LE E RZ A AM E
ZINNEBEELDEN
|
||||||||||||||
E N
|
||||||||||||||
BYBEL-STOFFEN.
|
||||||||||||||
._____________-____>i
|
||||||||||||||
VERKLAARING
VAN DEN
TY T E LP RENT.
r>£ Poizy geciert met eene Starrekroon ,
Houdt baare Recbterbandt op 't Bybelbladt geflagen : DeLeerzaambeidt legt klaar voor elks gezicht ten toon , WatuitGodtswoordt ten nut kah werdcn weg-gedragen. De Godtsvrucbt die nan baar eeri open Hemel wyft, Voorfpeldt haar's Kernels liulp, en zegening van boven : De Deugdt is't, die de Jeugdi haar reine wet aanpryft : Xcrwyl de Oiwoetentbeidt veragtlyk legt verfchoven. En deTver, die gejlreng met zyne CeeJJil-roi, ^41 wot Welluftig is van de aarrte trtt<*t te jaagen, Leettu, 6 Sterveling! kloekmoedig, nimmer moe Naar 't hcil te ftreven, zo gy 's Kernels kroon wilt dragen. Al 'tgeen in deze Prent tot by-cicraat verftrekt, Zjn vindingen, waar uit Philips zyngeeft ontdekt. G. K.
|
||||
t'Amsterdam ty JACOBUS HAYMAJNT, Boekvwlcope,-.
|
|||
LEER2AAME
INNEBEELDEN,
BYBEL-STOFFEN, EESTAANDE IN
HET LEVEN VAN DEN PROPHEET ELISA , MOSES AANSPRAAK AAN ISRAEL , EN DE VERHEUGDE ZACHARIAS. Q. KLINKHAMER.
Met Plaaten.
|
|||||||
. MwrZfia i/f. *t K if ft.
|
|||||||
T AMSTERDAM,
By JACOBUS HAYMAN Boekverkoper, aan de Ooftzyde van de Beurs over 't Zeelands Comptoir. M. D. C C. XL. |
|||||||
A A N DEN .
H E E R E ABRAHAM WYNANDS,
WORDT DEEZE
LEERZAAME
ZINNEBEELDEN,
N E V E N S
HET LEVEN VAN DEN
PROPHEET ELISA,
MITSGADERS
MOSES
|
||||
MOSES
AANSPRAAK AAN
ISRAEL,
E N D E
VERHEUGDE ZACHARIAS.
T O E G E E I G E N T
E N
OPGEDRAAGEN,
DOOR
Z Y N E.
DIENSTWILLIGE DIENAAR EN NEEF
;
GO VERT KLINKHAMER.
VOOR-
|
||||
VOORREDEN
AAN DEN
L E E Z E R.
A dat den Heere Jefusverfchciden heil-
zaame Leringen aan den Volkehadt voorgedragen , zo is aanmerkelyk hetgeenwy daarop Match. Cap.XIIJj vers 34. leezen: Alio deze dingen heeft Jefus tot de fchaarcn gefproken door Gelykenijfen: ende zonder gelykenijje enfprak hy tot haar niet. En wan- neer we dezelve regt inzien, fchetfenze ons over al Zinnebeeldigaf, de heerlykheidc des toeko- menden Ievens, de liefde van 't redelyk fchep- zel den Menfch tot Godt zynen Schepper, en 't oeffenen aller Chriftelyke deugden der menfchen tegens malkanderen: Onder alle deze heereJyke onderwyzingen, viel myn oog op de zaligfpre- kingen van den Heilant, Matth. Cap. V. en 't oeffenen der liefdepligten aan onze Naaften, Matth. Cap. XXIV. 't Geen my ontvonkte de- zelve nevens nog eenige anderen op dezelve ma- nier uit te breiden, gelyk ik myne Stichtelyke Zinnebeelden , in 't voorleden Jaar uitgegeven (en die by zeer veele met eene gunftige gene- gentheidt zyn ontfangen) gedaan heb, op dat dezelve zonde kunnen ilrekken, als een Vervolg, of Tvvede Deel van devorigen, en dustezamen by
|
||||
'---------------------------------------
VOORREDEN.
ty een gebonden zynde, een bekwaam Bandtje
uitmaken. Wy laten dan dit Tvvede Deekjc, 't geen wy
LEERZAAME ZlNNEBEELDEN EN BYBELSTDFrEN
noemen, op verfoek van de Boekverkoper die
dezelve alien met nieuwe en cierlyke Plaatjes, verciert heeft, volgen. De Zinnebeelden dien -wy nu in 't Licht ge-
ven, zyn Fyfen Tisintig, gevolgt van net Leven van den Propheet Elisa, in Diie Boeken, en de uitnemende Aanspraak van Moses aan Israel , gevolgt na het IX , X en Xlde Cap. van Denteron. waar in Mofes aan dat Volk aantoondt (als ge- reet ftaande om over de Jordaan te gaan, en 't beloofde Landt te bezitten) alle het voornaamfte 't geen zy op die groote veertig jarige Reize van Godt genoten, en hoe zy zig tegens Hem gedragen hebben, en eindelyk befluiten wy dit alles, met een aan een gefcliakelt verhaal, van al het gene, dat 'er voor, en kort na de Geboorte van den doorluchtigen Voorloper van den groo- ten Verlofler der Waereldt, is voorgevallen, on- der den Tytel van de Verheugde ZacIiarias. Ontfang dan Leezer ditWerkje als de uitfpan-
ning myner ledige uuren, gebruik het ten uwen nutte, verfchoon het gebrekkige, en Vaarwel. Amfterdam den eetften
November 1740. .■■'.,.
VYF-
|
||||
FTF- E N- TFFINTIG H
LEERZAAME ZINNE-BEELDEN.
|
||||
2 LEERZAAME
I.
Begin. |
|||||||
Eenftraal ,die'tal verwarmt en koeftert bier beneden:
Em heldre lucht ,waarin de zilvrenftarren ftaan: De menfch dat kort begrip van's Hemels <wonderbeden, Vertwnenons Godtsmagt, enwyzendeaanvangaan. |
|||||||
Godts wondre wysheidt en vermogen ,
Schiep in 't begin dit gantfch Heel-al, Ten
i
|
|||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 3
*Ten top der fchoonheidt opgetoogen;
En cierde de aardt met berg en dal, Met planten, boomen, menfchen, dieren, De lucht met flarren, zon en maan, Met vogels die het zwerk doorzwieren, En daar in bly ten reyen gaan. Hem die 't aan magt nooit kan ontbreken, Brengt alles voort naar zynen wil, Gelufl: het hem een woordt te fpreken , Niets blyft 'er voor ,zyn wenken ftil. Zoo zag men hem zyn uitverkooren, Zyn Ifrael, 't bemindt geflacht, Uit eenen Abraham gebooren, Uitbr<eiden tot een groote magt. De grondt van Jofephs heerfchappyen, Nam zyn begin van 't flaaffche juk, Maar band en boeje en flavernyen, Zyn trappen tot zyn groot geluk. Een tedre Mozes op de baaren Geworpen, dryft al fchreiendt heen, Maar 't uiterfY van die doodts-gevaren, Lag aan zyn grootheidt d'eerften fteen: De Nyl-Vorftin vol mededoogen Rukt hem daar uit: Hy wordt Godts Tolk, |
|||||
A 2 En
|
|||||
4 LEERZAAME
En onderfteunt door 't alvermoogen,
Wordt hy een Leidsman van Godts volk. 't Gcring begin van Davidcs dagen , Vertoonde niet dat hy eerlang De kroon van Ifrael zou draagen, En Juda houden in bedwang. En zoo wy door de Prophecyen, En fchaaduwen , en 't fchemerlicht Der ouden eeuwen wilden wyen, Dan zou het flaauw en zwak gezigt, Benevelt door een droeve naarheidt, Allengs befchouwen hoe het heil, Met 'sHeilantskomftbekwam haar klaarheidt^ En oprees tot het hoogfle peil. Kleen was 't begin van 't Euangeli: Flaau de aanvang van het heilig woordt; Dat ftraks haar geur gelyk een leli Verfpreidde, en greetig wierdt gehoort, Joannes hoort men 't heil woordt planten, 't Zaad ftroojen in der zielengrondt : Hem volgen fes paar Kruis-gezanten, Verbreiders van het Vree-verbondt. Men zag zigh duizenden bekeeren , Die heil-maer' vloog van wyk tot wyk , •
Des
|
||||
ZINNE-BEELDEN. y
Des lieven Heilands naam ter eeren,
Zelve in het verft' gelegen Ryk. Zoo weet Godts macht uit kleene zaaken, Uit grondt beginzels zwak en teer, Zyn grooten naam geducht te maaken, En uit te breiden meer en meer. Genefis Cap. i. vers i. In den beginnen fchiep
Godt den Hemel, ende de Aarde.
Joannis Cap. i. vers i, 2, 3. In den beginnen was bet Woordt, ende bet Woordt was by Godt, ende
bet Woordt was Godt.
Dit was in den beginnen by Godt.
Me dingen zyn door het zelve gemaakt, ende zan-
der het zelve en is geen dingh gemaakt, dat ge~ maakt is. |
|||||||
A3
|
|||||||
II.
|
|||||||
-----------------------------1
|
|||||||||||||||
«
|
|||||||||||||||
LEERZAAME
|
|||||||||||||||
I I.
Roeping; |
|||||||||||||||
De Roeping vlug van aert, klinkt in opmerkende ooren,
De regterhandt wyft welk em' ivegb men moet betreen, 't Geluit der Spreek-trompet laat zig heel verre hooren: Wie 'j Hemels roeping hoort, geeve agt op zyne rem. |
|||||||||||||||
ntwaak, 6 flaauw en zwak gemoedt!
Ai hoor, hoe lieffelyk en zoet, |
|||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||
Godt
|
|||||||||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 7
Godt roept op dat wy zullen koomen:
Ja Jefus, die ons heil bereidt, Wy volgen met wilvaardigheidt, En willen voor geen onheil fchroomen. Zoo ging op dat gebaande fpoor, Ons reeds een rey van helden voor, (Voorbeelden waardig naar te ilreeven) Hen wederhieldt nogh druk nogh fmaadt Nogh aardtfche luft, nogh eer , nogh ftaat, Om 's Hemels Item gehoor te geeven. Godtvruchte Noach die 't gevaar Der Waereldt, Hondert twintig jaar Verkondigt hadt, volgt Godts geboden: I Iy gaat ter ark met blydfchap in Ilier door is hy, en zyngezin, Dien grooten ondergang ontvlooden. Zoo trok doorluchtige Abraham Godts ftem gehoorzaam, van zyn Ham En maagfchap af, langs verre wegen: Uit Ur, het landtfchap der Chaldeen, Naar 't -vette en vruchtbaar Canaan heen, In 't vaft vertrouwen van Godts zegen. Beangfte Mozes, zwaar ter taal, In 't eerft bevreeft voor 't fluurs onthaal |
|||||||
Zyn's
|
|||||||
A4
|
|||||||
$ LEERZAAME
Zyns volk, en der Egyptenaaren,
Voelt als de Godtheidt tot hem fpreekt,
Dat de yver zynen geeft ontfteekt,
Ten dienft des Heers der hei'rfchaaren.
Wordt Hanna's zoon van d'eerften tydt
Zyns levens, Gode toegewydt;
Die jonge dienftknegt Godt zoo waardig,
Hoort naauw de Godtsftem in den nacht,
Of hy, hy geeft eerbiedig aght,
En antwoordt, fpreek , uw knegt ftaat vaardig.
Hoe zeer ontzet zigh Amos * zoon,
Daar hy de Godtheidt op haar' troon,
Aanfchoude omringt met Seraphynen :
'k Vergaa, ach riep hy! myn gezicht
Heeft in 't volmaakt' en zalig licht,
Den Heer der heiren zien verfchynen.
Maar toen een Engel door 't Azuur
Des Hemels neerdaalde, en met't vuur
Des altaars, zyne Iippen raakte,
En 's Hemeis ftem riep, wie zal gaan?
Toen fprak hy; ziet my voor u ftaan ,
Zendt my, dien gy met gunffc genaakte.
Hoe zoet klonk Jefus ftem in 't oor
Der twes f paar Broed'ren, volg myn fpoor,
BJyf
* Jefaiat. f Petrus en Andrea:, en Jacolus en Joannis. |
||||
Z I N N E-B E E L D E N. p
Blyf niet aan 't tyd'lyk Vis-net hangen,
Kom volgt my, laat uw netten ftaan, Gy zult nu Viffchers zyn voortaan , Om menfchen harcen op te vangen. Hoe zyn de maagden flraks gereet, Geciert in 't zuiver Bruilofts-kleedt, Als zy haar' Bruigom zien genaaken: Zoo draa de heilftem zig verfpreidt, Scaan zy, met lampen toebereidt En brandende op zyn komfl: te waaken. Gy dan, die 's hemels roeping hoort, En Iuft fchept in Godts heilig woordt, En 't heil wilt van uw ziel waardeeren : Hy klopt en roept aan 's herten deur, Doet op: ai dwaal Diet in uw keur! Die Godt heeft kan niets meer begeeren. Pfalm xev. vers 7,8. Heeden zoo gy zynejlem-
me hoort, En verbardt u herte niet. Matth. Cap. vi. vers 28. Komt henmarts tot my
alls die vermoeit ende beJajl zyt, ende ik zal u ntfie gevcn. |
|||||
AS III.
|
|||||
J:"NJIIWWH| ■■-'
|
|||||||||||||||
LEERZAAME
I I I.
Leemamheidt.
|
|||||||||||||||
10
|
|||||||||||||||
Bedaagde Leerzaamhcidt leert bierde tedrejeugdt,
Boor 'tvuur van't heilig nxoord bun yver aan te kmecken: Be regterhandt <wyft aan bet voetfpoor van de deugdt; Wie Godtregt kerinenwil leervroegalvanhemfpreeken. |
|||||||||||||||
D
|
oorluchte en fchrandre Leerzaamheidt,
Vrindin der nutte wetenfchappen, |
||||||||||||||
Grondt-
|
|||||||||||||||
.......
|
|||||||||||||||
Z I N N E-B E E L D E N.
Grondtlegfter om allengs by trappen,
De Godtheidt in haar Majefteit,
En al volmaaktheidt regt te kennen.
Opregte minnares der deugdt,
Roemwaarde Leidsvrouw voor de jeugdt,
Om 't hart al vroeg aan Godt te wennen.
Gy zyt het die als by der handt,
Uit grondtbeginzels opgerezen,
In 't School der Godtsvrucht ondcrwezen,
Ons opvoert tot den hoogflen ftant.
Laat vry de blinde Heiden roemen,
Op Wysgeers fchrander van verftandt:
Ja, 't wydt-beroemde Griekenlandt,
Met lof haar zeven Wyzen noemen.
Laat Paulus aan de voetfchabel
Zyns meefters, met opmerkende ooren,
De hoog verliehte leffen hooren,
Van fchrandere Gamaliel.
Een Chriften overtreft in deezen
Den Joodt, en Heiden ook met een:
Als die door Jefus wyze reen
En lefTen zelve is onderwezen.
Wat blonk zyn wysheidt als een fchat,
Toen hy op aarde zigh vertoonde,
|
||||
12 LEERZAAME
En by 't geflagt der menfchen woonde,
Voor wien hy niets verborgen hadt. Geleertheidt vloeide van zyn lippen: (Schoon hem de boosheidc wederftondt) Naau fprak hy, of uit zynen mondt Liet hy een guide les ontflippen. De Joodtfche wysheidt ftondt verzet Met alien die zyn lefTen hoorden, Toen hy door drang van hemehvoorden, Hen uitlei 't diep geheim der Wet. Geen nacht-bezoek kan hem mishaagen Van Nicodemus, dienhyleert, Wat hy, die hier met Godt verkeert, Moet doen om 't leeven te bejaagen, Zorgvuldigen, aan wien beneen, Met Martha 't aardfche kan bekooren, Leert hy, om yv'rig naa te fpooren, Gelyk Maria , 't noodig Een. Komt hem de ryke Jong'ling vraagen, Wat moet ik doen, op dat ik leef? Hy leert: volg Godts geboon, en geef Den Armen, gy zult Godt behaagen. En weide ik met der zielen-oog, Door alle zyn Gelykeniflen , |
|||||
'tZyn
|
|||||
ZINN E-B E E L D E N. rS
*c Zyn Leerzaamheden die niet mhTen,
Ons op te leiden naar om hoog.
Hoe brandt het hert der reis-genooten,
Die treurig t'zaam naar Emmaus gaan,
Zoo draa hen Jefus doet verflaan,
Wat bron des heils, 'er is ontflooten,
En hoe zyn leeven, doodc, en leer,
In 'tWetboek, Pfalmen, en Propheeten,
En wat Godts Geefl hen heefc doen weeten,
Door hem vervuk, hem ftelde in eer.
Wile dan zyn leffen niet verfmaaden,
6 Menfch! het is een heilzaam zout,
Waardoor gy uwe ziel behoudt,
Zoo gy daar mede u wilt verzaaden.
Pfalm xxxn. vers 8. Ik zal u onderwyzen, ende
u leer en van den-wegh dien gy gaan zult; Ik zal raadt geeven, myn ooge zal op u zyn. Handel. Cap. vm. vers 34, 35, Ende de Ka-
merling antwoorde Philippo , endezeide, Ikbidde u, van men zegt de Propheet dit ? van hem zelve ofte van iemant anders ? Ende Pbilippits dede zyne mondt open, ende begmnende
van die zelve Schrift, verkondigde hem Jefum, |
|||||
IV.
|
|||||
*4 LEERZAAME
I V.
Dankbaarheidt. |
||||||||
Opregte Dankbaarbeidtverbeeldt ons de Ojevaar,
Die nooit zyn zorg en bulp der Oudren vail onttrekken. Detedre Plant kan 't Landt tot nut enjterfeljirekken, Gy, die Godtsgunjl geniet, dank den Alzegenaar. |
||||||||
Gy zyt het ed'le Dankbaarheidt,
Die uwen geur alom verfpreidt, En.
|
||||||||
ZINNE-BEELDEN, 1$
En door uw ziels-bekoorlyke aert i
By Godc en menfch bemint en waardt. Gy ftreelt met blydtfchap het gemoedt; En valt voor 't weldoen Godt te voet. Zie hoe Aardtsvader Noachs hert, Tot dankbaarheidt gedreeven werdt, Toen Godt naa 's waereldts water-vloedt, Zoo wonderbaar hem hadtbehoedt, Die't dankbewys zoo lieflyk vondt Dat hy met hem maakte een Verbondt. Hoe toondt zigh Salems * Vorft verheugdt, Als hy heldt Abraham metvreugdt, Als overwinnaar uit den flag, Met broodt en wyn begroeten magh: Dan roept hy uit: dank Abrams Godt! Die uwen Heldt fchonk zulk een lot. Als Godt den wegh voorfpoedig maakt Van Eliezer, dan, dan raakt Zyn hert vervult met dankbaarheidt! Om dat Godt zelve hem geleidt, En op zyn Bede hem ontdekt, De Bruidt, tot wien zyn reize ftrekt. En weide ik door den grooten hof Van 't heilig woordt, een ruime flof * Mekbizedek. Van
|
||||
1(5 LEERZAAME
Van Godtgezinden, trof myn oog,
Die 't dankbaar lofgezang om hoog Opzonden, om het geen de Heer, Aan hen betoont hadt t'zyner eer. Dan volgde ik Is'rels Leitsman na, Den grooten Mozes, Debora.' ' En Barak, Hanna, en haar' Zoon, En Davidt de eer van Juda's troon. En Ryks-vorfl Salomon, die baak Der Letterwyzen, 's Volks vermaak. Of zyn die lichten nogh te kleen! Zoo flap door vyf paar eeuwen heen, Naar 't Godt geheiligd tegenbeeldt, Daar 'sVaders heerlykheidt in fpeeldt, Die heldre en alverkwikbre zon, Godts Zoon, dien waarenSalomon. Naau heeft hy 't wonderwerk verricht, Aan Lazarus, of wendt 't gezicht Ten Hemel, met dit heilzaam woordt: Ik dank u dat gy my verhoort 6 Vader! fchoon dat gy akydt Om my te hooren vaardig zyt. Dat voetfpoor volgde 't tvvaleftal, 't Zy dat hen vreugde of ongeval, |
||||
Z I NNE-B EE LD E N. 17
Ontmoete, 't hart was vaak bereidt,
Met een opregte dankbaarheidt, Ja zelfs de Kerkers naar en bang, Weergalmden van hun dank-gezang. Verkrygt gy dan, 6 menfch! door Godt Op aarde een mildt gezegent lot, Of toeft Hy u door tegenfpoedt, Ontfangt het met een bly gemoedt. Loof, dank hem, om 't geen ugefchiet, Op dat gy 't in zyn gunft geniet. Pfalm lxix. vers 31, 32. Ik zalGodts name pry-
fen met gezang; ends hem met dankzegginge groot maken. Ende het zalden HEERE aangenamer zyn daneene
Ojje, (ofte) een gehoornde Pane, die (de klaau- wen) verdeelt. Ephefen Cap. v. vers 20. Dankende alletydtover
alle dingen Godt ende den Fader, in den name on- zes Heeren Jefu Chrifti. |
|||||
a v.
|
|||||
18 LEERZAAME
V.
Bekeering.
|
||||||||
Bekeering, die bet oog ten hemel heeft gejlaagen,
Staart opGodtsmilde gunft tot ligting van boar /mart, Veracht alle ydelbeen,en vreeft geen afgrondts laagen, Maar toont, dat waar berouw moet komen uit bet hart. |
||||||||
De menfch die in zyn zond'lykheden,
En fno6 begeertens voort gaat treeden, Staat
|
||||||||
ZINNE-BEELDEN. 19
Staa ffcil, als hy Godts roeping hoort.
Dan wordt zyn ziel met lufl ontfteekeft, Om 't vuur der Leering aan te kweeken En brengt heilzaame vruchten voort. Daar waar berouw heeft plaats gekregen, Geeft de eeuwige Almagt zynen zegen, Hy neemt den fchult-bekentnis aan. Ver is hy dan van 't fpoor geweeken, Die Godt om geen gena wil fmeeken, Maar in zyn zonden voort blyft gaan. Als Davidt voelt zyn ziel ontflellen, Om dat hy Ifrael dorfl tellen , En moordt, en Overfpel begaat: Dan kieft hy voor der menfchen woede, Of honger, 't vuur van 's hemels roede, Die zig van hem verbidden laat. Als Achab naa zyn gruuwzaamheden, Zyn hart voelt door berouw beflreden, En zig in zak en afch verneert: Schept Godt in zyn berouw behaagen, Dies hoort men hem Elias vraagen Ziet gy, hoe Achab zig bekeert ? Manafle die den boog nogh ftyver Der boosheidt fpant, met lufl en y ver, |
|||||
S 2 Erkent
|
|||||
2o LEERZAAME
|
||||||
Erkent zyn fchult in tegenfpoedt:
Want vaft geknelt in boeje en kerker,
Zoekt hy Godts aangezigt te fterker,
Die hem in zegen weer ontmoet.
Boetvaardigheidt aan Jefus voeten
Kan Magdalenaas zonden boeten
Daar zy in rouw bedolven is:
Zy weder aan haar Godt verbonden,
Wordt door haar Heere heen gezonden,
Te melden zyn verryzenis.
Staak Petrus uw vermetel fpreeken!
Een Maagdt kan al dien hoogmoedt breeken,
Haar aanfpraak brengt u tot den val!
Maar hebt gy weer Godts Zoon beleden ,
Dan trooft u Jefus door zyn reden;
Gaat zegt hy: hoedt myn Lamm'ren flak
Ziet gy den Moordcnaar gevangen ,
En aan het kruishout opgehangen ,
Op d'oever van den bleeken doodt:
Een zielzucht uit het hart gezonden ,
Heeft by Godts Zoon gena gevonden,
Dies Hy Hem 't Paradys ontfloot.
Heeft 't Pinkftervuur het hart ontfteeken
Van Petrus, hoort het volk hem fpreeken ,
|
||||||
D
|
||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 21
De Naam van Jefus; treft hen 't hart:
't Gemoedt geraakt wil aanftonts ieeren; Drie duizent ziet men zig bekeeren, En volgen 't geen gebooden werdt. Wilt dan voor Godt in ootmoedt buigen, Daar zulk een wolke van getuigen, 6 Menfch! u wyft het regte fpoor: Die Boetelingen na getreeden, Zy gingen voor met mannen fchreden, Zy fmeekten Godt; Hy gaf gehoor. Jefaia Cap. lv. vers 6, 7. Zoekt den HEERE ter-
ixtyle hy te vinden is; roept hem aan terwyk dat hy naby is. De Godtloofe verlaate zynen ivegh, en de ongerech'
tige man zyne gedagten: ende hy bekeere zigh tot den HEEKE, zoo zal hy hem zyner ontfermen: ende tot onzen Godt. want hy vergeeft menigvuh delyk. Matth. Cap. iv. vers 17. Van doen aan heeft Je-
fus begonnen te prediken, ende te zeggen, Bekeert , u, want het Koningkryk der Hemelen is naby ge- koomen. |
|||||
B 3 VI.
|
|||||
aa LEERZAAME
VI.
't Gebedt. |
|||||||
Een nederige Frouw, in Heeding onbefmet,
Die d'aangenamen genr des wierooksfivaait naar boven , En door bet hart vertoondt dengrondt om Godt te loven, Verbeeldt in dit Tafreel 't Ootmoedige Gebedt. Ontfluitfter van Godts fchat-trefooren ,
Inneemfter van zyn Koningkryk, |
|||||||
6 Reuk-
|
|||||||
ZINNE-BEELDEN. 23
6 Reukwerk dat hem kan bekooren!
6 Toevlucht tot der Vroomen wyk ! 6 Ladder om tot Godt te nad'ren! Verheffter van zyn naam en eer, Opregt Gebedt, door wien de Vad'ren Hun wenfchen kreegen van den Heer, 'k Verhef uw lof: uw groot vermoogen , Verflrekt een trooft in tegenfpoedt, Door u werdt Godt met ons bewoogen Door u werdt menfch en landt behoedt. Zoo gy 6 Sodom met uw fleden, Tien Vroomen maar in uw befloot, Godt hadt op Abrahams gebeden , Door vuur nogh zwavel u gedoodt. Verlegen Isr'el ftaak uw zuchten: 'k Zie Mozes voor u, in 't Gebedt, Ten ftrydt; d'Amalakiet zal vluchten, Godt heeft u, uit zyn handt geredt. Dryf vry 6 blinde Philiftynen, Den fpot met Simfon uit vermaak, Ziet toe, wanneer hy komt verfchynen, Zoo komt hy met gewUTe wraak; Zyn Ziels-gebedt om hoog gezonden, Vindt hulp by Godt, en geeft hem kracht, |
|||||
B 4 Daar
|
|||||
H LEERZAAME
|
||||||
Daar rukt hy uw gebouw ten gronden,
En plet 6 heilloos volk uw magt!
't Gebedt van Hanna opgeheven
Vindt heul by Godt, geeft vreugde in fmert ,
Hier door krygt Samuel het leven,
Die Godt ten dienft geheiligt werdt.
Het onwe£r treft des vyands benden
Als Samuel den Heere fmcekt,
't Geluft Godt vuur op aardt te zenden,
Als zyn gezant Elias fpreekt.
Of de aardt verdroogt: of't zwerk gaat zvvanger
Van regen, en baardt vruchtbaarheidt:
't Geftrenge Pert-vuur duurt niet langer,
Als Davidt bidt, en traanen fchreit.
Zoo veel vermagh 't Gebedt der vroomen !
Roept een elendige, Godt hoort;
Godt weigert niet tot hen te komen,
Maar troofl hen met zyn gunft en woordt.
Voelt Jcfus zig in angft en lyden,
Daar 't zweet als bloedt zig toondt zoo root,
En dat hy moet dien kruis-fbrydt ftryden,
En zig bereiden tot den doodt,
Zoo draa hy bidt, ichiet Godt de ftraalen
Van zyne liefde naar beneen,
|
||||||
En
|
||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 2$
En doet een Engel tot hem daalen ,
Die hem vertrooft in tegenheen. Wenfcht gy dan hulp van Godt te krygen 6 Menfchl ai bidt in 't rein geloof, Laat uw Gebedt ten hemel Ilygen; En zyne goedtheidt nimmer doof Voor ziele-zuchten, en gebeden, Zal uit den vollen Oceaan Des heils, uw ziel met liefFlykheden, In tydt, en eeuwigheidt verzaan. Job Cap. vin. vers 5, 6. Indien gy naa Godt vroeg
zoekt; ende tot den Almachtigcn om genade bidt: Zoo gy zuiver ende recht zyt, gewijjelyk zal hy nu
opwaken, om uwent wille; ende hy zal de woonin- ge uwer gerechtigheidt valmaaken. ColofTenf. Cap. iv. vers 2. Houdt Jlerk aan in bet
Qebedt, ende waakt in ' t zelve met dankzegginge. |
|||||
B 5 VII.
|
|||||
z6 LEERZAAME
V I I.
't Geloof. |
|||||||||
't Geloof, dat op een Boek met beilige aandacbt let,
ffoudt in haar bandt een Kelk ten teken van vertrowvcen: De waereldt, bel, en doodt, zyn door uaar magt verplet, Wie in Godts Zoon gelooft kan vaft en zeker bouwen. |
|||||||||
Geloof die groote Verrekyker,
Die door alle eeuwen heenen ziet, |
|||||||||
En
|
|||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 27
En door haar vafl betrouwen ryker
Dan de aard', wyl zy haar doel befchiet,
En Godt in 't Ryk der eeuwigheden
Befchouwt, fchoon nogh in 't vleefch beneen,
Noodt u haar wegen in te treden,
En wyft u 't padt naar Zion heen.
Zy toont (het Ongeloof moet zwichten)
U eenen rey van helden aan,
Die als doorluchte en heldre lichten
Roemrugtig ons zyn voorgegaan.
Eifcht Godt een proef van 't vaft vertrouwen
Van Abraham, hy eifcht zyn kindt:
Geen liefde kan dien Heldt weerhouwen,
't Geloof toondt dat het overwint.
't Geloof ftraalt door in voile krachten
In Mozes, die voor fmaadt en hoon,
Gezagh, en grootheidt durft veragten,
Want hy, hy zagh op hooger loon.
Die grooten leidsman der Hebreeuwen
Zagh door dien fpiegel fchoon en klaar,
En vaft, door 't wydt bevang der eeuwen,
Op Godt, den milde Alzegenaar.
Want die de Godtheidt wil genaken
Moet eerft gelooven dat zy is,
|
|||||
En
|
|||||
28 LEERZAAME
|
|||||
En dat zy met haar gunft blyft waaken,
Tot onzer zielbehoudenis. 't Geloof in Achabs * Zoon geftegen Ten top, blinkt uit in 't Bybel-bladt Want Juda (dus leeft hy in zegen,) Geen Vorfl, zoo voor, nogh naa hem hadt. 't Geloof is 't anker van 't vertrouwen. De grondt van 't geen men niet en ziet, Dogh daar men zeker op kan bouvven, Zoo vaft:, als of men 't reets geniet. Schoon zich 't Geloof niet laat bepaalen , In 't ver voor uitzien, moet met een Toeftemming onze ziel beflraalen, In 'tgeen de kennis komt ontleen. Hoort dan den Heilant zelve fpreeken, Hy, op wiens woordt gy vaft kunt gaan, Hy die de helfche macht kon breeken, Wyft dus ons 't befte middel aan. Dit is de grondt van 't eeuwig leven 6 Vader! dat u elk erkent Voor Godt, die 't menfchdom heil wilt geven, En my tot'sVolks behouding zendt. Of luft het u de Kruis-gezanten t'Aanfchouwen, hoe zy op dien grondt, * Hiikia. Den
|
|||||
Z I N N E-B E E L D E N. «s>
Den ftandaardt van 't Geloove planten,
En 't hart ontdckken door den mondt: Hoort Petrus dan voor alien fpreeken. De Heilandt zagh zyn Jong'ren aan , En vroeg (toen ieder was geweeken) En gy, wilt ge ook niet heenen gaan ? Hy voelde zynen Geeft beroeren, En riep : 6 Menfchen-hoeder! neen : (Wat dwaasheidt andren ook vervoeren) By u is 't woordt des heils alleen. Wy alien hebben u beleden, Erkent voor de onverwrikbre rots, Gedaalt uit 't ryk der eeuwigheden, Den grooten Zoon des grooten Godts. 6 Laat dan de aarde ons toch niet binden, Neen! volgt het woordt van't tWalef-tal! Zoo zult gy namaals ondervinden, 't Geloof in zien verwislen zal. Habakuk Cap. n. vers 4. De rechtvaardige zal
door zyn gelove levtn. Romeinen Cap. x. vers 17. Zoo is dan het gelo-
ve uit het gehoor: ende het gehoor door het woordt Godts. |
|||||
VIII.
|
|||||
gp LEERZAAME
VIII.
Hoop. |
|||||||
DeHoop, die onze Ziel met luft verlangen doet, _
Vertoondt zig ah eenMaagdgeciert met plant enkruidtn; Haar boofdt draagt hloemen, die cieraadt en eer beduiden. En't Anker toont aanons baarfteun in tegenfpoedt. |
|||||||
Hoop, Anker onzer Zaligheidt!
Geleidts-vrouw om tot heil te koomen , Heldin
|
|||||||
ZINNE-BEELDEN. 31
Heldin die geen gevaar wilt fchroomen,
Door liefde en vafl geloof geleidt.
6 Vafte grondtfteun van 't vertrouwen!
Vertroofterefle in tegenfpoedt,
Vreugdtwekfter in 't bedroeft gemoedt,
Hoop, om Godt eens in't licht te aanfchouwen,
Wat zyt gy aangenaam en fchoon !
Wat treed t ge op lieffelyke wegen !
Gy ziet voor af in gunfl en zegen,
De glanfch van 's hemels dierbre kroon.
'k Zie u de Aardts-vaders begeleiden,
Als zy op Godts belofte en woordt,
Verryzen naar een ander oordt,
Van Maag' en vrinden afgefcheiden.
Voelt Jacob 't Kchaam meer en meer
Verzwakken door 't langduurig leeven,
De ziel verfterkt en kracht gegeeven,
Roept uit: 'k wagt op uw goedtheidt Heer!
't Lull: Jofeph ftervende, te ontdekken
Hoe dat gantfch Isr'el, naa den loop
Van Hondert veertigh jaar, de hoop
Vervult zou zien, van op te trekken.
Al voelt een Hiob alle leedt,
En zig van goedt en bloedt berooven,
*
Zyn
|
||||
32 LEERZAAME
|
|||||
Zyn Hoop op Godt dryft egter boven,
Terwyl hy van geen wank'len weet. Laat al wat hem kan tegenloopen; Hy roept: al trof in dezen noodt, Den Heer myn ziele met de doodt, 'k Zal egter op zyn byftant hoopen. VJucht Davidt over berg en dal: Moet hy den felften vloek verdraagen: Beproeven 's Hemels ftraf en plaagen: Zyn hoop op Godt vervvint het al. Die Hoop, zoo fchoon en uitgeleezen , Durft Paulus voor den Joodtfchen Raadt Verdeedigen ■, met een gelaat Dat voor geen onheil fchynt te vreezen. En vaart hy in zyn yver voort, Zyn geefl door 's hemels Geefl ontfteeken, Durft daar van onverhindert fpreeken, Dat Feftus, met Agrippa 't hoort. En wilt gy eens 6 Menfch aanfchouwen, Waar dat de Hoop haar' grondt op fticht !-j Der Heid'nen Leeraar, hoog verlicht, Zal u dit zonneklaar ontvouwen. * Staa in 't Geloof, wordt niet ontrukt De hoop van 't eeuwig Euangeli, * Coloff, i. vs. 23. 26, 27. tVlens
|
|||||
Z I N N E-B E EL'D.E N. 33
Wiens zuiverheidt, gelyk een leli
In 't hart van elk moet zyn gedrukt. Een heerlykheidt, die Godt voor deezen, Den blinden Heiden hielt bedekt, Maar nu een fchat van rykdom ftrekt, Aan hen, die Godt met eerbiedt vreezen; Hy nu, waar in dien rykdom leidt, Op dat hy u zyn gunft betoone, Is Chriftus, Godts beminde Zoone, De Hoop van uvve heerlykheidt. Klaagliederen Cap. in. vers 24. De HEERE is
myn deel, zeit myne ziele, daarom zal ik op hem bopen. Hebreen Cap. x. vers 23. Laat ons de onwankel-
■ baare belydenijfe der hope (vaft) houden: [want die bet beluoft heeft is getrouw.) |
|||||
C IX.
|
|||||
34 LEERZAAME
I X.
Liefde. |
|||||||||
Een Vroww, bier afgebeeldt bevallig van gelaat;
Die op drie Kinderen bet oog heeft neergejlagen, Een Vuur-vlam cp haar booft die regt ten bemel goat, Zyn tekens, die let merk der zuivre Liefde draagen. |
|||||||||
andt der volmaaktheidt,hoofdt der deugden,
Bron-ader van ontelbre vreugden, Op
|
|||||||||
B
|
|||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 35
Opregte telg uit 't eeuwig ryk :
6 Liefde! eedle koninginne, Wei waardt dat elku eere en minne, Beeldt van Godts beeldt, Godt zelfs gelyk. Wat zyt gy vreedzaam en lankmoedig, Niet ongefchikt, maar overvloedig In 't weldoen, gy, gy denkt geen kwaadt. De waarheidt kan u beft vermaaken : Gyhoopt, geloofc, lydt alle zaaken, Terwyl gy nimmermeer vergaat. Laat vry de haat van Vyf paar zoonen Van Jacob, zig op 't felft' vertoonen, Als Jofeph hun zyn droomen meldt, Zyn liefde, fchoon door veel gevaren En zukkeling van twintig jaaren Gedwarsboomt, hen in aanzjen fteldt. Staak, ftaak, oZoon van Kis, uw wo'eden! Uw Jonathan, is op zyn hoeden , Al brengt gy Davidt in gevaar: Zyn liefde die met gunftige oogen Den balling aanziet vol meedoogen, Strekt hem een fchild en beukelaar. Sterft Jonathan dan berft de liefde, Die 't hart van Koning Davidt griefde, C 2 Met
■■■■;
|
||||
$6 LEERZAAME
|
||||||
Met kracht aan alle kanten uit:
De droef heidt kan zig niet bepaalen, Ach! klaagc hy, moeit gy nederdalen, 6 Konings zoon, 6 eedle fpruit! U\v liefde nimmer uit te dooven, Streefde alle liefde ver te boven, Zy kende grootheidt perk nog maat: Nooit moet ge 6 Bergen vruchten draagen I Op u, ach! legt den heldt verflaagen, Myn Jonathan, 's ryks hoofdt-cieraat. Of llaat ge op grooter liefde uwe oogen: Op Godt, die met den menfch bewoogen, Hen zag met zyn ontferming aan; Naau lag het fchepzel in de zonden, Of't middel heeft Hy uitgevonden, Om hen van 't helfche juk te ontflaan. 't Beloofde zaadt (daar de Hebreeuwen Op wagten) heeft naa veertig eeuwen, Zyns Vaders wil en vvoordt vervult: Hy als een menfch op aard' beneden, Omzwervend', heeft den doodt geleden, En droeg aan 't kruishout onze fchuldt. Dat is een liefde zonder gade! Dat is een liefde vol genade ! |
||||||
Daar
|
||||||
ZINNEBEELDEN. 37.
|
||||||
Daar aarde en hemel van verftelt:
Ilct aardtryk fchuddc, 't licht wierdt duifter;
De hel, en doodt aan band en kluifter
Gefloocen, wierden neergevelt.
Joannis die door ihod tirannen,
Op 't naare Patmos wierdt gebannen,
De Liefde als 't hoogfle gocdt waardeert:
Wil 't oog' maar in zyn fchriften wenden.
Liefde is 't begin, Liefde is het enden,
't Is alles liefde wat hy leert
Wil dan 6 menfch! met ziel en zinnen
De wonder fchoone Liefde minnen,
Zy is onfchatbaar van Waardy.
Die haar omhelir., die haar wil eeren,
Volbrengt al wat Godt wil begeeren.
Ja komt de Godtheidt zelfs naby.
Pfalm xvin. vers 2. Hyzeide dan: Ikzaluber-
telykliefhebben, HEERE, viyne fierkte. 1 Johan. Cap. iv. vers 16. Godt is liefde: ende
die in de liefde My ft, die blyft in Godt, ende Godt in bem. |
||||||
C 3 X.
|
||||||
38 LEERZAAME
X.
Honger. |
||||||||
JDe Honger bleek enfchraal,bol-oogig, uit geteert,
Toondt bier baar droevenflandt dopr dorre kooren-air en j Jin de omgekeerde maat <voil ons 1 gebrek verkiaaren, Rampzalig is bet landt, daar Hongersnoo'dt regeert. |
||||||||
Honger fcherp en fnydendt zwaardt!
Geftrenge geefTel van vermogen, 6 Roede
|
||||||||
Z I N N E-B E E L D E N.
6 Roede zonder mededoogen!
Gy zyt verwoedt en fel van aert,
Vorfl Davidt agt uw flaagen zwaarder,
Dan 't Pefl-vuur dat afgryslyk woedt:
Of de Oorlog heet op menfchen bloedt;
En uwen toeftandt droef en naarder.
Gy maakt in 't woe'n geen onderfcheidt
Gy, gy vertrapt vermaak en weelden,
6 Honger! wie kan u verbeelden,
In uwe naare affchuw'lykheidt.
De Aardtsvaders moeflen in hun dagen ,
De neepen voelen van uw handt:
Ja 't zegenryk Egyptenlandt,
Uw felheidt zeven jaar verdraagen.
Dat was een honger zwaar en groot,
Waar in het volk niet fleets hun haven,
Eft; goed'ren tot behouding gaven,
Maai "*£ le'ven zelf voor kooren boodt.
Dog eer die tydt nog was gebooren,
En dat die omkeer zou gefchien,
Hadt Godt door Jofeph 't Ryk voorzien ,
En opgevuldt met vruchtbaar kooren.
't Benaaudt Samaria bevindt
Hoe hoog gy doet de wanhoop ftygen
C4
|
||||
LEERZAAME
|
||||||||
\J
|
||||||||
Een Moeder kon van zicli verkrygen,
Te flagten haar onnozel kindt.
Een daadt die 's Konings hart ontftelde!
6 Honger! hoe ryft gy in top
Dat zelve een dooden Ezelskop
Kon tagtig Zilverlingen gelden ?
En... Maar wat meldt Godts heil-propheet?
Eer 't zonlicht de aarde eens rondt zal loopen,
Zult gy het graan in ruimte koopen,
En u ontheft zien van uw leedt.
Dat zyn onmoogelyke zaaken
Roept zcker Hooftman! 't zal gefchien
Zegt Godts Gezant, gy zult het zien
Dog van dien voorraadt zelfs niet fmaaken.
't Gefchiedde, daar de vyandt vloodt;
De vreugdt verhief zig allerwegen;
De Hooftman zag dien nieuvven zegen,
Dog boet zyn wantrouw' met de doodt.
Een darde zoon die zyne dagen
Welluftiglyk hadt doorgebragt,
Voeldt (aeh! wie vreeft niet voor uw macht)
6 I'elle Honger uwe flagcn !
De zwyndraf mag hem niet verzaan:
Maar komt hy tot bedenking nader,
|
||||||||
Smeekt
|
||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 41
Smeekt hy met ernft; zyn' goeden Vader
Komt flraks met hulp hem tegen gaan. Dan is't vol-op: het droeve lyden, Die dagen van verdriet en druk, Zyn nu verandert in gcluk , En geeven ftoffe van verblyden. 6 Menfch! zoo u Godts handt kaflydt,
Beproeft hy u door tegenfpoeden, Gebruik zyn tuchtroede u ten goeden, Nadien zy tot uw heil gedyt. xEngy, Gezegende in vermoogen, .Ai help den hongerigen buik ! Godt gaf u 't goedt tot dat gebruik, Zoo krygt gy zegen uit den hoogen. Jefaia Cap. xxi. vers 14. De Inwoonders des
landis van Tbema zyn dm vlacbtigen met zyn broodt bejegem. Matth. Cap. xxv. vers 35. Ik ben hongerig ge-
iveejt, endc gy kebt my te eetsn gegeven. |
|||||
Cj XL
|
|||||
42 LEERZAAME
X I.
Dorft, |
|||||||||
Graveerkunft wyft den Dorft in dit Tafreel o?is aan,
Daar zy om't hoofdt gebult met dorre wyngaart-bladn, De Onmooglykheidt bewyft om zondtrvogt te leven. 't Geen kruik en leegejcbaal ons ook te kennen geven. |
|||||||||
Al is de Honger fel in 't woede,
Nogh treft den dorit met fcherper roede, |
|||||||||
Daar
|
|||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 43
Daar hy zyn flagen voelen doet.
6 Dorft gy zyt het, die de krachten, En levensgeeften doet verfmachten, Gy, gy verzwaardt den tegenfpoedt. Moet een verftoote Hagar vluchten;
Die ramp vermeerdert door het zuchten Van Ismael, nogh zwak en teer: De felle dorft: die hem komt plaagen, Kan zy in 't hart niet langer draagen , Maar legt hem in de ftruiken neer. ■ Daar fchreidt de jongen: daar zyn traanen, Den wegh tot zyn behouding baanen; Godt hoort het kindt, en ziet hetaan: Hy zelve ftrekt hem een behoeder ; En wyft aan zyn bedroefde moeder, Een bron ora hem van dorft te ontflaan, Wat gaat gy voort in muiteryen, Om dat in Kades woeftenyen. 6 Israel uw drank ontbreekt! Kan u Egypte nogh bekooren ? Zwyg! wil de Godtheidt niet verftooren, Hoor wat haar dienftknegt tot u fpreekt: Verzaam u gy weerfpannelingen Merk, uit deez' Rots zal water fpntigen |
|||||
Door
|
|||||
44 LEERZAAME
Door Godt tot uw behoudtgefchikt.
Zagt! flaa niet tweemaal op de fteenen 6 Mozes! 't water ftroomt reets heenen; Waar door zig 't volk en 't vee verkwikt. De groote Simfon die den zeegen Hadt op den Philiftyn' gekreegen, Slegts met een Ezels kakebeen ; Voelt, naa zyn vyandt is verflaagen, Zyn ziel door fallen dorfl belaagen En vreefl dien vyandt nu alleen ! Ach, klaagt hy, Heere! zult gy geven Dat ik naa zulk een heil, het leven Verlies, en nu van dorfl verfmacht? Maar neen, Godt doet (6 wondre dingen!) Op 't onvoorzienft een bron ontfpringen, Hier door verkwikt zyn levenskracht. Hoe zien drie * Vorfhen heen getoogen Ten flrydt, het doodts gevaar voor oogen Om dat de dorfl hun legers kweldt; Maar naau heeft 't heir die maer' vernoomen, Hoe 't water zal door Edom flroomen, Danjuicht alom het oorlogs veldt. Godts Zoon wiefdt zelfs met dorfl bevangen, Toen hy aan 't fmaadthout opgehangen, Den
* Zie 2 Km. Cap. III. vs. g.
|
|||||
»
|
|||||
Z I N N E-B E E L D E N. 45
Den vloek des volks droeg, maar die dorfl,
Moet onze harten gaande maaken, Om weer met zielendorfl: te haaken, Naar.Hem des levens heil, enVorft. Ook moet die liefde 't hart doen branden, Om t'allen tydt met open' handen, Den noodtbedrukten hulp te bien: Dat zyn ze dien Godts waarde Zoone, Ons naaliet, op dat elk betoone, Wat Jefus zou van ons gefchien. Want vvie flegts in 't gelove zeker, Aan den behoeftigen een beker Koudt water, in zyn' naame geeft, Die zal op aarde heil erlangen , „ En namaals 't heerlyk loon ontfangen, Van Godt die in alle eeuwen leeft. Jefaias Cap. xxi. vers 14. Komi den dorjligen te
gemoete (met) water. Matth. Cap. xxv. vers 35. Ik ben dorftig geweefl,
ende gy kcbt my te drinken gegeven. |
|||||
XII.
|
|||||
4<S LEERZAAME
XII.
|
|||||||||
Herbergsaamheidt.
|
|||||||||
Herbergzaambeid,die meteenfchoon en •vrindlyk <tu«ze«,
Met de armen uitgebreidi naar elk blymoedig ziet: Toondt, door den overvloedt,datniets, hoe uitgeleezen, Gefpaart moet zyn, voor hem, dien zy baar byjtant biedt. |
|||||||||
Herbergzaamheidt, 6 harts-vrindin
Van teedre liefde en mededoogen, |
|||||||||
Gj
|
|||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 47
Gy wenkt met toegenegene Oogen,
Den vreemdeling, en noodt hem in: Gy fluit uw broodt niet voor uw vrinden: Gy houdt uw tafel zonder pragt: En komt een vrindt u by, by nacht, Hy zal u niet verleegen vinden. Der vrinden difch is haaft bereidt* Zoo vondt zigh Abram niet verleegen, Toen hen door de Eng'len van Godts wegen f Zyn' zoon, zyn' Izaac wierdt voorzeidt. Naau zagh hy hem, of komt geloopen, Nood' hen ter ruft, bereidt het maal, En toondt door 't vrindelyk onthaal, Dat hart en huis flaan voor hen open. Verkeert die heldt, als vreemdeling Te Gerar, ecn doorluchtig Koning, Ontfangt hem, fchenkthem 'tland ter wooning, En hoopt hem op, met zegening. Laat 't godloos Sodom zonder fchroomen, Den Hemel tergen met verdriet, Loth, als hy Godts Gezanten ziet, Loopt toe, en noodt hen in te koomen: Hy laat niet af, maar houdt vail: aan, Dat zy niet bly ven op de ftraaten, |
|||||
Op
|
|||||
48 LEERZAAME
Op dat de moedtwil uicgelaaten,
Zyn handen niet aan hen zou ilaan. Die blyk van vrindlykheidc, baardt zegen, Loth wordt bewaart, terwyl Godts handt Der fteden vuile en geile brandt Verdelgt met vuur en zwavel reegen. Vergeefs zoekt gy, 6 Zoon van Kis! Uw' dapp'ren fchoonzoon naa te jaagen, Godt zelf heeft voor hem zorg gedraagen, Dat hy uw hand ontkoomen is, Hy heeft by Achis zig begeven: Wiens edelmoedigheidt beleeft., Gantfch Ziklag hem in handen geeft, En hem in veiligheidt doet leven. Pryswaardige I lerbergzaamheidt! Uit zuivre vrindlykheidt gebooren , Met regt kunt gy de ziel bekooren, Wyl ge over al uw' lof verfpreidt. Onweetend' kan het dus gebeuren, Dat gy voor menfchen niet alleen , Maar voor Godts Eng'len, ja met een Voor Godes Zoon, ontfluit uw deuren. Dat ondervondt *t bedrukte paar, Toen zy te zaam naar Emmaus gingen, |
||||
ZINNE-BEELDEN. 42
Dat hy, dien zy in huis ontfingcn,
Hun I leer en meefter zelve waar.
Nog wil de Heilant by u komen
6 Menfch! wanneer gy uw gemoedt,
Eerbiedig voor Hem open doet,
En hy van u word ingenomen.
Genegentheidt flraalt by hem uit :
'k Staa (roept hy) aan de deur te kloppen,
Wil voor myn flem uw oor' niet floppen;
Maar zoo gy my uw hart ontfluit,
Zal ik met zegen u genaken,
En voor een vrindelyk onthaal
Met u hier 't heilryk Avondmaal,
En gy met my 't hier naamaals fmaaken.
Job Cap. xxxi. vers 32. De Vreemdelingen over-
nachtede niet op de Jlraate: myne deur en opende ik naa. den weg. Match. Cap. xxv. vers 35. Ik was eenvreemde-
ling, ertde gy hebt my geherbergt. |
|||||
d xtir.
|
|||||
50 LEERZAAME
XIII.
Naaktheidt |
|||||||||||||
Bedrukte Naaktheidt, die in '£ arm en fiber kteedt t
Met een bedroeft gelaat, u<w evenmenjch uvo leedt, Terivyl ge om byftantfmeekts te kennenfcbynt tegeven, |
|||||||||||||
nog
edrukte Naaktheidt, met het kleedt
Van fobere Armde zyt ge omhangen, |
even.
|
||||||||||||
Scbep
|
|||||||||||||
B
|
|||||||||||||
Hoc
|
|||||||||||||
Z I N N E-B EELDEN. 51
Hoe voel ik my van druk bevangen,
In 't overdenken van uw Ieedt:
Men zag u al te voorfchyn komen,
In 's waereldts vroegen morgenftondt,
Het eerfte paar lei d'eerften grondt,
Door hunnen lufl niet in te toomen :
Want naau was de appelbeet gedaan j
De looze flang gehoor gegeven,
Of elk zag wat hy hadt misdreeven,
En merkte zyne naaktheidt aan.
Maar de Almagt met hun leedt bewoogen,
Heeft hen naar zyn barmhertigheidt,
Zyn dierbre gunften toegezeit,
En zelfs hun kleed'ren aangetoogen. . -
Bedrukte Job die dag aan dag,
Zig ziet door ramp op ramp befpringen,
De Satan naar zyn leven dingen,
Zoo dat hy niets behouden mag:
En by elk fchynt veragt te weezen:
Hy zegt: Naakt zag ik 't tranendal,
't Welk ik weer naakt verlaaten zal,
Godt gaf, en nam: Hy zy geprezen.
Maar eind'lyk ftuit dien tegenfpoedt,
Godt die zyn fmeeken wil verhooren
|
|||||
D 2 Cnt-
|
|||||
52 LEERZAAME
|
||||||
Ontfluit voor hem zyn fchat-trezooren,
En kroont hem weer met overvloedt.
Treft fchuldt bekent'nis de ingewanden
Des Zoons, die alles heeft verteert,
Zoo dat hy zelve een kleedt ontbeert,
Straks ziet men 't hart des Vaders branden ;
Die liefde, in wie oprechtigheidt is,
Omhelft hem ; doet de vreugd' herleven:
Het befte kleedt wordt hem gegeven :
't Gemefte kalf verciert den difch.
Maar hoe! wat droef heidt vuldt my de ooren,
Wie treurt hier met bedrukt gelaat ?
Zyt gy 't 6 Armelyke flaat!
Laat gy ons uwe klachten hooren I
Gy fchreidt om Doreas, die gereet
U als omvatte met haare armen ,
En met een tederlyk erbarmen,
Uwe arme naaktheidt heeft gekleedt :
Schep moedt! al heeft zy u begeven,
'tGebedt van Petrus vol van kracht,
Ontrukt haar uit de flerke magt
Des doodts, om ze aan u weer te geven.
Gy dan, 6 dwaazen dezer aard'!
Houdt uwe fchatten niet begraven,
|
||||||
Maar
|
||||||
ZI N NE-BEE LD EN. 53
Maar legt die aan tot liefde gaven,
Want die zyn Jefus Jief en waardt. Houdt fchaamte het gebrek verborgen: Verz wygt de tong, 't geen 't lichaam lydt: Ai toondt u vaardig en verblydt, Kunt gy het harte ontflaan van zorgen ! Wie den bedrukten gadeflaat En helpt, en in Geloof zal zaaijen , Zal naamaals weer in zegen maaijen, Ter plaats daar vreugdt de ziel verzaadt. Job Cap. XXXI. vers 19, 20. Zoo ik iemant hebbe
zien onthomen, om dat by zonder kleedinge was, ende dat de noodtdruftige geen dekfel en badde: Zoo zyne lendenen my niet gezegent en hebben: dat
hy van de vellen myner Jammer en verwarmt wierdt. Matth. Cap. xxv. vers 36. {Ik was) naakt, en-
de gy hebt my gekleedt. . |
|||||
D 3 XIV.
|
|||||
54 LEERZAAME
X I V,
Krankheidt, |
|||||||
DeKrankbeidt,bleekenfchraalvanaanzienenvan<wee-
|
|||||||
Wyft met ile Anemone der menfcben zwakbeidt aan.
En met den bloemenkrans, boe boog by elk geprezen, Leert zy, dat at hetfcboune op 'tjneljle kan vergaan. Ai my! wie zie ik voor my heen,
Die zuchtend' en met bang gefleen . Het
|
|||||||
ZINNE-BEELDEN. 55
Het oog ten Hemel heeft geflagen!
Zyt gy 't 6 Krankheidt! die my 't hart
Met druk vervuldt om al de fmart
En tegenheen, die ze u ziet dragen.
Schept moedt 6 onderdmkte maagdt!
Nadien de Hemel zorge draagt,
Voor hen die om zyn byflant fmeeken:
Zyn handt waarmee Hy u kaftydt,
Is 't die weer tot uw heil gedyt,
En u geneell van uw gebreeken.
Wordt Juda's Vorfl, Hiskias krank,
Is zyn benaauwtheidt zwaar en langk,
Zoo dat hy kird' gelyk een duive ;
Wend zyne ziel zig in 't gebedt
Tot Godt, dan wordt hy ftraks gered ,
Godt wil dat zyne druk verftuive :
Ziet, ziet Godts Zoon, in wien hetbeeldt
Des Vaders, ryk van luifter fpeelt,
Aan elk zyn dierbre hulp betoonen.
De zoon des Hoov'lings wordt herflelt:
Daar Petrus Moeder, langgekwelt
Met koorts, zig met zyn gunft ziet kroonen.
De Krankheidt wykt voor zyne magt:
De kreuple voet, of handt, krygtkracht.:
|
|||||
D 4 Hy
|
|||||
56 L E E R Z A A M E
Hy geeft den doofgeboornen ooren:
De blinden krygen het gezigt:
De ftomme wordt het fprecken ligt:
'tMoet allcs naar zyn heilflem hooren.
Ziet Petrus aan de fchoone poort
Des Tempels, Een', van zyn geboort'
Geraakt, en kreupel aan zyn voeten:
I ly zegt, al ichenk ik u geen gout,
'k Schenk meer! zoo gy op Godt betrout,
Staat op: zyn gunft komt u ontmoeten.
Gantfch Lydda, is verheugdt van geeft ,
Als Petrus Eneas geneeft,
Die agt jaar hadde op 't bedt gelegen.
ZietPublius, door Paulus handt,
Zyn Vader weer herfteldt in ftandt,
Dan juicht Meliten om dien zegen.
Slaat u Godts hand op 't ziekbed' neer
6 Menfch! waak op, roept tot den Heer,
Wilt hem al uw behocftens klaagen:
Laat nooit uw harte zyn gezint,
Om met Ahazia verblindt,
Den Godt van Ekron raadt te vraagen.
Dat is: fteun nimmcr op uw magt
Op uw vermoogen, fehoonheidt, kracht,
W
|
||||
ZINNE-BEELDEN. 57
Wilt op dien rietftaf niet vertrouwen,
Wie daar op fleunt, fteunt zonder grondt, Ze is zwak, en buigt, en breekt terftondt: Nog wil op hulp van menfchen bouwen. Godt zelfs, die Opper-majefteit Des Hemels, biedc met vriend'lykheidt Zyn hulp, in 't geen gy zult begeeren, Roep tot my in uw angft en pyn Dus fpreekt hy, 'kzal uvv helper zyn En gy, gy zult myn heil-naam eeren. JefaiarCap. xxxviii. vers 16. Heere, by deeze din-
gen leeft men, ende in alk deezen is bet leven mynes geeftes, want gy bebt my gezont gemaakt ende my geneezen. Matth. Cap. xxv. vers 36. Ik benhankgtweejl,
ende gy bebt my bezagt. |
|||||||
D5
|
|||||||
XV.
|
|||||||
58 LEERZAAME
X V.
Gevangenis. |
|||||||||
Trmr niet Gevangenen, al ziet gy u aan banden
En voeten vaft gekneldt, gejlooten in de banden: DeHemel, die geftadg op 'tdoen der menfcben ziet, Zal u, lydt gyombem, verlojfen van 'tverdriet. |
|||||||||
Gaat wel, 6 vaft geboeide ziel,
Al kneldt de kluifters voet en handen |
|||||||||
Geen
|
|||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 59
Geen noodt, de Hemel zal de kiel
Uws levens hoeden voor het ftranden.
Zoo ge in vertrouwen tot hem zucht,
Al waardt ge in 't diepfle hoi gezeten
Uw ziel, door Godt verkwikt, krygt lucht;
Zyn goedtheidt zal u niet vergeten.
Laat wrevle boosheidt Jacobs-zoon,
Ten kuil, tot flaaf, en kerker doemen,
De dartle min hem aandoen hoon;
Zyn Heer hem een ondankbren noemen;
Maar als die nevels zyn van kant,
Dan ryft hy als een Zon in 't ooflen,
Ten dienfl: van 't groote Egyptenlandt
En om zyn's Vaders huis te trooften.
Hou flandt Zedekia, laat af
Van Micha op den mondt te kloppen,
Om dat het antwoordt 't geen hy gaf
Uw loogen-geefl den mondt doet iloppen.
Doem vry, 6 Achab, dien Propheet
Ten Kerker! drenkt hem, wilt hem fpyzen
Met 't broodt der fmaadtheidt, en met leedt!
De Hemel zal eerlang bewyzen,
Dat hy, door God, de waarheidt fpreekt,
En dat zyn handt ter ftraf geheven
|
|||||
Door
|
|||||
<5o LEERZAAME
Door eenen fcherpen fchigt zig wreekt,
U onverwagt in 't hart gedreven. Doorluchte Cores, rys, uw naam, Zal by de na-geflagten leven, En op de vleuglen van de Faam , Door 't gantfche aardtryk zyn verheven: Wyl gy door ed'len geeft geleidt, 'c Gevangen' Isr'el van zyn banden, Ontflaat en Held in veiJigheidt, En weder weg-zendt na hun landen; Ja uit laat roepen wie den Heer , Zyn fchuldige eerbiedt wil verrigten, iDat die te rug trek', hem ter eer,
Om zynen naam een huis te ftichten. Laat vry de dart'le Hoveling Vorft Darius zoo ver belezen, Dat, die zyn lall te buiten ging, Ten kuil der Leeuwen wierd verweezen. Dat geldt uw hoofdt 6 * Belfazar! Maar vrees niet, hy, dien gy blyft eeren, Zal u, gelyk een heldre ftar, Met glans doen uit dien moordtkuil keeren. Laat af hartnekkig Sanhedrin , Gelyk een Tygerdier verbolgen, |
|||||||
* Daniel.
|
|||||||
Dc
|
|||||||
.-----
|
||||||
Z I N N E-B E E L D E K. 61
De Kruisgezanten, eens van zin,
Met boei en kerker te vervolgen : Uw boosheidt ryffc vergeefs ten top, Gy zult uw doelwit niet beraaken, Godts Engel fluit de kerkers op, Zyn heilig oog blyft voor hen waaken. Denk der Gevang'nen dan met fmert, 6 Menfch! wil niet angftvallig vluchten, Van hem, die fnoodt mishandelt werdt, Maar trooft hem op zyn' droevig zuchten. Godt laat geen weldoen onbeloont, 't Strekt * Onefiphorus tot zegen , * Dat hy Godts kruisheldt, hoe gehoont, Niet in zyn banden liet verleegen. * 2 Tim. Cap. i. vers 16.
Jefaia Cap. lxi. vers 1. De Gceft des Heeren
HEEtiEN is op my, om dat de HEERE myge. zalft heeft om een blyde boodtfckap te brengen den zagtmoedigen: hy heeft my gezonden om te ver- binden degebrukene van harten, om dengevange- nen vryheidt nit te roepen, ende den gebondenen openinge der gevangenijfe. Matth. Cap. xxv. vers 36. Ik was in de gevan-
genijfe , ende gy zyt tot my gehomen. |
||||||
XVI.
|
||||||
6i LEERZAAME
XVI.
Armoede van Geeft, |
||||||||
Opregte ziely gedoft in H kteedt van Nedrigheidt,
Dienaaulyksmetuwoog' den Hemeldurftbefchouiven, Gy toont door uwe deugdt, die vajl op Godt mil bowmen, Dat gy eenfchixt bezitfcboonge arm van geefies zyt. |
||||||||
Godtvruchte Nedrigheit van geeft
Verflaagen, met gebrooke harte, |
||||||||
Ver-
|
||||||||
Z I N N E-B E E L D E N.
Verbryzeld in uw druk en fmarte,
A an wien belooft wordt't eeuwig feeflr Hicr na in vreugde by te woonen, 'k Verhef uw deugdt; uw nedrigheidt Vindt hulp by de Opper-majefteit, Om u met zegen te bekroonen. Uw eigen kleinheidt volgt met rosm, Haar' Heilant na, zoo uitgelezen, Gelyk de Zon dat heerlyk weezen, Gevolgt wordt van de Zonnebloem. By d'edlen vader der geflagten Doorluchten Abraham, hoe groot Hy 't heil van zynen Godt genoot, Blyft zyn geringheidt in gedagten. Ik, roept hy, die myn kleinheidt ken, Heere onderwind my u te fmeeken, Met u van mondt tot mondt te fpreeken, Ik die maar ftoffe en affche ben. In'tmidden van den grooten zegen, Die Godt den vroomen Jacob fchenkt, Het nedrig hart nogtans gedenkt, (Schoon tot twee he'iren uitgedegen) Dus aan Godts goedtheidt: te gering Ben ik» voar uw weldaadigheden , |
||||
64 LEERZAAME
|
||||||
Die met myn ftaf ben voortgetreden ,
Toen ik myns Broeders haat ontging.
Geen Hooftman fteunt op zyn vermoogen,
Nog krygsftandaarc, nog wapenkracht,
Verwaantheidt heefc op hem geen magt,
Daar hy voor Jefus neergebogen
Hem aanfpreekt: 'k ben niet waardig Heer,
Dat gy myn' drempel zoud' betreden,
Een gunftig woordt, een trooftb're reden,
Geeft mynen knegt gezontheidt weer.
Staak blinde Pharizeeu uvv roemen,
Op vaften, aalmoeze en gebeen ,
De Godtheidt weet die een voor een,
Gy hoeft haar die niet op te noemen.
Befchouw van verr' dien Tollenaar,
Die arm van Geeft, en naaulyks de oogen
Durft opflaan, nedrig neergeboogen,
Zyn fchuldten zonden, groot en zwaar,
Belyden, Godt om byftant fmeeken,
En dat hy de oogen van gena ,
Op hem barmhertig nederfla ,
En hem onthef van zyn gebreken.
Gy dan die nedrig van gemoedt
Den Hcere dient met vaft vertrouwcn,
|
||||||
Wile
|
||||||
Z I N N E-B E E LD E N. 6$
Wil 't grootfte voorbeeldt vry aanfchouwen*
Om dat te volgen op dien voet.
Ja, Jaat zyn ootmoedt u bekleden,
Hy noodt u tot de nedrigheidt;
Want Hy die u dien weg bereidt,,
Is in dien flaat u voorgetreden.
Volg dan als Gunft-genooten Godts,
Ah heiJigen, en welbeminden ,
Zyn deugden na, dan zult gy vinden,
Dat Jefus is, en blyft uw rots.
Pfalm xxxiv. vers ig. De HEEREis nabydeee-
brokene van harten: ende by beboudt de verjlagene van geejle. Matth. Cap. v. vers 3. Zalig (zyn) de arms van
geejle: Want barer is 't Koningkryk dts Hemelen. |
|||||||
E
|
|||||||
XVII.
|
|||||||
<5<5 LEERZAAME
XVII.
|
||||||||||
Treurigheidt*
|
||||||||||
Zondtrowuoigen, die om bun imnitdryvtn treuren,
Zyn ons in deeze Maagdt, die neerknieldt, afgebeeldt:
Men zietbaar hand en boofdt ombulp tenbemelbeuren Die ook zyn zegen den bedroefden mededeclt. |
||||||||||
Bedrukte zielen, hier beneen,
Bezogt door wederwaardigheen, |
||||||||||
Ge-
|
||||||||||
ZINNE-BEELDEN.
Gezolt door ramp en tegenfpoeden :
Hef 't oog ten hemel! uw geluk, Zal na een wolk van angfl en druk , Van Godt afdaalen u ten goeden. Ai troofl u! bittre tegenfpoedt, Is wel niet liefiyk voor 't gemoedt, Zo lang de geeft zig voelt verlegen; Maar eind'lyk, dryft die angfl en fmart, En alle droef heid weer van 't hart, En baardt een onverwagten zegen. Word door den rouw het hart doorwondt Van Jacob, als de logen-mondt Hem toeroept: Jofeph is verflonden ! Die droef heidt wordt in vreugdt herflelt, Wanneer de waarheidt hem vermeldt, Dat Jofeph leeft, en is gevonden. Treur niet, 6 Hanna! om de fmaat Als u Peninna tergt en haat; Laat Eli vry u dronken noemen: De Hemel, die op uw gebedt, En traanen, en gelofte let, Zal u verhooren, gy hem roemen. Schrei vry, 6 Petrus! die uw' Heer, Te flout verzaakte keer op keer. |
|||||
E 2
|
|||||
68 LEERZAAME
Stort, ftort een tranenvloedt uit de oogen!
Kentgy dien goeden Jefus nice, Die nog zoo minlyk naar u ziet; En die zig toondt met u bewoogen 1 6 Ja! een ftraal van zyn gezigt, Doet u herdenken aan uw' pligt, 't Gaat wel in vreugd' verkeert uw treuren: Hy , die zyn' Vader voor u bade, Vertrooft u met een volien fchat Des heils, met u hem waardt te keuren. Daalt heilige Eng'len, daalt beneen ! Vertrooft bedroefde Magdaleen', Die gy om haaren Heer ziet fchreyen: Maar neen... gy hebt uw laft voldaan, 'k Zie reeds haar' Iieilandt by haar ftaan , Die zal haar droeve ziel verblyen. Maria zegt hy... Ach! dat woordt, Uit zyn getrouwen mondt gehoort, Herfteit haar vreugdt, verdryft haar fmarte , Nu kent zy droef heidt nog verdriet! Myn Meefter... Ach! meer kan ze niet: Dat woordt ontflipt van tong en harte. Zoo ziet Godt mededoogende aan , Hen, die van droef heidt aangedaan , Tot
|
||||
ZINNE-BEELDEN. ft
Tot Hem opregte traanen ftorten:
Al ftaat de noodt tot in den top; Al geeft 't verlegen vleefch het op, Zyn byftand weet van geen verkorten; Die blyft gelyk hy altoos was: Hy geeft cieraadt voor ftoffe en afch; Vreugde-oly voor het bitter treuren. 't Gewaadt des lofs voor eenen geefl, Die tot hem zucht, om onbevreefl Gelyk een Eik 't hoofdt op te beuren. Jefaia Cap. lvii. vers 18- Ik zie haare ivegen,
ende ik zalze geneejen; ende ik zal ze geleiden, ende hen vertroofiingen wedergeven, namtntlyk hunne treurigen. Matth. Cap. v. vers 4. Zalig (zyn) die treuren:
want zy zullen vertrooji warden. |
||||||
e 3 xvm.
|
||||||
LEERZAAME
|
|||||||||||
?o
|
|||||||||||
XVIII.
|
|||||||||||
Zagtmoedigheidt.
|
|||||||||||
Bekoorelyke Maagdt, door 'j bemels Geefl geleidt,
Hoe vredelievende zytge, o Zagtmoedigheidt! U<we ingetoogene aert, Jlreeldt een oprecbt gemoedt, Gelyk ww zagte handt bet teder J'cbaapje doet. |
|||||||||||
Zagtmoedigheidt! doorluchte Maagdt,
Die't merk. van's waereldts Heiland draagt, Be-
|
|||||||||||
Z I N N E-B E E L D E N.
Beminde Zufter van de deugdt,
Die de aardt bezit in vrede en vreugdt, Vrindin van 't vriendelyk beleid, En fpeelgenoot der Nedrigheidt; Wat zyt gy van een zagten aert, Niet wulps, maar zedig en bedaart, Geduldig in verdriet en leedt, Ter fchuldvergiffenis gereedt: Daar ge altpos u grootmoedig toont, En nimmer kwaadt met kwaadt beloont. Wierdt Mofes, die getrouwe knegt, In 't ampt door Godt hem opgelegt, Door Mirjams en Aa'rons re£n Gefmaadt, als of Godt niet alleen 't Zy mondt aan mondt, of uit de wolk, Door hem, zyn laft gaf aan zyn volk; Dan toont die telg van Jochebeth, (Schoon Godt op hunne reden let) Dat zyn opregt zagtmoedig hert, Niet eens tot toorn ontfteeken werdt: Maar de Almacht laat niet onverfchpont, Die hem in Mofes fmaat of hoont. Zagtmoedigheidt beftiert den geefl Van Davidt, als hy onbevreeft, |
|||||
E4
|
|||||
72 LEERZAAmE
|
|||||
Met heldt Abifa'i, den * Vorfy
(Schoon deze na zyn leven dorft)
In 't hei'r ziet flapen, en zyn handt
Hem biede op dat hy raakt va^ kant:
Neen, neen, zegt Davidt, tr^ft hem niet;
't Is nook Abifa'i gefchiet,
Dat hy, die het gezalfde hoofdt,
Uit booze drift het level) rooft,
Of fpies of dolk in 't harte dreef,
Daar voor by Godt onfchuldig bleef.
Of wil de wraak die bloedt verzwelgt,
Dat Davidt, Sime'i verdelgt,
Neen zegt die Koning naar Godts hert:
Laat af, eer gy me een aanftoot werdt
Abifa'i! zoude ik zoo fnoodt
Myn zetel veften op zyn' doodt?
Of is die Parel aan de kroon
Van Juda; 'tvoorbeeldt van Godts Zoon,
Niet groot genoeg om na te guan,*
Ziet dan den Heiland zelver aan :
Dien Goel wiens zagtmoedigheidt,
Alom een fchoonen glanfch verfpreidt.
Die, hoe de boosheidt op hem Tcholdt,
Geen heilioos kwaadt met kwaadt vergolt,
* SauL Nog
|
|||||
Z I N N E-B E E LD;EN. 73
Nog nimmer dreigde fchoon de fmaat,
Hem vinnig trof met bitfen haat, Maar gaf den Hemel van zyn zaak, 't Rechtvaardige Oordeel, en de wraak. Weer dan, 6 menich! uit uw gemoedt, De boosheidt en den toornegloedt; Ontfang fteeds met zagtmoedigheidt, Het woordt 't welk in u wordt geleit; Op dat het opga in uw hert, En uwe ziel gezaligt werdt. Pfalm xxxvii. vers 11. De zagtmoedige daaren-
tegert zullen d'aarde erffelyk bezitten, ende zich verhijligen over grooten vrede. Matth. Cap. v. vers 5. Zalig (zyn) de zagtmoe-
digen : ivant zy zullen bet aardtryk beerven. |
|||||||
XIX.
|
|||||||
%s
|
|||||||
74 LEERZAAME
|
|||||||||
X I X.
Heilbegeerte.
|
|||||||||
De Heilbegeerte, die een Boek geopent heeft,
Waar op eenHemelfcb licht zynglansenfcbynzel geeft, Leert ons (fcboon and'renzig aan de aarde en '£ aardtfcb •oerbinden)
Dat deoorfprongvanonsheilisinGodts woordt te vinden. |
|||||||||
Ontfluk de Hemel zyne zaalen,
Doet God zyn' zegen nederdaalen, Als
|
|||||||||
'
|
|||||||||
ZINNE-BEELDEN. 75
Als de arme noodtdruft tot hem-fchreidt:
Die zelve Godtheidt geeft haar zegen
Aan "t menfchdom, en toont hen de wegen,
De paden der gerechtigheidt.
Allengs zag men dat licht verfchynen;
Tot dat de Wet de nacht-gordynen,
Der droeve onwetentheidt verfchoof:
Toen brak het door met meerder klaarheidt,
Tot dat in 't eind' de mondt der waarheidt,
De deur ontfloot van 't heil geloof.
In de overdenking van 't vermoogen
Van 's Heeren wet zoo klaar voor de oogen,
Vervrolykt Davidt zig het meefl :
Hy durfde een zaak van Godt begeeren,
Dat hy zyn leeftydt mogt verkeeren,
In 's Heeren huis verheugdt van geeft.
Maar wordt hy van dat licht verfteken,
Daar hy als balling weg-geweken,
Zyn Godt by 't volk niet dienen mag,
Dan kan zyn ziel verkropt van fmarte,
Dien naaren toeftant van zyn harte
Niet draagen, maar roept met geklag;
Gelyk een angftig hert, verleegen,
Met fmert verlangt op zyne wegen,
Naar
|
|||||
-------■ ■■ --'^iln-'itM Hi
|
|||||
76 LEERZAAME
Naar eene beek tot laaffenis:
Zoo voelt myn ziel haar drift verlangen , Om u te loven met gezangen, 6 Godt daar 't volk vergadert is! Wanneer zal ik dat heil aanfchouwen 6 Heer! Gy zyt myn vail vercrouwen , U zoeke ik in den morgenftondt: Myn ziel aamagtig en bezweekcn, Zucht nu, van dat genot, verfteeken, In een woeflyne, dor van grondt. Hoort Isrel der Apoft'len monden ,
Op 't Pinkfterfeefl aan hun verkonden, In wien hun heil verborgen leidt: Zy worden, (van onkunde afkeerig) Terftondt naar 't groote heilbegerig, En eeren 't woordt der zaligheidt. Ziet gy Candaces Moorman reizen, Op 't geen hy leefl aandagtig peizen , 't Is niets, zoo lang hy 't niet verftaat: Maar is Philippus opgefteegen Ten wagen, dan, dan krygt hy zegen, Van wien hy zig ook doopen laat. Verkondigt Paulus, aan den * Joden, Des Heilants wetten en geboden, |
|||||
* Te Antiocbien in PifidiSn.
|
|||||
Z I N N E-B E E L D E N. 77
Al ftrekt de luft niet dat hy 't hoort:
De Heiden voelt zyn ziel ontfteeken, Ah hy van zulk een heil hoort fpreeken, En bidt 00k om dat zelfde woordt. Laat dan, 6 dwaaze en aardtfch-gezinden ! 't Verganklyk goedt, u niet verblinden: Zoekt Godt, en zyn gerechtigheid. En 't geen u verder in dit leven, Van noden is, zal hy u geven, Op dat Hy u ten Hemel leid. Pfalm cxix. vers 131. Ik hebbe tnynen mondt wyt
open gedaan; endegebygt: want ik bebbeverlangt ma wwe geboden. Matth. Cap. v. vers 6. Zalig (zyn) die bongeren
en de dor ft en (no) de gerecbtigbeidt: want zy zul- len vcrzadigt ixorden. |
||||
78 LEERZAAME
XX.
Barmhemgheidc. |
||||||
Betrmbertigbeidt, die't oog bier neder bttftetflagen,
Op de eerfteontlokenjeugdt, deelt metecn milde bandt *t Gezegent Voe&tzel uit tot hulp en ovdcrftandt. Wie mild gezegend is, help de Armoi or.derfcbraagen. i elyk de zuivre Zon haar ftraalen,
lOp'tvruchtbaareaardtrykneerlaatdaalen, En
|
||||||
-----------------------------------------------
|
||||||
Z I N N E-B E E L t> E N. 7*
En over al haar kracht verfpreidt:
Zoo eveti fchitterdt in onze oogen, Uw tedre hulp en mededoogen Liefdadige Barmhertigheidt. Gy flaat gereed met opene armen, Om den verleegnen te befchermen, Die toevlucht neemt in uwen fchoot: Mildtdadigheidt zoo rykvan haven, Geeft u haar fchatten; om die gaven Blyde uit te deelen in den noodt. Dwaaldt een Egyptifch man, verlegen, Langs berg en ongebaande wegen, Verlaaten van zyn eigen Heer : Ontbloot van 's lyf noodtwendigheden: Door ziekte en krankheidt fel beftreden: Gy flaat uwe oogen op hem neer. Al heeft zyn Heer geen mededoogen, De vreemden zyn met hem bewoogen, 't Barmhertig hart van Juda*s Vorft Van Davidt, trooft hem in zyn fmarte , Vervroolykt het beangftigt harte, Verkwikt zyn honger, lefcht zyn dor ft. Staak, ftaak, dPriefter, uwe gangen! Wordt gytnet^meeiy niet bevangen, |
||||||
Daar
|
||||||
8o LEERZAAME
|
||||
Daar gy dien menfch zoo deerlyk ziet:
Ach neen! de Prietler agt geen kermen! Ja geen Levyt weet van erbermen ! Zy kreunen zig. zyn' toeftant niet. Zy willen zyne wond' niet flelpen! Elendige, wie zal uw helpen ? Barmhertige Samaritaan By u wordc hulp en troofl gevonden; Gy giet hem oly in zyn wonden Gy ziet hem met ontferming aan! Toen Jefus hier op aard' verkeerde, En 't volk zyn wyze lefTen leerde, Rlonk deeze hoofdt-deugdt by hem uit: Zyn goedtheidt doemt geen Magdalenen; Nog Zondaars die boetvaardig weenen, Geen Moordenaar hy buiten flint. Sceldt hy het volk hunn' pligt voor oogen, 't Barmhertig hart voelt zig bewoogen , En wil dat elk zyn deel genict: . Dan fpyft hy het met wonder-brooden, Zoo, dat by 't geen 'er was van nooden, Meer dan 'er eerft was, overfchiet. Godtvruchte zielen dan, wie vreeft 'er, Op 't fpoor van uwen grooten meefter, |
||||
Z I N N E-B E E L D E N. 8r
Uwe evenmenfchen wel te doen.
Roept noodtdruft u met opene armen,
Om byftant, ai wilt u ontfermen! Loop toe, om tot haar hulp te fpoen. Wie dan aan 's Heilants arme leden, Op aard' zyn liefde zal befteden, Wordt daar voor zegen toegezeit: Al wordt het niet op aard' verkreegen, Hier na baart weldoen, milden zegen , In 'tOordeel roemt Barmhertigheid. Zach. Cap. vn. vers 9. Ende doet Goedertieren-
heidt, tnde Barmbertigbeden de eene aan den an- deren. Matth. Cap. v. vers 7. Zalig (zyn) de Barmher-
tigen; want baar zal barmbertigheidt gefcbieden. |
|||||||
F
|
xxr.
|
||||||
p"« »'--------------.....» '" ' W' "u i mm. 11 iiiijupi---------------------rnvm •••
82 LEERZAAME
XXI.
Reinigheidt des Harte. |
|||||||||||
Befcbou deezeeedle Maagd,mettraanen op haar wangen,
Die nederbiggHen op een hart dot hevig brandt: Die leert hoe '£ reine hart, met uitgeftrekt verlangen, Zucht tot den <waaren Godt, naar 't eeuwig Vaderlandt. |
|||||||||||
e rug gy die \ verganklyk mindt,
En u verluftigt in uw fchatten, |
|||||||||||
T
|
|||||||||||
Die
|
|||||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. 83
Die uwen Godt in 't aardtfche vindt,
En ftreelt 't geen uwen luft kan vatten. Die boosheidt voedt, den Mammon eert, De Hoovaardy in top durft voeren, De fnoode weelde hoog waardeert, En gaat op 's Naaftens welvaart loeren. Dat is net niet, 6 dwaaze menfch! Waar op gy uwe hoop moet bouwen, Zoo gy verkrygen wilt uw' wenfeh, Om uwen Godt in 't licht te aanfchouwen , Dan moet gy rein van harte zyn: Geen Nabal u ten voorbeeldt nemen , Nog met den Pharizeeu in fchyn Godt dienen, dat's van Hem vervreemen. Neen Chriften-ziel veil uw gezigt, Op Abel, de eerfte bloedtgetuigen, Zyn deugdt vond heul by 't eeuwig litfrit, ... Schoon hy voor Cains haat moeft buigen. Godtvruchtige Enoch die aan *t oog Van zynen Schepper kon behagen; Wierdt als een Arendt naar om hoog, Door lucht en ftarren heen gedragen, Alleen (dus fchept Godt zelve luft:, In zynen roem niet te vergeeten,) |
|||||
F 2 Om
|
|||||
84 LEERZAAME
Om dat zyne eedje ziel geruft
Godt diende , met een rein geweeten.
En... maar, 6 Dicht-Iuft, waar zoud gy
Met u gezang ten einde raaken?
In 't na befchouwen van den ry
Der Helden, die als {barren blaaken!
Godtvruchte Noagh ftrekte een baak:
Heldt Abraham komt Godt nog nader :
Zyn Ifaac volgt hem met vermaak,
En Jacob volgt zyn' vroomen Vader.
Prins Jofephs ziel blyft onbefmet,
En kuifch, hoe fel belaagt, beftreeden:
Deugdtzaame Loth was 't hart bezet
Met druk, om Sodoms gruwelheden.
Als Davidt zang en fnaaren paart,
Dan leeft hy belt, dat flreelt zyn zinnen:
Maria's nederigen aert
Wil flille zedigheidt beminnen.
En ziet Godts Zoon , Nathanael!
Dan hoort men tot zyn lof vcrkonden,
Zie daar een zoon van Israel,
Daar geen bedrog in werdt gevonden.
Gy dan, 6 dierbre Tempel Godts!
6 Menfch vliet alle zond'lykheden!
Dan
|
||||
Z I NN E-B E E LD EN. 85
Dan zal Godt zelfs, die fterke rots,
Met u, uw wandelpadt betreden. Hy zal u tot een Vader zyn, En gy zyn wel geliefde kind'ren, Op dat de waereldt fchoon van fchyn , Uw ziel belaagen moog of hindren. Bidt Hem met JefTes grooten zoon, Dat hy een rein hart u wil geven, En dat zyn Geefl:, uw geefl: bewoon', Om heilig naar zyn wil te leven. Want Godt die rein en heilig is , Kan met zyn aldoorftraalende oogen , De minfte flip van ergernis, Nog iets dat zondig is gedoogen. Spreuken Cap. xxn. vers 11. Die de reinlgheid
des barten liefheeft, mens Jippen aangenaam zyn, 'diens vrindt is de Koning. Matth. Cap. v. vers 8. Zalig (zyn) de reine van
barten: want zy zulkn Godt zien. |
|||||
f 3 xxir.
|
|||||
86 LEERZAA M_E
XXII,
Vreedzaamheidt. |
||||||||
De Vredelieventbeidt geboogzaam van gemoedt,
Vertrapt bet Wapentuig des Osrlogs met den voet: JZy draagtinbaarebandt, een takvan friffcbe Olyven , Jsnederig vangeeft, en heufcb in baar bedryven. |
||||||||
Laat het verflindende Oorlogsvuur,
(AI is't zomwyl van korten duur) Haar
|
||||||||
Z I N NE-B E E L D E N. $?
Haar zwavelmonden open zetten;
En met een onvertzaagde handt,
Fel tegens haar party gekant,
Haar bell doen om ze te verpletten.
Gerufter leeft de zoete vree,
Zy houdt het moordtzwaart in de fcheS,
En doet alom de welvaart bloejen:
Zy, met de Olyftak in de weer, i
Legt al het ongenoegen neer,
Als zy het twiftvuur aan ziet groejen.
Toen bitze Tweedragt aanvang nam
By 't Harders-volk van Abraham
En Loth: toen fchoot ge, 6 Vrede uw ftraalen:
Staak twiften! (fprak Godts heldt:) kieft gy,
6 Neef, de regterhandt ? 'k zal my
Dan aan de {linker zy bepaalen.
Agt Ephraim zig zelf verfmaadt,
Wanneer Manafl" ten ftryden gaat,
En flaat het hei'r der Philiftynen:
Een woordt van krygsheldt Gideon,
Doet de Eedle Vree gelyk een zon
Weer 't hart van Jozephs krooft befchynen.
Vreelieventheid bezielt 't gemoedt
Van Mozes, als hy twee verwoedt ,
|
|||||||
F4
|
Op
|
||||||
88 LEERZAAME
|
||||||||
Op weg naar de overmagt ziet dingen.
Nooit droeg de Vrede fchooner kroon, Als toen zy Davidt, en den Zoon Des * Konings, koos tot lievelingen. De wyfte Vorft, de grootfte zon Van Israel, Vorft Salomon, Ziet in zyn Ryk de Vrede lichten; Ja ! Godt die op het hartc ziet, Gelufte 't onder zyn gebiedt, Zyn Vrede-tempel op te rigten. 't Vreedzaam gemoedt der Moeder-maagdt, In \ hart de zuivre tekens draagt, Van 't heil, dat Godt haar wilde fchenken: Al wat ze hoort, al wat ze ziet, Verheft haar hart tot hoogmoedt niet, Maar baardt een zedig overdenken. < De bloedt-bazuin die Paulus blaaft, En onheil dreigt, verandert haaft, Als Jefus hem zyn ftem doet hooren: Dan wordt die Saulus omgekeert, Zoo dat hy niets dan vrede leert, Dat ziels-kleinoodt kan hem bekooren. De mondt der waarheidt, in wiens mondt, Zig nooit bedrog of logen vondt, |
||||||||
Voor-
|
||||||||
* Saul.
|
||||||||
Z I N N E-B E E L D E N. %9
Voorzegt hetvreedzaam hart, Godts zegen.
Ja! Paulus op verheven toon, Als een Gezant van Godes zoon, Biedt u den vree van Chriftus weegen. Jaag dan, 6 menfch., met uw gemoedt Den vrede na, als't hoogfte goedt! Laat heiligmaking u behaagen. Want zonder deez' verheven deugdt, Zal niemant, in de onfterf bre vreugdt, De gouden kroon des leevens draagen. Pfalm xxxiv. vers 15. Wykt a/van 'tkwade, en-
de doct het goede; zoekt de vrede ende jaagt ze na. Matth. Cap. v. vers 9. Zallg (zyn) de vreedzaa-
me: want zy zullen Godts kinaeren genaamtwor* dm. |
|||||
f 5 . xxur.
|
|||||
90 LEERZAAME
XXIII.
Verdrukking. |
||||||||
Schrik met, 6 Cbriften-ziel! zietgy Verdrukking ftaan,
Al tayfize opmarteltuigentoont u martel lyken: Al toont zy u bet kruis der tegenfpoeden aan; Dat zyn de midd'len omdenjcboonjlenprys te Jlryken. |
||||||||
Vergeefs woedt gy d Tiranny!
Vergeefs toondt gy u zelfs verbolgen, 'tis
|
||||||||
Z I N N E-;B EELDEN. 91
*t Is vruchteloos door dwing'landy,
Godts lievelingen te vervolgen.
Godts heilig oog houdt zelfs de wacht,
Op die hem vreezen , dienen, eeren,
AI hebt gy 't lichaam in uw magt,
De ziel kunt gy niet overheeren.
Dat koft'lyk pandt is veel te groot,
Om dat in kluifters vafl te zetten;
Ja zelfs de wreede en felle doodt,
Kan haar, haar vryheidt niet beletten.
Vaar voort, djefabel, vaarvoort!
Legt vry Elias duizendt laagen:
Befmet uw ziel met Naboths moordt!
Doet Godts Propheeten 't leedt verdraagen*
Godt zelf zorgt voor zyn trouwen knegt.
Obatjah voor zyn Heil-propheeten.
't Onfchuldig bloedt roept wraak , krygt rechtj.
Als gy van honden wordt gegeten.
Verdrukte * onnofelheidt fchep moedt!
Dreigt u den modder te overflelpen,
'k Zie Ebed-Melech weer met fpoedt,
U uit dien vuilen moordtkuil lielpen.
Moet gy, 6 Boetgezant! het hoofdt
Om eenen dart'len dans verliezen,
* Jeremiat. 6Vorft
|
||||
92 LEERZAAME
6 Vorft! 't is roekeloos belooft:
Verwerp dat onbedagt verkiezen. Maar neen! te heerlyk ftraalt dat licht, Judea's Vier-vorfl in zyne oogen: De boosheidt hoort niet naar haar pligt, Nog kan geen ftrenge tucht gedoogen; Als Steven 't Jodendom verwyt, Dat zy hun Heer aan 't kruishout dooden, Dan barfl hun heilloos hart van fpyt, Meer heeft hun moedtwil niet van nooden, Om hem te helpen aan een kant: Maar 't is vergeefs 6 Vloekverwanten! 'k Zie reefs een nieuwen kruisgezant, Op Stevens afch, den ilandaart planten. Dat zyt ge , 6 edle Tarfiaan ! Al fchept gy nu in 't kwaadt behaagen, Eerlang ztik gy ons doen verflaan, Wat gy om Jefus hebt verdraagen. Gy dan, die om uw' waarden Heer, Zucht onder 't kruis der tegenheden, Gedenk hoe dat hy zelfs wel eer, Om u heeft fmaadt en doodt geleden. Ai draag geduldig alien leedt! Doorluchte Paulus agt geen flaagen, |
|||||
Nog
|
|||||
Z I N N E-B EELDEN. 93
Nog iets vJhet geen de boosheidc fmeedt,
Als hy 't om Jefus maar mag draagen.
Geen laftertaal, geen geelTelroen,
Nog fchipbreuk, honger, dorit, nog ftranden,
Geen fteniging, nog yffch'lyk wo£n
Nog naare kerkers, boej' nog banden:
Ja zelfs den doodc waardeert hy niet!
'kAgt, zegthy: al die moeilykheden
Der waereldt, lyden, nog verdriec,
En wat 'er ooit kan zyn geieden,
In 't minfte, by het groot gewigc
Van heerlykheidt, zoo hoog verheven,
Dat Godt zyn heiligen in 't licht
Hier na in vol genot zal geven.
Jeremia Cap. xv. vers 15. u HEERE, gyweet
(bet;) Gedenkt myner ende bezoekt my, en wreekt my van myne vervolgers ; ende tieemt my niet weg in wwe lankmoedigbeidt (or>er haar:) <weet dat ik om wwent wille verfmaa'.beidt draage. Matth. Cap. v. vers 10. Zalig(zyn) dievervoJgt
worden urn der gerecbtigbeidt ■mile: want barer is bet koningkryk der Heiuelen. |
|||||
XXIV.
|
|||||
94 LEERZAAME
XXIV.
Vergelding. |
|||||||||
Denmilden Overvloedt, dien ons J?ergelding toont,
Zit bier op haaren tbroon met luijlcr, en gekroont, Dadr z;y in't kojllyk kleedt in majejleit verbeven, Leert met de meetftok elk naar voaarde loon te geeven. |
|||||||||
Zou dan verdrukte deugdt altoos
Veragt, vertraptzyn, en verfchoo-ven, |
|||||||||
En
|
|||||||||
ZINNE-BEELDEN. 95
En nimmermeer het hoofdt naar boven
Opbeuren, maar dus eindeloos
Het doel der fnoode boosheidt weezen ?
Dat duldt de goede Hemel niet!
Nadien Hy op hen neder ziet,
Die zynen Naam eerbiedig vreezen.
Al doemt men Jofeph tot den Put;
A\ leit zyn Huisheerin hem ktagen :
Laat zig de Schenker agt'loos draagen :
Godt zelve blyft zyn vafte ftut.
Een droom den Vorfl wel uitgelegen,
(Dat hier der blinden wysheidt zwygt)
Maakt dat hy tot de hoogheidt ftygt;
En 't landt alom vervult met zegen.
Dan keert geleden fmaadt en leedt
In vreugdt, dan worden boeje' en banden,
Cieraan om hals, en borft, en handen:
Het flaafs gewaadt, een purper kleedt.
Het dienflbaai;juk een zegewaagen:
Voor hem buigt zelver Potiphar:
Ja, Jacobs kroofl knielt voor die ftar,
Die voor hun welzyn zorg zal draagen.
Verdrukte Mordechai, zyt gy,
Zoo zwaar een lafl in Hamans oogen,
Dat
|
||||
96 ■ LEERZAAME
Dat hy om u niet wil gedoogen,
Den Jood in Perfen's heerfchappy! Laat u zyn hoogen moedt nict belgen, Al is voor u een galg bereidt: Schep moedt! des Hemels Majefleit Zal dien Hoogmoedige verdelgen, Rechtvaardigheidt, treedt in 't gericht. De Voril doet het Gefchigtboek leezen, Waar in hem flraks wordt aangeweezen, Hoe Mordechai hem heeft verplichc. Betoonde deugdt kreeg ftraks belooning. Sloeg Hamans trots ten afgrondt neer, En flelde Mordechai in eer , De tweede in aanzien by den Koning. Of lull het ons hier Daniel, Te aanfchouwen, toen de laftermonden, Dit fnood en heilloos middel vonden, Gefterkt door 't Koningklyk bevel, Dat niemant in geen dartig dagen, Tot Godt of menfch met zyn gebeen Zou nad'ren, dan tot u alleen Darius! men zag al hun laagen, Want lag hy in der Leeuwen kuil, Hy had min dan de Vorft te vreezen |
||||
Z I N N E-B E E L D E N. $7
Want het oneindig Opperweezen
Sloot zelf der leeuwen wreeden muil, 'kZag die ontaarden van geweeten, Door 't Vorftlyk vonnis dat men gaf, (Uus krygt het kwaadt verdiende ftraf) Ten prooy van woeft gediert' gefmeeten. En.. maar, 6 Vroomen dezer aard'! Al wil de boosheidt der Tirannen, Als kaf u van den dorfch -vloer wannen y Voor u werdt grooter heil bewaart. Zoo gy met Paulus hebt geftreden, Den loop voleindt, 't geloof behoudt: 't Gaat vaft dat gy uw Godt aanfchout > Hier na, in 't Ryk der eeuwigheden. Spreuken xxni. vers 18. Want zekerlyk daar is
eene beloninge: ende wwe verwagtinge en zal niet afgefnedsn warden. Matth. Cap. xvi. vers 27. JVantde Zonedes Men-
fchen zal koomen in de heerlykheidt zynes Vaders met zyne Engelen, ende ah dan zal by een iege- lyk vergelden na zyn doen. |
||||||||
XXV.
|
||||||||
G
|
||||||||
1
|
||||||||
98 LEERZAAME
|
|||||||
Een oude Gryfaart, met een klimop krans gekrooni,
Is 'tLeerzaam zinnebeelt dat's waereldts eindt vertoont: Dit leert ook 't by-cieraadt: 6jai dusfpveittenkjle, Ons leven naar bet graf, gelyk de zon naar 't voefie. |
|||||||
Gelyk de Zon haar loop volendt,
Als zy van 't Ooft' naar 't Welle rendt, En '
|
|||||||
ZINNE-BEELDEN.
En dus den zeeplas komt genaken!
Zoo neemt al 't ondermaanfche een keer, 5cGeen eens begin nam, eindigt weer, Niets is, of't zal ten einde raaken. Na 's Hemels Almagt 't heerlyk werk, Van 's waereldts fchepping, paal en perk En juiften orden hadt gegeven, Den tydt gefchikt voor dag en nacht: Het Aardtryk gaf een vruchtb're kraeht: Den Menfch bezielt met geefr, en leven j Toen rufte hy: zyn toevoorzigt, Houdt maar zyn heilig oog gerigt, Op 's waereldts netten loop en orden; Tot dat dit wonderbaar Heel-al, Op 't klinken van 't Bazuingefchal, Zal einde en heel vernietigt worden. Belooft Godt zelve aan Abraham, Dat het geflacht van zynen fbm, Het vruchtbaar Canaan zal bewoonen, Naau zyn Vier Hondert jaar ten endt, Of Godt heeft zig tot ban gewendt, Om hen zyn goedtheidt te betoonen. Hy die hen onder 't harte droeg , (Al zyn tien Plaagen naau genoeg, |
|||||
G a
|
|||||
ioo LEERZAAME
|
|||||
Om 't hart van Pharo te verzagten,)
Voleindt de grootheidt van hun druk, En maakt een eind' van 't dienftbaar juk, En baardt dien dag dien zy verwagten. Ziet gy de Wet aan Amrams * Zoon, Door Godt op Sinai' gebodn, In haaren glans en grootheidt praalen : Ziet gy zyn' Tempel opgerigt, Door Juda's f Vredevorft gefticht, Waarin Godt zelf kwam nederdaalen: Die wet zoo vol van dienftbaarheen , En Offerhanden, en gebeen, En wat het zigtbre zig verbeelde, Verdween in 't eindt toen'Godes Zoon i Gedaalt op aarde uit 's Kernels throon, Aan 't volk zyn wetten mededeelde, Ja, zelfs dien Tempel zoo vol pragt, Verloor in 't eind' zyn glans en magt, Toen Romens | Veltheer hem verdelgde; En 't Joodts gezag ter nederzeeg: En Juda's volk den doodtfteek kreeg: En 't aardtryk 't dierbaar bloedt in zwelgde. Ook zal het woordt der zaligheidt, Dat overal haar geur verfpreidt, * Mofes. f Salomon. \ Titus Vefpafianus. Ver-
|
|||||
Z I N N E-B E E L D E N. 101
Ver boven 't aardtfche fchoon te kiezen.
In 's waereldts allerlaatften florm, Als 't ganfch Heelal uit haaren form , Gefchokt wordt, haare kracht verliezen. Als 's waereldts dag-toorts, als de maan Dat blakendt nachtlicht zal vergaan: De fterren van den hemel vallen : Wanneer de alvoedende natuur , De lucht, het aardtryk, water, vuur, Neer flort, en keert tot niet met alien. Dewyl 't dan eenmaal zal gefchien , Dat de aarde, 't eind' der aard' zal zien, Ach Chriften ziel, ach! hoe begeerlyk, Behoorde uw wandel (niet in fchyn) Voor 's Hemels oog opregt te zyn, Godtzalig, heilig, trouw en eerlyk. Want wy verwagten na deez' tydt, Dit 's ftof die onze ziel verblydt! Weer nieuwe Hemelen en Aarde : Een plaats waar in Gerechtigheidt, Haar glans en helder licht verfpreidt, Nooit hoog genoeg geroemt naar waarde. Daarom bevlytigt u, 6 Menfch! Dat gy verkrygen moogt uw' wenfch, G 3 'tGe-
|
|||||
_ .._.
|
|||||
102 LEERZAAME ZINNE-BEELDEN.
't Genot van 's Hemels heerlykheden:
Tragc dan dat al uvv poging ftrekt, Dat gy onftraflyk, onbevlckt, Van Hem bevbnden wordt in vreden. Daniel Cap. xn. vers 13. Maar gy gaat hcenen
tot bet einde, ivant gy zult rufien, endezultop- jlaan in uto lot, in 't einde der dagen. 1 Corinth, xv. vers 24. Daar na zal bet einde
zyn, wanneer by bet Koningkryk Gode ende den Fader zal evergegeven hebbeh: ixanneer by zal te niete gedaan bebben alle beer Jchappye , ende macht ende kracht. |
|||||
HET
|
|||||
—--------------------------------------------------------—
|
||||||
H E T
L E V E N
VAN DEN
PROPHEET
E L I S A.
VERVAT IN
DRIE BOEKEK
|
||||||
... ■■.i.y.i..-.,—A-k^^..
|
||||||
1
|
|||
105
HET
I E V E N
VAN DEN
PROPHEET
E L I S A,
EERSTE BOEK.
I N H 0 U D T. Xj %als Priefterfcbap bereidt vergeefs bunne Offerband":
Elias offert Godt, die 'tjlraks door vuur verbrandt. Gantfcb Israel erkent des Hemels alvermoogen. Menjlagt Baals Priefteren te Kifon ; Jefabel Dorft na 't anfcbuldig blaedt des Talks van Israel, Hy vlucbt: dog Gods Gezant merkmoikt bem uit den boogen. Godtzelfverfcbynt bier opaan Horeb, zyn' Propbeet; Dien Hy zyn' moil ontdekt: Elias moerpt zyn kleedt G 5 Eli/a
|
||||
----.....".....
|
|||||||||||
HET LEVEN VAN
|
|||||||||||
io6
|
|||||||||||
Elifa om den bah, om in zynplaats te koomen,
Elifa volgt zyn' Heer met yver, dog bevreeft, J£n krygt op zyne bee twee deelen van zyn' geefi. Eiias nsoerfjf bierop ten Hemel opgen&omen. |
|||||||||||
M,
|
|||||||||||
n Zangfter voelt haar lull en yver nooit verzaadt,
|
|||||||||||
AIs zy (fchoon onvolmaakt) de handt aan 't fpeeltuig flaat,
Om alt deryke Bron van Godts gewyde blaaren, (Nadien geen honigzeem dat zoet kan evenaaren,) Haar
|
|||||||||||
DEN PROPHEET ELISA. i
Haar nut te tt^kken: zy, zy wenfcht' op helden wys',
Een blyden toon te flaan, Godts grooten naam ten prys. t Orakel van zyn woordt, met hemel ink befchreven, Schctfi: ons den Heilgezant Elisa afnaar'tleven, Den Zoon van Saphat, van den nutten akkerbouw Geroepen, door Godts knegt£/«'s.r, diegetrcww Zyn heilig ampt bediende , en Godts bevel verrigten: Elifa, zult gy ons gelyk een Vuurwolk lichten! Zultgy deleidftarzyndie voor ons heenzultgaan! Welaan, wyvolgenu, IangsBerg, Woeftyn, Jordaan, En zullen, wil ons Godt door zyne byftant fterken, Aanhooren hemeltaal, aanfchouwen wonderwerken. 6 Eeuwige Monarch! die in 't vol zalig fchoon ,
Van uw volmaakt Paleis, vooruwen Hemelthroon, Aartfch-eng'len, Engelen, envluggeCherubynen, Met Goddelyk ontzag , eerbiedig ziet verfchynen, Verwaardigt myn gezang t'ontfangen in uw licht: Bedaau met uwe gunft myn flamelend' gedigt, En laat uw milden Geefl: nit uw doorlucbte zaalen, Op my, AlgoedeGodt, inzeegen ncderdaalen! Dan flaat mynZangeres een hoog verheven toon, Op Hemels maatmuzyk, dan volgt zy Saphats zoon Elifa, in een rey van dierb're wonderheden , Dan zal ze in zegeningmet luft haar vlyt befteden. |
||||
108 HET LEVEN VAN
En dus, door uwen Geeft en uw gcna befchut ^
Verftrekt zy voorzig zelve en anderen ten nutt'. Toen Israel zig boog voor Baals rookaltaren,
En fchandlyk was verleidt door fnoode wichelaren, OntftakElias geeft grootmoedig voor den Fleer ; Dieshy tot Achab fprak: geef Godtalleenalle eer, Beroerder Israels, breek af uvvboozen handel, En keer u tot den Heer door een opregten wandel; Verlaatden Afgodtsdienften volgtde Godtheidtna. Verfaamd magtig Vorft 'flaamyne woorden ga) Verfaam op Carmels kruin de onzalige Propheten, Die van den dartlen difch der Ryksvorftin thans eeten, En agtmaal vyftig man en vyftig, van de geen Die Baal offeren in fnoode gruwelheen. En laat aan de andren kant op uw bevel en orden, Het gantfche Israel by een verfamelt worden, Vorft Achab op dit woordt roept al het volk by een.
Hier vloeitde menigte terftondt naar Carmel heen. Het valfchProphetendom, deblinde Wichelaaren, Bofchpriefters, en een heir van tallelooze fchaaren , Verwagten hier by een thans de uitkomft met gedult : Elias door de kragt van's Hemels Geeft vervult,
Roept uit: hoe lang zult gy in twederly gedagten, Den afgodt dienen, en den waaren Godt veragten ? |
|||||
En
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. i©p
Euhinkenwederzydts, is GodtalleendeHeer,
Aanbidc Hem met ontzag en geefgeen ander de eer: Volg in gehoorzaamheidt wilvaardig zyn geboden. Maarhelpt den afgodt Baal u, uit gevaar en noodeii, Omhelft hem, volg met lull gefladig vroeg en fpa, Inuweblindedrift, uwblinden rookdienft na. Een diep ontfteltenis treft elk op deeze reeden;
't Regtvaardige verwyt waar door elk wordt beftreden, Veroorzaakt dat het volk door't Priefterdom verleidt, Geen antwoordt geeft; terwyl, Opzyn ftilzwygentheidt, Elias voort vaart: Ik, ik benalleen van alien De heil-Propheeten (die door't bloedtzwaardt zyn gevalleri, Of door het marteltuig gefneuvelt) nog in ftant : Hier zie ik op den berg rondtom aan alien kant, Vier Hondertvyfrigman, die Baal offer branden, Wei aan men keur voor zig een Var ter offerhanden, Men geeve ons ieder een, op dat deez' groote fchaar, Den Varnahaaren zin bereide op'thoogaltaar; Men leg hem op het hout, wilt hem aan ftukken breekeri, Maar geenfins vuur daar by om 't offer aan te fteeken : Dan zal ik mynen Varre op een gelyke wys, Verdeelen op 't altaar , des Heeren naam ten prys. Roep gy dan uwen Godt om hulp aan met gebeden, Ikzalmynofferdienfttot 's Heeren eer befteden, |
||||
---------
|
|||||
lio HET LEVEN VAN
En fmeeken tot myn Godt, totHemdieeeuwigleeft,
Die Godt dan, die met vuur zyn hulp en antwoordtgeefc, Die zy de Almagtige en een Oppergodt der go ien. Straks roeptgantfch Israel wy volgen uw' geboden,
Uwwoordtzy tuffchen onseen vaftgemaaktVerbondt : Elias opent weer op deeze reen zyn' mondt,
Keur nu, 6 Priefteren! den Var uit, voor uw alien, Bereidt hem, wantgy zyteenmenigteingetallen, Bereidt den uwen eerft en rdept tot uwen Baal, Op dat hy tot uw hulp van boven neder daal': Aanbidthem, fchreeuttothenij en is hy hoog verheven, Gelyk gy 't volk verhaalt, ligt zal hy antwoordtgeven i Ontfteek geen Offerhandt nog leggeen Vuur daar by, Op dat uw blindt verftand zyn godtheidt kenlyk zy. In't eindt genaakt den tydt waarop de Baalieten;
Hun offer flagten, en het jcugdig bloedt vergieten, Des uitgekooren Vars, de gryfe Wichelaar', Verdeelt het offerdier op 't opgeregt altaar. Men zoekt by drekgodn hulp: men houdt tot aan den mi Jdag Van'tkriekendeuchtent licht, eenuitgelaten Biddag: Menroept, men fchreeuttot Baal! 6Helper van uw volk! GrootmagteBaal daal neSr, daal neder in eenwolk Van offervlammen, om dit ofFer aan te fteeken; Veihoorde gy wel eer ons roepen , bidden, fmeeken, Rede
|
|||||
DEN PROFHEET EL IS A. us
Redt ons, verlos ons nn, zendt uwe byftant neer,
Op dat die volk uken voor haaren Godt en Heer. Geef antwoordt groote Baal, betoor* uw mogenthedeu, Maar 't is vergeefs, nog ftem, nog vuur daalt naar beneden, Men fchreeut te dwaas om hulp by iets- dat nimroer waar. Menfpringt, menraaft, menfchoptzelfstegenshetaltaar; Hunblinde wich'lary kanhiergeene uitkomft vinden. Hou op, 6blindtgeflacht! watwiltgeuonderwinden?
Laat af, het is om niet fchoon gy u nederboog, En nederbuigt in 't ftof, ontruk van barte en oog' Hetzwaare dekkleedtvanuw driefte onwetentheden: Rigt liever naar om hoog, naar Godt uwe offerbeden, Dceze i-s't die elk verhoort, die geeftuwbedekragt. Maarneen! mengeeft opraadt.noggoe vermaning agt, Men volgt de blinde drift, dies wordt het langs hoe groven Men geeft zig heel verhart aan valfche drekgodn over. Men buigt met haute en knien, voor Baal en Aflaroth : Men eert het fchepfel nieer dan Jacobs Heer en Godt. Den middagtydtgenaakt terwylzy vrucht'loospoogen, Dat Baal hun offerhande ontlleekt door zyn vermoogen. Elias midd'lerwylaanfchoutmet ongedult,
Wat blinde onweetentheidt hun ziele heeft vervult, Dies roepthy: vaar vry voort, verhef op hooger tooneti, Uw'ft emmet*, 300 gy wilt uw bede aien bekroonen, Ligr
|
||||
lis HET LEVEN VAN'
Ligt is hy overftelptmet andren bezigheen,
Dat hy geen agtgeeftop uw offren en gebeen.
Roepluider; ishyGodt! (ditzultgynietontveinzen)
Hy overdenkt veel ligt in veellerly gepeinzen,
Wat hy verrigten moet; ligt heeft hy reizens luft ;
Of mooglyk Iegt hy vaft in eenen diepen ruft.
Roept fterker tot uw Baal, gy zult hem't harte treffen.. t
KuntgyOnzinnigen , kuntgyhierniet bezeffen,
Hoe dat Elias met uwfnoodenGodtsdienftfpot? Maar neen, men dwaalt al voort: zie hoe het gantfche rot,
De fnoode Priefters, in ontzinde razernyen, Zig met het moordt geweer langs 't gantfche lichaam fnyen, Doorboorende het vleefch met priemen, dat het bloedt By 't lichaam nederdruipt in ruimte en overvloedt; 6 Dwaasheidt! al te groot, kan de Almagt dit verdraagen ? Men hoort een gantfchen troep aan Baal om byftant vraagcn: Daar propheteert een rey van blinde Wichelaars, Diehungodtsdienftigheen verrigten voor de altaars. Menwringtzigzelvein een, inallerhandebogten. Daar buigt men zig we2r nefir voor vuile wangedrogten. Gints fchreeut het heilloos rot met een verwarde taal, Aanfchouons Offerhandt, daal nedergrooteBaal, Ontwaak uit uwe ruft , kom haaftig naar beneden. Maar't is vergeefs zyn naam om byftant aangebeden, Geen
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 113
GeenBaa!. nogandcrGodtkoomthunterhuIpeby,
DksroeptEHasuit: komt herwaarts nutot my!
'tis vruchteioos gcpoogt om byftant by uw goden,
Buig ueerbie.ligneer voor de Oppergodts geboden,
'tlsGodt, 'tisGodtalleendiewonderhedendoet,
Val, met een waar berouw, zyn Majefteit te voet! <
Koui herwairts, hef met my ten Hemel uw' gebeden!
Straks komt de menigte van hen die Baal beleden
By's Heeren Heil propheet, terwyl die yv'rig werkt,
Op dat het Brand-altaar, hermaakt werde, en verfterkt.
Dc Godiyke altaareer door Baals vloekpropheeten
Verdelgt, en uitgeroeit, ten grond' toe afgefmeeten,
Wordt weJeropgebout in's Heeren hoogen naam,
En door het fespaar tal van fteenen weer bekwaam.
D, s gaat Elias voort in zyn Godtvruchten yver:
Wantdaar'tGodts eernaamgeldt, zet hy zyn hut nog flyver
Met fnellen voortgang voort, in ongemeene vlyt.
Hy graaft rondtom 't altaar een groeve , die zoo wydt
En breedt is, dat men ligt (hier zal men wond'ren maajen)
In haarcn omtrek kan twee * maaten zaads verzaajen.
H Straks
* Tqjui'e mnnten zindtsverzaajen.] Ieder dezer maaten wier-
den gerekent op Honden vier en veertig Hennen Eyerfcbaa- len , zynde ieder maot een derdedeel van ten Epba. Zie de aantekening op Genef, Cap. XVIII. vers 6. Een Epba, nu begreep Vierbondert, twee en denig Hennen Eyerfcbaalen. Ziet «pExod. Cap. XVI. vers 36. |
||||
-
|
|||||||
H4 HET LEVEN VAN
Hy deelt het offer, en eifcht datmen water breng',
Roept dittot driemaal toe , op dat hy't weder pleng' OmVarre, enhouc, engroeve, en alics tebegieten, Op datgeendroogeplaatsin'tminft' kan overfchieten: Des ftroomt rondtOm 't altaar cen vloedt van water been. Elias heft hieropzyn vierigegebeen
Ten Heme!, en by fmeekt: 6 Godt der vroomen Vad"ren ! 'k Kom heden vooruw' throon met myn gcbed u nad'ren , Verhoormynzielezucht; toon heden aan 'tgcflagt, Datgy haar'Hcerezyt, die, door uw arm en kracht, d'Ontflaapen Vaderen, van 't dienftbaarjuk bevryde, Op dat dit blinde volk uw grooten naam belyde, Toon nu dat gy allccn zyt Godt in Israel; En toon dat ik uw knegt uw Goddelyk bevel Gehoorzaam naar uw woordt: daal neder uit de wolkera, Ontftcek dceze offerhande, op dat deez' blinde volkm, Erkennendatge sheen, in kracht en majefteit, Haar' Godt zyt, die hun harteals waterbeeken leit. dHeilig ziel-gebedt Wat fchietgy zuiv're ftraalen!
Watzieik!.. vlaagby vlaagVanhemelvlammendaalen! dHeilighemelvuurvan Godt die'tal regeert! "tGeen water, bout, altaar, en Varre ,*en al verteert 6 Goddelyk ontzag! wie kan ditheil waardeeren ? Hoe kragtig kan de ziel hier wonderheden leeren, Hit)
|
|||||||
DEN PROPHEET ELISA. 1x5
Hier wykt het Ongcloof; hier zwicht Baals Priefterdom ;
Hier zinkt de afgodcndienft van beelden , blindt en flom ;
d'Orakelszwygen Itil; de blindeWichelaaren
Verliefen 't fnoodt gezag in Tempels en altaaaren;
Hierdaalteenhemelvuuruit's Hemels opperhof,
En geeft 't bekeerde hart tot lof en danken ftof.
'tGemeen opditgezigtvloeit toe van allezyden
Men hoort met eene ftem des Heeren naam belydsn
MenroeptEliasGodt, is onze GodtenHeer;
Wy buigen met ontzag voor zynegrootheidt neer.
Eliasroeptbentoe: gryp deeze vloekgenooten,
Dat hun onzalig bloedt aan * Kifon wordt vergooten;
Gryp hen, dat hier niet een ontvlucht het blanke zwaardt:
Val aan! dit heilloos volk is zulk een doodtftraf waardt!
Zoo draaft ecu woedend' paardt het dienftbaar juk ontvloo-
Al wordt het, in de vlucht, den breidel aangebooden, (den,
In drieftedolheidt voort, maarwordt dien loopgeftremt,
En wordt het door den toom en's meefters handtgetemt,
Dan laat hetzig in vree doorhaarbeftierder Ieiden.
Wei aan, nu van den top van Carmel afgefcheiden,
H 2 En
* Aan Kifon.'] Deeze Beek loopt uit de Zet van Genne-
zareth, naar bet Weften, by den Berg Carmeh'n de Midde- Jandfe zee; en Jlrekten eenjcbeiding ttiffcben dejlammen van Iffachar en Zebulon. Ziet de aantek. op 't IV. Cap. derRicb- tiren, vert 7. |
||||
n6 HET LEVEN VAN
En Godts Propheetgevolgt, die't woedende gerucht
En Jefebelles wrok, in ecn woeftyn ontvlucht : Ziedaar, daarzitdieman, volangft, enzorgenkommer, Vermoeit van zyne vlucht, te ruften in den louimer Vaneenjeneverboom, daar by om byftant fmeekt, En dus tot zynen Godt in den gebeden fpreekt. Laat af, het is genoeg! dat nu myn ziel moog' ftervcn !
6 Hecre, laat my nu dit laftig leven derven! Knipafden levensdraadt van myn verdrieten leet! Ik ben tot heden nog op uw bevel gereet : Maar ach! de tegenheen die myne ziel fhag kwellen, Die wcnfchen mynen geeft weer in uw handt te ftellen : Ik ben niet beter waardt dan, met volftandigheidt, Te ontfangen 't fterflyk lot der Vad'ren: hier op leidt Die wakkere yveraar zig neder op der aarde, Ter rufte.om in den ramp, die 't deugdtzaani hartbezwaarde, Door eene ftille ruft, te fterken tegen fmart. Zoo vlucht op 'tallerfnelfte een doodts beangftigt hart
Langs naare vvoefteny en bergen, en gehugten, Op hoop om 't Jagers rot en honden eens te ontvluchten, Waar door het wordt vervolgt en haaftig nagefpoort;, En vindt het eens in't einde een vaft en veilig oort, In't diep (le van het woudt, ontbloodt van zonneftraalen, DanWn het uit dien angft weer vrolyk adem baalen j Dan
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 117
Dan ftrekt de Wildernis een vryburg in die vlucht.
Ruft: dan Elias, ruft, weeft voor geen ramp bedugt,
Gy hebt de Godtheidt mee", die zal u wel bewaaren. Ai zie! daar daalt alrede een van zyn Ryksdienaaren Die als een afgezant zyn's Vorften plaats bekleedt. Hy fpreekt: Elias rys! verkwik u van uw leedt, Verfterk 't verflaaude hart, verkwik u met deez' fpyzen. Zoo ziet een Zeeman in het eind' de zon verryzen,
Uit eenen donk'ren nacht van wolken, 't geen zyn luft Metnieuwen moedtverfterkt, dieeerftfcheenuitgebluft, Door't buld'ren van den windt op de ongeftuime baaren, En heen en weergefchokt, hem ftelde in doodts gevaaren. Elias, op't gezigt van zulk een lekkerny,
Verheft zig op van de aard', daar hy verheugdt en bly Door water en door broodt, verkrygt verkwikking weder : Straks legt hy zig geruft weer op het aardtryk neder ; Waarop Godts Engel hem ten twedemaale wekt, En dus Godts hemellaft, aan Godts Propheet ontdekt. Staaop! man Godts ftaa op! verfterk uwzwakkeleden, Geniet deez' fpys en drank, verkwik u, gaa in vreden : Den weg viel veels te lang zoo gy geen fpys genoot. 6 Milde zegening van water en van broodt! DoorwelkersHemelkracht, Elias, veertig dagen En nachten heenen treedt, naar 's Heeren welbehage#, H 3 Tot
|
||||
US HET LEVEN VAN
Tot dat by by Godts Berg, aan Horeb uitkomft ziet.
Gaavoort6grooteman! wyvolgen in 'tverfchiet, Enzullen hier met luftdes ilemels laft verwagten, Wilt vry in ftille ruft in deez' Spelonk vernachten, Ruft hier tot dat de Zon met guide ilraalen gloeit. Zoo ruft een Reiziger in ftilte, die vermoeit
Op weg een plaats ontmoet daar hy (ontheft van zorgen ,) Op 'tnad'ren van den nacht, ruft tot den vroegen morgen; Dan volgt hy weSr met luft den weg, dien hy verkoor. Maar welk een hemelflem klinkt my daar in het oor'!
Wat maakt ge Elias hier ? wat heeft u hier gedreven ? Men hoortGods Heil-propheet hier op dit antwoordt geven; Ik heb ten alien tydt, Almagtige Opperheer, Met hart, enziel, en zin gey vert voormveeer: W^nt Israels geflagt uit Ifaac voort gefprooten, Heeft met een dolle drift het dierbaar bloedt vergooten, Der Heilverkondigers. zy hebben hetverbondt, 'tGeengyhadtopgeiegt, vcrnietigt tot den grondt, Zy hebben uw altaar vernielt en afgebrooken, Terwyl zy afgedwaalt in bofch en bergen rooken , Nu ylt men om myn ziel te ftorten in't verderf, Op dat ik door het woen van Ryksvorft Achab fterf, En door het bloedig zwaardt van Jefebelle fueuveP. De Godtfpraak roept weerom: tree uit, kite op de heuvel Van
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 119
VanHorebs hoogen berg, ftaa voormyn aangezigt!
Straks volgt een fellen windt, daar 't al voor beeft en zwicht: De bergen fcheurenvaft, van boven totbeneden. De fteenrots fplyt van een, metveel afgryslykheden En breekt met yfTelyk en fchn'kkelyk gewelt. d'Aardtbeving, die de kracbt van dezen windt verzeldt, Doet 't aardtryk a!s verbaaft, bewcegen op haar poolen: Nog bleef net heilgezigt des Eeuwigen verhoolen. Elias fiddert vaftdaarhy deez'wondren ziet. Godt, die het al regeert, en door zyn magt gebiedt, Zondt voor zyn aangezigt gevreesde vlamtnen heenen: Dit vuur was naauwelyks voor Godts gezant verdweenen , Of na deez' wonderheSn en't bulderendt gedruifch, Volgt eene ftille rutt en liefFelyk geruifch. Zoo wordt een woefte zee, waar in de orkaanen raazen, En 't zeenat door zyn kracht tot aan den hemel blaazen, Allcngs in ruft gebragt, terwyl de ilorm bedaart, En eenen zagten windt zig met degolvenpaardt. Elias valt ter aard', door eerbiedt ingenoomen;
Straks hoorthy eene ftem door lucht en wolken koomen, Die hem uit 's Hemels naam des Heeren wil ontdekt. Keer wecr, op datuwreiszig naar Damascus ftrekt H 4 En
|
||||
120 HET LEVEN VAN
En zalft my * Hazael ten Koning, giet den hoorcn
Opfjehu, dienikheb voor Israel verkooren,
Dat hy den Schepterzwaaje op Koning Jorams throon:
En zalf in uwe plaats Elisa , Saphats zoon ,
Dien ik verkooren heb; des zal 't in't eindt gefchieden,
Dat wie Vorft Hazael zyn bloedtzwaardt zal ontvlieden,
Dathyvervallen zal in Koning Jehu's magt;
Enfchoondatjehuniet zynvyandt teondefbragt,
Nog zullen ze evenwel door Elifeiis fnecven:
Ook heb ik IsraSl een grootgetal gegeven ,
Wei zeven duizendt man, die nimmer met hun mondt
Den Baal beleden, nogzig boogen op den grondt.
Wei
* En zalft my Hazael.'] Een der Ryks grootcn van Ben-
hadad den Koning van Syrien, die na de doodt van Benha- dad , Koning van Syrien is genuerden : waar van de Propbeet Elifa bem de Poorzegging deed, en ook bee by een greffel vnor 't Israelitifcbe volkzoudezyn: 2 Boek der Koningen Cap. V1JI. Ters 11 tot 15. f Op Jebu.] Een dn Hooftmannen van bet beir van Jo -
ram, den Koning van Israel, deze w'erdt door laft van den Pro- pbeet Elifa door een der Zoonen van de Propbeeten tot Koning over Israel gezalft. 2 Kon. Cap. IX. vers 6. Ziet vrrder van item, boe by den Koning Joram doorfcboot, Jefebel nit bet venfter beeft doen werpen, de LXX zoonen van Achab beeft laaten ombrengen , Ahazia den Kaning van Juda beeft Inaten doodsn, en een groote flagting ond'r de Baals Pricfteren lilt do;n ; in 't IX en X. Cap. van't 2 Boek der Koningen. |
||||
DEN PROPHEET ELISA. 121
Welaan nuop de reisnaar*Meholagetoogen,
Daar wy EHfa zien hct aardtryks onvermoogen Terhulpe komen , doorhetbouwenvanhctlandt: Hoe ruftig draaft hy, met de ploegftaaf in de handt ? Diar fes paar runderen, hetkouterdoorde voren Heen trekken, tot behulp en wasdom voor het kooren. Elifaftaa! aiftaa! zie wie hier herwaarts treedt! Vcilaatdenzwaarenploeg! aanfchouw Godts Heilpropheet! Elias, die aan u Godts willezal ontdekken , Op dat ge in Israel een wonder moogt verftrekken. Zie daar, hywerptzynk'eedt, zyn mantel omuheen,
Op dat gy'tvoetfpoor van Elias na moogt treSn; Aanvaardt dit hoog bevel! verlaat bet veldt en akker!
En kwyt u in den dienft des Heeren trouw en wakker!
Zoo wierdtweleer deZoon vanlfaz ('t bevel Gehoorzaam, van zynGodt) doorziender Samuel
Verhevenvandekooy , ten Heilpropheet gezegent.
Elifa ziet hoe groot een heil u thans bejegent! Volg Godts gctrouwena! ai, dat defrhTetydt,
Vanuwe levenskracht, denHeerzytoegewydt.
Aanvaardt des Hemels dienft! uw wandel zy in vrede!
Vei hef de heil-bazuin!.. • maar luifter welk een bede,
H S Hy
* Mebtla.] Abel-Mehola , de geboorte plaats van Elifa.
|
||||
- -------
122 HET LEVEN VAN
Hy voor Elias (tort, hem vallende te voct!
Gun , (zegthy:) dat ik eerft myn Ouderen bcgroet,
. En, meteen affcheitskus ,my kwyt van myne plichten ; Dan volg ik welgemoedt daar gy my voorzult lichten.
Elias zegt, gaaheen, keer derwaarts , maargedenk
Gods dierbrezegening; het Hemelfche gefchenk'.
Gaa been ! ontfang voor 't laatfl: den Vaderlyken zegen.
Elifa, welk eenbeehebtgyzooligt verkreegen!
Trof hier myn Zangercs nu cens den regten toon, Waar mede 't laaft' Vaarwel Igewenfcht wordt aan den zoon,
De Vaderliefde zou metlevendige ftraalen,
Metzielewenrchen op Elifa nederdaalen;
De laatfte aegeniug, die me aan elkaarverrigt,
Deedt elk verrukt (laan met de traanen in't gezigt.
Maar nu, nu zwygt zy; als onmagtig de gelukken ,
Die hier den Vader wenfcht, doorwoordcn uittedrukken,
Ja! zy fcboot ver te kort wie haar ook byftant boodt.
Maar tot welk affcheitsmaal! v/orde ik hier uit genood' ? Wat heerlyk difchgeregt' aanfchou ik met myne oogen ?
Twee runderengeilagt(diezig voor't flagmes boogen)
! En door het akkerhout ten voedtzel toebereidt. Maar neen! ik word' van hier naar Gilgal heen gelcit
■
Daar boor ik Godts gezant, dus tot Elifa fpreeken;
Blyfhicrgetrouwpknegt, uwdienftis mygeblcken,
I
Blyf
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 123
Blyf hier, de Heere Godt zendt my naar Bethel hccn.
Maarneen, Elifaftuit terftondt zyns meeflers reen:
Neen , zegt hy, laat vry af zoo waarlyk als wy leven,
En als de Heere leeft, zal ik u nook begeven,
'k Verlaatunimmermeer, maar'kvolg van (tonden aan ,
Langs Berg', Woeftyn', Jordaan, of daar gy voor zult gaan.
Gelyk de Zonnebloem het lieff'lyk blinkend' weezen,
Der Zon volgt, die vol glantfch ten zeeplas uitgerezen,
In 'tgloejendtCarmozynmet prachtte voorfcbyn trecdt,
Zoo volgt Elifa hier Godts heilige Pi opheet
Naar Bethel; daar zig ftraks een rey van Zienders, zoonen
DerBethelieten, om Elifa heen vertoonen :
Geiyk de Bey-zwerm zig om hunne hoofdt bey fluit,
Daar elk door's Hemels Geefl gedreven, dus zig uit :
Weet gy6 Heilgezant! dat heden , roor uwe oogen,
Uw heere, door den Heer zal worden weggetoogeu ?
Datgyzyn aangezigtniet iangeaanfchouvven zult?
Elifa meds doordienzelfdenGeeft vervult,
Zegt aanftonts: 'k weet het vvel, het treft my aan het harte,
Hou op! ai wilt tog niet vermeerderen myn fmarte ,
Dit naakende ongeval treft reets myn ziel met leedt.
Elifa volgt hier op dien grooten Heilpropbeet,
Deez'zcgt: Elifa blyftotikuheb van nooden ; d'Almagtige heeft my door zyne Item geboodcn, |
|||
----------
|
|||||
124 HET LEVEN VAN
Dat ik te Jericho zyn laft verbreiden zal.
Maar hierop antwoordt hy: ik volg u overal: *k Zal zoo waaragtig, als gy leeft, u nooit begeven; Al wierdt gy door Go.; ts laft van ftadt tot ftadt gedxeven. Zoo volgteen lamm're dreefgedurig't zelfde fpoor, En leent ter veiligheidt haar trou we Herder't oor, En volgthem overal langs bergen en vallyen. Elifa kunt gy dan van uwen Heer niet fcheyen ? Wyktgynieteenen voet van't fpoor dat hybetreedt? 't Schynt neen ! volhart met luft 6 heilige Propheet! De tydt zal u eerlang een heerlyke uitkomft geven, En u gelyk een Heldt, die overwindt, doen leven. Gezegende, gavoor! wy volgen u met luft, Tot gy te fericho vermoeit van't reizen , ruft. Gavoor! geen wegzalonste langof laftig duuren. Daar zie ik rects van verr' de hoogverheven muuren Van deez' bekende ftadt: treedt in 6 heilryk paar! Wat 'sdit! hierwerdtmynoogeen mcnigtegewaar, Van menfchen , die terftondc Elifa tsgen treeden, 6Zangeres, hoorttoe! ai luifter naa hun reeden! Ontzet, ontzetunier, 't zyn Jong'ren die hun vlyt Tot's Heerendienft befteen.in'tbloeijenft'van hunn' tydt. Elk ftcldthem voor het oog als eer de Bethelieten, Hoe hy maar korten tyd 't gefelfchap zou genieten, Zyns
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. 125
Zyns Heers en zig wel haaft van hem berooft zou zien.
Elifa antwoordt ftraks; 'k weet dat het zal gefchien : Aizwyg! vermeerderniethet weedom vanmynharte, Dewyl dit groot verlies my in de ziel zal fmarte. Maar even als een ftadt die ftreng belegert wordt, Niet door het bald'ren van 't gefchut ter neder flort, Maar doorkloekmoedigheidc het alles kan verduuren, Zoo dat de vyandt wykt van de onverwonnen muuren: Zoo trefchier ftorm by ftorm dien wakk'ren yveiaar, Dog hy weerftaat met moedt alle aanval en gevaar. En overwindt in 't eind', als zyn, zyns Heeren redcn Gerigt, dat hy niet mee naar's lands rivierzou treeden, Hy wederftaat het al hoe dat men hem beftrydt. Gezegende Jordaan, die uwen loop zoo wydt,
En magtig uitbreidt,juich!kom bruizend' herwaart ftroomen, Vloei af uit Libanon! wil bly te voorfchyn koomen! Verhef uw waterkruik' uit uw beruchten vliet / Befchouwaandagtigwatopuwenftroom gefchiet! En gy, 6 Vyftigen ! gy die aan d'andre zyde; Alrede op de aankomlt van Elifa u verblyde, |
||||||||
Verftrek beveftigers van't geen gefchiedcn zal,
Enmeldt dit wonderwerk eerbiedig over21! Elias nadert vaft den oever dezer ftrooinen,
En heeft zyn opperkleedt tot zyn behulp genoomcn, 't Geen
|
||||||||
126 HET LEVEN VAN
'tGeenhytezaamen windt, cnmethetzelve flaat,
la't ftroomnat, 't welk terftondt een droogen doorgang laat.
Vlieweg, 6golven, vlie , op'tnadren vanGodtsheldcn!
Vlie weg, gelyk weleer toen ge u als muuren ftelden,
ToenVeldtheerJozua metde Arkevan't Verbont,
Getorft op's Priefters neck,bewandelde uwengrondt-
Staak uwen fnellen loop ! op dat myn Heilverbreider,
Koome aan uwe overkant met zynGodtvruchten leider.
Gezegende, tree toe! wy volgen u met vlyt ,
Tot dat ge aan de overkant des ftrootns gekoomen zyt.
Trof myne Dichtluft nu de wondre opmerkentheden, ■
Waar mede Elifa hier intfendig wordt beftreden, De diepe eerbiedigheidt, die hy in zig befpeurt, In de overdenkingen, om 'tgeen 'er is gebeurt, Gewis elk voetftapzouons hierzyn leering geven. Godt.k eer zou , reis op reis, oneindig zyn verhevcr. De doortocbtzoumethemGodtvruchtigzyn befteedt, En t hart in lof en dank wilvaardig zyn gereedt. Hier zoudc een gantfche Zee van zegenrykc ftroomen, Tcrwyl de Landtftroom wykt.uit hem te voorfchyn koomen, En door dat milde vogt, befproejen al degeen, Die zig vcrluftigde op het hooren van zyn reen. Terwyl dat ik my dus verwonder in't aanfehouwen Hoe den Jordaanftroom wykt; hoor ik Godts heldt ontvou- wen Dc |
||||
-----------------—^-——------——-------
DEN PROPHEET ELISA. 127
De Iaatfte redenen aan zyn getrouwen knegt
Elifa, gecf vry agt op't geen hy tot u zegt!
Dusfpreekthy: Eifchvanmy, op dat myn laatften zegen,
Door u op't geen gy eifcht, goedtgunftig werdt verkreegen,
Verklaar uwsharten wenfch, eerik uicuwgezigt
Van de aard' werde opgevoert in cen veel fchooncr licbt,
6 Welk een vryekeur, werdt u Mar- jodts gegevcn !
Elifa heeft hier op, zyn v/enfchcn opgeheven.
oZegthy: flaamytoe, datdicdoorhichteGeef!:. Die in u door Godts gunftzoo krachtig is gevcefr., Dat van dien zelven Geeft, tvvcedcelcn opmydaale: Op dat ik nu voortaan Godts hemellafl verhaale, Dat ik, als gy wel eer, (gehoorzaam Godts bevel) Uvv wond'ren doe, en het toekomende voorfpel. Elias antwoordtvre&t: myn Zoori bedenk WW rede !
Gy vordertvanmyafietsheeflyks dooruwbede, Gy doet een zwaaren eifch om u dit toe te ftaan. ' k Ben zelve dooruw keurmet u verzoek begaan. Wel aan ! de Hemel geef aan u zyn milden Zegen! Uw bede wordt door u, in's Heerert ttaam verkfegen, Alleen met dit beding: indieli ik van der aard*, Daar gy't aanfchouwen zult, opvaarc Hefnelwaardt; Worde ik op deze wys van by I weggenoomen, Dan lacitdetteinel itraksopu, utf wenfchen koorr.cn : Maar
|
||||
128 HET LEVEN VAN
Maar zoo het flinks geval aan u den rugge toondt,
En mynen opvaart niet door u wordt bygewoont, Danzal(vermitsgy nictGodts wond'ren zagverfchynen) Uw wenfch geheel enal, als damp enrookverdwynen. TreSnu, 6Heilgezant! gefladig met uw' Heer,
Volg hem van ftadt tot rtadt, en vvandel op en neer, Daar hy u voor zal gaan met zyn gewyde gangen, Kleef hem gefladig aan , op datgeuw zielsverlangen CSchoon u de vrees beknelt) bekroontzietnevens my, Getrouwe... maarwat'sdit! 6Hemelftaamyby! Achwelkeen vuurgezigtkomtzigalhier verfpreiden! Wat yfT'lyk viiur gareel vertoondtzig tuflchen beiden! Godts heilherauten, en vliegt voort met krak op krak, Als in een onweersvlaag, door lucht en flarredak. Gelyk de blixem aan des menfchen oog verfcheenen. EliasroepttotGodt... maar hoe! hy is verdweenen. Hyvoerin 't vuur gefpannaar's Hoogftenrykspaleis. Vaar voort 6 Heilgezant op uwe Hemelreis Wy zien 't eerbiedig aan met hart, en ziel, en oogen, We erkennen met ontzag het Godlyk Alvermoogen; Wy zien uw Hemeltogt met lufl en blydtfchap aan. 6 Henoch! door de guntt des Hemels aangedaan,
Eer u de bleeke doodt met zynen pyl verrafte, Om dat uw dierbrc ziel op Godt en Godtsdienft pafte-, |
||||||
En
|
||||||
1___________________________________________:_____________________________________________________________________________________________________]
|
||||||
DEN PROPHEET ELISA. 129
En in uw' Ievensloop betragten mven pligtl
Gy hielt, 6 Zalige! den voortogt naar Godts licht.
Nu volgt u, op dicn togt, de goddelykeElfas,
Die hier bet voorbeeldt ftrekt van Jefus den Mefllas.
Zoo vliegteen Adelaar grootmoedig naar om hoog,
En ziet met fcherp gezigt, aan 's hemelsruimen boog, De heerlykheidt der Zon vol zielverkwikbre ftraalen. Maar laat ons van 0111 hoog in ootmoedt nederdaalen,
Daar Elifeiis vaft (hy ziet zyn' wenfch in kracht) Elias Hemelreis dus nagalmt met zyn klacht: MynVader! Vader, ach! verlaatgy dusuwkind'ren? Verlaat gy Israel, diengy voorrampkunthind'ren? Steldtgy baarruitermagt, voor's vyandts aanval bloot? Daar gy door uw Gebedthen byftondt in den noodt: Uw voorbee deed veel meer dan Judas Leeus-banieren. Ontrukt gy door uw vlucht de Juichende lauw'rieren, VVaar mede Israel hun zegen zag volbragt. Maar zacht Geheimnistolk ! gezegent is die togt, Gezegentis diereis voor u, 6Hemelminnaar! Gy treedt nu zegenryk met luifter als verwinnaar, Gyzaagtdie wpnderreis van uw' beminden Heer, Nu daalt, naar zyn belofte, op u Godts Heilgeeft neer. Elifa, door't verlies van zynen Heer bewoogen,
Heeft ftraks (terwyl esn beek van tranen vloeit uit de oogen) I Zyn |
||||
-T
130 HET LEVEN VAN
Zynkleed'renaanfetaft, enfluksvan eengefchcurt!
Wat's dit! het is geen tydt Elifa dat gy treurt, Ontfang dit waardig kleedt waar mede uw Heer zig dekte, Toen hy in Israel tot wonderwerker ftrekte, Ontfang het ten gefchenk, gebruik het met zyn magt. Getrouwe dienftknegt! die uw' wenfch nu ziet in kracht
En door denHemel u, uws hartenbee' gegeven; 6 Held! men ziet in u Elias weer herle ven, Die als een Phenix op't Caneelbedde, uit de vlam, Naar eenveelbeterftreekzynwyken opvaart nam; Terwyl gy met dien glanfch dien hy bezat voor dezen, Zyt als het Phenix-jong weGr uit zyne afch verrezen. EINDE VAN 'T EERSTE BOEK.
|
|||||
HET
|
|||||
— — ----------- -
|
|||||
--------
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. 131
HET
L E V E N j
VAN DEN
PROPHEET
ELISA.
TWEEDE BOEK.
I N H O U T. dlifa Jlaat op nieu het water der Jordaan,
Om daar door <wederom naar Jericho te gaant Daar by de WaternxeW met zegening bejegent. Gantfcb Bethel treurt om'(lot der onbedagte jeugdt. Vorft Jofapbat en't heir voelt bunne ziel' verbeugdt. De W'edwuos olykruik blyft vol, en mildt gezegent. Het doode kindt wordt <weer te Sunim opgewekt. De moespot nu nUtmeer een doodlyk voetzel Jlrtkt. It Me-
|
|||||
-----
|
|||||||||||
------
|
|||||||||||
"^(■IPPWPi'.'1:
|
|||||||||||
I32 . HET LEVEN VAN
|
|||||||||||
Melaatfe Naamanfcbept in H ixiajfcben geen behagen:
Maar eind'lyk ziet by zig bier door gebesl herftelt. Gebazi, die zyn Kiel be/met met heilloos geldt, Mott wederom tenftraf des Veltbeers kwaak draagen. |
|||||||||||
VJelyk de Morgenftar met raeerder luifter fchynt,
Dan't minder ftarrenheir, dat voorhaar' glans verdwynt :
Zoo blinkt Elifa uit by der Propheeten Zoonen,
Diezigaan de overkant van's lands rivier vertoonen,
Daai
|
|||||||||||
DEN PROPHEET ELISA. 133
Daarieder, met verlangft, reeds op zynaankomftwacht
*k Zie my reeds met myn Heldt aan d'oeverkantgebragt, Daarzyn ontvonkte geeft, dooryver aangedreven, Den mantel van zyn' Heer alree heeft opgeheven, En uitroept: waar is nu de Heer van mynen heer! Hydaalnumetzyngunft enzegenop myneer, Hy geef my nu die kracht die op hem was gekomeh. Straks flaat hy met hetkleedt de zilverblanke ftroomen, Die zig verdeelen, 'tgeen aan hem een doorgang laat, Daar't ftroomnat als een rnuur ter wederzyde ftaat. Gaa door Elifa! wie, wiekanzigvan ufcheiden?
Wiltdoorden Landtftroom ons naarJerichogeleiden, Daar gy van alien kant geeert wordt en begroet, En elk u met ontzag eerbiedig valt te voet. Elkeertuwgrootennaam, en, met dienftvaardigheden, Wil ieder zyne vlyt voor u ten dienft befteden, Zy zeggen: ftaa ons toe dat wy uit ons getal, Een bendde keuren, die langs bofch, en berg, en dal, Om zoeken, en eens zien of niet de Geeft des Heeren, Dien Godts-tolk weg nam, en wy we6r te rugge keeren Met Hem, op dat hy zig weSrom aan u vertoon'. Straks zegt Elifa weer: dienftvaardigen, verfchoon TJzelfs vandezentogt, dat's nutteloos befteden Uw 0verdierb'ren tydt; maar elk blyft met gebedcn I 3 Aan.
|
||||
_—
134 HET LEVEN VAN
Aanhouden, tot dat hy begunftigt hun befluit.
Straks keurt men vyftig man uit dit gezelfchap uit; Die vlytig op en neSr, met luft zig onderwinden: Te zoeken, 'tgeenzynietop aardezullenvinden. Zoo keerteen Jager wefir vaneenvergeeffchentogt,
Nadien hy op zyn Jagt niet vondt het geen hy zogt. Dit will ik, zegt Godts heldt, dewyl ikmetmyneoogen,
Aanfchouthadt, hoe hy wierdt ten Hemel opgetoogen, Dieszeideik, zoek tog niet, gy doet vergeeffche vlyt, Dewyl gy vruchteloos befteden zult uw' tydt. Maar welke een menigte komt hier Elifa tegen,
Elk zoekt hem door zyn reSn ter hulpe te bewegen, Elk zegt: deez' groote ftadt, die zig zoo heerlyk toondt, En door een groot getal van menfchen wordt bewoont, Verftrekte, om haare fchoonte, een pronkcieraadt der fteden; Genoot'tonvruchtbaar land (dit's is de oorzaak onzer be- Een zegenryken ftandt, en eene vruchtbre kracht: (den!) Wierdt dit nu door uw gunit in beterftaatgebragt, En wierden dooruw magt, de kwaade waterbeeken Herftelt, die voor hetvolkonfmaaklykenontftceken, Geen byftandt geven, wyl'tverderf in 't water zweeft, Dan juichte al 't volk dat nu in druk en droefheidt leeft. De ontferming treft teritondt het mededogendt harte
Van'sHemelsHeilpropheet, dieaande druk en fmarte, Van
|
||||
r
|
,---------------- --------_
|
|||||||||||
DEN PROPHEET ELISA. 135
Van't Jerichofche volk gedagtig, zynen mondt
Dus ©pent vol van trooft: Inwoonders, haalt terftont- (Zoo wordt opuwe bedgenadighulpverworven) Eenfchaale, dogdienietgebruikt isofverdorven, Nog die niet door den tydt befmet is of veroudt: Vult, vult dan deeze fchaal met overdierbaar zout, De Inwoonders volgen ftraks de waardige bevelcn
Van Elifeiis na, op dat zy mededeelen, In de ondervindingen van zyn ontfangen magt. Elifa, die bier op het zout ziet aangebragt,
Treedt toe, in't groot gedrang van hen die hem verzellen, Daar ieder uitkomft: hoopt naar een der waterwellen, En werpt het heilzaam zout in haar onvruchtbr'en ftroom, En zegt: op dat geen kwaadt meer in het water koom', Zoofpreektde Almagtige; Ik! ikheb doorwonderheden, Befchiktdatin dit nat, geen doodt en zy geleden , Dat nooit geen ongemak zig in de bron onthoudt, En het onvruchtbaar landt in zegen werdtgebouwt. Inwoonders juich van vreugd'! gedenk aan deze weldaadt,
Op dat in zegening 't uvv ftadt en landen welgaat. Hier fpringt nu uit de Wei geen water van verderf, En't eer onvruchtbaar landt geeft zegen hondertwerf. Vaarwel, djericho! gebruikGodts gunftiu zegen. Ik volg uw heilzon na langs fteil gebergte en wegen I 4 Ik
|
||||||||||||
■■■*■■■„ ..
|
||||||||||||
136 HET LEVEN VAN
Ik volg hem daar by reets naar Bethel beeaen trecdt,
Hou u dienftvaardig fteedts op zyne koraft gereet. Maar welk een laftertaal ontfang ik in ruyne ooren ?
Wat gruwelyke reSn , moet hiermynDichtlufthooren Van de onbedagte Jeugdt ? die zig te buiten gaat, En de agtbre deftigheidt des ouderdoms verfmaat. Elk roept Elifa na : Weg Kaalkop! volg uw wegen, Gaaop, 6 Kaalkop ga! Ach ! waartoenietgezweegen! 6 Domme Jeugdt! hou op, dat nooitdatgruwelwoordt, Uit onbezonnentheidt van u me6r werdt gehoort. Waar toe dus fpottelyk de kroon derzilvren hairen, 'tCieraadtdesoriderdomsontluiftert, endejaaren, ' Waar in de eerwaardigheidt zig zelf ontzachlyk toondt, Getreden met den voet, dooruwgeroep gehoont? Vergeef Man Godts, vergeef de onnofelen de fchennis! Gedenknietaan ditkwaadt! dekinderlykekennis, Loopt in haar vroege jeugdt, dus onbedagtzaam heen. Maar neen, de Heilpropheet op 't hooren dezer reen, Keert zyn eerwaardig hoofdt.verhecrlykt door de grysheidt, En vloekt ze in's Heeren naam : 6 Afgezant der wysheidt! Verkonder van Godts laft, onthef hunvande fbaf: Maar ach! fchoon uwe gunfl de Jeugdt dit kwaadt vergaf, Nog volgt des Hemels ftraf de misdaadt op de hielen. Vlievreg, 6 blinde Jeugdt! verbcrguvoor'tvernielen! Ver-
|
|||||
Lm*_^____________________________________—■■ - - -■ -------------■—■—-------------------- —
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. 137
Verfchuil u op den weg! ontwyk dit bofch-gedrocht'!
Ach! of de fnelle vlucht unog in vryheidt brogt.
Helaas! het is vergeefs! wat zie ik reets gebeuren ?
Ach! Ach! ik zie dejeugdt door wildtgediert'verfcheuren*
Hoe is't hier overal helaas! met kinderbloedt
Bepurpcrtlangs den weg, aimy! hoe yslyk woedt,
Datondier,heet op roof, metzyn fcheurzieke tanden,
Terwyl een andre Beer, verwoedt om aan te randen ,
Zig met het vleefch verzaadt der pas ontlooken' jeugdt.
Rampzalig kindertal, verbaftert van de deugdt,
Hoe fchieiyk keert uw vreugdt en trekthet aanzigt onder.
Zoo volgt een regenvlaag en fchrikkelyk gedonder
Heel ligtden fchoonften dag en friften zonnefchyn:
De Zon die eer zig toonde in'tgloejend' carmozyn,
Duikt agter 't wolkgefpan van donkere onweersbuyen,
Gevolgt van regen uit het waterzuchtig zuyen.
6 Twee en veertig tal, in uwen bloei vermoordt!
Gefneuveltomuwfchuldt, in'tjeugdig bloedtverfmoort,.
En van uw fteel gerukt in de aanvang uwer dagen!.
Zal ik uw ongeval en deerlyk lot beklaagen ?
6 Neen! die't kwaadt verkieft verdient des Hemels (Irafj
Leftkeereik my te rug van 't deerlyk fchouwfpel af.
Leer hier, A ted're Jeugdt! uwzelf omzigtigwagten,
Dekroondesouderdoms doorfmaatheidtte veragten , I 5 Draae
|
||||
" ■ ■ - - — ~ — - - -
138 HET LEVEN VAN
Draag eerbiedt en ontzag voor 't zilver gryze hoofdt,
En dwing de loffe tong die eer en agting rooft. Die de Ouden eer bewyft ontfangt des Hemels zegen. Vaarwel, 6Bethel! 'kga, 'kverlaatuwdroeve wegen, En volg met meerder luft Godts Heilverbreider na , Van Carmels vruchtbren Berg, tot in Samaria. Hoe yff'lyk bromt de trom en pordt de legcrmachten ,
Om 't laafte krygsbevel van Joram af te vvagten , Die zyne Ruitermagt en 'c gantfche krygsbevvindt, Met Edoms Ryks-monarch , en * Jofaphat verbindt, Om Mefa , Moabs Vorfl:, bloedtdorftig te beftryden , Enhemde flrenge ftraf zyns afvals te doen Iyden. Gewapentkrygshe'ir, ga, en volg, met leeuwen nioedt, Het dreunen der trompett' die uwen moordtlufi: vocdt! Tredvoort, gordtaan hetzwaardt, wilt u ten togtberciden, Daar u drie Koningcn vol moedts ten ftrydt geleiden, Vervolg uw legermarfch door Edoms woefteny, Zet dooruwdapperheidtdeez' krygstogtluifterby, Pluk nu van deezen flrydt de kraakende lauw'rieren, Op dat de Moabietbuig voor u krygsbanieren, En weer voor Israel neerbuk' ter dienflbaarheidt. Maar welk een hindernis of zig door't heir verfpreidt ? Wat'sdit! heeft volk nog vee geenonderftantvan water? dDeerlyk tegenval! hoe klinkt hier, voor't gefchater * Jofapbat, Koningvanjuda. Der |
||||
——----- —-----
DEN PROPHEET ELISA. 139
Der fchelle krys-klaroen, door't leger een misbaar,
En fteldt 't aanzienlyk hei'r der Vorften in gevaar:
Wie met den honger ilrydtheeft eenen grooten vyandt:
Maar die voorzynen dorft nog laafnis heeft nog byftant,
Dieheeft noggrooter ftrydten feider weerparty!
Wieziet hierhulp of trooft in deze woefteny?
Rampzalig heir fchep moedtlgcef de uitkomft niet verlooren:
Maar welk een droeve klacht laat Rykvorft Joram hooren;
Ach klaagt hy! 't is vergeefs op dezen zwaaren togt,
Om noodigonderflant van laafenis gezogt,
6, datdrieKoningen! drie Vorften, ja wy alien
Dus dcerlyk in de handt van Mefa zullen vallen!
Ach! datde Almagtige ons dusopgeroepen heeft,
En 't gantfche hei'r ten roof der Moabiten geeft!
Ween Israellers! ween! wil nu uw rouwklacht melden!
Tref elk het hart! en ween om't mitten van uw helden!
Maar Juda's Ryks monarch getroffen doordit leedt,
Vraagt ftraks: Onfhout zig hier geen heilige Propheet,
Die hier op aard verrigt des hemels welbehaagen ?
Op dat wy, door zyn' mondt, by Godt om uitkomft vraagen,
Die ons eenmiddel wyz'opdatmen 't leger redt!
Grootmagtejofaphat, neem toevlucht in 'tgebedt:
Verheft uw ftem tot Godt, die Vader neigt zyn ooren,
Om't ernftig zielgebedt, genadig aan te hooren,
Hy
|
|||
" ~^--------------...... "
140 HET LEVEN VAN
Hy is't die byftant geefc, en, in de zwaarfte elendt,
Wanneer men't minfte ziet, het fpoedigfte uitkomft zendt.
Dog welk een antwoordt geefc ecn krygsknegt aan den Ko •
ning? Deez'zegt: Doorluchte Vorftgun aan myn reen verfchoo-
In't midden van onsvolk, onthoudtzigin dit landt (ning!
Elifa, dePropheet, diegrooteHeilgezant,
Elifa, die wel eer dieweldaadt heeft genoten,
Datop zynsHeerenhandthy't water heeftgegoten,
Toen hy zyn dienfl verrigtte aanzyn hoogwaardenHeer.
De Ryksvorft Jofaphat geeft ftraks ten antwoordt weer:
D'tisdie Yveraardoor Godt zelve aangenoomen, Op wien de wondergeeft is van zyn' heer gekoomen , By dien getroilwen knegt is's Heeren heilig woordt. Wel aan, 6Koningen! datgy dienHeilbodhoort, Ligt geeft de Hemel hulp door zynen laft Verbreider. 6 GrooteJofaphat! verftrekmy totgeleider.'
|* VergunmynZangheldindatzy (bekroon haareifch) DrieKoningenverzelle op hun doorluchte reis. Ontfang haar in den rey van uw befchut-trawanten; Wiezagooitgrootertogt, daarKoningen, gezanten Verftrekkenvoor zigzelfs, gezanten voor het volk! Ceen wonder, want men reiftnaarGodts geheim'nis tolk, JJaar een geheiligde, die met den Olyhooren, dezalft is. en door Godt ten afgezant verkooren, En
|
|||
, , _----_----------
DEN PROPHEET ELISA. 141
En die den laft verbreidt van 't Goddelyk bevel.
6 Vorfl: van Edom, buig! buig Juda, IsraSl,
Wilt met een diep ontzag aan hem de refin ontdekken,
'tGeen u te zaam bewoog om herwaarts heen te t.rekken ,
Op dat gy door hem hoort het hemelfche befluit.
Maar hoe! hoe onverwagtberfthierGodtsdienaar m't
Inwoordendie het hart van Joram zelfs doen beeven.' Watheeft, 6Koningszoon! unaarmyheengedreven? Wat vraagt gy my om hulp, 6 Vorfl van Israel! Vraag den propheeten Baals, vraag hen die Jefabel, Die Achab voor den rook der valfche goon deed bukken, Vraag die, of dezen togt tot welzyn zal gelukken ? Roep die om byftant aan, nu u de rampfpoedt kweldt; Volg nu die vreemde go6n naar welkers dienfl: gy helt. Dog Joram antwoordt flraks: neen, neen, alleen de Heere, Voor wiens geduchte magt, ik myne ziel verneere, Die is 't die ons bezoekt, die toont ons zync kracht, Die is't die ons nu geeft in Koning Mefa's magt, Op dat wy door het zwaardt der Moabiten fneeven. Elifa heeft hierop, zyn redn dus opgeheven En zegt: Indien ik 't oog niet floeg op * Afa's zoon Die in gerechtigheidt regeert op Juda's throon, UwVorftlyk aangezigtwierdtgeenzins aangenoomen! Wei aan! laat hcden nu voor my een fpeelman k6omen, * Jofapbat. Op
|
|||||
—.,—_.------------- ._,.. . .
|
|||||
I42 HET LEVEN VAN
Opdatdoor'tfnaarenfpel de ziel zigzelf verluft,
En de opgeloop'ne drift der gramfchap wordt gebluft. 6 Kcurlyk maatmuzyk! bewoogen door den vinger,
(Op harp, cimbaal of luit) die hooge of laage dwinger, Derfnaaren toonen, die door's meefters handtgeroert, De ziel aandagtiglyk ten hoogen hemel voert, Hoe lieflyk ftreelt uw toon door zyn aanminnigheden, De ontftelde drift, waar door Elifa wierdt beftreden, Hoe ftiltuw zoctgeluit, gefchoeit ophoogerleeft, Zyn drift: 'k Zie u Man-Gods ontvonkt door's hemelsGeeft. Wei aan ! wy wagten reets omuituw'mondttehooren, Deblydtfchap waarmeegy der Vorften harte en ooren Vervullenzult, door't geen gyhun voorzeggen zult: Zoo wordt het droef gemoedt met vreugde weer vervult. Wei aan (dus heft hy op:) wilt gy Godts heilftem agten Graaf in dit dorre dal, 6 Israel! veel' gragten, Graaf u een menigte van kuilen in dit dal: Want gy, dus fpreekt de Heer, de fchepper van 't Heelal, Gy zult geen fnellen windtzien daalen uit den hoogen, Nog iterke regenvlaag aanfchouwen met uwe oogen, En egter zult gy zien dat deze drooge ftreek, Die eer een woefteny, dan vruchtbaardal geleek, Door's Hemels milde gunftgeheel zal overftroomen Terwyl in groef en kuil zelf ftroomen waters koomen, Waar
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 143
Waar uit gy, (als de Nyl wiens water overvloeit,
Waar door't onvruchtbaar land mildtdadig v/ordt befproeit:) Uw talryke Oorlogsmagt, uzelfs, uwvolk, uwbeeften, Verkwikken zult: ja, vande minften tot demeeften Zultgy uw heir gedrenkt, verfriftzien door'tonthaal. Zie dan wie grooter is, de Almagtige of uw Baal! Dog't is die Heilfontein teweinig datdiezegen Dieuitkomft voor uwvolk, alleen maarwerdt verkregen. Van een veel grooter gunft zult gy u zien beftraalt, Als gy op's vyandts heir , op Moab zegcpraalt: Gy zult den Moabiet, 6Koninglyke zielen! Verdelgen en verflaan, ja tot den grondt vernielen : Haar vafte fteen zultgy verwoeften door uw magt: De Boom, die milde vrucht uit zig te voorfchyn bragt, Ruk die uit haaren grondt: verwoeft de waterbeeken: Bederf het vruchtbaar landt, en fteldt het tot een teken Bedolvenonder't puin derneergeveldeftadt, En neergefloopten muur: 6Joram! Jofaphat, En Edom! merk vry op des hemels gunft en zegen! Hoe komt mi elk verheugdt 't benaaude krygsheir tegen: Hoe juicht elk op die maer': hoe toondt men zig verblydt. Hoe yv'rig toondt nu elk op's Vorften laft zyn vlyt. Nog pas was't helder licht der zon, de zee ontdooken,
Waniaeer door's Priefters hand' 't fpysofFer was ontftooken, |
|||
----------------------,-------------------------„-------------------
144 HET LEVEN VAN
Ofziet, langsEdomsweg, vloeit toe van alien kant,
Het water, en verfpreidt haar gangen door het landt, Waar door't verflaaude heir metluft kan adem haalen. Zoo ftroomde eertydts een zee van water, door de dalcn
Toen 't volk van Israel geleidt door Godts Prophcct In't heir by Raphidim gebrek aan water leet, Toen Mozes met zyn ftaf voor 't oog derIsrellieten, Een' ftroom van water uit de harde rots deedt vlieten. Maar laat ons uit het he'ir dat heerlyk zegepraalt,
En op den Moabiet den lauwerkrans behaalt, Op 'tfpoor van Godts Gezant, de vroome Elifa, trccden ; Daar hy reets bezig is een Weduw' door zyn reden, Te trooften, • die aldus voor hem haar klagt verheft : Gezegende vatiGodt, ach ! dat gy regt bezeft De rampfpoedtdiemy treft, myarme! die defmaitc;, Om 'tmifTen van myn Ga, gevoelde in't droevig harte : Gy weet hoe dat uw knegt (die van zyn arbeidt ruft,)' Zig altoos in de wetdes Heerenheeftverluft, En hoe hy met ontzag denHeerezogt te vreezen. Nukomt defchuldtheer, ach! ach Vaderlooze weezen! Het is op u gemunt! en vordert dat de fchuldt, Door't juk der dienftbaarheit wort door myn krooft vervult, Op dat ik die aan hem ter flavernybeftede. Elifa zegtterftondt: Bedrukte vrouw, waarmeede Zal
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 14*'
Zal ik in uwendruk u trooft en hulpe bien!
Wathebtgy in uwhuis dat totbetalingdien'?
Ligt zal hy over u, en't krooft zig nog erbarmen ,
Ach! zegt die Weduwvrouw: kon ikmaar met myn' armen
En zoberlyken ftant, bedekkenmyn verdriet;
't Waar lang met hart en ziel goedtwilliglyk gefchiet,
Ik bleef dan niet te rug, maar 'k waar ftraks in de voorbaat:
Maar laas! een kleine kruik met oly is de voorraat,
Dat's alles, 'tgeenik heb tot noodtdruft in mynleedt,
Niets hebikmeerinhuis, 6Hemelfche Propheet!
Wat kan dit weinige tot fchuldt betaling baaten ?
Elifazegt: 6Vrouw! voorziet uwhuis metvaten,
Leen by de nabuurfchap een menigte (op dat
Gy inuw droeffenis verrykt wordtmeteen fchat;)
Leen u een menigte van vaten ftraks van buiten,
Komt dan te zaam in huis en wilt de deuren fluiten,
Dat niemantbyuzy, danuwbehoeftig krooft,
Stort dan uw Olykruik, Bedroefde, (dit geeft trooft)
In de andre vaten uit, op dat de mime ftroomen ,
Van's Hemelsmildegunftbyu in volheidt koomen,
Berg ieder voile kruik zoo lang als de Oly vloeit.
6 Groote zegening, waar mee gy wordt befproeit!
Bedrukte Weduw-vrouw, en Vaderloozekind'ren! (d'ren, Gaa voort, vul kruik by kruik, niets moet uw voorfpoedt hin- K Giet
|
||||
14-6 HEX LEVEN VAN
Giet in, hier ftroomt een zee die u verlosfing geeft,
Hier ftroomt eene Olybeek die nimmer fchaarsheid heeft. Bergweg, alw~atgykunt, geen gunfl: zal u verlaatcn Zoolanggyolygietindeongevuldc vatcn: Wei aan, breng vaten aan, v/ie hadt ooit deze hoop! Maar hoe! de zegen ftuit; en de Oly ftremt haar loop: De milde fpringbron geeft geen zegenryke ftraalep , Men ziet uit de Olykruik geen oly meerder daalen , Geen wonder! vat by vat, en't geen de nagebuur Byzetten, is vcrvuldt; gelyk een voile fchuur, Naar eenen milden oogit, vervult met vruchtb're zaaden, Tot aan het opperdak volop zynde overlaaden, Nietsmeerverbergen kan, dan 'tgeen zy reels befluit, Zooftort hier de olykruik gewenfte ftroomenuit. Geen overvloedige oogft geeft een volmaakter zegeri. De onftelde Vrouwgaat ftraks Godts heilverbreider tegen. My dunkt op deze wyz', voert zy tot hem haar reen: 6HeilgezantvanGodt! met welke dankbaaiheen, Zal't gantfeh ontroert gemoedt deez' Hemelgunft betuigen , De ontroertheidt bindt de tong, terwyl vvy nederbuigen, EndeOppermajefteitmethart, enziel, enmondt, Opoff'ren onzen dank, dieu tot byftantzondt, Die ons zoo zegenrykbellraalt heeft uit den hoogen: Die ons zoo wonderbaar een uitkomft, voor onze oogen, |
||||
DEN PROPHEET ELISA. 147
Vcrgunt heeft.daar in't minft' nog hulp nog ukkomft fcheen.
Elifa antwoordt ftraks: gezegende, gaaheen! Gebruik desHemcls gunft met cen eerbiedig harte; Herfteldoor ditgenot de droefheidt, die u fmarttc; Vcrkoop den overvloedt, op dat daar mee de fchuldt, En 'tgeen men van u eifcht, betaalt wordt en vervuldt: Leef dan by 'toverig' gy en uw beidezoonen : Maarwikvoor dezegunk aanGodtu dankbaar toonen. VerhefGodts eeuwigeeeiin zyn volmaakt Paleis. Gelei, 6 Zangeres! Elifa op zyn reis
NaarSunem, daar by reeds door eene groote vrouwe , Van aanzien en gezag, verzogt wordtzigte onthouwen, Ter wooning in de zaal van haar aanzienlyk huis. 6 Sunamietfche vrouw! met welk een zagt geruifch , En zegenryk geluk ontfangtgyin uw wooning, Een grooten Heil-heraut, van aller vorften, Koning, En alter goden, Godt; dus brengt hy reets zyn woordt, Op dat zyn gunft u fterke ,aan zynen dienftknegtvoort: Gehaii, wyl geen dienft aan dezeSunamiete, In tegenftelling van hetgeen wy hier geniete, Door haar zorgvuldigheidt, door ons kan zyn gedaan. Zoo willen wy nogtans met heil haar tegengaan, Zy leeft gemft en ftil en flyt met vreugd' haar dagen: Geen bitze laftertong komt haare ruft belaagen; K 2 Zy
|
||||
""■" —'-----------------------------------.....---------------------------------— ----------- —
148 HET LEVEN VAN
Zy leef met Vorft en volk in een gewenfchten vree :
DeHemelgeef haar vreugde op hare legerftee. Ontbiedt de Sunamietfche op dat ik haar met zegen, En haaren ouden man met bly gejuich , bejegen'. Gehafi hoort naauw dit bevel of vliedt ftraks voort, En roept zyn Huis-heerin; die dus Elifa hoort: Gy zult op dezen tydt, 6 Sunamietfche vrouwe ! In tnilde zegening voor uwen dienft en troinve , Eer zig een jaar vervuldt onilielzcn eenen Zoon , Tot blydtfchap van uw huis, en cierfel van uw kroon. Maar de edle vrouw roept uit: Waar toe dus opgeheven, Man-Godts! en over my deez' zegening gegeven, Daar reets het tegendeel zig klaar aan my bewyft, Dewylmyn levenszon zoohoogten toppuntryft; Houop, oSunamiet'! mistrouwgeenheil voorzegging: Weerftreef Elifa nietdoorydle wederlegging, De Hemel ftaaft zyn woordt, eerlang ziet gy den tydt, Datge in uw ouden dag, umet een' zoon verblydt, Leen, met aandagtigheidt, naarzyne reen uwe ooren: Ziet daar den tydt vervuldt, en u een zoon gebooren! Groeiop, 6 tedre fpruit! tot blydtfchap , vreugde en luft, Der geenen op wiens zorg gy vaft en veilig ruft, Dat de Oudcrlyke trouw u dekke met de wieken , Van tedre liefde en zorg, gelyk een Hen haar kieken, - - Vaft
|
||||
..... " - ......---------...........-----
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. H9
Vaft koeftert en bewaart, op dat gcen ongeluk >
Het weereloozejong'aanvallende, verdruk'. 't Gaat wel! want de eerfteling van deez' bedaagde moeder, Groeitop; enlooptvevheugdtnaarzyn bemindenhoeder, Zyn'Vader, die op 't veldt den Oogfttydt, (mildtgelaan Van Vruchten) inzaamt: maar wat felle ramps-orkaan, Van tegenheden treft met droeffenis en fmarte, Op 't alleronverwagtfte httmoederlyke harte ! Nadiendewreede doodt, met zyn vcrvvoede fchigt, Dien zoon des ouderdoms berooft van't levens licht. De Sunamietfche vrouw door dit verlies verflagen, Heefthaar geftorv'nen zoon naar boven opgedraagen, En legt het koude lyk op't bedt van Godts Propheet: Straks zegt zy tot haar man, maak my een Muil gereet, Zendt my een ezelin, en een ter dienft bereide, Die my naar Carmelstop naar Godts gezantgeleide; Op dat ik heenen ga, en zie zyn aangezigt: Maarach! hy antwtaordt haar: waar toe deez' dienft verngt. 6 Waardige Echtgenoot! kan u deez' reis behagen ? Daar nog de Nieuwe maan, nog heil'ge Sabbath-dagen, Nog eenig ander Feeft, geviert wordt by Godts volk. Dog de edle Vrouwe zegt: 6 deez' Geheim'nis tolk! Iswaardigt'allen tydtteworden aangebeden, Stelvryuzelfgeruft, myn optogtzyinvreden, K 3 't Zai
|
|||||
153 HET LEVEN VAN
't Zal wel zyn, en met luft volvoere ik dezen togt:
Welaan, gy dienftb'ren knaap, nuGodts gezantbezogt! Spoei met een dubb'len ren, en wilt geen voortgang ftaaken, Tot dat wy 't heitgezigt des Vioomen mans genaken, Niets -wederhouwe uw drift, dan op myn hoog bevel. Gedoog, 6 Sunamiet'! dat ik uw' reis verzell'! DeHemel wil deez' togt door zynebyftant zeeg'nen ! 't Gezegende oogmerk moet met blydtfchap u bejeeg'nen! Opdatgyinuw' druk een heilryke uitkomft vindt, En datgytrooft erlangtom'tmifTen van mv kindt. DeSunamietfche vrouw verandertdus haarwegen, Tot dat ze aan Carmels berg haar reis hecft afgelegen, Daar fttaks GodtsHeil-herautdie edle vrpnw begroet. De Sunamitifchedus vrindelyk ontmoet, Buigt voor Elifa zig op't ftof der aarde neder: Gehali ftuit haar drift: dies zegt Elifa weder Eaatat", laathaatbegaan, ligtheeftGodthaarbeproeft, Haar tedre ziel is in haar bitterlyk bedroeft, De droef heidt die haar drukt is nog voor my verhoolen, DeHemelheeftmyniet zyn' Hemellaflbevolen, Myis nog nietontdekt, 'tbefluit vanzynen wil. De Sunamietfche vrouw tot nog bedrukt en (til, Zegt nu: Eerwaarde Man ! ai luifter naar myn reden : HebikvanumynHeer, ooitomeen' Zoon gebeden'! Badt
|
||||
" m
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. 151
Badt ikooitom'tgeluk't geengymyhadtvoorfpeldt!
Helaas! nu is myn zoon door't fterflot neSr geveldt, Nu is die korte vreugdt met zynen doodt ten ende, Wilt nu een gunftig oog' naar my bedrukte wende, Gedenk aanuwegunft, en aan dien zelfden tydt, Toen u voorzegginge ons het harte heeft verblyt. Elifazegt terftondt: Gehafi, gord'uw'lende, Op datik met myn flaf u ftraksnaar Sunemzende; Legt die op't aangezigt van het geftorven' kindt, En fpoei met vlyt uw' weg, en fchoon gy iemant vindt, Die u op weg ontmoet dat zulks u niet verhinder', Nog dat daar door uw drift en wakkre fpoedt verminder'. Maar de edle Sunamiet' zegt ftraks op deze re£n, Terwyl Gehafi gaat: Gezegende, neen.' neen! Zoo waarlyk als Godt leeft en gy des levens ader, In uwe ziel gevoelt, 'k verlaat u niet myn Vader, Verwaardig my deez gunft begaafde Heilpropheet! Dat gy van dezen berg, met my naarSunemtreedt. Elifa, door't gefmeek van deze vrouw bewoogen, Is met de Sunamiet' naar Sunem heen getoogen, Terwyl Gehafi valtzyns meefters laftverrigt: Maar deze, hoe getrouw in't vord'ren van zyn' plicht, Kan doorzyns Heeren ftafnog hulp nogdienftbewyzen, Nog de eerftgebooren Zoon doen van den doodt verryi«n, K 4 Schoon |
|||||
_
|
||||||||||
r
|
||||||||||
•^2 HET LEVEN VAN
Schoon hy Elifa's ftaf op't kouden aanzigt legt.
Dies wend' hy zig te rug naar zynen Heere en zegt : Man-Godts, het is vergcefs dat gy my been deed trekken, Om deezen Jong'ling uit zyn' doodtflaap op te wekken, Schoon dat uw dierbre (laf zyn aanzigt heeft geraakt, Hy toonde hulp nogkracht , diezoon is niet ontwaakt: Elifa, opditvvoordt, (metregtzytgy bekwamer, dHemelfcheProphect!) bcgeeft zig op dekamer. De plaats van zyn verblyf, daavhy het dooden kindt, Van zyne Huis-heerinne op zyne rullkoets vindt, Straks fluit hy het vertrck , en heft zyn zielgebeden , (Dus dunktmy dathyfmeekt )na't rykdereeuwigheden.- AGodt van Abraham, enlfaac, enzyn'zoon, , Den vroomen Jacob, die op uwen Hemelthroon Gezeeten, 't heilgezang hoort galmen door de zaalen, Van uw vohnaakt Paleis: wil heden nederdaalen, In zegenryke gunft gelyk alsgy wel eer, Uw' dierbren Henicl Geeft ftorte op Elias neer, Toen hy den dooden zoon te Zaiphat deed verryzen , Op datik aan dit huis uw wondren mag bewyzen , En'tmoederlyke hart verkwikken in 'tverdriet, Op dat zy'tdoode kindt weer in het levenziet, 6 MildeHeil-fontein ! bekroon myn bee metzegen! Elifa heeft hierop , op'truftbedd'zig gelegen. Die
|
||||||||||
U*
|
||||||||||
DEN PROPHEET ELISA. 153
Die over't doode kindtgeheel en alzig ftrekt,
Zoodathyoogenmondt, enlyf, enalbedekr, En't koude en doode vleefch met warmte wordt omvangen: Hier op , rigt Godts gezant zyn zegenryke gangen , Door't ouderlykehuis, en v/andelt naarzyn luft, Tothywedr opwaarts klimt, daar't doode lichaara ruft, Op welkehy terftondt zig uitbreidt als voorheenen. Straks wordt het doode kindt met's levenslicht omfcheenen, Des nieft het zevenwerf, en opent het gezigt: 6 Sunamitifche! hoe duur zyt gy verpligt, Aan Godt, en Godts Propheet, voor dezen nieuwen zegen! Gy hebt uw lievenzoon weeruitden doo.it verkregen! 6 Krachtig zielsgebedtdatuit'tgelovighert, Geoffert, wederom door Godt gezegent iverdt! Elifa wendthieroptotzynen knegtzyn reden, Enzegt: Gehafi, roep's kindts-moedervan benedcn , Op dat zy haaren rouw, in blydtfchap zie verkeert: Gehafi volgt den lafi: diezynenHeerbegeert, En de edle Sunamiet' ziet haaren eerftgebooren, Verrezen van den doodt, herlevenals te vooren; Des zegt de Hemeltolk , bedroefde Sunamiet', Gedenk met dankbaarheidt aan 't geen u is gefchiet, Ontfang tot uwe vreugd', van my uw' zoone weder: Straks buigt zig de edle Vrouvv in ootmoedt voor hem neder, K 5 En - . _ __
|
||||
....
154 HET LEVEN VAN
En neemt met dankbaarheidt haar* zoone weder aan.
Wie voelt hier niet zyn hart met blydtfchap aangedaan ?
En met een diep ontzag verrukt en opgetoogen, Die hierditwonderwerk enGoddelykvermoogen, Van Godts gezant aanfchouwt, met de oogen van't Geleof? oHemelfchePropheet! wiensooren nimmerdoof, Voor hulp en byftant zyn, en uw gezegende armen, Zoo vaderlyk on tfluit oin ieder te befchermen, Te toonen awe gunft, hoe klinkt uw groote naam, In gunfl en zegen voort, op vleug'len van de Faam Langs Berg, Woeftyn , Jordaan , en menigte van fteeden. Het Bethel ftaat verbaafr. door uwe wonderheden: De droeve Weduw-vrouw'zietuitkomft in haar' noodt: En Sunem denkt aan't kindt verrezen van deu doodt : En't Vorftlyk Jericho aan de onverwagteu zegen: 'kZwyghier hoeKoningen door u vertroo ting kreegen: Of hoe aan's Lands rivier het wonder wierdt verrigt. Myn Zedezangeres verluftigtzigin't licht Vanu, 6HemeIvrindt! en volgt metblvdegangen, U na, daargy verheugdtte Gilgal wordt ontfangen , Door 's Zienders zoonen, daar zig elk voor u verneert. Te Gilgal daar hetzwaardt desHongersnoodsregeert, En met haar zeiffen maait een grooten oogfl van lykcn. Gezrgende, hier laatgy nieuwegunftenblyken, AIs
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 155
AIs gy uw knegt beveelt dat hy den grooten pot,
Met moeskruidt toebereidt, om in het zoet genot, Van's levens onderhoudtden honger te verzagten. Schepmoedt, 6 droeve fchaar! hierkuntgy hulp vcrwagten. Maar welk een naar gefchreeuw? elk roept in angft en noodt, Man-Godts, in deze Pot verfchuilt de bleeke doodt! Verlos ons, wilt ons nu in dit gevaar befchermcn. Godts Dienaar ftraks beweegt met innerlyk ontfermen, Zegt weder: Breng hier meel, en werpt het in het kruidt, En fchep met vollen lull naar uw begeertens uit. Fluks ryft een fchoonder bios op doodtgeverfde kaaken, Elk kan nu onbefchroomt het nuttig voeuzel fmaaken , Elk fterkt 't verflaaude hart met onbedwongen luff. Verlegenen, tad toe! ftelvryu zelfgeruft,
Beklem u zelve niet door ongcgronde zorgen! Geen dodelyke flang leidt onder 't groen verborgen ; Godts hemelfche Gezant heeft u voor 't kwaadt befchut: Elifa's wonderhand' verftrekte u tot een ftut: Die's Hemels byftant heefc, die komt geen ramp befpringen. Maar welk een mildt gefchenk, de vrucht der cerfteliogen,
Van tien paar brooden wordt Elifa aangeboon, En a'iren in haar groen, maar Saphats groote Zoon, Die dit gefchenk ontfangt, uit't landtfchap der*Danieten Zegt ftraks: Gehafiga, laat 't volk 't genot genieten, * Battl-Salifa. Vau
|
|||
------------------------------------------------.----------------
i5<5 HET LEVEN VAN
Van deze Hemelvrucht', zet hen deez' fpyze voor.
Maar deze, gantfch verbaait, zegt : Heere! geefgehoor, Wat zal dit vveinige voor Hondert zielen baaten! Elifa zegt: 'k zal my op's Heeren woordt verlaten, 't Gecn meldt: men zal (dit ftrekt van's Heeren magt bewys) Men zal de volkeren verzaadigen met fpys, Enbovenhetgenotdatiederzal genlcten, Zilnogeengroote ruimte inzeegen overfchieten: Deelt dan blymoediglyk dit broodt uit aan het volk. Hoe levendt flrekt gyhier, 6 gy , Geheimnis-tolk!
Een voorbeeldt ran Godts Zoon die HeiUon der genade ; Die met ecn weinig broodt * vyf duizendt man verzaadde, Verzaadde aan 'tdorre ftrandt.toen van den vifch en't broodt (Elk flaa dit wonder ga! ) veel korven overfchoot. ^ Met regt voorfpeld uw naamfGodts heil aanGodts gemeente. ZooblinkteenDiamanteen koftelyk gcfleente, Gezet in dierbaargout, met glans voor elks gezigt. Zoo geeft de morgenftar een ongemeencr licht, En ftreeft in heerlykheidt al 't fterrenheir te boven. Wie moet niet reis op reis de wonderheden loven, Man
* Ziet Matth. Cap. XIV. en Joann. Cap. VI.
•| Godts heil.] Zulkeene beerlyke beduidenis , Hegt de Heer
Buntink, legt in de naam van Elifa verborgen : ziet verdir eenige overeenkomende wonderbeden tuffcben Elifa en den Heere Tefus Chriftus, inE.untinks Schfiftuurlyk Reisboek, Mais. 2»>.
|
|||||
L^_
|
|||||
DEN PROPHEET- ELISA. 157
Man-Godts die gy verrigt, en met cerbiedigheidt,
Uitgalmen lof en prys aan 'sHemels Majefteit:
't Hozannaopmvkomftdringt door in a]le landen.
Een ander hef zig zelfs door't konftwerk zyner handen ,
In gloryryken roem, en in verheven ftandt,
Maargygraveen uw' naam in eeuwig diamant,
Door wonderwerken , door desHemels mildenzegen,
Begunftigt, die alomziguitbreidt als een regen.
Gezegende, vaarvoort! de grootheidt uwer daan,
Zal zelve Benhadad op zynen throon verftaan:
De Syrier wil zelf naar uwe raadtftem hooren.
't Gerucht van a, komt pas in grooten * Naamans ooren,
Of aanftonts fpoeit by op het Koningklyk bevel,
Zig als een Afgezant naar't hoofdt van Israel,
Op dat die Koning hem onthef van zyn melaatsheidt:
Maar deze gantfeh ontroert roapt uit:6,we!k een dwaasheid!
Regeertin den Syrier! dryft by met my den fpot.
Ben ik, een flerveling zoo wonderbaar als Godt ?
Ben ik dan Godt gelyk ? is my de magt gegeven ,
Datik verdervenkan, behouden, endoenleven?
Kan
* Grooten Naaman.] Namentlyk Naaman den Krygsovef-
flan van Benhadad , Koning van Syrian, van <wien 2 Kon. Cap V. getuigt wordt, dat hy was een groot man voor't aangezigt zynes Heere . en van hoogen aanzien , een ftrydt- baarHeldt, door wienshandtde Heere de Syriers verlofling gegeven hadt. |
||||
i58 HET LEVEN VAN
Kan ik den Syrier bevryden van zyn kwaal ?
Wie wagtc, 6 Benhadad ! van u zulk een onthaal ?
Welkeen onmooglykheidtdurftgy van my begeren?
Gewis hy zoekt zyn he'ir naar Israel te keeren,
HygtTpt hetharnas aan, engord'zig tegensmy,
Enzoekt, dgruweldaadt! myn kroon en heerfchappy,
Door een verbloemde trek aan zyn gezag te begten:
Tevelde, 6Israel! te veldt getrouwe knegten,
Ontzeg aan Benhadad zyn ongegronden eifch.
'tGerucht van Jorams leedtvliegtdoor het Ryks-paleis,
En laat, van buis tot huis, des Konings droefheidt hooren,
En vult met naar geklag Propbeet Elifa's ooren,
Dog dcze troofl den Vorft door zyn verkwikbre recn:
Gelyk een koelen dronk verkwikt de moedeleun,
Van een, die op denreiszig zetter rude neder, .
Zoo cvenzietde Vorftdezon vanblydtfchap weder,
Als by door Godts Gezant getroofl wordt in zyn Ieedt;
Wat fcheurt ge , 6 Achabs zoon! wat fcheurt gy 't Vorftlyk
kleedt. En waarom ftort ge een beek van traanen uit uwe oogen!
Gedenkt gy nu niet meer aan't Goddelyk vermoogen,
Die't doodts benaaude he'ir verlofte uit het gevaar,
Toen gy in zegepraal als Ryksvermeerderaar,
Den Moabiet verfloegt, en voor uw magt deedt buigen :
ZendtNaaman tot my af, op dat die heldtgetuigen
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 159
En wilTc teek'nen draag, dat hier in Israel,
Een Laftverbreider is, van 't Goddelyk bevel. Straks voegt zigdeSyrier(gehoorzaam Is'rels Koning)
Geftegenopzynkoets voordesPropheetcn wooning; Maardeze, zendt alleen een bode, diezyn'lad A^n Naarnan dus verrigt: gaaheen, dVeltbeer! wafcht En reinigc zevanwerf uw lichaam in dc ftroomen , DerruizendeJordaaD, uwvleefchzal weder koomen: Gaa wafcht u , op Jatgy gehee! gereinigt werdt. Maar neen! door deze reSn ontfteekt het moedig hert Van Naaman, en hy agt zyn Heldenaam ontluiftert. 6 Opgeblaze menfch! door ongeloof verdtiiftert',
VVaar toe vervoert de trots uwdrieftig onverftandt! Verwagt n iet dat een ftoet van dienaars Godts gezant Verzellen zullen, neen! en u dus tegen treeden, Tc rug met dit begrip een reeks van plegtigheden Voor 'tzigtbaar oog' vertoont, verdwynen in't verfchiet; Elifa, die alleen op den onzigtb'ren ziec, Door de oogen van'tGeloof.kan meteen woord te fpreeken, Begun ftigt door Godts magtgeneZen uw gebreeken : Gaa wafcht u, volg den raadt van dien getrouwen knegt! Maar neen, de blinde waen die va(t gekluiftert legt Aan trotsheidt, hovaafdy, en andrezielefmetten, Durftnog, 6 dwaas begrip! zig zelfshier tegen zetten. |
||||
—.....-------------------......- -—■———■--------------------------■—"^npwpw'«,-»"^F- i —""
m HET LEVEN VAN
Wat roept Hy: Weik een trots regecrt by dit geflacht ?
Welke oneerbiedigheidt om my, die hoog in magt
En Vorflelyk gczag dus heerlyk ben verheven,
Zulk een gering bevel, en lafFen laft gegeven,
Een lalt waar door den glans myns aanziens wordt gehoont:
'k Dagt valt dat hy zig zelve eerbiedig hadtgetoondt,
En met een diep ontzagzig voor my neergeboogen ,
Dat hy met ziele-ernfl het Goddelyk vermoogen
Zyns HEEREN hadt geeert, en voormyaangebeen;
En dat hy zyne handt langs myn onzuiv're le6n.
Gefirekt hadt, en my zou van dit gebrek genezen ;
Maar neen , hy heeft my flcgts naar deez' Jordaan geweczen,
Om my in haaren ftrooin te wafTchen zeven voadt :
Is nietden Abana die zyne loopplaats houdt,
Van Decapblis af, voorzien met beterkrachten!
Is nietd'Orontesftroom veel heerelykerte agten !
Is't niet de kleenfte ftroom van't fchoon Damascus Iandt,
Dicboven de Jordaan de kroon der fchoonheidt fpandt,
Ja zig ver boven 't nat van Is'rel mag verheffen:
Wiemoetnietzulk een lalt tot in de ziele treffen ?
En wraaken 't heilloos woordt dier trots befneeden Joon,
Waarom my niet de hulp dier waat'renaangebo6n ,
Die hunne groote naam verheffen tot de wolken,
En door gantfeh Syrien verinaartzyn by de volken,
Tr«k
|
|||||
DEN PROPHEET ELISX iCt
Trekaf, owagenheir! verlaat dit trots geflacht!
Eer 'k deze ondraagb'ren hoon betaalt zet door myn magt. Een hoog verhcven ziel wil nitnmer fjiaadt gedoogen. Maar welk een ommekeer, aanfchouw ik voor myne oogen, Hoe fchielyk wort het hart van den Syrier doorboort, Daarhy deez' redenfpraak vanzynen dienaarhoort. 6 Ve!dtheer! kan dit kleene en weinige u mishaagen ?
Indien Elifau hadt zaaken voorgedraagen , Die moeiiyk waaren, eer dat gy die hadt volbragt, Hadt gy die nietvolvoertmet uitgeftrektekracht, VVaart gy zyn hoog bevel niet aanflonts nagekoomen ? Hoe ligtlykkunt gy nunzelve in dezeftroomen, Der fpeelende Jordaan gaan baaden als 't behoort, Op dat gy zuiver werdt naar zyn gezegendt woordt. De Veldtheer door deez' reen in zyn gemoedt geflaagen,
Klimtaanftoius op dit woordt van zyne ftacywaagen, En wafcht zig zevenmaal in 't water der Jordaan: 6 Heilige Jordaan ! met wondren overlaan,
Hoe diep verrukt gy'thartdes Veldtheers, die de ftraalen Van's Hemels milde gunft op u ziet nederdaalen, Want uw vermaarden ftrooin ontheft hem van zyn kwaal. Bedenk, oNaaman! nu, Elifashemeltaal,
En leert van nu voortaan in dankbre nagedagten, Geen hei'litem van G odts volk onwaardig meer veragtcn. L Codts
|
||||
....------ - —-—
i(J2 HEX LEVEN VAN
Godts magt blinkt heerlyk uit door midd'len zwak en kleen.
'k Zie den Syrier reeds uit het water .opgetregn, En metzyn gantfche heir voor des Propheeten wooning: Elifa, Afgezant van den verheven Koning Vanhemel, enaarde, enzee, ziethiereen Afgezant, Des Vorfl; van Syrien, wiens drieftig onverftandt, Met zyn melaatshcidt in de reinigende plaflfen, Derheiligejordann, geheel is afgevvaffchen : Eenziel die zig van Baal tot Jacobs Godt bekeert: Aanhoor hoc hy voor u de hoogfte Godtheidt eert. Dus berft hy heerlyk uit: Nu weet ik dat op aarde (Men houde zoo men wil veel and'ren Godn in waarde) Geen andre Godtheidt is, dan hier in Israel! Deeze is't alleen wicr wys en hooggeducht bevel, Met diepe eerbiedigheldt, en emit dient waargenoomen: Het is die Godt alleeh wiens zegenryke ftroomen, In milden overvloedt afdaalen naar benedn. Wie andren Goden eert, ik eer dien Godt alleen. Engy, dHeilige! metwelkedankbaarheden, Zal ikvooruwen raadtunedrigtegentreden, Watfchuldig eerbewysbetoon ik u teregt? Ontfang deez' kleene gaaf, van uw geringen knegt, Laat deeze erkentenis tot eenen grondtflag ftrekken, Urn verder u ten dienft myn fchuldtpligt op te wekken, Oin
|
||||
I—
DEN PROPHEET ELISA. 163
Ora u... maar Godts Gezant die vol van godtsvrucht blaakt,
En met een diep ontzag voor de eer der Godtheidt waakt, Zegt ftraks : o.ftrydtbre Heldt! laat af my dit te bicden , Gyzaagtuw rcir.igingdoor'sHemels magtgefchieden, Die Vader ftorte op u zyn hemelfche gena: Die Hcilzon voor wiens oogen aangezigt ik fta, En die in *t heilig licht woondt in alle eemvighcden, Die waardig is van elk te worden aangebeden, Die weet het, dat ik nooit myn zinnen heb gezet, Op't tydtlyk , en myn ziel nog handen heb befmet, Met iets tc ontfangen dat aan my wierdt aangeboden : 6 Neen! 6 neen! ik dien den Oppergodt der Goden, Die niet in't mom-gewaadt of uiterlyken fchyn, Maar met een zuiv're ziel wil aangebeden zyn. De Veldtheer antwoordt ftraks: kan 't u dan niet behaagen,
Eerwaarde, dat deez' gaave aan u werde opgedraagen, Vergun dan uwcn knegt, (agt gy zyn bede waardt) Dat hem gegcvcn wordt, een weinig van deze aardt, Een laft flcgts, wantikzal, dit wil ik u betuigen! My nooit voor't aangezigt van vreemde Goden buigen, Nog hun affchuwlykheen, door Kerkdienft, OfFerhand', Aanbidden, fchoon men hen het Offer flagt, ofbrandt, Nog nooit my op hun kracht of mogentheen betrouwen. 'k Zal JacobsHeer en Godt in't hart een' Tempel bouwen, La En |
||||
DEN PROPHEET ELISA. x6s
Reis, reis dSyrier! met voorfpoedt uwen weg!
Maar welk een laftcrftuk ? wat heilloos overleg,
WeSrhoudt my, ommetluft u verdertegeleiden ? Gchafi keer te rug, wil u geen kuil bereiden, Waar in gy ftorten zult door uw geldtgierig hart: Helaas ! de fnoode luft heeft reets zyn ziel verwart, En doet de torig alree , dus onbedagtzaam fprecken: De Syrier is reets van raynen Heer geweeken, Met al 2yn koftlykheidt, en naar dien Zaphats zoon, Belet htjeft. en veragt 't geen hem wierdt aangebodn, Belet dat niet het minft van hem wierdt afgenoomen, Nudan, (Gehafi, ach! kan't inuwzinncnkoomen) Ikzal dien dapp'ren Heldt navolgen op zyn reis, Op dat ik iets van hem voor deeze weldaadt eifch : Onzinnige, terug, wil uwe drift beteug'len! Maar neen! hy fpoedt zig voort als of hy op de Vleug'Ien Des windts gedraagen wierdt, tot hy hem agterhaaldt: De Veldtheer , die terftont van zyne waagen daaldt
Als hy Gehafi ziet, gaat ftraks dien Valshart tegen; Hoe minzaam toondt hy zig wilvaardig en geneegen, Op 't geen Gehafi eifcht, die dus zyn voorftel doet : 6 Veldtheer! 'k val voor u eerbiediglyk te voet; (gen,
Laat de oorzaak van myn komft, haargrootheidt niet mishaa- 'k Heb uit myns Heeren naam eeo bede u yoor tc draagen, L3 Op
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 165
Reis, reis 6Syrier! met voorfpoedt uwen weg!
Maar welk een lafterftuk ? wat heilloos overleg,
WeSrhoudtmy, ommetlufr. u verdertegeleiden? Gehafi keer te rug, wil 11 gcen kuil bereiden, Waar in gy ftorten zult door uw geldtgierig hart: Helaas ! de fnoode luft heeft reets zyn ziel verwart. En doet de tong alree , dus onbedagtzaam fprecken; DeSyrier is reets van mynenHeer geweeken, Met al zyn koftlykheidt, en naar dien Zaphats zoon, Belet heeft. en veragt 'tgeen hern wierdt aangebo6n, Belet dat niet het minft van hem wierdt afgenoomen, Nu dan , (Gehafi, ach! kan't inuwzinncnkoomen) Ik zal dien dapp'ren Heldt navolgen op zyn reis, Op dat ik iets van hem voor deeze weldaadt eifch : Onziunige, terug, wil uwe drift beteug'len! Maar neen! hy fpoedt zig voort als of hy op de Vleug'Ien Des windts gedraagen wierdt, tot hy hem agterhaaldt: De Veldtheer , die terftont van zyne waagen daaldt
Als hy Gehafi ziet, gaat ftraks dien Valshart tegen; Hoe minzaam toondt hy zig wilvaardig en geneegen, Op 't geen Gehafi eifcht, die dus zyn voorftel doet: 6 Veldtheer! 'kval voor u eerbiediglyk tevoet; (gen,
Laat de oorzaak van myn komft, haar grootheidt niet mishaa- 'k Heb uit myns Heeren naam eea bede u voor tc draagen, L 3 Op
|
||||
166 HET LEVEN VAN
Op dat gc u milde gunft in mededeelzaamheen ,
Aan denelendigen, en armen wiltbeftecn:
Nadien , 6 Naaman! hier twee zoonen der Propheeten ,
VanEphraimsgebergt', (dus wordt de plaats geheten
Daar hunne woonftede is) tot's Hernels afgezant,
Zo ftraks gekomen zyn, om nodig onderftandt,
Op dathy hen verkwik' doorzyne liefde en zorgen,
Nu dan, ai houdt voor hen uw gaven niet verborgen;
Maar fchenk hen een Talent van filver, inhunleedt,
Vetfier dit droeve paar, elk met een wiffelkleedt.
De Veldtheer antwoordt, op het hooren die'r gebeden:
Waar kan ik myne gunft met meerder nut befteden
Dan daar't Godts dienftknegt eifcht, die iedersnoodtdruft
't Believe u neem viy twee, voor ieder een Talent, (kendt.
Zo kan 'tbenaaiide hart ten top der uitkomfl fteig'ren.
Maar neen, Gehafi fchynt deez' milde gift te weig'ren,
En veinft of zynen eifch genoeg is in hun fmart.
o Snoode veinzery hoe liftig weet gp in 't hart,
Van deez' ontaarden gaft uw booze rol te fpeelen , Uw feberp gefleept tong bet buig/aim hart te ftreelen , Terwyl zy niet voor't oor dan guide leffen fpreekt, Daar zy aan d'andren kant met haren angel fleekt. DenSyrier houdt aan met duizendt vriend'lykheden,
Tot dat Gehafi zig in'{cind' laatoverreden, |
||||
DEN PROPHEET ELISA. 167
Die ftraks twee dienaars krygt, die voor hem henen gaan,
Elk met de milde gift van hunnen Heer belaan : Wy zyn al ver genoeg, Iaat zig Gehafi hooren! 6 Mannen, keer te rug (uw dienfl kon my bekooren) Gy hebt uw' pligt voldaan, ontlaft u van den laft. Ontrouwe knegt is dit op's Hemels eer gepaft, BeliegtgydusuwHeer? datwil uw ziel eens drukken! Ach! welk een wrange vrucht zult gy in't einde plukken, Wiens bitt'ren nafmaak u befmetmet Lazary. Veragtlyk voorwerp in deez' IJybel-poezy, 'k Volg 11 onwillig na, daar gy my voor ging treden; 'k Ziereets dat u Godts tolkontfangt metminzaamheden, En u, van waar gy komt, op't allervriend'lykft vraagt ? Maar ach! 't onzalig hart dat op de geldtzucht jaagt Enhaar begeertevolgt, berftuit: (6 fnoode vonden! Zo wordt de logentaal met eenen glimp omwonden ,) Uw knegt is nietvanhier terzyden weggegaan, Maar heeft dienftvaardig fteedts op uw bevel geftaan. Dit treft Godts Heilgezant, die met een ernftig weze/i, Waar uit een heil'ge drift is voor Godts eer te leezen, Zyn valfchen dienftknegt ftraft en dushem tegen gaat : OntaardeGierigaart, die, in't geveinfl: gelaat, Een loofe flang verbergt, die metuwlogenreden,; De zuivre waarheidt durft ftout op hetharte treden, L4 Al
|
||||
i(58 HET LEVEN VAN
Al fmeedtgybyuwzelveeenheilloos overleg,
Ging nietmynhartu na, toi_n gy opgeenenweg, Den Kryg'sheldtnaliep, en hy van zynftacy-waa'gen U bykwam, en voldeed uw eerloos welbehagen : Ontrouwe, is ditGodtseerten hoogften top gezet? Daargy door logentaal zyn dierb'ren naam befmet. Was dit den regten tydt om fchatten te vergaaren ? Rampzalige, terug! dieGodtwilevenaaren, Die dien' hem ongeveinft, en met een zuiv'ren geeft : Des de Melaatsheidtdieop Naaman isgeweeft, ZaI u en uw gefiacht in eeuwigheidt aankleven , Ehtoteentekenzyn , om'tgeengyhebt misdreeven; Straks werdt hy als de fneeuw zo wit van deeze kwaal. Vervloekte Gierigheidt uit 's afgrondts duifiren zaal,
Metal uw Helfch gcvolg door 't aardtryk doorgebrooken , Dit's 't loon van die verblindt op uw aitaaren rooken , En yv'rig u ten dienfl hun gantfchcn Icven ftaan : My dunkt ik zie'u reets met fchatten overlaan, En elk met loos gevlei tot uwen geldt-dienft nooden , Maar ach! wat vvordt hier door al onheil aangeboden, Dieumindt, mindtbedrog, enlogen, fno6 beleidt, En boven alle kwaadt de flimme arglifligheidt. Uw hebluft is door gout nog lilver niette leflTche. Vlie menfchen, vlie te rug en fchuw deze afgodeflc! Vcr-
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 169
Verban haaruit uw hart, en gun haar nimmer ruft!
De Godthddt heeft in't doen der gierigen geen luft: Zy zyn affchuwelyk in haar volzalige oogen. Volg eer blymoedig na 't barmhartig mededoogen , Die milde Godts vriendin , geeftdien, diemildlykzaait, Dat hy, in's waereldts oogft, in ryken zegen maait. Ja, geefteeneeuwigheil, en onwaardeerbaarvoordeel; Want mededeelzaamheidt roemt zelve tegens 't OordeeL EINDE VAN 'T TWEDE BOEK.
|
||||||
I 5 HEX
|
||||||
..______;
|
||||||
170 HET LEVEN VAN
H E T
LEVEN
VAN DEN
PROPHEET
E L I S A.
DERDE BOEK.
I N H O U D T. |
|||||||||
G,
|
|||||||||
trouwe Eli/a leert de vroege en tedrejeugdt:
|
|||||||||
De Byldryft op denftroom 't geen droevig bartverbeugdt.
DeVorfi van Syrien, ziet verydelt zyne laagen.
Om 't kleene Dotban float bet heir van Benbadad,
Dat Godt viet blindtbeidtjlaat: Eli/a brengt ze in *ftadt,
Terwyl Godts Eng'len}voor Godts dienftbiegt zorge draa-
Samaria wordt weir belegert, en verlofl. (gen-
Het woordt van Godts Propheet, dat f Adad 't leven kofl,
Maakt
* Samaria, f Benhadad. |
|||||||||
DEN PROPHEET ELISA. 171
MaaktKcaa.il totforft; en Jehu werdt verbeven,
Die Acbdbs huis verdelgt. 'tBedt,daar Godts knegtop legt, Tot fierven nets bereidt, Vorftjoas bcil voorzegt. Elifajlerft: In'tgraf verkrygt eeriDooden 't kven. |
||||||
Vjclyk de Leerzaamheidt de vroeg cmtlooke jeugdtr
Metyver onderwyft, op't edel fpoor ter deugdt, Om uit den vollen fchat van oude en nieuwe blaaren, Zigzelve een milden oogft van wysheidt te vergairen, |
||||||
Gelyfe.
|
||||||
172 HET LEVEN VAN
Gelyk den Tarfiaan ook aan de voetfchabel,
Totheilrykonderwys , zat van Gamaliel; Zo zien wy hier een rey van zoonen der Propheeten, Leergierig, voor Godts heldt Elifa neSrgezeten, Op dat de Leerzaamheidt hun graage zielen voed': Maarwelk eenaanfpraakof een der dlfciplen doet?
Elifa zegthy: gun aan myneree'n verfchooning! Ziet deeze plaats een aan, aanfchoudt eens deeze wooning, Waar in wy dagelyks vergadert zyn by een. Zie eens hoe engh zy is. en voor ons veel te kleen. Sta dan Man-Godts ons toe, dat wy (door lull gedreven,) Ons t'zaam naar 's Lattdts rivier.zo boomryk he£n begeven, On eenig timmerhout te h;ia!en , en met vlyt De plaats vergrooten daar gy daaglyks by ons zyt, En ons met manna voed': Ga, wilt dien plaats bereiden Zegt Godts Gezant; 't believe u derwaarts ons te leiden Zegt eener; dat wy ons verheugen in uw licht: En gy ons door uw reen verkwikt, en leert, en (licht. Wei aan Godts knegt gaat voor: Gelyk een trouwe herder, Die zyne fchaapjes leidt, en hem met lull al verder, / Vv Langs klaver beemden voert, die zielverrukk'lyk ftaan, Zo voert Elifa hen langs 't water der Jordaan, Paarzyhetnoodighout met wakkre vlyt vergaeren. >laarwelk een naergcluitkomtzighieropenbaaren? Wat
|
||||
------ —
DEN PROPHEET ELISA. 173
Wat troofteloze Item maakt my de ziel ontfteldt!
Ach! eender Jongeren, die 'thout ternederveldt,
Verlieft hot yzer, in de zegenryke ftroomeu
Der hcilige Jordaan : Wat zal my overkoomen!
Dusroepthy: Meefter, ach! ik hadtdeBylgeleent!
Dc liefJe, diep in't hart van Godts gezant vereent,
Met dicnflbereide hulp eh vaardig meJedoogen ,
Oniheft wel haaft den druk der nat bekreetene oogen ,
En toondtdoor's Hemels hulpdat niets onmooglykblyft,
Wyl 't yzer van de byl op't water boven dryft.
Zo krygt het zuchtend' hart een onverwagten zegen.
Godtvruchte zielen, die bekommert en vcrlegen , In uwetegenheen nog hulp nog trooftgeniet; Dit leert u, dat ge alleeh op den Onzigtbren ziet: Die Vader weigert nooit als hy u komt beproeven, Met hulp u by te ftaan wanneer gy 't zult behoeven. Een onverwagtegunft, daal vaardig op u neSr, Endaargeon uitkomftfchynt, daaris zy nog veel eer. Maar welk een krygs-gerucht laat zig zo yslyk hooren ?
floe dreunt de krygs-trompet afgryslyk in myne ooren ! En voert'tgewapent heir der Syrieis, 't bevel, Huns Konings onderdaan , ten ftrydt aan Israel, 'k Floor zelfs den Ryksmonarch , totzyneknegten fpreeken: Wel aan! men laat door't heir den optogtshoorcn, fteeken, Ver,-
|
||||
174 HET LEVEN VAN
Verbrei, dat icder zig voort in zyn orde zet,
En't heir van Israel den doortogt wordt belet.
'k Wil met myn legermagt hen fchielyk overvallen.
6Dwaazc Syriers! beraadt vry met u alien,
Hoe gy het Joodtfche volk weerhoudt in hunnen weg!
Daar is een hooger magt, die't menfchlyk overleg,
Door zyne willekeur geheellyk kan vernielen,
De Godtheidt waakt geftaag voor zo veel duizendt zielen,
Voor Ifaaks nageflacht, haar uitverkooren volk,
Elifa, die opregte en vroome Hemeltolk,
Weet reets door 's Hemels gunfl (die hem 't gehcim ver-
Den aanflagdieuw Vorft.zynHeldenopenbaarde.- (klaarde)
En Joram weet alree door Godts getrouwe knegt:
De plaats daar gy het he'ir des Konings laagen, legt :
Dies't zig naaukeurig wagt door zulk een weg te trekken.
Dit doet in Benhadad een dolle drift verwekken,
Die ongeituimig ziet zyn aanflag ongedaan ;
Gelyk een ruime zee , waar in een felle orkaan,
Al buld'rend' nederilort, zulks dat de zilte baaren,
Ten Hemel opgevoert, naau weten van bedaaren ,
Maarmet een iterk gedruifch voortfchokkenin den loop:
Zo even woedt het hart van Benhadad, wiens hoop,
En krygslift is mislukt, wie becft niet voor zyn drygen ?
Dus berft hy toornig uit: zult gy voor my verzwygen,
On
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 175
Ontrouwe Dienaars wie dus eerloos my verraadt!
En mcer voor Joram is, dan voor myn Ryk en ftaat:
'k Zweer eer de zon haar karr' in't weften doet vertrekken,
Dat ik het faamgefpan wel haaftig zal ontdekken :
De ftraffe volgteerlang tot des verraders loon.
Maar eenen antwoordt ftraks: 6 luifter van de kroon!
Van 't Syries Ryksgebiedt! verbal! uit uw gedagten , Dat wy met fnoodtbedrogonzeeernogpligtbetragten , Neen, hooggeduchte Vorft, hier fchuilt een ander kwaadt: Elifa op wiens trouw, vorft Joram zig verlaat, Ontdekt dien Ryks-monarchhet diepgeheim derwoorden, Die gy(fchoon niemant zelfs nogftem.nogweerklank hoorde) In't binnenft' van uw Hof, met uwe Raaden fpreekt; 't Is hy die het befluit van uwen aanflag breekt, En't hei'r van Israel beveiligt voor uw' Iaagen. De Vorft vaart hier op uit: waar fchuilt die bron der plaagen? Waaris diePeftvan'tryk, diemyditonheil brouwt? Hem komt terooren dat Elifa zig onthoudt, In Dothan: dies de Vorft zyn heir by een vergadert, (Wykaf, Man-Godts, wykaf! eer uhet onheil nadert,) Enmetzynruiterbende, enwageneh, enmagt, Dc ftadt op 't onvoorzienfte omcingeltin den nacht. Waakop, inwoonderen van Dothan! waak, dHeldenf
Befcherm Elifa toch, die u de lagen melden, Van
|
||||
i?6 HET LEVEN VAN
Van'tSyriesOpperhoofdt, teveldeeer't oorlogs volk,
Uylingsovervall'mecfchildt, enfpeer, endolk. Wie zig omcingelt ziet dicnt met oplettende oogen, Nauwkeurig toe te zien, om 's vyands iiftig poogen» En aanval en gevaar, manmoedig te weerftaan: Wie fterkt myn Dichtluft nu, met angft en vrees bclain,
Den krygstoon ongewoon, in deez'benauwde wallen! Daar 't krygshe'ir in het veldt gereet om aan te vallen, Gefchaart in orde met het uitgetooge zwaardt Het aanvals teken wagt, vol moedts op't moedig paardt. My dunkt 'k kan binnen 'smuur uit 'svolks beftorven weezen, Om 't onverwagt beleg den fchrik en doodts angft leezen , Elk fchynt op 'i hoogft' verbaaft voor 's vyandts legtrbend'. De dienftknegt van Godts knegt, deez'krygstogt onbekent, Berftuit, opditgezigt: Ach Heere ! wat zal'twotden? 'k Zie een gewapent he'ir in vollen rang en orden , En voet- cn-paardevolk rondtom de ftadt gefchaart! Wordt niet door uw Gebedt dedierbre ftadt bewaart, Wy zullen 't aas zyn, en ten prooj' van deeze ontzinden, Die, heet op bloedt en moordt, aanleggen op verflinden, Als wreede wolven die met tygers faam gepaart Een Hind' vervolgen, zagt en weereloos van aert. Maar veel aanminniger klinkt my daar in myne ooren,
De troostftem, die Godts heldt op deeze wys laat hooren: En
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 177
F.n het benaaude hart dus vvederom verkwikt :
Vrees niet, nogzytin'tminft'opdit gezigt verfcbrikt!
DieGodt eerbiedigvreeftziet nimmer zig verlaten ,
Al woelthier om de wal ecn magtig he'ir foldaten ,
Nog is een grooter magt ter hulpe aan onze zy',
Dan al hetkrygsgeweldt van onze weerparty:
DieGods befcherming heefc.hoeft niets.hoe hoog in waarde,
Tot veiligerbefchut in Hemel of op aarde :
TotU, AlmagtigHeer, en oorfpronk van hetlicht,
Verhef ik myne ftem: ontdek het zwak gezigt
Van dezcn, op dathy in zegcn mag aanfchouwen ,
Iloeieder, dieopregtuw byftant durft betrouwen ,
Uw milde gunft gcniet, in zynen angft en noodt,
Ja zelfs behouden blyft op d'oever van den doodt.
6 Wonder! welk een rey van Hemelfche Gezanten ?
Wat veiliger befchut daar zo veel iyftrawanten, Omgordtmeteeuwig Iicht rondtom Elifa ftaan : Zo ziet d'Almagtige zyn trouwe dienaars aan, En zendt zyn Eng'lenwacht om hunne leegerfteden, Als fakkelen deslichts, van bovennaarbeneden, Op dat zy vcilig zyn en voor gevaar bevryt. 6 Dienftknegt van Godts vrindt! hoe dierbaar is den tydt Waarop gydit aanfchout: wie kan dee'z' gunft waardeeren, Gymeogt, en wymetu, hieruiteerbiedigleeren, M t Dat
|
||||
-«—
|
||||
178 HET LEVEN VAN
Dat, fchoon wy zyn omringt met alle ramp en (mart,
Als \vy maar cenen zucht van 't ongevdnsde hart,
Opzenden naar ora hoog, de Godtheidt zig weldadig,
Tot onze hulp betoont, ontfermende en genadig,
*
Ja! nimmer hem vergeet dieernftigtotHaarfchreidt. 6Dichtluft! die Godts heldt, hct krygshei'rtegen leidt,
Terwyl hy vierig bide, ('t Gebedt zal 't fehildt veritrckken) Verblindtheidtzal hetaog van 'tgantfchehe'ir bedekken , Hoort eens hoe deeze Heldt, met onbefebroomt gclaat, 'tHeir, dat inoptogt is , dus vriendlyk tegengaat: Hou ftandt, grootmagtig heir, die de oorlog zeiffen-wagen
Tenftrydtvoert! ver genoeg ditdoolpadt ingeflagen! Hou ftandt, enkeerterug, die zonder overleg, In 'tblinden herwaartstrekt! dit isgeenfinsdew.eg, Die totuw optogt. dient! ditzyngeenfinsde wallen, Die gy manmoedig met het zwaardt poogt aan tq valient Volg my, eer u het heir van Israel verkloekt! Op datik ugeleiby deze, diegyzoekf. De wyze omzichtigheidt pad krygsJien in 't bjjzqndcr. Straks volgt het gantfche he'ir dien wakk'ren vr.esVverkomk'r. Tot in Samaria, voor'tHoofdt van.Istael. 6 VroomeElifa! gy gehoorzaaint Godts bevel! Veel, veel vermag uw bee daar d'Aluugt uit de zaalen, Van't eeuwijj hciligdom een nevehvolk laat-daalen , Die
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 179
Die 't gantfche heir verblindt, eerdatmen 'twordtgewaar:
dKrygsvolk! ach! hoena, zytgy in doodtsgevaar! Gaf Joram nu eens laft om 't zwaardt op u te wetten , Hoe weinig koft: gy nu uwe ondergang beletten, Daar ge alien voor het zwaardt als voor een flagtbank ftaat Geen wonder! 'k zie reets hoe het moedige gelaat, Vol doodtfehrik wordtgepynt, zodraelk van zyne oogen, Zyn blindtheidt op't Gebedt des Godts helds ziet onttogen, En zig op't onvenvagtfte in haaren vyandts handt. 'kZie hoe Vorft Joram reets op uden wraakboogfpandt, En aan Elifa vraagt, om u den flag te geven ? Maardeeze, zagtvanaert, tot weldoen aangedreven, En niet tot wraak gezint, dan daar 't Godts eere geldt, Geeft ftraks een andren raadt aan Jacobs Oorlogsheldt, Gezalfde(zegthy)neen! zoudtgy, metuwendegen Verdelgen, dien gy hebt in zegepraal verkregen ?
G ekregen in u w magt, waar door ge u ziet verloft
Van eenen oorlogsftorm, die u geen mannen koft.
Laat mededogentheidtveeleeru't harte treffen.
Een Koning kan zig zelfs zo wel tot roem verheffen,
Door liefde dan door magt, door weldoen dan doorftraf.
Sta van dit wreedt befluit en dood'lyk denkbeeldt af!
Behoedt hen voor 't verderf! laateerderuwgedagten.
Geneigtzyn, om den pligt van weldoen tebetragten!
M 2 fie-
|
||||
i8o HET LEVEN VAN
Bereidt hen thans een maal, op dat deeze Oorlogsdrom,
Door fpys en drank zig fterke, en ieder dus weerom, Gezegendt door uw gunft naar zynen Vorfi: mag trekken, Dit zal uw grooten naam tot meerder roem verftrekken, Dan dat ge uw oorlogs-zwaardt bevlekte met hun bioedt: Ditwoordtheeftkracht om in hetVorftelykgemoedt, Alle edelmoedigheidt en mildtheidt te doen woonen. De galm van deeze gunft, gefchoeit op hooge toonen,
Verheft Vorlt Jorams naam in't hof van Benhadad : Thans bloeide voor een' tydt dien onwaardeerbren fchat, De Vrede en minzaamheidt in wederzydtfe Hoven. Maar ach!een oorlogswolkkwain haaft dien glans verdoovcn! Als Koning Benhadad de train des oorlogs roert, En tegens Israel zynheirte velde voert; Die ftorm des aanvals zal Samaria eerft trefFen. 6 Stadt! die naau het hoofdt verkwikt weer op koft heffen, Hoe fchielyk ftaat gy weer voor uwen vyandt bloodt, Daargyin ftille ruftden zoeten vree genoot. 'kZie een ontzaglyk heir van mannen t'allen kanten , Rondtom, om uwen muur den oorlogs ftandaart planten. Benaaude Stadt, helaas! hoe zal't eind' vergaan ? Daar zie ik reets een troep met oorlogstuig belaan, En ram- en (lorm-gevaarte aanvoeren naar uw wallen: Gints wagtmen na 't bevel om ylings »an te vallen: Daar
|
||||
--WT—V- .
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. i$i.
Daar werptmen fchanflen op , om veilig in te treen :
Daar zie ik reets een heir boogfchutters op de been, Aannadren tot de ftadt; gints torft men weder leeren Oin langs den fteilen muur het bolwerk te overheeren : Gints gefpt men't harnas aan, hier fpandt men weer de boeg, Daarblinkt het glinftrend'zwaardtafgryslyk inhetoog, En toondt de doodt alrede op haar geflepe punten; Gints tragt een Ruiterry manmoedig uit te munten, Door dapper krygsbeleidt, en onverfchrokken moedt. Belegert volk , helaas! noggrootertegenfpoedt, , Verneem ik binnen's muurs dat meerder is te dugten, DeHonger, fel vanaert doorgeenenftaat te ontvluchten, Regeert in uwen wal: oeindeloos verdriet! Wie fchrikt niet die een reeks van zo veel plaagen ziet! De noodt heerfcht overal; en fpaardt nog klein nog grooten! DeHonger woedtalom metalzyn fpeelgenooten, Hyjuicht, terwyl 'tgemeen vaflduizendtdoodenlydt', En de armoe volgt hem na, gevolgt van duuren tydt, En droefheidt, jammeruis, elienden, zuchten, klachten, Benaautheidt. rouw, verdriet, wanhoopendegedagten, Angft, vreeze, pyn, geweldt en doodelyk gevaar, En kwynend ongeneugt' en trooileloosmisbaar; En andren, die geftaag den mag'ren honger volgen; En eindelykdedoodt, die, woedendeen vervolgen, M 3 Een
|
|||||
i8a HET LEVEN VAN
Eenoogftvan lykenmaait, waarhyzyn voeten zet.
6 Wreede weerparty van't leven! hoe verplet
Gyallesdoor uwmagt, waarvoorhet al moetwyken! Aimy! waarikmywend' zie ikeen berg van lyken, De Gade mift haar Gaa, door de Echtknoop pas verSent: Of zweefthet leven nog in'trammelend'gebeent', Daar heerfcht de noodt in top,en (lapt met reuzen fchrccdcn, En fchetft ons eene reeks van naare affchuwlykbeden. 6 Dichtlufl;, fia my by , op 't zien van dit gezigt!
Daar legt'ereen, die doodts enftervendehet licht, Nog fchemerende aanfcbout, daar fchreidt een flaau van lion • Om 'tOuderlyk verlies, gints zwerven oude en jonger, (ger Als fchimmen langs de ftraat om eenig lyfsgenot: Hierknaagtmen wederom aan't ftinkende ovcrfchot Van eenig ongedierte, en fcheurt met graage tanden , Het taaje vel van een, terwyl men de ingewanden, Vait uitrektten behulp des toomeloozen lull: Het moedig Oorlogs-paardt, wel eer ten kryg geruft, Moet nu het voedtzel zyn , voor de uitgeteerde maagcn : Gints ziet men't raamve vleefch van't dor gebeente knaage'n: Daar werdt de huidt verdeeldt.hier weder lekt men 't bloedt, Dat zwart uit de adren drupt, 't geen flaau den drinkluft boet. De Koopheer (kon het geldt nu voor den honger dingen) Vindtnaau eenEzelskop voor tagtigfilverlingen, En
|
|||||
DEN PROPHEET ELISA. 183
En weinig duivenmefi voor eenehandt volgcldt:
't Verderf, dat geen verfchil op itam nog afkomft fteldt,
Ontziet geen Agtbaarheidt dcr achtbrc gryze hairen ,
Nog deedle Jonglingfchap dercerftc lentejaaren:
Een dcerlyk fchouwtoneel vertoontzigoverall
Dc Koning zwerft geftnag langs bolwerk, muur en wal,
Oin yvrig toe te zien voor flacks verderf en fchade;
Want daar de hunger heerfcht daar wordt men ligt verrad«n,
Doorde eenofandren gad, diezynen pligt vergeet,
En tegens Vorftenvolk verraadt en onheilfmeedt,
Op hoop om zig te zien verloft uit zyne elendeu.
Ilelaas! waar zal de Vorft zig zelven henen Wendell ?
Elk roeptom onderftandtin'tuiterftc gevaar:
Gints fchreeut een Vrouw hem toe: 6 Ryksvermeerderaai!
Eetoon my uwe hulp , en zyt aan my genadig!
De Koning antwoordt haar: ach kon ik u weldadig,
En alseen Vaderzyn, ik toondemy bereidt;
Maar neen! de gantfche fladt die op den oever leidt,
Van haren ondergang , heefc niets om 't lieve leven,
Een eenig ogenblik , verkwikking meer te geven :
De korenfchuur is leeg en zonder meel en graan :
DeWynftok, dieweleer, met overvlcedt belaan ,
Gezwollen druiven droeg, is dor en zonder vruchten.
A«h! ftondthetinmynmagt, ik aaguw ailerauchten
M 4 Wei
|
||||
1 ■
|
||||||
184 HEX LEVEN VAN
Wel haaft in vreugdt verkeert, 't waartot uw aller voordcel.
Zyweder: neen myn Vorft! geef maarcengunftigoordeel Aan myn gerechte zaak , dan ben ik uit vcrdriet, Deez' Vrouw op wclkers woordt en trouw ik my vcrliet, Door een en 't zelve lot des Iiongcrs aangedreven, Sprak tot my; flagt uw' zoon, op dat vvy beiden 't leven, Door't ftorten van zyn bloedt verlcngen eenen dag: Dan zalik wederom, 6 doodelyk verdrag! Op morgen mynen Zoon den doodtfteek doen gevoelen, (Dus kan de noodt het hart dermoedermin verkoelen) Nuhebik, grooteVorfl, hetfriffchenjeugdigbloedt Vergooten, van myn'zoon, en beiden onsgevocdt. Zoo ver het ftrekken kon, met vleefch en teer gebeente: Nueifch ikharen zoon,maar't hart, 'tgeen 'tharft'gefteente, In hardtheidt overtreft, ontzietniet, hoe menfmeckt! Datzy'tgegeven woordt niet nakomt en verbreekt, En my verlegen Iaat in duizendtbange zorgen, Nuhoudt zy haren Zoon in eenen hoek verborgen, En hoedt hem voor 't gevaar dat hem te wagten ftondt. Gebiedan, groote Vorft., datzy dit vaft verbondt, Dat wy dus onderling vaft hebben faam geflooten, En waarop ik het bloedt heb van myn' zoon vergooten , Door haargemaakt verdrag wordt met 'er daadt volbragt, En zy op haare bcurt nu ook haar' zoon ons flagt, Op
|
||||||
DEN PROPHEET ELISA. 185
Op dat... maar dit verhaal gedaalt in't Vorftlyk harte,
Ontfteektdedolle drift van Joramaan met fniarte,
Die vloek en lafter braaktop 's Hemels Heilpropheet:
Dies fcheurt hygantfeh ontzinthet Koningklykekleedt,
En zweert met dieren eedt (wie kan dien vloek verzwelgen!)
Dat hy dien Hemeltolk Elifa wil verdelgen ,
Eerdat de gouden zon wecr eene dagreis doet.
Te rug, verwoede Vorft, betoom'toplopendt bloedt!
Gedeuk aan Godts gezant en aan zyn wonderdaden!...
Maarneen! Elifa's doodtkan beftzyn luft verzaden,
'k Zie reets een afgezant heen draven met dien laft.
Man-Godts, gy, diegeftaagop 'twoordt desHeerenpaft,
En lieffelyk uw ftem in hemelreen laat booren, Zie toe , ontvlucht den flag door Joram u befchooren ! Ontwykdienmoordtharpy, eerdat by triompbeert! 'kHoor reets dien Yveraardaar hy Godtsdienftig leert,
Door'sHemelsGeeftverlicbt.'t befluit desVorfts verklaarcn: Behaagde Godt aan u, 6 0udtften! te openbaaren, 'tGeenHy myheeft vertoondt, hoe datdicMoordcrs-zoon, DienualsRyksmonarchheerfcht op zyns Va.iers throon, Zyn bode herwaarts zendt, met zyn bevel en orden : Wcldan, laatnudedeur wel digtgeflooten worden, Opdathybuitenblyve, eerbyzyn laft volvoert, Want't wroegendt naberouw, dat 'a Konings hart ontrocrt, M s Zal |
||||
186 HET LEVEN VAN
Zaldat gezalfdc hoofdtdatniet alsmoordtwil uitcn,
Bezadigtvangemoedt, heelandersdoen befluiten. Hy volgt zyn' dienaar na, wyl hem zyn' eedt berouwt; 'k Zie hem reets in bet huis daar zig Godtskncgc onthoudt,
Daar hy dien Heil-gezant dus zyne reen laat hooren : Gezegende van Godt, tot zynen dienft vurkooren , Waarmede zal ik 't volk, doorhongcr oitgetccrt, Dat vaft zyn onderftandt en hulp van my begeert, Vtrloffen uit den noodt ? de Hemel fluit zyn zaalen, En weigert onderhoudt, de velden en de dalen, Weleer met vrncht belaan, zyn dor, en fchraal, en bloodt: DeWynpers, die weleerzomildthetdruifnat boodt, Isleeg enzonder vogt. Aimy! waar ikmy wende, Verllrekt de fladt alom een fchouwplaats van elende S Dc Hongerhecrfchtop'tfelft, woedtyslyk en ontzindt: De moeder flagt uit noodt haar lief en waardig kindt, En voedt zig met het vleefch van haaren eerftgebooren. 'i Gefchrei, van huis tot huis, vervuldt vo! druk myne ooren, En weergalmt door de fladt met jamuierlyk geluit. 'kZwyg van den vyandtdie denmuurrondtombefluit, Enons door'tflreng beleg rampzalig doet verfmagten. Wat zal ik verder nu op Jacobs Hulper wagten , De Godt van Israel gedenktnietaan zyn volk! Geen wonder, daalde bier van '■$ Hemek opperwolk, 6 Jo-
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 187
6 Joram! eene vlara die u tot afch verteerde:
Denk hoe Abiram, die te heilloos murmurecrde MetKorah, Dathan, t'zaam des hcmels ftraf gcnoot : Dcnk hoe Ahafia naar Godts bevel, de doodt Eerlang moeft ondergaan , om dathy Godt onteerde , En Baal-Zebub, meer dan Jacobs heil waardeerde , Aan wien hy byftant zogt daar by op 't krankbedd' kg. Errinner u de ftraf te Bethel; ach diefj dag! Toen zo veel kinderen door Beeren zyn verflonden , Wasdit, omdatGodtsknegtEIifa wierdt gefchonden, Hoe ligt, nu 't Godt zelfs raakt, ftaat gy ten doel der (braf! Maarneen, d'Almagtige, die u dus overgaf Aan uw vertwyfelt hart, wil dit in u verfchooncn , Ily zaluonverwagtzyn hulp en byftant toonen. Hoor hoe Elifau dien blyden dag voorfpeldt! Hoor! hoor des Heeren woordt op dat/gy 't heil verinc Utt
Zo laat d'Almagtige door my, zyn wondren hooren : Eer dat nog de avondtftondt van morgen v.-ordtgeboren, Zal zig Samaria verheugen in haar' druk: Dan zal de vreugde-zon van blydtfchap en geluk , Het doodts benaaude hart verkwikken door haar ftraalen, Dan zal meeen maatemeels voor eene Sikel haalen, Ja zelfs tweemaaten garft voor deez' geiingen prys. Verhef dan welgemoedt tot Godt uwdankbewys. Dat
|
||||
, 188 HET LEVEN VAN
Datelk, metblygeluit, zig zelve vry verlufte!
Maar zeker Hoofdtman , op wiens arm de Koning rude, Durft dus het Hemels woordt veragtcn en verfmaan: Al gaf ons 't gantfche landt een overvloedt van graan, Al ftondt he: veldt rondtom bezet met korenairen, Waarzoumen < in dien tydt, zulk eene hoop vergaaren ? Men hadt meer tydt van doen , eer alles was gemaait. Het hemels blaau gewelf, met ftarren di'gt bezaait, Mocft eerfr, met venfteren vervuldt zyn en met ftraalen, Van vruchtbaar graan gewas op't aardtryk Hederdaalen, Eer di: gefchieden kon. Gy zult de voile kracht (Dus fpreektElifa weer) aanfchouwen van Godts magt, Dog van dien overvloedt (dus zyn des hemels zaaken Verborgen voor den menfchj zultgy geen graantje fmaaken. De nacht, die menfch en dier ter ruft en flaaplufl: trekt,
En't aardtryk met een floers van wolken overdekt, Daalt neder , en bedektdeftadten legerbenden, 6 Stadt, die nog verbeeldt een fchouwplaats der elenden! Verheugt u; dit 's de nacht die u verlofling baardt. DeontzaggelykeGodt van Hemelen vanaardt,
Verwekt een angfl en fchrik, in't harte der Syrieren, Dies roept elk: vlucht van hier.want Judaas leeuws banieren, VerhefFen zig om hoog, en heeft zig t'zaam vereent, Met Hetiete en Egipte, en hunne magt geleent, Voor
*
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 189
Voor een geringen prys om tegens cms te koomen. (men!
Wie moet niet voor de magt van zulk een kiygshe'ir fchroo- Vlucht, vlucht, wylhun gedruifch alrede 'thart verbaaft! Wie't leven bergen wil die redd' zig met 'er haaft! Zo weet d'Almagtige de zyne te bevryden ,
En door zyn wonderen den vyandt te beftryden, Op dat hy ylings vlucht eer 't iemandt denken kon : Ditheugdtnogde Amoriet, toenjofua, de Zon En Maan deedt itille ftaan, en haaren loop vertraagde. Ook toen Godt 's vyandts he'ir met hagelfteenen plaagde, En hen van Beth-Horontot Azekaverfioeg. Of hoe Godts donderkracht, de fchrik in 't harte joeg, Dat weet dePhiliftyn , z6datde (lamgenooten Van Jacob, 's vyandts bloedt, totBethcar toevergooten , Van Mifpa afgevlucht: 't Was Godt die 't magtig he'ir, VanSanherib vertloeg, dat, in het blank g'eweer, Rondtom Jerufalem zyn ftandaarts hadt verheven. Maar laaten wy ons weer naar 't krygshe'irheen begeven ,
Dat reetsde vlucht verkiefl: eer henhetonweer dreigt. Hetdaglicht datallengs ten Hemel opvvaartsftygt,
En reets haar fchemerlicht langs 'taardtryk komt verfpreiden,. Zal vier befmetten naar het legerheengeleiden, Wylelkdedoodtzigtroofl:, die niet teontwyken fchyn^ Maar Hemel Iwelk een vreugdt? hoe onverwagt verdwynt, De
|
||||
ipo HET LEVEN VAN
De drocf heidt die hsn drukte, en kecrt den angft en zorgen,
Uiccenen nachtvan druk, ineen verkwikb'ren morgen , Vanheilenzegening, voorhen, en voor de fladt? Elkziet, in tent by tent, eenouwaardeerbrenfchat, En eenen overvioedt waar uit zy zig verzaaden. Ondankbre is ditgetrouwde Hemelfche genaden,
Erkennen in uwdoen ? verbergt gy'tblinkendt gout, In't aardtryk, daar gy nu, nu gy de vreugdt aanfchout, U als verkondigers der blydtfchap moeft doen hooren, En juichen nu de tydt der uitkomfte is gebooren ? 'tGaatwel: Ikhoor alrcehoe de eentotd'anderzeit: Welk een verfoeibre daadt en fnoode ondankbaarheidt, Regcert in ons gemoedt: wy maaken ons reets fcbuldig Aan ontrou, nu wy't volk dat droef en onverduldig , Alom wanhoopig loopt, verbergen deeze vreugdt : Dit is de regte dag, die 'tdroevig hart verheugdt, Enwy, wyzwygenftil, enhouden'theilverborgen: Voorzeker zo wyflegts vertoeven tdt den morgen, Zal niet der zonden ftrafons vinden daar wyftaan! Wei aan , laat ons terftondt naar 't Hof des Konings gaan , En deeze blyde maer' door al de ftadt vcrkonden! 'l.Zie reets hoe op nun komft door duizend duizend monden, De blydfchap, onbepaalt door alle wyken zweeft. Maar 't Hoofdt van Israel. dat naauwer agting geeft, Of
|
|||
DEN PROPHEET ELISA. 191
Of met een flimbedrogby't krygsheir is verborgen ,
Voeltzig nog al bezel;met angft, en vreeze , enzorgen, Of nietveel ligt een flang verfchuilt lag onder't groen; Dies fpreekt hy tot zyn volk, kuntgy met ligt bevroen, Welkeengeveinsde trek, onsAdad zoekttefpeelen? Gewis hy zal het heir in't vlakke veldt verdeelen, En veinzen of hy vluchte om ons in zulk een' fchyn, Te Iokken uit de ftadt, nu wy verhongert zyn. Maarzynwy eens, in't veldt, in zyne magt gekoomen, Dan zal ons't gantfche heir als water overftroomen , En zonder flag of (loot, indiingen in de ftadt, 6 Joram, denkt gy dit van Ryksvorft Benhadad!
Neen! ncen , d'Alraagtigeftrydt zelve tot uw voordee!, Schoon gy die vlucht vejrdenkt in uwverftandtenoordeel, Hierfchuiltgeenloofcbedrog, nog valfche argliftigheidt. Of twyfelt gy nog- al aan 't geen men tot u zeit, Wei aan , volg, vr>!g den raadt die u werdt voorgeflagen: Laat ftraks vyf Ruiteren het leger na gaan jaagen, En zien of ergens zig des vyands heir onthoudt, Op dat de blydtfchap zig op geenen zan Jtgrondt bouwt. 'k Zie reets twee Ruiteren door't gantfche leger draven, En zoeken of niet't heir zig ergens houdt begraven; Zy fpooren'truftignatot d'oever der Jordaan , Gelyk als Brakken, dtp, op Toordeel uit gegaan, |
||||
ip2 HET LEVEN VAN
Hetal doorfnuffelen om eenig prooy te vinden.
Zo even, zy die hier deez' kruistogt onderwinden,
Maar zien geen vyandt meer, maar wel door 'tgantfche be'ir,
Den weg alom bezaait met wapens en geweer,
En tenten, kleederen door fehrik van ziggefmeeten ,
Of door de vluchtenden , in hunne vlucht vergeten,
En eenen ryken buit ten befte voor 't gemeen.
Trioinf! denHemeldank! verhefnugrootenkleen'
Verhef eenzegeliedt! en wildeblydegalmen, V7an waare dankbaarheidt in Lofgezang en Pfalmen, Met fchaterend geluit, opheffen naar om hoog! Verwiflel nu de luit voor de opgefpannen boog: En laat de Feeft-bazuin de krygstrompet verdooven. Zendt nu van't hart altaar uw ofFergeur naar boven, Enpaarde maagdekeel met liefFelyk geluit, Die zig te zaamen voegt met Citherklank en fluit. Trioinf! den Heme! dank! voorzulkeengrooten zegen. Ik hoor hoe Joram , (die nu tyding heeft gekregen
Hoe't heir het veldt veriict, ) door't Koningklyke woordt, Zyn Hoofdtman flraks beveelt, om metzyn voik, de Poort, Die naar het leger lcit alomme te bezetten, Op dat ditblyde volk elkanderniet verplette, Om de eerfte los te gaan op zulk een ryken buit. Vergeefs, 6 Hoofdtman wordt demenigtegeftui!! Een
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 193
Een volk uit nood't geret is naaulyks te bepaalen,
Gclyk Gevangenen die eenmaal adem haalen,
Door eene vrye viucht, blymoedig geen gevaar
Ontzien; zo gaat het ook met deez' verlofte fchaar :
't Verlangenkan men reetsin 't vrolyk aanzigt leczen.
De menigte vloeit toe om 't eerff in't veldt te weezen :
Berg Hooftman, berg uw lyf voor hunnen fnellen loop!
Maarneen! mendringthem ftraks domdiiftig overhoop,
Zyn laft door's Konings woordt geftaaft, vindt geen vermoo-
gen: Men trapt hem op het hart.de blydtfchap heeftgeen oogen:
Men zietniet waar men treedt: hunyvcris tegroot:
Dog 'tongeloofbetaalt de fchuldtftraf met dendoodt.
Thans is de tydt vervuldt dat elk zig kan vcrblyen
Ineenenovervloedt, naar't woordt der Prophecyen, Door Godts gezant voorzegt, naar 't Goddelyk bevel Juich , 'tisnujuichens tydt, verhongert Israel!
Zict nu een vollen oogft van voorraat voor u open : Nu kunt ge een mate meels voor eenen fikel koopen, Schoon 's Konings Hooftman dit onmo'oglyk dagt te zyn :' Gedenk met dankbaarheidt, niet met een valfcben fchyn, Aan de Oppermajefteit voor deez' verkreegen goedtbeidt, 'k Verluft my in die bron van onverzaatbre zoetheidt, Die vreugdt verzelt my zelf tot naar Damafcus heen. Gehali zal den Vorft door zyn verhaal en reen, N De
|
||||
194 HET LEVEN VAN
De wond'ren van Godts knegt tot Godes eer doen hooren;
Elifa's komft vervult terwyl alomme de ooren.
In't Syries Ryks-gebiedt; ja zelfs in's Konings hof > Vliegt, fnelder als de windt, des heilverbreiderslof. De kranke Benhadad fchept zelve zyn behagen , Om hem doorHazaelnaarzynenftandtte vraagen , Enofhy, Benhadad van'tkrankbedde op zalllaan ? 'k Zie reets een groote fchat van koft'lykheen gelaan, Met al wat Syrien tot praal en-pragt kan geven, Op veertig Kemelen, beladen voortgedreven , En's Konings Gunfteling navolgen dezen ftoet: Straks valt hy Godts gezant eerbiediglyk te voet, En ftelt zyns Heeren vraag den Hemeltolk te vooren, Maar deze laat zig ftraks uit naam der Godtheidt hooren; Gaaheen, dAfgezant! enzegtdengrooten Vorft, Die nu het Ry ksgebiedt op zyne fchouders torfl, Dat hy (dus zal hy haaft de kroon en fchepter derven) (ven; Gantfch niet herflellen zal, maar aan deez' krankheidt fter- Gaa zegt aan Benhadad den lad van Godts bevel. Maar hoe! Man-Godts, wat'jdit, zietgyopHazael? Vaar voort in uwe reen, wat nindert u te fpreeken ? Ach ! waarom laat gy togh een vloedt van traanen leeken ? Wat rampfpoedt treft u 't hart, gezegcnde Propheet ? 'k Zie zelve Hazael bewoogen met zyn lcedt, En
|
|||
DEN PROPHEET ELISA. 195
En aan dien Heil-gezant den grondt en oorzaak vraagen:
Ach! heeft Elifa, dan geen reden om te klaagen,
Daarhy, 6Hazael! 't geheim u openbaart :
'k Ween (zegthy)omdatgy met een bloedtdorftige aert,
't Geliefde Israel veel onheil zuk doen Iyden:
Gy zulr haarfterke fteen met de oorlogsroe beftryden,
En door't verflindendt vuur verdelgen tot den grondt;
Gy zult de Jong'lingfchap in 's levens morgenftondt,
In 't opgaan van hun jeugdt door't bloedig zwaardt vernielen;
U\v wreedtheidtzal verwoedt de kinderen ontzielen ,
En plett'ren op den grondt of kneuffen op den fteen'.
Nog zult gy, ach, ik fchrik voor al die gruwelheen!
Geen tedre zuigeling nog zwangre vrouw verfchoonen;
Maar als een moordtharpy aan d'een en ander toonen,
Dat gy voor Israel zult zyn een geeffelroe.
Gy zult... maar Hazael hoort heel verwondert toe,
Des berft hy uit: Man-Godts! hoe kunt gy dit vervvagten ?
Wat wond'ren fpeelen u van my in uw gedagten!
Wie ben ik, ik uw knegt dat hy dit zou beftaan ?
Onwaardig, zondermagt, een dienftbaare onderdaan rf
Van Benhadad, myn'Vorft, onmagtigin vermoogen ;
Nog (zegt Elifa) heeft de Godtheidt uit den hoogen,
Uit haar volzalig Ryk my duidelyk vertoondt,-
Dat ge over Syrien als.Vorft zult zyn gekroont.
N 2 W«
|
||||
196 HET LEVEN VAN
Wic kan niet ligt met my uit deze re£n bezefFen ,
Hoe dat de blydtfchap 't hart van Hazael moet treffen S Ik zie hoe dat by reets naar d'ydle kroonzugt heldt, Dit toondt hy, wyl hy ftraks zyn Koning nederveldt, En onder eenen doek met water doet verfmooren. Zo wierdt die Hazael tot Ryksmonarch verkooren, En hy, hy heeft zyn throon op Adads doodtgeflicht. Maar laaten wy Godts heldt, dat vrind'lyk aangezigt
Dat nageenbloedtdorft heldt, nog kroonzugt wordt gedre- Navolgen, daar hy reets zyn order heeft gegeven (ven, Dat zeker Jongeling, den Hoofdtman Jehu kroon', Gaa, zegthy: datgeuzelveinGileadvertoon', Gordt uwe lendenen, en neem deze Olykruike, Om die in'S Hemels naam ten zalfdienft te gebruikcn , Stort die inRamaoth op 't hoofdt van Jehu uit: En zegt, dit is den lafl van 't Goddelyk befluit, 'k Heb over Israel tot Koning u verheven; Wil dan, na dezen dienfl, u weer op weg begeven, Vertoefniet, maarontwykhet Vorft'lyk aangezigt. 'k Zie reets hoe deez' Gezant zyns meefters lad verrigt,
En tot den Hoofdtman fpreekt, daar hy den Olyhooren, Vaft uitgiet: 'k heb tot Hoofdt van Jacob u verkooren , En over Israel tot Ryks vorft u geltelt. Gy zult met uwe handt het breideloos geweldt, Van
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 197
Van Achabs gruwelheen beteug'len en verdelgen,
Dp dat ik eenmaal wreek' het gruwzaam bloedt verzwelgen,
Geftort door Jefabel en haar ontmenfcbten luft,
Waar door zy 't levenslicht der mannen heeft gebluft.
Ik zal het gantfche huis van Achab tot den gronde
Verdelgen, dat'er niet het minfl' vanwerdtgevonden:
Ja! 'k zal dien vruchtbren boom uitroejcn met den flam,
Als 'k eer Baeza deedt, en Vorfl Jerobeam.
Dat vuile honden zig (dus tref Godts ongenade)
Op't landt van Jizrecl aan Jefabel verzade ,
En't vleefch van die Vorftin af knaagen tot't gebeent',
Want nimmcr krygt zy rufl in't Vorfllyk graf gcfteent'.
Wie ziet nu niet eerlang nu Jehu is verheven;
En Hazasjl zyn laft in Syrien zal geven , Hoe deerlyk Israel moetbuigenonder'tzwaardt, Des Oorlogs, dat verwoedt gsen Konings zoonen fpaardt. 'k Zie Achabs huis alre£ ten gronden toe vervolgen , En 't bloedt van Jefabel door honden ingezvvolgcn, En't heilloos Prieflerfchapgeheellyk uitgeroeit: Athalia met regt om haren aert verfoeit, Ontfangt den doodtfteek door des Konings lyftrauwamen. Jerufaletn , helaas! omringt aan alien kanten , Door't he'ir van Hazael datmoedig triompheert, Ziet haaren ondergangkloekmoedig afgekeert, N 3 Door
|
||||
jp8 HET LEVEN VAN
Door Joas die zig redd' met Vorftelyke fthatten.
Maar ach! terwyl Godts volk haar onheil pas kan vatten,
Treft nog een zwaarder ramp deez' ncergedrukte fchaar, Het krankbedd'van Godts knegt, in'tuiterfte gevaar, Op d'oever van den doodt, ftrekt heden myn getuigen : 'k Zie Koning Joas zig voor's kranken ruftkoets buigen, En eenen traanenvloedt uitftorten over hem: Schep moedtDoorluchte Vorft hoort nog de flaauwe item Van Godes Heilpropheet, tot's Ryks verloffing fpreeken: Wilt Vorft den pyl en boog' uit 't venfter ooftwaarts fteeken, Schietaf: en hoort de vreugdt die aan uwerdt voorfpeldt: Ditiseen Vryheidts-pyl waar doorgeu uit'tgeweldt Van den Syrier verloft, dit is een pyl des HEEREN, Waar door gy zegeryk verwinnaar weer zult keeren , En 't Syries oorlogsvolk, in Apheek zult verflaan : Slaatmetdepylen Vorft, nutcgens 'taardrykaan, Dus vaart Elifa voort: Ik rnoet u niet yerzwygen , Dezege diengyzultop Hazael verkrygen. Straks flaat de Vorft den grondt tot driewerf agter een, Met zyn gefcherpten pyl en luiftert naar de reen, Die hem Godts Hemeltolk hier over zal verklaren: Maar deze, die in plaats zig gunftig tc openbaaren. Tot'sRyksgemenebeften's KoningsHof enftaat, Berfttegens Joas uit, met een misnoegtgelaat: 6 Joas!
|
||||
DEN PROPHEET ELISA.
6 Joas! fchept gy in dit weinige behagen ?
Ach! waarom niet den grondt tot fes maal toe geflagen,
Dan hadt gy's Vyants he'ir geheel en al verdaan:
Nu zult gy't heir alleen tot driewerf toe verflaan,
Enheerlykoverhen, blymoedig zegepraalen,
Zo zal 't benaaude volk eens wcder adem haalen,
En zigonthevenzien van dienft en flaverny.
Maar gy Samaria, dat, zo verheugdt en bly,
Zich voormaals zag verloft van Benhadad zyn laagen, Ach help my nu't verlies van Godts Propheet beklagen! Elifa! ach!.. daar fterft dien fteun in Israel: Nu zultgy nimmermeer hetGoddelyk bevel Aanhooren uitzyn'mondt, nog uweziel verzaden, MetleiTen van Godts Geeft, nogzynewonderdaden Aanfchouwen met uw' oog': 6 neen! die groote Geeft Ontflagen van den bandt des Iichaams, praalt op't feef t, Der nimmer eindbre vreugde, in 't ryk der Serafynen! Daar ziet hyzynen Godt omringt van Cherubynen , In zyne heerlykheidt; daar ziet hy nu by een, Sem, Enoch, Abraham, denLeitsman derHebreen, Elias , en een rey van zaalge heilgenooten , Wier bloedt tot Codes eer op 't aardtryk is vergooten , Om dat zyhunneknien niet boogenvoor den Baal: Daar hoort hy liedt by liedt in zuivre hemeltaal, M 4 |
||||
2oo HET LEVEN VAN
Uitgalmen , en den lof van zynen Godt verheffen,
Die met volmaakter, dan door de Englen is te trefFcn: Hier fmaakthy 't voorgenot van zynen dienft en vlyt. Doggy, 6Israel! fchoongygedagtigzyt,
Aan 's lyf begravenis, druk diep in uw gedagten , Elifa's naam, zo groot, zo wonderbaar in krachten , Sticht, fticht in uwe ziel ecn Grafzuil t'zyner eer, En volg eerbiedig na zyn leven en zyn leer. Maarhoe! welk een gerugt verbreidt zig in myne ooren ?
Helaas! laat zig de trom de Oorlogs weder hooren! Of zendtde Moabietzynbenden in het landt? 't Schynt ja: ik zie dit volk beluft op moordt en brandt, Reetsuitgaanopden roof, en totden buit genegen, Daar koomen zy een troep onweerb're menfchen tegen, Die hunnen laaften dienft betoonen aan een lyk , Elk zoekt op 's rovers komft naar eene vafte wyk, Om 't nakende gevaar op't allerfnelft' t'ontdraaven: Men werpt het dode lyk in een der naafte graven, Juift daar Elifa ruft! 6 dierbaar graf geftcent'! Bewaar... maar wat is dit! het doode en koudt gebeent', Raakt pas's mans beend'ren aan, of voelt zig in het leven, En weder's levens geeft door bloedt en adren zweven, En regt zig wederom , 6 wonder ! over end': 6 Heilig lichaam van dien Godtstolk, wydt bekent, •: - Do of
|
||||
DEN PROPHEET ELISA. 201
Door zo veeP wonderheen van ftadt tot ftadt bedreven,
Nog heeft u 's Hemels gunft niet in het graf begeven,
Gy voertnog wondren uit, fchoon gy begraven zyt.
Met regtbeeftIsrael zig zelve inuverblydt,
En Juda kon verheugdt in u haar blydtfchap uiten.
Hier zal myn Dichtluft nu Elifa's leven fluiten,
Schpon zy aan't woordtgedenkt.en 4e ongemepe vreugdt,
Waarmede Godts Gezant Vorftjoas heeft verheugdt,
Om overHazael driewerftezegepraalen:
Zy ziet dien tydt vervuldt: want de Almagt laat de ftraalen
Van haare zegening weerdaalen over 't volk,
Dathy zo teerbemindt; zo dryft die oorlogs wolk,
En donk'ren ramps orkaan na zo veele onweersvlaagen ,
Eens over : wyl de Zon van voorfpoedt op komt daagen,
En met haar vollen glans en hcerlyk aangezigt,
!t Verlegen Israel in haaren druk verlicht,
En door zyn fterke handt geveiligdt, op haar wegen,
Het Joodtfch gemenebeft begunftigt met zyn' zegen.
EINDE VAN T DERDE BOEK.
|
|||||||
MOSES
|
|||||||
NS
|
|||||||
202 MOSES AANSPRAAK
|
||||||||
MOSES
AANSPRAAK
A A N
ISRAEL-
|
||||||||
JH.oor toe, 6 Israel! de tydt, de tyd treed aan ,-
Trek met het gantfche hei'r, trek over de Jordaan, |
||||||||
Om
|
||||||||
AAN ISRAEL. 20;
Om eind'lyk 't erf bezit dier volkeren te aanvaarden,
Die groot en fterkerzyn en magtiger op aarde Dan gy, wier fleden groote en uitgebreide magt, Tot aan den Hemel ftrekt; een volk gevreeft in kracht: 'tZyn Enaks kinderen, waar van men uverkonden, Dat zy het zyn, die nooit hun fterker hebb' gevonden. Zoweetdandat deHEERuwGodt, diegeenenis, Die voor u als een vuur gaat ter verderffenis Van dit vermetel volk : Hy zelf zal hen verpletten: En gy, gy zult dit volk uit hun bezitting zetten, Ja, 'tzal zeerhaaftgefchidn, wantGodt diezynVerbondfc Beveftigt, heefthetzelfs gefproken met zyn' mondt. Als Godt dan dit geflacht heeft voor u uitgedreven, Zo laat uw herte niet door hoogmoedt zyn verheven, En zegf niet: om myn deugdt is my dit heil bereidt : Want Godt verdelgt dit Volk om hunne zond'lykheidt. Neen! nietomuwentwil, ofuwgerechtigheden, Maarom'svolksbozenaert, wil Godt dit volk vertreden. En om't doorluchte woordt weleeraan Abraham Gegeven, en naa hem aan zyn beroemden ftam; Weetdan, datu deHeer uw Godt, die vruchlbrefteden, Unietinhandengeeft omuw verdienft'lykheden, i> Neen! want gy, 'gy zyt een wederfpannig zaadt! Gedenk, enzorgdatnaoit uit uw gedagten gaat, Hoe
|
||||
204 MOSES AANSPRAAK
Hoe gy d'Almagtige, daar hy u kwam befchynen
Met zulk een heerlyk heil, Diets flegts in de woeftynen , Maar tot aan deze plaats geftaag tot gramfchap wekt: Want aan den Horeb daar het Kalf tot tuigen ftrekt, Hebt gy de Alzegenaar zo zeer tot toorn ontfteeken, Dat Hy befloot op't felft' zig over u te wreeken : Want als ik, op den berg van Horeb, voor 't gezigt, DesgrootenGodts verfcheen, die, uithetheiligIicht, De Taf'Ien des Verbondts, om aan u voor te draagen My geven zoude; en ik dus eenzaara veertig dagen , En nachten daar vertoefde ontblootvan drank en fpys, En ik van 's Heeren handt, op een doorluchte wyz', DieTafelen ontfing met zyne handt befchreven , Naar'twoordt, hetwelkhyu tekennen heeftgegeven, Ten dage, toen Godt zelfs, omringt van wonderheen, Uit't midden van het vuur , wanneerhyu by een Verzaamde, en zynen wil aan u heeft voorgedraggn, Gefchieden 't na den tydt van uveemaal twintig dagen En zo veel nachten, toen my Godt die wetten gaf, Datd'AImagttotmy fprak: ga heen, klim haaftig af, Want Israel, uw volk, dat gy door wonderdaaden, Bragt uit Egyptenlandt, durft mynen naam verfmaaden; Zy alien zyn verdwaalt, enwyken van myn' weg, Zy hebbennaarhunluft, enheilloos overleg , f - Een |
||||
>
AAN ISRAEL. 205?
Een Beeldt, een ftommen Godt, naar hunnen zin, gcgoten,
En my die hun verlofte , 6 dwaaze ftamgenooten!
Verlaten. Maarikzie, zy zyn van wrevlen aertj
't Is een hartnekkig volk en myner gunfte onwaardt:
Laat af! wilt my niet meer om hun behouding fmeeken!
'kVerdelg ze! Ik zal my nu van zulk een fmaatheidt wreeken,
i
En hun beruchten naam uitraejen tot den grondt. Doch ik zal weer met u oprigten myn Verbondtt
En u een magtiger en grootervolk verwekken,
Dan dit is, en myn gunft zal voor hen heenen trekkerr.
Toen keerde ik my te rug en fpoeide naar beneen : .
(De Berg ftondt waar ik zag in brandt rondtom my hecn,
En's Heeren Tafelen die ruften op myn handen)
Toenzagik, datgyhadt, o Onuitwisb're fchanden!
Voor Godt gezondigt, en een Beeldt naar uw verftandt,
Een Kalf gegoten, en u tegens Godt gekant:
Toen wierdt een yvervuur in mynen Geeft ontfteeken!
Gy zaagtmy 's Heeren wet voor uwe voetenbreeken^
Ik wierp my neder voor het heilig aangezigt
Des Heeren, doende 't geen ik voormaals hadt verrigt,
Toen my de Almagtige zyn' Hemelwil verkonde:
Ik vafte omuwentwil, alleen om uwe zonde ,
Waar meegy tegens Godt uwzelve hadt misgaan i
Want ik, ik vreesdc zeer dat Godt naar wraak zou flaan,
. : En
|
|||
ioS MOSES AANSPRAAK
En dat zyn grimmigheidt door uwe zonde ontfteeken i
Niet na zou laaten zig van uw bedryf te wreeken. Maar Godt floeg ditmaal ook zyn oog op myn gebedt : Aaron die zynzielmetzondenhadt befmet, Met u ten dienft te ftaan, hadt 's hemels ftraf te vreezen, Dog Godt wilde ook aan hem ditmaal genadig wezen. En ik, ik nam het Kalf dat heilloos wangeftal, Verbranden het met vuur, vermaalde 't heel en al, Enwierphetindebeekdie van den bergkomt loopen; Nog ftelde gy de deur voor nieuwe ftraffen open, ('tBleef by uw kalfdienft niet) toen hy te Thabera, Met vuur uwmisdaadt trof: nogvondt zyn ongenae Te Mafla u, toen gy om water rebelleerde: En toen uw booze luft we^r nieuwe fpys begeerde Toen wierdt te Kibroth-Taav' den kwakkel u ten ftraf: Ja, toen de Hemel u zyn wil te kennen gaf, En u uit Kades zondt, en fprak : wilt derwaarts trekken, Op dat dit Landt u mag tot erf bezitting ftrekken, Toen waardt gy 's Heeren woordt weerfpannig, en gy floot Uweooren, voor het geen dat Godt aan ugeboodt. Weerfpannig hebt gy u, ach Israel! gedragen, Totnu toe, vandatumyneoogen eerftmaalzaageh! En toen ik nederviel en voor uw zonden badt, En in dien grooten tydt nog water dronk, nog at, T*en
|
||||
AAN ISRAEL. isff
Toen fprak ik tot den Heer: AchHeere, Godtder Gotten!
Verderfuw erfdeelniet, hen dien gy hebtgeboden, En door het vaft befchut van uwen fterken handt, Engrootheidt uwermagt voerdeuitEgyptenlandt: Gedenk aan Abraham dien Vader der geflachten, Aanlfaac, enzyn*Zoon, dieueerbiedig agtten: Ailetnietop des volks verhart en ftaalgemoedt, Nog op hun Godtloosheidt nog zonden dien het doet! Op dathetLandtnietzeg, waar uitzy zyn getoogen, Om dat hen Godt niet door den arm van zyn vermogen, Kon brengen in het landt dat hy hun hadtbelooft, Heeft hy ze in een Woeftyn van't levens licht berooft: Neen Heer, zy zyn uw Vo!k; uw Erfdeel, door de krachteS Van uwen fterken arm, en nooitverflaaude magten, Ten dienfthuize uitgeleidt: ai ziet op hun ter neer. Toen fprak d'AImagtige tot my goedtgunftig weer: Houdt u twee Tafelen, gelyk als de eerfte waaren, Kom tot my op deez' berg, 'k zal u myn wil verklaaren f En maakt u eenen ark van koftbaar Sittemhout. (En om te toonen dat myn gunft dit volk behoudt, En dat myn toevoorzigt nog over hun zal blyven.) 'k Zal op die Tafelen dezelfde woorden fchryven, Als de eerfte dien gy braakt en neerwierpt op den grondt :■ Toen maakte ik naar Godts laft die dierbre kill: terftondt, * Jacob, En |
||||
203 MOSES AANSPRAAK
Enhieuw'die tafelen, en, metdien fchat beladen,
Beklom ik weer den Berg, toen liet zig Godts genaden Verbidden, en hy fchreef die zelfde vroorden weer, Dievyfpaarwetten, die dealmagtigeOpperheer U, midden uithet vuur op Sinai deedthooren, Ten dage dien Godt zelfs daar toe hadt uitgekooren , EnHy, hygafzemy: toen klom ik weder af ,- En leideze in de kift, gelyk Godt my die gaf, Daar zyn zy; denkt daar aan zo flrekken ze u een' zcgen. Toen trok ge, 6 Israel! langs onbekende wegen, Naar*Bene-Jakan, enMofera, daardedoodt, Aarons leven korte, en't lichaam ruft genoot, EnEleazerinzyn plaats zyn amptbekleedde. Van daar verreisde gy naar Gudgod, en in vreden Naar Jotbath: dat een landt van vvaterbeeken is : Teen riep Godt Levi's flam ("die zonder erfFenis , By zynen broed'ren is, om dat Godt wil verftrekken Zyn erfdeel, en hem zelfs met zyne vleug'len dekken.) Om de Arke des Verbonts voorzyn alziend' gezigt Te draagen, 't Priefterfchap wierdt door zyn flam verrigt ,• En dat door hem aan 't Volk den zegen wierdt gegeven; ■k Was veertig etmaal nu opHorebstop gebleven, Alwaar ook de Opperheer die gunft my heeft betoont, Dat Hy u niet verdelgd', maar heeft met heil bekroont, * BuSrotb Bem-Jakan. Toeri |
||||
AAN ISRAEL 209
Toenfprakby: Gyftaop, dat 't volk zig vaardig toone,
Ter reize, en gy ga voor, op dat het eens bewoone,
En erffelyk bezitt' hetlandt dat ik voorheSn,
Den Vad'ren met een' eedt neb toegezegt alleen :
Nu dan, 6 Israel, Godt wil niets meer begeeren,
Dan dat gy hem alleen zultdienen, vreezen, eeren,
En datmethartenziel uwwandel alden tydt,
Uws levens zy alleen den Heere toegewydt!
Op datgy onderhoudt die heilige bevelen ,
En wetten, die ik nu aan u zal mededeelen,
Op dat zy alien zyn tot uw behoudenis:
Wantziet, het HemelsrondtuwsGodts allenigis,
't Gantfch aardtryk is het zyn', ja alles wat beneden,
Het aardtryk tot een blyk ftrekt van zyn mogentheden,
Komthemtoe, Hy alleen heeft enkelluft gehadt,
Aan uwe Vaderen, die hy verkooren hadt
Tot gunftgenooten om ook u hun zaadt, uit alien
Te keuren, dat hy neemt in u een welgevallen,
Gelyk Hy heden nog u alien gade flaat :
Befnyd uw hart dan, niet het uiterlyk gelaat,
En wilt niet tegens hem meer wederfpannig klaagen,
WantGodt die nevens Hem geen Godtheidt kan verdraagea,
Die is der Goden Godt, en aller Heeren, Heer:
Hy is die Magtige, die groote, hoog in eer',
O Die
|
|||
8io MOSES AANSPRAAK
Die vreeslyk en geducht zig 't oog niet laat verblinden
Doorgiften, nog gefchenk, nogdiezigwilverbinden Aan 'tuiterlyk gezigtder menfchen; neen, zyn oog Ziet met regtmatigheidt door's Hemels ftarrenboog, En handthaaft weeuw en weez',den vreemden komthy tegen, En fchenkt door broodt en kleedc hem zyne gunft en zegen: Bemin daarom de vreerade en geeft hem onderftandt, Want gy waardt Vreemdeling in't groote Egyptelandt. Gy zult den Heere , uw Godt alleen met eerbied vreezen, Hem dienen, Hy alleen moet uw verheuging wezen; Zweertby zyn'naamalleen; wantHy, Hyisuwlof, Uw Godt, wiens wonderheen u eene ruime ftof Verfchaffen, om daaraan meteerbiedttegedenken: Want gy, gy hebt gezien 't heil dat hy u wil fchenken I Uw Vad'ren kwamen af naar Pharo's Ryksgebiet, Naau viermaal agttien man , en nu , nu wykt gyniet, Vooreenigmagtigvolk; wantgy, gyzietuwzoonen, In menigte als het heir der ftarrcn zig vertoonen; Daarom zult gy den Heer, d'Almagtigen, uw' Godt, Beminnen, en met dank erkennen dit genot, En nu, en t'allen tydt zyn rechten en bevelen, Waameemen, wantik zal zynwerk niet mededeelen, Aan uwekinderen, dienooit met bun gezigt De wondrenzagcn, die zynealmagtheeftverrigt, En
|
|||
A A N ISRAEL, su
Enal dietekenen, endaaden, dat vermoogen,
't Welk Pharo , en zyn volk aanfchouden met hunne oogen,
En hoe het gantfche landt gevoelde zyne magt,
En 'tgeen hy heeft gedaan, door zyne fterkte en kracht,
Aan't he'ir van Pharao, zynwagenen, enpaarden,
Toen hy de wateren, (daar u zyn komft vervaarde,)
Gelyk een muur, die valt, deed' ftcrten op hen nee>.
Voorts'tgeend'AImagtigen, en allerHeeren, Heer,
UdeedtinSinswoeftyn, totdathy ugeleidde
Tot hier toe, en zyn gunft zig nimmer van u fchei k\e.,
Nog weetgy, 't geen Hy deed aan d'afgefhinden flam
Van Ruben, Jacobs zoon, aan Dathan, Abiram,
Enaanhunhuisgezinn', toen Godx hun t'zaam verdelgdft ,
En't aardtryk, tente en al in haaren boezein zwelgde:
Dit isut'zaambekent, gyweethet, uwgezigt
Befchoude 't wonderwerk 't geen hy toen heeft verrigt.
Hoortdan, 6 Israel! volbreng dan met vermoogen,
Al die inzettingen, die ik u ftel voor oogen ,
Op dat de Hemel u met zyne gunft bedekt 5
En gy het landt verkrygt waar na gy heenen trekt:
En op dat hy den tydt, de dagen van uw leven
Verlenge, in 't vruchtbaar landt dat hy aan u zal geven.
Een Landt met eenen eedt belooft aan't Voorgeflacht:
Een Landt daarheil en gunft herleeft in voile kracht :
O2 Een
|
||||
212 MOSES AANSPRAAK
Een Landt dat overvloeit van melk en honig-beeken :
Want dit is niet als 't landt daar gy zyt uitgeweeken , 't Geen gy met vruchtbaar zaadt bezaaide, en met uw handt Bevogtigde, als een Hofwaar in men kruiden plant; 6 Neen! dat vruchtbaar landt waar in gy aem zult haalen, Is een gezegend landt van Bergen, en van Dalen, Waarop de Hemel zelfs zyn milden regen giet, En't geen d'Alrhagtige, van't nodige voorziet: 't Gelull die Eeuwige daar 'toognietafte wenden , Godt kroont het met zyn gunft van 'sjaars begin,tot't enden. En't zal als dan gefchien (want dus fpreekt 'sHeeren mondt, Door my, totu, dVoIk!) indiengy zyn verbondt, En 'tgeen ik u gebiede om al uw levensdagen , Den Heere uw Godt alleen te dienen, t§ behagen, En gy met hart en zielgeheel volbrengen zult, Al'tgeen hy vanueifcht, endusuw' pligt vervuldc, Zo zal hy op uw landt met zynen ruimen zegen Nefirkoomen, en daar op den vroeg en fpaden regen NeSrftorten, daaruwkoorn, uwmoll, enal'tgewas, Door u werdt ingezaamt; dan zal hy't veldt met gras Voor 't ftomme Vee voorzien, uw' difch zal hy befproejen Met volheidt: alles zal in zegen tot u vloejen. Wacht, wacht u zelven dan, dat gy niet wordtverleidt, Om van hem af te gaan, en pleegt, die gruwlykheidt, Dat
|
||||
A A N I S R A E L. 213,
Datgy voor andren Goon, dan Hem, zoud' nederknielen,
Waarom des Hceren toorn u billyk zal vernielen ,
Daarzich de Heme! fluit, en daauw nog regen gccft,
En d'aardt geen vruchtendraagt, op datgy daar van leeft :
Wantgy zoud' baaftelyk doorzyne gramfchap fnevcn,
En fterven in dat landt dat hy aan u wil gevcn.
Leg , ja bewaar myn reen in't binnenft' van uw' hcrt'!
Bindze op uwhanden vaft, ja dat dezelve werdt,
Tot voorhooft-cierzelen gebonden tulTchen de oogcn.
Leertzeaan uw kinderen, mct't uiterfte vermoogen :
Spreek, fpreek daar van in huis, 'tzy datgy zit, of ftaat,
Ofwandelt langsdenweg, of 'tzy gy ruftengaat,
Of's raorgens weer ontwaakt, wilt ze op de pollen fchryven
Dcr huizen, op dat zy in uw gedagten bly ven:
Op dat uw dagen, en die van uw ted're jeugdt,
In dat gelukkig landt, waar raede u Godt verheugdt,
En't geen hy met een' eedt uw Vadren heeft gezwooren ,
Vermenigvuldigt werdt, en Hy uit 's Hemels chooren,
Zo lang de waereldt duure u zynen zegen geeft :
Wantzogyneerftiglyk en met opmerking leeft,
Om alle die geboon, die ik u voor kom draagen,
OmGodt, uwIieerenGodt, volkoomen tebebagen,
Hem lief te hebben , enzyn wegen te betreen;
Zo zal d'Almagtige, die leeft in eeuwigheen,
4) 3 Al
|
|||
214 MOSES AANSPRAAK
Al deze volkeren uithunbezitting dryven,
En gy zult erffelyk in hunne piaatze blyven: In 't vollen erf bezit van magtiger dan gy. Alwaar ge uw voeten zet, van deez' tot genen zy" Dat zalhet uwenzyn , van daar dewoeftenyen, EnLibanzigverheft, de wat'ren zig verfpryen Van den beruchten Phrath, tot daar de zonnefcbyn, De Zee in't weft' genaakt, zal uwe Iandtpaal' zyn; Geenvolk, hoegroot of fterk, zal voor ukonnen duurcn. De Heere uw Godt zal u, all' uwe nagebuuren Een fcbrik en vrees doen zyn , gelyk zyn Majefteit, Wiens woordenzekerzyn, uzelveheeftvoorzeit. Ziet, 'k ftel u heden voor, den Vloek, en ook den Zegen : Den zegen, wanneer gy zult wand'len op Godts weegen, En alle zyn gebo6n omhelzen, die hy gaf : Den vloek, integendeel, keertgyu van Hem af, En weigert gy naar Hem en zyn geboon te hooren, En dat een booze luft uw ziele kon bekooren , Om valfche en vreemde Goon metyver na te gaan , En tegens zynen wil hct dwaalpadt in te flaan , Gedenk, dan zal Hy u, zynfelle ftraf doen draagen. Wanneer't zyn wysheidt dan in 't einde zal behagcn, Dat gy het erf bezit genjet van vreemden grondt, Danvloei, 6*Jofua! de zegen , uit uw'mondt * JefuaCap.Vlll. WJ34, 35. •' Op |
||||
OpGerezim, dan zult ge op Ebal dreigementen
Uitfpreeken, om die'tvolk diepinhethartteprenten : Ziet, zyn die Bergen nietaan geen zy' der Jordaan, Daar d'alverkwikbrezon haar dagreis heeft gedaan; In 't landt der Cananeen, die in de velden woonen, Die over Gilgal zyn, daar de Eiken zig vertoonen Van More, wantgy zult deLandtftroom met uw voet' Doorvvand'len, op dat gy naar al uw tegenfpoedt, In 'teind' het landt betreedt, dat u de Heer zal gever., Om daar in als uw erf te woonen, en te leven. Welaandan! neemdanwaar, 6 magtigIsrael! 6 Volk van Godt bemindt! zyn Goddelyk bevel; Houdtzynlnzettingen, enregten, volgzynwegen Die u zyn voorgeftelt, zo krygt gy zynen zegen. E I N D E.
|
||||||
f
O 4 DEN jfwil......................,.__,.. .._____...........___^
|
||||||
2i6 DE VERHEUGDE
D E
VERHEUGDE
ZACHARIAS,
|
||||||
J. oen'teindlykzougefchifin natwemaal twintig eenwen,
Dat Godts doorluchten Zoon, deHeilrorft der Hebreeuwen, In 'tvleefeh verfchynenzou, moeftvoorzynaangezigt Zyu Wegbereider gaan, om van zyn Heilryk licht, Eer 't nog zyn ftraalen fchoot getuigenis te geven : Daijeer dieBoetgezantgenoothet Ueve leven, Maakt*
|
||||||
ZACHARIAS. 217
Maakt' 's Kernels Majefteit gantfch Israel verzet.
Hy keurt tot Moeder uit, Godtvruchte Elizabeth, Schoonoudt, enreetsbedaagt; haarEga, opgetoogen, Ziet,daar hy'tReukwerk brandt een' Engel voorzyne oogen, Die hem(fchoon datde vrees des Priefters hart ontfteldt) DiengrootenZoonbelooft, enzynekomft voorfpeldt, En hem JOANNES noemt: ja , hoe de deugdtgezinden, Alszy, zynfchynzelzien, verheuging zullen vinden, Voor hunbedroeftgemoedt, en hoe nog drank nog wyn (Wyl hy geheel enal, voorzynenlieerzalzyn) Zyn lippen raken zal; en hoe de heldre ftraalen , Van's Hemels mildegunlt reets zullen nederdaalen , Op hem, van de aanbegin, op dat in heiligheidt Door hem, een y vrig volk den Heer w.erdt toebereidt. Dan't fchynt een wonderfpreuk in Zacharias ooren : Hoe (zegt hy) zal my nog een Zoone zyn gebooren , Inmynenouden dag, en daar myn Echtgenoot', Reets op haar dagen is! waar by kan ik zo groot En onverwagtg^iuk, 6Heilverkonder! weeten.? Welaan, om d.it gyniet onagtzaamzultvergeeten, (Zegt's Hemels Heil-heraut) het geen ik u ontdek ; Zo weet, (op dat aan u dit tot een teken flrek) ' • Uw tong zal fpraakeloos en vaft geflooten wezen,
Tot dat d'Almagtige nooit hoog genoeg gepreezen! 0 5 Het
|
||||
218 DE VERHEUGDE.
Hetalles heeft vervuldt'tgeenikuheb voorfpeldt.
In't eindt genaakt de tydt waar op die groote heldt, Het levens licht aanfchouwt, Elizabeth wordt moeder: Ditbaart alomine vreugdt; men looft den Albehoeder, Voor zulk een zegening; men raadtpleegt dat de Zoon , Zy 's Vaders naamgenoot, die roem aan Levys kroon: Elizabeth noemthem Joannes: men tragt nader , Te hooren het befluit van zyncn ftommen Vader, Dieook Joannes fchryft. Dit baart verwondering! m'Erkent in al dit doen Godts fchikking zonderling! De vrees beknelt elks hart: 'tgerucht vervuldt elks oof en , Gantfeh Juda ftaat verbaaft, alszy sieez' wond'renhooren! Godts Geeft vervuldt het hart des Priefters, en zyn tong Door's Kernelsvuurgeraakt, dusGodtdaareerezong: Gelooftzy Jacobs Godt, de Godtdereeuwigheden! Die uitzyn heilig licht(door de Englen aangebeden) Op Israel, zyn volk, het oog ter neder floeg , Toen 'tinEgyptenlandt finaadt en veragting droeg, Alzuchtende onder 't juck van dienftbaarheidt en lyden, En hem daar van verloflte en van dien laft bevryde. Die in 't doorluchtig huis van David, zynen knegt. Een hoorn van eeuwigheil voor ons heeft opgeregt! Gelyk als Hy van oudts door alien zyn Propheeten, Tot trooft van't droef gemoedt, blymoedig heeft doen wee- ten , Een |
||||
Z A C H A R I A S. 219
Een vreugde, die alom den volke kenlyk zy:
Verlofl: zynd' van de handt der felle weerparty, En van de fterke magt der geener die ons haaten, Opdathyzynegunft: (belooft in vollen maaten) Voldeedt aan 't Voorgeflacht der Vadren , en't Verbondt, Zoheiliglykbelooft, vervullende, den grondt Op eenen duuren eedt aan Abraham gezwooren , Eevefte, dat hy ons heeft tot zyn Volk verkooren , Enaanonsfchenkenzou, datgrooteheil, en'tgeen, Hy onze Vadren badt toegezegt voorheen. Op dat wy uit de magt van die ons tegenftreven, Verlofl: zynd', Hem alleen, de dagen van ons leven, Zoud'dienen zondcr vrees , in zuivre beiligbeidt, En in Gerechtigheidt, door Hem ons voorgeleidt. En gy, 6 tedre fpruit! 6 blydtfchap myner daagen ! Voorloper van Godts Zoon! gy zult den eernaam draagen, Van's Hoogten Heilprophcet, want gy zult voor dat licht Heen treeden, en al6m voor't heilig aangezigt, Van dien Gezegenden, het voetfpoor toebereiden, Om zyn bemindt geflacht, zyn Volk tot hem te leiden, En door de ontdekkingen van elks behoudenis, Te leeren , dat by hem tot zond' vergeevinge is. Dewyl d'Almagtige, de tedere ingewanden Van mededoogen, die in zuiv're liefde branden, Uic
|
||||
220 DE VERHEUGDE ZACHARIAS.
Uitftorten over't volk; door dien by van zyn throon,
Ne£rziend' hen fchenken wil zyn welbeminden Zoon, Dien Opganguitder Hoogte; ogdatdiezyneftraalen, Op 't volk in duiflernis gezeten, zou doen daalen; En hen vertrooften. die in hunnen angft en noodt, Voortgingen langs hetpadt, der fchaduw' van den doodt; Op dat zy dus geret, uit deze duifterniffen, Han voeten vaft en regt neerzetten, (zonder miflen, ) Op dien doorluchten weg, waar langs in liefF'lykheidt, Envrede, 'tzalig padt, naarSions woonftefi kit. E Y N D E.
|
|||||
RE-
|
|||||
REGISTER
D E R
LEERZAAME Z1NNEBEELDEN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Begin.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
REGISTER.
XII. Herbergzaamheidt.
Herbergzaamheidt, 6 harts-vrindin 46 XIII. Naaktheidt.
Bedrukte Naaktbeidt, met bet kleedt - - 50 XIV. Krankheidt.
Ai my! wie zie ik voor my been, - - e 54
XV. Gevangenis.
't Gaat <uoel 0 "uaft geboeide ziel. • - 58
XVI. Armocde van GeefL
Godtvrucbte Nedrigbeidt van geeft - - <5z
XVII. Treurigheidt.
Bedrukte zielen bier beneen - -66
XVIII. Zachtmoedigheidt.
Zagtmoedigbeidt! doorluchte Maagdt - ', - 7°
XIX. Heilbegeerte.
Ontjluit de'Hemel zyne zaalen - - 74
XX. Barmhertigheidt.
Geljk de zuivre Zon boar ftraalen - * 78
XXI. Reinigheidt des Harte.
Te rug gy die'tverganklkmindt - - 8a XXII. Vreedzaamheidt.
Lacit bet verflindende Oorlogsvmr - - 8(5 XXIII. Verdrukking.
fergeefs inoedt gy 6 Tiranny! - . - ■ * $0
XXIV. Vergelding.
Zou rfan vtrdrukte deugdt altoas - - 94
XXV. Einde.
CeZy£ de Son baar loqp volendt - - 98 R E-
|
|||||
REGISTER
Der
VOORNAAMSTE ZAAKEN IN 'T LEVEN
Van den
PROPHEET ELISA.
Elias te Samaria. . . . 108
■--------Offer, en dat der Baals Priejleren. . . 109
•--------Vlucht in de Woeftyne . . . t .' 115
■--------te Horeb '. . .118
--------te Abel- Mehola, en werpt zyn mantel op Eli/a 121
--------enEusA, te Gilgal . . . 122
-----------------te Bethel . . . 123
•--------■--------te Jericho ."' , ' • . 124
■--------■--------aan de Jordaan . . . 125
■--------beloften aan Elifa . . .127
--------Hemelvaart . . . .128
Elisa's Eerfie ixondervoerk, aan de Jordaan . 133
■---------te Jericho .... 133
--------- te Bethel be/pot . . 136
Krygstoerufiinge van Jorani tegens Mefa . .138
Elifa te Samaria door drie Koningen begroet . . 140 ■—■-----Voorzegt bun de Overwinning . . 142
•--------vertroojl eene arme Wedww-vrouw , . 144
--------te Sunem .... 147
■--------herftclt de Moes-pot te Gilgal . .155
■--------geneeft Naaman van zyn melaatsheidt . .157
--------bcflraft Gebafi's geldtgierigheidt . 167
■--------doet de Bylin 't watergevalkn, bovendryven 173
Benbadad, belegert Dotban ■ ■ . - 175'
Gehafi ziet een gezigt van Engelen . . 176*
'tLe-
|
||||
REGISTER.
|
|||||||||
# Legw Jer Syriers met blindtbeidt gejlagen . .178
Eli/a brengt bet in Samaria . . . 178 Benbadad belegert Samaria . . .180
Hongersnoodt te Samaria . . . 18 f
Elija voorzegt des Stadts verloffing . . . 187
•--------■-------- den doodt aan den ongelovige Hoofdt-
man ... 188
—--------------■ Hazael denTbroonvanSyrien . 195
--------belaft Jebu tot Koning van Israel te zalven 196
--------krank . ... 198
■--------voorzegt Joas den zege op Hazael . . 198
flerft .... 200
|
|||||||||
Zyn Beenderen doen een dode verryzen. . . 200
B YBEL-STOFFEN.
Mofes aanfpraak aan Israel . . . 202
De verheugde Zacbarias . . . 216
DRUKFOUTEN.
Pag. Kegel Staat Meet zyn.
47 9 hen hem.
ii hem hen.
62 4 geejles gee fie.
no 9 Baal Baal.
114 9 'tgeflagt 'tgeflacht.
120 3vanond. Koning Koning.
125 12 van ond. als al.
129 15 volbragt volbrogt.
172 svanond. en hem en hen.
198 15 in Apheek in Apheck.
aco 10 detromde de troni des.
De verdere drukfouten gelieve ds Lezer zelve tc verbe-
teren. |
|||||||||