-ocr page 1-
-ocr page 2-
H E T
I
PARADYS
VERLOOREN.
GESCHETST NA T ENGELSCH
HELDE. NDICHT
VAN
JOHN MILTON,
DOOR
L, P.
Tc AMSTELDAM,
By EVERT VISSCHER, Boekvcrkooper
in de Dirk van Hafleltftccg, 173°*
-ocr page 3-
DEN EERWAARDEN
EN GELEERI^EN HEERE
JACOBUS van ZANTEN,
DER MEDICVNEN DOKTOR
Te H A A R L E Ms
GROdT OEFFENAAR DER POEZYE;
KENNER VAN DE TAALE DER GELEERDEN,'
BEMINNAAR VAN HET GEMEENEBESi:
DER LETTEREN, KUNSTEN
EN WEETENSCHAPPEN,
GUNSTIGEN AANMOEDIGER EN.
VOORGANGER
TER VERTOLKING VAN
JOHN MIL TONS
ENGELSCH DiCHTWERK
HET
PARADYS VERLOOREN*
-ocr page 4-
en den heer.e
ABRAHAMvanLOON,
DER MED1CYNEN DOKTOR
Te AMSTELDAM,
LIEFHEBBER DER NEDERDUITSCHE
TAAL.en DICHTKUNST,
NAVORSCHER VAN ALLE NUTTE
KUNSTEN
en WEETENSCHAPPEN,
'' "WO R D
• DEEZE DICHTMAATIGE NASCHETZINGE
V»■ !
■ ■■ ,. VAN 'T
PAR.ADYS VER.LOOREN,
MET BEHOORLYKE EERBIEDIGHEID
OPGEDRAAGEN
DOOR
HAAR E. E. GEHOORZAAMEN DIENAAR
U PALUDANUS,
Amfteldam              J J
den eerften van Wintermaand
MS;cexxix.j ,/;; y p £c ■
wa .
               **                yooR-
-ocr page 5-
VOORBERICHT
A A N DEN
jLj XL XL Jl-4 XL Xv«
Ie hier de beryming van het alleruitmun-
tendfte,verhevenfteen volmaakfte Dichr-
ftuk , dat ooi: het licht, in onze taale,
zag. De Maakcr is in de Engclfche taale
de Heer fohn Milton, by de Geleerden t'over be.
kent, en by onze Nederlanders flaauw kenlyk ge-
worden, door de vevtaaling eeniger Spectators of
vertoogen. Een Man, van wien de Heer Addit
Ton, in genoemde vertoogen, gelyk ook in veele
derzelver, die noch onveraalt zyn, zodanig een
loffpraake geeft, dat Hy hem, in verfcheideneop-
zichtcn, gelyk, en zomtyds verre boven de Prin-
fen der Griekfche en Latynfche Dichteren, Home-
rus en Virgilius, ftelt; en dien 't geluft heefc 19.
Vertoogen , hebbende alleen tot hun onderwerp
dit Godlyk Dichtftuk, te fchryven. Het waarc te
wenfchen, dat de nettc hand van den Hcere P. Ie
Clercq (die veele van dezelve vertoogen, uit het
Engelfch heeft vertaalt, en in het 4. Deel by wy-
ze van aantekening getuigt, dat hy alle de vertoo-
gen van den Heere AddiObn, alleen over het ver-
looren Paradys van Milton fprcekcnde, onvertaald
* 3                             had
-ocr page 6-
VQQRBER1CHT
had gclaatcn, om dat zyn E. oordeeldc dat her zcl-
vc nooit uit de Engelfche in onze taale zou, of
ion ovcrgebragr. worden) zich nu wilde verledi-
gen,otn dezelve,een duitfeh kleed aan tetrekken,
op dat elk de deugden en gebreken van dit uit-
muntend werk kundig wierd ; want , Leezer I
de Heer Addition heeft dit Dichtftuk niet allcen in
zyne uitmuntendheden , maar ook in zyn gebre-
ken onderzogt, en met een allernaauwkeuriglloor-
deel, zo groot een Man eigen, ter toetfc gebragt*
Het voorneemen myns drukkers was,omzefedoen
vertolken, raaar vermits tot die Vertoogen , een
ander Boekverkooper Het recht van Copy nad,hecft
hy daar van afgezien, om dat recht ('t geen by
eerlyke BoekverKoopers als hcilig word ge(chat)
niet te krenken. Ik, der Engelfche taale onkun-
dig, hebbe my bediend van de vertaaling des Hee-
ren Jacobus van Zanten, aan wien ik net werk ,
om dat het zyn Ed. meeft eigen is, vermits ik hem
zo kort als mogelyk was, ja zomtyds woordelyk
heb gevolgt, opdiaag. Zo dra kwam my zyn Ed.
vertaaling niet onder de oogen, of, na 't leezen
eeniger wcinige regelen, bevonde ik dit werk zo
hcerlyk, dat my de luft beving, om daar op my-
ne geringe krachten te beproeven. Ik ging dan aan
de arbeid,en naar dat ik de zes ecrfte Boek n, al
lpeelende,cn zonder dat ik meerder las dan ikrym-
de, berymd had: want het is myn gewoonte niet
om te nagelbyten, laattnde zulks over aan Dicht-
feeftcn, die geftadig een knoop in een bicze zoe-
ende, de Dichtftukken vananderen, hoe vloei-
jende die ook zyn (om dat zy geeften de netheid
van taal en rym, h wclk meeftemyds harde ftyve
en
-ocr page 7-
AANDENLEZER.
en loomc vacrzenveroorzaakt,mecrdcrdandevloei-
jendheid en anderc uitmuntendheden, aan fraaye
Dichtwerken eigen, bedoelen) verwerpen en af kf u-
ren,geraakte ik dooreen braafOeffenaar der Dicht-
kunde in kennis met iemand, die der Engelfche
taalc en 't verlooren Paradys bekend was 5 die
(ziende, dat dc Heerc van Zanten, dooronkunde,
dat 'er meer als ecn druk van dat werk in de wae-
reld was, zich in zyn vertaaling bediend had van
een der cerftc drukken, waarindeGoddelykeDich-
ter zyn werk in tien boeken had begreepen) zich
liet bewegen uit liefde tot den naam van den Dich-
ter, om des Hecren van Zantcns vertaaling ofeer-
der myne berytnirg tegens cen laatcr druk (waar
in de Heer Milton zyn werk in n boeken had ver-
deeld, en eenigc andere kleenc veranderingen ge-
maakt) te vergelyken. En 7t b-rhaagde dicn Hee-
re om veele plaatzen, waar in des Heeren van Zan-
tcns vertaaling met dien druk verlchilde , van
nicuws te vertaalen , gelyk 00k de fplitfing van
het 7. en 10. Boek, (die dc Heer Milton waar-
fchynclyk om dat die boeken te langdraadig waa-
ren) in zyn laatfte uitgifte had willcn docn, aan
te wyzen. Ik beken, dat ik niet weinig, door die
veranderingen wierd afgefchrikt, om het werk te
vervolgen, te meer dewyl ik veele plaatzen moeft
•ferrymen : cchtcr heb ik, door de Godlykheid van
(lit Heldendichtbewogen,my diermoeite getroofi;,
ei het werk endeling in myn bekrompen tyd, zo
g»ed en kwaad als 't u hier vertoond word, afge-
rynd. Ik moet bctuigen , indicn ik voor af ge-
weeten hadde, dat dit Dichtftuk zo heerlyk, zo
grcots, zo verheven, zo konftig, zo onnavoke-
* 4                          iykf
-ocr page 8-
VOORBERICHT
lyk, 20 vol God-Zede* Natuur- Starren- Aardryks-
wis- ftaat- Dichtkundc (en wat dies meer zy) was, dae
ik ncoic deberymingvanhetzelvezoude hebben on-
dernomen : Dewyl ik dit werk al te zwaar voor myn
gering vermoogen,dat niet verder ttrekt dan om te ry-
men , oordeele te zyn. Ik heb het echter volvoerd ,
doch hoedanig, laat ik u Oordeelen, Leezer. En fchoon
het zeker is, dat.ik door de bril van een ander, by
gebrek van kennis der Engelfche raale, maar heb
konnen zien. Ik zal, hoewel ik gantfch op geen
ydelen lof gezet ben, nochtans die lof (byBetwe-
teren lichtelyk een latter) verwerven, dat ik den
grootften,verhevenikn en wyilenDichter,die ooie
van dc Zon wicrd befchenen, hebbe nageftamelt,
en raiflchien dat ik, in dit beftaan, gelyk ben ge-
weeft, aan den reukeloozen Faeton, in 't mennen
van den Zonnewagen, oflkarus, die, met waflche
vleugclen, de Zon in 't aan^icht willende vliegen,
Zyn dwaasheid, even als Faeton, daar hyin 't wa-
ter flortede, beklaagde. Maar genoeg hier van.
Wiltge nu weeten, Leezer! waarom ik dit werk
berymt en uitgegeeven hebbe, zo luifterj wat het
eerlle betreft: Ik heb 't gedaan uit liefde tot de
Dichtkunft, uit luft tot dit onvergelykelyk werk
zelf,en laaflelyk (gelyk ik hier vooren aangeroerd
hebbe) om myne kragten in de rymkonft te be-
proeven. Wat het twecde (de uitgifte) aangaat:
Op dat de Lief hebberen van Nederduitfche rymen
(want voor deezen dient hetflechts, en niet voor
Dichters) dit werk in rym zouden konnen leezen
en voorts om verhevene Dichtgeeften, zich aan d;
Maaze of elders onthoudende, (die niet flechts den
naam van Rymers maar van Poeeten vcrdienet)
am
:                                 . ■. .
-ocr page 9-
A AN D E N L E Z E R.
aan te fpoofen, ten einde zy,1 dit Dichtir.uk, rnee
een Dichtftyl, de zaaken, daar in vcrvat, gelyk,
naazingen, opdat ons INederland, een Werk ('t welk
alles wat ik ook in rnyn moedertaalegeleezenheb-
■be oveirtreft) in all' zyn fraayhcden en luifterzou-
de erlangeri; eft elk zich mobge vcrwondereri, dac
zulk een groote geeft in eencn Man is gevonden,
diemiflchiehallearidereDichtgeeften van alle" plaat-
zen en eeuwen overtroflen heeft. De Aantekenin-
gen, die gy by die werk vind, zyn ten deele.ge-
trokken uit de vertaaling in 't Franfch, te Parys
gedrukt, en ten deele van myzelvcn. Ik Zouzulks
wel aangeweeztn hebben; maar hy die geliefc te
weeten, wclke van den Franfcbman en welkevan
my zyn, moet zich de moeite getroolten, dm dit
zclf naa re gaan: 'c Is voor my te veel werks ge-
weeft. Voorts hebbe ik het lecven van den Dich-
ter, uit het Engelfch vertaalt, Jfiier by doendruk,
ken, 't welk hem den Leezcr zal dpen leerenken-
rieh, inaar allermeeft eri ieUtrfthht Dichtftukzci-
ve, waar uit (niiar niyngering opfdeel) elk, die:
flechts de buitenfte fchorften der konftenenweteh-t
fchappen, en rechtfehapene Dichtkundebckend is,
zal blyken,dat hy in geleerdheid met'de grootften
zyner tydgenoten gelyk ftaat, en in de Dichtkpnft,
alle Dichters, die tot noch toe zyngeweeft voorby
ftreeft. Weshalven hem met recht zyn toe te pap
fen de getuigeniflen , die de groote Dichter, Joan-
nes Antonides van der Goes geeft van den Prins
der Nederlantfche Dichteren, Jooft van den Von-
del, in zyn onverbeterlyke ukvaart, t'zyner eere
gezongen: Hier zyn ze :
»f
* 5"
-ocr page 10-
VOORBERICHT.
Hyis de bronner, die, ahmtParn*sontfprongent
Met eenwigvloeijend nat vtrfrifiht dcr Dichfren
tongtn,
Enfiheon by ryklykjlk.natr z.yne» wenfch veraaet,
Een litffelyken luft en naedorfi nn z.ich iaet.
Hy is die vloet
, die, uit zyn bron tun '< overfiree-
me»y
En overgaapende met kracht zyn wyde zjaomett
,
Veoruit ftreeft waer '* hem luft, de kyoon der vlotdett
ftrykt,
Durft alles onderflaen, en nergens in bezwykf*
Hy is de Zwaen, die aen zyn z.uiverheit tekgnnen
,
Elkjutelaet inzynvlucht met mvermotide pennen.
Ik zal dit voorbericht befluiten met hier noch
icts, tot lof van den Heere Addition (door my
gehoord uit zekeren Heere in Engeland gcboortig)
by te voegen. 't Beftaat hier in. 't Is voor eenige
Jaaren gcbeurt, dat de Hcer Addiflbn (ecn Man,
zo wel bekend door den roem zyner deugden en
geleerde werken, als door de dienften, die hy der
kroon van Grootbrittanien,in verfcheidenegewich-
tige bedieningen, heeft gedaan) vernomen heb-
bende, dat 'er noch een dochter van den Heere
Milton in 't leeven, en tot London, in cene der
vcrngtfte plaatfcn dier (lad, woonagtig was; Hy
zich in zyn rytuig daar naar toe begat', aan deed
kloppen en vraagen, of aldaar niet eene Juffr. Mil-
ton , dochter van den Heere John Milton woon-
dc ? waar op xy de deur openende, antwoorde, dat
zy die zelf was. De Heer Addiflbn, die uit de Le-
vensbefchryving van John Milton wift, dat hyzyn
Dochtcrs zomtyts in zyne boekoefFeningen, voor-
na-
-ocr page 11-
AAN DEN LEZER.
pamentlyk geduurende zyn blindheid (waar in hy
dit weergadeloos werk gemaakt heeft) verfcheide-
ne Griekfche en Latynfche Scbryvers dusdanighad
lceren leczen, als of zy die taalcn magtig waaren,
vroeg Juflfr. Milton, of zy opk den <3rickfen Ho.
merus by de hand had? zy daar op ja antwooiden-
de, verzogt haar de Heer Addition, dat zy hem
dien vertoonde, denwelken zy gekreegen hebbende,
las Zy dien Heer eenige bladzyden van de lliadc
in het Griekfch voor, en wel zodanig, dat iemand,
die der Griekfche taale, in volmaaktheid» magtig
^s, zulks niet betcr hadde konnen doen. Waar uic
de Heere Addiflbn bemerkende, dat zy waarlyk
een dochter van den Heere Milton was, haar be-
klaagde, dat zy, uit zo grpot een Man gefpro-
ten, dus bekrorapjen, en bynaa arnalyk moeft Jee-
ven , haar met eenen gcevende eenliand volgouds,
met belofte dat hy haar vcrdcr zoude ondeifteunen:
waar in die Edelrnoedige Heer zekerlyk tot zyn
dood, of tot de dood van Juffi. Milton volhard
zal hebben. Dit dagt my, Leezer, was ik verpliot
aan de gedachtenifle van den Heere Addiflbn, en
aan de ondankbaarheid des tyds, die geen zorge
droeg voor bet krooft van den Geleerdlten envol-
maakflen Dichter, dieEngeland, en miflchien de
ganfche waereld heeft voortgebragt. Vaar wel, en
Verfchoon my , wegens de vei dere ingeflopene druk-
feilen, die ik over 't hoofd mogt hebben gezien.
DRUK-
-ocr page 12-
DRUKFEILEN,
Dus te verbcteren.
Pag. 9 De 7 Regel van boven ftaat iu leeft in.
41 De laatfte Regel ftaat Heilvorfls leeft Helvorfls.
50 Delaafte Regel ftaat zyn'shand's leeft haar's bands.
57 De derde Regel van onder ftaat
Hen fchoot een harnas volvmt verwoede belg-
zucht aan,
leeft
Hen fchoot een harnas vol verwoede, enz.
101 De vierde Regel ftaat and? re leeft andere.
113 De 2 3 Regel ftaat waer leeft waar.
166 De 7 Regel van onderen ftaat middelduuren leeft
ntiddeluuren.
171 De 26 Regel ftaat t'onzer leeft t'onzen.
178 Dei 4 Regel van boven ftaat quaadlee&kwaad.
178 De 4 Regel van onderen ftaat derdendel leeft defen-
ded.
185 De 3 Regel van onderen ftaat vanzinnen leeft en
zinnen,
191 De 20 Regel ftaat brushen leeft $rusk ten.
202 De 19 Regel ftaat/?<ra/\€e&Jlraal.
220 De 1 o Regel van onderen ftaat 0 Goddelyk Talk leeft
0 Goddelyke Tolk.
222 Dei 8 Regel van onderen ftaat «» Lucifer leeft «r
Lucifer.
248 De 40Regel ftaat zynlicbt leeft £«»• ficfo.
301 De 21 Regel ftaat /eww.f trop leeft /«w *r*jp,
315 De 6 Regel van boven ftaat misbedryf leeft tmsdryf.
325 De 8 Regel van boven ftaat allernaatfte Hel leeft
allernaarfle Hel.
353 De 4 Regel van onderen ftaat flevig \et& Jleenig.
360
De 1 o Regel van onderen ftaat deeze leeft deez,.
396 De 5 Regel van onderen ftaat Tot doodenleeH Te
dooden.
399 De 11 Regel van boven ftaat twar leeft naar^t.
399 De6 Regel van onderen ftaat den bergtops leeft det
brrgtops.
HET
-ocr page 13-
HET LEEVEN
VAN
JOHN MILTON.
Uit het Engelfch vertaaJd.
'Hfohn Milton is geboren in den Jaare 1608. De uitgeever
J van zyn werken in ondicht, ftelt zyngeboorte tweejaa-
ren vroeger: doch hy fpreekt zich in 't vervolg tegen. Ik
heb den Heer Bayle gevolgt. Zyn naam Milton heeft zyn
oorfprong van een ftadt van dien naam gelegen in de Pro-
vintie fan Oxfortshire.
Zyn vader mede John Milton genaamd, was een Nota-
ris en leefde op een ordentelyke wyze van een goed deel
middelen,door hem overgewonnen. Hy wierd, nocnjong
zynde van zyn ouders, om dat hy de Roomfche Kerke,
die zy yverig bleeven aankleeven, had verlaaten, onterft.
Hy won by SaraCafton, zyn huisvrouw, twee Zoonen,
John (wiensleevenwy zullenbefchryven) Chriftoffel (die
de pleitzaal verkoor) en een Dochter Anna genaamd. Chris-
toffel bleef den koning getrouw: En dewyl hy in alle de
grondflagen van 't Hof, zo in 't geeftelyke als in 't wae-
reldlyke toegevend was, zo verkreeg hy onder de Regee-
ringvan koning Jacobus den tweeden, de bediening van
Rechter der gemeene Pleidooijenjdewelkehy totzyndood
behield. John (hetonderwerpvanditvertoog) lietvanzyn
tederfte jongkheid af een verftand blykcn boven zyne Jaa-
ren. Zyn Vader, deeze gelukkige gefteltenifleziende,nam
voor niets tot zyn opvoeding te fpaaren. Hy gaf hem een
Meefter , wiens bekwaamheid Milton in een fraai La-
tynfchtreurdicht(i) verhief.Hetwaarenzynvermaaningen,
. * ■ '■'                                                                                                    (zo
(1) Qttdipk. jfasren.
-ocr page 14-
HET LEEVEN
(7,0 men zegt) die hem ter geleerdheid aanfpoordett, zo«
danig dat men hem zelden voor middernacht zyn Boeken
kon doen verlaaten. Het. geen hem niet alleen aan zwaare
hoofdkwaalen onderhevig maakte, maar 00k zyn gezicht
verzwakte, en eindelirig hetgeheel verliesvari 't zelvever-
oorzaakte. Hy leerde de beginzelen der Letteren in zyn
Vaders huis;vervolgensbeftelde zyn vader hemopdeHoo-
ge fchoole van St. Paul, om zyne letteroeffeningen ondcr
den Hoogleeraar Gill te bevorderen.
(1) Eenigen tyd daar naa zond hyhem naa Cambridge,
in de Hooge fchoole, genaamd Chriftus fchoole, alwaar hy
in allefoortenvanweetenfchappenuitmuntte. (2) Wanneer
hy Meefter in de vfye konften was geworden , vertrok
hy van daar, en ging weder tot zyn vader, die de ftadhad
verlaaten, om zich in de Provintie van Berkshire totHor-
tong by Colebrooke neder te zetten.
Daar leefde hy eenige Jairen heel afgezonderd, en iet-
te met veel vrucht zyn letteroeffeningen voort. Toenover-
leed zyn (3) Moeder, en hy verkreeg van zyn vader vry-
heid om te reizen, daar hy een geruimen tyd naa verlangd
hadde. De Heer HendrikWatton, Opzichter van de Hoo-
ge fchoole te Eaton, gaf hem een fchriftelyk bericht, hoe
zich te gedraagen; maar by verzuim,om op zekeregrond-
ftelling, daar in vervat,te letten ,bragthy zich in eengroot
gevaar,vermits hy onvoorzichtig in de ingangen van'tVa-
tikaan zynde, over de Roomfche bygelovigheid reden-
twifte.
Hebbende dan omtrent twee Jaarert in Vrankryk en (4)
ItaRen, om zyn nieuwsgierigheid tevoldoen,doorgebragt>
keerde Hy, op 't hooren van den Burgerlyken oorlog,3ie
in zyn Vaderland ontftoken was, terug, enftondvanzyn
voorneemen af, om Griekenland en Sicilien te bezichti-
gen, zo als hy, volgens het eerfte ontwerp zyner reize>
voorneemens was geweeft te doen.
De Lord Burggraaf Scudamore, Afgezant van kerning
Karel de I. aan het Hof van Vrankryk, maakte hem be-
kend
(1) Ottd l«r. Jaaren. (2) Ou4 23. Jaareii.
(3) Ottd 30. Jaartn. (4.) Oud 33* Jaarm*
-ocr page 15-
VAN JOHN MILTON,
kend aan Hugo de Groot, die Kriftina, koninginne vah
Zweeden had vereerd met het gezandfchap aan het zelve
Hof.
Te Rome, Genua, Florence, en in meer fteeden van
Italien, maakte hy kennis, met de vermaardfteMannenin
geeft en geleerdheid. Verfcheidene van hen hebben hem
betuigingen van achting en vriendfchap gegeeven, dewel-
ke voor zyne Latynfche Gedichtengedruktzyn. Deeerfte
van hen was gefchreeven door Mattjo, Marquis van Villa,
een Mecenas van Taflo, die hem in zyn verlofl Jtrufaltm
niet weinig opvyzeld. Zie het 20. Boek.
Het is waarfchynelyk,dat het ouderhoudmetdeezeEde-
le Napolitaan, in Milton eerft de luflr om een Heldendicht
te onderneemen, heeft verwekt, en het fchyntuiteenigen
Latynfche vaarzen, onder den naam van Manfus, genehc
aan dien Marquis, dat hy 't oog op den koning Aflur had
geworpen,maar deeze vorft was tot eenander lotgeiehikt.
Op zyn te huiskomft bevond hy Engeland op het punt,
om in bloed en verwarring te verdrinken en onder tegaan.
't Is verwondering waardig, dat zulk een driftig en ftout-
moedig man zich onthield, om in dit onnatuurlyk tydge-
wricht, de wapenen op te vattenj 't Is te denken, dat de
eerbied, die hy voor zyn vaders gebod had, hem belette*
de om naar zyn gemoedsdriften te luifteren. Hy ging dan ,
de woning, die in de ftad voor hem gefchiktwas,beflaan,
om daar het voedfterheerfchap over zyn Zufters zoone en
eenige andere jongeHeeren aan te neemen. Men zegt,dat
hy hen onderwees,volgens hetbeftek,dat hyuitgaf,ineen
verhandeling, opgedraagen aan zyn vriend denHeereHart-
lieb, agter de zesde uitgifte zyner Poezy te London ge-
drukt, te vinden.
(1) Hy leefde ongehuwt en als een wysgeer tot denjaa-
re 1643. wanneer hy met Maria Powell, dochter van Ric-
hard Powell van Forefthill,in de Provintie van Oxfortshi-
retrouwde. Een HeervanmiddelenenaanzienindatLand.
Zyn gevoelens waaren la ftrydigmet die van zynSchoon-
ZOOQ,
(1) Q«4 35. Jaarm,
„__„ ^ ^_„_^^_«^_.._^..„-..'-wJ^^,„i^_^4a-ai^JB.i
-ocr page 16-
HET L E E V E N
Eoon, dat men zich eerder over de oprechting, dan over
de verbreeking van dit Huwelyk, die een weinig naa de
eerfte maand gefchiede ,moeft verwonderen. Haar onttrek=-
king of (om beter te fpreken) haar vlucht, bewoog hem
om te fchryven over de leere en wyze der Echtfcheidinge,
die by in verfcheidene verhandelingen begreep, en gaf hem
voet om een jonge verftandige en fchoone Jonkvrouw aan
te zoeken, doch eer by haare wederliefde verworf, dat haar
het jawoord ontglipte, bezogt hy op zekerendageenzyner
goede vrienden, by wien hy zyn vrouw ontmoette, die hem
te voet viel, vergeeving verzogt, en bad haar in genade
aan te neemen; zonder twyfel heeft deeze zaamenkomft,
dewelke hy niet verwagte, hem grootelyks ontroert, en
miflchien, dat de indruk, diezy opzyngemoeddeed,aan-
leidinge heeft gegeeven, tot die tedere en krachtige rede-
voering, in zyn werk, waarvan zich Eva bediendomvan
Adam vergirFenis te erlangen.
                fc
. Door bemiddeling zyner vrienden, die'er tegenwoordig
waaren, en na een weinig tegenftrevens, offerde hy zyn
verbitterdheid aan haare traanen edelmoedig op.
- Deeze verzoening was van zynzyde zo zuiver,dat,wel
verre van de minfte wraakzucht te behouden, hy zyn vrouws
vader, en alle zyne vrienden, gewikkelt in bet bederf des
konings, om datzy zyn belangen hadden aangekleeft, in
zyn befeherming nam. Hy liet hen niets ontbreeken, en
behield ze in zyn huis, tot dat hyhunverdragmetdeover-
Winnende party had bewerkt.
(i) De achting, die hy, door verfcheidene werken, over
de zaaken van dien tyd uitgegeeven, had verkreegen, gaf
hem veel aanzien by perfoonen, die deel in de Beftiering
van den Staat hadden. Het was te vergeefs (en hetzyver-
re van my) om zyn verbintenis in een zaamenzweering,
gefchikt tot ondergang van Staat en Kerkterechtvaerdigen:
maar ik laat aan de fchooltwiften het vryfpreeken van een
mifleide welmeenentheid over, en het zal my ten minften
gedorlooft zyn, te betoogeq, dat zyn yver, hoe uitzinnig
en
(i) Outl 41. Jaartn.
-ocr page 17-
VAN JOHN MILTON.
en verbittert die was, nooit, door inzichten van eigenbe-
lang wierd aangezet. Daar van is een klaar bewys; want
fchoon hy altoos in een groote afzondering en maatigheid
had gelee£t,en eer hy overleed zyn boeken verkocht (wier
verzameling heel aanzienelyk moet zyn geweeft) liet hy
echter niet meerder naaals 1500. pont fieri, tot onderftand
van zyn Huisgezin.
Ider, die overweegt, welke Bedieningen (Ampten) hy
heeft bekleedj.cn in welke tyden,zal,zonder twyfeljtoe-
ftemrnen, dat hy grooter Rykdommen had konnen verga-
deren.
In 't kort een onpartydig Menfch moet befluiten, fchoon
hy zich in den Raad der Geweldenaaren bevond, dat hy
echter nooit naa den roof van 't Vaderland, die aan zyn
voeten lag, heeft willen bukken, en zyn gemoeddaarme-
de bezwaaren.
(1) Men beloofrje hem een Adjutantgeneraalfchap, on-
der den Heer William Waller,dochdaarkwamniets af,de-
wyl die Heer afgedankt wierd, wanneer zy, die den Staat
beftierden, nodig oordeelden om een andere fchikking in
hun legermagt te maaken. De fraaiheid zyner fchriftenhad
hem echter dus in de agting van Cromwel gebragt, dat
toen hy de teugels van de Staatsbeftiering in handennam,
hy hem het geheimfchryverfchap in deLatynfchetaale,zd
tot zyn dienft, als dien van het Parlement, gaf. Hy bezat
de eerfte dier Bedieningen onder den dwingeland en zyri
zoon, en behielt de andere tot de herftelling van koning
Karel den tweeden: Hy hadeenvertrek voor weinig tyds,
te Withal, tot zyn huishoudinge; maar gelyk zyn gezond-
heid een ruimer.lucrit vereifchte, verliet hy dat Paleis,en
ging over ineenhuis, dat op het Park van St. James,Zyn
uitgangk had. Eenigen tyd daar naa ftierf zyn vrouw in 't
kraambedde. Het was 00k op dien tyd dat een koudejicht,
die federt eenige Jaaren aanwakkerde, hem eindelyk zyri
gezicht ganfch benam. Indeezen droevigen toeftant, liee
hy zich bewegen, om in een tweede Huwelyk tetree^len.
**                              Zulks
(i) Oud 42 jfaartn.
-ocr page 18-
HET LEEVEN
Zulks deed hy met eene Katharina, dochter van Capitein
Woodcock van Hackny. Na dat hy haar een jaar had ge-
had,verloor hy ze op dezelfde wyze als zyn eerfte vrouw,
en in zyn 23 Klinkdicht fpreekt hy met roemvanhaarege-
dachtenifle.
i. (l) De veranderingen, die in den Staat reezen,maakten
hem zyn huifielyke rampen noch veel gevoeliger. Alles
ftetnde tot de herftelling van den Koningk, endeezenieu-
we opftand kon hem niet overfchillig zyn, dewylhyte veel
yver, geduurende de dwinglandy, had'getoond, omeeni-
ge gunfl: van het Hof te verwachten.
Hy verburg zich voorzichtig tot de uitroeping van een
algemeene vergiffenis, by 't welk men zichgenoegde,hem
onbekwaam te verklaaren, om eenig ampt in 't Koningk-
ryk te bekleeden. Verfcheidene Grooten van 't Hof, die
voorheen zyne doolingen en grondflagen verfoeiden, lie-
ten niet na hem om zyn geleerdheid en ongemeene be-
kwaamheden te waardeeren: en door hunne bemiddeling
verkreeg hy een bezondere vergiffenis-brief. Ik wenfch-
te, dat de Hiftorie , de genade van deeze kwytfchelding,
in Zyn vollen dag had geftelt, om de geheugenis van de
misdaad, waar van hy wierd vrygefprooken, tebewaaren.
Ne tanti facinoris inmanhas, nut non extitifle, aut non vindica-
te f stifle videatur.
Na hy volkoome vergiffenis had verworven j (een gena-
de aanmerkelyker, als hy, naargedachtenhadkonnenhoo-
pen) verfcheen hy als voor deezen in het openbaar , en
Doctor Paget beftont voor hem een derde vrouw te zoe-
ken. Hy trouwde op deszelfs aanrading Elizabeth, doch-
ter van den Heere Minshull, uit de Provintie van Cheshi-
re afkomftig. Hy had by zyn eerfte vrouw drie dochters
gewonnen, die toen noch leefden. Men zegt, dat detwee
oudfte hem veel in zyne werken hebben gedient; want
door haar vader onderweezen zynde, om nietalleendehe-
dendaagfche Taal wel te fpreeken,maarzelfsdeHebreeuw-
fche, Griekfche en Latynfche Taaleiji, to lazen zy voor
hem
(1) Oud 52 Juarcn.
.
-ocr page 19-
VAN JOHN MILTON.
hem in hunne eigene Taalen de Schryvers, waar van hy
zich bediende, fchoon zy niet, dan heur moedertaal (de
Engelfche) verftonden. Deeze bezigheden waren voor heur
zeer onaangenaam; hy ontfloeg heur daar endelyk van, en
ftontheur toe dat zy zaaken leerden,die meerder met heur
kunne en genegenheden overeen kwamen.
Nu zullen wy hem met een gezicht befchouwen,waar in hy
altyd met zo veel vermaak als verwondering zal vrorden ge-
zien. Want twintigjaarenwaarennuverdweenen,federt dat
hy hetMasker van Comus (i) fchreef, VAllegro, il Penferofi &
Lycidas
(2); werken van zo veel fraaiheid, dat zy alleen
bekwaam zyn, om zyn naam te vereeuwigen, fchoon hy
geen andere gedenkftukken van zyn geeft had nagelaaten.
De ongemakken zyner Jaaren, zyn gefteltenis, noch de
wifpelturigheid van 't Fortuin, konden het vuur van zyn
geeft uitbluffchen, noch hem beletten een Heldendichtftuk
te ontwerpen: een voorneemen van *t welk hy een langen
tyd zwanger had geweeft.
Hy keurde voorheen tot het onderwerp van een Treur-
fpel de val des Menfchen, en trachtte het op de wyze der
aloude Dichters tebewerken. Eenigezeggen met veel waar-
fchynelykheid, dat het zelve begon met de aanfpraak die
de Satan in het vierde boek van het Paradys Verlooren aan
de Zon doet.
Ik zou noch meerder plaatzen konnenbybrengen, waar
by het blykt dat hy dit voorneemen gehad hebbe: doch wat
'er van zy; dit is zeker, dat hy zyn Heldendicht niet be-
gon , dan naar dat zyn verfchillen met Salmaiius en Moore
geeindigt waaren, en hy 't gebruik van 't gezichf: ganfch
had verlooren, en genoodzaakt was de hand van die hem
bezochten, daar toe te leenen.
(3) Ondanks die zwaarigheden, en veele andere moei-
lykheden, die hem befprongen, gaf hy in denjaare 1669.
** 2                            * zya
(1)  Oud 26 Jaaren.
(2)  Oud 29 Jaaren.
(3)  Oud 61 Jaaren.
-ocr page 20-
HET I E E V E N
* zyn Verlooren Paradys in het licht, het allerheerlykftDicht-
ftuk, dat het menfchelyk vernuft, federt Homerus en Vir-
gilius , heeft voortgebragt. Ik 2,al my vergenoegen tot zyn
lpf alleen. te zeggen, dat de grootfte verftanden, die naa
hern zyn gekoomen, het zich toteen eerhebben geagtom,
5er de fraaiheeden van tevertoonen, en in een helderen dag
te zetten. Miffchien is't niet buiten myn beftek, aan te
merken, dat alle, die hem uit achting hebben nagevolgt3
niemant (myn's weetens) is gevonden, die herrideprysin
de Dichtkonft heeft durven betwiften.
Dc vernuftige Heer Philips, die op zyn voqrbeeld te
werk ging, hieid zich met een kinderlyke eerbied beneden
hem, en bond zyn eerzucht in, gelyk Lucretius ten op^
Zichi;e vati hen heeft gedaan, wiens leerling hy oordeelde
te zyn.
Nan ita certandi cupidus, quant propter amorem, quod te
imitari aveo: quod enim contendat birundo Cycnis.
Men zal hetlichtelykvooreenverdichtzelachten,fchoon
het de waarheid is, dat hy moeite had om vyftien, ponden
fterlings voorhethandfchrift van 't Verlooren Paradys te be-
koomen; noch moeft de betaaling dierweinige penningen
eerfi naa de verkooping van drie talryke drukken gefchie-
den; zo onredelyk verre ftrekte de haat zich uit tegen de
perfoon van hem,die 2,00 veel verdienften, en de allervol-
maakfte werken in het licht had gebragt.
(l) Twee Jaaren naar het uitgeeven van ,t Verhoren Pa-
radys
, bragt hy de Zieltoogende Swpfin \ aan den dag 3 een
Treurfp^, net Griekfch Toonneel waardig, toen Athene
in zyn vbllen luifter was; En hy gaf op dien tyd het Ge-
tponne Paradys
00k in 't licht: maar welk een onderfcheid !
Nochtans waardcerde Milton dat Dichtftukboven betVer-
Iqorett Paradys:
maar dit oordeel is een blyk van de broos-
heid
* Het vtrdrag van Milton met eyn drttkker was gcdagtekent
den
27. April 1667.
(l) Oud 63 Jaaren.
t Hy verkreeg den a July 1670. Privilegie: maarzynxftr-
ktn xokrden eerfi een Jaar daar naa gedrykt.
-ocr page 21-
""•" ■■"".wpsy^
VAN JOHN MILTON,
held der menfchelyke reden, die zich lichtelyk laat verraf-
ichen, en dit bewyft zonneklaar, dat de befte Schryvers
vaak te mistrouwen zyn, omtrent de keuze die zy inhun-
ne eigene werken doen.
Wy hebben hem tot zyn zes-en-zeftigfte Jaar, van
ftap tot flap, gevolgt, zo veel de afzondering en de wei-
nige gemeenfchap, die luiden van Letteren gemeenlyk heb-
ben, aan onze nieuwsgierigheidtoelieten. Nublyft onsove-
rig te zeggen, dat hy door de Podegra in het Jaar 1674.
uit het (1) leeven fcheidde, tot Bunhil, omtrent de Stad
London. Zyn Lyk wierd van daar vervoert, en in'tkoor
van St. Gilleskerke begraaven; maar nooit is hem eenge-
denkteken (en zulks is 00k niet npdig) opgerecht, om
zyn gedachtenis te vereeuwigen.
Hy had Caftangne bruin hair, en regelmaatige trekken."
Men zegt dat hy een fchoon Jongeling was; begaafd met
een aangenaame zwier en eene bevallige mengeling van
fchoon en bloozendheid in 't weezen. Dit gaf gelegen-
heid aan den Marquis de Villa, om een Puntdicht op hem
te maaken, zeer zweemende naar een diergelyk * 't welk
voor ruim duizend jaaren was gemaakt door Paus Grego-
rius, tot lof van een jong Engelfchman, cer hy den Krif-
telyken Godsdienft omhelsde. Zyn gcftake (zohydiezelf
befchreer") was middelmaatig en evenredig, fterk en leven-
dig. Hy beminde de oefFening der wapenen, en voegde
de moed en behendigheid te zaamen. Wat aanbelangt zyn
wyze van leeven; die was maatig en onverfchillig in t ver-
kiezen van fpys, en hy had een afkeer van alle fterke dran-
ken. Overtuigt door een droevige ondervinding, dat Zyn
ftudien en waaken, zedert zyn jongkheid zyn gezondheid
hadden gekrenkt, zo had hy de gewoonte om's avonds ten
negen uuren te rufte te gaan, en 's morgens ten vyf uuren
op te ftaan. Men zegt (en daar is een plaats in een zyner
Latynfche Treurgedichten, die deeze overlevering bevef-
**3
                               tigt)
(1) 0ud6y Jaaren.
* Ut mens, forma, de confacks, ft pktas fie, nvnAnglus,
verum herd* angelus iffe forts.
. .                                                                                                 .-^
-■^_.. ...                   ______________ or------------------------------------------------—
-ocr page 22-
HET LEEVEN
tigt) dat zyn verftand gelukkiger was in't een dan in'tan-
der Jaargetyde. Een zyner Neeven heeft verhaald, als een
opmerking, die Milton zelf had gemaakt, dat zyn denk-
beelden het fterkfte waaren van de maand September tot in
de Lentemaand. De ongelykheid die men in zyn ftyl be-
(peurt, is een onwederfpreekelyk bewys, dat hy op zeke-
re tyden een gemeen Man was. Toen zyn verduifterd ge-
Ticht hem tevens ook van veele ligchaamelyke bezigheden
beroofde, deed hy een werktuig maaken, waar in hy zich
konde flingeren, om door deeze beweging zyn gezondheid
te fterken; ook vermaakte hy zich dikwUs in zyn kamer
met op een Orgel te fpeelen. Hy was oprecht, gul en
vriendelyk van gedrag; zyn onderhoud was onbedwottgen,
blymoedig en leerzaam; zyn vernuft altyd vaardig; 't zy
boertig, deftig, of berifpende, naar maate van 't onder-
werp. Zyn oordeel * ( Godsdienft en Staatsbelang uitge-
zondert) was net en doordringend; zyn begrip vlug ■-, zyn
geheugen gelukkig. Zyn mcenigvuldig lezen wierd allecn
door de uitgeftrektheid van zyn geeft overtroffen, want die
was algemeen. Daar hy nu zulke fchatten van wysheid en
kennifle als vergadert en opgeftapeld hadde, wierden mif-
fchien de werkingen zyner ziele met meerder kracht aan-
gedaan in den ftaat van zyn blindheid, en zyn denkbeel-
dcn uit hun zelven verheeven, en aangefpoort door het le-
zen van Romans, waar op hy in zyn jeugd hevig verliefd
was; hier door t'eenemaal verwyderd van ftofFelyke voor-
werpen, waren zy des te bekwaamer om zo verbaaz,ende
op de denkbeeldige waereld in te vallen, gelyk hy in het
te zamen ftellen van zyn Godlyk werk wilde ftreeven
Nocb verder dan de trans des Hemels 't oog hepaalt.
Maar met zo veele uitmuntende gaven, gebreekennoch
ram-
* Milton ■mas van de party van Qromwel, en van de Pres-
literiaanfe Kerke. De Schryver van zyn Leeven was vantndere
gevoelens. En daarom zcgt by
, dat Mi'tons oordeel in die tmee
zaaken mistafte. Docb dit zeggen boud geen pnef; want ider
meend dat zyn gevoekn bet bejk is.
enz.
-ocr page 23-
-—-,-------—-"■-ww. .im..M\i*„.,J>»i..:. .u.».j»^p.Mi.»,y,1; ......Aiy,,,
PWSPWWS1*!^
VAN JOHN MILTON.
rampen onderhevig te z,yn, om als in tegenwigt met de
roem en 't geluk van het PARADYS VERLOOREN,
in 't licht gebragt te hebben, geftelt te worden, had het
peil van 's Menfchen heilftand verre te boven gegaan.
Einde van John Milton's Lceven.
OP
-ocr page 24-
O P
JOHN MILTONS
VERLOOREN PARADYS,
Ulf HET ENGELSCH
IN NEDERDUITSCHE DICHTMAAT
NAGEZONGEN DOOR
L. P A L U D A N US;
JL#Obrluchte Milton ,die door all' deHemelkooreri
Zo onnavolgbaar zweeft in Godlyk Heldendicht!
"DegeeftrykeAMffon, totuwenlofverpligt, .
Verlieve op't Wonderftuk uit uw vernuft gebooren:
Die Britfche Sokrates verhefF' voor NeSrlandfche ooreri,
Door zyn' geleerden Tolk *, den luifter van uw lichr.:
Wat baat ons alle uw roem, 2,0 lang voor ons gezicht
Uw kunftig Parodys hunn's ondanks blyft Verlooren !
i> Albions Homeer! fchoon Haaflems Hippokraat
U Neerduitfch fpreeken leerde in rymelooze maat,
Hy zelf vereifchte iets meer in taal van Hemellingen.
'tlsP al u d a A n alleen, dieonvertfaagdaan't Y j
U, larigs zyn glibb'rig fpoor, in ftoute Poezy
Uw eeuwig Eng'lenwerk op hooger toon leert zingen.
lent!
* P. Le Clercq.
HET
-ocr page 25-
Pag. i
HETPARADYS
VERLOOREN.
Eerste Boek.
ifihoudti
DE aardsvyand van Godts Ryk, door's Hemels toorngeklon-
ken,
( fn'tteusoigbrandendtvuur, bedaartinweinigtydt,
En roept het Gceflendom, door woede del en dronken j
Byeen, het Geeftendom, amizynendienftgevoydt.
Zyjpreeken van bam' val, verlies, enfmert enplaagett:
, De trotfe Lucifer fchept uit de wanhoop hoop,
Hy tracbt den troon van Godt nocb eenmaalte belaagen.
De Hemel [zo hy dacht) was doorgeweldt te koop.
Des daagt by all' zyn volk byeen in 'safgrondsplekken.
Vertrooft hen met de winfl van't onverwinbaar ryk,
Ontvout hen, hoe Gods kracbt een. maereldzou vervpekken,
En daar in eengeJJacht, de Godbeidzelfsgelyk.
Voorts roept hy zynen Raadbyeen, dm te overweegen,
Hoe by ditbeft otitdekkeen 't werk van Godt verwerr'.
Zyn volk, verlekkerdt doorde hoop van zek're zegen,
Bouwtfluks eenprachtig hofvoor Grootvorft Lucifer,
Het
Pandemonium, daar zy terftondverzaamen,
Om'teenof'tander, tot hunn' weljland> teberaamen.
Oe d'eerftgevormde menfch Gods heilwet wou
verbreeken,
En van de vrucht des booms, in 't fchoonft' van
Edens ftreeken ,
HetParadys, geplant, wiensdoodelykebeet ,
Den menfch ftortte in den dood en alle ramp en leedt,
Envan'tverliezenvandatParadysopaarde,
                                                                   \
Tot dat een moedig Held van onwaardeerb're waarde,                                                      I
/• Boek,                                A                                     CW
-ocr page 26-
»i ; • HET PARADYS
Ons wecr herfteldthebbe, en in d'eerften ftaat gebracht,
Zingherntlxangheldin, wiens onnafpeurb're kracht,
(i)OpHbrebshoogentop, en Sinai, voordeezen,
(2) Dien Herder, die door u in alles onderweezen,
Gods uitverkooren zaat 7.0 heerlyk wift te ontleen,
Hocaardeenhemei, door d'Almachtigen, voorheen,
Uitdeeerftechaos, ofdenbayaart, zyngeiprooten,
En dit heel-al alleen een oorfprong heeft genooten,
Zo God'lyk eenen drift en kracht ftorte in zyn Geeft;
Of gaat gy met meer vreugde, opSionsberg, terfeeft,
(3)Ofindezachtebeek van Siloa, wierftroomen
V eel fneller op Gods ftem neervloeyen langs haar zoomen:
Ik roep u aan van daar tot hulp: ei ftaa me by
En lecn uw toonen aan myn helden poezy;
Een zang, die met een vlucht, door niemand te achterhaalen,
PoogtbovenPindustoptezweeven, omtepraalen
Met eenen prys, zo groot als iemand viel te beurt.
Zy, die zich heeft een ftoffe, eenheilftoffeukgekeurdt,
(4) Waar van nook dichter fprak, op maat of onbedwongen,
Zingt nu een toon zo hoog als nimmer wierd gezongen j
Maar
(1)  Op Horebs hoogen top, en Sinai.] Twee bergen ge-
legen in Arabien. Godt verfcheen op deneerfien aan Mofes, wan-
neer Hy ban beval zyn volk te verlojjen. Op den tweeden gaf
by zyne wetten.
             .
(2)  Dien Herder.] Mofes boede de fchaapen van zyn fchoon-
vader Jetbro. Exod. III.
I.
(3)  Of in de zachte beek van Siloa.] Een Fonteine by
Jcrujalem. Zy. flroomdde voorby de voet van den berg Sion, en
mar de Kotiink/yke tuinen befproeidt te bebben', maakte zy bet
xoaterbadt van Siloa
, waar van de H. Johannes fpreekt Cap.
IX.
7. Jefaiasmaakt'erookgewagvanCap. VIII. 6.
(4.)- -Waar van nook Dichter fprak enz.] De Hr. Milton
bad recbt om zo wel te zeggen als Lucretius Cams in 't begin
van zyn IVde Boek: „Ik hegeef my op ongebaande wegen, die
,, tot nocb toe door geen Jlerffclyk menfch zyn betreden. [De
Prins der Nederlandtfche Dichter en J. V Vondel
, heeft tvoet
Toonneelftukken
, nmnentlyk Lucifer en Adam in Ballingfchap,
gemaakt, den Liefbebberen zyner onnavolgelyke Dichtkonfl tro-
ver bekendt, die in veele opzkhten, met dit uittleemende werk
van Milton overeenkoomen.
-ocr page 27-
VERLOOREN.              3
Maargy, voorallesgy, oGoddelykeGeeft!
Die "t onbevlekte hart, dat u ootmoedig vreeft,
Veel meer waardeert en agt, dan temp'len en altaaren >
Gewaardigmy, uwknecht, in'troerenzynerfhaaren,
Tehelpen, onderwys, enleeraarhem; wantgy
Weetalles, engywaart, oHemelvoogd! 'erby,
En fpreidde al broeyende uit uw witte duiveveeren, (1)
Om t ongemeeten ruim dien luifter te vereeren,
Die't door uw kracht verkreeg in's waerelds eerft begin.
Beftraal dan door uw Geeft, o Hemel-zanggodin!
Myn geeft, en wil in my't geen duifter is verlichten ,
Schenk leeven, vuur en ziel aan myn verheeven dichten,
Omditmynonderwerp, (zoeel, zogroot, zofchoon)
Dus in en door te zien, dat daar in ftaa ten toon
Die eeuwige orde en die voorzienigheid van't Weezen,
Waar uit der dingen vorm en oorfprong is gereezen,
En's Hemels weg, dien hy met ons, het menfchdom, houdt,
Gebillykt werde, en elk zyn magt en eer befchouwt.
Zing eerft, oZangfter! (wantdeHemelallerHem'len,
Noch'tdiepdesafgronds,daarvervloekte Geeften wem'len,
(2) Houdt niets voor uw gezicht bedekt) zing eerft, ontgin >
Wat Vader Adam, enzynlieveGemaalin,
Stamwortels van't geflacht der menfchen, door de vonken
Der Goddelyke min onfcheidbaar vaftgeklonken,
Bewoog, omroekelooshunn' oorfprong, HeerenGod
Te tergen, en zyn wille en hooggeacht gebod
Tebreeken; daarze, indienzy'talgenoegzaamWeezen
Gehoorzaamdthadden, nooitvooronheilkondenvreezen,
MaardeAard'beheerfchen, HyalsVorft, ZyalsVorftin.
Wie gaf hen eerft die drift, die inoode pooging in ?
Wiepord'henaan, omGodt, d'Alzegenaartehoonen?
De helfche Slang. Hywas't, wiens toverende toonen,
A 2                            Wiens
(1)  Uw witte duiveveeren.] Deeze gedachte is getrokken
uit Genef. I. v.
2.
(2)  Houdt niets voor uw gezicht bedekt.] Homerus {wien
volgens den Heere Addifon, myn Dichter in zyn zocb is naa-
getreeden) zegt in
'f Hde Boek van de Wade: »Zanggodinmnl
Tvelke de hooge Olympus besvoonen, zegt my tegenvpoordig,
5, aewylgyCoddejJenzyt, enallesteeetenz.
-ocr page 28-
4                   HETPARADYS
Wiens loos bedrog, door nyd en wraakzucht, aangefpoordt,
De Moeder van't geflacht der Volken heeft bekoordt,
Naahyzich, om zyn trots, metzynvervloektemachten,
Zag klinken uit Gods dag, in d'akelykfte aller nachten,
Die machten, waardoorhy verfterkt, als't Opperhoofd
Vanzynebenden, Godt, eeuw uit eeuw in, gelooft.
Door't Zalige Eng'lendom, in't ongefchapen leeven,
Vermat gely k te zyn, 20 Godt hem wou weerftreeven:
De ftaatzucht dreef hem voort, om tegens Gods gezag,
En zyn geduditen throon te ftryden, en ee'n (lag
Te waagen': maar vergeefs, dewy 1 Gods alvermoogen,
Gefterkt door vuur en vlam, hem donderde uit den hoogen,
In't grondeloos verderf, om eeuwig tot zyn loon,
(1) Geboeidt met ketenen van diamant, den throon
DerHelle, in't end'loos vuur, alsHelvorfttebekleeden;
Dit was zyn lot, die trots de Godtheid heeft beftreden,
En tot dien kry g haar dwong: daar kgt hy zonder praal,
Met zyn godloozen hoop, door't blikzemende ftaal
Van d'Eeuwigleevenden verwonnen, dat hem fmakte
Ten Hemel uit, terwyl hy naar den afgrond zakte,
En negen dagen in dien val ten ende bragt,
Zo als de dagen by den fterv'ling zyn geacht.
Hy, die voorheenen was door trotfe hoogmoed dronken,
Ziet zich nu in een ftroom van enkel vuur gexonken,
Verbyftert, maar nochtans onfterflyk in 2.yn aard,
Terwyl zyn vonnis hem voor grooter toorn bewaardt.
NTu wringt hy z,ich in ee'n, wen hy koomt te overweegen ,
*t V'erlies van zyn geluk, 't ontbeeren van Gods zegen,
En de eindclooze fmert, die hem te wachten ftaat.
Hy ftaroogt, dol van fpyt en wanhoop, woede en haat,
N u hier, dan ginder ■-, doch waar zich zyn oogen wenden ,
Hy ziet niet anders dan orkaanen van ellenden,
Benevensangftenfchrik, verbaaftheid, hoogmoed, veet,
Hartnekkigheidenwrok, vervolging, drukenleet.
Zo
(1) Geboeid met ketenen van diamant.] De Heer Milton
zegt onhreekbaare diamanten ketenen. Voorts is de diamant, om
zyn bardigbeid, een Zinnebeeld der Eeuwigheid. De voornaam-
fle Dichters gehruiken hem in deezen zin. Zie onder anderen ,
Virgilius, daar by in
V VlUfie Bock van de Helfpnekt.
-ocr page 29-
VERLOOREN.              ?
Zo verr' het verziende oog eens Engels zich kan ftrekken,
Ziet hy een grouwzaam oord, omheynd van woefte plekken,
Een grouwzaam Hoi, dat als een oven gaap en gloeit,
Waar uit alom het vuur met ganfche ftroomen vloeit;
Vuur! dat geen licht, maar nagt en naarheid doet verwekken,
En ilechts gezichten van ellende koomt te ontdekken;
Mishaaglyke oorden, vol-gepropt met zorg en ("mart,
Enfchaduwen, diefchrikdoenreyzeninhethart,
Daar ruft noch vreede woont en nimmer konnen woonen,
En 2ich de Hoop, die't hart verkwikt, nook kan vertoonen,
Maar wcl een pyniging, die eeuwig duurt en knaagt,
Een beul, die't godloos hart geduurig met zich draagt,
Eenzondvloed, nietvan vocht, maar vuur, gcvoedt door
zwavel,
Die onophoud'lyk brandt, en voortkoomt uit den navel
Des afgronds, zonder dat hy ooit in gloed verteert,
Door'teeuwigGodlykrecht, van Lucifer, onteert,
Was voor 't afvallig rot, geblikzemd door Gods tooren,
En grimmigheid, deez' plaats, deez' gruwzaame oord, be-
fchooren,
Deez' kerker, die een poel van dikke duifternis,
En duizend plaagen, die nook zullen enden, is.
Hier was hun deel, zo verr' van Godt en't licht gelegen,
Zo wyd verftoken van den Goddelyken zegen,
Als driemaal 't middelpunt van's werelts uitterfte As.
Helaas! hoe ongelyk de plaats, die eertyds was
De iehoone woon ing daar zy zich uit zagen ftooten!
Hy onderfcheydde daar wel haaft zyn Lotgenooten,
De fnoode makkers van zyn' Val, met vuur- en vlatn-
Orkaanen overftelpt; En van hen alien kwam
'Er een zich aan zyn zyde, al wentelend', vertoonen,
Hemfchiergelykinmagt, gelyk, inGodttehoonen,
(i) In't Paleftyns geweft, een eeuwreeks na zyn val,
(2) Beelzebub genaamd (de tweede in't jammerdal
A3                                 In
(i),In 't Paleftyns geweft.] Paleftyne was gelegenlangs de
Zee, beweflen Judea ■> en vcrdeeldt in vyf Stedebouder- of Land-
fihappen, die genaamdt xoierden, Gaze, Afcalon, Gatb, Ac-
earon en Azot.
(2) Beelzebub, Beelzebud, of Beelzebuth] was de Af-
god
...
-ocr page 30-
6
HET PARADYS
In rang naaft Lucifer, het hoofd der helfche fchaaren)
Dien de aardsverleyder, nu een weinig aan 't bedaaren
(De Godheid gaf aan hem den naam van Satan, toen
Hy heilloos tegens Gode en zynen throon dorft woen)
Met eene ftoute tong, en barltende door't zwygen,
Dus aanfprak, om Gods Ryk noch eenmaal te bekrygen:
(i) Zyt gy noch die gy waart voorheen ? maar hoe verneerdt!
Hoezeerveranderdt, hoeverminderdt, hoe onteerdt!
Daarge in het Koningryk des lichts met hemelftraalen
Enweergaloozenglans, elksglans, in de opperzaalen,
Hebt doof gefcheenen ? Heeft een onderlinge knoop
Vanvriendfchap, wilenraad, en een gelyke hoop,
En rampfpoed, om 7,0 ftout Gods Koninkryk te ontroeren,
En tegen de Almacht zelfs ten oorlog op te voeren,
Ons t'zaam gevoegt, zulks doet d'elende en fmart nu mee
In een gelyk verderf. Gy ziet van welk een ftee
En hoogte, wy 7,0 laag ten Afgrond nedervielen.
Hy, magtigerdanwy, kondond'rendeonsvernielen.
Toen kendenwe eerft de kracht van zyn geduchte hand
Enoorlogswapentuig, gebezigtt'onzerfchand'.
Maar geeven wy den moed 2.0 fchielyk niet verlooren.
Noch 00k om alles wat die winnaar in zyn tooren,
En wraak aan ons kan doen, verander ik: En fchoon
Mynglans, dien 'k eer bezat, in Gods geftarndcn throon ,
Is uitgrdoofdt 5 berouw Zal nooit myn hart regceren.
Dat vaftgefteldt befluit, door niemant om te keeren,
Die bitt're fmaak, 't gevoel van dienft, zoflegtbeloondt,
Dreef my geduurig voort ten ftryde, om dus gehoondt,
Dien
god der Accaronken , Vhyliftynfche volkeren. Zie 'ttweecfe Boek
dcr Koningen Cap.
/. v. 2. Zyn naam komt van Bnalzebehim,
den Godt der Offerhanden, of van Baal Sabnotb, den Godt der
Heirkgers. De Jooden noemdden hem Baalzehub, den Godt der
Vliegen, of Baalzehoul, den Godt des Rooks. De H. Schriftuur
onderfcheyd door deezen naam den Prim der Demons. Zie Lucas
Cap. XL v.
15.
(1) Zyt gy noch die gywaardt voorheen?] Dit is een
naarvolging van den Propbeet Ezecbiel ,daar hy tegen den Koning
van Tyrus zegt: „ Waardt gy die Cherubim, die uwe vleugelen
uitfpreiddcn, enanderenbefcbermdden?
-ocr page 31-
VERLOOREN.              j
Dien overmachtigen, uit zynen ftoelte dringen,
En 'k riep tot deezen kryg, cen reeks van Hemellingen,
EentallcloosgetalvanG'eeften, welverzien ■
Vanwap'nen, omvolmoed, mynvyandpunttebien.
Zy ftelden my in magt verr' boven hem, beftreeden
Dien Grooten, nevensmy, in't ruim der eeuwigheden, '
Met eenen uitf lag, die zeer lang in twyfcl ftondt,
Zo moedig, dat Gods throon zclfsfchudde op zynen grond.
Maar zyn wy 't vechtperk kwyt, dat's allcs niet verlooren.
Deonoverwinb'rewil, de drift tot wraak, detooren,
De onfterffelyke baat, de'dapp're heldenmoed,
Die onbezweeken tart de groorfte tegenfpoed,
En wat 'er zy, dat nook van wank'len weet noch bukken,
Noch toorn, noch magt, Zal my dien heldenroem ontrukken.
Het waar' te laag gcftapt, onze Eer te leur gefteldt, ■
Omhem, wiens groote macht, noch onlangs in het veld,
Door deezen arm met fchrik getrofFen wierd, verflagen,
En ned'rig, om genae van ons bedryfte vraagen,
Dat waare een fchande, een fmaat, een oneer, die den val
Te boven ging. Maar ftaan en Goon en Hemel pal,
Door't onvermyd'lyk Lot, de proef zal ons haaft leeren,
Dat hunne de onze macht kan trotien en braveeren.
Wei aan dan, waagen wy, volhardende in ons ween,
Een and'ren aanflag (die veel beter zy te doen,
En licht met meer geluks) door magt of fnoode lagen,
Een and'ren kryg, waar van zelfs de eeuwigheid zal waagen;
Een onverzoenb'ren kryg, beflrydend' van ter zy',
Van voor en agteren, dien grooten weerparty,
Die nu zyn hart in vreugde en blyfchap op kan haalen,
Om dat Hy in dien flag op ons kon zegenpraalen ,
En nu alleen verftrekt des Hemels dwingelandt.
Dus fprak de afvall'gen, daar hy vaft van gramfchap brandt,
Door wanhoop afgeknaagt, in't toegefchroeid geweeten.
Zyn ftoute medtgezel, van eenen geeft bezeten,
Voerd'hemtenantwoordtoe. oPrins, omagtigHoofd
Der Vorften, door Gods magt, van all' hunn' glans beroofdt,
Die 'their der Serafims, ten kryg, in zyn flagorden
Gefchaardt, hebt aangevoerdt, omGodtgelykteworden,
En met een hart, dat vrees noch vlucht kent, welgemoedt,
Dien grooten Hemelvorft en oorfprong van het goed',
A +                            Ge-
-ocr page 32-
8                   HETPARADYS
Gezeteldt op zyn throon, dien throon van alle throonen,
Hebtingevaargebragt, en't hoogft'gezag dorft hoonen,
Datbygeluk, ofkracht, ofnoodlotilechtsalleen
Dezegenkreeg; 'kzieklaar, enikbetreurmeteen
Dien flechten uitflag, die ons trof met fmaad en fchande,
En uit den hemel, 't oord der zaligheid, verbandde.
Daarlegedatmachtigheir, zo laag gefmakt, in'tilyk
Vanfnoodverderf, zoverreopweezens, Godtgelyk
In duurzaamheid, verderf kan hegten of genaaken:
Want en de geeft en't hart, door fellen toorn aan 't blaaken,
Zyn onverwinn'lyk, en de wakkerheid in't end'
Keertfpoedigweer; fchoon wy, in jammer en elend'
Gedompeld, al onze eere op een tyd zagen rooven;
De ftaat van ons geluk heft eind'lyk 't hoofd eens boven:
En fchoon Hy, die ons heeft verwonnen in den flag
(Die 'k nu almagtig houde in luifter en gezag;
Wie anders kon een heir, als 't onze in magt, verjaagen ?)
Ons geeft en kracht fchenkt, om de ftraf van't k waad te draa-
Zyn toorn genoeg te doen, en hem ten dienft: te ftaan>
En als lyfeigenen fteeds naar zyn hand te gaan,
Om hier, in't diepft' der helle, op zyn volftrckt begeeren,
Met koolen, vuur en vlam en vonken te verkeeren,
En uit te voeren, 't geen die Opperften gebiedt;
Wat kan het baaten! fchoon ons fterk vermoogen niet
Gekreukt werds, en dat wy voor eeuwig bly veh moeten
Ter plaatze, daarwe altoos ons misdryfzullen boeten ?
De aartsvyand had hier op zyn antwoord ftraks gereed.
Gevallen Cherubyn, 't is een verfchrikk'lyk leet,
En zwak en flap te zyn, 't zy datwe iets doea of lyden:
Dochhoudtvoorvaft; 't z'ol nooit onswerkzyn'tkwaadte
myden,
Maar 't fteeds te pleegen: Dit zy onze luft en vreugd;
Dit ftryd met's Hemels wil ■-, want die bedoelt de deugd;
Dus ftaanwe tegen hem, en tarten zyn vermoogen.
Poogtzynvoorzienigheid, geroemdt in's Hemels boogen ,
Goed voort te brengen uit het kwaad, dat wy begaan,
Laatons, met dapperheid, zyn pooging tegenftaan,
D.at einde ontwrmgen,en uit goed fteeds't kwaad doen ryzen}
Want't is gebe jr'lyk, dat ons misdryf een afgry z,en
-ocr page 33-
VERLOOREN.             $
jafmartinhemverwekke, en, zo'kmynietvergis,
Zyn raad verftoore, en zyn befluit, hoe vaft het is ,
Doen wank'len. Maar ei wilt uw oog eens derwaards wenden;
Onze over winnaar roept zyn dapp're legerbenden,
De dienaars van zyn wraak, en wrok en razerny,
Ten hoogen Hemel iu. wy zyn hier vrank en vry.
Zyn hagel vol van (tank en zwavel, uitgefchoten
Van boven, die ons houdt in vuur en vlam befloten,
En vallend' van om hoog, ons vingen in dien val,
En's Hemels donder, weg gekaatft gelyk een bal,
Rbndom gevleugeldt met weerlichten, fterk in't ftraalen,
Om, wat zyn magt trotfeert tor ftoffe en afch te maalen,
Heefr all' zyn pylen lichr verfchoten, en verfpilt,
En loeit niet als voorheen, omtrent dit woeft en wild
Origrondbaar diep. Men fpilT, men laat' geen tyd verloopen;
Hier is met zekerheid een goede kans te hoopen.
'c Zy onze vyandt, ftout en moedig op zyn macht,
Ons daar 't gebruik van gunne, of ons niet meerder agt'.
Kunt gy dat yfflyk ruim daar ginder niet befchouwen ,
Waar in verwoefting zelf haar zetel fchynt te bouwen;
Eene onbewoonb're plaats, beroofd van dag en licht,
Ten zy dit vloeibaar vuur iets flikkerde in't gezigt ?
Men yl' ftraks derwaarts heen, men trachte aldaar te ont-
vluchten
Dienvuurftroom, die ons volgt, en voor meer leers doet
duchten.
Men ruft' daar uit, indien daar raft te vinden is.
Men rukk' 't verflagen heir, het heir der duifternis
Byeen. Men overlegg' hoe we ons op't felfte wreeken
Aan onzen vyand, nu in zyn vcrblyr geweeken,
Hoe wy't verloor'ne weer herftellen, hoe we beft
Deelende, dieonsdrukt, die doodelyke peft,
Ontworft'len; welk een kracht de hoop zal doen herleeven,
Of wat de wanhoop ons op't fchrikk'lykfte in zal geeven.
Dus fprak de Satan tot zyn vriend, terwyl hy 't hoofd,
Van't licht der morgenfterre, en haaren glans beroofd,
Stak uit den vuur'gen ftroom, door woede dol en dronken ,
En de oogen brandende van vuur en gloende vonken,
Schier alles dreigden te verdelgen door heur gloed:
Het ander deel zyns lyfs, vaft dobb'rende op den vloed,
A 5                                 Be-
-ocr page 34-
io                 HETPARADYS
Befloeg veel mylen weegs, affchuw'lyk uitgedeegen,
Gelykende eenen berg, zeer hoog in top gefteegen }
Gelyk de Dichters ons vertellen in hunn' blaen,
Van reuzen, woeft van leeft, berucht door gruweldaen;
'Als 't krooft van (I) Titan, die uit 's aardryks buik gebooren,
In'tharnas, Godtjupyn, verwaandtdorftringelooren}
(2) AlsBriareus, ofalsTyphon(3), die in't hoi
Van't oude Tarfus lag, van woede en boosheid dol;
(4) Of Leviathan, datwreedtzeebeeft, niet te temmen,
Het grootfte dat Godt fchiep, van die de zee door zwemmen.
De ftuurman van een fchip, by naaren nacht op zee
Vaftdobb'rende, in de hoop, omeengewenfchteree
Tekrygen, nubynaa, door felle ftorm, aan'tzinken,
(Vind zeebericht geloof) zag 't fchrikk'lyk monfter blinken,
En waanende dat hy een eiland zag, werpt voort,
In die gewenfchte hoop, zyn anker overboordt,
Op'thardeenfchobbigvel, en hieldt zyn fchip dus boven ,
Tot dat de dag het floers des nachts had weggefchoven.
Zo lag de aardsvyand, en befloeg in't lange en breed',
In hoogte en diepte, vafl: opkroppende zyn leed,
Een groot en byfter rek, met keetens vaftgeklonken,
In dien vervloekten poel van vuur. en vlam gezonkcn.
Nook had hy't godloos hoofd daar uit weer opgebeurdt:
Maar 's Heraels wyze wil, door niemant naagefpeurdt,
Liethemeenruimentoom, om, naar zyn welbehaagen ,
In boosheid voort te gaan, en op zyn hoofd, meer plaagen ,
Doormeerdergruwe'dain te hoopen, fteedsbedacht,
Tot's anders fchande en fmart, waarom die helhond lacht,
En
(1)  Titan .J Mcefl alk de oude dichters maaken gevoag van
den Reuzenftryd, 't zy dat deop/tand der engelen, 't zy deon-
derneeming der Bobelbouwcrs rede tot deeze verciering derouden
beeftgegeeven.
(2)  Briareus.] Hy had bonderd armen, en noemdde zicb A-
gem. Zie het Xde Eoek van den Eneas.
(3)  Typhon.] Hytvaszoivel als Briareus een der Titans.
(4.) Leviathan.] De walvi/ch. Job fprcekt Vr veel van. In
't XLfle Hoofddeel zyns Boeks vers
20. zegt hy: „Zultgyden
}i Leviathan met den angel trekken ?
-ocr page 35-
VERLOOREN.            i*
En raazende van toorn, en groeyende in godloosheid,
En gruweldaan, te zien hoe all' zyn helfche boosheid
Slechts de oorzaak was van gunft, van liefde en van genae,
Zo ryk'lyk uitgeftort op menfchen, die hy fpae,
Ofvroeg, door zyne lift, ophungelukverbolgen,
Verleyden zal, terwyl de fchaamte en wraak hem volgen.
Straks recht' hy, uit den poel van jammer en elend',
't Gedrochtelyke deel zyn's weezens overend'.
Toen fcheen de grond der hell' te fchudden en te beeven.
De vlammen in zyn vuift, nu achtervvaarts gedreeven,
Die liepen fchuins, gelyk met lange fpitfen neer,
En flingerden, gelyk de baaren in een Meer,
Nuop, dannederwaardts. In't midden zagme een open
En droevige valey , die elk tot fchrik kon noopen.
Hy breid zyn vleugels uit in't ronde, en ftiert zyn vlucht
Naar boven, zweevende op een zwarte en donk're lucht ,
Die zwaarte niet gewoon, van ftofzo licht en teder.
Hy ftrykt in't einde op een zeer droogen grond ter neder,
Zo grond te noemen zy een poel vol vloeibaar vuur,
Vol vuur, dat brandende is van endeloozen duur;
Een grond zo doots van verf, zo naar voor ieders oogen;
Gelyk wanneer de kracht eens winds, met groot vermoogen
Opbarftende uit den grond van (I) Pelorus gebergt',
(Dat met zyn fteylen kruin den hoogen hemel tergt)
Een romp rukt, of een brok van Etnaas bergpilaaren,
Wiens ingewand alom veel fchriks en leets kan baaren ,
Wen't opgeworpen, door den flag des bergherts, wind
En ftroom verfchrikt, en wat het tegen koomt verilindt,
En een verzengden ftreek des lands, vol ftank en dampen
Aan d'eig'naar overlaat, en ftort in duizend rampen.
De onzaal'ge voeczool van den Satan vond hier ruft.
Zyn makker Belzebub 3 op gruw'len beluft,
Stapt dien verwat'nen naa. Deez' Godtvergeten fnooden,
Beroemdenzich, datzy, door eigen kracht, alsGoden,
Niet, door toelaating van de Goddelyke macht,
Nu ftonden verr' van Stix, en in een and'ren nacht.
Hier liet de helfche Geeft, vaft brullende van tooren,
En knarflende op zyn tand, zich op deez' wyze hooren:
(1)1?
(i) Pelorus.] Eenderdrie Kaapen vanSiplie.
-ocr page 36-
12                 HETPARADYS
(i) Is ditde Landftreek, ditde grond, deplaats, en'toord,
(Een regten zetel van vervolging, woede en moord)
Die wy,voor 't ryk dat Godt beheerfcht,verwifFlen moeten,
't Ry k, dat wy poogden, trots zyne Almacht, om te wroeten!
Welaan, kanhy, dienuhetonverwonnenflot,
Beheerfcht, endaargebied, als Opperdondergodt,
Volbrengen wat hy wil, en vord'ren en gebieden
Dat recht en billy k is: hoe verder dat wy vlieden,
Hoewydervanhemaf, hoebetcr. Wy, met hem
Gelyk in kennis, zyn verwonnen door de item
Zyns donders, en met kracht geblikzemd door zyn helden.
Vaart wel, vaart eeuwig wel, o Hemel! met uw velden!
Daar welvaart, blyfchap, heil, geluk en vrede woont,
En woonen zal, zo lang de Godtheid wordt bekroondt,
En vrolyk toegejuycht van Hemelfche koraalen.
Zyt welkom angft. en fchrik door niemant af te maalen.
En gy o diepe Hel! ontfang uw nieuwen Vorft.
Ik breng een hart mee, dat naa wraak en gruw'len dorft;
Een halt, dat nook door tyd of plaats is om te keeren ^
Een hart, dat kunnende zich zelfs altoos beheeren ,
De Hel kan vormen tot een Hemel; en weerom
Den Hemel tot een Hel. Men hiel my wis voor dom,
Ja dwaas, indien ik was in d'eerften ftaat geblceven,
Om altoos onder hem, door fchrik en angft te beeven ,
Enfidd'ren; onder hem, wiensdondervuifthemheeft
Zo hoog in magt gevoerdt, dat niets hem tegenftreeft.
Ten minften zyn wy hier bevryd voor zyne ilagen.
Hy, van wiens overmagt de Hemelen gewaagen,
Heeft deez' gevaarlyke oord, vervreemdt van't Hemels licht,
En vol van ys'lykheen, uitafgonft, niet gefticht.
Hier konnen wy geruft de afvalligen beheeren.
Word flechts myn keur beftemdt ; deez' afgrond te regeeren.
Is zulk een ftaatzucht waardt. 't Is grootfer hier om laag
Te heerfchen, dan dat men om hoog Gods wil behaag',
En
(i) Is dit de Landftreek/] In '/ JVdeBeek van Tajfos Ver-
Jojl 'Jerufalem is een vergaderinge van Demons, 't welk eet^
der fchoonjie plaatfcn van 't ze/fde Dicbt/luk is. Mi/ten heeft
'er eenige gedacbun ttit ontleendt, die men door zyn tverk op ver-
fcheideneplaatjin vindt vcrfpreidt.
-ocr page 37-
V E R L O O R E N.            13
En eeuwig ftaa ten dienft. Wei waarcm dan de vrienden,
Die zo getrouw in nood, ons met hunn' byftand diendden,
En deelgenooten zyn van ons verdriet en fmart,
Verlaaten, daar zy zyn in Lethes poel verwardt ?
Hoe! daagenwyhenniettevelde, bm, onbezweeken,
De fmaadt ons aangedaan, met dapperheid te wreeken ?
Of met ons wakker heir, weerom vergaardt ten ftryd,
Te zien, wat boven is te winnen met 'er tyd,
Of in deez' fchrikk'lyke oord noch meer verlies te wachten ?
Vergad'renwy, 'tis tyd, all'onz'verftrooidemachten,
Om't eene oft andere te ervaaren, kloek vanmoed.
Dus fprak de helfche Vorft, door gramfchap als verwoed;
En Belzebub gaf hem dit antwoord, op zyn reden:
Grootmeefter van het heir, dat de Aliment heeft beftreden i
En niemand anders als d'Almachtige Opperheer,
Verftrooyen kon te fiks met zyn gevreeft geweer!
Klonk nu die ftem in't oor van alle uw legerfchaaren,
Hunn' waardfte pandt van hoop, in't barnen der gevaaren ,'
Zo vaak door hen gehoordt in't hevigft' van't gevecht,
Toen zwaard op zwaard, door vuur en vlam aaneengehecht,
Het oog der vyanden, verbyfterde allerwegen,
Derechteleus, waaropze, inhoopevandenzegen,
Als Leeuwen vielen op des vyands heirkracht aan ;
Zy fchepten nieuwen moed, hun moed aan't ondergaan ,
Zouweerherleeven, ja! zy wierdopnieuwsherbooren,
En hunne dapperheid blonk weder als te vdoren,
ii'choon zy nu kruipen op den grond der zwavelpoel,
Verbaaftalseertydswy; geenwonder, uitdenftoel
Des Hemels, uit die hoogte in d'afgrond neergezonken!
Dit fprak hy naauw'lyks, of de Satan dol en dronken
Van woede en gramfchap, vloog zo fchielyk en gezwindt,
Naa de oever, of hy voer op vleug'len van den wind,
G ewapend met zy n fchild, gehardt door Hemelftraalen,
Wiens buitenrond men zag op zyne fchoud'ren praalen,
En fchitt'rerials de maan, wier kring 't Toskaans vernuft, (l)
(Dat in't n&fpooren van Gods wond'ren dupt' of zuft')
Door
(1) 't Toskaanfch vernuft.] Galileus, geloortig van Flo-
rence in Toskoanen. Hy word gehoudm voor den mtvindtrvan
-ocr page 38-
■.. ..
14                    HEX PARADYS
Door helder kriftally n, net naa de konft gefleepen,
Of in Valdern of op Fezolo (i) heeft begrepen,
En in het vlekkig vak dier dwaalftar, nieuwe zeen,
Rivieren, Bergen, enzelfsLandenwiftteontleen.
De fpeer of knods, die hy had in zyn vuift gegreepen,
Gelykende eenen maft van een der grootfte fcheepen,
Was in zyn hand flechts als een rysje, om op den grond,
Zyn wankelende flap te fchraagen, die terftond,
Waarhyzynvoetzet, wyktj zotradhynietvoordeezen.
Op't blaauw azuur gewelf, befchaduwd van Gods weezen.
De gloende ftreek, rondom door eeuwig vuur beftuwt,
Schoot op hem vuur en vlam; Hy aarfek noch hy gruwt,
Maar ftondt dit uit, tot dat hy end'lyk was gekoomen,
Aan'tftrand dier zee, wier brand door niemand waste too-
men.
Hier hieldt hy ftal, en keek al brullende om ende om,
Enriep, met heefchen item, 'tgevallenEng'lendom,
Op een gedrongen, als in guuren herffl:, de blad'ren, (2)
In't water en op't land zich door de wind vergad'ren,
(i) In
de lange Verrekyker, die hy maaktte naar '/ zien van die, de-
rvelke door Metius in Holland in den Jaare
1608 was uitge-
•vonden. Hy heeft verfcheidene vperken gejehreeven; onder an-
deren over de vlakken in de zonne. Hy ontdektte de vier Wag-
ters van Jupiter, en voierd in de heljche Inquijitie gezet, om
dat hy de flellingen van Copernicus hadgeleerdt
, dervelke hy voor
y
                            't eindigen van zyn vyfjaarige hechtenis moefl herroepen. Hy
ftierfin den J (tare I64.2. > oudtzynde 78 Jaaren.
(i) Fefblo.] Eertyds een aamnerkelyke Stad in Hetrwien.,
en nu zeer kleen. Valderne heeft deezen naam gekreegen van
'de Rivierde Arno , die door Florence en Piza loopt.
(2) In guuren Herffl: de bladeren.] Deeze vergelyking van
de meenigte der bladeren vind men dikwils in de Dichters. Ho-
mer hs zegtin 't Ifie Boek van zyn Iliade: „ Zy vertrokken zich
op de vpyde en uitgeflrekte velden van Scamander, in zulk een
„ groot getal als de Herffl bladeren en bloemen teeldt, of in
„ zulk een meenigte als de vliegen in de lente greetiglyk rond-
om een fchaapskooy vliegen , op het uur vd<ameer men de va-
„ ten met me Ik vsvvuldde, 'lie hem toy den doorgaans, als 00k
Virgilius.
-ocr page 39-
VERLOOREN.           *S
(i) In Vallombroza, daar 't Toskaans geboomt5 den grond
Belommert; of als helm van't zandig duin in't rond
Geflingertenaan'tgaan, toen Orion (2), gefteeven
Door felle orkaanen, en al woedende aangedreeven,
Met magt ter nederftorte in't diep van't roode meir ,
Wiens fchrikk'lyk golfgeweld (3) Buziris en zyn heir
Te grond' dreef, toen zy vol van euv'len moed en tooren J
't Onweerbaar volk op't felft' vervolgden, 't volk te vooreo
Geruft gezeten in hunn' Goozen (4), nu door zee
En golven heen gegaan, van't veilig ftrand en ree,
Vergruisde wapenen, de lyken hunner benden
En ruit'ren dryven zag, verdronken in elenden.
Zo dicht op een gepakt, zo naar en deerlyk lag
Dit Eng'len rot, op't vlak des vloeds, van's Hemels dag i
Dieeeuwigftraalt, beroofdt, metwroegingengeflagen,
Om hunnen Hemelval, den oorfprong hunner plaagen.
Toen zett' hy eenen fchreeuw, die't helfche diep doorklinktj,
Gy Vorften, die niet meer als held're ftarren bhnkt!
Gytroonen, machten, engeduchteheerfchappyen,
Gy bloem des hemels, die Gods kroonrecht dorft beftryen!
Wat's dit ? Hoe! heeft de fchrik op eeuw'ge Geeften vat I
Of keurde gy deez' plaats, door de oorlog afgemat,
Om uit te ruften ? vind gy hier zo Zacht een leger
Als't ruim des Hemels, daar ons God den albeweger
Heeft uitgebonft? ofhebtgy, vadzig, meteeneedt
Geftaaft, om d'Opperfte te fmeeken, dathy'tleedt
Door u hem aangedaan, vergeeve, enkoomvergeeten?
Wiens hart word niet door woede en felle toorn bezeten ?
Wen
(1)  Vallombroza.] Een valley gelegen in den Appenyn, een
bolven dag reizens van Florencen, be/cbaduwt met boffiiben van
denneboomen, door de nabuurige gebergtens bedekt.
(2)  Orion.] Eene der vyftien zuyderlyke geflarntent. Men
wildat zy deflormen aanzet wanneer zy zich verheffen.
(3)  Buziris.] Was een Koning van Egipte, die zy» xeaarA
Jlagte. Hercules deedt hem fterven. Milton ziet bier op Farao,
die de Jooden, in zyne Staaten gevlucbt, zo voreedt handelm*
de, en in hen te vervolgen, flierf.
(+) Goozen] of Ge/Jen word getiomen voor Egipte. 2M
Gen.Cap.XLVlLv.x. '
-ocr page 40-
16                 HETPARADYS
WenhydeCherubynsenSeraphynen, moet
Verftrooidt met helm en {"child, lien tuim'len in deez' vloet,
Tot dat zyn volk eerlang uit 's Hemels poort geweeken,
Zyn voordeel zie, en met den blikfem ons, bezweeken,
Neerploffe tot in't diepft van't altoosduurend vier!.
Ontwaakt, verryft,ofblyft, geblikfemdt, eeuwighier:
Hier, in deez' afgrond, daar nooit uitkomft is te wachten.
Zy luifterdden befchaamdt met vlytige gedachten,
En ftaande op eene wiek, als wachters, diendewacht
Vertrouwt is, van een flaap verwonnen en verkracht,
Door hunnen Veldheer zich ontydig op zien wekken,
Hunne oogen wry ven, en hunn' loome leden rekken,
Eer hen de ilaap verlaat. Zy zaagen nochtans wel
Hunn' naaren ftand geprangt door prikkels van de Hell',
En't helfche vuur. Maar naauw klonk hen de ftem in de ooren
Van Hem, die zy voorheen tot opperhoofd verkooren,
Of elk ftondt vaardig en gehoorzaam op zyn ftee:
Hun tal verwon in tal de dropp'len van de zee.
Gelyk wanneer de ftaf van Mofes doende wonder
Op wonder, door de kragt van Godt den aldoorgronder,
Tot plaag van Misraim, langs de aard' zich heene en weer
Bewoog, en riep een wolk van ongedierte neer,
Sprinkhaanen, die met l<racht door de ooftenwind gedreeven.
En door Gods gramfchap, die de boosheid fnuikt, gefteeven,
Zich over't godloos ryk van Faro nederftrekt' j„ ■■ ■
En't land des Nyls met nacht en fchaduwe overdekt'.
Zo talloos in getal las men deeze Eng'len zweeven,
r,n, onder'tnaargewelfderhelle, in vlammen leeven.
Hunn' groote Aardsveldheer gaf met opgeheeven fpeer,
De leus, om hunnen gang te lluuren kcer op keer.
Deez' heirkracht door de lucht in evenwicht gedraagen,
Heeft op een zwavelgrond zich end'lyk neergeflagen:
Hunn' groote meenigte befloeg de onmeetbaare oord ■,
In tal veel meerder dan daar naa het volkryk' Noord'
Uitftortte, om over Ryn- en Donauftrcom te ftroopen,
Toen 't als een zondvloed kwam het zuiderdeel beloopen
Der waereld, en alom zich ipreidde aan alle kant,
Zelfs van Gibralter af tot aan het Lybifch Zant.
Elk legerhoofd gaf flulcs de leuze aan zy ne benden,
Die j zonder marren, zich tot hun Grootveldheer wcndden:
Ge-
-ocr page 41-
..... ■■! '                                                                                    ' -•"-'•..........."■""
VERLOOREN.            17
Gedaantens, menfchen niet, maarGodheenzelfsgelyk,
Envorften, machten, dienochkortszoluifterryk,
Op troonen aiaten, in't onfterflyk licht verheeven,
Hunn' naamen wierden uit het hemelboek gewreeven t
Om hunn' weerfpannigheid. En moeder Evas krooit
Wift van hunn' naamen niet, voor dat ze weft en ooft ,
En zuid en noord, door all' het aardryk heen gezworven,
Door Gods toelaatinge, het menfchdom, toenbedorven>
Ten proeve ftelden, door bedrog en logentaal,
Op dat het van zyn Godt en eeuwige oorfprong dwaal',
(1) En's Scheppers heerlykheid en majefteit beftorme,
Enineenbeeftenbeeld, ogruwzaamheid! hervorme,
Dat, door een weits beflag van kerkdienft opgefierdt,
Van goud geklonken, als een Godheid werd gevierdt.
Ter dier tyd kwam 'er op een reeks van Goden naamen I
En Afgodsbeelden, die den menfchen't minft betaamen ,
En met veel wanftal door den Heid'nen min of meer j
Bewierookt wierden, en gedient met Godlyke eer;
Een fchennis, die daar naa hen fchriklyk op lewam breeken.
Wei aan myn zangfter, nu in ruimer zee ^efteeken,
Meld nu de naamen dier Afgoden, die alom,
De Hulde ontfingen van't afgodifch Heidendom;
Wie van hen eerft', wie laaft' op's Keyzers ftem ontwaakte i
En van hun gloende ftee in rang tot hem genaakte ,
Daar hy op't ak'lig ftrand gefcheiden van't gerrieen,
Van verre ftondt, en wierdt gevreeft van ieder een.
Zy waaren hoofden, die uit's afgronds fchoot gereezen I
En zwervende naa roof op d'aarde, 's hemels Weezen
En Majefteit beftormde, endorften, ftout en trots,
Hunn' Zetels ftellen by den grooten zetel Gods,
Hunne altaars by't altaar dier Opperfte, aangebeden
Als Goden, door het volk, op't land en in de fteden ;
Jadorftenwoonenbyjehova, (2)die, getroondt
Op Sions top, daar hy't oneindig licht bewoont,
/. Boek.
                           B                                  Zyn
(1) En Scheppers heerlykheid.] Milton beeft bur bet oog
op de plaats van Paulus Zendbrieftum de Romeitim Cap. I. v.
20
M23.
• (a) Jehovah. ] Men mtendt dat dii de mam van den onmt-
fpreekelyken naame Gods is.
-ocr page 42-
x%                    HETPARADYS
Zyndonders flingert op den nek van harde boozen,
Die's hemels glorie om de hel verwaareloozen.
Zy plaatften zelfs, vervoerdt door goddelooze waan >
Hunne offerkiften, vol met fchand'lykheen gelaan,
In't Godd'lyk heiligdom, en op zyn heil-altaaren,
En fchondden heilloos, door vervloekte kerkgebaaren,
De plegtigheden, endefeeften, zelfs door Hem,
Tot's menfchen nut, Gods eer, bevoolen met Gods ftem,
En hoondden 't Godd'lyk licht met duifterniffe en naarheid.
Vorft Moloch (i)tradtvooruit, als vyandt van Gods waar-
heid,
Met duurbaar menfchen bloed, door hem geplengt, bevlekt,
En traanenbeeken uit dier oud'ren oog gelekt,
Die, door't verbaaft gedreun der trommels en trompetten,
't Gekerm van't dierbaar krooft, dat naar vorft Molochs wet-
ten,
Voor 't grimmig Afgodsbeeld moeft draaven door het vuur,
Niethoorden. D'Ammonyt, inkerkdienftwispeltuur,
Heeft hem in't wat'rig pleyn van Rabba (2), en de fteden
Van Bazan en Argob, gevierdt en aangebeden,
te
(1) Moloch.] Moloch betekent in de Hebreeuwfche taale
Koning. De
70 Overzetters hebben bet door 't woord Prince
vertaalt. De Ethiopicrs noemen hedendaags noch bunnen Ko-
ning Emlacb,
'2 welk fibynt afgekgt te warden van Moloch,
Melah, of Melchom. De Rabbynen verzekeren, dat het beeld
van Moloch van metaal was, geplaatfi op een troon van de
zelfde ftojf'e, vercierdt met koninklyke cicraaden: zyn hoofd had
de gedaante van een kalf, en zyne armen waren uitgeftrekt alt
om te dmhclzen. Wanneer men hem eenige kinderen wilde offe-
ren , ontflak men in het beeld een groot vuur , en zo dra het
beeld gloeyend was, fielde men tuffcben de armen van 't zelve
het ellendige flacht offer ; wordcnde ondertulfcben een groot geluit
gemaakt door trommels en andere fpeeltaigen , om te beletten,
dat men het fcbreeu&en der kinderen met zoude hooren. [JDe
Roomfcbe kerke
, die den Heidenen in alles naabootfl , heeft dit
vervloekte middel, wanneer zy de Martellaaren can vuurjlaken
vcrbrandde, nicer als cens gebruikt: een gruwel die elk uit de
Hiflorien bekent
m.]
{2) Waterigplein van Rabba.] lie het zBoek van Samuel
Cap. XII. 26.
-ocr page 43-
V E R L O OR E N.             19
Ja xelfs daar de Anion ftroomt: En hy, noch niet te vreen
Metzoveel'volken, wift, doorfnoodeargliftigheen,
En helfche vonden, 't hart der fchranderfte aller vorften 3 (1)
Die ooit de laft eens ryks op zyne fchoud'ren torften,
Den grooten Salomon, te trekken op z,yn zy,
En hem te lokken tot vervloekte afgodery,
Wen hy zyn tempel bouwde in't aanzicht van Gods tempel,
Tot fmaad van Sions berg en Gods gewyden drempel,
En weidde tot zyn bofch den grond van Hinnoms dal.
Toen volgde Chemos, hem in gruV/len overal
Gelyk, een monfterdier in geilheid, uitdelooten
Van Moach, vyand van den Godsdienft, voortgelprooten,
GediendttotAroer, enNebo, Abarim, (2)
Datwoefttenzuidenftrekt, en in Heronaim, (3)
EnHefebon, het ryk van Seons (4) vorft, gelegen
Voorby het bloemryk dal van Sebma (5) hoog geftegen
Door waan en trotsheid op hun wyngaard, eel van fmaak i
EnEleale, >tgeenaan'tmeir(d)grenft, datzovaak
Doorpikenzwavelzwelt. Deez'Afgod, 7,0 vermeeten >
Wierd met een and'ren naam 00k Wei Peor geheeten,
Wanneer hy Is'rels volk in Sittim (7) op hunn' tocht,
Na Kanaan verleidde, en hen 20 verre brocht,
Om zyne beeltenis met dertelheid te rooken,
Welk misdryf hen daar naa 2.0 duur heeft opgebrooken:
Van daar zett' hy zyn dienft, zo heilloos, verder voort;
Tot zulk een ergcrnis, dat Moloch tuk op moord,
B 2                                   In
(1)  De fchranderfte aller vorften.] Tie bet 1 Boek derKo-
mngen Cap. V.
17.
(2)  Nebo en Abarim.] Mefis leert om de gelegenheid van
Nebo en Abarim. Deut. XXXII.
u.48,49.
(3)  Heronaim.] HeJerem.XLVIII.v.l.
(4)  Seon.] Ik Numeri XXI. v. 21. 23. 26, 27. en ver-
volgem.
(5)  Sebma.] De bywoorden van Milton zyn geen berffen'
fchimmen. lie Jerem. XLVIII.
32.
(6)  Meir.] Het Afpbaltifcbe meir, beden de doode zee, al-
xvaar eertyds Sodoma en Gomorra bebben gelegen.
(7)  Sittim.] Mofet verhaaldt dezege/ibiedems Nm,XXF°
._
-ocr page 44-
HET P ARADYS
-o
In \ menfchenmoordend woudt verdronk in geile tochten i
Tot dat Jofias (I) (die dien fchender heeft bevochten)
Van daar hem nederfmakte in's afgronds diepen kuyl.
Toen kroop 'er een gefpuis uit 's helhonds wyden muil,
Dat van de volk'ren, door een boozen geeft bezeten,
Nu eens wierd Bala'im, dan Aftharoth geheeten,
In tweederlei geflacht gefcheiden en gefplift:
Want's afgronds geeftendom zo afgerecht op lift,
(Dit proefden wy te zaame in on xer aller vader)
Is nu eens man, dan vrouw, dan man en vrouw te gader,
Zozagt, zoteder, zoeenvoudigisdenaard
Dergeeften, nietgeboeidt, gekluifterdt noch bezwaard,
Door logge ketens van litmaaten, en gewrichten,
Enbeend'ren, diehetvleefchverzwaaren, nietverlichten.
Zy kiezen naa hunn' wil, en zonder moeite en laft >
Geftaltens, nu gelyk een drom op een getaft,
Nuwederuitgezet, ofduifter, ofvolklaarheid;
In zulk een ftand doen zy hunn' werken, zo vol naarheid,
De werken van een geeft, van vyandfchap of luft,
Door tegenftribb'ling noch beletz'len nook ontruft.
Door dit gebroedt verviel Gods Is'rel in Gods tooren,:
Wanneer 't zo vaak zyn' fterkte en rots had afgezwooren:
't Verliet zyne altaar, viel voor beeftenbeelden neer,
En't gafden Afgoon, 't geen Godt toekwam, Godlyke eer j
Maar tot hun ftraf, dewyl zy naamaals moeften bukken,
Zo laag voor's vy ands zwaard, dat hen konde onderdrukken>
Alszy voor de afgoon eer, infpytvanSionsGodt.
Met hem kwam ook ter baan by troepen Afthraroth,
Die van den Fenicier gebynaamd wierd Aftarte ,
Wier waffend' hoomcieraad alle aardfche Godheen tartc
In luifter, pronkende als een' hemelkoningin, (2)
En voerende ook den naam van moeder van de Min.
Des
(1)  Jofias.] lie van deezes Konings godvruchtigbeid ondcr
toderen Cbron. XXXIV.
u. 3 3.
(2)  Hemelkoningin.] Aftarte word Koninginne des Hetnels
gtnaamt Jerem. VII.
18. Bochard meent dat zy Adraftus is.
Haar Feefi, dat in de Maand April voterd gevierdt, heeft den
Saxen, die haar onder dm naam van Acfiar of Eajier aanbaa-
den ,
-ocr page 45-
VERLOOREN.              21
Des nagts, wanneer de maan haar helder licht liet ftraalen >
Plag Sidons maagdenrey haar hert in top te haalen,
En voor haar blinkend beeld, op't pragtigfte verfierdt,
(Terwyl met fnaarenfpel haar juichfeeft werd gevierd)
Haar kerkbeloften en dankoffers op te draagen :
In Sion, lang daar naa der volken welbehaagen ,
Alwaar haar tempel ftondt op't heuvelpad, tot hoon
Van Is'rels Godt gebouwt, door Koning Davids zoon> (1}
Die, al te laf van hart, door dertelheid geprikkeld,
Zich in de liefde van de vrouwen had gewikkeld,
Schoon hy vol wysheid was, betoverdt en geftreeldt
Doorhaare aanbidd'ren, knielde eerbiedig voor dit beeld,
En wierookte, onbedagt, haar temp'len en altaaren.
Naa haar kwam 1 hammutz (2) zich al juichende openbaaren,
Die Syris Jufferfchap verlokte jaar op jaar,
Om naa gewoont' zyn dood met jammerlyk misbaar,
B3                                  -Op
den, oorzaak gegeeven, haar Feeflen Eafler, Nimifibe Paaf-
Jchen te noemen, ge/yk mennocb in Engeland doct. Lucianus
neemt haar voor de Maan. Dehoorenen, die haar deoudentoe-
tigenden
, hevefligendeezegedachten.
(1)  Koning Davids zoon. ] Salomon. Zie het \fle Bock
der Kotiingen Cap. XI.
(2)  Thammutz.] Ezechiel Cap. VIII. 14.. maaktgewagvan
Adonis of van tammuz. Lucianus hefchryft dit Feefi van Adonis,
't xoelk men vierde te Eiblos, eenfladin Phenifie:
,, Menkermt
(zegt deeze Schryver)
,, men flaat zich , men maakt een groote
3, routp door 't gehcele land/chap, rvaar naa men de uitvaardt
,, van Adonis houdt; 'sanderen daags zeggen ze, dot hyleeft;
j, zy verheffen zyn beeltenis in de lucbt, de vrouwen jcheeren
haar hoofden zo tvel ah de mannen, en zy, die zulks niet
„ veillen doen, zyn vcrplicht zich overte gecven aandeeervan
3) deeze GodeJJe, en men hied haar den prys van deeze ontucht
j) aan. Dit Feefl vkrdde men in de Lente, wanneer de vloed
1, Adonis toenam door ,t fmelten van dc Jheeuw van den Liba-
3, non , en de plaatfen daar by doorflroomde, rood verwde , en
,-, met kracht in de zee vkl. Makrobius meent dat Adonis of
Tammuz niet anders als de zontie is. De Jooden eerdden de
zon
, maan , en de ftarren, volgcns 't 2-de Boek der Koningen
""*. XXIII. v. K.
-ocr page 46-
HET PARADYS,
22
Op Libanons gebergt', den langften dag der dagen,
Door minnezangen te betreuren, te beklaagen,
DaarzachteAdonis, uitzynbed, denpurp'rentol,
Door Thammutz bloed geverfd, kwanswys in woede dol,
Door hem geftort, betaalt, aan d'oorfprong aller ftroomen,
Den oceaan, die nooit in woede is te betoomen.
Die minnetaal ontftak in't minzieke ingewand
Van Sions dochter, ook een zelve minnebrand,
Wier wulps en geil gedrag Ezechiel voorheenen,
In Arons heiligdom is zonneklaar verfcheeeen,
Daar by de afgodery vanJuda, die't gezag
Van Godt verliet, befchouwde als in een held'ren dag.
Toen kwam 'er een die't leed en onheil nam ter herte,
(i) WanneerGods Ark,geroofd,totJudaasdruken fmerte,
En naaft zyn zy geplaatft, zyn plompe beekenis,
Verminkte, enhoofdenhand, totfchandeenderenis
Van zyne aanbidd'ren, fmakte op vuilen grond ter neder:
God Dagon was zyn naam, tot Afgodsdienft gereder
Dan iemand, (2) een gedrocht, menfch boven, vifch beneen;
In Azotus wierd hy Godsdienftig aangebeen,
En hem een kerk gcfticht met hemelhooge muuren,
Als of zy de eeuwigheid der eeuwen zou verduuren;
Ook wierd zyn naam geroemd in Gad, en Askalon,
InPaleftine, en Gaze, en'tvolkryke Akkaron.
Hem volgde Rimmon (3), die zyn lufthof en behaagen
Schept in Damaskus, dat met recht den naam mogt draagen
Van
(1)  Wanneer Gods Ark geroofd.] lie Samuel 1. Cap, V.
v. 1,2, 3.
(2)  Een gedrocht.] Rabbi Kimchi zcgt, dat Dagen van den
navel tot beneden, de gcdaante bad van een vifch, en dat by
daar van zyn naam bad. Men meendde dat hy de uitvinder
van den Akkerboujp was, en de eerjle die 't brood van de tarwe
tnaakte.
(3)  Rimmon.] Eenige nieenen dat Rimmon de zelfde is ah
Venus , dewy I Granade, in
'2 Hebreeuwfch Rimmenimgenaanidt)
hem was geheiligt. Saldentts zegt , dat hy de Afgod der Phe-
tsifies, genaamdt Elion, is. Dat Hejychus noemdt
pauay, dat
is
j verheeven. Maar Kircher neemt haar voor de Gediune
Po-
- -.JM^JMS^JP***-*^^^
■ '■ .■ . :'...
-ocr page 47-
VERLOOREN.           23
Van een der fchoonfte fteen gebouwt langs Pharpers vliet,
Daar't vocht van Abana voorby zyn muuren fchiet.
Zyn tempel was geplaatft recht over die van Gode.
Eenziekehov'ling, die melaatfch was, viel dien fnooden
En eervergeten af, toen hy een Koning won
Vorft Achaz, die in'tend', dien wrev'len temmen kon 3
En in zyn dwaasheid land en tempel overheerde ;
Waar naa die booswicht hem zyn hert zo ommekeerde >
En bragt den Vorft zo verr', dat hy Gods altaars fier
Vernielde, en in heur plaats een altaar naa de zwier
En trant van Syrien, liet bouwen t'zyner fchande,
En zich vermaakende in de heillooze offerhande
Van't haat'lyk ofFervee, viel hy voor Goden neer,
Die hy voorheenen had vernield, door zyn geweer.
Naa hem kv/am een gefpuis uit 's afgronds fchoot gereeien,
Die't dwaas Egipte kon betov'ren en beleezen,
OmGodheen, dolvermomd, alsIfisenOfier,
En Orus (1) monfters vol affchuw'lykheen, meer dier
Dan menfch gelyk, alom door land en ftroom, te zoeken.
Gods uitverkooren volk liet zich door haar verkloeken j
Wanneer 't in Horeb maakte een kalf van louter goud,
En een weerfpannig vorft verdubbelde al te ftout
Dien afval, lang daar naa, wen hy (wie moet niet beeven,
Van fchrik?) zyn Schepper,bron en oorfprong van elks leeven3
Jehova, die door zyn alom bedwingb'rc hand,
AH' de eerftgeboorenen door ganfqh Egipteland,
Met alle hunn' beelden die ze op heillooze outers Zetten,
En wierook zwaaiden, kon verbryz'len en verpletten ,
Dorft vergelyken by een os, een reed'loos beeft.
Den troep iloot Belial (2) de fnoodfte en flimfte geeft
B 4                                 Die
Pomona, cm dat bet landfcbap van Damas vervuldt was met
vrugtdraagende boomen. Mijfchien is hy de zelfde, die in de
Handel'mgen der Apofielen Cap. VII. v.
43. Rempban xverdge-
naamdt.
(1)  Ifis, Ofier en Orus] Koningcn en Goden van Egipte,
aangebeden onder de gedaante van ecu os of van een koe.
(2)  Belial] betekendt zander wet. Hy wicrd overal voor
den Demon genomen. De H. Schriftuur teketit niet aan, dat
by een byzonderen Afgodt van cenige plaats was. Oohgeeft Mil-
ton hem geen tempel.
-ocr page 48-
?+                 HETPARADYS
Dieuitdenhemelviel, diealledeugdenwraakte ,
En dien de ondeugden, om heur zelfs, alleen vermaakte.
Men zag nooit temp'len voor dien onverlaat gefticht,
Noch geene altaaren tot zyn vloekdienft opgericht,
Om hem het wierookvat eerbiedig toe te zwaayen,
En met den ed'len geur van't Oofters ryk te paayen.
Nochtans heeft niemand in meer tempelen gewoondt,
En nooit is iemand by altaaren meer gekroondt,
Als hy, wanneer het volk tot's hemels dienft gekooren,
Den waaren Godt verliet en leende de Afgoon de ooren.
Dit bleek in Eli's krooft 3 't geen 't huys van Jacobs God
Vervulde, met geweld en dertelheid en fpot.
Ely word in hoven en paleyzen aangebeden,
Beheerfcht de ryken en regeert de grootfte fteden,
Wiervorften, machtigen en grooten, eensvanaardj
Den rykdorn (links en regts van alle kant vergaard,
In weelde, welluft en brooddronkenheid verkwiften,
Terwyi 't gefchreeuw des volks, dat door hunn' fnoode liften,
Baldaadigheid, bedrog, enonregt, engeweld,
Dus word gefchooren, en door de armoe fel gekneld,
Veel hooger vliegt dan haar verheven toorentranflen:
En als de zwarte nacht de held're zonneglaqflen
Verdwynen doet, dan zwerft vorft Bekals gebroedt,
Al 't aardryk door, van wyn en dertelheid gevoedt.
Dat Sodom (i) en die nacht van Gibea (2) dit tuigen,
Toen eerb're vrouwen voor die fchenders moeften buigen,
Om meerder gruwcldaan te ftuitten in dien nagt.
Deez'waaren de eerfte in orde, inluifter, eninmagt.
Wie meld nu de and'ren fchoon niet minder in vermoogen ?
De rey van Go ;-.n waar op Idnie dorft boogen.,
(3) Door Javaas krooft geagt als Goon, maar eeuv/en naa
Hetfcheppenvan'theelalgebooren, vroegenfpaa
Vermaard, by volk'ren die hen hulde en eere boodden.
(4) De voorfte in rang van deez' gedrochtelyke Goden,
Was
(1)  Sodom.] Zie Genefts Cap. XIX.
(2)  Gibea.] Zie 't Boek der Rigteren Cap. XlX.
(3)  Javaas krooft.] Javan, zoone van J'aphet, gaf zyn
nitam aan jf'dnie.
(+; De eerfte in rang.] Titan, cudftebreeder van Satumus,
fflondt
-ocr page 49-
4,*. iiy WHSW;»p)'.ii»T> «y^>.jy.W»wii >.
V E R L O O R E N.             atf
Was Titan met zynkrooft, denvaderganfchgelyk,
Gedreeven door zyn zoon Saturnus uit net ryk,
Saturnus wederom van Jupiter zyn zoone,
(i) Die by by Rhea won, verbannen van zyn throone ;
Deez' drong zich moedig in en heerfchte met geweld;
Zyn naam wierd eerft in Krete en Ida's top (2) gemeld,
Toen op Olimpus berg (3) met fneeuw ftaag overtoogen,
Daar hy in't middelvak der lucht, door zyn vermoogen ,
En hooger niet regeerde, of op het rots-gebergt'
(4) Van Delfos, welkers kruin het dak des hemels tergt,
(5) Of in't Dodones woud, en de omgelegen ftreeken
Van't (6) Dorifche geweft, in Afgodsdienft ontfteeken.
Daar was'erook, die Godt Saturnus, ftramenoud,
Verzelden over 't meir en't Adriatifch zout,
En zeylende voorby een reeks van duizend kuften,
Of in Hefperie of in't land der Celten ruftten:
All' dceze geeften van veele and'ren noch verzelt,
Verfcheenen op't ontbod van Lucifer, hunn' held,
Met oogen vol van damp, gedwee en neergeflagen,
Waar uit me een kleine glimp van blyfchap kon zien dagen ,
Om dat de wanhoop hen het hart niet had verplet.
Hy ftondt in't eerft op't zien van zulk een heir verzet;
Dog ylinks fchiep hy moed, en fprak hen aan met woorden,
Die j fchoon ontbloot van klem en kragt hen t'zaam bekoor-
den,
B 5                                 -En
ftondt hem hit ryk des hemels of, mils hy geene kinderen zoude
voedett, Jupiter in 't verhorgen opgevoedt zynde, tnttroonde
Saturnus.
(1)  Rhea] was de docbter van heme! en aarde.
(2)  In Crete en Ida's top.") 'Jupiter wierdt in Creten he-
dektelyk opgevoedt door de Cureeten.
\\) Olympus.] Een gehergte in Thejfalie, gelegen by Ma-
fedonien.
(4.) Delfos.] Een ft ad in Beotien by den PamaJJiu, hy de
Heidenen om veele Godfpraaken berucht.
(5)  Dodones,] gelegen in Cbaonie, een geweft in Epiren.
De eikeboomen gaven 'er Godfpraaken.
(6)   Dorifche geweft. ] Griekenland word aldus genaamdi
naaDoras, zoonevanNeptunus, die"'-1
.....'"'erdde.
-ocr page 50-
HET PARADYS
2.6
En waar door hy verdreef hun vreez', en weder deed ,'
Hunneeensbezweekenmoedherleeven, enhunleed
Vergeecen. Straks gaf hy den legerhoofden wetten,
Zyn veldftandaarden, op het bkazeh der trompetten,
En't flaan der tromm'len, op te regten daar 't behoord.
Een dappere Azazel, nam op des veldheers woord,
Dieeer, daar toe alleengeregtigt, onbezweeken
En moedig aan. Hy neemt het flikk'rende oorlogsteken ,
En wind 'er 't vendel af; dat, in de lucht om hoog
Verheeven door den wind, al wapp'rend zich bewoog,
En heene en weder dreef, omzet aan alle kanten,
Met de uitgelezenfte en volfchoonfte diamanten,
Die tuffchen 't goud gekaft, en heerlyk uitgewrogt,
De zegentekens en de wapens op hun tocht
Van't Serafynendom behaald, alom vertoogen.
Dit fchoon gezicht bekoord' hun aller hart en oogen.
In tuffchen blies 't metaal een fchellen oorlogstoon,
Waar op door't ganfche heir, dien krygsklank ongewoon,
Een fchreeuw opging, die 't diep dcs afgronds zelfs deed
fcheuren,
Den ouden nagt en't ryk des woeften bayerts rreuren,
En fidderen van angit, verflagenheid en fchroom.
Een oogenblik daar naa xag men een wolk, een ftroom,
Vanvaandels, wier getal niet was te tellen, zweeven
In de open lucht, van zydc en armo7,yn geweeven,
En konftig gefchakeerd met verwen fchoon van gloed,
Geteeld in't Oofters ryk, dat keur van konften voedt.
Noch rees 'er met hen op een bofch van yf 're fpeeren,
Bekwaam om't woeden van hun vyand af te keeren.
Men zag 'er hellemcn gefmeed van't fchoonft' metaal,
Zeer dic'ht op een getaft, en fchilden hert van ftaal.
Straks zag men ze onbefchroomd gefchaard als in geleeden,
(i) Naar Doriaanfche wyz' den ruimen grand betreeden,
Op
(I) Naar Doriaanfche wyz'.] De ouden telden vier toonen
In de Muzyk, de Lydifihe , de Pbrygifchc, de Dori/che, en de
Mixilodifche ; maar zy agtten de Dori/che toon boven onderen.
Ziet -coat 'er H. Agrippa van zegt, in zyn Ydelheid der Wee-
tenfchappen Cop. XVII.
-ocr page 51-
VERLOOREN.            n
Op't zoet gekweel van fluit, fchalmey en keteltrom,
Puur als 't geluit, dat zy voorheen gebruikten, om
Een helden dapperheid, door't oor in't hart te blaazen,
En '.s vyands leger door hun kloekheid te verbaazen.
Geluit, dat wakkerheid met goed beleid gepaardt,
Gcengramfchapvoortbrengt, die zich zelfs nochniemand
ipaart.
Geluit, dat hun het hert zo aangenaam kon raaken,
Dat vrees noch angft, noch zorg, noch fmert hen kon genaa-
ken.
Dus wel gewapend voor de angftvalligheid en nood,
Trotfeerden zy vol moed de rampfpoed en de dood.
Geenfchandlykwyken, noch geen vlucht konophenheg-
ten.
Dus ademende een magt, gemoedigt om te vegten,
Verzien met harten, op hun oogmerk vaft gezet,
Bewoogen zy zich ftil met fmertelyken tret,
Op eenen gloenden grond, op *t zoet geluit der klanken ,
Dat hen te minder deed in hunncn optrek wanken.
In't ende hield men ftal, elk op zyn rang gefchaard:
De voorfpits, die het hart van't groote heir bewaard >
Voor's vyands eerfte woede en aanval, floeg de blikken
Zo vrees'lyk op, dat zelfs het ftoutfte hart moeft fchrikken,
Verzien met wapens, daar 't gezicht zich in verloor:
Gelyk een leger, dat door oorlogskunde, en door
Den tyd verhard, met helm, en fchiid, en knods, en fpeeren
Gewapend, afwagt wat zyn veldheer zal begeeren,
Die't fchitt'rende ooge, in konfl; van't oorlog uitgeleerdt,
Naa'their, zonaazynwenfchgewapend, vrolykkeert.
Hy zag het door en door, van agt'ren en ter zyden;
Men merkte dat hun rang den veldheer kon verblyden.
Hun weezens zweemden naa iets Godd'lyks. End'lyk telt
Hy hun getal, waar op zyn hart door trotsheid zwelt,
En denkende, dat hem geen magt kon weerftand bieden,
Voeld' hy van woede en wraak 't bloed in zyne ad'ren zie-
den.
Want zedert zag men nook een leger op de been,
Waar in het Geeftendom in menfchen vorm verfcheen.
Hun tal ging zelfs't getal van't klein gebroed te boven,
Dat zich de zege van de kraanen dorft belooven,
1 .
—..
: ■ . ■ .........
-ocr page 52-
■ ■
'
a8                    HETPARADYS
Ja teld 'er 't reuzenrot van Flegra (i) by, en all'
De helden, die voor (2) Thebe en Troyens (3) hooge wal j
Gefterkt door :t Godendom, zich met elkaar verbonden.
Hun tal ontelbaar, en van niemand te doorgronden ,
Was grooter als 't getal, 't geen , als de Fabel meld,
Vorft Uthers (4.) zoon, beftuwt door Ridders, bragt te veld 3
Verzameld uit de Britze en A morykze (5) landen,
Of die't Bezerta (6), daar de zon zo fel koomt branden 5
Gelyk een zwerm verzond naa de Afrikaanfche kuft ,
Toen K eizer Karels heir, op oorlogs eer beluft,
Gewoon de zege van zy n vy and weg te draagen ,
By Font-Arabia kloekmoedig wierd verflagen.
Een ongemeene moed blonk uit in't groots gelaat:
Zy luifterden naa't woord van hunnen vorft, in ftaat,
Inrangenachting, zo ontzag'lyk, als met bee ven.
Hy j die in achtbaarheid was bo ven elk verheeven,
Verbeeldde een hoogen toorn: En dit doorluchtig hoofd}
Scheen van zyn eerften glans noch niet geheel beroofd:
In zyn gelaat zag men noch klaar d'Aardsengel zweeven ;
Men zag de trekken noch van't licht van't end'loos leeven
Onuitgewreeven, maar gelyk door wolken heen.
Gelyk wanneer de zon, uit haar paleis getreen,
Den
(1) Flegra.] Daar zyn twee plaatzen van diennaam, de eene
in Thc/falie, alvoaar de Reuzen tegen de Goden ftreedden, de
andere in Campmiie hy Cumes, alwaar zy tegen Hercules vogten.
(2)  Voor Thebe, ~\ wanneer Adraflus den Thebaners den oor-
log aandecd, ten gevatle van zyn fiboonzoon Palinices. Statius
heeft op dit onderwerp een dkhtfluk van
12. Boeken gemaakt,
genaamdt de Tficla'is.
(3)  Troyen.] Deezeoorhg is t'over behendt.
(4.) Uthers zoon.] Artus ,Konir>g van Engeland, zoone van
Uther Pendragnni
, leefde omtrent den Jaare 500. Wy hebben
verfcheide vercicrde Hiftorien van hem. Men jchryft hem de in-
Jielfing der Ridders van den rovden tafel toe.
(5)  Brittle en Amorykfe.] Amorique is eygentlyk kleen Bre-
tagne. Dit woordbetekendt vo'gens Cambdcn , Zeefladt.
(6)  Bizerta.] Stad in Africa , tujfcben Carthago en Teberi-
que. Men meent dai bet is't oude Utica,
/
-ocr page 53-
" ■                                                                                - -- .>.^|(--|i^iwi'^^?^lfPipWBIi
pernor''
VERLOOREN.           2>
Den damp der Horifont doorfchynt met bleeke glanflen,
Ofagter 't licht der maane, aan s hemels hooge tranffen,
Een duift're taaning maakt, en over't halve rond
Van de aarde een tweelicht fpreid, en maakt een avondftond
Op held'ren dag, dat zelfs de vorften op hun troonen
Doetfidd'ren, en beneemt hen tulbant, ftafenkroonen.^
Al 't geeftendom was van hun eerften glans beroofd.
Nochtans blonk Lucifer als hun doorluchtig hoofd ,
Ver boven d'and'ren uit in luffter, met een vaalen
En flaauwen glans, ontbloot van fchitterende ftraalem
Zyn weezen was doorploegt met groeven, doots en naar,
Doordonderflag, daarin, van d'Opperdonderaar
Geprent. Verlegenheid vertoond' zich op zyn kaaken ,
Maar onder winkbraauws,die van moed en trotsheid blaaken:
Zyn hart was heet op wraak. Zyn oog ftond woeft en wreedt;
Vervuld met wroeging, en met knaaging, om zyn leed.
Dus bleef hy ftaaren op de makkers van zyn daaden >
Of liever volgers, door een ramfpoed overladen,
Voorheen gelyk in heil met's hemels Eng'lendom,
Maar nu om hunnen daad door Godt veroordeeld , om
In endelooze fmarte en eeuwigduurend wroegen,
Verftooken van hethcht der Godly kheid te zwoegen.
Zy, om zyn fnood bedryf van't eeuwig juichend hof,
Beroofd, en om zyn trots, gefmaktin t end'loos ftof,
Zo eer, zoluifterloos door God verbannen, bleeven
Dien helhond noch getrouw, door hoop van loon gedreeven.'
Gelyk, wen't blikfemvuur neerftortende uit de lucht,
Den top der Dennen fchroeit: zo ftaan zy onbeducht
Voorleet, op dorren grond, die brand gelyk een oven,
En heffen, fchoon ganfch naakt, hun hoofden moedig boven."
Nu richte hy zich op tot aanfpraak: Dat gezicht
Deed's afgronds legertroep gedenken aan hun plicht;
Toen ftond elk overende, en't heir zo fnood in daaden >
Befloeg een halven kring rondom hun dapp're raaden.
Een ieder zweeg, en ftond met diepen aandacht ftil >
Gehoorzaam wagtende naa 's veldheers keur en wil.
Driewerf tracht' hy zyn mond te ontfluiten, maar de traanen
(Zodanige waar van geen Engel zich kan fpaanen)
Gewiffen blyken van zyn veete en boozen grond ,
Uitbarftend', flooten weer tot driewerf zynen mond.
-ocr page 54-
p                 H'ETPARADYS
Zyn taal door hik op hik belemmerd errbedwongen,
Kreeg ruimte,en kwam in't end'dus door zyn keelgedrongen.
Onfterf'lyk geeftendom, wier tal is zonder end,
Wier kracht, wier mogenheid en moed geen weerga kent,
Als hem alleen, die als de Almagtige is verheeven
In't ongenaakbaar licht, den troon van't end'loos leeven.
De ftryd met hem gehad was gruwzaam, maar nochtans
Geenzints ontbloot van roem en heerelyken glans;
Laat dit deez' fchrikk'lyke oord en onzen ftaat verkonden.
Maar wat vernuft hoe fcherp, en fchrander in't doorgronden
Derzaaken, toen, ofnubekend, had konneri zien,
Dat Zulk een macht van Goon, zo toegeruft, zou vlien,
Voor 's vyands leger, en den flag gewonnen geeven ?
Wie kan, fchoon ons beftaan ons ftond op't eeuwig leeven,
Gelooven, dat een heir van helden, groot van macht,
't Geen all' de laagen van den vyand heeft veragt,
Wier ban Gods koningryk van Eng len kwam te ontblodten,
Zalfeylen, om van hier kloekmoedig, onverdrooten,
Door eige kracht weer op te vaaren naa om hoog,
En neemen, zelfs in fpyt van't albefpiegelende oog,
Bezitting van de plaats, hen door geboort' gefchonken ?
Ik, die myn borft door't vuur van wraakluft voel ontvonken,
Roep 't heir des hemels tot getuige, dat geen raad,
Hoe zeer verdeeld j dat geen gevaarelyke daad,               _ •
By my gefchuwd, my ooit de hoop heeft konnen rooven.
Maar Hy, die als Monarch, in't eeuwig licht daar boven,
Hegeert, zat tot dien tyd ganfeh vreedzaam en geruft
Op zynen troon, en heerfchte al 't Eng'lendom met luft,
Gehandhaafddoorgezag, toeftemming, ofgewoonte}
Met zulk een majefteit, wier wedergade in fchoonte,
Enluifter, niemandzag, doch zyne kracht hield Hy
Verborgen voor ons oog: Dit zette ons iever by,
Om Hem op zynen throon kloekmoedig te belaagen,
En dit was d 'oorfprong van alle ons verdriet en plaagen :
Toen leerdenwe eerft te recht wat zyne hand vermogt,
Watdeonze, om nooit hem weer te tergen, opeentogt?
Of van Hem aangetergt, op nieuw te veld te trekken,
En tegens ons al't heir des Hemels op te wekken.
Maar wyl Hy voor de vuift te magtig is in't veld, ,
Zodoebedrogoflift, dat geen nu, daa/'tgeweld
I'dwftfidfitis''''                                     . st
.
-ocr page 55-
V E R L O O R E N.            31
Te kort in fchoot; op dat Hy klaar zie met zyn oogen,
Dat, diezynvyandeensverwon, doorzynvermoogenj
En openbaar geweld llechts half gewonnen heeft.
Licht dat de ruimte ons haaft een nieuwe waereld geeft.
Ik hoorde 't Geeftendom in't ryk der Hem'len reppen
Van eene waereld, dieGodsAlmagtftondtefcheppenJ
Om daar te plaatzen, en te planten ee'n geflagt,
Dat met de zoonen van zyn ryk in eere en magt,
Gelyk zou zyn, en ftaag zyn liefde en gunft genieten."
Naa derwaarts, zo men tragte ons oogwit te befchieten i
Zy onze gang; al was't alleen om te verfpien,
Of men d'aardsvyand daar een voordeel af kan zien ;
Of daar of elders, 't is om't eeven in wat ftreeken ;
Want deeze zwavelpoel, zal 't Geeftendom, ontfteken
Door hemelaardig vuur, niet houden, neen gewis;
We ontvlien deeze afgrond haaft vervuld met duifternis.
Maar vafte raadflag doe dit heerlyk opzet rypen.
Daar is geen hoop van vreede om ons te boos misgrypenr
5t Waar dwaas te bukken voor Gods donderend gebod.
Men Item den kryg dan, en verwachte een beter lot.
Godt werde in't heymelyk of openbaar beftreden.
Zo fprak d'aardsvyand, en tot ftaving van zyn reden,"
Trok elk van't talloos heir, in ordre net gefchaard ,
Van zyne linkerdye, een eeuwig vlammendzwaardt,
Wiens held're flikkering de hel rondom verlichtte.
Op't hooren van Gods naam las men in elks gezichte
De vloek en raferny. Trots op nun wapenmacht,
G egrepen met hun vuift, flaan zy met felle kracht,
Op hunne fchilden, wier geluit all' 's vyands troepen
Ten nieuwen veldllag riep: Zy daagden met hun roepen I
Dat fchielyk opwaards klom, en tot den Hemel ftuitt',
Het Hemelfche gewelf, en alle ftarren uit.
Niet verre ftondeen berg, wiens top vuurvlammen braakte»
En damp, die opwaarts vloog en't ftarredak genaakte ,
Hy blonk aan alle kant met eenen korft als glas,
Bewys, dat in zyn buik Erts van metaalen was
Verborgen, uit de ziel van zwavel voortgekoomen.
Een bend' heeft ftraks de wyk naa derwaards aangenoomenT
Als een troep gravers, die * d^or hoop van loon genoopt,
Verzien van fchop en fpa, voqr *s Konings leger loopt,
Om
-ocr page 56-
•"-*'                                                                                                                  ■ ■"■■'*"■" ■
.
3*                 HET PARADYS
Orrt voor het heir den grond ter legerplaats te ilechten,
Ofomeenfterkefchans, totdekking, opterechten.
(i) Vervloekte Mammon leid' hen vlytig derwaarts heen.
Een Engel 't laatrt' van al geblikfemd naa beneen:
Want in den Hemel zelfs hield hy zyn hart en oogen,
Geftadig naa den grond, met goud bevloert, geboogen,
Wyl zyn verftand meer door die flikk'ring was geraakt,
'Alsdoor't gezichtvan Godt, die flechts volzaligmaakt.
Hy was't die allereerft den menfch wilt in te prenten,
Om zelfs in fpyt van't woen der tweepaar Elementen,
Het middelpunt aiom te plond'reii met zyn hand,
En Zyne moeder de Aard', het heilloos ingewand,
Om fchatten uit haar buik te rooven, op te ryten.
Dat ruigt' deed door hun kragt dien berg zeer fpoedig fply tell -,
En haalde ribben gouds uithaaren diepen wond:
't Koom' niemand zeldzaam voor, dat in des afgronds grond,
Derykdomgroeit , voor 'toog der menfchen zo begeerlyk;
Hy werpt dat zoet vergif, voor ons 7,0 fchoon en heerlyk,
Hetweeligfteop. Watmorkt, wat pogt men op't verftand
Der menfchen, en het werk, gewrogt door's menfchen hand,
Verbaaft om't groots gebouw van Babel, en't gevaarte
Van MemfisVorften,boog geroemdt om grootte en zwaartte.
Leert volkeren, hoe hier de grootfte wonderheen,
WaarvandeFaamgewaagt, enkracht, enkonll, alleen
Voor't werk van Geeften,fchoon verworpen, moeten zwich-
ten,
Voor't werk van Geeften, die in korten tyd verrichtten
Een werk, daar een ganfche Eeuw met handen, evengraag
In de arbeid, fchuw noch ang voor ongemak, geftaag
Mee bezig, te vergeefs zyn zweet aan Zou befteeden.
Dicht by een effen grond, maar vol van akligheden ,
Inhoolen, wyd en zyd gegraaven, engeheet
Door vuur, dat uit den poel des afgronds ruim en breed t,
Met zwangere aderen, daar onder heen, koomt zweeven,
Stond noch een tweede troep, die't hert metaal, gcdreeven
Door
(1) Vervloekte Mammon leid'.] Mammon letekent in
't Syriftb, Godt der Rykdommen. De Grieken tioemden hem
Plutus. Iff 't Euangely van Mattheus word van hem gefprod'
hn Cap. VI. v.
34..
1
-ocr page 57-
VERLOOREN.            33
Doorwonderlykekunft, deedvloeyen, enheteen
Van't ander fchey dde en vaagd' van alle onreinigheen.'
De helhond, oni zyn wit en oogmerk te befchieten ,
Plaatfte elders noch eentroep om vorremen te gieten
Van allerhande foort, die ze uit het kookend grot
Vaftvulden, in een blik des tyds, opzyngebod.
Gelyk als 't grondwerk in een crgel door het blaazen
Des winds, den ganfchen rang der pypen helpt aan 't raazen."
Fluks rees 'er uit den grand een byfter groot gefticht,
Gelyk een waaffem, die zich opwaards geeft in't licht,
Verzeld met een geluit van aangenaamefternmen 3
Die op de deelen van den fynen luchtgeeft zwemraen;
Getimmert even als een Tempel, ruftende op
Enreyvanzuylen, enPilafters, zwaarvantop,
Naa de orde en wyz' bedagt door fchrand're Doriaanen,
Die't fpoor ter bouwkonft den naakoom'ling zullen baanen,
MetOpperbalken, uit geklonken goud gewracht:
Men zag 'er hoorenwerk met beeldwerk in zyn kracht
Enfchoonheiduitgehaald, naabuiten: 't Dak verheven
In hoogte, als groefwerk, was van louter goud gedreven.
Het Babilon, en't groot Alkair kon by de pracht
Niethaalen, fchoonze 't beeld van Belus, hooggeacht,
Inkamers, die van goud, gefteente.enpaerlenblonken3
Belloten, en hun Vorftiop Zetels deden pronken,
Met blinkende faffier, fmaragd en diamant
Verfierd, toen \ ryk Egipte en't bloeyende Aflurs land,
In weelde en overvloed en rykdom uit kwam fpatten.
Het heerlyk praalgebouw, voorzien met zo veel' fchatten
Van koft'lykheden, ftond op duizend pylers vaft ,
Daardoorgeveftigt, voor alle aanval, tydenlaft.
De deuren wonderlyk uit koper t'zaam geklonken,
Geopend zynde, zag m&i 't ruim der zaale pronken
Met all' 't uitftekenfte, dat ooit een fterv'ling zag.
Aan't uitterft' van't gewelf ^ hong ry aan ry, een flag
Vanlampen, die gevormd door toverkonft, alsftarren
En dwaalers, die zich zelft al fchitterend verwarren,
Hun licht vertoonden, met Alphaltifch pik voorzien,
Die't ruim verlichtten, en de fchaduw deeden vlien.
Het driftig heir trad in verwonderd en verllaagen.
Deez'konhetwerk, endiendenkonftenaarbehaageh. ;. .
■f- Botk,
                             C                               Zyn
-ocr page 58-
r,--~                                                                   .....^ppufMWW.BW,------—,----,-------^
^4.                    HETPARADYS
Zyn Viand zo heerlyk op de bouwkunde afgericht,
Was in den Hemel door palleyzen daar gefticht,
En door den Eng'len ftoel, waar op ze als Prinfen zaten,
Metfceptersindehand, berucht, en boven maaten
Verheerlykt, voor zyn val. De hoogfte majeftek
Had hen die heerlykheid en luifter toegeleidt,
Om boven't Eng'lendom het hoogft' gezag te voeren,
Eer trotfe Lucifer den Hemel done beroeren>
Zyn naam ontftond geen eer in't weetziek Griekenland,
Nochte 00k in Latium, verlekkert op verftand:
(1) Men noemd' hem Mulciber: 't G erucht ging,dat hy dron-
ken
Van hoogmoed, door Jupy n ten Hemel uitgeklonken,
In't vallen bezig was, van dat de guide zon,
In't Oo'ft verrees, tot dat zy daalde in Thetis bron.
Hy kwam by't zinken van de zonne in zee te daalen,
Van'sHemelsaspunt, alseenftar, die met haar ftraalen,
OpLemnosnedervalt. Maardit'seentaal, verfierd
Door't Heidens dichterdom, dat zulke fab'len viert.
Hy viel benevens 't gros der wederfpannelingen,
VeeleEeuwen voor dien tyd, door 's Hemels folderingen.
(2) Geen torens, door zyn kunft gebouwt, in't end'loos licht,
Bevryddenhem; geenwerk, hoe fchoon door hem gefticht,
Kon hem be veil 'gen voor zyn val, en't grimmig wreeken
Van d' Allerhoogfte, op hem in fellen toorn ontfteeken.
Hy
(1)  Men noemd' hem Mulciber.] De Latynen noemden
dns Vulcnmis. Hy TKffoaalt zelfs zyn val in ,t Boek der Wade:
j, Ik zal [zegt by) nooit die eene reis vergeeten, teen ik tot aw
,, huty wilde koomcv
, want 'fupiter nam nty by een been, en
„ /meet my (fit het geheiltgde voorbof, Ik rolde alle dagen in
„ de lucht. en als de zonne onderging viel ik bynaazonder leo-
}, ven in het eilandLenmosneder enz.
(2)  Geen torens door zyn kunft gebouwt.] Defibryver doet
bier eenige gedachfen van Homer us invloeyen
, die Vulcanusaan-
tnerkt als den atinlegger der gebouwen des Hemels, wanneer by
in 't einde van het eer/le Boek der Eliade zegt: „ De Goden
„ gitigen zkh in de ryke vertrekken, die Vukanus door zyn
„ wonderlyke konjl vow ben had gefticht, U Jlaapen Uggen,
-ocr page 59-
VERLOOREN.            3/
Hy wierd voor over, met de makkers van zyn konft,
In't nimmereindend vuur, uit 's Hemels troon gebonft,
Om daar voor Lucifer gevaartens op tebouwen,
Die's afgronds Geeften met verwond'ring onderhouwen.
Intuflchen ftond 'er ftraks een reeks krygsbodens klaar,
Om op huh veldheers laft, met vreeffelyk gebaar,
By't klinken der trotnpet derj Geeften te doen hooreri,
Dat Pandemonium, ter raadplaats was verkooren,
De ftoel des Satans, en de hoofdftad van zyn ryk,
En vorften, hem alom in gruwelen gelyk.
Zyn wil was, dat men zou de waardigfte aller benden,
By looting, ofbykeur, inzynvergad'ringzenden.
Straks ftonden honderden, ja duizenden, door drang
Opeengeparft, gereed, om op de leuze, eerlang,
Tenhoogenraadzaale, op zyn fcherp bevel, tetreden
Gelyk een veld bedekt met helden, in geleden
Gefchaardt, om arm aan arm te kampen, onverzaagt
In't oog des Sultans, die all' Panims ruit'ren daagt
Tenoorlog, methetzwaard, ofomeenlanstebreeken.
Zo krielde dit gezwerm van Geeftendom, ontfteeken
Doorheilloozeiever, opdengrondenindelucht,
Gevaagt, door't fchuiv'len van hunn' vleugets, in hun vlucht.
Wat meer of minder, als in zoele lent' de by en,
(1) Wen't zonnelicht den ftier, vol norsheid, komt beryen,
Hun vollekryk gebrced in drommen ftooten uit
De korven, vliegend' met een brommend fchel geluit,
Nugins, danderwaards, opdendauwderfriffebloemen,
De fchoonfte daar het hofvan Flora op kan roemen,
Cz                                  Of
(1) Wen 't zonnelicht den flier.] De zon treedt mntrent
den loflen April in dit Hemeltehn. Deeze vergelyking heeft
reel overeenkomfl met het zde Boek der Made. Haar te zaa-
men vergelykende, zal men zien dat Mi/ton geen minder vuur
van Poezy bczat. Zie bier die van Homerus: „ Gelyk men
,1 uit een bolle rots een oneindig getal van byen zeer dicht op
j, een getafl, ziet voorkoomen, en onopboudelyk gevolgt van
„ een nieuw legioen op de bloemen der lente by zxvermen vliegen ,
» en zicb aan alle zyden verfpreiden, zo zag men op dezelve
s, wyze deeze krygsluiden uit de tenten en fibeepen treeien, en
j) by benden te zaamtn komen.
-ocr page 60-
$6                 HETPARADYS
OFop de voorftad van haar luchtig ftroo gebouw >
Verzien met balzem van cen veruchen honigdouw,
Om wat haar dienftig zy met voordeel te overweegen.
Dus dicht op e'en was dit doorluchtig rot gelegen.
Zo haaft ontfingen zy de leus niet tot hun trooft,
Ofzy, owonder! nochveelgrooterdanhetkrooft
Der grootfte reufen, zag men haaft in een gezonken
Tot dwergen, in een dicht beftek te zaam geklonken,
Ontelbaaringetal, gelyk't Pigmeenfch gellacht, (i)
Of als fpooknimphen, wier geluit een boer by nacht,
Dicht by een bofch, of bron, van't rechte fpoor geweken,
(2) Of zict, of waant te zien, terwyl aan 's Hemels ftreeken,
De zilverblankemaan, met bleeke wielen fnelt,
Om't oor aan heur gezang te leenen; zy geftelt
Opvreugt, enry, en dans, betoveren zyne ooren,
Met lieflyk maatgezang, terwyl zyn hart met fpooren
(}) Van vreeze en blyfchap, fel genoopt wordt en gejaagt.
Dus zag men geeften, wien geen lichaam prangt of plaagt,
Onmeet'lyk groot, in een getrokken en gedrongen,
Enfchoonontelbaar, in de helzaale, onbedwongen,
Enonbekrompenftaan: Maardieperin, zokleen
Gelyk de reft, zat, afgezondert van't gemeen,
In eenig ftil vertrek, den raad der Cherubynen,
Der overheden, en geduchte Seraphynen,
Uitmaakende een getal van daizend halve Goon ,
Op ftoelen van fyn goud geklonken, even fchoon.
Men zweeg een weinig ftil. Toen las men aan de leden
Des grooten Helraads voor, welk de oorzaak was en reden
Van hun vergadering, zo plegtig aangelegt.
Voorts overley men't geen vervolgens werd gezegt.
(1)  't Pigmeenfch geflacht.] Ezecbkl fpreekt van de Pi-
gmeen in bet XXVlIfle Hoofddeel zyns tfoeks.
(2)  Ziet of waant te zien.] Dit is een navolging van Vir-
gilius. Zie het jcte Boek.
(3)  Van vreeze en blyfchap.] Als hoven.
finde van 't eerfte Both
HEX
I
-ocr page 61-
..-.-
37
HETPARADYS
VERLOOREN.
TWEEDE BoEK.
Inhoudt.
<T\ E Raadneemt zyn begin. De Helvorflflaat zyn raaden
-*-' Straksvoor, ofmm Godsryknocbeensbefpringen zal.
Prim Moloch afgerecbt op moor den gruweldaaden,
Stemtvoorden kryg, dock word'weerkgt doorBelial',
En die door Mammvn we&r: Tot Belzebub volkoomcn
,
In loosheiduitgelecrt, etn ander voorfleldoet,
Otn te onderzoeken ofde tydniet was gekoomen,
Die in den Hemel was, door d'eorjpreng van hetgoed
Bepaalt
, om een nkuwe aarde enfcbepzelen te vormen ,
Den Eng'len haafigelyk in luijler, waarde en eer ,
Op dat zy de A/magi dm van ngteren beflormen,
In Godsgefcbapenheeu, door bun vervloektgeweer :
Maar niemant doet zich op , om't onderzoek te waagen ,
Tot end'lyk Lucifer dien zwaaren tocbt begint :
Menjuicbt. De Helrnadfcbeid. Elkgaat daar zyn bebaagen
Of drift hem voerde ; en by , op vteugels van den wind
Gedragen, poogt een wcg naar de eerjlgefchapene aarde
'leontdekken, die in 'tend'hem Chaos openbaarde.
DE Satan zittende op een ryken throon te praalen,
Waar by noch Ormus (i) pragt, noch de Indus zelf kaa
haalen,
OPtfchatrykeOoften, dat, alsmeteenfnellenvliet,
Zyn gout en paerlen, op zyn woefte volk'ren giet,
//. Boek.                                  C 3                            Ver-
(i) Ormus.] Staden Golf van dien tiaam , dewelke Arabi'en
van Perfenfcbeidt. Men vifiht in die Golf de fcboonfte paerlen.
-ocr page 62-
58                 HET PARADYS
Verheven, door verdienft', tot zulk een heerfchappye,
Enftreevende, onbezorgt, in all'zyn razernye,
Met wanhoop tegens hoop, naa een veel hooger ftaat,
En poogend' weer op nieuw, geblindhokt door zyn haat,
Een nieuwen kryg,fchoon dat hem de eerfte niet kwam flagen,
Metdeallermagtigfte, enzynhof, volmoed, tewaagen,
Bragt met een trotfe waan dus zyn gedagten voort.
Gy, die gebannen Zyt uit Gods gezegende oort,
Gy heerfchappyen, engymagten, Hemelgoden,
Die nu in fpyt van Godt, gehoorzaamt myn geboden ■,
Wantwylgeenkolk, hoediep, onfterffelyke kracht>
Die uit natuur en aart, om haar beftryd'ren lacht,
Kan houden, en het hoofd daar uit weer op moet heffen,
Geef ik den Hemel, met wat ramp ons Godt mag treffen,
Noch niet verlooren: neen. onz' hemelkracht Zal haaft
Opryzende uit dien grond, metglansdieelkverbaaft,
Jagrootteralsdienwy, voor onzen val, genoten,
Dien trotzen vyand uitzyn ftoel en ryksthroon ftooten-
Schoon ik, door's Hemels wet en *t onbefproken recht,
En wyders door uw keur, naar dat we't zwaar gevecht
Verloren tegens Hem, dien wy vol moed beftreden,
Gemaakt wierd tot uw vorft en d'eerft' in waardigheden,
Behalven dat myn orde en voorrang n den raad,
En flag, my, uit verdienft', itelde in dien hoogen ftaat,
Ons zwaar verlies, dus verr' herftelt, heeft my verheven,
En op een thrbon geplaatft, die fchudden zal noch beven,
Door eenig aanval van een vyand vol ontzag:
Die throon my toegeftaan, door een geineen verdrag,
Isveilig, onbenyt, endoorgeenkragttekloven.
Myn' eerfte ftaat, dien ik bezat in't hof daar boven,
En waar op volgen moeft meer luifter en gezag,
Elad my ge wis den ny d van een veel minder flag
Van Engelen verwekt, en ongelyk doen lyden;
Maar wie, wie zal my hier in dit myn ryk benyden,
Dien de allerhoogfte plaats llechts in het voorfpits ftelt,
Van's Dond'raars wraak en fchicht, die alles nedervelt,
Uw bolwerk, nu verdoemt, veroordeelt tot een fmerte,
Die zonder ende zal doorpynigen myn herte ?
Wei helden, daar men dan niet ftreeven kan naa goet;
Zo
kan die poging ook geen tweefpalt in't gemoed
Ver-
-ocr page 63-
VERLOOREN.            39
Verwekken, want geen geeft ('t is zeker) zal beneden
In d'afgrond tragten naa meer ftaat en waa'rdigheden;
Geenvoorrechtzoeken: neen. wiekaninweinigfmert
Verlangen, datzymeer, enzwaar, engrooterwerd?
Wy, met het voordecl van een fterke maatfchappy e
Van trouw en vaft verbond, in fpyt van dwing'landye,
Veel grooter dan 'er in den Hemel was, of is,
Vernieuwen 't regt haaft tot onze oude erffenis,
Met meerder fchyn van een goede uytilag, als te vooren
Ons 't wankelbaar geval beloofde, of had befchooren:
Gewis de zegen (dit ftort my't vertrouwen in)
Zal volgen, zo men flechts met wakkerheid beginn':
Maar hoe zulks beft volvoert met hoop van zek'ren zegen ?
Door kryg of lift ? dit ftaat ons nader te overwegen.
Dat in dit wigtig ftuk my elk dien' van zyn raad.
Hierzweegvorft Lucifer, en Moloch, wiendehaat
En de afgonft op den glans van't eeuwigduurend Wexen,
Dat hem geblikzemd had, was in zyn oog te leezen,
Aan 's Helvorft zyde met een fcepter in de hand
Geplaatft, rees van zyn ftoel in luifterryken ftand,
De fierfte en fterkfte geeft van hen, die Godt bevochten,
Maar veel verwoeder door de wanhoop en zyn tochten.
Onlangs poogd' hy als Godt gelyk te zyn geacht
In luifter, heerlykheid en majeftcit en kracht,
Of lie ver niet met al, als onder Godt te bukken.
Die laatfte pooging kwam hem all' Godsvrces te ontruldcen.
Hy achte Godt noch Hel, nocherger, enterftond
Ontfloot hy, opdeez' wyz', zynlafterryken mond.
Doorluchtigfte Monarch van de onderaardfche ftreeken!
Ik neem de vryheid om myn oordeel uit te fpreeken.
Ik ftemm' voor open kryg. Bedrog of lift was nooit
Mynwerk. Datzy, die zyn van alle magt berooit,
Zichdaarvandienen; wy, wykonnenhaarontbeeren,
En onze vyanden met dapperheid trotfeeren;
Terwyl zy wikken en raadpleegen wat het beft
Voorhunbelangis, vreede of oorlog, Zal de reft
Der honderd duizenden, verwagtende het te'ken
Om op te klimmen, en ten H.emel in te breeken,
Als vluchtelingen laf en moed'loos, leut'rend' hier,
Voor woonplaats kiezen dit pik duifter hoi vol vier,
C 4                             Deei'
-ocr page 64-
+o                 HET PARADYS
Deez' kerker des tirans, die na, terwyl wy marren
En famm'len, vaff regeert in vrede als 's Hemels ftarren ?
Neen, tragten wy veel eer vol wakkerheid en luft,
Door woede en door hels vuur vervaarlyk toegeruft,
Den hoogen weg, die ontoegank'lyk fchynt, te zoeken
Door wreed gewel t, om dus den vyand te verkloeken.
Ja! laat ons onze iinert, in oorlogswapcntuig,
Op dat de Hemel voor ons fchrikke en bukke en buig',
Verwiff'len tegens hem, die ons dus kionk van boven,
Wanneer hy 't werktuig van zyn almagt ziet verdooven
Door's afgronds dander; en in't hert van zynen ftoet
En aanhang, voor de vlam zyn's blikzems hoe verwoed,
Ziet vreeze en fchrik en angft en dood'lyk leed gefchoten i
Ja zelfs zyn throon, door tyd noch eeu wen om te ftooten,
En't eeuwig werlcftuk van zyn hand, door zwaveldamp
Enonuitblufchbaarvuur, verdonkert, indienkamp.
Maar mog'ly k fchynt de weg te fteil te hoog verheven,
Ommetonz'wieken, nuverzengt, zohoogteftreeven,
En dien aartsvyand te beftryden in zyn magt,
Dat elk eens weeg' en wikke, indien dc fterke kragt
Eens ilaapdranks, uit den poel van't eeuwig alvergeten,
H :m niet verkleumt hebbe, en zyn hert en zin bezeten,
Of een beweging, die ons eigen is, ons niet
Zalopdoen flygen naadeplaats, die we, o verdriet!
Verlaaten moeften. Uit Gods throon zolaagtedaalenj
En zonder dat we't hoofd ooit weer te boven haalen,
Is ftrydig met onze aard. Wie voelde niet, wanneer
De vyand viel met kragt op de agterhoede neer,
Hoe hy al perlfende ons ten afgrond neer kwam klinken ?
Hoe kwaamen wy dus laag uit *s Hemels throon te zinken ?
Door ongemeenen drang en arbeid zaamen vlucht.
Men klimm5 dan licht: of maakt ons de uitiiag ook beducht,
EnzulienwyopnieuwuitdagenHem, diefterker
Als wy, ons nederklonk in een vervloekten kerker,
Met meer verdeif vervult, Zyn wraak altoos ten doel,
Zo vrees voor erger lot bekent zy in den poel
Des afgronds: wie kan iets dat erger is bedenken ?
Kan's Hemels gramfcliap ons met meerder naadruk krenken,
Als hier vervreemd van heil te woonen zonder end,
Veroordeeltinditdiep, totallerleiellend.
En
-ocr page 65-
VERLOOREN.            4*
En'tnaarftewee; eendiep, daaronsnietflegtsby vlaagen,
Maar eeuwen uit en in, de kracht van't vuur moet plaagen ?
Ons j 't voorwerp van zyn woede en grimmigheid, wanneer
De geeffel van zyn wraak, die nooit door tegenweer
Is afte wenden 3 en het vuur der helfche pynen
Ter ftraffe doemt ? Wy zien alle onze hoop verdwynen ,
Ja zelfs ons leeven, 7.0 Gods wraak ons feller drukt
En draft: wat vreeft men dan ? waarom dus neergebukt ?
Wat draalenwe om zyn toorn te doen ten toppunt groeyen>
Die, woedendeophethoogfte, onsend'lykuitzalroeyen,
En onze weezens ganfch vernietjgen ? een ftaat,
Die d'onz' in zagthfcid en geluk te bo ven gaat,
Dewyl we onftei flyk zyn, in fmerten en ellenden,
Die eeuwigduurend, door geen tyd ooit zullen enden.
Of zyn wy Godd'lyk van natuur, en moeten wy
Van wezen eeuwig zyn, en van verderving vry ?
Op't kwaadft' genomen, zyn we aan deez' zyd' zonder krag-
ten:
Maar dat de proefvan't werk vertoon, dat onze magten
In ftaat zyn om Gods ftoel te fhooren, en zyn throon,
Door't noodloot onverwrikt en vaftgeveftigt, fchoon
Ganfch ongenaakbaar, met onze oorelogsrumoeren
En wapenkrceten ftaag te ontruften en te ontroeren:
Zo de overwinning feilt, het ftrekk' voor't minft tot wraak.
Hier zweeg vorft Mammon ftil, terwyl op ieder kaak
Een blik te zien was van een wraak, niet uit te dooven ,
Enkryg, dieeind'lykall' hun glans hen zoude ontrooven.
Toen plaatfte Belial zich voor voril: Lucifer
Met een beleef t gebaar: geen heerelyker Iter
Als hy, viel uit Gods ryk: Hy fcheen gevormt tot zaaken
Van groot gewicht: maar zyn gevcinftheid was te wraakcn.
Zyn gladde en vlugge tong, met hemcls mann' bedouwt,
Dieail'dezaken, die'thertopgaf, fraai ontvouwt,
Kon'tflimfte voor het befte, en 't bell: voor 'tflimft' doen
keuren,
Zo hy flegts voordeel in zyn oogwit kon befpeuren.
Zyn denking, altoos fchuw voor't aangenaatne licht,
Was tuk in boosheid en op gruw'len afgericht,
Te loom, te vadzig en te traag tot heldendaaden.
Hy ftreelde nochtans 't oor des Heilvorfts, en zyn raaden ,'
C 5                                Met
/
-ocr page 66-
ifl                  HETPARADYS
Met woorden, vloeyende uit zyn afgeregten mond ,'
En voerde dus een taal, die by hen ingang vond.
Ik, die in wrev'len haat voor niemandt poog te buigen,
Zou ray voor open kryg, ovorften! ookbetuigen,
Indien prins Molochs taal, om ons met kragt van reen
Ten openbaaren kryg te dryven, my met fcheen
Te weezen (dus vermoed myn hert) een zeker teken
Van kwaad gevolg, 't geen ons op 't fchrikk'lykfte op zou
breeken;
Vermits hy, die zo fier en trots in't harnas ftaat,
Zyn heldenmoed ontleent, mistrouwende zyn raad,
Van't uitterfte verderf en wanhoop, d ie hem fterken,
Om't doelwit van zyn wraak doorluchtig te bewerken:
Maarwelkeenwraak? 'tlsu, en my, enelkbewuft,
Dat 's Hemels vorften met een magt wel toegeruft,
Voorzien zyn, ganfch bekwaam om alles af te keeren,
En ieders toegang, die ze naaken durft, te weeren:
Dat's Almagts burgery, op de oevers van deez' grand j
Zich dikwils nederflaat, verfpiedende in het rond',
Wat hier gebeurt in't ryk des nagts met duift're wieken,
Opdatwyhunnenvluchtniethooren, zien, ofrieken?
Voor lift noch overval bekommert of beducbt.
Of breekt men door met kracht en volgde ons in dien
vlucht,
Al 't leger van de Helle, om's Hemels zuiv're glanffen
En held're lichten, die zyn burgery befchanffen,
Met rook en dikken damp te vullen: echter Hy
Die onze vyand is, en magtiger dan wy,
Bleefonverderflyk, engeruft, enonbewogen
Gezeteld op zyn throon c gefticht op ftarreboogen,
Waar op geen vlek noch fmet noch onreins hegten kan.
Hy zou terftond, in fpyt van't helfche vloek geipan,
Dat vuil verdry ven, en in arrenmoede ontfteeken ,
Zich zuiveren van't vuur der onderaardfche ftreeken.
Dusafgeweert, zalons, in dien rampzaal'gen ftaat,
De lout're wanhoop zyn de laatfte toeverlaat.
Wy zullen zekerlyk dien magtigften, verheeven
En op zyn zegen trots, ftof tot meer gramfchap geeven J
Jazoverbitt'ren, dat hy all'zyn grimmigheid
Oponsuitftortende, ons, omzulkeenonbefcheid
Ganfch
-ocr page 67-
VERLOORE.N.            43
Ganfchzouvernietigen: Eenlot, datmydoetvreez.cn
En fchrikken.Want wie wil,fchoon vol van unertjeen wezsn,
Dat oordeel en verftand bezit, en een begrip,
Datditheel-al, enzelfsalleeeuwigheen, vanftip
Tot ftip doorwand'len kan, ontbeeren en verliezen ?
Wie zal 7.0 dwaas zyn, om daar voor een ftaat te kiezen,
Die my doet yzen ? daar we ontbloot van alle magt,
Door't wyde ruim des buiks van de ongefchapen nagt,
Daar geen beweging noch gevoel is, ingezwolgen,
't .Vermaak verftrekken van een vyand zo verbolgen ?
Men neeme dit voor't beft': wie weet of's vyands magt
Dit geeven kan of wil ? men twyfel aan zyn kragt:
Dit's zeker dat hy 't nooit zal doen: zou hy zyn tooren
Zo klakk'loos fpillen, en zyn magt niet naa behooren
Gebruiken, maar, als of hy's vyands wenfchvoldeed.
Hem ganfch veixlelgen, dien hy fpaart tot eeuwig leed ?
Wat draalen wy, is't woord, van die den kryg ons raaden ;
Wy zyn bewaart 3 gefchilit tot endelooze kwaaden.
Geen grooter leed kan ons genaaken, wat we 00k doen,
't Zy wy aflaaten of volharden in ons woen.
Is dit dan't ergft van al, dus ftil ter neergezeten,
Elks raad te hooren, en elks oordeel af te meeten ?
Hoe was't, toenweopdevluchtgedreeven, metontzag
GetrofFen, envervolgt, door'sAlmagtsdonderilag
Ter neer geklonken, in de Helle een fchuilplaats vonden ?
Toen fcheen ons in dien nood de Hel met zyne gronden
Een toevlucht: of wanneer wy laagen in den poel
Desafgronds, 't helfche vuur, dat eeuwig brand, tendoel,
Metketenengeboeid, degrootfteplaagderplaagen:
Wat waar 't, zo d'adem, die de woende vlam by vlaagen
Ontftak, en zevenwerf verzwaardde en wakkVen deed,
Ons in het middelpunt dier vlammen neder fmeet ?
Of zo Gods wraak nu pas aan't ruften, weer ontwaakte,
En zyne rechterhand ter ftraffe gaande raakte ?
Wat waar't, brak al't geweld des Hemels op ons neer,
En braakte deeze hel zyn vuur, all' ons geweer,
Ten boezem uit, om ons met grooter val te treffen:
Terwyl we onledig (laat ons ons gevaar bezeffen)
Vaft overleggen hoe men beft den kryg begin,
En ftorten door gefprek elk moed en iever in,
-ocr page 68-
44                  HET PARADYS
Zo rukt een vuurorkaan, met kragt ter neer gedreven ,
Onsweg, enkletftonselkopzyneklip, verheven
Infteilte, toteenprooivanhagel, ftormenwind,
Of werpt ons vaft geboeit met ket'nen ganfch ontzind,
In'tgrond'loosdiep,datkoaktenbruift, om, 7,onderende3
Te zwemmejn in een zee van onbedenkb're ellende,
Daar uitftel noch gena te wagten zy: gewis,
Een ftaat, die de allerergfte en allergruw'lykfte is.
Totkryg, 'tzyopenbaarofftil, zaliknooitftemmen.
Wat kan gewelt of lift toch tegens de Almagt klemmen ?
En wie misleid Gods oog, dat ieders doen befpied,
En alles wat hy wil, met eenen opflag ziet ?
Hy, die daar boven is in't eeuwig licht gezeten,
Zietklaaronswillen, doen, onslaaten, denken3 weeten,
Zo magtig, dat hy't al in grootheid overmag,
Zowys, dathybedrogenlift, door zyn gezag ,
Teleurkanftellen. Hoe! maarzullenwy ,dielooten
Des Hemels zyn, en uit de Godtheid voortgefproten,
Hierleeven, dusontaard, verbannen, weggejaagt,
Geketent, en alom door pyn en fmert geplaagt ?
Jabeterdit, als iets dat erger is, verkoren.
Wy 1 't onvermydbaar lot, en's Hemels felle tooren
Ons drukt, zo moet het ons om't even zyn, of wy
Hier doen of lyden: Gods beiluit is vrank en vry:
Ookwasdewet, die zulks beval, niet onregtvaardig.
Ditwaar't beiluit geweeft, had wyzer raad, zowaardig
Voorheenen, onsbeftiert, om tegens het geweld
Van zulk een vyand niet te trekken in het veld,
In twyfel, wie den flag zou winnen of verliezen.
't Bloed fcheen van vreez' hen in hunne ad'ren te bevriezen,
Voor 't geen elk wift dat vaft moeft volgen, boei en band,
Of ballingfchap, vervremd van't Hemels vaderland,
Of pyn of fmert, naa 't flot van't opperfte behaagen.
Dit's onze ftraf nu, die wy lydzaam moeten draagen;
Of onze vyand, nu op ons rechtvaardig gram
En toornig, door den tyd eens aan 't bedaaren (i) kwam ^
Of
(i) Aan't bedaaren.] Milton kgt hkr in de mond venBetiaJ,
ten der dwaalingen van Origenes , hehelzende dat de Demeus i'eeni-
g»r
-ocr page 69-
VERLOOREN.           +5
Of licht zal hy aan ons, dus verr' van hem gefcheyden,
Niet denken, en zich ilegts met deeze ftraf beleyden j
Dan zal dit vuur, dat nu 2.0 hevig brand en blaakt,
Als 't dcor den aam zyns monds niet fterker word gemaakt,
Verflappen in zyn gloed, niet branden als te vooren,
En lichtelyk dat wy, geveiligt voor Zyn tooren,
Die nuzchev'g brand, onsweezen, datzopuur
En zuiver is, den damp van't onuitblusbaar vuur
Onttrekken, of door pyn vereeld, nietmeergevoeleni
En wy den aard gelyk van's afgronds folpher poelen,
Gcen hitte noch geen fmert gevoelen in de vlam:
Dan word de fchrik, die ons zo bleek te vooren kwafn ,
Ons zoet en aangenaam, dit duifter licht en klaarheid.
Wie weet wat aangenaame en heuchelyke waarheid
Ons de endelooze vlucht der eeuwen geeven zal ?
Watkans, watwiffeling, watlotofgoetgeval,
Wei waardig dat men daar op wagte , ons zal ontmoeten j
En't bitter lot, datwynuondergaan, verzoeten?
Schoon 't noch gelukkig fchynt in vergelyking van
Een erger kwaat, dat ons noch overkoomen kan,
Indien we een erger lot niet door ons doen verwekken.1
Dus kon vorft Belial zyn redenen bedekken
Metfchoonvernis: hyraadde, oneed'le, fl:ilteenruft,,
Eenfchyn, geen vrede zelf, die alien oorlog blufcht.
Toen was't vorft Mammons beurt, die zich aldus liet hooren:
't Komt daar op aan, of men, geblikzemd door Gods tooren >
Tot deez' vervloekten ftaat, dien Koning van de Goon,
Door kryg, zo't kan gefchien, zal ftooten van zyn throon,
Of'teigenrecht, datwy verloren, weer herwinnen ?
Het eerft' dunkt my is dan met voordeel te beginnen,
Als't eeuwig noodlot wykt voor't wankelbaar geval,
En's aardryks Bayert dit gefchil beflegten zal.
Maar 't een' noch't andere is te hoopen noch te wagten:
Want in wat plaats zult ge u daar boven veilig agten,
Zo's Hemels hoogfte Heer niet overwonnen is ?
Maar ftel dat hy verfiapte en ons vergiffenis
En
ger tyd zouden lebouden warden, en zy zich naaeenlange Jlraffe
zouden zuiveren, en dat J ejus Ckrijlus de Zaligtmtktr meefl
tpeezen van allefihepfekn.
......
-ocr page 70-
4tf                  HET PARAD'YS
En zyn genade bood, en ons kwame af te vergen,
Om door weeripannigheid op nieuws hem nooit te tergen;
Hoe zoudenwe in dien ftand verf lagen en verneert,
Onzeoogenopflaan, enzynbyzyn, zogeeert
Voorheen, verwenfchen, hoe uit 7,yne mond ontfangen
Geftrenge wetten, om zyn Heilrhroon met gezangen
Altrillend'voortgebragt, teroemen, enalom
Gedwongen, zynen glans met ail' het Eng'lendom}
Door Hallelujaas te vermaaken, hem te paayen,
En fteeds de geureft van den wierook toe te xwaayen,
Daar Hy als Hemeivoogt, zb bits Van ons benydt,
Gezeteld op zyn ftoel, die de eeuwigheid en tydt
Verduurt, zyn altaar ziet van ambrozyn en geuren
Berooken, en beftrooit met bloemen fchoon van kleuren,
Op eene flaaffche wyz' door ons hem toegebragt ?
Datzoudeonslot) vermaak, enluifter, eerenpragt
In't hof des Hemels zyn: Hoe bitter zou 't ons nypen ,
Een end'looze eeuwigheid, van niemant te begryperi,
Teflyten, indendienftvanHem, die door ons fel
Gehaat, om ons vergryp ons donderde in deez' hell' ?
Men ftreev5 door geen gewelt, dat's buiten ons vermoogen,
Naaftaatsverwifleling; nochneem'die, fchoon't meedogen
Van Godt ons in zyn ryk die wilde fchenken, aan.
Men tragtte eer uit ons zelfs ons welzyn voor te ftaan.
Men lee ve, indien men kan, bevryd van elks geboden i
Eenvryheidkiezende, die, fchoonzeonsduizenddooderi
Verwekte, lichter zy als flaaffche pragt en praal.
Dan ftellenwe onze magt en grootheid feenemaal
In vollen dag, wanneer we groote ofkleene zaaken ,
Die ons gelukkig of rampzalig konnen maaken,
Ofnutoffchadlykzyn, door'tkleenvermoogen, 'tgeeri
Menonsbehoudenliet, voortbrengen, entevreen,
In't midden van ons leed en rampen zegenvieren.
Dan moeten wy al 't kwaad t~n pryz'lyk einde ftieren >
Dan fcheppenwyde raft uit fmert, door taay gedult- -•
Of fchroomen wy een aard met duifternis vervult ?
ZitHy, die'talbeftiert, op's Hemels ftarreboogen',
Niet dikwils door een damp van wolken overtoogen ? (i)
Is
(i) Metwolkenovertoogen.] lie P/alm XVII. v. 10.13.
13. tnPf.XQVl.v.2.
-ocr page 71-
i — - - -                         •m~mmmm**r---------'--------- •■»,'■ u-it|pi. ,.1 ni„i.L i,J.tpj||||
VERLOOREN.            47
Is dikwils niet zyn glans, nooit in zich zelfs bevlekt,
Als 00k zyn throon met mill van duiftemis bedekt;
Zyn throon, van waar zo fel zyn' fchorre donders kraaken
En buld'ren, dat ze een hel van zynen hemel maaken ?
Bootfthydeduifternis, waarinwyleeven, naa,
En konnen wy zyn glans en licht niet vroeg en fpaa,
Nabootzen als't ons luft ? want zelfs deez' woeftenye
Heeft haar verborgen fchat en luifter en waardye,
Haar ed'le fteenen, gout en zilver duur geagt,
En ons ontbreekt vernuft noch konft, om ze in heur pragt
In top te veiz'len, en wat kan Gods alvermogen
Toch meerder boven ons, gezetelt in den hoogen ?
Mifichien word naar verloop van eeuwen onze fmert ,
Onzeeigenhoofdftof, endeez'vlam, nuftrengenhert,
Weer zagt, onze aard den aard van vuur en vlam volkomen
Gelyk, waar door't gevoel der pyn ons werd benomen.
'k Befluit dan, dat het ons hier alles houdt en bindt
Tot vreedzaam overleg, om t'zaamen eens gezindt,
Den ftaat en de orde, daar we in zyn, in vree te houwen,
Temerkenwat, en waar wy zyn, en kryg te fchouwen.
Dit's vorften myn befluit, gy hebt myn raad verftaan.
Zo dra was dit vertoog door Mammon niet gedaan,
Ofdeez'vergad'ringraakteaan'tmorren, buld'ren, raaZen,
Gelyk de rotzen, als de winden fchriklyk blaazen,
Haar vreezelyk geluit opfluiten in haar ruim,
Stormwinden, die de zee beweegen als een pluim,
En met haar hees gehuil, den fchipper moe van't waaken,
En't zorgen, dat zyn fchip geen fchipbreuk koom' genaa-
ken,
Inflaapdoenvallen, daar zyn fcheepsvolk, wenterftond
De ftorm bedaart, vernoegt het anker werpt te grond.
Zulk een gejuich maakte elk toen Mammon raakte aan 't
zwygen.
Zyn raad tot vreede kon by ieder ingang krygen,
Min angftig voor de hel als voor een tweeden flag:
Dedonder, door Gods vuift geflingert, en'tontzag
Voor't zwaard van Michael, vermurwden hen ten leften ,
En wyders de iever om het hels gebied te veften,
Dat licht, door ftaatkunde of naa lang verloop van tyd ,
Een tweeden Hemel zou gelyken Godt ten fpyt 3
Toen
.
-ocr page 72-
48                   HETPARADYS
Toen Belzebub, dienaaftvorft. Lucifer in luifter
En rang de tweede was in't ak'lig helfe duifter,.
Ditmerkte, ftondhyopmeteengelaat, datfier
En deftigheid vertoonde ■> en vorftelyken zwier,
Gelyk een ftantpilaar: de zorg voor t nut der zaaken,
En't overleg zag elk in't hooge voorhoofd blaaken,
In't achtbaar weezen, fchoon gefchonden, blonk een man
Vol raad en majefteit,' hoe door des Hemels ban
En donderflag geknakt: Hy had zich opgeheven
Met Atlas fchoud'ren, (i) die hem meerder luifter geeven,
Bekwaam om't zwaar gewichc der grootfte monarchy
Te torflen: 't glansryk oog zette ieder aandagt by,
Om ftil gehoor aan all' zyn redenen te geeven,
Die hy met ach tbaarheid hen zo 11 doen hooren; even
Gelyk de middernagtof zomermiddag meefl:
Een ftille lucht verleent: Toen liet die helfche geeft
Zichmet bedaarde ftem in deezer voegen hooren:
Gy, die met ons het ry k des Hemels hebt verloren,
Gytroonen, magteh, en geduchte Hemellien,
Maar naamen, daar men nu voor eeuwig af moet zien;
'k Moet; met verandeiing van taal u heden noemen
Monarchen van de Hel-, waar toe ons Godt kon doemen;
Daar helt de raadflag heen: Hier blyven is't befluit,
En hier een Koningryk te bouwen, dat eeuw uit
Eeuw in zal groeyen, en geene Almacht om zal ftooten ,
Dit werde tot ons heil eenpaariglyk belloten.
Watdroomenwy, gelyk onkundigen, dat Godt
Deez' kerker heeft verdoemt en ons gegeeveri tot
Een
(i) Met Atlas fchoud'ren.] Atlas, zoone van Japhet eh
Ctimeene, of van de Nimpb Azia , en den Koning van Mauri-
tanien, was de broeder vim Prometheus. De Godtjpraak een
zoon van Jupiter gedreigt hebhende , voeigerde aan ieder de her-
bergzaamheid. Perfeus verontvcaardigt door zodanig een veeige-
ring, vertoonde hem het hoofd van Meduza ,
'j! voelk hem in een
berg veranderde. De waare zin van deeze vercicring is, dat hy
zich naa een hoog verheeven plants heeft begeeven, om den loop
der ftairen te befchouwtn. 't Is daar am dat de Dicbters hem
den Hemeldoen torjfcben.
-ocr page 73-
VERLOOREN.            45
Een fchuilplaats, om zyn arm, zo magtig, fteeds te ontduiken,
Deez' fchrikk'lyke oord gelyk een vryburg te gebruiken,
Waar in wy zyn bewaart voor 't Hemels regtsgebiet,
Om tegen zynen throon en Hem, en zyn onthiet
In eenig nieuw verbond, tot zyn bederf > te treeden ?
Maar om in flaverny te bly ven hier beneden,
Schoon verre van hem af, en onder een bedwang
Daar raad ontbreekt, daar toe verwees ons Godt voor lang:
Daar zyn wy toegefchikt door't eeuwig alvermoogen:
Want Hy, 't ftaat vaft, die heerfcht als Koning in den hoogen,
Zal daar en hier, fteeds de eerfte en laatfte (i) Ryksvorft xyn,
En van zy n koningryk , hoe zeer men't ondermynn',
En ftout belagen durft, niets mifien noch verliezen,
Schoon wy Hem tegenftaan en de open kryg verkiezen,
Maar zyn gezag alom uitbreiden in deez' hel,
(2) En met een yz'ren ftaf gewapent, ftraf en fel,
Ons hier regeeren, juift als hy de hemelvolken ,
Doet met een ftaf van gout verr5 boven lucht en wolken.
Wat zit men dan om vreede of oorlog voor te flaan ?
Dekrygbragtonseenfcha, nookweerteherftellen, aan:
Wie denkt om vrede, die ons nimmer zal gebeuren,
Die wy nooit zoeken of nook oorbaar zullen keuren;
Want welk een vrede zou de Godheid fchenken aan
Ons flaaven, als om fteeds met ketenen belaan,
Gegeeffelt, naazynwilgeftraft, geplaagtteweezen,
En om geftadig voor de kragt zyns toorns te vreezen ?
zegt my eens wat vreede in's afgronds duifternis 3
Die ena'loos duuren zal, voor ons te hoopen is ?
Wat anders toch als haat en gramfchap, tegenwroeten 3
En vyandfchap, en luft om alle ons leet te boeten,
Door wraak die langzaam fpoeit: en echter in beraad,
Hoe de overwinnaar, by zyn zegen ganfch geen baat,
Of vrucht erlange, en zich te minder mag vermaaken >
In onze ftraf, are wy hier eeuwig moeten fimaken.
Ook is't onnoodig, zo ons Zulks gebeuren mogt,
Dat wy den Hemel in een hagchelyke togt,
//. Boek.
                             D                             Aan-
(1)  De eerfte en laatfte.] Apocal. I. en Luc. I.
(2)  Zyn yz'ren ftaf.] Pj*lmXXlX.v.$.
-ocr page 74-
5o                 HETPARADYS
Aantaften; want zyn trotze en hoogverheven wallen >
Zyn wel gewapent voor een fchielyk overvallen,
En noch voor ftorm noch voor beiegering bedeeft,
Envoorgeenlaagen, doordehelgelegt, bevreeft.
Waarom dan tot ons heil geen aanllag ondernomen,
Waar door wy zander moeite ons leet te boven koomen ?
Daar is (indien 't aloud voorfpellcnde gerucht
Orn hoog niet doolen kan) in een gezonder lucht}
Eenzaligoord, voor een geflacht, nu pas gebooren,
Dat endeloos geluk van boven is befchooren:
Men noemt het menfchen, ons in alles ganfch gelyk >
Doch met een minder kragt en heerlykheid en blyk
Van Goddlykheid voorzien als wy, doch meer befchonken
Met gonft, door hem, die ons in d'afgrond heeft geklonkenj
Want dus was eens zyn wil, toen wy, in's Hemels throon,
Zyn raad b jiloegen met de verd're Hemelgoon,
Ditftaafd'hymeteeneed, zoluit, dat zelfs de daken
Des Hemels fcheenen te beweegen en te kraaken.
Naa derwaards wende zich ons overleg en raad,
Omtebefpiegelendenvorm, denaard, denftaat,
Hetweezen, de gedaante en gaven, hetvermogen
En zwakheid van't geflacht, dat de Almacht wil verhoogeri,
Enhoemen'tbeftbelaag', door lift, of door gewelt:
Schoon G odt ons biiiten 't ryk des Hemels heeft geftelt
Indeezelaagte, (i)enhy, opzynenthroonverheeven,
Op zyne magt fteunt, die denafgrond zelfs doet beeven.
Wel licht'lyk dat deez' plaats vecl ruimer open legt,
G elyk de verfte grens van't koningly k geregt,
En ilechts gefchikt, om die daar woonen te bewaaren.
Een onvcrwagt gewelt zal ons licht voordeel baaren.
Wy zullen 't fchepzel, fchoon Gods almagt het beftuur',
En overal bewaak', vernielen met hels vuiir,
En neemen alles in bezetting, en het jaagen
Uit deeze ftreek, gelyk ons't Godlyk welbehaagen
DreefuitdcnHemel: Enluktditonsniet, dat dan
Ditvolk, door ons verleit, dringe in een vloek-gefpan,
Op dat de Godheid het vyandig werde en wraake,
En met berouw (2) het werk zyn's hands te fchande maake.
Dit
(i) In deeze laa3;te."] Zie Lucas XVI. v. 26.
(2) Berouw.] Zie Gen. VI. v, 6.
-ocr page 75-
V
VERLOOREN.           yi
Dit zou gemeene wraak trotfeeren, en Gods vreugt
Verftooren in onz' fmert: onz' blyfchap word verjeugt,
Als Gods ontrufting groeit: wanneer zyn troetelkttKrren,
Al plotz'lihg nevens ons hun glorie zien vermind'ren,
En nederftorien in hunn' oorfprong, zwak en broos,
Enhunn'verloorengonft, zo ras verwelkt, godloos
Vervloeken. Overweegt, 6 helfche vorften! vaardig,
Of deezen aanflag zy onze onderneeming waardig,
Of dat we in duifternis gezeten, in de lucht
Vaft heerfchappyen fmeen van voordeel nut of vrucht ?
Zofprak Beelzebub j enzynenraad, tevooren
Door Lucifer bedagt, kon elks verftand bekooren.
Van waar kon zo doortrapt een' boosheid koomen als
Van hem, eenftookebrandvanalleskwaads, envals,
Bekwaam om 't ganfch geflacht der menfchen om te brengen,
En't aardryk en de hel als tot een klomp te mengen,
Totfpyt van Scheppers hand en magt ? maar zulk een fpytj
Die zyne heerlykheid en luifter met 'er tyd,
Vermeerd'ren zal. De raad des afgronds had gevallen
In't ftout beftaan, en vond een ingang by hun alien.
Een nieuwe vreugd ftraalde uit elks oogen, en terftond
Keurde elk zyn voorflag goed. Toen opend' hy zyn mond >
En heeft zyn reden dus vervolgt: Gevloekte Goden,
Door Lucifer, omraadtepleegen, hierontboden,
't Beiluit is pryzelyk, en't fang verf^hil beflecht.
Gy hebt riaa uwen raad, in weerwil van Gods recht,
Een zaak van't grootft gewigt met billykheid beiloten,
Die uit dit laage diep, daar Godt ons in kwam ftooten,
Onsweerverheffenzal, en brengen rtader tot
Dieneerftenftaat, in fpyt van't onweerftaanlyk lot.
Licht zulleh we in't gezicht van fchooner oord als deezen,
Met wap'rten in de hand, geen nieuwe pooging vreezen
Tedoen, om'sHemelsthroontewinnen, ofmiffchien,
Beftraaltvanbeterlicht, Godeeenenkansafzien,
En in een oofterglans, deez' duifternis begeeven,
En in een lucht, diezagtenzoelis, vrolykleeven,
Enwelkersadem, door een balfemfterk van kragt,
Ons al de rooven, door het vuur van's afgronds nagt 3
•J" ons gezichtgeprent, zalheelen engeneezen.
Maar zegt, wie zal bekwaam tot deez* bezending weezen..
D a                               Wie
*^<>^^&*&fi&*a****:
hM .-..-,...... „
-ocr page 76-
52                  HETPARADYS
Wien Zal men ftuuren ter ontdekking van deez' oord ,
Deez' nieuwe waereld, die de Godheid dus bekoord',
Dat zy een nieuw geflacht van fchepzels wilde vormen ?
Wie is bekwaam om Godt van agt'ren te beftormen ?
Te ontruften in het werk van Hem den Donderaar ?
Wie zal met loffen voet, verzekert van gevaar,
Door't duifter, bodemloos, oneindig diep, vol dampen,
En endelooze fmeit en plaagen, leed en rampen,
Zyn onbekenden weg opfpooren, of zyn vlucht 5
Opwieken, nooitvermoeid, gevoertdoor'safgrondsluchtj
Uitfpreidenover'truim, zowydt, zo ongemeeten ,
Eer hy op't eyland, daar hy zyn moec, is gezeten ?
Wie is voorzien met zo veel wakkerheid en kragt 5
Dat by zich baane een weg, door de al te fcherpe wagt
Van Eng'len, die geftaag op hagelwitte pennen,
De ronde doen, en't dal van't nieuw geQagt berennen ?
Hier kan hy nimmermeer te omzigtig zyn, noch wy
In onze keur. Ik laat elk een zyn oordeel vry.
Maar, naarmynoordeel, isons heildaar ingelegen.
Dus fprak Beelzebub, en is toen neergezegen
Op zyne plaats: Hy liet Zyn oog geduurig gaan
In'tronde, wagtende, of'eriemandopzouftaan,
Omditgevaar'lykftuk, ofgoed, ofkwaad, tei'chatten,
Of tot hun aller heil zulks by der handt te vatten.
Maar ieder zat als (lorn en wikte 't groot gevaar.
Elk zag zyn eigen angft in's anderens gebaar
En weezen, maar niet een van all' die trotze hoofden,
Die zich 't verwinnen van den Hcmel eer beloofden,
Deedtzich, om zulk een tocht te waagen, op; tot dat
Vcrmet'lcn Lucifer, op zyne grootheid prat
En fier, en groeyende in't gezag aan hem gefchonken,
Door Gods toelaating, in een poel vol vuur en vonken ,
Als was hy een Monarch, dus onbeteutert fprak:
O Hemellingen, wien het nooit aan moed ontbrak!
'k Verwonder my ganfch niet, dat een neerflagtig zwygen
En wagten uwen moed als doet ter nedcr zygen.
De weg, die uit de Hel naa 't licht des Hemels leid,
Is onbewandelbaar, en vol van moeilykheid.
Deez' fterke kerker met zyn hoog verheve daaken
Van onuitblufchbaar vuur, dat endeloos zal blaaken i
-ocr page 77-
VERLOOREN.            y?
Befluitons negenwerf rondom aan allekant.
De poorten hoog en zwaar, gefmeedt uit diamant,
Die eeuwig gloeit, verbien ons de uittogt. Krygt me een
open,
(Men neem 't 7.0) 't diep des nagts 7.al hem terftond beloopen,
Vangt hem met open keel, en dreigt hem met gewis
Verderf, hem plompende in het diep vol duifternis;
Ontvlied hy zulks in de een of de and're waerelds ftreeken \
Een onbekent gevaar zal al zyn hoop verbreeken,
Daar hy ter naauwer nood een uitkomft ziet in nood.
Maar deeze heerfchappy, (1) deez' throon, zo wy d en groot,
Met glans en heerlykheid verfiert, met magt van fchaaren
Gewapend, die my fteeds voor 's vyands lift bewaaren,
Was ik niet waardt, en kwam my niet regtmaatig toe,
Zoik, iniever, voor uw welzyn mat noch moe,
Een voorilag, daar't gemeen belang is in gelegen,
Ofomdelaft, ofom'tgewigt, hoezwaar'tmogtwegen,
Niet aan zou vaarden -, neen. Ik neem op my dien laft,
Die niemand beter als uw vorft en veldheer paft.
Wei aaii dan Prinfen van de Hel, wier groot vermogen,
Nu fel geknakt, Gods throon deedt fidd'ren in den hoogen}
Gaat o verweegt, en wikt in deez' verfchrikk'lyke oord,
In deez' vervloekte plaats, zo lang ze ons toebehoort;
Watbeftdeellend', die wy nu lyden, zal verzagten,
En ons de fmerten van de Helle doen veragten,
Ziet of 'er toverkonft of hulp te vinden is,
Om al de fmerten van dit ryk der duifternis,
Tedoenvermind'ren, oftetemp'ren, qft:maaken,
Datwyze, zonderzeeenstevoelen, konnen fmaaken.
Houdt op den vyand, die uw ondergang betracht,
En eeuwig waakzaam is, toch onophoud'lyk wacht,
Terwyl ik tot ons heil gemoedigt, all' de ftreeken
Van deezen duift'ren kolk doorwandele onbezweken,
Om dus te ontdekken, hoe wy uit deez' flaverny,
Ons redden , dochikwildat niemand nevens my
Deel hebbe in dit ontwerp. Dit blyf my aanbevolen:
Hier in legt alle onze eer en toeverlaat verholen.
D 3                                Hy
(1) Maar deeze heerfchappy.] Dit is betrekkelyk met het
geene Sarpcdon aan Glaums in de Iliade van Homerus zegt.
-ocr page 78-
54.                 HETPARADYS
Hyzweeg, reesvanzynplaats, engfngterftondvandaar,
En ftuitte 't antwoord dus van die verdoemde fchaar;
Op dat geen ander, naa 't befluit door hem genomen}
BewuftdatLucifer, 'tzouweig'ren, opmogtkoomen,
Om 't werk te aanvaarden daar hy eerft voor was bevreeft,
Enafgeflagen, fcheenteftreeven, hoogvangeeft,
Met'safgrondsvorft, naadeeer, zohcht'lyktebejaagen,
Die egter niet dan met gevaar was weg te draagen.
Elk fchrikte voor't gevaar niet min als voor zyn ftem,
Die dat verbood. En elk ftond op gelyk met hem.
Toen wierd 'er een geluit gehoort in's afgronds ftreeken,
Als van een donderflag, die door een wolk komt breeken.
Zy bogen met ontzag en eerbied voor hem neer,
En ftelden hem gelyk met's Hemels Opperheer,
Zy feilden niet den lof van hunnen vorft te melden,
En hem te roemen als den wakkerften der helden,
Die zich durft waagen tot hun welftand heil en vreugt.
Wantbydegeeften, fchoon verdoemt, isalledeugt
Niet tevens uitgeblufcht; op dat een eervergeeten
En fnooden booswicht, zich niet dwaaz'lyk zou vermeeten,
Te ftoffen op zyn werk, met eene glimp bedekt,
Daar toe door zucht tot eer en hoogen ftaat verwekt.
Ditwashetraadsbefluit, zolos, verward, onzeker.
Elk fprong van blyfchap, om hun weergaloozen wreeker j
G elyk van't hoog getopt gebergte, een donk're wolk,
Terwyl de noorderwindt vaft ilaapt in's aardryks kollc,
Zich opheft, en't gelaat des Hemels komt betrekken,
De lucht in rouwkleedt en al 't land komt overdekken
Met fneeuw of regenvlaag: verlaat de zon den dag,
En fpreidze haar avondftraal, met vriendelyken lach ,
Dan ziet men't veld en land en akkeren herleeven,
En't heir der vogelen, door vrolykheid gedreven y
Zyn zang vernieuwen, en het blatend vee betuigt
Zyn vreugt, dat bos en berg en dal van weergalm juicht.
Foei fchaam u weif lend menfch:de duivels,fchoon verbannen,
Zyn onverbreek'lyk j door een eed, tezaamgefpannen;
De menfch, begaaft door Godt met hemelfche genaa,
Haat zynen even menfch en vloekt hem vroeg en fpaa :
DeGodheit roept om vree, de menfch fchuwt haar te hooren^ Jl
En blaakt van vyandfchap en twift en wrok en tooren,
.,,-•*■                           En
-ocr page 79-
V E R L O O R E N.            55
En voert een fellen kryg, die de aarde in bloed verkeert,
En de aangroey van't geflacht der menfcben heilloos weerd,
Als of (dit moeft voor all' ons tot de vreede dringen)
Den menfch zich niet genoeg door d'afgrond zag befpringen,
Diedagennagt, eeuw in eeuw uit, tragt onze vree
Te breeken, en niets fmeed als ons verderf en wee.
Dus nam de helfche Raad een fcheiding, 's afgronds grooten
Enmachtigentreenvoor, hun opperhoofd, beflooten
Door die van mind'ren rang, in't midden, hy alleen
Stak boven de andere uit in pragt, die Godlyk fcheen.
Een kring van Serafyns, door hunnen val wanfchapen,
In orde net gefchaard, en rad en fiks ter wapen,
Beimwt den vorft random. Toengafmenlaft, ommet
Het flaan der trommels en het blaazen der trompet,
't Befluit des helfchen Raads alomme te vermelden.
Vier Cherubynea, fix op hunne vleug'len, fnelden
En ooft en weft, en zuid en noord door't helfe rond:
Zy zetten 't brommende metaal aan hunnen mond,
En bliezen, naa 't bericht van's helvorft krygsgezanten:
't Geluit klonk door het ruim des Hels aan alle kanten,
En't heir des afgronds, doof door't fchreeuwen, gafdaarop
Zyn antwoord met gejuich. Toen rees hun vreugt in top,
En meer bedaart in hun gemoed'ren, en gefteven
Door valfche hoop, hen door den Satan ingegeven,
Gingelk, als afgedankt 3 envry vandienft, zynweg,
Daarhemdevrees, zyn drift, zynkeur, ofoverleg,
Heen voerdc, om te onderftaan,of voor zyn ruft'loos knaagen
Was hulp te erlangen, tot de veldlreer op zou daagen.
Daarwas'er, dieop'tvlak, of in het ruim der lucht,
Elkaar braveerden (1) op hun vleugels met de vlucht:
Deez' dreef veel fneller dan een ander op zyn wieken,
Juift als in't worftelperk Olympus (2) by de Grieken,
D 4                                 Of
(1)  Elkaar braveerden enz.] Virgi/ius doet op de zelvewy-
ze zyn belden zichin de Elizefihe velden bezig houden.
(2)  Olympus.] Hercules bad, ter eere van Jupiter, te O-
lympus zeker fpel eangefleh. Men vierde bet zelve omtrent het
. vyfdejaar, en 't duurde vyf dagen. Men oeffende zicb met de
riem te loopen, met den fchyf en met xvorftelen , en de over-
winnaer wierdmet olyven gckroont.
-ocr page 80-
5<S                     HET PARADYS
Oft veld van Python (i) in lat're eeuwen zo berucht.
Daar was 'er, die't gebit der paarden met veel vrucht
Den mond inwrongen, en het perk met fnelle wielen
Mis liepen, of een heir dat tak is op vernielen,
Enopzynhoefflag, trots en fier, zich neder (laat,
Naabootzen; even wen de lucht, die zwanger gaat
Van onweerbuyen, fchynt een fellen kryg te voeren,
En twee krygsmagten, dol van oorelogs rumoeren >
En fchuivende op elkair, vertoont aan 't duifter zwerk:
Voor ieder bende treen in't lachtig legerperk
Krygsoverften, gevormt uit lucht, dielanfenvellen,
Tot dat het heir zich in flagord'ning komt te ftellen,
Dan ziet men't hemelrond, ten fchrik van fteen en landt 5
Door't krygsbedryf gezet in ligterlaagen brand.
Daaris'er, die, gelykdaarnaaverwoedereuzen,
Den rots op rotzen, en den berg op bergen kneuzen
En berften doen, en door een fellen ftorm, de lucht
Doen fcheuren, dat de Hel fchier dreunt door't zwaar gerugt:
Gelyktoen (2) Hercules j gekroond, naa'toverwinnen
Van't ryk Ochalia (3), geraakt in zyne zinnen,
Door fnood vergif (4), met lift verborgen in zyn rok,
Pynboomen, in zyn fmert, met ftam en wortel, trok
Uit Teffaljaanfen grond, en Lichas dol van woede,
Smeet van (5) Oeata's top, in Negropontze vloede.
Daar
(1)  Python.] Eenfpel op de zelfde wyze ingeflelt ter eere
van Apollo , overvoinnaar van den draak Python, in een p/aats
van Maccdonien , genaamdt Pytbie
.- de overwinnaar wierd met
laimeren gehroont.
(2)  Hercules, ] was 00k Alcides genaamt, volgens Herodo-
tui , naa Alceus zyn overgrootvader.
(3)  Ochalia.] Een ftad van Laconi'e of Beoti'e ; zy hadhaar
naam van den vloed Ochatto, die langs haar muuren vloeidey
en wierd verwoe/i door Hercules, vergramt op Eurites, Ko-
ving van dat landjcbap
, die hem zyn dochter Idle weigerde,
want" dat hy zc hem had belooft.
(4)  Door fnood vergif] Dianira deedt Hercules een ver-
g'ftige rok brengen
, bejprengt met het bloed van't menfehpaart
Nejfus; dewylze hem verdagt hield van Idle te beminnen.
(5)  Van Oeata's top.] Gebergte tuffchen Thejfalie en Mace-
donien. 2ieQvidiusHerfiheppinge\ Boek, Cap. IX.
-ocr page 81-
V E R L O O R E N.            57
Daar waren 'er, die zacht van aard geweeken, in
Eenftileneenzaamdal(i), hunharpen, blyvanzin,
Op toonen fnaarden, die net Eng'lendom doet hooren,
In't eeawigduurendt licht, het hoogfte koor der kooren:
Zy zongen hunnen vol en eigen heldendaan,
E n de uitflag van den kryg, die hen duur kwam te ftaan;
Endathunhert, zogroot, 2,0dapper, zoverheven,
Door kracht of door't geval't voor'tnoodlotopmoeft gfr^
ven.
In hun gezang wierd geen' eenpaarigheid gehoort,
Nochtans de eenftemmigheid , die ieders oor bekoort,
Behaagde 't hels gehoor, dat zaamen was gedrongen,
Op't aangenaam muzyk van zo veele Eng'len tongen.
Daar waaren 'er, die tot de fchrand're redenkonft
(Gelyk het maatgezang de zinnen ftreelt met gonft,
Zo ftreelt weliprekentheid de kragt der ziel) genegen,
Zich op een hoogen berg, zeer verr' van daar gelegen ,
Onledig hidden, en te zaamen fpraken van
Veel'zaaken, die't verftand, hoegroot, niet vatten kan;
Van Gods voorweetenfchap, voorzienigheid en werken,
Van's menfchen wille en kragt, van't noodlot, dat elk perken
En paalen zet: hoe nooit het noodlot werd verwrikt,
Hoe Gods voorweetenfchap de dingen ftiert en fchikt
Tot zeker end; de wil van niemand af koomt hangen;
Doolhoven, die't verftand verbyft'ren, pynen, prangen.
En end'lyk ftorten in verwarring, angft en fchroom.
Men fprak'er wyd en breed,waar door men't kwaad bekoorn,
Ofgoed, van heil en ramp, diezonderendzalduuren,
Van togten, die het hert beweegen en beftuuren,
Vanongevoeligheid, vanlafter, eerenfchand'.
All' yd'le wysheid, die't natuurelyk verftand
Verbyftert; maar die door beguich'ling hen kon ftreelen,
En hen de pyn en fmert te minder deedt verveelen,
Of met een valfche hoop hen voedde, of, volvanwaan,
Hen fchoot een harnas vol van verwoede belgzucht aan.
Daar was'er, die gefchaard in benden, opwaarts trekken ,
Om in dit ak'lig diep, een fchooner ftreek te ontdekken,
D 5                                Die
(1) Een ftil enz.] Dit is mifcbien getrokken uit het XUde
Ihofddtelvan Mattbem Euangeli.
-ocr page 82-
58                  HETPARADYS
Die hen miflchien den weg mogt baanen} tot een oord,
Dat hen veel beter als deez' gmwelpoel bekoord'.
Zy vliegen vlytig langs vier oevers en vier wegen
Van Helrivieren (i), in den zwavelpoel gelegen,
Die fteeds haar ftinkend vogt uitftortten, met veel fchriks}
Inzynonmeetb'rebalg. De walgelyke Styx, (2)
Een vloekvloed, vloeyende van doodelyke ftroomen i
De duiitere Acheron, niet in zyn loop te toomen;
Cocytus, die zyn naam van't treurgeluit ontleent,
Dat onophoud'lyk op zyne oevers zucht en fteent,
En gloende Flegeton, wiens baaren eeuwig kooken,
En's afgronds zwavelpoel geduuriglyk beftooken.
Wat verder deedt zich op een logge en ftille vliet,
Die zyn Menanders zagt en teder rollen liet;
Zy wierd Vergetelftroom of Lethis vloed geheeten:
Diedaarvandrinktisftraks, alwathyweet, vergeeten>
Hy is't geheugen kwyt van zyn voorgaanden ftaat,
Te zaam gezet uit ramp en onheil, leedt en fmaat.
Noch verder lag een landt dat woeft was en bevroren.
Hier lieten 't onweer en de ftorm zich eeuwig hooren.
Dehagelbuyen, nooitteontdooyen, vlogenftaag
Van boven neer, gevolgt van donders nimmer traag,
Zo dicht op een geparft als't puin van een vemeven
Palleys, door de ouderdom en tyd ter neer gedreven;
Men zag 'er fneeuw en ys, een flindkolk vol gevaar:
Gelyk 't Serbonife moeras (3), zo doods en naar y
Dat tuffchen Damiaat en Kazius (4) gelegen,
Krygsheiren in zwolg, dol op oorlogskans en Z.egen.
De
(1)  Vier wegen van Helrivieren.] In 't Paradys vcaarcn
vier rivieren. Milton, om een ordentelyke overeenkomfl te maa-
hen
, plaatfl vier rivieren in de Helle , volgens de meening der
Heidenen,
(2)  De walgelyke Styx.] Milton geeft aan de helfche vloe-
den bynaamen, overeenkoomende met de Griekfe bctekenis banner
naamen.
(3)  Gelyk 't Sorbonifche moeras.] Appolonius wildatTy*
phon en de Reuzen 'er waren ingezwolgen. Mijfcbkn beeft de
plants by Job Cap. XXVI. v.%. rede tot deeze meeninggegeven.
(4)  Kafius.] Qebergte dicbt by Pelufius, btog vier duizeiid
fibreeden- Zie Lucas in't tiende Hoofddeel.
-ocr page 83-
VERLOOREM.            59
De luchtftreek, ftaag verzengt, brand ys, de koud' baart vuur.
De doemelingen fleept men daar van uur tot uur •
Naatoe, doorklaauwenvanHarpyen(i), razernyen
En griffioenen> die hen duizend doon doen lyen ;
Daar voelen zy geftaag, door bitt're wiffeling,
Van hitte en kouw, een pyn die niemand onderging,
Verzwaard,door dien zy fteeds van plaats verwifPlen moeten,
Nu werdende uit hunn' bed van vuur, byhunne voeten,
In't ys geworpen, daar haar Hemelwarmt' verftyft,
Dan weder op hun beurt, op dat hun pyn fteeds blyft,
Van daar verdreven met gewelt, en neergeklonken
In eenen poel van vuur en gloende folphervonken.
Dus zwervenze op den ftroom van Lethes heen en weer:
Hun bitt're kwelling, angft en fmert, groeit meer en meer;
Zywenfchenopdientocht, zyworftelen, zyblaaken
Van iever, om den ftroom zo heug'lyk te genaaken ,
En met een droppel van zyn flat (2), alle ongedult,
En pyn en fmert, en Wee en fhood vergryp en fchult >
In't zoet verlies van hunn' geheuchenis tefmooren,
Nii
reeds al by de kant: maar 't noodlot, dol van tooren,"
Stondhenhiertegen, en dien tegenftand, verfterkt
Meduza(3) methaarhoofd, datnietalsgruw'lenwerkt,
En hier de wagt bewaart. Het water ziet men vloeyen,
Van zelfs komt het de lip van Tantalus (4) te ontroeyen.
Dus
(1)  Harpy en.] De ouden geloofden dat de Harpyen die gee-
tie vervoerden, die van de waereld fcheyden, gelyk te zien is in
't l^de Boek van de Odyjfea.
(2)  En met een droppel van zyn nat. ] Zie Lucas Cap.
XII. v.
24.
(5) Meduza.] Eeneder drie Gorgones,detweeanderenwier-
den genoemt Euriale en Stenime.
Zy bewoonden de Gorgodifcbe
tylanden in de Etbiopifibe zee. Minerva, om baar te wreeken
,
cm dat Neptunus haar in haar tempel had misbruikt, verander-
de haarfihoon hair in (langen, en maakte haar zo affibuwelyk,
dat alien,die haar befchouwden, in fleen veranderden. Perfeus
door eenfchildgewapend, /keg haar ~>t hoofd of.
(4) De lip van Tantalus.] Tantalus voierd verweezenomin
de Hel, voor een goede maaltyd, van dorfl en honger te fterven,
om dat by zyn zoon Pelops aan de Coden bad te eeten gegeven.
-ocr page 84-
60                 HETPARADYS
Dus zworven zy verbaaft, veroordeek tot bederf,
Met onbezonnen tocht, terwyl een doodfche verf,
Door fchrik hunn' kaak verbleekt. Toenzageneerfthunne
oogen,
Hun treurens waardig lot met fchrik en leedt omtoogen.
Zy zworven door een nacht, die taftbaar was en naar,
En in een land propvol van allerlei gevaar,
Nuoverd'Alpes, heet, doorvuurengloendeftraalen,
Nukoutdoorys, en dan langs klippen, nudoordaalen,
Moeraflen, poelen, dan door kuilen, holengroot,
Gewiffe fchaduwen en beelden van den dood,
Ja zelfs den baaren dood, door's Hemels vloek wanfchapen,
Om onophoud'lyk zich aan kwaat doen te vergaapen,
Engoed voor'tkwaadtezyn. Daaralle levenfterft,
Daar leeftde dood; daar word natuurgeknakt, misverft
Gedrocht'lykinzynvrucht, verfoeyelyk, affchuw'lyk
En onuitferekelyk verwerpelyk en gruw'ly k,
Ja erger afs voorheen ooit Fabelgeeft verzon,
Of fmeedde van Chimeer (i), van Hydra (2) en Gorgon.
Deaardsvyand van Gods throon en 't menfchdom, vol ge-
dachten,
Om't oogwit van zyn wil zo reuk'loos te betrachten;
Schoot vtugge vleug'len aan (3) > en zogt den weg die leid
Naa 's afgronds poort, de plaats der gruwzaame eeuwigheid:
Nu
(1)  Chimeer.3 De Dicbters hebben verciert dat de Chimeer
bet boofd en de borfi eens keuvps hadde, bet licbaam eens boks,
en de ftaart van een draak. Eenige willen dat bet een vuur-
braakende berg was. Men /cbryft aan Belleropbon de nederlaag
of overwinning van dit gedrocht toe, dewy I by 't gebcrgte on-
bewoonder maakte.
(2)  Hydra.] De Hydra was een flang met verfcheydene hoof -
den ; by bewoondde bet landjchap van Argos, en maakte zo vee-
le verwoeftingen, dat men 't meir aldaar noemde
, bet Lena
van ongclukken. Wanneer men hem een boofd affloeg , groeide
'er vpeder zeven anderen in de plaats. Hercules doodde eindelyk
dit gedrocht.
(3)  Schoot vlugge vleug'len aan. ] Dit is een mavo/ging
van Homer us, die Mercurius altoos, wanneer by een' reize moet
doen,
-ocr page 85-
V E R L O O R E N.           6%
Hudryfthyregts, danflinks, nueensopflappepennen
Beneden langs den grond, dan vaardiger in't rennen
Naa 't holhoog vuurgewelf, de zetel van den dood.
Gely k, wanneer van verre in zee een groote vloot
Van fchepen werd gezien, die door den wind gedreven
Des evennagtlyns, van Bengale (i) zyne fteven
JWendzeewaarts, 'tfcheepsbeftierpoogtdoorde Moorfche
zee,
Tot aan de Kaap Goe Hoop (een aangenaame ree)
Op't licht der noordftar 's nagts het zog der ftroom te volgen>
Hoe zeer de wind zich toont om zyn geluk verbolgen.
Zo verr' fcheen Lucifer gevordert in zyn vlucht.
Ten laatften kwam hy, voor geen gruwzaamheid beducht i
By's afgronds muuren, die het y z'lyk dale bewaakten}
En de ingang in de poort, elk ondoorgank'lyk maakten,
Omdriepaarpoorten, drie, door de allerfterkfte hand
Uitkooper, drieuitftaal, endrieuitdiamant
Geklonken, en rondom met onuitblufchb're vonken
Van vuur beftuwt, heur door den afgrond milt gefchonken?
Aan ieder zy der poort zat een gedrocht geplaatft, (2)
Wiens vreezelyk gezicht d'aanfehouwer maakt verbaaft.
'tEen fcheen van't middellyf naa't hoofd een fchoone vrouwei
't Benedenlyf een Hang, gekronkelt in veel vouwen,
Gewapent met een ftang, die dreigde met de dood.
Daar zy ter neder zat, omringde haar een groot
Gc-
doen, zyn vleugeh doet neemen: „Hyfpreekt en Mercurius ge~
„ boorzaamende, hegt terfiond aan zyne voeten, zyn' fchoone
j, goude vlmgelen, zyn eeuwige vleugelen,dieheminallelucht-
„ flreeken der vcaereld voereti. Iliadez^fteBoek.
(1)  Bengale.] Een koningryk door de Ganges dmars doorge-
fneeden; het beboort aan den groot en Mogol, engeeftzynnaam
aan de Baay van Bengale. Men krygt'er rys, zyde, /ak, en
gomenz. vandaan.
(2)  Zat een gedrocht geplaatft.] Milton plaatft de zondt
can de poorte der Helle, die den ingang opent. Hy vergelykt
haar tot aan het middellyf by een fchoone vrouvo, dewy I zy op
't oogenblik dat zy zich blootflelt, om zomtyds zoet en aange-
tiaam te vooren komt, maar zy loopt op een yztlybe flang mt>
vermits de wcegmgeu haar volgen.
CM
. . .
-ocr page 86-
te                 HET PARADYS
Getalhelhonden, die, metonophoud'lykbaflen,
Als helhond Cerberus op's afgronds poorten paffen:
Doch worden zy geftoort, in hun verbaaft gejuil,
Dan kruipenze in hun buik, als in hun kolk en kuil,
Nochtans volharden zy in haar vervaarlyk raazen
p En blaffen, dat het elk doet fchrikken en verbaazen,
Verfchrikkelyker, als die Scylla, (i) zo veel wee
Beroldcende in het naauw der Middelandfe zee 3 /\
Die van Kalabry e, Trinakrie kon rukken.
Niets walgelyker volgt de nagtkol, zo vol nukken,
Wen zy, in ftillen nacht verdagvaart ganfch verwoed,
Verflingert en verzot op teder kinder bloedt,
Rydt door de lucht, om met (2) Laplandze toverhoeren
Een dans te maaken, die al 't aardryk kan beroeren,
Terwyl haar to verkonft de maan haar glans verdooft.
Hetanderegedrogthadweezen, lyf, nochhoofd,
Ja geen zelfftandigheid, 't fcheen niet met al te wezeri,
En nochtans alles, veel verwoeder, meertevreezen>
En fchrikkelyker als de fchrikkelyke Hel,
En razernyen, fchooninwoede, wreedenfel.
Een vreezelyke pyl hield ze in h^ar hand beflooten.
Op't geen naa 't hoofd geleek van't monfter, overgooten
Met all' wat vreez'lyk is, ftond iets dat zweemde naa
Een koninglyke kroon (3), in luifter zonder ga.
Dus verr' was Lucifer genadert, zonder beeven,
Toen 't wreed gedrocht zich uit zyn plaats had opgeheven,'
Eri
(i) Scylla] was een docbter van Pborcus. Zy merd betn'mt
van Glaucus: Circe daar jaloers over, vergiftigde een fontein
,
waar in zy gewoon was haar te baadden , dewelke baar dermaa-
te mismaakte
, dat zy in de zee Jprong. ,t Is een klip vermaard
door fchipbreuken.
(2)  Lapland.] Een landfchap by Noorwegen, alwaar dein-
tvoonders voor tovenaaren worden geagt. Men geeft voor dat zy
de wint verkoopen
, doordien zy waarlyk geejiig zyn, om voor-
fpellingen van kwaadenfthoon weder te doen.
(3)  Een koninglyke kroon.] De dood beeft een vermoogen
ever alle fchepzelen der aarde ontfangen, 'twelkdoor zynkroon
merd betekent. In 't Vide Hoofdfluk van de Openbaaringenv.2.
wordmede van een krtonge/prooken. Zie 00k l Cor. XV. v.
5?.
-ocr page 87-
V E R L O 0~R E N.            6$
En langfaam voorwaards ging met vreezelyken tret:
De helgrond daverde daar zy haar voeten zett':
Maarhy, hoeonverzaagt, wasegterganfchverwondertj1
Doch fchroomde Gode en zyn Zoon flegts uitgezondert,
Voor niets met al, dat door de fchepping weezen kreeg.
Dus fprak hy onverzaagt, terwyl 't wanfchepzel zweeg.
Vervloekt gedrocht, dat met uw ftuurze en wreede bukketl J
Elkeen, behalvenmy, zytmagtigtedoenfchrikkeni
Watzytgy, envanwaar, diemyinmynenweg
Naadeezepoorten, ftuit? zegheilloosvloekdier, zeg!
Stel alles vry in't werk, doe wat u kan behaagen j
Ik zal, en zonder dat ik oorlof hoev' te vraagen,
Daarzekerdoorgaan: Ga, ofgybezuurtin'tkorti
Uw dwaasheid, op dat gy voortaan voorzichtig word ,*
Om met Gods Geeftendom, u nooit in twift te fteeken.'
Het grimmig fpook, beet hem, om zich van hem te wreekeni
Ditantwoorddaaroptoe: Zytgy, ofnoodeguit!
DieEngel, dieverraar, zokortsgeblikzemtuit
DenHemel, omdatgy, devredeentrouw, daarboven
Zo heilloos fchond, en Godt van't kroonrecht woud berco-
ven,
En trok het derde deel der Eng'len op uw zy ,
Om u te flerken in uw fnoo verradery,
Om tegen d'Allerhoogfte in't legerperk te komen,
Dieuuwluifter, door zyn donder, heeft benomen >
Wen Hy u nederklonk uit dien verheven ftaat,
Hier in dit fchriklyk hoi, een poel van alle kwaad,
Om zonder ende in pyn, en leedt en fmert te leeven.'
Durft gy u noch den naam van Geeft des Hemels geeven >
Heldoemeling ? en daagt gy my zo ftout en fier
Hier uit, daar ik dit ryk als Koning zelfs beftier,
Ja, wordvryrar.end', hier uw Heer ben en uw Koning ?
Verwaaten vluchtelinq;, vli°d weg naa uwe wooning ,
De wooning van uw ftraf; vertrek uitdeeze lucht,
Zet fnelle wieken by aan uw gezwinde vlucht}
Of zammelt gy, ik volg met fcorpioenen zweepen (I)
U naa, of deeze fchicht in myne hand gegreepen,
Be-
(i) Met fcorpioenen.] Zie het antmorA van Rebttbeomaen
fejoodm,
i Kon.XlLv.il.
.
..--■■■
-ocr page 88-
,^rTW.-----,..------, ■ ii......in. -ii ,,„ ,„,„,,-----•
64                 HETPARADYS. >
Behaagt u meerder pyn, leid u fluks derwaarts heen.
Dus fprak het fchrikdier, dat hem ~ua verfchriklyk fcheen,
Terwyl zyn wangeftalt' wierd tienmaal meerder gruw'lyk:
Aan d'andere zyde ftond vorft Lucifer, affchuw'lyk
Van't wangedrogt, en dol van felle woede en lpy t,
Om dat het hem, 2,0 flout, zyndaadenvalverwytj
Maar echter onverwrikt van moed, en brandende even
Gelyk een ftaartftar, die aan't ftarredak verheven,
Langs (1) Ophiuches top, zyn ftaart in noorder lucht
Vercoont, en 't menfchdom maakt voorziekteenkryg be-
ducht.
Elk blies in's and'rens monds zyn adem, die kon dooden:
De een dorft den and'ren op geen tweeden aanval nooden,
Maar de een wierp d'ander een gezicht zo nors en ftuurs ,
En grimmig toe, gelyk een oven vol van vuurs,
Of als twee wolken (2), zwaar met's Hemels krygscieraaden,
Recht boven 't Kaspifch meir (3), geharnaft en beladen,
Rinkinken in de lucht, hoofd tegen hoofd geftelt,
Tot dat een ftormklaroen, hen daagt in't oorlogsveld,
Om op elkand'ren fel, door engte niet befloten,
Maar in een ruimen ftreek, te horten en te ftooten.
Het aanzicht van deez' twee beftryderen was met
Zo ftuurfche rimpelen omcingelt en bezet,
Dat zelfs de donkerheid der Hel daar door kwam waffen >
Want zulk een vyand kon maar eenmaal hen verraffen.
'tWas
(1)  Ophiuches .3 Een geftarnte van de zeven flarren. De
Latynen noemen bet Anguitenens. Men veil, dat bet de twee
flangen zyn die Hercules in de wieg heeft gewurgt.
(2)  Twee wolken.] Homerus heeft in 't \\de Eoek vande
Wade, een vergelyking, die met deeze overeenkomt. Hier is
ze: „ Gelyk de zee haar ftille baaren zwart maakt, in ver-
wagting van een yjjelyken florm, en dexoinden., diehaarepaa-
len dreigen te verbreeken, en zich een wyduitgeflrekte weg
„ tragtten te openen, tot dat een der voinden bet bart der wol-
hen van een fcbeurende , zyn magt over haare vloeybaare
j, vlaktens oeffent: op de zelfde rvyze bleefde oude Neflor on-
», beweegelyk, enzyngeeftvpasontroertdoornaaregedagten.
(3)  't Kaspifch meir. ] Gelegen tujjcben Per/ten en Mora-
vim. Het beef tgeen gemeenfihap met den 0[eaan.
-ocr page 89-
■BBfWWw ".'u '■ "mfvn ■ wi----------------------- " ""                                                         .....-..... - ■■ -■-——- - ■■
V E R L O O R E N.           ffy
h Was nu op't punt, dat men van woorden komen wou
Tot daaden, daar het rond der Hel van dreunen zou,
Had niet een andre kol, by's afgronds poort gezeten,
En met zyn fteutelrecht begunftigt j zich vetmeeten
Om op te ftaan, en dus te fchreeuwen met een ftem,
Die door het heldiep klonk, vanwaarde, krachtenklem.
(i)Civader! watbeftaatge, enwatkanubewegen,
Dus in verwoedde drift en dolle gramfchap tegen
U w zoon te ftryden; efl wat dolheid voert u aan,
O zoon! om tegens 't hoofd uws vaders op te ftaan,
Enmetuwfchicht, dieelkdedooddreigt, op te komen?
En weet gy wel voor wien?voor Hem,die 't al doet fchroomen
Enfidd'ren, daar hyheerfcht daar boven, voorzynmagt,
Enomdeoneenigheid, dieubezielt, reeds kgt,
Ja klaar ftaat, om met vreugt de zwabber van zyn tooren >
By hem rechtvaardigheid genoemt, uit 's Hemels kooren 3
Op li te ftooten, toorn, diebrullendeenzeerryk,
U aan zal fchenden eri vernielen te gelyk.
Zo fprak z,y: Lucifer een weinig aan't bedaaren,
A ntwoord haar dus: U w taal, die my niet kan vervaaren 5
KJinkt echter my zo vreemd in't oor, dat ik daar van
Verbyftert, voor als noch u niet verhaalen kan ,'
Wat zy durft doen, ten zy gy my voor af doet weten j
Tweevoudig wangedrocht, hoe dat gy word geheten ,
En hoe gy my, die in dit hoi my eerft vertoon,
Den naam van vader geeft, en noemt dit fpook myn zoon >
Daar ik u geenzins kende en nimmer zag voor dezeh,
Een yz'lykfpook, dat elk, behalvenmy, doetvreezen?
De Helpoort wachtfter gaf hem daar op dit bericht:
Vergeet gy my Zo dra ? ben ik in uw gezicht
Nu zo verfoey'lyk, daar gy my in's Hemels hoven j
Geroemt hebt, dat myn fchoon ftreefde alle fchoon te boven,
Wen gy vergadert met al't Serafynendom,
U, door een eed, verbondent'zaamvereenigde, om
//. Boek.
                            E                               Vef-
(1) O vader! ] De Satan is de voortbrenger en de vader van
de zmde, die uit zyrt berjj'enen voorthvam, gelyk 't verdicbt-
zel Minerva, of de rvysheid uit die van Jupiter doet voortko-
mm. Zje Ovidiiti in zy» Herjcbepping, m voyders Jacobus L
.,. j*
-ocr page 90-
66                  HET PARADYS
Vermetel 's Heraels magt en kroonregt te beftooken ,
Een euveldaad, die u 2,0 duur heeft opgebroken,
Dat Godt u donderde uit zyn eeuwigduurent licht,
In endelooze ellende, en roofde u uw gezicht,
En fmakte u in een poel van duifternis en plaagen,
Alwaar uw hoofd, door Godt met blikzemvuur geflaagen J
Een op'ning kreeg, daar ik als een Godin, zeerryk
Gewapend, u in aard en wezen ganfch gelyk,
Toen Hemels fchoon uitfproot; al 't hemeldom ontftelde
In'teerft,enweekteruggej eneindelyk, menmeldde
Mynnaam, dieZondewas, enzederthieltmenmy
Voor iets, dat onheil fpeldde en fmert en flaverny:
Maar fints dien tydt kreeg in myn omgang elk behaagen,
En myne fchoonheid, die 2,0 vrolyk op kwam dagen,
Verwondeafkeerigften, enu, om dat myn leeft
Ea wee7.en u geleek, behaagde ik allermeeft,
Zo verr', dat we in't geheim een zoet vermaak genoten 3
'
Waar uit de groeizaamheid is van myn buik gefproten:
Toen wicrd het oorlog met meer hevigheid gevoert:
De ganfche Hemel wierd door fellen kryg ontroert >
Daar wierd van wederzy met dapperheid geftreden:
Maar Hy, die't ryk beftiert der end'looze eeuwigheden,
(Hoc konhct anders zyn ?) iloegons door het geweld
Der legiocnen en zyn donders uit het veldt:
Hy zegenpraalde, enzy, zy wierden uit het leven
Der eeuwigheid gejaagt, in't diepfb' der hel gedreven,
En ik viel nevens hen in de algemeene val.
Toen vond ik my geplaatft in dit vervloekte dal,
Daar my deez' fleutel, groot van luifter en vermoogen,
Behandigt wierd, metlaft, datikmethonderdoogen
Deez' poort bewaaken zou, waar door geen doemling mag >
Ten zy hy oorlof vraage, aanmy, die hier't gezag
Alleenig voer. Ik zat een kleene poos te kwynen,
Wanneer myn buik, doorubezwangert, fellepynen
En vreemde fchommeling gevoelde, vlaag op vlaag,
Terwyl ik ons vermaak wanhoopende beklaag -,
In't ende rukte uw zaat, dit krooft, myn ingewanden
Van een, en draait verwoed met zyn fchenzieke handen,
Daar vrees en pyn my fel beftryd, myn onderlyf
In dit misvormd geftel: van boven een fchoon wyf,
-ocr page 91-
■:                                                                                                      ......
VERLOOREN.            67
Van ond'ren eene flang: maar hy, uit my gefproten,
Myn vyand, heeft terftond deez' fchicht naa my gefchoten >
Heilloozen fchicht alleen gefchapentot een fnood
Verderf: ik vluchtte, en riep met naar gefchreeuw, o dood I
Op't hooren van dien naam fcheen de afgrond fel te beeven
Van fchrik, en eene zucht in zynen kreits te geeven,
Gelykeenwederklank, 6dood! Ikvlucht, hytreedt
My naa, maar meer door luft als woede fel en heet,
En fneller in zyn vaard als ik, die ganfch verflaagen,
In't rennen nederviel, volgt hy zyn welbehaagen ,
En maakt my zwanger door omhelzingen; en uit
Diefchakingteeldehyditmonfterdier, eenfpruit
Zo naar en fchriklyk, als ooit iemand bragt te vooren.' ,
5k Ontfang 't, en't word door my weer uur op uur gebooren
Inonverdraagb'refmert, want luft net hen, zytreen
Weer in myn buik, en't word hun broeineft als voorheen >
Envreeten, huilende, myningewandalsfpyze,
Danberftenzy, verzaat, ophunvoorgaandewyze,
Daar weder uit, en zy omringen my met fchrik,
Die knaagt en nimmer ruft, zelf niet een oogenblik.
Daar tegens over zie'kdeftuurfe dood gezeten 3
Myn zoon en vyand, diemyzelfs, zynmoer, zoueeten,"
Wen and're fpys hem kwam te ontbreeken, wift hy niet,
Dat myn bederf en fmert hem endeloos verdriet
Zou baaren, en hem mede in wis bederf zou rrekken.
• Ook weet hy, dat ik hem te bitt'ren brok zou ftrekken,
Eendoodelykvergif, indienditooitgebeurt.
Dit is te vooren dtis, door't noodlot goet gekeurt
Enuitgedondert. Maar, ovader! wUuwagten
Voor deez' vervloekte fchicht, vol doodelyke kragten;
G y waant vergeefs dat u het fchitt'rend wapenftaal,
SchoonindenHemelzelfsgetempert, t'eertemaal
Zalzekerftellen, voorzynpyl, door hem die boven
Als d'Almagt heerfcht, alleen van kragten te berooven."
Zyeindigde. EndeVorftdesafgronds, diehaarzwak
Begreep, bedaarde in woede en grimmigheyt, enfprak
Deez' gladde taal haar toe: o Waardfte myner looten!
Wyl gy my vader noemt, als zynde uit my gefproten,
Enmyalhier, myn zoon, zooverfchoonyerbeeldt,
(Dat oyerduurbaar pandt, in aangenajime weeld
E 2                                  En
-ocr page 92-
6%                    HETPARADYS
En zoet geftoei geteck, in't eeuwig ryk daar boven,'
Waar van d'Almachtige ons voor eeuwig wou berooven ,
Toenhy ons nederftortte in endclooze pyn)
Weet dan dat ik alhier als vyand niet verfchyn,
Maarom, en hem, enu, enonze bontgenooten,
Die trouw de wapenen aan hunne leden fchoten,
En nevens ons dien val bezuurden, kloek van moed,
Te redden. Hierom zette ik dus alleen myn voet,
Op onbekenden weg, en waag my voor hen alien ,
Gereed ten doel te ftaan van leed en ongevallen.
Dus ftap ik vlytig door dit ongemeeten diep,
Waar in de Hemelvorft ons 2,0 ver vloekt misfchiep,
0 m,?.wervcnde,eene plaats,voor lang voorfpelt, t'ontdekken^
Die nu, naa alien fchyn , de Godheid wou voltrekken,
Een plaats van heil, die dicht aan't ryk des Hemels legt,
Onlangs tot cen verblyf van fchepzels opgerecht,
Die G odt eerft fchiep, om licht de plaats, waar uit wy ftoven,"
Te vullen. Dus raakt nog het Eng'len ryk daar boVen ,
Door zulk een menigte overkropt, in nieuwen twift.
't Zy dit gebeure, of wel iets anders; 'k ga met lift
Op kondfehap uit, enkecr', 7,0 haaft ik koom te weeten,
Wathiervanzyterugge, om, door de wraak bezeten,
U te geleiden naa een plaats, daar gy geruft,
Bcnevens uwen dood, zult woonen naar uw luft,
En op en nederwaards, en zonder fteurnis zweeven
111 zachte lucht, die u vermaak en trooft zal geeveri:
Daar word ge mildt voorzien van all' wat u ontbreekt,
En't ftrekke u al tot roof wat deeze luchtftreek kweeki.
Hier zweeg hy. Zyne taal kon beyde hen bekooren.
De dood lachte akelig en grynsde fel, op't hooren ,
Dat hy zyn honger, nooit verzaadbaar, zouverzaan.
Hy zegende zyn muil, gefchikt om nu voortaan,
In weinig tyds, al wat hem vootkomt af te weiden:
Zyn faoode moer, die zich van zachter geeft liet leiden,
Nietmin, alshy, verheugd, fprak dus tot haaren Heer:
De fleutel van deez'kolk, bewaarik, myweleer
1 )oor rccht en door bevel van't Opperhoofd gegeven,
Dat zonder ende lee ft in't eeuwi"; duurend leeven,
Met laft , om nimmermeer de ditmante poort
Te ontlluiten. Komt men my mst fiwod geweld aan boord,
-ocr page 93-
VERLOOREN.            69
De dood ftaat rede, om door zyn fchicht zulks afte weeren,
Temagtigdathemiets, hoefterkhetzy, kandeeren.
Maar wat ben ik'aan hem en aan zyn laft verplichr,
Die my, verbannende uit het nimmerdoovend licht,
Myklonkindeezepoel, Zodiep, zonaar, zoduifter,
Om dit zo haat'lyk ampt, ontbloot van alien luifter,
Steeds waar te neemen ? Ik, een borger van Gods ryk,
En in onfterflykheid de Godtheid zelfs gelyk,
Hier worftelen met pyn en angft en alle ellenden,
In't midden van't gejank van't krooft, dat uit my n' lenden
Geteelt, myn ingewand vraatzuchtig eet en knaagt ?
Gy, die me als vader en als maaker fteeds behaagt,
Om dat ge 't weezen aan my gaaft, wien moet ik hooren
Als u ? wien leen ik met meer voeg'lykheid myne ooren ?
Wien volgen ? want gy wilt my eerlang brengen in
Een waereld, die door Godt eerft onlangs zyn begin
En weezenkreeg, vol licht, volheil, geluk en zeegen,
By Goden, die hun lufl: daar zien in top geftegen.
Daar zal ik, zweevende in een beemd van dertelheid
En weelde, door uw zorg en iever my bereid,
Steeds aan uw rechterhand verheerlykt en verheven,
Gelyk uw troetelkint, aan elk myn wetten geeven.
Zo fprak de wachtfter van de Helle, en zy nam voort
Den fleutel, in haar hand, van's afgronds wyde poort,
N oodlottig werktuig van al 's menfchen wee en treuren.
Zy fleept haar beeften tret tot aan de breede deuren,
Enfchoofdenbout, die't flot bedekt', met zulk een kragt
Om hoog, dat Stix dit werk vergeefs met al zyn magt
Zoudeonderneemen. Toendraaitzy, vol felle tochten.,
Den baard des fleutels in den doolhof en de bochten
Van't wyde flot, enruktdegrendels, uitmetaal
Geklonken, en een reeks dwarsboomen t'eenemaal
En zonder moeite weg. De Helpoort fprong fluks open,
En is al kraakende met kragt te rug geloopen.
De duimen maakten in het draayen een gekrak,
Als van een donderflag, waar door het hogen dak
En't diep des afgronds fcheen te dav'ren ,lfchokken, ftooten.
Toenheeftzy, zonder laft, de deuren beide ontfloten,
Maar die weer toe te doen ontbrak haar aan de kragt :
Haar op'ning was zo wyd, dat zelfs een legermagt 3
E 3                                 Die
-ocr page 94-
7o                   HET PARADYS
Die eenige uuren in het ronde kan bedekken,
Met paard en wagen vrank en vry 'er door kon trekken >
Zoruimwasze, enzyfpoog, gelykdewydemond
Eens ovens, dikke fmook en vlam uit haaren grond.
Toen hadden zy terftond het ak'lig diep voor oogen,
Een donk'ren oceaan, door perk noch kreits omtoogen ,
Een ongrondeerb're poel, een ongemeeten vlak,
Daar lengte en hoogte en breedte en tyd en plaats ontbrak ,
En daar de bayert en de nacht, die alles teelen,
Een heerfeloosheid, die nooit end'heeft, zamendeelen,
In't midden van geraas en kryg, die eeuwig duurt.
Zy houden zich in ftand, bebolwerkt en bemuurt,
Doorheetenkout, ennatendroog, dietwiftdoetleeven,
Vier kampioenen, die alle onophoud'lyk ftreeven
Naa 't opperfte gezag: zy voeren zonder ruft,
Hunne ongeboor'nen en deelloozen, onbewuft
Vankwaad, tenoorlogaan, omringendeelkdenftander
Van zynen aanhang, naahunn'aard, ofdom, of fchrander,
Of licht, of zwaar, of fcherp, of ftomp, of fnel, of traag,
Een dik en dicht gezwarm ontelbaar vlaag by vlaag.
Gelyk de zanden van Cireene (van de ftraalen
Per zon geheel verzengt) door dwarlwind uithaar paalen
Te rug gedreven, die zyn wieken, dun en licht,
Beweegt en onvermoeit bewaartin evenwicht.
Hy heerfcht een oogenblik,wien't grootft' getal komt volgen.
De woefte bayert zit als fcheidsman, die't verbolgcn
Krakkeel, waar door hy heerfcht, in't flechten, meer en meer
Verwardt. Hetlosgeval, dat naaft hem deelt in de eer, •
En fcheidsman is, regeert het al door Zyn vermoogen.
In deezen afgrond, naar en fchrikk'lyk in hunne oogen,
Zoduifter, woeft en wild, baarmoeder der natuur,
En licht'lyk van haar graf, noch zee, noch land, noch vuur,
Noch licht, maar alles ganfchverward in een gedrongen,
Endaarom, zonder end, door twift en kryg befprongen,
Ten waar' d'Almogentheid in't eeuwig juichend hof,
Een juifte fchikking gaave aan die zo duift're ftof,
Om noch meer waerelden te fcheppen tot haar luifter:
In dit vervloekte ruim, zo ak'lig, diep en duifter,
StondSatan, opdenkantderHelle, enZagrandom,
En overwoog zyn tocht. De ruimte maakte hem ftom.
Hy
-ocr page 95-
VERLOOREN.            -jx
Hy zag geen oever aan deez' zee, die hy moeft kruiflen.
Een fchor en naar geluid kwam in zyne ooren ruiflchen,
Gelyk (zo 't mag beftaan, dat men het groote by't kleen
Mag vergelyken) wen Belloone ganfche fteen,
Met donderend gefchut te pletter komt rammeyen,
Of even, oft gebouw des Hemels neer kwam glyen,
En in te ftorten, en all' de Elementen vaft
In oproer tegens een en op elkaar getaft,
De onverwrikbaare aarde als uit haar aspunt rukken.
Op't laaft', in hoope dat hem de optocht zal gelukken,
Spreidt hy zyn vleugels uit, en op de golven van
Een fmook verheven, vliegt hy wat hy vliegen kan,
Wyl hy den grond, dien hy, in't rennen komt te ontmoeten,
Weg fchopt, als afch en ftof, met zyne reuzevoeten j
Toen als in eene koets van wolken, feel van vlucht,
Gedraagen meenig myl door't ruim der open lucht,
Ging hy vermetel voort: maar zy, niet vaft noch ftcewig >
Begeeft hem, en hy ftort voor-over in het eeuwig
Onmeetbaar ydcl diep. Zeer fchichtig onverhocds
Druipt hy, al flodd'rend met zyn vleugelwerk, vol fpoeds,
Tien duizend vadem neer, en tot den dag van heden,
Zou hy noch vallen en neerdaalen naa beneden,
Had niet by vreemd geval, de weerilag van een wolk,
Gevoeddoorvuur, en door falpeter, uit dien kolk
Hem opgenomen, en weer hoog in top verheven.
Hier ging hy zich een poos tot ftilte en ruft begeven,
Zich ondertuflchen in een Syrtis van mocras
Verkoelend', dat noch zee, noch vafte landftreek was.
Hytradt, dusafgemend, op't modd'rig flyk en zwadder,
Halfgaand', halfvliegende, nutraager, dan weer ladder,
Als met een riem en Zeil: gelyk een grifhoen
Met vleug'len, over berg en dal zich haaft in't fpoen ,
Om Arimafpiaan, die'tgoud, zyn wagt bevolen,
Terwyl hy acht'loos lag te flaapen, heeft ontftolen ,
Tekrygen, daar hy vlucht: zovinnigovervlak
Enfteil, doordikendun, gemak en ongemak;
Met hoofd en hand en wiek, vervolgde hy zyn gangen,
En zwemt, of zinkt, of kruipt, of vliegt naa zyn verlangen.
IntufTchen hoorde hy een wild en algemeen
Gerammel, dat van klanli en ftemmen onder een
E 4.                                Ge-
-ocr page 96-
%%                    HETPARADYS
Gemengelt, uit het hoi der duifternis kwam ftygen.
Hy neigde derwaards heene, om kondfchap te verkrygen,
Watkragt, ofgeeft, ofGodtvan'tallerlaagftediep, s
Zich zelfs onthield, in dat geluit, en wie zulks fchiep,
En om den naaften weg, die uit de duifterniffen,
Aan 't licht des Hemels paalt en heenleidt, niet te miffen,
Hier zag hy Chaos op zyn throon, vol heerlykheid,
En't donker paveljoen, dat rondom uitgefpreid,
Al d'afgrond overdekte, uit duifternis geweven.
Naafthem, zat op zyn throon, dezwartenagtverheven,
Injaarendeoudfte (i), eninhetrykzynmetgenoot.
Naaft hem ftond Orkus (2) en 00k Ades (3) 7,waar en groot,
En Demogorgon (4), naam, zeer fchrikk'lyk in elks ooren.
Toen kwam hem't los geval, 't gerucht, de twift te vooren,
Vervolgens 't oproer, en verwarring, al door een
Gemengt, entweedragt, die de reft als mecfter fcheen,
E|k kon verbyft'ren en met duizend monden fpreeken.
De Satan fprak hen toe in kloekheid onbezweken:
Ver-
(1)  Injaarendeoudfte.] Volgms de Godgekerdbeid der Hci-
denfche Griekcn, was de Negt en de Chaos voor alle dingen
geweeft.
(2)  Orcus] was onder 't Heidendom de Godt der Helk.
Men noemde bent 00k Plato en Dis.
(3)  Ades.] Dit woord komt van V Cricks. Zomtyds word
het voor Pluto gehruikt, en zomtyds betekent bet den jiaat der
dooden, of het graf.
(4.) Demogorgon.] By de Heidenen als de Godt der aar-
de, geviert. Zy hodden zo veel eerlied voor zyn verfcbrikkelyken
vaam, dat het niet vry ftond denzelven uit te fpreeken. Naa de
weening! der Heydenen, woonde by in de ingewanden der aar-
de. Hy had tot medigezelkn de Eeuwigbeid en de Bayerd: Ver-
drietig zynde in deeze naare eenzaamheid, maakte by eenkleene
Moot, waar op hy zat, en zich in de lucbt begeven hebbende,
cmcingeide by de geheele aarde , en maakte dus den Hemel. By
geval op de bergen Acro-Ceraunies gekomen zynde, nam hy 'er
eenige brandende flyk uit, dat hy naa den Hemel zond, om de
aarde te verlichten, en maakte dus de zon, die hy aan de aar-
de ten huwelykgaf, waar uit de Tartarus, de N/icht enz.zp
voonitkomeu.
-ocr page 97-
I.I..W.H i iiwhiiiimi nwniwiiHMii»,»in.,|BWP ',' -f) .m .itmi'-'i u i" 'I'wmy "jmnjjMHWifUun i
VERLOOREN.            7$
V erheven Vorften en gy Geeften groot van magt,
Beruchte heerfchers van den Chaos, oudften nacht,
En't ryk des afgronds: Ik kom niet in deeze plekken,
Als een verfpieder; om 't geheim van't ryk t'ontdekken,
Of om u in uw ruft te ftooren j maar door dwang,
Dwaal ik dus wyd en woeft in't duifter; want myn gang
Leidt, dooruwheerfchappy', naa'tficht, nu pas verrezen?
Tk, zonder dat my ooit een Gids hebbe onderwezen,
Zoekhier, verbyftert, naa het naafte pad, alwaar
Uw ryk grenft aan den boord des Hemels hoog en zwaar.
Ofheeft de Godheid met haar Hemelen, vol zonnen,
Van u ecu andere plaats verovert en gewonnen,
Men wyz' my die; ik vlieg, in iever mat noch moe,
Doorditonmeetbaardiep, opvleug'len, daarnaatoe.
Gelukt myn tocht, myn gonft zal u geduurig toonen ,
Dat ik weldaadigheen met eer en gunft wil kroonen-
Zp ik't verloren ryk herneem, den dwingeland
Verdry ve, en dat geweft brenge in zyn duiit'ren ftand,
Waar in't voor deezen was, en onder uw vermoogen,
fDaar heene,o vorften !ftrekt,daar been itrekt al myn poogen)
En daar den ftander weer kan planten van den nacht,
U zy het voordeel, my de wraak, die 'k fteeds betracht.
Dus (prak hy. Chaos kwam met ongefchikte blikken
En ftamerende tong hem dit ten antwoord fchikken:
Ikweet, o vreemdeling 1 zeerwelwiedatgyzyt,
Diemagtige, dat hoofd der Eng'len, indertyd,
Die onlangs d'Opperfte in zyn kroonrecht, hebt befproxigen,
Doch, door't vermoogen vari Gods donders, wierd bedwon-
■"' gen,
En neergeblikzemt in den afgrond zonder grond:
Tk hoorde en zag 't, toen gy Gods gramfchap ondervond,a
En ncdervieldt; want zulk een heir is naa de ftreeken
Der Hell' niet fiil, maar met een groot gewoel (1) geweken >
Daarneerlaagopverlies, en flag op flag, alom
Verwarring baarde, en elk zag naa zyn redding om.
De poort des Hemels ftortte, uit haar verheve zaalen,
Mill'joenenEogelenj om, inhunzegenpraalen,
E 5                                  U
(1) Met een groot gewoel geweeken.] Zie Ezecb, XXXL
v. 15 en 16.
.
-ocr page 98-
74                 HET PARADYS
U te vervolgen, tot gy nedervieldt in't vier
Des afgronds. Onderwyl onthoude ik my alhier,
Op myne grenzen. Kan myn dienft aan u behaagcn ^
Zy werd u vlytig en met blyfchap opgedraagen,
Zo verr' 't vermoogen ftrekt, dat my van myne magt
(Die door geduurige twift of oproer groeid in kragt,
En d'ouden nagt trotfeert) noch ov'rig is gebleven ?
Wei aan! let op't bericht dat u myn mond zal geven.
AandeeenezydedoetdeHel, uwhol, zich op,
En aan de andere kant den Hemel, hoog van top,
EnvoortseeneAarde, eerftnieuw gewrocht, door Schep-
pershanden,
Die, hangendeindelucht, enruftendeopderanden
Myn's koningryks, is vaftgeklonken aan de kant
Des hemelryks (wel eer uw heerlyk vaderland)
Met goude fchakels. Zo deez' weg u kan verftrekken
Ten oirbaar, gy hehoeft dien flechts maar langs te trekken,
't Gevaar is nader by: gaa heen met fpoed, verwerf
Myrykenwinft, door roof, doorplond'ringenbederf.
Hier iweeg hy: Satan gafgeen antwoord op deez.' reden,
Maar bly dat hy het wit van zy n genegenheden,
Ontdekt had, en zyn 7,ee nu haalt het ftrand zou zien,
Recht hy zich op, en komt aljuichende opwaards vlien
Gelyk een piramied, van vuur en vuur'ge ftraalen,
In't woefte firmament, en zonder te verdwaalen,
Rent hy dwars door den fchok der Elementen heen ,
Die ftry dbaar in hunn' aard zich mengen onder een.
Als Argo (I), door't geklots der Kyaneefche klippen,
En door den Bosfor (2), kwam al't zeegevaar te ontflip-
pen,
Of als UlyfTes, die Charibdis (5) droogteontweek,
Aan de eene zyde, en voer langs Scyllaas woefte ftreek
En
(1) Als Argo.] Hctfihip rpaar op Jazon met twee envyf-
lig helden vm Thejfalien de reize naa Cokhos deed, om het gui-
de Vlies te veroveren. Ditfihip had den mam van zyn maaker.
(a) Den Bosfor.] EenengtebyBifance,
(3) Charybdis.] Een draaikolk in de Middelandfche zee by
Sfilla.
-ocr page 99-
V E R L O O R E N,            ",%
En draaikolk. Dus raakt hy, met moeite en veel gevaaren -,
Geduurig voort en voort. Wien ryzen niet de hairen
Te berg van fchrik, dat hy dien weg eens kngs gegaan ■,
De zonde en eeuw'ge dood hem volgden op deez' baan ?
Zy (dit was ?s Hemels wil) bevloerden toen een breeden
En effen weg, gebaand naa d'afgrond hier beneden,
Wienskoll<, aan'tzieden, duldde op zynen breeden rug a
Een onafmeetb'ren en gevaarelyken brug,
Beginnende van daar de Hel zich komt t'ont lekken,
Tot daar zich 't uitterft' rond der waereldheenkomtftrek-
ken. •                   ' ' '
Langs dit gevaarlyk pad gaan onverhinderd heen
Enweer, deGeefen, tukingruwelentefmeen,
Om ftervelingen, tot de boosheid, op te Zoeken,
En hen te maaken tot voorwerpen van Gods vloeken;
Doch zulken niet, dieGode, uit enkele gena,
Door Zyn goede Eng'len, wil bewaaren vroeg en fpa.
Maar nu op't laatft' voeld' hy in hem de invloeying daalen
Van't heilig licht, dat van des Hemels"muur komt ftraalen,
En in den boezem van den akeligen nacht,
Eenblikdesdageraads, dochflaauw, tevoorfchynbragt.
Hier liet de grenspaal der Natuur zich eerft bedogen ,
En hier is Chaos als een blikzem weggevlogen,
Ofals een vyand, die verftoken van z,yn kans,
Met vyand'lyk gewelt gejaagt word uit zyn fchans.
Hier zweefde Satan nu, met minder moeite en kommer ,
Langs zachte golven, in de lieffelykfc lommer
Vanfchemerlicht, gelykeenfchip, dateenepoos,
Door ftorm op ftorm gebeukt en touw en mafteloos,
Met vreugt de haven ziet, waar in het poogt te ftreeven.
Nu op zyn wieken, in een yd'ler oort gedreven,
Die flechts naa lucht geleek, fpreid hy ze wyd van een,
Omnu, opzyngemak, hetrykdereeuwigheen,
DerHem'lenHemel, daar zich d'Almacht komt t'onthou-
wen,
Ineenenkring, of rond, ofvierkanttebefchouwen.
Dat ry k, dat door geen grens beperkt is of bepaald,
Mettoorens, uit Opal geklonken, opgehaald,
En met kanteelingen van gloeyende Saffieren,
Sma«f den en Topaas, ziet zynen vloer vercieren,
Wei
-ocr page 100-
j6                HETPARADYS
Wei eer de ftandplaats van dien trotfen Lucifer.'
Dees' waereld huig daar aan, en fcheen de minfte fter
In grootte by de maan. Dus verre dp zyne pennen
Gevoerd, volhard hy vaft in't onvermoeide rennen,
Terwyl zyn hert van woede en dolle gramfchap kookt 3
En by, dytevkzaAs, zyn gramfchap voed en ftookt
Einfo von't tweedt Both
HET
-ocr page 101-
n
HETPARADYS
VERLOOREN.
Derde Boek.
Inhoudt.
fi Odziet vm zynen throon den Vorftdes afgrtois zweevt» J
*^ Naa deeze voaereldeerft door't eeimig veoordgevortht >
Tootit hem zyn Zoon in eer aan 's Voders zy verheven ,
Voorzegt des menfchen vol door Batons lift beftormt,
Hoe Gods rechtvaerdigheiden xoysheiddiengedoogen ,
Devpylhem d'Almachtfihiep in eenenfloat, dievry
En recht en zuiver was, verzien met een vermoogen ,
Behvaam an's afgronds lift te her tegaan , als by '
Dat/lechtsgebruikenwil. Ontvouwtaborts, boegenade
Wits voor den menfch bereid. Gods beilzoonjuicbt van vrtugt.
De voder eifcht een borg, die't menfihdom vroeg offpade,
VerloJJe en Godsgerecht voldoe doer zyne deugt.
De zoon biedzich als borg om voor den menfch tejheeven ;
De vader neemt die aan: de vreugt vervult Gods keor.
Jnmiddels zoekt de Prim der Hel, door wraakgedreven
,
Naadeaarde, die in* tend', by, naaveelzuWUn, door
Uriel, VorflderZon, ziet tot zyn vreitgdeontdekken ,
Waar ophyfluks bejluit om derwaards hein te trekken.
                                              *
HEilzyu, heiliglicht, vanGodteerftafgevloteni'
Mede eeuwig (i), uit dien ftraal der eeuwigheid ge-
fproten!
Hoe neem ik onberifpt uw naam in mynen mond ?
Daar Godt een licht is, en het ongemeeten rond
77/. Boek.
                                                                    Der
(i) Mede eeuwig.] Milton bidt hier het eetmige, en ?iiet
het gefthapen licht aan. De vooorden, voaartnede de aanbidding
mndigt, laaten de minfle (wyffeling OVtr, Zis ppydirs Jib.
/.
v. 9. en tJobiLv.1).
-ocr page 102-
                  HETPARADYS
Der eeuwigheid bewoont in ongenaakb're lichten,
Daar hy befpiegeldt word van hemelfche aangezichten,
Diejieum toejuichen en verhefFen trans in trans,
En dus ook woont in u, o fchoone en held're glans
Van't eeuwig fchynend licht en't ongefchapen Weezert,
Waaruitdatalles, wat begin had, isgereezen!
Of acht gy 't beter, dat ik u verwellekoom,
Begroete en aanfpreek met den naam van zuiv'ren ftroom,
Die uit den Hemel vloeit, en naa beneen komt daalen,
Wiens oorfprong (i)geenvernuft, hoefcherp, kan achter-
haalen?              • '. ..
Gy waart , eer Godt (2) de zon en al zyn hem'len fchiep ;
Entoenzyndonderftemu, totzynoogmerk, riep,
Hebtgy deez' waereld, die uit wat'ren diep en duifter
Gerukt, ontkerkert wierd uit alle boei en kluifter
Van't ydel ongevormde, als met een kleed bedekt. (3)
U, Uzieikdanweer, diemynverlangenrekt.
En ftreelt, met ftouter wiek, den helfchen poel ontwekeri J
Schoon lang gehouden in dat hoi vol naare ftreeken,
Terwyl ik in myn vlucht door meerd're en mind're wolk,
Der naare duifternis, van dien gehaaten kolk,
Maar niet met Orfeus Lier (4) en Item en held're toonen,
Zong van den Chaos, endennacht, die eeuwig woonen.
In
(1) Wiens oorfprong geen vernuft.] Zie Job XXVIIL
v. 12.
(a) Gy waardt een Godt.] Prov. VIII. 23.
(?) Als met een kleed bedekt.] Job XXXVIII. 9.
(4) Maar niet met Orfeus lier.] Orpheus was een vermaardt
Dicbter en Muzikant. Hy was van Tbracien geboortig, een
z»8n van Calliope en van Apollo. Zyn lier bekoorde Plato en
Profirpina, die toeflmden bem Euridice weder te geven. Maar
by beroofde door zyne voorbaarigheid zich zelf ,er weder van,
fly was met die van Argo in de onderneeming van Colcbos. De
Wynpapinnen verfcheurden bem in vervoering van gramfchap,
Gelyk by d'oorfprong der dingen
, overeenkomende met de gevoe-
lens der Heidenen, heeft gezongen ; Milton, die bet zelfde on-
dtrwerp heeft verhandelt, volgens 't geene Mofes ons'ervange-
ieeraard heeft, zegt, dat by in zyn Goddelyk gezang andere
tootun, ah die van Orpheus tier, gefruikt heeft.
-ocr page 103-
V E R L O O R E N:            7*
In't grondelooze diep, door eene zangheldin
Geleeraard, die uit Godt haar oorfprong en begin
Erlangde, om eenen tocht naar 't helfche ryk te waagcn J
En weer te klimmen uit dien kerker aller plaagen:
Een tocht, zozwaar, en nook door iemandonderftaan."!
'k Voel weer uw levens lamp, en Tie u veilig aan:
Maar gy begunftigt met uw licht niet meer myn oogen i
Al vrucht'loos been en weer, door ievervuur bewogen ,
Om uwe ftraalen, die de duifternis doen vlien,
En't al verlichten, te bejeg'nen en te lien.
Maar ach! geen dageraad bejegent my van verre.
Eenftar, maar neen geen ftar, eendikkeenzwarteftarrej
Heeft myn gezicht, 20 zwak, doen taanen, (1) of te wreed »
Het door een linking ganfch bedekt, als met een kleed.
Het luft my echter te verkeeren bly van zinnen,
Daar de onverdiende gonft der kuiflche Zanggodinnen ,
My een belommert bofch, ofheuvel, dooraezon
Befchenen, ofeenbeek, enzilverewaterbron,
Aanwyzen, door een trek tot heilige gezangen
Gedreven: maar voor al richt ik tot u myn gangen,
En geef u myn bezoek, in't midden van den nacht >
O Zion, dat myn luft 2,0 vaak zette in zyn kracht!
En't edel bloemtapyt van uwe gladde beeken,
Die dart'lend vloeyen langs uw oevers, en uw ftreeken >
En uwen grand alom bekabb'len met geluit,
Van heilig ftroom-geruis, dat naa de wolken ftuit.
'k Denk 00k niet zelden aan vier onnavolgb're mannen i
Puikdichters, nevens my in een gareel gefpannen,
Zo 'k flechts by hen in roem en agting haalen kon,
Vierhelden, wiennochtyd,nochdood, nochnydverwonj
ByThamyris (2) en by Homeer(3), die'klangbezinde,
En by Terezias (4), en by Funeus (5), blinde
En
(1)  Doen taanen.] Milton verhor zyn gezicbtdooretnkou-
tk zinfavg
, of een verflopping van de gezicht-zenuw.
(2)  Thamyris,] oflhamyras, was een dichter van Tbracie
geboortig- Hy was zo floutmoedig, dat by de Zanggodinnen
dorfl veragten, waarom zy hem van zyn gezicht beroefden. Zk
Ovidius derde Boek van de Mitmekonft. Homerus verhaalt zyn
{efibiedems
, terwyi hy d* bendm van Neftort Konmg van Py-
-ocr page 104-
ft>                 HETPARADYS
En oude dichteren. Dan fcheppe ik myne hut
Metdenken, dat van zelf myn zang, myonbewuft,
Met dartelenden toon vloeit uit myn zinnen: even
Gelyk een vogel, die tot vrolykheid gedreven,
In't duifter zingt, en in den lommer van't geboomt,
Des nachts zyn ftem verheft, daar niets zyn vreugd betoomt.
Jaar uitjaar in ziet men de jaargetyden keeren,
En ik ellendige! moet fteeds den dag ontbeeren,
Noch lieff'lyke avondftond, noch 't hert bekoorlyk licht
Des zachten morgenftonds, befchynt ooit myn gezicht.
Ik lie noch lentebloem vol aangenaame geuren ,
Noch Corner roozen, zo behaaglyk om hear kleuren ,
Noch's menfchen aangezicht, zo konftig door Gods hand
Gevormt, noch bofch, noch veld, noch kudde, weide,of zant.
Eendikkeduifternis, eennevel, dieblyftduuren,
Omringt me en weert me van de menfchen t'aller uuren,
En
/us, hezigtigt - ,,Ds oude Neftor geboodt tacbentig fchepen, en
„ was aan 't hoofd van 't volk van Dorien, alwaar de Zang-
„ godinnen, Thamyris den Thracier ontmoetende ,die van Ocha-
„ Ho van den Koning Euritus kwam, zyn hoogmoed ftraftcn ;
„ dewy I by zicb beroemdt bad, dat by altyddenprysderzang-
,y hunde zou erjangen, fcboon zelfs de Zanggodinnen, dochters
35 van den grooten "Jupiter, met hem over die konfl wilden twif-
„ ten. Die Godinnen, getergt, door zyn onbefcbaamtheid be-
„ roofden hem van zyn gezicht, en deeden hem dus bet jpeehn
„ op de Iter vergeeten. Ziedelliadein'tideBoek.
(3) Homerus. ] De oudfte en grootfte der Griekje Helderi-
dichteren.
(4.) Terezias] was geboortig van Thebe, en blindt gemaakt
door Juno, om dat by had verbreit, dat het vevmaak der vroii-
■wen, in de omhelzing veel grooter was
> ah dat der mannen.
Jupiter, om zulks te vergoeden, gaf hem een waarzeggenden
geeft.
(5) Funeus,] was Koning vanThracieen Arcadie, of van
Phaphlagouie, een zoon van Agenor. Hywierdvan zyn gezicht
ieroqft, door de Goden, om dat by de kinderen van zyn eerfle
vrouw bet gezicht had benomen. De Goden zonden hem 00k
Harpyen toe, doch waar van Zethus en Cslaris
> zocrien zymr
hetede vrouwe, hem verlofien.
-ocr page 105-
.              V E & L O O k E N.           8i
Eti wil niet , dat ik 't boek der kennis, tot wier blaan
Een ieder toegang heeft, ooit weder op zal flaan:
Dus van den toegang, dietotwysheidlegt, verfteeken, (I)
Kom ik met grooter angft en met vertrouwenftneeken >
Om uit den Hemel licht te ontfangen in iriyn geeft:
O Hemellicht, waar voor de Hekiagt is bevreeft,
Beflxaalmyndorreziel, veredelalhaarkragtens
Verlichthaaroogen, fchenkhaarhelderegedagten,
Waar in geen laagheid zweemt, door valfche waan vernift j
En xuiver haar van damp en duifternis en mift j
Op dat ik ernftig zien en fpreeken mag van dingeri *
Die nimmer zyn te lien door brofle ftervelingen.
De Vader alles goeds, de almachtige Opperheer
Liet, daarhyzitgetrodnt, metonbedenk'lykeeer,
Ver boven alle magt verheerlykt en verheven,
Nu beid' zyrie oogen nahet ruim der waereld zweeven, ,.,
Om't werk ■> en't werk zyn's werks, met een gezicht te Zaen j
Waar voor defchaduwen en duifterniflenvlien. ,
Rohdom hem zweefdenall' zyn heil'ge hemellingen,
Die zynen Hemelthroon al juichend' bly omringen,
En, meerderingetalalsftarren, uithetlicht,
Dat onophoud'lyk ftraalde en flikkerde in't gezicht
VandienAlmachtigenj dienZaligen, dienGrooten,
Eenzaligheid, dieonuitfpreek'lykisj genoten.
Zyn een'ge Zoon, het beeld waar uit zyn glorie ftraalt,
En uit dien Vader van alle eeuwigheid gedaalt,
Zat aaii zyn rechterhand. Eerftveftigd'hyzyne oogen ~
Op de aarde, uit enkel niet, door't eeuwig Alvermoogeh j
Gevormd, en op het paar, dat hy met zyne hand
Bootfeerde, enindenhofderwellufthadgeplarit,
Genietende eene min en vreugd niet uit te drukken,
Onafgebrook'ne vreugd, die harten kan verrukken,
Enonbenydemin, inzaligeeenzaamheid.
Daar naa befchouwt hy't ruim der Hel, die de afgrond fcheid
TIL Boek.
                             F                                Eri
i t) Dus van den toegang,die tot wysheid legt, verfteeken.]
Veele willen , dat alle ortze kennife uit hetgevoelen voortkoomt,
Gelyk toy nu vyf zinnen hebben, en Milton van
'/ gezkbt. be-
rooft was, zo zegt by, dat hy van den toegang tot de wys-
hcfc' verftookm is.
-ocr page 106-
Sa                  HET PARADYS
Entuflchenbeidelegt, en hoe, opvluggeveeren,
De Satan langs de tnuur des Hemek komt laveeren,
Aan deez' zy van den nacht in hooge en d unne lucht,
Endathy vaardigwas, omnu, vermoeidinvlucht,
Mettraagefttret, op'tvlakdesHemelsneerteflryken,
Om 't onbekende rond des aardkloots te door kykeh,
Dat hem te vooren kwam aan zyn gekrenkt verftand >
Als een gewelfloos vaft en onbeweegbaarland,
Ind'oceaan, ofindelucht, omhergedreven.
Godt, diehemgadefloeg, in'tonoorlpronglykleeven*
Waaruithyziet, dat was, 'tgeenis, enwordenzal,
Sprak, meteenvoorgezicht, intaal, volhemelval,
ZynlievenZoondusaan: OZoon, dien'kindekooren
Des Hemels, eeuwig teelde als rrtynen eengebooren}
Zietgy, watrazernyenwoede, wreedenfel,
Onz' weerparty vervoert, dien grendels van de Hel,
Noch ook de ketens waar aan hy is vaftgeklonken>
Noch 't diepft des afgronds, vol van vuur en gloende vonkcn,
Weerhoaden kan: Hy fchynt, tot voorftand van zyn zaak,
Vervoerd en aangezet, door hoopelooze wraak,
Die op zyn eigen hoofd, om zyn weerfpannig muiten,
Gelykeenblikzem, doormyngramfchap, weerzalftuiten.
Hy, vanwatdcugd'lykis, verbaftert en vervreemd,
En los gebroken van zyn fterke banden, neemt
Zynweg, alvliegende, opdenvodrgrondvandeftraalen
Deslichts, nietverrevanmynHemel, orritedaalen
Naa'trondderwaereld, pasgeffihapen, endenmenfch.i
Dien 'k daar in heb geplaatft, m t toeleg om zyn wenfch
Teziengelukken, hem, door zyn geweld te moorden,
Of te verleiden door bedrog en fchoone woorden.
Dit laatfte zal hy doen. Want naa zvn logentaal,
Zoo vleyende en verlierd met woorden lchoon van praal,
ZalAdam luift'ren, enlichtvaardigqvertreeden
't Gebod, het eenigfte dat ik hem gaf in Eedep,
Om tot een proef te zyn van zyn gehoorzaamheid:
Danzalhyvallen, enomzulkeenonbefcheid,
Zyn trouwloos naagellacht: wie zal de fchuld dan draagen ?
Wie anders dan hy zelfs, als d'oorfprong van zyn plaagen ?
O fnode ondankbaarheid! o al te ondankbaar knecht J
Hy had al wat hy wenfchte: Ik maakte hsm oprecht
•Enf
-ocr page 107-
VERLOOREN.            8?
Enheilig, metdemagt, omindienftaatteblyven,
En met de vryheid om zich zelfe daar uit \e cjryvert;
Pus maakte ik even ook de magten Vati bhs ryk >
Dns in de orifterflykheid van wezen ganfch gelyfc.
Hun wil kon hen alleen behouden bfvernielen....
Beide, endieftonden, endieheilloosnederyielen^
Die ftonden vrank en vry, en zy, die naar huh ftaan
Neervieleri, ftonden vry en vrank op's levens baan.'.,
Nietvry? Danwas'erproefvanhefdenochbetragten
Van trouw,gehoorzaamheid,noch dienft,hofch wet,te wagten,
Uit nooddwang doeride 't geen zy deden, niet dat zy
Volbragten, doorhunwil, in'teen'en*tand'revry,
Een daad niet waardig om door lof in top te zetten.
Wat kan gehoorzaamheid aan myn gegeevert wetten >
Myblyfchapbaaren, alsdewilenredet'zaarfi .,
(Daar rede is daar is keur) tot geen gebruik bekwaatn,
En ydel en berooft van vryheid, aBesmoeten,.
Verdraagen, zonderdatze'ertegenkonnenwroeten?
Den nooddwang flegts, nietmy ten dienft ? dus waaren zy
Gefchapen als 't behoort, van ajlen nooddwang vry.
Te onrecht befchuldigen zy dari, die hen bootzeerde,
En met een wil, bevryd van alien dwdng, vereerde>
Ofwel hun maakzel ofhun noodlot. Meer hoch min,
Ofvoor-beftemmin^ehunvryenwilenzin, .
Door oriweerftaanelyk befluit van voorgezichte,
Hadoverdwarft. oNeen. Zyfeildenindeplichte
Van hun gehoorzaamheid, door hunnenwfi alleen i ..
Niet ik,, Voorweet ik't, die voorwetenfchap gafgeen
Aanvoerihg ofte drarig, om't wanbedryf te pleegen,
En af te iiappen van den weg van heil en zegen,
Dat echter zeker ging, fchoon nimmer voor gekend.
^yhebbendanrnynwetverwaarlooftengefchendy ,
Gezon4igtdoorhuiiwil, ganfchvry.enonbedwbngen,
Door geene fchaduw van een noodlot aangedrorigeh,
Schodn onveranderlyk yoprzien eeuw in eeuw uit >
Zelfs meefters zy nde van huh oordeel en befluit.
'k Schiep hen zo vry i en't was hun deel om dus te bly ven,
Tot zy zich zelfe, uit zulk een Vryheid, wilden dry veri,
En flaaven maaken van de zonde eh van de dood j i
Wait andersmoeftik hun natuur, diedatverboodi i
F s                            ; TOu.
.,:*.,...
-ocr page 108-
8+                  HETPARADYS
Vcrandert, en'tbefluit, datdeeeuwenzaltrotfeeren>
En geen verandering, of wyf ling immer deeren,
Herroepenhebben: datbelluit, ftaande eeuwig pal
Enonverwrikt, beftemd'hunvryheid, niethunval.
Zy hebben uit zich zelfs alleen hun val beiloten.
Deeze eerften, door zich zelfs uit hunnen ftaat geftoten,
Zyn fteeds verargert: maar den menfch door hen verleid.
Genade is voor den menfch doch niet voor hen bereid.
Myn heerlykheid, door tyd noch eeuwen te bezwyken,
Zal door bermhertig- en rechtvaardigheid fteeds blyken,
InHemelenopaardj maarmeeftbarmhertigheid.
Die eerft en laatft haar glans op all' myn werken fpreid.
Terwyl de Vader zich op deeze wyz' liet hooren,
Vervulde een zoete gear all' 's Hemels mime kooren,
En ftortte in't geeftendom, verzaligt door Gods deugt,
Een onuitfpreekb're fmaak van onbedenkb're vreugt.
Verr3 bovenhem vertoond' Gods Zoonzich,hoog verhevenj
Men zag den Vader in zyn heerlyk' omtrek zweeven,
Naar 's vaders eigen aard zelfftandig uitgedrukt.
Het mededogen, daar zyn ziel door was verrukt,
Eenliefde, zonderend', genade, zonderpaalen,
Zag me uit zyn zacht gelaat en vriend'lyke oogen ftraalen,
Die zynen lieven mond ontQuitende, dus tot
Zyn Vader fprak: OHeer! hoe heerlyk is het flot
Van uwen uitfpraak, zoontzach'lyk, zovolluifter,
Waar by de menfch, geboeid door Satans band en kluifter,
Gena zal vinden: Aarde en Hemel zal uw lof,
Verrukt door zulk een groote en weergalooze ftof,
Vermelden onvermoeit met Godgeweide Pfalmen,
Waar van uw Hemelthrdon alom zal wedergalmen,
U w nook volpreezen naam en heerlykheid tot eer.
Hoe! zouineeuwigheid, oallerHeerenfieer!
En zelfs myn Heer, de menfch dan eeuwig gaan verloren,
Dat fchepzel zo bemind en laaft uit uw geboren ?
Hoe! zouuwjongfteZoon, doorfnoodbedrog, en door
Zyn eigen dwaasheid afgetrokken van het fpoor
DesHemels, vallen? Ditzyverr'vanu, oVader!
Dit zy zeer verr' van u (i), o levens bron en ader!
Di»
. (i) Ditzy zeer verr'vanu-] Zk Gen. XVII Li1).
-ocr page 109-
VERLOOREN.            8j
Die rechter zyt van all' wat gy te voorfchyn bragt,
En eenig en aileen rechtvaardigheid betragt!
Ofzal d'aardsvy and, die zich godloos wou verheffen,
En op'ftaari tegens u, aldus zyn oogmerk treffen,
En van uw oogmerk u verfteeken, en de maat
Van zyne boosheid en op een geftapeld kwaad
Vervullen, en de maat van uw genaa doen flappen
En krimpen, en uw werk verbreeken en vertrappen ?
Ofzalhy, dooruwtoorn, metmeerderftrafbezwaart,
Ah't toppunt van uWwraak, die geen godloozen fpaart,
Ter Hel veroordeeld en geblikfemd, alle menfchen,
Verleid door zynen lift, meeflepen naa zyn wenfchen ?
Of fchept gy luft om t werk, door uwe ontzachb're hand
Gefchapen, totuweeer, t'ontmaakent'uwerfchand',
Om 7,ynent wil ? Dan wierd uw goedheid en uw grootheid
Met billykheid van elk gelaftert als een fnoodheid.
Toen hiel de Schepper op die reden dee7.cn toon;
Gy, 'twelbehaagenvanmynzielj geliefdeZoon!
Gy zyt alleen myn kracht, myn wysheid en vermogen;
Al'tgeengymy, metTjoveelwysheid, woudvertoogen,
Zyn myn gedachten; 't komt in alles overeen -
Met myn befluit, beftemd door de end'looze eeuwen heen.
°t Geflacht der menfchen zal niet ganfch'lyk gaan verloren:
Die zalig worden wil en naa myn wetten hooren,
Zalkonnen; nietomdathywil, maardoorgena,
Die 'k hem vrywillig zal verleenen, vroeg offpa.
Zyn zielvermogen, nu verwaarlooft en vertreeden,
Door zonden ganfch verflaaft aan 7,y n begeerlykheden ,
Zal ik ter zyner tyd vernieuwen door myn kracht.
Hy zal, hoe heilloos hy myn wetten heeft veracht,
Eens, met zyn vyand, vryvanalzynliftenlaagen,
StaanopeenefFengrond, maarnaamynwelbehaagen ,
Door my fteeds onderfchraagt, op dat hy kundig zy,
Hoe broos en zwak hy is in zynen ftaat, dien hy
Verkooren heeft, enweetdathy, met dankb're klanken,
My, niemandanders, moetvoorzynverloffingdanken.
Daar.is 'er in't geflacht der menfchen, die ik door
Bezondere genade, uit all'de reft verkoor.
Zulks is myn wil en luft. Dit kon myn zin bekooren.
Deez' zullen naa de ftem van myne roeping hooren >
F 3.                                 Die
-ocr page 110-
%6                    HET PARADYS
Die hen zal geeven een gezicht van hunnen ftaat,
Ommy, metrechtophenvergramt, eer'twerdtelaat,
Ter neer te zetten, en myn wetten nooit te krenken,
Terwyl myn goedheid, die 5k hen onverdiend zal fchenken y
Hen noodigt, roept en lokt:' want ik zal hiin verftand,
Verduiftert en bedwelmt, verlichten met myn hand,
Hun fteene herten (i) ter gebede en boete huigen,
Om my voor eeuwig hulde en agting te betuigen.
Neemt men die gonft oprecht van hert en zinnen aan >
Dan zal myn opr en oog geduurig open ftaan,
5-k Zal plaatzen in hun ziel een leidsman, het geweten,
Myn fcheidsman, die gehobrt, en nooit by hen vergeten}
Hen licht op licht, en gonft op gonft verwerven zal,
En leiden hen, bevryt voor leedt en bngeval,
Volftandig engetrouw tot aan het end gebleven,
Ter zalige erftenis, door my aan hen te geven j -
Maar die myn taai gedult 3 den dag van gonft verfmaan,
Die zullen nooit in't ryk van ruft en vrede gaan,
Maar hardjnoch meer verhard,verblint,noch blinder worden.
En zwaarder fchenden myn bevelen, wet en orden.
De zulken zyn alleen verftoken van het licht
Van myn genade: maar'tisalnochnietverricht.
De menfch weerfpannig, durft zyn trouw onwettig breeken,
En zich in vyandfchap met zynen Schepper fteeken,
Waar door hy alles komt te miffen, waar door hy
Moet tragten, dat hem Godt weerom genadig zy;
Daar is voor hem en voor zyn nageflagt niet over,
Als 't aas te ftrekken voor den dood, dien fellen roover;
Of hy moet fterven, of recihtvaardigheid heeft uit;
Tenzyeenander, inzynplaat,s, neemeeenbefluit,
Om willig en bekwaam, den, ftrengen eyfch te boeten,
En door zyn dood, de dood tetreden met zyn voeten.
Nu Hemelkrachten, zegt, waar men eenhefde vind,
Zo groot, die zulk een zaak met iever onderwind ?
Wie van uw end'loos tal wil 't UefF'ly k keven derven,
En voor de doodfchult van den menfch voldoen en fterven,
Om, zelfrechtvaardig(2), hen,djeonrechtvaardigzyn,
Tezaal'gen, enteontflaanvanzonde, dood.enpyn;
Woont
(1) Hun fteene herten.] Ezecb. XXXV L 26.
{%)
Qm, zelf rechtvaardig.] lit 1 Par. III. 18.
-ocr page 111-
VERLOOREN.            87
Wcontzulkeenzucht, woont Zulk ee'n liefde in 'sHemels
tranffen ?
Hy vraagde, en't Hemelkoor, vol zaligende glanffen,
Stond ftom^daar wierd geen ftem in'tHemels ryk gehoord;(i)
Geen Engel deed zich op, "hoe krachtig aangefpoord,
Door d'eeuwig levende, om het menfchdom voor tefpree-
ken,
Of zich als middelaar, inzynezaak, tefteeken.
Veel minder dat hy zou de doodelyke fchuld
Zich laaden op zyn hals, op dat Gods eifch vervult,
En zyn verzoening wierd voldaan op Gods begeeren.
Nu, zonder dit rantzoen, kon nimmer 't menfchdom keeren
Totzyneneerftenftaat; maarwas, door'tGodd'lykrecht,
Verdoemenis en hel, voor ceuwig toegelegt,
Zo Gods gelieftte zoon, het menfchdom ganfch genegen,
In wien de liefde was ten hoogften top geftegen,
Het ampt van middelaar niet ruftig, door zyn bloed
Had aangeboon, en Gode in zynen toorn verzoet.
Gy hebt me, o Vader! (fprak de Zoon) uw woordgegeeven:
Het menfchdom zal genade, en door genade 't leeven
Erlangcnnaauwwil; En 7-al dan uw gena
Geenmiddienvinden; zy, diealtoosvroegenfpa
Gereedtis, omuwwil, wilvaardigteonderfchraagen,
En in een oogenblik, op uw volftrekt behaagen,
Door d'afgrond heen dringt, tot de nooddruft en het leet
VanaH'uwfchepz'len, opuwwenk, geftaaggereed?
Gelukkig is de mcnfch tot wien ze dus wil komen!
Hy, doodinzonde, die hem't leven heeftbenomen,
Is niet in ftaat haar hulp te zoeken, en't rantfoen
Voor zyne zonde, naar uw uitfpraak te voldoen.
Hy, diep in fchuld verward, kan geen fchuldoffer vinden,
Om uwe gramfchap, door verzoening vaft te binden.
Ei Vader! zie op my voor hem: eiziemyaan;
En laat uw grimmigheid hem niet ter neder flaan,
Maar my: Ik bied u aan myn leven voor zyn leven mr
Schatmy voor eenen menfch; hetluftmy, aangedreven-
Door myn menfchlievenheid, uit uwen ryken fchoot,
Tetrekken, endieeerenglorie, dic'kgenoot
F 4                                Van
(1) Daar wierd geen ftem enz.] Apoc.Vlfl.i,
-ocr page 112-
Z%               HETPARADYS.
Van eeuwigheid naaft u, een korte poos te ontbeeren,
Voor hem te fterven, en den dood zelfs te overheeren.
De dood fpille all' zyn toorn en kragt op my alleen.
'k, Zal onder zyne magt niet lang verbly ven: neen;
Want gy gaaft aan my in myn zelfs een eeuwig leeven.
'k Leef door u, fchoon ik my den dood koome overgeven i
En dat gecn' fterven zal, dat in my fterven kan.
Wen ik zyn fchuld betaald, en't fchuldig menfchdom van
Den dood verloft hebb', zult ge > p Vader! niet gedoogen ,
Dat myn' 2.0 zuiy're ziel verder ving zal beoogen; (1)
Maar 'k zal verryzen als verwinnaar uit het graf,
Mjy n vyand zynen roof, die hem de zonde gaf,
Ontrukken, en dan zal de dood zyn doodwond krygen, (2),
En ganfch verwonnen, door myn fterkte, neder zygen,
Van zynen angel, diedendoodfteekgaf, beroofd.
Ik zal de Hel (3), in fpyt van's afgronds opperhoofd,
In zegenpraal alom door lucht en wolken voeren,
De helfche duifternis all' haar vermogen fnoeren ■>
Erj zulks vertoonen aan uwe oogen. Dan zult gy,
Omdatgezichtverheugt, uituweheerfchappy,
Op't aardryk nederzien, en u daar in vermaaken j
Inmiddelszalik, dooruwkracht, uitd'opperdaaken,
Verhoogt, all"s vyands heir vertrappen in zyn ryk,
En zelf in t graf den dppd verzaden met zyn lyk j
Dan zal, ik met de geen, die ik den dood ontflaakte,
En erfgenaamen van de vreugt des Hemels maakte,
Schoon lang afweezig, weer ten Hemel opgevoerd,
Aldaar uw aanzicht zien, door gramfchap nook ontroert,
Maar eeuwig blinkende van vafte zoen en vrede.
Daarvindt, o vader! nook de gramfchap weer een ftede,
Maar endelooze vreugt (4) aan uwe rechte zy.
Dus eindigde Gods Zoon zyn redenen, die hy
Te
(1)  Dat myn zo zuiv're ziel bederving zal beoogen.]
Tie P£ XVI. 10. en Hand. II. 31.
(2)  En dan zal de dood zyn doodwond krygen.] lie,
Openb. XX.
14.
(3)  Ik zal de Hel enz!] lie Pf.LXVII. 19. Epb.IV. 8.
m Col. II. 14.
(4)  Maar endelooze vreugt enz.] lie Jef. XXXV. icy
-ocr page 113-
VERLOOREN.            S?
Te voorfchyn had gebragt, uit teder mededogen,
Door'smenfchdomsdroevenftaaten 's Vaders tporn bewo-
gen:
Maar zyn aanminnig oog gaf zwygend' noch geluit,
Enademdeeenezucht, die nook zal fterven, uit5
Om 't menfchdom van zyn val ten Hemel op te beuren:
Doch boven dit, kon elk in zyn gezicht befpeuren
Een onderwerpinge aan des Vaders wil en magt,
En een gehoorzaamheid, die op zyn oogwenk wagt.
Hy, alseenLam, datzich ten offer zoudoenkeelenj
Vertoeft met vreugie al wat de Vader zou beveelen.
De ganfchen Hemel ftaat verwonderd en bedeeft,
Wat dit beduiden mag, verilagen in den geeft;
Maar op dien voorflag kwam de Vader dus te fpreeken:
Gy, indeHemelfche, enindeondermaanfcheftreeken,
AUeen gevonden, die het menfchdom, onder'twee
Myns gramfcbaps zuchtende, zult brengen tot den vree:
Gy, die alleenig zyt myn luft en welbehaagen,
Gy weet, hoe waardig my myn werken , in zes dagen
Gefchapen zyn, maar meeft de menfch, fchoon baft' van all'
Gefchapen, datikflechtsmynglorietegeval,
U, waardeZoon, myzelf, mynhandenmynvermogen,, '
Een wyl onttrekke, en uw afweezen wil gedoogen,
Om't menfchelyk geflacht te hoeden voor bederf ,
En op te beuren in myn ryk, zyn wettig erf.
Gy zult dan uw natuur met zyn natuur vermengen,
UwGodheid, met den menfch vereend, op aarde brengen,
Menfchondermenfchenzyn, vleefchworden, alsdemaat
Der eeuwen vol zal zyn (i), uit eenig maagd'lyk zaat,
Opeenewyz', die elk verbaazen zal, gebooren.
Gy, fchoon zelfs Adams zoon, zyt in zyn plaats verkoren
Tot hoofd van't ganfch geflacht der menfchen, en gelyk,
Zy alle in Adam zyn gebannen uit myn ryk,
Zo ftaanze in u weer tot hun eerften ftaat te komen,
Zy, namentlyk, dieikinuhebbeaangenomen.
Zyn fchult maakte al zyn zaat mee fchuldig: maar de kracht
Van uw verdienften, uit genaad' hem toegebragt,
F 5                                 Zal
(1.) Als de maat der eeuwe vol zal zyn.] Zk Gal. IV. 4.
-ocr page 114-
90                  HET PARADYS
Zal hen,die 't goede en't kwaad van hun bedryf verzaaken,( i)
Vry fpreeken, en ook vry van dood en zonde maken,
Inuverplant, enmeteenleeven, door den geeft
Befchonken, dat, vernieuwt, geen dood noch afgrond vreeft-
Dus (eifcht rechtvaerdigheid) zal voor des menfchen zonden.
Een menfch voldoen, hyzal, doorboordmetwondopwon-!
den,
Veroordeeldfterven, engeftorven, wederuic
Hetgrafverryzen, enverrezen, zynebuit,
Zyn lieve broederen, gewonnen, door zyn fterven,
Met zich opvoeren en myn Hemel doen beerven.
De haat des afgronds zal> met een verbolgen zin ,
Neerflagtig zwichten voor die Goddelyke min,
Die zich geeft in den dood > en ftervende doet leeven ,
En duur verloft dat eer de helfcbe haat deed fneeven,
Die noch zyn oogwit zai befchieten, in de geen,
Diemyngenade, die'khenaanbood, boosvertreen.
Ook zult ge uw eigen ftaat in't naa beneden trekkcn,
Om menfch te worden, niet vermind'ren noch bevlekken,
Om dat gy in't genot der hoogfte zaligheid,
Der Godheid zelfs gelyk, in weezen en beleid,
En eigenfchappen 5 't al vrymoedig gaat verlaaten,
Om eene waereld, die my doodelyk wou haaten,
Te redden, en aldus door uw verdienften meer,
Dan door geboorte toont Gods Zoon te zyn. Deeze eer
Zytgeoverwaardigj meer, omdatgygoedertieren,
Als hoog en groot zy t, en de liefde u meer komt fieren,
Als alle uw heerlykheid. 't Is uw veragten ftaat,
'tlsuwvernedering(2), welkeu, en die van't kwaad
Der fchuld verloft zyn, hulde en achting zullen toonen,
Die u verhoogen zal tot deezen throon der throonen.
Hier zult ge zitten in verheerlykt vleefch te pryl^;
Hierheerichen, opuwftoel, en Godt en Menfch gelyk.
En zoon van Godt en Menfch gezalft als Opperkoning.
Ik geev' u alle magt in deez' geduchte wooning.
Heerfch
(i) Die 't goede en't kwaad van hun bedryfverzaken.]
Zie Dan. IX. 18.
(2) 'tlsuwvernedering.] Zie Phil. J/. 7,8^9.
-ocr page 115-
V E R L O O R E N.            S>*
Heerfch uit de kracht van uw verdienften, zonder end',
In'tryk, datnimmerperk, nochmaat, nochpaalenkentj
Terwyl ik wil dat all' de heerfchappyen, krachten,
Enoverheden, opuwwilenwenken, wachten,
En u erkennen als hun Heer en Opperhoofd,
Eeuw in eeuw uit van al het geeftendom gelooft.
'k Wil zelfs dat alle khie zic'h voor u neer zal buigen >*
De Hemej,deaarde,en 't onderaardfche uw magt getuigen »
Wanneer ge lang yerwacht, met overtaay gedult,
Op eenen wolkenthroon (i), vol glans verfchynen zult-,.
En zenden daar van uit de Aardseng'len, uw gezanten,
Om'tmenfchelykgellacht, gedagvaardvanvierkanten
Der waereld, voor den ftoel van uw gevreefl: gerecht>
Te doen verfchynen, dat elks zaak na eifch beflegt.
Dan zullen levenden en dooden, van vier winden,
Gedagvaard, trachten, omdienoordeeldagtevinden;
Het fchel geluidt van uwe Aardseng'len zal hen doen
Ontwaken; elk zal zich naauwbebaagenfpoen;
Dan zult Gy > in den kring der Heil'gen, oordeel fpreeken ;
U Van de bposheid van den menfch en de Eng'lcn wreeken:
Uw uitipraakzal hen weg doen zinken in den poel
Der Helle, 't eeuwig vuur en Satans haat ten doel;
De Hel met zyn'getal vervult, door Godt verftootcn
Qmh'unne godloosheid, blyft voor altoos gefloten.
Dan zal de waerelt ganfch verbranden en vergaan
Door Hemels vuur, en uit zyn fmookende afch ontftaan
Een nieuwe Hemel,en een aard' (2), waar in Gods knechten
En gonftgenoten, die zyn wetten en zyn, rechten
Gehoorzaamd hebben, in een end'looze eeuwigheid,
Eenleeven, datnooitdoodzalftooren, isbereid:
Daar zullen zy altoos, als held're zonnenftraalen:
De liefde en blyfchap zal met luifter zegepraalen,
Metwaarheidaanhaarzy.v Danlegtge, oHeilzoon! wepi
U w koninglyke ftaf voor myne voeten neer:
Dan fchept gy in dien ftaf niet meer uw welgevallen:
Godt Zelfs, ik zal aHeen dan alles zyn in alien.
Maar
(1) Op eene wolkentroon.] IkMatth. XXIV. v. 30, 31.
(a) Een nieuwe Hemel en een aard'.] Zie 2Par. IIJ^
v.
3. en Opaib. XXI. v. 1.
-ocr page 116-
92                 HETPARADYS
Maargy, oGeeften! diealsmind'reHemelgoonj
Metluifter, u, door my verleend, mynHemelthroon
Rondom beftuwt, vertoeft ge om hem, geplaatft in't midden
En't hert myn's Hemelryks, eerbiedig aan te bidden;
Hem, die de fmert des doods met moed z,al ondergaan,
Om *t menfchdom uit de magt van dood en hel te ontflaan j
En alles, Wat my n mond 7.0 even wou vertoogen,
Uit voeren 3 door zyn liefde en wysheid en vermogen ?
Bidt Hem met eerbied aan, en eert hem als my Z£lf-
Jehovahield'z.orasnietop, ofal'tgewelf
                        »•
DesHemelsjuichte, door'tgeluk, datonbedwongen,
Afrolde van een tal ontelbaare Eng'leri tongen, (1)
De blyfchap hemelde in den Hemei, die alom,
Met, eer zy Godt om hoog van menfch en Eng'lendom,
Vervult wierd. Elk boog 2iqh voor bei de hemelthroonen}
Eerbiedig neer, om Godt met lof en eer te kroonen.
Zy wierpen op den grand (aanbiddend' d'Opperheer,
En 7.yn beminden Zoon) hun ryke kroonen (2) neer,
Met gout en amarant op't prachtigfte doorweeven j
Metamarant, dienooitzalfterven, altoosleevenj
Een bloem, die eenmaal bloeide in Paradyfe lucht,
Naaft by des Leevens Boom, wiens onbedenkb're vrucht,
Het end'loos leeven baart; maar naa des menfchen xonden,
Heeft zy den Hemel, haar eerft' oorfprong, v/eer gevonden j
Daar groeit en bloeit zy nu by aller zonnen Zon,
Befchaduwende om hoogde waare leevens Bron, (3)
Waar uit een ftroom van heil en xaligheid koomt vloeyen,
Die t veldt des Hemels doet met eeuwig vocht befproeyen}
Datveldt, metbloemen, rykvanambergeurbeftrooit,
Endoor.cieraad, dat nooit 7,al mind'ren, opgetooit.
Door dee7.e bloemen, die in hunnen groei nooit mind'ren ,
En geenejaaren, ja gene eeuwen konnen hind'ren, <,
Bindt all' het Eng'lendom, Gods uitverkoren fchaar,
De blonde lokken op van hun bevallig hair j
Dat
(i) Van een tal ontelbaare Eng'len tongen.] 'tGetal der
gelukzaligen word om als zeer groot in de H. Scbriftuur ver-
toont. "Lie onder anderen Openb. V.
II. en VII. v. 9, 10.
(a) Hun ryke kroonen.] ZieOpenb. IV. 10.
(3) De waare leevens Bron.] ZieOpenb. XXII. z.
t
-ocr page 117-
VERLOOREN.            93
Dat golvend zwiert langs nek en blanke fchoud'ren heenen:
Nu ftrcoyen zy ze langs de vloer, die door haar fteenen ,
Geleek een held're zee van Jafpis (1) en Saffier,
Met Hemels roozerocd dcorpurpert fraai van zwier.
Dan naamen zy hun harp (2) in hun fheeuwitte handen >
Enhingenze, gekroond, aan's Hemels Zuiv'rewanden,
Waar aan zy pronkten als pylkookers, fchoon van glans.
De voorklank van hun zang 3 gehoord van trans in trans,
Geleek een enk'le ftem, geen ftem kwam hier t'ontbreeken;
Zy hidden eenen toon, nooit in hun maat bezweken,
Zo groot is d'eendracht in het Hemels vrede hof.
Hun zang draafde op deez' toon, gefpannen tot Gods lof.
Het noemde u Vader eerft} almachtig nooit volprezen ,
Eenonveranderlyk, onfterflyk, eeuwigweezenj
Oneindig, oorfprong, bronenKoningvanal'tgeen
Dat immer, door uwkragt geteelt, in't licht verfcheen 1
Gy zelfs onzichtbaar in het licht van't end'loos leeven >
Zit ongenaakbaar, op uw Hemelthroon verheven;
Maar als ge uw glansryk licht befchaduwt en bedekt,
En met een donk're wolk ze een poos uw glans onttrekt,"
Dan ziet men echter, door dien nacht, in's Hemels zaalen >
Met ongemeenen glans uw luifter heerlyk ftraalen,
Dan fchynt de Hemel blind. Het Serafynendom,
Zo glansryk, ziet verbaaft wel zevenwerven om,
Eer hy u nad'ren durft, terwylz' hun aanzicht dekken
Met hunne vleugelen (3), en eenen lofgalm wekken,
Den ganfchen Hemel door, tot blyfchap van uw throon.
Toen zongen ze eerft van't werk van Gods gebooren Zoon,
Van zyn gelykheid naaft de Godheid; in wiens wezen
WasVadersaanfchyn, diealmacht^is, teleezen,
Dien buiten dat geen menfch noch Engel ooit zal zien.
Dus is't affchynzel van uw heerlykheid, uit wien
Der dingen oorfprong rees, in zyn gelaat gedreven.
Uw ryken geeft aan hem in overvloed gegeeven,
En in hem uitgeftort, ruft op hem vroeg en laat.
Der hem'len hemel > door een luifter zonder maat
Be-
<i) Zee van Jafpis.] HeOperi.XXI.H.
(2)  Hun harp.] ZieOpenb. K8.
(3)  Met hunne vleugelen.] ZieJef.VI.z.
-ocr page 118-
9+                 HETPARADYS
Beftraalt, en't ganfche heir der krachten, die daar woonen »
Schiep hy door u, en wierp de oproer'gen van haar throorien^
Gy hebt den donder van uw Vader niet gefpaart
In dien gevreesden dag, wiens denkbeeld ons vervaart.
Gy hield de Wielen van uw vuurkaros j gefteven
Doorfeilewraak, niet op, maarhebtzeneergedreven>
En't wrevel Eng'lendom den hals en nek verplet.
Wanneer ge uw voet weer had in's Vaders ry k gezet >
Wierdge in triomf begroetj verwelkoorrit door uw krach-
ten>                                               .;:'• f'.-rV-.,-; »■
Verhcffende u als Zoon van Vaders geeft eh magten,
Die trouw verdadigdc uw's Vaders eer en zaak,
Om van uw weerparty te vord'ren felle wraak;
Maarzoniet met den rnenfeh. Dien wilt ge, fchodh dobr
boosheid                         .. . ,;
Gevallen, juift zo ftreng en ftraf 5 bm zyn godloosheid,
Niet doemen,, Vader der genade, meeft bereid,
Door uw bermhertigheid, tot mededogenheid.
Zo ras kwafn uwen Zooii, uw eehigen gebooreri. ,
En welgeliefden Zoqn, uw voorneem' niet ter ooren}
Datgy den broflen rrtenfch zo ftreng niet doemen zou,
Of hy (waar zag men ooit volrnaakter liefde en trouw ?)
Stond vaardig, om uw toorn te ftillen, en te dekken, .
En't fcheel van recht en van genade, uit all' de trekked
Vanuwgelaattezien, teflechten, entry geeft,
Niet tegenftaande hy volzalig eeuwig leeft,
Zichover, om tot heil van Adams krooft, tefterven,
Opdatzy'tleeven, datnooitfterft, door hem verwerveri.
Hy wil gely k gy wilt. O goedheid zonder end!
O liefde, liefde, die geen weergaa heeft noch kent 5
En nergens anders is als by Gods Zoon te vinden!
Heil zy vi Zoon van Godt, die't menfehdom zal ontbindeh
Van zonden, eh met heil beftraalen zonder rnaat!
Myn harp, die van uw eer en glprie zwanger gaat,'
Zal uw geduchten naam van nu af aan verbreiden,'
In uwe en's Vaders lof myn levens dagen weiden.
Dusbragt, verr'boveri'trqndderftarren, 'tgeeftendom*
Met fnaarenfbel en zang zyn zalige uuren om.
De Satan midd'lerwylnu van omhooggeftegen, ,
Treed, gloeyende van wraak > langs ongebaande wegeri, .,.
Op
-ocr page 119-
YERLOOREN.            5j
Op's aardry ks ronden kloot, vervreemd van alle licht,
En hangende in de lucht als in een evenwicht,
          \
Wiens eerfte bocht verdeelt de lichte lag're kringen,
Terwyl de duifternis en Chaos haar omringen.
Van verre fcheen 't een kloot, van dichte by vaft land »
Dat wild en duifter is en woeft van alle karit,
Door ftarreloozen nacht en bulderende winden
Beloopen, die alom een ruimen uitgang vinden,
Uit Chaos vreez'lyke oord, die niet als gruw'len wekt.'
Die zyde alleen, die naa den muur des Hemels ftrekt,
Schoon wyd en verr' daar af, krygt flaa jwe wederftraalen
Van glinfterende lucht, die naa beneen komt daalen,
En word van fellen ftorm zo hevig niet gekweld:
Hier ging d'aardsvyand ruim, als in een open veld,
Gelyk een gier geteelt in Imaiis (i) ruime oorden,
Wiens fneeuwgebergte door Tarters, heet op moorden
Enrooven, wordbewoond, vertrekkendeuit een land,
Dat hem geen aas verfchaft voor 't hong'rig ingewand >
Om geit en lamm'ren, die zich op't gebergt' bevinden,
Metganfchekudden, doorzyntanden, teverflinden,
Zich naa Hydafpes of naa Ganges (a) ftroom ter vlucht
Begeeft, in Indlaanfche en Oolterrykze lucht j
Maar nu veel landen met een fnellen vaart doortoogen 5
Den dorren grond van Serikana (3) met zyn oogen
Ontdekt, daar de Chinees, in alle kennis blind,
Zyn rietewagens dryft langs 't land door zeil en wind.
Dus wandeld' hy beluft, om zich door roof te wreeken i
Opdeezewoeftezee, of land, inwoedeontfteeken,
^Alleen en onverzeld: hier was geen fchepzel meer
Te vinden: Satan was hier opperhoofd en heer.
Maar toen de zonde 't werk der menfchen op kwam blaazen
Met wind van ydelheid, en maakte hen tot dwaazen,
Vloog
(1)  Imaus.] EeH gebergte in Indten, 't vptlk zich tutftrekt
tot clen obrjprong van de Ganges, en dat een gedetlte maakt
van den Caucafus
m den berg Taurus.
(2)  Zich naa Hydafpis of naa Ganges.] Lucanus begrypt
deeze tveee vlocden in een vaers van't zesde Boek van PharfaRe.
(3)  Van Serikana.] Datis dit gedeelte.van't AziatifcbSef-
iht, ^twelklegttuffchendmherglaUsen^btrgTaitrut.
_v.:,'r-«.-:^. ..
-ocr page 120-
ps            Hetparady§
Vloog, alseenluchtdampvaneenyd'lezaak, dieras
Verdwynt} een groot getal naa derwaards, op dat pas.
Beyde yd'le dingen, en die dwaaze hoop van eere ,
Of van een naam, die nooit geen nyd of lafter deere >
Of van geluk -, dat nooit in heil xyn weergaa vond,
Dwaas bouwen op een lofl"' en lichtbeweegb'ren grond.
All' die door bygeloof en blinde drift gedreven,
Naa menfchelyken lof en eei" op aarde ftreeven \
Erlangenhier hun loon, zoydelalshundaan.
Al 't werk dat onvolmaakt komt uit natuur te ontftaan,
Misboortig, fnood vermengt, en yz'lyk, vliegt daar heenefi,
Tot het volkomen z,y vernietigt en verdwenen,
Hier zwervend' heen en weer, en niet in't ruim der maan,( i)
Onszonaaby, gelykdedweepers, dwaas door waan}
Al t'ydel droomen en raaskalleri. 't Zweetht naa waarheid
Veelmeer, datHeiligen^ omfchenenmet Gods klaarheid,
Ofgeeften, tuflchen 't menfch en Eng'lendom gefteld}
Daar woonen, zweevende in een goud enzilver veld.
Uit hun vereeniging met dochters van de looten
Der menfchen, zyn daar naa de reirzen voortgefproten i
In de oude waereld, door hun ftout beftaari, vermaard.
Toen teelden zy, nu trots geworden in hunn' aard,
Op't vlak van Senaar de bouwers van den tooren
Van Babel, die daar naa weer and'ren kon bekooren >'
Om nieuwe Babels, had de ftof hen niet gefaalt,
Te ftichten, hoog en trots ten Hemel opgehaalt.
Zykwameneenvooreen. Efripedokles (2), gedreven
Door eerzucht, eindigde in dert gloed van Etna't leeveh,
(1)  En niet in 't ruim der maan.] Milton triaakt een zin-
fpeeling op het derde boek van Ariofto, die onderflelt, dat a/k
t)nze dmaasbeden uit de maan voortkomen. Voorts fchynt by bent
deswegen een weinig te krouwen.
(2)  Empedokles] was een Wysgeer en Dicbter, geloortig
•0an Agrigonte in Sicilien. Hy leefde omtrent
444. jaaren voet
Cbriftus geboorte. Hy
, om te doen gelooven > dat by ten He-
me/ was geklommen, begroef of wierp zicb in den berg Etna.
Hy beeft een dicbtfiuk over de Natuur der zaaketi gefcbreveii
»
Wfiar van Lucretius met loffpreekf.
-ocr page 121-
VERLOOREN.           ff
Dp dat hem ieder zoude eerbieden als een God.
Kleombrotus, (i) op't veld van Plato ganfchverzoti .
Het Elizeefche veld, fprong in de woefte ftroomen
Der zee, en heeft zich zelfs het leeven dus benomen »
Ennochmeeranderen, wierveelheidingetal ,
Van dwaasheen rhyne pen hier niet vermelden zal: ....
AH' vruchten t'halver dracht geteelt, verftandeloozen
En Kluizenaaren, die zich de eenzaamheid verkozen >
Ook Monnikken, verzot op fchad'lyk by geloof,
Voor d'Euahgely-leer en's Heilands waarheid doof,
Wiervalfchgevoelen, enwierbygelovigheden
'tZaatvandenGodsdienft, totverftikkenstoe, vertreden7
HierzwervenPelgrims, dusverdwaalt, dat zy Gods Zoon^
Die met zy n Vader leeft voor eeuwig in zy n throon,
Doodzogtenopdienberg, daarhyzyndierbaerleeven,
Geklonken aan een hout , voor h menfchdom heeft gegeevenr
Ookzulken, die, oin wis in't Paradys tegaan,
Eenoogenbhk, voor dat zyfterven, dolvanwaan,
'tKleedvanDominikus, ofFrans, twee groote gekkenj
Wier bygeloovigheid al 't aardryk kon bevlekken,
Aan'tlichaamgorden, opdatzy, opdeezewys
Gemaskert, van hun kotoft, in't zalig Paradys j
Verzekertmogtenzynl Zy, zonderteverwarren,
De zeven dwaalende (a) en al de onbeweegb're ftarren
Voorbygetreeden, endenkriftalynenSfeer, (3)
Wiensregtenevenaar, gelykeendwaasweleer
///. Boek.
                            G                             Vet'-
(1)  Kleombrotus.] Een Platonifih Wysgeer, geboortig uii
Epiren. Hy wierp zich in zee, naa alvoorens Platoos Boek
over de onflerffelykheid der ziele geleezen te bebben. Cicero Jpreekt
van hem in't eerfle Boek der Tusculur. .
(2)  De zeven dwaalende.] Milton Jpreekt hier van de flel-
ling der ouden, die verjiheidene Jborten van Hemelen vooronder-
ftelden, xoaar van de laatfte bet Paradys ofde plaati der gelttkx
zaligenrvas.
(?) Den kriftalynen Sfeer.] Men noemt twee Jlreepkringtn
iujfcben de eerfle beweeging, en het uitjpanjel, kriflalyne Ht-
tneten, verzonnen door den Koning Alphonfus, om twee bewe-
lingen vafl ft ftelitn, dewtlkt eenotmt wierdtn, dt Woggelwg%
-ocr page 122-
9I                  HET PARADYS
Verzon, de Trilling brengt aan 't wikken en beweegen 1
Nu, achterhunnenrug, fchyntPetrus(welkeenzegen!)
Hen te verwagten met de fleutels aan de poort.
Zy, nugereedt, omftouthunplompevoetenvoort
Te zetten, en de deur des Hemels in te raaken,
Komt hen een wervelwind op't onverwagft' genaaken,"
En blaaft hen, fcheef en dwars enflinks en regts met kragt,
Tien duizend mylen verre, in onbekende nacht
En luchtftreek, daar het kr^elt van keuvels, dragten, kappen
En dragers, flodd'rende en gefcheurt in duizendlappen;
Ook overblyfcelen van heil'gen, nook geweeft,
Vergiff'nis brieven, boos verdicht door's menfchen geeft,
Enpaternofters, enaflaaten, papenbullen,
Om bygeloovigen hun beurs met wind te vullen;
Ook roozekransjes, in de harffens van een zot
Gefmeed; en Wat noch niet ? der winden finaat en fpot:
Deez' alle om hoog gefnord, en daar van daan geweken,
Gaan zich verre agter 't ruim der waereldkloot verfteeken,
In Lembus wy t en breed, in laater tyd genoemt
Der dwaazen Paradys, zeer lang daar naa beroemt
En wel bekent, nu onbevolkt en onbetreden.
De aardsvyand gaande voort met onvermoeib're fchreeden ,
Ontmoetdeez'duift'rekloot, en dwaaldeal voort, tothy,
Metafgemattentret, ontdekte, aandeeenezy,
Een ftraal van fchemerlicht: Dit maakt' hem opgetoogen.'
Van daar kwam hy van verre een hoog gebouw bedogen,
.Verzien met trappen, daar men langs ten Hemel klom;
Op't hoogfte ftond een poort, die door gefteente glom,
En aller vorften pragt in luifter ging te boven,
Met een voorgevel, uit een diamant gekloven,
Verfierd. 't Klinket fcheen dik met paerelen beftrooit,
Die de ooftenrykze zee op't ftrandzo ryk'lyk gooit,
On-
tn Trilling, of Verander'mg. Het eerfie kriftal diende om te he-
tekenen de traage beweging der vafle fterren, diezy eengraatin
xeventig jaaren doen voortgaan omtrent het ooflen. De tweede
betekent de beweging van de waggeling, waar door de hemel-
krmg word gevoert van *t eene naa het andere aspunt, 'i geen
de vertmdering in de allergrootfle afivyking der zottnt veroor-
zaakt. Milton befptt zyn gevoelm *tet weinig.
-ocr page 123-
V E R L O O R E N.1           99
Onvolgbaar voor 't vemuft, door geen penfeel te maalen,
Tea zy het zy gedoopt in't gout der zonneftraalen.
De trappen even als die Jacob zag voorheen,
Waar langs Gods Engelennu op dan nedertreen, • • .,
Als trouwe wachters, toen hy moeft voor Ezau (I) duchteni
En in het land van Luz naa Paddan-Aram vluchten,
En droomende by nacht in de open lucht ontwaakt'
En uitriep: Ik ben hier aan 's Hemels poort (2) geraakt!
In elken trap was een verborgenheid gedreven.
De ladder bleefnietftaan: nuwierdzeomhooggeheven, •
Dan daald' zy weer om laag: Daar ftroomde in't breedefn 't
rond,
Een zee van paerelftof of Jafpis (3) langs den grond,
Dievloeibaarwas, waar langs zyzeilden, dievandeaarde ,
Hier kwaamen naadeez' tyd, door d'Eng'len, naa hun waardei
Geduurig opgewacht op laft van hunnen Heer ,
Ofzygeraakten met een wagen over'tmeir, . .
Getrokken door't gefpan van foelle en vuur'ge paarden. (4)
Juift ftond op deezen tyd de ladder laag op de aarde
Als'twaare, om Satan, metditwelgebaandefpoor
Tetarten, ofomhem, zyn ban uit's Hemels koor
Het hof der zaligheid, verdrietiger te maaken,
Verzekert dat hy nook zyn glorie mag genaaken.
Beneden tegen dit gebouw, recht over't hof
Van'tzaligParadys, defchoonewooning, of - .
Eer Hemel, aan den menfch vergunt, door 't Opperwee-
,,« 2«n,
Waseeheweg, zeerwyd, jawyderalsnaadeezeri
Was over Sions berg, die afliep naa beneen,,
En fchoon die wegook wydt en breedtwas eri voorheen
Zich uitfpreidde over't land, dat Godt aan zyne volken
Beloofileengadefloeg, enzegendeuitdewolkeh, ., ,
Waar langs zyne Englen, door zynhoog bevel, ten nut
Van Jacobs Stammen, eh zyn volk'ren tot een ftut
Ga                         U
(i) Ezau.] lit Gm.XXVltmXXVlli
(2)  's Hemels poort.] ZieOpeitb.IV.U
(3)  Een zee van Jafpis.] Zie Openb. XV. ij
(+} Vuur'ge paarden. iKon.lt. n,
-ocr page 124-
ioo                HET PARADY5
Jarykezegening, nuop, dannederklommen,
Waar langs zy n oog zeer klaar kon zien de Vorftendommen
Enlanden, ftrekkende van Paneas, denbron
Der ftroomendeJordaan, wiens luifter elk verwon,
Tot Berzeba (i), alwaar het land door Godt gezegent,
Het land van Mifraim, Arabie bejegent
Met zyne grenzen. Zulk een groote ruimte had
Deez' opening, waar op de duifternis geen vat
Noch voordeel had, en ftrengmoeftluift'rennaa Gods wet-
ten,
Gelylc de zee zich ziet door de oevers paalen zetten. (2)
Van hier Zag Lucifer, van de allerhoogfte trap,
Waar op hy end'lyk was geraakt met forffe flap,
DienaadenHemelleid, langs fporten, diegeklonken
Uit louter gout, in't oog als held're ftarren blonken,
Met veel verwond'ring neer, en kreeg het ganfche rond
Der waereld in het oog, dat hy uitnemend vond,
Als een verfpieder, die langs ongebaande wegen,
Den ganfchen nacht gegaan, en doodelyk verlegen,
In'tend, dendageraatdoorbreekend', metzynoog
In vreugde ontdekt den top van een gebergt', zeer hoog
Verheven in de lucht, van waar hy kan befchouwen
Een fchoon geweft, of wel een hoofdftad met gebouwen
En toorenfpitzen, enmettuinenrykverfiert,
Die door de opgaande zon, die ieder vrolyk viett,
Verheerlyktword, met gout, datzyuythaareftraaleri
En ryken glanffen laat op t aardryk nederdaalen.
De helfche geeft, fchoon hy de weergalooze ftad
Der end'looze eeuwigheid, voorheen bezigtigt had ,
Stond, toen hy d'aarde en al haar luifter kon beoogen ,
Inzynverftandverrukt, verbyftert, opgetoogenj
Doch meeft verbyftert door een nimmerllytb're nyd.
Hy floeg zy n oogen door al't aardryk wyd en zyd ,
Ver boven 't rond gewelf (op zyn gemak) der wyde
En breede fchaduw van den nacht, van d'oofterzyde
Der
(1)  Berzeba.] 2UJof.lV.%\.em%.
(2)  Gelyk de zee zich ziet door de oevers paalen zetten-]
2k Job XXXVIII. v. 8. m 10. .
-ocr page 125-
VERLOOREN.         ioi
Der weeg fchaal (i), tot aan 't vlies geftarnt',dat Androme (2)
Voorby den H0rrz.0ntv0ertvandeAtlandfche2.ee. (3)
Hier kon hy 't aardryk met z.yn weelige landsdouwen,
Van't eene afpunt tot het and're klaar befchouwen. '
Hy, omzynoogtnerktebereiken, neemtzynvlucht
Langs eenen fchuinzen weg, door't marmer van de lucht i
En daalt, nu in 2.yn vaart veel fheller en gereder,
In't allereerft geweft der nieuwe waereld neder,
Een welbehaaglyk, fraai en xinverrukkend dal,
Door't midden van een kring van ftarren, wier getal
Niet was te tellen, die van verr' wel ftairren fchenen,
Maar van naby befchouwt als ftarrenweer verdwenen ,
En andere waerelden verbeelden aan't gezicht,
Ofeereilanden, zogelukkig, zovollicht
Enzegen, alsdaarnaaHefperiaanfchehoven, (4.)
Die de outheid later kon, als fchoon en heerlyk loven:
Gezegend land en veld en boflchen 5 2.0 beroemt 3
iValleyen, dalen en gebergtens vol gebloemt,
G 3                                Ge-
(1)  De weegfchaal,] het teken van deDkrkring, waarm
de zonne in September treedt.
(2)  Andromeda] was een dochter van Cepheus en Caffiopea.
Zy wierd ten doel geflelt van een zeegedrocht, om dat haar moe-
der haare fchoonheid loven die der Nereiden dor ft verheffen. Per-
zeus verlofle haar en doodde het gedrocht. Minerva bragt hoar
over in den Hemel, ahvaar het eene der em en twin tig noorder-
lyke geftarntens wierd. Milton ■zegt tot aan het vliesgeftarnte,
't geen den ram betekent. Ik meet niet uit welk een fihryver hy
dit gedeelte der verjtering heeft gehaalt, 't verdichtzel fihynt
leter gegrondvefi wanneer men deeze hediening aan Pegazus toe-
fihryft.
(3)  D'Atlandfche 2.ee.j Gelegen tuffchen Africa en Ameri-
ca. Zy is dat gedeelte van den oceaan, dat gelegen is beveejlen
Mauritanien, ahvaar de berg Atlas was.
(4.) Hefperifche hoven.3 By de oudheid zeer beracht, gt-
noetnt naa de dochter Hejperus , de broeder van Atlas
, wiens
namn was Aegle, Arethufe, 00k Hejperethufi. De Dichters
hebben verfiert dat zy een hof had daar goude appelen groeiden,
die doer een draak bewaart wierden.
-ocr page 126-
loa                 HET PARADYS
Gelukkige eilanden, die u eens mogt verkloeken!
Maar Lucifer hield zich niet op om te onderzoeken,
Wiezichaldaaronthield: Dochd'alverkwikb'rezon,
Der dingen voedfterheer en allerlichten bron,
Die, door haar glans, bemalseenhemelkwamtevoren,
Verlokte zyn gezicht en kon hem meer bekooren.
Hy wend zyn gang door't ftille uitfpanzel derwaards heen,
Maarmiddelpuntig, ofinlengte, ofnaabeneen*
Ofnaaomhoog, iszwaartemeldenoftegiflen.
Daar deelt de zonnekloot, wiens licht wy noode muTen,
Aan 't mindere geftarnt', dicht om hem heen gefpreidt,
En, hemomringende, metgrooteeerbiedigheid,
Zyn licht en glanflenmee. Zy, zonderteverwarren,
Zich fteeds bewegende, in een dans van duizend ftarren,
Naaeenemaat, diedagenmaandenjaarentelt,
En eenen juiften paal aan tyd en eeuwen ftelt,
Zyn fnel in't draayen en bewegen in hun kringen
Naa 't vuur van's Hemels lamp, koelfres van alle dingen,
Ofdoorhaarkrachtgedraak, diealseenzeilfteentrekt,
En't ganfch heel-al zo zagt met warmte ftooft en dekt,
Dringt ongevoelig heen door d'innerly ke deelen,
En doet den vruchtb'ren grond gewenfchte vruchten teelen,
Gezegend door haar licht van's Hemels ftarren-trans.
Dus was haar ftandplaats zo vol luifter, fchoontte en glans.
Hier lande in't end de geeft des afgronds; in zyn wezen
Niet grooter als een Hip, die mogelyk naa deezen,
Nooit ftarrenfchieter, in den lichten zonnekloot,
Metarendsoogen, door een verrekyker,'fchoot.
Hy vond deer.' plaats, die all' zyn zinnen kon verrukken,
Zo fchoon, dat geen vernuft haar fchoonheid uit kan drukken,
Wanvoeg'lyk, dat men die by aard', metaal, offteen,
Zou vergelyken, inhunvormenftand, nieteen-
Erki, maar t'zaam verzien met licht, wiens held're ftraa-
len,
Als gloeyendyzer in het vuur, vol luifter praalen.
Ging 't voor metaal, het was deels zilver en deels gout.
En zo de Satan't hebbe als erikel fteen befchouwt,
'tWasalkarbonkel, altopaas, totzespaarfteenen,
Die Arons borftcieraad (I) in later tyd befchenen,
Be-
(r) Die Arons borftcieraad.] lit Exoi, XXVIIL v. 15. tnx.
-ocr page 127-
verlooren. »3
Behalven noch een fteen, wiens denkbeeld ieder ftreelt,
Van wien men zich op de aarde iets heerelyks verbeeld,
Maar nergens ooit gezien, dien wonderfteen volkomen
Gelyk, waar van 20 lang vergeefs de ftookers droomen
En vrucht'loos zoeken: maar verloren, fchoon hun vlyt>
De kwik of hermes, ruim zo vloeibaar als den tyd,
Eerftbinden, door hun kunft, ennaderhandontbonden,
Weer dwingen, tot hy weer gedaantens heeft gevonden,
En and're wezens, naa den ouden Proteus (1) door
Den helm gedreven, totzynftand, dienhyverloor:
Is't dan wel wonder dat hier veld en landftreek tevens ,
Een geefl uitademen, die zo vol vuurs en leevens,
Rivieren ftroomen doen van zuiver drinkbaar gout ?
Dewyl de aardsftooker, die zich in deez' ftreek onthoud;
De zon,hoe verr'} komt flechts haar kracht onze aarde raaken,
Met vocht van daar ontleent, onnoemelyke zaaken,
Gewrochten, verwen, door geen menfch ooit recht verbeeld,
In luifter even fchoon en zeldzaam, eeuwig teelt.
Hier kreeg hy nieuwe ftof, om weer aan alle zyden ,
Met on verdraait gezicht , zyn oog te laten wyden >
Dat hy beval om't all' oplettend' te bezien:
Hy vond noch fchaduwen noch dampen die't verbien;
't Was alles zonnefchyn waar hy zyn oog liet daalen,
Ofryzenomend'om. Gelyk, wanneerhaarftraalen
Des 's middags vloeyen fzaam van's Hemels evenaar,
Enlynrechtneergedaalt, weeropgaan; waaromdaar
Geen duiffre fchaduw van een lichaam werd vernomen.
De lucht, die nergens tot die helderheid kan komen,
Had's vyands oogenftraal gefcherpt, om't geen naby
Enverrewas, tezien, van alien hinder vry.
Toen kwam zich aan zyn oog een Engel uit den hoogen i
Uitmuntend' van gedaante en heerlykheid vertogen,
G +                               Die
(1) Den ouden Protheus.] Deeze wasKemng van Egipte;
hefde ten tyde van den Troyacmfchen oorlog. Hy verbeeldt hier
den Mercurhts of bet zout- Diodorus merkt.aan, dat de Konin-
gen van Egfpte op bunne hoof den zeker cieraad op de wyee van
een helm, dan eem een flier, dan een boom , zomtyds van vuur
enz. droegen 't ppelk rede heeft gegeven, tot de vercierhtgen der
Dichteri,
-ocr page 128-
ttf                HET PARADYS
Die zelven Engeljuift, dien, in een laater dag
Eneeuw, in't midden van dezon, Johannes zag."
Schoon hy van agt'ren hem befchouwde; zyne luifter
Straalde echter door, en maakte all' Satans glanffen duifter.
Een goude tulleband van zonneftraalen dekt'
Zyn hoofd, dat Lucifer tot eer en agting wekt'.
De blonde hairlok golft langs zyne fchoud'ren heenen,
Voorzien met vleug'len, die uit Godt haar luifter leenen.
Hy fcheen, door Godt gefchikt tot zaken van gewicht,
En opgetogen, om 't betrachten van zyn plicht.
De Satan was verheugt, vol hoop dat hy in't ende,
Naa zo veel zukkelens en door geftrede ellende,
Nochiemandvond, die hem den weg, dieregehecht
Naa'tzaligPa'radys, 'twelluftigEden, legt,
Zou wyzen, 't einde van zyn reis uit wraak befloten,
't Beginzel van het wee van vader Adams looten.
ferft dacht hy, hoe hy zyn gedaante beft verkeer'
n momme, op dat hem geen gevaar noch uitftel deer".
In't end befluit hy, om zyn wezen te bedekken,
Het wezen en gedaante ee'ns Cherubs aan te trekken,
Jong, bloozendvangelaat, niet van den eerften rang;
Maar echter zo, dat op zyn vriendelyke wang
Een bovenaardfche lach te zien was; in zyn leden
Een juiftheid wel gepaft van boven tot heneden.
Dit veinsd' hy naa de konft, zyn blonde hairen met
Een vorftelyke muts, dcor diamant omzet,
Geflot;en, dartelden al golvend' langs zyn kaken.
Hy had zyn vleugels, die van fchoone pluimen blaken,
Alom met gout beftrooit: zyn kleed'ren wel gefchikt 3
En, omgemakkelyktereizen, opgeftrikt.
Een zilv're wandelftaf beftierde zyne fchreden.
Hy wierd in't naderen ontdekt aan zyne treden.
Maar eer hy noch geheel genadert was, zo keerd'
Den Engel zyn gezicht, dat geenen glans ontbeerd',
Gewaarfchuwt door zyn oor, naa Lucifer. Hykende
HemftraksvoorUriel, eenvandesHemelsbende,
Qfeendierzeven (i), die Godstbroonin'teeuwiglicht
Bewaakende, op den wenk van't Godlyk aangezicht,
Ge^
(i) Of een djer zeven.] lie Ofmb. V. 6. en VIII. 2. aok
Zacbar. IVi
IO.
-ocr page 129-
VERLOOREN.           105
Gelyk zyn oogen ftaan gereed om zynen Hemel
Der Heraelen , en d'aarde en al het aards gewernel
Doorloopende, zyn wille en fnelle laft alom
Teontdekken, aanhetgeeft, enlucht, en menfchendom.1
Dien d'aardsverleider met deeze aanfpraak wilde ontmoeten.
Gun, dat een Cherubyn u ned'rig koqm begroeten ■>
VorftUriel, dienikeerbiedigeere, als'thoofd
Dier zeven geeften, die aan 's Hemels dienft verlooft j
Geduurig voor zyn throon en albefpieg'lende oogen j
Gereed ftaan, om zyn wil den Hemel tevertogen,
Daar u de ganfche rei van zy ne zoonen wacht,
Als zyn Gezant. Gy, die uw plicht alom betracht,
Zythier, oni'thoogbefluit, vanniemandtedoorgronden^
Om uw eerwaardigheid te toonen, afgezonden,
En om, als met zyn oog, het ongemeten rond
Der nieuwe waereld, daar Gods wil vermaak in vond ,
Te zien. Door eene zucht of drift niet uit te fpreeken ,
Om all' Gods wonderen, en boven al het teken
Van onbedenkb're magt, denmenfch, zyntroetelkind
Engunftgenoot, doorhemzoteerenhoogbemind,
Dat hy deez' werken, daar, zich d'Eng'len aan vergaapei^,
Metzulkeenorde, maat en juiftheid heeft gefchapen,
Tekennen, en te zien, daaideikvanuithetkoor
Der Cherubynen neer. Eigeef mynftem gehoor,
Enzegme, oSeraphyn! met lull terovergoten,
In welk een Idoot, van deez' zo ruime en held're klooten,
Heeft toch de menfch zyn plaats, zyn vaft verblyf; of heeft
DealgoedeVader, die hier boven eeuwigleeft,
Hem keur gegeeven, om te woonen waar 't hem lufte >
In't een' of't ander oord, op een volzal'ge kufte;
Opdatikhemontmoetc, eninhetheim'lyk, of
In't openbaar mag zien, en door des Scheppers lof
Verrukt, den menfch, om wien hy waerelden wou teelen ,
Zo fchoon in luifter, dat zy Eng'len konnen ftreelen,
Magroemen, en in Hern, zynMaaker, VoogtenHeer,
Die toekomt alien lof en onbedenk'lyke eer,
En, die, met recht het rot, datHemdorfttegenftreeven,
Door zynen wraak in't diepft' des afgronds heeft gedreven ,
En, die, omdatverlicsteboeten, door zyn magt,
Weer fchiep een zalig krooft van menfchen, een geflagt,
G 5                                Dat
-ocr page 130-
jo5               HET PARADYS
Datbeteropzynwenkenhoogftenwil zou paflen,
Door ongehoorzaamheid noch ontrouw te verraflen.
't Is wysheid, alles wat die bron van wysheid doet.
Dus fprak die huichelaar, in zyn geveinft gemoed
Niet t'achterhaalen: want noch't menfchelyk vermogen,
Noch dat eens Engels, hoe doorzichtig ook van oogen,
Kanveinzery, een kwaad, datin'tverborgenwoont,
Onzichtbaarzien, danHy, diehieromhooggetroont,
Haar, naazynwilleopaard', enbydehemelfchaaren
Slechtstoelaat, nooitbeveek, nooitftraffelooszalfpaaren.
Schoon fteeds de wysheid waakt' > op dat haar geen verderf
Genake, nochtans lei't vermoeden menigwerf
Te flaapen aan de poort der wysheid zonder fchroomen 5
En heeftgeveinftheid voor eenvoudigheid genomen;
Want goetheiddenkt geen kwaad, wen 't kwaad niet helder
licht.
Aardsengel Uriel, veel fcherper van gezicht,
Als eenig Hemelgeeft, en voogt der zonneftraalen,
Niet magtig om t bedrog des Satans te agterhaalen ■>
Leende, in oprechtigheid zyn's herten, hem gehoor,
En gafhem dit bericht, zo heuch'lyk aan zyn oor:
BekoorlykeEngel! uwbegeerte, inuteleezen,
Om't weergalooze werk van't eeuwig werkend Weezen 3
Tekennen, enzynnaamteroemen, omdieftof,
Is een godvruchte daad en waardig alien lof,
Hoe datze verder gaat. Hier door hebt ge ondernomen,
Duseenzaam, onverzeld, indeezeplaatstekoomen,
Om met uw eigen oog Gods wond'ren van naby
Tezien, daarand'ren, zoweetgierig niet als gy,
Hun weetluft flechts voldoen, met die maaraan te hooren.
Al 't geen Godt werkte , kon der fchepz'len hert bekoo-
ren.
't Is alles wonderlyk en zonder wederga,
En kennis ftreelt den geett en voed hem vroeg en fpa.
't Is waardig dat men daar van denke en redeneere.
Maar wat vernuft zo groot, als ooit door's Hemels Heere
Gefchapenwierd, kanhungetal, wiekandekracht
Der wysheid, die ze met veel glans te voorfchyn bragt,
Doch de oorzaak in het diep verborgen heeft gehouwen,
BezefTen ? wie haar waarde en heerlykhpid ontvouwen ?
I*
-ocr page 131-
VERLOOREN.           l*>f
Ik zag *t > als op zyn woord, de vormelpoze klomp,
Een woefte en wiide ftof, van aanzien lompen ptompa
Te zamen ron: Hoe dat verwerring hem kon hooreti j
'tWoeftoproer j deorde, enmaat en fchikking kon bcko*
ren,
En't onbepaalde zelfs zich paalen zettai Het.
Tot op zyn tweede woord, en onbepaalt onthiet,
De duifternis verjaagt, hec licht zich quam te ontfluiten 9
En de orde en fchikking uit wanorde voort te fpruiten.
Hoofdftoffen ondereen gemengt, de Lucht en't Vuur s
En Aarde en Water, door de bronaar der Natuur
Vaneen gefcheiden; elkfpoed, zonderteverbeidenj
Zich naa de plaats, hem door d'Alzegenaar befcheiden.'
Het fynfte en edelfte der Hemelftoffe, rend'
Naa boven, ryk bezielt met wezens zonder end',
Die rondom draaiden, en in't kort tot ftarren wierden >
EnfintsdenHemel, alsgyziet, metluifterfierden,
In huu getal noch hun beweging naa te gaan.
Elk heeft zyn zek're loop en vaftgeperkte baan.
Al 't ov'rig ftarrenheir, uit d'Almagt voortgefproten ,
Hout de onverwrikb're muur van dit heel-afbefloten.
Ei! zieeensopdienkloot, wienszynaaonsgekeert,
Met licht van hier ontleent, en't geen zy node ontbeert,
Door wederftuiting fchynt. Die plaats, die plaats is dc
aarde,
De woonftee van den menfch, by Godt zo hoog in waarde,
Dat heer'lyk licht Zyn dag, die anders voor den nagt,
Die't ander half rond, nu door duifternis verkragt,
Zouwyken: Maardemaan, diegymetzilv'revonken,
Daar tegens over ziet, als een Godinne pronken,
Haar zo naaby, komt ftraks haar duifternis te baat,
En die haar maand'lyk rond geduurig vroeg en laat,
Ten einde brengende en vernieuwende, in het midden
Des Hemels, (wie moet hier Gods fchikking niet aanbid-
den!)
Met licht van hier geleent, haardriederleigezicht,
Nuvult, nuleegt, en geeftdehelft van'taardryklicht,
Verjaagende uit zyn kreits en bleeke heerfchappye,
Den zwarten nacht, op dat haar glans tot heil gedye.
-ocr page 132-
SoS                HETPARADYS
DieftipJ Waaropikumetmynenvingerwys,
Dat 's uw verlangen; dat is't aardfche Paradys ,'
,'t Volzalige verblyf van Adam; die verheven
En ryke fchaduwen, verzien met fchoone dreeven",
Zyn luftprieel. Gy kunt niet dwaalen in uw vlucht
Naaderwaards j myn beroep roept me in een and're lucht"
Eittie van bet derde Both
-ocr page 133-
HET PARADYS
VERLOOREN.
VlERDE BoEK.'
Inhoudt.
<T\E Satan, zmde zicbgebragt by 't beilryk Eden i
•**' Daar hy eenproefwou doen van zyn vervloekt btfuli 1
Ziet zich door wanboop, vrees enfelk nydbeflreden ,
En valt in trvyfeling, dochfcbicbtig daar weir uit
Bekomen, neemt by voor om d'aanflag te beginnen.
Hy trekt naa 't Parodys, miens aangenamtnflsnd
Dit Dicbt-taf 'reel vertoont. Hyfpringt 'ereind'lyk hitmen I
En zet zich op den boom des Leevens, door Gods band
In Edenshofgeplaatfl, gelyk eenveaierraavtn.
Hy float verbyftert en verwondert over ,tfcboon
Vandeezenhof, envandenmenfib, mienshemelgaaven
Zo in- ah uitterlyk, de Dichter flelt ten toon.
Hy hoort hoe hem de boom der Ketmis was verbodm ,
Beftemt langs deezen xveg zyn val. Urieldoet
Aan Gabriel de weet, hoe een der belfche Goden ,
In Eden zich onthield, die aanftonds, metveelfpoet',
Hemnaajpoort, enbemvangt, geplaatfl by Eva's ooren.
Menvraagi. mentmfl. tnenjpot; dech Satan vlucbt vol toonni
Otrouwe ftern, die uit het hoogft der Hemelkooren,
Gods heiligft" heiligdomzoheuch'lyk klonk in de cxv
ren,
Van hem, (i)die, door Gods Geeft, ind'openbaringzagi
Wanneer de helfche Draak, in eehen tWeeden flag,
Verwonnen, woedenddaalde, omzynenwraaktekoelen.
En't menfchelyk geflacht zyn toorn te doen geyoelen,
IV. Boek.
                                                              W*
(i) Van Hem.] De Emngtlifl Johannes:
-ocr page 134-
tra                HETPARADYS
Wee den hewoonders van't wyduitgeftrekt' beel-al! (I)
Hadnudietrouweftem3 zovolvanhemelval,
Vorft Adam en zyn Ga., gewaarfchuwt voor de laageii
Van hunnen vyand, die in't kort ftond op te daagen,
Licht hadden zy den ftrik, die hen met duizend doon
Eer Jang zal binden , noch gelukkiglyk ontvloon.
Nu daalt voor de eerfte reis de Satan, fel ontfteeken
Ingramfchap, neer, enzetzyhvoetinEdensftreeken,
Nu ftout verzoeker en belager, naderhand
Een vals befchuldiger en fier aanklager van't.. .
Geflachtdermenfchen, om'tverlies, nupasgeleden
In d'eerften flag, waar in hy d'Almagt heeft beftreden $
En zyn vervloekte val te wreeken, boos en loos,
Aandsnonnoz'lenmenfch, zoteder, zwakenbroos:
Hy, diezich door geen vrees voor onheil voelde ontroeren ■,
Was ftout en trots j om'tgeenhy voornam, uittevoeren;
Een onderneming, die geen roem verwekken kon.
Zyn heillooze aanflag, nu geboorte reed, begon
In zyn ontruften borft, te zieden en te kooken,
Om, als een werktuig van de Helle en's afgronds fpooken,
Te rug te fpringen, op zyn oorfprong ganfch verwoed:
Vertwyfeling en fchrik beftormden zyn gemoed:
In zynen boezem was het helfche diep befloten,
Dewyl hy zelfs de Hel, waar in hy wierd geftooten,
Geduurig met zich draagt: waar hy zich keert of wend,
Vertoont zich ftraks de Hel, de woonplaats van ellend'.
Hy kan, wat heerlyke oord hy kieze of friflche luchten,
De Hel geen ftap meer dan zyn eigen zelfs ontvluchten.
't Geweten wekte nu de wanhoop, die vaft flaapt
En fluimert, op, en't naar gedenken, dat hy raapt
Uitalleswathywas, nuis, ennochzalwezen,
Veel meerder. Erger ftraf had hy gewis te vreezen,
Opnochveelergerdaad. Nuwierphyzyngezicht,
Wtetfpyt, op Eden, door Gods hand zofchoongefticht.
Dan uoeghy de oogen naa den Hemel en zyn tranffen,
En't vuur der zonne met haar fchitterende glanffen,
Nu in zyn vollen dag. En zynde ganfch verwart,
Stort hy op deeze wyz', de togt uit van zyn hart.
(i) Weeenz.] ZieOpenh Vllhil.mXII. 12.
-ocr page 135-
VERLOOREN.          ill
OGy? diemetdenglansenglorie, dieukrooneni
Uit uw verheven throon , een luifter veeler thrconen >
GelykeenGodheidziet, opd'aarde, eerftnieuwgeftichtj
Voor wiens gelaat, bezielt met alverkwikkend licht >
AUeand'reftarren, metverkleendehoofden, wykeni
En'tzeileerbiedig, voor uw luifter, moetenftryken!
Ik roep u aan, maar met geen ftem die vriendfchap fpelt i
En voeg uw naam 'er by, op dat myn tong uw melt,
Alkoefterende Zon, hoe 'k uw vergode ftraalen ,
Verfoei en haat, die my weer in myn zelfs doen daalen J
En met vervloeking doen herdenken, uit wat eer
Enftaatikviel, dieeens, in luifter, uweSfeer,
Verreovertrof; wanneerdehovaardy, gefteven
Door dolle ftaatzucht, my al ftrydende in het leeveri
Der end'looze eeuwigheid, met's Hemels Opperheer J
Wiens kragt geen weerga kent, klonk in den afgrond neer?
Helaas! waarom kon ik zo reuk'loos my vergaapen ?
Hy, die my door zyn hand, zoheerlykhadgefchapenj
En zulk een gonft my nook verweet (i) uit onbefcheid ,
Verdiende niet van my die fnoode ondankbaarheid:
Ook was zyn dienft niet zwaar: hoe konze Uchter wexen ,
Als dat hy eeuwig wierd door maatgezang geprezen ?
Vergelding zonder moeite en ganfch niet van gewicht;
Zyn eifch was billyk, goet, rechtmatigenmynplicht.
't Bewys dier goetheid, en dat overtuigbaar teken
Van gonft, kon myn gemoed ter boosheid fel ontfteekenr
Verheven tot den top van hoogheid naaft aan Godt >
Was de onderwerping my een zwaar en laftig lot.
My dagt, indien ik my een ftap kon hooger heften ,
Dat ik zo hoog was, dat my nooit geen leet kon trefren.'
'k Ontfla my van de fchult der dankbaarheid een laft,
Die, fchoongeftaagbetaalt, nochtansGodsfchepzelpaft:
'k Vergat zyn weldaan, die 'k ontfing zo menigvuldig:
'k Kon niet bevroeden,dat een dankbaar hert ,fchoon fchuldig,
Nochtans niet fchuldig blyft, maar ftaag met taai gedult
Betaalt, zowel in fchult, als vry van alle fchult.
Wat laft was dat? ach! had een krachtig lot my minder
Inranggemaakt, mynftaat, zoheerlyk, had nooit hinder
Ge*
(i) My nooit verweet.] Ziejacri.1,5.
-ocr page 136-
ii*                HET PARADYS
Gekregen> enmynhoop, zotoomloosenontzindi <
Had door de ftaatzucht nooit myti helder oog verblind!
Maarwaarom niet ? lichthadeeflander, myvolkomerl
In moed en kracht gelyk, dien atoflag ondemomcn,
En ray, als minder in zynoogen3 overheert:
Maar and're krachten, • met dien zelven glans vereert >
DienikbeZat, zynnietgevallen, maar van buiten
Enbinnenwelvoorzien, om, wathentragttotmuiten
En ongehoorzaamheid te dringen, wel gemoed
Te keer te gaan: Had niet de Zegenaar van't goed,
My met dien zelven wil ganfch vry, en dat vermogen
Verzien, om nevens hen dien val nooit te gedogen ?
Oja! wienvloektgydan, ofwatbefchuldigtgy
Slechts anders als Gods liefide, in haare keur ganfch vry
En met gelyke maat al 't geeftendom gegeven ;
Zynliefde vloek my dan; 't is Lucifer om t'even,'
Of my zyn liefde of haat een end'loos wee verfchaft.
Jazyvervloektu, zy, zyishetdieuftraft,
Omdatuwwil, ondankszynwil, metvryheidkeurde^
't Geen hy met recht beklaagt en gy das lang betreurde.
Ellendige waar heen ; waar zult ge een vryplaats zien,
Daar ge endelooze ,toorn en wanhoop kunt ontvlien ?
'k Verneem alom de Hel, waar zich myn voeten wenden j
Ja zelfs ik ben een Hel, (i) de woonplaats der ellenden -y
En kieze ik't laagfte diep, een laager diep dreigt my
Tezwelgeninzynkeel, waar by de hel, die'k lei
Een Hemel fchynt: hiel noch die ftraf eens op ten lefte!
Wel is 'er voor my geen boetvaardigheid ten befte,
Noch geen vergiffenis te hoopen ? anders geen
Als onderwerping aan de Godheid: neen, o neen!
Ik onderwerp my nooit. Dat woord flechts doet my beeven
En fidd'ren. Schaamte word me als in het hert »edreven,
Wen ik aan't geeftendom, dat my om laag verwact,
Gedenk', met and're roem van zynen plicht gebragt,
Met and're hoop van loon gepaait, als om te bukken
En buigen: 'k ftofte en kon 't hen in de zinnen drukkeri,
Dat
(i) Ja zelfs ik ben een Hel.] Beda veas van de ouden, dt
tenigfte, die ftaande hielt, dat de Duivelen door de vlammeti
totzentlyk wierdengefynigt, in mlkepUatztn zy zkb onthottdtn.
-ocr page 137-
VER-LOOREN.          113
Dat ik den magtigften zou dwingen door gewelt.
Helaas! z.y weten niet Wat prys die roem my gelt j
Roem, diezOydelwas; hoeik, geplaagtdoorpyneni
Terwyle zy om laagal bevende verfchynen,
En my aanbidden met ontzag op mynen throon, -.
Verfierdmetfcepterj ftaf, enKeizerlykenkroon,
Valle ik te laager; die in rampen en in plaagen,
Slechts d'allerhoogfte ben: dit's all' het welbehaagen ^
Dit's all'devreugde en eer, diedplleftaatzuchtvind,
Wen hy zich noch aan wet, noch maat, noch regels bind.'
Neem eens, dat waar berouw myn hert zou konnen raken ,
Enik, doorgunft, of door genade, ind'opperdaken,
Mynftaatj^die'keerbezatj herwinnen: maarhoehaaft
Zou myne hoogte my tot hooger ftaat verbaaft
Verlokken, wraakende verwoed en dol van tooren,
Een onderwerping, die 'k zo plegtig had gezwooren."
'JcHerriep wel fchielyk myn beloften, my door pyn
Ter lippen uitgerukt; des ydel: 't kan niet zyn; ■
Want geen bevrediging kan ftand of plaatze grypen,
Daar feeds de wonde van een haat ter dood komt nypen y
En zulke groeven maakt: Dit ftortte my gewis
Inergerbreuk, enineenvaldiezwaarderis*
Dan die waer in ik ben. Dan kogt ik dubbelt lyden
Te duur, voor luttel tyds verpoozing en verblyden.~
Dat weet hy die my draft, en des zo verr' van zunft ,
Als ik van bede om vree te fmeeken door zyn gunft.
Hy (alle hoop is my voor eeuWig afgefneden)
Zietnu, inplaatsvanons, in'trykdergruw'lykheden
Gefchopt, zyn nieuw vermaak, 't gefchapen menfchdom
. .,aan>
En, omdenmenfch, deezeaard*metluiferoverlaan.
Vaar wel dan hoop, en met de hoop de vrees voor plaagen:
Vaar wel berouw: Gy zult nook Lucifer behaagen,
Die't al verloren heeft wat goed is: 't kwaad ftrekk' my
Voorgoed. Door uverdeelik wis de heerfchappy
Met'sHemelsOpperheer; 'kzie, wil myn lift gelukken,
Veel meer als't halve ryk des Hemels voor my bukken.
'tGeenlichtdenmenfchen deez'nieuwe aarde in 't kort-cr
vind.
TerwylhyXprak, doorwoedeendollehaatverblint,
IKBotk.                           H                         Ver~
-ocr page 138-
n4v                HET PARADYS
Verdonkerde ieder drift zyn fier en dcfcig wezen ,
Waar in nyd, fchrik en toorn en wanhoop was te lezen;
't Geen zyn ontleent gelaat en veinzery verried,
Had iemands oog hem in dien ftaat aldus befpied:
Want Hemelgeeften zy n fteeds vry van zulke driften
En fnoode togten, die den geeft te fterk vergiften.
De Helvorft merkte 't haaft en lenigde ieder tocht,
Die hem in zulk gevaar , zyns ondanks, licht'ly k brogt,
Met uitterlyke kalmte. o Konftenaar der logen
En lift, die naderhand de waerelt hebt bedrogen;
Gy waart d'uy tvinder om de valsheid met een fchyn
Van heiligheid, en \ kwaad der boosheid door fenyn
Van fno wraakgierigheid bezwangert, loos te dekken
Met iever, om aldus uw nut van elk te trekken.
Maarhy, hoeliftig, konUriel, die'treedswift,
Gewaarfchuwt door den Geeft der Godheid, met zyn lift
Niet mommen. 't Verfiende oog des Engels, niet t'ontwyken,
Ging op z,yn weg hem naar, en z.ag hem nederftryken
O p 't hoog Affirife gebergte, fchier ontbloot
Van all' den luifter, die hetEng'lendomgenoot.
f ^y lette aandachtig op de trekken van zyn wezen,
Waarindetrotsheid, toorn, en wraakzucht was te lezen ,'
En op zyn d waas gedrag, dat geenen Engel paft,
Vanniemand, zohydagt, op zynen weg verraft.
Zo voer de Satan voort met onvermoeib're fchreden ,
En naderde aan de kant van't alverkwikkende Eden,
Daar'tweeld'rigParadys, die hofder welluft., met
Een sroene manteling , als met een haag omzet,
Het fteil boffchaadje icroont, dat in het rond van buiten,
Met kreupelbofch begroeit, den toegang komt te fluiten.
Daar groeiden fchaduwryK en hemelhoogyan top,
Deceder-, denenpalm-enpynboom, zwaarvankop
En takken: 't fcheen aan't oog een landtoonneel te wezen j.
En zo de takken, door de wind bewogen, rezen,
Dan rees 'er fchaduwe op de fchaduwe, een gevaart
Vanhout, maardeftig, enzogrooteenmaakerwaard.
Maar 't geen meer luifter aan het Paradys kwam geeven,
Waszynegroenewal, doorluchtig, hoog verheven,
Van waar de Aardsvader van het menfchelyk geflacht
Zyn ganfche heerfchappy, door d'Opperfte yolwragt;
P?
-ocr page 139-
';<                V E R L O O R E N.           iij
Op'tvlak, in'twydeenbreede, aljuichend' konbeoogen.
Maar boven deeze wal, z.o hoog in top getogen ,
              i
Stak uit een ronde rei der fchoonfte boomen, ryk
Voorzienvanvrugten, en van bloezem, dlegelyk
Ah goudgeel gefchakeerd, met kleur op kleur , elks oogen
Bekooren, daar de zon van's Hemels blaauwe boogen,
Haar guide ftraalen op liet valleri , meer verblyd'
-Als op een avondwolk by zoeten zomertyd ,
Ofregenboog, als Godt den groridverkwikt met regent ..
Dus pronkt deez' landftreek door bekoorlykheid en zegen.'
Hy, uiteenzuiv'relucht, inzuiverdergebragt,
Zagzich, doorovermaat van blyfchap, alsverkragt,
Een blyfchap, recht bekwaam om droef heid te verjaagen ».
Maar niet de wanhoop, die hem bonder end moeft plaagen;
Eenlenteblazendzuid, zynwieken wiegendein
Eenzoeleluchtverfpreiddealom., numeer, danmin,
Een aangenaamen geur, om hart en te bekooren,
Die, alsmetzagtenftem, hemtoeriepaanzynooren:
Dit is de teelgrond van dien ed'len balzemhof,
Uitmuntend om zyn orde en fchoonheid, keur , en ftof!
Gelykeenzeeman, die, inweerWildergevaareri
Des grootenOceaans, en2.ynverWoedebaaren3
Voorby de Kaap Goe Hoop (1) (een aangenaame ree)
Gezeilt, wanneer een wind uit het noord-ooft' op zee,
Hem Saba's geuren van het kruidrykfte aller ftranden
Van't fchoon Arabien {2 ) de kroon der wefterlanden ±
Toejaagt; zynvaartverflapt, en door dien geur geflreelt}
"Zich kittek, en de zee zyn blyfchap mededeek.
Dus hield d'aardsvyand zich een tyd lang op, bewogen,
Door zulk een geur, daar naa vergiftig in zyn oogen.
Hy was 'er mi veel meer vermaakt door in zyn zin,
Als Asmodeus (x) dol van dert'le liefde en min,
Ha                         Ver*
(1)  Goe Hoop.] Is de zuiderlykehoekvan Afrika.
(2)  Arabien.] Is gelegen tuffcbef * Roods zee, endePer-
zi/ibe golf, op de zyde van den creW"- Haaf voornaamfte fle-
den zyn Medina, Mecba enz. Hex brengt veel balzem, mirrbe
en wierook voort.
                                -■.■•:>:•':■ r c.
(3)  Asmodeus.] lie deezeeejibiedenis in Tofyas Cap, ut.
%
8, en VIII.
-ocr page 140-
uS                  HET PARADYS
Vertnaakt was door den rook des vis, die hem kon jaagen
.Van Tobias bruid, en dreef, vervreemd van vriend en maa>
Sen'
Vaa Mede naa Egipte, en daar aan boeyens (loot.
Aan deoptree van dien berg, zofteil, zowoeftengroot,
Was Satan nu j vermoeid, in zynen gang gekoomen ,
Maar fchielyk zag hy zich in zynen vaart betoomen,
Door doornebofichen, en door heefters dicht in een
Gevlochten, diedenweg, en menfch en dier gemeen ,
Toeftoppen, en aan hem den vryen doortocht ftuiten ,
En de ingang in den hof van Koning Adam fluiten.
Aan d'and're zyd' was flechts een poort (i) > die paalde naa
Het ooften: Lucifer de aardsvyand had 2,0 dra
Die niet in't ooge, of hy verwierp met trotze moede,
Den regten toegang, en hy fprong, vervoerd door woede
En gramfchap, met een fprong, vlak over berg en wal,
Hoe hoog, en floop gel,wind van voet, in't heerlyk dal-
Gelyk een wolf, geperft door honger, allehoeken
Doorkruiffende; endelyk, om zynen roof tezoeken>
De hut eens herders word gewaar in't veilig veld,
Waar in zich 't vee onthoud, met onbezuift geweld,
1 Staketzel over fpringt, en't vee met muil en pooten
Verilind. Ofals een dief, dien grendelen noch iloten
Weerhouden, om in huis te breeken, door het dak,
Om de yz're geldkift van den burger, met gemak,
"oe fterk door grendelen bebolwerkt, op te fteeken ;
i±n lukt dit niet, met kragt eens domkragts op te breeken.
Zo klom deez' eerfte dief in's grooten Heeren ftal*
Lr» 'z.edert deeze guit, een endeloos getal,
Sno6 huurelingen in de kerk van't Kriftens Romen.
Van daar vloog Satan, in zyn woede niet te toomen,
Gtn hoog, en zett' zich als een waterraven neer,
Op's Leevens Boom; een boom zo hoog als immermeer
-*e iien was, midden in het Paradys verheven:
Hy, woekerde daar by geenzints het rechte leeven,
^aarxatdaar, omvoorhemdieleeft, dedoodtefmeen,
*? iet denkende aan zyn kracht, zo groot en ongemeen.
Hy
(1) Een poort.] lie bet begin van de laatfie aantehnmgojf
"c* trvaal/de Bosk van dit rverk.
-ocr page 141-
V E R L O O R EN-              117 *
Hy zat 'er flegts, om 't al van rondsom te beoogen ,"
't Geen anders door't gebruik der vrucht, zo vol vermogen,
Hem had een pand verftrekt van wiHe onfterflykheid.
Zo weinig weet men, hoe voorzichtig in beleid ,
Een goed en waar gebruik van 'r goed, aan ons gegeeven ,
Te maaken j maar ons hert door kwaade keur gedreven ,
Verdraait het vaak tot fnood misbruik of kwaden dienft.
De Satan flaande 't oog ter aarde op't onver xienft',
Verwondert zich verbaaft , om all' de ryke fchatten 3
Die vrouw natuur, in zulk een omtrek, kon bevatten ,
Voor 't aangenaam vermaak van's menfchen zinnen bloot:
Een hemel was't op aard, die't menfchdom hier genoot j
Want Godt was Zelf Tuinier en Hovenier van Eden ,
En't zalig Paradys, gezaligt door zyn treden.
Hy plantte 't Paradys in't Ooften (1). Edens oord
Strekt ooftwaards van Auran , en zet zich verdef voort,
Tot aan Seleucie (2) ■> een ftaddaar naadoor Vorflren
Gebouwt, die't Griekze r yk met Adas fchoud'ren torften : "-
Of wel daar lang voorheen het Edenfe geflacht,
WoondeinThelaffar(3). In deez'grond > zo hoog geacht 5
Zo luftig voor het oog, had d'Almacht, fteeds te looven ,
Deez' hof , die alien hof in luifter ging te bo ven ,
G ebouvt. Hy deed alom uit zynen vruchtb'ren grond
Uitfpruitten alien boom, -wiens vrucht en kleur den mond
En't oog bekoort en ftreelt. In't midden van die boomen ,
Stond 's Leevens Boom, wiens groei de wolken flechts be-
toomen,
Voorzienmetbloezem varveenambrozyne vrucht,
Engroeibaargout, gedrenkt door d'adem van een luxht,
Die alles bloeyen doet: Naaft aan den boom des Leercns ,
De boom der Kennis en van onzen dood al t'evens.
H 3                                         H<e:
(1)  In't ooften.] ZicGen.II.%.
(2)  Seleucie.] Een ft ad in Syri'e, hy deft v7oed Orantcs ,ge-
flicht door Se/eucus Nicanor , die omtrent betjaarder Scbepping
3669 ftierf.
(3)  Thelaffar.] Men voeet niet recht xpaar Tbelaffkr-voatgele-
gen
5 maar 't grootfte deel der geleerden pla&tfen het in MeJopO'
tamien. Zie rvydcrs Kon. zde XIX. 12. en Je/Z XXXVH-
i 2..
-ocr page 142-
«i8                  HETPARADYS
Helaas ! de kennis van het goed te duur gekogt,
Door kennis van het kwaad, al t'ydel onbedogt.
Ten fcuiden kwam een vloed door't luftig Eden ftroomen,
ISiet in zyn loop , als door een rauwen berg, tetoomen,
Beneen gezonken, in een draaikolk als zyn kil;
WantEdensBoirwheer, toendehof, naar zynen wil,
Aan 't ryzen was , wierp fluks dien berg met kracht van boven,
Op deez-e ftroom, om hem in zynen vaart te dooven,
Die, heen gedrongen door all' de ad'ren van den grand,
( Wier dorft zyn laaff'nis in dat liefly k water vond)
Een frilT' en koelen bron, deedt uit den grand verryzen
En borr'len , die , verdeelt op veelerhande wyzeri,
In beekjes, deezen hof bewaterden alom:
Van daar vereenigt viel de ganfche ftroom, niet krom,
3Vlaar fteil van bo ven neer, alwaar hy komt te ontmoeten
Den vloed j die lager kroop, en nu met vlugge voeten,
.Als't waare, zynen gang ontworfteld, wierdgewaar,
En endelyk in vier rivieren, breed en zwaar,
Gefcheiden, zynen loop, door veel' vermaarde ftreeken.
Enryken, van wier tal, mynZangnimfnietzalfpreeken',
Verdeelen ziet. Zy zongveelliever met meer luft,
( Zo haar, haare onmagt in de konft niet was bewuft)
Koe beekjes 3 door het Veld, alsadertjes, geweeven,
"Vol gout en paarelen (I}, al dartelend gedreven,
In kromme bochten, in hun fnelheid onbetoomt,
Als nektar vloeiden langs het fchaduwryk geboomt,
Bevochtende ieder plant, en voedende de looten
Der bloemen, in deeze 001 d der welluft opgefchoten 5
ISTiet door de konft verdeelt in bedden, (lingers, of
Lofwerken : maar natuur had dit uitmuntend hof,
Zyn vlakken grond, en berg en dal zeer milt befchonken,
Met haar fieraad , zo daar de Zon haar eerfte vonken,
Op't open veld verfpreid, als daar de lommer van't
Geboomte, indeezenhof, doord'Almagtzelfsgeplant,
Het middag luftprieel komt met zyn fchaduw dekken
En koelen. Zaken, diehetmenfchdomopkonwekken,
Om
(i) Vol gout en paarelen.] lie Mozes, fpreehnde van de
-vier vloeden die uit het Paradys voortkoimn. Gen. I. en II. van
-ocr page 143-
VERLOOREN.            "9
OmGodt, d'Alzegenaar, opeenen heldenwyz'
Te roemen, zynen naam en heerlykheid ten prys.
Met Zo veel luifter kwam dit landvertrek te praalen ,
In wiens verfchiet het oog lean weiden, Z-onder dwalen ,
En veel gezichten gaf. Boflchaadjen , zonder tal,
Wierrykeboomen, door hunn'fchorfieri 3 overal
Steeds gomme en balzem, zoet van geur,als amber, zweeten :
Ook and'ren, welker vrucht vermaakelyk om te eeten 3
Met goude fchillen aan de takken lieflyk hong;
Bekoorlyk voor het oog , en luftig voor de tong.
Hier was't Hefperifche verdichtzel, door de droomen
Der Dichteren gefmeed , in laater tyd volkomen
Bewaarheid. Tuflchen dit geboomte , hemelhoog
Verheven, welkers kruin de zuidewind bewoog,
Verluftigde zich 't oog in onbeploegde velden,
En heuvels, welker goet myn dichtpen niet kan melden >
En beeftenkudden, die van't gras de ted're kruin
Affchoeren; berg by berg, en'tzantverwekkendduin,
Waar op de palmboom groeit; en waterryke dalen,
Beftrooit met bloemen , die door duizend verwen praalen,
En de alverkwikb're roos noch zonder doom (2): men zag
'Er grotwerk, dat als in 't gebergt bedolven lag ,
En tot een koel vertrek geichapen fcheen '-, de wingert
Om de olm, door vrouw natuur op't geeftigfte gellingert,
Befchaduwende met zynpurp're trots alom
De hoogtens, kroop nu flinks , dan regts j nu fcheef en krom,
Met weelderig gewas al langzaam voort: het water
Liep ruiflend langs 't gebergte, of fpreidde met gefchater
Zichineenmeir, dat dicht met mirteboflen, op
Zyn breede kant bezoomt, en met zyn hoogen top
De \volken raakt, zyn glas van kriftallyn, liet ftraalen ,
En fteeds de fchaduwe weer deed te rugge daalen.
't Gevogelt' had zich als een koor in't rond geftelt,
Enazendeopdengeur3 van bos, enbloetnenveld,
H 4                                 Zong
(1) En de alverwrikb're roos noch zotider doom.] Ba-
ztlius, een der Oudvaderen , was van gedctcbten, dat de roo-
zen, voor den val zonder doornen waat'eni, tnaar Attguftinus
was van een tegenfirydig gcvoelen.
-ocr page 144-
"■'""» »«■ ---------                            ^ U i MIPVRipipmpiiltpPfippipiipiRpnil^VM
xao                    HET EARADYS
Zong op het trillend loof en takken lente 2,angen,
Aan wier geluit het oor, ftaag luifterfcherp, bleef hangen'
Wyl de algemeene Pan (i), met de bevalligheen,
En de uuren, hand aan hand ten rey ging (ongemeen
Vervrolykt) om dien bron van't leevenwekkend leeven.
H>it was het veld niet, dat ons de oudheid op kwam geeven ?
tSetveld van Enna (2), daar eer Pro2.erpyri (3) met roem ?'
Terwyrzebloemen plukt, zelvealseenfchoonerbloem
Geplukt wierd, *t geen daar naa haar moeder kon verkloeken,
Vrouw Ceres, om haar door al 't aardryk op te Toeken:
3SToch 't bofch van Dafhe (4) by Orontes ; noch de bron
Van Kaftelis (5) hoe fchoon, die de oudheid roemen kbn,
Had geen gelykheid by den hof van't heerlyk Eden i
Noch't Nizies eiland (6) , dat zo vol aantreklykheden ,
...... .                    ...               Be-
(1) Pah] was de Godt der Natuur. Zyn naam letekent in
de Griekfe taak,
Alles. 't Is daar om dat Milton betnnoemt,
den vlgemeenen Pan ; in der daad de Natuur begrypt alle din-
gen, tiy word met boorens vertoont, die de flraalen van de zon-
ne en die der ma true te kennen geeven. Zyn gloeyaid aangezicbt
kotnt met de verxven des Hemeh overeen. Hy had een flar op'
de borfi
, oin de flarren te betekeneri. Zyn ruig lichaam bete-
kende de doornen en de dieren. Tie aarde en de duurzaaniheid
del' dingen voierdtrt verbeelt door zyne boksvoeten.
(2.) Enna] was een Jladt in,t hart van Sicili'en, geweidaan
Ceres, Qtitdevruchtbaarbeiddes lands.
(3)   Proferpyn ] was een dochter van Jupiter en Ceres, en
■cpierddoor Pluto ge/cbaakt. Men noenide haar 00k Dis.
(4)   Dafhe] was? volgetis Strabo, een bekoorlykbofihthSy-
vien, by Antiochien , en den vloed Orontes, die zyn oorfprong
iteemt van den berg Libation
, 1 en zkb tt>erpt in de zee by Se-
leuci'en.
(?) Kaftelis] voas een Fonteine aan den voet van den Par-
najjits , en aan de Zat/ggodinnen toegeweid.
. (6) *t Niziefche eiland] was genaamt na de Jiad Nizeus,
gelegen tuffchen Arabi'en en Egipte. J)iodorus zegt,dat'erHag-
chus beimelyk door de Nimphen wierd apgeveed> waarom hy m
3t Laiyn
Nifoes wierd genoemt.
1 mmmt* 111^ ■ . .         ___i_____m^t___
-ocr page 145-
VERLOOREN.           121
Befpoelt wierd door den vloed van Triton (I), daar voorheeni
DeboozeCham(2), diealseenGodtwierdaangebeen,
Zich door het Heidendom liet Jupyn Ammon (3) heten s
En daar Godt Jupiter van Libia, gebeten
Op Rhea (4.) voor haar oog zyn Amalthea, met
Haar jongen Bachus, daar zyn hert op was gezet,
Een laxigen tyd verborg: Noch daar de friile looten ,
Uit vorftelyken ftam en Moorfch geflagt gefproten , -
Regeerden eeuwen lang, op Amaras (5) gebergt,
Dat met zyn fteilen kruin de lucht en wolken tergt,
Schoon, zo men waant, de plaats van't Paradys, gelegen
By de oorfprong van den Nyl, daar Febus allerwegen
Geen fchaduw geeft, omringt met rotzen Van kriftal 3
Wier top men in geen dag beklimmen kan; maar al
Te verr' van deezen hof, in Affurs land voltogen;
Daar zag d'aardsvyand met zyn gloende en nydige oogen ,
Alwatvermaak'lykwas, door geen vermaak bekoordv
Hy zag 'er alle flag van fchepz'len, door het woord
Des Scheppers voortgebragt, zo zeldzaam in zyn zinnen.
Nu kwam t vermogen van de Godheid hem te binnen,
Datalleshadgevorrrrt, dari zyn Verwo'rpen ftaat. ■ •
In't ende ontdekte hy twee fchepz'len, wier gelaat
E.en edeldcr gedaante en luifter kwam vertoogen:
Hem dagt iets Godd'ly ks fcheen te ftraalen uit hunne oogen :
Zy hidden't hoofd om hoog, ten Hemel.opgebeurt:
*t Scheen of Voorzienigheid deez' twee had uitgekeurtj
Om met gezag 3 dat hen de Godheid wou vereeren,
In naakte-majefteit deez' landftreek te regeeren;
H 5                                     Ea
(1)   Den vloed van Triton] is gelegen in Africa.
(2)   Cham] was een zoone van Noacb, die Egiptehevolkte,
en daarom it de H. Schriftuur het land van Cham genaamt.
ZiewydersPf.CV.2.^.
-   (3) Ammon.] Jupiter had een vermaarde tcmpelin Lyhien,
tilvoaar hy onderden naam van Jupiter Ammon xvierd aangebe-
den.
(4.) Rhea] was de doehter van Hanel en Aarde. Zy wierd
aoh genoemt Cybete en Ops. Milton meint haar hief voor Juno.
-    (5) Amaras.] Een gebergte in Ethiopian, alwaareenigewil-
ft ft dat het Varudys gelegen was.
-ocr page 146-
i22                     HET PARADYS
En zeker 't kwatn hen toe; want in hun aanfchyn kon
Men *t Godd'lyk aanfchyn klaar befchouwen als de zon
Op held'ren dag: ook was in hun verhemelt wezen,
De waarheid, zuiverheid en wysheid puur te leezen;
Ook heiligheid, vol ernft en zuiver, maar geplaatft
In kindfche vryheid > aan volftrekt gezag het naaft:
Geilacht en kunne was niet eens: Hy fcheen gefchapen,
Om door befpiegeling zyn vreugde in Godt te raapen,
Voorzienmetdapperheiden mannelykbeleid,
Maar zy totzagtigheid, en met bevalligheid ■>
Die hertenlokken en vermurwen kan '■> en dwingen:
Hy , voor zyn Godt alleen (i), den oorfprong aller dingen,
Enzy voorGddtinhem: zyn voorhoofd, breed en fchoon,
Zyn aangezicht altoos verhe ven naa Gods throon,
En blonde winkbraauw, fraai geveftigt boven de oogen >
Betuigden voile magt en vorftelyk vermogen :
De vriend'lykheid ftraalde nit Zyn oogen, en zyn mond:
Zyn hair, dehyacint(2)inkleurgelyk, in'trond
Ge-
(i) Hy voor zyn Godt alleen.] Milton vertoont Adam en
Eva hier overeenkomende met het denkbeeld, dat de ApoftelPau-
ius orts van den man en de
vrtu.ro gecft in zyrt eerflen Brief aan
die van Corintben Cap. XI. v. J. enz.
(2) De Hyacinth] De dochter van den grooten Jupiter ,de
wyze Minerva, doet Ulyjfus , met een grooter en dejtiger ge-
flalte verfcbynen, gecft nieuxve bevalligbeden aan zyne bairen y
die gelyk de byacinten , nederdalende met dikke krullen zyne
fcbouderen befchaduwdcn. Zie het 6de Boek van OdiJJea. Me-
juffrouw Dacier legt deezeplaats dus ait: „ iOat is te zeggen
,
3, een gloeyend zxvart, gelyk de Griekfche hyacintben, *t voelk
3) is de Vaccinium by de latynen
, en by ons de Liesbloem, voel-
„ kers kleur is als berookt purper, Ik kan wet
*ft?» waarorn
de hyacint bet zvcart zoude bctekewn. De flee"** en de bloem van
deezett naam moeten uitfpraak -van deeze kleur doen, die zeker
niet sctoart is.
'/ Zou die eerder von ,t gout rpezen. Dat bet
Hooglied en de Latynjcbe Dichters op defcboOtie hairen toepaf-
fen. Ik wil de vergclyking //ever op de gedactnte van de bloem
toepaffen , die zcer wel naa de hnirlokken zweWen ; zy zyn van
gedaante ah de kiokjcs, getneenlyk blaauw,ett zomtydswit ,van
vleefcb
-ocr page 147-
VERLOOREN.           125
Gefcheidenvandenlok, die't voorhoofd komt verfieren,
Hing, zonder dat hct kwam langs zyne fchoud'ren (1) zwie-
ren,
Als fchoone troflen. Zy, die met meer fchoonheid praalt,
Droeg, als een floors (2), dat naa haar dunne rniddeldaaltj
Haar onverfierde en guide en dartelende hairen,
                     
Die golven, op haar borft en rug, als goude baaren:
Gelyk de wyngaardrank zyn fcheutjes Weeld'rig krult;
Ten duidelyk bewys, dat Adam was gehult ■
Tot Heer van dit geweft, zy om hem eer te geeven,
En hem gehoorzaamheid te toonen al haar lee ven,
Door hem gevordert met een zagten zwier, by haar
Bewilligt, en verleent met vriendelyk gebaar,
En onderwcrping, uit een boezem voortgefproten,
Die luttel wyg'rig, maar met zedigheid begoten ,
Doortederuitiiel, Iiefde, hoe langs hoe meer ontvonkt >
Daarhy, haardeftig, zy, hemteer enmalshelonkt.
Zy waarenbeidenna,akt, geenkleedbedekt'haarieden, .;.
Doorgeenefchaamte, die misdaadig was, beftreden.
O vuige oneerb're fchaamt', uit zonde voortgeteelt,
t^oe hebt ge 's menfchen hert, mef eenen fchyn geftreeld ,
Slechts fchyn van zuiverheid, die alle deugden dooven 3
En *t zaligft' leeven van haar voedzel Icon berooven,
Van T.uiv're eenvoudigheid en puure onnozelheid! ,
Dus wandelden zy naakt, in kennis en beleid
Uitftekend, fchuwende (3) noch d'albeipieg'lende oogen
E>er Godheid, noch de wacht der Eng'len., uit den hoogen ,
Tot hun bewaaring hen gegeeven in. dien ftaat;
Want zy, zy dachten om geen tegenfpoed noch kwaad;
Dus treen zy hand aan hand ? de lieffte trouwgenooten,
IVlet duizend zaligheen, door's Hemels gunft begoten;
Hetliefftepaar, datooitelkand'ren , methetzoet
Van ted're omhelzingen, geftreelt heeft en ontmoet.
Hy,
■vlee/cb kokur, en pttrperachtig van vcrwe. 't Is 00k een dier-
baare fteen, die van Calicoet en van Cambaye komt: zyisoran-
Je of rood van vervoe.
(i) Zonder dat het kwam langs zyne fchoud'ren. ] Zie
J Corinth. XL 14.
(2)  Eenfloers.] lie 1 Corinth. 2CJ.6.
(3)  SchUwende.] Gen. 17.25.
-ocr page 148-
12+                HET PARADYS.
Hy j als de fraaifte en welgemaakfte man der zooflen j
Te fpruiten uit zyn bloed ; zy, als het puik der fchoohen,
Van all' haar dochters, noch te wachten uit haar fchoot.
In't lommer van een bofch 't geen 't vrolyk paar befloot,
Wieris blad'ren 't groene veld met aangenaam geklater
Befchaduwen, by een Fonteyn van leevend water
Gezeten zy aan zy ■> naa dat zy in den hof,
Hunne arfoeid ftaakten, hier gekomen om den lof
Deszoelenzuidenwinds, zagtzweevende, tekweelen,
Die hun noch ineer vermaak in hun vermaak kwam teelen,
Endorftenhongerfcherpte, enaanzett', vielenzy
,Aanhunnenavondfpys, all'nektarvruchten, bly
Ceplukt met hunnen hand, vantakken, die hennoodden,
En hunnen ftiflchen mond en hand hun vru chten boodden,
Daar zy gezeten, op een groen en daauwry k dal,
Met bloCrnen ryk bezaait, omtrent een water val,
Gods goedheid looven, die zo ryk hen begenadigt,
En uit zyn milden fchoot, met drank en fpys-verzadigt.
Zy kaauwden *t finaaklyk ooft, en dronken uit den boom,
Of uit zyn fchors, een voll' en uitgeperften ftroom
Van dorftverkwikkend vdeht. Geen aangenaame reden,
GeenlieVelachjes, noch ferpzoete vriend'lykheden,
IsToch minnelyk geftoei ontbraken, dat zo fchoon
Een paar wel parte , dus gezaligt uit Gods throon,
Dus met den and'ren door den trouwknoop vaftgebonden,
E>aar *t veld hun dons verftrckt', 'tgeboomt' hun bruilofts-
fponden.
't Gedierte, nu noch tarn ■> Was vrolyk met elkaar,
En fprong, en dertelde rondom hetjeugdig paar.
De leeuwen klomrnen nu , alfpeelende, opdeboomen,
Met geitjes ftoeyende, in hun klaauwen mee genomen.
Debeer, detyger, links en luipaardfprongen bly
Rondom hen: Deoliphant, hoeplompenzwaarhyzy,
Deed mee zyn befl, om vreugd' en blyfchapaan te kwee-
ken,
En kwam zyn lange fhuit volledig op te ffceeken ;
De flimme flang kroop in veel bochten langs den grand,
Met blyken van vergif, verborgen in haar mond.
Veel ander vee lag in het groeizaam gras ter neder,
Vol op door'sHernclsgonft verzadigt, ofkeertweder ^
-ocr page 149-
V E R L O O R E. N.           «5
Ter ftalle waards , met vreugd herkaauwende zyn fpys ,
En zingt zyn Scheppers lof, wilvaardig naa zyn wy*'-
De guide zon onttrok nu 't Paradys haar ftraalen,
En haafte zich om in den oceaan te daalen.
Het heir der ftarren nu aan 't ry zen, bragt hervoort >
Den zoeten avondftond: alsSatan, tukopmoord?
En als voorheen verrukt, zy n afgebroken reden
Hervattende, dusfprak: Opoelvangruw'lykhedeO!
Verfchrikkelyke Hel! moet dan, helaas! myn oog ■>
Metfmertinonzeplaatsvanzaligheid, Zohoog
In top, deez' fchepzels van een and'ren leeft befchouwen I
Die licht gefproten zyn uit de aard', die zy bebouwen,
Enzekermeerderniet, geengeeften, fchoonenryk
In gaaven, maar in glans bynaa aan hun gelyk;
Die'kmetverwond ringkonbefpieg'lenenbeminneni
Zo fchoon ftraald 's Hemels beeld in hun vergode zinnen i
Wiens milde hand zyn gonft zo ryk ftorte op hen neer.
Ach edel paar! zo hoog door Godt gezet in eer!
Hoe weinig denkt ge aan uw verned'ring en uw lyden,
Zo naa by hand, waar door dit heil u zal ontglyden ,
En al dit fchoon vermaak verdwynen, van u vlien,
En gy een end'loos wee u zelfs befchoren zien j
Een wee, tegrooter, als'tgenotdierhemelfchatten^
Tegrooteris, tegroot, om door't verftand te vatten ?
• Gelukkigen! maar niet verzekerd van den duur
Vanuwgeluk, zolos, onvaftenwifpeltuur:
Hoeflegtisdeezeplaats, uwHemel, door'tvermogen
Der Godheid, die u fteeds bewaakt met alziende oogen ,
Bebolwerktenbewaard, vooreenenvyand, nu
Daar in getreden j die met opzet nimmer uw
Verderfofondergang, uit wraakzucht wou betragten;
Want fchoon my npoging en myn trots beftaan my bragten
En ftortten in een ftaat, van Gods genade ontbloot,
Mynmedelydenmetuwval, dienikbefloot,
Beftrydme: destragtik, omditgefchilteilegten,
Een band van vriendfehap en gemeenfehap op te regtenj
Myn doel is om by u te komen met myn woon i
Of dat ge uw wooning hebt in myn verblyfplaats, fchoon
Zy u zo wel niet zal als deezen hof bekooren;
Ze is ook door hem gemaakt "it wien zy wierd geboren.'
-ocr page 150-
ii6               HET PARADYS
DeHelle(i)zal, om ute ontfangen, welgemoed,
Haar poorten operten, en met den ganfchen ftoet
Der grootfte vorften, u inhaalen en bekranffen
Met ktponen, misgedeelt van's Hemels zonneglanffen."
Daar in is meerder ruimte als in dit enge dal,
Bekwaam om uw geflacht, hoe veel 't ook in getal,
Door deaanteelt'der natuuf, mogtgroeyen, te bewaarerl."
Maarkan deez' fchrikk'lyke oord u geen genoegen baaren j
Verwytdithem, die nod my dreef, ommyaanu
Tewrecken; doorunietbeledigt,) voormyfchuw,
Maar flegts om hem, die my beledigde en wou haaten,
En dond'ren uit myn throon, en eer, gezag en ftaaten:
Jafchoonikfmolt, gelykikdoe, uittederheid,
Om uw eenvoudigheid, zo verr' van (links beleid,
Nochtans 't belang van ftaat', myn eer en kroon gefteven
Door wraak, om zelfs in fpy t van d'oorfprong van elks leeven,
Deez' nieuwe Waereld te verov'ren, dryven my,
Omnudatgeentedoen, waarvoorik, fchoonikzy
Verdoemt, verfchrikkenzou, ja fidd'ren en fchroomen.
Dus fprak d'aardsvyand, met de wraakzucht ingenomen >
Zyn daden mommende, door *t dekzel van den nood:
'tPleit, daartyrannenzich van dienen boos en mood.
Toen vloog hy van den top des booms recht naa beneden ■>
Bedekkende ond. r \ gros der dieren zyne leden,
Nu zeffs verandert in het eene oft and're dier,
Op dat hy't oogmerk van zyn hert teii beite ftier',
Zyn roof naaby befchouwe, en agt geeve onvernomen ■>
Hoe hy tot kennis van der menfchen ftaat kon komen.
Nu drevelt die vervloekte, op gruw'len afgericht,
Rondom gelyk een leeuw, met onverdraait gezicht,
Danalseentyger, die, doorroonuftaangedreeven.
Twee herten welpen ziet, al dertelende zweeven,
Langs't open vela, en nu zich op zyn buik onthout,
Dan weder opwaards ryft, om ganfch verwoed en ftout,
Met een gewifien fprong, dien dubb'len roof te grypen
In elken klaauw, en hen met kracht ter dood te nypen;
Toen Adam de eerfte man, tot Eva de eerfte vrouw,
Door Godt d'Alzegenaar verknogt door de eerfte trouW,
Deez'
(i) DeHelleenz] Jef.XIV.^
-ocr page 151-
VERLOOREN.          147,
Deez'reden fprak: Gy, diedeluftzytvanmyndagen>
Wiens fchoonheid Adams hert en zinnen kan behagen ,
Gy 3 die myn deelgenoot alleen zyt van deez' vreugt,
Wiens by zyn my veel meer vervrolykt en verheugt,
Als alles wat 'er vloeit uit Gods genaathrezooren:
Gewis de kragt, die ons met luifter heeft geboren,
En't ruime waereld rond om ons gefchapen heeft,
Isend'loosgoet, enHy, diezondereindpaalleeft,
Is end'loos mild en vry in't fchenken van de fchatten
Van zyn genade, door geen aards vernuft te vatten.
Hy vormdeonsuithetftof, enfteldeons indeez'ftaatj
Zo ryk van heil, en fchonk ons luifter zonder maat:
Hy was ons niet verplicht: wy hadden geen vermogen,
Waar door hy wierd verplicht, die eeuwig in den hoogen
Gezetelt, uitzichzelfs, doordeend'loozeeeuwenheen,"
Volzaligis, daarhy, watgoetheid! flegts alleen,
Geen and'ren dienft begeert, geen wet ons wou beveelen,
Een kleene laft, geen laft, maar licht in all' zyn deeleh,
Dusluidende: Vanall'deBoomen, door myn hand
In'tvruchtbaarParadys, totuwgebruik, geplant,
Moogt gy vry plukken, maar niet van den boom der Ken-
nis(i)
Naaft Leevens boom geplaatft; vermey dit als een fchennis.
Zo naa by't leeven groeit de baarelykedood;
Wat ook de dood zy 5 op wiens ftraf dit Godt verbood,
Hy moet iets yz'lyks zyn. De bronaar van het leeven ,
Wou flechts deeze enk'le wet (dit weet gy) aan ons geeven.
Dit eenig teken van gehoorzaamheid heeft hy
Gevordert voor 't gefchenk van's waerelds heerfchappy»
Voor zo veel tekenen van luifter en vermogen,
Voor zyne gonft, die ons zo heerlyk wou verhoogen,
Dat d'and're fchepzels, die de Godheid vormde uit niet,
In dit gezegent hof ftaan onder ons gebied.
Men keur5 dit licht gebod niet zwaar myn uitverkooren.
\ Gebruik van all' wat ons komt in deez' hof te voren ,
Me.tonbepaaldekeur van veel vermaak, gafhy,
Die naa zyn beeld ons fchiep tot zynen luifter, vry.
Dat
(1) Maar niet van den boom der Kennis-] Zit Gtn, 11.
*6, tnz.
-ocr page 152-
iaS                 HET PARADYS
Dat eeuwig onze mond hem roem' met blyde klanken:
Laat ons den Schepper voor zyn gonft en weldaan danken .»
Terwyl we om tydverdry f, al wand'lend langs deft zoom ,
Van deez' zo aangenaame en dartelerjde ftroom;
De boomen, weelderig in't botten , vrolyk fhoeVen ,
En duizend bloemen zien beneenonz'.voeten groeyen.
Dielaft, alwashyzwaar, valtzoetmetuenlicht.
De aardsmoeder Eva, wend haar maagdelyk gezicht
En duivenoogen, naa vorft Adams vhend'lyk weZen,
Enantwoorddus: Ogy, uitwienikbengerezen*
Om wien ik ben gemaakt, vleesvanuwvlees, die tot
Geen dienft ben zonder u, door't hoog befluit van Godt ;'
Mynleidsman, heerenhoofd, mymeeralsalleswaardig,
Behalven Godt; alwatgyfprakisgoet, rechtvaardig
Enbillyk. Hem, dieonsgeplaatftheeftinditdal,
Zyn we endelooze dank verfchuldigt: ik voor al
Die'tbeftelotontfing, genietendeu, wiens luifter,
Myn luifter ver verdooft, by alle uw gaven duifter ,
Terwyl geeh wederga voor u te vinden is.
Hoe vaak komt my die dag in myn geheugenis3
Dag, wiens herdenken my zo menigwerf vermaakte ,
Gewenfchte dag, waar in ik uit myn flaap ontwaakte,
Daar 'k in de fchaduwe der bloemen nederlag,
En met verwondering het licht des Hemels zag,
Enwaarenwatikwas, enhoealdaargekomen. • • < •
Niet verr' van daar hoorde ik't geruis der wat'ren ftroomen,'
Die, vloeyende uit een grot, zich tot een vloeibaar vlak,
Dat onbeweeg'lyk ftond en zuiver als het dak
Des Hemels ftremden; 'k liep naa derwaards onbekommert:
'kBoogmeopdengroenenkant, met gras en bloembelom-
mert, .
Voor over, omtezienin'tklaareneffenvocht.
't Kwam my te voren als een nieuwe en and're locht.
Terwyliknederbukteomdattezien, owonder!
Vertoont zich in deez' plas, voor myn gezicht van onder,
Recht tegens me over een gedaante, die zich boog
Ommytezien: Ik hefmyn hoofd een luttel hoog
Endeins, 't deinft ook te rugge; ik keer, tot vreugd' ge-
drongen,
Door dat gezicht, weerom; dat keen ook, onbedworigen,
Vol
,
-ocr page 153-
V E R L O O R E N.             x*$
Volblyfchapwederom, metoogenvolvangloed,
Waar in de Vriend'lykheid de liefde blyde ontmoet.
Ik had tot deezen tyd daar op licht bly ven gluuren ,
En ydele begeert' zou noch myh hert beftuuren i
Had ik geen Item gehoort, die dit bericht my gaf:
Beminn'lyk fchepzel, laat van dit befpieg^len af:
Dat gy in't water komt befchouwen met uwe oogen ,
Schoon fchepzel j zytgyZelfs, zominn'lykvanvermogen i
Het komt en't gaat met u: maar volg my, ik leide u
Daargeenefchaduwe, vooruwenaankomftfchuWj
Uwted'reomhelzingen2,alftremmen3 ofverftobren ,
Maar Hem, wiens beeld gy zy t, zult gy daar zien en hooren^
Enfteedsgenifeten, vry van hinder, leedtenftnerti
Hy zal u eereii en aankleven met zyn hert,
En gy 2,uJt uit uw fchoot door hem veef telgen teelen ,
Hun vruehtbaare ouderen gelyk in alien deelen:
Dus krygt ge, daar al d'aard word uit uw fchoot verwagt -,
Den naam van moeder van het rhenfchelyk geflacht.
Wat zoude ik doen, als flechts die item gehoor te geeven ,
Onzichtbaarlyk geleid tot daar ik u, myn leeven
NaaftGodt, vernomenhadj daargyinflaapgeraakt
Door zachte Zephyr, op myn aankomft ftraks ontwaakt,~
Die 'k waarlyk fchoon vond van geftalte en leeft en wezen ,
Maar'kvond uw fchoonheid niet zo fraai 3 zo uitgeleezen ,
Nochzobevallig, zo aanlokk'lyk, nochzoteer,
(Dus dacht my) als het beeld, dat ikin 't water eer
Befpiegelde met luft. Ik gin^ met flaauwe fchreden
Terugge: gyftaatop, envolgt, enroeptdeez>reden
Metfchelleftemmynaa: fchooneEva! vliedniet! keer J
Geontvluchtuwwederhelfte, uwvlees, uw been, uw eer ,
En luifter, ja zyn been en vleefch uit hem getogeri:,
Om u te vormen, leende ik't eeuwig Alvermogen s
Hoewel 't hem eigen was, uit rriyne zyde en naaft
Aan'therte, 'tleeven, opdatgyvoortaangeplaatft
Aan myne linkerhand, my zbud tot heul verftrekken,
Enwy elkand'ren tot Gods lof geduurig wekken,
Dooreenenband, dienooitzalbreeken, vaftgehegt:
Ikzoekeu, alshetdeeldoorGodtmytoegelegt,
'k Noeme u myn wederhelft, myn ziel, myn welbehaagen.'
Met dat uw hand myn hand met luft had aangeflaagen,
iV. Both,
                                t                               N"tig
-ocr page 154-
vtwymmm'
ir
i3o                    HET PARADYS
Neig He verheugt naa u, en zag van toen af aan,
Hoemannendapperheiden wysheid, opdebaan
Desleevenstredende, is, als'twaare, fchoonteloovepj
En ftreeft , inluifter, 't fchoon eens vrouwe ver te boven.
Zo fprak de moeder van het menfehelyk geflacht,
En met een oog waar in de trouw, in voile kragt,
En een tpegeventheid, die zagt was, is te leezen,
Terwyl de zedigheid ftraalde uit haar minn'lyk weezen ,
Z.eer teder leunende op de blanke fchouder van
Onz' eerften vader , en haar eerft' en laatften man:
Haar halve borft ganfeh bloot, die reizend wierd bewogen
Door de ademhaling , raakt zyn halve borft, betogen
Door *t krinkelvloeyend g;oud vanhaare vlechten. Hy
Verrukt door all' haar fchoont', belonkt' haar van ter if >
IVlet grooter liefde toe, dan't hoofd der hemelvolken
Jupyn 5 zyn Juno doet, wen hy de vruchtb're wolken
Des Hernels, zwanger maakt, die dus door hem bevrucht >
IVleibloemen ftrooyen op het veld vol friflche lucht.
Vorrfc Adam nam zyn bmid in de arm, en raakt de tippen j
Tvlet reine en kuifche kus 0 van haar robyne lippen.
DeDuivel, die het zag, keert, zwellende van nyd,
2Lich om, en knaagt xya hert van duldelooze fpyt;
IVlaar zyn gezicht, dat zulk een fchouwlpel niet mogt lyden,
Door heillooze ieverzucht, beloerd' hen van ter lyden-
In 5t ende borft hy uit in deez' vervloekte klacht:
Gehaat gezicht! gezicht, zo fchrikk'lyk, zo veracht!
Hoe ! zalditpaar, met arm in arm, in'tzaligEden,
Steeds in een beemd van weelde op weelde, en vrolykheden
Op vrolykheden zyn, en zwemmen in een zee
Van alle blyfchap ,'vreugde, en welluft, ruft en vree,
Daar ik, geworpen in de Hel, nooit vreugt zal fmaalcen}
ISTooit liefde erlangen, maar,door fnoo begeerte aan'tblaakert,
(De minfte plaag van all' myn plaagen) zonder end
Verbly ven in een fmert, die nimmer paalen kent!
;Maar dat ik niet vergeete al 't geen mykwam ter ooren:
*t Schynt dat de G odheid, die deez' hof heeft uitverkoren,
Tot hun volmaakt verblyf, door een geftrenge wet j
Henperken, in'tgebruikdervruchten, heeft gezet. . .
Daar ginder ftaat een boom, genaamt de boom der Kennis,
JLen boom, die onheil fpelt, een boom van fnoode fchennis;
'tis
-ocr page 155-
VERLOOREN.            i?t
t Is hen verboden omte proeyen van zyn vrucht.
Hoe! kennis teverbien? maakt kennis Godt beducht ? '
Gewis, hier fchuilt iets goeds: dit's zonder alle reden:
Hoe! zou d'Almachrigen, diebronvanzaligheden,
Hen die misgunnen. ? neen. Kan kennis zonae en dood
yerwekken ? ftelt hen die aan zulke rampen bloot ?
En houd de onwetenheid hen flechts in ftand en waarde ?
Is dat hun heilryk lot op deez.' gezegende aarde ?
De proefvan hunne trouw, gehoorzaamheid en plicht ?
Gewenfchtegrond , waarop hun val haaft word gefticht!
k Zal hen verwekken om naa meer -verftand te ftreeven,
En't haatelyk bevel, door d' Almacht hen gegeeven >
Tewraaken, flechts alleen bedagt > omhenaltyd
Te houden in de laagte , op dat zy (welk een nyd!)
Godt zelfs in kennilTe en verftand niet evenaaren:
Bly ft flechts het oog van hun begeerte hier op ftaaren ,
Gewis dan eetenze en zy fterven -y dit gaat vaft.
Myneerftewerk, geenwerk, maareengewenfchtelaftj
Zal z.yn, om door deez,' hof te wand'len, alle hoeken,
Naauwkeurig, tot myn wit en oogtnerk te doorzoeken:
Miflchien gebeurt het, dat hier d'een of d'and're geeft
Des Hemels waart , voor leed van "t zalig paar bevreeft,
Gezetenby een bron, die hier langs heen komt ftroomen ,'
Of indefbhaduwe dier hemelhooge boomen,
Waai" uit ik vorfche en hoor' wat tot ons oogmerk voegt.
O welgelukkig paar! leeft vrolyk en vernoegt:
Wil tot ik wederkeere uw vreugd vol op genieten:
Het kort vermaak word haaft gevolgt door zielsverdrieteh."
Zo fprak d'aardsvyand, mi door beter hoop gevleit,
En wend zich fchielyk om a met looze omzichtigheid ,
Heen zwervende,over berg, door bofch, langs veld en daalen.
Intuflcheh zag de z.on zich in haar loop bepaalen ,
En naderde de kim vaft langzaam. met haar gloed ,
Daar aarde en zee •zich door den Hemel zien ontmoet.
Hyfchoot, inrechtenlyn, haare avondglanffen tegen
De Poort, aan de oofterzy de in Jt Paradys gelegen:
Een rots, uitwitalbaftgeklonken , hemelhoog
Verheven in de lucht, vatx verre met het oog .,
Te zien \ langseene trap te nad'ren van beneden ;
De reft een ruwe klip » ma*r in hoedanigheden
I 3                             Zecr
-ocr page 156-
ttfk              HET PARADYS
Zeerfchoonj dieoverhing, gelykhyopwaardskloittj
En niet beklimbaar was voor menfch noch geeftendom. ; s i I
Aardsengel Gabriel, hoofd vande wagtderfchaaren
DesHemels, zatin'thertvandeezerotspilaaren, v.
Op zyhen avondwagt geplaatit: random hem ftond
Dejeugt des Hemelryks, die zich onledig vond
Met heldentydyerdryf, nu onverzien van fchilden
En helm en fpeeren, daar de Hel zyn kracht opfpilde,
Uit goud en diamanc geklonken, aan hun zy
Gehangen. Uriel, d'Aardsengel, kwam 'er by,
Des avonds, op een ftraal der zonne neergekomen,
Alseengevallenftar(i), nietinzynvaarttetoomenj
Denfwartennachtdoorboortin'therfftzaifoen, wanneer . 5
De lucht met vuur'ge damp vervult door h woefte weer 5
Op't waalen van de naald, den zeeman toont wat ftreeken
Hy beft moet houden, om den ftormbui, nu ontfteeken 5
Teontvluchten. UrielfprakGabrieldustoe: i
Getrouwe Gabriel, in h Almagts dienft nooit moe,
'tVielu, door'thoogbefluittebeurt, omhiertewaaken,'
Op dat deez' zaal'ge plaats geen onheil koom genaaken.
Deez' dag, op't middag uur, kwam in myn kring een geeft,
Doorkrachtigeiever, zo \ my toefcheen, ganfchbedeeft,
Om all' de werken van Gods eeuwig alvermogen,
Inzonderheid den menfch, Godsbeeld, metiev'rigeoogen
Te aanfchouwen. 'k Nam zyn weg,hoe fpoedig hy ook vloog>
Zorgvuldig waar, en bield, door't zwerk, hem lang iri 't oog >
Maar op den hoogen berg, die noordwaarts legt in Eden,
Op zyne vleugelen, nu end'lyk neergegleden,
Merkte ik, dat zyn gezicht geen zweemzel had naa 't fchoon,'
Dat op het wezen van een Engel ftaat ten toon 5
Maar t'eenemaal ontftelt door vuile en fnoode tochten,
Die nimmer geeften van een zuiv'ren ftand bevochten ,
Ik
(i) Als een gevallen ftar.] Minerva komttnetdezelfde fnel-
heid van Olympus top, gelyk eenfler
, die Jupiter zend tot een
hvoaadt voorteken aan de vlooten
, midden de zee, of aan de
landlegers, die zich losmaahende van bet hooge gewelfzel des
bemels , valt .in het midden van de lucht
, en naar een onaf~
tneetelyke ruimte dtorloopen te hebben, zicb vcrdeelt in duiztnd
duiztnden glinfterende vmren of Ikbtett.
-ocr page 157-
m......m
V E R L O O R E N\           133
Ik had hemlangin'toog, maar endelyk verloor
Ik, door een fchaduw, zyngezicht, en mifte't fpoor.
Ik vrees dat iemand van't gebannen rot, gekroopen
tJit 's afgronds diep, op nieuw, door kryg, ons wil beloopen 3
En vuile aanflagen fmeed; zie datg' hem ergens vind.
Waar op in antwoord dus die held zyn tong ontbind.
Uriel't is niet vremt, dat uw gezicht kan daalen,
Door ^t midden van den kring der zonne, en haare ftraalen,
(Die uwe ftandplaats zy n) en wyd en verre zien.
't Is wonder dat WW oog dien Engel kon ontvlien.
Deez'poort, die wy alom met 2,0 veel vly t bewaaken j
Isdoorgeengeeften, dandiehemelszyn, tenaaken.
Maar 'k zag geen fchepzel fints den middag daar van daan.
Dochzoeengeeft, ofwathetzynmag, durftbeftaan,
Deez' grens der aard' met zulk een oogwit te overfpringen;
Gyweet, 'tiszwaareengeeft(onftoflyk)tebedwingen,
Dooreenenilnitboom: Maarindienhy, diengemelt,
Loert in den omtrek van deez' dreeven, en dit velt,
Ikzal, hoezeerhyzichvermomm',zulksnoch'ervindenj
Eer 't licht der zonne doet de duifternis verzwinden.
Ditnamdekrygsheldaan: Uriel, aangeipoord
Door zyn verplichting aan de Godheid, keert zich voort
Weer iev'rig naa zyn poft, die d'Almacht hem wou wyzen,
Op de eige held're ftraal, wiens punt nu fterk aan't ryzen ,
Hemneerwaardsvoerdenaadezon, dieflaauwerftraalt,
Beneen de Azores (1) reeds in't weften neergedaalt.
Die eerfte kring had, door een vaard, nietuittefpreeken.
Den dag aldaar volend, nu in zyn plaats geweken,
Of deeze waereld, min beweegbaar als de lucht,
Had hem naa't ooften heen^ door een veel korter vlucht >
Aldaar gelaaten, daar ze aan's Hemels mime zaalen,
Door wederftuiting van haar goude en purp're ftraalen,
Al 's Hemels wolken, die aan't blaauwe lucht-tapeet,
Zyn wefterthroon met pracht omringden, fierlyk kleed.
Nu daalde d'avond neer van's Hemels ftarreboogen,
En't graauwe fohemerlicht, zeer fchichtig aangetoogen,
I 3                                 Had
(l) De Azores.] Anders gezegt de weflerlyke Eihnden. Zy
zyn ontrent
40 graden noorderbreette in de Atltmtifche zee.
-ocr page 158-
i3+               HET PARADY5
Had met het donker floers der vaale duifterheid ,
Het eene halve rond des aardryks overfpreid:
't Was alles ftil en ftom: De vog'len en de dieren,
Gewoon in lucht, in woud en bofch en veld te zwieren,
Genoten zoete ruft, gedoken in hun neft:
Denachtegaal, die, inhaarwakkerheid, dereft
Der vog'len overwon, trotfeerde 't konftrykfte orgel,
En zong van liefde en vreugd, met haar volmaakte gorgel.
Wat was die ftilte zoet! nu fchitterde aan den boog
Des blaauwen Hemels 5 zo vermaak'lyk aan het oog 3
Een talleloos getal van levende Saffieren: •
De Hesperus, die't heir der ftarren komt beftieren
En leyd ten rey, blonk fchoonft' , tot dat de bleeke maan
Metdonkremajefteit, alskoningin, debaan
Des Hemels innetreed, en aan z,yn ftarren tranffen
Vertoond, haar wonderbare en weergalooze glanffen ,
En over alles, wat haar fnel gezicht bekeek,
Haar zilv're mantel, met een wondre fnel heid, ftreek.
Toen fprak vorft Adam dus zyn lieve zielsvriendinne3
Genaryke Eva aan: Myn fchoone gemaalinne,
Hetuurdesvaalennachts, en alles, hieromfrent ~
Geweken tot de ruft, maakt ons den tyd bekent
V^n ruften: D'Almacht heeft den held'ren dag gefchapen
Tot de arbeid, en den nacht, op dat de menfch zou flaapen >
Weerademhaalen3 en zichfterken door de ruft:
De daauw des loggen ilaaps venvekt in ons de luft,
Om rieergelegen in een dal, bez,aait met roozen
En lentebloemen, all' onze arbeid te verpoozen.
Daar d'and're fchepz'len, die d'Almachtige Opperheer
Gevormd heeft, al den dag om^wervend' heen en weer,
Niet werken, en aldus de zoete ruft ontbeeren,
Heeft God gewilt, dat wy ons dag'lyks zouden keeren
Totd'arbeld, metdengeeft, of'tUchaam, daar zyn oog
Ons trouw befpiegelt en bewaakt van's Hemels boog.
Eerdandemorgenftond, verryft, uitdeoofterkimmen,
En vaagt van't aardryk af de fchaduwen en fchimmen ,
Is'tonzeplicht, vriendin, teryzen, omvoortaan,
Met nieuwen iever, weer de hand aan't werk te flaan ,
Aan ginfche boomen, aan die fchaduwryke dreeven,
Tot we ons op't middaguur.in 't wandelperk begeeven,
-ocr page 159-
4wnuii.il jimi                    —               ^fP«|!l*P"                                                  ^BBPiippw!"PP
VERLOOREN:             13*
Met takken overgroeid, die bottend' fchielyk u it
Ons nooden (op dat men hun groei zo weeldrig flu it)
Omhentefnoeyen- Slaa, fchooneEva, eensuwe oogen 1
Op deeze bloemen 5 met den avond-daauw betoogen,
pie gomme uitzweeten, 7,0 bekoorlyk aan 't gezicht;
'tEifchtreddering. 't Gemak maakt onze tredenlicht.
Denacht, datwflnatuur, gebiedons, omteruften.
SchooneEva, antwoordde, aandenftookerhaarerlufteri,
Daaropaldus: Mynvoogdenmaaker, dien'kbemin:
Al 't geen ge my gebied dat volge ik, bly van zin:
ZoluidGodslaft: Godswetisall'uwwelbehaagen 0
Engy? gyzytmynwet; hierkennisvantedraageri
Is de eelfte weetenfchap, die Eva's zinrien ftreelt;
Ja, ditisalmyneer, enroem? vermaak en weeld.
Met u verkeerende vergeet ik alle tyden;
De jaarfaizoenen, dieverand'ren3 heeneglyden
En wederkeeren, zyn my even aangenaatia :
Het lokt me en alles is tot myn vermaak belcwaam.
3t Is zoet om d'adem van den morgenftond re fmaaken j
tlszoet, alswyhemzienuitdcOofterkim genaaken.
En hooren 't vroeg gezang der vog'len door t geboomt ;
Woe ftreelt ons, als de zon met goud de kirnmen zoomt,
En zy haar oofterglans en alverkwikb're ftraalen,
Op dit gezegend land, ditParadys, laatdaalen,
En bloezems, bloem, en boom en blad'ren , kruid en vrucht
Verkwikt, met paerlendauw gezegend uitdelucht j
Welriekende is de grond na eenen malfcherx regen i
Den ftillen avondftond te ontmoeten is een 7.egen j
Zoet is de ftille nacht; zoet is de zilvre maan ,
En deez'juweelen, die aan't blaauwe uitipanzel ftaan
Tepronken, in een trans van vafte, en lofle vieren
En lichten, die't alom met zulk een luifter fieren:
Maar center de adem van een friffchen morgenftond,
Wanneer hy ryft, en ftrooit ons paerlen in den mond
Noch 't vroeg getuureluur der vog'len op de boomen ■
Noch 00k de zon, wen zy de kimmen komt bezoomen
Met gloeyend goud, en fpreid van's hemels heldreti trans ,
Op dit gezegend land, haar alverkwikb'ren glans,
En bloezems, bloem en boom en kruid en vrucht eri b laden
Verkwikt, met paerlendauw zo ryklyk overlaaden^
1 +                             Noch
-ocr page 160-
I3<J               HETPARADYS
Noch reuk naa regenvlaag, 7,0 duur door ons geacht y
Noch lieflyke avondftond; noch eenen ftillen nacht;
Noch by het licht der maane, of by de flonkerfteenen,
Derftarren, die'tazuurgewelfhunluifterleenen,
Te wand'len door den hof, is zonder u niet zoet.
Maar leg uw bruid eens uit, waarom zy hunnen gloed
Doen fchy nen by den nacht: voor wien zy zyn gefchapen,
Daar alle fchepz'len in den nacht geduurig flaapen:
Ditdunktmy wonder vreemd. Waar opdermenichenftam,
Onze eerfte vader diis met vriend'lykheid hernam,
Volmaakte trouwgenoote uit God en my gebooren!
Uw zucht tot weetenfchap kan uw gemaalbekooren:
Deez' heldre lighten doen hun loop lang's fwaerelds rpnd,
Van d'ooftermorgen tot den wefteravondftond,
En voorts van land tot land, fchoondaar geen menfchenlee-
ven;
En leenen mild hun licht, door de Almagt hen gegeeven,
Door't op en ondergaan; op dat de fwarte nacht
Door donkerheid (die eer al 't aardryk had in magt \
Zyn oiideheerfchappy niet wederomherftelle,
         ,
En't leeven der natuur, en al haar' zaaden velle;
't Geen dit zagtftorend vuur niet flechts verlicht en ftreelt,
Maar door een hette van invloeyingen, verdeelt
In veelerhande foort, die op verfcheyden wyzen
N-utyoeyen, ftooven, nuverwarmen, yoeden, fpyzen,
Of ftortende hunn' kracht op al het groeibaare uit,
5t Geen tot des menfchen nut de vruchtbaare aard' befluit,
Dat maakt bekwaatii, om't licht der guide zon teontfangen,
En voile rypheid, opbeperktentyd, teerlangen,.
Deez' hejd're lichten dan, geplaatii aan 's hemels boog,
Schoon, inhetdiepftdesnagts, onzichtbaar voor ons oog,
Die fchynen niet vergeefs. Denk niet , of fchoon 't deeze
aar/ie
Ontbrakaan menfchen, datdehemel, naazynwaarde,
Gebrek zouhebben aan befchouwers, God aan lof:
Hy zojid een end'loos tal van Geeften uit zyn hof,
Die ongezien al d'aard' doorwandelen, 't zy we waken
Of flaapen; die geftaag zich in Gods lof vermaaken,
En all' de wond'ren van zyn werken, dag en nacht
Beichouwen, zettende zyn glorie in haar kracht.
-ocr page 161-
V E R L O O R E N.           $37
Wy hoorden uit een bofch, vol boomen, ryk van blad'ren ,
0f van een berg, zeer vaak de zoete weergalm nad'ren,
Eens Goddelyken ftems, die antwoord' keer op keer,
AH' ingefpannen tot den lof van d'Opperheer.
Wen xy, by troepen, 's nachts op fchildwacht ftaan, en pafleU}
Dat hen geen vy and kome op ;t onverwachtft verraffen,
Of vlytig ronde doen, dan nlakenie een geluit
Op Hemels fpeeltuig, dat de galm naa boven ftuit,
Vermengt met z,arjg en met eenparigheid van toonen,
Om Scheppers heerlykheid, m£t lof en eer te kroonen,
En deelen aus verheugt, de Waakeo van den nacht;
Geluit, datonzeziel, alhoorende, verkracht!
Hiereindigde Adam enzyn' Evahaare reden.
Zy gingen hand aan hand, al wandelende treden,
Naahun gezegend' en vermaak'lykluftprieel.
De grooten Planter van dit heerlykfte deel
Desaardryks, had, toenhy'tgefchap'nehadgebooren,
Deez'plaats, tot'smenfchendienft en zyn vermaak verko-
ren:
't Verwulft van dit vertrek, oft hoogverhe ven dak,
Was, doorhetfchoongewafchvanmirteenlauwertak,
Gevlochten dicht in een: wat hooger groeide bladen^
Welriekende vangeur, methemelsdauwbelaaden:
Aan ieder zyde ftond een beereklaauw: men z,ag
Daarheefters, 2,oet vangeur, enallerhandeflag"
Van bloemen, die den neus haar geuren mededeelen,
En, door haar kleuren, oogeiTzinnenliefiykftreelen:
De Hfch, die al't gebloemtc in kleuren ver verdooft,
De roos en de jasmyn, verhieven 't bloemryk hoofd
Omhoog door een, toteenMozaiichwerk : Hunvoeten,
Waar 2.y die zetten, op den vruchtb'ren grand, ontmoeten
Violenenfaffraan, enhiacinteu, ryk
Met kleuren gehorduurt; ■ De befte konft'naar wyk,
En leg voor cut taf reel, zyn konftpcnfeelen neder,
Waar voor eerbiedig zwicht der dicht'ren Fenixveder.'
Hierkwamgeendier, geen mier, geen rups, geen worm,
geenfpin,
Geen fchad'ly k ongediert' ,* geen ander fchepzel in:
Zo groot was hun ontzag voor menfehen: nu gelegen
In. beter luftprieel, befchaduwt door Gods zegen,
I 5                              Veel
-ocr page 162-
138                HET PARADYS
Veelvryenheiliger, alsdaar, waarinvoorheen,
Gelyk de fabelgeeft der dicht'ren wift te fmeen,
Pan of Silvanus (i) ooit door flaap de ruft genoten ,
En daar of Faunas (2) of de Nimfen onverdroten,             
Hun tyd verfleten. Hier in dit volmaakt prieel,
Ditafgefchutvertrek, zofchoon, zdfraai, 7.0eel,
Stelde Eva, door de trouw aan Adam pas verbonden,
Haar bruidsbed toe, en fiert de blyde bruilofsfponden
Metbloemen, tuiltjesenwelriekendkruid: terwyl
De Hemelkooren 't liedt der bruiloft, met een ftyl
En toon, dengeeftenvandeGodheideigen, Zongen:
Zykweelden, juichendevanblyfchap, methuntongen,
Wat dag de huw'lyksboo, haar de eerfte reize hragt,
By d'eerften vader van het menfchely k geflacht,
In naakte fchoonheid, die Pandora kon (3) verdooven
(Die, 20 de dichteren ons willen doen gelooven,
Met al de giften van de Gbden, was beftraalt)
Doch te gelyk helaas! in laagte neergedaalt,
Wanneer haar Hermes (4) bragt by Jafets Zoon (5), dien
dwaazen,
Daar't Menfchtiom, door haar fchoon, dat ieder kon verbaa-
zen.
Be-
(1)  Silvanus] wasdeGodt der EoJJchen. Zie bet ifleLand-
gedicbt van Vtrgilius.
(2)  Faunus] was een zoon van Picus. Hy wierd vergood,
cm dat hy de Akkerbouw den menfcb hadgehert.
(3)  Pandora] volgens de dichters over Vulcams. Pallasgaf
bear de wysbeid ■, Venus de fchoonheid, Apolla deflent ,en Mer-
curius de welfpreekenbeid, en daar uit kreegzyhaar naam. Ju-
piter
, gehelgt, om dat Prometheus bet vuur uit den Hemel had
geflolen, zond baar met een doos
, die alle kwaalen in zich be-
Jloot, tan Epimetheus, dewelke, terwyl zy die opende, de kwaa-
len op het aardryk ftortede ; de hoop alleen bleefer in gcflooten.
(4)  Hermes] of Mercurius.' Hy wierd aldus genaamt van
't Grieks woord, 't wclk
vertolken betekent. Hy was de af-
gezant der Goden, en de voorfiander
, of befchcrmer der Koop-
lutdcn, Dieven, Strttikrovers , Worftelaars enz.
(5)  Jafeths zoon.] Epimetheus, broeder van Hefperus, At-
las en Prometheus
, dewelke Japbet bad by de Nimpht Azia.
-ocr page 163-
VERLOOREN.           139
Bctovertwierd, omwraakteneemen, door'tbeftuur
DerGoon, van Prometheus, die door zyn lift hetvuur
Van Jupiter, het hoofd der G oden, had genomen.
Dus in hun fchaduwryk vertrek in't end gekomen,
Staan ze op hun voeten, en zy baden met een zucht
Vanwaaregodsvrucht, deugt en liefde, piichtentucht^
Dien G odt, die hemel, maan, het ftarren heir, deeze aarde >
End'alverkwikb'rezon, debronderlicriten, baarde,
Dus aart: Gy Schepper en bootzeerder van't heelal,
Gy fchiept den nacht, gelyk den dag (1), ons te gevalT ,
Dienwy, in'twerkdooruonsopgelegt, inzegen
Verloopen zien, met hulp en liefde elkaar genegen,
Metliefde, diedekrodnvan'theilis, door uw hand
Zo mildt ons toegefchikt j in dit gezegent land,
Maar vee| te ruim voor ons: 't Ontbreekt, o milde vader!
Aan deelgenooten, diedeez'overvloed, tegader
Metonsgenieten, die, indienhaarzulksontftaatj
Vertreden, ongeplukt en ganfch verloren gaat:
Maar gy beloOfde aan ons, dat uit ons voort zou komen,
Een overgroot geflacht, 't geen de aard' zoude overftroome*.
En ganfch vervullen, en uw goetheid en genaa,
Met ons zou looven en verbreiden vroeg en fpa,
*t Zy dat wy waaken > of als nu naa 't llaapen poogen.
Dus fprakenze eensgezint, ten Hemel opgetoogen >
En namen in't gebed geen plechtigheden waar,
Als zuiv're aanbidding, die Godt meer als kerkgebaar
Behaagt, en gingen hand aan hand vervrolykt treeden,
In't diepft' van hun vertrek, vcl aardfche zaligheden,
Door geen gewaad belet, van ons gedraagen tot
Een laft, naa't fchenden van Gods wet en hoog gebod}
En by elkand'ren dicht en zyde aan zyd' gelegen,
Keerde Adam, heilig tot zyn fchbone bi aid genegen ,
Nietom, nochweigerdeaanzynEvanictdeplicht
Van zuiv're liefde en min, met overdwars gezicht;
Wat dweepers, in hun waan te jammerlykbedrogen,
Hier van onnoozelheid en puurheid talmen mogen,
Ver-
(1) Gy fchiept den nacht gelyk den dag.] Tie Pfalm
LXX1V.
i(5.
                                                                 v
■>
-ocr page 164-
J4«>                HETPARADYS
Verwerpendeonbedacht, alsonrein, 'tgeenGodzelf,
Als rein verklaard heeft (I), uit zy n hemel hoog gewelf»
Aanzommigengelaft, aan alien vrygegeeven.
Hy eifcht vermeerdering; wie durft 'er tegen ftreeven ?
De vyand flechts van God en menfchen, die verwoed
Den menfch verdelgen wil en treeden met de voet.
W.elZaligtrouwverbond, verborgenwet, gegeeven
Door'sleevensOpperheer, eninelkshertgefchreven, •
Waare oorfprong van't gellacht der menfchen, en alleen
Heteenigeigendom, vanal'datwasgemeen
In't Zalig Paradys! Gy hebt de luft uit mannen
En vrouwen, tot den vloek van't overfpel gebannen,
Om flechts in zwang te gaan by't vee, van t redens licht
Ontbloot: uitu, dieopderedezytgefticht,
Die rein, rechtvaerdig is ja godly k, zyndenaamen
VanVader, Moeder, ZoonenBroedernaa'tbetaamen,
Gefproten, en der plicht, die die betrekking van
Denandreneifcbt: hetzy, oheiligtrouwfeeft] dan
Zeer verr' van my, dat ik u zonde of fchande noemen,
Of als onred'lyk en onheilig zou verdoemen:
O guide bron, ja zee van duurzaam huisvermaak!
Datu'tafgodifchRome, uitbygeloove, wraak'
Eh yloeke, uw leger noeme ik kuifch en zonder vlekken:
Zois't: zowas't: uwheilkoneerdeAardsvad'rentrekken
Enlaat'reHeiligen, wanneerzy, door den Echt,
Zichzagen, aaneenvrouw, godvruchtigvaftgehegt:
Hier fchjet de liefde haar vergulde pylen (2) binnen
Ons hert: hier blaakt haar toorts, die vlamt, verhefde zinnen:
Hier zweefdze vrank en vry op purpre wieken: hier
Regeertze en blakert ons met haar alftovend vier.
Niet in't gekocht gelonk van liefde en vreugdeloozen
En dertlehoeren, door de welluftuitgekoozen
Wier min, men ^ zonder min, flechts by geval geniet:
Noch in de min, die men ten Hoof bedry ven ziet,
Ver-
(1) Als rein verklaart heeft.] Hehr.XIlI.^.
(1) Vergulde pylen.] De dicburs eigenden Cupido ttveefeor-
tett van fcbichten toe
, de eene van gout, die de liefde inhoezem-
de, eiide andere van loot, die ze afkeerde.
-ocr page 165-
VERLOOREN.           i+i
Vermengd met zang en dans en yd'le mommeryen i
Een heillloos oeffenfehool van enk'lezotternyen:
Noch in een mid'nagtsbaal of treurige avondzang,
Die een verliefden dwaas, met traanen op de wang ^
En trillende van kouw, zingt voor zyn trotfe fchoone p
Op dat zy zich voortaan medogener betoone,
Daar 't beter was dat hy haar fchuwde om zyne mft.
Deez' Iaagen arm in arm geftrikt, in flaap gezuft,
Door't aangenaam muzyk van fchelle nagtegaalen j
Daar't bloerhryklegerperk, door niemant af te maaleriJ
Op't naakte lyfeen vlaag van roozen ftrooide (i), door
Den morgenftond op nieuw geboet in't liefdekoor.
Slaapt welgelukkig paar j uw neil is onwaardeerlyk,
Werd nook uw hert noch zin naa beter ftaat begeerlyk:
Trachtnaageenkennismeer, als die, diegybezit.
De nacht had nu de helft van zynen weg, van dit
Grootondermaansgewelf, omhoog, reeds afgeredenj
En't Cherubynendom, uit hannen Hof getreden ,
Van zuivre Elpenbeen op't konftigfte gewragt,
Stond naa gewoonte in't blinkend harnas op de wacht i
Als Gabriel zich dus liet tot zyn makker hooren:
Uziel, nevensmy, door'shemelswilverkooren,
Omhierterwagtteftaan; datzondermarren, voorti
De helft van onze troep naa't zuiden, en naa't noord
De andere helft vertrekke, om hunne plicht te boeten ;
Dan zullen wy in't weft elkand'ren weer ontmoeten.
Zyfnelden, vluggervoortalsvlammen, metgeweer
Wei ryk gewapend, < half met fchild en half met fpeer:
Toen liet hy nit den hoop naaft hem, twee Geeften roepen i
Die hy deez' laft gaf, als het hoofd van hunne troepen:
Welaan, IthurielenZefon, hierisftof
Totgloriej maaktuop, en rent, doordeezenHof,
Metfnellewieken; wil, dooropeendichtehoeken, -
Of eenig vyand zich hier hebb' verftoken, zoeken:
Voor all befpie't vertrek van't fchoone en lieve paar,1
Dat nu miffchien in flaap, geen vrees heeft voor gevaar;
Want
(i) Een vlaag van roozen ftrooide] in 't iqde Boek vandt
lliait heeft Homeras
.- „ De aarde h«gt bp htt oogtnblik flat
i, Jupiter, Juno omklsde, bloimnvowt.
-ocr page 166-
*4»                HETPARADYS
Want'savonds, toendezonzynhoofd met guide ftraalen,
Nu t'einde van zyn reys , in't weft moeft onderhaalen,
Deed iemand my bericht dat eene helfche geeft
SVie zqu 't vermoeden, en wie was 'er voor bevreeft ?)
et helfche diepontfnapt, naa herwaards kwam gevlogen j
Gewis om kwaad te doen; want dat is al zyn poogen;
Zie dat gy hem betrapt, en gryp en breng hem hier.
Dusfprakhy, aangeaaandoarhemelaardigvier>
Enging, alshoofdman, voor zyn helderegeledeni
Waar by de glanflen van de maan maar duifterheden
Offchemerhchtenzyn. Dat paar nam zynen tret
Naa'tluftprieel, omhemtevinden, dienzymet
Veel iever zochten. Hy wierd ftraks door hen beloopen,
Daar zy hem zagen als een pad in een gekroopen,
Gelegen dicht aan 't oor van Eva, om met lift ,.. K'fi
(Vervloekte pooging,, door de wraakzucht aangehift!)
Het werriktuig van haare inbeelding te overwinnen ,
En dus gezichten ert beguichelisg van zinnen,
En yd'le droomen te verwekken naa zyn wil, „>« i \''
Of, omdoorzwadder, in'tverftandgeblaazen, ftil.
Zynfmettewerpen, ophaargeeften, voortgekomert
Uit zuiver bloed,. gelyk de dampen, uit de ftroomen
Verryzen; enomvoortstehelpenaandengang,
            .
Raadflagan, ganfch yerward, gedachten, naar en bangs
Van vergenoeging wars , oogmerken ras vervloogen,
En fnoo begeertens, loos gegrondveft opde logen,
Wifle oorzaak van bederf, alle opgeblazen door
Begrippen, die het hertafleiden van het {poor !
Der reae, en hovaardy in's menfchen zinnen drukken.
Uthuriel, die hem, gefchikt tot helfche ftukken, ,
Op zulk een werk betrapt', raakte even met zyn fpeer
Hem aan: Het vuil bedrog kan 't Goddelyk geweer
Niet dulden wen't hem raakt: Dus plotzeling befprongen>
Springt Satan ylinks op, door't Godlyk ftaal gedwongen:
Gelyk een vonk valt in een berg van buskruit neer,
Nuomtetonnenklaar, om'toorlogstuighuis, eer. ;.
Den kryg, die men verwagt, onsovervalt, daar mede
Tevullen: 'tkruitgeraaktdoorvlam, vliegtvanzynftede.
En zet de ganfche lucht in lichterlaagen brand:
ZovlugfprongSatanopinzyneneigenftand
                   I ,
-ocr page 167-
ve.rlooren: 1+3
Enweezen: 'tEng'lenpaar, inhungemoedverflagen,
Toen zy dien Koning der verfchrikkinge dus zagen,
Trad half verbaaft te rugg', maar van die fchrik terftond
Bedaart, ontfloot aldus een van hen beid' zyn mond:
Wie zyt gy toch van't rot, dat eertyds dol en dronken,
Van hovaardy, door Godt in d'afgrond wierd geklbnken J
Dien uyt uw boeye ontfcapt, in and'ren fchyn vervormt >
Hier waard ? Wie is't die gy als vyand hier beftormt ?
Waarom houd gy de wacht by't paar, nu pas aan 't flaapen ?
Vervloekte Lucifer, door gruwelen wanfchapen,
Zey fpotsgewys: wat 's ditT kent gy my niet ? voorheen
Hebtgymewelgekent, inluifter, ongemeen
Verheerlykt boven u, wanneer ik was gezeten
Terplaats, waar aan geu niet tedenken, dorftvermeetcnj
Dat gy my nu niet kent, toontzonneklaar, datgy
Zelf onbekent zyt, envanachtingnochwaardy
Byuwebende; ofkentgymy, waar toe tevraageni
Wie dat ik ben j enmetuwaampraakmyteplaagen,
Die ydel in't begin, ook dwaas zal zyn in't flot ?
Dien Engel Zefon dus toeduwde, fpot bm fpot:
Denkniet, verwatengeeft, geblikzemt door Gods toorenj
Dat uw gedaante van zyn glans niet heeft verloren,
Toen gy oprecht en rein verkeerde in's Hemels troon j
Want all' die heerlykheid, die in u ftond ten toon,
Zo lang gy heilig, goed en rein waart, is vervlogen:
Nuzweemtgynaauwzonde, en, door Gods alvermogen»
Dat u kon dond'ren in een grondelooze kuyl,
Naa uw verdoemenis, mismaakt en naar en vuil:
Maar gy zult fiuks aan hem, die ons hier heen wou zenden,
Op dat geen onverlaat deez' fchoone plaats koom fchenden,
Noch'tpaarbelaagen, dat hier ruft, door ons bewaakt,
Ontvouwen, van wat drift uw booze boezem blaakt,
Enwatuwoogmerkis: nuwakker; laatuhooren.
ZofprakdeCherub: zynbeftraffing, zondertooren,
In een volfchoone jeugt, zo ernftig voortgebragt,
Gaf aan zyn hemeltaal een onweerftaanb're kragt
En luifter. Satan ftond befchaamt en opgetogen,
En voeld' dat goedheid is ontzagg'lyk van vermogen i
En zag de aanvalligheid van reine deugt, zo fchoon
In eigene gedaante en majefteitten toon;
Hi
-ocr page 168-
*4+                HET ?ARADYS
Hy zag *t, en zyn verlies beftormd' op nieuw zyn herte,
En de ongelykheid, hem zo fchroom'lyk, baard' hem fmerte:
Nochfcheenhyonverzaagt : Is't(zeidhy)numynbeurt
Te twiften ? 'k heb dien twift voor lang al goed gekeurt,
Maar met den beften beft, en met den render zelve,
Niet met zyn bode, op dat geen oneer my bedelve,
Of t'evens met hun beiae: op dat ik rheeraer roem
Verwerve of minder fcha., zo 't ndodlot my verdoem'.
Uw vrees (zey Zefon) zal oris vobr dien proef wel hoeden j
Omklaar, infpytvanalleuwhelsenheiUooswoeden,
Te toonen, dat de zwakfte en kleenfte uit onzen hoop,
U, en uw ganfche rot kan dry ven op de loop,
Uw rot > dat godloos is, en daarom zonder kraehten.
De vyand, brullende van toorn in zyn gedachteri,
Gafdaar geen antwoord op: maar als een moedig paard,
Geteugeld en getemd, doch trots en fier van aard,
Zich omkeerd, knagende het bitftuk met zyn tanden ,1
Zo vond hy ongeraan te ftribb'len, of met fchanden,
Tevluchten: Hy bond zich, fchoon onverzet van zin >
Voor'tGoddelykontzag, uit lout're ftaatkunde in.
Nu liep de nacht naa 't deel der aarde in' t weft gelegeri >
Toen bei de Ronden juift den and'ren kwameri tegen,
Wel dicht in een gefchaard, tot nieuw bevel gereed,
Aan wien hun leidsman op deer.' wyz' zyn aanfpraak deed,
Geplaatftaan 't hoofd der bende en's hemels legerfchaaren:
Spitsbroed'ren, die deez' oord moet nevens my bewaaren,
Voor's vyands woede en lift: Ik hoor een tret (i) die fiiel
Naa herwaards fpoeid ; my dunkt ik lie Uthuriel
En Zefon j enmetheneenderden, inwiensweezen
Een koninklyken zwier en trekken zyn te leezen,
Maar in zyn glans verwelkt en duifter bleek en bang:
HyfchynddeHelvorft, aanzyntrotfeenfierengang
En
(i) Ik hoor een tret.] Op het xvederom komen van UlyJJus
tn Diomedes , was Neftor de eerfte die bet gerucbt hoorde,
yt xvelk zy naderende, maakte, en zich naa de vorfien wenden-
de, Jprak hy tot hen: Myne wienden
, ik voeet niet of ik my
tedrieg; maar het fchynt my toe
, dat een dof gerucht als een
tret van paarden my iti de ooren koomt. Zie de Made in btl
•tfende Boek.
-ocr page 169-
V I 'ft L O 6 R E N.           i+fc
fen bars gedrag, die licht niet zonder ftryd zal wyken;
Verlaat uW ftandplaats niet noch wil in moed (i) bezwyken;
Ik merk de uitdaging in zyn fel en fier gezicht.
Hyzweeg, hetpaarfchoottoe, endeedterftondbericht*
Wie hun gevangen was, en waar hy wierd gekregen 3
Wat hy verrichte, in Wat gedaant' hy was gelegert
Op de aarde en dicht aan 't oor van Adams getrialiri.
Vorft Gabriel beet hem met een verbolgen zin
Dus toe. Vervloekte geeft en hoofd van's afgronds fpooken J
Hoe komt gy uit de hefle, uw ftrafplaats, uitgebroken,
Enftoortoris'ihdehdienft, die'tvoorbeeld, datgygaaft
Van zonde, aan wien gy nu voor eeuwig zyt verflaaft,
Nook volgen zullen, maar met recht en met vehnoogen
Gewapendzyn, pmutevraagen, watuwpobgen
Geweeftis, 'twelkudreefnaadeez'gezegendeoord?
Naa 3t fchynd, op dat dit paar wieird in zyn flaap geftoord »
Wier woohingd'Almacht ftelde in dit volzalig Eden.
Maar trotze fatan floegzyn donkere oogenleden
Verachtlykop, enfprak: gy wierd omhooggeacht
Voor wys •-,'«. hiel u daar voor, maar door uwe onbedagt*
Enyd'fevraag, wordeikdoortwyfelinggedreveri.
Laat, di^zynfmertbemint, daar met gehoegenleeverj:
Die in de hel gedoemd, door's hetnels donderban,
Daar uit losbreekenen eenop'h&ig vindeh kan,'
Zou die zulk* niet beftaan? gyzelfs, 'kbendesvolkoomen
Verzekert J- zoud zulks doen, en zonder ramp te fchroomen ,
Stoutmoedig wagen, om naa and're plaats of lucht
Tetrekken, opaatgyaldaaruwfmertontvluchtV
Ofdaargyhoopenmoogt op minder pyn, of'tlyderi
Kunt wifrleri (Hit's myn wil en pooging) met verblyden j
Ik, die, Gritsdatikviel, aan'tkwaadebengewehtj
Geeve u geen verd're reen, die't goede alleen flechts kerit >"
En't kwaade nooit beproefde, en u durft onderwinden,
Orh', - trots de wil van hem, die ons zo vaft wou binden >
Tefmytenin'tgezicht: Laathyzynyz'repoort
Danvafterfluiten, zo'tzynoogmerkwas, onsvbort
IK Ueek.                               K                               In
(l) Noch wil in moed befwyken.] Dezendevoerhgbetfi
ieel overeenkomfl mi bet geene Deuter. XX. v,
2. en 3. werd
£*xtgt.
-ocr page 170-
itf                HET PARADYS
In dat vervloekte hoi voor eeuwig op te fluiten.
Dit is myn antwoord op uw vraag, die gy dorft iritten t
Het o verige is waar \ men vond my op die ftee,
Die zy u noemdcn: maar dat brengt geen nadeel mee»
Nocn dat ik door gewelt of lift hen wou belaagen.
Dusiprakhyfpottende. Vorft Gabriel > voluaagen,
Door zulk een taal ontroert, dreef hem met fchamp're lag ■>
Deez'fcherpewoordentoe, volluifterengezag:
O finertelyk verlies van een der Hemellingen,
Die met veeljuiftheid van het heerlykfte after dingen a
Dewysheid, mt^aakgeeft, envonnisftryken!ans
Sints Satan nederviel, wiens dwaasheid hem Gods ban
Verwekte, endienukeert, zynduifterholontweken,
Kwanswys in twyffel is, door felle woede ontfteeken,
Of men de zulken wel voor wys te houden heeft,
Die yragen, waarom hy zo ftout naa her waards ftreefd' >
Daar door de Godheid hem geen oorlof is gegeeven j
Te komen uit de Hel, waar in hy wierd gedreven,
Als'tdeelvanzyneftraf: Hetisdanwysheid, naar
Zynoordeel, omzynftraf en fmert, metveelgevaar>
Teontgaan. Wel blyf daar by vermet'le, tejtCjodstooren,
Dieu, door'tvlien uit uwverdoem'nis, isbefchooren,
Uwvluchtwelzevenwerfinhaalenzal, enfnel
Uw wysheid weer te rug docEtgeeff 'len naa de Hel,
Uwwysheid, nietbekwaam, omuzowystemaaken,
Dat g-eene fmert, mettoorn, dieendelooszalblaaken>
Gelykkanftaan. Maarzeg, watpordeu, omalleen
Te komen ? En waarom (dit komt my ongemeen
Te voren!) braken niet met u, alle uwe benden
Tenafgronduit? ofishun fmert, zyn hunne ellenden
Telicht, omdieteontvlien? ofzynzemeergehart
Als gy , in't dulden van een duldelooze fmert ?
O onverfchrokkenhoofd, nach nook in moed bezweken,
Die't eerft' de fmert, u fteeds befchoren, hebt ontweken!
Hebtgyuwrot, datgy verliet, de rede van
Uwvluchtweleensgemeld? voorzekerneenj want dan
Had nevens u, uw rot zich mee ter vlucht begeeven.
D'aardsvyand, in wiens oog men toorn en fpy t zag zweeven >
Gafdaar dit antwoord op: Ikbenhierr«et, omdat,
|k minder lpromp van pyn j ofruintelydenhadj,
8?s
-ocr page 171-
V E R L O O R fe N.          147
BefchimpendeEngel: neen. 't Is u noch niet vergeeten,
Toen ik u tegenftond, op't hoog gezag gebeten,
Wanneer de donder van zyn flagen en geweld,
Zichhaafte, oniu, doormybenaauwtin'toorlogsveltj
Tehelpen, enuwfpeer, diemynietkonvertzaagen,
Inzynezwakheid, tebefchermenvoormyn flagen.
Maaruwetaal, zo trots als eertyds uw beleid
Enkragt, bewyftgenoeguwonbedrevenheid:
                 ,
Gy weet de plicht niet van een hoofdmari, die (voor deezen
Door proefen flecht gevolg in krygskunde onderwezen)
Niet alles waagen moet op tochten, lang en zwaar,
Door hem ontworpen en vermengt met veel gevaar.
Dat is't, dat ik alleen voor afhebbe ondernomen,
Om'takeBgediepteontvluchten, hiertekomen}
En't oog te neemen van deez' nieuV gefchapene aard' i
Waar van't gerucht zich heeft by ons geopenbaard,
Op hoope j of ik hier kon een betere oord ontdekken,
Die't vluchtig Geeftendom ten woonplaats,kon verftrekken J
't Zy hier op d'aarde, of wel in-1 midden van de lucht;,
Schoon ik om dat verblyf, voor leed noch ramp beducht,
Noch eens e'en tocht met u en all' uw heir moeft waagen >
Slechts Haven, omuwHeer, dienaarzyhwelbehaagen,
Hierbovenzitgetroond, tedienen, fteedsgewoon,
Met laffe harmony van zang, zyn Hemeltroon
Te omringen, en van verr hem't wierook toe te zwaayeti»
En met aanbidding en toejuicbingen te paayen,
Nietommetdapperheidvoorzienj in tlegerperk,
Denvyand, orider'toogtetreeden; dat'suwwerkj
Dat's alles wat om hoog uw zinnen kan bekooren.
De ftrydbaare Engel liet dit antwoord daar op hooren •:..
Te zeggen j, en terftond herroepen, 't geen men fprak ,
Eerft, om zyn finert t'ontvlien, voor wys te gaan, en ftrak
Temelden, datmenalsverfpiederkoomt, zynzaaken,
Die geen goed Overften, maar logenfineeder maaken.
Endurft ge,j o Satan! dan noch zwetfen van uw trouw ?
O heil'ge naam van trouw, die 'k fteeds in waarde houw,
Zo fnood door Lucifer ontheiligt en gefchonden!.
Aan wien is toch uw trouw onfcheidbaar vaft gebonden ?
Slechts aan uw heilloos rot,. aan gruwelen verlooft:
Eerivyandlykgefpuis; Eenlichaamzulkeenhoofd « «>,r
K a                          Kecht
-ocr page 172-
14?               HET PARADYS
Recht waardig. Was't uw plicht, uw trOuw,uw oorlogkennis,
Om uw gezworen eed, (o weergalooze fchennis \)
Den Eeuwigleevende, 2,0 plechtiglyk gedaan,
Te breeken, en verWoed naa 't hoogft' gezag te ftaari ?
En gy, © veinzaard, eer door Godt zo begenadigt,
Die nu kwahsWyz' zo trouw de vryheid hier verdadigt,
Wie heeft den Oppervorft des Hemels meer gevleid,
Wie meer ontzien, wie meer met diepe eerbiedigheid,
Zyti hoog gezag erkent, gevierd en aangebeden
Als gy ? waarom ? om hem in eer en waardigheden
Te krenken, en (was't in uW fnagt) hem van «yn tfoon
Tebonzen, enuzelfstefierenmetzynkroon:
Maar flaa wel acht op't geen ik u noch toe zal laaten:
Vlie voort van waar gy kwaamt naa uw vervloekte ftaaten j
En 2,0 gy 3 naadeez'tyd, deftoutheidhebt, omweer
Te koomen in deez' grens, 2.0 klink ik u ter neer,
In't diepft' van't helfche diep, met ketens vaftgeklonken I
Daar'kuzofluitenzal, datgy, vanhoogmoeddronken5
Nooit fhorkerf zult, dat Godtde poort des afgronds met
Geen Hot voorzag, waar door u de uitgang wierd belet.
Dus dreigde Gabriel: maar, Satan, door Gods wetten.
Nog dreigementen van een Engel, om te zetten ,•
Sprak, blaakendevantoorn, veel feller als voorheen,'
Aldus: GyCherubyn, inordreenrangbeneen
AldeEng'len, fpreekzotrots, zobarsenzovermeten^'
Als 'k u gevangen ben, geklonken aan een keten,
Maar wagt een zwaarder ftrafeer die gebeur' vari my,
Envandeez'vuift, die u verbryz'len zal, fchoonHy,'
Die's Hemels Vorft is, en wiens magt niet is te teug'len,
Ryd, waar het hem behaagt, opuwgezwindevleug'len,'
En gy, verzeld met alle uw makkers, 't jok gewoon j
Zynwielen, pronkendedoorzegen, evenfehoon,'
Sleept langs den Hemelweg, met tintelende lichten
Van ftarren geplaveid, die voor Gods luifter zwichten.
Terwylde Helvorft fprak, draait all' het Eng'lendom,
Metongedult, datuithunneoogenfeheen, zichom,
Splift halvemaans gewyz' zyn benden, die zich kceren
En wenden om hem heen', met hun gevelde fpeeren,
Als dreigdenzc den vorft des afgronds met geweld,
Zozeerqntelbaaringetal, als wen een veld
Vol
-ocr page 173-
VERLOOREN.          ty
Volkoorenhalmen, ryptenoogft, devruchtbaareairerij 33
Naa 't dry ven van den wind ziet op en nederyaaren: > ; v i :i
Denyv'rePloegerftaatverzet, en vreeftmet grand it
Voor ryke fchooven, kaftedorffchen. Satan ftond, ' "im£
Aan de and're zy, verbaaft, verbyftert, opgetoogen3*
By een verzamende al zyn krachten en vermogen,
Uitdeyendeeninhoogteenbreette, wydenzyd, 'I (t)
Als Atlashoogenberg, ineenzeerkorten tyd, ■'.,'•.■
OfTenerifFe, van hunplaats niet tebewtegen:
Hy was in hoogte tot de wcjlken toe geftegen :
De vrees en fchrik zat op zyn hoofdpluimaadje, en in
Zyn vuift fcheen fehild en fpeer j hy was verwoed van zin j
Hier was van wederzyde een zwaare ftryd te duchten,
Die't heerlyk Paradys alleen niet zou doen zuchten,
Maar zelfs het ftargewelf des Hemels fchudden doen,
Of d'Elementen aan't rinkinken, en aan't woen,
't Heel-al door deezen kryg zou fcheuren doen en kraaken,
Had Godt niet, om een eind' van dit gefchil te maaken,
Zyn goude f chaalen aan het Hemeldak met haaft,
In't midden van Aftree en't Scorpioen geplaatft,
Nu beide noch te zien, waar in. hy, voor het fcheppen,
Gewogen heeft, al wat zich roert en niet kan reppen J
De hangende aarde met haar lucht in wederwicht;
Zo weegt d'Almachtigen al wat 'er is gefchicht,
En noch gefchieden zal, veldflagen, ftaaten, ryken:
In elke fchaal lei Hy gewicht, op dat zou blyken,
Of men, offcheidenzou, ofvechten: maar de fchaal,
De ftrydfchaalfnapte om hoog naa's Hemels ruime zaal.
Zo haaft als Gabriel dit zag, kwamby, ontfteeken
In heilige iever, dus zyn vyand toe te fpreeken:
Ik ken, o Satan! nuuwfterkte, engymynkracht,
Niet d'onze, maar aan ons verleent door de Oppermacht:
't Is dwaasheid dan, om fier te ftoffen en te boogen ,
Op onze dapperheid en wapens en vermogen,
Daar de uwe noch de my n' meer konnen doen, hoe zeer
We ons kwyten, als ons word verleent door's Hemels Heer:
Nu hebbe ik dubb'lekracht om u tct ftof te maalen:
Slaa maar uw oog om hoog, om daar' t bewys te haalen:
Leeft in dat tekcn van den Hemel flechts uw lot:
Daar woog Gods wysheid u, die met uw laagen fpot:
K J                                 Be-
-ocr page 174-
150               HET PARADYS
Befchouwhoelichtgyzytj hoezwak, ommytetreffen.
Hy zag om hoog, en hoe zyo fchaal zich op kwam heffen. (i)
Toen was't gedaan. Hy vlood al tandenknerffend' heen,
ftcrwyl de fchaduw van den nacht met hem verdween.
(i) Hy Tag enz.] Hefior nam de vlucbty want hy kende
it dwdelyke tuderdaalingi van de Weegfibaal van Jupiter, tie.
Homerut in htt i6de Eeek der Bade.
Brtde van bet vitrde Beek.
HET
-ocr page 175-
HETPARADYS
VERLOOREN.
Vyfde BoEK.
Inhoudt.
JTOrft Admns gemaalin, by de aankomft van den morgen
* Ontwaakende, verbaaltaan Adam boar en droom , .
Die baar en zyn gemoedbeftormt met angflen zorgen .•
Hy troofl baar, en verdryft uit boar en bem denfcbrbom :
Zypryzen, doorgezang, den oorfprorig van bun leeven.
Godt zendt, op dat deftam van t menfihelykgeflacbt,
Zicb zelfsgeen rede kon tot zyn verfchooning geeven
,
Zoby tot afvalroierd -, door Sat amlift, gebragt,
"Den Engel Rafael, om aan bem te vertoogeM
Zyn vry en ft and, enxviealsvyand, tukopmoord,
Op zyne vryheidloerd'. Hy daatt uit 's Hepw/s boogen
>
In't zalig Paradys; dien vader Adam voort
Ontdekt, enwe/kombiet • Zyeetendeeeljlevmcbten,
Door Eva's bandgeplukt: tervoyldoet Rafael
Zynboodfibap, en ontvout voorwien by b;b te ducbten,
Meld d'oorfprong van zyn val, en boe vorji Abdiel,
Die nooit zyn trouw verbrak, bem weerpoegde om te zetten
,
En boe de Hatanjpot met bem, en'.»Hemets vpetten.
DE daageraad in't ooft' met roozetreeri verreezen,
Schonk aan all'd'aarde een fchoon en aangenaamer wea-
zen,
                                                    ...
Met morgenpaarlendauw bezaayende haar grand;
ToenAdattt, naageWoonte, ontwaakte, en vrolyk ftond
- Half uit zyn uaapftede op; want zyne flaap gefproten
Uit lichtVerteerb're fpys, den voor'gen dag genoten,
Enzachtedampen, welkeonsftreeien, voortgebragt,
Wasluchtig, die'tgeruisderblad'ren, zoetvankracht,
V. Bock. K 4.
                           En
*,*\.         ■.;,,
-ocr page 176-
15*                HETPARADYS
En dat der beekjes, als Aurora met haar roozen,
De ganfche lucht alom, zp aangenaarn doet bloozen >
Of tmorgendeuntjevan'tgevogelt, datverjeugt> ,'
Op ieder takje fpringt en zingt, door nieuwe vreugt
Gedreven, lichtverdryft. Desflpndhyopgetoogen,
WenhyzynEvazag, mettoegeflotenoogen, I -
Met'ongevlochten hair, metwangen purperrood,
Gezwollen van den flaap die ze ongeruft genoot,
Hochruften, aanzynzyd'. Hyleundehalfgerezen,
Opzynehand, enbingmetzynaanvalligwezenj \
Enoogen, volvanliefdeenvriehdfchap, over haar,
Staroogende op het fchoon van't lieffte wederpaar,
Schoon dat geen weerga had, 't zy Eva fliep or waakte.
Hy ftak zyn hand haar toe, die flaauw haar hand genaakte,
Enmeteenftemj zbzachtalsleevenwekker, of.
Als Flora's adem, in een ryken bloemenhof,
Sprak hy dus binnens monds: ontwaak myn bruid, myn
fchoone,' ' ;-                   ,;, \
Waar in de luifter van de Godheid ftaat ten toone,
Die 'k laaft gevonden heb, Gods laafte en beft gefchenk;
Myn hertsvermaak 3 wiens liefde ik 5 zonder ftorten,
drenk,
Ontwaak, de morgenzon vertoont haar guide glanffen,
En't fris bedaauwde veld,. waar op de bloemen danfen >
En de aangenaamelucht foept pns met blyfchap toe,
Hetfchoonftegaatvoorby, laatonsbefpieg'len, hoe
( Terwyl de vogeltjes met orgelkeeltjes zingen)
Detedrefpruiten, uitdengrond,'aljuichendj fpringenj)
Hoe ons fitroenbos rielct j hoe'tbalzemdraagendrietj
Enonze mirre drupt, en vruchtbaare oly giet,
Met hoe veel verwen vroUW natuur, die nook verwildert,
De fchoonfte kleuren op de frifle bloemen fchildert,
En hoe de By daar uit de honig zuigt en trekt.
Zy, door die zoetetaal, ufthaaren flaap, gewekt,
Staroogende op't gezi9ht van Adam, dien ze teder .
Omhejsde, fprakaldus, halfbevendealseenveder.
6Gy, waarinalleehmynhertgenoegenvind,
Mynglorie, mynvolmaakte, enlieveboezemvrind:
Ik zie met veel vermaak uw heus en vriend'lyk wezen >.
Ook de ooftermorgenzon > nu vrolyk opgerezen:
• '' "••          ■ \ Want
-ocr page 177-
VERLOOREN.            }%%
Want 'k heb in deezen nacht (i); een nacht noch nook voor-
heen
Door my 2,0 doorgebracht; een nacht 7.0 ongemeen;
j00"lk droomde in deezen nacht; is't droom?. niet alste voo-
ren
Naar myn gewppnt' van u, die my dus kan bekooren, ;
Ofyanonsdag'lykswerk, of'tgeenonsftaattedoen:
Maar van belediging, vanonruft, wrevel, woen,
Waar van ik vpor deez' nacht niets wift of nimmer hoorde \"
Nacht die myn zachteruft verdrietig maakte en ftoorde: •
Mydacht, eenzagteftemverzogtmy, om, met hem,
Eenwandelingtedoen: mydacht, hetwasuwftem:
Zyriep, hoe flaaptgy noch myn Eva, wilontwaaken:
*T is tyd om op te ftaan: de dag kpmt ons genaaken;
'tls'tfchoonitevandentyd: 'tis-ftil: 'tisfris: 'tiskoelj
Of word de ftilt' verftoord; 't is door het zoet gewoel
En't kwinkeleeren in den nacht van blyde vogels,
Die hunnen minnezang, op't dryven van heur vlpgels,
Verheffen, met een toon, dieonstotblyfchaptrekt:'
't Is voile maan, wienslichtdefchaduweuitgeftrekt
En grooter maakt \ vergeefs: wil 't oog die niet bekyken.
De Hemel, dien wy zien met duizend oogen pry ken;
Waakt onophoud'lyk, maar om wie, als u alleen
Teaanfchouwen, dienatuurall'haarbevalligheen,
Engaavenheeftverleend; daaralleszichvoeltzweeven '
Invreugde, omuwgekat, zoluifterlykverheven • -
Infchoonheid, dooruwglansbetoverdenverruktj >■;*
Waar in't vermoogen van uw maaker ftaat gedrukt,
Steeds onvermoeid te zien. Ikreesindjegedachte, '•
Datdituwftemwas, op} dochvond niet die 'kverwachtej
Des koos ik nvynen weg om u te vinden; maar
Ik ging (zo fcheen 5t my toe) op't pad, het welk me naar
Den Boom der Kennis voerde, aan ons zo duur verboden 9
Hy fcheen my vriend'lyk, opzyngoudevrucht, te nooden.
Hy kwam my heerlyk voor ja fchooner als by dag.
Terwylik, juichendvanverwond'ring, hembezag,
K 5                               Ver-
(1) Want 'k heb in deezen nacht] Penelope vertelt, in 't
\<)de bock van d'OdyJfea, op dezelfdewyze , een droom die voor-
fyreidzelen tot de ontknoop'tng maakt.
-ocr page 178-
iy+                HETPARADYS
Vernam ik iemand van gedaante, en met twee vlerken
Voorzien, alszy, dieGod,debronaarallerwerken,
Van zynen hemel zend, daar 't Eng'lendom hem looft.
Een ambrozyne vocht droop van zyn glansryk hoofd
Enlokken. Hy ftond puurals ikganfchopgetoogen»,
En ftaroogde op dien boom met gloeyende Arendsoogen,
Enlprak: 6 fchoone boom, zo mild voorzien met vrucht!
Heeftniemanttotuwooft, zofmaak'lyk, dangeenzucht;
Noch God noch menfch ? Is dan de kennis van geen waarde ?
Is't nyd," die't ftreng verbod om u te plukken, baarde ?
Laat zuiks, die't wil, verbien: ik wil my langer niet
Onthoudea van een vrucht, die als van zelfs zich bied,
Op dat men plukke en eet/: Wat kan een boom vermaaken,
Word ons verboden om zyn fchoone vrucht te fmaaken ?
GeWis tot zulk een end' heeft Godt hem niet geplant.
Zofpreekthy, pluktdevrucht, enkaauwtzemetzyntand.
Een kille fchrik beving myn hert om zulke reden,
Noch killer door de daad en't reuk'loos overtreeden,
Maar hy van dert'le vreugt als uitgelaaten, riep.:
Oed'le vrucht j zofchoonalsd'Almachtimmerfchiep!
Zoet zyt gy aan dien boom, veel zoeter om te plukken >
Maar end'loos zoeter 5 u met onze tand te drukken!
OGoddelykefmaak! naa'tfchynt, hier flechts verboon,
Niet voor den menfch gefchikt, maar enkel voor de Goon,'
Bekwaam om't menfchdom tot der Goden ftand te hefFen:
Enwaaromniet? gemerkt, indienwy'twelbezefFen,
Al 't goed gemeen gemaakt, veel beter groeyen zal}
En niet verminderen den Maaker van't heelal;
Maar zelfs zyn glorie} lof en grooten naam vergrooten.
Koom Eva, met een ftroom van zaligheid begotert:
Koom glansryke Eva, uit wiens oog een Engel ftraald:
Proef van deez' fchoone vrucht: uw luk is onbepaald,
Maar uwe waardigheid kan reizen en vermeeren,
Schoon nimmer uw geluk kan ramp noch lyden deeren.
Ei} zaligfchepzel! koom, ei proef van deezevrucnt!
Het nydige verbod maake u niet meer beducht:
Proef flechts: laat u niet meer op deezen appel nooden,
Dan word gy een Godin, en zyt in rang den Goden
Gely k, dan bly ft gy niet meer hangen aan deeze aard*,
Maarzweeft, gelykalswy, metmelleenvluggevaart,
Waw
*
-ocr page 179-
VERLOOREN.           155
Waar heen *t u luft, of klimt uit dit vol fchoon gewemel
Deraarde, doorverdienft'endeugd, tenhoogenHemel,
En ziet daar 't leeven van de Goden, en gy zweeft
Daar end'loos voor den throon, van Hem, die end'loos leeft ,
DerdingenSchepper,Bron,enVormer, Voogd, enVader.
Dit fprak hy, en hy kwam allengskens tot my nader,
En hield van deeze vrucht, een deel voor mynen mond.
De lieffelyke reuk verkwikte my terftond,
En't fcheenmy toe dat ikmoeft proeven,'k vloog naa't feMBH
ken,
Met hem 3 zo't fcheen, omhoog, door hemels vuur aan 1
blaaken,
En zag beneden my deeze aard', zo wyd zo breed,
En daar op beelden en voorWerpen, die 'k niet weet,
Dat 'k coit in deezen hof befchouwde met myne oogen.
'k Stond om my n vlucht; en die verand'ring opgetoogen:
Myn leidsman laat me alleen -% 'k zonk dacht me neer en viel
In flaap: maar hoe verheugt, myn waarde en tweede ziei!
Ontwaak ik nu, en vind dit al fl'echts droom te weezen,
Maar ach! een droom,die my noch fchrikken doet en vreezen,'
Dusdariig luidde het verhaal van Eva's nacht j
Daar op antwoordd' haar dus de vader van't geflacht
Der menfchen. Schoonfte beeld waar in ik my zie zweeven>
Myn Ueve wederhelfte en leeven van myn leeven,
De ontroer'nis van uw herte in deezen nacht, treft my
Met een gelyke fmert: Ik weet niet wat het zy,
Zo naar een droom, en wat ik van dien droom zal maakefl:
*k Vrees hy uit kwaad ontftaat: maar kwaad! kan 't u genaken ?
Oneen: geen kwaad krygt vat op u, diezuiver, fchoon,
En rein gefchapen zyt, door d'Opperften der Goon.
Maarom, mynfchoone! uvanuwangfttedoen geneezen,
Moet ik u zeggen; dat in't nimmerftervendweezen
Derziel, vermogenszyn, vankleeneenmind'rekracht3
Ten dienft der reden, die de hoogfte throon en magt
Bekleed. De inbeelding is naaft aan haar zy gezeten,
En vormd van alles, wat wy door de zinnen weten,
Geftaag verbeeldingen en weezens in de lucht,
Die rede voegt of fcheid, van vrucht maakt of geen vrucht»
En alles voortteelt wat wy ftellen en ontkennen,
Dat hejt op kermis of op yd'le waan te rennen.
Zy
-ocr page 180-
q6                HET PARADYS
Zykeertinhaarecel, wanneernatuur, beluft
Om uit te ruften, zich begeeven gaat ter raft.
\ Beurt in haar afzyn vaak, dat ydele gedachten
Endweperyen, naardienleeftgefchoeid, haartrachtcn
Ak naar te bootzen, doch niet anders teelen als
Gedaantens, woeftenwild, niett'zaamgevoegtenvals
In fchyn, maar meeft in droom, nu brengenze ons te binnen,
Ofdaari onlangs gewrocht, ofwoorden zonder zinnen.
lets vinde ik, diinkt my, in uw droom, dat daar naa zweemt,
Uitonzenavondpraat: lets is'er dat my vreemd
En zeldzaam is; maarzytgeruft enwilnietfchroomen \
Het kwaad kan in't verftancf van Godt of menfchen kdomen
Engaan, aiettoegeftemt, enlaatenvleknochfchuld.
Ditgeeftmyhoop, mynzon, diealmynheilvervult,
Dat y daar gy in den flaap en droom u voelde ontroeren,
InunietvaUenzal, om'timmeruittevoereni '
Wanneer gy waakt- Verwek u dan geen meerverdriet,
Zyt om een yd'le droom dan zo mismoedig niet,
En laat geen wolk van rouw uw vriend'lyk oog betrekken,
Wiens glans my eeuwig zal tot kuilTche liefde wekken,
Daar deeze morgenftond, deez' nucht're dageraat,
Ons ftreelt en toelacht met een vriendely k gelaat:
Koorn> laat ons, door den flaap verkwikt, gelyk voorhee-
nen,
Opryzentotonswerk, vandeochtentzonbefchenen,
In't midden van dat bofch, vol hemelhoog geboomt > "
Waar langs het water dier fonteynen vloeit en ftroomt,
En dat gebloemt, dat nu verkwikt dp zyne fteelen,
Zich door dentkgeraad, zo vriendelyk voelt ftreelen,
En zynen knop ontfluit met de uitgezogfte geur,
B
eez' nacht voor u bewaart, die 'k noch veel fchooner keur
analles, watmynoogkanindeez'hofbekooren. " '
Dus zocht hy Eva weer tot kloekheid aan te fpooren;
Zy fchepte ook nieuwen moed; maar Het uit ieder oog
Twee traanen druipen, die zy met haar hair afdroog:
Haarzwellendeoogftondredeomnoch twee dierb're drop-
pen,
Uit zyn kriftalle fluis te ftorten, in't verkroppen
Haar'sleeds: maar Adam gaf haar, eerzevielen, mals
Een kus, en vloog zyn bruid zeer minn'lyk om den hals,
Als
-ocr page 181-
VE'RLOORE' N.           i5«
Als tekens van berouw en diep ontzag, gebooren
Uit een verlegenheid, als kon die droom hem ftooren^
Zo dra was E va niet van haaren fchrik herftelt,
Of Adam leidde haar naa 't ruime en open veld.
Maar eerft van onder 't dak eens breeden booms gekomcn
In'tveld, hadnaauwhunoogdendageraatvernomenj
En d'alverkwikb're zon, die nu pas opgegaan,
Langs de oevers van den groot'en wyden oceaan j
De dropjes van den daanw (i) die's nagts ter nedervieleh»
Oplekte, en wyd en breed vertoonde met haar widen j
Al 't oofterdeel van't fchoon en zalig Edens hof,
Of zy, zy vielen neer eerbiedig in het ftof,
Om aan te bidden Godt, den bronaar der genade,
Wiens gunft, wiens goetheid hen geduurig kwam te ftade?
Hun bee begon, gely k in elken morgenftond,
Metftylverandering, nudus, danzo. Hunmond
Ontbrak het nimmer of aan ftylveranderingen 3
Of a,an yerrukkingen, om d'oirfprong aller dingen 7
Den geever alles goeds te pryzen voor zyn gunft,
Nocht' aan een goeden trant, verrykt met zwier en kunft j
'tZydatzyfpraken, 'tzyzezongen, 'twasom'teven,
Zulk een welipreekenheid had d'Almacht hen gegeeven,
Die van hun lippen vloeide, op maat en zonder maat,
Zo fchoon van klank, dat harp en luit dien toon ontftaat.'
Dus heftenze aan door een en zelven geeft bewoogen.
O goedheids bron! dit werk is't werk van uw vermoogen!
Gyhebt, Almachtige; ditheerelykgevaart',
Dit ongemeeten rond van Hemel en van Aard',
Gefchapen door uw hand, inwond'renuitgeleezen:
Hoewonderlykmoetgy, oSchepper! zelfsdanweezen?
Door geene tongen te vermelden, daar gy hoog
Gezetelt, boven't rond der Heem'len, dieonsoog
Befchouwt, niet zichtbaarzyt voor menfchen, hier beneden J
Als in uw werken, die uw grootheid flaauw ontleeden s
En echter uw gehade en Goddelyke kracht.
Die verr' te boven gaan 't bereik van onze magt,
(i) De dropjes van den daauw. ] Deem geiachm h ten
mavolging v»n 't eerfte Boek van Virgilius,
-ocr page 182-
|||                 HETPARADYS
Vermeldenwydenzyd. Gy, o verheven zoonen
Van't licht! die Godt bewaakt roridom zyn throon dcr throb-
nen,
Spreekt gy (i), dewyl gy't beft kunt melden, Eng'lcn > want
Gy set hem j ehomringt, daarinuwvaderland,
Uw kporen, met zyn lof en blyde niaatgezangeri:
Zyn eer is all' uw.lof, uw welliift en yenangen:
Dit is alleen uw werk in't ry k der eeu wigheid:
Ogyl zynfchepz'len, dooral'taardrykheenverfpreid,
Voegtutezaam', omdeeer uw's Scheppers toete fchreeu-
wen,                                                     :;■•,■'.                 ...
Enroemthemeerfiienlaatft(a) , en door dendrangdereeu-*
wen: ,                    . ,              ...
Ofchoonfteftar, delaatftein'tnachtgeftamte, of is
Deguidedageraatuweigener? gewis ._.. ,
              , -.
En heuch'lyk onderpand des dags, die met uw fchoonen
En held'ren kring, den ftond des rriorgens komt bekroonen ,
Prys, prys hem in uw Sfeer. ■ Gy zon, aan 's Hemels boog
Geplaatft, die zyt de ziel, hetleven, enhetoog
Van'tgrootewaereldrond, houdhern, dieubootzeerdej
En met dien luifter, glans en eigenfchap vereerde,
Oneindig grooter, meld zyn lof, terwyl gy rent j
Enongeftuitdenloopvanuwepaardenmenp, ,
't Zy dat gy ry ft, of op den middag koomt te ftraaleri >
Ofopdenavondindenoceaantedaakni.,.....
Gy zilv're maan, die nu de opgaande zdrine oritmoet,
En met den vaften kring der ftarren, uwen gloed
Verbergt. Engy, o vyfdwaalvuuren! dienietzonder
Gezangtenreyegaat, totroemvand'Aldoorgronder,
Vermeldt zyn lof, die't licht fchiep uit den duift'ren nacht.
GyElementen, engylucht, eerftvoortgebracht,
EnuitdebaarmoerderNatuur, Godsteelt, gefproten»
Pie met uw vieren, in een eeuwig rond befloten,
Omloopt, zo veelerlei in uw gedaante en ftand,
Diealledingen, die de zee, enluchtenland
Be-
(t) Spreekt gy.] Dit gebeele gezang is door Mtltongurok-
hen uit den CXLVIII. Pfalm, en bet gehed der drit 'J(mgt\
lingen in den vuurigen even, Dan. Cap. lit.
(2) Eerftenlaatft.] OpaA.I.%.
-ocr page 183-
VERLOOREN.          i$j>
Befluit, mengtondereen, komtkoefterenenkweekeo:
DiewiiFling, nimmerftil, nochinhaarkrachtbezwekenj
Verand're fteeds haar ftem tot's maakers lof en eer.
Gymift en dampen, dienuryftuitpoel, ofmeir,
Of berg j nudunofdik, tot dat de guide ftraalen
Der zon, uw vliezig Meed doet met borduurzel praalen >
Maakt dat ge uw zelfs tot lof uw's grooten vormers wekt i
'tZygydelucht, zofynenwit, metwolkendekt>
Oft dorftige aardryk met den val van malfchen regen
Verkwikt, enlaaftendrenkt; 'tzy dat gyneergezegen^
Of opwaards ryft, verhoogt zyn lof en zingt hem prys.
Gywinden, die, nuzagt, dan hart, ditParadys,
Uit twee paar oorden koomt beftooken, en verkwikken J
Pafthem, opuwewyz', zynglorietoetefchikkcn.
Beweegt uw toppen gy pynboomen. Elke plant
Beweeg' zyn top, en roem zyn 's vormers magt en hand.
Fonreynen, die wanneer uw wat'ren 't land befproeyen,
Een zangerig geruis, een maatgezang laat vloeyen,
Zo wyd ge uw vocht verfpreid, in dit gezegend Hof >
Vormtdit geruis, deez'zang, tot's grooten Schepperslof.
Voeg uwe ftem in e'en war leeven heeftontfangen.
Gy vog'len, die u fteeds verlufHgt in gezangen,
Terwylgy opwaards vliegt, voertzynenlof, zofchoon.
Op beide uw wieken, en in uw gezang ten toon.
Gy, die in't water glipt, ofwandeltopdeezeaarde
Metvaftertred, orkruipt, verhefthemnaazynwatKle.'
Getuige zy, wanneer ik zwyg met mynen mond,
De frifle morgen en de lieflyke avondftond ,
Aanbergen, dalen, aanvalleyen, bronnen, beeken.
En frifTe lommers door myn zang geleerd te fpreeken ,
En Scheppers roem en lof te melden, keer op keer.
U zy voor eeuwig lof, Almachtig Opperheer:
Uwgoedheidblyveonsby: Diewilons'tgoedefchenkea."
Dan zal de duifternis des nachts oris nimmer krenken j
Enheeftdeez'nachtietskwaadsvergadert, vader, geef,
Dat zulks uw gunft verdryve, als 't ucht den nacht verdreef:
Zobadenzeernftigeneenvoudig: vaftevrede
En zachte ruft kreeg in hun hert weer plaats en ftede >
En neigde hun gemoed weer tot gewoonen ftand.
Toenmaaktenzyzichope»fpoeyden> handaaaband,
Zieh
-ocr page 184-
%6o           , «.^T PARADYS
Zich tot hun morgenwerk, op zoet bedaauwde bloemen {■
Op bloemen, wier getal is in geen dag te noemen,
         ';" ■
En vctt' en groeibren grand. Daar 't vruchtgeboomt' te groot
En weeld'rig in hun zin, iZyn dert'le takken fchoot,
Wierd door heri ?t Wilde hout, onvruchtbaar afgefneden,
Voor ons een beeldortl 't kwaad te dempen door de rederi.
Nuhuwdeftzeaandenolmdenwynftok: endiekwam
Zynearmen, blykvantrouw, uitbreideiiom den flam,
Enheeftzyntrosgewas, als bruidfchat y haargefchonken,
Omduszyntakken, fteeds onvruchtbaar, optepronken.
Vaft bezig in dit werk, floeg 's hemels Opperheer
Zynoog, medoogendeopditivrigpaarterneer,-
EnhyriepRafael(i), diengeeft, wiens"wilenwenfchen
Beftaan, om met vermaak te woonen by de menfchen,
Enzichverneerde, om met Tobias, riaderhand
Te reyzen, en zyn trouwe en lie ve bruid voor fchand
Teveiligen, zyn bruid tot zevenwerfverbonden,
Maar altoos maagd geweeft en nimmer vrouw bevonden.
6 Rafael (fprakGod) gyhebt uit ons gehoord,
WatoproerSatan, uitdehel, datfchriklyk'oord
Ontfnapt naa de aarde, wift in't Paradys te ftooken ,
Enhoehy, vanzynbandenboeyenslosgebroken, '■'■
Deez'
(i) En hy riep Raphael.] Het fcbynt dat een plants uit bet
terfle Boek van de Odyffea
, oorzaak tot dit geheele lyvoegzel
van Raphael met Adam heeft gegeeven, daar de voder der Go-
den en menfchen gedenkt aan den vermaarden Egifttis, die Oref-
tes bad doorfteeken, om zyn voder te wrteken
, -zicb dm laat
hooren:„Wat beledigmgendurven de menfchen aahdeGodentoe'-
„ fchryven ? Zy verwyten ons dat ivy de oorzaaken vari de hvaa-
len zyn, die de menfchen overkomen, en ondertuffhhen zyn
zy \t zelfs, die, door hunne dvoaasheden, zicb in de onge-
„ lukken werpen, gelyk Egiftus.
Zy zullen 'er nochtans niet
„ omvetende van zyn
, door de fchrikkelyke flrafdie hunne mis~
„ daad zal volgen. Wy badden zelfs zorg gedragen om'erhen
,, van te verwittigen ■> hen Mercurius zendende , die hen van on"
j, zent wegen verbood, op het leven van den zoon van Atretti
„ toe te leggen, en hen verklaarde
, dat Orefles deeze moord
„ zoude tpreeken. Maar Mercurius verwigtigde ben daar ve»
s, te vtrgeefs enz.
-ocr page 185-
,              V E R L O O R E N;          161
Deez' nacht, dat vriend'lyk paar beloerde, en hoe hy
tracht
Entoelegt, ominhen, al'tmenfchelykgeflacht
Te brengen ten bederV. Vaar daat'lyk naabeneden,
En maak dat ge u bevind op't middaguur in Eden;
Verkeer met Adam daar als vriend, -tzy in wat deel
DesHofsgyhemontmoet, ofinzynluftprieel,
Ofinhetlommervan'tgeboomt* daarhydeftraalen
Der zonne ontfchuilt, of nu verkwikt door't adem haalen
Van zynen arbeid, door de fpys zyn lichaam voed;
Enbrenginuwgefprektepas, welkheil, watgoed
Hy van my n hand ontfihg: ftel hem zyn ftaat voor oogen ,
Een ftaat van heilryk heil, van luifter en vermoogen,
Gelaaten aan zyn wil, zyn eigen vryen wil,
Hoewel veranderlyk. Neem die als tot een fpil
Waaropuwredendraaij'! belafthemzbrgtedraagen,
Dat hy zich ernftig wagt voor alle lift en laagen;
Dat hy in zynen gang, vooralinzyhbedryf j
Voorzichtig zy, op dat hy in dien heilftaat blyf:
Vooral, doe hem't gevaar, dat hy kan loopen, weeten,
Enookvanwien: enwie, tenhemeluitgefmeten,
Denvalvanand'ren, uit een ftaat, gelyk van heil,
Nu vaft beoogt enfmeed; voor zyn geweld niet veil j
Dat zou men tegenftaan maar door bedrog en logen.
Geefhemdaarkennisvan: doehemditldaarbeoogen,
Op dat hy zynde aldus gewaarfchuwt, en ganfch vry,
Mynwetvertreedende, nietzeggenkan, dathy
En ongewaarfchuwt voor 'tgevaar dat hy moeft duchten,
En overtreedende zyn val niet kon ontvluchten.
Dit was't bevel van God den Opperheer, die wis,
In aEes wat hy doet, alleen rechtvaerdig is.
Gods Engel kon zich in zyn iever naauw beteug'len,
Op 't geeven van dien laft met zy-ngezwinde vleug'len,
Maar uit een dttzendtal van geeften, daarhyftond .
In't midden, fprong hy fluks en moedig van den grond i
Envloogdenhemeldoor: all'd'and'reEng'lenweken ■,.. ,-
Ter weerzyde af, op dat geen fpoed hem mogt ontbree-
ken,                                 , , , r
Tot hy genaderd was aan'ahemels mime poort ^~
Een poort, die drayende op haar goude duymen, voort ■ ■,
vTm.
                              1                              Van
-ocr page 186-
ifia                HETPARADYS
Van zelf wyd open ging; (i) die konft was haar gefchonken ~y
Toenhaar, haarbouwheerhad, uitdiamant, geklonken.
Hier kwam noch wolk noch ftar, die zyn gezicht benam.
Hy zag deeze aard, die als een ftip te voorfchyn kwam,
Niet ongelyk dien reeks van loffe en vafte kringen , -
Die't blaauw Turkooize dak zo luifterryk omringen.
Voorts zag hy't Paradys vol Ceders, duur geagt,
Enhoogerdan'tgebergt: gelykwanneer, bynacht,
'tGlasdesWiskonftenaars, wis of onzeker, vlekken
En landen in de maan ontdekt, ofwaant te ontdekken;
Of als een Lootsman, die van verre Delos ziet
Of Samos, in den kringden Kukladeflen (2) niet
Alsflechtseen hand vol lands befchouwtganfchopgetogen.'
Hy fpoed zich derwaarts heen, en fneller voortgevlogen,
Rend, tuffchenwaereldenenwaerelden, tervlucht,
Met wieken, door de mime en ongemeete lucht:
Nu draaid' hy naa den Pool, dan brak hy met zyn vlogels,
In't rennen vlugger dan de fnelfte en gaauwfte vogels,
De dunne lucht, tot hy genaderd binnen 't zwerk
Der Arenden, by't heir der vogelen in't perk
Der lucht, de Feniks fcheen, daar elk zyn oog op vefte,
Als op'dien vogel, die wanneer hy tot zyn befte
Het overfchot zyns lyfs wil bergien, op de Tin,
DesTempelsvandezon, naaThebevliegt, datin
.Egipte legt. Toen vloog hy voort naa de oofterftreeken
Van't Paradys, cnfchoot, inieveronbezweken,
Zyn
(1)  Van zelf wyd open gingQ De Heer Pope in zynAan-
tehnitig op het
928/?* vaars Van 't $de Boek van de Made,
merkt aan, dat Milton, in deeze plaats, Homerus beeft ge~
volgt, daar hy zegt: ,,0p dien zelf den tyd openden de poorten
des Hemels zich van zelven , met een yjfelyk geloei. Deeze
3, deuren, melker zorg aan de uuren is toevertrouwt, die ze-
dert het legin der tyden tvaakten tot bewaaringe van den hoo-
,, gen Olympus
, en die, wanneer zy deeze deuren van een eeu~
xoige duurzaamheid, moeten openen of flutten , zander moeitt
3y verdryven, of doen naderen dc dikke wo/ken, devoelke haar
„ tot grenspaalen dienen. De zelfde plaats vind mm by naa van
ppoord tot rroordin *t %jh Boek van de Made.
(2)  Kukladeffen.] EilandenmdeEgeefcbezee.
-ocr page 187-
VERLOOREN.           16\
Zyneigenleeft, alseengevlerkteSeraP, aan,
Op dat zyn luifter niet voor ieder bloot zou ftaan j-,
Ehhyze, waar'themluft'kondekkenenbeteug'ien,
Befchaduwde hy dien met drie paar fchoorie veugflen (1)»
Het hoogfte paar bedekt zyn breede fchouderblaan;
Zy n middely f was door het middelpaar pmvaan,
Gelyk een ftarrenriem, orngordende de zyeri
Van zyne lendehen en Zilver blanke dyen 3
MetgouddatdonZigwas, enhernelkleureii, ryk
Verzien; het derde paar befchaduwd te gelyk
Zyn hielen, fierelyk met veders rieergeboogeri,
Van zuiver luchtkoleur, behaagelyk in de obgeri.
Hy ftond als Maya's zoon (2), nu 't einde van zyn vlueht >
En klapt zyii wieken bly te zaamen, dat de lucht
Rondom vervuld wierd met verkwikb're hemelgeuren,
Voorkruideryen, die'trykeooftenteeltj tekeuren.
Hy wierd terftond bekend van de Engflen, dien de wagt
Bevolcnwas, enelk, die om zyn rang, hemagtj
Stondvoorhemop, temeer, dmdathyfcheentotzaaken
Gezondenj diehunwit, hunheil, Godsglorieraaken.
Hunn' held're Tenten was hy nu voor by gefheld,
En hy had reeds zyn voet gezet in't zalig veld ,
Door mirteboflchen, van geen tyd noch eeuw te kreuken i
Doornardus., kaffie"enkaneelenbalzemreuken:
't Was eeri welluftig woud: Hier dartelde natuur
Alsinhaarlente> enfpilde, als'twaare, 'tedelvuur
Van haarejeugd, en kon door wilde konft verdooven,
De regels van de konft, ja! ging ze verr' te boven:
In't kort deez' luftplaats was onvatbaar voor't verftand,
En onbefchryfbaar voor eens vluggen Schryvers hand.
Vorft Adam, die hem reeds van verre had vernomen,
Zag hem door't kruidryk bofch vrymoedig tot hem koomen»
Daar hy voor de op'riing zat van't koele luftprieel,
Terwyl de z.on op't hoogft, haar ftraalen nu geheel
En lynrecht fchieten kat, in't diep der vruchtbaare aafde ,
EnAdamgrooterhitte, alshyverlangde, baarde,
Li                                    In
t) Drie paar fchoonevleug'len.] ZieJef.VI.±.
2) Hyftondals Maya's zoon] Mtrcurm was dt zotk vim
Jupiter en Maja,
-ocr page 188-
i6if                HETPARADYS
In't midden van'tPrieel, entengezettentyd,
Was Eva bezig, fterk genoopt door liefde en vlyt,
Om 't middagmaal van vrucht in orde klaar te maaken i
Die rechten nonger, maar geen kietfche tong zal fmaaken j
En om met nektardrank van water, zoet als room,
En druiven fap den dorft te leflchen zonder fchroom,
Tot wien Vorft Adam fprak deez' vriendelyke reden:
GenarykeEva, koom, fpoedherwaardsuwefchreden.
Wend uw gezicht naa 't ooft, langs deeze boomen heen,
Wat fchepzel, heerlyk in gedaant' van tot top teen,
Trektlangsdienweg: mydunkt, ikzie,uit sAardrykskim-
men,
Een tweeden morgenftond 3 op zynen middag, klimmenj
Licht word hy tot ons heil gezdnden door Gods laft ,
En dat hy zich verneere en kodm by ons te gaft:
Gaa haal uw voorraad fluks te zaamen, wil niet draalen,
Breng alles, om met eer deez' hemeling r/onthaalen,
By een: 'tverdriete ons niet, mynfchoonebruid, omaan
Onz' milde geevers 't goed, *dat wy van hen ontfaan >
Weeromtefchenken. Laatons, mild door hen gezegerttj
Niet karig zyn, nu ons een Hemelgeeft bejegent,
Natuur zelfs, die haar teelt' zo rykelyk vermeert,
En tegen 't plukken groeit en grooter word, begeert
In dit geval niet, dat wy fpaarzaamheid beminnon.
Dus antwoord Eva hem: Beheerfcher van myn zinnen,
6 Adam, heiligkrooftderaarde, en door Gods geeft
Beftierd, die fteeds uw gids en leidsman is geweeft:
Men heeft niet veel van doen, en geen gebrek te duchten,'
Daariederjaargetyde, inovervloetzynvruchten
              «
Doetrypen, t'bnzeridienft, behalven'tgeenvoor'tzaat
Bewaard word tot de teelt', en't geen door't vogt vergaat.
Maar 'k haaftme, om (daar de vteugd myn zinnen kan verruk-
ken)'"'.,                                             ~
Van't aard en't boom^ewas al't keurigfte af te plukken,
Op dat men onzen gaft, dien Engel blyde onthaal,
En Hy, op t zien van zulk een ryklyk middagmaal,
Erkenn', dat God zyn gunft zo'wel op de aard wou geeven ?
Als in den Hemel, daar hy leeft in't end'loos leeven.
Zo Iprak Zy, en zy ging met eene ftillen tredt,
Terwyl 't gebloemte ontlook waar zy haar voeten zett*,
-ocr page 189-
V E R L O O R E N.           x6s
Uit haar vertrek;, en laat haar naarftige oogen zwieren,
Om 't fraaift' te plukken, dat haar tafel kon verfieren,
Op dat z'haar gaft onthaal' met keur van lekk're fpys:
Voorts dagtze, in welk een orde en voegelyke wyz',
Zy 't beft de vruchten plaatfte en fchikte, om geene fmaaken
Te mengen, maar zo fmaak op fmaak gepaft te maaken,
Dat alles vleye, en die verand'ring hem bekoor5.
Naar 't plukken trad zy naa 't prieel langs 't zelve fpoor.
Daar gaderd' zy van elk een tedren fteel, wat de aarde,
Gelykeenmoeder, mildin'tteelen, ergensbaarde,
Aan de ooft of wefter kuft van't Indiaanfche ftrand 5
Of in den middelftreek van Pontus (i), en het Zand.
VanAfrika, ofdaarAlcinous, (2)naadeezen
Als koning heerfchte en zich aanbidden liet en vreezen >
Veel'foort van vruchten, ruigofgladvanfcliillen, met
Geen onbekrompen hand, maar ryklyk opgezet.
Zy kneuft de bezien tot drank, en maakt een zoeten
En fmaakelyken moft, om hunnen dorft te boeten,
En zonder dat het brein daar letzel door bekoom'.
Ook druktze uit korrelen een aangenaamen room.
Geen zuiv're vaten kwarn nyv're Evahier te miffen,
Om, metnatuurlyJcfchoon, de fpys en drank tediflen.
Voorts ftrooideze op den grond.veeP roozen, vers geplukt,
Enheeftersjfehoonvankonft,, wiergeurdenreukverrukt.
Terwyl rechtte Adam van zyn plaats zich op zyn voeten,
Om's Hemels afgezant, zyn blyden gaft te ontmoeten,
Met geen gevolg voorzien, als met zyn eigen ftand,
Met zyn volmaaktheid, hem verleend door's Scheppers hand:
Hy kwarn alleen zyn ftaat volkomen te vertoogen;
Maar met meer heerlykheid en luiftcr en vermoogen,
Als't laftig fleepgedrang, dat met een weitze pragt
Van knegts en paarden, op den komft' der vorften wagt,
Wiens kled'ren en fieraan van goud en zilver glooren,
Bekwaam om't wuft gemeen te ftreelen, te hekooren,
L 3,                        ' Door
(1)  Pontus] Eengedeehe vankken Azieti. Hetbeeft Colcbos
in 't ooflen en den vloet Haly in 't rveflen.
(2)  Alcinous 3 was koning cfer Pheaciers vermaart em btin-
pe Bogaarden of Lujiboven
; by regeerde op 't Eiland Corfu.
-ocr page 190-
%66                  HETPARADYS
Door d'ongewoonen zwier verbyftert in den geeft.
Maar vader Adam, fchoon in 5t nad'ren onbevreeft,
Toondeechterdiepontzag, enboogzich, mildenteder,,
Voor Engel Rafael, op d'aarde eerbiedig neder,
Alsdie, inheerlykheidvanwezen, hemverwon:
Gy, die befchenen word door de ongefchapen zon,
(Dus fprak hy) in Gods ryk, daar u zyn hand bootzeerde >
En met dieniuifter'en aanzien'lykheid vereerde:
Want flechts de H,emel kan de woonplaats zyn alleen
Van wezens, in nun waarde en glans zo ongemeen:
Gy, dieomhooguwthroon, bekleedmetzoveelluifterj
Een poos verliet, enuvernederde, orrionsduifter
Verblyf, inaanzienvanhetlicht, datbovenpraalt,«
Tefieren, metuwkomft, dieonsmeteerbeftraalt;
't Behaage u om met my en Eva (door Gods goedheid
Bezitters van deez' grond, volop voorzien van zoetheid >
En alles wat ons viefdoor 's Hemels gunft ten deel)
Uw ruft te neemen in dat fchaduwryk prieel,
En op een bloemryke aard', benevens ons gezeten,
De fchoonfte vruchten van dit hof der hoven te eeten >
Tot dat de middagzon met haaren glans vertrekt,
En de avondfchemering al 't aardryk overdekt.
Toen kwam hem Rafael dus vriend'lyk toe te fpreeken:
*k Ben daarom uit Gods ryk, o aardryks vorft! geweken:
Ook fchiep de Godheid u zo luifterry k, en gy
Bewoont hier zulk een oord, wiens zeldzaamheden my
En andere Eng'len, fchoon Gods vlugge Hemelbooden ,
Omhierteweezen, totverkxvikking, konnennoodenj
Koom breng my, daar't prieel op't dichtft' belommert is j
Deez5 middelduuren tot de komft der duifternis,
Hebiktotmynverdoen. Duskoutende, zo nad'ren
Zy, onder 't boomgewas, zeer dicht begroeit met blad'ren,
Dat, als Pomonas boom met bloemen fchoon van kleur,
Hentoelachte, enhunneusverkwiktedoorzyngeur:
Hier ftond vrouw Eva naakt, j veel fchooner in hun zinnen,
Als ooit een bofchnimf, of de fchoonff der drie Godinnen (i)
"
                                                                                    Die^
(i) De fchoonft' der drie Godinnen. ] Juno , Pallas m
Vnus.
-ocr page 191-
v - - • ■ ■                                                                    ■' l
VERLOOR'EN.           167
Die (naa de fabeltaal der dicht'ren naar hun wyz' )
Ontbloot voor Paris ftond, naa fchoonheids eerften prys j
Gereed haar hemelgaft naa haare magt te onthaalen:
Zy, wien de deugden uit haar zedige oogen ftraalen,
Behoefdekled'ren, noch tot dekzel, nochfieraad:
Daar rees geen bios van fchaamte in haar volmaakt gelaat:
Gods Engel wenfcht' haar heil, groet haar met d'eigen zegen j
Pieeeuwennaadientydj door Gabriel, vanwegen
DeGodheid, aanMary, tweedeEva, wierdgebragt:
Heil zy u moeder van het menfchelyk geflacht!
Wiens vruchtb're buik deeze aard' zal zeg'nen en bekroonen,
Met meerder docht'ren en een grooter tal van zoonen,
Als men deez' tafel ziet voorzien van fchoone vrucht,
Gepluktvanboomen, door Gods hand, indeezelucht
Enlandftreek, rykgeplant. Hun tafel was geweeven
Van gras, zeer konftig door natuur in een gedreven;
■Men zat op ftoelen uit zacht mos gemaakt. Op't groot
Vierkant des tafels ftond de herfft van vrucht ontbloot,
Schoon en de lente en herfft, door guile vrucht gedreven,
Aldanfend', handaanhand, omhunnentafelzweeven.
Zy fpraken langen tyd, niet bang dat hunne fpys
Kout worden zou;. toen fprak vorft Adam op deez' wyz':
O Hemelvreemdeling! 'tbehaageu, omteproeven
Van deeze vruchten, die geen nodigihg behoeven,
Ons mildgefchonken door dien grooten Voefterheer,
Die hemelen en aard', gevormd heeft tot zyn eer,
En ons zyn' gaaven zo milddadig heeft gefchonken: "
Hy, die'theelalkoomtmetalteelendvuurontvonken,
Maakt dat het overvloedt van dierb're vruchten baart.
't Kan zyn dat deeze fpys, dengeeften, eelvanaard,
Niet fmaakt; ik weet nochtans 't is al die zelve Vader,
Uitwienal'tzichtb'revloeit, alsuiteenrykenader,
Die u en my en elk, alwatwyhebben, geeft.
Hier op fprak de Engel dus: 't Geen Hy, die eeuwig leeft
In't eeuwigduurend hof, het hof van alle hoven,
En naa de grootheid van zyn eer nook is te looven,
Aanmenfchenfchenkt, die 00k ten deele uit geeft beftaan,
Brengthen, diegeeftenzyn, gewisookvoedzelaan.
Deez' zuiv'ren wezens dan, deez' fnellen hemelbooden,
Isyoedzel, even als den menfch, zeer hoog van noden.
L 4                             la                       
-ocr page 192-
, *                                                                                                                                                                                  ' - -                                                                                                                              ,-'■'■'                                                                                                                                                                                                                                                                               /
■ *
«<58                  HETPARADYS
In de een en de and're zy n vermbgens van een aard,
Di$ laager is, maar die dezelfdewerkingbaard:
Dezinnen, die'tgehoor, 'tgezicht, dereuk, 'tgevoelen
En't frnaaken teelen, en verwekken zonder woelen: ■ ~ \
t
Gefrnaakte word gekookt, vereenigt en verteerd:
't Geen ftofFlyk is, word in onftofPlykheid verkeert:
Weetook, datalles, watdeGodtheidwoubootzeeren
En fcheppen, ojiderhoud noch voedzel kan ontbeeren:
Het groftte en dikfte deel der Elementen voed
Hetzuiverfte; deezeaarddfezeemetebbeenvloed;
De zee en de aarde en lucht; de lucht de viiur'ge lichten,
Maareerft de maan, als 't laagft'dier hemelfcheaangezich-
1 *•• ten;                                                                   , : ', • ■
Waar uit die vlekken in haar ronden kring ontftaan,
Onzuiv're dampen, die geen kracht genoeg ontfaan,
Gm't eige wezen van die dwaalftarre aan te gorden ,
En haar in eigenfchap en aard gelyk teworden:
En zy geeft voedzel uit haar vochtige oorden aan
Den bol der kringen, die oneindig hooger ftaan:
De zoo 5 die ft licht verfchaf t aan de and're hemelgloeden,
Ontfangt van elk haar loon, als die haar feeds komt voe-
den                                 '■ • ■ :.--■', } t •':■; s
Jnvochtigheden, dieopryzen, enzyhoud"
Des avonds middagmaal in zee gehult met goud.
Maar fchoon de boomen in den Heme! ftaan belaaden
Met ambrozyne vrucht, die maag en oog verzaaden }
Dewyngaardftam, zo mild van riektar, druptenleku
Schoon ieder morgenftond al 't Eng'lendom verwekt,
Terwyl wy zien den grond met paarlengrein beftoven,
Om van den honigdauw hun takken te berooven:
Hier echter ftortte Godt, de zegenaar van't goed,
%yn gonften weldaan uk, in zulk een overvloed,
Dat fchier deeze aarde zweemt met haare ryke fchatten,
Na^ all' de goed'ren, die Gods Hemelen bevatten.
Denk niet oat ik daarom uw drank en fpyze wraak'.
Dus zittende, nutteelkdefpys, metluftenimaak,
tyietflechtsdoor Rafael, infchyn> als dweepersdroomen,
Maar met een waaren trek van hongeringenomen,
         ■ •
En een verteerb're kracht, die haaren ftand verkeert:
Het ftofFlyk pverfchot van't voedzel 3 licht verteerd^,
tv , .»■' :.«■ "
                                                . Word,
-ocr page 193-
VERLOOREN.          i69
Word haaft in geeft hervdrmd: Geen wonder! zo door't ftoo-
ken
Van'tvuur, denAlchimift, tendolhuizeuitgebroken,
Herfcheptofzichverbeeldt, dathydendroeflemvan
Het allerflechft metaal, in goud herfcheppen kan,
Zo goed als 't goud, dat door de kracht der zonneftraalen,
In ryke rnynen groeit, met moeite en zweet te haalen.
Aartsmoeder Eva, die zich fteeds gedienftig toond',
Bediende zonder kleed den tafel en bekroona
Hetdrinkvat, daar de drank kwamfchuimende uitgeloopen.
6 Zuiv're eenvoudigheid die fatans lift kon floopen!
6 Zuivre eenvoudigheid die't Paradys bewoont!
Zo ooit, hier had men haaft de Zoonen Gods verfchoond ,
Opdatgezichtverliefd(i): maarlieide, nietbewogen
Door deitelheid, heerfte in hunn' herten en hunne oogen \
En minne-iever, die de hel eens minnaars ftrekt}
Wen hy zyn oogmerk mift, had hert noch zin bevlekt.
Nu was natuur verzaad, door't nuttigen der fpyze
En drank, maar niet bezwaard naa haar gewoone wyze;
Toen Adamfchlelyk dacht om deez' gelegenheid >
Hem door zyn hemelgaft nu, naazynwenfch, bereid,
Wei waar te neemen,. en een klaar bericht te erlangen
Van alles, wat om hoog de Hemelen omvangen,
En van den aard en ftand dier weezens, daar getroont,
Die hem, in may efteit en heerlykheid en fchoont'>
Verre overtroffen, en in wier gelaat hy trekken
Van goddelyken glans en luifter konde ontdekken.
Hy fprak dien hemelbo dus aan, met dit bericht:
Gy, die uw woonplaats hebt in't eeuwig fchynend licht,
i ■ ■' L 5         <                    'kEr-
(i) Op dat gezicht verlieft.] Verfclmdtve Oudvaders bid-
den fiaande y dat de Engeien de vermenging met de vrouwen beb-
left gezogt. Zy veftigdm dit gevoelen op het ide vaars van bet
Vide Hoofddeei van bet Boek da- Scheppinge. Zekere Augufti-
fins
(niet de Oudvader, maar Attguftinus de Martelaar) flel-
de vaft, dat ait die vermtnging {eenfraai leerflukvaneenman,
die doer de Roomfche Kerk in het getal der zogenaamde Heilu
gen is gefleh!) de Duivelen zyn voortgekomen. Tcrtul/ianus
Jchryft aan de Engeien, verlieft op de vrouwen
, de uitvinding
der ftarrehtnjl toe.
-ocr page 194-
                  HETPARADYS
'kErkenne uw gonft in de eer,die gy den menfch komt geeven,
U zelf verned'rende om 200 laag by ons te zweeven,
Enom, benevensons, eenproefteneemen van
De vrucht,die de aarde fchenkt,geenduurzaam hemels mann',
Maaruzoaangenaam, datu, op'tfeeftder Goden,
Naa't fchynt, nook beter fpys tot voedzel wierd geboden ,
En gy nooit graager at: 'k bid meld my't onderfcheid.
Gods afgezant berichtt' hier op met vriend'lykheid:
6 Vorfl: van de aard', daar is een eeuwig Opperwezen
Waar uit dat alles, wa.t begin heeft, is gerezen,
En tot hem wederkeert za't niet van't goed veraard,
En ruften blyft in't end daar't God toe Had gehaard:
De godheid fchiep volrnaakt (2) al wat zy kwarn te fcheppen y
Eerft eene ftof, bedeeld in vormen, die zich reppen
Met veele trappen tot hun wezen, kracht en ftand
Van leeven, in al't geen zulks kreeg door's hemels hand,
Maar meer geloutert en meer geeftelyk, als 't nader
Geplaatft is,' of zich voegt by hem, der dingen vader:
Elk in zyn eigen Sfeer,. en werkzaam naa zyn aard,
Tot dat het lichaam werkt, op dat het werd' herbaard, .
Tot geeft, elk naa de maat der kragt aan hem gegeeven:
Want dus fpringt uit den tronk des wortels, met meer leeven,
Degroenefteel, van daar deblad'ren, die noch meer
Gelykennaadelucht, op'tlaaft'debloem5 ineer
En voile kragt, waar uit een gecft van reuk komt ryzen:
Debloemenhaarevrucht, der menfchen voedb're fpyzen,
Klimt als by trappen op, door een verborgea vier,
Totgeeften, die bezield met leeven zyn, totdier-
Of menfchelyken ftand, en fchenkt gevoel en leeven:
Dan word de inbeelding en't verftand hen 00k gegeeven,
Waar uit de reden voor de ziel ontfangbaar word:
Zyisuitredendoorbericht, ofingeftort.
Berichtraaktu, maar'tlaafteismeeftonsdeel, in trappen
Gefcheyden, maar gelyk in kracht en eygenfchappen:
Verwonderudanniet, dat ik niet affloeg, 'tgeen
De godheid aan u gaf, maar nevens u gemeen
Doe dienen tot beftaan myn's weetens; h kan noch koomen
Datgyword, inhetdeelderEng'len, aangenoomen,
En
(2} Gen. I. 31.
-ocr page 195-
VERLOOREN.          171
^En hunne fpys, hoe licht, ganfch niet ondienftig keurt.
•'Lichtdathet, naaveiloop van tyd, nocheensgebeurt,
Dat dit lichaamlyk ftof des voedzels u gegeeven
Uwlichaamgeeft'lykmaake, enu, alsonsdoezweeven
Met Ihelle wieken naa uw keur, op onze wyz',
Om hier te woonen, of in't hemels Paradys.
Geboorzaamjleeds nw God, en houd de liefde in waarde ,
Diegyhemfchuldigzyt> dieeer, uit niet 5 ubaarde '
Enfchiep! Maarmidd'lerwyl, geniet, invollenmaat>
'tGeluk, enalhetheil, datdeezezaal'geftaat
I Ufchenkt,en'tgeenuwhertnietgrooterooitkanwenfchen.
flier op antwoordde dus d'aardsva^er aller menfchen:
o Aangenaame gaft, 6 dierhre geeft en vrind!
Gy hebt aan ons verftand wel 's leeyens weg ontgind,
Die onze kennis moet beftieren en regeeren,
En al 't verborgender natuur woud gy ons leeren,
Van't middelpunt tot aan den ommetrek, waar by
We door befchouwing van de werken Gods, die hy'
Gefchapen heeft, totGodopklimmen, alsbytrappen>
En hem befpiegelen in al' zyn eigenfchappen.
Maar zeg me eens; wat houd die waarfchuwing, die ge in't (lot
Erbygevoegdhebt, in: Geboorzaamftaag im> God ?
Kan't aan gehoorzaamheid ons immermeer ontbreeken ?
Kan't mog'lyk zyn, dat wy geen liefde zouden kweeken
Tot hem j die ons uit ftof bootzeerde, en met zyn hand
Dit heerlyk Paradys heeft t'onzer dienft geplant ?
Voorzien met meerder heil en meer genade ichatten
Alsonzewenfchbegeert, ofzoekt, ofkan bevatten ?
Daar op antwoorde dus Gods Engel: hoor met vlyt
Naa my, gy die een Zoon van aarde en hemel zyt!
Dat gy gelukkig zyt moet ge aan uw God toefchryven,
Maar aan uw eygen zelfs koomtge in dien ftaat te bly ven,
Dat's uw gehoorzaamheid, blyf daar in eeuwig ftaan,
En neem dit uit myn mond, als Gods waarfchouwingeaaa.
Tot verder onderrecht diene u gelyk een wapen:
God heeft, oAdam! u wel ganfch volmaakt gefchapen 3
Niet onveranderlyk; Hy heeft u goed gewracht,
Maar dat gy daar in blyft liet hy in uwe macht:
Hy vormde 00k uwen wil ganfch vry en zonder paalen;
Door'tnoodlotj m zyn diepte en loop niet te achterhaalen i
-ocr page 196-
i7*               HET PARADYS
Nochnooddwang, overheerft. D'Almachtigenbegeert
Vanonseenvryendienft, die, zonderdwang, hemeert.
Eendienft,uitdwang,diekan, diezalGodnooitbekoorcn;
Hoekanmenharten, die niet vryzyn, naabehooren
Beproeven, of hun dienft vrywillig is of niet;
Wier wil ook is bepaald, door *t onbepaald gebied
En dwang van't noodlot, daar geen and're keur kan koomen?
Ik, enal'tEng'lenheir, gezaligtdoordienvroomen,
Staanrondomzynenthroon: deftaatvanonsgeluk
Isjuift, alsdievanu, geveftigtophetftuk
Van ons gehodrzaamheid, en op geen' and're zaaken.
Wydienenvry, omdatwevryiniiefdeblaaken.
Dit alles ftaat ons vry te doen of niet: wy ftaan,
Ofvallen, naadeez'keur, op'slevensheld'rebaan.
Daar is'er, dieweleer, in'teeuwigduurendleeven,
Door ongehoorzaamheid, ten hemel uitgedreven,
Geklonkenwierden, ineenafgrond; zondervree
Ofruft. 6Vai, uitwelkeenheil, inwelkeenwee!
Vorft Adam diend' bier op den Engel met deez' reden:
ftGod'lykeafgeZant, wiensjuiftheid, in'tontleden
Dej'Hemerzaaken, mynverftand., hoelaag, bekoord!
Ikhebuwonderwys, metmeervermaak, gehoord,
Als 's nachts van't hoog gebergt',dat ons hier komt omringen,
Hetgodlykmaatgezang, datCherubynenzkigen,
Met hemeltoon, die door de lucht en velden zweeft:
Ook was my niet bekend, dat hy die eeuwig leeft,
My, naamynwilendaad, wildeonafhanklykfcheppen: *
Wy echter zullen nook, zo lang we ons roeren,' reppen ,
Vergeeten, hem, dieonsbootzeerde, eeuwuiteeuwin,
Tedienen, engeftaag, meteengenegenzin,
Zyn wet gehoorzaamheid te toonen, die rechtvaerdig,
En enkelvoudig is, en eere en agting waardig.
Dit is het wit vau myn begeerte altoos geweeft,
En'kzaldat, zonderend, betragtenmetmyngeeft.
Maar uw verbial van \ geen gebeurde in't ander leeven,
Heeftmyweltwyfeling, maar ook een trek gegeeven,
U, zo'tuluftenmagtevraagenom een breed/
Verhaal, datfchoonvermengt, met fmerten rampenleed^
Zeerzeldzaamweezenmoet, en waardig omteweeten:
Ook hebbenwe, in den fchaauw dier boomeryieer geZeten,
Noch
-ocr page 197-
verlooren. 173
Noch overmaat van tyd, eer d'avond ons verwacht;
De zon heeft naauwely ks haar halven loop volbragt,
En is op weg, om in den grootft der hemelkringen,
Door de and're helft des luchts, weer in de zee te dringenT
Op Adams vraag gaf, met een vriendelyk gezicht,
M aa luttel toevens ■, ftrak Gods Engel dit bericht:
) 6Eerftemenfch! 'tverhaal,datgymyafwoudvergeni
Is laftig, droef eh naar, en't hair ry ft my te bergen.
Hoezal ik 't fnood bedryfvan geeften, nks ten ftryd,
Onzichtbaar aan't gezicht, in een bekrompen tyd, .
Voor'tmenfchelykvernuftj zoteerenzwak, verklaaren?
Hoe 7al ik het verlies van zo veel duizend fchaaren
VanEngelen, voorheenzoheerlyk, vroomentrouw>
Enzovolmaaktinftand, umelden, zonderrouw?
Hoe end'lyk u 't geheim van't ry k der eeuwigheden
Ontvonwen, datiku (ikvrees't) nietmoogontleden?
Maar 't word me om uwent wil, en tot uw beft vergunt,
Enall'watgy, metuwverftand, nietvattenkunt,
Zal ik, op dat gy niet in uw begrip zoud miffen,
Affchetzen, naakt en klaar door veel' gelykeniflen,
Van't geen lichaamelyk en geeft'lyk is: 'k weet naauw,
Ofzulks wel noodig zy -, want d'aarde is flechts een fchaauw
Des hemels, en al wat daar boven word gevonden,
Enhierbeneden, fchoon 'tgeenfchepzel kandoorgronden,
Verfchilt licht zo veel niet, als iemand denkt, dp d'aard.
Eer God deez' waereld, door zyn' Almacht, had gebaard ,
En Chaos heerfchte met zyn wild en woeft gewemel >
Daar men deez' hemelen ziet rollen om den hemel,
En de aarde ruften op haar middelpuntige as,
Geviel' t op zek'ren dag (want tyd komt daar te pas
Zo wel als hier, gevoegt op't geen zich voelt beroeren >
En meet daar alles af, naa 't geen me 'er uit komt voeren ,
By't geen, dat is, of was, ofweezen zal hier naar)
Opzulkeendag, alsvalt, in'tgrootehemeljaar,
Verfcheenhethemelheir, all'de Engelen, Godstroepeni
"Voor d'Allerhoogfteh throon gedagvaard, op Gods roepen,
Uit duizend oorden van den hemel, met een zwaard
Van vlammeiid vuur verzien, in brde net gefchaard ,
Terwyl hurin' hoofdeh hen tot hunnen plicnt vermaanen;
Daar naderde een gctal van tienmaai duizend vaanen,
En
-ocr page 198-
i7+               HET PARADYS'
En een gelyk getal ftandaarden, fchoon van glans,
Haar vendels vlogen door elkaar in's Hemds trans,
Beflaande 't midden van de voor en de achterhoede, ,
Endienende, om den rang derEng'ien, hentengoecJii,
Inheerfchappyen, eninoverheden, net
Te kennen en te zien, op't heerelykfte met
Dezinnebeeldendierbedryvenj langtevoren ,
Door hen gedaanj verfierd, dieoogenzinbekoorenj
En tekens ftrekken van hunne iever, liefde en vly t.
Dus ftaande kring by kring, beflaaride wye en z,yt,
Eenommetrek, door'toogeensEngelsniettemeeten,
Sprak d'Almacht, in wiens fchoot zyn heilzoon was gezeten,
Uit eenen berg vol vuur en vlam y die't heerly k licht >
En de onverdraagb're glans en luifter van't gezicht
Des eeuwigleevenden, bedekte^ deezereden:
Hoortall'gyEngelen (t), naamynverborgentheden,
Gythroonen, magten, envermogens, leerituwoor,
Gyheerfchappyen, engyvorften, geeftgehoor,
En luiftert naa 't belluit, dat u rrtyri tong zal meld'en,
Dat onberroepbaar zal beftaari, en eeuWig gqlden.
Ikteeldeopdeezendag(2), eendagzowonderbaar,
DieniktotmynenZoon, myneen'genZoon, verkkar.
En op deez' heil'gen berg myn zalving heb gegee ven, (3)
Dien ge aan myn rechterhand (4) in luifter ziet verheven:
Erken uw Hoofd en Heer in dien geliefden Zoon: (5)
'k Heb heilig in myn zelf gezworen (6) by myn tnroon >
Dat voor hem alle knie eerbiedig nederbuigen (7)
Al 't geeftendom (8) hem hulde en agting zal betuigen>
Enhemerkennenvoorzynkoning: Blyftdan, aan
Zyn onderkoningfehap} geduurig onderdaan >
D»»
j                                                                  , ,j.' -..                          .
(1)  Hoordall'gyEngelen.] HSr.1.6.
(2)  Ikteeldeopdeezendag.] Hebr.I.5.
(3.) Myn zalving.] Hehr.I.y.
(4.) Die ge aan myn rechterhand.] Hehr-I.t],
(5)  Erken uw Heer en Hoofd.] Hebr.I.%.
(6)  Gezworen.] Jef. XLV. 23. enHcbr. VI. 13;
(7)  Dat vdor hem alle knie.] Hebr.I.i^.enll.Z,
(8)  Al't Geeftendom enz..] Heir. I.j.enXlV.
-ocr page 199-
V E R L O O R E N.          175
Dan hebtge een end'loos heil in eeuwigheid te wachten.
Die ongehoorzaam hem veragt, zal my verachten,
En breekt den zoeten band van eenigheid en vree,.
En zal van Godt en zyn gezicht, in't end'loos wee
Dernaareduifternis(i), verftooten, engefmeten
In d'afgrond, en geboeid aan een metaale keten,
Zyn woonplaats vinden, en daar fmaaken een ellend' i
Die nooit verlichting krygt en nimmer paalen kent.
Zo fprak de Almachtige; en al 's hemels geeften fchenen i
Opditbericht, voldaan: zy fchenen'tzonder meenen (a)>
En waaren 't alien niet. Toen wierd die blydedag,
GelykeenFeeftdagvandenhemel, met een flag
                   ;
Vanzangenrey, aldaargewoon, gebragttenende:
Eeri rey, wiens wederga, nooit geeft des hemels kende,
Dien 'k beft gelyken kan by efene ganfche Sfeer
Van ftarren, dwaalende en omdraayende op en fleer
Op haaren eygen as j en vaft doolhofs gewyze,
Nuin, nuuit, dan door elkaargeflingerd, ryze
Ofdaale, meeft gefchikt naar een gezetten maat,
Wen't fchynt dat zy het meeft onregelmaatig gaat:
En in de eenftemmigheid van't goddelyk beweegen,
Washunnewyz'zozagt, zoheuchlyk, zovolzegen,
Dat's Almachts eigen oor, daar door (als 't waai^) geraakt,
Toeluifterde, en zo't fcheen niet weinig wierd vermaakt.
Nu naakte d'avond (want wy hebben 00k daar boven,
Schoon nooit geen nacht het licht des hemels kan verdooven',
Een
(1)  Dernaareduifternis.] Judev.6.
(2)  Zy fcheenen 't zonder meenen.] Homerus fibynt ee-
tiig denkbeeld van den opftand der Engelen gehed te hebben, en
van 't geen daar toe rede zou gegeeven hebben. Ziet bier het
geen by aan Agamemnon in bet iyde Boek van de Wade doe$
zeggen: „ Want Jupiter al de Goden vergadert bebbende, zei-
,„ de, boart naa my: Ik wil uvo deel in myn raadsbefluit gee-
,, ven. Op deezen dag, de Godinne Illitbye, die 't kraambed-
„ de befiiert, zal een menfcb bet licht doen zien,die overzyne
„ buttren en alle menfcben zal beerfihen, deteelke ,gelyk zy, ait
53 myn bloed zyn gefprooten. De Oudvader Juftinus oordeelt
(zegt mevrouw Dacier
) dat Homerus dttze ketmiffi mt Egipt*
beep gebaald,
-ocr page 200-
,176               HET PARADYS
Eenavondftond, zowel, alsmorgenftond, fchoonzeom
Verandering, diehierbehaagt, by't geeftendom,
' Niet noodig zyn) en all' Gods Engelen begeeven
Zichukdenrey, enfpoennaa'tAvondmaal, gedreeven
Als'twaar', doorhonger, indiezelvekringen, daar
Zeinftonden, enterftondzagmendetaflenklaar,
Verzien met zulk een fpys en drank, die d'Eng?len fmaaken;
Een nektardrank, die mond en oogen kan vermaaken;
Robynkleur, uitgeftortinpaer'len, diamant -■ ■
Enloutergoud, dcvruchtdeswyngaardftams,, geplant
Door d'Albeheerfcher zelf. Zy aten en zy dronken
Van't geen hen door de hand der godheid wierd gefchonken,
Terwyl die zich vermaakte in hun vermaak, tot dat
ElkonbezwaardzichzelFsvolopverzadigdhad. ■■. •>
Zo haaft als van Gods berg, dieh berg van heil en zegen j
Nu de ambrozy ne nacht, met wolken opgeftegen,
Daarlicht en fchaduwe uitgeboren word > k gelaat
Van't allerhelderft:' licht, in'tlieffelyk gewaad
Van'tflaauwefchemerlicht, veranderdhad, (hetduifter
Des nagts verfchynt daar nooit met minder glans en luifter)
En Zoete roozendaauw hen noodigde, om ter ruft
Tegaan, behalvenGod, wiensooggeenflaapenluft,
Zagmen.henophetvlakdeshemels, bygeleden
Entroepen, totdenflaapeendragtigneergegledeh, '
Langs 't-levendig kriftal der ftroomen, dicht bezoomd » »
En fierelyk beplant, met bladeryk geboomt,
Dat zynen naam bekwam van't nimmer ftervend leeven:
Veel' Paviljoenen zag men fchielyk opgeheven
TotHemeltenten. Daar, daarfliepenzygezwind,
Terwyl hun legerplaats verkoeld wierd door den wind.
Behalvenzy, wierpofthetwas, ommetgezangen,
Omtrent den hoogften throon ■, terwylze elkaar vervangen,
Den nacht te flyten, tot Gods lof en eer en faam.
Duswaaktefatanniet, (men noem'hem met deez'naam) (i)
Zyq
(i) Dus waakte Satan niet, men noem' hem met deez*
naam.] Satan, beukent in ,t Hebreeuwfih, tegenftreever van
Godt, en deeze naam is hem niet toegevoegt ah naa
zy» »*»
dtrj'pannigkeid.
-ocr page 201-
V E R L O O R E N.           i'7y
Zyn eerfte naam hoort men hier boven nimmer noemen,
$ipts de Almagt hem,om zyn weeribannigheid, wou doemen.
Hywasdegrootfteder AardsEngelen, inmagt,
Enheerfchappye, en rang, enheerlykheidenkragt,
Maar 't hert, door bitfen nyd gezwollen en aan 't kooken,
Hifte op dien zelven dag, daar 'k ftrak van heb gefproken ,
Hem tegens Gods geliefd' en waaren heilzoon aan,
Toen zyne vader deed al't Eng'lendom verftaan,
Dat hy dien een'gen zoon, op deezen dag geboren,
GezalfdalsKoning, tot Meffias had verkoren.
Door trotfe hovaardy, kon hy, dat fchoon gezicht,
Voor hem zohaatelyk, nietdulden, volgensplicht:
Hy meende dat zyn ftaat daarafbreuk door 2,011 lyden.
De boosheid en de nyd, die't godloos hert beftryden,
Verwonnen, hem om ftryd, Zo ras de middemacht
In't duifterfte uur , elk had tot fiijLte en ruft gebragt,
Befloot hy met zyn heir, ,al fluipende, op te breeken ,
En door de woede en nyd in gramfchap fel ontfteeken,
Gods throon, onaangebeenveragt'lyk te verfmaan.
Zynftedehouderwekt'hyop, en, fprakhemaan
Met zagte ftem aldus, genegen om te muy ten:
Slaaptgy, enkandeflaapuweoogenledenfluiten,
Mynmedemakker, alsgydenkt aan't wonder flot
Van gift'ren, dat zo laat glipte.uit den mond van God ?
Gywaart, alsik^ gewoon my altoos tnee te deelen
Alle uw gedagten: nook woud ge iets voor my verheelen:
Wy waaren eens gezind op onze wacht: hoe maakt
Deflaaponsnuoneens, daar'tnutisdatmenwaakt, . ,
En vriendfchap voedeen kweek'Pgy ziet ons thans verdrukkert
Door.eenenieuwewet, waar voorwy moetenbukken,
Een nieuwe wet, door hem, die heerfcht, gefmeed, die licht
In ons, die dienftbaar zyn, begripdatnieuwis, fticht, ',
Een nieuwen raad, omwel te wikken en te weegen,
Of hier in, voor ons heil, ofonheilzygelegen:
ft Is hier niet veilig meer te melden van deez,' zaak,
Zo teder in haar aard: des ik hier't verdre ftaak.
Gaaheen: verzamelall'demillioenenfchaaren, .
Daar ik het hoofd van ben; en wil hen voort verklaaren,
Patik, benevenshen, dieondermynbanier .
Behooren, eerdeez'njicht, door'tnaderendevier
V, Bcik.
                              M                              Dcs
-ocr page 202-
178                HET t AR A D Y S
Des hlorgenftonds, verloopt, mymoetnaahuisbegeeveni
' Daar wy de noorderftreek{ i)van't hofvan t end'loos leeven?
Bezitten, dp dat we ons bereiden'ter onthaal,
Om onzen Koning en Mefiias met een praal
En iuifter, naa zyn ftaat te ontmoeten, en te ontfangen,
Terwyl de Hemelen weergalmen van de zangen,
Gezongen tot zyn lof; te hooren uit zyn mond
De nieuwewetten van dien Held, die zich terftond
Al zegepraalende zal haaften, om, door de oorden
Van't Eng'lendom bewoond, en die zyn oog bekoorden i
Te trekken, en zyn wet in't nieuwe koningry k
Te ftellen, op dat elkzyh magt en hoogheid blyk'.
Zo fprak die trotze geeft > vaft ftortende in den boezem
Vanzynenmakker, diegeenquaaddenkt, zynendroezem
Van haat, een ihood vergif. Straks roept die Engel all'
Zyn' amptgenooten, ofvoor 't minfte een groot getal
Van die hy aanvoefdde, en fprak tot hen alien, even
Als hy geleert was, dat hem Godt had laft gegeeven,
Om eer de duift're nacht, voor d'aangenaamen gloed
Des naaften dageraads, eerbiedig wyken moet,
Het Eng'len leger uit zyn ruftplaats op te breeken:
Kwanswys verhaalde hy de rede; en kwam te fpreeken
Met woorden dubbelzints, op dat hy dus met lift
Hun heft zou peilen, dat noeh van geen gruw'len wift:
Maar zy, zy volgden fzaam 't gewoone veldheers teken
En zyn bevel: Zyn naatn kon eere en agting kweeken,
.En was van elk geeert: verheven hodg in ftaat,
Naaft aan de heerfchappy der Godheid! zyn gelaat
Blonk als de morgenftar, de leidftar aller lichten;
Hy nam hen in: hydeed, doorlogentaal, h'enzwichten,
En trok het derdendel des hemels (a) aan zyn zy.
Het aldoordringende oog, dat eeuwig van naaby,
Schoon hoog verheveri, ziet de binnenfte gedachten,
Zag van zyn hell'gen berg, gezaligt door zyn krachten,
En
(i) Daar wy de Noorderftreek 1 lie Jef. XIV. 12. en 13.
(2) En trok het derdedeel des Hemels] Eenige bebben ge~
wilt dat bet derde deel der Eng'len oprterig waf
, zkb vefti-
gende op Optnb. XII,
4.
/
-ocr page 203-
V E R L O O R E N.          ij9
Enuithetlicht, dat'snachtsingoudelampen(i)brandt,
Schoon 't Godd'lyk oog geen licht, in zyn volmaakte ftand >
Benodigtheeft, hoefeldemuiteryaan'twaffenj x
Voortaan op wetten, nog gehoorzaamheid zou paflen,
Wie de oorzaak daar van was, hoe veri^ reeds uitgedeit,
En in de zoonen van den morgenftond verfpreit:
Hy zag wat menigte zich zou verzetten tegen
Zyn hooggeftaaft befluit, zo vol van heil en zegen,
En fprak dus tot zyn een'ge en welgeliefden Zoon:
Myn Zoon, waar in ik all' de glorie van myn throon ,
In voile majefteit en luifter koom beogen,
Myn eenige erfgenaam van cms geducht vermogen;
'tRaaktnuonsgrootbelang, ommefgepaartbeleid,
Ons te verzekeren van onze Almachtigheid,
En t'overweegen, met wat wapentuig en krachten,
Wy ons regeering en gezag by elk doen agten;
Want eene vyand doet zich op, door nyd gefpoord,
Die voorneemt om zyn throon te flichten in het noord,>
En daar, gelykwyhier, inonafhang'lykheden,
Te heerfchen; en daar mede in itaatzucht niet te vredea,
Tragt hy, door eenen flag de proef te nemen van
Ons regt en onze magt, of hy die krenken kan:
Laatons, myn Zoon! hier dan raadpleegen, en't vermogen
Dat wy behielden, ftraksvereenigen, enpoogen
't Gevaar te ftuitten, tot handhaving van't gezag,
Op dat de vyand, die men niet vertrouwen mag}
Ons niet met fpoed verrafle en onverhoeds beroove
Van deeze plaats, deez' berg en't heiligdom verdoove-
Hier op antwoord' Gods Zoon, met een bedaart gelaat,
Verheerlykt door een glans en luifter zonder maat:
O Vader! onbepaalt in mogenheid en krachten,
Gy fpot zeer billyk met uw weerpartyders magten >
En gy belacht hun wit en oproer ganfch geruft:
't Is flechts een ftofie voor myn luifter, eer en luft,
Verheerlykt door hun haat, wanneerzyzien, metbeeven>
Datkoninglykemagt, dooru, mywierdgegeeven>
OmaH'hunhovaardytefhuiken: deuitflagzal
Uhaaftvertoogen, ofikmagtigben, omalT
Ma                            Deez'
(i) In goude Lampen] Openb, IV. 5.
-ocr page 204-
,8o , . HE T PAR AD YS
Deez''fiioode oproerigeff te derrtpen en te vellen j
En hemelvrede in't ryk der eeuwen te herftellen,
En ik bekwaam ben om te ftryden voor uw throon »
Op de eeuwigheid gefticht. Dus liefflyk fprak de Zoon;
Maar Satan fluksgevolgt van all'zyn legerfchaaren,
Was met een fhelle vlucht nu verr' vooruit gevaaren;
Eenmeenigte, ingetalalsftarrenvandennacht,.
Of van den morgenftond (i) wen hy den dag verwacht j
Of als de droppen van den dag'raat, die de ftraalen
Der Zon, op bloem en blad, als paerelen doen praalen:
Zy naamen hunnen tocht, door't floers des nachts gedekt >
Langs ftreeken, die ganfch breed, jaend'loosuitgeftrektj
AanHe,erfchappyen, enaan.Seraphynen, Throonen,
In drieerlyen rang gehoorzaamheid betoonen j
AlPftreeken, waereldvorft, daaruweheerfchappyj
Veel minder by is, alsdee7,'hof, deez'landftreek, by
Het rond der aarde en by, de zee, zo wyd van boorden:
In't ende nad'ren zy de grenzen van het noorden:
Daar nam de Satan op een berg van verr' te zien,
Zyn ftoel, om als een vorft den geeften te gebien,
Een berg, gelyk een berg, opeenenbergverheven,
Metpiramiden, enmettoorenen, gedreven
Uit diamanten, en met rotzen van fyn goud,
Verheerlykt, hetpaleis, voor Lucifer gebouwt,
(Zo noeme ik't in uw taal) 't geen de eervergeeten fnoode,
Beluft, om uitterlyk gelyk te zyn aan Gode,
Naabootzende dien berg, (o gruwelyke hoon!)
Waar op d'Almachtige zyn welbeminden Zoon,
En zyn befluitaan all'de Koorenopenbaarde,
En hem tot Koning en Meffias eer verklaarde,
Den naam gaf van den Berg der Zamenkomft; dewyl
Hy daar een talloos heir vergaderde in der yl,
Omteoverleggen, hoe hun Koning befttegroeten.
En met wat ftaatfie, pragt en luifter hem t'ontmoeten:
Toen liet die booswicht met een lafterlyke kunft
Van fchyn van waarheid, tot verkryging van hun gunft,
Deez^
(i) Als ftarren." ",■". , of van den morgenftond. ] Job
XXXVIII.
7.
-ocr page 205-
V E R L O O R E N.           fSi
Deez' taal in de ooren gaan van all' zyn legermachten: :
Gy, heerfchappyen, engythroonen, hemelkrachten'f
En vorftendommen, thans.ontzagg'lyk, zomiffchien
Die naamen anders meer als titelen bedien,
Sints by het hoog befluit, een ander zich 't vermogen
Des Hemels eigende en als koning wou verhoogen,
Verduift'rende ons gezag, om wien ter middernacht,
Deez' overfnelle tocht, zo woeft en onverwagt,
En deeze zaamenkomft gefchiede, om te.overweegen, - ■",';,
Hoe wy dien Koning, in zyn heerfchappy geftegen,
Met nieuwe zoort van eer inhaalen, hulde bien,
En hem de fchatting van onz' neergebogen knien,
Hemnooitvoorheenbetaalt, 't gevoeglykft' zullen geeven;
Een onderwerping die my fidd'ren doet en beeven!
't Was al te veel voor een, en nu voor twee, o fmaat! » l
't Is niet te dulden, en het raakt onze eer en ftaat,
Te bukken eerft voor een, en nu, noeh voor een tweeden,
Dien Godt verklaarde 't beeld van all' zyn heerlykheden
Te zyn. Maarwat, indien een welgegrond befluit
Enbeterraad', onsvoerde, o Hemelgeeften! nit
Dielaagte, en leerde ons hoe dat jok, zozwaartedraagen,
Wasaftewerpen? Kan't, oEng'len! ubehaagen,
Uw nekken flaaffelyk te bukken, en uw knien
Te buigen ? en uw zelfs zo laag verneert te zien ?
Oneen: gyzukuw eer in fchande niet bedel ven;
('k Vermoe dit) kent ge uw recht, of kent ge flegts uw Zelven;
Gebooren zoonen van het eeuwigduurendt ryk,
Aan niemand onderdaan, fchoon niet in magt gelyk,
In vryheid echter al: want ordening en trappen,
Zyn nooit oneenig, om de JiefPlyke eigenfchappen
Dervryheid, maarheftaantezamenwel: Wie kan
Met fchyn van regt en reen,, verheven geeften! dan
Het overoud gdZag van opperheerfchappye,
En hoogheid over ons, (een vuige dwing'landye)
Methem gelyk, is't niet in majefteit en magt,                   ' „
Ten minfte in vryheid, zich toeeig'nen onbedacht ?
Kan Hy een nieuwe wet voor ons, die zonder wetten
Nooit dwaalen konnen (welk een Vreemdheid!) innezetten ?
Veelmin, dathyzouzynonz'Koriing, VorftenHeer,
En vorderen van ons aanbidding, hulde en eer,
M 3                                Tot
-ocr page 206-
.,
*8*                HET PARADYS
Tot fmaad dier Keizerlyke eertit'len, ons gegeeven,
Om fteeds te heerfchen, niet om vuig en flaafs te leeven.'
Dus verr' hoorde elk naa zyn vermet'le taal, wanneer
EengloendeSerafyn, Abdiel, dienftaagdeeer
Der Godtheid ging aan 't herte en haar bevelen eerde,
Opftond, en Lucifer, inzynedriftenweerde,
Ontvonktdoorzuiv'renernfteniever, opdeez'wyz':
Gods latterlyke taal, waar voor ik fchrikke en yz',
Taal j vals, vermetel, endienooitgeenoorverwagtte
Tehooren, inGodsryk, enminft'vanu, dien'kagte
En eerde j alseenengeeft, derGodheidallernaaft.
Ondankb're, bovenelkindeezeplaats, geplaaft;
Hoe kuntgy met een taal, zoheilloos, zo vermetel,
Verdoemen een befluit, dat God van zynen zetel,
Zo plegtig uitfprak en bezwoer met zynen raond j
Dat voor zyn lievenzoon, denborgvanzynverbond,
Met zynen Konings ftaf, naa billykheid en reden
Befchonken, elkeknie, in't ryk der eeuwigheden,
Zoubuigen, en met zulk een eerbewys, alom,
Erkennen 't wettig recht van't wettig koningdom:
Gy durft u tegens God en 7,yn befluiten zetten,
Noemt onrechtvaerdig, dat men vryen bind aan wetten,
Dat over zyns gelyke een ander heerfch met kracht,
En een gebied voere over alien, met een magt
Verzien, waar in hem nook een ander naa zal volgen:
SteltgyaanGoddewet? durft ge, opuwheilverbplgen*
Dan twiften over'tftuk der hemelvryheid, met
UwSchepper, dieumaakte, inluifterheeftgezet,
En, naarzynwilenmagt, dehemelkragtenteelde,
En haar, haar eigen vorm en weezen mededeelde ?
Heeft dan de ervarenheid aan ons niet vroed gemaakt,
Hoe goed hy is ? hoe hy voor onzen welftand waakt,
En onze waardigheid en rang zyn hert kon raaken ?
't Is verr1 van hem, dat hy ons minder tragt te maaken,
Veeleergereedt, omons, in onzen zaal gen ftaatj
Tot eenen luifter te verheffen, zonder maat -,
Vereenigt onder hem tot opperhoofd verkoren:
Maar; om u toe te ftaan, 't geen gy ons fjtraks deed hooren >
Dat bet niet billykzy, dat een Monarch, 'tgezag
Voere over hen, die men Monarchen noemen mag,
... i
                                                                          Om
-ocr page 207-
V E R L O O R E N:          iSj
Om dat zy nevens hem zodanig zyn verheven:
Gyzelf, hoegrooteenmagt, door God, uisgegeevsn,
Denktgy, datgy, en all'het Eng'lendom, tezaam
Gevoegd, inwaardigheid, by's vaders Erfgenaam,
By dien gebooren zoon, dien eer dien gloriery ken,
Te noernen zy t, en in een flip te vergelyken;
Dien zoon, door wien, als door haar woord, de Godheid heeft
Gefchapen, alles wat in't ryk des hemels zweeft,
Ooku, en'tEng'lendom, metheerlykeeigenfchappen
Bekroont, en net verdeelt in orde rang en trappen,
En gaf u tot bewys daar van den fchoonen naam
(Och wierd ge, 6 Lucifer, vcrlekkert op Gods faam!)
Vanvorftendommen, envanheerfchappyen, krachten,
Van Hemelraaden, vanaardsEng'len, helden, machten?
Dat zynwe ook in der daad: zyn eeuwig koningryk
Zalonzenglansgeenzintsverdooven, maarmetblyk
Vanmeerderglansvoorzien, dewylonshoofd, beneven
Ons word gely k gefteld en geen meer glans gegee yen:
Zyn wet is onze wet; alle eer, hem toegebragt,
Weerftuit op ons en houd haar luifter en haar kragt j
Laat dan uwdolle drift, o Lucifer I bedaaren:
Laat niemand u meer dan uw eigen zelfs bewaaren:
Kant u niet tegens God, en Gods gezalfde throon:
Maarhaaftuend'lyk, omdenVaderendenZoon,
Metrechtopuvergramd, teftillen, neertezetten,
Op dat Gods heilgenade u zuiv're van uw fmetten,
En gy vergiffenis van de Almacht mooge ontfaan,
Die, zoektgydiemetboete, ugeenzintskanontftaan.
Zo iVrig uittede deez' Engel, zyne reden,
Van niemand onderfteund in zyn genegenheden:
, Elkftemde, datzyntaalontydigwas, of boos,
Of eigenzinnig, of voor 't minfle reukeloos:
Dit merkte Lucifer, en't kon hem blyfchap baaren,
Weshalven hy befloot, om trots dus voort te vaaren.
Gyzegtonsdan, datwygevormdzyn, enhetwerk
Van eene tweede hand, eenwerkdan (zoikmerk)
Dat door den vader wierd aan zynen zoon gegeeven:
Wie heeft die nieuwe leer zo zeldzaam ook gedreven ?
Uit welk een hooge fchool is zy u aangebragt ?
Wie was 'er by, wanneer deez' fchepping wierd gewragt ?
M4                                 Of
-ocr page 208-
i84                HET PARADYS
Of heugt het u, eer gy van God zy t afgevloten,
In welk een vorm u toen uw Maaker had gegoten ?
Wy weetenvangeentyd, endatwy, zoalsnu,
In wezen waren ('k laat die weetenfchap voor u)
Gebooren uk ons zelfs, geteeld door ons vermogen,
Wanneer de fnelle loop van't noodlot in den hoogen
Zyn kring was rond gedraaid: Wy zyn de rype vrucht
Vandeez'onmeetb'rehkreits, deez'onbepaaldelucht
En eigen hemel, wy, wy, zyn de waare zoonen
Vanvuurenlicht, waarinwyleeven, zweeven, woonen:
Wy hebben uit ons zelfs onze eigen leeft en ftand:
De onoverwinb're kracht van onze rechterhand,
Zal ons in heldendaan volleeren, om te proeven,
Wiens rftogenheid hier ftaa op vafte of loile fchroeven:
Dan zult gy zien of wy befluiten met beklag
Te fmeeken, en den troon van't Opperfte gezag
Met onze aanbidding of beleg'ring te betrekken:
Wil uw gezalfden vorft deez' nieuwe maare ontdekken,
Vertrek, vKeg weg, eer ramp u in uw vliegen ftuit.
Dus fprak die onverlaat, en even als 't geluit
Van diepe afgronden, kwam 'er een gerommel ryzen
Dat hem toejuichte, en fcheen zyn dolle taal te pryzen.
%
                      DeSerafynvolvuurvaniever, nietontdaan,
Schoon hy zich vond in't hert van't raazend leger ftaan,
Sprak met vrymoedigheid: o gy dus afgeweken
Van God, vervloektegeeft, van'teeuwiglichtverfteekenj
Ik zie uw ondergang uw widen val te moedt,
Uwrot, datnevensu, zyn heil trad met devoet,
Rampzalig, en voor't loon -van alle uw euveldaaden,
Umeteenvuurvanpeft, dateeuwigbrand, belaaden:
Vermoei u Lucifer van nu af aan niet meer,
Hoe't jok werde afgefchud van onzen nieuwen Heer,
Van Gods Meffias: Neen: Deez'zachteenlievewettenj
Zyn voor u van geen nut, maar hatelyke fmetten":
Een harder raads befluit, dat onherroepbaar is ,'
Legttegensu: Eenwetdiezekergaatenwis:
Die goude ftaf, dien gy, verbafterd van het goede >
Zo fnood verworpen hebt, is nu eene yz're roede,
Om u en uw beftaan te morzelen tot ftof.
't Bericht dat gy me gaaft is goed. Ik vlieg naa 't Hof
Des
-ocr page 209-
V E R L O O R E N.          185
DesHemels, nochomuwbericht, nochomuwdreigen
Verleg'en, uit deez' pkats, flechts.uws gelyken eigen s
Eer 's hemels wraak, die gy door alle uw boosheid port,
Met vuur en vlam gefterkt, op ons ter neder ftort,
En, zonderonderfcheid, kopmeallestevernielen.
Verwacht, verwaten hoofd van eerelooze fielen,
Eerlang de zwaarte van Gods donder op uw hoofd,
Eenvuur, datuvankracht, ge4aanteenftandberoofd,
En leer' met fmert ■> dien God, die u gemaakt heeft, kennen J
Wiens wet en wiens befluit gy reukeloos durft fchennen,
En dien gy kennen zult, alseen, die, naazynmagt,
U weer ontmaaken kan, fchoon gy hem nu veragt.
Zo fprak de Serafyn, door ivervuur gedreven,
Van t ongetrouw gefpuis alleen getrouw gebleven;
Ontelb're vielen af: hy bleefalleenig ftaan,
EnkleefdezynenGod, metliefdeeniever, aan:
Noch voorbeeld noch getal was magtig, om te maaken »
Dat hy ftandvaftigheid of waarheid zou verzaaken,
Schoonniemandftaande bleef, danhy, dan hy alleen.
Hy ging door't midden van't vervloekte leger heen,
Langs eenen langen weg, terwyl zy hem befchimpen."
Ditduld'hyeelvanhert, vanzinnen, Zonderkrimpen^
Met verontwaardiging betaalende die fmaad,
Daarhy den berg, totftrafveroordeeld, achterlaat.
Einde van het vyfde Boek.
M 5                              HET,
f
-ocr page 210-
186
HETPARADYS
VERLOOREN.
Zesde Boek.
Inhoudt.
fiEtroutee Rafael verhaalt, hoe't Alvermoogen ,
De Aardseng'len Michael en Gabrielbeveelt,
Om trotzen Lucifer te treeden onder de oogcn ,
Die't beilig vrederyk, door kryg en twifl, verdeelt.
De/hg neemt zyn begin, D'oproerige Eng'len vlttcbteit.
De Satanj'pantden road', en vindeen merktuig uit ,
Die in een tweedenflag het heilig heir doet duchten,
En in wanorde brengt, dat endelyk befluit,
jy'AardsvyandLucifer, doorbergen, tebefpringen ,
Waar met zy 't oorlogstuig en Satans kgermacbt,
Bedekken. Maar ''tgewelt en 't oproer naauw te dwingen
,
NooptGodt, omzynenZoon, Meffias, met zyn kraebt
Gewapent, op het heir des gfgronds cifte zenden
,
Die op den derden dagnaa Satans leger treht.
Het voykt. Hy valt hetfuks met danders op de lenden ,
Enjaagt bet in de Hel, die't heilloos heir bedekt.
Gods Zoon keert naa Gods ryk te rug, naar 't zegepraalen ,
Daar hem Gods Engelen, door ntaatgezang, onthaalen.
DEn ganfchen nacht door ging Abdiel, onbezweken
En onvervolgt al voort, door 's Hemels ruime ftree-
ken,
Totdatdedageraat, doordeuuren, die in'frond'
Spanfeeren, opgewekt, depoortdeslichtsterftond,
Met zyne roozehand ontiloot. Daar is in't midden
Van's Almachts berg, waar op zyne Eng'len hem aanbidden,"
Een ruimte by zyn throon, daar duifternis en licht,
In een geduurig rond, by beurte en evenwicht
Nu
-ocr page 211-
VERLOOREN.           187
Nuwoonen, endanweerverhuizenenvertrekken,'
't Welk j daar een wiff'ling komt, als nacht en dag verwekkea:
't Licht gaat uit de eerfte deur met zyn robynen gloed,
Wanneer de duifternis al ftil haar intree doet
Aandeand'rezy, totdatzeophaarebeurt, denHemel
Als met een floers bedekt, fchoon t geen in zyn gewemel
Word duifternis genaamt, hier fchemerlicht zou zyn.
Dedageraat, dienumetheerelykenfchyn
Vanglanzen, naadewyz'des Hemels, uitzynkimmeu,
Verrees, zagmenvangoudenoofterftraalenglimmen,
Waar voor de vaale nacht en duifternis verdween:
Toen 't ganfche Hemelvlak vol benden, ongemeen
Tenoorlogtoegeruft, enwagens, fchilden, zwaardea^
All' blank van Hemels vuur, en duizend vuur'ge paarden,
Vaft brieflchende uit bunii' mond een fellen aaflemvlam x
Zyne oogen allereerft ontmoetten: Straks vernam
DenEngel, dat'erkrygintilwas, entevooren
Bekent, 't geen hy hen zou door zyne komft doen hooren:
Hymengdezich in't hart van'tvriend'lyk heir, dathem
Met guile vreugde , en met een fchaterende ftem
Ontfing, verheugt, dat uit veel'duizend, nugevallen,
Noch een behouden was. Zy leidden met hen alien,
Terwyl zy hem met lof en prys vereerden, tot
Dien heil'gen berg, den ftoel en zetel van hunn' Godt,
Van waar, alsuithetharteeensgoudenwolks, indeooren
Een ftem klonk, die zich liet in deezer voegen hooren:
O waare dienftknecht Gods, wiens trouw' ik eere en agt!
Gy hebt oprecht uw plicht voor's Hemels eer betracht,
Die, zonderiemandshulp, dezuiv'rewaarheid, tegea
Een wederfpannig rot, verftoken van Gods zegen
Enheil, verdedigthebt, metwoordenfterkerdan
Hunwap'nen, dat geufteld'voor mynewaarheid, van
Elk een met hoon verimaad, met meerder laft te draagen,
Als openbaar gewelt, kan Gode op't hoogft' behaagen:
Want dus was alle uw wit, om uw geheel gedrag
Te billy ken voor Godt en t opperfte gezag,
Schoon waerelden u voor verdoolt en zinn'loos achten:
Opzegemoogtgevry, methulpvanvrienden, wachten:
Gaanudenvyand, indennaamvanHem, wiens eer
Gy dus verdadigt hebt, met dapperheid te keer:
De
--■^■^_, 1 *j_
-ocr page 212-
i88                HET PARADYS
Deeer, dieuvaftverwacht, zaluwelhaaftvergoeden
De fmaat, die gy ontfingt door zyn heilfchendig woeden.
Gaa, breng door's Hemels krachtnut'onder, diehetjuk
Der reen verwerpende (verfoey'lyk lafterftuk)
Meffias niet voor Vorft en Koning willen kennen,
Meflias, wiens verdienfte en deugden, die zy fchennen,
Hemmagtigmaken, om, naa't Hemels raadsbefluit
Zyn wettig koningryk alle eeuwen in en uk,
Met eeuw'ge fchoud'ren in zyn glorie te onderfchraagen.
' Gy, die u, onberifpt in mynen dienft wout draagen,
O Prins van't Hemelheir, getrouwe Michael I
Gaaheen, engy, dienheldgelyk, oGabriel!
Voer tot den veldllag aan deez' myne onwinb'fe zoonen ,
Gelei rnyn heiligen, de fteunzels myner throonen,
By duizenden en by tienduizenden, vobrzien
Met wap'nen, wel gefchaard om. tegenftand te bien,
Zynde een gelyk getal met die verwaaten benden:
Valt, zonder vrees, met vuur en wap'nen, op hunn' lenden:
Vervolgt en dryft hen tot aan's Hemels end', van Godt
En van zyn gunfl: ontbloot, en klinkt het heilloos rot
In Tartarus, een kolk wiens diep niet is te meeten,
Die reeds zyn wyde keel heeft hong'rig opgefpleten,
Om ze alien in hunn' val te zwelgen met haar mond:
Zo klonk de fchelle ftem der Godheid, en terftond
Zag men't gebergte alom met wolken overtogen,
Die dikke duifternis, in's Hemels ruime boogen
Verwekteni eenerook, afgryz'lykzwartennaar,
Begon nu wyd en zyd met donk're golven, daar
De vlam geen op'ning vond, zich naa om hoog te heffen j
Het tekendat Gods toorn, die'svyandskopzaltrefFen, ,
Nu reeds aan't zieden was. De Hemelfche trompet
Bliesfel, zodatze'trykinrepenroerfezett'::
Het flrydtb're Hemelheir, uit moedige trawanten,
Door Godt te zaam' gevoegt, in magtige vierkanten,
Onwederftaanbaar, door verbandt byeen gefchaard,
Dat voor den Hemelftondj brakmeteenfnellenvaart,.
In ftilt' zyn benden op: zo dra hunn' luift'rende ooren,
Denklankvan'tkrygsmuziek, een oorlogsteken, hooren,
Datheldenmoedontvonkte, om, dphetloflykipoor
Van hunne hoofden, die de Almachtige verkoor,
-ocr page 213-
VERLOOREN.           189
Veel'dapp'redaadetv, voor Gods heilzaak, teverrichten>
En voor Meffias ryk, dat de Almacht nu wou ftichten.
Het leger vaft in een geklonken, fpoedde voort:
Geen' hooge berg geen bos,geen dal, geen ftroom, noch oort J
Brak hunn' volmaakte ry, door eene zucht gedreven.
Hunn' fnellen optocht was verr' boven grond verheven j
Zy traden met hunn' voet de lucht, gelyk wanneer
Hetganfchevogelheir, inordeenrang, weleer,
Op uw begeerte en laft, kwam vliegen over Eden,
Opdatuw mondaan elk kwam zynennaam teontleedenr
Hunn' tocht was wyd en breed, door veele ftreeken van
DenHemel, endoorveel'geweften, Wyderdan
Dit aardze tienmaal is in lengte: in *t end' beneden
Den ruimen horizont, in't noorden neergegleden,
Ontdekten zy van tyd tot tyd een vuurgeweft,
Enlegersuitgeftrekt, tenoorlogopgepreft:
Nu meer genaderd, uit den grond, recht op naa boven«
Ontelb're fpieffen en helmetten, dicht gefchoven
In een, en fchilden van verfcheyde vorm en flag,
Met zinnebeelden, trots van inhoud en ontzag:
'tHeirvandenfatan, tuk, omdoleenkanstewaagen;
Want zy, zy waanden op dien bangen dag der dagen,
Dooroverrompeling, offtryd, Gods berg, ohoon!
Te winnen, en hem trots te veften op Gods troon,
Diezynenftaatbenydde, enGoddaaruitwourukken:
Maar dkvervloekt beftaan wou naahunn'wenfch niet lukken,
En viel rampzalig voor hen uit, nu't halver baan;
Schoon 't in den aanvang ons zeer zeldzaam viel om aan
*Te zien, dat Engelen met Eng'len kryg begonnen 3
Nu als vyanden op elkand'ren aangefchonnen,
Voor deezen tyd gewoon, denanderen, metvreugd
En liefde, en vriendfchap, die het zout is van de deugd i
Eneensvanhertenzin, teontmoeten, enalszoonen
VaneenenHeer, geftaag, voor zynenthroon der throonen^
Den lof te melden van dien vader, waard geeert,
Die't al van eeuwigheid tot eeuwigheid regeert:
Maar't krygs alarm was nu begonnen, en het blaazen
Des fellen aanvals, dat de kloekfte kon verbaazen,
Had in elks hart een end' van vreedc en raft gemaakt.1
De Godveriochenaar, die fel van hoogmoed blaakt,
tax,
-ocr page 214-
i9o               H E T P A R A D Y S
Zat op den middeltroon, een wagen, hoog verhevert,'
Die, als het zonlicht blonk, en't beeld van't end'loos leeven,"
Gods majefteit, omringtdoorCherubynenj dien
Hemgoudefchtlden, uitontzagenachting, bien:
Terftond verhiefhy zich, hovaardig en vermetel
Op d'ingebeelde magt 5 van zynen trotfen zetel;
Wane tuffchen 't zyne en't heir van d'Almacht, dat elk een
Verbaasde> door zyn tal, zogrootenongemeen,
Was flechts een Heine ruimt. Nu ftondt Set fpits vlak tegen
Het fpits gefchaardt, en vlamd' van Weerzyde op den zegen.
Eer 't op een ftryden ging, trad fatart, trots van tret)
Daar hy zich had' voor 't hoofd van't duift're heir gezet,
Voor uit j met wapentuig van goud en diamanten
Fors toegeruft, om elk verwond'ring in te planten:
Maar dat gehaat gezicht kon wakk'ren Abdiel
Nietdulden, daar hy ftondt by helden, tukenfnel
Om groote heldendaan kloekmoedig uit te voeren,
En woeg aldus zyn hart, door geene vreez' te ontroeren.
6 Hemel! dat aldaar noeh zulk een zweemzel fteekt
Des Allerhoogften Gods, daar trouw en plicht ontbreekt:
Feilt fterkte en magt dan niet, daar deugd is weggeweken >
En ftorten zy niet neer, door overmoed bezweken,
Schoonze onverwinbaarfchynt? God zy myn hulp en macht:
'kMeen onder God de proef te neemen van zyn kracht:
'k Hebb' van zyn reen zo zwak en flaauw de proef genomen:
'tlsrecht> dathy, die eensde zegen heeftbekoomen
DoorwaarheM> ookverwinn'doorwap'nen, op dathy
Door "teen en'tander, voorennaa, verwinnaar zy.
Oneedel waarlyk is de ftryd, wanneer de reden
Moet ftryden met geweld, die reden tracht te treeden,
Maar't reed'lykfte is, dat fteeds de reden zegenpraal'.
Dus fprak die ftryb're geeft met innerlyke taal >
En tradt voort uit den rey van zyne legerknechten >
Naa zynen vyand toe, nu vaardig om te vechten,
Die, naa hem toegetreen, zyn rrioed te meer ontftak:
Hy daagd' hem dus daar op vrymoedig uit, en fprak.
Vermet'leentrotfegeeft! hoe! durftgemyontmoeten?
Dagt ge, onweerftaanbaar dan te fteyg'ren met uw voeten
Op's Allerhoogftens Throon, als was die onbewaakt >
Enyanzynheirontbioot, endoordefchrikgeraakt
- -                     van
-ocr page 215-
V E R L O O R £ N.          *?i
Van uwen arm en tong, 7.0 zwak en zo vermeeten ?
oYd'le! denktgyniet, datHy, zohooggezeten,
Uw reukloosheid befpot ? hoe ydel zy het wit
Vanuwbeftaan, voorhem, dieallemagtbezit;
Die, als d' Almachtige en d'oneindige albeweeger >
In eenen ftip des tyds, uitftof, eenmagtigleger
Kan vormen,'t geen terftond uw hoogmoed temt en fhuikt >
Of die, wanneer hy flechts zyn fterke hand gebruikt,
Die alles wat hy wrocht kan zonder moeit genaaken,
U, meteenenk'lenflag, geheeltotnietkanmaaken,
En bonzen u, met alle uw Legioenen neer
In'tdiepft'derduifternis: maar'tblykt, daaris'ermeer
Alsik, die uwen treinnietvolgen, d'ongezienen
Gedienftig en getrouw en onbezweken 3 dienen,
Schoon g' hen niet zaagt, toen ik alleen in uw gebied
Uwdwaalingenuweifchwoutegenftaan? Gyziet ,
Mynvolk, en leer, fchoongy'tlichtzulttelaatbezeffen,
Daar meenig duizend doolt, dat e'en 't noch wel kan treffbn.|
Waaropdeaardsvyand, meteenoogvolfpot, enftraf>
Aan d'Engel Abdiel dit brusken antwoord gaf.
Rampzalverwaten, uhaafttreften, maartenbefte
Van myne wraak: menzochtueerftinmynevefte
OproerigeEngel, maar, als voor geen leedbeducht,
Keen gy verwaand te rugg* van uw gezwinde vlucht,
Terugge, om'tloon; dooruverdiendt, myaftevergen,
Voor t proefftuk van myn hand, die gy zo ftout dorft tergen ,
Gemerkt uw bitze tong, op tegenfpraak gewet,
Zich tegen 't derde deel van't heir der G bon verzet,
Vergaderdt, omhunn'recht, alsGodenteverweerenj
All' die hen tegenftaan, kloekmoedig af te keeren,
En zwellende dus lang door goddely ke kragt,
Geen ander kennen, die Almachtig is in macht
't Behaagt my u te zien aan't hoofd van uWe benden,
Eerzuchtig om een veer' van my nen helm te fchenden >
Op dat u de uitilag toon' wat lot de reft verwacht.
Iktoeveomditbericht (uw fnorktaal, die'k niet acht,
Is my geen antwoord waard) een ogenblik niet langer.
Ik heb altoos gedacht, van Hemeltochten zwanger,
Dat en de vryheid en de Hemel 't zelve zyn,
Voorzielen> HemelsJnhun'weez.enaajrdenfchyni
Maar
-ocr page 216-
S -
fyz                 HET PARADYS
Maarikbefpeurnueerft (hoekwamuzulkstebinnen!)
Dat fchier het grootfte deel, te vadzig in zyn zinnen,
Daar voor deflaverny, o reukloosheid! verkieft,
Terwyl 'tin Feeften en gezang zich zelfs verknieft,
Daar toe flechts opgevoed: dit, dit 's alleen uw wapen,
Slechts tot fpeelkonftenaars van't hemelryk gefchapen.
De flaverny treedt met de vry heid tot den flag;
Wat daaden elk verricht vertoone ons deeze dag.
Maard'Engelantwoordd' fier en kort met deeze reden:
Afvallige, nocjh dwaaldtge in aile uw gruw'lykheden,
En zult volharden in uw dwaaling zonder end,
Vervreemd van't waarheids licht, voorheen by u bekend:
Gy brandmerkt met den main van vuige flayernye
Tenonregt, datmeneere, en pnzen dienft Hem wye.
Die d'Almacht, of natuur beveeit ten dienft te ftaan;
God en natuur begeert, dat ieder onderdaan, ,
Den waardigften, die hy het hoog gezag wou fchenken,
Getrouw zou dienen, en hem volgen op zyn wenken j
Dat'slout're flaverny, datmeneendwaazendien',,
En een, die zynen Heer ontrouw is, koom' te ontzien ,
Gelykdatganfcherot, dat, ophaarheilverbolgen
U, zelfnietvry, maaraahuwzelfsverflaaft, durftvolgen:
Doch gy verwyt met fmaad ons onzen dienft. 'T is wel;
Beheerfch uw koningryk, gefticht in't hart der hell':
Laat my den zaal'gert God, in't koningryk daar boven
My n dienft opofFren, enzynlaft, alomtelpoven,
Gehoorzaam torflen, die my't allerwaardigfte is:
Maargyverwat'nen! wagt, in'trykderduifternis*
Geen machtig koningryk, word gy 'er in gefmeten,
Voor de end'looze eeuwigheid , maar een metaale keteri.
Intuflchen neem van my, te rug van myne vlucht
Gekeerdt,(dus luidde uwtaal)deez' flag flechts voor een vrucht
Vanmyngemoedengroete, opuwenhelm. Ziofpreekend'
Verhiefhy zynen arm, infterkteenkrachtuitftekend',
Tot eenenfellen flag, die zonder draalen, als
Een onweer, viel zo fiiel op fatans helm en hals,
Dat geen beweeging, geen gezicht, hoe fnel in't kyken,
Ja geen gedachte kon dien fellen bons ontwyken.
Hy trad tien groote fchreen te rugge, in zyn gemoed
,V erfchrikt, en buigende op de tiende fchree zyn voet >
-ocr page 217-
VERLOOREN.           193
Stak hy zyn fpeer voor uit, uit diamant geklonkeri,
Alsofopaardeeenwindbeneeninzynfpelonken ,
Offtroomen, barftende uit nu links dan regts, metkracht
Een berg voortftoot, alreets uit zyne plaats gebragt, . . ■
En met zyn pynboom-woud nu meer dan half aan t daalen.
Schrikgreepdeafvallige, beluftomaftedwaalen,
In't hart, maar grooter woede op't zien, dat door dien flag
Hunopperhoofdbezweek, uitonmagtenontzag; ,
Onz' vreugt met luid gej uich, als't voorfpel van meer zegen.
En dapp'renlufttot kryg ten toppunt was geftegen.
Daar opgaf Michael, aand'Aardstrompettervoort
Bevel, om 't krygsalarm te blaazen daar't behoort;
't Geluid kwam door Gods ryk en't ganfche leger zweeven >
En ft legef, dat getrouw aan d'Almacht was gebleven,
Riepbly, Hozanna, eerzyGodtdenhoogften, uit.
En dat geweld noch lift 7,yn eeuwig voomeem ftuit.
Doch 's vyands legermacht ftond mee niet flechts te gluuren,
Maar dicht in een gepakt j om d'aanval te verduuren:
Toen rees 'er een orkaan van fel geluit, 20 fterk
Als immer was gehoort in't ongemeeten perk
Des Hemels, wapentuig op wapentuig geftooten j
t Geraas der wielen yan de wagenen, gegoten
Uitkoper, fnorrende op elkaar, maakte een gewelt
Dat vreez. lyk was; 't geraas was fchroom'lyk in dit veld,
En legerperk en flag: 't Gejuil der vuur'ge pylen,
Fluksindevlamgeraakt, klonkweerzyds, onder'tylenj
En zette 't boven 't hoofd in vollen vlam en brand.
Dus door een vlam-verwulf bedekt aan alle leant,
Streedt ieder, zo vol moed en razerny en tooren ,
Dat door den Hemel was dc wedergalm te hooren,
En had 'er op dien tyd deeze aard' geweeft, zy was
Gewis gezonken in haar middelpuntige as:
Geen wonder! daar een tal ontelbaare Eng'len fehaafen,
Van wederzyde elkaar koomt in den fchild te vaarcn,
Waar van het fnoodfte kon deez' ftofFen naa zyn macht
En wenken draayen, en zich wap'nen met de kracht
Van alles 3 dat met vrees zyn fcepter kwam waardeeren ?
Geen wonder! dat een macht, indeaanvalen'tverweeren
Alsuitgeleert, die niet als brand, verwoefting, moord
En duizend plagen blies, deez' ryk gezegende oord,
         -
VI. Bbtk,                               N                              De
-ocr page 218-
194               HET PARADYS
De zaal'ge legerplaats van't heir, Godt trouw gebleverl,
Verftoorde en licht'lyk had verdelgt of weggedreven ?
Zo de Alvermoogende, die eeuwig heerfcht en leeft,
En wiens alzichtbaar oog, door alle dingen zweeft,
Geen paalen had gez.et aan hem die't oorlog teelde;
Schoon ieder bende een heir in zynen dientt verbeelde j
En elks gewapende arm een ganfchen legermacht,
Te zaam' in orde en rang ten oorlog aangebracht,
En ruftig uitgeleerd in alle krygsmanieren,
Als leiders, zelfs bekwaam om legers te beftieren,
Wei afgericht, wanneer en hoe men toe moet treeri >
En ftilftaan, het gevecht verand'ren, de geleen
Nuopenen, endanweerfluiten, nooitbewogen
Om vlucht of aftret in hunn' benden te gedoogen,
Enmeteenhartvoorzien, dat, door geen vreesgeraakti
Zyndappermoedigheid, doorlafheid, nooitverzaakt.
Elk fteunde op eigen kracht, als of de kans van zegen
En overwinning waare alleen daar in gelegen;
Wat heldendaan, die nook geen roem ontbreeken} zag
Men, in een end'loos tal, opdienberuchtendag!
Want deeze kryg had zich verfpreid aan alle zyden:
Ook was de wyz,e en trant niet eenerlei in't ftryden:
Dan tradt men voet voor voet op vaften grond, dan vloog
Men weder boven d'aarde op wieken naa om hoog:
De ganfche luchtftreek fcheen in vuur en vlam te zweeven,
Geduurig tegen een van wederzyd' gedreven:
De fchaal der zege hing vry lang in evenwicht,
Tot Satan, diediendag, inzynvervloekteplicht,
Van heldendapperheid, zich vreez'lyk had gekweten,
In wap'nen ongelyk, door woede en wraak bezeten,
Door't heir der Serafins heendrong met fneller vaart,
En uit dien drang vernam, waar't eeuwig vlamrnend zwaard
Van veldheer Michael, de zwaardfte flachting maakte,
En velde met een flag, daar hy van gramfchap blaakte,
Geheele benden door zyn fyn geftaalden dolk,
Die, waar hy tfofof viel op't vyand'lyke volk,
Verwoefte en afmaakt' wat zyn flagen zogt te keeren.'
Hy fpoedde zich, om zulk een nederlaag te weeren,
En fteld' zyn fchild, uit een tiendubb'len diamant
Geklonken, vreez,'lyk groot in ommetrek en ftandt >
Voor
-ocr page 219-
V E R L O O R E N.           195
Voor 't heir, dat week: Z6 ras d'Aardsengel hem zag naakeri,
Vond hy het raadzaam, om zy n flachting fluks te ftaaken,
Verheugt,- dat hy nu zou het heuch'lyk ende zien
Deshemelburgerskrygs, omhelfchen Satan, dien
Aardsvyand, ftreng geboeid, metketenenbenepen,
Tot loon van zy n beftaan, ter feller ftraf te deepen j
Dien hy dus aanfprak met een ingetrokken hoofd
En blaakend wezen, dat een heil'gen toorn beloofd';
Heillooze ftichter van het booze, nook te vooren
Bekendt, en nooit; genoemt in's Hemels Eng'len kooren J
.Nu (zo gy ziet) gegroeid in top door uw beltaan,
Bezwangert, met een ftryd vol haatelyke daan,,
Voor ieder hatelyk, maar 't zwaarfie voor uw zelven ,
En ieder die u. volgt j wen u Gods toorh zal delven >
Ter onyerdraagb're fmart, in eenig gruwzaam oord:
Hoehebt gy's Hemels vree, die zaal'ge vree geftoort,
En in natuur Verwekt orkaanen van ellenden,
EUenden $, origewrocht., eer gy uw trouw dorft fchenden ?
Hoekoftgeuwgodloosheid, tochoverftorten, in
Zo groot een heir, voorheen oprecht van hert en zin >
Nuvalsbevonden? wilverwatenenietdenken, ,
Oni hier Gods heil'ge ruft te ftooren en te krenken j
Het heilig Hemelhof werpt u ten grenspaale uit:
De Hemel, wiens paleis de zaligheid belluit,
Kanoorlog, nochgeweld, nocheuveldaanverkroppens
Van hier dan; 't booze volge u en uw ftrydb're koppen |
Daalnedernaadeplaats, daar't booze woont, uwlot*
DeHel, hetrykvanu, envanuwgodbosrotj >
Stookdaar, ellendige! beroertens, die nooit enden,
Eer met verdoemenis myn zwaart ftorte op uw lender!,
Of's Hemels hand, nietwraak, utreiFendeonverwacht,'
Neerklink' met zwaarder finerte, in d'endeloozen naCht.
Zofprakder Eng'len Prins, dien Satan deeze rederi .. „
Ten antwoord gaf, door toorn en wanhoop fel beftrederi:
Ncen denk niet, metgeblaasvandreigementen, my
Een waaren fchrikin'thart te jaagen: 'k ken me vry,
Van zulk een lafSgheid: 'k ben nooit met vrees belaaderi ,*
Noch om uw dreigement, noch voor uw heldendaaden i '
Gy drongt door *t zWakft' van't heir, geylbden i (of cp 't p'tlrit
Vanvallen, 'tgeen'topuwelernftighadgemuaty
£> ,.
N %
/■
-ocr page 220-
i96                HETPARADYS
Om 't werk van ons verfchil gemakk'lyk te befliflen,
In hoop (maar deeze hoop zal u voorzeker mifien)
Om, aooruwdreigenengezag, myhiervandaan
Tedryven: Neeni deez'krygvolendnietzonderflaan;
Deez'kryg, byu, endooruwvolk, oponsgebeten,
Wei heilloos, maar by ons een kryg van eer geheeten:
Wyleggeh, wy, watookuwftrydbaarflagzwaarddoe,
Onsd'overwinninge, door onze wapens, toe,
Of wiff'len in een Hel, daar gy van droomt, uw Hemel,
Daar ge u vermaakt in laf en flaafelyk gewemel.
Wat baat het vry te zyn, zo men niet heerfchen mag ?
In tuffchen ftelle uw kracht te werk, en roep 't gezag
Van hem vry, tot uw hulp, dien gy Almagtig doopte;
'kStaapal, en'kheb, toenikeenoorlogskansverhoopte,
Van verre.en van naaby u vaak gezogt met luft:
Hiereindigde'tgefprek. Elkftondt, weltoegeruft
Op zynen hoefflag trots, om zich met kracht te wreeken,
En eenen flag te doen, door niemand uit te fpreeken.
Wiekan't, alsmeteentongvanEng'len, uontleen?
Waar by zal men op aarde een zaak, 7,0 ongemeen,
Beft vergelyken, om't verftand zo hoog te heffen,
Datuwbegrip, een zaak, zoGodd'lykkanbezeffen?
Zy fchenen ftilftaande of bewogen, beide Goon,
Inhungeftalte, zwaai, en wapens even fchoon,
Bekwaam, om over Gods geduchte heerfchappye,
""t Pleit af te doen, vervreemd van alle dwing'landye.
Nu fnorden heen en Weer hunn'zwaarden, ryk bevrucht
Met vuur, verwekkende veel kringen in de lucht,
Afgrys'iyk om te zien; wat verder zag men ftraalen
Schild tegen fchild, die puur als breede zonnen praalen.
Nu wachte elk een metfchrik, hoe de uitflag weezen zou.
Het Eng'len heir, dat God getrouw was en ontrouw,
Week wederzvds te rugge, en liet voor deeze helden,
Terwyl zy zich vol moed ter aanval vaardigftelden,
Een'ruimeplaats', diezeergevaarlykwas, voor dien >
Die hunnen aanval wou van dichteby bezien.
Zo 'k groote zaaken mag by kleene vergelyken:
't Was puur of de eendragt der natuur raakte aan 't bezwykeHi
En oorlog tuflchen twee gefterntens was ontftaan,
Dat twee dwaalftarren, in hec midden van hunn' baan
-ocr page 221-
I
VERLOOREN.           197
Enluchtftreek, boos van oog, felopelkand'rendringen>
Enwarren, ondereen, heurongemeetenkringen:
             ,
Nu ftond elk vaardig om denand'ren met een flag
Te treffen, dien ik wel verfchriklyk noemen mag,
Om't lot des krygs met onweerhaalbren flag te fliffen:
Doch ieders toeleg kwam voor deeze reys te miffen,
Elkaar in vaardigheid en macht gelyk: Maar't zwaard
Van wakk'ren Michael, noch glad en ongefchaard,
Uit 's hemels wapentuig gehaald, was dus geflepen
Enfyngetemperd, datnochfcherp, nochhard, deneepen
En felle flagen van zy n punt kon tegenffaan:
't Ontmoette Satans zwaard, neerdaalende onder 't flaan,
Sloeg het half door en fluks verdubb'lende zyn flagen,
Klooft met een nieuwe flag, daar 't beyd' de heiren zagen,
Des fatans regter zy, van boven tot beneen:
Toen wierd d'afvalligen eerft de pyn en fmert gemeen,
En wrong zich heen en weer, door felle fmert befprongen 3
Zo diep had Michael't geweer hem ingedrongen:
Maar Hemelweezens zyn niet deelbaar: Uit zyn wand
Stroomde aanftonds een rivier van nektar langs den grond ,
Een vocht, gelykende naa 't bloed van hen, die boven,
Met Hemels maatgezang, den Heer des Hemels looven.
Zyn heir, dat onlangs was metfchoonen glans beftraald,
Wierd ftraks daar door befmet, daar't hier en ginder dwaalt;
Fluks kwam een magtig tal van Eng'len hem genaaken >
Om hunn' gekwetften vorfl: en veldheer te bewaaken. ■
Eenandertaldroeghem, ophunnefchilden, naa,
Zyn wagen, daar die vry en veylig ftondt voor fcha
En hinder: waar op zy hem torffen naa behooren.
Zy knarfle tanden vaft van fchaamte, fpyt en tooren,
Nu hun weergaloos hoofd, zyn wedergade had
Gevonden, en zyn trots, zoheilloosuitgefpat,
Door zulk een harden flag, verned'ring had b;koomen,
Zp verf' beneen zyn moed, om God, den fteun der vroomen^
In magt gely k te zy n, door openbaar ge weld.
Maar fpoedigwas zyn wond geheeld en hy herfteld;
Wantgeeften, rykbezielt, iniederdeel, metbeven,
Niet als 't geflagt van u, wiens levenskrachten zweeven
In ingewanden, hart en jeever, nier en hoofd
Enharzens, wordenvanhet leevennooitberbofd,
N 3            '               'Als
-ocr page 222-
x98               |HET PARADYS
Als door vernietiging; ook hoeft hun leeft, van weezen
Ganfch vloeibaar, voor geen wond, die doodlyk is,te vreezeri,
Gelykdefynelucht, zovloeibaar, fchoonverdeeld,
Weer zaamenloopt, en fteeds zich zelven Weder heelt:
'tlsajlesineengeeft, hart, hoofd, enoor, enoogen,
Enkennisenverftand; door'tingeplantverrnogen,
Zo leeft en vormt hy zich, naa zyn begeerte en Tuft,
Enisnudik, dan dun, dananderstoegeruft. "
Nu zag men elders weer doorluchte heldenftukken;
Daar Gabriel met moed ten ftrydperk in koomt rukken,
Enboord, metzynentroep, door't hart van'svyandsmagt,
Datfelwierdaangevoerdt door Moloch, ftoutinkragt' ;> '
En moed, die Gabriel kloekmoediguitdorftdaagen,
Endreigen, dathyhem, geklonkenaanzyhwagen,
Zoufleepen in triumph, dxezynelafteitong
In't laft'ren van den God des hemels niet bedwong ;
Maar nu doorkorven tot het middelrif, met wapen
En wapentuig vergruift, en als geheel miflchapen,
In onbekende fmart al bulkend heene vlood.
Uriel, die Gods heir ter rechtehand gebood,
En wakk're Rafael (i) ter {linker vleugel, drongen
Kloekmoedig door, daar zy hun vyanden befprongen«
En nedervelden, elkzynvyand, wreed en trots,
Schoon braaf geharnaft met eeh diamante rots,
Genaamd Adramelech en Asmadeus, zoonen
Des Opperdondergodts, en twee geduchte troonen,
Om 't minder zyn dan Goon fchier barftende van ipyt s
Maar hunne vlucht verdreef hun waan, in korten tyd,
Door eene wond, die diep door't harnas heen kwam dringen.
Ook ftondt vorft Abdiel niet ledig, in't befpringen
Va 'i 't heilloos rot, maar floeg met een herhaalden flag
Arioch, Ariel en Ramiel (o dag!
Niet af te maalen door de befte Fenixveder)
Gefchroeid, door wapentuig, vanenkelvuur, ternedcr.
.-----------------------------------------------...                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                    ^
(i) Rafkel3 '*, Is merkwaardig dat Raphael bier van zieh
zelvejpreekt) zander er arm te denken. Want by is bet die dit
verbadl doet. Mijfchien is Mi/ton door de bitte von zyn zaamen-
flelzel vervoert gevoeefl. Mofes, vanzicb ze/f Jpreekende
, neemt
fitb zelfs dikwtls. Cdfar doet insgelykt m zyne aantekemngen.
-ocr page 223-
V E R E O O R E N.           i99
Ikmogtvanduyzenden, onfterflykeeerewaard,
Hiermelden, enhunnaamvereeuwigenopaard': •:
Maardeezegeeften, inethunfaamalleentevreden,
Die eeuwigduurend kllnkt, in't ryk der eeuwigheden,
Staannietnaamenfchenlof. Deanderefoorte, fchoon
VoortrefFelyk in kracht en krygsbedryf, op loon
Van yd'len roem gefteldt, ten hemel uitgedreven,
Daar nimmermeer genoemd , mag eeuwig naamloos lee-
ven,
In't allerduifterft' diep van den vergetelpoel;
Want fterkte, die noch recht noch waarheid heeft ten doel,
Krygt nook eenander loon, alsoneer, fmaatenplaagen,
Schoon zy door fchande vaak zoekt glorie te bejaagen:
Dateenftilzwygenheid, die eeuwig duurt, hierdan
't Rechtmatigft vonnis zy, dat iemand melden kan.
Hunn'magtigfteoverftensaan'tdeinzen, vlieden, ftryken,
Het wederfpannig, trots en godloos heir aan'twyken,
Zag men niet anders als verwarring in het rond,
Met wapenen tot gruis en ftofvermaald, den grond
Beftrooit, den ruiter met zyn wagenen en paarden,
Geworpenop eenhoop, ontbloot van fchild en zwaarden.
Datftaanhleef, aarzelde, door'tvechtenafgemat;
't Heir van den Satan, nunietmeerverweerbaar, had
De fchrik verwonnen; fchrik, die hen nu eerft kwam treffen,
Metweedom, pynenfmert: zy, die'tgevaarbezefren}
Waar in zy waren, vlien met fchande en oneer heen.
Dit was het loon, de ftraf van't heilloos overtreen,
Van hun gehoorzaamheid en afval; van te voren
Kon't Geeftendom, noch vrees,,noch finart, noch vlucht of
tooren:
Heel anders ging het toe in't heilig leger, dat
Net in't vierkant gefchaart, met zyne benden trad, rn v, j
Kloelcmoedig voort ■, en't had voor geenen wond te vreezen,
Daar't door hun wapentuig moeft vrank en veilig weezen,
Waar op't vervloekt geweld afftuitte; zulk een recht
Gaf hen de deugt en trouw in't hevigft' van't gevecht,
Gp 's vyands legermacht: zy waren zonder zonden,
En hadden hunnen trouw verwaarlooft noch gefchonden:
Dit was hun heerlyk loon; zy ftonden onderfchraagt
Door hunne deugt, in't heetft des aanvals onverzaagt,
N 4.                                 En
-ocr page 224-
*go                HET PARADYS
En vreesden geenen wond,fchoon door't geweld gedwongen,
Zy llechts, een ftap te rugge, uit hunne vechtplaats fprongen.'
De nacht begon Vj n loop, door d'avondftond gewekt,
En had met duifternis nu 't hemelvlak bedekt,
En ftilftandt van't gedruis der wapenen, voor beide
Delegerswellekoom, gemaakt: Op zyn geleide
En onder 't dekkleed, dat hy hen van wolken gaf,
Trok de overwinnaar en den overwonnen af.
Vorft Michael, die met zyn Eng'len, invermogen
De fterkfte was, gefterkt door a'Almacht uit den hoogen,
Was meefter van het veld, enfteldewachten, om
Het heir, de dapperften van't Cherubyhendom,
Met zwaarden toegeruft, door vuur en vlam aan 't blaaken,
Om, voor een overval, Godslegertebewaaken.
Men kon aan d'and're zy den Satan niet meer zien,
Noch niet van't heilloos heir, in duifternis ontvlien,
En rufteloos. Hy fiep in naaren nacht 7,yn raaden
By een, met hem gely k in grUwely ke daaden,
En ftaande in't midden, fprak hy met een ftout gebaar:
Spitsbroeders, die met my volmoed, nu'teerftgevaar
Hebtdoorgeftaan, nuisdefchooneproefgenomen ' .
Vanuwenheldenmoed, die'taltebovenkomen,
En niets verwinnen kan, de vryheid flegts niet waart,
Te klein een zucht voor u, onfterffelyk van aard,
Maarmeerdereer, gezag, naam, glorie, roem en ftaaten,
Die ilechts een dag in een onzek'ren kryg gelaaten,
(Indien een enlt'len dag, waarom niet zonder end' ?)
Het magtigft', dat dien Heer des Hemels boven kent,
En af kon zenden uit zyn throon en't end'loos leeven,
En'twelkhykrachtgenoeghad, naazynwaan, gegeeven,
Om ons als flaven, fors te knev'len aan zyn magt
En wil, kloekmoedig hebt beftreden door uw kracht.
Zyntoelegisvergeefsals'tblykt: nu niet onfeilbaar ■*
In't geen gefchieden Zal, fchoon hy tot nu niet peilbaar
EnvoorAlweetend'wierdtgehouden. Wytezwak
Gev/apend, leeden in dien flag een kleinenkrak,
f'k Ontken *t niet) en wat frnarts, ons onbekent voorheenen y
Zo ras gekent, veracht en als het kwam verdwenen.
Nu zy n wy vergewifcht, dat onze wezens uit
Een eigenfchap, die geen verderving in zich fluit,
-ocr page 225-
VERLOOREN.           a©i
Befta&t, aan rotting noch aan fterflot vaft gebonden,
En fchoon door's vyands ftaal doorboord, de felle wonden
Straks toe zien loopen door een innerlyke kragt :
Is't kwaad dan kleen, zo licht is't middel ook geacht,
Dat zulk een kwaad geneeft ; miffchien zal meer vermogen
En fterker wapentiiig'(dit ftelt my hoop voor oogen)
IneenentWeedenflag, ons meerder voordeel, en
Den vyand nadeel doen , of ons, gely k met hen,
En in natuur en aard, gelyk doen ftaan in zegen:
Of laat Gods oppermacht hen op het hoogft' genegen,
lets anders toe, terwyl ons oordeel en verftand
Geen naadeel lydt, hoe fel geblikzemt door zyn hand ,
Zulks is ons overleg en onderzoek wel waardig.
Hy zette Zich: NaafthemzatNisroch(i), diewilvaardig
Ah de eerfte in rang, in die vergadering van ftaat,
Uitzyneplaatsverrees: Hy, donkervangelaat
En winkbraauw, ftondt als een, dien zwaaren flag ontweken ,
Vermoeid door vlucht, en van zy n wapenen verfteken,
Die hy, door's vyands ftaal doorldieft, hen liet ten buit,
En iprak op deeze wyz' zyn naafte menin^uit:
Grodtmachtigfte, die ons verloft van nieuwe Heeren,
En roept, tot oiiverlet genieten en waardeeren
Van ons gewettigt recht, als Goden: maar 't is hard
En laftig tegen volk, bewuft van leed noqh fmart,
Met wapens, ongelyk van fterkte en kragt te kampen :
Wat volgt hier anders uit als ondergang en rampen ?
Wat helpt ons toch een fterkte en onvermoeide kracht,
Betoond door felle pyn, die't alles onderbragt,
En doet de ftrydb're kragt der magtigfte onderleggen ?
Vermaak zal d'Almagt ons voor eeuwig licht ontzeggen.'
't Berouwe ons echter niet al 't geen men heeft beftaan ,
Maar leef geruft, die ftaat brengt heil en zegen aan;
Maar fmert of lyden is de grootfte der ellenden,
Een kwaad, dat overftygt en lydzaamheid kan fchenden;
Ja zelfs verwoeften. Wie van ons is zo verlicht
In kennis, dat hy nu een welgegrond bericht
N 5                               Kan
d) Nisroch] was den Afgoift van Sanhcrih. Zie Jef.
XXXVIL
30. en Ken. 2. Cap. XIX. a. 37.
                  I
-ocr page 226-
20*                 HET PARADYS
Kan geven aan de hand, om door meer magt te ftryden»
Met onzen vyand, die geen afbreuk kwam te lyden,
Of die ons kan Yobrzien met wap'nen van een aard :
Hy fpreek' yrymoedig, 'k agt zyn voorflag pryzens waard,*
En licht zo hpog1 als zelfs de redding onzer zaaken.
Dus antwobrd5 Satan hem met twee bedaarcle kaaken:
Ikheb, 'tgeehgymetrecht, oNisroch! nodigacht,
Voor ons beftaan en nut en heil , reeds uitgedacht ;
Wie , die dit oppervlak (zo blinkende en verheven)
Van deeze luchtftreek, daar de vlucht ons heeft gedreven,,
Uit deezen Hemel naa beneen befchouwt} een grand,
Verfierd met plant, envrucht, enbloemen, inhetrond,,
Vol nektarlyke geur en goud en ed'le fteenen::
Wiens oog loopt over al dit werk zo licht'lyk heenen > ,;
Die niet bedenken kan, waar uit dit alles fpruit;
Uitholtens, door een korftbedekt, diehaarbelluit,
Vol raauwe en duift're ftofP5met geeft en fchuim befchonkenj
Dat vuuf en vlam bevat, maar nimmer kan ontvonken,
Alsaangeftolftnvaneenftaal, doorHemelsvuur
Verwekt, endusiirtendeaan'twerkenj doornatuur
Te voorfchyn komt,' en zich vertoont in vollen luifter:
Dat Zelve diep zal ons uit zynen fchoot, hoe duifler,
Dieftoffen, zwanger van een helfche vlam, terftond
VolopverfchafFen, die in py pen, langenrond,
Gedrongen, en aan'tend', doorvuurofvonkontftoken,
Verbreid, en puur als uitzyn kerker los gebroken,
Zal geeven donderflag, op donderilag, tot fmaat
En ramp van alles, wat door kryg ons tegen ftaat:
De vyand, door'tgeweldverrafl;, zalvaftgelooven,
Dat men den donderaar hier boven kwam berooven ,
Van 'tdond'rend wapentuig,' dat hern noch ov'rig is:
Hier is naauw werk aan vaft: 'k Zie onze wenfeh gewis
Vervuld, eer'tdaagenzal. Laatalletwyfling vaareni
En fchep intuffchen moedt, die alles op doet klaaren:
Het zwaarfte, en wanhoop wykt, voor fterkte en goeden raad.
Hyeindigd. Zynetaalverkwikte, in deezen ftaat,
Al't geeftendom, en dreef de nevels van hunne oogen,
Doornieuwehoop, op nienwin'thooplooshartgevlogen:
Elk ftondt om zulk een vond, zo wonderly k, verfteldt,
En dat die konft alleen ontdekt wierd door hun held j
ftWelk
-ocr page 227-
VERLOOREN.          393
'•t Welk hen de mog'lykheid deed van deez' konft beiluiten,
Miflchienzalditgebroed, zoafgerechtopmuiten,
Inlaatertyd, indiendeboosheidgroeit, op'tfpoor
Deshelhonds, tukopramp, ofaangeblaazen, door
Zyngeeft, eenwerktuigvandienaardzienuittevinden> •
Om'tmenfchelykgeflachtteplaagen, teverflinden, ;
Enteverdelgen, met verwoefting, brandenmoord.
All' gruw'len > die de teelt der zonden bragt hervoort.
Fluksvlogenzeukdenraad, aand'arbeidallerwegen: '
Elks hand was voort bereid en niemand fprak 5-er tegen;
ZylperdeuftraksdengronddesHemelsop: Menzag i1..
De zaaden der natuur, van allerhande flag,
In't duifter diep, al' woeft en ruw in heur geboorte j
Zy vonden zwavel enfalpetererts in foorte;
Zy mengden 't onder een, en bragten 't totelkaar,
Qeftampt, gekneed, gedroogd, doorfnoodekonft, Cegaar
Tot grey nen, zwart van huid, en fleepten 't onbewogen
By een tot bergen, op geftapeld in den hoogen.
Daarwas'er, die'tmetaalenfteenen groevenuit
Verborgene aders, die de diepe grond heiluit,
(Deeze aard' houd in haar hart dieiloffen 00k befloten)
Waar uit zy oorlogstuig en krygsgereedfchap goten
En ballen, die van verr' gefchoten fchade doen.
Deez' deden voorraad op van riet, van vreemd fatzoen,
Dat vuur en vlam geeft als 't de korlen flechts komt raaken.
Hun werk,' dus in den nacht begoft, was voor 't genaaken
Des morgenftonds vplwrocht, en ftond nu vaft gereed,
Opfatanswenkj dienhy, metvlammendeoogen, deed.
Zo draa de vaale nacht daar boven was verdwenen,
De dageraad , gehuldt met purper, weer verfchenen,
RichtzichhetEng'lenheir, verwinnaars van den flag,
Uit hunne tenten op, gewekt voor daauw en dag,
Door \viroeg trompet gezang y ter wapen. Elk ftond vaardig ,
Metwap'nentoegeruft, de, zulkegeeftenwaardig,
Hunglans, by ieders bende, uitfpreydenwydenzydt.
Een and're troep, genoopt door onbezweken vlyt,
Liet van de bergen, natbedaauwd, zyneoogenzweeven,
En zond verfpieders licht met wapenen omheeven,
Aan alien oorden uit, om 's vyands legerftee
Teontdekken, ofhy'tmunteopvluchten, flagofvree;
-ocr page 228-
2o+                HETPARADYS.
Ofzich bewoog ofniet. Ze ontdekten met hunne oogen
Wei haaft hun vyand, traag van tret naa hun getogen,
Met lofle vend'len, maar gefloten dicht in een.
Pewakk'reCherubynZofiel, ongemeen
In fhelheid, kwam te rugge, op blinkende Eng'len fchachten,
Enriep, dusluid, terwyl all' de Eng'len op hem wachtten:
Terwapen, helden, op, terwapen! fchietterftond
Uwwapentuigenaan; de vyand, dienmenvond
Tevluchten, nadertvaft, metall'zynlegerfchaaren:
Dat zal 't vervolgen, op deez' dag, ons zeker fpaaren:
Vreeftniet, dathyonszalontvluchten; zictflechtsom
Zyntroepennad'renons, alswolken, drombydronv.
Ik zie zyn onbedeeft en onverfchrokken wezen,
Waaruitzynopzet, zovermetel, isteleezen.
ElkftaametZynenrok, vaneeuwigdiamant,
Welomgegordi elk zett' den helm, met zyne hand,
Pilaarvaft, opzynhoofd; elkgrypzynfchild, endekke
Zyn lyf en hoofd; op dat hy baat noch voordeel trekke.
Want zo 'k my niet bedrieg', deez' tweeden dag zal geen
Stofregen, maar een vlaag van pylen, ongemeen .
Intal, engloeyendeaanhunn'punten, oponsftorten.
Zyt op uw hoede en wil uw zelven niet verko'rten.
En ftraks was ieder op zyn juifte plaats, ontlaft
Van't geen' hem fcha kan doen, of op dien tyd niet paft'.
De wapenlcreet vond hen gefchaard, terwyl ze treeden
Naa's vyands legerwagt, met forflche en wiffe fchreeden:
Maar zie, niet verre trad de vyand, hoogvanvoet,
Met vafte en wyde fchreen, Gods heirkragt in't gemoet;
Hy fleepte 't werktuig, uit zyn helfche haat gefproten,
In holle buizen voort, door dicht in een gefloten
Krygsbenden, om end'om bezet, omdus zyn loos
Bedrogte dekken. Elk ftond ftil een kleene poos:
Maar Satan tradterftond voor 't hoofd, en dol van woede
Gafhy luidruchtig deez' beveelen: Eerfte hoede,
Zwenk fluks tot opening ter regte en flinke hand,
Opdatzydus, wier hart, van haat en gramichap brandty
Befchouwen, hoe wy naa verdrag en vree verlangen,
En, met een open hart, gereedt ftaan hen te ontfangen >
Zo flechts deeze op'ning hen behaage, en Zy niet fier
•En boos te rugge treen: Maar daar aan zoude ik fchier
Wei
-ocr page 229-
VERLOOREN.          205
Wei twy f len; echter 'k roep den Hemel tot getuigen ,
Dat wy, ten teken, dat we eerbiedig wildenbuigen,
Toebragten alles wat men vord'ren kon met grond.
't Befcheyden volk volvoer' d'ontfangen laft terftond,
En melde onz' voorflag, met een woord, maar luid van klan-
ken,
Op dat het ieder hoor, en zy ons moogen danken.
Met dubbelzinn'ge taal dus dry vende den fpot,
Hield hy naauw op , oft fpits van't wederfpannig rot,
Is ftraks ter rechter en ter f linkerhand geweken.
Toenzagenweietsdatfterk, alszeldzaam, wierd bekeken:
Driebreedereyenvanpilaaren, vaft geplaatft
Op wielwerk hoog en rond, gelykende allernaaft
Naapylers, ofteookwelnaabuizen, holvanbinnen,
('k Weet naauw'lyks hoe ikzeu 't gevoeg'lykft zal ontgin~
nen!)
Uit eik of den gevormd, van ftruik en tak beroofd,
Enineenbofch, of op een berg, metkrachtgekloofd.
Men kon aan ieder ftaart, een Serafy n be oogen,
Met riet in zyne hand, dat heen en weer bewogen,
Aan't end beflaagen was met vuur. Wy ftonden heel
Verwonderd en verbaaft, om xulk een fchouwtoonneel,
En wiften niet wat al die toeftel zou verwekken:
Maar flechts een kleene poos; want, Zonder toeven, ftrekken
Zy hunne rieten uit, en raakten 't naauwe gat
Maar even aan: De ftofF had naauwlyks vonk gevat,
Of aide Hemel was, door vuur en vlam, betoogen,
En ganfch met rook vervuld, uit hunne keel gelpogen:
't Gebrul vervulde ftraks de lucht aan alien kant,
Met naar geluidt, en fcheurt met kracht haar ingewandt
Van een, zodrazyvoeld', diehelfcheftoffenbraaken:
Men hoorde donderfiag op dondeirflagen kraaken:
Een dikken hagelbuy van ys're klooten viel
Met zulk een kracht op't heir, 't geen 't ftrydperk eer behicl i
Dat, die geraakt wierd fluks zyn beenen voeld' begeeven,
Daar ze eer als rotzen en pilaaren ftaande bleven,
Maar nu, nu vielenze by duizenden beneen.
Men zag 'er Eng'len en Aards Eng'len onder een
Geftruikeld, onder't wicht van hunne wapenkled'ren;
Zyhadden, meteenvaart, nuwapeoloos, opved'rcn
-ocr page 230-
H66                HEt PARADYS
Alsgeeften, fnellykweggevlogen, ofineen
Gatrongenengeperft, dienval, zoongemeen> ,
Zeer lichtelyk ontgaan: Ru vluchten en verftrooyen
Zy zich van een, terwyl de vyanden vaft gooyen,
Met donderklooten,! 't was ,ook ganfch niet van gewicht J
Dat de geled'ren van hunn' benderi \ eerft zo dicht
In een gefloten, nu weer ruimte zouderi hiaiken.. „.,
Wat ftond hen dan te doen } De vyand weerte naaken,
Dooraaiivalj liepgevaarvanfeenetweede^lucht, ..
Ennederlaag, metfchandtot'svyaridsfpoU.bezuchi:.
Zyzaagen, netgefchaard, voorhuri'gezichtverfchynen'
Een tweede eh andere rei gezwinde Seraphynen ,.
Nu vaardig,, om.op hen terftond een tweede fchoot
Van donderflagen files teloffchen. Datinenvloodt, ,
Hoewel vernederd, kon hen niet van't hert en zinnen,.
Dien ftand zag Lucifer, door waan vari te overwinneii
Gekitteld, enhyfprak, alfpottende* bpdeez'wyz',
Zyn trouwe makkers toe, verlekkerd op den prys.
Spitsbroederen! .beZieldt door eenen helden ader ■,
Wat let dit helden heir, dat het ons niet meer nader ?
't Kwam ftrak zo trots en fier aanrennen, en toen wy
Met open fpits en borft (wat vergt men fneer van my ?)
Bejegenden 3 om hen voorflagen van den vrede
Tedoen,veranderenzyvangedagten, treeden ,
Terugge, alomverftrooid, alswildenzy een dans
Beginnen: maar, my dunkt, die daris heeft zwier floch
...glanS,        . .,-,_. -. .i, :.,,.; ,. . „ :
En is vry wild enwoeft; licht is ze uit vreugd gebooren,
Om dat wy hen den vrede aanboden , zonder tooren:
Maar 'k denk, zo't voorftel nqch maar eenmaal word geiiit 5
Dan dwingenwy hen licht tot een zeer kortbefluit. .
Voorts lufte 't Belial dus fchertzende 00k te fpreeken:
oLeidsman, nevenstnygeneigt, omutewreeken}
Devoorbedingen, hengezondenin'tgezicht,
Zyn voorbedingen, zyn voorwaarden van gewicht,
Vaninhoudt, forsenhart, en hevig aangedrongen;
't Bleek, elk ftond diep verzet; veel' maakten vreemde fpron-
_ gen5
En, diezerechtontfing, hadzynverftand, inhoofd
En voeten wel van doen i fchoori hy zulks niet gelooftf':
Die
-ocr page 231-
VERLOOREN.           207
Ditvoordeelftrektonsooktotbaat, entoontonsklaarlyk>
Dat'svyandslegermacht, dustoegefproken, waarlyk
Niet recht en zeker gaat. Zo fchimpend' was hunn' taal.
Zy twyfelden niet meer aan hunnen zegenpraal:
Zydachten, doorhunvond, nuzelfsdenAldoorgronder
Gelyk te zyn, terwyl zy fpotten met zyn donder,
En met zyn heir j omdathetflechts, eenoogenbliki
Door vrees verbyfterd ftondt:maar ftraks verdween die fchrikj
Een ed'letoornontftak hunn' harte en fterkt' Hunn' zinnen,
Vondkeur van wap'nen uit, bekwaamorhteoverwinnen;
FJuks wierpen zy (befchbuw de heerlykheid en rnacht,
Die d'eeuwigleevende Albeheerfchef; door zyn kracht,'
In d'Eng'len heeft geftort) hunn' wap'nen weg, en vlogen J
Zofnelalsblikfems, naade bergen 3 indenhoogen
Geplaaft (deez' aarde ontleent daar viin verfcheidenheid
Van't aangenaam gelaat, zo fierelyk verrpreid,
Opbergen, daalenenvalleyen)diegenomen
Vanhunnewortels, metdenlaftvanrotzen, ftroomen,"
Enboffchen, bydentopgegrepenwierden, met
Hunn' handen: Satans heir (vertrouw zulks) ftond verzetj
Wanneer ze zagen, dat de bodem van de bergen
(Die, warenzeopdeezeaard', deftarrenzoudentergen)
Getilt j neerbonsde op hun vervloekte artillery,
Tot gruis en ftof verpfet: Toen was hunn' hoop in ly,
En onder 't zwaar gewicht dier bergen weggezonken,
Straks aangetaft} in fpyt van all' hunn' folphervonken;
De bergen vlogen dik hen over't hoofd, dat met
Een fchaduWe in de lucht, vaft troep op troep bezet:
Hunn' wriperituig kwam 't leed noch meerder te vergfooten i
Dat kleeri gekneufd, hen fors komt in de leden ftooten,
Enpynverwekte, die only dbaar was, metnaar
Geloei, langworft'lendeopdengrond, eerzy van daar
Als zuiv're Geeften van het zuiverfte afgekomen,
En door de zonden al hun zuiverheid benomen,
Zich redden konden uit dien kerker: Maar de reft }
Nabootzende dat zoort van wap'nen, graep op't left
Met moed en iever aan de bergen, 't naaft gelegen:
Toen zag men bergen tegens bergen allerwegen
Geworpen, ginsenweer, met kragt in d'open lucht?
Men ftreed daar ondsrfchaauw engrondmethelfch geruchf J
-ocr page 232-
ao8                HETPARADYS
En helfcft gekraak. Deez' ftorm, dit oproer fcheen volkomet}
N"aa fellen burgerkryg. Verwarring, naauwtetoomen,
Sleept'vaft verwarring naa , die onbetoombaar fcheen.
't Waar met den Hemel zelv', het ryk der end'loosheen,
Schier omgekomen, haddeVader, invermogen
Enkrachtenonbepaalt, daarHyop'sHemelsboogen,
In't heiligft' heiligdom gezetelt, veiltg leeft,
En met zyn oog van raad door alle dingen zweeft ,
Dat oproer niet voorzien, en eiikel toegelaaten,
Om zyn geliefden Zoon, door Hem gezalft tot ftaaten,,.;,
Met de eer van deeze wraak, op't wederfpannig heir ,■,
Tekroonen, totbewys, datallemagteneer*
En heerlykheid, door Hem was aan dien Zoon gegeeven:
Hyfprakd an zynen Zoon, aan's Vaders zy verheven ,
Met deeze woorden aan, van zyn geftarnden throon:
Affchynzel van myn glans en glorie, lieffte Zoon, .
Myn waarde en een'ge Zoon, in wien 't onzichtbaar wezen■>
Watikalsd'Almachtben, zichtbaarlykisteleezen;
Die, 'tgeenikdoor'tbefluitvolbreng, dooruwbeleid
En hand volvoer, gelyk een tweede Almogenheid!
Twee dagen is't, zo als wy hier de dagen achten,
Verleen, dat Michael met zyn vereende machten, , .
Vertrok, om'twrev'ligheir, en'tafgevallenrot,
Dat met myn Oppermagt, en met uw Kroonregt fpot,
Te temmen; 't was een kryg zeer fel van wederzyden i
Geen wonder, daar elkaar twee vyanden b.eftryden >
Zo wel van wapenen en dapperheid verzien;
Ik gaf hen over aan hun zelf, liet hen betien ,
En t is u kenbaar , dat, toen wy hen t'zaam bootzeerden j
Wy ze alien met een kracht en mogenheid vereerden,
Samt de ongelykheid, door de zonden uitgebroeit,
Die, weelig in haar aard, vaft onge voelig groeit;
Want ik heb hunne ftraf noch eene poos verfchoven;
Des zouden ze in een vuur van kryg, niet uit te dooven,
Volharden, zonderend. Hetoorlog, afgemat,
Deed alleswat het kon, vierd, zyd'lingsuitgefpat,
Den toom aan dolle woede, en wapent elk met bergen,
Om dus den Hemel en het Aardryk ftout te tergen:
Twee dagen zyn 'er nu verlopen van dien ftryd;
Deez'dcrde dag, myn Zoon! deez'dagisugewydt;
En
-ocr page 233-
V E R L O O R EN.          209
En 'k wou dus lang hun woede en razerny gedoogen j
Opdat uw heerlykheid, uw luifter en vermogen,
In't ende van dien kryg, te meerder wierd' bekend:
Want gy brengt dien alleen, gy Zoon alleen ten end'.
Ik heb zo veel genade en kracht aan u gegeeven,
Opdat zy die alhier, en op het aardtryk leeven,
Getuigen dat uw magt geen weergaa heeft. Myn wil
Slechts u en my bekent; beftierde dit gefchil,
Zofnood, opdeezewyze, omiedcrteopenbaaren»
Dat gy, dien 'k eenmaal wou tot erfgenaam verklaaren
Van alles, . waardig zyt myn glorieryken throon,
Die, dooruwzalving', aan ueigen wierd, myn Zoon.'
Gaa, magtigftej gaadan, met Vaderswelbehaagen,
En door myn kragt gefterkt; en klim op mynen wagen.
Snor deeze luchtftreek door met fnelle wielen, dat
De grond des Hemels beev'. Breng all' myn wapenfchat
Tevoorfchyn, mynen boog en donder. Dekuwleden
Metmynerifchild; engord, inuwverbolgenheden j
Myn onverwinbaar zwaard aan uwe heupe, o Held!
Vervolg dat friood gebroed der duifterniffe, in't veld
Des oorelogs; enjaag 't uit 's Hemels grens' en oorden,
In't ongemeeten diep van's afgronds wyde boorden.
Daar werden zy ontwaar met billyk recht, wat loon
't Verfmaaden van hun Godt en zyn' gezalfden Zoon,
Meflias, waardigis. ZofprakHyj enbeftraalde
Met glans zyn's Zoons gelaat. Des Vaders luifter praalde
In't wezen van dien Zoon, met voile maj efteit •■,
Een Hemelmajefteit, wiens glans en heerlykheid,
Geen tong vermelden kan, in Hemelftoffert duifter.
Hy fprak zyn Vader aan, in die volmaakten luifter:
0 Vader! glansryk Hoofd van's Hemels throonendom!
0 Eerfte, Hoogfte, Befte en Heiligft'! Gy tracht om
De glorie van uw Zoon, ik de uwe in top te heffen.
't Is de allerduurbaarfte eer -, die 'k immer kan bezeffen 5
Enmynverhoogingeenmynvreugd', datGy, vanaart
Zomild, dienikbehaage, uw wil aan my ver'daard',
Aan my, gereed uw' wil volvaardig uit te voer m.
'kNeemdan, op uwe gift, bekwaam myn hart teroeren.
Den groqtenfcepter aan, het kenmerk van myn kracht;
Dien 'k weer zal ftellen in uw* handen en uw macht,
VI. Beek.
                               O                              Als
-ocr page 234-
aio               HET PARADYJ
Alsgeend'lykalleszultinalleszynj oVader!
En ik met hen in u, die ik tot u vergader,
EnGy, ommybemind. Maar'knaathemdieuhaat:
Uwgoetheidenuwfchrik, zalik, metuinftaat
Eneergelyk, metluflomvoeren, envolkomen,
Cewapend door uw magt, eerlang 't gefpuis betoomen,
Den Hemel ziuVren van dat rufteloos gebroed,
En bonzen 't in de Hel, vol endeloozen gloed;
Alwaar ik't klinken zal aan een metaale keten,
Daar nooit de worm verfterft van't knaagende geweeten.
Dat's eigen deel van't wuft en ongetrouw gemeen,
~t Geen u zyn dienft ontzegt, hoewel uw dienft alleen
Vermaak en zegen fchenkt. Dan zullen alle uw Heil'gen
Die'k door mynmacht, uwmacht, voordit gedrocht wou
veil'gen,
En verr' van hen gevoerd, op uwen heil'gen berg,
Uongeveinfd, en met een hart, ontflaakt van erg,
Steeds Hallelujaas en triomfgezangen kweelen,
En op werktuigen van muziek uw glorie fpeelen,
Daar ik gezetelt ben in't Hemelkoor voor aan.
Dusfprakhy, buigende, alsden Vaderonderdaan,
Zich over zynen ftaf, enisfluksopgerezen,
Daar hy ter rechterhand van't nooit begonnen Wezen ,
En's Vaders majefteit zich zelfs gezetelt vond.
51 Nu daagde in's Almachts ryk de derde morgenftond.
Straks haald' men fnellyk uit des Vaders zegenwagen, (1)
Van wederzyds met vlam en enkel vuur befkgen:
Elk rad ftond even als in't midden van een rad , '
Door eenen geeft bezielt, die duizend glanflen had ,
En werdend' bygeleiddoorgloende Cherubynen:
Men zag in elks gelaat vier aangezichten fchynen:
Het lyf" was dxht bezaait met ftarren zonder tal,
Envleug'len; enderaanmetoogen, heel en al
Geklonken uit Beril, daar helder vuur uit ftraalde.
't Gewelf dat boven 't hoofd dier Hemelgeeften praalde,
Scfaeen
(l) Des Vaders Zegewagen.] Zie ecnbreedebefchrywngvan
Gods xoagen, by Ezechkl in 't eerfte Hoofddcel, en vtrvolgent
doorgaans by dien Profeet.
-ocr page 235-
V E R L O O R E N. an
Scheen van kriftal gevormd, en een faffieren throon,
Doorwrocht met amber, en met kleuren luifter fchoon
Den regenboog ontleend, ftond op't gewelf te pronken.'
Hy fchoot zyn wapentuig, uit diamant geklonken,
Enblinkendeoveralvan Tchitt'rendeUrims, aan;
Een werkftuk, door Gods hand zo meefterlyk gedaan.
Dus luifterryk is hy den wagen opgeftegen:
Aan zyne rechterhand zat de onverwelkb're zegen ,
Met arendsvleugelen voorzien: aan d'and're zy,
Had hy zy n boog en zyn pylkoker, waar in hy
Zyn donder aan den top driefpitfig had geftoken:
Voor hem rolde eene ftroom, als uit zy n kil gebroken,
Van rook en vuur en vlam en vonken onder een.
Hy, opgewacht van all'zynHeil'gen, reedheen,
Verzeld met duizendmaal tien duizend' Eng'len fchaaren,
Die, met hun fiiel gezicht op's Heilands rennen ftaaren.
Men zag aan elke hand tien duizend wagfnen (i) ('t tal
Hebikjuiftnetgehoort:) Hyrydop'tluchtkriftal,
Terwyl hem vleugelen van Cherubynen dragen,
Gezetelt op een throon met blaauw faffier beflagen,
Die verre en wyd zyn glans verfpreid aan alien kant.
Zyn volk ontdekt hem't eerft met vreugde in deezen ftand.
Wen't groote vendel van Meffias, dat zyn teken,
Zyn legerteken was, door de Eng'len wierd gefteeken
Omhoog, terwyl'tontrdldeenlosging, bragtterftond
DeVeldheerMichael, zynleger, inhetrond
Enregtsenflinksverfpreid, inorde, byelksbende,
En onder zyn beftier. De macht der Godtheid rende
Recht voor d'Aardsengel heen, ter baaning van het pad.
't Gebergte, dat de kragt van's vyands benden had
Van zyne wortelen gerukt, keerde op zyn ftede:
Het hoorde naauw zynftem, oft week op's Heilands rede."
Toen wierd de Hemel weer vernieuwd in zyn gelaat,
Enbergendallachteelk, indienherboorenftaat,
Met fris gebloemte toe. Dit zag't rampzaligleger,
Maar 't ftond verhard, in haat tot God den Albeweeger,
Verzaam'lende all' zyn macht byeen tot fnooden ftryd,
Uitzinn% fcheppend' hoop uit wanhoop, dol van fpyt.
O 2                               Kant
(i) Tien duizend wagenep.] PfilmLXVUI. l%.
-ocr page 236-
HET PARADYS
212
Kan zulkeen razerny in hemelgeeften fteken ?
Maar daar 's geen wonderwerk, geen overtuigend teken,
Dat een gemoed, in'tkwaadverhard, vermurwenkan.
Hun hart verharde zich, dooreenezaak, waarvan
Het zich bedienen moeft, om tot hunn' plicht te kecren.
Het baard' hen fmart te zien de heerlykheid des Heeren.
Nyd kroop in hun gemoed op dat volmaakt gezicht.
Domdrieftig ftaande naar den glans van't end'loos licht,
Zag men hun leger weer in orde en in geleden,
Herfteld. Zywaandennu, ommetargliftigheden
Of openbaar geweld, ten laatften over God ,
En zyn' Meffias (nu het voorwerp van hunn' fpot)
Te zegepraalen, of voor ee uwig neer te ftorten
In 't endeloos bederf: 't kwam aan deez' flag te fchorten.
Te wyken, of weerom te keeren tot hunn' plicht
Was beide fchand': wanneer Gods groote Zoon 't gezicht
Wend naar zyn heir, en'tdusbejegendeaanweerzyden: .
GyHeiligen, die voor den Hoogften dus woud ftryden,
Staat wel gefchaard hier ftil: gy Eng'len, houd hier ftand ,
En ruft van't werk, zo braaf volwrocht door uwe hand.
Gy lewaamt den kryg dus verr' getrouwely k te voeren.
Uw trouw behaagde God, door geene vrees te ontroeren,
In zyn gerechte zaak, die elk rechtvaardig fchat.
Gy droegt u naar de kracht, die God gegeeven had,
Onoverwinnelyk. Maar Gods gerechte tooren
Heeft dit ver vloekt gefpuis een felle flraf befchooren,
Doch door een and're hand. De wraak behoord aan God (i),
Of Hem, dien hy befchonk met zulk een heerlyk lot.
Daar is noch menigte noch ook getal verkooren,
Om't end' van't werk te zien, op deezen dag gebooren.
Staat ftil flechts, engyzietGodsgrirnmigheid, in'tkort
Door my, zyn Zoon, op't rot der boosheid, uitgeftort.
Zyhebbenmy, nietu, verfmaad: all'hunnewoede
Istegenmygekant, omdathunHeer, d'algoede
En wyze Vader, die in't eeuwig d uurend Hof,
Hetkoningryk, demagt, de heerlykheid, enlof(2)
AI-
(i) De wraak behoort aan Godti] Rom.XlI.19.
(2.) Hetkoningrykenz.] Mattb.VI.iy
-ocr page 237-
V E R L O O R E N.           313
Alleenig toebehoord, my, naar zyn welbehaagen
En wil, de heerlykheid zyns ryksheeftopgedragen.
Des heeft Hy hunne ftraf ilechts in myn hand geftelt.
Dus krygen zy hun wenfch, de proef van ons geweld,
Wie fterker wezen zal, zy alien met hun machten,
Of ik flechts tegen hen alleen met myne krachten.
Zy meeten alles toch by fterkheid af, noch ftaan
Naarand'reheerlykheid, nochtrekken't zich niet aan,
Of iemand hen daar in te boven koom' te ftreeven;
Nietwaarddan, datik hen een and're twiftzougeeven.
ZofprakdesVadersZoon. Zyn goddelyk gelaat
Herfchepte zich in fchrik en ftraf, om 't in dien ftaat
Te aanfchouwen,vol van toorn,gericht naar's vy ands machten,
Het viertal dieren, loos van toom, fpreid fluks zyn fchachten,
Bezaaid met ftarren,. uit, die raakende aan elkaar,
Een fchaduw' teelden, die afgryfiyk was en naar.
De vlugge raders van zyn wagen, roldeneven
Gelyk een fnelle ftroom, die fterk geruifch koomt geeven (1)
Of als 't gejoel (2) van een ontelb're legermacht,
Dus toegeruft zett' hy befchaduwd met een nacht-
Gelaat, recht toe recht aan op's vy ands legerfchaaren.
De Hemelftreek, gefticht op eeuwige pilaaren,
Beefde onder 't barnen van't verfchrikk lyk wielgeweld.
'tKraakteal in 't ronde en 't fchudde op't naad'ren van dien
Held,
Behalven'sVadersThroon. Hykwam, metzynvermogen
Gewapend, veel te vroeg zyn vyand onder de oogen,
Greep in zyn rechtevuift een endeloo s getal
Van donderflagen, en zyn wraakluft te geval,
Zend hy ze voor zichheen, die door hunzielen dringen,' '' :.-}r
En hen, doorpynen, nooit voorheen gevoeld, belpringen.,
Zy, door den fchrik verbaafd, verlooren all' hun moed
En hoop van wederftand, dus lang door hun gevoed.
Hun wapens, daar zy zich de zegen door beloofden,
Verlooren zy, terwyl hy over fchilden, hoofden,
EnduyzendhelmenvandieThroonen, en't geweld
Dier Seraphynen, door zyn donders neergeveld,
O 3                             Zceg-
(1)  Die fterk geruifch enz.] Ezecb.I.2\. i.
(2)  Of als'tgejoelenz.] Ezech. I. 24.
-ocr page 238-
ai4                 HET PARADYS
Zeeghaftig reed. Nu was die fchoone tyd gebooren ,
Deez' wenfchen, uit den mond van 'thooploos heir tehoo-
ren,
Dat hen't gebergte mogt bedekken (i) voor het vuur
Van Gods gerechten toorn, van endeloozen duur.
Met een gelyk geweld van wederzyden zwieren
Zyn pylen, door't viervoud gezicht der Hemeldieren
Gefchoten, rykbezaaidmetoogen, enalthans
Verdubbeld door een wolk van pylen, die, volglansj
Uitleevendwielwerk, mee vol oogen, kwamgevloogen,
Beftierd door eenen geeft van goddelyk vermogen.
Elk oog'gaf blindheid daar 't zyn glans verfpreidde, en fchoot
Door dat vervloektgefpuis, nuindenhoogftennood,
Verdervend vuur, dat hen van hunne kragt beroofde,
En hun gewoonen moed en dapperheid verdoofde,
Nugeeft'loos, uitgeput, verdruktenneergeveld.
Hy had zyn halve macht noch eens te werk gefteld,
Maar hy beteugelde in zyn vaart zyn donderflagen,
In't midden hunner vlucht. Het kon hem niet behaagen
Hen uit te rooyen, maar hen flechts te bannen uit
Den grens des Hemels. Dit was't Hemels raadsbefluit.
Hy richt' hen van hun val weer op, en dreef hen even
Als geyten, door de vrees een's donders voortgedreeven >
Zeerdichtopeengetaft, voor uit. Metalleellend'
Vervolgt Meffias hen, tot aan het uitterfte end'
Des krutallynen muurs des Hemels, die ontfloten,
Algaapendeinwaardsweek, (2) enfchielykkwamteontblo-
ten
Aan's vyands ooge een kloov', die fchriklyk wyd en breed}
Liep r^aar den afgrond toe, den poel van't eeuwig leed.
Dat naar gezicht heeft hen met fchrik te rug geflagen:
Maar grooter was de fchrik die ze in hun hielen draagen:
Toen vielen ze uit G ods ry k voorover, in dien ftand,
Daar de endelozen wraak des Hemels blaakt en brand
In eenen put, hen ftaag tot hun verblyf befchooren.
De poel des afgronds kwam 't geluid terftond te hooren,
En
(1)  Dat hen't gebergte mogt bedekken.l 0ptnl.VI.x6.
(2)  Week.] Opinb. VI. 16.
-ocr page 239-
(
V E R. L O O RE N.          irj
En zag den Hemel (i) zelf nu nederftorten uit
DenHemel, jahadgaarndienfchrikkelykenbuit
Ontvlucht: maar 't noodlot had haar gronden naar en duifter
Ganfch onbeweegelyk gemaakt door boey en kluifter.
Zy vieien achter een acht dagen en een dag.
, Dewoeftebayertbruldeeniidderde, op dien flag,
Weerom op nieuws verward, ja onderging met eenen
Veel meer vefwarring dan hy dulden moeft voorheenen:
Zo zwaar een flag ftorte op hen neder met verderf.
De hel ilokt gapende hen als zy n wettig erf
Inhaarekeel, volop gepropt met alle ellenden ,
En onuitblufchbaar vuur, wiens vlammen nimmer enden;
Hun recht verblyf, eenhuisvanfmertenrampenwee,
En (loot zich achter hen. De Hemel, plaats van vree >
Ontlafte zich verheugd, en maakte in zyne vefte
De breffen weder op, en alles kwam ten befte,
Meffias de eenigften verwinriaar, die de macht
Desvyandsoverwon, keertnu, metpraalenpracht,
Te rugg' van zynen tocht, op zynen zegenwagen,
Metzegepraal, gevoerd, in zynen dag der dagen,
Daar, hemzyiiheiligenontmoeten, diealom
Den lof van zyne daan, aan !t juichende Eng'lendom
Vermelden ■, met gezang dien held verwellekomen,
En overfchaduwd door het loof van pallembomen,
Hemzwaaiden, volvanglans, eninhunn'dienft nietmoe,
Het driemaal heiligen triomf en zegen toe;
Gelyk dien Held, die fier zyn vyand wou verneeren, <
Den Zoon, den Erfgenaam, den Heer van alle Heeren,
Dienalleenmagtontfing; denwaardigften, diekon
En heerfchen mogt, en all' zyn vyanden verwon.
- Hy reed, dus toegej uicht van Hemelfche koraalen,
All' zegenpraalenae, door's Hemels ruime zaalen,
Naar't hot" des tempels van zyn Vader, op zyn throon
Gezeteld, die met vreugd dien luifterryken Zoon,
O 4                                  In
(i) En zag den Hemel. ] In '/ vyfde Hoofddeel van Je-
faias vers
14. heeft men een diergelyke gedachte .- Ook word in
het derde Hoofddeel van Hah. vers
10. den ajgrond op eenpcr-
foonelyke wyze verbeelt.
-ocr page 240-
aiS                HETPARADYS
In zyne heerlykheid opnam; daar hy verheven
Aan 's Vaders rechterhand, nu zonder end zal leeven,
Met glans en majefteit, eeuw uit eeuw in beftraald.
'k Heb nu op uw verzoek dien Hemelkryg verhaalt,
En dus het hemelfche by't ondermaanfch gemeeten.
'kDeedu, opdatgeuwachtvoorleedenonheil, weeten,
(' t Geen anders licht'lyk nook tot kennis van den menfch
Zoukomen, envoldeed, totuwbericht, uw'wenfch)
De tweefpalt en den kryg der Engelen hier boven;
Hoe muitelingen, die Gods glorie wilden rooven,
Geblikzemd wierden in een poel van alle kwaad 5
Die met hun opperhoofd, den Satan, nuuwftaat
Benyden, en van voore en acht'ren u beloeren,
Om, tot weerfpannigheid uw harten te vervoeren,
Opdat gy door hun lift, vervreemd van uw geluk,
Met hen zoud deelen in hunn' endelooxen druk.
De Satan zoekt zyn trooft en wraak flechts in uw lyden.
Hy kan den Hoogften met geen grooter fpy t beftryden,
Ak u tot deelgenoots te maaken van zyn frnert.
Maar luifter nooit naa hem, in alle kwaad verwerd}
En onderrigt getrouw uw zwakke wedergade:
Zyn fchriklyk voorbeeld hoede uw ziel voor leed enfchade,
Hetftrekkeufteedstotnut, gehoorttehebbendat
Het rot der Eng'len viel uit's Hemels zonneftad,
Door ongehoorzaamheid. Zyn ftrafdoe u fteeds denken,
Om nooit Gods wet, uw plicht, noch vryen wil te krenken.
Zy konden onverwrikt ftaan bly ven in hun ftaat,
Maar vielen. Denk daar aan, en fchroom Gods toorn en haat.
Eitide van bet zcsde Back.
-ocr page 241-
HETPARADYS
V E R L'O ORE N.
r .                                                              -'-?■'■■■'■
Zevende Boek.
Jnhoudt. ;•:■ r•■ : :••.
(T\ E vorjl des Aardryks tracbt uit Raphael te hooVe* , p m"
■^ Hoe, enwatmeer, enomwat'oorzaakGodtdeezeaafif',,
De» Hemel en bet heir der Starr en kadgeboOren •'
't Welkhem, opzyn.verzoek, dieEtigeljlraksverklaari.' '
Eerftmeldby, boedevalderEng'len'tOpperrveczen' ,
.' ".'.'.
Beweog, om dit Heel-al tefcheppen voor ^tgeflacbt
Tier men/cben, 't welk hem daar zou eeren , dienen, vreezen,
En boeten bet verlies, door Satan toegebragt :
Hoe by Gods Zoon, zyn Wbord, beval 't bcetattcflichten ,
Waarom bet Eng,lenkoor van blyfchapjuicht en kweclt.
Voorts maalt de Dicbter of in onnavolgb're dichten,
Met welk een majefteit Gods Heilzovn, 's Vaders beeld,
Zich tot dit werk bereidde, en
V wrocht in driepaar dagen ;
Enftelt betfiheppingwerk in dit tap reel ten toon,
Met zulk een luifter, dot bet icder moetbehaagen,
Enuitdoenroepen: Dit, dit boek , zo eel, zofcboon>
Verwint in vinditfg , zvoier, enboogheidvangedaehten, '
Latynfcbe, Griekje, Duitfcbe en It'liaanfcbejcbachten.
DAalhemelfcheGodin, Urania, (i)vanboven!
Durf ik my, nu 'k uw naam wou noemen, heil beloven,
Op't volgen van wiens ftem, vol Goddelyke kracht,
Ik verre Olympus berg 3 bydeOudheidhooggeacht, '
VII. Boek.
                         O 5                                     Op
(i) Urania.] Bene der Zanggodinnen, rvelkers ttaam HemeU
Jibe letekent. Men fchreef haar de uitvinding der Starrenkonfi
toe.
-ocr page 242-
ai8                H E T P A R A D Y S
Op vlugge vlerken van myn' geeft kan o verzwee ven i
En fehoonheid, zwier en kracht aan myn gedachten gee ven,
Oneindig hooger in myne ongemeeten vlucht,
Dan Pegazus ? Ik roep, door een verborgen zucht
Genoopt, uw naam niet aan, maar 't geen die naam beteken t:
Wantgy, dieik, en elk, vanHemeffcheafkomftrekent,
Zy t geen van't negental der Zanggodinnen, dat
Zyn woonftede op den kruin van't ftyl Olympus had:
Maar gy (eer zich "t gevaart' der bergen (i) openbaarde,
Fonteinen welden, (2)uitdengronddervruchtbaareaarde)
Door Hemels zaad geteelf, hebt vriendelyk verkeert
Met de eeuw'ge wysheid, die elk als uw Zufter eert,
Daar gy in't byzyn van den Vader, wiens vermogen
Aknachtigis, meefpeeldeendarteldeindenhoogen,
Vermaakt door uwen zang, diejuift op maat gefchikt,
Door onnavolgb'ren trant, all' 't Geeftendom verkwikt':
Ik, flechtseenvreemdelingopaard', hebbeondernomen,
Ten derden Hemel (3) in, door u geleid te komen,
En ziuVre Hemellucht te fcheppen, naa myn itand"
En rnagt gematigd en geleenigd, door uw hand:
Breng my zo vewg weer op de aarde, en in haar ftreeken,
Myn eigen element, waar uit ik ben geweken;
Opdat ik niet van dit fnelvliegend toomloos paard,
(Gelyk Bellerophon (4), by d'oudheid bet vermaard,
Maar van een laager ftreek) ter zitzaale uitgefmeeten,
Op't veld van Aleus, myn leed nooit koom vergeeten,
Daar ceuwig omzwerve , en in't end' verlooren gaa.
Ikhebmynheldendicht, 6 waardfte Urania.'
Ten
(1)  Eer zich't gevaart' der bergen.] Zie Spreuk. VIH. 2$,
(2)  Fonteinen welden.] Zieahbnvm.
(3)  Ten derden Hemel in. ] Verfiaa der Hemelen HemeJ',
volgens
1 Kor. VIII.2J.
(4)  -Bellerophon] tvtts een zoon van Glaucus Koning van ET
gypte of Corhite. Naa de Chymeer geveld of verflagen te heb-
ben, was by zo hoagmoedig op deeze daad, dat by alle zyne
kragten injpande om ten Hemel te klimmen; maar Jupiter zond
een paardevlieg tegen zyn paard Pegazus
, die hem in de velden
van Aleus in Lycien tiederjmeed, alrvaar by tot heteindezyns Ice-
vens dwaalde. Made 6. Boek.
-ocr page 243-
VERLOOREN.           219
Ten halve flechts gebragt, dat zich nu ziet bepaalen
Door't zichtb're van de Sfeer der held're middagftraalen.
Hier ftaande op eigen grond, niet boven 't luchtig zwerk
Verheven, zingiknu, dathalfvolzongenwerk,
Met menfchelyke ftem, veel vryer dan te vooren,
Nochheefch, nochbinnens mond, maar fchelvoor ieder*
ooren,
Schoonikmyineentyd, die boos is, hoorenlaat>
En licht ten doelwit ftrekke aan lafter, nyd ofhaat.
Ik Tit hier eenzaam in ftikdonk're duifterheden,
Van veelerly gevaar omringd en fel beftreeden;
Maar echter niet alleen, terwy 1 gy in myn ruft
My in den nacht bezoekt, of prikkelt mynen luft,
Wanneer de morgenftond, uit de oofterkim gereezen,
Door goud en paerlen,fchenkt,aan de aarde eenfchooner wee-
zen.
GunftrykeUrania! ufmeeke, uroepeikaan.
Beftiermynzang, enfchenkmyhoorders, zonderwaan,
Bekwaam, fchoon weinig, die 't geluid licht kan behaa-
gen.
Maar wil 't wanfchikkelyk geluid verr' van my jaagen,
VandronkenBacchus, enzyndweepers, hetgebroed
Van'twildenwoeftgefpuis, datOrfeus, zoverwoed
VerfcheurdeopRhodope, daarboflchen, bergen, klippen ,
Hunne ooren leenden aan de klanken van zyn hppen,
Tot harp en ftem onttoonde, op't wild en woeft gefchreeuw,
Waar voor geen Zanggodin, haar zoon, in laater eeuw,
Befchermen kon. Ik bid, leenme, 6Godin! uwe ooren.
Zy is een yd'le droom, gy zyt uit Godt gebooren.
Wei aan, Godin, meldnu'tgevolg, toen Rafael,
Dievriendelykegeeft, vorftAdam, op't bevel
Van God gewaarfchuwd had, door dat verfchrik'lyk voor-
beeld,
Opdathymedeniet, doorafval, wierdveroordeeld,
Gelyk de afvallige, geblikfemd door Gods macht,
En met een zelve lot en hem en zyn geilacht
Verderve, alleen gelaft den boom niet aan te raaken,
Dien Godt verbood om'ooit van zy nen vrucht te fmaaken:
Een laft zo lichtelyk te torflen, zonder laft,
In't midden van de keur, van fmaak, die daaglyks waft,
Om
-ocr page 244-
HET PARADYS
320
Om hunnen luft, nu hier dan daar toe aangedreeven,
Vol op verkwikking, en vernoeginge te geeven.
Hy hoorde aandachtig, met zyn lieve wedergae,
't Verhaal des Engels, en verwond'ring volgt hem nae:
Zo zeldzaam, en 2.0 hoog kwam alles hem te vooren >
En verre boven zyn begrip, zo laag geboren,
Enafgekeurd, omhoog, doordeOppermajefteit:
Eenoorlog, diedenvrede, in'trykdereeuwigheid,
Beftormde, ganfch verward, enGodmetzegenenden:
Maar 't kwaad van hen, die trots Gods kroonrecht dorften
fchenden,
Door God terugg'gekaatft, viel, alseenfnellenftroom,
Op hen, die *t broeiden neer met losgelaaten toom,
Door geene zaligheid te temp'ren noch te mengen.
De.twyfling, die't verhaal van Rafael kon brengen
In Adams herte, kwam toen aanftonds in zyn zin,
Ennu, doch zondeloos, ontvonkt, door luft, omin
De kennis van zyn' ftand en oorzaak meer te waffchen,
En hoe deez,' waereld van aarde en hemel, in zyn affen
Vaft hangend', zichtbaar wierd, uit welk een ftof, wan-
neer
Gevormdt, en omwat rede en oorzaak; wat'er, eer
Ely weezen kreeg, gebeurde en in en buiten Eden.
Hydan, alseen, die eer, door fellen dorft beftreeden,
En nu maar fchaars gelaafd, blyft met zyn oog geftrekt,
Op eenen friffchen ftroom, die nieuwen dorft verwekt,
Door't aangenaam geruifch der kabbelende baaren,
Vroeg dus zyn gaft, terwyl zyn oogen op hem ftaaren:
Gyhebtonszaaken, diealswond'renzyn, verklaard,
Niets hebbende gemeen met deez' gezegende aard'',
6 Goddelyk Tolk, ons toegefchikt van boven,
Opdat geen vyand koome ons van ons heil beroven,
AH' zaaken, ftreevende het menfchelyk vernuft
Te boven, dat, te zwak, in Hemelftoffen zuft.
Wy danken voor die gunft, Gods gunft zo ongemeeten,
En neemen 't all', wat Hy ons door uw tong deed weeten >
Trouwhertig aan, met wille en opzet ons altoos
Tefchikken, naarzynwil, hetoogmerk, dathykoos
Wanneer zyn hand ons fchiep. Maar wy 1 't u kon behaagen,
Goedhartig ons bericht te geeven, op myn vraagen,
-ocr page 245-
VERLOOREN.          221
Van't geen 'er is gebeurd fyerr' boven zwerk en Zon ,
Zo verre ons zulks betreft en God behaagen kon j
Verwaardig u om ons iets anders te doen hooren,
Dat, fchoonveellaager, onsnietminderzalbekooren:
Hoe deeze Hemel in't begin gefchapen wierd,
Zo hoog van ons gezicht gelegen, en gefierd
Met vuuren zonder tal, als zo veel Hemelfche oogen I
Enfteeds, door eene kracht ons onbekent, bewogen:
Wat of deez' lucht zy, die geen plaats onledig laat,
Maar alle din g vervuldt, of teeld, of brengt in ftaat
Van teelen, en rondcm omfpand deez' bloemryke aarde:
Eizegme, watbewoogdienSchepper, grootvanwaarde^
In zyn volmaakte ruft, door de end'looze eeuwen heen,
Zo laat te bouwen in den bayert hier beneen:
Wanneer Hy zulks begoft, hde ras Hy 't kwam voltrekken.1
Indien 't u G od vergunde, om zulks aan ons te ontdekken,
Ons, die'tnietvord'ren, omnieuwsgierigvanverftand,
't Verborg'ne van Gods ryk, uw eeuwig vaderland,
Tekennenj maaropdatwy, groeyendeindekrachten
Dier weetenfchap, Gods werk, met grooter lof, betrachten.1
Ookloopthet daglicht flaauw en Iangzaam, uit zyn oord,
Als door uw ftem vertraagd, waar naa het vlytig hoort,
Endraalende, zo'tfchynt, haareerfteteeltwilhooren,
En hoe't heelal wierrt uit een duifter diep gebooren.
Zodeavondftarenmaan, naar uw verhaal, metluft
Verlangt; devaalenacht, verwektweerftilteenruft.
Zo lang gy fpreekt, myn gaft, zal ons gien ilaap befpringen i
Of tegen onzen wil niet komen, eer uw zingen
Geeindigt zy: dankuntge, eerzichdezonweeraan
Het Hemelrond vertoon', naar uwen Hemel gaan.
Hier op trachte Adam van zyn gaft bericht te ontfangen.
Diegod'lykeEngel, reede, omhem, inzynverlangen,
Te dienen, antwoord' dus met een genegen hert.
Ik zal uw eifch, die my beleefd gevorderdt werdt,
Niet afflaan,fchoon 't de tong eens Engels mogt ontbreeken
Aan woorden, om deez' zaak gevoeg'lyk uit te fpreeken,
Geen menfchenhart het werk bevatten kan, van Hem
Dieallesteelde, doorzyneAlmacht, op zyn ftem;
Maar naar de krachten van't begrip, aan u gegeeven,
Zo ver^ 't u noodig zy, om de oorfprong van uw leeven i
En
-ocr page 246-
222                HETPARADYS
En zyn onzachtb'ren Naam te pryzln, en uw groot
Geluk, dar gy zo mild van zyne hand genoot,
Te kennen, zal ik niets verbergen noch verheelen.
De Godheid gaf my lad, u alles mee te deelen,
Wat tot voldoening kon verftrekken van uV luft
Tot kennis, en waar van uw hart is onbewuft.
Wei, eifch dan verder niet nieuwsgierig, om te weeten ,
Dooreigenonderzoek, 'tgeenGodt, zohooggezeten,
Begeert, dat niemand zy bekend dan Hem alleen,
Die flechts alweetende is, door de endlooze eeuwen heen >
En weet, en in den nacht bedekte voor elks oogen,
DatmenfchenEngelen, nochzien, noch weeten mogen.
Noch is 'er ftofs genoeg, 6 Adam! voor de hand,
Om vlytig d'aanwafch van de kenniiTe en't verftand
Tezoeken, daar'tbetaamd. En kennis is volkomen
Gelyk aan 't voedfel, tot ons onderhoud genomen,
Waar van de maatigheid den trek beftieren moet:
Zo is de maat te flaan in kennis, die, fchoongoed,
Nooit boven 't geen men dient te kennen, hebb' te ftreeven ;
Of ze overkropt ons, en zy zal ilechts naadeel geeven.
Die wysheid word verkeert in dwaasheid, die, helaas!
In ilym en wind verkeerd, gelyk onmaatig aas.
Weet dat, een Lucifer (noem hem flechts zo, tevooren
Met grooter glans geplaatft, in't hart der Eng'len kooren,
Dan deeze ftar, die't fchoonft' van alle ftarren pronkt,
En met zyn glans deeze aarde, en al wat leeft, ontvonkt)
Dan uit den Hemel viel, met zyn verzengde volken,
In't diepft des afgronds vol van gloende folferkolken ,
En dat Gods groote Zoon, die zegenryke Held,
Met all' zyn heiligen, keerde, alswinnaar, uit het veld:
De Almachtige, die nooit begin had, nooit zal enden,
Befchouwde van zyn throon, 't getal dier kloeke benden,
En fprak, als Vader van dien Heilzoon, hem dus aan:
In't ende zwichte dan de vyand, zo vol waan
Ennyd, vanmeeninge, dat myn doorluchte zoonen,
Zichjegens my, alshy, afvalligzoudentoonen,
En door wier hulp hy waande, om ons van deeze ftoel,
Een ongenaak'bre fterkte en niemands magt ten doel,
Te klinken, en daar zelfs een rykstroon op te bouwen,
Meefleepende, indatlhoodbedrog, aanonsgebrouwerij
i .                                                                           Een
»
/
-ocr page 247-
V E R L O O R E N.           323
Eengrootemenigte, dienu, inalleelend*
Geblikfemd, door uw macht, deez.' plaats niet meerder kendt}
Maar verre 't grootfte deel kwam zynen ftand bewaaren.
De Hemel heeft noch volk, onnoemb're Engflenfchaaren,
Om zyn geweften, fchoon oneindig uitgebreid,
Alomme te beflaan, en met gelaatenheid
En dienfl: en plechtigheen, door laft en plicht gedreeven ,
Deez,'hoogen tempel, diemynthroonis, op te ftreeven.
Maar opdat hy zich niet verheffe ftout en trots,
Om'tleed, nu reeds volwrogt, alsdiehetrykzynsGodts
Ontvolkte, *t geen hy dwaas ons durft tot nadeel achten j
Ik, dieAlmachtigben, inmogenheidenkrachten,
Ik kan die breuke fluks weer heelen, "deeze fchae
Herftellen: in een blik des tyds, fchept myn genae,
Een'waereld, en een man, enuitdienmanveelzoonen
Endochteren, bekwaam, om daar, niet hier, tewoonen>
Eerzy, van trap tot trap, doorhunverdienfteendeugd,
Zich baanen eenen weg tot myn volmaakte vreugd,
Een poos, door trouw beproefd, om naar myn wet te leeveni
Endiedeezeaard', die'khen, toteenverblyfTalgeeven
In Hemel eens herfcheppe en Hemel weer in aard',
Een koningryk 't geen t myne in blyfchap evenaart,
Vervuld met eenigheid, die door geen tyd 2al enden.
Gy krachten van myn throon, onfterflfelyke benden,
Woont ondertuflchen hier in ruimte. En gy myn Woord
En myn gebooren Zoon, wiens glorie my behoordt,
Gely k myn heerlykheid uw eigen is, en beiden
Onze eer en heerlykheid gelyk is niet verfcheiden,
'k Verricht dit werk door u (1). Spreek maar myn Woord een
woord,
En't 7,al 'er zyn: het koomt, zo dra gy fpreekt, hervoort.
IkzendeumetmynGeeft, vermogenkrachtenluifter,
Befchaduwd,heen: ryvoort, beveelhetdiep, loduifter
Dat het voor de aarde en voor den Hemel ruimte maak',
Omdatik'tben, die flechts't oneindig vull', geenzaak,
Geco
(1) 'k Verricht dit werk door u] De H. Scbriftunr kert out
in verfeheydene plaatzen, dat God alle dmgen, door zyn Woord
heeft gefibapen. Zie ondtr andfren, beteerfttbeofddeelvenJV"
etmes Euengely.
-ocr page 248-
aa+                HET PARA D Y S
Geendingonlediglaat', hoewelikonomfchreeven
Myzelve onttrekke, en niet aan elk myn gunft koom geeveri j
Die't vry ftaat werk te doen of niet. Ik ben noch aan
Nopdzaak'ly kheid, noch aan verand'ring onderdaah,
Daar is geen noodlot dan myn wille en welbehaagen.
Zo fprak de Almachtige: en al wat Hy voor wou draagen,
Wierd, door zyn eeuwig Woord, de Godheid van zyn Zoon
Straks uitgevoerd: Hy fprak en't was 'er luifterfchoon.
Gods werk is onverwyld en fneller in't volvoeren,
Dan gy zyt, wen ge ilechts uw winkbraauw wilt verroeren,
Alleen door woordge volg te melden aan't gehoOr
Dermenfchen, enwelzo, datzyhetregtefpoor
Niet miffen, en.'t vernftft der menfchen zonderflypen
Offcherpen, zulks, bevryd van moeite, kan begrypen.
De Hemel zong triomf en was in voile vreugd,.
Zo dra men had yerftaan, dat de Oorzaak van de deugd
Zyn wil zo gonftig wilde ontginnen. Hunne tongen
Verheften'sHoogfteneerenheerlykheid. Zyzongen \
Een gpede en zuiv'ren will' voor't menfchelyk geflacht,
En vrede op aard', de plaats die't menfchdom nu verwachtt'.
Hy zy geroemd en werde oneindige eer gegeeven,
Die zich gewrooken heeft, en't heilloos rot gedreven
Van voor zyn oogenweg, en'theiligheilgeweft,
De woonplaats van zyn volk, gezuivert van die peft.
Zyn wysheid zy geloofc van all' zyn Eng'lenkooren,
Die'tzobefchikt, dat goed wierd uit het kwaad gebooren J
In plaats van Geeften, thans afvallig en veracht,
Een beter volk, en een voortrefFelyk geflacht j
Om hun verlooren plaats, nuledig, voltemaaken,
En door een heilig en gezegend vuur aan't blaaken ,
Van daar de goedheid Gods te looven zonder end', .
En maaken ze aan een reeks van waerelden bekend.
Dussvou dit Hemelkoor, volleerd in Hemelklanken, .:.
Den grooten Schepper voor zyn gonft en zegen danken.
Nu ftprid Gods Heilzoon tot zyn heerly k werk gereed,
Met zyn Almachtigheid omgord als met een kleed;
Zyn hoofd omwonden met een kroon, uit welkers ftraalen
Men zag Gpds majefteit en liefde en wysheid daalen:
■ Uitd'omtrek van zyn fchoon en konjnglyk gelaat,
jjfheen 's Vaders ryke deugd in een' volmaakten ftaat:
-ocr page 249-
V E R L O O R E N.           aaj
Zyn Hemelwagen wierd omringt van Cherubynen >
VanKrachten, Gceften, en van Machten, Saraphynen,
En wagenen, alom met vleug'len ryk beftraald,
En uit Gods wapenhuis, Gods Zoon ten dienft gehaald,
Daar al van ouds op't vlak veel' millioenen ftonden,
Van een gefcheiden j door twee bergen, met hun gronden,
Die's Hoogftens hand voorh'een uit koper klonk, om tot
Zyn' dienft ter zyner tyd te ftrekken, op't gebod
Van dien Almagtigen ten ftryd gereed en vaardig,
Eenwapenrufting, Gode, enzydeGodheidwaardig.
Elk kwam nu uit zich zelf: want ieder had een geeft,
Die wachtte op zynen Heer, eerbiedig en bedeeft.
Hy naderde, en de ftreek des Hemels raakte aan 't fcheuren,
En opende als van zelf haar wyde en eeuw'ge deuren j
Wierduimen, raakendeaan'tbeweegen, en als uit
Hunn' voegen, kraakten met een aangenaam geluid,
Om ingang voor den Vorft der Heerlykheid (i) te maaken,
Die, rydende op zyn Woord en Geeft, nu kwam genaaken
Tot fchepping van deeze aard', dit onbevatbaar rond.
Zy ftonden by elkaer op's Hemels vaften grond,
En zagenvan die hoogte een' afgrond, ongemeeten
In diepte, en woedende als een woende zee, bezeten
Door felle razerny , ftikdonker als de nacht,
Om hoog geworpen van zyn' bodem, door de kracht
Van felle orkaanen, en van baaren, die als bergen ,
Zich trots verheffende, den hoogen Hemel tergen,
En poogen 't middelpunt des aardryks (zo het icheen)
Met's Hemels aspuntftout te mengen ondereen.
Toen fprak 't almagtig Woord: Wilu, oz.ee! betoomeri
Enhouuwruft, odiep! uwtwiftisubenomen.
Elk een gehoorzaamde op d'Almagtigens bevel.
Hy, op devleugelen van Cherubynen, fnel
In'tvliegen, ryd, bekleedmet'sVaderspraalenluifter?
En voile heerlykheid, denBajert, zwart en duifter,
En deeze waereld in, die ongebooren was.
De Bajert luifterde op zyn fterke ftem wel ras.
Zyn ganfch gevolg volgt Hem vol blydfchap, en verheveri
Door achtbaarheid en glans, door eenen zucht gedreven,
VII. Boek.
                             P                              Om
(i) Om ingang voor enfc.] 2k Pf.XXIH.-f,
-ocr page 250-
T2<J                  HET PARADYS
Om 't werk der Schepping', dat hen in verrukking bragt,
En all' Gods wond'ren te befchouwen in hun kracht.
Zyn rookend wielwerk hield zich ftil op zyn bevelen,
En Hy nam in zyn hand, die *t ganfch Heelal kon teelen,
Den gouden Paffer, lang tot zulk een werk bereid
In't eeuwig wapenhuis der end'looze eeuwigheid,
Om 't all' te omfchry ven wat Gods Almagt nu zou fcheppen.
Hy zette e'en' voet ter neer, den and'ren doet hy reppen,
En draaid' hem rond, door't woeft en duifter diep, en fprak:
Dus verrebrcid ge ii uit, in uw onmeetbaar vlak
En hoogte. Dit's uw perk, waar uit ge niet moogt dwaalen.
Zo groot, o waereld! wil ik uw omtrek juift bepaalen.
Dus fchiep (i) de Almagtige denHemel; dus ook de Aard',
Een ruwe en leege klomp, dien grooten Maaker waard.
Men zag de duifternis toen op den afgrond leeven:
Maar Scheppers broeib're Geeft (2) kwam over 't water
zweeven,
En ftortte warmte en kracht, die geeft en leeven wekt,
In't vloeibaar nat, dat ganfch den afgrond had bedekt;
Doch ftootte nederwaards in Zynen diepen boezem ,
Den leevenloozen en den zwarten kouden droezem.
Straksging de Almagtige aan het ftichten, voegden t'zaam
De deelen van een aart, en fchoof de reft, bekwaam3
Elk op zyn eigen ftee. Hy breidde door zyn handen,
In't midden't luchtwerk uit, en de aard' hing aan haar randen3
Juift op haar middelpunt, en net in evenwigt.
Toen zey de Alheerfcher: Daar zy licht (3); en't hemel licht,
Het eerfte en zuiverfte van alles, kwam , gedwongen
Door d1 Almacht van zyn ftem,ftraks uit het diep gefprongen,
En nam uit d'oofterhoek der waereld zynen vlucht,
Om voort te fnellen op zyn wieken door de lucht,
Noch duifter, en random door eene wolk betoogen,
Die flaauwe ftraalen fchoot: want aan des Hemels boogen,
Was noch geen zon, waar langs zy nu zo vaardig rend,
Maar toefde noch zo lang in eene donk're tent.
God
(1) Dusfchiep] Zie Gen. I. I.
(i) Maar Scheppers broeib're Geeft.] Gen. 1.2.
(3) Daarzylicht.] Gen. I. 3,
-ocr page 251-
V E R L O O R E N.           227
God zag 't alkoeft'rend licht, en keurde 't goed (1). Hy
fcheidde (2)
Door's aardryks halven kloot het licht en't duifter beide
Vanee'n, ennoemde("3)'tlichtdenDag, het duifter Nacht.
't Was de eerfte dag (4), verdeeld_door de Allerhoogfte magt
In d'eerften avondftond en morgenftond, gepreezen
DoordeEng'len, wenzy'tlicht, in'tooftennugereezen,
Aanfchouwden, ryzende uit de zwarte duifternis,
Omdat het d'eerfte dag van Aarde en Hemel is.
Z,y vulden met gejuich van vrolyke Eng'lentongen
Het ledig erf van dit Heel-al, nook moe gezongen
la's Hemels glorie: en zy, fpeelden, naar hunn' wyz',
Opgoudeharpen, Gode, enall'zynwerktenprys:
*Ly roemden Hem alom met blyde en held're klanken,
OmHem, alsScheppervanditgrootgevaart', tedanken,
Op d'eerfte avondftond, en d'eerften morgenftond.
Toen zei de Maaker van dit ongemeeten rond:
Daar werde een ruim gewelf aan 't Hemeldak (5) verheven,
In't hart der wat'ren, door den and'ren nu gedreven,
En dat verdeele en fcheid' de wat'ren (6) van elkaer.
En't allesteelend Woord van God, zo wonderbaar,..
Schept fluks dat ruim gewelf, eenlucht, wyduitgefpanneni
En vloeibaar, en waar van't onzuiv're was verbannen;
Een hoofdftoffe, in een kring zich fpreidende terftond,
Tot aan het uiterfte end des bols van's waerelds rond,
Eenfcheiding(7), diewelvaftenzekerging, van'tboven
En van't benedenvogt, elk op zyn plaats gefchoven.
Want zo als de Almagt had deeze aarde voortgebragt,
Sticht' Hy de waereld op de wat'ren, die haar zacht
Als met een Oceaan van kriftalyn befluiten,
En ruimde op deeze wyze all' 't onderlinge muiten,
P »                                  De
(1)  En keurde't goed.] Gen. t. 4,
(2)  Hy fcheidde.] Gen. I. if.
(3)  Ennoemde'tlichtenz.] Gen.t.j.
(4)  't Was de eerfte dag.] Gen. I. 5.
(5)  Daar werde een ruim gewelf aan't Hemeldak.] Gen.
I. 6.
(6)  En dat verdeele en fcheid' de wat'ren.] Gen, 1.6.
(7)  Eenfcheiding.] Gen. L 7.
-ocr page 252-
22S                HET PARADYS
De twift der zaaden van den Bajert aan een' kant,
Opdat ze nict in !t wilde en woeft, in hunnen ftand
Te dicht op eengetaft, dat werk met haar gewemel
Ontftelden: En God noemd' dat ruim gewelf den Hemel (i).
't Was nu weer avondftond en morgenftond, (2) en't koor
Des Hemels ftreeld' met z^ng den tweeden dag Gods oor.
DeAardwasgefchapen', maarhaarvrucht, dieonvoldraagen
Omringt was door den buik der wat'ren, wou niet dagen.
De wilde en woefte zee vloeide over't ganfch gelaat
Des Aardryks, reeds gefteld in eenen vruchtb'ren ftaat 3
Verzagtende haar" bol met vocht, bekwaam tot teelen,
En deed een gifting in die groote moeder fpeelen,
Tot haare ontfangenis bekwaam, met vruchtbaar zaat
Vervuld; wanneer Gods ftem aldus zich hooren laat:
Dat all' de wat'ren (3), die deez' Hemel thans bedekken,
Zich t'zaam vermengende 3 naar eene plaats vertrekken,
En dat zich't drooge ftraks vertoone. Voort verfcheen
't Gebergte, en't reikte met zyn zyden van beneen,
Tot aan de wolken, met zyn top, zeer hoog verheven,
De lucht. Zo hoog't gebsrgt' naar boven wierd gedreven>
Zo laag daalde eene br'eede en diepe laagte neer,
Een waterbed zeer ruim. De wat'ren vloeiden weer
Met een gezwinde vaart, naar de oord haar aangewezen,
Als droppels, met haar ftof doortrokken, daar ze uit reezen:
Een deel rees tot een muur, zo zuiver als kriftal:
Een ander deel verkoor een ftreek, die overal
Ganfch recht was. Gods bevel wild' haar die fnelheid geeven,
Omonverhinderd, daar Hy 't goed vond, heen te ftreven:
Als legers, op't geluid der blaazende trompet,
(Gy weet wat legers zyn) zich haaften, fnel van tret,
Tot hunnen ftandaart, oft gewoone legerteken.
De een golf dreefde ander voort, langs haar gebaande ftree-
ken,
Daar flechts een op'ning was, met kracht en met geweld 3
Zo fteil om hoog, zo glad en efFen als een veld,
. '                                         Met
(1) Den Hemel.] Gen.I.%.
.: .&) Nu was't weer avondftond en morgenftond.] Gen.
1.
8.
(3) Datall'dewafren, enz.] Gen.l.9,
-ocr page 253-
V E R L O O R E N.          225
Met zagter ebgeluid: noch berg, hoe hoog verheven,
Noch heuvel, kon haar kracht en zwaarte tegenftreeven.
Zy, door eenwyden kring, ofondergrond, alom
Omdwalend', (links en rechts, met bogten, fcheef en krom,
Plaveiden haaren weg, dien zy gemakk'lyk vonden,
Doorploegende in haar vaart de ilikkerige gronden.
't Ging zonder moeite, eer God den grond bevolen had,
Dat hy zich zoude ontdoen van wat'ren, en het nat
Bepaalde door een reeks van oevers, daar de ftroomen
Nu vlieten, en met vocht bekabb'len hunne zoomen.
God noemde 't drooge Land (1); de wat'ren, nu by een,
Vergadert, door de kracht van't eeuwig Heilwoord, Zeen.'
Hyzaghet, enHyfchepte, in'tgeenHyfchiep, behaagen,
En fprak: Dat de Aavd', gevormd om alle vrucht te draagen,
Nu fcheutkens fchieten doe (2) van teder gras en kruid,
Zaad zaayend' naar zyn' aart. Dat boomen ryzen uit
Hunn' grond, wier ftammen zyn verzien met ryke looten,
Enhoudend', naar elks aart, hun Zaad in zich bellooten.
God fprak't, en't was 'er voort. De barre grond noch wild,
Onzlen'lyk, onverfierd, in dorheid woeft en mild,
Teelde aanftonds teder gras (3), wiens fchoon gewafchalde
aarde,
Met een zeer liefly k groen bekleedde, en kruiden baarde ,
Verfcheidentlyk in loof, dat fchietyk bloeide in top,
Met veelerhande foort van kleuren, zynen knop
Ontlloot, en all' de lucht met zoeten geur vervulde,
Noch niet verwelkt in kracht. L>e fchoone wyngaard krulde
Zich om den olm, en bloeid', met torflen ryk beftraald.
De kauwoerd Zogt den grond waar langs ze loopt en dwaalt;
En'thoornigrietftond, als ten ftryde, in'tveldte pronken^
Voeg hier de heerfters by, met nedrigheid befchonken,
En't laage doornebofch met zyn gekronkeld hair.
In'tend'rees, als ten dans, met pragtiger gebaar,
Hetboomgewafch, enfpreidd'zyntakken, rykvanbla|fen,
Aan alle zyden uit, met fchoone vrucht vollaaden,
P 3                                  Of
(1)  God noemde't drooge Land, enz.] Gen.I.io.
(2)  Nu fcheutkens fchieten doe, enz.j Gen. I. it.
(3)  Teelde aanftonds teder gras.] Gen. Liz.
-ocr page 254-
a$o                HETPARADYS
Of rykelyk beknopt met bloefems, fchoon voor 't oog.
En op den breedcn rug der beigen hemelhoog,
En in de daalen was 't alom gekroond met boomen,
En dichte boffchen, en met kabbelende ftroomen,
Die, nit fonteinen zagt neerzypen op den grond,
Met cevers dicht bezoomd. Toen fcheen deeze aarde in 't
rond'
EenHemel, waarinGod, indienHemzulksmogtluften,
Ofwoonen, ofmetvreugdkonwandelen, ofruften,
Daar \ fraai geboomte alom een heil'ge fchaduw fchenkt.
SchoonGod deeze aard' noch niet met regen had gedrenkt,(i}
Noch iemand aan den bonw zyn handen had geflagen:
Nochtanseendaauw, gelykeenmift, reesalsbyvlaagen,
Uitde aarde, en fchonk zyn vocht den grond, en elke plant
Van't veld j eniederkruid, gevormd door Scheppers hand,
Eer 't op zyn groenen fteel zich bly verhief naar boven.
De Godheid keurde 't goed(2) terwyl haar de Eng'len looven.
Deez' derde dag (3) belloot den derden avondftond
En morgenftond. Voortsfprak Gods almagt met haar mond:
'k Wil dat 'er aan't gewelfdes Hemels lichten blaaken, (4)
Die tuifchen dag en nacht een juifte fcheiding maaken,
En da: ze ftrekken tot gewiffe tek'nen, en
Gezette tyden, daar men dag en jaar aan kenn' j
'k Wil dat ze als lichten (5 )aan 't gewelf des Hemels zweeven,
Om 1 icht aan de aarde, en haar inwoonderen te geeven:
Enzogezeid,gedaan. Godvormtdan, door zyn magt,
Die lichten tweederlei (6), van een byzond're kracht,
Den menfch ten dienft ■, het grootfte om heerfchappy te heb-
ben
Desdaags, hetmind're'snachts, en'tgeendezeezouebben
En vloeien doen. Voorts fchiep de Godheid (7) aan het dak
Des Hemels, 'tganfche heir der Sterren, omhetvlak
Des
(1)  Niet met regen had gedrenkt.] Gen. //.<;.
(2)  De Godheid keurde'tgoed.] Gen. 1.12.
(3)  Deez'derde dag.] Gen. 1.13.
(4.) 'k Wil dat 'er aan't gewelf, enz.] Gen.l.\\.
(<i)
'k Wil dat zeals lichten, enz.] Gen. I. ij.
(6)  Tweederlei.] Gen. 1.16.
(7)  Voorts fchiep de Godheid, enz.] Gen. 1.18.
-ocr page 255-
V E R L O O R E N.           231
Des Aardryks met haar'glans en luifter te verlichten >
By beurten voerende, terwylz' haar laft verrichten,
Volftrekte heerfchappy, en over nacht en dag,
En fcheidende het licht van't duifter. De Almagt zag
Haar werk en keurde 't goed. Gods eeuwig alvermogen
Vormdeeerft, uitHemelerts, deZonneaan'sHemelsboo-
gen,
Eengrooteenrondebol, eerftzonder licht, fchoon uit
Het rynfte ftof gewrocht, die't Hemelrond befluit;
Daar na de ronde Maan, en groote en kleenen vieren
Van ftarren, die alom het Hemelvlak verfieren,
Daar in zo dicht gezaaid als in een open veld,
Enieder, door zyn hand, ophaareplaatsgefteld.
Verr' 't allergrootfte deel van't licht nam d'Aldoorgronder
Vanuithetwolkvertrek, enplaatfte't ftraks, owonder!
In't harte van de zonn', die't vloeibaar licht, gelyk
Eenfponsontfangende, haarftraalen, grootenryk
Inglanffen, in'tPaleys, en voorraadhuis der lichten
Bewaart, de bron waar uit de Hemelfche aangezichten,
Alle and're Starren, zichvervullen, fcheppendein
Heur goude kruik fteeds licht, nu meerder dan weer min.
De zilv're morgenftar moet haar vergulde ftraalen,
't Licht van haar Hoorenen, uit de eige welbron haalen:
En elk uitftrekkende of vveerftuitende vergroot
Zyn deel, fchoon nooit uw oog dat fchoon gezicht genoot,
Dewyl de krachten van den menfch 7.0 verr' niet ftrekken.
In't Ooften kwam zich eerft die held're lamp te ontdekken,
De Vorft en Koning van den dag, die, waar hy treed,
Met held're ftraalen't vlak van's Hemels rond bekleed;
Volvaardig als een Held( 1), om, langs de Hemelftreeken,
Zyn loop te loopen, nooit van't rechte pad geweeken.
De gryze daauw ging voor hem heene, op de eige maat,
Terwy 1 de zevenftar, met hem ten reye gaat,
En uit haar fchoot een zacht en groeizaam vocht doet vlie-
ten.
De zilv're Maan, die'snachts haar glanffenneer laatfchie-
ten,
P 4                                   In
(1) Volvaardig als een Held, enz.] Pfalm XIX. 6.
/
-ocr page 256-
a|2                 HETPARADYS
In't weft, recht over haar geplaatft, met minder licht
Verzien, haarfpiegel, die, gelykhaaraangezicht,
Alleen haar licht, wanneer zy vol is koomt te geeven:
Geen ander licht koomt haar te ftade in't ommezweeven;
En houd dien afftand vaft geftaag tot in den nacht:
Dan fchynt ze op haaren beurt in't ooften, ryk van pracht,
Om's Hemels as gedraaid, en heerfcht door haar vermoogen
Als Koninginne, en prykt aan 's Hemels ftarren boogen
Met duizend lichten van een' mind'ren glans, en met
Een onuitfpreekbaar tal van ftarren gantfch omzet,
Die't halve rond met goud vergulden aan zyn tranflen ,
Het halve rond, toen eerft veriierd met zyne glanflen,
Dieopenondergaan: Duskroonden, daar men't zag,
Demorge-enavondftond,vol vreugd, denvierdendag. (i)
Toen fprak de Almagtige van zy nen hoogen Hemel:
't Nat brenge op myn bevel, inovervloed, gewemel(2)
Van kruipende gediert', bezield met leeven, voort.
't Gevogelt' vliege alom verr' boven 's aardryks oord,
In \ ruime uitfpanfel van den Hemel, op zyn fchagten.
En deAlmagt fchiep terftond den Walvis( 3 ),fterk in krachten^
En groot en log van aart; en alle ziel die kroop
En leefde, wierd geteeld uit wat'ren, hoop by hoop,
Elk in zyn foorte, en't heir der vog'len, fchoon van pennen,
Bekwaam, om, naar zyn' aar't,door zwerk en lucht te rennen
God Zag, en keurde 't goed, en zegende (4), in dien ftand,
Met luft, terwyl Hy fprak, all' 't werk van zyne hand:
Zyt vruchtbaar, en groei aan in tal, o fhelle dieren!
Vervult de zee en poel en ftroomende rivieren.
't Gevogelte vermeere op's aardryks wyden boom.
Straks krielden zee en bank, en kreek en baay en ftroom,
Vanzaadenzondertal, enviflchen, die vaft fchoolen,
Elkbyzynfoort, gevind, gefchubt, enfnelin'tdoolen
Englippen, onder't groen der golven, overal
Zo dicht op ee'ngetaft, als gras in't grasryk dal,
Of
(1)  Denvierdendag.] Gen.1.1%
(2)  Gewemel, enz.] Gen. I. 20.
(3)  DenWalvis, enz.] Gen. 1.21
(4.) En zegende j enz.] Gen. L aa.
-ocr page 257-
V E R L O O R E N.           233
Of als een bank in zee. Elk wierd zyn's weegs gedreven.
Ofgraasde op't gras der Zee, tot voedzel hun gegeeven,
Met zyne wedergade, of zwom gezwind en ras
Door't waterbos, waar in't koraal zyn fierzel was:
Of fpeelende in het vocht met glans en gloed en leeven,
Toont hy zyn opperkleed, zo fierlyk t'zaam geweeven,
Met gloeiend goud beftrooit, door't flikk'rend' zonnelicht,
Of in zyn fchulp gehuift, uit paarlemoer gefticht,
Verwacht hy't vochtig aas: ofvaftgehegt aan klippen,
En dicht op een getroit, xyn fpys, hem niet te ontilippen.
De Zeehond en Dolfyn, zoluifterrykgekroond,
Speelde onverlet, daar zich het water effen toond'.
Een ander deel, misvormd en onbefchoft van lederi,
Zichwent'lende, inzynvaart, nuop, dan naar beneden,'
Verwekte een' woeften ftorm in de omgelegen' zee.
Daar ley Leviathan, een fchrikdier, dateenree
Of ftrand van verre fchynt, zich toonende aan elks oogen
Gelyk een voorgebergt', heeft hem de flaap betogen,
E n als beweegbaar land, wen hy zyn vinnen roert:
Hy florpte 't zeenat in, door kieuwen aangevoerd,
En wierp het wederom ten Hemel dcor zyn kaaken.
Intuffchen, om het heir der vogelen te maaken,
Wierd het in hoolen, en op de oevers, en op't veen,
Vaft warm geftoofd, gekipt uit de cyers, zagtvaneen"
Geborften, eerft ganfch kaal, en Zonder pen of veder,
Maar kort daar naa verzien met pluimen, voorts gereder
Tervlucht, met pennen ryk begunftigt, vliegthetuit
De plaats van zyn geboort' ten Hemel, met geluid
Deeze Aard' verachtende, en dus fnel om hoog gedreven,
Scheen 't eene dikke wolk, die in de lucht koomt zweevcn.
Daar maaken de Oyevaar en de Arend, elk om't belt,
Deeze op een rots, die op een cedertop hun neft.
Hier ziet men door de lucht een deel vaft eenzaam rennen *
Daar weer een ander deel by troeppen op hun pennen
Wegdryven, netgefchiktinorde, enwelterbaan.
Elkkentzynjaargetyde(i), enzetzynkaravaan
Dwars door de lucht in hoogte, en over zeen^n.landen,
Terwyl de fterke wiek 3 door liefde en trouw aan't branden,
P 5                                  De
(1) Elkkentzynjaargetyde.] Jcrem.VIILy.
-ocr page 258-
234                HETPARADYS
Dezwakkealsonderfchraagt. Zodoet, door wind en locht
Gevoerd, defchrand'rekraan, zynjaarelykfe tocht.
De mime luchtftreek dreunt, bewayerd en betoogen
Door'ttalleloosgepluimt'. Hetkleenerfoort, gevlogen
Metzang, vantakoptak, trooftmetzynfchelgeluid
'tGeboomte, enfpreidzynvlerk, totopdenavonduit.
Ookhoud de nachtegaal niet op van kwinkeleeren,
Maar komt den ganfchen nacht het woud haar zang vereeren.
Een ander foorte van gevogelt' baad zyn borft
Van dons, inpoelofftroom, enlaaftzynfellendorft
In'tzilververwigvocht. Dezwaan, prinfesdervogels,
Met omgebogen hals in't midden van twee vlogels,
Wier blank het fneeuw verdooft, en zwierig trots en fier
Verfpreid en uitgezet, fpoed, alshetmoedigft'dier,
Haar'weg, met pootenals twee riemen, fnel in't rennen,
Offpringtuithaare plas, enreizendeophaarpennen,
Zweeft boven lucht en wolk. Veel' gaan op vaften grond:
De roodgekamde Haan, den vroegen morgenftond
Aankraayende , door zyn klaroen, die hem doet kennen,
Verzeld met zyne troep van dert'le en broeifche hennen ,
Verfcheidentlyk gepluimt, gely k den regenboog,
Met ftarrenkleur en glans, behaagelyk aan 't oog.
Door viffchen waren nu vervuld de zilv're ftroomen j
Metvogelendelucht, develden, endeboomen:
Dus wierd (i) nu de avond- en de morgenftond alom
Weer op den vyfden dag gevierd, door't Eng'lendom.
Nu is de zesde en laatft', des Scheppingsdag gereezen,
Met vrolyk harpgeklank door't heilig koor gepreezen.
Toen fprak de Almagtige, het eeuwigfcheppend Woord:
Het vruchtbaar aardryk brenge (2) een reeks van zielen voort.
Elk naar zyn eigen aard, die ademen en leeven,
En't vee, en't wild gedierte, om langs deeze Aard te zweeven
En kruipen, ieder 00k naar zynen eigen aart.
God Iprak en't was gewrogt. De buik van't aardryk baart
Teritond een talloos tal van fchepzelen, die leefden,
En, welgemaakt van leeft, en ganfch volwaflchen, zweefden
r
                                                       Langs
(1)  Dus wierd enz.] Gen. I. 25.
(2)  Het aardryk brenge, enz.] Gen. 1.24.
-ocr page 259-
V E R L O O R E N.           235
Langs deAarde.'t Wild gediert' (1) fprong uit den grand, als
uit
Zyn dagfpelonk, 't gediert', 't geen 't woefte woud befluit >
En koomt in kreupelbos, en kuil en hoi te woonen:
Zy kwaamen paar aan paar zich aan den dag vertoonen,
Van onder 't fchaduwryk geboomte, en ieder trat
Dien weg op, die Natuur hem aangewezen had.
Het tamme vee heeft ftraks tot zyn verblyf verkoozen,
En veld en beemd en wey, beplant met frifie roozen
En bloemen zonder tal: deez' gingen eenzaam heen,
Eu and'ren weidden t'zaam' by kudden, dicht by een.
Nu baarde 't kluitig veld. Toen kwam de Leeuw bedwongen
In zyne woeftheid, met zyn halve lyf gefprongen
Uit de Aard', te voorfchy n, en hy worftelde terftond ,
Om fors zyn and're helft te rukken uit den grond:
Toen fprong hy als geflaakt van bandcn, die hem knelden
Met opgekrulde ftaart en maanen, langs de velden.
De Lynx, de Luiperd en de Tyger, wroetend' vaft
Alsmollen, wierpen deaard', door hen van eengetaft,
Omhoogtotheuvels. 'tHert, zooverfnelvanpooten,
Kwam't dichtgetakte hoofd, door't hart der aarde ftooten.'
De Behemoth (2) het grootft' der dieren, die God fchiep,
Kon 't lyf fchaars heffen uit zyn' vorm, toen God hem riep.
De kudden reezen, dicht bewold, aan alle kanten,
Terwyl zy blaaten, op uit de Aarde, als fchoone planten.
't Gediert', dat tot zyn wey de Zee heeft, Land, of Aard'.
De Zeekoe, log van leen, en't fnelle waterpaard,
Datinrivierenleefti dekrokodil, wiensleden
Van buiten zyn gefchubt, en alles wat beneden
Op't aardryk kruipt, wierd op een tyd door.Godt gewracht;
'tGekorv'neendeworm, die'tlyfzoleenig, zagt,
En flap voor wieken dient, zo fyn aan alle zyden,
Geftreept met livery, te zien in zomertyden,
Met purper en azuur en goud en groen gevlekt,
DatJangseenregtenlyn, zeernetgetrokken, ftrekt
Van't hoofd tot aan de ftaart. En elk kroop, naar zyn tochten
En aard langs't Aardryk heen, met kronkelende bogten.
Zy
(1)  't Wild gediert', enz.] Gen. 1.25.
(2)  De Behemoth .1 Job IV. en X.
-ocr page 260-
336               HETPARADYS
Zy waren 't kleenfte foort der fchepz'len niet: o neen!
Menzag'erflangen, langendik, endichtineen-
Gekronkeld en verzien met vleug'len, die hen fieren.
Demier, zofpaarzaam, kroop, gelykalle and're dieren,
Mede uit den grond, bezorgt voor ftrengen wintertyd,
In een bekrompen lyf hooghartig en vol vlyt;
Die licht een voorbeeld zal in laater tyd verftrekken,
Om tot gelykheid eens het menfchdom op te wekken,
In elks geflacht of kunne uitmaakende eencn ftaat j
Waar in't gemeene beft elk diep ter herte gaat.
DerByenkoningin, die haaren man, denHommel,
Zo dartel aaft, kwam ook uit de Aard' met zagt gerommel,
En bouwd' haar raaten van geel wafch, met honig tot
Haarboordenopgevuld. Dei-eft, gevormd door God,
Is niet te tellen, en gy kent hunn' aart en leeven,
En eigenfchap, en kwaamt hen alien naamen geeven,
Te veel om een voor een te melden. U is mee
Deflangbekend, eendier, veelloozerdanal'tvee
Dat veld of bofch bewoond, en zomtyds fchrik kan baaren,
Wen hy zich met zyn huid, Zo hard en ruig van hairen,
Enkop'reblikken, fnel om hoog verheft: dochniet
Nadeelig voor uw ftaat (i), dewyl uw* ftem 't gebied
Zq wel voert over hem als over de and're dieren.
De Hemel fcheen nu all' zyn' heerlykheid te vieren,
Bewoogen door de hand des Scheppers, die den grond
Geleid had van zyn loop. Het aardryk nu in't rond'
Met ryke pracht voltooit, wasjuichende opgetogen;
De Lucht by vogelen, van alle foort, bevlogen;
Het Water, door den vifch bezwommen, en deeze Aard'
Betreen door beeften, naar hunn' eigenfchap gepaard.
Nu was de zesde dag noch niet ten eind' geloopen,
Het grootfte meefterftuk, het doel, 't geen God kon noopen,
Om all' dit heilryk werk te fcheppen door zyn magt,
Ontbrak 'er noch , het wit en't proefftuk van zyn kracht:
Een
(i) Doch niet nadeelig voor uw ftaat.] De oudfle Kerk-
leeraaren-, mee ft onder den naam van Oudvaderen lekend, hiel-
den Jlaande, dat de dieren
, die nu fcbadclyk aan den tnenfcb
zyn
, zodanig voor den val niet zyn geweejl.
-ocr page 261-
VERLOOREN.          337
Een fchepzel, dat het hoofd niet bukte naar beneden,
Als de and're dieren, niet bedeeld door't licht der reden J
Maar dat met heiligheid en redenskracht begaafd,
Het lyf verheft, en met den geeft naar boven draaft,
En't eene en't ander kan met achtbaarheid regeeren;
Dat, zyn'sbelangsbewuft, metdeAlmagtkanverkeeren,
En vol van ed'len moed, met dankbaarheid erkent
Van waar hy 't goed ontfing, zyn ftem naar boven zend ,
Om God godvruchtig voor 't genooten goed te roemen ,
Die hem tot koning wou van cut Heelal benoemen.
Des fprak de Almagtige, die de eeuwigheid bewoont ,
De V ader (want waar is't dat hy zich niet vertoont ?)
Den Zoon met luide ftem dus aan, dat elk hem hoorde:
Koom laat ons (want dit's't wit dat ons ter fchepping fpoorde)
NuMenfchenmaaken(i), die, naar ons gelykenis
En beeld gevormd, de zee zo ryk bedeeld van vifch,
De vog'len in de lucht, hetvee, 't gediert' dat de aarde
Op haaren buik bekruipt, en alles wat ik baarde,
Beheerfchen. De Almagt fprak, en'twas'eropzynwoord,
Toen bragf Hy u, oMenfch! uit ftof der aarde voort.
En blies in uwen neus den adem van het leeven, (a)
Hy heeft zyn eigen beeld (3) in uwen geeftgedreeven:
Dus wierd gy tot een ziel, die zonder einde leeft >
En in haar waardigheid het all' te boven ftreeft.
Hyfchiep, o Adam I u tot man, uw'wedergade
Tot wyf, (4) om't naageflacht, te ryzen vroeg of fpade,
Uit uwe lendenen. Hy zegende 't geflacht
Der Menfchen (5 ),en Hy zey: Gtoei aan in fterkte en kracht;
Zytvruchtbaarenvermeer, teeldochteren, teelzoonen.
Vervul deeze aarde, en laat ze u hulde en achting toonen:
Beheerfch (6) met ruim gezagde viffchen, die de zee
Bezwemmen: dat gezag regeer 't gevogelt' mee,
Dat
(1)  Nu menfchen maaken.] Gen. 1.26.
(2)  Den adem van het leeven.] Gen. II. J.
(3)  Zyn eigen beeld.] Gen. I.2J.
(4.) Hyfchieputotman, enuwwedergadetotwyf.] Gen.
I.
27.
(5)  Hy zegende't geflacht der menfchen, enz.] Gen. /. 2 8.
(6)  Beheerfch, enz.] Gen./.a8.
-ocr page 262-
»38                HET PARADYS
Datdoordeluchtftreekzichlaat op zyn vleug'len voeren,
En alles wat op aard' zich reppen kan en roeren.
Maar waar Gods hand u ichiep, de plaats daar hy zulks deed,
Is niet by naam bekend: Hy bragt (gelyk gy weet)
Van daar u in deez' Hof, verzien met zilv're ftroomen,
Beplant met fchaduwryke en hemelhooge boomen,
Zo fraai voor oog en tong, door fchoone en lekk're vmcht,
En door zyn hand gefticht in de aangenaamfte lucht.
DiegafHyutotfpyze(i)om'tlichaamteonderftutten: .
Hy gaf a vryheid om van alle foort te nutten,
D ie de aard' te voorfchy n brengt, en in verfcheidenheid
Geen maatof paalen kent \ maar van den boom, gezeid
De boom der Kennifie, wiens vrucht, flechts eens gegeeten,
U leert het onderfcheid van't goede en kwaad regt weeten,
Moogt gy niet nuttigen (2): want op dien dag wanneer
Gy daar van eeten zult, danfterftge, enzytnietmeer:
De dood is uwe ftraf, indien ge u koomt vergrypen.
Betoom uw luften dan, en laat ze nimmer rypen,
Opdatdezonde, methaarrwartgevolg, dedood,
U niet bevalle en voere in end'loos leed en nood.
Hier eindigde Gods hand in't fcheppen, en zyne oogen
Befchouwden al zyn werk, zo luifterryk voltogen,
Hy zag en keurde 't goed (3), en vond het ganfch volmaakt.
Dus was de zesde dag 00k aan zyn end geraakt,
Maar niet geheel, totdatdeSchepper, nn van't fcheppen
Aflaatende, opwaards zich naar zyn verblyf komt reppen,
Der Hem'len Hemel, om van daar deez' glansryke aard,
Deez' nieuwe Waereld, door Gods Zoon, zyn Woord,
gebaard,
Te zien, een wingewefl: aan zyn geducht vermogen;
Hoe 't zich van zynenthroonvertoonde aan'sScheppers oo-
gen,
Hoekonftig, goedenfchoon, naarzynontwerp, gewragr.
Hy ryd ten Hemel in met Goddelyke pracht,
Van veel' toejuichingen gevolgt, die zich doen hooren,
Met aangenaamgedruifch, door all' de Hemelkooren,
Door
(1)  DiengafHyutotfpyze.] Gen.I.zt).
(2)  Moogt gy niet nuttigen, enz.] Geti.II.ij.
(3)  Hy zag en keurde't goed.] Gen. /. 31,
-ocr page 263-
VERLOOREN.           239
Door een eenftemmige zoetluidendheid, gebaard
Uit duizend harpen, tot een Eng'lenzang gefnaard:
En Aarde en lucht weergalmde (een zaak die gy moet weeten,
Gy hebt het zelfc gehoord, in deezen Hof gezeten).
Hy klonk door Hemelen gefterntens heen alom;
Met aandacht luifterde het ganfch dwaalftarrendom,
Terwyl die ftaatfie, in haar prachtige gewaaden,
Dus zingende, opwaards ging, vaft roemende Gods daaden.
Ontfluit uw deuren nu, die de eeuwigheid en tyd
Verduuren; Hemelen, nuopent, wydenzyd,
Uw deuren, daar wy zien de bron des levens ftroomen;
Laat, laat den Schepper, van zyn werk te rug gekomen,
Zynwerk, gemaaktindriepaardagen, meernochmin,
Deez'waereld, nuvoltooit, zynrykeHofzaalin.
Ontfluit, ontfluit u nu, en meenigwerf naadeezen:
Want God zal 't meenigwerf geluften, om te wezen
In, endewoningenderHeiligen, van Hem,
Bemind te zien, en hen te lokken door zyn ftem,
Ja zenden derwaards heen zyn hemelfche Afgezanten ,"
Boodfchappers, om genade in's menfchen geeft te planten."
Dus klonk het juichgezang van't vrolyke Eng'lenkoor,
Terwyl't ten fiemel klom, den ganfchen Hemel door.
Hy de Eeuwigleevende , in zyn vaart niet naa te fpeuren >
Nu, door den Hemel, die zyn glinfterende deuren
Zeerwydontfloot, gevoerd, nameenenweg, die recht
Naar 't eeuwigduurend huis zy n's grooten Vaders legt,
Juift langs een pad, in breete en lengte niet te ontwarren:
Het ftofis louter goud, de vloer zyn held're ftarren :
Alsfterrenfchynenzy, 6Adam! inuwoog,
Gezien in dat gefternte aan 's Hemels blaauwe boog,
Dien melkweg, dien gy als een ronden kring gedreven,
Beftrooid met ftarren, 's nachts ziet Hcht en luifter geeven.
Nu daalde op't Aardryd neer de zevende avondftond
In Eden: want de zon verliet het halve rond
Der waereld, daalende in de wefterlyke kimmen,
En't fchemerlicht, de boo des nachts was rede aan't klimrnen:
WanneerdekrachtdesZoons, den heil'gen berg, den trans
Des Hemels, en den throon der Godheid, in zyn' glans
Weergaloos, en door tyd noch eeuwen af te meeten,
Beftapte, en uaaft zyn Heer en Yadex daar gezeten
(Want
-ocr page 264-
24.0                HET PARADYS
(Want hy onzichtbaar ging doch altoos opgewacht
Van Engelen) dat recht dat voorrecht heeft Gods kracht
En zyne alomheid, niet bepaald door grens noch uuren:
Om dat nu 't werk, 't geen tyd en eeuwen zou verduuren,
Door Hem verricht was, diedeBouwheerwas, en'tflot
Van alles wat hy vormde, op't Vaderlyk gebod
Wou ruften van zyn werk, zo heiligd' Hy dien grooten (I)
£n wond'ren dag, waar op de Schepping wierd beflooten ,
Den zevenften, waar op Hy rutte van zyn werk.
Maar echter was 'er in Gods onbepaalde Kerk
Den Hemel, bezigheid: want in haar Tempelkooren,
Lietzichde guide harp, metheld'reklanken, hooren:
Cimbaal, bazuin en luit verheften even fchoon,
Des Scheppers lof en Eer, met onnavolgb'ren toon.
Elk fpeeltuig , roemende des Scheppers magt en daaden,
Was juift een fnaargefpan uit goude en zilv're draaden
Gewrocht, en teelde alom zyn zoet geluid, vereend
Met ftemmen, nu eens hoog van klank, dan weer verkleend,
Of van een zelven maat. Gods berg was overtogen
Met wierookgeuren, opgedreeven naar den hoogen,
Uit reukwerkvaten van geflagen goud. De ftof
Van hunnen heldenzang, draafde op des Scheppers lof,
En van zyn fchepping werk, volwrogt in driepaar dagen.
Een Zang daar Hemelen en Aarde van gewaagen.
Groot, 6Jehovah! zynuwwerken, enuwmacht
Is zonder ende of paal. Wat Engel heeft de kracht,
Om u met zyn verltand, te meeten en te treffen ?
Wienstongkan, naarwaardy, uwloftentoppunthefren?
Nu in uw wederkomir. oneindig grooter, dan
Naa 'tnedervellen van der Eng'len vloekgefpan.
De donders konden toen uw heerlykheid vermeeren:
Maar't fcheppen is een werk, veel waardiger om te eeren,
Dan't geen gy fchiept te ontdoen. Wie, haalt, o Koning! by
Uw grootheid ? wie bepaalt uw magt en heerfchappy ?
Gy hebt het flout beftaan dier geeften, die u wraakten
En als den oorfprong van hun zyn, geheel verzaakten,
Verydeltenverftrooit, met hunnen raad, wanneer
By hen beflooten was, uwmajefteit, uweer
Eft
(i) Zo heiligd'Hy dien grooten, enz.] Gen.lt.2en%'
-ocr page 265-
V E R L O O R E N.          34.1
Eh macht te fnuiken, en uw Heil'gen, die u veilig
Aanriepen, met den naam van God is driemaalheilig,
Mede in te wikfc'len in't verderf, dat nimmer end.
Die u, wiens grootheid u alleen flechts is bekend,
Verkleenenwil, diedientzyn'sondanksu, oVader!
En komt uw' dag van magt en grootheid langs hoe nader,
Ja ftelt ze met meer glans en Majefteit ten toon.
Gy diende u van het kwaade uw's vy ands, hem tot loon,
En komt 'er eere en lof en voordeel uit te trekken.
Deez'waereld, eerft gevormd, kantdtgetuigeftrekken*
Een and'ren Heme!, van de Hemelpoort niet wyd
Gegrond veft, zo men die befchouwt van deeze zyd'
Op klaar kriftal, gelyk een Zee uit glas geklonken;
Schier met onmeetb'ren kreits of ommetrek befchonken j
Met ftarren dicht bezaaid, en ieder ftar miffchien
Een waereld, die men licht noch eens bewoond zal zien.
Maar Gy zyt kundig van haar loop, en aart en tyden,
Haar op en ondergang, haar komfte en heeneglyden:
Hier onder 't woonvertrek het huis der menfchen, dat
Den grooten Oceaan, als in zyhe armen vat,
Enkoeftertenbevogt, hunluftprieel, volweelde,
Een plaats, zo heerlyk als nooit Engel zich verbeeldde.
6Welgelukkigmenfch! gelukkig nagellacht
Der menfchen, dusdoor God verheeven, engeacht
Ennaarzynbeeldgevormd, omdaar, alsbraaveZoonen
EnfchooneDochteren, eeuwuiteeuwin, tewoonen,
En Hem te roemen, als hunn' Schepper Heere en Voogd,
Die hen tot loon van zulk een deugd, zo verr' verhoogt
Dat Hy ze geef't gebied van all' zy n werk in handen,
Beheerfchende Aarde en Lucht, de Zee en haare ftranden}
En, om van tyd tot tyd, te winnen een geflacht
VanHeiligen, dieGodgeduurig, dagennacht,
Aanbidden, volontzag, alsdorfprongvanhunzegen!
Driemaal gelukkigen, als z'hun geluk recht wegen
Enkennen, enoprechtvolharden, zonderend!
Zo zongen ze, en de klank der Hallelujaa's rend'
Door't hoogft' der Hemelen. Op deezen trant en wyze
Wierd d'eerften Sabbatdag gevierd, Gods naam ten pryzc
Denknu, datuwverzoek, 6Adam! isvoldaan;
fTe weeten, hoe dat eerft deez' Waereld kwam te ontftaan ,
VII. Be*.
                        Q.                                 Eb
-ocr page 266-
&
tip               HET PARADYS
En wat 'er van't begin gefchiede in's Hemels kooren I
Zelfs voor dien tyd, eer uw geheug'nis was gebooren ,
Opdatuwnageflacht, dooruwbericht, daaraf
Qokkenniskryge, akikdoormynverhaalugaf.
Einde van 'f zevendt Eoek.
HET,
-ocr page 267-
*43
HETPARADYS
VERLOOREN.
ACHTSTB BoEK.
Inhoudt.
T\ B Vorfl der Waereld, door meuwsgierigheidgedreeven ,
■*-^ Vraogt d'Engel naar den aart, beweegingflandenkracht
Der Hemeltichten, dieenvafiftaan
, en die zrveeven ,
Of de Aard', dan ofde Zongeduurig dag en nacht >
Om de een ofde ander draai. Matr de Engelflmt dit vraagen,
Door een bericht» dat zvoak oftwyfelacbtigfihynt,
En leert hem
, dat by nooitgeen kennis moet bejeagen,
Dandiehemnoodigis, enzynverflandnooitpynt.
Vorfl Adamflemt tulks toe. En krachtig ingenomen,
Door 'tfihoongezelfibap van Godsbemelboo, verhaak ,
Wetjints zyn Scbeppmgdag, hem over isgekomen ;
Hoe God, in 't Parodys hemp/aatfle, ryk bejfraald
Met alles xvat verflanden zinnen kan bekooren ;
Zyn redekaveling van de Eenzoumheidmet God;
Hoe Eva uit een rib van Adam wierdgebooren :
Zyn beerlyk Kruilofsfeeft: betGeddelykgebod
Om nooit, epfirafdesdoods de kennisvrucbt tefmaaken,
En bee Gods Engel hem vertnaant omfteeds te madken.
HIereindigd'Rafael, enzyneftem, diedeooren
Van Adam kittelde, meende Adam noch te hooreri I
Als uit zich zelf verrukt door haar verkwikb're kracht.
Doch uit die zoete drift, weer tot zich zelf gebragt,
Antwoord' hy de Engel dus, door dankbaarheid gedree^
ven:
Wat dank, wat billyk loon ben 'k u verplicht te gecven.
Die met uw1 dienft volftaan, of evenaaren kan,
6 Goddelyken Tolk! my toegezonden van
Q,2                                  Dea
-ocr page 268-
244.                HET PARADYS
DenHemel, diemyndorftvankennis, dooruwleflen
Enwoorden, rykvanzin, zo mild, zobreedwouleflchen,
U vriend'lyk fchikkende naar myn begrip, 7,0 kleen
In zaaken, voor 't verftand der menfchen ongemeen,
En met verwond'ring nu door my, uit u vernomen,
Maar 00k metluft, om Hem, daar 't alles uit komt ftromen,
Den Schepper, daar voor lof te zeggen, door myn' mond.
Nochtans een twyPHng blyft my ov'rig, dien ge kont
Alleen oploflen en verdry ven. Wen myne oogen
Dit luifterryk geftel, gemaakt door't Alvermogen,
Befchouwen, ditHeelal, deez'waereldt'zaamgezet
Uit Hemel en uit Aarde, en 'k op zyn grootheid lett'
En die berek'nen wil, dai komt my de Aard te vooren
Alseenondeelbreflip, eenzandtje, eenkorlvan'tkoren,
Geleken by't gewelfdes Hemels, dat zo ryk
Met een ontelbaar tal van ftarren ftaat te pryk,
Die eenen weg, door myn gezicht niet naa te ftreeven,
(Haar affland en haar fnel nu gints dan herwaards zweeven,
Geeft, dag voor dag, my daar'tbewys van aande hand)
Afrennen, flechts om de Aarde, in haaren donk'ren ftand,
Deeze Aarde een enk'le ftip, by nacht en dag, telichten,
Met een ontelbaar tal doordringende aangezichten,
Entotietsanders, zo'tmytoefchynt, vangeennut.
Myn reden ftaat verzet, en all' myn oordeel dut,
Hoedatnatuur, diewysenfpaarzaamis, indeeze
Onevenmatigheid, zogroot, zouitgeleeze,
Behaagenhad, enmeteenmildehand, zoveel'
Lichaamen, blinkende veel fchooner in elk deel,
En end'loos grooter, flechts tot dit gebruik wou teelen,
Zo als't my toefchynt, en hunn' ronden kloot bedeelen
Met eene omwent'ling, die van dag tot dag herbaard,
Geftadig ruft ontbeert, terwyl deez' ruftende aard',
Die zich veel lichter en veel korter zou beweegen,
In haaren kring, zo verr' van haaren ftand gelegen,
Door zo veel eed'ler werd bedient, dan zy zelve is,
En onbeweegelyk haar wit treft, nimmer mis,
Ontfangende als een cyns haar dag'lyks licht en luifter,
Door die beweeging, die voor't oog der fchepz'len duifter,
Ta ganfch onzichtbaar is, en nooit weerhouden word:
Haar warmte en licht met zulk een foelneid nederftort',
-ocr page 269-
V E R L O O R E N.           245
Dicgeengetal, hoegroot, onmoog'lyk kan beperken.
Dus fprak vorft Adam, in wiens oog men kon bemerkcn,
Dathy, verruktvangeeft, metoverlegvan'tgeen
Voor hem verborgen was, of immers duifter fchecn,
Aandachtigzwangerging. Als Eva, neergezeten
In'tdal , met bloemen ryk bezaaid, ditkwamteweeten,
Reeszy, met ned'righeid, diedeftigheidvertoond',
Eneengelaat, datelkmoeftftreelen, doorzynfchoont',
Om met een' wenfch die fchoone in haare loop te ftuiten,
Van de Aarde op, en zy ging, haar vruchten, bioemen,
ipruiten,
Zo weelderig van groei en kleur, en knop en bot,
Haarkweekery, metvreugdeaanfchouwen, om'tgenot.
Zy juichten op haar komfte, en door de vriend'lyke oogen
Van Eva toegeknikt, vermeerden ze in vermoogen
En luifter als by't oog. Maar echter Eva ging
Niet heen, wyl zy geen vreugde uit dat yerhaal ontfing,
Ofzaaken, vanzohoogeenaart, niet na kon fpooren.
Zy wenfcht'zulks, metvermaak, uit Adam zelfs, te hoo-
ren,
Wanneer hy haar herhaale all' 's Engels wyze reen.
Zy hoorde 't liever uit den mond haar's mans alleen.
Hy (dit was haar bewuft) zou zyne red'nen (ieren ,
Met fraaje uitweidingen, en zyne woorden vieren,
Naar maat'van haar begrip, en'tgeentehoogwas, door
Een vriendelyk geftreel, oploffen aan haar oor.
Zy wachte uit zynen mond wat meer dan enk'le woorden.
Helaas! waar ziet men nu in een van's waerelds oorden,
Door onderlinge min het volk zo wel gepaard,
Zo eensgezind van zin, zo. heufch en zoet van aart ?
Zy ftapteluchtig voort met dertelende treden,
Als een Godin: terwy 1 de drie Bevalligheden,
Rondomhaarftonden, en, meteengenegenzin,
Op de oogwenk wachtten van haar fchoone koningin,
En pylen van begeerte en luft, om onverdrooten
Haar altoos aan te zien, in't oog van ieder fchooten;
En Rafael, opdat vorft Adam wierd verlicht,
In zyne twy fling, gaf, gulhartig, ditbericht:
Ik wil uw onderzoek en uwen eifch niet wraaken,
Noch neem ze kwalyk. Neen: zy konnen my vermaaken.
Q 3                              Merk
-ocr page 270-
»4<S                  HETPARADYS
MerkvrydenHemelaan, 6Adam! alseenboek,
Dat Godt voor u ontfloot, op dat uw onderzoek,
Daar in de wond'ren van zyn werken zou doorgronden,
En kennis krygen van de jaargetyden, ftonden,
Vandagen, maandenenvanjaaren: Maarteftaan
Naar kennis, en met uw verftand zo hoog te gaan,
Of deezen Hemel draay', of de Aard' zich moog' beweegen >
Is zonder baat of nut, begrypt gy 't wel ter degen.
De Bouwheer, die't Heelal fchiep tot een zeker end',
Liet dit den Menfchen en den Eng'len onbekend,
Wou die geheimen aan geen fchep7,'len openbaaren,
Maar wel dat elk daar met verwond'ring op zou ftaaren.
Of zo 't hen luft daar naar te vorffchen, dan geeft hy
't Geftel der Hem'len aan hun kibbelziekte vry,
Om licht te fpotten met hun drift om veel te weeten,
Wanneer zy naderhand de maat des Hemels meeten,
En rek'nen 't ftarren tal: Hoe zy dit groot gebied
Bootfeeren, bouwen, enweerfloopen, enwatniet
Bedenken, om't geen zy door 'ttegenftryd'ge miffen,
Met fchyn van waarheid, weer te heelen en verniffen:
EnhoederondeSfeer, nu middelpuntig, dan
Uitmiddelpuntig loopt aan't blaauwe luchtgefpan,
Met groote en mind'ren kring, en rond in rond gefloten.
Uit uwe red'nen is deez' gifling voortgevlooten,
Als ftamheer van't geflacht dat uit u fpruiten zal.
Ikonderftelnueens, oAdam! ditgeval,
Dat lichaamen, zo groot, zohelder, nietbehooren
Aan mind'ren dienft te doen, fchoon zonder glans gebooren;
OfdathetHemelsrond, eenweg, zoongemeen
Aflegge, endeAarderuft', daarzy'tgenotalleen
Ontfangt. Ik bid, merkeerftnaauwkeurigaaninde«z.en,
Dat geene uitftekendheid, of waarde word beweezen,
Door't groote en't heldere. Het Aardry k by't gefticht
Der ruime Hemelen geleken, kleen en licht,
En zonder luiiter, komt miffchien vry meerd're Ichatten
Van een beftendig goed, in zynen fchoot bevatten,
Dan zelfs de zonne, die, naar't fchynt, geen vruchten baart,
En op zich zelf niet werkt, maar op de vruchtbaare Aard*,
Waar op haar ftraal, die voor zich zelve niet kan werken,
Haar kracht ontvouwt, en haar doet groeyenjbloeyen,fterken.
-ocr page 271-
VERLOOREN.           *>f
Die groote lichten doen ook de Aarde juift geen baat,
Maarhem, diedaaropwoont, endaareenplaatsbeflaat.
En wat den wyden kring des Hemels moog' betreffen,
Die ftrekt om 's Maakers magt en eer in top te heffen,
Die haar zo ruim bootzeerde, en zynen ftreep zo wyd
En veri^ heeft uitgeftrekt, opdat de menfch altyd
Zouweeten, dathynietineigendomdiewooning
Bezit j een al te groot gebouw voor eenen koning
Van'tAardryk, niet door hem tevullen, alsdiemaar
Een ftip van de Aard' beflaat. En all' het ov'rig daar
Gefticht, istotgebruikendienften, onsverborgen,
En Gode alleen bekent, die voor uw heil zal zorgen.
De fnelheid die men ziet in een ontelbaar tal
Vankringen, iseenwerkvand'Oorfprongvan'tHeelal,
Diealvermogendeis, enwezenst'zaam'gedreeven
Uit lichaamlyke ftoffe, een fnelheid wift te geeven,
Die omtrent geeft'lyk is. Gy houd my niet voor traag,
Die fints het morgenuur ten Hemel, naar omlaag
Gedaald, eer'tmiddagwas, hierbyuftondinEeden,
Een afftand, door geen tong een's Engels u te ontleden,
Ofdoorgetallen, met een'naam, nietnaategaan.
Daar wilde ik, Adam', zyn, en daar op dringe ik aan j
Zo gy't beweegen van het Hemelrond durrt giflen,
Tetoonen, hoegy, dooronvaftengrond, kuntmiflen, .
Entwyf'len. Nietdatikditwilbefluiten, fchoon't
Zich zo aan uw verftand en oordeel hier vertoond. <■■■-
God,dievoor'smenfchengeeft zyn'weg niet wou doen weten}
Plaatfte Aarde en Hemel, door geen Engel af te meeten,
Dus verre van elkaar, opdat een aardfch gezicht,
Te verr' door waan verdoold, in zaaken van gewigt,
En welkers kennis nut noch nodig zyn, verdwaalde.
Stel eens de guide Zon waar' 't middelpunt, de naalde
Of fpil der waereld, daar het ftarrendom met macht
Naar toegetrokken, door der Zonne en eige kracht,
Rondom ten reye gaat; haar dwaalloop, nu naar boven,
Dan weer omlaag, en dan verborgen, nugeftoven
Voor uit, dan gaande weer terugge, ofzondervaart,^
Ditzyn'erzes: En wat, indien daar by deeze Aard',
Alszevenfte, hoevaftzytoefchyneaanonzeoogen, ■ '■:• •
Gerekend wierd, die op drie wyzen word bewogen ?
Q 4                                Bat
-ocr page 272-
a+8                HETPARADYS
Dat door niet anders is te ontwarren, dan alleen
DoorSfeeren, nueensginds, danwederderwaardsheen
Bewogen, langseenftreek, aan 't Luchtgewelf verheven,
Die vochtig, dwars enfchuinskomtlangsdenHemelzwee^
ven,
Of met de guide Zon te ontlaften van zyn werk,
Dien fnellen nachtkring en dien dagkring boven 't zwerk
En all' het ftarrenheir, onzichtbaar voor onze oogen
't Rad is van dag en nacht, dat draayend werd bewogen:
Geloofd of niet geloofd; 't is eveneens of de Aard
Vol y vers, om, naar'tooftgedraaid, met fnellen vaart,
Den aangenaamen dag voor zich alleen te haalen,
En met haar deel gekeerd van de alverkwikb're ftraalen
DerZon, den nacht ontmoett', daar'tanderdeelweer door
Haar ftraalen word verlicht, vol luifter glans en gloor.
Wat, of dat licht, dat door de Luchtftreek, fchoon van luifter,
KlimttotdeMaan, onzeAard'gelyk, enall'haarduifter
By dag, als eene ftar verlicht', gelyk zy doet
Deez Aarde by den nacht, methaarenzilv'rengloed?
Een onderlingen dienft die zy elkaar betoonen,
Indien 'er landen zyn waar in ook fchepz'len woonen:
Haar vlekken toonen zich als wolken aan uw oog,
Waar uit het reg'nen kan: haar grond, eerft warm en droog,
Word, door denregenzagtgeftooft, kan vruchtenteelen,
Die den In woond'ren daar hun voedfel mededeelen.
Ook zultge mogelyk aan't blaauwe Wolktapyt,
Veele and're Zonnen noch ontdekken met'er tyd,
Die, wordende opgewacht van hunne Maanen, brengen
Hun man- en vrouwelyk licht by een (i )en t'zaamen mengen:
Want deez' twee lichten, zo onmeet'lyk zwaar en groot,
Verfchaffen 't leven aan deez' ruimen Waereldkloot J
Miflchieniniederrond, metiets, datleeft, befchonken:
Want een zo groote ruimte, uit vuur te zaam geklonken ,
Van zielen onbewoond, verlaaten, woeft te zien,
Slechts om tc fchynen, en zyn licht ons aan te bien,
Daar
(i) Hun man- en vrouw'lyk licht by e'e'n.] De Sterren-
kundigen verdeelen de Dwaa/Jlerrett, die het beetfte zyn , in man-
nelyke
, die vogtig zyn in vrmiveelyke kunne, en die nu beet en
dan vogtig zyn, in de beide geflacbten.
-ocr page 273-
VERLOOREN.          a+9
Daar fchier elk rond alleen een flikkerlicht van ftraalen
OpdeAarde, diedatlichtweeromkaatft, neerlaatdaalen,
Geeft ftof tot veel gefchils: maar 't brengt geen voordeel by.
'tZyallesdus, ortzyhetandersis; hetzy
DeZon, degrootfteVorftdesHemels, dienGodbaarde,
Ryze over't Aardryk heene ; of de Aard', van minder waarde,
Ryze over haar; deZonne, in'tooft, haarweg, volgloed
Envuur, beginne, ofdeAardein'tweftmettraagerfpoed
Haarftillen loop beginne; metwakk'ren, ongeftoorden,
En een gelyken tredt, van't Zuiden tot het Noorden,
Op haaren zagten as random gedraaid, en voert
U mede in zachte lucht ; zulks maake u niet ontroerd:
Noch'tbaareinuwgemoed, 6Adam! geenezorgen,
Om naa te vorfichen, 't geen u d'Almacht hield verborgen.
Laat, laatzulks over aan den Schepper, diengealleea
Moetdienen, vreezen, en aanbidden hier beneen;
Laatfteeds'tbeftieren, enhetplaatzen, en'tregeeren
Der fchepz'len over aan dien Heer van alle Heeren j
Vertrouw daar van aan hem ftaag de orde en maat en wyz':
Maar gy vei maak u in zyn gift, dit Paradys,
Dit heerly k proefftuk van zyn goedheid en genade;
En in uw Eva, uw volfchoone wedergade.
Verluftig u met haar in uw volftrekt gebied.
Droomvandiewaerelden, oAdam! verderniet,
Waar van de Almachtige ons geen op'ning wildegeeven,
Noch ook wat fchepz'len daar in woonen, zweeven, leeven ,
Inwelkeenftand, of trap, offtaat: maar zyt te vreen
Datik, opuwverzoek, dusverreuwildeontleen,
Hoe't zich op de Aarde en daar om hoog heeft toegedraagen.
Toen antwoorde Adam, van zyn twyf ling nu ontilagen>
Aan Rafael aldus: o Zuiv're Hemelgeeft,
Doorluchtige Engel, die myn twyfeling geneeft!
Hoe lieflyk hebt ge my voldaan, myn zwarigheden
Verdreeven, engeleerd, watwegikmoetbetreeden!
Den allerbcften weg 3 van wargedagten vry ,
Die't duurbaar levenszoet door wcede en razerny
Verwoeften, waar van G od den oorfprong van ons leeven,
Alle angft en zorg en fmert en kommer heeft verdreeven ,
En die nooit hinder doen, ten zy we langs een weg
Die dwaasbejaagen, door een dwaalzickoverleg,
Q.5                                   Om
-ocr page 274-
...........                    """.....-■'•ww-9w»si'W'»Wi..':,jl.....
2fo               HETPARADYS
Omkennis, die geen nut lean baaren, tebekomen."
Maarach! deinbeeldingof'tverftand, nietintetoomen,
Raakt licht aan 't zwerven, en zy zwerft vaak zonder end,
Totzy, geleeraard door de ervarenis, erkent
Dat onkunde in all' 't geen fpitsvinnig is en duifter,
En dat den menfeh verfchaft noch baat, noch vrucht noch lui-
fter,
Enkennisvanhetgeeneons, dag op dag, eenwis
En nuttig voordeel geeft, de hoogfte wysheid is:
Wat verder gaat is rook en y delheid en dampen,
Slechts broeyende eene reeks van dwaasheid imart en ram-
pen i
Maaktonsindingen, dieonsaangaan, onbereid
En ongeoeffend, enflechtszoekers, wierbeleid
Het eensgezochte ontglipt. Des laat ons, aangedreven
Doorbeterleerzucht, vandeez'top; zo hoog verheven,
Metnederigevlucht, vanzaakenfpreeken, die
My nutter zyn, en ik hier dag'lyks hoore en zie.
Dit geeft my licht'lykftoffe, omu, met uw behagen,
En fteunende op uw gunft, iets anders weer te vraagen.
'k Heb uit uw' mond gehoort, zo vloeyende van taal,
3t Geen voor myn tyd gebeurde: ei hoor nu myn verhaal,
Van't geen my wedervoer, en u nooit kwam ter ooren.
Ook is noch de avond nie't van deezen dag gebooren,
En u bleek klaar met welk een vriendfehap liefde en luft,
Iktoefde, om myn verhaal u ook tedoen, geruft
Dat ik uw antwoord mee moog' op myn beurt verwachten.
'k Verbeeld me een Hemel hier op Aarde in myn gedachten,
Terwyl ik by u zit, en alle uw red'nen hoor.
Uw woorden vallen my veel zoeter in myn oor,
Als de eelfte Palmboomvrucht een hert, dat afgeronnen 5
Van arbeid, door den dorft en honger overwonnen,
Naar fpyze en drank verlangt; hoe lieflyk die den mond
Ook vail'; Hyvoed, hyfterkt, verzadigt ons terftond:
Dochuw'volfchoonetaal, zozoet, zofraai, zoteder,
Verzaad noch walgt my niet, maar maakt myn luft noch reder.
Waar op hem Rafael dus diend' met Zachte taal:
Daarisgenade, 6 flam der menfehen! t'eenemaal
En ryk'lyk uitgeftort op uw volmaakte lippen:
Welfpreekendheid komt glad van uwe tonge glippen:
Want
-ocr page 275-
\
V E R L O O R E N.           251                             \
Want God ftorte over u, en in- en uitterlyk,
Zynmildegavenuit, zynheerlykBeeld, en'tblyk          '..-;,.                             )
Van zyn genade, 't zy ge zwy gt ofkoomt te fpreeken:                                       j
Bevallrgheid en fchoont' verzellen onbezweeken
U, waargyzyt, enzyntezieniniederwoord
Enelkgebaar. Gyword, inGodsgezegendeoord,
Geachtbenevensons, alsdienftknechtvandienGrooten,
Geneigtdewegen, diedeGodheidheeftbefloten                                            I
Tehoudenmetdenmenfch, tekennen, gaetellaan,                                      \
En ftaag te roemen in't befpieg'len van haar daan:
Want immers'tblykt ons, datdeGodheiduwildeeeren,                                 )
En met een zelfde liefde als ons zich tot u keeren
Enuomhelzen. Vaardanvoortmetuwverhaal,                                             {
Enftreelmyneooren, dooruwhonigzoetetaal:                                             i
Want toen dit voorviel heb ik elders my gevonden,
Doord'Opperfte, opeentogt, dieverr'was, afgezonden,
Een reis heel akelig en duifter, ftrekkend' tot                                                  \
De Poorten van de Helle, om, volgens Gods gebod,                                     |
Met myn geheele troep, tezien, datuitdeftreeken                                        J
DerHel, nochvyand, nochverfpiederuitmogtbreken,
Om, door godloze drift en ftoute reukloosheen,
Gods wyze Schepping met verwoefting onder een
Temengen: niet, omdatzy, zonder Gods gedogen,
lets konden doen, maarflechtsgezondenuitdenHogen,
Om ons in zynen dienft aan d'eeuwige Opperheer
Tewennen, zynen naam tot heerlykheid en eer.                                             )
Wyvonden'safgrondspoort, dienaarepoort, volkomen                               1
Bebolwerkt en bewaard door grendelen en boomen:                                         '
Maar verder daar van daan vernamen we een geraas,
Heel anders dan'tgeluid van zang en dans, helaas!                                          ''
's Was niet als dulle woede en fmerten en ellenden.                                            |
Ikkeerde, naardenlaftdesHemels, met myn benden,
Voor'tnedervallenvandenSabbathavond, bly                                             ]
Terugg'. Nu is't uw beurt: uwzoetverhaalzalmy,
Als't myne deed aan u, verkwikken en vermaakcn.
Zo fprak des Hemels kracht, door heiHg vuur aan't blaaken,
En dus de Vader van het menfchelyk geflacht:
Het overfchreid het perk der menfchelyke magt
Te melden, hoe den menfch in't leven zy gekomen:                                      )
Want wie ontvouwt hoe hy beginfel heeft gencmen ?
Begeer-
-ocr page 276-
3*2                HET PARADYS
Begeerte, eenzoeteluft, om met unocheen poos
Tewezen, pordemy, datikdeez'ftofPverkoos.
Naauw was myn oog, naar cen zeer zachten flaap, ontflooten,
Op't zagt en bloemryk kruid in Edens Hof genooten,
Ofik bevond my in een balzemgeurig zweet,
't Geen ftraks de warmte van de zonne opdroogen deed,
En uit die vogt een deel haar's voedzels kwam te erlangen.
Ik wendd' myne oogen, door verwondering bevangen,
Verbaafd ten Heme! op; met onverdraaid gezicht
Befchouwdeikdeezelucht, zobreed, zoruimgefticht,
Totdat ik, door een fnel en ingeftort vermogen,
My opgaf, ftreevende daar heen met all' myn poogen,
Enopmynvoetenftond. Ik zagaan alien kant
Rondommy, bergendal, enboffchen, rykbeplant
Met fchaduwryk geboomte, en verr'gelegen dalen
En vlaktens, die de zon verkwikten door haar ftraalen,
En eenen waterval, wiens ftroomend zagt gedruis,
Myn ooren ftreelden door een toverend geruifch;
Daarnevensfchepzelen, dieleefden, zichbewogen,
Den grond betraden, of op fnelle wieken vlogen.
't Gevogelt' kwinkeleerde op elken tak van vreugd':
'tLachtealleswatikzag, my toe, enfcheenverheugt.
'k Ging voort myn eigen zelf van lid tot lid bezichten:
Nu trad ik zagt, dan liep ik buigzaam van gewrichten,
Door levendige kracht gedreven, hier en daar:
Maar'kwiftnietwatikwas, waarom, hoe, ofvanwaar!
Ik ondernam myn tong tot fpreeken te beroeren,
En 'k fprak terftond: myn tong kon ftraks een rede voeren
Ennoemen'tgeenikzag. Ikzei: Gy guide Zon,
Gy overheerlyk licht en aller lichten bron,
Gy Aarde, op welke ik zie het licht dier zonne ftraalen,
Gy Bergen, Boflchen, engyStroomen, Vlaktens., Dalen.
En Bronnen: Gy die leeft, en u beweegt; wel aan
Aanvall'ge fchepzelen! komt, doet my eens verftaan,
Indien gy't immer zaagt hoe ik hier ben gekomen,
Niet van my zelv'; maar 'k heb gewis begin genomen,
Van eenen Maaker, grootvangoedheid, grootvanmacht.
Zegtmy, hoeikHemkenne, eneereenviereenacht',
Die my dit leven, deez' beweeging heeft gegeven.
Ik zie myn kennis door myn heil te boven ftreeven.
                               Wyl
-ocr page 277-
. . ^
V E R L O O R E N.          253
Wyl ik dus fprak, en my nu her- dan derwaards wendd',
Raakte ik ter plaats, daar my het leven wierd bekent,
En 'k eerft dit heilryk licht befchouwde met myne oogerh
Ikkreeggeenantwoord. Elkbleefroer'loos, onbewogen7
Toen zette ik, zwanger van gedachten, my ter neer,
Op eenen groenen bank, befchaduwd, maarveelmeer
Met bloemen geftofteerd. Daar kwam my't eerft genaaken^
Een zoeten flaap (1), die my een zagte ruft deed fmaaken ,
Hoewel ik overwoog, dat ik weer was gebragt
Tot mynen eerften ftaat, vervreemd van's levens kracht;
Toen aan myn hoofdenend zich fchielyk kwam vertoogen
Een droom (a), die met zyn kracht myn leden doorgevlogefi,"
Straks myne inbeelding deed bedenken, dat ik noch
In wezen was (3) en leefde, een waarheid, geen bedrog.
My dacht dat iemand my kwam nad'ren, in wiens weezen
Ik ganfch niets menfch'lyks, maar iets Godly ks wift te leezen,
Die fprak: 't Ontbreekt u hier aan woonplaats, rys terftond,
6Adam, eerftemenfch! begeefuvandeez'grond,
Gy, die geordend zyt tot aller menfchen Vader ,
Uit wien elk vloeyen zal als uit 2,yn ftronk en ader.
Ik kom, daar gy me roept met heilige y ver aan,
Hier als uw gids, om u te leyden langs deez' baan,
NaareenvoTzaligHof, u, doormyngunft,befchooren.
Hy greep, terwyl zyn item my lief lyk klonk in de ooren,
My by de hand (4), en zet' my op myn voeten neer.
Toen zweefde ik nevens Hem zagt boven land en meir ;
Als
(1) Eenzoetenflaap.] Gen.JI.21.
(a) Een droom.] By Homerus zyn de droomtn Gadheden,
die zich op het boofd plaatfen, volgens het vierdt Boek van de
Odyffea: „ Deeze verbeelding trad dan in de kamer daar zy
„ JTtep, en plaatfle zich op haar boofd. Ook v'md men in bet
zesde Boek: „ De Godejfe daalde als een lichte wind opbetbed-
j, de vanNauficaen zette zich op haar boofd, om dat de inbeelding
„ in *t boofd haar zetel beeft. Job zegt jets diergelyks Hoofd-
deel IV. vers
13.
(3)  Dat ik noch in wezen was.] De Heer Descartes be-
xeyfl aldus zyn beflaan:
Ik denk, daarom ben ik.
(4)  My by de hand.] Gen. II. 15. Hetfcbynt uitditveert
fat God den tnenfib buiten 't Paradys beeft gefcbttpen.
_
-ocr page 278-
3J4                HETPARADYS
Als door de lucht, en zag my end'lyk ncderglyden
Op eenen berg, verzien met Boomen van weerzyden',
Maar efFen in zyn top, omringd aan alien kant
Met fchaduwryk geboomte, op't (ierelykil' geplant >
Met fchoone dreeven en prieelen dicht befloten;
Gezicht veel fraayer dan ik immer had genoten!
'k Zag ieder boom belain met deallerfchoonfte vrucht,
Vrucht, die, neerhangende, mynhertmeteenezucht
En trek bekoorde, om die te plukken en te fmaaken:
Maar zie, zulks poogende, kom ik terftond te ontwaa-
ken,
En zag, datalles, watikinmyndroombevond,
En merkte, wezendlyk voor bei myne oogen ftond.
Hier raakte ik wederom aan't dwaalen, als voorheenen,
Waar' my myn gids, diemygeleidhad, nietverfcheenen,"
Daar 't hooggetopt geboomte een ryke fchaduw' ipreid i
Een Goddelyke kracht Gods tegenwoordigheid.
Ik viel, aanbiddende zyn onbepaald vermogen,
Voor zyne voeten neer, door diep ontzag bewogen:
Hy rechtte me overende, engaf, met een gezicht
Waar in de vriendfehap blonk, my dit gewenfcht bericht:
Diengy, 6Adam! zoekt, benik, debronderdingen,
Die uit my vorm en ftand en eigenfehap ontfingen,
DeMaakervanall"tgeengy, wydenzyd, omhoog,
En op deeze aarde, in't rond befpiegelt met uw oog.
'k Geef u dit Paradys tot eigendom in handen;
Bebouw, beplanthet, naaruwzin, metall'zynlanden;
En fmaak, tot voedfel van uw lichaam, zyne vrucht:
Eet van elk boom de vrucht, die groeide in deeze lucht,
En in deez' fchoonen Hof, met blyde en vrye zinnen.
Geen fchaarsheid, mangel noch gebrek, koomt ooit hier bin-
nen.
Maar van den Boom, die u kan leeren 't onderfcheid
Van'tgoedenkwaadj dieik, omuwgehoorzaamheid
En uw Gelove in my te toetfen, plaatfte nevens
Dien wonderlyken boom, den Boom des waaren leevens,
In't midden van den Hof, proef nimmermeer; en fchuw
Zorgvuldig 't naar gevolg, zo fchadelyk voor u.
Wantweet, datgytendage, als gy daar van zulteeten,
Ea'teenigftegebod, datikugaf, vermeeten
Ver-
-ocr page 279-
■ ■ ■■ ■
V E R L O O R E N.          25?
Verbreeken, gydendoodzultfmaaken. Opdiendag
Krygt d'endeloozen dood u onder zyn gezag;
En gy verlieft deez' ftand, in zaligheid volflagen ,
Van hier verdreeven in een waereld vol van plaagen.
Hy fprak dit heilgebod, zo ernftig van gelaat,
Dat my de klank met fchroom noch door myne ooren gaat,
Schoon myne keur daar heen nook hellen zal of neigen:
Maar ftraks nam zyn gelaat, devriend'lykheid, hemeigen,"
Weer aan, en Hy ging dus weer met zyne aanfpraak voort:
'k Geef u en uw geilacht niet flechts alleen deeze oord,
Deez' fchoone Landftreek, maar zelfs 't ganfche rond der
Aarde.
Bezit, regeer, beheerfch't, alsHeerennaaruwwaarde.
Ik geef u alles in bezitting, wat daar leeft,
En't geen 'er in de lucht, of in het water zweeft,
DeBeeften, Vog'lenendeViflchen, toteenteken
Van uw gezag, myngunft, u zonneklaargebleeken.
Bezietze, elkinzynfoort. Ik brengzeu alien hier,
Opdat g'hen naamen geeft, en elk u diene en vierr',
En eere en hulde doe. Verfta dit 00k van viflchen,
DienoohunElement, deZeeenftroomen, mifleni
En om die oorzaak niet gedagvaart (1) hier ter ftce.
Zo fprak hy, en terftond was ieder vogel ree,
En ieder dier, en elk kwam paar aan paar my teder
Genaaken. All' 't gediert' bukt vriend'lyk voor my neder.'
De vog'len nad'ren my met neergeftreeken vlerk.
Ik gaf (2) aan ieder dier, opdat men't kenne en rnerk',
Terwyl'tvoorbymeging, zyn'naam, enkonzynweien,'
Natuur en aart, als 't was uit my zelfs voortgereezen.
Met zulk een kennis wierd myn fiiel begrip, door God
Begaaft. Maar echter 'k vond in dit gezegend lot,
Dat my noch iets ontbrak. Dies kwam ik nader treeden.
En fprak het Gods gezicht dus aan met myne reden:
O! met wat naam (want Gv gaat my, en alles wat
Het menfchelyk vernuft, oat Aarde en lucht bevat,
Oneindig
(1)  En om die oorzaak niet gedagvaard ] Den Oudvader Ait-
gttftmus gelooftk met dat de vijfcben vow Adam zyn gekomen,ge-
/yk de andere dieren.
(2)  Ik gaf aan ieder dier... zyn'naam] Gen.U.20.
-ocr page 280-
ayS               HET PARADyS
Oneindig verrein rmcht en majefteit te boven)
O! metwatnaamzalikunoemen? hoeulooven?
Op welk een' wy/.' moet ik u eeren, hulde bien ?
En hoe u, naaruwwaarde, aanbidden en ontzien,
Almagtig Stichter van dit wonderlyk gevaarte,
Zoukgeftrekt, zogroot, envanonnoemb'rezwaarte?
Genadig Schenker van thyn heerelyken ftand,
Voor wiens geluk en heil gy UW6 milde hand
Zo wyd ontfloot, om my met alles op te hooperi,
Dat my tot dankbaarheid en liefde en dienft kan noopen!
Maar 'k zie hier niemand, die met my deez' heilftaat deelt.
Wat heil fchenkt eenzaamheid, daar eenzaamheid verveelt ?
Wie kan dit goed alleen genieten, dat genooten,
My niet vernoegt ? Ik heb myn hart u vry ontflooten.
Genade, oVader! zo'k misdeed in mynenplicht.
Het Hemel Wezen, met een minnelyk gezicht,
Antwoordde op deeze wyz': Wat noemt ge een eenzaara
leven ?
Is niet deez' Lucht en Aarde, u tot verblyf gegeeveri ,
Met fchepzelen vervuld, begaaft met levenskracht,
Vanonderfcheidenaart, bekwaamheid, engeflacht,
Die alle ftaan gereed, op't wenken van uwe oogen,
En tierig Ipeelen voor uw aanzicht, wier vermogen,
Wier aart, wier fpraalc, wier vorm, en werk gy kent en
weet ?
Zy kennen ook, en zyn door rederiskracht bekleed,
Meer als ge u wel verbeeld. Gy vind hier all' uw dagen,
Metiedertydverdryf, enkunt, naar uw behaagen,
Uw macht en heerfchappy verbreiden zonder end.
Uw wettig Koningry k is paal noch perk bekend.
Zo fprak Hy, die de bron en oorfprong is der dingen;
En'tfcheenzynlaft, diewy, uitzynenmondontfingen
Ik bad verlof voor't geen ik dus ten antwoord gaf:
6 Zuivre Hemelkracht, rriyn Maaker! wil uw ftraf
Weerhouden om myn taal, indien ze u wekk' tot tooren »
En leen goedgunft^ en genadig my uwe ooren!
Hebtgyme, inditgeweft, niet'swaerelds Heerfchappy
Gegeeven, inuwplaats, deez'mindere onder my
Gefteld ? wat maatfchappy kan ongelykheid baaren ?
Watvreugde, indien we elkaer, inaard, nietevenaaren?
Pie
-ocr page 281-
V E R L O O R E N.          257
Die oriderling moet zyn, en naar elks ftand en maat
Gegeeven worden en ontfangen: maar in ftaat
Van ongelykheid komt het een veel hooger ftreven
Dan't ander : 't wil en't kan niet met den and'ren leeven j
En ftrekt in't ende ons tot een laft. 'k Bedoel alleen
Gezelfchap, 't welk met my, o Vader! zy gemeen
Dit redelyk vermaak, 't geen my uw gunft wou teelen;
Waarin geen dier, ontbloot van reen, metmykandeelen.'
Elk dier vermaakt zich met zyn foort, verrukt van zin:
De fiere Leeuw fchept zyn vermaak met zyn' Leeuwin:
Gywiitzewelgepaft, naar hunnen aart, tepaaren:
Zo vriend'lyk kan geen vifch met eenig dier vergaaren:
Geen Os bejegent zo den Aap, niet eens van leeft;
Veel min, ja minft kan ik dus omgaan met een beeft.
Toen heeft de Alheerfcher, door geen fteurnis aangedreeveni
Om myn zo vrye taal, dit antwoord my gegeeven:
Ikzie, 6Adam! dat ge u zelf voor oogen ftelt
Een fraay een keurig en een zeldzaam heil: zulks meld
De keur der wedergade, om nevens u te erlangen,
Dit leeven en dit heil door u van my ontfangen:
Gy fmaakt, wen ge eenzaam zy t, in't midden van't genot
Derblyfchap, geen vermaak. WatdenktgedanvanGod,
En zyn volmaakten ftand ? Hoe! Is myn ftaat een weelde,
Een zaligheid, die nooit een Engel zich verbeeldde,
Volmaakt, of niet? Ik ben, doordeend'loozeeeuwenheert
En van alle eeuwigheidder eeuwen ftaeg alleen:
Ook ken ik niemand met of nevens my, veel minder
Een die my evennaare, of myn geluk verhinder':
Wien kenne ik daar ik mee verkeere en om kan gaan,
Dan fchepzels, die, door my, hunvorm en ftand ontfaan,
En minder zyn dan ik; zo verre in waard' beneden
Hun vormer, als gy hen verwint in waardigheden ?
Hier zweeg de Schepper, en myn nedrig antwoord lukkT,
Aldus: Almachtige, die leeft eeuw in eeuwuit,
o Eenig Opperheer en oorfprong aller dingen! •
Het menfchelyk vernuft kan in uw raad niet dringen s
Noch ook de hoogte en diepte ontdekken van uw baan,
Die eeuwig is, en door geen fchepzel na te gaan.
Qy> inenuit, en door ueigen zelf volkomen
Volmaakt, kunt nimmer voor gebrek of kommer fchroomen:
VIII. Bgek,
                           R                             Maar
»
-ocr page 282-
258                HETPARADYS
Maar anders is het met den menfch, van kleener waard',
En onvolmaakter in zyn eigenfchap en aart.
De bron van zyn begeerte, om vriend'lyk te verkeeren
Metiemand, hem gelyk, isomnooithulpteontbeeren,
Wanneer hem iets ontbreekt. 't Is ganfch onnodig dat
Gy voort zoud teelen, die de oneindigheid bevat.
Gy zyt 3 fchoon e'en, volmaakt door allerlei getallen;
Maar niet de menfch, die toont by tal, in veel gevallen,
Zyn onvolkomenheid, en wenfcht om zyn's gelyk
Te teelen, enzynbeeldinfraayeTelgen, ryk
Van deugd en gaven, te zien grocyen, en vermeeren,
In eenheid onvolmaakt, die't innig hertsbegeeren
En onderlinge liefde en vriendfchap vordert. Gy,
In uw verborgenheid, fchoon die fteeds eenig zy,
Beft vergezelfchapt, zoekt geen ander dien ge uw Wezen
Deelachtig maakt. Maar komt die luft in u gerezen,
Gy kunt uw fchepfel, tot dien top van eenigheid
En van gemeenfchap (hem tot heden nochontzeid)
Verheffen, nevensu, enevenalsvergoden.
Ik kan deez' fchepfeis (hoe verknocht aan myn geboden)
Voorovergaande, niet doen kyken naar om hoog,
Noch my in hun gedrag behaagen, noch gepoog.
Dusfprakik, na'tverlofj doorGodtaanmygegeeven,
Vrymoedig: En't behaagde aan deOorfprong van myn leeven,
DatEIyditantwoordgaf: OAdam! 'tlufttemy
U tot dus verre te beproeven. 'k Zie dat gy
De dieren niet alleen, die gy koft naamen geeven ,
Maar ook u zelven kent, ten blyk van uw verheven
Engrootengeeft, inuvanbandenvry, mynBeeld,
En myngelykems, geen dieren meegedeeld,
En des niet wel gepaft voor u tot maatfchappye,
Ikgeeveugrootgelyk: Gyfpreektgelykeenvrye: '
Die maatfchappy zoude u niet voegen, diegywraakt.
Ik val u daar in toe, en wift zelfseergy fpraakt,
Hoe't geenzins goed (i) zy voor den menfch alleen te wezen;
Ook was't gezelichap, dat gy zaagt en fcheen te vreezen,
Geenzins voor u gefchikt, maar llechts om uw verftand
Tetoetfen. Uwbegrip, doormyuingeplant,
En
' ■ --                                                                                     " «
(i) Hoe't geenzins goed zy, enz] Cen.ll. £8. .
-ocr page 283-
VERLOOREN.          afj
Eh't oordeel 't geen gy gaaft, gevalt my ganfch volflagen.
't Geen ik u brengen zal, zal u geheel behaag^n,
En in uw eenzaamheid verftrekken, zy t geruft,
Uwhulpj uwanderzelv', uwwenfchenherteluft.
HierflootdeSchepper j en Hemhoordeik nietmeer ipree^
ken;
Of eer, myn zwakheid (door zyn kracht my nooit gebleeketi j
Een G oddelyke kracht) bevond zich buiten ftaat (i}
Een redevoering, die't verft md te boven gaat,
Tevattenzo'tbetaamt. Desvielzy, door'tvermogen,
VanzyneGodlykheid, enuitzichzelfsgetoogen
Door zyne heerlykheid} die me onverdraag'lyk fcheen >
In een bedwelmdheid, en ik ftortte met myn leen}
Beroofd van krachten op de bloemryke aarde neder,
Enzogtmynheulinflaap, die my, nuveelgereder*
Tehulpgeroependoornatuur, beving, erivoort
My neoogenfloot: Hyflootmyneoogeri, maardepoort,
Waar in de inbeelding woont, net zielgezicht van binnen,
Bleefopen. Zy vertoonde aan myn verftand en zinnen,
In een verrukking ('k fcheen't te zien hoewel ik fliep)
De plaats waar in ik lei; en't Wezen dat my fchiep,
En ik eer waakende befchouwde met myne oogen,
Stond voor my met zyn' glans en luifter en vermogen.
Hy, die my eindelyk zeer dicht genaaken kwam,
Bukt'neer, en opende myn linker zyde, en nam
Daaruiteen Ribbe (2) 3envleefch,hoch warm vanlevens^
krachten
En hertebloed. De wond (die fcheen naar myn gedachten
Te gaapen) was terftond geneezen > en met vleefch
Weer aangevuld. De Rib (waar uit een fchepzel rees)
Bootfeerde en vormd' Hy tot een menfch (3) in kunneef
leden
Myongelyk, Zofchoon, Zovolbekoorlykheden,
Dat alles wat my fchoon op deeze waereld fcheen,
Nu fcheen van minder fchoohte, of alle fchoonte alleen
R a                                     lis
(t) Bevond zich buiten ftaat.] Dan. X.S.
(a) Daaruiteen ribbe.] Gen. 11.21.
(?) Bootfeerde. . . bytoteenmeftfch.] Gm.tt.%%,
• ~di
-ocr page 284-
a<Jo                HETPARADYS
Inhaarvereend; inhaar, maarmeeftin'themelswezeni
Waar in de vriendfchap, liefde en blydfchap was te leezen ,
In haar volmaakt gelaat, dat my van dien tyd af,
Een zoetheid, nooit voorheen beproefd, in't harte gaf.
Haar adem blies een drift in myn gemoed en zinnen,
Een togt van liefde, om haar voor eeuwig te beminnen.
Ze ontdook myn oog en liet me in't duifter: Ik ontwaakt,
Om haar, tot wien myn hart in kuifche liefde blaakt',
Te vinden, oft verlies voor eeuwig te beklaagen,
En af te zien van all' wat ooit my kon behaagen,
Of blyfchap baaren, nu van alle hoop beroofd.
Daar ftond ze niet verre af metopgeheven hoofd,
Enjuiftzoalszemy was, inmyndroom, verfcheenen,
Verfierd met all', wat Aarde en Hemel kon verleenen,
Om haar beminnelyk te maaken in myn oog.
Zy naderde, terwyl ik haar te nad'ren poog,
Terwyl haar Hemelfche bootzeerder haar geleydde,
Dien nu zyn Hemelglans bedekte voor ons beyde.
Zyvolgdeopzyneftem, inpligten, diedetrouw
Van't heilig huwlyksbed, vereifcht in eene vrouw,
Wei onderrecht. Haartred, vol aangenaam gewemel,
Was vol bevalligheid, in haar gezicht een Hemel,
En fraaye deftigheid en liefd' haar ganfchen zwier.
Van vreugde als overftelpt, en door een zeldzaam vier
Aan 't blaaken, berft ik uit luidkeels in deezer voegen:
't Valt alles uit naar myn begeerte en myn genoegen,
oGrooteSchepper, diezomild, zogunftigzyt!
6 Geever van al 't ichoone, en't fchoonft' my niet benyd
Deeze uwe laatfte gift. Gy hebt uw woord volkomen
Vervult, been uit myn been, vleefchuitniynvleefch(i)ge-
nomen,
Befchouw ik, en ik zie my zelv' voor myn gezicht:
Haar naam is wyf, zy kwam flechts uit den man in't licht,
Die doet den Vader en dc Moeder fluks vergeeten,
En hangt zyn wyf aan (2), door een zelfden geeft bezeten:
Zy
(1)  Been uit myn been, vleefch uit mynvleefch. ] Gen.
H.
23.
(2)  En hangt zyn wyf aan.] Gen, II. 34.
-ocr page 285-
■;                                                                                                                 ......                                                                                                 ■ ■
V E R L O O R E N.           261
Zyzullen zyn een hart, eenvleefch, eenziel, e'enzin.
Dit hoorde zy, terwyl zy brand van zuiv're min,
En fchoon my toegebragt, op Goddelyke wyze,
Nochtans haar waarde en deugd, weergadcloos in pryze u
Wilde aangefproken zyn, niet onverzogt verheerd:
Zy trad voor uit: Zy bood zich zelf niet aan, maar keerd'
Te rugg', dat mynen lufl noch meerder deed ontfteeken;
Of, meteenwoord, natuur, fchoon vry van fho6 gebreken
En zondefmetten, bragtinhaarteweeg, datzy,
Myziende, weekterugge. Ik volg haar aanftonds, bly
EnyvVigna. Zywifl, watzuiverheidvanzeden
Vereifcht, enkeurt, meternft, enmetgedienftigheden,
Mynkuifcheredengoed. Ik ley haar, daarzyblooft
Gely k de dageraad in't morgenbaarend ooft,
Naar 't Bruidsprieel. Het vlak des Hemels en't geftarrent
Dat men gelukkig noemd, daar 't aan de luchtftreek barrent,
Schoot van zyn kracht en van invloed 't edelfte nit:
HetAardryk, iederberg, en boom, enbloem, enfpruit,
Wenfcht ons geluk en heil \ 't gevogelte verfraaide
Zyn' zang van vreugde: Een friffche en koele lucht door-
waaide
Hetbofch, endart'lend'blydeophaarewieken, bragt
Zy fpeceryen mede, om haaren geur geacht;
Totdat de Nachtegaal, door liefdens kracht gedreeven,
Den blyden Bruilofszang hecft juichende aangeheven,
En de avondftar gebood, dat zy zich fpoeden zou
Naar haaren hoogften top, om op deeze eerfte trouw,
De toorts der bruiloft, met haar held're vlam te ontfteeken.
Zie daar is myn verflag van't heil aan my gebleken,
Van myn' geheelen ftaat, en alles Wat my Godt
Wou fchenken, tot den top van myn gezegend lot,
Dit aardfch geluk, dat ik geniet, en moet belyden ,
Dat dit my alles geeft reel ftoffen van verblyden:
Maar dat gebruikt, ofnietgebruikt, in't hert noch wekt
Verand'ring, en een fpoor tot grooter luften ftrekt:
'k Spreek van't vermaak, dat fmaak, gezicht en reuk kan gee-
ven
Van kruiden, vruchten, en van bloemen, bronnen, dreeven
En'taangenaamgczangdervogelen. Maar'tgaat
Hieranderstoe. Ik zie p verrukt, haar fchoon gelaat,
R 3                                      Ik
^ - ,,.... . ..... *-
-ocr page 286-
a                HETPARADYS
Ikraak, verrukt, haaraan: Toenkwamikeerftteervaaren,
Wathartstochtwas, een drift doorzweevend5 hartenaeren:
'k Bleef meefter van my zelf, in't ruim genot van't geen
My's Hemels milde gunft wou fchenken: hier alleen
Vieliktezwak: Ik kon de kracht, deglansen'tleeven
Vandiebekoorlykheen, zofchoon, nietwcderftreeven.
Natuur ontweek me, en liet my flechts een enkel deel,
Niet fterk genoeg , om 't fchoonft' en dierbaarft' pronkjuweei
Vanhaarekracht, omzulkeenvoorwerp, datikloofde
Tewederftaan; ofzy, die myne zy me ontroofde
Nam licht meer dan genoeg; of fchonk ten minften haar
Te veel fieraad en fchoonte in't uiterly k gebaar,
Maar licht inwendig niet met zulk een fchoonen luifter:
't Eerfte oogmerk der natuur ('t isvoormyganfchnietdui-.
fter)
Wasomhaarinverftand, endievermogens, die
Inwendig zyn, en ik in my uitfchitt'ren zie,
Van minder heerlykheid en majefteit te maaken:
Uitwendig komt 2,e ook 't beeld 2.0 dicht niet te genaaken,
Dat beiden fchiep, en drukt de prent der heerfchappy,
Die over't fchepfeldom de Schepper fchonk aan my ,
Zo deftig geenzints uit: Maar richt ik myne treden
Om met myn oog haar fchoonte en haar bevalligheden,
Van dichteby te zien, dan fchynt ze zo volmaakt,
Zo rykelyk bedeeld, haar waardigheid zo naakt,
En klaar te kennen, dat ik in haar taal en werken,
'tBefcheydenft', deugzaamft', befte en wyfte kan bemer-
ken:
De hoogfte kennis zwicht, wen zy haar mond ontfluit:
De wysheid leutert flechts zo zy zich anders uit,
En zweemt naar zotterny; Aan haare zyde pronken
De reden en't gezag, als was zy eerft befchonken,
Nietlaater, bygeval, metleeven, door Gods hand:
Opdat ik't alles met een woord in zyn verband
U zeggf: Grootmoedigheid, verzeld met fiere trekken,
Is in den omtrek van haar fchoon gelaat te ontdekken,
Verroengd met vriend'ly kheid, en baart alom ontzag,
Als door een Eng'lenwagt bewaakt by nacht en dag.
Hier op fprak Rafael aldus met donkere oogen:
Verfpreek natuur niet, die haar plicht deed, enwilpoogen
-ocr page 287-
-■: •:,.■ ;..■                                                                                                                                                                                                                                                                                                 ...-:.-,^.-,-,,-.
VERLOOREN.           263
Dat gy uw plicht flechts doet: mistrouw uw wysheid niet;
Die wykt nook van u af, voor dat ze zich eerft ziet
Van u verlaaten, als ze u meeft te ftae kan komen
Met dingen, min van waarde en grootheid ingenomen,
Gelyk gy zelf zo wel begreepen hebt. Wat doet
U dus verwonderd zyn ? wat treft dus uw gemoed ?
lets uiterlyks ? Gewis 't is fchoon, en fraai en aardig,
Uw liefde, uw koeftering, en achting dubbel waardig.
Uwonderwerping? neen. Ik bid u, vergelyk
Haar eens by u, op dat uw meerder waarde u blyk' ?
Het geeft veelwerf groot nut, zich zelven te waardeeren,
Wanneer die achting zich, doorreden, laatregeeren,
En op de billykheid en't recht vertrouwt: Hoe meer
Gy daar in kundig zyt, hoe meer ze u zal voor Heer
En Hoofd erkennen, en zich jegens u gedraagen,
Naar haaren plicht, en u fteeds tragten te behaagen,
Om, dusverfierd, uw liefde hoe laftgs hoe meerder aan
Te kweeken, en geftaag met vriendfchap te ondergaan,
En door een teer ontzag te maaken, dat uw zinnen
Uw vriend'lyke Eva met eerbiedigheid beminnen,
Die 00k uw zwakheid kent. Maar wyl gy u verbeeld,
Als of't gevoel, waar door den menfch word voortge-
teeld,
Zo heuch'lyk zy, dat zulks fchyne alles te overtreffen,
Zowil, oAdam! weeraandeand'rezy'bezeffen,
Dat zulks 00k is vergunt aan't vee en ieder dier:
Gewis de zoete trek van dat verborgen vier
Waar' niet zo algemeen verfpreid, indien het fmaaken
Verdiende, datdezieldesmenfchen, door het blaaken
Van zulk een vuur oftocht verbyfterd, wierd verflaafd:
All' 't fchoon, waar medeuw Bruid, uw weergade, is be-
gaafd,
En all' wat zweemt naar liefde en vriend'ly kheid en reden,
Bemin zulks vrank en vry; maar zonder driftigheden:
Oprechte liefde is uit geen driften t'zaamgezet:
De liefde fchrandert ons verftand, en oordeeld net,
En is de trap, waar langs men kan onfeilbaar ftreeven
Ter liefde tot de bron van't nimmerftervend leeven,
En niet gedompeld in't vermaak van't vleefch, den grand
Dat gy voor u geen Gae by all' de dieren vond,
R4                              Waar
-ocr page 288-
264                 HET PARADYS
Waarop, half fchaamrood, dus de Vader aller menfchcn
Hem antwoord': Noch haar vorm, 7.0 fchoon als ik kah wen-
fchen,
Noch teelzucht, all' 't gedierte en't vee 00k ingeplant,
Maar een veei edeler (op't bruilofts ledekant,
Daar, naar myn oordeel, een verborgen en tedere agting
Befpeurtword, kroonendegeduurigonsverwagting)
Geeft me een vermaak, zo groot als haare aanvalligheid,
En haar bekoorlykheen, gepaard met wys beleid,
Die uit haar woorden en bedryf geduurig leeken,
Vermengt met liefde en zoete involging, tot een teken
Dat nimmer feilen kan, van eensgezindheid, met
Geen fnoode veinzery of dubbelheid befmet;
Of liever, van e'e'n ziel gehuisveft in twee ly ven:
Een zoete harmony, die eeuwig zal bekiy ven,
En in den man en vrouw gevonden worden, door
Den echten band verknocht, veel fraayer dan aan 't oor
Het aangenaamft' gezang. Maar end'lyk om deez' reden
Te ftaaken, 'k wilde aan u gantfch ongeveinsd ontleden,
Wat ik inv/endig voel j door zulk een drift, zoeel,
Doch nimmer door't gevoel, dat my oneindig veel'
Voorwerpen, in hunne aart en eigenfchap verfcheiden,
Doetfmaaken, weggefleept: Ik laat me nimmer leiden,
Maarkiesvrywillig'tbefte, envolg, zo vroeg als fpae ,
Dat ik voor 't beft verkoor en acht, grootmoedig na.
Maar gy, die myne liefde en neiging niet wilt wraa-
ken,
En zegt, dat liefde ons't ryk des Hemels doet genaaken,
Als onze v/eg en gids: Ai duld deeze eene vraag:
Beminnen niet om hoog, gely k wy hier om laag,
De Hemelgeeften mede elkander ? hoe vertoogen
Zy hunne liefde elkaer ? AUeen flechts door hunne oogen ?
Ofmengenzeondereendeinftraaling, door't vermaak
Van enk'len invloed, ofonmiddelyk geraak ?
Daar de Engel met een lach, terwyl zyn fchoone kaaken,
Doorhemelfchroozerood, deverfderliefde, blaaken,
Dit op ten antwoord gaf: 'tZyugenoeg, datgy
Bewuft zy t, dat de ftaat der Eng'len zalig zy:
Geen Hemelzaligheid kan zonder liefde wezen:
Art geen ge j zonder fmet, in'tlichaamkomtteleezen.a
-ocr page 289-
V E R L O O R E N.           265
En fmaaken (zuiver fchiep God u door zyne hand)
Word, doorons, ineenhoogeenganfehvolmaaktenftand,
Genoten, onverletdoorvliezen, beenen, aeren,
En lcden, die den geeft gelyk een laft bezwaaren.
Veel lichter dan delucht omhelft de fyne lucht,
Omhelzen geeften fnel elkaer, en door een zucht
Van vriendfchap aangezet, vermengen zy, zeer'fchrander
Op eenigheid van rein met rein, als in elkander
Hunn'wezensenhunaart: Henkomtbeweging, die
Bepaald is niet te ftade, als ik in't menfchdom zie,
Daar vleefch met vleefch, en ziel met ziel,zig moet vereenen.
Maar'kmerk, datreedsmyntyd, 6Adam! isverfcheenen.
DeZon, die, daalendedegroenekaapgenaakt
En aan de Eilanden van Hesperie is geraakt
Is reeds aan't ondergaan, van myn vertrek het teken.
Leefzalig, leefvolheil, hang d'Almacht onbezweeken
Enmoedigaan, enmin, maarmeeft, enzonderend
Bemin Hem die ge alleen voor uwen Oorfprong kend,
Hem, wien te minnen is hem fteeds gehoorzaam wezen.
Hou zyn gebod in acht. Wil hem als Vader vreezen
Eneeren. Draagwelzorg, dat nook uwoordeel door
Uw drift verbyfterd werde, en gy, van't heilig fpoor
Der rede treed, om iets te doen dat God moet haaten,
En't geen uw vry e wil en keur niet toe zou laaten;
All' 't heil en't wee van u, en van uw nageflacht,
Hangtmaar alleen aan u. Ziedatgeuw'pligtbetracht.
Ikzalmy, wengyblyftvolftandig, t'allen tyden,
Met all' Gods zaligen in't end'loos ryk verblyden.
Sta dan onwankelbaar, en zonder ftruik'len vaft.
*t Is aan uw keur gefteldt, om Gods gegeeven laft
Tehouden, ofteniet. Gy, innerlyk volkomen,
Volmaakt, moetaUehufpvanbuiten, my den, fchromen:
En word gy mogelyk verzocht om te o vertreen,
Weer die verzoeking af, door't helder licht der reen.
Zo fpreekende is hy ttraks van zyne plaats gereezen,
Dien Adam (in wiens oog de vriendfchap was te leezen)
Dus met een zegenwenfch navolgde: Wyl uw tyd
b Goddely ke gaft, die my zo waa vdig zy t!
Verfcheenen is, zoga, ozuiv'rehemelbode,
Die, totmynonderwys, gezondenzytvanGode,
R 5                              Wiens
-ocr page 290-
266              HETPARADYS
Wiens goedertierenheid ik eeuwig roeme en acht:
En gy, bemin altoos het menfchelyk geflacht,
Blyr ons genegen, en kom vaak uit 's hemels zaalen,'
Tot ons vermaak en hulp, op't Aardryk nederdaalen.'
Dusfcheiddenzy. HygingtenHemel, all'zynluft,
EnVader Adam naar zyn Hofprieel en ruft.
Smk van bet Acbtfte Both
HE*
-ocr page 291-
267;
HET PARADYS
VERLOOREN.
N EGENDB BOEK.
Inhoudt. .
<T\ E Satan, die all' de Aard' met lift haddoorgeloopen ,
•*~^ Keert ah een dtmne damp in V Paradys by necbt,
Enisin't lyfderflangy terwyl'zy/liep, gefloopen.
Het eerjfe Paar onfwaakt. Als Eva Adam tracht
Zo verr* te brengen dot ze beider tverk verdeelen,
Gefibeiden vanelkaer, flaat haar Gemaal beleefd
Zulksaf, en zydietnoeftdeez' vpygermg verveelen
Volbardin haar verzoek, waar op by vrybeidgeeft
Dat zy zicb van bemfihey\ Hier opgattt ze uit zyn eogen.
De Jiang vindbaar alleen. Zy ziet enjpreekt haar toe ,
Enpryft haar hemelhoog. De vroutvfloat opgetogen
Dat zy haarfpreeken boon en vraagt baar end'lyk, hot
Zyeerfl defpraak verkreeg. De Slang
( 6 (limmefchennis,)
Zegt datzedoor de vrucht van zek'ren boom, geplanl ,
In 't hert van't Parodys, vermerfdefpraak en Vermis.
Zy bid dat ze aan haar toon' dat voerktuig van verfland.
Dees doet zulks. Eva plukt en eet
, entrekt'm'tende,
Haar Ega, en met hem al 't Menfchdom in elknde.
IK zing niet raeer, hoe God of Engel zich verneerde,
En met den eerften menfeh, als gaft of vriend verkeerde^
Een landonthaal genoot, gulhertig voorgezet,
Enhemdevryheidgaf, ommftig, onbelet
Te fpreeken wat hy wilde, en onberifpt te vraagen:
'k Moet nu myn' zang, waar van alle eeuwen zullen wa*
gen
VerwifTlen voor een' toon, den treurfty 1 ganfeh gelyk.
Wantrouwen, breukenvalj weerfpannigheid, enblyk
Van
-ocr page 292-
                HETPARADYS
Van ongehoorzaamheid, de bron van alle elenden
Aan 's menfchen kant, gereed om 't hoog gebod te fchenden;
Aan 's Hemels zyde, nu vcrwyderd van den menfch,
Afwyking, grimmigheid , misnoegen (Satans \yenfch
En hoop) verwyt van fchuld, en oordeel, ganfch rechtvaevdig,
Een oordeel 't misbedry f van Vader Adam waardig,
Die de oorzaak van een Aard', vol wee en rampen zyn,
Van zonde ('t wis begin van fmert en leed en pyn)
En van de dood, die als een fchaduw, haar verbolgen,
Terwyl de ellende hem vooruit ftapt, fteeds komt volgen:
Eennaareendroevetaak! Een ftofniet min, maarmeer
Heldhaftig, dandetoornvanwoende Achil', dieeer
Zyn' vyand, daar hy week voor zyn gevreesde flagen,
Driewerv5 random den wal van Troje wreed dorft jaagen j
Of Turnus gramfchap om zyn langverloofde bruid
Lavinia, die noch aan vreemden viel ten byit;
Of Junoos en Neptuins verwoede wrok en tooren
Die ramp op ramp den Griek en Venus Zoon befchooren.
Zo'tmygebeurenmag, datikeenftyl, gefchikt
Naar deez.' verheeven ftof, wiens denkbeeld my verkwikt >
Kanvanmynzangheldin, dieHemelfchis, erlangen,
Enonverzocht, myvaakverwaardigt, inmynzangenj
Haarhulptebieden, en my, in myn flaap by nacht
Bezoekt, en inblaaft hoe myn vaers onvoorbedacht
Zal vloeyen, toen my kon het onderwerp behaagen
Van Heldenzang, bedagt een langen reeks van dagen,
Enlaatbegonnen, van natuur ganfch niet gefteld
Omoorlog, moordenbloedtezingenlangshetveld •
Van Mars j een heldenftof, die elk tot nu kon ftreelen j
Het grootfte meefterftuk om Helden, die geen deelen
Der Waereld droegen, en om ftryden, nook volbragt,
Te melden met een' toon, van wyzen fteeds veracht ^
Terwyl defchoone deugd van lydzaamheid in rampen,
En Helden, die met pyn en duizend dooden karnpen >
Alleen dien arbeid waard, onopgezongen bleef;
Om ad'lyke afkomft, 't zy de deagd haar glori geev'
Of niet: Het fpeelen van de Ridders en het rennen
Met lans en fchilden, wier blazoenen elk kan kennen
Aanfpreuken, volvanzin, metgouddaaropgeftikt>
En paarden, lisrelyk door tooizels opgefchikt,
En
-ocr page 293-
V E R L O O R E N.           269
En ridderfchap, met pracht en luifter uitgeftreeken,
Laatftintournoyen enrenfpelenons gebleeken
In't Hofder Ridders, daar zy dertel opgepaft
Door Hof- en Tafelknechts verftrekken tot een laft,
Tezingen. Neen, oneen. Dieftofkanniemantgeeven
Dien eed'len Heldennaam, en zyn Gedicht doen leeven.
My wars, ofonbewuftvandievermufte ftof,
Behaagde een onderwerp veel beter, hooger lof
Ja nimmerilytb're lof, flechts uit zichzelven waardig:
Zo ik niet in myn vlucht, 7.0 fnel en vlug en vaardig
Door een veel laater eeuw, of eenig miftig land
Ofjaaren word geftuit: maar 'k ly dien hoon en fchand'
Alleen voor my, ennietvoorhaar, dieinmynooren
Des nachts de klanken blaaft, die u myn zang doet hooren.'
De Zon was reeds beneen de kimmen neer gedaalt,
En de avondftar, die de aard' door fchemerlicht beftraalt,
De fcheidsvrouw tuffchen dag en nacht,volgde op haar hielen,
En't halfrond van den nacht had reeds met vlugge wielen,
De ronde kim bedekt van't een tot't ander end',
Toen trotfe Satan, laatft op't vreeflyk dreigement
Van d'Engel Gabriel, uit Edens hof geweeken,
Nu, en in boosheid en in gruw'len uitgeftreeken,
Tuk op den ondergang van't menfchelyk geflacht,
Terwyl hy 't wis gevaar van zwaarder ftraf veracht,
Weerkeerde zonder fchroom: 's Nachts was hy weggevlogen,
Enkwamtermiddernachtterug: zynhaat'lykeoogen
Ontzagen 't helder licht des dags, fints Uriel
De voogd en vorft der zonne, in't zien zo fcherp en fhel,
Zyn' ingang had ontdekt, en't hoofd der Cherubynen
Gewaarfchuwt, omdewacht, zeervlytig, metdezynen
Wei waar te neemen: Hy, vol toorn van daar gejaagd,
Zworf zeven nagten, door de duifternis geplaagd.
Hy is de middellyn driewerf rondom getogen,
Denachtkarviermaal, opzynwieken, doorgevlogen,
Van d'een tot d'and're Pool, door ieder kruiskring heen,
Enopdenachtftennacht, doorwoedeenhaatbeftreen,
Keen hy te rugge, envindaandeeenezy, dietegen
Den ingang van den Hof, dien Hof van heil en zegen,
Recht overftond , en niet door de Eng'len wierd bewaakt i
Een' weg, waar op hun hert geen achterdenken maakt\
Das;
-ocr page 294-
*7°               HETPARADYS
Daar was een plaats, nu niet, fchooil niet de roeft derjaareri j
Maar zonde, haar voor 't oog der eeuwen wou bewaaren,
Daar aan den voet van't Hof des heils, de Tygerftroom,
In eenen diepen kolk, met onbedworigen toom,
Schiet onder langs den grond, en end'lyk voortgedreeven
Ryft als een bron of beek, dicht by deri boom van't leveri.
De Satan, door een kleed gedekt van donk're mill,
Zonkenreesmetdenftroom, enzocht, door helfche lift,
Een plaats, daar hy zich beft en veilig mogt verfteeken.
Hy had nu zee en land, door wandeld en bekeeken 3
Van't heerlyk Eden af tot over Pontus (i), en
Meotispoel(2), jazelfs, zoovervlugvanren
Verby de Schytifche Ob (3): nu nederwaards gezegen ,
TotaandeNoorderpool(4): weerweftwaardsaangefteegen
In lengte van Oront (5) tot Dorien (6), bepaald
Door Atlas Zee: toenvoorts, nuwyderafgedwaald
Naar 't land, dat de Indus en de Gangesftroom befproeyen.
Dus zworf hy't Aardryk door, en zonder te vermoeyen
Lett'
(1)  Pontus] de zvoarte Zee.
(2)  Meotis poel ] anders gezegt de Zabafcbe Zee, of die van
Tana: zy is gefcbeiden van de Pontus Euximus, of de zwarte
Zee, door de Cimerifcbe Eospborus, gcnaamd bet naauw van
Eospero.
(3)  Ob] Eenvloedin Mofcevi'en. Hy fcheid Azia van Eu-
ropa, en werpt zicb door zes monden in de Yszee, tuffcben Oh-
dora en Samajeda.
(4.) Noorderpool] is de punt van Noordfcbegewtji,gelykde
Zuiderpool is de van 't Zuiden.
(5)  Orontes] Een vloed in Syri'e; by neemt zyn oorfprong
van den berg Libation-
(6)  Dorien] Eenfladin 't Zuider America aan de Golf van
Vrraba, in een gedeelte van 't vafle land. Daar is een Golf en
een Rivier van die naam in den inbamvan Panama, dervelkedt
twee Landfibappen van America zaamen voegt, en de Noordzee
■aan de Zuidzee fcheid. Milton veil te kennen geeven, dat de Satan
de Aarde van alle zyden had doorgeloopen, van 't Wefkn tot bet
Noordent en van 't Zuiden tot het Ooften, m navolging van 't
geen mm vind by Job, cap. II. vers %.
-ocr page 295-
V E R L O O R E N.          371
Lett' hy op alles wat zyn oog te vooren koomt,
Enziet, met loos bedrog, infchenluftonbetoomd,
Elk fchepfel, en wat hem't gevoeg'lykft kan behaagen a
Om hem te dienen in zyn lift en fnoode lagen.
Hy vond in't end de flang, het flimfte dier (I) van't veld ,
Vaft overwegende, hoe hyzyn loos geweld
Beft aanlegge, om zyn wit zo heilloos niet te miflen,
Enwikkend'heenenweer, metdenken, twyflen, giflenT
Befluit hy endelyk te vaaren in het lyf
Der flange, als ganfch bekwaam om hem in zyn bedryf
Te dienen, door haar lift, waarinhy, all'zynpoogen
En lift bedekken kon, voor de allerverzienfte oogen:
Want op de looze flang kreeg niemand achterdocht,
Met fchranderheid bezielt op't geen hy fchieten mocht,"
't Geen, zo men dit kwame in een ander dier te ontdekken >
Zou twy felmoedigheid in iemands hart verwekken ,
En doen gedenken aan des Satans lift en magt,
Als iets uitvoerende, 't geen't perk van dieren kracht >
Door geen vernuft begaaft, oneindig overhaalde.
Ditfloothyj maarhyborft, daarfpytzynhertverftaalde^
En hevig knaagde, eerftuit, indeez'vervloekteklacht:
6 Gy, wiens fchoonheid ik tjo dier zo heerlyk acht,
o Aarde! 2,0 gelyk met uw volfchoon gewemel
Van fchepfelen, of licht veel fchooner dan de Heme!:
6 Plaats, veel waardiger aan't Goddelyk geflacht,
Als naar een ryp beraad en beter voortgebragt
Dan't oud geftel! Want hoe zou't Godlyk Alvermogen
Een flechter fcheppen naa een beter in den hoogen ?
6 Hemelfche aard', random door Hemelen bedanft,
Door andere Hemelen bebolwerkt en befchanft,
Die fchynen, en alom hun held're en dienftb're lampen,
(Verjaagende op hun beurt de duifternis en dampen)
Licht boven licht, voor u,zo 't fchynt, flechts fchitt'ren doen!
Gy ziet, als't middelpunt, u door hun ftraalen voen ,
En d'invloed van hun kracht, dietigy nooitkuntonrbeerenl
Gelyk de Alheerfcher (wien om ftryd all' de Eng'len eeren)
Als't middelpunt zich ftrekt door zy nen Hemefuit,
Zo valt het heuch'lyk licht, dat ieder kring befluit,
In
(1) Het flimfte dier] Gen, III, vtrs i.
-ocr page 296-
S.-J1                  HET PARADYS
In n met gunft alleen van boven: all' 't vermogen
Dierkringen, door een kracht, hen ingeftort, bewoogen ,
Ontdekt zich niet in hen, maar llechts in u : dit blykt
Aan kruid en plant, doch meeft in fchepfelen, verrykt
Met leveriskracht van groei, gevoel, gezicht en reden,
Te vinden in ee'n' Man! Hoe luftig had ik heden
U omgewandelt; waar 't genot van uw zo fehoon
En aangenaam gezicht door God my niet verboon!
Watfraayewiffelingvanbergen, vlaktens, dalen,
Vanborfchen, velden, zeen, rivieren, vloeden, paalen.
En oevers, door geboomte op't lierelykft' gekroond,
Van hoolen, rotfen en fpelonken zo vol fchoont':
Maar'kvind, waar ik my wende of keer', naar't welF of't
ooften,
Naar 't zuid of't Noorden, niets dat me in myn leedkan
trooften:
Hoe meer vermaaks ik zie rondom my; hoe meer fmert
Ik onophoud'lyk voel door pynigen myn hert,
Haar oorfprong neemende uit een eigen aart der zaken,
Die tegenftrydig zyn: Niets kan my meer vermaaken j
Daar all' het goed voor my in vuil vergif hervormt.
Ja in den Hemel, door my trots voorheen beftormd,
Verergerde myn ftaat: Maar 'k zoek noch hier te woonen,
Noch daar, ten ware ik God van zynen throon der throonen
Afdond'ren kon, en hem vermeeft'ren door myn kracht.
Myne onderneeming, die geen zagter lot betracht,
Poogtand'ren my gelyk te maaken in myn lyen,
Schoon 't my tot zwaarder ftraf en onheil mogt gedyen:
Mynwroegend hart, zichzelfeen endelooze beul,
Vind in verwoefting, en in anders niets zyn heul.
En zo hy word verwoeft, of ik hem kan bewegen
Tot iets dat hem verfteekt van's Albeheerfchers zegen,
En neer doet ftorten in een end'loos wee en ach,
Hem, omwiendeezeplaats, zoheerlykvanbeflag
Gevormd is; 'k hegt hem dan in weelde of wee en plaagen,
Grootmoedig aan myn fnoer, en volg myn welbehaagen,
Gewis in Wee en ramp, verderf dat wyd en zyd
Zich uit zal ftrekkeri, en verduuren eeuw en tyd:
Ik draag, ik ftryk den roem in't hert der helfche magten
Alleenlykweg, datik, door myne lift en krachten,
op
-ocr page 297-
■ppmyi i in|i||ii i               |- i|"
V E. R L O O R E N.           275
Op eenen dag verdorf, waar aan der Heeren Heer,
Zes voile dagen en zes voile nachten, eer
Meebezigwas; enwiekanweetenhoeveellanger
Tevoorenoverdagt,. eerHy, vanfcheppenzwanger,
Dien menfch bootzeerde en fchiep, of langer licht'lyk niet
Pan lints ik, in eert nacht, den Hemel tot verdriet,
Byna de ganfche helft der JEng'len wift te flaaken
Van ilaafiche en vuigen dienft,en,door de wraak aan't blaaken,
Die my tot dit beftaan aanvoerde, hoe't Hem fpeet 5
Di^n troep van flaaven en aanbidd'ren fmeken deed.
Maar Hy, op dat Hy zich van zulk een daad mogt wreeken ,
En dat getal geen tal ter vulling.mogt ontbreeken,
('t Zy Hem de kracht ontftond, om Eng'lenals voorheen
Te fcheppen, zo ze ilechts zyn maakzel zyn alleen)
Befloot tot onzen hpdn, een fchepzel te bootzeeren
Uitkley, en onze plaats, ofpyt! hemtevereeren,
Ja hem, zo yer uit ftof verhoogt > te voeren tot
Dien Hemelroof, ons goed en eigendom en lot.
Dit fchoon befluit volvoerd' hy onverwylt: Hy baarde
Een menfch, en voor dien menfeh deez' overheerly ke Aarde,
En de Aarde voorde plaats van zyn verblyf, en Held'
HemdaaralsVorftenHeer; en (duldeloosgeweld!)
Hy onderwierp aan zyn gezag de Hemelgoden,
't Gevleugeld Eng'lendorn, zyn trouwe en vuur'ge.boden ,
Om op deeze Aarde Hem, door een geftaege wacht >
Voor all' wat fchae kan doen te veil'gen dag en nacht:
'k Vrees voor hun waakzaamheid; beguichel beft hun oogen,
Dus door een kleed van mift, in't hart des nachts omtogeri,
En voortgeglipt gely k een nevel zwart en naar,.
Om in een kreupelbofch te fnufPlen hier en daar,
Op dat ik dus de Slang vaft fluimerende ontdekke,
En my haar kronk'llg lyf tot een verblyf verftrekke,
Om dus myn aanflag te volbrengen brusk en ftraf^
o Slaaffche nedrigheid te oneedel en te laf!
Ik, die voorheen met God om de eerfte plaats dorfl: twiften J
Wring my nu in een Slang, en meng, door wraak en lifteri
Genoopt, met beeften fly.m, dit wezen, als bevleefcht
En als verbeeft, dateermetd'allerhoogftenGeeft
Stond naar het hoogft' gezag. Waar heen kan ons verVoerert
De ftaatzucht en de wraak, wen zy ons hert beroeren ? ;. .
IX. Bock.
                           S                                 Di«
.___________1---------------------_______
-ocr page 298-
274                 HET PAJIADYS
Die dock op 't hoogfte is fteeds voor 'tlaagft'metrechtbe-
ducht,
'tGeenhy, ofvoorofnaa, metleedenfmertbezucht.
De wraak, hoe zoet in't eerft, fpringt meeft met fmert en pla-
gen
Te rugge. Ik kreun 't my niet, en zal het ftuk flechts waagen:
't Zy my deeze aanflag lukke of niet-: ik kamp weer met
Dien Grooten, die myn nyd in vuur en vlammen zett',
Doordeezen gunfteling des Hemels, dien, gebooren
Uitkley, HyalseenZoonvanfpyt (ditwektmyntooren
Te meer) tot grooter fpy t van ons bootfeerde uit ftof:
Spy t word dan beft door fpy t betaald met fchande of lof .
Zo fprak hy, en hy is daar vly t en wraak hem noopen,
Door ieder kreupelbofch en aik en dun gekroopen,
Gely k een zwarte mift, tot in den middernacht
De Slang opfpoorende, daar hy zyn heil uit wacht;
Die hy in't Doolhof van haar kronkelende bochten
Als opgerold, haar hoofd door't lichaam ganfch omvlochten,
OntdCkte, niet in een fpelonk die ak'lig was ,
Of naare fchaduwen; maar in het groene gras;
Daarzy, nuom haar lift niet vreeflyk, zonderfchroomen
Teflaapenlag. Hykroop, inyverniettetoomen,
Haarzachttenmondein, enbezet (watvreemdezaak!)
Haar hoofd en hert, en vult haar lyf met magt van fpraak
En reden: doch hy wou haar in haar flaap niet ftooren,
Maar wachtte tot den dag van morgen was gebooren.
En nu, wen't heilig licht uit d'ooftenrykfen trans
Het blaauwe bloemtapyt van Eden, met zyn' glans
Befcheen, terwyl'teen gear van morgenwierookgeuren
Uitademdei uiteental vanBloemen, fchoonvankleuren>
En als nu alles wat de reden is bekent}
Van's Aardry ks groot Altaar, de lof zyn's Scheppers zend
Naar boven, en zyn neus vervult met geur van klanken,
Om dien Alheerfcher voor't genoten goed t© danken,
Kwam 't vrolyk menfchenpaar mede uit het luftprieel
Te voorfchyn, voegende ook de klanken van hun keel,
Het wierook van hun herte en dankb're ziel by't kweelen
DerfchepzebjWien Gods kracht geen fpraak wou mededeelen.
Toen deelden zy den dag: Eerft om een morgenlucht
Te fcheppen j voorts hoe zy, met voordeel aut en vrucht,
Hunn'
-ocr page 299-
V E R L O O R E N.           a7y
'Hunn' arbeid deepen dag aan de overgroeider booroeo
Befteeden, en als 't waar', hundert'lengroeibetoomen,
"Dewy 1 't beflag des Hofs van zulk een wyden ftand,
En vetten grond, hen werk verfchafte hand voor hand:
Als Eva, op deez' wyz' zich liet aan Adam hoorai:
Watbaathet,mynGemaal, fchoonweyvrig,alstevoorea,
Zo naarftig in den bouw des Hoft, den tyd befteen,
Ennaauwopplant, enkruidenbloemen, ongemeen
Welluftig in haar groei, en fchot van looten paflen 3
En alles fnoeyen 't geen te weeld'rig is in't waflen ?
Een aangenaame taak ons opgelegt door God.
Maar krygen wy geen hulp van meerder handen, tot
Volvoering van dit werk, dat dartel tegens fiioeyen,
En onzen arbeid aan, komtonophoud'lykgroeyenj
Dan 7,al al 't geen dat wy, in dit gezegend Hof,
Van dag tot dag, metvlytafkappen, hakken, of
Met paalen ftutten, of door teenen zamen hegten,
En dartel in een nacht zien door den and'ren vlechtett,
Ons handenwerk met fpot bejegenen. Maar zeg
Wat gy my raaden zoud, of hoor myn overleg,
En wat me omtrent dit ftuk eerft fchoot in myn gedagten:
Ik zal uw oordeel met wilvaardigheid verwagten.
Verdeelenwy ons werk. Gy, gadaar'tubehaagt,
Of daar gy't noodigfte agt, nu 't licht zo vrolyk daagt,
Of om een geitenblad aan zynen boom te binden,
Oft kleevend loof zyn weg gemakk'lyk te doen vinden:
Ik zal by gintfche bron, daar roos en mirthe vaft
Haar takken ondereen verwarren, zonder laffc,
Gewis iets vinden, dat myn redding zal begeeren,
En werks genoeg verfchaft, om tydig weer te keeren >
Voor't vrolyk middagmaal: want kiezen we, als voorheen,"
t)en ganfchen dag, de taak van't werk zo na by een;
Wat wonder, fchietgymy, iku, metvriend'lykeoogen,
Een lonkje oflachje toe, door't liefdensvuur bewoogen ?
En licht verfchaft ook 't een oft ander nieuw geval,
Ons ftof tot zamenfpraak, die ons vermaaken zal,
En \ dagwerk,fchoon hoe vroeg begonnen, ftuitte of ftoore,
En't uur van't middagmaal ons onverwagt bekoore.
Aardsvader Adam gaf met vriendelykgezicht,
Aan zyn volfchoone vrouw dit aangenaam bericht:
S a                           t>Gyl
-ocr page 300-
a7<5                HETPARADYS
6Gy! myneeenige, myneEva, myn behaagen,
Myn lieve wederhelfte en welluft van myn dagen,
My waardiger dan all' wat levenskracht ontfing -,
Uw oordeel en beleid behaagt me zonderling.
't Is wel van u bedagt hoe wy ons werk volvoeren,
Daar toe Hy ons beriep, in wien wy zweeven, roeren >
En ons bewegen: 'k Prys uw overleg en keur;
Niets dat ik in een vrouw met zo veel luft befpeur,
Dan dat zy 't huisbeftuur geduurig neemt in agting,
En in het werk haar man geftaeg naar zyn vcrwagting,
Getrouw de hand leent, en hem naar zyne oogen ziet:
Maar onze algoeden Heer, wou ons den arbeid niet
Zo ftreng beveelen, en den tyd zo naauw beperken,
Den tyd die nodig is, om 't lichaam te verfterken,
Doorvoedfel, ofwaarinweonsftreelen, doordefpraak
En redenwiffeling, die ons verftand vermaak',
Of ftrekk' tot tuflchentyd, door lachjes en door lonkjes,
Gewiffe blyken van onwraakb're liefdevonkjes,
Uit reden voortgeteelt, die't dieren dom niet heeft >
En't voedfel is, dat kracht aan zuiv're liefde geeft ,
Aan liefde, op verre na het minfte niet dier zaaken,
Waar toe de Almagtige den Menfch befloot te maaken:
God vormde ons niet tot weelde en dert'le minnetocht,
Maar enkel tot vermaak, door reden t'zaam verknocht.
Ei! twyfelniet,mynhulpj wyzullendeezepaden,
Endreeven, metgemak, vantakken, fpmiten, bladen,
Zo ver zc onz' wandeling beletten, zuiver zien,
Tot dat een nageflagt eerlang ons hulp zal bien.
Maar op dat het, myn fchoone, ons geenzins mag verdrieten,
Elkanders byzyn dus geduurig te genieten j
'k Sta toe dat ge u een poos naar elders heen vertrekt}
Wyl eenzaamheid zomtyds voor 't beft gezelfchap ftrekt:
Een korte onttrekking doetnaar zoete weerkomft haaken;
Doch 'k ben bevreeft of u ook onheil mogt genaaken,
Wen ge u verwydert, en alleen gaat zonder my.
Gy weet door Rafael en my, wat weerparty
Ons laagen legt, op ons, en ons gelu i< gebeten,
Die buiten hoop van heil, argliitig en vermeeten,
Onsweeenfchaamtewilberokkenen, enlicht
Van verre of van naby, daar zyn vervloekten pligt
Hem
-ocr page 301-
VERLOOREN.          277
Hemnoopt, onsvaftbeloert, inliften, diehemblinden
Volleert, om u of my eens onverzeld te vinden,
Nu buiten hoop, om ons wanneer we zyn by een,
Te vangen in den ftrik, die hy ons poogt te fmeen,
Daar wy, den andren trouw, tot byftand konnen ftrekken,
't Zy dat zyn oogwit is om ons Gods wet te onttrekken,
Of wel de man en vrouw te ftooren in het zoet
Der liefde; want miffchien verwekt in zyn gemoed
Onsheuchlykheil, dat ons de Godheidwildefchenken,
Zyngrootftennyd, deftof, omonsgeluktekrenken.
3t Zy dk de rede zy, of noch iets ergers, ga
Nook af van mynezy, dieu, door Gods genae
Enwilhetleevengaf, udekt, en met xyne armen
En fchaduwe u fteeds tragt voor onheil te befcherfnen.
Daar eene vrouw' gevaar of leed of oneer dueht,
Is zy beft by haar man bewaart, die met een zucht
Van waare liefde en trouw, haar waarneemt, en voor laa-
gen
Haar wil befchutten, en zelfs 't ergfte voor haar waagen.
De maagdelyke glans van Eva, als een vrouw
Die teder mint, maar iets ontmoet, dat leed of rouw
Verwekt in haar gemoed, gafAdam, meteenwezen,
Waar in misnoeging en vernoeging was te leezen,
Dit teder antwoord: Gy, my meer dan alles waard,
Afzetfel, fchoonfte fpruit van Hemel en van Aara",
En door den Schepper tot des Aardry ks Vorft verkooren!
Uit d'Engel en uk u kwam my voorheen ter ooren,
Daar ik itond achter hem en u in eenen hoek,
Te rug gekomen van myn avondbloembezoek,
Naar dat ik't bloemgewafch deed door myn handen fluken ,
Dat zulk een vyand, die met d'Opperften dorft muken,
Zich hier of elders komt te onthouden, op dat hy
Ons door bedrog, geweld of lift nadeelig zy.
Maar dat gy aan myn moed, aan 't God'lyk alvermogen,
Of u zoud twy felen, om dat des vyands poogen
Miffchien daar van de proef wil neemen, maakt me ontfteld,
En komt my zeldzaam voor. Gy hebt voor zyn geweld
Of lift geen vrees, of fchroom: wy, zynde uit God gekomen,
Behoorden noch voor fmcrt noch dood noch leedtefehro-
men,
S 3                                Voor
-ocr page 302-
■ - -
»78                HETPARADYS
Voor 't cen noch 't ander veil: dus is uw vrees voor zyn
Bedrog, 'tgeenklaarbewyftgelyke vrees, datmyn
Standvafte liefde en trouw, zyn door zyn lift te krenken:
Hoe kan uw hert myn trouw en liefde dus verdenken ?
Ik had deez' wantrouw van myn Adam niet verwacht.
Waar op de ftamboom van het menfchelyk geflacht,
Haarftreeld'metdeezetaal: oDochter, voortgefproten
Uit God en Man, door wien gy 't leeven hebt genoten,
OnfterflykeEva! want dus zytgy, wengevry
Van zonde en opfpraak blyft; gewiflyk datik my
Verftout om u te ontraen myn verziend oog te ontwyken,
Isgeenmistrouwendheid, maareendergrootfteblyken >
Van myne zorg, die uit een ted're liefde fpruit,
Om een verzoeking > die ons weerparty befluit,
Op dat hy ons verderve of kwets', llegts voor te komen;.
Wylhy, die met bedrog't verzoekheeftondernomen,
Schoon'tnietnaarwenfchbedeeg,metfchandeenlmaadaltoos
Befmet dien hy verzocht, in trouw licht zwak en broos,
En voor verleyding bloot: Gy zoud met fpot en toore n,
De fmaad, u aangedaan, fehoon ze u niet kon bekooren >
Gevoelen. 't Beige u niet, fchooneEva, datiktracht
De fmaat eens vyands, die onze ondergang verwacht,
Van u te wenden} als ge u zonder my moogt vinden;
't Geen hy, hoe fprs, zieh niet zou durven onderwinden,
En tegen u en my. En zo hy't ftuk beftaat,
Op my valt de eerfte ftoot. Maar ftel zyn lift en haat
En valfch bedrog niet licht: Hy's liftig in vermogen,
Die eer Gods Eng'len kon verleiden voor Gods oogen.
Denk ook niet dat myn hulp 5 die u Gods goedheid fchonk,
U overtollig is: Ik zie door elken lonk,
Die uit uw oogen vloeit, de deugd in krachten groeyen:
Jk Zie me in voorzichtigheid en wysheid fchooner bloeyen,
Wen me uw gelaat beftraalt, en kwam 't op krachten aan
Ik nam ik fterkheid toe. Befchaamdheid zou me llaan}
Sloegt ge eens uw oog op my, maar zy, die ftraks zou wyken,
Zou my met nieuwe kracht bezielen en verryken,
Zo dit u wedervoer wanneer ik by u ben ?
Raakt gy door zyne lift, wiens pooging ik nu ken,
Slechts in myn byzyn op den toets; 'k zal met behaagen
Van uw beproefde deugd getrouw getuig'nis draagen.
Dus
-ocr page 303-
VERLOOREN.           27?
Dus vriend'lyk was de taal van Adam, zacht van zin >
Verkuift met liefde tot zyn lieve gemaalin,
End'arbeidinzynHof: maarEva, in'tvermoeden,
Dathaaretrouw, in'thertvanhaargemaal, konvoeden,
Kwaade achterdogt,vernieuwde,als ftrekt' haar zulks tot hoom
En verontwaardiging, haar antwoord op deez' toon:
Indien het zy met ons, o Adam! dus gelegen,
Tewoonenindeez'Hof, inommetrekenwegen
Zoeng, nochengerdooreenvyand, tukoplift
Of magtig in geweld, door wraakzucht aangehitft,
Enwy, elk voor zich zelf, zozwakenteergefchapen,
Niets hebben, 't welk ons voor zyn lift en pooging wapen',
Waar hy ons 00k ontmoet', hoe zyn we in deezen ftaat
Gelukkig, fteeds befchroomd voor fchade, leed en fmaad ?
Maar fchade, leed, en fmaad, zyn geen gewiflche booden
Van zonde: zo zyn lift ons wil tot afval nooden,
Zyn wy zyn fchimp alleen ten doel, wanneer hy fpot
Met onze oprechtigheid en trouw, verknocht aan God :
Zyn vuil gedrag kan ons door geene fchande deeren,
Maar moet op zynen kop onfeilbaar wederkeeren.
Hoe fchuwen wy hem dan ? Grypt yd'le vrees ons aan,
Daar dubbelde eer ons wacht, veryd'len wy zyn waan ?
't Is vrede in ons, en God is ons alom genegen.
Hy drenkt ons uit zyn troon met zyn gunftryke zegen.
Dat de uitflag van dit ftuk getuige zy. En wat
Is trouw Pwatdeugd? wat liefde, indien zy werd gefchat
Niet naa maar voor de proef, en zonder hulp van buiten
Onfeilbaar onderfchraagd ? Laat ons dan nooit befluiten
Om dien volmaakten ftaat, waar in we ons zien geftelt,
Te fchatten, of die was te ftooren door geweld,
Of lilt j endoordienGodzoonvolmaaktgelaaten,
Dat elk niet voor zich zelf (wat vyand ons moog haaten)
Of met den anderen vereenigd, veilig zy.
Is't zo, dan is de ftaat van ons geluk niet vry
Enzalig, en dan mag dit Eden, voordelaagen
En lift van iemand bloot, dien fchoonen naam niet draagen.
Daar op voerde Adam dus met vuur van y ver uit:
6 Vrouw! 't is alles goed wat's Hemels wil befluit, -
Enordentenbefchikt: Zyn hand, die alles teelde,
En aan elk ding, een kracht van teeling, mededeelde,
S 4                .              Heeft
-ocr page 304-
■- --,-ywwnm.j, .a.i»i.nj^i.»un, .,..1.11 ii ,.,..;;,.jii.i!,.,.w „.,, .yinn^Mp^,
a8o                HETPARADYS
Heeft niets gebrekkelyks niets onvolmaakt, geteeld
Van alles wat hy vormde , en minft den menfch , zyn
beeld;
Met kragt genoeg voorzien, om alles af te keeren,
Dat uiterlyk zyn' ftaat poogt door geweld te deeren.
't Geval legt in hem zelv', maar 't ftaat obk in zyn magt.
Doch tegen's Maakers wil heeft fchade op ons geen kracht 5
Want God liet onzen wil vrymagtig in vermogen.
Al wat naar reden hotirt is vry in all' zyn poogen.
Hy fchiep de reden recht, maar eifchte, dat men zon
Dat onwaardeerbaar en geheiligt pand, getrouw
Bewaaren,• en daar fteeds een goed gebruik van maaken,
Op dat zy, door het fchoon van yd'le en aardfche zaaken
Nietovermeeftert, veil'een vonnis, datmetfchae
En nadeel, dus den wil verkeerd doet hellen naa
't Verbreeken van de wet, die God aan ons wou geeven.
'k Werd door geen wantrouw maar een ted'rezucht gedree-
ven,
Dat ik u dit zo vaak, en gy my hooren doet.
Hoe vaft wy ftaan, wy zyn hoch glibberig van voet,
Enkonnenvallen: 'tkangebeuren, dat de Reden,
Een voorwe'rp, 't geen de lift des vyands wift te fmeeden ,
En op te fmukken, onsvertoone, en onbedacht.
Doe vallen in zyn ftrik, te flap in haaren wacht,'
Schoon zy gewaarfchuwt is voor zyn bedrog te waaken.
Wei tracht dan nooit in een verzoekingte geraaken,
Die licht te myden is, en cerder werd gemyd,
Wen gy myn zyde houd, en altoos by me zyt.
Verzoeking zal u licht wel onverzogt verZoeken:.
Zo ge uw ftandvaftigheid onfeilbaar wilt verkloeken,
En goed doen keuren, 't blyke aan u,w gehoorzaamheid,
Wie kent het eerfte recht ? Wie kan van uw beleid
Getuigen, wen gy nooit verzogt zyt af te dwaalen
Van't fpoor der reden, daar Gods heil ons wil beftraalen ?
Maardenktge, 6Eva! datverzoeking, alsmenhaar
Niet aanzoekt, ons te zaam veel eerder met gevaar
Van goeden uitflag zal befpringen, fchoon te vooren
"t G evaar (dit weet gy) God ons liet door d'Engel hooren:
Wel aan; gaheenj'begeef myn zyde, fchoon ik dit
Zeernoodeziej maar ga niet verr': bedoeluwwks
' •                                                                       Ga
11 11 irtnii
-ocr page 305-
"WW^'^IJ-"^*
V E R L O O R E N.           281
Ga in de eenvoudigheid van uw natuurftaat heenen;
Roep all' de kracht byeen, die G od u wou verleeneh;
Hy heeft van zyne kant, alwatHywou, gedaan:
Neem flechts zy n laft wel waar, dan blyft ge onfeilbaar ftaan,
Zofprakde Aardsvader^ enAardsmoederEvavoerde,
Nuwatbedaard, deez'taal, die Adams hert beroerde i
Metuwverlofendusgewaarfchuwt, maarwertmeeft
Door't geen ge, o Adam! naar de grootheid van uw geeft 3
Aanroeren wilde in 't Hot van uw verlichte reden,
Datdieverzoeking, minftvanonsgemoedbeftreden,
En ongezocht, ons licht te zaam min voorbereid
Zou vinden, ga ik heen met vcel geruftigheid 3
Niet kunnende vermoen, dat een 2.0 trotfe vyand 5
De zwakfte eerft aan zou doen, die zonder uwen byftand
En hulp verwonnen, moet verkroppen grooter fchand.
Zo fpreekend, trekt ze zagt en teder haare hand,
Uit Vader Adams hand, en treed met blyde zinnen,
Gelyk een bergnimph, of als een der bofchgodinnen,
Of ieniand uit den ftoet der jaagende Diaan,
Naar't bofch: Maar ging in tret die Godheid van de Maan
In Goddelyk gebaar en Majefteit te boven,
Hoewel niet toegeruft als zy, en aangeftooven
Metboogenpyl, maar met een Hof gereedfchap, dat
De konft, noch zonder Smits en ruw gevorremt had ,
Of door een Engelhaar in handen was gegeeven.
Zy dus verfierd geleek vrouw Pales (1) als naar't leeven,
Of vrouw Pomoon (2), wanneer zy voor Virtumnus vlood ,
Of Ceres, wen z' haar jeugd noch o; igerept genoot
En maagd was, eer Jupyn haar zuiverheid beroofde.
Hy zag zyn Eva naa met opgeheeven hoofde,
En met een vuurig oog waar in de liefde leeft.
Hy Wenfchte, baatte "t uibhts, dat zy hem niet begeeft.
S 5                               't Be-
(1)  Vrouw Pales] Goditme der Veebocders.
(2)  Pomona] Godinne der r.oomgaarden. Virtumnus nam
alUfoorten vangedaantens aan, em zicb van haar te doen beminnen ;
maar by kon tot zyn oogmerk niet geraaken, voor dat hy zyn
eigen gedaan te bad aangenoomen. Zie Ovidius in 't XIV. boek,
zyner Hcrfcheppingen.
rift*' 1 rtiTr
'*ferf> "
-ocr page 306-
a«2               HET PARADYS
\ Bevel j om fpoedig weer tot haar gemaal te keeren,
Vernieuwdhymeenigwerf: zygaf, op zyn begeeren,
Hem ookgeftaag haar woordj datzy, eer'tzonnelicht
Geen fchaduwe overlaat aan 't menfchelyk gezicht,
Weer in't prieel zou zyn, en alles vaardig maaken
Om't rniddagmaal, en voorts de middagruft te fmaaken.
RampzaligeEva, altezeermifleidinwaan
Van wederkomft! hoe duur wil u dit komen ftaan!
Beklaaglyk lot! van't uur dat gy u wilde ontblooten
Van Adams aangezicht, hebt gy geen ruft genotcn,
Noch aangenaam onthaal in't Paradys ontmoet.
Een helfche laag, u door den vyand van het goed',
In fchaduw van het loof der fchoonfte en frifte bloemen,
Gelegt, ftond vaardig, meteenhaat, dieelkmoetdoemen,
Om uwen weg naar Hem, dien gy erkende als hoofd
EnHeertcfluiten, ofomu, in'tkortberoofd
Vantrouw, onnozelheid, vanzaligheid en reden,
Te rug te zenden, door zyn liften afgeftreeden,
Enoverwonnen; wantnukwamdedang, zoo'tfcheen,
Maar eerder Lucifer gehuisveft in zyn leen,
By de aanblik van den dag te voorfchyn uit zyn hoeken,
Om't eerfte Menfchenpaar, naary vrig op te zoeken,
Ominhen, vondhyhen, hetgantfchenaageflacht,
Te brengen tot den val, den roof dien hy verwagt.
Hy zocht door elk Prieel, en over dal en velden,
DaarhyeenBofchjeontdekte, ofineenftreek, diezelden
Om haar afwezendheid bezocht wierd, flechts gefchikt
Tot kweekery ofvreugd, die't moede hert verkwikt.
Nu zocht hy by eenbron of ftroom, zeerryk betogen
Door koele fchaduwe, waar hy met verziende oogen,
Het paar ontdekken mogt j maar wenfcht dat hy alleen
Devrouwontmoetenmogt; dochl^iitenhoop, om'tgeen
. Zo fchaars gebeurd': wen hy nu hoop'loos in zyn zinnen,
En naar zyn wenfch, de praal der aardfche Koninginnen,
En de eerfte Ryksvorftin der waereld, onverzeld
Gewaar word, treedende langs 't gras en bloemryk veld}
Dus met een wolk bedekt van bloemen, fchoon van geuren
En verwen, dat hy naauw haar ligchaam kon befpeuren ,
Zodichtwaszyomringdvan Roozen, zondertal.
In't fchoone Roozenhof, die Eva te geval'
-ocr page 307-
.. -j
VERLOOREN.          283
Rondom haar gloeiden, enzichneigden, omdetakken                                  1
Van't andere gebloemt' veel teerder in't verzwakken,
Teftutten, welkertop, of'tgloeyendeinkarnaat,
Oft purper of azuur in glans te boven gaat,
En als met goud beftrooid zich boog naar de aarde neder}                                   )
Aardsmoeder Eva bond met mirtetelg haar teder                                              j
En aartig weder op, onachtzaam voor haar nut,
Defchoonfte en teerfte bloem, maarzonder band of ftut>
Te verr' verwyderd van haar beften fteun, wiens oogen
Zy mifte, nu den ftorm als in den mond gevlogen.                                            j
De Slang genaakte en kroop (nuzyndeop'trechtefpoor                                  I
Daar zyn begeert' hem dreef) een reeks van dreeven door >
Befchaduwd met een groen gewelf van Den of Ceder
Of Palm, nukringsgewysenftoutvanmoed; danwedef
Geghptin'tkreupelbofch, geweevendichtineen,                                          ?
Of in het bloemenperk, daar Eva, weltevreen,
De bloemen zaamen hegt met haar fneeuwitte handen:                                     ;,
Een ftreekje lands, hetfchoonft'derooft-enwefterlanden,
Veel fchooner als het Hof van d'eens verliefde Adoon,
Of als Alcinous, die vorft Laertes Zoon,
ZoprachtiginzynHofonthaaldd', verfierdeHoven,                                     {
Of als de tuin, wiens roem ftreefde alien roem te boven,
Nietzinnebeeldig, daar dewyfte vorft, zich met                                           j
De Egiptifche Princes, verluftigde onverlet.
Zq fchoon kon hem de plaats, noch meer de braid, behaa-                            j
gen:                 '                                                                              j
Gelyk wen iemand, die een langen reeks van dagen,
In een volkryke ftad beflooten, daar de lucht
Doordichtgebouw, endoorrioolenwerdbevrucht                                        j
Met fchadelyk vergif, op eenen Zomermorgen
Zeer vroeg ter poorte uittreed, om dus ontflaakt van zorgen,
Zyn aem op't platte land'te fcheppen, daar en Hoef
ByHoef, en Dorp by Dorp, zynhert, voorheenzodroef,
Vermaakt en lokt en ftreelt: all' wat hem komt te vooren,
Baart hem geneugte, en kan zyn hert en zin bekooren;
Hier de aangenaame reuk van't graangewas, en't kruid,
Dat fchoon betreen, nochtans voor 't oog weer opwaarts
fpruit;
Daar't vee in't weeldrig gras zich voeld ten koffem daalen,
                               \
Of daar't Landmeisje komt de koe de melk te onthaalen,                                 /
Of                       L
- teid.,
rr»*Tjjm ,„«* i^**^--.,^*^--*^tfu%^.^.wi*.*----s^-^M^^^^^^mim*
-ocr page 308-
i?+                HET PARADYS
Of met haar blanke hand't kaaszuivel kneed en wringt-,
Terwyl ze met haar keel een morgendeuntje zingt,
Elk landgezicht bekwaam ora herten te bekooren,
Elk landgeluid 2,0 fraai en heuchely k in de ooren.
Daar flechts, fchoone Eva zet haar Nimphgelyken voet,
Wierd alles fchooner in zyn luifterkracht en gloed,
Maar zy wel 't meeft, dewyl in haar bevallig wezen,
Hetfchoonfte, 'tfraaifte, 'tbeft', en'tlieflykft was telee-
zen;
* Zulk een behaagen fchiep in't bloemryk Hof de Slang,
En in vrouw Eva's tret en aangenaamen gang,
En houding, onverzeld in d'aankomft van den morgen,
Niet voor haar heil beducht en onbenard van zorgen;
Haar hemelfch wezen was eens Engels aangezicht
Gelyk, maarzagter, fchoon ontbloot van hemelfch licht,
Doch juift in zulk een ftand als Eva't befte fierde:
Haar kuiflche aanvalligheid, haar tret waar door zy zwierde,
Zo luchtig als een' pluim langs 't bloem- en grasryk dal,
En't minfte dat zy deed, vol zwier en trant en val}
Verftompte Satans lift, en kon zyn trots vertzaagen:
Hy wierd van zyn beftuk en aangelegde laagen}
Die hy tot Eva's fchae had opgevat, berooft,
Door zulk een fchoon gezicht, dat al zyn wraak verdooft:
Hy ftond een blik des tyds verfteeken van zyn boosheid:
Hy. was domdrieftig goed in al zyn goddeloosheid,
En zonder vyandfchap en lift, en wraak en nyd:
Maar't eeuwig brandend vuur der Helle, dat altyd
In hem, 't zy hy zich vind in't liefFely k gewemel
Der aarde, of in het hert van Gods volfchoonen Hemel,
Geduurig blaakt, verkorte eerlang dat vreugdgenot >
En't gaf hem feller neep, wen hy dit heerlyk lot
Niet zag voor zich gefchikt : Straks bragt hy zich te bin-
nen
Zyn toomeloozen haat, en hitzende in zyn zinnen,
Zyn heilloos overleg tot ongeval en fmert,
Steeds op, ontvoud hy dus de tochten van zyn hart:
Waar heen vervoert ge my, 6 ydele gedachten!
Wat lieffelyke dwang komt myn gemoed verkrachten,
En port me om uit myn zin te zetten 't grootfch beftaan,
Dat my dus verre bragt ? Geen liefde voert my aan,
Noch
-ocr page 309-
V E R L O O R E N.           a8j
Nochhaatnochhoopbeweegtme, om'thelfchediepteont-
fchuilen,
En voor de fchoonheid van het Paradys te ruilen,
Noch hoop om hier vermaak te erlangen, maar om all'
't Vermaak, het welk men wagt in dit vermaak'lyk dal,
Te ftooren, ja deez5 plaats zelfs woeft en wilt te maaken.'                                 /
Dit's al myn vreugd en luft j dit is't daar wy naar haaken.
Al 't and're mifte ik eens met all' myn glans en ftaat.
Maar 'k moeft deez' fchoone kans, die zich nu vinden laat,~
Hier niet verliezen: 'k Zie de vrouw daar eenzaam treeden.
't Is nu de befte tyd om myn bedrog te fmeeden.                                              I
'k Zag fcherp random, maar ik vernam haar Ega niet.
Ik fchuw zyn hoog verftand, waar door hy verder ziet
Dan zyne vrouw: zyn fterkte en moed en kragt van reden
Mishaagenmy, een Held van boven tot beneden,                                          j
Schoonflechtsuitaardeenftofgevormd, eenvyand, die
Met recht te vreezen is en ik geftaag ontzie,                                                    !
Door geenen wond als ik te kwetzen of te raaken:                                            ]
Zoverr'heeftmydeHel, wiervlammeninmyblaaken}                                  ;
Vernedert, endefmertmynkragtverzwaktby'tgeen                                     i
Ik in Gods koningryk, myn Hemel, was voorheen.
Zeisfchoon, jaGodlykfchoon, aanvallig, geeiftig, aardig,"
De liefde en luft der Goon, der grootfte Goden waardig,
Doch niet bekwaam om vrees te ontfteeken in myn hert.
Zo de achting en de vrees, door kracht der fchoonheid, werd
Verwekt; op myn gemoed heeft ze echter geen vermogen.
Eenhaatregeertme, die geen liefde kangedoogenj
                                         i
Een haat nadeeliger, en dood'lyk in haar kracht                                               /
Enwerking, omdatzydesmenfchenvalbetracht,                                        %
In fchyn van liefde; ik veins dan liefde om haat te dekken,                                 )
Den weg waar langs ik nu tot haar verderf moet trekken.
Dus fprak de Aardsvyand van den menfch, in eene flang
Gekroopen, flimenfnood: hyrichtezynengang                                           j
NaarEva, niet, alsnu, inkronkelendebochten                                           (
Langs de Aard', maar overende, en bocht in bocht ge vloch-                            \
ten,                                                                                                ;
Die op en in elkaer gedrongen, met veel vrucht,
't Af beeldfel toonden van een Doolhof in de lucht.
Eenhoogekam, gelykeenvorftenkroon, verfierde
Zyn hoofd: zyn oog, dat nu eens her- dan derwaards zwierde J
Staalde                             \
-ocr page 310-
*$6                H E T P A R A D Y S
Straalde even in zyn gloed als een karbonkel fteen.
Zyn nek, rondombeftuwddoorheld'revlammen, fcheea
Met dierbaar goud beftrooid recht boven 't lyf verheeven,
Dat nu met zwier op zwier zich had op wee begeeven.
Dus aan te zien kwam zy beminnenswaardig voor:
Geen flang vertoonde fiats zulk een volfchoone gloor,
Zelfs zy niet waar in, zo de aloude Diehters leerden,
Daarnaa Hermione en Kadmus eens verkeerden,
Noch zy, die wierd gevierd in Epidaurus (I) ftad
Noch die waar in (2) Jupyn zich eer, als Ammon, had
Hervormd, of't Kapitool van Rome wou bewoonen,
Om uit Olimpias, den fchrik van vorften troonen,
Dien Griekfchen oorlogsheld, te teelen, en daarnaa
UiteenRomeinfchevrouw, een Held, wienswedergae
Geen volgende eeuw ooit zag, by all' zyn glorie duifter,
Dien grooten Scipio, (3) oud Romens zuil en luifter.
Hy naderde Eva eerft met eenen fchuinfen tret,
Als iemand die met vrees in't nad'ren is bezet:
Dan nam hy weer zyn weg op zyde in fchaeuw der blaercn."
Gelykeenfchip, dat door een ftuurman, dieervaaren
In zeemanfchap, omtrent den mond van een rivier,
Of eenig voorland, door den wind nu eens dan hier,
Dan ginder werd gevoerd, uit zynen koers gedreven,
Nu af dan aan laveert, het zeil nu bot koomt geven,
En
(i) Epidaurus.] Een ftad van Argos in 't Peloponnefas,
vermaard door den Tempel van EJculapkts. De Romemen, dear
de peft bezogt
, behbende aan de Godjpraak raad gevraagt, zon-
den een fthip naar Epidaurus; de inwoonders veeigerende Iten
hunnen God over te geven, zo klom een flang van een fihrikke-
lyke grootie op bet /chip, en -wierd naar Romen gevoerd, en al-
daar als Efiulapius aangebeden.
(2) Jupyn Ammon.] Olimpia, de gemaalinne van den K«-
fling van Macedonien, en moeder van Alexander den Grooten ,
dewelke een zoon van Jupiter begeerde te wezen. Plutarchas
herigt dit in 't leven van Alexander. Men zegt 00k, dat zom-
tyds als zy fliep, men een groote flang op baar bed ontdekte
> in
'* lange by hoar uitgeftrekt liggende enz.
.
(3) Scipio] de ^Africaner, vetwmnaar van Hannibal.
-ocr page 311-
....... ■■■-■■ "-■■;■■■ :•-.....                                                                                    ......
VERLOOREN.           287
En dan weer krimpt. Zo vaak verandert hy zyn weg,
Endraait, met kronkelend gebaar, enoverleg,
Zich recht voor Eva's oog, om haar gezicht te trekken.
Zy, bezig met haar werk, konklaar'tgeruifchontdekken,"
Van'tklaterendeloof, dochongemerkt, omdat
Zy zulk geluid voorheen wel meer vemomen had
Door dieren, die zich daar onthouden allerwegen}
Veel vly tiger in haar beroep, zo vol van zegen}
Dan die vermomde kudde op Circes item: Hy ftont
Nu veel vrymoediger voor haar gezicht: Hy vond
Haar hemelfchoon, enftaardeophaarverhemeldeoogen:
Nu heeft hy zynen kam en gladden nek geboogen 5
Dan kroop hy weder langs den grond en lekte 't fpoor
Van haar volmaakten voet. In't ende maakt hy door
Zyn domme, maar nochtans zeer levendige trekken,
DatEva, opdatfpel, haar vriend'lyk oog liet ftrekken.
Hy, in zyn fchik dat hy haar aandacht had verheert,
Lei met zyn flangen tone, in menfchentaal volleert,
Of door de periling van de lucht (1) tot fpraak gedreeven,
Dus zyn verzoeking aan, door lift en wraak gefteeven:
oOpperftevoogdes! verbaas unlet, indien
Verwondering u kan verrukken, die mifichien
Het eenigft' wonder zyt. Te min behoord ge uwe oogen ,
Die my een Hemel zyn en Godlyk van vermogen,
Met
(l) Of door de periling van de lucht.] Eenigehebhen,vol-
gens den gekerden Calmet, gemeend, dat de Satan de tong van
de Slang heeft bewoogen, en zy veaarlyke woorden voortgebragt.
Anderen wil/en dat de Duivel Eva's oogen bedroog
, en in de
lucht, of eenvoudig in de zintuigen van de eerfte vrouw, moor-
den vortnde, die zy meende dat uit den bek der Slange voort-
hvaamen. Abarbanel en andere begrypen bier uit niet anders
dan een eenvoudige zaak, uitgedrukt op een verborgen en raad-
zelagtige voyze
5 te weeten , dat de Slang verfcbeidene woolen op
den Boom der Kennijfe des Goeds en Kwaads was geklomment
in tegenwoordigbeid van de Vrouvo, en gegeeten bebbende van de
verboden vrucht, zonder eenig engemak of letzel te lekomen,
de Vrouvo beeft gedagt, dat zy'er ooktan km gebruiktn
, sen-
der voor 't flerven te vreezen.
.
. .
-ocr page 312-
s88                HET PARADYS
Met verontwaardiging te wap'nen, ganfch te orivf een,
Dat ik u z,o naaby en onverzocht verlcheen j
En onverzaad begluur'! Ik die alleen dorft komen,
En zonder voor uw oog vol majefteit te fchroomen ,
Van meerder majefteit wanneer gy 't van my wend.
6 Schoonfte beeld, dat God voor uwen Maaker kent!
Wat leeft ziet fteeds op u, als was het u gefchonken
Gelyk een gift, en't eert en bid, als weggezonken,
Uw hemelfchoonheid aan, beft zichtbaar daar ze mecft
In elk verwond'ring teelt: Maar hier by dier en beeft
Niet met vernuft voorzien, te plpmp van oog en zinnen,
Om pas uw fchoonheid half te zien, die elk kan winnen ,
Behalven flechts een man, wie ziet u in deez' oord ?
En wat is een ? Gy die als een Godin behoord'
In't midden van de Goon der Hemelen te leeven,
Daar 't Hof der Engelen fteeds om u heen koomt zweeven,'
Enalsuwftaatgevolg, uaanbid, eertendient. ,
Dus lieflyk vleidde de Verzoeker (valfche vriend,
Volargen lift). Zyntaalkon Eva's hertbehaagen,
Schoon ze over zyne fpraak verbaaft was en verflagen ,
Nochtans fprak ze onbevreeft in't end de Slang dus aan:
Wat zeldzaamheid is Hit! hoe kan ik dit verftaan!
Een beeftentong doet my de taal der menfchen hooren!
Dit wond'ren wonder kwam my nooit voorheen te vooren!
'k Dagt dat de gaaf der fpraak aan't beeft en dierendom,
Geweigert was, die God in hunne fchepping ftom
En zonder reden fchiep. Hoe zich myn zinnen flypen,
2y konnen myn verftand deez' zaak niet doen begrypen.
'k Zie blyk van reden in hun houding en gelaat:
Maar'kweetdatgy'tgedierteinlifttebovengaat, . .
Doch 'k wift niet dat gy kunt de taal der menfchen voeren.
Verdubbel, flimmellang, die my het hert kunt roeren,
Ditwond' ren wonder dan 3 en leg me eens uit, hoe gy
Eerft ftom, de fpraak verwierft, en hoe ge dus met my,
Steeds de aanfpraak ongewoon van redelooze dierep ■>
Die 'k daaglyks door deez' Hof in groot getal zie zwieren i
Zo vriend'lyk redevoert ? Deez' wonderlyke zaak
Verneeme ik uit uw mond met aandacht en vermaak.
Waar op de flimme Slang dit antwoord heeft gegeeven:
$>Keizerinderaarde, inluifterhier verheeven!
oVrouw,
-ocr page 313-
"1
VERLOOREN.          289
6 Vrouw, zo ryk in glans en heerlykheid en praal!
't Is my geen moeite om u, op uw verzoek, 't verhaal,
Hoeikdefpraakverwierf, tedoen; leenflechtsuwooreni
Terwyl myn plicht, enuwbevelmynooptmetfpooren.
Ik aasde in't eerft op't gras, den Dieren toegelegt:
Myn fpys en overleg van eenen aard was flecht.
Ik had geen magt, om kunne of voedzel te onderfcheiden}
En kon myn oordeel en begrip niet hooger leiden,
Dan flechrs tot zaaken, die den Dieren zyn gemeen;
Tot ik , op zek'ren tyd dit luftig veld alleen
Doorzwervend', by geval van verre een boom ontdekte,
Wiens allerfchoonfte vrucht myn oog en aandacht wekte,
Een vrucht, daar 't geel als goud metrood vermengd in blonk.
Ik naderde , om dien boom, die zulk een heil my fchonk,
Vandichtebytezien: Toendrupte, inhemtenad'ren,
Een lieffelyke reuk vati zyne tak en blad'ren,
Die mynen honger wett', veel meer daar door verrnaakt 4
Dan't lekk're Venkelkruid dat kieffche tongen fmaakt 3
OfdeuyersvaneenOoy, ofGeit, dieongezogen
Envoi, haarmelkin'tgras, alsdeavondkomtgevloogen
Qpfnellevleugelen, uitftortten. Ommynzucht
Te toetfen, en den fmaak van die fchoone appelvrucht
Teproeven, draaldeikniet, maarfpoeddemy, gefteeven
Door honger en door dorft, die met geweld my dreeven;
En, doorhetgeurigooft, zoaangenaambekoort.
Wrong ik my y vrig langs zyn ftam, en fpoed me voort
Naar boven op den boom, gemerkt zyn tak en blaeren
Verr' buiten het bejeik van u en Adam waren;
Terwyl rondom den ftam vergaderden om ftryd
Veel Dieren, die zo 't fcheen my met een oog vol nyd
En luft begluurden: maar niet een had het vermoogen
Te klimmen op dien Boom; daar 'k end'lyk opgetoogen
Terftond genoodigt wierd door zynen overvloed,
Om nu zyn vrucht; op dat myn honger wierd geboet,
Teplukken, als ik deed: maarnooitkonmytevooren
Een fmaak, uit bron of fpys, als deeze was bekooren.
Ik wierd, door zyne vrucht verzaad, inmygewaar
Een gantfche omkeering, die my zeldzaam was en raar.
Eerftkonikredenskracht, entoendefpraakontdekken.
'k Hield echter dees' gedaantc en houding, zwier ea trekken.
IX. Bofk
                            T                              Ver-
-ocr page 314-
29o                HETPARADYS
Vervolgens wendde ik myn gedachten hemelhoog
Enafgrondsdiep; enzag, metonbeneveldoog,
Enuitgebreid verftand, al'tzichtb're, datzicnbovcn,
Omlaagj enindenkringderdingen, waardtelooven,
Vertoont, aandachtigaan; envondhetfchoonengoed:
Maarall'ditgoedenlchoon, zagik, metfterkergloed
Vereend, in uw gelaat en oog, waaruitdeftraalen
Derfchoonfteaanvalligheidj een Godheid eigen, daalen.
Geen fchoonheid is'er die uw fchoonheid evenaart.
Dit dwong my, fchoon miffchien myn byzyn u bezwaart,
Om uw gelaat te zien, uw Godheid eer te geeven,
Met recht als Koningin der fchepzelen verheeven,
Die gy als vrouw en voogd met majefteit regeert.
Zo fprak de flimme Slang, in veinzery volleerd,
En Eva, door den fchyn van dit geval bewoogen,
Paft onvoorzichtig aan den Vader van de loogen
Ditantwoordtoe: Delof, diengymetzoveelzucht,
Verleerit aan deezen Boom, en aan zyn fchoone vrucht,
Die gy eerft hebt geproeft, doet my haar kracht mistrou-
wen.
Maar zeg, waar groeit die Boom?waar kan men dien befchou-
wen?
Da Almachtige, de bron der goedheid, mild en wys,
Plantte in deez' fchoonen Hof dit heuch'lyk Paradys,
Veel' Boomen, in hun aart en eigenfchap verfcheiden,
Die hy liet onbekent tot nu toe aan ons beiden.
Hier vloeit op onze keur een ryken overvloed
Vanalles, datonsoog, en reuk en fmaak Voldoet;
Terwy 1 een end'loos tal van fmaakelyke vruchten,
Die wy niet roeren, en verderf noch rotting duchten,
In ry kdom overblyft voor 't volgend' nagellacht,
Om door meer hulp natuur te ontlaften van haar dracht.
Toen liet de fnoode Slang zich op deez' wyze hooren:
Vrouw Eva, tot vorftin van't Aardry ksrond verkoorea >
De weg naar deezen Boom is kort, en dichte by,
Wat verder als die dreef van groene mirt, die gy
Ingindfchevlakteziet, byeenfontehi) wiens water >
Geduurig opwaards fpringt met aangenaamgeklater,
Wengydatkreupelbofch, vanmineenba&emplarUi
Voorbygaat. Magikugeleidenlangsdienkant,
Ik
-ocr page 315-
:
VERLOdREN.          aji
Ik breng u by dien Boom zo krachtig in vermoogen.
Kom dan, en lei my heeri, zei Eva: Hy, bewoogen
Tot vreugd om deeze taal, verdubbelde ongemeen
Zyn krongkeligen gang, en maakt dat hobb'lig fcheen ,
En kro'mgeboogen, recht; nu tuk om't ftuk te waagen.
De hoop, dat hy in't kort de zege weg zou draagen,
Verhief zyn trotfe kam, die, door zyn vreugd gewekt y
Een hooger verw verkreeg, en zicn veel hooger ftrekt'.
Gely k een ftalkaars uit een vetten damp geronnen,
En door den nacht verdikt, door felle kouw verwonnen,
Die haar doet ftollen, nu door't fchudden heen en weer,
Ontfteekenword, erivatdevlam (gelykmeneer
Verdicht heeft dat een geeft haar opwacht om die reden)
Den wandelaar, die's nachts langs 't ak'lig veld komt treeden,
Door haar bedrieg'ly k licht, doet dwaalen van den weg,
Enftortineenmoeras, in'tflyk, ofineenheg,
Nu hulp- en reddeloos, en in gevaar om't leeven
Te mitten in die nbod: Zo ftraalde en glinfterde even
De GodvergeetenSlang, enfleepte, dolvanhaat,
Onz' aller rooeder, die zich licht verleiden laat
Door lichtgelovigheid, in zynen ftrik en laagen,
En naar den Boom, de bron van all' ons wee en plaageri.
Zy zag den Boom niet of zy fprak haar Gids dus aan:
Ik kon my van deez' gang gevoegelyk ontflaan,
Wyl zy my vrucht'loos is, fchoon ik hier kan beoogen
Een grooten overvloed van vruchten, wier vermoogen
Ikklaarinubefpeur: 'tlswaarlykzeldzaam, dat
In heur yerborgen legt die ongelooPbre fchat
Van kennis en verftand: Maar wil my niet meer nooden,
Dewyl dien Boom, gelykzynvrucht, onsisverbodeni
DitWas.GodSlaft: Hygafonsdit bevel alleen,
Als dochter van zyn ftem, ons richtfiioer hier beneeh.
Wyzynonszelveeenwet: deredeisonsgegeeven
Gelykalsonzewet, waar naar wymoeten leeven.
Pus luidde'tantwoorddes verzoekers op deez' reen:
Voorwaar! heeft God (i), de bron van alle zaUgheen,
Aan u bevoolen, nooit de vrucht van deeze Boomen
Tefmaaken, ennochtans (hoekanditinukomen!)
T 2                                    Toe
(i) Heeft God enz.] Gtn. Ill iert i
-ocr page 316-
i9s                HETPARADYS
Tot Heeren u benoemd van Aarde en Zee en Lucht ?
Daar Eva, nu noch vry van zonde en onbeducht
Voor leed en ramp op fprak: Wy mogen, zonder fchroomcn,
De vruchten in deez' Hof vry plukken van de boomen,
Maar niet de vrucht des Booms (i) in't hert van't Paradys
Geplant: DeAlmagtige, iuall'zynwegcnwys,
Verbood ons dit, en fprak: Gy zult dien Boom niet raaken,
Noch van zyn vrucht, op ftrafvan eeuwig fterven, fmaaken.
Naauw glipt dit antwoord, zoeenvoudig, uithaarmond,
Of Satan, die zyn moed daar door niet weinig vond
Vergroot, wend, dekkendezichmeteenglimpvanliefde
En y ver tot den Menfch, als of zyn ftaat hem griefde,
En try misnoegen vatte, om 't leed den Menfch gedaan;
Opeenenand'renboegzyn taal, en blyft niet ftaan
Maarzweeft, als weggerukt door driften, diehemteerder
Verrukken, heenenweer,maargeeftig, minnochmeerder
Als of hy fpreekcn wil van een verheeven zaak.
Gely k in laater tyd een Rced'naar (eel van fpraak
En om welfpreekentheid ten top van eer gefteegen,
Te.Athene, of wel te Rome in't Roomsgebied gelegen,
Noch vry van't flaaffche juk, daar toen deeze fchoone kunfl;
Was in zyn bloei, maar tints verwierf noch eer noch gunft)
Een zaak van veel belang den Raaden voor moeft draagen,
Zich zelfs voor af bedacht, op dat hy wel zou flagen,
En met een wezen vol van ernft, te voorfchyn trekt,
Dat met den zwier van lyf en hand fluks de aandacht wekt,
Eer hy fpraakvaardig fchynt, en zonder zwetferyen
Voor af te maaken, die een Reed'naar fteeds moet myen,
Fhil<s op het wezen van de zaak ter nederviel.
Zulk een geftalte, en zulk een fraaye houding hiel
De Satan, enhyberft, daar hem zyn driften fpoorden
En als verrukten, uit in deez' verheeve woorden:
b Schoonfte Boom, door wys- en heiligheid geplant,
Die flechts de wysheid geeft! o Moeder van verftand
En waare weetenfchap! 'k Zie met inwendige oogen >
'k Befpeur zeer klaar in u uw weergaloos vermoogen,
Niet flechts om de oorzaak van de dingen, in hun' aart,
Dooronderzoektezien: maarom, metvluggenvaart,
Te
(i) Maar niet de vmcbt des Booms enz. ] Gtn< III. vers 3.
-ocr page 317-
■BpUllTP'                                                                                                                                                  ^"■^'^^rw^m.jjm^
verlooren: 3<?3
Tevliegennaardenweg, dieZymetluftbetreeden, ;
Wier denkbeeldoverwintdehoogfte magt en reden.
Vorftin van dit Heel-al! wier magt geen weergaekent, ,
Of immer kennen zal, flaa 't harde dreigement
Des doods niet gae, o neen, gy zult, gy kunt niet ftervch. (i)
Door deeze vrucht ? die doet u 't leeven wis verwerven.
Uw kennis en verftand word door haar kracht vermeert.
'k Bid by den Dreiger, dat ge uw oogen op my keert,
Op my, die noch alleen heb van deez5 vrucht gegeeten,
En ilechts niet leev', maar groei in leeven, kennen, weeten.
In een veel beter ftaat, als 't noodlot my befchoor,
Enftreevendnaareengoed,langseenveelhoogerfpoor ■
Danmywastoegekent. En zou dat goed, genooten
Door my, dan voor een Menfch voor eeuwig zyn geflooten ?
Of zou Gods gramfchap zich ontfteeken in zyn gloed,
Om zulk een kleene zonde ? of zou hy eer uw moed
Niet pryzen, dien de dood, wat ook de dood moog weezen,
Nietafkonbrengen, nochverfchrikkendoenenvreezen, '■
Om op te ftreeven, naar een ftaat van meerder heil,
\ Begrip van goed en kwaad, een kennis zonder peil ?
Zo 't kwaad iets zaak'ly ks zy; waarom 't niet van te vooren
Gekend, opdatgy'tfchuwt? Godkanu, inzyntooren,
Geen ftraffe opleggen, en rechtvaerdig zyn met een.
Die niet rechtvaerdig in zyn werken is, is geen
Volmaakte Godheid, die men dienen moet of vreezen.
Uw vreezen voor de dood moeft u van vrees geneezen.
Waarom verbood Hy dan deez' vrucht ? Alleen flechts om
Dat u Zyn fchrik bedwing, en die Hem eeren dom
En laag te houden, enonkundigindezaaken
Die hen in kenniffe en verftand volmaakter maaken:
Want, Ely is vergewifcht, datopdiendag, (2)wanneer
Gyeet van deeze vrucht, uw oogen, dienumeer
Stikblind, danziendezyn, volmaakter alien dingen
Befchouwcn zullen, die ooit vorm of ftand ontfingen,
EndatgywezenzultalsGoden, onderricht
Ir\ goed en kwaad, in't een en't aer als Zy verllcht.
T 3                                   Dat
(1)  Gyzult, gykuntnietfterven] Gen. IIL vers 4.
(2)  Want, Hy is vergewifcht,datop dien dag, wanneer
CPZ-] Gen. III. vers 5.
-ocr page 318-
-                                                                                                                                                                                                                                                 ■ .                                                                                                                                                                                                    ■ ■
»94               HET PARADYS
DatGydenGodenzult, inalles> evenaaren,
Gelyk als ik een Menfch, kan u myn ftaat verklaaren:
Ik wierd van Beeft een Menfch, Gy word, van Menfchen,
Goon :
Ofzogyftervenmoet, enlegtgy, omdienhoon
De Godheid aangedaan, ecns at die menfeh'lyk wezen,
Om't God'lyk wezen, voor wiens toorn gy fchynttevree-
zen,
Teerlangen, danbehoortge, omdiengedreigdendood,
Te wenfehen, die uw heil en uw geluk vergroot.
En zeg, watzyn't voor Goon,die aanden Menfch misgonnert
Een fpys (waar doorze in all's die Goon gelyken konnen)
Te fmaaken ? Zyn de Go on niet de eerfte in rang en ftaat ?
Zy neemen ons geloof en fimpelheid te baat,
Datalleswat'eris, van Hen, uitHenkomtftroomen.
Wat my betreft; ik kan myn twyfel niet betoomen;
Want ik zie dat deeze aard, gekoefterd door de kracht
Der Zonne, 't alles teelt wat ze ooit te voorfchyn bragt:
DeGodenzieikniet; offchiepHunn'alvermoogen
AH' wat wy hier heneen befpieg'len met onze oogen;
Wie hechtte aan deezen Boomde kennis dan van't goed
Enkwaad, dermaate, dat, wieflechtszyneetluftboet,
Zelfs, zonder Hun verlof, tot kennis. kan geraaken ?
Hoe kan deez' weg van heil den menfch mifdaadig maaken ?
Wat nadeel geeft den Goon uw kennis toch ? of kan
Deez'boom, ondankszynwil, alsOpperheer, udan
Met wetenfehap verzien ? of heeft Hen nyd bewoogen ?;
Maar neen de nyd heeft op Hun herten geen vermoogen:
Dit, ennochmeerbewyftuklaar, hoe nut deez'vrucht
U wezen zal. Zyt dan voor leed noch dood beducht,
Godin der glansryke aard', ftrekuit, ftrekuituwhanden,
Enpluk, eneetdevrucht, dieudoetwatertanden.
Hierfloothy, enzynreen, vol lift, bedrog en moord,
Beftormden Eva's hert, zo licht van haar gehoord,
Terwyl zy op de vrucht, blcef met haar oogen ftaaren,
Wiers fchoon gezicht haar field' ten doel van veel gevaaren 3
En in haare ooren klonk 't geluit der Tovertaal,
Door Satan opgefchikt door woorden ryk van praal,
En fchyn van waarheid en van reden. Ondertuflchen
Genaakte 't uur, geftelt om eetens luft te bluflchen,
Die
-ocr page 319-
V E R L O O R E N.          295
Die haaren honger wet', en noch veel graager maakt'
Door de aangenaame reuk der vrucht, die fchooner blaakt,
En zich 2.00 't fcheen nu boog, als of zy Eva porde,
          /
Om van haar hand geplukt en voorts geproeft te worden,
En haar verlangendoog vaft tergde. Maar eerft. ftond
Ze een weinig ftil en fprak met halfgeilootenmond:
6 Schoonfte vrucht,wiens verw en geur3onze oogen noodden!
Gewis uw kragt is groot, hoewel aan ons verboden,
Wiens wonderbaare fmaak, te lang met fmert ontbeerd,
Zo dra de ftomme proefd' hem krachtig fpreeken leert,
Enzynetong, eerft taal-en fpraakeloos, doetboogen
Op uw verheeven lof. Hy wilde u 00k verhoogen
Die ons't gebruik belet, maar uwe kragt wou Hy
Ons niet verbergen, die Hy liet den Dieren vry.
Hy noemde u in t begin den Boom van waare Kennis,
Van 't Goeden 'tKwaad: Hy wilde, als was't eengroote
fchennis}
Ons't eeten van uw vrucht verbien: maar dat verbod
Pryft u ons hooger aan, betuigende ons't genot
Van't goed, datgyonsfchenkt, enonsonsheildoetweten.
Het goed, niet recht gekent, werd niet te recht beKten 1
En id men't al bezit, en zonder dat men't kent,
Bezit men't niet. Des Hy ft is zekcr hoe men't wend'
Of keer') die ons verbied in kennifle te groeijen,
Verbied ons dat we in't goedeen in de vvysheid bloeijen ;
Doch dit verbod verbind ons niet, en fchynt gewelci.
Maar zo de dood hier na ons met haar banden knelt,
Wat baat de vryheid dan, die enkel is inwendig ?
Het vonnis leit 'er toe: men word terftond elendig,
Men fmaakt, zo dra men fmaakt uw vrucht, de baare dood:
Maar waarom is de Slang dan niet in ftervens nood ?
Zyat, enleeft, enkentenfpreektvanallezaaken,
Enkan, fchoonredeloos, hetpitderdingenlinaaken,
Enonderfcheiden. Isdedoodomonsalleen
Gevonden ? Of benyd men ons dit ongemeen
Verftandig voedfel flechts, terwyl men't gunt aan beeften ?
Zo fchynt het: maar een beeft, misdeelt vanredensgeeften,
Proeft eerft van deeze vrucht, en voed in zyn gemoed
Geen nyd, maar brengt, met vreugd en vol genoegen, 't
goed
T 4                                Dit
-ocr page 320-
^pa'-ipiy-....... -........
a9(S                HE.T PARADYS
Dathygenoot, aanons. Eenbrenger, inwienswezen,
En fpraak, geen arg of lift, maar vriendfchap is te leezeri1.
Wat vreeze ik dan ? Heb ik geen meerder ftof tot fchroom,
Als ik onkundig blyv', waar door men't kwaad bekoom'
En gped, wat God, wat dood, wat wet, wat ftraf wil zeggen ?
Ik zie in deeze vrucht een fchat van wysheid leggen:
Zy, zyalleenkanmygeneezen: deeze vrucht,
Zo Godlyk fchoon voor 't oog (i), die ieder met een zucht
Tot proeving noopt en lokt, kan flechs de wysheid fchenken.
Wat wederhoud my dan (daar zy my fchynt te wenken ,)
Dat ik haar plukke, om ziel en lichaam te verzaen ?
Zo fprak ze, en vat de vrucht (rampfpoedige Eva!) aan,
En plukte en at (2) in dit rampzaligfte aller uuren.
Het Aardryk fchudde, en moeft, zo 't fcheen, deez' beet
bezuuren;
Natuur als van haar As gerukt, gaf mede een zucht,
Voortekens van elende en wee, derzonde vrucht,
En dat door deeze beet al 't menfchdom was verlooren.
De flimme Slang, op dat haar Eva niet zou hooren,
Kroop zacht in't kreupelhofch, vobr haar een heuchlyk lot:
Terwyl nu E va, ganfch op haaren fmaak verzot,
Omnietwesandersdachti want haar vermaak, genooten
Inwaarheid, ofinfchyn, ofuithaarwaangefprooten,
Bevondzy nooit voorheen, in hoop, datzyin'tkort
Godin zou worden, en met kenniffe overftort.
Zy flokt de vrucht met graagte, en overmaatig binnen,
Onkundig dat ze alleen de dood daar by zou winnen.
In't end, verzadigt en als door den wyn ontroerd,
Sprak zy zich zelf dus aan, van dert'le vreugd vervoerd:
6 Dierb're Boom, wiens deugd en krachten nooit te looven,
De kroon der boomen {pant in't Hof van alle Hoven!
Gezegendisuwwerk, dat waare wysheid baard,
Tot dus verre onbekend, en fchadelyk verklaard,
Daar gy hingt ongerept, als waard ge in't wild gefchapen:
Maar nu voortaan zal nooit myn vroege zorge flaapen,
Om rriet een bly gezang op elken morgenftond,
ywloftezingen, enuwtakl<en, zwaarin'trond
Ge-
(1) Zo Godlyk fchoon voor't oog.] Gen. Ill, 6,
(?)
Zy plukte en at.] Gtp III. 6.
-ocr page 321-
'                                                                                                                                             '                                                                  '                                                                                                                                                                     ■■'■■'
VERLOOREN.           297
Gcladen, van hun vrucht, die elk tot plukken noodden,
Te ontlaften, tot dat ik in wetenfchap den Goden
Gelykben, dieall'watzywillen, klaarennaakt
En zien en kennen, door een hooger vuur geraakt,
Schoon ze ons benyden, 't geen hun hand ons niet kon fchen-
ken;
Want had het in hun magt geftaan, *t is licht te denken,
Dat nook die Boom een plaats erlangt had in deez' Hof.
'k Geef aan de ervarenis dan alien roem en lof;
De befte leermeeft'reff. Zo ik haar had begeeven',
Ik ware onweetende en verftandeloos gebleven:
Zy opende my't pad der waare wysheid, en
Dentoegang, fchoonzyzichverborg; enmog'lykben
Ikz«lf verborgen j wantdeHemel, indenhoogen.
Geplaatft, is al te verr' van de Aarde, om, metzyneoogen,
Wat hier beneen gebeurt, met onderfcheid te zien:
En licht is Hy, die ons het plukken wou verbien,
Metzynverfpieders, die random zynheiltroonzweeven,
Onledig, zonder acht op't ondermaanfch te geeven.
Maar hoe verfchyne ik beft voor Adams aangezicht ?
Geefikhemvanmynftaat, dusomgekeert, bericht?
Wil ik hem deelgenoot der zaligheden maaken ?
Of flechts alleen de vrucht van Waare wysheid fmaaken ?
Of houde ik't onderfcheid der kenniffe in myn magt,
Om dat ik dus 't gebrek van't vrouwelyk geflacht
Moog boeten, en zyn min hoe langs hoe meer ontvoh-
ken,
En hem, met meerder glans en majefteit befchonken,
Gelyken ? of om iets (dit prikkeld myn begeert')
Te erlangen, waar door hy zomtyds word overheert ?
Wie 's vry die minder is•? Neem eens dat dit gebeurde.
Maarwat? indien Gods oog myn misdaadeerbefpeurde,
Endaarop'tftervenvolgd'? dan ben ik flechts niet meer,
En Adam, die zich aan een andere Eva weer
Verknochtziet, doordetrouw, zalhiergelukkigleeven>
Ikdoodenweg! Daar aan te denken, doetmybeeven,
Ja dit is zelf de dood. Ik ftel dan hemelvaft,
Dat Adam, 'tgahoe'tga, metmyinheilenlaft,
In vreugd en druk, in voor- en tegenfpoed zal deelen.
Ik min hem, en zyn min kan my dermaate ftreelen,
T 5                                  Dat
-ocr page 322-
a98                HETPARADYS
Dat ik zelfs duizend do&n 7,ou lyden met myn man,
Om wien alleen ik lee ve, en flechts maar fterven kan.
Zofprakze, ennugereed, omnaar haar man tekeeren,
Wou z' haar eerbiedigheid eerft aan den Boom vereeren 3
Alsvoordekracht, diedaarinwoonde, en in die plant
Het fap van weetenfchap en kennis en verftand,
GevloeiduitGodendrankj hadingeftort. Intuffchen
Had Adam, wenfchende zyn Eva haaft te kuflchen ,
Een tuiltje uit de edelfte der bloemen vaftgehecht,
En tot een Hoofdfieraad aan Eva toegelegt,
Om naar haar wederkomft haar boerenwerk te kroonen>
Gelyk de Mayers hunne eerbiedigheid betoonen,
Wen zy hun koningin des oogts bekranffen, met
Een kroon y uit bloemen fchoon van kleuren t'zaamgezet.
Hy dacht op haare komft geen kleene vreugd te erlangen 5
Zo langvertraagd: Maar voeldzomtyds zyn boezempran-
Als of een voorgevoel van onheil by hem lag.
Zyn hert bezweek, en floeg met ongelyken flag,
En hy op weg, om haar langs 't zelve pad te ontmoeten,
Waar van zy's morgens vroeg, om haaren luft te boeten,
Wasafgegaanj enjuiftof'twezenwou, moeftHy
Den Boom der weetenfchap en kennis recht verby.
Hy vond haar, van den Boomnochnaauw'lyksdaargekoo-
men,
Maar kon zyn zinnen van verwond'ring niet betoomen,
Dat ze in haar hand befloot een tak der fchoonfte vrucht,
Diemalfchvanwaas, enverfchgeplukt, eenfriflelucht
VanAmbrozynverfpreidde. Enzy, haarblydefchreeden
Verdubb'lend', komt vernoegd haar Adam tegentreeden.
Men zag in haar gelaat een ny v're vaardigheid
Om eerft te fpreeken, en haar toe ven en beleid
Te mommen met een fchy n voor haar Gemaals gezichte,
't Geen zy dus vloeijender met zachte taal verrichtte:
Heeft u myn afzyn geen verwond'ring toegebragt,
6Adam? 'kmiftteu, enhetvielmyheelonzacht
En lang, zo langen tyd uw vriend'lyk oog teontbeeren.
Nooit voelde ik drift van liefde in myn gemoed regeeren
Alsnu, en'tzalnietmeergebeuren, wantikmeen
Nooit weer te ervinden 5 't welk ik onbeproeft voorheen
Gezocht
-ocr page 323-
"
V E R L O O R E N.          299
Gexochyhcbj ongeduid, enzorgenend'loosvreezen,
Dat my veroorzaakt heeft dus lang van u te weezen.
Maar de oorzaak zal u vreemd te vooren komen; wane • •'
De vrucht des Booms in't hart van't Paradys geplant j
Isniet, gelyk men ons diets maakte, volgevaaren,
Wanneer zy word geproeft, ncch kan ons onheil baaren,
En baanen ons den weg tot kwaad, ons onbewuft:
Maar ze is bekwaam om hem, dien flechts zyn honger blufcht,
Zyn oogen te op'nen, en ten Godenftand te heffen.
Ikzag'tgevolg: de Slang, zofchranderin'tbezeffen,
Geweerdalswy,ofniet, ofongehoorzaam, heeft
Gegeetenvanzynvrucht, enftierfniet, maarzyleeft,
Heel anders als men ons dorft dreigen; en na 't fmaaken
Sprak zy met onze ftem van allerhande zaaken
Gelyk eenmenfehbetaamt: Zyredeneert ('tisvremd
Enwonderlyk!) En heeft in't end' my overftemd
Dat ik 'er ook van proefde, en kon toen klaar be vinden,
Dat zy my ne oogen, doorblanketfel, nietwoublinden,
Maar alles waarheid was, dat zy my had gezegt.
Myn oogen, blind voorheen (I), zien nu eerfl: klaar en recht*
Myn hert veel grooter, en myn Geeften met meer leeven
Voorzien, voel ik vol zwier door all' myn ad'ren zweeven,
En groeijen tot den ftand der Godheid op: daar ftond
Ik naar, om uwen 't wil, en kan dien met veel grond
Verfmaadenzonderu. 'tHeil, wilt gy daar in deelen,
Isheilvoormy, zoniet, danmoefthetmyverveelen,
Ja ik verwerp het ftraks. Neem dan met my't genot
Dier vrucht, zo ftnaaken wy vernoegt een zelve lot,
Terwyl we elkaerin liefde en blyfchap evenaaren.
Maar zo gy't proeven van deez' fchoone vrucht laat vaaren,
Een onderfcheiden trap fcheid ons terftond van een;
'kZie van de Godheid afomu, omualleen,
Als't noodlot ftuurfch en ftraf dat geenzints wil gedoogen.
Van haar geval deed zy, met bly gekat en oogen,
Aan*Adam dit verhaal, doch echter wierd men klaar
De ontfteldheid haai^s gemoeds en vuige fchaamt' gewaar.
MaarHy, haddeeuveldaad, doorzynevrouwbedreeven,'
Noch naauw gehoord, of raakt door killefchrik aan't beeveu ,
En
(i) Myn oogen blind voorheen ] Gen. III. 7,
■^*~_
-ocr page 324-
3oo                H E T PARADYS
Enfidd'ren. Hy wierd Week: zynlendeknikte} enhy
Liet uit zyn ftappe hand het tuiltje, 't geen hy bly
VoorEva, uit een reeks van bloemen, zaamenftrikte,
Neervallen op den grond: de fchoone Roos verblikte
Van verw, door fchrik verwelkt. Hy ftond een poos ont-
roerd,
En fpraakeloos, tot hy op't laatft deez' rede voerd,
En tot zich zelv' dus fprak, door hoop en vrees beftreeden:
6 Schoonfte van all' 't geen de Godheid hier beneden
Gefchapen heeft, het laafte en't beft' van't Scheppingwerk!
6Schepzel, voorwiensfchoonteenluifter, mytefterk,
Al wat het oog kan zien, 't verftand bevat, moet wyken j <
Inheerlykheid, hoefchoon, hoeGod'lyk, met watblyken
Van heiligheid en glans en luifter 't pronken mag,
Hoegoedofzoethetzy! Hoefchielykzytgy, ach!
Geweeken! hoeontiierd, verwelkt, befmet, ontluifterd!
Nu doods verwachteling, die aan zyn band, u kluiftert.
Ofeer, hoe kontge u zelf zo verr'bewegeh, tot
Het reuk'loos overtreen van't Godd'lyk heilgebod,
En't fchenden van die vrucht, zo duur aan ons verboden!
Gewis vervloekte lift een's vyands kon u nooden j
Een vyand, u noch my bekend, heeft u en my
Bedorven; want ik heb beflooten, 'tzyhoe'tzy;
Te fterven nevens u. Hoe zoude ik konnen leeven
Ontbloot van u'? Zoude ik uw ommegang begeeven ?
Zoude ik die liefde, die myn hert aan't u zo teer
Verbond, vergeeten ? neen: dat doe ik nimmermeer.
Zoude ik in deezen Hof, zo fchoon zo uitgeleezen,
Dochdiemy, zonderu, eenwilderniszouwezen,
Eeuw uit eeuw in, ontbloot van uw gezelfchap zy n ?,
Of zou God weer voor my een' ander vrouwelyn
Een Eva fcheppen: ik daar weer een Rib toe leenen,
Ommy, ofmert! weer met die Egatevereenen?
Maar neen: 't verlies van u kon nimmer my van't hart.
De fchakel der natuur, die alle rampen tart,
                 
Hechtte ons te vaft aan een: Niets kan haar kragt betoomen.
Vleefch zyt ge van myn vleefch, been van myn been geno-
men.                                                             .
Beft deele ik eeuwig dan met u in heil of ramp.
Dit zei hy naauwelyks als iemand, dien de damp
Een's
-ocr page 325-
......-^—-^~™«—-------:-----,- , i ... , ,.., ...-----.------_,------------^.„
V E R L O O R E N.           301
Een'sfchriks hetbreinbedwelmt, nu van dien fchrikgenee-
zen,
Zich onderwerpt aan 't geen onmydbaar fchynt te wezen,
Of hy fprak Eva dus met zachte woorden aan:
Vcrmet'le Vrouw! gy hebt een ftoute daad beftaan,
U zelf gedompelt in een flindkolk van gevaaren,
Die ondernam (ach had uw oog flechts blyven ftaaren
Opdievolmaaktevrucht, enugefpeend!) omzelf
Haar te eeten, fchoon ons God, in t Hemelfche Gewelf
Geplaatftj op ftrenge ftrafP verbood die niet te raaken.
Maar wie kan 't eens gedaane ontdoen ? wie'tweerhermaa-
ken?
Wiewederroependatvoorby is? Zelfs niet God
Die alvermoogende is, noch 5t onweerftaanlyk lot.
Maar licht dat u de dood niet trefP. Miffchien is't pleegen
Dier daad 2.0 gruw'lyk niet; en zal zo zwaar niet wegen
By God, eenvrucht, voorafdooranderengeraakt,
Eerft door de Slang ontwyd, door haar gemeen gemaakt,
En eer wy proefden door een beeft voor af gefchonden j
En daar in van geen kragt, die dood'lyk is, bevonden.
Want immers feeft ze noch, als gy me zegt ^ zy leeft ,
En won 'er by, dat zy in kennis hooger ftreeft,
En hooger levenftrop erlangde na het fmaaken.
Een krachtig fpoor voor ons, om door de proef te raaken
Tot eenen ftaat, die dien der Goden evenaart.
'k Denk 00k niet, dat die God, zo wy s zo goed van aart,
Schoon hy ons dreigde, ons zal verwoeften en vermaalen, ■
DieHy, alsdeedelftederfchepz'len, woubeftraalen
Met zo veel heerly kheid en luifter, glans en magt,
Om over alles, wat zyn hand te voorfchyn bragt,
Te heerfchen, 't Scheppingwerk dat hy om ons wou ftichtcnj
Envanonsafhangt, enmoetvallen, zowyzwichten j
Envallen. DuszouGodontfcheppen, doen, ontdoen,
Al 't welk wy van dien God niet denken of vermoen,
Die,fchoonHy door zyn kracht deSchepping kan hervonaen»
Zeer noo befluiten zal om ons tot niet te ftormen,
Op dat de weerparty niet triompheere en ftoflP:
Hun ftaat, die d'Almagt zo begunftigde in deez' Hof,
Islos, veranderlyk, tendoelaanliftenlaagen;
Wie kan God langen tyd met zckerheid behaagen ?
-ocr page 326-
3Q2                HETPARADYS
Eerft bragt Hy my, en toen het menfchdoni tot den val.
Wie legt nu aan de beurt ? wie oft nu geldert zal ?
Een ftof tot fpot, zo licht zyn vyand niet te geeven :
Maar hoe't ook wezen mag ; ik voel my fterk gedreven»
Myn lot aan't uwe vaft te hechten; 'k ben voortaan
Bereid een ftraf met u myn Eva te ondergaan.
Moet ik benevens u een zelfde fterfiot deelen,
Wei aan, dat fterven zal me een liefFlyk leven teelen:
Zo kragtig werkt in my de bands, natuures band,
E'ie 't myne in't uwe, en' t u in't myne Onfcheidbaar plant' j
Want wat gy zy t is't myn; men kan ons van den and'ren
Niet fcheiden: wy zyn een, een lichaam met elkand'ren.
Indienikuverlies, 'kverliesmyZelfterftond.
Zo ft rak hy, en zyn vrouw ontfloot aid us haar rnond:
Weergadelooze proef van maatelooze liefde!
6 Overtuigenft' bly k dier liefde, die ons griefde,
E n u verpEgt, om my te volgen in myn ren!
Hoehaalikbeftbyu, dieonvolmaakterben!
'k Roem dat ik uit uw zy myn oorfprong heb gekregeri,
6 Adam! en verneem, gelyk een ryken zegen ?
D at gy gewag maakt van onze eenigheid, een hart
Een ziel in beider lyf, die ramp en lyden tart,
Waar van ons deeze dag een wifle proef zal geeven,
Terwyl gy vaft befluit, dat eer de dood ons leven,
Of iets dat meerdcr is te vreezen dan de dobd,
Verdeele, gy, nietfchuwvooronh'eil, rampennood.
Met my eenzelvefchuld, en eene ftraf zult dragen.
In(liendeproefdervrucht,diemyduskonbehaagen, j
Ons fchuldig maakt, wiens kracht (want goed moet altyd goed
Voortbrengen) doorbeleid, ofbygevalmydoet
Htx onverwrikt bewys van uwe liefde erlangen,
Die 'k" anders nook zo klaar, zo duid'lyk kon ontfangen,
Ofkennen. Zoikwiftdatopdeez'daaddedood
Moeftvolgen; 'knamdienlaft, en'targftevanzogroot
Eea ftraffe op my alleen: 'k zoude u niet overreden,
Mfiar'kftierfveeleer, vanuverbannen, afgefneden,
Eneenzaam, als dat ikubragt tot eene daad,
VerderiPlyk voor uw' vrede en uw volzal'gen ftaat»
Zo welverzekert (wilopdeez' betuiging letten )
Van uwe oprechte min > door ontrouw nocatte finetten >
-ocr page 327-
—""*"-"■—>—•—--------- -                                    .........wm—-———------------:
V E R L O O R E N.          303
En zo weergadeloos in luifter, gloed en kracht.
Maar 'k zie t valt anders uit, heel anders als ik dacht;
Ik onderging geen dood, maar een verheerlykt leven ,
En kreeg een open oog, dat onbelet kan zweeven,
Doorallezakenheen; eennieuwehoop, ontvonkt,
Door fmaak, die my, als't waare, in krachten weer verjongkt,
Zo Godlyk zoet, cat al wat my voorheen kon ftreelen,
Nu wrang en flets fchynt, en my geen vermaak kan teelen.
Ga op de ervaarenheid van Eva heen, en pluk
Dieonwaardeerb'revrucht, debronvanmyngelukj                                      |
En ftel alle yd'le vrees van fterven uit uw zinnen.
Zo fprak ze, en floeg, op dat zy Adams hert mogt winnen,
Haarhandenomzynhals, terwyleentraanenvloed,                                       J
Haar wang befproeide, een blyk van haar verliefd gemoed.
Zy had nu op zyn hert bereids veel veld gewonnen,
Dat hy haar woorden wou zo ver gehoor vergonnen,                                       j
Dat hy om haarent wil vry willigly k het lot
Des toorns, van een vergramd en ganfch verbolgen God,
Ofdatdesdoods met haar, zynGemaalin, woufmaaken.
Toen gaf (1) zy hem tot loon, door fnoo begeerte aan 't blaa-
ken,                                                                                               I
(Want zyninvolgingpaftgevoeg'lykft'zulk een loon)                                    ' \
Deverfchgepluktevrucht, vankleurengeurzofchoon.
Hyproefde, tegenzyngemoed, ennietbedroogen,
                                       f
Maar door de taal der Vrouwe als in het net getoogen,                                       j
Van die verboden vrucht. Het Aardryk fchudde in't rond
Haaringewand, alsof'tinbaarensnoodzichvond,
                                         ]
Gelykvoorheen. Natuurfcheenmedeeenzuchttebreaker
De held're lucht betrok, de fchorre donders kraaken ,
Terwylzeeenregenvlaagverwekten, eveneens                                              I
Alstraanen, omdiezonde, eenoorfprongdesgeweens,                                 (
Des lydens, des verdriets, des ftervens, der elenden,
Wanneer hy bezig was om Gods gebod te fchenden,                                         \
En, onbedacht, zynluftlietweiden, zondertoom.
Zyn Vrouw verdubbelde haar misdaad buiten fchroom,
Om met haar byzyn hem dus meer en meer te lokken.                                       J
Zy, als door nieuwen wyn vergiftigt en doortrokken,
Vermaakten zich in weelde en dartelden van vreugd.                                         <
Zywaanden dat de kracht der Godheid in haar jeugd                                         j
Ear
<i) Tocngaf, era.] Cm, lit. 6.
                                                       j
-ocr page 328-
:''a^8*PHB^!
504.             'HETPARADYS
En groei hen vleugels maakte ■, om opgevoerd naar boven
Te fpotten met deeze Aard; maar wat zy zich belooven
Die valfche vruCht baart haafl: een and're werking. Want
Een vleefchelyke luft, fteekt beider hert in brand:
Hy zag zyn Vrouw eerft aan met zyn welluftige oogen,
•Die zy met dertelheid, uit zyn gezicht getoogen,
Betaalde keer op keer. De welluft triumpheert j
Tot Adam, dert'lend met zyn Vrouw, zich tot haar keert >
En haar bejegende en verhief met deeze reden:
Nu zie ii<, koefteres ran myn genegentheden,
Myn glansryke Eva, klaar, uwgrootekeurigheid
In't proeven, blyk van geeft van kenniffe en beleid!
D us word aan ieder zaak den rechten fmaak gegeeven,
           
't Verhemelfel des monds het oordeel toegefchreeven.
U roeme ik, die deez' dag ons hebt 7,0 wel voorzien.
Wat kwaamen wy een beemd van ryk vermaak te ontvlien 5
Wanneer wy deeze vrucht onweetend moeftqn derven,
Die ons een fmaak, zofrifch, zolieflykdeedverwerven,
Voorheen ons onbekend! Schuilt in deez' fpys die fchat
Vanheuchelykvermaakj dariwaartewenfchen, dat
Aan ons, voor eenen Boom een tiental was verbooden.
Maar komlaat ons, nu wy deez' fpys, een fpys der Godert
Genuttigthebben, (wantditvoegtons), btyvanzan
Eens ftoeijen, dartelen en zwemmen in de min.
Uw fchoonheid heeft my fints den dag ik u aanfchouwde,
En wy, door't hoog beiluit vanGod den and'ren trouwde,
Wiens fchoonte en luifter in uw leeft is uitgedrukt,
Nooit met een fterker drift van liefdensvuur yerrukt
Tot uw genot, dat my nooit beter kon behaagen,
Dan nu, waar van deez' Boom alleen de roem moet draagen.
Zo fprak de Aardsvader van het menichelyk geflacht.
Hylietgeenhandgefpel, geertlonk, geenglimp5geenkracbt
Van minnedriften na, te gaauw te wel begreepen
Van Eva, uit wiens oog (nutukopminnekneepen)
Een zielbefmettend vuur van min gefchoten wierd.
Hy greep haar by de hand, en leid haar, daar ze zwierd'
Vanwulpfcheendert'ledrift,opeenehoogte, omtoogen
Door een gewelf van groen, wiens blad'ren zich bewoogen,
Wen zich de wind beweegt, niettegen Eva's zin.
Het leger fcheen gefpreid door de aangenaamen min,
-ocr page 329-
y-:-,-^ i- ■ L.......... , »jp . ■■ .|^W» .1,1 #■■ Jtl W J 41 J.. !.jMWWW- V       I
V E R L O O R E N.          305
Of was veel eer een veld van Bloemen, Asf bdillen
Violen, Lelien, enRoozenenKamillen,
De zachtfte en frifchte fchoot en't weeldrigft' perk der aard\
DaarzwommenzeineenZeevanweelde; dochbezwaard
Met overmaat van fchuld en misbedryf, het zegel
De trooft in hunne zonde om't fchenden van Gods regel:
Tot zy door dertelheid vermoeid en afgemat ,
De logge flaap in't end hen met zyne ermen vat.
Naauw was de kracht dier vrucht, bedrieg'lyk in haar wezen,
Die met haar zachten damp haar geeften kon beleezen ,
En hert en zin en brein aan 't maalen had gebragt,
VerVloogen, en hun ly f door zwaarder flaap verkracht,
Die hen met overmaat van Droomen fel beftormde,
Diefchrik, verwoefting, fmertenarigftenin.henvormde;
Of zy, als door geen flaap vervrolykt rioch geftreeld,
Verreezenuit hun flaap, die hen geen blyfchapteeld':
De een zag nu d'ander aan met naare en deerlyke oogen,
Wei open, maar 't verftand door duifternis betoogen:
Deonnozelheid, diehengelykeendekkleed, voor
De kennis van het kwaad befchaduwd had, was door
Die kennis, nevens de eer, hunallerzekerft' wapen,
Vry- en rechtvaardigheid, door God hen ingefchapen,
Getoogenopdevlucht. Demenfchnunaakt, bedekt
Zynfchaamte, diezynfchuld zynmisdaadhadverwekt:
Maarach! hoemeergedekt, hoehelderderhydoorfchyn'.
Zo kwam die fterke Held van Dan's geflacht te voorfchyn,
De J oodfche Herkules, die zo veel leeds weervoer,
Uit de arm van Delila, de Filiftynfe Hoer,
Beroofd van't werktuig van zyn krachten en vermoogen.
Nu waren all' hun deugd en waarde weggevloogen.
Elkzweeginelksgezicht, een poos, beftulptvanrouw;
Tot Adam, ruim zo veel verflagen als zyn yrouw,
Zich, door't verftikken en verkroppen, dus liet hooren:
Gy leende o Eva! ach! terkwaaderuuruweooren
Dien valfchen worm, of wat het zyn mag, die den Menfch
Nabootftemetzynftemj inonzenval, zynwenfch
Waarachtig, maar nochtans in't opftaan valfch bevonden,
Terwy 1 onze oogen zyn geopend (1) en ontbonden,
IX. Boek.
                        V                                    En
(1) Terwyl onze oogen Zyn geopend] ten. lit 7.
-ocr page 330-
3otf                HET PARADYS
En wy nu kundig zyn van goed en kwaad: het goed
Verloorenwe, en het kwaad, de ontruftheidvan'tgemoed,
Bevindenwy, helaas! heilloozevruchtvankennis,
Indienhetkenniszy; datwy, befmetdoorfchennis,
Van zuiverheid en trouw en eer (o droeve ftaat!)
En van onnozelheid, natuurlyk ons fieraad,
Beroofd, nu ongedekt (i) voor de albefpieg'lende oogen
Der Godheid ftaan, die ons 7,0 heerlyk wou verhoogen i
Maar nu bez-oeteld en bevlekt in ons gezicht,
De blyken toonen, van een luft, die gruw'len fticht,
En onheil broeit, voor all' de fchaamte, 't vuigft' der plaagen,
En klaar bewys van't eerft, 2,0 lang ik leefte draagen.
Hoe 2,al ik nu voortaan, gedompeld in die lot,
Het heerlyk aanxicht z,ien van een vergramden God,
Offtraffend'Engel, dat ik menigwerf, voor deepen,
Befchouwde met vermaak, maar nu helaas! moetvreezen?
Dit Aardfche word bedwelmd door'tHemelfch: 'tzietgeen
kans
Om de onweerftaanb're kracht van onverdraagb'ren glans
Te draagen alsvoorheen. Ach! mogtik, indee^'Dreeven
EnLaanen, alseenwilde, in eenzaamheid, nuleeven,
Of weggefcholen in het diepfte Bofch, daar 't woud
Voor zonne of ftarrelicht, door't dichtgevlochten hout
Niet naakbaar, alles ftort in naare duifterniflen
Enzwartennacht, den dag voor eeuwig, eeuwigmiflen!
GyDenneboomen, engyCeders, diefteedsmet
Ontelb're takken u bedekt ziet, en omzet;
Eidekt, omzetmymede, om dat voortaan myn oogen
Den glans van Zon en Maan en Starren niet gedoogen!
Maar laat ons in deez,' ftaat bedenken hoe wy haaft
Die leden, daar de fchaamt' zich meeft in heeft geplaatft
Bedekkenvoorelkaer. Men kieze een Boom, metbreede
Enzachteblad'ren, dieaaneengehegt, die leden
Bedekken, op dat wyde fchaamte, eennieuwverdriet,
Ontvluchten, en'tverwytvanonzeonreinheidniet
Meer hooren, maar ontgaan die bron van onz,e ellenden.
Zo raadde hy, terwyl zy zich ftraks Bofchwaarts wenden,
En
(1) Nu ongedekt] Gm. III. 7.
-ocr page 331-
V E R L O O R E N:           307
EndaardenVygenboomuitkoozen, droefvanaartj
Niet dien die om zyn vrucht lang was by ons vermaard,
Maar die in onzen tyd, by d'Indiaan gevonden >
Geplant in Dekanfe (1) en in Malabaarfe (2) gronden,
Zyn takken dus in brefitte en lengte {preid van een,
Dat ieder tak met kracht geboogen naar beneen >
Daar weder wortels fchiet, die fchoone dochterftammen i
Dicht by haat moederbootn doen waffchen en ontvlammen 5
Een Bofch van pylers, op den top dicht toegegroeid,
Ota laag vol dreeven, daar zich de Echo op vermoeid,
En vaak een Herder zich voor de al te heete ftraalen
Der Zoh' verfchuilt, om aem in friflche koelt' te haalen,
En zy ne kudden dry ft door't open van't gewas,
In dichtefchaduwe en een ftreek vol voedzaam gras.
Zy plukte blad'ren van deez' Boom, (3) in breetheid even
Gelykeenfchild, diezy, naar'toordeel, hengegeeven*
Te zaamen hechtten, om hun taiddeliyf daar door
Teomgorden. Ydeldek, tezwak een dekkleed voor
Hunfchuldenvuigefchaamt'! Hoeongelyk* eilaci,
Hun naakte heerlykheid, daar Ze op hun Bruiloftsftaci
Meepronkten! Zoontdekte, een eeuwreeksna dien tyd,
KolumbuS (4) (door de faam de onfterflykheid gewyd)
D'Amerikaan, gegord met gordelen uit veeren
Zeer plomp te zaam geflanft, dok Wilden, zonder kleeren I
V 2
                                   Op
(1)  Dekan] Een Koningryk m Indien, en een Eilahd naajl
by de Ganges gelegen. De Portugeezen bezitten *er Goa, en de
groote Mogol verfchaden fleden.
(2)  M2abar] De kujl van Azia, en een Eilandm de In-
dian aen deez' zyde van de Ganges, beweften de Kaap Commo-
ryn: Men vind 'er verfcbeiden Kon'mgryken in, ah Angameltt
Calicoet, enz.
(3)  ZypluktenbWren van deez'Boom] Gen. III. 7.
(4)  Kolumbus] Cbrijloffel Kolumbus, was te Genua in den
Jaare
1442. geboorm, en een der vermaardifte StuurUeden.
Hy verkreeg van Koning Ferdinand, en tjabella drie fcbeepen,
om nieuvee Landen te z'oeken. Hy vertrokvan Palas in 'tjaar
t492. en zeilde zo lang tot dat by de Eilanden ontdekte. ZynZoon
Ferdinandus, heeft zyn leeven befcbreevtn. 2ie Morery. Hy
fiitrf
1506, oud 64 Jmen.
-ocr page 332-
?o8               HETPARADYS
OpEilanden, en in de Boffchen, enop'tftrand.
Zyzettendusbefchut, enhunnennaaktenftand
Naar hunncn waan bedekt, doch ongeruft van binnen ,
Zich neder op den grond, en weenden droef van zinnen.
Het regende uit hun' oog niet flechts een traanenvloed,
Maar een veel feller ftorm ontftak, in hun' gemoed,
Hartstochten, achterdocht, mistrouwen, tweedragt, tooren.
En haat, die in hun hart de ruft en vrede ftooren,
Voorheen zo zacht bedaard en vreeryk, nu ontruft
Gefolt} geflingert en onftuimig door hun' luft;
Want hun verftand was nu al zyn bewind ontnomen;
De wil beet op zyn toom, en liet zich niet betoomen,
Aan vleefchely ken luft verflaaft, die uit den grond
Opbor'lende, een gebit durft leggen aan den mond
Derreden. Uiteenhert, door zulk een angftbefprongen>
Sprak Adam, die zo lang zyn fpraaklid had bedwongen,
Dus met een naar gezicht en op een and'ren toon:
Ach! had gy naar mynwoord, gelykgywaardgewoon,
Geluifterd! en waardge op my n bee by my gebleeven,
Wanneer die vreemde drift ('k weet niet van waar gedreeven)
Uindeez'Morgenftond, zonaar, verwyd'ren deed
Uit myn gezicht! gewis wy fmaakten nu geen leed:
Wy waren in den ftaat van aardfche Zaligheden
Gebleeven; niet, alsnu, beroofdvan'tlichtderreden,
Ellendignaakt, befchaamd, tendoelvan'sHemelsvloek.
Dat niemand dan voortaan geen nood'looze oorzaak zoek',
Om zyn verpligte trouw te toetfen en te weeten,
Maar dat hy vaftftell', zo die waan hem heeft bezeten,
Dathyreeds, metzynvoet, opeenendoolwegtreed.
Daar Eva, of deez' reen haar fmert ver wekte of leed
Opantwoord: Welkeentaal, oAdam! moetikhooren?
Legt gy op my de fchuld ? noopte ik u als met fpooren,
Om u van't rechte fpoor te voeren op het pad
Der dwaaling, zo gy't noemt ? Wat dwaasheid! want licht had
Een zelve lot, indien wy by den and'ren waren
Geweeft, of waard gy hier, u zelfs licht wedervaaren}
GyhielddeSlang, ofdenVerzoeker, zoalshy
My aanfprak van bedrog en flimme laagen vry.
Daar was geen grond van haat of vyandlchap te merkeri,"
Waar door zy fcheen beluft my raropen te bew«rken ■
-ocr page 333-
V E R L O O R E N.          §b>
Of moeft ik aan uw vf dan zonder ende ftaan ?
't Waar' beter dat ik nooit dit wezen had pntfaen,
En daar fteeds was een rib gebleven zonder leven.
MaarwaarOmhebtge, alsHoofd, mygeen bevel gegeeven3
Om niet uit uw gezicht te loopen in't gevaar,
Dat, naaf uw taal, my ftortte in rampen veel en zwaar ? '
Dochgy, gy waard telaf, endorftmynietweerleggen,
Ja ftond het toe, en liet my zonder tegenzeggen, -
ja vriend'lyk van u gaan. Zo ge onverzetbaar waard
By uwe weigering gebleeven; 'k had, ontaard
Van mynen ftand, dan niet met u Gods wet gebrooken.'
Daar Adam de eerftemaal in fellen toorn ontflooken,
Op antwoordde: Is dit dan uw liefde ? is dit myn loon,
Daarik, ondankb're vrouw, uvlytigaanhong, fchoon
Gy reeds verlooren waard, niet ik, die fteeds kon zweeven
In zaal'ge onfterflykheid, en zonder fterven leven,
Maar die eer kieze wilde, om nevens u een dood
Tefmaaken? Word my nu door u, indeezennood,
Verweeten, dat ik u noodzaakte om't kwaad te pleegen ?
Stond ik u niet genoeg in uwe pooging tegen ?
Wat kon ik meerder doen ? 'k Heb u gewaarfchuwt door
Myn reden: Ik heb u 't gevaar, dat gy verkoor ,
Vertoont, en u gezegt wat vyand op u loerde,
En u belaagde, op dat zyn lift u 't heil ontvoerde,
Ontfangen van Gods hand: Zo 'k verder was gegaan,
Dat waar' geweld geweeft: Maar dat kon niet beftaan :
Geweldheeftopdenwil, dievrywas, geenvermoogen:
Doch 't fteunen op uw zelf heeft u in't net getoogen j
Geruft, als of'er geen gevaar te vinden was,
Of ftof tot proef, die tot uw glorie kwam te pas.
Licht heb ik ook gedoolt; 'k liet my te verr' verrukken',
Door't beeld der fchoonheid, dat Gods kracht in u wou druk-
ken,
En ik gely k volmaakt befchouwde of fcheen te zien,
En dacht dat u door't kwaad geen onheil kon gefchien.
Maar 'kmoet myn dwaaling, diemynfchuldwierd, all'myn
dagen,
Terwyl ze u maakt tot myn befchuldigfter, beklagen.
Zozal'themgaan, diezich, opvrouwedeugdgeruft
.Vatrpuwende, haar laat regeeren naar haar luft}
; -''"'
                                V }                                  En
-i^j^*WS«ii^^
♦w^a^yt.
-ocr page 334-
_..„r.,....,,..„,^,.....^,-,.,,pV - - -. ._^..~„
rar
310               HETPARADYS
Eneigenwil. Zyduldgeennodigtegenfpreeken,
En laat men ze aan haar zelf; dan ftort zy in gebreeken ?
Men eeeft terftond des mans involging all* de fchuld.
Dusfpildendeeerftemanenvrouw, metongeduld
En onderling verwyt, vaft vruchteloos hunnp uuren:
De wroeging van't gemoed, die endeloos zou duuren>\
De zelfsbefchuldiging, en twift (henonbekend
Voorhe&i) begon zo vroeg, en duurde zonder ena.
Ernie van het negtnde Eoeh
HET
•'•■^#s~^^t.<r---v^>%^^>a^^^< * mMmx:-
-ocr page 335-
311
HET PARADYS
VERLOOREN.
TlENDB BOEK.
Inhoudt.
~T\E zonde van den Menfch wordkenhaar in den hoogen.
De voacht der Engelen vliegt derwaarts, daar bun vlyt
Door God' rvordgoedgekeurt: En 't Godlyk alvermoogen
Zendzymn Zoon naar de Aard' die's mtnfiben val verveyt,
Hen oordeelt, en vpeer keert van voaar Hy wasgekomen.
De Zonde en Dood vlien uit de Helle, en bouwen voort
Eenbrug, om Satansvpeg, die by reeds hadgenomen
Van d'afgrand naar deeze aard, van daar naar's afgrondspoort>
Temaaken, dathydiengemakk'lykkonbetreden.
Hy veordvolvorogt. Zygaan dicn langs. De Satan koomt
Hen tegen, trots dat hy bet menfehdom badbeftreden.
Hy maakt zynkrooft zulks vroed, vciens vreugdisonletoemd,
Hy keerdter Helle , en zegt de Helzynwedervaaren.
Wat byaldaar ontmoet, ontvouwt des Dichters toon.
Voorts hoort Gods Eng'lenjchaar de hoogfte magt verklaaren
Hoe Zonde en Dood in't endgeveldvoord door Gods Zoon.
En de eerjle menfcb , door boop en doorgeloofgefleeven ,
Toont boete enfmeekt dat God hem de ondaadrvilvergeeven.
INmiddels wasdie daad, in't Paradys bedreeven
Door Satans lift, om hoog in't eeuwigdurend leven
Bekent geworden: want Wat kan z,ich voor 't gezicht
Des Eeuwigleevenden, getroont in't end'loos licht,
Bedekken? WieZynhert, datalleskandoorgronden,
Bedriegen, in Zyn werk fteeds recht en wys bevonden ?
Die Satan niet belette om's Menfchen hert, (met kracht
Genoeg, envryenwilveriien, om, diehemtracht
V 4                          ty
-ocr page 336-
■ -■
3i*               HETPARADYS
Alsvriendofvyandtebelaagen, afteweeren)
Door zyn verzoeking te befpringen en te deeren:
Dewyl hen was bewuft, en't moeft hen nimmermeer
Uit hun gedachten gaan, 't gebod van hunnen Heer,
Die hen wel fcherp beval nooit van die vrucht te fmaaken,
't Geen zy verzuimende, hen moeft ftraffchuidig maa!#n;
En't kwaad vergrootende, verdienden zy den val.
Maar de Eng'lenwacht klom fluks, uit Edens luftig dal,
Ten Hemel, t'eenemaal om 's menfchen wil verflagen,
Dewyl zy hunnen ftaat met angftige oogen zagen,
Dochmeeftverwondert, hoedevyand, ongemerkt,
Zo diefewyze in den Hof hun onheil had bewerkt.
Naauw was dit haat'lyk nieuws van de Aarde in 's Hemels
kooren
Geklommen, of het klonk zeer vreemd in ieders ooren:
Een naare ontfteltenis ontzag het aangezicht
Der Hemelgeeften niet, om dit bedroeft bericht:
Doch met meedogenheid vermengt, kon zy den Geeften,
In hunne zaligheid niet ftooren op Gods Feeften.
Straks fchoot hetHemelvolkin meenigt' herwaards aan j
Om uit den mond van die Boodfchappers te verftaan
Van't geen op de Aard' gebeurd'. Zy, om de Bron van't lee?
ven,
Vanhunbedryf, naarpligt, hunrekenfchaptegeeven,
Verfcheenen voor Gods troon, en 'tpleitvoor hunne wacht
Wierd aanftonds goedgekeurt. Wanneer de hoogfte Magt,
De Vader van den tyd, der eeuwen en der dagen,
Uit Zyn verborgen wolk zich dus met donderflagen,
Daar 't door de ruimte klonk des Hemels, hooren laat:
Gy Eng'Ien, hier verzaamd: Gy krachten van myn ftaat}
Te rugg' gekomen van een laft die niet wou lukken!
Dat u de tydingen van de Aarde niet verrukken,
Nochuontftelleh, diegy, dooruwtrouwbeleid,
Niet voor koft komen, en ik laatft u heb voorzeid,
Dat daar (zo haaft het Hoofd der onderaardfche fpooken
Uit d'Afgrond van de Hell', zyn Kerker, was gebroken)
Gebeurenzou: Ik heb u klaar voorzegt, datHy
Zou flagen in zyn lift, en fno6 verradery:
Dat hy de Menfchen zou verleiden, en hen ftooten,
Doorvlekaalj uit dien ftaat, dien zy door My genooten,
~-;
                                                                          Wen
-ocr page 337-
OB* r~ -r, x-* - -       ~ "-•"- • "-PVW^RPW^
V E R L O O R E N.           3*3
Wen zy de leugentaal geloofden, tegens God
Hunn' Maaker aan, die niet befloot noch werkte tot
Hun'val, omdieals'twaar'noodzaakelyktemaaken,
Of hunnen wil, ganfch vry in't keuren van de zaaken,
Door't minft gewigt van dwang te ftuuren tot het kwaad.
'k Lier. dien in effen fchaale, in hunn' volzaal'gen ftaat,
Aan hunne neiging los en zonder dwinglandye.
Maar 't is gedaan: de Menfch viel neder als een vrye.
Wat valt er nu te doen, dan over hem, die fnood
Myn heilgebod vertrad, het vonnis van zyn dood
Tevellen, enhemdoendathymoetftervenweeten.
Bedreiging, die hy reeds van yd'le waan bezeten,
Oordeelde dat van geen gevolg zou zyn,. om dat
Hem die niet voort ontmoet', gelyk hy, eer hy't pad
Des Heils ter zyde trad, genoegzaam fcheen te vreezen:
Maar Hy zal, eer de dag zal aan zyn ende wezen,
Bevinden, dat geduld de fchuld niet licht vergeeft.
Rechtvaardigheid, waar voor dc Helvorft zelve beeft}
Keert als de goedheid niet te rugge zonder voordeel.
Maarwien, wienzendeikheen, om over hen het oordeel
Tevellen? wien, danU, mynvvaardeenlieveZoon,.
Myn ftedehouder en de luifter van myn Troon!
Ik gaf U 5 my gelyk in heerlykheid en waarde,
All' 't oordeel, zo wel hier, op Aarde, als onder de Aarde.
Nu mag elk zien, dat ik rechtvaardigheid vereen
Met myn genade, als ik u zcnd' naar de Aarde heen a
Als vriend der menfchen, en hun' Middelaar te gader j
Gefchikt om tevens hun rantfoen, hun Levensader
En hun Verlofler te verftrekken, alle uw wenfch,
Wanneer gy op U naamt, om in der ty d een menfch
Teworden: Despaftu, om over hen, geweken
En van myn wet verdwaald het vonnis uit te fpreeken.
Dus fprak de Almagtige, daar Hy zyn vuurfchaar fpand',
En £yne heerlykheid aan zyne Rechterhand
Ontvouwende, dieHy, metonbewolkteftraalen
Van zyne Godheid, op zyn grooten Zoon liet daalen ,
Die daar op, als de kracht en't afgedrukte beeld
Van Gods gedaante en fVand -j die, indienHeilzoonipeeldj,'
Dit Godlyk en gereed tot an' -oord wilde geeven:
6Gy, waarinlkMy, alsU in Myziezwecven!
V 5                             oVader
-ocr page 338-
314.                HETPARADYS
6 Vader! 't is uw werk alleen dat gy befluit,
En'tmyne, omuwenwil, alleeeuweninenuit,
In Hemel en op Aard' gehoorzaam uit te voeren}
Op datge in my j uw Zoon, wiens liefde U 't hert kon roeren,
Uw welgeliefden Zoon, altoos uw luft en vreugd
Enwelbehaagenfchept. Ikgadan, metmyndeugd
Gewapent) heen, omdeezeuwzondaars, daarbeneden,
Tevonniffen. Maargy, oGodderceuwigheden!
Gy weet welk oordeel ik ook veil' naar 't Godlyk recht,
Dat op my t'zyner tyd het laftigfte oordeel legt,
Wyl ik de Borgtocht heb voor 't Menfchdom aangenomen:
En "t rouwt me niet, vermits ik zal van't recht bekomen,
Dat ik hun vonnis, 't geen op my is neergedaald,
Verzachten mag. Maarikzal, doorUwkrachtbeftraald,
Rechtvaerdigheid zo met genae doen evenaaren ,
En uw bermhertigheid met uwen toorn dus paaren %
Dat zy in alles ganfch verheerlykt en voldaan,
En gy bevredigt word. Ik zal alleenlyk gaan
Door geen gevolg verzeld; want ik zal niet gedoogen
Datiemand, dan deez' twee, dit oordeel koom'beoogea.
De derde, door zyn vlucht beticht en overtuigt,
Word in zyn afzyn beft veroordeeld: wyl hy buigt
Noch zwicht voor recht noch wet, geblikfemd in de Helle,
Is't nood'loos dat ik voor zyn oog zyn vonnis velle,
Na deeze woorden rees Gods teergeliefde Zoon
VanzynenZetelop3 die even alsde Troon
Zyn's Vaders, fchitterde van onverdraagb're ftraalen.
DeTroonen, Krachten, en die'tnaafteaan deeze paalen3
De Vorftendommen en de Heerfchappyen ftaan
Gereed, totzynendienft, enbrengenHemtotaan
De ruime Hempelpoort: Daar zag hy't heilryk Eden
Met zyn alzichtbaar oog, en daald recht naar beneden.
Gods fiielheid heeft geen tyd van doen, wylze in haar vlueht >
Zich in een oogenbhk, opvleugels, doordelucht
Gevoerd ziet daar zy wil. De Zon was aan 't verdwynen,
Om't ander halfrond met haar ftraalen te befchy nen:
Een lieflyk koeltje, op zyn gezetten tyd ontwaakt,
Verkwikte de Aard, terwyl vaft de Avondftond genaakt:
Wanneer de Rechter en de Middelaar, wiens tooren
Bedaardwas, nederdaalde om't Menfchdom tedoenhooren
Het
-ocr page 339-
-■ -
V E R L O O R E N.           315
Het vonnis op zyn daad. Al wand'lend langs den grond
Des Hofs, vernaamen zy 't geluid (1) van's Hemels mond.
Tot hun gehoor gebragt op de aangenaame fchachten
Van eenen zachten wind. Zy hoorden 't in't verwachtcn
Des avondftonds, terwy 1 zy beide Man en Wyf,
Gods tegenwoordigheid, uit vrees om hun misbedryf,
Ontweeken in het Bofch daar 't was op't dichtft' bebladerd,
Wanneer de Almachtige, hen nu zeer dicht genaderd,
Tot vader Adam fprak met deezen zachten toon:
Waar Zyt ge (2) 6 Adam! die voorheenen waard gewoon,
Wen gy van verr' myn komft vernaamt, gelyk een zegen,
My kwaamt met nedrigheid en groote blyfchap tegen?
Is mis u, en'tmishaagtme, omdatikhieralleen
My vind, daar geinuwpligt, op mynen komft voorheen,
U vaardig kweet. Kom ik met flaauwe en minder ftraalen
Dan toen ? of wat doet u uit myn gezicht verdwaalen ?
Wat wederhoud u toch ? Vertoon u aan myn oog.
Toen naderde Adam, daar Gods ftem hem toe bewoog,
Gevolgd van Eva, fchoon zy de eerfte was in't breeken,
Maar beide ontfteld , ontdaan, en door de vrees bezweeken.
God} noch menfchUevenheid, was in hun bang gelaat
Te merken, maar wel' t blyk van fchuld van woede en haat,
Vanfchaamte, ontftekenis, hardnekkigheid, vantooren
En wanhoop; uit wier grond zich Adam dus liet hooren
Met ftamelende taal, en fchaamrood van gezicht:
Ik hoorde, (3) in't midden van deez' Hot, door U gefticht,
Uwftem, enwasbevreeft^ want ik ben naaktj (4.)dereden
Waarom ik my verborg, en niet dorft nader treden.
Toen nam de Reenter zo genaeryk weer het woord:
Gy hebt myn ftem zo vaak en zonder vrees gehoort,
Terwyl ze u blydfchap gaf; Hoe kan ze u dan mishaagen
Enmaaktze, 6Adam! u, 'tiszeldzaam! nuverflagen?
Wie openbaarde u toch uw naaktheid (5) al te naakt ?
Of heeft uw mond de vrucht der kennifle gefmaakt,
Waar
(1)  Vernaamen zy't geluid enz,] Gen. III. vs: 8.
(2)  Waar zyt ge enz.] Gen. III. vs. 9.
(3)  Ikhoordeenz.] Gen. HI. vs. 10.
(4)  Want ik ben naakt] Gen. III. vs. 10.
(5)  Wie openbaarde u toch uw naaktheid] Gen. III. vs. 11.
-ocr page 340-
3i«               HETPARADYS
Waar van ik u beval, opzwaareftraf, nooitteecten?
Daar Adam dus op fprak, door fchroom en vrees bezeten:
6 Hemel! die naar 't Recht in heil'gen toorn ontbrand,
Ikfta, opdeezendag, in een banaauwden ftand
Voor mynen Rechter. Zal ik my de fchuld flechts geeven,
Of wel myn Wederhelft', myn Deelgenoot in't leven,
Wiens misdryf, wyl zy my getrouw blyft in den nood ,
Ik liefft verbergen zou, en ftellen haar niet bloot,
Door myn befchuldiging, als fchuldig aan die fchennis.
Maar ach! ik word door nood (6 vuige vrucht dier kennis!)
Endroevendwanggeperft, opdatnietzondeenftraf
Neerdaalen op myn hoofd en ftorten my in't graf.
Doch wat voor baat zou ik uit die verzwyging trekken,
Daar ge, 6 Alweetende I al 't verborg'ne kunt ontdekken ?
Deez' uw volmaakte gift, deez' Vrouw die gy my fchonkt
Tot hulp, waar in eer 't beeld van U haar Vormer pronkt',
Zo goed, zo waard, zo nut, dat wat haar hand mogt fchenken,
Ik haar van ontrouw, kwaad noch fchennis kon verdenken;
Die, wat ze deed, hoe't waar', door haar volmaakt gedrag
Rechtvaardige alles wat ik haar volbrengen zag :
Deez' gaf my van de vrucht des Booms (I), en ik, verwon-
nen
Door overreeding, heb uw heilgebod gefchonnen.
Waar op Gods Majefteit dit heuglyk antwoord gaf:
Was zy uw God ? hongt gy van haar als Maaker af ?
En moeft gy naar haar ftem, als was ze uw Schepper hooren ?
Was zy u tot geleide, of u tot Heer befchooren ?
Waszeu gelyk, datgyuwman'lykeachtbaarheid-
Haar overgaaft, de plaats waar in Gods wys beleid
Verr' boven haar, als uit uw zy hervoort gekomen
En u ten dienft haar ftelde, en die u wou beftroomen
Met een volmaaktheid, die zich boven haar verheft,
Enmeteenvorftenftand, die haar verreovertreft?
Zywas, 'tis waar, verfierdrnetfchooneenfraaijezeden,
Waar door ze uw liefde kon verlokken, o verreden,
En tot zich trekken, maar uw' onderwerping niet:
Ik gaf haar gaven die ge in haar uitfchitt'ren zie*,
Op
(i) Deez' gaf my van de vrucht des Booms enz. ] Gen. HI-
VS. 12.
-ocr page 341-
----------------'------.......                       --TiTff^r-rT i. -i plff JfptWJI J »M|My ■..... "■■' ■■■             ■ ■■ -P ■-. ■■!! ■■ ■»■ ■■;.',.. - wniiiitw,.....,,.. m**
VERLOOREN.          317,
Op dat zy onder u, en uw geflacht zou bukken,                                              {
Maar niet om dat ze u zou de Heerfchappy ontrukken:
Die kwam u toe, naar 't recht, had gy uw recht gekend.                                    (
Waar op de Aardsrechter zich naar moeder Eva wend,
En fprak: Zeg Vrouw,wat is't het geen gy hebt bedreeven(i)?
DaarEva, inwiensoogmenzagdefchaamtezweeven,                                   i
Verheerd door droefheid, en belydende haar daad,
Nochftoutnochwoordenryk, voor'tvreefelykgelaat                                    )
Haar's Reenters, antwoord, met een hart door fchrikbe-
laden:
Ik proefde en at, helaas! maar door de Slang verraaden. (2)
                           }
Wanneer de Aardsrechter nu deez' woorden had gehoort,                                5
Zo bragt hy onverwylt hunn' aller vonnis voort:                                             \
Eerft dat der Slang, die hier, fchoon niet verzien met reden i                            I
Befchuldigtwas, alshadzy'thooggebodvertreden,                                       )
En hy verftrekt had tot het werktuig, dat de lift
DesSatanshadgebruikt, doorwraakzuchtaangehitft,                                    {
Totdeez'verleiding, endus'tScheppingwerkgefchondeni                            •[
Rechtvaardig toen vervloekt, fchoon fchuldeloos bevonden,
Alsinnatuurgekrenkt, gefchondenenmismaakt.
             \                            i
't Is nood'loos dat men hier tot meerder kennis raakt,
Die Adamzelfs niet had, wylGodz'hemwoubedekkeni                              j
En hem tot mind'ring van zyn fchuld niet kon verftrekken:
Maar God verwees op't laaft' (dit keurd' hy deeze maal
Voor goed) den Satan tot zyn ftraf met duift're taal:                                        j
Hy wdde met deez' vloek de flimme Slang bezwaaren:
Wyl gy dit hebt gedaan (3) zult gy myn vloek ervaaren,
Verr' bo ven al 't gedierte en't vee van veld en land;                                         \
Gyzultopuwenbuik, ineen verachtenftand,                                             '
Voortkruipen, enhetftofuwganfchelevensdagen,                                      (
Als voedfel nuttigen; terwyl 't my zal behaagen,                                           j
Een vafte vyandfchap en onverzoenb'ren haat,                                              j
Zotuffcheftuenhaar, gelykooktuffchen'tZaad                                         |
VanuenvandeVrouw, diegyverleidhebt, zetten;
Dat Zaad zal u den kop vermorz'len en verpletten,
En'                              j
\
(1)  Zegvrouwwatis'tenz.] Gen. III. vs. 13.
(2)  Ik proefde en at, helaas! maar door de Slang verradcn ]
Gen. III. vs. 13.
(3)  Wyl gy dit hebt gedaan enz.] Gen. III. vs. 14.
-' smzmm
.
-ocr page 342-
....."~~----- -'
318                HET PARADYS
En gy weerom zyn hiel vermorzelen in't end.
Zo fprak deez' Godfpraak, eerft vervuld en recht gekent,
Als Jefus, uit den fchoot der zuiv're Maagd gekomen ,
Eene andere Eva, wou des Satans magt betoomen,
Kn deezen Prins des Nachts gelyk een blikfem uit
Den Hemel (1) vallen zag, toen Hy, naar Gods befluit,
Verryzende uit het graf, alle Overheen en Machten,
En Heerfchappyen, heeft berooft van all' hunn' krachten ,
En hem in 't openbaar voor elk ten toon geftelt}
En opgevaaren in de" hoogte, met geweld
Zelfc de gevangk'nis wilde als zyn gevangen voeren
Door lucht en wolk ^ het ryk dat Satan wou beroeren,
En met geweld bezat, dien Hy met zynen voet (2)
Op't laatft' vertreeden zal, en klinken in den gloed
Der Hell': Hy zelf die zyn vermorz,'ling hier voorfpeldde.
Toen keerd' Hy tot de Vrouw, wiCns vonnis Hy des veldd:
Ik zal de fmert uw's dragts vermeerd'ren (%), en gy zult
Met fmert uw kinderen voortbrengen, om uw fchuld >
En tot uw Man zal uw begeerte en neiging wezen,
Dien gy als Heer en Vdogd fteeds eeren moet en vreezen.
Dit laatfte vonnis ftortte op vader Adam neer:
Dewyl gy naar de ftem van uwe Vrouw (4) veel meer
Danmygeluifterthebt, ert van den Boom, vermeeten,
Schoon ik u zulks verbbod op ftraf des doods 3 wilde eeteri t
Zo zy deeze Aarde alleen orri uwent wil vervloekt.
Gy zult met fmert daar van, zo lang ge: uw leeven zoekt
Terekken, eeten: OokzaldevAarde, opmyhbehaageni
Geduurig diftelen en fcherpe doornen draagen;
Gy't kruid des velds, dat gy met uwen voet betreed,
En't brood tot onderhoud uw's ligchaams, in het zweet
Uw'saanfchyns, fmaaken, tot gywederkeert tot aarde,
De ftof waar uit ik u eer vormde, fchiep en baarde.
Ken
(1)  Gelyk een blikfem uit den Hemel vallen zag] Lucas
to. 18.
(2)  Die Hy met zynen voet] 2ie de Apojlel Paulus ly dt
Romeirten.
(?) Ik zal de (mart uws dragts enz. ] Gen. III. vs. 16.
(4.) Dewyl gynaade ftem der vrouwe] Gen. HI. vs, 17-
-ocr page 343-
------—■ ------- ■.....- ■ ■ — ■ > t*g&m>,Ml JI>WJftWflp.iWW1., ,»'#'■ HKWHHIw-mii "-"'J',!.'«",. .'.i. ,MJ*.1M.. ■mil-. 11 i-F*- ■»■». ■                               ~ , Jjjjp^
VERLOORER           jij
Ken uwen oorfprongk dan: want gy zyt ftof, en zult>                                        i
Tot ftof weerkecren, alsuwdagenzynvervult.                                             \
Dus richtte Hy den menfch om zyn begaane zonden >
Zo wel tot Rechter als tot Heiland afgezonden.                                               ,;
DeDood, die hen dien dag was door Gods mondgemeld>                                )
Wierd noch een jaarenreeks genadig uitgeftelt.                                                {
Toen overwonnen door een teder mededoogen,                                             j
Om dat hy hen zo naakt befchouwde voor zyn oogen                                       j
In de open lucht, waar in verand'ring komen zou,
Ontzag Hy niet (6 blyk van een volmaakte trouw!)                                         \
Om de geftalte een's knechts (i) van dien tyd af te draagen,                               }
Ofaanteneemen, als toen Hy, inlaaterdagen,
De waffching van den voet (2) van zyne Apoftelen deed;                                  )
Zonu, alsVadervanzynHuisgezin, bekleedd'(3)                                        I
Hy door een beeftevel hunn' naaktheid, verfch geflagen,
Ofalsde Slang verwerpt, enmoedeisomtedragen,                                        (
Wanneer ze een nieuwen huid verwifleld om het jaar ,                                      [
Enaantrekt, onbewuftdatzyhaar'vyanddaar
Meezoubedekken. God wou'tligchaam niet uitwendig                                  (
Slechts kleeden door het vel eens beefts, maar hen ellendig
Omhunne naaktheid j dieinwendigwas, enmeer                                           j
Verftrektetothunfmaad, als een genadig Heer,                                              S
Met zynen mantel van gerechtigheid bedekken;                                              1
Om's Vaders grimmigheid en toorn niet op te wekken,                                     ;
Wen Hy die naaktheid zag, tot wien Hy, fnel ter vlucht,
Weer fchielyk opwaards klom door't marmer van de lucnt ,'
En nam in's Vaders fchoot 3 dien fchoot en vruchtb'ren Hop*
ren                                                                                                  (
Derzaligheid, zyneerengloriealstevooren                                                  "1
Weeraan, dienHy, verzoendmetalles, fchoonHyniet
Onkundig was van t geen was met den menfch gefchiet,                                    (
Dezaakverhaald', dieHy, daarHemzynliefdeblaakte,
Door zyn bemiddeling verkleende en zachter maakte.
Intuflchen eer aldus gezondigt was op de Aard',
En'toordeel, door Gods mond, denfchepzelen verklaard,
Zat
(1)  Om de geftalte eens knechts] Zie de Iriefvan Paulas
acm den Philippenfin. Cap. II. vs. J.                                                               \
(2)  De waffching van den voetenz.] Joan. XIII. w.f,                               .!
(3)  Zonu......bekleedd'] Gtn. it I vs. 31.
.agtiiifc.
-ocr page 344-
■ .
t
320               HETPARADYS
Zat en de Zonde en Dood by's Afgronds poort: Zy Zagen
Elkand'renaan, dewyldeHel, naarhunbehaagen,
Wyd opea was, en rifpte uit haare keel een vloed
Van't allergruwzaamft' vuur van onverdraagb're gloed j
Verre in den Chaos weg, lint Satans fnoode laagen
Dien weg had afgebaant, en dien is langs geflageri.
De Zonde fprak denDood eerft met deez' woorden toe:
oZoon! hoe zit men hier zoledig, droeftemoe,
Elkanderin'tgezicht, terwyldeSatan, koning
En vorft van deez' geduchte en vreeffelyke wooning,
In and're waerelden zo wonderlykbeflaagt,
Eri zich om beter ftaat te ontdekken voor ons waagt ?
Ik hou voor vaft dat Hem zyn aanflag kwam gelukken ;
Want anderfints was Hy j volleerd in gruwelftukken,
Hier weer gekeerd, te rug gedreven door't geweld
Zyn's Wreekers; wyl geen plaats bekwaam is om dien Held
Te ftraffen, ofzyn wraakvolddeninge te geeven.
My dunktikvoelin my eerinieuwe krachtherleeven ,
My n vleug'len groeijeri; en een wyder heerfchappy,
Zich verder ftrekkende als dit wyde diep. Wat my
Diis gaande maakt { heeft me een verborgen drift bewoogeri
En aangevoert, of een natuurelyk vermoogeri j
Datopeenafftand, zelfhoewyd, duskrachtigis,
Om zaaken van een aart, door een verbintenis,
En heim'lyke overdragt, met eenen band te binden,
Vanvriendfchap, die geen oog, hoe fcherp in 't zien, kan
.: vinden!
Hoe'tzyofniet, gynioet, die'kalsmynfchaduwacht,
Nietvanmyaf, en met me op weg; want daar's geen kracht.,
Die Dood van Zonde fcheid. Maar op dat niet deez' zwaarc
En ongebaande weg hem grooter moeite baare,
Enzynenwederkomftvertraage; kom, welaari!
Laat ons een werk, hoe ftout en roek'loos, onderftaan;
Een werk te recht bekwaam voor uw en myn vermoogen.
Men maake een weg, die langs deez' Afgrond been getoo-
'
         gen,
Van deeze Hell' tot in de nieuwe waereld loopt,
Alwaar de Satan nu reeds heerfcht, gelyk gy hoopt,
Een eeuwig teken ter gedacht'nis van den dienfte,
Gedaan aan 't Hclfche volk, wen wy op't onverzienfte
Hun
.
-ocr page 345-
■" .         wm*~w---                                       ' w-™-.
VfikLOOREN.           3V1
Hun tocht naar deezen kant verlichten, ftrekkcnd' tot
Een onderhand'ling ofverhuizing, naar het lot
Dathentebeurtevalt. Ikvoelmyoverheeren
Door zulk een drift, dat ik deez' weg niet kan ontbeereh.
Waar op de mag're fchim met fnelle vaart terftond
Ditantwoordgaf: Gaheen, daar'tnoodlotuvergond
Te gaan > en uwe drift u heen voert: 'k zal niet beiden,
Noch dwaalen op den weg, als gy me flechts wilt leiden.
My dunkt, dat reeds de lucht me een geur der flagting geeft,
De fmaak des dobds van all' wat op het Aardryk leeft.
Ook zal ik u iri 't Werk, zo dienftig, niet begeeven ,
Maar helpen u getrouw, door eene zucht gedreven.
Zo fprak Hy, en Hy trok zyn neus rnet fnelle vaart ,
Door zwaveldampen dier verandering op Aard
Bewogen, naa,omhoog. Gelykeenzwermvanvogels
Heendryvend' heet op roof met zyn gezwinde vlogels
Veel'mylenverre, alwaar.veel'legersvaardig ftaan,
Om woedende eri ontzind een veldflag aan te gaari,
Geduurig vliegt en loert, genoopt door flank van lyken,
Die op den naaften dag de dood zal nederftryken,
In't heviguY van't gevecht: Zo rookte 't grimmig fpook
Enfpalkt zyn neusgat in de lucht, die hyvaft rook,
Vervaarlykop, vcrzotop'twildbraad, hemgeboden,
En waar op Satan hem, voor zyh vertf ek wdu nooden.
Zyvloogen, uitdepoortderHelle, tegelyk,
Door Chaos wild en woeft en heerfcheloos, zeer ryk
Van damp en duiftef nis: elk nam zyn weg byzonder:
Zy zworven met geweld; want hunne kracht (is't wonder? j
Wasovermaatiggroot, dwars door en over 'tvlak
Der wat'ren: alles Wat hen tegen kwam, wierd ftrak,
'tZydathetflyrhigwas, ofvaft, ofopgeheven.
Of door het woeden van de golven neergedreven,
Door hen op ^engetaft, omdus, metoverleg,
             «
Te baanen tot den mond der Hell' den rechten weg.
Gelyk twee winden van twee Affen komen ftuiven
Op eVn, en tot elkaer op zee (i) ysbergenfchuiveri,
X. Boek.                            X                                  En
(t) De Chronifche, of de Yszee.] lit PHtimt Lib. 4,
Hoof4. 16.
~W ■ljl^i#if ■
-ocr page 346-
322                HETPARADYS
En d'ingebeelden weg, die ooftwaards aan voorby
Pctfora (i) naar de kuft van Sina, of Kathy
Zou loopen, ftoppen. Dood, die't all' wat hy moog' raaken,
In fteen verandert, dat zyn ftaf ilechts kan genaaken,
Plakte eveneens als met een drietand in het rond,
Denkouden, droogen, endenzaamgedruktengrond
Wei vaft en laagsgewyze op een, zo dicht gedreven
In zyn verband te zaam' ,als Delos (a) eens aan't zweeven
En vlotten in de zee van't weetziek Griekenland.
Hy lymde, op dat het werk zou bly ven in zyn Hand,
Als met Meduza's Hoofd, (3) dat alles eens in rotzen
Veranderde, om't geweldvan tyd en eeuw tetrotfen,
En onverwrikt kon ilaan voor aanval, leed en laft >
Als met Asfakifch pik de laagen hecht en vaft.
Zy maakten van deez'grond, duszaamgeplakt, eenbrecden
En ruimen weg; die diep afloopend naar beneden,
De wortels van de Helle en haaren grens ontmoett',
En voorts van dit gevaart', dwars over deezen vloed
En'tfchuimenddiep, eenBrug, zeerhoog in top geftegen.
In lengte oneindig, en onmoog'lyk te beweegen,
Zich ftrekkende tot aan het muurwerk van deeze Aard',
Deez' nieuwe waereld, die als leev'loos was verklaard;
En wederom van daar een doorgang, ruim en effen,
Waar op den wandelaar nooit hinder konde treffen
In't wand'len naar de Hell', de poel van wee en ach.
Dus, zo 'k verhevene by kleene zaken mag
Gelyken, trok de vorft der wakk're Perliaanen,
Om't juk van flaverny om't hert der onderdaanen
Van't maehtig Griekenland te klinken, door zyn ftaal,
UitSuza, zynpaleis, vol vorftelyke praal
Naar zee, en deed den vloed van Hellefpont bedekkefl
Met eene brug, die zich van Azie kwam ftrekken
,                                                                         Tot
(1)  Petfora] Een Rhier in Mofcotlien; zy vnefpt zicb by
Pufto Ozero in de Yszee.
(2)  Delos ] Een Eiland in de Egeefihe Zee* De Dicbtert
verzierendat bet dwaalende of dryvende was, tot dat 'erLatona
op in de kraam beviel.
(3)  Meduza's hoofd] Meduza veranderde alien die baar h-
fchouwdcn wjleen,
■'
-ocr page 347-
V E R L O O R E N.          323.
Tot aan Europe, en hecht' die waerelddeelen prat
Aan ee'n, en ftrafte 't woefte en ongeftuimig nat
Metzynegeeffelroe(i). Nuwas, doorhunvermogen
En wonderbaare kunft, hun prachtig werk voltogen,
En dit gevaarte, een reeks van rotzen reeds gebragt >
Recht door de lofle lucht en boven '$ afgronds nacht,
En ongrondeerbaar diep, op Satans vlugge fchreeden>
Tot aan die zelve plaats, daar hy het eerft zyn leden
En wieken roerde, om fluks te rennen naar het oord
Van't eerfte menfbhenpaar, en landende ongeftoortl j
Uit Chaos aan de naakte en uitterfte der kiringen
En buitenronden die deez' waerelden omringeri.
Zy hadden 't al verzorgt met paal- en kettingwerk ,
Uit diamant gewrocht, en alles hecht en fterk,
En op den duur gemaakt. En nu ter regter zyde
In een zeer kort beftek, vertoonde zich de wyde
En hoogfte Hemel, aan deez' waereld vaft belend:
Maar aan de flinkerhand de poel van alle ellend,
DenimmerziatteHelj daar verr'van daangelegen.
Toen kreeg men tefFens in't gezicht drie ruime wegen,
Die elk naar een van deez.' drie plaatfen liep. Hun tret
Of gang, larigs deezen weg had zich naar de Aard' gezet j
Poch eerft naar't Paradys: daar zien zy Satan komen ,
Die't wezen van een geeft des lichts had aangenomefi,
Vlak tuffchen't teken van den Scorpioen en t Paard»
In zynen hoogften gang en't fnelfte van zyn vaart,
Tenyyl de zonne was aln 't ryzen in het teken
Des Rams. Hy kwarri vermomd, doch naauwelyks bekeeken
Wierd hy, hoe zeer vermomd, ftraks door zyn krooft gekent,
Na dat hy Eva door de vrucht verleid had s wend"
Eh fluipt hy iri een bofch niet verr' van daar gelegen >
En wiflelde het lyf der Slang, om zynen zegen
En overwinning te befchouwen, vrank en vry,
Meteenigaaderdier. DaarzagdeSataflbly,
X 2                                Dit
(1) En ftrafte 't woefte en ongeftuimig nat ehz.] Juven.
Satyr. X. vs.
173. Xerxes Konitig van Per/tlto, vnlknie der
Grieken landm overmefleren, bragt een vertaarefyk Legerbyeen,
en bedekten dm Hell*fount tnetfcketpeh getyk 4h tiifi een brag-
-ocr page 348-
;i4.                HETPARADYS
Dat zyne lift, gepleegtaanEva, ookgelukte
Aan haaren man, dien zy (die wift hy eerft niet) ruktei
Benevens haar in t wee en endeloos gevaar:
Hy zag dat zy befchaamd naar dekzel zochten: Maar
Wen hy bemerkte, dat Gods Heilzoon nederdaalde j
Om'toordeeloverhun misdryftevellen, draalde
Hy niet, maar nam gezwinde en vlugge vleugels aan,
En vluchte, zonder hoop om nu zyn ftrafte ontgaan.
De ftrafontweek hy wel, doch liet niet afte fchroomen,
Dat om zyn fchuld de wraak hem ftraks zoude overkomen:
Maar toen dit was voorby, keerd' hy weerom by nacht,
En luifterd' waar deez' twee, nu tot den val gebragt,
Al zittende hun lot betreuren en beklaagen.
Hy hoorde 't vonnis van zyn ondaad met mishaagen:
Maar hy befloot, dat zulks een eeuwreeks naar dien tyd
Hem eerft genaakenzou. Toen nam hy ganfeh verblyd
En met dit nieuws verzien, dat nieuwe hoop kon kweeken,
Zyn wegweer haar deHel, waaruithywasgeweken,
En op het uitterft' van den Chaos, by den voet
Dierwonderbaarebrug, eerft nieuwgewrocht, ontmoett'
Hy onverwacht zyn krooft, mi zelfs om hem te vinden
Op weg. Hy kon zyn vretigd en zyn vermaak niet binden,
Op't zien der wond're brug, die geene weergae had.
Lang ftond hy als verrukt en roereloos, tot dat
In't end' de Zonde, die hem eeuwig kon bekdoren,
Zyn fchoone Dochter zich liet op deez' wyze hooren *
En met haar aanfpraak en dit vleyende geluid,
,*t Langwylig zwygen van haar Vader brak en ftuitt':
6 Vader! van dit werk is u de lof te geeven.-
Dit zegenteken is door ualleen bedreven.
Gy zyt de Stichter flechts en de eerfte konftenaar;
Want naau wlyks wierd myn hert een voorgevoel gewaar;
My n hert, dat door eeii zoete eenftemmigheid bewogen >
Gelyk klopt met uw hert, als tot elkaer getogen,
Door d'allerzoetften band, dat uwen tocht naar d'aard
Gelukt was, 't welk my nu uw vrolyk oog verklaart}
Of ik bemerkte fluks (wat aangenaame zegen!)
Hoe verr' deez' waerelden zyn van elkaer gelegen, •
Dat ik met deez'uwZoonuaanftondsvolgenmoet, .
JZro vaft zyu w« alledrie door't noodiot, wys en vroed
Aan
-ocr page 349-
VERLOOREN.           325
Aan e'en gehecht. De Hel kon ons niet langer binden
Met haare banden, om geen opening te vinden,
Noch dit ongrondbaar Diep, dat onbevaarbaar is,
Beletten, omuwfpoor, datzekergaatenwis,
Enzqdoorluchtigis, tevolgen, blyvanzinntn.
Gy zyt het die alleen koft onze vryheid winnen,
En ons verloft hebt uitdien Kerker en den poel
Der allernaafte Hel, haar vuur geftaag ten doel.
Gy gaaft ons, om deez' put des Afgonds te overwelven
Met deez' verbaasde brug, uw kracht flechts uit uw zelven."
Nu komt deez' waereld, die veel wacrelden be vat,
Utoe, gelykuwErf, uw Eigendom en fchat.
Uw kracht bezit met recht, 't geen door het groot vermoogen
Van uw geduchte hand niet wierd in top getoogen
En opgevyzeld. Gy verwint door uw verftand,
Dat kryg niet winnen kon, in't Hemelfch Vaderland,
Metongelykgetal. Defelleftoot, geleden
In dat volzalig ryk der end'looze eeuwigheden,
Is in volmaaktheid nu gewroken. Hier zult gy
Als een volftrekt Monarch, in voile Heerfchappy,
Regeeren, naar uw Tin: zulks deed gy niet daar boven,
Dat Hy, terwyl om ftryd Hem all' zyn' Eng'len looven,
Daar heerfche, als winnaar, en die glory hem behaag,
Die glory kreeg Hy flechts door onz,e nederlaag,
Maar verre van deeze Aard' die z.yn vermoogen baarde ,
En nu vervreemd van Hem, gelyk Hy zelf verklaarde.
Van deez' tyd af is al 't gezag in tween gefplift,
Gefcheiden door den grens des Hemels, door uw lift,
Daar Hy in't vierkant van dien Hemel is verheven,
En u deez' waereld moeft tot een verblyfplaats geeven.
Of zo Hy metu weer op de overwinning munt j
Hy weet met welk gevaar gy Hem befpringen kunt.
Waar op de vorft des nachts, door bly fchap fterk gedreven ',
Dus antwoordd': Schoone fpruit, myn dochter, die het leven
Door my verworf, en gy die tevens zyt myn Zoon
En kindskind, fteunzels aan myn heerfchappy en Troon!
Gy gaaft doorluchteblyk, dat ge uit my zyt gefproten;
Uit Satan (want ik roem op deezen naam, genoten
Naar dat ik's Hemels Vorft beftreed met myn geweld,
Die door zyn donders my verwon in't oorlogsveld..)
X 3                                Gy
I
■M
-ocr page 350-
3*6                HETPARADYS
Gy hebt by my, en by my n dapp're Heldenfchaaren
Uitnemend veel verdient, en kunt hen evenaaren
In kennis en beleid, die dichte by de poort
Van Gods onwinbaar Ryk, de plaats van myn Geboort',
Uw Zegepraal met moeite en ny v're vly t vlak tegen
Zyn Zegepraal, op my, enopmynheirverkregen,
Geftelt hebt, en de grens van myn gebied vergroot
Indeezewaereld, numetd'Afgrond, doordedood
Gemaakt, toteenenftaat, of ryk, dataanelkander
Gehecht, hcht met zyn grens nu ftrekt van d'een tot d'ander.
Geniet dan van uw werk met blyfchap all' zyn vrucht,
Terwyl ik langs uw weg, en door deez' donk're lucht
Neerdaale naar de Helle, om, naar 'k myn wakk're troe-
pen,
En Oorlogshelden, daar heb by elkaer doen roepen,
Aan hen van mynen tocht, naar onzen wenfch gelukt,
Verilag te doen; op dat zy door ons heil verrukt
Benevens ons van vreugde en blydfchap juichend zingen.
Engy, trek langs deez'weg, door deeze ontelb're kringen,
Ueigen, regelrecht, naar'tParadys, enwoont
Daareeuwig: heerfch, door heil en zaligheid gekroond,
En oeffen uw gezag daar over lucht en Aarde,
Maar meeft omtrent den menfch, dien God tot Heer ver-
klaarde,
Envoogdvanalles. Maakhemeerftuwdeelgenpot
En flaaf, en end'lyk een Lyfeigen van den Dood.
Ik ftel u daar voor my met een volftrekt vermoogen,
Dat afgevloeid van my, geen weergae kan gedoogen.
Onfcheid'lyk op uw kracht verknocht veftik den grond
Van dit nieuw Koningryk, een end'loos veld voor Zond',
Uit mynbedryfgeteeld; vqor Dood, wanneer uw krachtea
En uw ge weld vereent, naar de pverwinning trachten,
Endiebehaalen. Dan, danis'erin'tbelang
Der Hell' geen vrees voor fchae: zyt fterk, en gaat uw gang,
Hy liet met deezen laft hen gaan .En zonder warren
Zo fnorrenze y v'rig heen door't zaamenftel van ftarren,
Verfpreidend' wyd en zyds het uitterfte verderf.
De ftarren bleek van fchrik, als door een doodfche verf
Getroffen, weken, endewufteDwaalersleden
Een Taaning in der daad, van vrees en angft beftreden.
■- -. i •                                                                                                           Op
-ocr page 351-
VERLOOREN.           327
Op't ander pad langs ftraat ftreefd' Satan naar de poort
DerHelle: En Chaos, nuintweengefpliftenvoort
Verwulfd, fchreeuwde overluid aan de een en de and're zydc.
De wederklank van dat geraas ftuitte op de wyde
En breede Dyken af, zyn dollen toorn ten fpot.
Men zag geen wachters aan de Helpoort, nu van (lot
En grendelen ontbloot, en wyd voor ieder open.
De Satan ging 'er door, die alles vond verloopen
En weggevlucht: wantzy, aan wien daar van de wacht
Vcrtrouwt was, waaren fnel, in't diepfte van den nacht
Naar de opperwaereld toe gevlogen, zonder doolen:
De reft der geeften zat zeer diep in't land verfcholen
Rondom de wallen van't vervloekte Geeftendom,
De Hoofftad en den Troon van Lucifer, dus om
Die ftar geheten by zinfpeeling, welkers glanffen
Alle and'ren ftarren eer verdoofden aan de tranflen
Des Hemels, die men fteeds by Satan vergeleek,
Wyl all' het Geeftendom voor hem in luifter week.
De wacht wierd door een reeks zyn's volks daarwaargeno-
men,
Terwyl de Grooten, in den Raad byeen gekomen,
Bekommert waren, welk een ongeval hun Vorft,
Die't ganfch Helryksge vaarte op zyne fchoud'ren torft ,
Mogt weder vaaren zyn: Hy gaf in't heenetrekken
Hen deezen laft, bekwaam om d'yver op te wekken
Van zyne Raaden, en zy kwamen dien 00k na,
Opdat in tyd van nood de Raad zich wel berae.
Juift, wen Tartaaren van hun vyanden, de Ruflen, (1)
Vermoeid om hunne wraak in's vyands bloed te bluffen,
Langs dichtbefneeuwden grond, by't barre winter weer,
Te rug van Aftrakan (2) weerkeeren; of wanneer
De Sofy (3) der verwoede en wakk're Bactriaanen ,
Om aan't verflagen heir een fpoor ter vlucht te baanen ~,
X 4                             Vliegt
(1)  De Ruflen] Naam afkomflig van Rutland daar de Kei-
zer van Mofiovien Hecr van is.
(2)  Aftrakan] Eenfiaden Koningryk aan den mond van di
Wolga by de Caj'pifcbe Zee.
(3)  DeSophyenz.] Eaflriana is een Landfihap in Pcrjien.
-ocr page 352-
3*S                 HETPARADYS
Vliegt voor de Hoor'nen van de Turkfche halve Maan, (i)
Door'trykvanAladull', (2) nu woeft en ongedaan}
En zynen hertret neemt naar Taurus (3) of naar de Qprden
Van Kasbin (4); eveneens zo lietenze uit de boorden
En grenzen van het ryk des Hemels, door Gods magt
Gebannen, 's Aigronds grens ontbloot van alle wacht,
En mylen verre in't ronde onledig en verlaaten,
Om op hun Hoofdftad, die het hert was van de Staaten
DesSatans, fcherpe wacht tehouden, wydenzyd;
In die verwachting dat hun' waaghals, met 'er tyd,
Zou weder keeren, en hen doen de tyding hooren,
Dat hy veel' waerelden voor hen wift op te fpooren ^
Hoe verr' Hy zyn gebied had uitgebreid; waar in
Zy zouden heerfchen en regeeren naar hunn' zin.
Hy is door't hert van die vergad'ring heen getoogen,
Maar ongemerkt in fchyn een's Engels, doch van oogen
En wezen, iemand uit zyn volk van't flechtfte foort
Gelyk; Hy rtapte gantfch grootmoedig van de poort
Der Helzaale op zyn Troon, aan 't opperendverheven,
Met vorftelyke praal, uit Diamant gedreven,
EndoorTapyten, omend'om3 zeerrykverfierd.:
Hy zat een poos, terwyl zyn oog geduurig zwiert,
Om zyn onzichtbaar heir aandachtig te beichouwen.
In't end' kwam uit een wolk, als had hem die weerhpuwcn,
Met fchrikkelyk geweld zyn blinkend hoofd, in glans
De fchoonfte ftar gelyk aan's Hemels fta,rrentrans,
Of noch veel helderder te voorfchyn, me{ een luifter
Bekleed, die naar zy n val in't ak'lig helfche duifter
Hem noch gelaaten was, of eer eeri valfchen gloed-
Op 't zien van zulk een licht wierd elk in zyn gemoed
Verflaagenenverbaaft. De ganfche Drom, bewogen
Door dat gezicht, heeft zich eerbiedig neergebogen,
£n
(1)  Van de Turkfche halve Maan] DeTurken voerm voor
hun vpapen een halve Maan.
(2)  Aladule] Een Koningryk omirerit den oorfprong van den
Euphraat, den Turken hehoorende.
(3)  Taurus] In 't Landfchap van Aderhettzan gelegen,
(4)  Kasbin ] In 't Landfihap van Ayroch gelegen. •
-ocr page 353-
"JHPWW... ..ii^ywf ""*■?!"' wwwj. »'J'.» ini,i.ii.n»w,)j|,iu.ni!',.i.ii.;M' «4fMjfflp
V E R L O O R E N.           329
Enkend'Hernnu, duslangbyhenbegluurd, gelyk
Hun Hoofd, te rug gekeerd in zyn ontzag'ly k Ry k:
Toed wierd de Satan met toejuiching overlaaden.
De Grootfte en Deftigfte van zyn vervloekte Raaden
EnPrinfen, vlogeii, daar hun vreugdniet wierd geftuit,
De duiftre zetels van hun'grpoten Divan uit,
Om op zyn wederkomft Hem te verwellekoomen.
Hy wenkt' hen met zyn hand,. dat zy hun vreugd betoomen •>
En ieder zwygen zou; en met een gladde taal,
Deed Satan van zyn togt dit lafterryk verhaal:
OyhoogeTroonen, engyHeerfchappyen, Magten,
Gy Vprftendommen, engyEnglen, Helden5 Krachten5
Sleclits niet alleen door't recht maar door bezitting! 'k noem
En ik verklaar u dus. Het ftrekke my tot roem,
Nu ik, verr' buiten hoop, gelukkig weer gekomen
Van mynen togt, voor. 't heil des Afgronds ondernomen,
U luft in zegenpraal te leiden met myn hand,
Uit deez5 vervloekte put, die zonder ende brand,
Deez' kerker des Tyrans, een huis vol wee en plaagen.
Ik wilde met gevaar dit ftuk grootmoedig waagen
En heb het 00k volvoert. Indien ik u een breed
Verhaal zou doen, van't geen ik voor u deed en leed,
Zulkszou, 6Helden! uverdrietenomtehooren.
Met welk een moeite > en vaart, door niemand naar te ipooren?
Ik't ongemeete woeft onwezendly ken Diep,
Waar in verwarring 't all' in enk'len fchrik herfchiep,
Heb doorgekruift; een Diep, waar over myn twee Telgen
De Zonde en Dood (dit mag de Aardsvyandzich vry belgen)
Een breeden weg en brug geflaagen hebben, 't geen
Uw Zegenryken togt veel lichter derwaards heen
Zal maaken, daar ik moede en afgefloofdmoeft ftreeven
Op onbekenden weg, genoodzaakt om te zweeven,
Recht over's Afgrorids Diep, door duifternis verkracht j
Gedompeld in den buik van d'ongefchapen nacht,
En wilden Cbaos, die om hun verborgenheden
(Die niemand kenbaar zyn) door jalouzy beilreden
Zich tegen mynen togt aankantten, woeft en wreed,
Met akelig gefchreeuw, dat alles dav'ren deed,
Het noodtoot tot hun hulp en by ftand dorften vergen;
Hoe 'k end'lyk moede en wars om my te laaten tergen,
X 5                                Daar
i
' i
-ocr page 354-
330               HET PARADYS
Daar doorgebroken, en een nieuwgefchapene Aard
Gevonden heb, voor lang door's Hemels faam verklaard i
En in Gods raad voorfpeld, een wonderlyk gevaarte,
Schier van onmeetb're kreits, en van onnoemb're zwaarte ?
Volmaakt in ieder deel, en in het fchoonfte deel
Den Menfch, geveftigd in het grootfte Luftprieel3
HetParadys, ofeereenHemel, diendiezegen
Alleen door onze ban van boven had gekregen.
Ik rukt' Hem, door myn lift van zynen Schepper af,
En, op dat myn beftaan u meer verwond'ring gaf,
SlechtsmeteenAppel: Hy, (is'tnietbelagchenswaardig?)
Daar door in toorn ontvonkt, geeft zynen Menfch recht-
vaardig,
Zyn dierbeminden Menfch en't Aardryk over, aan
De Zonde en aan den Dood, op dat die zich voortaan
Daar mede als hunnen roof verry ken en vermaaken,
Entegelykaanons, om, doordewraakaan'tblaakens ,
Bevryd van moeite en laft, van rampen en gevaar
Enalverflind'brcnkryg, onsdaarteveften, daar
Te woonen} oft gebied zelfs over hem te voeren,
Die anders over't geen zich reppen kan en roeren
Geduurigheerfchenmoeft. 'tlswaar, deDondergod
Veldeookmynvonniswel, maar'traaktmenietj ditlot
Betreft den dommen Slang, in wien ik was getoogen,
En in wiens fchyn ik heb d'onnoz'len Menfch bedrogen;
'tis vy andfchap alleen dat my betreft: dit 's h all'.
Die ftek Hy tuffchen my en't Menfchdom: En ik zal
Zyn Hiel vermorz'len: En zyn Zaat in laater dagen
(Wanneer en op wat wyze ontdekte 't welbehaagen
Des Hemels niet) zal voorts vermorz3len mynen kop.
Wie zou voor zulk een' Aard (hier ftygt myn vreugd in
top)
Die kleene kneuzing, ja geen grooter willen lyden ?
Daar hebt gy nu 't verhaal in't kort van all' myn ftryden ,
Enarbeid, moeite en laft: wat reft'ernu myn volk,
Als op te ftaan, en fluks deez' haatelyken kolk
Te ontvluchten, om 't genot van zulk een heil te ontfangen ?
Dit fprak Hy, en Hy wacht met innerlyk verlangen,
Een algemeen gejuich te vangen met zyn oor ,
Maar hoorde in tegendeel van alle kanten door
-ocr page 355-
HSB^P"" ' '                                                      **" ii.iipmn^kj«4iS.A,....i«p»iijii------------------— ""n.wm
VERLOOREN.           351
DeganfcheHofzaal, een gefis, datonbedwongen
Getnaakt wierd door een tal van tallelooze tongen,
Een wezendlyk geluid van algemeene fpot.
Hy ftond verwonderd, maar dat duurde alleenlyk tot
Hem meer verwond'ring had bevangen en bewogen,
Wen Hy zyn wezen zag veranderd; en zyn oogen
Gedaante en zyn gelaat verre uitgeftrekt en fchraal
En fcherp, zyn wapens aan zyn ribben t'eenemaal
Gekleefd en vaftgehecht; zyn ligchaam gantfeh in bogten
Gerold; zyn vopten door den and'ren heen gevlochten,
En end'lyk op den grond geworpen met zyn buik
Voorover, zynde een Slang, gedrochtig, dieterfluik
Dien Hand ontworft'len wou: maar ydel: Een vermoogen
Van onbepaalde kracht weerhield hem in zyn poogen,
En ftrafte hem in die gedaante en dat gelaat ,
Waar in hy eer volvoer die fchrikk'lyke euveldaad,
Naar 't vonnis over Hem door de Almagt zelf geftreken,
In't aardfche Paradys. Hy arbeidde om te fpreeken 3
Maar een gefis volgde op gefis, dat hem bedwong
Met een gefpleeten tong aan een gelpleeten tong;
Want elk van hen was nu in eene Slang herfchapen,
Wyl elk aan muitery zich deerlyk had vergaapen:
't Was een gefchuiffel, dat met fchroomelyk geluid
De Hel vervulde:, een zwerm van Monfters, vreemd van fnuit.
En hoofd en lyf en ftaart, van Scorpioen en Adder
Van Amfisbena's, in het kruipen gaauw en radder,
Zovooralsachteruit, dan and'ren: verdersnoch
Keraftes, fel gehoornd, en tuk op vuil bedrog;
Ellops en Dipfas, en verwoede waterilangen,
Die gretig tot hun aas in Zee de viiTchen vangen;
Hetbloedvan Gorgon, nochhetEiland, datvoorheea
Van Ophiuza (1) kreeg zy n yd'len naam te leen,
Bragt zulk een dikken zwarm van Adders nooit in wezen.
Zyn ftand was boven elk in grootheid uitgeleezen,
Nu
(I) Van Ophiuza] Een Eilcmdin de Middelandfche leely't
Elland Irica, over 't Koningryk van Valence, 't Word tegen-
veooriig Formentera genaamt. De Ouden zetden
, dat het, om
de mmigte der Sltwgen, oribewoonbaar was,
-ocr page 356-
F
fix               HET PARADYS
Nu in een Draak hervormd, en ruimer uitgedyd,
Dan toen ifi 't Pytifch dal, in een veel laater tyd,
\ DeZonneuitenkelflym den grooten Python teeldei
Wiens onbefchoftheid zelfs den Goden eer verveeldc
Doch hy blonk boven elk in kracht uit en geweld:
Zy volgden te gelyk hem na in't open veld,
Alwaar de reft van't rot, 2.0 wrev lig en verwaaten >
Beroofd om zyn beftaan van luifter eer en ftaaten,
Oozynen Hoefflag ftond, en't hield zyn trots gezicht
Vlak op de Zegepraal voor Lucifer gefticht.
Toen zagenze een gedrang van fiioode en vuile Slangen,
Een ander fchouwfpel: vrees en fchrik had hen bevangen ,
En een weerzydfch gevpel van eige en's anders fmert.
Hoe naauwer toegezien , hoe meer 't vernomcn werd,
Dat elk in zyn natuur verand'ring had gekregen.
Hun wapens droopen van hun ligghaam aller wegen :
Hun fpeer en fchild, en zy met ipeer en fehild ter neer.
Het naar gefchuifFel wierd vernieuwd en groeide meer.
En meer, en hun gedaant' zo yff'lyk en affchuw'lyk,
Wierd,door 't fterk gluuren op elkaer, noch meerder gruwlyk,
I
Dit was't gejuich, dat zy niet wachten in hun ftand ■>
Ver willeld in gefis j Triumph, die elk met fchand
Ten vuilen mond uitblies. Een weinig verder zagen
Zy op dien tyd als hun gedaant' hen wierd ontdraagen,
I                           EenBoomgaardfpringepuitdengrond (naar wil van Hem
Die in den Hemel 't all' regeert door zy ne ftera,)
Om flechts hun felle ftraf noch meerder te bezwaaren,
Metfchooneyruchtverzien, die dien konde evenaaren >
Dien eer de Slang misbruikte als't lokaas, om de V rouw
,                           Te leiden van het ipoor der reden, deugd en trouw.
Elk ftond om dit gezicht verbaaft en opgetpgen,
En waande zelfs een Bofch te aanfchouwen met zyn oogen 3
\                           Voor een verboden Boom; eenyrpcht, dieall'hunleed
En fchand' verzwaaren zou, zodrahunmpndhaareet.:.
J                           Zy kpnden, door de dorft en hongersnood gedreven,
j                           (Schoon hen die flechts tot hun beguich'ling was gegeeven)
j                           Zich geenzins fpaanen, maarzyklommendichtinee'n
Geflingerd, hoop by hoop, infnelheidongemeen,
j                           LangsdeezeBoomenop, zorykvanvruchtenbladen,
Als eens Meduza's hoofd door Sla,ngen was belaaden.
I                                                                                     "                    Elk
_
-ocr page 357-
W^PMMIMAiW ,HM.immHM' '■>■ \>U '-:. ,'j;': .■*■"'.■■' ■----------------           ...... I"1"-'         -            'i»!W«,H
VERLOOREN.           333
Elk greep met graagheid naar de vrucht, zo fchoon als eer
De vrucht Was, die daar na eens groeide aan 't ly mig Meer >
Daar'tdertelSodoma, doorzwavel, vuurendonder                                      i
En blikfem wierd gezengt en weggebrand als tonder,                                       !
Doch ryker in bedrog. De fmaak van hunnen mond
Bedroog het raaken niet. Zy waanden nu terftond
Hun dorft te leffchen met het zoetfte fap, maar fmaakten
En kaauwden voor die vrucht flechts bittere afch: zy braakteri
Op't proeven van dien fmaak, zo walg'lyk j met geluid
En hevig fpatgeraas, de vrucht ter keelen uit.
Zo vaak als zy, door dorft en hongersnood gedrongen,
Hun mond van't roet en de afch, die zy aldus ontfongen,"
Gezuivert hadden, tot een nieuwe proefdier vrucht,
Zo dikwerf wierd door hen dit vreemd bedrog bezucht:
Niet als de Menfch, die eens door hunne lift bedrogen,
Door hen in zegepraal gevoert wierd voor elks oogen.
Dus wierden zy door dorft en honger afgemat,                                               \
Endoor'tgefchuiffelfteedsgezoltj geplaagt, totdat
Hen toegelaateh wierd hun afgenomen Wezen                                               j
Weeraanteneemen; maar (indien'tgeruchtindeezen
Geloof verdient) om deez' verned'ringjaar opjaar,                                        j
Juift op dien dag, wanneer zy't eerfte menfchenpaar
Bedrogen, teondergaan; om daar door tebetoonea
Devreugdeenhovaardy, dieinhunboezemwoonen,"                                   I
Wen zy gedenken hoe Gods fchepzel wierd verleid.
Hoewel door hen een overle v'ring Wierd verfbreid
By'tHeidendom, hundeelenerveinlaaterdagen:
Zydichtten, hoe de Slang, dieophunwelbehaagen,
Ofion(i)wierdgenaamd, metEurynom'(2), dielicht
Inpallemde Eva's recht, eerftophethooggefticht                                         J
Van den Olympus als een Godheid was verheven,
Door Ops en door Saturn van daar wierd weggedreven
In
(1)  Ofion] Was (naardeTaale der oude Dicbters)een Zoo-
re der Oceaans. Hy regeerde dewaereld met zyn Eurinome ,ter
Saturnus hem van baar aftrok.
(2)  Eurynome] Was de Dochter van den Hemel en Vefta,                           )
Zufler en Vrouw van Saturnus. Zy is dezelfde als Rbea m Cy-
-ocr page 358-
—r                                                                ■•■■■'...........'™"V              "_........-— ■ :.....-■-■«' .-r™-..™*-^—. .
334.                HET PARADYS
In Dikta's donker hoi, voor Jupiters geboort',
In tuflchen komen Zonde en Dood in Edens dord.
De Zonde trad voor uit, als 't krachtigfte in vermogen >
Eens met de daad, nu met het lyf daar in getdogen ,
Om daar haar woonftee vaft te ftichten vroeg en fpae.
De Dood trad flap voor flap haar op haar fchreeden na,
Noch op zyn bleekvaal Paard, (i) zyn Paard, dat allerwegeri
Zal de ovcrwinninge behaalen, niet gefteegen,
En hoorde uit Zonde's mond deeze aangenaame taal:
6 Satans tweede krooft! Gy Dood, die t'eenemaal
Verflindend zyt! kan u deez.' zege niet behaagen,
Schoon door veel moeite, zweet, en arbeid weggedraagen ?
Wat dunkt u van dit Ryk ? bekoo'rt u dit gebied ?
My dunkt't is deftiger en grootfer, (doet het niet ?)
Als aan den drempel van de Helle altoos te waaken,
Daar gy door hortger fcheent den dood zelfs haaft te braaken.
Waar op het Monfter, dat de Zonde Mdeder noemt,
Dus antwoord': Deeze plaa^s, die gy als heerlyk roemt,
Bekoortme: maar'tismy, dienhongerfteedszaiknaagerii
OmJt even waar ik woori; elk oord kan my behaagen,
Zo d'Aarde als Hemel eri de Hel vol helfchen gloed.
Daar ben ik't bell, daar ik den grootften robf ontmoet,
Diehier, hoeruim'thierzy, zichfoberdoetvertoogeri,
Om mynen wyden muil, to gretig als myn oogeti,
En mynen hollen bujk te vullen en te voen.
De Moer wilde aan haar Zb'on hier op dit arltwoorddoen,
Haar Zoon by haar geteeld in bloedfcnand': Wil intuflchen
Met Kruid en Vrucht en Bioem hier iiwen honger bluffchen
Eh voorts metiederBeeftenVogel j Dieren vifch,
Al Aas, dat voor uw mond vermaak en fmaaklyk is.
Slok zonder fpaaren op, al wat de tyd zal maaijen
Met zyn verflindb're Zicht: wil dus uw honger paaijen,
Tot dat ik, woonendeindenMenfch, zynganfchgeflacht
Zynhert, zynoog, zynwoordenwerk, door myne krachf
Befmette, en hem voor u bereide, als uwentlaatften,
Maar aangenaamften Roof, waar toe ge u reeds moet huaften.
Hier flooten zy, en elk koos een bezond'reri weg,
En elk lei driftig toe, navlytigoverleg,
Om
(I) Bleekvaal Paard] Openk.VI. vs. 8.
-ocr page 359-
"^ '«*■ w ■•«•!■ witi?-"."--■ —i-w-r"-^-.-' '
rr-f?^
V E R L O O R E N.           335
Om alles wat hun oog befchouwde woeft te maaken.
Zy poogden all', wat hun vermoogen Icon genaaken,
De onfterffelyke kracht te ontrukken als hun erf,
Op dat het vroeg of laat aanrypte tot bederf.
De Almagtige , die van zyn rykstroon uit den hoogen,
Omringd van Engelen zulks zag met alziende oogen ,
Sprakopdeez'wyz'zynvolk, ditglansrykleger, toe:
Ziet met wat drift dit krooft der Helle, in't kwaad nooit mofi ,
Genaakt, omdeAardegantfchteplond'renenbederven,
Dieik, toenikzefchiep, dien luifter deed verwerven.
En in dien ftand gewis bewaard had, zo de Menfch
Deez'Razernyen, tukopmoordenroof, hunwenfch,
Geen toegang in den Hof der welluft had gegeeven;
Die Monfters met hun vorft gewoon in't kwaad te leeven
Verlaft'ren my als dwaas, om dat my kon van't hert
Dat zy met veel gemak en zonder moeite enfmert,
Bezitting namen van een plaats, zo hemelaardig,
't Verbly f der Menfchen, ja der Eng'len dubbeld waardig."
't Schynt of ik al te laf oogluikend waar5 geweeft
Om dus myn vyand, dien vervloekte en trotfen Geeft,
Als't ware dienft te doen: hy lagcht,door vreugd verwonnen,
Alsofik, door myn drift vervoerd, enonbezonnen,
Dit alles in zyn hand en krachten had gefteld,
Om brusk en roekeloos, met onbefuifd geweld,
Daar mee te hand'len naar zy n wil en welbehaagen:
Maarzy, zyweetenniet (wien'tend'loosweezalplaagen)
Dat ik hen riep en flechts tot derwaards heb gebragt,
<:
Om en den draf en't vuil te lekken, welkers kracht,
'tGeen fchoon en zuiver was,door's menfchen zondefmetten,
Bevlekte, tot dat zy, verftiktdoor'tinnezetten
En't gulzig zwelgen van dat walg'ly k aas, in't end',
Door uwen Helden arm, wiens kracht geen weergaekent,
Myn welgeliefden Zoon! verwonnen en verflaagen,
ZybeideZondeenDoodzichzienin'tChaosjaagen.                                       I
Dan ftopt Gy door uw magt de Mond enkaaken van
De Hell'vooreeuwigtoe, enzyblyfSatansban
En *t endeloos verblyf van hem en van zyn fchaaren.                                          j
Dan zult gy Hemelen en Aarde weer herbaaren.
Dan werd de zuiverheid en heiligheid herlteld,                                                  I
Nooit veil voorvlcknochfinet, uochlaagen, noch geweld.'
In-
-ocr page 360-
tfS                HEt HRAESY§
Inmiddels gaat de vloek, eens over hen gefproken >
Vooraf, envoortszyngang,totalleszygewroken.
Hier zweeg de Almagtige en het Hemelfch Eng'lenkoor
Zong Halleluja, dat de klank drong in elks oqr:
Gelyk 't geraas der Zee (i), door't groot getal van tongen,
Die op deez' wyz' tot eer vari dien Alheerfcher zongen-.
6 God! uw wegen zyn rechtvaafdig goed en groot.
All'watgeomtrentuwwerki Alzegenaar, befloot
Ruftopdebillykheidenrecht! Wiekanudeeren?
Wie u verkleinen ? wie verachteri ? wie trotfeeren ?
Dooronswerduuwlof, oZoon! ooktoegebragt,
Geordend en gefchikt, om 't menfchelyk geflacht
De Zonde, Dood, en Helle, iri eeuwigheid te ontrukken j
En hen te ftraffen, die het Menfchdorh wilden drukken.
Door u zal een nieu we Aard' en Hernel daalen uit
Den Hemel, naar Gods kracht en eeuwig raadsbefluit.
Dus luidde de inhoud van't geza"ng der Hemellingen.
In tuffchen riep de Bron en Schepper aller dingen
Zyne Eng'len, naam voor naam, en gaf aan elk een lafl:,
Zo als 't beft fchikte, en elk naar deezen toeftand pavF.
De Zon kreeg eerft bevel, om zo langs 's Hemelsftreeken
Te rennen, en haar gloed op zulk een wyz' te ontfteeken ?
Datkoudeenhitt', bynaondraag'lyk, iederoord
Der Aard' bewand'len zou, en roepen uit het Noord
Den winter afgeleefd en oud en zat van dagen}
En uit het Zuid'een gloed, dienaauw'lykszytedraagen
Voor veld en dier en Menfch. Toen wierd de bleeke Maan
Belaft, hoe zy zich heb te houden op haar baan,
Gelyk ook de andere vyfdwaalvuuren, in heur kringen
En heur bewegingen, hoe zy den ftervelingen,
Wen zy op't hoogfte zyn gefteegen met haar licht j
Door een driekantig of vierkantig ftargezicht,
Nadeelig, of vereend in beter ftand en gianflen,
Voordeelig zouden zyn: voorts hoe ze aan 'sHemelstranf-
fen
Uit heur kwaadaardig vocht een zwaaren regenvlaag
Verwekken: wie van heur, ofdaalend'naaromlaag,
Of
(i) ©elyk't geraas der Zee] Openb. XIV. vs. 2.
-ocr page 361-
V E R L O O R E N.           337
Of ryzend' met de Zon (1), zou tot een teken ftrekken
Van ftorm en onweer, door de winden te verwekken*
Zy pkatften elken wind in zyn befcheiden Oord,
Om t'zyner tyd, uitOoft, of Weft, uitZuid, of Noord,
De Zee, de lucht en't ftrand rondomme te beroeren.
Den Donder wierd geleert, hoe hy met zyn rumoeren,
Door't duifter Luchtvertrek zou rollen, fhel van vaart.
Daarzyn'er (of'tverhaalderwaarheidevenaart
Ofniet, isonbekend) diezeggen, enbeweeren,
Dat God zyn Engflen wou met een bevel vereeren,
Om's Aardryks affen van den Zon-as tweetnaal tien
En meerder Graaden (2) te verdraaijen: zy aan wien
Ditwerkbevolenwas, metluftaari'tzwoegen, drongen
Het rond des Aardryks fchuin, doorhufinekrachtbedwon-
gen.
Ook zegt men dat de Zon bevel bekoomen had,
Den weg met haareh toom van't evennachtfche pad
In breedte juift gelyk te neemen; en te ftreeven
Tot Taurus bergen > met de Zufters alle zeven
Van trotfen Atlas, envanSpartestweeling, aan
Den keerkring van den kreeft; Van daar langs haaren baan
TeftrykenbydenLeeuw, deMaagdenVis, en't teken
Des Steenboks, om in elk gedeelt' van's waerelds ftreeken,
De Jaargetyden te verand'reh: Anders had
De lieve Lente de Aarde en all' wat de Aarde omvat,
Geduurig met een veld van Bloemen fchoon van kleuren
En verwen, aan den neus behaag'lyk om heur geuren >
Vermaakt en toegeknikt, terwyl de dag en nacnt
Gelyk in lengte zy en geen verkorting wacht:
Behalven flechts de twee Aspunten, die gelegen
In't Zuid en't Noord, den dag ontmoeten auerwegen,
X. Boek.
                           Y                             Dewyl
(1)  Wie van heur, of daalend'naom laagof ryzend'meC
de Zon ] Opkomende als Orion, en undergaande ge/yk de Ze-
venjiar.
(2)  Tweemaal tien en meerder Graaden] Defpilofasvm
den Dierkrmg, drears door de Aarde loopende, lepaalt zich tiiet
«an de aspunten der waereld; De affen van den Dierkrmg zyn
twet tn twmtig en ten halve Grogd van de aspunten der waereld-
_
-ocr page 362-
K%                HETPARADYS
Dewyl de laage Zon (en daarom in haar gloed
Van minder hitte en kracht) om haaren afftand goed
Temaaken, inhunoog, rentvrolyklangsdekimrnen,
Daar men de Zon nooit z,iet in't lieflyk ooften klimmen,
Koch daalen in het weft; waar door de fneeuw in't bar
En koude Eftotiland (i), niet zichtbaar voor die ftar}
Zo verr' beneen de ftraat van Magellaan (2) gelegen ,
Geftaag verhindert word. Op't proeven van dien zegen
Als van het kindermaal, dat eens Thyeftes kon
Opdiffchen wreed en woeft 3 veranderde de Zon
Haar loop: want anderzins hoe had de glansryke Aarde
Onzondiger als nu, en daarom van meer waarde,
Dekouw, diehevignypt, enhitte, diefterkblaakt
Verdraagen ? 't Hemeloord in ftand aldus vermaakt,
Teeldeookverandering, fchoontraager, overLanden
En Zee, befmetting, dieneervloeidenvanderanden
Der ftarren, damp en mift en wat'ren uit den grond 3
Verwekkers van de peft, gevolgen van de zond'.
Nu bulderden om ftrydde barre Noordewinden 5
Argeftes, CaeciasenThrafcias: zyvinden
Van uit den Noorderhoek van Norumbega, en
Van'tftrandderSamojeen(3), eenweg, enfnelvanren,
Als losgeborften uit hun kop'ren Kerker, dryven
(Daar Hagel, Ys en fneeuw, en een Orkaan hen fty ven)
Zy woeft en toomloos voort, en rukten ftout en ftraf
Verheven Boffchen van hun dikke wortels af,
En
(I) Eftotiland ] Een Laiuffcbap in 't ZmdtrlyVfte gedeelte van
America. Anthony Zanir, cenVenetiaan, ontdektehet m'tjaar
1390. De Engelfcben bezitten aan deeze zyde bet Land van
Labrador.
(a) Magellaan] Ferdinand Magellaan, een Portugees, leef-
de in 't begin van de 16. Eeuw: by ontdekte in
V Jaarl<jly.
de vermaarde ftraat, naar zyn naam, de ftraat van Magellaan
genaamd. De oniekende Landen ftrekkende naby bet asptmt,
btneden de ftraat van Magellaan, zyn naar bent de Magellanifcbe
genaamd.
(3) Der Samojeen] De Samojeeden zyn volkeren in^t woeft
Tartaryen- zich ontboudende in een voUdemis omfrttH den Oct-
mnendt Vloet Oby, dtmlks in de Ysaeeftvrt,
■.,:■:'-■+■: I.
-ocr page 363-
VERLOOREN.           335
Eh joegen 't onderfte der Zee met kracht naar boven.
Daar tegen ftormden, uit het Zuiden aangeftoven,
Met Donderwolken, en gelyk geweld, al 't geen
Uit deezen woeften hoek of flinks of rechts zulk een
Verwoefting wrocht: daar dreef't gehuil van Ooft en Wefte
En't geen van wederzy, xich om te woeden, vefte,
Geduurig tegen aan. Dusnamverwarringin
Al wat 'er leevloos in natuur was een begin.
Maar tweedracht, eerfte fpruit der zonae, kweekte en voedde
In 't redeloos gedierte een fellen haat en woede
En afkeer. In u ontftond 'er Oorlog wrbk en twift,
MetBeeftenj Vogelen en Viflchen: elk met lift
En veet en wfok verzien, verliet zyn kruid, en aasde
OpzyneilNaamgenoot. De Menfch, dieelkverbaasde
Door zyn gezagh, dat hem van God gegeeven wierd,
Had nu geen rneer ontzagh by't redeloos gediert'.
ZeontvluchtenHem, ofzien, alsofhen'tzwakverfnoogert
Bekend was van den Menfch, Hem aan met grimmige oogeri.
AH' rampen, die men flechts uitwendig groeijen zag,
Die de eerfte Vader van het Menfchdom, op dien dag
Ten deele maar kon zien, fchoon onder loof verborgen,
Verlegen met zyn ftaat: maair dieplt geprangt met zorgen
En angft in't droevig hart, dat door 3e woefte Zee
Van tochten wierd gefold, zo verr' van ftrand of ree,
Waar in hy met deez' klagt verlichting poogt te erlangen:
6 My, die zo veel heils noCh onlangs had ontfangen!
6 My rampzalig Menfch! is die dan't einde en flot
Van deez' verheerlykte Aarde, eerft nieuw gefticht door God,
En 00k met een myn lot, die flechts zo weinig dagert
De heerlykheid van all' deez* glory heb gedraagen,
Die eer gezegend was, en nu vervloekt, die't licht
Van Gods aanbid'lyk en ontzacht'lyk aangezicht,
Nu vlieden moet, waar in voorheen myn grootfte zegen}
Myn opperfte geluk en welluft was gelegen ?
Achl't was noch iets,nam flechts de ellend' hier mede een end'".
Maar myn verdriet en leed zyn perk noch maat bekend.
Ik heb't verdient, en wenfehte alleen de ftraf te draagen.
Maarach! dat'snietgenoeg: ikzieeenpoelvanplaagen.
All' wat ik eet of drink, oft licht word mee gedeelt
Door my, word voor den vloek alleenlyk voortgeteelt.
Y a                          6Stemt
-ocr page 364-
J40                HETPARADYS
& Stem! dens met vermaak ontfangen met myn ooren I
Vermeer j en rva/cb:
ennu, helaasfdedoodtehooren!
Wantach! watteelik, wat vermeer ikandersals
Een reeks van vloeken, fmert en plaagen op myn hals ?
Die zelfs alle eeuwen, die hier na eens zullen volgen,
Gevoelende den laft van't kwaad, my ganfch verbolgen
Als de eenigfte oorfprong dier ellenden, druk en fmert,
Verdoemen zullen en vervloeken in hun hart,
En my hun Stamheer zo onrein aldus verwenfchen:
Wy hebben 't Adam, die de Stamboom was der menfchen ,
Slechtsdankteweetenj maar een dank, dieonsgewis
Den vuilften lafter en ver vloeking waardig is!
Behalven all' de laft, die om myn heilloos muiten
Op my legt, zal all' 't kwaad flechts op my wederftuiten}
Gelyk een fnelle vloed, niet toombaar ir»zyn vaart.
AH' wat door my, en door myn naakrooft word gebaart,
"Zal
als hun middelpunt natuurlyk op my ftorten,
Schoon in hun plaats geftelt; dus kon ik hen verkorten.
Ach! rasvervlogevreugdvan'tParadys, teduur
Met eeuwig wee gekocht in een rampzalig uur!
6 Maaker! vroeg ik u om myne klei te kneeden
En vormen tot een Menfch ? Of heb ik door myn reden
U ooit verzocht dat gy my uit het duifter ftof
Verwekte, Op dat ik wierd in deez' volfchoonen Hof
Geplaatft ? Maar wyl ik met myn wil niet tot myn wezen
Te,zaamenliep, waar'trecht, datdaarikwasgerezen
Uit ftof, ik wederkeerde en tot myn oorzaak ging,
Geneigd om af te zien, en't geen ik eens ontfing
U weer te geeyen, gantfch onmagtig, om die wetten
Endievoorwaarden, die uw wil, wUdeinnezetten,
Tevplgen, endieikwaarneemenmoeft, indien
Het goed, dat gy my fchonkt, my nimmer zoude ontvlien.
Waar dit geen ftraf genoeg dit zwaar verlies te draagen ?
Waarom dit wee bezwaard met endelooze plaagen ?
Deweg, Almachtige, vanuwrechtvaardigheid
Is onnafpeurlyk voor myn reden: maar ik pfeit,
IktwifttelaatmetUi Ikmoeft, oBronvan'tleven!
Uw voorbedingen, toenze uw wil had voorgefchreeven t
Niet aangenoomen maar verworpen hebben: Wilt
Gy'tgoedeerlangenj datQodswyshwdusomild
jVou
-ocr page 365-
r.........--'::
VERLOOREN.           541
Wou bieden, en daar na de voorbedingen wraaken ?
En fchoon hy zonder uw verlof u eer Wou maaken;
Wei, zo uw Zoon verbrak zyn voorgefchreven pligt,
En wordende beftraft, u wierp in uw gezicht:
Waarom gaaft gy aan my dit leeven, en dit wezen,
Daar ik u nimmer zocht uit wien ik ben gereezen ?
Vond deeze ontfchuldiging, die aan uw Zoon niet paft
Omdathyuverfmaad, welingang? Echterwas't
Uw keuze niet, dat hy door u hetlicht erlangde,
Maar een noodzaak'lykheid die u namurlyk prangde.
God vormde u naar zyn keur, hem eigen, uit het ftof,
Op dat g' Hem dienen zoud in dit gezegend Hof.
Uit zyn genae was uw vergelding; welrechtvaerdig
Uwftrafdan, naar zyn wil, elkshuldeenachtingwaardig.
Maar't zy zo, want ik moet neerbukken voor myn lot,
Zynbillyke uitfpraak dat ik ftof ben, en weertot
Het ftof moet keeren. 6 Gy fchoonfte ftond der dagen
Myn's levens, wen gy komt! myn vreugde en welbehaagen !
Waarom vertraagt zyn hand de uitvoering van de ftraf
Die hy deez' dag befloot ? waar bly ven dood en graf ?
Hoe leef ik langer met den naaren dood voor oogen,
En door voorgaande fmert gefolterd, wiens vermoogen
My dimmer dan de dood, ja duizend dooden pynt.
Met welk een vreugd zal ik den dood, als hy verfchynt,
Begroeten ? weer hervormd in ongevoelige Aarde,
Enruften, indenfchootderMoeder, diemybaarde?
Daar fliep ik veilig en geruft (1); daar zou de kracht
Der Donderflagen, (2) die Gods ftem te voorfchyn bragt,
Zo vreeflyk niet als nu door hert en ooren dringen,
Of vrees voor erger kwaad myn bangen geeft befpringen,
Dat my en myn geflacht noch dreigt met zwaarder fmert.
Een twyfeling nochtans legt my zeer zwaar op't hart,
Dewyl dit leven my niet kan geheel begeeven,
Dat en die adem 3 en die zuiv're geeft van't leven,
Y 3                                Dien
(1)  Daar fliep ik veilig en geruft] Dit is ten neavQlgwg van
't III. Hoofddeel von Joh.
(2)  Daar zou de kracht der Donderflagen enz.] P/alm
XXIX. vs.
3.
-ocr page 366-
3+a               HET PARADYS
Dien Godt blies in den Menfch, niet zal geheel vergaan >
Met dit myn ligchaam, 't geen kwam uit het ftof te ontftaan:
Ik zal, wien is't bewuft ? in'tgrafwel't leven derven,
Maar flechts een dood, die eens weer 't leven zal verwerven.
O naar gepeins, indien dit vaft en zeker gaat!
Maar hoe! 't was flechts alleen myn adem, die het kwaad
Bedreefenzondigde: wat kan'er 'tftervenfmaaken,
Als 't geen dat leven heeft en zonde ? Wie kan't wraaken ?
Dat dit myn twy fling dan verdry v', dewyl miflchien
't Verftand des menfchen hier niet dieper in kan zien.
Want fchoon de Almagtige is door tyd noch eeuw te meeten,
Word Hydaarom van toorn, dieeeuwigduurt, bezeten?
Genomen'twasnuzo: de Menfch is't niet, die van
Hem is verdoemt, maar flechts't geen in hem fterven kan.
Hoezouzyngramfchap, dieoneindigis, verbolgen,
Den MenfchjWiens leeven door den dood end,eeuwig volgen?
O neen.: dat waar gewis een tegenftrydigheid,
Die niet beftaan kan met Gods wy sheid en beleid,
En geen bewys van kracht, maar van een zwak vermogen.
Zal Hy, om zynen toorn te ftaaven in den hoogen,
Het eindige endeloos uitrekken in den Menfch,
Dien Hy, als was de roe der ftrengheid all' zyn wenfch,
Zyn gramfchap te geval, zou zonder ende ftraffen,
Daar nook voldoening aan zyn toorn is te verfchafren ?
O neen :• hier door ftrekt' Hy gewis zyn vonnis uit
Verr' boven 't ftof, en't geen natuurswet in zich fluit,
Waar door elkeoorzaak, naar den indruk, diehaarleidde,.
Enzyontfangt, flechts werkt, en niet naar'tuitgebreide
Van haaren eigen Sfeer. Doch neem eens dat de dood
Niet waare een flag, die ons van ons gevoel ontbloot >
Als ik my voorliet ftaan; maar van nu af elende,
Die zelfs in de eeuwigheid der eeuwen niet zal enden;
Elende, die 'k reeds voel zo in als buiten my,
En voelen zal, zo lang de Godheid eeuwig zy.
Helaas! ik zie dien fchrik weer ftrak te rug gekomen,
En met gedonder, dat my fidd'ren doet en fchroomon,
Neerftorten op myn hoofd, nu weerloos zonder kracht i
Maarbeide, dood en ik, zyn eeuwig, engeenmagt
Kan ons, vereenigdmetdenand'ren, immer fchciden.
In my moet myn Geflacht Gods vloeken eeuwig lyden:
Een
-ocr page 367-
verloore'n: hb
Een heuchlyke erfFenis, die 'k in dit traanendal}
U, 6 myn kind'ren! namyndoodverleenenzal!
Ach! oft aan my mogt ftaan, deeze erfPnis door te b rengen!
Kon myn vermoogen, of myn noodlootzulksgehengen!
Hoe zoud ge, dus onterft, my, die u vloek nu ben,
Danzeg'nen! my, helaas! dtenumyzelfnaauwken?
Helaas! word om de fchuld van eenen menfeh verwezen
Het fchuldeloos geilacht uit deezen menfeh gerezen ?
Hoe! fchuldeloos? daarik'tverderfinmybefluit?
Wat goeds verricht ik toch ? wat komt 'er anders uit
Myvoort, danwisbederf? Dezielenwilbedorven,
Rekhalzen naar het kwaad, dedeugdalsafgeftorvcn j
Ja zelfs zy neigen my naar 't kwaad, op dat ik't doe,
En trekken my van't goed geftaag naar't kwaade toe.
Enzoudenzy, ach arm! danzuiverzynindeoogen
Van God, die nimmer vlek noch fmetten kan gedoogen ?
'tis uitgeredeneerd: IkgeefhetopaanGod.
'k Mdet na deez' kibbeling, in dit myn droevig lot,
Hem gantfeh rechtvaardigen en zonder fchuld verklaaren ,
Myn redekavelingen uitvluchtlaaten vaaren,
Die op elkaer getaft, my end'lyk fleept en dwingt
Tot overtuiging, die door hert en nieren dringt.
Op my legt eerft en laatft, naar't Godlyk welbehaagen,
Alsbronaervan'tbederf, delafter, fmertenplagenj
En wel te recht, zo ook Gods toorn en haat met een.
Vermeet/le wenfeh! zoud gy een laft, zo ongemeen,
Een laft veel zwaarder dan deeze ongemeeten Aarde,
Deez' groote Waereld, dien de kracht des Hemels baarde,
Slechts torffen, fchoon gedeeld met dat onzalig Wyf,
Wiens liftig onderhoud my ftortte in dit misdryf ?
Dus wat gy wilt en vreeft, vernietigt in het ende,
Uw hoop van toevlucht, en vertoont u uwe elende,
En maakt dat gy befluit, dat gy elendig zyt,
J a zo elendig, dat uw onheil eeuw en tyd
Verduuren zal, en alle elenden gaan te boven.
O medeweeten, door geen blydfchap te verdooven!
In welk een afgrond van verbaaftheid, fchrik en fmart,
Stort gy me neer, waar uit geen hoop van uitkomft werd
Vernomen, nimmer my Gods Heilzon zal beftraalen,
En waar in ik al diep en dieper neer moet daalen ?
Y 4                               Dus
-ocr page 368-
544                HETPARADYS
Dusjammerde Adam by zichzelf in ftillen nacht;
Nu niet als voor zyn val van een verk wikb're kracht ^
En frifch en ftil en koel, maar vreef'ly k in zyne oogen,
Door damp en fmook en rook en donk re lucht betoogen;
'tGeenmeteendubb'lenfchrik, dewroegingvan 'tgemoed
Verzwaarde en laftig viel, en meer zyn droefheid voed'.
Hy vleid zich end'lyk op den kouden grond ter neder,
Nu vaak vervloekende zyn fchepping, en dan weder
Den dood verwytende, gelyk een traagen beul,
Ora dat hy achter blyft; den dood alleen zyn heul,
Waar toe hy fints zyn val, door de Almagt was verwezen.
Helaas! waartoefcdedood, diemyflechtskangeneezen,
(Zo fprak hy) en ontneemt my gunftig, en niet ftraf,
Met wellekomen flag myn angmgleven af ?
Zal waarheid dan haar woord niet als te voorenftaaven ?
Zal 't Goddelyk gericht, dan niet met y ver draaven >
Omfpqedigrechttedoen? Maarneen, totmynverdriet
Vertoeft de bleeke dood en hoort myn roepen niet!
En't Godlyk recht verhaaft, op ons gekryt en tergen,
Zyntraagegangenniet! oBoflchen, Bronnen, Bergen!
6 Gy Waranden en gy Daalen, luifter fchoon!.
Wiens fchaduwen ik eer van eenen and'ren toon
Deed wedergallemen, en fchaat'ren, op de klanken
Van een veel beter zang, die u my deed bedanken,
Nu werd met naaren galm myn klacht te rugg' gekaatft^
Als Eva haaren man, dus droevig en verbaaft,
Befchouwde, daar ze zat met naare en treurige oogen,
Stondzeopvanhaareplaats, ennaderd'hem, bewogen
Om met een zachte taal, zyn druk en harteleed
Telenigen: maarHy, terwylzynadertreed,
Weert met een iluurfch gezicht, en met deez' bitt're reden
Haar af, als door zyn ramp en droefheid afgeftreden:
Vlieg weg uit myn gezicht, gy Slang, zo valfch van aart!
U paft met recht die naam, als die haar evenaart
Invalsheid, woedeenhaat, waareoorfprongallerzonden j
En door een maatfchappy'onfcheidbaar vaft verbonden.
Daar mangelt niets, als flechts haar wezen en haar verf ,
Tot een bewysder lift, die, tukopelksbederf,
Zich in uw hart verbergt; om't fchepzeldom na deezen
Njet meer te teift'ren door uw lift; op dat uw wezen
Te
-ocr page 369-
VERLOOREN.          345
Te Hemelaardig van gedaant', maar fhood en wreed
In helfche boosheid, het niet ftorte in't end'loos leed.
Noch waarc ik zonder u in myn geluk gebleven,
Haddeopgeblazenheid, doordoolzucht, aangedreven,
Toen alles hier noch was in een volzaal'gen ftaat,
Mynraad, dicproefvantrouw, nietonbedachtverfinaad,
En't euvel opgevat, als of ik u mistrouwde,
Die wilde dat u zelfs de helfche geeft befchouwde,
Uydelvleyende, datgyhemoverraogt:
Maar, in 'tgezelfchap van de Slang, door hem bezocht,
Wierd gy door haar verfchalkt, verraaden en bedrogen,
Enik, helaas! dooru, omdatikuwvermoogen
Vertrouwde, enwaandedatgywys, voorzichtig, ea
Niet om te zetten waart! ellendige als ik ben!
Ik had geen denkbeeld en ik vormde geen gedachten,
Dat ik dit alles niet dan enlc"len fchyn raoeft achten;
Geenwaaredeugd, maar flechts een Rib, die door natuur
Gebogcheld, en gelyk in dat rampzalig uur
My is gebleken, was mismaakt en krom gebogen,
En uit myn linke zy gehaald door Gods vermogen,
Slechts waardig,dat men ze als een nood'loos deel ftraks wraakt,
Op dat e'e'n efFen tal wierd in elks zy gemaakt.
Helaas! waarom heeft God, de Bronaer aller dingen,
De alwyze Schepper, wien de Hemelen omringen,
Die hunnen ruimen Kreits bevolkte, door zynkracht,
Met Hemelgeeften van een mannelyk geflacht,
Deez' laatfte nieuwigheid op's waerelds rond gefchapen,
Dit fchoon natuursgebrek, waar aan wy ons vergaapen,
En niet deeze Aard' vervuld met Menfchen gantfch gelyk
Aan't Hemels Geeftendom, de Zoonen van zyn ryk,
Of ecr een and'ren weg om 't Menfchdom voort te kweeken ,
Gevonden ? Dan waare ik van God niet afgeweken:
Danhadiknimmerditverderf, zofnood, verwekt:
Dan had ik't werktuig niet van zo veel leeds geftrekt,
Van duizend twiften en verftooringen en plaagen,
Waar van deez' waereld zal van eeuw tot eeuw gewaagen>
Door fnoode ftreeken van het vrouwelyk geflacht,
En door den band, dieManenVrouw, zodierbaaracht,
Te baaren uur op uur. Want of hy zal nook vinden
Een fraaije wedergae, waar aan hy zich kan binden,
Y 5                             Maar
-ocr page 370-
34<S                HET PARADYS
Maar zulk een die zyn ramp of kwaade keur hem fchenkt:
Oflicht'lykzalhynooit, eenGae; metwiehydenkt
En wenfcht te leven, om haar fteegheid konnen winnen j
Daar ze een van minder deugd en waarde zal beminnen:
Of zo zy hem bemint, dan komt het ftreng verbod
Der oud'ren in den weg, en rooft hem haar genot:
Of licht werd hy te laat in zyne keur bevonden >
Als ze aan een ander, dien hy ha&t, reeds is verbondcn;
Het welk een Ilias van ramp en ongevai,
En duizend plaagen aan den Menfch verwekken zal,
En hem een leven doen vol bitterheden fmaaken,
Zyn vree verftooren en zyn huis onzalig maaken.
Hierfloothy, enhywendzynrugnaarEva: Maar
Zy, diedoorditverwytj nietaftezettenwaar,
Viel j wyl een traanenvloied uit bei haar oogen vloeide,"
Daar zy haar hangend hair, en de Aardc mee befproeide ,
Voor zyne voetenneer, en, indiented'renftand ,
Zyn knien omhelzende met haar albafte hand,
Smeekt zy om vrede, en ging dus voort met haare klagten j
OAdam! wiltgemy, dien'kzonderend'moetachten
Enminnen, opdeez'wysverlaaten, ftrafvanzin?
De Hemel melde aan u met welke oprechte min
En tedere achting ik u eer, myn welbehaagen!
Onweetend' hebbe ik't pad der dooling ingeflaagen ,
Enongelukkiguverraft. Eileenuwoor.
Geefaan myn fineekingen, myn klagten toch gehoor..
Ik binde en ftrengel om uw' voeten deez' myn armen
Onfcheidbaar vaft: Ei neig uw ooren na myn kermen:
Beroof me, ontrek me niet uw vriend'lyk aangezicht,
My meer verkwikkende alshet morgenbaarendlicht.
Ontneemmynietuwhulp, uwraad, all' myn vermoge*
En fteun in deezen nood: ontrekt ge my uw oogen,
Waarzalikheenengaan? waarblyven? wyldedood
Ons licht in weinig tyds neerklinkt in's Aardryks fchoot.
Ei laat 'er tuffchen u en my weer vrede weezen,
Verknocht in druk en vree, verbonden als voor deezen,
Ja door een vyandfchap te zaam gehegt, waar mec
Wy onze weerparty, dien roover van den vree,
Den fnood' en flimmen Slang, die, zo ons God deed hooren,
Voor ons eens buigen moet, gelykerhand verftooren,
-
-ocr page 371-
VEfcLOOREN.           347
Enmoediggaantekeer. Ex! oeffentochuw'haat,
Om onze elende en druk en deerenswaarden ftaat,
Niettegenmy, die reeds verlooren, metmeerplaagen
En rampen ftryden rnoet , dan myne kracht kan draagen,
En dus onzaliger dan gy, 't Is waar dat wy
Tezaamenzondigden; maargymynEga, gy                                               j
SlechtstegenGod: dochikentegenGod, entegen
Myn waardften Man, dien 'k heb van zyne gunft vetkregen,
Ik ga weer naar de plaats daar G od ons vonnis fprak,                                        j
En dring met naare klagt door 't Hemels ftarrendak ,
Om van uw hoofd de ftraf op my alleen te wenden,
Die de eenigfte oorzaak ben dier rampen en elenden,                                      j
Die gyommynentwil moet lyden. Ik alleen                                                 \
Ben t eigen onderwerp van Gods verbolgentheen.
Hiereindige Eva wel haar woorden, niet haar traanen,                                   I
Waar door zy Adam poogt tot zachtheid aan te maaneo,
Haarnederiggedrag, waarinzytrouwvolhard,                                            j
Tot haar vergiffenis van't kwaad gefchonken werd,                                        j
Wekte in't ontfermend hart van Adam mededoogen:                                     j
Zyn hart kon niet beftaan voor 't minnelyk vermoogen                                   )
Van haar, die onlangs was de vreugd van zyn gemoed.
Hy liet, op haare klagt en't ftorten van een vloed
Van traanen, door het fchoonft' der fchepf 'len, dat verlegen
Aan zyne voeten lag te fineeken, zich beweegen:
Hy, alsonweerbaarenberoofdvanwapens, gaf
Zich over, fneed den draad van zyne gramfehap af,
En greep haar by de hand, en zet haar op haar voeten,                                      (
En komt met zachter taal zyn Eva dus ontmoetcn:
Zo onvoorzichtig en begeerlyk als gy waart
Voorheen, zozytgynu, die, onbedachtvanaart,
lets wenfcht dat gy niet kent, dieduldeloozeplaagen,
De ftraf van ons misdryf alleenlyk wenfcht te draagen.
Helaas! tors met gedulduweige ftraf alleen,
Onmagtig om den vloed van Gods verbolgentheen ,
Waar mee hy u laatft dreigt, te dragen naar behooren,
En die weerbarftig droegt myn ongeduld en tooren.
Zo y v'rig fmeeken en gebeden Gods befluit
Verand'ren konden, 'k borft in heilige yver uit; *
Ik zou my fpoeden om voor u aldaar te wezen,                                                i
En met een zwaarder ftem en luider dap voor deezen,                                      |
God                           j
-ocr page 372-
34»                HET PARADYS
God bidden, dat de ftraf van't kwaad flechts op myn hoofd
Alleen mogt ftorten j dat hy 't vuur zyn's toorns verdooft ,
Omtrent een zwakker kunne, aan myne zorg bevolen,
Die 'k al te licht vertrouwde en ydel raakte aan't doolen.
Maarrys, myn Eva, rys, enftaakenweonskrakeel.
Eaat ons elkaer niet meer belaften, in dit deel,
Van eenen and'ren kant, genoeg bczwaard en fchuldig
Geoordeeld: draagen wy ons bitter lot geduldig,
En munten wy flechts uit in onderlingen pligt
Van liefde, om in deez' ftaat van zulk een zwaar gewigt >
Getrouw elkanders laft en leed te helpen draagen.
Dedoodzal, zoikgis, zynkomftnochwatvertraagen,
Tot meerd'ringonzer fmert, die, naveelongeval,
OponsrampzaligZaad, in'tende, daalenzal.
Hier op fprak Eva, nu een weinig aan *t bedaaren:
O Adam 1 tot myn leed kwam ik geftaeg te ervaaren ,
Dat ik met woorden zo fpoorbyfter en ontzind,
Gelykonsdeuitkomilleert, nooitingangbyuvind;
Nochtans wil ik, verfterkt door uw verlichte reden,
(Schoon uwe gunft onwaard, die 'k won door myn gebedea>
In hoop dat ik uw liefde, uw min, waar door myn hart
In leven en in dood de grootfte rampen tart,
Vernoegenkan) unietverbergen, watgedachten
In myn ontruften borft, myn bangen geefl verkrachten.
Die nochtans ftrekken tot verzachting van ons lot,
Oft einde, ons opgelegt door een vergramden God,
Die, fchoonhoefelennaar, veellichterzytewaagen,
Dan de onverdraagb're fmert van onbedenkb're plaagen.
Hoor, legt de zorg zo diep voor 't nakrooft ons op't hart,
Dat ons te teelen ftaat, tot een onfeilb're (mart,
En end'lyk voor den dood een lekker aas moet ftrekken:
Zo't ftnert'ly k zy de fmert aan and'ren te verwekken,
Onszaad, onseigenzaad, eenjammerlykgeflacht,
Dat uit ons fpruiten zal op de aard' van God veracht,
En't doelwit van zyn toorn, en dat in't ende 't leven
Moet als een roof aan dat roofzuchtig monfter geeven:
Wei aan! 't ftaat in uwmagt, voor myne ontfangkenis
Dat nageflacht, noch niet geboren, voor een wis
Verderf te hoeden, en zyn rampen voor te komen.
Gyzytnochkinderloos: wel, blyfzulkszonderfchroomen:
Zo
-ocr page 373-
VERLOOREN.          3+5
Zo word de graage dood, die nu reeds watertand ,
Bedrogen, en hy moet zyn hong'rig ingewand
Met u en my verzaen. Maar zyt ge in dit vertrouwen ,
Dat, zo we elkanderen van dag tot dag befchouwen,
En omgaan, daar de lieftie ons toeftraalt met haar licht>
Het hard zou vallenzich te fpaanen van den pligt
Des huw'lyks, en geprangt door zoete minnepynen,
De lieVe hoop van drift tot niets te zien verdwynen,
In't oog van't voorwerp, dat aan een en zelve luft
Gelyk'lyk kwynt; een ramp zo zwaar als me is bewuft >
Een pyniging zo groot als wy ooit konnen lyen:
Om tevens dan ons zelf, en all' ons zaad te vryen
Van't geen voor beiden word gevreeft in deezen nood;
Wei aan, bekortenwyhetwerk; laat ons de dood
Skchts zoeken daar hy is: of zo wy hem niet vinden,
Dan doe onze eigen hand hem dienft in ons te ontbinden
Van's levens droeven band. Hoe ftaan we dus benard ?
Wat draalenwe om ons zelf van onverdraagb're (mart
Teontlaften, trillendevanvrees, dieonsin'tende
Geenendetoont, dan dood, het honk van alleelende?
't Is flechts aan ons gefteld, Wy hebben keur van weg,
De kortfte is allerbeft. Wat baat lang overleg ?
Zo word verwoefting door verwoemng beft beftreden.
Hier flootze of liever brak de wanhoop haare reden;
Zo had het denkbeeld van de Dood haar brein verward.
Maar Adam, door dien raad niet in zyn ziel benard ,
Bevond door beter hoop zyn fterk gcmoed gefteven,
En koomt aan zyne Vrouw dit trooft'lyk antwoord geeven:
Dat gy en't leven en al 's levens vreuga verfmaad,
Schynt, Eva, ietsinu,datend'looshoogergaat
En beter is, dan't geen gywraakt. Maar om die reden
U zelf met eigen hand (helaas! ik fchrik) te ontleeden,
Weerfpreekt dat hooge en dat uitffluntende, 't welk ik
Vanuvermoede, en fluitbehalvenuwen fchrik
Enangftennaberouw, diefmaadin, dieikhoorde,
Om dat gy't leven en't vermaak, dat u bekoorde,
Zo ras verlooren hebt. Of wenfcht gy om den dood,
Als of ze u van ellende en alle fmerte ontbloot ?
En denkt gy de uitfpraak van dien God, die ons doet duchten
Envreezen, opdiewyzc, elendige! teontvluchten?
/
-ocr page 374-
3JO                HETPARADYS
Helaasi dat'smis: zytvryverzekertdatdieGod,
Die, zonder ftraf, nooit door een fterv'ling word befpot»
Voorzichtiger zyn arm en gramfchap weet te reppcn >
Dan dat hy zich van ons zou laaten onderfchcppen.
Ikvreesmetmccrderredht, datdood, dus met ons hart
Gezocht en ingehaald, ons niet van onze fmart,
Dic'tvonnisoponslegt, mynEva, zalbehoeden.
Zo fnood een aaad ontftak in gramfchap wis dien goeden
En wyzen Schepper, om te maaken dat de dood
Zelf in ons leevenzou. Del laat ons in deez' nood
Eenveiligerbefluit, eenbetereuitkomftzoeken:
Datkonik, zoikdenk, door myn gezicht verkloeken,
Wanneer ik overwoog met aandacht, dat die God,
Wiens goedertierenheid geen end' heeft, by het flot
Van de uitfpraak voegde, dat uw Zaad eens zou verbreekefl
Den kop der Slange, en zich van zyn verleiding wreeken.
Dat waar' gewis een kleene en lichte Wraak, indien
Ik niet metde oogen van geloof koh verder zien,
En voor den kop dier Slang niet moeft den Satan achten,
Die, in een Slang gehuisd ons onheil wou betrachten:
't Vermorz'len van zyn hoofd waar wraaks genoeg behaald,
Maar die men miflen zal, wanneer wy verr' verdwaald
Van't rechte fpoor, een moord met eigen hand volvoeren,
Tot fmaad van Hem, in wien wy leeven en ons roeren i
Of door een dwaas befluit, gelyk uw voorftel is,
Om kinderloos den dood te fmaaken: want gewis
Dan zouden wy de ftraf van onzen vyand derven,
Ea van Gods grimmigheid een grooter ftraf verwerven.
Des meld geen woorden meer van eigemoordery,
Noch will'ge onvruchtbaarheid, die ons zo fchad'lyk zy s
En waar door ons de hoop van alles werd benomen,
En waar uit anders niets dan zielverdriet kan komen,
Benevenshovaardy, enfpyt, enongeduld,
Weerftreving tegen God, vergrooting onzer fchuld,
En't jok, rechtvaardig door de Godheid ons befchooren.
Denk, hoe genaderyk Zy wilde ons fmeeken hooren >
En ons verwyzen! want geen woord glipte uit haar mond
Dat op de gramfchap of verdelging fcheen gegrond.
Wy dachten dat de dood zou naar Gods dreigen volgen
Opdeezendagi enzie, hoezeerHywasy.erbolgen,
-ocr page 375-
V E R L O O R E N.           351
UheeftHyflechtsvoorfpelt, datgy, metangftenfmert,
Uw telgen teelen zoud » 't geen weder ryk'lyk werd
Vergolden, door een vrucht, uit uwen buik gekomen.
De vloek, helaas! een vloek, die my met angft en fchroomen
Vervultj vloeitafopmy, wanneerikdeezengrond
Befchouw',waar uit Uc 't brood moet zoeken voor myn mond,
Door arbeid, moeite en zweet; maar die zyn Ucht te dragenj
Want ledigheid kan my veel min dan haar behaagen ,
Vermits myn handen werk, my in dien zwaaren laft
Zal fterken j en op dat de koude ons niet verraft,
De hitte ons niet verveel > wou 't Godlyk welbehaagen,
In't eene en't andere genadig zorge dragen,
Voorziendeenkledendeons, fchoononverzocht, alsmet
Zyn eige hand, en zelfs na 't fchenden van zyn wet,
Terwyl Hy 't vonnis fprak geraakt door mededogen:
Hoe veel te meer zal Hy, door ons gebed bewogen ,
Zynoorenop'nen, enzyningewandendoor
Genaebeweegen; enonsleeren, hoe we ons voor
De bar- en ftrengheid van elk jaargetyde hoeden,
Wenregen, hagel, ysenfheeuwop'tfelftewoeden,"
Gelyk de lucht nu reeds op deezen berg vertoont,
Terwyl de wind, die in deez' landftreek woed en woont,
Nu bits en vochtig waait, en't loof van deeze boomen ,
Zo heerlyk uitgebreid, zynluifler heeft benomen.
Dit roept, dit wekt ons, om deez' woefte ftreek te ontvlien,
En naar een beter oord en fchaduwe uit te zien ,
Om in een warmer lucht alle onz' verkleumde leden
Te koeffren, eer de ftar, die dag'lyks hier in Eden
Haarglanffentooat, zichhebverfcholen, enonsftort
In eenen kouden nacht, die langs hoe ftrenger word.
Dan trachten we om den gloed van haar verkwikb're ftraalen,
Die t'zaamen loopen, en wecrom te rugge daalen
Doorftof, diebrandbaaris, teontfteeken met veel vrucht;
Of zien twee ligchaamen, opee'ngeperft, de lucht
Totvuurvermaalen, alsdewolken, fterkaan'tzweeven
En worft'len, of met kracht door fellen wind gedreven,
Den blikfem door dien ftoot fchuins fnorrende vertint i
Den bhkfem, die gevoerd op vleug'len van den wind,
Door zyne dwarfle vlam, in woede niet te toomen,
Het gommig hout ontvonkt van Pyn- en Denneboomen ~t
-ocr page 376-
■ ■
3P                 HEt PARADES
En ons van verre zend een' hitte, die ons ftreelt,
En eene warmte als die der Zonne is mededeelt;
't Gebruik van zulk een vuur, of wat ons op moet wekkeri >
Dat in't verdiende kwaad, tot hulp en trooft kan ftrekken;
God zal j wen we om zyn gunft hem fmeeken met gebeen ,
Ons leeren, hoe we beft ons leven hier beneen >
Doorbrengenzondermoeite, ons metZynliefdeomarmen3
Met kracht befchaduwen > en voor meer leed befchermen,
Tot dat wy endelyk belanden in het ftof,
Onze allerlaatfte ruft, onz' eigen Huis en Hof.
Nietbeterdan, vriendin, alsderwaardsheenteftreeven,
Daar God ons vonnis velde, om de Oorfprong van ons lee ven,
Eerbiedig leggende ter Aarde op onze knien,
't Ootmoedig offer van't verflagen hart te bien,
Belydende ongeveinft Hem't misdryfonzer daiden,
Hemfmeekende, datHy, dierykisingenaden,
Ons onze fchuld vergeev', terwyl ons oog den grand
Met heete traanen natt', en't zuchten van den mond
Dedunnelucht vervulf, uit eenen geeft gekomen >
Die door verbryz'ling en ontzagh is ingenomen,
Tot een onlochenbaar bewys, dat waare boet'
En zuiv're ootmoedigheid beweegen ons gemoed,
En Hy zal (dit's myn hoop) geraakt door mededogen
Aflaaten van zyn toorn, in wiens goedgunftige oogen,
Wanneer Hy t allerhoogft' door gramfchap fcheen geraakt,
Niets dan genade, gunft, en hemelgoedheid blaakt*.
Dus fprak der Menfohen ftam, met waar berouw in't harte
Geraakt, en Eva voekl niet minder haare imarte.
Zy gingen onverwylt ter plaats daar's Hemels Heer
Hen had verwezen, en zy vielen fluks ter neer,
Voor zyn Genadetroon, belydende hunn' daaden,
Enfmeekende, datHy, dierykisingenaden,
Hen hunne fchuld vergeev', terwyl hun oog den grand
Met traanen vochtig maakte, en't zuchten van hunn' mond
De dunne lucht vervulde, uit eenen geeft gekomen,
Die door verbryz'ling en ontzagh was ingenomen,
Tot een onloochenbaar bewys, dat waare boet'
En zuiv're ootmoedigheid bewoog hun teer gemoed.
Eindt van bet tiende Both
HET
._
-ocr page 377-
HET PARADYS
VERLOOREN.
Elfde BoeK.
Inhoudt.
*           '                            *                 * - *
s~i Ods Heilzoon Irefigt de bee der Mettfiben onder de oogen
■ ^-* Zyn'sVaders, enHyJbteekt, dot Hyzyntoornverzachf.
Cod, door devoorjpraak van zynlievenZoon, bervoogen
,
Aanvaardze, krygende uit zyn Eorgtocbt waarde en kracbt:
Docb veil met dot zy meer in't Paradys verblyven.
Hyzendvorft Michael, der Cherubynen Hoofd,
Met eene Bende been, om ben daar uit te dryven,
Met lafl, op dot by't vuur van Adam ganfcb nietdeofd,
Hemzaaken, indertydtevolgen, ieopenhaaren.
Vorfl Michael daalt ne$r, die Adaptfiraksdntdekt.
De Aardsengel meld Gods lafl
, tertvyl zyn Legerfihaarett
Terwacbtflaan, door deftembun's Veldbeersopgewekt,
Aardsmoeder Eva iveent; en Adampleit 'er tegen ;
Doch onderxverpi zich Gode, en kent in't endzynpligt.
De Aardsengel, op den Berg, met d'eerften Menfch, gefieegen
Terwylzyn Evaflaapt, vertoont adn zyngezicht,
AW 'tgeen 'erjtnts dien tydmoefi over
V Menfibdom komen ,
Tot dat de Watervloedalf de Aard' zoude overfiroomeii.
DUs ftaan zy ned'rig en boetyaardig voor Gods oogen ^
Hem biddende, met ernft, opdat Hy wierd bewoo^
_^ gen>                                         '        ,
Dewylvodrkomendegenade, neergedaald
Van't heilig Dekzel der Verzoening, had vermaald
Hun fteevig hart, en in de plaats een hart doen groeijefl l
Dat nieuw en vleefch'lyk was, waar uit geduurig vloeijen
V olmaakte zuchten, die de geeft der Beed' hen baard',
Endaar.aanvleug'lengaf, omj met een {heller vaart
XL Boek.
                        Z                                  Dan
-ocr page 378-
354-                HETPARADYS .
Dan't luid gefchreeuw, dat zich in Tempelendoet hooren,
Tc vliegen van om laag, in Gods alhoorende ooren.
Hunne emft was ongemeen, en hun verzoek van meer
Belangenwaarde, als dat van't oude Paar, dieeer,
Naar t oud gerucht (doch niet zo oud zo lang verleden
Alsdit) DeukalionenPyrrha, kuifch van zeden,
Om't zondig Menfchdom, in den watervloed gefmoord,
Hervoort te brengen, van een heilvuur aangefpoord ,
Voor Themis offerkift hun bee godvruchtig ftorten.
Hunn' Beden vloogen langs drie onverwrikb're fporten
Geloof en Liefde en Hoop: Zy ftygden onverlet,
Daar heur geen wind van nyd in't rennen paalen zett',
Tc leur ftelt of verkort, maar ongeftuit naar boven,
En dringen door de deur van't Hof van alle Hoven.
Toen, daar't Altaar van goud (i) een lekk'ren geur ver-'
fpreidd',
Bewierookt, kwamen zy den God der eeuwigheid,
Den grooten Vader, door hun Heiland, onder de oogen:
De grooten Heilzoon, doormenfchlievendheidbewoogen,
Bood die zyn Vader aan, enmaakt, verheugd van zin,
Van zynen Borgtocht 3 voor het Menfchdom, dus 't begin.
Befchouw, 6Vader! ziehier'sAardrykseerftevruchten,
Door uw genae geplant, in's menfchen hart j deez' zuchten,
Deez'fmeekingen, dieik, getroffen door het lot
Der menfchen, even als uwPriefter, grooteGod!
In die myn Reukwerkvat, uit eeuwig goud geklonkefl,
Vermengd met wierookgeur, my door uw gunft gefchonken,
Vooruwgezichtvertoonenopdraag; vruchten, die,
Door U in hen gezaaid, ik weeld'rig waiTchen zie,
Envanveelbeterfmaak, dan die zy, door'thanteeren
Der Boomen in den Hof, waar in ze U moeften eeren,
Voortbragten, eerzy, uitdenftaatvanhungeluk
En zuiv're onnozelheid, neerftortten in den druk.
Nuneig, 6 Vader! neiguwe ooren naar zyn fmeeken.
Laat zyne zuchtingen uw toorn en gramfchap breeken;
Zyn zuchtingen, die hy U zonder woorden doet,
Onkundig, op wat wyz' hy U aanbidden moet.
Laat
11) Daat't Altaar van goud cnz.] Openb. VIII. vers$. en 4.
-ocr page 379-
......... ■ ■                                                                                     ' ""
VERLOOREN.           357
Laat ik zyn Tolk, zyn Borg en waaren Voorfpraak (I) ftrck-
ketl.
Ik zy flechts 't dekfel der verzoeninge, oni te dekken
Zyn misdaad voor uwoog; Entail'zyn werken, 'tzy
Diegoedzyn, oftekwaad, &Vader! flechts op my:
Door kracht van myn verdienfte; en totzynheilgedreeveni
Volmaak ik de eerfte, en door het derven van myn leeven
Betaal ik voor de laatfte. Ontfang dan, neern my aan:
Aanvaard van deez' in my, die nedrig voor U ftaan,
Den reuk van vrede en van verzoening met de menfchen:
Ei! laaten zy met U bevredigd, naar myn wenfchen,
OpdeAardeleeven, tothundagen, diegeteld,
Maartreurigzyn, entotdedood, nuuitgefteldj
Hun ftraf en vbnnis (datikwelwatwilverzachten
Maarniet vermind'ren op hun fineeken en hun klachten )
Teneind'j henvoerenenhenzullenleidentot
Eenbeterftaatenheil, eenheuchelykeflot,
Daar ze alien, die 'k verlofte en mynen gunft vrou tooiien ,'
Invreugdeenzaligheid, alleeeuwen, zullen woorien,
Vereend met my, gelyk ik ben met u vereend. (2)
Waar op Hy aan zyn Zoon dit antwoord heeft verleend,
Daar onverdraagb're glans zyn God'lyk hoofd omftraalde:
Myn welgeliefden Zoon, wiens liefde zegepraalde!
Erlang, verkryg all' wat gy voor het menlchdom bid ;
Want all' wat gy verzoekt is myn befluit en wit.
Maar dat de Menfch in't Hof van Eden meer zou leeven >'
Verbied de wet, die 'k aan natuur heb voorgefchreeven.
DeezaElementen van onfterfFelyke kracht,
Enzuiver inhunneaard, gevormddooronzemagt,
Die met geen ongefchikte en vuile en groove ftoffen
Vereenen konnen i oftezaamenpaaren, ploffen
Enwerperihemj befmet, onrein, enongefteld,
Nu buiten, flechts bekwaam, om op een flechter veld
En in een and'ren lucht, vergangklyk voedfel te eeten ,
't Geen hem den weg tot zyn ontbinding bcft doe weeten i
Z 2                                 Ge-
(1)  Voorfpraak] ijoh. II. vers I.
(2)  Vereend toet my gelyk ik ben met u vereend ] Joan. V.
vert
7.
-• -t ^iiM;T-'-J.rit
-ocr page 380-
■ '■■■■■
55<S                  HETPARADYS
Gewrocht door zonde, die cerft alles krenkte, en ras
Verdorf, dat, uit zich zelf, fteeds onverderf lyk was.
Men kon toen Ik hem fchiep twee giften in hem leezen,
Onfeilbre zaligheid, en een onfterf'lyk wezen:
Het eerfte miff hy dwaas: Het laatfte zoude alleen
Hem ftrekken, om zy n fmert en onheil daar beneen
Te maaken zonder end', ten ware ik had befloten,
Hem, door de dood, myn Zoon, in't duifter graf te ftooten:
Zowerddedoodin'tendzyntoevlucht, die hem , na
Dit leven met verdriet en rampen, leed en fchae
Zal zyn geeindigd en gezuivert, door de krachten
Van't waar geloof, en door myn wetten te betrachten,
Weer op zal geeven, tot een tweede en beter ftaat
Van leven, gantfehvernieuwdinwerken, raadendaad,
En in vernieuwing der rechtvaardigen en vroomen,
Op dat hy eind'lyk mag door my een plaats bekomen
EnindenHemel, enopd'Aard, vernieuwtinftand.
Maar laat ons 't zalig heir, myn Zoon en Rechterhand!
Uit alle ftreeken van myn Hemel, all' myn troepen
DeZoonenvanhetlicht, mynHelden, zaamen roepen:
'k Wil hen myn oordeel niet verbergen. 't Is myn wenfeh
Om hen te ontdekken, hoe 'k zal hand'len met den menfeh,
Gelyk ik voor hun oog ontdekte all' mynen handel,
Met een oproerig rot van Eng'len, fnood in wandel,
Wier flag, hen toegebragt door U 5 hen vafter deed
In hunnen ftandplaats ftaan, beducht voor't zelfde leed.
Hier floot de Vader, en de Zoon gaf, zonder fpreeken,
Dendienaar, diendewachtwastoevertrouwd, hetteken:
Hybliesopzyntrompet, die, mog'lyknaardientyd
In Horeb wierd gehoord, aan 's Herfiels komft gewyd,
Toen God daar nederdaalde (I) en liet zyn luifter blinken,
En in den laaften dag des Oordeels licht zal klinken.
De ganfche Hemelftreek weergalmde van *t geluid.
De kinderen des lichts begaven bly zich uit
Hunzaal'geBeemden, enWaraiaden, Velden, Dreeven,
Die, by de wateren van't eeuwigduurend leven,
Met onverwelkbaar loofden grond, fontein en bron
Befchaduwden in't oog van de ongefchapen Zon,
(i) Toen God daar nederdaalde] Exod, XIX. vers 20.
-ocr page 381-
VERLOOREN.           357
Met overfnellen fpoed ter plaats daar God elk daagde^
Elk nam zyn eigen ftee, tot dat het God behaagde
Zyn onherroepb'ren wil, van zynen hoogen Troon,
Op de eeuwigheid gefticht, te dond'ren op deez' toon.
Myn Zoonen! ziet: de menfch, in 't fchenden van Gods
orden,
Kent en het goed en't kwaad, is ons gelyk geworden (1)
Na 't proeven van de vrucht, die 'k hem verbood op ftraf
Des doods; .maar dat hy roeme op kennis die z'hem gaf,
Op kennis van het goed dat hy verloor, en kennis
Van >t kwaad dat hy verworf, door't plegen van die fchennis:
Gelukkiger, indien hy daar door was geraakt,
Orri Jt zaligende goed te kennen klaar en naakt,
En niet het dood'lyk kwaad. Nu doet hy niets dan klaagen,
En fmeekt my met een geeft, door diepen rouw verflagen,
Een werk door my gewrocht: Maar licht verflapt in't korc
Die ern ft: Ik ken zyn hart, door't ydele overftort,
Veranderlyk en zwak, gelaaten aan zichzelve.
Maar op dat hy zich niet in meerder onheil delve,
Zyn hand niet uitfteeke, en 00k neem' van's levens Boom 3
Teneindehy, in waan misleid, daar door bekoom'
Een leven, 't geen de dood niet magtig zy te fchenden,
Beflootik, tot zyn nut, hem uit den Hof te zenden,
Om de Aard' waar iiit hy is, een grond die hem des paft,
Tebouwen. Michael ik geefu deezen laft:
Neem keur van Helden, tot den kryg bekwaam en vaardig 3
En wakker toegeruft, zulk een bezending waardig 5
De bloem der dapp'ren uit het Cherubynendom,
Opdatdevyand, om der Menfchen wil, ofom
Den grond, dan onbewoond, door zyn geweld en lagen i
Geen nieuwen kryg verwekke, en brouwe meerder plaagen.
Ontferm u niet, maar dry f het zondig Paar terftond
Uit's Heeren Paradys, 't onheilig van den grond
En de Aard' die heilig is, en doe met een hen hooren,
Dat zy, en hun geflacht, door myn gerechten tooren,
Voor eeuwig uit die plaats, die Ik hen eigen liet,
Gebannenzyn. Maaropdatzeechter, doorverdrietj
Z 3                                  Op
(1) Is ons gelyk geworden] Gen, HI. vers 22.
-ocr page 382-
,
558               H ETPARADYS
Op'thoorenvanhunftraf, ditvonnis, nietbezwyken,
't Geen ge onverbidd'lyk zult volvoeren zonder wyken
Of wank'len; (want ik zie dat zy in hun gemoed
Verflagen, hun misdryfbeweenen met een vloed
Van traanen)doehenniet door kracht van woordenfchrikken,
Indien zy naar uw laft zich Godgelaatig fchikken.
Laat Adam ongetrooft: niet weg gaan: doe hem Tien
Al't geen in laater tyd moet naar myn raad gefchien.
Ik zal u door myn Geeft verlichten en beftraalen.
Vermeng 't vernieuwen myn's Verbonds in uw verhaalen,
Te doen in't Vrouwen Zaad: en kat hen, fchoon de fmert
Hen nu doet treuren, gaan in vrede en bly van hart.
Voorts plaats aan de oofterzy des Hofs, alwaar het komen
Naar Eden opwaards, werd 't gevoeg'lykfte ondernomen,
Een Cherubynenwacht, gewapend met een zwaard,
Wiens vlammend lemmer draait, met fiielle en vlugge vaart >
Geduurig heen en weer, om alle nad'ring tevens
Te hind'ren, en den weg, die naar den Boom des Levens
Geleid, tefluiten, opdatdeezeHofnietftrekk'
Voor 's Afgronds Geeftendom een fchuilplaats of vertrek,
En al't geboomt' hen zy tot roof, bm, als te vooren,
Met die geftoolen vrucht, het Menfchdom te verftooren.
Hier zweeg de Almagtige, en de Aardsengel, vergezeld
Met eenen held'ren troep van Cherubynen, fneld
Zeer fchielyk naar om laag, op Cherubynenfchachten;
Hy tot zyn boodfchap, zy om op zyn wenk te wachten.
Elk had vier wezens of vier aangezichten (als
De Fabel ons vermeld van Janus) en de hals
En't ligchaam was alom doorftikt met levende oogen,
In tal vry meerder dan daar Argus (i) op kon boogen,
Enaltewaakzaam, om, betoverddoor'tgeluid
Van eene veldpyp van Arcadie, of de Fluit
Van
(i) Argus] Zoon van Arifles,ten Herdermetbontlertloogen,
icierd door Juno gebrmkt om To, dochter van Inacbus, te be-
voaaren, die Jupiter, vpelke op haar verlieft was
> in een Koe
bad berjchapen. Mercurius Jpeelde bem in Jleap, en doodde
hem door bevel van Jupiter, en Juno herfchiep bem m een
Vaauvp. Zie de Heidenfche Dicbters.
-ocr page 383-
'
V E R L O O R E N.           355
Van herder Hermes, ofzynftaf, die'tflaapenteekle,
Teiluim'ren. Midd'lerwylontwaakte, invollenweelde>
De purp're dageraad, om met zyn helder licht,
Dit waereldrond op nieuw te groeten naar zyn pligt,
En't dorftige aardryk door een morgendaauw te ftreelen,
Enhetzynbalfem, diehetfriichmaakt, meetedeelen,
Als Adam en zyn Vrouw, naar't fluiten van hun bee
En lofzang, opgeftaan van hunne legerftee,
Eengrooterkracht, gedaald van boven, onderyonden,
Die nieuwe hoop verwekte uit wanhoop, die de zonden
Heneertydsbaarden: 'twas eenblydfchap, maargepaard
Met vrees, 't geen Adam dus zyn Weergade openbaard,
En als vernieuwde, door deez' wellekome reden:
't Geloof begrypt zeer licht, dat all' wat wy beneden
Ontfangen, vanomhoog, 6Eva! nederdaalt:
Maar dat 'er iets van ons, 7,0 verr' van God verdwaald,
Ten Hemel fteig'ren zou, van zulk een groot vermogen,
Dat die volmaakten Heer daar door als werd bewoogen,
Gaat boven myn begrip. Doch eene korte zucht,
Uit's menfchen geeft gevloeid,vliegt opwaards door de lucht,
En plaatft zich voor z.yn troon: want lints dien tyd wy tracht-
ten,
Om door't gebed, den toorn der Godheid te verzachten}
Voor Haar gebogen met een ned'rig harte en geeft,
Zag ik Haar ruim 2,0 zacht als ze immer is geweeft,
Verzoenbaar,neigende, zo'tfcheen, genaerykeooren>
Om onze oprechte bede en ons gefmeek te hooren.
'kWierdovertuigt, dat myn gebed, verhooring had
Verworven, door Haar gunft, die'kduurenheiligfchat:
De vree nam in myn borft weerom zy n eerfte ftede,
En ftelde die belofte, als't zegel van Gods vrede,
Op nieuws voor myn gezicht, dat end'lyk eens uw Zaad
Vermorz'len zou den kop der Slange om haar verraad;
't Geen in dien angft niet wel, of ganfch'lyk niet begree-
pen,
My end'lyk vergewifcht, dat all' de felle neepen,
De bitterheden en de fmerten van den dood,
Van ons geweeken zyn j en dat we eens, vryvannood
En leed ert zwaarigheid, voor eeuwig zullen leeven.
Heilzyu, Eva! dan, om'theil, aanugegeeven,
' Z 4.                               Me:
-ocr page 384-
$6o               HET EARADYS
Met recht aldus genaamd, Aardsmoeder van't geflacht (i)
Der menfchen, uit wiens fchootaTtmenfchdomwordver-
wacht,
Gemerkt de menfch door u het leven moet ontfangen,
En weder al wat leeft, oft leven zal erlangen,
Zal leven voor den menfch alle eeuwen uit en in.
Daar Eva, droevigvangezicht, dochzachtvanzin,
Haar Adam dus op diende: Ik ben dien naam niet waardig,
Ik, deovertreedfter, utothulpgefchikt, maarvaardig
Gewordentotuwftrik: 'k verdien eer, vooraltyd,
Verachting, lafter, fmaad, mistrouwenenverwyt.
Maar God myn Reenter is genadig zonder ende,
Diemymynfchuldvergeeft, my, deocrzaakderelende,
Die alles aan den Dood eerft cynsbaar heb gemaakt,
Met 'slevensbronbeftraald, door gunft aan't hart geraakt:
'k Erken, daar naaft uw gunft, die my een naam wilt fchen-
ken,
Dien ik onwaardig ben, die all' ons heil kon krenken.
Maar't veld, met moeite en zweet ons opgelegt door God
Tebouwen, noodigtons, jaroeptons, na'tgenot
Eens flaapenloozen nachts ,om tot ons werk te fpoeijen.
DeDageraadgewoon, door roozerood, tegloeijen,
Om onze elende, als gy befpeurt, niet droef te moe ,
Begint zyn purp'ren togt, en lacht ons vrolyk toe.
Kom gaan wy (nimmermeer zal ik uw zy begeven)
Daar't werk ons deezen dag verwacht, myn tweede leven ,
Ons werk, nu laftiger dan wel voorheen, totdat
Weer de avond vallende, de zon duikt in het nat.
Wat kan, terwyl wy in deeze fchoone Dreeven woonen,
Ons laftig zyn ? Laat ons elkander hulp betoonen,
En, fchoon gevallen, hier ons levenmet geneugt'
Doorbrengen, ftappende vernoegt van deugd tot deugd.
Zo fprak ze en wenfehte zulks, nu ned'rig en verflagen.
Maar't eeuwig noodlot wou dien wenfeh niet onderfchraagen.
Want nu gaf eerft Natuur, als uit haar kracht gerukt,
Veel tekens, Lucht, Gedierte en Vog'len ingedrukt:
De Lucht had naauw de bios des morgenftonds genooten,
Of taande. Dicht by hen komt uit het zwerk gefchooten
Een
(i) Aardsmoeder van't geflacht.] Geti.IH.vs.20.
-ocr page 385-
*
V E R. L O. O R E N.           3<(*
Een vrees'lyke Arend, die twee vogels, fchoonvanpluim5
Ve'rvolgde, fnel van vaart, door'tongemeetenruim.
HetfchriklykDier, dat heerfchte in bo lichen, rykvan boo-
men,
En de eerfte Jager was, all' brullend' neergekomen
Van een verheven berg, vervolgde wreed en ftout j
Een koppel Dieren, die't fieraad was van het woud,
EenHertenHinde: Zy, die hunne vlucht beftierden
Naar de oofterpoort des Hofs van vader Adam, wierden
Ontdekt: hyzagdeez'jagt, en'tonbefuiftgeweld
Des Arends, en hy fprak tot Eva gantfch ontfteld:
6 Eva! 'k voel en zie verandering genaaken
Van kraeht en indruk, die ons God wil kenbaar maaken >
Doorftomme tekens in Natuur, de Boden van
Gods fchroomelyk befluit , zich ftrekkend' wyder dan
Ons zwak vermogen reikt, dat ons in deeze morgen,
(Oris, die op't ftrafs ontflag nu waren vry van zorgen j
Om dat de dood ons niet Zo fchielyk treffen zal)
Doet ftaan op onze wacht: ik vrees voor ongeval.
Wie is't getal bekend van's levens vluchtige uuren ?-
Wy weeten niet hoe lang onA' dagen zullen duuren.
Wat weeten we anders toch, dan dat wy 3 door de ftraf,
Eens zullen ftrekken 't aas voor dood en worm en graf ?
Waar toe kan anders toch het dubbel voorwerp ftrekken,
Van de ongewoone vlucht dier vog'len, die juift trekken
Op eenen tyd een weg, langs de aarde en in delucht ?
'k Befpeur een leldzaamheid, die groot fchynt in huu
vlucht!
Waarom onthouden lich de fchaduwen en fchimmen
In't oolten, eer de dag kan op zyn middag klimmen ?
Waarom is in die wolk in't weften 't Morgenlicht,
Dat over't blaauw gewelf zich toond aan ons gezicht,
Metftraalendwit, entraagvangang, zomildentederj
Metvracht, dieHemelfchis, daaldophetaardrykneder?
Aardsvader Adam zag niet mis met zy n gezicht,
Wyl 't heir des hemels zeeg by dat uitnemend licht
Uiteenewolk, gewrogtvanjafpis, naarbeneden
En ftreek op eenen Berg in't alverkwikkende Eden:
Verfchyning zo vol eer! had vrees, die vleefch'lyk was,
En twy fling niet het oog van Adam op dat pas
Z 5                               Ver-
-ocr page 386-
3<fc                HETPARADYS
Verblind. Zy was gewis van fchoone en beet're glanffen
Dan toen eene Eng'lenfchaar, gedaald uit 's Hemels tranflen,
Aardsvader Jacob in Mahana'im ontmoett',
Alwaar hy 't veld alom, waar hy ook zynen voet
Mogt zetten, zag getend door zulke Hemelfchaaren;
Of toen de Berg, gefticht op vuurige py laaren,
In vlam, te Dothan door een vuurig heir bedekt,
Ten ftryde tegens 't volk van koning Aflur trekt ,
Die om verraderlyk een eenig Man te dooden,
Viel ongewaarfchouwt neer op de eervergeeten fnooden.'
De Vorft der Eng'len liet zyn Benden in het wit
Van hunnen glans daar ftaan, om Eden in be7.it
Te neemen: Hy alleen richte onverwylt zyn fchreden ,
Om Adam, daar hy zat door angft en vrees beftreden,
Verfchoolenonder'tloof, tevinden. Adam had
Zynkomftgemerkt, enfprak, terwyl diegeeft, langs'tpad
Naar derwaards leggende, hem naderde, onder 't lommer
DerBoomen, Eva toe, met eene ziel vol Jcommer:
Wachtnugewichtignieuws, 6Eva! 'tgeenlichtxal
Den ftaat waar in we zyn beflechten heel en al,
Ofonsmetwetten, diemenvolgenmoet, bezwaaren;
Want gints komt z.ich een wolk van verre te openbaaren 3
Die reeds dien ganfchen Berg befchaduwt en bedekt.
My dunkt dat iemand, uit Gods heir, ons tegentrekt,
En geen der minften, zo zyn gang my doet vertoonen,
Een van de Maehtigften, ofeen der Hemeltroonen;
Zo heerely k een zwier zo fchoon een Maijefteit,
Verzeltheminzynkomft, zynhoudingenbeleid:
Nochtans zo fchrik'lyk niet dat ik hem hebb' te vreezen,
Noch ook zo vriend'lyk niet of minnelyk van wezen
Als Rafael, om vry te nad'ren, daar hy treed,
Maardeftig, met ontzagh en achtbaarheid beklced,
Die ik, op dat hy zich niet ftoore, in hem te ontmoeten,
Met diepe eerbiedigheid en achting moet begroeten.
Vertrek u flechts een poos. Hier floor hy zynen mond,
En Michael, de Prins der Eng'len, trad terftond,
Niet hemelfch van gedaante en wezen, maar volkomen
Gelyk een menfch, wiens fchyn hy nu had aangenomcn,
Ommethemomtegaan, naar Adam: verdershad
Hy over't wapentuig, van onwaardeerb'ren fchat,
Een
-ocr page 387-
- —           '^p^pmn
VERLOOREN.           3<y?
Een krygsrok aangedaan van purp'ren gloed, wiens ftraalen
Het MeHbeefch (i) of t grein van Sarra (2) overhaalen ,
Een dragt, die Koningen en Helden in beftand
Gebruikten j waar in eer de welbedreeven hand
Van Iris (3) d'inflag had geverwd met fchoone kleuren.
Zyn ftarrehelm ontgefpt, kon elk in hem befpeuren
't Beginzel van den ftaat eens Mans, zyhjeugd nu pas
Ontwaflen. Aan zyn zy hong 'tzwaard (dateertydswas
DefchroomdesSatans, toen hy ftreedin'shemelstranflen)
Als in een tekenkring vol fchitterende glanffen;
En in zyn hand hield hy de fpeer, doch recht om hoog;
Voor wien zich Adam diep vernederde. Hy boog,
In vorften majefteit en heerlykheid verheeven,
Zich niet, maar wilde dus zyn komft te kennen geeven:
Vooraflpraak heeft de laft, die de Oorfprong van het goed,
6Adam! doormynmond, uhedenhoorendoet,
Nietnoodig: 'tzygenoeg, datgy, die Hem dus ftoorde,
Bewuft zyt, dat zyn gunft uw fmeekgebed verhoorde.
De Dood j wen ge overtrad naar 't vonnis toen geveld,
Word door d'Alzegenaar veel'jaaren uitgefteld,
Die Hy u fchenkt naar zyn genae, die gy moet eeren,
Op dat ge u in dien tyd zoud beet'ren en bekeeren,
En eene kwaade daad bedeldcen, door een tal
Van goede werken, die zyn Geeft bewerken zal:
Of licht uw Heer, verzoend, uwouvand'eifchontflaaken,
Die dealverflindb're Dood geftaeg op u zal maaken.
Maar Hy wil niet dat ge u in dit gezegend Woud
Dit zalig Paradys, nadeezendag, onthoud.
Ik kom om u 'er uit en naar een grond te dry ven,
Zeer verr' van deezen Hof; daar gy zult moeten blyven ,
En dien bebouwen, tot gy wederkeert tot de aard,
De ftof, waar uit Gods hand u eertyds heeft gebaart.
Hier
(1)  Melibeefch] Een flad in Magnefie, nahuurig Landt-
fchap van Tbejfalie, vermaard door de purpere verm.
(2)  Sarra] Is de oude naam vanTyrus, een vermaarde Jlad
em hetfchoon purper.
(3)  Iris] Was de boditme van Juno, door dien ze den regtn
verkcndigde. De Regenboog wtrd Iris genaamt.
-ocr page 388-
3<54                 H E T P A R A D Y S
Hierfloothy. Adamwierd, op'thoorenvandeez'redeni
Dit nicuws 5 als van een koorts en doodfchrik fel bcftreden,
Die all' zyn zinnen en zintuigen ftil deed ftaan.
ZynVrouw, dieongezien, infchaduwederblaen,
Dithoorde, ontdekte haaft, fchierafgepynddoorzorgen,
Met deeze klagt, de plaats daar zy zich hield verborgen:
6 Onverwachte flag! oflag! veelergerdan
Dedood: oParadys! moetik, moetikmyvan
Uwzoetheenfpaanen? uverlaaten? ubegeven?
Deez' grond, waar uit ik wierd gevormd ? deez' fchoone
Dreeven
Endeezefchaduwen, Zofrifch, zokoel, zofchoon,
Een welgepaft verblyf voor Menfchen, ja voor Goon ?
Alwaarikhoopteinvree, fchoontreurig, all'myndagen
Teflyten, totdiendag, die, naarGodswelbehaagen,
Onsbeiderlevenstydzaleindigen? oGy
Volfchoone Bloemen! die myn Adam eer, en my
Daar na behaagde, en kon verkwikken en vermaaken;
Die in een and'ren oord zo heerlyk nook zult blaaken,
Engloeijen, doofuwverw', dieoogenzinnenftreelt;
Die'k's morgens, wendezon, diealledingenteelt,
Uit de oofterkim verrees, en's avonds als zy daalde,
En haar alteelend hoofd in't weften onderhaalde,
Bezocht; die 'k met myn hand by't op'nen van uw knop
Aankweekte, en daar gy hongt u zett' weer aartig op,
En noemde u naam voor naam: wie zal uw knop en blaa-
ren,
Wen't Zonlicht hevig barnd, voor zynen gloed bewaaren ?
Wie fchikt u nu in orde ? en wie zal uit een bron
Van Ambrozyn u voorts bewat'ren in de Zon ?
Ene'nd'lyk, gyPrieelmynsHuw'lyks, bron van weelde,
Verfierd met alles wat natuur zo dertel teelde
En oog en reuk bekoort! hoe fcheide ik beft van u ?
Waar zal ik dwaalen in een waereld, daar 'k voor gruw ,
Die woeft en duifter is by deeze plaats geleken ?
Hoezullenwy, helaas! in haar zo laage ftreeken,
Inademen, een zwaare, een dikke orizuivVe kicht 5
Gewoon te nuttigen onfterfrelyke vrucht ?
Maar de Engel brak aldus zagtzinnig Evaas reden:
Kerm dus niet, of gy door de wanhoop wierd beftreden,
6 Eva!
-ocr page 389-
verlooren: itf
©Eva! maarverlaatgeduldig, 't geen gy naar
Rechtvaardigheidverlieft: ftaak, ftaakditwoeftgebaar-
Veft nooit uw hart te dwaas op goed'ren u niet eigen.
Uw hart moet nimmer naar het goed van and'ren neigen.
Voorheenen kwam 't u toe: maar door uw val verloor
Gy 't weder: Uw G emaal zal u op't rechte fpoor
Geleiden: Gy moet hem, hoezeergyzytverbolgen,
Daar hy u leiden zal geftaag gehoorzaam volgen.
Denk dat het daar hy blyft uw erve en eigen is.
Maar Adam j vanzynfchrikendiepeontfteltenis
Bekoomen en bedaard, ontmoet metdeeze woorden
Aardsengel Michael, daar vlyt en luft hem fpoorden:
6 Zuiv're Hemelgeeft! miffchien in't end'loos licht,
Daar u de glans befchynt van't eeuwig Aangezicht,
Het herte uit het getal van Gods geduchte Troonen,
Of de eerfte van het Heir dier grootfte Donderzoonen j
Want uw gedaante doet me u kennen voor een Vorft,
Verheven boven 't geen om hoog den luifter torft
DesHemels, buitenGod: Gy deed my vriend'lykhooren
Denlaft, diengyontfingt, minheuchlykinmynoorenj
Zo gy dien had ontvouwd zo ftraf, zo zwaar als 't kwaad ,
Dat ik bedreef, verdiend'j watdroefheidonzeftaat
Watfmert, vernedering, wat wanhoop ons vermoogen,
Zo broos, ook draagen kan. Gy brengt ons uit den hoogen
Dit nieuws, beklaag'lyk nieuws, dat wy deez' heerlyk oord ,
Deez' zaal'ge plaats, wiens fchoonte en luifter ons bekoort >
Die ons, ons oog gewoon, verkwikken kan en ftreelen,
Verlaatenmoeten: ach! 'tmoeftallesonsverveelen
En tegenftaan, waar we ons bevinden: Alles is,
Behalven deeze plaats, een woefte wildernis,
Die ons niet kent, en die wy kennen noch bezinnen.
Ach! konik, doorgefmeek, denwilvanHemverwinneo
Of ommezetten, wiens vermoogen't al vermag,
'k Hield nimmer op, maar bad Hem eeuwig nacht en dag:
'kZoumetgeftaeggeroep, zo'tmog'lykwas, zyneopren
Vermoeijen, en (kon 't zyn) Hem dwingen my te hooren.
Maar tegen Gods belluit, dat eeuwig zeker gaat,
Te bidden, gaf gewis den Bidder geen meer baat,
Dan't blaazen tegenwind, die weer te rug gedreevcn,
Den blaazer in zyn aem yerftikt, en neemt hem't levcn.
Dos
-ocr page 390-
3<f<J                 HET PARADYS
Des onderwerp ik my aan 't Opperfte befluit:
Maar dit verdriet my't meeft, dat ik geweeken uit
Deeze aangenaame plaats, en van Hem afgetoogen,
Niet meer befcbouwen zal zyn albefpieg'lende oogen.
Hier kon ik overal met Hem verkeeren; Hem
Staeg zoeken door myn bede, en hooren zyne ftem,
Daar Hy zyn Godheid zou aan myn gezicht vertoonen}
Ik zulks in laater tyd verkondigen myn zoonen
En docht'ren, die 'k noch wacht te zien uit Evaas fchoot,
Hier gafHy op deez' Berg zich aan myn oogen bloot,
Daar onder deezen Boom, zo ryk verfien met blad'ren:
Dan hoorde ik zyne ftem zo vriend'lyk tot my nad'ren,
In frisfche fchaduw van deez' Pynboom, daar Hy ftond:
Ik fprak by die Fontein Hem dikwils mondaan mond.
Ik bouwde altaaren, tot zyn dank, uit groene zoden
En gladde fteenen, uitdieBeek, om 't Hoofd der Goden,
Eeuw uit eeuw in, het merk van myn gedachtenis
Te wyden, en gaf Hem, fchoon 't all' Hem eigen is,
Den geur van Gom en Vrucht en Bloem ten offerhande.
Inwelkeenwaereldsdeel, hoe fchoon ook, ikbelartde.
Hoe zoeke ik daar den glans, d'aanbiddelyken gloed
Van die verfchyning, en de ftappen van zyn voet ?
Want fchoon ik vluchte voor zyn toorn, zyn welbehaagefl
Riep me uit genae te rug 3 verlengde myne dagen i
En gaf my een belofte en hoop van nageilacht >
Dat ik uit myne lende en Evaas fchoot verwacht.
Des zie 'k Hem noch verheugd, fchoon maar alleen de flippefi
Van zyne heerlykheid; en 'k bid met hart en lippen,
Schoon verder van Hem af, zyn zaal'gen vbetftap aan.
Daar op deed Michael aan Adam dit verftaan:
'tIsutewelbewuft, 6Adam! datdeHemel
Dit gantfeh geftel der Aarde, en al het aardfeh gewemel,
En niet flechts deeze Rots zyn Aimagt toebehoort.
Hy bragt den Hemel, de Aarde, en Menfch en Dieren voort-
Zyn tegenwoordigheid vervult en Lucht en Landen,
En Zeen, en al wat leeft regeert Hy door zyn handeri,
Gekoefterd door een kracht die dringt door alles heen.
U gaf Hy de Aarde tot bezitting, om alleen
Te heerfchen ; zekerlyk een gift zeer dier te fchatten >
Waan dan niet dat die God 3 die alles komtotnvatteri, ^
-ocr page 391-
VERLOOREN.          3S7
In de cnge landftreek van dit Eden is bepaald,
Dit Paradys, dat met den glans zyn's Bouwheers praalt:
Licht zou 't de hoofdplaats van uw heerfchappy en machten
Geweeft zyn, uit Wier oord zich alle nageflachten
Verfpreiden zoudeh, en van de eindens van deeze Aard
Opkomen, omaanu, hun Stamheer, henzowaard,
Het offer van hun lof eerbiedig toe te wyden.
Maar dit fchoon voorrecht liet ge u onbedacht ontglyden,
Gefchikt, vernederd, om met alle uwzoonen, daar
Omlaag, opvlakkengrondgeftaegtewoonen: Maar
Gy moet niet twy fPlen, of het albefpieg'lend Wezen >
Waar uit als uit een bron dit alles is gereezen,
Woont in Valley en, en in Vlaktens, BeemderiDal>
Zo wel als hier om hoog: Men vind God overal:
Gy zult veel' tekens van zyn goedheid en vermoogen,
Entegenwoordigheid, waargeu00kvind, beoogen.
Zyn Vaderlyke liefde engoedertierenheid,
Dat's zyn gelaat, en't fpoor waar langs zyn tred Hem leid,
Zaluomringen, uverkwikken, inuwerken.
Maaromu, eergygaat, indatgeloofteflerken,
ZoweetdatGodmyzond, omu, 'tgeenuenall'
Uwnageflacht, nadeez', inlaatertyden, Zal
Weervaaren, zonneklaar te melden aan uwe ooren.
Wacht, Adam, uit myn mond dan goed en kwaad te hooren.
Hoe Gods genade, die van boven neder vloeit,
Met's menfchen zond'lykheid zal twiften, die vaft groeit
En toeneemt, om daar door tot waar geduld te komen,
Envreugdmetvreesenrouw, die heilig is, tetoomen
En maatigen, op dat hy all' zyn leed en druk,
Zynvoor- en tegenfpoed, geluk en ongeluk,
Met een eenpaarigheid van hart en zin moog' dragen.
Gy flyt op deeze wyz' zeer veilig alle uw dagen,
Eavoorbereidudus, om'tfterflot, als'tgenaakt,
Teontmoetenzonderfchrik. Kom,Adam, die reedsblaakt
Van y ver, om te zien 't geen ik u wil vertoogen,
Koom, klim op deezen Berg: en laat uw Vrouw (wiens oogen
Ik heb gelooken) daar om laag zich door het zoet
Verkwikken van den flaap, ter^7l gy waaken moet,
Om'tgeenikmeldenzal, voor uit teaanfchouwen, even
Gelyk gy fliept, wahneer haar 't leven wierd gegceven.
-ocr page 392-
■ j<?8                HETPARADYS
Daar Adam met een hart vol dank op zei: Klim vobr >
Getrcmve Gids, ik zal u volgen langs het fpoor,
Daar gy me leiden zult, gereed om all' de flagen
Van's Hemels ftraffe hand geduldigly k te dragen ;
En wapenen my n borft met taaije lydzaamheid,
Om't geen ik lyden moet, met mannelyk beleid
Tetorffen, en door vlyt en arbeid, inditwoelen,
De ruft te erlangen 2.0 'k haar immer kan gevoelen.
De Aardsengel klom voor uit, en Adam volgd' hem in
Gods heilgezichten na met een genegen zin.
Het was de hoogfte Berg in't Paradys gelegen,
Van wiens verheeven top men zien kon allerwegen
Het halve rond der Aard' hoe wyd 00k uitgehaald.
Die Berg was minder hoog, 't gezicht was meer bepaald,
Waar op de Satan eens, maaromeenand'rereden,
Den tweeden Adam voerde, om's waerelds heerlykheden
En Koningryken te vertoonen aan zyn oog.
Hy kon van deezen Berg, in top uitftekend hoog,
De plaatzen zien, waaropooitftadvannaamenwaarde, .
Door'smenfchennyv'revlyt, ofvroeg, oflaat, opAarde
Gefticht zou worden, om te ftrekken tot een wyk
En zetel des gebieds van eenig Koningryk. .
Hy zag van daar den grand der hemelhooge muuren
Van't Tarters Kambalu, die eeuwen zullen duuren ■■,
Den rykstroon van den Chan.van 't Kathqjaanfcn Land,
EnkeizerTemirstroon, byOxus, Samarkand;
Van daar tot aan Peking, datalsdekroonderfteden
Van China, ieder doet om all' zyn heerlykheden
Verwonderen; van daar tot Agra, verdertot
Aan Labor, bukkende voor's Mogols ftreng gebod;
Toen Cherzonezus, daar de goudrivieren ftroomen,
Of daar de Perfiaan in Ekbataan gekomen
OffintsinHw/itf^w, geweld'nary betoond'.
Of daar der Ruffen Tzaar in't woefte Muskou woontj
Oft Honfddes Muzelmans, de vorft der Turkomannen,
I9 Konfiantlnus ftad, den zetel der Tyrannen.
Hy feilde 00k niet om toe te zien met zyn gezicht
Het keizerryk, dat eens in Negus wierd gefticht,
En Brkoko zyn grens, en de uitterft' zyner wyken
En havens, en dien reeks van kleener koningryken,
-ocr page 393-
Spw"» " ■ • ""
V E R L O O R E N.           3<Jj>
En vorftendommen aan de grenzen van de Zee,
Mombaza, Quilao , Melinde en Sofale
Dat vaak voor Ofir (daar de fchranderfte aller Grooten
En Vorften, jaarlyks zond zyn rykbemande vlooten,
Ter haaling van het goud en zilver) wierd gefchat}
Tot aan het koningryk van't volkryk Kongo, dat
Zich verr' ten Zuiden ftrekt. Of daar van daan geweeken
Met zyngezicht, wend hy zyn oog, fchier blind gekeeken,
Alwaar de Niger ftroomt tot Atlas berg , en ziet
Almanzor, Tuez, Fes, Marokke, en'tkleengebied
Van't plonderzieke Algiers, en verder 't ryk Tremezen
Dat aan het Kriftendom 2.0 doodelyk zou wezen j
Van derwaarts draait hy zyn gezichtftraal naar Euroop;
En ziet het magtig Room', der volk'ren luft en hoop,
Wanneer't, alskoninginderAarde, deaardbeheerde.
Licht zag hy in den Geeft, die zy nen geeft regeerde,
Het ryk van Mexico, (1) en Motezmnes kroon,
En Kusko in Peru, een groot' en ryker troon
Van Atapaliba ; en licht'lyk noch daar boven
Guajana, dat eens de Spanjaard zou berooven
Van all' zyn koft'lykheen, en welks vermaardfte ftad
Door hem El dorado genoemd wierd, toen hy't had
Den Eigenaar ontvreemt > door roofzucht aangedreeven.1
Maar Michael heeft voort 's Aardsvaders oog ontheeven
Van't vlies, dat, door't genot der valfche vrucht, (door wien
Hy hoopte uit helderer gezicht eerlang te zien)
Daar voor gefchoten was, en wilde 't zo verlichten,
Dat hy bekwaam was tot veel edeler gezichten.
Straks wierd de zenuw van der oogen bol, door kracht
Van Ruite en Oogentrooft gezuivert, en gebragt
Tot eenen beet'ren ftand; wyl hy noch veele zaaken
Te zien had, die zyn oog veel zwakker konden rnaaken:
Toen droop de Aardsengel daar drie droppen van de bron
Des leevens in. De kracht dier Artzeny begon
Terftond door't binnenfte van Adams ziel te dringen,
Het oog van zyn verftand, waar door hy zich voelt dwingen
XL Boek.
                        A a                                Om
(1) Mexico] Mexico ligtin 't atiderbalfrondderwaereldi
derbalven km hit Adam bet zelve met ah doer inbeelding zien.
-ocr page 394-
37o                HETPARADYS
Omneertezygen, enzynoogtefluiten, mits
Zyn geeft verbyfterd was: maar zyn getrouwe gids
De vriendly ke Engel greep hem by de hand, en zette
Hem overend', tervvyl hy dus zyn aandacht wctte:
6JAdam! opennuuweoogen, ziede vrucht,
Die uw oorfprongklyk kwaad, verbreekende alle tucht,
In fommigen, die gy zult teelen zal verwekken,
Die nook de vrucht des Booms tot voedfel kon verftrek-
ken,
Die u verboden was; die nimmer met de Slang
Aanfpanden; endienooit, uvolgendeinuwgang,
Uw zonde zondigden: Maar daar uit ziet men vloeijen
Verdorvenheid, die de Aarde alomme zal befproeijen >
En t'zyner tyd een reeks fchendaaden teelen zal.
Hy opent zyn gezicht; dat zag een grasryk dal,
Ten deele ploegbaar en gebouwd, verzien met Schoven,
Eerftopgezet; ten deele een Wei, daarSchapenhoven
En graazen: In het hart en by de Scheipaal ftond
EenAltaar, opgebouwdvanzooden, inhetrond
Metgrasbewaffen, ruwvantoeftel, boersenftaatig:
Een Maaijer fterk bezweet, bragt yv'rig ongelaatig
Naarderwaarts, van den bouw zyn's Lands, door friflchc
lucht
Enregenvetgemaakt, engroeibaar, deeerftevrucht,
GroeneAren, ongedorfchte, onuitgezochteSchoven;
Hem volgde een Herder na (die de eeuwen zullen looven)
Van zacht gelaat: Dees bragt all' de eerftelingen mee
Van zy ne kudde, al 't eelfte en fchoonfte van zyn Vee.
Hyofferd', lei het vet en'tinge wand, heelteder
Beftrooidmetwierook, op'tgekloofdehoutterneder,
En nam de pligten van zyn Offer, yv'rig waar.
Straks daalde een gunftig vuur ter Hemel af, die daar
Met lieffelyken reuk en fnellen glans ontbrande,
En ftraks, naar wenfch, verteerd' 's Mans zuivere ofFerhande:
Die van den ander niet: zyn offer was niet puur:
Waar op hy, brandendevanbinnen, door het vuur
Van gramfchap, ophemviel, terwylzyzaamenfpraaken3
En maakt' hem met een fteen zyn Middelrif te raaken,
Zofel, dathybezweek, terneerzeeg, en, bedeeft
En bleek beiborven, gaf al zuchtende Hen geeft,
Terwyl
-ocr page 395-
VERLOGREN.           371
Terwyl dat ftroomen bloeds al gudzend hem ontlopen.
DeAardsvader, die zichvoeld'door killenfchrik bekroopen
Op dit gezicht, fprak dus met haafc. den Engel aan:
o Onderwyzer, en myn gids op's leevens baan!
DienvroomenMan, dieGodwelofFert, valtelende
En zwaare ramp te beurt. Word deugd en dienft in't ende
Zo goddeloos betaalt ? erlangen die zulk loon ?
DeAardsengel, 00k geraakt aan't hart, fprak op deez'toori:
't Paar, dat ge, 6 Adam! ziet zyn Broed'ren, haaft te koomefi
Uit uwe lendenen: Die dwaaze, die onvroomeri
Zal den rechtvaardigen ombrengen, dol van haat,
Om dat de Godheid had zyn offerhand' verfmaad,
En Haar het offer van zyn Broeder kon behaagen:
Maar zulk een Broedermoord zal'sHemelsgramfchapplai-
gen:
Terwyl t geloof van dien vermborden Broeder niet
Zyn loon ontbeeren zal, fchoon gy hem fterven ziet,
En went'len in het ftof en bloed te zaam geronnen.
Waar op de Aardsvader, door meedogenheid verwonrieii j
Dus fprak: oOorzaak, enodaadbetreurenswaard!
Maar zag ik nu de Dood ? Moet ik tot ftoffe en aard',
Mynoorfprong, langs dienweg, danend'lykwederkeereti?
6 Naar gezicht! helaasi uwdenkbeeldkanmydeeren!
Is uw gedachtenis zo ys'lyk, zo vol pyn
En fmart ? hoe fchrik'lyk moet die felle flag dan zyn ?
Waar op hem Michael dit antwoord heeft gegeeven:
Gy zaagt daar door de dood den menfch berooftvari'tlety
ven:
Maar weet, de wegen die hem deepen in het graf},
Zynveelerlei: deez'fterftveelzachter, dieweerftraf.
Doch de aankomft van de dood is harder in't befefFen,
Eer hem de flag genaakt, dan als hem die komt trefferi.
Daar is'er, als gy zaagt, die'tleeven, doorgeweldj
Verliezen: Grooter tal nochtans word neergeveld
Door honger, waterfnood en vuur eh feller flaagen:
Maar een veel grooter tal word's leevens dag ontdraageii i
Door heillooze overdaad in voedfel fpys en drank,
Die duizend ziektens zal verwekken ? tegens dank
Der Menfchen, op deeze aard', waar van ikvooruwoogefi
'tGedrochtelykgeQnus, eenBende, wilvertoogen;
Aaa                         Qp
-ocr page 396-
i7i                 HETPARADYS
Op dat gy weeten moogt, wat zwaarigheden, door
UwEva, zynverwekt, wanneerzy'theiligfpoor
Verliec, en haaren luft 2.0 gretig wilde boeten.
En ftraks kwam zyn gezicht een naare plaats ontmoeten
Pikdonker, treurig en befmettelyk. Hetfcheen
Een ziek- of Laz'rushuis, waar in men ongemeen
VeeF ziektens, talleloos in foorten kon beoogen,
Vanfellekrampen, die, denledendoorgevloogen,
Heur rekken even als een pynbank, nacht en dag ?
Hartvangen, die den Menfch doen fneuv'len met een flag;
Een drom van koortfen en ftuiptrekkingen, all' kwaalen,
Die on verdacht den Menfch in't duifter graf doen daalen j
Voorts zinkingen, verwektdoorkoudeenfcherpelucht,
Enfteeninnierenblaas, kolyken, waterzucht,
Aemborftigheden, hoofd-en tandpyn, fellejichten,
Die fchriklyk folteren de leden en gewrichten
Met onverdraagb're fmert. Naar was alom 't gerucht:
De klank van hun misbaar drong in door zwerk en lucht:
De wanhoop vergezelde alom deez' ziekefchaaren,
En ging van legerplaats tot legerplaats fteeds waaren:
De do ad zwaaide over hen zyn zwarte pyl, en fchoot
Die niet, fchoon zy geftaag hem baaden in dien nood,
Dat hy, hun laatfte hoop, hen daar van wilde ontheffen.
Wat fteene hart was niet door dit gezicht te treffen ?
Wiens oogen vloeijen niet van traanen door de rouw ?
Aardsvader Adam kon, hoewel niet door een vrouw
Gebooren, zyn gezicht van traanen geenzins fpeenen.
Meelyden trofhem't harte, en hielp hem fterk aan 't weenen.
Hy fchreidde een poos, begaan met hun rampzaal'gen ftaat,
Tot dat bezadigder gedachten de overmaat
Bepaalden. Hy, zorashyhaddefpraakbekomen,
Vernieuwde aldus zyn klagt, door deernis ingenomen:
Rampzalig Menfchdom! tot wat val zyt gy verneert!
Tot welk een end be waard! Hoe is uw ftaat verkeerd!
Ach! 't waare u zaliger dat gy nooit waart gebooren!
Is ons ellendige! dit ieeven dan befchooren,
Om'tons, nazooveelleeds, weeromteontwringen? dat
Ik, zo ik 't had gekend, niet aangenomen had,
Ofna'tontfangen, Godgefmeektom'tweertegeeven,
Cm biydein ruft en vrede en beter ftand te Ieeven.
^
                                                                            Kan
■^^i-***&**~-^..^j:_3^-~..-.^........,.           -| ■-■"—■■--'■'-■ - |nrnlBi'"'1]irJ-"-fr-
-ocr page 397-
VERLOOREN.          373
Kan dan Gods beeld, 7.0 fchoon gefchapen door dien God >
Schoon 't nict gebrekk'lyk wierd, vernederd worden tot
Eenlyden, zogebaat, enzoveelfmertenplaagen
Enweedom, voordenMenfch, zoteder, niettedraagen?
Had dan de Menfch, 7.0 hy Gods Beeld niet had verzaakt,
Niet vry geweeft van een mifmaaktheid zo mismaakt,
Om 't Beeld des Maakers zelf ? Dit dunkt my heeftzyn reden."
Zy hebben reukeloos hun Maakers Beeld vertreeden,
(Antwoordde Michael) wanneer zy, flout en trots,
Hun toomelooze drift ten dienft, het Beeld huns Gods
Onteerden, en het beeld eensand'ren Heers verkooren:
Snoode ongehoorzaamheid, die Eva aan kon fpooren,
En de eerften grond lei tot haar fchrikk'lyke euveldaad:
Des doemt hen's Hemels flraf tot dien verachten ftaat5
Om dat ze niet Gods Beeld (fchoon zy het boos verzaakten)
Maar flechts hun eigen Beeld misvormden en mismaakten,
En dus 00k 't Beeld hun's God ontfierden, uur op uur j
Daar zy de fchoone wet der zuivere Natuur
Totziektens, dieelkeenverfchrikkendoen, verkeerdenj
Verdiend naar billyk recht, om dat zy God onteerden,
En in hen de achting voor Gods Beeld verlooren was.
'kBeken, 'tis billyk, en ik onderwerp my ras
(Zei Adam) aan Gods wil: Maar kan men niet verwerven
Een weg van minder fmerte en weedom, om het fterven
Dedood, het honk van onze elende, teondergaan,
Ons mengend' met het flof, waar uit men kwam te ontflaan ?
Daar is (zei Michael) 'er e'en, zo gy den regel
Van Niet te veel'fteeds acht gelyk uw wet en zegel,
Geleerd in fpys en drank te houden zeek're maat}
Tot voedfel van het lyf, en niet tot overdaad,
Tot dat u over't hoofd veel' jaaren heenen rollen.
Op zulk een wyz' kunt gy uw leevensdraad ten vollen
Uitrekkenj totgyrypenplukbaar, door dedood
Ontflaapt, ennederzinktindeaarde, uw Moeders fchoot ■,
Nudoodryp, weggefleept, niet fchielyk weggenomen:.
Dit heet men ouderdom. Maar dan moet gy niet fchroomen,'
Uwjeugd, uwkrachten, enuwfchoonheid, diein'tkort
Verwelkt, wanneer gy bleek en grys en geem'lyk word}
Eerft te overleeven; en dan zal 't gevoellyk ftreelen
Van uw vermaak en lull, u kwetzen en verveelen;
Aa i                            Ja,'
*
-ocr page 398-
374.               HETPARADYS
Ja, alsuwzinnenzynverftompt, beroofd van kracht,
Dan werd aan 't geen u eer behaagde, niet gedacht:
Voor 't geen gy nu bez.it , dien zwier van'tjeugdig leven,
Nugroot van hoop, endieu'tbloeddoetvrolykzweeven ,
Door de aderen, zal dan regeeren in uw bloed
Een zwaare damp van koude en hitte, die den gloed
Der levensgceften zal uitteeren, en verdooven ,
En all' den balfem van uw leven end'lyk rooven.
Waar op de Aardsvader zei: 'k Wil dan van nu af aan
Niet vlieden voor de dood, noch trachten om voortaan
Den tyd myn's levens te verlengen; meer genegen
My van dat pak, dat my 7,0 zwaar valt allerwegen,
Gemakkelyk te ontflaan, 't geen ik moet dragen tot
Dien dag, tot wedergaaf daar toe gezet door God.
Waar op de Aardserigel fprak: Bemin noch haat uw leven,
Maar leef het leven dat u God behaagt te geeven,
Godvruchtig, en beveel aan Gode oft lang ofkort
Zal wezen, tot zynhand u weer in de Aarde ftort'.
Inmiddels let op't geen ik verder zal vertoogen.
Toen zag de Aardsvader met zyn opgehelderde oogen,
Eenruimevlakte, endaarinTenten, opgezet
Uitftoffen, fchoonvankleur: Hiergraasdenonverlet
De kudden, en daar wierd de ziel geftreeld, door de ooren,
Met klanken van den Harp en't Orgel, (1) waard te hooren:
Hy zag hem 00k, die op het klinkend fhaarwerk by
Verpoozing ftreek. Hy trot' naar juifte maat (want hy
Was vaardig afgerecht in deeze kunft) de fnaaren,
Die nu eens hoog van toon, dan weer eenftemmig waren;
Nulaag, dan weer verdeeld: dus kitteld'hy zeer ryk
De geeften, door't gehoor van zyn volfchoon muzyk.
Hy zag 'er een, die aan het aanbeeld ftond te werken,
En bezig (zo de ftam der Menfchen kon bemerken)
Om een paar yzere of wel kop're klompen, door
Het vuur, te fmelten ('t zy hy die op't eene fpoor
Of'tanderhadontdekt, daar'tvuur, nietomtetoomen,"
By los geval, een Bofch vol hemelhooge boomen ,
Op
(1) Van den Harp en 't Orgel.] Gen. IV. vs. 21 en 22.
'/ Is roaarfehynelyk, dat Apollo en Vulcanus bunne naamen
btblen gekregen van Jubal en Tuialkain.
-ocr page 399-
V E R L O O R E N.           375
Op ecnen berg, of in een laagte had verteerd,
En tot den diepften grond des aardryks was verneerd
E n weggezonken, en van daar weer opgeheven,
Totaan'tbeginfelvaneenzwavelmyn, gedreven
En opgeworpen door een onbedwingb'ren ftroom.
Hy goot de vloeibaare Erts in vormen} traag noch loom
Bereid uit buigzaam leem. Eerft vormd' hy, om te fmeeden j
't Gereedfchap: wydersgootoffmeedhy, forsvanleden>
Al 't geen hy dienftig achte uit Erts. Na dezen zag
Hy aan den and'ren kant, een volk van ander flag,
Dat van de- heuvels, die daar naaft aan zyn gelegen,
Hun dagelyks verblyf, in \ veld was neergezegen:
Uitwendig fcheen 't een volk dat deugdzaam was, gezet
Om God te dienen naar den inhoud van zyn wet,
En om zyn werken, die Hy hen niet hield verborgen,
Ootmoedig gae te flaan; genegen om te zorgen
Dat vrede en vryheid, die het wenfch'lykft' zyn op aard,
Steeds wierden onder hen voor breuk of fmet bewaard.
Maar zy bewandelden die vlakte weinig dagen,
Ofzie, eengrootetroepvanfehoonevrouwen (plaagen
DerMannen) kwam'eruitheurtentenvrolykvoort,
Verfierd door alles wat het herte en't oog bekoord;
Met paerlen, fyn Gefteente en prachtige Gewaden,
Op Harpen zingende hun wulpfche en dert'le daaden
En minnedeuntjes, wyl zy tripp'len met den voet ,
En danflen hand aan hand, lichtvaerdig van gemoed:
Het oog dier Mannen, fchoonvanopflag, ernft, endeftigi
Dwaalt fpoorloos derwaartsheen, begluurddienhandelhef-
Tot dat ze eerlang geknipt in't minnenet, ten buit
Dier vrouwen wierd*n : Elk koos daar een weergade uit.
Nu koutenze van min, en ftoeijen met elkand'ren,
Tot de Avondftar, gewoon de luften op te fchrand'ren,
Verfchyn': Danfteekenze, als verhit, door eene koorts
Van wulpfche liefde, in brand de blyde bruilofstoorts,
En roepen Hymen aan; waar op ze elkander noopen
Tot d'eerften Huw'lykspligt, zo duur door hen te koo-
pen:
ToenklonlceenFeeftgezang, uitfnaarenftem, in een
Gemengeld, onbelet door all' de Tenten heen.
Aa 4.                                 Die
-ocr page 400-
'■....... .. ■■ ui - wimi.,1..---------------------------------------------------------~-—'-------------■--------------------- - -
»
•%7«                 HET PARADYS
Die zachte ontmoeting, met dat zoet gevolg van liefde
En onverfpilde jeugd, daar de een den ander griefde
Doormin, en'tzoetgehoorderzangen, en'tgezicht
Van Kranflen, Bloemen, en den Dans zo fraai verrieht,
Bekoorden Adams hart, te gretig om vermaaken,
Waar toe natuur met drift fteeds overhelt, te fmaaken.
Hy bragt hier op aldus zyn naafte meening voort:
6 Vorft der Eng'len! nu hebtgy myn oor bekoort y
En recht geopent: Dit gezicht kan my behaagen,
En geeft meer hoop van vrede en van gerufte dagen,
Dan die twee andere gezicbten, die 'k eerft zag.
Die waren vol van haat en dood en (mart: Nu mag
Natuur, zo'tfchynt, haarwitenoogmerkzekertreften.
DeAardsehgelantwoordhem: Gykuntnietklaarbefeffen ■
Wat beft is, oordeelt gy naar 't richtfhoer van vermaak;
Dewyl natuur dat mint als de allereelfte zaak,
Tot een veel eed'ler ende uit 's Hemels hand gerezen,
Omheilig, zuiver, en uw God gelyk te wezen.
De Tenten, die gy daar zo zwierig pronken ziet,
Zyn enkel Tenten der god'loosheid, meerder niet;
Waar in't geflacht, van die zyn Broeder floeg, zal woonen:
Elk fchynt nu onvermoeid zyn y ver braaf tetoonen,
Om konften, tot gemak en's levens onderhoud,
Tc vinden: Konftenaars van groot vernuft, die ftout,
Hunn' grooten Maaker, fchoon zyn Geeft hen beter daaden
Ontvouwt, vergeeten: en zyn giften boos verftnaaden:
Doch fchielyk worden zy de Vaders van't geflacht,
Dat ieder om zyn ichoonte en fraaiheid dierbaar acht.
Gy zaagt die fchoone troep van vrouwen daar zo even,
Op't oog Godinnen, zo vol zwier en geeft en leven}
Zo uitgelaaten, en zo vrolyk van gemoei
En zinnen, maar ontbloot, verfteeken van all' 't goed,
Waar in de huislyke Eer is van een vrouw gelegen;
Alleen zo't fchynt gefchikt om dertelheid te pleegen,
Totreyenzangendans, zich op te tooijen, dom
Te fnaat'ren met de tong, en't dertel oog, alotn
Te laaten weiden, daar de deugden zyn verbannen:
Aan deezen zal't geflacht dier braave en wakk're Mannen,
Wier Godsdienft hen den naam van zoonen Gods eerlang
Zal doen verwerreven, betovcrd door hun zang
En
-ocr page 401-
V E R L O O R E N.          377
En fpel en dans, met all' hun deugden en hun zeden
Zich overgeeven, en hun roem geheel vertreden,
Om 't ydele gelonk, en't dertele gelaat
Dier Godverzaakfters; en nu zwemmen zonder maat
In eene zee van weelde, als op hun heil verbolgen,
Waar op een waereld moet van fmert en wedom volgen
En bittre traanen, die de waereld ftorten zal.
Daar Adam, vanzynvreugd, zokort, nuheelenal
Beroofd, opuitberftte: oGyduurgekogteelende!
oOnuitwifchb'refchand! datzy, dieikeerftkende
Als wel beginnende, nu zyd'lings van het fpoor
Der deugden ftappende, aan wellufligheid het oor
Verleenen, van den weg des levens heilloos wyken,
Ofeer, in't midden van hun'gang, zolaf, bezwyken!
Maar 'k zag 't, enzie't? het wee der Menfchen neemt uit
min
Dervrouwen(i), alsmetmy, zynfehadelykbegin.
In's Mans verwyfdheid (zei het Hoofd der Eng'len fchaaren )
Moet gy zulks zoeken, die zyn ftand meer moeft bewaaren
Doorwysbeleid, ennaardekrachten, diehyeer
In ryker maat ontfing van's Hemels Opperheer. ''
Maar wil uwe oogen tot een and'ren Schouwburg flrekken.
Hy zag j en kwam terftond een groot ftuk lands te ontdekken ,
Dat wyd en zyd verfpreid zich toonde aan zyn gezicht:
Hier groote fteden, en daar Dorpen, fchoon gefticht,
En daar in d'Akkerman, die bezig was met zwoegen,
Om'tlandtefpitten, entebouwen, enteploegen,
En eenen zaamenloop van wapens, fcherp gewet,
Enwezens, gloeijendevanopzicht, engezet
Gp alverflindb'ren kryg; En Reuzen (2) fterk in krachten ,
Gereed, om, dolvantoom, devyand'lykemagten,
Tedwingen, doorgeweld, vanmedelydeontaard,
Ten deel' gewapend met een uitgetoogen zwaard >
Aa j                                Ten
(1)  Het wee der Menfchen neemt uitmindervrouwen]
Vlyjfes zegt tegen Agamemnon in 't II. Boek van de Odyjfea;
Jupiter moet dan het geflacht vanAtreus reel batten
, door dim
Hy bet zo veel kwaad beeft toegebragt, en alteos door vrotiwen,
(2)  En Reufen ] Gen, VI. vers 4.,
I
-ocr page 402-
37»                HETPARADYS
Ten deelc op eenenHengft,die briefcht en fchuimt,gefteegetSj
Alleen, ofinflagorde, envkmmendeopdenzegen
En roof: dendeezenweer, alsvoetvolk, vlugterbeen,
En die, alsRuiters, inhetrennenongemeen:
Niet flechts tot monftering, maar meeft gefchikt tot vechten.
Een uitgeleezen troep van moedige oorlogsknechten,
Gelaft om voeder voor het Heir te haalen, trekt'
Te rug met zynen Roof, die't ganfche land bedekt',
En dreef een groote Kudd' van Runders voor zich heenen,
De fchoonfte die ooit weide of Landftreek kon verleenen,
Melkryke Koeijen, en vette Often, grofenzwaar,
En wolledraagend vee van Ooijen, die men daar
Gevolgdzag, door een troep vanLamm'ren, dievaftblaa-
ten,
En noode 't voedfel van hun' Moederen verlaaten.
De Herders konden 't lyf fchaars bergen door de vlucht,
Maar vulden met gefchreeuw alom de ruime lucht;
't Beginfelvan een ftryd ,door moord en bloed flechts teen-
den.
Daar't vee laatft ging te wei, verzaam'len Tich de Benden
Met fnel geren by een. Men zag 'er 't veld bezaaid
Met Lyken, die het zwaard der Reuzen had gemaaid.
De wapens mengden zich met bloed, door hen vergooten.
Daar was 'er, die een ftad omringden en beflooten,
En die met Ladders en met My nen, vol van gloed,
Endonderendgefchut, beftormden, alsverwoed,
Terwyl de Borgers, opdewallen, zich verweeren,
En trachten om't geweld, der Reuzen af te keeren,
Door zwavelachtig vuur en fteen en pyl en fchicht,
Van weerzy midd'len daar de dood door word gefticht.
Herouten, metdienlaft, gemagtigd, doordeHoofden
Der ftad, als of zy zich daar uit veel heils beloofden,
Verzaam'len in de poort der ftad den Raad by een.
StrakszagmenMannen, grys, enoudentraagterbeenj
Doch deftig van gelaat, en wulpfche Jongelingen,
Maar heet van dollenkryg, terRaadzaaleinnedringen.
Men zett' zich: ieder fprak en redeneerde voor
Entegen; tot, op'tlaatft, inditaanzienlykkoor,
Een achtbaar Man verfcheen van middelbaare jaaren,
Uitfteekende, inal'tgeeneenwyzenmaakt, ervaaren,
Die
-ocr page 403-
1
VERLOOREN.           379
Die veel van Onrecht en van Recht, Rechtvaardigheid,
Van Godsdienft, Waarheid, Vrede en 't God'lyk oordeel
pleitt':
Maar Oud en Jong belachte all' 's Mans verlichte reden,
Endwong, met fpot enfmaad, hem, uitdenRaad te tree-
den:
Men tragt'hemwoeft enftouttegrypen, omhemvoor^
Baldaadig met geweld te werpen uit de poort:
Maar zie, een held're wolk daald' neder uit den hoogen,
En rukt' hem uit dien kring van voor hun aller oogen.
Toen raakte ftraks 't geweld ter baane, en ieder poogt
Den and'ren leed te doen, terwyl men ooreloogt,
En doet de wetten van het zwaard alomme hooren:
Daar was noch zekerheid noch toevlucht op te fpooren.
Op't zien van dit Toonneel wierd Adam droef te moe,
En treurend', fprak hy dus zyn trouwen Leidsman toe:
Helaas! wat 's dit voor volk ? zy fchynen de eigen knechten
Des Doods, geen Menfchen, die hunne evenmenfch bevech-
ten,
En zo onmenfchelyk vermoorden, dol in't woen.
Zy, die tienduizcndwerf het kwaad vermeerd'ren doen
Van die zyn broeder floeg: wat reed'nen of hen fpoorden,'
Om zoveel'Broeders, die zelf menfchen zyn, temoorden,
Daar zy gelyk als zy mee Moordenaaren zyn ?
Maar zeg, wie was die Man, zo braaf, zo fchoon van fchyn,
Zodeugdzaamj deftig, zoverftandigeneerwaardig,
Die, zodeHemelhem, dooreenewolk, nietvaardig
Gered had, in zyn deugd gefneuveld was geweeft ?
Dus luidde 't antwoord van den Goddelyken geeft:
6 Adam! dit's de teelt van't ongelyk vergaeren,
Door u gezien, daar goen en kwaaden zaamen paaren,
En zich verbinden door den Echt; een zaak waar voor
Natuur zelf fchrikken moet, maar los vereenigd door
Hundriften, ditgebroed, gedrochtignaardenledcn
En geeft verwekten, woeft en ongefchikt van zeden:
DatzyndeReuzen, volk van naam, op roem gefteld;
Want in dien tydzal, Magt, en Heerszucht en Geweld
Alleen onzach'lyk zyn, en, door dwaaze Eerzucht dron-
ken,
Met naam van Heldenaard en dapperheid trots pronken.
Dea
-ocr page 404-
■ ■— ■ ■■ ;-..--,                                     -■ ■■
5«o                HET PARADYS
Denftrydtewinnen, endevolk'ren, doorhunn'magtj
Te knevelen, geweld en moord en vrouwen kracht,
Den Roof te fleepen in hun neflr, uit fteen en landen,
Een talleloos getal van Menfchen, met hun handen >
Te dooden, acht men dan voor de allergrootfte faam,
Verheerlykt door triomph, en doet hen voorts den naam
Van Overwinnaars en verdedigers der Menfchen,
Van Goon en Zoonen van den Goden, naar hun wen-
fchen,
Verwerven: daar met rechtdie fnooden (flechts een laft
Voor 't Aardryk) beft den naam van Menfchenmoordcrs
paft'.
De Faam zal dit bedry f met honderdduizend monden,
Opvleug'lenvandenwind, dewaerelddoorverkonden,
Terwyl de fchoone Deugd, elks eere en achting waard,
Alleen blyft ongeroemd, en bonder naam op aard'.
Maarhy, dezevenftevanu, zalnaukomen,
Dien gy daar hebt gezien, dien zaligen en vroomen,
Die op deeze aarde alleen rechtvaardigheid bezat>
En heillooswierdvervolgt, belaftertenbeklad,
Om dat hy Recht en Deugd behartigde allerwegen,
Daar niemand anders was tot rccht en deugd genegen ,
En hemelwaarheid fprak, die ieder boos verfmeet;
Hoe dat de Almachtige, met heerlykheid bekleed,
Met all' zyn Heiligen verzeld, eens uit de wolken
Zou nederdaalen, om zyn oordeel op die volken
Tewerpen: Maar zyn God neemt hem, uithungezicht,
Met vuurige Paarden weg, en voert hem in het licht
Der end'looze eeuwigheid, verr' boven alle boogen
Der Heem'len; om aldaar Gods albefpieg'lende oogen,
Eeuw uit eeuw in te zien, daar hem nooit dood genaakt»
En hy het end'loos heil der zaligheden fmaakt,
En wandelt met zyn God , gelyk hy deed op de aarde;
Om u te toonen, hoe de deugd by God haar waarde
Behoud, en nooit haar't loon, haar toegelegt, ontftaat;
Terwyl hy't boos gefpuis vervolgt, vervloekt en haat,
Waar van ik u't bewys (ziefcherp) nu voort zal geeven:
Hy zag; en zie 't Toonneel der waereld wierd ontheven
Van woede en dwinglandy; de keel des oorlogs ftaakt
Haar doodelyke kreet, die alles brand en blaalt,
Ea
<■
-ocr page 405-
V E R L O O R E N.           381
En plondert, moord en rooft, in fchenluft niet te Wo-
men.
Elk fcheen nu uiterlyk door blyfchap ingenomen:
't Was all' in dertelheid, baldaadigheid en vreugd >
InReien, fpeelen, en in Feeften, engeneugt,
Brooddronkenheden, en welluftig banketteeren,
Verwifleldenhervormd. Deez'trouwen, diehoereercn.'
Hier ging de Maagdenroof, daar 't overfpel in zwang,
Wen ilechts een fchoon gelaat, met roozen op den wang,
't Welluftig oog belonkte; en't fchadely k vermoogen
Des wyns en fterken drank, de zinnen doorgevloogen,
Verwekte oneenigheid en twift, krakkeel en haat
Entweedragt, zonderende, inhunnenBurgerftaat. •
Op't laatft kwam uit dat Rot een achtbaar man gerezen,
Eerwaardig van gedaante ontzagchelyk van weezen.
Hy toond'dat hun bedryf, zofaood, van dag tot dag
Hem zeer geergert had, betuigt met groot gezag,
Dat all' hun wegen boos, en vloek- en ftraf baar waren :
Hy plaatft zich vaak in't hart van die godlooze fchaaren ,
Daar zy vergaderd by den and'ren, als om ftryd,
In feeft en zang en dans verfpilden hunnen tyd;
Enleeraarthun, hoezy, doorboete'tkwaadverzaaken}
Als zielen, over wie Gods gramfchap haaft zou blaaken >
Gevangen liggende onder 't oordeel van dien God:
Maar alies zonder vrucht: Hy wierd van hen befpot.
Hy die dit zag heeft ftraks dit heilloos rot begeeven ,
En liet hen naar hun zin en hun genoegen leven.
Hy plantt' verre uit hun oog zyn tent, en hieuw terftond
Van eenen berg yeel houts, bet welk hy dienftig vond
Ter bouwing van een fchip: Hy floeg zyn handen dapper
Aan d'arbeid, en hy wierd in't bouwen moe noch flapper,
Tot hy het had voltooit. 't Was zeldzaam van beflag,
Een fchip wiens wedergae voorheen nook fchepfel zag,
In breete, lengte en hoOgt' gefticht naar maat en orde,
Rondom bepikt, op dat het lek noch vochtig worde ,
En in de zyde een deur, en verder wel verzien
Met voorraad, fpys en drank, voorMenfchenbeeft, voor
wien
Ditwonderlykgevaart'gemaaktwas: Toengebeurde
Een wonder, waar in eOc Gods mogendheid befpeurde j
Want
-ocr page 406-
\
38a                HET PARADYS
Wantzic, van ieder Beeft, enVogel, en van all'
Het bloedeloos gedierc' kwam juift een zevental,
Bypaaren, byelkaer, diezichin'tfchipbegaven:
Elk nam zyn eigen plaats gelyk zyn huis en haven:
Voorts kwam de Stichter en de Bouwheer van dit flot^
Met zyn drie Zoonen en vier Wyven zelfs: en God
Heeft, na hun intree ftraks de deur van de Ark gefloten.
Intuflchen is 'er uit het Zuiden voortgevloten
Een fterke wind: Hyzweefdeopzwartewieken, wyd
En breed verfpreid, entafte, ineenzeerkortentyd,
De wolken overal vergaderd op elkand'ren;
Een voorboo hoe de ftand der waereld zou verand'ren.
Al 't geen 'er noch ontbrak kreeg zyn beflag terftond,
Door damp en waaffem, bruin en nat, die uit den grond
Met toomeloos geweld naar boven wierd gedreven.
Nuhingdedikkelucht, pikzwartendonker, even
Als een gewelfomhoog: De regen ftortte neer
Met ftroomen, maakende in het ronde een enkel Meer ,
En had inu met zyn vocht de waereld gantfch bedolven:
Het vlottend hout dreef los en luchtig op de golven,
En met zyn fteven fcherp gebekt om hoog ge voerd,
Ging'tveiligdoorhetnat, dat, door den wind beroerd,
Met zynen vloed en Huis en Hof en Land bedekte}
En all' hun fierlykheid en luifter overdekte,
Ja floopte tot den grond: De zee bedekt de zee,
En de oceaan was nu vervreemd van ftrand en ree:
In Ho ven, daar onlangs de weelde, als onbedwongeri
Regeerde, wierpen nu Zeemonfters bly hun jongen.
Van't menfchelyk geflacht, zo talryk laatft, behiel
Een kleen gedeelte t lyf flechts in een enge kiel.
Hoe wierd uwtederharte, &Adam! toenbewoogen>
Wen gy uw nakrooft zaagt verdrinken voor uwe oogen,
En de Aarde in't ronde ontvolkt! Dit trof uw teer gemoed:
Toenberfte, Aardsvader, uituwoog, een and're vloed
Van traanen, en fcheen u en't Zaad uit u gefprooten,
Te domp'len in het nat, ten hemel afgevlooten:
Tot de Engel aan u weer zyn vriend'lyke aanfpraak deed,
En gy bedaarde, fchoon ontrooft'lyk in uw leed,
Gelyk een Vader, als hy ziet zyn krooft verflinden
Door de alvernielb're dood,geen plaats van trooft kan vinden.
-ocr page 407-
VERLOOREN.           383
Het hart door ditgezicht 2.0 zeer bezwaard, ontfong
Naauw op'ning, offprak dus met ftamelende tong:
b Naar gezicht voor after kwaader uur bekeeken"!
Ach! myn nieuwsgierigheid kon all' myn hoop verbreeken.
't Waar' beter nooit getracht te weeten wat 'er zal
Gebeuren naar myn tyd : danhadik'tongeval
Myn's levens, als myn deel gerufter konnen dragen;
Want ieder dag verwekt zyn eige fmert en plaagen.
Deeze immers, die de ramp van tyd tot tyd verwacht,
Legt op myn hoofd een pak te laftig voor myn kracht.
Door myn voorweetenfchap kon ik een vrucht verwekkeh »
Een onvoldraagen vrucht, die my tot druk moet ftrekken >
Eer zy in wezen is, bedenk ik dat zy laat
Ofvroegeenswezenzal. Datniemand (zomynraad
Maggelden) nimmervraag', doorwetensluftgedreeven,
Welk lot, de tyd aan hem of zyn geflacht zal geeven:
't Moet doch zeer euvel zyn, 't geen hy niet ftuiten kan
Door zyn voorweetenfchap, terwyl hy't fmert'lyk van
Het kwaad reeds voelt, niet min' als oft hem daad'lyknypte.
Maar 'k wierp die zorg van my eerze in myn boezem ryptc.
De Menfch, ik zie 't, ftopt voor vermaaning fteeds zyn oor,
En geeft bedreiging »och waarfchouwingen gehoor.
Ditkleengetal, 't verderf ontweeken, op de ftroomen,
Zallicht, doorhongerenbenaauwdheid, ommekomen,
Daar 't in een woefteny vaft zwerft, dc dood ten doel.
Ach! ik had wis verwacht, datzoalF'tkrygsgewoel
Van't aardryk was gevaagd, elk daar geruft zou wooncn,
En Vrede 't Menfchdom zoude een reeks van jaaren kroonen s
Maarikbenbuiten'tfpoor; wantikbefpeur, datzy
Meer dan de Kryg verwoeft, ontbloot van medely.
Helaas! wat zal dit zyn? Myn Leidsman! doemyhooren
Of myn geflacht dan gaat op deeze wyz' verlooren.
Daar de Engel Michael hem dit bericht op gaf:
Ja deezen, die gy laatft befchouwde, toen zy laf
Zich in een zee van weelde en dertelheden baadden,
En die ge eerft hebt gezien als Mannen, groot van daaden j
Als dapp're Helden en Verwinnaars, groot van magt,
En onderneemers flout en moedig op hun kracht,
Maar gantfch verbafterd en vervreemd van alle zeden;
Die hebbende vcel bloeds van menichen hier beneden
Geftort;
-ocr page 408-
^g^mnmim n ww"1-"" p.**,<<«**>]'. *."". .. ...-" . .■<i»^vm^j..t.,.m -"i '■■*>.'-■ ■-.■'ya.MiL,r.^ii;;i.wJI.;..,, wn-w'ii.1, ...i...iim»jj
38+                HET PARADYS
Geftort , en volkeren verwoeft en arm gemaakt,
Daardooraaneenennaam, diegrootis, zyngeraakt,
En hebben tytels, eer en ryken bait bekomen.
Toen floegen ze over tot een wellu ft, niet te toomen,
En voorts tot dertelheid, onmatigheid in vreugd,
En vuige ledigheid, die vyandin van deugd;
Tot dat de hovaardy, ten hoogften top ge vyzeld,
Den band vaneenigheid en vriendfchap had verbryzeld,
En ftookte in't midden van den vrede wrok en twift.
Dan zullen zy, die door het oorlog en de lift
Van hunne vyanden, in flaaffche banden treuren,
Methunne vryheid te gelyk de deugd verbeuren,
En alien vreeze Gods, by wien de fchyn van recht
En deugd en vroomheid, in het heetfte van't gevecht,
Geen byftand tegens hun befpringers heeft gevonden:
Des zullen ze, y verloos geworden door hun zonden,
Slechts trachten, om met mcer of min vermaak en ruft,
't Genot van't geen kwanswys hunn' Heeren, naar hunn' luftj
Henfchenkt, tefmaaken: want zy zullen in die dagen,
Genoeg gelegenheid erlangen, in hun plaagen,
Om vaak de maatigheid te toetfen. Op deez' voet
Zal elk verbaft'ren en ontaarden van het goed:
Dan word by elk de trouw, een welbewuft geweeten,
De waarheid, maatig- en rechtvaardigheid vergeten,
Behalven by ee'n Man, die, als een Zoon van't licht,
In die ftikdonkere eeuw, nooit wankelt in zyn pligt,
Die, zondervoorbeeld, Goed, enheiligGodgenegen,
En wand'lende op Gods weg, en fterk gewapend tegen
Eenwaereld, krielendevandertelheden, niet
Zal fchroomen, laftcring, befpotting, noch verdriet,
Noch fmaad,noch tegenftand: Deez' zal, niet zonder traanen,
Metwoorden, volvanernft, die dert'len vermaanen,
Om van hunn'wegen, die zo boos zyn, aftezien,
Opdatzydus'tverderf, datvolgenzal, ontvlien,
En hen den weg der deugd en eerlykheid verkonden,
Waar op de ruft en vrede onfeilbaar werd gevonden ;
En hen, indienzy trots, volhardeninhunkwaad,
VerkondigenGodstoorn, diehentewachtenftaat:
Maar fpotterny en fmaad zal hem tot loon verftrekken,
Hy flechts uit God zyn waarde en heil en zegen trekken,
AH
-ocr page 409-
•y&ZfT- ' ■-■-■'- ■■:.:>:■- -'.-ft"Jv.:-"; «■««,-;,«,-
V E R L O 0 R E N.           38$
Als de eeriigfte die God rechtvaardig dient en eert.
Hyzal, naar Gods bevel j endoorzyngeeftgeleerd,
Een wonderbaarlyke Ark (als gy gezien hebt-) bouwen J
Op dat hy en zyn huis gelukkig bly f behouwen >
Geveiligd voor 't bederf, dat zeker dit heelal,
Eenwaeireld, t'eenemaal verdorven, treffenzal.
Zo dra hy zich met Menfch en Beeft, gefchikt om 't leven
Te bergen in deeze Ark, daar binnen hebb' begeeven,
Bewaard voor't wis bederf't geen de Aarde duchten moet}'
Dan zullen onverwyld, met onbedenkb'ren fpoed,
De Hemelfluizen losgeborfteh allef wegen j
Deeze Aarde nacht en dag befproeijen met een regen \
All' 't water, wellende uit zyn onderaardfche kolk}
Voerd d'oceaan met kracht tot aan de hoogfte wdlk j
Om't Aardry k met zyn nat te dekken, te overftroomen \
Tot dat de fhellen vloed, nu op zyn hoogft' gekomen,
Zal fteig'ren bo ven't fpits des hoogften Bergs. Dan zal
Deez' Berg vart 't Paradys, door eenen water val
En't hevig golfgeweld gerukt van zyhen wOrtel t
Beroofd van boom en bloem en groente gantfch te mortel,"
Neerftorten in het diepft' des oceaans, en daar
EenEilandftichten, zoutenbar, endootsennaar>
Waar op de Zeehond en de Wal vis zullen wobnen,
Als 00k de Zeemeeuw, fchor en heefch van keel en toonen?
Dus leert de almachtige HandbaVer van het recht,
Dat Hy geenheiligheidaan plaatzen bind of Hecht j
Zohy, diedaarinkomt, nietheiligisvanzeden.
Maar nu befchouw wat ik u verder zal ontleden.
Hy zag met ernft, en zie 't geweldig vloedgevaart*,
Dat dobberde op het nat, door zee en wolk gebaardj
Het ongemeeten nat, nu reeds aan 't nederhellen.
De wolken waren nu verdreeven doOr een felleri
En fterken Noordenwind, die't water door zyn kracht
En droogende eigenfchap aan't vallen had gebragt:
DeZon, nuonbewolkt, lietheeteenfterkeftraalen,
Ophaarenfpiegel, wyd van water, nederdaalen,
En dronk het ruime fap, genoopt door felle dorft,
Met gioote teugeh in, tot laafr nis van haar borft.
Toen is de Zee eerft als een poel in een gedrongen, •
ToentoteenkabMendeEb', die't waiter onbedwongeri J''
XL Bttk.
                        Bb                                 Ea
-ocr page 410-
ii jM-wimiiiMi . . ...iii.ii">.....n.ii'.i!».'.'.'i.)...;M.PWfi!i»|."W
38<$                 HET PARADYS
En zacht en teder dreef ten afgrond; want deez' had
Zyn fluifen toegeftopt, tot ftuiting van het nat,
En all' de venders van den wyden Hemel waren
Nu mee geflooten, en de wat'ren aan 't bedaaren:
Nu zweefde de Ark niet meer op haaren vlotten baan,
Maar fcheen gantfch onverwrikt op vaften grand te ftaan,
Op 't fpits eens hoogen Bergs: waar op zich Araks ontdek-
ten
De toppen van't gebergt, die tot de wolken ftrekten,
En die der klippen ook, waar van het water met
Geruis afftroomende, gaat in de Zee te wed,
En in haar boezem zich verloor en wierd begraaven.
Inmiddelsvlooguitde Arkindeopenlucht eenRaven,
En voorts een wifler bode, een Duive, diemen zond
En een- en anderwerf, om groenen Boom of grand,
Waar op zy haaren voet mogt zetten, dus te ontdekken.
Zy, die de tweedemaal weer komt te rugge trekken,
Bragt in haar mond een tak van een Olyf boom mee,
Als een onfeilbaar blyk van vaften zoen en vree:
Toenzagenzeeenengrand, diedroogwas, voorhunneoo-
Sen'
En de oude Vader is verheugd uit de Ark getoogen,
Verzeldvanzyngevolg; enhyverhiefterftond
Zyn hand en oog om hoog, en dankt met hart en mond
D'Alheerfcher, dat Hy hem zo gunftig wou bewaaren ,
Voor 't woedende geweld der winden, wat'ren j baaren:
Hyzag, geduurende zyn lofzang 5 met zyn oog,
Een zwang're wolk, waar in een halven ronden boog,
Zeer konftig gefchakeerd met drie verfcheide kleuren,
Tot een bewys, dat God het Menfchdom op zou beuren,
En dat zyn vree begon, gefticht in't nieuw verbond:
'tGeen Adams hart, voorheenzotreurig, nuterftond
Verkwikte, en dwong zyn vreugdaldus d'Aardsengelteuit-
ten:
b Godlyk Leeraar! die my de Eeuwen wilde ontfluiten,
Entoonen, wat'erZelfsmoet, namyntyd, gefchien:
'k ITerleef op't geen ge in't end my tot myn trooft liet zien,
Nu vergewifcht, dat God den menfch niet zal doea fiiee-
ven,
Maardathy enzyn4a«, door Godbewaard, zalleeven.
-ocr page 411-
VERLOOREN.          3*7
Ik treurveel minder omeenwaereld, opgevuld
Met Godverloehenaars, diefneuv'leninhunfchuld, •
Als ik my om e'en' Man verheug, zo vroom van wandel
Bevonden, en 20 recht en deugdzaam in zyn handel,
DatGoddeAlzegenaar, omhemintoornbedaart, r
En voor hec menfchdom fticht een nieuw gefchapene aard'J
Maar zeg me eens wat beduid dat heerlyk Hemelsteken ,
Dat halfrond, of die boog met zyn geverwde ftreeken,
Om hoog gefpannen, als de winkbraauw van dien God ,
Dienubevredigdis'?, Kan'tookverftrekkentot
Een fchoone fcheiding, om de loffe en vloeib're boorden
En flippen van die wolk te binden als met koorden ,
Op dat zy niet gelyk voorheenen los geraakt j
Van't Aardryk weer op nieuw een zee vol water maakt ?
De Aardsengel antwoord hem: Gy troft dit naar behooren.1
De Almagtige bedaart zeer licht'lyk in zyn tooren,
              ';
Schoon 't al te fpae berouw derMenfchen, die door *t
kwaad
Bedorvenzyn, Hemgingaan'thart, wenHyhunn'ftaat
Befchouwde uit zynen troon met albefpieg'lende oogen,
En zag all' de Aarde alom, door woeft geweld, betook
■^ gen,
Daarallevleefchzynwegbedorvenhadgemaakt: ■
Maar zy, door't water aan een doodlyk end geraakt,
Zal (alsgyzaagt) een Man, rechtvaardiginzyngangen,
Zo wonderlyk een gunft van's Hemels hand ontfangen,
DatGodgenaderyk, omgeenerleigeval, m ;■ ,
Het fchuldig Menfchdom nook hier na verdelgen zal j
Maar ftichten een verbond met hem en met zyn erven,
Dat hy deeze Aard' niet meer door't water zal bederven,
En nimmer dulden, dat de zee weer, losvantoom,
Haar vaftgeftelde perk en oevers overftroom',
Noch regen oolt doe de aarde en menfch en vee verdrin*
ken:
Dus zal hy wolk en zee gelyk aan ketens klinken:
Maar wen Hy over de Aard'zyn wolk weer koomendoet,
Zult gy zyn wond'ren boog, drieverwig, fchoon van
.-. i> gloed, ■'.- ■. •••.■■.....
Daarinzienpryken: Hy, door dat gezichtbewogen,
Zal denken aan't verbond, geveftigd in den hoogen:
Bte a                               De
-ocr page 412-
I«!1S'!, •■'"*.■■ ■ .'MiA'A*- '-■■'
388               H E T P A R A D Y S
De dag en nacht de Zaay- en Maay tyd, hitte en kou 1
Houd zyn gewoone loop en blyft in eene vouw,
Tot alles eens op nieuw geiuiverd, naar zyn waarde i
Door Hemelaardig vuur, de Hemel nevens de Aarde >
Ten woonplaats ftrekken der rechtvaardigen, om God
Tedanken, zonderend, voorhun'gezegendlot.
Emde van btt elfite Boek.
HET
-ocr page 413-
'•---.7 '
HET PARADYS
VERLOOREN.
TWAALFDB BolK.
Inhoudt.
T\ E Aards'etigelMichael'vaartvoort aan d'eerjlcn Vader
*-* Van't menfchelykgeflacht tt ontvottwen al/es 'tgeen
Gods heilbelofte raakt, en kid hem langs hoe nader
Tot aan het Zaadder Vrottw', dot Satan zou vertreen :
Toont wie dot Heilzaadis: Hoe dat Hy werdgelooren;
Zyn wandel bier ep Aard', vervolging, vonnis, dood,
Opftanding, zegepraal, en vaart naar 's Hemels kooren.
Voorts legt Hy hem den float van's Heilands kruiskerk bloot %
Sints Hy ten Hemel voer tot dat Hy tveer zalkomen
,
Om ah Aardsrecbter elk te vonnijfen naar't recbt.
He loozen krygen tot bun loon de Hel
.- den vroomen
Zyn nieutee Hemelen en Aarde toegelegt.
Aafdsvader Adam dus in alles ondertveezen ,
Endoor de orakfltaaldes Engels opgebeurd,
Klimt met Hem van den Berg; rvekt Eva, diegereezen ,
Gods welbehaagen velgt, en pryfl en billyk keurt.
Voorts doet de Aardsengelhenfluks uitden Luflhofdryven
»
TerwylGods Etig'/en j als Godswachters, iaar verblyvpt-
GElyk een Reiziger, hoe fpoedig hy zyn gangen
Ook voortzette,omte zyn terplaats,daarzynverlan-
gen
Reeds is, des'smiddagsruft, zodoetdeAardse'ngelmee
In zyn verhaal, dat hy aan vader Adam dee,
Juift tuflchen de verdelgde en weer herboorene Aarde j
Of Adam (die hoe lar.gs hoe meer in rouw bedaarde)
Een tuiTchenvraag mogt doen, door weetzucht aangefpoord:
DochdeEhgel, zynereenhervattend', gingdusvoort.
Bb l                               Zo
j '
-ocr page 414-
39o                HET PARADYS
Zo zaagtge een waereld, eens begonnen, eens verlooren,
En 't JVtehfchdom weer als uit een tweeden tronk herboo-
ren.
Gy hebt noch veel te zien; doch 't menfch'lyk broos ge-
zicht               ,
(Ik zie 't) word fchier verblind: voorwerpen zo vol licht,
Zo hoog, zo glansryk en vol goddelyken luifter,
Verzwakken uw vernuft, en maaken 't ftomp en duifter.
'k Zal u dan't ov'rig flecks, dat noch gefchieden zal, '
Verhaalen. Gun me maar uw aandacht overal.
Deez' tweede en nieuwe teelt van menfchen, voortgekomen
/Ukzulkeenkleengetal, behoudenopdeftroomen,
Zal, zolang'toordeel, datdeGodheidftortenwou
Op 't Menfchdomgantfch ontaardvanGodsdienft liefde en
trouw,
Verfch in geheugen blyft, het algenoegzaam Wezen >
Eerbieden achten, en oprecht van harte vreezen,
Niet licht verwerpen dat elk goed en eerlyk acht,
Vermeerd'ren in getal, en leeven dag en nacht
In vrede en ruft, en de Aard' bebouwen naar behooren,
Enrykcnoogftvanwyn, vanoly, envankooren(i)
Ihzamelen, envaak, d'Almagtigentenzoen,
Uit hunne kudde, aan Hem eene offerhande doen
Vanteed'renGeitenbok, vanRund, of Lam, begooten
En mild met wyn befprengd, (2) eenfeeft vanGodsgenoo-
ten.
Dus brengt het zynen tyd vaft door in vreugde en luft,
Terwyl 't veel"dagen woont in vrede en ftille ruft,
By Huisgezinnen en geflachten, te beftieren
Door eenen Vader, dienelkeerenzalenvieren; .
Tot dat 'er e'en verfchyn', hovaardig van gemoed,
Staatzuchtig, dorftende naar dierbaar Menfchenbloed,
Die, moedeenwars, dathemzynBroed'renevenaaren
Inrykdom, ftaateneer, infchennisuitzalvaaren,
En tegens recht en reen, het opperfte gezagh,
Zich aan Zal matigen, op dat, als met een flag,
Dus
(1) Vankoornenwyn] Pfalm IV. vers 8.
(a) Of Lam enz. met wyn befprengd] Exod, XIX. vers 40.
-ocr page 415-
verlo'oren: 391
Dusdeeendragt, die natuur elkmenfchheeftvoorgefchree-
ven,
Weer uk de waereld werd gebannen en gedreeven:
Hy tuk op jagt (geen jagt van Beeften in het veld,
MaarjagtvanMenfchen) zal, dooroorlogengeweld,
All' die zyn tyranny niet volgen wil, verbolgen ,
En met een hart, beluft op moord en bloed, vervolgen:
Hier uit zal Hy terftond, als ftrekte 't hem tot eer,
Den naam erlangen van een Jager voor den Heer, (I)
Tot fmaad des Hemels ■-, of met fchyn van recht beweeren,
Dat hy't gezagh ontleende uit d'opperfte aller Heeren >
En wederfpannig zyn, en and'ren met den naam
Van wederfpannigen brandmerken, en hun faam
Alom verlaft'ren en bevlekken, fnood van leven:
Voortszalhy, met een rot, zo boos als hy, gedreeven
Doorvuigeftaatzucht, om, ofonderhem, of met
Ennevenshem,vervreemdvanGodsdienft, tucht, en wet,
Vervloekte dwinglandy te pleegen; wyders trekken
Uit Edens ftreek naar 't wefte, (2) en daar een vlakte ontdek-
ken,
Waar onder dat een poel van zwarte lym, zeer fel
Opborrelt onder grond, den mond der gloende Hell',
Om van'denfteenof'tftof, geworpenuithaarkaaken,
Een ftad te bouwen, en een hoogen toor'n te maaken >
Zo trots gemetzeld, en zo hoog in top gehaald,
Dathy, metzynefpits, aan't dak des Hemels paalt,
Opdatzealduseennaam, dieend'loosduurt, verwervenj
En niet verftrooid van een, in verre landen zwerven,
Daar hunn' geheugenis (wiens duuring hen bekoort)
Indenvergeetelpoel, vooreeuwig, word gefmoord,
Zelfs zonder acht te flaan, ofdit hun heilloos leven,
't Gerucht zal ftof tot lof of tot verachting geeven.
Maar God, die meenigwerf daalt uit den Hoogen neer,
Om, ongezien, tezien, hoe'tMenfchdomHemvereer','
En dien', terwyl Hy all' hun woningen doorwandelt,
OpdatHyletteenzie, hoeiederleeftenhandelt,
Bb+                                 Zal
(1)  Jager voor den Heer] Gen. X. wrt 8.
(2)  Uit Edens ftreek naar't wefte] Gen, ILvml.enz.
-ocr page 416-
39*                HETPARADYS
Zalnederkomen, omhunftad, zo trots gefticht,
Eer hunnen Tooren dien der ftad, in't end'loos licht
Van eeuwigheid gebouwd, hovaardig koom genaaken 3
Te zien, en zenden hen verwarring hunner fpraaken,
Tot hun befpotting: elk vergeet dan t'eenemaal
Zyn Moeder, en hy fpreekt verwarde en woefte taal,
Vervreemd van (lot en zin: en ftraks ontftaat 'er onder
DeBouwers deeper ftad en tooren, (welkeen wonder!)
Een vreemd gekakel, dat elk een verwarren doe:
De een roept den anderen met vreerade woorden toe,
Die onverftaan'lyk zyn, tot ze alle, heefch door't fchreeuwen,
En wederzydfchen fpot, gelyk getergde Leeirwen,
Albrullendeopelkaeraanvallen, tukopmoordr
Wen dit gejoel om hoog gezien werd en gehoort,
Ontftond 'er groot gejuich en vreugde in's Hemels kooren.
Toen ftaakten zy terftond den bouw dier hoogetooren i
Welkeorn<lie reden ftraks Venverring wierd genaamt.
WaaroverdeeerfteMenfch, doorvaderlyke fchaamt'
En fmert geraakt, dus fprak: Vervloekfte myner looten!
Hoe! tracht ge uw Broed'ren uithunn'heerfchappyteftoo-
ten,
En maatigt ge u een magt, die u niet toekomt, aan,
Enpoogtgy, doorgeweld, naareengezaghteftaanj
Dat Gode u niet verleent ? Zyn God'lyk welbehaagen,
Gaf over Vis en Dier en Vogel ons 't volflagen
Gebied; een heerfchappy zo groot als ongemeen.
Zyn onverdiende gunft gaf ohs dat recht alleen:
Hoe konden wy van Hem een grooter zegen wenfchen ?
Maar nooit heeft Hy den Menich gemaakt tot Heer van Men-
fchen,
Eennaam, dien Hy alleen voorzichbehield: Hyliet
De Menfchen vry-, en heeft den Menfchen geen gebied,
Dat over Menfchen ftrekt (dit komt hem toe) gegeeven.
Maar deeze dwingeland, door hovaardy gedreeven,
Bepaalt zyn' indrang niet met Menfchen 5 Maar hy tracht,
Den hoogen Hemel zelf (die om zyn pooging lagcht) >
Door een belegering (kon 't zyn) te ringelooren,
En uit te daagen door zyn' hooggebouwden tooren-
Ellendige arme dwaaz5, voor wien ik gruwe en yz'!
Hebt gy 't vermoogen wel, om voedzel drank en Ipyi'
-ocr page 417-
■ ■■ ■:: ■:
V E R L O O R E N.          395
Te voeren naar bm hoog, ter kaving van uw volken,
Enu'; daardiinnelucht, dieboven'sHemelswolken
Geduurigzweeft, uwlyf, veel groover fpysgewend,
Zaldoenverkwynen, enuitteeren, ja in 'tend'
Ontbreektudeadem, en daar by het brood, ontleden?
Daar op zei Michael: Met billyk recht, metrederi - '
Verfoeit gy zulk een zoon, die den geruften ftaat
DerMenfcben, zoontrufte, alleenbedachtuithaat,
Om'tzoet dervryheid, hundoord'Opperfteaangebooren,
Het zekeregevolg van reden, teverftooren: •
Maar uzy 00k bekend, dat waare vryheid is
Verlooren na uw val:! een vryheid die gewis"
Geduurig zaamen gaat met recht en waare reden;
En zonder de eene word nooit de ander hier beneden
Begreepen. Reden, indenMenfchverduifterd, 'of
Verwaarloofd, teeltterftond, uiteenbedorvenftof,
Onregelmaatige begeertens, niet te toomen,
Hartstochten, die gezwind zyn zinnen overftroomen ,
Om Reden haar gezagh te bntwringen, op dat hy
Dus verre vry, hetjok van vuige flaverny
Zoutorflen: DesduldGod, dat, dit gezagh zyn Reden i,
Die vry is, overheerfcheenkomeals'twaar'vertreeden:
God, die naar billykheid en recht zyn oordeel velt
Maakt hem geweldenaars ten doel, wiens wOeft geweld
Zich menigwerven, door een fno& begeerte aan 't blaaken ,
Met alzo weinig recht en reden meefter maaken
Vanzynevryheid, dieuitwendigis: dieftand !
Maakt den tyrannen welnoodzaak'lyk in een land,
Maar daarom zal ze God niet ftraf- noch fchuld'loos keuren;
Zy krygen wis hun' loon: 00k zal het vaak gebeuren,
Datgantfchevolkeren, vandeugd (dat'sreen) ontaard,
Niet door een woett geweld van t uitgetoogen zwaard, J
Maar door rechtvaardigheid en zeek'ren vloek, noodwendig
Daar aan als vaftgehecht, hun vryheid * gantfch ellendig
Verliezen, raakten zy de inwendige eenmaal kwy t:
'k Beroep my op den Zoon des Mans, wiens ny v're vlyt
De wondere Ark volwrogt; dien God- en eervergeeten,
Die, omdenhoon, die hy, door fchaamt'loosheidbezeteni
Bb 5
                               Zyn
* Verjia de uiterlyke ofuitwetidige Vryheid.
-ocr page 418-
---------■, .,.„,-.——---------------->-.....
394.               HETPARADYS
Zyn' Vader deed, deez' vloek moeft hooren tot zyn pyn:
Hy zal zyn Broederen een knecht der knechten zyn. (1)
Een vloelc die't nageflacht zal onophoud'lyk draagen.
Dus zal deez'volgendeaarde, alsdeeerfV, weeralledagen
In 5t kwaad vermeerderen en groeijen, tot dat God,
Nu moede om 't fchenden van zo meenig heilgebod ,
Zyn tegenwoordigheid hen end'lyk zal onttrekken,
Zyn heilige oogen hen onthouden en bedekken,
En laaten hen, verdwaald van's levens held'ren baan,
Ophunnewegen, die'tverderfverwekken, gaan.
Dan zal God uit all' 't volk der aarde een volk verkiezen ,
Dat, alszyneigendom, dedeugdnooitzalverliezen.
En met gehqorzaamheid hem dienen vroeg en fpae.
Dat volk zal fpruiten uit een Man, door Gods genae,
Wiens wydberoemd geloof zyn werken zullen kroonen,
Die noch aan deeze zy van den Euphraat zal woonen,
In vuilen beeldendienfl: van kindsbeen opgevoed (%).
Deez'zalzodomzyn, daardeAardsvader, diedenvloed
Ontfnapte in de Ark,noch leeft (kunt gy zulks wel gelooven?)
Dat hy a Almagtigen zal van zyn dienft berooven,
En bidden hout en fteen, als waare Goden, aan:
Nochtans zal de Almagt hem niet doen in't kwaad vergaan,
Maar uitzyn'svadershuis, zynmaagfchap, en zyn Goden,
Door een gezicht, datHyhemzalverleenen, nooden,
Enroepen, naareenland, datHyhemwyzenzal,
Enuitzynlendenen, een volk, datoveral
Beroemdenmagtigis, verwekken, enzynzegen,
In zulk een overvloed, gelyk een milden regen
Uitftorten over hem, dat, in zyn heilig Zaad,
AH' 's waerelds volkeren, dien zegen nook ontftaat.
Terftondgehoorzaamthy, doorvaftgeloof(3)gedreeven,
Schoon hy onweetende is welk land hem God zalgeeven.
Ik zie d'Aardsvader der Gelovigen (gy niet)
Hoehy, door dat geloof, UrderKaldeen, ontvlied,
Envaderlandj enGo6n, envadersHuisenMagen:
Nu waad Hy door den ftroom van Haran: met behaagen
Volgt
(1)  Gen. IX. vers a^.
(2)  In beeldendienfl] Jofua XXIV. vers 2.
(3)  DoorvaftGeloof] Gen. XV. vers 6,
-ocr page 419-
i
V E R L O O R E N.          3J5
Volgthemveeldienftbaarvolk, en eene lange rei                                     . '
Van Kudden vlytig naa. Hy, gaande op Gods gelei,
Dooltnietalsofhy was behoeftig door delanden,                                           !
Maargeeftzichzelfen all'zyn have m'sHemelshandenj,                                |
Diehemnaareengeweft, dathemnietkenbaarwas,'
Geroepen had. Nuheefthy 't land van Kanan pas          .
Bereikt: Ik zie hem reeds by Sichera (i) neergezegen > ■ .' >                            j
DaarHy, alsookin'tplein, daarnaaftaanbygelegen>
HetpleinvanMoria, zyntentennederflaat.                                                  )
Alwaar de aknachtige Beftierder van elks ftaat,
Hem doet belofte (2) van de gift aan hem te geeven,
Een land, waar in zyn zaad, eeuw uit eeuw in, zou leeven ,
Van Hamath (3) noordwaard tot de woefteny, belend
Naar 't zuiden (ik noem u, hoewel noch onbekend,
Deplaatzenbyheurnaam) envoortsaandeoofterzydc                                  /
Van Hermon, ftrekkend' zich vervolgens tot de wyde
EngrooteWefter-Zee(4): Berg Hermon, in'tverfchiet                              '
Vanhiertemerken: Zee, dieginderftroomtenvliet:                                   S
Zie ieder plaats van verr' zo u myn hand komt wyzen;
Langs ftrand den vrucht'bren berg van Karmel, fchoonin't
ryzen,
Daar uit twee bronnen de Jordaanftroom dert'lend ipruit,
En't ooft' dier Landftreek door bepaalt word en geftuit.
                                   j
Maar by den regel van die bergen zullen woonen,
In't dal van Senir, 's Mans godvruchte en vroome zoonen.
Bezef voornamenlyk, dat alle volk'ren van
Het Aardryk, in het zaad van dien godvruchten Man
Gezegend zullen 7.yn: Hou voor dat zaad dien grooten
Aards-Heiland, die den kopder Slang zalftukkenftooten,                               )
En gantfch vermorzelen, waar van ik zonneklaar,                                           /
6Adam! hetgeheimuaanftondsopenbaar.
Deez' vroome Aardsvader (die, op 't God'lyk welbehaa-
Terzynertyd, den naam van Abraham zaldraagen
Gelyk
(1)  BySichemenz.] Gen. XII. vers 6.
(2)  Hem doet belofte enz.] Gp.1. III. vers 16.
(3)  Van Hamath] Num. XXXIV. vers 8.
(4)  EngrooteWefter-Zee] Num. XXXIV. vers 6.
<
1
-ocr page 420-
i96               HET PARADYS
Gelyk de Vader der Gelovigen) zal uit
Zynlendenen, eenZoon(i)verwekken, uitwienfpruit
Een Kleinzoon (2) hem gelyk in faam, geloof en leven,
Die, mettwaalfZoonen(3) zichuitKanahzalbegeeven,
En trekken naar een land, in laater tyd beroemd
Om waereldwysheid, en Egipteland genoemd,
Dat door den Nylftroom word gefcheiden in twee deelen:
Zie langs Wat' oord hy komt met zyne wat'ren fpeelen',•
Enhoehy, aandeZee, zynftroomtolrykbetaald
Uit z,e ven monden, nooit uit zynen ftreek verdwaald.
Hy word genodigt, door den jongften zyner Zoonen (4),
Orn zwaaren hongersnood te ontvluchten, daar te woonen:
EenZoon, wienswysbeleid, hem plaatzenzal gelyk
Als tweeden naaft den vorft, in't rriagtig Koningryk
Van Pharao, om hem't gebied te helpen draagen.
Daar fterft de Aardsvader, bud; en afgeleefd van dagen,
Nalaatende een geflacht, dat tegen leed en laft,
Tot een zeer magtig volk, in Wemig jaaren waft,
En daarom by den vorft, na Pharao te komen,
Verdacht, diekrachtig, doornaaryveringenomen,"
Diengrootenaanwaszocht teftremmen, bio van hart,
Gelyk een volk, wiens tal hem had door vrees benart:
Waarorn hy ze alien maakt lyfeigenen en flaaven,
Verbeurd verklaarende hunn' geld en goed en haven,
Enkftgaf, om, all'wat'erman'lykwierdgeteeld,
Totdooden: Tot dat God (die'twoenin'tend'verveelt)
Hen twee Gebroeders (5)zend, ornze uit die flaaffche ban-
den,
En Tno geweld'nary van't hoofd der dwingelanden,
Te redden; zyverzienvanrykdom, daargeroofd,
Weer trekken naar het land, datGodhenhadbelooft:
Maar
(1)  EenZoon] Ifiac.
(2)  EenKleinzoon] Jacoi.
(3)  Twaalf Zoonen] Ruben, Simeon, Levi, Judas, If-
fachar , Zabulon
, Gad, Afer , Jofeph, Dan , Nepbfali, en
Benjamin.
(4)  Door den jongften zyner Zoonen] Jofepb.
(5)  Twee Gebroeders] Mofis en Mron.
-ocr page 421-
—                                 . .
verl-ooren: 397
Maareerft word die tyran, zowreed, zodolvantooren,
Die God niet kennen wilde, (i) ofnaarzynboodfchaphoc-5
ren,
Door'tGodlykoordeel, cnveel'tekens, in zyn trots
Gedwongen, engeftraft, door gramfchapzynes Gods:
In bloed, geen menfchenbloed , verand'ren all* zynftroc-
. men: (2)......
De Luizen, Vliegen en Kikvorfchen (3) zullen komen,
Met gant/ehe zwermen, en vervullen Hof en land ,
Door onverdraagb'ren ftank: Dan moet all' 't vee van kant,"
Door peft, die alles dood j (4) of door de fterfte frieuv'len:
Zynvleefch, en'tvleefchzyn'svolks, doorzweerenblaari
(5)metheuv'len
Oploopenj Donder, dicht met hagel, hagel dicht
Met vuur vermengd (6), alom Egipte's lucht, van licht
Beroofd, doorbulderen, enwathetraak', verteeren:
En wat de donder, en de hagel niet kan deeren,
Enongefchondenlaat, alsVrucht, enGraan, enKruidi
Word aan de Springhaanwolk (7) een lekk're roof en buit,
Dieniets, datrypheidheeft, zalongefchondenlaatea.
De Duifternis (8) moet met haar fchaduw' 's konings ftaa-
ten
Enlandent'eencmaalbcdekken; Duifternis,
Die met de handen door zyn volk, te taften is,
En elk drie dagen zal van zyn gezicht beroven.
Ten laaften (deeze ftraf ftreeft de and're verr^ te boven)
Word
(1)  Die God niet kennen wilde] Exod. V. vers 2.
(2)  In bloed... verand'ren all' zyn ftroomen j Exod. VIt.
vers
17. ejt 19.
(3)  Luizen, Vliegen, Kikvorfchen] Exod. VIII. von
vers
3. tot 24.
(4)  Peft] Exod. IX. vers 15.
(5)  Doorzweerenblaar] Exod. IX. vers 10.
(6)  Donder, dicht met hagel enz.] Exod. IX. vers 2-}, 34
on 2%.
, (7) Word aan de Springhaanwolk enz.] Exod. X. vers
13. en vervolgens.
(8) Dc Duifternis enz. J Exod. X. vert 21. tnx.
-ocr page 422-
3<>8                 HET PARADYS
Wordde eerftgeboorene, (i) door't gantfch Egiptes tykg
In eenen middernacht, dooreenenflag, eenlyk.
Op deeze wyz' moet die Rivierdraak door tien wonden ,
Tienplaagen, felgetemd, gefolterd en gefchonden ,
Zyn vreemdelingen vrank en veilig laaten gaan.
't ttardnekkig hart wierd nu of dan wel aangedaan ,
Mettederheid, doch ftraks verhard (2) gelyk teVooren,
Als 't ys na flappe dooy. Hy end'lyk weer door tooren
Aan'twoen, vervolgt hen weer, diehyvertrekkenliet,
Doch de Albeheerfcher, dien zyn tyranny verdriet ,
Doethem, benevensalzynlegermagt, verzwelgen
In't midden van de Zee, terwyl zyn vroorne telgen >
Niet vreezende dat hen de vyand deeren zal,
Op't drooge trekken (3), door twee muuren (4.) van kriftal,
Door Mofes ftaf, die noch veel wonderen zal teeleri >
Verfchrikt, en net gedeeld in twee gelyke deelen,
Tot datze aan de overzy hun' voet op't vafte land,
Neerzettende, zkhziengereduit'svyandshand. :. '•■
Zo wonderlyk zal God, bewoogen door het kermen . .
Zyn's volks, dat dierbaar zaad, door zyne kracht befchttr-
men,
Envriend'lykonderhenverkeeren, indenfchyn
Een'sEngels, dagennacht, geduurigbyhenzyn, t
Die in eenvuurpiSaarenwolkvoor hen 'zal trekken,- (?) i 'j
Een helder Licht by nacht, een Miiur by dag hen ftrekken J
Hen dus geleidende op hunn' weg, en weerende af
'tGeenachterfchaekandoen,denvorft, die, trots en ftrstf*
Hen op de hielen volgt: Hy zal hen gantfch verbolgen,
Geduurende den nacht, met foelle fchreen vervolgen:
Maar zie de duifternis (6) zal hem verbyffren tot
De morgenftond genaakt: Dan zal de Dondergod p ■
(1)  Worddeeerftgeborerie] Exod. Xih vers 2$.
(2)  Doch ftraks verhard] Exod. XlV. vers 8.
; e (3) I Op ?t drooge trekken ] E&od. XlV. vers 22. ens.
(4.) Twee muuren] Exod. XIV. vers 29.
, (5) Die in een vuurpilaar en wolk Vodr hen zal trdkkcj?-
enz. ] Exod. XIII. vers 21 en 22. ; \ ' ;
(6) Maarziededuifternisoiz.] Exfd. XlV-vers 20.
-ocr page 423-
>?pi«y." H'.-r
V E R L O O R E N.          3,9
Uitwolk en vuurpilaar, zyn oog op't leger wenden
Des vyands: En Hy zal zyn ftoute legerbenden
Ontruften, en terftont de fterke wieken van
Hunn' wagens kneuzen: Als die Goddelyke man
DeleidsmanvanGodsvolk, zynftaf, opGodsbegeeren^
Zal wanken over't vlak der Zee: die zal zulks eeren,
En ftraks gehoorzaam zyn aan 't Goddelyk bevel:
Degolvenkeerendeterugge, dringenfel
Met onweerftaanb're kracht op's vyands legerfchaaren."
Terwyl'tverkoorenvolk, befchut voor'twoen derbaarenj
In veiligheid langs 't ftrand naar vruchtbaar Kanan rent,
Door berg en woefteny, (i)eenweg, hunonbekendj
Op dat ze niet te haaft den Kananyt genaaken,
Tenoorlogtoegeruft; onkundigindezaaken
Deskrygs, metfchrikgeraakt, weerwillenkeerennaar
Egipte, kiezende dat land omlieverdaar
In luifterloos bedryf en flaverny te leven 3
Dan fteeds voor 't woeden van den dollen kryg te beevea : .
Dewyl een leeven dat geen oorlog ooit verwacht,
By Adel en Gemeent' veel zoeter werd geacht,
Als felle drift den moed der volk'ren niet beftryc.
Ditzullenzeook, terwylzyindewoeftenye
Omdwaalen, winnen: Daar, daar brengenzy den ftaat
Vanhunregeeringnetinorde. endoeneenRaad
VerkiezenuithuntwaalfGeflachten, omdenlieden J
Nfcar de inhoud van de wet in't heerfchen tc gebieden.
Dan zal de Almagtige, neerdaalend' van't gewelf
DesHemels, en den berg van Sinai, (a)henzelf
(Terwyl de gryze fpits den bergtops, op dat wonder
Zal dreunen, door't gekraak van blixem en van donder )
Metluidtrompetgefchal, dat all'het land doorklinkt,
En welks gedreun in't oor van Gods verkoor'nen dringkt,
Hen eenen grooten reeks van dierb're wetten geeven, (3 )
Ten deele raakende 't beftier van't burgerleven,
Ten
(1) Enwoefteny] Exod. XIII. vers 18.
(a) En den berg van Sinai, enz.] Exod: XIX. vert U,x6,
18, IJ> en 20.
(3) Van dierb're wetten geeven enz.] Ex«d. XX. vm
21, 220*23.
» .
-ocr page 424-
r4o&                  M E T V A R A D Y S
Ten deele wetten, die hen zullen leiden tot
Godsdienftige ofFerhande, om naar den wil van Gad»
Hen, door voorbeelden en door fchaduwen, teleeren>
Hoe't eens beloofde Zaad in't end zal triumpheeren,
Wanneer 't den kop der Slang vermorzelt, door zyn kracht,
En langs wat weg dat die verloffing werd verwaeht i
Maar 's Hemels donderftem (i) is vreezelyk in de ooren
Der menfchen, veel te zwak te brops om die te hooren j
Des fmeekenze y verig, dat Mozes hen Gods wil
Verkondige
T en de fchrik bedaarder worde en itilT:
Ze erlangen dat verzoek, doch onderricht daar nevens,
Dat niemand nad'ren kan tot God de brondes levens:
Dan door een Middelaar, wiens heilig ampt nu net
Wordafgefchaduwt, door den ziender Mozes, met
Een klaar vooruitgezicht, op ee'n van rrieerder luifter, .
Van wiens doorluchten dag, hymaderhand, nietduifter
Zal fpreeken , agtervolgd door zienders, die van tyd
Tottyd, Meffiaskomft (dieomdewetverbeid)
Hen zullen melden, en in helder daglicht Zetten,
Na'tzaamenftellen van die plegtigheen en wetten. , •
Zo zeer word de Almagt door gehoorzaamheid bekoort >
En't doen van zynen wil naar inhoud van zyn woord,
DatdiealgoedeGod, in't midden van zyn knechtenj
Zyn tabernakel ten verblyfplaats op zal rechten.
Hy zelf, de Heilige, en in de eeuwigheid getroond,
Sticht een verblyfplaats by den Menfch waar in hy woont.' * *
Daar word, naar't vborfchrift, dat de Godheid wilde geeveftV
Een heilig Heiligdom; uit Ced'renhout (2) gedreeven,
Met dierbaar goud gedekt, waar in een Ark beruft i
En in die Ark het merk, het zegel van Gods luft,
Om't Menfchdom wederom te zaal'gen door vokloening
Zyn's tobrens: bovenpraalthetdekzelderVerzoening, (3)
Dat
(i) Maar's Hemels donderftem enz.] Exod. XX. vers
18, 19 en 20.
(a) Uit Ced'renhout enz.] Exod. XXV. vert 8, $> 10,
II, 12, 13, en i5.
(3) HetdekzelderVerzoeningcnz,.] Ex«d,XXV. vers
I7-
-ocr page 425-
- ■■■■ ■                                                                          ■ ■                                                                                                                                            > ■                                                                                     ■■ ■■                                                                                                             ......
V E R L O O R E N. 461
Dat mede uit goud gewrocht, met vleug'leri word bewaakt
Van Cherubengelen, uit tauter gOudgemaakt;
Daar, eveneensalsineenDierenriemkring, zeven(l)
Vergulde Lampen, licht en ftraalen van zich geeven >
Verbeeldende het vuur des Hemels in zyn kracht.
Een wolk zal by den dag , een ftraal van vuur by nacht ,'
Daar over ruften, en (kon 't zyn) met y ver dekken,
Behalven ils ze op reis, naar 's Hemels oogwit, trekken j
Tot ze eindelyk, als door een Engel by de hand
Geleid, zich zien gebragt in't langbeloofde land,
Aan Abram en zyn Zaad,, door d'Opperften befchoorerh
'tZouu, 6Adarri! flechtsvermoeijenomtehooren,
Wat flagen men daar floeg, wat volk'ren zy h geveld >
Wat Vorften dat'er zyn verwonnen door geweld,
Of hoe de zon, op't hoogfte aan's Hemels ftarrentranffeh
G'ereezen, ftilleftond, eneenendaghaarglanflen
Liet fchynen, en den komft vertraagde van den nacht,
Op't hooren van deez' item een's Mans, door God geacht:
6 Zon!. wil uWen loop (z) in Gibeon bepaalen:
Gy Maan, volhard in't Dal van Ajalon te ftraalen,
Tot Ifrael verwinne. En geeft dien naam (3) den zoon
Vanlfaak, die een zoon van Abram is, ten loon;
Een naam, die eigen is aari 't volk uit hem te komen >
En waar door Kanaan aldus werd ingenomefi.
HieropvielAdamin: 6Gy! dievanomhoog
Aan my gezonden zyt: gy die myn duifter oog
Verlicht hebt, gy hebt my de fchoonfte en eelfte zaaken
Geopenbaart, voor al die vader Abram raaken,
En zyn godvruchtig Zaad. Nu vinde ik myn gezicht,
Dobr deeze orakel-taal des Hemels, gantfch verlicht,
Myn hart vertrooft, dat lang door oriruft wierd gedreeven >
Wat of de tyd aan my en myn geflacht zou geeven.
Maar ik zie nu zyn dag, inwien al't volk der aard,
Godszegehingerkngt. Een'gunftaanmyonwaard,
Die lanes verboden weg (wat gruwelyke fchennis
Van *t Hemels heilgebod!) zocht haar verboden kenhis.1
XII. Boek.
                            Cc                        Maar
(1) Zeven vergulde lampen ] Exod. XXV. vers 37.
(a) 6Zoh! wiluwenloopenz.] Jqfua X.vers 12 efti^,
(3) En geef dien naam enz.] Gen. XXXII. vers 28.
-.&■<'.■■ -'Hi-imsi
-ocr page 426-
4©a                PT PARADYS
Maar Hemel-Lceraar, diemyGodsgeheimenklaar
Ontdekt; 'kbegryp niet wel waarom Hydeezen, daar
De Godheid onder wil verbly ven, zo veeF wetten,
Verfcheiden in gedaante en aarc wilde innezetten:
Zo veel geboden en verboden doen ons lien,
Dat hen een groot getal van zonden zal gebien.
Hoe! kan de Almagtige by zulk een volk dan woonen ?
Dusantwoord Michael, de Prins der Eng'lentroonen:
Dewyl zy zyn uit u geteelt, 2.0 twyfel niet,
Of zonde heefc hen mede als u in haar gebied;
Daarom gaf God de wet, om hun natuur te buigen,
En van het kwaad, dat in hen heerfcht, hen te overtuigen} (1)
De zonde aanhitzende om te ftryden tegen Wet,
Wen zy bemerken, dat de wet der zonde fmet
Wei kan ontdekken, maar niet weeren noch betoomen ,
Alsdoordeez'offerdienftj volfchaduw, (2) beeld en droo-
men,
En't bloed van Runderen en Bokken j waarom zy
Befluiten, dat een bloed (3), oneindiginwaardy,
Vereifcht word, om de fchuld der menfchen te betaalen:
Rechtvaardig bloed moet van't bedorven zegenpraalen,
Op dat zy dus in die rechtvaardigheid, die hen
Wordtoegerekend, door'tGeloof, bydeAlmagt, en
Rechtvaardigmaaking, en den vrede van't geweetcn
Erlangen, dat de wet zich nimmer dorft vermeeten
Te doen, door offerhande en plegtig kerkgebaar,
Met y ver God gewyd op Godsgewyde Altaar.
Nooit kon 00k eenig menfch voldoen de Wet der Zedcn ,
Die, onvolbragt, dedoodverwektineeuwigheden:
Derhalven fchynt de Wet noch onvolmaakt in kracht 5(4.)
En door den Maaker van de Wet flechts uitgedacht >
En
(1)  En van het kwaad dat in hen heerfcht hen te over-
tuigen.] Rop. III. vers 20. Gal. III. vers 19.
(2)  Als door deez' offerdienft vol fchaduw, enz.] Heb.
X. vers
1. enz.
(3)  Waarom zy befluiten dat een bloed,enz.] Heb-IX.
vers
8, tot iyy / v '..
{4.) Derhalven fchynt de Wet npch onYolmaakt in kracht?
enz,.] Hd/.VII.versii. \
-ocr page 427-
V E R L O O R E N.          403
En hen verleent, om pkats in laater tyd te maaken >
VooreenignieuwVerbond, datdeOorfprongkaller Zaaken
Zbu ftichten, en waar van de Wet een fchaduw' ftrekt,
Hen lcidende (1) van't geen door beelden was bedekt,
Tothetbetekendeendewaarheid, vandefmetten
Van Vleefch tot Geeft, en van den ftrengen eifch der wetteh>
Tot vryheid, flechts alleen te erlangen door gena£,
Die in den Middelaar verleend word vroeg of fpae;
Vanflaaffchevrees, tot vrees die kind'renmoet bekOorett,
Geneigd om't roepen van hun Vader ftaeg te hooren;
Van werken, die de Wet afeifchte, ftreng en ftraf,
Tot werken van't Geloof, dat God uit gunft hen gaf: .,
Hierom zal Mofes zelf, hoe zeer hem God ial minneri,"
Gods volk in Kanaan niet leiden, noch het winnen;
Maar zek'ren Jofua, dien 't Heidendom den Naam
Van Jefus geeven zal; een Held in naam en faam,
En dienft aan Hem gelyk, die in der tyd zal korrien ■,
Orrizyn party, de Slang, tebreid'lenentetoomen,
En't Menfchdom, nu verloft van't flaaffch en zondigjuk >
Na zo veel fukkelens eh zwervens, leed endruk,
In voile veiligheid, in't Paradys te voeren;
Een eeuwig Paradys, door onheil nooit te ofitroereh >
Daar vrede en ruft geftaeg voor tweedragt is bewaard.
Zy, Wbonende onderwyl in't Kanaan van de aard',
Genieten langen ty d vooripoedig heil eri zegen:
Maar wen de zonae raakt in zwang en allerwegen
Hun vree verftoord, en als den Hemel tergt en trekt 9"
Dat Hy van overal hen vyanden verwekt 5
Zal God, op hun berouw, geraakt met mededoogen,
Hen onophoudelyk bewaaken uit den hoogen,
En redden uit de*elleride en rampen vroeg en fpa6, .■•;•••
Eerft door hiinri' Richters, en door Koningen daar na :•
Detweede Koning, wiensdoorluchtigeoorlogsdaaden
En Godsvrucht, hem alom met krygstrofeen belaaden,
En onvergank'lyke eer, zal een beloftenis
Ontfangen, die door eeuw noch tyd te krenken is;
Dat endeloos de troon zyn's koningryks zal duuren,
Gevreeft van vyanden, oritzienvannagebuuren,
              n
Cc a                      ftGeesi
(*} Hen leidendfcj eiffi-] Hib. VII. wtt tp.
-ocr page 428-
4©4                HET PARADYS
*t Geen elk Propheet, die zich aan de Altnagt heeft gewyd j
Vernieuwenzal, metvreugdeenluftvantydtottyd,
DatukdenVorftentronk van David fknoemdienvroomen
En wakk'ren Koning das) een groote Zoon zal komen.,
Die't Zaad der Vrouwe is, dat u God heeft voorgefpelt i
En ook is voorgefpeld aan Abraham dien held,
Daar alle volkeren van de aarde op zullen bouwen,
En wyders voorgefpeld, gelyk hun zielbetrouwen >
AanKoningen\ vooraldenlaatftenKoning, die
Nook ende of paalen aan zyn Koningryke zie.
Maar eene lange reeks van wond're wiffelingen
Moet noch vooraf gaan, eer de Bronaar aller dingen,
Dk alles hebb'gewrocht: EnzyndoorluchteZoon, (i)
Die na dien vader zal befteig'ren den troon,
Door weergaloos verftand en wysheid, heil en zegen,
In roem en in geluk verr' boven elk geftegeri,
Zal de Ark van God, die tot dien tyd 7.0 hier als daar,
In Tenten zwerven moeft, ten doelwit van gevaar,
Opfluiten in een Kerk of Tempel} dus geluifterd
Door pracht en konft, dat de een den ander nook verduiftertj
Gevolgd van zulken, die't Gefchiedboeknaderhand
Zal melden, Menfchen van een goede en kwaaden ftand j
Wier vuile Afgoderye en and're gruwelftukken,
Gevoegd by's volks misdryf, Gods gunft hen zal ontrukkeri,
En maaken dat de toorn des Hemels dus ontbrand,
Dat God zyn volk verlaat, en Stad en Kerk en Land,
En zyn geheiiigde Ark en't Heiligdom, daar binnen
Bewaard, zalfchenkenaandietrotfeftad, wiertinnen
Men bouwen wilde tot den trans des Hemels, toen
Gy laatft haar wallen zaagt aan't warren, en aan't woen,
EndaaromBabilongenaamd, alwaarzyzeven
En tienmaal zeven jaar gevangk'lyk zullen leven:
Dan zal de Alzegenaar, wanneer Hy aan't verbond,
Dat Hy vorft David zwoer in zegen met zyn mond,
En't geen de duurzaamheid der eeuwen zal trotfeeren,
Gedenkt, in Kanaan hen doen te ruage keeren.
Zy nu, na't fmaaken van zo fmartelyk een lot,
V it Babel, met verlof van Koningen, door God
Daar
(i) EnzyndoorluchteZoon] Salomon; ■
-ocr page 429-
V E R L O O R E N.          405
S^tdftoealsaangevoerd, weeromgekomen, poogen
Gods huis te timmeren, dat door hen werd voltoogen:
Daar leeven ze eenen wyl, bevryd van leed en fmaad ,
In een geruften, maar geheel geringen ftaat,
Tot dat ze in weelde en tal van menfchen toegenomen ,
Weer tweedragt baaren, die al 't land zal overftroomen.
De oneenigheid neemt eerft zyn oorfprong uit de fchaar
Der Priefteren, gewyd aan Gods gewyd Altaar,
Wier pligt het is den vree geduurig voort te zetten;
Die tweefpalt zal terftondGods Tempel zelf befmetten.'
In't einde gry pen zy, zelf zonder dat zy acht
Op Gods belofte flaan, oft koninglyk geflacht
Van David j naarden Stafen Scepter, en die grootheid
Staan ze aan een vreemdeling (1) af (wat eervergeeteri fhood-
heid!)
OpdatMeffias, diengezalfdalsKoning, 'trecht
Tot deeze Scepter is voor eeuwig toegelegt,
En nu gebooren was, wierd van zyn recht verfteeken:
Maar zie, een Star, (2) die nooit voorheen aan'sHemek
ftreeken
Gezien wierd, zal zyn komft op zyn geboortendag
Verkondigen, door kracht van Hem, die't al vermag,
En zelf de Wyzen uit het Ooften tot Hem leiden,
Die Hem ontdekkende, waar Hy hen wil verbeiden,
Hem met hunn' Wierook, Mirrhe en Goud, gelyk hun Heer,
Ootmoedig hulde doen, en vallen voor hem neer:
De plaats van zyn geboort' word door de Hemelvolken , '
Een fchaar van Engelen, vaft dry vende in de wolken
Ophunne vleugelen, aanHarders, (^)armennaakt,
Hunn' vee bewaakende in den nacht, bekent gemaakt:
Zy, door die maar' verblyd, gaan fpoedig heen, en hooren
Straks uit den mond van't heir der Eng'len, uit dc kooren
Des Hemels neergedaald, in orde gefchakeerd,
Zyn Kerszang, door Gods Geeft aan de Eng'len zelf geleerd.
Zyn Moeder is een' Maagd, haar Fleer, alleen '1 vermogen
Vand'Eeuwiglevenden, (4) getroond in's Hemels boogen :
Cc 3                               Hy
(1) Staan ze aan een vreemd'lingaf.] Herodes3eenIdumeer.
(2)> EenSter.l Mattb. II, vers 9.
(3)  AanHerders.] Luc. II. vers 8.
(4)  Alleen't vermogen, enz.] Luc. I. vert-ft.
-ocr page 430-
406                 HETPARADYS
Hy zalzyn Erftroon, dien zyn Vader heeft gewyd,
Beklimmen, enzynryk, datdeeeuwigheidentyd
Verduuren zal, tot aan het end' der aard doen ftrekken,
Terwyl zyn Hemelfaam nook lafter kan bevlekken. ■ j
Hier zweeg Vorft Michael, terwyl hy Adams hart
Dus lag van vreugd verrukt, als of gelyke fmert
Hem perftte tot geween, zelfs zonder lucht te erlangen
Tot fpreeken, 't geen hy dus in't end3 heeft aangevangen t
Gezegende Propheet! wat is uw tyding goed,
Die all' myn hoop vervult en all' myn leed verzoet!
Want nu begryp ik klaar, daar ik met all' myn poogen
Niet door kon zien, hoefcherp, hoehelderookvanoogenj
Waarom die Held, dien wy tot trooft in onze rouw,
Verwachten, werd genoemt het Heilzaad eener Vrouw.
6 Zuiv're Moedermaagd i die de eeuwen zullen looven >
Gezegend, hoog bemind in't Hofvan alle Hoven:
Maar gy zult fpruiten uit myn lend'nen, eelfte Struik
Des Menfchdoms, en de Zoon des Hoogften uft uw buik:
Zo kan de Godheid met de Menfchheid veilig paaren. - :
Nu v/acht de Slang gewis, die ons de dood kon baaren,
't Verwonden van zyn hoofd met doodelyke fmert.
Maar zeg me eens waar, wanneer, en op wat wyze werd
Die ftryd begonnen en vol eindigt ? doe my hooren
Wat kneuzing aan de hiel des winnaars zy befchooren ?
Waar op hem Michael dus vriend'lyk onderrecht:
Droom niet van hunnen ftryd als van een tweegevecht,
Noch dat 'er hoofd of hiel in waarheid werd verwonden.
Niet daarom voegt den Zoon, den Menfch tot heil gezonden,
De Menfchheid zamen met de Godheid, op dat Hy
Met grooter fterkte velle uw grootc weerparty:
Zo word de Satan niet verwomnen, die geklonken
Ten Hemel uit, zo zwaar gewond en neergezonkeh,
Nochtans dus magtig bleef dat hy u tot den dood
Kon wonden, 't geen uw Heer en Zaligmaaker, groot
En magtig door de kracht der Godheid, in zyn komen,
Weerheelenzal, niet met verdelging van de onvroomea,
Den Satan in zich zelf, maar van zyn werk (i) en magt,
In u en in uw Zaad: Dock dit word niet volbragt,
Voor
(i) Maar van zyn werk.] i Job. III. vers %.
-ocr page 431-
VERLOOREN.           407
Voor dat eerft zy vervuld all' wat gy hebt van nooden;
Dat's een gehoorzaamheid aan all' Gods heilgeboden,
Op ftrafdes doods, u door de Godheid opgelegt,
En't lyden van den dood de ftraf u toegezegd,
En die gy na uw val moeft dragen en uw zoonen,
En hun Geflacht met u: Dus word de Troon der Troonen,
Op deeze wyz' word Gods rechtvaardigheid alleen
Voldaan: wantHyuwHeerenHeiland, hierbeneen
Gekomen, zal volmaakt Gods wet, aanubevoolen,
Door zyn Gehoorzaamheid en Liefde, bonder dcolen >
Volbrengen, daar de liefde alleen Gods wet vervuld,
En fchoon onfchuldig op zich laaden alle uw fchuld.
Hy, komende in het vleefch, om naar Gods welbehaagen,
En door de grootheid van 7.yn liefde, uw ftraf te dragen,
Zalhier veracht, verfmaad, vervolgd door kleen en groot,
Ten laatften fterven een vervloekte en felle dood,
En roepen 't leven uit voor alien, die gelooven,
Dat Hy, die Dood en Hel van krachten kon berooven }
Steeds hun Verloffer is; dat zyn gehoorzaamheid
Hen gunftig door't Geloof, inJefus toegeleid,
Hun eigen word; datzynverdienften, door zyn fterven,
Hen doet in eeuwigheid de zaligheid verwervcn,
En niet hun werk-, noch 't werk der wet, zo zwak in kracht.
Hierom word Hy gehaat, gelaftert en veracht,
Gegreepen met geweld, befchuldigt en beloogen,
En tot een dood, die Gods vervloeking moeft gedbogen ,
Veroordeelt, aan een kruis gehegt door hand en voet,
En door zyn eigen volk baldaadig en verwoed,
Zo lang gefoltert, dat hy zynen geeft zal geeven,
Om dat hy't Menfchdom poogt te voeren tot het leven.
Maaralleuwvyanden, uwweerpartyders, hecht
EnnageltHyaan'tkruis; dewet, dieubevecht;
De zonden van't geflacht der Menfchen zyn daar, nevens
Dien grooten Heiland, dien bewaarder uwes levens,
Gekruifigt, op dat zy hier na geen fchade doen
Aan hen, die zynen dood aangry pen, tothunzoen.
Zo fterft hy: maar niet lang daar na herleeft hy weder,
't Geweld des doods op Hem is kort: hy velt het neder,
Verflint ten zegepraal den Dood, door zyne kracht',
Want eer ten derdemaal de Dageraad den nacht
Cc +                            Van
-ocr page 432-
4©,?                H E T P A R A D Y S
Van's waereldsrond verdryft, dan zien hem uit de kimmert
Des grafs de ftarren van den morgen vrolyk klimmen
En ryzen als een Zon, zo fris van aangezicht
En zo verkwikkende in zyn glans als't morgenlicht. (i)
Dan is't randfoen, dat elk moet van den Dpod ontflaaken,
Voorubetaalt; zyn dood, die ze alien vry zal maaken
Van dood en zonde, die het leven, hendusaan-
Geboden, door't gelovein Jefusniet verfmaen,,
En, door een. levendiggeloof, dieheilgenade
Omhelzen, eengcloof, dat altoos vroeg en fpade
Doorwerkenlevendeis: Deez'daad, zofchooncngroot,
Vernielt het vonnis, dat de Godheidfprak , den dood
Dien gy moeft lyden om uw zonde, van het leven
Der end'lpoze eeuwigheidberoofd, ueer gegeeven:
Deez' daad zal Satans kop vermorz'len, t'eenemaal
Zyn krach'ten kneuzende, en in vollen zegenpraal,
De zonde en dood, zyn befte en reedfte wapenftukken,
Vermaalende, in zyn kop haar prikkels dieper drukken
Enveften, als de Dood, die tyd'lyk is, ip'tend
Des overwinnaars hiel, door zyn vermoogen fchent,
En kneuil, of anderzins de hielen van den geenen
Diehyverloft; een dood, dien by u zal verleenen
Qelyk een flaap, die u in't end'loos leven leid.
Hy, dus verreezen uit het graf des doods, verbeid
Op de aard niet langer dan een kleen getal van dagen ,
Omzjchaanhen, die in zyn leven, metbehaagen
En onverfchrokken moed, hen volgden op zyn tret,
Tetoonen: Hy zal hen beveelen, om Gods wet
En alles wat hy hen deed hooren, elk te leeren.
Deez' zullen ze alien, die gelovig tot hem keeren,
Met ftroomend water ftraks befproeijen, tot een blyk
Van zuiv'ring van de fchuld der zonde, en voorts om ryk.
Te wprden in de deugd, en moedig in't beflryden
Van waereld;, vleefch en hel, die hun geluk benyden,
Enend'lykdusgehard, om, vordertZulksdenood,
Te fmaaken met hunn' Heer, en Heiland eenen dood.
Deez' Leerelingen, engetrouweHemeltolken,
Leeraaren 'sHeilands leer., aan allerhande volken
Van
(i) Als'tmorgenlicht] Hoegl. VI. vers 10.
-ocr page 433-
{
VERLOOREN.          4.0$
Van't gantfche waereldsrond, dewyl de zaligheid,
Sints Jefus 't lcven heeft aan 't kruishout afgeleid,
Niet flechts verkondigtwerdaanZoonen, voortgefprooten
Uit Abraham, maar aan hen alien, diezynlooten
EnZoonenzyn, dooreengelykgeloof, (i)verwekt
Door Gods genade, diehennoodigt, loktentrekt:
Dus zullen in zyn Zaad, de volk'ren en geflachten
Des Aardryks, die op hem bunn' Heer en Heiland wachten,
Gezegendworden: DanvaartHy, doorroemenlof
Van overwinning ryk beladen, naar zyn Hof
Der Heem'len Hemel, doOr de lucht, gekroond met zegen,
En glory, over zyn en uw party verkreegen.
Paar valt Hy onvoorziena, in't fnelfte van zyn vlucht,
Met zyne wap'nen aan den Prins en vorft der lucht,
En fleept hem ftreng geboeid' aan de onverbreekb're keten ,
Langs d'omtrek van zyn ryk, door heiTgen toorn bezeten ,
Alwaar Hy hem bevreeft en angftig blyven laat.
Dan treet Hy, overlaen met luifter bonder maat,
In zyne heerlykheid, en neemt, in't end'loos leven,
Bezitting van zyn, troon, aan's Vaders zy, verheven
Verr' boven alles, dat de Hemel in zich (luit,
Op dat al 't hemelheir hem loove eeuw in eeuw uit:
Van waar Hy, als de tyd der rypheid is gekomen,
Dat de aarde ontbonden werde en haaren ftand benomen,
Zalnederdaalen, in zyn glory, eerenmagt,
Tenoordeel, omnaar'trecht, al'tmenfchelykgeflacht
Te vonniflen ■-, deo Dood, die eeuwig duurt, verkonden
Den zulken, die hun trouw en hun verbint'nis fchonden,
Maar endelooze vreugde aan elk, die trouw zich kweet
In't oef'nen van zyn pligt, niet fchuw voor fmert of leed j
En deeze laatfte, als waare en rechtgeaarde Zoonen
Van Abraham, met eer en zaligheid bekroonen,
OfinzynRykomhoog, of op deeze Aarde: want
Dan word door God deeze Aard' hervormt in beter ftand,
Ja zelfs een Paradys, veel fchooner dan dit Eden,
Waar in ge uw dagen zult met meer geluk befteden.
Zo fprak de Aardsifngel, en hy floot hier zynen mond,
Gekomen tot den tyd, dat God deeze Aarde ontbond,
Cc 5                             Aards-
'(1) Dooreengelykgeloof] Gal. III. vers 7.
-ocr page 434-
4io               HET PARADYS
AardsvaderAdatn, diezulkshoorde, door verlangen
En vreugd verrukt, heeft dus zyn antwoord aangevangen:
b Nimmereindende en & ongemeeten Bron
Van goedheid, die dit heil uit kwaad verwekken kon,
En't kwaad in goed herbaart! dit kan my meer bekooren
En't komt my n oordeel meer verwonderlyk te vooren,
Dan toen de Alheerfcher in de fchepping, door zyn magt,
't Licht uit de duifternis zo fchoon te voorfchyn bragt!
Ik twyfel haaft, of ik berouw van't kwaad moet dragen
Datik bedreef, en van de rampen fmert en plaagen,
Die 'kdaar door hebverwekt, of my verheugenmoet>
Wyl daar uit fpruiten zal een grooter heil en goed;
Voor God meer heerlykheid,(i) vanGod meer gunfl: en zegen
Voor 't Menfchdom, 't geenbyHemzogrootzozwaarzal
• wegen,
Daar heilgenade verr' de gramfchap overwint.
Maarzegmyeens, zoHy, door wien men'tlevenvind,
Weer naar den Hemel vaart, van waar Hy is gekomen,
Wat is 'er niet all' leeds te duchten, kwaads te fchromen,
Voor't kleen getal, dat door't geloof vertrouwt op God >
In't midden van een boos en ongelovig rot,
Vyandig aan de leer der waarheid en der zeden!
Wie zal hen leiden ? wie befchermen hier beneden ?
Zal niet hun deel zyn hoon, mishandeling en dood,
MilTchien noch erger dan hun Heer op Aard genoot ?
Dat'swis, (zeiMichael) maarHyZalhenvanboven
Een Troofter zenden 3 ah zyn Vader wou belooven,
Die, door zyn Gee ft, in hen zal woonen, die hen flerkt,
En in hen't waar geloof, dat door de liefde werkt,
Verwekt, omhengeftaag, te leiden in Gods waarheid j
En hen dus wapenen, befcheenen van zyn klaarheid,
Met geeft'lyk wapentuig, om d'aanval en't geweld
Des Boozen, die zich Seeds om hun bederving kwelt,
Te konnen tegenftaan, en door die bron des levens
Gedrenkt, de pylen van den helfchen geeft al tevens
Te breekcn; nook verfchrikt, wat menfch,hoe bros en fiiood j
Hen laagen legt, alwaar 't op d'oever van den dood,
Doortrooft, die't hart bewoont, verkwikt in alle plaagen,
Die hen kloekmoedig doet de fmert, ja dood verdragen,
Zoda-
(i) Voor God meer heerlykheid] 2 Con IF. veri 15.
-ocr page 435-
V E R £ O O R E N.          #1
Zodanig dat zy zelf} in't midden van hun pyn,
Hun wreedfte vyanden tot een verwond'ring zyn:
Want door zynGeeft, eerftopdeApoftelfchaartedaalen,
Die Hy, om 't woord des heils by allerhande Taalen,
Geflacht en Volk'ren te verbreiden, zenden zal >
En naderhand op hen > die door zyn dood van all'
Hun zonden zyn verloft, als in zyn dood begraven,
ZalHyhen, door zyn kracht, metwonderlykegaven
Befchenken, omvoortaan met Taalen, nooit geleerd,
Te fpreeken, en op dat zyn volk zich tot hem keert,
Veelwonderwerken, als hun Heiland deed, verrichten:
Dug doende, zullen zy veel volkeren verlichten,
En een Zeer groot getal uit hen bewegen, om
De blyde boodfchap ,• hen door Gods Gezantendom
Ontvouwd, teomhelzen, enopGodgeftaegtehoopen.
In't end hunn' dienft volbragt, hun loopbaan uitgeloope"n »
En hun bedryf en leer vervat in heil'ge Blaen,
Zo fterven ze, om door God, in Chriftus op te ftaan:
Maar wolven, als zy eer waarfchuwden, naauw te toomen
In wreedheid, zullen in hun plaats als Leeraars (i) komen >
Verwoede wolven, tuk en heet op zieleroof,
Die al het heilgeheim van't zaligend geloof,
Tot fchandelyk gewin en zucht naar ftaat verdraaijen,
Het volk door bygeloof en overlev'ring paaijen,
Om's Hemels waarheid te belaft'ren met een fmet; ,
Zyn waarheid, zuiver in de fchriften van Gods wet
Te vinden, door den geeft: alleenlyk te bevatten:
Vervolgens trachten zy naar tydely ke fchatten,
Naar weitze eertytelen en grootfche naamen, pracht
En aanzien, t'zaamgevoegt met waereldlyke magt,
Hoewel zy veinzen, dat zy geeft'lyk zyn van leven,
En zich den Geeft van God toe-eig'nen, flechts te geeven }
Naar Gods belofte, aanhem, die recht in God gelooft.
Dan zullen ze op dien grond, van eer en deugd beroofd,
Met
(i) Zullen in hun plaats als Leeraars enz.] Deeze en eenige
volgende redenen hcbben veel overeenkomft met bet geene door den
Apoftel Petras gemeld is in zynen
2 Brief aan 't 2. Cap. en by
Vaulas
2 Tejf: Cap. 2. Wyders vervatte de Hr Milton in die redenen
beknopt bet verderfder eer fie Chriflen Kerke, en maalde de opkomfl
en voortgang van de Antikriflijcbe menigte met levendige verxven of.
-ocr page 436-
4ta               HET PARADYS
Met wetten, die den naam van Geeftelyk erkngen i
Door waereldlyke magt, elk een 't geweeten prangen:
Verzierde wetten, die men in Gods Heilboek niet
Gefchreven vind, of nooit de Geeft in iemand giet.
Wat zullen ze anders, dan den Geeft van Gods genaden
Geweld doen, en zyn kracht en werk alom verfmaaden,
En binden hen, vervoerd door goddelooze waan
En boosheid, die zo wel als zy in vryheid ftaan ?
Wat werkenze anders uit, als dat zy, afgeweeken
Van God, zyn tempels gantfch vermaalen en verbreeken,
Zyn tempels, daar Gods geeft zich vrolyk in onthoud,
Door'twaargeloof, niethunmaar elks geloof, gebouwd?
Wie is 'er tegen het geloof en't vry geweeten
Tehooren, met een geeft, dienimmerfeilt, bezeten?
Gods woord alleen , geen menich bezit onfeilb'ren geeft,
Die zich laat zien aan elk, die't woord gelovig leeft,
Schoon meenig een dit recht der Godheid aan zal vatten,
Debron, waaruitenwrok, enveetenhaatmoetfpatten,
Als ook vervplging, die elk een op't onvoorzienft'
Befpringen zal, die hier volftandig in den dienft
VanGodenwaarheidblyft: dereft, demind'releden
Van een gedrochtig hoofd, die't kruisbloed zal vemeden,
Enverre'tgrootftedeel, zalwaanen, dat alleen
De dienft van God beftaat, in weitfche plechtigheen ,
En luifterry k gebaar en yd'le pronkeryen.
Dan zal de waarheid Gods vervolging moeten lyen,
En door den logenmond met lafterpylen dicht
Befchooten, fchuwtze (als't waar1) het menfchelyk gezicht:
Men zal dan naauw'lyks by het Menfchdom konnen merkcn,
De blyken des geloofs zyn vruchten en zyn werken.
Dus zal't beloop zyn van deez' waereld, dus zyn ftaat,
(Terwyl 't den boozen wel, den vroomen kwaalyk gaat)
Die onder zulk een laft en zwaarte diep zal zuchten.
Tot dat die dag aanbreeke, in aangenaamer luchten,
Die den rechtvaardigen, in zynen nood verkwikk',
Den boozen wraak verfchaffe en in zyn kwaad verftikk',
WenHy, u laatft beloofd, doord'OpperfteallerHeeren,
Uit zynen troon, met kracht en glory weer zal keeren,
Het Zaad der vrouwe, aan u toen duifter voorgefpeld >
Nu als uw Heiland, die den dood en zonde velt,
Doof
i
-ocr page 437-
VERLOOREN.          +13
Door'tWaargeloofgekend: Hy, die, tottrooftderzynen,
In't ende, met den glans zy n's Vaders zal verfchynen ,                                      j
In't hart der wolken van zyn Hemel, en met kracht
Den Satan, enzynvolk, die't booze ftaegbetracht'j
Vernielen, doorhetvuur, enuitdenklbmp, volkomen
Gelouterd, en door't vuur 't onzuiv're Weggenomen,
Een wonderlyk gebouw bootzeeren, de Almagt waard,
Vernieuwde Hemelen, en een herborene aard'
Eneeuwenmaaken, doorgeeneeuwentebeperkenj ■
Gegrond op vrede recht en iiefde, mild in't werken                                         j
En teelen van een vrueht van vreugde, die niet end,
En zaligheid, die nooit geen maat of paalen kent.
Hy zweeg, en Adam liet voor 't laatfte aldus zich hooren:
Gezegende Propheet, zo heug'lyk aan myne ooren!
Hoe krachtig, kort en klaar heeft uwe Prophetfy,
Deez'waereld, diezofnel, zofpoediggaatvoorby>                                       I
Enall'haartyden, totdetydzalzynvergeten,                                                j
En zich in de eeuwigheid verliezen, afgemeeten!
Alwat'erbuitenis, isgrond'looszonderpyl,                                                 ('
'tis eeuwigheid, voor toogeensllervelings niet veil.                         ,             j
Dus wel door u bericht, zafik myn pligt betrachten,
Vanhiergaan, naarGodswilj dewylall'myngedachten                                  I
Bedaard zyn; myn verftand is in de kennis heel
Verzadigt: meerdervatditfterfrelykedeel
Myns ligchaams niet: voorheen dorftik naar meerderftreeven»
Door eeneh dwaazen zucht tot vveetenfchap gedreeven.                                     /
Maar 'k leer hier uit dat het voordeeligfte is voor my,                                         j
Dat ik den wil van God geheel gehoorzaam zy,
Met vrees Hem diene en eere, en in zyn byzyn wandel',
Dat ik wel gade fla de wegen en den handel,
Die zyn voorzienigheid met ons zyn fchepz'len houd,
Terwyl myn zielalleen op Hem, haar noodhulp bouwt,
Die over al zyn werkbarmhertigheidlaatblyken, (wyken,
Die't kwaad door't goed verwint, en't eerft' voor't laatft' doec
Uit kleene, zaaken van gewigt volmaakthcid geeft,                                          I
Die waereldfterkheid, waar voor't zwakke fchrikt en beeft ,
Door't laatfte gantfch verneert, en al't verftand van de Aarde,                             j
Door zachte eenvoudigheid, by haar van naam noch waarde,
Befchaamt en nietig maakt: Dat voor de waarheid pal
Te ftaan, en nooit Yoor Iced, noch ramp, noch ongeval
-ocr page 438-
^r+                H£T PARADYS
, Te zwichten, en met moed voor 't waar geloof te ftrydenj
Enzelf, zo'tnodigzy, voor God den doodtelyddn,
Eendapperheidis, diedoorluchtigftoVerwint,
En de allernaafte weg, waar langs men't leven vind,
Hoewel door Marteldood te fneuvelen veroordeelt,
Geleeraard en gefterkt door die doOrlughtig voorbeeld,
Van Mem, dien 'k eeuwig voor myn Heer en Heiland keft>
Enwienik, door'tGeloof, nuend'looseigenben.
Daar op fprak tot befluit dc Aardse'ngel deeze reden:
Dus onderricht, zytgeopdenhoogftentrapgetreden, • .
VanHemelwysheid: Draaf, fchoongyuvondbdkwaafn}
Otn 't gantfche Starrenheir te noemenby haar naarn,
Niethooger: Ja! alwasu'themelfchevermoogen
Bekend, en gy 't geheim der Aard' had doorgetoogen,
En alles wat Natuur zo zeldzaam werkt en baart,
OfalwatdeAlmagtteeltinHemel, Zee en Aard',
Of fchoon zelf in uw fchoot all' 's waerelds rykdom vloeide j
En of gy't gantfeh Heelal aan uw vermoogen boeide.
Voegilechtsdewerkenbydekenttis, (i)dat'sgeloof,
£n deugd , voor de ydelheid van vleefch en waereld doof>
En lydzaamheid, gehafd om tegenfpoed te lyden,
En maatigheid, bekwaam om luften te beftryden,
En liefde, die de ziel en't zout is van de deugd.
Dan baart u de uitgang uit deez' Hof geen ongeneucht,
Maar gy zult in uw hart, een Paradys op aarde
Meevoeren, waargeookzyt, vanmeerenbeterwaarde,
Wei aan dan! daalen wy van deezen bergtop af,
Die u zo veel gezichts en zo veel kennis gaf,
Dewylhet uur bepaald onze aftocht moet gedoogen.
Enflaanaargindfehenberg>oAdam! flechtsuweoogffli,
Daar ziet gy, hoe myn wacht, gelegerd aan zyn voet,
Ophaarenaftrekftaat, enmyhettekenddet
           (kanten,
Van haar vertrek, door'tzwaard, dat vlammende aan weir-
Zy in net voorfpits van de legerbende plantteft.
GawekuweEvaop; 'khebhaargezichtverklaart,
De drift vaa haar gemoed verzacht, haar rouw bedaart;
pbordroomen, diewatgoedsvoorfpelien, haarbewoogen.
En't hart, door ydelheid tefterkbeheerft, gebogen,
Orri
(i) Voegflechts de werken byde kennis, enz.] »Ftf*
l. vers 5,6, enj.
-ocr page 439-
jap^pqyw.w-r-' j-mwu'."' .1' ji..............-j --                  ----------*
V E R L O O R E N.          41J
Otn zich goedwilligly k te dragen naar uw woord:
Geef haar als 't pas geeft deel van 'tgeen gy hebt gehoort.
Wil haar vooral toch 't geen 't geloof betreft ontvouwen.
Doe haar bezeffen, dat de bron van haar betrouwen
Gegrondis, datzyeensverloffing, door haar Zaad,
Het Zaad der vrouwe (dat zal komen als de maat
Der eeuwen is vervult y om 't Menfchdom vry te maaken
Van fchuld en ftraffe en uit dehelfche magt te flaaken)
Verwacht jopdatgyleeft, met uwe Gemaalin,
(Uw leven duurt noch lang) in een geloof, van zin
Eendragtig,fchoon bedroefd, om't kwaad door u voorheenen
Begaan, maar meer verkwikt, door nieuwe hoop befcheenen,
Wengy'tgezegendeend', datgyverwacht, bezeft,
Waar in de Almogende zyn wit en oogmerk treft.
Hier (loot Hy, en zy zyn den berg voort afgeftegen I
Maar Adam trad voor uit, daar Eva was gelegen,
In't Luitprieel, omruftteerlangen, door het zoet
Desflaaps; dochhyvondhaarontwaakt, inhaargemoed
Niet meer door wanhoop, angft en bange vreesJbeftreden,
Die haaren egemaal ontmoet met deeze reden:
Ik weet van waar gy komt, en waar gy gaat; want God ,
Beftierder van den ftaat der Menfchen en hun lot,
Was met my in myn fl^ap en droom, dien ik weldadig
Van Hem genoot, en Hy zo gunftig en genadig,
Heeft my een heil voorfpelt, dat alle heil verdooft,
Sints my de flaap beving, door onruft afgefloofd.
Welaannu: lei me waar gy wilt: Ikzalnietdraalen
Noch uitftel zoeken: Neen; want met u om te dwaalea
Is hier te bly ven: En te bly ven in deez' oord
Ontbloot van u, die my meer als my zelf bekoort >
Is ongewillig my naar elders heen begeeven.
Gyzytmy, onder'tdakdesHemels, all'myn leven >
Verblyfplaats, heil, vermaak, enzegen, fchatentroofti
^a alle plaatfen, Zuid en Noord en Weft en Ooft,
Gy, die u door myn fchuld, uit deeze plaatszietjaagen."
'k Zal echter deezen trooft met my uit Eden dragen,
Schoon alles door myn fchuld weleer verlooren wierd>
Dat, door degunft van Hem, die alles hier beftiert,
Gunft die 'k onwaardig ben, het Zaad de dood zal vellen/
En al 't verloorene herwinnen en herftcllen.
-ocr page 440-
6o/j ."
%rf                HET PARADYSfc
Zo fprak de Aardsmoeder van het Menfchdom: 't wicrd ftSt
luft
Gehoort van Adam, diegeenantwoordgaf, ontruft
Dat hy d Aardsengel zag nu dicht by hem verfchynen,
En dat, inorde, 'theirderheld'reCherubyrten,
Daald' van denand'ren berg met ortnafpeurb're vlucht,
Naar hun gezetten Wacht, door 't iwerk def dunne luCht i
Gelyk een avondmift, uit eenen ftroom verheeveh,
Komtoverlanden, natvanfterkeregen, zweeveri,
Enaandehielenvandenbouwman, dievaftkeert
Naar huis toe, hechtenkleeft, daarnietszyngangendeert."
Zy met haar voorfpits fier en tnoedig toegetreeden,
Ging 't vlammend zwaard van God voor uit met fttelle fchree-
den,
Verfchrikkelyker dan een ftaartftar, die met gloed
De Lybiaanfche lucht verzengt en fchrooken doet '■,
Zo even fchrookte 't zwaard dat welgemaatigd Eden.
Toen greep de Aardsengel't paar, dat door de vrees beftreden3
Vaftdraalde, by de hand, enleidhenfpoedigvoort,
(Beklaagchelyke reis!) rechtaan naarde Oofterpoort,
En van de rots naar't plein 't geen daar voor was getoogen.
Daar op verdween terftond hun leidsman uit hunne oogen.
Zyzaagen, draaijendehunhoofdom, d'Oofterkant
Van'tParadys, onlangs hun zaligHofett land,
Nu door het lemmer van een zwaard, dat fel in't blaaken
Steeds heen en weder iloeg, ontnoog'lyk te genaaken J
De poort met tronien vol fchriks alom bezet >
En telle wapens, die hen dreigden, tret op tret,
Terwyl zy hun verlies betreurden met hun traanen,
Weer fchielyk afgeveegd. Zy kondert zich nu baanen
Eenfpoor, naar hun begeerte, en heen gaanwaar't hun luft'.
De waereld was voor hen nu open i om voor ruft
Te kiezen eene plaats ; terwyl in't derwaarts trekken
Voorzienigheid hen zou tot eenen leidsvrouw ftrekken.
Zy gingen, dwaalende met traage en loome fchreen,
En hand in hand gehecht, door Eden eenzaam heen.
EimU van bet twaatfdt a laatfte Boek.