TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
GEWOON HOOGLEEKAAK IN DE FACULTEIT HER GENEESKUNDE,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISOHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Maandag den 3a™ Maart 1873, te 2 uren
DOOR
-ocr page 2- -ocr page 3-t
\'t Is te betreuren, dat de institutien van Justinianus
nog steeds gebruikt worden als leiddraad van het
hooger onderwijs.
IL
Onjuist is de uitspraak van Windscheid (Lehr-
buch des Pandektenrechts, L bl. 348): «dasz die
Beseitigung des klägerischen Anspruchs -— nl. wan-
neer die ten onrechte is geschied — eine natürliche
Verbindlichkeit übrig lasse, ist eine nicht zu recht-
fertigende Behauptung.»
De conditioneele novatie maakt de oude verbind-
tenis zelve tot een voorwaardelijke, en legt haar
het omgekeerde der eigen voorwaarde op.
Onjuist is de uitspraak van Mr. J. E. Goudsmit
(Pandektensysteem, I. bl. 56 n°. 1), dat door de
nederlandsche wetgeving «evenmin de mogelijkheid
van meerdere als die van geen domicilie veronder-
steld wordt.»
Het bezit is volgens onze wetgeving ongetwijfeld
een recht.
VL
Het schier algemeene gevoelen, dat art. 1638 B.W.
geen toepassing vindt, wanneer de dienstbode of
werkman een schriftelijk bewijs in zijn voordeel
heeft, is onhoudbaar.
Mr. E. H. Karsten verwart verschillende zaken>
-ocr page 5-wanneer hij (Themis van Maart 1872, bl. 66) omtrent
de al of niet wenschelijkheid van het behoud van
art. 1638 B. W. schrijft: «de vraag is en moet
blijven van zuiver civielrechtelijken aard.»
VUL
Het strafvonnis, waarbij iemand wegens misdrijf
tot straf veroordeeld is, kan in het burgerlijke
geding niet worden ingeroepen als bewijs van de
onrechtmatigheid van het feit.
Rechtbanken van koophandel zijn niet wenschelijk.
De rechtstoestand der zoogenaamde coöperatieve
vereenigingen moet bij een afzonderlijke wet geregeld
worden. Een hoog maatschappelijk belang eischt,
dat die regeling spoedig geschiede.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid der leden
van coöperatieve vereenigingen verdient de onbe-
perkte en hoofdelijke aansprakelijkheid volgens het
duitsche Genossenschaftsgesetz de voorkeur, zoowel
boven de beperkte aansprakelijkheid volgens de
engelsche wet van 1862 en cle fransche wet van
1867 als boven het stelsel van vrije keuze , aange-
nomen door de beijersche wet van 1869 en het
oostenrijksche ontwerp.
Een volledig of blanco-endossement, na den ver-
valdag op den wissel geplaatst, moet gelden als
cessie.
»
Voogden en curators kunnen niet verschijnen tot
het aangaan der bij art. 19 B. Rv. bedoelde minne-
lijke schikking.
Ten onrechte besliste de arrondissements-recht-
bank te Amsterdam, in haar uitspraak van 16 Juni
1871, dat een vreemdeling, die als erkend schuld-
eischer in een faillissement zich verzet tegen de
homologatie van het accoord, desgevorderd de cautio
judicatum solvi stellen moet.
XIV.
De rechter kan, ook indien de wederpartij geen
tegenspraak doet, een verzoek om kosteloos te pro-
eedeeren afwijzen op grond van gebleken vermogen,
ook al is een voldoend certificaat van onvermogen
overgelegd.
XV.
Ten onrechte beweren de schrijvers van de Rechts-
geleerde Adviezen, II. bl. 215, dat poging tot bigamie
niet strafbaar is.
XVL
Terecht leert Mr. Schooneveld, dat art. 404 C. P.
bij ons nog in volle kracht is.
XVII.
Art. 447 Strfv. behoort te worden afgeschaft.
XVIII.
Tot verlaging van den census moet wTorden over-
gegaan, zoodra dit mogelijk is zonder een schare
van onbevoegden op te nemen in het kiezerspersoneel.
Waar de census als presumtie van kiesbevoegd-
heid klaarblijkelijk onvoldoende is, dient hij door
een anderen eisch te worden aangevuld. Waar de
census klaarblijkelijk overbodig is, behoort hij niet
als eisch te worden gesteld.
In de richting van het stelsel van Hare ligt het
kiesstelsel der toekomst.
XX.
De algemeene belangen van den staat en de
maatschappelijke rechtvaardigheid eisehen de af-
schaffing van plaatsvervanging en nommerver-
wioseling.
XXL
De leerplichtigheid ligt binnen den kring van
de rechten en plichten van den staat.
Zij is het eenige afdoende middel tegen het ten
onzent bestaande schoolverzuim.
Tegen haar invoering bestaan geen overwegende
bezwaren, zelfs niet onder de bestaande school-
wetgeving.
XXII.
Algemeene kosteloosheid van lager onderwijs is
niet wenschelijk.
Zonderling is de uitspraak van Mr.Heemskerk Azn.
over de wet tot wijziging van de art. 414—416 C. P.:
«dat de regeering voor het eerst een socialistische
wet in het staatsblad wilde brengen».
XXIV.
De pruissische en duitsche politiek tegen de
ultramontanen vindt haar rechtvaardiging in de
omstandigheden.
XXV.
Een nieuwe wet op het hooger onderwijs moet
de zuiver theologische vakken niet meer opnemen
onder de vakken van onderwijs.
XXVI.
Volkomen juist zijn de woorden van Mr. Ü pzo o m er
(de grenzen der staatsmacht, bl. 75): «de staatsman,
die vruchtbaar wil arbeiden, en wien naast de
vrijheid de bloei en de zedelijke kracht van zijn
volk ter harte gaat, kan op den duur noch de
onverschilligheid van den rechtsstaat noch de dwin-
gelandij van den voogdijstaat tot leus kiezen».
Ij \'d S Si lle\'s zoogenaamde «ijzeren loonwet» is een
onwaarheid. En al was zij waar, dan zouden nog
onjuist zijn de gevolgtrekkingen, die hij daaruit
heeft afgeleid.
Uit een staathuishoudkundig oogpunt is arbeid
een koopwaar, doch van bijzonderen aard.
Wat den arbeid van alle andere koopwaar onder-
scheidt, is zijn onafscheidbaarheid van de persoon
des verkoopers. Wat den arbeider van de ver-
koopers van alle andere koopwaar onderscheidt, is
zijn armoede.
Op deze beide eigenschappen van den arbeid en
den arbeider berust het geheele stelsel der trades
unions, en door deze wordt haar bestaan gerecht-
vaardigd.
Niet alleen menschelijkheid en rechtvaardigheid,
ook welbegrepen eigenbelang moet ons nopen, de
goede arbeidersbeweging zooveel mogelijk te onder-
steunen.
Het voortbestaan der staatsloterij is een schande
voor Nederland.
XXXI.
Er bestaan geen overwegende bezwaren tegen de
zóó wenschelijke invoering der postspaarbanken.
XXX ïï.
Kapitaalvorming, niet verkoop tegen den laagst
mogelijken prijs, moet het doel der winkelver-
eenigingen zijn.
XXXIII.
De credietvereenigingen volgens het stelsel van
Schulze-Delitzsch staan buiten het gebied
der eigenlijke arbeiderskwestie.
XXXIV.
Terecht bestreed Schulze-Delitzsch (in de
Deutsche Zeitung van 20 Febr. 1872) «eine jener
landläufigen Phrasen, mit denen Leute ohne Urtheil
und Sachkenntnisz so rasch bei der Hand sind.
Darnach soll England vorzugsweise die Consum-
vereine, Frankreich die Productivgenossenschaften,
und Deutschland die Vorschusz- und Creditvereine
kultivirt und zur Blüthe gebracht haben.»
XXXV.
Alléén de coöperatieve productievereeniging is
in staat, aan den bij de tegenwoordige productie-
methode natuurlijken strijd tusschen arbeid en
kapitaal een einde te maken.
XXXVI.
Met den naam van industrial partnerships moet
men alleen die industrieele organisaties bestempelen,
die aan de arbeiders als zoodanig een aandeel toe-
kennen in de winst der onderneming.
Het industrial partnership-systeem, hoewel niet
bij machte aan den strijd tusschen arbeid en kapi-
taal een einde te maken, is het beste middel om
den vrede tusschen arbeiders en arbeidgevers te
bevorderen.
Het werkt ten voordeele van beide partijen, en
verdient juist daarom de warmste aanbeveling.
\'t Is volkomen waar, dat het stelsel de beste
-ocr page 13-vruchten dragen zal in die industrieën, waar het
arbeidsloon het grootste bestanddeel der productie-
kosten uitmaakt, en waar de bekwaamheid en nauw-
gezetheid van den arbeider de grootste rol spelen.
Doch in elke industrie kan het met vrucht in
practijk worden gebracht.