UTRECHT,
J. VAN BOEKHOVEN,
1872.
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
DOCTOR II rn Uil IHEDENDAAGSCH REGT
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT i
HA MAGTIGING VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS
GEWOON HOO G LEER AAK IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
MET TOESTEMMING YAN DEN ACADEMISCHER SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Maandag den 2a™ December 1872, te 3 uren
DOOK
-ocr page 2- -ocr page 3-I.
De in L. 40 pr. B. De Hered. pet. (V. 3) ge-
maakte onderscheiding tasschen den praedo en den
bonae fldei possessor zelfs na de litis contestatio,
is volgens Paulus ook bij de hereditatis petitio
geldig.
II.
In L. 29 D. Pro Socio (XVII. 2) beteekent «aequas
partes» niet: evenredige deelen.
De L. 101 § 1 D. De Solut. is niet in strijd met
L. 98 § 3 Eod. (XLVI. 3).
IV.
Wanneer een man zijn vrouw door den dood
verliest, en er daarna aan de ouders dier vrouw
nog een dochter geboren wordt, is deze bij de
toepassing van art. 88 B, W. niet zijn schoon-
zuster.
V.
Voor de nietigverklaring bedoeld bij art. 125 al.
2 B. Wv is het voldoende dat de stuiting om gel-
dige redenen gedaan is.
VI.
De vrouw die zonder magtiging van haren man
een overeenkomst heeft aangegaan, verliest door
de latere goedkeuring van haren man de bevoegd-
heid niet, zich op de nietigheid te beroepen.
Tot behoud van het hypothecair regt, moest
voorgeschreven zijn, dat de cessie en de toebe-
deeling bij boedelscheiding van hypothecaire vor-
deringen , ingeschreven werden in de openbare
registers van hypotheken.
VIII.
Eene verbindtenis, om een zaak, die alleen ten
aanzien van hare soort bepaald is, te leveren, is
geen verbindtenis om te doen.
IX.
Het is geen vereischte dat een verbindtenis een
geldswaardig belang tot onderwerp hebbe.
X.
De commissionnair die voor een binnenlandschen
commissiegever goederen gekocht heeft, heeft
daarop voor de door hem voorgeschoten koopsom,
geen privilegie.
Wanneer de clausule «zonder kosten» door een
»
endossant op den wisselbrief gesteld is, hebben
alle latere endossanten en de houder geen regres
tegen dien endossant voor de protestkosten.
XII.
Door het cognoscement wordt geen bezit ver-
kregen.
XIII.
De kosten gevallen op de procedure tot verkla-
ring van vermoedelijk overlijden, komen ten laste
van den verzoeker.
XIV.
Overeenkomsten ter bevordering van sluikhandel
in vreemde staten zijn nietig.
XV.
De Zondagswet is af te keuren.
XVI.
Art. 14 der wet van 13 Mei 1846 (Staatsblad
-ocr page 7-n°. 24) gewijzigd 3 Mei 1851 (Staatsblad n°. 49)
betreffende de burgerlijke pensioenen, moest facul-
tatief zijn.
XVII.
Poging tot misdrijf met ongeschikte middelen
of als het voorwerp ontbreekt, moest niet geheel
straffeloos zijn.
XVIII.
De bepaling van art. 1 en 5 der wet van 26
Nov. 1847 (Staatsblad n°. 69) maakt een nieuwe
strafbepaling tegen de vervalsching en verminking-
van de daarbij genoemde stukken noodzakelijk.
XIX.
Art. 268 C. P. straft ook die deelgenooten, die
met geen bijzonderen dienst zijn belast geweest.
XX.
Art. 421 C. P. is allleen te verstaan van binnen-
landsche fondsen.
XXI.
Het papieronderzoek kan ook bij een derde plaats
hebben.
De twee wijzen waarop tegenwoordig in de
gemeenten van ons vaderland gasfabrieken geëx-
ploiteerd worden, nl. of door particuliere onder-
nemers of door de gemeenten zelve, verdienen
afkeuring.
XXIII.
De in ons vaderland heerschende gewoonte om
bespaarde inkomsten in effecten te beleggen, werkt
nadeelig op onze industrie.
XXIV.
Beperking der vrijheid in het houden van Banken
van Leening is af te keuren.