-ocr page 1-

STELLINGEN

TEE VERKRIJGING VAN DEN GEAAD
VAN

DOCTOR II HET ROIEIISCH EI HEÜEMAWII RECHT

AAN DE H00GESCH00L TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN

den rector magnificus

DR. T. HALBERTSMA,

GEWOON HOOGLEER AAK IN DB FACÜLTilT DER GENEESKUNDE,

IET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMÏSCESN SENAAT

VOLGENS BESLUIT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag den 8. November 1872, te 3 uren,

DOOB

JAN JACOB WILLINGE,

GEBOKEN XE EMMEN (PEOV. DBENTHE).

UTRECHT,
J. DE KRÜYEF,

1872,

-ocr page 2-

Stoora-SnelpersclrukRerii van L. E, BOSCH & ZOON, te Utrecht.

-ocr page 3-

STELLINGEN.

X.

Hij , die ter goeder trouw eene zaak die niet
bestaat of extra commercium is, verkoopt, is aan
den ter goeder trouw zijnden kooper de ver-
goeding van het negative interesse verschuldigd.

II.

Ook bij verpanding eener zaak, die den schul-
denaar nog niet behoort, wordt de rang naar
den tijd der verpanding geregeld,

-ocr page 4-

De cautio clamni infecti kan ook door den be-
zitter ter goeder trouw geeischt worden.

IV.

In § 5 L. 2 Dig. »De Origine juris" (I. 2) be-
hoeft de lectio Florentina »propria
parte aliqua"
geene verbetering, (b. v, Momsen: »propria
appel-
latione
aliqua.")

V.

De enkele bekentenis van een der in art. 264
B. W. genoemde feiten door den gedaagden echt-
genoot kan niet als bewijs gelden. (Zie steil. XV)

VI.

De verbintenis der onderhoudplichtigen, bedoeld
in art. 376 vlgg. B. W. is noch ondeelbaar
noch hoofdelijk. Ook moet rangregeling ten op-
zichte van hunne verplichting volgens de begin-
selen van erfrecht in acht genomen worden.

-ocr page 5-

De in de voorgaande stelling bedoelde verplich-
ting gaat niet op de erfgenamen over.

VIII.

De eigenaar van een erf, dat met hypotheek
bezwaard is, mag daarop geene erfdienstbaar-
heden vestigen ten nadeele van den hypotheek-
houder.

IX.

De bepaling, dat de erfgenaam na een bepaal-
den tijd
de erfenis aan een derde zal uitkeeren,
stelt geene verbodene erfstelling over de hand daar.

X.

De rechtsvordering van art. 1005 B. W. is eene
zakelijke.

XI.

Buitenlandsche naamlooze vennootschappen heb-
ben de Koninklijke goedkeuring niet noodig om
hier te lande te werken en in rechten op te treden.

-ocr page 6-

De ontslagen schepeling, schadevergoeding vor-
derende, behoeft het bewijs niet te leveren, dat
hij zonder wettige redenen afgedankt is, wanneer
de schipper geen scheepsjournaal heeft gehouden,
of verzuimd mocht hebben daarin het ontslag-
en de redenen te vermelden.

XIII.

Door het vonnis van faillietverklaring wordt de
lijfsdwang opgeheven, die tegen den koopman
was ten uitvoer gelegd, nadat hij zich reeds als
failliet had aangegeven.

XIV.

Ten onrechte meent Holtius dat door »huren
en pachten" in art. 920 No. 4 W. v. K. de sedert
dato der surséance loopende termijnen moeten
verstaan worden.

XV.

Bij niet verschijning van den gedaagde kan de
vordering tot echtscheiding niet dan na geleverd
bewijs worden toegewezen. (Zie steil. V.)

-ocr page 7-

De rechter, bij verstek recht doende, kan de
voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis
niet bevelen, wanneer de vordering berust op
een onderhandsch geschrift, hetwelk de gedaagde
niet heeft erkend.

XVII.

De Staten-Generaal zijn bevoegd de Staatsbe-
grooting ook om daar buiten gelegene redenen
af te stemmen. (Gw. Art. 119, 120 en 82).

XVIII.

Te recht zegt de Bosch Kemper (Handl. tot de
kennis van \'t Nederlandsch staatsr. en staatsb.
pr. 165): »De Provinciale wetgever van 1850 heeft
niet genoeg onderscheiden tusschen de onderge-
schiktheid, die aan de Provinciale Staten bij rijks-
bestuur voegt, en tusschen de zelfstandigheid der
Provinciale huishouding^ die aan de Provinciale
vertegenwoordiging toekomt/\'

-ocr page 8-

De rechter is gehouden de wettigheid der
provinciale en plaatselijke verordeningen en regle-
menten met betrekking tot \'s wetgevers bevoegd-
heid te onderzoeken; alleen mag hij niet treden
in de beoordeeling der feitelijke vraag, wat pro-
vinciaal of plaatselijk belang is.

XX.

Het misdrijf moet gezegd worden daar te zijn
gepleegd, waar het materiele feit zijn beslag
heeft gekregen.

XXI.

Gratie kan ook tegen den wil van den ver-
oordeelde verleend worden,

XXII.

Art, 265 G. P. bedoeld alleen die vereenigingen
welke strekken tot het volvoeren van misdaden ,
niet van wanbedrijven.

XXIII,

In art. 268 G. P. beteekenen de woorden »tous
autres individus chargés d\'un service quelconque"
allen die tot de vereeniging zijn toegetreden.

-ocr page 9-

Hij, die met opzet een bepaalden persoon wil-
lende dooden, bij vergissing een ander treft, maakt
zich toch schuldig aan moord.

XXV.

Art. 301 G. P. diende te onderscheiden tusschen
vergiftiging
met of zonder vooroverleg gepleegd.

XXVI.

Poging tot bigamie is strafbaar.

XXVII.

Art. 354 C. P. is niet van toepassing, wanneer
het personen geldt ouder dan 21 jaren.

XXVIII.

De koopman, wien surcéance van betaling is
verleend, kan hangende die surséance niet als
bankbreukig vervolgd worden.

XXIX.

Ook in criminele zaken diende hooger beroep
te worden toegelaten.

-ocr page 10-

Verhooging van het arbeidsloon in geld ver-
betert op den duur den toestand der arbeiders
niet.

XXXI.

Noch bemoeielijking van het huwelijk, noch
binnen- of b.uitenlandsche kolonisatie, noch be-
vordering van landverhuizing, noch werkver-
schaffing op groote schaal zijn middelen, om de
overbevolking tegen te gaan. Alle kunstmatige
pogingen hiertoe zijn af te keuren.

XXXII.

De invoering eener algemeene leerplichtigheid
in Nederland is wenschelijk,

XXXIII.

Te recht is in de wet tot voorziening tegen
besmettelijke ziekten de verplichte vaccine van
schoolgaande kinderen en onderwijzers door de
Tweede Kamer S. G. opgenomen.