-ocr page 1-

SCHETS

der

STAATKUNDIGE BETREKKINGEN

tusschen

^publiek der veeeenigde nedeeeanden

en het emingbijk pbuissen,

tot het huwelijk van peins willem V (1701—1767.)

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,

TER VERKRIJGING VAN DEN CKAAD VAN

?°ctor in M $mmmh en Jjetatejath JMtt,

aan de hoogeschool te utrecht,
s a mag ii ti s ing vak dek rector magnificus

Bk T. HALBERTSMA,

GEWOON HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE.

"cl5t toestemming van" den academi8chen senaat

EN

volgens besluit deiï keciitsgeleerde faculteit,
TE VERDEDIGEN

Op \\Jr

woensdag, den 29sten Januari 1873, des namiddags te 2 ure,

AMSTERDAM,
gedrukt bij c. a. spin & zoon.
1873.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

VOORREDE.

het in het licht zenden mijner dissertatie, is het mij
een aangename plicht aan allen, die mij in het vervaardigen
proeve behulpzaam geweest zijn, mijn hartelijhsten dank
te hetuigen.
V
1

yrt wanneer ik dit zeg, heb ik voornamelijk het oog op mijn
J\':\'X:<kten Promotor
Mr. G. W. Ykeede, die mij steeds zoo
\'^P^aardig met raad en daad bijgestaan heeft. Niet alleen
Jiij my z jne ivelvoorziene bibliotheek ter beschikking, maar
V Oaf

mij ook vele aanwijzingen en wenken, die mij bij het
kijven van dit proefschrift van veel nut geweest zijn. Ik
" aan een behoefte des harten wanneer ik hem hiervoor

tyii?j „

Marrusten dank beting.

P

n-rent de bijlagen en qfficiëele stukken, die in den tekst

INLICHTINGEN.

\'ent de bijlat

CJe^ukt

^ meen ik eenige inlichting verschuldigd te zijn. Bij

afdr-ukken dier geschriften vond ik het eigenaardig, hierin
■Jeens r

berandering te brengen, zoodat slechte spelling, verkeerde
011X0 en gebrekkige interpunctie door mij overgenomen zijn.

-ocr page 6-

Omtrent de letters H. H. M., die diktvijls in mijne dissertatie
voorkomen, zij vermeld dat ze eert afkorting zijn van de woorden
Hunne Hoog Mogende, welke uitdrukking den titel aanduidde
waarmede de Staten-Generaal aangesproken werden.

Alle stukken met de letters R. A. geteekend, zijn af komstig
uit het Rijks-Archief.

De onregelmatigheden, die hier en daar in mijn spelling
voorkomen, wijte men aan de groote moeielijkheid die er tegen-
woordig bestaat, om ook op dit gebied het ware van het
valsch&
te onderscheiden.

-ocr page 7-

I N H O U D.

inleiding.

HOOFDSTUK I.

van de vestiging van het koningschap in prujssen tot

den vrede van utrecht, (1701 — 1713)..................Pag. 1.

HOOFDSTUK II.
van den vrede van utrecht tot den dood van frederik

WILLEM I, (1713—1740)................................» 84.

HOOFDSTUK III.
j>p\'.oostenhwksche successieoorlog, (1740—1748)..........153.

HOOFDSTUK IV.

^an den vrede van aken tot aan het huwelijk van prins

Willem V, (1748-1767).................................« 184.

Bi«>agen..................................................,, 221.

-ocr page 8-

VERBETERINGEN.

Bladz. 8, regel 4 v. b. staat: op

lees : om op

//

17,

a 3 v. o.

"

zelve «

zelf

II

19,

8 y. b.

n

ter ii

ten

u

21,

n 4 \'f

u

partij name //

partijdigheid

H

21,

H 21 H

i:

zichzelven //

zich zelf

II

29,

U 11 V. 0.

u

Palts

Paltz

U

33,

" 4 H

n

geheele justitie »

gang der justitie

II

35,

in de noot 2

rt

dsr n

der

44, regel 13 v. o.

eener Pruissische tol lees

restitueren lees:
bezitsrecht
ten
Op

Engelsche en Nederlandsche lees : EngelscheD

en Nederlandsche"

van eenen prui^1\'
schen tol
restitueeren
bezitrecht
te

Op de

45,
45,
47,

4 v. b.
9 //
15 v. o.
48, laatste regel
51, regel 11 v. b.

li

79,

//

5

u

u

den onzen lees

; de onzen

H

89,

u

16

v. 0.

n

Douarière u

Douairière

H

95,

h

1

n

waren zij n

waren; zij

n

101,

ii

4

n

n

sepuestratie u

sequestratie

u

103,

u

14

h

n

die h

dien

n

104,

u

20

11

u

text h

tekst

u

112, noot 1

il

Princiepaux n

Principaux

n

115, regel

7

u

il

1672 //

1693

a

121,

noot

1

u

Hornbeeck n

Hoornbeeck

u

126, regel 10

y. b.

n

vernietiging n

vergieting

u

131,

n

5

v. 0.

n

susdits "

susdite

n

160,

n

7

u

n

parit u

parait

u

171,

n

4

y. b.

n

keurvorst h

Keurvorst

u

176,

u

1

//

n

binnelandsche u

binnenlandsche

h

189,

u

15

u

u

gezant n

Gezant

h

189,

n

3

y. o.

H

H H

u

ii

190,

u

7

v. b.

H

II

a

n

196,

noot 1 regel 14

v. 0.

staat: commeneé

lees: commencée

u

208, regel

1

v. o. staat:

Dien ten gevolge

n dientengevolge

H

209,

n

10

n

u

souverainité

u souveraineté

u

211,

n

9

//

H

Willem den IV

n Willem IV

a

214,

u

14

n

ii

te achten

« te doen achten

n

218,

u

10

u

u

ontwikkeldste

« meest ontwikkelde

u

227,

u

10

y. b.

u

Empere

a Empire

n

234,

u

8

n

ii

trait

n traité

-ocr page 9-

INLEIDING.

O •

La Republique d\'Hollande etoit Menagée par
tout ses Voisins, mais peu Considéré par l\'In-
fluence quelle pouvoit avoir dans les affaires
de L\'Europe: c\'etoit une puisence du Gegond
Ordre ; Pasifique par Principe, Guerrière par
Accident qui ne pouvoit Insperer ni la crainte
à ses Enemis n\'y L\'esperence à ses alliez.

Frédéric II. Seconde partie de l\'histoire de
Brandebourg.

de volgende bladzijden zullen wij pogen een schets te
van de verhouding tusschen Pruissen en Nederland,

RSfli

purende een groot gedeelte der 18de eeuw. Wij kozen tot
, erWerp van ons proefschrift het tijdvak, dat tusschen den
Willem III, Koning van Engeland, en het huwe-
^ Van ^>r\'ns Willem Y gelegen is, omdat de gebeurtenis-
\' die daaraan voorafgegaan en hierop gevolgd zijn, zich
8\'i\'ootere bekendheid mogen beroemen, dan die, welke in
tusschen gelegen tijdperk hebben plaats gehad.
V(il\' de betrekkingen tusschen Nederland en Brandenburg
^Ur^6^8 Vr\'-j vec^ geschreven, terwijl de rol, die Pruissen ge-

Ui
Mn

aln- 1 de patriottische woelingen op zich genomen heeft
dat bekend is. Zulks is niet het geval met het tijdperk,
( 0ns voorstellen te behandelen. De feiten, die daar-
c a gehad hebben zijn zelden een nauwkeurigere beschou-
ver? Waardig geacht, zoodat wij gelooven een goed werk te
üito i indien wij die gebeurtenissen aan een eenigszins
bet5 1(ilder onderzoek onderwerpen. Daarenboven valt ons dan
der v°0rrecht te beurt om de gedragslijn van de Republiek

r Y

die ereenigde Nederlanden tegenover een staat na te gaan,
d00l. 0nder de kleine mogendheden gerekend werd en
thans
ïüst, aar kracht en aanzien aan velen in den lande onge-
Itieid inboezemt.

et begin der achttiende eeuw werd de Republiek nog

-ocr page 10-

onder de groote mogendheden gerekend, terwijl Pruissen zijn
ontwikkelings-proces nog beginnen moest; geen vijftig
jaren
later waren de rollen geheel omgekeerd. Pruissen is in de
plaats der verouderde Republiek gekomen, die door binnen-
landsche twisten en een slecht regeer ingssy steem verzwakt,
in een kwijnenden toestand verkeert. En juist in dit tijd-
perk van zwakte en machteloosheid werden aan de Staten-
Generaal geene gemakkelijke vragen ter beantwoording"
voorgelegd. Voortvarendheid en energie waren meer dan
ooit noodig, om ze in een gunstigen zin opgelost te zien, en
aan de afwezigheid dier eigenschappen bij onze toenmalig\'e
regenten is het te wijten ,• dat zulks niet geschied is. pe
vorsten uit het huis Hohenzollern verzuimden niet om hun
voordeel met de flauwhartigheid der Staten te doen. Hunne
eischen namen in omvang toe naarmate Pruissen zich ontwik\'
kelde en zijn grondgebied uitbreidde.

De betrekkingen tusschen Nederland en Pruissen zijn ontstaan
door dat de Keurvorsten van Brandenburg in het begin der
eeuw cloor erfenis het Hertogdom Kleef erlangden. Dienteng"e"
volge kwamen zij niet alleen in onmiddelijke aanraking met de
Republiek der Yereenigde Nederlanden, maar verkregen hier\'
door een positie aan den Rijn die hen reeds vroeg een vrij
gewichtige plaats onder de verschillende mogendheden deed
innemen. Hierdoor werden die Keurvorsten in de groote oor-
logen gewikkeld, die de vernietiging der Fransche suprematie
ten doel hadden en die hen veel meer op den voorgrond
brach-
ten, dan wanneer zij slechts over uitgestrekte bezittingen in
Oost-Duitschland hadden geregeerd. Nu waren zij wel gedwoo\'
gen om in eiken Europeeschen oorlog partij te kiezen en een
vaste staatkundige gedragslijn aan te nemen.

In dit tijdperk bevonden de Keurvorsten zich steeds aan de
der Republiek, maar die nauwe vereeniging had haren oorsprong
niet in een gevoel van wederkeerige vriendschap, maar berustt6
alleen op politieke noodzakelijkheid. Was die dwang geweke11\'
clan bewandelde elk zijn eigen weg, die dikwijls tot een
tegen
overgesteld doel leidde. In de 174e eeuw bespeurt men nog ^
veel van die afscheiding, eerst aan de 18de eeuw was *lC
voorbehouden dit verschil duidelijk te doen uitkomen.
volgden de Koningen van Pruissen tegenover de Republiek,
als ten opzichte van Oostenrijk, een
andere gedragslijn, als
voormalige Keurvorsten van Brandenburg. t

Dit verschil van richting openbaarde zich voor het ee\'

-ocr page 11-

xiir

toen de vraag zich voordeed, wie als erfgenaam der nalaten-
schap van Willem III beschouwd moest worden, de Vorsten
lllt het buis van Hohenzollern, of de Prinsen van Nassau Dietz.

r\\ 7 ...

Ue Wijze waarop Pruissen toen optrad en dit geschil mis-
Wikte om zich van districten, waarop de Republiek wettige
inspraken had, met hulp van vreemde mogendheden meester
maken, liet in onze regeeringskringen een diepe verbittering
achter. De verrassing van Meurs en de slinksche verwerving
van Opper-Gelder leverde aan de Nederlandsche staatslieden
het bewijs, dat zij een zeer gevaarlijken buurman gekregen
hadden, die van verlangen brandde zijn grondgebied uit
te breidden. Het was nu duidelijk, dat de Republiek het poli-
tieke stelsel van vroeger niet meer kon volgen. Eertijds trad
Z,J tegenover Pruissen als beschermer op, nu moest zij op
bare eigen veiligheid bedacht zijn.

Volgens welk stelsel regelden de Staten-Generaal nu hunne
"indelingen ?

Die vraag is gemakkelijk te beantwoorden. Zoolang zij
beenden, zich met goed gevolg tegen de aanwassende macht
Vi:il) Pruissen te kunnen verzetten, lieten zij geen gelegenheid
^°orbij gaan om van hun wantrouwen duidelijke bewijzen te
Elke uitbreiding van grondgebied in de richting der
~ ederlandsche grenzen werd door de Staten op alle mogelijke
^jze tegengewerkt en bemoeielijkt. Toen het echter later bleek
at zulk een handelwijze geheel vruchteloos was en Pruissen
8 eeds in macht en omvang toenam, verlieten zij hun vroeger
genomen standpunt en zagen van elke poging tot verder
verzet af.

^ ^at op dg grenzen der Republiek, juist in het tijdperk van
(j£lïe verzwakking, een krachtige staat ontstond, beschouwden
to ^taten_Greneraal te recht als een groot ongeluk. Tot nu
k6 waren zij met machtelooze regeeringen in aanraking ge-
e^nien; bij het begin der 18de eeuw bespeurden zij, dat zij
in i a^ertastigsten buurman gekregen hadden, die hen weldra
gracht ver overtrof. Na den vrede van Utrecht ondervonden
delfde gevoel van .onzekerheid, als in onzen tijd de Fran-
e(\'ht na van Sadowa. Gelukkig begingen zij

\\y. ei\' niet de onvoorzichtigheid om het pas voltooide werk door
2o^eQê\'eweld te willen vernietigen, wat des te gevaarlijker
Iy ^eweest zijn nu gedurende die vredesonderhandelingen
^nch Wilhelm I den troon bestegen had.
e2e Vorst is de schepper van den Pruissischen Staat

-ocr page 12-

geworden en heeft de grondslagen gelegd, waarop zijne

O " O O 00/ -L 1

opvolgers hebben voortgebouwd. Een geregeld finantiëe
bestuur moest de middelen aan de hand geven om de op\'
richting van een groot leger mogelijk te maken en hij ver-
toonde in deze weelderige en verkwistende tijden het zeld\'
zame voorbeeld van een eenvoudig vorst, die
spaarzaamheid
en orde onder de hoogste deugden rekende. Hij was
stichter dier staatkunde, die den zwakken door vrees eïi
den machtigen door vriendschapsbetuigingen trachtte te
nen, maar wier doel tevens daarin bestond, om bij alle"
de overtuiging te vestigen, dat Pruissen geene
beleedigin\'
gen wilde ondergaan en altijd bereid was om zijne rech\'
ten met het zwaard te verdedigen. \'s Konings geoefeD\'j
leger en oploopendheid bezorgden menig bang uur, zoo^r0
aan de vorsten in het Rijk als aan de Staten in den Haa»
Door de laatste werd dan ook het tegenwerken van
Pruissische uitbreiding als politiek principe aangenomen, 611
nergens vertoont zich dit duidelijker dan in de houding?

de Republiek aannam, toen de Koning aanspraak op
en Berg maakte voor het geval dat het geslacht van Pah2
Neuburg uitstierf. Om zulk een aanwas tegen te gaan
den cle groote mogendheden aan het Hollandsche belang die»8"
baar gemaakt.

Men kon zich nu eenmaal van het denkbeeld niet losif\'^
ken dat het ontstaan van een militairen staat in Duitschla^
een bestendig gevaar voor den vrede was. Te recht vrees

dat de aanwezigheid van een groot en geoefend le£e
geen ander doel hacl, dan de uitbreiding van Pruissen te
vorderen, zoodra zich hiertoe een goede
gelegendheid aa°
bood. Latere gebeurtenissen hebben die vrees niet gel°êel^
straft en Oostenrijk moest dit het eerst tot zijn »a(\'e<"
ondervinden.

Het tijdperk van rust na den vrede van Utrecht, dat ^
de Republiek zoo verderfelijk bleek geweest te zijn, had a^
Pruissen de gelegenheid gegeven om zich krachtig te ^
wikkelen. Eerst Frederik II maakte gebruik van de Ü
middelen, die zijn vader bijeen verzameld had. ^

Door den inval in Silezië werd men hier te lande ^
handelen gedwongen en het bleek ras, dat al cle bemoei^
der Staten-Generaal om den vrede te handhaven
vrucht
waren. Toen hunne menigvuldige pogingen bij den ^ ^
niets uitwerkten en een oorlog met Frankrijk
onver ml]

-ocr page 13-

, maakte het vroegere wantrouwen plaats voor vrees
eu haat tegen den vredebreker, die met verdragen en be-
loften den spot dreef en voor wiens eerzucht men niets veilig

achtte.

Op het congres van Aken treedt, behalve Oostenrijk, geen
staat zoo vijandig tegen Frederik II op als de Republiek.
Men vergaf het den Koning niet, dat hij eerst door ver-
pakking van Oostenrijk en later door zijn neutraliteit aan
raukrijk zulk een steun gegeven en daardoor de Fransche
°0rlog8Verklaring tegen de Republiek bevorderd had.

Waar de oorzaken van afkeer zoo diep geworteld waren
l0n men niet licht vermoeden dat daarin een geheele ver-
kering zou plaats grijpen. En toch gebeurde zulks; de
jüeeniug dat de Koning voor het behoud der Duitsché vrij-
en de bescherming der Protestantsche godsdienst streed,
perkte dien omkeer. Immers het verbond van Versailles,
lr\' Mei 1756 tusschen Oostenrijk en Frankrijk gesloten, werd
een aanval tegen beide beschouwd. Behalve dat men
aria Theresia van grove ondankbaarheid te «\'en Engeland
tle Republiek beschuldigde, vermoedde men niet ten
Rechte, dat Frankrijk door geheime inwilligingen bewo-
geworden was, om zulk een onbegrijpelijke en vreemd-
°rtjge gedragslijn aan te nemen. Dat de Republiek zich
i 11 "iet als bondgenoot aan \'s Konings zijde geschaard
eii is voor een groot deel te wijten aan de onstaatkundige
onrechtvaardige handelingen, die Engeland zich tegen-
Voe] ^ederlandschen handel veroorloofde. Aan de ge-
(] eüs jegens Pruissen deden deze maatregelen echter niet
en personen, die sedert de

Reling van 1747 aan het roer waren gekomen, werden
dio- Vei*dedigers van den Koning en gaven hem veelvul-
. dijken hunner ingenomenheid. Na afloop van den
groot ^iad Frederik ook hier te lande een zeer

^ e mate van populariteit bereikt.
te ö ^et doel om den Pruissischen invloed in de Republiek
te v raderen en voor het behoud dier gunstige gevoelens
^Hsf en 5 oordeelde de Koning een huwelijk tusschen den
zeer anden Stadhouder en een Hohenzollernsche Prinses
ook renschelijk. Welke

treurige gevolgen deze verbindtenis
o^ moge gehad hebben, zoo was zij in de toemalige
kort Sleden de beste, daar zij niet alleen van nut zijn
de belangen van het huis van Oranje, maar ook

-ocr page 14-

omdat zij aan de anti-Stadhouderlijke partij en aan de State:1
van Holland niet ongevallig was. Niemand kon beter al»
middelares optreden dan een Prinses, die noch tot de Fraiisch\'
gezinde noch tot de Engelschgezinde partij behoorde; men ver-
moedde immers toenmaals nog niet dat die verdeeldheden
een vijandig karakter tegen het huis van Oranje zouden
nemen, dat een botsing onvermijdelijk worden moest.

Juist bij dit huwelijk wil ik mijn proefschrift eindige11\'
omdat die gebeurtenis
het einde uitmaakt van een bepal-
tijd vak , terwijl het tevens
het begin is van geheele niea^e
toestanden, die buiten mijn beschouwing liggen. Hiermede
bereikte de Pruissische invloed haar toppunt en
scheen ëe
heel en al in de plaats van den Engelschen getreden te z\'JIJ\'
Dat Pruissen omtrent de buitenlandsche politiek der Repubh6 v
dezelfde gevoelens koesterde als Frankrijk, was een aanbel
ling in de oogen der latere patriottische partij.
Eerst
deze hare aanvallen op den Prins van Oranje richtte en ■
zich aan zijn gemalin vergreep had er een botsing plaa^s\'
die Pruissen bij het grootste en invloedrijkste gedeelte der 11
al hare populariteit deed verliezen en het als
hersteller
verouderde regeeringsvormen gehaat maakte.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

Van de vestiging van het koningschap in pruissen
tot den vrede van utrecht
1701—1713.

§ 1.

Sedert den vrede van Rijswijk was de rust in Europa voor
^•ige jaren hersteld geworden, en hoewel Willem III en de
geallieerden niet alle verwachtingen vervuld zagen,
v zü hij den aanvang, van den oorlog gekoesterd hadden,
dit° \'i0n^en z\'j toch met trots terugzien op de resultaten door
tractaat verkregen. De twee hoofdpunten die men zich
J
dien oorlog had voorgesteld waren bereikt: aan Engeland
Protestantsche opvolging tot de Kroon en aan de Re-
iek llet vestigen eener barrière in de Spaansche eerlang

u°stenrijksche

Nederlanden, door Lodewijk XIV verzekerd
],... r(*en. Geen uitbreiding van grondgebied had de Koning
ij\' dien vrede bekomen en hoewel de verovering van Straats-
let 611 S\'ewe^ddadige reünies niet vernietigd werden, had
beti- \'U ®ur0Pa het bewustzijn gekregen, dat Frankrijk

jv^ °efte aan rust had en zijne middelen uitgeput raakten.

, zulk een kennisneming- was wel niet te duur gekocht

uoor fT: ° °

ISr 11 oorlog. Behalve de Zeemogendheden was het vooral

taai \' erd>urg, dat tot die erkenning en dien vrede krachtig liacl

^gewerkt.

tot ?Urv°rst Frederik III had de politiek zijns vaders ook
iSeeiQ6 Z\'"\'ne £emaakt, om in verband met den Keizer en de
$v , godheden zich tegen de allesoverheerschende macht van
ÏW ^ verzetten. De onderneming van Willem III tegen

v0ndeia*d, had in dezen vorst eene warme ondersteuning ge-
der\'rf\' alleen dat zijne krijgslieden het grondgebied

vijariri,Ubliek beschermden, dat anders open lag voor eiken
over \' lïlaar een gedeelte van zijn leger stak ook de zee
de ^\'andenburgsche afdeelingen werden in den slag bij
geVol7ne met lof vermeld. In den oorlog die daarvan het
ö Was, was de Keurvorst dan ook een der krachtigste

1

-ocr page 16-

bondgenooten. Hij zelf slaat het beleg voor Bonn en beveilig1de Oostelijke grens der Republiek, door de Fransche troe-
pen die in het keurvorstendom Keulen lagen,
overal te
bestrijden.

In de Nederlanden vochten zijne soldaten onder de persoon-
lijke leiding van Willem III, die geene woorden genoeg vlïl\'
den kon om
hun moed en dapperheid gedurende het beleg va°
Namen te prijzen. De vrede van Rijswijk is dan ook op Bran-
denburg toepasselijk en de Keurvorst teekent gelijktijdig 111
den Keizer en
de Zeemogendheden het verdrag met Frankrijk >
Door dit tractaat waren echter niet alle geschilpunten u
Europa beslecht, men had zelfs een hoofdquaestie

onbehan-
deld gelaten, daar geen der partijen wegens de
moeielijkheid c^eV
oplossing en uit vrees voor de tegenstrijdige belangen c 1
daardoor zouden opgewekt worden, de zaak durfde aan
roeren, en daarom de beslissing liever aan latere tijden over*1 ^
Door het niet ten uitvoer brengen van clit geschilpunt
dit verdrag geheel op losse schroeven gezet en het tijdp8r
dat verliep tot op het uitbreken van den nieuwen oorlog ,
men gerust met een nieuwerwetschen naam, dat van den
penden vrede noemen. De Spaansche erfenisquaestie vertoon^
zich toen reeds als een dreigend spook aan den horizont, en
vrede was dan ook nauwelijks gesloten of Willem III hè\'
steedde er al zijne krachten aan, om dit vraagstuk op 1X1111
nelijke wijze op te lossen. In clen beginne scheen men hie*
te kunnen geraken, daar Frankrijk en de
Zeemogendhe
een verdrag sloten ten gunste van den jongen Keurpri»s ^
Beijeren, die ook door Karei II van Spanje als erfgeo»^
erkend werd 2). Die goede verwachting werd echter door ^
dood van den jongen vorst verijdeld en nu stond WilleDtl ^
tusschen de aanspraken van Oostenrijk en
Frankrijk-

1 . le feö

ï) Art. XV. Le traité de paix entre le roi Très Chrétien et
Electeur de Brandebourg fait, à Saint Germain en Laye le
29 Juin ^ c\\e
sera rétabli entre Sa Maj. Très Chrétienne et son Altesse Electoi"--1
Brandebourg d\'à présent en tous ses points et articles. rye,

Dumont Corps Diplomatique du droit des gens tome, VII» Il P
pag. 383. ^ ^ gt

2 ) Bij dit verdrag was bepaald, dat de zoon van den Keuf.v°r.
Beijeren over Spanje en de Koloniën zou heerschen. Aan den Pauph1^^,
Napels, Sicilien, de havens van Toskane, Final en
Guipuscoa ge& ^
worden, terwijl men aan den Aartshertog Karei het hertogdon\' -1 p,
wilde afstaan, Lamberty. Mémoires et resolutions d\'etat, torn. I"

-ocr page 17-

^wierp een tweede verdeelingsverdrag (Mei 1700) waarbij
\' een zoon van den Keizer, Spanje, de Koloniën en de
gelijke Nederlanden zou afgestaan, en Milaan en Napels
f\'eri Dauphin zou toegewezen worden \'). Keizer Leopold
).. e echter van zulk een verdeeling niets weten; terwijl men
bl!r°Ver no§\' onderhandelde stierf Karei II (1 Nov. 1700) en
tot 11 ^ diens testament, dat Philips Hertog van Anjou,
erfgenaam benoemd was. Daar Lodewijk XIV, na
ens zjjn ic]ej[nzoon dit testament aanvaard te hebben,
Scbadeloosstelling aan het huis Habsburg weigerde
sloten Willem III, de Staten-Generaal en de Kei-
^ \' fle beroemde groote
alliantie (7 Sept. 1701), waarbij de
(je^tüoSendheden zich verbonden om voor Leopold I de Ne-
t , Napels, Sicilië en de plaatsen op de kust van

pj- ane te veroveren , en Leopold zich daarentegen ver-
}> e> om de veroveringen die Groot-Brittannië en de
„ k in de Spaansche Koloniën zouden maken, goed te
©enj n en ^e Barrière in België tot bescherming der Ver-
d{e 1 Provinciën weer te herstellen2). Onder de vorsten,
eti ^ondgenooten tot hunne partij trachtten over te halen
zaa^ verbinden, behoorde in de eerste plaats

sinrl

-i ance i . 1 i----- -x--------------o

?a;„ es Provinces Unies, comme par le passé les dites Provinces

s) ^^amberty, deel I., pag. 97.
"Alliez ^ " S- Et afin de procurer cette satisfaction et cette sûreté les
o0îlo^t entr\' autres, choses leurs plus grands efforts pour reprendre
:llr les provinces du Païs Bas Espagnol, dans l\'intention qu\'elles
la ta 1 ^ B\'

^ranCp n de Rempart et de Barrière pour separer et éloigner

ais

f^lHes v aS ®sPagn°l aiant fait la sûreté des Seigneurs Etats Généraux

6s a fajt Ceue depuis peu S. M. Très Chrétienne s\'en est emparée et

e^°rts °Ccuper par ses troupes. Pareillement les alliez feront tous les

?0rcHïie l)0llr conquérir le duché de Milan avec toutes ses dépendances,

^Hair Un l\'empire servant pour la sûreté des Provinces

gjc?jS S. M. Imperiale et pour conquérir les Roiaumes de Naples

i ^e» e et les Isles de la mer Méditerranée avec les terres dépen-
sa l\'Tf

ij ^\'éûic: fl Pa»ne Ie long de la Côte de Toscane, qui peuvent servir à
^ if 6t ®tre utHes Pour la navigation et le commerce des Sujets
. Q" ^tannique et des Provinces Unies.

■ °urront le Roi de la Grande Bretagne et les Seigneurs E tats
^ p0uy ®0nquerir à force d\'Armes selon qu\'ils auront concerté entre
Svy , utHité et la commodité de la Navigation et du commerce de

b tcnit ces les Païs

et les Villes que les Espagnols ont clans les Indes
pourront y prendre sera pour eux et leur demeurera.
* t0lû I., pag. 625.

\'eilk, die nog kort te voren Keurvorst van Brandenbun
8 * c
eenige niaanden Koning van Pruissen geworden was.

-ocr page 18-

Reeds sedert lang was dit zijn lievelingswensch. ^
zag hoe alle naburige vorsten een rangverhooging verki\'e=jeIi
hadden. De Keurvorst van Saksen was Koning van ^
geworden, George van Hannover was nauwelijks tot keurv«^
verheven, of reeds was bepaald dat zijn geslacht den Eng\'
schen troon zou beklimmen. Zijn neef Willem van
had bij zijn prinselijke waardigheid die van koning ge?0\'&&
zelfs de Beijersche vorsten hadden een oogenbik
gedacht ^ ^
hun geslacht over het Spaansche Schiereiland zoude heers0 ^
en nog steeds stonden de kansen van Max
Emanuel
slecht, om een vergrooting van grondgebied en dus ook ^
hooging van waardigheid te verwerven. Maar er best"11 ^
ook nog andere redenen dan die van uiterlijke praal eT1 ^
zucht. Brandenburg was toen reeds na Oostenrijk de
tigste staat in Duitschland, en zijn grondgebied, hoeW^ ^
verspreide stukken bestaande, was groot genoeg ova
onkosten van die waardigheid te kunnen verdragen. D001 ^
nieuwen titel werd het boven alle
keurvorstendommen va° ^
rijk gesteld, waardoor een grondslag gelegd kon word^11 ,
het verkrijgen van de overmacht in geheel
Noord-Duitse*16 .
Behalve de vele aanspraken clie de Keurvorst op land®11 ^
het Rijk maakte, opende zich voor hem een
schitterend ^
uitzicht bij het overlijden van den Koning van Engeland- ^
meende er zeker van te zijn dat deze hem als zijn ,
naam diens uitgestrekte goederen in de
Nederlanden, iJ ^
en Frankrijk zou nalaten, waardoor de sterkste vestingeD
Braband in zijn bezit zouden komen *). j

Het vooruitzicht om vervolgens Stadhouder en Kap1 ^
Generaal der Republiek te worden, scheen hem
niet
verwijderd toe en hoe moest het dus zijne plannen e0jj
deriijk zijn als hij dadelijk als koning kon optreden ^ $
land, dat zoo dikwijls getoond had zoo veel minacht10® ^
hebben voor de keurvorsten, hertogen, graven en ^ v 1 ^
van het Duitsche Rijk. Wat de buitenlandsclie polit16 0
gaat, waren de krachtsinspanningen van

Brandenburg

een er groote mogendheid waardig. Wakker hadden (!ie

JgCl»6

Und mehr noch wenn Wilhelm III starb war die grosse
Erbschaft es waren die hohen Dignitäten der Republik der J
eröffnet. " . v<>"

r TC ol\'-r

Droysen Geschichte der Preussischen Politik Friedrich 1 J
Preussen, IV Theil, I Abtheilung, pag, 228

-ocr page 19-

v°rsten steeds aan de zijde der Bondgenooten tegen Frankrijk
fee8treden, maar tevens meenden zij, dat zij bij de vredeson-
rüandelingen niet met die acbting behandeld geworden
^aren, waarop zij volgens hun hulpbetoon aanspraak mochten
rQaken. Jn een (je étikette nog zulk een diep ingrij -

PeQde rol in de diplomatie speelde, moest het hem diep
oneven, hoe bij de vredesonderhandelingen van Rijswijk zijn
ee "^Hena van Oranje, aan het hooger einde der tafel in
ri ^\'Uningstoel de vergadering presideerde, terwijl hij op
gewonen stoel zich met een lagere plaats moest tevreden
j. len; hoe mogendheden die veel minder dan hij gedaan
j. en > boven hem den voorrang verkregen, alleen omdat zij
igebrek aan kracht en macht met een hoogeren titel
eKken konden. Hij meende dat het gebrek aan eerbied
1 Zljn persoon en de benadeeling zijner belangen bij clie
yeri andeliïigen slechts aan de geringe plaats te wijten wa-
rV \' onder de gekroonde hoofden innam, Eene waar-

r» rv> rinh a/-iT-i hriin h nf nacif a tm rl rl a ! am r! at>a>a

idsverhooging scheen hem het beste middel om derge-
^0onee^en voorecl te doen eindigen. "Ben ik koning,"
sPrak hij, "dan zal men mij ook de koninklijke eerbe-
u (regios honores), niet weigeren."

^ ^ö^ was ^ijn voornemen geworden

otn koningskroon aan zijne dynastie te verbinden en de
In lo sheden daartoe waren hem dan ook zeer gunstig.
^ \' ®eüen werd zijn aanzoek met vreugde ontvangen, daar
blik ^^ behoefte aan een bondgenoot had op een oogen-
Se- \'rn betrekkingen tusschen Oostenrijk en de Zeemo-

ne wegens het tweede verdeel ingsverdrag zeer gespan-

Vorst^aret1, keizer wist tot welken prijs hij den Keur-

ig °nafscheidelijk aan zijne belangen binden kon en hij
U e dien.

er ree(^s hing over onderhandeld werd, meende

Mst van ü van Spanje, dat het

f^perk gekomen was, waarin men den zielewensch van
kon vervullen. De twee vorsten sloten een verdrag,
laatgt1J Keizer den Keurvorst als koning erkende en de
ït^ f \'\'aar en tegen beloofde overal alle aanspraken van het Huis
heiïl Urg op Spanje met 10,000 man te ondersteunen en
achterstallige schuld van 100,000 thl. kwijt te
tog<30 eU\' Wederik verbond die nieuwe kroon aan het her-
soevg1*1. ^ru^ssen waarvan hij sedert den vrede van Oliva
ln was, daar volgens zijne eigene verklaring de titel

-ocr page 20-

van Koning van Brandenburg altijd het denkbeeld van ecU
leenkoningschap in zich sloot.

Den 15den Januari 1701 had de plechtige krooning te
ningsbergen plaats en vier dagen later gaf hij bij een eigent11
cligen brief aan de Staten-Generaal kennis van zijne nieirvve
waardigheid, waarbij hij de verwachting uitsprak dat, weg\'etlS
"de goede intentie die U. H. M. ten allen tijde voor ons
"ons huys betoont hebben, verhofentlyk dese onse nieuVitj
"waerdigheyt ons gaerne gunnen sullen, insonderheyt de J
"daerdoor niemant in het minst werd praejudicieert en
"wy bestendig en onveranderlyk geresolveert syn, in de 30
"U. H. M. tot hiertoe onderhoudene goede en vertrouwt\'Ui\'
"correspondentie en alliantie, onveranderlyk te continue ^
"ende het interest en de convenientie van de Staat by _a ^
"gelegentheden met even deselve yver ende sor

gvuldigheit

"soeclcen en te bevorderen" 1).

De eerste opening van dit plan aan de Zeemogendh0
was door Willem III vrij ongunstig ontvangen.

Juist 1

CJ o o----------\'

vernedering van Zweden ten doel had. Engeland en de
publiek deden nu al het mogelijke om dien strijd ten

de

ein

be-

1700 was de groote Noordsche oorlog uitgebroken, die

Engeland en 1
dien strijd tel

te brengen of ten minste binnen bepaalde grenzen te "

„„j.^_____n„ !___________ -ci......i_______lrUTïÜe\'

M

perken, opdat men alle krachten tegen Frankrijk zou kn1

aanwenden, wanneer om die Spaansche nalatenschap de °°, r

-icie*

dui^\'

O 0%

po

mocht uitbreken. En daar men hierbij vooral op de
steuning der Brandenburgsche troepen rekende, was het
noodzakelijkst om den vrede in het Noorden te berste-
En in plaats van dit alles, dreigt die verheffing . ^
grootere uitbreiding aan die twisten te geven. Men ^
hoe de Poolsche gezanten hiertegen geprotesteerd

omdat de Keurvorst door dien titel scheen aan te ^
dat hij rechten op dat gedeelte van Pruisen had, dat

aan Polen behoorde (het tegenwoordige West-Pruissen)- ;
mompelde men verder, dat door cle regeeringen van ®a ^
Polen en Denemarken het hertogdom Pommeren a&0 ^
Koning beloofd was, zoo hij hen tegen Karei van
wilde bijstaan. jjeeii

Eindelijk wist Willem III zeer goed dat de Keizer 9 u0
zoo hardnekkig geweest was om alle verdeeling der Spa»11

1 Brief van den Koning aan de Staten-Generaal.

Stedelijk »

van Amsterdam.

-ocr page 21-

^fenis te weigeren, omdat hij van de krachtige hulp van
^ rUissen verzekerd zijn kon. Hoewel men er dus in den
eginne aan twijfelde, of de\'Zeemogendheden het nieuwe ko-
ningrijk terstond erkennen zouden, zoo waren toch ook van dien
aQt de wereldgebeurtenissen der jonge monarchie zeer gunstig,
^ant de oorlog werd onvermijdelijk, toen Lodewijk XIV de
^ ë\'ische Barrière door zijn krijgsmacht liet bezetten en door
^ erkenning van den zoon van JaSob II als Koning van
°°t-Britannië, der Engelscbe natie een groven hoon toe-
°egde. Dit dreef die twee mogendheden geheel tot de partij
den Keizer en daar men Pruissische troepen niet ontberen
\' Was men ook van Engelsche en Nederlandsche zijde genegen

eii Koning te erkennen, en de heer van Obdam werd diens vol-
gen , ° \'

ais gezant afgevaardigd om hem, zoowel met zijne nieuwe
lijj &beid geluk te wenschen, als vooral om onderhande-
pe^en tot het sluiten van een alliantie-tractaat aan te kno\'ö-
11 De onderteekening had den 30 December plaats,
Van. Wederik I aan Engeland en de Republiek een korps
-5000 man afstond, waarvan tevens de betaling door
heide landen elk voor de helft zou geschieden. Verder
111611 oezarQeilbjk te onderhandelen, alles aan elkander
e ^eelen en geen afzonderlijken vrede te sluiten. Werd de
aarjliUl® zÜne eigene staten aan den overkant van den Rijn
^ gevallen, dan zou hij zijne troepen oogenblikkelijk mogen
br Ü^tre^ken tot verdediging zijner eigene landen. Van alle
en 0orlogsschattingen zou Pruissen een evenredig
bljj^ krijgen en alle vroegere tractaten zouden van kracht

Et t\'

De was een der laatste handelingen van Willem III.
den verklaring zelve beleefde hij niet meer, daar hij

Pkat* had.

Lamberty, deel I, pag. 710.
! ïo- \' \' Les dites troupes seront paiées moitié de la part de S. M.

Ce la Grande Bretagne et l\'autre moitié de celle de L. H. P.
?r°Pi-èsl0" ^ M- le r°i de Prusse venoit à être attaquée dans

^clites tetats el°ignéz du Rhin et seroit obligé de redemander là dessus
l)jt . r°upes on les lui renvoiera incessament sans aucune contradiction.
^e<ien aatste ai\'tikel zag op het geval dat Pruissen in den oorlog tegen
2ie ve^wikkeld zou worden.

er Secreete Resoluties van Holland 1701, 9 December.

icivc ucicciuc iiy uici UMI iu|

17 Maart 1702 overleed, terwijl deze eerst in Maart

-ocr page 22-

Nauwelijks was de Stadhouder gestorven, of de Heer von
Sclnnettau, Pruissisch gezant in den Haag
verzocht namens
zijn meester aan de Staten-Generaal en aan die van Hollan(
op grond der testamenten van lléné v. Chalons en Fie\'
der ik Hendrik, als erfgenaam in het bezit gesteld te
vaogen
worden van alle goederen, leenen, renten en vordering611>
komende van het huis van Oranje, tevens hunne ku^P
verzoekende om namens den koning animo et corpore
bezit te aanvaarden -1). Bij die verklaring echter bleef 11
niet; de Pruissische regeering deed weldra de noodige stap
pen om zich van die goederen meester te maken. In 11
graafschap Lingen en Meurs gelukte het haar om konink
lijke bezetting binnen te brengen en behalve in de
stad M-61

o O o sflfif

had de huldiging van den nieuwen landsheer overal rus o

o Tl

plaats. In Grave echter, waar het Pruissische wapen reeds a
het stadhuis gehecht was, beval de kommandant dat ^
weggenomen worden zou, welk gedrag later goedgekel1
werd2). De Prinses douairière door die feitelijkheden v<3^
schrikt, liet eenige dagen later als moeder en voogdes- \'
Jan Willem Hendrik Friso een dergelijke verklaring aan
Staten-Generaal voorlezen, met verzoek om namens haar ^
in het bezit der nalatenschap gesteld te worden. Om J1
verdere moeielijkheden te voorkomen, beval het hof van ^^
land, waar het testament gedeponeerd was, aan zijn
g11 ^
om het te openen. In tegenwoordigheid van den E11®,
schen en Pruissischen gezant had die plechtigheid P^
waarbij de overleden koning na vernietiging van vr°l?cel
beschikking, zijn neef Jan Willem Friso als ®lVÊ ^
erfgenaam benoemde en tevens de Algemeene Staten
executeurs aanstelde3). Die beschikking trof den ^
diep4). Hij was reeds naar Wesel gereisd om zich
spoedig61

1 De Lamberty, deel II, pag. 75. p0 da®

2 Man billigte dass der comraandant in der Festung GraV j^grs
Besitzergreifungspatent abgerissen hatte; man liess in der Festig
den Bürgern die geforderte Huldigung untersagen.
Droysen, Friedrich I, pag. 268.

3 ) Lamberty, deel II, pag. 121.

Kluit Historia Federum pars prior, pag. 141. -q

4 ) Es handelte sich um Güter und Besitzungen im Werthe v°" jjnge*1
lionen darunter das souveräne Fürstenthum Orange die Grafschafte\'1

-ocr page 23-

alle goederen in bezit te kunnen stellen en daar vernam hij dat
hï) in het testament niet genoemd was. Hij had uit belof-
ten en geschriften van zijn overleden neef de zekere ver-\'
Achting geput om hem in zijne bezittingen op te volgen
etl nu viel een zijner geliefdste plannen met al de heerlijke
v°oruitzichten, die daaraan vastgeknoopt waren, in duigen. Hij
had echter besloten den strijd met zijne \'tegenpartij te wagen,
0rQ daardoor te redden wat er nog te redden viel. Zijn ge-
zant von Schmettau kreeg bevel om tegen dien uitersten wil
Protest in te dienen, daar deze slechts van kracht kon zijn ten
aaQzien der eigen verkregen goederen van den erflater, maar
Qiet op de fideicommissaire bezittingen van het Huis van
ranje kon toegepast worden

, Hij vroeg daarom\' scheiding tusschen de fideicommissaire en
e eigene goederen van Willem III. Uit vroegere daadzaken
P°°gde bij te bewijzen, dat de erflater nooit van plan ge-
^eest was, door dit testament van de beschikkingen zijner
Vo°rouders af te wijken. Men behoefde zich slechts zijne ge-
kelens te herinneren omtrent den uitersten wil van Karei II
Vatl Spanje ten gunste van het huis Bourbon, om te begrij-
dat Willem III nooit, aan de disposities zijner voorvaders
la^en zou. en zou }|jj ? die steeds zoo bezorgd was voor de
gracht tusschen de geallieerden, door zulk eene beschik-
tweedracht in zijn eigen familie zaaijen? Dit was toch
te denken. Nog meerdere bewijzen haalde hij aan om te
en zien dat de beperkte uitlegging van dit testament slechts de
are zijn kon. Het was immers acht en veertig dagen na de inne-
(j § van Namen gemaakt, waarbij de Koning in een brief aan
^ Keurvorst zijn dank betuigt voor het moedig gedrag zijner
rial^eiX Gn ma® 111611 nU Se^ooven> dat deze het plan gehad
om eenige weken later cle erkenning dier goede diensten
vernietigen, door Frederik van een recht te beroo-
l\' dat bem volgens zijne geboorte toekwam? Neen de over-

^ors- Und im Hintergrunde stand die Frage der Statthalterschaft von
■bj-o er sie1:|en Provinzen, die Berufung zum Capitan und Admiral General,
^ea Gesch. der Preussischen Politik, IV Theil, I Abtheilung, pag. 267.
iv klopte verklaaringen gesteld tegen de korte Remarques door
te8t Ke llet regt van zijn Kon. Maj. van Pruissen tot de successie uit de
drilc1Üenten van Renatus, Wilhelm I, Anna van Egmond en Frederik Hen-
Te^0161\' wordt bevestigd en op de twïjffelingen daaromtrent geantwoord.
te 4tl)Vmtlen in de bibliotheek der Koninklijke academie van wetenschappen

-ocr page 24-

leden vorst was veel te goed daarmede bekend geweest en
bad zoovele gunstige beloften gedaan, dat men van dien
kant geheel zeker was omtrent
het lot dier fideicommissaire
goederen. En ook door zijn testament bewees de Prins vol-
gens die memorie dat hij hiermede niet van cle vroegere be-
schikkingen wilde afwijken, daar hij wel zijn vroegeren
uitersten
wil opheft, maar in het geheel niet spreekt van die zijner
voorvaders en vooral niet van die van zijn
grootvader Frede-
rik Hendrik, waarmede hij zeer goed bekend was i). Vooral
die brief na de inneming van Namen geschreven, levert zelfè
nu nog aan Duitsche geleerden de gelegenheid op, om Wil-
lem III van ondankbaarheid en trouweloosheid tegen zijn
neef te beschuldigen. Ik betwijfel of deze ooit in han-
den dier aanklagers geweest is, daar men na lezing zlGU_
kan, hoe onwaar en ongegrond deze aantijgingen zijn. M
is door Willem te Ostille in het leger voor Namen geschreven
den 3 September 169Ó 2).

"Gij neemt zulk een groot belang in het algemeene best?
"dat gij een bijsonderlijke vreugde zult scheppen uit ^
"verstaan van de overgaaf des kasteels van Namen, voor-
namelijk van het groote deel dat gij hebt in deze onderne-
"mïng, dewelke zekerlijk sonder de assistentie van uwe troepeïl
"niet zoude hebben kunnen reüsseren, die ik niet gen°e»
"prijzen kan, noch meer van het gedrag van uwe generaal
"voldaan zouden kunnen sijn. Deselve hebben daarinne eeD
"seer groote glorie en reputatie verkregen, en ik versekere
"u dat men geen meer gevoeliger verplichting soude konn^n
"hebben, als ik aan u hebbe, om mij geassisteerd te n6
"ben in soo een groote onderneminge, die God geliefd he ,
"te segenen en die ik hoope dat "van een groot voor«6 ^
"voor alle geallieerden sal sijn en gij kunt u verzekeren ^
"ik gansch zeer geen gelegenheyt sal versuymen om u L
"uytwerkingen te betoonen hoe dat ik ben,"

-ocr page 25-

Dat den Koning van Pruisen door dien brief zulke schitte-
rende vooruitzichten geopend werden, moge hij zelve verwacht
hebben, maar hij bevat zeker niets stelligs, waaruit op te
ïïiaken zou zijn, dat hij later tot universeel erfgenaam benoemd
zou worden.

De Staten-Generaal waren dan ook in het geheel niet
van \'g Konings goed recht overtuigd. Ze wilden daarover
°°k niets beslissen en schreven hem daarom, dat zij als
executeurs de nalatenschap zouden beheeren, om vervolgens
na het maken eener boedelbeschrijving, de goederen te schei-
den en daardoor te bepalen welke bezittingen van René van
talons, Willem I, Philips Willem, Maurits, Frederik Hen-
drik en Willem III kwamen. Om daartoe te geraken, ver-
achten zij hem de zaken in haar geheel te laten en nergens
vei\'anderingen aan te brengen, opdat daardoor niemand in
•in recht benadeeld worde en ieder der partijen öf volgens
Rechterlijke uitspraak öf volgens minnelijke schikking moge
Mjgen wat hem toekomt1). Die brief was des te meernoo-
omdat de Koning volgens Duitsch recht zich in bezit
^Üde stellen van alle fideicommissaire goederen, terwijl aan
zi]ü tegenpartij dan vrij zou staan om die zaak ten petitoire
e Vervolgen. Deze vond dan ook den loop der justitie wel
^at omslagtig en langwijlig en vreesde dat ze wel . van een
pi\'aejucliciabele consekwentie" zou kunnen zijn. Onze ge-
^^ Hop 2), wien die opmerking gemaakt werd en die zich
s extraordinaris Envoyé in het Rijnleger bij de hem bevond,
Zc\'1(le hierop, dat H. II. M. geen belang bij de zaak hadden
ei1 ze daarom ook geheel onpartijdig waren. Tot eene voor-
inbezitneming der fideicommissaire goederen konden
^ eehter hare toestemming niet geven, daar zoo iets in ons
onbekend was en steeds in rechten beslist moest worden.
e Koning schreef daarom aan de Staten-Generaal terug3),
hij hoopte dat deze als executeurs de regeling zoo spoe-
g en onpartijdig mogelijk tot stand zouden brengen. Hij
C Wel gewenscht, dat hem de inbezitneming niet vertin-

Resol. der Staten van Holland, 28 Mei 1702; later overgenomen
8. Staten-Generaal.
H0 Brieven van de Extraord. Envoyé Hop en Obdam, 1702.

3j\' 16 Mei 1702, R.A.

der „ ef van den Koning aan de Staten-Generaal, 11 Junij 1702. Archief
\'?ettieente Amsterdam.

«oor

-ocr page 26-

derd zou geworden zijn, maar hij wilde er nu wel in toe-
stemmen dat de Algemeene Staten den boedel voorloopig
beheerden, om daardoor het maken eener inventaris en de
boedelscheiding gemakkelijker te maken. Hij wilde echter
Lingen en Meurs niet in dit status quo begrepen hebben,
daar deze beiden in het Rijk gelegen waren en hij als fidei-
commissair erfgenaam tot het voorloopig bezit volgens de
rijkswetten gerechtigd was. Daarenboven was het graafschap
Meurs een antiquum feudum Cliviense dat hem en zijne voor-
vaders reeds bij het leven der Prinsen van Oranje van rechts-
wege toekwam, en dat door Prins Maurits armata manu
bezet was. En daar daarenboven in dit geschil de rijksge-
rechtshoven slechts de bevoegde rechters waren, zoo had hij
zich tot het. rijkskamergericht van Wetzlar gewend en diens-
volgens verscheidene vonnissen gekregen, waarbij hij als heer
van Meurs erkend en in het bezit van het graafschap gesteld
werd. Omtrent Lingen voerde de Koning dezelfde redenen
aan, waarom hij het executeurschap der
Staten-Generaal niet
erkennen wilde.

§ 3.

Men heeft reeds uit het voorgaande bemerkt, dat het
geheel niet duidelijk was wie meer rechten had op de
geheele
nalatenschap der Prinsen van Oranje, de vorsten uit het Huis
van Nassau Dietz, dan wel die
uit het Huis Hohenzollern-
Yoor beide aanspraken was veel te zeggen. Beide partijen
konden zich op vroegere testamenten beroepen en de
beslissing
werd niet weinig bemoeielijkt, door dat die voormalige wils\'
beschikkingen zoo dikwijls veranderd en opgeheven waren.

De geschillen die daaruit ontstonden moet men in tweeén
verdeelen vooreerst die, die de goederen in Nederland en
België gelegen betreffen en vervolgens die, welke op
bezittingen in het Rijk, de graafschappen Meurs en Lingen?
betrekking hadden. Behalve de uitgestrektheid en
rijkdom
der goederen die het bezit daarvan zoo begeerlijk maakten?
was daaraan de kans verbonden om in de Republiek dezelfde
waardigheden te bekleeden die de Prinsen van Oranje steeds
gehad hadden, en dus aan het hoofd te staan van een staat?
die onder de groote mogendheden van Europa gerekend wer
Men kan dus licht begrijpen hoe fel die strijd van beide kanten
gevoerd werd.

-ocr page 27-

Behalve het prinsdom Oranje bezat de overleden koning
*iog 4 baroniën in de Dauphiné en in Bourgondië. In Luxem-
burg behoorde hem Vianden, \' St. Vith, Butgenbach en Daes-
burg.. Op het grondgebied der Yereenigde provinciën kwam
hij voor als Baron van Breda, Markies van Yere en Vlissin-
gen, heer van Leerdam, Buren, IJsselstein, Maartensdijk,
Scherpenisse, Naaldwijk, Monster, Loosduinen, Terheide,
Breevoort, Geertruidenberg, Zwaluwe, Naaldwijk, Waterin-
gen , Oranjepolder, s\' Gravesande, Montfoort, Dieren, Prinse-
land, Soestdijk. Verder was hij bezitter van Roosendaal,
het Hulsterambacht, Grave, Willemstad, het land van Kuik,
Steenbergen, Noord-Beveland, Zevenbergen, Oosterbout, Don-
gen, Eindhoven en Kranendonk. Vervolgens trok hij inkom-
sten uit de huizen Honsholredijk, Rijswijk, Dieren, het Loo,
het oude hof in den Haag, het huis den Bosch, het paleis in
bussel en den tol te Gennep. Zoo was hij Graaf van Lingen
611 Meurs, Burggraaf van Antwerpen, Heer van Herstal,
Sichem, Diest en Grimbergen, Turnhout en Warneton. Ein-
tIebjk bezat hij eene jaarlijksche rente van
f 100,000, die de
Koning van Spanje hem uit de inkomsten der tollen op de
•^aas en het Overkwartier van Gelderland betaalde. Is
ùet te verwonderen dat er om zulk een erfenis zoo hevig ge-
bist is? De Koning van Pruissen als zoon eener dochter
Vari Frederik Hendrik ontleende zijne rechten aan de testa-
menten van Réné van Chalons, Anna van Buren, Willem I
en Frederik Hendrik \').

De Prins van Nassau steunde zich op den uitersten wil van
hilips Willem, Maurits en Willem III en vooral op het
verdeelings traktaat van 1609.

Réné van Chalons bepaalde bij testament , dat, zoo hij geene
Vettige

kinderen naliet, de oudste zoon van zijn oom van vaders
Willem van Nassau, erfgenaam worden zou. Zoo deze na
de erfenis gekomen te zijn, zonder wettige kinderen stierf,
^^zou^de tweede zoon van voornoemden graaf Willem, hem

Ç, } Les testaments des illustres princes d\'Orange depuis Philibert de
jalons jusques à Guillaume III, Roi de la Grande Bretagne de l\'an
\' 1702, à la Haye, Hofstraat 1702.
ji < Lt s\'il advient que nous allassions de vie à trépas sans délaisser
da ailS leSitimesï nez> ou apparens à naître, ou iceux nés Enfans dece-
5tv Sent Sans lloirs légitimes procrées de leur corps en léal mariage, nous
tier"18 auclit cas institué et ordonné, instituons et ordonnons nôtre hére-
ç, Universel où substitué à nosdits Enfans le fils a.yné de notre bon

\' A 1 fr»..

\'gneu;

et oncle paternel Monsieur le comte Guillaume de Nassau, qui

-ocr page 28-

opvolgen, en bij gebreke van dien, de naaste mannelijke af-
stammelingen. Is de mannelijke linie uitgestorven dan
konit
de naaste vrouwelijke lijn, gesproten uit zijn oom Willem?
aan de beurt, en bij gebreke van vrouwelijke afstammelingen,
vermaakt hij zijne bezittingen aan de mannelijke
descendenten
van zijn grootvader en grootmoeder Jan van Nassau en Eliza-
beth, landgravin van Hessen. Nu beweerde de partij van den
prins van Nassau dat het fideicommis conditioneel was, waar-
van de voorwaarde nooit was uitgevoerd en dus als- nietig be-
schouwd moest worden. Volgens hunne redeneering was die
geheele institutie en substitutie der mannelijke en vrouwelijk0
regte lijn boven de naaste mannelijke zijdlinie, alleen ge-
maakt voor het geval dat Prins Willem I zonder
kinderen
stierf. Die voorwaarde was met vervuld geworden, Willem I
was niet kinderloos gestorven, dus was ook de geheele be-
schikking nietig. Dit argument geldt niet veel
bij m\\l >
daar men alleen tot een dergelijk besluit kan komen, als
men de woorden uit hun verband rukt en ze niet als nauW
samenhangend met den geheelen uitersten wil beschouwt.
tegenpartij antwoordde dan ook hierop dat Réné juist hierdoo1
een eeuwig fideicommis had willen vestigen met de
bepaling?
dat zoo hij noch afstammelingen , noch kleinkinderen zou nala-
ten, de oudste zoon van zijn oom en vervolgens diens afstam-
melingen erfgenamen zouden worden. Bij ontstentenis va!1
dien, zou de clan levende oudste zoon van zijn oom aan de

beurt komen, en ontbraken er verder mannelijke descendenten,

clan zou de naaste vrouwelijke lijn tot de erfenis geroepen wórden-
Onder de rechte afstammelingen van Réné behoorde Fre\'
drik van Pruissen, daar zijne moeder Louise eene dochter van
Frederik Hendrik was. Jan Willem Friso echter behoorde to \'
de zijdlinie.

sera survivant du jour de notre trépas sans enfant legitime, et si ce\'U^g

fils ayné, après être venu en nôtre hoirie et succession decedat

enfans où enfant legitime le second fils de mon dit Sieur Comte ~

\' • -île e

laume luy succédera, ou en faute de luy, autre plus prochain

en faute de mâle la plus prochaine femelle issue de mondit Sieur .

laume et en défaillant la ligne Masculine où feminine dudit Sieur ,

Guillaume, nous voulons et ordonnons que tous nosdits biens, principaU ^

fiefs terres, Seigneuries, droits, noms, et actions pour quelque terrj@nt

Seigneurie que ce soit, et en quelles provinces ils soient gisans, succe

et appartiennent au prochain hoir mâle que lors seroit descendu de de ^

le comte Jean de Nassau et Dame Elisabeth Landgravinne de ïleS*

nos grands père et mère paternels.

-ocr page 29-

Eerst dan , wanneer in de rechte lijn alle mannelijke zoowel
vrouwelijke afstammelingen gestorven waren, kwam de
sijdlinie aan de beurt.

Deze opvatting werd versterkt door het testament van
^ \'-liera I, waarin hij zijn oudsten zoon als universeel erfge-
^aam aanstelde, onder verplichting om aan zijne jongere
r°eders en zusters een apanage uit te keeren. Liet hij
hechts dochters na, dan benoemde hij den oudsten daarvan
als erfgenaam. Bij gebreke van kinderen, kreeg dan eerst
oudste broeder de geheele nalatenschap 4). Hierin wordt
Us weer dezelfde regel gevolgd die reeds Réné had aange-
komen en wei het vestigen van een voortdurend fideicommis
gunste van den oudsten afstammeling, terwijl aan dejon-
descendenten apanages worden uitgedeeld. Want hier zegt
~ 11 met zoovele woorden, dat vooreerst zijn oudste zoon erfge-\'
^aarn zijn. zal, onder verplichting om aan zijne overige broeders
eri zUsters een jaargeld uit te keeren; vervolgens zijn oudste
°chter zoo er geen zonen zijn, en eindelijk bij gebreke van
°chters de oudste broeder. Hoewel hieruit nu blijkt, dat
0 Wil van Willem I gelijk was aan dien zijner voorvaders,
Was bet testament zelve van geen waarde daar het in
.J \' teruggevraagd en opengebroken was en door geen nieuw
Vervangen geworden. Zijne zonen Philips Willem en

£ -Extrait du testament de Guillaume I fait le 11 Août 1554.
fils ^lar?ns

et ordonnons que si au jour de nôtre trespas nous délaissons
;]/ ^itimes un ou plusieurs, l\'aîné d\'iceux sera et l\'avons dénommé et
nos ?®on8 par cette notre ordonnance, notre héritier universel de tous
tes ,. l0158) meubles et immeubles, noms, droits et actions à la charge\'tou-
ailJ. >ls de fournir et délivrer en forme de partage et de portion légitime
*ent aUtres en^ans puisnés soit fils et filles une où plusieurs, ƒ 10,000 de
et perpetuelle, biens assignés et assurés, telle que par nos
léo-j^- ~\'Xecuteurs sera advisée. Et si nous ne laissaisions autres enfants
que filles, l\'ainée sera et l\'avons instituée et l\'instituons par cette
telig °r<i°nnance heritière universelle à la charge de fournir et délivrer
Hno Semhlable partage de
f 10,000 aux filles puisnées ses soeurs soit
pi-0{,Plusieurs etc. Et en cas que nous ne délassions enfans légitimes
et en léal mariage nous ordonnons et instituons notre héritier seul
^%itifl erset celuy de nos frères qui au jour de notre trépas sans enfans
wilp S sera trouvé vivant ainé fils de mon Seigneur et bon père le comte
SUcc^ cle Nassau. Et si après qu\'îceluy notre frère sera venu à notre
îe Sujvl0n 11 mourut sans délaisser hoirs légitimés celuy de nos frères qui
PW la en âge luy succédera, où à faute d\'iceux nos dits frères autre
^illa °Chaîne femelle qui sera issue de mon dit sieur et père le comte
Ule de Nassau. Zie de sommiere informatie voorlaatste bladz.

-ocr page 30-

Maurits weken van die gedragslijn af zooals wij later ziel)
zullen; Frederik Hendrik echter nam de voorvaderlijke ge-
woonte weer aan en benoemde voor het geval dat zijn
zoon
Willem zonder afstammelingen stierf, zijn oudste dochter
Louise en hare descendenten tot erfgenaam. Bij gebreke
van haar en hare kinderen werden vervolgens de overige
dochters allen volgens hunnen ouderdom geïnstitueerd \'). "Vol"
gens dit testament en
de vroegere was Frederik van Hohen-
zollern als zoon van Louise van Oranje en als laatste rechte
afstammeling van Willem I erfgenaam van alle fideicoio"
missaire goederen.

De toestand was echter geheel veranderd toen Frederik
Hendrik dit testament maakte. Hij had toen niet meer de
vrije beschikking over de familie goederen, die reecis door
vroegere erfstellingen aan de Friesche tak van het huis va11
Nassau verzekerd waren.

Na den dood van Willem I, ontstonden er eenige jaren
later hevige twisten tusschen de drie zonen, Philips WiUelll?
Maurits en Frederik Hendrik over de beteekenis en de krach^
van dit fideicommis. De oudste vorderde volgens die bepa~
ling alle goederen op, terwijl de twee jongere
broeders
bestaan van zulk een erfstelling gladweg ontkenden.
ziet dus hieruit, dat tusschen partijen toen niet eens duidelÜ^

est
de

ausi aP

bekend was, welke de bedoeling hunner voorvaderen gewe1
is. Om aan de twisten een einde te maken
sloten

!) Nommons et instituons par ces présentes notre héritier dans toU"e
nos seigneuries titres, villes, maisons chateaux, actions, rentes, cred1*\'"\'
vaisselle or, argent et tous autres tant mobilaire qu\' immobilaire tant
que biens propres sans en rien excepter notre fils Guillaume et à ^
de luy instituant et substituant ses enfans et descendant légitimes. ,
sous conditions expresses de nourrir et d\'entretenir nos filles Louise, .
tine, Henriette et, Marie jusqu\'à ce qu\'elles soient mariées. Au
de notre dit fils Guillaume et de ses enfans et descendans legit1®08 eC
quelque temps qu\'il puisse ci après venir à mourir, nous institu0\'1 .
substituons dans tous nos dits biens etc. notre dite fille ainée ^

aù défaut d\'elle comme ausi après elle ses enfans et descendans legiO\'j^
Au défaut de notre dite fille Louise et de ses enfans et descêw ^
légitimes nous instituons et substituons semblablement dans tous
biens etc. l\'ainée de nos autres filles et au défaut d\'elle comme
ses enfans et descendans légitimes. • Jnsti"

Et ainsi de suite successivement jusques â la dernière, préféra11^\' j-^e
tuant et substituant toujours les ainés et les fils devant les filles
en ligne et de dégré en dégré. Zie les testaments des
illustres I
d\'Orange, pag.
54.

-ocr page 31-

ule broeders een tractaat waarbij aile goederen verdeeld
\'j°uden worden. Dit verdrag dat in 1609 in tegenwoordig-
der Engelsche en Franscbe gezanten gesloten werd,
^erdeeide de geheele nalatensehap onder de drie prinsen met
^ ^ ^itdrukkelijke bepaling "que jouiront les dits Seigneurs
\' reres, des droits, biens, terres, et Seigneuries echues à leur
-t\'aitage comme de leur propre et en pourront disposer et
^donner en toute liberté ainsi que bon leur semblera et
1 s avaient quelques actions l\'un à l\'encontre de l\'autre
t&rit pour les biens paternels que maternels, pour quelque
aatre cause que se soit, elles demeurent confuses et esteintes
le présent partage. Promettent les dits Srs
r !ei\'es sur leur foi et honneur cle garder et observer invio-
iement le contenu du présent traité, sans jamais aller au
0litraire et sans s\'entremettre en quelque sorte que ce soit,
biens et partage l\'un de l\'autre, n\'y s\'attribuer aucune
orité sur les droits et prééminences qui en dépendent; à
■ i eet de quoi et pour l\'accomplissement de tout ce que dessus
0figent respectivement tout et un chacun leurs biens

"*■ uit uiiuiaair werutui nu uuu vxueger« eris lemugeu

f r Prinsen van Oranje opgeheven; en juist omdat deze
\'J° duister en voor allerlij uitleggingen vatbaar waren had
, 11 gemeend, die bron van alle twisten voor goed te moe-
er
^toppen.

do Ps Willem kreeg bij dit verdrag behalve het Prins-
p Oranje, de goederen in Frankrijk, in België en Noord-
- r d\'Jaild, dat toen nog aan Spanje onderworpen was. Behalve
Lingen, Ylissingen en Vere, kreeg Maurits bijkans
te 6 ..fittingen die in de Zeven Provinciën gelegen waren ,
eindelijk aan Frederik Hendrik Geertruidenberg,
to geestelijke goederen en de hooge en lage Zwaluwe

Wii

^ieh • Zlen v°lgen(le testamenten dat de broeders

i in het gg^ggi nie£ meer oin die vroegere fideicommissen be-
ërf^ Philips Willem zelve, die eertijds het bestaan dier
^aar Ul® verdedigd had, erkent door zijn uitersten wil dat hij
als vernietigd beschouwt 1). Hij benoemt daarin voor het

1  j>]Umont. Corps Diplomatique, V, pag. 113.
fl\'aVoir ais comme il y a peu d\'apparence aiant deja si longtemps été marié,
ïî\'Oilr;r es enfants et si en cas nous n\'en avons point et les aiant vinssent
Sans hoir légitime, nous nommons et instituons nôtre héritier universel

-ocr page 32-

geval dat hij kinderloos sterft, zijn broeder Maurits en zijne wet-
tige mannelijke afstammelingen tot erfgenaam. Bij gebreke
van dien, erkent hij zijn tweeden broeder Fredèrik
Hendrik
met zijne mannelijke descendenten als zijn opvolger. Voor het
geval dat er geene mannelijke afstammelingen van die twee
broeders meer bestaan, moet de erfenis aan den oudsten zoon van
zijn oom van vaders kant, Jan van Nassau, uitgekeerd worden
en, bij gebreke van hem, aan zijne naaste mannelijke
afstamme-
lingen. Zijn deze uitgestorven, dan komt de tweede zoon van
zijn oom aan de beurt en zoo vervolgens. Eindelijk bepaalt
hij
in het algemeen dat zijne goederen steeds blijven moeten
aan de wettige afstammelingen, die de titels en het wapeo
van het huis van Nassau voeren.

(Jit die beschikking ziet men duidelijk dat hij zich niet
meer door vroegere uiterste willen gebonden rekende, en dat hl]
een geheel andere erfopvolging dan zijne voorouders
vaststelde-
Daar was het regel geweest, om na het uitsterven der
rechte mannelijke afstammelingen, de rechte vrouwelijke liu\'e
tot de opvolging toe te laten. Hier wordt echter in het
ge\'
heel niet van de vrouwelijke descendenten gesproken, zij WOr\'
den steeds uitgesloten. Zijn er geene mannelijke afstam©1\'
lingen in de eene lijn meer overig, dan komen de naast6
mannelijke in de volgende linie, met uitsluiting der vrouweO-
Prins Maurits volgde diezelfde gedragslijn. Hij benoem1\'
zijn broeder Frederik Hendrik en
al zijne mannelijke afsta**1\'

1 en tous nos biens etc. nôtre très cher Monsieur frère et prince MaUi\'lC®
de Nassau et après lui ses enfans mâles procrées en légitime mariag®
leurs hoirs et descendants d\'eux et en cas que mon dit Frère et ses
allassent de trespas sans délaisser enfans mâles procrées de leur corps ^
loyal mariage, nous instituons notre très aimé frère le Prince Henri
ISTassau et au défaut de lui ses hoirs mâles procrées en légitime mW^6\'
et si l\'un ou l\'autre de nos frères décédassent sans enfans mâles
où qu\' iceux enfans où descendais d\'eux, après être venus
en notre ho
allassent de vie a trespas sans hoires mâles légitimes procrées de leur co y
nous ordonnons et instituons nôtre héritier universel, le fils aîné de nô^1
oncle paternel Monsieur le comte Jean de Nassau et après et en de ^
de luy le plus prochain de ses hoires mâles et avenant que le dit fils j
vint à mourir sans délaisser fils nous, délaissons tous nos biens au
fils de notre oncle à ses enfans mâles et descendans d\'eux, à sçavoir ^^
jours le premier fils et à leur défaut au troisième

fils et descendans

Ordonnons que tous les dits biens sans aliénation charge où dirriu1\'1
soient successivement délaissés et rendus au plus prochain,, de nos dit ^
et succusseurs procréés en loyal mariage portant le nom et armes de *lSS
Zie testaments des illustres princes d\'Orange, pag. 22.

-ocr page 33-

Wielingen tot erfgenaam. Bij gebreke van dien, substitueert
hij aan hen zijn neef Ernst Kasimier van Nassau met al zijne
Mannelijke descendenten \'■).

Men ziet hieruit, hoe die beide vorsten een geheel nieuwe
e,,fopvolging maakten en zich niet meer aan vroegere be-
schikkingen gebonden rekenden. Des te vreemder is het,
dat Frederik Hendrik, die zelf vroeger de erfstelling bestreden
ad, weder een fideicommis vaststelt ter. gunste der naaste
vrouwelijke lijn, geheel in den geest zijner voorvaders.
Over de familiegoederen had hij echter de vrije beschik-
llê\' door de testamenten zijner twee oudere broeders verloren,
fhe deze als een onaantastbare bezitting aan den Friesclien tak
het huis Nassau, zoo de mannelijke afstammelingen in
^e rechte lijn zouden uitgestorven zijn, hadden toegewezen.

ezwaard met dien last, had Frederik Hendrik het testament
\'\'ar*Vaard, hij kon dus dit fideicommis ten gunste zijner kin-
eren niet veranderen. Alleen ten aanzien zijner eigene goe-
, eren die hij, hetzij bij het verdeelingsverdrag, hetzij bij
^teren aankoop verkregen had, kon dit testament gelden.

\'ervan kon zijne dochter Louise bij het uitsterven der rechte
j^Helijke lijn erfgenaam worden en Frederik I, Koning van
bissen, als haar zoon, had volgens dien titel recht om te

Y(W 1 7 O

üeren, dat hij in het bezit der goederen zijns grootvaders
gesteld zou worden.

fj hem, als een Hohenzollern, waren die familiegoederen
hlT-,bepaling van Philips Willem, waarbij zij steecis aan

w . , i O r~ -------7 u O

nlls Nassau moesten blijven, voor altijd onttrokken.

fe

je Koning, als erfgenaam van Prins Frederik Hendrik,
Zl(-h met des te minder recht op een erfstelling van Réné
jj- Ghalons beroepen, nu zijn erflater deze reeds vroeger
verklaard had.

h die gronden mag men gerust besluiten dat Willem III

f%e j^ituons et nommons notre unique et universel héritier notre cher
<%ai(t " Prince Fredrik Henri de Nassau dans tous nos dits biens. Et aù
et (j6 hii, où en quelque temps qu\'il vint à décéder ci après ses enfans
S,lcces,e|ÎÔC\'ariS m^es légitimes, leurs enfans et descendant, les y instituant
Au VeiUen^ les substituant par ces présentes.

Uetaut de notre frère et de ses enfans et descendans légitimes comme
^rnest\' instituons et substituons dans tous nos biens nôtre cousin

seg comte de Nassau et au défaut de lui comme aussi après

^inc^ et descendans mâles légitimés. Zie testaments des Illustres

Ss ^\'Orange, pag. 43.

-ocr page 34-

■slechts de regels volgde, die door zijne voorouders vastge-
steld waren en dat, al had hij Jan Willem Hendrik Fris°
niet tot universeel erfgenaam aangesteld, aan dezen toch, °P
grond van vroegere beschikkingen, de fideicommissaire g°e\'
deren van het huis van Oranje Nassau hadden moeten ui tg6"
keerd worden.

§ 4.

De twisten omtrent Lingen en Meurs moeten wij afzonderlijk
beschouwen, daar- deze landen door hunne ligging in
Duitsche Rijk in een geheel anderen toestand geplaatst wai\'eI1\'

In eene deductie die de Koning t-ot staving van zijn
recht de wereld inzond, beweerde hij dat het

graafschap

Meurs, als een oud Kleefsch leen, door het uitsterven
Prinsen van Oranje in de rechte lijn, aan den leenheer
teruggevallen 1).

Reeds onder Walburga, gehuwd met den Graaf van Nien^®
naar, beweerden de oude Hertogen van Kleef, dat het graa
schap haar niet toekwam, maar aan den leenheer moest terü£
keeren, daar het landje een zwaard en niet een spiHe
was. De geschillen die daarover ontstonden, werden bij 1 ^
huwelijk door de bepaling beslecht, dat het leen aan ^
zou terugkeeren, zoo zij geene mannelijke afstammeling
naliet. Later verklaarde de Gravin die overeenkomst oüo
dig, daar ze door bedreiging en het aanjagen van vrees »
perst was. Maar er rezen nieuwe bezwaren op. Haar 6 ^
genoot, de Graaf van Nieuwenaar, was in den

tachtig jar^lg

oorlog met hart en ziel der Staatsche partij toegedaan. ^jj
Stadhouder van Gelderland en later van Utrecht bekleed ^
daar een der eerste waardigheden. De wraak der Spanjaal ^
bleef dan ook niet achter, en Parma verwoestte en
vernield6 ^
graafschap te vuur en te zwaard. Hierbij bepaalde zich deze
want hij liet ook den Hertog van Kleef gevoelen wat het betee
ï ^
den toorn van het machtig Spanje op zich geladen ten6 ^
Leenman zoowel als leenheer beschuldigden hierop el^

1  Ondersoeck ende beweeringe van de rechten van syn konuy-^^ gf)0
Majesteyt van Pruyssen op de graefschappen van Meurs ende Liöo eg9je
ten opsichte van het dominium ofte den eygendom als van de V ^ Ju
ofte het besit mitsgaders van de competente judicature deser
see
\'s Gravenhage gedrukt, by Gerrit Ramazeyn en Meyndert Wytwe

-ocr page 35-

.v&a felonie. De eerste, omdat hij, als Hertog van Kleef, hem
1 a<\' moeten beschermen en bijstand verleenen tegen de vijari-
e,:i3 en de laatste, omdat de Graaf van Nieuwenaar door zijn
faedrag en partij name voor de Republiek, niet alleen de oorzaak
t>_eWeest was, dat het leen verwoest werd, maar ook dat hij
ZlJk leenheer een vijand verschaft had, die hem onnoemelijke

Schade had aangericht.

Ta • • •

, e rmdden dier twisten sterft de Graaf in Arnhem en

i. burga, wanhopende om ooit de Spanjaarden uit haar ge-
Meurs te verjagen, benoemt prins Maurits van Oranje
0t haar erfgenaam (1594).

jj ler jaren later verovert deze het land en de stad. De
van Kleef lieten intnsschen niets van zich hooren,
j ar juist hun land het tooneel geworden was, waar Ncder-
, ^ers en Spanjaarden zich bestreden. Te midden dier onge-
in sterft het oude geslacht der Hertogen van Kleef uit, en
, Jddelijk begint de strijd tusschen den Keurvorst van Bran-
ie llrg en den prins van Neuburg over het bezit dier landen.

eerste, die de Staten-Generaal tot bondgenoot had, werd
te 1>a a\'s hertog gehuldigd, maar kon zich natuurlijk niet
c,!öen het bezit

van Prins Maurits verzetten, daar hij zichzelven
^ \' door de hulp van dien vorst staande hield. Toen de
^^kd rustiger geworden was bleven de Prinsen van Oranje •
Sr,/--,111 het bezit van Meurs, maar toonden tevens door ver-
hei handelingen, dat zij den leenband, die tusschen
p de Keurvorsten van Brandenburg bestond, erkenden,
na den dood van Prins Maurits had het graaf-
Vo-lgens een verdrag in 1606 gesloten, weer aan
tetx keurvorst van Brandenburg als Hertog van Kleef moe-
Sch terugkeeren, maar dit tractaat was wegens de Gulik-
^oocl er^eniS(ïi;iaestie nooit uitgevoerd geworden. Nu bij den
tpv,, ,Van Willem III moest het leen zeker aan Pruissen
$ daar deze geen kinderen nagelaten had en de
kaasj- eene dochter der Prinsen van Oranje geboren, de
jj er%enaam geworden was.

deze uiteenzetting vele gronden voor het goede recht

gjj v ------ö—,

-pfc 0l\'dt en die aan de quaestie eene geheel andere wending

getetl rni8Sen bracht bij te brengen, is er eene zaak die hierin ver-
\'ft p1

^rard. WaS namel«t hi 1615 tusschen den Keurvorst van
eer§te "nlmrë\' en Prins Maurits een tractaat gesloten, waarbij de
op ij a^tand deed, voor zich en zijn opvolgers, van alle rechten
ten gunste der mannelijke afstammelingen inde Dil-

-ocr page 36-

lenburgsche lioie. Waren deze uitgestorven, dan behield hij ziek
zijne aanspraken voor. En was nu de lijn Nassau Dietz niet eeü
jongere tak van de Dillenburgsche linie, en Jan WiUeJJ1
Friso niet een rechte afstammeling van een jongeren broeder
van Willem I? Mijns inziens was dus dit tractaat gebee
ten voordeele van het huis Nassau. Maar er was nog mee*,
het was in het geheel niet zoo duidelijk uitgemaakt, of bet
graafschap Meurs een alodiale of feodale bezitting
Een Duitsch geleerde i), die hieraan ook twijfelde, zegt da
Pruissen steeds beweerd had, dat het landje een leen vaU
het Hertogdom Kleef was, maar ten onrechte. In de oudstc
tijden werd het Graafschap, behalve Krefeld en andere plaatse*1?
wel als leen beschouwd, maar de Hertogen van Kleef dede11

rt P

er zeiven afstand van uit gebrek aan bewijs. Eerst m
16de eeuw kwamen die oude aanspraken weer op den v°°r (
grond en werd de Graaf van Nieuwenaar gedwongen die ^
erkennen. De Keizer of het Rijk hadden nooit die leensa
hankelijkheid bevestigd en gingen steeds voort om Meur
afzonderlijk in de rijksmatrikel aan te slaan. Daarom &

het ook een tijd lang onder keizerlijke sekwestratie gestaan oi\'

volgens dat principe beleende Josef I in 1707 den Koniofc
met dit graafschap als een opengevallen rijksleen. So®^
die afhankelijkheid door latere bezitters erkend is geworden
is Brandenburg met zijn eisch nooit bij Prins Maurits -cllJl
nen doordringen. Het verdrag van .1615, waarbij de %ellT
vorst bijkans al zijne beweerde rechten opgeeft, is daarvan 1
ffevok-, en hierom heeft in 1702 Jan Willem Friso als 1IiaJ1

• rVlpe*

nelijke afstammeling der jongere Dillenburgsche linie J®
rechten dan de Koning van Pruissen, die tot de vrouwenJ

lijn behoorde, wier aanspraken geheel uitgesloten waren. ^

is het te begrijpen, waarom het kabinet van Berlijn
eenige melding van dit document gemaakt heeft, "W®8, 0
echter de Prins van Nassau nooit over dit tractaat gesPr°K
heeft , is mij onbekend en onopgehelderd gebleven. j

Het bewijs der Pruissische rechten op Lingen was ^
moeielijker en ingewikkelder. De Graven van Tebklen ^^
die dit land bezaten, waren in den

Schmalkaldischeo .

log uit hun eigendom verjaagd geworden door Maxin11 ^
van Buren. Hoewel deze met een van hen een ovel

\') Dr. Herrman Keussen. Die Stadt und Herrlichkeit Crefeld-
torisch und topographisch dargestellt, pag. 365.

-ocr page 37-

Wnst gesloten had, waarbij hij na betaling eener groote
geldsom weer in zijné bezitting hersteld zou worden, is dit
verdrag nooit uitgevoerd, en Maximiliaans dochter, Anna
Egmond, werd erfgename na zijn dood. De voogden ver-
achten toen, om tegen alle stoornis verzekerd te zijn, het
Ululje aan Philips II, Koning van Spanje, die het hierop
aan "Willem I schonk. Toen diens bezittingen in 1580 ver-
. eiTrd verklaard werden, werd het Graafschap door de Span-
jaard^ bezet, in 1597 door Maurits veroverd en in 1609
°0r Spinola heroverd, zoodat de Prins, noch bij het maken
zijn testament, noch bij zijn overlijden het land bezeten
eeft. in 1532 },ac[ Freclerik Hendrik er zich meester van
Smaakt en bij den Munsterschen vrede deed Spanje afstand
^ al zijne aanspraken ten gunste van het Huis van Oranje.
r. °e\'Wel cle Graven van Tecklenburg bleven protesteren, zagen
^ de onmogelijkheid in, om ooit weer in hun bezit hersteld
D w°rden, en stonden daarom al hunne v aanspraken aan
bissen af.

Koning maakte nu op grond dier cessie en krachtens
j j" testamenten van Willem I, Anna van Egmond en Frederik
®üdrik aanspraak op Lingen.
^ dlem I had eerst zijne drie zonen geïnstitueerd, den oudsten
i.Ven den jongsten verkiezende en bij gebreke van mannelijke
het en\' ou^ste dochter en hare afstammelingen. Door
gra ^derloos overlijden der twee oudste zonen kwam het
"aafsehap aan Freclerik Hendrik en zoo op den Koning.
^ -1 nUa van Egmond had haar echtgenoot tot erfgenaam
ov eiïl<^ de bepaling, dat haar tweede zoon haar zou

Va J ? indien haar man in een tweede huwelijk zonen
jj e^e. 1) Frederik Hendrik was dus de wettige erfge-
],f " " De testamenten van Philips Willem en Maurits
611 hierop geen invloed uitoefenen, daar die bezitting

satls , n°us décédassions de ce monde avant notre seigneur et mary
Sitira ser des enfans ou si ces enfans decédassent sans enfans lé-
et r;. \' avant leur père en ce cas nous instituons que notre dit seigneur
dès ^ ait ^entière jouissance sa vie durant de tous nos biens ; des quels
et jes \'^tenant pour lors leur en faisons déclaration entière et universelle
n0g ^ aiS0ris et déclarons par cette notre ordonnance de dernière volonté

BieiiaiS et indubitables successeurs en iceux biens et facultés.
se,.0r|([ entendu toutefois que si entre iceux enfans
y eut deux fils le
titre e aUl\'a seul tous iceux nos dits biens, etc., prenant et portant le
c&Uses110111 comte de Buren, procédant cette notre ordonnance de
- Justes et considérables.

-ocr page 38-

nooit in hun boedel geweest was, en Lingen zich, ten
tijde van het maken van hun uitersten wil, in handen
van Spanje bevond. Toen Frederik Hendrik het landje her-
overde, kwam het jure postliminii niet aan de erfgenamen
van Prins Maurits, maar aan die van Willem I. Want vol-
gens dit recht moest Lingen teruggebracht
worden in den toe-
stand waarin het zich bevond voor den oorlog, en mocht het
niet als veroverd gerekend worden. Om die redenen beweerde
men in Berlijn dat Maurits hierover niet had mogen be-
schikken, maar dat Frederik Hendrik en hierdoor de Koning
de eenige ware erfgenamen waren.

De voogden van den Prins van Nassau bleven echter h«t
antwoord aan hunne tegenpartij niet schuldig. Volgens hen

had Maximiliaan van Buren op bevel van Keizer Karei V den

Graaf van Tecklenburg uit zijn land verdreven als schuldig
aan rebellie tegen zijn leenheer. Die geheele daad op bevel
der wettige overheid geschied, had daardoor wetskracht g\'e~
kregen, te meer, daar tussehen de twee partijen, in tegen-
woordigheid van Karei Y, een accoord had plaats gehadj
waarbij de Graaf van Tecklenburg aan Maximiliaan de sta
en het district Lingen afstond. Van geweld was geen spra^e
geweest en had dit al plaats gehad, dan moest men beden
ken dat alles volgens keizerlijk bevel geschied was. W®reI1
de oude Graven zoó van hun recht overtuigd geweest, da°
hadden zij zich slechts van het land meester moeten makel?
toen het gedurende de jaren 1630 en 1632 van alle troep
ontbloot was. Aan de cessie dier rechten ten gunste
Pruissen konden zij dus niet veel gewicht hechtten, maar 0
de drie overige beweringen hoopten zij te ontzenuwen.

Wat Willem I moge bepaald hebben is hen vrij onverschiH1» j
zijn testament is ongeldig geworden. Wat dat van ^ ^
van Egmond aangaat, dit was slechts eene eenvoudige nit®1
wilsbeschikking, waarbij zij bepaald had, dat zoo zij, 0 .
kinderen kinderloos stierven, haar tweede zoon haar opv° ^
worden zou, indien haar echtgenoot een tweede huwelijk &
ging. Hier is niets te bemerken van een last om uit te
en nog veel minder van een perpetueel fideicommis. ^
Frederik Hendrik reeds niet dezelfde opvatting bad g*e ^^
zou hij niet toegestaan hebben, dat bij het verdeelingstra ^ ^
zijnen broeder Maurits niet alleen Lingen werd toege^6
maar er ook zonder eenige reserve de titels van
aanna®-

Vooral verzetten zich de prinselijke voogden tegen de A

-ocr page 39-

sische uitlegging van dit jus postliminii. Lingen was door
de verovering in 1593
wel in den boedel van Prins Maurits
geweest en toen het dus in 1632 wecler in de macht der
Prinsen van Oranje kwam, moest het volgens dit recht in den
bestand komen, zooals het land onder Maurits geweest was,
eri niet in dien van Willem I, daar, door de eerste verovering
dit feit reeds had plaats gehad, en in ieder geval Frederik
Hendrik bij tractaat al zijne oorspronkelijke rechten, zoo zij
°0lt bestaan hadden, aan zijn broeder afgestaan had, die
sedert dien tijd titel en wapen van Lingen voerde. Het
testament van Prins Maurits was dan ook geheel toepasselijk
°P dat graafschap en dit wees Lingen aan den Frieschen tak der
Prinsen van Oranje, maar niet aan het huis Hohenzollern toe.

De Koning had, op grond van verkregen uitspraken van
aet rijkskamergericht te Wetzlar, Meurs en Lingen bezet.
11 bet laatste land geschiedde dit zonder eenigen tegenstand,
^aar rnet des te meer moeite had dit in Meurs plaats. In
Ue hoofdstad lag Nederlandsch garnizoen dat openlijk partij
\' °0r den Prins trok en weigerde af te trekken, omdat het zich
°P het recht van bezetting beriep, dat Staatsche troepen steeds
111 Meurs gehad haddèn. De stad was in den tachtigjarigen oorlog
^ c^e Spanjaarden veroverd geworden, en sedert dien tijd had de
"publiek het wettig bezettingsrecht van de Prinsen van Oranje
kregen. Op die gronden weigerde- men in den Haag telkenmale
<la\'1 bet Pruissische verzoek tot ontruiming gehoor te geven.

§ 5.

oplossing dier twistvraag moet echter niet in juridische
gumenten gezocht worden, deze traden voor de politieke
eteel<enja van dJt vraagstuk geheel op den achtergrond.

-O-et was hier eenvoudig de quaestie of het huis van Oranje
^assau de waardigheden, die het steeds had gehad, zou voortgaan
a Sleeden, of dat het daarin verdrongen zou worden door een
0 er v°rstenhuis; of de Republiek zelfstandig voort zou gaan
de wegen die ze tot nu toe bewandeld had, of dat zij, ver-
aan een naburig rijk, een geheel nieuw pad zou inslaan.
Y > ei*d de Koning universeel erfgenaam dan zouden Ylissingen,
be 6\' Breda, Geertruidenberg, Willemstad, Eindhoven , Zeven-
0tlf», in zijne handen gekomen zijn, en wat was er van
Ve^jj 0ï!afhankelijkheid te verwachten, indien onze sterkste
^en zich in de macht van een buitenlandsch vorst be~

-ocr page 40-

vonden. Als bezitter van al die goederen, zoowel in de Repu-
bliek als in België gelegen, zou de stadhouderlijke waardig-
heid hem zeker na eenigen tijd toegevallen zijn. En moest
dit niet met alle kracht door eene regeering belet worden, die
reeds zoo ongaarne het hoofd boog voor het bestuur der Prin-
sen van Oranje? Deze gedachte was dan ook voldoende om de
voorloopige inbezitneming, al had de Koning gelijk gehad, te
weigeren en te beletten 4).

Op reis naar Wezel vernam hij eerst, dat hij in het testa-
ment niet genoemd was, en toen hem nu daarenboven de
provisioneele possessie der fideicommissaire goederen
gewei-
gerd werd, kon hij zijn misnoegen niet meer verkroppen-
Zijne ontevredenheid en teleurstelling leverde stof genoeg
op, voor
de dagelijksche gesprekken die in het verbon-
den leger gehouden werden, en de positie der Kederlandscke
gezanten werd zoo moeielijk, dat zij besloten zich rechtstreeks
tot de ministers des Konings te wenden. In eene confe-
rentie verklaarden Hop en Obdam dan ook, hoe verdrietig
het voor hen was om van alle kanten het chagrin en misnoe-
gen van den Koning te moeten vernemen wegens bet gedrag
van H. H. M. in zake der successie; dat daarvan niet alleen
aan het hof in nadrukkelijke en ver uitziende termen ge-
sproken werd, maar dat men
ook daarvan mededeehng
deed aan de alhier aanwezende vreemde gezanten en wel
aan dien van den Keizer en van Denemarken, zonder dat a^u
hen cle minste ouvertures gedaan werden. Zulk een manie1
van handelen was niet te rijmen met "de teneur der trak-
taten en de vertrouwelijkheid die er tusschen cle geal-
lieerden bestaan moest." Zij vroegen daarom de ministens
om hen ronduit maar zonder animositeit te zeggen , wat Z\'J
tegen de handelingen der Staten-Generaal in te brenge11

hadden. En toen deze antwoordden dat zij nooit geen

\') So begann sich neben der grossen Frage der spanischen Successi°n\'

um die der ungeheure Krieg entbrannt war, die Frage der oranisß\'^

Succession und der hohen Dignitäten in den Niederlanden zu entzün ^

eine Frage, in der es sich ihrem tieferen Inhalte nach darum handelt6»1

diese niederdeutschen Lande vom Dollard bis zur Scheidemündung, die dur ^

die burgundisch-oestereichische Politik dem deutschen Leben ver

. •• i lebe»

worden waren, sich dereinst zum deutschen Yaterlande zurucK

sollten. Ihnen selbst zumal den Holländern, die den nur zu deu^ ^^

Particularismus in einem seiner glänzendsten Erfolge zeigen, lag

ferner, schien nichts erniedrigender. Droysen Gesch. der preusiscbe»

litik. Friedrich I, König von Preussen, pag. 270.

-ocr page 41-

üierking tegen den Staat gemaakt hadden, en dat de Koning
hechts wenschte dat de zaken der erfenis spoedig zoude
geregeld worden, zeide Hop "dat men dan ook geen
chagrin of misnoegen zou vertoonen, zoo lang daartoe geen
reden gegeven werd, om aldus aan kwalijk geintentioneerden
de occasie te benemen om tot nadeel van den Staat en tot
voordeel van den algemeenen vijand te kunnen profiteren, en dat
111 geval er iets in vervolg van tijden op het gedrag van den
staat viel aan te merken, men zich daarover tegenover hen,
en niet tegen anderen, in vertrouwen zou willen uiten

Hoewel de ministers tegenover deze kordate taal, verklaarden
zich over niets te beklagen te hebben, kwam er juist een
plan aan het licht dat des Konings geheimste bedoelingen
blootlegde en met cle bewoordingen zijner raadslieden geheel in
strijd was. Een zekere Wouters, heer van St. Jan Steen1),
snelde aan Frederik I voor, om zich met hulp der prinsge-
2,nden in Vere en Vlissingen, die sedert hunne verwijdering
1,11 het bestuur tot de ontevredenen behoorden, tot eerste
®dele van Zeeland te laten verheffen, om daardoor tot de
stadhouderlijke waardigheid in die provincie op te klimmen.
Had hij eens dit doel bereikt, dan twijfelde men er niet aan,
de overige gewesten zouden spoedig volgen. De Koning
•eurde dit plan goed en gaf aan bovengenoemden Wouters
Smachten in blanco. Vervolgens liet hij schepen in Wezel
"^-rusten die, in schijn met graan, niaar in werkelijkheid met
M\'! daten beladen, naar Zeeland zouden afzakken. Een der
^dehelpe rs echter wist alle papieren, behalve de volmacht
I\'1 handen te krijgen, die er mede naar de provincie Hol-
nd reisde. De Staten in kennis daarvan gekomen, wisten
1Uets spoediger te doen, clan hunne collega\'s in Zeeland te
Waarschuwen en zoo werd die aanslag reeds in zijne geboorte
getikt.

§ 6.

^ deze geschillen bleven ook niet zonder invloed op den
van den oorlog die in Mei 1702 uitgebroken was. De
j^rste wapenfeiten hadden plaats in het keurvorstendom Keu-
\' dat Josef Clemens ter beschikking van Lodewijk XIV

1  ^«even van Hop en Obdam 30 Mei 1702, R. A.
^ecreete Resol. Holl., Februarij 1703.

-ocr page 42-

gesteld had *). In Keizersweert, Bonn en Neuss lag Fran-
sehe bezetting die een voortdurende bedreiging waren voor de
Republiek en er dus verjaagd moesten worden.
Nederland-
sche en Pruissische troepen begonnen de belegering van eerstge-
noemde stad die door Boufflers verdedigd werd, en hier was
het dat de Koning
cle ongunstige beschikking vernam waarbij
hij door Jan Willem Friso uitgesloten was. Daar hij van zijn
misnoegen geen geheim maakte, kwam dit weldra den
Fran-
schen maarschalk ter oore, die niet talmde, om daarmee zijn
voordeel te doen. In het diepste geheim werd een
afgezant,
graaf Bielke, naar den Koning gezonden om hem diens aanbie-
dingen te doen voor het geval dat hij neutraal blijven wilde.
Het erkennen van den koningstitel, de in bezitstelling van alle
goederen uit de erfenis, die in Frankrijk en België
gelegen
waren, en een subsidie van 100,000 rijksdaalders zouden de
prijs voor zijne werkeloosheid zijn. Al werd die
onderhande-
ling zeer geheim gehouden, aan onze ijverige gezanten H°P
en Obdam kon zij niet lang verborgen blijven.

De eerste wendde zich tot een voornaam persoon 1) van dit
hof om clat werk zoo veel mogelijk te stuiten. Van dezen
vernam hij tot zijn groote verbazing dat de Fransche regeering"
reeds met clen inhoud van het testament bekend geweest was, voor
dat het geopend werd, en dat zij er zich reeds lang van
bediend had, om clen Koning ontevreden te maken en tegen den
Staat te verbitteren onder voorgeven dat de Nederlandscb0
regeering niet gaarne zien zou "dat een soo luculente suc-
cessie in haer boezem door een machtig vreemt prins soudc
worden geacquireert." Verder hoorde hij dat de Fransche g\'e"
zant te Kopenhagen aan den Pruissischen gezegd had, clat zijn
meester den Koning zou bijstaan in het verkrijgen der suc-
cessie en andere voordeelen, zoo hij slechts buiten spel wilde
blijven. De Nederlandsche ministers vroegen hierop " dadelijk
audientie en verzochten den Koning, op grond van de reis van
graaf Bielke en de gesprekken die in het leger gevoerd
den, om nadere inlichtingen. Deze verklaarde hierop, dat 0
niet onderhandeld was en dat de Fransche voorstellen betrek
king hadden op vroegere tijden. Zij lieten zich echter ni0
zoo gemakkelijk afschepen en vroegen Z. M. kategorisch 0

1  Brief van Hop, 26 Mei 1703 R. A.

-ocr page 43-

er dan in het geheel geene pogingen hadden plaats gehad ;
"de koning scheen wat verset en seyde eindelyk al stame-
lende dat er noch genegotieerd noch geconcludeert was met
Frankrijk."

Niettegenstaande die verklaring zond Hop met de volgende
Post een afschrift der Fransche voorstellen naar den Haag
Waarbij hij tevens vermeldde, hoe die successie-quaestie en de
verwoesting van het land van Kleef den Koning genegen
haakte, om naar de Fransche voorstellen te luisteren en
daarom hoopte, de Staten in het vervullen zijner wenschen ge-
williger te maken. En als of het niet genoeg ware dat
ï\'ruissen de gemeenschappelijke zaak poogde te verraden, zoo
deed dit hof nog moeite, om den Keurvorst van den Palts ook
tot de neutraliteit over te halen; een persoonlijk onderhoud
tusschen die twee vorsten zou de zaak zoo spoedig mogelijk tot
stand brengen. Maar men had buiten onzen wakkeren Hop
gerekend, die gelijktijdig met den keizelijken minister eene
audiëntie bij den Graaf von Wartenberg vroeg. Toegelaten,
zeide hij, dat hij met de woelingen van het Pruissische hof
eS. met de onderhandelingen met den Palts bekend was. De
kHnister antwoordde hierop dat die geruchten ongegrond waren,
klaar toen deze zich nader verklaarde en Wartenberg bemerken
bon waar vandaan hij die inlichtingen bekomen had (te weten
Vati den Palts zelve), zeide hij tegen den keizerlijken minister :
dat men zich niet moest ontzetten van datgene wat een groot
heer soms in haast mocht zeggen, en dat hij er overigens ook
klets van af wist, daar hij er niet bij tegenwoordig geweest
^as." Hop liet zich echter door die uitvluchten niet afschrikken
ck zeide hem ronduit, dat, zooals de zaken tegenwoordig ston-
ek, het hoog tijd werd elkander in te lichten. Hij somde

Propositions de la France au Roi de Prusse par M. Bielke.

1 ■ que le roi de France, d\'Espagne et de Portugal reconnaîtront S. M.
6 Prusse.

^ • qu\'on luy donnera la principauté d\'Orange.
• qu\'on lui mettra en possession de tous les biens du feu Roi d\'An-
* oGri\'e sous la domination de la France et de l\'Espagne,
j... \' qu\'on ne fera point de paix qu\'avec la mesme condition pour les
-eos qu| son(. g011g ja domination de Mesrs. les Etats.

lue les terres de S. M. Prussienne demeureront neutres.
(iue sa dite Maj. retirera les cinq mille hommes du service de l\'Estât
la ^\'Angleterre, qu\'il en dispose pour la garde de sons pais et que
rance les payera pendant toute la guerre. Berichten van den Envoyé

H°P> 26 Mei 1702, R. A.

-ocr page 44-

nog eens alles op, wat gedurende zijn verblijf was voorge-
vallen, en bracbt ben onder bet oog "dat zoo in de nego-
tiatien met Frankrijk .geen verandering gebracht werd, dat
dan de geallieerden en speciaal H. PI. M. de vertroos-
ting zouden hebben, daartoe niet de aanleiding geweest te
zijn en dat zij de maatregelen zouden nemen om zich tegen
het ongemak te garandeeren, dat door de verandering van dit
hof aan de gemeene zaak zou toegebracht worden. Dat men
zich verder zeer bedrogen zou vinden als men dacht door
dreigementen verder te zullen komen dan door minnelijke maat-
regelen, want dat die manier van doen aan het genie van
onze natie contrarieer de; dat men ook de
Staten-Generaal van
niets beschuldigen kon, daar zij steeds hun plicht hadden ge-
daan in de twisten over de nalatenschap en dat zij hiermede
zouden voortgaan, altoos de justitie en rechtmatigheid voor
oogen houdende, zonder zich door dreigementen te laten ver-
zetten. Gemelde heer scheen over mijne representatie vrij
verzet en verzekerde op zijn eerewoord dat er niet met
Frank-
rijk onderhandeld, en dat graaf van Wartenberg, een goed
Hollander was. Deze vertelde alles aan den Koning, bij wien
wij kort daarna toegelaten werden; ik onderhield hem ovei
dezelfde zaak, waarop Z. M. antwoordde, dat hij bekend WaS

met de nadeelige geruchten, die omtrent zijne gevoelens tegen-
over den Staat rondliepen, maar dat hij ons met de hand op
het hart verklaren kon, dat er met Frankrijk niets besloten
was en dat hij ook geen intentie had zulks te doen \')."

En zoo was het ook, de Koning meende het ditmaal ernstig ?
alle onderhandelingen werden afgebroken en de oorlog
kracht voortgezet. Keizersweert werd veroverd en de
Franscfre
legers uit het bisdom Keulen verjaagd. Hierop kwamen de

vestingen aan de Maas en in het Opperkwartier van Gelderlan

aan cle beurt; Yenlo, Stevensweert en Eoermond vielen na
korten tegenstand in handen der verbondenen.

§ 7.

Hoewel dus Nederlandsche en Pruissische legers met elkande*
den gemeenschappelijken vijand bestreden, was dit inderda_
ook de eenige band die tusschen clie twee staten
bestond. v
verschillende belangen die men in die erfenisquaestie najoeg\'

\') Hop, 5 Junij 1702 R. A.

-ocr page 45-

^aren van te veel uiteenloopende natuur, dan dat men ooit
aan een overeenstemming van partijen denken kon en terwijl
het eigentlijk een twistappel was tusschen den Koning en het
huis van Nassau, werden de algemeene Staten, èn door hun
executeurschap èn door de belangen der Republiek zelve,
langzamerhand gedwongen partij te kiezen.

En nu gaf een nieuwe gebeurtenis aan dien twist een
n°g veel grootere uitbreiding.

Daar de Koning niet de minste moeite deed, om een
schikk ing te bevorderen en het te vreezen was, dat hij zich
rL°g van meerdere stukken zou meester maken, had Prinses
■^■inelia van Anhalt weduwe van Prins Hendrik Kasimier zich
tot den Hove van Holland en Zeeland gewend, onder wiens
x\'essort het sterfhuis lag en de erfenis opengevallen was, met
Verzoek om een mandement van maintenue te verkrijgen ten
einde daardoor alle verdere feitelijkheden te doen ophouden. Het
l0f willigde dit in, en zoo las Jan Schopman, deurwaarder van
CW hove, dit mandement van het oude hof in den Haag af, en
^eeddit insgelijks van depuije van het stadhuis van Woerden ,
^e laatste stad, die tot het gebied der provincie Holland
ehoorde. In dit exploit werd vermeld, hoe Jan Willem
\'riS(), prins van Nassau, als erfgenaam gerechtigd was tot
. bezit van alle goederen der nalatenschap. Daarom was
ieder die eenig recht daarop meende te hebben, verplicht, zijn
6lSch daaromtrent ten petitoire in te stellen, om welke reden
, en dus ook op grond van een fideicommis, waarmede
^e erfenis bezwaard zou zijn \'). Daar de Koning nu uit
racht van die erfstelling, zelfs voor de opening van het
stainent, zich van verschillende stukken der nalatenschap
meester gemaakt en daarover in het buitenland gepro-
beerd had, had de Prinses douairière zich tot den hove
^e\\ven<l tot handhaving harer rechten. Daarom beval het
de^ er beslag gelegd zou worden op die goederen, die
en ^ning meende, dat hem jure fideicommissario toekwamen,
^ dat Z. M. niet alleen het mandement eerbiedige, maar
levens de Prinses in het bezit der geheele nalatenschap
worde. Tevens werd den Koning gelast scha-

i)

^ Jle over die geheele zaak en de .stukken die daarover gewisseld zijn.
Pïovmtberty\' (iee\' II» pag. 367—402. Verder de gewone resolutïen der
,n\' . °lland en West-Friesland, 15 Maart 1703.
• riistoria federum I, pag. 143.

-ocr page 46-

devergoecling te geven, en zoo deze meende eenig recht te
hebben, werd hem hierbij aangezegd, zijn vordering binnen
zes weken voor den hove van Holland in te stellen op poene
van verlies van alle rechten. En zoo Z. M. binnen zes we-
ken zijn eisch niet ingesteld had, werd hem een dag betee-
kend, om, hetzij zelf, of door een gemachtigde\', voor den
hove te compareren en de uitspraak te vernemen.

Men kan begrijpen hoe kwalijk dit door Frederik I opgenomen
werd, die er juist zoo uitermate op gesteld was, dat zijn per-
soon met eerbied behandeld werd. Het antwoord bleef dan
ook niet lang achtex*. In een scherpe memorie aan de
Staten van Holland verklaarde von Schmettau, hoe Z. M.
met de uiterste verbazing en verontwaardiging die dagvaar-
ding vernomen had, waarin een gekroond hoofd met even
weinig eerbied behandeld werd, als de geringste burger der
provincie, en hoe het een ongehoord feit was, clat een koning
bij klokkengelui door een deurwaarder gedagvaard
werd.
Zulk een wijze van exploiteeren had nog nooit plaats ge-
had als er van een souverein sprake was, en het was hier
des te meer te veroordeelen omdat, toen de Prins van
Oranje
door den grooten Raad van Frankrijk in 1682 gedagvaard werd,
de Nederlandsche gezanten zich hierover zeer beklaagd had-
den, Zulk eene handeling was dan ook iets ongehoords e»
streed tegen alle burgerlijke- en volkenrechten, zonder te
gewagen hoe nadeelig zulk eene daad aan de bevordering
van goede vriendschap zijn zou. Was men dan geheel ver-
geten hoe het huis Hohenzollern de Republiek
zoowel 111
1672 als in 1688 bijgestaan had, en had het er niet zeer
veel van, als of men met voorbedachten rade eene
verkoeling
tusschen beide landen trachtte te bewerken? Het hof val*
Holland kon niet beweren clat die wijze van dagvaarding
gewone was, daar zulk een geval, als zich nu voordeed, nog
nooit in de Republiek was voorgekomen. Het zou dan ook
veel beter gedaan hebben, om in clat geval aan H. H. ~v\'1\'
als executeurs te vragen, hoe in dat geval gehandeld raoe^
worden. Om al deze redenen en omdat het zijne jllVlS\'
dictie was te buiten gegaan, beschouwde Z. M. deze cit»^e
als\' nul en van geener waarde. Zoo het echter in die v
handelen wilde, gelijk tusschen souvereinen de
gewoonte wa ?
dan zou de Koning ook bereid zijn om hunne rechtsmacht ov«1
de goederen in Holland en Zeeland gelegen, te
erkennen.

De brief door den Koning aan de Staten-Generaal geschreven?

-ocr page 47-

Was in nog veel heftiger bewoordingen vervat f). Hij beweerde
hierin, dat hem door zijne grootste vijanden met wie hij zich in
openlijken oorlog bevond, nog nooit grover beleedigingwas toege-
v°egd dan door de handelwijze van het hof van Holland. Vol-
gens hem had men dit met opzet gedaan om hem des te
gnevender in zijn éigen persoon te beleedigen, want de wijze
van dagvaarding kon niet anders dan een misdadige buiten-
sporigheid van het hof genoemd worden. Hoewel er nog meer
informaliteiten geschied waren, kon hij nu reeds aan H.H.M.
Verklaren, dat hij niet van plan was dergelijke beleedigingen
te Verdragen, en dat hem goddank middelen genoeg over-
geven, om zich daartegen te beschermen. Daar hij echter
Van de rechtvaardige gevoelens H.H.M. overtuigd was, zoo
hoopte hij, dat zij zulk een daad niet ongestraft zouden
laten, maar daarentegen het mandement casseeren en hem
een publieke en schitterende satisfactie geven, daar hij anders
t°t zijn leedwezen genoodzaakt zou zijn, die zich zelf te ver-
schaffen 2).

Hierop schreven de Staten van Holland terug, dat het
lun zeer leed deed, dat Z. M. over dit mandement zoo ver-
domd geworden was. Hoewel zij zijne nota, uit achting
N°°r zijn persoon, dadelijk aan het Hof en aan de Douairière
overgegeven hadden, zoo konden zij echter Z. M. verzekeren
Uat die wijze van dagvaarden ook bij vorstelijke personen de
gewone was, daar tusschen Prins Willem I en den Hertog van
^renberg in 1563 en tusschen de raden van den Prins van
^anje en den Prins van Portugal 1667, alles op dezelfde
^jze geschied was. Zij konden daarom de rechters niet straf-
^n 5 maar zij waren wel genegen, om ter voldoening van
een anderen weg in te slaan, zonder dat de justitie hier-
" J°r benadeeld werd. Hierom hadden zij besloten om met
11 Schmettau te beraadslagen en gedurende die bespreking
s e rechterlijke vonnissen en zelfs de geheele justitie te
lQrsen 3). De Staten-Generaal vereenigden zich geheel en
(j \'ket het gevoelen der Staten van Holland en schreven
ari o°k m dien geest naar Berlijn 4).

J bamberty, deel II, pag. 374.
^heil Verder over die zaak Droysen Preuss. Politik Friedrich I, IV
\' * Abtheilung, pag. 267—270.
*) 5?esd- Holland, 7 April 1703.
urvn , le in bijlage N°. 1 een brief van den Koning over dit onderwerp,
e st)acl Amsterdam.

-ocr page 48-

Wat clen Koning als zulk een grove beleediging voorkwam,
scheen der Prinses Weduwe zeer rechtvaardig toe. Zij schreef
aan de Staten van Holland, dat zij tot die dagvaarding
door de feitelijkheden des Konings gedwongen was en ver-
klaarde tevens dat, op de wijze waarop dit
mandement
plaats had gehad, geen aanmerking kon gemaakt wor-
den, daar men hierin de gewone regels gevolgd was. Zij
behoefde er slechts op
te wijzen, hoe de Prins van Oranje
in 1682 voor zijn eigen prinsdom voor het hof van Frank-
rijk gedagvaard werd, en hoe zulks later voor den hoo-
gen raad van Mechelen, wegens goederen in Braband gele-
gen, geschiedde, \'s Konings beweren, dat die citatie
wegens
overschrijding van jurisdictie jure civili nietig was, was
daarom ongegrond, omdat het een onbetwistbaar feit was,
dat een arrest auctoritate judicis
in het grondgebied van
den rechter gewezen tegenover den persoon of de rechtsvor-
deringen van een vreemdeling, dezen persoon aan de
rechts-
macht van den rechter onderworpen maakte, even als of hij
een inboorling ware, volgens den rechtsregel: arrêt fonde
jurisdiction. Er had dus ten opzichte van den Koning niets
beleedigends plaats gehad, daar die dagvaarding niet tegen
hem geschiedde als souverein, maar als gewoon
pretendent
van verschillende goederen van het huis van Oranje; me\'1
had dan
ook vroeger cle moeder van Willem III een prin-
ses van koninklijken bloede voor den liove van
Holland
publiek gedagvaard, wegens geschillen over de voogdij me\'
Amalia van Solms en Eouise van Brandenburg. De
ning kon dus hieruit zien, dat men hem slechts
op de ge"
wone wijze behandeld had en dat zijn toorn dus zeer onrecht\'
matig was *).

Ook het hof van Holland zond een antwoord aan de Staten\'
Generaal, waarin het zijne handelwijze verdedigde en de be-
schuldiging van overschrijding van rechtsmacht en het pleSerl
van informaliteiten ver van zich afwierp.

De Koning mocht zich nu wel tegenover den

Nederlandsen

\' tl $

gezant beklagen, dat zijn persoon zoo affronteus en injun6
behandeld was en dat hem niets sensibeler was clan zijn ee\'j
dat het in- en uitluiden met de klokken slechts
gepractisee^
werd met menschen van een kwade reputatie maar niet m
een prins van zooveel consideratie;
al dit misnoegen hield

]) Lamberty, deel II, pag. 37ö.

-ocr page 49-

!°en de Staten-Greneraal en die van Holland hunne veront-
schuldigingen maakten, en beloofden clat voorloopig de
\'oop tier justitie zoowel als alle exploiten en proceduren ge-
schorst zouden worden1). De onderhandelingen tot een schik-
ung werden hierop weer hervat, maar reeds dadelijk bleek het
dat er weinig kans van slagen was, daar de Koning op de
j^et der oude voorstellen wilde onderhandelen, terwijl de
°uairière met een geheel nieuw plan voor den dag kwam.
De eerste kon zich daar in het geheel niet mede vereenigen ,
11 von Schmettau verklaarde aan den Raadpensionaris, dat
ZlJn meester zich gedwongen zag andere maatregelen te nemen
het heil en de belangen van zijn Huis, nu de Staten-
eneraal zoowel in de erfenisgeschillen als in andere zaken
ruets voor hem doen wilden. Het antwoord van Heinsius was
j\'\'01: minder scherp: als zijn meester meende, dat de Republiek
eiïl tot de bevordering zijner belangen niet nuttig was, dan
^lf)est bij maar zulke maatregelen nemen die meer met zijn
\'rcleel overeen kwamen. De Yereenigde Provinciën hadden
1s met twee machtige koningen te doen gehad; men zou
hi\' weten om met den derden klaar te komen, zoo

" Zlch niet voegen wilde.

statJe*tonden er geschilpunten in overvloed tusschen die twee
jrie \'°p den gang van den oorlog had dat geen invloed, te
hedj 0rnda.t het geluk de wapenen «der verbondene Mogend-
^0od Vergezelde. Had de Koning in den beginne gewankeld
at ^ederlandsche legatiesecretaris de Mortaigne wei-
^J^ds^ van het hof te Berlijn voorspelde 2), die geest was

i) D , .

(UeSeri Urc\'1 diesen "unerhörten Vorgang" wie Friedrich I schrieb "durch
§leichuSCandalösen Acfc schien die seit Monaten eingeleitete gütliche Aus-
^t^Q ° völlig unterbrochen, auf die gereizten Denkschriften Preussens
\'nar, , ;n die Hochmögenden in nicht minder gereitstem Tone, wenn
^atSehaf ^e«ense\'t% versicherte, dass man die alte Freund und Nach-
toch schätze und um keinem Preis gefährdet zu sehen
^aterie . ^ enigstens in Betreff jener Citation lenkten dann die Herren
\'>ag. 2Pq8111 wenig ein, entschuldigten sie. Droysen IY Theil, I Äbtheilung

J öe

^ °retaris deelde den koning de tijding dsr overwinning te Vigos
"ty-j brief die hij daarop aan den griffier schreef, was als volgt:
. 1>6ugde lvaar betuigde de koning hierover (over de overwinning) veel
1 zijtu.e" beeft Wartenberg mij verzocht H.H.M. te willen feliciteren
\'itwege, niaar Mijnheer \'t zijn woorden en moet ik UEd. G-estr.

3 *

-ocr page 50-

uu geheel veranderd, sedert dat Keisersweert, Bonn, Rijnberk?
Venlo en Roermond door Nederlandsche en Pruissische troepen
waren ingenomen. Nog grooter was de vreugde des Koning0
toen in het begin van bet nieuwe jaar de vesting Gelder, het
laatste steunpunt\' der Fransche troepen in die streken, ziob
aan generaal von Lottum overgaf.

Mocht die verovering den Koning veel vreugde baren, voor de
Republiek was zij een bron van nieuwe twisten. Bij de vele

oneenigheden, die reeds tusschen den Staat en Pruissen beston-
den , werden de geschillen over het bezit dier plaats zoo groot?
dat daardoor alle andere zaken op den achtergrond werden ~G\'
drongen. Te laat beklaagden onze Staatslieden hunne onvooi\'
zichtigheid, om het beleg van zulk eene gewichtige stad gehee
aan vreemde troepen toe te vertrouwen, daar de Pruissische regee
ring na de verovering weigerde, eenig ander garnizoen toe te late11
en openlijk verklaarde, die stad voor zich te willen

behouden

Hoe de Engelsche en Fransche diplomatie dit vraagstuk
als lokaas gebruikten, om Pruissen tot afval van het
te brengen en, hoe de onaangenaamheden en twisten
Nederlandsche en Pruissische gevolmachtigden op het cong
van Utrecht den geheelen vrede in gevaar brachten, zal l\'
uiteengezet worden. Op welke gronden de beide PaVort,
aanspraak maakten op het Overkwartier, zij hier even
uiteengezet *).

Oudtijds bestond het hertogdom Gelderland uit vier * ^
tieren, dat van de Yeluwe, het graafschap Zutfen, dat

4 ire

zeggen dat men over deze voortreffelijke expeditie in der da»
rechte blijdschap heeft, dan ter contrarie een soort van jalousie diefttJj
met al de schranderheid die men hier pretendeert te hebben, niet o \'
ïs te ontveinsen, de reden daarvan is mij onbekend, dan consi ^ ^
het dagelijksche woelen der bewuste ministers alhier, soo omtr®
koning als van zijn minister Favoriet zoo weet ik niet of men ^ vJ.eeS
zou kunnen raden. Ik presumeer van dit hof weinig goeds, m»»r\' ^eO
dat de ervaring zal doen blijken hoe weinig fond op hetzelve
is en dat men van de eerste tot de laatste eigentlijk niet kan 0 ^ ^at
gerekend te worden onder de vrienden van den staat. Men ver-

men wil, Mijnheer, nog en het zijn woorden, en kan UEd. (r ~ ^W6\'
zekeren, dat al deed de staat alles voor den koning wat hij
zouden zijne ministers wel zorgen, dat hij van gedragslijn 111 . \'\'dc
derde, daar het volgens hunne opinie de plicht van den sta
payer les pots cassés 25 Nov. 1702. R. A. raafscba^

1) Deductie van het recht des furstendoms Gelre en fc^
Zutphen
tot de consolidatie en reünie van het overquartier j.71^\'

monde met de drie andere quartieren van dezelve provintie Am

-ocr page 51-

Nijmegen en van Roermond. Al deze vier teekenden nog in 1579
de Unie van Utrecht, maar terwijl langzamerhand in den tach-
tigjarigen oorlog alle Zeven Provinciën op den vijand veroverd
berden, kwam juist dit Overkwartier in de macht van Spanje.
Toen echter Frederik Hendrik tusschen de jaren 1632 — 1637
Venlo, Roermond en andere plaatsen veroverde, werd die
ge-
heele streek door de Staten-G-eneraal als een gedeelte van
Gelderland beschouwd en niet als een veroverde provincie,
2°oals Noord-Braband. Hoewel nu in 1637 geheel Opper-Gelder
door de Spaanschen heroverd werd, bleef het toch de alge-
lr>eene opinie in het land, dat bij een algemeenen vrede het
4r,e kwartier met de drie overigen hereenigd moest worden.
Ö1J de vredesonderhandelingen van Munster werd dan ook in
dien geest gewerkt, maar daar de Spaansche regeering clit land

niet wilde afstaan, verklaarden de Staten van Holland en
"
Vp

»v est-Friesland in een resolutie van den 13 April 1647, die
later door alle provinciën behalve Utrecht en Friesland over-
genomen werd, dat de gezanten alle moeite moesten doen
dat Philips IV het Overkwartier zou afgeven, opdat het met
de drie overigen vereenigd zou worden, "dog ingeval \'t selve
Qlet absolutelyck konde worden geobtineert, clat als dan by
het vreedestractaat de wisselingh van hetselven tegens eenig
^ander aequivalent voor \'t sluyten van \'t tractaat soude wor-
den vastgestelt." Diensvolgens werd in art. 52 *) van het
iJ-Unstersche vredestractaat\' besloten, dat het Overkwartier
Gelderland tegen een equivalent zou ingewisseld wor-
eri en zoo men het daarover niet eens zou kunnen wor-
eïl> dan zou eene chambre mipartie die zaak binnen zes
j^aanden na de ratificatie van het vredestractaat moeten
shssen. Van die inwisseling is echter nooit iets gekomen
1 toen de oorlog in 1702 uitbrak, bevond zich die geheele
^dstreek

nog in handen van Spanje. Kort daarop werden
erf |an(^en (or Hollandsche en Pruissische troepen veroverd
i de Republiek hoopte nu clit oud Nederlandsch gebied bij
k ar grondgebied te voegen, toen Pruissen met zijne aanspra-
voor den dag kwam. Van Oostenrijk verwachtten wij

vuurlij k

geen moeielijkheden in de uitvoering van art. 52,

Hiie rt\' ^e Haut Quartier de Guèldre sera echangé moyennant
equivalence

et en cas qu\'on ne puisse tomber d\'accord de la dite

flailg ,ünee on s\'en remettra a la chambre my partie pour être decidée

t)iv,i SlX mois après la conclusion et ratification du traité. Dumont Corps
Pl°^tique, (lee, y.

-ocr page 52-

wij verwachtten zelfs van de dankbaarheid van Koning Karei,
voor wien wij de geheele Spaansche Monarchie meehielpen ver-
overen, dat hij ons dit stuk lands zonder eenige schadeloosstel-
ling zou afstaan. En daar tracht juist Pruissen, ons de vervul-
ling van dien lievelingswensch te beletten. Wat voor aanspraken
had die mogendheid tegenover onze wettige pretensies te
stellen ?
Geene andere, dan die, welke uit convenientie en een zucht
van machtsuitbreiding ontsproten. Op grond eener schuldvor-
dering op Spanje en als onderpand voor de vergoeding tier
oorlogskosten, beweerde zij de stad Gelder en haar district in
bezit te mogen houden, tot dat aan hare aanspraken voldaan
zou zijn. Te meer meende zij daartoe gerechtigd te zijn, daar
Lodewijk XIV geheel Spaansch Gelderland als prijs
voor
hare neutraliteit beloofd had.

Die alliantie had zij van de hand gewezen en nu hoopte \'Al
van hare bondgenooten minstens dezelfde gebiedsuitbreiding te
verkrijgen als van hare vijanden. Daarbij begreep men in Ber-
lijn zeer goed, hoe voordeelig dit land voor de overige Kleefsch0
bezittingen gelegen was. In het bezit van de Maas en van de
drie sterke vestingen, Venlo, Roermond en Gelder waren \'s Ko-
nings overige landen uitstekend tegen een aanval uit het Zuiden
gedekt. Dat de Republiek hierop nu oudere en betere aan-
spraken had, dit kon de Pruissische regeering vrij weinig
schelen en de vordering, dat slechts hare troepen met uitslui-
ting van alle overigen in die steden mochten toegelaten wor-
den , die door \'s Konings wapenen veroverd waren, was de
eerste stap op den weg, die tot geheele inbezitneming leiden
moest. Uit dien hoofde weigerde zij andere bezetting dan de
hare, in Gelder, Straelen en Wachtendonk toe te laten en
dit gelukte haar. De Republiek kon onmogelijk hard tegen
Pruissen optreden, daar zij hare hulp veel te veel noodig had-
\'s Konings soldaten behoorden onder de beste der bondge-
nooten, 5000 man streden in de Nederlanden, een andere
afdeeling van 8000 man had zich reeds vroeger met hen
vereenigd en nu even had Groot-Britannië eene overeenkomst
met Pruissen gesloten, waartoe de Republiek bijtrad, waart»!)
de Koning 8000 man versche troepen naar Italië zou zenden >
om den hertog van Savoye tegen de Fransche aanvallen e
beschermen i) (Dec. 1704). En onder zulke omstandigheden

ï) Dit tractaat bevatte de volgende bepalingen: ^ij

1°. het leger zal bestaan uit 8000 man om den hertog van Savoye
te staan.

-ocr page 53-

ton men toch aan de wereld niet het belachelijke schouwspel
vertoonen hoe, de eene staat de troepen van zijn bondgenoot
uit vestingen ging verjagen, die men op den gemeenschappelijke!!
vijand veroverd had, terwijl men tegelijkertijd de alliantie door
nieuwe tractaten versterkte.

§ 9.

In een der artikelen van het pas gesloten tractaat werd
°ok bepaald, dat Engeland zijne goede diensten bij de Repu-
bliek zou aanwenden om aan cle geschillen over de erfenis-
een einde te maken. En dit was wel noodig, want de
twist liep hooger clan ooit. Over het Prinsdom Oranje kon
men voorloopig niets bepalen, daar het door Lodewijk XIY
hezet was, maar des te heviger was de strijd over de overige
goederen in den boedel, die zoo zeer toenam dat het geheele
bondgenootschap daardoor in gevaar gebracht werd en Amster-
dam er een aanleiding in vond, om in een krachtig geschreven
Opport de Staten te verzoeken alles aan te wenden, opdat
die zaak geregeld mocht worden 4). Dit was echter zoo ge-
makkelijk niet; terwijl onze gezant Lintelo den heer von Ilgen
minister van buitenlandsche zaken ronduit zeide, dat de Ko-
mng door de willekeurige inbezitneming van Meurs, Lingen
eri Montfoort de eenige oorzaak was, clat er nog geen schik-
king tot stand gebracht was, beklaagde deze zich daarentegen

. Engeland de Republiek en Oostenrijk betalen elk 300,000 kroonen
\'J twaalf termijnen, terwijl de Keizer daarenboven de kosten van fourage
°P zieli neemt.

^ • Aan den Koning zal een evenredig deel der veroveringen en con-
\'buties afgestaan worden.

4 • Engeland en de Republiek garandeeren aan Pruissen, Neufchatel
etl Valengin.

,.0 • Engeland belooft zijne bemiddeling in de geschillen die de Ko-
ng met den Keizer en de Republiek heeft.

® • De duur van het tractaat wordt op een jaar bepaald en elke twee
\'^UK\'en voor de expiratie tijd kan het hernieuwd worden.
^ \'J een geheim artikel beloofde de Engelsche regeering alle moeite te
dat Pruissen niet in den Noordschen oorlog gewikkeld zou worden
j>! krachten aan te wenden tot herstel van den vrede. Zoo de

aangevallen werd mocht hij terstond al zijne troepen terug trekken
rek k°n bij op de hulp van Engeland zoowel in soldaten als schepen
eiien. Eindelijk zou de Engelsche regeering de Republiek overhalen
tT tot de garantie van alle Pruissische landen toe te treden. Secreete
"^«luties der Staten van Holland en West-Friesland, 16 Dec. 1704.
) Zie gewone Resol. Holland 23 Julij 1705.

-ocr page 54-

bij dé Algemeene Staten, hoe door hunne onbehoorlijke par-
tijdigheid de eindbeslissing vertraagd werd, en dat door hu»
gedrag in Meurs en hunne houding in het Montfoortsche
proces de Douairière in haar verzet versterkt wercl. Deze be-
schuldigde daarentegen de executeurs van onrechtvaardigheid,
omdat aan haar, ter wille van een bondgenoot die de

Staat

niet ontberen kon, door de schorsing van het proces alle wegen
tot rechtsverkrijging afgesloten waren. De
Staten-Generaal
verzochten beide partijen, om aan al die klachten voor goed
een einde te maken, hunne vordering in te dienen, en toen
bemerkte men eerst hoe ver deze uit elkander liepen.

De Prinses verklaarde wel tot een schikking genegen te

zijn, indien het deel van den Prins van Nassau ƒ 30,000 meer

zou bedragen dan dat van den Koning, en dat Lingen of Meurs
in
het deel van haren zoon zou komen met preferentie op de
laatste bezitting. Verder dat alle schulden volgens elke portie
zouden verdeeld worden
en dat men elkander het toegedeelde
zou garandeeren. De heer de Chalesak, die namens den Koning
met de onderhandeling belast was, verklaarde
daarentegen
aan de Prinses, dat Lingen en Meurs in het gedeelte van
meester blijven moesten, en dat hem daarenboven nog die
goederen zouden toegewezen worden die
hij wenschelijk achtte?
zooals de bezittingen in het Westland, Geertruidenberg en het
land van Kuik. Z. M zou de voorstellen der Prinses noou
kunnen aannemen en zoo die niet veranderd werden en hem
geen positief antwoord gegeven wercl, was hij gelast
terstond
te vertrekken en alle onderhandelingen af te breken, da&r
zijn meester dan nog veel liever den provisioneelen
toestanf
verkoos \').

Daar de Staten-Generaal de bemiddelingsvoorslagen hadden
uitgelokt, overhandigde hij ook hun een lijst, waarbij de
ning vorderde, dat in zijn deel zou komen het Prinsdom
Oranje, alle goederen in Frankrijk, het land van Kuik , MeurS\'
Lingen en Geertruidenberg, met alles wat daartoe behoort?
verder bijkans het geheele Westland, IJsselstein
Leerdam en
de Burensche tienden onder Zutfen. Deze lijst ging met dezeb\'ƒ
verklaring vergezeld als aan de Douairière gedaan was, namelijk
dat hem bevolen was onmiddelijk te vertrekken, zoo de wede?
partij geen beslissend antwoord gaf. De gedeputeerden tot
schikking belast, deden op verzoek der Prinses alle
moeite

\') Zie Resol. Holland, 16 December 1705.

-ocr page 55-

v°ü Schmettau en de Chalesak, dat deze laatste zijn reis nog
een weinig zou uitstellen. Maar toen die pogingen bleken
Udel te zijn, schreven zij aan den Koning om een weinig
toegevendheid te hebben, daar partijen het reeds eens waren
oro in globo over de nalatenschap te onderhandelen en die in
twee deelen te verdeelen, zoodat men ook nu met reden hopen
^ocht dat de scheiding weldra tot stand gebracht zou wor-
den. Zij verzochten hem daarom, nu hij zijne eischen gesteld
had, zoolang te willen wachten, tot dat de Douairière deze

-i \' O 7

beantwoord had, daar, door de terugroeping van zijn onder-
handelaar alles weer op losse schroeven gesteld zou worden.

Dit antwoord liet niet lang op zich wachten. Den 22sten De-
cember \') verklaarde zij, dat zij dan alleen Meurs en Lingen
2ou willen afstaan, zoo vooreerst, behalve eene schadevergoe-
ding, de inkomsten van haar gedeelte
f 30,000 \'s jaars meer
zouden opbrengen, dan dat van den Koning, en dat beide graaf-
schappen aan hare afstammelingen terug zouden komen, zoo het
geslacht der Hohenzollern in de mannelijke lijn uitstierf,
^erder behelsde dit antwoord, behalve eene regeling der schul-
den , pensioenen, de verdeeling van meubels en andere min
gewichtige zaken, daarenboven den eisch, dat de Koning
de vordering zou laten vallen, die een equivalent aan de
Prinses van Anhalt ten doel had2). Eindelijk verzocht zij,
dat de Staten-Generaal en de Staten der provinciën, waarde
haar toebedeelde goederen gelegen zijn, haar het rustig bezit
garandeeren zouden, terwijl de Koning en de Kroonprinsbe-
Wen moesten, geene aanspraken op haar gedeelte te zullen
maken, en dat ten laatste het verdrag eerst dan geldig zijn
z°u> als de Staten van Friesland en Groningen het zouden
goedgekeurd hebben. Zoo de Koning die voorslagen niet
Aannam, verklaarde zij zich tot niets gehouden. Dit voorstel
beviel echter in het geheel niet aan het hof in Berlijn; Z. M.
Schreef haar dan ook, dat zij zeer tevreden mocht zijn, als
J haar voor die twee graafschappen, Breda afstond, daar haar
eiSch omtrent den terugkeer van Lingen en Meurs in haar ge-
U;ht voor geen inwilliging vatbaar was, evenmin kon hij
°estaan, dat het deel van haar zoon ƒ30,000 meer zou opbren-

Êesol. der Staten-Generaal, 22 Dec. 1705.

\' Hendrika Catbarina, derde dochter van Frederik Hendrik ge-
met George van Anhalt Dessau, al hare aanspraken aan den

ming afgestaan.

-ocr page 56-

gen dan het zijne, daar dit de inkomsten uit die twee land-
jes te veel zou verminderen en tevens in strijd zou wezen met
het principe, waarhij de erfenis in twee gelijke deelen
verdeeld
moest worden. De schulden op zijn gedeelte rustende, wilde
hij wel betalen, zoo clan
ook alles, roerende en onroerende
goederen zoowel als het huisraad, verdeeld zouden worden.
Verder kon hij zich geheel met het verzoek vereenigen waarbij
de Staten van Groningen en Friesland uitgenoodigd werden
die overeenkomst door hunne garantie te bekrachtigen *). Die
waarborg was der Prinses zeer gewenscht, daar deze pro-
vinciën de zaak van haren zoon met allen ijver verdedigden en
zelfs officieel aan de Staten-Generaal schreven om toch
vooral
de handhaving der rechten van het huis van Oranje niet uit
bet oog te verliezen.

Het was bekend, dat, als de Prins meerderjarig geworden
was, deze zijn vader in clie twee gewesten als Stadhouder zou
opvolgen; de Staten van clie provincie beschouwden daarom die
verdeeling als een quaestie die hen persoonlijk aanging en waarbij
hun eer gemoeid was. Ook de Koning had er belang bij, om
van dien kant zeker te zijn tegen alle latere protesten en tegen-
werpingen.

Kort na clit antwoord overhandigde de Gezant een memorie

aan H. H. M., warbij Z. M. zich genegen verklaarde om, vóór

het sluiten van een schikking, zoowel met de Staten-Generaal
als met de verschillende provinciale Staten in onderhandeling
te treden, op wat voor wijze en voorwaarden, behoudens
eene
geëvenredigde schadeloosstelling, hij genegen zou zijn om die
goederen, die defStaat en de Provinciën het liefst zeiven
zouden
willen bezitten, aan hen af te staan1). De Algemeene Staten
antwoordden, dat aan
de Generaliteit, het bezit van Breda, Grave,
Willemstad, Steenbergen en het land van Kuik , zeer gewenscht
wsa; Holland koos , als het zoover zou komen, Geertruidenberg
en de Klundert; Zeeland, Vlissingen en\' Vere. Friesland en
Groningen verlangden beide niets te hebben.

Hoewel het laatste antwoord van den Koning aan de Prinses?
zeer ongunstig was, werden de onderhandelingen niet afgebroken
en na veel moeite kwam men tot een schikking die aan alle par-
tijen beviel. Hierin was bepaald dat het deel van clen PrmS

1 ) Droysen, Gesck. der Preus. Politik, Ivönig Friedrich I, IV The*
I Abtheilung, pag. 309.

Lamberty, deel IV, pag. 327.

-ocr page 57-

ƒ 30,000 meer aan inkomsten zou bedragen dan dat van den Ko-
ning. Verder, dat alle roerende en onroerende goederen benevens
bet huisraad in twee gelijke deelen zouden verdeeld worden,
dat in \'s Konings gedeelte eenige perceelen zouden aange-
wezen worden voor de rechten die hij van de Prinses van
Anhalt gekregen had, en dat ieder de schulden betalen zou, die
op zijn gedeelte gevestigd waren. De inkomsten door de Douai-
rière uit de goederen genoten, zouden niet teruggegeven wor-
den, waarvoor de Koning alle inkomsten die hij uit Meurs en
kingen getrokken had, mocht behouden; vervolgens kwam men
overeen, dat als de schikking aangenomen was de beide par-
tijen zich dadelijk in het bezit van het hun toegedeelde stel-
len mochten. Eindelijk stelde men vast, dat de Koning geen
melding zou maken van het fideicommis van Frederik Hendrik,
terwijl de Prinses hetzelfde zou doen omtrent dat van Prins
Alaurits. Men dacht nu dat alle geschillen hiermede geëin-
digd zouden zijn, te meer daar de Douarière vroeger verklaard
had op dien voet over de voorslagen te willen onderhandelen,
toen de weigering van de Generale Staten om het deel der
-Prinses te garandeeren, die hoop in rook deed verdwijnen ,
daar zij het als voogdes onverantwoordelijk vond, zoo zij zon-
der zulk een waarborg in de verdeeling toestemde. Zij wenschte
daarom liever de geheele nalatenschap in haar geheel te laten,
tot dat haar zoon meerderjarig geworden was. De nadeelen
die voor hem uit dit tractaat ontstonden, had zij wel willen
dulden, in de hoop die door een huwelijk van haar dochter
kiet den kroonprins van Pruissen te vergoeden. Daar hier
1111 niets van kwam was zij wel gedwongen dit plan te ver-
werpen en alles terug te trekken wat zij dienaangaande be-
Wd had \').

Men kan hieruit bemerken welk een lastpost de Staten-
■ Generaal op zich genomen hadden. Van elke missive door
den Koning gezonden, en er waren tijden dat zij er elke week
eene ontvingen, zonden H. II. M. copie aan de Prinses, die
daarop het antwoord niet schuldig bleef, welk antwoord dan
aan \'s Konings gezant werd medegedeeld. Hunne pogïn-

om tot eene schikking te geraken leden schipbreuk op
de heftigheid der partijen, die hen beurtelings van vooringe-
nomenheid beschuldigden. De rechtsquaestie was reeds lang
°1) den achtergrond, de politieke op den voorgrond getreden.

De Lamberty, deel XIV, pag. 217,

-ocr page 58-

Het groote voordeel der Prinses was, dat zij het nationaal
belang op hare zijde had, waardoor de executeurs ten ha-
ren opzichte niet geheel onpartijdig konden blijven, daar een
krachtige tusschenkomst der Staten-Generaal zeker tot een
spoedige beslissing geleid zou hebben. Nu viel H. H. M. van
beide partijen niets dan ondank ten deel en de
bedreigingen
van den Koning tot terugroeping zijner troepen hield hen
voortdurend in angst.
Zij oogstten geen ander loon in,; dan
dat
die quaestie steeds verwarder werd en dat na een vierjarig
leven nog geen spoedige dood te wachten was.

Daar de Koning zich juist in den Plaag bevond, gaf dit
een goede gelegenheid om nog over andere geschilpunten te
onderhandelen, wier afdoening vereischt werd. Behalve eene
schikking tot afbetaling der achterstallen van het
Pruissische
leger, poogde men voornamelijk de zaken van het O verkwar-
tier te regelen. De toestand was daar letterlijk onhoudbaar.
Zoowel de Neder!andsche als Pruissische bezettingen waren
een plaag voor het land, men stroopte op elkanders gebied
en voegde zich onderling zooveel nadeel toe als maar mo-
gelijk was. De Koning sloeg daarom voor, dat elk
der par-
tijen voor goed een derde van het land bezetten "zou en niet
voorloopig gedurende den oorlog, zooals
de Staten-Generaal
wenschten. Daar deze echter niets van eene voortdurende
regeling weten wilden, mislukte het geheele plan *).

Het afbreken dier onderhandeling was dubbel onaange"
naam omdat de geschillen bij den dag vermeerderden.
waren er hevige klachten door de Maasschippers
aangeheven
wegens het oprichten eener. nieuwe Pruissische tol bij net
huis te Gennep. De gedeputeerden der buitenlandsche zaken
brachten den heer von Schmett.au onder
het oog hoe de Keur-
vorst in 1678 ten gunste van Willem III afstand van dit
recht gedaan, die hierop den tol naar Grave
verplaatst had-
De gezant ontkende dit ronduit en zeide dat die
schenkin»
alleen aan Willem III en aan zijn descendenten gedaan wa0
nu deze ontbraken was dit
recht vernietigd, waarom zlJn
meester besloten had
om dien tol weer op nieuw te Gennep
te heffen. Daar nu het kantoor te Grave sedert
onwettig bestaan had, vroeg hij ontruiming en restitutie
van alle gelden die sedert dien tijd betaald waren. Da9r
het H. H. M. zeker onverschillig zou zijn, of die rechten

]) Lamberty, deel IV, pag. 330.

-ocr page 59-

te Grave of te Gennep voldaan zouden worden, zoo hoopte hij
dat zij uit belangstelling voor den Maashandel de Douairière
bewegen zouden, om haar kantoor op te heffen en de in-
komsten te restitueren. Daar de tegenpartij weigerde aan
die vordering te voldoen waren de schippers het kind van
de rekening, die nu tweemaal betalen moesten *)

Men ziet hoe langzamerhand de lijst der Pruissische vor-
deringen grooter werd. Ieder jaar komt de Koning met een
Hieuwen eisch voor den dag. Eerst werd het bezitsrecht van
bet huis van Oranje op Meurs en Lingen ontkend, vervol-
gens beweerde men aanspraken te hebben op Opper-Gelder,
eindelijk loochent men, vier jaren na den dood van Willem III
een schenking, die door den Keurvorst gedaan was. En
bierbij bleef het niet want er ontstonden weer groote twisten
over het bezit van Turnhout. Deze baronie die door Phi-
lips IV van Spanje aan Amalia van Solms was afgestaan, werd
door haar, voor het geval dat Willem III geene afstamme-
lingen mocht nalaten, aan hare dochters vermaakt. De eenige
nog levende was de Vorstin van Anhalt, die al hare rechten
aan den Koning had afgestaan. Op dien grond vorderde
von Schmettau, dat zijn meester in het bezit dier goederen ge-
steld mocht worden. De moeder van den jeugdigen Jan Willem
Friso weigerde dit. Mijne positie schreef zij in haar antwoord tot
de Staten-Generaal is des te moeijelijker "daar de justitie voor
den Prins gesloten blijft en Z. M. wegens zijne alliantie
met den Staat van zijn overmacht gebruik maakt om nadeelige
besluiten uit te werken. Ik heb dan in mijne verlegenheid
geen ander recours dan alleen tot U. H. M. als execu-
teurs. Daar U. H. M. nu de procedures van de raden,
geautoriseerd tot het voorloopig beheer van Turnhout,
voor nietig verklaard en aan hen bevolen hebt zich daar-
mede niet meer te bemoeien, zoo bidde ik U. H. M. zon-
der u offensies te zeggen dat mij dit is niet minder onver-
Wacht als sensibel en smartelijk." Dit antwoord eindigde
met de beschuldiging dat hunne handelingen geheel strijdig
Waren met de plichten van een executeur, daar deze de goe-
deren moesten bewaren om ze later aan de rechthebbenden
uit te keeren1).

Zoo oogstten deze voor al hunne moeite niets dan ondank

1 ) Resol. Holland en West-Friesland, 27 Oct. 1707.

-ocr page 60-

in. Beide partijen [beschuldigden hen, dat ze niet eerlijk te-
werk gingen en de eene boven de andere begunstigden.

§ 10.

Terwijl wij zien hoe de gevoelens der pretendenten op
de erfenis, bij den dag meer en meer uit elkaar liepen en
er geen flauwe hoop bestond, dat die zaak, hetzij door
rech-
terlijke uitspraak, hetzij door minnelijke schikking spoedig be-
slist zou worden , bespeuren wij , dat in eene zaak, die met die
erfenis in het nauwste verband staat, niet alleen \'s
Konings
wensch vervuld werd, maar dat zoowel de Staten-Generaal
als de Europeesche diplomatie alle pogingen in het werk
stelden om hem daarin genoegen te doen, zonder dat de
Douairière zich hier tegen verzette. Ik bedoel de
erfopvol-
ging in Neufchatél en Valengïn. \').

Toen in de 13de eeuw een zekere graaf Amadeus van Neuf-
chatél in strijd geraakte met Rudolf van Habsburg, den
lateren. Duitschen Keizer, wisten de voogden van diens min-
derjarigen zoon geen beter middel om zich met den
Keizer
te verzoenen, dan zijn zwager Johan van Chalons, als
leenheer te huldigen en het land uit diens handen als een
leen terug te ontvangen. Een eeuw lang regeerde dit vor-
stenhuis over Neufchatel, tot dat het land door huwelijk
aan
het huis Longueville overging, onder wiens bestuur Yalengi*1met Neufchatel vereenigd werd. Hoewel door een afzonder-
lijk vorstenhuis geregeerd, was het door een zeer nauwen
band aan Zwitserland verbonden en maakte, nadat de ver-
schillende kantons het verbond gesloten hadden, een deel
der
Zwitsersche Republiek uit. De familie Longueville bleef ge~
durende 178 jaren aan de regeering totdat in 1707
Maria
van Nemours als laatste afstammeling stierf. Bij haren dood
waren er vijftien pretendenten , die op de opvolging
aanspraak
maakten, waaronder voornamelijk de Prins van Conti, die
door Bodewijk XIY ten krachtigste ondersteund werd. Daar
deze echter reeds bij het leven der overleden Yorstin aan-
spraak op de regeering gemaakt had en op alle mogelijke
wijzen pogingen in het werk had gesteld, om tot het
bestuur

1  Archiv, für Schweizerische Geschichte, IX Theil, 1853. Neuenburg
in seinem geschichtlichen und Rechtsverhältnissen zur Schweiz und zu
Preussen, von J. J. Hottinger.

-ocr page 61-

te geraken, hadden de tegenstanders der Fransche partij
reeds bij voorbaat maatregelen genomen, om de erfopvolging
111 een voor hen gunstigen zin te beslissen. Aan het hoofd hier-
van stond de kanselier Montmollin die, ondersteund door
andere mogendheden, dit sterfgeval als eene schoone gele-
genheid gebruikten om ook hier Frankrijks invloed te be-
strijden. Hij herinnerde zich in eens de rechten van het
huis van Chalons die na het uitsterven dier familie in 1530
°P de Prinsen van Oranje waren overgegaan. En wien kon
men nu voor die taak beter kiezen dan Willem III, die zijn
leven gewijd had aan de bestrijding der Fransche suprematie.
Na eenige onderhandelingen had hij verklaard de nieuwe
Waardigheid te willen aannemen en liet bij den vrede van
Rijswijk eene bepaling inlasschen, waarin van zijne rechten,
als opvolger van het huis van Chalons melding gemaakt
Werd. Maar daar hij zelf kinderloos was, had hij reeds
vroeger in 1694 van al zijne rechten ten gunste van zijn neef
Wederik van Hohenzollern afstand gedaan, die dan ook dade-
lijk na het overlijden van Willem III, bij den Staatsraad
daarvan melding maakte.

Toen men in 1704 het subsidietractaat met Pruissen
sloot 4), hadden Engeland, de Keizer, de Republiek en de
Hertog van Savoye beloofd noch wapenstilstand noch vrede
met Lodewijk XIV te sluiten voordat hij de rechten van
den Koning erkend had. Zoo was reeds alles ten zijnen
gunste voorbereid, toen de Hertogin van Nemours in 1707
stierf 2).

Reeds een maand na haar overlijden verscheen de Graaf von
Metternich voor den Staatsraad van Neufchätel en poogde daar
te bewijzen, hoe de rechten van het huis van Chalons in 1694
°p dat van Hohenzollern overgegaan waren, en opdat dit
betoog van meer kracht zou zijn, ging het vergezeld van
een eigenhändigen brief des Konings, waarin hij den
raad alle voordeelen toonde die, zoowel wat godsdienst
als bevordering tot eereambten betrof, hun door hunne
verbinding met Pruissen zou ten deel vallen. Ook de
heer van Runckel, Nederlandsche legatiesecretaris te Bern,
t°onde den leden van den staatsraad aan, hoeveel voordee-
%er het voor hunne religie zijn zou, zoo zij den Koning van

]) Zie pag. 39.

) Lamberty, IV, pag. 506—550.

-ocr page 62-

Pruissen en niet den Prins de Conti tot hun landsheer ver-
kozen. Zij konden zelf zien, dat de macht der bondgenooten
ben gemakkelijk tegen het ongenoegen van Lodewijk kon
beschermen en des te onvergeeflijker was daarom de onbe-
schaamdheid van de Conti, om hunne onderwerping vol-
gens een vonnis van het parlement van Parijs te vorderen,
even alsof deze rechtbank bevoegd was, om over de zaak te
oordeelen. Welk gevaar zou er voor hen niet te duchten
zijn, zoo zij onder het bestuur van een vorst kwamen, die
niet alleen in de herroeping van het edikt van Nantes had
toegestemd, maar die zelfs had helpen uitvoeren. Was men aan
den eenen kant dus ijverig bezig om een gunstige beslissing
uit te lokken, de Fransche partij zat ook niet stil *) en
werkte door den gezant de Puisieux, vooral op cle Katholieke
kantons en de Roomsche inwoners van het landje. Met een
zekere spanning zag men dan ook in November de uitspraak
der reegering van Neufchatel te gemoet. Na eene beraad-
slaging van vijf uren werd den Graaf von Metternich
bericht
gezonden, dat Frederik I, Koning van Pruissen als de wet-
tige vorst verkozen was op grond dat het erfrecht van het
huis van Chalons na op dat van Oranje overgegaan te zijn,
nu aan Hohenzollern gekomen was.

Hoewel, die beslissing den Koning van Frankrijk diep
trof, ging hij echter zelf te veel onder de ongelukkige wen-
ding van den oorlog gebukt om zich daartegen te kunnen
verzetten en toen de vrede te Utrecht gesloten werd, erkende
deze ook het nieuwe regeerende Huis.

§ 11.

Gedurende al deze onderhandelingen, twisten en beslis-
singen, die meer in het bijzonder op de Republiek en
Pruissen
betrekking hadden, had het geluk de wapens der verbonden
mogendheden bij voortduring vergezeld. Met kracht werd de
oorlog nog steeds ten nadeele van Frankrijk gevoerd en de
roem van onoverwinnelijkheid, die steeds van zijn leger uit-
gegaan was, lag verpletterd onder de slagen, haar bij Hoch-
stadt, Turijn, Ramelies en Oudenaarde toegebracht.
krachten van Frankrijk waren uitgeput en

onderhandelingen

werden noodzakelijk om verder onheil te vermijden. Op

-ocr page 63-

°onferentiën die in den Haag tusschen Heinsius, Prins Euge-
öius, Marlborougli aan den eenen kant en de Torcy aan de andere
Zljde plaats hadden 4), overhandigde von Schmettau ook de
-Pniissische eischen met verzoek aan de Algemeene Staten om
die te willen behartigen 2). Behalve \'s Konings wensch, dat
een zijner ministers op het aanstaande congres zou toegelaten
borden, verzocht hij, dat men de erkenning zijner nieuwe
w aardigheid door Frankrijk zou bewerken. Verder wensch te
hij, dat de Staten geen vrede mochten sluiten voor dat hem
bet Prinsdom Oranje en de overige goederen in Frankrijk
teruggegeven waren, terwijl hij van zijn kant den Prins van
Nassau voor dit verlies beloofde schadeloos te stellen. Ver-
v°lgens verlangde hij het gedeelte van Opper-G-ekler dat
ln zijn bezit was, in volle souvereiniteit te behouden,
z°o de Republiek in bezit bleef van het gedeelte dat zij
°P
het oogenblik in haar macht had. Was dit echter niet
het geval en wilde ze alleen een overeenkomst met Spanje
sh;iten, waarbij zij wregens den vrijen doortocht naar Maastricht
het recht van bezetting in Venlo en Roermond bedong, dan
Was de Koning ook genegen de stad Gelder en het overige
gedeelte slechts zoolang te behouden, tot dat zijne vorderin-
gen tegen Spanje voldaan waren. De Staten-Generaal kon-
\'l(-ri zich met al die eischen vereenigen en beloofden den
gezant hierin behulpzaam te zijn. Omtrent het Overkwartier
haakten zij echter een uitzondering, daar zij verklaarden dit
V°0r zich te willen behouden uit kracht van het Mun-
\'^ersche vredestractaat en omdat zij nog veel grooter geld-

) Mémoires de Monsieur de Torcy deel II, pag. 72 en pag. 90.
l\'a ^amberty Y, pag. 276. Art. 1 Qu\'il ne se traite plus rien par
Port à la paix sans qu\'un des ministres de S. M. Prussienne y intervienne.

Que l\'Etat s\'oblige de ne vouloir faire la paix avec la France
raoins qu\'elle ne rende la principauté d\'Orange et ses terres de Bour-
<!aU moyennant un équivalent que le Prince de Nassau recevrait
à jametIle tems pour la dite principauté et terres, des biens appartenans
succession d\'Orange et situez sous la domination de l\'Etat.

VlII Que si l\'Etat garde en propriété le canton de la Haute Gueldre
ssède présentement,
S. M. garde aussi pour toujours et en pleine
^e^ameté celui dont elle est en possession y-compris la ville de ce nom.
vjj^1 " tX Mais si l\'Etat ne garde pas ce cantonjen propriété et qu\'il con-
3,j Scu-ement avec l\'Espagne touchant une communication à établir avec
& Yj en tenant garnison à Venlo, Ruremonde en Stevensweert

vii)pe" ce cas garde la ville de Gueldre et les environs de cette pro-
des possède présentement jusques à ce qu\'elle soit contentée

tentions qu\'elle a à la charge de l\'Espagne.

-ocr page 64-

vorderingen tegen Spanje hadden dan de Koning. Dit be-
lette echter niet dat zij hunne goede diensten
aanboden, om
hem behulpzaam te zijn in het verkrijgen dier gelden,
maar
zij konden niet dulden dat de Koning zich te hunnen koste
betalen liet *).

In dien geest werden dan ook kort daarop de preliminaire
artikelen gesloten, waarbij de Republiek behalve de Barrière
in de Zuidelijke Nederlanden, ook Opper-G-elder van Frankrijk
verkrijgen zou 2), terwijl over de goederen in Bourgondië en de
Franche-Comté evenmin als over het Prinsdom Oranje eemge
beslissing zou plaats hebben. Voor Pruissen bedong men de er-
kenning der koninklijke waardigheid 1) en het rustig bezit van
Neufchatel en Valengin \'l). Lodewijk XIY brak echter plotseling

1 Art. 21. S. M. reconnoîtra le roi de Prusse en cette qualité et prome*tr
de ne le point troubler dans la possession de la principauté de ïv euich!l
et du comté de Valengin. Mémoires de Torcy, deel II, pag. 131.

s) Art. 22. Et quant aux Seigneurs Etats Généraux S. M. leur cecl®^
les places de Furnes et Furner ambacht, le fort de Knock y coiop
Menin avec sa verge, Ypres avec sa châtellenie et ses

dépendant3\'

Warneton, Commines, Werwic, Poperingen et ce qui dépend des n ^
ci dessous exprimés. La ville et châtellenie de Cassel demeureron^
S. M. Très Chrét. Lille avec sa châtellenie à l\'exception de la %
et gouvernance de Douay, Tournay, Condé et Maubeuge avec tous 1 ^
dépendances le tout en l\'état que sont à présent les dits places p ^
ainsi servir de barrière avec le reste des Pays-Bas Espagnols aux .
Seigneiirs Etats Généraux et pour en pouvoir convenir avec le dit
Charles selon la teneur de la dite grande alliance à l\'égard de la »

nison, que les dits Seigneurs Etats Généraux y tiendront que de

les autres choses dans les Pays Bas Espagnols et particulièrement
avoir en toute propriété et souveraineté le haut quartier de Guèldre se
le traité de
Munster de l\'an 1648.

\'A Ao ton»

-ocr page 65-

de onderhandeling af, toen men volgens deze voorwaarden verder
wilde onderhandelen. De slag van Malplaquet echter (September
170^ overtuigde hem, dat zijn macht niet tegen die van Europa
was opgewassen en na de vernietiging van zijn laatste leger
was hij wel verplicht de vredesonderhandelingen te hervatten.

En nog tot een andere zaak strekte zich de zorg onzer
staatslieden uit. Tegelijk met den grooten oorlog in het
Westen, was die in het Noorden uitgebroken. Reeds in den
beginne, toen Pruissen door zijn deelneming in dien krijg
uitgestrekte voordeelen had kunnen verwerven, was het niet dan
met groote moeite den Engelsche en Nèderlandsche gezanten
gelukt den Koning van dit plan af te houden, daar men zijne
strijdkrachten in den successieoorlog hoog noodig had. Men
had daarbij de verzekering gegeven, hem in geval van aan-
val dadelijk bij te staan. Sedert dien tijd waren alle po-
gmgen der Zeemogendheden niet alleen op de vrijwaring
van het Pruissische gebied gericht geweest, maar men had
ook geen ijver gespaard om een vrede tot stand te brengen,
Waardoor men van dien kant geen gevaar meer zou te
duchten hebben. Niet alleen dat al die pogingen mislukten,
maar de toestand werd gevaarlijker dan ooit, toen na de
^ag van Pultawa het laatste Zweedsche leger uit Pommeren
door Brandenburg naar Polen trok. De Czaar die daarover
hoedend werd, behandelde \'s Konings gezant, die hem daar-
over voorstellingen deed zoo onbeschoft, dat cle mogelijkheid
v°or de hand lag, dat ook hij het Pruissische gebied niet
üaeer zou eerbiedigen. De terugroeping van 25,000 man
hulptroepen ware hiervan het gevolg geweest, en dat moest
\'ket alle kracht vermeden worden. Zoowel de Keizer als
de Zeemogendheden begrepen dat het hoog tijd werd om
lünne afwachtende houding op te geven en door een krachtig
eshiit het grondgebied van Pruissen te beschermen. Men
bekende daarom een akte in den Haag, waarbij Pommeren
de overige Zweedsche bezittingen in Duitschland neutraal
Verklaard werden , en aan Karei XII verboden werd een leger uit
landen naar Polen te doen oprukken, daar bij niet
kakoming van dit gebod de drie verbonden mogendheden
jket Pruissen en Hannover gezamenlijk zouden optreden, om

•Ig »du UIL . gcuuu. UC UU.C »CIWUTOU XÜV/gC

et pr,

eik dit te beletten. . Dit besluit had cle gewenschte uitwer-
Kiru

\'o en het dreigend gevaar werd hierdoor afgewend1).
Lamberty V, pag. 442.

-ocr page 66-

Hadden de Nederlandsche staatslieden bij de vroegere onder-
handelingen reeds de toezegging van Frankrijk
verkregen,
dat Lodewijk genegen was al .hunne wenschen te vervullen,
de Engelsche regeering begreep, nu de onderhandelingen
op
nieuw geopend waren, dat ook van haren kant iets moest
gedaan worden, om de Republiek nog nauwer aan zich te ver-
binden en minder geneigd te maken, om aan de
Fransche
voorstellen gehoor te geven. Het bekende Barrièretractaat
van 1709, was daarvan het gevolg\'). Aan den eenen kant
garandeerde de Republiek aan Engeland de Protestantsche
opvolging in de Hannoversche lijn, aan de andere zijde be-
loofde Groot-Britannie aan den Staat, behalve een
Barrière
in den uitgestrektsten zin, waartoe Rijssel, Maubeuge, Va-
lencyn en Condé zouden behooren, nog daarenboven het be-
zit van geheel Opper-Gelder en het bezettingsrecht in Bonn,
Luik en Hoey te verschaffen. Men zou gezamenlijk van Ka-
rel III zien te verkrijgen, dat hij dit Opperkwartier
zonder
ruil aan den Staat zou afstaan. Dit tractaat, hoewel later niet
uitgevoerd, is een bewijs van den helderen politieken blik
onzer staatslieden, die de handigheid hadden, om bij elk ver-
drag de wenschen der Republiek met de Protestantsche
opvol-
ging in Engeland te verbinden, waardoor hunne staatslieden

-ocr page 67-

gedwongen werden, om een getrouwe uitvoering aan die ge-
sloten tractaten te geven.

Nauwelijks waren de onderhandelingen te Geertruidenberg
begonnen (Maart 1710), of het duurde niet lang, dat de heer von
Schmettau wederom een memorie overhandigde, waarin de Pruis-
ische vorderingen bij den aanstaanden vrede vervat waren. Zij
Waren ongeveer van denzelfden aard als die van het voorgaande
Jaar, alleen poogde men hierin nader te bewijzen niet hoeveel
recht men het Overkwartier mocht vorderen, daar de preten-
ties van den Staat alleen op het bekende 52ste artikel van
den Munsterschen vrede steunden. Nu de inwisseling tegen
een equivalent nooit had plaats gehad, berustte volgens die
memorie het recht der Staten alleen op het feit, dat die lan-
den ter convenientie van de Republiek gelegen waren. De
Koning gunde die landstreek gaarne aan hen, zoo slechts
ZlJne belangen hierdoor niet benadeeld werden, en men kon toch
Vftn hem niet vorderen zijne eigene veroveringen terug te ge-
ven. Ook aan deze eischen werd voorloopig geen gevolg ge-
geven , daar de onderhandelingen opnieuw afgebroken werden.

Intusschen werd de verbittering des Konings tegen den Staat
\'nj den dag heviger. Als hij zag hoe de voordeelen, die
v°or hem uit den Noordschen oorlog hadden kunnen ontstaan,
vei\'loren gingen, hoe wegens gebrek aan troepen vele schoone
gelegenheden waren voorbij gegaan, om ook iets uit den Zweed-
den buit te verkrijgen, dan zwol zijn gemoed op van toorn
tegen de Republiek, die hem voor al zijne opofferingen niet eens
eenige kleine voordeelen in Gelder gunde en de erfenisquaestie
lllet naar zijn zin regel en wilde.

Daarbij kwam nu nog cle tijding van het sluiten van het
arrière-tractaat met Engeland, dat den Koning zoo zeer bena-
teelde. Het liefst was hij tegen de Hollanders opgetrokken, om
f^lke ondankbare menschen te straffen, maar zijne ministers
\' rarfiten hem tot bedaren en overtuigden hem dat het uur der
rake nog niet gekomen was. Geen wonder dan, dat de ver-
ngmg van het subsidietractaat zeer twijfelachtig wa,s, te meer
aar men geweigerd had een voor den Koning zeer voordeelig
Verdrag te sluiten en men met cle subsidies zeer ten achteren
Was. Alle bekwaamheid van Lintelo werd dan ook vereischt
dien slag af te wenden.
-Persoonlijk bevriend met den Koning schreef hij aan den
^0er Fagel\', griffier van PI. H. M., dat Z. M. zeer welgezind
" den Staat genegen was, maar het daarom dubbel te bekla-

-ocr page 68-

gen viel, dat hij zoo licht gehoor gaf aan "de insinuaties van
kwade menschen die slechts avancement en geld door intri-
gues zoeken." Hij gaf echter aan de Staten-Generaal den raad
om eenigszins aan \'s Konings wensehen te gemoet te komen en
oordeelde clat de overgave van het zilverwerk van Frederik Hen-
drik hiertoe een zeer goed middel zou zijn, daar anders de Re-
publiek door cle influisteringen van von Grumbkow en von
Marschall, van dit hof geen goeds meer te verwachten had \')•
Zijne pogingen werden dan ook met een gunstigen uitslag
bekroond, daar het tractaat weer voor een jaar verlengd werd 1)-
Hoe stoof de Koning echter op, toen Lintelo hem de resolutie
der Staten-Generaal als antwoord op cle memorie van von
Schmettau voorlas, waarbij zij, na dankbetuiging, verklaarden,
clat zij zich vroeger reeds over alle punten hadden
uitgelaten
en de verwachting koesterden, clat Z. M. van hen geene
zaken zou vergen waarover zij geen vrije dispositie had-
den 2). Dus hij kon niet eens het zilverwerk van zij11
grootvader bekomen en tot loon voor zijn jongste
vergunning?
weigerden H. H. M. om zich zelfs nader over zijne verzoeken
uit te laten. De gezant, die het onweer zag aankomen, poogde
wel die resolutie zoo gunstig mogelijk uit te leggen, maar de
Koning viel hem in cle rede en zeide, dat het een
hemelter-
gende zaak was, hem dit zilver te weigeren, en dat hieruit
duidelijk bleek hoe men meer consideratie had voor den Prins
van Nassau dan voor hem. Nu de Staat zijne troepen ver-
kregen had, bekommerde men zich weinig om zijn
persoon
en lachte men hem wat uit, terwijl ook de gezant

misbruik

maakte van zijne genegenheid jegens hem, door hem steeds
over te halen de wensehen der Republiek te vervullen. Lintei0
begaf zich na dit tooneel, onmiddellijk naar clen minister van
buitenlandsche zaken, clen heer von Ilgen, en daar
vernam
hij clat von Grumbkow en von Marschall clen Koning do°r
hunne hatelijke inblazingen zoo vertoornd hadden, dat hij
zich niet meer had kunnen beheerschen toen hij hem zag-
Lintelo verzocht daarop van den minister om toch te weten
wat zijn meester eigenlijk van de Staten vorderde, daar de«
als executeurs niet over cle goederen mochten beschikken z°I}
der toestemming van beide partijen. Yon Ilgen
antwoordde, c\'

1 i) Lintelo brieven, Jan. en Febr. 1710 R. A. K

2 ) liet is het bekende subsidie-verdrag van het jaar 1704, zie pag- \'

-ocr page 69-

Z. M. recht had op het zilver van Frederik Hendrik en dat
nien de beslissing over het Loo en Dieren niet mocht weige-
ren. Kort daarop kwam Wartenberg binnen, zeggende, dat
-de Koning zijne troepen zou terug roepen als hij geen voldoend
antwoord van de Staten-Generaal kreeg, en dat voorloopig
aan alle manschappen die nog niet over de Maas getrokken
waren, bevel zou gezonden worden, om niet verder te trek-
ken, terwijl aan von Schmettau de last gegeven was, om ook
tegenbevel te zenden aan die afdeelingen, die reeds de Maas
gepasseerd waren, zoo de Staten-Generaal geen gunstig ant-
woord geven zouden

En dat die woorden geene ijdele bedreigingen waren, bleek
ras uit de zending der H.H. von Grumbkow en von Hymen
naar den Haag met cle opdracht, om eens voor goed alles naar
\'s Konings wenschen te regelen. De memorie, die zij bij cle
Staten-Generaal indienden, begon met de klacht dat het land
door den oorlog verarmd en de pest uitgeput was, dat men
niettegenstaande die rampen, 25,000 soldaten op de been
hield waarvoor de Staat nog acht tonnen gouds subsidie ten
achteren was; dat vervolgens de Pruissische belangen door
het Barrièretractaat van 1709 geheel over het hoofd waren
gezien, terwijl men toch beloofd had in geen afzonderlijke
handeling te treden; dat de zaken der erfenis zich nu reeds
negen jaren voortsleepten zonder dat den Koning recht ge-
schiedde, zooals nu weer duidelijk bleek uit het vonnis van
het hof van Gelderland, waarbij Dieren, dat hem volgens
Geldersch recht toekwam, aan den Prins van Nassau toege-
wezen was 2). Was het niet duidelijk, dat men zijne troepen
gebruiken wilde zonder aan zijne rechtmatige aanspraken ge-
hoor te geven? Daarom had Z. M, besloten zijne manschap-
pen terug te roepen, zoo H. H. M. aan zijne grieven geen
gehoor wilden geven. Men wenschte daarom vooreerst, dat in de
vredespreliminairen van het recht van Pr nissen op Oranje,
^eufchatel en Opper-Gelder melding gemaakt werd, dat zij
verder, behalve de afbetaling der subsidiën, beloven zouden,
buiten weten van den Pruissischen gezant niet te onderhan-
delen; vervolgens zou men alle moeite moeten aanwenden om
twisten over de nalatenschap te beslissen en de goederen

]) Lintelo, 19 April 1710, E. A.

) Het Geldersche landrecht bepaalde, dat cle onroerende goederen het
öaar den naasten erfgenaam bij versterf gaan zouden, zonder dat er

J testament over beschikt mocht worden,

-ocr page 70-

van Frederik Hendrik zoowel als die der vorstin van Anhalt aan
den Koning te doen uitkeeren. Eindelijk verzocht men de goede
diensten van H. H. M. bij Engeland en den Keizer, om eenige za-
ken, die den Koning ter harte gingen ingewilligd te zien \')•
Onze regeering stond voor een moeielijk geval, nu zij de
Pruissische troepen, sedert de verandering van het
kabinet in
Engeland, minder dan ooit missen kon. Zij moest dubbel voor-
zichtig zijn, daar door den dood van Josef I en den val van
Marlborough
cle oorlog een geheel andere wending dreigde te
nemen. Zij antwoordde daarom, dat
zij steeds met dankbaarheid
de goede diensten van den Koning erkend had, maar dat ook ge-
trouwheid aan
het verbond het eenige middel was, om de onaf-
hankelijkheid van alle bondgenooten te verzekeren2). Om die te
bevorderen beloofden de Staten-Generaal alle achterstallen af te
betalen en hoewel hun
de lasten van den oorlog zeer zwaar vielen?
de provinciën hiertoe ten ernstigste aan te manen; vervolgens
zouden zij bij de onderhandelingen aan de gezanten alles getrouw
mededeelen , en wat, Opper-Gelder aanging, verklaarden zij zie111
bereid om
Z. M. in zijne preténsiën tegen Spanje bij te staan ?
zonder dat echter hierdoor, iets ten nadeele van hun verkregen
recht volgens het Munstersche tractaat besloten zou wórden-
Eindelijk waren zij genegen, om in de erfeniszaak aan de
partijen een nieuwe onderhandeling voor te stellen, die dan *n
drie of vier maanden geëindigd zou zijn, terwijl voorloopig
Dieren aan den Koning en het Loo aan den Prins zou
toege-
wezen worden. Daarna zou het Hof aangeschreven worden
meer spoed te maken en zoo, binnen den voorgestelden tijd *
geen schikking tot stand gekomen was, zouden de g°e"
deren van Frederik Hendrik, waarover tusschen partijen geen
geschil
was, aan den Koning, na aftrek der legitime ver-
blijven, terwijl aan den Prins
op zijn beurt de overigé bezittingen»

1  die

miissten wenn die grosse Allianz nicht um 30,000 Mann schwächer m
nächste Campagne gehen sollte.

Es wirkte; in der Oranischen Sache versprach der Rathspensionär sei«
Aeusserstes zu tkun um den Vergleich zu fördern. Die
Resolution 1
Hochmögenden (21 April) lautete so zuvorkommend wie möglich.
sen Gesch. der Preussischen Politik, König Friedrich I, IV Theil, 1 A
theilung, pag. 371.

-ocr page 71-

zouden worden afgestaan. Het verzoek om zijn voorspraak te
zijn bij den Keizer en Engeland, werd insgelijks ingewilligd *).

Zoo de Algemeene Staten gedacht hadden den Koning met
dit antwoord te bevredigen, vergisten zij zich deerlijk, want
Wj liet terug zeggen, dat het hem lang niet positief genoeg
was en hoewel hij zijne troepen nog niet zou terug ontbieden,
toch vast besloten was dit te doen, zoo de Staten zich niet
kort en bondig verklaarden omtrent de volgende eischen:

Vooreerst moest de regeering zich plechtig verbinden, om
alle achterstallen af te betalen en de onderhandelingen over
een schikking in drie maanden te doen afloopen, daar men
binnen dien tijd kon oordeel en of de Prins daartoe genegen
"Was of niet; verder zouden alle procedures over Turnhout
gedurende dit tijdvak opgeschort blijven en als de termijn
afgeloopen was, moesten aan Z. M. de goederen van Frederik
Hendrik overgeleverd worden zonder eenige uitzondering van
legitime. Eindelijk verlangde hij dadelijk in het bezit van
Dieren gesteld te worden 2).

Ben 21sten April 1711 antwoordden de Staten dat zij met leed-
Wezen gezien hadden, hoe hunne laatste resolutie van den
2detl dezer den Koning niet voldaan had, maar dat zij, geene
rechters zijnde in de erfenisgeschillen, ook niet verder hadden
kunnen gaan zonder partij te kiezen. Zij hadden echter de
Volgende zaken besloten waarmede zij hoopten dat de Koning
genoegen zou nemen:

1°. beloofden zij alle mogelijke moeite bij de provinciën
aan te wenden, dat de achterstallen afbetaald wierden;

2°. wilden zij den Prins verzoeken zoo snel mogelijk ge-
machtigden te zenden, om de onderhandelingen te beginnen;

3°. zouden zij van den Prins zien te verkrijgen, clat gedu-
bde de onderhandelingen alle procedures over Turnhout ge-
sehorst werden;

4°. hoopten zij dat de Koning genoegen zou nemen met de
verklaring, die zij reeds vroeger over Dieren en de goederen
van Frederik Hendrik gegeven hadden 8).

Dit antwoord stelde Frederik I tevreden en men begon van
heide kanten ernstige pogingen aan te wenden, om dit hate-
Wk erfenisgeschil nu eens voor goed te regelen. Namens den
werd hiertoe Ulrich Huber, secretaris der Staten van

0 Kcsol. der Saten-Generaal, 2 April 1711.

Resol. Staten-Generaal, 16 April 1711.

") Resol. Staten-Generaal, 21 April 1711,

-ocr page 72-

Friesland, naar den Haag gezonden, -terwijl von Hymen, kan-
selier van Kleef, de belangen des Konings zou
waarne-
men. Maar boe bleken de gevoelens uit elkaar te loopen, toen
elk der partijen met bare voorstellen voor den dag kwam -
Na de voorloopige verklaring van den Secretaris, dat de
Prins
zicb niet cloor de schikkingen, die gedurende zijn minderja- \'
righeid gemaakt waren, verbonden rekende, wilde bij, na aftrek
der legitime, slechts de bezittingen van Frederik Hendrik aan
den Koning afstaan, terwijl hem zelf de goederen van Philip0
Willem, Maurits, Willem II en Willem
III zouden toege-
wezen worden, \'s Konings gemachtigde vorderde, hoewel
zijn
meester recht had op de geheele nalatenschap, dat zij in twee
gelijke deelen verdeeld zou worden, maar slechts onder die
conditie, dat het Prinsdom Oranje, de goederen in de Dau-
phiné, Franche-Comté en Bourgondië, de graafschappen Meurs,
Lingen en Montfoort in zijn deel zouden komen; dat hem
daarenboven Turnhout, de Genneper tol, het Kleefsche
licent
en het huis te Dieren afgestaan en cle onbetaalde schulden van
Frederik Hendrik door beicle partijen zouden voldaan
worden.

Op het eerste gezicht zou men zeggen dat elke schikking
na zulke voorslagen onmogelijk werd: de beicle gevolmach-
tigden wanhoopten echter nog niet en zetten de onderhande-
ling voort en wel met zulk goed gevolg, dat de Prins later
met veel gematigder voorstellen voor
den dag kwam.

Hij stemde er in toe, dat de goederen van Philips Will°m
verdeeld zouden worden, zoodat cle Koning, behalve de be-
zittingen van Frederik Hendrik nog cle helft yan PhiÜp®
nalatenschap zou verkrijgen, terwijl den Prins, behalve het
overige, de goederen van Maurits, Willem II en Willem
zouden toegewezen worden. De Koning vond den voorslag*
veel te ongunstig en weigerde dien aan te nemen.

Ulrich Huber stelde toen voor, de erfenis in twee dee-
len te verdeelen, waarbij een gedeelte der goederen va"
Philips Willem zoowel aan den Koning als aan den Pi\'LllS
zou komen; terwijl aan den laatsten alle bezittingen van Prins-
Maurits zouden afgestaan worden v).

Te dien einde maakte hij een verdeelingsplan, waarbij?
behalve cle bovengenoemde vastgestelde punten bepaald werd?
dat zooveel mogelijk alles uit den boedel van Anna va"
Egmont en Frederik Hendrik aan den Koning zou
toekomen,

i) Resol. Staten-Generaal, 6 Julij 1711.

-ocr page 73-

terwijl de bezittingen der overige Prinsen aan Jan Willem Friso
zouden behooren 1).

*) De lijst bestond uit de volgende verdeeling:

DEEL VAN DEN KONING. DEEL VAN DEN PRINS.

1- Oranje en de vier baroniën van 1°. Breda; Philips Willem.

Philips Willem. 2°. Steenbergen; u u

2°. Goederen in Bourgondië van 3". Dongen; u u

Philips Willem. 4°. Yere; Maurits.

3°. Naaldwijk en Honsholredijk 5°. Vlissingen; //

van Frederik Hendrik. 6". Niervaart; u

4°. Oranjepolder; Frederik Hendrik. 7°. Oosterhout; Philips Willem.

" • \'s Gravesande; u u 8°. Brake; u "

6°. Rijswijk; « u 9°. Maartensdijk; Anna v. Baren.

Paleis in den Haag ; // n 10°. Scherpenisse; " "

Herstal; Philips Willem.- 11°. Willemstad; Maurits.

Montfoort; Willem III. 12°. Sichern; Philips Willem.

Buren; Anna v. Egmont. 13°. Meerhout; Willem III.

Leerdam; n ;/ 14°. Burgeraafschap> ., „T.„

lp» TT . x .\' , M Phil. Willem.

• IJsselstem; u n van Antwerpen;)

Het land van Kuik; Maurits. 15°. Grimbergen; // u

14°. Lingen; Anna v. Buren. 16°. Noord-Beveland; Anna van

Meurs; Prins Maurits. Buren.

Loosduinen; Frederilc Hendrik. 17°. Huis te Brussel; Phil. Willem.

Terheide; Maurits. 18°. Breevoort; Maurits.

Geertruidenberg; Frederik Hendrik. 19°. Warneton; Philips Willem.

Genneper tol; Willem III. 20°. Kranendonk en Eindhoven;
20". De \'/3 van de pretensie op den Anna van Buren.

Koning van Spanje (*). 21°. Kruitberg; Willem III.

Turnhout; Amalia van Solms. 22°. Yianden; Maurits.

22"- Dieren; Willem n. 23°. St. Yith; u

DEEL VAN DEN PRTMS.

24°. Butgenbach; Maurits.

25°. Willem- en Mariapolder; Willem III.

26°. Daesburg; Maurits.

27°. Sevenbergen; Willem Hl.

28°. Wernehout; n

29°. Oud princeland; Willem II.

30°. Diest; Philips Willem.

31°. Hulster-Ambacht; Philips Willem.

32°. Hooge en Lage Zwaluwe; Frederik Hendrik.

33°. Burensche tienden; Anna van Buren.

34°. \'t Loo; Willem III.

35°. Soestdijk; //

36". Polanen; ) , , ,

37°. Domburg ;!0übekend-

38°.- De \'/3 van de pretensie op den Koning van Spanje.

( Dezo bestond in een jaarlijksche rente van ƒ 100,000 die uit de opbrengst der
0T1 van de Maas gevonden werd.

-ocr page 74-

Intusschen was de Koning zelf naar den Haag gekomen
om daardoor meer spoed aan de onderhandeling bij te zetten
en-, door een onderhoud met den Prins, de zaak nader tot
een beslissing
te brengen. Die Vorst bevond zich echter
in het leger, maar begaf zich op reis, nadat de Staten
hem geschreven hadden, hoe Z. M. zijn overkomst wenschelijk
achtte en zich tegenover hem beter uitlaten kon dan tegen
een ander1
). Te vergeefs: daar de Prins bij den overtocht
over den Moerdijk verdronk. Hoewel de Koning, de on-
willekeurige oorzaak van dit ongeluk, hierover diep
ge~
troffen was, verloor hij toch zijne belangen niet uit het
oog, maar liet eenige dagen later door cle H.H. von Grunib-
kow en von Hymen een memorie overhandigen , waarbij hij
voorstelde, dat, daar door den dood van den Prins de
eind-
beschikking toch niet plaats kon hebben, en zijn belang
zoowel als dat der erfgenamen van den overledene eischte,
dat die zaak niet geheel onbeslist zou blijven, Dieren voor-
loop ig aan hem gegeven zou worden, tot dat de eindbe-
schikking plaats zou gehad hebben, terwijl het Loo aan de
erfgenamen zou blijven; dat hem verder de goederen van
Frederik Hendrik, na aftrek der legitime, en al datgene wat
hem buiten tegenspraak toekwam, toegewezen zouden worden-
Daar het vervolgens voor beide partijen van belang was;
dat nu reeds uitgemaakt wierd, wie van hen het Prins-
dom Oranje en de overige goederen in Frankrijk
bezitten
zou, stelde Z. M. aan H. H. M. voor, thans reeds te ver-
klaren, dat bovengenoemde landen na een eventueelen
vrede
aan den Koning komen zouden tegen een schadevergoeding
aan de erfgenamen van den Prins uit te keeren; eindelijk
verzocht hij dat de Nederlandsche bezetting* uit Meurs z°u

*J O » /

aftrekken daar het Rijksgericht hem in het wettig bez1
gesteld had 2).

De Algemeene Staten waren niet weinig verlegen: Z\'J
stonden tusschen den Koning, die steeds dreigde de niet
vervulling zijner eischen met de terugroeping zijner troep6-1
te bestraffen, en de Prinses-weduwe, voor wier
ongelukkig

1 *) Der Plan des Königs war namentlich ihm die Statthalterscha

2 auch der fünf andern Provinzen zu verschaffen, und er war in der
das Zugeständniss von denselben zu fordern. Droysen, IY Theil, I s
theilung, pag. 379.

-ocr page 75-

elkeen deernis had en wier rechten men niet zonder gevaar
voor een opschudding in Friesland verkorten kon 1). Daar
men echter den Koning niet onvoldaan wilde laten vertrek-
ken, namen zij een resolutie die zonder iets te beslissen
hem eenigzins voldoen kon1). Zij verklaarden hierbij dat
het beste ware alles voorloopig in statu quo te laten tot
dat de douairière Maria Louise een gemachtigde zou benoemd
hebben. Daar deze nu echter, in hare groote droefheid en
bezwaard met de plichten als voogdes, nog geen gelegenheid
had om hare zaken te regelen en de Koning intusschen ver-
zocht, dat voorloopig die punten uitgemaakt zouden worden,
die onlangs in de April-resolutien behandeld waren, zoo beslo-
ten zij, daar de beslissing omtrent de goederen van Prins
Wederik Hendrik in dit onvoorziene geval zeer moeielijk was,"
den Koning behalve wat hij reeds had, nog
f 50,000 uit
te keeren, waarvan
f 14,000 uit Naaldwijk, Honsholredijk,
dateringen, Oranje-polder, \'s Gravesande en het paleis in
het Noordeinde, welke bezittingen hem zouden overgeleverd
Worden, terwijl het resteerende uit de goederen die onder de
administratie bleven, zou gevonden worden; daarenboven wilde
men Z. M. het gebruiksrecht van Dieren overlaten zonder
de bezitsquaestie daarmede uit te maken. Even zoo zouden
aan de erfgenamen van den Prins ƒ 50,000 s\' jaars wor-
den uitgekeerd of indien zij liever goederen verkozen, zou-

den k^n bezittingen tot die waarde overgeleverd worden.
Tv

Jaarenboven wilde men hun het Loo onder dezelfde voor-
Waarden, als die welke aan den Koning omtrent Dieren gesteld
Waren, overgeven en vervolgens zou de onderhandeling zes
rQaanden na de bevalling der Prinses hervat worden. En
^at het verzoek tot ontruiming van Meurs aanging, hierover
<0Qden zij nog geen vast besluit nemen voordat men met
et gevoelen der staten van elke provincie bekend geworden was.
Zonder protest had die resolutie \'s lands vergaderzaal niet
^erlaten, daar de provinciën Groningen en Friesland ze als
°°gst nadeelig voor de rechten der Douairière beschouw-
\' en\'_ Dit verzet hielp echter niet veel, daar niet alleen de
overige gewesten haar goedkeurden, maar ook de Koning

was een dochter van den landgraaf van Hessen-Kassei.
0|| (>n admira la sagesse de son cpntenu, car sans beaucoup décider
y donnoit quelque satisfaction a ce rol-la.
jamberty, deel VI, pag. 519.

-ocr page 76-

voor zijn vertrek verklaarde, dat liij haar inhoud aannam en
er zich geheel mede kon vereenigen, waarop de goederen
waaruit hij een gedeelte zijner inkomsten trekken moest,
hem werden uitgekeerd. De goede verstandhouding scheen
zelfs weder in zoo verre hersteld te zijn, dat ter zelfder tijd het
alliantie tractaat op nieuw voor vijf jaren verlengd werd 1).

Hoewel de Prinses-weduwe, na eenige aarzeling, tpt die
schikking weigerde toe te treden, werd hierop geen acht ge-
slagen, zoodat dit vraagpunt voorloopig tot \'s Konings ge-
noegen geregeld was.

§ 12.

Terwijl al deze zaken voorvielen en de Pruissische eischen
tegenover den Staat steeds een grootere uitbreiding kregen,
hadden er in den loop van
den oorlog gewichtige verande-
ringen plaats gegrepen. Zonder eenige overwinning, stond
Lodewijk XIV in een toestand zooals hij dien sedert jaren
niet meer gekend had, en aan twee toevallige
gebeurtenissen
was het toe te schrijven, dat hij nog de hoop mocht koesteren
dat de oorlog een meer gunstige wending nemen zou.

De

dood van Josef I hief een der hoofdgronden op waarom men
ten strijde getogen was, en evenmin als men een te groote
macht aan het huis Bourbon mocht toestaan, even zoo
strijdig\'
vond men het rnet het evenwicht van Europa, zoo een der-
gelijke aanwas van gebied aan het huis Habsburg
gegeven
werd. Niemand gevoelde er lust toe om het rijk van Karei v
te hernieuwen. Daar nu tegelijkertijd in
Engeland een
verandering van ministerie inviel, waarbij de Whigs voor
de Tories het veld moesten ruimen, zoo had die Staat
ook veel van zijn gevaarlijkheid verloren. Een nieuwe
onder-
handeling met Frankrijk was daarvan het gevolg en Boling"\'
broke en Oxford waren het met de Fransche
onderhandelaars
over de hoofdpunten weldra eens. (October 1711). Dat deze
hemelsbreed verschilden van die, welke de Staten de Torcy te
Geertruidenberg hadden aangeboden, kan men licht
begrijpen )■

-ocr page 77-

Zoowel de Staten-Generaal als de Keizer stonden een oogen-
blik verzet over zoo groote trouweloosheid, maar dit gevoel
werd bij de eersten op den achtergrond gedrongen door de
overweging van eigen onmacht en van de noodzakelijkheid om
de voordeeligste voorwaarden te bedingen. Maar hier hadden
wij buiten het hof van Berlijn gerekend, want nauwelijks
had men daar vernomen, dat er nieuwe onderhandelingen
geopend werden, of de Pruissische gezant overhandigde eene
nota, waarin men de hoop uitsprak om door openhartige
roecledeelingen en gemeenschappelijke onderhandelingen tot
een voordeeligen vrede met Frankrijk te geraken. En om
niet in het onzekere te blijven van datgene wat de Koning
vorderde, zoo wenschte hij, dat in de preliminairen vastge-
steld zouden worden de erkenning van het Koningschap, de
garantie van het rustig bezit van Neufchatel en Yalengin,
de zekerheid dat aan zijn meester als erfgenaam het Prins-
dom Oranje en de goederen in de Franche-Comté en Bour-
gondië zouden worden uitgekeerd, en de afstand van Gelder,
totdat aan zijne vorderingen tegen Spanje voldaan zou
zijn *). Toen die voorwaarden reeds vroeger besproken werden
tusschen Lintelo en von Ilgen, had de Nederlandsche gezant alle
moeite aangewend, om toch Oranje niet onder die voorwaar-
den opgenomen te zien, daar het hard voor het Huis van
Nassau was, den prinsentitel te voeren zonder een prinsdom
te bezitten, terwijl de Koning reeds heer was van zoovele
vorstendommen. Von Ilgen antwoordde dat zijn meester nooit
dulden kon, dat dit land onder de administratie der executeurs
zou komen, daar bij de vele aanspraken clie er van verschil-
lende zijden op gemaakt werden, hierdoor de uitkomst geheel
het onzekere gesteld zou worden, te meer daar men de

paix lorsqu\'elle aura été conclue, et que l\'objet que S. M. se propose
est d\'assurer les frontières de son Royaume sans troubler en quelque
aniere que ce soit les états voisins, elle permet de convenir par le traité
de paix, que les Hollandais auront entre leurs mains les places fortes
\'Jln seront spécialement dans les Pays-Bas pour servir désormais comme
\' 6 ^arrière qui assure le repos de la république de Hollande contre toute
entreprise de la part de la France.

e preliminairen bestonden uit 7 artikelen, Art. 2 en 4 zijn ecliter de
v°°rnaamsten. Zie verder Lamberty, Tome VI, pag. 629.
rr r°ysen, IV Tlieil, I Abtlieilung, pag. 385. Mémoires de Torcy
Hl, pag. 80-87.
) Secreete Resol. Holland, 19 Nov. 1711.

-ocr page 78-

machtige mededinging van Bodewijk XIV te vreezen had, die
het landje voor zich zeiven wenschte te behouden. Men
meende nu eenmaal te Berlijn alle reden te hebben om
over den Staat ontevreden te zijn, daar men
niettegenstaande
alle opofferingen, den Koning steeds het bezit van Oranje
en Opper-Gelder misgunde. Hoewel de gezant verklaarde, dat
de Staten-Generaal over Oranje niets beslissen konden, was
men
toch dadelijk met het antwoord gereed, dat de Republiek dit
Vorstendom nog veel liever aan Frankrijk dan aan
Pruissen
afstond, zooals uit de stemming van vier provinciën gebleken
was. Men kon zich echter in den Haag troosten met de
gedachte dat het reeds lang de politiek te Berlijn geworden
was, om den Staat voor alle ongelukken en
teleurstellingen
aansprakelijk te stellen. Zag de Koning hoe zijn land ver-
armde en uitgeput raakte, hoe de financiën bij den dag in
meer verwarden toestand kwamen, dan was men terstond
gereed
om de Republiek hiervan te beschuldigen, daar men voor haar
welzijn zich zulke groote opofferingen getroostte,
zonder
zich zeiven af te vragen of die toestand niet zijn oorzaak
had in de overmatige pracht en weelde, in de gunstelingen-
regeering en het slecht beheer *).

In Februari 1712 werden de vredesonderhandelingen in
Utrecht geopend en de voornaamste list van Engeland was
nu om
de bondgenooten van elkander te scheiden. Te dien
einde werd Strafford naar Berlijn gezonden
om den Koning
te bewegen zijne troepen terug te trekken en zich geheel
aan de leiding van het Britsche Kabinet toe te
vertrouwen-
Men weigerde, de Koning uit wantrouwen, de Kroonprins
wegens zijn haat tegen Frankrijk, maar de straf bleef niet uit-

Alle achterstallige subsidiën werden nietig verklaard en
men liet in Berlijn door Strafford zeggen, dat men er
niet op rekenen moest ooit een penning er van te zien. Die
slag was des te gevoeliger daar het gevecht van Denain be-
wees , dat men zonder Engeland niet langer tegen

Frankrijk

opgewassen was. Men hoopte nu ten minste, dat de Repn-
bliek en de Keizer het gedeelte van Groot-Britannië zouden
overnemen, maar hunne verklaring dat zij hiertoe onvermo-
gend waren, benam den Koning de hoop om ten minste
van dien kant eenige belooning voor zijn standvastigheid te

\') Brieven van Lintelo, October 1709.
Februarij—April—Mei 1712.

-ocr page 79-

verkrijgen \'). Een bevel aan den Prins von Anhalt om tegen
half Augustus af te marcheer en, was hiervan het gevolg; wel
poogde men door het overzenden van eenig geld den Koning
yan besluit te doen veranderen, maar von Ugen verklaarde,
dat die orders gehandhaafd zouden blijven zoo H. H. M. of
andere geallieerden niet in de betaling voorzagen 2).

Hadden onze regenten in den beginne het plan gekoesterd,
om geen deel aan het congres te nemen, het verlies van
den slag bij Denain overtuigde hen, dat het onmogelijk was
2lch langer daaraan te onttrekken, te meer nu de Fransche
gevolmachtigden verklaarden, dat het niet meer dan billijk
was zoo de Republiek de kosten van den laatsten veldtocht
betaalde, die door hare weigering, om zich bij Engeland
aan te sluiten, gemaakt waren. De Algemeene Staten gaven
diensvolgens aan Strafford te kennen, dat zij bereid waren
hunne gemachtigden naar Utrecht te zenden.

Onze toestand was verre van benijdenswaardig. Wij ston-
den tusschen Frankrijk, dat geene gelegenheid ongebruikt liet
v°orbijgaan om zich over zijne vernedering bij Geertruidenberg
te wreken, en tusschen Engeland, dat tot eiken prijs vrede
Wilde sluiten en dat ons dadelijk bij de onderhandelingen over
eeii nieuw Barrièretractaat deed gevoelen, hoe de toestanden
veranderd waren3); daarenboven deed de Koning van Pruis-
Seü? die zoo even nog ondervonden had, wat het beteekende
2lch niet geheel naar den wil der ministers in Londen te
v°egen, alle mogelijke moeite om zich naar de Engelsche
^enschen te gedragen, daar alleen dit land hem Oranje
^ Gelder en misschien wel Roermond en Yenlo zou
? 11 tinen verschaffen. De beslissing omtrent Meurs over-
hem, dat men van de Republiek niet veel te duch-
had.

den loop van een half jaar overhandigde de heer von
^ Tmtelo, .30 Julij, 1712

) Secreete Resol. Staten-Generaal, 8 Aug. 1712.
dat smadelijke toon waaroP Strafford aan Prior in Parijs mededeelde,

om - ®taat tot de onderhandeling toegetreden was, is te karakteristiek

medegedeeld te worden.
Sen?Us souhaitons que les
grenouilles signassent avec nous la chose
ï0; \' facile, il
n\'y auroit qu\'a leur laisser Tournay et même 1\'onnepour-
püre 6 réfuser si nous signions ensemble, mais j\'espère que vous eou-
rf]r f. c°urt la-dessus. Droysen. Preuss. Politik, König Friedrich I,
\' 11 ÏV, Abtheilung I, pag. 410.

-ocr page 80-

Schmettau acht nota\'s , waarbij de ontruiming dier plaats ver-
zocht werd 4),

De Staten-Generaal bleven steeds weigeren, daar zij het
bezettingsrecht op wettige wijze verkregen hadden en in die
gevaarlijke tijden minder dan ooit bereid waren om aan dit
verzoek te voldoen.

De Koning beproefde toen nog eens of de stad zich
zou willen onderwerpen en zond commissarissen
om de
huldiging der inwoners
£e ontvangen. Die poging mislukte
echter geheel en al; men weigerde hem te erkennen, schold
zijn gemachtigden voor Pruissische dieven uit, en verklaarde
dat men liefst onder Nederlandsche bescherming wilde blij-
ven -). Zelfs een bevel van het rijkskamergericht, om zich op
straffe van
1000 mark goud aan den Koning te onderwerpen,
hielp niets. Dit was hem toch wat al te erg en sedert dien
tijd besloot
hij er voor goed een einde aan te maken, s\' Nachts
(8 Nov. 1712) beklommen Pruissische troepen, onder bevel
van den Prins van Anhalt Dessau, de wallen en verrastten
de vesting. Het hatelijkste was, dat men zich bij dien overval
van Nederlandsch geschut en ammunitie bediend had en het aan
den kommandant en de burgerij had doen voorkomen,

alsof het

Staatsche krijgsbenden geweest waren die ter hunner bescherm«1»
verschenen. Yoorloopig veroorloofde men nog, dat

deHollandsche

bezetting, hoewel geheel onschadelijk gemaakt, in de stad bleef-

Bij het vernemen van dit bericht was natuurlijk hier te

lande

de verontwaardiging allerhevigst. De Staten-Generaal schreven,
dat zij zeer verbaasd waren over zulk eene handelwijze, die moei-
lijk te rijmen was, met de vele betuigingen\'van vriendschap eïl
goede verstandhouding die Z. M. steeds beweerde tegenover de»
Staat gekoesterd te hebben. Twee zaken waren volgens hen in ^e
quaestie te onderscheiden; de possessie van clen Koning en hefc
recht van bezetting van den Staat. Met het bezitsrecht

hadden

zij zich nooit bemoeid, \'daar de Koning en de Prins van Nassau

1  In een dier nota\'s stond: "que Sa Maj. ne peut pas croire
Y.
H. P. voudront toujours faire continuer la prostitution d\'un roi c- „
allié en protégeant des réfractaires contre la justice d\'une manière
Droysen, pag. 413. Zie verder Lamberty, deel VII, pag. 568 en \'

?) Natürlich dass Rath und~Bürgerschaft dieser Deutschen Statpjgj,e
Vergnügen die Iluldigigung verweigerten und auf die
preussischen ^
schimpften, zufrieden unter dem Schutze der holländischen Besatz\'H\'o^^
Freiheit gemessen zu können. Droysen, Friedrich I, König von P)C"
IV Theil, I Abtheilung, pag. 411.

-ocr page 81-

dit met elkander hadden uit te maken. Volgens hunne bevelen
had de commandant zich ook nooit met de uitspraken van het
bof van Wetzlar ingelaten, maar de oppositie tegen deze dekre-
ten was steecis van de burgerij uitgegaan. Of deze daarin ge-
lijk had wilden zij niet onderzoeken, maar in ieder geval was
het hoogst ongepast, om te midden van onderhandelingen
dergelijke gewelddadigheden te plegen. Wat het recht van
bezetting aanging, daarin had het rijkskamergericht niets te
beslissen , daar de Staat gedurende meer dan 100 jaren dit
recht rustig had uitgeoefend. "En nademaal wy niet kunnen
"nalaten over dese onvriendelyke maniere van handelinge seer
"gevoelig te syn, soo willen wy hoopen en vertrouwen dat
\'ü. K. M. het ongelyk dat hierdoor onze Staat aangedaan
, wel sal willen doen repareren en gevolgelyk alles weder

<c

is

"stellen in syn geheel, doende U. M. ook weder uittrekken
"uwe troepen uit het Casteel soo wel als uit de stad van
"Moers en latende aan ons de besettinge soo als wy die soo
"lange jaren hebben gehad. Wy versoeken hetselve van U. M.
"hooge aequiteit, vriendschap en genegenheid voor onse Staat
"te gemoet te sien, gelyk wy van onse syde altoos genegen en
"bereid syn, omme met U. M. alle goede vrund en nabuyr-
\'schap te onderhouden" 1).

De Koning antwoordde, dat die overval op zeer gematigde
wijze hacl plaats gehad en er geene buitensporigheden geschied
Waren, dat het hem speet, clat die zaak zulk eene on-
aangename wending genomen had, maar, hij daartoe ook
nooit zou overgegaan zijn, zoo de Staten niet steecis gewei-
gerd hadden hem in het verkrijgen van zijn recht behulp-
zaam te zijn. Verder achtte hij het zeer wenschelijk zoo zij
bunne soldaten uit de stad lieten gaan daar deze toch geheel
°verbodig waren. Bovendien koesterde hij de hoop, clat dit
geval er niets zou toe bijdragen, om in clie droevige en
§\'evaarlijke tijden de langdurige vriendschap te verstoren,
daar hij van zijn kant bereid was om "in vertrouwde onder-
linge vriendschap onveranderd te willen continueren, en
* • H. M. door die occupatie noch in haar recht, noch in haar
)elang eenigsints verkort sijn" 2).

Hadden de Staten-Generaal gehoopt, dat aan hun ver-
bek voldaan zou worden, een brief van Lintelo overtuigde

^ Secreete Resol. der Staten-Generaal, 18 November 1712, R. A.

Resolutie Holland, 21 December 1712.

-ocr page 82-

hen van het tegendeel, waarin hij hun schreef "dat men geen-
"sints hier geintentioneerd was die saeck in zijn geheel te
"herstellen , maar dat men sou soecken door mediatie van andere
"vorsten die saeck soo mogelyck in der minne te doen schik-
"ken" 1). Een protest van de erfgenamen des Prinsen van
Nassau, waarin voornamelijk het feit bestreden werd op grond
dat een sententie van het hof, manu militari door een der
partijen ten uitvoer gebracht, niet geldig was, had natuurlijk
niet het minste gevolg. Men had nu ten minste kunnen ver-
wachten , dat de Koning na zijne laatste vriendschapsbetui-
gingen de zaken voorloopig in statu quo zou gelaten hebben.
Zonder twijfel maakte het dus in den Haag een vreemden
indruk, toen de tijding bekend werd, dat de Pruissische bevel-
hebber, toen den 31ste" December het Hollandsclie garnizoen
de stad nog niet verlaten had, alle posten opgelicht en deze
met hunne officieren buiten dé stad gezet had. Kort daarop
werden H. H. M. met een brief van Z. M. verrast,
waarbij
deze hun betuigde hoe aangenaam hij het vond, dat die zaak
zoo gemakkelijk gegaan was, zonder dat er zelfs eenig
"odieus" woord gewisseld was 2).

En wat deed de Nederlandsche regeering nu tegen zulke
handelingen? Berustte zij in het feit en was cle Republiek
reeds zoo diep gezonken, dat zij dergelijke beleedigingen en
hoonende brieven behoefde te verdragen? Het eenige
ant-
woord is, dat zij met kalme gelatenheid zich in haar lot
schikte en geene pogingen aanwendde, om het verlorene te
herwinnen. Hadden wij 25 jaren later clus gehandeld, toen
cle Republiek bekend stond als een zwakke machtelooze
staat,
dan zou zulk een handelwijze verklaarbaar geweest zijn?
maar dat men zulke zaken lijdelijk aanschouwde, nu Neder-
land nog onder de groote mogendheden gerekend werd, nu
Heinsius als raadpensionaris aan het hoofd der regeering
stond, terwijl wij nog generaals en diplomaten hadden m
de school van Willem III gevormd, dit komt ons in den be-
ginne geheel onbegrijpelijk voor. Welk een knak voor ons
prestige moest het wel zijn, dat de Republiek der
Yereenigd0
Nederlanden zich beleedigingen liet welgevallen door de
jongste mogendheid in Europa. Wij behoefden dien hoon nog ^

niet eens op bloedige wijze te wreken, repressaillemaatregelen

1 !) Lintelo, November 1712, R. A.

2 ) Brief van den Koning, Stedelijk Archief van Amsterdam, Januari 1\'

-ocr page 83-

konden wij in menigte nemen en Engeland had immers nog zoo
even aangetoond, op welke plaats het hof van Berlijn de gevoe-
ligste slagen konden toegebracht worden. Maar zelfs dit deden
wij niet. Hoewel dan de houding der regeering geheel in strijd
was met de waardigheid van den Staat, zijn er toch wel re-
denen te vinden die haar tot\'dit vreemde gedrag noopten.
Welke veranderingen hadden er niet plaats gehad in de
laatste twee jaren! De Republiek, tot nog toe met de grootste
achting behandeld, kon zich niet gewennen aan de gedrags-
lijn, die zoowel vriend als vijand tegenover haar hadden aan-
genomen. Zoowel Engeland, dat wij de vrijheid geschonken
hadden, als Bodewijk XIV, wiens gezanten om vrede gesmeekt
hadden, en de Hohenzollern, die zooveel aan den Staat
verplicht was, allen haastten zich om, der Republiek hare
minachting te toonen. Is het dan wonder, dat onze Staats-
lieden het spoor bijster werden en van verraad meenden
omringd te zijn!

Onze geheele politiek was gebaseerd op de traditie clat
wij , in nauwe verbinding, met Engeland de overmacht van
Frankrijk moesten tegengaan. Men wist niet beter of En-
geland en Nederland hadden steeds hetzelfde politieke doel
voor oogen. Vooral onder Willem III, die de tegenstrijdige
belangen van die twee naties tot zwijgen had weten te
brengen, om daardoor alle krachten aan de vervulling van
zijn levenstaak dienstbaar te maken, had die politek tot
schitterende uitkomsten geleid. Maar het was een groote
fout onzer regeering, dat zij vergat, hoe de geest van
den overleden Koning nog wel een tijd lang de Engel-
se Staatslieden kon bezielen, maar, dat er een tijd
kon komen, dat Groot-Britannië een ander politiek be-
ginsel zou omhelzen. En hoewel het voor een bewijs
Van eerlijkheid en goede trouw gelden mocht, clat onze
gedeputeerden op de conferentiën van Geertruiclenberg zoo
getrouw aan de zijde der bondgenooten bleven, pleit het
toch niet voor hunne scherpzinnigheid, dat zij aan Frank-
j;ijk geene concessies deden op een oogenblik, clat de da-
gen der Whigpartij geteld waren.
De beweeglijkheid der
^ransche diplomatie, die zoo goed de kunst verstaat, om
bij elke gebeurtenis, bij elk feit weer op nieuw front te
^aken, miste de onze geheel en al en wij plukten de wrange
Vl\'Uchten van onze
vasthoudendheid aan een stelsel, zonder
er acht op te slaan, hoe de tijden zoowel als de omstandig-

-ocr page 84-

heden geheel veranderd waren. Is het dan nog te verwon-
deren, dat de Staten-Generaal, die gewend waren om door
de Whigs als hun troetelkind behandeld te worden, geheel
onvoorbereid stonden, toen Oxford en Bolingbroke hun een ge-
heel ander gelaat vertoonden \'). Terwijl het vorige ministerie
de geheele vernedering van Frankrijk wenschte, zagen St. John
en Harley er voor Engeland niets geen belang in om het
buis Habsburg in cle plaats der Bourbons te stellen. Een
aannemelijke vrede met Frankrijk zou Lodewijk gaarne met
groote handelsvoordeelen, zoowel in zijn land als in Spanje,
betalen en dan had men nog het voordeel om een grooten
voorsprong op de Nederlandsche Republiek gewonnen te
hebben. Men begreep in Londen zeer goed dat de Repu-
bliek wel volgen zou, zoo men het maar eerst met
Frankrijk over de voorwaarden eens geworden was. Het eerste
middel daartoe was cle nietigverklaring van het Barrièretrae-
taat van 1709, waardoor de Republiek verschrikt en Pruis -
sen gewonnen werd. daar voor den laatsten hierdoor weer de
mogelijkheid ontstond, om Opper-Gelder en de
Maasvestingen
van Engeland te verkrijgen. En te midden van dit alles grijpt
de verrassing van Meurs plaats, waarvan den Staten
bekend
was, dat zij op aanraden en met medeweten van Engeland en
Frankrijk geschied was. Is het dan nog te verwonderen,
dat zij van het verraad van den eenen en de hebzucht van den
anderen bondgenoot het ergste begonnen te vreezen ! Het zal
er wel toe bijgedragen hebben waarom zij maar liever in
het gebeurde berustten en zoo spoedig mogelijk in
overeen-
stemming met Engeland zochten te komen. En dit was
nog
meer noodig, nu in Februari 1713 dè Koning gestorven

was. Hoewel zacht van karakter, was hij sedert de laatste jaren

in handen eener partij gevallen, die hem tot het plegen der
onrechtvaardigste maatregelen tegen \'den Staat verleidde. De
resultaten zijner politiek beleefde hij niet, zelfs omtrent Opper\'
Gelder was nog alles onbeslist en onzeker. Zijn land was

!) On ne doutait plus à la Haye que la reine de la Grande Bretagne
changeant son coiïseil n\' eut aussi changé ses maximes. En vain son am-
bassadeur assuroit qu\'en choisissant de nouveaux ministres elle
conservoit
les mêmes sentiments pour la cause commune et la même confiancelU
le duc de Marlborough. Ni les paroles de Townsend ni les lettres
de la
reine sa maîtresse aux
Et. Génér. ne calmoient l\'inquiétude et la crainte
de ses alliés. Mémoires de Torcy, Tome III, pag. 17.

-ocr page 85-

door oorlog en pest uitgeput en het boette hard voor de
gebreken van een regeeringssysteem dat slechts een plaats
aan gunstelingen afstond en waar men uit vrees voor onge-
nade niet eens de waarheid durfde zeggen \').

Frederik I werd nu opgevolgd door zijn zoon Frederik
Willem I, een man van een heftig karakter en naijverig op de
handhaving zijner rechten. Hij had de Nederlanden niet, als
zijn vader, onder de vaste hand van Willem III gekend; hem
Was het alleen duidelijk geworden, dat men door bedreigingen
veel bij cle Staten-Generaal gedaan kon krijgen. Hoewel hij
persoonlijk der Republiek zeer genegen was, was hij geens-
zins van plan om de belangen of rechten van zijn land
hieraan op te offeren. Het was bekend, hoe hij zich aan
het hoofd eener ^partij had bevonden, die Wartenberg ten
val had gebracht, welke tot de Neclerlandsche regeering
111 dezelfde vriendelijke verhouding stond, als Marlborougb
in Engeland. Alle hevige maatregelen, die sedert eenigen
tijd hadden plaats gehad, hadden hun uitgangspunt ge-
vonden in den Kroonprins en diens partij. Dat
nu juist
die troonsverandering plaats had, beschouwden onze Staats-
lieden als een hoogst kwaad teeken voor een gunstig vredes-
verdrag. Met den Koning was tevens die partij aan de
regeering gekomen, die Lintelo steeds als eene gevaarlijke
had aangeduid. Bieberstein en von Grumbkow kwamen
lri zijn Raad. Vooral cle laatste werd als zeer kwaadgezind
afgeschilderd en de gezant verklaarde dat, zoolang deze
"het oor des Konings heeft", er niet veel op zijn vriendschap
Voor den Staat te hopen viel. Op onbeschofte wijze zeide
hij in het publiek, toen de Republiek al meer en meer lastig-
gevallen werd over de afbetaling der achterstallen, "je voirai
conime ces chiens se débarassent de 1\'assiette ou. ils sont
kiaiijtenant" 2).

Allermerkwaardigst is het dan ook, om uit de brieven van
den Heer Lintelo de eerste stappen der nieuwe regeering
ka te gaan. Hij beschrijft den Koning als iemand, die zeer
Voorzichtig optreedt, veel geld vergaart en steeds een groot
leger te zijner beschikking tracht te houden. Zijn er trac-
taten die hem tegenstrijdig met zijne belangen voorkomen,

\') Lintelo, 19 April 1710.
2) Lintelo, 11 Maart 1713.

-ocr page 86-

clan beschouwt hij ze als niet bestaande en doet even als
of zij nooit gesloten waren. Hij is niet franschgezind en
houdt zelfs zeer veel van den Staat, maar "wat helpt het als
hij bij voorkomende gelegenheden daarvan geene bewijzen
geven wil". Zoo was zijn optreden tegenover de ministers ook
geheel anders dan dat van zijn vader. Toen hij aan von
Dohna, Prints en Ilgen de leiding der buitenlandsche
zaken
had toevertrouwd, vermaande hij hen zich als broeders lief
te hebben en zich van die intrigues te onthouden, die zijn
vader zooveel verdriet veroorzaakt en zijn land
zooveel
schade hadden berokkend, met bedreiging, dat de eerste,
die er zich aan schuldig zou maken, zijn hoogste ongenade
te wachten had en uit zijn dienst zou worden Aveggejaagd.
Hij zelf werkte hard mede en las alles eerst na, voordat hij
onderteekende, daar hij niet rusten wilde voordat alles op een
goeden voet gebracht
was; wie zijner bedienden (ministers) dan
nog de moed zou hebben, om hierin verandering te bren-
gen zou met hem te doen krijgen. Hij als Koning had
alleen te bevelen en zijne raadslieden hadden slechts te doen
wat
hij begeerde, daarom wenschte hij, dat de buiten-
landsche gezanten zich rechtstreeks tot hem zouden
wenden,
en toen Lintelo eens een vergadering van den Ministerraad
aanvroeg, om daarin zijne denkbeelden nader uiteentezetten
zeide hij hem: "wat is dat noodig, ik heb u zelf als ik gewoon
"ben, mijne meening gezegd, wat kan u dat helpen of g\'J
"met die kerels spreekt, houd u aan mij, ik wil u
niet
"ophouden noch bedriegen, zij moeten toch evenwel doen wat
"ik hebben wil" 1).

De gevolgen dier troonsverwisseling bleven niet uit en zij
kwamen Pruissen zeker ten goede.

§ 13.

Waren er te Berlijn verschillende zaken te regelen, welk
gewicht hadden zij in vergelijking met de geschillen die te
Utrecht behandeld werden! Alle overige twistpunten
moesten
op den achtergrond treden, waar het de vraag gold, of oud
Nederlanclsch gebied aan den Staat zou vastgehecht
of aan
een nabuur afgestaan worden; of de vrije scheepvaart op de

!) Lintelo, Februarij en Maart 1713.

-ocr page 87-

Maas in handen der Republiek zou blijven of aan een
vreemd vorst de mogelijkheid gegeven zou worden, om die
t-en koste van onzen handel te beletten. Op al deze punten
leed onze staatkunde een gevoelige nederlaag en het verlies
van een groot gedeelte van het Opperkwartier was daarvan
het gevolg.

Reeds in Februari van het vorige jaar was het congres
te Utrecht geopend. De vorderingen van Pruissen betroffen
slechts drie zaken \'). Vooreerst het bezit van Gelder met
zijn district en de erkenning van den Koningstitel; vervol-
gens cle uitlevering van het Prinsdom Oranje en de goederen
in Frankrijk gelegen en eindelijk het allodiaal bezit van Neuf-
châtel en Valengin, waarvan de Keizer vassalage vorderde,
°p grond dat het rijksleenen waren. Daar de Fransclie ge-
volmachtigden reeds den Koningstitel hadden toegestaan, zoo
leverde de plechtige erkenning van die nieuwe waardigheid
geene bezwaren op. Het antwoord namens Lodewijk was clan
ook zeer gunstig. "Celles (de eischen) du roi cle Prusse," zoo
beiden de onderhandelaars, "sont telles que S. M. espère,
"qu\'elles ne souffriront, pas beaucoup de difficulté du côte cle
"la France et ses plus grandes efforts ne manqueront point
"pour procurer tous les avantages qu\'il luy sera possible à
"un si bon allié" 1). Men werd het in den loop van het jaar
°ver alle punten eens, zelfs werd het nieuwe Barrièretractaat
ïuet Engeland in het begin van het volgende jaar gesloten 2);

1 \') Art. I. S. M. de Prusse sera reconnue en cette qualité sans restric-
^on ni condition.

^rt. II. S. M. sera reconnue pour prince Souverain naturel et légitime
°e la ville et principauté d\'Orange ; et lui sera réstituée cette ville et prin-
ClPauté avec tous ses droits appartenances et dépendances d\'icelle, en
qualité de successeur légitime de la maison de Chalons Orange.
. Art. IV. Que Sa dite Maj. Prussienne sera aussi reconnue pour légi-
|lme prince Souverain des comtez de Neufchâtel et de Valengin avec tous
eurs droits appartenances et dépendances.

Art. X. La ville de G-uèldre avec le canton de cette province et la ville
et pays d\'Erlcelenz que S. M. Prussienne possède, lui sera laissé en pleine
souveraineté et propriété, comme pris sur la France par les armes de S. M.

\' pour d\'autres prétentions considérables, sur les quelles S. M. n\'a pas
«icore qté satisfaite par l\'Espagne. Lamberty, deel VII, pag. 45.

2) Secreete, brieven betreffende de vredehancleling te Utreclit, 23 Juni
R. A.

2 3) Art. 4. Pour cet effet on a convenu et arrêté que les Seign. Et.
enéraux pourront mettre, tenir, augmenter où diminuer leur garnison

-ocr page 88-

alleen over de Pruissische eischen kon men niet tot een be-
slissing komen.

De Koning, die reeds lang bespeurd had dat er van den
Staat niets te verwachten viel, had zich tot Frankrijk ge-
wend, met de hoop op beteren uitslag. Yan Engelands hulp
was hij reeds verzekerd, daar diens gezanten geweigerd had-
den, Nederland in het verkrijgen van Opper-Gelder behulpzaam
te zijn \'). Nu had men in Parijs vroeger reeds besloten,
Oranje
nooit uit te leveren maar het te behouden tegen een schade-
vergoeding aan den Koning van Pruissen, en toen von Dönhof en
von Bieberstein de onderhandelingen begonnen, zeide d\'Huxel-
les, dat zijn meester Oranje nooit meer zou teruggeven, daar
deze niet dulden kon dat er in zijn land een vrijplaats zou zijn,
waar alle Protestanten zich heen zouden kunnen begeven, hier-
voor was hij bereid, om den Koning van Pruissen, als erfge-
naam, in Geldersch land eene zoodanige schadeloosstelling te
geven, als de inkomsten van alle Fransche goederen beliepen.

Na die verklaring begaven de Pruissische ministers zich tot
de Nederlandsche en deelden hen mede, dat, nu zij
verzekerd
waren Oranje niet te zullen verkrijgen, zij wel genegen wa-
ren , een schadeloosstelling in Geldersch land aan
te ne-
men.
Deze toonden zich hierover zeer verbaasd en spraken
de hoop uit, dat hierover nog niets beslist zijn zou. Zij
wenschten verder nader te weten hoe groot
die schadeloosstel-
ling
was en uit welk gedeelte van het land zij genomen
wierd, terwijl zij verwachtten
dat hunne opmerkingen en
de latere van H. H. M. het gevolg zouden hebben,
dat men
met die zaak
niet verder zou voortgaan. De ministers ant-
woordden , dat het equivalent zou bestaan in het overige

selon ce qui leur parroîtra nécessaire dans les places suivantes, savo^
Fûmes, le fort de Knocke, Ipres, Menin, la ville et la citadelle de Tourna} \'
Möns, Charleroi, la ville et le chateau de Namur, le chateau de \'
les forts nommés la Perle, Philippe et Damme, comme aussi dans le 10
St. Donas entièrement attaché aux fortifications de l\'Ecluse duquel lapr°
priété est accordée aux Et. Génér. ; que le fort appelé
Roodenbuyzen
deçà de Gand sera démoli. Lamberty, deel VIII, pag. 37. ,g

!) Belangende het appuy omtrent het Orerkwartier van Gelderlan
de belofte omtrent het voorschreven verzochte appuy zeer flauw en
genegentheyt om daar omtrent yets in geschrifte te vervatten,
werde ^
telkens geallegeerd dat de Staat die zaak met zyn Keiz. Maj. 111
demeleeren. ( j

Secreete brieven omtrent de vredehandeling in Utrecht, 17 ->;l\'
1713, R. A.

-ocr page 89-

gedeelte van Gelderland, dat de Koning nog niet bezat, en dat
deze overeenkomst, behoudens de onderteekening, geheel haar
beslag gekregen had. Men kan de verbazing onzer gevolmach-
tigden begrijpen, toen zij die onaangename tijding vernamen.
Zij poogden de Pruissische ministers nog over te halen om de
enderhandelingen af te breken, maar dit was geheel vergeefs\').

Wat moest men wel van een vorst denken, die zooals
Lodewijk XIV over goederen beschikte, welke hem in het ge-
heel niet toekwamen! Die bezittingen hadden bij het sluiten van
den vrede alleen aan de Staten-Generaal gegeven mogen wor-
den , daar deze als executeurs de verplichting op zich geno-
men hadden, om ze aan de rechthebbenden uittekeeren. En
bad men dan nog maar de schadeloosstelling uit de kroon-
domeinen van Frankrijk genomen, maar dat rekende men ook
niet noodig, waar men zoo gemakkelijk stukken kon nemen
Uit een gebied, dat Z. M. in het geheel niet toebehoorde. Des
te meer reden had men van onzen kant om verontwaardigd
te zijn, daar die schadeloosstelling een gedeelte uitmaakte van
de Spaansche Nederlanden, die aan den Staat zouden toegewezen
Worden om later aan den Keizer te worden uitgekeerd.

De Nederlandsche gevolmachtigden beklaagden zich dan ook
hevig bij hunne Engelsche collega\'s, dat deze die onderhande-
ung niet hadden afgeraden en daarover niets aan hen mede-
gedeeld hadden. Deze verklaarden, dat zij met die zaak be-
kend geweest waren, maar dat tevens uit
al hunne hande-
lingen en gezegden gebleken was, dat zij er zich in het ge-
keel niet mede hadden willen bemoeien. Alleen von Sin-
zendorf, \'s Keizers afgevaardigde , was even verbaasd en onte-
Vreden, als de onzen.

De Staten-Generaal besloten hierop een brief aan Koningin
■^•nna te schrijven, om door hare machtige voorspraak te be-
merken, dat Oranje en de goederen in Frankrijk aan de
executeurs uitgeleverd wierden en het geheele Overkwartier
aan den Staat zou worden afgestaan. 2). Terzelfdertijd werd

) Secreete, brieven omtrent de vredehandeling van Utrecht, \'26 Fe-
\'^uari, R. A.

j Nous en prïons Y. M. tres humbleinent. Elle augmentera infiniment
s obligaties que nous lui avons en nous donnant cette nouvelle marqué
e sa bienveillance dans un point qui nous doit êstre si fort a coeur, que
Celuy cy a cause du grand interest que nous y avons et elle peut s\'as-
Urer que nous en aurons une éternelle reconnoissance.
1; S\'lot van den brief aan Koningin Anna, R. A., 26 Feb, 1713, Secreete
esol. <jer Staten-Generaal

-ocr page 90-

besloten, aan den Koning van Pruissen een verzoek te
richten, om van die onderhandelingen af te zien en met de
Staten - Generaal middelen te beramen, hoe Oranje en de
overige goederen weer onder het beheer van H. H. M. zouden
terugkeeren. In den brief aan den Koning drukten
zij eV
vooral op, hoe Frankrijk steeds erkend had, niet het minste
recht op die goederen te hebben , daar zij altijd teruggegeven
waren als zij gedurende den oorlog in beslag waren genomen.
Men had dan ook in dien geest bij den vrede van Nijme-
gen en Rijswijk gehandeld en door het aanbieden van een
schadeloosstelling gaf de Fransche regeering zelve een duide-
lijk bewijs, dat zij op Oranje niet de minste aanspraak had?
claar toch de geschillen tusschen Pruissen en het Iluis van
Nassau aan haar niet meer recht konden geven dan
vroeger. ^P
ons reeds bekende gronden en met herinnering aan de onge-
lukkige weezen, wier vader verdronken was toen hij aaD
\'s Konings wenschen te gemoet wilde komen, smeekten zij hem
om van die onderhandeling af te zien \').

Het verwondert mij dat men in dien brief niet gewezen heeft

op het ongelukkig lot dat de Protestanten in Oranje bedreigd\'Q-
Zij
waren hopeloos toen zij met die onderhandelingen beken
werden en bestormden de Staten-Generaal met verzoekschriften?
om zich toch hun lot aan te trekken. Het was des te onver-
antwoordelijker van den Koning, om voor een stuk
land zÜ11
geloofsgenooten te verraden, daar hij wist, dat zij hierdoor
aan hunne vijanden werden overgeleverd. Men wilde wel m
Berlijn als beschermers der Protestanten optreden als eigeU^
belang daarbij in het spel was, waar dit echter niet piaa
had, bleek het dat men van dien kant niet te vele verwac
tingen koesteren mocht.

De pogingen van Lintelo, die met dien brief naar den " ^
ning ging, waren natuurlijk geheel zonder gevolg, daar
volgens het gevoelen van s\'Konings ministers,
hem toch m
kwalijk te nemen was, clat hij een schadeloosstelling aannam?
nu hij niet tot het zijne kon geraken.

Het was intusschen Maart geworden; ieder verlangde
den vrede, die reeds veel eerder gesloten zou zijn, 200
quaestie omtrent Opper-Gelder geregeld ware en wier hes ^
sing nu zoo zeer door de Pruissische onderhandelaars
bem°L,e

A-

\') 27 Februari 1713. Brief aan den Koning van Pruissen,
Verbaal van Lintelo.

-ocr page 91-

lijkt werd. "Allons Messieurs," zoo zeide d\'Huxelles tot
de Staatsolie gezauten te midden van een dispuut, "allons
Messieurs, il faut le faire il ne s\'agit que d\'une ville et deux
baillages1)", en de Engelsche gevolmachtigden verklaarden, dat,
zoo de Keizer en de Eepubliek die zaak met Pruissen niet in
°rde hadden gebracht voor dat de Frans oh c koerier terug-
gekomen was, zij dan afzonderlijk vrede zouden sluiten.

Had de Koning gehoopt, het geheele Opperkwartier te krij-
gen, die verwachting leed schipbreuk op de onverzettelijke
tegenstand van Oostenrijk en den Staat; zelfs Engeland ver-
gaande hem, om niet te veel op Yenlo aan te dringen, daar
K. H. M. tot die ontruiming nooit hunne toestemming ge-
ven zouden. Daar de regeling nu echter spoed vereischte,
z°o hielden den 27sten Maart de gezanten dier twee landen
eene conferentie.

Men stelde voor, het geheele Opperkwartier in drie deelen
te verdeelen. Sinzendorf wilde, onverminderd art. 52 van
den Munsterschen vrede, aan den Staat het recht van bezetting
toekennen in Yenlo, Stevensweert en het fort St. Michiel;
Roermond zou Keizerlijk en Staatsch garnizoen krijgen, ter-
Wijl hij aan Pruissen, behalve hetgene wat het reecis bezat,
^og het land van Kessel en het ambt Kriekenbeek wilde
afstaan, Tegen die laatste bepaling verzetten de Nederland-
8che gezanten zich met alle kracht. Zij wilden aan den Ko-
ning alles op clen rechteroever van cle Maas afstaan, maar wat
aan den linkeroever lag, wilden zij behouden; in den afstand van
het land van Kessel konden zij nooit berusten , daar dit cle
communicatie tusschen Yenlo en het overige grondgebied van
deri Staat afsneed.

P>e Engelsche gezanten, die de conferentie bijwoonden, ant-
woordden, dat men zeer tevreden mocht zijn, zoo de Pruis-
ische ministers zich met de Keizerlijke voorstellen wilden
^ei\'genoegen, maar dat het billijk was, als aan de Staten-
eöeraal de vrije doortocht hunner troepen werd toegestaan,
2°nder dat zij deze bij lettres réquisitoires behoefden te
verzoeken. Zij zouden die concessie zonder veel moeite kun-
ïleU verkrijgen en beloofden de Pruissische ministers hiertoe
0Verste halen *).

y ) Droysen, Geschichte der preussischen Politik, Friedrich I, König

Preussen,\'pag. 416. .
j, J Secreete, brieven omtrent de. vredehandeling te Utrecht, 27 Maart,

-ocr page 92-

De Nederlandsche gezanten bleven echter talmen en wilden
maar niet toestaan dat het land van Kessel afgestaan
werd.
Daar de tijd nu drong sloten de Keizerlijke gevolmachtigden
met die van Pruissen, den
2dcn April, een verdrag, waarbij?
als erkenning voor de vele diensten, die de overleden Koning
aan het huis Habsburg en de gemeene zaak had bewezen?
aan den Koning in het Opperkwartier afgestaan werden de
stad Gelder met haar district, de steden, ambten en heer-
lijkheden Straalen, Wachtendonk, Middelaar, Waalbeek,
Aarssen, Afferden, Well, Raay, Kevelaar, het ambt Krie-
kenbeek en het land van Kessel. Hiertegen deed de Koning
afstand van alle vorderingen, die hij nog tegen den
Keizer
zou kunnen cloen gelden en verbond zich, om Venlo en het
fort St. Michiel en Stevensweert te ontruimen, zoodra hem
bovengenoemde streken overgeleverd zouden zijn.

Men kan zich de verontwaardiging onzer gezanten voorstellen?
toen zij bemerkten hoe ook hun laatste bondgenoot hen verla-
ten had. Sinzendorf, die volgens de verklaring van Heinsius ?
uit naam des Keizers, het geheele gebied aan de Republiek had
gegarandeerd, Y) verontschuldigde zich zoo goed als hij kon
met de opmerking, dat men van onzen kant niet
gereed
was geweest en die zaak zulk een spoed vereischt had. Niet
eens vrije passage door het land van Kessel had men
kunnen
verkrijgen en omtrent het uitsluitend bezit van Yenlo en de
forten stond niets vermeld. Wij werden met de
verzekering
vertroost, dat die laatste zaak tegelijk met de Barrière z°u
geregeld worden -).

Dienzelfden dag, den 6den April, kregen de Nederlandsche
onderhandelaars de tijding van Menager en d\'Huxelles, dat de
Spaansche Nederlanden geheel aan hen overgeleverd
zouden
worden, behalve Opper-Gelder, dat volgens een tractaat aan
Pruissen kwam en dat de uitlevering van Oranje en de overig®
goederen verviel, daar de Koning, tegen een equivalent voor den
Prins van Nassau, al zijne rechten aan Bodewijk XIY had afge-
staan. Na die kennisgeving was het onze regeering duidelijk
geworden, hoe zij geheel op zich zelve stond en zoowel door
vriend als vijand verlaten was. Aarzelend wachtte zij de
verdere
gebeurtenissen af, niet wetende welke gedragslijn te volgen-

\') Zie van Noorden. Prenssische Politik im Spanischen

Erbfolgekrieg\'

v. Sybels historische Zeitschrift, deel 18.

3) Lintelo Secreete brieven, 3 April, R. A.

-ocr page 93-

Het was bekend, dat men slechts op de terugkomst van den
Franschen koerier wachtte, na wiens aankomst Engeland,
Portugal, Pruissen en Savoye besloten hadden het vredes-
tractaat met Frankrijk te teekenen. De Engelsche ministers
drukten dus den onzen zeer op het hart, toch zoo snel
mogelijk alle geschilpunten in orde te maken, om op den
bepaalden tijd gereed te zijn, daar wij toch niet verwach-
ten konden, voordeeligere voorwaarden van Frankrijk te
verkrijgen, als wij geheel alleen stonden, dan thans, nu
wij nog gezamenlijk met de overige mogendheden konden
teekenen. Maar de Staten-Generaal konden zich maar niet
aan dat denkbeeld van verdeeling gewennen. Nog twee
dagen voor het sluiten van den vrede, den 9den April, zonden
zij naar Utrecht eene instructie, waarbij hunne gevolmach-
tigden gelast werden, den vreemden onderhandelaars nog eens
voor te stellen dat hun "dit punt van dg uiterste hardigheid
voorkomt, in consideratie van het recht en de interest van
den Staat; dat zij nog steeds van meening blijven, dat de
uitzondering omtrent Gelder uit het tractaat dient gelaten
te worden en zoo dat onmogelijk ware, de Fransche gezanten
de verklaring zouden afgeven dat Pruissen zijn deel, onver-
minderd het recht der Staten, zou bezetten, welk gedeelte
nooit grooter mocht zijn dan dat wat door den Keizer af-
gestaan was, terwijl zij voor zich de verzekering vorderden
dat aan den Staat alles wat zij reeds bezat afgestaan zou worden."
Die last werd uitgevoerd \'maar had niet het minste gevolg,
alle mogendheden waren het over den vrede eens en om
zulk een geringe zaak wilde men het werk niet uitstellen1).

Nadat men met de orders uit Parijs bekend geworden
Was, werd den llaen April met veel plechtigheid de vrede
°p het stadhuis van Utrecht gesloten. Hierbij werden de
Zuidelijke-Nederlanden aan de Republiek overgeleverd met
last om die na het sluiten van het Barrièrtractaat aan den
Keizer over te geven, behalve Venlo, het fort St. Michiel,
^tevensweert, het ambt Montfoort en 11 andere dorpen, die
aan haax werden afgestaan. Pruissen kreeg het leeuwen-
aandeel en wel de stad Gekler met haar baljuwschap, verder
Straalen, Wachtendonk, Middelaar, Kevelaar, Waalbeek,
-Wssen, Aiferden, Well, Raai en voor afstand van het
Prinsdom Oranje en der overige goederen in Frankrijk, het

.\') Secreete Resol. cler Staten-Generaal, 9 April 1713, E. A.

-ocr page 94-

land van Kessel en het ambt Kriekenbeek. Het overige
gedeelte van het Opperkvvartier kwam aan Oostenrijk met
Roermond als hoofdstad. Verder werd de Keurvorst van
Brandenburg in een afzonderlijk artikel door Bodewijk XIV als
Koning erkend, terwijl hij hem daarenboven
het rustig bezit
van Neufchatel en Valengin garandeerde. Eindelijk
werd
hem vergund, het gedeelte van Gelder dat hem toegewezen
was, Oranje te noemen met de bevoegdheid om titel en wapen
van de Prinsen van Oranje te voeren \').

De toestand in het Opperkwartier werd eerst door het,
Barrièretractaat, twee jaren later, definitief geregeld. Hierbij
werd geheel België aan het Huis Habsburg overgeleverd be-
halve de plaatsen, die aan de Republiek bij den vrede van
Utrecht toegewezen en nu aan haar door den Keizer in
volle souvereiniteit afgestaan waren. Verder bepaalde men
dat de in- en uitgaande rechten zonder gemeenschappelijke
toestemming niet verhoogd mochten worden en dat de
opbrengst der tollen van Roermond en Navagne aan den
Keizer en die van Venlo aan den Staat moest uitgekeerd
worden

Dit verdrag, dat den 15rlcn November 1715 gesloten werd,
riep een onnatuurlijken toestand in het leven, die tot aan de
vereeniging van clen linker Rijnoever met Frankrijk
voort-
geduurd heeft. Na den slag van Leipzig werd die zaak
eerst voor goed geregeld; het Weener Congres wees het
grootste gedeelte dier streken aan den Koning der
Neder-
landen toe, dat tegenwoordig als provincie Limburg een
onderdeel van den Nederlandschen Staat uitmaakt.

\') Zie art. 7—8—9—10 van het verdrag tusschen Frankrijk en de
Republiek en de artt. 7—8—9—10 tusschen Frankrijk en Pruissen. Lam-
berty, deel VIII, pag. 123 en pag. 109; Kluit Historia federum, pars ■\' )
pag. 179.

2) Art. XVIII.

S. M. Imp et Cathol. cède à L. H. P. les Etats Généraux des Pro?-
Unies à perpétuité en pleine Souveraineté et propriété dans le Haut
Quartier de Guèldre la ville de Venlo avec sa banlieue et le fort de St-
Michel de plus le fort de Stevenswaart avec son territoire.

On est convenu de plus que les droits d\'entrée et de sortie qui se Ie\'
vent tout le long de la Meuse ne pourront être haussés ni baissés en
toute où en partie que d\'un commun consentement, desquels droits S- ^
Imp et Cathol. tirera à son profit ceux qui se lèvent à
Ruremonde et
à ÏJavagne et les Seign. Et. Gén. ceux qui se lèvent à Venlo. Lam-
berty, deel IX. pag. 30.

-ocr page 95-

Zoo wij nog eens de handelwijze onzer regeering in de
laatste jaren die den vrede voorafgingen, nagaan dan komen
wij tot een ongunstig eindoordeel. Het meest verwondert
ons dan, hoe onze staatslieden zich in het geheel niet
in de nieuwe toestanden te huis vinden en de weinige
handigheid, die zij daarbij ten toon spreidden. Even als
bij het geschil omtrent Meurs, wendden zij geene pogin-
gen aan om een der partijen voor zich te winnen. Ter-
wijl zij de verrassing dier stad konden verwachten, want
de plaats was reeds sedert maanden geblokkeerd, gaven zij
toch niet het minste gehoor aan de brieven van Lintelo,
die hun berichtten, dat men Gelder en zijn district zou
kunnen behouden, zoo men slechts van Meurs afstand
wilde doen. Zij bleven lijdelijk afwachten en, ondervonden
zij dan de gevolgen van dit heillooze stelsel, dan vervul-
den zij de geheele wereld met hunne klachten maar deden
niets, om het gebeurde ongedaan te maken. Het verlies
v\'an Meurs en van Gelder waren de wrange vruchten
dier politiek.

Bij de vredesonderhandelingen bespeuren wij diezelfde ge-
dragslijn : op alle voorslagen antwoordt onze regeering met
een "non possumus" zonder clat zij cle middelen in het werk
stelt, om aan die uitdrukking kracht te geven. Want zien
^\'ij niet, hoe de eerste handeling van het nieuwe Engelsche
ministerie juist daarin bestond, om het Barrièretractaat van 1709
buiten werking te stellen, met het doel, zich daardoor de hulp
van Pruissen te verschaffen, dat door die vroegere overeen-
komst zoo merkelijk benadeeld was ? En toen nog verzuimde
men de eenvoudigste voorzichtigheidsmaatregelen te nemen,
^an het hof van Berlijn bevond zich een groote Nederlandsche
Partij, waarvan de Graaf von Dohna het hoofd was en waaraan
een tijd lang de Kroonprins had deel genomen. Men
jlad het nu zelfs in den Haag nooit der moeite waardig ge-
eUrd, om die lieden nauwer aan zich te verbinden, wat
e meer noodig was, daar hunne tegenstanders reeds lan-
tijd met Engeland in onderhandeling stonden; geldsom-
en werden hierbij niet gespaard en de edele Lords waren
*** overtuigd dat het veel voordeeliger voor hunne beurs
as> om de Pruissische clan de Nederlandsche belangen te

vorderen. Hun was verzekerd, dat de geldsommen steeds
. .. evenredigheid zouden staan met de diensten die zij be-
VlJzen zouden.

-ocr page 96-

Door den afstand zijner aanspraken op Oranje, liad de Koning\'
ook Frankrijk geheel voor zich weten te winnen. En poog-
den nu onze bestuurders door afzonderlijke
onderhandelingen
dit gevaar af te wenden? Beproefden zij, of de klank van
Nederlandsche guldens, in Londen en Parijs dezelfde goede
uit -
werking hebben zou clan die der Pruissisehe daalders?
toch was de gunst van Groot-Britannië
een noodzakelijk ver-
eischte om hunne wenschen vervuld te zien. Meenden zij dan
werkelijk de bescherming van dit rijk door nota\'s
te verkrij-
gen in een tijd, dat men het niet tot schande rekende
te laten omkoopen?

Het schijnt zoo, want Wat was er wel onverstancligers dan?
om bij liet bericht der Pruissisehe onderhandelingen
Frankrijk, klagende brieven naar Londen en Berlijn te
schrij-
ven. Bolino-broke zal wel gelachen hebben over den eenvoud

. IA

der Hollanders toen hem die stukken overhandigd werden )■>
en
von Grumbkow zie ik in mijn geest den Koning influiste-
ren "hoe de Republiek zwak en uitgeput de speelbal gewor-
den is van elk krachtig man." Zelfs de afval van

Oostenrijk

opent onze regeering nog niet de oogen, zij blijft protesteeren
en klagen. De uitkomsten waren dan ook een dergelijk6
politiek waardig. Voor al hun strijden, voor al hunne opo$e~
ringen in de groote alliantie, is vernedering en
minachtiDo
hun eenige belooning. De meeste hunner verwachtingen ve \'
dwijnen bij het sluiten van den vrede als rook in de
lucht-
De
landen, die men zoo gaarne in bezit had gehad, zaf
men aan zijn buurman overgeleverd; zelfs Oranje, het ei
goed onzer Prinsen, had men voor den minderjarigen erfg6^
naam niet kunnen behouden. Een protest der voogden n\'
dan ook niet het minste gevolg, het werd zonder eenig6
beraadslaging bij de overige stukken gelegd en voor ketan^
geving aangenomen 1). .

Het was nu eenmaal aan Pruissen gelukt zijn gedrag & J

1 ) Actes mémoires et autres pièces authentiques concernant
d\'Utrecht, deel 3, pag. \'286.

-ocr page 97-

111 overeenstemming te brengen met de groote Europeesche
Politiek en daarvoor moesten ondergeschikte belangen , hoe
rechtvaardig ook, wijken. Men had het middel gevon-
den om het eigenbelang der hoven van Londen en Pa-
rijs te verbinden met de staatkunde te Berlijn, en dat
°nze diplomaten dit niet verhinderd hebben, is hun grootste
fout geweest.

-ocr page 98-

HOOFDSTUK II.

van den vrede van utrecht tot den dood van
frederik willem
I, (1713—1740).

lil in de lijk was dan de vrede gesloten, waardoor de Repu-
bliek van die Engelsclie en Fransche gevolmachtigden verlost
werd, die er slechts op uit waren geweest, om het eergevoel
harer onderhandelaars op den proef te stellen. Door schade
wijs geworden, besloten de Nederlandsche Staatslieden, niet
meer zoo lichtvaardig de Europeesche belangen tot de hunne
te maken en goecl en bloecl op te offeren voor geschillen, die
hen niet onmiddelijk aangingen. Zij hadden de bittere on-
dervinding opgedaan, van te veel op hunne
bondgenoo-
ten
vertrouwd te hebben, die nu bewezen hadden hoe zij
hunne eigene belangen hooger achtten dan die der
Repu-
bliek. De toestand was nu ten minste geregeld; men na®
zich voor om dien tijcl van vrede tot heil van het
vaderland
te gebruiken en de slagen te herstellen, die het door dien
oorlog waren toegebracht.

Vooreerst had men er voor te zorgen, dat men tot een zui-
ver standpunt tegenover onzen nieuwen buurman in Gelder
kwam. Men had namelijk terstond over de uitvoering van
het vredesverdrag twist gekregen. Hoewel de Koning zijn
bezetting uit Venlo en St. Michiel teruggetrokken had,
weigerde
de Nederlandsche regeering hetzelfde te doen omtrent die
streken, die aan Pruissen toegewezen waren, op
grond dat
Erkelenz dat aan Oostenrijk was afgestaan, nog niet dooi
de koninklijke troepen ontruimd was *). Dit plaatsje maakte
een deel uit van de Zuidelijke Nederlanden, die door de
Staten-Generaal bewaard moesten worden voor dat die aan
den Keizer werden uitgeleverd; Erkelenz moest dus eer-
aan den Staat overgeleverd worden, voor dat men het la°cl

!) Seereete Resolutie der Staten-Generaal, 23 Mei 1713.

-ocr page 99-

van Kessel en Kriekenbeek behoefde te ontruimen. Onzer-
zijds wilde men niet het eene deel der verplichting ver-
vullen, terwijl de prestatie van de andere partij achterwege
bleef. De Pruissische regeering verklaarde hiertegen, dat
zij ook zeer goed wist dat die plaats aan den Keizer moest
afgestaan worden, maar dat het tevens de Staten niets aanging
Wat de Koning hieromtrent met de Oostenrijksche commissa-
rissen besloten had; dat daarentegen de overgave van het land
van Kessel en Kriekenbeek onder de verplichtingen behoorde,
die uit het tractaat volgde, tusschen Frankrijk en de Republiek
gesloten, en men dus het recht had de uitvoering te vorderen.
Men talmde nog wel een weinig in den Haag, maar een
bevel van von Lottum, om die ontruiming met geweld te
forceeren, deed hen inzien, dat het verkieselijker was hun
standpunt te verlaten clan door kracht van wapenen hiertoe
gedwongen te worden Den 5den Juni had de plechtige
°vergave van het land van Kessel in het dorp Sevenum plaats
en den 18\'le,L September werd Friedrich Wilhelm als Hertog-
Van Gelder gehuldigd.

\'s Konings optreden in die zaak had echter zooveel vrees voor
de toekomst ingeboezemd , dat in den Haag de ongeloofelijkste
geruchten rondliepen en men algemeen uitstrooide, dat er een
brief "met harde en dreigende expressies" aan H. H. M. ge-
zonden was. Deze namen zoo in omvang toe, clat Z. M. wel
Verplicht was hierover een geruststellenden brief te schrijven,
"dewyl het hem seer smertelyk voorkwam clat men hem in
de Haag en andere plaatsen allerly voornemens toeschreef die
0,an het interest en het best van cle loffelyke Republièq aldaar
§ansch contrarie soude syn, te meer daar hy in syne missi-
ven altoos gebruikt had de consideratie dewelke een soo
Jachtige Republicq meriteert en van dewelke volgens derselver
Wereldkundige voorsigtigheid, aequanimiteit wy in onse aldaar
ebbende aangelegentheden van alle billykmatige volvaardig-
eid ons \'t eenemaal versekerd houden"
Hij zou echter beter gedaan hebben, door daden blijken te geven
van zijn affectie voor cle Algemeene Staten, dan hen met vriende-
!Jke woorden steeds te paaien, vooral nu er weer ernstige bezwa-

) Droysen Geschichte der preussischen Politik, Friedrich Wilhelm I,
^g von Preussen,
IV Theil, II Abtheilung, pag. 62.
A } . t\'fief van den Koning aan H. II. M., 31 October 1713. Stedelijk
\' van Amsterdam.

-ocr page 100-

ren tegen hem gerezen waren. Steeds hadden de Staten-
Generaal gevreesd, dat de verdeeling van het Overkwartier
de vernietiging van den Maashandel ten gevolge zon hebben.
Daarom hadden zij zelfs liever gezien, dat het geheele land,
onverdeeld bij Oostenrijk gebleven ware, dan den toestand, die
nn kort te voren in het leven geroepen was. En wat zij
gevreesd, hadden gebeurdde; nog in hetzelfde jaar
werden
zij
met klachten der schippers bestormd wegens het oprichten
van twee tolkantoren, een te Well beneden, en een te Kessel
boven Yenlo gelegen *). Alle goederen,
die nu langs de
Maas
door Pruissisch gebied vervoerd werden, moesten zoowel
bij hun in- als uitgang rechten betalen. Twee redenen hadden
het hof van Berlijn tot
die handelwijze bewogen, de eerste
hing ten nauwste te zamen met de erfenis geschillen, de tweede
was een gevolg van de verdeeling van Opper-Gelder.

Reeds in 1647 had Philips IV\', Koning van Spanje, aan
Frederik Hendrik en aan zijne afstammelingen het
markiesaat
van Bergen op Zoom beloofd, als vergoeding voor een vorde-
ring, die de Prins tegen hem had. Daar er echter later
moeielijkheden over den afstand dier bezitting ontstonden, had\'
den partijen in 1651 een tractaat gesloten, waarbij
Spanje
zich verbond, om in plaats van Bergen op Zoom, ƒ 80,00^
jaarlijks aan het huis van Oranje af te betalen1). In 168\'
echter waren Willem III en Karei II
overeengekomen?
dat die jaarlijksche renten uit de opbrengst van de tollen
op de Maas zouden gevonden worden, en als die niet
voldoende
waren, zouden de kantoren op de Schelde voor Antwerpen
het ontbrekende moeten aanvullen 2). Tot den dood van
Willem III was die rente regelmatig uitbetaald; nu
maakte
de oorlog echter hieraan een einde. Reeds een jaar later
bevond zich die geheele streek in handen der .Republie^
en nu beweerde de Koning, dat zijn vader als
erfgenaam
van Frederik Hendrik in de rechten van Willem III ge\'

ivel

treden was. Het Nederlandsch bestuur had die tollen
geheven maar aan geen der partijen uitgekeerd. ïiiei"0^\'
vorderde de Koning nu niet alleen, dat hem voor het
volg de opbrengst zou gegeven, maar
daarenboven alleS
wat sedert 1703 opgebracht was, terugbetaald zou
worden-

1 ) Kluit, Historia federum pars prior, pag. 135.

2 ) Lamberty, deel VIII, pag. 212.

-ocr page 101-

foen de Staten die vordering afsloegen, was hij dadelijk
gereed, om zich door de oprichting van nieuwe tollen, scha-
deloos te stellen. Dat hij daardoor een belangrijke handels-
tak van een naburig land bijkans geheel vernietigde, kon
hem al zeer weinig schelen *).

De tweede oorzaak van die nieuwigheid berustte op de
bewering, dat de Koning als heer van een gedeelte van
Gelder, ook recht had op een evenredig deel der inkomsten
van de Maas. De Algemeene Staten, met alle reden voor de
gevolgen van zulk een maatregel beducht, besloten aan Lintelo
te schrijven, dat hij den Koning moest voorstellen, hoe het
oprichten dier kantoren en het vorderen van het licent een
pure nieuwigheid was, waartoe hij niet het minste recht had,
daar die tol alleen te Venlo, Roermond en Stevensweert geves-
tigd was tot onderhoud harer vestingwerken en deze daar
sedert onheugelijke tijden geheven werd 2). Von Meij nerts-
hagen, Pruissisch gezant in den Haag, had wel hiertegen
aangevoerd dat Z. M., bezitter zijnde van een groot stuk land
langs de Maas, nu ook het recht had om het licent te heffen,
aar hiertegen merkte men op, dat de Koning hoogstens
de bevoegdheid had, om dien tol, een in- en uitgaand
recht, te vorderen van de goederen, die in zijn gebied
bleven, hetzij tot consumptie, hetzij tot fabricatie, maar
niet van de goederen, die verder gingen. De Pruissische
voorstelling, als of die rechten een gevolg waren van \'s Ko-
nings souvereiniteit over een gedeelte van Gelder, was
geheel valsch, daar het prerogatief om tollen te heffen slechts
aan den Keizer als Hertog van Gelder toekwam. Deze had
Wel sommige plaatsen aan Pruissen afgestaan, maar zijn
reeht tot tolheffing niet, terwijl daarenboven hare uitoefening
nooit aan de afgestane steden of dorpen verbonden geweest
Was. De Keizer echter als Hertog van Gelderland, had al
z\'jne rechten op Venlo aan de Staten-Generaal gegeven,
terwijl hij voor zich zei ven den tol te Roermond behouden
nad. Verder werd den gezant gelast , den Koning nog eens
111 herinnering te brengen, hoe bij de verdeeling van dit land
vastgesteld was, dat de scheepvaart met geene nieuwe lasten

-ocr page 102-

bezwaard moclit worden, waarom hij hem verzoeken moest die
tollen weg te nemen, en hem tevens onder het oog te
brengen, hoe de wijze waarop de schippers gedwongen wer-
den aan
te leggen en te betalen geheel strijdig was met de
zoo dikwijls herhaalde verzekeringen van vriendschap en ge-
negenheid voor den Staat en het dus volgens zulke
verzeke-
ringen paste, om eerst zijne bezwaren aan H. H. M. voor te
dragen en daarover te onderhandelen, voordat men tot
zulke
feitelijkheden overging 1).

Toen Lintelo dien brief aan den Koning overhandigde, ant-
woordde hij, dat hij zich wel met den Staat over die
zaak
verstaan zou, daar deze wel wat rekkelijk wegens hare
groote rijkdommen zijn kon 2). Hij beloofde tevens zoo
snel
mogelijk te antwoorden. In het begin van het volgend jaar
(Jan. 1714) kwam dan ook een lange nota in den Haag?
waarin de Koning de meening bestreed, alsof die tol een
nieuwigheid was; hij vorderde hiermede alleen een
gedeelte
der inkomsten, naar evenredigheid van het stuk clat hem
afgestaan was, terwijl het overblijvende diende, om hem
schadeloos te stellen voor het verlies, dat hij door de niet
ontvangst der ƒ 80,000 jaarlijksche rente geleden had. Hierom
had hij het
eene kantoor opgericht, het andere diende om
de in- en uitgaande rechten, die vroeger te Middelaar
geheven
werden, te vervangen. Dit plaatsje had aan den Prins van
Oranje toebehoord, die het van den Koning van Spanje had
gekregen. Hier werd vroeger een tol geheven, maar tege-
lijkertijd met dien afstand had Karei II dit kantoor
naar
Venlo verplaatst. Nu die heerlijkheid in volle souvereiniteit
aan den Koning gekomen was, en de Staten-Generaal hem

2 ) De Koning inviteerde mij bij hem des Zondags te dineren en toen
hij
mij zag, riep hij mij bij zich aan het venster en zei met een lagchend
gesicht, wat er dan te doen was en als ik wel wist dat sullc reflexie nam
op
de brief, die ik aan den Koning geschreven had wegens de oprichting
der nieuwe kantoren te Well en te Kessel, zoo zeide ik dat Z. M. wel
bekend zou zijn met de zaak uit de resolutie en de brief, waarop Z. M-
repliceerde, dat hij zich wel over die zaak met ons verstaan zou
zeggende,
dat heeft geen zwarigheid, de Staat is rijker als ik, die moet een beetje
rekkelijk zijn, ik wil met de Staat geen handel (beteekent hier twist)
hebben en wanneer men handel makeli wil, zoo wil ik niet, ik
versoek u
de Staat te versekeren dat ik haar vriend ben en wil blijven tot in <len
dood en vergeet sulks niet te schrijven.

Secreete brieven van Lintelo, 12 December 1713, R. A.

-ocr page 103-

niet in de opbrengst van het kantoor van Venlo wilden
laten deelen, had hij dien tol weer doen herleven, maar hem
ruet hij Middelaar maar te Well verplaatst. Beide partijen
streden dus slechts hierover, of het recht van tolheffing
slechts een uitvloeisel der souvereiniteitsrechten op Gelder
was, zoodat na de verdeeling elke bezitter aanspraak mocht
Uiaken op. een gedeelte dier opbrengst, of dat dit prero-
gatief alleen daarom bestond, om de kosten van onderhoud
der drie Maasvestingen te dekken, zoodat het alleen maar te
Venlo, Roermond en Stevensweert geheven mocht worden.

Be eerste opvatting werd door den Koning, de tweede
door de Staten-Generaal omhelsd. Voor het laatste gevoelen
pleit het feit dat dit later ook door clen Keizer werd aan-
genomen, toen door het Barrièretractaat de toestand voor goed
geregeld werd \').

§ 2.

Eene zaak die wij seclert lang uit het oog verloren heb-
ben maar die daarom nog wel bestond, vereischte op nieuw
de aandacht der regeering. Ik bedoel de regeling der
Nalatenschap van het huis van Oranje. Die quaestie was
üog jn denzelfden toestand gebleven als bij de voorloopige
Regeling van 1711 vastgesteld was. Nu vroegen echter de
^ouarière en de Landgraaf van Hessen als voogd, zoowel
ais de Staten van Friesland de opheffing der surseance, die
sedert 1703 een rechterlijke beslissing onmogelijk gemaakt
had. Deze laatsten beweerden dat het nu duidelijk gebleken
vv\'as ? hoe die zaak nooit door een minnelijke schikking kon
ten einde gebracht worden, en men dus aan het recht
weer zijn loop moest laten, nu de weezen op verschillende
stukken dier erfenis werden aangevallen 2). Toen de Koning
vernam, dat er dergelijke verzoekschriften bij de hooge re-
geering waren ingediend, haastte hij zich met de verklaring

fiJ? , O / w ...

te leggen, dat hij zich nooit aan een rechterlijke uit-
maak zou onderwerpen, niet uit vrees voor een ongun-
skge beslissing, maar alleen omdat hij overtuigd was, dat
|U(3ri partijdig te werk zou gaan en de zaak even onbe-
°°rlijk zou behandelen,
als tijdens het leven zijns vaders. Hij
ras bereid zich aan een eerlijke uitspraak te onderwerpen ,

^ De Lamberty, deel VIII, pag. 712.
"J ^solutie Holland, 28 April 1714.

-ocr page 104-

maar vorderde dan ook, dat hem vrije toegang tot de archie-
ven van het huis van Oranje verleend wierd, om uit de
daar berustende stukken en bescheiden zijne verdediging
samen te stellen, zooals ook aan den Prins van
Nassau
toegestaan was, daar anders de toestand der partijen onge-
lijk zou zijn en hij in eene veel te ongunstige verhouding
zou geraken.

De Algemeene Staten besloten hierop dat het proces voor een
procurator ad litem zou gevoerd worden, aan wien, als ver-
tegenwoordiger van den Koning, alle dagvaardingen zouden ge-
schieden en cle stukken beteekend worden, en wat de toe-
gang der archieven aanging, bepaalden zij dat die zaak aan
eene rechterlijke beslissing zou onderworpen worden, daar
de tegenpartij dit punt hardnekkig bleef weigeren.
Zoodra
dit punt uitgemaakt was, zou men met de behandeling der
hoofdzaak beginnen. Die regeling verwierf \'s Konings goed-
keuring 1).

Terwijl men dus bezig was om die zaak te beslissen, be-
wees het hof
te Berlijn opnieuw, hoe weinig men op vriend-
schappelijke verzekeringen bouwen mocht, en welke geringe
waarde men aan tractaten hechtte, zoodra deze aan de regeering
begonnen lastig te vallen. Hoewel in 1711 bepaald was,
dat na de regeling der nalatenschap alles voorloopig in statu quo
moest blijven, liet de Koning, terwijl men naar
middelen
zocht om partijen nader tot elkander te brengen, het stadje Herstal
op grond van een vonnis van het hof van Luik bezetten 8)-

En hierbij bleef het niet, want men ontdekte weldra een
aanslag op Grave, waardoor clie stad op dezelfde wijze in
\'s Konings handen zou gekomen zijn als Meurs. Men
had
het plan gemaakt om die vesting door 900 grenadiers te
laten overrompelen en hoewel dit mislukte, hoorde men
eenigen tijd later van pogingen om de stad Diest te be-
machtigen.
AI die plannen bewezen duidelijk cle\' noodza-
kelijkheid, om die bron van alle kwaad te verstoppen en
voor goed een einde aan cle zaak te maken. Zonder dan
ook de rechterlijke beslissing omtrent den toegang tot de
archieven af te wachten, verklaarden de Staten van

Holland,

daar alle pogingen tot minnelijke schikking bleken wruchte-

1 Resol. der Staten van Holland, 7 November 1714.

-ocr page 105-

loos te zijn, de surseance voor opgeheven en de justitie
voor heide partijen geopend. Diensvolgens veroorloofden zij
iedereen, omtrent de goederen in hunne provincie gelegen,
cene actie in te stellen, of zich hiertegen te verdedigen naar-
mate men meende daartoe gerechtigd te zijn1).

Hierop begon het proces opnieuw; alle dagvaardingen wer-
den aan een gemachtigde des Konings beteekend, en juist
zou men beginnen te pleiten toen deze zijn lasthebber terug-
riep , op grond dat hij de competentie van het hof in die
zaak niet erkennen wilde. Hierover werden natuurlijk vele
stukken gewisseld, maar beide partijen bleven onwrikbaar.
De Koning volhardde in zijn eens genomen besluit, terwijl
de Staten van Holland aan hunne rechters bevel gaven om het
geding voort te zetten.

Een andere zaak, die ook steeds veel ongerustheid ver-
oorzaakte en wier afdoening langzamerhand een vereischte
werd, was de afbetaling der achterstallige subsidies-*). Men
vreesde in den Haag dat, zoo die zaak nog langer uitgesteld
bleef, de Koning wel eens lust kon krijgen om zich zeiven
voldoening te verschaffen. Deze vrees kreeg eenigen schijn
van waarheid door de groote samentrekking van Pruissische
troepen op de grenzen van Gelderland, die des te onrUstba-

-ocr page 106-

ren der was, daar Nijmegen en de overige Greldersche vestin-
gen geheel in vervallen toestand waren.

De Algemeene Staten stelden daarom voor, het leger voor-
loopig niet te verminderen, daar men op geen vreemde hulp
rekenen kon zoo men zelf niets deed, en aan
Oostenrijk
verlof te vragen, om 2 a 3000 man uit de Barrière te mogen
trekken, ten einde deze hij de Pruissische grenzen te plaatsen.
Verder zouden er onderhandelingen met den Koning ge-
opend worden om die zaak te schikken *). Deze geluk-
ten , en onze regeering kon met een licht hart aan alle
provinciën de heugelijke tijding mededeelen dat alle vrees voor
gevaar verdwenen was. De gecommitteerden ter financiën
waren met von Meynertshagen en von Knyphausen overeen-
gekomen om de hoofdsom die ƒ 1,223,143 bedroeg, bij termij-
nen af te lossen en wel zoo, dat in Augustus 1717 ƒ23,143
zouden afbetaald worden, in December
f 100,000 en vervol-
gens elk half jaar wederom ƒ 100,000, tot dat de geheele
som voldaan was 1).

Nauwelijks was dit geschil geëindigd of een veel gewich-
tigere zaak hield de aandacht van H. H. M. bezig.

Sedert de oprichting cler tollen op de Maas was de handel
zoo verminderd en waren de klachten zoo vermeerderd, dat
een regeling noodzakelijk vereischt werd. De
admiraliteit
van de Maas als een cler hoofdbelanghebbenden bestormde

1  Maart 1717.

s) In clienzelfden tijd werden ook de zaken der Brandenburgsche Afri-
kaansche compagnie voor goed geregeld. De twist liep over de vraag
of de West-Indische compagnie het recht had gehad, om in 1694 twee Bran-
denburgsche schepen verbeurd te verklaren. Reeds twee jaren
vroeger,
(1715) waren II. H. M. tot scha/vergoeding aangesproken. Toen hadden
zij gedacht er zich met een aardigheid van af te kunnen maken, door te
zeggen, dat zij niet zeer verwonderd zouden zijn, zoo Z. M. hen op
eenen zekeren dag verzoeken zou, de overblijfselen van de ark van
Noach
uit te leveren, daar hij naar alle waarschijnlijkheid na den zondvloed dooi\'
de strooming naar Holland afgezakt zijn zou. Dit antwoord beviel den
Koning natuurlijk in het geheel niet en eene nieuwe wisseling van nota
s
was hiervan het gevolg. Z. M. scheen echter door deze stukken van zijn
onrecht overtuigd te zijn, want hij verkocht al zijne bezittingen op de
Afrikaansche kust aan de West-Indische compagnie. In het
koopcon-
trafct bedong hij zich de levering van twaalf groote negers, waaronder zes
met een gouden halsband, die na in het fluitspelen onderricht te zijn, »a»
het hoofd zijner reuzengrcnadiers zouden marcheeren. Lamberty, deel?
pag. 170.

-ocr page 107-

zoowel de Staten-Generaal als de Staten van Holland met
de opsomming hunner grieven.

Een rapport, waarin zij de gegrondheid hunner bezwaren
trachtten te bewijzen, geeft een zeer duidelijk overzicht van
den stand dier quaestie 1).

Het stuk begint met de opsomming der tollen, die op de
Maas geheven werden:

1°. de Genneper tol en het Kleefsche licent;

2°. de in- en uitgaande rechten geheven te Yenlo en te
Roermond van alle goederen die de Maas op- en afvoeren;

3°. de tol te Middelaar.

De tol te Gennep en het Kleefsche licent waren in 1678
door den toenmaligen Keurvorst aan Willem III gegeven, die
dit kantoor naar Grave verplaatsen liet. Na diens dood be-
weerde de overleden Koning, dat dit recht slechts aan den
Stadhouder geschonken was, maar niet aan zijne nakome-
lingen , zoodat ten onrechte die gelden cloor de erfgenamen
van Willem III gevorderd werden. Daar de tegenpartij niet
toegeven wilde, zoo begon hij in 1706 dien tol weer in
Gennep te heffen, terwijl de erfgenamen van de Prinsen van
Oranje hetzelfde in Grave deden. In plaats van eenmaal
moesten de schippers nu tweemaal betalen.

De kantoren van Roermond en Venlo waren de oudste en
het langste opgericht. De Koning wilde sedert de verdeeling
van Gelder in hunne opbrengst deel hebben, maar richtte,
toen hem dit geweigerd werd, een tol te Well op, waar 2/s deel
der vastgestelde rechten gevorderd werden. De Republiek be-
streed wel, op ons bekende gronden, de rechtmatigheid dier
eisch, maar zoo als wij gezien hebben zonder eenig gevolg.
En eindelijk werd de Middelaarsche tol, die door de Staten
te Yenlo geheven werd, nu ook door den Koning te Well
gevorderd, op grond dat dit recht begrepen was in de cessie
van een gedeelte van het Overkwartier. Daar door die menigte
van rechten de Maashandel groot gevaar liep vernietigd te
Worden, zoo verzochten de petionarissen dat:

1°. aan de Prinses-Douairière en aan den Koning zou
voorgesteld worden die verschillen uit den weg te ruimen
en te zorgen dat cle schippers maar eenmaal die rechten
betaalden;

2°. dat, wat aangaat \'s Konings aanspraak op de opbrengst

0 Resol. Holland, 26 Oct. 1717.

-ocr page 108-

der tollen van Venlo en Roermond, men zoo spoedig moge-
lijk met Oostenrijk beraadslagen moest, hoe Z. M. van die vor-
dering af te brengen was;

3°. dat de Staten-Generaal met de heffing van den Midde-
laarschen tol te Venlo zouden ophouden, om die aan den
Koning of rechthebbenden over te laten, daar zij zeiven ver-
klaarden hierop geen aanspraak te maken.

De Staten-Generaal besloten hierop met Oostenrijk onder-
handelingen aan te knoopen, om in vereeniging metPruissen
aan alle zwarigheden een einde te maken. De Keizer wei-
gerde echter steeds om aan dat verlangen toe te geven, daar
hij dit als een vermindering zijner inkomsten
beschouwde.
Hij vergat echter hierbij, dat dit oogenblikkelijk verlies
rijkelijk zou opgewogen worden door de vermeerderde op-
brengst, die het natuurlijk gevolg van eene regeling
zou zijn-
Hierdoor is die zaak nooit geëindigd, daar alles afhing van
een overeenkomst waaraan alle drie partijen hunne toestem-
ming geven konden.

Een der redenen waarom die tol ingevoerd werd verviel
in 1732, toen bij het verdeelingsverdrag tusschen den
ning en clen Prins van Oranje de rente van
f 80,000 aan
den eersten toegewezen werd, terwijl hij, wat de achterstallen
uit de opbrengst der jaren 1703—1713 aanging, zich zeiven,
ten koste der overige bezitters, betaling had bezorgd. Men had
nu kunnen denken dat het tarief van den tol te Well in
dezeïfd\'3
mate verlaagd zou worden. Dit was echter geenszins het ge"
val: daar niet alleen dezelfde wijze van heffing bestaan bleef?
maar Prederik II die nog verzwaarde, door in plaats van
?-/3 zooals tot nu het geval geweest was, het volle bedrag\'
der som te eischen dat te Venlo gevorderd werd. Die zaa
maakte sedert dien tijd een onderdeel uit der instructies va
alle gezanten die naar Berlijn gezonden werden, maar alleS
was te vergeefs; eerst door de verovering dier streken dooi
de legers der Fransche Republiek is die quaestie opg1-

lost geworden. Door de hardnekkigheid waarmede de Prn*s

in

sische regeering onze verzoeken weigerde, was men ei

\'s lands vergadering langzamerhand toe gekomen, om hare
eischen wat lager te stellen. Terwijl men in den beginne
die kantoren als een groote onrechtvaardigheid beschouw"
en daarom de geheele opheffing vorderde, zoo

verzochten

H. H. M. later aan Frederik clen Groote, dat hij die tollen in den
toestand zou herstellen, zoo als zij onder zijn vader geweeS

-ocr page 109-

waren zij wilden hem zelfs tot een derde van alle inkomsten
toelaten, zoo hij die verhoogde heffing en den tol te Well wilde
afschaffen. Aan den onwil van Oostenrijk is het voornamelijk
te wijten dat die zaak steeds hangende is gebleven en nooit
ïs uitgemaakt *).

In dienzelfden tijd kwam een vraagstuk ter sprake dat uit
baren aard van geen groot belang was, maar waarvan de
niet oplossing aan vele ingezetenen van den Staat later groote
schade berokkend heeft.

In de jaren 1688 en 1689—1690 en 1691 had de Keurvorst
van Brandenburg in Amsterdam en Rotterdam een leening
gesloten, waarvoor aan de inteekenaars lijfrenten verschaft
Werden, met belofte, dat aan de houders dier renten en hunne
rechtverkrijgenden elk halfjaar een bepaald gedeelte zou afbe-
taald worden. Verder wercl hierbij de plechtige verzekering
gegeven, dat deze rente nooit belast, bezwaard of verminderd
2ou worden De afbetaling had regelmatig tot het jaar
1716 plaats gehad, totdat cleze in eens achterbleef. Wegens
de vele klachten, die hiervan het gevolg waren, kreeg onze
gezant te Berlijn, de heer von Hompesch, bevel om de reden
dier staking te vernemen. Men antwoordde hem, dat met de
betaling niet zou voortgegaan worden, voor dat aan den Koning
de logies- en serviesgelden wegens inkwartiering waren afbe-
taald geworden, die de Staat nog aan de steden Emmerik,
Rees, Wezel, verschuldigd was.

Het vreemde van dien eisch was, dat men die laatste vor-
dering reeds vroeger in compensatie had willen brengen, met
de schade , die Pruissische onderdanen door de invoering eener
couponbelasting geleden hadden. Die schuld was ontstaan in
de tijden dat de Republiek het recht van bezetting in de Kleef-
sche steden had. Zij was tusschen den Staat en de magistraten
der verschillende plaatsen aangegaan, waarbij de laatsten zich
verbonden hadden, om voor het "logies en servies" cler sol-
daten te zorgen. Toen die bezetting later aftrok, werden de
achterstallen door den grooten Keurvorst opgevorderd, maar v
voorloopig werd hieraan niet voldaan. Om moeielijkhedeu te
v°orkomen, sloten de Staten en de Keurvorst in 1685 een
°vereenkomst, waarbij de laatste niet alleen afstand deed

-ocr page 110-

van: de Kleefsclie aanspraken, maar daarenboven "voor zich
en al zijne nakomelingen, van alle verdere rechtmatige acties
en pretenties van wat natuur ook, renuntieerde" !).

Op grond van dit tractaat en het recht van verjaring wei-
gerde onze regeering de afbetaling.

Het hof van Berlijn poogde die bewering te weerleggen,
door de protesten te vertoonen, die de Kleefsche steden steeds
hadden ingediend en waarbij dan elk beroep op verjaring van
geenerlei waarde was. En wat het verdrag aanging,
erkende
de Koning wel, dat dit door den Keurvorst gesloten was,
maar beweerde tevens, dat zijn grootvader van die schulden
geen afstand had mogen doen, daar zij niet
met hem, maar met
de Kleefsche steden waren aangegaan! Deze laatsten
waren
dus in het geheel niet door die overeenkomst verbonden.

De Algemeene Staten schreven den Koning terug, dat,
daar de Keurvorst in zulke sterke termen van zijne
pre-
tensies afstand gedaan had, de Kleefsche schulden hiervan
niet uitgezonderd waren en
het zeker nooit in zijn gedachte
gekomen zou zijn, om die te eeniger tijd weer op te vorderen,
te meer, daar hij in ditzelfde tractaat van alle schulden
afstand
gedaan had, die in den laatsten oorlog\' in zijne Kleefsche en
Westfaalsche landen-gemaakt waren.

Yoor het sluiten van die overeenkomst had de Keurvorst
steeds die schulden op zijn naam gevorderd, waaruit tevens
ten
duidelijkste bleek, dat men toen nog geen onderscheid
maakte tusschen de steden en den landsheer als crediteur. Dit
verschil had men nu eerst gemaakt, om daardoor die
vordering
te kunnen compenseren met de lijfrentenschuld. Hierdoor
veranderde zij geheel van aard, daar het nu een vordering
werd van particulieren tegenover particulieren, waarmede de
respectievelijke Staten niets te maken hadden.

1) Dat liij voor zich en zijne nakomelingen ten eeuwige dage heeft
gerenuntieerd van alle in het tractaat genoemde rechten, actiën en pre"
tensiën, die hij hoe, of uit wat hoofde of protest zou mogen
hebben,
niets ter wereld uitgezonderd, zonder dat de partikuliere expressies zou-
den verminderen of derogeren aan de voorzeide. generale renuntiatie,
zoodat ter zake van dien, alle zoowel in generaal als in particulier door
zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid en zijne opvolgers ten laste H.H M.
geene actie zou mogen gemaakt worden, gevorderd of
gepretendeerd
onder wat naam of pretext ook, niets ter wereld uitgezonderd, directelijk
noch indirectelijk.

Resol. Staten-G-eneraal 1774 en 1776.

-ocr page 111-

»

De Neder laudsche gezant von Hompesch kreeg den last om
die redenen nader toe te lichten; maar dit had niet het minste
gevolg. Hij vond zulks zoo verdrietig, dat hij zijn ontslag-
verzocht, waarbij hij tevens ïï. H. M. in overweging gaf, of het
zenden van eenige groote soldaten niet een veel gunstiger
uitslag in die zaak zou opleveren, dan alle mogelijke nota\'s
611 memories *). Tot wat vreemde handelwijze die Kleef-
de schuld later aanleiding gaf, zullen wij in het vervolg
Zlen; dit mogt den gezant ten minste troosten, dat zijne
opvolgers in die zaak niet meer geluk hadden dan hij ; ook
2lJ vroegen steeds te vergeefs om betaling en altijd ont-
vingen zij een weigerachtig antwoord. De Fransche Revolutie,
die opruimster van\' zoo vele oude toestanden, begroef ook deze
zaak voor goed in haren schoot.

De oorzaak van die behandeling lag vooreerst in liet gevoel
van minachting, dat men te Berlijn jegens de Republiek koesterde,
-den wist dat zij nauwelijks een leger tot hare beschikking-
had en men oordeelde dat men dus "minder egard" voor haar
behoefde te hebben dan tegenover andere Staten. .Men
behoefde nooit te vreezen dat de vele aanmatingen anders
dan met nota\'s en memories beantwoord zouden worden,
die men rustig op zijde kon leggen. Daarenboven was
de Koning spaarzaam en had veel geld voor zijn leger noo-
uiöj waar nu maar eenige mogelijkheid was dit te verkrijgen,
Verzuimde hij nooit van die gelegenheid gebruik te maken,

e Republiek was zwak en rijk, met wie kon hij beter de proef
wagen dan met haar? Had hij zelf niet vroeger aan Lintelo

l) De overste van Dockum heeft d\'eere gehad aan den Coninck te
Presenteren een grooten granadier dewelken hy uit Holland heeft laten
°ttieu5 waarmede S. M. soodanig voldaan is geweest, dat het soo te
. ogen niet te gelooven is. Sulks doet my de vryiglieit nemen UED. Gestr.
u bedenken te geven, of by de aanstaande revue so van de H. H. ge-
C0«umtteerden Raden van Holland als van de heeren Raden van State
twee of drie kerels van een extraordinaire grote souden kunnen wer-
gevonden, om van wegens den Staat aan Z. M. te werden gepresen-
k ~ \' sulx ik versekeren kan dat van een bysonder goet effekt soude
Ufiiien omtrent de belangen van den Staat, zynde de condities van

Cq G te grote granadier alhier seer avantageus, wyl de minste onder het
jy ^ heeft
f 8 Hollandsch per maant en de andere na proportie van
0 . tot ƒ 14 incluys en geen sware dienst doen en met veel sorge en

l^ÏÏftigheit

worden behandeld. Ik zende hiernevens de maat, synde de
(gre^ ƒ ®_ngte de maat van de grootste, en van het lak af die van de kleinste

r\'even van ^en graaf von Hompesch aan den Raadpensionaris, 1722, R. A.

-ocr page 112-

gezegd: "de Staat is rijker dan ik, die moet een beetje rek-
lijk zijn" «)?

Wist men in vredestijd \'s lands waardigheid niet in eere
te houden, welke gedragslijn zouden onze regenten wel vol-
gen, nu hun groote staatkundige vraagstukken werden voor-
gelegd tot welker beslissing ook zij moesten medewerken.

§ 3.

Sedert het tractaat van Baden en Rastadt waren alle deel-
nemers in de groote alliantie tegen Frankrijk en Spanje, tot
den vrede toegetreden, behalve de Keizer en Philips Y.
overige groote mogendheden, die dit als
een bestendig gevaar
voor de rust van Europa beschouwden, sloten den 2den AU"
gustus
1718 te Londen de quadrupel-alliantie. Engeland, de
Keizer, Frankrijk en Nederland hoopten hierdoor Spanje te
dwingen om tot de bepalingen van den vrede van

Utrecht

toe te treden. Dit verdrag had het gewenschte gevolg, want

-ocr page 113-

Qa eenige oorlogsbedrijven verklaarde Philips Y in 1720 dat hij
aan dit verbond wilde deelnemen, mits aan zijn zoon de erf-
opvolging in Parma, Piacenza en Toskane verzekerd wierd. \')
De eindregeling van al die geschilpunten zou te Kamerijk
geschieden, maar daar dit congres zeer langzaam te werk
ging en de erkenning van den Spaanschen Prins als Hertog
yan Parma en Toskane daardoor uitgesteld werd, zoo beproefde
het hof van Madrid, of het door eene regtstreeksche onder-
handeling met Oostenrijk het cloel niet sneller bereiken kon.

Bit plan had des te meer kans van slagen, daar de Regent
van Frankrijk door de terugzending eener Spaansche Prinses,
hruid van Lodewijk XY, de gemalin van Koning Philips
doodelijk beleedigd hack Rippercla, voormaals Nederlandsch
gezant aan dit hof, werd tot die onderhandeling gebruikt,
die tegen alle verwachting volkomen gelukte. Den 30sten April
1725 sloten de twee mogendheden een of- en defensief ver-
hond, waarbij Spanje niet alleen de compagnie van Ostende
erkende, maar haar tevens groote voorrechten in zijne over-
zeesche bezittingen verleende. De Keizer beloofde daarente-
gen, bij den dood van den Aartshertog van Toskane en den
Hertog van Parma en Piacenza, den tweeden zoon van Philips
met die landen te beleenen. 2)

Juist de oprichting dier compagnie had den Keizer met zijne
\\r°egere bondgenooten in oneenigheid gebracht, en zijne weige-
\'ng> om haar het privilegie te ontnemen, had de onderhan-
üelingen te Kamerijk vruchteloos doen afloopen. Daar in dit
[Ueuw tractaat een artikel was opgenomen, waarbij hij Spanje
el°ofde behulpzaam te zijn in het veroveren van Gibral-
^Jbjdoot Engeland, dat zich hierdoor bedreigd gevoelde,

^ Dumont, Corps Diplomatique, Tome VIII, pag. 531.
e Garden Histoire des traités de paix, Tome IH, pag.
76 en 115.
?ej/ Dumont, Corps Diplomatique, Tome VIII, pag. 106, partII. Rous-
pètes mémoires, Tome II, pag. 110.

Piassan, Histoire générale de la diplomatie française, Tome V, pag. 19.
e Garden Histoire des traités, Tome III, pag. 136.
^ Dumont, Corps Diplomatique, Tome VIII, part II, pag. 113; Rousset,
H, pag. 178.

j.QjJ 2. Le ministre du Sérén. Roi d\'Espagne ayant représenté, que le
jrig. e la Grande Bretagne ayant promis la restitution de Gibraltar, S. M.
Port fr°lt; ^ CG Gibraltar et son port et l\'ile de Minorque avec son

Ue s°ient restituez, on déclare de la part de S. M. Imp. Catli. qu\'elle
eas °PPosera pas à cette restitution si elle se fait
à l\'amiable, et qu\'en
""\'rn^11 °n tlmive nécessaire, elle employera tous ses bons offices, et
sa médiation, si les parties le désirent.

y*

-ocr page 114-

een voorloopige overeenkomst met Frankrijk, met het doel
oin daardoor een tegenwicht tegenover het eerstgenoemde ver-
hond te verkrijgen.

Deze twee mogendheden begonnen daarna pogingen in het
werk te stellen, om nieuwe bondgenooten te verkrijgen en de
eerste, tot wien men zich wendde, was de Koning van Pruis-
sen. Oppervlakkig beschouwd vraagt men, welk belang die
Vorst
er bij had, of Ostende een overzeesche handelsplaats werd, of
dat Gibraltar weder bij de Spaansche monarchie zou
gevoegd
worden? Rechtstreeks had de Koning daarbij geen belang,
maar zijne toetreding bracht hem een stap nader tot de ver-
vulling van zijn lievelingswensch: hij hoopte daardoor des te
gemakkelijker den ouden Paltzgraaf van Neuburg, als bij diens
overlijden zijn geslacht uitstierf, in de hertogdommen van Gulik
en Berg op te volgen. Die zaak zal later ter bestemder
plaatse
uitvoerig behandeld worden, hier zij alleen opgemerkt dat
sedert den Utrechtschen vrede de Pruissische staatkunde geen
ander doel najoeg, dan zich de opvolging in die landen te
verzekeren.

Vijftien jaren lang beweegt de Europeesche politiek zich
slechts in een richting; de regeling van twee erfenisquaes-
ties houdt onverdeeld hare aandacht bezig. Een
vreedzame
oplossing van de erfopvolging in Gulik en Berg en van die
van het huis Habsburg is de taak, die de diplomatie zich tot
doel gesteld heeft. De handelingen der hoven van
Weenen
en Berlijn worden geheel door die twee zaken beheerscht; al
het vreemde in de staatkunde dier Staten, het
veranderen
van richting door de eene en het opgeven van voordeelen
door de andere partij, vinden alleen hunne oplossing in de
hoop om dit vraagstuk in hun voordeel beslist te zien. En-
geland en Frankrijk wisten dan ook zeer goed, met welk
lokaas men den Koning bewegen kon, om tot die
voorloo-
pige overeenkomst toe te treden en daardoor den grondslag
te leggen voor een toekomstige alliantie.

Reeds vroeger had Engeland met Pruissen een verbond te
Charlottenburg gesloten, waarbij de oude tractaten
vernieuw
en \'s Konings aanspraken op Gulik en Berg erkend werden \' )■
In een geheim artikel had George zelfs beloofd, om hij het
uitsterven van het huis Neuburg, de Pruissische aanspraken
te ondersteunen en nu verklaarde Frankrijk ook van Z1JU

i) L. v. Ranke, 9 Biicher preussischer Geschichte, deel I, Pac- ^^

-ocr page 115-

kant dat het, dezelfde verplichtingen als Engeland op zich
nemen zou zoo de Koning tot die overeenkomst toetrad,
(24 Dec. 1724). Yan hoeveel belang het voor het hof van
Berlijn was om deze machtige Staten op zijne zijde te krij-
gen, waardoor het niet alleen van het rustig bezit dier
landen verzekerd zou zijn, maar die tevens zijne overige bezit-
tingen aan den Rijn tegen alle gevaar beschermden, behoeft
Wel geen betoog. Toen de Koning dan ook de gewenschte
verzekeringen verkregen had, sloot hij den 12den Septem-
ber 1725 een verbond met die twee mogendheden, in de
geschiedenis onder den naam van Hannoversche alliantie be-
kend *). In algemeene bewoordingen kan men zeggen, dat
die overeenkomst de onderlinge bezittingen en rechten der
toetredende Mogendheden bevestigde en tevens waarborgen aan
den handel gaf. Het groote gewicht voor Pruissen bestond
in een geheim artikel, waarbij Frankrijk en Engeland beloofden,
dat bij het uitsterven van het huis Palts Neuburg noch sepues-
tratie, noch rechterlijke procedure plaats zou hebben, noch feite-
lijk onrecht den Koning aangedaan zou worden, maar dat zij
daarentegen alles zouden in het werk stellen om de onder-

-ocr page 116-

werping van partijen aan de uitspraak van onpartijdige mo-
gendheden te bewerken \').

. Na het sluiten van dit tractaat, was het vooral de Repu-
bliek op wier toetreding gerekend werd, daar zij juist hierin
een krachtige bescherming tegen de compagnie van Ostende
kon vinden. Den 12aeu October deelde de Raadpensionaris van
Hoornbeeck het verzoek mede, waarbij de Staat
uitgenoodigd
was, zich bij dit verbond aan te sluiten. De handhaving van
den vrede in Europa was, volgens zijn bericht in de Staten-
vergadering, het doel der alliantie en om dit des te beter
te verkrijgen, zouden de contracteerende partijen elkanders
bezittingen, zoowel in als buiten Europa, op bet oogenblik
van de teekening van het tractaat in hunne macht, waar-
borgen. Om dit oogmerk te bereiken, wilden zij nu reeds
bepalen hoe vele troepen er in geval van aanval zouden ge-
leverd worden, terwijl zij zich daarenboven verbonden, om
niet afzonderlijk in onderhandeling te treden, maar van eiken
stap daartoe kennis te geven. Behalve de garantie van den
Westfaalschen vrecle door Frankrijk, regelden de
geheime
artikelen nog de volgende punten:

1°. beloven de contracteerende mogendheden de handhaving
van den vrede van Oliva,, die door de executies in Thorn
verbroken was;

2°. zoo Pruissen en Engeland in hunne Duitsche landen
aangevallen werden, verbond zich Frankrijk hen te helpen;

3°. zoo de Keizer uit hoofde van dit verdrag aan Lode-

S. M. le roi de Prusse ayant présenté à S. M. très Chrétienne et
à S. M. Britt. que lors de l\'extinction des princes de la maison de Neu-
bourg elle auroit des prétentions à exercer sur la succession de Berg et
de Juliers et ayant demandé à L. D. M. de vouloir bien luy être favo-
rables en luy assurant l\'effet des conventions faites cy devant
sur ce sujet
et leurs dites M. M. Très Chrét. et Brittanique voulant en tout ce ql!l
dépend d\'Elles donner à
S. M. le roi de Prusse des témoignages de leur
attention pour les choses qui l\'intéressent, Elles promettent que le cas
arrivant qu\'il n\'y eut plus de princes de Neubourg elle favoriseront et
seconderont les justes prétentions de S. M. Prussienne et Elles tacheront
par les moyens les plus efficaces à porter toutes les parties
intéressées a
soumêttre leur prétentions a l\'arbitrage des puissances impartiales dont on
conviendra dans la suite.
Et à cette fin elles empêcheront que les susdits
Duchés ne soyent mis en séquestre ny que l\'affaire ne soit réduite en
procès formel ny qu\'on y procède contre S. M. Pruss. par voye de f»1*
afin qu\'il ne soit fait aucun tort
à S. M. Pruss. mais au contraire toute
la justice qui luy est due.

L. v. Eanke 9 Bûcher preussischer Geschichte, deel I, pag. 210.

-ocr page 117-

wijk XV den oorlog verklaarde, zouden Pruissen en Enge-
land al hun hest doen, om de vijandelijkheden uit het Duit-
sche Rijk te beletten. Zoo zij die echter niet konden ver-
hinderen , zouden zij hunne troepen niet bij het rijksleger voegen;
hleek het nogtans dat zij zich aan die plicht niet konden ont-
trekken , dan beloofden zij slechts hun contingent te stel-
len en met het overige gedeelte hunner macht Frankrijk te
ondersteunen J).

Nadat hierover beraadslaagd was lieten de Staten-Generaal
den 15deu October aan den Franschen gezant de Fénelon ant-
woorden, dat zij noch den vrede van Oliva noch dien van
Westfalen waarborgen konden, daar zij bij het sluiten dier
tractaten nooit als garanten waren opgetreden en zij zich
daardoor in nieuwe verbindtenissen zouden wikkelen, die vele
zwarigheden konden opleveren. Verder vroegen zij, of de drie
bondgenooten het recht der Republiek op de uitsluitende
Vaart op Indië wilden waarborgen, zoo als het bij den vrede
van Munster was vastgesteld, en of zij, indien de Staat die
vaart mocht verhinderen, de moeielijkheden die daaruit ont-
staan konden, als een casus foederis wilden beschouwen.

De Fénelon liet hierop antwoorden, dat als Frankrijk clen
Vrede van Munster en het Barrièretractaat garandeerde, waar-
toe het niet gehouden was, de Staten-Generaal clan ook wel
als borgen konden optreden, waar het den vrede van Oliva en
die van Westfalen gold. Om echter alle moeielijkheden te ver-
dijden, stelde hij H. H. M. voor dat men niet de traetaten zou
Waarborgen, maar over en weer alleen den feitelijken toestand
en de rechten die daaruit ontstaan waren. En wat het tweede
Pünt aangaat, kon hij hun verzekeren, dat de bescherming van
de geheele commercie der Republiek in dit verdrag opgenomen
Was, en zoo de Staten meer in het bijzonder
wenschten te
Weten, welke handelsbelangen hij hier op het oog had, dan
kon hij hun zeggen, dat dit verdrag op allo zaken betrek-
king had, waarbij cle Republiek schade kon lijden, zoo als
de compagnie van Ostende en de inhouding der geldsommen
°P de Nederlanden, tot onderhoud der Barrière, verhypothe-
keerd. 2) De Engelsche onderhandelaar Finch voegde hierbij
n°g de verzekering, dat zijn meester van plan was het recht

Zie Secreete Resol. cler Staten-Generaal en van Holland en West-
mesland, 1725 en 1726..

. Lamberty, App. XXIII, Tome, X, pag. 166. Artïcle séparé tou-
ebant le commerce des Fais-Bas Autricbiens aux Indes.

-ocr page 118-

van H. H. M. tegenover de compagnie van Os tende ten volle
te garanderen.

Na deze gunstige verklaring aarzelden de Staten-Generaal
geen oogenblik
0121 het ontwerp-verdrag aan de verschillende
provinciën" mede te deelen. Zij rieden de toetreding aan, om-
dat de Staat daardoor de hulp van drie machtige
vorsten
verkreeg en omdat haar handel behoefte aan vrede had; ver-
volgens, omdat door die alliantie niet alleen de toeleg van
den Keizer, om door de vaart op Ostende inbreuk op geslo-
ten tractaten te maken, geheel verijdeld zoude worden, maar
omdat daardoor tevens "de garantie, protectie en maintien
"verkregen werd niet alleen van de possessies, maar ook van
"de rechten, immuniteiten en voordeelen en in het particu-
"lier van die de commercie concerneren, so wel buyten als
"binnen Europa." \')

Niettegenstaande dit gunstig advies waren, de rapporten der
verschillende provinciën van zeer uiteenloopenden aard. Het
algemeene gevoelen was, dat men door toetreding die gehate
compagnie vernietigen kon, maar daartegenover stond het ge-
vaar, dat men door aanneming van artikel 2 in groote moeielijk-
heden kon geraken. De text van dit artikel luidde: "que leurs
"Majestés s\'entrepromettent leur garantie réciproque pour
"protéger et maintenir généralement tous les Etats, Pays,
"Villes tant dedans que dehors l\'Europe dont chacun des
"alliés sera actuellement en possession au temps de la sig-
nature de cette alliance, aussi bien que les droits, immu-
"nités et avantages et en particulier ceux qui régardent Ie
"commerce dont les dits alliés jouissent." 2)

De provincie Friesland bestreed ten sterkste de uitdrukking\'
"aussi bien que les droits, immunités et avantages,"
daar de Staat
zich hierdoor te veel verbinden en in onberekenbare gevaren stor-
ten zou. De Staten van dit gewest waren des te minder gene-
gen 0111 die zinsnede over te nemen, daar men
vermoedde
dat dit gedeelte met de aanspraken van Pruissen op Gulik
en Berg in verband stond, die wij liefst niet ondersteunden?
zonder nog de gevolgen in aanmerking te nemen, indien de Be-
publiek als garant der aanspraken van vreemde Staten op-
trad. Hierom wenschte die provincie bij dit artikel als op-
helderende clausule gevoegd te hebben: "dat onder een z°°
"generale uitdrukking van steden, staten, landen, rechten

\') Secreete Resol. der Staten Generaal, 8 Februari 1725, R. A.

Secreete Resol. Holland, 3 Jan. 1726.

-ocr page 119-

"en privilegies niet werden verstaan noch. begrepen zulke
"staten, steden, landen, rechten en privilegies, waarover dis-
"puut is tusschen eenige partij voor competente rechtban-
"ken en welke nog ongedecideerd zijn, en dat overzulks de
"garantie van den Staat zich niet extendeert tot zoodanige
"disputabele gevallen." Overijssel en Gelderland maakten
dezelfde aanmerking, en wilden slechts onder die beperking
toetreden. v) Holland wenschte dit verdrag ook toepasselijk
te zien op de Algerijnsche en Marokkaansche zeeroovers en
verlangde dat Port Mahon en Gibraltar voor deze gesloten
mochten worden. In dien geest gaven de Algemeene Staten
hunne instructies, maar dit was vergeefsche moeite, want
toen men clen wensch uitdrukte om die clausule van Fries-
land achter art. 2 te plaatsen, zeiden Finch en de Fénelon,
dat zulk een voorbehoud geheel nutteloos was en tegen alle
gewoonten streed, tf meer daar in dit tractaat geen enkele
uitdrukking te vinden was, waaruit men kon opmaken dat
men het plan had om den loop de\'r justitie en rechtbanken
te storen. "II doit donc être temps de cesser d\'in sis ter sur
"une précaution a laquelle le traité d\'Hannovre ne donne
"point de lieu et que les rois alliés ne peuvent jamais ad-
\'"mettre." Ook het verzoek van Holland had geen gelukkiger
lot, men verklaarde dat men betrekkelijk die zeeroovers niets
kon vaststellen, daar dit onderwerp in geen enkel verband
met het tractaat stond. 2)

Oostenrijk en Spanje, die zeer goed het gevaar inzagen
van zulk een verbond, hadden geen moeite gespaard om
de Republiek van de toetreding te weerhouden. Zij namen
tot middelen van verleiding zoowel als tot\' bedreigingen
hunne toevlucht. Nu eens wezen zij er op, hoe de Sta-
ten Berg en Gulik aan Pruissen waarborgden, dat hier-
door meester van Rijn en Maas werd; dan eens beloofde
Spanje hun afzonderlijke hanclelsvoorcleelen die de nadee-
\'en5 door de compagnie van Ostende veroorzaakt, ruim-
sehoots zouden vergoeden. Onze Regeering bleef echter on-
wrikbaar en eischte de vernietiging dier gehate en gevreesde
mededingster. 3) Toen hieraan niet voldaan werd en men

\') Secreete Resol. Holland, 3 Jan. 1726.

2) Dumont, Corps Diplomat., Tome VIII, pag. 127—133.

Zie Droysen Geseh. der preussischen Politik, Friedrich Wilhelm I, -
Pag- 385.

-ocr page 120-

bemerkte dat de overige bondgenooten de Nederlandsche
eischen toch nooit zouden bewilligen, begreep men dat lan-
ger talmen niet baten zou. Holland was de eerste die ver-
klaarde te willen toetreden. *)

De Algemeene Staten lieten daarop de resolutie van dit
gewest bij de overige provinciën rondgaan, om zich over
de verzochte deelneming te verklaren. "Tot nu toe had-
"den zij hierop niet aangedrongen, niet omdat zij het
"niet en noodigh oordeelden het maken van eene
spoedige
"afkomste van dese importante deliberatie, maar omdat sij
"bemerkt hebben, dat doorgaans in de provinciën,
alvorens
"dese deliberatie voort te zetten, verlangd werd na de reso-
lutie die hierover in de provinciën van Holland en West
"Vriesland soude werden genomen, welke als nu
ingebragt
"synde, H. H. M. willen hopen en vertrouwen, dat de H. H.
"Staten van de andere provinciën als i|n
oock hare delibera-
"tiën ten spoedigliste sullen voortsetten, ende so ras eenig-
"sints doenlyck is haer daerop sullen verklaren." En inder-
daad, nadat nu de overige provinciën de gunstige
resolutie
van Holland hadden ontvangen, draalden zij er niet lang
mede hare toestemming te geven en den 9äen Augustus 1726
trad de Republiek der Vereenigde Nederlanden tot de Han-
noversche alliantie toe. 1) Zij garandeerde hierbij de
rech-
ten, bij clen vrede van Westfalen en Oliva verzekerd;
daarentegen werd haar in een geheim artikel de medewer-
king tot vernietiging der compagnie beloofd 2) en, in ge-
val van aanval, zouden hare bondgenooten niet eerst door

1  Secreete Resol. der Staten-Generaal, 21 Juni 1726.

Lamberty X, App. N°. XXIII, pag. 165.

2  Quoiqu\'il soit clair que les Et. Gén. par le 5 et 6ieme article du
traité de Munster ont acquis un droit qui exclut les sujets des Pays-BflS
Autrichiens de la navigation et du commerce aux Indes et que par con
sequence ce droit tombe notoirement dans la garantie des droits à laque*
les alliez se sont mutuellement obligés par l\'art. 2 du traité de
Hannovi3»
néanmoins les soussignés ambassadeurs ont bien voulu déclarer que les droit-
résultant du 5ieme et 6\':eme art. du traité de Munster est compris sous Ie®
droits que les alliés garantissent dans l\'art. 2 du traité de
Hannovre -
que si à cause de l\'exercice de ce droit il arrivoit quelque brouille«6
avec S. M. Imp. que l\'intention de Leurs Maj. est que les dits aU>e^
protégeront et maintiendront les dits Seign.
Et. Gén. et se concertero»

3 Lamberty X, N®. XXII, pag. 167.

-ocr page 121-

onderhandelingen het gevaar pogen af te wenden, maar da-
delijk hulp verleenen, zonder den uitslag hunner bemidde-
lingsvoorslagen af te wachten. 4)

Zoo was nu alles gereed, maar toen de bondgenooten op
den vastgestelden dag het tractaat onderteekenen zouden,
weigerde von Meijnertshagen zulks, op grond dat hij hiertoe
geen volmacht gekregen had, daar hij eerst met \'s Konings
gevoelen omtrent de laatste resolutie der Staten-Generaal
bekend moest zijn. De overigen konden nu reeds het ver-
drag ratificeeren, zoo men slechts een plaats voor zijne
handteekening open liet. Dit geschiedde ook, maar de Pruis-
sische bekrachtiging heeft nooit plaats gehad. 2)

De twee redenen, waarom de Koning tot die alliantie had
willen toetreden, de handhaving zijner rechten op Gulik en
Berg en de waarborg van den vrede van Oliva, hadden juist
bij de Republiek den hevigsten tegenstand ontmoet.

Onze staatslieden meenden de uitbreiding van het Pruissisch
grondgebied aan Maas en Rijn met alle kracht te moeten
tegengaan, zoodat Friedrich Wilhelm van dien kant niet
veel te hopen had. Daarenboven had de weigering, om tot
de garantie van den vrede van Oliva toe te treden, iets
zeer stuitends voor den Koning. Getuigde het niet van
hare vijandelijke gezindheid clat de Republiek weigerde, een
tractaat te helpen handhaven, waaraan Pruissen zijn macht
en aanzien te danken had? En voor zulke bondgenooten
zou de Koning den Keizer tot vijand maken en van de
traditioneele Hohenzollernsche politiek afwijken! Om den
Hollands chen handel te beschermen, wiens monopoliegeest
üog kort geleden zijne Afrikaansche Compagnie tot een
vroegtijdigen dood veroordeeld had, zou hij zijn land aan

\') Les Et. Gén. ayant représenté qu\'il pourroit arriver qu\'en haine de
1 accession ils pourraient être attaqués ou troublés et qu\'alors le temps
nécessaire pour attendre le \'succès des offices qui auront été employés
aPrès lesquels seulement leurs alliez sont obligés de leur fournir le secours
stlpuléz par l\'art. 3ieme du traité de Hannovre pouvoit leur causer un
Préjudice considérable, S. M. Très Chrét. Britt. et Pruss. ont bien voulu
8 eilgager et promettre que dans les cas susdits qui mettraient la répu-
blique clans un danger évident, elles fourniront les secours stipuléz par
|art.
3ieme susmentionné, même sans attendre le succès des offices et des
lr|stances qu\' Elles auroient commencé à employer auprès de l\'agresseur
Pour procurer la satisfaction ou réparation requise.

3) Rousset, Tome III, pag. 166.

-ocr page 122-

een rijksoorlog blootstellen, terwijl die nadeelen door geene
voordeelen vergoed werden? En zonder nu nog bet ergste
geval te nemen, liad cle Keizer niet vele gelegenheden,
om hem zijn ongenoegen te doen gevoelen? Wat zou de
uitslag der hooggespannen verwachtingen in Berlijn zijn?
zoo deze het vraagstuk van Gulik en Berg, van
Oost-
Friesland en nog zoo vele andere in ongunstigen zin
zou pogen te beslissen? Zulk een tegenwerking was im-
mers veel gevaarlijker, dan alle nadeelige besluiten die
door de Republiek of harei bondgenooten genomen
konden
worden.

Waren er dus beweegredenen genoeg, om onder zulke om-
standigheden, de toetreding tot het tractaat te weigeren, hoe
moesten die niet versterkt worden, toen gedurende de on-
derhandelingen "met de Republiek, de Keizer stappen
deed,
om den Koning van het verbond af te trekken. Deze had
juist aan George verklaard, dat hij het verdrag zou
naleven,
maar dat het noodzakelijk was een nieuwe overeenkomst te
sluiten, waarbij tevens dwangmaatregelen tegen den Keizer
vastgesteld wierden, indien de Republiek hem Gulik, Berg
en Ravenstein niet garandeeren wilde. Hem werd nu nit
Engeland geantwoord dat men de hulp der Republiek niet
missen kon en dat men die slechts door de vernietiging der
compagnie van Ostende verkrijgen zou. Hierop
stelde de
Koning 18 punten voor, van wier inwilliging hij zijne toe-
treding afhankelijk maakte. Frankrijk antwoordde toen
ont-
wijkend en de Republiek bleef insgelijks op haar eisch
van vernietiging staan. Daar de Koning dit laatste hard-
nekkig weigerde, stelde de Fénelon voor clat Pruissen het
artikel over Ostende niet teekenen zou, terwijl de Staat aan
hetzelve datgene zou garandeeren wat Engeland en

Frankrijk

goed zouden vinden. \') Te midden dier onderhandeling611
wendde Oostenrijk pogingen aan om zich nader met Pruissen
te verbinden. De reden daarvan lag niet alleen in cle hoop?
om daardoor een steun in
de zaak van Ostende te verkrijg611\'
maar voornamelijk om hierdoor de erkenning der pragmatieke
sanctie te verwerven.
De Koning nam die aangeboden vei\'
zoening met graagte aan en verklaarde, tot
vergemakkelijking
der onderhandelingen, clat hij van Gulik wilde afzien,

i) Droysen, deel II, Geschichte der preussischen Politik, 387— 389

-ocr page 123-

Berg hem verzekerd werd. *) Het verbond van Wuster-
hausen was hiervan het gevolg, waarbij de eene partij de
pragmatieke sanctie erkende en de andere het bezit van Berg
en Raven stein waarborgde. -)

In plaats van Pruissen trad nu ook Zweden en Denemar-
ken tot het verbond toe en een oorlog scheen onvermijdelijk.
Dertig duizend Zweden, Denen en Hessen in Engelsche
dienst waren geheel tot handelen gereed en aan de Duit-
sche grens begonnen de Fransche legers zich reeds te verza-
melen. Tot een uitbarsting kwam het echter niet. Het was
bier de eerste keer dat aan den Kardinaal de Fleury de gelegen-
heid gegeven werd om van zijn vredelievendheid getuigenis af
te leggen. Door zijn bemiddeling kwam een verdrag tot stand
dat door Oostenrijk en Spanje onderteekend werd, waarbij
de compagnie van Ostende en de handelsvoordeelen die den
Keizer in de Spaansche bezittingen waren toegestaan, voor-
loopig voor zeven jaren zouden geschorst blijven en de eind-
beslissing aan een later congres onderworpen zou worden. 3)
Aan dit Congres dat te Soissons vergaderde, werd door
Frankrijk, Oostenrijk, Engeland, Nederland en Spanje deel-
genomen. Alle twistpunten werden hier ter tafel gebracht en
de beraadslagingen liepen over de afschaffing der compagnie
Van Ostende, de garantie der pragmatieke sanctie en over
de bekrachtiging van den afstand van Gibraltar aan Enge-
land. Daar echter de onderhandelingen zeer flaauw gevoerd
Werden en de Keizer steeds talmde om Parma, Piacenza en
Toskane aan den Spaanschen Prins over te geven, zoo besloot
bet hof van Madrid zich nader met Frankrijk en de Zeemo-
gendheden te verdragen. Het tractaat van Sevilla in Nov.
1729 was hiervan het gevolg, waarbij Spanje de wenschen
zijner tegenpartij vervulde, het Weener verdrag ophief en de
Zljde van Oostenrijk geheel verliet. Daarentegen werd aan
Don Carlos de erfopvolging in Parma, Toscane en Piacenza
gewaarborgd. 4)

]) Droysen Gesch. der preuss. Politik, Künig Friedr. Wilh. I, pag. 415.

2) De tekst van dit verdrag is nooit bekend geworden. Wat Rousset
111 deel II, pag. 187 hierover mededeelt, wordt voor onecht gehouden.

3) Schlosser Geschiedenis der 18^ en 19de eeuw tot den ondergang van
het Fransche Keizerrijk, deel I, pag. 213.

f)e Flassau, Livre II, Tome V, pag. 33—39.

Dumont, Tome VIII, Part II, pag. 146 en volgg.

*) Rouséet, Tome V, Part. II, pag. 1 ,artt. 3—6—9—11—12.

-ocr page 124-

De verdere onderhandelingen, die in laatstgenoemde stad
plaats grepen, werden nog gedurende twee jaren voortgezet,
tot dat de Engelsche regeering Spaansche troepen naar Italië
liet inschepen, waardoor de Keizer gedwongen wercl tot die
overeenkomst toe te treden (16 Maart 1731.) J)

Hierdoor werd, behalve den afstand der Italiaansche bezit-
tingen, de vernietiging der Keizerlijke Oost-Indische Com-
pagnie verkregen en de Republiek bereikte, ook zonder de
medewerking van Pruissen, het doel dat zij zich voor oogen
gesteld had.

§ 4.

De Compagnie van Ostende en de oplossing der Spaansch-
Italiaansche quaestie hadden de aandacht der Staten-Generaal
niet zoo zeer bezig gehouden, of deze hadden nog gelegenheid
gevonden, in de aangelegenheden van een naburig land be-
middelend op te treden.

Op het congres van Soissons werden niet alleen de Italiaan-
sche aangelegenheden besproken , ook de verwikkelingen in
Oost-Friesland maakten daar een punt van beraadslaging uit.
Hoe deze twisten tot een Europeesche quaestie verheven wer-
den en welke rol Pruissen hierbij speelde, zien wij uit het
volgende.

De geschiedenis van dit vorstendom is slechts een aaneen-
schakeling van twisten tusschen den Vorst, de Stenden en de
stad Emden. Strijd was regel, rust een uitzondering in dit
land. De groote invloed, dien de Republiek in die
streken

-ocr page 125-

uitoefende, had haren oorsprong gevonden in het feit, dat
°p het einde der 16ae eeuw (1595) Graaf Edzard in een
godsdiensttwist met Emden hare bemiddeling had ingeroepen,
waarvan het tractaat van Delfzijl het gevolg geweest was. *)
Tegelijkertijd bestond bij den magistraat van die stad de vrees,
dat de Spanjaarden zich van Emden meester zouden maken,
om van daar uit hunne plannen tegen de Nederlanden ge-
makkelijker ten uitvoer te brengen. Men verzocht Staatsche
bezetting, aan welk verzoek voldaan werd. Hoewel na
eenigen tijd de Nederlandsche troepen weer aftrokken, wendde
de magistraat zich wederom tot de Staten met verzoek om
Hollandsch garnizoen, daar zij van de Spanjaarden, die de stad
als openbaren vijand behandelden en hare schepen en goederen
verbeurd verklaarden, het ergste vreesden.

Twee duizend man Staatsche troepen rukten de stad binnen
en beveiligden haar voor alle gevaar; kort daarna werd ook
Lieroort door Hollandsche soldaten bezet ten gevolge eener
overeenkomst tusschen den Graaf van Oost-Friesland en den
Staat, waarbij
hij die plaats als onderpand gaf, tot bewijs
dat
hij zich ernstig- met Emden en de Stenden verzoenen

O O

wilde. Het verdrag van Osterhusen (1606) clat sedert dien
tijd als \'s lands grondwet werd beschouwd, was hiervan het
gevolg. 2) Hierbij kreeg de Republiek het recht van bezetting
Lieroort en Emden. Haar invloed, die reeds zeer groot
Was, bereikte het toppunt, toen zij in den dertigjarigen oorlog
aan dit land de gelden verschafte, die tot betaling cler troe-
pen van Mansfeld noodig waren, en waardoor tevens de
aftocht dier woeste troepen bewerkt werd. 1)

Hoewel dit land nu nooit bevrijd was van onlusten en
twisten, hadden deze echter nimmer zulk een hoogte bereikt,
als in het tijdvak dat wij nu bespreken; niet alleen hadden
ZlJ een burgeroorlog ten gevolge, maar zij werden langzamer-
hand van zulk een ingewikkelden aard, dat zij de aandacht
der groote mogendheden tot zich trokken en eerst na het
uitsterven van het Vorstenhuis bijgelegd werden.

\') Rousset, Tome VII. Relation courte et fondamentale du droit de
garantie qu\'ont L. H. P. les Et. G on. des Prov. Unies à-l\'égard des
traités entre les comtes aujourd\'hui princes, et les Etats d\'Ost-Frise,
Pag- 171.

Wiarda, Ost-Friesische Geschichte, TheilIII, Y Abschnitt, pag. 587-588.
-ie Rousset, idem, § XXXI.

S) Wiarda, Theil IV; 15*«« Buch, II Abschnitt, pag. 193.

-ocr page 126-

Zij vonden hun hegin in een hevige klacht van den Vorst
George Albrecht over de wijze, waarop de Stenden het land
bestuurden. Volgens zijn beweren was de landsrekening niet
zoodanig ingericht, als de reglementen het vorderden. Dit had
tot gevolg, dat de uitgaven steeds de inkomsten
overtroffen
en \'s lands gelden op een verkeerde manier gebruikt wer-
den. Een, keizerlijk decreet stelde hem in het gelijk,
nadat
hij zijn beklag te Weenen had ingediend, waarbij den Stenden
bevolen werd, hun bestuur op een eerlijker voet te vesti-
gen. Deze verklaarden die decreten slechts in zooverre gel-
dig , als ze niet met de landsaccoorden streden. Dit was
het begin van een strijd die van 1721 1744 geduurd heeft

De vraag liep enkel over het punt, of het toezicht over
\'s lands bestuur en het beheer der gelden aan den Vorst,
of aan de Stenden toekwam. Toen de Keizer, zooals wij zoo
even gezien hebben, den eerste in het gelijk stelde, waren
twee verschillende landdagen hiervan het gevolg, een te Aurich,
de residentie van den Vorst, waar de regeeringspartij zich ver-
zamelde en een te Hinte, waar de Stenden bij elkander kwa-
men, 11 Januari 1723 2). De Staten-Generaal bepaalden zich
slechts tot raadgevingen, die natuurlijk niets hielpen.

De invloed der Zeven Provinciën was zoo groot in dit land,
dat men het dikwijls het 8ste gewest der Vereenigde Neder-
landen noemde. De Oost-Friezen beschouwden zich bijkans
meer als Hollanders, dan als Duitsehers; onze taal was er
evenzeer verbreid als de Hoogduitsche; nog in de vorige
eeuw werden alle officieële stukken in de twee talen uitge-
vaardigd en gedurende die onlusten kon men zien, hoe de
meeste pamfletten, strijd- en verweerschriften, in het Neder-
landsch geschreven werden. Emden, de machtigste en grootste
stad van het land, had zich reeds vroeg aan de Republiek
aangesloten, en dit had zijn oorzaak niet alleen in hare
zucht tot zelf-regeering of in de begeerte, om den Vorst en
zijne Raden zoo weinig invloed mogelijk in het Bestuur toe
te staan, maar voornamelijk in de eenheid van Godsdienst.
Emden was Calvinistisch, de Vorst Lutherschgezind.

-ocr page 127-

Dit verschil van godsdienst had bij de toenmalige onver-
draagzaamheid der twee richtingen in de profes tan tsche kerk
grootere gevolgen, dan men oppervlakkig vermoeden zon. Die
stad was daardoor niet alleen zeer nederlandsch gezind, maar
bad daarenboven zeer sterke republikeinsche gevoelens. De
invloed der Zeven-Provinciën was, behalve haar bezettings-
recht, nog aanmerkelijk gestegen, door dat aan haar niet
alleen de handhaving der Oost-Friesche constitutie was op-
gedragen , maar tevens de beslissing en uitlegging van alle
strijdvragen tusschen den Vorst en de Stenden, die volgens
de aceoorden (grondwetten) uitgemaakt moesten worden.
Deze verdragen, die door Vorst en Stenden bekrachtigd
Waren, gaven aan de Mederlandsche regeering het volste
recht om krachtig tusschen beiden te treden en de neutrali-
teit, die zij tot nu toe in acht genomen had, te verlaten. Dit
Was te meer noodzakelijk, daar de voornaamste kantoren van
lr>- en uitgaande rechten den Staat als onderpand verstrekten
Wegens vroeger geslotene leeningen, en er juist om het bezit
dier kantoren een hevige strijd uitbrak.

Hoewel de Republiek nu nog grooten invloed in dit land
Uitoefende, was deze toch verminderd, nadat het aan Pruissen
gelukt was, om in een der twisten tusschen den Vorst en
de Stenden bezettingsrecht in Einden te verkrijgen. Toen in
1682 de Republiek in een dier twisten partij voor den Vorst
koos, werd den Keurvorst van Brandenburg door den Keizer
bevolen, om als een der directeuren van den Westfaalschen
Krëits, zijne bevelen ten uitvoer te brengen en de Stenden te
beschermen. Het gelukte den Keurvorst deze laatste niet alleen
tot zijn partij over te halen, maar hij wist ook de gunst van
Ruiden door bevordering harer handelsbelangen te winnen en.

ewerkte hierdoor dat zijne troepen naar die stad verplaatst wer-
t!eu. Sedert dien tijd bevond zich in die plaats behalve het Ne-
derlandsche garnizoen nog een vaste Pruissische bezetting. \')
Onze Regeering zag dien vreemdsoortigen toestand kalm toe,
aar Willem III in zijne Europeesche politiek en vooral in
onderneming tegen Engeland de hulp van Brandenburg
^et ontberen kon. Hij duldde dus die bezetting, die met
te meer reden bleef, toen Keurvorst Frederik III in
yd het recht van expectantie op het vorstendom verkreeg.
Jdad dus onze Regeering zich niet tegen die feiten verzet,

Wiarda VI; 26^ Buch, I Abselinïtt, pag. 175—193.

-ocr page 128-

dit belette echter niet, dat zij die vreemde inmenging hoogst
ongaarne zag. Toen dan de Stenden en de stad Emden i°
de verwikkeling, die wij nu behandelen, bij de Republiek om
hulp verzochten tegen den Keizer en den Vorst, werd hun
niet weinig verweten, hoe zij zich in 1682 aan de
Staatsolie
bescherming hadden willen onttrekken.

De Staten-Generaal waren echter in hun eigen belang ver-
plicht om tusschen beiden te treden, *) nu er om het bezit de1\'
tolkantoren tusschen beicle partijen een hevige strijd
uitbrak-
Door de heerschzucht van Emden werd de eendracht, die
tot nu tusschen de Stenden geheerscht had, verbroken, zoo-
dat Norden, Leer en het district om Aurich zich met den
Vorst verzoenden en zich aan de decreten van den Keizer
onderwierpen, terwijl Emden met de omliggende districten
en de ridderschap in opstand bleven, op grond dat \'s
Keizers
bevelen in strijd met \'s lands wetten waren; en toen nu de
gevolmachtigden van den Koning van Polen en den Hertog van
Brunswijk als Keizerlijke commissarissen in het
vorstendom
kwamen, om diens bevelen te voltrekken, vonden zij hetge\'
heele land in wanorde en in twee partijen verdeeld en
aan den eenen kant den Vorst met de gehoorzame Stenden, die
men nieuwe Stenden noemde, en aan den anderen
kant Em-
den met hare partij, die met den naam van oude

Stendeo

onderscheiden werden. 2) Nu was het voor beicle partijen eem
levensquaestie, wie van hen het recht tot verpachting döi
kantoren van in- en uitgaande rechten hebben zou.
wapenen zouden die vraag beslissen. Leer met zijn

kantoor

werd het eerst door Emden veroverd. Tegelijkertijd was c
Nederlandsche onderhandelaar, de heer Lewe van
Aduar ?
(24 April 1726) naar den Vorst afgevaardigd, om hem t0\'
een verdrag te bewegen, dat echter op de onverzettelijkne
van George Albrecht schipbreuk leed. 3)

De oorlog had dus zijn voortgang en het vreemde van <-
alles was, dat, terwijl beide partijen zich op leven en ^
bestreden, de vreemde garnisoenen dit schouwspel hoo»^
bedaard aanzagen.
De Nederlandsche soldaten lagen in ^ ^
den en Lieroort, de Pruissische in Emden en Grietzijl en
Deensche, die de Vorst tot hulp in
het land geroepen n

1  Rousset, tome IV, pag. 384.

2  Wiarda, deel VII, IV Abschnitt; 30 Buch, pag. 198.

3 3) Rousset, tome IV, pag. 407—426.

-ocr page 129-

bevonden zich te Aurich, terwijl de Keizerlijke salvegarde te
Leer in bezetting lag. Al deze vreemde troepen namen nu
een strikte onzijdigheid in acht. Van Nederlandschen en
^ruissischen kant was men overeengekomen, om werkeloos te
blijven zoolang de onlusten buiten Emden plaats hadden.

dit was ook wel het wijste wat zij doen konden, daar de
°pstandelingen (renitenten) in den beginne veel geluk had-
den en het geheele land, op Aurich na, veroverden; een an-
dere gedragslijn moest echter aangenomen worden toen de
kans keerde en na het verlies van twee veldslagen het land
Weêr onder de macht van den Vorst kwam, dat de onder-
werping van alle reniteerende Stenden, behalve Emden, ten
gevolge had. (25 April 1727). i)

Pruissen had nu in dienzelfden tijd met Oostenrijk het
Verbond te Wusterhausen gesloten en daar nu de betrekkin-
tusschen die hoven van den vriendschappelijksten aard wa-
reri, zoo kreeg de Koning, als een der directeuren van den
Westfaalschen Kreits, het bevel, om met geweld aan het oproer
511 Oost-Friesland een einde te maken. Met graagte nam hij
"b\'e taak op zich en schreef aan den magistraat van Einden,
(\'at hij die onlusten wilde onderdrukken, welke door men-
Schen zonder eergevoel, noch trouw, noch godsdienst aan-
gestookt waren, waarom hij hen raadde op straffe van \'s Kei-
2ers hoogste ongenade zich te onderwerpen. 1)

b)eze wisten in hun angst geen beter redmiddel dan
Zl°h tot H. H. M. te wenden. Het gezantschap dat zij
daartoe afvaardigden werd door den griffier Fagel niet gun-
®t]g ontvangen (10 Mei 1727). 2) Hij verweet hun, en niet
en onrechte, dat zij zich zeiven, door hun verzet in 1682
egen de resolutie cler Staten-Generaal dien ongelukkigen
°estand te wijten hadden, en hoe deze geheel en al het ge-
was van het tractaat, dat in 1672 te Hannover onder
randenburgsche bemiddeling gesloten was en waartegen de
.Publiek zich zoo sterk verzet had. Hij kon hun daarom
de verzekering geven, of H. H. M zich hun lot nog
ei verder zouden willen aantrekken. De resolutie, die hierop
^nomen werd, was gunstiger clan men had kunnen denken.
\' lei\'bij werd den opstandelingen aangeraden zich aan \'s Kei-

\') Wiarda, deel VII, 31ste boek, 5cl« afdeeling, pag. 342.

Kousset, tome IV, pag. 488.
J Wiarda, deel VII, 32ste boek, I afdeeling, pag. 365—370.

8*

-ocr page 130-

zers decreten te onderwerpen, daar hunne geheele zaak toch
hopeloos stond. Men beloofde tevens alle middelen in het
werk te stellen dat hun
dit niet te moeielijk vallen zou,
en dat hunne bezwaren met billijkheid beoordeeld en de
decreten niet te streng ten uitvoer gebracht zouden wor-
den.
De Staten-Generaal schreven ook in dien geest aan
den Koning, als hoofd der executietroepen, met verzoek om
met gematigdheid te werk te gaan. Tegelijkertijd
werden
er in den Haag en Weenen onderhandelingen in dien geest
aangeknoopt. \')

De opstandelingen besloten dienvolgens, nadat de deputa-
tie teruggekomen was, zich te onderwerpen en dienden in
dien
geest een acte te Weenen in, waarbij zij gehoorzaamheid
aan alle Keizerlijke decreten beloofden en slechts de hoop
uitspraken, dat de accoorden van Oost-Friesland en
Emden
gehandhaafd mochten blijven en de bevelen niet te streng
uitgevoerd wierden.

Zoo deze verwacht hadden, iets met die verklaring uit te
richten, zagen zij zich hierin deerlijk bedrogen, daar de terug-
zending hunner acte, met bijvoeging dat
in zulk stuk derge-
lijke verzoeken ongepast waren, hen snel genoeg
van het tegen-
deel overtuigde. -) De Vorst werd hierdoor in de uitvoering"
zijner dwangmaatregelen tegen Emden versterkt
zoodat hij
die stad niet alleen alle schade, die aan
het land veroorzaakt
was, wilde laten betalen, en van de landdagen wenschte
uitgesloten te zien, maar haar zelfs begon te blokkeeren en
de omliggende dorpen te bezetten.

De tijding daarvan kwam weldra in den Haag aan en be-
woog
cle Staten-Generaal krachtiger maatregelen te nemen en
het tot dusver in acht genomen neutraliteitsstandpunt te
verlaten. Zij begonnen
het ergste voor hun eigen bezetting
in Emden te vreezen, voornamelijk omdat de Koning vaD
Pruissen geheel op den kant van den Keizer en den Vorst was-

De heer van Keppel, die juist als gezant naar Berlijn ver-
trok, werd belast om de regeering aldaar gunstiger
voor de
opstandelingen te stemmen. 3) Hij zon daarom den Konin»
ook het ongelijk van den Vorst voorstellen, hoe deze met hulp
van vreemde troepen zich van het geheele land had meeste*

-ocr page 131-

gemaakt en nu bezig was om aan Emden zijne privilegiën te-
0lltnemen en de regeering in Oost-Friesland naar zijn zin te
Veranderen. Hij moest daarom \'s Honings tusschenkomst bij
den Keizer verzoeken, opdat de zaken weer op den ouden
v°et hersteld wierden en de Vorst in overeenstemming
^et de Stenden en Emden bet land zou regeeren met be-
houd van alle privilegies. De Nederlandsche regeering wendde
2l_eh echter in die zaak niet alleen tot Pruissen, maar bracht
dit geschil zelfs voor de groote mogendheden. Juist was het
c°ngres van Soissons vergaderd en behalve de twisten over
Ostende brachten onze gezanten nu ook de onlusten in Oost-
friesland ter tafel. 1) Men bestreed niet alleen de handelin-
gen der keizerlijke commissie als tegenstrijdig met de lands-
c°nstitutie, waarvan de Republiek de garantie op zich had
genomen, maar men sprak tevens de vrees uit, dat de Keizer
laar in de uitoefening harer pandrechten zou storen en hare
Petting uit Emden zou verjagen.

De gezanten berichtten daarom aan den Oostenrijkschen ge-
volmachtigde, den heer van Sinzendorf, dat als aan hunne grie-
ven niet voldaan werd, zij die zaak als een punt van beraad-
h aging op de conferentie zouden brengen. Daar hierop geen
Voldoend antwoord verscheen, deelden zij het geheele geschil
aan de gevolmachtigden van Engeland en Frankrijk mede, met
Verzoek om die zaak als een geval te beschouwen, waarin de
ePubliek volgens het Hannoversche verdrag de hulp van
2l\')ne bondgenooten mocht inroepen. Engeland willigde dat
Verzoek dadelijk in en erkende de Oost-Friesche verwikkelin-
voor zoover cle Republiek er belanghebbende in was, als

r<\'T1 casus foederis, welk voorbeeld door Frankrijk gevolgd
Werd.

^ Secreete Resol. Staten-Generaal, 9 Juli 1728, R. Ä.
^°usset, tome IV, pag. 499.
| Kousset, tome V, pag. 252—258—261.
pag^g*1\' der Preuss- Politik, Friedr. Wilh. I, IV Theil, III Abteilung,

] ^^and war, schon damit der Emder Hafen nicht in Deutsche Hände
ern^6\' den Anspruch Hollands; Frankreich nahm die Sache sehr

fert- \' Sagte den Hochmögenden jede Hülfe zu, machte ein Corps marsch-
ig*

VanVe^er had er even goed bij kunnen voegen, dat de Keurvorst
00st ?er wegens een erfverbroederingsverdrag ook aanspraak op

siScji r_lcsland maakte en daarom ongaarne de vermeerdering van Pruis-
ei1 mvloed in die gewesten zag.

-ocr page 132-

De Keizer liet hierop door zijn gezant de verzekering ge-
ven, dat
hij nooit de bedoeling gehad had om het ïïolland-
sche garnizoen uit Emden weg te jagen en de verdere afbeta-
ling der schulden te verbieden, en zoo de opstandelingen zich
binnen een bepaalden tijd onderwierpen, zou
hij zorgen dat de
volledige amnestie en toelating tot de landdagen
verleenu
wierd. Hoewel nu volgens de rijkswetten de garantie der
landsaccoorden door de Staten krachteloos was, zoo had hij
toch nooit het plan gekoesterd om
de rechtmatige verdragen
tusschen volk en vorst op te heffen 1).

Na dit antwoord gaven de Staten-Generaal aan de oude
Stenden en aan die van Emden den raad om zich zonder
eenig voorbehoud te onderwerpen. De acte, die zij hiertoe
opmaakten, werd
door de keizerlijke commissie verworpen?
maar verwierf in Weenen een volkomen goedkeuring, terwijl
het gedrag der commissie berispt werd (12 Sept. 1729) \')■
Daar nu de Vorst die decreten niet
wilde aannemen en %eel
ontevreden was dat zijne oproerige onderdanen er zoo g°el^
afgekomen waren, scheen die zaak nooit aan een einde te
zullen komen.

De Europeesche gebeurtenissen werkten echter de vervulling
onzer eischen zeer in de hand.

Men heeft reeds vroeger gezien, hoe het congres van Soissons
afgebroken werd en te Sevilla werd voortgezet, nadat de
vrede
tusschen Engeland, Nederland en Spanje gesloten was.
Keizer stond geheel geïsoleerd en was met recht voor
Italiaansche bezittingen bevreesd. Op dit punt werd hij d°01
eene verklaring der mogendheden geheel gerust gesteld, maar
zij overhandigden hem tegelijkertijd een ultimatum,
waarbij z\'J
voor goed een einde aan die twisten in Oost-Friesland
wensch-
ten te zien. Tegelijkertijd werd aan van Ginkel de last ge-
geven om aan het kabinet van Berlijn gemeenschappelijk
maatregelen voor te stellen, die tot verdere richtsnoer der

1  Secreete Resol. Holland, 29 Dec. 1729. &

s) Der Wiener Hof hielt es für nöthig, ein wenig nach zu §e ^n\'alJg
begnügte sich damit, dass die von Emden eine Unterwerfungsac ƒ
stellten; aber die Subcommission verwarf die verclausulierte f,er
einen abermaligen Beweis unerhörter Vermessenheit und aoscne
Renitenz.

Droysen Geschichte der preuss. Politik, Friedr. Wilh. I, pag-
Rousset, pag. 316, deel V.

-ocr page 133-

handelingen van beide mogendheden in dit land zouden
dienen1).

Na de goedkeuring der onderwerpingsacte had de Neder-
landsche regeering gedacht dat alles in den vroegeren toestand
hersteld zou worden en er vervolgens eene algemeene amnestie
zou plaats hebben; dat de Denen weer het land zouden ver-
laten en de Stendenvergadering van Aurich naar Emden zou
Verplaatst worden. Een jaar was nu reeds verloopen, niets
scheen een spoedige beslissing te voorspellen, toen de Keizer,
de verwezenlijking van zijn lievelingswensch te bevorderen,
Wel genoodzaakt was nieuwe inwilligingen omtrent Oost-
biesland te doen. De hoop om hierdoor de erkenning der
Pragmatieke sanctie bij de Republiek des te eerder te ver-
krijgen, bleek niet ongegrond te zijn.

In April 1731 werden de Staten - Generaal door den Keizer
631 George II verzocht om tot een tractaat toe te treden, dat
111 het vorige jaar tusschen beide staten te Weenen gesloten
was en waarbij de erkenning der pragmatieke sanctie als
Qet hoofddoel beschouwd werd. Onze regeering begreep
Vao de omstandigheden gebruik te moeten maken en de
erkenning der vrouwelijke erfopvolging afhankelijk te stellen
V8-n de geheele vernietiging der compagnie van Ostende
de vervulling van al hare wenschen omtrent Oost-
biesland.

Men twistte hierover een geheel jaar2); het gansche ver-
drag dreigde schipbreuk te lijden, toen de Keizer plotse-
IlQg alles toegaf. Den 20sten Februari 1732 trad de Republiek
het Weener verbond toe, waarbij zij de pragmatieke
\'Saüctie erkende en met 8000 soldaten beloofde te onder-
beunen. Hiervoor beloofde de Keizer niet alleen de vernie-
1 der compagnie, maar ook volledige amnestie aan de
^eerspannigen en teruggave van alle boeten, verbeurdver-
klaringen en sequestratiën, die sedert 1729 geheven waren.
, .^volgens zouden de Vorst en de gehoorzame Stenden zich
vnrtei) twee maanden moeten verantwoorden op de grieven,
.ie door de stacl Emden en hare " aanhangers bij den Keizer
^gediend waren, waarop dan de beslissing in overeenstem-

iriS met de landsaccoorden en privilegiën, voor zoover zij

„ ) Instructie voor van Ginkel, 18 Maart 1730. Secreete Resol. der
^-Generaal. R. A.

- Resol. van Holland en West-Friesland, Mei 1731.

-ocr page 134-

niet tegen s\' Keizers gezag en de rijksjurisdictie in strijd
zijn, volgen zou. Verder zou elk der partijen een gemach-
tigde naar den Keizer zenden, die dan, na alles onderzocht te
hebben, bepalen zou, hoeveel Emden en hare partij als scha-
devergoeding te betalen hadden, waardoor zij
van alle overige
aanspraken bevrijd zouden zijn. Over de toelating van Emden
op de Stendenvergadering en over het Hollandsche garnizoen
had hij zich reeds vroeger voldoende uitgedrukt. *)

Hierdoor kwamen de ongeregeldheden in dit land voorloo-
pig tot stilstand en aan de krachtige bemoeiingen van H. H. M.
was
het te danken, dat Emden en de weêrspannigen weder
in gelijken toestand, als hare tegenpartij, werden geplaatst en
niet geheel aan de wraak harer vijanden werden
overgeleverd.
De twisten echter waren hierdoor niet geheel en al geëin-
digd en, hoewel men niet meer tot dadelijkheden oversloeg",
duurden zij onder de regeering van Karei Edzard, zoon en
opvolger van George Albrecht, voort, en eerst na diens
dood
gelukte het aan Frederik den Groote, om voor goed een
einde aan dien strijd te maken. Zijn vader had in datzelfde
jaar (1732) de beleening
van den Keizer verkregen, waarop
hij titels en wapen van Oost-Friesland aannam en hiervan
zoowel aan de Stenden als aan de Staten-Generaal kennis gaf-

§ 5.

Had men dus in den Haag met voldoening op de staat-
kundige resultaten van dit jaar terug kunnen zien, hoe groot
moet de vreugde geweest zijn, toen in dienzelfden tijd een
zaak geregeld werd, die steeds
de steen des aanstoots tusschen
Pruissen en Nederland geweest was en zooveel moeite en
zorg veroorzaakt had. Ik bedoel
de eind-regeling der erfenis-
quaestie tusschen de huizen Oranje en Hohenzollern.

Naclat de Koning door het terugroepen van zijn gevol-
machtigde uit den Haag (1718) de verdere procedure onmo-
gelijk gemaakt had, had men vier jaren later weer poging611
in het werk gesteld om tot eene schikking te komen. Daal
echter de Douairière die overeenkomst slechts tot aan de nieei"
derjarigheid van haren zoon wilde laten gelden, en de Konin»
daarentegen vorderde dat zij voortdurend zou zijn en alleS

3) Lamberty, deel X, N°. XXXV, pag. 198. Deelaration toucba»1
1\'Ost-Frise, pag. 205.

-ocr page 135-

hierbij voor goed zou geregeld worden, zoo mislukte ook weer
die poging. \')

Toen nu het Kabinet in Berlijn weer, evenals vroeger, de
Staten-Generaal met nota\'s en memories begon te overstel-
pen, plaatsten deze zich ook weer op hun" oud standpunt
van non-interventie en zeiden steeds dat zij partijen niet
tot een schikking dwingen konden. Dit duurde zoo voort
tot aan de meerderjarigheid van den Prins van Oranje, die
in 1732 plaats had.

Beide partijen schenen toen tot het besef te komen dat op
zulk een voet die zaak niet kon voortgaan en dat een
eindregeling veel voordeeliger was, dan de voorloopige toe-
stand die sedert 1711 bestaan had. Een verdeelings-tractaat,
dat clen 20sten Augustus 1732 gesloten werd, was hiervan het
gevolg. -) De boedel werd in twee deelen gescheiden, waarvan
aan den Koning Meurs, Dingen, Montfoort, Hooge- en Lage
Zwaluwe, Naaldwijk, Hoenderland, Wateringen, Oranjepol-
der , s\' Gravesande, tol te Gennep , Herstal, Turnhout en het
huis in den Haag, (tegenwoordig liet paleis van den Koning),
toeviel.

Het deel van den Prins van Oranje bestond uit:

Breevoort, Burensche tienden, Sevenbergen, Baronie van
Usselstein, Hulsterambacht, Diest, Sichem en Scherpenzeel
(beiden dicht bij Leuven gelegen), Roosendaal, Nispen, de
heerlijkheid Steenbergen, Kranendonk, Eindhoven, het huis
te Dieren en het Loo, de Klundert, Geertruidenberg, Mon-
ster, Terheide en Loosduinen, Yeere en Ylissingen, Maar-
tensdijk en Scherpennisse, Leerdam en Buren, de heerlijkhe-
den Grimbergen, Meerhout en Voorst, de baronie van Breda,
het burggraafschap van Antwerpen, het land van Kuik en

Von Hompesch beschouwde die vordering van den Koning slechts
a\'s een voorwendsel, daar hij hoopte "de Staat in noot synde of ander-
\'sints, soodanige goederen uit gemeld successie spruytende te sullen
"verkrygen die van syn convenientie souden syn, door welk middel syn
"Maj. meer soude kunnen obtineren als wel door het accomodement
"heeft konnen bedingen. Ick hebbe reeden dit soveel meer te vreesen
"wyl ik geremarqueert hebbe dat de Coning souteneert de geheele nala-
tenschap als fideiconmiissaire goederen van regtswegen hem alleen toequam
"ea dat S. M. in dit opsicht geen rechter kende."

Brief van von Hompesch aan den Raadpensionaris van Ilornbeeck,

1?22, R. A.

2) Kluit, Historia Federum, pars I, pag. 145.

Gewone Resol. Holland, 20 Augustus 1732.

-ocr page 136-

Grave, St. Vith, Vianden en Butgenbach in Luxemburg en
Warneton in Vlaanderen.

Vervolgens zouden beide partijen bet recht behouden om
den titel van Prins van Oranje te voeren, terwijl er tevens
bepaald werd, dat de Koning afstand zou doen van dien van
Vlissingen en Veere, en de Prins van dien van Lingen en
Meurs. Voorts zou de tol te G-rave opgeheven worden en de
Koning ƒ 80,000 en de Prins ƒ 20,000 uit de jaarlijksche
opbrengst van cle Maas verkrijgen. *) Eindelijk zouden aan elk
der partijen de papieren en bescheiden overgeleverd worden
van het gedeelte dat hem toekwam.

Beide partijen gaven hierop aan de Staten-Generaal ken-
nis dat de schikking plaats had gehad, met verzoek, om alles
wat zich nog onder hunne berusting bevond, uit te leveren.

De Algemeene Staten zoowel als die van Holland maakten
eenige moeielijkheid om aan dit verzoek te voldoen, daar er
nog achterstallige belastingen af te betalen waren en de Koning
steeds beweerd had, vrijdom van belasting te hebben. Even
zoo was het gelegen met de overgave dier papieren en doku-
menten, die hen toegewezen waren. Aarzelden zij nog een
jaar lang, een dreigende brief van Z. M. aan zijn zaakge-
lastigde Masch overtuigde hen te. duidelijk dat het onver-
standig zou zijn, om nog langer aan zijne wenschen
tegenstand
te bieden. "Volgens uw verhaal" zoo schreef de Koning, "is
er weinig hoop dat cle extraditie der documenten en papieren,
die tot ons aandeel in de Orangische successie behooren,
zoo ras zal geschieden als men zich tot nu toe verbeeld heeft.
Doch gij hebt, niettegenstaande onophoudelijk te dringen dat
dezelve zonder uitstel mag worden gedaan, en tevens aan de
Regenten van den Staat te betuigen, clat wij zeer gevoelig zij11
over het ongelijk dat ons door die onbillijke vertraging
wordt
aangedaan, dat het onregtvaardig gedrag van den Staat te-
gen Ons, Ons noodzaakt om de vriendschap, die wij ander-
zinds geneigd zijn te onderhouden, te vervreemden en ver-
wijderen, dat wij nog meer andere punten met den Staat heb-
ben te demeleren, welke wij gedrongen zullen worden eens
bij de hand te nemen en zoodanige satisfactie te nemen, als
de Soeverein a Soeverein in gevallen, waarin de justitie open-
lijk wordt geweigerd, gebruikelijk is; dat men zich
niet zou

Een der redenen waarom door de Pruissische Eegeering de tol te
Well was opgericht, verviel dus.

-ocr page 137-

hoeven te verwonderen, dat zulks misschien eer dan men
aldaar vermoedde, kwam uit te barsten, en dat gij uitdruk-
kelijk order van ons bekomen hadt om de Regenten van den
Staat daarvan alvorens te verwittigen. 1)

De toestand, die door dit tractaat in het leven geroepen
was, bleef onveranderd tot in het jaar 1754, toen Frederik
de Groote die bezittingen aan de erfgenamen van Willem IV
verkocht. De groote afstand dier goederen, die te midden
van een vreemd volk gelegen waren, de voortdurende onaan-
genaamheden tusschen de rentmeesters en de Staten van
Holland over de inning der belastingen, maakte het den
Koning zeer wenschelijk zich daarvan te ontdoen. Voor een
som van ƒ 700,000 en ƒ 5000 voor meubelen deed lxij afstand
van al die bezittingen ten gunste van Willem V en diens
erfgenamen, zoowel in de mannelijke als vrouwelijke linie2).
Hiermede eindigde een twist, die 30 jaren lang tot groot
nadeel voor ons vaderland geduurd had.

Al was \'s Konings verwachting niet in vervulling gegaan,
om door het bezit der vele goederen in de Republiek een
stap nader tot de stadhouderlijke waardigheid te komen, zoo
hadden die twisten, behalve het verlies van Meurs en Lingen,
daarenboven den afstand van Oranje en een gedeelte van
Opper Gelder ten gevolge gehad, zonder er nog van te ge-
Wagen , hoe geheel anders de uitkomsten van den vrede van
Utrecht zouden geweest zijn, indien dit erfenisgeschil niet
steeds door Engeland en Frankrijk als een middel gebruikt
geworden was, om de krachten van den Staat te verlammen en
de trouwbreuk van Pruissen te bevorderen. Het was den
Koning gelukt, de bezittingen der Prinsen van Oranje, die
te midden zijner landen gelegen waren, bij zijne Staten te
Voegen en daardoor tot een betere afronding zijner grenzen
te geraken.

§ 8.

Nauwelijks was deze zaak voor goed uit den weg geruimd,
of er had een gebeurtenis plaats, die de Koning hoogst
beleecligend voor zijn persoon achtte en bijkans een oorlog
ten gevolge had. De brief des Konings, dien wij zoo even

-ocr page 138-

aangehaald hebben en die met zoovele dreigende uitdrukK-ui-
gen gevuld was , was een gevolg van den toorn, waarmede hij
sedert die gebeurtenis tegenover de Republiek vervuld was.

Het feit betrof het doodschieten van een Pruissisch werf-
officier. Een zekere von Wollschlager had gepoogd, om
soldaten uit de bezetting van Maastricht tot s\' Konings
dienst over te halen. Hiervoor gevat en voor een krijgsraad
gebracht, werd hij, niettegenstaande alle pogingen van den
Pruissischen gezant, door den krijgsraad ter dood veroordeeld,
welk vonnis dadelijk ten uitvoer gebracht werd. Hoe die
handelwijze door den Koning opgenomen werd, bleek spoe-
dig genoeg uit een brief van den Nederlandschen gezant van
Grinkel. \')

Hij schreef clat de Koning woedend was over het ge-
beurde in Maastricht; dat zijne bevestiging ontving in een
antwoord dat hij hem op zijn kennisgeving van het overlij-
den van den Generaal von Hompesch gezonden had. Daaren-
boven kon hij met zekerheid mededeelen, dat de Koning
met violente expressien gezworen had, het te zullen wreken,
al zou het hem zijn land, kroon en leven kosten. "Tevens",
zoo gaat hij voort, "ben ik gewaarschuwd op mijn hoede te
zijn, de officieren die bij mij zijn niet te exponeeren, daar
order gegeven is om eenige van hen te affronteeren of te
massacreeren. Ik zoude dit alles niet willen gelooven, als ik
maar dit briefje niet had." Hij vermaande daarom de Staten -
Generaal op hunne hoede te zijn en een groot leger op de
been te houden.

Het briefje, dat den gezant zulk een schrik veroorzaakt
had, was van den volgenden inhoud:

"Monsieur! Je vous suis obligé de la nouvelle que vous
"m\'avez mandé, que le général comte de Hompesch est
"mort, dont je plains la personne de tout mon cœur et me
"réjouis que la République perd un si brave homme. Vous
"pouvez être persuadé que ce qui s\'est passé
à Maastricht
"est inscrit où cela doit être. Dieu nous donnera bientôt
"l\'occasion de faire voir à ces messieurs avec qu\'ils ont à faire.
"En attendant je suis votre très-affictionnè Guillaume Rex.\'"

De Staten-Generaal vergaderden nog denzelfden dag na
ontvangst dier tijding (9 Febr. 1733) en besloten clat van
Ginkel aan den Koning voorstellen moest dat die officier

-ocr page 139-

volgens alle recht en billijkheid door een vonnis van den
krijgsraad veroordeeld was, waarin zij zich niet mengen moch-
ten , daar in de Republiek de rechterlijke beslissingen steeds
geheel onafhankelijk plaats hadden. 1) Vervolgens zou Hamel
Bruyninx, Nederlandsch gezant in Weenen geschreven worden,
den Keizer in te lichten, hoe bevreesd men hier te lande
was dat de Koning tegen den Staat "eenige onrechtmatige
proceduren" zou willen ondernemen, met verzoek, om aan
een schikking in die zaak behulpzaam te zijn. Ook aan
Hop, gezant te Londen, werd een dergelijk schrijven ge-
richt waarbij hij den Koning verzoeken moest, om de Re-
publiek volgens de alliantiën te hulp te komen, zoo Z. M.
van Pruissen "over deese ofte op praetexte van eenige andere
onregtmatige saeck haer soude willen attaqueren." Eindelijk
werden de Provinciën aangeschreven zich te wapenen, hunne
regimenten voltallig te maken, om zoo op het ergste voorbe-
reid te zijn. 2)

Voordat men in den Haag antwoord gekregen had, had
de Koning, om zich zeiven satisfactie te geven, als repres-
saille-maatregel eenige Hollandsche officieren en soldaten
uit Venlo, die zich toen op Kleefsch of Gelclersch grondge-
bied bevonden, laten oppakken en naar Wezel gezonden.
En als of dit alles nog niet genoeg ware, zoo beschouwde
van Ginkel zich beleedigd, omdat zijn koetsier, die te hard
door de poort gereden, een pak slaag van de wacht ge-
kregen had.

De Staten-Generaal beschouwden die beide feiten als een
schending van het volkenrecht en eischten dienvolgens
vooreerst de loslating der gevangene officieren en vervolgens
een schitterende satisfactie omtrent het gebeurde met clen
koetsier.

De Koning liet hierop den 20steu Februari antwoorden, clat
hij de barbaarsche handelwijze tegen den luitenant Wollschla-
ger hoogst euvel opnam, daar hij geenszins getracht had sol-
daten van de bezetting van Maastricht te werven, maar alleen
ttiet een musketier in onderhandeling was getreden, die zich
vrijwillig aangeboden had om in \'s Konings dienst over te
gaan. Nadat men hem op arglistige wijze op Hollandsch

-ocr page 140-

grondgebied gelokt had, had men hem onverhoeds over-
vallen en gevangen genomen. Hoewel men dns niets dan
bedrog en "onchristelijke boosaardigheid" tegen hem aan-
gewend had, had men hem daarenboven gedurende zijn pro-
ces
elke verdediging geweigerd en dus een daad gepleegd
"die tegen de wetten der natuur streed en zelfs aan de
grootste misdadiger al ware hij Heiden
of Turk niet gewei-
gerd werd." Uit die geheele handelwijze bleek het dat men
liever "zijn moed aan een handvol onschuldig bloed
koelde,
dan de vernietiging van het onschuldige af te wenden zonder
eenig egard voor zijn Kon. Maj. te willen toonen." Daar
Z. M. volgens dit gedrag niets anders denken kon, "dan
dat men zich tegen hem had willen dringen, en satis-
factie vragen dus onmogelijk was", zoo had hij eenige Hol-
landsche soldaten, die op
zijn grondgebied gekomen waren, doen
vatten met het plan om hen niet eerder in vrijheid te
stellen
voordat hij volledige voldoening verkregen had. 1)

Xntusschen had men in den Haag bericht gekregen dat
George II bereid was de tractaten na te komen en de Repu-
bliek, als het noodig was, te ondersteunen.
Daar men dit ant-
woord eenigszins vaag vond, werd aan
Hop geschreven vooreerst
den Koning voor de aangeboden assistentie te bedanken, en
hem daarenboven te vragen, welke troepen hij bereid was naar
de Nederlanden te zenden, daar "Z.
M. van Pruissen bekwaem
was om schielyke resolutiën te nemen en die ten uitvoer te
brengen." 2)

De gezant antwoordde dat men besloten had 12,000 man
ter dispositie der Generaliteit te stellen en wel 6000 man Engel-
sche en 6000 Duitsche troepen, verder dat er geen
doortocht
aan de Pruissische troepen verleend worden zou, zoo zij door
Hannover naar Holland wilden optrekken en eindelijk dat
de Koning er vast op vertrouwde, zoo hieruit voor
zijn keur-
vorstendom nadeelige gevolgen mochten ontstaan, dat dan
H. H. M. die zaak als hare eigene zouden beschouwen 4)•
Deze laatsten wisten geen woorden genoeg te vinden cm
George II voor die toezegging te bedanken, vooral het ver-
bod van passage door Hannover beschouwden zij als een
groot
bewijs van \'s Konings affectie voor den Staat, en hij behoefde
geen oogenblik te twijfelen dat zij
hem niet met alle mach1.

1  Secreete Resol. der Staten-Generaal 27 Febr. 1733, R. A.

-ocr page 141-

zouden bijstaan, zoo zijne Duitsche landen hierdoor in gevaar
mochten komen.

De oorlog scheen onvermijdelijk; de grensvestingen werden
gewapend, een leger van 15,000 man hij Doesborgh samenge-
trokken en tegelijkertijd verscheen een verbod om op Pruissen
te varen. r)

Nadat nu tusschen de kabinetten van Londen en den Plaag
alles geregeld was, overhandigde Guy Dickens, Engelsch ge-
zant in Berlijn, de volgende nota aan \'s Konings ministers. 2)

"Leurs H. H. P. P. les Seigneurs Etats-Généraux des Prov.
Unies s\'étant adressés au Roy mon Maistre et ayant requis
son entremise à l\'occasion des démêlés qu\'ils ont présente-
ment avec le Roy de Prusse, j\'ai demandé cette conférence
à Y. Exc, pour leur déclarer au nom du dit Roy mon mais-
tre; que c\'est avec une très sensible peine, qu\'il a appris les
différents qui viennent malheureusement de naistre entre Sa
Maj. Prussienne et cette République; que S. M. Brittanique
a trop d\'égards pour ces deux Puissances, aussi bien que trop
de zèle à maintenir la tranquillité publique, pour ne pas
refléchir avec une douleur très vive aux suites fâcheuses qu\'
entraineroit après soy une querelle de cette nature si elle
etoit poussée à des extrémités. Pour ces raisons S. M. se
flatte et espère qu\'on voudra incessament mettre fin aux in-
convénians survenus dont les Etats-Généraux se plaignent ;
<ïue leurs- officiers et soldats seront relâchés et que l\'on son-
gera ici à quelque moyen ou expédiant pour terminer ces
différends à l\'amiable, à quoy le Roy mon maîstre souhaite
ardément de pouvoir contribuer."

Had men gehoopt eenige uitwerking door die nota bij den
Koning te zien, zoo werden de beide gezanten snel genoeg
van het tegendeel overtuigd, door het antwoord dat van Gin-
kel op zijn herhaalde aanvraag om satisfactie verkreeg.

"Nous avons eu l\'honneur", zoo schreven de Ministers,
<cde faire nôtre très humble rapport au Roy au sujet de ce
lui s\'est passé avec votre équipage. Ce rapport est de rétour
sans que S. M. ait trouvé bien de l\'accompagner de ses or-
dres , mais nous sommes persuadés, Monsieur, que clés aussi-
tôt qu\'on aura donné à S. M. la satisfaction qui luy est due
a l\'égard de l\'affaire de Maestricht, Elle se résoudra sur ce

]) Secr. Kesol. Stat.-Gen. 10 Maart 1733.

Droysen Gesch. der preuss. Politiek Friedr. Wilh. ï. II. band pag. 191.

-ocr page 142-

que vous désirez par rapport ä 1\'affaire sousmentionnée, selon
qu\' Elle le jugera conforme ä la justice." J)

De pogingen van Engeland waren dus geheel mislukt. De
Keizer was nog slechts de eenige persoon, die een oorlog
voorkomen kon en deze begreep dat een strijd tusschen zijne
drie beste bondgenooten vermeden moest worden. Von Sec-
kendorf kreeg, nadat Bruyninx hem over die zaak onder-
houden had, den last, om in dit geschil als middelaar op
te treden. Van hem mocht men verwachten, dat hij \'s Ko-
nings onbuigzamen geest tot andere gedachten zou kunnen
brengen, daar hij hierin niet alleen als diens persoonlijken
vriend, maar daarenboven als Keizerlijk gezant optrad, en
die laatste hoedanigheid woog, sedert het verdrag van Wus-
terhausen meer bij den Koning, clan alle mogelijke nota\'s en
memories té zamen, hoe dreigend ze dan ook mochten zijn.

Wat men gehoopt had gebeurde; aan von Seckensdorfs
onvermoeide pogingen gelukte het dat de Koning de gear-
resteerde soldaten losliet. Dit beantwoordden de Staten-Ge-
neraal met de verklaring, dat zij dit ontslag wel wilden be-
schouwen als een bewijs dat Z. M. die zaak met hen in der
minne wenschte af te doen. Zij konden hem daarom verze-
keren dat zij zonder eenige orders de militaire justitie haren
loop gelaten hadden, en zoo er onder de leden dier krijgsraad
eenige gevonden werden, die hun plicht te buiten gegaan
waren, zouden deze gestraft worden, daar het nooit hunne
bedoeling geweest was om den Koning ongestraft te belee-
digen door personen die in hun dienst zijn. Zij hoopten dan
ook dat door clie verklaring het geval afgedaan zou zijn en
aan van Ginkel satisfactie gegeven zou worden. 1) Hun
wensch werd weldra vervuld en de gezant kon kort daarop
naar clen Haag melden dat hij weer ten hove verschijnen
mocht.

Hierop schreef de Koning nog eens een brief waarin hij de
Staten-Generaal voor hun vriendelijk antwoord bedankte en
daarmede was de zaak geëindigd. 2)

1  Secreete Besol. Holland, 29 April 1733.

2 3) Ew. Hoch Mög. an uns abgelassenes sehr werthes Schreiben vom
16. dieses Monathes, ist uns zu recht eingeliefert worden. Die darin
enthaltene Versicherungen gereichen uns zu einem besonderen
Vergnügen
und wahren Zufriedenheit, indem wir Ew. Hochmög. Freundschaft und
freundnachtbarlicke Wohlwollen jeder Zeit sehr hoch geschätzet
und

-ocr page 143-

129

§ 7-

In dienzelfden tijd begonnen de Europeesche kabinetten de
noodzakelijkheid in te zien, om een geschil te regelen, dat tot
gevaar van Duitschland en van geheel Europa tot nu toe nog
onbeslist gebleven was.

Onder de vele twisten, die zoo dikwijls in Duitschland
plaats gehad hebben, is er geen zoo langdurig en gewichtig
geweest, als die over de erfopvolging in Kleef, Gulik, Mark,
Berg, Ravenstein en Ravensberg. Niet alleen was dit geschil
een onopgelost vraagstuk gebleven, maar het werd ook dade-
lijk na zijn geboorte door buitenlandsche mogendheden als
een middel aangegrepen, om zich met de zaken van het Rijk
te gaan bemoeien.

Na den dood der oude Hertogen van Kleef zochten de
beide pretendenten, de Keurvorst van Brandenburg en de
Prins van Neuburg, dit geschil door buitenlandsche hulp in
een voor hen gunstigen zin beslist te zien. Dit mislukte niet
alleen, maar de onderhandelaars van den Munsterschen vrede
bleken zelfs onmachtig te zijn , om clie quaestie op afdoende
Wijze bij te leggen. Partijen onderling hadden wel gepoogd
die zaak door verdeelingstractaten te regelen, maar ook
°ver de opvatting en uitlegging dier overeenkomsten ontstond

strijd.

Toen nu in de eerste helft der achttiende eeuw de twist
^et nieuwe woede dreigde uit te breken, was Pruissen op
grond van het verdeelingsverdrag van 1666 in het bezit geko-
men van Kleef, Mark en Ravensberg, terwijl de Keurvorst

dere Etats conservation und Wohlfart wie unser selbst eigenen Interesse
aus vielen uns dazu bewegenden triftigen Ursachen auch aus natürlich
angebohrener Neigung vor den Staat consideriren und darin denen Fuss-
Zapfen unserer in Gott ruhenden Vorfahren an der Cron und Chur un-
*f\'l\'ändcrlich in guten und bösen Zeiten nach zu folgen nicht ermangeln,
j^Uch s° oft wir Gelegenheit finden Ihnen davon reelle Proben geben zu
v°«nen, solches jederzeit eine der angenehmsten Bemühungen unserer
ün- Regierung seyn lassen werden, in der gesicherten Hoffnung Ew.
. mog. werden uns in allen Fällen und Begebenheiten mit gleichmäs-
®\'ger Freundschaft begegnen, und dadurch das Band der Einigkeit und
s guten nachbahrlichen Vernehmens, so beyden Theilen niemahlen an-
1 s als nützlich und ersprieslich seyn kann, je mehr und mehr zu befes-
\'gen tlnd zu bestärken. (28 July 17330
»rief van v. Ginkel, 7 Aug. 1733, R. A.

-ocr page 144-

\\

van Paltz-Neuburg liet bewind voerde over Berg, Gulik en
Bavenstein. I)e mannelijke afstammelingen van het Huis
Neuburg dreigden uit te sterven en nu maakte de Koning,
op grond van dit tractaat, aanspraak op het gedeelte van
Keurvorst Karei Philips, die deze landen echter aan zijn
schoonzoon, den Prins von Sulzbach, wilde afstaan. J)

Behalve hem waren er nog twee jongere broeders van den
Keurvorst, de Aartsbisschop van Mainz en de Bisschop van
Augsburg, die na zijn dood het meeste recht op de
opvolging\'
hadden. De Koning beweerde nu dat het huis Sulzbach
uitgesloten was, daar het verdeelings-verdrag slechts van
"descendants" sprak, waaronder dit geslacht niet
gerekend
kon worden. Het behoorde tot een zijdlinie en hunne rech-
ten konden dan eerst ter sprake komen, wanneer de huizen
Pa,ltz-Neuburg en Hohenzollern beide uitgestorven waren. \')

Wat er ook van zijn moge, Frederik Willem beschouwde
de verwerving van Berg en Gulik als het doel van zijn leven-
Van
1725 tot aan zijn dood in 1740 had de Pruissische
staatkunde geen andere taak, dan de aanhechting dier landen
aan de monarchie te bewerken. Wendde de Koning nu eerst
de
krachtigste pogingen daartoe aan, dan geschiedde dit niet,
omdat zijn vader er geen acht op
had geslagen, maar alleen
omdat het tijdperk, waarop het huis Neuburg zou uitsterven,
zoo veel naderbij gekomen was.

-ocr page 145-

Reeds bij de onderhandelingen over een tractaat tusschen
Nederland en Pruissen in het jaar 1710 zei.de von Ilgen
aan Lintelo, dat de Koning hierdoor hoopte den bijstand van
H. H. M. in het verkrijgen van Berg en Gulik te verwerven,
"daar Z. M. dit zoo na aan het hart ging dat, als het geval
kwam te gebeuren, hij er alles aan zou wagen om het te
verkrijgen."1) De weigering der Staten-Generaal, om zich in
die zaak tot iets te verbinden, werd als een der redenen
beschouwd waarom die overeenkomst mislukte. Evenzoo
verklaarden de Pruissische gevolmachtigden bij de vredes-
onderhandelingen in 1712 dat zij zich geheel naar de wen-
schen van Engeland voegen wilden, zoo Koningin Anna
hen Gulik en Berg wilde waarborgen als het huis Neuburg
uitstierf.

Welken invloed dit geschil op de Hannoversche alliantie heeft
uitgeoefend, is reeds vroeger medegedeeld. Toen de Koning-
een jaar later het verbond van Wusterhausen sloot, deed
bij, om des te meer van s\' Keizers ondersteuning verzekerd
te zijn, van een gedeelte zijner rechten afstand. Op grond
van een tractaat in 1624 gesloten, dat echter nooit geratifi-
ceerd was, wilde hij al zijne aanspraken op Gulik ten gunste
van het huis Sulzbach prijs geven, indien Berg hem toegewe-
zen werd. 2) De Keizer keurde dit goed en garandeerde, tegen
erkenning der pragmatieke sanctie, het Hertogdom Berg aan
Pruissen. 3)

\') Zie Secreete, Brief van Lintelo, 10/20 Maart 1710, R. A.

Over Gulik en Berg bepaalde dit ontwerptractaat in art. 21 :

"Comme au cas que les Héritiers mâles dans la maison Electorale Pala-
tine de ISTeubourg vinssent à manquer, le Roy de Prusse est le seul et
\'ftdubitable Héritier des dits ducbés de Juliers, Berg et autres Pais qui
etl dépendent et qu\'il y va de l\'intérêt et de la sûreté de L. H. P. de
*eurs provinces voisines et de la barrière qu\'elles établissent présentement
pour le bien et l\'avantage de la république, que le cas de cette succession
venoit à échoir, il ne donne lieu à de nouveaux troubles et que d\'autres
tâchent de se saisir des dits Duchés, dont le voisinage pourroit devenir
\':lcheux et incommode à l\'Etat, L. H. P. promettent de vouloir en
conformité de ce qu\' Elles ont déjà fait cy devant, dans les disputes arri-
ves pour la succession de Clèves favoriser S. M. prussienne et sa maison
dans sa prétention susdits et de prendre là dessus avec Elles les mésu-
res convenables.

~) Droysen Geschichte der preussischen Politik, Friedrich Wilhelm I,

Théil, pag. 419.

") Dit geschiedde bij het verdrag van Wusterhausen.

-ocr page 146-

»

Geen staat was zoo bevreesd voor de gevolgen eener ge-
weldadige oplossing dier vraag, als de Republiek. Het uit-
zicht op een hevigen oorlog aan hare grenzen, waarin zij
misschien niet onzijdig zou kunnen blijven, was reeds vol-
doende om alles in het werk te stellen ter voorkoming van
een dergelijken ramp. Men vergaderde juist te Soissons en
nu kregen de Nederlandsche onderhandelaars, Hop en Gos-
linga, bevel om ook dit geschil ter tafel te brengen. Te
gelijker tijd werd aan Hamel Bruyninx, gezant te Weenen,
aan van Hoey te Parijs en aan van Ginkel te Berlijn geschre-
ven, om de medewerking der verschillende regeeringen tot het
verkrijgen eener minnelijke schikking te verzoeken1).

Even voordat nu het congres zich verzamelde, hadden de
Staten-Generaal een brief van den Keurvorst van den Paltz ge-
kregen met verzoek, dit geschil onder de aandacht der ver-
zamelde mogendheden te brengen, daar hij vreesde dat de
Koning van Pruissen, met behulp van den Keizer, zich van
Gulik, Berg en Ravenstein zou meester maken , zoodra de
mannelijke linie van zijn geslacht uitgestorven was. Aan
dit verzoek werd voldaan, maar de Staten-Generaal antwoord-
den hem tevens dat zij zich niet nader verklaren konden,
voordat zij het gevoelen van Frankrijk en Engeland hierop
ingewonnen hadden, om daardoor "van hunne sentimenten
geinformeerd en van hun appui verzekerd te zijn."

Na het afzenden van dien brief werden van Hoey, Hop
en Goslinga gelast om, wegens het groote belang dat de
Staat bij die zaak had, met Frankrijk en Engeland geza-
menlijk de middelen te beramen, hoe alle feitelijkheden bij
het openvallen der erfenis het beste belet zouden
kunnen
worden. Verder wrenschten zij dat Ravenstein, dat geheel in
hun grondgebied gelegen was, "niet in handen mogt vallen
van een magtig nabuur, van wiens vriendschap de Staat niet

verzekerd was." Zij verlangden daarom dit landje zelf te bezet-
ten, daar de Keurvorst toch ten achteren was met
de aflossing
eener geldsom, waarvoor dit gebied tot onderpand verstrekte. )

Het lot van clit congres is ons bekend; zonder eenig6
resultaten te verkrijgen werd het opgelost; de onderhandelin-
gen hadden geen voortgang en de geheele vergadering wer
naar Sevilla verplaatst.

1  Secreete Resol. Holland, 15 Sept. 1728.

-ocr page 147-

Daarna werd onze aandacht geheel afgeleid door de onlus-
ten in Oost-Friesland, zoodat in de eerstvolgende jaren die
zaak rusten bleef. Eerst na het sluiten van het Weener
tractaat werd de aandacht van H. H. M. wederom opnieuw
op dit vraagstuk gevestigd. Dit geschiedde door een brief,
waarbij de Keurvorst Karei Philips den Staten-Generaal ver-
zocht, hunne goede diensten bij het hof van Weenen aan te
wenden opdat gedurende de procedure niets gedaan zou wor-
den, wat tot nadeel van Paltz-Sulzbach, den Keurvorst, of
eenige andere naburige mogendheid zou kunnen strekken.
Men voldeed aan dit verzoek en aan Hamel Bruyninx werd
geschreven om in dien geest aan den Keizer voorstellen te
doen. Behartigde men-\' dus de belangen van anderen, de
eigene werden evenmin verzuimd, want gelijktijdig werd hem
gelast om aan Karei VI het groote nadeel voor te stellen, dat
de Staat lijden zou, indien Berg en Ravenstein aan Pruis-
sen, Gulik aan den Paltz kwam. Niet alleen dat de Koning
door het bezit van Dusseldorp meester van den Beneden-Rhijn
Werd, maar hij beheerschte daarenboven door Ravenstein, dat-
geheel in ons land lag, de rivier de Maas. Een dergelijke
verdeeling moest dus met alle kracht tegengewerkt worden
en daarom zon hij voorstellen, dat aan den Koning, in plaats
van Ravenstein en Dusseldorp, eenige stukken in Gulik
gegeven zou worden. Wilde de Keurvorst zelfs van geen
Verdeeling weten, dan mocht hij daarop niet aandringen,
daar hij tot geen verdrag tegen zijn zin mocht gedwongen
worden. *)

Uit dit merkwaardige schrijven zien wij hoe het der Republiek
geheel onverschillig was, wie recht of wie onrecht had. Zij
raadpleegde alleen hare belangen en die waren strijdig met
de Pruissische eischen, daarom moesten zij tegengewerkt wor-
den, zonder dat zij zich zelfs met de juridische quaestie inliet.
Twee zaken waren het vooral die de Staten de grootste vrees
inboezemden, de beheersching van Rijn en Maas en de be-
zetting van Ravenstein, welke plaats dan als een Pruissische
enclave midden in de Generaliteitslanden zou liggen. Pruissen
Was reeds machtig genoeg aan de Nederlandsche grenzen,
uitbreiding moest dus tegengegaan worden en men be-
hoefde niet veel scherpzinnigheid te hebben, om het lot van
°nzen. handel te voorspellen, zoo die twee groote rivieren in

!) Secree te Resol. der Staten-Generaal, 12 Maart 1732, R. A.

-ocr page 148-

Pruissisclie handen kwamen. Daarom moest dit tot eiken
prijs belet worden. Men deinsde voor geene offers terug om
dat doel te bereiken, en door toedoen der Hollandsche diplo-
matie werd dit geschil tot een Europeesch vraagstuk verheven.

Die zaak nam nog eene ernstigere wending, toen een der
broeders van den Keurvorst, de Keurvorst van Mainz, stierf,
zoodat nu nog slechts de Bisschop van Augsburg overbleef.
De Paltzische Regeering verzuimde dan ook niet, bij de ken-
nisgeving van dit overlijden, den Staten-Generaal te verzoe-
ken , om steeds voor de behartiging harer belangen zorg te
dragen. Volgens haar was het huis Sulzbach wel degelijk
in het verdeelingsverdrag van 1666 begrepen en de Pruissi-
sche opvatting geheel strijdig met den inhoud dier
overeen-
komst. Om nu echter ook een blijk van hare vredelievend-
heid te geven, had zij besloten den Prins van Sulzbach
over te halen, om afstand te doen van alle eventueele rechten
op Kleef, Mark en Ravensberg, waardoor de Koning dan
van die zijde geheel gerust kon zijn, terwijl deze op zijn
beurt beloven moest om van alle aanspraken op Gulik, Berg
en Ravenstein af te zien. \')

Nergens werden echter de gevolgen van clit overlijden meer
gevreesd clan in den Plaag. Wederom moest Bruyninx \'s Keizers
hulp inroepen en hem verzoeken, het Nederlanclsclie verdee-
lingsplan te ondersteunen. In Weenen stelde men hierop de
voorloopige huldiging van den Bisschop van Augsburg als het
beste redmiddel voor. 3) Maar zelfs dit eenvoudige
verzoek
verwekte clen grootsten tegenstand in Berlijn. Het werd wel na
veel moeite toegestaan en de huldiging had ook plaats, maar
men kon hieruit afleiden, hoeveel moeielijkheden nog te
over-
winnen
waren, eer er nog van eene regeling sprake zijn kon.
Eerst nadat von Seckendorf en Prins Eugenius
van Berlijn in
Weenen teruggekomen waren, begon men daar in
den minis-
terraad ernstig over die zaak na te denken. In Augustus kre-
gen de Staten-Generaal van van Ginkel en Hop bericht, clat de
Keizer een plan had ontworpen, dat kans had om door den Ko-
ning goedgekeurd te worden, 3) Dienvolgens zou aan clen Paltz
geheel Gulik en daarenboven nog Dusseldorp met
een strook
lands van Berg, dat door clen Rijn bespoeld werd, afgestaan

-ocr page 149-

worden, liet overige gedeelte van Berg en Ravenstein zou
aan Fruissen komen, terwijl men den Koning zou overhalen,
°na het laatstgenoemde landje tegen een schadeloosstelling
aan de Republiek af te staan; weigerde hij dit echter, dan
zou hij zich bij \' tractaat moeten verbinden , om vooreerst geene
nieuwigheden, hetzij aangaande den handel, de tollen of
de regeering in Ravenstein in te • voeren en vervolgens het
bezettingsrecht van Nederland te erkennen en het als een
barrière-plaats te beschouwen.

Bit voorstel beviel echter in het geheel niet aan H. H. M.
Volgens hun schrijven aan Hop en van Ginkel zagen zij veel
liever, dat Ravenstein aan den Keurvorst bleef; men kon den
Koning voor dit verlies met een grooter gedeelte van Berg
schadeloos stellen. Ging dit echter niet en moest die heer-
lijkheid aan Fruissen komen, dan wenschten zij, dat tegelijk
bij het verdeelingstractaat zou uitgemaakt worden, voor welk
equivalent dit landje aan den Staat zou kunnen afgestaan
Worden. 1)

De tijding, dat de Algemeene Staten dit verdeelingsplan
ongunstig ontvangen hadden, werd te Mannheim met groote
vreugde ontvangen. De Keurvorst liet dienvolgens door den
^ederlandschen Resident van Bilderbeek vragen, of de Sta-
gen-Generaal zoowel als de Engelsche Regeering nu genegen
Waren, als door die verwerping na zijn dood een groote
oorlog ontstaan zou, den Keizer de noodzakelijkheid aan te
toonen om de hertogdommen voorloopig in het bezit der
Keurpaltzische en Paltzsulzbachsche linie te laten, totdat de
2aak ten principale beslist zou zijn; dus met andere woorden,
dat de Prins van Sulzbach de landen voorloopig in bezit zou
nenien. 2)

Dit vond men toch in den Haag ook wel wat al te ge-
vaarlijk , daarenboven hadden zij met de verwerping van het
eene plan niet bedoeld dat zij tegen elke verdeeling waren.
ZlJ schreven dus den Keurvorst dat hij hunne gedachten
geheel verkeerd begrepen had en zulk een opvatting zeer
hinderlijk aan een schikking zoude zijn, die door hen, den
Keizer en Engeland voorbereid werd.

De regeling bleek echter veel moeielijker te zijn dan men
ooit gedacht had, daar de Koning evenmin als de Keurvorst

Secree te Resol. Holland, 2 Sept. 1732 en der Staten-Gener. van 5 Scpt.

~) Seereete Resol. Holland, 5 O et. 1732.

-ocr page 150-

iets van bovengenoemd verdeelingsplan weten wilden. Hierbij
kwamen de twisten omtrent bet gebeurde in Maastricht en de
verwikkelingen in Europa, die dit vraagstuk geheel op den
achtergrond schoven. Gedurende drie jaren bleef die zaak
rusten, totdat in 1736, bij de onderhandelingen tusschen Oos-
tenrijk en Frankrijk, dit geschil wederom besproken werd.

Omtrent de vraag, wie Koning van Polen zou worden, Au-
gust van Saksen of Stanislaus Lescynski, was tusschen Frank-
rijk en den Keizer een oorlog ontstaan, die wel de verheffing
van August tot Koning ten gevolge had, maar tevens zeer
nadeelig voor Oostenrijk gevoerd werd. In 1736 werden de
vredesonderhandelingen te Weenen geopend en Hamel Bruy-
ninx stelde toen namens de Staten voor, om de quaestie van
Gulik en Berg op het congres te brengen. Dit voorstel
was een gevolg van een resolutie van den 5den April, waarbij,
tot bevordering van eene minnelijke schikking en ter verhin-
dering van alle feitelijkheden en gewelddadige handelingen,
besloten was, om die zaak aan de beslissing der groote Mo-
gendheden te onderwerpen. \')

Het Engelsche Ministerie was spoedig overgehaald en Ro-
binson en Waldegrave kregen instructies, die een gemeen-
schappelijk optreden ten doel hadden. Meer moeite moest
men bij den Keizer en Frankrijk aanwenden, die bij een bij-
zonder artikel der vredespreliminairen besloten hadden, geene
andere zaken op het congres toe te laten dan die, welke in
onmiddellijk verband met den gevoerden oorlog stonden.
Hoewel men ook van dien kant zeer bereid was om geza-
menlijk dit geschil te bespreken en daarnaar hunne maatre-
gelen te nemen, zoo bleven zij echter weigeren om die zaak
als een der punten van beraadslaging te beschouwen. Een
afzonderlijke behandeling zou volgens hen tot een veel gun-
stiger resultaat leiden.

De Staten-Generaal bevonden zich thans op een veel gunstiger
standpunt dan eenige jaren te voren. Hadden zij toen nog
te vreezen clat de Keizer hen in de vervulling hunner wen-
schen zou tegenwerken, die angst was grootendeels verdwenen,
nu deze zich zoo verbitterd tegen den Koning toonde. De
innige verhouding, die sedert het verdrag van Wusterhausefl
tusschen de hoven van Berlijn en Weenen bestaan had, was

Zie Secreete Resol. der Staten-Generaal, 5 April 1736, R, A.
Rousset, deel XII, pag. TL.

-ocr page 151-

door den jongsten oorlog geheel verdwenen. 3) Karei YI be-
schuldigde Friedrieh Wilhelm van trouwbreuk, daar hij hem
in den Poolschen successieoorlog niet met alle kracht had
bijgestaan en zelfs de voorkeur aan den Franschen, in plaats
van den Keizerlijken candidaat, gegeven had. Daarom be-
schouwde hij het verbond verbroken en trok alle vroegere
beloften in; men kon dus met eenige zekerheid voorspellen
dat die verandering op de zaken van Gulik en Berg niet zon-
der invloed zou blijven.

Welk een harde slag dit voor den Koning was, die juist
nu een bondgenoot verliezen moest, die hem van zooveel
nut zijn kon, is licht te begrijpen. Nergens wekte die resolu-
tie dan ook zooveel ongenoegen op, dan in Berlijn, \'s Konings
gezant von Luscius werd diens volgens gelast om aan H. H. M.
te verklaren, dat zijn meester zeer gaarne tot een schikking
bereid was, maar dat het verzoek aan Frankrijk, Engeland
en Oostenrijk, om maatregelen ter voorkoming van feitelijk-
heden te nemen, aan Z. M. geheel strijdig met de bemidde-
lingsvoorstellen toescheen. Zulk een aanzoek was niets anders
dan \'-\'eene uitnoodiging, om door samengespannen geweld
zijne handen te binden en het verkrijgen van zijn goed recht
onmogelijk te maken. Die resolutie had hem des te meer ge-
hinderd, nu hij eenigen tijd te voren verklaard had tot een
schikking bereid te zijn uit liefde tot den voorspoed der
Republiek, die hem evenzeer ter harte ging als die van zijn
eigen land. Hij had dus met des te meer reden mogen hopen
dat een dergelijke gedragslijn met evenveel vertrouwen be-
antwoord ware, en er geene resoluties genomen wierden,
die elke schikking onmogelijk maakten." De gezant moest
daarom nog eens verzoeken of H. H. M. over die zaak eens
g\'oed wilden nadenken, daar zij dan van zelf wel begrijpen
zouden, dat het nemen van zulke besluiten niet de goede
weg was om geschillen bij te leggen. Daarom deelde hij
hen in het diepst geheim zijn bemiddelingsvoorstel mede,
dat hij tevens als het ultimatum zijner in willingen beschouwde,
met verzoek om er aan niemand kennis van te geven.

Het behelsde het volgende:

1°. Gulik zou aan den Prins van Sulzbach en zijne
Mannelijke afstammelingen afgestaan worden;

2°. Berg en Ravenstein moesten aan Pruissen komen;

-1) Droysen Gesch. der preus. Politik, Fried. Wilh. I., II. Theil, pag. 281.

-ocr page 152-

3°. de vestingwerken van Dusseldorp beloofde bij te
slechten, voor dat die stad aan Pruissen kwam, of zoo dit
bleek onmogelijk te zijn, dan zou die plaats een bezetting
krijgen voor de helft uit Pruissische voor de andere helft uit
Kreitstroepen bestaande;

4°. Gulik zou aan Pruissen terugvallen, zoo de Prins van
Sulzbach of een zijner opvolgers zonder mannelijke afstam-
melingen kwam te sterven;

5°. was de Koning wel genegen om Ravenstein aan de Re-
publiek af te staan, maar de Staten-Generaal moesten
eerst
beloven, hunne resolutie van clen 5den April in te trekken en
die zoodanig te veranderen, dat daaruit geen nadeelig uti
possidetis voor Z. M. ontstaan kon;

6°. wilde hij beloven om gedurende den tijd der onder-
handeling zich van alle feitelijkheden te onthouden, zoo de
tegenpartij zich tot hetzelfde verbond. Er zou dan van bei-
de kanten een status quietus heerschen. Op de grondsla-
gen der resolutie van den 5den April zou hij echter nooit tot
eene schikking bereid zijn. 4)

De Staten-Generaal antwoordden, dat zij met die resolutie al-
leen de bewaring der xust en de voorkoming van feitelijkheden,
zoo die zaak niet in rechten beslist werd, bedoeld hadden.

Vervolgens besloten zij om het geheele plan aan Frank-
rijk, den Keizer en Engeland mede te deelen, ten éinde
hen daardoor nog meer de noodzakelijkheid tot het nemen
van voorzorgsmaatregelen aan te toonen, nu de Koning
zulk
een vredelievende handeling, als die van den 5den April, reeds
zoo kwalijk opgenomen had. 1)

Die mededeeling bleef natuurlijk niet lang verborgen en
gaf\' wederom aanleiding tot een nieuwe Pruissische nota,
waarbij de Koning de handelwijze der Nederlandsche regeering
alleen meende te moeten toeschrijven aan hare onbekendheid met
de natuur van het possessoir recht in Duitschland, daar hij
zich anders niet begrijpen kon, hoe zijn vriendelijk
verzoek
niet alleen niet opgevolgd werd, maar zelfs aanleiding gaf
tot het vernieuwen van nadeelige maatregelen tegen 11
persoon. Von Luiscius moest hen daarom aantoonen, hoe vol-

1 ) Nota van von Luiscius 12 Mei 1736. te vinden in de Secreete
Holland, 18 Juni 1736.

-ocr page 153-

gens de rijkswetten het wettig verkregen bezit tegen elke
stoornis beschermd moest worden , en daar nu het huis Hohen-
zollern in dat geval verkeerde, mocht de Prins van Sulz-
bach den Koning hierin niet storen en kon hij\'alleen zijn eisch
ten petitoire voor de rechtbank brengen. Zoolang die zaak
niet ten principale uitgemaakt was mocht hij niet uit zijn bezit
verdreven worden. Om nu die onderhandelingen gemakkelijk
te maken, wilde hij voor goed van al zijne rechten op Gulik
afstand doen en daarenboven nog een groote som aan het
Paltzische huis geven, zoo het geheele hertogdom Berg met
Dusseldorp aan hem toegewezen werd. \')

Ook dit laatste plan werd wederom aan de drie mogendheden
medegedeeld, daar het volgens de meening der Staten-Generaal
hen niet kwalijk genomen kon worden "zoo zij uit zucht tot
conservatie der rust in hunne nabuurschap zich aan Engeland,
Frankrijk en Oostenrijk geadresseerd hadden, om daardoor het
plegen van\' feitelijkheden tegen te gaan." De juridische
uiteenzetting bewees hen niet, waarom zij van hunne vroegere
handelwijze dienden af te wijken. 2)

De groote bedrijvigheid der Nederlandsche regeering stak
vreemd af bij de langzaamheid van het Oostenrijksche en
Fransche kabinet. Hamel Bruyninx kon er bij \'s Keizers
ministers niet dikwijls genoeg op aandringen om hun meening
over de Pruissische bemiddelingsvoorstellen te kennen te ge-
ven. De Koning had een termijn van drie maanden gesteld,
binnen welken zijn voorstel moest aangenomen zijn, daar hij
zich anders tot niets meer verbonden rekende. Die tijd was
nu bijkans geheel verloopen en nog had de Keizer geen taal
of teeken van zich gegeven. 1)

Tegenover Frankrijk bevonden wij ons in dienzelfden toestand.
Deze mogendheid had, evenals Oostenrijk, nog zoo veel op het
vredescongres te regelen dat clie geschillen omtrent Berg en
Gulik, die, zooals wij gezien hebben, niet op de conferentie
besproken mochten worden, voórloopig geheel op den achter-
grond bleven. Onze mededeelingen werden dan ook öf met
diep stilzwijgen beantwoord öf in zulke raadselachtige taal
besproken, dat men er niets van begrijpen kon. Fleury was er

1 ) Brief van Bruyninx 10 Sept. 1736, te vinden in de Seer, Resol.
Staten-Generaal. E. A. \' \'

-ocr page 154-

ook zeer van overtuigd, zoo schreef van Hoey aan H. H. M.,
dat de rust bewaard moest blijven, maar dit zou wel nooit
gebeuren als Pruissen voortging zulke verregaande eischen te
stellen. Hij zou het daarom het verkieslykst vinden, als de
hertogdommen gesequestreerd werden Dit antwoord werd
in den Haag zeer ongunstig ontvangen en de gezant kreeg
den last, om den Kardinaal de teleurstelling van H. H. M. te
schetsen nu zij na de mededeeling van alle plannen zulk een
raadselachtig antwoord kregen. Zij hadden met te meer reden
eene andere uiteenzetting verwacht, daar Frankrijk als garant
van den Westfaalschen vrede bij een minnelijke schikking be-
lang had. 1)

Die klacht scheen te helpen, want den 3den Januari 1737
overhandigde de Fénelon en von Uhlefeld een gelijkluidende
memorie, waarbij men wel in de weigering, om die quaestie
op het congres toe te laten, volhardde, maar, die toch ook
tevens de verklaring hunner genegenheid behelsde, om met de
Staten-Generaal en Engeland maatregelen ter voorkoming van
feitelijkheden te beramen. 2)

Dit antwoord was nauwelijks aan den Koning bekend
geworden, of hij wendde op nieuw pogingen aan om den
Keurvorst tot toegevendheid te bewegen. Hij stelde daarom
voor dat Gulik zoowel in mannelijke als vrouwelijke linie aan

1 ) Secreete Resol. der Staten-G-eneraal, 17 Nov. 1736. R. A.

2 ) L\'Empereur ne saurait se départir du principe dont il est convenu
avec S. M. Très Chrét. de n\'admettre en ce qui reste à traiter pour con-
sommer l\'ouvrage salutaire de la Paix, que les matières qui
régardent
immédiatement les parties belligérantes. Mais sous ces principes l\'Empe-
reur est toujours également porté et empressé tant à empêcher les voyes
de fait, qu\'à concourir avec les puissances qui s\'interressent pour la tran-
quillité publique, à terminer par un accomodement juste et équitable les
différens qui paraissent menacer de suites fâcheuses.

Rousset Recuil historique tome XII pag. 103—108.

-ocr page 155-

Sulzbaeh zou worden afgestaan, terwijl Berg, Eavenstein en
Dusseldorp, wier vestingwerken geslecht zouden worden, aan
den Koning zouden komen. Was nu die schikking gesloten
en door de vier mogendheden bekrachtigd, dan beloofde hij
nog een millioen thalers aan den Prins van Sulzbaeh uit te
betalen en daarenboven op het oogenblik, dat Berg en Eaven-
stein aan hem overgeleverd werden, aan de drie Paltzische
Prinsessen elk 50,000 thalers en bij hun huwelijk nog
30,000 thalers te geven. Tot den lsten Mei gaf hij den Keur-
vorst bedenktijd, daar hij zich na dien termijn tot niets ver-
bonden rekende. !)

Men maakte daartoe in Mannheim niet de minste haast,
en eerst op aansporen van den Keizer en Frankrijk, die
daartoe door de Nederlandsche regeering op grond van het
overlijden van den Bisschop van Augsburg verzocht waren, ver-
klaarde de Keurvorst die voorstellen niet te kunnen aannemen. 2)

Door den dood van den Bisschop was de Keurvorst nog
slechts de eenige van zijn geslacht, en om nu niemand in
onzekerheid aangaande zijne plannen te laten, nam hij maat-
regelen om den Prins van Sulzbaeh voorloopig te doen
huldigen.

Nergens klonk zulk een bericht onaangenamer dan in den
Haag, waar men zeer goed wist, dat de Koning zulk een
handeling op alle mogelijke wijzen zon beletten, waardoor die
zoo zeer gevreesde oorlog dan onvermijdelijk werd. Men ver-
zocht daarom aan de drie andere mogendheden , om dit toch
vooral tegen te gaan. Oostenrijk en Frankrijk verklaarden
dit geheele plan voor een verzinsel, terwijl Engeland zich
onbevoegd achtte om in die zaak iets te doen, daar het aan
eiken vorst in een binnenlandsche aangelegenheid vrijstond
zulke maatregelen te nemen, als hij dienstig oordeelde tot
verzekering der opvolging.

Dit antwoord stelde de Staten niet gerust; zij vreesden
steecis, dat die huldiging toch zou plaats hebben en dan was
de ellende niet te overzien. Zij gaven dienvolgens aan de
drie overige mogendheden in overweging, of het ultimatum
van clen Koning niet geschikt was, om als basis tot verdere
onderhandelingen te dienen. Te Londen had men dezelfde
richtsnoer als in den Haag aangenomen; die twee Staten

Secreete Resol. Stat.-Gen. 17 Jan. 1737. R. A.
3) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 20 Febr. 1737 R. A.

-ocr page 156-

traden dan ook sedert dien tijd gezamenlijk op, terwijl Frank-
rijk en Oostenrijk eene eenigszins andere zienswijze huldigden.
Dit bespeuren wij duidelijk uit het antwoord door de Fénelon
en von Uhlefeld gegeven. \')

Deze beiden weiischten gemeenschappelijk aan Pruissen en
den Palz mede te deelen, hoe de vier Mogendheden aan eene
schikking werkten. Om die te vergemakkelijken zou men
den Koning op zijn woord van eer laten beloven, zich ge-
durende een jaar van
alle feitelijkheden te onthouden, daar
men beproeven wilde om partijen binnen dit tijdsverloop tot
overeenstemming te brengen. Stierf nu de-Keurvorst binnen
dien termijn, dan zou dit jaar van zijn dood af beginnen te
loopen en dus elke verandering gedurende dien tijd
verboden
zijn. Een gelijke belofte zou van den Keurvorst en den
Prins van Sulzbach afgevraagd worden, waarbij ook zij
zich
verbinden moesten, om alles in den tegenwoordigen toestand
te laten. Weigerde een der partijen, dan zou men nu reeds
uitmaken, dat geen verstoring der publieke rust geduld zou
worden, 1)

De Staten-Generaal zoowel als de Engelsche regeering kon-
den dit plan slechts gedeeltelijk goedkeuren. Niet
alleen
wilden zij de bedreiging in het einde van de nota weggeno-
men hebben, maar reeds vroeger hadden zij het
wenschelijk
gevonden om vooruit te bepalen, wat men onder het status
quo verstaan moest, als
de Keurvorst stierf, daar dit volgens
hen het eenige middel was om vele geschillen reeds in den
beginne te vernietigen. 2)

De Fénelon en von Uhlefeld konden zich echter met die
nadere aanduiding in het geheel niet vereenigen; zulk een
voorstel zou alleen de beraadslagingen rekken zonder tot eenig
resultaat te leiden.

De Staten poogden hun echter aan te toonen, dat die Op-
vatting niet zoo zeer van de hunne verschilde. Zij
kwamen
daarom met een ander plan te voorschijn, waarmede zij meer
geluk bij hunne twee bondgenooten hoopten te vinden.

Volgens hun voorstel moesten cle Koning en de Keurvorst
hunne ministers naar den Haag zenden, om in een conferen-
tie de regeling te bespreken. Voor dat die vergadering ech-
ter bijeenkwam, zouden zij beiden de plechtige belofte afleg"

1 ) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 24 Juli 1737, R- A.

2 ) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 15 Juni 1737, R. A.

-ocr page 157-

gen, om noch feitelijkheden, noch nieuwigheden gedurende
den zittingstijd, of binnen een jaar na den dood van den
Keurvorst, te plegen. Dit punt wenschten zij even als de
Engelsche gezant eerst uitgemaakt te zien, en al mocht het
nu waar zijn dat hierdoor eenige tijd verliep, zoo was het van
den anderen kant ook zeker, dat die regeling veel sneller
plaats zou hebben, als de partijen die verklaring hadden af-
gelegd. Konden deze het over dit preliminaire punt niet eens
worden, dan verklaarden zij zoowel als de Engelsche regee-
ring zich bereid, om met Oostenrijk en Frankrijk de verdere
maatregelen te beramen, die dan dienden genomen te worden.\')

Den 17den October berichtten de Fénelon en von Uhlefekl
dat zij zich geheel en al met dit plan konden vereenigen.
Zij achtten het daarenboven wenschelijk, om aan den Koning-
te schrijven dat bij den dood van den Keurvorst de Prins
van Sulzbach voorloopig het bezit zou voortzetten onder
verplichting, om niets te veranderen en alles in statu quo
te laten. En daar men vooruit wist dat deze zulks nooit
zou toestaan, vonden zij het zeer geschikt om nu reeds de
te nemen maatregelen vast te stellen, voor het geval dat
Pruissen zich feitelijkheden veroorloofde. 3)

Nederland en Engeland konden zich geheel en al met dit
voorstel vereenigen. Intusschen werd er van onzen kant geen
moeite gespaard om het kabinet van Berlijn te bewegen, ge-
zanten1 naar clen Haag tot bijwoning der conferentie te zen-
den, daar de Koning anders groot gevaar liep geen stuk uit
de erfenis te krijgen. Deze bleef echter in zijne weigering
volharden en vond het onbestaanbaar met zijn eer, om voor
pressie van andere mogenheden te wijken.

In den Haag werd nu die geheele zaak behandeld; die stad was
het middelpunt van alle politieke kuiperijen geworden, waarin
vooral de Fransche gezant alle moeite deed om dit geschil op
een gunstige wijze beslist te zien. • Die vier mogendheden
beraadslaagden dagelijks over de nota, die in, Berlijn en
Mannheim door hunne gezanten overhandigd zou worden.

Den 3den Januarij kregen v. Grinkel in Berlijn en Burmania
in Mannheim hunne instructies, met den last om tegelijker-
tijd met de gezanten der drie overige mogendheden hunne
memories aan te bieden. De ÏO^11 Februari was daartoe be-

-ocr page 158-

paald, en op dien dag kregen de HH. de Chetardie (Frank-
rijk), v. Demerath (Oostenrijk), Guy Diekens (Engeland),
v. Ginkel (Nederland), andientie, om den wil hunner regee-
ringen aan den Koning kenbaar te maken.

In die nota werd gezegd dat zij hunne bemiddeling tot
regeling der successie-vraag aanboden, daar anders de oor-
log nauwelijks te vermijden was. Opdat echter met meer
vrucht aan die schikking gewerkt kon worden, verzochten
zij van Z. M. de belofte, om gedurende de onderhandeling,
ja zelfs als de Keurvorst stierf, zich geene feitelijkheden te
veroorloven, noch eenige poging aan te wenden om zich in
het bezit der betwiste landen te stellen. Men hoopte dat de
regeling binnen twee jaar zou afgeloopen zijn, maar indien de
Keurvorst gedurende de onderhandeling overleed, stelden zij
nu reeds vast, dat die twee jaren eerst na zijn dood zou-
den beginnen. *) \'

Een zelfde nota werd op dien dag den Keurvorst overhan-
digd, slechts met dit verschil dat deze en cle Prins van
Sulzbach beloven moesten, bij het overlijden van den
eersten
gedurende die onderhandeling geene veranderingen in liet
staats- en burgerlijk bestuur der betwiste landen aan te bren-
gen, en dat het dus toegekende bezit, noch voor- noch
nadeel
ten aanzien van \'s Prinsen eigendom of bezitrecht zou kun-
nen toebrengen 1). Over het antwoord van Pruissen
behoefde

1 ) Pour avoir la sûreté qu\'il ne sera rien entrepris pendant le cours de
la négociation les quatre Puissances prient avant tout à S. A. E. P. de vou-
loir déclarer et s\'engager tant en son nom que celui
du Pr. de Sultzbacb,

-ocr page 159-

men in het geheel niet in twijfel te verkeeren ; de Koning
had reeds zoo dikwijls verklaard dat hij geen bemiddeling
wilde aannemen, waarbij het voorloopig bezit aan Sulzbach
wierd toegekend, zoodat men nu ook geen ander dan een wei-
gerachtig antwoord kon verwachten.

Friedrich Wilhelm was in den beginne over die gemeenschap-
pelijke memorie zeer verontwaardigd en wilde ze onbeantwoord
laten. *) Zijne ministers overtuigden hem echter van het onwel-
voegelijke van zulk een handeling en den 19den Februari kregen
de vier gezanten tot antwoord, dat de Koning hoewel hij met ge-
noegen hunne pogingen tot schikking opgemerkt had, zich
echter met het hoofdpunt in die nota niet kon vereenigen.

"La seule chose qui fait de la peine à S. M. c\'est qu\'elle
trouve dans le mémoire, présenté le 10 du courant à la cour
de Mannheim, des expressions qui semblent indiquer qu\'on
veuille constater une possession provisionelle pour le Prince
de Sulzbach dans les duchés de Juilliers et de Bergue. S. M.
ne comprend pas, comment on pourroit concilier un tel arran-
gement avec l\'impartialité d\'une médiation, ny sous quel
ombre de justice on lui pourroit ôter les droits de possession,
qui lui appartiennent à 1 égard des dits duchés, et en révêtir
un Prince, qui de soi-même n\'en a point du tout, et non
plus au petitoire, aucun droit décidé par le juge compétent.
Il est impossible que S. M., quelque grande que soit d\'ail-
leurs sa déference pour les quatre Puissances concertées, y
puisse donner les mains. Elle feroit trop de tort à ses intérêts
en s\'y prêtant, et il n\'y a ny réservation, ny réstriction ny
modification qui la puisse rassurer là-dessus." 2)

session provisoire des dits Etats et Païs qui restera en attendant au Prince
de Sulzbach ne pourra lui donner aucun avantage ni porter aucun pré-
judice à qui que ce soit tant au Possessoire qu\'au Pétitoire.

Verbaal van van Ginkel, 10 Febr. 1738. R. A.

]) Der König wies einige Tage vorher seine Minister an, die Herren
Gesandten "höflich und mit vielen Reverenzen" zu empfangen, sich ihre
Schriftstücke vorlesen zu lassen, sich dieselben auszubitten, sie versiegelt
einzusenden; er habe nicht die Absicht zu antworten, sondern werde es
machen wie Wallenstein, der die Kaiserliche Ordre zwar ehrerbietig ge-
küsst, aber auf den Kamin gelegt habe; und wenn die fremden Herren
auf Antwort drängten, sollten sie ihnen sagen: der König werde die Sache
reiflich überlegen und wenn S. M. Resolution einlaufe, würden sie das
Vergnügen haben, sie ihnen mitzutheilen. Droysen, Gesch. der preuss.
Politik. Friedr. Wilh. I, II Band, pag. 337.

Secreete Brieven van v. Ginkel, 19 Februari 1738. R. A.

-ocr page 160-

Weigerde de Koning dus de bemiddeling aan. te nemen,
liet antwoord van den Keurvorst was uit den aard der zaak
bevestigend en in toestemmenden zin.

Al volhardde men nu te Berlijn in de eens opgevatte mee-
ning, zoo ontveinsde men zich toch in het geheel niet de
gevaren, die uit die weigering ontstaan konden. Men wist nu
dat de
quadrilleurs (spotnaam door den Koning aan de vier
Mogendheden gegeven) maatregelen zouden beramen om het
kabinet van Berlijn te dwingen, hunne zienswijze aan te nemen.
En zoo men dit door geweld bewerken wilde, waren de
ram-
pen niet te overzien. Vooral was men op de Republiek ge"
beten, die door hare voorstellen, nota\'s en memories dien twist
tot een Europeeschen gemaakt had. De Koning, die
daarover
met zijn vriend van Ginkel correspondeerde, kon zich in het
geheel niet de verblindheid van H. H. M. begrijpen, die de
gevaren voor de Republiek voorbijzagen, indien alle
versterkte
plaatsen van den Beneden-Rijn en in het land van Gulik
door Fransche legers bezet wierden.
De Nederlandsche ge\'
zant bestreed wel die opvatting en verdedigde het gedrag
zijner lastgevers, maar zonder eenige verandering in \'s
nings meening te bewerken. \')

Hij maakte daarentegen alles gereed voor een aanstaanden
veldtocht en aarzelde zelfs geen oogenblik om zijne rechten
tegen Frankrijk te handhaven. "1)

1 ) In een brief van Frederik den Groote aan den Prins van Oranj\'i
zegt hij :

"On parle à présent des troupes que cette puissance veut mettre dans
Juilliers et Bergue; je suis toujours du sentiment que ceux, q11\' °nt
abandonné leur Beau-père à la discrétion de sa mauvaise destinée, ne
s\'embarasseront pas d\'avantage de leur Beaufils futur et quand me®e
tout cela auroit lieu,
il est de la gloire du Roy de mesurer ses forces
celles du Roy de France et de repousser la force far la force. Monsie^
de Fénelon, et peut être plus d\'un ministre français, serait surpris
résolutions vigoureuses que le Roy prendra, lorsque le cas de la success*
viendra à exister
, on est dans des préjugez peu fondéz, on suppose 1} ,
de timidité clans les conseils du Roy qu\'il n\'y en a en effet; on auroit l\':)VU;
en tous les siècles la modération d\'un prince puissant et muni d\'une armc
redoutable et il me semble qu\'il faut beaucoup de vertu pour
conserve
la justice et l\'équité lorsqu\'on est en état d\'user de violence." Brief"\'1, ^
seling tusschen Prederik den Groote, den Prins van Oranje en zijne gen1\'
lin Anna van Engeland. Brief XVII, 12 September 1738. Uitgege^
door Leopold von Ranke
in zijne Voorlezing in de Koninklijke A ca
van Wetenschappen te Berlijn. x

-ocr page 161-

Gelukkig kwam het «iet zoo ver en wel door toedoen van
Nederland en Engeland, die tegen de gevolgen hunner eigene
handelingen opzagen.

Nm de Koning geweigerd had aan het congres deel te
nemen, stelden von Uhlefeld en de Fénelon
(4 Juni) aan de
Staten-Generaal en aan Trevor (Engeland) voor, nieuwe
maatregelen te beramen voor het geval dat de Keurvorst
stierf. De onbuigzaamheid van Friedrich Wilhem veroorloofde
hen niet nog langer werkeloos te blijven, te meer daar
hun eer het vorderde dat zij ook nu datgene uitvoerden,
waarmede zij hem, bij niet aanneming dier nota, bedreigd had-
den (a leur réputation de faire voir qu\'elles n\'an noncent rien
en vain.) Zij verzochten daarom aan H. H. M. dat zij gecommit-
teerden zouden benoemen om die zaak met hen te verhandelen.
Dit doel was niet beter te bereiken dan door het opmaken eener
gemeenschappelijke acte van garantie over clie punten, waar-
over alle vier het eens waren en waarbij, tot aan de eind regeling,
het voorloopig bezit aan den Prins van Sulzbach zou worden
toegekend. 1)

Toen de Koning dit vernam, deed hij nog een nieuwe poging-
om den opkomenden storm te bezweren. De gezant Luiscius
verklaarde dat zijn meester bereid was om tot de conferentie
toe te treden, zoo men de hertogdommen, als de Keurvorst
gedurende de onderhandelingen stierf, door troepen van onzij-
dige mogendheden liet bezetten. Het bestuur over die landen
zou in dien tusschentijd onder garantie der vier mogendhe-
den, in handen der Stenden gesteld worden, voor de helft uit
^oonaschen en voor de andere helft uit Protestanten bestaande.
Dit tusschenbestuur zou tot aan de eindregeling van kracht
\'dijven. 2)

De Fransche en Oostenrijksche gezanten verklaarden dadelijk
dien voorslag niet te kunnen aannemen noch daarover berich-
*_en aan hunne Hoven te kunnen zenden. Niet alleen eischte
middel de medewerking van zeer vele regeeringen, waar-
veel tijd zou verloopen, maar volgens hunne opvatting
Week het daarenboven van de beginselen af, die in de nota
van den 10de11 Februari door alle vier mogendheden waren
^"genomen; zonder nog de onvoegzaamheid in aanmerking
nemen van een gedragslijn te verlaten, die aan de eene

Secreete Resol. der Staten-Generaal, 20 Juni 1738, R. A.
Secreete Resol. der Staten-Generaal, 22 Juli 1738, R. A.

10*

-ocr page 162-

zijde vastgesteld, aan cle andere door den Koning verwor-
pen was. *)

De vroegere voorslag echter om door een gemeenschappelijke
acte van garantie den Koning te dwingen, het provisioneel be-
zit van den Prins van Sulzbach te erkennen, beviel den Staten-
Greneraal nog veel minder. Juist wat zij hadden willen verhin-
deren , een oorlog op \'s lands grenzen, zou dan zeker plaats
hebben, en wie zou dan den Koning beletten in het grond-
gebied van den Staat te rukken? Daarom waren zij tegen
alle maatregelen van geweld, even als George II die, wegens
zijn Keurvorstendom geheel hetzelfde gevoelen toegedaan was.
Zij lieten dus in Londen vragen, of het Engelsche mini-
sterie niet genegen was om met de Republiek te bewerken,
dat het Pruissische aanbod ten minste gedeeltelijk wierd aan-
genomen. Men zou den Koning dan voorstellen om gedu-
rende een jaar na \'s Keurvorsten dood te handelen, als of
hij nog leefde, zóodat, de regeering in diens naam
gevoerd
wordende, gedurende, dat jaar geene veranderingen in het
bestuur zouden mogen plaats grijpen. 1)

Dit voorstel, door Engeland aangenomen, werd te Berlijn
gladweg afgeslagen. De Koning bleef zijn standpunt
hand-
haven, dat der uitsluiting van den Prins van Sulzbach van
het voorloopig bezit, onder wat vorm ook.

Had hun voorstel aan dien kant een ongunstig onthaal
gevonden, zoo gaven de Zeemogendheden de hoop toch niet
op om Frankrijk en Oostenrijk tot hare plannen over te
halen. Zij overhandigden den 18den Augustus een nota, die
tevens als antwoord dienen moest op de voorstellen der twee
overigen. Hierin beweerden zij dat de
Fransch-Oostenrijksche
voorstellen van den 4den en 208ten Juni meer van den Koning
vorderden, dan de nota van den 10den Februari. In deze
stukken had men slechts acht geslagen op het Pruissisch
antwoord, -maar geenszins op dat van den Paltz. Men eiscbte
nu de toekenning van het voorloopig bezit aan den Prins van
Sulzbach, terwijl in de collectieve nota van den 10deJ1 Fe-
bruari die toestand slechts als wenschelijk werd voorgesteld;
en als
of dit niet genoeg ware, vorderde men nu zelfs dat de
vier mogendheden als borgen van dit voorloopig bezit optre-
den zouden. Zoowel de Staten als Engeland hadden zich wel

1  Secreete Resol. der Staten-Generaal, 18 Aug. 1738, R. A.

-ocr page 163-

met de twee andere mogendheden vereenigd om aan den Prins
het voorloopig bezit toe te kennen, maar dit besluit moest
niet anders opgevat worden, dan als een voorslag, waarmede
beide partijen zich zouden kunnen vereenigen, zonder dat er
eenige andere verplichting uit volgde dan, om in geval van
niet aanneming door een der partijen, te beraadslagen, wat
er dan te doen viel. Zij stelden daarom aan hunne twee bond-
genooten voor, om gedurende een jaar na \'s Keurvorsten dood
die landen door neutrale troepen te laten bezetten en eene
tusschenregeering op naam van den overleden Yorst in te
stellen, die echter geen verandering hoegenaamd in den vroe-
geren toestand mocht aanbrengen. *)

Die verklaring werd door de Fénelon en von Uhlefeld hoogst
kwalijk opgenomen.1) Zij schreven den 18d6n Augustus, dat
hun die nota zeer vreemd voorgekomen was, als men bedacht,
hoe H. H. M. bij een vroegere resolutie van den 5den April 1736
hemel en aarde bewogen hadden, om snel met de meening
der overige mogendheden bekend te worden. Nu echter gaven
zij een antwoord, dat alles op losse schroeven zette, daar zij reeds
vroeger verklaard hadden dat het plan van Luiscius onaan-
nemelijk was. Volgens hen diende dit voorstel tot niets anders,
"qu\'à jeter de l\'embarras; il fallait sur cela parler net, et
faire connaître qu\'on ne pourrait absolument s\'y prêter et
qu\'on étoit trop persuadé des bonnes intentions des Etats
Généraux pour supposer qu\'une pareille proposition pût faire
sur eux aucune sorte d\'impression." Door die resolutie werd
van de vroegere afgeweken, die steeds een gemeenschappelijk
optreden geboden. s)

Uit dit antwoord bleek nu zonneklaar, dat de vier mogend-
heden het niet meer eens waren. Frankrijk en Oostenrijk
wilden de voorstellen van den 10den Februari des noods met
geweld handhaven, terwijl de Zeemogendheden de dreigende
gevaren liever door toegevendheid trachtten af te wenden.
De nota van den 21sten Augustus 2) diende dan ook meer

1 ) Die Verhandlungen zwischen den vier Mächten im Haag wurden
täglich gereizter; Frankreich wies die Fiction, welche der Kaiser, den
Status quietus, den die Seemächte empfahlen, zurück.

Droysen, Gesch. der preuss. Politik. Friedr. Wilh. I, II Theil, pag. 355.

2 ) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 21 Aug. 1738. R. A.

-ocr page 164-

tot rechtvaardiging van het gedrag van H. H. M., dan tot
antwoord. Zij hadden steeds gedacht dat de toekenning van
het voorloopig bezit aan den Prins van Sulzbach het beste
middel zijn zou om dit geschil bij te leggen. Nu het echter
bleek dat die maatregel niet doeltreffend was, waren zij wel ge-
dwongen om op andere middelen bedacht te zijn, daar het
steeds in hunne bedoeling gelegen had om door "mesures a
1\'amiable" een schikking te bevorderen, maar niet om door
"mesures de force" den Koning te dwingen tot hun gevoelen
toe te treden. Daarom hadden zij de oprichting van een tus-
schenbestuur voorgeslagen, in de hoop dat dit beter helpen zou.

Dat de Nederlandsche staatslieden door dit antwoord aan
de waardigheid van hun vaderland te kort deden, lijdt bij
ons geen twijfel. Hun eer vorderde, dat zij bij hun
eens
genomen besluit, het toekennen van het voorloopig bezit aan
den Prins van Sulzbach, bleven staan; het ging dus niet
aan om te zeggen, dat zij die maatregel slechts in der minne
wilden handhaven, zij wisten immers lang vooruit, clat de
Koning hierin nooit zou toestemmen en slechts door ge-
weld daartoe zou kunnen gedwongen worden. Wij geven toe,
dat het geval moeielijk was, want de Staat zou zeker in een
oorlog gewikkeld zijn, maar dit was trouwens het gevolg
hunner eigene handelingen. Zij hadden die quaestie op die
hoogte gebracht, zij hadden daarin als scheidsrechters wil-
len optreden; nu was het ook hun plicht, welke de ge-
volgen zijn mochten, om even als Oostenrijk en
Frankrijk
te zeggen, clat hunne eer medebracht "de faire voir qu\'el-
les n\'annoncent rien en vain." Het stond hun niet meer
vrij, hun eens ingenomen standpunt te verlaten, nu zij
geroe-
pen konden worden om dit met de wapenen te verdedigen-
En toch kwamen zij met een tweeden voorslag voor den clag?
die door Pruissen reeds afgekeurd was! Zoo dit
voorstel
officieel met een weigering beantwoord werd, mochten zij er
zich dan wederom op beroepen, dat zij slechts door "me-
sures
a 1\'amiable" het Kabinet van Berlijn tot hun inzicht
hadden willen brengen? De ongerijmheid dier gedragslijn
springt dadelijk in het oog; op zulk een wijze kon nooit een
enkele twistvraag beslist worden. Uit hunne
geheele gedrags-
lijn blijkt clat zij voor de gevolgen hunner eigene handelingen
terugschrikten.

De Fénelon en von Uhlefeld antwoordden den 4de" Oct.,
dat het voor hunne regeeringen onmogelijk was een
anderen

-ocr page 165-

Weg in te slaan dan dien, welke tot nu toe door de vier
mogendheden gevolgd was. \') De Staten-Generaal schreven
Wel terug, dat zij gaarne met hen gezamenlijk beraad-
slagen wilden, maar clit bleek, na het gebeurde, onmogelijk
te. zijn. Frankrijk en Oostenrijk sloten daarom den 13den
Januari 1739 te Versailles een verdrag, waarbij aan den
Prins van Sulzbach, als de stam van Neuburg uitstierf,
gedurende twee jaren het provisioneel bezit van Berg en
Grulik werd toegekend.2)

Ook de Koning poogde door afzonderlijke onderhandelin-
gen zijn doel te bereiken. Hij wendde zich tot Frankrijk,
waar de Fleury, als bevorderaar van den vrede, met genoe-
gen die gelegenheid aangreep.

Tot betere bewaring van het geheim, werden de Fénelon
Luiscius in den Haag daartoe aangewezen. In den be-
ginne vorderde Pruissen steeds nog Berg met Dusseldorp,
Waartegen de Prins van Sulzbach Gulik en twee millioen zou
krijgen, terwijl daarenboven aan elk der Prinsessen nog
-00,000 thalers zou betaald worden. Die eisch werd afge-
slagen ; de Kardinaal kon nu eenmaal niet toestaan dat door
het bezit van den Rijn en Dusseldorp de gemeenschap tus-
sehen de geestelijke keurvorstendommen verbroken werd. De
onderhandelingen werden echter geenszins afgebroken, maar
hadden steeds in het diepste geheim plaats, totdat in De-
cember 1738 Fénelon verklaarde, dat Bodewijk XY geheel
^erg, behalve Dusseldorp en eenige kantons aan den Rijn,
die de verbinding tusschen de geestelijke keurvorstendommen
Afmaakten , wilde toestaan.

-Na eenige bedenkingen verklaarde de "Koning, dat hij om ge-
Wichtige en dringende redenen liever tot eene "raisonnable"
s°hikking toetreden, dan door zijn weigering een bloedigen
oorlog wilde uitlokken. Hij sloot dienvolgens clen 5den April 1739

Secreete Resol. der Staten-Generaal, é Oct. 1738, R. A.

Zie de Garden Histoire générale des traités cle Paix , deel III,
Pag- 351. Dit tractaat streed, zooals wij zien, geheel tegen den inhoud
Vcln het verbond van Wusterhausen, waarbij de Keizer het bezit van Berg
\' n Ravenstein aan den Koning beloofd had. Door de teekening van dit
actaat, werd art. 13 van het verdrag van Wusterhausen op den Keizer
(^ePasselijk, waarbij bepaald was dat, indien een der partijen tegen dit ver-
aö handelde, de andere aan geen enkele daarin vervatte verbindtenis
gehouden zijn. Dit was een der redenen, waarom later Fredrik II
\' Pragmatieke sanctie niet meer erkennen wilde.

e tekst van die overeenkomst is nooit officieel gedrukt geworden.

-ocr page 166-

een verdrag met Frankrijk, waarbij Berg aan Pruissen werd
afgestaan, behalve Dusseldorp en de districten aan den Rijn?
die met Gulik aan het huis Sulzbach, zoowel in mannelijke
als vrouwelijke lijn, kwamen; Ravenstein werd aan den
Koning
overgelaten, met de verplichting, om zich hierover met de
Staten-Generaal te verstaan. De afstand zou dan eerst gel-
den, als de Prins datgene, wat aan Pruissen toegekend was,
uitgeleverd zou hebben. Stierf de Keurvorst vóór dat
Frank-
rijk hem genoopt had dat verdrag aan te nemen, clan kreeg
de Koning. het recht, om het aan hem toegekende gedeelte
onmiddelijk te bezetten. 1)

Na al het gebeurde moet men zich over dien stap niet te veel
verwonderen. Dat de Koning niet met de Republiek
onderhan-
delde is licht te begrijpen, nu het gebleken was, hoe zij hare
uitspraken en verbindtenissen naar tijdsomstandigheden wist
te wijzigen. Van den Keizer kon, na zijn trouweloos ge"
drag, ook geen sprake zijn. Engeland zonder Nederland be-
teekende niet veel; Frankrijk bleef clan alleen over en de
Fleury liet de gelegenheid niet voorbijgaan, om zijn
invloed
in Duitschland te vergrooten en aan Europa een bewijs zijner
vredelievendheid te geven. Dit was \'s Konings laatste regeerings "
daad; een aanhoudende ziekte en het verdriet over den gang
der zaken omtrent Berg en Gulik, gepaard met het
gedrag
des Keizers , hadden zijn sterk lichaam gesloopt.

Den 315ten Mei 1740 stierf hij aan de gevolgen der water-
zucht, aan zijn zoon een bloeiend rijk, een schat van 7 milli°eU
thlrs. en een geoefend leger nalatende. Hoewel hij met
ernst
en nadruk optrad, waar hij meende Pruissische belangen te
moeten handhaven, was hij persoonlijk jegens de Republiek
met welwillende gevoelens bezield. Zijn buitenlandsche staat-
kunde werd niet door een vaste gedachte bestuurd, maar wa
doorgaans weifelend en aarzelend. Om krachtig en
geniaa
tusschen partijen op te treden en hierdoor de omstandigheden
te beheerschen, daartoe was hij niet in staat; zijn groote
vredelievendheid, spaarzaamheid en de bezorgdheid voor zUuC
soldaten waren hiervan de oorzaak.

-ocr page 167-

HOOFDSTUK III.

de oostenrijksche successieoorlog (1740—1748).

§ 1.

Toen Frederik II den troon besteeg vond hij zijn land
in een gunstigen toestand; een leger van 80,000 man en
een groote schat waren de middelen, die hem ten dienste
stonden om de welvaart en de eer van zijn rijk te bevorde-
ren. Zijn vader had van die middelen geen gebruik gemaakt,
zou zijn 28 jarige zoon dienzelfden weg inslaan?

Velen betwijfelden het; men dacht dat voor dichters en
kunstenaars het gouden tijdperk was aangebroken en dat het
\'s Konings streven zijn zou, om van Berlijn, dat tot nu toe
het Duitsche Sparta genoemd werd, een nieuw Athene te
maken.

Tot de instandhouding der goede betrekkingen tusschen
Nederland en Pruissen was wel niemand beter geschikt, dan
de Generaal van Ginkel. Sedert 1730 gezant te Berlijn, had
hij zich daar niet alleen de achting van zijne ambtgenooten,
maar vooral de vriendschap des Konings weten te verwerven.
Nauwelijks aan dit hof gekomen, was hij de eerste geweest, die
krachtig voor den Kroonprins in de bres gesprongen was
toen diens leven door den toorn zijns vaders bedreigd werd.1)
In de vele moeielijke omstandigheden, die gedurende zijn ver-
blijf plaats hadden (men her inner e zich slechts het gebeurde
te Maastricht), had hij steeds de belangen der Republiek
Waardiglijk verdedigd en juist dit gedrag had hem de genegen-
heid des Konings verzekerd, die hem eenigen tijd later tot

-ocr page 168-

Ridder van den Zwarten Adelaar benoemd had. Reeds ten
tweeden male op dien post geroepen, was het nn zijn plicht
om de hangende geschillen met de nieuwe regeering ten einde
te brengen.

Hoewel de groote steen des aanstoots, de nalatenschap
van Willem III, uit den weg was geruimd, waren er,
behalve kleinere zaken, twee gewichtige vraagpunten tot
wier beslissing zijne medewerking vereischt werd en wel
vooreerst dat van Grulik en Berg en vervolgens de rege-
ling der erfopvolging in Oost-Friesland, cloor Hannover aan
Pruissen betwist.

Had men een oogenblik getwijfeld, welke gedragslijn de
jonge Koning zou aannemen, zijn handelwijze omtrent Her-
stal overtuigde ieder , dat hij niet met zich spotten liet en
zeer ernstig de handhaving zijner rechten opvatte. •)

Van Ginkel berichtte dan ook hoe de Koning, behalve de
inrichting van zijn nieuwe hofhouding, vooral een vermeer-
dering van het leger op het oog had om, bij het overlijden
van den Keurvorst van den Paltz, gewapenderhand dit geschil
te beslechten. 1)

Frederik II trachtte echter eerst het Fransche hof door
een buitengewoon gezantschap gunstiger voor een nieuw ver
deelingsplan te stemmen. Toen die poging echter op den
onwil van den Kardinaal de Fleury stuitte, doorzag ieder
cle reden, waarom hij bij Burik een schans bouwen liet
voor kavallerie en infanterie, en menigeen zag met
bezorgd-

1  Brief v. van Ginkel, R. A., 6/16 Juli 1740. R. A.

Verder is hij meest bezig met nieuwe arrangementen in syne armee te
maken, die in December compleet in staat syn sal en sal dit met vry
wat meerder promptitude geschieden als d\'augmentatie in de Repubbc<p
Men cacheert niet van te seggen,
dat men alles daerop sal waagen wan-
neer het cas van de successie van Gulig en Berg mogte komen te exteren
en heb ik reeden om daar gloof aan te geven als kennende het caractei
van clen jongen Monarch, die geresolveerder sal syn en
cle gevolgen van
den oorlog soo verre niet sal insien als wel syn Heer Vader, die wS
menasseercle maar cloor dessèlfs experientie daarna in consideratie nam»
hetgene kan resulteren wanneer men eens in de oorlojr is gearnbarqueert-

-ocr page 169-

beid het tijdstip naderen, waarop hij zich voldoening zou ver-
schaffen ondanks alle Keizerlijke en Fransche politiek. 1)

De dood van Karei VI van Habsburg, den 20sten October 1740,
bracht echter een geheele omkeeriug in zijne plannen te weeg.
Terwijl hij tot nu slechts aanspraken in het Westen zocht te
Verwezenlijken, liet hij die thans geheel varen om zijne rech-
ten op Silezië te doen gelden.

In den beginne dacht men dat Maria Theresia zonder eenige
tegenspraak als erfgename haars vaders beschouwd zou wor-
den, daar alle mogendheden van Europa, behalve Beijeren
haar erkend hadden. In November werd zij als landsvrouw
gehuldigd en haar gemaal Franz Stephan als mederegent over
aÜe Oostenrijksche landen erkend. Green maand verliep of
breder ik stond zonder eenige oorlogsverklaring, in het hart
van Silezië.

Hem had vooral het gedrag van Oostenrijk tegenover zijn
vader diep getroffen. Reeds in zijn jeugd was hij zelf het
°ffer der Keizerlijke politiek geworden; zijn gedwongen huwe-
lijk met een Brunswijksche prinses, en de vijandschap met
George II waren daarvan het uitvloeisel geweest. En toch had
Karei VI geen oogenblik geaarzeld om dit alles te vergeten,
toen het bleek clat de oude Koning liever Stanislaus Les-
cyuski op den troon van Polen zag, clan August van Saksen.

Na het sluiten van den vrede van Weenen had de Keizer
zieh enger met Frankrijk verbonden en gemeend nu sterk
genoeg te zijn om langs alle wegen aan Pruissen zijn onge-
noegen te kennen te geven. Dit kenmerkte zich niet alleen
daarin, dat hij in de zaak van Grulik en Berg, tegen zijn
gegeven woord, geheel en al partij voor clen Keurvorst van
den Paltz trok, maar zelfs in het verzuim der gewone vor-
ken van lioofsche wellevendheid. De Koning, wiens ge-
beele politiek in een nauwe aansluiting met Oostenrijk be-
staan had, bemerkte op het einde zijns levens, dat hij een
verkeerden weg ingeslagen en zijn doel gemist had. In dien
tijd

was het, clat hij op zijn zoon wijzende de profetische
Woorden sprak: "daar is er een die mij eens wreken zal".
V\'ari den jongen Koning had Oostenrijk in het beschermen
pragmatieke sanctie niet veel te hopen en men wist, dat
•ï in de quaestie over Grulik en Ravenstein zich vlak tegen-
°ver des Keizers politiek geplaatst had.

^ L, v. Ranke, neun Biicher preuss. Gesch., deel II, pag. 107.

-ocr page 170-

Toen dan het geschikte oogenblik verschenen was, rukte
Frederik Silezië binnen om zijne rechten op Jagerndorf, Brieg,
Liegnitz en Wohlau te handhaven, die, volgens zijn beweren,
op onrechtvaardige wijze aan vroegere vorsten.uit het huis
Hohenzollern ontnomen waren.

In zijne kennisgeving aan de Staten-G-eneraal zeide de Koning,
dat hij tot handhaving van oude rechten, waarvan vroegere vor-
sten uit het Keurhuis nooit afstand hadden kunnen doen, zijne
troepen in het hertogdom had laten binnenrukken. Wel had
hij gehoopt dat hij zich met Maria Theresia hierover verstaan
zou, maar daar er periculum in mora en de uitslag der onder-
handeling twijfelachtig was, had hij voor \'s hands middelen in het
werk gesteld tot bewaring zijner aanspraken. Uit zijne han-
delingen zou blijken, dat hij het Huis Ilabsburg niet wilde
beleedigen, maar, dat dit slechts geschiedde tot welzijn van
het Duitsche rijk. Volgens Ranke eindigde zij met de
merkwaardige woorden: "dat daar Keurvorst Frederik Willem
Keizer Leopolcl gediend had, maar met ondank beloond was,
hij integendeel eerst de belooning in bezit wilde nemen en
dan diensten bewijzen. 1)

Met gemengde gevoelens werd die verklaring in den Haag
ontvangen; wel was men hierdoor bevrijd van dadelijke vrees
voor een oorlog aan
\'s lands grenzen, maar men besefte ook
zeer goed, clat hierdoor een langdurige strijd zou ont-
staan, waarin men onmogelijk onzijdig kon blijven, \'s Konings
bewering, dat hij niet als aanvaller, maar als
beschermer
van Maria Theresia optrad, kwam den Staten-G-eneraal
vreemd voor. In hun antwoord verklaarden zij, dat zij zijne
aanspraken niet konden beoordeelen, daar deze hun
geheel
onbekend waren; volgens hunne gedachten echter zou zijne
handelwijze de rust in Europa verstoren en geheel met
zijne vriendschappelijke bedoelingen tegenover Maria The-
resia strijden.
In ieder geval hadden zij een kennisgeving
verwacht, voordat \'s Konings legers in Silezië waren ge~
trokken, daar zij dan nog maatregelen hadden kunnen nemen
tot behoud der rust in Europa, terwijl dit nu onmogelijk
geworden was. 2)

Wat zij gevreesd hadden gebeurde, een algemeene oorlog

1 O Lias Duitschland, 1740. E. A.

3) Eanke, neun Bücher preuss. Gesch., deel II, pag. 142.

2 ) Resolutie der Staten-Generaal, 2-3 December 1740.

-ocr page 171-

Was het gevolg van dien inval en, veel te vroeg naar hun
zin, werden de Staten-Generaal gedwongen, de houding te
hespreken die zij nu dienden aan te nemen. Reeds voor den
inval had de Oostenrijksche legatie-secretaris Halloy hevel
gekregen om H. H. M. te verzoeken, hevelen aan hunnen
gezant in Berlijn te zenden, om den Koning den toeleg
op Silezië te ontraden, en zoo dit niet hielp, hulp en
hijstand te vragen waartoe de Koningin van Bohemen en
Hongarije volgens de tractaten gerechtigd was. Dit verzoek
Werd den 17aen December voorgelezen en tot het geheim
Besogne van buitenlandsche zaken verwezen. 1) De Repu-
bliek werd nu wel gedwongen zich ernstig met de vraag
bezig te houden, voor welke der beide mogendheden zij
partij zou trekken.

Reeds vóór dien tijd hadden de Staten-Generaal bij George II
laten aanvragen, welke gemeenschappelijke maatregelen men
Wegens dien inval in Silezië nemen moest. Trevor kreeg tot
antwoord, dat Z. M. geheel in overleg met H. H. M. in
die zaak wilde optreden. Hij was hierom gemachtigd om
met de Staten te beraadslagen en de resoluties, die daarvan
het gevolg zouden zijn, in naam des Konings en der Staten
te verzenden, die dan tot instructie der gezanten van beide
mogendheden konden dienen. s)

In een conferentie die daarop plaats had, toonde Trevor
de noodzakelijkheid aan, om vooreerst den Koning te bewe-
gen van zijn onderneming af te zien, daar zij zich verbon-
den hadden om Maria Theresia in het bezit harer landen te
handhaven. Vervolgens moesten zij hem voorhouden, hoe dik-
wijls de Koningin van Hongarije en Bohemen reeds om hulp
gevraagd had , maar dat zij hierop nog niet geantwoord hadden,
omdat zij eerst Pruissen bezweren wilden van die onderneming
af te zien. "Si le Roi voulait donner à S. M. Brittanique et
a la République cette marque de déférence pour leur inter-
vention amiable, et se joindre avec eux et de telles autres
Puissances, qui ont à cœur l\'indivisibilité de la succession
d\'Autriche, et qui la régardent comme nécessaire à l\'équili-
bre de l\'Europe," dan zouden de Zeemogendheden alle goede
diensten aanwenden om hem eene redelijke voldoening te ver-
schaffen ; maar zoo Z. M. er in volhardde om Silezië te ver-

Secreete Resol. Staten-Generaal, 17 Dec. 1740, R. A.

2) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 4 Febr. 1741, R. A.

-ocr page 172-

overen, waren zij, hoewel a eontre coeur, verplicht om
Oostenrijk bij te staan. Voor dat men een vast besluit nam,
verzocht Trevor van de Staten-Generaal een plechtige ver-
zekering, dat zij George II met alle kracht zouden bij-
staan, indien deze wegens die verklaring door Frederik II in
Hannover aangevallen wierd. Hij oordeelde het raadzaam,
dat de Staat nu reeds met Engeland een*overeenkomst aan-
ging, waarin de belofte vervat was, om elkander met alle
kracht en macht te helpen, als zij wegens die maatregelen
mochten aangevallen worden. Eindelijk stelde hij voor om
het genomen besluit naar Weenen te zenden, met verzoek,
om die schikking zooveel mogelijk te bevorderen, tevens te
kennen gevende, dat ingeval van mislukking, de Zeemogend-
heden bereid waren om haar met alle kracht tegen Pruissen
bij te staan. 4)

Op dit voorstel van Trevor brachten de Gedeputeerden tot de
buitenlandsche zaken den 14den Februari 1741, het volgend
rapport uit. -) Vooreerst beloofde men den Koning te helpen,
indien hij om die reden in Hannover aangevallen werd; men
was bereid hem in dat geval met 4000 man te voet en 1000
te paard, volgens de tractaten, bij te staan; maar Enge-
land zou dan ook wederkeerig de Staten-Generaal tegen le-
deren aanval ondersteunen. Met de nota, die George II
aan den Koning van Pruissen wilde zenden, konden zij zich
zeer goed vereenigen. De verklaring echter, om
Oostenrijk
te helpen, zoo Frederik niet toegaf, wilden zij niet dade-
lijk bij eene weigering des Konings gedaan zien, maar
eerst dan, wanneer hij een weigerachtig antwoord had gege-
ven. De Koningin van Hongarije en Bohemen zou uitge-
noodigd worden om z ich met Pruissen te verzoenen. Zij
waren in geval van mislukking bereid, haar te helpen,
maar wenschten clan ook te weten, welke Mogendheden
hier toe nog meer verplicht waren en of er reeds maatre-
gelen in clien geest waren genomen, daar men dan met
die Hoven gemeenschappelijke besluiten kon nemen, om
gezamenlijk op te treden. "Tegelijkertijd zou aan van
Hoey, gezant te Parijs, het geheele plan medegedeeld wor-
den, opdat hij aan Fleury verklaarde, hoe de Staat door

Secreete Eesol. der Staten-Generaal, 4 Febr. 1741, E. A.
2) Secreete Eesol. der Staten-Generaal, 14 Febr. 1741, E. A.

-ocr page 173-

tractaten verbonden was om Oostenrijk bij te staan; dat zij
alles gedaan hadden om Pruissen van die onderneming te
doen afzien en het nu aan de wijsheid van zijn allerchris-
telijkste Majesteit overlieten om Frederik II van de verdere
onderneming te doen afzien.

Men ziet hoe voorzichtig de Nederlandsche regeering op-
trad en hierin werd zij nog versterkt door de weigering
van Trevor, om eenige bepaalde belofte aangaande de ver-
zochte reciprociteit te geven. In den beginne beriep hij
zich op zijne onvoldoende instructie; eerst den 28sten Fe-
\'bruari verklaarde hij, dat Engeland de Republiek zou onder-
steunen, indien deze door Pruissen aangevallen werd. \'). Het
concept-tractaat werd hierop aan de provinciën ter overwe-
ging gezonden.

Daar heerschten de meest uiteenloopende meeningen, die ech-
ter allen op den achtergrond traden voor de vrees, hoe Frank-
rijk die maatregelen zou opnemen.

Stad en Lande was het eerste gewest dat aan hare ge-
deputeerden bevolen had, het verdrag niet te sluiten, voor
dat alles aan Frankrijk was medegedeeld en men het ant-
woord uit Parijs ontvangen had. Zeeland omhelsde hetzelfde
gevoelen, alleen wilde het ook nog beslist zien, op welke
wijze de gezanten hunne vertoogen aan den Koning van
Pruissen doen zouden. Friesland wenschte ook volledige
mededeeling aan Frankrijk met verzoek om \'s Konings
goede diensten tot bewaring van den vrede. In afwachting
Van het antwoord van Parijs zou men over een nieuwe al-
liantie tusschen den Koning en George II kunnen beraad-
slagen. Men kon dan ook aan Maria Theresia schrijven,

J) Zie Secreete Besol. der Staten-G-eneraal, 28 Febr. 1741, R. A.

Beer in zijn "Holland und der Oesterreicliische Erbfolgekrieg," zegt van
®ngelands gedrag Ii et volgende: Georgs einzige Sorge war damals darauf
gerichtet, sein theueres Stammland gegen einen Einfall von Seiten Preus-
Sens sicher zu stellen und sich der Hilfeleistung Hollands zu versichern.
Die Holländischen Staatsmänner waren anderseits viel zu klug, um den
Hintergedanken des Königs von Engeland nicht zu wittern...... Die Nie-
derlande hatten von Preussen voraussichtlich keinen Angriff zu befürchten
UU(! sollten Verpflichtungen übernehmen, welche jedenfalls nur auf die
Sicherung Hannovers berechnet waren. Die holländische Staatskunst liebte
es nicht sich zu exponiren. Nur Kurzsichtigkeit wird es den Holländern
verargen, dass sie in bedächtiger Weise vorgingen und jede Ueberstürzung
Zu vermeiden suchten.

-ocr page 174-

dat men haar ondersteunen zou, maar dat men gaarne
met de plannen van de overige voorstanders der pragmatieke
sanctie bekend wilde zijn. Ook Utrecht wenschte eerst in-
lichtingen van Frankrijk ingewonnen te hebben, voor dat het
zich tot iets verbinden wilde. Hiertegenover stond
Gelder-
land, dat de overige. Provinciën raadde om zich geheel en al
met het voorstel van Trevor te vereenigen. 1)

Hierop besloten de Staten-Generaal aan de tegenstrevende
provinciën te schrijven, dat hen die zwarigheden zeer ver-
wonderden , te meer daar deze, wegens het groot verschil met
hun voorstel, door gedachtenwisseling niet uit den weg ge~
ruimd konden worden. Het was noodzakelijk, dat de Oosten-
rijksche landen vereenigd bleven tot handhaving van het
Europeesche evenwicht; alles was daarom met zeer veel
voor-
zichtigheid behandeld en het was nu meer dan ooit noodig?
"dat de Staat met cordaatheid toone die doorgaans nog
een goede reputatie heeft van getrouw te wezen in het na-
komen van hare engagementen dat zij hare verplichtingen
gestand zal blijven, daar zij anders van alle hulp soude kun-
nen blijven gedestitueerd als
sy die van noode soude mogen
hebben."2) Hierom hadden zij gedacht, dat hun
voorslag
door alle provinciën goed gekeurd zou worden, uit de rap-
porten echter bleek, dat men eene voorafgaande
mededeehng
aan Frankrijk wenschelijk oordeelde. 3) Zij achtten dit nogtanS
onmogelijk zonder Engelands toestemming, daar men toch de
gedachten van George II, die hij in vertrouwen aan H. H. M.

1 !) Secreete Besol. Staten-Generaal, 18 Febr. 1741, B. A.

2 ) Outre qu\'il nous paroit, que dans cet événement critique, où chacun
a les yeux sur la résolution que l\'on prendra ici dans cette affaire, il e®"\'
plus que jamais nécessaire de faire voir efficacement que l\'Etat, qui j°ul J
encore d\'une bonne réputation de fidélité à ses engagements, ne veut iu n
faire qui puisse donner lieu de lui faire perdre cette réputation clans un
occasion aussi importante que celle-ci, qui regarde de si près sa propre
sûreté. Eousset Mémoires XVII, pas\'. 185.

3 ) Cependant par les avis des Prov. de Zeelande, d\'Utrecht, de L

et de G-roningue il parît clairement que la principale difficulté consi»tC-
en ce que l\'on juge qu\'avant de passer outre, l\'on devroit donner
noissance à la cour de France de l\'état de cette affaire. Mais nous c°nSje
dérons N. et P. S. qui si nous faisions seuls cette démarche sans ^
secours d\'Angleterre après tant de conférences menagées avec le^ ^
Trevor, il seroit à craindre, que sujet
d\'offense ne fût donné par a
Eoi de la Grande Bretagne. Idem pag. 186.

-ocr page 175-

medegedeeld had niet aan anderen kon overbrengen zonder
hem diep te heleedigen. En kwam het wel overeen met de
Waardigheid en vrijheid der Republiek, indien men hare be-
sluiten wilde afhankelijk maken van de toestemming van
frankrijk! Neen, uit achting voor die mogendheid wilden zij
haar wel alles mededeelen, maar niet eerder, dan wanneer
alles reeds besloten en vastgesteld was. Zij verzochten daar-
om de provinciën nog eens goed over de zaak na te denken.1)
Eerst den 20sten April was alles in zooverre geregeld, dat
er, met uitzondering van Groningen en Utrecht, die bij hunne
vroegere meening volhardden, besloten kon worden, de onder-
handelingen met Engeland voort te zetten. -) Te gelijker tijd
werd aan van Hoey gelast om Lodewijk XY over die onderhande-
lingen met Engeland gerust te stellen en hem te verzekeren
dat aan hem alles zou medegedeeld worden zoodra men over
de te nemen maatregelen tot een vast besluit gekomen was. 3)
Intusschen wachtte men in Weenen met smart op de Hol-
landsche hulp. Den 9den Juni 1741 werd een -eigenhandige
brief van Maria Theresia met een nota van haren gezant den
ïWon von Reischach in de volle vergadering voorgelezen.
Z\\i verzocht dat de Staat zijne verplichtingen mocht na-
komen, daar het toch duidelijk gebleken was dat de Koning
van Pruissen zijne troepen niet zou terugtrekken. 4)

H. H. M. antwoordden, dat de Koningin nog eens een poging
bij Frederik moest wagen, daar het dikwijls nuttig was een
klein gedeelte op te offeren, om het overige te behouden.
ljaar het te laat in het jaar was om troepen te zenden,
badden zij besloten om haar een geldsom over te maken
gelijk staande met de kosten van onderhoud van die

krijgsmacht.5)

üeeds eenigen tijd voordat men besloten had de onder-
indelingen met Engeland voort te zetten, had men in
pril een instructie voor den heer van Ginkel opgesteld.
lJ
zou in vereeniging met den Engelschen gezant den
oning het leedwezen voorstellen, door zijn inval in Silezië
aan hunne regeeringen veroorzaakt. Zij moesten hem daarom
Verzoeken zijne troepen terug te trekken, terwijl zij dan van

) Secreete Resol. der Staten-Generaal, \'28 Febr. 1741, R. A.
) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 20 April 1741, R. A.

J Idem.

) Gewone Resol. der Staten-Generaal, 9 Mei 1741.
) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 27 Juni 1741, R. A.

-ocr page 176-

hunnen kant alle moeite zouden aanwenden om die zaak te
bemiddelen, daar zij, ingeval van weigering, door de trac-
taten verplicht waren Maria Theresia bij te staan.

Te gelijker tijd werd aan Burmania te Weenen een der-
gelijke nota gezonden, om dit hof over te halen, de tot-
standkoming dier schikking te helpen bevorderen;

bleek

dit echter onmogelijk te zijn, om dan over de verdere
maatregelen tot bijstand te beraadslagen en inlichtingen te
verzoeken, welke staten hiertoe nog meer verplicht waren.
Tevens werd van dien maatregel aan de Fénelon kennis ge-
geven. \')

Yan Ginkel ging met die resolutie naar zijn collega Lord
Hyndford,
die ook een dergelijk bevel gekregen had. Zij
reisden hierop naar Breslau en overhandigden den Koning
den
lldei1 Juni 1741 hunne nota\'s, na bij hem in zijn tent
gedineerd te hebben.
Deze beloofde schriftelijk antwoord,
daar zijne ministers afwezig waren. 1)

Den 15den Juni liet de Koning antwoorden, dat het ver-
zoek der Zeemogendheden, om zijne troepen uit Silezië te
verwijderen en zich met de Koningin van Bohemen en Hon-
garije te verzoenen, voor geen inwilliging vatbaar was.

Met des te meer reden kon Frederik II die bemiddelde,
afwijzen, daar de voorstellen van Oostenrijk niet in CiB
minste verhouding stonden met de behaalde voordeelen.
gen afstand zijner aanspraken op Silezië was Maria
Tbëresi
bereid, hem Limburg, Roermond en het overige gedeehe
van Opper-Gelder te geven. s) Zulke aanbiedingen kon 1J1J
nooit aannemen, sedert dat door den slag van Molwit0
Breslau en bijkans het geheele Hertogdom in zijn rnad1^\'
gekomen was.

Nog een ander voordeel had die slag ten gevolge geha" >
te weten: het sluiten
van een verbond tusschen Frankrijk en
Pruissen. Reeds sedert geruimen tijd had de Fransche reg"ee
ring den Koning uitgenoodigd, om zich nauwer met haar ■
verbinden. Lang had Frederik II geaarzeld, daar hij te g°eL
begreep, hoe daardoor zijne verhouding tegenover
Oostenrijk .en
de Zeemogendheden geheel anders werd. Hij, die steeds beweei

1 ) Verbaal en secreete brieven van v. Ginkel, 3 Juni 1741, R- J
Zie bijlage N0. 3.

-") Secreete Resol. der Staten-Generaal, 5 Aug. 1741, R. A.

-ocr page 177-

had een der voornaamste beschermers der Koningin van Hon-
garije te zijn, en slechts vroegere rechten in bezit nemen
wilde, maar nooit tegen de pragmatieke sanctie zou optre-
den, ging zich nu verbinden met die mogendheid, die haar
het hevigste aanviel en zich steeds als den erfvijand van het
huis Habsburg had getoond. Al deze bedenkingen gol-
den echter niet veel bij den Koning, daar hij begreep
hoe hij hierdoor zijn tegenpartij sneller tot een vrede dwin-
gen kon.

Den 5dea Juli 1741 werd het tractaat gesloten. Het luidde
zeer onschuldig; het had slechts een defensief doel en be-
helsde alleen de belofte van onderlingen bijstand gedurende
Vijftien jaren. In een geheim artikel echter was het ge-
wichtigste vervat; het betrof den afstand der Pruissische
rechten op Gulik en Berg ten gunste van Paltz-Sulzbaeh,
Waarvoor Frankrijk hem het bezit van Neder-Silezië en
Breslau garandeerde. Die afstand zou echter niet eerder van
kracht zijn, dan nadat ook Oostenrijk het rustig bezit van
Silezië en Breslau aan Pruissen gewaarborgd had. *)

Zulke wendingen zijn niet vreemd in de Pruissische poli-
tiek en het is meer voorgekomen, dat dit land zich met
frankrijk verbond, als de Keizer niet alles toestond wat het
begeerde. Reeds de groote Keurvorst had zich tot Bode-
wijk XIV gewend, om zijne rechten op Silezië gewaarborgd
te zien. Hoe de eerste Koning van Pruissen, met be-
hulp van Frankrijk, Opper-Gelder en eenige stukken uit
!-le nalatenschap van het huis van Oranje verkregen had is
bekend, en zelfs Friedrich Wilhelm I had geen oogenblik
geaarzeld om door een verdrag met de Fleury zich van het
grootste gedeelte van Berg te verzekeren.

Had de Koning aan de eene zijde een voordeel bereikt, aan
den anderen kant bleef het nadeel niet uit. De Zeemogend-
heden begrepen het groote gevaar dat de vrijheid van Europa
door dit verbond bedreigde. Met groote geestdrift vatte Enge-
rd zijn oude politiek weer op. In het parlement had er een
Wedstrijd tusschen oppositie en ministeiïëele partij plaats, wie
Vari beiden het meeste zou bijdragen tot afwending van dit
gevaar. Niet alleen kreeg George II de soldij voor zijne

De Flassau, deel V, pag. 142.
ttanke, neun Büeher preuss. Gescli., deel II, pag. 278.

1F

-ocr page 178-

hulptroepen, maar ook aan de Koningin van Hongarije
werden groote subsidiën gegeven. In den Haag was de
stemming evenzoo opgewonden, men vermeerderde het leger
en op voorstel van Holland besloot men, Maria Theresia krach-
tiger bij te staan. 1)

In Juli 1741 openden de Beijeren den oorlog tegen Oos-
tenrijk door de verrassing van Passau. Te gelijker tijd trok-
ken er twee Fransche legers over
den Rijn, het eene onder
Belle-Isle, om zich met de Beijeren en Saksers te vereeni-
gen, het andere onder de Maillebois om in de Maasstreken
alle handelingen uit de Yereenigde Nederlanden tegen Ilan-
nover te beletten.

Oostenrijk, van zoo vele kanten te gelijk besprongen >
wensclite van zijn gevaarlijksten vijand verlost te zijn, te
meer nu het verlies van den slag van Czaslau de Koning!11
overtuigde, dat zij niet tegen Frederik opgewassen was-
Onder bemiddeling der Zeemogendheden werd de vrede van
Breslau in Juni 1742 gesloten, waarbij Silezië en Gla®
aan Pruissen werden afgestaan. Geen mogendheid was na-
tuurlijk meer verontwaardigd clan Frankrijk, dat zich laag-
hartig verraden oordeelde;2) maar nergens heerschte er
groo-
ter vreugde dan in Londen en in den Haag. In cle laatste
stad
wercl cle Pruissische gezant met felicitaties overladen en
het
volk riep "pereat" tegen Frankrijk. 3)

En toch, bij al die vreugde was er een artikel in het vre-
desverdrag, dat de belangen der Republiek zeer
benadeelde-
Het betrof de wijze, waarop de Silezische schuld gerege*
werd.4) Karei VI had in 1733, bij Gideon Deutz een
leening gesloten van ƒ 2,500,000, waarbij hij aan hem eD
verdere geïnteresseerden namens zijn persoon en zijne
afstamme-
lingen beloofde, elk jaar 6 pCt. van het geleende af te beta-
len en in negen jaren het geheele kapitaal af te
lossen-
De vier eerste jaren zou hij cle 6 pOt. voldoen en de vol-
gende vijf jaren, tot 1742, een vijfde van het kapitaal, pluS
de interessen, met verplichting om gedurende die vijf jal\'en
alle drie maanden een bepaald gedeelte van het kapitaal e»

1 !) Ranke, neun Bücher preuss. Gesch., pag. 248—254.

2 2) De Flassan, deel V, pag. 153—160.

3 s) Ranke, neun Bücher preuss. Gesch., deel II, pag. 450.

4 ) Zie de verzameling der gewone Resolutiën der Staten van \'
en West-Friesland, November 1774.

L. Krug, Geschichte des preussischen Finanzwezens, Hoofdst. Ut-

-ocr page 179-

de interessen af te lossen. Vervolgens had de Keizer in 1734
een leening van ƒ500,000 tegen 6 pCt. gesloten bij Clifford
en Zonen, met de belofte, om, te rekenen van het jaar 1738,
elk jaar Vs of 20 pCt. af te betalen, zoodat die schuld in
1742 vernietigd zou zijn. Eindelijk had hij wederom bij Deutz
ƒ 3,500,000 geleend tegen 5 pCt. met de verplichting, om de
afbetaling van al deze sommen, te zamen ten bedrage van
ƒ6,000,000, uit de inkomsten van Opper- en Neder-Silezië
te doen plaats hebben, die daartoe als onderpand aangewezen
Waren. Al zijne erfgenamen en nakomelingen waren hiertoe
verbonden, terwijl hij nog afstand deed "van alle excepties
en beneficiën, die tot ontzenuwing of verzwakking der ver-
bintenis eenigermate zouden kunnen dienen."

Van die sommen waren in 1741 afbetaald 3/s van het kapitaal
van ƒ 2,500,000 en nog 2/s van de ƒ 500,000, zoodat nog ruim
4 millioen te betalen overbleven toen de oorlog uitbrak. Bij het
sluiten des vredes deed zich nu de groote quaestie voor, wie
die sommen verder voldoen zou. De Koning van Pruissen
Weigerde dit hardnekkig ; liever sloot hij in het geheel geen
vrede, dan een onder zulke zware voorwaarden. De hevigste
tooneelen hadden hierover bij de onderhandelingen plaats en
vooral was het van Burmania, gezant te Ween en, die de kei-
zerlijke ministers in hevige woorden hunne trouweloosheid
verweet. 1)

Daar Engeland voornamelijk den vrede bewerkt had, had
bet ook beter voor de belangen zijner onderdanen kunnen
zorgen dan de Republiek, die niet in de onderhandeling be-
trokken geweest was en slechts later als toetredende partij dien
vrede geteekencl had. Artikel negen van het vredesverdrag was
dan ook de ondergang van vele vermogens hier te lande; het
bepaalde, dat de Koning van Pruissen de geldsommen, op
Silezië verhypothekeerd, aan de onderdanen van Engeland en
Nederland zou afbetalen, mits <zich het recht voorbehoudende
0111 aan de laatsten de vorderingen, die hij nog ten laste der
Republiek had, in berekening te brengen en te compenseeren. 2)

Zie brief van Burmania 17 Juni 1742 in bijlage N°. 4.
~) Art. 9. S. M. le Boi de Prusse se charge du paiement des sommes
hypothéquées sur la Silésie aux sujets d\'Angleterre et de Hollande, sauf
}Utefois à sa dite Majesté d\'entrer quant aux derniers en liquidation et
de ces dettes sur ce qui lui est dû par la République de
\'mande. Rousset, actes et mémoires, deel XVIII, pag. 40.

-ocr page 180-

De Koning was niet verlegen met het opmaken eener tegenre-
kening, die in de achterstallen der logies- en serviesgelden
der Kleefsche steden gevonden werd. Die schuld was van
ƒ 1,000,000 tot ƒ 4,000,000 gestegen, zoodat zij ongeveer
gelijk
stond met de pretensiën der Nederlandsche kooplieden
tegen
de Pruissische regeering. Men had juist die vordering
tot compensatie gekozen,,omdat zij, even als de Silezische,
aan particulieren en niet aan den Staat verschuldigd was,
want het waren Kleefsche steden en ingezetenen, die hunne
vorderingen door den Koning lieten opeischen.

Wij hebben reeds gezien, hoe de Staten-Generaal de geldig-
heid dezer schuld steeds betwist hadden, toen zij
tot voorwend-
sel strekte, om de afbetaling eener leening op lijfrenten m
1690 gesloten, te weigeren, en nu werd zij gebruikt om Ne-
derlandsche ingezetenen van hunne rechtmatige inkomsten
te
berooven. Men zou dan ook met reden kunnen vermoeden,
dat ten minste de lijfrentenschuld afbetaald wierd, daar toch
elk voorwendsel tot compensatie verdwenen was. Dit was
echter niet het geval; het verzoek om af betaling heeft
steeds
te
vergeefs een onderdeel van de instructiën der Nederland-
sehe gezanten uitgemaakt. !) Maar nog meer; zelfs de vorde-
ring tot voldoening der Kleefsche schuld werd na dien tijd niet
gestaakt; had deze als compensatie gediend, dan was zij ook ver-
nietigd geworden, maar tegen alle rechtsregels in was dit hier
niet het geval, want in de jaren 1766 en 1774
werd die
zaak weer op touw gezet door het verzoek van von
Thule-
meijer, om toch eindelijk die logies- en serviesgelden een^
af te betalen. Wij zien dus dat de Koning zonder
eenige
enkele vergoeding, ja zonder zelfs een zijner aanspraken °P
te geven, ƒ 4,000,000 behield en
aan Hollandsche kooplieden
onttrok. Verrekening heeft natuurlijk nooit plaats
gehad en
zoo is dus noch kapitaal noch rente ooit betaald
geworden. "/

-ocr page 181-

Die schuld\'vernieuwing, hoewel tegen onzen wil aangegaan,
Werd door de toetreding der Republiek tot den vrede van
Breslau bekrachtigd. Zij stemde daardoor in hare eigen be-
nadeeling toe en de pogingen, sedert dien tijd bij Oostenrijk
tot een betere regeling aangewend, mislukten alle.

De vrede van Breslau had een verandering van ministerie
in Londen ten gevolge. Tot nog toe was Engeland niet met
alle kracht tegen Frankrijk opgetreden omdat het Pruissen
niet geheel van zich vervreemden wilde. Die bedenking viel
nu weg; Walpole trad af en de oorlogspartij, met Lord Car-
teret aan het hoofd, nam zijn zetel in. 1) Lord Stairs werd
tot gezant in den Haag benoemd om de Republiek tot een
oorlog tegen Frankrijk over te halen en gelijktijdig hadden
hierover onderhandelingen met Frederik II plaats. Zij misluk-
ten echter; de Koning had nu eenmaal besloten zijn eigen gang
te gaan en slechts zijne belangen te raadplegen ; evenmin als hij
zich aan Frankrijk had willen verbinden, evenzoo weinig was hij
genegen om vaste afspraken met de Zeemogendheden te maken.
Het eenige waartoe hij overgehaald kon worden, was het aan-
gaan van een defensief verbond met Engeland, dat in November
1 ~42 te Westminster gesloten werd. 2) In het voorjaar werd
°ok de Republiek verzocht om toe te treden. De Algemeene
Staten gaven echter een ontwijkend antwoord; eerst moesten
Zlj de toestemming der provinciën verkregen hebben en met
hunne gevoelens bekend geworden zijn, voordat zij zich nader
Verklaren konden. Uit vrees voor Frankrijk weigerden zij, zich
te sterk met de eene of andere partij te verbinden. 3)

Intusschen had Maria Theresia niet opgehouden om hulp
te verzoeken. Reeds sedert twee jaren was haar gezant, Baron
v°n Reischach in dien geest werkzaam geweest, maar zonder
eenig\' gevolg. Men had wel besloten haar met ƒ 840,000 bij
e staan, maar Groningen en Utrecht weigerden steeds hun
aandeel aap te zuiveren. Zoo was ook de beloofde subsidie
van ƒ 1^600,000 nog niet door alle provinciën toegestaan, en
de gezant vorderde nu, dat men zijne Koningin niet meer
niet 5000 man, maar met alle macht moest bijstaan.

öe kuiperijen van Frankrijk en Engeland lieten niets onbe-
proefd om de Staten-Generaal tot een voor hen gunstige

J L- v. Ranke, neun Biicher preuss. Gesch., deel III, pag. 24.
^ Kousset, Tome XVIII, pag. 45.

) Seereete Resol. der Staten-Generaal, 19 Januari 1743, R. A,

-ocr page 182-

resolutie te bewegen. ïrevor poogde H. H. M. over te balen,
om het verzoek toe te staan; de Fénelon las daarentegen eene
memorie voor, waarbij zijn meester het handhaven eener strikte
onzijdigheid wenschelijk achtte.

Holland was het eerste gewest clat de zaak tot beslissing bracht.
Het besloot alle subsidiën af te betalen en Maria Theresia
met 20,000 man bij te staan. Op het protest van
Dordrecht
en den Briel werd geen acht geslagen. Langzamerhand om-
helsden de overige provinciën hetzelfde gevoelen en den
17de" Mei 1743 werd die resolutie ook door de
Staten-G-ene-
raal aangenomen. Hierbij werd besloten om Frankrijks ver-
zoek tot onzijdigheid af te wijzen en daarentegen aan Maria
Theresia ƒ 1,600,000 te betalen en met 20,000 soldaten haar
te hulp te komen. J)

De oorlog werd intusschen door Oostenrijk zeer gelukkig ge-
voerd. Van Pruissen bevrijd, werden cle Fransche legers uit
Bohemen en Beijeren gejaagd en weldra gedwongen den Rijn
over
te trekken. De slag van Dettingen bevrijdde inmiddels Duitsch-
land van die ongenoodigde helpers (Juni 1743) en het
Oosten-
rijksche leger maakte zich reeds gereed, om in Elzas en Lotha-
ringen te vallen, toen de winter dit plan tot het voorjaar deed
uitstellen. Ook in Italië werd met afwisselend geluk
gestre-
den ; hier had de Koningin een krachtigen bondgenoot in den
Koning van Sardinië, die haar tegen de aanvallen van Spanje,
Napels en Frankrijk beschermde. Om dien Koning vaster aan
bare partij te verbinden, werd een alliantietractaat
tusschen
Oostenrijk, Engeland en Sardinië te Worms gesloten, (13 Sep-
tember 1743), waarbij men elkander de landen garandeerde, die

elk clier staten in 1739 bezat, zonder melding te maken van
de veranderingen, die door den vrede van Breslau plaats had-
den gehad. Een uitnoodiging om toe te treden werd door de
Staten-Generaal afgewezen. "2)

Intusschen was de Fleury gestorven en Lodewijk XV had
besloten zelf te regeeren.
Hij begreep groote inspanningen te
moeten maken, indien Frankrijk het veld tegen de pragma-
tieke bondgenooten wilde behouden. Om dit doel te bereiken
wendde hij zich tot den Koning van Pruissen, waar zijöe
voorstellen maar al te gewillig ontvangen werden.

De groote voorspoed der Koningin van Hongarije en. het

Secreete Resol. der Staten-Generaal, 17 Mei 1743, R. A.
Rousset, Torae XVIII, pag. 83.

-ocr page 183-

tractaat van Worms, waarbij van zijne rechten geen melding
gemaakt was, deden hem voor het behoud zijner nieuwe be-
zitting vreezen. \') Was eens Keizer Karei YII verjaagd en de
Fransche legers vernietigd, wie zou hem clan het voortdurend
bezit van Silezië kunnen waarborgen? Dit geval wilde hij
voorkomen en den 22sten Mei 1744 trad hij tot de Unie van
Frankfort toe, die tusschen Keizer Karei VII, Keurpaltz en
Hessen-Kassei (Zweden) gesloten was. Hun doel was den
Keizer te beschermen, hem door Oostenrijk als zoodanig te
doen erkennen en hem in zijn erfland Beijeren te herstellen. 1)
Frankrijk en Nederland werden uitgenoodigd toe te treden.
Bodewijk XV voldeed aan dit verzoek, de Republiek weigerde
echter. Kort daarna, den 5den Juni, sloot Pruissen een afzon
derlijke alliantie met Frankrijk, waarbij met alle rechten der
Zeemogendheden den spot gedreven werd. Hannover en België
zouden door Fransche legers aangetast worden, terwijl een
Pruissisch corps van 80,000 man in Bohemen moest vallen,
als Karei van Lotharingen verder in den Elzas wilde oprukken.
Yperen, Kortrijk en Veurne zouden voor goed aan Bode-
wijk XV afgestaan worden. s)

Reeds vroeger had Frankrijk een onderneming van den
Pretendent Karei Stuart tegen Engeland ondersteund ; de Re-
publiek had dientengevolge 6000 man hulptroepen tot bijstand
van George gezonden zoodat, bij het uitbreken van den oorlog
tusschen Frankrijk en Engeland, de Barrière zeer slecht ge-
wapend was. Een memorie van Lodewijk XV, door de Fénelon

Art. 2 van het Wormser tractaat was de hoofdreden waarom Fre-
derik II den vrede van Breslau verbrak. Het luidde als volgt:

A cette fin les alliés s\'engagent de nouveau à la plus expresse garantie
de tous les Royaumes, Etats, Pays et domaines qu\'ils possèdent à présent
ou qu\'ils doivent posséder en vertu du traité d\'alliance fait a Turin en
1703 des traités de paix et d\'alliance d\'Utrecht et de Bade, du traité de
Paix et d\'alliance communément appelé celui de la quadruple alliance; du
traité de pacification et d\'alliance conclu à Vienne le 16 Mars 1731; de
1 acte de garantie donné en conséquence et passé en loi de l\'Empire le
D Janvier 1732; de l\'acte d\'accession, signé pareillement en conséquence
duclit traité, signé à Vienne le 18 JSTov. 1738 et de l\'accession à ce traité
fait et signé à Versailles le 3 Février 1739; tous lesquels traités sont plei-
nement rappelés et confirmés ici, autant qu\'ils peuvent intéresser les
alliés et autant qu\'on n\'y déroge point par le présent traité,
-den zjet (jat de vrede van Breslau hierbij niet genoemd was.

Rousset, Tome XVIII, pag. 446.

De Flassan, Tome V, pag. 219—228.

-ocr page 184-

den 20sten April overhandigd, maakte H. H. M. met het plan
bekend, om Oostenrijk en Engeland in België, aan te vallen. J)

Vroeger zou een dergelijke nota door de Republiek met
eene oorlogsverklaring tegen Frankrijk beantwoord geworden
zijn; H. H. M. behoefden zich slechts het gedrag hunner
voorgangers in 1701 in het geheugen te roepen toen Fransche
legers de Barrière bezetten, om te weten hoe zij zich nu te
gedragen hadden. Zij waren kortzichtig genoeg, om te ge-
looven dat zij onzijdig konden blijven, terwijl zij toch aan
Oostenrijk en Engeland troepen en geld leverden. Alle ver-
zoeken dier twee mogendheden
0111 hen tot krachtig handelen
te bewegen, stuitten af op den angst, om daardoor de
macht
der Prinsgezinden te verhoogen. Zij wendden liever pogin-
gen aan om Loclewijk XV van dien inval terug te houden.
De heer van Wassenaer, die daartoe naar het Fransche leger
gezonden was, richtte natuurlijk niets uit en hij kon op zijn
terugreis zien, hoe Warneton, Meenen, Yperen, het fort de
Knocke, Veurne en Kortrijk zonder slag of stoot in
handen
der Franschen gevallen waren.

Een onderhandeling, door de Republiek begonnen, mislukte
eveneens door den onwil van beide partijen en zoo bevond
Maria Theresia zich weer in dezelfde gevaarlijke positie, als
bij het begin harer regeering; de Pruissen waren
in Boheuien
gevallen en de Franschen bezetten de Oostenrijksche bezit-
tingen aan den Rijn.

Nieuwe eischen werden weer aan de Staten-Generaal ge-
steld; Maria Theresia verzocht hun de wapenen op te
vat-
ten, niet alleen tot bescherming der Republiek, maar vooral
tot bevordering van eenen algemeenen vrede. Zij wees er op,
hoe de Barrière aangevallen was en de Vereenigde
Provinciën
zich in veel gunstigeren toestand zouden bevonden hebben, indien
EL H. M. reeds vroeger aan haar gehoor hadden gegeven en
aan Frankrijk den oorlog verklaard hadden. 3) Dit laatste Wei-
gerden de Staten, tot hulp der Keizerin waren zij echter be-
reid. De heer
van Aylva werd naar verschillende

Duitsche

hoven gezonden om het sluiten van een verbond met Oos-

-ocr page 185-

tenrijk te bevorderen en daar vooral Saksen hiertoe moest
overgehaald worden, werd in Januari 1745 een alliantie te
Warschau gesloten tusschen Engeland, Nederland, Oostenrijk
en Saksen, waarbij de keurvorst August beloofde om, tegen
betaling eener jaarlijksche subsidie van
&st. 150,000, 12,000
soldaten ter beschikking van Oostenrijk en de Zeemogendhe-
den te stellen. *)

De hoop die Frederik II gekoesterd had, om den Keur-
vorst van Saksen tot zijn partij over te halen, was dus ge-
heel mislukt en daar zijne plannen hoofdzakelijk op die toe-
treding berustten, kon die veldtocht niet dien gelukkigen
uitslag hebben, als hij
Avel verwacht had.

Door. de meesterlijke maatregelen van Prins Karei van
Lotharingen en van den Generaal Traun was hij niet alleen
gedwongen Praag te verlaten, maar zelfs uit Bohemen terug
te trekken. Tot overmaat van ongeluk stierf Keizer Karei VII
plotseling, waardoor Maria Theresia niet alleen van haar
grootsten vijand verlost werd, maar die tevens den vrede
van Füssen , 22 April 1744, tusschen Oostenrijk en Beijeren
ten gevolge had.

De meesten hielden Frederik II voor verloren en niet het
minste kraaiden de Hollandsche couranten victorie die, tot
groote ergenis van den Koning, zijne nederlagen zoo breed
uitmaten en ze aan de geheele wereld bekend maakten. 2)
Al gevoelde men nu in Nederland weinig sympathie voor Pruis-
sen, de Staten-Generaal mochten zich echter door die gevoelens
met laten meesleepen. Het was hun bekend, hoe Frederik ge-
negen was vrede te sluiten en zulk een gelegenheid konden
zij natuurlijk niet laten voorbijgaan. Burmania kreeg bevel
°m de Keizerin tot verzoenende gevoelens over te halen,
door haar er op te wijzen, hoe voordeelig het was om van
een gevaarlijken vijand in Duitschland verlost te worden,

-ocr page 186-

waardoor zij alle krachten tegen Frankrijk kon aanwenden, daar
de zaken der geallieerden in de Nederlanden zoowel als in Italië
hard achteruitgingen. \') Calkoen, gezant te Dresden, kreeg
hevel om in dienzelfden geest bij Koning August II te werken.

Maria Theresia, die reeds in haren geest Silezië heroverd
zag, weigerde natuurlijk; haar toestand was nooit zoo gun-
stig geweest; wat kon haar België schelen als er sprake van
Silezië was? volgens haar was Frankrijk geheel
uitgeput,
Pruissen machteloos en Oostenrijk krachtiger dan ooit; \'s Ko-
nings voorslagen waren volgens zijn valschen aard immers
nooit ernstig gemeend. Op die gronden moest men het ver-
zoek van Nederland en Engeland afwijzen. 1)

Al wanhoopten nu velen aan \'s Konings behoud, hij zelf deed
het niet; en de veldslagen van Hohenfriedberg en Soor overtuig-
den de regeeringskringen in Weenen snel genoeg, dat zijne krach-
ten nog lang niet uitgeput waren. Daarenboven was Lord
Carteret onlangs afgetreden, die wel genegen was, om dooi\'
vernietiging van Pruissen, aan Oostenrijk nieuwe krachten
tegen Frankrijk te geven. Zijne opvolgers, Pelham en Ches-
terfield , wilden echter zoo ver niet gaan, zij wenschten
ook
de krachten van dien Staat tegen den gemeenschappelijken
vijand aan te wenden. 2) En dit was wel noodig.

De veldtocht in België was zeer ongelukkig afgeloopen.
De legers van Engeland, Nederland en Oostenrijk bleken
niet tegen de Fransche bestand te zijn, die door
MauritS
van Saksen aangevoerd werden. De slag bij Fontenoy, waar-
door bijkans de geheele Barrière verloren ging en de reeds
vroeger voorgevallen inval van den Pretendent overtuigde het
nieuwe Engelsche ministerie, dat het meer
dan hoog tijd werd
dat Oostenrijk met zijn geheele legermacht
de bondgenooten
te hulp kwam.

Om dit doel te bereiken moest het Britsche kabinet er
voor zorgen om op een beteren voet met Pruissen te komen.
De conventie van Hannover (26 Aug. 1745) voldeed aan dit
vereischte. Engeland garandeerde
het bezit van Silezië en
Glatz aan Frederik II, terwijl deze zijn stem tot de keizer -
krooning van Frans van Lotharingen zou verleenen. Onder-

1 ) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 30 November 1745, R-

2 8) L. v. Ranke, 9 Bücher preuss. Gesch., deel III, pag. 263.

-ocr page 187-

handelingen, met Maria Theresia hierover gevoerd, mislukten,
en eerst door het verlies van den slag bij Kesseldorf, waarbij
Saksen genoodzaakt werd van partij te veranderen, dwongen
de Keizerin om op de voorwaarden dier overeenkomst vrede
te sluiten. Deze had den 25sten December 1745 te Dresden
plaats, waarbij Oostenrijk op nieuw Siiezië en Grlatz aan Pruis-
sen afstond, terwijl de Koning den nieuwen Keizer beloofde
te erkennen. Den 30sten Maart 1746 werd die vrede door de
Staten-Generaal gewaarborgd.

§ 2.

Terwijl door den vrede van Dresden opnieuw het bezit van
Siiezië aan den Koning verzekerd werd, had Pruissen reeds
voor het uitbreken van dien oorlog een aanwas van grondge-
bied verkregen.

In Mei 1744 was Karei Edzard, de laatste afstammeling
uit het oude vorstengeslacht, dat sedert eeuwen Oost-Fries-
land bestuurde, gestorven en hierdoor viel het land aan
het Huis Hohenzollern, dat sedert het jaar 1694 het recht
van expectantie bezat. Zonder eenige tegenspraak had de
huldiging van den nieuwen landsheer plaats en kort daarop
volgde de keizerlijke bekrachtiging.

Sedert het tractaat van Weenen was de toestand daar niet
rustiger geworden. De belofte door den Keizer gedaan, om
alle besluiten tegen de weerspannigen te doen vernietigen,
was niet nagekomen, zoodat alles in verwarring verkeerde,
toen Frederik II het bestuur aanvaarde.

Twee zaken vereischten \'s Konings aandacht: de regeling
der binnenlandsche geschillen en de verwijdering der Hol-
landsche bezetting. Aan het eerste werd voldaan door een
overeenkomst, waarbij de Koning beloofde, het vorstendom
v°lgens de besluiten der Stendenvergadering en niet volgens
de Rijkswetten te regeeren (Juli 1744). Ook het tweede punt
werd na langdurige onderhandelingen in den Haag in orde
gebracht. Nadat de Koning de plechtigste waarborgen had
verleend voor cle afbetaling der Nederlandsche schuldvorde-
ringen , vertrok de Staatsche bezetting uit Emden en Lieroort,
nadat zij er bijkans anderhalve eeuw gelegen hack De po-
gmgen der inwoners om het garnizoen nog langer te behou-
den, waren vergeefs en leden schipbreuk op\'s Konings vasten
W\'13 om geen vreemde krijgsmacht in zijn gebied te dulden.

-ocr page 188-

De regeling clier aangelegenheid was des te wenschelijker,
nu de Staten-Generaal pogingen aanwendden, om den Ko-
ning nader aan Oostenrijk en de Zeemogendheden tegen
Frankrijk te verbinden. Niemand was hiertoe beter geschikt,
dan van Ginkel. Sedert 1742 had hij zijn post verlaten en
bevond zich in het vaderland; nu de omstandigheden zoo
moeielijk en gevaarlijk werden, was hij de aangewezen per-
soon om opnieuw de Republiek in Berlijn te vertegenwoor-
digen. \') Zijn taak werd hem in een instructie nauwkeurig
omschreven.

Hij moest eerst \'s Konings aandacht vestigen op het ge-
vaar, waarin
de Republiek verkeerde, die volgens tractaten
verplicht was de Keizerin te ondersteunen. Frankrijk had
hierop niet alleen de Barrière veroverd, maar bedreigde nu
zelfs haar grondgebied. Zijn bijstand zou den Staat nog
slechts redden kunnen, nu de pogingen van Engeland en Oos-
tenrijk bleken onmachtig te zijn, en dien vroegen zij
met des
te meer vertrouwen, daar hij door zijne bezittingen aan deto
Rijn zelfbelanghebbende was. Indien Z. M. echter met H. H. M.
het tot stand komen van eenen algemeenen vrede wilde be-
vorderen, dan zou zulks hun nog veel aangenamer zijn, daar
ai hunne pogingen mislukt waren. 2)

De Koning antwoordde, dat hij wel genegen was om na den
vrede het geheele grondgebied van den Staat en de Barrière, die
de Republiek dan krijgen zou,
te garandeeren, maar de Staten-
Generaal moesten dezelfde verplichting aangaande zijne lan-
den op zich nemen. 3) Dit was de laatste dienst dien van Gin-

___. I

1) Toen v. Ginkel in 1742 teruggeroepen werd, schreef de Koning
aan de Staten-Generaal:

"Da sie ihn zurückgerufen haben, so können wir nicht umhin demselben
das wohlverdiente Zeugniss bey zu legen dass er sich wehrende seines

Aufenthalts an unserm Hof, jederzeit mit aller Prudenz, Moderation und

Dextérité betragen als von einem Ministre von seinem Karakter jedesmal
erfordert oder erwartet werden mögen, daher er dann auch unsers in
G-ott ruhenden Herrn Vaters Kon. Maj. sowohl als unsere

vollkommene

Approbation erworben und wir wohl wünschten dass es Ew. Ilocbmog-
Dienst und seine Umstände erleiden wollen, Ihn als ein sehr

bequemes

Werkzeug zu Unterhaltung und Oonservirung auch Cultivirung des ^on
uns so sehnlichst verlangten Vertrauens und guten Freund- und Nach
barschaft zwischen uns und Ew. Hochm. an unserm Hofe zu lassen.

Brieven van v. Ginkel, R. A.

2) Secreete Resol. der Staten-Generaal, 2 Maart 1746, R. A.

3) Secreete Resol. Holland, 5 November 1746.

-ocr page 189-

kei aan zijn vaderland bewees; na gedurende dertien jaren de
Vereenigde Nederlanden bij het hof van Berlijn vertegenwoor-
digd te hebben, stierf hij in April 1747 te Berlijn.

Zijn opvolger Bertrand von Diepenbrock, Graaf van Grons-
feld, had dezelfde plichten te vervullen. Ook hij moest alle
pogingen aanwenden om den Koning tot de belangen der Zee-
mogendheden over te halen. En dit wte wel noodig, nu
Frankrijk wel langzaam maar zeker onze grenzen naderde.

Na den slag van Fontenoy hadden de Staten-Generaal
opnieuw gepoogd om door onderhandelingen het dreigend ge-
vaar af te wenden. Van Wassenaer en later Jacob Gilles
werden tot dit doel naar Parijs gezonden, maar konden we-
gens de onvoldoende antwoorden van Engeland geene resul-
taten verkrijgen. Daar echter kort hierop de voortzetting-
dier onderhandelingen door George
II gewenscht werd , werd
de stad Breda hiertoe aangewezen. 4)

Wegens de hooge eischen van Engeland en de twisten
over het toelaten der Oostenrijksche en Sardinisehe gezanten
begon onze regeering zeer naar een afzonderlijke onderhan-
deling te verlangen. 2) De geruchten die daaromtrent in
omloop waren, maakten de bondgenooten op hun beurt zeer
wantrouwend en er heerschte verwarring en oneenigheid, toen
Frankrijk den 17detl April 1747 aan de Republiek den oorlog
verklaarde, s) Zoo bevonden de Staten zich eindelijk niet alleen
in den toestand, dien zij met alle kracht hadden pogen te ver-
mijden, maar er paarde zich hierbij nog het bewustzijn dat zij
voor de handhaving hunner eer geen zorg gedragen hadden.

Vreemdsoartiger politiek dan de Nederlandsche in dien tijd
heeft misschien wel nooit bestaan. Sedert 1742 werd Maria
Theresia met een som van ongeveer
f 2,000,000 ondersteund.
Na 1
744 vochten de Staatsche troepen naast de Engelsche, en
sedert 1746 ook met de Oostenrijksche tegen de Fransche legers
in België.
Ik geloof niet dat de Staten-Generaal veronderstellen
konden dat men in Parijs op den
duur van een bevriende mo-
.gendheid een dergelijke houding dulden zou, te meer toen
zij zagen, dat alle vredesonderhandelingen mislukten. De
sleutel tot dit vreemde gedrag moet, mijns inziens, in den

Zie de nadere bijzonderheden in de geschiedenis van de diplomatie
gedurende den Oosteni\'ijkschen successieoorlog, door de Jonge, pag. 122.

De Jonge, pag. 128.

3) Rousset, Tome XX, pag. 5.

Flassan, Tome Y, pag. 373.

-ocr page 190-

binnelandschen toestand der Republiek gezocht worden. De
Regenten begrepen zeer goed dat een oorlog gelijk stond met
een aanval op hunne zetels; de gisting en misnoegdheid, die
in den lande over hun bestuur bestond, zou bij een buiten-
landschen oorlog een verheffing van den Prins van Oranje
en het herstel van het Stadhouderschap ten gevolge gehad
hebben. Dit moest belet en een oorlog daarom a tout prix
vermeden worden. Men wenschte liever in een onhoudbare
positie to blijven, dan de mogelijkheid van zulk een omwen-
teling te wagen. Het gevolg van die zienswijze was, dat zij
niet eerder tot een rechtstreekschen oorlog besloten, dan
toen Frankrijk hen zelve daartoe dwong.

In April 1747 verklaarde de la Yille, dat zijn meester
zich in cle noodzakelijkheid bevond, om aan de Republiek den
oorlog te verklaren , daar zij Maria Theresia sedert jaren onder-
steund en aan de legers der bondgenooten, na den slag bij
Fontenoij, een schuilplaats op haar gebied verleend had. V)

Staats-Vlaanderen werd hierop onmiddelijk bezet, de slag
van Lafeld gewonnen en Bergen op Zoom na eene korte be-
legering ingenomen. Wat de Regenten gevreesd hadden ge-
schiedde, het gevaar verhaastte de uitbarsting der spanning
en door een revolutie herkreeg de Prins van Oranje, als
Stadhouder Willem IV, cle voorvaderlijke waardigheden. Nu
eerst werden alle krachten ingespannen, om den gemeenschap-
pelijken vijand tot het sluiten van een vrede te dwingen.

Vooreerst werd door Engeland en de Republiek een subsidie-
verdrag met Rusland gesloten
(30 Nov. 1747), waarbij Keizerin
Elisabeth beloofde 30,000 man naar het verborgden leger te
laten oprukken. 1) Ook de Graaf van Gronsvelcl werd gelast
in dien geest
aan het hof van Berlijn op te treden, maar
hier vond hij weinig kans van slagen, daar cle Koning zich
met geheel andere plannen bezig hield. Volgens een brief
van onzen gezant
had Frederik twee hoofdgedachten; cle eene
was
juist om die Russische hulp te verhinderen, de andere
om handel en scheepvaart, door behendig van de tegenwoor-

1 De Garden, Tome III, pag. .365.

Zie hierover Réflexions patriotiques sur la marehe des Russes. Rousset
deel XX, pag. 134.

-ocr page 191-

dige omstandigheden partij te trekken, in zijne staten te
vestigen. Dien Russischen doortocht kon hij belemmeren
door de Duitsche Vorsten van het nadeel, dat hieruit voor
hen ontstond, te overtuigen en door Frankrijk aan te sporen,
om intusschen krachtig tegen de Republiek en Sardinië te
werk te gaan. En wat het tweede plan aanging, begreep men
in Berlijn zeer goed, hoe voordeelig het voor den Koning zijn
zou, indien door het verbond tusschen Engeland en Nederland
de handel op Frankrijk zich naar zijne staten verplaatste en
daardoor de mogelijkheid ontstond, dat Pruissen een markt van
Fransche producten werd. Een verdrag tusschen Frankrijk en
Pruissen zou hiervan het gevolg zijn, terwijl men twee oorlogs-
schepen wilde uitrusten om den handel te beschermen. -)

Ook van een anderen kant werden EL H. M. tegen diezelfde
plannen gewaarschuwd. De gezant te St. Petersburg, de
heer de Swart, schreef, hoe verontrust men daar ter stede
over de plannen der Koningen van Pruissen en van Zweden
was, die in Stettin schepen bouwen lieten, om den handel,
die door hunne onderdanen op Frankrijk gedreven werd, te
beschermen en zich tegen de ordonantiën en placaten, op
dit stuk door de Zeemogendheden uitgevaardigd, te verzet-
ten. 3) Bij Denemarken werden evenzeer pogingen in dien
geest aangewend.

Met alle kracht moesten dergelijke voornemens door En-
geland en Nederland tegengegaan worden. Niet afgeschrikt
door zulke berichten, begrepen de Zeemogendheden alles in
het werk te moeten stellen, om Frederik II tot hunne partij
°ver te halen. Gronsvekl, met medewerking van den Engel-
schen gezant Legge, moest den Koning verzoeken den doortocht
van 30,000 Russen niet te verhinderen en hem tevens overtui-
gen dat zulks slechts geschiedde, om de verbondene mogend-
heden tegen de verpletterende overmacht van Frankrijk te
beschermen. Al was hij niet te bewegen om de Republiek
te hulp te komen, zoo verzochten zij hem, ten minste er bij
frankrijk op aan te dringen, dat die mogendheid billijke
vredesvoorwaarden zou aanbieden, waarvoor zij hem op hun
beurt Silezië beloofden te garandeeren. /Jj

-ocr page 192-

F reder ik bleef echter bij zijne vroegere verklaring, dat hij
gaarne in een alliantie met de Zeemogendheden treden wilde,
maar eerst na het sluiten van een algemeenen vrede. Dit
streed natuurlijk geheel en al met de inzichten van Enge-
land en Nederland. Zij wilden hem juist in den oorlog tot
bondgenoot hebben en toonden hem daarom de nadeelen aan,
indien zij tot een ongunstigen vrede gedwongen werden. Na veel
moeite was hij tot eenige niets beduidende concessies bereid.

Intusschen waren de vredes-preliminairen geteekend en zijn
hulp daardoor minder noodzakelijk. De onderhandelingen, die
tot nu toe te Breda hadden plaats gehad, werden na den
inval in Staats-Vlaanderen en de verovering van Bergen op
Zoom, naar Aken verplaatst, dat niet zoo dicht bij het
tooneel des oorlogs gelegen was.

De behoefte aan vrede was bij alle partijen even groot.
Vooral waren de Zeemogendheden in hunne verwachtingen
bedrogen. De hoop dat de verheffing van den Prins van
Oranje tot Stadhouder aan de Republiek nieuwe krachten
zou geven, was niet in vervulling gegaan. De slag van
Lafeld en de inneming van Bergen op Zoom waren even vele
bewijzen van het tegendeel geweest en toonden
duidelijk
aan, hoe uitgeput die staat was. Hier te lande werd het
sluiten des vredes een levensquaestie en daar ook
Engeland
overtuigd was, dat het op geen groote hulp van Nederland
meer rekenen kon, besloot ook George II de onderhandelingen,
die te Breda afgebroken waren, in Aken te hervatten.

In cle tweede helft van Maart vereenigden zich alle ge-
volmachtigden
in die stad; Saint Séverin vertegenwoordigde
Frankrijk,
Sandwich Groot-Britannië, Kaunitz Maria The-
resia, terwijl Bentinck en Hasselaar voor de
Republiek op-
traden.

De twee groote punten van verschil, die de onderhan-
delingen zeer bemoeielijkten, waren vooreerst de algemeene
garantie van Silezië en Glatz aa.11 Pruissen en de naleving
der bepalingen, die ten gunste van Sardinië in het tractaat
van Worms gemaakt waren. Die bezwaren kwamen beide van
clen kant van Oostenrijk, maar daar alleen het
eerste vod
ons van belang is, zullen wij ook slechts dit behandelen.

Het Engelsche Ministerie wilde door een gezamenlijken waai"
borg der Europeesche mogendheden Silezië en Glatz aan
Frederik
II verzekeren en daardoor alle verdere aanvallen
van
Oostenrijk voor goed onmogelijk maken. In die mee

-ocr page 193-

ning stond echter Engeland geheel alleen. Noch Frankrijk,
noch Nederland wilden in den beginne tot dit doel mede-
werken. In Parijs was men. nog steeds op den Koning we-
gens zijne afzonderlijke vredesverdragen met Oostenrijk ver-
bitterd, men beschouwde hem daar meer als een avonturier,
dan als een gekroond hoofd, ook Saint Séverin koesterde ge-
heel en al dezelfde meening. \') Volgens zijn zeggen zou zijne
regeering nooit over dien algemeenen waarborg gesproken heb-
ben, indien Engeland dit punt niet had aangeroerd; nu dit ech-
ter gebeurd was, mocht men tegenover Pruissen den schijn
niet op zich laden dat men in Londen meer voor het welzijn
dier monarchie bezorgd was, dan in Parijs. In den Haag was
men evenzeer tegen dit plan ingenomen, en men omhelsde
daar geheel en al de Oostenrijksche opvatting.

Aan het hoofd dier partij stond de graaf Bentinck, de
knapste en meest vereerde staatsman, dien de Republiek
toen bezat. Zoowel door zijne vriendschapsbetrekkingen tot
den Prins van Oranje, alsook om zijn deelneming in diens
verheffing, oefende hij op de regeeringspersonen een grooten
invloed uit. Anders in alle punten met Engeland samen-
gaande , liepen in die zaak zijne gevoelens met die van Sand-
wich uiteen.

Die tegenstand moest gebroken worden en aan Legge, die
toen juist over Holland naar Berlijn reisde, werd gelast de Ne-

"Durant le cours de cette conversation avec M. de Saint Séverin
d se traita entre nous plusieurs matières. Le roi de Prusse étant sur le
tapis, il m\'en parla d\'une manière qui me confirma dans l\'opinion, que
la France n\'a dans la réalité d\'égards pour le roi de Prusse que préci-
sément ce cpi\'il faut en chaque occasion, pour que la France empêche que
d autres puissances ne ce fassent un mérite auprès de lui, que par exemple
dans la garantie de la Silésie, si l\'Angleterre n\'avait pas poussé cette
affaire, la France n\'en auroït fait aucune mention ce qu\'elle n\'a fait que
pour empêcher que l\'Angleterre n\'en eut le mérite. M. de Saint Séverin
111 e dit qu\'en France l\'on regarde pas le roi comme une puissance: c\'est
un roi de filigranne; qu\'il avoit gagné cinq batailles; que s\'il en avoit
perdu une il n\'existoit plus et qu\'il n\'étoit plus question de lui; que sa
Politique est fausse; qu\'en un mot c\'est un
fripon; que quand il avoit
quitté le parti de la France bien des gens en avoient été alarmés mais
l^e les plus sages et avisés avoient jugé que cela n\'étoit pas à beaucoup
Pres aussi mauvais que cela paraissoit au premier coup d\'oeil; que le rôle
H\'Ul venoit de jouer le priveroit de la confiance de l\'autre parti et que
Cette méfiance lui ôteroit le poids qu\'il pourroit avoir dans l\'autre bassin
de ïa balance.

A. Beer, Frieden von Aachen, 23 September 1748.

-ocr page 194-

derlandsche regeering tot die Engelsche opvatting over te halen.
Een oogenblik hoopte Bentinck dat die zaak, die de toestem-
ming van alle provinciën vereischte, afgestemd zou worden,
maar die verwachting bleek ijdel te zijn. \') Zij stemden er
allen in toe, maar onder dit voorbehoud, dat Frederik
II eerst
de noodige stappen bij Frankrijk ten gunste der geallieerden
zou doen. Legge kon met dit besluit naar Berlijn gaan om
den Koning in dien geest te bewerken.

De Zeemogendheden hadden zich nu al die moeite getroost
met de gedachte, dat Pruissen ais deelnemer in het tractaat
zou opgenomen worden. Wat men echter nog in Maart ge-
hoopt had, bleek in Juli niet plaats te zullen hebben. En
nu stond men voor het dwaze geval, dat men den Koning
eene generale garantie gaf, zonder dat hij zelfs aan het vredes-
verdrag deelnam. Hieruit volgde, dat hij, terwij] men ver-
plichtingen te zijnen gunste op zich nam, de overige punten
van het tractaat niet behoefde te waarborgen. Die positie
was des te ongelukkiger, omdat de Nederlandsche onderhan-
delaren slechts ongaarne aan die Engelsche eischen hadden
toegegeven, die daarenboven nog eene vervreemding van Oos-
tenrijk ten gevolge hadden gehad, wat des te gevaarlijker was,
nu die mogendheid er bezwaar in vond om het Barrière-
tractaat te hernieuwen.

Hoe men echter die wederkeerige garantie van den Koning
verkrijgen zou, wist niemand. Sandwich kreeg bevel om die
zaak op de een of andere wijze in orde te brengen.
Frede-
rik II weigerde, op grond dat men van hem een garantie
van alle punten vroeg, terwijl de overige mogendheden slechts
. voor Silezië en Glatz borg bleven. Daar nu Saint Sévei\'in
verklaarde dat de Zeemogendheden die zaak met den Koning
moesten afmaken, omdat van hen dit voorstel uitgegaan was,
zoo was het Bentinck, die hierin eene beslissing bracht. 2)

Hij stelde de vraag, of de Koning belanghebbende bij die
preliminair
en was? Zoo ja, dan was hij ook verplicht tot de
algemeene garantie, die niet alleen tusschen de
contracteerende,
maar ook tusschen de belanghebbende mogendheden door dat

!) J\'espère que cette affaire (de garantie van Silezië) qui doit allei
aux provinces sera si bien examinée qu\'elle échouera.

Bentink aan Fagel. Zie Beer. Gesch. des Aachener Friedens

Aufzeichnungen des Grafen William Bentinck, medegedeeld door
A. Beer in zijn Geschichte des Aachener Friedens, 22
September 174

-ocr page 195-

artikel vastgesteld werd; zoo neen, dan waren ook de bepa-
lingen , die op den waarborg van Silezië en Glatz betrek-
king hadden, nul en van geener waarde. Deze redeneering
Werd als een ware uitkomst begroet en zoowel door Sand-
wich als Saint Séverin goedgekeurd.

Hoewel die opvatting algemeen aangenomen werd, bleef
nu nog de moeielijkheid bestaan, in wat voor vorm die ver-
bindtenis geschieden zou, daar alle pogingen van Enge-
land om Frederik II aan het congres te laten deelnemen ,
op de weigering van Oostenrijk en cler Republiek schip-
breuk leden.

De Koning wilde die garantie evenmin erkennen, maar
Sandwich liet aan von Ammon zeggen dat de Republiek dan
ook nooit als borg voor Silezië en Glatz zou willen optreden,
daar zij op grond van vroegere tractaten hiertoe niet verplicht
was. i) De gezant gaf dit echter in het geheel niet toe;
volgens hem was Engeland door de conventie van Hannover
verbonden om de Republiek hiertoe over te halen, zonder dat
er sprake van reciprociteit zijn kon; daarom had hij den
waarborg, die in de preliminaire artikelen vervat\'was, altijd
als een gevolg van dat tractaat opgevat. Men stoorde zich
echter vrij weinig aan dit betoog en de vier mogendheden
verklaarden Pruissen, als belanghebbende partij, aan alle arti-
kelen van liet vredesverdrag verbonden. Op raad van Kaunitz
hadden de mogendheden geweigerd om over die verplichting-
in een nader onderzoek te treden, daar zij zich hierdoor het
recht konden voorbehouden om zelve het geval te beoordee-
len, wanneer die verbindtenis uitgevoerd moest worden. 2)
Men moet toegeven, dat bij een dergelijke opvatting, die
garantie niet veel beteekende, want de Oostenrijksche gezant
bedoelde toch niets minder dan dat, door het onbeslist blij-
ven van de uitgebreidheid der Pruissische verplichtingen, de
tegenpartij nu ook van haren kant het recht had verkregen,
om de gebeurtenissen te beoordeelen, die hen tot de handha-
ving der garantie zouden kunnen dwingen.

De achtereenvolgende plaatsing der artt. 23 in 24 en de
eind-redactie van bet vredesverdrag geschiedde niet alleen, om
het nauwe verband tusschen die bepalingen aan te toonen,

!) Pour laquelie elle n\'avoit ancun engagement ulterieur. Zie A. Beer.

Depeche van Bentinck 6 Oet. 1748, R. A. Medegedeeld in A. Beer\'s
Friede von Aachen.

-ocr page 196-

maar vooral om de denkwijze der mogendheden te dien op-
zichte klaar en duidelijk voor te stellen. 1)

Nadat nu ook alle moeielijkheden met Sardinië uit den weg
geruimd waren, werd den
18den October 1748 de vrede van
Aken gesloten. Tot grondslag waren de verdragen van West-
falen
1648, van Madrid 1667, van Nijmegen 1678, van Rijs-
wijk
1697, van Utrecht 1713, het viervoudig verbond van
1718, de vrede van Baden en eindelijk die van Weenen 1738
genomen. Alle veroveringen in België zouden aan Oostenrijk
teruggegeven worden, terwijl de Republiek wederom in het
bezit van Bergen op Zoom, Staats-Vlaanderen, Maastricht
en de Barrière komen zou; Engeland kreeg een
voorloop ige
uitbreiding van het assientiotractaat, 2) terwijl Pruissen op-
nieuw de garantie van Silezië en Gflatz verwierf. 3)

Hoewel de Koning van Pruissen dus een nieuw voordeel
bij dien vrede verkregen had, staat men toch verbaasd over
de weinige achting, die men voor hem koesterde. Men
laat hem tegen zijn zin als garant optreden, zonder zelfs
zijn toestemming te vragen ; men rekent hem verbonden, of
hij wil of niet, voor het geval dat hij van de gunstige bepa-
lingen van dit verdrag gebruik wil maken. En dit alles ge-
schiedde zonder hem zeiven te raadplegen, daar zijne
gezanten
niet alleen op het congres niet toegelaten werden, maar hen zelfs
verboden was, aan de beraadslagingen deel te nemen ; en
toch stel-
den vreemde mogendheden de verplichtingen vast, die hij moest
in acht nemen. Hieruit bleek, dat men zich in Europa nog
niet aan de gedachte gewend had, dat Pruissen een
macht
geworden was, die men niet 4 stilzwijgend voorbij kon gaan.

De vrede van Aken gaf voorloopig rust aan het afgematte
Europa, maar niemand twijfelde er aan of het was cle bedrie-
gelijke kalmte, die een nieuwen storm voorafging. De groote
quaesties waren te slecht geregeld, te vele uiteenloopende be-
langen waren in dit tractaat samengevoegd, dan clat men de

1 1) Art. 22. Le duché de Silésie et le comté cle Glatz sont garant«
au roi de Prusse par toutes les puissances qui ont pris part au presen-
traité.

Art. 23. Toutes les puissances contractantes et intéressées au prcsei ►
traité en garantissent réciproqueinent 1\'exécution.

De Garden, Hist. Génér. des traités de Paix, deel 3, pag. 379- ^ ^

2 ) Dit tractaat gaf aan een Engelsche maatschappij uitsluitend ^
recht om tegen een matige belasting, jaarlijks 5000 negers in de Spaans«
Indien te verkoopen.

3 ) De Plas san, Tome V, pag. 420.

-ocr page 197-

hoop koesteren mocht, dat die vrede van langen duur zijn
zou. De vragen, die men had willen regelen, waren onopge-
lost gebleven, ja zelfs de redactie van een der artikelen ver-
borg den kiem in zich van een nieuwen bloedigen oorlog.
De bepalingen omtrent Silezië, "de grenscheiding tusschen de
Pransche en Engelsche koloniën in Amerika, bleven, als
zoo vele gevaren, de pas verkregen rust bedreigen.

Nog meer dan Oostenrijk, bleek de Republiek bij dien
oorlog geleden te hebben. Zij had wel geen verlies in grond-
gebied ondergaan, maar hare hulpbronnen waren uitgeput.
Hare manschappen lagen gesneuveld op cle velden van Fon-
tenoy en Lafeld en hun bloed was gevloeid voor een politiek,
die zich steecis in een scheeve, angstvallige richting bewogen
had. Het gebrek aan bekwame menschen, de slechte orga-
nisatie van haar staatswezen, waren voor niemand een ge-
heim meer en nu het bleek, dat de verheffing van den
Prins van Oranje het weerstandsvermogen der natie niet
vergroot had, en de sterkste vestingen der Republiek voor
de Fransche legers bezweken, toen verdween ook de nimbus
van kracht eil macht, waarin de Republiek zich tot nog toe
had weten te hullen. De Akensche vrede was de begrafenis
van Nederland, als groote mogendheid; haar plaats werd in-
" genomen door Pruissen. In de verloopen acht jaren was dit
land letterlijk de tegenhanger van cle verouderde Republiek
geweest. Hier was het een angstvallig wikken en wegen, daar
een stoutmoedig optreden. Terwijl men in den Haag steeds
vreesde, partij te kiezen en beraadslaagde hoe men tractaten
op de minst gevaarlijke wijze zou kunnen uitvoeren, trad te
Berlijn een jong vorst met een geoefend leger op het wereld-
tooneel, gereed om van alle omstandigheden gebruik te ma-
ken, die hem en zijn land tot aanzien konden verheffen.

De einduitkomst was dan ook geheel verschillend; terwijl
men bij het uitbreken van den oorlog die twee landen als
staten op gelijke lijn kon stellen, was Pruissen na dit tijds-
verloop cle meerdere, Nederland de mindere geworden. On-
der die omstandigheden had de Republiek geen zelfstandige
politiek meer te handhaven, zij omhelsde daarom die van
Engeland en Pruissen, echter niet als gelijke, maar als min-
dere, zij stond niet meer naast hen, maar achter hen en
onderwierp zich gewillig aan alle gevaren, die een onzelfstan-
dige staatkunde ten gevolge heeft.

-ocr page 198-

HOOFDSTUK IV.

van den vrede van aken tot aan het huwelijk van
prins willem
V (1748—1767.)

§ 1.

Hacl de oorlog onze bnitenlandsche verhouding geheel doen
veranderen, de omwenteling in onze binnenlandsche toestan-
den was niet geringer geweest.

De partij, die den Staat sedert het begin dezer eeuw gere-
geerd had, was van hare zetels verjaagd en door aanhangers
van den Prins van Oranje vervangen. Wist men, hoe de
voormalige Regenten tegenover Pruissen gezind waren geweest,
nu werd het de groote vraag, hoe de Stadhouder tegenover
dat land zou optreden. De vroegere gegevens kon hij niet
meer toepassen, hij moest dus nieuwe regels uitvinden, die
tot richtsnoer zijner handelingen konden strekken; hij moest
schepper eener nieuwe politiek worden.

Gaan wij zijne handelingen en die zijner omgeving na ,
dan bespeuren wij niet veel welwillendheid tegenover dat rijk.
Reeds bij cle vredesonderhandelingen hebben wij kunnen be-
merken, hoe krachtig en werkzaam die partij optrad. Het
eminente hoofd dier fractie was Bentinck, de boezemvriend
van den Stadhouder. Hij , de hooggeplaatste edelman, die
aan de hoogste familiën in Engeland vermaagschapt was,
was nog in denkbeelden opgegroeid, die geen plaats aan
den Koning van Pruissen toestonden. Zijn staatkundige ge-
loofsbelijdenis bestond steeds nog in cle overtuiging, dat Oosten-
rijk en de Zeemogendheden voor dezelfde belangen waken moes-
ten , tot welk verbond Pruissen als ondergeschikte partij gere-
kend werd te behooren. Dat hij dus een afkeer van Frederik II
en diens kronkelende staatkunde kreeg, toen het bleek dat deze
zich tot zulk een rol niet wilde vernederen, is licht te begrijpen.

Van hetzelfde gevoelen was de Stadhouder, maar die be-
vond zich op het hoogst moeielijke standpunt om als staats-

-ocr page 199-

man de plannen van Frederik II af te keuren, terwijl hij hem
persoonlijk vereerde en hoogschatte. Nadat de erfenisquaestie
geregeld was, waren de oude vriendschappelijke gevoelens
tusschen de huizen Oranje en Hohenzollern geheel hersteld.
Vooral was dit met de thans regeerende Vorsten het geval, die
heiden van gelijken ouderdom, een treurige jeugd doorleefd
hadden. De briefwisseling, die sedert 1735 tusschen ben ge-
voerd werd, doet ons zien, dat zij elkander hadden leeren
liefhebben en achten 1). De kleine huiselijke zoowel, als de
groote politieke zaken werden daarin behandeld en zij laat
ons een duidelijken blik werpen in de hartelijke verhouding,
die tusschen deze twee vorsten heerschte. Behalve vragen over
den toestand der Prinses, bevatten zij van \'s Konings zijde
ook harde beoordeelingen der Staatsche politiek, die des te
oprechter waren, daar beide Prinsen tijdens die correspondentie
nog geene waardigheden bekleedden. 2)

Het eerste punt van disharmonie werd door den inval in
Silezië veroorzaakt; die daad kon de Prins nooit goedkeuren
en hij betreurde de mogelijkheid om eens den vriend te moe-
ten bestrijden. 3) Hoe hartelijk waren daarentegen weer \'s Ko-
nings wensehen, toen hij het bericht zijner verheffing vernam !

Hoe vriendschappelijk dus hunne persoonlijke verhouding
ook was, invloed op de staatkunde der Republiek oefende zij
niet uit. Daar een ieder den Koning met, Frankrijk nauw
verbonden rekende, werd de Stadhouder reeds daardoor gedwon-
gen, zich bij de tegenovergestelde partij te voegen, zonder
üog in aanmerking te nemen, dat hij door zijn huwelijk vast
aan de Engelsche belangen verbonden was. Was deze dus
reeds zeer krachtig, haar invloed scheen nog vermeerderd te
Worden door de toetreding van een machtig lid, den Hertog Bo-
dewijk van Brunswijk Wolfenbuttel. Willem IV wenschte, alsof
bij een voorgevoel van zijn spoedigen dood had, ingeval van

L. v. Ranke, Briefwechsel Friedrich des Grossen mit dem Prinzen
Wilhelm IV von Oranien und dessen Gemahlin Anna. Berlin, Akademie
der Wissenschaften.

z) L. v. Ranke, Briefwechsel 36, 27 Maart 1740.

3) N°. 52. Sire! J\'espère que V. M. trouve des moyens pour ter-
miner à l\'amiable les différends survenu entre V. M.\'et la reine de Bo-
hême. Ce souhait a peut être quelque chose d\'interessé en soi, puisque
J® serais au désespoir avec les sentimens que j\'ai voué à V. M. que mes
dations aux maitres que je sers, me missent jamais dans les fâcheuses
^ pour moi très désagréables circonstances, de ne pouvoir pas si souvent
^aire ma cour à V. M. que je le voudrais bien.

-ocr page 200-

overlijden, een bekwaam Generaal van hooge geboorte in zijn
dienst te hebben, om als beschermer zijner familie
en der
Republiek op te treden. De Hertog was Generaal in Oosten-
rijkschen dienst, woonde den veldslag bij Soor in den tweeden
Silezischen oorlog bij en begaf zich na het sluiten van den
vrede van Dresden naar de Nederlanden, waar hij in den slag
bij Rocoux een legerkorps aanvoerde. Na den slag van Lafeld
was hij bevelhebber van het leger, dat tot dekking der Repu-
bliek aan \'s lands grenzen opgesteld was en hier leerde de Stad-
houder hem kennen. De pogingen, aangewend om hem toen
reeds voor den Nederlandschen dienst te winnen, mislukten.
Na het sluiten van den vrede echter hoopte Willem ge-
lukkiger
te zijn en nu werd Bentinck naar Weenen gezon-
den, om hem tot dien nieuwen werkkring over te halen en
daartoe
de toestemming van het Keizerlijk hof te verkrijgen-
Dat nu juist het hoofd der anti-Pruissische partij naar den
Keizer ging, wekte
clen achterdocht van Frankrijk op en diens
gezant kreeg uit Parijs het bevel, om het doel dier
zending
te onderzoeken, daar men vreesde dat er tevens de maatre-
gelen besproken wierden, die men te eeniger tijd tegen Pruis-
sen
zou ondernemen. *)

Dit vermoeden was niet zoo geheel ongegrond, als men be-
denkt dat de toetreding der Republiek tot het
Petersburger
tractaat, dat voornamelijk- tegen Pruissen gericht was, een
onderwerp der gevoerde gesprekken geweest is. 1
) Door de
Keizerin te overtuigen dat de Hertog haar in

Nederlandschen

dienst van veel meer nut kon zijn, dan in Oostenrijkschen ■>
werd zij er toe overgehaald om het gevraagd verlof onder de
eervolste voorwaarden te verleenen. 2)

1 r%

Voor de Engelschgezinde partij moet de Hertog juist a
gewenschte persoon geweest zijn, daar hij door zijn
bloedvei-
wantschap met Koning George II, zijne betrekkingen in Wee-
nen en zijne veldtochten tegen Pruissen alle vereischten m

1 ) Zie over dit verdrag pag. 189. ede-

2 ) Over de zending van çraaf Willem Bentinck Bhoon, zie de m
deeling van Prof\'. Brill, gedaan in de Kon. Akademie van WetenschapI
te Amsterdam.

-ocr page 201-

zich vereenigde om de alliantie tusschen de Zeemogendheden
en Oostenrijk te versterken.

De bezorgdheid voor Pruissen bleek voor het oogenblik nog
zeer voorbarig te zijn. Dé Koning wenschte het verkregene
rustig te bezitten en had geene andere gedachten, dan om de
welvaart en den bloei van zijn land te vermeerderen. Het
bevorderen van den handel rekende hij daartoe een der beste
middelen. Die gedachte was niet nieuw bij de Hohenzol-
lernsche Vorsten; reeds de groote Keurvorst had hiertoe po-
gingen aangewend, die alleen wegens het geringe aanzien van
Brandenburg en den handelsnijd der Nederlanders, die elke
duurzame mededinging onmogelijk maakte, mislukten. l) De
vorige Koning had daarom al zijne overzeesche bezittingen ver-
kocht en men hield het er voor, dat het geheele plan be-
graven lag. Dit was echter niet zoo; Frederik vatte die
oude plannen weer met kracht op, vooral toen hij door cle
opvolging in Oost-Friesland in bezit van Emden kwam. Die
haven aan de Noordzee was hem des te meer welkom, omdat
hij daardoor de hooge Sondtollen bij het in- en uitvaren van.
de Oostzee vermijden kon.

Reeds hebben wij zijne pogingen besproken om den handel
van Frankrijk naar zijne Staten te verplaatsen en hoe dit
streven de aandacht der Engelsche en Nederlandsche gezanten
tot zich trok. Nadat echter de vrede gesloten was toog men
in Berlijn ernstig aan het werk om de uitvoering dier plan-
nen te verwezenlijken. De Kuning had voornamelijk hierbij
ten doel, om een gedeelte van den Hollandschen handel
naar Emden te verplaatsen, dat tot een vrijhaven verhe-
ven zou worden. Men kan begrijpen dat onze gezanten -)
niet stil zaten en H. H. M. op het dreigende gevaar opmerk-
zaam maakten. Van Gronsveld in Berlijn en Buys in Hamburg-
gaven van de kleinste bijzonderheden bericht en de verkla-
ring van den eersten, clat al die maatregelen tegen den Neder-
landschen handel gericht waren ("je s§ai," zoo schreef hij, "que
c\'est a nous principalement qu\'on en veut") was genoegzaam
°nt van onzen kant een waakzame houding aan te nemen. 1!)

-ocr page 202-

Op een en hetzelfde tijdstip werden, rnet krachtige onder-
steuning van den Koning, twee handelscompagniën te Em-
den opgericht. De eene, onder directie van den ridder de La
Touche, voerde den titel van Generale Commercie Compagnie
en omvatte den handel en de visscherijen in de uitgestrektste
beteekenis; de andere, onder het beheer van een zekeren Stu-
art, had de vrachtvaart op China ten doel. Hoewel deze
maatschappijen met groote voorrechten waren begiftigd, kon-
den zij slechts korten tijd handel drijven, daar de zevenjarige oor-
log en de bezetting van Oost-Friesland en Emden door Oosten-
rijksche en Fransche legers hare ontbinding ten gevolge had.

Men mag echter niet alleen aan de ongunstige tijds-
omstandigheden de mislukking dier ondernemingen wijten;
zij moet voor een groot deel gezocht worden in het over-
wicht dat Engeland, Nederland en Frankrijk reeds
sedert
lang in den handel verkregen hadden. Behalve de groote
kapitalen, die deze landen bezaten, heerschten zij over rijke
koloniën, wier bezit, volgens de toenmalige
oeconomische
begrippen, een noodzakelijk vereischte was om handel te
drijven.

De pogingen, die de Koning na den zevenjarigen oorlog
opnieuw aanwendde, hadden geen beteren uitslag; zij mis-
lukten allen. 1)

§ 2.

Hoewel de Koning geheel in zijne handelsondernemingen
verdiept scheen, verzuimde hij toch niet om steeds goed on-
dericht te worden omtrent de handelingen en plannen der
overige kabinetten. Zijn gezant in den Haag, de heer von
Hellen, had vooral orders gekregen om een wakend oog?
zoowel op de binnen- als buitenlandsche toestanden der Be-
publiek te houden en hem van alles nauwkeurig
bericht
te geven.

Oostenrijk en Engeland deden in dien tijd alle mogelijke
moeite, om de toetreding der Republiek tot het tractaat van
St. Petersburg te verkrijgen. Deze alliantie, die in 1746

Zie behalve de bovengenoemde bronnen de missiven van van Ha-
ren, resident in Brussel
en van Buys, resident in Hamburg, geschreven
tusschen de jaren 1750 en 1754, meest allen te vinden in de Nouvelle?
d\'Etat.

-ocr page 203-

tussclien Rusland en Oostenrijk gesloten was, had wel een
defensief karakter, maar was desniettemin voornamelijk tegen
Pruissen gericht. Artikel IV, dat geheim was en eerst na
het uitbreken van den zevenjarigen oorlog bekend is gewor-
den, bepaalde dat Maria Theresia al hare rechten op Silezië
en Glatz hernemen mocht, indien Frederik II een aanval op
Rusland, Oostenrijk of Saksen zou ondernemen. Alle bondge-
nooten zouden dan verplicht zijn haar ten krachtigste bij te
staan. *) Engeland\'trad in September 1750 tot dit verbond
toe en twee jaren later werd de Republiek door Oostenrijk
en Groot-Britannië verzocht om aan die alliantie deel te
nemen.

Geen wonder dat de Koning nauwkeurige berichten over
den staat dier onderhandelingen vorderde. Niet als toe-
schouwer mocht de gezant die poging aanzien, hem werd
integendeel bevolen deze met alle kracht te beletten. De
omstandigheden kwamen hem hierin zeer te hulp, daar
zijn meester zich juist in een geschil met Engeland bevond
wegens het aanhoudende kapen van Pruissische schepen in
den jongsten oorlog. Nu was er zeker geen klacht, die meer
populair in de Republiek was dan bovengenoemde, daar de
Ptollandsche kooplieden zich nog veel heviger over de En-
gelsche rooverijen te beklagen hadden, dan hunne Pruissische
naburen. Dit was dus het terrein waarop de gezant zich
begeven moest, als hij resultaten verkrijgen wilde, en met
behendigheid kweet hij zich van die taak.

De geschriften, die de Koning over die zaak in het licht gaf,
Werden steecis aan de Hollanclsche kooplieden medegedeeld;
nooit werd vergeten daarin aan te toonen, hoe Engeland bet
plan koesterde om zijn handel ten koste der Republiek uit
te breiden en te bevestigen. 2) Nergens werd met meer
vreugde, dan hier te lande, \'s Konings maatregel begroet,
Waarbij de verdere afbetaling der Silezische schuld gestaakt
Werd, 3) tot dat het Engelsche ministerie aan de Pruissische
vorderingen gehoor had gegeven. De gezant oordeelde zeer
juist toen hij naar Berlijn schreef, dat George II alleen om
commerciëele redenen de deelneming der Republiek aan alle

0 De Garden, Tome III, pag. 356.

Hartens Recueil, Tome YIII, pag. 274.

2) Zie brief F. 24, Maart 1753, Bijlage N°. 6.

3) Zie art. IX van de vrede van Breslan, pag. 165.

-ocr page 204-

Europeesclie verwikkelingen wen schel ijk achtte. \') De En-
gelschgezinde partij met Bentinck aan het hoofd leed dan
ook een volkomen nederlaag, daar de Staten-Generaal het
verzoek tot toetreding zoo dikwijls ontwijkend beantwoordden,
dat die zaak van zelve door de Enropeesche gebeurtenissen
op den achtergrond geschoven werd.

De gezant mocht dien uitslag gedeeltelijk aan zijne maat-
regelen toegeschreven hebben, de hoofdzaak lag echter in den
baat tegen Engeland en den afkeer van het Stadhouderschap,
die het beste gedeelte der natie vervulde. Met recht waren
de Hollandsche steden verontwaardigd over de behandeling,
die zij van hunne zoogenaamde Engelsche bondgenooten on-
dergaan hadden en waren dus minder dan ooit genegen, om
aan de wenschen van het Britsche kabinet gehoor t.e geven.

.Het geringe vertrouwen, dat de duurzaamheid van den
Akenschen vrede aan velen hacl ingeboezemd, scheen niet
ongegrond te zijn. De grensscheidingen tusschen het Engel-
sche en Fransche gebied in Amerika waren bij dit verdrag
zoo slecht geregeld, dat voortdurende twisten hiervan het ge-
volg waren, die langzamerhand zulk een omvang bereikten,
dat een oorlog onvermijdelijk scheen. In dit geval
verwachtte
men algemeen, dat die strijd zich niet alleen tot de zee zou
bepalen, maar ook op. het land gevoerd zou worden. Volgens
de bestaande tractaten waren Oostenrijk en de Republiek in
dit geval verplicht, hulp aan Groot-Britannië te
verleen en,
terwijl Pruissen vermoed werd partij voor Frankrijk te kie-
zen want algemeen dacht men, dat Frederik II in nauwe
verbinding stond met het Hof van Versailles. De vraag
werd nu, welke houding de Republiek in die twisten zou
aannemen. Vermeerderde zij haar leger dan mocht men ver-
moeden, dat zij Engeland wilde bijstaan, versterkte zij ech-
ter hare vloot, clan bleek dit niet het geval te zijn. Het
Werd nu de taak van den Heer von Hellen om in vereeni-

Geheime brieven van von Hellen aan den Koning.

Le Roi d\'Angleterre doit etre persuadé le premier de la faiblesse ex-
trême où eet Etat se trouve et que son accession ne seroit guerre de
poids, mais on diroit qu\'il a besoin du nom des puissances Maritimes en

pluriel vis à vis de la nation Angloise; qu\'il veut s\'assurer de ces gens ci ne

fût ce que pour avoir toujours le passage par leurs Provinces et faire en sorte
qu\'en cas de guerre, ils. ne puissent pas se dispenser d\'être de la fete, dus-
sent
ils marcher à leur propre ruine totâle plustôt que de leur permettre de
rester tranquille pour avoir le tems
de rétablir leur commerce sur leb
ruines de celui d\'Angleterre. Brief 12, 8 October 1752, R. A.

-ocr page 205-

ging met den Fransehen gezant de Bonnac de vermeerdering
van het landleger te verhinderen. Hoe de eerste zich van die
taak kweet zien wij uit zijne geheime brieven aan Frederik. II1)

Hij stelde zich in verbinding met de Hollandsche steden,
die bijkans allen tot de Franschgezinde partij behoorden en
Engeland uit den grond van hun hart haatten. Het was
gedeeltelijk aan zijne bemoeiingen te wijten, dat de Amster-
damsche afgevaardigden zich zoo hardnekkig tegen de voorge-
stelde vermeerdering van het leger met 12,000 man verzetten.
Deze laatste wilden eerst met de maatregelen van het Hof van
Ween en bekend zijn, voordat zij tot zulk een uitgaaf hunne
toestemming konden verleenen. 2) Dit advies was van zooveel
gewicht, dat de voorgestelde maatregel verworpen werd.

Toen kort hierna de Bonnac door den bekwamen d\'Affry
vervangen werd, vermoedde niemand dat het eendrachtig
samenwerken tusschen den Pruissischen en Fransehen gezant
zoo spoedig zou ophouden. 3) Zij hadden juist de te nemen

1 Sedert 1752 lieten de Raadpensionarissen van Holland de depêches,
die de Fransche en Pruissische gezanten in den Haag naar hunne hoven
zonden, op cle post openbreken. Twee ambtenaren waren hiermede in
het bijzonder belast; zij braken de lakken open en copieerden de brie-
ven. Hoe moeielijk het was, om zulk een brief te ontcijferen, blijkt uit
het feit, dat men soms 18 maanden noodig had om het cijfer eener de-
pêche te leer en kennen.

De ontcijferde depêches werden door den Raadpensionaris aan den
Stadhouder gegeven, die ze op zijn beurt aan den griffier der Staten-
Generaal mededeelde. De Fransche gezanten bemerkten het eerst dit be-
drog, maar niet eerder, dan nadat zij 40 jaren lang het slachtoffer dier
kunstgrepen geweest waren. Wat cle Pruissische aangaat, die zijn er
nooit achter gekomen. Zij dachten dat zij een cijfer hadden, wat nooit
iemand zou kunnen begrijpen en zoo gingen zij tot 1803 voort om hunne
geheimste gedachten op die wijze aan hunne Hoven mede te deeleu.

Zie het ïfed. Rijksarchief, uitgegeven cloor Bakhuizen van den Brink
en de Jonge, deel I, pag. 382.

2 ) B faudra voir si la gouvernante trouvera moyen de faire goûter
l\'augmentation, mais j\'en doute beaucoup et malgré tous les mouvemens
qu\'on se donne je crois que la République ne se décidera pas si tôt tan-
dis que la cour de Vienne ne s\'est pas encore declarée, 19 Aug. 1755,

67, R. A.

3 ) Bij het eerste bezoek wat d\'Affry bij von Hellen maakte, zeide de
Fransche gezant: qu\'il me confiait comme à un ami que l\'objet de la
commission étoit de demander une réponse positive à quoi la France
pouvoit s\'en tenir par rapport à la conduite que la République voudroit
avoir de la présente guerre entre les deux couronnes qu il se ferait à
l\'avenir un plaisir d\'agir confidement avec moi et qu\'il me prioit de
vouloir agir de conformité avec lui. N°. 99 en 101, 9 en 16 December

R. A.

-ocr page 206-

maatregelen vastgesteld, toen het tractaat van Westminster
tusschen Engeland en Pruissen de uitvoering daarvan verhin-
derde (16 Januari 1756). *) Niemand was meer verbaasd dan
de heer von Hellen, die aan de geruchten over een dergelijk
verhond nooit eenig geloof had willen schenken. 1)

De oorzaak van dit verdrag was echter in de groote ver-
anderingen gelegen, die de Europeesche staatkunde sedert
den vrede van _ Aken ondergaan had. Door dit tractaat
was de positie tusschen Oostenrijk en de Zeemogendheden
geheel veranderd. De minister van buitenlandsche zaken,
Graaf Kaunitz, kon het gedrag van Engeland tijdens de
vredehandeling niet vergeten. Aan die Mogendheid weet hij
de snelle opkomst van Pruissen, daar zij steeds met zooveel
zorg voor het welzijn van Frederik II vervuld was ge-
weest. Hierbij kwam nog, dat de verhouding tusschen
Oostenrijk en de Republiek niet van de vriendschappe-
lijkste was, daar de Keizerin het Barrièretractaat niet
langer erkennen wilde, op grond, dat alle vestingen, die
dit bolwerk uitmaakten, vernield en vervallen waren. De
onderhandelingen, die hierover met Bentinck gevoerd wer-
den, waren nog niet geëindigd toen in 1756 de oorlog
uitbrak.

Maria Theresia bevond zich tegenover den Koning van Pruis-
sen, dien zij te recht als haar grootsten vijand beschouwde, in
een alleronaangenaamste verhouding. Zij kon niet gelooven
dat hij met het rustig bezit van Silezië tevreden zou zijn,
zonder aan nieuwe veroveringen te denken. Niet het feit dat
Pruissen een groote mogendheid geworden was , maar de wijze
waarop de Koning dit doel bereikt had, hadden niet alleen

1 ) Il m\'est impossible de savoir au juste d\'où peut venir le bruit d\'une
négociation secrète entre V. M. et le roi d\'Angleterre, mais je crois c\'est
un artifice à la vérité assez grossier par lequel l\'Angleterre tâche de
donner de la méfiance à la France où bien de traîner ces gens ci dans
ses vues. F. 46; 6 Juni 1755, R. A.

-ocr page 207-

bij haar, maar bijkans bij allen, een gevoel van wantrouwen
doen ontstaan. 1) Men hield Rusland nog voor den eenigen
staat, die Frederik in toom kon houden.

Om met dit rijk in goede verstandhouding te blijven, deed
nu Oostenrijk al het mogelijke, en dit was des te gemak-
kelijker, daar Frederik II door Keizerin Elisabeth en haar
Minister Bestuschef niet minder hevig gehaat werd, dan
door Maria Theresia en Kaunitz. Men zag te Weenen zeer
goed in, dat het oude verbond met de Zeemogendheden
alleen op Frankrijk, niet op Pruissen, toepasselijk was. De
Republiek zou zich uit wantrouwen tegen den Koning nog
wel met die opvatting van Oostenrijk hebben kunnen ver-
eenigen, maar hare zichtbare zwakheid maakte hare toe-
treding van geringe waarde. Daar Engeland dus aan de
Keizerin ontviel, moest Kaunitz voor nieuwe bondgenooten
zorgen en zijne oogen vielen op Frankrijk.

Zoo stonden de zaken toen de verwikkelingen in Amerika
tusschen de Engelsche en Frarische kolonisten uitbraken.
Baar George II geloofde, dat Pruissen vast met Frankrijk
verbonden was, wilde hij zich nauwer bij Oostenrijk dat van
Frederik II een aanval tegen Hannover, en van Lodewijk XV
tegen België vreesde, aansluiten. Daarenboven was de quaestie
over de schadevergoeding, door de kapers aan Pruissische on-
derdanen veroorzaakt, nog niet vereffend en zoo was hij be-
ducht, dat de Koning zich op het Keurvorstendom zou wreken.

Het Kabinet van St. James liet daarom in Weenen vragen,
Welke plannen men daar koesterde, met verzoek, om maatre-
gelen tot bescherming van Hannover te nemen en een leger-
corps tot hulp te zenden. Daar was men geenszins genegen
a&n dit verzoek te voldoen, te minder nu men, wegens de ge-
heime plannen tegen den Koning , cle erflanden niet te veel van
troepen ontblooten mocht. De Engelsche onderhandelaar Lord
Holdernesse bleef echter met des te meer klem op die hulp
indringen, omdat hij hierdoor hoopte dat de Republiek zich
m de zijde van George II z\'ou scharen, waardoor het oude ver-
hond tegen den erfvijand tot stand zou gebracht zijn. Op het
dot te Teilxngen hadden de conferentiën met de Gouvernante,
(dochter van George II en weduwe van Prins Willem IV,)

1 ) Zie hierover een opstel van A. Beer , in v. Sybel\'s historische Zeit-

ScWfc, 1872.

") Brief van von Hellen aan den Koning, N". 78, 26 Sept. 1755. R. A

13

-ocr page 208-

Yorke, Bentinck en den Hertog van Bronswijk plaats. Lord
Holdernesse wendde alle pogingen aan, om de Republiek tot
zijne inzichten over te halen. De Hertog verklaarde echter,
dat de Staten-Generaal hiertoe niet te bewegen waren, voor-
dat door Engeland en Oostenrijk een aanzienlijk hulpcorps
naar België gezonden was. Om dus den steun der Republiek
te verkrijgen was George II wel gedwongen, om bij Maria
Theresia op krachtigen bijstand aan te dringen. De alge-
meene meening in Engeland was, dat de Vereenigde Pro-
vinciën aan dien oorlog deel moesten nemen, daar anders
aan hunnen handel een te schoone gelegenheid gegeven wierd
om zich ten koste van den Engelschen uit te breiden.

De weigering van Oostenrijk om Groot-Britannië in den
oorlog tegen Frankrijk bij te staan, berustte niet enkel op
de onthouding der Republiek, maar voornamelijk op het ge-
voelen van Kaunitz, dat George II\' op zijn beurt de Kei-
zerin tegen Pruissen moest helpen. Deze minister wilde
wel een gelijktijdigen oorlog tegen Pruissen en
Frankrijk
voeren, maar om afzonderlijk tegen Bodewijk XV op te tre-
den, daartoe wenschte hij zich niet te verbinden. Daar En-
geland clit plan niet ondersteunen kon, weigerde het
weder-
keerig eiken bijstand.

Kaunitz kon moeielijk anders handelen, daar ook hij de
algemeene meening deelde, dat Pruissen nauw met
Frankrijk
verbonden was. Het zenden van een hulpcorps naar België
zou door Pruissen met een inval in Bohemen en
Moravië
beantwoord worden en aan zulk een gevaar mocht hij zijn
gebiedster niet blootstellen. En zouden de Fransche legers
nu toch de Belgische grenzen overtrekken, dan dienden de
Zeemogendheden, hen te bestrijden, daar de verdediging der
Zuidelijke Nederlanden meer een taak was, aan Engeland en
de Republiek opgelegd, dan aan Oostenrijk. Het bleek dui-
delijk, dat het bezit van Silezië een onoverkomelijke hinder-
paal was tot de verdere goede verstandhouding tusschen
George II en cle Keizerin. Het was Pruissen, dat de
breuk
met de oude staatkundige traditiën bewerkt had. \')

!) Niemant is hier voldaen over Engeland en sulx kon wel niet ander®
syn, nae de manier van behandelinge, welke sy, niet sedert gisteren
heden, of sedert het begin van 1755, maer al sedert ondenkelyke tj^®1^
en voornamentlyk in al dien tyt van de troubelen sedert het jaer 1\' .
met dit hof hebben gehouden. Brief van Burmania in Weenen, 20 J11111
1756, R. A.

-ocr page 209-

Beide rijken moesten nu naar andere bondgenooten omzien.
Voor Oostenrijk, dat nu geïsoleerd stond, was dit vooral een
vereischte.

Die hulp meende Kaunitz bij Frankrijk te vinden en was
daartoe tot groote opofferingen bereid. Hij had het voorne-
men om de Hertogdommen Parma, Piacenza en Guastalla,
thans door Don Philip geregeerd, tegen België te ruilen.
Zijne mannelijke afstammelingen zouden dan over de Oos-
tenrijksche Nederlanden heerschen, en indien deze uitstier-
ven, zou een groot deel dier Provinciën aan Frankrijk
komen. Verder wilde hij in de Poolsche quaestie aan de
wenschen van Bodewijk XV te gemoet komen en alles in het
werk stellen, om den Prins van Conti de koningskroon te
verschaffen. Als onderpand voor de oprechtheid zijner verzeke-
ringen wilde de Minister dadelijk Nieuwpoort en Ostende aan
de Fransche troepen inruimen.

. Te Parijs echter ontving men die voorstellen zoo kalm,
dat Kaunitz begreep, dat er enstiger gebeurtenissen plaats
moesten grijpen, om het hof van Versailles tot die alliantie te
bewegen. Die omkeering werd bewerkt door het verbond van
Westminster den 16den Januari 1756 tusschen Grroot-Britannië
en Pruissen gesloten, en clat Lodewijk XV en zijne ministers
als een donderslag in de ooren klonk. *)

Engeland, sedert de weigering van Oostenrijk alleen
staande, had van zijn kant ook nieuwe bondgenooten ge-
zocht en het eerst zich tot Pruissen gewend. De quaestie
over de schade door de kapers veroorzaakt, en de inhou-
ding der Silezische schuld werden geregeld en daarmede
verdwenen alle redenen, die een verbond verhinderden.
George II stelde zijn geliefd Hannover onder bescherming
van Frederik II en beloofde verder den toegang tot het Rijk
aan vreemde troepen te beletten. Bij een geheim artikel
Werd de neutraliteit niet op België van toepassing verklaard ,

-ocr page 210-

zoo dat het gebeuren kon, dat Engelsche en Pruissische
troepen nogmaals daar streden, waar de Republiek zoo dik-
wijls schatten en bloed ten offer gebracht had. Mets ken-
schetste beter de veranderde toestanden, dan de afwezigheid
van Hollandsche legers, indien België wederom het oorlogs-
toon eel wierd.

Dit verbond met Engeland op een tijdstip, dat de oorlog
in vollen gang was, verbitterde Bodewijk XV en zijne ministers
dermate, dat zij niet langer aarzelden om de verzoenende
hand van Oostenrijk aan te nemen. Het tractaat van Ver-
sailles, den lsteu Mei 1756 tusschen Oostenrijk en Frankrijk
gesloten, was hiervan het gevolg. \')

De veranderde houding tusschen Engeland en Pruissen
bleef natuurlijk niet zonder invloed op het gedrag hunner
gezanten in den Haag. Von Hellen, die steeds met d\'Affry
samengegaan was, brak nu alle verdere gemeenschap met
hem af en knoopte nauwe betrekkingen met den Engelschen
gevolmachtigde Yorke aan.

Hunne voornaamste zorg werd nu om de Republiek tot
hun verbond over te halen en haar te bewegen, tegen Frank-
rijk partij te trekken. Zij besloten voorloopig afzonderlijk
stappen in dien geest bij de Gouvernante, den Raadpensio-
naris , den Griffier en eenige andere gunstig gezinde
Regenten
te doen. "2) Eenige dagen later werd dit plan ten uitvoer ge-
bracht. Op uitdrukkelijk bevel des Konings begaf von
Hellen

-ocr page 211-

zich tot den Raadpensionaris en wees hem op de gevaren
voor de religie en het politieke evenwicht, die beide door
dit verdrag bedreigd werden. Pieter Steyn, die toen dit
gewichtige ambt bekleedde, verklaarde dat ook volgens zijn
meening de godsdienst bedreigd werd, maar dat Engeland
nooit op eenige hulp zou kunnen rekenen, zoolang het voort-
ging om Nederlandsche schepen in tijd van vrede zoo on-
rechtvaardig te rooven. 1) De Griffier Eagel liet zich in dien
zelfden geest uit; de Gezant kon eerst dan op zijn ondersteu-
ning rekenen, zoo die kaperijen ophielden. Voor dien tijd
zou de Republiek tot niets te bewegen zijn, daar de Holland-
sche steden, in gewone omstandigheden reeds vrij Fransch-
gezind zijnde, nu in het geheel niets van Engeland weten
wilden. Het best werd hij bij de Gouvernante ontvangen. Dit
verbond was altijd haar lievelingswensch geweest en innig
verheugde zij zich, dat haar vader en haar beste vriend in
zulk een goede verhouding stonden. Ook zij wenschte van
ganscher harte, dat de Republiek tot dit verdrag zou toetreden,
maar zij begreep tevens, dat de willekeurige handelingen van
Engeland zulk een stap uitermate moeielijk maakten. -)

Te gelijker tijd begon von Hellen, op het voorbeeld van
d\'Affry, relatiën aan te knoopen met de invloedrijkste perso-
nen der provincie Holland, met het doel om daardoor gun-
stige besluiten in de Statenvergadering uit te lokken. Van
Slingelandt, ontvanger-generaal van Holland was de eerste,
dien hij nader met \'s Konings plannen bekend maakte. De
Gezant kreeg van hem echter hetzelfde antwoord dat hij reeds
overal ontvangen had; persoonlijk was hij (Slingelandt) het
bondgenootschap genegen, maar moest het tevens betreuren,
dat zulke openingen gedaan werden in een tijd, dat de ver-

1  Angleterre pût être persuadée que son intérêt ne veut absolument pas,
qu\'elle pousse ces gens-ci à bout à son égard surtout dans le moment
Présent" F. 55; 9 Juli 1756, R. A.

2) De Raadpensionaris had na de conferentie met den Gezant alles aan
Gouvernante medegedeeld, zoodat zij volkomen ingelicht was toen von
Hellen bij haar audientie vroeg. "Je voulus me réferer au rapport qu\'on
auroit fait et me borner a la prière de seconder l\'affaire de son
in-
flience; mais elle me pria de vouloir lui répeter tout le contenu demon
lr>siuuation. Elle me témoigna dans les termes les plus gracieux du
monde la joie extrême de voir une si bonne harmonie entre les deux
Kois ses pius proches parents, union qui avoit toujours fait l\'objet de
ses voeux les plus ardens." N°. 55; 9 Juli 1756, R. A.

-ocr page 212-

bittering tegen Engeland een ongekende hoogte bereikt had.
Die mogendheid kaapte niet alleen schepen, die gedurende
den oorlog bevracht en uitgevaren, maar zelfs vaartuigen,
die voor dien tijd vertrokken en gecharterd waren. De aan-
zienlijksten in den lande waren volgens zijn gevoelen zeer
genegen om tot het tractaat van Westminster toe te tre-
den, hij kon wel tien van de kundigste leden cler Staten
van Holland opnoemen, welke dezelfde meening waren toe-
gedaan, maar die in de tegenwoordige omstandigheden ner-
gens met zulke voorstellen voor den dag durfden komen. Hij
begreep volkomen, hoe gevaarlijk het verbond van Versailles
voor de vrijheid was en dat men zich met vereende krachten
hiertegen moest verzetten, maar des te onverantwoordelijker
was het van het hof van Londen, om de Republiek door
het plegen van zeeroof in de armen van Frankrijk te drij-
ven. Daarenboven had Yorke zich nergens bemind weten te
maken : hij was onbekend bij alle invloedrijke personen, be-
halve bij de Gouvernante. Wilde hij invloed uitoefenen,
dan moest hij in aanraking komen met de gedeputeerden
der steden en vooral met die van Amsterdam en dat had
hij steeds verzuimd; er waren er zelfs velen, die hij nooit
gezien had.

Dit gesprek werd natuurlijk getrouw aan den Koning mede-
gedeeld en de Gezant eindigde zijn brief met de opmer-
king: "que le Sr. Yorke a donné par cela trop beau jeu à
ceux de France, qui ont eu soin d\'aller voir et de cajoler
beaucoup les députés des villes. Je soumets aux lumières de
V. M., si elle trouve peut être à propos de faire parvenir cet
avis par quelque canal sûr à S. M. Brittanique, sans que la
source en soit connue et de l\'engager à prescrire à son mi-
nistre ici cle se lier plus étroitement avec les députés des prin-
cipales villes de Hollande." »)

Op verzoek der Gouvernante, die dergelijke samenkomsten
ongaarne zag, had Yorke steeds geweigerd om in
nadere ver-
binding met de steden te treden, nu echter de omstandigheden
zoo moeielijk werden, ontsloeg de Prinses hem van zijn be-
lofte , zoodat hij van plan was, even als de Fransche gezant,
de gedeputeerden der steden te bezoeken.

Twee gewichtige personen moesten nu nog voor dit ver-
bond gewonnen worden, en wel de Hertog van Bruoswijk en

-ocr page 213-

de Graaf van Bentinck. Van den eerste hoopte men nu reeds
zeker te zijn, daar deze zich door Kaunitz schandelijk be-
drogen waande. Juist cle ijver, waarmede hij steeds de Kei-
zerin gediend had, verhoogde de waarde van zijne overgang
en kon tot een waarborg strekken voor zijn trouw aan den
Koning. Zoo deze liem eenige gunstbewijzen wilde verleenen
oordeelde de Gezant hem geheel en al gewonnen. !) En na
den Hertog, hoopte men Bentinck ook spoedig over te halen.
Door hem een weinig te vleien en aan te toonen, hoe Kau-
nitz den spot met hem had gedreven, rekende men hem van
partij te doen veranderen.

Zoo zeide dan de Gezant aan Bentinck dat zijn meester
een hooge achting voor hem koesterde en zijn bekendheid
met cle toestanden in cle Republiek hoogelijk waardeerde, en
daarom met zijne denkbeelden aangaande de plannen der
Roomsche mogendheden wenschte bekend te zijn. Bentinck
liet zich echter cloor die vleierijen niet zoo licht verschalken
en antwoordde slechts in algemeene bewoordingen. Wilde de
Gezant beter onderricht zijn, clan moest hij zich maar tot de
Gouvernante en den Raadpensionaris wenden. 2) Yon Hellen
deed zooals hem gezegd was en begaf zich naar cle Prinses,
waar hij den Hertog van Brunswijk aantrof. Deze was sedert
het tractaat van Versailles geheel van gevoelen veranderd en
werkte sedert dien tijd in den geest der bondgenooten van
Westminster. Koning George deelde hem alles mede en Yorke
had bevel om niets zonder zijne raadgevingen te besluiten.
Toen hij von Hellen zag en deze opnieuw met zijne bekende
aanzoeken begon, verklaarde de Hertog dat hij niets liever
dan zulk een toetreding wenschte, maar dat Engeland met
zijne onrechtvaardige handelingen alles bedierf. :i)

-ocr page 214-

Vol ergernis schreef cle Gezant dan ook aan zijn meester:
Cette maudite dispute qui cause tant d\'aigreur ici,
pourrait
être bientôt reglée d\'une manière amiable et nous pourrons
travailler alors ici conjointement avec plus de succès à por-
ter ces gens-ci peu à peu à entrer clans une alliance défen-
sive et à se mettre dans un état respectable. Op raad van het
Stadhouderlijk hof begaf von Hellen zich naar Amsterdam
om de Regeering tot zijn gevoelen over te halen. "Je suis
convenu avec le ministre d\'Angleterre d\'aller seul la semaine
prochaine faire un petit tour pour deux à trois jours à Am-
sterdam, de parler sans le moindre bruit à un bourgmaître
qui a beaucoup de pouvoir sur le grand Pensionaire.

Ongelukkiger tijdstip om burgemeester Temminck te bezoe-
ken had de Gezant wel nooit kunnen kiezen. De gesprekken,
die hij over het gevaar voor de Republiek en de Protestantsche
godsdienst hield, werden geheel verdoofd door het gejammer
en geklaag van den Amsterdamschen handelsstand met het
huis Hope aan het hoofd. De wegneming van drie rijk be-
laden koopvaardijschepen, gaf nieuw voedsel aan de verbitte-
ring tegen Engeland, waartegen de Burgemeester niets doen
kon. Temminck, die bijkans geheel overgehaald was, werd
weer afvallig toen de inval van Frederik II in Saksen bekend
werd (29 Aug. 1756). Even als elk ander, met de beweeg-
redenen dier daad onbekend, beschouwde hij haar als een
trouwelooze vredebreuk.

De verweerschriften, later door den Koning uitgegeven,
overtuigden velen van de noodzakelijkheid om op zulk een
wijze tegen Keurvorst August III te handelen. \')

§ 3.

Bij het uitbreken van den zevenjarigen oorlog zien wij hoe

-ocr page 215-

hier te lande de stemming tegenover den Koning geheel veran-
derd was. Deze verwisseling had vooral bij die personen plaats ,
welke zich het vinnigst tegen Pruissen betoond hadden. Ben-
tinck, de Hertog van Brunswijk en zoo vele anderen wer-
den nn in. de berichten "les biens intentionnés" genoemd,
die voor den Koning propaganda maakten. Vooral de Gou-
vernante en de Hertog waren met lijf en ziel aan Pruis-
sen verkleefd en aan hen was het zeker niet te wijten, dat
de Republiek tot het verbond niet toetrad. De hoofdoor-
zaak dier verandering moet in het tractaat van Versailles
gevonden worden. Het feit, dat twee staten, die elkander
steeds bestreden hadden, nu eendrachtig samenwerkten, om
een derde te vernietigen, altijd voor een bondgenoot van
een dezer gehouden, was zoo vreemd, dat men in ker-
kelijke belangen den sleutel van dit raadsel zocht. Met de
nadere beweegredenen onbekend, (de hiertoe betrekking
hebbende stukken zijn eerst in onze eeuw geopenbaard,)
zag men slechts, hoe plotseling twee Katholieke rijken
zich tegenover twee Protestantsche landen verbonden, en
hieruit leidde men af dat de godsdienst in gevaar was. De
Koning-philosoof, die de predikanten ringeloorde en aan
zijne orthodoxe onderdanen voortdurend ergernis gaf, werd
plotseling tot een geloofsheld verheven en hier te lande voor
een tweeden Gideon aangezien.

Deze zaken hadden echter niet den minsten invloed op de
gedragslijn van H. H. M. Zij begrepen zeer goed, dat aan
de Republiek geen andere rol paste dan onzijdigheid. Een
verbond met Engeland en Pruissen zou gevaarlijker geweest
zijn dan ooit, nu Frankrijk en Oostenrijk zoo nauw verbon-
den waren. Een Barrière bestond niet meer om cle vijande-
lijke legers tegen te houden en de inval op ons grondgebied
in het jaar 1747 was bij ieder nog versch in het geheugen.
Be vrees, die men steeds voor Frankrijk gekoesterd had,
verminderde niet nu de gezant d\'Affry hiervan zoo behendig
partij trok. In nauwe verbinding met de Hollandsche steden
en Amsterdam had hij deze provincie, door het voorspiegelen
van handelsvoordeelen, geheel in zijn macht. De pogingen,
die H. H. M. aanwendden, om het verzoek tot het zenden
van 6000 man hulptroepen naar Engeland ten uitvoer te
leggen, werden door een Fransche nota beantwoord, die cle
beeren in den Haag op hunne zetels sidderen deed. \')

Le mémoire du Comte d\'Affry a fait un effet surprenant et sur-

-ocr page 216-

En Engeland deed niet het minste om zich vrienden te
verschaffen. Toen het bemerkte dat de Republiek niet tot
een oorlog over te halen was , nam men te Londen
maatre-
gelen om te beletten dat de Fransche waren in Nederlandsche
schepen vervoerd werden; het zou aan het Gemeenebest
niet vrij staan om zijn handel op kosten van den Engelschen
te bevestigen en uit te breiden. Om dit te beletten beroof-
den en plunderden zij de Nederlandsche schepen op een
wijze, waarover Marokkanen en Algerijnen zich niet behoef-
den te schamen.

Voor Pruissen gevoelde men wel veel sympathie, maar
deze uitte zich niet anders dan in woorden. De omstandig-
heden verboden, dat de Republiek ten gunste van dit rijk
het zwaard ontblootte.

Zoo was dan niets beslist toen de oorlog in Augustus 1756
uitbrak. De wijze, waarop de Koning den veldtocht
opende,
maakte hier te lande een allerongunstigsten indruk. Ë1deze verminderde niet, toen de Saksische Resident von Kau-
derbach een memorie in \'t licht gaf, waarin in
allerhevigste
• bewoordingen \'s Konings handelwijze veroordeeld werd. l)
Met alleen waren de steden geplunderd, en de
burgers
als gijzelaars weggevoerd, maar men had zelfs de Koning10
van Polen niet gespaard. Een officier, die haar dwong de
staatspapieren uit te leveren, had haar toegevoegd: "<ïüe
la volonté et les ordres de S. M. Prussienne ne
souffrent
aucun changement et que par une plus longue résistance
S. M. exposerait sa propre personne." De uitwerking vaD
dit geschrift was hier te lande zoodanig dat von
Helle11

1 tout ce qu\'il a ajouté de bouche et ce qu\'il répète en toute occasion
que la cour regardera comme une hostilité ouverte si l\'Etat s\'avise ^
laisser partir le secours. Je vois ces gens si transis de peur et
embarasse»
au possible sans savoir à quel saint se vouer, ils tâcheront de traîner leui
résolution tant qu\'ils peuvent. Zeelande et Prise paroissent
n\'y voulo\'1
absolument pas donner les mains, les Etats d\'Overijssel se sont sépaie-
jusques à trois semaines d\'ici sans prendre aucune résolution, ceux
autres provinces se sont rapportés d\'avance à l\'avis que dont)croient _
Etats de Hollande qui ne prendront probablement point de résolution ^
tôt. Enfin tout semble indiquer que la cour de France gagnera son „
de faire embrasser à la République le parti de neutralité sans avoir
soin de se lier les mains par rapport à celles des Pays-Bas
autrichien.
N°. 20; 9 Maart 1756, R. A. ^

Dit uitgebreide stuk bevindt zich in de gewone Resolutien
I-Iolland, 2 October 1756.

-ocr page 217-

aan zijn meester schreef: "en qualité de fidèle serviteur
de Y. M. je ne dois lui dissimuler que le mémoire ci-joint
du résident de Saxe fait beaucoup d\'impression sur le pu-
blic, puisque le Marquis de Bonnac, *) le Baron Reischach
et les malintentionnés secondent ce Ministre par toutes sor-
tes de faussetés et de mensonges pour noircir la démarche
de Y. M. et pour émouvoir la pitié en faveur du Roi de
Pologne."

Om die kwade indrukken weg te nemen reisde hij naar
Amsterdam, waar men wegens den uitgebreiden handel op
Leipzig het meest de nadeelen van dien inval ondervond.

Op \'s Konings bevel gaf de Gezant inzage der geheime
stukken en zocht de burgemeesters van het goed recht zijns
meesters te overtuigen. Aan Hop las hij een brief voor, waarbij
de Koning aan George II de staking cler kaapvaart verzocht.
Maar dit hielp niet veel, want Hop antwoordde, dat hij zich
tot niets verbinden wilde, voordat Engeland aan de grieven
der Hollandsche kooplieden gehoor had gegeven. Zelfs het
gevaar, dat de Republiek door den intocht van een Fransch-
Oostenrijksch leger in de Kleefsche landen bedreigde, was niet
in staat om hem van gevoelen te doen veranderen. 2) Daaren-
boven kwam eenige dagen later het bericht, dat het En-
gelsch ministerie de gekaperde schepen weigerde te ontslaan
op grond dat de prijsgerechten hen bijkans allen voor goeden
buit verklaard hadden. In een soort van wanhoop schrijft
dan ook Hellen aan den Koning: J\'ose assurer Y. M. que
je fais tout ce qui est humainement possible, tant auprès
Madame la Gouvernante, les ministres de la République, les
Régents d\'Amsterdam et généralement auprès cle tous ceux
qui ont la mam dans la patte, pour tâcher d\'adoucir l\'aigreur
qu\'on a ici des procédés de l\'Angleterre envers la République
sur le commerce. 3)

De oorlogvoerende mogendheden poogden intusschen door
middel van memories en nota\'s de Staten-Generaal van de
rechtvaardigheid harer zaak te overtuigen. De Pruissische
onderscheidde zich boven alle door hare heftigheid. 4)

N°. 21/79; 1 October 1756, R. A.

2) ÏT. 22; 5 October 1756, R. A.

3) 92; 16 November 1756.

4) Het speet Z. M. dat de Keizerin gepoogd bad, om zulke verlichte
rechters als H. II. M. waren, met een valschen schijn onder het oog te

-ocr page 218-

Merkwaardig is liet dat Oostenrijk zoowel als Pruissen,
door de inlassching van zaken, die allerbelangrijkst voor de
Republiek waren, invloed op hare besluiten wilde
uitoefenen.
Hoe is het anders\' te verklaren, dat Oostenrijk aan Pruissen
de niet-betaling der Silezische schuld verweet, terwijl de
Koning de Keizerin beschuldigde, het Barrièretractaat
niet
uitgevoerd te hebben. *)

Al had Frederik II door zijn inval in Saksen dit land
tot de neutraliteit gedwongen, zoo stond bier tegenover het
nadeel dat wegens deze daad een coalitie tegen hem ge-
vormd werd. Frankrijk, als garant van den Westfaalschen
vrede, beschouwde dien inval als een schennis van dat verdrag
en riep zijn gezant, den heer de Valory, uit Berlijn terug.
Daarenboven maakte zich het Duitsche Rijk gereed om met
een executie-leger den rustverstoorder te straffen, terwijl Rus-
land ook tot het verdrag van Yersailles (21 Dec. 1756) toe-
trad. In Maart van het volgende jaar werd Zweden ook be-
wogen om tot dit tractaat toe te treden, zoodat Pruissen
en Engeland het hoofd boden aan een groot gedeelte van
Europa. 1)

Het eerste gevecht, op Boheemschen bodem geleverd, was
een overwinning voor de Pruissische wapenen en nergens
werd
dit bericht met meer vreugde dan in den Haag ontvangen. 2)

1 ) De Garden, Tome IV, pag. 31.

2 ) Il est étonnant combien la victoire de Y. M. a fait plaisir ici. Mad-
la Gouvernante
m\'en a témoigné sa joie dans les termes les plus f°rts
en ajoutant des voeux pour la continuation des plus heureux
succès de
V. M.
j\'ai eu quantité de visites et messages de félicitations à ce sujet,
lorsque le colonel Lentulus descendit hier, il s\'assembla beaucoup de monde
à ma porte croyant qu\'il s\'agissoit d\'un nouvel avantage remporté sur les

-ocr page 219-

De middelen, tot nu toe door den heer von Hellen aange-
wend om de Republiek te bewegen yoor Frederik partij te kie-
zen, werden thans aanmerkelijk versterkt door de pogingen,
die de Koning bij den heer Calkoen, gezant te Dresden,
bezigde. Gedurende zijn verblijf in die stad hield Frederik met
hem veelvuldige conferenties over den toestand der Republiek.
Hij wees er vooral op, welk gevaar den Staat bedreigde nu twee
Fransche legers den Rijn overgetrokken waren, waarvan het
eene bestemd was om Kleef en Hannover aan te tasten. Zon-
der zich aan rechtmatige verwijten bloot te stellen, mochten
H. H. M. niet langer weigeren, om volgens de tractaten
Engeland te hulp te komen. Indien zij dan hun leger ver-
meerderden, konden zij niet alleen grooter gewicht aan hunne
uitspraken en resoluties bijzetten maar het zou zeker niet
zonder invloed op den loop des oorlogs zijn. Het was veel
beter om nu reeds aan den krijg deel te nemen, clan later,
wegens het gevaar voor godsdienst, handel en nijverheid er
toe gedwongen te worden, daar zij in het laatste geval kans
Hepen om de achting van vriend zoowel als van vijand te
verliezen. \')

Nu had de Koning aan niemand de behartiging zijner be-
langen beter kunnen toevertrouwen dan aan Calkoen, die hem
bewonderde en vereerde. In zijne berichten verontschuldigde
deze Gezant niet alleen \'s Konings inval in Saksen, maar
verdedigde die daad als een handelwijze, waartoe Frederik uit
noodweer gedwongen was. 2)

Na al het gebeurde mocht men hem hier te lande beter
gaan beoordeelen, ja zelfs zekere deelneming gevoelen; van
hulpverleening was nogtans geen sprake, zooals bleek uit
een besluit, waarbij wederom elk voorstel tot vermeerdering
der legermacht afgestemd werd. Hoewel hierdoor de Staten-
Greneraal op nieuw verklaarden onzijdig te willen blijven, zoo
Was dit voor bet Stadhouderlijk hof geen beletsel om in
het geheim den Koning, door het geven van nauwkeurige

-ocr page 220-

berichten omtrent de bewegingen zijner vijanden, in te lichten
en te ondersteunen.

Vooral de berichten uit Rusland waren voor hem van het
grootste gewicht. De heer de Swart, Eederlandsch
gezant te
St. Petersburg, had bevel gekregen om al het nieuws
dadelijk
aan de Gouvernante en den Hertog te melden, clie het op
hunne beurt aan Frederik mededeelden. Zoo was hij van de
plannen van den Russischen generaal Apraxin
onderricht
voordat zij zelfs nog een aanvang genomen hadden. r)

De Koning, die hierdoor in staat was tijdig zijne schikkin-
gen aan cle Oostelijke grenzen te nemen, wist dan ook geen
woorden genoeg te vinden
om zijn dank te betuigen. Voor
altijd gevoelt hij zich aan de Prinses verbonden en het zal
hem een geluk zijn, dit door daden te bewijzen. Een ander-
maal geeft zij hem inlichtingen over den tocht van het
Fran-
sche leger en over de subsidieconventie, tusschen de hoven van
Weenen en Petersburg gesloten, krachtens w

elke Elisabeth 80,000

man in het veld zal brengen. "En vérité Madame," zoo ant-
woordt
de Koning, "ce sont cle ces choses qui ne s\'effacent
de la vie et dont le souvenir et la reconnaissance doivent
rester gravés dans mon coeur." Daarom maakte hij haar ook
met zijne geheimste plannen bekend en berichtte haar, hoe
hij in de volgende maand een goeden zet hoopt te doen,
waardoor de Oostenrijkers geheel en al in verwarring gebracht
zouden worden. Die verwachting werd vervuld; in Mei 175^
kon hij haar de overwinning van Praag melden, die
echte\'
zoo spoedig door de nederlaag bij Kollin gevolgd werd. 1)

Hoewel de Staten-Generaal besloten neutraal te blijven?
zoo viel hun de handhaving dier onzijdigheid des te moei-
lijker, nu het land geheel van troepen ontbloot was.
beide oorlogvoerende partijen werd van die onmacht mis-
bruik gemaakt. Fransche zoowel, als
Pruissische afdeelm-
gen overschreden dikwijls het grondgebied van den Staat
en gebruikten het als veld hunner operatiën. De
rivie«
de Maas werd door den Franschen generaal d\'Estrées als
het uitgangspunt beschouwd, om van daaruit de Pruissi-
sche bezittingen aan den Rijn te belagen, terwijl Ferdi-
nand van Brunswijk, cle bevelhebber van het Pruissisch-En-

1 ) Zie brief N". 4 en 8 in bovengenoemde briefwisseling.

-ocr page 221-

gelsche leger, zijn geheele krijgsmacht door Hollandsche
schippers den Rijn liet overzetten, toen hij bij de vervol-
ging van het Fransche leger die rivier voor zich zag.
Hieruit bleek de machteloosheid der Republiek zoo duide-
lijk, dat d\'Affry naar Parijs berichten kon, dat de Fran-
sche regeering geen oogenblik behoefde te aarzelen, om het
Engelsch-Pruissisch leger op Nederlandsch grondgebied te
vervolgen, indien Ferdinancl van Brunswijk daar binnen de
wijk mocht nemen.

Het was dus niet te verwonderen, dat de provinciën Over-
ijssel en Gelderland wederom bij de Generaliteit op de vermeer-
dering van het leger aandrongen. De Gouvernante, die kort
te voren over ditzelfde onderwerp met Frederik II gecorres-
pondeerd had, \') ondersteunde het voorstel met al hare
krachten, zoodat zelfs de Staten van Holland zich minder
weerstrevend betoonden en een gunstige beslissing waarschijn-
lijk scheen. Zulk een besluit streed echter ten eenemale met
de oogmerken van d\'Affry en was te gevaarlijker, nu het
Fransche leger, door het verlies van den slag bij Krefeld zich
in een hopeloozen toestand bevond. Hij oordeelde daarom
het tijdstip gekomen, om door het verleenen van eenige
handelsvoorcleelen een voor de Gouvernante gunstige beslissing
te verhinderen. De vergunning van vrijen invoer van Hol-
landschen haring in Frankrijk had de gewenschte uitkomst.
Vooral door toedoen van Amsterdam, werd de vermeerdering
afgestemd.

Dit besluit verhaastte den dood der Gouvernante; reeds
lang ziekelijk deed een spoedig toenemende verzwakking haar
•n negen en veertigjarigen ouderdom ten grave dalen. In
Welk een moeielijke en valsche stelling zij langzamerhand ge-

-ocr page 222-

raakt was, hebben wij duidelijk genoeg kunnen bespeuren.
Zij stond tusschen de belangen van Engeland en
Nederland,
die nu eenmaal niet te vereenigen waren.

Dit bericht trof niemand dieper dan den Koning van Pruis-
gen , die zeer wel besefte welk verlies hij hierdoor leed.
Zijn laatste brief aan de Prinses bevatte dan ook de belofte
om aan hare kinderen alle weldaden te vergelden, die hij
van haar. ontvangen had. Het verlies eener trouwe bondge-
noot moest hem des te smartelijker vallen , nu hij zich nauwe-
lijks tegen het aantal zijner vijanden staande kon houden.
Pommeren werd door Zweedsche troepen overvallen; in Bran-
denburg en Pruissen heerschten de Russen en hoewel de slag
van Zorndorf (Aug. 1758) voorloopig een
verder voortdringen
belette, zoo werd dit voordeel weder vernietigd door de bloe-
dige verrassing van Hochkirch, waar 10,000
man zijner beste
soldaten het leven lieten. Het volgende jaar was niet ge-
lukkiger; het verlies van den slag bij Kunersdorf tegen Bol-\'
tikow en Loudon, het binnenrukken der Russen in Berlijn1)?
de herovering van Saksen, vestigden bij hem de
overtuiging?
dat hij op den duur tegen zoovele vijanden niet bestand was.
Dit onheil poogde hij door vredesonderhandelingen af
te wenden-

Dien ten gevolge verzocht Lord Holdernesse den Hertog van
Brunswijk om aan de gezanten van Oostenrijk en
Frankrijk
een verklaring te overhandigen, waarbij Yorke en von Hel-
len namens hunne regeering den wensch uitdrukten, vrede te
sluiten. Nov. 1759. 2) Hoewel zij het gevoel van
mensch-

1  Le même jour que les Russes entrèrent dans Berlin l\'on convînt que !il
bourgeoisie lèveroit par imposition la somme de deux millions
qu\'elle
payeroit pour se racheter du pillage. Cela n\'empêcha pas que Mrs. cle
Lascy et de Czernichef ne fussent tentés d\'incendier une partie de la
ville et peut-être y auroit il eu quelque catastrophe sans les solides re
présentations de Mr. Verelst, ministre de la République de la
Hollande-
Ce digne républicain leur parla du droit clés gens et leur dépeignit \'eU1
dureté avec des couleurs si affreuses qu\'ils en eurent honte.

Oeuvres posthumes de Frédéric II (druk van Changuion, Amst. 1\' \' \'\' \'
cleel IY, pag. 116.

2  L. M. Britt. et Pruss. étant touchées de compassion des maux qu "
déjà occasionnés, et que doit nécessairement causer encore la guerre,
s\'est allumée depuis quelques années, croiraient manquer aux devoirs
l\'humanité
et particulièrement à l\'intérêt qu\'elles prennent à la conserva
tion et au bien-être de leurs royaumes et sujets respectifs si elles neri ^
gaient les moyens propres à arrêter le cours d\'un
fléau aussi cruel, et a
contribuer au rétablissement de la tranquillité publique. C\'est dans ce

-ocr page 223-

lievendheid en de zorg voor hunne onderdanen als de reden
tot dien stap, opgaven, beoordeelde d\'Affry hen beter als hij
dit verzoek aan de uitputting van Frederik II toeschreef.
Daarom wilde hij in de onderhandelingen een scherpe
afscheiding maken tusschen den oorlog, die met Engeland
ter zee gevoerd werd en den strijd, die in Duitschland tegen
den Koning van Pruissen plaats had.

Die opvatting was, van een Fransch standpunt beschouwd,
zeer juist. Dit rijk had in den oorlog tegen Engeland niets
dan verliezen geleden, overal waren zijne vloten verslagen en
vernield. Een vrede was dus zeer wenschelijk. De oorlog-
te land daarentegen was zeer gelukkig gevoerd; naar alle
waarschijnheid kon Frederik II zich niet lang meer staande
bouden, waardoor Lodewijk XY alle voordeelen zou genieten,
die hem bij het beruchte verdeelings-tractaat van 1757 waren
toegewezen. Het bezit van Ostende, Xieuwpoort, Veurne,
Speren, Bergen, het fort de Knokke, de souvereiniteit ove\'r
Chirnay en Beaumont, benevens het vooruitzicht om Doornik
eri zijn kanton te verwerven, zou de belooning voor zijn
strijd tegen Pruissen zijn. *)

Diezelfde redenen echter golden voor Engeland om den oorlog-
ter zee niet te scheiden van dien, welke in Duitschland ge-
voerd werd. George II beschouwde de vernietiging van Pruis-

Vue et afin de constater la pureté de leurs intentions à cet égard que
Leursdits Maj. se sont déterminées à faire la déclaration suivante.

Qu\'elles sont prêtés à envoyer des plénipotentiaires dans le lieu qui sera
estmié le plus convenable, afin d\'y traiter conjointement d\'une paix solide
générale, avec ceux que les partis belligérantes jugeront à propos
^ autoriser de leur côté, pour parvenir à uu but aussi salutaire.

0 Traité d\'union et d\'amitié défensif entre la France et l\'Autriche
avec des articles séparés signé le 1\'« Mai 1757. De Garden pag. 349,
deel
IV.

Art. 11. Lorsque S. M. Imp. aura été mise en possession du duché de
" uesie et du comté de Glatz et de la principauté de Cross en, Elle cédera
la France la souverainité de Chimay et de Beaumont, les villes et ports
Ostende et de Nieuwpoort, les villes d\'Ypres, de Feurnes, de Mons, le
fort de la Knokke.

Art. 18. Lorsque l\'Imp. Reine aura obtenue la Silesie, le comté de
r.latz et la principauté de Crossen, Elle cédera le reste des Pays-Bas à
mfant Don Philippe duc de Parma et à sa postérité mâle et féminine.
. Art. 19. gj ia postérité masculine et féminine de Don Philippe venait
^,S. eteindre les Pays-Bas retourneront à l\'Impératrice-Reine où à ses
entiers à l\'exception de Tournay et du Tournaisis qui dans ce cas
Seraient réunis à la France.

-ocr page 224-

seii als een groot ongeluk voor zijn geliefd Hannover, en
bij het Engelsche ministerie was de zegepraal der Keizerin
vereenzelvigd met de overwinning van het eenhoofdig gezag
in het Rijk. Daarenboven vermoedden zij, dat Frankrijk door
geheime beloften gewonnen was, die bij de herovering van
Silezië uitgevoerd zouden worden. Hoewel nu reeds dit ver-
schil van gevoelen weinig hoop op een goeden uitslag toeliet,
zoo meenden H. H. M. geen poging te mogen verzuimen,
die tot het herstel des vredes leiden kon en stelden daarom
Breda voor als de plaats, waar de onderhandelingen geschie-
den zouden. De Oostenrijksche, \' Fransche en Russische regee-
ving verklaarden zich in hun antwoord wel bereid tot den
vrede mede te werken, maar wenschten met hunne bond-
genooten eerst alles af te spreken, voor dat zij een
besluit
wilden nemen over de plaats, waar het congres gehouden
zou worden. 1)

* I)en 3den April 1760 overhandigden de gezanten van Parijs;
Weenen en St. Petersburg een gelijkluidende nota aan den
Hertog van Brunswijk met verzoek om die als antwoord aan
Yorke en von Hellen te geven. Hieruit bleek dat Lodewijk
bereid was om met Engeland vrede te sluiten, maar
niet
met Pruissen, op grond dat er tusschen die twee oorlogen
niet het minste verband bestond. Wel was hij bereid om m
onderhandelingen met Frederik II te treden, maar dan
moesten eerst alle bondgenooten, die aan den
Duitschen
oorlog hadden deel genomen, hiertoe uitgenoodigd worden.
Er moest dus eerst een dergelijk verzoek aan de Koningen
van Polen en Zweden gericht worden, voordat Frankrijk be-
reid was tot dit doel mede te werken. De
Russische en
Oostenrijksche gezanten verklaarden diezelfde meening toege-
daan te zijn.

-ocr page 225-

Deze nota vernietigde alle hoop op een gunstigen uitslag der
onderhandelingen, de gevoelens liepen nog te veel uiteen, dan
dat men nu reeds aan overeenstemming denken mocht. Een
tweede poging, te Augshurg beproefd, mislukte eveneens.

Eerst de dood van Keizerin Elisabeth bracht den Koning\'
een stap nader tot den vrede. Immers hierdoor werd Fre-
derik van twee vijanden, Rusland en Zweden verlost, daar
Katharina dadelijk na haar troonsbestijging zich met Pruis-
sen verzoende, welk voorbeeld door Zweden gevolgd werd.
Engeland kon nu den Koning aan zijne eigene krachten over-
laten waardoor het groote beletsel, dat steeds den vrede tus-
schen Londen en Versailles verhinderd had uit den weg geruimd
werd. Maria Theresia werd nu wel gedwongen naar vredes-
voorslagen te luisteren en weldra waren de onderhandelingen
m vollen

gang, die alle met een gunstigen uitslag bekroond

werden.

Den 10dei1 Februari

1763 kwam de vrede tusschen Frankrijk-
Spauje en Engeland-Portugal te Parijs tot stand, en vijf dagen
later werd het verdrag van Hubertsburg tusschen Pruissen en
Oostenrijk-Saksen gesloten, waarbij die staten in den toestand
hersteld werden, die door den vrede van Dresden (1745) in
het

leven geroepen was. Het plan om Silezië aan Frederik
te ontrukken was dus mislukt; wakker en vol energie had
Mj zich tegen half Europa staande gehouden.

§ 4.

uMon coeur est pénetré d\'une si vive réconnoissance que
1 empreinte s\'y conservera toute ma vie. Puisse je vous en
doqrier des marqués Madame, ou si la divine Providence
Qexauce pas nos voeux, puisse je me trouver en état de
ieeonnoitre envers votre Postérité ce que je vous clois."

Dit

waren de laatste woorden, die Frederik II aan de ster-
vende gemalin van Willem den IV gericht had. Die plicht van
dankbaarheid heeft hij ten opzichte harer kinderen vervuld.

De taak om hem in den Haag te vertegenwoordigen was
sedert het vertrek van von Hellen aan den heer von Thule-
^eijer toevertrouwd wiens eerste plicht het werd om een plan,
at de Koning reeds lang gekoesterd had, ten uitvoer te
hengen. Het betrof namelijk het tot stand brengen eener
^attwere verbindtenis tusschen de geslachten Hohenzollern
eïi Oranje.

-ocr page 226-

Niet alleen uit een gevoel van dankbaarheid verlangde hij
een huwelijk tusschen Willem
Y en zijne nicht tot stand te
brengen; er waren ook grondige staatkundige redenen, die
deze verbindtenis zeer gewenseht maakten.

De Republiek was wel niet meer de machtige staat van
vroegere tijden, maar zij kon den Koning nog van onbere-
kenbaar veel nut zijn. De Haag was nog steeds een der
groote middelpunten der diplomatie, vele zaken werden daar
besproken, die in den vreemde onbekend bleven. Door de
uitstekende berichten der Nederlandsche gezanten was men
nergens beter op de hoogte van het staatkundig nieuws, dan
in die stad.

Wij hebben reeds gezien hoe nuttig de berichten voor den
Koning geweest zijn, en niet altijd kon hij op zulke trouwe
vrienden rekenen, als thans. Yroegere jaren hadden hem
duidelijk genoeg geleerd, hoe hinderlijk het wantrouwen der
Republiek voor zijne plannen zijn kon. Een familie-verbind-
tenis met den lateren Stadhouder scheen hem het beste
middel toe, om zijn invloed duurzaam te vestigen. Zoo
het den Prins van Oranje gelukken mocht om, door \'s Ko-
nings aanzien gesterkt, de weerstrevende elementen in de
Provinciën te vernietigen en meer bevoegdheden in zijn
persoon te vereenigen, dan kon het mogelijk zijn, dat de
Republiek een nieuwe krachtige ontwikkeling te gemoet
ging, waarvan de voordeelen voor Pruissen niet achter zou-
den blijven. Versterking der souvereiniteit van het huis
van Oranje in Pruissischen geest, dit was de taak, die de
oom aan zijn nicht Wilhelmine opdroeg. Zij moest de
trouwe wachter van cle belangen haars vaderlands wor-
den en die steeds bij haar gemaal bepleiten. Om dit plan
ten uitvoer te brengen kon er geen geschikter tijdstip uit-
gekozen worden. De invloed van den Hertog van Brunswijk
die meer dan ooit aan \'s Konings belangen verknocht was,
werd dagelijks grooter. Door de bewijzen van hoogachting
en vertrouwen, die Frederik hem verleende was de Hertog
tot alles bereid. *)

Er kon geen staatkundige gebeurtenis plaats hebben, of von
Thulemeijer werd er mede bekend gemaakt. De bedoelingen van
het hof van Weenen, de verhouding tusschen Rusland en Polen,
de plannen van Engeland en Frankrijk werden steeds medege-

\') Zie den brief va.n den Hertog in bijlage N°. 10.

-ocr page 227-

deeld. \') Het was als of de Nederlandsche diplomatie niet
alleen meer voor hare eigene, maar ook voor Pruissische be-
langen werkte.

Het uitzicht om den toekomstigen Stadhouder aan eene
Pruissische Prinses uit te huwelijken strookte geheel en al met
de wenschen van den Hertog. Zulk een verbindtenis moest zijn
standpunt versterken en was veel voordeeliger dan die met een
Engelsche vorstin. Het Stadhouderschap was nauwelijks meer
tegen zijne vijanden bestand, een impopulair huwelijk kon in
die omstandigheden zeer gevaarlijk worden. Indien het hem
nu gelukken mocht, een bondgenoot te verwerven, die wel het
prinselijk gezag versterkte maar in geene betrekking stond
tot Engeland, dan was er werkelijk veel gewonnen en aan een
verzoening tusschen het huis van Oranje met de steden van
Holland stonden dan minder hinderpalen in den weg. Het
groote vraagstuk zou dan opgelost zijn, hoe men den Stad-
houder ondersteunen kon, zonder de Fransch- of Engelsch-
gezinde partij te verbitteren, daar beide den Koning van
Pruissen als hun bondgenoot beschouwen konden. Dit huwe-
lijk scheen clus zoowel voor den Koning, als voor het huis
van Oranje, voordeelig te zijn.

Kort na het sluiten van den Hubertsburger vrede kreeg
Hertog Ferdinand van Brunswijk, de overwinnaar van Kre-
feld en Minden, den last om bij zijn neef Bodewijk onder-
handelingen over een huwelijk van den Prins van Oranje
met Prinses Wilhelmine van Pruissen aan te knoopen. 2)
Hoewel hiertoe van ganscher harte bereid, wenschte de Her-
tog eerst de voltrekking van het huwelijk zijner nicht Elisabetli
met \'een Pruissischen Prins te doen plaats hebben, voordat

Si le Roi se contentoit d\'être instruit par mes rapports des affaires
courantes de ce Pays, de celles qui se rapportent à l\'intérêt actuel et au
commerce de la Républque, je serois en état d\'y satisfaire avec facilité,
a l\'exemple de la plus part des autres ministres étrangères, mais le Roi
me demande des nouvelles plus importantes de France, d\'Espagne et
d\'Angleterre que je ne puis me procurer que très dificilement et nulle-
ment sans le secours de quelques amis. Je dois d\'ailleurs lui avouer que
\'e duc, voyant que je ne suis pas en état de satisfaire à la curiosité qu\'il
m\'a entièrement témoigné, me refuse à son tour les communications des
lettres de France, sous le prétexte qu\'il ne s\'y passe rien d\'intéressant et
lu\'il ne reçoit que très rarement des nouvelles de ce pays.

Von Thulemeijer aan von Finkenstein, 6 Juni 1760. R. A.

2) Zie brief van von Thulemeijer aan von Finkenstein 7 September
R. A. Bijlage N°. 11.

-ocr page 228-

hij iets tot bevordering dier zaak doen wilde, en in ieder
geval oordeelde hij het noodig alle verdere onderhandelingen
tot \'s Prinsen meerderjarigheid uit te stellen; was dit tijdstip
bereikt dan zon hij gaarne tot de tot stand koming dier echt -
vereeniging medewerken.

Was de Hertog dit huwelijk zeer genegen, bij hen echter,
die Prins Willem gaarne met een Engelsche vorstin gehuwd
zagen, ontmoette die verbindtenis grooten tegenstand. Yorke,
die uit Londen bevel gekregen had die partij zooveel moge-
lijk te ondersteunen, telde de Prinses van Weilburg en
Bentinck onder zijne voornaamste aanhangers. l)e laatste
was wel niet zoo zeer te vreezen, daar hij door zijn opvliegend
en heftig karakter bijkans allen invloed verloren had, des te
gevaarlijker was echter Prinses Caroline, die als oudere zus-
ter een grooten invloed op haar broeder Willem uitoefende.
Het werd langzamerhand een strijd tusschen Yorke en Thule-
meijer en tusschen den Hertog en Bentinck, wie clen Prins
voor goed aan zijn partij verbinden zou.

Een Engelsch huwelijk had weinig kans van slagen;
dit land was hier te veel gehaat om een nadere ver-
bindtenis wenschelijk te achten, en Thulemeijer kon Fre-
derik II op dit punt geheel gerust stellen; de Hertog had
hem zelf verzekerd, dat het geheele land op een kleine
partij na, de Pruissische vorstin gaarne als Prinses van
Oranje zou willen ontvangen. 4)

Daar nu echter Prinses Wilhelmine door den Kroonprins
van Zweden ten huwelijk gevraagd was, verlangde de Koning
van den Hertog te weten, of hij er vast op rekenen mocht, dat
Willem Y, zoodra hij meerderjarig geworden was, zijn
nicht
tot gemalin zou kiezen. Deze antwoordde, dat hij voor dit
tijdstip niets beloven wilde maar nu reeds verzekeren kon,
dat er tegen dit huwelijk geene hindernissen bestonden
en hij er zich persoonlijk geheel mede kon vereenigen. Zoo
de Koning tot \'s Prinsen meerderjarigheid wachten wilde,

Je sondai le duc sur l\'impression qu\'il croyoit qu\'une alliance avec
une princesse de la maison de Y. M. feroit dans ce pays, et j\'ai vu
avec
satisfaction que le jugement qu\'il portoit repondoit à l\'idée que je m\'en
suis faite. Il me dit qu\'il avoit tout lieu de croire, qu\'à l\'exception de
ceux qui étoient déterminement attachés à l\'Angleterre, on le
verrou
avec plaisir. Tel est Sire le précis de la conversation que j\'ai eu avec le duc.

No. 62. 7 August. 1764.

Zie daarenboven brief N°. 60, 31 Juli 64 in bijlage N°. 12.

-ocr page 229-

dan zou de zaak zeker tot een gewenscht einde gebracht
worden. *)

Dit antwoord bevredigde Frederik volkomen, de Kroon-
prins van Zweden werd afgewezen en Wilhelmine voor den
toekomstigen Stadhouder bewaard.

Over \'s Prinsen karakter en ontwikkeling liet Frederik
zich de nauwkeurigste berichten geven. 1) Zoo werden ook
zijne eerste regeeringsdaden, na zijn meerderjarigheids-ver-
klaring in 1766, door den Koning scherp nagegaan. Hij
wensclite te weten, hoe \'s Prinsen handelingen door het
volk ontvangen waren, of ze aan eigen oordeel waren toe
te schrijven, of aan den invloed van den Hertog; of hij
lust en ijver toonde en wat men van zijn bestuur over
het algemeen dacht. De Gezant gaf hem hiervan nauw-
keurig bericht. Wel moest hij bekennen dat de Prins niet
zoo populair was als zijn vader, en niet veel van het krijgs-
wezen hield, maar hiertegenover stond zijn gehechtheid aan
den Hertog, die zich bij elke gelegenheid openbaarde en aan
Pruissen zeker ten goede zou komen.

Nadat hij . meerderjarig geworden was, wendden nu beide
partijen al hunne pogingen aan, om hem tot een huwelijk met
een Pruissische of Engelsche Prinses over te halen. Prinses
Caroline, die zich sedert haar huwelijk, in voortdurenden
strijd met de Staten van Holland bevond, liet al haren
invloed van oudere zuster op den jongeren broeder gelden,
om hem tot het huwelijk met een Engelsche vorstin te be-
wegen. Een Pruissische verbindtenis kwam haar des te
hatelijker voor, daar zij zeer goed wist, hoe \'s Konings ver-
houding tegenover de Republiek meer op een gemeenschap-
pelijk optreden met Frankrijk dan met Engeland berustte.
Graaf Bentinck handelde in dienzelfden geest; hij poogde
den Prins aan te toonen hoe .een Engelsche gemalin den
Wensch van velen zou vervullen en welk een nadeeligen in-
vloed een Pruissische alliantie op de belangen van zijn
huis zou uitoefenen. Willem V hoorde hem stilzwijgend
toe, glimlachte en bracht het gesprek op een ander onder-
werp. Op zulk eene wijze afgewezen verklaarde de Graaf,

1 ) 16 ÜSTov. 1764. Bijlage N". 13.

-ocr page 230-

dat de Hertog\' dit huwelijk alleen om redenen van baat- en
zelfzucht bevorderde. \')

Wat die verbindteuis in de oogen van die partij zoo on-
aangenaam maakte, was voor velen in den lande juist een
reden van aanbeveling. Niet dat men nu juist een Pruis-
sische vorstin zoo gaarne als Prinses .van Oranje zag, maar
men vond haar veel beter dan een Engelsche.

Met het doel om den Stadhouder aan den invloed zijner
tegenstanders te onttrekken en vooral uit de nabijheid der
Prinses van Weilburg te verwijderen nam de Hertog hem
mede naar Utrecht, waar hij vrijer die zaak bespreken kon,
en na een kort onderhoud gelukte het hem, den Prins tot
dit huwelijk over te halen. Geheel en al onder den invloed
van zijn tweeden vader, werden hier alle verdere moeielijk-
heden uit den weg geruimd en de jonge Vorst bewogen, zijn
toestemming te geven.

Dadelijk werden de noodige instructiën aan den heer
Vereist, Nederlandsch gezant in Berlijn, gezonden. 1)

Niemand had in die zaak bescheidener gehandeld dan von
Thulemeijer; zijns meesters bevel om steeds achter de schermen
te blijven en zoo min mogelijk in het openbaar op te treden,
had hij getrouw uitgevoerd. Zijn taak had zich alleen be-
paald tot het geven van inlichtingen omtrent de verstande-
lijke ontwikkeling van den Prins en omtrent de stemming"

1 ) In 1758 was de heer Vereist de opvolger van den Graaf vaIX
Gronsveld geworden. Hij erlangde vele blijken van hoogachting bij Fre-
derik II, en werd bij gelegenheid van het huwelijk van den

Stadhouder

met \'s Konings nicht in den Gravenstand verheven. Toen de monarch na
het overlijden van Vereist, in 1774 rouwbeklag aan de Staten liet
doen,
noemde hij hem "een getrouw minister van zijne meesters, een liefhebber
van zijn vaderland. Scheltema, Staatkundig Nederland, deel II pag- \'
Zie verder pag. 208.

-ocr page 231-

van hét volk over dit huwelijk. Aan den Hertog had de
Koning al zijne belangen toevertrouwd; hij was het, die
handelde en voor de oogen Van allen die zaak tot stand
bracht.

En nu de Engelschgezinde partij het onderspit gedolven
had, maakte ook Yorke bonne mine à mauvais jeu. Aan
von Thulemeijer gaf hij zijn spijt te kennen, dat het plan
van G-eorge III mislukt was, maar dat hij tevens, nu de zaak
eenmaal afgedaan was, niets anders doen kon dan die keus
toejuichen. Hij kon zich zeer goed de vreugde van Amsterdam
voorstellen, daar de Republiek zich hierdoor van Engeland
verwijderde en toch den steun van een machtig vorst kreeg.
Ook de overige tegenstanders verzoenden zich langzamer-
hand met dit Pruissische huwelijk. Alleen Bentinck bleef
even onbuigzaam als vroeger. "J\'exceptai le seul Comte de
Bentinck, qui en conséquence de l\'attachement fanatique
dont il est animé pour l\'Angleterre et la maison d\'Au-
triche, pense et agit différement. Il a porté en attendant,
la peine de son imprudence ; son influence et son credit
sont présentement bien tombés et on ne le conseille que très
rarement." l)

Nu alle zwarigheden uit den weg geruimd waren werd de
heer Larrey naar Berlijn gezonden om namens Prins Wil-
lem Y de hand van Prinses Frederika Sofia Wilhelmina te
vragen. Zijn aanzoek werd met vreugde ontvangen en de
plechtige ondertrouw had den 27sten Juli 1767 te Charlottenburg
plaats. Kort daarop reisde de Prins naar Berlijn en maakte
met zijn toekomstige gemalin kennis. Reeds langen tijd was
bij met dit huwelijk zeer ingenomen geweest en had met
ongeduld de berichten van zijn onderhandelaar afgewacht.
Be persoonlijke ontmoeting versterkte hem in zijne gunstige
gevoelens. Een vorstelijke gestalte, aangename manieren
en schoone oogen waren de lichamelijke gaven, die den
jongen Yorst boeiden, terwijl scherpzinnigheid, uitge-
breide kennis, voortvarendheid en energie de geestelijke ge-
schenken waren, die zij in het huwelijk medebracht. Den
2,ïen October 1767 had de plechtige inzegening plaats, en
reeds eenige dagen later werd de reis naar het vaderland on-
dernomen. Daar werden de jonggehuwden met oprechte
vreugde ontvangen. De Raadpensionaris Steijn en de Grif-

-ocr page 232-

fier Fagel betuigden vele malen hunne tevredenheid aan \'s Ko-
nings vertegenwoordiger.

De geheele Staatsche partij had die verbindtenis met
vreugde toegejuicht. Hun intocht in Amsterdam werd be-
geleid door het gejubel en gejuich der burgerij. Geen
zijner voorvaders was ooit met meer luister ingehaald, en de
feesten, die te zijner eere plaats hadden, werden door
Wagenaar waardig gekeurd om in een dik boek vereeuwigd
te worden.

Maar niemand was gelukkiger, dan de Hertog, nu zijn vu-
rigste wenschen vervuld waren. Een nieuw tijdperk van
aanzien en macht scheen voor hem aangebroken te zijn.
Door de genegenheid van den Stadhouder en de bescher-
ming van een machtigen vorst gesteund, geloofde hij zijne
positie tegen alle aanvallen verzekerd te hebben en het land
naar zijne inzichten te kunnen besturen. Toen de Koning
aan von Thulemeijer verzocht, zijn gevoelen mede te deelen
over den indruk, dien de Prinses hier te lande gemaakt had,
kon de Gezant met volle waarheid schrijven:

Je puis avoir l\'honneur d\'assurer très humblement Y. M.
sans flatterie et sans prévention que jamais voix publique
ne rendit plus de justice qu\'à cette Princesse. Tous ceux
qui ont joui de l\'avantage de lui faire leur cour en parlent
sur le même ton ; et même le petit nombre qui a fait
paroitre une espèce d\'opposition à l\'alliance qui vient d\'être
conclue n\'ose marcher présentement tête levée et déguise ses
sentiments.

Dit huwelijk scheen voor de Republiek een nieuw tijdperk
van geluk en voorspoed te voorspellen; de gunstigste ver-
wachtingen werden er aan vastgeknoopt, het machtigste en
ontwikkeldste gedeelte der natie begroette het met sympathie.
Maar hoe deerlijk werd men in die verwachtingen teleur-
gesteld en hoe smartelijk hebben latere gebeurtenissen die
voorspellingen geloogenstraft! De Hertog, die zich op het
toppunt van macht bevond, vermoedde zeker niet, hoe men
aan zijn regeeringsbeleid alle rampen wijten zou, die het
vaderland later ondervonden heeft en hoe
hij, gebrandmerkt
met den naam van landverrader, cle Republiek schandelijk
zou moeten verlaten.

Na diens vertrek wendde zich alle ontevredenheid, alle

-ocr page 233-

wrevel tegen den Stadhouder. Bekrompen van geest en
geheel onbekwaam om zelfstandig op te treden, was hij
de ongelukkigste kampioen, die voor de verdediging van ver-
ouderde vormen kon gedacht worden. Hoewel zijn zachtmoe-
digheid en zwakheid van karakter overbekend waren, belette
dit niet dat een groot gedeelte der natie hem met een Nero
en Al va vergeleek en dat zijn bestuur voor wreedadiger werd
uitgekreten, dan dat van Filips II. En zijn gemalin Wilhel-
mine, die kloeke vrouw, zij poogde het wankelend gezag haars
gemaals staande te houden, maar juist clit streven verhaastte
de uitbarsting. Een gewelddadige restauratie deed haar alle
liefde in den lande verliezen, en even als later in Frankrijk
aan Maria Antoinette alle kwaad toegeschreven werd, zoo
verzamelde zich op haar hoofd de gloeiende verbittering
van een machtige tegenpartij. De scheldnaam Messalina
kenschetste den haat, die een groot deel des lands haar
toedroeg.

Het huwelijk had niet alleen zijn doel gemist, maar werd
later een cler oorzaken van den val van het Stadhouderschap.

En Pruissen dat met zooveel moeite die algemeene sym-
pathie verworven had, wiens Koning als de beschermer van
Duitschlancl en van het Protestantsch geloof werd vereerd,
werd in diezelfde mate verfoeid, toen het als verdediger van
verouderde staatsinstellingen optrad, en zoo met de gevoe-
lens der machtigste provincie in botsing kwam. De oude
Koning was te voorzichtig; hem kwam zulk een daad te
bezwaarlijk voor; zijn opvolger nam de taak op zich om
de revolutie den kop in te drukken. In waarheid werd ze
hierdoor niet vernietigd; hare oorzaken waren te diep gelegen
dan dat zij door veldslagen kon overwonnen worden. Een
algemeene overtuiging had zich bij het ontwikkeld gedeelte
der natie gevestigd, dat het staatswezen der Republiek verrot
was en niet meer aan de behoeften van den tijd beantwoordde.\'
Had de Stadhouder die beweging kunnen leiden, misschien
zou men hem dan gespaard hebben; nu hij er zich tegen
verzette, ging de omwenteling over hem heen en sleepte hem
met zich in hare vaart.

Zoodra bij een volk de ernstige overtuiging bestaat dat
zijne staatkundige instellingen niet meer aan haar doel be-
antwoorden, dan kan niets haren val verhinderen. Een ge-
wapende tusschenkomst, veldtochten kunnen hare vernieti-
ging uitstellen, maar evenals de stroom, in een te nauwe

-ocr page 234-

bedding ingesloten, met des te grootere kracht buiten zijne
oevers treedt, en alles in zijn vaart vernielt, zoo sleept die
lang teruggehouden volkswil alles met zich mede en verbrij-
zelt eiken hinderpaal, die zich hem in den weg stelt. De
maatregelen, die de uitdrukking van dien wil trachten te be-
teugelen, worden clan gewoonlijk de oorzaken van een nog
veel hevigere uitbarsting.

-ocr page 235-

BIJLAGE N". I. (pag. 33).

Brief van den Koning Frederik I aan de stad
Amsterdam, big gelegenheid der dagvaarding voor het
Hof van Holland.

Unsern günstigen Grx&s und wollgeneigten Willen zuvor, Edle,
Ehrenveste, Liebe besondere,

Denen Herren ist nunmehro sowoll als aller Weldt bekandt, auf
was vor eine indigne und vorhin nie erhörte Arth Wir von dem
Hoff von Holland durch öffentliche Affigir-und Publicirung eines
so genandten Mandemants de Maintenue tractiret worden, so dass
dergleichen harte Beleidigung Uns noch nie von unsern grossesten
Feinden, mit welchen wir in öffentlichem Kriege begriffen wider-
fahren. Dasjenige aber, so uns beij dieser schändlichen Action zum
meisten ans Hertze gehet, ist dieses, das selbige mit einem recht
eigentlichen Vorsatz Uns in eigener Person zu touchiren und
wehe zu thuen geschehen: Dann da gedachter Hoff woll gewust
das wir mit der Prineesse von Nassau in gütlichem Tractat und
zwar unter Ihrer H. M. Herren Staaten General, freijwillig über-
nommenen Mediation begriffen, das auch J. H. M. vor Execu-
toren beij der Testamenten constituiret und erkandt worden, fol-
gende sie (?) dergleichen weitaussehende Procedur, wo beij das
gemeine Wesen und der Staat selbsten wegen der schädlichen
Folge so daraus entstehen kan zum höchsten interessiret seijnd,
ohne J. H. M. Vorwissen und Bewilligung nicht hetten vernehmen
sollen, haben sie dennoch selbige heimblich und gleichsahm ver-
stohlener Weise ohne das J. H. M. das geringste da von kund
Worden tractiret und beschlossen: Und damit ja ihre Animosität
und verbitterte Gemüther gegen Uns desto mehr eclatirten, haben
sie in modo ipso die grossesten und strafbahresten Excess, der
jemahlen erhöret worden, und welchen man von einen solchen
Judicio nimmermehr hette vermuthen sollen, vorsetzlich begehen
Wollen. Dan anstatt man dergleichen Mandements oder Citation
auf eine gegen souveraine Puissancen convenable Arth und wenig-
stem solcher Gestalt wie gegen den verstorbenen König in England
glorwurdigsten Andenckens, welcher niemahlen in Persohn sondern
°ur dessen Rathe citiret worden, ungeachtet derselbe, als Statt-
halter und Capitaine General unter J. H. M. Bottmessigkeit ge-
standen, hette vornehmen können, hat man gegen Uns dasjenige
Formular welchen gegen den geringsten Unterthanen des Staats
gebrauchet wird adhibiren, Uns in eigener hohen Persohn beij

-ocr page 236-

oeffentlichem Geleute citiren, und damit ja diese vorsetzliche Affron-
tirung aller weldt bekandt würde, selbige auf des Landesgräntzen
an die Pforten anschlagen lassen, da man sich ja damit hette
vergnügen können wan man selbige unserm Ministro in Haeg
hette insinuiren, oder auch Uns wie ohnedem geschehen zuschicken
lassen. Wir wollen jetzo der andern Extravaganzen und Illegalitäten
so in gedachtem Mandement enthalten, und welche mit weinigen, in
einem absonderlichem Memorial an J. H. M. zu berühren, Wir
unserm Ministro in Haag dem Freijherrn von Schmettan aufgege-
ben, nicht er Wehnen.

Nur dieses können Wir denen Herren nicht bergen das je unver-
mutheter Uns diese unerhörte Procedur zu gestossen, je tiefer gehet
Uns dieselbe ans Hertz, sodas Wir solche öffentliche Beschimpfung
nimmermehr auf Uns können noch werden ersitzen lassen, es koste
auch was es wolle; Und fehlet es Uns, Gottlob an Mitteln nicht selbige
auf eine zureichende Art an denen Authoren zu ressentiren; Weil
Wir aber durch das unauflösliche Bandt einer so lange zu beyder
Theile Aufnehmen und Sicherheit gepflogenen und durch eine ge-
naue Alliance befestigten nachbahrlichen Freundschaft mit dem
Staat dergestalt verknüpfet seyn, das eintheil ohne das andre nicht
bestehen noch Ruhe und Sicherheit, insonderheit bey jetzigem höchst
gefährlichem Kriege, da mehr als jemahlen eine feste Zusammen-
setzung und Union vonnothen ist, haben kann; so setzen Wir das
feste Vertrauen in derer Herren Uns bekandten Aequanimität und
Justice, dieselbe werden diese scandaleuse That nicht ungestraffet
lassen hin gehen, sondern Unsere verletzte Dignität durch Cassi-
rung des Mandements und Verschaffung einer genugsahmen Satis-
faction dergestalt, wie Wir selbige hie mit darumb ersuchet haben,
wollen vindiciren das, wir diese vorsetzliche Beschimpfung öffentlich
und vor aller Weldt geschehen also auch Uns auf eine gleiche und
eclatante Art Reparation wiederfahren, und wir dardurch der Ex-
tremität überhoben werden mögen, Uns bey unvermutheter Ent-
stehung dessen, selbige anderweit zu verschaffen.

Die Herren und die gantze grosse Stadt Amsterdam haben Uns
bey unserer jüngsten Anwesenheit so viel Ehre und Liebe zu
unserem ewigwehrendem dankbahren Andencken erwiesen, das Wir
uns versichert halten dieselbe werden auch vor die Erhaltung
unserer Ehre sorgen und wegen, dessen so darwieder geschehen
Uns die verlangte Satisfaction zu Wege bringen helffen, dahingegen
Wir denenselben mit allen gunstigen und wollgeneigten Willen
stets wollbeygethan verbleiben werden.

Gegeben zu Cölln ad Spree, 16 Marty 1703.

Friedrich Rex.

Het antwoord van Amsterdam was als volgt:

-ocr page 237-

Doorluchtigste Grootmagtigste Coning en Heer!

De missive dien Uwe Co. Maj4. ons de eere gedaan heeft aen
ons te schrijven den 16den van deese maand, hebben wij met alle
respect ontfangen.

\'t Is ons van harte leet, dat Uwe Co. Maj4. zig zo diep getou-
cheerd gevoeld over hetgene in dezelve Uwe Co. Maj4. missive
breeder is verhaelt; en hoewel deze zaake reeds ook voorgedragen
zijnde aan H. H. M. de heeren Staten-Generaal, bij ordre is ge-
bragt ter kennisse van alle de provinciën en bij die van Holland en
West Vriesland aen haare resp. leden, en dat dies wij, als een van
deselve leden, ter vergadering van haer Ed. Gr. Mo. staen in
te brengen ons sentiment, \'t welk wij verhoopen u niet onaengenaem
te zullen wezen en Uwe Co. Maj4., soo hebben wij echter vooraf niet
vermogen stille te staen, aen Uwe Co. Maj4. ons voorszeide leetweezen
te temoigneeren en daer ook bij te voegen het vertrouwen, dat wij heb-
ben om aen de eene zijde door Uwe Co. Maj4. eclattante Edelmoedig-
heid en aen de andere zijde door de hertelijke genegentheid die alhier
in de Staat is tot de conservatie van alle oprechte vriendschap en
naeuwe verbintenis, eerlang geen vestigium van misnoegen meer overig
te zien. Want, Doorlugtigste grootmachtigste Coning en heer,
als het ons gepermitteerd mag zijn \'t aan Uwe Co. Maj4. nader voor
te brengen zo als wij met alle eerbiedigheit hoopen, dat Uwe Co.
Maj4. ons de vrijmoedigheit van sulx met een kort woord hierne-
vens te doen, niet anders als ten goeden zal gelieven af te neemen;
of het wel is te vermoeden, dat in egn Staet die in zo veel respec-
ten gelijke interest heeft met Uwe Co. Maj4. als deese, en tusschen
welke beide de onderlinge vrundschap van alle oude tijden zo
klaerblijkelijk heeft ge vigeert gelijk ze nog doet, ymand te vinden
zoude zijn die, met voorbedachten raade zoude trachten te quetsen
de digniteit van Uwe Co. Maj*. hooge en waerdige personagie; en
of het derhal ven niet is te vertrouwen, dat hetgeene, waerover
Uwe Co. Maj4. zig zo hertelijk vind geraekt, zij voortgecomen bij
inadvertentie, en gansch verre van zulk een verfoeielijke beooginge,
zo derven wij ons beloven, dat Uwe Co. Maj4. roemruchtige
aequanimiteit bij benigne interpretatie van dit gepasseerde, liever
zal gelieven te hellen na het Laatste als tot het eerste. En te
meer zijn wij in die persuasie, omdat Uwe Co. Maj4. met relatie
tot derzelfs aanweesen alhier, dat hij jongst ons en deese stad
mede gelieft heeft te vereeren, zoo hoogst genegentlijk voor aenge-
naem komt op te neemen iets, dat schoon de wille in \'t harte
Was om het volkomentlijker te volbrengen, gantsch gebreckelijk
is uitgevoerd. Wij zijn Uwe Co. Maj4. voor die en voor zo
veele andere bewijzen van derzelfs groote toegenegentheid ten
uitersten verplicht, en God almachtig biddende de dierbare per-
soon van Uwe Co. Maj4. en desselfs familie te willen houden

-ocr page 238-

in zijn keilige bewaaringeen die te zegenen met langdurige ge-
zondheid en met aile gewenschte heyl en voorspoed, zullen wij
steeds verblijven met aile mogelijke ijver en respect,
Doorluchtigste,

Uwe Co. Maj*. oodmoedige dienaers,
B.
en R. dee Stad A.

BIJLAGE N°. II. (Pag. 146).

Correspondentie tusschen den Koning van Pruissen
en van Ginkel over de erfopvolging in Gulïh en Berg.

Copie de la liere lettre du Roi, 16 May 1738:
Monsieur j\'ai bien reçu votre lettre du 16 de ce mois, mais je
ne puis pas vous dissimuler la surprise et l\'étonnement que les
conduites de vos Seigneurs et maîtres envers moi me cause. Tout
bien Protestans et patriotes qu\'ils sont, ils ne semblent pas s\'ap-
percevoir des pièges que la France leur tend clans l\'affaire de la
succession de Juilliers et de Bergue aimant miexix par un principe
de jalousie contre moi de se livrer quasi à corps perdu à la
merci de cette redoutable couronne que de prendre des mesures
plus justes et plus conformes à leur intérêts ; que peut on prognos- .
tiquer sans être profète que des suites tout a fait funestes pour la
République car la France formant une formidable armée vers le
Bas-Rhin et dans le pays de Juiliers et de Cologne comment les
voudriez vous empêcher qu\'ils ne se jettent par raison d\'état et de
guerre dans Juilliers et les autres places tenables quelle, agréable
perspective pour la sûreté de votre patrie entourée de cette
manière par les forces de la France n\'est on pas obligé de craindre
la même tragédie que celle de l\'année 1672, mais j\'ai meilleure
opinion des Mess, les Hollandais qui connoissant trop leur salut
pour ne pas songer à détourner l\'orage par des moyens raisonables \'
et justes. Je suis avec beaucoup d\'estime

à Postdam, votre très-affectionné

le 19 Avril 1738. F. Guillaume.

Copie de la lettre du Général de Ginkel en réponse à
celle du Roi de Prusse du
19 Avril 1738.

Je suis pénétré de reconnoissance de la lettre qu\'il a plus à
V. M. de me faire l\'honneur de m\'ecrire le 19 clu courant et dans
laquelle, elle veut bien me faire part de ce qu\'Elle pense sur la
conduite de mes maîtres dans l\'inportante négociation, qui est sur
le tapit touchant la succession de Bergue et de Juiliers.

-ocr page 239-

C\'est avec la plus respectueuse soumission que je prendrai la
liberté de dire là dessus à V. M. que j\'ai lieu de craindre par la
manière dont Elle envisage cette affaire, que le bût que la répu-
blique se propose dans cette négociation ne lui a pas été claire-
ment et nettement expliqué.

L\'on sait parfaitement bien en Hollande comme Y. M. le marque,
l\'importance qu\'il y a d\'empêcher que la France ne se niche dans
les Pays de Bergue et de Juiliers; c\'est aussi pour cela que la
République à concouru avec les 3 autres Puissances d\'offrir à V. M-
leur médiation pour terminer ces différents à l\'amiable et si elle fut
même obligée d\'entrer dans quelque plan de mésures pour prévenir
toute trouble dans ces quartiers là, c\'est principalement pour obvier
aux dangers que V. M, appréhende.

Je ne cacherai pas à Y. M. que selon mes lettres mes maîtres
parroissent croire qu\'elle auroit pu le faire encore plus efficasse-
ment en se prêtant aux propositions qui lui ont été faites et
comme je puis assurer V. M. que M. L. H. P. ne sont rien moins
animées par aucun esprit de jalousie contre V. M. comme elle
semble le croire, ils auroient fort souhaités que V. M. n\'eut pas
rejetté les propositions et ils croyent que l\'on prend mal ici le mot
de possession provisionel et dans un autre sens qu\'on ne devroit
puisque se seroit une contradiction manifeste si l\'on constituoit une
possession qui pourroit apporter aucun préjudice aux droits de V. M.
ttiais Sire comme on le remarque Elle est si limitée et sous de si
grandes réstrictions que le Prince de Sultsbach ne peut, jamais
en prendre aucun avantage, car ce n\'est pas proprement une pos-
session mais un dépôt qu\'on confie pendant un tems et il est même
incertain si le cas existera, comme cela n\'arriveroit pas si l\'Electeur
Palatin reste en vie pendant le temps limité sur cette base, dont
1 on croiroit Sire en Hollande que Y. M. auroit pu se prêter aux
conférences qu\'on souhaitoit d\'entamer à la Haye sans que cela
lionne aucun préjudice à ses droits doutant plus qu\'on lui adonné
les plus fortes assurances de l\'impartialité avec la quelle les 4 Puis-
sances se proposent à travailler dans une affaire si salutaire que
Celle d\'affermir le repos et la tranquillité publique.

J\'ai l\'honneur d\'être avec la plus respectueuse soumission Sire.

B. de Ginkel.

Copie de la 2de lettre du Roi de Prusse au général de Ginkel,
16 May 1738.

Monsieur j\'ai reçu la votre par laquelle vous cherchez à justifier
ja conduite de la république par rapport au fameux concert sur
a succession de Bergue et de Juiliers; sans entrer dans le détail

v°s raisonnements il me suffit que vous reconnoissez vous même
1 importance qu\'il
y a d\'empêcher que la France ne se niche pas

15

-ocr page 240-

dans ces Provinces du Bas Rhin, mais comment pouroit on obtenir
ce but si on s\'obstine à vouloir suivre un Plan si peu juste qui
ne tient qu\'à priver un Prince protestant du droit de la possession
civile qu\'il a incontestablement pour la donner au Prince de Sults-
bach qui n\'y a aucun droit; cependant je ne comprends pas com-
ment on pourroit qualifier cette prétendue possession comme un
dépôt il faudra le mêttre dans des mains neutres et impartiales
mais point le confier à l\'une des partis au préjudice de l\'autre ce
qui choque directement les règles de justice; je me suis offert d\'entrer
dans toutes les négotiations raisonables qu\'on souhaitra d\'entamer
pendant la vie de l\'Electeur Palatin, pour chercher â terminer
amiablement cette affaire, d\'ailleurs si l\'on veut un séquestre il faut
qu\'il soit impartial et neûtre et que moi et le Prince de Sultsbach
nous nous abstinions également pendant le terme de la négotiation
de toute acte de possession dans les susdits Duchéz mais je trou-
verai troujours très partial injuste et incompatible avec la gloire de
souscrire un plan tout a fait contraire qu\'on a proposé; c\'est pourquoi
on ne sauroit me blâmer avec raison que je ne donnerai jamais
les mains, arrive ce qu\'il en arrivera.
Je suis avec beaucoup d\'estime,

Potsdam, Votre très affectioné,

ce 25 Avril 1738. Fred. G-uillaume.

BIJLAGE III. (Pag. 162.)

Tehst van de nota door Lord Hyndford en van Ginhet
aan Frederik II overhandigd, tijdens zijn eersten veld~
tocht in Silezië.

Au Roi de Prusse.

Sire,

Le soussigné Ministre de L. H. P. les Seigneurs Etats Généraux
des Prov. Unies des Pays-Bas, a ordre de réprésenter à V.
conjointement avec le ministre du Roi de la Grande Bretagne:

Que L. H. P. aussi bien que S. M. le Roi de Grande Bretag»e
n\'ont pu voir, qu\' avec grand regret les troubles arrivées entr®
V. M. et la reine d\'Hongrie et de Bohême et les extrémités <lul
en sont résultées; aussi ne scauroient ils s\'empêcher de témoxgnel
à V. M. de la manière la plus amicale, mais en même tems
plus sérieuse, combien l\'entreprise de V. M. sur la Silésie leur a
causé de surprise et de douleur comme ils s\'attendoient à to«te
une autre conduite de la part de V. M., vu la lettre qu\'
Elle »
eu la bonté de Leur écrire où Elle déclare ses intentions de voul°jJ
soutenir la maison d\'Autriche, conserver la paix de l\'Empi1"6 e

-ocr page 241-

veiller à son repos et a sa seureté. Ils se trouvent obligés de faire
part à V. M. de leurs justes craintes que ses démarches présentes
peuvent avoir des suites très contraires à ses déclarations, non
seulement par rapport à la maison d\'Autriche et à la paix de
l\'Empire mais aux libei-tés mêmes et au repos de toute l\'Europe.

Que pour ces raisons L. H. P. conjointement avec S. M. le Roi
de la Grande Bretagne ne scauroient se dispenser de faire leurs
instances les plus fortes, que Y. M. selon sa haute sagesse et
modération veuille bien se laisser porter à retirer ses trouppes de
la Silésie, pour acheminer par là à un acommodement durable et
pour rendre la paix à l\'Empere dans une conjoncture on l\'union
entre les Puissances bien intentionnées pour son repos, est si
nécessaire. Et alors L. H. P. de même que S. M. le Roi de la
Grande Bretagne ne manqueront pas de faire voir combien ils ont
à cœur les intérêts de V. M. par le zèle avec lequel ils travailleront
conjointement d\'accomoder à l\'amiable et au contentement des deux
partis les différens survenus, entre. V. M. et la dite Reine et
pour cet effet ils emploieront leurs intercessions et leurs bons offices
avec toute l\'ardeur et l\'affection dont ils seront capables.

Plus V. M. est persuadée de la sincérité et de l\'amitié de
L. H. P, et celle de S. M. le Roi de la Gr. Brit. plus Elle sentira
combien L. H. P. aussi bien que S. M. Brittanique sont obligées
d\'insister avec empressement sur cette démande et à faire tous leurs
devoirs pour porter V. M. à y consentir.

La situation présente des affaires les jette dans le dernier embar-
ras considérée d\'un côté la haute estime qu\'ils font de l\'amitié de
V". M. et de leur vrai désir de la cultiver et affermir en toute
manière, et de l\'autre côté les engagements entre eux et la maison
d\'Autriche lesquels V. M. ne peut ignorer et à l\'accomplissement
desquels ils se trouvent sommés par la reine d\'Hongrie. Il leur
seroit infinement agréable si V. M. voulût bien les délivrer de leur
embarras susdit en faisant des réflexions favorables à leur démande
puisque rien ne leur peut être plus désagréable que de se trouver
dans la nécessité de remplir des engagements dans une affaire où
Y. M. et la dite Reine seroient parties opposées. Voilà Sire ce
que le soussigné a ordre de répresenter à Y. M. de la manière la
plus amiable et cordiale conjointement avec le ministre de S. M.
Ie Roi de la Grande Bretagne et en même temps de la prier
lu\' Elle veuille bien donner sa réponse que l\'on espère sera favo-
rable le plus tôt qu\'il lui sera possible sur tout que la situation
Présente des affaires ne peut souffrir des longs délais.

Fait à Breslau, B. de Reede de Ginkel.

ce 8de Juin 1741.

Het antwoord was als volgt:

-ocr page 242-

Le Roi a vu ce que Mr. le Major Général Baron de Ginkeî
Envoyé Extraordinaire de L. H. P. les Etats-Généraux des Pro-
vinces Unies des Pays-Bas aussi bien que Mylord comte de Plind-
ford Ministre Plénipotentiaire de Sa Maj. Brittanique lui ont re-
présenté par leurs mémoires datés de Breslau du 8 de ce mois
touchant l\'affaire de Silésie et ses différents avec la reine de Hongrie.

S. M. n\'ayant rien demandé dès le commencement de son entrée
en Silésie que la prompte et juste restitution des Biens, retenu
depuis près d\'un siècle à sa maison Royale et Electorale ne s\'est
jamais éloignée d\'un accomodement raisonable avec la cour de
Vienne. Les propositions les plus avantageuses que le Roi a fait
faire là dessus, à différents reprises à la reine d\'Hongrie, sont
connues de tout le monde et doivent servir de surgarants de la
modération de S. M. et de son amour pour la paix. Elles
auroient
pu mettre il y a longtemps cette Princesse en état de finir ces
différents si Elle avoit voulu écouter la voix de la justice et de
l\'équité. Mais si le Roi a vu à regret que bien loing d\'y faire la
moindre attention, on les a rejetté avec hauteur et dédain jusques
icy. Il a du moins la Consolation qu\'on ne sauroit luy
reprocher
la continuation d\'une guerre que le cour de Vienne Elle même a
rendue nécessaire par un déni formel de justice.

Au reste S. M. reconnoit avec beaucoup de remerciments que
L. H. P. aussi bien que S. M. Brittanique l\'ont bien voulu faire
assurer par leurs susdits ministres respectifs combien ils ont ses
intérêts à coeur et avec combien de Zèle ils se proposent de tra-
vailler conjointement pour accomoder à l\'amiable et au contente-
ment des deux partis les différents qui subsistent entre S. M. et
la reine d\'Hongrie. Comme il ne tiendra jamais au Roi qu\'ils ne
soient vuidés bientôt d\'une manière convenable et que la paix et
la tranquillité dans ses cantons ne soit retablie incessament. S. Si-
se flatte à juste titre de l\'amitié et de l\'équité de L. H. P. de même
que celle de S. M. le Roi de la Grande Bretagne qu\'en employant
l\'un et l\'autre leurs bons offices pour parvenir à un but si salu-
taire Elle ne voudrait jamais s\'écarter de l\'impartialité qu\'un
ouvrage de cette nature demande et exige encore moins du Roi
des conditions incompatibles avec son honneur et les droits incon-
testables de sa maison Royale.

Fait à Breslau, le 15<k Juin 1741.

Par ordre exprès de Sa Maj.

(Signé) H. de Podewils.

-ocr page 243-

BIJLAGE IY. (pag. 165.)

Brief van den heer van Burmania, gezant te Weenen, aan den
Griffier omtrent de onderhandelingen over de Silesische schuld,

Wei-Edel. Gestrenge Heer!

In de laatst gehouden conferentie verklaarde von Uhlefeld, dat
de Koning liever geen vrede sloot dan die Hollandsche schuldvor-
dering te erkennen. Ik vroeg hem hoe dan het middel gevonden
Was, om de Engelsche vordering zoo gemakkelijk in dit tractaat te
sluiten en hoe men de onze dacht te tracteren. Hij repliceerde
op het eerste dat de Engelschen in de negotiatie ware« en wij
niet, dat zij de Koningin geassisteerd hadden en wij niet, sprekende
lang en breed van de onvervulde engagementen van onze kant,
van onze langsaamheit irresolutiën en wat dies meer zij als oorza-
ken van het verlies van Silesie, dat het niet billijk was, dat de
Koningin de schade alleen droeg, dat rnen haar moest dedomma-
geren, dat als we mee deden wat we reeds voor lange hadden
behooren te doen er niets gemakkelijker was als de voornoemde
schulden te voldoen dat hij daartoe een expedient had voorgesla-
gen te weten de schulden op andere landen te transporteren, dat
de Koningin het geapprobeerd had en men het aan de Staten
Generaal zou proponeeren. Uit hetgeen mij uit zijn discours
Was voorgekomen, begreep ik dat het Avas eene assignatie op die
landen die wij nog te zamen zullen veroveren. Ik hernam dat
bet niet als te waar is en nadeelig voor de Republiek dat wij
buiten de negotiatie zijn, dat ik hem dikwijls genoeg geinsinueert
bad. Ik continueerde met hem te zeggen dat wij haar zaken
°ok niet gedirigeerd hadden, dat wij nog de eerste raad nog het
eerste projekt hadden gegeven om Silesie ten deele of geheel aan
Pruissen af te staan, dat men on8 aan de nuttigheid van die idee
°iet als met moeite had kunnen overtuigen, dat in den beginne
Engeland niet meer had gedaan dan de Republiek, dat de loop
yan den oorlog offensief bleek te worden maar dat het expedient
111 de veroverde landen te vinden de geïnteresseerden niet veel
zoude helpen of genoegen doen. Den volgenden dag excuseerde hij
Zxjn allarm; ik voerde hem tegemoet dat ik met reden beducht
Was voor de gevolgen, voor haar, voor ons en de gemeene zaak,
zoo de geïnteresseerden ons het rembourssement of de zekerheid
v°°r hare kapitalen bij de regeering gingen aanvragen. De Graaf
antwoordde dat de vrede daarom niet had kunnen uitgesteld wor-
daar er geen middel geweest was om die te sluiten zoo men
che op dit punt had willen accrocheren. Ik repliceerde, dat ik
-neer dan eens ondervonden had, dat men den Staat om hulp en

-ocr page 244-

geld vroeg maar dat men doorgaans bniten haar en hare ministers
om negotieerde en zelfs over \'t hare en hare belangen
disponeerde,
dat wij denkelijk wel aanzoek zouden krijgen om Silesie even als
Engeland aan Pruissen te garendeeren, dat wij dan een
sacrificie
doen om Silesie voor Pruissen te bewaren dat hooger loopt als de
somme die Engeland aangewend heeft om dit hof tot de cessie van
Silesie te disponeren. Hij antwoordde mij dat wij dit met Enge-
land moesten uitmaken, even als of wij dit rembourssement bij
Engeland moesten zoeken. Ik vroeg hem of hij geloofde dit van
hun belang was dat wij in dispuut en oneenigheid met
Groot-
Brittanie geraakten. Hierop zweeg hij stil. Robinson zei dat die
vrede zoo noodzakelijk was dat men om een dergelijk bagatel in
comparatie van het goede
dat daaruit voortvloeit, niet langer
talmen moest, dat nergers dan in de republiek zoo naar de
vrede
verlangd werd, dat, het hun al moeite genoeg gekost had om Oos-
tenrijk hiertoe over te halen en dat nog alles goed zou gaan en
teregt komen, als wij Frankrijk den oorlog wilden verklaren. Ik
zei hierop dat ik altijd tegen de afstand van Silesie geweest ben,
dat er wel noodzakelijkheid was om vrede te sluiten maar dat men
dit ook anders had kunnen doen, ik zei hem dat ik groote lust
had hem te vragen wie meer de vrede gepresseert had,
Pruissen
en Oostenrijk of hij Robinson en Hyndford. Hij ecarteerde die
kwetstie met vele fijne destructie» en omschrijvingen.

UEd. Gestr. sal in al desen geremarqueert hebben een soort van
yver en hevigheit die ik misschien nog in al de tijd van ini)n
ministerie niet heb getoont. En ten andere een bestendige ver-
leegentheit of en hoe ik dese saak ten beste sou eindigen.
weet niet of ik voor of tegen arbeid, als ik aandring dat de
engelsche en hollandsche schulden op een voet behooren geti*ac"
teert te worden. Het beste middel om die schuld terug te krij-
gen is, Oostenrijk krachtig te ondersteunen, "so de Staat iets
voor ons doet sullen wij alles voor haar doen." Dit zeide men
mij te Presburg.

BIJLAGE Ho. V. (pag. 177.)

Brief van den Graaf van Gronsveld aan den Griffier over de
Pruissische staatkunde na het sluiten van den vrede van
Dresden•

29 Janvier 1748. Monsieur!

Si vous voulez bien permettre Monsieur que je vous entretienne
de mes réflexions sur tout ce qui se passe à cette cour, j\'aurai
l\'honneur de vous dire que j\'attribue au Roi deux objets qui
occu-
pent son attention et ses veilles. L\'un est le dessein de frustrer

t

-ocr page 245-

les alliés des secours qu\'ils poivraient recevoir et l\'autre qui peut
être interesse plus particulièrement S. M. que le prémier celuy de
profiter de la conjoncture présente pour établir une navigation et
commerce maritime dans ses Etats. Par rapport au lier but il
peut avoir espéré d\'intimider les alliés et d\'arrêter les Russes en
ordonnant tous ces camps, mais comme il a apris par des très bons
canaux qu\'il a en ce pays là, que les Russes s\'arrangent sérieuse-
ment avec les Alliez pour les secourir, je ne crois pas qu\'il exécute
à moins que de pouvoir jouer à coup sur les secrets desseins dont
je vous ai rendu compte dans son temps ; seulement voudra t-il s\'il
ne peut empêcher la jonction des Russes avec les Impériaux fomenter
des oppositions dans les cours d\'Allemagne pour embarasser de
nouveau le passage des dits troupes par l\'Empire et px-esser d\'un
autre côté la France d\'agir avec d\'autant plus de vigeur contre
le Roi de Sardaigne et contre nous avant l\'arrivée des renforts.
Mais que toutes ces dispositions militaires ont également pour but
d\'établir la navigation et le commerce dans les Etats du Roy c\'est
à que je conclus Monsieur des observations suivantes. .

Que l\'on n\'a pas été fâché icy de la rupture de notre commerce
avec la France et que l\'on a donné une attention particulière aux
effets que les derniers placards de L. Ii. P. pourroient avoir. Que
M. d\'Ammon (Pruissisch gezant in den Haag) a présenté la mémoire
spéculatif dans lequel il insiste à ce que l\'on assure au pavillon
Prussien les libertéz que sa cour souhaite.

Que l\'on m\'assure qu\'il s\'est conclu icy un traité de commerce
avec la France.

Que S. M. Pruss. fait construire à ses propres fraix des bâti-
ments voiliers dans plusieurs ports de ses Etats et qu\'a en croire
certain avis, les mesures sont prises pour avoir l\'été prochain au
delà de 30 Fregattes prêtes qui suivant l\'idée qu\'on m\'en donne res-
sembleront aux vaisseaux des Commercans Espagnols lesquels sont
percés de 20 à 30 à 40 pièces de canon.

Que les ordres sont données pour fortifier le fort de Swinamunde
à l\'embouchure de l\'Oder et les ports de Stettin et de Pillau sous
prétexte de réparer les dommages que l\'ouragan a causé; que l\'on
cultive au possible l\'amitié et l\'étroite intelligence avec la Suède
qui seul peut fournir des matelots et ce qu\'il faut pour les con-
structions des navires.

Que l\'on encourage au possible les marchands (sur tout ceux
de Stettin) et tache de les engager par l\'appat du gain à fretter
des navires pour charge et amener les produits de la France.

Ajoutons à tout ceci l\'intérêt personel que le Roi témoigne de
prendre à l\'affaire de Uitlegger de Norderney et nous trouverons
a ce qu\'il me semble de quoi fonder ma conjoncture.

Posant donc le fait, que le Roi a le dessin que je lui attribue

-ocr page 246-

il est raisonnable de juger qu\'il prévoit avec les lumières et con-
naissances qu\'il a, que les Puissances maritimes ne pourront regarder
avec indifférence une entreprise qui rend les efforts qu\'elles font
pour faire tarir les ressources de la France, inutiles, moyennant
quoy il ne reste d\'autre expédient à ce Prince pour parvenir à
son but que celuy d\'assurer la liberté de son pavillon par le moyen
de ses forces sur terre, prêt à fondre sur l\'Electorat de Hannovre
et qui scait ou encore, au cas que l\'on s\'oppose à ces desseins. On
peut objecter a ce raisonnement que la pénétration de S. M.
Prussienne devoit luy faire appercevoir aussi le peu de solidité de
son entreprise en ce que la construction de quelques navires et
quelques riches charges avec le débit d\'une couple d\'années ne
suffissent pas pour fonder un commerce, mais tout cela ne dit pres-
que rien Monsieur pour qui connoit le Roi et le peu d\'intérêt que
ce Prince prend à la manière dont ses successeurs pourront un
jour soutenir ses arrangements et ses conquêtes.

BIJLÂGE N°. ¥1. (pag. 189.)

N°. 24; Maart 1753.

Il est très certain que la république auroit grande raison de
faire cause commun avec V. M. pour demander à l\'Angleterre
satisfaction des insultes et dommages, que ses armateurs lui ont
fait et causés pendant la dernière guerre, d\'autant que ces dépré-
dations sont manifestement contraires aux traités de commerce qui
subsistent entre ces deux Puissances, aussi les marchands de ce
Pays ci n\'ont ils pas lassé de crier beaucoup et de réclamer la pro-
tection de L. H. P. Une deputation d\'entre eux a remis à feu le
Prince d\'Orange tout un volume in folio contenant une liste exacte
de plus de 400 vaisseaux. Il y a grande apparence que l\'Angleterre
s\'étant toujours fait un devoir d\'établir son commerce sur la ruine
de celui de la République ne cessera pas de profiter de sa fai-
blesse pour la mettre à cet égard aussi bas qu\'elle peut ; je ne
doute pas un moment qu\'au fond ils ne soient extrêmement choqués
cle ce procédé mais comme la triste situation de leurs affaires ne
lui permettent pas de ressenter et de tirer raison des insultes faites
à leur pavillon, ils sont bien obligés de dissimuler et de se borner
aujourd\'hui purement à la voye de représentation; le différent
actuel entre Y. M. et S. M. Britt. a fait renouveller auprès ces
gens ci le souvenir amer de leurs pertes ils ont fait bien des jere-
miades à cette occasion ils disent publiquement que les Anglois
leurs prétendus meilleurs amis leur ont fait les plus de tout; ils
admirent et exaltent beaucoup la protection efficace que V. M.

-ocr page 247-

vient d\'accorder à ses sujets et je suis persuadé que si Elle trou-
voit à propos de faire insérer dans la réplique, qu\'on n\'avoit qu\'à
demander aux marchands de la République alliée d\'Angleterre s\'ils
ont tout de sujet de se louer de la prétendue impartialité de l\'ad-
mirauté Angloise, où quelque petite periode semblable cela feroit
un très bon effet ici.

BIJLAGrE W. VII. (Pag. 199.)
N°. 57; 3 Juli 1756.

Yorke croit que le comte de Bentinck sera fort charmé de la con-
fiance que je me propose de lui montrer, que dans le moment pré-
sent il étoit fort honteux d\'avoir été le dupe de Mr. Kaunitz qu\'il
avoit soutenu toujours bien intentionné mais que le meilleur moyen
de le conduire et de le faire agir étoit de se servir du canal du
Duc de Wolfenbuttel pour qu\'il avoit beaucoup de respect et de
déférence. Il ajouta qu\'il pouvoit m\'assurer et qu\'il osoit même
en répondre que ce prince étoit parfaitement bien intentionné que
le zèle avec lequel il \'avoit soutenu toujours autrefois l\'impératrice
Reine étoit le garant le plus sur qu\'en ayant été trompé cruelle-
ment il soutiendroit la bonne cause aujourd\'hui et qu\'il savoit posi-
tivement qu\'à l\'heure qu\'il est, il ne demandoit pas même que de
lier la République avec Y. M. et le Roi d\'Angleterre à quoi il
pouvoit contribuer indirectement beaucoup, qu\'il croyoit que si par
le canal du Duc régnant de Bronsvic où bien par celui du Prince
Ferdinand. V. M. vouloit bien lui faire quelque compliment gracieux
et le faire assurer de son estime et de sa confiance, ce ci feroit un
effet admirable sur son esprit et qu\' Elle se l\'attacheroit de plus
en plus. Je soumets aux grands lumières de V. M. jusqu\'où Elle
voudra s\'y prêter, en attendant je me propose de l\'aller voir au
prémier jour et je tacherai de le sonder sur ce qu\'il pense des
ouvertures que nous venons de faire ici d\'autant plus qu\' étant
membre du conseil privé il en est également informé et qu\'on peut
compter sur sa probité et sur sa discrétion.

BIJLAGE M". VIII. (Fag. 199.)

N°. 59; 20 Juli 1756.

ïl (de Hertog) me (de Gezant) parla ensuite avec assez d\'ouverture
pour la première fois sur la situation de la République et me dit
qu\'il étoit fâcheux, que les Etats s\'etoient laissé tellement intimider
par le ministre Francois; qu\'on avoit manqué de n\'avoir pas fait
l\'augmentation projeté des troupes; qu\'il avouoit que la République

-ocr page 248-

.n\'étoit pas ce qu\'elle avoit été ci devant, mais qu\'il étoit vrai
aussi qu\'elle n\'étoit pas aussi bas ni que ses finances n\'étoient tel-
lement épuisées qu\'on se l\'imaginoit et que des mal intentionnés le
débitoient, qu\'on n\'avoit qu\' à considérer que la Hollande n\'avoit
pas négocié un sol depuis 3 ans et qu\'elle avoit même ôté une
demie verponding; que son crédit se maintenoit foit bien, que
4 autres provinces avoient aussi leurs finances en aussi bon état
aujourd\'hui qu\'elle n\'avoit jamais été depuis le trait d\'Utrecht et
qu\'il étoit très certain que ce Pays ci où il y avoit un
argent
immense chez les particuliers ne manqueront pas de trouves encore
de grandes ressources lors qu\'il en auroit besoin.

BIJLAGE N°. IX, (Pag. 205.)

Brief van den Heer Calhoen, Nederlandsch gezant aan
het hof van Dresden, aan den Griffier over
den politiek en
toestand big den aanvang van den zevenjarigen oorlog.

Scription 19/27 December 1756_
receptum,

Hoog Edel Gestrenge Heer!

Om de quaestie precies te maken behoeft men deselve maar te
simplifieren en te examineren, of de Keizerinne haar heeft in de
wapens gestelt om de Koning van Pruissen te onderdrukken, dan
of de Koning van Pruissen hem heeft gewapent om
de Keizerinne
t,e onderdrukken.

Indien het eerste waar mogte zijn, dient het dat zij die hetzelve
belang van staat en godsdienst met de Koning van Pruissen hebben,
hem ook tot soutien van de zaak die hij beschermt bijspringt®1
en helpen.

En indien het tweede waar soude mogen zijn, soude het ligt te
remedieren zijn dewijl de Koning geen geallieerden hebbende die
deselve lijn met hem soude willen trekken, zijn magt tot zoo een
dessein niet groet genoeg soude zijn.

Maar dat het eerste point van deze simplificatie van de staat dei\'
quaestie maar al te waar is, is door de
Koning zoo klaar beweesen,
dat daar genoegsaam niets meer op te zeggen valt en indien nog
een nader bewijs noodig was, zoude het moeten bestaan in de her-
stelling van de vreede waarnae
het hof van Weenen niet luisteren
wil en waarop ik daarentegen wel durve versekeren dat de Koning
nergens meer na haakt en verlangt als nae een eerlijke en
redelijke
vrede, met geruste besittinge van hetgeen hem wettig toekomt zon-
der de minste praetentie van een ander wie het ook zij in sijne
wettige besittinge te troubleeren, hetwelk bij alle redelijke en wel-

-ocr page 249-

gesinde menschen tot een peremptoir argument moet strekken. Dog
dat de gedagten van liet hoff van Ween en van deese geregtige
inzigten verre af sijn, blijkt al te klaar. Dat hof is van die natuur
dat indien het zoo magtig is dat het zijne oude vrienden niet noo-
dig gelooft te hebben zoo als nu, sal het nooit rnsten voor dat het
het Rijck onder een clespotique gehoorsaamheid sal gebragt hebben
waarvan de eerste pas moet zijn, de onderdrukking van de Koning
van Pruissen. De tweede sal zijn de onderdrukking van de Pro-
- testantsche godsdienst en de staten die deselve belijden waartoe
de fondamenten al gelegt zijn, waerna de passieve gehoorsaamheid
van de andere mogentheden van het Duitsche rijck beurt om beurt
sal volgen. Yan deese drie pointen is niet als het eerste moeielijck
waerom ook niets ontsien word om daertoe te komen. Want kan
het met de gesonde reden van staat en politique overeen gebragt
worden, dat de Keizer en de Keizerin haar vriend daar zij naast
G-od al haar magt aan verschuldigt zijn, te weten, zijn Groot Britt.
Maj. zoo behandelen als tot nog toe geschied is en haar aartsvijand
tot haar hulp zoeken om een furst van het Rijck te opprimeeren,
zoo dat Hoff de bovengenoemde inzichten niet hadde en misschien
nog andere ook. En kan het met de gezonde reclen van staat en
politique overeen gebragt worden dat Yranckrijk sijn magt sal in
het werk stellen om fursten van het Rijck te opprimeren ten faveur
van het huis van Oostenrijk sonder dat men moet supponeeren dat
Vrankrijck insigten heeft geproportioneert aan de onderneming die
hetselve staat in \'t werk te stellen; gesupponeerd selfs dat Vrank-
rijck geindigneert is wegens de neutraliteits conventie en de inval
van de Koning van Pruissen in Saxen, kunnen selfs dese twee
pointen geen suffisante reedenen aan Yrankrijck geven om het hoff
van Weenen meester te willen maken van het Duitse Rijck zonder
dat men moet supponeren dat het hoff
van Vrankrijck verre siende
insigten heeft. Want anders soude so een habil hoff een groote fout
begaan, nadien zijn belang evenreedig beschout, alleenlijk soude zijn
die twee mogentheden haar tegen malkander te laaten uitputten en
de zaak van Saxen waartoe evenwel de Heer Grave van Broglio
al veel gecontribueert heeft bij acoomodement te schikken. Ik weet
cle insigten van Vrankrijck niet, maar diverse pointen kunnen in
consideratie komen als misschien in \'t generael een nieuw arrange-
ment van een politicq systhema en misschien ook maar particuliere
vues tot stand komt waerop in aenmerking komen kunnen de Ne-
derlanden eenige streken langs de Rijn, Italië en de godsdienst welk
laatste van niet weinig gewigt is. Ik sal
eenige particulariteiten
aan U. H. M. voordragen ten regarde van de kwestie van Saxen.
Vooreerst dat de heer eerste minister hier alles sonder tegenspraak
na zijn welgevallen dirigeert en uitvoert.

Ten andere dat de heer eerste minister en genoegsaam het

-ocr page 250-

gelieele hof ten eenemaale gedevoueerd zijn aan het hoff van
Weenen.

Ten derde, dat de Saxen magt genoeg hadden om de Koning
van Pruissen, ver van sijn land in een zware oorlog gewikkeld, in
het herte van sijn land te vallen hetwelck gewisselijk geschied sou
sijn en hen meer quaad te doen als de Keizerinne door een open-
bare oorlog.

Uit dese premissen valt de vraag eenvoudig. Of de Koning
van Pruissen reden heeft gehad tot eigen behoud hem van het
land van Saxen meester te maken. Zoo ja durf ik wel affirmeeren
dat de Koning hier met veel zagtigheid te werk gaat. Zoo neen
behoeft men geen détails te allegueren want dan soude de actie
in het geheel onregtmatig zijn.

Dit lot van Saxen en desselfs ingezetenen is so veel te ongeluk-
kiger omdat zij eerst uitgeput zijnde daarna nog uit particuliere
inzigten aan het belang van andere mogentheden opgeoffert worden.

BÏJLAGE N°. X. (pag. 212).

3 Februari 1734.

Bericht van von Thulemeijer over den JELertog van
Brunsrvijk.

Ce Prince a été des plus sensibles à l\'attention que Y. M. lui
a témoigné en l\'instruisant non seulement des déclarations que la
cour cle Yienne faisait par son ministre à Petersburg mais aussi
du jugement qu\'elle portoit sur les dispositions préséntes de l\'Im-
pératrice Heine; il est sur Sire que les marques réitérés que
V. M. donnera au duc ne peuvent qu\'être de la plus grande utilité
pour son service, j\'ai pris occasion par là de l\'approcher souvent
et d\'en retirer les informations nécessaires. Occasions qui sont
autrement peu fréquentes, ses occupations multipliées ne lui per-
mettant guère de paraître en société, ces occasions joints aux
liaisons que j\'ai été assez heureux de me procurer avec le sécre-
taire du Duc qui par les longues services qu\'il lui a rendu a
acquis sa confiance entière me donnent les moyens de m\'instruire
des nouvelles que j\'aurais sans cela difficilement.

BIJLAGE N°. XX. (pag. 213).

7 September 1764.
Brief van von Thulemeijer aan von Finkenstein.
Vôtre Exellence se souviendra qu\'il y a à peu près un an, que

-ocr page 251-

le roi chargea le Prince Ferdinand de Bronswik de faire au Duc
quelques ouvertures au sujet d\'une alliance entre le Prince
d\'Orange et la Princesse Wilhelmine de Prusse, mais quoique le
Duc témoigna au Prince son frère le désir qu\'il avoit de réussir
cette affaire, il ne lui dissimula poux-tant pas qu\'il souhaitoit
aussi de son côté que le Roi fit choix de la Princesse Elisabeth
pour le Prince du Prusse.

Monsieur de Hellen reçut ox-dre de rémercier le Duc des bonnes
intentions qu\'il marquoit. Après les fiançailles célébrés à Char-
lottenbourg le Roi m\'ordonna de fonder les dispositions pax-ticuliers
du Duc et qu\'elle sont ces idées à ce sujet. Je les ai trouvées
très favorables et je ne doute pas que tout ne succède au gré de
S. M.; le Duc est persuadé que le Roi d\'Angleterre a le dessein
de donner une Princesse de sa maison au Stadhouder mais le Sr.
Yorke n\'a fait encore aucune démarche et il attendx\'a la majorité
du Prince; les mêmes raisons ont porté le Duc à différer de faire
quelques ouvertures à ce dernier, il se contente de lui inspirer
sans affection des sentiments convenables et il m\'a promis de m\'ixx-
stuire à tems des démax-ches de l\'Angleterre.

BIJLAGE N°. XII. (Pag. 214.)

Brief N°. 60; 31 Juli 1764.

J\'étois à la vérité instruit des arraxxgemens que V. M. avoit pris
avec le Duc au sujet d\'un mariage entre la Princesse Wilhelmine
de Prusse et le Prixxce d\'Orange, mais comme vous ne m\'aviez
donné Sire aucun ordre à cette occasion je n\'ai pas jugé devoir
paroître ni au Duc ni à ceux qui jouissent de sa confiance, que
je n\'avois connaissance de ce dessein je me suis contenté d\'appro-
fondir qu\'elles étoient les impressions qu\'une alliance avec une
Princesse d\'AngleteiTe fei*oit dans ce Pays ci et j\'ose assurer V. M.
qu\'à l\'exception de peu de personnes on témoigne beaucoup d\'éloig-
nement et que le ministre Anglois ne doit y guerre espérer de
changer ses dispositions. Il ne me sera pas difficile de rencontrer
une occasion pour exécuter les ordres de V. M. vis à vis du Duc.

BIJLAGE N". XIII. (Pag. 215.)

Brief vaxx den 16den November 1764.

J\'ai parlé au Duc du mariage et j\'ai aujouté que V. M. se
remettait entièrement a sa prudence pour le choix des moyens et
des occasions qui pourraient faire réussir un pi*ojet dont elle

-ocr page 252-

désiroit l\'accomplissement. L\'attachement du Duc est trop connu
de Y. M. pour qu\'elle puisse douter que les assurances que je lui
ai donné au Duc, ne lui ayent causé une joie extrême; il m\'a
répété qu\'il ne négligeroit rien pour l\'avancement d\'une union
auësi avantageuse et aussi conforme à ses voeux. Ce Prince est
trop éclairé pour ne pas sentir que si l\'alliance avec l\'Angleterre
est une suite naturelle de la réligion et du voisinage des deux
pais, celle avec V. M. est plus en état d\'assurer cette considération
et appuy dont dépend l\'étendue de son pouvoir. Le Prince
d\'Orange marque les dispositions les plus heureuses. Il joint à
une connaissance consommée d\'un gouvernement aussi compliqué
que celui de ces Provinces, une sagacité certainement supérieure
à son âge l\'éducation excellente dont il jouit par les soins du Duc,
n\'est pas le seul avantage.

-ocr page 253-

BIJLAGE N°. XIV.

Omtrent de pretensies der Prov. Gelderland op sommige deelen
van het Hertogdom Kleef, diene het volgende stuk.

Dit geschrift, door den Raadsheer Brantsen in het jaar 1788
opgesteld, werd mij overhandigd toen mijne dissertatie reeds afge-
drukt was, zoodat ik het nu in de bijlagen overgenomen heb,
zonder dat er in den tekst eenige melding van gemaakt is.

Deze pretensiën maakten een punt van beraadslaging uit bij de
onderhandelingen over een tractaat tusschen Pruissen en de Re-
publiek, nadat de herstelling van het Stadhouderlijk gezag had
plaats gehad.

Pro memoria
Van den Raadsheer Brantsen, 23 Jan. (17)88.

De praetensien van de Provintie van Gelderland tot lasten van
\'t Hertogdom Cleef bepaalen sig tot de districten van
het ampt
de Lymers, den Duffel, de Stad, Heerlijkheid en Ampte van
Goch, d,en Huue Lobeth met den Tol aldaar, de Heerlijkheid
Hulhuysen en den Steenweercl.

Deselve hebben originarié altijd aan Gelderland gehoord en sijn
alleen aan den Hertog van Cleef voor een sekere somme verpand
geworden.

Sulx dat Gelderland altijd heeft gesustineert en nog sustineert
dat de Pandheer verpligt is tegens het inlossen van de voorschr.
pandschap en restitutie der penningen deselve districten wederom
ten behoeve van Gelderland te verlaaten en aan die Provintie
over te geeven.

De Staaten van Gelderland hebben vervolgens die losgeregtig-
heid wel willen gunnen aan een derde en deselve, voor so veel
betreft
het ampt de Lijmers met al wat daar onder gehoord, onder
sekere conditiën, ni fallor, in den jaare 1613 aan Ernst Casimir
Grave van Nassau, en voor soo veel aangaat den
Duffel, Goch,
Lobeth, Hulhuysen en Steenweerd
in 1631 of 1632 aan den Prins
van Orange vereert. De Keur Vorst van Brandenburg als Hertog
van Cleef heeft naderhand dit regt van pandschap gecontesteert,
\'t geen gelegenheid heeft gegeeven dat daarover in de vorige eeuw
swaare en langduurige twist tusschen Gelderland en Cleef is ont-
staan en verscheidemalen projecten van accommodement sijn ge-
formeert, dog welke van tijd tot tijd sijn geëchoueert, tot dat
eyndelijk daarover onderling een compromis is ingegaan en de
procedures daarover vice versa sijn geïnstrueert, bij welke gele-
genheid de Keurvorst van Brandenburg als Hertog van Cleef ook
Praetensie heeft geformeert op
Schenkenschans, sijnde die procedure,
dewelke aan sijde van Gelderland door de Mombers op last van

-ocr page 254-

Hof en Rekenkamer is geïnstrueert ook al nog in de Cancelerije
van Gelderland te vinden. Voorts sijn er doemaals ter
wederzijden
twee Arbiters en een superarbiter, om in cas van stoot te decide-
ren, verkoosen en genomineert. Dog den uitslag daarvan is ge-
weest, dat de stemmen van de vier Arbiters hebbende
gestaakt
en
dus den Super-Arbiter, welke was een Raadsheer van de stad
Lubek, de decisie moetende geeven, de doemalige Keurvorst van
Brandenburg apparent voelende
de swakheid van sijne sustenue
en merkende dat de decisie tegens hem soude uitvallen, door indi-
recte weegen heeft weeten te effectueren, dat de Raad van
Lubek
haaren Raadsvrind den Super-Arbiter heeft gerappelleert met order
om niet ulterius te procederen en sijn votum niet te uyten
alvorens
rapport gedaan en haar nader bevel ontfangen soude hebben met
dat gevolg dat die Super-Arbiter re infecta is vertrokken en het
geheele Compromis in duygen is geraakt, na welke tijd de
Keur-
vorst, wat voor instantiën door Gelderland ook gedaan zijn, niet
weder te permoveren is geweest om ooit weder dit Compromis te
hervatten en sig sedert in de daadelijke possessie van die
quaes-
tieuse districten heeft weeten te maintineren, schoon egter die saak
van tijd tot tijd aan de sijde van Gelderland
wel is levendig ge-
maakt, dog altijd sonder vrugt, hebbende veele politicque
conside-
raties dikwijls belet dat Gelderland dese haare wettige pretensie,
welke door valabele bewijsen nader soude kunnen worden gead-
strueert en waarvan hij nooit heeft afgesien, niet met meer vigeur
heeft kunnen pousseren. Soo dat de saak al nog in die staat is.

-ocr page 255-

STELLINGEN.

I.

De Pruissische Politiek heeft er steeds naar gestreefd, den
Nederlandschen invloed in de grenslanden van het Duitsehe
Rijk te vernietigen.

II.

De geschillen over de nalatenschap der Prinsen van Oranje
waren aan dit streven zeer bevorderlijk.

III.

De Staten-G-eneraal handelden verstandig en rechtmatig
met zich van elke deelneming aan den zevenjarigen oorlog
te onthouden.

IY.

Lex 27 § 3 Dig de pactis (II, 14) kan niet met lex 62
eodem vereenigd worden.

V.

Hetgeen de pandschuldeischer van een schuldenaar, die
hem het pand ontstolen heeft door de condictio furtiva ver-
kreeg , wordt op de schuld afgerekend.

YI.

Hij, die wegens verkwisting onder curatele gesteld is,
kan gedurende de curatele zijn curator bij uitersten wil tot
erfgenaam benoemen.

-ocr page 256-

VII.

Zij die venia aetatis hebben verkregen, kunnen uitvoerders
van uiterste wilsbeschikkingen zijn.

VIII.

De verhuurder van een winkel heeft geen privilegie op de
in dien winkel aanwezige goederen tot verkoop bestemd.

IX.

De tweede hypothekaire schuldeischer mag de bepaling van
art. 1223 al. 2 B. W. maken, voor het geval dat hij eerste
geworden is.

X.

De herroeping van een publiek testament, doet volgens
ons recht de bij dit testament gedane erkenning van een na-
tuurlijk kind niet vervallen.

XI.

Art. 307 W. v. K. is niet toepasselijk, wanneer hij die
zijn leven heeft laten verzekeren in een duel gedood is.

XII.

Art. 437 W. v. K. is limitatief op te vatten.

XIII.

Bij niet nakoming van een gehomologeerd accoord hebben
de crediteuren alleen het recht om de uitbetaling der daarin
vastgestelde percenten te vorderen.

XIV.

De uitdrukking ophouden te betalen in art. 764 W. v. K.
ziet zoowel op commercieele als op civiele schulden.

XV.

Een vreemdeling kan van een anderen vreemdeling de cau-
tio judicatum solvi vorderen.

-ocr page 257-

XYI.

Art. 354 C. P. is ook toepasselijk op hen die den leeftijd
van 21 jaren reeds bereikt hebben.

XVII.

Het zich toeeigenen van geld uit een gesloten bus door
hem aan wien die bus ter hand gesteld is tot het inzamelen,
van giften, is geen diefstal.

XVIII.

Het geval dat er diefstal gepleegd is ter gelegenheid van
brand of van eenige andere openbare ramp behoorde als ver-
zwarende omstandigheid in de wet uitgedrukt te worden.

XIX.

De bepaling van art. 60 W. v. Strfv. behoorde imperatief
in plaats van facultief gesteld te zijn.

XX.

Wenschelijk ware het zoo in de voorloopige instructie de
verdediger den beklaagde ter zijde stond.

XXI.

De tegenwoordige samenstelling der Eerste Kamer voldoet
niet aan de vereischten om tot een bolwerk cler kroon te
strekken.

XXII.

Het beginsel dat bij de Grondwet vaste regelen omtrent

de

samenstelling van het leger zouden moeten vastgesteld
worden, is af te keuren.

XXIII.

Door de invoering van het vrijhandelsstelsel zijn de re-
denen die het bezit van koloniën vroeger zoo begeerlijk
haakten tegenwoordig grootendeels vervallen.

-ocr page 258-

244
XXIV.

Over het algemeen maakt men hier te lande nog te weinig
verschil tusschen de eischen van den vrijen handel en het
stelsel van niets doen.

XXV.

De oprichting van postspaarbanken is wenschelijk.