-ocr page 1-
Lxvll/
kAL
2.1
-ocr page 2-
I
«
-ocr page 3-
ALLE DE WERKEN
VAN DEN HEERE
WILLEMvanHAREN,
Gedeputeerde we gens den Adelyken Staat in de Vergadering der
St at en van Friesland, Gecommitteerde ter Vergaderlnge van Hunne
Hoog Mog. de Heeren Staten Generaal der Vcreenlgde Nederlanden,
Grietman en Ontvanger-Generaal %>an het Bilt, §}uartier-Schout
en T>ykgraaf van Teelland, en thans Gevolmagtigde Afgezant
wegens den Staat aan het Hof van Zyue Koningklyke
Hoogheld, den Hertog van Lottharingen, Gouverneur-
Generaal der Oojienrykfche Nederlanden.
EERSTE DEEL.
TWEEDE DRUK.
-ocr page 4-
GEVALLEN
VAN
F R I SO.
KONINGDER
GANGARIDEN en PRASIATEN.
IN
TIEN B O E K E N.
J. y. Je&iy ^x?$8.
Te AMSTELDAM,
By DIRK ONDER de LINDEN,
Bybel en Boekverkooper, in de Kalverftraat, 17*8.
-ocr page 5-
VOOR1EDEN.
Genoegzaam alle de Volkeren van Europa hebben zich aan-
gematigd om hunne afkomft in de Oudheid uit te vin-
den. Het Icheen hen toe dat het een nieuwen glans en een
Zoort van Adeldom zou byzetten, indien het mogt gelukken
van na te reekenen dat de Stigter van een Geflagt, naderhand
een ganfch Volk geworden, een dier groote Mannen was ge^
weeft, die zich, in de oude tyden, in AfiS^ zo vermaard hebben ge-
maakt. Zich vervolgens so veele Eeuwen te hebben kunnen
ftaande houden , kwam teffens voor, als iets ontzachelyks met
zich voerende, en als bekwaam om zich door Nabuuren en
Bondgenooten met te meer eerbied te doen aanfchouwen.
Al waren 'er eenige Bewyzen van zulk eenen oorfpronk voor
handen geweefl in de verligtte Eeuw van Augustus, dezelve
Zouden teneenemaale onnafpoorlykzyn geworden, wanneer, door
de dwaasheden van zyne Navolgers, en de langduurige Oorlo-
gen, alle Kunften en Weetenichappen langzamerhand vervielen
en als uit de Waereld wierden verbannen. Woefte Volkeren,
uit het Noorden opkoomende, deeden, Eeuwen lang, hunbeft om
dezelven te vernielen, en, nadien ze allomme zegepraalden over
de verwyfde en lafhartige Hoofden van het verdeelde Keizerryk,
zoo gelukte het hen ookomde Geleerdheidja alien luft en iever
naar diepzinnige Weetenfchappen, en moeijelyk verkreegen wor-
dende Kunften, te doen verlter ven. Daar bleef byna niets o verig dan
de Schryf- en Lees-Kunft, en zulks maar by eenige weinigen. Dus
zogt men de Bewyzen van aloude Afkomften uit de Gerugten,Over-
" * 3                                     leve-
-ocr page 6-
VOORREDEN.
leveringen, en Overeenkomften van Naamen;alle eeven twyffel-
agtig, ja zomtyds 200 befpottelyk als die der Monnikken, om
hunne Heiligen en Miraculen, die onwederfpreekelyke overblyf-
Zels der diepe duifternis, waar mede de Waarheid toen bezwalkt
was, by het domme Gemeen te verheffen en aan te pryzen.
Daar zyn, inde Eeuw van Augustus, nooit eenige klaare
blyken van den oorfpronk derVolkerengeweeft. Niemand is ooit
te Romen by zich zelvenovertuigdgeweeft, dan miflchienhetGe-
meene Volk, dat Eneas, uit Trojen gevlugt zynde, zich in
Latium heeft nedergezet: dat Romulus en Remus, deStig-
ters van Romen, uit Rhea Silvia,eene zyner Afitammelingen*
en uit den God Mars, zyn gefprooten, en door eene Wolvinne>
op eene wonderbaarlyke wyze, zyn opgevoed.
Julius C^sar , van de Gallitrs of Cehen fprekende, van
welken de Friefen eenen Tak uitmaakten, vergcnocgd zich met
alleen te zeggen; dat die Volkeren, volgens de overleveringen
van hunne Druiden, of, Priefters en Profeeten, uit den God
PJuto geboren waren. * Galli fe omnes ab D1TE Patre progna-
tos predicant.
Tacitus,van die zelfdeVolkereafpree^ende,drukt zich we-
gens hen, op eene nog veel vreemdere wyze, en geenzins over-
eenkoomende met den ernft, die aan eenen zoo doorlugtigen
Schryver betamende is, aldus uit: Dat ze, van alk Oudheid af,
in het Land, dat ze bezaten, gebooren waren
, zonder dat ze van
elders of hunne geboorte ofbunny oorfpronk gekreegen hodden.
Oneindig meer diergelyke Bewyzen zouden, ware het nodig,
voort te brengen zyn. De aangehaalde zyn alleen genoeg om te
toonen hoe weinig ftaat men kan maken op het gene de Friefche
Chronyk-Schryvers melden van Friso. Hadden deeze zich
vergenoegd met denzelven ten Tooneele te voeren als een Af-
ilammeling van eenen doorlugtigen Celtifcben Koning; zyne
Geflagt-
* C*esar Comment, de Bell. Gall. Lib. 6.
-ocr page 7-
VOORREDEN.
Geflagt-reekening uitgerekt tot aan Noach toe; hem verbeeld
als een dapper Held , een verftandig Prins, en als die gene,
door wien een goed gedeelte der Cekifcbe Natie tot een byzon-
der en on-afhangelyk Volk gemaakt, en naar zynen naam ge-
noemd was, zoo zou, moogelyk , hunne Overlevering meer
opgang gemaakt, of ten minften eenen rang neffens veele ande-
« Overleveringen gehad hebben � welke wel niet, als waar, en
onfeilbaar, worden aangemerkt, maar waar aan men zich egter,
by gebrekvanbeterkundigheden ofbewyzen, blyftvaft houden.*
Hadden ze daar by gedaan dat de Natie der Friefen eene dier
alleroudfte en zeldzaame Volkeren is, die, zederd zoo veele Eeu �
wen, en hunnen Naam en hunne Landftreek tot heden toe hebben
behouden; zulks had waarlyk tot eene byzondere eere en lof
voor die Natie geftrekt, en was, op het klaarfte, te bewyzen
geweeft uit de oude Schryvers, St r a BO, Ptolomeus, Ta*
CITUS, Plinius , en meer anderen.
Maarde Chronyk-Schryvershebben,in hunne Fabelen,alle waar-
fchynlykheid, ja genoegzaam alle mogelykheid der Gebeurteniflen
verfmaad, en daar door tegen hun eigen oogmerk gearbeid, en het
gene ze wilden doen gelooven, ongelooffelyk gemaakt. Het is on-
noodig alhier hunne byzondere Stellingen op te tellen,als moeten-
de alien van eeven weinig gewigt worden gereekend. Alleen zal
het goed zyn, tot ophelderinge van dit Gedicht, den Leezer korte-
lyk medetedeelen hetgevoelen van Winsemius in zyne Chronyk
van Fries/and, dat van Ocko Scharlensis , en dat van Fur-
merius, en Trithemius.
Winsemius en Ocko Scharlensis omhelfen de OverIeve~
ring dat Friso, uit Indien, doorde lndifcbe Zee, deKuftvan
Afri-
* Tel eft le fort (zegt de Heer Voltaire, in zyne Proeve over bet Heldendkht )
de toutes les anciennes Fables, ou fe perd l'origine de chaque Peuple, qu'on refpefte
Jeur Antiquite, dans le m^rae temps, qu'on rit de leur abfurdite.
-ocr page 8-
V O O R & � D E N.
Africa omgezeild zynde,zo lange Noordwaarts aan is gevaaren,
tot dat hy aan den mond van denf/ie/lroomzlch heeftnedergezet.
Furmertus (overweegende waarfchynlyk de ongerymdheid
van deezen Zeetogt in zulk eene Eeuw) doed dien Held wel ins-
gelyks uit Indien opkomen,maar geleid hem door AJiB^ de Mid-
delandfche Zee, en de Straat van Hercules.
Trithemius gelooft dat Friso uit eenender oudfte Franfcht
Koningen gefproten, en, met eeneVolkplantinge van die Natie, te
weten van de Aloude Celten, zich in Friesland heeft geveftigd.
De gevoelens van de drie eerftgemelde Schryvers worden door
* Ubbo Emmius grondig wederlegd. Dat van den vierden is zo
weinig
* De Orig: at que Antiq: Frif: Jam de Frisone ipfo, ut intermedia mittamus, quid
dicemus? Eum ne regno dcjeclum, familia tam illuftri & potenti, tarn facile ex intima
Indige regione, & Gangetico tracla per tot terras aut maria.per gentes tam multas,
tam magnas, tam diflbnas, cum gravi familia, in Graciam penetrafle? lllic Plato-
nem docentem ftudiofe audifle? Poft Macedonibus quoque militafie? Lysimachi Ne.
ptem conjugem duxifle? Et filios ex ea tulifle? Haec quisquam putet vera, aut fal-
tem vero fimilia? Si Prafiae imperio exclufus ab Agramme fuit, nee voluit aut potuit
ob ignominiam aut periculum in proxima regione confiftere, cur non in Indiae potius
aliqua parte, terrae tam patentis atque ampfe,quae tranfeunda Europam potenti erat,
ac gentis S^oj'AwTToy x«Hf*oC})i;Aou fubftitit, fedesque pofuit, quod erat line controver-
fia commodius? An erat ei tota India tam aut invifa aut infefta propter unum Agram-
mem, quantute partis Indiae dominum, ut totam fibi fugiendam putaret? Ut fi quis
tempore hoc fortuna fua in Germaniae parte excuflus, conftituat propterea tota Ger-
mania cum familia excedere, imo Europa abire, adedque in ultimos Cathainas com-
migrare. Quanquam nunc quoque ob commercia majora, & itinera magis trita id fit
futurum multo expeditius. Et fi India excedendum putavit, cur non in Afia univer-
fe, in tam vafto Perfarum Imperio, fedis aliquem locum cepit? An Perfas omnes
&Perfis fubjeclos Populos propter eundem oderat Agrammem? Aut ipfe in odio erat
horum omnium, ut nusquam fe tutum apud eos efTe pofie arbitraretur? An tam fua-
vis ei & facilis familiaeuniverfas, per tanta terrarum fpacia, circumducrjo? An, fi Pa-
triam refpeftabat, ac fpem reditus & reftitutionis fequebatur, non Indi, non Perfie
erant ad hujusmodi fpem ac opem propiores? Et fi militia deleclabatur, ejus copiam
apud Perfas habere non poterat? Et quae fiduciae cxpedtatio potuit eo efie tempore
belli Macedonia in Indiana usque transferendi ? Pudet & taedet nugarum tam inanium.
Simile de Platonf. audir.0. Qui potuit Indus advena Graecum, & quidem Platonem,
quern ne Graeci quidem omnes,ob grandiloquentiam& fublimem dicendi modum,ac
Geometrica J«hjh#a«t<» difputantem aflequebantur ? Nee hie juvabit Anacharsis Scy-
thae
-ocr page 9-
V O O R R E D E N.
weinig gevolgd dat het byna onbekend is'gebleven, hoe zeer het
zelve anderszins mogelyk zou zyn.
Na te hebben aangetoond niet alleen hoe onzeker het in 't al-
gemeen is, of wel eens de Perfbon van Friso in wezen zy
geweeft, maar ook dat de Chronyk Schryvers genoegzaam alle
verfchillen in gevoelens : zoo zal men iets melden van het
gene den eerflen grond heeft gelegt tot het tegenwoordige Hel-
dendigL
De Digter bevond zich,in den Somer des Jaars 1738, met een
gezelfchap van zommige geleerde Lieden op het Land. In de Zaa-
menfpraken, welke dagelyks over de Letter-oeffeningen voor-
vielen 5 had de Digtkunft wel het voornaamfte deel, en by die
gelegenheid wierdeenmaal voorgefteld, of het uel mogelyk en
met
thse exemplum, cum is matre Greeca fuerit, & Graeci fermonis peritiam domo fe-
cum in Grseciam extulerit. De conjugio vero quid dicam ? Solusne Friso maritus
Fa&us in Macedonia, an &fratres? Cui autori Hilla ifta Agathoclis filia, Lysi-
machi neptis, preeter hos fabulatores, meraorata? Quid? Lystmachus Alexandri
fatelles ac militum prrefeftus, xl. totos annos poll Alexandrum Bella gerens, vivo
adhuc & florente Philippo, auc recens perempto neptem habuit nubjlem? imo proa-
vus ex ea eft faftus? cum annos setatis haberet ad fummum xxrv? Nam annum age-
bat lxxiv, ut ex bonis Autoribus eft notum, cum prselio extremo cum Seleuco con-
greflus, anno poft Alexandri mortem xli, poft ejusdem in Afiam tranfitum LI, oc-
cubuit. Credat Judseus Appella. Et quantum verifimilitudinis in hoc, tantum in
caeieris, qua; in fabula fequuntur, Frkonem a morte Alexandri invidia militia; Ma-
cedonia; ab Indis praefidio & patria cedere coa�tum, aflumptis fratribus, liberis,
familia&valida fociorummanuperAfiseimmenfos illos traftus in iEgyptum, ex ^Egyp-
to in Thraciam ad Lysimachum, inde per Mediterraneum Mare,& Hifpanicum Gal-
licumque Oceanum in hoc boreum mundi latus, ubi nunc Frifia feextendit, anno a
morte Alexandri viii advenifle: aut, ut Furmerius in peroratione fua Suffrido fa-
pientior fcribit, ex India per minorem Afiam , Siciliam , fretumque Herculis e6-
dem delatum efle, captisque hie fedibus, ac vettribus Incolis Suevis atque aliis fub-
motis aut fuba&is, univerfam Regionem cum fratribus efle partitum, ipfum Frifios,
Saxonem & Brunonem Saxonas & Brunfvigios condidhTe. Ad qua; qusero rurfum,
qua ratione, qua fretus ope, fie Prafia iterum disceflit Friso, per tot infeftos India;
populos cum fuis potuerk penetrare? cur non apud Seleucum, Orientis Dominum,
aut caeteros Macedonas , Afiam, iEgyptum, Macedoniam, Thraciam, Graciam,
Ulyncum tenentes, imprimis apud Lysimachum , Thracice imperantem, ejusque filium,
focerum fuum, propiora & certiora fonunae folatia, maluerit fubfiftere,quam devia,
lflcerta, ignota fequi ? &c.
# *
-ocr page 10-
VOORREDE N.
met de Regels der waarfchynlykheid en der Digtkunft. overeen-
komftig zoude zyn, om Friso uit Indie naar de Oevers van
den yiieftroom te geleiden.
Men oordeelde dit een werk te zyn van ongemeene zwarig-
heden, die , miflchien, onder het bewerken der ftofFe, als on-
verwinnelyk zouden voorkoomen. De Digter zelf was in den
beginne van die meeninge, dog na verloop van eenigen tyd ver-
anderde hy van gedagten, en wierp zich, met meer moed dan
hoop, in eene onderneeminge, waar aan hy, tien Jaaren nader-
hand, niet zou hebben durven denken.
Dog hetliet zichwel haaft aanzien,dat,onderde veele Door-
nen, ook Roofen te vinden waren.
i. Was Friso een onbekend Per/bnaadje, in wien niemand
eenig belang had, de Eeuw, waar in hy geplaatfl wierd, was
eene der zeldzaamfte, die het menfchelyk geflagt gezien heeft.
De Groote Alexander, Koning Porus, en hetRoomJcbe
Gemeenebeft, toen in de uiterfte ftrengheid van Zeden leevende,
konden zeldzaame Gevallen en doorlugtige Daaden uitleveren.
2- De Perfiaanfche Godsdienft, naar de Leere van ZoROAS-
TRES, tot nog toe door niemand in een Heldendigt ingevoerd,
en eene zeer zuivere Zedekunde kunnende aanbieden , was
een natuurlyk middel om de Heidenlche Godheden, tot walgens
toe, in de Digtkunft, ten Toneele gebragt, te ontgaan; en om
den waaren Godsdienft niet te mengen in vercieringen, noch te
eevenaaren met Herflen-Schimmen.
3. Ook deed zich hier een uitgeftrekt Veld op, waar in de
verbeelding nergens eenige tegenftreeving had te vreezen. De
Chronykfchryvers zelfs wareri het niet eens, te meer konde een
Digter de aaneenfchakeling der Gebeurteniflen naar welgevallen
fchikken, ja dezelve vrymagtig fcheppen. Want hoewel het
eene voornaame regel der Digtkunft is dat men zich niet naau-
keurig aan de waarheid eener Gefchiedenifle moet binden, zoo
houd
-ocr page 11-
VOORREDEN.
houd egter die waarheid veele denkbeelden tegen, die anderszins
luifter aan een Werk hadden kunnen byzetten. Terwyl daar niets
laffer is,dan het in Vaerzen ftellen van eene waare Gebeurtenifle
met derzelver omfl:andigheden,zo is'er egter eene maat,en grens-
paal, buiten welke het ook niet behaagen kan dat de waarheid
te grof worde voor het hoofd geftooten. Dit was in dit Werk
niet noodig, en de waarheid konde nergens in den wegzyn,
noch beleedigd worden.
4. Men behoefde hier noch de Eeuw noch de Perfoonen te
ontzien, gelyk had moeten gebeuren, wanneer de Held uit de
hedendaagiche Gefchiedenifle ontleend ware geweeft.
Hetiswelwaardathet grootfte gedeelte der Menfchen, by het
welke noch de Gefchiedeniflen, Zeden, Manieren van denken, en
Staatkunde der Volkeren, noch de gelegenheden van de vermo-
gendfte Geweften of Steden, bekend zyn, meer belang neemt
in de Gevallen van een groot Perfbnaadje, wiens Naam en berugt-
fle Daaden in den mond van een iegelyk zyn, en in wiens Leefc
tyd eenGroot-of Overgrootvader mede geleeft heeft, dan in
de Gebeurteniflen van iemand, die reeds zoo veele honderden van
Jaaren deezen Aardbodem verlaaten heeft, en met denwelken,
<le thans Leevenden, om den verren affland der tyden, geene de
minfte betrekking kunnen hebben.
Maar, waarop moet dit belang eigenlyk uitkomen? Het is
immers eene veragtelyke vrugt der Onwetenheid. Zou-
de elks nieuwsgierigheid worden voldaan door een' Digter, dan
ware het hem te raaden om vooraf naar een goed heenkoo-
men te zoeken. Behalvenhet gene hier boven wegensden Gods-
dienft is gezegt, namelyk dat dezelve met te eerbiedige oogen be-
hoord aanfchouwd en met te zuivere harten overdagt te worden,
dan dat men denzelvenzougebruikentot een Macbina (of werktuig)
dervercier-kuft, zoo zal de Digter worden opgehouden, en al-
omme geftuit door hinderpaalen, om welken te ontwyken, hy
** 2                               vreem-
-ocr page 12-
VOORREDEN.
vreemde paden en onaangenaame wegen zal moeten inflaan. Hy
zal de waarheid geftadig moeten te kort doen, dan eens om de
tegenwoordige Regeeringsform van Zyn Vaderland niet te bedil-
len, dan om vermogende Nakomelingen, in het affchetzen van
hunne Voorouders, niet te beleedigen, en dan weder door zyne'
Befchermers en Vrienden te hoog te verhefFen, zonder het welke
te vreezen is, dat hunne toegenegenheid verandere in haat. Na-
demaal nu de fraayheid der Poezye beftaat in Tegenbeelden, en
dat het Goede en het Kwaade, de Feilen en de Volmaaktheden,
de Deugd en de Ondeugd, alle met eeven dezelve kragt door in-
gevoerde Perzoonen in een Heldendigt moeten worden verbeeld,
gelyk de Lichten en de Schaduwen in eene Schilderye, en dat de
Digter alle vryheid van Geeft noodig heeft om zulks gelukkig
uit te voeren, zoo is't ligt te begrypen hoe kreupel, lam, en laf
een Werk zal voor den dag koomen, waar in de geketende ver-
beelding van den Schry ver alleen de vryheid heeft genooten om
de Druk-Kunfl te onteeren door eene aaneenfchakeling van allerlei
laage vleijeryen.
Door deeze Overdenkingen meer en meer aange/poord, wierd
het Werk eindelyk zoo verre gebragt, dat het door dezelve Ge-
jetterden , die het twee Jaaren te vooren als byna onmogelyk
hadden aangezien, waardig wierd ge-oordeeld om onder het oog
vaneenen ARiSTARCHUSte verfchynen.
De Heer Huidekoper nam de onaangenaame en verdrie-
tige bezigheid om hetzelve te ontleeden , eedelmoedig, en
alleen met inzigten om de Kunflen en Weetenfchappen te
bevoordeelen , op zich. De dankbaarheid van den Digter
voor zulk eene Proeve van Vrindfchap, en voor zulk een' iever
om hem aan te moedigen, in plaats van af te fchrikken, zal nooit
in deszelfs hart verflaauwen, maar veel eer in kragt aangroeijen,
naar maate dit Gedigt door de Waereld zal worden goedgekeurd.
De eerfte Druk is van den Jaare 17413 en de Digter heeft
meer
-ocr page 13-
VOORREDEN.
meer dan eens een tweeden Druk tegengegaan en belet, om dat,
na verloop van tyd , en door meerder verkreegen kennifle, en
geduurige overpeinzingen, de daar in ontdekte gebreken, hem
zoo veele in getal, en zoo gewigtig voorkwamen, dat hy zich
voorftelde om ten minften een Jaar te moeten werken, eer hy
zich zelven te vreden zou kunnen ftellen. Dog de drie Veldtog-
ten van den voorledenen Oorlog, welke hy heeft bygewoond,
en zommige Staats-Zaken in de Oqftenrykfihe Nederlanden, met
welken hy zedert is belaft geworden , hebben hem niet toegelaa-
ten om daar in met den vereifichten ipoed voort te vaaren. Dus
heeft de groote en algemeene verbetering eerft kunnen worden
afgedaan in het Jaar 1756, en de zederd verloopen tyd is door den
Plaatfnyder en de Druk-Pers verfleeten.
Op dat egter de Leezer niet denke dat de Schryver al te veel is
afgegaan van de Overleveringe, of, om beter te zeggen,van het
gene de Chronyk-Schryvers voorgeeven, en op dat men weete
hoe verre,en in hoe veele opzigten,hy dezelven heeftgevolgd,
zal het noodig zyn uit het gezegde in de Voorreden van den eer-
ften Druk te herhaalen dat de Overeenkomften van dit Gedigt
met de Chronyken de navolgende zyn:
1.  Dat Friso in Indie geboren was:
2.  Van Koninklyken Staat:
3.  Verdreeven door den Verraader A G R A M M E S:
4.  In zyne eerfte Jeugd:
$. Dat Hy, uit Indie, doorjf/ie, de Middelandfcbe Zee, en
de Straat van Hercules gereisd hebbende, den f^lieflroom is inge-
zeild:
6.  Dat Frieslandden Naam van deezen Friso heeft ontvan-
gen en behouden:
7.  Dat zulks gebeurd is ten tyde van A L E X A N D E R den Groo �
ten, en van deRoomfche Confuls Lucius PAPIRIUS CURSOR,
en Quintus Publilius Philo.
** 3                                 S. Dat
-ocr page 14-
V O O R R E D E N. .
8.  Dat FRISO een Prins is geweeft van uitmuntende hoeda-
nigheden:
9.  Dat hy den * Per/iaanfchen Godsdienfl (dat is dien van
ZoROASTRES en der Magers) is toegedaan geweeft.
Verdere Overeenkomften heeft de Digter niet geoor-deeld tot
eenigen luifter van zyn Werk te kunnen dienen, en heeft zich
derhalven gehouden aan de Les van H or ATI us:
Defperat trattata nitefcere pojje^ relinquit.
Met het gezag van dien grooten Digter, en met dat van den
fchranderen en diepgeleerden § Aristo teles, zyn alle de an-
dere byzonderheden der Overleveringen verfmaad en voorby-
gegaan, en men heeft zodanigen in de plaats gefteld, die van
meer gewigt , en waarfchynlykheid , en van beter fmaak zyn
geoordeeld.
In de Voorreden van den eerflen Druk word 00k iets gezegt
van het By-Verdigtzel (Episodium) van TEUpH1S, vervul-
lende genoegzaam het ganfche Tweede Boek. Het komt te pas
alhier de redenen te herhaalen, waarom dit zoo omftandig is be-
handeld; te weeten:
1. Om dat het aldaar verhaalde in zich befluit de oorzaak van
FRISO'S vlugt uit zyn Vaderland.
                                   2. Om
* P. Winsemius Chronyk van Friefland, bl. 10. Meter na dat Friso het Land met
Dyckcn
, ende bovwingen verjien, als ook goede ordomantien van ixetten haer voorgefchrcven,
ende in vrede 68 jaeren geregeert hadde,ishy in't jaervoordiegebtorteonfesHeerenjefu Chrifli
245 binnen Stavoren geftorven, alwaer ook, op de Perjifche wyfe, (zo Furmerius j^rs/i) zyn
uitvaert gehouden is. Men leejl dat by de Per/en, na den dood haerder Coningen
, onder ande-
re ook ook mede ghebruyklyk geweejl is
, het vyer, 't welkfy (gelyk als die Romeynen haer A~
ram Vejlalem) Jleedts litten branden, tot eere haerder Coningen, pleegden uit te blujjen, als
mlltnde daar mede te kennen geven,dat het die gemeenefaecke,ofteJlant van regeeringhc,deur
bet afjlerven haeres Cotiinks, behoorde te treuren, ende 't vyer, 't ixelk een tekenvan blyt-
fchap, ende gemeene behoudeniffi was
, wecbgenomente wrdtn.
f Hor. Art. Poet. *
g Arist. Poet. Cap- IX.
-ocr page 15-
VOORREDEN.
2. Om dat, alles voorvallende onder deh anderen Zonne-keer-
kring, de verre afgelegenheid, zoo wel als de ftilzwygendheid
der Gefchiedeniflen van het groote Ryk van Gangaris (by *
Curtius met dat der Prajutim vereenigd) vereifchten dat
daar van een denkbeeld wierd gegeeven.
Zommigen (mogelyk al te keurig)hebbengemeend dat Teuphis
hier in een al te groote Rol fpeeld, en dat, hoewel men intuflchen
weet waar Friso is, en wat hy doed, hy egter zoo Iang niet van
het Tooneel behoorde te blyven, maar dat hy zelv behoorde te
verhaalen dat gene,'t welk TE UP HIS, in zyne afwezigheid, aan
C H A R SIS ontleed. Men ontkent niet dat zommige regels van het
Heldendigt zulks in het algemeen medebrengen, maar wel dat die,
in alle byzondere Gevallen, eeven toepaffelyk zyn. Om tweege-
wigtige redenen zou zulks alhier ongerymd zyn geweeft. Eerfte-
lyk om dat F Riso deoorzaaken van den val van zyn Geflagt niet
konde ontleeden met devereifchte zekerheid voor Chars is, na-
dien hy, vermits zyne eerfle Jeugd, alles zou hebben moeten ver-
haalen, volgens hooren zeggen, daar Teuphis zelv oog-en
oor- getuige was geweeft. Ten tweeden,om dat menalsdandoor
eenen Zoon het onvergeefFelyk en onagtzaam gedrag van eenen
Vader zou hebben moeten doen ontvouwen, wiens ongelukkige
dood,om zoo te fpreken, het hart van deezen Zoon als nog met
de levendigfte fmarten griefde. Elk verftandig Leezer kan ge-
noegzaam oordeelen, hoe ongerymd zulks zou geweeft zyn,
Nademaal het egter aangenaamer is, de eenigfte niet te zyn in
het begaan van diergelyke Misflagen, en zich te kunnen dekken
met het gezag van verftandige en geleerde Kenners, in plaats van
op zyne eigen vleugelen te dryven, en hetftoutmoedig te waagen;
zoo zie hier het gevoelen van den Heer Voltaire, over dit
fbort van vryheden,als mede wat de Heer Clement, over dit
by-
* Lib. IX. Cap. n. Ulteriorem ripam colere gentes Gangaripas & Phanusios;
corumque Regem effe Agrammem.
-ocr page 16-
VOORREDEN.
byzonder Episodium , aan den Schryver heeft medegedeeld.
De Heer Voltaire, in de hier boven reedsaangehaalde
Proeve van het Heldendigt, beoordeelende het Spaanfche Helden-
digt van Don AlonZo d'Ercilla, genaamdde Araucana, laat
zich aldus uit:
11 commence fin Po'e'me par me Defcription Geograpbique du Chili �? par la Pcinture des
Moeurs
&* des Coutwnes des Habitant. Ce commencement, quiferoit infupportabk dans tout
autre Po'e'me, ejl ici nicejfalre
, 6? ne deplait pas dans un fujet ou la Scene eft par de la
l'autre Tropique, �f ou les Heros font des Sauvages', qui nous auroient ete toujours incon-
nus
, sll ne les avoit pas conquis & Celebris;
Hy begint zyn Gedigtdoor eene Aardrykskundige Befchryving van Chili, en door
eene affchildering van de Zeden en Gewoonten van deszelfs Inwoonders. Dit begin,
't \relk onverdraaglyk zou zyn in alle ander Gedigc, is hier noodwendig, daar de
Schouwplaats onder eenen anderen Zonnekeerkring is,
endaar de Helden zulke Wilden zyn,
die ons altoos onbekend zouden gebleven zyn, indien Hy dezelven niet overwonnen,
en vermaard gemaakt had.
Een verflandig Leezer zal, ongetwyffeld, ftraks erkennen dat
dit in den grond het zelve Geval is, en dat het Ryk der Ganga-
riden
en Prafiaten, de Zeden der Inwoonders, en de Gebeur-
teniflen dier Volkeren, in den leeftyd van Alexander , hem
eeven onbekend zyn, en ook zouden gebleeven zyn, als de be-
dry ven der Indiaanen in de Landflreek Araucana en hunne wyze
van denken ten tyde van Ercilla.
De Digter was te vreden met de oploflinge van den Heer
VOLTAIRE; en hield deszelfs Vonnis alleszins voor wettig, wan-
neer hem eene nieuwe ongeruftheid wierd veroorzaakt. Hy had
van tyd tot tyd de voornaamfte deelen van zyn Werk Ietterlyk
in het Franfcb vertaald, zoo om het gevoelen van den Heer
Voltaire zelven, als van zommige andere Geleerden in
Vrankryk over zyn Werk te kunnen hooren. In het Jaar 17 5*4. vond
hygoed, tergelegenheidvanhetbeginnenderalgemeene Verbete-
ring van het Gedigt,zoo als hetnu word uitgegeeven, de letterlyke
Vertaaling van het geheele Werk te volvoeren, waar na hy dezelve
aan den eenen en anderen Kenner , die de Hollandfche Taal niet
magtig was, liet leezen. Zeker Heer maakte, (miflchien eer-
-ocr page 17-
._. .-_-------------------------------------------------------------------------------------------------------------_--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------                                                                  ■ ..--..                                                                                                                                                                                              ......-
VOORREDEN.
der om zyne Geleerdheid te toonen, dan wel om andere redenen)
verfcheidene bedenkingen, in het algemeen, over het Werk
en in het byzonder berifpte hy het Byverdigtzel van Teuphis.
Jaa, hoewel hy, na alles met herhaalde vlyt te hebben naage-
dagt, van zyne meelle andere aanmerkingen afzag, kwam hy
egter nooit te rug van deeze laatfte. Hier op wierd het Werk
in de handen ge field van den Heer Clement, van wiens be-
kwaamheid en onzydigheid de Schryver reeds overtuigende be-
wyzen had. Deeze,na meer dan eene doorleezing,geene beden-
king op het Byverdigtzel gemaakt, maar in tegendeel verklaard
hebbende dat het hem geenszins als een Stuk op zich zelven,
maar als onfcheidbaar aan het Werk verbonden zynde, voor-
kwam, zoo wierden hem de redenen van den voorigen Berifper
xnedegedeeld. Hoe weinig indruk die redenen op hem maakten,
zal men uit deszelfs volgende antwoord kunnen afneemen :
» Que k recit de Teuphis a Charsis foit contre les regies du Po'e'me Epique, fentens
les re'gles Metaphyfiques &5J Primitives, c'ejl ce que je ne crois mllement. Les Regies dons
,,, park Mr. de la P... font celles qu'il a vues dans le Bossu , ou autres Copifies ^'Aristo-
� te: &? Aristote lui mhne ou les avoit il prifes? Dans Homere. Ce ne font done pro-
,, prement que des Exemplts tournes en regies. Mais qui m'oblige, tnoi Poete, de fuivre de
� point en point les Exemplcs
, donnis par Homere? N'y a-t-il qu'une forte de Po'e'me Epi-
que a concevoir? Et fi mon Heros eft different du fien, par Tdge par exemple, pourquoi
me feroit il difendu de f aire f aire par un autre un recit, qu'il n'eft pas naturel qu il foit en
,, etat defaire lui-meme, fcf quil ne convient pas meme qu'il faffed Homere a dome lapre-
J5
It
3>
miire idte, mais ceft unefervitwh digne des Rheteurs tout au plus, de s'y borner abjblu-
ment
, &? de n'ofer cherchvr independetnent de lui dans la mature meme des chofes. De cinq
cent Lefteurs il n'y en aura pas quatre, a qui I'idee de Mr. de la P.... viennedans TEfpriti
&p s'Us font Philofophes, elk enfortira prefque auffitot qu'elle y fera entree.
Dat het Verhaal van Teuphis aan Charsis, tegens de Regels van het Heldendigf,
ik meen de oorfpronklyke en bovennatuurkundige Regels, zoude aanloopen, geloove
ik geenszins. De Regels, van welken, Mr. de la P... gewaagt, heeft hy in le
Bossu of andere Nafchryvers van Aristoteles gezien: maar van wien; heeft Aristo-
teles zelf die ontleend? Immers van Homerus. Hetzyn dan eigentlyk maar voor-
beelden, die men in Regels veranderd heeft. Maar wie zou my, eenen Digter,ver-
pligten om ftiptelyk de Voorbeelden, door Homerus opgegeeven, naartevolgen ! Is
'er niets anders dan een foortvan Heldendigt te bevatten? En indien myn Held
van den zynen verfchilt, by voorbeeld in-Jaaren, waarom zou het my dan niet vry-
ftaan, door eenen anderen een Verhaal te laaten doen, waartoe hy zelf, natuurlyker
wyze, niet in ftaat is,en't gene hem niet paflen zoude in perfoon te doen? Homerus
heeft het eerfte denkbeeld hier van wel opgegeeven, maar't is eene alte groote flaafs-
* * *                                                  heid
-ocr page 18-
, . _ �_.�__             �             -             - � -~~ -                    -                                                                                   - --■ -- -
VOORREDEN.
heid der Schoolpedanten in 't getneen, alles volftrektelyk van hem te ontleenen, en
dat zy met, onafhanglyk van hem, de natuur der zaaken durven naarfpooren. Van
vyf honderd Leezers zal men 'er naauwlyks vier vinden, wien de gedagte van Mr. de
la P... in den Geeft koomt, en indien zy Philofophen zyn, zullen zy dezelve zoo ras
laaten vaaren, als zy die opgevat hebben.
Het is derhalven noodzaakelyk dat -men eene grondige kennis
hebbe van de Regels,om te kunnen onderfcheiden inhoeverreen
ii weJke gevallen men, onder het zamenftellen van diergelyke
Werken , van de algemeene Wetten mag en zelfs moet afgaan..
Hier toe is de Geleerdheid, door het Verihnd geleid wordende,
de belle Leermeeftereffe. Horatius, die groote Digter, en.
Kenner der Digtkunfl, befluit alle deeze Regels in een Vaers:.
Omne tulitpunftum, qui mifcuit UTILE DULCL
Gelukkig hy, van wien zulks kan gezegt worden, jaa dubbeld
gelukkig door een ieder te onderwyzen en te vermaaken,en door
zyne ledige uuren te fly ten in de deugdzaamfle Overdenkingen,,
en onder het dagelyks verwervea van meerdere en verhevener,
Weetenfchappen!
Ilium non Populi Fa/ces, non Purpura Kegum,
FleElit,
6? infidos agitans Difcordia Fratres,,
Aut conjurato defcendens Dacus ab Hijlro.
-ocr page 19-
SCHETS en DENKBEELD
DOOR DEN
HEEREP.CLEMENT,
Nopens dit WERK opgegeeven.
Friso ,dien men vooronderjield zynen
naam aan
Friesland gegeven te heb-
ben,geeft hem insgelyksMandit Dicht-
Jluk, waar in Hy de Held, en voor-
naamjle Perzoon is. Deeze Prins, crf-
genaam van het koningkryk der
Ganga-
riden en Prafiaten, in de Indien, heb-
bende zynen Vader en Ryk , door
het Verraad van
A grammes verloo-
ren
, vlugt uit de koningklykcjlad Gan-
ge, zWm ouderdom vanomtrent acht-
tien Jar en, gevolgd door eengedcelte
van zyn Ho/en een uitgeleezene Krygs-
bende. Op zyne Vlugt ontmoet hy
Teu-
phis, zynen Oom van 's Faders zyde,
die Hem tcrjlond kende, doch niet door
hem gekend werd, naardien hy den-
zelven reeds onder de dooden rekende,
en
Vr al eenigen tyd verflreeken was,
zedert deez1 het Hofvan
Stavo , den
Fader van
Friso , alwaar Hem het
grootjle aandeel in de Regeering was
vertrouwd geweejl, verlaten hadde.
Deeze
Teuphis,^/? deugdzaam Man en
groot Wysgeer naar de Grond-Stellin-
gen van
Zoroastres , voegt zig by de-
zen zynen Neef,zonder zyn eige perfoon
te ontdekken, en geeft, onder den naam
van
Leonaatj^^ den raad om, met
een zeilree liggend Schip, naar
V
Eiland Taprobane, het tegenwoordi-
ge
Ceylon, teftevenen, biedende zig
aan om hem op deeze reize te verzel-
len. Hier op gaat men te fcheep, en
heeft op deezen togt gekgenheid om
*** 2
                               over
IDEE
QUE
MROVC L E M E N T
A donne' de cet OUTRAGE.
Fa 1 so, qu'onfuppofe avoir don-
n6 fon nom a la Frife, le don-
ne audi au Poeme, & en eft le H6-
ros. Ce Prince, heritier du Roi'au-
me des Gangarides & des Prafiates
dans les Indes,aprbs avoir perdu fon
Pere & TEmpire, par la trahifon d1 A-
gramme's , s'enfuit de la Ville
Roiale de Gange, a P*ge d'environ
<iix-huit ans, fuivi d'une partie de
fa Cour & d'une troupe d'elite. 11
rencontre dans fa fuite fon Oncle pa-
ternel Tedphis, qui le reconnoit
cTabord,mais qu'il ne reconnoit pas,
parce qu'il le croioit mort, & que
<Tailleurs il y avoit du tems qu'il s'e-
toit retire de la Cour de Stavo,
Pere de Friso, ou il avoit eu la
plus grande part au Gouvernement.
Ce Teuphis, homme tres ver-
tueux & grand Philofophe dans les
principes de Z o r o a s t r e , fe lie
avec fon Neveu fans fe decouvrir,
& fous le nom de Le'onat, lui
confeille de faifir l'occaiion d'un
Vaifleau pret a partir pour l'JIle
de Taprobane, aujourd'hui Ceylan,
& sWre a le fuivre dans ce Voi'a-
ge. On s'embarque, on a occa-
sion dans le trajet de s'entretenir
de la Religion de Zoroastre,
qui , par parenthefe, jette une fic-
tion toute nouvelle dans le Poe-
me, & en arrivant on a le bon-
lieur de decouvrir une confpiration
-ocr page 20-
SCHETS VAN HET WERK
contre le bon Roi Chars is, qui
n'avoit a fe reprocher que trop d'in-
dulgence pour fon Fils Cosroe's, &
pour un nomme Torymbas ,
Chef de la Rdvolte. Touch* d'un
fervice de cette importance Char-
sis promet de fournir, auflitot apres
la redu&ion des Rebelles, tous les
fecours neceflaires a Friso, pour
le retablir fur fon trone: il le pro-
met avec ferment, & imprecation
contre fes Succefleurs, s'lls ne fa-
tisfont a fes engagemens au cas
que la mort , qui menace fa vieil-
leffe, ne lui laifle pas le terns de
les remplir lui-mem«.
over den Godsdienjl wmZoROASrRES
tefpreken; welkejlof, by wyze van-
tuffchenreden , een geheel nieuw ver-
cierd Stuk in bet Dichtwrkdoet voor-
komen. By bunne aankomfl aldaar
bebben zy
V geluk van eene zamen-
zweering te ontdekkcn tegcn den goed-
aartigen Koning
Charsis , die zich
zelven niets te verwyten bad dan tegro-
te toegevenbeid omtrent zyn Zoon Cos-
roes, en omtrent zekeren Torymbas,
bet boofd der Muitelingen. Charsis ,.
door eenen zoo gewigtigen dienfl ge-
trojjen, beloojt aan
Friso, Hem^on-
middelyk naa
V onderbrengen der Op~
roerigen, alien noodigen byjland tever-
leenen om hem op zynen Vaderlyken
Troon teberjlcllen
: Jlaavendezelfs de-
ze zyne be loft e met Eede, en met Ver-
vloekingen tegen zyne OpvolgerS) in-
dien deeze zyne Verbintenifjen niet
zouden volbrcngen, ingevalle de doodr
die zynen boogen Ouderdom bedreig-
dtt hem den tyd niet vergunnen mogtey
om ze in perjoon te vervullen.
Hier op volgt de zeer ivel uitgevoer-*
de en volzaakelyke Gejcbiedenis van.
Teuphis ; bet Verbaalvan zyn Staats-
beflier
, en zyn eerjle Vertrek van bet
Hof; van zyn wonderbaren droom in
de Gevangenis
, en welke hem tot
de reis naar
Tamafis, den Zetel der
Kunften en Wetenfcbappen
, deed be*
Jluiten; van zyn terugkomjl in de ko-
ningklyke Jlad om dezelve te redden*
van de ondankbaarheid des Konings3zy-
nen broeder
; van zyn tweede Vertrek ;
van bet valfche Gerugt van zyn dood;
van zyne tedere Friend/chap met den
edelmoedigen
Segon, die daar van bet
Slacht-
Suit l'Hiftoire tres-bien amenee
& tres-intereffante de Teuthis;
de fon Miniftere; de fa premiere
retraite de la Cour; du merveilleux
fonge, qu'il eut en prifon & qui le
determina au Voi'age de Tamafis,
la Ville des Arts & des Scien-
ces; de fon retour a la Ville Roia-
le pour la fauver ; de ringratitu-
de du Roi fon Frere; de fa fecon-
de retraite ; du faux bruit de fa
mort; de fes liaifons avec le g6-
nereux Segon, qui en fut la vic-
time; enfin des diverfes trahifons
du favori Agramme's, qui iinit
-ocr page 21-
■ I ■"                                                                                                                   "                                                                                                                             .-._-...- ._ . .. . __.. _                                                                                . .                                                                                                 .._. ._._ � ......__ .... _. ..._
DOOR DEN HEER CLEMENT OPGEGEEVEN.
par maflacrer Stavo & monter fur Skchtoffer wierd; en eindelyk vande
fonTrone.
                                      verfcbeide Verraderyen des Gunjie-
■ lings Agrammes , welke, met het om-
brengen van
Stavo en het beklimmen
van deszelfs Troon, een einde namen.
Ce recit fe fait a Chars is en Dit Vcrbaalvjerd aan Charsis,
particulier & dans Tabfence de in V byzonder, en, in V afzyn van
Friso. Le lendemain Friso, Friso, gedaan. 'i Daags daaraan
Teuphis & leurs braves compa- begaven Friso, Teuphis, enbunne
gnons fe rendent a l'Armee de dappere Medgezelkn , zig naar
Char sis. Ici eft une Defcription het Leger van Charsis. By die
de Bataille & de Preparatifs de Ba- gekgenheid vindt men bier de Be-
taille, non une Declamation vague, fchryving van eenen Veldflag en
une Peinture de quelques petits de- derzcher toebereidze/en ; met be-
tails, qui eblouifTent Timagination, Jlaande ineene opgefmukte Redenvoe-
eomme vous en aves vu dans les ringe , nocb in eene Jffchilderinge
Ouvrages de eette efpece, mais une van fommige kleene byzonderbedeny
Defcription vraie, grandement ima- welke de verbeelding verdonkeren,ge-
ginee ; telle que la feroit un habile lykmen veel al in joortgelykeJVerken
General, qui feroit Poe"te.
                vindt; maar eene waaragtigeen keu-
rige Befchryvtnge yvol van grootjche
denkbeelden, en wel jui/i zodanige ah
een ervaaren Veldheer,die teffens eenen
Dichtkundigen Geefi bezat, in yt Ucbt
zou geven.
Friso tue de fa propre main le Friso ,doodt,in dit Gevecht,metei-
perfide Torymbas; Teuphis, genband,dentrouwloozenToKYMBAs;
le Fils de ce Chef des Rebelles ; Teuphis den zoon van dit Opperhoofd
le Centre de l'Arm&e Ennemie eft der Muitelingen; jaa, het middelpunt
enfonce , & la Vi&oire eft con> van V vyandlyk Leger word verbra-
plette.                                            ken en men bebaalt eene volkomeover-
�winninge.
^
Mais |te Fils de Charsis, Pef- Maar CosRoiis T de verwyfde zoon
femine Co s ro e's, qui n'avoit fait van Charsis,nietsandersgedaanbeb-
qu'etaler des armes aufli inutiles que bende dan met zyne nuttelooze enblin-
brillantes, jaloux de la gloire de kende Wapens tepronken, iverdnaar-
Friso , conQoit une haine mor- ieverig van Friscs roem, en vattc
telle contre lui; & Charsis auffi- een1 doodelyken haat tegen hem op; ter-
tot informd de la lachetd de fon wyi'Charsis, die zoo fchielyk van zyn
Fils, que du gain de la Bataille, 'szoonslafhartigbeidahvanbetwin-
*** 3                              nea
-ocr page 22-
SCHETS VAN
accable" d'ann6es & de regrets,
meurt avant le retour des Vain-
queurs. Sur ces entrefaites l'Ufur-
pateur Agramme's,inftruitdulieu
de la retraite de F u i s o , envoye
des Ambaffadeurs a (a) Magramme,
pour detourner le Roi, de lui preter
des fecours. lis reufliflent fans pei-
ne au moien des trefors iramenfes
qu'ils apportent & du credit de P a-
siphae', Femme de Cosroe's,
plus vicieufe que lui.
HET VERK
nen des Veldjlags onderrkht was, 0-
verjlelpt door den lajl der Jaaren en
verdrietlykbeden,nog voor de te rug-
komjl der Overwinnaaren
, den Geejl
gaf. Middelerwyl zond de Overwel-
diger
A grammes, onderrkht van V
verblyf van Friso , Afgezanten naar
(a) Magramme ,om den Honing te be-
weegen van hem geenen by/land te ver-
leenen; in welke onderhandelinge de
Jfgezondenen ligtelyk
hunoogmerk.be-
reikten, zoo door middel deronmeet-
bare fchat ten
, welke zy medebragten,
ah door bet gezag van Pasiphae', Ge-
malin van
Cos roes, die nog ondeu~
gender was dan by,
Friso werd hier van onderrecht
door
JMegastes, die hem ten zelfden
tyde eenig nieuws mededeelde nopens
de koningin
Melite , zyne moeder,
welker /even men gefpaardhad om den
koning
Porus , wiens dochter zywas,
niet te zeer te verbitteren, en welke
men in een, den Prinfe onbekend, Land
gevoerdhad, om ten onderpand van
Agrammes wraakzugt te ver'Jlrekken.
Met gemeene volk van Magramme
mdertuffchen, ''twelkPasiphae' haat-
te en
Cosroes vcrachtte, met ver-
ontwaardiging ziendedatmen denEed
van
Charsis fchond, Jlaat ten voor-
deele van
Friso aan het muiten, en
biedt hem de kroon aan; welke deeze
Held niet alleen edelmoedig weigert,
maar 00k
Cosroes befchermt; Hem
van den Eed van
Charsis wit Jlaat;
en
(a) De FIoofd-en-Refidentie-fladder koningen
van
Taprobana ;welke naam, in denieuwe Uit-
gave
, vtranderd it in dim van Amajapure.
Friso en eft averti par Megas-
te , qui lui donne en meme-tems
quelques nouvelles de la Reine M e'-
lite fa Mere , qu'on avoit laifle
vivre pour ne pas trop irriter le
Roi P o r u s, dont elle etoit Fille,
& qu'on avoit tranfportee dans un
Pais inconnu a ce Prince, pour a-
voir un otage contre fa vengean-
ce.
Cependant le Peuple de Magram-
me,
qui ha'iffoit Pasiphae' & mepri-
foit Cosroe's , indigne de voir qu'on
violoit le ferment de C h a r s i s, fe
revoke en faveur de Friso, &
lui offre la couronne. Le Heros la
reTufe gdnereufement, protege Cos-
roe's, le degagedu ferment de Char-
sis , & le contente de quelques
Vaifleaux, qu'on lui donne pour Tap-
Co) Capitale & Refidence des Rois de
Taprobane: ce nom a ete' change, dans la
Bouvelle Edition, en celui d'Amojapure.
. ■ &
-ocr page 23-
DOOR DEN HEER CLEMENT OPGEGEEVEN.
en te vrede is om met eenige Schepen, die
men hem toevoegt, zicb naar de Staa-
ten van zynen moederlyken Grootva-
der
Porus te begeven.
Hyvertrekt, en een Onweer iverpt
hem opde kujlenvan
Caramnie, daar
by vriendelyk door
Zopyrus en eerlang
niet mingunjiig ontvangen werddoor
Orsines , den laatjlen Vorfi uit bet
Hoed van
Cyrus , een vredelievend
Frins, die den Godsdienft der
Magers of
van
Zoroastres aankleefde, en, ze-
dert de Overwinning van
Alexander,
inzyne uitgebreide Vaderljke Erf-
Staaten in
Perfien, gerufte en blyde
dagen Jleet.
Orsines gekid Friso naar Pafar-
gade (b); gebruikte zyne dapperbcid
om het volk te beteugelen
, V welk,
by V overly den van Phras aortes, Ste-
dehouder van
Alexander , oproerig
geu/orden was tegens hunnen nieuwen
Meefter
, en geeft hem zyne docbter
Atosse ten buwelyk\ de fchoone, de
deugdzame
Atosse , de Afgodefje van
den jongen Held
, en ivelke hem me-
de met geen onverfcbilligoog had kun-
nen bejcbouiven. Het Tafereel bunner
ivederzyd/che liefde, bier met de aller-
zuiverjle verwen afgemaald, is ganfcb
verfcbillende van
V geen menindege-
ivoone
Helden-DigTen ziet. Men
ontvangt ook wel baajl tydingen <we-
gens
Alexander, wiens dood de Mui~
telingen verfpreid hadden
, daar hy
toch nu, als Overivinnaar van
Porus,
uit de Indien te rug keerde; maar
ookgenoegzaam bedorven van ziel,door
de
(b); Zyne gewoone Ferblyf- in Zetelpkats
procher des Etats de fan aieul Po-
11 OS.
II part, un orage � le jette furies
cotes de Carmanie , ou il eft ac-
cueijli par Zopyre , & bientot
par Orsine*s, dernier Prince du
Sangde Cyrus, Prince "pacifique,
de la Religion des Mages, ou de
Zoroastre , & qui, Hieme de-
puis la conquete d'Alexandre,
jouifToit tranquilement d'un vafte
Apanage en Perjh*
Orsine's emmene Friso a Tafar-
gade (F)
, emploie fa valeur a reprimer
les Peuples, qui a la mort de Phra-
saorte, Satrape de Perfe pour
Alexandre, s'etoient revokes
contre leur nouveau Maitre, & lui
donne fa Fille Atosse en Mana-
ge ;, la belle, la vertueufe Atos-
se, Idole du jeune Heros, quin'a-
voit pu le voir avec indifference.
Le tableau de leur amour mutuel,
peint avec les couleurs les plus pu-
res, eft tout different de ce qu'on
voit dans les Poemes ordinaires.
On ne tarde pas a recevoir des
nouvelles d'A lexandre, dont
les Rebelles avoient publie la mort;
il revient des Indes, Vainqueur de
Porus ; � & deja corrompu par les
viftoires, le luxe & la bafTe flate-
rie. Friso n'avoit plus de ref-
fource que dans fa faveur : Orsi-
(t) Lieu de fa R&idence ordinaire*
-ocr page 24-
SCHETS V A 1
XTts , pour la lui concilier , non
content cPavoir remis la Perfe fous
l'obdiflance du Conquerant, va a fa
rencontre avec des prefens magni-
fiques pour Lui & pour toute fa
Cour. II lui prefente fon gendre,
le malheureux Fils de Stavo, qui
implore fes fecours contre TUfurpa-
teur Agramme's: Alexandre
les lui accorde.
H E T W E R K.
de trotsbeidop zyneveele over ivinnin-
gen, door zynen overdaad^en door fat
luifteren naar bet lafgevleizyner Ho-
velingen.
Friso had geen hoop meer
op uitkomftydan alleenin
Alexanders
gunjl; en Orsines , omhem dezelve te
doen verkrygen
, niet vergenoegd met
Perlien onder de gehoorzaambeid van
dien Koning her field te hebben
, gaat
Hem met kojlbare gefchenken, voor zicb
en zynganfche Hof, te gcmoete; bie-
dende hem zyn1 Scboonzoon,den ramp-
fpoedigen Zoonvan
Stavo aan,dietef-
fens omzynehulpe fmeekt ttgen den
O-
veriveldiger Agrammes ; welke A-
lexander hem toeftaat.
Maar Bagoas , de Gefnedene,aan
men
Orsines ztcb niet verwaardigd
had de geringfle blyk van achting te
toonen
, beraamde des laatflgemelden
onder gang, enflaagde daarin,verkry-
gende-idoor liftmen bevel des Konings
om deezen Vorft om te brengen, en
7
was toen,met Friso zelf,en zyne be-
minde
Atosse, gedaan geweejl, indien
de edelmoedige
Ptolomeus hem niet
gewaarfcbouvjd bad
, en indien hunne
Friend
Proculus , (iviens Vaderland
zy tot bier toe niet voijlen, en die, be~
fchuldigdvan een Spion te zyn,gelykby
inderdaad ook was
,) geen Scbip ge-
reed bad gebad om te vlugten en ben
naar
Italic" over te voeren.
Proculus , een Romeinfch Raads-
heer
, beimelyk naar Perfien gezonden
om
Alexander te befpicden, maakte
zigten dien tyde bekend; en mderrigtte
Friso en Teuphis nopens de Wetten
van zyn Vaderland,
V be flier der Ro-
meinen,te»* liefde voor de Vryheid,
bumen
Mais VEunuaue B a g o a s , a qui
Orsine's avoit d6daigne de don-
ner la moindre marque d'attention,
refolut de le perdre , & y reuffit.
II furprit un ordre du Roi pour
maflacrer ce Prince, & c'etoit fait
de Friso meme & de fa chere
Atosse, li le genereux PtoLo-
me' e ne les eut avertis, & fi leur
ami Proculus, dont ils avoient
ignore la Patrie, accufe d'etre Efpion
& qui Tetoit effe&ivement, nVoit
eu un Vaifleau tout pret pour s'en-
fuir & les emmener en Italic
Proculus, Senateur Romain, qui
avoit ete envoyefecretementen Per-
fe,
pour obferver Alexandre ,
fe fait a'lors connoitre ; il inftruit
Friso & Teuphis des Loix de
fon Pais, du Gouvernement desRo-
snains j de leur amour pour la Li-
-ocr page 25-
DOOR DEN HEER CLEMENT OPGEGEEVEN.
hunnen ajkeer tegen de Dwingelan-
den, enz: Te
Romen aangekoomen zyn-
de boodt by ben aan
Papyrius Cursor,
een dergrootfte Veldbeeren van bet Ge-
meenebejl,en zelfsaan den Raad aan;
welke hen onder zyne be fiberming neemt.
Papyrius Cursor , onverwagt, tot
Dictator, en Veldbeer tegen de Sam-
niten, benocmd zynde , verzellen zy
denzelven naarbet Leger.
Friso munt
yer door zyne dapperbeid uit, en de
ivysbeid van
Teuphis Jlilt een alge-
, meenen opjland, veroorzaakt ten be-
boeve van
Fabius , den Generaal der
Ruitery, die, tegen bet bevel van den
Dictator, een gevegt begonnen en daar
in wel overwonnen bad, doch welken
de Veldbeer niettemin, hierom, naar
Jlrengbeid der Wet ten met de dood <u/if-
dejlraffen. Ditjluk is by uitnemen-
beidkragtig en van
V groot/le belang.
Onmiddelyk na deeze Overwinning
komt
AscoN,mz derMedgezeJlenvan
Friso, aan; ivelken deeze Prins, op bet
geen by in
Caramanie van de verrich-
tingen en bet /even van
Alexander
vernomen bad, gevoegelyk badgeoor-
deeld naar
V Oqften te rug te zenden,
ten einde eenig berigt ivegens
Porus
te vernemen, en de geneigdheden der
Prafiaten,te« aanzienvan hunnen wet-
tigen Koning,te ondertajlen. Degetrou-
we
Ascon brengt tyding medc van
de dood van
Porus; en die van A-
lexander te Babylon; van hetRyks-
bejlier van
Egypten ,thans in handen
van Vtolomjeus geval/en
; van de aan-
biedingen van deezen Vorjl aan den
zoon van
Stavo , om zyn gezag met
hem te deekn tot op
V gunjlige oogen-
* # # *
                                    blik
bert�, de leur averfion pour les Ty-
rans ,
&c. Arriv� a Rome, il les
prefente a Papyrius Cursor;
fun des plus grands Generaux de la
Republique, & au Senat meme,
qui les prend fous fa protection.
Papyrius Cursor inopinement
nomine Dittateur contre les Samni-
tes,
ils l'accompagnent a PArmee.
Friso s'y'diltingue par fon cou-
rage, & la fageffe de Teuphis
appaife une Revoke generate au fu-
jet de Fab i us, General de la Ca-
valerie, qui avoit combattu &rvain-
cu contre Pordre du LiBateur, &
que celui-ci vouloit punir de mort
a la rigueur de la Loi. Ce morceau
eft de la plus grande force, & du
plus grand interet".
Immediatement apres cette Vic-
toire arrive A scon, Pun des com-
pagnons de Friso, que celui-ci,
fur ce qu'il avoit apris en Carma-
nk
des exploits & de la vie d'A-
lexandre, avoit juge a propos
de renvoi'er vers POrient pour avoir
des nouvelles de Porus & pour
fonder les difpofitions des Frafiates
a 1'egard de leur Roi legitime. Le
fidele A scon apporte les nouvel-
les de la mort de P o r u s & de la
mort d'Alexandre a Babylone,
du Gouvernement d'Egypte,, echu a
Ptolome'e, desoffresde ce Prin-
ce au Fils de Stavo, de partager
avec hit fon autoritd jufqu'au mo-
ment favorable de le remettre fur le
Trone des Gangarides : enfin du
-ocr page 26-
SCHETS V A 1
lieu oil la Fortune avoit conduit la
Reine Me lite.
f H E T WERK
blik van hem weder op den Troon der
Gangariden te herjlellen; en eindelyk
van de plaats
, werwaarts de Fortuin
de koningin
Melite gevoerd had.
Op het hooren van dien naam, om-
heljl
Friso zynen Friend, met verruk-
kingen van blydfchap
, en bejluit ter-
Jlond om zig naar zyne Moeder te
Ga-
des en naar Ptolomauis in Egypten
te begeven. Hy maakt zyn voornemen
bekend aan
Papyrius , welke hem drie
Scbepen,gereedom
V zeilte gaan> onder
V bevel van Sulpitius , deed geeven.
Teuphis , die het oogenblik ziet nade-
ren, waar in hydoor de koningin
Me-
UTEjiaat ontdekt teworden^oordeel-
de eindelyk het vermaak te kunnen ge~
nieten van
Friso, ah zynen NeeJ, te
omhelzen. De mdnier van deze be-
kendmaakinge is met de uiterjle konji
behandeld.
Zy komen teGz.d>Q$aan. Verbeeldu
bier de tederhartigheden van de Moe-
der en denZoon, en de verrukkingen van
de Koningin op bet zienvandendeugd'
zamen Broeder baares Gemaals, dien
zy geloofde reeds overleden te zyn
, en
van de Docbter van
0&s in es i welke de
haare wierd. Naauwelyks bebben zy
elkander hunne Gevalien verhaald-, of
zyfpoeden zig naar de Staaten van
Pto-
lomaeus. De Romeinfche Schepen wa>
ren al in ''tgezigt derStraat van
Hercu-
les , ivanneer de Ooften-Wind zi^ met
groote woedevan den top des
Caucafus
afiverpende, ben geheel verre te rug
drecf. De
Zuiden-Wind, waar door by
gevolgd werd>verwyderde hen nog meer
van dengewenfebten Oever; en
, op den
dertienden Morgen ontdekken zy de Ku-
Jien
A ce nom Friso embrafle fon
Ami avec des tranfports de joie, &
reTout auili-tot duller rejoindre fa
M6re a Gades & Ptolomk en Egyp-
te.
11 communique fon deflein a
Patyrius, qui lui fait donner
trois Vaifleaux, commandes par Sul-
pitics & tout prets a partir. Teu-
fhis, qui voit approcher le moment
ou il va etre decele par la Reine
Me lite, croit enfin pouvoir gou-
ter la douceur d'embrafTer Friso
comme fon Neveu: cette reconnoif-
fance eft mani�e avec tout l'art pos-
fible.
lis arrivent a Gades. Peignes-
vous les tendrefles de la Mere & du
Fils, & le nouvel enchantement de
la Reine, en vo'iant le vertueux Fre-
re de fon EpOux, qu'elle avoit cru
mort, & la Fille d'OR sine's qui
devient la iienne. A peine fe font
ils raconte leurs avantures , qu'ils
volent vers les Etats de Ptolomk:
d6ja les VaifTeaux Romains les pre-
fentoient au detroit d'Hercule, lors-
que le vent d'EJl, s'dlanqant avec
fureur du haut du Caucaje, les re-
poufle bien loin en arriere: le vent
du Midi , qui lui fuccede, les eloi-
gne encor d'avantage des bords de-
fires ; le treizieme matin ils deeou-
yrent les c6tes de Feftis (V) & en
CO Lille de Wight,
-ocr page 27-
SMENT OPGEGEEVEN.
Jlen van Ve&is, (c) en aWaar voet aan
landzettende-yOntmoeten zy een Mant
met een
(d) Beeren-Huid gekleed,
die hen
, met een ver wilderd gelaat
en erbarmelyk geroep ,om fchuilplaats
fmeekt
j tegens de woedc van eenen
Dwingeland
', die bcm vervolgde. Ik
ben
, zegt hy , Argentorix ; aan
gene zyde van dit Eiland
, daar gy
aankomt, legt nog een ander, veel aan*
zienlyker, genaamd
Brittannia., al-
waar de Vyand dcr Gajlvryheid
', de
ivreede
Cunobellinus, van ivien ik
V ongcluk hcb de Oom te zyn, een
woejl volk onder een1 Scepter en Juk
van Tzer doed zugten. Flugt, en vcr-
lojl my van zulk eenen Vorjl en van
zulkelaffe Onderdaanen. Verdernaar
bet Noord-Oqjlen
, is my een land be-
kend, waar in men de
Goden en de
Menfcbelykbeid eerbiedigt\laat my toe
dat ik u dcrwaarts geleide.
Hy fprak nog, als men van verre
den glans der zonne ontdekte^afjluiten-
de op de wapenen der Soldaaten,door
Cunobellinus afgezonden om Ar-
gentorix om te brengemmen keerd
dan weder naar
V boord te rug, en
ligt bet Anker op: terwyl de afge-
vaardigde Krygslieden
, de Scbepen
met verwondcring befchouwende, na
bunneierugkomftiVerbaalen dat
Ar-
gentorix , ontvoerd door de Zee-Go-
dinnen,in de eindeloozeuitgejlrektheii
van den
Oceaan, verdweenen was.
Middelcrwyl zeilt bet Scbip van
Friso en van Argentorix de an-
deren
(c)  Het Eiland Whigt.
(d)  In 't Werk zelve beeft de Dicbter vcr-
koren dit een
Wolven-Vel te noemen.
^DOOR DEN HEER CL
prenant terre ils rencontrent un
Jiomme vetu d'une peau d'ours, qui
avec les yeux egares & avec des cris
lamentables leur demande un Afcyle
contre la rage d'un Tyran, qui le
pourfuit. Je fuis, dit-il, Argent
torix ; au-dela de cette Iile ou
vous abordes , en eft une autre
beaucoup plus confiderable, appellee
Britannia, ou TEnnemi de THofpi-
talite , le Barbare Cunobelli-
nus , dont fai le malheur d'etre
TOncle, fait gemir un Peuple fero-
ce fous un Sceptre & un Joug de
fer; fines & delivres moi du Prince
& des Sujets. Plus loin vers le
]\!ord-E/l,)e connois un Pai'SjOU Von
refpe&e les Dieux & THumanite;
fouffres que je vous y conduife.
II parloit encore, que Ton apper-
<joit de loin Teclat du Soleil reflechi
par les armes des Soldats de Cuno-
bellinus, envoies pour maflacrer
Argentorix: onfe rembarque,
on leve l'Ancre: ils regardent les
Vaifleaux avec etonnement, & ra-
content a leur retour qu'Argen-
tor ix, enlevd par les Deefles de
la Mer, avoit difparu avec elles dans
rimmenfite de TOcean.
Cependant le Vaifleau de Friso
& d'ARGENTORix devance les
autres & paffe le Detroit, qui fepare
le Tyran Briton, des Princes de
rEurope.
-ocr page 28-
SCHETS VAN HET WERK
deren voor en paffeerd bet Naauw9
'/ ivelk den Brittannifchen Dwinge-
land van de Vorjlen van
Europa af-
zondert.
Hier nu was eene oude overleve-
ring dat de gryze
Oceaan, vermoeid
van zig verre been naar de donkere ivoo-
ningen van
Thule uittebreiden, om
van zynen Noordelyken Troon de
Tz-Zeen der
Samojeden te beftiereny
allede Rivieren vanHWeflen verzaa-
meld bad.
Tritons Zee-boom deed
zig booren
, en de Stroomen begaven
zig de eene na den ander in
V Paleis-
van
(e) Amphitrite : de Boetis >
ivelke de muuren van Hispalis be-
fproeid, en de alleraangenaamfle vlak-
ten van
Iberien bevocbtigt\de Anas,
zagtelykjgelegen op eenhedvanZtva-
nendons; de Staat- en Vorjlelyke
Taag,
gezeten op eenen gouden Wagen, met
edele gejlcentens verfierd, de
Durias,,
boudende in zyne band een krans van
roozen en violieren 'y de
Garonne, zy-
ne trotfcbe golven verbcffende en zyne
triompben in
V midden zyner ketenen,
zingende; de
Loire, met zyne betove-
rende Oevers
, niet zoo luijlerryk maar
ivel gelukkiger
; en de heerfcbzugtige
Seine, die zig met lauren kroont, en
alle de andere Stroomen begeerdte over-
heeren. De
Oceaan fchaart ben in
Slag-orde
; vervolgem bunne vertenig-
de Golven eensklaps op duizend voeten
boog verbeffendeiiverpt Hy zig, nef-
fens him
, op en tegen den geiveldigen
Dyk, die bet koningryk van
Albion
met datderGzulQn vereenigt,enJloo-
tende
(e) Bus word de Godinne Venu s, als uit
bet Jcbuim der Zee gebooren
, by de oude Fal/tlr
dicbters gebeeten.
Cetoit line ancienne tradition
que le vieux Octan , las de fe re-
pandre au loin vers les fombres de-
meures de Tbule, pour aller defon
Trone Septentrional, gouverner les
Mers glacees des Samoi'edes, avoit
afFemble lesFleuves d'Occident. Le
cor de Triton fe fait entendre,
& les Fleuves fe rendent fucceffive-
ment dans le Palais d'AMphitri-
te : le Boetis , qui vient de bai-
gner les murs d'HispALis & d'arro-
ler les plus delicieufes plaines d1/^-
r'ie\VAnaS) mollementcouche fur un
lit de duvet de cygnes; le Tage Ma-
jeftueux , affis fur un char d'or, or-
ne de' pierres precieufes; le Du-
rias
, tenant en fa main une guir-
iande de Rofes & de Girofldes; la
Garonne ,enihnt fes ondes glorieufes
& chantant fes Triomphes au milieu
de fes fers; la Loire, aux bords en-
chants, moins illuftre & plus heu-
reufe ;la Seine ambitieufe, qui fe cou-
ronne de Lauriers, & pretend com-
mander a tous ees Fleuves. VOce'an
les range en Bataille, puis tout a
coup elevant de mille pieds leurs
flots reunis, il fe precipite avec eux
Yers cette digue 6norme,qui joignoit
le Roiaume $ Albion k celui des
Gaules, & pouflant lui-merne de fa
main les montagnes ebranl&es, &
detachant les rochers de leurs pro-
fondes ratines, il les livre en proie
2 fes croupes irritees > qui les bri-
-ocr page 29-
--- ...---
DOOR DEN HEER CLEMENT OPGEGEEVEN.
tende zelfs met zyn band de ben van Un
fcheidende Gebergten,en de Rotzen van
bunne diepe wortels los maakende,geeft
by dezen aan zyne vertoornde troepen
over ,die iczelven totjlofverbryzelen
en in de ruime Zeen vcr/lrooijen. Die
Land-engte isjlraks nict meer in wezen;
de zegepraalende
Oceaan dry ft debrui-
fcbende Golven van bet nieuwe Naauw,
voor zyn wagen uit
, en dringt, in
minder t yds dan ooit te voren
, in zyn
Ryk van
Scythian door.
Geduurende dit verbaal van Ar-
gentorix , en verfcbeide andere re-
deneeringen over de Zeden der Folkc-
ren
, dreeven de voorjpoedige Winden
en de gunjlige Zee de Scbepen naar bet
Noorden, tot dat de Britfche Vorfl.
de gelukkige Oevers ontdekte, daar de
mocijelykbeden van den Koning der
Gangariden moejlen eindigen.
Wat zegtgy van
V vercierzel der ver-
zamelde Stroomen, om de Land-Engte
van
Calais te doen verdwynen ? Ik heb
ualleen detien eerfte Zqngflukken van
V Helden-Digt getoont , welke zelfs,
om des te naauwkeuriger te zyn, tot
negen zullen gebragt worden
, en ik
heb niets van de twee anderen gezegd%
om dat zy in een nieuwen Druk weg
gelaten en door een1 tiende
, gebeel
nieuw Zangfluk of Boek
, V ivelk bet
Jaatjle zyn zal, vervuld zullen wor-
den.
De reden van deeze vernietiging is
om dat bet onderwerp, H ivelk tot daar-
toe Jen naajlen by natuurlyk en waar-
lyk zeer gewigtig geweefl is
, nu eens-
klapswonderbaar ge worden was
, en
ophield,om bet zelve foort van lezens-
%*** 3
                         war-
fent en pouffiere & les difperfent
dans les vaftes Mers. Deja VJJlhme
n'eft plus; VOcian vi&orieux chaffe
devant fon char les vagues ecuman-
tes du nouveau Detroit , & pene-
tre en rrioins de terns que jamais dans
fon Empire de Scytbie.
Pendant ce recit d'ARGENTO-
r i x, & divers autres difcours fur
les mceurs des Peuples, les Vents &
la Mer egalement favorables pouf-
foient les Vaiffeaux vers le Nord,
jufqu'a ce que le Prince Breton aper-
Qut les rivages heureux ou devoient
le terminer les travaux du Roi des
Gangaridcs.
Que dites-vous de la fiction des
fleuves, raflembles pour faire fauter
rifthme de Calais ? je ne vous ai
montre que les dix premiers chants
du PoSme qui feront meme reduits
a neuf pour plus de precifion; & je
me fuis tu fur les deux autres, parce
qu'ils vont etre fupprimes dans une
nouvelle edition, & remplacds par
nn dixieme tout neuf, qui fera le
dernier,
La raifon de cette fuppreffion eft
que le fujet, qui jufqu'alors avoit
eteV a peu pres naturel & verita-
blement intereffant, devenu tout a
coup abfolument merveilleux , cef-
foit de prefenter la meme efpece
__ .                     __._ __
-ocr page 30-
SCHETS VAN HET WERK
d'interet; ce qui deroutoit le cceur,
& ne lui donnoit pas toute la fa-
tisfa&ion qu'il s'etoit promife.
Mais, a ne juger que fur ce que
vous av6s vu, quelle grande fable!
quelle multitude & quelle variete
d'objets & d'evenemens! & fi favois
pu vous reprefenter la merveilleufe
chaine, qui en refulte ; comme tout
eft lie ; comme chaque chofe s'ex-
plique Tune par Tautre , comme
tout a fa raifon dans le fujet : fi
favois pu vous peindre dans toute
Petendue de fon caractere ce jeune
heros, point trop furnaturel, qu'on
peut aimer comme fon femblable,
& qu'on aime autant qu'on Padmi-
re; ce heros, plus mur & toujours
resectable, fous le fage & courageux
T e u p h i s, qui lui tient lieu de Mi-
nervc ?
Cell un nouveau Genre en-
tre Vlliade & VOdyff^e, non moins
k la portee du Cceur que de Tlmagi-
nation. Une fiction douce & heu-
reufe, prife dans la Religion de Zo-
roastre, embrafTe tout le Poe-
me, & fe mele a une infinite de
fictions de detail , damages & de
delcriptions de la plus grande ma-
niere, la plus pure & la plus natu-
relle.
waarde zaaken aan te bieden; waar
door dan bet bert van
V /poor geleid9
en daar aan geenzins bet genoegenge-
geven wierdjt welk bet zig daarvan
beloofd bad.
Docbyom alleen maar te oordeelen van
V gene gy boord, welk eene verhevene
Fabel! welke meenigte en welke ver-
febeidenheid van Voorwerpen en Ge-
fchiedeniffen! En konde ik de wonder-
baare aaneenfcbakeling, welke zich
daar in voordoet, vertoonen, en hoe
alles verbonden is; hoe iedcr Zaak zig
de eene door de andere verklaart, ja
hoe alles zyn re den in
V onderwerp bee ft:
kon ik deezenjongen Held affchetzm
,
in de gantfche uitgejlrektbeid zyner
geaartbeidjwelke niet te boven-natuur-
lyk is t maar dien men als zyn \i gelyken
kan beminnen, en dien men zoozeerbe-
mint
, als, met verwonderinge, be-
febouwt; eenenHeld
, nog rypcrgewor-
den
, en te meer ontzagbelyk, onder den
wyzen en moedigen
Teuphis, die de
plaats van
Minerva by hem bekleed?
HetzouU met minder behagen. Ditis
een nieuw joortvan Werk tuffchen de
Ilias en deOdyK^niet minder aandoen-
lyk voor bet hart als voor de\ verbeel-
dinge. Een aangenaam en uitmuntend
Vercierzel,getrokken uit denGodsdienJl
van
Zoroastres, verfpreid zig door
bet gantfche Helden-Digt, en vcrmengt
zig met een oneindig aantalVerdigtze-
len, Verbeeldingen
, en Befchryvingen,
op de verbevenftC) de zuiverfle ende na-
tuurlykfle wyze.
Men befcbuldigt de Dichters van
niet genoeg te weeten
; doch men zal
zekerlyk aan deezen zulk een verwyt
niet
On accufe les Poetes de ne favoir
pas afTez: ce n7eft furement pas a
celui-ci qu'on fera ce reproche j il
-ocr page 31-
DOOR DEN HEER CLEMENT OPGEGEEVEN.
a reoandu l'erudition dans fon Ou-   niet doen ; de Gekerdheid verfpreid
vraze peut etre avec exces ; &   zicb in zyn Werk alomme , en mif-
ouand 'il met une fois le pi6 dans lg    fcbien ten overvloede, en wanneer by
Pais des Arts &-des Sciences, on    de voetenzet in bet Land der Konjlen
voit qu'il eft dans le fejour de fon   en Wetenjcbappen, ziet men dat by
Coeur il y refpire avec voluptd, il   zicb in de Vermaakplaatsvan zynbert
sV pr'omene avec complaifance , il   bevindt, want bier ademt by met ver-
sV egare, il ne peut s'en arracher.   maak, wandelt Vr met bevalligbeid,
fen dirois prefque autant de la Mo-   en verliejl zicb in een Doolbof waar
rale que ie trouve quelquefois un   uit by niet gcraaken kan. Ik zou byna
peu trop g6n6rale & un peu trop    V zelve van zyne Zedekunde mogen
prodiguee.                      .                   zeggen, welke ik fomtyds wat te alge-
meen, en ivat te overtollig befpeure.
Rien n'efl: plus difficile que la me- Niets is bezwaarlyker dan de maat
fure des efpaces, je veux dire le fen-   der uitbreidingen te bouden, dat is9
timent de la jufte etendue, du ni   omgepajle uitbreidingen te maken> die
plus ni moins d'tiendue , qu'il faut   noch te ruim noch te bekrompen zyn,
donner a chaque idee pour qu'elle   en die men aan elk denkbeeld moet gee-
ne paroifle ni eftropiee, ni maigre,   ven->op dat bet zelve nocb te verminkt,
ni trop nourrie, & qu'elle produi-   nocb tefchraal, noch al te doorvoed
fe tout fon effet: ce n'eft ni l'efprit,   fchyne,en zyne uitwerkhg voortbren-
ni meme abfolument le gout, qui   gen kunne; bet is nocb bet ver/land,
s'appercoit quand on pane ces bor-   nocb zclfs voljlrekt de/maak, die ont-
nes, ou qu'on refte en dec,a, e'eft   dekt wanneer men deeze paalen te bui-
une efpece d'inflincl: prefque aveu-   ten gaat of niet ,bet is eene foort van
gle, qui s'acquiert machinalement,   cen ingefebapen en byna blinde ingee-
que fai vu dans bien des fots, mais   ving, die men ongemerkt verkrygty
que je n'ai vu nulle part a un fi   welke ik invecle Zottenontdekt^maar
haut point, que dans les perfonnes   nergens in een' zoo boogen topgevon-
qui ont particulierement etudid le   den beb, dan in zulke perfoonen, die
theatre au theatre meme, aux pre-   voornamentlyk den Schouwburgop den
mieres reprefentations des Pieces   Schouwburg als bejludeerd bebben:
nouvelles fur-tout. Cet inftindt par   vooral by de eerjle vertooningen der
fois en d6Faut chez Mr. DeHare n,   nieuwe Stukken. Dit ingefebapen denk-
comme chez Pancien Homire , me   beeldjiomtydsonvolmaaktbydenHeer
paroit Tavoir jett6 dans quelques   Van Haren, zoo als by den alouden
longueurs, dont fai pris la liberty   Homerus, febynt hem in eenige lang-
de l'avertir pour la nouvelle Edition,   wyligbeden te bebben geworpen,waar
tcgensikde vryheid genomen bebbe om
Hem
, by gelegenbeid eener nieuwe Uit-
gave
-ocr page 32-
SCHETS VA
H E T W E R K.
gave van zyn Werk, te waarfcbuiven.
Ik zou nog eenige Invallen aan Hem
voortejlellen hebben
: en ivenfcbte een
iveinig minder overeenkomft tujjchen
zekere Car afters; een iveinig minder
Hijlorifch en mecr Zielroerende in ze-
kere Befchryvingen
; een iveinig meer
Drifts in
Friso ; maar by is zoojong !
veel minder redenvoeringen in
Teu-
phis; meer Verhevcndbeidsen Edclmoe-
digheids in
(a) zyne Aanfpraak aan
Cosroes , in tegenivoordigheid van bet
Volk gehouden; en minder kleine om-
flandigheden in de Gefchiedenis van
de Dochter van
Orsines ; eindelyk
mten ik ontdektte hebben eene geringe
ledigbeid van bedryf in den aanvang
van bet Vierde Boek, ivelke zeer ge-
makkelyk in te vullen was.
Ik voorfpel uitnemend veel goeds
van de vermindering der Tivaalf
Boeken in Tien
; de Schryver zal wel
zorgdraagen om de glansryke trekken
ivegtelaaten
, ivelke, onafbangelyk van
zyne keure ivegens zynen Held
, dit
zyn Heldendigt aan zyn Fader-
land fcbynen toetcivyen: die beiveeg-
lyke Verbaalen
, ivelke den aart cener
Natie als opdelven
; die Staatkundige
inzichten; die ajbeeldingen van eene
gelukkige Regeeringe
, en die beldere
vonkeneenerZedenleerc uitden binnen-
Jlen boezem van
7 Onderiverp voort-
koomende; alien IVerktuigcn, zoo veel
vermoogende op ''tgemoedvaneen neer-
Jlig Folk dat voor de konjlen geboo-
ren en in de Vrybeid als opgewiegd is.
Wat den Dicbtkundigenftyl, en die
gejladige bekoorlykbeid van bet Ver-
baal
(a) IVdt Boek. Dit is in de nieuwe Druk
veranderd.
J'aurois bien encor des fantaifies
a lui propofer : je voudrois un peu
moins de reflemblance entre cer-
tains Caracteres; un peu moins d'Hi-
ftorique & plus de Pathetique dans
certaines defcriptions; un tant foit
peu plus d'a&ion dans F r i s o, mais
il eft fi jeune ! beaucoup moins de
difcours dans T e u p h i s; plus de
grandeur & de generofite dans (a)
celui qu'il tient a Cos roe's de-
vant le peuple ; moins de menus
details dans l'Hiftoire de Peducation
de la Fille d'ORSink's; enfin je
crois m'etre apercu d'un petit vui-
de d'action, tres-aife a remplir au
commencement du quatrieme Livre.
J'augure extremement bien de la
reduction de douze Livres a dix;
l'Auteur n'aura garde de fupprimer
ces traits de lumiere, qui indepen-
damment du choix du Heros , fem-
T)lent confacrer fon Poeme a fa Pa-
trie : ces rapports Pathetiques,qui
vont chercher le genie d'une Na-
tion; ces vues de Politique,ces ima-
ges de Gouvernement, ces etincel-
les de Morale, s'echapant du fond
du fujet, tont-puiflants r.eflbrts de
Tame d'un Peuple, induflrieux, n6
pour les Arts & pour la Liberte.
Quant a la Poefie du ftile , ce
charme perpetuel de la narration ,
(a) Chant quatre. Mais cela eft change
dans la nouvelle Edition. �
*�
-ocr page 33-
. .....-- .. . --- .-
wp.faiiil.i>iiiinlipiii ■ n - .11�.�          ------■�
nyfjljiHi"n'!'ll''lLg^i'-"T^''"*-"""''1'''......■'■■"-■
DOOR DEN HEER CLEMENT OPGEGEEVEN.
haal betreft; men kan wel begrypen
hoe moeijelyk bet is, daar van te oor-
deelen op eeneVcrtaaling,dienaauwe»
lyks in H ruw is afgefcbetjl.
Ik heb gemeend van tyd tot tyd te
merken dat de Dichter nogveelleven-
diger zou bebben kunnen gewaar ivor-
den dat alles, wat geen Afbeddings
Hertstogt of Aandoening is, geen
(a)
Dicbtkunde zy. Maar als by, in dit op-
zigt
, zicb eenige agteloosbeidvergund,
beeft by dezelve zeer zvel vergocd door
de meenigte van ivaarlyk Dicbtkundige
omftandigbeden, ivaar mede by zyn
Werk verrykt beeft.
Belangende, voor bet overige, de
Vaerffen; zy, die daar van kunnen oor-
deelen
, bebben my gezegd, dezelve
zeer gepajl en lieffelyk envloeijendete
zyn
, zynde de Schryver de eenigfle
Nederduitfche Dicbter, welke zig van
de
(b) gaapingen ontbouden beeft.
Zie daar alles, wat my daar van
bekend is. Als mede dat
Vr geen uitge-
zogte rym-toonen in betganjcbe Helden-
dicbt te vinden zyn; naardien
7 gene
men in bet Franfch een uitgezochten
rymtoon biet
, een valfcben klank in V
Nederduitfcb maakt, dien men gelyk-
luidend of ttntoonig noemt, onaange-
naam voor
V Geboor vind,en die door
goede Dicbters, met al zo veele zorg-
vuldigbeid vermyd word, als wy den-
zelven (in onze Taal) zoeken.
(a)  Men begrypt ligtelyk dat men in deezen
Grondregelieti toetegeeven bebbe, uit boofde van
zeker voljirekt noodzaaklyk verband of aaneen-
Jcbakeling van zaaken.
(b)  Hiatus; of daar s Fbkaalen, zander
wegfmehinge, op elkander velgen.
vous fentes combien il eft difficile
d'en juger fur une Traduction a
peine ebauchee.
]'ai cru entrevoir de tems en
terns que le Poete auroit pu encor
plus vivement fentir que tout ce,
qui n'eft point image , paffion, ou
fentiment , n'eft pas (a) Poefie.
Mais s'il s'eft permis quelques ne-
gligences a cet egard, il les a bien
raclietees par la quantite de details
vraiment Poetiques,dont il a enrichi
fon Ouvrage.
Refte pour la verification , que
ceux, qui en peuvent parler, m'ont
dit etre tresharmonieufe &tres-cou-
lante ; TAuteur etant le feul Poe-
te Hollandois, qui fe foit refufe les
hiatus. Voila tout ce que fen fais.
Item , qu'il n'y a pas une feule ri-
me riche dans tout le Poeme; at-
tendu que ce qui s'appelle rime ri-
che en Francois, eft une faufle rime
en Hollandois, qu'on nomme unif-
fon, qu'on trouve defagreable a To-
reille, & que les bons Poetes evi-
tent avec autant de (bin, que nous
la cherchons.
00 II y a quelque c"hofe a rekcher dc ce
principe , en faveur de certaines liaifons
abfolument neceflaires ; cela s'entend.
w If ?p ^ 7?
Aan-
-ocr page 34-
AanhaalinguithetEerfte Hoofa-
deelvan bet Tiende Boek van
Q.
Curt'ius; tot opbelderinge van hep
Zesde Boek dezes Werks*
Van daar kivam Alexander te
Perfagade. Het is eene Perfiaan-
febe St ad, en zy had tot Landvoogd
Oiisines, onderalledeze Volkeren zoo
ivel de rykfte als de doorlugtigftc in
geboorte. Hy was afkomftig van Cy-
rus, Koning van Per fie. De J chat ten,
hem door zyneVoorouderen nagelaaten,-
had hy zeer vermeerderd door een Jang-
duurig hezit zyner Staaten. Deze trad
Alexander te gemoete, metzichvoe-
rende allerlei zoort van gefchenken
,
niet alleen voor dien Koning, maar ook
voor zyne gunjielingen. Geheele Ben-
den ten Oorlog toegerujlede Paarden,,
wagenen met goud en zilver vercierd,
pragtige huiscieraaden, edele gefteen*
tens, zivare goudene vaten, pur pere
klederen, en vier duizend talent en ge-
munt zilver, volgden den Perfiaan-
Jchen Prim.
Maar deze edelmoedigheidkojlte hem
het leven. Want voor elk van vs Ko*
nings gunjielingen gefchenken, boven
hunne verivagting, hebbende veror-
dend,verwaaarloosde hy
Bagoas,^»
gefnedenen, een fchandjongen van A-
lexander; en van zommmigen daar
omtrent zynde aangefproken en ver-
wittigd, hoe veel deze
Bagoas op dien
Vorfi vermogt, gafby tot antwoord:
Dat hy des Konings Vrienden eer-
de, maar niet zyne fchandjongens,
de welke door dePerfiaanen ten hoog-
ften wierden verfoeid.
Dit antwoord den Gefnedenen zym
de
Locus Q Curtii Lib. x, cap.
I , ad Illuflrationem Libri
Sexti.
Ventum eft deinde Perfagadas.
Perfica eft gens, eujus Satra-
pes Orsines erat , nobilitate ac
divitiis inter omnes Barbaros emi-
nens. Genus ducebat a Cyro quon-
dam rege Perfarum: opes & a ma-
joribus traditas babebac, & ipfe lon-
ga Imperii pofleiTione cumulaverat.
Is Regi cum omnis generis donis,
non ipii modo ea, led etiam ami-
cis ejus daturus occurrit. Equorum
domiti greges fequebantur, currus-
que argento &auro adornati,precio-
fa fupellex, & nobiles gemmje,aurea
magni ponderis vafa, veftesque pur-
purea , & fignati argenti talentum
quatuor millia.
Ceterum tanta benignitas Barba-
ro caufa mortis fuit ; nam quum
omnes amicos Regis donis fuper ip-
forum vota coluiffet; B a g o je Spa-
doni, qui Alexandrum obfequio
corporis devinxerat iibi, nullum ho-
norem habuit, admonitusque a qui-
busdam, quam Alexandro cor-
di effet
; refpondit, amicos Regis, non
jcorta fe colere: nee mor'is c(fe Per-
fis, Mares ducere, qui Jlupro effemi-
narentur.
His auditis Spado, potentiam fla-
_..�..
-ocr page 35-
-LMjiin . i ... i i . i-i.W!                      -------------------------1----------------�'-----------------�-------------------------------
Wff.W* n.ilMI WWJWI.
Opbeldering nopens bet VIde Boek deezes Werh.
de overgebragt, beeft hyzyne, door
fchande en misdryf verkregene
, magt
geoeffend op bet doorlugtigfl en zui-
verjl boofd. Want by beeft zommigen
der boojle Mannen der Stad afgerigt
dm ter bekwaamer tydgerecdte zyn, en
zodanige valfcbe befcbuldigingen tegens
Ors i nes in te brengen, als by ben
zoude beveelen. Ondertujjihen, zoo dik~
wils by zondcr getuigen by den Koning
waSyVervu/de by des zelfs ligtgelovige
ooren met valfcbe redcnen: de waare
oorzaak daar van lifliglyk verbcrgen-
de
, op dat des Befcbuldigers ivoorden
des te meerder ingang tnogten vinden.
Alexander floeg in den beginne
geen geloof daar aan
, egter verkoel-
de by omtrent
Orsines; die, in bet
gebeim, dan van dwingclandy, dan van
verraad befebuldigd zynde
, des ge-
vaars gan/cb onbewujl was.
Haaft naderde bet uur^waar in de
Logen en bet NoodlotViviensmagt niet
te ontkoomcn is
, zouden zegepraalen
over de onnozelheid.
A lex ander ge-
bood dat men bet graf van
Cyrus,
waar in 7 licbaam van dienKoning ruf-
tede, zoude openen\van meening zynde
bet zelve met lyk-offerbanden te ver-
ceren. JVantfbyvleide zicb dat by^er
eenen grooten jcbat in zoude vinden
,
gelyk bet gerugt daar van getuigde;
maar, bebalven een ver/kten fcbild
,
twee Skytifcbe boogen, en eenen dolky
kwam
Vr niets te voorfcbyn.
De Koning eene gouden Kroon op
de dood-kijl) waar in bet licbaam ruf-
tede, bebbende gezet
, fpreidde daar
zynen eigen Koningklyken mantel over
;
ver wonder d dat men eenen zoo grot en
gitio & dedecore quaefitam , in ca-
put nobilillimi & infontis exercuit.
Namque gentis ejusdem levillimos
falfis criminibus aftruxit , monitos
turn demum ea deferre, quum ipfe
jufliflet. Interim quoties fine arbi-
tris erat, credulas Regis aures im-
plebat; diffimulans caufam irse, quo
gravior criminantis au&oritas efl'et.
Nondum fufpe&us erat Orsines,
jam tamen vilior. Reus enim in fe-
creto agebatur,latentis periculiigna-
rus: Et importunilftmum icortum,
ne in ftupro quidem & dedecoris pa-
tientia fraudis oblitum,quoties amo-
rem Regis infe accenderat, Orsi-
n e m modo avarjtise, interdum etiam
�defeftionis, arguebat.
Jam matura erant in perniciem
innocentis mendacia , & Fatum ,
cujus inevitabilis fors eft , appete-
bat. Forte enim fepulchrum Cyri
Alexander juffit aperiri, in quo
erat conditum ejus corpus, cui da-
re volebat inferias. Auro argento*
que repletum effe- crediderat, quip-
pe ita fama Perfae vulgaverant; fed
praeter clypeum ejus putrem, & ar-
cus duos Scythicos, & acinacera ,
nihil reperit.
Ceterum corona aarea impoflta
amiculo, cui affiieverat ipfe,Solium,
in quo corpus jacebat, velavit; mi-
ratus tanti nominis Regem , tantis
preditum opibus, haud preciofius
*****
m
-ocr page 36-
Opbeldering nopens het )
fepultum effe, quam fi futfTet e pie-
be. Proximus erat lateri Spado ,
qui, Regem intuens, Quid mirum,
inquit, eft, inania fepulcbra effe Re-
gum
, quum Satraparum domus au-
rum
, inde egeftum , capere non pof-
fint ? Quod ad me attinet, ipfe hoc
buftum antea non videram : tied ex
Dario it a accepi tria millia talen-
tum eondita effe cum
Cyro. Him
ilia benignitas in te
; ut quod impunt
habere non pot erat
O r s i n e s } do-
nando etiam gratiam iniret.
Ji* Boek deezes Werh.
enfebatryken Prins niet anders had by±
gezet dan of bet iemandvan zeergerin-
ge ajkomjl was geweefl. Maar de Ge*
Jhedene
, naajl den Koning Jlaande, be~
gon hem aanziende
, aldus te Jpreeken:
Wat wonder dat mende Graven der
Koningen ledig vind,dewyl de hui-
zen der Landbeftierders te kleen zyn
om het goud, daar uit geilolen, te
kunnen bergen. Wat my belangt, ik
heb nooit te yoren dit Graf gezien,
maar van Darius zelv gehoord dat
drie duizend Talenten met Cyrus
herwaartszyn gebragt. Van daarde
mildaadigheid van Orsines tWaarts;
op dat hy, door het fchenken van iets,
't welk hy niet Janger ongeflraft kon*
de bezitten, uweGunll zoude moo«
gen verwerven.
Op zulk eene wyze verbitterde hy
den Vorft meer en meer, wanneerzy-
ne eerlooze getuigen mede naderden;
Bagoas van deeze, zy van gene zyde
befcbuldigende. Zo dat de rampjpoe-
dige
Orsines, eerhydeze treken ver-
moedde feeds gevat, en terdoodvertve-
zen werd. De Gefnedene, niet te vreden
met des onfibuldigenftraf\Jloeg zelfzy-
ne handen aan den ftervenden.
O R-
sines, hem aanziende , fprak hem
dus toe:
Ik heb wel gehoord dat 'er eer-
tyds Vrouwen in Afie hebben ge-
heerfcht, maar dat 'er een laiFe Ge-
fnedene gebiedt,zulks is iets nieuws.
Dit was het einde des doorlugtigflen
aller Perftaanen; die niet alleen rein
was in zynen wandel, maar die daaren-
boven nog eene ongemeene weldaadig-
beidaan den Koning hadde betoond..
>■
Concitaverat jamanimum iniram;
quum iis, quibus negocium idem
dederat, fuperveniunt; hinc B A-
goaS; hinc ab eo fubornati, fal-
fis criminibus occupant aures. An-
tequam accufari fe fufpicaretur Or-
s i n e s, in Vincula eil traditus. Non
contentus fupplicio infontis Spa-
do , ipfe morituro manum injecit.
Quern Orsines intuens, Audie-
ram ,
inquit, in Afia olim regna/fe
feminas\ hoc vera novum eft, regna-
re Caftratum
! Hie fuit exitus no-
biliflimi Perfarum, nee infontis mo-
do , fed eximiae quoque benignitatis
in
JRegem.
IN
-ocr page 37-
IN VIRI PRAELUSTRIS
WILHELMIHARENII
FRISOIDOS Libros X
M
aeoniDae adjutrix, Clio, dux fida Maronis
Poft fpatium tanti temporis ufque filens
Invenit Harenium tandem, cui tota favere
Poffit, & heroae credere fila lyrae.
Quae fimul accepit Vates praenobilis, ardens,
Aggreditur rarae dexteritatis opus.
Frisonemqjje Ducem, licuit cui condere Gentem
Frisiacam, Patriae raptus amore canit.
Vincitur A mp hi on, vocalis vincitur Orpheus ,
Ne&areis lapides movit uterque fbnis.
Aft caput Harenius manfuris Iauribus umbrans,
Ingenio pollens, carminis arte potens,
Pieridum furdas, furdas & Apollinis aures
Carmen ad Heroum, quod lyra multa dedit,
Ducit & in juftum Numen trahit omne ftuporem,
Quod jubetj Harenium fecula vincat, epos
Gerhardus Schroder,
J. K* Dodor & ProfeJJbr.
***** 2                               A
-ocr page 38-
" " ----- - ----                            �       --            - � -.....- ---- - ---                         -----
_i
A MONSIEUR
D E HARE N.
I Jemosthene au Confeil& PiNDARE au Parnafie,
Uaugufte Liberte marc be devant tes pas\
TiRT&Etf dans ton fein repandu fori audace,
Et tu tiens fa Trompette, organe des Combats.
Je ne peux flintier; mats faime ton Courage,
N6 pour la Liberte\ tu penfes en Heros;
Mais qui naquit Sujet
, ne doit penfer qiten Sage,
Et vivre obfcurement, fil veut vivre en repos.
Notre Efprit eft conforme aux Lieux, qui Pont vu naztre,
A
Rome on eft Efclave, a Londres Citoyen;
ha grandeur d'tm Batave, eft de vivre Jans Maitre^
Et mon premier devoir eft de fervir le mien,
Fr. DE VOLTAIRE,
A AN
-ocr page 39-
AAN DEN HEERE
VAN H A R E N.
Vrye Navolging der Verzen van den Heere de Voltaire.
\J Liev'Iing van ApolT O tweede Demostheen,
Als ge U, den Staet ten nutte, in Neerlants Raet laet hooren;
Van Vrybeid fleets verzelt, volgt gy, vol vuur, haer' fchre&i.
Tirth^us Heldenmoet zien we in U thans herbooren!
U volgen kan ik niet, maerpryze Uw grootfch Beftaen.
Voor Vryheit opgequeekt, treedt ge in het Spoor der Braeven.
Een wyze omzigtigheit voegt bed: een* Onderdaen ,
Die, zoekt hy Ruft, zyn' naam in't duifler moet begraeven.
Naar ieders Vaderlant is ons verflant gericht.
In Englant leeft men vry, te Rome in flaeffche Banden.
Het dienen van zyn' Vorfl, is's Franfchmans eerfle plicht.
Een Vry& Bitrgerftaet bloeit in Uw' Nederlanden,
P. A. DE HuYBERT,
Hr. van Kruiningen.
AAN
-ocr page 40-
AAN DEN HEERE
VAN H. A R E N.
Et Te Phoebus amat: Pboebifua femper apud Te
Munerafanty Lattri, & Jiiave rubens Hyacintbus.
VlRG. Eccl. IIL
w
y zullen dan eerlang uw' F R i s o we&r ontvangen!
Haeft blinkt ge, O Puikpoeet, met een' veel fchooner glans.
Zangnimfen, kroont myn Vrient met eene dubble Krans,
Nu Hy, met wakk'ren moet, voldoet aen ons verlangen.
Het Beelt van myn' Leonidas
Poeeten, ziet gy fchoon in Febus Tempel pronken:
De Dichtgodt, toen hy F r r s o las,
Heeft Hem daer ftrax een' Plaets gefchonken
NaeftMARO enHoMEER, geheiligt op Parnas.
Gelukkig, die als.gy, door heilig Vuur aan 't zweeten,
De rechte Faen en Wegen weeten,
Aen Rym'laers onbekent, die zich, van elk befpot,
Als zy zich't klimmen flout vermeeten,
Zien in den * Poel gefmakt: welk een rampzalig Lot!
Gefchikt tot hooge Staets-tooneelen,
AenHertog Karels Hof, van bezigheen omringt,
Kan Uw Kalliope nochtans uw' zinnen ftreelen.
My dunkt, 'k hoor die Godes; alsgy van Friso zingt.
'tGaetwel! zelv'opent ze, U fleets gunftig, Uw' Gordynen.
Hoe heerlyk zien we Uw Helt in nieuw gewaet verfchynen!
Zit Volt A IRS? BourbUr iu ParnaJJi.
P. A. DE HUYBERT,
HR. van Kruiningen.
AAN
-ocr page 41-
_
AAN DEN HEERE
VAN HAREN.
Het Franfcbvan den Heere de Voltaire mgevo/gt.
D EMOSTHENES in 't Hof, en Flakkus op Parnas,
De fiere Vryheid treedt u voor, en ftiert uw gangen.
Uw Krygstrompet, als oft die van TyrtjEus was,
Wekt Heldenharten, om het Zwaard op zy te hangen.
Gy denkt, gelyk een Held, gequeekt in vryen ftand.
'k Durf u niet volgen, fchoon uw moed my kan bekooren;
De vrees voor onruft houdt myn' Vryheid aan den band.
My pad het zwygen: 'k ben een Onderdaan gebooren,
Dus is elks geefl: naar zyn' Geboorteplaats gericht,
Hier Burger, daar een Slaaf; elk Land heeft zyn' manieren.
Myn Heer te dienen, is myn grootfle en eerfle plicht.
Geen * Heer te erkennen, is de roem der Batavieren.
* Dominus Monarch,
174 3-                  J. J. M AURIC I US.
******
GE-
-ocr page 42-
GEVALLEN VAN FRISO.
INHOUD VAN HET EERSTE BOEK.
Friso vhgt voor Agrammes uit de Ryks-ftad Gange. Hy ontmoet Teuphis, zyn's Vaders
Broeder, in een woudaan deti Zeekant, alwaar hy zich verholen, en aan dc IVys-begeer-
te overgegecven bad.
Friso herdenkt Teuphis niet, dog deze erkent Hem, zotider zich
nogtans te ontdekken. Zy vlugten naar
Taprobana, nu Ceilon. Teuphis ontleed aan
Friso den Godsdienji der Magers, dien Hy omhelji. Zy komcn bebouden op Taprobana.
Friso ontdckt eene zamenzwering tcgen Charsis, Koning van dat Eyland, en vraagt
zyne hulpe, om weder in zyn Ryk te wordcn herfield,Jt welk
Ch arsis hem met eeri pleg-
tigen Eed belooft, zoras de Makers, aan wier hoofd
Torymbas was, geflraft zullen
zyn. Het Folk van
Amajapure, de Hoofdfiad van Taprobana, maakt zich niet alleen
gerecd om de Stad te befchermen, maar ook om
Torymbas te bcoorlogen.
          Bladz. I
T W E E D E BOEK.
CriARSis gccft aan Friso het oppcrfte bewind over het Leger, dat buiten de Stad vergaderd,
om
Torymbas te bevegten. De jonge Koning vervoegd zich fir aks derwaarts ,en get ft de
noodige bevelen,en doed de Benden in orde fchaaren.
Charsis,die Teuphis wel meerhad
gezien, maar die,om een valfch gerugi van zyn dood,hcm zich niet weder te binnen kon-
de brengen ,verzoekt hem ondertu/fchen te vorhaalen wis hy is, en waarom
Friso verpligt
is geweefi om naar
Taprobana te vlugten, en zoo groote Ryken te verlaaten, het welk
de Wysgeer omfiandig doed.
                                                                       Bladz. 26
DERDE BOEK.
Kryg tegen Torymbas , die door Friso in een Veldflag gedood word. Lafhartig gedrag van
CosRoes ,Zoon van Charsis,�W zyn nyd,hoorende den lofvan Fiuso. Dood van Char,
sis. Te rugkomfl van het Leger te Amajapure. Spyt en haat van Pasiphae' jegens Fri-
so. Komfi der Gezanten van Agrammes , die het nienwe Hof door gefchenken op bun zy-
de krygen.
Megastes, een oud Staats-Dicnaar, berigt zulks aan Friso en brengt ban
teffens de tyding dat zyne Moeder
Melite, en zyne twee Broeders niet omgekoomen, maar
naar verre Landen vervoerd Zyn. Onvcrwagt oprocr in de Stad, ten voordeele van den Prins,
en de oorzaaken daar van. Zyne redenvoering, verzockende dat de
Taprobaanfche Float
hem naar den
Indus mag overvoeren, op dat hy langs die Rivier naar het Ryk van Pouus
reize, 't welk word tocgefiaan. Friso vertrekt van Taprobana.
                    Bladz. 51
V I E R D E BOEK.
Alexander de Groote overwint Porus. Word door zyn Leger belet om verder in het
Ooften tt dringen. Keen te rug uit het Ryk van Porus in denzclven tyd, wanneer Fri-
so van Taprobana naar de Kufi van Gedrofie zeilt. Een zwarefiorm overvalt dien
Vorfi op Zee. Redenvoering van
Teuphis en gedrag van Friso , gedurende dien Storm.
Zy ftrandtn op de Kujl van
Carmanie. Zopyrus , Befiierder eenerjlad voor Orsines ,
een Perjiaanfch Prins, ontvangt hen eerbiedig. JVie Orsines was, en van zyne hoeda-
nigheden. Zy toeven tot de komfi van deezen Vorfi, denwelken men verwagtede. Met hem
kwam zyne Dogter
Atosse. Haare fchoonbeid, opvoeding, en deugden. Zamen/praak tuf-
feben
Friso, T�uphis, en Orsines, ixaar in Orsines hen nodigt om met hem naar
Perfie
-ocr page 43-
- ■- -                                                                                     - ■■ - ■                                                      -                                                      .....                                                                        - - - - ..... - -
I N H O U D.
Perfie te trekken, tot demping van binnenlandfche onluften, en om by hem te verblyven,
tot dat'er tyding van Alexander koome, van miens overwinning,op Porus behaald,nog
nietsbekend was.
Friso neemtdeeze aanbieding aan. Bedcnkingen van Teuphis omtrent
de hoedanigheden van
Alexander. Hy raad,dat men Ascon naar Indie zende,om on-
derrigt te zyn hoe bet in die Gewe/ien ftaat, voornamelyk in bet gebiedvan
Porus, eer
men
Alexanders gunjl zoeke tot berftelling, en bulp. Ascon vertrekt.
          Bladz. 77
VYFDE BOEK.
Friso bemint Atosse, Dogter van Orsines. Vraagt raad aan Diocaar. Antwoord van
denzelven. Vervolgens openbaart by deeze liefde aan
Teuphis. Antwoord, en zwarighe-
den hem door den JVysgeer voorgejteld.
Teuphis neemt egteraanom Orsineszelven daar
over tefpreeken. Gevoekns van
Atosse omtrent Friso. Zamenjpraak van Orsines met
Zyne Dogter
, en daar na met Friso. Fkiso trekt te Velde met ecn Leger tegen de Mui-
telingenin
Perfie. Nipiiates, die bun Hoofd was, zulks hoorendc,doet zyne troepente
zaamen koomen. De Legers ontmoeten elkander by defiad
Gabra. Een Kampvegter tart
de Krygs-lieden ten twee fir yd uit.
Diocaar neemt bet aan. Voorflag bier op gedaan door
Barsanes, den Aarts-Mager. Twee-gevegt tuffeben Diocaar en den Kampvegter, wel-
ke laatfie gedood word. Gedrag van
Barsanes en van Galo, waar door de Feldftag fpoe-
dig gewonnen word.
Niphates word zelv gevangen, en de rujt berfleld. Te Pafargade
te rug gekoomen zynde, geeft Orsines zyne Dogter Atosse aan Friso ten kuwelyk,
welke plegtigheid door
Barsanes verrigt word.
                                          Bladz. 103
SESDE BOEK.
Alexander de Groote koomt uit Indie te Pafargade. Friso en Orsines gaan bem met ge-
Jchenken te gemoet.
Orsines weigert den raad van Proculus, zyn Boezem-Vrind, te
volgen met een gefchenk te geeven aan
Bagoas, Alexanders Lieveling. Alexander be-
loofc
Friso een Leger om hem in zyn Ryk te herjtellen. Bagoas, uit wraak tegen Orsi-
nes, be/chuldigt hem van wanbedryf by Alexander: koopt valfche getuigen om, en ver-
krygt, na zeker gcval by het Graf van
Oxrus, bevel om hem met de dood te [Iraffen,
bet geen hy verrigt. Freeze van
Bagoas dat Atosse- zich des anderen daags voor Alexan-
ders voeten wcrpe,en, door haare fchoonheid, wraak van bet bedrevenc bekoome. Hy be-
Jluit haar en
Friso mede van kant te belpen, en verkrygt dien zelven dag daar 00k de toe-
Jlemming van
Alexander toe. Ptolemeus, Zoon iwzLagus, naderhand Koning van
Egipten, door deernis getroffen, ontdekt ben deeze laagen. Proculus openbaart daar op
Zyn' Staat en Vaderland, en maakt bekend dat by een Ferfpieder der
Romeinen is, en
dat by altyd een Schip in gerecdheid heeft om te vlugten. Hy raad hen met bem te reizen
naar
Romen, om aldaar in veiligbeid te wagten tot dat de zaaken in bet Ooften cenen an-
deren keer neemen. Zy vertrekken van fionden aan.
                               Bladz. 133
SEVENDE BOEK.
Friso koomt teRomen. Redenvoering van Proculus over bet Gemeenebejl. VhVivuv&bezoekt
Proculus, die bem den ftaat en hoedanigheden des Konings verbaalt. Papirius word ten
Schutsheervanfiuso verzogt,'t welk hy aanneemt. StaatwaarinzicbRomeatoenbevond.
Zy oorloogde tegen de
Samniten. De Conful Camillus ontbied Papirius om km ftrt Dicta-
tor te verheffen. Friso hied aan om mede naar Samnium tenjiryd te vertrekken,'t welk
Papirius aanneemt. Strengbeid der tucht in V Roomfche Leger. Friso krygtgehoorinden
Raad van
Romen. Zyn redenvoering. Vertrek naar Samnium. Fabius wordOverfteder
Ruiterbenden
(Magifter Equitum.) P amrius vertrekt weder naar Romen om eene plegtige
****** a                            Offtr-
-ocr page 44-
- - - �------------ --                           --                 .....
I N II O U D.
Offerhande te doen, en verbiedt ahorens aan Fabius om den vyand Slag te leveren. Waarorn
Fabius dit gebod overtreed. Nederlaag der Samniten. Te rugkomft van Papirius. Hy
gebieddat men
Fabius met do dood jlraffe. Oproer in't Leger. MiddeldoorTEVPmsvoor-
geflagen.
Papirius overwint zyn loom. Vertrek naar Romen, alwaar Fabius in vrybeid
grfteld word.
                                                                                          BJadz. 162
A G T S T E B O E K.
Dood van Alexander, en van Porus, wtlke tydingen Ascon, te'rug koomende van zym
Reh naar het Koninkryk van
Porus, werwaarts hem Friso u't Carmanie gezonden hadt.
te
Romen medcbrengf.als medc hoe Ptolemeus Landvoogd van Egypten was geworden,
en hoe hy
Friso aanbood om aldaar by hem te koomen, tot dot men iets voor hem zoudehm-
nen onderneemen. Verders verbaah
Ascon door mat middelhy van de Koningin Melite
bad gehoord,cn baar verblyfplaats ontdekt. Blydfchap van Friso. Hy bejluit tenfpoedig-
jlen van
Rome naar Gades te vertrekken om Melite af te haalen,en vcrvolgens te za-
men naar
Egypte by Ptolomeus zicb te begevsn. De Romeinen zctten hem drie welbe-
mande Schepen hy. Hy neemt affebeid van
Papirius en Fabius , en vcrtrekt. Redenvoe-
ringen over de grondbeginfels der
Romeinen in bun Staats-bejlier. Teuphis vcrbaalthoe
men
Porus had opgevoed. Friso ontdekt wie Teuphis is. Zyne vrcugde over decze ont-
ijii tjty^w ■�......-
dekking.
Bladz. 199
N E G E N D E B O E K.
Friso koomt te Gades, alwaar by zyne Moeder en twee Broeders vind. Melite verbaald
mat haar, zederd den. brand van de Koningklyke Stad
Gange, en de dood van Stavo it
ixedervaaren. Zy bejluiten om zicb naar
Egypten by Ptolemeus te begceven. Eenzwaa-
ie ftorm ovcrvalt hen op Zee. Zy vcrliezen
Gades. in bet kort uithet oog en dryven wanhoo-
pig in den ruimen en onbekenden
Oceaan.. Redenvoering van Teuphis. Na twaalf da-
gen te hebben omgezworven, belanden de drie verflrooide Schepen hot eerie na het andere aan
de Kuft van het Eyland
Vectis. Ontmoeting van Argentorix , die met vrindfehap word
ontvar.gen ,en ondervraagd nopens dsn Staat van dit Land. Gefchiedetiis van deezen
Ar*
gentorix en van den Tiran, tbans aldaar regcerende; het welke Friso doed bejluiten
met
Argentorix zelven naar het Land der Alaanen tefievenen.
                Bladz. 22a
T I E N D E B O E K.
Friso koomt in het Land der Alaanen. Verwondering der Inwoonders op het gezicht der Sche-
pen. De drie Priejlers
, die dez? Volkeren regeeren, warden toegelaaten op het Schip det
Konings, en verhaalen Hem de Gefcbiedenis der
Alaanen ;en hoe dat, na de Jlrqf 'deslaat~
[ten Konings
BosiRis,Mfl Orakel zyne komft had voorfpeld. ZybiedenHem, ingevolgedier
Godfpraak,aan, om bun Koning te zyn.
Friso, op hoop van.gejlerkt zynde met demagt
�nan die Volken, te beter de te rugkomfle naar zyn geboorteland eenmaal te onderneemen >
ftemd hun verzoek toe, en beloofd hen
, des anderen daags aan Land te treeden. Ter ruji
gegaan zynde voeld hy zicb meer dan ooit ontroerd door zyne zugt naar zyn Vaderland, en
neetnd voor om zyn Reis zoo lang Zuid-Oojlwaarts aan te vervolgen, tot dat by weder be-
kende VoXken ontmoete. Des nags bevangt hem een diepe flaap
, gedurende den welken zyn
Befcberm-Engel hem verfchynt
, en beveelt in deeze Gewejten zyn verblyf te bouden, hem
voorzeggende
, en doende aanfebouwen de voornaamjte gevallen, die namaals aldaar zullen
gebeuren. Des anderen daags treed de Koning aan Land, alwaar
Segonax, de oudfte
der Priejieren^bem de teekenen van het boogjie vermogen ter band field.
Bladz. 249
G E,
__. .      -----�
-ocr page 45-
GEVALLEN
VAN
F R I SO,
I N H O U D
VAN
HET EERSTE B O E K.
Friso vlugt voor Agrammes uit de Ryks-flad Gange. Hy ontmoet Teu-
phis, zyn's Faders Broeder, in een ivoud aan den Zeekant, alwaar hy
zicb verbokn, en aan de Wys-begeerie overgegeven bad.
Friso her-
denkt
Teuphis met, dog deze erkent Hem, zonder zicb nogtans te
ontdekken. Zy vlugten naar
Taprobana, nu Ceilon. Teuphis ontleed
aan
Friso den Gods-dienft der Magers, dien Hy omheljl. Zy komen be-
bouden op
Taprobana. Friso ontdekt ecne zamenzwering tegen Char-
sis, Koning van dat Eyland, en vraagt zyne bulpe, om weder in zyn
Ryk te ivorden herjleld,
7 welk Charsis hem met een1 plegtigen Eed be-
looft, zo ras de Mutters, aan wier hoofd
Torymbas was, gejlraft
zullen zyn. Het Folk van
Amajapure, de Hoofd-Jlad van Taprobana,
maakt zicb niet alleen gereed om de Stad te befcbermen, maar ook om
Torymbas te beoorhgen.
A                                   EERSTE
-ocr page 46-
SJ). Ch'iZer <&%%�S�* &ca^>.
T5^!S3*» /<^>- '75" ■
-ocr page 47-
■J", v. i_tVX�» mr- tt xew^» j^ ,
EERSTE BOEK.
<@>*<@>^®>*<©M<®M-C®>Si<@>*<@>*<®>«',<I®>
M,
ne ondernemmg is om van dien Prins te fpreken,
Die, voor Agrammes woede, nit Gangaris geweken,
Veel Volkerendoorkruifte, en grote Mannen zag,
Wier voorbeeld hem een baak verflrekte in zyn gedrag.
Gefterkt door wy fen raad, vermogt hy regt te dntleden
Hoe naauw een Vorft zich moet verknogten aan de Reden;
En tot wat doelwit zich eene Overheid vertoond,
Van Volkeren begroet, en met gezag bekroond.
Van de oorzaak zyner vlugt, en wie hem trooft deed vinden,
10 Wie dat hem leerde zich der Wysheid te verbinden,
Tot dat hy, verr' gedoold van 't Vaderlyke ftrand,
Den * Vlie-Jlroom mgezeild, in dit Gebied geland,
Een
* De Vliiftroom was eertyds de Ooftelyke Arm des Rhyns, vloeijende door zeer
vrugtbare Velden, tuflchen Stavoren en Enkbuifen, en tuflchen Flieland en Texel zich
in Zee ftortende.
-ocr page 48-
GEVALLEN VAN FRISO. I. Boek. $
Een onverwagt geluk ontmoette, en deze kuften
Met zynen naatn vercierde, en daar befloot te ruften;
Zing Zangster! want gy weet die dingen. Schryf my voor
Wat part aan 't deugdzaam Hart, en aan het eerbaar Oor!
De Prins was in het eerft der aangenaamfte jaren,
Wanneer hy dezen flag van 't Noodlot moefl weervaren.
Hy vlugtteaan 't hooft van een Gezelfchap, hem getrouw,
ao Bekommerd dat men hem nog agterhalen zou;
En yverend' dm zich aan't dreigend' flaal te ontrukken,
Tot oeffening der wraak van all' deeze ongelukken.
Zy naderden de plaats, daar * Ganges groote Vloed
Aan Amphitrites Ryk zich hegt, en hulde doed;
En boorden door een Woud van hoge Dennebomen,
"Wanneer iets onverwagts hun fnelheid in dee tomen.
Daar wierd naafl eene Hut, met oordeel opgebouwd,
Een agtbaar Sterveling in 't een2aam bofch aanfchouwd.
Hy fcheen in't fterkft gety der mannelyke jaren,
30 Eenvoudig van gewaad, maar groot van Ziels-bedaren.
Zy merken, dat hun komfl: hem niet in 't minfte ontzet,
Maar dat hy, flil te moede, aandagtig op hen let.
'tWas Teuphis, broeder van des jongen Konings Vader,
Nu lang geleen vervolgd door lift van een7 Verrader.
Hy, Wysgeer, had zich hier verborgen. In zyn lot
Vond hy zyn' dierilen trooft by t Zoroastres GOD.
Hy
* Ganges grote Vloed. Het gchele Ryk wierd genaamd Gangaris', het Volk Gangari-
deny
de Vloed Ganges, en de Hoofdftad Gange. Het is nodig dat de Lezer wete
dat in dit gehele Werk de oude Land-kaarten van Ptolemceus gevolgd zyn.
t Zoroajtres was het Hoofd of Profeet der Magers , die berugte en aloude Sekte
in Perfie. De Grieken noemden hem Zoroajtres, en de Perfianen Zerdusbt, of Zara-
tufcb.
Het is hier de tyd noch de plaats om alle de gevoelens op te tellen der oude
en nieuwe Schryvers nopens den tyd waar in hy geleefd, en de ftellingen die hy
geleraard heeft. Het is genoeg dat de Lezer wete dat in dit Gedicht aangenomen
w net gevoelen der genen, die menen dat Zoroajtres is geweeft de Hervormer van
r Anil1 der Magers , welke voor zynen tyd eenen goeden en eenen kwaden
<Lxeett ltelden, eerende nogtans den goeden Geeft als de Opperfle Godheid; dog
zyne navolgerserkenden zedert, behalven die twee Geeften, Eenen Opperjlm God,
?�0t n*a
les &efchaPen is, en onderhouden, en beftierd word. Men kan over
h«V ie 6n ove?Tde gefchiedenis van Zoroajtres niets klaarder en fchranderder lezen
KnM^� 9?er T' ^yde,in zyne Gefchiedenis van den Gods-dieoft der Oude
b,w S v, r na^ien dat Boek zelden voorkoomt, zo wyft men die eenen, die het
met Dezitten,naar de uitweiding over Zoroajtres van den Heer Prideaux ihhet IV. Boek
A 2                                                 *aa
_.____....._____ ._.
..._........___...._
-ocr page 49-
.....
4                            GEVALLEN
,/
Hy zogt zich meer en meer met kennis te vercieren,
En den verheven Geeft naar zynen aart te ftieren.
De "Wysgeer kent den Vorft, maar deez' herdenkt hem niet:
40 Hy had wel (nog een kind) verftaan hoe veel verdriet
"Was door dien Held gefmaakt; maar wyl de Faam deed horen
Dat hy voorlang het licht des Levens had verloren,
Vermoedde hy geen1 Man alhier, wiens groot beleid
Ganfch Indie getuigde, en prees met dankbaarheid.
De Prins, onkundig waar hy 't veiligft zoude ontkomen,
Vind voor 't eerwaardig Oog geen reden om te fchromen;
Derhalven fpreekt hy dus: � O gy, die hier uw tyd,
� Naar alien fchyn, in dienlt van eene Godheid fiyt!
� Uw Vorft, myn Vader, is door fnood verraad gevallen:
50 � A grammes Zwaard en Vuiir doorwand'len Gangers wallen!
� Gy ziet dien Faiso hier, die, nogzo kort geleen,
� Gefchikt was op den Troon van Indie te treen.
� O! doe gy myne hoop door uwen raad herryzen,
� En weiger niet een1 weg ter uitkomft aan te wyzen!
� Men zoekt ons. Zo gy nog uw dierfte pligten agt,
� Behouw het overfchot van Stavo's nageflagt!
Vorft Teuphis antwoord dus: � Daar zal geen vlyt ontbreken.
� Een Oog, dat alles ftierd, zend u naar deze Streken.
� Een GOD, der Vromen hulp, fchoon u nog onbekend,
60 � Heeft, in d'ontfleltenis, uw vlugt hierheen gewend;
� "Want daar is kans om naar # Taprobana te wyken;
� Daar legt een kiel gereed te ftreven naar die Ryken,
� "Wier ruft thans ongeftoord, wier magt ontzachlyk is.
� Myn yver voor uw heil kryge een getuigenis!
� Ik zag in myne Jeugd dier Volken groten Koning,
� Ik trek, behaagt het u, met u naar Zyne woning.
Hy zwygt. Men neemt het aan. Zy naderen het ftrand,
En treden in de kiel, zeilvaardig, en bemand.
Maar
van zyne Gefchiedeniflen van het Oude en Nieuwe Verbond aan een gefchakeld.
Behalven deze fekte was 'er nog eene in Perfie, te weten, die der Sabiers, of aanbid-
ders van het Heir des Hemels, waar van hier na, in het voorbygaan, gefproken
word.
* Taprobana. Hedendaags Ceilon, toebehorende aan de Nederlandfche Ooft-In-
difche Maatfchappy. Dit Eiland was in den ouden tyd zeer befaamd en vermo-
gende, gelyk nader zal worden aangetoond.
-ocr page 50-
V A N F R I S O. I. Boek.
Maar Friso voeld veel meer dan bloten dank en agting
70 Voor hem, die hulp aanbied verr' boven zyn verwagting.
Hoe meer dejonge Vorft zyne aandagt hemwaarts Itrekt,
Hoe groter neiging hy voor d'onbekende' ontdekt.
Hy fprak: ,, Wien ben ik dus verpligt, hoe zal ik noemen
� Den werker van myn heil ? Door wien zal ik my roemen
3, Dus onverwagt te zyn getroofl en bygeftaan?
� Wiezyt gy, die niet fchroomd in mynen ramp te gaan?
� O, zulk een trouw is niet, Doorluchtfte myner Vrinden,
� In 't ruwe Bofch noch by 't gemeene Volk te vinden!
De Wysgeer antwoord hem: � O jonge Prins! daar kan
80 � Wei wysheid zyn in 't woud; en een grootmoedig Man
� Leeft dikwils onder 't Volk, niet aangezien, vergeten,
� En klaagt niet, fchoon zyn deugd zy nooit te regt geweten.
3, Hy jaagt naar groter wit dan 's Waerelds hoogheid. Hy
� Is groter in dien flaat, van meer beflryding vry;
� En yverd om de deugd, en niet om een beloning.
� 't Gemoed is hem een Troon. Is daar de ruft ten Koning
� Verheven, dan bezit hy ftraks een hoog Geilagt,
� Gezag, en Rykdom, en eene onbepaalde Magt.
� Hy temd de rampen daar de Koningen voor bukken:
po j, Geen wiflelvalligheid kan hem dien fchat ontrukken;
� En 's Vyands zwaarfte woede, en allerhevigft vuur
� Stuit van zyn1 boezem af als van een'' flalen muur.
� De Mannen, mede als hy tot deugd en eer genegen,
� Zyn magtig zyne ziel jot byftand te bewegen.
� Hy die Zyn pligten kent, hy tart gevaar en dood,
� Tot heil van anderen, of rukt hen uit den nood.
� Dit leerde ik in myn jeugd in 't uiterfle uwer Staten,
� En daar Vorft Porus Ryk grenfl aan de * Prafiaten:
� Te f Tamafis: een Stad door wyfe Lien bewoond,
J 00 � Daar Redenkonft gefchat, en kennis is gekroond:
� Daar heb ik 't allereerft, tot myn geluk, de Wetten
� Der Waarheid aangehoord, en vaften grond doen zetten:
Daar
* Prafiaten. Het Ryk der Gangariden en dat der Prafiaten behoorde aan eenen
.Komng. Ulteriorem ripam colere Gentes Gangaridas �f Pbarrafios; eorumque Regem ejji
yjgrammem &e.
Dat is: Aan den anderen kant wonen de Gangariden en de Prafiaten en
bun Koning is Jgramnes. Qu. Curt. Lib. IX. Cap. II. Ziewyders Ptol. Tab. AfixX.
t Tamafis, zie Ptol. Tab. Afis X.
A3
-ocr page 51-
6                         GEVALLEN
� Daar zou men heden nog den naam van Leonaat
� Wei kennen. Naderhand verwifleldeik dien ftaat:
� Maar, naar de Rykftad Gange om zeker wit getogen,
� Kwam nooit een vrolyk uur weer blinken voor myne ogen.
� 't Geluk begaf my meer en meer: zelf myn Geflagt
� Verdrukte en hoonde my. De deugd, die \ had betragt,
� Wierd my benyd. Ik wierd befchuldigd, en verraden:
no j. En, fchoon ik meer dan eens be wees, door myne daden,
� "Wat in het hart verfchool; der Wangunfl, die my trof,
,j Ontbrak het niet aangal, waarfchynlykheid, enftof,
� Om my voor zommigen 20 gruw'lyk af te malen,
� Dat ze eind'lyk op het fnoodft vermogt te zegepralen:
� En ik beiloot, om niet meer voor haar bloot te flaan,
� Naar "t afgelegen Woud, en't eenzaam Strand te gaan.
Vorft Teuphis nam aldus behendig voor te fpreken,
Om, was 'er van zyn' ftaat iets naders hen gebleken,
Een lang verhaal te ontgaan van 't geen hem was gebeurd;
120 En waarom dit verblyf was by hem goed gekeurd,
Kon niet gemeld zyn, dan door tevens te gewagen
Met welke onagtzaamheid zich Stavo had gedragen.
Al had de Prins hem ftraks geloofd, en in dat uur
Vol tederheid omhelsd door de invloed der natuur,
't Was, dagt hem, thans geen tyd de dwaasheen van een' Vader,
Nog op deez1 zeifden dag vermoord door eenT Verrader,
Te ontleden aan een' Zoon ■, wiens diep getroffen hart
Nog ganfch bevangen was door de eerfte en felfte fmart:
En in wiens Geeft men thans geen argwaan moeft doen ryzen,
130 In flee van hem den weg tot zyn behoud te wyzen.
Toen kreeg de Wysgeer van 't verrigtte meer befcheid,
En, na 't verhaal van een zo grote onmenfchlykheid,
Sprak hy tot antwoord: � Geen der Staats-weerwaardigheden
� Gefchieden by geval. Daar wenteld hier beneden
� Niets regt rampfpoedigs, dan het geen door eigen fchuld
� Verkregen word: maar gy, zoek heil in uw geduld.
� 't Kofi veel op zulk' een' ramp verwinning te behalen,
� Maar't eenigfl middel is no^tans dit zegepralen.
� Daar is te dezer tyd geene uitkomft dan door moed;
140 � De zegerykfle fchat, en nog bezeten goed!
� De
-ocr page 52-
VAN F R I S O. I. Boek.
� De reft fmoord in de vlam, maar moed is niet te ontroverii
� En hoop op deugd gegrond koorat alien ramp te boven!
De Mannen hoorden naar deez woorden met ontzag;
En eiridigden met deze aanmoediging den dag.
Intuffchen dringt de Boeg door de Indiaanfche ftromen,
En, in het ruime bed der wateren gekomen,
Vliegt Morpheus met een zagte en Tome vlerk aan boord,
En fchuift qe ontftelt'nis weg die 't zwak gemoed verftoord.
Hy worfteld door de pyn, en boeid de ontftoken zinnen,
1 jo Wier woede 't hem gelukt in korten te overwinnen.
Hy fpreid zyn1 milden daauw, in ftillen nagt gegaard
Uit kruiden, die natuur tot zyne baat bewaard,
En 'tooglid voeld een zwaarte, onmoogTyk te weerftreven.
En ftremd voor korten tyd de zorgen van net leven.
Maar, na den zachten flaap, verfchynt de wrede Smart
Weer in het rouw-gewaad, en wenteld zich in 't hart.
De jonge Prins gedenkt hoe Teuphis wyfe woorden,
En moed, en ftilheid, liem tot in de ziel bekoorden:
En wenfcht dat hy nog meer toebrenge om al het leed
160 Te temmen; en hy toond met eerbied zich gereed,
Om van der dingen aart het recht befcheid te horen:
Geluk, het welk hem nooit gebeurd was van te voren.
Hy zeide: � O Leonaat ! wat fpreekt gy van een Oog
� Dat alles ziet en itierd? Wat leeft 'er daar om hoog?
� Wat geeft geluk, of wat geeft ongeluk in 't leven;
3, Zyn onze Leeraars wel in deze ftof bedreven ?
,j In 't vaderlyk Paleis fprak dikwyls een * Brachmaan
» Van d'aart der Goden: hoe de ziel zoude overgaan
3> In and'reitoffen; 't zy verachtelyke Dieren,
170 � 'tZy, wift ze zich tot Deugd en Godvrugt te beftieren,
j> In groter Menfchen, meer geheven in gezag.
j, Maar uit de reden van dit wonderlyk gedrag,
jj Door and'ren wederlegd, hoe 'k myn verftand mogt flypen,
3j Konde ik geen recht bewys noch zekerheid begrypen.
» Gy
* Sracbmaan. Indiaanfche Priefter. De Brachmanen, wier Sekte nog hedendaags in
wezen is, beweerden dat de Ziel, na datze van het Lichaam gefcheiden was, in an-
^e ulch,ar"en overging. Het algemene gevoelen is, dat Pythagoras, die deze ftelling
naderhand alomme verfpreid heefc, dezelve van deze Sekte ontlcend had.
-ocr page 53-
8                           G E V A L L E N * 7
� Gy fchynt my dieper hier in onderregt. Wat dan
� Is waarheid? of is ze iets dat men niet vinden kan?
Toen hief de Wysgeer aan, en fprak voor aller oren
Wat Zoroastres deed van 't * Opperwezen horen:
Hoe
* Opperwezen. Nam ante Zoroaftrem fub alio Legislatore Sabai'tico PoriodeMsbangb
aliquam Religionis diverfitatem agnofcunt Perfarum Sacerdotes in India, fcilicetSa-
bai'imum abfque Pyrodulia. Hanc autem Religionem quam hodie habent hoc modo
emendatam & reformatam , credunt divinitus approbatam, & prae omnia alia puram:
hocque fuifle Coelitus revelatum Zoroajlri (illis diclo Zerdtifbt feu Zerdtujbt) uci fcrip-
tum extat in Libro Sad-der. Hyde de Reb. Vet. Perf. Cap. I. & infra
Deum enim Omnipotentem Coeli & Terrae Creatorem folum adorant, idque devo-
tiflime, fcrupulofa confcientia malum fugientes, & bonum facientes & exercentes,
pietate & timore Dei excellentes, & plerafquc totius Orbis Gentes in hac parte fupe-
rantes. Et quidem de eis peculiariter notari debet, quod veterum Perfarum Ecclefia
& Gens fola fit, & in toto Terrarum Orbe unica, quae Cexcepta Ifraelitarum & Ju-
daeorum Linea facra) continuo & conftanter a fuis primordiis feu incunabulis ab ipfo
Diluvio ad hoc ufque tempus, veri Dei Notitiam & Cultum femper fine ulla temporum
interruptione, retinuerit, & adhuc retineat. Et quamvis Sabai'fmi & Pyroduliae exter-
na fpecie Religionem fuam veriorem interpolaverint & inquinaverunt, & plurimas fu-
peruitiofas & peccaminofas nugas cum vero Cultu (ut Lolium cum Tritico) mifcue-
rint, id quidem erroneae Confcientiae duftu faftum, Dei Timorem& Cultum non ex-
clufit; quinjomni aevo verae Religionis & Pietatis energiam femper retinuerint. Eos
itaque tarn miram Religionem habuifle, cum talibus nugis Dei timorem tenendo, at-
que foli Deo Cultum Divinum, Elementis autem & Planetis Cultum tantum civilem
exhibendo ; talem inquam, eorum in hac parte praxin ante ter mille annos ufitatam,
nunc fero tandem hifce temporibus refcivifie & detexifle , certe juvat, multum juvat
recreatque!
De Jferfiaanfcbe Priejiers, erkennen dat 'er nog voor den tyd van Zoroaflres, in Indie,
onder enen anderen en wel zekeren Saba'itifcben fyetgever, Por^odek^shang, een onderfcbei-
den Jbort van Godsdienfl onder ben plaats gebad bebbe, te weten bet
Sabaifmus of aanbidden
van bet Heir des Kernels, zonder den
Vuurdienfr. (Pyrodulia). Maar den bervormden en
verbeterden Godsdienfl, dien ze tbans vieren, geloven zyvan
God zelven goedgekeurd; boven
alien anderen zuiver en verbeven, ja van den Hemel zelven aan
Zoroaflres, (by ben Zerdufht
of Zeritufht) ingegeven te zyn; gelyk men gefcbreven vini in bet Boek Sad-d^r. Hyde de
Reb. Vet. Perf. Cap. i. en lager,
Want 2,ji bidden God , den Almagtigen Scbepper van Hemel en Aarde, op bet allerootmoe-
digfte aan; vliedende bet kivade met een zeer bevreesd en angftig gevoeten, en bet goede in te-
gendeel doende en vlytig betracbtende
, met zulk een uitmuntende Godsvrugt en diepe vreze voor
den Allerboogjten, datze in dezen dele vele andere volken der wereld overtreffen. Ja, men moet
van ben in bet byzonder opmerken, dat bet de kerk en bet volk der Per/en alleen
, ja dat zy de
tnigfle in de gebele wereld, ( bebalven bet gebeiligde volk der Ifraeliten en Joden) gevaeejl zyn
,
die geduris,lyk en flandvafliglyk, van bunnen eerjlen oorfprong af, dat is van ban begin en zelf
van den Zondvloed tot op den tegenwoordigen tyd, de kenms en dienft van den waren
God,
altoos, zonder afbreking van tyd, bewaard hebben, en nog blyien bebouden. Enfcboon zy
bunnen vcaren Godsdienfl met een uiterlyk zwrt van dienft aan de Maan, Sterren en bet Vuur,
be/met
, en dus met veeie bygelovige en zondige Beuzelingen den zuiveren dienft Gods, ( als de
Turin met bet Onkruid) vermengd bebben
; zoo is dit egter maar ge/cbied door de verleiding van
bun dvualend gevoeten; zonder de vreze en eere
Gods uit te Jluiten; devoyl zy intuffchen van alle
Eeuwen af de ware en wezenT,yke Godsvrugt bewaard en gebandbaafd bebben. Het is derbal-
ven zeer vertrooflelyk en aungenaam te mogen weten 3 dat deze Volken zulken wonderbaren Gods-
\                                   dienft
-ocr page 54-
V A N F R I S O. I. Boek.                9
Hoe't in maar Een Perfoon beftaat; een zuiv're Geeft,
j go Voor geen verderf, voor geen verandering bevreesd.
't Was Oromasdes; door hem zelven eeuwig levend,
Aan de beginzelen zelf d'eerften oorfpronk gevend,
De zaden nit het Niec vervvekkende, en 00k weer
Vernietigend, naar 't beft kan dye'n tot zyne eer;
Die, boven al gekroond, den fcepter aller dingen
Alwetend voerd; door geen' Weerftrever te befpringen:
In alle deugd volmaakt, dezetel van 'tgeluk,
De zegeryke trooft der Menfchen in den druk!
Toen, nederdalend, fprak hy van het eerfte Wezen,
190 Dat voor zyn Godd'lyk woord, en oog was opgerezen.
* 't Was d'ENGEL van het Licht , die't goede en 't heilzaam werkt;
En hoe daarnaaft ontfprong, als fchaduw, ftraks gemerkt
Daar Licht is, zeker Geeft, der Duifternis geheten,
Die, de oorzaak van het kwade, en kweller van 'tgeweten,
Noodwendig uit het Licht in wezen kwam, en met
Van God is; veel te rein dan dat hy 't kwade aanziet!
Hy lei hen uit hoe deez1 tweegrote Geeften ftryden,
En twiftend zullen zyn, tot's waerelds jongfte tyden:
En dat, vermits dat elk van hen Navolgers heeft,
200 De Geeft des Lichts, den Menfch, die naar het goede ftreeft,
En die der Duifternis de dwaze Stervelingen,
Die hy, door zyn bedrog, ten bozen will te dringen;
Dat zy dan, aan het hooft van hunne fchaar, om hoog
Verfchynen zullen voor 't alwetend Godd'lyk oog,
Om daar de rekenfchap van hunne daen te geven,
En wat 'er is verrigt in 't fterffelyke leven:
Dat
dienjl gebad, en den dienfi van den waren God, in 't midden banner beuzelingen, zoo zui-
ver bewaard bebben; en tefens, is bet beugelyk, in deze latere tyden te mogen ontdekken, dat
zy altoos aan Gode alleen eenen war en, zuiveren en verbeven, maar aan de Hoofdftoffen en
Planeten flscbts eenen burgerlyken, en uitwendigen dienjl, nu al zederd drie duizend J arm
lang geoeffend en bewezen bebben.
* 't Was de Engel van bet Licbt. Turn plane produxit Lucem & acquifitae funt te-
nebrae per confequentiarrT: nam ex neceffitate extitit contrarium, quippe cujus exi-
ltentiafuit neceflaria, fcilicet ut contingens in creatione, non autem ex prima inten-
tione, iecundum exemplum quod adduximus de Perfoni & umbra. Hyde Cap. 22.
ex Sbanfi.
                           *
Toen beeft by bet Licbt volkomentlyk voortgebragt, en by gevolg is 'er 00k de duifternijje
ontjtaan; want dit tegenftrydige beftaat
, volgens een noodwendig gevolg, dewyl deszelfs be-
Jtaan noodzakelyk is; teweten, als iets gebeurlyks in defebepping; niet ingevolge deszelfs eer-
fcb°dgm Sdyk blykt UU bn b°ven by&ebrate worbeeld wegens den Perfoon en deszelfs
B
-ocr page 55-
GEVALLEN
IO
Dat Oromasdes dan den Geeft der Duiftemis
Zal fcheiden van het Licht, en eeuwig, met gemis
Van magt, door pyn, die nooit voleinden zal, getroffen,
210 Tandknerfende in het diepft der Helle nederploffen:
Maar d'Engel van het Licht, tot loon van zyne deugd,
Bekronen met een nooit verminderende Vreugd,
En , blinkende als de Zon met Goddelyke ftralen,
In ?t opperfte Paleis met zyne fchaar doen pralen.
Dus was 'er hier beneen geen wenfchelyker lot
Dan naar de "Wet en Leer te wand'len van dien God.
Voorts meldde hy, met all' de fchranderfte bewyzen,
Hoe dat de Almagtige den Aardkloot op dee ryzen,
De Lucht, gelyk een kleed, fpande over 't nieuwe Rond,
220 En d'eerltgefchapen Menfch den Aem blies in den mond :
lien ftraal van 't eeuwig Licht! God gaf hem het vermogen
Om alles met begrip te brengen voor zyne ogen :
Twee deelen tot beftaan hem ftellend, ftof en Geeft,
Verfcheiden van Natuur, en nooit vermengd geweeft,
En nogtans naauw gepaard, om tot het nut te ftrekken
Van 't Schepzel, 't geen hy kwam uit d'eeuw'gen Nagt te wekken:
Dat eens de flof weerom zal keren in den fchoot
Der floffen; maar de Ziel, ontrefbaar voor den dood,
Zou van die fcheiding af een Geeftlyk wezen blyven,
230 Om op de vleugelen der Eeuwigheid te dryven.
Vervolgens fprak hy van de pligten van den Menfch,
En hoe hy \ veiligft moet beftieren zynen wenfch:
Hoe niet alleen 't geluk beflaat der Stervelingen
Door in deez' wetenfchap befpiegelend te dringen,
Maar wat gehoorzaamheid aan G 0 d hy tonen moet,
Zo wel in het geluk, als in den tegenfpoed.
Ook zei hy, wat de Menfch den Menfch behoord te geven;
Hoe niemand is gefchikt om voor zich zelv' te leven,
Maar ook voor anderen: Hoe 's Naaften droeffenis
;4o Hem gaan moet aan het hart: Hoe 't weldoen Godd'lyk is:
En eens d'onfeilbVen loon zal aan 't geweten fchenken,
Als andre vreugde wykt, van 't vreugderykft herdenken.
Hy handelde op dat pas ook grondig over de Eer,
Aan * Mithra toegelegt, naar Zoroastres Leer:
En
* Mithra, de Zon. Volgens de Magers wax bet vuur de iwragtige Shecinah of zinne-
beeld
-ocr page 56-
VAN F R I S O. I. Boek.             ir
En hoe men dat Geftarnt niets Godlyks toe moet wyzen,
Maar wel met diep ontzag als 't grootfle wonder pryzen.
� De Godheid (zei hy) plaatile, aan 's Hemels hogen trans,
� Dat onbezemyk LicJit, als 't beeld van haren glans,
� Van hare heerlykheid, goedgunftigheid, enzegen,
2 Jo ,1 Niet dan met dankbaarheid door 't menfchdom te overwegen;
� En fchoon ze zich alom bevind, en heerfcht, en toond,
� Wy zien dat ze in de Zon met groter luifter woond.
� Wy groeten dit Gefhrnte, in alle onz1 plegtigheden,
� Als't in den ogtend ryll, alleen om deze reden,
� En niet om dat we ons zelf, van bygeloof niet vry,
� Vergrypen in een lage en dwaze Argodery.
j, Zorg-
beeld der Goddelyke tegcnwoordigbeid, en de Zon bet volmaaktjle vuur zynde, Jlelden zj dat
God daar den Troon zyner beerlykbeid geveftigd bad.
Propter gloricfam figuram, & lummum quod Orbi Terrarum praftat beneficium,
fere unique Gentium ei erigebantur Templa 6c Sacerdotes Sacrati. ----- Tale Tern-
plum fuit Palmyra----- Romani, Graeci, & plerasque Nationes hoc fuperftitionis ge-
nere abundantes, habuerunt Templa & Sacerdotes Solis: fed Perfas non item, nee
Solis aut Lunae unquam habuerunt. ----- Cum itaque agnofcunt Solem efle Dei Creatu«
ram impoflibile eft quod eum colant, pro ipfo Deo qui a Perfis vocatur........Crea-
tor omnium rerum, cum reliquis attributis. ----- Apud Perfas non erat Mitbrce Cultus
aliquis Divinus, fed tantum Civilis & Cajremonialis, fcilicet Proftationes, & faluta-
tiones, & ut quidam volunt fuffitus, qui tamen plerumque Deo fiebant inPyreis, ut
fupra, ex E*davirdpb-?idma notavimus. Graci his diftis addunt, Libationes & facrifi-
cia. Sed quidquid Deo fecerunt, Graci voluerunt eos is fecifle Soli, eorum aclio-
nes perperam interpretando. �� Sed cum ad Deum oraret, fcilicet Xerxes, Graci
putarunt id faftum fuifle ad Solem, plane ignorando quod Perfs Deum Omnipoten-
tem colebant in aprico coram Sole &c. Hyde; Capit. IV.
Bykans alomme werden aan dit uitmuntend Licbaam, wegens deszelfs overbeerlyke gedaante,
en om zynen voortreffelyken en groten dienjl, die bet der wereld bewyft, en Tempelen en ge-
wydde Priefleren
, ioegebeiligd. �Zulk een Tempel was 'er onder anderen ook te Palmyra.
----- De Romeinen, Grieken, en meer andere Volken, in dit foort van bygeloof overbodig
zynde, bebben Tempelen beiden en Priflers der Zonne onder ben gebad: Maar de Perfianenbeb*
ben geen van beiden immer
, noch voor de Zon, nocb voor de Maan, in gebruik gebouden. ��
Want, daar ry de Zon voor een febepzel of door Godgefcbapen Wezen erkennen, daar is bet on-
mogelyk dat
zy baar voor God zelven eeren of dienen zouden. als die by ben, bebalven in meer
andere Eigenjcbappen, omgefchreven word te zyn......de Scbepper van alle dingen. �� By
de P erf en bad ook geen Goddelyke dienjl der Mithra plaats , maar alleen een burgerlyke en
plegtige, die in ter aarde-florting, diepe buiging en eerbiedige groetenijfe, bejiond, en volgens
fommigen ook in eenige Reukwerken, die
zy nocbtans meefl alle aan Gode zelven in bunne Vuur-
tempelen toewydden, gelyk we zulks boven uit Erdmiraiph-n&maaangetekend bebben. De Grie-
ken voegen bier nog Drankplengingen en Offerbanden by, maar 't geen
z;y aan Gode toegebragt
bebben, willen de Grieken dat
zy aan de Zon zouden bebben bewezen, nadien z;y bunne bande
hngen averrecbts en verkeerd uitleggen. Want byvoorbeeld, als
Xerxes God aanbad, dacb-
ten de Grieken dat by zyne Gebeden aan de Zon offerde; gebeel onkundig zynde dat de Perfianen
den Allerboogjten God eerden, als zynen Zetel hebbende in de Zon ; en bem dus, by, en onder
betjebynen van dit beerlyk Licbt, aanbaden. Enz.
B 2
-ocr page 57-
u                   f G E V A L L E N
� Zorgvuldig in 't geding der waarlieid te beweeren,
� Wy haten al het geen de Godheid kan onteeren,
� En kampen tegen hen, wiens ftaag verward gemoed,
260 » De Helling zonder grond van veele Goden voed.
� Zy t niet verlloord, o Prins! dat ik u zulks durf zeggen ,
� Welk een vooroordeel daar mag tegen over leggen.
� 't Is my niet onbekend, hoe dat men u\v Geflagt
� Van Bacchus tot op u regt nederkomftig agt.
� Maar Bacchus was geen God, en heeft noch aan uw1 Vaad'ren,
� Noch 11 de onflerflykheid doen vloeijen in uwe aadVen,
� Noch hon noch u bewaard voor flagen van het Lot,
� Een 20 noodzaaklyk werk, en ligt voor eenen God.
� Maar Bacchus was een Held, die, hier te Land gekomen,
270 � Het Volk door orde en wet heeft weten in te tomen,
� En, toen hen ""t wild gediert bevogt in ruwer Eeuw,
� Verfloeg hy, zegeryk, den Tyger en den Leeuw,
� En voerde Panthers mede, en droeg een Thyrs, omvangen
� Van wyngaards-rank, en blad. De Wynftok is, in 't hangen
� Der bergen, 't eerll door hem geplant, en zyne vrugt,
� Ten fmaaklyk zap geperft, waar voor deDroefheid vlugt.
� Zulk een verftand en kunft, voorhenen niet geweten,
� Wierd llraks daar na gelyk een wonder uitgekreten,
� En zyn Nakomeling wierd op het zeeril gevleid,
280 n Door 't Priefterdom en 't Volk, met zulk een Godlykheid.
� Zeg eens, wat is het grootft', van eenen Held te dalen,
� En zelf een Held te zyn., die't by hem op kan halen,
� Of, trots op een gerugt, door Schranderen veragt,
� Te leven verr' beneen der Goden aart en magt?
De Prins, op ""t diepit ontroerd door 't fchielyke beproeven
Dier Leer1, valt om den hals des Wysgeers zonder toeven.
O, ( fprak hy) � 'k merkte U niet vergeefs ten eerften aan
� Als wys, verheven, groot! O, durfde ik nu beftaan,
� U, wyl ik alles koom rampfpoedig te verliezen,
290 � Tot myn' Gezel, en Raad, en Troofler te verkiezen!
� De God, van wien gy fpreekt, gaf my dit groot geluk;
� En, eer ik u verlaat, en m'uit uwe armen rukk',
� Verbind uw Lot aan 't myne, en laat myne eerfle jaren
� Van Zoroastres Leer'de vrugten wedervaren!
» O,
-ocr page 58-
VAN F R I S O. I. Boek.               13
� O, welk een toevlugt in een wederwaardig Lot,
�' O, welk een trooftelyke aanbidding van een1 God!
� Jk flond veel meer dan eens verbaasd, en opgetogen,
� Hoe veele Goden d'een den anderen gedogen,
� En hoe geen oorlog ryft, geen twill geftadig heerfcht:
300 � Gy hebc de waarheid ons ontdekt het allereerfl!
� Volvoer dit groote werk; leer wyders wat kan baten :
� Veins, en bewimpel niets. Ik ben gereed te haten
� Wat gy mispryzen zult.1' ik min het geen gy mind.
� Volhard, o Leonaat! in't geen gy dus begind!
� Hy, die de hoge Leer' weet van dien God te ontleden,
� Kend zekerlyk den aart der Vorltelyke zeden,
� Naar welker kennis ik met fterk verlangen zugt.
� Maar dat toegevendheid, voor Groten, zo gedugt,
� Nooit zulk een rein ontwerp rampfpoedig koom' verltoren!
310 j, Daar is geen taal die 'k fchroom tot onderwys te horen.
Zo fprak hy, door de zorg der grote Koningin,
Die hem had opgevoed, opregt en rein van zin,
Gewapend tegens hen, die jonge Vorften blinden,
En in hun hogen rang hun hoogft geluk doen vinden.
Melite gaf hem vroeg een' fchrik voor vleijery,
Die't hart der Vorften neigt tot weelde en dwinglandy,
En voor wiens doodlyk git, in 't vuur der eerfte jaren,
Ook Teuphis zich met zorg had weten te bewaren.
De "Wysgeer antwoord hem: � 't Verwonderd my niet zeer,
3 20 � Dat zich uw ziel verneerd voor zulk een hoge Leer.
� Grootmoedigheid, die voor geen dwaasheid is geboren ,
� Kan zonder aandoen nooit de ftem der Waarheid horen;
5, En, is haar held're glans lang overdwelmd geweeft,
� Die mill verdwynt wel haaft voor een1 verheven Geeft.
j, O dierbare Erfgenaam van zo veel grote Staten!
» Ik neem uw voorllag aan, en zal u nooit verlaten!
� Myn hart voelt in zich zelv1 een vrindfchap, liefde, en zugt,
3} Waar voor ik geen berouw en geen verandring dugt;
35 Ja, ware ik door het bloed op \ naauwlte aan u verbonden,
330 3> Ik voelde genen trek, noch trouw, op vafter gronden.
3, Een waardige Onderdaan, die zynen Vorfl bemind,
33 Ziet huis en have en bloed, waar zich zyn Vorft bevind,
B 3                                       � En,
-ocr page 59-
ij.                        G E V A L L E N
� En, isde kans gekeerd, en't Noodlot fel verbolgen,
� Het wettige gezag hem nogtans altyd volgen.
� Wat my belangt, die dus flandvaftig redeneer,
� 'k Heb boven dezen pligt de pligten van myn Leer%
� Die my niet toelaat iets argliftig te bedekken;
� En tot een pand van myn opregtheid zal verftrekken.
� Gy fchrikt te regt voor dier verdoolde Prinffen doel,
340 � Die, tot verdryving van der waarheidnaargevoel,
� Geftaag rondom hen heen een zwerm van Lafaarts voeren,
j, Die, door een' valfchen lof, de ziel nog meer beroeren,
� Het hart bederven, 't fpoor doen miflen, en 't verftand
� Verwarren, tot den ramp, en ondergang van 't Land.
� Het pail: een Prins, zal hy tot's Volks geluk regeren,
� Met Lien van wetenfchap en kennis te verkeren.
� En met hun wyze reen, te wapenen zyn zin,
� Of daar fluipt beuzelwerk te zaam met ondeugd in!"
Op deze wyz' berigt in beetVe en wyfer gronden,
350 Verheugt de Voril zich in den fchat door hem gevonden,
En naakt op 't laatft, met meer bedaardheid en met ruft,
Taprobana's beminde en diergewenfchte kufl.
O Zangfler! meld nu wie was op den Troon gezeten
Van dit Gebied, om 't Recht den Volken toe te meten!
't Was Ch ars 1 s, waardig zich daar op geplaatft te zien,
Bewuft waarom een Vorft gefchikt is te gebien.
Hy was de Koning en de cieraad dezer Landen:
De Inwoners zegenden den Scepter in zyn handen.
Hy had zyn jeugd befteed in meer dan een Geweit,
360 Alom het Ryks-befiier gewikt, en, wat hem bell
Naar Reden fcheen te zyn, verftandig aangenomen,
En overdagt hoe 't kwaad was Ipoedig voor te komen:
Vergeevende even ligt, door edelheid van aart,
Als and're Koningen de handen flaan aan 't Zwaard.
Hoewel hy dapper was, hy hield zich by zyn Staten;
En, grys geworden, deed nog meer zyn deugden baten.
Maar, zwakheid van den menfch! waar is het wys gedrag
Dat zich uw heerfchappy geheel onttrekken mag ?
Ook deze Vorft moeft voor uw hinderlagen buigen,
370 En aan de Volkeren van uwe magt getuigen!
-ocr page 60-
R I S O. I. Boek.
V A N F
De wyfe Charsis had al zyne ervarenheid
Vergeten in zyn1 Zoon} door tederheid misleid;
En, de Erfgenaam van deez1 zo wel beftierde Ryken,
Had niets by zyn vernuft en wysheid te gelyken.
Met beuzelwerk te lang en zorgeloos gepaaid,
Was zyne luft van't wit der heerfchappy verdraaid.
Men waande het onnut een kind met ernft te naken,
En liet geruft daar voor de aanftaande Reden waken:
Waar door men eenen Prins te voorfchyn komen zag,
380 Die naar zyn drift en wil beftierde zyn gedrag,,
Vervreemd van 1t eenig fchoon, van ware Ryks-cieraden,
Verzot op goude, purp're opfchikzels en gewaden:
Verflytende eenen tyd in yd'Je bezigheid
Die nooit te rugge keerd, die de ouderdom befchreid,
En horende naar 't geen verwyfde jonge Lieden
Met herflenlofe taal hem wiften aan te bieden.
Uit Weelde ontfprong, als uit een bron, de Hovaardy,
De Pronkluft, Eigen-min, Waanwysheid, Spotterny
Met and'ren: Ongeduld, enGramfchap, Ihelgerezen,
390 En, als het blikzem-vuur, voor d'Onderdaan te vrezen.
*' P a n d 1 o n , Vorft wiens magt tot den Namadus fchiet,
In't Weft, en Ooflwaarts aan 't Mefolijche gebied,
Had eene Ryks-Prinfes aan hem ten edit gegeven,
Volmaaktelyk gefchikt met Cosaoe's te leven!
In 't eerft alom vermaard door vleijers, die het Hof
Voed in een1 ruimen fchoot, tot onverdienden lof,
Maar haaft gekend, ja zelf nog minder te beminnen
Dan CosROes, en eensgeftoord niet weer te winnen.
Wraakzugtig, trots, tot geen goedhartigheid bekwaam,
400 Verwaand op haar geboorte en koninglyken naam.
Zo was Pa s 1 p h a e: omringd van lofe Vrouwen,
Wien ze op het onbedagtft verleende haar betrouwen.
De gryze Koning zag zyn roek'loosheid te laat,
En, zugtende, begon te ftryden tegen 't kwaad;
Maar yverde ydelyk in 't geen hy mogt beginnen.
Te verr' was't onheil reeds om 't fchielyk te overwinnen.
Hy fprak den Jongeling geftaag beweeg'iyk aan,
Enzeide: � O, hoe vernoegt zoude ik ten Afgrond gaan,
* Zie Ptol. Tab. Af%* X.
-ocr page 61-
16                         GEVALLEN
� Indien ik aan myn Volk mogt eenen Vader geven,
410 � Gelyk ik altyd neb getragt voor hen te leven!
� O Cositoe's! warom moet iku, met een zugt,
j, Verkondigen, het geen ik voor uw noodlot dugt!
� "Want, weet dat J u p 1 t e r , door 't fchenken van 't vermogen,
j, Den Stervling niet aanfchouwd met meer geduldige ogen.
3, Hy leend ons flechts den Staf tot welzyn van den Staat;
� Maar geeft hy dubbelde Eer, hy dubbeld 00k het kwaad!
� O, fpot niet met zyn gunft, door ze enkel te begeren
� Tot weelde, en yd'le zwier, beletzels in 't regeren!
� Rampfpoedig! die zyn hart verflaaft aan de overdaad:
4:0 � De Wysheid woond by geenjopfchikzel, geen gewaad.
� Hy, die de onnutte pragt zyn tyd en luft durft fchenken,
� Roeme op geen hogen Geeft, nog eed'le wyz' van denken!
� Nog is het tyd: zoek hulp by Lieden, wier gedrag
� Ik dikwils op de proef ftandvaftig pralen zag;
� En die, deez' heerfchappy gewoon met lof te ftieren,
� De pronkgewaden zyn, waar mee men zich moet cieren.
j, Vlugt Vreemdelingen, vlugt de Slaven, die't gewin
� Alleen doet handelen5 en fpreken naar uw' zin;
� En wier bedorven hart, noch weet, noch kan ontdekken
430 � Wat tot uw waar geluk, en 's Volks belang mag flrekken.
� Het is een Koning, die zyne oude doling ziet,
� Haat, en bekend, en door een' wyfen raad ontvlied,
� En, die ze hem ontleen, en raden te verbannen,
� Nut zoekende eer dan gunft, zyn koninglyke Mannen!
� Voornamelyk doofuit, mynZoon, dat gramfchaps-vuur,
� Zelf voor uw beften Vrind ondraaglyk op den duur.
� Die goed is, is 00k groot, verheven, roem behalend,
� Der Goden vrind en luftj en altyd zegepralend!
� Nooit zag men eenen Vorll in 't hoogfl: geluk, zo hy
440 � Weldadigheid niet kroonde, en plaatfte naaft zyn zy!
Maar de oude Vorfl verkreeg flechts woorden op zyn reden;
En CosROes volhard'de in zyn verwyfde Zeden:
Dus wees hy van de hand het denkbeeld, om zyn' Zoon
Nog, by zyn leven zelf, te plaatzen op den Troon;
En liet den laatften loop, der afgefloofde dagen,
Geheel den zwaren laft der Ryks-beftiering dragen;
Ver-
-ocr page 62-
VAN F R I S O. I. Boek.             i?
VerbeetVende yder feil, door't heilzaamft raads-beiluit,
En leev'rende ieder uur een nieuwe weldaad uit.
Maar hoe Regeerders ooit der Menfchen yoorlpoed zogten,
4jo Daar fchuilden in hun Land nog altyd wangedrochten,
By wie geen grysheid baat, noch cieraad, die gevefl
En langen tyd gegrond is op 't Gemeenebeft;
Die wettige Overheid op fnode hoop weerftreven,
Om zelfs in hunne plaats en hoog gezag te leven.
Vorft Charsis had wel eer Torymbas het beilier
Van Sandocandie gegeven; maar hy, hier _
Geplaatft, bevond het zo bevallig te regeren,
Dat hy beftond het Volk tot zyn belang te keren:
't Gemeen, dat, herflen-loos, voor 'tuiterlyke bukt>
460 En geen gevolgen ziet, wierd met der haaft verr ukt
Door 't goud dat hy verfpilde, en door zyn zeven Zonen,
Alle in hun levens-bloei, naaft zyne zy' te tonen.
Dewyl hy niettemin een' zo beminden Vorft,
Met openbaren Kryg, ftraks niet bevegten dorft,
Befloot hy, by't geweld van ftil geworven Troepen,
En omgekogte Volk, 't Verraad, te hulp te roepen.
Men ileep in woud en hoi, by nagt, in aller yl,
En Helm, en Schild, en Zwaard, en Spiefle, en Boog en Pylj
En had, in ieder huis der eerfte Hovelingen,
470 Een die van d'aanflag was geweten in te dringen.
In 't koninklyk Paleis was zelf een vloekverwant,
Dien niemand ooit verdagt, in eere en hogen Hand.
De toeleg was den brand in 't Hof en Stad te fleken,
Wanneer in duifternis elk waar' ter ruft geweken;
En, in de ontfteltenis, Vorft Charsis, en zyn Zoon,
Door openbaar geweld, te ftoten van den Troon;
En, moeft het zyn, om, door hun leven niet te iparen,
De onluften te doen vlien, die nog te vrezen waren.
De
, * Sandocandie. Zotnmige Gefchiedenis-Schryvers van Ceylon leiden den naam van
oe Stad Candy, de Hooftftad van den voornaamften Koning van dat Eyland , van
SIC ,w°or" yan Sandocandie af; 't welk egter maar eene loutere giffing is, want de
itad Candy is genoegzaam in het middelpunt van het Eyland gelegen , daar Ptole-
rnsus in tegendeel de Volkeren genaamd Sandocandie, aan het Wefterfche gedeelte,
iangs de Zeekuft plaatft, en de Had Sindocanda zelve ganfch aan deZee, zo als men
nu zou rekenen, tuffchen Colombo en Aripo.
c
-ocr page 63-
!8                    GEVALLEN
De Hooftftad van't Gebied, * Amajapure^ zag
480 Van't wettige beftier reeds d'allerlaatften dag;
Daar waren in haar' fchoot zes van 's Verraders Zonen
Geflopen, om zich niet dan met het Zwaard te tonen.
De zevende had reeds een talryk deel der mage
Zyn 's Vaders j heimelyk naby de Stad gebragt;
En wagtte in het gebergt1 de vlam , die hoog gerezen,
Dien zelfden nagt het zein zou van den aanval wezen.
Geen voorzorg had deez' flag en wreden ramp geftaakt,
Had Gangers Koning thans deez kuften niet genaakt;
En was hy niet aan Land getreden met de Helden,
4.90 Die met hem vlugteden, nun Vaderlandfche velden.
Vooraf ging met hun1 Gids de dappVe DiocaaR:
Een Krygsman flil te moede in 't hevigfle gevaar;
Zo groot van deugd als hart: mispryzende te vegten,
Zo ras men door de Vree de zaken kon beflegten;
Maar, moeft het zyn, en kon men geen geweld ontgaan,
Hy was in moed en kragt door niemand te weerftaan.
Het bleek wel haaft. Hen kwam, op't onverwagtfte, ontmoeten
Gewapend volk, met geen befcheidenheid te groeten.
Het voerde met zich voort Een', die, gebonden, 't Zwaard
500 Te dugten had, en naauw wierd in den hoop bewaard,
Maar, Krygsvolk ziende, ftraks begon om hulp te bidden;
En riep met groot geweld deez woorden uit hun midden:
� O dappVe Mannen! zyt gy niet van het verwoed
� En gruw'lyk eedgefpan, om't Koninklyke bloed
� Te ftorten, ftaat my by, 'k zal u 't Verraad verklaren9
� Tot heil van mynen Vorft, en ftraf van deez Barbaren!
Hy
* Amajapure. Oud-tyds de Hooftftad van Taprobana, fchoon by Ptolemseus, en de ou-
de Schryvers niet te vinden. Men vind nog hedendaags voorname overblyfzels van
deze Stad. Zie hoe de Schryver der Byvoegzels agter de Gefchiedenis van Ceylon
door Ribeyro zich over dezelve uitlaat. Uit zyn verhaal koomt onbetwiftbaar voor dat
Amarajapure welk woord alhier om deszelfs hardigheid by verkorting in Amajapure is
veranderd, de Hooftftad van Taprobana is geweeft, en dat de oude Schryvers weinig
van den waren toeftand van dat magtig Eyland onderrigt zyn geweeft. Het ware te
wenfehen dat deze overblyfzels wierden nagevorfcht,uitgetekend, en in het licht ge-
geven op het voorbeeld van den Engelfchen Uitgever van de Gedenkftukken van Pal-
myra. Men zou mogelyk daar veel licht uit bekomen voor de Oofterfche Gefchiede-
fiiflen.
-ocr page 64-
V A N F R I S O. I. Boek.
*P
Hy roept zyn kragten t'zaam, en rukt, en fcheurd, en breekt
De in haaft geklonken band, terwyl hy tot hen fpreekt.
En fpoed zich naar den Prins j en eifcht befchermd te wezen,
tio En toond Vorft Char sis oog, en vonnis niet te vrezen:
Hier op treed Teuphis uit, en fpreekt de Mannen aan:
� Wat's deze ? en waarom dus met hem ter dood te gaan ?
� Waarom beroept hy zich op 't oordeel van zyn' Koning,
� Als of hy nog iets had te melden tot verfchoning?
Zy fpraken veel te trots om bonder fchuld te zyn,
En gaven aan hun doen geen' d'alderminften fchyn;
Maar met een ftreng bevel deen ze ongeveinsd bezenen,
Zo men den vlugteling hen hind'ren mogt te treffen,
Gereed te zyn de wraak van het gefchonden Recht,
J20 Tot aller ongeluk, op 't wreedft te zien beflegt.
Toenfprakde Wysgeer: �'t Isnoch RechtnochWetten krenken,
� Wanneer men ze in den nood voor af eifcht te overdenken:
� En, waar men van Verraad hoord melden, is geen Wet
� Dan onderzoek, 't geen nooit 's Lands heil te rugge zet.
� De fchuld van dezen zal op 't allerklaarfle blyken:
� Verdiend hy ftraf, hy zal door ons die niet ontwyken.
� Wy gaan 00k naar den Vorft: maar fchromen geen geweld,
� Dewyl ons doelwit is met billykheid verzeld."
Het Hoofd van deze bend' was Zandroval, der Zonen
530 Desbooswigts d^allerfnoodfte, en de Erfgenaam der Tronen,
Daar "'t nakende verraad zyn hart had mee gevleid;
Tandknerflende van fpyt, en vol verbolgenheid.
Men had hem aangebragt, dat, die hy bofchwaarts voerde,
En een des aanllags was, 't geweten reeds ontroerde,
En tegen 't naderen van het befprokene uur
Beraadflaagd had den Vorft te melden zyn befluur.
Fluks had hy hem geligt, gebonden, en befloten
Hem in het duifter Ryk van Pluto neer te ftoten.
Hy hoorde pas waar heen de Koning reisde, of't ftaal
54-0 Blonk in zyn hand. Hy fprak met een verwaande taal:
3j Gy ziet ons in getal vermogend te overwinnen;
jj Staat dan niet tegen, of een bloedbad moet beginnen:
,, Wat fnelt gy naar den dood? O Stervelingen! geeft
� U ftraks gevangen, werpt de wapens neer, en leeft!
C 2                                        � Of
-ocr page 65-
2o                      G'EVALLEN
� Of gy zult dezen ook in zynen ramp verzellen,
� En myne Mannen zyn gereed om u te vellen! "
Zo fprak hy, vallenae aan, en met een oog vol vuur,
Door toorn en ongeduld, in dit verdrietig uur.
Hy denkt voor geen gevaar zich zelven bloot te geven,
J $o En kend de Helden niet, die hier zyn te weerftreven:
Maar als een Valk, die, met een Veldhoen op de vlugt,
In 't eenzame Moeras zich neergeeft uit de Lugt,
En die, gereed in 't Riet het weerloos "Wild te worgen, I
Zelf in de klaauwen valt een's Arends, daar verborgen,
Zo treft hem Diocaar, verraffend, met zyn Zwaard;
En klooft hem door de kruin tot midden in den baard.
Hy valt en fterft. Toen fchiet men toe van alle zyden.
De Zwaarden klaat'ren op het Hamas, niet te myden.
De Vloekverwanten zien een' grootVen tegenlland
560 Dan was gedagt. Daar ploft Charondas een1 op 't Zand,
Die, rollende in zyn bloed, de Goden vloekt in 't flerven,
En zyn' bedongen loon moet van 't verraden derven.
Hier treft'er A s c o n een' met dodelyke ftraf.
En flaat in 't wagg'len hem den kop van 't Lichaam af:
De romp word ftraksgetrapt, verpletterd, en vergeten,
En de overwinnaar gaat aan and'ren 't zelfde meten.
Een valt voor Decamus, op wiens verwoed gelaat,
De dolheid na den dood nog afgefchilderd llaat.
Held Galo, naaft de zy1 van Goerias, geeft flagen,
570 Die door geen1 Vyand zyn te weren, noch te dragen:
EnUBBO wond'er drie. Zy verwen met hum bloed
Den grond, die hen ontvangt, ganfch razend, en verwoed.
Ook D10 c a a r , bezorgd voor 's Prinflen dierbaar leven,
Bleef niet by d'eerften flag aan Zandroval gegeven,
En met een dubb1le kragt, vergramd in dit gevaar,
"Word Ubbo, naaft zyn zy1, dien wakk'ren Held gewaar.
Hy maakt een open pad, met alles door te dringen,
Tot dat de Muiteling zich tot de vlugt ziet dwingen.
Intuffchen flont de Voril; niet ledig, nochgezind
580 Alleen te aanfchouwen. Straks, wanneer 't gevegt begind,
Blaakt zyn verbolgen oog. Gelyk een Leeuw, die nimmer
Zyn' aart vergeet, maar dien het fchitt'rend Zwaard nog flimmer
-ocr page 66-
VAN F R I S O. I. Boek.             %l
En oflverzaagder maakt, befluit hy DI o c a a r
Te helpen, en zich ook te werpen in 't gevaar.
Hy ziet in 't ogenblik twee kloeke Stryd-gezellen
Van Zandroval naar hem met brandende' yver fiiellen,
Die, midden uit den hoop d'ontdekker van 't verraad
Bemerkend naaft zyn zy', door zynen dood Jiet kwaad
Befloten aan de flraf, die volgen moeft, te ontrukken,
f oo En weinig dagten zulk een' Hag te zien mislukken.
Der Gangariden Prins verwagt hen met het Zwaard,
Noch voor hun razerny, noch lichaams-kragt vervaard;
En Teuphis, ziende hen den ed'len Jongling kiezen,
Voeld de oude dapperheid, die 't hart niet kan verliezen,
Herleven, en hy ftreeft naar 't dikfte van 't gevegt,
Grypt Zandroval'sgeveft, die 't eerft was neergelegt,
En meld om zynen Prins, gewapend, te onderfchragen,
Die 't dreigend ilaal van twee moeft eene wyl verdragen.
Hy hadde alreeds den Een' den Helm dus doorgekloofd,
600 Dat hem het eerloos bloed vloeide uit het duiz'Jend hoofd,
Wanneer de Wysgeer, ook voorheen gewoon te ftryden,
En geen gevaar, wanneer het nodig was, te myden,
Den and'ren in den hals, met onweerflaanb'ren flag,
Getroffen, op het zand den doodihik geven zag.
Hy rolde zeer te onpas voor zyn' gewondden makker,
Die,blind door 't vloeijend bloed,nogfchermdin'trond,en wakker,
Zynleven, reeds verbeurd, verweerd; maar wyl hy't al
Verdedigd, hem ontmoet, en ftruikeld door deez' val.
In 't flruik'len treft de Prins hem dus ten tweedenmalen,
(Si© Dat hy zyn floute daad, op 't duurfte moet betalen.
Het ftaal ontglipt terftont zyn zenuwloze hand,
Terwyl de bleke dood zyn kragten overmand,
En hem de levens-vlam uitblufcht, en doed verdwynen;
Gelyk wanneer een Toortze,op 't helderfte aan het fchynen,
Haar' glans op eenmaal derft; in't donkerit van den nagt
In 't flykerig Moeras of diepen Poel verfmagt.
Zy naad'ren na dees zeeg' de Stad met hun Gevangen,
Die niets dan 's Konings oog, hen toefchynt te verlangenj
En wenfcht om tydiglyk te ontleden wac verraad,
620 En vreeslyk onheil, dreigd dien Vader van den Staat.
C 3                                                Het
' �
-ocr page 67-
GEVALLEN
22
Het was de tyd des daags, dat C h a r s i s was gezeten
Op d'Elpenftoel, om 't Volk 's Lands Wetten toe te meten.
Hier kwam in veiligheid elk treden by den Troon:
't Was, omdien groten Prins te aanfchouwen, niet van noon
Gefchenken aan te bien aan Snoden, die de gunften
DerVorften, tothunbaat, verkopen, of door kunften
Verdraijen naar hun luft, het geen hy denken moet
Wiens ftem een ganfch Gewefl met diep ontzag begroet.
Hy hoorde zelv; hy fprak met all' zyne Onderdanen,
630 Berifpend Vaderlyk, of ftuitend hunne tranen.
Zyn voet, door ouderdomen moeiflykheen geknakt,
Had nogtans zynen Geeft in 't minfte niet verzwakt:
Men droeg hem, om het Volk God-fpraken te verkonden,
Van 't Hof naar de open Markt. Men hoorde duizend monden
Uitgalmen van rondom: Leev, leev, O grote VorfU
� Zo leeft 00k ons geluk in uw doorlugte borfl!
Reeds zag men om hem heen, gefchaard aan alle kanten,
Het Volk dat hem dus minde in flee van Lyftrauwanten,
Toen D1 o c a a r , vooruit gezonden, hem genaakt,
640 Spreekt, en door zyn verhaal elk in het binnenft raakt.
't Ontftelde Volk roept ftraks, ter wapen, en, bewogen
Door 't onverwagt gevaar, heeft niets dan wraak voor ogen.
Men hoort een flerk gebrom, en een vergramd geluid,
7t Welk teerheid voor den Vorft, en luft tot kryg beduid.
Bezorgd dat's Vyands magt een bloedbad aan koom' regten,
En wage met geweld den aanilag te beflegten,
Gaan op des Konings wenk, reeds ganfche benden voort,
En plaatzen zich met vlyt by Muur, by Wal, en Poort;
Met wettige1 Oorlogs-moed befluitende te flerven,
650 Oft heil van Land en Vorft roemrugtig te verwerven.
Intuflchen naderd, met zynHelden, Stavo's Zoon,
Door vreugde-galmen heen, den Taprobaanfcben Troon.
In fchoonheid van gelaat, en Lyfs-bevalligheden,
Kon niemand in Zyne Eeuw met hem in 't flrydperk treden;
"Waar by de deftigheid, uit zyn verheven ziel
Herkomftig, ieders oog eerbiedig ftaande hiel:
En 't was onmogelyk een neiging te bedwingen,
Die zyn gezigt verwekte, en will in 't hart te dringen.
-ocr page 68-
VAN F R I S O. I. Boek.            *3
Gelyk een nieuw geftarnte aan 's Hemels hogen trans
6<5o Voor de eerfle keer verfpreid zyn' onbekenden glans.
En duizende ogen lokt om zynen aart te ontdekken,
Zo wift de Jonge Vorfl elks aandagt op te wekken.
Hy ftar-oogt van zyn' kant, verlangende even zeer,
Om thans een Hoofd te zien, bekroond met zo veel eer,
Door Heerfchzugt, Gierigheid, noch Weelde , te belezen,
En j die geen feilen had, dan van te goed te wezen.
Hy word hem midden in de taJleloze fchaar,
Gelyk aan eenen God, met diep ontzag gewaar;
En vol van yver buigt zich nad'rend voor zyn voeten,
670 En fpreekt: �0 grote VorfU gelukkig U te ontmoeten
� Zou 't akyd zyn voor my, vercierend myne jeugd
� Door \ aanzien van uw' roem, en zo verheven deugd:
� Maar nog gelukkiger, verfchyn ik in uw Ryken,
� Met U van mynen pligt te geven deze blyken!
� Ik j van myn 's Vaders Troon verdreven naar ditftrand,
� Gebannen, Vlugteling, verblyd my dat de hand
,- Des hoogften Gods, die my, vertoornd, myn Ryk deed derven,
» Door my, ten minften iets aan U wou doen verwerven!
� En in 't regtvaardig leed, dat mynen boezem kweld,
680 " ^r°e^ ^ een ^^er^re vr^ugd, die my voor u verzeld.
� O grote Koning! wy, verzet van uwe goedheid,
� Wy naderden deez1 Stad, wanneer daar, vol verwoedheid,
� Een fnode hoop, met Een' ten dood gedoemd, verfcheen,
� Gelukkiglyk ontdekt, en niet met ramp beflreen.
� Hun eereloos geheim zal U, door deez1 Gevangen,
� Haaft blyken, en wie naar uw' ramp en val verlangen.
� Hy, mede in 't eerft verleid, maar wien nu 't kwaad berouwd,
� Kend elk die fchuldig is, en weet het geen men brouwd.
�>■> Wy wenfchen dat het 11 niet minder mag gelukken
600 " ^e re^ ^et Zwaard ^er wraak ten boezem in te drukken j
^ � En hou deez' mynen arm, in d'aan te vangenflryd,
� Is\ dat men ftryden moet, [uw |Volk en U gewyd!
� Hoe't ongeluk my nu mag wyders tegen leggen,
� Ik kan tot mynen roem aan alle Volken zeggen,
», Dat ik dien groten Vorft mogt zien in myne jeugd,
■>■> Die 't menfchelyk geflagt ten voorbeeld ftrekt van deugd!
� Ja, moog'lyk zal ik daar een proev van henen dragen,
� 'k Zal moog'lyk van uw hulp alomme kunnen wagen;
� En
-ocr page 69-
GE'V ALLEN
24
� En alle Koningen der Aarde, in deez1 myn zaak
700 � Op't allerzwaarft gehoond, verkrygen hunne wraak!
� Toen fprak Vorft Ch a rs is: � Moet ik met myn gryze hairen
� En bukkende' Ouderdom dit noodlot wedervaren,
� En kan 'er iemand zyn, die 't op myn leven munt,
� En 't afgefloofd gezigt zyn1 flaauwen glans misgund ?
� O, waarom dan zo verr1 de onmenfch'lykheid te flrekken
� Van die onnozel Volk in mynen ramp te trekken!
� Maar Jupiter ziet nog de hulde, die 't my doed,
� Toeftemmende aan, en ftuit den dollen euvelmoed.
� O Dondergod! gy kunt deez1 gruw'lenniet gedogen,
� En wenteld het Verraad nu bloot voor aller ogen.
' l � Gy zend ons onverwagt, tot ons behoud gezind,
� Den Koninklyken Zoon van mynen ouden Vrind!
� Nu driewerf roep ik hier de Goden tot getuigen,
� En zweer het by den Styx, doen wy den Vyand buigen,
� Daar z.al een honderd-tal van Kielen, toegeruft
n Ten Oorlog, op zyn1 wenk gereed zyn op de Kuil!
� En wat dit Ryk nog meer bezit, al ons vermogen
� Is't zyne! Zoude 00k ooit dit dapper Volk gedogen,
� Dat hy, die hen aan zulk een onheil heeft ontrukt,
w Door een gelyk Verraad, vervolgd wierde en verdrukt!
'2 � Zymogen, kunnenzy, dus zyne vlyt betalen,
� Dan nimmer over hun Beflryders zegepralen!
� En word my 't licht ontzegt, eer zulks kan zyn volbragt,
� En, ooit daar na, deez Eed ontheiligd, of veragt,
� Zo geef, o Hemel! geef aan alle Stervelingen
� Getuigenis hoe gy kunt wreken alle dingen!
� Werp dezen Troon omverr' ? en geef hem aan den Voril
� Die hem zo zegeryk voor my befchermen doril,
� 't Zy nu, 't zy lang hier na! Moet hy daarom nog zwerven,
� En verr' van zyn gebied een ander lot verwerven,
1 ^ � Geef aan het Nageflagt, dat gy hem fchenken zult,
� Den Scepter, dien gy nog in myne handen duld!
Hy floot; en gaf bevel om alles klaar te maken,
En voor dat zelf het licht des Dag'raads zou genaken,
Amajapure's jeugd te fcharen in het Veld,
Tot demping van 't Verraad eer 't uitbrak met geweld.
-ocr page 70-
VAN F R I S O. I. Boek.
De Stad was groot, het Volk begeerig ora te ftryden:
De Vyand thans ontzet. 1 erflond, met ziels-verblyden,
Schiet elk het Harnas aan, en vat het blinkend zwaard.
740 Men ziet in ieder btraat reeds Krygsvolk, nieuws gefchaard;
tn de oude Vorft, omringd door de eedlgekoomen Helden,
In plaats der Gryzaards, die te voren hem verzelden,
Gedraagen naar 't Paleis, fleept Oorlogs-woede mee;
En, op het zelve pad, daar hy de flille Vre&
Nog even had ontmoet, verfchynt nu voor zyne oogen,
Een nieuw-gewapend Volk, in orde heen getoogen,
Vervullende de Lugt met fellen Oorlogs-kreet,
Regtvaardiglyk tot wraak, en tot verderf gereed.
Einde van bet Eerste Boek.
*t
D                                            G E-
-ocr page 71-
GEVALLEN
VAN
F R I S O.
I N H O U D
VAN
HET TWEEDE BOEK
C h a r s i s geeft aan F R i s o bet opperjle bewind over bet Leger, dat bui-
ten de St ad vergaderd,
c«2Torymbas/« bcvegten. De jonge Koning
vervoegd zicb Jlraks derzvaarts, en geeft de noodige bevelen, en doed de
Benden in orde fchar en.
Ch arsis, ^Teuphis wel meer bad ge-
zien, maar die, om een valfcb gerugt van zyn dood, bem zicb niet ive-
der te binnen konde brengen, verzoekt bem ondertujjcben te vcrbaalen
ivie by is, en waarom
Friso verpligt is geweeft om naar Taprobana
te vlugten, en zoo groote Ryken te verlaaten, bet wlk de Wys-geer om
Jlandig doed.
TWEEDE
-ocr page 72-
TWEEDE BOEK.
JL JLet blinkende Oog des Daags, tot vreugd vanand'reStreeken?
Was agter het Gebergt van * Galibi geweeken,
Toen Ch arsis j voor zo groot een onheil nu behoed,
Der Gangariden Vorft deez woorden hooren doed:
� Ik ben U thans verpligt myn Scepter, en myn leven;
� Geen dank kan ooit 2,0 groot een' dienft te boven ftreeven:
� Maar 't is U, waarde Prins, bekend gelyk aan my,
� Wat onverwagt gevaar nog dreigd myn Heerfchappy;
� En, hoe wy "t muit-ziek Volk eerft moeten overwinnen,
10 » Eer dat we een1 andren Kryg zyn magtig te beginnen.
� Ontvang nu de eerfte proev' der vrindfchap, die gy wagt,
� En neem op U 't gebied van al myne Oorlogs-Magt.
� Gy ziet hoe 't yvrig Volk is bezig toe te fnellen,
� En vlyt noch arbeid fpaard, om zich in flaat te flellen:
� Maar>
* Zie Ptol. Tab. JJia XII.
D 2
-ocr page 73-
28                       GEVALLEN
� Maar, hoe'k nw byzyn agt, de tyd is dierbaar, kort,
� En vergd een alziende Oog, eer alles vaardig word.
� Gaa, plaats U, wakkre Prins, aan 'c hoofd van myne Helden,
� En ruk het Heir te zaam in de omgelegen Velden,
� Op dat men 's ogtends vroeg, van alles wel voorzien,
20 � Vermogende mag zyn alomme 't hoofd te bien,
� Ja 't Sandocandifcb Land, met zyn verholen hoeken,
� Daar 't kwaad zyn wortels heeft, manmoedig op te zoeken.
� 'k Betrouw op U ; 'k betrouw op 't oud en edel bloed,
� Dat U het leven gaf, en niet dan Helden voed.
� Slaa, midd'lerwyl, niet af, dat, daar myn hooge Jaaren
� My dvvingen het beftuur des Krygs te laten vaaren,
� DeezWysgeer, dien ik U, verheugd, verzellen zag,
� En dien ik reeds waardeer, by my vertoeven mag.
� Wanneer, by't Morgen-licht, de naait gelegen Duinen
30 � Weergalmen van \ geluid der fchelle Krygsbazuinen,
� Wterhoude ik hem met meer, om met 0 veldwaarts aan
� Te trekken, en U met zyn wysheid by te ftaan.
Zo fpreekt hy. F r 1 s o, door 't aanhooren van deez1 reden,
Vergeet byna 't gevoel van zyn weerwaardigheden}
En antwoord hem terflond: � O grote Prins, de Faam,
� Die zo veel andVen vleid, doed recht aan uwen Naam,
� En zal U, hoe ze mag van uw volmaaktheen roemen,
� Niet groter dan gy zyt aan 's Warelds Volken noemen!
� Door wat gedrag heb ik, van 's Hemels gunft, verdiend
4.0 � Zulk een befcherrem-Heer, en onwaardeerbVen Vriend!
� O, kan ik thans voor U de zege niet behaalen,
� Ten minften zietgy my niet weer in deze Zaalen,
� En Sandocandie', tot mynen rampofloon,
� Voed thans myn Lyk-Cypres of trotze Lauwer-kroon!
� Maar 'k fnel, waar my de tyd en pligten mi verbinden,
� En laat U met vermaak den waardften myner Vrinden.
Zoo fpreekend treed hy heen, en word, met zynen Stoet,
In 't reeds bedekte veld, als Opperhoofd begroet,
En doed het nieuwe Heyr in orde en ryen fchaaren,
50 En Mond- en Krygs-behoefte alom te zamen gaeren.
Hier band de Nooa de Twift. Elk arbeid met vermaak.
En ziet de uitrufting aan, als voor zyn eigen zaak,
En
-ocr page 74-
VAN FRISO. til Boek.          2$
En't blind gehoorzaam zyn, in't geen word voorgefchreeven,
Als 't middel, om met vrugt den Vyand te weerftreeven.
Vorfl C h a R s i s onderwyl, door weetluft: aangedaan,
Spreekt Teuphis , thans by hem alleen, dus vrindlyk aan:
Doorlugte Vreemdeling! 'k heb voortyds uwe trekken,
� Zoo 'k meen, aanfchouwd, maar zoek U vrugteloos te ontdekken.
� Uw ftilheid van gemoed, uw Vorftelyk gelaat,
60 � Verkonden dat Gy zyt van een' verheven Staat,
� Of dat, van jongs at" aan, een eedle wyz van denken,
,, En de oeffening der deugd, U zulk een houdingfchenken.
� Gy zyt in dit Paleis niet flegts in veiligheid,
� Maar Meefter van het gene uw hart en oogen vleid;
� En weet miffchien wat eere, en agting, ik doe geeven
� Aan Mannen, in een kunft, of wetenfchap, bedreeven.
� Gun myn Nieuwsgierigheid een zekerder berigt.
� Waar heb ik U gezien, en in wat tyds-gewrigt?
� Wees niet gefloord dat ik zulks magtloos ben te ontleeden,
70 � Die zoo veel Menfchen heb aanfchouwd 3 en zoo veel Steden.
Strakshoorde Hy hoe dat die Teuphis hier verfcheen,
Zeer jong door hem gekend , en, langen tyd geleen,
In Gangaris gezien, en niet beroofd van \ leven,
Gelyk een valfche Maar te kennen had gegeeven:
En hoe de Wysgeer, by den Prins nog onbekend,
Zich, met vertrouwen, had naar deezen Troon gewend.
Toen fprak hy weer: � Het zal niet aan myn wil ontbreeken
� OmSTAVo's ongeluk, op't allerilrengft, te wreeken;
� Maar weiger niet, terwyl zich elk ten flryd verkloekt,
80 � Te melden, om wat reen ge uw heil in ?t vlugten zoekt:
� Waarom ge uw Vaderland dus hoop'loos hebt verlaaten,
� En nergens toevlugt vond, in zoo veel groote Staaten.
� Verhaal byzonderlyk wat ramp U heeft beftreen,
� En hoe ge ontkwaamt. Men hoord van d'andre zy' der Zee*n,
� De zaaken zelden dan uit onberigte monden,
� En met veel duifternis, of veinzery bewonden.
Daar op vangt Teuphis aan: � De vreugd van U te zien,
� Zal aan de erinnering der fmart verzagting bien;
D 3                                  � Want
-ocr page 75-
30                    GEVALLEN
� Want hoe de heerlykheid van myn Geflacht moefl daalen>
pa » Staat my ter dezer uur, O Koning! te verhaalen.
� Vorfl A d e l , na zyn dood, liet zyne Heerfchappy
� Aan mynen Broeder: hoop, en anders niets aan my.
� Prins S t a y o, wien de \Vet der Volken het vermogen
n Toekende, was wel niet zorglooslyk opgetogen,
� Maar wakkerheid van Geeft ontbrak hem, en hy zogt
� Te ontgaan wat arbeid koftte, en werk vereifchen mogt:
r, Zelv niet wel wetende te veften zyne luften,
« Gereed, zoo ras de Kroon en Scepter by hem ruflten,
� 't Gezag in vreemde hand te laten, en verfchrikt
ioo n Voor deeindeloze zorg, die de Oppermagt befchikt;
� Ja, magt'loos ieder zaak met onderfcheid te keuren,
� Waar door een Vorft vermag zich boven 't volk te beuren.
� De Grooten, voor 't gevolg bedugt, beflooten my,
� Ten nutte van 't Gemeen, te itellen naaft zyn zy ?
� Zy merkten dat ik my niet ganfch afkeerig toonde
� Van arbeid, noch my zelv' van moeite, en ernft, verfchoonde:
� Derhalven, fchoon ik jong en onervaren was,
� Kwam myneleerzaamfieid, en hen, en my tepas.
v Maar, om deez teere zaak voorzigtig te beginnen,
lion Voor dat een Gunfteling zich veftede in zyn zinnen,
� Sprak Segon, aan hun hoofd, den jongen Koning aan,
� En deed hem, met beleid, en wyfe reen, verflaan:
� Hoe zwaar het is alleen den lafl: des Ryks te draagen,
� Hoe loiF'iyk zich te doen in 't heerfchen onderfchraagen
� Een Koning, zei hy, die zyn 's VoJks geluk betragt,
� Moet, door te grote vlyt, geen Slaaf zyn van zvn magt :
� Het uiterifte is zoo wel, aan dezen kant, te myden,
� Dan zich geheel en al van voorzorg te bevryden.
� Het is een wyfe zaak, bedaard, te kiezen Een',
120 » Of meer, die, praalend mec de Jiefde van 't gemeen,
� Den Koninglyken glans doen tot den Hemel ryzen,'
� En \ waare doelwit van de Ryks-befliering wyzen.
� Geef dan, O Voril, den lafl van 't minder Lands-bewind
� Aan and'ren, 't wigtigil worde alleen door U bezind,
� Nog zwaar genoeg om U het diepil gepeins te geven,
� En fWg in werkzaamheid, en arbeid te doen leven!
5, Voorts meld'de hy, dat ik, zoo naauw aan hem verknocht,
n Eer, dan een ander, moeft daar toe zyn uitgezocht:
� Dat
-ocr page 76-
VAN F R I S O. II. Boek.
;i
3, Dat Zyn belang het myne in alien deel zou weezen,
130 n En Hy, noch cTOnderdaan, lets had van my te vreezen.
� Den Vorft, die Segon agtte, en teerheid had voor my,
» Geviel terilond die raad: Hy gafeen Heerfchappy,
� Veel uitgeltrekter zelfs, dan segon had doen hooren,
� In myne hand, om min zyn rult te zien verftooren.
j, Jk, door die keur gevleid, die me onwaardeerbaar fcheen,
� Befloot om al myn tyd op te ofPren aan 't gemeen;
� En, door niets onbezocht, en onbeproefd te laaten,
� My teder gewaardeerd te zien by de Onderzaaten.
� Ik itelde Segon ftraks, myn Voedfterheer, en Vrind,
14.0 >> Aan ^t hoofd van eenen Raad, in dit myn nieuw bewind,
� En bragt myn Broeder nooit befluiten onder de oogen,
� Dan die men daar, vooraf, met ernft, had overwoogen.
� Een ongeftoord geluk bekroonde myne vlyt,
� Daar niets ons tegen viel, in flillen Vredes-tyd.
� De Landbouw raakte in eer, de Handel bloeide, en Wetten,"
� Die 'k, op der Wyfen raad, will daag'lyks in te zetten,
� Verfchaften eere, ontzag, en rykdom aan 't gebied,
j> Meer dan 'er onder een' der Vorften was gefchied.
3> Maar geen doorlugter roem mogt immer my gebeuren,
I jo » Dan dit gedrag door U voor goed te hooren keuren j
� En niets herroep ik my verheugder, dan den dag,
s> O Koning! toen ik U te Gauge koomen zag.
5} Gy, reeds op 'c naauwll berigt, hoe dat men, op de Troonen,
» Het beft de proef van een volmaakt beflier kan toonen,
» Aan wien men toen reeds alle ervarenheid toefchreef,
� Gy preeft de omzigtigheid, en d^yver, die my dreef.
� Maar, kort nadatgy 't Hofvan Stavo had verlaaten>
� Begon my de Fortuin op "t onverwagtft te haaten,
� En rees het onweer op, dat eens, in wreeden rouw,
160 My zelv1, en myn Geilacht voor altoos domplen zou.
� Wie kan een hinderlaag van zoo verre uitzicht myden,
� En zulk een1 ramp voor zien in zoo gerufle tyden?
» Daar was al lang voorheen aan 't Hof een Jongeling
� Geweeft, in \ eerft geheel niet aangezien, gering,
� En in * Mejolie van't minfle der geflachten
� Afkomftig, loos van geeft, en veftend zyn gedachten
� Op
* Zie Ptol. Tab. JJut X.
-ocr page 77-
GEVALLEN
3*
� Op hoogen ftaat, bekwaam tot deallerboofte daen,
� En mydende met lift om dus geboekt te ftaan.
,, Agrammes was zyn naam. O waar' hy nooit gebooren!
1*0 » Of had hem eene Slang doen in de wieg verfmooren!
� De kunft der Vleijery bezittende in den grond,
� De Logen overal mecvoerende in zyn' mond,
n Wift hy zich in de gunft des Konings dus te dringen,
Dat, eer de zaaken van myn ftaats beftelling hingen,
n Die Prins hem het bewind der Praftaten gat,
� Een uitgeftrekt gebied, en koninglyke ftaf!
j, Hier vierde hy den toom aan duizend dwaaze daaden,
i, En dee 't elendig volk zyn gierigheid verzaaden;
,, Ja fpaarde zelfs het bloed der braafite inwoonders niet,
l8o j> Om een gering belangof aangedaan verdriet.
� Wei haaft wierd dit gedrag, in and're verre Landen,
� Op 't voorbeeld, nagevolgd, door eerelooze handen.
« De Landvoogdy begon, in 't uitgeflrekte Ryk,
» Een rovery te zyn, het Oorlogs-vunr gelyk.
� Ik, door Agrammes meede, in het begin, beleezen,
n Vermoedde niet dat hy daar de oorzaak van zou weezen;
� Maar veinsde, wie 't mogt zyn, wanneer my dit geweld
� Wierd in het algemeen en als met vreez' gemeld :
� En, om 't misbruikt gezag te zekerder te oncdekken,
ipo ,, Befloot ik zelv naar die geweften te vertrekken.
� Ik had, voor lange alreeds, 't ontwerp dier reis gevoed,
« Nooit door een Prins gedaan van 't Koninglyke bloed:
� En wenlchte van naby, met onpartydige oogen,
� Naaukeurig van het Kyk te kennen 't ganfch vermogen.
� Agrammes, die wel wift, wie't zwaarftde wetten fchond,
� En wat van deezen togt voor hem te fchroomen ftond;
,, Spande al zyn krachten in om my dien af te raaden,
� En bood zich aan om zelv die moeite op zich te laaden;
� En mat die Volken uit, als dus in lift doorwrogt,
200 � Dat niemand, zonder vreez, hun land doorreizen mogt.
� De zwakke Stavo zelv beftond me 00k te overreeden,
� En had, van zynen kant, een' reeks van zwarigheden;
� En wenfchte, dat ik 't Hof thans niet verlaaten zou,
� Daar yt tydperk naderde van zyne aanftaande Trouw-
� Men had al lang getracht, om zulk bene uit te vinden,
1, Waar aan zogroot een Vorft in Echt zich kon verbinden,
jj En
-ocr page 78-
VAN F R I S O. II. Boek.            3
� En voor een Ryks Princes, aan d'Oevers afgehaald
� Van * Acefines Vloed, zich eindelyk bepaald.
� Het was Melite, 't was des groten Por us Dogter.
.110 � In fchoonheid, fchranderheid, en deugd, geen uitgezogter!
� En, die, vergeefs door meer dan een' Monarch bemind,
� Voor S t a v o zich alleen had eindelyk bezind.
� Men zogt my dag, en nagt, met alle vlyt te troonen,
� Om deze Plegtigheid, en Feeften by te woonen \
� Maar ik, geheel verrukt door d'yver, die my dreef,
� Dagt flegts om 't geen my de eer, en pligt te voren fchreef;
� En nu bereids verwagt, in all' des Konings ftaaten,
r> Vertrok, tot trooft, enhulp, der lydende Onderzaaten.
� Niet lang na myn vertrek verfcheen, als een Godin,
220 » En met een' grooten floet, de nieuwe Koningin:
� En wierd met teedVe vreugd, en ongemeen verlangen,
� Als't eelfte Staats-gefchenk, van groot en klein ontvangen.
� Agrammes blonk het meefl, verrykt door buit op buk,
� En fnood verkreegen goud, in pragt en luifter uit.
� Melite zag hem hoog door zynen Koning agten,
� En wierd aldus belet zich regt voor hem te wagten.
� Zy zelve hield hem 00k voor een1 getrouwen Vriend,
» En gaf geveinsde deugd wat waare alleen verdiend �,
� Hy, fchrander in den Vorfl den doolweg op te leiden ,
230 � Deed ieder Dag een nieuw vermaak voor hem bereiden.
� Hy will, dat geen vergif op 't lichaam feller woed,
� Dan ydle bezigheid op 't zorgeloos gemoed,
� En Lcthis Poel kon hem niet beters doen verwerven,
� Om alle waakzaamheid daar in te doen verfterven.
� Voorziende dat hem kort,door 't geen myn Reis beloofd,
,, Een yfs'lyk onweer llond te vallen op zyn Hoofd;
� En, datik, door Xyn fchuld en dwinglandy verbolgen,
� Hem, onverzoenbaar, zou, met al myn1 haat, vervolgen,
� Befluit hy zich, by tyds, door lift, of door geweld,
24,0 � In veiligheid voor zulk een1 ramp te zien gelteld.
� Hy zelv, hy doed my dan, door veelerlei berigten,
� Van Wederfpannigheid, ja, van Verraad betigten:
� En
* De Staaten van Porus waren ten Weften door den Vloed Hydafpes, en ten Ooften
door den Acefims gedekt.
E
-ocr page 79-
GEV ALLEN
34-
� En fpand terftond met al de Landbeftierders aan
5, Die 'k afzette, en die fluks, om verder ftraf te ontgaan,
� Nu radeloos, naar 't Hof, en naar de Ryks-ftad weeken,
3, Daar van Agrammes magt reeds al de proeven bleeken,
3, Zo ras hy dagt dat ik in ?t Prafiatifch Land
� Kon zyn, field hy te werk de kunft van zyn verftand;
� En maakt des Konings hart benaauwd, door alle dagen
2)0 � Van myn gewaande Ontrouw, en Ileerfchzugt te gewaagen,
� O Koning! (fprak hy) 't is zo ftil niet als gy denkt,
� Uw Broeder zelv gebruikt de magt, die gy hem fchenkt,
3s Om op uw' ondfrgang een' nieuwen Troon te veften,
33 En wrikt der Volken trouw en pligt in uw Gewellen.
3, 't Is mogelyk nog tyd, om, om door een flout befluit,
33 Uw naad'rend ongeluk, en val te zien gefluit.
3, Ik weet hoe min een hart, vol teerheid, kan gehengen
3, Het droevig ukerfte van eigen bloed te plengen;
3, Maar nood erkend geen band. Daar zyn in dit uw Hof
260 33 De Landbeftierders, meer dan ik op deeze flof
3, Gevat, die 3 hier gevlugt uit vergelegen hoeken,
� Zich tot behoud des Ryks, en 't uwe, nog verkloeken.
3, Zy zullen u terftond verhaalen al het geen
3, Daar omgaat, en 't Ontwerp van deel tot deel ontleen;
� En melden tot wat trap de tyd is te waardeeren,
� En wat nu diend gedaan om 't onheil af te keeren.
� Waar hunne ziele mee bezoedeld met verraad,
33 Zy waren niet, alsnu, gefchopt uit Eere, enStaat!
� De Vorfl 5 met angft op angfl beklemd door zulke reden,
270 3, Vergunde in 't end' dien hoop om in zyn Zaal te treeden;
33 En leende hen het Oor, en} tot myn nadeel, vond
� Al ingang wat daar vloeide uit hunnen valfchen mond.
,3 Zy voegden, om den Vorfl gewifler te verleijen 5
s, Teerhartigheid voor my by't onbefchaamdfle vleijen;
3, En 3 myn bekwaamheid hoog verheffend, deen 't verraad}
� In tegenftelling, zien als te eerelozer daad.
3, 't Befluit was om my ftil, met lift, te rug te roepen:
3, Eer dat ik aan het hoofd verfchynen kon van Troepen,
,3 'k "Wierd, zonder onderzoek, en onverhoord gedoemd;
280 3, En myn Verrader werd in myne plaats benoemd.
� Thans was ik in 't Gewefl der verre Prafiaaten^
� Verwonderd over 't zagt gedrag dier Onderzaaten.
-ocr page 80-
VAN F R I S O. II. Boek.            3$
� De Dwingeland gaf hen veel meer dan eene reen
� Tot oproer, maar \ benaauwd, en onderdrukt Gemeen
� Kropte al zyn klagten op, vernoegde zich met zugten,
� En fcheen gefchondeh pligt nog meer dan ramp te dugten.
� Daar was geen Orde, Wet, geen Toevlugt-plaats, geen Recht,
35 En alles wierd naar luft der Magtigften beflegt.
� Toen borfl myn gramfchap uit, en zoo veel moode treken
290 jj Befloot ik, op het zwaarft, tot ieders fchrik, te wreeken.
� 'k Berigtte zyn bedryf aan 't Hof, en ik gebood
,j De wonde in 't openbaar te heelen door zyn dood.
� Maar ach! myn Ryk was uit! Wat mogt ik toen gebieden?
� Ik j die niet magtig was myn1 eigen ramp t'ontvlieden!
� Myn Vyand, reeds aan \ hoofd van 't hooge Staats-beftel,
� Wif't aan myn's Broeders oog te onttrekken dit bevel:
a. En, fpottend met het geen ik magt'loos mogt bedoelen,
,5 Befloot dien zelven dood aan my te doen gevoelen.
9, Terwyl ik fteeds volhard, en 't uitgeputte Land,
300 55 Der Prafiaaten breng, tot de oude ruft, en (land,
� Doed Stavo my 't berigt, met valfche vriendfchap, geeven,
5, Hoe dat men onverwagtft in't Oorlogs-Veld moet flreeven: '
� Ja hoe *PANDiON't Ryk al ingetoogen is,
� En alles overftelpt met diepe ontfteltenis.
� Hy bad my, dat ik thans, om zulk een1 hoon te wreeken,
� Geen uur meer toeven zoude in de afgelegen ftreeken;
5, Maar dat ik, aan het Hoofd des Heirs, nu toonen wouw,
� Myn tederheid voor hem, en dapperheid en trouw.
� Wie zoude aan zulk een Maar1 zyn vol geloof niet fchenken,
310 � En zulk een1 Vorft van een1 zoo laagen pas verdenken?
� Ik geef geen twyffeling, geen reden \ minfl: gehoor,
� Hoe zeldzaam 00k dit nieuws mag klinken in het oor.
� Ik ftreel myn yv'rig hart, met eere te behaalen,
� Met Krygs-trofeen, en met aanftaande zegepraalen,
� En reize in aller yl. Maar Gangers hooge wal
� Zag my niet wederom, of tevens mynen val.
� Verr1 dat men onderzoek geraaden zoude keuren,
� Mogt my zelf :t aangessicht myn 's Broeders niet gebeuren.
3, Men dreefmy, zwaar geboeid, ten duifTren Kerker in,
320 3, En liet ?er my de prooy van een1 ontroerden Zin.
» Ik
* Zie Ptol. Tab. 4/j« X.
E 2
-ocr page 81-
GEVALLEN
36
Ik was niet magtig zulk een' wreeden flap; te draagen :
� Myn jong gemoed bezweek, en borit in 't vreeslykft klaagen.
� Ik had in 't Jioog gezag my vvat te veel verblyd,
� En zonder magt te zyn gaf m'een ondraagb're fpyt.
� Ik wenfchte dat men my de doodftraf toe kwam deelen,
� En 't fterven fcheen me alleen myn fmartte kunnen heelen.
� Na Iange uitmarteling, verwyt, maar zonder baat,
� Geftortte tranen, nooit behuipzaam in dien itaat,
� Verwon m'een zagte flaap, en kwam myne oogen fluiten,
330 � En 't eerft de onftuimigheid van mynen hartstocht ftuiten.
� Geen Kerker dwingt den Geefi; ik zag my, voor een tyd,
� Van 7t akelige Hoi en Ketenen bevryd.
� Een Godheid, dagt me, dreef my naar de Praftaatcn;
� En 'k zworfdoor Stavo's groote en uitgeftrekte Staaten,
,j Gezwinder dan 't gediert', dat, door de dunne lugt
� De klaauwen van een Gier, tuk op verderf, ontvlugt,
j, En, door een' fellen wind geholpen in het zweeven,
,j Onmoog'lyk voor 't gezicht is agter na te ftreeven.
� 'k Bevond m' in Tama/is, een Stad, niet lang geleen,
34.0 � Doorreisd, daar alles my toen wond'rens-waardig fcheen.
� 'k Had daar niet lang vertoefd, door and're vlyt gedreeven,
� Maar reizend wierd deez plaats ten vollen my befchreeven.
� De Inwoonders zyn 'er meell Geleerde en wyfe Lien,
� Gewoon om alles naar de reden in te zien;
� En Magers, diep van Geefl:, die met * Gymnofopbijlcn
� In vrindelyk gefchil, om 's waarheids kennis twilien.
� Zy wierden my verbeeld, als fpreekend van een ftof,
� Die 't onverganklyk goed, en 't waar geluk betrof.
� Hier dreef my nu myn droom. 'k Dagt iemand aan te booren ?
350 ?, Die my daar tot verblyf begeerde te bekooren.
� Een Jongeling fcheen my te bJinken, als een ftraal
� Der Morgen-Zon, in eene azuure wolk te praal:
� En fprak: De ware Koem, de hooge Heerfchappyen,
� Zyn hier te zoeken, hier kan 't heerfchen regt gedyen!
� Daar de onbevlekte Ziel zich zelv1 een' Scepter geeft,
� Daar 't aardfch Gezag voor zwigt, en 't Lot geen magt op heeftl
� Hy zweeg, en fchoot m'een toe dier Goddelyke flraalen,
� Waar by 't geen aardfche glans vermoogende is te haalen,
» Nog
* Indiaanfche Philofophen.
-ocr page 82-
VAN F R I S O. II. Boek.
Noch Stavo's Rykstroon, van Gefteenten fzaam gefteld,
360 � Noch waar de weeld'righeid den hoogmoed mee verzeld.
� Die zalige invloed kwam my dus de Ziel verrukken,
� Dat, eer ik eenig woord was magtig uit te drukken,
� Het vlngge licht verdween, de dierb're doling vlood,
� En 'kzag op nieuvvs niet meer dan fchaduw van den dood.
� 'k Was bezig dit gezicht voor Goddelyk te keuren,
� En vaft gezind, mogt eens de vryheid my gebeuren,
j, Gehoorzaam naar die Item te leven: Tamafis
� Scheen m'een ontwyk voor deez myn bittVe droeffenis;
� Wanneer ik d'yz're deur des Kerkers op hoor maaken,
370 � En myn1 doorlugten Vrind, myn1 Segon, zie genaaken.
,, Jkviel hem om den hals, en, met een1 traanenvloed.,
� Ontdekte ik hem de fmart van myn benaauwd gemoed.
� Is 't, zeide ik, wel? of zal de dood myn rampen enden?
� Maar neen! Gy zyt de Man niet, dien men uit zou zenden,
� Indien men 't doods-befluit voor my reeds vaardig had!
� Toenfprakhy: Vlugt, o vlugt, uit deez verwarde Stad!
� Wyk, want gy kunt. Verzuim geen tyd met te onderZoeken
� Hoe 7t my gelukt is U te redden uit deez hoeken!
� Myn leven hangt'er aan! 't Was midden in den nagt;
380 � Van de eene duifternis in de andere uitgebragt,
� Dee 'k hem myn wit verftaan,fneldeom1t gevaar te ontkoomen,
� En vlood langs berg en dal 3 en week voor poel noch ftroomen,
� En kwam, na lange moeite, en deerlyk afgemat,
� In 7t Land daar \ onlangs nog zo veel vermogen had j
3, En daar de vreugde van myn Vryheid te verwerven
� My trooftte van het geen ik moeft onfchuldig derven.
� Wei haaft bemerkte ik, hoe de Wysheid hier meer ftof
� Tot vergenoeging gaf, dan d1ydle glans van 7t Hof,
,, Daar 7t purper en het goud, van 't hart der Hovelingen
390 � De zorgenniet verband, die, 't nagt en dag, befpringen.
� Hier zag ik Menfchen, door geen magt noch goud bekoord,
� In hetgebrek, naar 't fcheen, door geen gebrek verfloord,
� Veragtende oogen op de weelde en heerfchzugt flieren >
� En enkel hunnen geefl met kenniffe vercieren.
� 't Gelukte m^nbekend met alien om te gaan,
j, Een1 ouden Mager dee 'k alleen myn lot verflaan,
� En hy, van zynen kant, will my den droom te ontleden,
� Dien 'k in het vreefs^ykft zag van myn weerwaardigbeden.
-ocr page 83-
35                        CEVALLEN
� Hy fprak: Myn Zoon, elk Menfch, die 't fterflyk leven fmaakt.
400 � Heeft zyn * Befcherrem-Geeft, die voor hem zorgd, en waakt,
� En die, wanneer geen Aardfch vermogen meer kan baaten,
� Hem trooft en onderfteund, en nimmer zal verlaaten.
� Deez Eed'Je Geeft heeft U, zo diep in droeffenis,
� 't Geheugen ingeftort van 't verre Tamafis;
� En wift dat daar, in plaats van knagende verdrieten,
Eene ongefloorde Vrede en Ruft is te genieten.
Wy worden hier door haat noch wangunft wreed geplaagd,
Noch heerfchzugt, die 't gemoed gelyk een Gier doorknaagd:
� En geeft de Rykdom ons geen nuttelooze dingen,
4.10 » *t Gebrek vermogt 00k nooit deez' Veften in te dringen.
» De luft naar wetenfchap en kennis is een bron
� Van vreugd, die 't Aardfch geluk nooit evenaaren kon;
� En die de Ziel geftaag, in plaats van af te matten,
j, Verkwikt met nieuwe fpyz, vercierd met nieuwe fchatten.
j> Gy zult vvel haaft de vrugt dier levens-wyze zien,
En leeren op uw hart en driften te gebien;
y, De waare heerfchappy, die Hemelwaarts doed ftygen!
� Onflerfelyke roem! niet in een Hof te krygen,
» Daar 't woelende gemoed nooit op zich zelven denkt;
4,20 » Der yd'le en dwaaze pragt, zyn dierbare uuren fchenkt,
� En, zwemmende in een1 vloed van wezenloze fchimmen,
� Den goddelyken Geeft belet om hoog te klimmen.
� De Mager leerde my vervolgens het verftand
� Regt te gebruiken. 'k Zag wel haaft een magtig Land
� Te voorfchyn koomen. 'k Zag my zelv\ Verwarde ftreeken,
� Rondom oproerig Volk, te voren niet gebleeken!
� Ik merkte mynen Troon, en zag my waarlyk Vorft;
� En Wetten gingen uit, die niemand fchenden dorft.
)>
Al
* Per/a, tarn Veteres quam Mabomedani, credunt quemque habere fuum Angelum
cuftodem. Hyde; Cap. 20. Et inferius : Credunt Planetarum & Angelorum, omni-
bus rebus, & Regionibus a,c Urbibus prasfefturam.----- Quod fc: quifque particularis
Homo habeat fuum Angelum bonum. ----- Quod quifque Angelum fuum habere crede-
batur,haud obfcure colligitur ex loco de Petro Odium pulfante &c. Cap. XXXIII.
De Perfiaanen , zoo voel als de oude Mahometaanen gelooven dat elk zynen Befcberm-
Engel bebbe. Hyde Hoofdd. XX. en wat laager. ----- Zy geloven dat de Planeeten
in de Engelen, den invloed bebben in en bet beftier over alle Zaaken, Gevjejlen en Steden.
En dat zelf elk byzonder menfcb zynen goeden Engel of beivaargeeft bebbe. -----Het Ge-
hof nu dat ieder voor zicb zulk een Engel bebbe, word niet duiftcrlyk opgemiakt uit de plaats
jo de Handel, der Apost. daar Petrus aan de Deur klopt, enz. Hoofdd. XXXIII.
-ocr page 84-
VAN F R I S O. II. Boek.
� Al meer en meer berigt door deez verheven Lieden,
43° j> Verkreeg ik waare ruft, en zag myn rampen vlieden.
� Voorfpoedig zoog ik 't belle, en 't nuttigfte uit hun Leer,
� En ging de dolingen van anderen te keer.
� O, (zeide ik) eifch niet meer vergankelyke fchatten,
� Maar een gezond begrip om alles regt te vatten!
� De kennis van zich zelv' is de eenige overvloed,
� De Wysheid is, en blyft, het allerhoogfte goed!
� De Wetenfchap is meer dan Scepters te waardeeren,
� En blyft onwrikbaar ftaan daarTroonen ommekeeren!
Terwyl ik deeze ruft dus ojngeftoord geniet
44.0 � En \ hart niet meer vermoei met wat in 't Ryk gefchied,
� Noch arbeide om op nieuws in het beftier te raaken;
� Zie'kSEGoN, mynen Vrind, weer, onverwagt, genaaken.
� Ik ftond in het begin ontfteld van Hem te zien,
� En dagt hem 00k genoopt, door tegenfpoed, te vlien.
� Maar hy begint aldus myn vreez te doen verdwynen;
j, Zyt niet zo diep geraakt: O Prins! op myn verfchynen.
� Wy beiden hebben geen nieuw onheil ondergaan,
� Ik kondig U veel eer het einde daar van aan.
� Door 't Volk in 't openbaar van misdryf vry gefproken,
4.J0 � Is eindelyk uw hoon op 't zegerykft gewroken.
� Uw Broeder, uit den waan gered, erkend zyn fchuld,
,> En wagt U binnen Gange, in fmartlyk ongeduld.
� Is,waarde Boezem-Vrind! (dus viel ik in zyn reden)
� Agrammes dan geftraft voor al zyn fpoorloosheden;
� En trof hem 't Itrenge Recht ? Oneen, (begint hy weer)
� De Koning agt hem nog, en mind hem als wel eer.
>, Wat dan (hervat ik) kunt gy, waarde Segon! fpreeken,
� Van heeling voor myn Wonde, en van myn fmaad te wreeken,
� Of dat men voorzorg had myne onfchuld te doen zien;
460 En welk een nut denkt gy dat my nu kan gefchien
,» Daar ik te vreden ben ? Getrouwlle van de Grooten,
� Die voortyds met my de eere en laft des Ryks genooten,
� 't Valt zwaar der Waereld glans te vlieden in de Jeugd,
� En zich aan Wetenfchap te wyden en aan Deugd;
,3 Maar 't valt nog zwaarder die doorlugte Ziels-vrindinnen
� Te derven! Kan men eens oprecht haar fchoonheid minnen,
,5 En fmaaken, het verlies daar van is voor het hart
� Een onverdraagb're ramp, eene onvertroollb're finart!
� Denk
-ocr page 85-
GEVALLEN
40
� Denkniet, OSegon! datik, uit dit zalig leven,
4.70 ,, Gezind ben naar de gunfl: van Koningen te ftreeven!
� Zyn antwoord was: 't Kan zyn dat deez gerufte ftaat
� De waarde van 't gezag zeer verr' te boven gaat:
� Maar moet een Prins, tot zulk een' eere-trap verheven,
� Dan enkel voor zich zelv' zorglooflyk heenen leeven ?
� En, alsde Hemel hem tot grote daaden wenkt,
� Verfmaaden 't hoogft dat Jiy den zwakken fterv'ling fchenkt5
� Aanhoor wat onweers-wolk, wat reeks van ongelukken,
� De ganfche Heerfchappy thans dreigen te onderdrukken.
� Het Salaceenfche volk heeft$ muitende, onverwagt,
480 » Een Leger op de been, en in het Veld gebragt;
� En is, als ware dit opzettlyk zoo befloken,
,, Van alles wel voorzien, in 't hart des Ryks gebroken,
� En heeft driewerf ons Heir verilagen. Gange zugt,
� En uwer Vaad'ren Troon is voor den val bedugt.
,, Men wagt elk oogenblik des Vyands fnoode benden,
,, Een nare rouw-kreet meld de naderende elenden,
� De Vloot gellagen dryft, in wrakken, langs de Zee,
� Men hoord niet dan van ramp, aanftaand verderf, en wee.
� Al deeze flagen deen liet volk te zaamen loopen,
490 � En wegens uw gedrag, en onfchuld, de oogen open.
� Het overfchot van 't Heir, hier in met lien gepaard,
� En even zeer vertoornd, zwoer op het duurft geen zwaard
� Te trekken, zoo men U niet aan hun Spits kon zetten,
� En fmaadde all' and'ren loon, en hoarde naar geen wetten.
,, Toen beefde Stavo. Toen wierd ftraks om my gedogt,
� En ik, uw oude Vrind, wierd yvrig opgezogt,
� En vrindelyk begroet, geraadpleegd, engebeden,
� Het gene ik van U wift, tot's Lands behoud, te ontleeden.
� Zie daar waarom ik zulk een min verwagtte reis,
f 00 � Met alien fpoed volbragt, en wat ik van u eifch.
� Thans is't U mogelyk dit onheil af te weeren,
� En, zonder U, zal 't Ryk het onderll boven keeren.
,> Maar fchoon dit Lot uw hart nog niet hebbe aangedaan,
Aanhoor een' tweeden pligt, dien 't niet voorby kan gaan.
,, Herdenk dien naren nagt, waarin gy, reeds bezweeken,
,, My zaagt in 't aak'lig hoi des duift'ren Kerkers breeken;
� Wanneer ge uw V'ryheid weer, op't onvoorzienft, genoot,
� Gedoemd, in't ogtend uur, tot een onvliedb'ren dood.
� Zulk
-ocr page 86-
VAN F R I S O. II. Boek.              4
}i Zulk eene weldaad moet U niet aan my verbinden,
510,, Maar heefc Me llte alleen zich durven ondervvinden.
� Haar eed'le Ziel, geraakt door uw weerwaardigheen,
� Deed m1 in 't begin des nagts in haar vertrekken "treen,
� En , merkend met war. lift men u w.ift te overftelpen,
� Beval me, als uit my zelv1, U van den dood te helpen,
� En gaf my 's Konings ring, op wiens gedugt gezicht,
� Al wat bevolen word gehoorzaam word verrigt.
5J Hy zweeg. Jk antwoord hem, tot in de Ziel bewoogen:
� Gy zegepraald myn Vrind! Ik ben in Uw vermoogen.
� Ik neem een kort befluit, en 11a niet wyder af,
520 � En neem in myne hand den aangebooden Staf.
� Grootmoedig is het, fchuld, en misdryf te vergeeven:
� Ook leerd men hier tot's Volks geluk en nut te leeven.
� Blymoedig in den dood voor 't Vaderland te gaan,
� Is een der zegerykfte en grootfte heldendaen.
� Ras meldde het gerugt myn1 naam en wedervaaren,
� En wat beroerten, daar in't Ryk gerezen waren.
� Toen greep men naar 't geweer. De Volken kwamen aan \
� En 'k zag een groote fchaare in korten yoor my llaan.
,, Al reizend wies 't getal; ja 'k had een Heir te zaamen,
53o >> Vol Oorlogsmoed, wanneer we in 't Gangarydfche kwamen.
j, Daar hoorden wy hoe Gange alreeds belegerd was,
� En daag'lyks wierd gedreigd te fmoren in haare afch.
� Wy fpoed'den ons te meer, en zagen van de bergen
� Wei haafl den Rykstroon door het trouw'loos Leger tergen,
� De hooge Torens om de Wallen heen gefchaard,
� Met Volk en Wapentuig tot hun bederf bezwaard,
� En witte Tenten, die zich verre Veldwaarts ftrekten,
,, En hen, die nog onz komft niet wagteden, bedekten.
� 't Was in den morgenflond, by 't eerft gereezen licht,
540 � Wanneer ik wierd gewaar dit haatelyk gezicht.
� Ik yverde te meer, om alles aan te wenden
� Tot zeekVe wraak en ftraf, op zulke ontaarde Benden.
� Ik ruftte ganfch dien dag. 't Geheim bleef in het woud;
� Maar llraks wanneer de Nagt wierd over't Rond aanfchouwd,
� Vertrokken wy met ftilte, en de eerfle morgen-uuren
� Verkondigden ons komft aan Ganges hooge Muuren.
� Daar rees een Oorlogs-kreet, zoo vreefTlyk, zoo verwoed,
� Dat zich de ganfche Stad reeds dagt, in vuur, en bloed.
F                                    � Gelyk
-ocr page 87-
GEVALLEN
4-a
Gelyk een fterke troep van hongerige Leeuwen1
Jfo licet op een kudde valt, en woed in 't aklig fchreeuwen,
En brullende vernield, en 't knagende ingewand,
� Door fellen ramp verftoord, verzaad op 't bloedig Land:
� Zo valt myn Krygsvolk aan. Ik, aan het Spits getoogen,
� By't opgaan van de Zon, kryg Sadrocot indeoogen,
� Die's Vyands Opperhoofd, en eerfte aanvoerder was.
� Jk brand van fpyt en toorn, en fnell1 op 't zelve pas
� Naar dien Verraader toe; die naauw my heeft vernomen,
� Of keerd zich om, en weet my door de vlugt te ontkomen;
� En, overrompeld, toont, ontbloot van alien raad,
$<5d � Hoe min liy vegten durft, en de Oorlogs-kunft verftaat.
� Wy zien geen orde, geen beftiering by zyn Benden,
� Maar alies even woeft zich door malkander wenden;
� En 't ongewapend Volk, pas uit den flaap gewekt,
,, Word wyd en zyd geflagt, en op het zand geftrekt,
� En flort zyn heilloos bloed uit de eervergetene aad'ren*
,, Dewyl ik geen genae wou dulden voor verraad'ren.
� Een ordenloze vlugt kwam de anderen te ftae.
� Ik zond hen 't grootft getal van myne Benden na;
� En fnelde naar de Stad met de overige Mannen.
$7o � Wy vonden daar alreeds de bleeke vrees verbannen;
,, De Straaten ftonden vol van juichend Volk. Elk bly,
,, Elk van den dood gered, begroette, en noemde my
� Met een ontroerde ziel3 zyn Vader, zyn behoeder.
� En met deez7 roep verzeld verfcheen ik by myn1 Broeder.
,. Maar, het vermaak van dus met Hem verzoend te zyn,
� Verandcrde wel haaft in een nog wreeder pyn.
� Helaas! waarom moet ik verpligt zyn iets te melden
� Dat S t a v o voor altoos fcheid van 't getal der Plelden ;
,, Hy bloosde op myn gezicht; in plaats van openlyk
5:8c 5> Van zyn bekende fcbuld te geven eenig blyk,
� En, door grootmoedig op zich zelv' te zegepraalen,
� Thans een" opregten roem by 't ganfche Volk te haalen.
� Een valfche fcha-amte gaf hem de allerwreedfle fpyt,
;, Gereezen uit den bron van een gegrond verwyt.
� Hy kon niet dulden, hoe deez zege waar' te wenfchen,
� Dat myne trouw hem deed veragten by de Menfchen;
� En, fchoon ik uiterlyk nog wierd met dank begroet,
� Ik kende hem, en zag watfchuilde in zyn gemoed.
-ocr page 88-
VAN P R I S O. II. Boek.            4
� Zo Zyn de Prinflen, eens door vleijery bedorven;
�90 � Haaft is de erkentenis en pligt hen afgeilorven;
� Laf in den tegenfpoed, hovaardig in't geluk:
� Die ze onregtvaardig eens neerdomplen in den druk
� Word de ergfte Vyand, hoe hy zich daar na mag toonsn;
� En beter is't zomtyds hen opentlyk te hoonen.
� Melite in tegendeel, die fchrandre Koningin,
5> Vroeg my vergiffenis met een' bedaarden zin :
En deed my meer dan eens't opregtil berouw aanhooren,
» Van dat ze myne trouw verdagt had van te vooren.
� Thans fnelde ik uit de Stad met wat 'er overfchoot
600 � Van Kielen, en ik zogt de vyandlyke Vloot.
� 'k Had hier niet min geluk, en zuiverde de Stroomen,
� Daar reeds de nederlaag der Landmagt was vernomen;
,j En bragt het ganiche Ryk, door deze zegepraal,
� Weer in zyn eerfte ruft, en op zyn oud verhaal.
� 'k Verflond wel haaft daarna, door wiens trouwloze laagen,
� Het Land gedompeld wierd in zo verwoede plaagen ;
� En hoe dat Sadrocot, door't heimelyk beftuur
� Van 's Konings gunfteling, de flooker was van 't Vuur;
� En 't Salaceenfche Volk verleidde, om zelf de Wallen
610 � Der koninglyke Stad, ftoutmoedig aan te vallen.
� A grammes had al lang, door myne afwezigheid,
� Zyn eereloos gemoed met mynen dood gevleid;
� En, ziende niemand meer in flaat hem te evenaaren,
� Beitoten, hoe 't mogt gaan, nog hooger op te vaaren.
� Hem dagt, het NoodJot fchonk hem thans van zelv' een Kroon;
� Hy vleidde zich eerlang, deez' onbefchermden Troon,
� Reeds tot den hoogften trap genaderd, te betreeden,
� En daar toe de eigen magt des Konings te befteeden.
,, Hierom zou Sadrocot, beginnend1 met geweld,
620 ,, 't Volk zynef Landvoogdy doen rukken in het Veld;
j, Terwyl Agrammes, dien ze als Koning zouden groeten,
� Hen weinig wederftand, en werk, zou doen ontmoeten.
,, Ook bragt die Trouwelooze een Leger op de been,
� Van alles onvoorzien, daar alles moedloos fcheen,
� En door een Hoofd geleid, ontbloot van Moed en Zinnen,
� En zelf door Sadrocot gemakk'lyk te overwinnen.
,, Me lite, voor wiens oog nu bleek dit nieuw verraad,
� Aanfchoude hem wel haaft met oogen vol van haat:
F 2                                        , j Maar
-ocr page 89-
CEVALLEN
44-
Maar hoe wy beide't hart van Stavo mogten wekken,
630 � Wy konden hem de gunft diens Konings niet onttrekken.
� Y<7y bragten hem alleen in 't wroegen van den fchrik
� Van, door onz' Vyandfchap, zyn val elk oogenblik
� Te aanfchouwen, en den Vorft, hoe zeer hy hem mogt minnen,
� Door 't vleijen eener Vrouw, op 't laatft te zien verwinnen.
� Dus nam hy voor om ons, by tyds, te keer te gaan,
� En zyn geprangde Ziel, van zulk een angft, te ontilaan :
� En, om met meerder vrugt zyn handen uit te flrekken,
� Ons beide in eenen ramp, door eene lift, te trekken.
� Hy wift, (waar rukt Jiet goud een ruw gemoed niet been?)
640 'c Vertrek der Koningin trouv/loos te doen betreen,
� Door omgekogten, die, voor haar en my genomen,
� Den Vorft gefchonden echt deen voor het ooge koomen.
� Zyn fnoode laiter-tong herriep den Koning mee,
)} Hoe dat Melite my voorheen verloiTen dee;
� En de Argwaan, die rondom bewyzen vind en reden,
� Zag in die Vrindfchap mede een fchandlyk overtreeden.
� To en wierd het Vonnis van den wreedften dood geveld:
� En 'k had bezweeken voor dit onverwagt geweld,
� Indien de vreugd, waar in hy fclieen zich reeds te baaden,
6)0 ,» Hem in dat oogenblik niet roek1loos had verraaden.
� Hy wierd myn Vrind gewaar, en fchimpend, kon hy niet
� Verbergen iets van 't geen zoo nieuwlings was gelchied.
� De trouwe Segon wiftftraks van hem af te raaken,
� En my met zulk een nieuvvs nog tydig te genaaken.
� 'k Ontkwam ten tweeden maal, by/t ingaan van dennagt;,
� Maar de eerfte toevlugt-plaats was nu te zeer verdagt.
'k Vlood naar een1 and'ren kant, alleen, door ruwe hoeken>
� Om op de Kufl een Kiel tot myn behoud te zoeken.
� Maar, eer de guide Zon zich hief uit de Oofter-Zeenj
x56o � Begaf my myne kragt: 'k viel afgemarteld been,
,, En voelde een1 diepe flaap myn geeften overmannen,
� Tot lang na dat het Licht den Nagt had weggebannen.
� Toen zag ik van 't gebergt den wyden Oceaan,
� Regt uit, en naaft myn zyde een dik geboomte flaan;
,, Daar 7t vlieten eener Beek, met kronkelende Stroomen,
., My nodigde om het heetlt der Middag-Zon te ontkoomen.
� Terwyl ik nederzat in diepe droeffenis,
� Kwam my de vroeger Tyd, en 't dierbaar Tamafis^
� Weer
-ocr page 90-
VAN F R T S O: II. Boek.              4.J
� Weer in den zin, en bragt my klaarlyk weer te voren5
670 � Al wat de Magers daar van 1t waar geluk doen horen.
� Nog, (zeide ik) leven Deeze in ongeftoorde rufl,
,, Terwyl ik, zonder fclmld, myn Vaderlyke Kuft
� Moet vlugten, en den dood zie voor myne oogen blaaken;
Ik, die zoo zegeryk 't Paleis weer kwam genaaken!
� Fluks rolde een and're fmart in myn1 ontftoken zin:
,5 Ik dagt om 't naad'rend lot der groote Koningin :
� Zoo deugdzaam; en zoo (hood belafterd: thans, in 't midden
,, Der tranen, magteloos den Koning te verbidden!
� O (dagt ik) ware ik nu by Porus, wat vermaak
680 � Dien Prins berist te doen der waarheid dezer zaak!
� Ten minlten kon ik dan haare onfchuld klaar doen blyken,
� En melden op wat wyz' men handeld in deez Ryken.
� Lang zat ik dus bedeeld, en wierd 00k meer bedugt
� De KuTt te naderen, miffchien om myne vlugt
� Bezet, en ik beiloot de duifternis te wagten,
� Om, onbekender, myne ontkoming te betragten.
� Ik ried niet mis. De Zon blonk in de Wefter-Zee,
� Wanneer een Herder, niet verzeld dan van zyn Vee,
� Verfcheen; reeds grys. Hy rtond; en veflede zyne oogen
6po � Op my zeer langen tyd, en eindelyk bewoogen
,, Door 't doodelyk gelaat, fprak hy: Gy zyt miflchien
� De Man, dien men belet nit dit Gebied te vlien.
� RampzaaPge Sterveling! gy zyt te wel befchreeven,
� En kenbaar voor elks oog, waar dat ge u moogt begeeven.
� Wat is toch 11 w misdryf? wat fpoorde uw driften aan
� Om 's Hemels hoogen wil, of Vorften te verfmaen?
� My dus erkend te zien deed my het hart bezwyken;
� Och! (zeide ik) geene fchuld noch misdaad doed my wyken
� Naar dit verlaten Strand. Verraad heeft my verdrukt,
700 ., En uit den hoogften roem in dezen ltaat gerukt.
� O, kunt gy m'een ontwyk, in myne rampen, wyzen,
,, Gewis gy zult ze niet verftaan dan met afgryzen'
,, Of zoud gy my, met dit uw agtbaar gryze hoofd,
� Ook haten zonder reen? en my, van hulp beroofd,
� En in uw handen, door onnut verraad, doen fneeven?
� Wat bron van naberouw voor 't oovVig1 van uw leven!
� De Gryzaard antwoord Itraks: De Hemel hoede my
� Dat ik onfchuldigen ooit ten verderve zy!
F 3                                               » Ik
-ocr page 91-
4(5                           GEVALLEN
� Ik leerde ook voortyds "tgoede, alvvaar men 't vind, te pryzen:
7iO � Maar Overzeefche vlugt is u niet aan te wyzen.
� De Kuiten zyn bezet met Krygsvolk. Kies het Woud.
� Dit Bofch is uitgeftrekt, en niet zo ras doorfchouwd;
� My wel bekendj en zoo vol digt bewaffen hoeken,
� Dat u 't naamvkeurigfte oog daar vrugteloos zal zoeken.
,, Straks treen wy dieper in, en kiezen daar een oord,
� Daar 't ruifTchen eener Beek alleen de rufl verfloord:
� Wy bouwden1er een Hut, en hy, getrouw gebleeven,
� Ontdekte nooit daar na 7t geheim van dit myn Jeven.
� Ik zond, van tyd tot tyd, hem naar myn' trouwen Vrind,
720 � Die, fcboon hy niet meer ware in eenig Ryks-bewind,
� My nogtans alles, wat'er voorviel, deed ontdekken;
� En hy verfloutte zich eens naar my toe te trekken.
� Hy kwam in ftillen nagt, en bleef den ganfchen dag,
� Tot dat men weer de Zon in 't Pekel duiken zag.
� Hy deed van flonden aan my met verwond'ring hooren,
� Hoe dat ik overal gefchat wierd voor verlooren;
� En een mishandeld Lyk, gevonden in een woud,
� Niet lang na myne vlugt, voor my was aangefchouwd:
� Hoe d'uitvaart daarvan reeds met veele plegtigheden
730 � Verrigt was, en hoe 't Volk Agra mm es daar met reden
� Als d'oorzaak van verdagt, en rouw bedreeven had;
� En hoe 'k nog Burger-min ontmoetede in de Stad.
� Hy meldde, lioe de Vorft zich meer dan ooit liet ftieren,
� Door 'tgeen' A grammes wift bedrieglyk te vercieren;
,, En hoe Mel it e, fchoon in 't zwaarfi verdriet gebragt,
� By \ Volk van geene fchuld of misdryf wierd verdagt.
� De Koningin, bereids gezegend met drie Zoonen,
,, Bleef Ail in het Paleis en zonder kilter woonen,
� En gaf, zoo veel men 't Haar vergunde, aan de eerfte Jeugd
740 » Dier PrinfTen al haar vlyt, en 't denkbeeld aller deugd.
t, De zwakke Vorll alleen volhardde in 't kwaad vermoeden,
s, En niets had deez Vorftin voor ftraffe kunnen hoeden,
j> Indien de vrees voor Kryg die niet had wederftaan.
� Want Porus, hoorend wat men voornam te begaan,
� Liet dreigen dat men fluks zyne Oorlogs-Magt zou voelen;
� Het geen A g ra m m e s zich wel wagtte te bedoelen.
� Hy zwoegde om hoger wit dan buitenlandfchen Stryd,
� Geheel op zyn Verraad bedagt in dezen tyd.
� Het
-ocr page 92-
VAN F R I S O. If. Boek.
n
� Het overig des daags verfleeten wy met traanen,
jijo � Te regt geflort voor ons, en zoo veel Onderdaanen,
,, En even of ons hart vooruit zag in wat rouw,
� Een nieuwe gruweldaad, ons beide inwikk'Jen zou.
� Die groote en wyfe Man, myn Vader, en Behoeder,
� Wierd, om dat hy my had gewaarfchouwd voor myn1 Broeder,
� En nooit de pligten van ons naauw Verbond geftoord,
� Op 's Gunftelings bevel, in't heimelyk vermoord.
� Ik voelde dezen flag nog dieper dan myn eigen,
� En fchrikteom'tgeen den Troon van myn Gellagt kwam dreigen.
� En nu verfcheen ook haaft die vreeflelyke dag
760 5) Wiens wedergae de Zon voorheenen nimmer zag.
� Agrammes, door den dood myns Vrinds nu zegepraalend,
� En daar hem niemand weerde, al hooger magt behaalend,
� Kon eindelyk geheel niet dulden, dat zyn Vorft,
� Schoon ilechts in 't uiterlyk, hem nog gebieden dorft.
� Derhalven dagt hy nu den laatften kans te waagen,
� En liet uit 's Konings naam het Volk ten Oorlog daagen.
� 't Voorwendzel was, hoe dat een * Vorlt uit Griekeniand,
� Die 't Perfiaanfch Gebied alreeds had overmand,
� En daar de Faam een reeks van wondVen van deed hooren,
770 » In jlfie volhardde al verder door te booren.
� Ja dat hy nu wel haaft met zyn gedugte magt, .
� Aan des Hydafpes boord door Porus wierd verwagt
,, Om deze reden zoude een Heir der Onderzaaten
� Vertrekken, als tothulp van die gedreigde Staaten;
,, En zulk een vriendfchap zoude ook Porus des te min
� Volharden doen in toorn, om 't lot der Koningin.
� Men zag 't f Mefolifch Volk, met dat der Salaceenen,
� Zich, op geheim bevel, voor Gauge \ eerll vereenen,
� En't Jieir, met hoop van buit en plundering gevleid,
780 � Wierd door de Pligtigften van 't boos ontwerp geleid:
� En toog, kort na hun komft, der Rykitad Veflen binnen,
� En wierd in ry gefchaard om 't bloedbad te beginnen.
� Toen heft Agrammes hoog hun fchoonheid, hun getal,
,> En dat geen Volk daar voor in 't Veld beklyven zal;
� En
* Alexander.
t Zie Ptol. Afi<e Tab. X.
-ocr page 93-
GEV ALLEN
4-S
� En bid den Vorft om thans de vrugten van 7t vertrouwen,
� En mage, aan hem gegund, en zoo benyd, te aanfehouwen.
� De Koning, die geen leed van zulk een Vrind verwagt,
� Treed onbekommerd uit voor 't Spits der Oorlogs-Magt.
,, Maar wat verwondering! Hy naderd pas deez Benden,
rpo � Of ziet ook Sadrocot, die niets fchynt aan te wenden
� Tot zyn beveiliging, die naar geen wyken taald,
� En met den hoogften rang voor d'and're Hoofden praald.
� Op dat gezicht begint Vorft St a vcTs fpyt te ontfteeken,
� En op Agrammes zelv1 ontydig uit te breeken.
,, Hoe, (fpreekt hy) fteld gy hier tot mynen ramp, ofipot.
� In \ hoge Krygs-bewind myn Vyand S adrocot?
� Of dringt hy zich hier in? en durft hy zich vermeeten,
� Dat ik zyn wanbedryf zorglooslyk heb vergeeten?
� Hy gaf ter zelver tyd bevel, hem met den dood
800 � Te ftraffen, eer hy week, en andermaal ontvlood:
tt Hy merkte mogelyk, hoewel te laat, deez Jaagen,
� En zag het ganfeh verraad, en zogt nog iets te waagen.
� Ten minften trok hy 't Zwaard. Maar, eer men regt ontdekt,
� Wat de ongewoone toorn in zyn gemoed verwekt,
� Heeft ook Agrammes'c Staal reeds uit de Schee getrokken,
En, met een hart voor zulk een gruwel onverfchrokken,
� Zoekt thans zyn heil by haaft, en valt Jiem aan met ipoed,
� En treft hem in het Hoofd. Het Koninklyke bloed
,, Verft Ganges Straat. Hy valt ter aarden neer, en 't Jeven
810 � Vlugt even ras. Het Zein is met dien flag gegeeven.
� 't Verraad, gelyk een Vloed, barft onbelemmerd uit.
� De Moord begint met een affchuwelyk geluid.
� Agrammes zelv', gelyk een Tyger, dien het woeden
� Uit razerny gevalt, eer dan om zich te voeden,
� Streeft als ontzind vooruit, en geeft geen Onderdaan,
� In een zoo groote Stad, den tyd om te weerftaan.
� 't Mefolifch Volk, gefchikt om Gauge te bewoonen,
� Aanvaard zyn nieuw bezit, met niemand te verfchoonen;
� En volgt zyn' Landgenoot, en fpringt hem toomloos by,
820 � En fticht op 7t zuiverft bloed deez nieuwe heerfchappy.
� De Salaceen herdenkt, al wat hy moeft verduuren,
� Wanneer men hem verfloeg voor Gauge's hooge Muuren,
� En wreekt zich honderd-werf. Geen onfchuld koomt te ftae,
� Geen Vrouw, geen Zuigling krygt een oogwenk van genae,
-ocr page 94-
VAN F R I S O. II. Boek.           ty
� En ziet, met bitfre fmart, haar waardfte panden dooden,
� En vind geen toevlugt zelf by de Outers van de Goden.
� Me lite word dien ramp kort in 't Paleis gewaar;
�>■> En ziet haar oudftenZoon, Prins Friso, Diocaar,
n Myns 's waarden Segon's Zoon, met and're Jongelingen
S30 ■>■> Der Grootften van het Ryk, ten Treur-toneele indringen.
r> Maar alles is daar reeds, verbaafd, verftrooid, verward;
n Elk, overrompeld, vlugt; de fchrik verbreekt het hart:
■>■> Daar zyn geen wapenen te vinden, geene handen:
» Daar is geen ftaal dan 't zwaard der fnoode Dwingelanden,
■>■> Wier overtal hen Heeds al meer en naauwer prangt.
51 Toen rukken ze den Prins, die thans uw hulp verlangt,
n Uit een gedrang, daar hy zyns Vaders dood wou wreekenj
51 En hoopen naar 't Paleis nog met hem door te breeken,
55 Om, tot Melite's hulp, te waagen 't uiterft lot;
840 ■>■> Maar vinden dat 00k reeds omringd door S adrocot.
55 De vlam, ter zelver tyd, barft uit door alle wyken,
5> En alles dreigt hun klein getal te doen bezwyken.
55 Ze ontvlngten met den Prins, in weerwil van zyn' moed>
55 En werpen zich in 't Bofch, en treffen in hun fpoed,
5j Het eenzaam oord juift aan, daar ik, al lang te vooren,
55 Gevreefd had zulk een ramp nog eenmaal aan te hooren.
15 Jk lees dien op hun bleek en dodelyk gelaat,
55 En bied hen daad'lyk aan myn1 byftand, en myn1 raad;
55 En zelfs, om trouwelyk het noodlot, hoe verbolgen,
Sjo ■>■> Van hun' beminden Prins, in zyne vlugt, te volgen.
55 Wy vinden eene Kiel aan 's Ganges breeden mond,                     ,
51 En neemen ze in bezit, en hyffen 't Zeil terflond.
55 Maar ach! wat fchoufpel treft daar onze ontroerde zinnen!
55 (Dit fchiet my, zonder fchrik en yzing, nooit te binnen!)
51 Ik,' die zoo lang 't gezicht van onheil Jieb gederfd,
55 Ik zie de ganfche Zee met Menfchen-bloed geverfd,
55 En ieder oogenblik 't getal der Lyken groeijen,
55 Die de opgezwollen Stroom de Ryks-ftad uit doed vloeijen.
55 O gruwel der Natuur! Wy wenden alien't oog
8<5o » Door overmaat van fmart, en elk fmeekt van om hoog
55 Dat onder dit getal geen Vader, Zulter, Broeder,
51 Noch Egtgenoote zy, noch teer beminde Moeder j
G                             � Als
-ocr page 95-
GEVALLEN
JO
� Als ware een zweem van trooft in deze onzekerheid,
� Die, midden in een' vloed van tranen, 't hart nog vleid,
� Tot dat de naare Nagt, gereezen aan de kimmen,
� Dit yfs'lyk Moord-toneel bedekt met zyne fchimmen.
� Zie daar, o Koning! hoe de Troon is omgekeerd,
� De Scepter weggerukt, de Wetten overheerd,
� Daar, in het hoogft geluk, zoo veel vermaarde Vorflen,
870 � Van BACCHUS Nageflacht, de Ryks-beftiering torften,
� Zie daar, hoe dat hy valt, die duld dat, op den Troon,
� De Logen, als een Slang, zich kronkele om zyn Kroon!
Einde van bet Tweede Boek.
-ocr page 96-
GEVALLEN
VAN
F R I S O.
I N H O U D
VAN
HET DERDE BOEK.
Kryg tegen Tortmbas, die door F r i s o in een Veld flag gedood word.
Lafbartig gedrag van
C o s r o � s, Zoon van C h a r s i s , enzyn nyd,
hoorende den lofvan
F r i s o. Dood van C h a r s i s. Te rugkomfl van
het Leger te
Amajapure. Spyt en haat van P a s i p h a Ejegens F r i s o.
Komjl der Gezanten van A grammes, die het nieuwe Hof door ge-
Fchenken opbunzyde krygen.
Megastes, een oud Staats-Dienaar,
berigt zulks aan Fri s o en brengt hem teffens de tyding dat zyne Moe-
der
Me lite, en zyn tivee Broeders niet omgekoomen , maar naar
verre Landen vervoerd zyn. Onverwagt oproer in de Stad, ten voor-
deck van den Prins^en de oorzaaken daar van. 'Zyne redenvoering, ver-
zoekende dat de
Taprobaanfche Floot hem naar den Indus mag over-
voeren, op dat by langsdie Riviernaar het Ryk van
Porus reize, V
welk word toegcjlaan. F r i s o vertrekt van Taprobana.
G 2                               DERDE
-ocr page 97-
DERDE BOEK.
D
es and'ren daags, 700 ras, in 7t Ooflen doorgeblonken3
De gouden Dageraat begon aan 't Zwerk te pronken>
Het Parel-ryke Strand toelachte van om hoog,
En 't groot Amajapure ontdekte aan 't gretig oog;
Stond Friso reeds aan 't hoofd van Chars is dapp're Benden3
Gereed zich naar 't gebergt van Galibi te wenden.
Naallhem, aan d'eenen kant, wasTEUPHis, mede Zwaar
Gewapend tot den togt, die nu te aanvaarden waar1;
En Diocaar, aan 't hoofd der Gangarydfche Helden.
10 Aan d'and'ren CosroSs, die nook voorheen de Velden
Van Mars had aangefchouwd 3 en daar Bellona woed.
En Heerfchappyen deeld voor 't uitgeftorte bloed.
Zyn pragtig Wapentuig blonk in der Krygs-lien oogen,
En zelv, tot in de ziel door deezen glans bewoogen,
Aanhoorde hy met vreugd der Hovelingen lof;
En fprak van de Oorlogs-Kunft als een bekende ftof.
-ocr page 98-
VAN F R I S O. III. Boek.
De Koning Chars is had met hem ten ftryd gezonden
Tyrinth, wiens trouw hy had voorheenen ondervonden*
En die, metzynen moed, en't zekerfte beleid,
20 De vrugten paaren mogt van lange ervarenheid.
Hy had bevel, om niets te doen, of aan te raaden
Dan't geen ook Teuphis wel op zich zou willen laaden,
v Ja, 't geen de Wysgeer 't beft om te overwinnen dagt,
Na weerzyds overleg, te ftaaven met zyn magt.
Men had mi reeds berigt, door Lieden van betrouwen,
Hoe dat geen Vyand meer was wyd en zyd te aanfchouwen;
En hoe dienzelven nagt, op 't eerfl ontllaan gerugt,
Wie deelde in dit ontwerp, de Stad was ukgevlugt,
Om naar hun Opperhoofd zich, in dien nood, te fpoeden,
30 En, hem verfterkende, zich zelven te behoeden.
Dus neemt men, om hem daar by tyds te keer te gaan,
Naar Sandocandie den aantogt daad'lyk aan.
Tortmbas mee berigt, door ZANDROVALSgezellen,
Hoe deez beminde Zoon gezonden was ter hellen,
VerzuinuT ook van zyn kant, niet overmand door fchrik,
Tot dapp'ren wederfland geen dierbaar oogenblik.
Door Zandrovals verlies nog meer dan ooit verbolgen5
Beiluit hy zyne wraak of vegtend hem te volgen;
En zweert voor d'Outers van de Goden eenen vloed,
40 Toe zoen van zyne fchim, op te offeren van bloed.
De trouwlooze Onderdaan, verleid door zyne treeken,
Zweert op zyn voorbeeld mede om deezen flag te wreeken.
En melt te zaam, en word een Heir, 't welk, in getal,
Dat van den Koning zelf te boven ftreven zal;
Daar Krygsbehoefte, noch daar Wapens aan ontbeeren,
Noch lull tot plundering, noch moed om zich te weeren;
En, naar zyn hoogmoed dus en zyn vermogen zwelt,
Slaat hy zyn Benaen neer in een voordeelig Veld.
Hoe Ch a rs 1 s Leger zich, ook yverig, mag fpoeden,
50 Het vind beletzelen, niet alien te vermoeden,
Wanneer men, onvoorziens, zoo zwaar een doortogt vergt,
Aan 7t ondoorhouwen Woud, of \ hoo^ geftrekt Gebergt.
Men ziet ten derden keer bereids het licht verdwynen,
Als 's Vyands Tenten 'teerft voor het gezigt verfchynen.
Toen blykt het hoe de kwaal veel dieper wortels had
Dan in de Hoofdftad zelv' gevreefd was, en gefchat;
-ocr page 99-
GEVALLEN
54
En hoe men hier met fpoed iets groots zou moeten kiezen,
Of worft'len, met gevaar van alles te verliezen.
Men ziet, hoe 't Veld, waar in de Vyand legt geftrekt.
60 Van vooren door een' Vloed voor d'aanval is gedekt,
En van ter zyden word door hoogten, zwaar van Boomen,
Beklemd, die, puntsgewyz', daar agter t'zaamen koomen,
En maken van deez vlakte een1 Driehoek, wel gekeurd,
Wiens flerkte 's Vyands waan, en moed nog hooger beurt.
In deeze omftandigheid was't be ter iets te toeven,
Dan ftraks het Oorlogs-lot, te driftig, te beproeven;
Dus floeg men 't voor hem neer, befchanzend zich ter ruft,
Om nieuwekragt te zien herryzen met de lull;
En om, in veiligheid, het wis befcheid te erlangen
70 Van 't geen te dugten is, of't nuttigfte aan te vangen.
Terwyl men bezig is, en Gragt en Wal bereid,
En 't ooge nog niet zwicht voor 't zwaarfi: der duifterheid,
Befpeurtmen, onverwagt, twee fterke Jongelingen,
Die zwemmend, door den rug der Stroomen heenen dringen,
En, naad'rend, wenfchen, voor der Legerhoofden oog,
Te ontleen wat hen [tot zulk een ftoute daad bewoog.
?» Wy> (fpreekt'er een) wy zyn met opzet toegefchooten,
� Om 't wederfpannig Heir [met andVen te vergrooten,
� Maar 't fnood Verraad, dat vroeg of laat gewroken word,
80 ,, Heeft ons, met onbezuisd als and'ren, aangepord.
� Wy kwamen ilechts om zyn vermogen af te meeten,
� En wat, de Vyand kan en wil, opregt te weeten:
� En zulks tot 's Konings heil te maaken openbaar,
� Hoe 't ons 00k wikk'Jen mogt in 't hoogfle Lyfs-gevaar.
,, Zyn Heir gaat in getal het uwe reeds te boven,
,, En waft nog daaglyks aan, door dwingen en belooven.
� In kloekheid mooglyk niet. Het Veld, dat hy beilaat,
,, Is fterk, zoo lang deez Vloed zoo hoog gereezen ftaat,
� Maar 't Land is ons bekend; en leent men ons vertrouwen,
po � Daar is in weinig tyd geen water meer te aanfchouwen.
� 't Word ligtlyk afgeleid door 't middel eener Beek,
� Die, kronkelende, vloeit door eene laager Streek,
� En die 't nu drooge Veld, zoo verr' het oog kan ftrekken,
,> Zal op de linker zyde, in d'ogtend overdekken.
,, Men geeve ons Arbeidslien, wy zelv', wy neemen aan,
� De handen, onvermoeid, mede aan net werk te ilaan.
-ocr page 100-
VAN F R I S O. in. Boek.           $$
De Vyand heeft daar Poft en Wagt, zoo 't fchynt, vergeeten,
� Of zal, waarlchynelyk, van dit gelieim niets weeten;
� En, eer het licht herryft, ganfch te overromplen zyn,
100 � Voor dat zulk een ontwerp zyn trotsheid mooglyk fchyn'?
Deez raad, waar door men niets ligtvaardigs ftaat te waagen,
Verdient van ftonden aan der Hoofden welbehaagen.
Een deel des Legers ruil. Een deel, met alien fpoed,
Doet het gehoorzaam Nat, den lang gewoonen Vloed
Verlaaten, en de Beek, nooit dus voorheen gezwollen,
Gelyk een breede Stroom, langs wyde Velden rollen.
Zoo ras Vorft C o s r o e s ter ruft Avas afgegaan,
Treed Fiuso, door Ttrinth en Teuphis bygeftaan,
In 't overleg, om zich niet verder te'bewallen,
110 Maar, voor den Dageraat, den Vyand aan te vallen.
Zyne oogen voelden thans geen' flaap, maar Oorlogs-luft;
Om, door een groot gedrag, de Vaderlyke Kuft,
Met C h a r s i s Oorlogs-Vloot, tot ftraffe der Verraad'ren,
Zoo veel te fpoediger, te zoeken, en te naad'ren.
Tyrinth had wel gewenfcht zulk eene deugd te zien,
In 't hart van die hem eens als Koning zou gebien,
En zugtte dat de toorn des Hemels, aan de Troonen,
De ware grootheid flechts wil voor een tyd vertoonen.
Het flot van hun beraad was, aanftonds Diocaar
120 Vooruit, met eenen Gids, en uitgeleeze Schaar,
Te zenden, om langs't Woud, aan d'and'ren kant der Stroomen
Des Vloeds, de regter zy1 des Vyands aan te koomen.
Hem volgde Galo, die, met een gelyk getal,
Zoo ras als zich de klank der "Wapens, en 't gefchal
Der Mannen, tot een blyk des aanvals, zou verheffen,
Den ilinker-vleugel zoude in zyne zyde treffen.
Vervolgens liet men aan hun wel bekend beleid,
Wat beft gevoegd zou zyn, naar Stryds-gelegenheid;
Het zy ten eerften op den V yand los te breeken,
130 Het zy de Leger-plaats in ligten brand te fteeken.
Zy gaan, vol vreugde om deez verkiezing, en vol moed,
Door dikke duifternis, en waaden door den Vloed;
En weeten in den Nagt de hoogten op te trekken,
Die 't Vyandlyke Veld van wederzyden dekken,
En
-ocr page 101-
GEVALLEN
5<5
En die Torymbas niet gevaarelyk gefchat,
Of, uit een' trotzen waan, geheel verwaarloosd had.
Straks na deez Helden beide in vollen aantogt waren,
Doed C h a. r s i s Veldheer, 't Volk in ftilte zaamen gaeren.
Hy fchaart de Rye'n, geeft den Hoofdlien hunnen laft,
140 En elk de plaats die hem, naar zyn bekwaamheid, pail.
In 't midden der Slag-orde, en aan het fpits der Mannen,
Ging Friso; naaft zyn zy, Voril Teuphis, 't ooggefpann
Rondom, van tyd tot tyd, meedeelend nieuwen moed,
En 't Volk vermaanende, voor 's Konings dierbaar bloed,
Den allerlaatften flag den Vyand toe te brengen,
En door hun dapperheid zyn dagen te verlengen.
De Regter-Vleugel had Charondas aan het Hoofd;
Die van zyn Oorlogs-kunfi: een goeden kans beloofd.
Tyrinthus zelv' gebood den Slinker. Zy doorwaad'den
15:0 Den afgctapten Vloed, daar pas zich d'enkels baad'den,
En voor het fchemerlicht ftaan ze aan den overkant,
Met ongebrokeneorde, inveiligheid geland.
Maar Cos Roes, uit flaap gewekt, voelde in zyn zinnen
Geen d'allerminften luft om d'aanval te beginnen.
Tyrinthus had al lang den weeken aart doorgrond,
En wyrslyk overlegd wat hem te aanvaarden ftond.
Hy koos een Achterhoede, om zich naar't zwakft te keeren
Des Heirs, verfcheen daar nood, of om op \ laatfl: te deeren,
Door aan te vallen, na 't verdwynen van 't gevaar,
160 En plaatfte'er Cosaoes met zyn verwyfde Schaar:
Die beter van een Kleed of Tulband konden fpreeken,
Dan, met het blanke zwaard, door SpiefTe en Schilden breeken.
Zy vonden zich daar wel, fchoon weinig tyds voorheen,
Niets, voor hun dapperheid, on-overwinbaar fclieen,
En dat, wanneer men 't oor naar hen had willen wenden,
Deez Kryg, door hen alleen, geweefl was te vol-enden.
Maar Lafaartslpreeken groot. Het is geen Diocaar,
Al wie van vegten raaft in 't afzyn van 't gevaar.
Hen volgde Torenshoogte, een ry van Elephanten,
170 Kafteelen voerende op den rug, van alle kanten
Bezet met Schutters; vol gepropt met fcherp Geweer,
En Keijen, om, te pas geploft van boven neer,
-ocr page 102-
VAN F R I S O. III. Boek.
r
En midden in den drom der vegtenden gefmeeten,
Den Vyand, uit de lugt, de Neerlaag toe te meeten.
Gy hadgezegt, wanneer ze, inwyden rang gefchaard,
Den grond deen beeven, door 7t aannaadYen van 't gevaart,
Dat daar een groote Stad, met flerk bemande Muuren,
Kwam dryven over 't Veld, ten fchrik der Nagebuuren.
Men ftelde deezen Ry het agterfl, om 't gerugt
180 Te myden van hun1 tred, en was niet min bedugt
Voor tydverlies, om niet een1 toeleg te zien miflen,
Door ftilte, en't diepft geheim, alleenlyk te befliflen:
Maar ftraks, wanneer men was in d'aanvang van den Stryd,
Zou men ze naad'ren doen ter regter plaatze en tyd.
De Volken deezes Lands, ontbloot van Ruiterbenden,
Vervulden hunne plaats door dit gediert te zenden.
Men zag'er die, byna met redelyk verftand,
Hun Meefter rukten uit des Overwinnaars hand,
Door, zagtlyk knielend, hem gemakk'lyk te doen daalen:
i$>o Of, door hem, met hun'tromp, uit het gevegt te haalen s
En weer op hunnen rug te plaatfen, te behoen :
Of door een1 aanval op gepaflen tyd te doen.
Torymbas onderwyl, door overtal vermetel,
Dagt haaft den ouden Vorft te ftooten uit zyn' Zetel;
En vol veragtingvoor een Leger, aangevoerd
Door C 0 s r 0 e s, had zich in minfle niet ontroerd;
Maar, zorgeloos, bleef op zyn ruflbed nederleggen,
Tot dat men hem de komlt des Vyands aan kwam zeggen.
Hy ftaat verzet hoe ?t Heir den Vloed is doorgeraakt,
200 En fchaamt zich dat men hem dus onvoorziens genaakt.
Hyryft, en roept, verbaasd, ter wapen. De Oorlogs-vaanen
Zyn ftraks ten toon gefteld. De trouwlooze Onderdaanen
Verfchynen van rondom, zien, met Aurora's rood,
De wettige Oorlogs-Magt, enfchieten, indennood,
Het yz'ren Harnas aan. Men hoort aan alle kanten
Een ordenloos geraas in 't Heir der Vloek-verwanten.
Elk fpoed zich niettemin met yver, en gefchaard
Gelyk gevoeglykft kon, en niet als wel bedaard
Gefchieden moeft, ftelt zich in ftaat van tegenweeren,
a 10 En tragt den eerften ruk des Vyands af te keeren.
H                                    Men
-ocr page 103-
GEVALLEN
*3
Men word den Veldheer zelv', in 't onvoorzien gevaar,
In nyv're bezigheid oplettende gewaar.
Hy lnelt van rang cot rang, vol zorg en wanbetrouwen,
Als of hy te gelyk alomme waar1 te aanfchouweji.
� 't Js (roept hy) Cos Roes, met wien wy zullen flaan.
� Houdtmoed! wie vreeft om zulk een1 Lafaart te weerftaan.
't Ontbrak Torymbas niet aan dapperheid in 't vegten,
Noch ook aan wys beleid om Benden wel te regten :
Hy bleef niet hoopeloos in wanorde, en men zag
220 De vrugt in korten tyd van "t fchranderfte gedrag,
En agter 't Volk, gefchikt om 't eerft geweld te iluiten,
Weet hy 't voornaamfte deel zyn's Heirs in rang te iluiten,
Vorfl Char sis Legernaakt, bedaard, terzelver uur;
Gedrongen van gelid, gelyk een ftalen Muur.
De Wysgeer had geraen, om witter te overwinnen,
Den aanval met het Zwaard nllQenig te beginnen.
� Hoort (fprak hy),'t geen my meerdan eenmaalkwamvoor'toog>
� Mydt heden, zonder zorg, 't gebruik van Pyl en Boog.
� Het fchiet-geweer verfchnkt veel meer dan 't is te vreezen,
230 33 SJuit uwe bchilden ilegts om daar voor vry te wezen:
� En gaat, aldus gedekt, met Staal alleen te keer.
� Geen Vyand wederftaat de kragt van 't blank geweer.
Hy ried niet mis. Terwyl Torymbas Oorlogs-Mannen
Staag bezig zyn den Boog te loffen, en te fpannen,
Genaakt men, met het Zwaard, hun Slag-Orde ongeftuit,
En hoort een naar gefchreeuw na rt moedig Krygsgeluid.
Straks hebbenze ook het Zwaard, in 't deinzen, uitgetoogen,
En Iluiten, in wanorde, een' Rang,geheel bewoogen.
Torymbas koomt. Zy flaan. Fiuks ftryd men Man by Man.
24.0 Elk weert zich nu: dan vegt hy, vallende aan, en dan
Vole'nd hy zyn geweld door doodelyke wonden;
Of, denkende een' te flaan, word zelv ter hel gezonden.
De Koning Fr i s o , thans in 't heetfte van 't gevegt,
Bemerkt Torymbas. Straks, van Teuphi s zyde, regt
Op hem gefneld, roept hy: � Hier is uw Man; koom nader,
� Zoo ware moed nog leeft in 't hart van een' Verrader!
Meer
-ocr page 104-
VAN F R I S O. III. Boek.           5-9
Meer taal behoefde *er niet. De Veldheer wend zich keen.
En ziende een1 Jongeling, die Jiem vermetel fcheen,
Denkt hy, met d'eerlten flag, dit Uitdaag-woord te wreeken,
2 Jo En heft den Arm: maar iets, uit gramfchap, mis geweeken,
Slaat by hem neer, en klieft alleen de dunne lugt.
Een zware flag, die mift, maakt kragtloos. Straks bedugt
Voor 's Prinfen Arm, had hy gewenfcht verre af te wezen:
Maar Fr 1 s o helpt hem uit het akelige vreezen,
En treft hem, daar de Helm het zwakft aan 't harnas fluit,
En jaagt 'er met het bloed het eerloos leven uit:
TandknerfTend wentelend, met woefte en dolle zinnen,
In 't oogenblik eer hem de dood koomt overwinnen ,
Gelyk een Luipert, die den Reiziger befpringt,
260 En aanziet als zyn prooi, maar in 't uitfpatten dringt
In onverwagt Geweer, en roof en lyf moet derven,
Zyn tong doorknaauwt, en bruit, en woed in 't fmartlyk fterven.
Toen fchoot Vorft Teuphis toe met Ascon, Gobrias,
En met een iterken troep, en nadert regt van pas.
Want naauwlyks kikt het hem Torymbas dus te vellen
Of Friso word omringd door 's Veldheers lot-gezellen,
En Lyfwagt, aangevoerd door zyn' verwoedften Zoon,
Ook zoekende den dood, of wel den hoogen Troon.
Nu vogt men by het Lyk, en trapte 't met de voeten,
270 Aan de eene zyde, om zulk een zwaar verlies te boeten,
Aan deandVe, denkend haaft zich zegeryk te zien:
Elk ftond, en dagt om flag noch om gevaar te vlien.
Lang bleef het dus onwis, en niemand fcheen te winnen.
Torymbas Zoon, genaamd Ozellas, buiten zinnen
Door ?s Vaders dood, valt op den Wysgeer Teuphis aan,
En treft hem. 't Harnas buigt, maar kan den flag weerftaan.
Toen hief de Wysgeer 't Zwaard, dat, door den helmgedrongen,
Ozellas harfTenpan doorklieft. Hy valt, gedwongen
Al zyne grootheid hier te laten op het Veld,
280 Terwyl zyn gramme ziel zyns Vaders ziel verzeld.
Flaauw vogt de Vyand ftraks na deez twee groote flagen,
Dien 's Veldheers wys bevel niet meer konde onderfchraagen;
Wanneer, geraakt door't bed des Vloeds ter zelver tyd,
Der Elephanten Ry, verfpreidend wyd en zyd
II 2                                              Een
-ocr page 105-
6o                           GEVALLEN
Een1 nieuwen Oorlogs-kreet, met doodelyken regen y
Van plettrend Wapentuig, het alles deed beweegen.
Toen rees 'er, in net kort, in plaats van een gevegt,
Een {lagting zonder maat. De zege koomt by 't Recht.
Elk bergt zich voor de wraak, en 's Overwinnaars handen.
290 De Dood verzeld het Heir der fnoode Dwingelanden,
En zaait, van plaats tot plaats, op 't uitgeftrekte Veld,
Of een1 rampfpoedig, of een' eervergeten Held.
Daar valt 'er die zich, door Torymbas valfche treeken
Verleid, ter Wapen ruftte, als waar1 't om hoon te wreeken y
En, ongelukkiger dan fchuldig, zelfmeteer
Geftorven waare in dienft van C h a r s i s , zynen Heer.
Hier fneuvelt 'er, die flegts, uit lull tot moorden, ftreeden,
Of zugt naar plondering, door lang bedurven zeden:
Daar waren 'er, door fmart, gedwongen 't zeegryk Volk
300 Te bidden hunne pyn te heelen met den dolk,
Om 't worft'len met den dood op 't eenzaam Veld te ontkoomen 5,
En beter lot te zien by de onderaardfche Stroomen.
Ook kreeg te deeZer tyd Charon das d'overhand,
Hoe zeer men hem in 't eerfl ontving met tegenftand.
Hier zag men , aan het Hoofd des Vyands, zich vertoonen
Den dapp'ren Arses, mede een van Torymbas Zoonen.
De ryen hortenzich met vreeflelyk geweld:
En, in het oogenblik, ontvangt het groene Veld j
Een' ftroom van rookend bloed. ,'Deez valt door1 't hart gereegen;,
310 Deez heeft in 't aangezigt een breede kloof gekreegen,
En word door eigen Volk, nog ganfch gezond, vertrapt,
Om dat hy 't licht eer derft dan 't leven; deeze ontmapt
Den een', om door het Zwaard des anderen te fneeven;
Twee treffen dus malkaer dat elk geraakt om't leven.
Doch Arses, in getal oneindig meer, verkreeg
Allengskens kans en hoop tot een1 gewenfchte zeeg1:
En zag al meer dan een1 zyn's Vyands nederploffen,;
En fnikken, door een hand van agteren getroffen.
Maar toen hy midden in den zwaarften aanval was,
320 Koomt Galo met zyn7 troep, en treft hem zoo te pas,
Van d'andVen kant, en doet zyn dapperheid dus baaten,
Dat hy den Vyand dwingt zyn voordeel te verlaacen.
Zelf
-ocr page 106-
VAN F R I S O. III. Boek.           61
Zelf vogt men niet zeer lang. 't Herftellen van den Stryd
Wierd kort ondoenelyk voor Arses rnoed en vlyt.
Men kent zyn Stem niet meer, men hoort niet naar zyn Wetten,
Noch 't voorbeeld dat hy geeft om 't deinzen te beletten.
De onmydbVe zekerheid van zwaarder dood en ftraf,
Herroept geen lull, noch houdt het hart van 't fmelten af.
Zelv Ars es, dol van toorn om deez weerwaardigheden,
330 Word in het zwaar gedrang der vlugtenden vertreeden.
Dus ging het met die twee gedeelten van de Magt
Des Vyands, of verftrooid, of ganfch te niet gebragt,
Terwyl Ty rinthus, aan het hoofd van zynen Vleugel,
De meefte fcha^e leed. Hy, vierende den teugel
Aan 't moedig Krygs-volk, viel den Vyand dapper aan,
Maar wierd, na d'eerften ftoot, 00k moedig wederftaan.
Daar vogten tegen hem vier Zoonen des Verraders,
In d'ogtend toegefneld, op het bevel des Vaders,
Zoo ras hem wierd berigt dat de Oorlogsheld Tyrinth,
340 Aan dezen kant, verfcheen in 't hooge Krygsbewind.
Zy weten, vegtende, Iiun Volk in tween te fcheiden. :
't Een deel weerflaat Tyrinth: het tweede, aan het verbreiden 3
Schiet wyd en zyd voorby, tot dat het zywaards dringt,
En, door het overtal, hem, onverwagt, omringt.
Hy deinfl van flonden aan, en buigt voor't overflelpen;
En, had hem Diocaar niet tydig kunnen helpen,
Hoe zeer zyn groot beleid uitblonk in wederlland,
't Was alles ordenloos gezien aan dezen kant.
Maar Segon^s dapple Zoon, door niemand te evenaaren
3 jo In Oorlogs fchranderheid, wifl: alles te bewaaren.
Hy, naderend ten Slag, zoo ras hy merken kon
Dat in den Morgenflond het eerft gevegt begon,
Zag 's Vyands ganfche Magt alleen naar voren gaad'ren,
Om, op het eerft gefchreeuw, hun7 Opperhoofd te naad'renj
Maar tevens, agter 't Heir, der Elephanten hoop,
Thans in een eenzaam oord, en door het woefl geloop
Der Oorlogs-Lien, gewoon op hunnen rug te llygen,
Verlaaten, en zeer ligt in zyne magt te krygen.
Van flonden aan vertrekt en ftreeft hy langs het Veld y
360 En brengt het weereloos Gediert in zyn geweld.
H 3                                        Men
-ocr page 107-
6z                           GEVALLEN
Men wapent hunnen rug,. en fluks zyn de Kafteelen
Met Charsis Volk bezet op Diocaars bevelen.
Zy traden toe wanneer Tyrinth, in 't naauw gebragt,
Byna bezwyken moeft voor't Vyands overmagt,'
Die, met een vreugde-fchreeuw, deez hulp ziet aangedreeven,
En waant dat zy hem zal nog ligter zege geeven,
Maar tot befcheid verkrygt een' regen van gefteent,
En Pyl, en Schicht, van hem tot eigen ramp geleend.
Straks roepen ze, Verraad, geheel verbaasd van zinnen;
370 Ontftelfnis neemt de plaats der hoop van te overvvinnen.
Zy wenden zich, maar door het wenden meer verward,
Vervliegt hun woefte moed, en fmelt hun trouwMoos hart.
Thans koomt het zwaar Gediert de Slag-orde ingetoogen,
En flingert met den Tromp de Mannen in den Hoogen.
Zy went'len in de Lugt, en vallen kraakend neer;
Het Harnas klatert op het Harnas. Het Geweer,
Nog in de hand, bezeert den beften hunner vrinden,
En doet 'er twee gelyk een vreefl'lyk einde vinden:
Niet anders dan een zwaar en donker Wolk-gevaart
380 Op eens Orkanen loft, en dolle ftormen baart;
En hooge boomen, door den woeften vaart getroffen,
Doed, pletterend, op ftruik en kreupel-boflchen plofFen.
Ty r 1 nt h hervat 00k dus 't gevegt, van zynen kant,
En krygt, van overheerd, roemrugtig, dVverhand;
Hoopt Lyken op elkaer, en breekt door alles,\heenen,
Tot 's vyands ganfche Magt is, vJugtende, verdweenen.
De Taprobaanfche Prins, in d'agterhoe, verftond
Zo ras dQn toeftand niet, waar 't Heir zich in bevond,
Of hy, dewyl daar niets meer voor hem was te dugten,
300 Trok mee den Vyand na, vervolgende in het vlugten.
Straks als 't gevaar verdween, vol vuurs en kloek te moe,
Schreef hy zich reeds een deel van deze zege toe,
Wanneer hem, die niet wagtte iets diergelyks te hooren,
De uitblinkende Oorlogs-daad van F R 1 s o klonk in de ooren.
Fluks mindert zyne vreugd, en in 't hovaardig hart
Ontftaat, op zulk een nieuws, een ongewoone fmart.
Torymbas wapentuig, geplaatft voor Fr 1 so's voeten,
Der Hoofden lof, die hem met nieuvv ontzag begroeten,
-ocr page 108-
VAN F R I S O. III. Boek,           63
En zyn doorlugte naam, verbreid van mond tot mond,
400 Dit alles grieft zyn ziel met d'allerdiepfte wond;
En, daar hy word genoopt, door't pynigend geweten,
Zyn blooheid by den roem diens vreemd'lings af te meeten,
Blaaft hem de maag're Nyd een Slang ten boezem in;
En veil den yzten grond van arg, en wederzin.
T y r 1 n t h word onderwyl, na ryp beraad, verkooren,
Ora Sandocandii nog dieper in te booren;
En twill en muitery, door ftraffe, en wys beleid,
Te doen veranderen in ruft, en veiligheid.
Hy kieft een Troep, bekwaam daar alles te overheeren,
410 En 't Leger maakt zich klaar om weer te rug te keeren.
Des anderen daags eer 't Licht een einde van den nagt
Gemaakt had, wierd de Maar ter Ryk-ftad ingebragt
Hoe dat men 't end des Krygs kwam, zeegryk, te verwerven,
En hoe Torymbas moeltdoor Fr 1 s6*s handen flerven;
En 't Volk dat, juichende, van alien kant, verfcheen,
Gaf liem, op nieuws, den naam van Redder van 't gemeen.
Maar Char's is, om wiens heil zoo veelerlei gevaaren
Geleeden wierden, reeds gekrenkt door hooge jaaren,
Kreeg minder vreugd van deez1 doorlugte Maar1 dan fmert3
4,20 Wanneer hem liet gedrag zyn's Zoons verkondigd werd.
Hy, die voorheen altyd zich dapper had gekweeten,
En d'Oorlogs-Moed, hoe grys hy was, niet kon vergeeten,
Voelt zich getrofFen met een doodelyke wond,
En brengt deez reden voort uit een' beftorven mond.
� O, ware ik weer bekwaam ten ftryd, gelyk voorheenen,
� Ik zou myn ongeluk niet op myn1 Stoel beweenen!
� Maar, in het lieetft Gevegt, door 't Morten van myn Bloed,
� Aan C 0 s r o e s doen zien den roem van d'Oorlogs-Moed:
� O, ware ik daar geweefl in 't dapperfl tegenkanten,
43c ,, Men had hem niet gezien, gedekt door de Elephanten,
� Den Dood vermyden, daar een vreemd en jonger Vorfl,
� Roemrugtig, tot myn Heil, zich bloot voor ftellen dorfl!
� Is dus myn bloed gedoemd te ftremmen in zyne Aad'ren!
� Is dit het overfchot der Helden, myner Vaad'ren 1
» O
-ocr page 109-
64                          GEVALLEN
� O Jupiter! vind ik nog gunfl voor uwen Troon,
� Laat ik in Pluto's Ryk begraaven deezen iioon!
� O duld dat, -wyl ik niet door 's Vyands hand kan fneeven,
� De Lot-Godin voleinde een zoo ramplpoedig leven!
� O, laat ik, op den boord van Lethe's zwarten poel,
440 � Vergeeten van dit leed her. knaagende gevoel!
De wyze C h a r s i s fprak, vol fmarte, deeze woorden,
Tervvyl de tranen hem, ondanks, uit de oogen boorden.
Den Grooten, die zyn deugd navolgden, kon het niet
Gelukken hunnen Vorft te trooften in 't verdriet.
Hy wenfchte nu niet meer dan 't oogenblik te derven
Der aankomft van zyn1 Zoon, jaa voor dien tyd te fterven.
De Droefheid prangde dus zyne afgeleefde kragt,
Dat ze eind'lyk bukken moeftej en fonder wierd gebragt.
Voor dat het Heir den Wal der Ryks-ftad konde aanfchouwen,
4J0 Voleindde een zagte Dood dit zyn rechtvaardig rouwen.
Hem volgde een traanen-vloed, door ftrenge deugd gekogt,
En, was der Volken wenfch door 's Hemels wil volwrogt,
Hy had zyn dagen by zyn' roem alleen gemeeten,
En op den hoogen Troon onfterffelyk gezeten.
Het Leger deelt niet min in dees gegrondde rouw,
Verydeld in de hoop om van zyn' moed en trouw,
Door C11 a Rsis eigen tong, de erkentenis te hooren,
Als de alter-eelfte loon zich toegedagt te vooren.
Het treed de Hof Vefte in met een1 gellooten mond,,
460 In plaats van bly Gefchal, en de Oogen naar den grond.
By hen is alle Vreugd der Zege weg-gebannen,
De wreedfte ontftelfnis heerfcht op't aangezicht der Mannen;
En elk, op 1t diepil geraakt, behalven Cosrocs,
Verwerpt den Lauwertak, en grypt den Lyk-Cypres.
Hy, nu beftemd om zoo veel Volken te regeeren,
Begrypt niet hoe de Dood zyn^ Vaders hem kan deeren,
En waarom het bewind van eene Monarchy',
In plaats van aangenaam, zoo zwaar te tillen zy.
Natuur mag, met haar kragt, zyn aderen doorfpoelen,
470 En een geheime fmart doen aan zyn' boezem voelen,
Hy trooll zich met niet meer, bedeeil:, in Ch arsis Zaal,
Te zullen ondergaan zyn al te ftrenge taal,
En met ten laatften eens, na zoo veel tegenftreeven,
In 't midden van de weelde, en overdaad te leeven.
-ocr page 110-
VAN F R I S O. III. Boek.             6$
Terwvl hy rich dus vleid, en half zyn fmart vergeet,
Gevoelt zyn Gemalin een min geneesbaar leed.
plsiPHAe had reeds, voor zynekomft, vernomen,
Hoe dat hy 't Krygsgevaar, lafhartig, was ontkoomen:
Hne't Le4r zyn gedrag, ronduit, mispryzen dorft,
Terwvl alle eer en lot aan 1 Ris o wiera gegeeven,
En voelde een' fellen toorn in haaren boezem leeven.
De driften fatten uit de binnenkamers. t Hart
Word met een dampig vogt en zwarte: galdoorwart.
Gelyk wanneer de woefte en bulderende Wmden
Een opening in \ hoi van hun' gevang'nw vinden,
En roeren, in het diepft rich dompelend dei:Zeen,
Het drabbig van den grond door t ganfche Water heen.
Tor y mb a s val, wtarop men 's Ryks geluk mogt gronden,
490 Was Vonverdraagelykfl dat ze ooit had^nd^onden.
De Hovelingen, vol van 't fooodfte Staats-beleid,
V-rfchafteA hoorite recht aan deeze onftuimigheid,
Deen ze 'op het vuigft, hun bed om 't vuur nog meer te token,
De vleyery reft meelt, wanneer t verflaafd gemoed,
Ten voo4el zyner drift, aan alles valt te voet:
Fn Fr iso had alreeds het hoogfte kwaad te fchroomen,
ler hem zyn reine Ziel zulks moog'lyk voor dee koomen,
VanLieden, wiehy thans, door zyne dapperheid,
Uit Ltfr e/uit den fchoot der Ryks-Verraad'ren.
Ac lammes, nu geplaatft op Ganges hoogen Troon,
Wlft haaft de ^vlugt-plaa* van Stayo'sgrootcn Zoon,
En had reeds overlegd om hem ook daar te= deeren
En Vrede-breuk met dit vermogend Ryk te keeren.
Too ras als hem de vlugt des Konmgs wierd gemeld,
En waarty thans, naarfchyn, zyn hoop oP had gelleld,
Jl� hl met een1 fchat, geraapt aan alle kanten,
-,o T*SI nzynh ngbeproeffe enLodfte Vloekverwanten,
' En zend hen7, met een groot gevolg, naar deze Knft,
Om Vorit en Onderdaan te leiden naar zyn lull.
Zv koomen, kort na dat de zegeryke Schaaren,
dI HoofdOad van \ gebied weer ingetoogen waren,
                ^
-ocr page 111-
GEVALLEN
66
Ver boven hunnen wenfch aanhoorend met vermaak,
Des ouden Konings dood, als gunftig aan hun zaak.
Zy vinden Chars is pas in 't duifter Graf gedraagen,
Maar wagten zelf den rouw niet af der eerfte dagen.
Haall worden ze onderrigt, wie, by den nieuwen Vorft,
�20 Het allermeeft vermogt, en onderneemen dorit,
En weeten, door de hulp van looze Hovelingen,
Tot in de binnen-zaal van het Paleis te dringen :
Ahvaar men reeds met vlyt, in het geheim, ontleed,
Hoe dat de aanftaande tyd het weeld'rigft zy befteed.
P a s i p h a e , by wie het goud het Recht deed zwygen
Gaf hen de minfte moeite om alles te verkrygen:
En had reeds ondertaft hoe ligt, naar alien fchyn,
Vorft Cositots, hier in, zou te overwinnen zyn.
Zy dorft wel haaft haar zorg, en verr1 uitzicht doen gelden3
530 En't geen in 't harte fchuilt, dus liitig aan hem melden:
� Thans is Tor ym b as magt vernietigd, enTraiNTh
5, Is bezig om de mil te flaaven in 't bewind.
� Maar grooter onheil ryft. Men moet naar vreemde Kuflen,
� Een' magtigen Monarch, en eigen Ryk ontruflen.
� Waarom? en tot watnut? Voor eenen Vreemdeling
� Die, trots om dat hem juift Torymbas in zyn' kling
� Gevallen is, u poogt voor laf te doen verilyten,
� En agter uwen rug niet ophoud van verwyten:
� Als oft een grooten Prins kon paiTen, het Gemeen
J 40 � Te volgen, en als dol ter Slag-orde in te treen!
� Een J ongoing, die verfmaad al wat des D weepers oogen5
� Die hem verzeld, aanzien met een verwaand medoogen!
� Kortom een Balling, een Veragter van ons tween,
� Die 't naauwlyks waardig agt onz' Drempel te betreen!
� Zal uwe Ziele zich , voor zulk' een', dus ontroeren
� Dat ze uit myne armen zich zal laaten heenen voeren,
� Om zich, in doodsgevaar, te werpen op een Kuft,
� Die niets van ons begeert, dan een gewenfchte ruft!
� Maar, ftel de tederheid van onze min tcrzyden,
$$o � De Staatkunde eifcht op 't duurft dien aanflag te vermyden.
� Kan het verdedigd zyn1 uit een7 opregten mond,
� Met een' verdreeven Prins te zyn in 't engft Verbond:
3>
-ocr page 112-
VAN F R I S O. III. Boek.           6?
� Terwyl men Magtiger, daar meer van word genooten,
� En van gewagt kan zyn, zoo grof voor 't Hoofd moet ftooten?
� "Wat raakt het ons of hy 't Recht voor zich hebbe of niet,
� Zoo ras 't onfeilbaar ons inwikkelt in verdriet!
39 Hoe? zal men ieder keer gereed zyn om te ftryen?
� A Is Vreemdelingen, die hunne eigen Heerfchappyen
� Verlaaten, vlugtende voor Menfchen en voor Goon,
0o � Hoogmoediglyk van ons afeifchen hunnen Troon?
� Ter Wapen rent men ras. De Kryg is haaft begonnen,
� Maar de eens verlooren Vree word niet zoo ras herwonnen.
� Zeer dikwils keert de zege in nederlaage en fmert;
� En wat fcheelt ons door wien dat Ryk bezeeten werd ?
� Maar't geen my we] het meeft doed voor dien toeleg beeven,
� Is een berigt, nu ftraks van over Zee gegeeven.
� Myn Vader word gedreigd. Daar flroopt een magtig * Vorfl
� Uit Griekcnland, die niet dan naar Verwoefting dorft,
3, Door Afie. Men ziet hem alles overwinnen.
j70 ,j Hy zalgewis 00k met Pandion's Ryk beginnen.
33 Wien zal men dan van tween gedoogen zonder Kroon,
� Of mynen Vader, of des vreemdenSTAYo'sZoon?
Deez woorden, en het goud, dat ilikkerde in zyn oogen»
Verrukken Cos noes wel haaft door hun vermoogen.
Hy mat zyn geeft niet af met wat hier tegen pleit,
En weigert geen geloof aan 't geen zyn luiten vleid.
Gelyk een dikke Rook den glans van 't goud ontluiftert.
En 't fyn geilepen glas met zynen Aem verduiftert,
Niet anders overdwelmten dooft Agrammes fchat
580 De indrukzels uit van Eer, die 't hart nog over had.
Straks maakt men een begin om zaamen raad te leeven
Hoe dit trouwloos gedrag den beflen glimp te geeven.
Maar fchoon men, in 't geheim, op zulk een' grondilag
Het gaat zoo ftil niet toe dat Te up his het niet merkt:
De "Wysgeer, onderrigt in 't Menfchlyk hart te ontleden,
Voorziet het onheil ras uit veele omilandigheden;
En openbaart den Prins het kwaad, dat hy vermoed,
Op dat hy zich niet meer met yd'le hoope voed.
1 2
* Alexander.
-ocr page 113-
53                        CEVALLEN
� "Wy llorten, wel te recht, met 200 veel Onderdaanen y
�00 � Om Chars is dood cen1 vloed van ongeveinsde traanen,
� (Dus fprak hy,) want ik zie dat deez gebeurtenis
� Voor ons de grootfle flag, in onze rampen, is.
� Men fcheid het Heir van een, en, in 't Paleis verborgen,
� Vermoeit men zich niet zeer om voor uw hulp te zorgen.
� Of al myn gifling feilt, of een geheim heftier
Werkt tegen ons belang, en deert onz wenfchen hier.
� Ten minften, waarde Prins! dit zyn geen trouwe Vrinden,
� De byftand, dien gy wenfcht, is niet by hen te vinden.
� De vrindfchap is zoo koel, zoo draalend niet van aart,
<5oo � Engaatmet iever, lull, en hartlykheid, gepaard.
� Is't dat men ooit een deel u toeftaa van 's Lands kragten,
� Wat is van zulk een Vorft en Raadslien te verwagten ?
� De tyd zal heenen gaan met draalen keer op keer,
� Tot zich Agrammes ftelt in ftaat van tegenweer;
� En, zoo men door een Heir hem immer koomt ontroeren,
� Gy zult daar het gebied, o Prins, niet over voeren.
� Die 't hoogil: beftier verwerft, die zal, naar alien fchyn,
� Een midden uit den floet dier Hovelingen zyn,
� Die, fleeds gewoon met deugd en eer denfpot te dryven,.
610 � In 't heetfle van den Slag in de Agterhoe verblyven.
� Of raad ik mis, en geeft men ons een Legerhoofd,
� Die van zyn kundigheid en moed iets groots beloofc,
� Men zal hem niet aan 't Spits zien pralen van de Benden s
� Of een geheim bevel met hem te Velde zenden.
� Gy krygt van dit Bevel geen kennis, dan wanneer
� A4en op het punt zal zyn om 't lot, op eene keer,
� Door een Gevegt, te zien voorfpoediglyk belliflen,
� Of als een lloute daad en aanval niet kan mifTen.
� Gelukkig, zoo gy dan, verlaaten in't gevaar,
62Q ,, Zulk een Verraad niec word, tot uwen ramp, gewaar!
� En zoo men, door zulk een trouwloosheid aangedreeven,
� U die niet boeten doed met Vryheid of met Leven!
Vorfl T e u p 111 s moeft den Prins begroeten met deez taal,
In plaats van het vermaak van Hem, in Chars is Zaal,
Te ontdekken wie hy was, daar CHARsisnu verlooren,
Hy geen getuigenis meer brengen kon te vooren.
-ocr page 114-
VAN F R I S O. HI. Boek.            69
En had men eens vermoed (wat 's d'argwaan niet bekwaam
Te brouwen te eener tyd) dat hy dien eed'len Naam
Zich gaf, om des te meer zich zelven te doen eeren,
630 Ligt iiad hy 't duurfl Verbond in wantrouw doen verkeeren.
Wie wilt 00k, in een tyd van laagen zonder end,
Wat denkbeeld men den Prins van Hem had ingeprent;
En of hy, door den lift van Snooden, vroeg verbolgen,
Niet ftraks verllaauwen zoude in zyne Leer te volgen?
Dus nam hy vaftlyk voor, een beter tyds-gewrigt
Te wagten, voor dat teer, en hachelyk berigt,
't Zy klaarder blyk verfcheen, of dat de Prins't mogt raaden,
Terwyl het ftil geheim intuffehen niet kon fchaaden.
Hy zweeg nog naauwelyks, toen onverwagt verfcheen
64.0 EenGryzaard, groot in magt, en Gunfteling voorheen:
Toen Charsis, op den Troon, met zoo veel roem, gezeten?
't Gezag by de eellte Ziel will keurig af te meeten.
Nu was't geluk verkeerd, maar geenzins zyn gemoed.
Megastes bleef dezelve in zynen tegenfpoed,
En zag, met ilil geduld, door vreemde Gunftelingen,
Zyn gryzen Kruin, met fmaad, en latter, overdringen:
Jaa, 't geen hem 't diepfle trof, der jonge Lieden raad,
Reeds dienen tot een keuze, en rigtfnoer voor den Staat.
� De groote Jupiter, om uwe deugd te loonen,
650 5> (Dus Iprak hy Fmso toe) plaatze U weer op Uw Troonen^
j, En make u, door zyn gunft, zoo zeegryk, en verblyd,,
� Als gy nu, buiten fchuld, door 't Lot verftooten zyt.
� Indien Vorfl Ch arsis nog genoot het dierbaar leven,
� Wy waren thans gereed de Waat'ren in te ftreeven.
� 't Verraad zat reeds, ontroerd, te beeven aan de Kuft
� Van Gauge, daar 't zich nu, tot tegenkanting mil:
� En ik, wel meer gewoon om Vlooten toe te ftellen,
� Had mooglyk in deez' togt u moogen vergezellen.
� Maar, fchoon men, met geduld, my nog op 't Hofaanfchouwt,
660 Een ander heeft de magt, my voortyds toebetrouwd:
� En van zoo veel geluks is niets my bygebleeven,
� Dan u, van 't gene u raakt, berigt te kunnen geeven.
� Gy zyt verraaden, Prins! en, van den overkant
� Der Waat'ren, zyn hier reeds Gezanten aangelancL
I 3                                       � Agram-
-ocr page 115-
70                           GEVALLEN
� A G r a m M e s goud heeft reeds de Binnendeur ontflooten,
� En in 't geheimft Vertrek een gunftig oor genooten.
� Wagt geene hulp, wagt eer alle arg, en hinderlaag,
� En dat men zich met hem, tot uwen ramp, verdraag'.
� Jaa, durftmen, openlyk, de gaftvryheid niet fchenden,
670 � Het zal uit vreeze zyn voor 't Volk, en de Oorlogs-benden.
� Terwyl gy dan nog kunt, met eer en veiligheid,
� Ontwyken, dat 11 toch geen ydle hoop meer vleid!
� En dat, door eene taal, die 't hart niet denkt, te aanhooren,
� Uwe onwaardeerbYe tyd niet vrugt'Joos gaa verlooren!
� Maar 'k heb een and're ftof, en ganfch is alles niet
� Zoo fmartlyk wat myn pligt aan u ter kennis bied.
» Jaa, 'k heb een bJyde Maar, ter zelver uur, vernomen.
� Uw Moeder leeft! M e l i t e is nog niet omgekoomen;
,, Uw Broeders zyn met haar, voor 't vyandlyke Zwaard,
6S0 � In 't hcvigft van den Moord, behouden, en gefpaard!
� Wat zegt gy ? (viel hem hier de Koning in de woorden,
� Terwyl de traanen hem van vreugde uit de oogen boordenj)
� Megastes! welk een taal? wat tyding brengt gy my?
� O zaal'ge Gryzaard, wien myn vreugd tot heil gedy!
� Gy weet niet dat my zulks alleenlyk kan vermaaken?
,y O welk een dier geneugt doed gy my boezem fmaaken!
� Wei aan, waar is ze, die my 't licht gegeeven heeft,
,, En wiens verlies alleen my duizend fmarten geeft?
� Op Troonen is nog wel, met Porus hulp, te ftygen,
690 » Maar, uit het Kyk der Doon, geen Moeder weer te krygen!
De eerwaardige Onde ving daar op tot antwoord aan:
� 'k Heb van 't Gezantfchap zelf dee^tydingen verftaan,
� Wanneer ze meldeden wat binnen Gangers Wallen,
� By't overrompelen, dien dag, was voorgevallen.
� PAsiPHAe kwam hen, met vraag op vraag, aan boord:
� Nu, hoe de Koningin bevryd wierd in dien Moord,
� Dan, waar ze mogt vervoerd of wezen opgellooten,
� En tevens welk een lot haar Kinderen genooten.
� Me lite wierd met haar' twee PrinlTen voor het Zwaard,
700 � (Zoo was hun antwoord) ilechts om P o r u s wil, bewaard:
� En ftraks vervoerd naar ver van daar gelegen Landen,
� Alwaar men haar betrouwt aan Iterke en zeek're handen.
� Agram-
-ocr page 116-
VAN F R I S O. III. Boek.          ?t
� Agr ammes heeft wel eer een Prins, van grooten rang,
� Aan 't Perfiaanjche Hof, verknogt aan zyn belang.;
� Die, zwaar betigt, en reeds'als ftrafbaar aan te fchouwen,
}J Door zyne voorfpraak, goed en leven heeft behouwen.
� Naar dezen, die gewis voldoen zal aan zyn eifch,
� Is Ganges Koningin, te dezer uure, op reis.
� Maar wie hy zy, hoe dat zyn Staaten zyn geheeten,
710 � Dat is een duur geheim, door niemand nog geweeten.
� En tragt daar iemand naar, hem zou, naar alien fchyn,
� Deez kennis tot verderf, en bitter onheil zyn.
Megastes had nog naauw dit laatfle woord doen hooren,
Wanneer iets onvoorziens zyn reden koomt verflooren.
Een onbekend geraas, en ordenloos geluid,
Verheft zich in de Stad: een kreet, die niets beduid
Dan oproer. 't Volk begint rondom te zaam te fnellen,
En tot een Treurfpel zich, verwoed, in ilaat te ftellen.
Onzinnig liep het door de groote Straaten heen,
720 Ganfch anders dan wanneer, het weinig tyds geleen,
Door loffelyke min en diep ontzag gedreeven,
Verbolgen was, uit zorg voor C h a r s i s dierbaar leven.
Thans was'er noch beleid noch orde by. Men vond
Veel, die niet wiften waar het woelen uit ontftond,
En andren, die, het oog vol vuurs, al verder drongen;
In al geval, op hoop van plundring, toegefprongen.
Het redenloos geweld wies met de meenigte aan,
Verfehriklyk in haar toorn, en niet te wederftaan.
De Prins word nogtans haaft gewaar wat al dit woelen,
730 En onverwagte drift, wil zeggen en bedoelen.
Men dringt tot in 't Vertrek, waar in hy zich bevind,
En bied hem eensklaps aan den Scepter en 't Bewind.
Men fpreekt niet min, dan hem, die thans gebied, te onttroonen,
Ora 't fchenden van den eed van Charsis te verfchoonen.
Een eed, die by den Styx zoo plegtig was gedaan,
Zag ieder, als een Wet, en 't heiliglt voorwerp, aan;
En thans, in plaats van zulk een dier Verbond te ftaaven,
Verfchynen, onverwagt, twee van Agrammes Slaaven,
Ed worden aan het Hof en eere en gunft gewaar,
74.0 In voordeel van hun Heer, een gruwzaam Moordenaar.
De
-ocr page 117-
GEVALLEN
"5
De Hemel zou gewis deez fchandvlek niet aanfchouwen,
Maar die, vergramd, den Vorfl en Volke doen berouwen.
Deez redenen, alom door Muiters uitgebreid,
Verwekten nog dien dag al deeze onftuimigheid.
M it op his, een van hen, die de onruft meed beminnen,
Om, met hun lot te onvreen, een beter lot te winnen,
Wil Chars is gouden Staf in Fitiso's handen zien;
Om op een1 Vorfl van zyn benoeming te gebien:
En zich in zyn geflagt een Eeriloel op te rigten,
7jo Door hem, met zulk een dienll, zich eeuwig te verpligten.
Hy nadert allerheetft, en voert aldus het woord:
� Wy hebben heden eerft, o groote Prins! gehoord
3, Hoe fchandelyk men durft Vorfl Char sis eed verfmaaden,
� En 's Hemels zwaarfte wraak zich op de fchouders laaden.
� Gy, die door wysheid, moed, en 't dapperfle gedrag,
� Torymbas hebt geveld in \ midden van den Slag,
� En die het Lot des Krygs, ons ten geval, deed keeren,
� Verdient alleen om ons als Koning te regeeren!
� Wy zyn gereed uw hoofd, veragtend Ch arsis Zoon,
7<5o � Te cieren met den glans van zyn verheven Kroon.
Hy Zweeg na deeze taal, voor hem te onpas, en fchuldig,
En llaroogde op den Prins, naar antwoord ongeduldig.
Maar tevens nadert hen 3 met diep ontroerden zin,
Vorfl CosRoes, verzeld van zyne Gemalin.
Hy, toen hy't eerfle Vuur des oproers kwam te hooren,
Onkundig hoe de Vlam in haar begin te fmooren,
Van Lafaarts vergezeld, word in dat oogenblik,
Door eenen hoop des Volks omringd in cTeeriten fchrik:
En met P a s i r h a e, dus onberaen befprongen,
770 Naar't voorwerp van hun' haat te naderen gedwongen.
Hy, ftom door angfl, en met een doodelyk gelaat,
Zy, rood van fchaamte en fpyt, in deez' zoo laagen flaat
Gelyk een Adder, in een groene We\ gegreepen,
En in den fcherpen bek een's Reigers fel geneepen,
En tot een wifTen buit en fpyz' gevoerd om hoog,
Een1 magteloozen toorn doed zien in 't vuurig oog:
Zoo flond de Koningin, door niet meer aan te fchouwen
Des Scepters magt, gepaard met de ondeugd van de Vrouwen.
-ocr page 118-
VAN F R I S O. IIL Boek.          7-
Zy klaagt, zy wenkt vergeefs: daar ryft, tot in de lugt,
^80 Van 't. woedende Gemeen zulk een verwoed gerugt,
Men dreigt het alles dus in vuur en vlam te zetten,
Dat F r. 1 s o zelv, om dees wanorde te beletten,
En tevens om zyn wit te treffen, teekens geeft,
Hoe dat men hooren zal wat in zyn boezem leeft.
't Gefchreeuw verdwynt terftond gelyk in Zomer-tyden,
Een damp, wanneer de Zon hec Aardryk komt verblyden;
En kalmte volgt'er, door geen1 yver meer veriloord:
Elk hygt, naar 't geen hy denkt dat aan zal zyn gehoord,
Gelyk wanneer men lang ontruft is door het raazen,
790 Als Vorft Eool) met wild gehuil, en buldrend blaazen,
In \ ruime Eo/ie', daar hy die troep bewaart,
Vier winden tevens loft van onder 't berg-gevaart;
En, in zyn'toorn, hengeeft, tot flraf des Lands, tenbeitens
Gcboomte, Muis, en Dak., jaa Ilerk gebouwde Veilen,
En ichielyk ophoud, hen weer in den Kerker iluit,
En diepe ltilheid volgt op 't donderend geluid.
Zoo ltond het Volk: op eens, bekwaam na zinloos woclen a
Als met maar eenen mond, te zwygen, te verkoelen;
Wanneer lets onverwagts, of zeer gewenfchts, zich toont,
Soo Waar door 't zich toegeftemd, of denkt te zien verfchoond,
Voor 't oog van Stayq's Zoon was onderwyl, voorheenen,
Nooit zulk een neetMig mir, en toeftand meer verfcheenen.
Maar, als de deugd in 't hart eens diepe wortels fchiet,
Verlaat ze in het gevaar liaar1 zuivren Minnaar niet:
En doet haar'' heldren glans'feiet hoogVen luifter ryzen,
Om hem het pad der eer zeeghaftig aan te wyzen.
Hy vangt, bedaard vaflgeell, zyn antwoord aan, als word
Zyne eed'le Ziel deez taal van boven ingeftort:
� Inwoonders dezer groote en Koninglyke Wallen!
810 � Wier vroomheid blinkt in Vrede, en moed in Krygs-gevallen,
� En die To r y m b a s hebt met my te niet gebragt,
,, Geen voorwerp dat ik meer dan uwe vrindfchap agt!
,, Voor waare Helden is geen' groot'ren roem te winnen,
� Dan van een dapper Volk zicb dus te doen beminnen.
� 'k Beken het gaarne, en voel, in 't binnenfl: myner Ziel,
s? Dat my geen grooter vreugd voorheen te beurte viel.
K                                         5> Maar
-ocr page 119-
74                       GEVALLEN
� Maar, wat my de eigen-min en dankbaarheid mag raaden,
� Ik kan uw1 harten-wenfch, te deez tyd, niet verzaaden.
,, Hoe! zoude ik, daar ik hier om hulpe en trooft verfchyn1,
S20 ,» En op myne onfchuld fteun, een ruflverftoorder zyn?
� En uit een's and'rens hand befhan een goed fcheuren,
� Dat my de Hemel nooit als wettig toe vvou keuren?
� Voor welk een Rechtbank zou die Staats-verwiffeling,
� Met hoop van zegepraal, bepleiten haar geding?
� En zoo 'k dan, in 't vervolg, van rampen mogt gewaagen,
j} Wat Volken zouden my befchermen, of beklaagen!
� Wierd ik, door fnood vcrraad gedreeven uit myn Ryk,
� Hem, tegen wien ik wraak ga zoeken, niet gelyk?
� En, zoo men zulk een wit niet openlyk moeft wraaken,
830 � Wie zoude A grammes daad dan langer durven laaken?
� De Hemel gaf u zelv een Vorft om te gebien,
� Wat uit die Bron-aar vloeit moet iedet-Menfch ontzien.
� Ik zelv', ik ben gereed te hindYen ,'en te keeren ,
� Ai wie de Majefteit des Scepters durft onteeren:
,, En hoop dat, zich uw Vorft erinnerend deez dag,
� Op and're gronden bouwe in 't oeiPnen van 't gezag;
,, En dat zyn waakzaamheid hem afleide, om betrouwen
,, Te ftellen op een' hoop van Shaven, en van Vrouwen,
� Nogtans, dewy] gy my met zoo veel teekens vleid
840 � Vanyver voor myn hell9 en voor myn zekerheid;
� Gebie dat, daar my nog veel onheil ftaat te fchroomen,
� Uwe Oorlogs-Vloot, my voere aan d'overzy1 der Stroomen.
,, Zoo ras ik d'Oevers eens van Hindus mag betreen,
,, Ontmoet ik 00k het eind van myn weerwaardigheen.
,, Jaa, 'k wenfch niet meer dan eens die Landen aan te fchouw
� Daar A b i s a r e s heerfcht, op wien ik kan betrouwen:
� Die, met myn Vader lang in \ plegdgfte Verbond,
M In voor en tegenfpoed, altyd flandvaflig ftond;
j, En die, van ftonden aan, door mynen ramp bewoogen,
85*0 » My ftellen zal aan 't hoofd van al zyn Krygs-vermogen.
� Naaft zyne Staaten grenft liet uitgeitrekt Geweft,
� Daar ik nog grooter hoop, en al myn heil op veft,
� Van Po r us, van wiens roem gy wel hebt hooren melden,
� Als een der allergrootfte en zegerykfte Helden.
� Hy teed're Vader, die myn Moeder 't leven gaf,
� Is, zonder twyffel, al gereed tot wraak en ftraf:
-ocr page 120-
VAN F R I S O. III. Boek.             ft
� En, moogelyk te Velde, aanrukkend met zyn Benden,
� Om zich naar Gangarh met eed'len toorn te wenden.
� Indien ge u dan ten kryg nog dus gemoedigd ziet,
860 � Deez myne afwezigheid belet uw poging nieU
� Ik hoop u, dankbaarlyk ,aan Gauge's Kuft te groeten,
� En, na geringen tyd, daar zegeryk te ontmoeten.
� Dan is aan C h a r s 1 s eed voldaan. Ik ftel u vry,
� Zeild ilechts uw Oorlogs-Vloot naar Hindus toe met my!
� En, kan 't aanftaande zelf niets anders aan my geeven,
� De teerfte dankbaarheid zal in myn boezem leeven;
� Welk eene omwenteling daar voor myn lot verfchyn1,
� Ik zal u voor deez1 dienil akoos ten dienfte zyn.
� Megastes, dien men ons te deez' tyd ziet verzellen,
870 � Heeft alle kundigheid om Vlooten toe te ftellen.
}> Wei aan, dat hy, voldoende aan deez1 myn1 waardften eifch,
� De toebereidzels mag beftieren voor myn Reis!
� En dat ik het geluk mag fmaaken, om deez Staaten
� Die 'k vond in diepe vrede, in voile ruft te laaten!
Deez1 woorden bragt hy voort, met eene Majefteit,
Die nieuwen luifter gaf aan zyn eelmoedigheid.
De heetfte Muiters zelfs, verftomd, en opgetoogen,
Gevoelen hunne Ziel met diep ontzag bewoogen;
En zy, door wien dit vuur met koelheid was aanfchoud,
880 Zyn met een eed'le drift bezield voor zyn behoud.
Vorfl CosRoes, wiens vreez1, naar maate van dit fpreeken,
Zoo min door hem verwagt, allensgkens was geweeken,
Stemt gaarne in dit verzoek, gelukkig vry te zyn
Met zoo gering een zaak, en de uitgeftaane pyn!
En geeft Megastes magt, van, zonder tyd verliezen,
De Schepen te voorzien, om Zee te kunnen kiezen.
M egastesj diep verheugd om de uitkomft van deez dag,
Slaat ttraks de hand aan 't werk, in zyn vernieuwd gezag.
Htm volgt de Vorfl: van Gauge, omringd van alle kanten,
Soo Door een ontelbaar Volk. Dier nieuwe Lyf-Trawanten
Voorziet een deel de Vloot met voorraad. Andren ilaan
De handen aan het Wand. De hooge Maften ftaan
Gclyk een Woud. Devloed, die, langs der Rykftad Veften}
Met zilvVe ftroomen rolt naar Nereus paarl-geweften,
K z                                          Dryft
-ocr page 121-
�?6 GEVALLEN VAN F R I S O. IV. Boek.
Dryft heenen met de Kiel; terwyl de Zuidewind
Met Vlag en Wimpel fpeelt, het blanke Zeil ontbind,
En j uit Taprobana's bevrugtfte Landeryen,
Den geur allom verfpreid der eelfte fpecerye'n.
Haaft ziet men in 't verfchiet, den Oever langs gefchaard,
ooo Het trotze Amajapure, in 't Ooften zoo vermaard,
�n#CHARSis Hof, welks top fchynt in de Wolk te fchuilen,
En op het Marmer ruft van zeftien honderd Zuilen:
Tot dat de ganfche Kult, van wederzyden, vlugt,
En 't oog geen voorwerp meer dan Water, ziet, en Lugt.
* Charsis Hof. Zic bier de eigen woorden van den Scbryver der Byvoegzels agter
de Gefchiedenis van
Ceylon door Ribeyra. Cette Yille eft dansle quartier MangaL
Corla.
II y avoit un Palais, qui �toit orne de feize cent Colomnes d'un marbre tres
fin, & d'un travail merveilleux &c, Dat is, Deze Stad (te weeten Amajapure) is gele-
gen in de Landjlreek van
Mangal-Corla. In dezelve was sen Paleis vercierd met 1600 marmc*
ren Zuilen
, alien op bet kunftigfte uitgebouwen, enz.
Einde van het Derde Boek,
J y. &AM inr ft fatty, tjtf.
G E~
-ocr page 122-
GEVALLEN
VAN
FRISO.
I N H O U D
VAN
HET VIERDE BOEK.
AlexanderdeGroote overwint P o r u s. Word door %yn Legcr
belet om verder in bet
Ooflen te dringen. Keert te rug uit bet Ryk van
Porus in denzelvcn tjd, wanneer Friso van Taprobana naar de Kufl
van
Gedrofie zeilt. Een zware Jlorm overvaU dien Forft op Zee. Re-
denvoering van
T e u p h i s en gcdrag van Friso , gedurendc dien Storm.
TLy Jlranden op de Kufl van
Carmanie. Zoptrus, Bejlicrder eener
Jlad voor
Orsines, een Perfiaanfch Prim, ontvangt hen eerbiedig.
Wie
Orsines ivas, en van zyne hoedanigheden. Zy toeven tot de komjl
van dezen Vorjl
, demvelken men verwagtede. Met hem kivam zyne Dog-
ter
Atosse. Hare fchoonheid, opvoeding, en deugden, Zamenfpraak
tujjchen
Friso, Teuphis, en Orsines, ivaar in Orsines ben
nodigt om met bem naar
Perlie te trekken, tot demping van binnenland-
fche onluflen^en om by hem te verblyvenjot daVer tyding van
Alexan-
der kome^vanwiens overwinning, op Porus bebaald,nog niets bekend
was.
Friso ncemt deze aanbieding aan. Bedenkingen van Teuphis
omtrent de hoedanigheden van Alexander. Hy raad, dat men
As con naar Indie zende, om onderrigt te zyn hoc bet in die Geweflen
flaat
, voornamelyk. in het gebied van Porus, eer men Alexanders
gunfl zoeke tot berflelling, en bulp. A scon vertrekt.
K 3                              VIERDE
-ocr page 123-
VIERDE BOEK.
D e Staatsverwifleling, die, binnen Gauge's Wallen ,
Op't bloedigft Schonwtooneel was, nieuwlings, voorgevallen,
Befloot al 't onheil niet dat, in deez' Eeuw van leed,
Zoo veele Koningen, en Volken zugten deed.
De tyd van rykdom, weelde, en trotsheid, was verflreeken,
En die van rouw begon, verwoeftend, door te breeken.
Der Vorflen dwaasheid riep om wraake en om gericht;
d'ALMOGENDE zag, van den Zetel van het Licht,
Het Ooften, als omringd van donkre boosheids Wolken,
10 En woeg met zyne hand de Scepters van de Volken.
Straks waggelde veel meer dan een vermaarde Troon.
Ganfch Afie bezweek. De jonge Macedoon
Toog over uit Europe, en, flak, verwoed van zinnen,
(Onwetend wie hem deed de Volken overwinnen)
't Veroordeeld Oofter-deel der Waereld in den brand:
En Codomannus Stafgeraakte in zyne hand.
Hy
-ocr page 124-
GEVALLEN VAN FRISO. IV. Boek. ?p
Hy wilt den Skythcn hun verwaantheid te verleeren;
En het gelukte hem ook Porus te-overheeren.
Gelyk, nit ^Etna's keel, een onderaardfche Orkaan,
20 Een zee van vloeibaar Vuur doet kookend opwaarts flaan,
En, uit den zwarten Mond, met damp en ftank, geZwollen,
Ontembaar in zyn kragt, Geweften overrollen,
Verwoefting baaren, fchrik mee voeren, 't vrugtbaarfl Oord
Verkeeren in een' poel, daar, al wat leeft, verfmoort:
Zoo trof des Ho0gsten toorn, in Alexanders handen,
Van Helices enge Zee, de vergeftrekte Landen,
En groote Troonen, tot's Hydafpes Stroom-gebied,
Dat van d'lmails af door Porus Ryken vliet.
Held P 0 r u s, die voorheen, 't zy waar hy had geflreeden,
30 Door Krygs-kunde, en door Moed, nooit rampen had geleeden?
Verfmolt hier, hoe vermaard, hoe dapper in het Veld,
Voor een veel hooger magt, en onbekend geweld.
Maar fchoon hy, door den kans des Oorlogs dus verlaaten,
Zyn' val en het verlies aanfchouwde zyner Staaten,
Jaa, dathy, zwaar gewond in Alexanders magt
Geraakt was, en voor zyn hoogmoedig oog gebragt,
Hy zwigtte voor geen' ramp, hy deed geen vleitaal hooren,
En toonde in 't ongeluk zich grooter dan te vooren #.
Doorlugtig fpreekend, ftil in 't midden zyner fmart,
4.0 En onverzaagd, verwon hy's Overwinnaars hart.
De
* Alexander, ut eum appropinquare inteIlexit,nonnibil ante aciemprogrefius,
amicis aliquot comitatus, P o r o obviam ivit. Equumque fiftens , magnitudinem Port
(crat cnim quinque cubitis procerior)& pulchritudinem fimul admiratus eft, quodque
nullum adhuc fervitutis animo concepts Specimen pra fe ferre videretur, fed ut gene-
rofus cum alio generofo Viro congreiTus, pro regno fuo adverfus alium regem decer-
taflet. Turn Alexander prior eum compellans, quid fibi fieri cuperet, dicere
jufilt. Cui Forum refpondifle ferunt, ut me regie tracJes Alexander. Porro A-
lexander, ea oratione delegatus, Hoc tibi, inquit, Pore, vied caujd continget: tu,
quod tud caujd tibi gratumfit,pofiula.
Cui Por us, omnia iis quae dixiflet eontineri, rei-
pondit. Quo refponfo laetior Alexander, Poro regnum Jndorum reftituit,& ultra pril-
tinum Imperium aliam ei regionem, vetere ampliorem, adjecit. Atque ita & regie ho-
minem generofum traclavit, & fido in pofterum amico ad omnia eft ufus Ar. Libr.V.
Dat is: Alexander, horende toPoRus uaderde, ging by, een iveinig voor de Slag-
crde vooruit geireeden zynde
, bem, in gezeljcbap van eenige Bevtlhebbers te gemoete, Zyn Paard
Jlil boudende ,verwonderde by zich,zoo over de ftatuur (want by was metr danvyf voetenboog)
a.'s over de fcboone gedaante van dezen Vorjl, die teffens gem bet allerminfie blyk van Slaver-
nyoflaffe onderwerping in zyn Wezen vertoonde; maar die als een grootmoedig Prins numeteenen
anderen eielmoedigen Koning een zamenkomfl ftond te houden, na dat by met denzdven omzyn
Koningryk geftreeden bad.
Alexander bem teen bet eerft toefprekende beval bem te zeggen, boe
by begeerdegebandeld te warden. En als
Porus, (zoo men wil,) geantwoord bad, dat by
Koning-
-ocr page 125-
GEVALLEN
So
De Griek, om voor zyn1 roem geen vlek te zien gereezen,
Befloot terftond niet min dan deze Vorft te weezen.
Ter deez1 tyd kwam het hem, gelukkiglyk, zoo voor;
"Want, fchoon hy waande aan roem akyd alleen gehoor
Te geeven, nooit vermogt hy dien opregt te kennen,
En liet zyn driften flegts naar \ eerfte dcnkbeeld rennen.
Zomtyds was hy vergramd, en woeft, zomtyds, geraakt
En mededoogend, wierd zyn woede op eens geftaakt.
Dan dnl, en vuig; dan weer bedaard, en ook grootmoedig.
To Van d'eenen harts-togt cot een1 andVen, even fpoedig,
Gedreeven, als een Kiel, die roerloos in het Nat
Des ruimen Occaans, dan regts, dan zywaarts fpat,
En door een1 fellen ftorm genoopt word nooit te ruften,
Tot dat ze ftoote, en barfte, op onbekende Kuiten.
Ily fchonk aan Porus, in de plaats van * B eti s ftraf,
Het leven, en te zaam den Koninglyken Staf j
En nam hem in 't getal van zyne gunftelingen,
Om, met zyn hulp en raad, in Gangaris te dringen.
Een vrugteloos ontwerp! want de O p p e r- M a j e s t e i t
60 Had hem geen1 verd'ren weg in 't Ooften toegeleit.
Hy hoorde het verhaal van Porus, door wat wegen
A grammes het gebied dier Volken had verkreegen,
En van Melite's lot, zyn dier bemindite pand,
Mishandeld, en gehoond, door een zoo laage hand.
� Ik klaag, (fprak Porus) niet om 't geen my moeft gebeuren.
� Geen grooter Oorlogs-held kon my den Star ontfcheuren;
� En, zoo my de Fortuin, toch eenmaal, moeft verraen,
� Geen eed'ler val voor my dan u ten dienft te ftaan!
� Maar dat myn Ziel doorgrieft, en akyd zal ontfteeken,
70 � Is dat ik zulk een fmaad voor af niet mogte wreeken.
� Geen ftraf is zwaar genoeg voor eenen, die zyn1 Vorft
� Die hem verheven had, den doodfteek geeven dorft,
» En
Koninglyk bebandeld wen/cote te voor den; zou de Macedoonfche Vorft, (zegt men, ) bekoord
door zulk een taal en antvaoord, voeder gezegd bebben: dat dit om zynent wille dien I'orft ^e.
beuren zou, en dat by maar te eiftcben badde 't geen hem aangenaam was.
Porus anderwerf
zeggende dat alle zyne begeerten in zyn vorig antvaoord opgejlooten waren, bad
Alexander
nog meer dan te vooren verblyd op deeze betuiging, den Indiaanfchen Koning niet alleen in zyn
Ryk berfteld maar hem zelfs met een Gebied nog vayder uitgeflrekt dan zyn voorgaande
,
befcbonken,en bebandelde dus dien edelaartigen Vorft niet Jlegts Koninglyk, maar gebruikte hem
vervolgens in alle gevallen als zynen vertrouwden Vrind, en Raadsman.
Au. $de Boek,
* Zie over dezen Betis het gene in het laatfte van dit Boek is aangeteekend.
-ocr page 126-
VAN F R I S O. IV. Boek.
En die den Moord beval van 'zoo veel duizend Zielen,
Die, zonder.nut voor hem, uit enkle wreedheid, vielen.
Zoo ras men my 't gedrag van zulk een wangedrocht
Verhaalt, vervaardig ik myn Leger tot den togt,
Doe Vrind en Bondgenoot tot de onderneeming nooden ,
En zweer, met plegtigheid, voor de Outers van de Goden,
Of dat ik zeegeryk weer herwaarts keeren zal,
Of fterven in 't geweer voor Gauge's hoogen Wal.
Maar ach! ter zelver uur zie 'k bode op bode naaken,
En myn ontftoken hart nog fterker gaande maaken.
Men roemt my vanuw magt, uw krygs-kunde, en beleid,
Dat de Overwinning zelve alle uwe treen geleid,
En dat Bellona, naaft uw zy% de fterkfte Wallen,
Als waar 't op uw bevel, doed voor uw voeten vallen.
Men boodfcbapt dat gy naakt met ongeloofbVen vlyt,
En tevens, dat gy reeds by den Hydajpes zyt.
Toen heeft geen keure plaats. Ik wend myne Oorlogs-Vaanen,
Het eerfle u te gemoet, tot hulp der Onderdaanen,
En ilel myn wraaklufl uit tot beter Lot-geval,
Dat thans my niet meer vleid, en nooit gebeuren zal.
Ten zy gy 't ftrafFen van zoo veele gruweldaaden,
Als in der Goden plaats, opu zou willen laaden!
Deez taal ontfteekt, gelyk een toorts, nog meer de borft
Van een zoo wreevligen, en ras verfloorden Vorft:
Die nooit de woefte zugt naar Oorlog in kon toomen,
En thans het recht der wraak voelt by zyn drifcen koomen.
Straks hoort men van alomme op nieuws het Krygs-gefchal,
loo En denkt niet dat zich iets daar tegen flellen zal,
Wanneer, op't onverwagtfl, het Heir begint te weigVen
En tegen dezen togt weerfpannig op te iteig'ren.
Het Krygsvolk wil niet meer zoo ver van 't Vaderland,
Na ftryd op llryd verzwakt, door 's Vyands tegenftand,
In boich en woefteny verfmeltende, ommedwaalen,
Maar eens de vrugten zien dier zwaare zegepraalen.
Met afgenomen helm pleit Coenus voor hun' eifch^',
En Alexander ftaakt, uit dwang, die nieuwereis;
L                                                  Jaa
* Coenus. Tandem univerfa Concione effufius flente, Coenus aufus eft,cun6lan-
tibus ceteris, propius tribunal accedere; fignificans feloqui velle. Quem utvideremi-.
lite*
-ocr page 127-
GEVALLEN
82
Taa vind zich zelf genoopt, wat fpyt hem mag regeeren,
110 Om, langs de Kull der Zee, naar Per/if te keeren,
Ter zelver tyd wanneer de Taprobacmfebe Vloot
Der Gangariden Vorft haar trouwen byftand bood.
Voorfpoedig boorden ze door de ongemeeten baaren,
Om naar't Gedrofich Strand ter landinge te vaaren,
En 's Indus Oevers langs gereisd, of het Gebied
Van Abizares, 't geen veel nader zuidwaarts fchiet,
Of Poru s aan te doen, naar 't geen men 't belt zou houwen;
En dus Pandion, thans in 't minft niet te vertrouwen,
Om 't geen daar was gebeurd, na C h a r s i s dood , te ontgaan.
120 Vorft Teuphis bad dien weg hen, wyflelyk, geraen,
En wilt hoe valfch een Vrouw, om wraakzugt te doen gelden 9
Bekwaam is over Zee 't bedreevene te melden,
Zeer liftig zwygende wat haaren hartstogt fchaad,
En heffende zeer Jioog 't geen tot verlcJiooning baat.
Zy naderden alreeds, ftar-oogend naar de Kuften,
Wanneer een donkVe wolk den Stuurman koomt ontruflen.
Hy ziet, van verre op Zee, reeds bruine golven, met
Een Sneeuw-wit fchuim, om hoog, al bruifchende, aangezet.
Of zinkend ftorten in de nooit gepeilde Kolken,
j 30 Daar 't Water volgt den drang der fnel gedreeven Wolken.
Daar koomt van tyd tot tyd een dof gebrom in 't oor;
En het gezicht, nog eer getrofFen dan 't gehoor,
Bemerkt het Vuur, door twill van StofFen, uit den Hoogen,
Gelyk een kleine vonk alilingerend bewoogen,.
En onnafpeurlyk fnel, verdnbb'lend telkens been
Gezonden, en terftond verdwynend in de Zeen.
Toen had de Stuurman wel gewenfcht verre af te wezen,
Om midden in het diep geen klip noch bank te vrezen,
Het Strand, zoo dier bemind, word nu met fchrik herdagt!
140 Terftond valt elk aan 't werk met yver, en met kragt.
Deez
lites detrahentem galeam capiti (ita enim regem adloqui mos eft) hortari cceperunt,ut
caufam Exercitus ageret. Kindelyk de gebeele Fergaderinge zeer tmtfteld zynde, en weenen-
de, maar elk nogtans aerfelende
, verfioutte Coenus zich om toe te treeden,en naderende den
Troon , op ixelken
Alexander gezeten was, bemerkte men dat by voorgenomen bad om
te Jpreeken. Zoo ras de Soldaten bem den belm zagen afneemen (wantzulks moefl gefcbieden wan»
neer men tot den Koning fprak) verzocbten en maanden zy bem aan om voor bet gan/cbe Leger
tepleiten. Curt, de reb. geft. Alex. M. Lib. IX. cap. 3.
-ocr page 128-
VAN F R I S O. IV. Boek.
Deez haalt de Zeilen in, en rolt ze om hooge Maflen
Of touwen. Deez werpt uit, op 't allereerft. belaften,
Het yzere Anker: maakt den Kabel los, de hoop
Der Zeelien. Straks beftiert een ander zynen loop
Om \ kleen geftel des Boots te hoeden voor de Baaren,
Zomtyds het eenigft heil in 't barnen der gevaaren.
Hoe zeer men 't Onweer dugt, en hoe de Kim mag ftaan,
Al wat het Hoofd beveeld, is fluks door 't Volk gedaan.
De Wolken dreeven toe, verzwaarende hoe langer.
I �0 Hoe meer; van water, ys, en vuur te zaamen zwanger,
En vreeflelyke kragt van winden, barftende uit
Den buik, dan met een fchel, dan donderend geluid.
En nog was alles lul om 't Schip, meer dan te vooren:
De wimpel twierde, en hong, en had zyn merk verlooren;
Het water lekte \ hout, aan 't yzer reeds gefnoerd,
En wel gewapend voor de naakende beroert!
Maar zulk een oogenblik Hep ganfch niet vrugt'loos heenen,
En deed niet weinig om de ontftek'nis te verkleenen;
Voril Teuphis, ziende hen gedreigd aan alien kant,
160 Stelde, onderwyl, te werk de kragt van zyn verftand.
Door ondervinding had de Wysgeer moogen leeren,
Dat vrees voor ramp, zomtyds, zoo veel als ramp kan deeren,
En dat alle uitkomft in gevaaren word geftuit,
Wanneer de fchrik het hart in yz're ketens fluit.
Om ftilheid van gemoed by kragten in te fpannen,
Spreekt hy den Koning aan, en zyn getrouwe Mannen:
� Gylieden, ongewoon der Zeevaart, en nog nooit
� Geweefl daar 't dolle Nat niet dan verwoefting ftrooit,
� En Oorlogs-kielen op den Klip in tween doen rollen,
170 j> Of, nog verwoeder, zwelgt als fpaanders in den hollen
� En ondoorgrondden buik; weet dat des Stuurmans merk
� In 't naad'rend Onweer niet veel heils ziet aan het Zwerk.
Elk oogenblik flaat ons ontroering aan te treffen.
� Gewis zult gy, zoo wel als ik, nog niet bezeffen,
� Hoe fchrikkelyk het is, in de onafmeetbVe Kom
� Der waatVen, met den dood te worftelen, rondom
� In duifternis, nu niet aan iemand te verbeelden,
� En dikwyls Helden, dien gevaar noch dood verveelden
L 2
-ocr page 129-
GEVALLEN
$4-
� In 't Oorlogs-Veld, geheel ontftellend. Niets kan zyn
180 ?, Voor 't Menfchlyk oog zoo naar, 2.00 vreeifelyk, in fchyn..
� Ik zeg in fchyn! want hier is 't Goddelyk vermoogen,
� Ook tegenwoordig, ons aanfchouwend met zyne oogen;
� Zoo magtig ons alhier, in dezen Oceaan,
� In al deez' razerny der Winden, by te flaan,
� En te befchutten, als in 't Land der Prafiaatcn,
J} En daar de Ganges koomt te voorfchyn in uw Staaten.
n Vorfl Porus is, niet meer dan \vy, daar voor bevryd,
?) En op eeii' hoogen Berg, zoo min als hier, vermyd
� De Menfch Gods hand. Wil hy rechtvaardig ons doen fneeven >
190 � Want alles is van hem rechtvaardig, 'tzoude ons leven
,, Niet rekken, waren wy te Amajapurey of op
HetSerifcbe gebergt, of klimmende op den top
,, Van Hera's duin-gevaart. Zyn' Goddelyke Wetten
� Zyn door vernuft, noch vlyt, noch midd'len, te beletten!
� De WaatYen vlieten niet alleen op zyn bevel.
,, Meer volgt het. De Natuur, in 't vredigfte geftel,
� Snelt voor zyn aangezicht, en, ligt voor Hem te ontroeren,
� Heeft duizend midd'len om den Menfch ter dood te voeren.
� Maar wederom; heeft Hy, die Wind en Zeegebied,
200 � Niet voor dat ons alhier iets doodelyks gefchied,
� Geen' onheil, geen geweld, vermag ons te doen bukken;
� Niets kan, het woedende ook, onz hoofd een hair ontrukken:.
� De blikzem heeft noch vuur noch fchichten, Geen gevaar
� Al barft de Lugt; en, in den Nagt die 't alles naar
,, En yflelyker maakt, vermyden alle Stoffen
� Den Menfch, dien God gebiedt te laten ongetroffen:
En hem ontziende, dien de Schepper met zyn hand
� Bedekt, ftaat hy gelyk als op een vreedzaam Strand !
,, Zoo paft het groot te zyn, en niet wanneer gevaaren
210 ,> Verre af zyn! 't Is hier tyd om woord en daad te paaren I
� Wie dient een' waaren God en vreeft iets buiten Hem?
� Een laffe Ziel, die niets dan Spookzel^ Lugt, en Stem,
� Voor Godsvrugt neemt, 't geen haaft verdwynt van voor zyn oogen,
� Ontbloot van alien trooft, en wezenlyk vermoogen!
� Maar 't waar betrouwen ftaat ontref baar, moedig, bly,
� En fchrikt voor aardfeh geweld, noch helfche razerny!
� Gy nogtans, door de vrees rechtvaardig te verbannen,
� Verwaarlooft niets, flelt alle ervarenheid, 6 Mannen,
55 In
-ocr page 130-
VAN F R I S O. IV. Boek.
� In 1t werk (vervolgt liy tot het Sclieepsvolk.) Als het hart
220 ,, Door doods-gevaar niet is onruftig, noch verward,
,, Verdubb'len hoop en heil. Bedaarde en ftille zinnen,
� En fnelle handen doen alleen in nood verwinnen.
� FJaauwhartigheid verflapt de zenuwen: maar moed
� Schenkt Helden-kragt. Dan volgt de zeege op tegenfpoed.
Elk hoorde met ontzag hem deze woorden fpreeken,
En zag op zyn gelaat daar van het waarheids teeken.
Prins Fmso, die wel meer zyn wysheid had gehoord,
Door waare Godsvrugt thans op't yv'rigft aangefpoord3
Nam voor om elk een blyk van zynen moed te geeven,
230 En, moeft het zyn, met een bedaarde Ziel te fneeven.
Zoo ftond hy midden in 't gevaar. Gelyk 't een1 Vorft
Betaamt, door fnoode daen geen onruft in'zyn boril
Gevoelend: nu de dood rondom hem ftond te blikken,
Niet meer dan in 't Paleis zyn 's Vaders te verfchrikken.
Vorfl Teuphis naaft hem. Stil,gelyk in 't eenzaam woud,
Voorheen bewoond. Nooit wierd gevaar aldus befchouwd
Met koelen moede. Op hen wierp elk der Mannen de oogen,
En wierd met hen getroofl, gefterkt, en opgetoogen.
Het voorbeeld diend voor hulp. Moed geeft den Mannen moed.
24.0 Zy denken zich 00k groot in dezen tegenfpoed;
En ftreeven yverig om d'aanbevolen pligten,
Zoo met vereifchten fpoed als orde, te verrigten.
Thans rukte \ Wolk-gevaart den Hemel weg, en ftond
Als of de S c h e p p e r met een kleed d'Olymp bewond,
Veelgroote Wateren, en uitgeftrekte Stranden
Berollende in den Nagt, met zyne almagte handen.
Eerft fchoot het blikzem-vuur ten vollen boezem uit;
Toen hoorde men een zwaar en fchrikkelyk geluid.
De Donder rees naby, maar verr1 van daar gedreeven
250 Door 'c holle Zwerk, dee 't Ryk der groote WaatVen beeven.
De zwang^e Wolk gefcheurd, viel hagelend in 't Nat,
En geeszelde de Zee, die dol naar boven fpat.
De Winden, tevens los gebroken uit hun hoeken;
Gaan, dompelend, dengrond des Oceaans bezoeken.
Zy jaagen Golven op, die, hemellioogte, 't oog
Verfchrikken; als of zieh een zwaar gebergt bewoog,
L 3
-ocr page 131-
86                         GEVALLEN
A Is o�d?Imaus, of de Caucafus, ten vollen
Ontworteld, langs een Veld, verwoeflende aan kwam rollen..
De duifternis koomt by 't gehuil der winden; zwart,
260 Gelyk wanneer de Styx zyn wyde kaaken fpart,
Voor zielen, nieuwelings tot eeuw'ge ftraf verfcheenen.
De Blikzem, vuuriger door nagt en btiijen heenen
Gevloogen, fchaft alleen aan 't ongeruft gezicht,
Vergrooting van wanorde, in plaats van eenig licht.
De helft der Vloot, gerukt van zwaare Kabel-touwen,
Driewerf vernieuwd, driewerf onraagtig vaft te houwen,
En dwars geflingerd, dreef, in eenen korten tyd;
Ganfch weereloos, en half verlooren, wyd en zyd:
Zomtyds gezien, zomtyds, door 't ryzen van de Golven,
270 Als in een' Afgrond door een' Waterberg bedolven:
"Wanneer, met woeflen vaart, terzyden aangerold,
Een Baar des Konings Schip rondom met water volt.
Fluks fcheurt het los, en deinft. De Mannen, wel bedreeven,
Ontzien tot redding niets; en fchoon het dierbaar leven
Reeds half verbeurd is, vlyt en moed zyn even groot.
Elk weert zich, en men vegt manhaftig met den Dood.
Zy pompen 'c water uit. Zy fnellen, zonder fchroomen,
Dan voor, dan agterwaarts. Waar hulp te pas kan koomen.
Word geene hulp verzuimd; door 't voorbeeld aangezet
280 VanTEUFHis, die, bedaard en wys, op alles let.
De Wysgeer arbeid mede, en, met de kloekfte zinnen,
Tall nimmer mis, en doed het nodigfte eeril beginnen.
Hy ziet terftond waar 't fcheeld, en geeft een wis bevel;
Hy kent het zwak en 't ilerk van 't enge Kiels-geftel;
En weet waar dat men beft, in 't woedende befpringen
Der baaren, 't half gelloopt gevaart kan heenen dringen.
Zy zworven roereloos, en mafteloos, in 't Wyd,
Dan regt, dan fchuins, dan hoog, dan laag, een langen tyd.
En hadden, dan eens meer, dan minder hoop te ontkoomen,
200 En altyd, fchoon vol moed, het hoogft gevaar te fchroomen;
Wannneer men eindelyk, door blydfchap aangefpoord,
D'ervaren Stuurman, zich aldus uitdrukken hoord:
� Aanfchouwt dat kleine licht daar aan den Einder praalen,
� Als of't een Vuurbaak is voor hen die hooploos dwaalen.
3j Daar
-ocr page 132-
VAN F R I S O. IV. Boek.          $7
� Daar houd het Onweer op. Daar heerfcht de Zon alree,
� Beloovende in het kort een veel gerufter Zee.
� En, zoo de Goden thans, in gunfl , onz' arbeid Jielpen,
� Zal haaft het woedend Nat ons niet meer overftelpen.
Hy ried te dezer tyd niet mis, en haafl: verfcheen
300 De Duifternis, waar in zy dreeven, ongemeen
Vergroot door tegen-licht. De reeds geftilde winden,
Deen minder tegenftand in't kort aan 't Volk bevinden.
Het Licht genaakte meer en meer. De zwarte Wolk
Dreef over naar het Strand. Zy zagen in den Kolk
Befcheiden Roeibank, Maft, en Riem en Zeilen dryven:
Een naar gezicht voor die nog in het worft'len blyven,
En kampen met den Dood, door and'ren reeds geleen!
Want nog was dit gevaar geheel niet doorgeftreen.
Een onbekende Kuft kwam zich aan 't ooge ontdekken,
310 En nieuvve moeite aan hen, reeds afgemat, verwekken.
De ganfche dag was thans verloopen. De Avondftond
Genaakte. 't Schip was niet te fluuren. Men bevond
Inkorten zich by Land, door min gebJaas, gedreeven,
Maar met een Zee nog vol onftuimigheid gebleeven;
En die, na zulk een zwaare ontftelt'nis, niet zoo ras,
Door grooten ommetrek, te weder-efTnen was.
Zy waren reeds zeer verre, aan de andVe zy der Stroomen
Des Indus, en voorby 't Gedrofifch Strand gekoomen:
En thans daar d'uithoek van Carmanie^gevefl:,
320 By helder Weer befchouwd des Arabiers Gewell,
En klemd der Perfen Zee het naauwft. De Baar1 tot branden,
Door geene Klip npch Bank genoopt, rold naar de Stranden,
Hier zonder groot geweld. Reeds zag men van de Kuft
\ Onweerbaar Vaartuig, nog, door golv op gok, ontruft,
En 't Volk fchoot van allom te zaamen. Geen Barbaaren,
Zomtyds nog meer gedugt dan alle Zee-gevaaren!
Daar lag een Stad op 't eind der Bergen uitgeftrekt,
Van waar het oog zeer verr1 den Oceaan ontdekt.
Carpella was haar naam, en uit haar hooge wallen,
330 Aanzag men dagelyks deez1 naare lot-gevallen.
Zy hoorde een Perfifch Vorft, en wegens hem gebood
Daar een verflandig Man, en vJytig om, in nood,
Bedruk
-ocr page 133-
88                         GEVALLEN
Bedrukten hulp te bien. Hy gaf terftond bevelen,
Om byftand aan het Schip, dat omdreef, toe te deelen;
En wagtte 't zelv op 't Strand. Hy zond een vlugger Kiel,
Daar minder by den Wal voor t e bedugten viel.
Straks van het hooge Dek gedaald , treed Gauge's Koning
In deeze zekerder, hoewel geringer, wooning:
Hy fpreekt Vorft Teuphis aan, en met teerhartigheid,
34.0 Geeft hy van dit geluk den dank aan zyn beleid.
Haail treeden ze op het Land , en zien het Volk vergaadYen,
En met een vrindlyk oog den Stedehouder naad'ren.
Zopyrus toont zyn vreugd en bied zyn hulp en raad,
En vraagt naar hunnen Naam, en Vaderland, en Staat.
Met wat vervvondering klonk hem het nieuws in de ooren,
Dat hier zoo groot een Prins kwam onvoorzien te vooren!
Zyn antwoord volgt terftond. � 't Ontbrak wel aan myn magt,
� Maar nimmer aan myn1 wil, die 't weldoen heilig agt,
� Den Menfchen, in hun1 ramp en tegenfpoed, te baaten,
350 � Voornaamelyk een Vorft van zoo veel groote Staaten!
5, Vertoef dan in deez1 Stad, 6 Koning! en neem rufl,
� Tot dat Vorft O r s 1 n e s verfchyne op deeze Kuft.
� Men zal gewis van hem de befte wyze hooren,
� Om, door deez Volken heen, naar Porus Ryk te booren,
� En, met zyn magt gefterkt, zoo wel als met zyn raad,
� Vermyden dat men vveer iets hach1lyks ondergaat.
Toen deed hy hen verflag van O r s i n e s, gefprooten,
Uit Cyrus bloed, en een der hoogft-gefchatte Grooten;
In al den ommetrek van 't Perfiaanfche Ryk,
360 Was niemand in geboorte en rykdom hem gelyk.
Maar hoe deez gaven 00k op 't mildft fgefchonken waren,
Zy konden die der Ziel in hem niet evenaaren.
Hy voelde in 't zuiver hart geen onruft, geene vrees,
Voor't fmartelyk beklag van Weduw en van Wees:
En kon van groote Ste6n, jaa Volken zelfs gewaagen,
Die hem, gelyk als hun' Befcherrem-geeft, aanzagen.
Hoe veel Gellagten gaf hy 't brood en voedzel niet,
Verkwikkend, door zyn taal, hen tevens in 't verdriet ?
By deez1 goed-aardigheid en eed'le wyz1 van denken,
370 Wou hem de Hemel een doordringend oordeel fchenken >
-ocr page 134-
VAN F R I S O. IV. Boek.             g9
En een verheven geeft, door wyfe zorg be/Herd,
Met alle wetenfchap van jongs af aan vercierd.
Men wagtte dezen Vorft elk dag in deez1 Geweflen,
Daar hy, van tyd toe tyd, kwam zyn verblyf te veften.
Zopyrus zelv kwam hen zoo vol opregtheid aan,
Dat zy niet weigerden geloof aan hem te llaan;
En, tot dat O r s i n e s verfcheen, hier te vertoeven 9
Om tevens zyne hulp, en wysheid te beproeven.
De Stedehouder hield het zedigfte gedrag,
3 80 Voor zulk1 een grooten Prins vol aandagt, en ontzag.
"Want zyn gevoelen was dat wederwaardigheden,
Met onfchuld ondergaan, en met geduld geleeden,
Meer eere waardig zyn dan onbeproefd geluk.
Men fprak hoe nog Melite in een1 veel wreeder druk
Was naar waarfchynlykheid; maar van haar wedervaaren,
En of men haar te Lande, of over zoute Baaren,
Verr1 van het Vaderland gezonden had, dan of
De togt des Macedoons den Koning For us trof,
Was aan Zopyrcs niets bekend, hier verr' geweeken,
390 Van alle, in deezen Kryg, zoo zeer verwoeftte Streeken.
Hy wilt alleen hoe dat de Griek alom nog zworf,
En de eene zegepraal na de andere verworf.
Zy zonden thans 00k uit, om 't overfchot te vinden
Der Taprobaanfche Vloot, bewaard voorde Onweer-winden.
De Schepen 5 fchoon zeer verr' verilrooid, en uit gezicht
Gedreeven, hadden niet voor dezen Storm gezwigt.
Alleen was eene Kiel verbryzeld, en verlooren:
De reft, door tydingen van 's Konings heil te hooren 3
Verfcheenen een voor een; en, op Carpella's kuft,
^00 Met alle vlyt herfleld, en weder uitgeruft,
Genooten haaren wenfch 5 om fuller Zee te bouwen,
En't ryke Jmajapure-, in't kort weer aan tefchouwen.
Vorft Orsines kwam, als een Koning, eind'lyk aan:
Nog grooter dan de Faam had van zich laten gaan.
Zyn Stoet beftond niet uit verwyfde en laffe Mannen,
Daar vleijery bemind, en waarheid is gebannen.
Hy was vol zorg en fchroom in 't kiezen van zyn1 Raad;
Daar moeft al meer dan een doorlugte en wyfe daadj
M                                       Bedreeven
-ocr page 135-
po                           GEVALLEN
Bedreeven zyn om 't hart van deezen Prins te winnen;
410 Men kwam daar met geen lift, noch fhoode treeken binnen.
Zyne agting was een roem, niet te evenaaren. Daar
Stond niemand naafl zyn zy1, die niet in 't openbaar,
Erkend vvierd voor een1 Man, wiens onbefmette deugden ,
Tot Jieil van 't Vaderland, den Volkeren geheugden.
. In 7t midden van den ramp, die 't Perfiaanfche Hof,
En Mnemons Nageflagt, door * Oc hus wreedheid, trof,
Was hy, gelukkiglyk, in zyne kindfche Jaaren,
Den dood ontrukt. Daar na, zyn lot met meer bedaaren
Aanziende, en onderfteund door wyfe Mannenraad,
4.20 Belloot hy, wel te vreen met Vaderlyken Staat,
In Pafargade, ftil veel liever te gaan woonen,
Dan met den moordluft, die de Perfiaanfche Troonen
Nu fchudde, hooger op te ftreeven in gezag,
Offchoon van Cyrus bloed, en dat hy zyn gedrag
Met Recht bekleeden kon, indien hy de Onderzaaten
Ter wapen riep, verbleef hy vreedzaam in zyn Staaten.
Toen een Gefnedene f met fnood verkreegen magt,
iyEgyptifche Apis tot een wraak (te onpas geilagt,
Door Ochus) (j wederom een bloedbad kwarn vertoonen;
Den Koninglyken Stam vernielde, en zyne Kroonen
4.30 Nu fchenken mogt, gaf hy Vorft Orsi nes berigt,
Dat hy regeeren kon. Maar Orsines, 't gewrigt
Omdenkend van deez tyd, zag voordeel noch behaagen
In eene Kroon, aldus met bloed befmet, te draagen,
Daar de Gefnedene de magt, en hy den naam,
Zou krygen. Deeze was-totnieuw Verraad bekwaam,
En
* Ochos. IXde Koning van Perfie. Behalven zyne Broederen Ariaspf.s , en Arsa-
mss , liet hy Ostanes (zoon van Darius Nothus , 7dc Koning van Perfie) met 80 van
deszelfs Zoonen en Kleinzooncn ombrengen. Ziebierover Plutarchus in Artax. en
Justinus Lib. X. cap. 33.
f Gefnedene. Bagoas. Ita enim vocant Spadones, qui apud eos etiam regnaveYe.
Plinius Lib- XXX. Cap. 4.
§ Ochus. Wanneer deeze Koning Egypten had herwonnen, ging hy bovenmaten
weed met de Inwoonders om; en dewyl zy hem den naam van Ezel gaven, om zyne
vadzigheid, wierd hy zoo verbitterd dat hy hunnen God Apis, (zynde een Stier) aan
eenen Ezel opofferen, en het vleefch aan zyn gevolg opdiflen liet. Bagoas een
Egyptenaar zynde, oeffende naderhand hier over eene ongehoorde wraak. Want den
Koning vermoord hebbende, deed hy zyn vleefch voor de Katten'wcrpen, en het ge-
beente tot greepen van Geweer vervaardigen. ZjWElianus var. Hill. Lib. VI. Cap. 8,
-ocr page 136-
VAN F R I S O. IV. Bomb            ,$r
En Zyn vermoogen dus gewaflen, en te vreezen,
Dat daar geen waar gezag of ruft met hem kon wezen.
Die groote Prins verbleef van dien tyd in zyn Stad,
440 Wei eer door Cyrus* zelv' gebouwd; een' ryken fchat
JBezittende, en, in vree, van 't Hof geheel vergeeten,
Was hy gelukkiger dan op den Troon gezeten:
laa nog zoo groot als ooit voorheen, wanneer de f Vorft,
Die 't bloedige gefchenk niet van zicb wyzen dorft,
Rampfpoedig overheerd, verraderlyk moeft fterven,
En 't leven, niet dan om zyn Koningryken, derven.
Zyn vreedzaam hart bevond zyne allerhoogfte vreugd,
In een Prinfes, als Hy met de uitgezogtfte deugd
Vercierd. Een Dogter, door geen Ryken te evenaaren!
4Jo Zy, midden in den bloei der blydfte levens-jaaren,
Vond haare deugd met zoo veel fchoonheid vergezeld,
Dat ieders oog vergeefs weerftonde aan haar geweld.
Gelyk de Koningin van Sparte> de overfchoone,
( Eer haar de Bruidegom der Frygiaanfche Enone
Betoverde) elk verrukte, elk in het harte drong,
Tot diep ontzag, zoo wel als tot verwond'ring, dwong:
Lang na 't aanfchouwen bleef het denkbeeld in de zinnen,
En't ongevoeligft hart liet zich door haar verwinnen:
Zoo was A t o s s e 5 en blonk met die bevalligheid;
4,60 Maar tuflchen beider aart was't roemrykll: onderfcheid.
De Vorft, voorzigtig in het kiezen zyner Mannen,
Had 00k, voor haar gevolg, zyn wysheid ingefpannen,
En dulde rondom haar geen Vrouwen, uit wier mond
Om 't winnen haarer gunfl, iets fnoods te dugten ftond,
Noch die Vorftinnen, met de laagfte vleierye'n ,
Tot Lof-verbreiditers llechts van jongs af aan gedyen,
En
* Cyrus. Cyrus Pafargadis honorem habuit, quod ibi Astyagem Medum
ultimo prcelio fuperavic, & Afix Imperium in fe tranftulit, urbe condita, & regia con-
ftructa ad rei memoriam. Strabo Lib. XV. pag. 730. Hsc urbs a Cyro, cum As-
tyagem viciflet, condita fuit, telle Stephano. Baudrand Lex. Geogr. Zis
00k
Curtius Lib. V. Cap. 6. Wyders, zoo over de gelegenbeid ah naam dezer Stad, zie
H yde in Append. Hift. Rel. v. P.Diflert. j-j.fcbom Artaxerxes Mnemon zicb
daar deed kroonen was
Pafargade egtsr geene der Koninklyke verblyfjteden, want deze waren:
Sufawi den Winter; Ecbatana in den Zomer; Perfepolis, in den Herfjt, en Babylon ge~
duurende bet overige des jaars.
Athenjei Deipn. Lib. XII.
-f De For ft. Darius Codomannus. Ziede Aanteekening op dien naam» in bee
laatfte van dit Boek gedaan.
M 2
-ocr page 137-
CEVALLEN
92
En, fchrander in den raad van uiterlyken zwier,
Maar niets van 't innerlyk bewuft, in Jiaar bellier,
Het groote doelwit doen ter zyden heenen rennen,
470 En 't Koninglyke hart aan drift en hoogmoed wennen.
Men zag aan haare zy' P a r y s a t i s , alleen
Bezorgt om haar op 't pad der eere te doen treen.
Parysatis, (die haar, in d'allerteerlle Jaaren,
Gegeeven was om 't hart voor boosheid te bewaaren,
Gezwooren vyandin van hooflche logentaal.
En trotsheid, die den Menfch verlaagt,) weerde uit haar ZaaL
All1 die ze ilechts verdagt, door woorden of door daaden,
Trouwloos of zorgeloos, haar wit te kunnen fchaaden;
Zy bande 't nutloos Volk, dat in de Hoven krield,
4.80 Dat alles pryft en vleid, en dat voor allesknield;
En zogt, door 't ganfche Ryk, en zonder rang te aanfchouweny
Met ftrenge oplettendheid , naar wyfe en vroome Vrouwen,
Bekwaam om door verftand, en voorbeeld, aan de jeugd,
't Eevallige en het nut te leeren van de Deugd.
Atosse zelv had, met een hart, aldus geboogen,
En Koninglyken aart, her. ware goed voor de oogen.
Een groote Ziel! maar door bedrukten ftraks ontroerd,
Niet ligt tot gramfchap, nooit tot nyd of wraak vervoerd,
Vergeetende al zoo ras, gevoelde zy zich llooren,
4.90 Als Cos Roes Vorftin, der wraakzugt toegezwooren,
Jn tegenftelling, zich niet weer verzagten liet,
En dwaaiTelyk beminde een knaagend ziels-verdriet.
Parysatis deed haar, door wyfe ZedelefTen,
In korten 't voorbeeld zyn van 's Waerelds Ryks-Prinfeflen.
� Atosse (zei ze) 't is geen roem in hoogen ftaat
� Te zyn. Geboorte is niet verkreegen met beraad,
� Maar by geval, en meer belettende in dit leven,
� Dan nut om van de deugd een waar begrip te geeven!
� Een laftig pak, alleen voortreffelyk in fchyn,
500 � En zomtyds hinderlyk om waarlyk groot te zyn,
� Wie vloekt * A me str is niet veel jaaren na haar fterven^
,, De grootfte Scepter deed geene eere aan haar verwerven.
» De
* A m e s t r 1 s. Vrouw van X e r x e s , vyftfe Koniog vao Perjii. Zy was de Dog-
ter
-ocr page 138-
VAN F R I S O. IV. Boer;          93
� De hoogmoed kleeft zeer ras aan het Geboorte-recht,
� En 1yd niet dat men zich aan goede zeden hegt.
� Alwaar by de Eigen-min de herflenfchim mag woonen,
� Dat, door een ganfche reeks Voor-ouderen te toonen,
� Men heerfchappy verdiend, en iets uitnemends heeft.,
� Daar toond men dat alleen eene yd'le trotsheid leeft:
� Die, niet vermoogend zich door daaden te verheffen 5
5 10 � (In korte Jaaren door de fterfPlykheid te treffen,)
� Verdwynt gelyk een daauw, en met het laagfte Volk
J 5
55
Na 't nutloos leven zinkt in den vergetel-kolk.
't Is flechts een trap tot roem, van ouden Sfcam te daalens
� Is't dat men uit zich zelv' een nieuwen glans kan haalen j
� En de Afkomft, is van nut, verflrektze tot een fpoor,
3) En licht ze in het gedrag, gelyk een Fakkel, voor,
� Om, langs het pad der Eere, al hooger op te vaaren,
� En cPuitgezogften roem der Helden te evenaaren.
� De ALMAGTiGEheeft u metgoedheid aangefchouwd,
5 20 j> En gaf u 't vlugil verfland, en overvloed van goud,
,, En fchynt n klaar, door deez verhevene gefchenken,
» Tot byftand van zoo veel rampfpoedigen te wenken.
,> Een onwaardeerb're ftaat! 't af beeldzel van de deugd,
>i En voor eene eed'le Ziel, de bron van alle vreugd,
j) Die, zonder het gevaar, en d'angfl en zorg der Troonen,
j> Geen vreemde hand ontbeert, om Heeds zich zelv1 te loonen!
» Neem, waarde Atosse, dit ten vailen grondflag aan,
j, Laat niemand van uw oog met traanen heenen gaan.
,, Wie weet hoe lang 't geluk, zoo wuft, zoo ras verbolgen,
530 ,, Ons, als in zeegepraal, toelachende, zalvolgen,
� En of het uur van druk, en van ontfteltenis,
� Niet toedryft als een vloed 3 en haaft genakende is ?
» De
tcr van Otanes, een der zeven Perfiaan/che Edellieden, door het ombrengen van
den valfchen Smerdis berugt, en uit welken Darius tot Koning wierd verkoo-
ren, door lift van zynen Stalmeefter. Haare ongemeene wreedheden hebben haarmet
recht onder de boo'fte Koninginnen doen tellen. Herodotus verhaalt in het 7de
]3oek, dat zy veertien Kinderen der doorlugtigfte Perfiianen heeft levendig doen be-
graaven. Doch haare onmenfchelyke handeling met de Vrouw van MAsisxEs,Broeder
van Xerxes, eene onfchuldige en deugdzame Prinfes, gaat alles te boven wat men in de
gefchiedeniffen vind. Zie, over dat bloedig Treurfpel, den zelven Herodotus in
het laatft van zyn ncgende Boek. Zie mede Thucidides Lib. 1. §. no, over
haar gedrag met"Inarus en de Atbeners,doox Megabysus in EgyptenKrygsgevan-
genen gemaakt.
M 3
-ocr page 139-
GEVALLEN
H
� De boosheid houd den boog thans overal gefpannen^
� En 't AardryK is de prooi van wreev'lige Lyrannen,
� Wier tomelooze wil thans ieders lot en ftaats
� Daar Recht en Reden zwygt, naar lull ter neder flaat.
� In deez verwarring kan, hoe zeer men zy verheeven ,
� Ons alles te gelyk verlaaten, en begeeven.
� Gelukkig hy, die dan, in 't onbevlekt gemoed,
5:40 � In plaats van wanhoop, fteeds een zoet geheugen voed
� Van zuivere onfchuld, eere, en van weldadigheden,
� En die voor 't heilig Vuur ftoutmoedig toe durft treeden,
� Jaa, die het heil en troofl van Oromasdes wagt,
� Voorheenen door hem zelv' aan andVen toegebragt!
� Zeer dikwyls is de Menfch ganfch magtloos tot vergoeden,
� Of agt den byftand niet, beproefd in tegenfpoeden.
� Hoe zelden keert van hem een zuiv're weldaad weer r
� De ondankbre Menfch vergeet. De God he id nimmermeer!
Zoolprak Parysatis voor aller Vrouwen ooren,
J jo Op dat geen een van haar dit in 't geheim mogt ftoorenj
En wenfchte tot haar' loon, en eenigfte gewin,
Dat zulks gedye'n mogt tot nut van haar Vorftin:
En als Ato sse iets deed, uit deze Leer gezoogen,
Drong een verheven vreugd de traanen uit haare oogen.
De Per/taan, bezorgt voor dit doorlugtig Pand,
Trad nooit uit Pafargade, om 't afgelegen Land
Of Erfgoed aan te doen, en wys bevel te ftellen,
Of zyne A toss e moeft hem op den togt verzellen.
En zy verfcheen hier niet vergeefs. Zopyrus dee
560 Terftond zyn' Vorft verflag wat Mannen, uit de Zee,
Nu nieuws gered, en door de wreedfte doodsgevaaren,
Uit C o s r o e s gebied alhier gekomen waren.
Hy, door hun' ramp geraakt, tot firemming van hun leed,
Begroet hen tederlyk, en tot hun hulp gereed,
Doed hy den jongen Vorft van Gangaris bezefFen,
Dat zyn geluk hem weer een C H a r s i s aan doet treffen.
Terftond geeft F R1 s 0 hem berigt wat hy bedoeld.
Hy vraagt zyn' wyfen raad, met eerbied, nooit-gevoeld
Voor eenen Vreemdeling. Hy had wel groote Mannen,
5" 70 Naaft Chars is zy' gezien, tot vroomheid ingefpannen,
Maar
-ocr page 140-
VAN F R I S O. IV. Boek.           py
Maar hier blonk met het bloed van Cyrus nog veel meer,
'c Begrip eens boogften Gods, naar Zoroastres Leer.
De Perfman was ook der doolingen ontvlooden,
En eerde een' God die geen % Gezellen heeft van nooden,
Tot Schepping, Onderhoud, en Heerfching van 't Heel-Al,
Der Stervelingen fteun in 't akelig geval,
En eenig waar geluk! Toen zag de jonge Koning
De Waarheid, meer dan ook verdienende eerbetooning3
In held'ren glans en dag, in een' doorlugten Vorft,
5; 80 En met de dierfte vreugd dat hy ze melden dorfl.
� O, fprak hy, groote Prins! ook ons is die verheven I
� En ware wetenfchap voorfpoediglyk gegeeven!
� Wy kennen 't eeuwig Oog, en vonden dit geluk,
� Den lieffelykften trooft in doodelyken druk.
� Wy fchatten 't hooger zelfs dan's Waerelds heerfchappyefli
� En zagen 't onlangs nog tot ons behoud gedyen.
� Wy itonden, midden in de Golven, daar de Dood,
� Rondom onze oogen zworf, en niets ons uitkomft bood,
� Ontref baar. 't Hart zag door de zwarte Wolken iieenen 9
5po � En wifl op wiens bevel de Blikzemen verfcheenen.
� Zy blonken magteloos, en doofden in het Nat:
� En 't golf-gevaart, dat rolde, of, naar de lugt gefpat,
� Weer woedend daalde, deed dat zegeryk betrouwen,
� Ons met een fbl gemoed, in 't vreefslyk Wyd aanfchouwen!
Vorft Or s 1 nes flond zeer verzet deez deugd te zien,
In eenen Jongeling, gefchikt om te gebien.
� Wat
* Gezellen. EtquodDEtis, qui creavit Lucem &Tenebras, utriufque Autor unicus
fit, fine Socio, fine Pari aut Simili, nee ei referenda eft.....exiftentia Tenebra-
runi, ficut Zervanita: (altera Sefta Magorum) fed bonum & malum, Integritas ac Cor-
vuptio, & Puritas ac Spurcities exiverunt ex miftione (feu commiffione) Lucis & Te-
nebrarum:-----Inftituit (Deus) Lucem, ut originale quiddam,& indixit exiftentiam
ejus ut exifteret. Scd Tenebrs fecutEe funt ficut umbra Perfonam �� Acquifitaj funt
Xenebrce perconfequentiam. Hyde ex Sbariftin Hift. Rel. Vet. Per/. Cap.XXIL pag.%.
Mn dat God , die Licbt en DuijlerniJJe gefebapen beeft, de eenige Auteur en Oorjprong
van die beiden is, zonder eenigen Metgezel, of hem gelykvormig Wezen
; gelyk dan ook bet we-
zeii of de heftaanlykheid der Duifternijfe }zoo als de
Zervaniten, (een andere Gezindheid der
Magers~) fpreeken, aan Hem niet kan worden toegefebreeven; maar goed en kivaad, zuiverbeid en
befmetting, reinbeid en onreinbeid zyn voortgekomen uit de vermenging
, (0/ zamenvoeging)
van Licbt en Duifterniffe: -----Hy, (namelyk God) beeft bet Licbt, als iets oorfprongk'
lyks, ingefteld, en deszelfs wezentlykbeid bet beftaan gegeeven; maar de Duifternijfe is bet zel-
ve , even als de fcbadmve bet Licbaam, gevolgd, ----- Derbalven is de Duifternis als by ge-
volge te voorfebyn gekomen. Zie Hyde, in.zyne Hift. van de oude Perjifcbe Godidienft, Hoofed.
XXII. 't welk wy ook bier voor uitgedrukt bebben bladz. 8«
-ocr page 141-
$6                           GEVALLEN
Wat Lieden (antwoord hy) brengt my die God te vooren I
� Wiens hooge Leer gy doed van 's Waerelds einden hooren!
� Gelukkig zyt ge, o Prins, die waare grootheid kent,
600 � En het doorlugtigft doel hebt in uw hart geprent!
� De Hemel fchenkt den Een1 een Scepter in dit leven,
� Den andVen, meer bernind, het hoogft dat hy kan geeven,
� Een' Scepter waard te zyn! Geen magtig Koningryk,
� Geen Aardfche Hoogheid is aan dit 11 w Lot gelyk,
,j Maar hoe toch koomt gy dus in uwe teedVe Jaaren,
3, Zoo volgrootmoedigheid, in deeze Leere ervaaren?
3J Is Oromasdes 00k in uw Gebied bekend,
j, En heeft men op den Troon u reeds naar hem gewend ?
� Wy dagten Indie de prooi van haar Brachmancn,
610 5} En niet dan duifternis in 't hart der Onderdaanen.
� Ook is't (fprak F r 1 s o toen) aldus daar mee gefleld,
� En Arimanius * heeft alles in 't geweld.
� De
* Arimanttjs. Dat is: de Geeft der Duifternis. Zie B. I., pag. 0, vs. 185.
Aristoteles autem in primo de Pliilofophia eoa(Magos)Egyptiis etiam antiqulo-
res, ex eorumque fententia duo efle principia docct,bonum malumque larem; quorum
alter & J upiter, & Oromasdes alter Orcus, & Ariman 1 us appellatur. Diog.
Lacrt. in Proem. Aristoteles leert in zyn eerfte Boek over de Wysbegeerte,dat zv, te
iveten (de
Magers) ouder zelfs dan de Egyptifche JVyfenzyn,en dat 'er volgens bun gevoelen
twee beginzelen waren, een goede en een kixaade Befcbenn-geejt
, waarvan de eene Jupiter
en Oromasdes, de cinder Orcus ck Arimaniusgeheeten moierd. Zie Diog. Lacrt.
in de Voorrede. JVaar op de Heer Hyde Cap. 1. zegt: Hasretici autem fuere ------Magi
Dualijtce (utvocantur) ftatuentes hasc duo principia fuifle coa;terna. Maar bet tvaren
Ketters
en (zoo als men hen noemde) Dualiflifche Magers, dieftelien, dat'er t-zvee
evengelyke, en eewwige Beginfelen waren. En vervolgens over dezen naam van
Arima-
Kius'Cap, IX. pag. 161. Dcinde pofuerunt aliud Mali principium Creatum,
quod fuit.....Ahuriman feu ..... Ahreman five .....Ahriman & metri
caufa..... Ahriman&n : unde fit apud Graecos Perficarum rerum Seriptores 'Apeipxvios.
Hoc nomen conflatum eft ex.....AhSrS:..... Riman, qua? funt fynonyma qui-
bus fignificatur fpurcus, foedus, pollutus; & hifce geminatis valde pollutus, feu fpur-
ciffimus. Quin & cum alia vocali ,----- Raiman, feu Reiman eft Deceptor,
Fraudator, quod genuinum Diaboli attributum. Dictum Diaboli nomen in corum
Libris antiquis, deteftationis caufa, plerumque fcribitur everfum , hoc modo.....
kvreminiy Naderbandftelden z;y een ander Geschapen beginzel van bet kwaad, 't
vselk gexveejl is.....Ahariman, of A h r e m a n , 0/Ahriman, en, in Verfen ,
nog een voet langer AHRiMANaN: 't nselk de rede is dat de Griekfcbe Scbryvers der Per-
fiaanfche zaaken dien naam aldus uitdrukken 'Apei[i.civioe. Deze Naam is zaamgejleld uit
.....Ahar en.....Riman, zynde Kenmerken met welken beteekend word vuil, onrein,
befmet; en beiden by een gevoegd geeven zy te kennen zeer of ten uiterjlen be/met en onrein.
Dus is ook met een ander e klinkletter.....Raiman of Reiman, te zeggen Verleider,
of Bedrieger, welke beiden Eigenfcbappen des Duivels zyn. De gemelde Naam des Duivels
word in hunne oude Boeken, uit oorzaak van deszelfs Vloekixaardigbeid, meermaals verkeerd
*f omgekeerd gefcbreeven; op deeze �voyze
.....Nvwi'arjHy'
-ocr page 142-
VAN F R I S O. IV. Boek.           p-
- De Prieflers zyn 'er dom, en fchild'ren hunne Goden,
n Als Dwingelanden uit, die 'c Volk tot dwaasheid nooden:
3> Zy zelv, zy kwellen zich, als ware 't van waardy,
}J Met een gemaakt gelaat, en vreemde mommery :
� En durven Stellingen in 't openbaar belyden,
� Die tegen het verliand en alle reden ftryden.
� Die naar bewyzen vraagt krygt tot befcheid alleen,
620 � Dat zulks de waarheid is, door niemand te overtreen:
� En wordvoor Goddeloos engruwlyk uitgekreeten,
� Zoo ras hy niet gelooft het geen zy zelvs niet weeten.
� Haaft word, door zulk een' dwang, het fchranderfte vernuft,
� Eer ?t al zyn kragt bezit, ganfch moed'loos, en verzuft.
� 't Is of het rykfte Land, als dronken door zyn fchatten,
� Altyd het laagll begrip der G 0 d h e i d op moet vatten,
� Als ware de Overvloed een wifTe hinderpaal
� Die, wat 00k moeite koft, weert uit der Grooten Zaal,
� Die met geen Wetenfchap en Naarftigheid wil buuren,
630 � En flechts 't genot der Vreugde en Weelde kan verduuren.
� Daar Dwaasheid op den Stoel der Ryken word befchouwd,
� Daar vlugt gemeenelyk de Waarheid naar het Woud:
� 7Je hier 't bewys daar van; zie hier, in \ Woud gevonden,
,, Den grooten Leonaat, aan wien wy zyn verbonden,
� En voor de wetenfchap van Zoroastues God,
� En voor getrouwe hulp in 't wreedfte van ons Lot.
� Hy, die tot mynen trooft, en welzyn fchynt gebooren,
� Hy bragt het waar geluk eerft aan myn Ziel te vooren,
� En hoe de Menfch zich zelv' verlaagt door yd'len fchyn,
6^0 » En bygeloove, in plaats van hoog en groot te zyn!
� Gy zult doorlugte Prins, wel haaft, uit zyne reden,
� Begrypen wat hy roemt als Koninglyke zeden!
Vervolgens viel 't gefprek op d'aan te vangen togt,
En welk een weg het eerft moeft worden uitgezogt.
Vorft O r s 1 n e s begon uitvoerig te verhaalen
Wie de Overwinnaar was, die zoo veel zegepraalen,
In een zoo korten tyd, en met zoo klein een magt,
Tot elks verbaazing, had onlangs te weeg gebragt;
Hoe dat een hand vol volks, veragt in ieders oogen,
6$o De ontelb're Legers iloeg hen te gemoet getoogen,
N                                               En
-ocr page 143-
GEVALLEN
9%
En, als een Wingeweft, hegtte aan hun Heerfchappy
Der Per/en zoo gedugte en oude Monarchy.
\ Befluit van zyn verhaal was ora den Prins te raaden,
Door al te grooten fpoed, zich zelven niet te fchaaden,
En om zich niet te zien in Alexanders magt,
Voor dat men had befpied wat of hy wilde en dagt.
Hy fprak: � De tyd is nu te zeldzaam, te gewigtig,
-, En niemand wagt te lang die fchuw is, en omzigtig.
� Van Grooten, zoo vol drifts, zoo v/revelig van zin,
$60 � Is't beter verder af te blyven in 't begin:
� Jaa, grondig onderrigt te zyn wat hart zy draagen,
� Eer dat men zyn fortuin hangt aan hun welbehaagen.1
� Verklaart men hen zyn1 nood, en worden ze al ons hoop,
� Men is hen ftraks ten Slaaf, voor ganfch den Jevensloop;
� En, wil het zelf-belang niet voor ons by hen fpreeken,
� Walt zwaar, met Recht alleen, hun yz'ren borlt te breeken.
� Wie weet met welk een nieuws de Eaam verfchynen zal i1
� Een dag is thans genoeg voor't grootlie lot-geval.
� Want niets is min bekend dan welk een Volk of landen
670 � Die Koningnu doorrent, of wat reeds in zyn handen5
� Of weerftand biedende is. Alleen waarfchynelyk,
� Vermoed men dat hy ltryd niet veir1 van P o r u s Ryk.
� Veel' denken dat hy zich door Heerfchzugt laat verblinden,
� En de eene of de and're tyd een droevig eind zal vinden:
� Te meer, dewyl daar by den wakk'ren Indiaan
Noch moed, noch mage ontbreekt om hem te weder/han.
� Eer dat \vy dan van daar den regten toeftand hooren,
� Der zaaken, laat 11 tocli geen ongeduld verftooren.
� Maar reis met ons, o Prins! naar Pafargade's Wal,
680 � Alwaar my reeds lierroept een onverwagt geval.
� Ik zag CarpellcCs muur van verren naauwlyks praalen,
� Of vond me op 't onverwagtll door Boden agterhaalen,
� Gezonden met de Maar van #Frasaortes dood,
� Die voor .der Grieken Vorfl: in Perfie gebood.
j, Thans
* F'rasaortes. Quumque ad Perfidis fines veniffet ("Alexander) Phrasaor-
tem ibi Satrapatu fuDgentcm non reperit qui------ morbo deceflerat. Arrianus Lib.
VI. Cap. 29. Als hy, (namelyk Alexander) aan de Grenfen van Perfien gekoomen
�was, vond by
Phrasaortes niet meert die aldaar alsLandvoogd bet bejlier bad, zynde
aan een Ziekte overledm.
-ocr page 144-
VAN FRISO. IV. Boek.
5><>
,1 Thans is daar alles weer verward. De Muitelingen
� Beginnen naar de Kroon, verwoeflende , te dingen.
� Ik ben gereed, wyl zich daar niemand tegen kant,
� Terftond het zwaard der wraak te nemen in de hand,
� En 't onheil van het Volk en 't Vaderland te weeren,
6po � Schoon ongezind die daad tot myn belang te keeren.
� 'k Merk Alexander aan, als van de Godheid hier,             >
� Uit vrye keuze en magt, verheven in 't beftier:
� En, met myn VaderJyke, offchoon geringe Staaten
� Te vreden, denk ik daar myn oogmerk by te laaten.
� Maar tevens zie 'k voor u 't gewigtigft nut en goed.
� Indien 't Geluk u dient, en dat ge, door uw1 moed,
� En, met myn magt, gefterkt, de ruft kunt doen bewaaren,
� Wat dankbaarheid, wat loon, vermag zulks te evenaaren?
� Want, barfl: dit oproers-vuur, eer dat men't blufcht of fluit,
700 � Gelyk 't my zeker fchynt, aan and're zyden uit,
� Eer dat men 't in het Ryk van Porus eens kan hooren,
� Zal alles hooploos zyn: ganfch J fie is verlooren.
� Vertoef dan hier, in plaats van, langs een dorre Kuft,
� Door Volkeren, bereids vol argwaan, enontruft,
j, Carmanie, en het groot Gedrojie te meeten,
� Daar niemand van M elite of Porus ietszal weeten.
Hier op hervat dc Prins: � Wie had ons ooit gevleid,
,> Doorlugte Per/iaan, met deez grootmoedigheid!
� Wy zyn gereed met u naar't Oorlogs-Veld te ftreeven,
710 »j En proeven van onz' moed, en leerzaamheid te geeven,
� En fchoon het mogt gefchien, tot Porus Vyands baat,
� Miilchien word hy nog eens onz1 laatfte toeverlaat.
� Men moet, in 't ongeluk, de gunften wel waardeeren,
� Van die men in 't geluk niet zou ten Vrind begeeren.
� Gebeurt het Porus, hem te ituiten, te verflaan,
� (Want eenmaal zal hem toch de wufte kans verraen)
� Wy nogtans, wy doen wel door mede in 't Veld te rukken>
� Tot hincTring van een reeks van naad'rende ongelukken,
� Maar welk een trooft dat ik, in mynen tegenfpoed,
720 � Zoo groote Vrinden vind, zoo wyze Lien ontmoet!
Wie zou zich zelven dus vergeeten en verraaden,
9> Van, uit een yd'le drift, uw by zyn te verfmaaden?
N 2                                         � Hoe-
-ocr page 145-
GEVALLEN
ZOO
Hoewel ik weinig tyds uwe egd'le trekken zag,
� De Faam had me onderrigt, ik wift uw rein gedrag,
� En hoe ge, om 't dier genot der Deugd, al uw begeeren,
� Geweigerd hebt het Ryk der Per/en te regeeren.
� Wat onverwelkb're roem! Met welk een gunftig oog,
53
Moet Oromasdes u niet aanzien van om hoog!
De Wysgeer Te uphis ried hier op (om te onderzoeken5
730 En onderrigt te zyn, wat omging in die hoeken,
En welk een Oorlogs-lot 's Hydajpes Oevers trof,
Der Prafiaten doel, den Staat van Ganges Hof,)
Alvorens zich van hier naar PerfiS te wenden,
Held A scon naar het Ryk van Porus uit te zenden.'
De Wysgeer merkte wel dat Alexanders hart
In eene meenigte van Driften was verward;
Hoe 't vliegende gerugt van zyne Zegepraalen,
De Menfchen, meerendeel, deed in nun oordeel dwaalen.
Het geen Voril O r s i n e s had van zyn daen gemeld,
740 (Schoon hy van zyn gedrag geen vonnis had geveld,
Noch zulks ronduit misprees,) icheen T e u p h i s te overtuigen,
Dat ongetemde drift zyne eerfle deugd deed buigen.
Hem ftiet het vreesf'lyk lot der * Tyriers, ter dood
Genageld j om den moed getoond in hunnen nood:
De dappVe f Betis, en (j Philotas, als Verrader
Gedoemdj in zynen ramp inwikk'lende zyn' Vader:
En
* Tyriers. Alexander wierd zoo verbittcrd op de Tyriers, omdat ze dapperlyk voor
hun Vaderland en Wetten vogten, dat hy met alleen al le de Inwoonders aan de woede der
Soldaten overgaf, wanneer hy de Stad Tyrus vermcefterde, maar zelf twee duizend derzel-
ven op het Strand deed kruiffigen. CuRTiusLib. IV. Cap.4. enJusTiNusLib. XV III. Cap.3.
t Bet is. Alexander, naar Egypten reizende om zich, door de Godfpraak van
Jupiter Hammon, tot een God te doen verheffen , vverd, nefFens zyn ganfche
Heir, geftuit door den heldhaftigen wederftand van dezen Betis, Kamerling van
Darius, en Bevelhebber der Stad Gaza. Twee geheelc Maanden moeft Alex an-
der deeze Veiling belegeren, en,na dat hyzeeindelykftormenderhand had ingenomen,
geraakte Bet is levendig in zyne handen. De Overwinnaar, in plaats van dien braa-
ven Krygsman met hoogagtinge te ontvangen,behande!de den zelven met alien hoon ,
en wreedheid, jaonmenfchelykheid. Hy liet hem de hielen doorbooren, eentouwdaar
doorheenen trekken,en hem zoo achter aan zyncn Wagen binden. Vervolgens (leepte
hy hem dus levendig om de overwonnen Stad, tot dat hy geheel aan ftukken gefcheurd
was. Zoo verbeeldde hy zich Achillea na te volgen. Tien duizend Inwoon-
ders van Gaza wierden omgebragt, en de overigen, daar ondcr mede de Vrouwen en
Kinderen, in Slaverny verkogt. Curtius, Lib. IV. Cap 6".
§ Philotas. Deez' wierd door de wreedfte pynigingen gedwongen zich fchuldig te
verklaaren aan Verraad, waar van men anderzins geen het minfte bewys konde bekoo-
men, en voorts gedeenigd. De ODdernecming van Dymhus, enz. was geheel te-
-ocr page 146-
VAN F R I S O. IV. Boek:           iot
Eii*ClituSj en vooral f Callisthenes. Hydogt,
Dat dit met waare deugd onmooglyk was verknogt.
D A R1 u s (j bloed met gunfl en goedheid te overlaaden,
750 Terwyl hy Iiun geluk voor eeuwig kwam te fchaaden,
Hen
genhet belang van Philotas, indien hy fchuldig was gewceft aan het geen hy be-
kende,en derhalven was hem en Parmenio niets fchadelyker dan zulks te zwygen,
uit welk eene verzwyginge nogtans het kwaad vermoeden op Philotas was gefpro-
cen. Wilde hy in zynen tocleg flaagen , niets had hem onverdagter gemaakt dan het
openbaaren van den aanflag van D ymn os;en niets had hem by gevolg in het toekoo-
mendemeergelegenheidkunnen geevenomden zynen uit tevoeren. Temeerftrektdit
geval ten lafte van Alexander, doordien hy hem terftond alles vergeeven , en
zulks met zyne handgeevinge bekragtigd had. Zoo ras hy gedood was,zonddeKoning,
door Polydamas, bevelen aan Cleander, Landvoogd van Medie (in welk Ge-
weft zich Parmenio, Vader van Phi lotas, aan het hoofd van een ontzachlyk
Leger bevond) 0111 den zelven te vermoorden, 't geen gefchiedde. Parmenio was
de dapperfte en ervarenfte van Alexanders Bevelhebbers. De Koning had nooit
zonderhem, hy in tegendeel dikwyls zonder den Koning, overwonnen. Hy had ze-
ventig jaaren geleefd toen hy deezen loon voor zyne getrouwe daaden ontving. Men
vreesde zyne wiaak over het bedrevene aan Philotas, en zulks was genoeg. Zie
ever dit alles in het breeds
Q. Curtius, Lib. VI.
* CLiTus,wierd door Alexander zelv, door den wyn geheel buiten zinnen geraakt,
vermoord. Curt. Lib. VIII- Cap. 1. Arrian, Lib. IV. Cap. 7. Deeze had den Ko-
ning in den Slag by de Rivier Granicus het leven behouden; RHESAcEshad den
Arm reeds opgeheven,en het was met hem gedaan geweeft, ware Clitus niet fpoe-
dig toegefchooten. Hy bedekte den Vorit met zyn Schild, en floeg den Perfiaan dc
hand af, in welke hy het Zwaard hield.
�f Callisthenes. Een groot Wysgeer en Bloedverwant van Aristoteles, en
door deszelfs toedoen Alexander verzellende. Haudquaquam Aula? & adfentan-
tium accommodatus ingenio. Curt. Lib. VIII. Cap. 8 Dat is tezeggen,Az� by ganfeb
geen Hoveling was.
Regt uit fprekende over den Goddelyken aart des Konings wierd
deze zodanig op hem vertoornd, dat hy hem befchuldigde van deel te hebben gehad.
aan het verraad van Hermolaus: en dewyl men geen het minfte bewys van die
misdaad konde magtig worden, zogt men weder hulp by het Barbaarfch en onmen-
fchelyk middel der Pynbank: maar de ftandvaftige Wysgeer was tot geene valfche
bekentenifle te brengen. Derhalven pynigde men hem tot dat hy ftierf. Dit gefchiede
te Cariata in BaStrie.
§ Darius. Darius Codomann us in drie Veldflagen door Alexander
overwonnen,en door 't verraad van twee zyner voornaamfte Bevelhebbers, Bessus
en Nara rzanes vermoord. Met hem eindigde de Perfiaanfcbe Monarchy, en ging
rot de Grieken over, na dat ze ongeveer CCXXX Jaaren had geduurd. Hv was de
XI. Koning van Perfie , indien men die Vorften telt, als volgt: Cyrus I. Camby-
ses II. De Mager of valfche Smerdis III. Darius, Zoon van Hystaspes IV.
Xerxes V. Artaxerxes Longim-anus VI. (Xerxes II. en Sogdianus
voorby gaande om de kortheid hunner Regeeringen) Darius Nothus VII. Ar-
taxerxes Mnemon VIII, Ochus IX. Arses X.- Darius Codomannus
XL In den tweeden Veldflag tufichen Alexander en Codomannus, by IJJus,
nam de eerftgemelde Koning de Moeder, de Vrouw, de twee Dogters, en den Zoon
van den laatften gevangcn;gelyk mede veele anderc voornaame Perfiaanfcbe Vrouwen.
Dezcn alle wierden'door Alexander niet mishandeld. Een regt grootmoedig Vorft
had deze ongelukkige Prinfeflen van ftonden aan te rug gezonden, in plaats van zulk
een buitenfporigen Brief te fchryven als men vind by Arrianus, Lib. II.
N 3
-ocr page 147-
102 GEV.ALLEN VAN F R I S O. IV. Boek.
Hen van den hoogften top van \ Aardfch vermoogen ftiet,
Hoe hier door groot te Zyn, begreep de Wysgeer niet :
Maar, opdien Koning zelv', uit heerfchzugt ilegts, verbolgen,
Intuffchen hem ter dood, onzinnig, te vervolgen,
Daar na zyn ongeluk (den wenfch van zyn gemoed)
Met deernis te verftaan, jaa met een' traanen-vloed,
Scheen hem zoo fpooreloos 't gezond verftand ontweeken,
Dat hem geen dwaazer daad te vooren was gebleeken.
Hy wenfchte dan, voor dat men ganfchlyk was bedagt,
?6o Op zulk een gunft en hulp, iets meer te zien betragt;
�n of in 't Ooflen niets kon ftaaven hun belangen.
Men noemde Pafargade om het berigt te ontvangen:
En As con, met een trouw en edelmoedig hert,
Aanvaard de verre Reis, die hem bevolen werd.
Eindc van bet V i e r d e B o e k.
G E-
-ocr page 148-
GEVALLEN
VAN
F R I S O.
I N H O U D
VAN
HET VYFDE BOEK.
Friso bemint Atosse , Dogter van Orsines. Vraagt raad aan
Diocaar. Antwoordvan denzelven. Vervolgens openbaart by deeze
liefde aan
Teuphis. Antwoord �> en zwarigbeden hem door den Wys-
geer voorgefteld.
Teuphis neemt egter aan om Orsines zelven
daar over tefpreeken. GevoeJens van
Atosse omtrent Friso. Za-
menfpraak van
Orsines met zyne Dogter', en daar na met Friso.
Friso trekt te Velde met een Leger tegen de Muitelingen in Perfie.
Niphatesj die bun Hoofd was,zulks hoorende, doet zyne Troepen te
zaamen koomen. Be Leger s ontmoeten elkander by dejflad
Gabra. Een Kamp-
vegtcrtart de Krygs-lieden ten tweejlryd uit.
Diocaar neemt bet
gevegt aan. Voorflag bier op gedaan door
Barsanes,^ Aarts-Ma-
ger. Twce-gevcgt tujjchen Diocaar en den Kamp-vegter, ivelkc
laatflegedoodword. Gedrag van
Barsanesw van Galo, ivaar
door de Veldflag fpoedig gewonnen word.
Niphates word zeJv'ge-
vangen, en de rujl berfteld. Te
Pafargade te rug gekoomen zynde, gee ft
Orsines zyne Dogter Atosse aan Fr i s 0 ten buwelyk, welke pJeg-
tigbcid door
Barsanes verrigt word.
VYFDE
-ocr page 149-
VYFDE BOEK.
D en Hemel uitgedaald, tot het behoud der Menfchen,
On-overtrefb1re Schat, Bekroonfter aller wenfchen,
Onxydige, even als getrouwe Gez,ellin,
U roep ik aan, o izuivVe en onbevlekte Min!
Gy, vergezelfchapt van uw Koninglyke Zufler,
De Vrindfchap, vloeit door al de Driften heen, gerufler
En ongeroerder, dan naar Ceres vrugtb're * Kuft,
De zilvere Jrethufe, in kuifche Jeugd f ontruft,
Van Pan's bemind gebergte en aangenaame § Wyken,
10 Rolt door Neptunus groote en woefle Koningryken.
'k Laat Cyprus, en ik laat de Cytbereefche Kuft,
Adonis Minnares gewyd, in diepe rult.
Die
* SiciliS.
t Door den Stroom-God Alfeus. Met. Lib. 5
§ Arcadiu
-ocr page 150-
VAN F R I S O. V. Boek.           i0*
Die Min gaa verr' van hier den * Simoi's bezoeken,
Of zich, met Cleopa.tre, op j Cydnus Stroom verkIoeken9
Daar de onvoorzigtige Romein, op 't diepft gewond,
Haar fchoonder dan net licht des gouden Daagraads vond,
En weinig dagt dat zy, gevolgd van ongelukken,
Hem dwingen zou zich zelv' het Staal in 't hart te drukken}
Na dat ze ganfch verwoed, en op haar GuniVling gram,
20 Het Aardryk met haar Toorts gefteld had in de vlam.
Gy brengt een and're vrugt, o zuivre Min, te vooren,
En toont hoe ge in 't Paleis zyt van dHOlymp gebooren,
Door zoo veel teekenen van een verheven ftand.
De Voorfpoed en 't Vermaak, gaan voor u, hand aan hand.
De Vreugde treed met u de laagfie Daken binnen,
Jaa, daar Philemon zich en Baucis teer beminnen,
En, daar gy, midden in den fchoot der Arrnoe, doed
Verfchynen, op uw flem, den Hoorn van overvloed!
U paft het om alleen dat edel Hart te fchaaken,
30 Dat Teu phis aan zyn Leer zoo naauw wift vaft te maaken.
Ontfleek uw heilig Vuur aan onbeimette deugd,
Atosses deel en luft, en fieraad haarer jeugd:
Wees gy myn Zang-Heldin, koom in myn aad'ren dringen.
En leer me op welk een wyz het u betaamt te zingen!
De grootfle en laatile Prins van het doorlugtig Bloed
Van Cyrus, was nog naauw met zynen hoogen Stoet,
Van 't groot Carmanie, gekoomen in zyn woning,
Oft oog der fchoone Atosse ontvonkt denjongen Koning.
Zyn binnenft merkt een nooit voorheen beproefd verdrietj
40 Waar voor hy geene hulp, en geene ontlailing ziet:
In haare afwezigheid vergramd, met duizend zugten,
Voor onbekenden ramp uitbreekende in bedugten;
En, in haar byzyn, ilraks met onuitfpreekb're vreugd
Verwifleld, nooit aldus bevonden in zyn jeugd:
Een
* Aan den ocver van deze Rivier zogt Venus Anchises het eerft aan;uitwel-
ken minne-handel Eneas geboren wierd. Hom. in hymn. Ven.
t De berugte Cleopatre Koninginne van Egypten verfcheen alhier het heteerft
voor Marcus Antonius, die haar te Tarfis in Cilicie had gedagvaard. Haar
ongemeene pragt in het opzeilen dezer Rivier, zowel als haar loos verftand en
onvergelykelyke bevalligheden des lichaams , verrukten zodanig dezen Romeinfchen
Veldheer dat hy alles aan haare Min opofferde. Zybleefhem tot het laatfte oogenblik
vaa zyn leven by, en wierd de oorzaak van zynen ondergang, en van de zege van
Augustus, op verre na zoo groot een Veldheer niec als hy.
o
<
-ocr page 151-
GEVALLEN
io6
Een blydfchap, nooit ontdekt, door't byzyn van de Vrouwen;
Maar binnen korten regt in haaren aart te ontvouwen.
Het openbaart zich ras hoe, door het ftrengft beleid,
De Min niet is te ontgaan om haare onzigtbaarheid,
En, dringende in het hart, met onweerftaanb1re pennen,
jo Bereids den Scepter voert eer dat ze is regt te kennen.
Eerft wend de jonge Vorft al zyn vermoogen aan,
Om 't vuur van zulk een Min op 't moedigft te weerflaan;
Maar deze arglifb'ge brengt hem geftaag te binnen, ■
Hoe 't haaten misdaad is, maar nimmer het beminnen;
Jaa zelf, hos 't wettig is naar zulk een pand te ftaan,
En fpreekt hem uit den grond van zynen boezem aan :
� De Liefde kan alleen den waaren voorfpoed geeven;
� De Liefde is't grootft geluk van 't Menfchelyke leven.
j, Zy, van een heiPge teelt, befmet geen rein gemoed,
60 � En dooft geen Helden-roem in eenen traanenvloed.
� Waarom, o Friso, zoude uw uur niet zyn verfcheenen,
:3 En waarom uvve Ziel onnodig te verileenen!
De Onzigtb're wekt hier by, door haar geheim bekid,
Voor 't diep getroiFen Hart, geftaag gelegenheid,
Om 't Voorwerp van zyn1 wenfch te aanfchouwen, en te fpreeken3
En, om het dus geftaag in zwaarder gloed, te ontfteeken.
De jonge Vorft; wel haaft, ten vollen overmand,
Bied aan dit zoete juk geen1 verd'ren wederftand:
En, eindlyk magteloos zich zeh/en te onderfchraagen,
70 Verbeek hy zich zyn kwaal te makk^yker te draagen,
En raad te ontvangen, voor het geen hy reeds bezind,
Indien hy ze openbaart aan een1 vertrouwden Vrind.
Dan, meent hy, zal zyn ziel een nieuw vermaak genief/en3
En de uuren, aie hem nu zoo weegen en verdrieten,
Verilyten in de vreugd aan 't Perjiaanfcbe Hof,
Door \ fpreeken over een zoo dier-gewenfchte ftof.
Een nieuwe lift der Min! na de eerlle zegepraalen,
Begint ze ftraks om andVe en grootVe te behaalen.
Is 't haar alreeds gelukt den boezem te gebien,
80 Zy poogt des te yvViger zich toegeftemd te zien.
Door zich van meer dan een1 voor wettig te doen keuren ?
Denkt zy zich grooter magt en fcepter te befpeuren3
Grocit
«^
-ocr page 152-
VAN F R I S O. V. Boek.          io;
Groeit in de zoete hoop van fculk een hulp, en voed
Zich met de ontdekkingen, die ze aanpryft aan 't gemoed.
Maar om aan Leonaat, die nog niet kon getuigen,
Dan van zyn groot gemoed, te melden van dit buigen,
Te fpreken van dit juk, was geen geringe zaak!
Wei waar1 hier zyn verdrag een allerhoogft vermaak,
Maar wat, in tegendeel, rampfpoediger te hooren
90 Dan dat den Wysgeer dit niet reed'lyk kwam te vooren!
Hy dagt dat Diocaar, deez Min behaagde hem
Of niet, berigten zou met minder ftrenge ftem,
Veel minder zwakheid zoude in zyne Ziel ontdekken,"
En hem tot meerder troofl door zynen raad verflrekken,
Hy fpreekt dan tot zyn1 Vrind: ,, Getrouwe Diocaar,
� Ik word de wreedfte fmart in dit Paleis gewaar!
� O dapperfte van all1 myn waarde Lot-gezellen,
� Verligt de zorg en angft die mynen boezem kwellen*.
� O, gy zaagt 00k Atosse, en weet hoe ligt het hert
100 � Door fchoonheid, endoorjeugd, in ons vermeefterd werd!
� O, zegmy, mag ik meer dan haare deugd beminnen,
� Of zoude ik deze Min verpligt zyn te overwinnen,
� Die llrenger op myn ziel dan all1 myn rampen woed,
� En wreeder worden zal hoe meer \ haar vlugten moet ?
� Kan iemand zulk een wonde en zwakheid 00k mispryzen,
� Of met een ftreng gelaat myn tederheid verwyzen?
� Zou my de Reden thans een1 wreeden ftryd gebien,
� En ik Atosse altoos voor my verlooren zien?
't Vertrouwen van den Prins deed D10 c a ar be/luiten
I jo Om met voorzigtigheid zyn antwoord daar op te uitten.
Hy wilt hoe ligt een raad, die vleid, ontvangen word.
En onophoudelyk tot dieper doling pord:
Hoe neetelig het is den Koningen te raaden,
Voornamelyk wanneer het hunne ruft kan fchaaden.
Met zulk een waare zugt ten diepften aangedaan,
Verkiefl: hy dit gevaar, behendiglyk, te ontgaan:
En het vertrouwen zich van Teuphts niet te onttrekken?
Noch koelheid in de borfl des Wysgeers te verwekken.
Hy fpreekt dan met ontzag, maar met vrymoedigheid,
1 20 Deez taal, die hem daar na geen ongeneugt bereid ;
O 2                                      h Herr
-ocr page 153-
GEVALLEN
10$
� Herroep u groote Prins, het geen ge ons hebt gebooden,
� "Wanneer we uit Gangaris naar Ch arsis ftranden vlooden,
,5 En toen u Leon a at, zoo fchrander, het gedrag
5, Vaneenen Koning prees, die, midden in 't gezag,
� De lage zielen durft met zyn veragting ftraffen,
� Die voedzel aan zyn drift of zinlykheid verfchaffen.
� Gy deed ons ganfch verrukt toen uwen wil verftaan,
� En fpraakt op deeze wyze ons al te zaamen aan!
� Ontboudt deez wyze Leere, o waarde Lot-gezellen,
130 � Die 'k als een ftaalen wet voor myn gedrag zal flellen.
� Die 'k nooit vergeten zal. O, dat 00k uwe trouw
,j Die fcbatte als ik ze fchat, en fleeds voor oogen houw,
� Jaa, dat ons geen geval dien rykdom koome ontwringen 5
j, 'k Wil Helden in myn1 floet, geen laffe Hovelingen!
,j Gydeed, nadit bevel, verftaan dat Leon a at,
� Dien we alle, in vvetenfchap, in fchranderheid, in raadj
� Te regt aanfchouden als den Wyften aller menfchen,
� Alleen beftieren zoude, en uw gedrag, en wenfchen.
,5 Zal dan, het geen gy hem zoo wyslyk hebt beloofd,
140 � Hem, willekeurig, zyn ontnomen, en ontroofd?
� Is nog zyn fchranderheid ons niet genoeg gebleeken,
� En waar is zyne trouw, en tederheid bezweeken ?
� In zaaken van gewigt is een ervaaren Man,
� De dierbaarfte kleinood, waar naar men wenfchen kan;
� En daar de Hemel u zulk eenen lieeft gegeeven,
j, Ontvreemd gy hem het grootft geval van 't ganfche leven,
,3 En vraagt aan my, die hem in kennis wyk en raad,
,3 Wat voor uw welzyn, eere, en ruft te aanvaarden ftaat.
,3 Myn onvoorzigtigheid zou Leon a at mishaagen,
150 3, En alle tekenen van wanbetrouwen draagen,
3, Terwyl de onfchenbaarheid van onz verbintenis,
33 Onz wederzyds belang, en uw vermoogen is.
,3 Deez taal mishaage u niet. By L e o n a a t verfcheenen,
,3 Gebie my. 't Is myn pligt, door doodsgevaaren heenen,
33 Myn' Koning te doen zien myn1 yver, en myn1 moed,
33 Door 't ongewraakt bewys, van \ plengen van myn1 bloed.
Pas hoort de Koning dus den wyzen Krygsman fpreeken,
Of voelt een ftreng verwyt in zynen boezem breeken.
-ocr page 154-
VAN F R I S O. V. Boek.
Hy minde nog veel meer den Wysgeer, dan hy wift;
160 Hy fchrikt iets te beftaan dat tweefpalt baard of twift ,
En verr' van Diocaar met koelheid te beloonen,
Wend by meer yver aan om hem Zyn gunft te toonen,
Omhelft zyn braven Vrind; en zyn goedhartigheid
Verwekt, in zynen mond, deez woorden tot befcheid.
� Gy doed my dubb'le vreugde, o dapper Krygsheld, fmaaken 3
5, En, door van mynen pligt aldus gewag te maaken,
3, En door my te doen zien, hoe 'k waarlyk word bemindj
� En boven Leonaat nog heb een waaren vrind;
� Die j door de luft vervoerd om naar myn gunft te flreeven3
170 5, Niet uit het enge fpoor der pligten is gedreeven.
� Verdenk my dan niet meer, myn waarde Diocaar,
� Dat uwe opregtheid ooit verwycTring worde ontwaar:
� En neem 00k dit ten proef hoe 'k 11 zal hooger agten,
� Hoe meer gy my beftryd in dwaalende gedagten!
De Min zet, naa deez taal a hem des te fterker aan ;
Om, zonder tydverlies, naar Teuphis toe te gaan;
Maar, hoe deszelfs geduld, en goedheid hem mag fterken,
De wreedfte ontfteltenis is in zyn oog te merken.
Hy denkt den Wysgeer ftreng op deze ftof; hy zugt,
1 So En is, voor meer dan 't geendaar nakende is bedugt.
Daar koomen eindelyk zyn bleek beftorven lippen,
Voor dien doorlugten Man deez redenen ontglippen:
� Beminde Leonaat, beproefde en waare Vrind9
5, By wien ik altyd troofl in myne fmarten vind.
� O, nooit verfcheen ik zoo rampfpoedig voor uwe oogen,
3, Of zoo gelukkig! Nooit, tot in de Ziel bewoogen,
� Vervvagtte ik uit uw mond zoo groot een ramp of baat!
3, Een woord is myn geluk of onverdraaglyk kwaad.
33 Een woord uit uwen mond zal, eeuwig5 my verblyden,
I po 3> Of ruftloos kwynen doen. Myn hart voelt zich beftryden.
3, Vergeefs verweer ik my...... Ach! waar 't geen vyandin 5
33 Die my verwonnen heeft! Myn Vader, ik bemin!
33 O, kunt gy, wys en groot, der Menfchen zwakheen fchuwen,
� Myn jeugd geyoelt een Min, onmoog'lyk te verduwen,!
O 3                                        :) Staat
/
-ocr page 155-
GEVALLEN
JIO
� Staat gy niet meer voor een' 200 wreeden hartstocht bloot,
� Ik kan dien niet weerftaan, en buk in mynen nood!
� Ik kan A t o s s e niet meer aanzien met bedaaren,
� En rod elk oogenblik myn ongeluk verzwaaren!
Maar 't was 'er verr' van af dat Teuphis eene Trouw,
200 Die niet nadeelig was, ligtvaardig laaken zou.
Hy was geen dier geftrenge, en altyd fluurfche Wyfen,
Die't zuiverfl Liefaevimr, fchynheiliglyk, mispryzen.
In't binnenft zyner ziel aanfchoude hy deez Min,
Als iets voordeeligs zelf. Daar was geen Ryks-Vorftin
In Indiebekwaam Atosse te evenaaren,
Men kon zyn hart voor geen doorlugter pand bewaaren.
't Was van geen minder nut, jaa van het hoogft gewigt,
Om een1 vermoogend Vorfl, in 't hachlyk tydsgewrigt,
Waar in men zich bevond, op 't naauwfl zjch te verbinden;
21 o En hier was overvJoed van Goud, by Deug� te vinden.
Maar tevens rees daar een gedugte zwarigheid.
Wat is 'er dat voor 't wit van eenen Minnaar pleit,
Indien hem de Fortuin aanfchoud met toornige oogen,
Hoedanigheden laat, maar heenvliegt met vermoogen ?
Vorft Teuphis dagt te regt dat Orsines geen oor,
Zou leenen aan een' Prins, die zyn gebied verloor,
En, in zyne eerfle jeugd, niets kon ten bruidfchat geeven,
Dan alle tekenen van een rampfpoedig leven.
Deez vreeze deed hem ftraks befluiten, niet te ras,
110 Te toonen hoe deez Egt alzins te wenfchen was;
En, om den Vorft door hoop niet verder te verleiden,
Befloot hy hem vooraf, voorzigtig te bereiden
Tot eene aanftaande zege op zyn verrukt gemoed,
Hoe hy 't herroepen vlood van zynen tegenfpoed.
De Wysgeer antwoord dan: � O Prins, in de eerfte jaaren,
?, Koomt dikwyls zulk een Min het teder hart bezwaaren;
� En brengt ons voor het oog, door een geheim beftuur,
� Al de bekoorlykheen der fchrandere Natuur:
j, Maar een voorzigtig Man ziet met bedaarde zinnen,
230 M Vooraf hoe verr' het paft een voorwerp te beminnen.
� Hy wentelt voor zyn oog al wat hem hind'ren mag,
5, En heeft altyd zyn rufl ten wit van zyn gedragl
jj Zoud
-ocr page 156-
VAN F R I S O. y. Boek;
� Zoud gy dan, zonder eer/l naar onderzoek te flreeven,
� Waarom men u zulk een Princes ten Edit zou geeveh>
� Vermelden dat uw juk eene onverwinb're pyn,
� En eindelooze fmart reeds zou geworden zyn?
� O neen, myn waarde Prins! Die is geen taal van Helden:
� Eene onbedagtzaamheid deed u die woorden melden!
� Het doel van groot te zyn ftaat in uw hart geprent,
24.0 � En alle hartstoclit flyt, daar reden word erkend.
� Hier zult gy zekerlyk een proef van moeten fmaaken;
� En 'k zou gewis myn pligt onnuttelyk verzaaken,
� Verbeeld'de ik u, dat, zulk een Liefde ten geval,
� De Perftaanfche Vorlt, zich zelv' vergeeten zal.
� Want zoo men zyn belang bedaard wil overweegen,'
� A t 0 s s e's lot, in 't geen met u kan zyn verkreegen,
� Wie zal niet zien dat ge u te roekeloos verliet,
� En op een lofle hoop u wikkelde in verdriet ?
� De deugd van Ors ines doed uw gedagten dwaalen;
250 � Gy doed ze voor uw Min 00k op den Schouwburg praalen,"
}} Gy denkt dat de agting, die hy voor uw vroomheid toont,
n Door deez toegeevendheid gewis moet zyn bekroond:
5) Maar welk een onderfcheid is tuflchen 't vrind'lyk groeten,"
� Van jeugd en ongeluk, en die metraad te ontmoeten;
� En tuflchen het genot van een7 zoo grooten Vrind,
           «
� Die, zonder 't minft beraad, zyn Lot aan 'c onzc bind.
� Helaas! wat is metu dan droevig ommezwerven,
� Nog .lang te dugten, vol bekomm'ring, te verwerven ?
� Wat Vader fchenkt zoo ras aan eene vreemde hand,
2.60 � Zyns levens vreugde en trooil, zyn dierlle en eenig Pand.
� Neen, denk niet dat deez Vorft, al zyn betrekk^ykheden3
� Om u, dien hy pas kent, zal met de voeten treeden.'
� Zulk eenen hartstoclit dan, by tyds, te wederflaan,
� Ter wraake van 't Verraad, naar Porus Ryk te gaan>
� De treurende Me lite, in verf gelegen hoeken,
� Door onweerhoub'ren pligt, en yver, op te zoeken9
� Eer de gelegenheid voor altyd heenen vlugt,
� Zie daar, waarom het paft, o Koning, dat gy zugt!
De Wysgeer floot. De Prins voelt dit gegronde fprceken 9
zfo Een nooit beproefde fmart in zyne Ziel ontfleeken,
-ocr page 157-
GEVALLEN
IIS
Zyn doodlyk bleek vertoont de ontftelt'nis, die Iiy voeld;
Hy fchrikt om 't geen 'er dient voor zynen roem bedoeld.
Thans koomt zyn tegenfpoed, door dezen wenfch te itooren ,
Hem onverdraaglyker en vreeslyker te vooren:
De hulp van O R s i n e s word wreede aanminnigheid,
En hy verwagt een koel en weigerend befcheid.
Maar in de droeffenis die 't hart koomt overftelpen,
Beiluit hy nog een toets, om Zyne Min te helpen,
Met Ted phis te ondergaan, die, fchrander, zyngelaat
280 Befpied, maar hem niet wil verlaaten in dien ftaat.
Hy fpreekt dan: � 't Kan wel zyn dat all' myn ongelukken.,
� O, Leon a at, my hier op't zwaarfte zullen drukken:
5, 't Kan zyn dat O R s 1 n e s , om mynen tegenfpoed,
3, My 't allerwreedfte woord en tyding hooren doed j
� Maar laat ik niet te min myn noodlot onderzoeken,
3, En (moet Jiet zyn) vergramd vertrekken uit deez1, hoeken!
3, Gun dat ik Or sines mag toetzen! 'k Streef dan been:
3, En fchroom gcen zand-gebergt noch onweer-volJe Zeen.
3, 'k Zal my verwinnen, 'k zal naar uwe wysbeid hooren,
~po 3, Tot dat ik voor uw oog weer praale als van te vooren!
Vorft Te up his antwoord hem: �\Vilt gy zulks onderftaan5
33 'k Beloof van mynen kant om zelv' den Terfiaan,
� Zielroerende, uw Geheim en Liefde te openbaaren.
3, 't Is pryfPJyker zich niet te wikk'len in gevaaren,
w Maar, ftort men zich daar in, men rukke 'er zich weer uit,
33 Is 't mooglyk, eer men zich den weg ter uitkomfl: fluit!
Indien op Rhodopi, voor woefte en dolle vrouwen
Euridice den Thraak vergund was weer te aanfchouwen,
Zyn vreugd was niet zoo rein geweeft, en onvolmaakt,
300 By die den jongen Vorft op deze taal genaakt.
Niets kon den grond van 't hart des Wysgeers beter toonen,
Enhoehy, redelyk, of laakte, of kon verfchoonen:
Hoe waare vrindichap hem, en zorg voor zyne ruft,
Alleen weeripreeken deed het veften zyner luft:
Jaa, hoe hy daadlyk was, tot byftand, te overreeden,
Zoo ras daar weer een ftraal blonk van doorlugte zeden.
De
-ocr page 158-
VAN F R I S O. V. Boek.                n3
De Koning fpoord zich door zulk eene opmerking aan,
En voeld hoe groot het is zich hier in te weerftaan,
Neemt voor Zyn vonnis met ftandvaftigheid te wagten,
310 Zyn Koninglyken pligt op 't dierfte te betragten:
Doch T e u p h 1 s is nog naauw verdweenen uit zyn oog,
Of de ongetemde Min nygt weder trots om hoog,
En doed haar vleitaal weer, met nieuwe loosheid, hooren,
En brengt hem beurt op beurt, en vreeze en hoop te vooren 'r
En geeft hem geene rufl tot dat hy zynen Vrind,
Den trouwen Diocaar weer, zugtend, zoekt en vind.
Maar 't dierbaar Pronkjuweel der Oofterfche Vorftinnen,
Zoo door bevalligheid als wel beftierde zinnen,
Hoe groot een zwarigheid daar aan Vorft T e u p h i s fcheen,
3 20 Voedde in haar binnenfle 00k geen hart van kouden fteen:
En fchoon men nog zyn bloed mogte op geen1 Troon doen ftygen,
Men kon van Or sines, door vroomheid, veel verkrygen.
Atosse had nog nooit een ander wit bedoeld,
Dan waaren roem, en nooit het vuur der Min gevoeld,
Toen ze aan Carpelld's Strand den jongen Vorit gedreeven,
De rampen had gehoord vermelden van zyn leven.
Zy merkte, in wederwil van 't allerflrengft beleid ,
Op 't hooren dezer taal, een mededogendheid,
Van geenen Sterveling, te vooren, dus vernomen,
3 30 Met vreugd verzeld, dat hy der Waat'ren was ontkoomen.
Maar toen hy van den God van Z o it o a s t r e s will,
En, naar die trooflb're Leer, zyn droefheid had beflift,
En op diens hoogfte magt geveft had zyn verwagting,
Toen voelde Atosse een diepe en veel gegronder agting.
Zy was niet in den fchoot gevoed van ''t Bygeloof,
Dat, voor alle and're Leer' dan eigen ftelling doof,
Zich vergenoegt met wat men eens will in te fcherpen,
En, zonder onderzoek, het oov'rig durft verwerpen.
Geftaag deed O r s i n e s , in Fafargades Zaal,
34.0 Dan door een1 * Sabier, met de uitgezogtile taal,
P                                                 Dan
* Sabier. De Sabicrs naarenden Beeldendienjl toegedaan, en wierden alien, fchoon vtr-
fchillende onder malkanderen, ten uiterjlen door de regtzinnige
Magers verfoeid.
Hi enim non funt particularis aliqua gens ----- fed illo nomine intelligitur peculiare
hominum genus per totum Orbem fpanum, Stellas & Idola, fub eis confifta, colens»
&
-ocr page 159-
GEVALLEN
U4
Dan door een Mager, cTaart der Godheid diep ontleden,
Veragtend wat niet vloeide uit voor en tegen reden,
En wat door wyze keur niet wierde in 't hart gedrukt j
Ligt ingelloopen, ligt daar ook weer uitgerukt!
Daar bleek het dwaas begrip van die hun eerbied booden,
Aan Beelden, en van Hout of Steen gemaakte Goden,
Zich buigend voor een ftof, nog lager van waardy,
Jaa, nog oneindig veel veragtlyker dan zy:
Terwyl de Leer van een Alweetend Opperweien,
350 Almagtig, Eeuwig, Goed, in flil ontzag te vreezen,
En, van vooroordeel vry, regt naar zyn aart en magt,
Te aanbidden in het hart, uitblonk met alle kragt.
Geen Mager had Atosse aldus het waar betrouvven
Op't albefpieg^end oog, voorbeeldig, doen aanfchouwen:
De G 0 d dien zy beminde, en die haar Ziel bewoog,
Kreeg hier het hoogft bewys in 's Konings vreedzaam oog.
Het trofhaar diep, aldus, in de allereerfle jaaren,
Dien Jongeling te zien, door zoo veel doodsgevaaren 9
En ongelukken been, met flilheid van gemoed,
360 Vercierd, en vrolyk zelfin bitt'ren tegenfpoed.
In Pafa7"gade kwam deze agting nog vermeeren,
En zelfin onverwagte ontfleltenis verkeeren.
"t Was Nagt. Zy waant den Prins in haar Vertrek te zien.
En, knielend, haar de Kroon der Indien te bien :
Zy \yykt. Hy grypt een dolk, en, met verwoedde zinnen,
Een andVe P y it am us, ontembaar in 't beminnen.
En
& fuffimentis, aliifque casremoniis placare ftudens. Vera autem Etymologia petenda eft
ex lingua Hebraica ... Saba, Exercitus, Copies: nam cum colerent totum Coeli excrci-
tum, (ut S. Scriptura monet) talis cultor recte vocabatur ... Saba'i, Saba'ita, q. d.
Copiarius,feu Copiarum Coeleftium cultor; fcil.is quiabOrthodoxia ad Sabaifmum ver-
gebat. Th. Hyde Hift. Rel. Vet. Per/, cap. 3. Dit was geen byzonder foort van volk; �_.
maar onder dezen naam verftond men een zeker gejlacbt van Men/cben, over den gebeelen Aard-
lodem verfpreid, die de Sterren, en Beelden, onder derzelver invloed, (naar men wilde) ge-
7makt
, Godsdienftiglyk eerde, en met reukvoerken en andere plegtigbeden tragteden te veraangena-
men. De eigentlyke afkomfl of naamsoorfprong van dit nxioord moet men in bet Hebreeuwfcb zoe-
ken-----alwaar Saba �� zooveel zegt ah een Heirleger, of Krygsbend en -.want daar deze
Menfchen, (gelyk'er de H. S. vanfpreekt) bet gantfebe Hemeljcbe Heirleger dienden, daar
�werd zulk een
Dienaar te recbt genaamt Sabai', en Sabai'ta; of Copiarius, dat is een Die-
naarder Hemelfche Heirfcharen, of zulk een perfoon, die van de regtzinnige Leere tot bet
Sabaifmus, of den Sterren-dicnit, w«x overgegaan.
-ocr page 160-
VAN F R I S O. V. Boek.           nj
En nog rampfpoediger, dewyl hy weermin derft,
Doorgrieft hy zich, en valt in 't vloeijend bloed, en fterft.
De ontroering der Vorftin deed toen den flaap verdwynen,
370 En Mithra's oog begint het Aardryk te befchynen:
Maar de onverdryrbVe Schim, het denkbeeld van den Vorft,
Blyft, van dien tyd afaan, geprent in haare borft:
Het heerfcht alleen, het wil geen1 Mededinger lyden ,
Alle and're zorg moet ftraks daar buiten, en ter zyden;
Het maakt alle and're lull als flaauw, en in 't verfchiet;
Jaa, 't maakt van alle vreugde een icwellende verdriet;
Erf welk een tegenftand zy, zugtende, aan mag vangen,
Het blyft haar teed're Ziel, gelyk een kleed, omhangen.
Vermoedende de Min in deez geftaltenis,
380 Verbleekt ze, en beeft, en fpoed zich naar Parysatis.
De wyze Vrouw ziet haar in deez verwarring naaken,
En kan geen denkbeeld van haar zeldzaam wefen maaken.
Het fcheen Atosse niet zoo zwaar in het begin,
Om met haar raad te ilaan; maar thans ontdekt de Min
Zich meer en meer. Zy koomt tot andere befluiten,
Zoo ras ze wil beftaan zich wyders daar op te uitten,
Veel beter, fchynt het haar in den vergetel-poel
Te domplen 't onvoorziens, en pynigend gevod.
't Mogt gaan, begon de Prins het eerft zich te openbaaren,
3po Maar op een yd'len Droom was't met geen' roem te paaren.
Straks, tegen 't eerfte wit3 en het ontworpene aan,
Befluit ze't ganfch geheim te fmooren, te weerftaan.
De Min mag, hoe ze wil, in haaren Boezem woeden;
Zy meent in ftaat te zyn , zich zeegryk te behoeden.
Zy zwygt, zy temt zich zelv': daar vloeit niets uit haar borfl
Voor een', haar onbekend, en mooglyk koelen Vorft.
Atosse voegde, by de deugden van de Vrouwen,
De onwetendheid van zich met eigen-min te aanfchouwen.
Elk wift hoe fchoon ze was, veel wiften 't met verdriet,
4.00 De Koninglyke Atosse alleen vernam het niet.
Haar fchrand're Voedfter-vrouw aanvaard het eerft deez reden:
� Wat doet, myn waarde Atosse, u zoo verflagen treeden ?
� Hoe dus ontfteld ? ontdek, wat treft uw teder hart
� Met wreede pyniging, en onverbergb're (mart?
P 2                                    Atos-
-ocr page 161-
U6                        GEVALLEN
Atosse, niet bedagt hoe ligt men kan ontdekken,
Waar zich de Min verfchuild, hoe zwaar ze elk is te onttrekkent;
Bloosde in dat oogenblik, en van het geen haar vleid,
Bemerkt ze, zugtende, de eerfte onvoorzigtigheid:
Maar j vaftelyk gezind haar' roem niet te doen taanen,
410 Ontdekt ze niets, en lluit haar naderende traanen.
Terwyl ze midden in haar grootfte ontroering is,
Geen woorden uitten kan, beeft voor Parysatis,
En denkt op't geen tot haar verfchooning kan gelukken,
Koomt O R s in es haar zelv uit deez verwarring rukken.
Maar 't had geen duur. Hy fprak terflond van eene ftof,
Die deez wanorde, en deez ontfteltenis betrof.
Hy hief deez woorden aan: � Hoewel ik alle Vorften
� Voorby ftreef in geluk, die 's Waerelds Scepters torften,
sJ Myn waarde Atosse, of fchoon ik myner Vaad'ren BJoed
4.20 � Mag in uwe aad'ren zien, hun Deugd in uw gemoed,
� En gy myn vreugde zyt, jaa 't einde myner wenfchen;
� De korte levensioop, de brooze ftaat der Menfchen,
� Vraagt buiten my nog een geluk voor u (myn vlyt
� VereifTchend ) en dat zelvs tot grooter voorfpoed dyd :
� Een1 and're Leidsman, die, moet ge eens myn byzyn derven,
� Zoo wel als ik, voor u wil leven en wil flerven.
it Helaas! wie weet hoe lang my 't ligt gebeuren mag?
M Wis is de Dood , on wis onz laatftelevens-dag;
� Deez ryfl: om kort, en deez om langer tyd te praalen,
430 >» Maar beide ryzen ze op om in het graf te daalen!
� Het pall; dan dat ik my bevlytige om u niet
� Te flooten in een wreed en troofteloos verdriet,
� En dat ik tragtte aan u het dierfl geluk te geeven,
� Dat ik, door 's Hemels gunft, gefmaakt heb in myn leven.
� De Voril, die dit Paleis, tot zyn verblyf-plaats, nam,
� En ons van Godsdienft, Hart, gelyk is en van Stam,
� Schynt, op het allerdiepfl, voor u te zyn bewoogen,
� En heeft uw weder-min, als't hoogft geluk, voor oogen.
� Wat antwoord moet men hem doen geeven? Welk een woord
440 � Zal, of tot trooft of fmart, door hem zyn aangehoord?
� Moet hy, ten fpoedigften, zyn vyandinne vlugten,
� Ofkanhy, toegellemd, en zegepraalend, zugten?
» Gy
-ocr page 162-
VAN F R I S O. V. Boek;
M Gy ziet hem nooit weerom, of altoos met u! Gy,
� Myn waarde A t o s s e, zyt te zedig om niet vry,
� En zonder 't Vaderlyk gezag, te moeten weeten,
� En kiezen, wat u waar genoegen toe kon meeten.
� Is deze uw voorfpocd niet ? Hy gaa, tot zyne rufl;
� Kan hy ze zyn ? Hy blyve. Uw lull is mync lull!
Hy zweeg. Geen blikzemftraal, gezonden uit den Hoogen >
4. �0 Verrafte dus voorheen der Stervelingen oogen,
Als zulk een taal A t o s s e ; en deze tyding doed
Ontdekken op 't gelaat, wat ze in den boezem voed;
Maar de innerlyke vreugd vermag het hart te flerken,
Hoe zeer, in't vogtig oog, ontftelt'nis zy te merken.
De hoop verjaagt de vrees: hoop, die den fellen brand
Der Min verzagt en laaft, en alle zorgen bant!
Atosse voeld haar kleur weer uit haar wefen ftraalen3
De Lelie en de Roos weer op haar wangen praalen,
Terwyl haar fchoonheid een' hernieuwden glans erlangt,
460 Gelyk het Berg-Criflal het beeld der Zonne ontvangt.
Vorft Oil sines hoord dus de fchoonfle der Vorftinnen3
Tot antwoord, met ontzag, op zyne taal beginnen:
� O neen, het glansryk oog van Mithr a roeme niet?
� Dat het gelukkiger dan uwe Atosse ziet!
� Neen, zulk een Vader is voorheenen nietgegeeven,
� En daar ontbreekt my niets ten voorfpoed in het leven!
� Maar, verr' van dat ik my, door zyne goedheid, blind',
� Of my bekwaam, om myn belang te kiezen, vind',
� Myn hart zal, door altyd voor 2ynen wil te buigen,
4.70 � Hem't waar gevoelen van zyn dierbaar Bloed getuigen!
� Hy fchenk1 my weg, hy doe my binnen Cyrus Wal
� Verblyven, ik bemin het geen hy keuren zal.
� Alleen vergeev' hy my, dat ik, op zyn verklaaren,
3> En zoo gewigtig woord, hem niets kan openbaaren.
O neen, ik kieze niet! Myn Vader zy myn Vrind,
� En geeve een wyzen raad, verzaakt hy zyn bewind!
� Hy zy myn Leidsman, wil hy geen Gebieder weezen!
� 'k Heb alles van my zelv', 'k heb niets van hem te vreezen;
? 3                                   v
-ocr page 163-
GE. VALLEN
uS
� Myn jcugd is zonder fteun, trekt hy zyn hand daar af,
4.S0 � En ik verdiende nooit deez vreeffelyke ilraf.
� Hy ziet, ervaaren, wys, ik niet wat nut kan geeven,
� Hy weet, hy kieze alleen den voorfpoed van myn leven!
� Aan my betaamt het llechts, met een bevogtigd oog,
� En met het reinft gezugt, te bidden van om hoog,
� Dat Oromasdes dien doorlugten Vader zegen',
?> Van wien ik myn geluk verwagt, en heb verkregeen! ■
Zy zweeg. Hy zag terftond hoe weinig wederzin,
Van haar te diigten was voor Friso's zuiv're Min:
Hy merkte, uit dit befcheid, fchoon niets dan pligtbetooning,
400 Hoe ze eerder gunftig was aan dVndiaanfcben Koning.
Toen nam hy nader toets, en fprak: � Ik ga dan heen,
� Atosse, meer dan ooit met uw gedrag te vreen.
� Maar om den Prins, dien 'k agt, niet noodloos te bedroeven,
� Zal ik iiem niet weeritaan in dit Paleis te toeven.
Dus fpreekend' zag hy haar, met al zyne aandagt, aan,
En 't vreugdryk oog vermogt haar' boezem te verraen.
De Prins die Di 0 c a a r weer ras will op te fpooren,
Verhaalde intuflchen hem wat T e u p h i s had doen hooren,
En meldde^hoe hy zelv' 00k weinig hoop meer zag,
Joo Jaa, hoe hy, vlugtende, naar fchyn, dien zelven dag,
De "Wilderniflen van Carmanie zou meeten,
Om aan 's Hydafpes vloed Atosse te vergeeten.
Maar eene hoop verhief de grootheid van zyn hart,
En gaf hem ademtogt in \ midden zyner fmart.
5, Ten minflen (fprak hy) zal ik in myn Ryken llerven,
5, Of myner Vaad'ren Troon zeeghaftig weer verwerven!
5, Of uit myn rampen zyn, en 't nu verdrietend licht;
� Of, mag door mynen arm de wraak eens zyn verrigtj
j, Met eene Waereld-Kroon den Terfiaan ontmoeten,
Jlo � En plaatzen die van Gange aan myne Atosse's voeten!
Terwyl hy dus, te onrecht, van zelf-belang verdenkt
Het Bloed van Cyrus, nooit in zynen roem gekrenkt,
En zugt, en klaagt, befpeurd hy T e u p h i s weer genaaken,
En meer dan ooit voorheen zyn zinnen gaande maaken.
Dc
-ocr page 164-
VAN F R I S O. V. Boeic.
ii?
De Wysgeer meldde alleen dat hy den Perjiaan
Had over zyne Min en doelwit ondergaan :
Maar van het geen by hem daar op mogt zyn beflooten,
Daar had Vorft Ted phis zelf geen kennis van genooten.
Alleen had O r s i n e s , met veel aanminnigheid,
�20 En teekenen van gunft, gegeeven ten befcheid,
Dat hy den Koning zelv' in't kort zoude openbaaren,
Wat zyn belangen kon met zyne pligten paaren.
Maar deeze onzekerheid was van geen langen duur.
Daar word hen aangezegt dat, nog in 't eigen uur,
Vorft Orsines , in een geheim Vertrek geweeken,
Den Prins en Te up his wagt, en met hen eifcht te fpreeken.^
De Perjiaan, nu van Atosse's hart berigt^
Ontvong hen met een zagt en vrindelyk gezigt;
En, om den Prins geen meer ontroering te doen fmaaken,
�30 Begint hy dus, zoo ras ze in zyn Vertrek genaaken:
� Bereids heeft Leonaat, uw trouwe Vrind, o Vorft,
� 't Geheim aan my vertrouwd dat omzweeft in uw borft.
� Ik weet hoe myne Atosse uw hart vermogt te winnen,
� En onverdienden lof verkreeg op uwe zinnen.
� Gy weet hoe zy myn vreugde, en hoogft genoegen is!
� 'k Wift geen befcbryving voor myn wreede droeffenis,
� Zoo 'k van haar' tegenfpoed moeft ooit de tyding hooren;
3> Te meer, waar' door myn1 raad dit lot aan haar befchooren.
� Ik denk geftaag op 't geen haar ruft beveften kan,
5:4.0 � Gelyk 't een Vader pafl en een voorzigtig Man.
� Wanneer ze onzeker moefte op Sta vo's Ryks-Troon fteig'ren,
� 'k Beried my niet om haar ten fpoedigften te weig'ren.
� De Vorften, door geen ramp en onderzogt verdriet
� Geleerd om goed te zyn, zyn voor Atosse niet!
� Veel beter is't voor haar in middelmaat te kQYGn,
� Dan, tot haar ongeluk, naar hoog gezag te ftreeven.
� Maar FRiso,met de Leer vercierd van Leonaat,
� Verftooten, zonder fchuld, door 't eerelooft Verraad,
� Rampfpoedig, maar door ramp gewoon zyn Deugd te fterken,
J JO » En thans aan my bekend, zal eer myn gunft bemerken.
� Een ongelukkig Prins, en deugdzaam, agt ik meer
� Dan een' die wrev'Iig zit in't hoogft der waereldfche Eer?
"n Ea
-ocr page 165-
CEVALLEN
no
En wiens hoedanigheen, fclioon elk die mag verhoogen,
� Gedooken in den kring der neev'len van 't vermoogen,
� Nooit regt te kennen zyn. Wie wys is, geeft der Faam
� Geen 't allerminft geloof, wanneer ze eens Vorften Naam,
� Op haare Glas-bazuin, met fchellen toon koomt vyzlen,
� De Waarbeid weet ze in 't kort in haare hand te bryz'len,
� En haar te dwingen om, door eene van Metaal,
560 ,, Te wraaken openlyk haar eigen valfch verhaal!
� Myne agting geef ik dan, gepaard met eerbetoning,
� AanSTAVo1s grootenZoon, maar nietsaan Ganges Koning:
� En kan A t o s s e alleen beveften uwe rufl:,
� Jk geef aan uwe Deugd te keuren uwen lull.
� O! ruk haar teed're jeugd nict uit myn armen heenen,
� Om deeze uwe eigen keur door haar te doen beweenen!
� Verfchyn hier niet, o Prins, om 't verfl: gelegen Strand
� Getuige te doen zyn, hoe ligt een Liefdebrand,
� Door \ onbedagtzaam hart in de eerfte jeugd te naaken,
570 � Van Jiet gelukkigft lot het allerwreedft kan maaken!
� Gedenk hoe langen tyd gy haar beminnen moet:
� Zie daar waar voor men dugt, niet voor uw' tegenfpoed!
� Doch, fchoon ik dit gevoele, en daar zal by verblyven,
� Wagt niet dat ik Atosse ooit Wetten voor zalfchryven.
� 't Is billyk dat zy niet genoopt worde 5 ofgeftaakt,
� In iets 't geen haar alleen op het gevoeligft raakt,
� Zy keure dit geluk of ongeluk voor 't leven,
� Maar werpe nooit haar' ramp op die 't haar heeft gegeeven.
Hier floot de Perfiaan een taal, zoo min verwagt,
�80 Als trooillyk voor een hart, zoo zeer in 't naauw gebragt,
En die de wreedfte pyn op eenmaal deed verdwynen,
En de aangenaamfte hoop in haare plaats verfchynen.
De Prins betuigt hem flraks zyn dankbaarheid, en vreugd
En wederhoud zich niet: � O nooit bevonden deugd!
� O, (fpreekt hy vallende aan zyn hals) wie mogt te vooren
3, Dan met zulk eene Min, zulk eene grootheid hooren!
� Gy zyt myn Vader, myn Behoeder, myn geluk,
s, Gy weet nog niet uit welk een1 onverdraagbren druk,
� En wreede ontlleltenis gy my vermoogt te beuren;
590 » Gy zult het door een reeks van dankbaarheen befpeuren,
-ocr page 166-
VAN F R I S O. V. Boek.
� En lien hoe 'k myne vreugd zal paaren met myn' pligt,
� Zoo lang de gouden Zon my zegent met haar licht!
� Valt de onv/aardeerb're Atosse eerbiedig te verwinnen,
� Ik zal ze in eeuwigheid, gelyk my zelv', beminnen!
� Ik ilerf een duizend tal van dooden zonder haar,
� En daar is my geen ramp, met haar bezitting, zwaar!
� Thans hebik niets, ik ben een Zwerveling, gebannen,
� Myn ganfche fchat beflaat in myn getrouwe Mannen,
� En 5 hoe het ongeluk befchaduwe myn Lot,
<5oo � In kennis en in vreez van Zoroastre's God;
� Die my, met uwe Atosse, op Gauge's Troon kan zetten,
� En 't Oofter Waereld-Deel doen buigen voor onz Wetten!
Terwyl hy dus de Min in 't diepfl des harten voed,
Wekt hem de Krygs-bazuin, en treft zyn Helden-moed.
De fchrandere O r s 1 n e s had van Carpi/la's Kulten,
't Bevel reeds uit doen gaan om Benden toe te ruften;
En om, met alien fpoed, eer 't onheil verder fchoot,
Het Harnas aan te doen aan Vrind en ttondgenoot.
Dlis kwam hy niet te rug, of vond de Ferfiaanen,
Vermeerd'rend, dag op dag, gefchaard by de Oorlogs-Vaanen:
En door de jeugd van \ groot Carmanie verzeld,
Zag Pafargade in 't kort een Leger in het Veld.
Men hoort het Paard-gebriefch van binnen in de Wallen,
61 o En is wel haall in ftaat den vyand aan tc vallen.
Vorft O Rs 1 ne s betrouwt deez' togt aan Stav o's Zoon,'
En wenfcht dat hy wel haaft, met d'eedMe Lauwerkroon3
In Pafargade mag, vercierd, te rugge keeren,
Tot ongelloord genot van al zyn Ziels-begeeren.
Hy zelf'geleid hem uit, als, by den dageraat,
Tot d'uittogt toegeruft, het Heir in orde ilaat:
En geeft hem plegtiglyk den Krygs-Staf in de handen,
Tot ru(l der Volkeren, en llraf der Dwingelanden.
Een zegeryke Min blinkt in het jeugdig oog,
620 Dat al den Oorlogs ftoet verwond'rend tot zich boog.
Een pragtig Zwaard, hem, door A toss e's hand, gegeeven?
Word by het eerfte licht des ogtends opgeheven.
In weerwil zyner jeugd, en fchoonheids trekken, flaat
On-overwinb1re moed te leezen op 't gelaat,
Q
-ocr page 167-
GEVALLEN
122
En majefteit, door geen der Vorllen te evenaaren^
Die't juiehende Oorlogs-Volk voorheen verfcheenen warm.
Elk volgt hem vrolyk na, terwyl de hoop van kort
Het overwinnings-uur te aanzien verdubbeld word.
Nitrates, was aan her. Hoofd der nieuwe Muitelingen,,
630 En had reeds groote hoop om alles te overdringen
Men had j op zyn bevel voor af, 200 valfch als ihood,
De tyding uitgefpreid van Alexander's dood;
En dat zyn ganfche Heir, langs de Indiaanfche Stroomen
Verflagen en vernield, nooit weer te rug zou koomen.
Hy zei, die Koning had hem tot net Hoofd des Staats,
Voor zyn vertrek, beflemd, uiFrasaortes plaats,.
En gafniet minder voor dan de oude form en wetten
Van 't Perjiaanfche Ryk weer op den Troon te zetten,
Hy kreeg door deez belofte en lift op zyne zy7,
640 Eer Or sines verfcheen, de helft der Heerfchappy,
En had zich reeds in ltaat gefteld van tegen-weeren,
Zoo 't Griekfcbe Leger ooit uit Indie mogt keeren.
Hy vreesde dit alleen. Hoe ftaat hy nu verfteld,
Wanneer men hem rt gedrag van Or sines vermeld,
En hoe die Prins, vermaard door de onruft te verfoeijen^
In toebereidzels dag noch nagt is te vermoeijen ?:
Hy weigerd aan deez maarr geloof, tot dat hy hoord
Hoe S t a v o's groote Zoon genaakt van oord tot oord,
En, met alle orde en fpoed, regd op hem aangetoogen>
6$o Wei haaft verfchynen zal met een gedugt vermoogen.
Straks klinkt 00k zyn bazuin* Zyn Leger koomt 00k" aan*'
De Griek-y de BaBriery de Meder, Per/taan,
Die hem gehoorfaam is, of dien hy will: te blinden ,
Laat by de Standers zich in voile Wapens vinden,
En voor een Macedoon vol iever, en vol vuur,
Herdenkt zyn waar belang, noch pligten in dit uur.
Der Gangariden Vorft hoort in de vlakke Velden
Van Gabra-i voor het eerft, van 's Vyands naad'ring melden?
En hoe daar zelfs ter plaats, eerlang, naar alien fchyn,
660 Een nieuwen roem, en eer, zou te verwerven zyn.
De Koning zag in 't kort hem van de Hoogten naaken?
En, daaiende, zich zelf ten aanval vaardig maaken.
-ocr page 168-
VAN F R I S O. V. Boek.              123
Hy breid'de, wyd en zyd, al zyn vermoogen uit,
Vervullende de Luge zomtyds met Krygs-geluit
Gelykende der Sneeuw, op Emus top vergaderd,
Wanneer de Lente-Zon, met broeijing, 't Aardryk naderd5
Die, fmeltende, overdekt al wat het ooge ontmoet,
En word, hier eene Beek, en daar een breede Vloed.
Op deeze wyze kwam Nip-hates nederdaalen:
570 Dus zag men in zyn Heir een groote Bende praalen,
Nabootzende dien * Troep, door wier onwinbaarheid,
De grondflag van 't Gebied der Grieken was geleid.
Maar nu begonden reeds de vlugge en bruine Schimmen *
Aan 's Waerelds Oofterdeel den Kinder te beklimmen,
Terwyl het vrolyk licht, in Atlas groote Zeen,
Allengs, aan ieder ruft beveelende, verdween:
Waarom.de Legers zich vernoegden ftil te blyven,
Tot dat Auroor den nagt zoude op haar beurt verdry ven.
Daar was by's Vyands Heir een Marder, opgevoed
680 In 't koud Hyrcanie, wel eer van B e s s u s Stoet,
En voerend nog een dolk, als tot een Zegeteeken,
Waar deez Verrader had Darius mee doorfleeken.
Men had gezegt dat hy, zoo woefl was hy van Zin,
De Borft gezoogen had van eene Tygerin.
Hy was, in BaBrii\ gewoon door groote Steden,
In rookend Menfchen-Bloed van dag tot dag te treeden.;
Want deeze wil 't gerugt, in dat Barbaarfche Ryk,
Aan j graven eer te zyn dan woningen gelyk.
Daar nevens was hy trots: Hy fpotte met de Goden,
690 En hield zoo min hy kon de Menfchlyke geboden.
Ook zag men nooit voorheen, in 't Perjiaanfcbe Ryk,
Een' hem in Lichaams grootte en Oorlogs-kragt gelyk.
Zyn
* Phalanx.
t Strabo vcrhaak, volgens Onesicritus, dat in BaGtri? alle de genen, die doorou-
derdom of ziekten eenigzins laftig wierden, den Honden voorgeworpen, en van dezel-
ven verfcheurd wierden. Tot zulk een affchuwelyk gebruik wierden opzettelyk Hon-
den onderhouden, en men noemde dezelven Entapbiftas, dat is Doodgravers. Voorts dat
den Steden in dat Geweft uiterlyk niet onaangenaam waren te aanfehouwen, maar van
binuen bezaaid met Doods-beenderen. Alexander had dit misbruik het eerft af-
gefchaft. Strabo Lib, Xl.pag. 517. Doch hoe verre men den Grieken moet geloo-
y^n, wanneer dezelvevan de gewoonten der Oofterfche Volkeren, hunne Vyandeflj
Ipreeken, zulks laten wy den Geleerden over.
-ocr page 169-
JI24 ' -           G E V A L L E N
Zyn (linker-Arm was met een yz'ren Schild gewapend,
Waar op een Hydra ftond, op't yflelykfte gaapend,
En in zyn regterhand praalde eene Knods, waar mee,
Hy roemde dat hy 'c lot des Krygs verkeeren dee.
Een Leeuwen-huid was hem ten Harnas, ftyf gewrongen
Om 't Lichaam, en waar af vier Klaauwen neder hongen,
Zoo wel op dat het oog door dit gezigt vervaard
700 Zou zyn, als om het fcherp te ftuiten van het Zwaard.
Men zag 't hovaardig hoofd een7 Helm van Koper draagen,
Die, puntig, zich om boog verhief, om zwaare flagen
Te keeren, ganfchelyk ontref baar voor Geweer,
De Pyl fchampte af, het Zwaard gleed by de fehuinte neer.
Deez Marder-, nit het Heir by 't fchemerlicht getreeden,
Tarte elk der Helden uit met deez verwaande reden:
� Het fcheeld niet uit wiens naam gy hier ter Waap'nen fpoed,
� Noch of gy Liefde of Vrees voor Alexander voed;
� Dien Alexander, dien veel duizend dwaasheen porden,
710 � Maar die nu reeds de prooi des Vyands is geworden!
� Het was genoeg dat gy verfchynen dorft in 't Veld,
�Om tegens uwe magt myn' Arm te zien gefteld!
� Gy hoort een1 Krygsman, hier, op 's Veldheers laft gezonden.
� Indien daar onder u nog wierde een Held gevonden,
� Schoon 't opgeraapte Volk zeer zelden weet van moed,
Hy kampe tegen my! 'k Heb meer dan eens, verwoed,
� Den Oxus , opgehoopt met Lyken, neer doen vloeijen,
� En 't Majfagcetfcbe gras in Schytifcb bloed zien groeijen!.
� O Krygslien, hier is kans tot eeuwigduurende Eer!
720 5, Die vegtend llerven wil, die vatte het Geweer 1
Hem hoorde Dioca ar, die, door geen1 Slaap bewoogen3
Aan 't Spits den nagt verfleet. Hy floeg verwondtrde oogen
Op dien verwaanden neer, die naauwelyks nog zweeg,
Of, veel verwonderder,dit tot zyn antwoord kreeg:
?j � Het fcheeld niet wat gedrocht daar fpoor'loos ftaat te Ipreeken-i
� Noch of het by het licht, ten afgrond neer geweeken,
» Naar Arimanius, zyn1 Meefter, fnellen zal;
� Maar hier is een die, fchoon hem niemand zulks beval,
» Toch
-ocr page 170-
VAN F R I S O. V. Boek.
125
Toch aanneemt om die Tong voor deze Taal te ftraffen,
730 » En om het Schytijch Bloed eens wraake te verfchaffen.
� Maar moog'lyk is de nagt voor u van dienfl ten Stryd,
» Daar ik een twee-gevegt in't blinde donker myd,
j> Verfchyn dan flechts voor 't Heir, wanneer de Kijen naad'renj
� Myn Arm fchroomt geene kragt van fnoevende Verraad'ren!
Elk fpoedde zich hier op, om naar zyn1 Vorft te gaanj
En met hen kwam de dag in beide Legers aan.
De Koning gaf bereids met Teuphis Krygs-bevelen9
Beloovende 't gevaar met elk te sullen deelen,
Terwyl bet ganfche Volk zich fchaarde in 't wyde Veld,
74-0 Wanneer hem Diocaar, het voorgevallen meld.
Naait hem ilond B a r s a n e s. , de * Aarts-Mager, die f Gezangen
Tot O r 0 m a s d e s lof gereed was aan te vangen,
Zoo ras de opgaande Zon 't Gebergte, met een boord
Van goud, vercieren zou. Hy vatte ftraks het v/oord,
En fprak: � Gy zult alleen, ait uur, de aanftaande'zegeiij
,j O dappre Diocaar! niet hegten aan uw1 Degen j
� Jk zal, terwyl gy ftryd, hoewel met min gevaar,
» Aanrukken voor het Spits, met aller Prieflren Schaar,
� En,
* De Aarts-Mager, (Arcbi-Magus') was de Paus,of het Opperhoofd, den welken al-
le de Magers, zoo Prcefules (Bijjcboppen) als Sacerdotes(gemeene Priefters) in allesmoe-
ften gehoorfamen. Cui obediebant , non tantum Sacerdotes , fed �? Prcefules omnes.
Hyde Pag. 366.
t Gezangen. De opperfte God wierd gediend,doch de Zon alleen ge-eerd: gelyk het
eerfte blykt uit de woorden met dewelke zy gewoon waren hunne Gefchriften te be-
ginnen:
----- In nomine Dei Clementiffimi, Juftiffimi.
Dat is : In den naam van den Goedertiernen en Recbtvaardigen God.
Wat het tweede aangaat, de naam vanMiTHRA toont dat men de Zon voor gee-
ncn God hield. Hyde pag. 107. die wat lager zich daar omtrent aldus uit: Abfint
itaque fupradicti mendaces Graci, qui pro Perfis Oratiunculas componuntftylo Religio-
ns Grave, quod sque abfurdum eft ac li tales pro nobis Chriftianis eodem ftylo com-
ponerent. Adeo, ut quando aliquid ex eis citatur, neceiTe fit habere in altera manu
calamum expurgatorium ad corrigendum & refutandum eos de Perfis vel falfa vel per-
Peram intellecla referentes Dat is: Weg derbalven met die Griekfche Beuzelaars, (van
Welken vuy te vooren gewaagden
) die voor de Perfen Gebeden opftellen in den Jlyl van den
Griekfchen Godsdienft; 't nxelk even zoo ongerymd is als of zy diergelyken vooor ons Chrifte-
nen op denzelfden trant by een bragtsn. Zoo dat men, als 'er iets van bun aangebaald word,
noodzaqkelyk met de Pen in de andere band gereed moet ftaan om door te Jlryken, te verbeteren
°f te wederleggen, 't gene deeze, of valfchelyk of kvaalyk hegrepen, van de
Perfiaanen verbaalen.
uok waren de Gezangen deroude Perfiaanen, in welken zy een grootgedeeltevan hun-
Den Godsdienft verrigteden , zeer ftigtelyk , en in zeer kragtige uitdrakkingea
tQt lof der Godheid opgefteld.
Q 3
-ocr page 171-
126                       G E V A L L E N
»>
En, metde Vrede-Olyfomhoog, de Perfiaanen,
750 >» En Magers, in het Heir des Vyands, ftreng vermaanen,
� Zy zullen ons niet zien, of tevens aan wat zy1
� Het wettig Vaandel praalt, en 't § recht der Heerfehappy.
� My zal geen Ferjiaan, hoe heet ook aangedreeven,
� Dus plegtig aan uw Hoofd, met opzet, wederftreeven;
� En, zoo de Almagtige dit toeftemt van zyn Troon,
� Zoo draagen we in .het kort de blydlle Laauwer-Kroon.
Zoo fpreekend, rees de f Zon, in wiens doorlugte Straaien:
Het Opperwesen deed zyn hoogften luifter praalen;
# Wiens boezem ilaag een Zee van licht en zegen ftort,
760 En nimmer uitgeput, of zelfs verminderd wort.
Straks looft het ganfche Heir den Schepper aller dingen 3
En't fchittert in het rond van uitgetoogen Klingen.
De Slag-orde, uitgebreid, trekt op den Vyand aan,
Die zich niet minder fchikt om moedig te weerflaan:
Maar, eer de foelfte Pyl nog weerzyds toe kan raaken,
Befpeurd men, uit den Ry, den Mar der reeds genaaken.
De dag bragt hem nu veel affchuw'lyker voor 't oog.
Hy ftak de trotze kruin, met woefl gebaar, om hoog,
En overtrof, met hals en hoofd, de grootfte Mannen.
770 Zyn Knods, waar mee hy dagt elks Strydluft te verbannen,
Lag door zyn regterhand den Schouder langs geftrekt.
Hy voerde SchiJd, en Dolk, en HeJm, en was bedekt
Met zyne Leeuwen-huid, als waar' daar uit gebleeken,
Dat hy geen Hercules in kragten had geweeken.
Zoo ras hem Diocaar gewaar wierd, trad hy toe,
Niet voor dien woeften Held vervaard, maar flil te moej
En wel bedagt om, door bedaardheid, te verwerven
Het voordeel, It welk hy, door geflalte, fcheen te derven.
De
* Ifte (fc. Arcbi-Magus) quavis occafione concomitabatur Regem tanquara fuprenius
ejus Confiliarius. Deze (namelyk de Aarts-Mager) verzelde in alle voorvallende gelegenbe-
den den perfoon van den
Koning, als zyn eerfte en opperjie Raadgever. Hyde pag. 36°.'
t In militaribus Per/arum proceffionibus------ non procedebant nifi orto Sole. Ve
Perfiaanen ondernamen niets in den Kryg, dan na bet opgaan der Zonne. Hyde, p. 119 en 120.
§ Waarom zy den naam van Mithra heeft gekregen. Zie dit, zoo als boven,
pag. 107 en 121.
-ocr page 172-
VAN F R I S a V. Boek.1
m
De Legers bleeven ftraks beide onbeweeglyk flaan,
ffio En zagen F it i s o's Vrind, met diepe ontzetting, aan.
Daar was, van wederzy1, geen Krygsman 200 bedreeven ,
Of had gefchrikt deez1 Reus in't Slagveld te weerflreeven?
En hy fcheen zelv het meeft van eene zegepraal
Verzekerd, enhyfprak, grimlachend, deze taal:
� Zyt gy de groote Held, die my zal weerftand bieden ?
3j Of zoekt ge 't levens-licht uit wanhoop hier te vlieden?
� Jaa, mooglyk zyt ge om fchuld veroordeeld tot de dood3
3
, Jin vegt, door dien men u zulks als genade aanboodj
� Om 's Vyands luiiter nog een fchynzel te vereeren;
790 � Wier Stoutfte mynen Arm geen oogenblik zou weereru
Maar 'troemen baatte niet. Hem antwoord Diocaar;
5, Haafl zal men zien wie zich begeeft in doods-gevaar,
� En wie van ons het licht gereed is te verlaaten,
� Gewifflyk, kon de tong tot de overwinning baaten 3
3
, Zoo hoor ik dat ik my heb vrugteloos gevleid,
3, Maar't Staal is 't eenigfte, dat ware Helden fcheid!
Meer fprak hy niet, en wyl hy brandde van verlangeH,
Om voor zyn 's Konings oog dien tweeflryd aan te vangen ,-�
Begaf hy zich het eerft regt op zyn vyand aan;
§00 Zoo wel befpiedende, wanneer hy toe zou ilaan,-
Als om 5 door onverwagt te fnellen van ter zyden,
Den eerften flag der Knods, het meeft gevreesd, te mydenv
De Mar der draalt 00k niet. Met een veragtend oog,
Genaakt hy Dioca ar, en heft den Arm om hoog,
En, had deez zwaare Slag den jongen Held getroffen,
Men had hem op den grond zieltoogend neer zien ploffen.
MaarSEGONS Zoon, zoo wel, door vaardigheid vermaard
Als kragt, ontwykt by tyds, en fpringt hem met het Zwaardj
Ter wyl de Knods het Slyk vergeefs in't rond doed ipatten,
Bio Regt op 't wanfchapen Lyf; en weet hem ftyf te vatten,
En drukt hem 't doodlyk Staal dwars door de Leeuwen-huid,
In 't week des buiks, en fcheurd het, fnydend, daar weer uit.
Hy bruit van ftonden aan, en knerft op zyne tanden,
Gelyk een Beer, die lang de Samojeedfck Stranden
Pa-:
'
v
-ocr page 173-
!*&                    GEVALLEN
Onveiligheeft gemaakt, eneindlyk, in een Woud,
In Touwen liftiglyk verftrikt word aangefchouwd,
En '� uitgetoogen Staal der Jagers ziet genaaken,
Om van zyn leven beide en woede een eind te maaken.
Straks tafl: hy naar zyn' Dolk. Rampzaalige! daar is
820 Voor hem geene uitkomft meer. De ftraffe is thans gewis.
Hy zoekt reeds, in wanorde, om 't Moordgeweer te trekken.
Hyvalt, en moet den grond, alweereloos, bedekken.
Hy waagt nogtans om zich van 's Overwinnaars hand
Te ontilaan, en keert zich om: maar voelt zyn Ingewand,
Door de aangewende kragt, ter breede wonde, uitrollen:
Het oog, van fmart en fpyt, en gramfchap,, opgezwollen,
Word de opgerefen Zon terllond niet meer gewaar :
De fchaduwe der dood omringt hem bang, en naar:
AI zyne fterkte is, als een flaauwe damp, verdweenen,
830 En de opgeblazenheid vJiegt met het leven heenen,
Hy fnikte niet zoo ras 3 of D10 c a a r ryfl op,
En fcheurt den koop'ren Helm van zyn' Barbaarfchen kop,
Ontgefpt zyn1 Dolk, meent Schild en Knods met zich te voeren,
Wanneer men de Bazuin des aanvals hoorde roeren.
N1 p h a t e s, ziende dit verlies, gaf ftraks bevel,
Ten algemeenen Slag, en, idv naar zyn Gezel,
Den Mar der 'c eerll gefpoed, ontmoette 00k reeds de Benden
Des Konings, die zich mede in orde derwaarts wend'den.
, Van ftonden aan begint daar een verwoed gevegt,
$40 En't lot des Krygs was niet gemakkelyk bellegt,
Had elk der Legers zich aldus, van alle zyden,
Verbitterd even zeer, gekweeten in het ftryden.
Maar voor het middelpunt begon de tweeftryd niet,
OFBarsanes, ter wyl men naar het kampen ziet,
Treed, uit den flinker kant des Heirs, naar 's Vyands Troepen,
En vangt, met al zyn kragt, dus aan hen toe te roepen:
� Wat dolheid ftierd uw Ziel! o Burgers; welk een Heer
� Voert u, verilaafd, in 't Veld, en leert 11 het Geweer,
� Om, uit uw Erf en Huis, tot zyne baat, geweeken,
85*0 � Het Staal in 't hart van deeze uwe Broederen te fleeken;
� En zelfs daar na, de prooi van uwen Dwingeland,
� Tot uwen loon te zyn gekluifterd in zyn' band!
� Neen
-ocr page 174-
.�~
VAN F R I S O. V. Boek.
Neen, O r o m a s d e s zal deez fchending zyner Wetten
Niet dulden, noch de ftraf daar van ter zyde zetten!
Ik kondig u zyn1 toorn, op liet vervaarlykll, aan,
Word uw gemoed niet week, terwyl ik u vermaan,
En eifch, uit zynen naam, dat ge op dit woord verandert,
De * Beelden-Dienaars vlugt, en fnelt naar zynen Standert ?
Wy zoeken niet dan Vrede en Ruft voor 't Vaderland,
Die gy verfmaaden durft voor eene vreemde Hand I
120
86o
Hy hield, terwyl hy fprak, d'Olyftak naar den Hemelj
En zweeg niet, of bemerkte een zonderling gewemel.
De Magers, in het Heir des Vyands, hoorden hem
Zoo ras niet, of hun hart, op zyn eerwaarde Stem,
Verfmolt van vreeze, en ftraks de Ryen doorgetoogenj
Deen ze op het yverigil elk zynen pligt bedogen.
Men zag in korten tyd wat de Opperite in gezag
Van eenen Godsdienft by het woelend Volk vermag,
En hoe, wanneer hy 't Recht doed by zyn doelwit koomen,
870 Hy nog weerftreeving heeft noch weigering te fchroomen.
Geheele benden, zicli omwendend, hieven 't Zwaard
Op hun Gebieder zelv! De helft des Vleugels fchaard
Zich fluks, opBarzanes bevelen, tegen dander,
En het Verwantfchap valt, vol gramfchap, op elkander.
Zoo ras dit Galo ziet, fpringt hy ftAarts-Magcr by.
Held Galo, thans het Hoofd van's Legers llinker zy,
Doed met zyn1 Kling in 't kort de Per/en zegepraalen,
En brengt N1 r h a t e s moed, op 't onverwaged, aan't daalen.
Hy <3rong tot aan de plaats daar deez Verrader ftreed,
880 En Friso's dapperheid den grootilen weerAand deed.
Vorft Teuphi s merkt hem eerlt, en krygt, op deez vertooning,
De grootfte hoop, en wyft hem jftrydende aan den Koning.
Fluks voeld Niphates hem van agt'ren toegefneld,
En zyn verrafte Volk ftuit neder op het Veld.
Hy zelv1 word, levendig, omringd van alle kanten,
Gevangen, en geboeid met honderd Vloekverwanten:
En 7t gantfche Heir valt op Zyn flinker Vleugel aan,
Die, met harnekkigheid, Charondas had weerllaan,
Maar
* Beeldendienaars. Niphates was uit Macedonie herkomftig, en dus een Afgoden-
dienaar, zoo als mede moeten worden aangeraerkt de Barbaarfche Volkca die zich
in zyn Leger bevonden.
-ocr page 175-
CEVALLEN
130
Maar thans 't Geweer, van fchrik, liet vallen uit de handenj
Spo Zich overgaf, of vlood langs de uitgeftrekte Landen.
Het vuur des Oproers wierd door dezen Slag geblufcht,
En de Onderdaan genoot op nieuws de dierb're ruft.
In Pafargade kwam wel haaft dee* groote tyding,
A t o s s e7s dierfle wenfcli, en hoogfte Zielsverblyding!
Zy ziet den jongen Vorft, met zegeryk gefchal,
En 's Volks verwondering, weer binnen Cyrus Wal.
Toen geeft hem O r s i ne s , tot loon van 't overwinnen ?
De deugdzaamfte even als de fchoonfte der Vorftinnen.
Het Huwlyks-Feefl gefehied met luifter en met pragt>
500 En naar 't aeloud gebruik van 't Koninklyk geilagt.
De vreugde is in het oog van groot en klein te leezen,
En beider Vorften keur word door *t Gemeen gepreezen.'
In't Tydpunt als de Nagt voor \ roofe-rood verdwynt,
Waar mee de Minnares van Cefhalus verfchynt,
Begind de jonge Atosse, uit Cyrushof te naad'ren,
En een doorlugte Jeugd ten floet om haar te gaad'ren r
Veel meer dan eene Maagd verfehynt daarr wiens geflagt,
In 't Ferfiaanfch gebied gezien in hooge magt,
Zyne opkomll kon met die des Scepters evenaaren,
910 En door zyn deugd dien glans vermogte te bewaaren.
Niet minder pragtig wierd de jonge Vorft verzeld,
En't ganfche Leger fchaard in ryen zich langs't Veld.
In 't midden ftaan, zoo verr7 bereik zich ftrekt der oogen>
En zege-teekenen, en konllryke Eere-boogen.
Men ftrooit langs \ wyde Pad, het uitgezogtft Gebloemt%
Daar \ Zonryk Perfie', zoo trots op is 5 en roemt.
* Voor aan ging B a r s a n e s. Hy hield, in zyne handen,
Een gouden Vat, waar in men \ \ heilig Vuur zag branden^
En
* Voor am ging &c. In omnibus Sacris Magi tarn Regibus qtiam Populo prseibant, &
totam 'leospyiuv oftendebant. T. Hyde, cap. XXIX. De Magers gingen in alls pleg-
ligbeden
, zoo den Koningen als den Volken voor, vertonende dus in bunnen perfoon de ganfche
Geejielyk Opperbeerfcbappy.
i 't Heilig Vuur. A Perfis talis etiam hodie perpetuus, & per plurima fecula inex>
flintus, in omnibus eorum Pyreis die nofteque alitur,& per quaternos homines Temper
curatur & fovetur. A Scbytbis etiam feu Tataris ignis hodie (at & olim) habetur Sacer;
at non pari Rituum apparatu fervatur. In hac quidem Religione omnem ignem quo-
dammodo honorant: & taraen Cut in Sacerdotio Levitico) valde cauti funt ab alieno
Jgno
-ocr page 176-
VAN F R I S O. V. Boek.          131
En wederzyds verfcheen der Godgeleerden Schaar, .
920 Alle in hun Plegt-gewaad, en zedig van gebaar.
Niet verr1 van Pafargade is een aloude Tempel,
Hoog op een Berg gebouwd, van wiens gewydden Drempel,
Geen Woud of Heuvel 't oog belet om M1 t h r a's glans
Te aanfchouwen, als by ryft aan 's Hemels hoogen trans.
Men ziet den fpitlen top, verr1 blinkende in de Dalen,
Met een' kriftalllen Kloot van groote waarde praalen,
Waar in zich de eerfte ftraal van 't oog des Daags vertoont,
Voor dat het Berg of Bofch, met zynen luifter, kroont.
Hier trad het Vorfl'lyk Paar op't allerpragtigfl heenen,
930 En met hun1 ganfchen Stoet ter plegtigheid verfcheenen,
Steekt Barsanes een hoopgezuiverd hout in brand,
En neemt een gouden Kroon in zyne regterhand,
Der Gangartden Kroon, door Friso haar gefchonken,
En doed ze op \ Vorftlyk hoofd der fchoone Atosse pronken.
Toen op het blyd1 gezigt van d'eerften Zonne-fchyn,
Die langzaam nederiloop van 1t blinkend Kriftallyn,
Doed hy der PriefVren Schaar half-Maans-wyze om zich gaadYen 3
Het Koninglyke Paar in aller midden naadVen,
En, tot een Zinnebeeld der Edit, word hun * ,Gewaad
94.0 Door hem aan een gehegt met een gewydden Draad*
Daar
Igne ut in aliquod Pyreum introducatur & coram Deo ponatur: nullum igncm sefliman-
tes vere Sacrum, nifi qui rite & legitime accendatur fcilicet, vel a Sole, vel a Sili-
ci, vel ab Ara alterius Pyrei, ubi ignis facer diu confervatus & legitime primo accen-
ius fuit. Multa enim habent communia cum jfudais, a quibus hujus Religionis magna
pars defumpta eft. T. Hyde, cap. I. pag. 19. Dat is: onder de Perfiaanen word nog
tegenwoordig zulk altydduurend, en zedert eeuvoen long onuitgeblufcbt Vuur
, op bunne Vuur-
Altaaren bewaard, en nagt en dag,door vier perfoonen gekoejlerd en onderbouden. By de
Schy-
ten o/Tataren, (anders Tartaaren gebeten~) word bedendaagfcb, (gelyk 'er 00k eertyds in
gebruik was") bet Vuur als beiliggebouden, docb met andere en verfcbillende plegtigbeden be-
waard. Want in dezen Godsdienfi word allerlei Vuur eenigermaten in eerbied gebouden; en
bierom zyn deze Valken, gelyk als onder het Levytifcbe Priefterdom) zeer bezorgd en omzigtig
dat'er vooral geen
vreemd Vuur op eenige AUaixren gebragt en ter eere van God gefteld wier-
de: boudende geen Vuur waarlyk beilig, dan 't gene plegtiglyk en op eene wettige
w^zg iverd
aangejloken , 't zy door de Zon , 't
z;y door\ een Keifteen, of 00k door bet vuur van een an-
deren Altaar
, alwaar bet Heilig Vuur reeds lang te vooren bewaard en bet eerft wettelyk aan-
geftoken geworden was.
* Gewaad. Ignem feftivalem ;�- Pervuze diftum accendunt,'&, fponfi fponfe-
que Veftium extremitatibus fibi invicem confutis & colligatis, eos circumagunt & cir-
ca di&um ignem ducunt. Th. Hyde in cap. de Nuptiis. Het Feeflelyke Vuur �
Pf-RvasE gebeeten, ontjleeken zj; en leiden den Bruidegom en zyne Bruid om bet zelve been,
na dat zy dejlippen burner klederen aan een genaaid en vaftgebecbt bebben.
R 2
-ocr page 177-
132 GEVALLEN VAN F R 1 S O. V. Boek.
Daar na geleid hy hen, in cTaandagt diep gedooken,
Rondom 't welriekend hout aan 't heilig Vuur ontfloken;
En heft.j eerbiedig, aan een konftryk Lof-gedicht,
Ter eere en roem van Hem die de oorfpronk gaf aan 't Lichfe*
EnOROMASDEs word gebeden hunne Jaaren,
Door zyne Almagte Hand, voor rampen te bewaaren ,
Befchermer hnnner Min te zyn, en eener Trouw,
Die tot den laatflen dag des levens duuren zou.
E I N D E
VAN HET
VlFDE BOEK.
\
-ocr page 178-
G EV ALLEN
VAN
F R I SO.
I N H O U D
VAN
HET SES1>E BOEK.
Alexander^ Groote koomt uit Indie te Fafargade. F R i s o en O R-
sines gaan hem met gefchenken te gemoet. Orsines weigert den raad
van
Proculus, zyn Boezem-Frind, te vo/gen met een gefchenkte geven
aan
Bagoas, Alexanders Lieveling. Alexander belooft
F r i s o een Leger om hem in zyn Ryk te berflellen. B a g o a s , uit voraak
tegen
Orsines, befchuldigt hem van ivanbedryf by Alexander:
koopt valfche getuigen om, en verkrygt, na zeker geval by bet Graf van
Cyrus , bevel om hem met de dood tejlraffen, het geen hy verrigt. Vreze
van
Bagoas <fa/ A t o s s e zicb des anderen daags voor Alexan-
ders voeten werpe, en , door haare fchoonheid , wraak van het be-
drevene bekoome. Hy befiuit haar en
Friso mede van kant te helpen, en
verkrygt dien zelven dag daar ook de toe/lemming van
Alexander toe.
Ptolemeus, Zooon van Lagus, naderhand Koning van Egipten^
door deernis getroffen, ontdekt hen deeze laagcn. Proculus openbaart
daar op zyn' Staat en Vaderland^n maakt bekenddat hy een Verfpieder
der
Romeinen is, en dat hy altyd een Schip in gereedheidheeft om te vhg-
ten. Hy raad hen met hem te reizen naar
Romen, om aldaar in veilig-
heid te wagten tot dat de zaaken in het
Ooften eenen anderenkeerneemen.
Zy vertrekken vanjlonden aan,
R 3                                 SESDE
-ocr page 179-
SESDE BOEK.
am, intuflchen, 't Hoofd ten Wolken ingeheven»
Kwam, op de Vleugelen des Ooftenwinds , gedreeven;
Verkondigende allom hoe dat de Griekfche Vorft
Nu t'onder had gebragt wie hem we�rftreeven dorfh
Hoe Porus 't zelve lot als d'and'ren had genooten,
En, na het fcherpft gevegt, was van den Troon geftooten.
Vervolgens deed ze 'er by dat Alex anders togt,
Geftuit door eigen Volk, in't Ooften was volbrogt,
Hoe dat hy, verr' van tot den Ganges door te breken,
i o Reeds met zyn Leger was uit Indie ge weeken,
En in Carmanie * den Volkeren deed zien,
Hoe ligt het aardfch geluk doed alle wysheid vlien.
Want, naauwelyks gerukt uit de allerwreedfte plaagen,
Die't fterfelyk geilagt, door's Hemels gramfchap, knaagen,
Een
* En in Carmanie. Zie Curt* us. Lib. IX. Cap, 10.
-ocr page 180-
GEVALLEN VAN FRISO, VI. Boek. 13*
EenT bittren Hongersnood, en een verwoede Peft,
Ontketend in het dor Horitifche * geweft,
Maar door deez tegenfpoed, verbeterd, noch veranderd,
Verfcheen hy met den Tbyrs, in plaats van d'Qorlogs-Standerd
De Lugt weergalmde van een fpooreloos gedruis,
20 *t Verwinnend Volk wierd een veragtelyk gefpuis,
Carmante'befpeurde in 't veld, van alle kanten,
Niet dan d'onzinnigheid van hollende Bacchanten,
En | Mithr a's luifler zag deezBenden zevenmaal,
Door dronkenfchap gevoerd in vuile zegepraal.
Zelf Alexander, door geen fchaamte meer bewoogen ,
Spatte uic in Overdaad voor aller Krygslien oogen.
De redenloofe God van () Hammons Priefterdom,
Ging 't Volk in dwaasheid voor, en fchandelyk alom
Gevoerd ten Schouwfpel op een' hoogen Zegewagen *
30 Ontzag zich niet om elk tot wanbedryf te daagen.
Zyn wit was, na dit Spel, om Cyrus groote Stad,
In \ reizen aan te doen, en, nog geen moorden zat,
Vervolgens naar den Wal van Babel zich te wend en;
Tot zamenroepinge van meerder Oorlogs-Benden.
Om, met de zelve Toorts, en nog vergramder hand,
Het Wefter Waereld-Deel te fteeken in den brand!
In Pafargade dee de Faam zulks naauwlyks hooren,
Of Porus neerlaag kwam de vreugd des Huwlyks ftooren.
Want
* Horitifche Geweft. Ipfe pedeftriitinere per Oritas pergens, in extremam inopiam
recidit, multosque mortales amifit,ut militarium copiarum ne quartam quidem partem
reduceret ex India. &c. Plutarchus in Alex. Dae is: Wanneer by (namelyk A-
lexander) te lande bet Horitifche Geweft doortoog, verviel by in de grootfte armoede,
en verloor zeer veelen van zyn Colk>zoo dat by zelfs bet vierde deel zyner Krygsbenden niet uit
Indie te rug Iragt.
t Hoc modo per dies feptem bachabundum agmen inceffit &c. Vid. Curt. Lib. X,
Cap. 10
§ HammonsPriefterdom. De dwaasheid van Alexander ging zoo verre, dat hy
zich voor een God wilde doen doorgaan: waarom hy zich naar den Tempel van Ju-
piter Hammon, gelegen in Libie, begaf, zich door de Priefters als eenZoon van die
gewaande Godheid deed begroeten; en vervolgens alom beval dat men hem daarvoor
zoude erkennen. Aanmerkens-waardig is het befluit der Lacedemoniers, op dit gebod
genomen: Quoniam Alexander Deus effe vult; efto Deus. Dat is, Naardien A-
LExANDERem God isil zyn; laat by bet dan -wezen. Ml. H. XIX. Hem had wel ge-
paft het fchriftelyk antwoord van Philippus aan Menecrates, een Geneesheer, die zich
00k den naam van een God gaf: Philippus Menecrati Sanitatem. Suadeo
tibi ut ad loca Anticyrce te conferas. Dat is: Philippus aan Menecrates; ge-
zondbeid! (namelyk van verftand.} Ik road u dat gy u terftond naar
Anticyra begeeft. Ml.
V'M. Hift. Lib, XI. cap, ji. Ath. Deipn. Lib. VII. pag...i8o. Want de Ijwoonders
vat*
-ocr page 181-
itf                      G E V A L L E N
Want hoe Ni p h at e s val, zoo ras te weeg gebrogt,
4.0 Van Alexanders kant ook hulp belooven mogt,
Hoe Poru s, fchoon geknakt, herfteld ware in zyn Staaten,
Men moeft te dezer tyd op Vreemden zich verlaaten;
En veel verfcheelde zulks van 't geen 'er was verwagt,
Had Por us 't Griekfchgeweld den doodfteek toegebragt.
Vorft Orsines wift nu hoe, by den Troon gebooren,
De Wysgeer Te up his niet ten wysgeer was befchooren.
En hy befchoude dien verheven Vreemdeling
Met agting niet alleen ,*' maar met verwondering.
By twee 200 naauw vereende en 200 doorkigte Vrindenj
50 Was nog een derde, vol van wys beleid, te vinden;
En door een vroomheid, daar niets op te zeggen viel,
Schatte O a s 1 n e s hem hoog, en won by T e u p h i s Ziel.
Verdienften deeden hem by lien in gunft geraaken,
Of fchoon men van zyn flaat geen denkbeeld wift te maaken.
Want, waar de Perjiaan flegts deugd en wysheid vond,
Daar hinderde geen Staat aan 't innerlykft Verbond;
Daar wierde niet gevergd Geweften aan te wyzen,
Of Steen, die zulk een fchat, nit haaren fchoot deen ryzen.
Dus laatend hem't geheim, dat zeer gewigtig fcheen,
�0 MindeOrsinjes het hart van Procueus alleen.
De Koning Friso roept dit drietal flraks te zaamen,
Om, wat voor zyn belang te doen zy, te beraamen:
Want de ondervinding had hem nu bereids geleerd,
Hoe zelden iemand doold3 die wyfen raad waardeerdj
En hoe dat, wederom} niets ergers zy te vreezen,
Dan trots op zyn begrip en wetenfchap te wezen.
Het Hot van hun beraad was, met een' grooten fchat,
Den Macedoonfcben Vorft, in 7t naderen der Stad ,
Tot vordering van hulp, eerbiedig, te begroeten;
70 En met gefchenken zelfs zyn hoogen Stoet te ontmoeten.
Want hen was wel bekend hoe zelden het gefchied,
Dat, die den Scepter zwaaid, uit eigen oogen ziet j
En hoe hy meerendeels, op 't liftige befchryven
Der Hovelingen, zyn befluit laat heenen dryven.
,, Maar
van dit Eiland Anticyra waren zeer befaamd in het toebereiden van Nieskruid; 't
welk de* Ouden den Krankzinnigen ter genezinge deeden innemen.
-ocr page 182-
VAN F R I S O. VI. Boek. i3v
� Maar (fprak Vorfl Orsines) wat ofgebeuren mag,
� Ik fchik my geenzins naar zyn fpooreloos gedrag,
� Geen laage of booze daad (hoe zeer my zulks mag deeren)
� Zal myner Vaad'ren bloed, om myn belang, onteeren!
� 'k Ben vaftgezind om, door myn voorbeeld, te doen zien,
80 � Hoe lang beleeden deugd wel wederftand kan bien
� Aan eigenbaat; of hoe men, om 'tgeluk te itaaven,
� Niet altyd kruipen moet gelyk veragte Slaaven!
� Maar 't goud vertrekke; 't goud, zyn allerhoogfle lull;
� En 't nutceloos gefteent dat in deez Veften ruft!
Straks deelde men, zoo voor den Vorfl als voor de Helden 5
Die hem, ter dezer tyd, op zynen Togt verzelden,
Den koninglyken Schac van Pafargade, en 't geen
Aldaar van Cyrus af vergaderd was voorheen:
Voor veele Koningen genoeg: nooit dus gefchonken
00 Door Een', die met geen Kroon of Scepter konde pronken!
Maar deez mildadigheid, die Ge om uw nut befloot,
Rampfpoedige Orsines, wierd oorzaak van uw dood!
Zoo weinig kan de Menfch, in 't fterfFelyke leven,
Voorzien wat hem geluk of ongeluk zal geeven;
Voornamelyk wanneer een Vorft de Volken ftierd,
Die waant, dat alles llechts voor hem gefchapen wierd!
In korten kwam de Schrik der Oofter Waereld-Troonen,
Voor Pafargade zich, aan 't Hoofd des Heirs, vertoonen:
En met den Vorft van Gange en zynen ganfchen floet,
100 Begaf zich Orsines dien Koning te gemoet :
Hen volgde een honderd-tal van Wagenen, beflagen,
Met zilver, zwaar te doen beweegen door het draagen
Van gouden Vaten, wier gebruik verordend word,
Tot groote Vorften Difch. Uit hunnen boezem ftort
Men des Choaspes * vogt, de zuiverfte aller Stroomen,'
"Wanneer men ze voor 't oog der Koningen doed koomen.
Nu waren ze gevuld met nieuw geflempeld goud,
Waar op D a r i u s beeld, nog zeeg'ryk wierd aanfchoud,
Met
* Cboafpes vogt. De Koningen van Perfie dronken geen water dan uit deezen Vloed;
waarom het zelve hen, zelfs op hunne Reistogten, wierd nagevoerd. Herod, in Clia.
^Elian. var, Hijt. XI, XII.
S
-ocr page 183-
133                       G E V A L L E N
Met zeldzaamheen, en met het dierft gefteent belaaden^
no Waar mede de Natuur de Weelde kan verzaaden,
Het zy men in het hart van 't hemelhoog Gebergt
Gedrongen, onverfchrikt, gevaar en rampen tergt,
En van een1 ruwen klomp, ter diepten uitgetoogen,
Den vuufgen Diamant brengt fchitterend voor de oogen;
Het zy men Paerl-gewas vind in het dorre Zand,
A an Ganges ryke Kuft, en het Mefolifch Strand.
Ook zag men zilvVe, goude, en purperen gewaaden,
Der groote Koningen gewoonlyke cieraaden.
En om te toonen hoe men alles over had,
120 Praalde, in het midden van deez1 onwaardeerbYen fchat,
De Kroon van Lydie, van Sardis hier gezonden}
Toen * C r oe s u s 't valfch geluk des Rykdoms had bevonden >
Geklonken uit het fynft en uitgezogtfte goud,
*t Geene uit den Vloed ] PaBooI ooit had het licht aanfchoud:
Maar nog te waardiger door weder op te haalen
Des grooten Cyrus roem, der Per/en zegepraalen !
Tweeduizend Paarden, korts, uit (j Hippobote's Stal
Gehaald, en trots vercierd by fafargade's Wal,
Verfcheenen voorts vol moed; door flerke Jongelingen
130 Bereen, en afgeregt ter Siag-Orde in te dringen.
Den Troep floot Diocaar, en voerde in zegepraal
Niphates met zyn hoop, ter ftraf naar 't Griekfche Staal.
Niet lang had deze ftoet den aantogt ondernomen,
OfPROcuLus verfchynt, en, aan het Spits gekoomen,
Spreekt dus tot O it s 1 n e s : � Nafpeurend, groote Vorft,
� Al wac deez meenigte voor 't zeegryk Leger torft,
3, Herroep ik my hoe we, in 't verdeelen der gefchenken,
� Nalaatig zyn geweeft B a go as te gedenken.
Dc
* Croesus. Zie Herodtus in Clio
f PaEtool. Rivier in Lydie. -Midas van Bacchus begeerd hebbende dat, alles wat hy
aanvaakte,in goud mogt veranderen,en verlegen met de vervullingdier dwaaze begeerte,
wiefch zich,op denraad van den zelven Bacchus, in het water dezer Rivier, daar zy
haaren oorfpronk nam, en genas. Sedert kreeg die Vloed dat vermogen.
Vis aurea tinxit Flumen, & humano de corpore cefllt in amnem. Ovid. Metam. Lib. XI.
De Vloed nxiierd toen met een goudr.akend vermogen befchonken, na dat bet zelve van '! Men-
fcbelyke Licbaams {te weten van
Midas) was afgewi/cbt.
§ Hjppobote. In het Veld van Hippo'ootum wierden doorgaans .Toduizend paarden, ten
dienfte der PerjiaanftbtKoningen, gevoed. Zie Strabo, Lib. Xl.pag. j2j.
-ocr page 184-
VAN F R I S O. VI. Boek.
139
De Landvoogd, zonder \ minfl hier op te peinzen, geeft
14.0 Dit antwoord: � Trouwe Vrind, wac in myn' boezem leeft
� Is rein: 'k heb dezen niet vergeten, maar Zyn daaden
� Doen m' alle gunfl van zulk een laage ziel verfmaaden.
� Wei zoek ik die der dappYe en wydberugte Schaar,
� Die voor hun' Vorft zoo lang beproefden 't Krygsgevaar ,
� Maargeen verwyfde, vuile en fchand'lyk Geineden,
� Die geene mage verkreeg dan door ontuchtigheden,
� * Waar mee geen Perfiaan zyn' roem bevlekken zal,
� Roept ons te deezer uur uit Pafargade's Wal.
Dit hoorende met ernft, als na beraad, verklaaren,
IJo Deinft Proculis terftond, verdwynende in de Schaarerz,
Maar hy was \ niet alieen die dit noodlottig woord,
Hoe zeer zy beide zulks vermeenden, had gehoord.
Een der Nieuwsgierigen, die naafl hun zyde traden,
Begreep 't, en bragt het uit, niet denkende te ichaaden;
En O R s 1 n es vaart voort, (te opregt en rein van borft!)
En nadert met zyn' Stoet den Macedoonfchen Vorft.
Hy ftond aan 't fpits des Heirs, omringd van alle zyden,
Van wakk're Mannen, door wier dapperheid in 't ftryden,
Al zyne grootheid was veroorzaakt; fchoon ""er ftraf
160 Te dugten waar' voor wie hen daar den roem van gaf.
Hy will niet, dat hy haaft den Afgrond zou bewoonen,
Hen laatende 't genot der overheerde Troonen,
En dat des Hemels wraak, geblikzemd op zyn' bloed ,
Den Stam verdelgen zou van die dus had gewoed!
Uit
^ * Waar meg geen Perfiaan. Quod crimen Pasdicationis legibusEcelefiafticis graviter
fuit vetitum Perfis, patet ex Porta IX. Libri Sad-der (antiportale) ubiti dicicur:
In tota Religione aliquid peccaco hoc majus non eft prohibitum; ideoque quicunque
Religiofus es, ab eo caveto: nam omnium peccatorum praecipuum eft hoc opus ma-
lum. &c.
Liber Sad-der eft Canonum & Praeceptorum ex Zerdushti (Zoroastris) operibus
colleftio, fafta in ufum Ecclefije Magorum per Defturem feu Prsfulem, Melicshahi
filium. Th. Hyde, Rift,. Rel. Fet. Per/.
Het Boek Sad-der, is een Verfameling van Wetten en Leflen, uit de Werken van
ZERDUSTH(of ZoROASTREs)by een vergaderd, tot gebruik der Opperdienaaren van de
Kerk, door den Deftur of Biflchop, een Zoon van Melicsbahi.
S 2
-ocr page 185-
GEYALLEN
i4-o
Uit deze Krygslien zag men eenen luifler ftraalen,
Die 't wonder van 2.00 veele en groote zegepraalen
Verminderde; en hoewel 't gelaat verfchriklyk flond.
En dat men uiterlyk daar iets geftrengs in vond,
Gewoonte had het oog dusdanig niet verwilderd,
170 Of de edelmoedigheid ftond daar nog in gefchilderd.
By veel dier Mannen had 00k de oude deugd nog vat,
Schoon Alexander zelf verfmaadde dezen fchat*
Hy was door zyne magt zodanig uitgelaaten,
Dat geen grootmoedigheid hem kon ten voorbeeld baaten.
Hy drong hen met geweld (daar * Clitus hen ten baak
Verftrekte) om alles aan te zien naar zyn vermaak.
Meer volgde hy de item der laagVe Hovelingen,
In weerwil zyner magt. De fpooreloofte dingen
Beging hy, door den raad en 't heillooze beleid
180 Dier j Dienaars zyner fchande en vuile ontugtigheidi
Gelyk men eene Beek in klaver-ryke Weiden,
In fellen Oorlogs-tyd, v/eet uit naar bed te leiden
En rollen doed door 't Veen oft drabbige moeras,
Dat haar vergiftig maakt van heilzaam als ze was;
Zoo wiften zy 't gemoed diens Magtigen te ftieren ,
Om aan iiun' .boozen wil den ruimen toom te vieren.
Bagoas, van wiens aart de Landvoogd had gemeld,
In d^anvang van den togt, wierd onder hen geteld;
En zeker, had men een' door alle 's Waerelds lioeken,
190 Om aan hun hoofd te zyn, zorgvuldig op doen zoeken*
Zoo verre 't Aardryk grenfl aan Amphitrite's Ryk,
Men vond geen Monfler-dier in boosheid hem gelyk.
Hy was, van al wie deugd en eer niet had verlaaten,
Met recht en billykheid, te yloeken en te haaten.
De
* Clitus ben tenlaak. Sed poft CLiTicsdem, libertate fublata, vultu,qui maxi-
me fervit, aflentiebantur. Curtics, Lib. VIII.
Maar, na den Moord van Clitus , zag men ben, na de vrybeid weggenomen wax, met een
Jlaafagtig gelaat, hem ten dienfte Jiaan.
f Dienaars zynerfcbande. Alexander Rex ad infaniam amore puerorum exarfit.
Diccearchus libra de Sacrificio, quod ad Ilium peranum eft, Eunuchum B ago am adeo
ipfum deperiiflc fcribit, ut reiupinus in confpeclu theatri totius eum fuaviaretur: ac-
clamante vero cum plaufu fpeclatorum tuiba, & tanquam ad iteranda ofcula invitan-
te, paruiflb, atque rurfum inflexa cervice bafia congeminaffe. Ath, Dei pn. XUL
pag.
603,
-ocr page 186-
VAN F R I- S O. VI. Boek.         itf
De Nylflroom had hem in zyn eerfte jeugd gevoed,
Hy was den Crocodil gewoon te zien, met bloed,
Uit verfchen roof, bemorfcht, langs d'Oevers heenen rennen,
En liet zyn Kindsheid aan dier Beellen aard gewennen.
Indien hy by geval iets goeds verrigten mogc,
200 Hec fmartte zyner Ziel, wanneer hy zulks herdogt;
En zyn volmaakile vreugd was als hem mogt gelukkenr
Der reine onnozelheid het Staal in \ hart te drukken.
Hy bad den * Honds-God van, daar Memphis hoog op roemt5.
Schoon overal verfmaad, van Afgoon zelf gedoemd.
jNabarzanes had hem met zyn verwaaten handen.
Den Macedoon vereerd, en 't gruwlykfle aller panden
Bewaarde hem voor Ilraf. Gelyk een Draak, die praald
Met gouden Schubben, daar de Zon ondraaglyk ftraald
Op 't Cyrena'ffch Zand, de Slangen gaat te boven,
210 Daar d'/fezich meeWoed, en, door haar glans te dovenj
Te trotzer, al wat hem ontmoet vervolgt als buit,
Zoo flak hy boven al die fnoode in fnoodheid uit.
Zoo gaf zyn fchoonheid ook te meer vergif te vreezen,
En in het blinkend oog was de ondeugd klaar te leezen.
Thans naderd O r s i n e s den fieren Macedoon.
Geen vreez1 ftond in 't gelaat des Perfiaans ten toon:
Nog-
* Honds-God. Niet alleen alle de Chriftenen, maar zelfs de Heidenfche Schry-
vers, hebben deezen Egyptifcben God verfmaad. Men zegt dat Anubis (of de Honds-
God}
de Zoon was van Osiris , dien hy dapperlyk in den Oorlog had bygeftaan,
en dat hy daarom na zyn dood , vergood zynde geworden, onder die form, wierd
ge-eerd. Men kan onder anderen uit, de navolgende Vaerflen van Propertius
B. II, zien, hoe de Romeinen deezen God verfmaadden:
Scilicet incefii, Meretrix Regina, Canopi,
Una Philippeo fanguine inufta nota,
Aufa Jovi noftro latrantem opponere dnubin,
Et Tiberim Nili cogere ferre minas.
t Nabarzanes. Nabarzanes vermoordde , nevens Bessus, den Koning
Darius, en werd hierom, dewyl dit niet ten dienft van Alexander, maar tot
hun eigen baat was gefchied, tot den dood veroordeeld, gelyk aan Bess us ook wierd
Jjitgevoerd; maar Nabarsanes wift zulks te ontkomen door eene meenigte ge-
fchenken, onder welken Bagoas; welk levendig gefchenk niet ophield te werken
tot het genade voor zyuen Meefler vcrwierf. Curtius, Lib. Vh V>
»
S3
-ocr page 187-
GEVALLEN
14-a
Nogtans met diep ontzag en plegtige eerbetoning,
Verhaalde hy, wat korts gebeurd was aan den Koning,
Hoe 't Uproers-vuur begon, Jioe 't wierd ten eind gebragt,
220 En v/elk 't vermoogen waar' der Perfiaanfche roagt:
Hoe, niemand ziende in ftaat Niphaths te weerftreeven,
Hy zich als Landvoogd had, in dit geweft, verheven:
Ook wie de jonge Vorft, die naait zyn zyde ftond,
En ware, en door wat ramp hy zich alhier bevond;
En hoe dat hy de Kroon der zege had gedraagen,
Toen, onder zyn gebied, Nip hates wierd geilagen.
Voorts fprak Prins Friso mee den Overwinnaar aanj
En deed, vrymoedig, hem aldus zyn wenfch verilaan:
� O Prins, door 's Hemels wil ter heerfchappy gebooren
230 � Des Aardryks! zoo het gene ik heden u doe hooren,
� En voor uw voeten flort, in dit myn ongeluk,
a, Uw hart beweege, ik zie het einde van myn druk!
� Want wien zoude ik de Kroon van Gange weder vraagen,
� Thans op Agrammes hoofd verraderlyk gedraagen;
3, Wie kan myn Helper zyn, dan die, door wys beleid,
� Niet minder zegepraalt dan door zyn dapperheid,
� En voor wiens naam alom de ontaarde zielen beeven,
� Die hunne Koningen den doodfteek durven geeven ?
� De Mond dan, die zoo veel Verraders ftraffen deed,
24.0 � Gebie, myn 's Vaders val te wreeken en myn leed!
� Jndien gy Pords agt, gelyk de Faam doed hooren,
3, Zyt, in den naam diens Vrinds, tot myne hulp bezwooren!
� O! dat het zynen Zoon gelukke, om aan het hoofd
3, Eens Heirs, den Ryks-Troon weer te winnen, hem ontroofd:
� Of, kan hy dus't Verraad ook niet te boven ftreeven,
� Ten minften in zyn Kyk, op't bed van Eer, te fneeven!
3, Uw groote daaden heeft men reeds aan ons verhaald,
3, Maar onder dat getal, indien 't gerugt niet dwaald,
3, Grootmagtige Opper-Vorft, kunt gy nog die niet tellen,
250 3, Van een1 Verdrevenen weer op den Troon te flellen;
3, Een1 die te jammerlyk, door 't allerfnoodit Verraad,
� In 't eerfle zyner jeugd, gefchopt is uit zyn' Staat;
,3 Die nimmer u weerflond, maar heden u koomt fmeeken,
3, Als Kechter dezer Aarde, om zynen hoon te wreeken!
-ocr page 188-
V AN F R I S O. VI. Boek.              H
Zy wierden, na deez taal, op 't minnelykft begroet,
En Fafar gad? s fchat den Vorfl en zynen Stoet,
Door Ors i nes verdeeld, deed Alexander hooren,'
Hoe niets Prins F r i s oV wenfch zou magtig zyn te ftooren;
Belovende terflond bevelen te doen gaan
260 Naar 't Ooften, om, met magt, zyn' toeleg by te ftaan.
Maar wat vermag een' Vorfl, hoe hoog hy zy gefteigerd,
Wanneer hy zyner drift geen heerfchappy meer weigerd ?
Hy', zyner flaven Slaaf, wat raaskalt hy van magt,
"Wat roemt hy van een wit, of hulp, daar hy naar tragt?
Wat van een ander weer een Kroon op 't hoofd te zetten ,
Daar hem de wellufl zelf doed bukken voor haar wetten.
Gelyk een Reiziger, die, door het takryk Woud,
Wanneer de Nagt zyn kleed, in 't ftille Zwerk, ontvoud ,
Treed in een vreemd Geweft met ganfch onzeek're fchreden*
270 Of fchoon zyn meening zy regt voor zich uit te treeden,
Hier hinderd hem een Beuk met haar' gekromden Stam,
Daar 't laage Doomebofch, dat onlangs ryzen kwam,
En, is't hem al gelukt door \ dikke loof te booren,
Zo licht een Stalkaars hem verraderlyk te vooren,
En leid hem , onverwagt, in't flykerig Moeras,
Of in een onbekend1 en hem verborgen plas.
Niet anders dwaalt een Vorft, wanneer hy zyne Zeden
Miet altyd vaardig rigt naar 't voorfchrift van de Reden.
B a g o a s, laffe Slaaf der vuilfte gierigheid,
280 Had zich, terdezeruur, met groote hoop gevleid,
Dat hy 7t voornaamfte deel der fchatten, voor zyn voeten
Geplaatft zou zien, waar mee men 't Leger kwam begroeten.
Zyne eigen liefde bragt hem voor, dat geene Kunft
Verwaarloofd zoude zyn ter fmeeking zyner gunft.
Thans merkt hy niet zoo ras hoe't minlle der Gefchenken
Hem niet word aangeboon, of voeld zyn' hoogmoed krenken.
Maar toen hem wierd verhaald wat in deez1 zelven Togt,
Gezegt was op dat ftuk, ontfteekt het wangedrocht
Nog meer en meer. Het oog begint vergramd te blaaken 5
290 En glimmend purper-rood ryfl fprenklig op de kaaken.
Hy vind zich niet alleen, of, peinfende om dienhoon,
Brand hy van fpyt en toorn op Cyr us grooten Zoon.
Niets
-ocr page 189-
GEVALLEN
144
Niets anverdraaglykers kwelde immer zyn gedagten-i
Dan dat men opentlyk hem durfde aldus veragten.
De wraakzugt vliegt in 't hart, met bloed rondom bemorft,
En wekt een' helfchen damp in de eereloofe borfl,
Roert alle driften om, teelt doodlyke befluiten,
En jaagt het overfchot der Menfchlykheid daar buiten.
Gelyk een heete koorts, die nog, in 't allereerft,
300 Wat ademtogt vergunt, maar haaft ontembaar beerfcht,
En 't bloed, op 't vreeffelykft, in de aderen doed kooken,
En niets yoor de oogen zwenkt dan yfTelyke fpooken,
Zoo raakt de Booswigt eerft aan 't fchelden, maar hy vind
Daar geen verligting in voor 't vuur dat hem verflind.
Derhalven durft hy "t oog ten hoogen Hemel heffen,
En roept SAnubis aan om 't dood'lyk wit te treffen,
Of wenfcht zyn1 eigen ramp en val. Een bloedbad leeft
In 't denkbeeld. Als de haat niet ltraks ter uitvoer ftreeft,
Acht hy zichmagt'loos, voeld wreedfte knaaging woedenj
310 En vloekt het geen hem keerd ten gruwel zich te fpoeden.
Zoo ras hy zynen Vorfl in het geheim genaakt,
En zyne laflering door niemand word gewraakt 3
Begint hy 's Perjiaans gefchenken te veragten,
En zynen ondergang, dus looslyk, te betragten.
� De Rykdom (zei by) die men by deez1 Landvoogd ziet,
� Is 't droevige bewys van 's Onderdaans verdriet;
� En 't Volk dat u hier koomt, als zynen Vorft, aanfchouwen y
� Zaghem, metongedult, jaa deernis-waardig rouwen,
� Vertrekken met dit goud, allengs aan hen ontroofd,
3 20 55 En oordeeld dat het niets dan nieuwe fmart beloofd.
� Ik hoorde heden zelf hoe d'een klaagde aan den ander:
� Men hoope nuniet meer opIiulp van Alexander,
� Zoo dier gewenfcht! Zie hier het goud, gevoegd by kunft
� Van vleijery, ten doel der Koninglyke gunft!
� In korten zal men, tot den ramp van deez Geweften,
� Verneemen hoe de Vorfl hem in 't bewmd zal veften:
� Want goud maakt alles goed! Maar ach! wierd eens gezegt,"
a, Hoe fnood deez Rykdom is wel eer te zaam gelegt,
� Hoe veel rampfpoedige Geflagten daarom weenen,
330 j3 In't kort zag Pajargade een dierb're wraak verfcheenenJ
� Zie
-ocr page 190-
VAN F R I S O. VI. Boek.
� Zie daar de taal des Volks, o Koning! en miflchien
� Verbeeld zich geen van hen in my den Man te zien,
� Die, kennende in den grond deeze eerelooze treken,
� Hun' nood, doordit verhaal, zich onderwind te wreeken.
� Maar 't gaa my zoo 't ook wil, 'k bemin uw roem te veel,
� Dan dat men, ongeftraft, dien.voor myn oogen fteeP!
� 't Is tyd j 6 Koning! om den Landzaat recht te fchaffen,
� En zelfs het is uw pligt om O r s i n e s te ftraffen!
� 't Gerugt zou niet veel goeds verfpreiden van uw daen,
340 >, Indiengy's Volksgeluk, zoo roekloos, dorft verfmaen.
� En welke dankbaarheid kunt gy voor dien gevoelen,
� Die, met Uw eigen goud, uw gunflen durft bedoelen?
� Verwinnaar van^dit i<yk, wat Orsines u gaf,
� Was't uwe: en, eer gy nog Darius zynen Sta�
� Ontrukt had, deed gy dien met reden tweemaal hooren;
� Dat het belachlyk waar' Geweften, reeds verlooren,
� En eene *Dogter, zelfs gevangen, aan te bien.
� Zal iets gelyks met vrugt dan van uw1 Slaaf gefchien ?
� Vaneenen, die, der deugd en wysheid afgeftorven,
3 jo � Een1 onverzoenbVen haat der Volken heeft verworven?
Maar hy vernoegde zich niet met dit valfch verhaal,
En riep 't Verraad te hulp, tot ftaaving zyner taal.
Hy had aan \ Hof geleerd wat zoort van Hovelingen,
Gemakklykfl, door het goud, tot alles zyn te dwingen,
En will het, in 't Paleis des Landvoogds, te befteen,
En kreeg zich twee ten wil, aan hem gelyk in zeen,
Die nieuwlings door dien Prins behouden in gevaaren,
En aan zyn1 Hof gevoed nog niet ontmaskerd waren.
De Booswigt gaf hen ftraks van 't doelwit klaar berigt,
360 En hebbende op dien grond zyn helfch ontwerp geftigt,
Loerde op een gunftig uur om nader iets te ontdekken,
Waar hun getuigenis hem kon te nutte ftrekken.
Want Alexander was zoo ras niet overmand;
Des Landvoogd's Faam en 't goud had vat op zyn verftand,
Hf
En
*'Dogter. Statira, oudfte Dogter van Darius Codoma.nnus; gevangen in
den Slag by JJfus. Egcer trouwde Alexander met haar na due hy uit indie was ce
ru2 gekeerd.
                                                                                                    �' ■
T
-ocr page 191-
GEV ALLEN
i4<5
En de eerfte latter kon 200 ras niet overwinnen
Een agting daar de deugd toe dwingt de boofle zinnen.
Daar moell een klaarder blyk en liftiger beleid,
Zyn aangewend ten val der zuiv're onnozelheid.
Men merkte nogtans haaft, uit A l e x a n d e r s oogen,
370 Dat iets, men wift niet wat, zyn ziel hielde opgetoogen.
't Wierd Ail van Gangers Ryk, en Koning: jaa men zag
Niets vrindlyks voor dien Prins, in 's Macedoons gedrag.
't Heritellen van de ruffc, het laatfte zegepraalen,
Niphates ondergang, kon dank nocli eer behaalen.
O gy, die voortyds zat op Cyrus hoogen Troon,
* t Zy gy Hystaspes waart of Xerxes wakk're Zoon,
Wiens Koninglyke zorg naauwkeurig op deed fdiryven
Der Onderdaanen dienit, en eerlyke bedryven;
| En, midden in den Nagt, uw pligten lezen deed!
380 Uw voorbeeld is al lang vergeeten, en men weet
Ter dezer tyd niet meer van weldaen te gedenken,
Maar wel om 't kleenitmisdryf de zwaarfte llraf te fchenken.
"Zoo ftond het, toen men aan den Landvoogd kennis gaf,
Dat Alex ANDERnaakte, en dat hy Cyrus Graf
Wilde aandoen, om 't gebeent van dien vermaarden Koning,
Gelyk voorheen A c h i l s , te zien met eerbetooning.
De Tempel, die 't beiloot, ftond allernaaft het Hof
Van Or sines, en was den Vreemdeling een ftof
Van diep ontzag, en deed hem d'overblyfzels eeren ,
390 Van die ganfch Jfie vermogte te overheeren.
't Gerucht, dat waar een valfch door verre Landen fpreid,
Had Alexanders Ziel met de yd'le hoop gevleid, -
Dat hy te deezer plaatze een' grooten fehat zou vinden ,
Waar in B a go as hem nog meer wifl te verblinden.
Tot grooter eerbewys vond O R s 1 n e s geraen,
Om derwaarts met zyn* Stoet op 't pragtigfle te gaan:
Hem
* '* Zy gy- Wie der Perjiaanfcbe Koningen Assuerus geweeft zy}j word onder de
Geleerden betwift.
t En midden in den nagt. Zie Esth. Cap. VL
-ocr page 192-
VAN F R I S O. VI. Boek.           147
Hem volgde Friso met Vorfl Teu phi's en de Helden,
Die hen van 't verre ftrand van Gangarh verzelden:
Nieuwsgierig hoe de Griek zich wyders ftieren zou,
4.00 Tot loon van 'j Perjiaans onwederlegb're trouw.
Defchoone Atosse zelvej een' reeks bevalligheden
Mee voerende, en vercierd, fchroomt niet om mee te treeden.
Zoo word de Min-Godes gefchilderd op de Kuft
Van 't bloefemryk Citbere, angftvallig, ongeruft,
Om voor Saturnus Zoon, in's Hemels hooge Zaalen,
Den wenfch van haar gemoed, zielroerende, af te maalen.
Zy dagt dat zulks den Griek te meer behaagen zou.
Want nimmer toont in't Land der Perjen zich een Vrouw
Den Vreemdeling, ten zy haar dierbaarfte belangen,
4.10 Alleen aan zyne magt en raadsbefluiten hangen:
En zeker in deeze Eeuw zag MithrcCs oog geen' Vorft ,
Die zoo veel konde als deeze, en zoo veel waagen dorfi:!
Niet lang verwagtte men den Macedoonfcben Koning,
Hy word ontvangen met diepfte pligtbetooning,
En fchynt nog wel te vreen, fchoon 'c hart zich al ontroerd
Bevind, en reeds een1 drop van gal in't binnenfl: voerd.
Straks opent men het Grafs des deugdzaamften der Vorllen,
Die, zegepraalende, verheven Scepters torften:
Maar hoe men toe mogt zien, het oog vernam geen1 fchat,
420 Dien 't doolende Gerucht daar flechts vergaderd had.
Niets wierd 'er, dan een Schild, een' Dolk, een Boog gevonden,
Door ouderdomen roeft, byna geheel verllonden:
En Alexander zag zoo rasdezearmoe niet,
Of elk merkte op 't gelaat een innig zielsverdriet.
Terwyl de Schatten hem flechts tot verkwifting dyen
Nog niet te vreen met zoo veel groote Heerfchappyen,
Sleept vuige gierigheid dien Overwinnaar heen,
En dwingt hem, openlyk en fchaamtloos, uit te treen,
Om tot verzaading van 't geen nook is te verzaaden,
430 De heiligheid dier plaatze, opzett'lyk te verfmaaden.
Bedroogen geldluft voeld een' onverzetb're {mart!
Fluks flaat Vorll O r s i n e s nog haat'lyker in 't hart.
T z                                 Hy,
e
-ocr page 193-
I4>8                              GEVALLEN
Hy, fchendende op het fnoodft de ruftplaats van de Dooden,
Vind misdaad in een' Prins, nooit van de deugd gevlooden >
B a g o a s valfche taal koomt tevens in zyn' zin,
En brengt 'er argwaan by deez nieuwe gramfchap in.
Zoo ryft in Zomertyd, uit half gedroogde Poelen,
En uitgeteerd Moeras, daar Wangedrochten woelen,
Befmettelyke damp, en fpreid zich in de lugt,
440 En teeld de purp're Peft, voor 't leven zoo gedugtl
Toen met een gouden Kroon * de Doodkift overdekkend,
Een Koninglyk gewaad daar rondom heenen ftrekkend,
Spreekt hy (niet meer bedaard) den grooten Perjiaan,
Met een half fchorre Item en donkVe wenkbraauw aan.
� Wy zyn gewoon veel meer eerbiedigheid te toonen
� Voor Krygslien, verr7 beneen den luifter deezer Troonen;
� En dulden nooit dat Een', die vegtend voor ons florf,
� Schoon van geringen flaat, zoo weinig Eer verworf.
� Verantwoord wat 'er met de cieraad is bedreeven,
4jo � "Waar d'onwaardeerb're fchat vervoerd is en gebleeven:
� Of wat u heeft beweegd het Vaderlyke Graf,
� Waar van men u de zorg en de bevvaaring gaf,
», Waar voor gy ftryden moeft, als. voor uw Stad en Staaten,
� Zoo roekeloos ter prooi van Plonderaars te laaten!
Beminnelyke A t o s s e , op 't hooren dezer taal
Verbleekte Gy! De Roos, door onmeedogend Staal
Geknot, verlieft aldus de kleuren, die haar cieren!
Gy kond uw oogen pas naar 't ooge uw's Vaders ftieren,
Angftvallig, of daar fchrik in mogt te leezen ftaan,
460 En vreezend dat hy hoon of ramp zoude ondergaan:
Ramp, u nog onbekend, maar overal teontmoeten,
Daar zich een Dwingeland wend met bebloedde voeten!
Vorfl O r s 1 n e s nogtans fchynt niet te zyn vervaard,
Voor zulk een dwaas verwyt, en antwoord ganfch bedaard:
� Het valt roemrugtig Vorft, en Heer van zoo veel Kroonen,
� Der Onfchuld nimmer zwaar, haar daaden te verfchoonen:
� De
* De Doodkijl. De Perfiaanen verbrandeden geene Lyken gelyk de Grieken en Romti"
aen.
Zic de reden daar van by den JHeer Hydew Cap. de Sepult.
-ocr page 194-
VAN F R I S O. VI. Boek.         14
� De groote Prins, voor wiens gebeent wy fpreeken, gaf
� Zelv' order, wat men zou doen praalen by zyn Graf.
� Ca mb yses, die na hem den Scepter heeft genooten,
470 ,, En*TANOAXARES, ui't wien ik ben gefprooten,
� Geroepen voor zyn Bed, gaf hy den Een' de Kroon,
� Die thans uw hoofd verdert, en aan den jonger Zoon,
� Schonk hy het Erf, dat my nog heden mag gebeuren,
� Wil uw verheven gunft zulks 00k voor wettig keuren!
� Daar by gebood hy deez' van zyn aanflaande Lyk
� De Stad van Pafargade, in '� vaderlandfche Ryk,
,, En dit gering vertrek in ililjte te doen naad'ren;
� En hy volbragt den laft des grootften myner Vaad'ren.
� Der Perfen oude deugd flond al te vaft, dan dat
4.80 Hun voorfpoed hen zoo ras beroofde van dien fchat.
� Lang na de zegepraal, bevogten op de Meden,
}, Verfcheen hun weelde eerfl hiermet hun verwyfde zeden.
� Der pracht, te Ecbatana gezien, wierd hier vveerllaan:
� En B e l u s Grafgevaart bood ons geen voorbeeld aan j
,/En Ta'noa xares, door Cyrus wil gebonden,
� Zoo wel als door het geen de Perfen reed'lyk vonden,
� Alhad hy zelv'geheel verfchillende gedagt,
� Droeg zorg dat hier ter plaats niets anders wierd gebragt
� Dan 't geen men daar in kan ter deezer uur aanfchouwen.
4,90 j, Maar latere Eeuwen, meer op pragtige gebouwen
� Gezet, en enkel door het uiterlyk gevleid,
� Mispreezen veel te dwaas d'aloude zedigheid.
� Men ftrooide allengskens uit, door yd'len lull gedreeven,
� Of om aan Pafargade een' grooter naam te geeven,
� Dat een verborgen fchat alhier begraven lag.
� Ik dikwils onderrigt van zulk een valfch gewag,
� Was nogtans magteloos der Faam zulks te beletten,
� En aller Volkeren vooroordeel te verzetten.
� "Wel is het waar, het geen men nog in deeze Stad
joo Gedenken mag, dat, eer Vorit Mnemon 't Ryk bezat,
� Een myner Vaderen deez muur om verr' wou llooten,
� Om 't nederig gebouw met luifter te vergrooten.
3j Hy
* Tanoaxares. Dezelve als Smerdis : over wiens lot zie Herodot,
Lib. IIJ.
T3
-ocr page 195-
gtjo                     G E V A L L E N
� Hy had ook voor, en was door rykdom wel bekwaam,
� Met de uitgezogtften fchat te hulden Gyrus naam:
� Maar zyne Mannen deen, met wyze taal, bezeffen,
� Dat men hem hoonen zoude in plaats van te verheiFen.
� Deeze oude eenvoudigheid, de teekenen dier deugd,
» Die *t Perjiaanfche Ryk bezat in de eerfte Jeugd,
,, Vermeenden ze eeuwiglyk in fland te moeten blyven:
y to ,, En hy liet zynen lull op hunnen raad verdryven.
� Ik mede kreeg daar van een waar begrip en dagt,
,, Hoe dat men aan dien naam geen' grooter luifter bragt,
� Wanneer men zyne zuiv're en dierbeminde zeden,
� Bedekte met gefteent, met goud, en purp're kleeden.
� Zie daar, o Koning, welk een reden my bewoog,
� Dit Graf gering en klein te laaten voor het oog!
Hy zweeg. De Grick vertrok terftond na deeze reden;
Tot antwoord veel te trots, fchoon uiterlyk te vreden.
Maar naauw word dit geval Bagoas aangebragt,
520 Of hy bemerkt den tyd, met ongeduld verwagt,
Waar in hy zyne wraak, met vrugt, in 't werk mag ftellen.
Een woefte vreugde doet hem 't bloed in d'aad'ren zwellen.
Hy ftaat gelyk een Gier, door honger Jang getergd,
Op 't hemelhoog en koud Emodifcbe gebergt,
Die teed're lamm'ren ziet in vrugtbVe, en groene Dalen,
En zyn roofzugtig hart daar mee denkt op te haalen,
Die loerd op 't oogenblik van dienil: voor zyne vlugt,
Zyn vleug1len fpreid, en ryfl:, en kerft de dunne Lugt.
Zoo ras zyn Meefter weer, der overdaad ten beilen,
530 Onmagtig is den geeft op billykheid te veften,
Alle ondeugd in den wyn met voile teugen zwelgt,
En geene reden duld wanneer hy word gebelgd;
Jaa wat hem ook mishaagt het Staal in 't hart doed drukken,
<Genaakt hy hem, vol hoop om nu niet te mislukken.
Hy voert behendig haafl iets van het geen daar was,
Gebeurd by Cyrus Graf, in het gefprek, te pas:
Hy toont, dat, had men 't hem gevraagd, hy 't befl: van alien,
Zou hebben voorgefpeld wat of daar voor zou vallen,
En om te zekerder den laatften ilag te flaan,
$4.0 Hief zyne Slange-tong deez valfche woorden aan :
� Denk
-ocr page 196-
*
V A N F R I S 0. VI. Boek.           1$i
Denk niet, o Vorfl, dat ik alleen} al te ongeduldig,
� Prins Or.si nes voor u beklaagen durf, als fchuldig
� Aan Heiligfchendery. Deeze uitgeputte Stad
� Betreurd te meer 't verlies van d'onwaardeerb'ren Schat.
� Elk weet dat C y r u s Graf beroofd is en beftolen;
,) En zelfs de Dader is aan niemand meer verholen,
,, Dan moogelyk aan u, verblind door zyn verhaal,
,> Van waarheid zoo vervreemd als cierelyk van taal.
� Maar lufte 't u, gy zoud uit and'ren kunnen hooren,
5 jo � In zyn Paleis gevoed, in deze Stad gebooren,
� Wier monden, tot deez' tyd geflooten door den nood,
� Nu wenfchten 't hart eens uit te ftorten in uw' fchoot,
� Hoe dit flrafwaardig werk zich hebbe toegedraagen.
� Voorts kan ik zelv' daar dit byzonders van gewaagen,
� Darius heeft voorheen my ftuk voor lluk verhaald,
� Wat in deez Tempel lag, en alles afgemaald;
� En onder 't geen ons wierd, hier koomende, aangebooden5
� Zag ik verfcheidene der dierbaarfte kleinooden,
� "Waar door hy by het Heir heeft dankbaarheid behaald;
j6o � En nog ter deezer uur hovaardig zegepraald!
� Jndien gy niet bereids te kennen had gegeeven,
� Dat eer gy dagt van hier met uwe'magt te ftreeven,
� Dit Graf verfchynen zou voor uw doorlngt Gezigtj
� Gewis ik had u reeds deez handeling berigt.
� Maar 'k heb, o Zoon des Gods, dien alle Volken vreezen,
� Gewagt tot gy daar zelv' getuige van zoud wezen:
� Bezorgd dat uwe ziel met eenige agterdogt,
� Dat my de wangunft dreef, bezwangerd worden mogt.
,, Maar 't geen my nog het meefl van Orsines verwondert,
5?o � En elk gelyk als my, met fmart* in de ooren dondert,
� Is dat hy fteeds mispryfl: en met een trots gelaat,
� Uw weergaloos beleid en dapperheid verfmaad;
3, Verveelende ieder een door altyd te verkonden,
� Dat gy der Waereld ruft en voorfpoed heb gefchonden:
� Voorts dat hy, dry vend zelfs met Jupiter den fpot,
� U noemen durft den nieuw door goud gemaakten God.
� 't Zy dat waanwysheid hem mag tot deez' dwaasheid fpooren3
� 't Zy zulks alleen de Haat, ui.tbarftend, brengt te vooren,
� Of dat zyn Noodlot hem ten diepen Afgrond dringt,
58o � Kan hy der wraake ontgaan, waar toe hy zelv' u dwingt,
,} Zoo
/
-ocr page 197-
ip                         GEVALLEN
� Zoo wagt niet dat, met vrees, geboogen voor uw voeten,
� De Volkeren der Aarde uwGodheid meer begroeten!
Hy fprak. FJuks zag men 't paar Verraders in de Tent.
Zy itaafden dit verhaal, als iets hen wel bekend,
En, door de vlyt van dees' Argliftigen te pryzen,
Deen zy hun logentaal zyn logenen bewyzen.
Toen zwol de Macedoon gelyk een etterbuil,
Van kwaade ftoffen en befmette vogten vuil:
Of even als een Padd1, die 't by ten niet kan weeren,
$90 Van een pek-fwarte Spin, noch haar weerftreeffter deeren,
En daar door groeit in haat, fpyt, gramfchap, d'adem parft,
Op haare pooten ryft, en, onder 't zwellen , barfh
Hy rees, het oog vol vuurs, en fchitterende ftraalen
Van gramfchap kwamen op de Omftanders nederdaalen;
Gelyk als onverwagt een vuur'ge Staart-Ster ryft,
Het Menfchelyk geflagt verbaasd flaat, fchrikt en yft,
Dat zelfs de Koningen op hunne Troonen beeven,
Als ware 't reeds gedaan met Scepter en met Leven.
Men fcweeg. Elk Difchgenoot zag ftil ter aarden neer.
600 Voor ORSiNEsgeen Vrind en geen befchermer meer!
Ware eens de gramfchap van dien Magtigen aan 't woeden,
Elk zocht zich zelven ilechts voor ongeluk te hoeden;
En thans ontvonkte dus de drift, die hem verwon,
Dat hy geen denkbeeld zelfs van onfcimld maaken kon.
Zoo min gelyk een Leeuw, die lang de dorfte hoeken
Van Lybie, vergeefr, doorrent om roof te zoeken,
En door den honger, met vervaarelyk geweld,
Al wat hem 00k ontmoet, befpringt, en nederveld;
# Zoo min trof deernis 't hart, zoo min kwam hem te vooren9
610 Hoe dat het hem betaamde eerft Or sines te hooren.
O R o s p e s wierd terftond gebooden het Geweer
Te ftooten in de borft van 's Lands verhevene Eer.
Oros-
* Zoo min trof deernis't hart. Huic ubi exarfiflet, nee dilatio ultionis, nee modus
erac; Justjnus, Lib. IX. cap. VIII. Want,als by intoorn ontfteken -was,bad'er nocb
uitjlel
, nocb bepaaling plaats omtrent zyne wraa.k.
-ocr page 198-
VAN F R I S O. VI. Boek.
m
Oro spes, wel gewoon onzinnig toe te fchieten,
Om het doorlugtigft Bloed, moordaadig, te vergieten!
"Want toen het Perfifcb Hof in 't laatfle bloedbad zwom,
En Codomannus op den Troon van Cyrus klom,
Volvoerde hy den lafl om * Arses te vermoordenj
En, die P a r m e n i o verraderlyk doorboorden,
Beftonden 't ook met hem. De ontftoken Koning zag
620 Hem thans 't bekwaamft tot deez onmenfchelyken ilag.
Hy ging BAGoAsna, door duizend Lyf-Trawanten,
Ter uitvoer van't bevel, omringd van alle kanten.
Vorft O R s 1 n e s, van al deez laagen onbewuft,
Peinsde onderwyl op 't geen den Macedoon ontruft,
't Was hem onmogelyk een1 indruk voor te koomen,
"Waar van't uitwerkfel wierd, maar de oorzaak niet vernomen.
Zyne innerlyke zorg borft dus ten laatften uit:
� Ik weet niet welk een zaak men my ten argften duid,
j, Of wie myn doen verdraait, en mood weet af te fchild'ren,
630 � Om 7t Koninglyk gemoed te ontfteeken, te verwildVen:
� Maar wel is my bewuft, dat nimmer Sterveling
3, Gereeder wezen kon tot zyn verdediging!
� Men mag my met verraad, of latterly ke reden;
� Onwaardig wikkelen in wederwaardigheden;
� Niets kan zich opdoen daar men fchuld in vinden zal,
� En 'k fchroom geen onderzoek, wat ook my tegen vail1!
� 'k Heb alles aangewend om hulp en'gunft te winnen,
� Behalven ondeugd, die gewis nu 's Konings zinnen
� Doed dwaalen, maar ik ben, niet zonder reen 9 bedugt
640 55 Dat al myn zorge en vlyt verdwyne zonder vrugt.
� Gelukkig koomt ons zelfs geen ramp daar voor weervaaren!
� Het weldoen is een' dwaas het vreeflelykft bezwaaren,
3, 't Verwerft pas eenen dag zyn vrind'lyk aangezigt,
� Hy fchat de weldaad hoog, maar haat die hem verpligt!
� Wat
* Arses. Deeze was de jongfte Zoon van Artaxerxes Ochus, denwelken
Bago as, om den Apis te wreeken,vermoordde,gelyk wy op het vyfde Boek van dit
werk hebben aangetekend. Bagoas plaatfte dezen Arses op den Troon om zelr
te veiliger te kunnen regeeren. Arses zulks merkende, en de treken van dien Boos-
doender willende ftraffen, wierd zelv voorgekomen door Bagoas, daar beter op af-
geregt, en dus vermoord,� waarna Codomannus Koning wierd. Zie D10d. S1 c.
Lii. XVIL, pag. $64., ifc.
-ocr page 199-
GEVALLEN
m
5, Wat dreigt den Menfch al niet, wanneer hy woefte Vorften
� Ten dienfl moet ftaan? Is eens hun gramfchap los geborften,
� De Reden, 't eenigft Schild daar de onfchuld zich mee dekt,
� Vergroot de drift, die hunne oplopendheid verwekt.
� Rampzalig hy, wiens pligt is aan hun lot verbonden,
6jo ,, Wiens jeugd alleen aan 't Hof zyn vreugde heeft gevonden!
� Gelukkig Sparte, Athene, en ieder vrye Staat,
� Daar de Oppermagt der Wet de Boofen tegen gaat;
� En daar de held're Zon der Vryheid aan het praalen,
� EJk voetftap van de Deugd befchynt met haare Straalen.
Hy fprak nog, toen zich door 't Paleis een naare kreet
Verfpreidde, een voorboo van verdriet en nakend ieed.
Het ganfch gebouw weergalmt. De naam der Macedoonen,
Alom vervloekt, maakt elk verfchrikt waar zy zich toonen.
Al dikwils had men hen dus naderend gezien,
660 Maar nimmer zonder ramp. De Dienaars aan het vlien
Verlaaten, jammerend, het Hof van alle kanten,
En fluks treen in de Zaal de dolle Moordverwanten.
B a g o a s eerft. Hem volgde O r o s p e s , met het bloot
En uitgetoogen Zwaard, voorfpellende den dood.
Elk vreeft het zelve lot: maar zou men 't leven derven,
Mendenkt, met heldenmoed zich wreekende, te llerven.
Terftond trekt F r 1 s o 't Zwaard, elk volgt hem, en men flaat
Digt aan malkanderen, met onverzaagd gelaat.
Staal tegen Staal: waar door 't niet Jigt valt heen te breeken!
67c O r 0 s p e s vangt het eerft dus aan hen toe te fpreeken:
� Gy fciet ons hier op laft van onfcer aller Heer,
� Tot ltraf van Orsines, verfcheenen met Geweer.
� Gy deed niet dwaas moeft g'ook op zyn bevelen fneeven 5
,, Die fterven moet verkoopt op 't allerduurft zyn leven.
� Maar ziet, o Mannen, of gy 't alle moede zyt 3
3
, 't Paleis is in den brand. Bedenkt u3 't is nog tyd!
De Ferjiaan hoort hem deez woorden naauwlyks melden,
Of treed, vrymoedig, nit het midden van de Helden.
Hy, koninglyke Prins, en groote Wysgeer t'zaam,
680 Was om geruft ter dood te treeden wel bekwaam:
Maar
-ocr page 200-
VAN F R I S O. VI. Boek,           ijj
Maar zyne Atosse's ftem en zieldoorboorend klaagen,
Ryft tevens op, en treft met fmarten, niet te draagen,
Het Vaderlyk gehoor. Zy werpt zich midden in
Het fchitt'rend Staal. Zy ftrekt, met een1 doorgriefden zin,
Haare Armen om zyn Hals. Zy ftort een vloed van traanen,
En roept: � Wilt my dan eerft den weg ten Afgrond baanen,
3, Verwoedden! blufcht dan eerft myn droevig leven uit!
3, Ik keer uw's Konings laft, en goddeloos beiluit?
� Of, is uw hart van Steen, en kan ik niet verwerven
J, Dat iemand my wil doen met mynen Vader fterven,
3, O, leent my dan een Zwaard! Ik fmeek en ik bezweer
3, U, leent dan mynen Arm het dreigend moordgeweer!
Toen, ziende dat haar zelfs geen antwoord wierd gegeven}
Rees haare gramfchap op. Zy wou voor 's Vaders leven
Ook flryden, en zy greep naar 't Staal van O r s i n e s.
Maar, hoe gy moedig waart, rampfpoedige Princes,
En hoe gy zynen dood wel wenfchte te doen boeten,
De droefheid ftuitte uw kragt, gy vielt voor zyne voeten!
De Koning ziet dien val, werpt weg 't onnutte Zwaard,
En vat haar in den Arm, voor grooter ramp vervaard.
Haar woorden grieven hem, als of, door hart en nieren,
Een glimmend Staal zyn fcherp kwam kervend heenen flieren:
Het vlugtigfl gif doorknaauwt, nogzagter, 't ingewand3
Dan haare ondraagbVe fmart zyn teed^e Ziel vermand.
Haar Vader kuft voor't laatft haar bleek beftorven wangen.
En uit vervolgens dus zyn jongfte Zielsverlangen.
� O Godheid, die van 't Ryk des lichts, en 't eeuwig Vuur3
3, De Stervelingen brengt in dit vervaarlyk uur 5
3, En nogtans altyd goed, en groot Zyt voor de Menfchenj
� O laat het ftervend hart verhoord zyn in zyn wenfchen!
3, Laat myne Atosse, my gegeven in geluk,
� Niet deelen aan den ramp, daar ik voor nederbuk!
� O, doe gy haar, door my dus fmartlyk' weg te fcheuren,
j, In plaats van Ilimmer lot een zaliger gebeuren!
Vervolgens fprak hy dus den Koning aan: 33 Myn Zoon,
� Getuige van myn fmart, myn ongeluk en hoon,
V 2                                        ?> 'k Be-
-ocr page 201-
i$6                      GEVALLEN
'k Beveel u 't meeft beminde en laatfte myner Panden,
Atosse, en ftel haar lot in uw doorlugte handen!
O wees j met Leonaat, dien 'k eeuwig zeg Vaarwel,
55
55
55
720 � Haar Vader, haargeluk, in beter Lugt-geftel!
� 't Is hier met myn Geilagt gedaan; en deez Geweften
Zyn ilechts der willekeur een 's Dwingelands ten beften.
O vlugt! Ik zie nog meer verwoedheen naaken! Wagt
U voor den Vyand van het Menfchelyk geilagt.
55
55
Maar deez gemeene elende en jammerlyke klagten,
Verr' van de razerny diens Tygers te verzagten
Die 't alles had beftookt, verfchaften hem nog vreugd.
Zoo was zyn vuile ziel veibitterd op de deugd!
Indien ter deezer tyd hem iets den geeit mogt kwellen,
730 't Was dat men zyne wraak te lang fcheen uit te ilellen.
Hy geeft bevel om voort te vaaren, en hy ziet
Orospes grimmig aan, wien nu deez laft verdriet.
Hy dreigt hem met zyn1 haat, en, knersfende op zyn tanden,
Rukt hem 't ontblootte Staal, gansch zinn'loos, uit de handen.
En valt zelv woedende aan, en treft den eed'len Vorft,
Met zyn veragtte hand doorgrievende zyn borfl.
De Wond doed O R s 1 n e s bezwyken en verbleeken,
En gunt hem geen meer kragt dan om deez taal te fpreeken:
� Ik weet, o Booswicht, lioe het Afiatifch Ryk
� Door Vrouwen is gefchud, in misdaen u gelyk,
740 � Maar het doorboord myn hart dat ik een vuil Gefneeden
� Den Perfiaanfchen Troon moet, ftervend, zien betreeden.
Toen liep 't doorlugtig bloed van Afie op den grond ,
Ten boezem uitgeftort, en fpattede in het rond:
Jaa zelv Atosse, nog niet door haar fmarten breekend,
word met dit dierbaar bloed voor 't laatft gefchenk geteekend*
Men voert hem tevens weg, en fleept hem naar beneen.
Orospes, voor wiens oog geen deernis meer verfcheen,
Voleindigt hem, nu reeds zieltoogende, temoorden;
750 En gaat Bagoas na van deeze onzalige oorden,
B a g 0 a s, door zyn vreugd ontzinder dan vocrheen,
Maar nog niet zat van wraak, gejammer, en geweenl
Gelyk
-ocr page 202-
van f r r s o, vi. boek: in
Gelyk een helfche Draak, geen dorftverligting krygend
Door ingezwolgen bloed, en nog naar meerder hygend,
Met open Muil door Veld en Bosfchen heenen ftreeft,
En 't doodlykft gift uitaemd voor al wat om hem zweeft;
Zyn oogen ftaan gelyk twee Sterren, en geluiden
Gaan uit den zwarten mond, die Peft en Kryg beduiden:
Zoo gaat hy y fmeedende weer nieuwe gruweldaen,
76a En met wat logens hy den Koning aan zal gaan.
Thans overdenkt hy reeds, hoe zeer, met weenende oogen,
De fchoonheid en de Jeugd, eerbiedig neergeboogen,
In ftaat zyn om een hart te treffen, daar de lufl:
Tot billykheid nog niet geheel is uitgeblufcht;
En 7t geen, door dronkenfchap ontembaar in zyn driften,
Wanneer 't verftand herrees, wel goed van kwaad kon fchiffcen.
Atosse 's and'ren daags, met eenen traanenvloed,
In 's Konings Tent te zien om 't Vaderlyke bloed
Te wreeken, zyne flraf te vraagen, en te hooren
770 Hoe niets geweigerd wierd, zulks ftelt hy zich te voorenj
En Haman's voorbeeld, zoo bekend in dit Gebied,
Vermeerdert het gevaar, dat hy zich naaken ziet.
Wanneer een fnoode daad volvoerd is en bedreeven,
Dan koomen voor het oog de zwarte zorgen zweeven!
Dan word een boofe ziel op 't duidelykit gewaar
't Voorheenen door de drift benevelde gevaar,
En zoekt, door nieuwen ramp de onfchuldigen te brouwen 3
Op nieuwe gruweldaen haar veiligheid te bouwen.
Nu neemt hy voor, terwyl het vuur aan 't barnen is
780 Van Alexanders toorn, en de eerfte ontfleltenis
De Perjifcbe Vorftin houd in 't Paleis beflooten,
Ook haar en F r 1 s o zelfs ten afgrond te doen ftooten.
Jaa3 leefde 'er iemand nog van dit gehaat geflagt,
Zyn bloed moefl zyn geltort voor 't einde van den nagt:
Niet anders dan een Stier, die, langs de Woeflenyen
Van 't groot NumidW, zyn leven moet bevryen y
Door Jagers agtervolgd, en 't vreeflelyk gebas
Der Honden reeds aanhoord als of het naaft hem was;
Hy floot, met woeft geweld, en breekt 5 van alle zyden■,
790 Wat hem verpligten mag den naaften weg te myden,
Den zwaarften tak van 't Woud wipt hy met zynen hoorn i
En fchuimbekt van verdriet, en loeid, en bruit van toorn:
V 3                                      NieE
-ocr page 203-
ijg                        GEVALLEN
Niet anders dagt hy zich in veiligheid te brengen,
Door 't bloed van al wat hem mogt dreigen te doen plengen.
Zoo ras de ontroerde Atosse intuflchen 't licht weer zag.
En haaren Vader niet, barft ze uit in 't droef geklag.
Daar is , in deezen ftaat, geen troofl voor haar te vinden,
Schoon nog omringd van veel doorlugte en waare Vrinden j
Hunne oogen zwemmen mede in traanen, en hun hart
800 Verbergt de teekens niet der allerdiepfte fmart.
Maar zulk een ramp is voor geen teed're ziel te draagen;
De Prins krygt wond op wond door't liartverfclieurend klaagen,
Hy valt haar om den hals, en fchoon hy haaren druk
Rechtvaardigt, bid hy haar, niet gansch aan 't ongeluk
En 's Vyands wrevelmoed de zegepraal te geeven,
En nog voor hem, die haar aanbid, te willen leven!
De Nagt ontvouwde reeds zyn ongemeeten Jdeed,
Wanneer een nieuwe fchrik ontflond by 't verfche leed.
Men ziet, op 't onverhoedft, een Hoofd der Macedoonen,
810 Zich, midden in den kring der treurenden, vertoonen.
Hy wierd zoo weinig in dit tydsgewrigt verwagt,
Dat elk, op dit gezigt, zyn oogen hield verdagt.
Fluks word een felle fchrik in ieders hare gebooren,
Men agt zich wederom rampfpoedig en verlooren.
Geen grooter vrees bevangt een1 wankelbaaren geefl:,
Voor SpookzeJs in den nagt en eenzaamheid bevreesd,
Wanneer hy, door het licht der zilv're Maan bedroogen,
Zyn Hersfen-fchimmen meent te hebben voor zyn' oogen,
Gedaanten, Wezens ziet, verfchrikk'lyk van gebaar,
820 Jaa zelfs zich inbeeld dat een ftem hem, luid en klaar,
Een naderenden ramp of dood koomt voor te fpellen,
Als konde een Spookzel hem Gods raadsbefluit vertellen!
Niet anders dan, wanneer het oog een Dier bemerkt,
Van Jongs af aan gehaat, (het zy Natuur zulks werkt
Of toeval) en het zelve op 't onverwagtft ziet naad'ren,
De leden trillen, en het bloed bevrieft in de aad'ren:
Zoo ziet men op den Griek, in deze droeffenis;
Hoewel iets Koninglyks in hem te ontdekken is.
't Was
-ocr page 204-
VAN F R I S O. VI. Boek. x-ft
't Was Ptolomeus, een der eerfte en grootfte Helden
830 Die, nog met de oude deugd, den Macedoon verzelden.
Hy fprak: � Geen nieuwe finart, beminlyke Vorftin,
� Ryze op 't gehaat gezigt een's Grieks in uwen zin!
� Daar is 'er nog, wier hart geen luft vind in het woeden,
� Maar medelyden heeft met uwe tegenfpoeden.
� Ik ben op 't diepft geraakt door uwen ramp, en tragt
� Nu te doen blyken 't geen ik van uw' Vader dagt.
� Jk eer het edel bloed dat omzweeft in uwe aad'ren ,
En de geheugenis van zoo veel groote Vaad'ren,
� Jaa 'k zag en Or sines, en u, met diep ontzag,
84.0 Wanneer, by Cyrus Graf, diens Waardigften gedrag
� Gelaakt wierd, en had hoop dat, door zyn wyze reden,
� Des Konings achterdogt gefteld zou zyn te vreden.
� 't Ware 00k gefchied, ten zy Bagoas zyn gemoed
� Niet had op nieuws verhit. Deez fnoode heeft in 't bloed
3, Uw's Vaders flechts de wraak der woorden kunnen vinden3
a Die hem uit het getal verbanden zyner Vrinden.
» Jaa, hy was de oorzaak van deez gruwelyken moord!
� En, door't volbragte kwaad tot meerder aangefpoord,
� Begon hy, weergekeerd, dus tot den Vorft te fpreeken:
8Jo » Van weinig voordeel is't, ten halven zich te wreeken.
� Nog veel van Cyrus Schat begraven in 't Paleis,
� Word heden zelfs het deel van eenen vreemd'lings eisch.
� De Vorll van Gangaris heeft meer dan gy te wagten
,, Van deez verhoolen buit! Hy veftigt zyn gedagten
� Niet flechts daar op, maar tragt des dooden Dogter mee
� Te voeren, tot wier nut men 't Graf befteelen dee.
� De jonge Vlugt'ling heeft, met zyn Barbaarfche handen;
� Geholpen ora daar uit te ligten Cyrus panden;
� En vloekte uw1 grooten naam, hovaardig op deez'* Schat 5
860 � Tot dat men, door geweld, zyn' mond beteugeld had.
� Zal dit geleeden zyn ? zal in deeze uw Geweften
� Een Vyand zyn, die zich wel haaft daar zal beveften?
� Wanneer Ge eens * Safe's Wal aanfchouwt,gedenk hoe fcwaar
� De reis naar Per fie is, hoe met eene kleene Schaar
� 't Be;
* Zie Curtius, Lib. V. Cap. 3. Sufa was eene der Steden in welke de Perfiaan-
Me
Koningen hun verblyf hidden. Zy was gelegen in het landfchap Sufiana, aan
de Rivier Cboafpes. Straks na het inneemen van Babylon door Darius, wierd hier
de Zetel des Ryks geveftigd. Temporibus illis quum federet Rex Assuerus in folid
Regm
-ocr page 205-
i6o                       GEVALLEN
\ Bezetten van 't Gebergt hem zal gemakk'lyk wezen:
� Het heuge u nog, hoe gy daar alles had te vreezen!
� Voorts is 'er in de Stad een zeker Europeer,
� Men weet niet van wat volk herkomftig, maar te zeer
� Aan?s Landvoogds Hofgezien, dan dat men hem, met reden,
8^0 » Niet fchuldig houden zoude aan Ryksverraad te fmeeden:
Al wie , met naam of ftaat, dus agterhoudend leeft,
Toont dat hy kwaad wil doen, of reeds bedreeven heeft!
Carthago, vreezend haaft uw Krygsmagt te zien naaken,
Carthago, zegt men, wift dien Booswicht op te maakenj
En zond hem, om haar1 ramp te myden door 'c verraad.
Uw leven is niet meer verzekerd, waar gy gaat!
Derhalven, zoekt gy ruft, en zal dit Landfchap bloeijen,
� Gy dient dit ganfch geflagt op een reize uit te roeijen!
� Zoo fprak hy. 't Vond gelooC De Koning, overmand
880 » Door gramfchap, gaf uw lot ten vollen in zyn hand.
J)
Verwagt dan vry de dood, indien gy niet icunt vlugten,
Of flavernyj nog meer dan alien ramp te dugten!
De Zoon van Lagus zweeg, en trad terftond van daar,
Met ieders zegen-wenfch verzeld: in dit gevaar
Alleen de Man, door wien eene uitkomft wierd verkreegen!
Toen gaf hen Proculus deez woorden te overweegen:
� Zie hier den Europeer, met u ten dood gedoemd.
� Ik ben 't die mynen naam en landftreek heb verbloemd,
� Maar nu niet veinzen zal. D'lta/iaanfche Stroomen
$9Q � Des Tybers, vloeijen langs het vryheid-lievend Romen,
� Een groote Stad: Niet zeer door uitgeflrekt gebied
� Berugt, maar daar men 't Recht alleen regeeren ziet!
� Vermogend door een1 fchat van onverwinb're Mannen,
» Beminnaars van de deugd, verdelgers van Tyrannen!
� Zie daar myn Vaderland, en Staat, en ik vertoon
� My hier om ga te flaan of 00k de Macedoon,
� MetaanPERDiccAs 't Ryk van Cyrus te betrouwen,
m (Gelyk de Faam verfpreid) * Europe}s ramp zal brouwen.
� Het
Regnifui, quoderat ^x inUrbe Regia. Esth. Cap. I. vs. 2. Dat is: In die dagen,
tils de Koning
A h a s v er o s op den Troonzynes Koninkryks zat, die op den Burgt Sufan wax.
* Europe's ramp. Alexander had voorgenomenom uit Syrie max Africa over tefteken,
�m Carthago te be-oorlogen. Na het verwoeften van Carthago was zyn voorneemen Spanje,
cn/io/ieteovermeelterenj enoverJEpywterugtekeeren. Curt. X. Boek 1 Cap.
-ocr page 206-
VAN F R I S O, VI. Boek.           161
�\ �)
Het is dan wel gegrond dat ik verfpieder ben:
900 » Maar zulk een, die myn heil, en myn belangen ken.
� Geftadiglyk bezorgd om my te zien ontdekken,
� Heb ik altyd een Kiel gereed om te vertrekken.
« Ook is my 't Strand bekend. *Nearchus Oorlogs-Vloot
» Legt Ooftwaarts aan. Daar is geene uitkomft in den nood,
� Ten minften geene keur, dan Weflwaarts aan te vlugten j
� En laat een lange reis niet voor u zyn te dugten.
� Myn lot zy 't uwe! Streeft met my naar Rome's wal,
� Daar 's Dwingelands geweld u niet ontmoeten zal;
� En wagt 'er tot men eens den ondergang zal hooren
910 » Van Een' der Wysheid, Eer, en Reden afgezwooren!
� Hy Zal haaft bukken met zyn' Goddelyken aart,
� En meer fpandt op hem toe dan't Vyandlyke Zwaard!
� De Trotsbeid, de Overdaad, doen weinig tyds regeeren,
j, En daar de Wellujl woed moet alles ommekeeren !
Hy fpreekt. Elk ftemt het toe. Zy gaan terftond naar't Strand,
Terwyl de donk're Nagt hen dekt met zyne hand.
* Nearchus. Bevelhebber der Scheepstnagt van Alexander, en die op zyn
bevel by Patala den Indus uit, en door den Oceaan , den Perfiaanjcben Zeeboezeia
wederom was ingezeiid.
\
-ocr page 207-
GEVALLEN
VAN
F R I S O.
I N H O U D
VAN
HET SEVENDE BOEK.
Friso koomt te Rome. Redenvoering van Proculus over bet Ge-
meenebejl.
P a p i r i u s bezoekt Proculus, die hem den Jlaat en hoe-
danigheden des Konings verhaalt.
Papirius word ten Schut sheer van
Friso verzogt, 7 ivelk hy aanneemt. Staat waar in zich Rome toen
hevond. Zy oorJogde tegen de
Samniten. Be ConfulCamillus ontbied
Papirius ow hem tot Didator te verheffen. Friso bied aan om mede
naar
Samnium ten flryd te vertrekken, 7 ive/k Papirius aanneemt.
Strengheid der tucht in
7 Roomfche Leger. Friso krygt gehoor in den
Raad van
Romen. Zyn redenvoering. Vertrek naar Samnium. F a-
b i u s word Overjle der Ruiterbenden (Magifter Equitum.) Papirius
vertrekt iveder naar Rome om eene plegtige Offerhande te doen, en ver-
hiedt alvorens aan
F a b i u s om den vyand Slag te lever en. Waarom
F a b i u s dit gebod over treed. Nederlaag der Samniten. Te rugkomjl
van
Papirius. Hygebieddat men Fabius met dedoodjlraffe. Op-
roer in
7 Leger. Middeldoor Teuphis voorgejlagen. Papirius
overwint zyn toorn. Vertrek naar Rome, alivaar F a b i u s in vryhcid
gejleld word.
SE-
-ocr page 208-
Wcy az* ef/Ztiif>, ■**$&.
SEVENDE BOEK.
�C@>«@>«K@>«<#>®«>«'<@>*<@>Sl<®><K@>«®>
D
'iQ naauwlyks aan de magt en toorn van Dwingelanden
Ontrukt is, en verloft uit moord-gewoone handen.
Of vrees voor Slaverny, nog erger dan de Dood,
Vind bloemen op het pad, waar langs hy veilig vlood.
Al fcyn de Zanden dor, de Boffchen ondoorhouwen,
Al is't verdrietig zich aan Waat'ren te betrouwen,
De Menfcli ziet overal zyn Vaderlandfche Kuft,
Waar hem geen Moord-geweer, of dwaaze Vorll ontruft.
De wyze Proculus, gevat op't geen kon baaten,
10 Zoo hem, gelyk als mi, 't Geliik eens mogt verlaaten,
Had ganfch Arable doorkruift, en wift waar *t beft
En 't zekerfl reizen was in dat vermaard Geweft.
Hy had van daar voorheen, voor 't diep oplettend Romen,
Der Grieken togt naar 't Ryk des Njlflrooms waargenomen;
X 2
En,
-ocr page 209-
itf*                       GEVALLEN
En, fchoon een Vreemdeling,} zich zelv' een7 naam gemaakt.
En't hart des Arabiers door zyne deugd geraakt.
Hy deed die gaftvryheid en vrindfchap thans herdenken ,
Verzellende onvermoeid zyn' yver door gefchenken,
En vond in dezen nood, by 's Volks genegenheid,
20 De vrugten van zyn* moed, en vorig wys beleid.
Men was alleen bevreesd om onheil te verduuren,
Voor Sidori's zwaar bezette, en digt gefloten Muuren.
Daar had men yt Ceder-woud van Libanon gebragt,
En boude eene Oorlogs-Vloot * Carthago toegedagt.
't Was hachlyk of men niet alle onbekende Lieden
Scherp onderzoeken zoude, en hinderen in 'c vlieden.
De Stad hoorde aan den Griek, omPTOLEMEus daad
Niet minder van Atosse en van den Prins gehaat.
Maar Proculus wifl hier zoo wel hun komft te melden*
30 En P t o l e m e u s naam zoo fchrander te doen gelden ,
Dat van den wyden plas der Middelandfche Zeen,
Die laatflgedugte plaats haaft: uit hun oog verdween:
En, voor den tweeden keer de waatren doorgezworven,
Meer ruft in hunne vlugt, hoe verder heen, verworven.
Nog moedig, hoe het Lot hen 00k gedreeven had,
Genaakten ze eindelyk ] Quirinus groote Stad.
Dc
* Carthago. Straks na het innemen van Tyrus had Alexander reeds den Oor-
log aan die van Carthago verklaard. De reden zyner gramfchap was dat de Gezanten
der Cartbagers hulp aan die van Tyrus hadden beloofd, wanneer Alexander die
ftad belegerde, hen vermanende zicli dapperlyk te verweeren. Dit had den moed der
Tyriers zeei opgebeurd, want Carthago was magtig ter Zee. Deze beloofde hulp ver-
fcheen egter niet, dewyl Carthago zelve de handen vol werks kreeg. Curt. Libr. IV.
Cap. 4.
f Quirinus groote Jtad. Het is genoeg bekend dat de Romeinen Curites, of Quirites
wierden genoemd. Men is het genoegzaam eens, dat ze dezen naam niet hebben ge-
kregen, dan na hunne vereeniging met de Sabinen. En dewyl deze Sabinen uit de
ftad Cures, hunne Hoofdftad, naar Rome overgingen; zq wierd by het treffenvan een
Verbond befloten^dat de naam van Curites, of Quirites die der beide vereenigde Vol-
keren voortaan zoude zyn. De naam nu van Quirites koomt van het woord Curis, het
welk in de Taal der Sabinen eene Spieffe (Lancie, Speer, Piek) beteekent. Waarom
Festus (a) gezegt heeft: In bet Sabinifcb beiekent Curis eene Lancie. Dewyl nu Ro-
mclus dit wapentuig droeg, 't welk hem miflchien tevens voor een Scepter diende,
volgens het gebruik der oude Koningen, zo heeft hy van daar den naam van Quirinus
gekregen, volgens den zelven Sehryver, zeggende: Fan taaar Romulus Quirinus
<wierd genoemd
, dewyl by gevooon in as eene Lancie te voeren.
Elk ftemt toe, dat het woord Curis by de Sabinen eene Lancie betekende. Maar zo
men den Romeinen mogt vragen om welke reden dit Volk zodanig eene betekeniire aan
dat
(a) De Verborum Sign. V. Curis.
-ocr page 210-
VAN F R I S O. VII. Boek.           itf?
De eelmoedige Romein begon lien toen te ontleeden
Der Ingelanden aart, Regeerings-form, enZeden.
3» Zie hier (dus was zyn taal) de Burcht der zekerheid ,
40 » Daar 't algemeen belang voor elks belangen pleit,
3-> Daar't onpartydig Recht onfchendbaar is en heilig,
� Daar de onfchuld voor't geweld ontrefbaar is, en veilig.
't Gemeenebeft verfchilt oneindig van een Ryk,
� Daar 's Konings oppermagt niets vind aan zich gelyk;
� Daar een, wat hem gevalt, volbrengt naar syne luflen,
� En onder zynen wil de Reden doet berulten;
a Daar't lichaam niet alleen de wreedite banden torft,
» En flecks het daglicht ziet tot baat van eenen Vorft,
>» Maar daar men 00k 't gemoed de ketenen doet dragen ,
$0
» En wil dat elk gevoeP naar 's Dwingelands behagen.
» Hier is, in tegendeel, \ vermogen, geen Perfoon
� Te ontzien, en Heerfcbappy, maar niemand op den Troon.
� Het wettige bevel is door geen kragt te ftaaken,
Maar niemand kan daar van een haatlyk misbruik maaken.
» De Koninglyke Magt wel eer alhier geveft,
» Maar van een heilzaam wit verergerd in een peft,
s, Vond tot ons aller heil * vier nooit volpreezen Mannen,
» Wien 't is gelukt om haar ten Veflen uit te bannen.
X 3                                         » Na
dat woord gaf; niemand hunner zou daar omtrent eenige oplofllnge kunnen voor
den dag brengen. Die woord is Celtifcb, en van de Sabinen overgenomen. Want in
de Taal der Ceiten, is Curo, van waar het Griekfche KpO«, het zelfde als Pulfo, in
het Latyn: dat is: eene kloppinge of flag van een werktuig tegen iets anders. Van die
Cur der Ceiten of Titans,, hebben de Sabinen nun Curis; om dat hunne Curetes of Sa-
ilers
, die eene Lancie droegen, gewoon waren met dezelve te flaan op de Schilden,
terwyl ze op de maat danften. Zie Pezron. Hi ft. der Ceiten, en Dion. Halicarn,
in zyn tweede Boek der Romeinfcbe Oudbeden.
* Vier enz. Lucretius , Vader , en Coixatinus Egtgenoot van de berugte Lu-
cretia (door Sextus Tarquinius, Zoon van den laatften Koning van Romen, ge-
fchonden) P. Valerius (daar na Publicola bygenaamd, en L. Junius Brutus. Deze
vier waren tegenwoordig toen Lucretia zich doorftak.
Brutus illis ludtu occupatis cultrum ex vulnere Lucretle extra&um manantem
cruore, prjE fe tenens: Per hunc (inquit) caftifiimum ante regiam injuriam fanguinem
juro , vofque Dii, teftes facio , me Lucium Tarquinium Superbum cum fcelerata
conjuge, & omni Liberorum ftirpe, ferro, igni, quocunque de hinc vi poffim, exfe-
quuturum; nee illos, nee alium quenquam regnare Roman, pafliirum. Cultrum deinde
Collatino traduit, inde LucRETio,ac Valerio ----- Ut praceptum erat, jurant: to-
tique ab luctu verfi in iram, Brutum jam inde ad expugnandum regnum vocantem fe-
luuntur Ducem. Liv. Lib. I. Cap. 59. Dat is: Terwyl dit Schouwfpel hen met de uitev
Jte droefbeid overftelpt}rukt Brutvs betmes uit de borjl van
Lucretia en bet zelve nog drup-
pende
-ocr page 211-
166                      GEVALLEN
JJ
Na veele omwenteling verfcheen een evenwigt,"
60 11 Waar op de gouden Stoel der Fryheid ftaat geftigt.
J>
's Lands hooge Raad, en't Volk zyn beide in het bevelen
Gerechtigd, en 't gezag fpruit voort uit deez twee deelen;
En uit hun' boezem vloeid, als uit een bron, de * Wet ,
Die 't alles in zyn plaats, en orde houd, en zet:
JJ
JJ
� De Wet, die'fluks alleen is magtig te gebieden,
� En naar wiens llille wenk het alles moet gefchieden;
� Een Koningin, die nooit, door fpooreloos gedrag,
jj
5'
By d'Onderdaan verwekt een fmartelyk beklag;
Die, midden in de pragt, en de ydelheid der Hove^
's Lands Schatten om 't genot der weelde niet zal rooven;
Die, door geen haat vervoerd, geen gramfchap overmandj
De zilv're Weegfchaal houd in een fneeuwitte hand.
Is hare ftem niet goed, of kan men beter hooren,
JJ
Men vreefi: geen twift of kryg door haare magt te llooren.
Geen Land, geen Stad in vlam! Geen bloedbad om den ftaf
Te ontwringen aan een' Vorft. Men zet haar vreedzaam af,
JJ
Of field haar opgecierd, en fchooner dan te vooren,
Weer op den eeretroon, alleen voor haar befchooren.
>>
De Raad, zoo hoog in rang, als wys en rein van zin,
So � Schikt zich het allereerll naar de uitfpraak dier Godin,
JJ
En bied de fterke hand ten fteun van haar geboden,
En kent noch vrind noch bloed in 't flraffen van de fnooden.
JJ
Men kieft van jaar tot jaar twee Mannen, vol beleid,
Om aan hun Hoofd te zyn, en om de Majefteit,
En luifter van den Staat, verbonden aan de Troonen,
Slechts voor dien korten tyd, by beurten, te vertoonen.
J>
Zy waken nagt en dag, op dat geen vreemde magt
Of binnenlandfch geweld, der Volken ruft verkragt.
� Is
pende van Bloed moor zich boudende ,fpreekt by deeze vooorden: Ik zweer by dit Bloed, zo kuifeb
en vlekkeloos voor bet wierd ontreinigd door dat der Koningen
, en roep U, o Goden, tot
getuigen, dat ik
Lucius Tarquinius Superbus, zynefnode Huisvrowuo, en al zyn Nage-
jlagt, zo met bet Staal en bet Vuur als met eenig ander geweld, het zy Jlecbts in myn vertno-
gen
, zal tragten uit te roeijen, en niemand van bun, of wie het zy, op den Troon van Rome
zal dulden. Vervolgens gaf by bet Mes aan Collatinus , toen aan Lucretius , en voorts
aan
Valerius. Alle zweeren 27, gelyk by bad gedaan, en van Jlonden aan bunne [mart in
toorn voelende vervoijjelen, volgenze
Brutus , als bun Hoofd, om de Koninklyke Regeering
te verdelgen.
*
Imperiaque Legum, potentiora quam Hominum peragam. Liv. Lib. II. Cap.
-ocr page 212-
VAN F R I S O. Vlf. Boek.            167 *
a Is't dat daar onverwagt een woedend onweer nader?
go n Door tweedragt, misverftand, of lift van een' Verrader,
� Zy keeren 't kwaad, eer dat het verd're rampen baart,
� En zwaaijen, moet het xyn, met voile magt het Zwaard.
� Deze eedle Mannen, die, met onbevlekte zeden,
� Op 't hooge CapitooU tot ieders voorbeeld, treeden,
� Begrypen dat de rang, waar in zy zyn gefleld,
� Gefchonden word zoo dien geen hooger deugd verzeld.
� 't Is zwaar om in dien Raad de minfte niet te wezen,
� Driehonderd in beleid en v/ysheid uitgeleezen,
� Zien fleeds elkanderen met wettige Eerzugt aan,
IOO ,, Ganfch niet om in gezag d'een d'and'ren te weerftaan,
� Maar om, tot meerder nut, voor 't Vaderland te leeven*
� En in verheven daen elkaer voorby te ftreeven!
� Men kent hier geene pragt, die 't oog onnutt'lyk vleid,
� En de oorfpronk is der weelde en der lafhartigheid.
� Alle andre zwier als die der wettige Overheden
� Is, door gebruik en Wet, verbannen van onz1 Zeden.
� 't Betaamt hem, die gebied, en voor een ieder waakt,
� Te praalen met een1 Stoet, die hem ontzaglyk maakt.
� Dog, fchoon aldus verhoogt verr' boven Maag1 en Vrinden,
110 � Deez1 luifter kan ons hier betoov1ren, noch verblinden:
� Een korte tyd breekt dit bepaald gezag weer af,
� En beurt op beurt lioud elk den Vaderlandfchen Staf,
� Op dat het hoog Gebied, flechts voor de deugd gereezen,
� Nooit eens 't noodlottig erf der dwaasheid mooge wezen.
� Maar zyn de Grooten dus, daar is geen minder ftof
� Tot roem van het Gemeen, en onzer Burg'ren lof.
� Gewis, was ooit een Volk beftemd om te regeeren,
� 't Is 7t Roomfche, en boven al de Volken te waardeeren.
� Gewillig, nooit gezind tot oproer dan door nood,
120 � Gereed voor't Vaderland te ftreeven in de dood,
� En, vol van diep ontzag voor's Lands verheven VaadVen,
� Indien ze 't flechts met geen' verwaanden hoogmoed naad'ren.
� Maar, word het onderdrukt, ontembaar. Vryheidhdt
In 't hart, verfchrikt voor al wat naar verflaaving zweeft!
� Opregt, tot op een' trap die hen, voor ruw van zinnen,
� Doet gaan in het begin, maar op het laatft beminnen.
� Standvaftig; door een reeks van dappere Oorlogs-daen,
� Gewoonom, onbefchroomd, in't ftrengft gevaar te gaan.
j> Een
-ocr page 213-
"i63                        GEVALLEN
� * Een ander Volk blinke uit door konftiglyk het leeven
130 � Aan ongevoelig Doek, en kouden Steen te geven;
� Te Athmen zy men meer op Redenkunft gevat;
3, Het oude Babylon zy trots op eenen Schat
3, "Van Mannen, die den loop der Sterren kunnen meeten,
� Staat- en Regeerings-kunde in 't binnenfte te weeten,
3, En Eigenbaat en Dwang te treeden in het flyk,
3, Daar in was nooit een Volk, Romeinen, u gelyk!
3, Van daar die wederzin, door elk hier toe gezwooren,
a, Aan al wat Vorftlyk is, of tot de Kroon gebooren.
3, De Koninklyke naam baart d'allerdiepften haat;
14.0 jj Al wie dien noemt is reeds befchuldigd van verraad,
� En een Romein kieft eer op 't pynlykfte te fterven,
� Dan iets van deepen haat in zyn gemoed te derven.
3, 't Gevoelen, fteunende op aloude Wiclflary,
� Is, dat zoo lang deez Stad, van alle banden vry,
� 't Eenhoofdige beftier zal uit haar Wallen keeren,
3, Zy door geen aardfch geweld zal wezen te overheeren:
3, En mogelyk is dit op Reden meer geboud
3, Dan kunft van Wichelaars: want daar men deugd aanfchoud,
� Gezeten aan het Roer van Staaten en Geweften,
1 JO ,j Daar moet de blyde Zeege 00k eindelyk zich veften!
� Maar, denkt gy mogelyk, o Prins, een heerfchappy,
3, Daar elk Inwoonder dus zyn meefter is, en vry,
� En llechts de Wet ontziet, kan wel gelukkig weezen,
3, Zoo lang, in tyd van Vree, geen onheil is te vreezen.
3, Maar als de God des Krygs de Volkeren ontroert,
3, Hun hart in toorn ontvonkt, en in het harnas voert,
3, Dan moet die vryheid zelve aan uw belangen hind'ren,
3, En de onafhanglykheid moet uwe kragt vermind'ren.
� De Kryg eifcht fpoed, en fterkte, en een gehoorzaamheid,
160 ?> Die naar geen reden hoort en naar geen voorrecht beid.
� Hoe dikwils moet men 't Recht, het heilig Recht niet fchenden,
� Om't naderende kwaad van Land en Volk te wenden?
,,'tls
* Excudent allii fpiranda mollius sera:
Credo equidem, vivos ducent de marmore voltus:
Orabunc cauffas melius, coelique meatus
Defcribent radio, & furgentia fidera dicent:
Tu regere imperio Populos, Romane^ memento,
tibi erunt artes.
Virg. jEn. VI.
-ocr page 214-
VAN F R I S O. VII. Boek.         i69
\ Is waar de billykheid bezielt geen Oorlogs-Stoet,
� Als daar 't geweld alleen 't geding beflegten moetj
3, Maar tegen zulk een feil is hulp bedagt voorheenen;
� Vergrootende onze kragt, in plaats van te verkleenen.
� Onz1 Vaders zagen ftraks, dat, fchoon de Vryheid duur,
� Jaa, nooit waardeerbaar is, Zy mede tfeener uur
� (Want niets is ganfch volmaakt) verzeld gaat van gebreken,
170 » En kwamen alles voor 2,00 ras hen de eerite bleeken. *
» Wy
* In bet jaar 259 na de Jligtingvan Rome, Tarqjuinius Superb us nog in U~
ven zynde
, bevonden de Romeinen zicb in de alkrgevaarlykjle omjlandigbeid. Een omekere
buitenlandfcbe Oorlogsen een geejt 'van oproerigbeid in deStad zelve ,bragt den
Senaat in eene
veriegenbeid daar geen bulpmiddel toe fcbeen te kunnen worden uitgedagt. De Goddelyke Voor-
zienigbeid, die aan de
Romeinen bad toegefcbikt de Heerfcbappy van meeft alle de gevaigtigjle
Gewejlen van den toen bekenden Aardbodem ftortte ben ongetwyffeld bet gelukkig denkbeeld in
der
Dictature , dat is, van eene onbepaalde magt voor een korte tyd te betrowvoen aan een
Eenigen Man. Dit Bejluit wierd wel haaft met zodanigen uitjlag bekragtigd, dat men ras de
nuttigbeid van bet zelve in een Gemeenebejl gevaaar ivierd
, en dit alken is de grondflag geweeft
der grootbeid van bet trotze en zoo veele Eeuwen zegepraalende
Romen. Dionysius van
Halicarnassus uit zicb daar over op de navolgende merkwaardige <wyze:
In deezen Hand der zaaken befloot de Raad, overweegende, op welken wyze men
bewerken kon dat het Volk niets nieuws ondernam, om na het voor tegenwoordig ver-
nietigen van de magt der Consuls , eenen anderen Magiftraat te kiezen, by welken
het beftier van Oorlog en Vrede en het oeffenen van allerlei ander volflrekt vermogen
beruften zoude; en van wien het niet vry zou ftaan rekenfchap zyner Raadsbefluiten
of Handelingen af te vorderen. Deezen zou de tyd van een half jaar vergund;
en, na dit tydsverloop, het roer der Regeering van 't Gemeenebeft door de Con-
suls weder aanvaard worden. Een der voornaamftc redenen onder anderen, die
hen om des te beter den Kryg tegens hunne Overheerfchers af te weeren, zich gewil-
liglykaan deeze overheerfching deed onderwerpen , was de Lex Valeria, of de Wet
ingevoerd door Valerius,anders PuiJLicoLAgeheeten,zoo als we te vooren aanmerk-
tcn: welke Wet den Consuls niet toeliet, iemand , alvorens het bepleiten zy-
ner zaak, naar hun welgevallen te ftraffen; en den fchuldigen de magt vergunde,
zich, eer hy ter ftraffe gevorderd wierd, op het oordeel des Volks te beroepen , en
hem, zoo lang de raadpleeging hier over duurde, in zyn Perfoon en goederen bevei-
ligde: terwyl het elk een vry (tond den genen, die tegens deze Wet zondigde , ftraf-
feloos, om 't leven te brengen. Staande derhalven deeze Wet, fcheen het Gemeen
tot de waarneeming van pligten, door den Magiftraat niet te kunnen gedwongen wor-
den, naardien de vrees voor ftraf wierd weggenomen, ten ware het Volk de Schuldi-
gen ophunbeurtmede veroordeelde: vernietigdemennuin tegendeel deeze vaftftelling;
zoo zouden ze noodzaakelykdebevelender Wetgeevende magt moeten opvolgen. Om
dan den wederftand van het Gemeen te beletten , in geval men de Wet openlyk
fchenden mogt, befloot de Raad tot het invoeren eener Magt, met die der Overheer-
fchinge gelyk, en boven alle Wetten verheven; en nam derhalven een Raadsbefluit,
waar door het Gemeen verfchalkt,en de Lex Valeria, die hunne Vryheid befcherm-
de , ontzenuwd wierd. Dit naamelyk , beftond hier in : dat de Consuls Lar-
cius en Cljelius, en al wie eenig ander Overheids- of openbaar Eer-Ampt bekleed-
den, hun gezag zouden afleggen, en de klem der Regeeringe van alles, met bree-
der magt dan die der Consuls , gcduurende een half jaar, beruften zoude
by een eenigen Man, die door den Raad hier toe gekooren en door het Volk goed-
Y                                                  gekeurd
-ocr page 215-
GEVALLEN
i7o
"Wy noemen, op hun fpoor, in tyd van tweedragt, haat,
� Een1 onzer tot het hoofd van ganicli den vryen Staat.
»» Wy geeven hem alleen de magt om te bevelen,
� Tot dat het hem gelukt 's Lands wonden weer te heelen.
» Strab
gekeurd zoude worden. De Gemeens-Mannen,nietgenoeg begrypende wat dit in had,
daar toch de magt van zulken Bewindsman grooter dan die van een Wectige Overheer-
fching wezen zoude,keurdenniettemin die Raadflotgoed,en ftonden den Senaat zel-
ve toe dat men in een byzondere Vergadering een zodanig Perfoon kiezen zoude. Hier
dan zoekt men terftond angftvallig naar een Man, tot zulk een Ampt bekwaam, want
het Gemeenebeft fcheen toen een' Perfoon te vereiiTchen, die ernfthaftig, zorgvul-
dig, inde Krygskunde door en door ervaren, en daar benevens omzigtig en gematigd
was, ten einde zich wyfelyk van zyn breedvoerige Magt tebedienen; een Man,die,
behalven de overige bekwaamheden van een goed Gezaghebber, den teugel van het
gebied, waardiglyk, te voeren wift, en zich, (daar het toen voor al op aan kwamji
in het ftraffen der losbandigen, geenszins laag noch laf hartig gedraagen mogt. Ter-
wyl men nu alle deze goede hoedanighedenin T. Largius, den eenen der toen regee«
rende Consulsj zag faamenloopen; (want Cl^elius, die in Burgerlyke kundighe-
den uitmuntte, was onervaaren in Krygszaaken, onbekwaam om met ontzag te gebie-
den, en te zagtmoedig in het ftraffen der ondeugd;) was men echter ate befchaamd
om laatftgemelden van 't wettige bewind te ontzetten, en hun beider, nu grooter dan
Koningklyke, Magt aan zynen Amptgenoot te fchenken; vreezende teffens dat Cl^-
i-ius dit voortrekken zynes Mede-Amptenaars kwalyk nemen, het Raadsbefluit, alste
zyner fchande uitleggen, zyn' goeden wil veranderen, des Volks befeherming zoeken*
en den Staat van 't Gemeenebeft omkeeren mogt.
Elk derhalven befchaamd zynde zyn gevoelen te uiten, gaf'er eindelykeen, door
Ouderdom en Eer-Ampt eerwaardig , deezen raad, waar door de Roe'm der Con-
suls bewaard , en een allerbeft bekwaam Man tot het vereifchte gezag verkoo-
ren konde worden. � Naardien, (dus fprak by,} de Raad befloten en het Volk goed-
� gekeurd heeft dat men de hoogfte Magt aan den Perfoon zou opdragen, en 'er
5, zich thans twee bevinden, omtrent een van welken, tot dat Ampt te kiezen, men
' grotelyks bezorgd is; komt het my voor dat een deezer Consuls , 't zy by
,' den afftand van zynen Amptgenoot, 't zy door het Lot, in ftaat gefteld worde,
iemant uit de Romeinen te verkiezen, die hem bekwaam voorkomt tot het beftie-
*, ren van 't Gemeenebeft". Deeze Raad elks toejuiching ontvangende, ftond een an-
der op en zeide: � Befcbreven Faderen! dit dunktmy, moeft 'er nog by gedaan wor-
den, dat men een dezerbeide voortreffelyke Mannen, welker weergad men nauw-
' lyks ergens vinden zal, de Magt verleene om te verkiezen; den anderen de Eer
" van door zynen Amptgenoot verkooren te worden ;na dat ze onder hun beiden zul-
" len overwoogen hebben, wie hunner hetbekwaamft daar toe mogt zyn; op datze
*' dus een gelyke eere% een gelyke vreugd genieten; de een om dat hy zynen Ampt-
" genoot door zyn getuigenis mag verheerlyken, de ander om het oordeel 't welk zyn
s Mede-Amptenaar over hem velt; 't welk beide en aangeuaam en eerlyk is. Want,
" hoewel ik weet dat zy, al voegde men dit niet by het opgemelde voorftel,dus han-
l\ delen zouden, het zal echter des te gevoeglyker gefchieden, wanneer zy begrypen
,, dat gylieden het ook dus begeert. " Dit gevoelen behaagde aan alien en werd on-
middelyk in een Befluit veranderd.
De Consuls dus de magt verkregen hebbende, om te beoordeelen, wie hun-
ner het bekwaamfte was tot het opperfte Bewind, bedreeven toen een verwonderens-
waardig, en naauwlyks geloof baar ftuk; geen van beiden, te weten,.hield zich waar-
diger
-ocr page 216-
VAN F R I S O. VII. Boek. 171
� Straks gaat uit fcynen mond bet leven, en de dood;
j, Alle ander Staats-beftier houd op; elk in den nood
� Begrypt net voile nut van zulk een wys bedenken, .
� En fchikt zich, met vermaak, gehoorzaam3 op zyn wenken.
Elks
diger tot het gebied dan zyn Amptgenoot; en de ganfche dag werd gefleeten met on-
derlinge optelling van elkanders deugden, en weerkeerige loftuitingen: de Raad zel-
ve, zat, geduurende deezen twift, verflagen eh beangft: na het fcheiden van denzel-
ven, gingen beiderzyds bloedverwanten, en de aanzienlykften der Raadsheeren naar
Largius, en drongen hem, tot in den Nagt, met hunne gebeden, betuigende dat op
hem de ganfche hoop van den Raad geveftigd, en het verfmaaden deezer Eere voor 't
Gemeenebeft nadeelig was; doch hy voer voort, op zyn beurt, hunne herhaalde
fmeekingen en betuigingen te wederftaan en af te keeren. Maar des anderen daags,
de Raad weder by een gekomen zynde, ftondCL.asLius op (gelyk de Tuflchenkoningen
gewoon waren te doen^ enbenoemde zynen Amptgenoot,1" (die nog even fchuw, en
onverzetlyk, in we^rwil van elks vermaningen, by zyn voornemen bleef,) tot de ge-
dagte Eerbediening; en zwoer zelve het Consulaat af. Dus wierd Largius
de eerfte Monarch van Rome, die met het volftrektfte gezag,zoo in Oorlog en Vrede,
als in alle andere zaaken befchonken, en Dictator bygenaamd, geworden is, het zy we-
genszyne magtom over anderen te gebieden, en overallesuitfpraak tedoen, als welom
dathyalles, wat billyk en recht was, naar zyn goedvinden mogt voorfchryven: of
het zy, gelyk anderen liever willen, om dat hy door zyn Amptgenoot genoemd of
benoemd was,hebbende niet, op de Vaderlandfche wyze, door het Volk, maar door
de uitfpraak van een eenigen Man zyn Ampt verkreegen. Men droeg te gelyk zorg dat
men deezen Gezaghebber geen Naam gaf, die het Vrye Volk, zyn heftier toever-
trouwd, eenen afkeer tegens hem kon inboezemen; hoewel ook de Grootheid zyner
Magt door deezen naam geenszins uitgedrukt wierd, want de Dictature was een
verkiesbaare Alleenheerfching.
DeRomeinen fchynen dit foort van bewindvande Griekenontleend te hebben,dewyle
zy,die byde ou.de Grieken genoemd werden'A/wjxvvJt^ verkiesbare Vorften waren,die,
naar de omftandigheid en vereifch van zaaken door de Burgers, niet voor een onbe-
paalde en altydduurende, maar voor zekere gezette tyd over hen gefteld wierden,
wanneer,enzoo lang, het nut van 't Gemeenebeft zulks vereifchte: gelyk dus de Myti-
leners
eertyds Pittacus verkooren, tegens den Dichter Alc^us, die "met zynen Aan-
hang gebannen was. Alle Griekfcbe Steden hadden in 't begin haare Koningen, die
hen, niet met eene tomelooze woeftheid, overheerfchten, maar volgens de Wetten
en Vaderlyke Zeden regeerden, en men hield voor den beften, die het rechtvaerdigft
en meeft verknocht was aan, of't minft afweek van de Vaderlyke Inzettingen, als uit
Homems blykt, die de Koningen noemt A/xaardAo/j of Qejji,i(roKo\oig, dat is, Handhavers
van bet Recht.
Deeze regeerden langen tyd op zekere voorwaarden, gelyk by de La-
cedemoniers,
doch toen fommigen derzelven hunne magt misbruikten, en minder de
Wetten dan hunne welluft volgden, fchaften de Grieken deeze Regeeringswyze af,
en ftelden Magiftraaten aan die de Wetten handhaven en 't Gemeenebeft befchermen
moeften. Zoo dikwerf nu de Wetten het Recht niet genoeg befchermden,en deOver-
heid in het voorftaan derzelven te kort fchoot; en de tyd, die veel nieuws baart,
meer op het gevoeglykfte dan op het befte aandrong, vonden zy zich,niet flechts in
onvoorziene tegenheden, maar fomwyl zelfs in ongemeenen voOrfpoed, genoodzaakt
om de Koninglyke en alleenheerfchende magt, doch onder een zagcer en behaaglyker
benaaming, weder in te voeren. Dus, by voorbeeld, noemden de TbeJTdliers hunna
Koningen 'Ap%o/s, of Bevelbebbers, de Lacedemoniers 'Apixoctc; of Befiierders. Ik houde het
dan,gelykikgezegdheb, daarvoor, dat dit Voorbeeld van de Grieken ontleend is;maar
Y 2                                              Lici*
-ocr page 217-
GEVALLEN
172
� Elks iever, en de ftraf, die niet te ontwyken is,
180 » Verdryven onruft, twill, en fnoo verbintenis,
� En zuiv'ren al hec geen bedorven is van binnen,
� En helpen ons in't Veld den Vyand overwinnen.
jj Zie
Licinius meent dat het van' de Jlbani'e'rs afgenomen is, die het eerfl na de dood van
Amulius en Numitor, by het ontbreken van den Koningklyken'Stam, Jaarlykfche
Overheden verkooren,welken zy,met Koningklyke magt begaafd, Dictatores of Ge-
zagbebbers
noemden. Doch ik heb niet zoo zeer willen nafpeuren van waar deze naam
te Rome gekomen is, dan wel naar het voorbeeld dier Magt, welke deeze benaming
infloot. Doch meer hier van te fchryven, fchynt niet tot ons Werk te behooren.
In een kortbegrip zal ik alleenlyk,ten nutte vandenLeezer,en van alien die immer
de leergierige Jeugd, door fraaije Voorbeelden willen opwekken, tragten te zeggen,
hoe Largius, als eerfle Dictator het Romeinfcbe Gemeenebeft geregeerd en dit zyn
nieuvv Eer-Ampt verfierd hebbe. Zoo dra naamelyk hy deeze bediening aanvaard
had, verkoor hy Sp. Cassius, die omtrent de 7ofte Olympiade het Burgemeefter-Ampt
bekleed had, tot Overften der Ruitery; welke manier, tot op onze tyden toe, by de
Komeinen in gebruik gebleven, en 'er tot hier toe geen Dictator zonder zulk een'
Overften, onder hen geweeft is. Vervolgens willende doen zien hoe groot de kragt
van zyn vermogen was, beval hy, meer om te verfchrikken dan om 'er zich van te
bedienen, dat de Gerechtsdienaars de Bondels en Bylen voor hem door de Srad draa-
genzouden; vernieuwende dus de gewoonte, voormaals by de Koningen gebruikt,
doch van de Cons uls , federt Publicola, nagelaten, om 's Volks afkeer te-
gens hunne nieuwe Overheid te verminderen. Dus door deeze en de overige ken-
merken der Oppermagt, de ontroerde en naarnieuwigheden jookende harten verfchrikt
hebbende, heeft hy boven al, aan alle Romeinen gelaft, (gelyk 00k ten tyde van den
Volksgezinden Koning Servius Tullios gefchied was, ) dat alle Geflachten , hoofd
voor hoofd, eene opfchryvinge van hunne bezittingen maaken, en dezelve ondertee-
kend met de naamen van Mannen, Vrouwen,en Kinderen, overleveren zouden. Dit,
binnen korten tyd, in 't algemeen verricht zynde, (want men had een zwaare ftraf,
namelyk het verlies van Goederen en Burgerrecht, tegensde onwilligen afgekondigd:)
bevond men dat 'er jocoo waren, die een mannelyken Ouderdom bereikt hadden, en
nog 700 daar boven. Vervolgens de oude Lieden van de tot den Kryg bekwaame
Mannen afgefcheiden , deezen in benden van Honderden gebragt, en zoo Voetkneg-
ten als Ruiters in vier Deelen afgezonderd hebbende, nam hy het voornaamfte Deel
derzelven voor zich; gaf aan Cljelius, zynen voormaalig'en Mede-CoNsuL, de
keur uit de drie overigen ; befchonk met het opzigt over het derde den Overften
der Ruiterbenden Sp. Cassius; en ftelde zynen Broeder Sp. Largius over het laatfte:
'c welk hy te gelyk met de oude Mannen binnen de Muuren liet, ter befcherming der
Stad: terwyl ny zelve, dus wel ten Oorloge toegeruft, drie Legerplaatfen ging be-
trekken in zulk'e Oorden, daar men de komft der Latynen het eerft vermoedde.
Overweegende echter hoe zeer het eenen voorzigtigen Veldheer parte, niet alleeo
zich van zynen kant te verfterken, maar 00k zynen Vyand alle mogelyke afbreuk te
doen, en den Kryg inzonderheid zonder flag en moeite, of ten minften met zoo ge-
ring verlies van Soldaten als mooglyk was, te befliflen; en houdende den Oorlog'te-
gens Bloedverwanten en Vrienden voor het ergfte en mceilykfte en meer fteunende
op het billyke danrechtvaerdige; zond hy eenige wel vertrouwde Menfchen in het
heimelyke tot de voortreffelyklten der Latynen, hen aanraadende dat ze over den Vre-
de handelen zouden; en bewerkte intuflfchen door openbare Gezantfchappen dat ze
alien juift niet even geneigd bleven tot den Oorlog, terwyl hy anderen door verfchei-
de gunftbewyzen aan zich verpligtte, en van hun eigen Overften deed wantrouwen.
1
-ocr page 218-
VAN F R I S O. VII. Boek,
� Zie daar, o Prins, hoe dat wy de Opperheerfchappy,
� Tot fteun der Vryheid zelfs, gelyk eene Artzeny,
� Gebruiken om onz' kwaal en quyning te geneezen,
� En om haar korten duur noch tegengaan, noch vreeizen.
� Want
Intuflchen maakten de Bevelhebbers der Latynen, Sextus en Mamilius, hunne Ben-
den binnen Tufculum houdende, zich gereed, als of ze op Rome wilden aanrukken »
doch bleeven zeer lang aarfelen,'t zy datzeop nog aankomende troepen wagteden,'c zy
datze zich niets gelukkigs van dien togt beloovendurfden:eengedeeke nogtans van die
Leger, zich van de overigen afgezonderd hebbende, plunderde op den Romeinfcben
Bodem, Largius hier van bericht ontvangen hebbende, zond Cl^lius met de
grootfte mage der Ruitery en' ligtgewapenden op dezelven uit, die hen ook op 't
onverwagtft overviel, eenige weinigen , wederfland biedenden , ombragt, en de
andere levende gevangen nam. Deeze alien liet de Veldheer, na datze van hunne
Wonden genezen waren, zonder eenig losgeld, in vryheid ftellen, en, met allcrlei
beleefdheden opgehoopt, naar Tufculum vertrekken , in gezelfchap van verfcheide
Edele Romeinen als Gezanten, door welken hy het afdanken van 't Latynfcbe Leger,
en een ftilftand van Wapenen, voor een Jaar bewerkte. Dit verricht hebbende, voer-
de hy het Heir weder naar huis, en leide, alvorens nog de tyd van zyn gebied ver-
vuld te hebben, en na dat hy eerft weder de Consuls benoemd had, het Gezag-
hebberfchap neder; zynde niemand derBurgeren, geduurende hetzelve, door hem
omgebragt, noch in ballingfchap verzonden, noch in andere rampen ingewikkeld ge-
worden. Dit voorbeeld hebben naderhand alle andere Dictators, met gelyken naar-
yver, gevolgd, tot in de derde Eeuw van onzen leeftyd toe. Nergens toch zal men in
eenige Gefchiedenis aangeteekend vinden, dat iemant zich in dat Eer-Ampt onbetaam-
lyk of onheufch gedragen hebbe; of fchoon hec Gemeenebeft zich dikwerf, na het
a'fzetten van de plegtig gekoren Overheden, in de noodzakelykheid gebragt zag van
zich aandeMagt eenes eenigen Perfoons te onderwerpen: welke, indienhy, (deeze be-
diening in een Inlandfchen Oorlog aanvaard en zich daar in ter befcherming van het
Vaderland moedig gekweeten hebbende, zonder door de grootheid van zyn gezag
verlokt of >verleid te worden,) verwondering verdient, hoe veel te meer dan moec
men zich verwonderen over hen, die, dezen Teugel in handen nemende in tyden van Bur-
gerlyke oneenigheden en oproeren, wanneer 'er ontelbaare rampen en gevaaren te bo-
ven te ftreeven zyn,zich even loffelyk gedragen ;gelykzyallen,diein zulkegelegenhe-
den dit Ampt aanvaardden,zich daar in even onbefmet en onberispelyk gedragen heb-
ben als de eerite Dictators, hunne Voorgangers; ten einde aan elk een denkbeeld
te geven dat het Gezaghebberfchap het eenige geneesmiddel was voor een ongeneeslyk
kwaad; en dat deez' uiterfte hoop van herftelling en heil alleen overig was, daar de
afgunft der tyden alle ander vooruitzigt had afgefneeden. Doch ten tyde onzer Va-
deren,enna dat 'er omtrent vierhonderd laren na het Gezaghebberfchap van T. Lar-
gius verloopen waren, zag men dit Eer-Ampt haatelyk worden in de oogen aller Ster-
velingen, door het bittere en wreede misbruik, 't welk L. Cornelius Sylla daa
van maakte,- wanneer de Romeinen het eerft ondervonden, 't geen ze in de voorgaan-
de Eeuwen niet geweeten hadden, dat naamelyk het Dictatorschap eene volflagen
Alleenheerfching was: want deez' Gezaghebber ftelde een Raad in uit zulken,als hem
behaagden, fnuikte ten allerftrengften de magt der Geraeensmannen, maakte veele
Steden arm, en rechte zoo veele gruwelen, trotfelyk , uit, dat derzelver verhaal ons
te lang zou vallen. Daarenboven bragt hy, behalven de geuen, die in de Veldfla-
gen gefneuveld waren, meer dan vierduizend zoodanige Burgers om, die zich aan zy-
ne genade onderworpen hadden , en onder deezen liet hy eenigen, door de yflelykite
folteringen,dood martelen. De gelegenheid eil'cht hier niet van ons, te onderzoeken of
Y 3                                             hy
-ocr page 219-
GEVALLEN
-174
� Want deez' verhevene eer, en magt betrouwt men nieti
� Dan zulk Een' die haar kent; en die haar flechts aanziet
� Als hem tot eenen laft, en't land ten nut gebooren,
ipo » En ze even ftil verlaat als toen ze kwam te vooren.
� Dit fchaft ons Lien van Staat, van Krygskunde, en beleid.
� Daar is geen Jongeling die zyn gemoed niet vleid,
� Om eens zyn Vaderland, in hachelyke tyden,
� Door 'tflorten van zyn bloed, te redden, te verblyden.
� Ik hoop, o Koning u, nog op deez*1 zelven dag,
» Een dier Doorlugtigen, een1 met dat hoogft gezag
» Reeds meer dan eens bekleed, vernoegd, te doen ontmoeten,
,, 't Is noodig zulk een Hoofd als Schutsheer te begroeten,
Die by den Raad gefchat, en van 't Gemeen bemind,
200 � Het voorwerp van uw1 wenfch volbrengt door zyn bewind.
� De hoogheid van uw1 Rang, van nut in and're iStaaten,
Zou, zonder zulk een hulp, u vlieden doen, en haaten.
» Verwagt van zynen kant geen weigerend befcheid,
� Maar fleun op Rome's deugd en edelmoedigheid.
j, Gy tragtede ydelyk een ruftplaats te bezeffen,
� Daar onbevlekter trouw, dan hier, is aan te treffen.
� Gy zaagt hoe 't Ooften bukt voor 't Macedoonfch geweld j
Rome en Carthago zyn alleen nog in het Veld:
� Maar eer is by't geblaas der ongerufte Winden,
210 ,, Dan by het Punifch Volk, ftandvaftigheid te vinden.
� 't Gelukte nogtans 00k aan elk der Vorften niet,
� Dien Oorlog, of Verraad, verdreef uit zyn gebied,
s» Om, in zyn tegenfpoed, aan Rome te behaagen.
j, Zwaar vale het Koningen zich need'rig te gedraagen:
� Jaa, zwaar is't voor een' Vorfc niets om hem heen te zien,
� Dan Volken zonder juk, en vrygebooren Lien!
» Gy
hy dit alles, uit noodzaaklykheid en ten oirbaar van 't Gemeenebeft,verrichtte; 00k
heb ik flechts willen toonen dat , om deeze wanbedryven, het woord of de tytel
van Dictator gehaat,jaa verfoeijelyk geworden is by de Romeinen. En ditzekerisiets't
welk niet alleen den hoogen Magten, maar 00k in 't gemeen, de.meeft al verwon-
derlyke en veelzins begeerde zaken zomwyl overkomt: want alles is eerlyk en nut-
tig, zoo lang deszelfs gebruik billyk en rechtmatig is; doch indien het door de ge-
nen, die'er over gefteld zyn, misbruikt wordt, dan verandert het in fchandelyk en
onnut;en de fchuld hier van ligt in de Natuur, die beide goed en kwaad voortbrengt,
en die by deugdzame Heldcn 00k fnoode Peflen in de Maatfchappye leeven laat.
Dion. Halicarn. Ant, Rom. Lib. V.
-ocr page 220-
VAN F R I S O. VII. Boek.          iff
� Gy flechts, verheven Prins! veel eer Romein dan Koning 9
�,;Acht Deugd veel hooger dan uitwendige vertooning,
� En, fchattende op haar' prys onze oude eenvoudigheid,
220 }, Word door een rein gemoed meer dan door pragt gevleid!
Zoo ras Iiy zweeg deed hem de Prins tot antwoord hooren:
� OProculus! wat brengt ge ons een Toneel te vooren
� Van fchrandere ordening, en konftryk Staatsbeftier!
� Wat Mannen van verftand, wat Helden woonen hier?
� Zulk een doorlugtig Volk zal myn ontzag genieten.
� 't Zal Gauge's Koning niet in zulk een' Stad verdrieten,
� Noch fchae doen om te gaan met Menfchen, wier gedrag
3, Meer eerbied waardig is dan 't Koninglyk gezag!
� Ons is de pragt al lang vergeeten. C h a r s i s Wezen
230 3, Staat nog in ons gemoed op 't luifterrykftte leezen,
3, En al de dwaasheen van den dollen Macedoon
3, Gecuigen ons genoeg hoe weinig dat een Troon
3, Alleen te fchatten is, hoe min hy kan vercieren ,
3, Wanneer de deugd niet is het doelwit van 't beflieren!
Pas had hy dit gezegd of in \ Vertrek vericheen
Een Gryzaart, op't gerugt naar deze Plaats getreen,
Die hoorend dat zyn Vrind de Perfiaanfche hoeken
Verlaten had, hem ftraks met vreugde kwam bezoeken.
* Hy was nog vaardig, fterk, hoewel reeds hoog bejaard,'
240 En vrolyk, vol van geeft, fchoon deftig en bedaard.
Al de bevalligheid, die de Ouderdom kan geeven
Aan die hem vind op 't end van een doorlugtig leven,
Praalde op zyn aangezigt, gepaard met ernfh Het was
Al Koninklyk wat hem betrof; en niet zeer ras
Scheen hy zyn Vrindfchap elk te fchenken. Hy deed leezen
Uit zyn gelaat, dat daar grootmoedigheid moeft wezen
Geveft op ftrenge deugd, om in zyn gunfl te ftaan.
De Koning zag hem niet zoo ras, oplettende, aan,
Of wenfchte hem te zien aan't hoofd der Roomfche Vaadrren,^
2Jo En voelde een zugt om hem, als zynen Vrind, te naad'ren>
Hy
* Non animi folum vigore, fed edam corporis viribus excellens. Lrv. Lib. IX. Cap,
16,
-ocr page 221-
i76                          GEV. ALLEN
Hy bleef niet lang in waan: De wyfe Proculus
Kreeg van den Ouden naauw den eerften welkoom-kusj
         »
Of gaf hem kort berigt van 's Konings wedervaaren,
En welke Lieden hier met hem gekoomen waren:
' Van Alexanders woede, Atosse's ongeluk,
En wat hun doelwit ware in deez' hun' wreeden druk.
Voornaamelyk deed hy wydlopig hem bezeffen,
Hoe, door zyn1 tegenfpoed, deez Prins zich will te heffen
Verr' boven alles wat men ooit van Prinflen zag,
260 En niets dat haatlyk was deed zien in zyn gedrag.
Voorts ziende Friso reeds den gryzen Krygsheld naad'ren,'
Sprak hy liem toe: � Zie hier Een1 onzer dierile Vaad'ren,
� Zie hier Papirius, wiens zegeryke Staf
\ Quirynfche Capitool zoo veele Standers gaf,
� Gewonnen in het Veld, gehangen aan zyn wanden;
� Papirius, de fchrik van alle Dwingelanden!
� Wiens Krygskunft, wiens beleid, uw ruft en Rome's Wal,
� * Voor Alexanders toorn genoeg befcliermen zal!
De Roomfche Veldheer liet dit antwoord aanftonds volgen:
270 � Het noodlot was te veel op 't Capitool verbolgen,
� In B r u t u s leeftyd, om een' Vorfl op Mavors Troon
� Te plaatfen, hem gelyk, dien gy my flelt ten toon:
� En 't voorbeeld van Tarq^uyNj in and'ren daaglyks leevend,
� Vergroot de kwade Maar der Prinflen, rondom zweevend,
� 't Is zwaar voor een Romein een' Koning aan te zien
� Met achting, fchoon het nogzomwylen kan gefchien,
� Wanneer men in zyn' geeft het denkbeeld kan doen ryzen
� Dat ongelukken hen de waare Grootheid wyzen;
� En dat de opregtigheid uitblinke in hun gemoed,
280 j, (In weerwil van hun rang) en zuivre deugden voed.
� Wat my belangt, ik koom 't vooroordeel ligt te boven,
� En vind nooit zwarigheid in woorden te geloven,
� Uit
* Nemo unus erat Vir quo magfs innixa res Romana ftaret. Quin eum parem defli-
narant animis magno Alexandro Ducem,fi arma, Afia perdomita, in Europam ver-
tiffet. Liv. Lib. IX. Cap. 16. Dat is: Daar was geen Man, waar op de zaak der Romei-
nen meer Jleunde. Want men bad bem in de gedacbten reeds voorgefchikt tot een Feldbeer,
die
Alexander den Grooten genoegzaam op zou weegen, indien hy zyne IVafe-
nens na bet onderbrengen van
Asie, in Euro pa overgevoerd bad.
-ocr page 222-
VAN F R I S O. VIL Boer.
� Uit een', 2:00 meenigmaal door my beproefden mond,
� Die nook de tederheid der zuiv're waarheid fchond.
Toen, wendende zich naar der Gangariden Koning,
Vervolgde hy: � Myn Zoon, 't is niet op uw vertooning,
,, Dat zich Papirius voor uw belang ontroerd!
j, Gelukkig zyt gy door deez' Leidsman hier gevoerd,
� Die meer dan een1 Romein heeft door Zyn deugd verbonden,
290 � En wiens getrouwheid, door deez' zwaaren togt bevonden,
� U meer zal baaten, dan de fchatten al te zaam
� Der Oofter-Waereld, of een Koninklyke naam!
Hy gaf daar op den Prins zyn Regterhand, ten teeken
Van Vrindfchap, en vertrok. Zoo ras hy was geweeken,
Deed Proculus hem meer berigt van zyn gezag,
Niet te vermoeden door't eenvoudige gedrag.
Hy deed hem mee verftaan wat waare te befluiten
Van 't geen de Gryzaard fprak; en hoe dit weinig uiten
Veel meer in zich befloot dan de uitgezogtfte taal,
300 "Waar mee men Koningen ontmoet in hunne Zaal.
Hy zei: � De Regterhand, door hem aan u gebooden,
� Is hier gelyk als trouw gezwooren voor de Goden,
� Een allerdierbaarfle Eed, die meer dan alles fpreekt,
� En geen Romein het eerfl ontheiligt, of verbreekt,
� Maar dien hy boven al zal zoeken te volbrengen,
Al ware hy genoopt zyn bloed daar voor te plengen!
Voorts, na dat Proculu s des and'ren daags verflag
Gedaan zou hebben van zyn' togt, en zyn gedrag;
Na dat aan ieder zou ter ooren zyn gekomen
310 Om wat gemeenen ramp hun vlugt was ondernomen,
Nam Ganges Koning voor, om *s Lands verheven Raad
Zelv het berigt te doen van zyn verzoek en ftaat;
Om ieders argwaan flraks te weeren en te ftuiten,
Het binnenft van zyn hart voor aller ooren te uiten,
Verzoekend, dat men hem des Lands-Befcherming fchonk,
Tot dat'er beter hoop in 't Ooften voor hem blonk.
c
Maar Rome, die 't gebied der Waereld zoude erlangen,'
Zag haare Waagfchaal thans nog waggelende hangen,
-ocr page 223-
178                        G E V A L L E N
Stak nog het zeegryk HooTd niet boven ftApennyn*
3 20 En worftelde aan het Bed van Vader Tiberyn.
\ Samnitifch Volk was niet zoo fchielyk te overtuigen,
Door * Wichlaars lift, om voor het Capitool te buigen:
En na de f Sidicyn, te onregt door hem verdrukt,
Door Rome's billykbeid was uit hunjiand gerukt,
Was nu bereids een tyd van twintig Jaar verftreeken,
Dat zy, te Vuur en Zwaard, zulks tragteden te wreeken.
De Confuls waren thans, gewapend, in het Veld,
Met Rome's Jeugd; en reeds boog onder het geweld
Van Sceva de Pe/lyn, in't Slagveld overwonnen,
330 En hy vervolgde 't geen dus zeegryk was begonnen.
Camillus, met zyn Heir by Samnium geftrekt,
Had min geluk en naauw des Vyands magt ontdekt,
Of, door een zware krankte op 't bevigft overvallen,
Verpligtte hem de nood zyn Leger te bewallen.
Hy zond zyn' ouden Vrind, P a p i r i u s , terftond
Berigt, in welken ftaat en ramp hy zich bevond:
En hoe dat hy bereids aan 't hoofd van zyne Troepen
Hem als Dictator had op 't plegtigfte uit doen roepea.
Papirius, gereed om aller Krygslien eifch
34.0 Op 't fpoedigft te voldoen, gaf reeds tot deeze reis
Het nodige bevel, wanneer de jonge Koning,
Van Teuphis vergezeld, hem naakte in zyne wooning.
De eerwaarde Gryzaard deelt hem flraks deez tyding mee,
En hoe hy nog dien dag, zich, op C a m i l l u s bee,
In 't onverwagt gevaar, uit Rome zou begeeven,
Om de opperheerfchappye in zich te doen herleeven:
Maar
* Verfcheidene voorfpellingen hadden den Romeinen het denkbeeld gegeeven dat zy
eenmaal tot een magtig Volk zouden worden. Als eerftelyk, het gewaande zeggen
van Romulus aan eenen der Leden van den Raad, genaamd Proculus: Calefies
ita velle, ut mea Roma caput Orbis Terrarum fit :
Het is der Hemelingen wil dat myn
Rome de Hoofdftad der geheele Waereld worde. II. Het gene van het beeld van
Pallas, of het Palladium wierd voorgegeven. III. Het Schild van Numa, IV. Het
gevonden Doodshoofd toen men de Grondveften van het Capitool groef. V. Het ge-
volg, getrokken uit de weigering van den God Terminus en de Godin der Jeugd, terwyt
alle andere Goden bewilligden te verhuizen.
t Over de oorzaak van de langdurige Oorlogen tuflchen de Romeinen en de Samniten.
Zie Liv. Libr. VII. c, 19, ea Ft or us Lib. I. c. 16.
-ocr page 224-
VAN F R I S O. VII. Boek.           i79
Maar niet dan na den Prins, op 't plegtigft , door den Raad
Verblyf, befcherming, hulp vergunt ware in den Staat.
Toen fprak de jonge Vorft; � Doorlugtigfte aller Vaad'ren,
3 jo »> Die't hooge Capitool tot's Lands geluk ziet naad'ren,
� 't Schyne u niet vreemd dat ik myn' arm aan u mag bien,
� En met u den Samnyt verzoek te moogen zien!
� Wy hebben ook wel eer, en nooit met ramp, geftreeden,
� 't Is billyk dat uw Volk befpeure welke zeden
� Een Vorfl bezitten kan, en hoe hy, niet altyd,
� Ten dienft van anderen, gevaar en arbeid myd.
Papirius", alreeds tot in de ziel bewoogen
Door 's Konings ongeluk, ftond daar van opgetoogen^
En prees deez taal, en liet hem blyken dat den Raad
360 Gewis behaagen zoude een zoo gepafte daad.
Maar ftraks ontleed hy, hoe 't betaamlyk waar1 te leeven
* Jn 't Roomfche Heir: hoe flreng 't bevel, aldaar gegeeven>
Wierde uitgevoerd, en hoe men in het wangedrag,
Om rang noch ouderdom, iets door de vingers zag.
,1 Die 't opperrte gebied daar voerd, (deed hy bezeffen,)
� Streng op zich zelv', moet flreng zyn1 arm tot flraf verhefFen.
� Voor Ongehoorzaamheid is geen gena. De Tugt
� In 't Heir, is 't allerzwaarfl waar voor de Vyand dugt;
� En Rome's Krygsmagt zal de Volkeren doen bukken,
370 � Zoo lang men 't Straf-Zwaard niet zal uit haar handen rukken!
� Daarom beginnen wy zelfin onze eerfte Jeugd9
� Te veflen in het hart deez zegeryke deugd;
� Om, dangeboden, dangebiedend, welteleeren,
� Hoe men gehoorzaam zyn en hoe men moet regeeren!
Terwyl hy fprak verfcheen allengskens voor het Huis
Een meenigte van Volk; maar roering noch gedruis
Verwekkend, zediglyk vergaad'rend, niet genegen
De Vaderlyke Stad met onrufl te beweegen.
De Veldheer merkt 200 ras niet hoe des Konings oog,
380 Aandagtiglyk zich naar dit nieuwe Schouwfpel boog,
Of
* Ilia state, qua nulla virtutum feracior fuit. Liv. Lib. IX, cap. 16. Zie wydersdit
16. Hoofddeel over de naauwkeurigheid van Tapirius in het ooen waarneemea der
Krygstugt.
Za
-ocr page 225-
GEVALLEN
i8o
Of fpreekt: � Te vooren mogt, o Prins, u nook gebeuren,
� 't Gemeene Volk op zulk een wyze te befpeuren!
� De Mannen, die gy hier dus tpegefchooten ziet,
� Zyn myne Kinderen, gekoomen om 't verdriec,
,, Dat in hun' boezem zweeft, hun' Vader te verkonden,
� Aan zynen kant niet min tot hunnen troofl: verbonden.
it Elk hunner is gewoon te kiezen uit den Raad
Een' Schutsheer, die, bev/uft van zyn belang en ftaat,
� Hem tot een toevlugt kan in 't ongeluk verftrekken,
390 � Voor Woek'raars of voor lift van fnode PJeyters dekken,
� Jaa, die hem niet alleen ten Raadsman en ten Vriend,
� Maar met al zyne magt en Goed en Erve diend.
� Vervolgens zyn zy mee verpligt aan zeek're Wetten,
� Die Rome's Stigter 't eerft wift wysPlyk in te zetten.
� Wanneer w' in 't Oorlogs-Veld de dood voor oogen zien,
� Geene uitkomft dan door ons ten Kerker aan te bien,
� Om eens, tot whTer nut, voor 't Land, ons bloed te piengen,
� Dan moeten zy 't rantzoen voor ons te zamen brengen:
� En, tot hun Schutsheers heil aanwendende al hun vlyt,
400 � Wanneer hy, door een reeks van groote daaden, myd
� Om zyn Geflacht door baat of ftaatzugt te verryken,
� En vreeft voor ramp of voor vervolgers te bezwyken,
� Dan komen zy te hulp, en zyn verpligt him goed
� Op te ofF'ren, en te gaan in zynen tegenfpoed.
� O Prins, wanneer wy dus ons eigen voordeel fchuwen,
� Dat we onze Dogters niet zyn magtig uit te huwen,
� Dan fchieten zy, voor niet, den Bruidfchat vrolykopr
� En klimt de nood tot in een' vreeflelyker top,
� Jaa, kan ons de Erfgenaam geen1 laatften dienft bewyzen,
410 � Zy moeten 't Lykvuur doen ten hoogen Hemel ryzen.
� Deez wyfe Wet koomt voor, dat de Overheid vergeet
� Der mind're menfchen ftaat, en hun gevoelig leet;
w En aan den andVen kant, dat zy verwyd'ring voelen,
En iets gevaarelyks voor 't Vaderland bedoelen.
Wanneer men oproer vreeft door algemeen beklag,
� Wy weeten in het kort al wat daar broeijen mag.
� Elk fpreekt zyn' Aanhang toe, betoomd door hulp en reden
� De ontftoken drift, en fteld het toornig hart te vreden.
� Zy weeten dat wy, zelfs door dwang en overdaad,
4.20 � De fiioode bron niet zyn der rampen van den Staat.
Toen
-ocr page 226-
VAN F R I S O. VII. Boek.
Toen gingen ze te zaam, omringd van alle kanten,
En met een groot gevolg van 's Veldheers Bondverwanten;
En honderd trappen opgeklommen, zag de Raad,
Door Proculus bereids verwittigd van zyn' ftaat,
En welk een treurgeval hy zelv' kwam by te woonen,
Den wyften Koning van het Ooften zich vertoonen.
Der Vorften haat was reeds verminderd door 't berigt,
Hoe voor een' Dwingeland zyn onfchuld had gezwigt.
De Grooten zagen hem verwonderd aan. Zyn jaaren,
430 En zyn bevalligheid, en fmart'lyk wedervaaren,
Verwekten in hun Ziel een' onbekenden trek :
Hy vondgeen aandagts of genegenheids gebrek.
't Gemeen, om nooit daar na voor wanbedryf te keuren
't Ontvangen van een' Prins met toegeftooten deuren,
Wierd d'ingang toegeftaan. Geen Koningen gewoon,
Wierp elk 't verwonderd oog op Stavo's grooten Zoon,
Zy hoorden hem wel haaft, met nog verrukter zinnen,
De reden zyner komft aldus bedaard beginnen:
� Romeinen, wie van ons befpeurdeooit vreemder dag,
44.0 >» Ooit grooter teekenen der broosheid van 't gezag,
,j Waar mee de Koningen bekleed zyn op hunn1 Troonen,
� Dan ik ter deezer uur verpligt ben u te toonen!
� Ik zag het eerfte licht aan 's Gauge's grooten VIoed,
� En, ftraks door meer dan een vermoogend Volk begroet9
� Was myn aannaad'rend lot in hoogheid te gelyken
� By Co d o m ann u s magt en uitgeftrekte Ryken.
� Wie toen had (van het geen gebeuren zou, bewuft)
� Gemeld dat deeze glans zou ipoedig zyn geblufcht,
� En dat ik, hier ter plaats, myn rampen zou verkonden,
4)0 55 Gewis die had voor u noch my geloof gevonden!
� Verraad, en geen misdryf3 rampfpoedigheid, geenhoon,
� Wierp myn geluk omverr' en dreef my van den Troon!
� Myn Vader wierd niet door te regt verftoorde Grooten,
3, Om gruwelyke daen, ten Zetel uitgeflooten;
� Maar door een1 Booswigt, die de Volken nu verdrukt,
� Befprongen, overheerd, en uit het licht gerukt.
� De Koningin, die my den adem heeft gegeeven,
� Moet, zonder hulp en trooft, by vreemde Volken leeven.
2 3
-ocr page 227-
GEVALLEN
182
� En ik, uit 's Vyands magt gerukt ter naauwer nood,
^60 � Vlood naar Taprobana de my gedreigde dood.
� Maar 't Noodlot, dat my wilde aan ramp op ramp gewennen,
3, Sloot my rondom den weg om naar de wraak te rennen:
» 't Verraad vervolgd my waar ik my begeeven mag,
� En geen lafhartigheid ontluiflerd myn gedrag!
� O Vaad'ren! C h a r s i s moefl ten duift'ren Afgrond daalen,
� Wanneer 'k my vleidde door zyn gunft te zegepraalen;
� En myn Verrader will, in zyn' ontaarden Zoon,
� Met het veragtlyk goud, te onteeren zynen Troon!
� Weer Vlugt'ling, meer dan ooit onmagtig my te wreeken>
470 � Belloot ik naar het Ryk van Porus door te breeken:
� Maar zwervende op het wyd der grondelooze Zeen,
� Dwong my der "Winden Vorft aan verder Strand te treen.
Romeinen, daar zyn wy rampfpoedige getuigen
� Geweeft, hoe Recht en Deugd voor fchande moeilen buigen:
� EnPRocuLus kon niet voorby gaan u berigt
� Te geeven hoe men daar noch vroomheid kent noch Pligt!
� Hy deed my van uw deugd zoo groote dingen hooren,
� Dat ik deez Toevlugt-plaats heb in myn' ramp verkooren.
� Zou nu 't Verraad 00k hier eene eerelooze hand
4-80 � Uitftrekken; of ilaat my te dugten in een Land,
� Daar aan Rechtvaardigheid, op 't CapitooJ gezeten,
� Tot nog toe nooit een vlek of misdaad is verweeten!
� Zoo 'k, van het uiterft eind des Aardryks hier geviugt,
� Geen ruft erlangen kan, daar elk een vrye lugt
j, Inaemd, Romeinen! zou men dan nog durven melden,
� Dat hier de woonplaats is der allergrootfle Helden!
� Voor Koninklyke magt te bukken onbekwaam,
� Hebt gy, niet zonder rede, een' afkeer van dien naam:
� 'k Beken 't: en weet hoe gy, door van hun juk te gruwen,
490 � Al wat hen 00k betreft voorzigtig tragt te fchuwen.
� Doorlugte Vaderen! ik weet hoe dat een Vorft,
� Zeer zelden, waare deugd kan voeden in Zyn borft,
� En, door de nevelen,der grootheid, die hemblinden,
� Is't zwaar voor hem zyn' roem in's Volks geluk te vinden!
� Maar is een's Wangedrochts, een's Dwingelands gedrag
� In my, die nooit de Kroon van myne Vaad'ren zag,
� Die verr' gedwongen ben te vlieden van myn Staaten,
,. Tot wraak van het misdryf met billykheid te haaten?
� Wat
-ocr page 228-
VAN F R I S O, VII. Boek;          183
� "Wat ftuit 'er van Tarquyn op mynen Boezem aft
50O ,» "Wat baard de Maccdoon, gebooren tot de ftraf
� Van 't Ooften, my ten fchuld ? Wat heb ik met de Vorften
� Gemeens, die, fpooreloos, hun' pligt vergeeten dorften?
� 't Was onrechtvaardig u niet van dit onderfcheid
� Bewufc te erkennen. Gy, niets dan naar billykheid
� Betragtend, weet te wel het goed van 't kwaad te keuren,
� Dan dat d'onnozelheid hier fmaadheid zou gebeuren!
� Ik tragt 00k naar de deugd, en ftreefnaar groote daen:
� Ik zie 't Quirynfche Volk, met eerbewyzing aan:
� O Vaad'ren, mogt ik hier met zulken luifter praalen,
J10 � Als 't uwe Grysheid reeds gelukt is te behaalen!
� Ontrukt myn leerzaamheid deeze overwinningniet,
� Verdubbelend myn ramp door zulk een Ziels-verdriet!
� En ziende in my geen1 Vorft? geen' erfelyken Koning,
� Die vreugde in hoogmoed fchept of fmaak in eerbetooningj
� Laat Friso leeren wat de opregte hoogheid voed,
� Om waarlyk Vorft te zyn door magt op zyn gemoed!
,. Wie zal Regeerderen van hunne pligten melden,
,, Indien het niet gefchied door zoo verheven Helden!
� En kan uw v/enfch, ten nut des Menfchdoms, zyn vervuld,
520 � Wanneer men geenen Prins in deeze Veften duld!
� Vreeft voor uw Vryheid niets, vreeft niets voor uwe Wetten.
» Zyt niet bedugt dat ik deez Landen zal befmetten
� Met vreemde zeden, met verwyfdheid, weelde, enpragt;
� Ik, die de eenvoudigheid als't eenig cierlyk agt,
� Zal geen Gevoelens aan den Onderdaan doen fmaaken
� Dan die hem meer en meer der Wet gehoorzaam maaken.
� Ja, door myn agting voor uw wysheid, zie hy meer,
� Hoe veel ze waardig is dat hy ze fchatte, en eer'!
� Vergunt my dan een wyl in uw Gebied te blyven 5
530 Tot dat de Macedoon, door fchandlyke bedryven,
� Des Hemels toorn vervulle, en valle: of dat hy hier
� Koom ftooren uw doorlugt en onberifpt Beftier.
� Zal hy, door 't Zuider-Deel der Waereld 00k te ontrufteni
Carthago doen in afch verftuiven langs haar Kuften;
� Zal't hem gelukken, 't geen in zynen boezem blaakt,
� Ora, verder in het Weft dan Hercules gesaakt,
� Tot Macedonia, van Gades afgereekend,
Europe met een' ftreep van bloed te zien geteekend;
-ocr page 229-
i84-                      GEVALLEN
WqI aan; hy vind ook my, gereed om, voor uw recht,
^40 � Te praalen met het Zwaard! Aan uw belanggehegt,
Ben ik met u gezind een' nieuwen roem te haalen,
55
Met u te fterven of met u te zegepraalen.
Romeinen, daar is nog een voorwerp, meer gefchat
Van my dan eigen vreugde in uw doorlugte Stad.
� O, van het ongeluk aan haare jeugd befchooren,
Js 't wreed verhaal niet dan met traanen aan te hooren!
Het eenigfte overfchot van C vrus Vorillyk bloed,
53
55
� Atosse, my gelyk in ramp en van gemoed,
� Ook niet vermaakt door fmart en druk van Onderdaanen,
� Jo � Het oog gewapend niet met hoogmoed maar met traanen,
� Verdreeven uit haar Erve en Vaderlyken ftaat,
� Zoekt binnen uwen Wal ook al haar toeverlaat!
� Kunt gy tot haar geluk en 't myne dit bezinnen,
5)
55
55
J3
35
Gy zult in haar gedrag de wyste der Vorftinnen
Bevinden. Uwe gunst zal, in haar teed're jeugd,
Ontdekken eenen fchat van ongeveinsde deugd.
O VaadVen, 't zal u nook, het kan u nooit berouwen,
Zoo ge u Befchermers noemt der deugdzaamfle aller Vrouwen!
Dus floot l4y zyne taal, en zekerlyk men had
Jo'o De billykheid niet zeer geroemd van deze Stad,
Had Ongepafte vrees den Raad iets doen befluiten,
Dat deez' verheven Prins konde in zyn' toeleg fluiten.
Publilius, die thans zich aan het hoofd bevond
Der Vaderen, ryft op, en word hun aller mond:
En, in welfprekendheid zoo wel als Kryg ervaaren,
Weet, door deez taal, en ernft en vrindlykheid te paaren:
� O Prins! gy die zoo zeer vervreemd van dwinglandy,
� Alleen de kennis zoekt der waare heerfchappy,
� En dien het wreede lot doed voor Tirannen vlieden,
$ 70 » Wie maakt zich niet een Eer u by Hand aan te bieden?
� Onz Vaders vloodenzelv, in eene vroegVe tyd,
� Het yz're keten 't geen gy thans ontweeken zyt.
� Uw zaak is onze zaak; en, binnen deeze "Wallen
� Zal u geen fnood bedrog noch valsheid overvallen.
� Hier wint verdienfte Recht, als een onfeilb're loon,
� En ziet zich nooit bedroefd door wederzin of hoon;
En
�>�>
-ocr page 230-
VAN F R I S O. VII. Boek. 18?
� En hier zal uwe deugd met hooger luifter praalen
� Dan in den ommetrek van Koninklyke Zaalen.
� Onmagtig om onz hart en binnenfl te verraen,
580 » 't Is waar, wy zien geen1 Vorft met vrindlyke oogen aan.
� Tarquyn, wiens naam we altyd herdenken met afgryzen,
� Deed eerft den yz'ren grand van deezen afichrik ryzen,
� En prentte in onz gemoed een onverzoenb'ren haat
Voor al wie de oppermagt der Wetten tegen gaat.
3)
5>
De V11 y h e 1 d , door geluk, en zege, en eer te fchenken.
Bevefte ons meer en meer in zulk een wyz1 van denken!
Maar heeft ze ons al te veel, door ruft en overvloed,
Daar 't juk fteeds and'ren prangt, doen fmaaken van haar Zoet,
Wy zyn zoo niet verblind dat we ons gerechtigd fchatten,
�90 Om zonder onderfcheid op Vorften uit te fpatten.
� Wy ftaan, integendeel, verwonderd en verblyd,
� Dat gy hun feilen reeds zoo vroeg ontworfteld zyc;
� Hun heerfchzugt, trotsheid, weelde, en ydelheid van zinnen,
»>
Hun wreedheid in hun1 haat, en wuftheid in't beminnen;
En dat ge zelfs uw' Arm aan Rome's Legers bied,
En, voor onz' zekerheid 5 gevaar noch moeite ontziet.
5>
Laat de Oofterfche Tyran, met al zyn fiere benden,
Zich llechts, vol yd'len waan, naar onze Muuren wenden,
� Zoo lang als een Romein nog adem haalen zal,
600 » Genaakt geen Macedoon Q uirinus hoogen Wal.
S>
Hy zal hier geenen Traak} hier geen Darius vinden,
Ontbloot van raad en moed, verlaaten van zyn Vrinden,
5>
Geen zwak Per/epaHs, door Vrouwen, week van aart,
En door Gefneedenen of Slaaven laf bewaard.
Maar Burgers die, vol vuurs, om groote en eedle daaden,
Alle andre Hoogheid, Staat, en Zelfs-belang verfmaaden,
5>
En weeten dat het Staal hen niet ontglippen moet
Dan met den laatften fnik, en laatften druppel bloed.
� Vertoef dan hier gerufl, o Prins, tot dat de Goden
610 » En 't albeheerfchend Lot u weer naar't Ooften nooden.
De Tyber zal veel eer opvloeijen naar zyn Bron,
De Maan zal eer het licht verdooven van de Zon,
Eer iets de heiligheid der Trouw om verr1 zal ftooten
Zoo plegtig, in dit uur, op 't Capitool beflooten!
Aa                     .,            De
-ocr page 231-
GEVALLEN
186
De Prins betuigt hier op Zyn dankbaarheid, en gaat,
En werpt in 't gaan nog eens zyn' oogen op den Raad,
En denkt dat eener Stad geen Koningen ontbeeren,
Daar ieder waardig is als Koning te regeeren. *
Straks geeft hy laft dat elk zich ipoeij' met alle vlyt,
^20 Om Rome zynen moed te toonen in den Stryd.
Deez Maar kwam aan Atosse alleen het wreedft te vooren,
Verfoeijende al het geen der menfchen ruil mag llooren.
Zy haatte den Samnyt en 2ynen Aanhang niet
Dan om dit onverwagt en fmartelyk verdriet.
Zy fchrikte dat het Zwaard weer ware om hoog te heffen,
En had de roem haar hart niet zeegryk kunnen trefFen ,
Zy had des Konings reis en zyner drift weeritaan,
Om, in het ftrengit gevaar, naar Samnium te gaan.
Hier was Niphates niet, zoo ligtlyk te bevegten,
630 Hier zou, door overloop, de kans zich niet beflegten,
Maar Rome's dapperheid was zelve diep ontzet,
En had het Oorlogs-Staal lang zonder nut gewet.
Dan riep ze Diocaar, dan Teuphis by haar binnen,
En fprak hen beevende aan; en, met ontroerde zinnen,
Deed hen belooven nook van zyne zy te gaan,
En gaf haar dierften wenfch met zugten te verflaan.
Zy had den Koning pas uit haar gezigt verlooren,
Of voelde een' traanen-vloed het glansryke oog doorbooren.
Camil, intuffchen, treurde om zynen tegenfpoed,
64.0 En voelde 't lichaam min ontfteld dan het gemoed.
De zwakheid der Natuur, hem dwingend neer te bukken,
Kwam hem in zyne Tent de Lauwer-Kroon ontrukken.
Nog-
* De vermaarde Cineas, Vertrouweling en Staats-Dienaar van den Koning Pyr-
rhus, naar Romen in Gezantfchap zynde gezonden gedurende den Tarentynfcben
Oorlcf, en in den vollen Raad zyne voorftellingen hebbende gedaan , oordeelde
even e°ens over die doorlugtige Vergadering.
Dicitur autem Cineas, dum Romce ageret, curam intendiile atque elaborate,
'ut mores Romanorum viderec, & ReipublicEe confideraret difciplinam. Qui poft-
3] quam in colloquium venit cum Proceribus, retuliffe cum alia PYRRHO,tum dixif-
j', ft, Senatumjibi multorum Regum vifum Concilium. Plut. in Pyrrh.
Dat is: Men zegt dat Cineas, wen by zicb te Rome ontbiehl, zeer veel moeite deed om de
Zeden der
Romeinen, en de beftiering van bun Gemeenebeft te keren kennen: en dat by, nn
met de Raadsheeren in gefprek geweeft te zyn, onder andere aan
Pyrrh us gezegd had: dat
de RomeinfcheSenaat hem toegefcheenen had een vergadering van veele Koningen te
zyn.
-ocr page 232-
VAN F R I S O. VII. Boek.          18?
Nogtans ontving hy niet met nyd zyn' ouden Vrind,
Noch toonde zich ontroerd om 't miflen van 't bewind,
Maar ftelde hem terflond in handen 't hoogft. vermogen,
En 't ganfche Leger kreeg een nieuwen moed voor oogen.
In Rome's deugdrykfte Eeuw was nooit een eenig Held
Door de overwinning meer begunftigd in het Veld.
* Papirius, in tyd van angft, en Onweers-vlaagen,
6jo Zag aller oog en hart op hem alleen gellagen.
Zyn ordening, en lift, de ftrengheid van zyn tugt,
En voorbeeld maakten hem bemind , geagt, gedugt.
Men ziet den Arend ftraks voor zyne voeten planten,
Daar rukt rondom hem heen een ltoet van Lyf-Trawanten.
Thans ftaat 'er een Monarch, een onweerftaanbYe Heer.
Het vrye Romen heeft geen Wet geen Vryheid meer.
By zy nen wil alleen word flraf en loon gevonden;
En aan zyn bloote wenk is goed en bloed verbonden.
Het Zwaard gehoorzaamd hem. Hy fchaart van flonden aan
660 Het Leger, en hy doet aldus zyn laft verftaan:
Romeinen, wyl men thans, om nieuwen roem te haalen,
3, Den Staf van Romulus weer in het Veld ziet praalen,
� Zoo paft het dac men 00k om't gunftige gehoor
� Der Goden plegtig werke, op onzer Vaad'ren {poor.
� Ik gaa naar 't Capitool om't Offervuur te ontfteeken,
� En J u p iter om hulp in deezen Kryg te fmeeken.
� 'k Iieb F a b 1 u s benoemd tot Hoofd der Ruitery,
� En geef hem over 't Heir de hoogfte heerfchappy.
� Elk kent zyn dapperheid: zyn naam moet elk behaagen.
670 � Temt dan, o Mannen! temt uw drift voor weinig dagen.
� 'k Zal voor den derden nagt, tot ftraf van den Samnyt,
� Zoo 't Jupiter toewenkt, gereed zyn tot den flryd.
Voorts deed hy F a B1 u s dus zyn bevelen hooren:
� O F a b 1 u s, 'k heb u tot mynen fteun verkooren,
� En tot myn regterhand. 'k Herroep, in d'ouden dag,
� Uw 's Vaders wakkerheid, en wat ik van u zag.
� Uw bloed is Helden-bloed. Maar wees bedaard. De Benden,
� Die 'k u betrouw, zult gy niet van deez plaatze wenden.
'kGe-
* Etfaitvirhauddubiedignusomnibellicalaude. Liv. Libr. IX. Cap, 1(5. Datis: Hy
was een Man, die, buiten tegenfpraak3 alien Krygslof verdiende.
Aa 2
-ocr page 233-
CEVALLEN
188
� 'k Gebied u hier in mil te toeven. Wat geval
680 55 Daar mag ontftaan} en hoe men't Leger tarten zal
� Van's Vyands kant, gy zult gevegt noch aanval waagen*
� Of een gewiffe ilraf voor de overtreeding draagen.
Na dat hy deeze taal met ernft gefproken had,
Vertrekt hy9 \met den ftoet eens Konings, naar de Stad,
En elk groetFABius, als Veldheer, met verblyden.
Hy was nog niet bejaard, wel afgeregt in 't ftryden,
En niemand was 'er thans in Rome 700 bekwaam
Tot ftaavinge der eer van een' doorlugten Naam.
Hy deed den jongen Vorft naauwkeuriglyk bezeffen,
690 Hoe 't Leger zich gedroeg in 't ftilzyn of in 't treffen:
Hoe j tot hun voordeel, hier het omgelegen Veld
Beftond, of tot hun fchae: van waar men 't meeft geweld
Te dugten had; en vond, in 's Konings tegen-reden,
Een blyk van Oorlogs-kunft en Krygshoedanigheden ,
Die hem ten hoogften top verwonderde, en terftond
Dien eed'len Vreemdeling met tederheid verbond.
Haaft will de Vyand wat de Gryzaard had gebooden,.
Terwyl hy plegtig raad zou leeven met de Goden,
Zoo wel als hoe 't bevel wierd ftrenglyk uitgevoerd,
700 En fpreidde zich door't Veld, voor geen gevaar ontroerd.
Des and'ren daags wanneer uit d'Oceaan aan *t klimmen
De Zon, met glansryk goud, vercierde de Oofterkimmen^
Kreeg F a b i u s berigt, hoe zy, na dat de nagt,
In Spel en Dronkenfchap was fchandlyk doorgebragt,
Thans in een diepe ruft ontydig neergedooken,
Zeer ligtlyk zouden zyn door 't Roomfche Heir gebroken.
Terftond roept hy den Raad te zaamen, en doet daar
Berigt van 's Vyands ftaat en deez gegrondde Maar;
En fpreekt dus tot befluit: � Nu volgt 'er niet te vraagen
7l0 3, Oft ooirbaar is naar pligt alhier een' kans te waagen.
a, Jk weet van neen: en ben bewuft van het Gebod
� Des VeldheerSj even als van myn genaakend Lot.
3, Wie zyn bevel weerftreeft moet met den halfe boeten,
aa En de ongehoorzaarnheid verdiend niet min te ontmoeten I
-ocr page 234-
VAN F R I S O. VII. Boek.         189
Maar hoort, Romeinmy wat uw Medeborger denkt:
� Wanneer ons J u ? i t e r een wiffe Zege fchenkt,
� (Deez kan niet feilen) zoude ik die niet met myn Ieven
� Betaalen? Gaarne: en meen als * Decius te fneeven!
s, Hoe
* Decius. Die zich zelven voor bet Romeinfche Leger op-offerde, en de over-
winning door zyne dood verwierf, immers zo als men in dien tyd zich verbeeldde.
De plegtigheid van deeze daad, gedurende den Veldflag tegende Latynen, word door
Livius aldus befchreeven:
Romani Cons ules prius quam educerent inaciera, immolaverunt. Decio caput
Jecinoris a familiari parte caefum Arufpex dicitur oftendiffe:alioqui acceptam Diis hoftiam
effe: Manlium egregie htaffe. Atqui bene babet, inquit Decius , fi ab collega litatum eft.
Inftru&is, ficut ante diclum eft ordinibus, proceflere in aciem. Manlius dextro,
Decius lasvo cornu prserat. Primo utrimque acquis viribus , eodem ardore animorum
gerebatur res: deinde ab lasvo cornu haftati Romani, non ferentes impreffionem Lati-
norum, fe ad Principes recepere. In hac trepidatione Decius Consul M. Valerium
magna voce inclamat: Deorum, inquit, Ope, Valeri, opus eft; agedum Pontifex publi-
cus Populi Romani prcei verba, quibus me pro Legionibus devoveam.
Pontifex eum togam
prsetextam fumere jufllt,& velato capite manu fubter togam ad mentum exerta, fuper
telum fubjeftum pedibus ftantem fie dicere: Jane, Jupiter, Mars Pater, Quirine,
Bellona, Lares, Divi Novenfiles, Dii Indigetes, Divi, quorum eft poteftas noftrorumy
boftiumque, Diique
Manes, vosprecor, veneror, veniam peto, feroque, ut Populi Romani
Quiritium vim viBoriamque pro/peretis: boftefque Populi Romani Quiritiumt terr ore, for mi-
dine, morteque afficiatis. Sicut verbis nuncupavi, ita pro republica Quiritium, exercitu, le-
gionibus, auxiliis Populi Romani Qjiiritium, legiones auxiliaque bojtium, mecum Diis
Ma-
nibus Tellurique devoveo. Hasc ita precatus, Liftores ire ad T. Manlium jubet:
matureque Collegas fe devotum pro exercitu nunciare. Ipfe incin&us cin&u Gafrz'/zo,
armatus in equum infiluit, ac fe in medios hoftes immifit. Confpeftus ab utraque acio
aliquanto auguftior humano vifu, ficut Coelo miffus, piaculum omnis Deorum iras,qui
pcftem ab fuis averfam in hoftes ferret. Ita omnis terror, pavorque cum illo latus,
figna primo Latinorum turbavit: deinde in totam penitus aciem pervafit. Evidentiffi-
mum id fuit, quod quacumque equo inveclus eft, ibi haud fecus quam peftifero fidere
itti pavebant: ubi vero corruit obrutus telis, inde jam haud dubie conftematae. cohor-
tes Latinorum, fugam ac vaftitatem late fecerunt, Simul & Romani exfolutis religione
anhnis, veluttum primum figno dato coorti pugnam integram ediderunt, nam & Ro-
rarii procurrebant inter antepilanos , addiderantque vires, haftatis ac Principibus:
& triarii genu dextero innixi , nutum Confulis ad confurgendum exfpeftabant. T.
Liv. Vlll. Cap. 9. Dat is: De Romeinfche Consuls deeden bunne Offerbanden,alvorcns
zy de Benden mar bet Slagveld deeden aanrukken. Men zegt dat de Wicbalaar de Lever aan
Decius vertoonende, bem deed merken dat deze gebrekkelyk was aan de zyde. die Decius (a}
zelven betrof, daar by doende dat ze anders den Goden aangenaam was y en dat door Ma nlius
voortrefelyk ge-offerd was. Hier op antuoorde Decics: Het is wel genoeg, indien myn
Ampt-genoot dus ge-offerd heeft. Na betjcbaaren der Slagordens invoegen als boven gezegd
is,voerde men de Benden op den Vyand aan.
Manliusgeboodtden regter, Deciusdenjlinker-
Vleugel. In 't eerft vocbt men met gelyke kragt en moed; docb de
Romeinfche Piekeniers van
den Jlinker Vleugel
, dm aandrang der Latynen niet kunnende verduuren, weeken tot agter de
tweede Linie, In deeze verbaaftbnd roept de Conful
Decius met luider ftemme, tot M. Va-
lerius in deezer voegen: ,, Valerius! men beeftde bulp der Goden noodig. Room dan Opper-
� Priefter van bet
Romeinfche Folk, zeg my de woorden voor, met welke ik my voor de Le-
� gioenen
(a) De Wichelaars noemden altoos de eene zyde desingewands, dehaareofde
Familiaris,; de andere de Vvandelyke.
Aa 3
-ocr page 235-
GEVALLEN
ipo
Hoe laftg heeft de Samnyt, in voor en tegenfpoed,
720 � Nog ongetemd, een1 llroom geplengd van Borger-bloed!
3, Hoe dikwils tragt hy niet op ongenaakb're Bergen,
� Door fchending van zyn woord 5 het Capitool te tergen!
J, Nu word hy voor onz Zwaard ter Offergaav gebragt:
� Wy kerven eens voor al de zenuw zyner magt,
� En, wyl de Hemel ons fchynt tot den Slag te maanen,
9, Befpaaren we eenen Vloed van Burger-bloed en traanen!
� Doch 'k vegt niet zonder uw toeflemminge. Alle zult
3, Gy flemmen in myn wit of toeven met geduld.
� Zyn al de Hoofden dus als 't Volk geneigd tot ftryden,
730 J, Wy gaan! Ik zal de dood om Rome's heil niet myden.
3, My pafl: het geenen fchrik te voelen voor een druk 3
3, Die worden zal ten Zuil van 't Vaderlandfch geluk;
33 My pafl: het, Lauweren heldhaftig te verwerven,
� En den Dictator, my Verwinnaar te doen fterven!
Zoo fprak hy. 't Antwoord toeft niet lang. Men merkt dit aan
Als iets, het geen de pligt niet toelaat af te Ilaan.
De
gioenen zal op-offeren. De Priefter gelafl bent hier op den geftikten Tabbaard aan te doen;
met gedekten boofde, de band onder den Tabbaard tot aan de kin uitgeftrekt L bbende, en, met
de voeten op een Werpfcbicbt Jtaande, aldus te bidden: �
O Janus, Jupiter en Vader
j, Mars, Quirinus, Bellona, Huisgoden, Goden der oarfe Sabinen, Goden des Fa-
derlands, vergoodde Helden, die eenige magt hebt over onsen over de Fyanden, gy mede
onderaardfcbe Goden, u bid, fmeek en bezweer ik ootmoedig dat gy den Romeinfchen Fblke
de kragt en de overwinning Jcbenkt, en dat gy over de yyanden van bet Roomfche Volk
uitfiort vreeze, verfcbrikkinge, en dood. En, gelyk ik dus myne mooorden u toevuyde, alzoo
offer en draag ik voor bet Romeinfche Quiritifche Gemeenebefi, derzelver Heir, Legioe-
nen, en Hulpbenden, zoo bet Heir en de Hulp-genooten der yyanden, als my zelven, aan
5, de Onderaardfcbe Goden, en aan de Godbeid der Aarde, eerbiediglyk op.
Na dat by op deeze wyzegefmeekt had, beval by de Lidlores naar T. Manlius te gaan;
en dien Amptgenoot tydig te waarfcbowwen dat by zich voor bet Leger bad opgeofferd. Zicb
zelve met bet
Gabinifche ge<waad omringd bebbende, fteeg by, geixapend te Paard, en ivierp
zicb in bet midden der Vyanden. Beide Slag-ordens zagen bem toen een geruimen tyd aan als met
iets boven-menfcbelyks verbeerlykt zynde, en als een van den Hemel gezonden Zoen-Offer voor
den toorn der Goden, bet voelke bet verderf van bun afwenden en over de Vyanden brengen
zoude. Alle vreeeze en verfcbrikkinge aldus met hem, als weg-genomen zynde, vervoarde byftraks
den eerften rang der
Latynen, en geraakte kort daar na tot midden in bun Slagorde. Het
is onwederfpreekelyk dat, werwaarts zyn Paard bem 00k voerde, aldaar de Vyanden jiraks in de
uitevfte ontfteltenis, voor hemfchrikten als of ze door eenen verdervenden Blixemfcbigt getroffen
�wierden: en zoo ras hy nu door de meenigte van Pylen geveld en ter nedergevallen was, vlug-
teden de ontroerde
Latynen wyd en zyd. De Romeinen in tegendeel,als viarenze nu door eene
Godsdienflige plegtigbeid verzoend en van alle fcbuld ontbeven, oervatteden toen den Jlryd met
zoo veel bevigbeid als ware in dat ogenblik bet zein des aanvals eerji gegeven geworden:
�want alle de ligtgewapende Benden rukten naar vooren aan, terwyl het zwaargewapend Voet-
volk op de regter knie Jteunende
, Jlecbts de wenk des Consuls verwagtede om op te ryzen.
-ocr page 236-
VAN F R I S O. yi|. Boek. 191
De Roomfche Hoof den doen hun' Opperften bezeffen,
Hoe diep 2yn groot gemoed hen thans vermag te treffen.
Zy branden van begeerte, en Zweeren al te zaam,
74.0 Waare ooit P a p i r i u s tot zulk een flraf bekwaam,
De ganfche zaak op hen te neemen, en te deelen
In 7t geen hy, tot zyn' ramp, mogt al te ftreng beveelen.
Men hoort, na dit befluit, terflond de Krygs-Baiuin;
Men gefpt het Harnas om de Leen; men ciert de kruin
Met fchicht-weerftaanden Helm; men ziet de Zwaarden blinken;
En de Arend word om hoog geheven. 't Maatloos drinken
Wierd op het duurft geboet. De flaapende Samnyt
Ontdekt zyn onheil niet voor dat beleid, en vlyt
Vergeefs is, en de vlugt alleen behoud kan geeven,'
jrjo * Daar veele duizenden op 't bloedig Slagveld fneeven.
Der Gangariden Voril vind wederfland alleen,
Daar hy, vol vuurs, aan 't hoofd van zyne Troep verfcheeny
De Hoofdman Pontius, de braaffte der Samnyteny
Verr' van in overdaad zyne uuren te verflyten,
Vergaerd, op't eerfl gerugt, een1 onverzaagdenhoop,
En lluit zich digt in een, en temt des Konings loop.
Toen vogt men: en men zag zich in het kort, verwonderd,
Veel wyder dan men dagt van 't Leger afgezonderd.
Een dapper Man rent op den jongen Koning toe;
760 Groot van geftaltenis, verwaand en trots te moe;
Een Caracener. Maar het Zwaard, hier op te heffen,
Was doodelyk voor hem. De Prins, om hem te treffen,
Wykt eenigzints te rug, en, 't Wapentuig befpied,
Valt fnellyk toe, doorgrieft zyn flinker zy: Men ziet
Van flonden aan het bloed uit de open wonde vloeijen,
En, borlend neergerold, het groene Veld befproeijen.
Hy waggeld zelv, verbleekt, merkt dat hy 't licht al derft,
Dreigt yd'lyk nog een' Slag, zygt neer, zugt, fnikt, en flerft.
Schoon nooit voorheen befchroomd voor Dood of Krygsgevaaren>
770 Gedroeg de jonge Vorft zich nooit met meer bedaaren.
Voor zyne voeten rolde op het noodlottig ftof
Veel meer dan een Samnyt. De Wysgeer Teuphis trof
Niet
* Viginti millia hoftium coefa eo die traditur. Dat is: Mm zegt dat'er op dun dag
tixdntig duiuni der Fyanden fnsuveldsn.
Liv. B. VIII. Cap. 30.
-ocr page 237-
GEVALLEN
tpt
Niet dikwyls mis. Men zag daar Di oc a ae, verbolgen
Door dit gevaar, den een' den and'ren doende volgen :
Charon das, fhel en fterk, enUBBo, Gobrias,
Held Galoj Decamus, wier gramfchap kookend was:
Ten laatften kwam 'er lugt; en wel te pas. Zy flreeden
Een tegen tien, en, fchoon zy nog geen rampen leeden,
De aangroeijende Samnyt had ras te iterk geweeft:
780 A3s Fabius, bereids zelv voor den Prins bevreesd,
Een deel des Heirs beval hem, daar men ftreed, te zoeken.
En daar verfcheen by tyds een Troep in deze hoeken.
Met Pont 1 us toen 00k kort op de vlugt gebragt,
Verdween geheel en al de Vyandlyke magt;
En niets had ooit den glans van deezen dag verduifterd,
Had ongehoorzaamheid dien niet een deele ontluifterd.
Men neemt de Standers mede, en Buit, en geeft der Vlam
Wat Rome's roem en 't Volk niet meer ten voordeel kwam.
Men koomt van alien kant, vermoeid, weer aan 't vergaad'ren,
790 En F a b 1 u s dee \ Heir in zyn verfchanfing naadYen.
Maar kort na de eerfte vreugd van zulk een groot geluk,
Ontftond een bittre vreeze, en evengroote druk.
Hoe nader dat de Tyd, omwent'lend, kwam verkonden
De komft van hem, wiens laft men willens had gefchonden,
Hoe meer men wierd bedugt voor zulk een oogenblik,
Alleen ftond Fabius ontrefbaar voor den fchrik.
Hy wenfehte niets, moeflihy dit roemryk zegepraalen,
Door onverzoenbVe ftraf met zyne dood betaalen,
Dan dat Pa piriu s ten fpoedigften verfcheen,
^00 In weerwil van zyn lot, bedaard en wel te vreen!
Men hoorde 00k haaft de komft van den Dictator melden:
Straks zet hy zich aan 't hoofd van zyn voornaamfte Helden,
En treed blyhartig toe. Grootmoedig in zyn fchuld,
En, ondanks zyn misdryf, rechtvaardig in geduld!
Het ganfche Leger ftond, aandagtig, opgetoogen,
En lette, met ontzag, op des Dictators oogen.
Stil, even als, op 't end van eenen Zomerdag,
De wyde Zee zich toont: waar 't ooge reiken mag
Is geen beweeging, jaa geen adem zelv der winden,
810 OFligte golv, de Kufl Tangs glippende, te vinden:
De
-ocr page 238-
VAN F R I S a VII. Boek. 193
De Zee gelykt 00k Strand: zy, die nog onlangs vol
Verwoede Baaren was, hier Hemelhoog, daar hoi,
En dreigende, door Dyk en Dammen te overromp'len,
Het Aardryk wederom in d'ouden Nagt te domp'len.
Men vleide rich niet lang. P a p i r i u s verzet
Door 't overtreen van een 200 duidelyke Wet,
Gewapend met een ftreng gelaat, gaf fluks bevelen,
Den Overwinnaar ftraf naar werken toe te deelen.
Het was de Dood. Toen rees daar fchielyk van rondom,
820 En door het ganfche Heir een zeer ontfteld gebrom.
Het Volk fchoot toe. Het drong, verward, van alle kanten,
En zag zyn1 Gunft'ling reeds gebonden door Trawanten.
Fluks breekt het uit, en roept om zyn behoud. Daar ftaat
En verontwaardiging en toorn op het gelaat:
Daar blinken Zwaarden. Een der Hoofden, uitgetreeden,
Heft deze woorden aan: � Is Rome zelv te onvreden,
� P apirius, wy zyn geruft, volvoer den laft,
� Maar dat haar roem niet worde, al te onbedagt, verraft!
j, Dit Volk, deez Hoofden flaan nog fmeekend voor uwe oogen,
830 � Door 's Veldheers dapperheid, en 's Lands geluk bewoogen:
� Het ganfche Leger bid op 't nedrigfl: zyn behoud ;
� Maar fchrikt ora 't aklig Lot waar in het hem aanfchoud.
Zoo fprak hy. Maar hy kreeg tot antwoord: � Zyn de Wetten
55
Aan u betrouwd, begin het eerft die te verzetten,
En fchend haar heiliglieid; verdien der Goden ftraf:
Thans houd ik in myn hand Quirinus grooten Staf!
Meer niet. Het ftreng bevel verdubbeld na deez woorden,
Die, met een1 fellen fpyt, in 't hart der Krygslien boorden.
Hun toorn groeid als een Vuur, dat voor aan in een "Woud,
840 Met een verheven Vlam word, onverwagt, aanfchouwd,
Niet blufchbaar is, en, door een1 harden wind gedreeven,
In korten wyd en zyd verflindende aan koomt ftreeven,
Met yflelyk gekraak het hoog geboomt verteerd,
In eenen Modderpoel het loofryk oord verkeerd.
En het bevallige der fchaduwryke hoeken,
Aan's Meefters oog vergeefsch in asch en damp doed zoeken.
Bb                                   De
-ocr page 239-
G E V A L L E N
IP4
De Hoofdman heft weer aan, maar grammer: � Meer dan Een*
5)
3)
Dictator moet men hier opoff'ren voor *t Gemeen3
Noemt gy't aldus. Wy mee geleidden deeze Benden,
850 � En durfden uw gebod, om Rome's Zege, fchenden!
� Maar denk veel eer hoe min een 's Veldheers arm vermag,
� Wanneer zyn Leger hem niet ftaaft in het gezag.
� Wy zwoeren in den ramp van Fab ius te deelen>
� Of't uiterft te beftaan in 't weeren der bevelen!
P a p 1 r 1 u s wierd nog verftoorder op deez Taal,
Maar, niet in 't mind ontzet voor't rondom fchitt'rend Staaf.
Zoo ziet men, midden in Neptuins Egeefche Ryken,
Den hoogen Atbos ftaan, als nit zyn duiftre wyken
Edol de Winden loft. Zy florten magtloos op
860 De ontzachelyke kruin, en onbeweegbVen top:
Niets is 'er wyd en zyd dan onruft te befpeuren,
Het Aardryk loeid, en beeft, en fchud, en voeld zich fcheurenj
Alleen weerftaat hy 't al; kaatft Dwarlwind en Orkaan,
Met grooter kragt, te rug, en jaagt ze Zeewaarts aan.
De Gryzaard antwoord: � Straf zal zulken wel genaaken >
� Die myn rechtvaardigheid onzinnig zullen v.raaken,
� Of hind'ren met geweld! Zy zal, op haaren tyd,
� U worden toegekeurd naar dat gy fchuldig zyt!
� Wat! waant gy my ten fchrik met Oproers-Vuur te naadVen>
870 Of kent gy 't bloed niet dat 7er omzweeft in myne aad'ren?
� Trouwlooze! Leer 't. fela toe. 'k Zal Rome's Regterhand
� Niet doen bezwyken. 'k Zal de Wetten van het Land,
� Wat euveldaad gy door een' woeften toorn moogt kiezen,.
� 't Roemwaardig ftrafzwaard niet lafhartig doen verliezen.
� Heeft *Manlius zyn' Zoon ge-offerd aan de Wraak,
� Daar 'c bloed zyn item verhief \ zoude ik een dwaaze zaak ,
� Om
* Manlius. De jonge Mjsklius, Zoon van den ConfulManlius, had, even
voor den Slag tegen de Latynen, waar in D E c 1 u s Mtis zich voor het Romeinjche Leger
had opgeofferd , een tweegevegt gehouden tegen Geminius Metius, een der
Hoofdlieden des Vyands, en daar door overtreden het gebod der Consuls , die,
aangezien deeze Oorlog van groot gewigt was, dewyl de Latynen op dezelve wyze ten
Stryd waren afgeregt als de Romeinen, allom op fevensftraf hadden doen verbiedeti
zich uit de Slagorde te begeven, en zonder hunne toeftemminge te kampen, De ion-
ge Manlius bleef Overwinnaar, doch de zege kwam hem niet minder duur te naan
dan eene neerlaag zou hebben kunnen doen. Zie hier de woorden van den Conwl
zynen Vader en tevens zyn vonnis, 't welk 00k op ftaanden voet wierd uitgevoerd.
� Dewyl gy T. Manlius noch dehoogemagt der Consuls,noch de Vaderlyke
� Ma-
-ocr page 240-
VAN F R I S O. VII. Boek.         ipj
� Om zinn'loos woelen, doen} Sterv ik, de ftraffen leeven.
� Jk zal een voorbeeld van rechtvaardig hand'Jen geeven,
� En gy van boosheid. Jk, omtrent myn pligten rein,
$80 n Ontaardden! zal doen zien 't gedrag van een' Romein.
Maar *t zwaar ontftooken.Volk, verr' van te zyn te vreden,
Treed toe, mispryzende deeze al te ftrenge reden;
En meer op zege en roem dan't ftuurfche recht gefcherpt:
Wanneer Vorft T e u phis zich daar moedig tusfchen werpt,
En zelfs de driftigften doet in linn woede toeven.
Want, hoe de gramfchap brand, men wil nog wel beproeven
Al wat van wederkant tot rule en tot verdrag,
En F abius behoud, elks wenfch, verltrekken mag.
De Wysgeer, dien de Faam en 't laatfl gevegt doen eeren,
Soo En dien geen zelf-belang noch drift noch toorn regeeren,
Begind daar op aldus: � Romeinen, zal het Zwaard
� Alleen bier fcheidsman zyn? Zoo niet, o Helden-aart!
� Velt den Samnyt, doet daar Hetruriers voor bukken,
� Maar wilt het in uw bloed en eigen borfl niet drukken!
� O Mannen, ras beroud een fnel gereezen drift,
� Wanneer ze van misdryf niet word by tyds gefchift!
� Be nood, Romeinen, doet een1 Vreemdeling hier raaden,
� Al mogt het in uw gunft voor ons belangen fchaaden.
� Wy zien uw1 roem met veel te eerbiedige oogen aan,
900 � Om dien, ondankbaarlyk, door zwygen te verraen.
� Daar Edelmoedigheid door reden is te treffen,
� Behoeftmen daar het Zwaard onzinnig op te heffen?
� Daar
� Majefteit in acht nemende, de Slagorde zyt uitgetreden om te ftryden, en dus zoo
,, veel als in uw vermogen was, de Krygstugt, dewelke toe nog toe de grondflag
� van de grootheid der Romeinen is geweeft, hebt gefchonden: Dewyl gy my hebc
j, genoodzaakt een van beiden te vergeeten, of het gene ik aan 't Vaderland, of het
j, gene ik aan my zelven en de mynen, fchuldig ben, zoo is het redelyker dat wy
� voor onze eigen fchuld worden geitraft, dan dat het Gemenebefi om onze overtree-
� dinge lyde. Wy zullen dan een droevig, maar der Jeugd altyd nuttig voorbeeld
� wezen. Ik ontken niet dat de ingeboorene Vaderlyke liefde, zoo wel als dit tee-
� ken uwer dapperheid, die door eenen valfchen roem is verleid geworden, ten uiter-
� ften voor u pleiten, en my Vermurven. Maar dewyl het gezag der Consuls eens
� voor al door uwe dood moet worden beveftigd, of door uwe vryfpreeking vernie-
� tigd, zoo denk ik niet dat gy zelf zult weigeren (vloeid'er nogvanonz' bloed door
� uwe aderen) om de Krygs-tugt, door uwe fchuld te gronde gegaan, door uwe ftraf
� te herftellen. Liv. B. Pill. Cap, 7,
Bb 2
-ocr page 241-
196                     GEVALLEN
� Daar de Arend zich vertoond, en daar men grootheid wagt,
M Zal daar door gramfchap meer dan wysheid zyn volbragt ?
� Waarom toch F abius, heeft hy de Tugc gefchonden,
» Niet naar het Capitool ten oordeel heen gezonden ?
Is't dat zyn misbedryf den ganfchen Staat betreft,
» Men hoore dan het geen de ganfche Staat bezeft.
» Doorlugte Vader, 't fchyne aan u geen Wet te breeken,
5>I0 » Wanneer men voor haar Troon koomt nader raad te fmeeken?
� Heeft Manliiis gedragzoo groot een nut gedaan,
� Elk ziet het nogtans ook niet even gunftig aan.
� Natuur heeft ook haar Wet. De Deugd heeft zelv1 haar trappen,
� Die 't niet voorzigtig is door ftrengheid te overftappen.
� Het heil des Vaderlands is d'eerfte en hoogfte Wet:
� Naar deeze zyn alleen alie andren ingezet.
� Kunt gy dat zeegryk Hoofd het dapper bloed zien ftorten,
� Dat een' verwoeden Kryg wift fchrander te verkorten?
� En zal het wenteJen in het noodlottig ftof?
920 Denk hoe de laatere Eeuw zyn daad, met eeuw'gen lof,
� Ontvangende, zyn ftraf daar nevens op kan vatten,
� En moogelyk 11 zoo rechtvaardig niet zal fchatten.
� O Vader, laat men nooit verrrrelden dat de fpyt
� U dreef, in plaats der Wet, om d'al te vroegen Stryd I
� In daaden van verheve en groote Stervelingen
� Zoekt de Nakomeling op *t allerdiepft te dringen.
� Hy wenteld alles voor een naauwbefpieglend oog,
� En ruft niet tot hy weet wat hun gemoed bewoog.
� Laat dan de Nyd haar gal niet in zyn oordeel mengen ,
950 � Noch aan het Nageilagt een valfche tyding brengen!
� De Nyd, die't is gelukt om Hemel-klaare daen
� Te ontluifteren, kan hier nog eer de hand aan flaan.
� Waar zyn de wydberugte en onverwinbVe Helden,
� Die dat verwoed gedrogt in hunnen leeftyd velden J
� Dat achter hunnen rug'altyd hun7 roem begrimt,
� In hunne afwezigheid op hunnen Zetel klimt,
� En nog zoo veel te meer is voor den Menfch te myden,
� Om dat hem zelfs de Deugd daar voor niet kan bevryden.
� Schoon Haat, en Dwinglandy, fchoon Armoe met hemfterft,
940 � En al wat hem verdrukte eens kragt en voedzel derft;
v De Nyd zal niet met hem in de enge Lykbus duiken,
� Maar wodHen met zyn Faam om haare wiek te fnuiken t
M Wkvd
-ocr page 242-
VAN F R I S O. VII. Boek.           i9>
Wierd egter ooit een' Menfch gegeeven, dit gedrogt
� Ter neer-geveld te zien, hier kan het zyn volwrogt;
� Hier kunt gy haare gal voor altoos haar ontrukken,
� En 't Staal, in 't openbaar, in haaren boezem drukkea.'
� Zy fierft, bek'oomt gy thans de zege op uw gemoed,
� Die menfchelyken roem ten Hemel ryzen doed!
� O, cier hier me& de reeks van zoo veel groote daaden!
pjo � En wat kan 't aan het recht van Rome's Wetten fehaaden,
� Zoo zich Pa pi r i us verwinnend blyken geeft,
� Hoe hy naar Wet te zaam en billyk Vonnis ftreeft?
� En, wyzend van zich af bebloed te zegepraalen,
� Eer door lankmoedigheid dan Ilrengheid wilde dwaalen^
De Wysgeer zweeg. De Vorfl: van Gange valt, terftond,'
Den Veldheer om den hals. � O, by het dier Verbond,
j, Waar door ge ons Schutsheer zyt (Jaat hy den Gryzaard hooren)
M Doorlugte Vader, wil ons aller wensch niet ftoorenl
n Ach, neem het aan als 't geen ik eenig van u vraag,
960 >» En voor welk eene gunft ik alle gunllen waag.
� Gebie j verg wat gy wilt, gy zult gehoorzaamd wezen,
� Zoo ras voor 't zeegryk Hoofd geen dood meer zy te vreezen!
� Ook weigerd gy my niet den dierb'ren naam van Zoon:
� O ftel het Vaderlyk gemoed dan nil ten toon!
� O fta my toe dat ik, in 't fpreeken van uw daaden,
� Niet met zoo bloedig een verbeelding zy belaaden,
� Maar ronduit zeggen moog1 dat ik, in groot gedrag,
t, En ziels-vermoogen, nooit doorlugter Helden zag!
Nog ftond de Veldheer ftil; en diep in 't overdenken
970 Van zulke woorden. Straks temt hy 't geraas door 't wenken.
Elk wagt, met ongeduld, wat hy belluiten zal,
Of F a b 1 u s ten heil, ten uitftel, of ten val.
Toen hiefhy Hemelwaarts zyne oogen en zyn handen,
En riep: � O Goden! neemt dit aan voor offerbranden,
� En wendt van my de Wraak, op and'ren afgeftuit,
,> Of rukt ze, als ik nu doe, ten diepen boezem uit!
Hy zweeg niet, of het Heir ftond daar van opgetoogen;
In plaats van toorn verfcheen het diepft ontzag in de oogen.
Bb 3                                         Het
-ocr page 243-
1^8 GEVALLEN VAN FRISO, VII. Boik.
Het hartlykfl: vreugd-gefchal verfpreidde zich in 'c rond,
oSo Van 2,00 veel Duizenden als uit maar eenen mond j
En hy gevoelde zelv, door dit gejuig te hooren,
Nooit zulk een Ziels-vermaak en blydfchap van te vooren.
Straks wierd een deel des Volks, met een ervaren Hoofd,
Bevolen den Samnyt, nu van zyn magt beroofd,
En geenzins meer in ftaat in 't Veld van Mars te praalen,
Zelfs te vermeefteren tot in zyn verr'fle paalen:
En, van het ander deel verzeld, vertrok men weer
Naar Rome's hoogen Wal, en lei de Wapens neer.
Straks wierd Vorft T eu p h i s raad gevolgd; en Rome's VaadVen
<>oo Befpeurden F a b i u s hen pas, gebonden, naad'ren,
Omringd van Volk, en door de vreugdegalmen heen 5
Of deeden hem terftond in voile Vryheid treen.
De jonge Krygsheld gaf toen ook een wysheids teeken,
Tot ftaaving zyner deugd, zoo zegeryk gebleeken.
Papirius wierd op het tederfte begroet:
Hy viel hem om den hals met een ontroerd gemoed,
En, van dien dag af aan, getrouwe Boezemvrinden,
Was geene fchaduw zelfs van twift by hen te vinden.
Hy was te Rome groot die Legers overwon,
iooo Maar grooter, die zyn hart en drift vermeeft'ren koni
E'mde van bet Sevende Boek.
-ocr page 244-
GEVALLEN
VAN
FRISO
■ '
I N H O U D
VAN ^
HET AGTSTE BOEK.
Load van Alexander, ^wPorus, ivelke tydingen Ascon, te
rug koomende van zyneRets naarbetKoninkrykvan
Porus, tverwaarts
hem
Friso uit Carmanie gezonden had, te Rome medebrengt: ah
mede
^Ptolemeus Landvoogdvan Egypten wasgeivorden,en hoe
hy
F r i s o aanbood om aldaar by hem te komen, tot dat men iets voor hem
zoude kunnen ondernemen. Verders verhaalt
A s c o n door wat middcl
hy van de Koningin
Me lite hadgehoord, en haar verblyfplaats ont-
dekt. Blydfchap van
Friso. Hy be/luit ten fpoedigften van Rome naar
Gades te vertrekken om M el ite afte haalen, en vervolgens te zamen
naar
Egypte by Ptolemeus zich te begeven. Le Romeinen zetten
hem drie welbemande Schepen by. Hy neemt affcheidvan
Papirius^j
F a b i u s, en vertrekt. Redenvoeringen over de grondbeglnfels der Ro-
meinen in hun Staats-beflier. T e u p h i s verhaalt hoe men Porus had
opgevoed.
Friso ontdekt wie T e u p h i s is. Zyne vreugde over deze
AGT-
-ocr page 245-
AGTSTE BOEK,
AntufTchen van den Troon, die d'andre Heerfchappyen
AUeen den Scepter leend, om tot fcyn wit te dyen,
Zag de Otperheer van al wat wezenkreeg, volbragt
Wat door zyn gramfchap was aan 't Ooften toegedagt:
Maar tevens hoe de Vorfl:, verordend hem te wreeken,
Ook waar' van alle deugd en wysheid afgeweeken;
Zich fcelv' verwaand den roem toemeetend zyner daen,
Gereed om, heet naar moord, al verder voort te gaan:
De G o d h e 1 d leerde hem waar op hy was vermetel,
10 En ftiet hem in het Graf, van Cvr r us hoogen Zetel.
Hy viel in 't midden van zyn trotsheid en ryn roem,
Voor 'sHoogsten aangezigt, gelyk een teere bloem.
Al zyne fchatten, al zyn poogingen verdweenen;
En al zyn heerlykheid vlood raffer van hem heenen,1
Dan een geflepen Kei, door een bedreeven hand,
Ten flinger uitgelofi: aan't Balearifch Strand;
-ocr page 246-
VAN f R I S O. VIII. Boek.          20
Of fneller door een droom de Ruflkoets uitgedreeven,
Als 't lang geketend oog Aurora ziet herleeven.
Dee*' tyding kon de Vorft van Gangaris alleen
20 Aanfchouwen als het eind van zyn weerwaardigheen.
Want, hoe hy waar1 beraind van Rome's Volk en Grooten,
Hy was als in een1 hoek der Waereld opgeflooten:
Terwy 1 Aguammes zich nog meer tjeveflenkon,
En mogelyk den Jiaat der Volken reed$ verwon.
Niets koft een1 Dwingeland om zyn gezag te ftaaven,
En 't ligt verleidde Volk te meerder te verflaaven;
fa waar1 het zelfii de Deugd, waar mee hy hen verblind,
Hy kiefb ze, 200 hy flechts geene andre middMen vind!
Maar 't lot van Porus kwam deez hoope zeer verkleenen,
30 Want 00k was reeds het uur van zyne dood verfcheenen.
Held P o r u s was niet meer! Hy had den hoogen Staf,
Eer Alexander zelfs verwifleld met het Graf,
Zyn kragt door droefheid zynde en door bekoomen wonden,
In \ vegten voor zyn Recht, en Vaderland, verflonden.
Het Hoofd der Griekjche magt, in zyn Gebied geveil,
Gebood nu dit wel eer zoo zegeryk Gewefl.
En wat was toch van een zoo vreemde hand te wagten,
Die, buiten twyfFel, flechts naar eigen nut zou tragten,
En zich in dat gebied beveften, zonder dat
40 Men ooit de minfle hulp van hem te hoopen had;
Ja die zich zelven eer A g r a m m e s zou verpligten
Om, met zyn hulpe, zich een nieuwen Troon te ftigten,
Terwyl daar in zyn Hof niets dan een nieuwe fmaaa
Te wedervaaren was, en mooglyk weer verraad.
Held As co n van dien kant thans weer te rug gekoomeni
Verfcheen met al dit nieuws in 't zegepraalend Romen.
Ook gafhy hen berigt hoe hy, door hunne vlugt
Uit Pafargadcs Wal, verlegen, en bedugt
Van hen in langen tyd niet op te zullen fpooren5
50 Naar Baby/on vertrok om van hun lot te hooren.
DeMACEDooN verwagtte, in die vermaarde*Stad,
(Die hy ten Rykstroon reeds voor zich verkooren had)
v '
                                                                                  Van
* Igitur tanquam conventum univerfi Orbis afturus, Babilonem pervenire feftinabat.
Curt. Lib. X. Dae is: Hy haaftte zkb derbalven, om mar Babylon te koQnunt als of by
bier de gebeele waereld bad willen byeenvergaderen.
-ocr page 247-
GEVALLEN*
202
Van alle Volkeren, hem dienende, Gezanten;
Om, van een's ieders magt bewuft, aan veele kanten,
Gelykelyk het Zuid en Weften in de vlam
Te zetten, toen de Dood hem overromp'len kwam.
Held A scon dagt dan hier berigten te bekoomen,
Waar dat zyn Koning 't laatfl: was vlugtende vernomen >
En hem gelukte zulks. Verr' van eene ydle reis
60 Te doen, verkreeg hy zelfs nog meer dan zynen eifch.
't Was nu niet meer geheim wat eedel Vrindfchaps teeken
Van Pto lemeus was voor Ganges Vorft gebleeken,
Wanneer hy, toen men 't bloed van 011 s i n e s vergoot,
Den Prins, door zynen raad, redde Hit den hoogften nood*'
Held As con kreeg van hem te Babel aangekoomen,
Berigt hoe Fit is o was gevlugt naar 't verre Romen.
De Landvoogd, die't bewind van Sidons Kuften had.,
Thans ook te Babylon, om van zyn Vloot en Stad
Den Koning rekenfchap en kennifle te geeven,
70 Had Fr 1 so met zyn1 Stoet aan Lagds Zoon befchreevent
Verhaalende op wat tyd, dien Veldheer ten geval,
Hy deezen jongen Vorft liet reizen uit zyn' Wal.
Maar Ptolemeus deede aan A sco n mede hooren
Den aart van hem, die nu ten Koning was verkooren
^Alexanders plaats: en hoe deez * Jongeling,
Zoo laag van hart als geeft, van 't bloedige geding,
Dat onder de Opperften des Legers was gereezen,
In 't kort, naar alien fchyn, het offer zoude wezen.
� Want (zei hy) elk die flechts bekleed was met gezag,
So ,, Begeerde een Heerfchappy tot loon van zyn gedrag :
� En waar1 niet tot dien prys gezogt de Vree te koopen,
5, De Eupbraat was, rood van bloed, reeds naar de Zee geloopen>,
� Wat my belangt, de Nyl zal buigen voor myn' Staf:
� En, fchoon een ander my dien in de handen gaf,
� En ik myn pligten weet, ook niet denk te overtreden,
� Ik dugt in korten tyd weer wiflelvalligheden.
� Ik zal geen muitery beginnen, maar de Vorft
� Zal ras bemerken welk een vreeslyk pak hy torft.
� Wy zyn te lang gewoon het Oorlogs-Zwaard te heffen,
90 � Om plotsling 't vreedzaam wit, dat men bedoeld, te treffen.
v$ Ho©
* Arideus, Broeder van Alexander.
-ocr page 248-
VAN F R I S O. Vni. Boek.           20%
35
33
3)
Hoe 7t zy, voor dat men daar een and'ren Standert plant,
Gaa 'k naar myn nieuw bewind, en deez myn regterhand
Zal daar den mynen wel zoo diep den grond indrukken,
Dat niemand hem zoo ligt daar weder uit zal rukken.
� Gaa, itreef naar Rome, geefte kennen aan uw' Vorft,
� Dat Ptolemeus, die zich voor hem waagen dorft,
� Wanneer hy niets vermogt, door zich te zien verhoogen;
� Niet minder zyn geluk en welftand heeft voor oogen;
� En Cyrus Dogter hoore, op't fpoedigfte, uit uw1 mond,
loo � Dat hy vervolgen zal het geen hy toen beftond!
� Het Koninklyke Paar koome in Egypten ruften,
� En deele in myn gezag, tot dat aan Gangers Kuflen>
� Het zy door lift, het zy door openbaar geweld,
9j Tot hun lierftelling iets in 't werk kan zyn gefteld.
Maar deeze tyding, hoe ze ook gunftig mogt gelyken*
Moeft voor een and're nog zeer verre in waarde wyken.
Had Asco n Gangers Kroon met zich te rug gebragt,
Verkondigd dat de Prins wierd in zyn Ryk verwagt,
Door geen Verraders of Weerftreevers at te wyzen,
no Hy had geen grooter vreugde in zyne Ziel doen ryzen.
Hy had op Reis van 't lot der Koningin gehoord ,
Melite's woonplaats zelfs gelukkig opgefpoord:
Ja zoo, dat niets liaar weer waarfchynlyk zou doen derven;
En deed zyn1 Koning dus deez blyde Maar verwerven:
� By 't Syrijcb Byblus vond ik eene Kiel nu ree
� Naar 't ryk Sicilie te ftreeven door de Zee;
� En, wyl men ligt van daar Italie'kzn. naaken,
� Scheen my deez omweg geen verhindering te maaken.
� Of liever 's Hemels wil deed my ter goeder uur,
120 � Voorfpoedig ftevenen naar Syracufe^s Muur!
� Een Handelaar, gewoon die waat'rente bevaaren,
� En Gades te voorzien met Afiaatfche Waaren,
� Word naauwelyks gewaar van welk afleggend oord
5, En naar wat doel ik reis, of vat verbaasd het woord,
� En fpreekt: O zeldzaamheid! 6 wond're lotgevallen!
� Wat vreugde in de ommetrek van Gades hooge wallen 1
� Ja wat verlofling uit een' hopeloofen ftaat!
� Het Godendom bekroond de vroomheid vroeg oflaatj
Cc 2                                      » En
.....i
-ocr page 249-
GEVALLEN
� En 't Noodlot mag een wyl zyn bittre gal doen fmaaken,
� De Hemel zal de deugd op't laatfl gelukkig maaken!
� Terwyl ik ftaa verzet op 't geen dien vreemdeling
� Dus met genoegen treft en met verwondering,
� Hervat hy: Gy dan ktint uw1 Vorfi: een Maar verkonden,
� "Waar aan zyn dierfte wenfch niet min zal zyn verbonden y
� Dan zyne Moeder zal met vreugd zyn aangedaan,
� Zoo ras zy zyn behoud zal uit myn' mond verftaan.
� By haar is alle hoop zyn 's levens reeds verdweenen;
� Zy doed niet dan dien Zoon op 't tederft te beweenen.
� Maar gy vervvagt nu reeds dat ik u melden zal,
Hoe. 'k deeze dingen weet; en door wat vreemd geval,-
� My zulk een Koningin gebeurde te begroetenl
� Hoor dan hoe 't noodlot my haar deed net eerll ontmoeten:..
� 'k Zworf met een Punifch Schip langs Thetis wyden plas,
� Het welk naar 't Gadtiaanfcb gebied verordend was,
� Maar in onz' fpoed door Storm-en Tegenwind verhinderd
3, Was al ons Leeftogt dus bedorven en verminderd,
� Dat we aan een onbewoond en fteeds gevlooden oord,
� Een Eiland door een reeks van Rotzen omgeboord,
� Beilooten in onz1 nood op't fpoedigile te roeijen,
� Of ergens eene Beek met helder nat mogt vloeijen.
� Maar wat verwondering verrukte onze oogen daar,
,, Wanneer we eene achtbYe Vrouw, omringd door eene Schaar?,
� Van pragtig uitgedofte en vreemd gekleedde Lieden,
,, Be/peurden in een Woud de Middag-Zonne vlieden.
� By haar, die de Opperfte van dit gezelfchap fcheen,
� Zat ftil aan ieder zyde een Jong'ling; ongemeen
� Beide in het uiterlyk van aanzien en van wezen,
� En-in wier oog iets grootfch en VorfHyks rtond te leezen.
» Wy zagen nooit voorheen zoo veel bevalligheid,
� En houdingen, bezield door zoo veel Majefteit.
� "Wy wierpen ganfch verbaasd ons neder voor hun voeten,
,> Niet weetende of wy Goon of Menfchen hier ontmoetten;
� Maar Ganges Koningin (want deeze was het) rees
» Zelve op5 en fprak ons aan, en bande alle onze vrees.
� O (zei ze) is eind'lyk dan het dierbaar uiir gekoomen,
� Dat hier een Sterv'ling word tot onze hulp vernoomen!
� O Mannen, is de deugd van waarde aan uw gemoed,
� Rukfc ons-van deeze plaats, en uit onz' tegenfpoed!
-ocr page 250-
VAN F R I S a VIII. B.OEK.
� Wy zullen niet alleen, door flechts uw daad te pryzen ,.
170 j» Maar met gewenfchten loon, u dankbaarheid bewyzen.
� Wy zyn door onweer hier gedreeven, en onz Schip>,
� Ligt ginder reddeloos, verbryzeld op een Klip.
� De Zon is vyfmaal reeds gedooken in de Baaren r
,, Dat we ons zien bloot gefteld voor allerlei gevaaren.
�. O. mogten wy nog eens het Pimifch Sidon zien,
j, De Hemel konde ons geen' gewenfchter voorlpoed bien*
Ik antwoord op deez taai: � De onfterfelyke Goden
� Zyn ook van ons gevreesd, en we eeren hun geboden.
� Wie gy moogt zyn (alwaar 't dat uw doorlugtig oog,
180 }» Elk niet tot diep ontzag en deerenis bewoog)
� Gy zult gewis onz hulp en al onz magt genieten y
� Is't dat geen verre Reis mooge uw geduld verdrieten:.
� Want onze Kiel is naar de Gaditaanjcbe Kuft
� Tot een gewigtig wit, te Sidon uitgeruli
� Wy zouden, ongeftraft, ons niet te rug begeeven,
� Nog elders lieen, oft waar ten kofte van het leven.
� Zoo ffreng luid ons bevel. Indien gy Gades dan
� Wilt aandoen, zie hier't Volk dat u behouden kan..
� Van Gades zal wel haali door deze zelve flroomen,
jpo jj Waar 't u behagen mag, voorfpoedig zyn te koomen.
� Men neemt myn voorftel, ftraks na deeze woorden,aan,;
� Gelukkig het gevaar, dat. blikte, dus te ontgaan;
�. En, met ons op de Zee zich hebbende begeeven v
� Door wind en ftroom, met meer geluk dan ooit, gedreeven
� Verftaanwe uit haaren mond, met diep ontzetten zin,
� Hoe 't Lot ons reizen deed met eene Koningin.
� O, zei ze voorts, indien men flechts aan alle Volken
� Verkondigde, hoe 'k, verr1 door deeze vreemde kolken
� Gezworven, aan het eind der Waereld my bevind!
200 � O Zoon, o waarde Prins, zoo dier van my bemind,
� Is't dat gy 't lieve licht der Zon nog niet moet derven,
� Of's Vyands woede ontvlugt, verpligt zyt om te zwerven,
� Ook kwam u deze Maar ter ooren, en ik zag
� U mogelyk. eens weer.... Hoe zalig waar1 die dag,
� Waar op gy, dien ik in het Ooften heb verlooren,
� My by den ondergang der Zonne wierd herbooren!
� Wy hoorden verder hoe, door een 's Verraders Staal*.
3, En Staf en Leven was ontrukt aan haar' Gemaal,
Cc r                                       »
-ocr page 251-
2ctf                      GEVALLEN
� De Rykftad in de vlamgezet, een moord gereezen,
2IO � Waar in haar oudfte Prins ook zou gefneuveld wezen:
� Of wel, gelyk zy zelv, verr1 heen, naar alien fchyn
� Gevank'lyk weggevoerd; om buiten magt te zyn
� Van, door zyn Recht in 't hart des Volks te doen herleevens
� Den Booswigt eens den loon van zyn verraad te geeven.
� Voorts, eindigende onz Reis, en koomende in deStad,
� Die door de groote Zee van Mlas word omvat,
� Wierd niet zoo ras haar lot en ongeluk vernomen,
� Of deed medoogendheid in ieders boezem koomen.
� Wy mede zweegen niet. Het ganfche Volk verftond
220 � En haar mildaadigheid en goedheid uit onz' mond.
� Want zekerlyk geen Vorfl, hoe hoog hy zy verheven,
� Konde ons een' ryker loon of meer gefchenken geeven.
j, Vervolgens, eer ik my begaf ten nieuwen togt,
� Wierd ik op 't vrindelykll in haar Vertrek verzogt;
� En hoorde haar aldus: � Hoe verre u 't lot mag dryven,
j, Myn Vrind, herdenk altyd, wie dat gy hier laat blyven.
j, Verkondig overal myn woonplaats; des te meer
3, Dewyl ik thans geen hulp en geene magt ontbeer.
as Dit edelmoedig Volk heeft my niet ilechts ontvangen
230 5j Met vreugd, maar zal my zelfs zyn1 byftand doen erlangen.
� Hunne Overheid heeft reeds een ganfche Vloot beloofd,
5, Zoo ras het Oorlogs-Vuur zal wezen uitgedoofd,
� Waar mee Carthago, door * Agathocles befprongen,
� Een tyd lang op het naauwft; gevaarlyk word gedrongen.
3, De Zeemagt dezer Stad helpt thans Carthago mee!
3, Maar, koomende te rug met een gewenfchte Vree,
3, Ontvangt ze ftraks bevel my veilig te doen landen,
3, Of aan Berythus Kuft, otSidori's dierbre Stranden.
3, Intuffchen vraag alom, verneem of niemand heeft
240 � Gehoord van eenen Prins, die doolende ommezweeft;
3, Indien hy flechts der magt zyn's Vyands is ontweeken!
3, Zie daar alleen wat ik kan van zyn noodlot fpreeken.
� Helaas! zie daar de hoop die myn gemoed nog helpt,
33 Zoo lang geen droever Maar myn binnenfle overltelpt!
� Voorts
* Zie hier over het IV. Cap. van bet XXII. Boek vaa Just in us, waar op hier
aezien word.
-ocr page 252-
VAN I R I S O. VIII. Boek;
j, Voorts (fprak de Handelaar) kunt gy verwittigd wezen %
  Dat nog in Afrika de Vree niet is herreezen:
  Dat nog de Koningin aan Gades ryke Kuft,
  In alle veiligheid, met Jiaare Prinflen rufl,
  En dat ik zelv, met vreugd, aan haar na weinig dagens
�$0 j)  Van een zoo groot geluk en voorfpoed zal gewaagen.
  Zy wagte daar tot dat uw Vorll haar kennis zend,
  Waar heen zy haare Reis, of hy de zyne wend.
Held A scon iloot. De Prins, van blydichap opgetoogen,
Viel fluks hem om den hals, en fprak met weenende oogen:
� Wy zelv j myn Vrind, wy zelv, wy zullen door de Zee
� Straks zoeken, aan een zoo gewenfchtte en waarde Ree3
� Een Moeder, zoo bemind, zoo lang gefchat verlooren>
3, En die de Heme! u zoo zeldzaam op deed fpooren i
Fluks haaft hy zich om aan P a p ir i us berigt
260 Te geeven van dit nieuws; en hoe hy, thans verpligt
Eerft Gades, voorts Egypte op 't fpoedigfle te naad'ren,
Zyn hoop tot byftand veftte op Rome's- groote Vaad'ren.
� O (fprak hy) dapper Held, daar dit Gemeenebeft,
� Met recht, zyn' luifter, eer, en hoop op heeft gevefl,
j, Door lange op het genot van uwen arm te roemen,
� Zy Romeeens 't Hoofd van ganfch It die' te noemen!
� Maar weiger my geen hulp: vergun my mynen eifch,
� Op dat ik veilig door de groote Waat'ren reizr,
� En eene Moeder weer ten laatften mooge aanfchouwen,"
270 3, Wiens noodlot my zoo lang heeft wreedelyk doen rouwen;
� Helaas! hebt ge in uw Jeugd uw Moeder 00k bemind,
� Zoo weet ge in welk een' flaat myn ziel zich nu bevind!
j, De vreugde, die 'k haar zal door myn verfchyning geeven,
3, Is een vermaak voor my zoo dierbaar als myn Leven!
� Mogt ik, door's Hemels wil, myn' Zetel weer betreen,
� Ik zag een' duizend-tal van kielen op de Zeen
3, Gereed om, op myn' wenk, haar Vlaggen te doen eeren*
3, Zoo verr' Neptuins gezag zich uitftrekt op de Meeren.
3, Thans fmeek ik flechts om Drie: Zoo ligt word alle magt,
280 � Waar meede een Sterling is bekleed,teniet gebragti
-ocr page 253-
ao8                       CEVAlLEN
De Roomfche Raad had reeds beflooten van te vooren,
Wat of men op deez bee den Koning zou doen hooren::
Want ieder oogenblik konde eene omwenteling
In 't Ooften, daar hetal aan eenen adem hing,
Dien Prinsweer nieuwe hoop tot zyn geluk doen ryzen.
Men was beraaden hem deez hulp niet af te wyzen,
Koch Rome aan hem te doen herdenken met berouw,
Wiens naam hy d'Aarde door met zich omvoeren zou.
Fliiks kreeg SuLpitius bevel, op 's Tibers Stroomen*
spo Drie Kielen, wel bemand, reisvaardig te doen koomenj
Sulpitius, wiens lange ervarenheid geen Ree
Was onbekend op 't wyd der Middelandfche Zee!
Hy doed van flonden aan de ftoutfle Zeelien gaad'ren,
Met krygs en mond-behoeft1 de holle Schepen naad'ren,
En ziet met vreugd h'un moed. Elk hunner had, voorheen,
De Gaditaanfche Kuft veel meer dan eens betreen,
En d'ouden Oceaan, ten hemel opgezwolleo,
Zien toomeloos en woeft langs zynen bodsm rollen.
Ook was hen 't Strand bekend daar't groote Stroom-gebied
500 Uit Ethiopie met zeven monden vliet;
En daar de Koning wenfchte op 't fpoedigfl: heen te ftreeven,
Waar' hem zyn dierfte fchat, zyn Moeder weer gegeeven.
Haaft naderde het uur. De fchoone At«os s e treed
Naaft 's Konings zyde, en is ten nieuwen togtgereed.
Men zal nu wederom den Winden en den Baaren
Betrouwen 't geen ontkwam aan zo veel doodsgevaaren.
P apirius genaakt, door Fabius verzeld,
En groet by zyn vertrek den Koninklyken Held. �
De jonge Vorfl doed hen deez dank'bre woorden hooren:
310 � Niets zal /vermoogend zyn't geheugen te verftooren,
� Verheven Mannen! van uw toegenegenheid
� En vrindfchap, die my meer dan alle grootheid vleid!
� Ik zal den volkeren van uwe daaden melden,
� Zy diep verwonderd ftaan om zoo doorlugte Helden!
j, Ik zal n Lauwer-blaen bereiden aan den Vloed
5, Die P t o le m e c s thans eerbiedig hulde doed.;
-ocr page 254-
VAN F R I S O. VIII. Boek.
� En, ach! vermag ik eens op vaderlyke Kuften
j, Na zo veel zwervingen en wreede onheylen ruften,
� Zo verre Aurora's Kyk zich in het Ooften flrekt
320 �>, Zal elk door uwe deugd tot deugd zyn opgewekt!
� De Volk'ren mogen haar voor on-navolgbaar keuren,
� Zy zullen my nogtans op't zelve pad befpeuren!
5, Ik heb, door uwe gunft, gewenfchte ruft ontmoet,
5, Gevonden 't geen ik zogt in mynen tegenfpoed;
55 Maar 't geen nog grooter is, gelukkig mogen leeren
3, Waar toe 'k gebooren ben, de Volken te regeeren!
35 Ontvangt myn laatft Vaarwel! Geniet een' langen tyd
� Dat Rome zich in u\v behoud en heil verblyd',
� En wenfche om uw geluk! Want zekerlyk voor menfchen ,"
330 ,5 Ter heerfchappy gefchikt, is niets 20 groot te wenfchen,
,5 Dan dat hun Onderdaan den hoogen Hemel vraag'
s, Dat hun doorlugtig hoofd de kroon der Grysheid draag',
� En laat zy weggerukt! O Koninklyke Mannen}
,5 Wilt myn gedagtenis nooit uit uw Ziel verbannen!
Het oog word op deez taal bevogtigd; en men ziet
Dat ze uit het diepft vertrek des harten heenen vliet.
De gryze Veldheer kon zyn teerheid niet bedwingen:
En fprak: � Beminn'lykfle der groote Stervelingen,
j, O regt doorlugte Prins! uw leerzaamheid, uw deugd,
340 � Zal eeuwiglyk alhier herdagt zyn met geneugt!
� O neen, wy zullen U zo fchielyk niet vergeeten,
» En onz Nakomeling zal van uw wysheid weeten!
� Wyl ieder ftaat verzet, en Gy, door uwe vlyt,
� Der and're Vorften aart ganfch afgeflorven zyt,
� Zal Rome uw' grooten naam zo veel te hooger pryzen,
� En uw geheugenis te meer ontzag bewyzen!
� 't Vercierd Quirinus Stad en 't Godd'lyk Capitool
� Aan zulk een1 eed'len Prins te ftrekken tot een School.
� 't Gelukke U niet alleen daar Leflen van te haalen,
3 Jo � Deel mede aan zynen glans in groote Zegepraalen!
� U geeve Jupiter zyn' Blikzem in de hand,
� En pletter' in het ftof den fnooden dwingeland
� Dien Ge op uw Zetel ziet de Volkeren verdrukken!
� Eene ongeftoorde ruft voleinde uwe ongelukken,
Dd                                 � En,
-ocr page 255-
GEVALLEN
210
� En, door uw deugd veel meer dan heerfchappy vermaard*
,> Zy de onverwelkbre roem der Helden U bewaard I
Hy zweeg: En Fabi us, met nog verrukter zinnen,
Aanhoord men op zyn beurc het laatit Vaarwel beginnen i
� O (fprak hy) Fabius ontbreekt het aan geen flof,
360 » Maar woorden, om te regt te melden uwen lof!
� Wil Jupiter naar myn gebed en wenfch U loonen,
* � O myn behouder, haaffc op Gangers liooge Troonen
� Zult ge een volmaakt beftier, in Rome's wal geleerd,
� Vertoonen aan het Volk dat uwen Scepter eerd;
� En, zo gelukkig als gy deugdzaam zyt bevonden,
� Roemrngtig praalen in der laatere eeuwen monden!
,, Maar ftaat het Noodlot al te onwrikbaar; moet gy niet
3, Verfchynen in uw Land en wettig Ryks-gebied j
3, U geev1 de Donder-God, die hier van Troje's ftranden
370 � Anchises Zoon met onz' Palladium deed landen,
� Een ander Ryk! fchoon niet zo groot en uirgeftrekt,
� Wat fcheeld het zo het U den zelven luilter wekt,
� En ftof tot weldoen! Stigt een' Staat die hoog gereezen
� By't verfl gelegen Volk geagt worde en gepreezen!
� Eens hoore zynen roem en Gange, en Ch arsis Ryk,
,, En 't fmarte d'Indiaan hem niet te zyn gelyk!
� Hy buige 'er zich voor neer, en fchrikke om het verraaden?J
� En dat zyn Vaderen beftonden U te fmaaden!
� Vercierd met Rome's luft tot Vryheid en tot Wet,
380 3) En uwe deugd, zy nooit die Zetel omgezet!
� Het Iukke uw Nageflagt de Dwing^andy te weeren,
� En U, gelyk wy hier Enea s hulden, te eeren!
Hy zwygt. Men hyft het zeil, verlaat der Helden Ree,
En Vader Tiberyn dryfc met hen heene in Zee:
Die zagtlyk langs haar' rug de kielen voort doed dryven,
Als wilde zy hen nu voor altoos gunftig bly ven.
De Koning onderwyl merkt iets in zyn gemoed
Dat hem met dankbaarheid voor Rome wenfchen doed.
Hy, de eerfte Vorft, die zich van Rome deed beminnen,
Verliet haar Vellen niet met koele en ftille zinnen.
-ocr page 256-
VAN F R I S O. VIII. Boek. 2it
VerZet, in eene Stad zoo veel verheven Lien,
Zoo veel rechtvaardigheid en wys beleid, te zien;
Daar 't blind geval nooit recht verfchafte om te gebieden ,
Maar daar en gunft en konft moeft voor verdienften viieden,
Begreep Hy, wel geleerd op zyn geboorte en naam
Niet trots te zyn, waar toe de Vryheid is bekwaam:
En de ondervinding deed ten klaarften hem bezeffen
Hoe zwaar 't is voor de deugd der Vorllen gunft: te trefFen;
Terwyl ze zich alleen in een Gemeenebeft
400 Met eigen glans bekroond, en ieders agting veil.
De Dwingelanden, die hem zelv1 zo veer deen vlugten,
En de oorzaak waren van zyn waarde A t o s s e' s zugten ,
Getuigden dat men nooit verzekerd is van rufi:
Daar willekeur de toorts der heilige onfchuld blufcht.
En waar' hy niet gefchikt voor zyn Gellacht en Staaten,
Hy had, uit vrye keur, deez Veiten nooit verlaaten.
De "Wysgeer Teuphis hoord deez taal uit zynen mond:
� OLeonaat, waar ik voorheenen my bevond,
� Geen volk vermogt in my zo veel ontzag te wekken;
410 ,, En 'k voel dat hun gedrag my zal tot Leer verftrekken.
� Mag ik me eens weder op den Troon myn's Vaders zien>
� 'k Zal't misbruik van de magt, zo veel ik kan} ontvlien.
� Ik zal myn Volkeren 00k dezen indruk geeven,
� Geen Oppermagt zal meer hun voordeel tegenltreeven.
3, Ook zal de Wet myn1 Troon beklimmen: 'k wil alleen
� Haar ftellen tot myn wit, en regel myner Zeen.
� O neen! de deugd is niet a!s ancPre Rykdom te erven,
� En geen geboorte, of naam, of recht, doed haar verwervenl
� Hoe veel verfcheelde niet Vorft Charsis van zyn' Zoon!
4.20 � Zit eens de deugd, tienwerf zit de ondeugd op den Troon!
� Hoe groot is Brutus hier, die s'Lands geluk dorfl: veften
� Op eigen bloed, het al gaf voor 't gemeen ten beften,
� En, door zyn voorbeeld,eerft den grondilag heeft geleid
� Van 'a Volks doorlugt gedrag, en 's Lands rechtvaardigheid!
� Hem volgde L a r g i u s het naaft in groote daaden,
� Die, met de Di&atuur het allereerfl: belaaden,
� Moeft dienen tot een Baak. In zulk een tyds-gewrigt
s, Gebied hy Koninklyk, maar naauw is't doel verrigt
Dd 2                              � Der
-ocr page 257-
in                  :� GEY ALLEN
� Der Oppermagt, of hy verheft zich zelfs daar boven^
430 � Door zich van haaren glans vrywillig te berooven:
� Hy fchryft alle Eeuwen voor wat goed is, en belet
� Dat iemandj t'eener tyd, in zyne plaats gezet,
� Op al te lang gezag durft veften zyn gedagten,
� Uit vreez van zich te zien verfoeijen en veragten!
� Den Eerften heeft men dank te weeten dat, naar recht,
� Al wat 'er voorvalt word bedongen en bellegt,
� En dat noch vrind, noch Maag, noch zelf-belang, de Wetter}
� Ten nadeel van 't Gemeen,doen zwygen of verzetten:
� Den and'ren, dat men zelfs door zugt tot roem vermyd%
440 » Om, tot het uiterfte der vaftgeftelde tyd,
» Te pronken met den Staf, die geen meer nut kan geeven,
� Dan eenen flechts in eer en hoogheid te doen leeven.
� Groot is hy die naar zulk een voorbeeld doed en leeft,
� Maar grooter zekerlyk die zulk een voorbeeld geeft!
� Wat volk zal magtig zyn om Veften te overwinnen,
� Daar 't algemeene heil de handen en de zinnen
� Het Zwaard beftieren doed ? daar elk met vreugd zich bloot
� Durft ftellen, 't Land ten nutte, aan de allerwreedfte dood:
� En daar de Eenvoudigheid 's Lands Schatkift dus zal vullen,
4.jo » Dat veele rampen zelfs die niet uitputten zullen;
� Jaa, dat .geen vreemde Vorft, hoe verr1 zyn magt zieh fpreid*
� Beftaan zal voor hunn' moed en voor hun wys beleid!
� Sterft Alexander? wie zal in zyn plaats regeeren?
� Wie zich als hy, die't al verwonnen had, doen eeren ?
� De Tweedragt grypt den Staf: en in het grootft gebied*
� Dat immer was, is nt al wanorde wat men ziet!
,,, D a K1 u s lot kan 00k van deeze taal getuigen:
� Met zyn geluk moeft al der Perfen luifter buigen!
� Hier trekt, in tegendeel, geen Leger in het Veld,.
4.60 ,r Of ziet zich door een tai van Koningen verzeld;
� Elk ftraks bekwaam 't beleid met het vermogen te erven,
� Komt de Opperfte in den ftryd het levens-licht te derven*.
� Jaa, wierd het ganfche Heir op eens te niet gebragt,
� Uit Rome's hoogen wal verfchynt een nieuwe magt,
� Door't Capitool bezield met even groote Helden,
» En overdekt met nieuw Geweer en moed de Velden.
,» \ Zie klaar dat dit de vrugt der gulden Vryheid is,
� Wie, blyftze dus in waarde en in erkentenis >
» rt Ge- .
-ocr page 258-
VAN F R I S O. VIII. Boek; 21:
� 't Gelukken zal in verr' gelegene Geweften
470 ,, En Koninkryken zelfs haare Arenden te veften;
� Terwyl op lien1 alleen, op Een's ervarenheid,
� De grondflag van 't behoud des vyands word geleid I
Dus grooter dan hy dagt, door de eigenmin te bannen i
Vond zich de Koning kleen by 20 verheven Mannen.
Hy merkte hoe daar meer van noon was dan de naam
Van Koning, en dat deugd alleenig is bekwaam
Om Lieden, in den fchoot der armoede opgetoogen,
Verr' boven Koningen en Vorften te verhoogen.
Hy zugtte naar dien roem, en trooftte zich alleen
480 Met hoop van eens dit pad in voorfpoed te betreen.
De Wysgeer antwoord hem:�'t Hoogft dat een Prins kan wenfchen?
� Is 3 dat hy weeten mooge uit 2.0 veel wyze menfchen
� Als hier te zamen zyn, wat waarlyk pryfs'lyk zy,
� Op dat de Vryheid niet verkeere in Tyranny.
� Gelukkig die den loop dier dingen regt mag leeren,
� Te pas gehoorzaam zyn, en weer te pas regeeren !
� Maar ieder volk is niet van zoo verheven aart;
� En minder vind zich Een door llaverny bezwaard,
� Dan door de moeite om 't juk beftendelyk te ontvlieden:
490 ,j 't Gehoorzaam zyn is ligt; maar laflig het gebieden!
� De Geeft van recht te doen word niet zo ras verfpreid,
� Men deeld ligt in 't Gezag, maar moeilyk in 't beleid 1
,} Hoewel uw goede wil dit voor hen had gekooren,
� Uw Volkeren zyn niet tot zulken ftaat gebooren.
� Geen "Wet is algemeen. Het zy zulks de Natuur,
� Of Lucht-gefteltnis werkt,door een geheim beiluur,
� Elk Volk heeft zynen aart en eigen wyz van denken
j, Nooit te overmeefleren, gevaarelyk te krenken,
� En even als een Vorft voor Rome doodlyk is,
5 00 ,5 Zoo waar de Vryheid 00k voor 't Volk van Gangarh.
� De grootte van 't Gevaart, door de Oppermagt te bannen j
� Zag haaft, in plaats van Een1, ontelbaare Tyrannen:
� Gy zoud in korten tyd gedwongen'zyn den Staf
� Op nieuws in uwe hand te neemen tot hun ftraf.
� Dewyl tot wis verderf de Vryheid word gefchonken;
j, Ligt de Eigenbaat niet eerft in ketenen geklonken*
Dd 3                              n Hoa
-ocr page 259-
GEVALLEN
II4*
� Hou dan de middelmaat. Gelukkig is het Land
j, Daar 't Recht den Scepter zwaaid al is't in eene hand ?
� Gebie met wysheid, doe, gezeten op uw Troonen,
5 io � De Vryheid naaft uw zy, zich aan uw Volk vertoonen.
� Ontleed hen, met den flaf in uwe regterhand,
� Het waare doel der magt, het welzyn van het Land:
� En tragt uw Nageflagt, door onverbreekb're Wetten,
� En voorbeeld, het misbruik des Scepters te beletten,
� "Want zulke Wetten zyn der Ryken waare kragt,
� En de allerflerkfte zuil der Koninklyke magt;
3, Zie daar waar mede een Vorft, gefchikt een kroon te draagen,
� Elks lof mee winnen zoude en Rome zelfs behaagen.
Daarop hervat de Prins: � Gelukkig was het Land,
J2o � O Leon a at, wiens flaf gy hield in uwe hand!
� Gelukkig zal het myne ook buiten twyifel heeten,
� Daar Gy, met wyzen raad naaft myne zy1 gezeten,
,, Zult deelen in 't Gezag, en zegelen 't bevel
� Met fchrander overleg. Gy kent het ganfch geftel
� Der Heerfchappy: gy weet hoe dat men moet regeeren.
� Gy flechts, gy waart bekwaam uw wetten te doen eeren,
� Gezeten op den Troon van Romulus, gelyk
� In 't willekeurigfl Land en't onderdaanig Ryk 1
� Wanneer Gy redeneerd met deez1 verheven Menfchen,
530 55 En overlegt wat meeft voor Staaten zy te wenfchen,
� Gy wint het alien af in wysheid en in raad:
� Men zwygt wanneer gy fpreekt, en groot en klein, elk ftaat
� Te wagten op het woord dat uit uw' mond zal koomen;
� En ik, om uwen wil, ben aangenaam aan Romen.
� Schoon onderrigt door U ten opzigt van 't Beftier,
� Begreep ik nooit dat zulks zoo zwaar was, als ik hier
� Nu klaar heb opgemerkt. Wie leerde u deeze dingen
� In Gangaris? zyn daar zoo wyze Stervelingen ?
� Of hebt gy voortyds ook in het Gezag gedeeldr
54.0 � Ik heb my dikwyls reeds iets diergelyks verbeeld,
� EntwyiFelde, of ge ajleen uw leeftyd hebt verfleeten,
� Om iets, waar toe gy niet gebooren waart, te weeten?
� Hoe krygt men, zonder zelv te zitten op den Troon,
� Een kennis zoo volmaakt van de eigenfchap der Kroon?
� H02
-ocr page 260-
VAN F R I S O. VIII. Boek. ^
� Hoe van de Vryheid, langs des Ganges groote ftroomen
� Noch nooic genaakt, jaa nook in het begrip gekoomen?
Vorft T e u p H i s antwoord dus: � In't Koninklyke Hof,
� Daar 'c noodigft waar1, word minft geleeraard dezer ftof.
� Onachtzaamheid! waar door 2.00 veel gedrogten ryzen
5; jo � In plaats van Vorften. 't Is niet zwaar den weg te wyzen
� Aan 't menfchelyk verftand, gefchied het maar door Lien,
� Bekwaam om regt den aart der dingen in te zien;
� Verheven Zielen, die naa vlytig te overpeinzen
� Wat het Gezag beduid, zulks -uiten zonder veinzen.
� Deez1 Meefters zyn 't alleen, die 't vorftelyke Kind
� Al vroeg een Man doen zyn. Maar zulk een zwaar bewind,
� Niet zwaar voor hen,word meeft door gunft en konft gegeeven3
� Aan Lieden, niets gewoon te leeren in hun Leven.
� Van daar, dat meerendeels, in plaats van groot te zyn>
5?5o � Een Vorft het Volk verblind met uiterlyken fchyn,
� Met pragt van kleederen, uitlandige manieren,
� En met in plaats der Ziel het Lichaam op te cjeren.
� Het heuge 11 nog hoe dat Prins CoSROcfs,al vroeg
� Aan zulke dwaasheen vaft, laf hartig zich gedroeg.
� Men had te Tamafts begrip van deeze dingen.
� Daar leerde men 't geluk van alle Stervelingen
� Diepgrondig in te zien; vervolgens 00k hoe dat
� Hy, die den Scepter zwaaid, zich te gedraagen had.
� De Vryheid was daar 00k bekend. Van veele jaaren
570 » Hoorde ik maar meenigwerf gelyk als hier verklaaren.
� Van welk een Land men was of" Staat, men kreeg berigt
� Te Tamafts van zyn betrekk'lykheid en pligt.
� Het woeft en blind Geval,alleenig aan 't beftieren,
j, Zal 't hart verbeteren, noch d'eed'len Geeft vercieren.
� In Afte hield nooit een grooter Vorft den ftaf
� Dan Porus, nu de prooy van 't alverilindend Graf.
� Hem mogt de teed're zorg zyn's Vaders niet gebeuren,
� Dien hem de Dood} in't eerft der Kindfchheid, weg kwam fcheuren3
� Maar nog, door een gevolg diens Vaders wys beleid,
580 � Beftierde men zyn jeugd met alle omzigtigheid.
� De Vleyers waren reeds met hun bedurven zeden
» Zoo fchuw van het Paleis dat geen daar in dorft treeden.
a Daar
-ocr page 261-
� 3i<5                       G E V A L L E N
� Daar kwam in iyn vertrek nooit lift of logen-taal,
� En altyd hoorde men daar een getrouw verhaal
� Van groote daaden, zoo door net Gemeen bedreeven
� Als Vorften. Hy will reeds wat waarlyk was verheven,
� "Wanneer men and'ren nog met Kinderfpel begroet,
� En ftaag met beuzelwerk vergiftigd het gemoed.
� Men had de dank daar van # drie Gryfaards toe te brengen
$90 � Gezogt door 't ganfche Ryk. Zy wilden niets gehengen
� Dat zyne zeden kon verwyven, en het geen
� Hem buiten 't enge fpoor der eere kon doen treen.
� Deez' Mannen, die de kunft der Heerfchappy verftonden,
» Verklaarden die getrouw uit hunne ervaaren monden,
� En riepen tot hun hulp een1 Krygsman, van wiens naam
� Geheel het Ooften door getuigd wierd door de Faam j
En wiens beleid en moed had altyd uitgeblonken.
Niet om des Vorften hart met oorlogs-luft te ontvonken,
Maar om het zwaard te pas te zwaaijen, en het Land,
600 ,',' Door onverzaagd gedrag te hoeden voor den brand.
� Men mag hoe zeer men wil, de Vrede altyd begeeren,
� Een dwaaze Nabuur kan ftraks Vrede in Kryg verkeeren.
� Die dan geen Leger had, en geen ervaaren Hoofd,
� Die wierd van ftonden aan van Eere en Kroon beroofd.
� Terwyl deez,' Gryzen dus, den Koning onderweezen,
� In't geen te wenfchen was, en 't geen hy moefte vreezen s
� Lei hem de Veldheer uit de pligten van een1 Held,
� En hoe men zich befchermt, ofaanvalt in het Veld:
� Hoe 't Leger word voorzien van leeftogt, hoe de Benden
610 � Beft worden afgeregt in op het oog te wenden.
Uit deeze opvoeding fproot een Vorft, wiens ziel een fchat
Van edelmoedigheid, en werkzaamheid bezat:
Die Staatkunde en die Deugd te zamen will te paaren,
, Zyn luft met's Lands belang will fchrander te evenaaren,
� Die \ misdoen ligt vergaf, en niemand onrecht deej
� Verfchrikk'lyk in den kryg, teerhartig in de Vreej
» Ver-
* Plato verhaalddat men gewoon was aan de Kinderen der Koningen van Perfie
te geeven vier Bcftierders van haare jeugd en Zeden, en dat zulks zag op de vier
Hoofd-Deugden die een Vorft moet bezitten, als de Voorzigtigheid, de Rechtvaai*
digheid , de Zoberheid, en ten vierden de kunft des Oorlogs. In 1 Alcibiad,
-ocr page 262-
VAN F R I S O. VIII. Boek.
*«S
� Die 't hachelykft geval wift duidelyk te ontleeden;
� Die j, minnende zyn Volk, van 't Volk wierd aangebeden;
» En die, fchoon hem het Lot des Oorlogs heeft verraen,
620 » Alle and're Koningen te boven heeft gegaan;
� Jaa, diegewond, geboeid, ontrukt aan zyn Vertrouwden,
� Door zyn1 Verwinnaar zelv' nog grooter wierd gehouden.
3, Melite heeft gewis U meer dan eens gemeld
� 't Gedrag j en't diep ve'rfland van dien befaamden Held,
� En boven alles 't geen zy zelv' heeft ondervonden
3, Toen ze, uit zyn oog en arm, naar Stavo wierd gezonden.
� Hy gaf, in 'c Affcheids-uur, haar 't denkbeeld van een Hof
3, Daar alles is te koop voor goud of valfchen lof:
3, Voorzeggend wat daar na haar over is gekoomen,
630 3, Wierd haar Gemaal of Zy door Vleijers ingenomen.
� 't Beiluit van alles wat my de ondervinding geeft,
� En redeneering, is: Daar waare kennis leeft,
� En daar men Wetenfchap, en Redenkunft, ziet praalen,
j, Daar is de bron waar uit's Lands welzyn is te haalen.
� Maar daar de Onwetenheid geplaatft is aan het hoofd,
,, En door haar vuile damp het licht der Waarheid dooft,
� Daar zal het wreed Verderf, op Vorfl en Land verbolgen,
3, Gelyk een brandend vuur, of woedend onweer, volgen.
� Gy dan, o Prins, wanneer Ge uw Rykflad wederziet,
6-i-o � Geef aan de Wetenfchap den zetel van 't Gebied.
� Rigt veele plaatzen op als Tamafis: geef fchatten
� Aan Mannen, die't geluk der Menfchen regt bevatten.
� Werp weg 't veragtelyk Goud, kanyver, kennis, deugd,
� Daar voor verkreegen zyn! Uw dierbaarfte geneugt
� Zy daag'lyks ora te gaan met diep geleerde Lieden,
� En zulken die 't Verftand den waaren Rykdom bieden.
� Wat is 'er fchandlyker dan groot van flaat te zyn,
3, En kleen van kennis? of verflaafd aan valfchen fchyn?
», Wat loflyker voor Hem, die Volken zal regeeren,
6Jo Dan dat men zyn Verftand meer dan zyn' rang moet eeren? '
� Niet dat een Koning zich, gelyk een' Leeraar, kwyt,
,, Wiens kennis niets van't geen te weeten is ontglydt:
� Maar zal een Vorfl: zich zelv' onfeilbre regels ilellen,
,j Zulks moet uit meer dan een der Wetenfchappen wellen:
� Of't is een lofle Leere, en nimmermeer zal Hem
» Regt blyken, wat en hoe zy zyn, dien hy de klera
Ee                                      Van
-ocr page 263-
31g                  GEVALLEN
� Van Wet en Ryks-beflier, zomwylen moet betrouwen*
3, En naafl zyn zyde in magt en luifler doen aanfchouwen.
Op deeze wyze fprak Vorfl Teuphis, en zyn taal
660 Drong diep in's Konings hart. Maar het gedaan verhaal,.
Hoe dat men zich gedroeg omPoRUS te ondervryzen,
Deed zyn verwondering tot hooger toppunt ryzen.
Hoe meer hy 't ganfch gedrag des Wysgeers overdacht,
Hoe meer hy hem van een doorlngtige afkomft acht.
5, Waar, (dagt hy by zich zelv1) waar kwam hem toch ter ooren
3, 't Geen Porus aan Melite in 't affcheids-uur deed hooren.
� Hoe weet hy wat die Vorfl myn Moeder heeft voorlpeld,
3, Een taal door Haar aan my, zelfs met geheim, gemeld?
Hy flond een langen tyd verrukt en opgetoogen:
670 En, niet meer zynde in flaat deez twyffling te gedoogen,
3, Neen (fprak hy) 'k veins niet meerr'k heb lang 6 Leon a at,
� Vermoed dat ge ons verzwygt uw1 regten naam en flaat!
� Jaa, 'k heb, om uit den grond van myne Ziel te fpreekeny
iy
My zulks bereids verbeeld eer dat wy herwaards weeken.
3J UweEdelmoedigheid, uw kennis, enuwtrouw,
� Begeeren dat ik u voor grooter Stervling hou
� Dan uwe zedigheid te kennen heeft gegeeven.
� Gy waart wel eer gewoon met Koningen te leeven ;
� En de oude Ch arsis was gewifslyk de eerfte niet,
680 � In wiens geheimft vertrek men U genaaken liet.
� 'K heb nopens Porus nooit deez dingen hooren melden,
5> Dan van Melite alleen. Ik weet te wel, hoe zelden
� Een van geringen ftaat zulk eene kennis heeft
� Der wyze, op welke men in Vorften hoven leeft;
� In Indie vooral, daar zy zich grooter waanen
� Hoe meer men hun gedrag bedekt voor de Onderdaanen.
� OLeonaat, hoe kreegt gy dan zulk een berigt
� Niet flechts van deeze onze Eeuw en fmartlyk tydsgewrigt3
� Maar zelfs wat lang voorheen den Vorften is weervaaren;
600 ,, En waar in dat ze groot of wel verachtlyk waren!
Jaa, fpreekt men van een Stad, een Landfchap, of een Ryk,
� Gy weet van hunnen ftaat terftond het innerlykf
� O, voeg ter deez tyd by zo veel weldaadigheden
� Die van uwe afkomft ons en regten flaat te ontleeden J
Aan«
-ocr page 264-
VAN F R I S O. VIII. Boek. jij
Aandagtig zag de Prins hem na deez woorden aan,
Of mooglyk op 't gelaat iets zou te leezen ftaan:
En of zyn ongeduJd nog eer uit zyne trekken
Dan uit zyn woorden zelfs vermaak vond iets te ontdekken;
Vorft Teuphis ziende 't uur vaft naderen, waar in.
Hy 't ooge ontmoeten zou van Gangers Koningin,
Had by zich zelv1 nu reeds beilooten te openbaaren
Zyn1 naam, zyn1 hoogen rang, en fmartlyk wedervaaren.
De zorg hield ganfchlyk op dat eenige agterdogt
De vrindfchap van den Prins voor hem verflaauwen mogt;
En 't was een dabble vreugd in 't harte te doen ryzen
Om door Me lite zulks onwraakbaar te bewyzen.
Melite, die men nu wel haaft ontmoeten zou,
Die Teup his zoo wel kende en zyne onfchend'bre trouw,
Kon niet bedroogen zyn noch 't denkbeeld van hem derven
Hoe zeer haar t. valfch gerugt mogt heugen van zyn fterven.
De kragt van zynen Geeft fpand hy dan niet meer in,
En ltraks befpeurd men een1 zeer diep getroffen zin.
Niet anders dan wanneer de lang weerhouden flroomen
Van eene zilv1re Beek den Dyk te boven koomen
Door 's Landmans vlyt gemaakt, en langs het groene Veld
Heen ruiflchen met een fteeds verdubbelend geweld:
Niet anders ziet men nu zyn tederheid ten vollen
Ontbonden, en het oog doed traanen nederrollen.
� Neen, (fprak hy) waarde Prins, neen, gy bedriegt u niet s
720 » En't is geen Leona at dien gy hier voor u ziet!
� Ten laatften is het uur, het dierbaar uur,verfcheenen*
� Waar in ik my niet meer weerhouden zal van weenen:
� Koomt 00k de ontroering van uw oog uit uw gemoed,
� Erken, in uwen Vrind, erken uw eigen bloed,
� Jaa, by 't aanftaand geluk van 't weerzien uwer Moeder,
� OntdekinLEONAAT vooraf uw's Vaders Broeder!
� Die Teuphis, wien 't Gerugt een droevig einde gafr
� Legt niet voor altyd neer in 't akelige graf:
� De Hemel, die voor u byzonder wilde waaken,
^30 j> Deed u het eenzaam oord, daar hy verfchuilde, naakenj
� En heeft zyn1 levensdraad gefpaard om uwe jeugd
� Ten Leidsman en ten fpoor te zyn tot Heldendeugd.
Ee 2                                 9» Jaa,
-ocr page 265-
GEVALLEN
420
� ]aa j daar het alles fcheen voor u te zyn verlooren,
� Daar wierd het zeegrykfte uur voor uwe Ziel gebooren:
� Daar daalde 't Eeuwig Licht der Waarheid van om hoogv
� Daar vlood de Voril der Dood van voor uw duifter oog!
Zo fpraic hy. Maar wat tong vleid zich te kunnen melden
't Zy de verwondering, het zy de vreugd der Helden.
Niet anders dan wanneer men uit een' droom ontwaakt,
74.0 En j worft'lend met den flaap, geen zeker denkbeeld maakt,
Jaa, twyffeld of men nog in 't ydel Ryk der fehimmen
Gedompeld legt, dan weer vermogt om hoog te klimmen;
Zo Ilond de jonge Vorft, wantrouwende in 't begin
Zyn ooge en zyn gehoor. Maar een doorgriefde zin
En een getuige, in 't diepft des Harten aan het werken,
Natuur, die 't bloed ontvonkt, doed haaft de waarheid merken.
Fluks, niet meer wederftaande aan 't innerlyk geneugt,
Hem vallende om den hals, en weenende van vreugd,
Doed hy den Wysgeer deeze opregte woorden hooreni
75fo >, Neen, geen beminder uur kwam immer my te vooren
� Dan deeze erkentenis, en 'k had my nooit gevleid,
3> Zoo verre van myn Ryk, zoo lang door 't Lot misleid,
� Zoo dier een' Bloedverwant, op 't onverwagtft, te vinden
� In den doorlugtigften van myn beproefde Vrinden!
� Neen, geene ondankbaarheid verfchuilt in myn gemoed,
� Ik hoor, 0 Leonaat, ik hoor de ftem van 't bloed J
� Myn hart, dat my voor lang iets groots van U deed denken^,
� Zal U, zoo lang ik leef, myn teerfle erkent'nis fchenken.
� Gy zyt het door wien ik myn1 Schepper heb gekent!
760 ,, Uw Leer, uwTrouw, uw Deugd, getuigen wie gy bent
� Verheven Prins, of fchoon myne eerfte kindfche jaaren
� Niet der geheugenis van u bevatt'lyk waren,
� Of fchoon uw lange ramp u lang vergeeten deed,
� De Hemel heeft uw' hoongewroken en uw leed!
� Want eeuwig zal de roem van uwe daaden wezen.
� Zoo daar de Zonne daald als daar ze is opgereezen ,
� Zal ieder Teuphi s naam, en Koninklyke Leer>
� Begiftigen met lof en onverwelkbaare Eer!
� En, mag de glans der ruft eens in myne oogen ftraalen,
770 � Gy zult, naaftmyne zyde,op Gauge's Rykstroon praalen!
-ocr page 266-
VAN F R X $ 0: VIII. Boe*.
Na deze woorden gaf hen Teuphis het berigt,
Hoe fnood hy, by den Vorft van wanbedryf betigt,
Min dan Agrammes had geloof by hem genooten,
En van den top der Eere onwaardig was geftooten:
Hoe dat hy, Tamafis verkiezende in zyn lot
Ter woonplaats, dfaar het eerft van Z o r o a s t r e s God
Gehoord had, en zyn "Wet diep in zyn Hart gefchreeven:
Hoe dat hy voorts, op nieuw de Rykftad uitgedreeven,
In 't eenzaam woud het zwaard ontweeken was, tot dat
�8o DePrins, 00k vlugtende, hem daar gevonden had.
E.INDE
VAN HET '
4CHTSTE BOEK
Ee 3                                     G
-ocr page 267-
GEVALLEN
VAN
F R I S O.
I N H O U D
VAN
HET N E G E N D E B.O E K.
Friso koomt te Gades, afavaar hy zyne Moeder en twee Broeders vind.
M
e l i te vcrhaaldwatbaar, zederd den brand van de Koninklyke St ad
Gange, en de dood van Stavo is wedervaaren. Zy bejluiten om zich
naar
Egypten ^/Ptolemeus te begeeven. Een zwaare Jlorm over-
wait hen op Zee. Zy verliezen
Gades in bet kort uit bet oog en drjven
wanhoopiginden rumen en onbekenden
Oceaan. Redenwering van Teu-
ph is. Na twaalf dagen te bebben omgezworven belanden de drie ver-
Jlrooide Scbepen het eene na bet andere aan de Kujl van bet Eyland
Vec-
tis. Ontmoeting van Arg�ntoriXj& met vrindfcbap wordontvan-
gen, en ondervraagd nopens den Staat van dit Land. Gefcbiedenis van
deezen
Argentorix^w van denTiran,tbans aldaar regeerende;het
welkc
Friso doedbejluiten met Argentqrix zelven naar het Land
der
Alaanen te flevenen.
NE-
-ocr page 268-
NEGENDE BOEK.
JL/us met elkanderen hunn' eerflen ramp betreurendj
Dit onverwagt geval het einde daar van keurend m9
En onderling zich meer verbindend aan elkaer,
Word Jiet aandagtig oog de ryke Kuft gewaar,
Daar Gades, nit den fchoot der waat'ren voortgekoomen>
Zich toont als Koningin der Wefter-waereld-ftroomen.
Men ziet haar Torens reeds aan d'Eynder afgemaald
Daar 7t albezielend Licht in Nereus kolken daaldj
En, eer de daauw begint het dorre zand te laaven,
so Strykt de uitgediende Kiel haar zeilen in de Haven.
Nu, Zangheldin, verhaal, indien flechts uweftem
Die der Natuur in kragt gelyken kan en klem,
Wat blydfchap der Vorflin van Gauge wierd gegeeven ,
Door haar' beminden Zoon te zien Ss weer herleeven!
Maar
-ocr page 269-
I
224.                         GEVALLEN
Maar teven? geef ons 00k te kennen hoe verrukt
Die groote Jongeling, zoo lang door't lot gedrukt,
Zyn Moeder weer aanfchoude, en, enkel uit zyne oogerij
Deed zien tot welk een' trap zyn hart was opgetoogen.
Want in het oogenblik wanneer hy haar genaakt,
20 Ontdekt men dat de vreugd hem ftom en fpraakloos maakt:
Men ziet zyn rozekleur verfchieten en verdwynen,
En 't doodelyklle bleek op zyn gelaat verfcbynen.
■:> Geen doodverf rees 'er op zyn voorhoofd, toen 't geluk
Hem dag op dag verliet, en dompelde in den druk!
Thans doed zyn vreugd byna de levens kragt bezwyken j
Het geen 't verlies niet deed van zoo veel groote Ryken.
Op 't laatft door haar gezigt als uit een' ilaap gewekt,
Zyne oogen met een Zee van traanen overdekt,
En door die zelve vreugde op 't kragtigfte aangedreeven,
30 Omhelll hy haar, die hem het leven had gegeeven;
En zyn ontbonden tong roept uit: � Alweten d Oog,
j, Bereidde gy my zulk een' voorfpoed van om boog!
� Wat klaag ik verder van een' Scepter te verliezen,
� Genietende een geluk, voor alles te verkiezen!
� O, duizendrnaal voor my beminder dan een' Troon,
� O teed're Moeder ween niet meer om uwen Zoon,
� Of ween van vreugde als ik; en zegen deeze Kuften,
� En koom in mynen arm van alle uw zorgen ruften 1
Melite was niet min door blydfchap overmand,
40 In 't binnenft haarer ziel. Haar alierdierbaarfl pand,
De Prins, met zoo veel zorg en teerheid opgetoogen,
Daar ze al haar hoop op velte in 't wagg'lend Ryksvermogen,
Zoo lang betreurd, verfchynt daar't al verlooren fcheen:
Zy zag nooit zulken dag, nooit zulken dag voorheen.
't Was haar onmogelyk van weenen zich te fpaanen,
En zy befproeid den Frins met de allerdierfte traanen:
Zy drukt den onvoorziens haar weergefchonken Vorft
Met een volmaakte vreugde aan haar ontroerde borft;
En eind^yk boord deez taal, door't hartverligtend weenen
50 En door de ontfteltenis j en't diep genoegen heenen:
35 O Zegenryke Dag, o nooit volpreezen uur!
j, On-overtrefbaar blyk van 't Hemelfche befluuri
^By
-ocr page 270-
VAN F R I S O. IX. Boek;               225
� By 't weerzien van het geen men t meeft bemind, zyn Ryken,
� OF Aardfche grootheen niet het minfl te vergelyken!
� O dierbeminde Zoon, dien 'k lang verlooren dagt,
,j Wie had 200 groot een heil na 200 reel ramp verwagt!
Dit vloeijende uit den mond der Koninklyke Moeder,
Omhelzen Saxo reeds en Bruno hunnen Broeder.
Hunne oogen geeven mee getuig'nis wat hun ziel,
60 Door zyn gewenfcht gezigt, 00k nu te beurte viel.
Zy vreesden hem de prooi van 't zwaard van den Verrader3
Zy merken hem thans aan als hunnen tweeden Vader.
Zy zagen nooit voorheen een fchaduw van geluk ,
En zyn behoud voorfpelt het eind van alien druk.
Maar zou de blydfchap hier een voile maat verkrygen >
Verwondering moelte 00k ten hoogften toppunt ftygen.
Melite, in het begin, hield haar gezigt verdagt
Wanneerze Teuphis merkte; al lang ter doodgebragt,
Al lang, gelyk de Faam verbreidde, in 't Ryk der Schimmenj
70 Van waar geen Sterveling vermag om hoog te klimmen!
Wie mag 't dan zyn, die hier, met de geftaltenis
Van Teuphis, praald, indien het Teuphis zelvnietis?
Zyn Vorftelyk gelaat, zyn oog en houding melden
Dat hier Een1 word ontmoet der allergrootfte Helden!
Maar Teuphis zag haar pas naar zynen kant gewend:
Of j naderend, maakt zich op deeze wyz1 bekend:
� Neen 't is geen fchaduw, geen van Pluto's Onderdaanen
� Wiens aangezigt gy ziet befproeid met vreugde traanen.
� 'tis Stayo's Broeder, 'tis uw oude boezemvrind,
80 � Hy fmaakt de zuivre vreugd, die ge op deez' Kuflen vind!
� Hy heeft zyn' pligt volbragt; de vrindfehap, u verbonden,
� Zyn liefde tot zyn bloed, zyn trouw bleef ongefchonden.
� Hy geeft u deezen Zoon weerom. Deez vreugde alleen
� Weegt de ongelukken op die hy heeft doorgeftreen!
Hy zweeg niet of de Prins, dien niets meer in kon toomen
Om voor Melites oog Atosse te doen koomen,
Bragt dit verheven Pand van Cyrus roemryk bloed
In d'arra der Koningin; en zyn verrukt gemoed
F f                                        Sprak
�j
-ocr page 271-
226                       GEVALLE.N
Sprak dus: ,s Zie, midden in de rampen van myn leven,
po j, Een blyk hoe 's Hemels gunft my nimmer heef't begeeven*
� Zie daar de Ryks-Vorftin der Perfen, uwen Zoon
� Welwaardig! die hem niet bemind heeft om een Kroon^
� Maar, uit een zuivre liefde en trek van beider harten,
3, Om hem tot trooft te zyn, alle ongeluk dorft tarten.
� Van haar hoedanigheen, van 't geen in 't binnenft leeft3;
3
, Dat haar geboorte zelfs zeer verr1 te boven ftreeft,
� Van haar flandvafligheid, wat rampen ons ook kwelden^,
a, Beminde Moeder3 zal u de ondervinding melden.
Na dat M e l i t e haar op *t tederft had begroet,
I CO Deed Fmso het verhaal hoehy, met zynenftoetj.
Door overal Verraad en Dwingelandy te dugten,
Gedwongen was zoo verr1 van Gangaris te vlugten:
Hoe dat hy Teuphis vond in 't eenzaam bofch aan Jt flrand:
Hoe deezes taal hem trof; en hy zyn regterhand,
Zyn Raadsman, en zyn fteun, geweeft was in het Zwerven 7
En hoe hy hem en trooft en wysheid deed verwerven.
Voorts hoe hem het geluk begaf na Cbarsis dood,
En waarom hy nu laatft naar 't vrye Romen vlood:
En hy beiloot met ook zyn Moeder te verzoeken,
no Te melden hoe ze zich bevond in deeze hoeken.
Toen fprak de Koningin: Agrammes ganfch verwoed,
� Brak Poort en Deuren op, en, druipende van bloed,
3, Drong in 't vertrek daar 'k met uw Broeders was geflooten ,
3, En dreigde ons't eerloos ftaal ten boezem in te ftooten;
� Wanneer hem Sadrocot, wat meer bedaard, belet;
a, Spreekt 5 en door deeze taal ons van den dood ontzet:
� Vrees Porus en zyn wraak. Wat zal dit bloed u baaten^
3, Zend hen naar 't verre Egypte in Doloaspes Staaten,
3, Herdenkt gy niet het naauw en ongekreukt Verbond,
120 3j Met hem voorheen, v/anneer ge in Per fie u bevond,
3, Zoo plegtig opgerigt ? Gy kunt hem niet mistrouwen
� U te verraen tot baat van Kinders en van Vrouwen.
3, Geen fcheidingen zoo wis als die der groote Zee:
3, En wil Vorft P o ru s niet befluiten tot de Vree
a, Men dreige een wreede dood aan deez zyn waardfle panden,
a, En voere ze ook dan uit door Doloaspes handen.
Hy
-ocr page 272-
VAN F R I S O. IX Boek.            i2>
� Hy zwygt. De Moordenaar weerhoud het bloedig Staal,
� En merkt de Staatkunde op dier onverwagte taal.
� En geeft hem zelv' de laft om alles aan te wenden
I3° » En ons met zekerheid de waatYen in te zenden.
� Ik, met uw Broederen, dus wonderlyk behoed,
� Scheppein myn ongeluk een fchaduwe van moed;
� En bid al beevende myn Dienaars en Vertrouden,
� Tot hulp, in iinynen nood, by my te mogen houden.
� 't Zy de wanorde toen den geell van Sadhocot
� Verblindde, of dat hy zich geraakt vond door myn lot,
� Hy ftond myn bede toe, ja 't mogt my zelfs gelukken
� Om myn verholen fchat zyn gierigheid te ontrukken.
� Wy worden, onbezogt, by 't ingaan van den nagt,
14.0 ,> Door Wagters fterk omringd, de Rykftad uitgebragt,
� Om naar 't Egyptifch ftrand door d'Oceaan te trekken >
� En daar, als Gyzelaars der wraake, te verftrekken.
� Helaas! voor 't lot dat ons te deez tyd wierd bereid,
� Beftond ons heil alleen in onz gehoorzaamheid.
� Wy dryven lang op Zee met voor en tegen-winden,
� Eer dat wy 't Ryk des AlylSj thans onz verblyfplaats, vinden,
� Hier worden we in een Sterkte eerft op het naauwfl: bewaard,
� Jaa, nog vol angft en zorg voor 't eens ontkoomen Zwaard;
� Tot dat men ons op 't laatft van Memphis neergedreeven
150 j, Naar't nieuwe Alexandrye, in meerderruft, doed flreeven.
,, Deez Vefte, praalende met Alexanders naam,
� Ten Oorlog even als tot Koopvaardy bekwaam,
� Daar alle Volkeren reeds onbelemmerd koomen,
� Legt aan den wyden plas der Middelandfche Stroomen.
� Daar worden we, onverwagt, zagtmoediger ontmoet,
� En door onz1 Wagters zelfs als met ontzagbegroet.
� Ik j fchrander in het geen myn Vryheid raakt 5 te denken,
� Ik win hun Opperllen door woorden en gefchenken;
� En hoore nit zynen mond wie DoloaspesIs,
160 » En wat te hoopen ilaat in onz gevangenis.
� Den Landvoogd (zei hy) dien wy nog te deeZ tyd eeren?
� Gelukte 't jaaren lang Egypt en te regeeren,
� Hoe min zyn laage ziel die hoogheid waardig zy.
� Befchuldigd in zyn jeugd van roof en kneev'laary,
Ff 2                                » Bcval
-ocr page 273-
aiS                       GEVALLEN
35 Ontbood Darius hem, om de onfchuld te doen blykea,
� Naar 't groote Perfepolis, de Hoofdftad zyner Ryken.
� Hy kwam, maar overtuigd voor 't misbruik van den Staf,
� Wei haaft te zullen zien een langverdiende ftraF.
� A grammes, als Gezant tot treffing van Verbonden,
I^o 3> Was in die Stad toen 00k op Stavo's laft gezonden,
3, En, als Vertronweling van een' zoo magtig Heer,
3, Zelfs by der Perfen Vorft in achting en in eer.
� De Landvoogd zoekt hem op, en fmeekt hemzichte ontfermen5
3, En hem in dit gevaar grootmoedig te befchermen.
3, A g r a m m e s vind hem ftraks in zeden zich gelyk,
3, En gunt hem zyne hulp, en bied hem een ontwyk,
3, En weet zyn kwaade zaak zoo kunftig te bepleiten,
3, Dat al het fnood verdwynt van zoo veel grove feiten;
� Jaa dat hy, zelfs met meer gezag dan ooit voorheen,
J 80 3, Tot fmart van d'Onderdaan, te Memphis weer verfcheen.
3, Maar in de plaats dat hy, gefpaard, en dus verheven,
3, Zyn' Vorfl getrouw moeft zyn ten koften van zyn leven,
� Naakt Alex ander pas, onz Grenzen, ongeftuit,
3, Of deez Verrader roept hem 't eerft voor Koning uit.
3, A gr a m mes, die gelooft wat fmaakt aan zyn gedagten >
3, Schat dat hy Heeds als toen kan alles van hem wagten.
3, Maar kent zyn inborft niet, reeds weiff'lend en bezwaard
� Met wat hy dus, vol zorg en zonder vrugt, bewaard.
j, Wat kan Agrammes, uit zoo vergelegen Staaten,
190 � (Zoo denkt hy) thans hem meer ten nadeel zyn, of baaten;
3, En mogelyk behaagd dit Alexander niet,
3, En 't brengt hem't eener tyd in onheil en verdriet!
3, Hywil uw vryheid niet, maar vreeft datge, eens ontkoomen,
3, Weer vlugt naar Gangaris langs de Erytbreefihe ftroomen >
3, En voerde u daarom hier. Hy wil in't ongeluk
3, U mee niet toornig zien vergrootende uwen druk,
3, En zal, tot dat iets nieuws verand're zyn gedagten 3
3, Deeze uw gevangenis met alle vlyt verzagten.
� Gy zelv gy kunt hem nog om deez behandeling
200 3, Eens nuttig zyn, gebeurd een Staats-verandering.
3, Zoo redeneert hy fteeds. Hy zeild met alle winden,
3, En, wift hy waar hy 't meell gewin by flond te vinden,
� Uw Vryheid, of uw Dood voor hem van geen waardy,
3J Gebood hy heden nog beide even ftil en bly.
M Wat
-ocr page 274-
VAN F R I S O. IX. Boek.
� Wat my belangt, ik vreez de tyd nog eens te aanfchouwen,
� Waar in zulk een gedrag onz ramp op ramp zal brouwen:
� Jaa, 'k haat en ik bezef als vol gevaars, en fnood
39 Deez dubbelhartigheid, en toef hier ilechts uit nood.
� Ik (voer Melite voort) verzuim geen oogenblikken
210 j, Om deezen nieuwen Vrind naar mynen wil te fchikkens
� En neem hem voor altyd in myn befcherming aan,
� En myn verloiling fchynd hem diep aan 't hart te gaan.
� Hy zelv, hy zoekt een Kiel gereed om uit te loopen,
� Hy doed getrouwelyk des Kerkers deuren open,
3, Hy geeft een valfch bevel aan Haven, Poort, en Wagt,
3, En gaat met ons te fcheep in 't naad'ren van den nagt:
3, En't oog ziet reeds geen ftrand , wanneer de heldre flraalen
33 Der Zonne aan d'Oofterkimme en in de waat'ren praalen.
3, Wy dagten Sidon aan te treffen, en van daar,
220 j, Door d'afftand niet verfchrikt, in weerwil van 't gevaar,
3, Naar des Hydafpes Vloed door Per fie te booren,
� Wanneer een felle florm onz hoop op nieuws kwam ftooren.
33 Wy zworven langen tyd op een vervvoede Zee.
j, De kunft hield op; 't geluk voer ganfeh alleenig mee.
3, Wy dreeven op een flrand daar geene menfehen leeven,
3, En daar, tot grooter fmart, onz1 Leidsman moefte fneeven
� Helaas! die Vrind, wiens zorg ons uit den Kerker liet,
j, (Eer dat ons zwakke Kiel nog op de gronden fliet)
� 't Zy door nieuwsgierigheid, liet zy door vlyt, gedreeven,
230 3, Zieh hebbende aan 't gevaar, te roekloos, bloot gegeeven5
5, Wierd, door een Bui, van 't Schip geilagen, langen tyd
� Nog hangende op de baar van ons gezien, en wyd
� Gellingerd, en op 't laatft, door golven overrompeld,
� In 't grondelooze diep der wateren gedompeld.
35 ^y traden kort daar na, met meerder veiligheid,
3, Aan dit verlaaten ftrand; daar 't ooge vrugtloos weid 5
� Om Steen of Woningen tot byftand op te fpooren,
3, En ietwes van des "Lands gelegenheid te hooren.
� Men klimt op eene Rots. Helaas! wat droeve'Maar!
2.fo 3j Men word aan alien kant een mime Zee gewaar,
� Die, rollende overal nog met ontruftte baaren,
� Ons toonde hoe we in een onvrugtbaar Eiland waren.'
� Wy dugtenftraks een wreede en yfTelyke dood:
j, Want, dat ons het geval hier eene Kiel aanbood
Ff 3                                Scheen
-ocr page 275-
'. 250                    G E V A L L E N
5, Scheen dus en tegen fchyn en reden aan te Ioopen,
� Dat ons bedrukt gemoed daar zelfs niet op dorft Iioopen.
� De Hemel heeft nogtans (de Hemel is't alleen,
� Die red uit zulken ramp) gehoord naar ons geween;
s, En met de vyfde Zon deed hy verloffing ryzen.
2�o j, Terwyl we ons droeven ftaat herdenken met afgryzen>
� Verfchynt op't onverwagtft voor ons verflagen oog
3, Een bende Volks, die zich eerbiedig voor ons boog.
� Straks doen wy hen't verhaal der Schipbreiik, laatft geleedens
3
, En bidden hunne hulp in onz weerwaardigheden.
3, Hun edelmoedig hart ftemt ligtlyk alles toe;
� Maar, welk een aanzoek, welk een pooginge of ik doe,
33 Zy zyn in hunnen pligt, om 't naar deez Kuft te zetten y
3, En Gades aan te doen, onmoog'lyk te beletten.
a, Zy geeven, by 't vertrek, aan 't Eiland mynen naam:
260 � Zoo ter gedagtenis, als 00k om door de Faam
3, Aan alle Volkeren des te eer bekend te maaken,
� Uit welk een nood de Menfch, door's Hemels hulp, kan raaken.
s, Vervolgens zeilden wy gelukkig naar deez Stad,
� Daar ik 't genot verwerf van mynen dierften Schat!
3, Daar ik u weer aanfchouw, en, moeten we altoos zwerven,
3, Ten minften in uw1 arm geruft zal kunnen fterven.
3, Want nog ftaat ons door veel Geweften, veele Zeen,
� Te kruiflen, eer we aan't ftrand van onze Ryken treen!
Hier zweeg de Koningin; en ftemde 00k, niet te draalen
270 Om naar het Ryk des Nyls de Zeilen op te haalen,
En d'ongeveinsden Vrind te zoeken, die den Staf
Daar tegenwoordig zwaaide, en alle reden gaf
Om van zyn groot gemoed een heufch onthaal te wagten,
En llunne ballingfchap door hem te zien verzagten.
Men toeft niet tot de Vloot van Gades weder koom:
De Roomfibe Water-magt was veilig op den Stroom;
En Rome, die geheel onzydig wilde weien,
Had noch Skiliaan noch Afrikaan te vreezen.
Su lpit 1 us maakt ftraks zich weer gereed ter Reis,
280 En Gangers Koningin, betoonende naar eifch
Haar dankbaarheid, dat haar vergund wert hier te ruftens
Verlaat met haaren Zoon de Gaditaanjcbe Kuften;
Ter-
-ocr page 276-
VAN F R I S O. IX. Boek.
231
Terwyl veel duizenden de Stranden, als om ftryd,
Door zegenwenfchen doen weergalmen v/yden zyd.
Maar wat voorziet de menfch, hoe zeer hem de ondervinding*
En redenering heeft beveiligd voor verblinding!
Wat neemt hy voor, helaas! waar van hy d'uitflag weet,
En hoe veel middelen zyn tot belet gereed ?
Is't dat de Hemel iets met hem heeft voorgenomen,
290 Om tot vervullinge van zyn befluit te koomen,
Waar is alle aardfche kragt, waar wysheid, hier beneen,
Die zich vermeeten dufft in 't worftelperk te treen j
Jaa, flechts een ogenblik de Goddelyke wetten,
In haare uitvoering kan vertraagen of beletten ?
De Nagt, de Vorft der Ruft en der Stilzwygendheidf,
Had eens zyn armen langs bet Aardryk heen gefpreid,
En eens had Mitbra^ Oog ten afgrond hem gedreeven ,
En't Koninklyke Paar zien op de waat'ren zweeven;
Wanneer de Wefien-wind, die hen genegen was,
300 En hunne Kielen bloes door Thetis wyden plas,
Door wien ze reeds 't gezigt van * Juno's Kerk genooten,
Door d'O ppersten Monarch wierd in zyn hoi geflooten,
Geketend, en verboon te heerfchen in de lugt;
Terwyl dat d'Ooften-zvind, ter deez tyd zoo gedugt
Om regt te ftevenen naar Ptolemeus Staaten,
Wierd uit den diepen fchoot des Caucajus gelaaten.
Hy rees met groote kragt, en vreeffelyk geweld,
En, zwoegend, bulderend, en brullende langs't Veld,
Alleen door d'O ppersten des Hemels te beteu'gPen ,
310 Treft tevens woedend bei de Aspunten met zyn vleug'len;
En, hellende naar 'c Weft, doorvliegt het wyde Zwerk,
Genaakt Alcides Straat, met minder moeite en werk,
Dan 't uitgefpannen oog des menfchen na zou volgen,
En maakt de Wateren onzinnig en verbolgen.
Hy werpt zich dwarlend neer in d'ouden Oceaan:
Hy jaagt het onderfte der Zeen ten wolken aan :
Strooit Vlooten van elkaer door 't wenflen van de Baaren,
En brengt niets voor het oog dan wiffe doods gevaaren.
Hoe
* Zie Ptol. Tab, II. Eur.
-ocr page 277-
GEVALLEN
232
Hoe zeer Sulpitius op zyne ervarenheid
320 Mogt roemen, hier verdwynt zyn kennis en beleid:
Hy houd het Roer wel haalt in bleek beflurven handen,
En ziet de Golv met fchrik rondom hem heenen branden.
Geen ander raad dan ilechts te volgen daar de Zee
DeKiel, dangints, dan weer geflingerd , dryven dee,
En in een' korten tyd naar 't Weften joeg door kolken,
Daar het bereik verdween der Scheeps-vaart aller Volken.
Jaa verder, (zei de Faam) was geen Geweft of Land
Teontdekken, geeneKuft, geen dier gewenfchte Strand,
Daar, zoo men al ontkwam aan 't woeden van de winden,
330 Hulp tegens het gebrek en honger waar' te vinden.
Daar was voor het beleid een's Stuurmans baak noch merk,
Bedekte een donk're wolk of damp het hooge Zwerk,
En, 't flikkerend Geflernt, om weer te rug te keeren,
Hield d'Oq/len-wind eens op de Lugtftreek te regeeren.
Zoo ras men deezen nood en wreede tyding meld,
Wierdgy, Doorlugte Atosse, op 't allerdiepft ontfteld!
Elk ylt wel om dit lot, maar uwbeminn'lyke oogen,
Vol rouw, beweegen elk tot innig mededoogen:
Elk is verllagen, jaa, weet uitkomft, weg, noch raad',
34.0 En voeld zich niettemin geraakt door uwen ftaat.
't Is of men eigen fmart vergeet, om te betreuren
't Geen uwe onnozelheid, uw jeugd, hier moeft gebeuren.
De Prins voornamelyk, om wien ge uw's Vaders Stad,
Het Vorft!yk Pafargade, onlangs verlaten had;
Om wien ge uit uw Gebied en EriF'nis waart geftooten,
Voeld op uw klaagen zyn weerwaardigheen vergrooten
Uw Item dringt door zyn hart en teed'ren boezem heen!
De Koning vreeft en zugt om zyne Atosse alleen.
Nu fchoot hem in den 2in, met welk een reeks van rampen,
3 jo En wederwaardigheen Zy was genoopt te kampen,
Van 't liure af dat Hy Haar had met zyn Min begroet:
Want, voor dat Zy zyn Beeld geprent had in 't gemoed,
"Was ze, in haar's Vaders arm, in ftilheid opgetoogen.
Ruft ftreelde haare ziel, Rujl fpeelde voor haare oogen:
De Vreugde groette Atosse als haare Koningin;
Een groot en magtig Volk ilond voor haar welzyn in:
-ocr page 278-
VAN F R I S O. IX. Boek.          iVi
De Zorgen wagtten zich, eerbiedig, haar te naaken,
Enniets ontbrak Atosse om 't leven zoet te maaken.
Met hem, die haar beminde, alom vervolgd, verraen,
360 Met Friso kwamen haar de eerfte ongelukken aan.
Om hem moefl Orsines ten afgrond nederdaalen,
En zyn bemindfte pand door verre Landen dwaalen:
't Was of het ongeluk, met hem nog niet te vreen,
Al wat hem lief was ook met voeten wilde treen.
O, had hy, verre van naar Pajargades Veften
Te reizen, d'ongebaande en dorre Zand-geweften
Van /«<#�" doorkruift; op de Oevers van den VJoed,
Die Ganges Wal befproeid, met Eer den dood ontmoet,"
In plaats van deez Vorftin, in de eerfte bloei der Jaaren,
370 Voor 't aangenaamfle lot het wreedft te doen ervaaren!
Dan zag de Jonge Atosse, in Cyrus hoogen Wal,
Nog ongeftoorde rufl, die ze altoos derven zal,
Die niet te wagten was van een zoo zwervend leven,
Thans tot den hoogften top van tegenfpoed gedreeven.
Zoo dagt hy by zich zelv': zyn Min, zyn dierfte Pand,
Aanfchouwend met berouw; jaa, ware 't in zyn hand,
Hy had te deezer tyd de vreugde van zyn leven,
Atosse voor Atosse, omhaarge'.uk, gegeven.
De KoninklykeHeld, Vorft Teuphis, ftond alleen
380 Bedaard, als of hier geen het minft gevaar verfcheen.
Hy, wien de tederheid alleen een' weg kon baanen
Tot diepe ontfleltenis en onbedwingbVe traanen,
Was altyd, in den nood en wiflelvaliigheid,
Bezadigd van gemoed, en zeker van beleid.
Zyn wysheid, even als een vuur, door felle winden
Vergroot in kragt, zogt dan om midd'len uit te vinden
Ter uitkomft, en hy was ook fchrander om terftond
Te keuren waar men meefte en wifle hulp by vond.
Zyn hooge Geefl: ging dan alle anderen te boven,
390 Als de Atlas-) dien de Faam den Volken doed gelooven
Des Hemels Zuil te zyn, of de Jthos, die den dag
Van 't Eiland Lemnos rooft, te boven ftreeven mag
De heuvels, op wier top zy 's zomers neer doen vloeijen
De fneeuw, die 's winters fcheen aan hunne kruin te groeijen.
G g                                     Thana,
-ocr page 279-
C � V A L L E N
234
Thans, ziende Friso zelv' door droefheid overmand,
Begind hy dus: � Wy zien gevaar aan alien kant,
� En weinig hoop. Gewis. Het paft niet zich te ftreelen!
� Laat nogtans myne reen uwe ooren niet verveelen.
� Voor my, 'k zal nimmermeer gelooven dat wy hier
4.00 » Gejaagd zyn door een blind en ordenloos beftier
}, Van 't Noodlot, of van iets, dat, op de deugd verbolgen,
� Onfchuldigen vermooge uit boosheid te vervolgen.
� Daar Oromasdes leeft, daar leeft de hoop der Deugd,
f, Gevell in ons gemoed van 't tederfte onzer jeugd!
� En waar toch zoude Hy verdwynen ofte fterven,
� Hy, zonder wien 't Heel-Al moet licht en leven derven!
� 't Koorat my dan voor, ftaat niet myn redenering ftil,
,, Dat iets, ons onbekend (de tyd ontdekt zyn' wil)
� Zy door zyne Oppermagt geordend, en befchooren.
4.10 � Wys die door fchuld noch tout onz heerfchappy verlooren,
� Wy zwerven op een Zee, van niemand ooit doorkruifl:
� Van 't Oofterft deel der Aarde in 't Weftelykft verhuisd,
� Door eene reeks van zoo byzondere ongelukken,
� Dat God alleen vermogt ons in deez1 ftaat te rukken.
� Geen kragt van menfchen, jaa geen Vorft, hoe fterk en groot,
� (Altyd bepaald) hoe diep zyn wraak 00k wortels fchoot,
� Was magtig om zoo veel gevallen 't zaam te dringen,
� Als tot naar deeze Plaats ons onweerftaanbaar dwingen.
� Het is de Godheid dan, wiens Staf (van Land tot Land,
4.20 � Van ftroom tot flroom, gezwaaid, jaa, zonder wederftand,
� Gehoorzaamd by de vier HoofdftofFen) ons doed ftreeven j
� En verr1 van onz Gebied ons moog'lyk wil doen leeven.
� Wie zyn wy r Schepzelen, door zyne hand gemaakt.
� Tot welk een einde? Om door een diep ontzag geraakt5
� Hem eer en heerlykheid door ons gedrag te geeven,
� En, met ftandvaltigheid, te ftryden in dit leven.
� In onze .onzekerheid en overweeging dan
� Of zyne kragt ons nu nog wel verloften kan,
� 't Zy door een goeden wind naar Gades te doen ryzen,
4.30 ,3 'tZy door een Land, nog niet ontdekt, ons aan te wyzen:
� HeiFe elk 't gezigt om hoog naar MithreCs licht en glans,
� Wel eer door hem geveft aan 's Hemels hoogen trans,
� En overpeinze hoe het Koninkryk der ftroomen,
� Voorheen, gp zyn bevel, in wezea is gekoomen;
,, Hoe
-ocr page 280-
VAN F R I S O. IX. Boek.           23J
y, Hoe zyne Almagte Item de onzigtbre Winden fchiep,
� En, tot de Heerfchappy der Lugt, te voorfchyn riep.:
� Op vleugelen van vuur den blikfem doende zweeven,
35 En't Aardryk, op 't geluid van zynen Donder, beeven.
� Dan zal men zien hoe ligt het hem 00k wezen zal,
440 � Ons te onderfchraagen in het akeligfi: geval.
3, Dan zal men (meefler van zyn hart en zyn gedagten)
� In alles uitkomft, heil en reddinge verwagten;
� En nimmer raadloos zyn: het vreefTelykfte lot!
� En't deel van hen die zich wantrouwen van hunn' God:
� Als of het hem behaagde om zwakke Stervelingen
� Tot zyn vermaak, in nood en ongeval te dringen:
� En of'er in zyn oog niets zoo bekoorlyk fcheen,
� Danzyner Schepz'len fmart, gejammer, en geween!
� Maar wy} wat vreezen wy.? Wy, die zoo veele dagen
4.50 3, Befteedden om een reine en zuivre ziel te draagen!
3, Vol zwakheen, zekerlyk als menfchen, niettemin ,
3, Tot nog toe het geluk der Waereld in onz' zin
3, Meevoerende, en alleen vol luft, om wel te leeren,
3, Eerfl hoe het pall zich zelv', voorts and'ren te regeeren:
� En ilechts tot lof van hem die 't Al gefchapen heeft,
3, En in wiens fchoot de Deugd als in haar woonplaats leeft!
3, Schort op, o Mannen 5 fchort uw oordeel op. Verheven
3, En groot te zyn van moed heeft nimmer ramp gegeeven.
� Elk hoope op 7s Hemels God, en niemand zy verfchrikt.
4.60 � Men denke dat men is tot zeker eind gefchikc
� Door hem die Wind en Zee gebied; en hoope op Kuflen,
� Daar 't eens in veiligheid gegund worde uit te ruften.
� Want niemand onzer zal voortaan, naar alien fchyn,
� Zoo ras weer tot een togt te water vaardig zyn,
� Maar daar tot and're hoop met grond is te befpeuren,
� Het eerfte ontdekte ftrand als't Vaderlandfche keuren.
� Men heeft ons wel gezegt dat, in deez woefte Zee,
� Noch Land te vinden is noch een bekwaame Ree;
3, Dat alles vreeslyk is het geen daar word vernomen,
4.70 j, Dat veel gedrogten zich vertoonen op de Stroomen,
� En dat zich tfOceaan op eens in d'Afgrond ftort,
3, Of door een woefl gevaart en ftof omcingeld word.
� Maar wie beweerde zulks dan Lien, die, van hun leven3
3, Niet buiten het gezigt van Gades dorflen llreeven?
Gg 2                                  � En
-ocr page 281-
ztf                       GEVALLEN
  En die d'ervarenheid en Scheepskunft vry wat min
  Behartigend dan een gemakkelyk gewin,
  De Middelandfche Zeen en de aangelegen hoeken,
  Zich ilechts verwaardigden, tot eigen nut, te zoeken.
  Zoo verr1 dit toomelooze en woefte water vliet,
480 �  Zoo verr' men MithrcCs oog, zich daar in fpieglen ziet,
  Zoo verr1 kan 00k een Kuii aan \ onze zich vertoonenj
  En is \ waarfchynelyk dat Stervelingen woonen!
Met deeze woorden fprak Vorft T e u p h i s , Koninklyk
Van wezen, kloek van geeft, bezadigd, en gelyk
Een Vuurbaak, verre in zee gezien, om te vermaanen
Waar het gevoegelykit een1 weg zy heen te baanen ;
Het vuur blinkt des te meer door diepe duiflernis,
Die ?t halve Rond bevangt, en die vervaarlyk is:
De Tooren die de vlam doed in zyn boezem blaaken,
           !
490 Voeld ydelyk den Storm, tot zyn verderf, genaaken;
Het hageld en het huilt al kragtloos om hem heen,
Men ziet hem onverwrikt gereezen uit de Zeen.
Me lite, en 't Roomfche Volk begreepen niet wat woorden
Zy, nopens \ hoog beftuur van Oromasdes, hoorden:
Deez redenvoering deed nogtans hunn1 zielen aan
Met diepe ontfteltenis. Zy konden niet weerftaan,
Wat hun vooroordeel daar 00k mogte tegenvoeren,
Aan iets dat hunne ziel in 't binnenft fcheen te ontroeren.
Niets trooitelyker trof voorheenen hun gehoor:
500 De Wysgeer kwam hen zelv als eene Godfpraak voor.
Zy zagen langen tyd, verwonderd, op elkand'ren;
Eerft ftil, vervolgens cfeen dus fpreekend tot den and'ren:
� Wat's deeze ? welk een taal ? welk een grootmoedigheid!
� Nooit heeft men ons aldus de Godheid ukgeleid,
� Of Ju piters gezag vermogt dus aan te wyzen ,
� En zulk een1 grooten moed op \ onverwagtft doen ryzen!
Zeer weinig fcheelde *t nu dat hem Me lite aanzag
Voor een1 der halve Goon; wien 't zyn doorlugt gedrag,
Door Goddelyken aart, zeer ligt viel te onderfchraagen >
5 10 En die gewifs'iyk dus de Zegekroon zqu draagen.
Vorfi
-ocr page 282-
VAN F R I S O; IX. Boek.           13?
Vorft Teuphis hielp haar ras uit deeze onzekerheid,
En, hebbende in het kort zyn1 Godsdienll uitgeleid,
Bad dat men de uitkomftj mogt van deeze onheilen wagten 3
Om Oromasdes naam naar regte waarde te agten.
Wei haaft had de Oo/lenwtnd zyn' laft voleind, en week j
Terwyl de Zuidenwind reeds van de middagftreek,
Veel zagter blaazende, de Hemel-hooge baaren,
En tevens 00k den fchrik der harten, deed bedaaren.
Want fchoon men, Noordwaarts aan, met kragt gedreeven wierd,
J 20 De Stuurman weet; op nieuws bezadigd, hoe hy Itierd.
Het is wel buiten hoop naar Gades Kuft te keeren,
Maar thans herryll zyn kragt, hy kan het Schip regeeren,
Herlteld met vreugd de fchade aan mart, en zeil, en wand,
En 't lang gefchokt gevaarte in zynen eerften ftand.
Straks toen de wateren gelyk een kleed zich Ipreidden,
Steeg Friso naar 't Verdek, en liet het ooge weiden,
Zoo verr' het reiken mogt langs d'ongemeeten plas,
Of Galo zich liet zien, ofwelom Gobrias
Te ontdekken met zyn Schip. Maar, waar hy zich mogt wenden,
j 30 Hy zag noch mad noch kiel van vreemden of bekenden.
Voor zulk een teed'ren Vrind en edelmoedig hart,
Wat ongelukkig uur, en onverdaagb're fmart!
Verflond hen de Oceaan, wat zou 't verlies herftellen
Van zoo veel vroome, trouwe, en dappre lot-gezellen?
Miffchien dat zich wel haaft een vreemde Kufl: vertoond,
Door een Barbaars geflagt of wild gediert bewoond,
En daar geen veiligheid geen vree zal zyn te hoopen,
Dan door ze met het Staal, in groot gevaar, te koopen
Daar zou men weerbaar zyn, jaa zegeryk miffchien
540 Met hunne hulp, maar nu zich overvvonnen zien;
En wat gevolgen zyn, uit dit gebrek van kragten,
En uit deez' eenen ramp niet zeker te verwagten!
Terwyl hy zich aldus, en wel te regt bedroefc,
En de eerlte keer 't gemis dier braave Vrinden proeft,
Roept iemand uit de Maft, zoo verre 't oog kan rekken,
Een Zeil op't wyde vlak der Wateren te ontdekken,
Gg 3                                    Elk
-ocr page 283-
238                    GEVALLEN
Elk voelt zich, op dit woord, met blydfchap aangedaan.
Fluks wend men't Roer in ly, men ftevend derwaarts aan,
Enziet wel haaft een Kiel allengskens nader koomen.
55"o 'tWas Gobrias, diemede, in 't midden van de ftroomen,'
Gefold, geflingerd, en gedreeven hier en ginds,
't Rampzalig einde reeds beweende van zyn Prins,
En kort te volgen dagt: wanneer hy 't ooge wende
Ten Zuiden, en wel haaft het naad'rend Schip bekende.
Wat blydfchap onderling, na zulk een bangen nood,
Zich weer te moogen zien verreezen van den dood!
Jaa 't onverwagt geluk, doed hen te meer betrouwen,
Om ook in korten tyd Held Galo weer te aanfchouwen,
Daar vly t en kragt om hem te zoeken zaamen ftemt,
J do Terwyl de Middag-lugt de Baaren efFen kemt.
De Dogter van Latone, op haaren Troongezeeten,
Had twaalefmaal het Rond, met haaren glans, gemeeten,
En haar ftilzwygend licht doen weiden op den plas,
Eer een gegrondde hoop van heil te vatten was.
De dertiende ochtend zag men Miihra's gulden ftraalen,
Op 't fneeuw-wit kryt-gebergt van Vettis Kuften praalen.
Zy blonken nimmermeer met zegenryker glans,
Koch zonden grooter vreugd van 's Heroels hoogen trans,
Wyl angft en fchrik des doods, zoo zwaar als duizend dooden,
570 Nu j met de fchaduwen des Nagts, ten afgrond vlooden.
Men zet in 't oogenblik geheel verkwikt en bly,
En Roeijers aan het werk, en alle Zeilen by.
Een ieder voeld op zulk een nieuws zyn7 yver blaaken.
Het pekel ftuift om't Schip. De hooge ftranden naaken3
En 't Berggevaarte ryft elk oogenblik. Men ziet
In korten Veld, en Woud dat dierbre fchaduw bied;
Een Schouwfpel, nooit met zoo veel welluft te genieten,
Dan als de woefte Zeen den Reiziger verdrieten.
Het eerft werpt Gobrias het Anker uit s en raft,
580 En wagt den Koning in aan deez beminde Kuft;
En, naaderend, omhelft, met traanen in zyne oogen,
Den Prins, wiens dier gezicht hem eeuwig fcheen ontvloogen.
Straks rigt men Tenten op, diept gragten daar om heen,
� 't Zy daar onreed'lyk Volk of wild Gediert verfcheen,
En
-ocr page 284-
VAN F R I S O. IX. Boek.           239
En doed zyn beft om zich genoegzaam te bewallen
Ten wederiland van die hen mogten overvallen.
De zelve kragt van wind en ftroom intuffchen had
Voor GalcTs vlugge Kiel gebaand het zelve pad;
En haar twee dagen reeds te vooren op de Kuften
jpo Van Albion gevoerd, maar weinig tyds doen ruften.
Want naauwlyks trad de Held aan land, of wierd ontmoet
Door toegefcliooten Volk; dat, heetoproof, verwoed,             
Hem aanvalt, en dat, door geftadig aan te groeijen,
Hem dwingt, na kort beraad , om elders heen te fpoeijen.
Gelukkig, dat hy zich nog redde uit hunne hand;
Daar duizenden in 't kort verfcheenen op het ftrand,
Hem volgden tot aan boord, en, fchroomend geen gevaaren*
Zich tot den halze toe begaven in de baaren.
Zy ftevenen daar op vveer Zuidwaarts aan, tot dat
600 Het half gefloopte Schip de Mannen, afgemat,
Nu dwingt,(wat flag van Volk daar woonde en wierd vernomen)
Om FeBis Kuft, die 't naaft zich opdeed, aan te koomen.
Der Kiel had langer reis 00k ten verderf geweeft;
Zoo was ze reeds geknakt. Men was al zeer bevreesd,
. Zelfs in 't gezigt van 't land, te zinken en te fneeven,
Zoo weinig was aan 't Schip een wiflen koers te geeven.
Het oov'rige des daags, en nog den ganfchen nagt,
Steld G a lo zich aan 't werk; en poogt met alle kragt
Om met een nieuwen moed de Waat'ren door te booren,
610 En in de ruime Zee den Koning op te fpooren.
Hy plaatlle intuffchen mede op hoogten hier en daar,
De ervaarenften zyn's Volks, om, zoo de Prins 't gevaar,
Waar mee hy worflelde, te boven konde ftreeven,
En herwaarts wierd gejaagd, hem hulp te kunnen geeven.
Wei haafl verkonden zy hem zulk een dier gezigt,
En hoe des Konings Schip 00k herwaarts wiert gerigt;
En, fchoon wat verder heen, deez Kufl niet meer kon wyken.
Hy ziet hoe dat ze in't kort de matte Zeilen ftryken,
En 't Anker in den grond doen werpen, en hy fpoed
620 Zich derwaarts langs het ftrand, en treed hem te gemoet.
Hy naderde den Vorfl reeds bezig in het werken
Om, met Verfchanfingen9 zich op het ftrand te fterken.
Hy
-ocr page 285-
Ho                       GEVALLEN
Hy wierd met vreugde omhelft, en deed terftond verflag,'
Hoe, door de vlyt zyn's Volks, men nog den and'ren dag,
Zyn Kiel op deeze Ree weer zeilbaar zou zien koomen,
En zegepraalende verfchynen op de ftroomen.
Vervolgens ruftte men tot dat de Morgenftond,
Uit de Oofterpoort getreen, den Nagc ten afgrond zond.
Toen rees de jonge Vorfl om zyne Metgezellen,
630 Door 't voorbeeld zyner vlyt, op nieuws aan 't werk te ftellen.
Terwyl hy van alom het naaftgelegen land
Befchouwd, en reeds gebied, aan meer dan eenen kant,
Dit onbekend Geweft door uitgezonden Lieden,
Tot verder zekerheid, met vlyt te doen befpieden;
Verrukt iets onverwagts het oog: Van 't hooge Land,
Loopt met de grootfte haaft een Sterveling naar 't ftrand:
Een Man, wiens lichaams grootte en klederen deen blyken
Dat hy bewooner was van deze vreemde Wyken.
Hy had een Wolven-vel geilingerd om hem heen;
64.0 Geen Wapens, dan een Zwaard gegord om zyn Leen;
En in zyn hand een' Staf: De lang gewasfen haaren
Zyn's Baards verkondigden zyn hoog gereezen jaaren:
Zyn oogen ftonden hoi; 'cgelaat vervvilderd, bleek,
Als iemand die byna door hongersnood bezweek.
Men ziet hem naakende 'c gezigt ten Hemel wenden,
Als of hy hulp en trooft begeerde in zyne elenden;
En eind'Jyk werpt hy zich ter aarden voor den Vorft:
En ipreekt op deeze wyze uit een ontroerde borft:
� O Vreemdelingen, hier ter goeder uur gekoomen,
6$Q � Ter goeder uur door my, rampfpoedigen, vernomen!
� Het zy gy Menfchen zyt, of Goden: laat uw hart
� Niet ongevoelig zyn aan myne ondraagb're fmart!
� Indien gy Goden zyt, wilt u te regt erbermen!
� Zoo niet, 00k kan uw arm my helpen, my befchermen!
� O, rukt my van dit oord, en uit deez Heerfchappy,
� En voerd my met u heen naar welk een Land het zy!
� Bevrydt gy my voor een' Tiran, op my verbolgen,
� Met vreugde zal ik u ten dienlle ftaan, en volgen!
Zoo fprak hy, 't aangezigt met traanen overdekt,
660 Terwyl deez zyne taal nieuwsgierigheid verwekt.
Wy
-ocr page 286-
VAN F R I S O. IX. Boek.          24.1
" *^y» .(fprak ^e P^ns n'er °P) WY ^yn^ereed te helpen,
� Al wie zich te onreclit voeld door droefheid overftelpen.
� Wy zyn geen Goden, neen, fchoon mededoogenheid,
� Akyd der Vroomen zaake in onz gemoed bepleit,
� Wy zelfs, we ontbeeren hulp; wy, Vreemden, hier gekoomeni
� Geflingerd door 't geweld van winden en van ftroomen:
� Nog gifteren ontrukt aan Tt dreigen van de dood,
� En die deez' Wal alleen genaakten in onz1 nood.
�' Maar gy, die voor 't geweld van and'ren fchynt te vlugten,
670 n Verhaal, wie dat gy zyt, en wien gy hebt te dugten.
� Waar legt denaafle Stad? Hoe noemt men 't Volk? Wat Vorft
� Is 't die den hoogen Staf, in naam der Goden, torft?
� En, eindelyk, wat is voor ons, voor Vreemdelingen,
� Van hem, die hier gebied, tehoopen, tebedingen?
� Maar, hoe het zy, zie toe dat ge ona hier in misleid:
� Uw hoofd ftrekke ons ten pand van uwe opregtigheid!
Argentorix, (zoo was de naam des onbekenden)
Zich agtende gered uit alle zyne elenden,
Ving daar op moedig aan: * � Samothes, wiens gezag
<58o � Geen wederftreevers kent, bewaare uw levensdag;
� En geeve, als de Opperfte Beftierder aller Menfchen,
� U de vervullinge van uwe dierfte wenfchen.
� Voorts Itiere jAndate dus den Krygs-ftaf in uw hand,
� Dat elk uwroem verkonde in 't verft gelegen land!
� Ik zal de waarheid voor uwe ooren open leggen,
� En u den ganfchen ftaat van deeze Landen zeggen.
� 't Geweft waar in gy thans, door ftorm, geworpen zyt>
� Word van alom befproeid door 't ongemeeten Wyd :
� Een Eiland zonder Volk, of Stad, of Dorp, of Haven,
690 � Waar aan onze Ouderen den naam van Fedis gaven s
� En dat ik, tot myn fmart, in eenzaamheid, bewoon,
Ik, dien het Lot zoo na geplaatll had aan den Troon,
", Ik,die myn Broeder met den Scepter heb zien praalen,
� Eer dat my't onheil trof waar van ik zal verhaalen!
� Aan d'and're zy1 der Zee, ten Noorden van dit ftrand,
� Legt een vermoogend Ryk, een vet en Volkryk Land,
Brit*
* Samothes, ook Dis genaamd , was de voornaamfte God der oude Britten,
Callers en in het algemeen der Celten.
t And ate, wierd als de Godin der Overwinning door de oude Britten ge-eerd,
Hh
-ocr page 287-
**2         .           GEVALLEN
Brittania genaamd, 't welk met haar Nagebuuren,
� De Schotten-i dikwyls moet een' fellen Kryg verduuren.
J$ CoiLUs, die het laatft deez Volkeren gebood,
700 � Wierd in een heet gevegt door 's vyands Hoofd gedood:
En 'k zag op eenen dag deez' mynen Broeder fterven,
En \ Schotfcb gehaatte Volk de zege op ons verwerven.
� Hem volgde naar de Wet, zyn Zoon: een Jongeling,
� Trots, opgeblaazen, ftout; die ilechts by zynen Kling
� Zyn heil en welftand zogt, die naar geen raad wou hoorenj
5J Maar jonge en lofle Lien zyn hart leende en zyne ooren.
3, Daar was een Wet in zwang, zoo verr' 't geheugen gaat
� Der alleroudfte Lien, nooit ongeflraft verfmaad,
� Jaa die de Vorft vooraf moeft plegtiglyk bezweeren,
710 � Eer dat hem wierd vergunt de Volken te regeeren.
»
Deez Wet bepaalde een7 Raad, die, zittend naaft zyn Zy;
De breidel was voor een te ftrenge heerfchappy.
Het Volk verkoos daar toe de braaffte en eerfte Grooten,
En tegen hen wierd niets naar orde en recht beflooten.
De Vorft inzonderheid kon, naar zyn drift of luft,
;Niet roeklo'os ommegaanmet de aJgemeene ruft:
5'
Noeh zich inwikkelen in fchaadlyke Verbonden,
Noch d'Oorlog of de Vree naar wiliekeur verkonden.
� Cunobellinus nu, (zoo noemt men thans den Vorft)
7:0 « Vond niets zoo bitter, niets zoo tegen zyne borft.
� De Heerfchzugt drecf hem voort, en zweepte hem met flagen>
� Der hitte zyner Jeugd onmooglyk te verdraagen:
» Hy maakt net Krygsvolk op, en vleid hen met gewin,
� En blaaft zyn razerny haaft mede in hunnen zin;
� En weet, zoo door belofte afs door vooraf te looneh,
� Der Prieft'ren orde zelfs in zyn belang te troonen.
� Men merkte in 't kort zyn wit. Elk zag het OnweSr aan9
� Maar niemand had den Juft znlks moedig te weerftaan.
� Jk, de eerfte in rang, hield my ganfch buiten deze zaaken y
730 � 't Gedrag niet pryzende, noch durvende het laaken.
'k Beken, ik was hier in flaauwmoedig. 'k Heb gedwaald,
■}■>
En zeker weinig roem uit zulk een vreez gehaald,
Maar 'k wil myn feilen niet verbergen voor uwe ooren;
Gy zult uit mynen mond niets dan de waarheid hooren.
Ik wierd 00k voor myn fchuld geftraft in korten tydj
Myn. lafheid iieeft my niet ontfchuldigd of bevryd.
w Had
»
»
-ocr page 288-
VAN F R I S O. IX. Boek.           24;
� Had ik de aloude Wet vrymoedig willen ftaaven,
� En op het pad der Eer beflooten door te draaven,
� Ik had geen ilimmer lot genooten, en myn fmart
74-0 � "Was door geen wreed verwyt, vermeerderd in myn hart!
� De Vorft vond zich wel haaft gereed zyn' wenfch te treiFen3
� En boven Raad en Wet zyn7 Zetel te verheffen.
� Een Vleijer field het voor als de eerfte plegtigheid,
� In 't ingaan van het Jaar, het Volk te zaam geleid:
� En teld de rampen op die 's Lands belangen deeren,
� Daar zoo veel hoofden 't Volk, altyd in twift, regeeren:
� En daar men geen befluit kan neemen tegen 't kwaad,
� Dan als 't verioopene uur geen midd'Ien overlaat.
� In grooter zekerheid en voorfpoed zou men leeven
?$o � Door de Opperheerfchappy den Vorft; alleen te geeven,
� Die binnenlands meer goed zou doen door meerder magtj
� En buitenlands de vreez verdubb'len door zyn kragt.
� Hy hoorde, na deez taal, 't gejuig der omgekogte^
� En and'ren die hun heil in deez verand'ring zogten.
� De Krygslien klapten met de Zwaarden op het Schild,
� En alles fcheen wel haaft ganfch zinneloos en wild.
� Maar veel der oude Lien, verr' van't gedruis te vreezen>
� Zoo min als in 't belang van deeze Schaar te wezen,
� Mispree,zen openlyk deeze ongepafle daad.
760 � De gryze Adminius, een Man van eere, en raad,
� Enwysheid, en beleid, enorde, en ondervinding,
� Ontleedde 't allereerfl den Koning zyn verblinding.
� Hy rees met Majefteit, en als een God, om hoog;
� Zich zelven Meefler zynde, en, met een vrindlyk oog
� Den Vorft befchouwencie, deed hem wel klaar bezeffen
� De dwaasheid van zich dus, geweldig, te verheffen.
� Hy deed de redenen, zoo kunftig uitgebreid,
� Verydelen in rook door zyn welfprekendheid.
� En, elk die, 't Land getrouw, geen Staatsverwiflelingen
770 , Wou dulden, zag men ftraks dien grooten Man omringen.
� Cunobellyn vond zich ter deezer tyd verpligt,
� De hand te llaan aan 't Zwaard, of niets waare uitgerigt.
� 't Was niemand mogelyk het denkbeeld op te vatten,
� Dat zyne drift zoo verr7 verwoed'lyk uit zou fpatten;
� t Gefchiedde niettemin: Ik, die naby hem ftond,
� Stilzwygend, en het oog geveftigd naar den grond,
Hh 2 -                                 5? Kreeg
-ocr page 289-
GEVALLEN
� Kreeg lail om, door myn Staal, den Gryzaard te doen fheeven,
� Die hem 200 vvys een1 raad had, tot zyne eer, gegeven.
� Het hair rees my te berge op dit vervaarlyk woord,
7S0 1, En 'k vond my niet bekwaam tot zulk een1 wreeden moord.
� 'k Bleef ftaan, en ik befloot deez1 wil niet te volbrengen,
� En eer myn eigen bloed te ftorten, te zien plengen.
� Straks zag hy my met gramme en vuurige oogen aan,
� En liet my door een' wenk myn naakend Lot yerftaan.
� Voorts deed hy meer dan een1 der ftoutfte Krygslien naadVen:
� De gryze Adminius wierd midden uit de Vaad'ren
� Gefcheurd, en zonder dat zich Een daar tegen kant,
� Ging 't Zwaard hem door den nek, en 't hoofd rolde in het zand.
� Terwyl deez gruweldaad my doed my zelv' vergeeten
7po n Begind men 00k met my. \ Word in een hoi gefmeeten,
n En kort daar na ter dood veroordeeld op myn beurt.
n Maar *t Godendom had zulks als nog niet goed gekeurd!
n 'k Vond.middel door den muur des Kerkers heen te breeken,
jt En vJugtte in 't duiftere des Nagts naar deeze ftreeken.
Een Viilcher heeft my hier gevoerd van 't Britfche ftrand,
� En 'k vind myn heil en ruft alleen in zyne hand.
� Want, fchoon hy van myn1 ftaat niet onderrigt mag wezen,
� 'k Heb zyne onwetendheid daarom niet min te vreezen.
� Miffchien gaat uit zyn1 mond dat iemand, onbekend,
800 � Naar deeze Kuft zicli heeft ganfch hoopeloos gewend.
� En, magteloos om van dit Eiland weg te vlugten,
� Staat ieder oogenblik de dood voor my te dugten.
� Gy hoort hier uit o Prins! hoe min 't u raadzaam zy,
� Te woonen in een zoo verwarde Heerfchappy;
}, Alwaar een Dwingeland de Wetten heeft gefchonden,
, En niet betrouwd kan zyn in \ aangaan van Verbonden.
� Maar (daar de Galliers van fchrikken, en het geen
Gy mooglyk 00k mispryft, gy die langs zoo veel Zeen,
Uit verre Landen zyt naar deeze plaats gedreeven)
810 � Wy hebben hier nog een byzondre wyz1 van leeven:
� Geen band des HuweJyks is hier bekend, geen trouw J
� En niemand roeme alleen op \ minnen eener Vrouw.
� Deeze alle zyn gemeen, en, mogt u dit mishaagen,
Gy zaagt, in korten tyd, den laatflen uwer dagen.
� Maar zugtge om eene Kuft, daar ge, in uw ongeluk,
� Een eiad van ballingfchap m0gt trefFen en van druk,
� Noord-
-ocr page 290-
VAN F R I S O. IX. Boek;          24?
� Noord-Ooftelyk van hier word een Geweft gevonden
� Welks Volkzagtzinnig is, en trouvv aan zyn Verbonden:
� By wie men eere ontmoet, en een befchaafd gebied;
820 � Dat goede zeden mint, en booze daaden vlied.
� Men zegt dat, langgeleen, verfmaadend hunn1 geboden >
� De Vorft van dit Geweft geftraft wierd van de Goden,
� Hem in het openbaar beroovend te gelyk,
� En van het levenslicht en van zyn Koninkryk:
� En dat in zyne plaats geen ander is verkooren,
� Om 't geen een Godfpraak deed aan 't Volk daar over hooren.
� 't Zy dat de Waarheid hieralleenig deel in heeft,
� 't Zy dat , in het geheim, Bedrog daar onder zweeft,.
� Men ziet 'er 't Priefterdom, van dien tyd af, verheven
830 � In 't opperfte Gezag en alles Wetten geeven.
� Ik ben in myne Jeugd geweeft in deze Streek,
� En vraag geen1 lolTen raad in 't gene ik tot u fpreek.
� Wy dryven uitonz Land op eenen ry van Boomen,
� Aan een gehegt zomtyds naar de andre zy der Stroomen,
� Wanneer men Zomertyds wat hooger Noordwaard aan,
� Een Strand gelyk aan 't onze op 't duidlykfl kan zien Jlaan;
� Het ftrekt ons tot een1 roem zulk eenen Togt te waagen,
� En teekens van die Reis met ons naar huis te draagen.
� Ik, die verfcheiden maal die ftoute Keize dee,
84-0 � Wierd eenmaal verder voort gellingerd door de Zee;
� Tot dat ik op een Kuft gedwongen aan te dryven,
� By dit zagtmoedig Volk een ruimen tyd moeit blyven.
� Dat Strand, dat ik zoo lang zag voor myn oogen ftaan,
� In ?t hoogil gevaar, zal nooit nit myn gedagten gaan.
� Ik zelv (wil uwe gunll: en goedheid zulks gehengen,)
� Zal u daar in het kort met uw Gezellen brengen.
� Dit zy my tot een loon! Dit's wat myn wenfchen vleid!
� 'k Blyf eeuwig u gewyd voor deez weldaadigheid!
� O, ruk my van een oord, daar 'k altoos ommezwerven,
850 � En, door de vrees der dood, elk oogenblik moet flerven!
� O laat Argentorix, aan't ooge van ftAlaan
� Verilrekken tot een proev van uw verheven daen!
Op deeze wyze Hoot de Britfche Prins zyn reden,
Die ftraks een denkbeeld gaf van geene ruuwe zeden;
Hh 3                                              En
-ocr page 291-
H<�                       GEVALLEN
En dat, indien hy geen befchaafdheid meer bezat,
Een woefte opvoeding daar alleen de fchuld van had.
De Koning hoorde hem nog naauw deez woorden fpreeken9
Of hy befluit van hier ten eerften op te breeken,
Om zich van vooren aan, voor 'c toomeloos geweld
85o Van eenen Dwingeland, niet bloot te zien gefteld;
En liever, verder af, de aan hem gepreezen hoeken,
Metnieuwe moeite enzorg, ftoutmoedig, op tezoeken:
De Wysgeer Teuphis zelfs, terftond na dit gefprek,
Raad aan den nieuwen togt, en dat men ras vertrekk',
Terwyl het Veld, waar in men 't neder had geilagen,
Met alle magt geruimd en ledig word gedragen.
In't ievrigft van het werk, genaakt ook D1 o c A a r ,
En boodfchapt dat men word gewapend Volk gewaar,
Dat, fchoon nog verre heen, door't fdiittVen van de ftraalen
870 Der Zonrie, en Oorlogs-Staal, en Vaandelen doed praalen.
Deez' tyding deed te meer befluiten om, terftond,
De Zeilen in den top, het Anker uit den grond
Tehaalen, om, methulp der wakkerende Winden,
En raad van hunnen Gids, een beter Land te vinden.
Defchoone Atosse ging nooit vrolyker aan boord,
Dan na ze 7t woeft gebruik der Britten had gehoord,
Die 't Pand des Egtenilaats befpotten en verfmaaden,
En hunnen lull gelyk het Wildgediert verzaaden.
Geen minder vreugd gevoeldde gryze Argentorix,
880 Gerukt uit de eenzaamheid, en eenen flaat vol fchriks.
Want zeker, had de Prins zich thans niet hier bevonden,
CunobelLinus Volk, tot zyne ftrafgezonden,
En naderend bereids, doorgeene magt geflaakt,
Had nog ter deezer uur een eind met hem gemaakt.
Deez Mannen zagen nu verrukt en opgetoogen,
Drie Kielen op den rug der Wateren bewoogen,
Met eene kunft gebouwd, hen ganfch'lyk onbekend.
Zy dagten dat de God, wiens ordening men fchend
Door een onfchuldigen ter dood toe te vervolgen,
890 Hem deeze hulpe zond, op hun befluit verbolgen.
Zy keeren vrugteloos te rug, en doen verilag
Hoe 9 dqor Samotbes wil, en opperfte gezag,
-ocr page 292-
VA N F R I S O. IX. Boek.
Drie Zee-Godinnen hen aan Vellh Strand verfcheenen,
En met Argentorix in voile Zee verdweenen.
IntufTchen zeild de Prins zyn Reisgenooten voor,
En mec Argentorix, de naauwe Stroomen door,
Die naar de koude Zeen der woefte Skyten leiden,
En van net Britjcbe Ryk liet groote Europe fcheiden.
Hier leefde een oud gerugt, dat Vader Oceaan,-
poo Vermoeid langs ThiWs Kuft ten Noorder Troon te gaan,
Ora d'Yszeen aan liet Strand des Samojeeds te ftieren,
Een zamenkomft beval der Wefterfche Rivieren.
Den Bet is, die den Wal van Hifpalis befproeid,
En door een vrugtbaar Land en vette Weiden vloeid;
De zilvVe Gadiane, op Zwanendonsgedraagen;
Denryken Taag, gevoerd op eenen gouden wagent'
Met Vorftelyke pragt, en Koninklyken zwier;
Den Durias, gekroond met Roos en Violier,
En houdende eenen krans van Bloemen in zyn handen;
910 De fhoevende Garonne, in 'c midden haarer banden;
De Loire, aan wie de God der Min een Blinddoek gaf,
En Venus eenen Riem, en eenen Toverftaf;
De Seine, die zich fteeds bekroond met Lauwerieren,
En zugt naar 't hoog beftier van alle de Rivieren,
En een oneindig tal van mindre Watergoon;
Riep Triton's fchelle hoorn voor Am fit rites Troon.
Daar op deed de Oceaan hen alle in orde fchaaren,
En duizend voeten hoog verheffende zyn Baaren,
Viel op de Landftreek aan, die 't Albionfche Strand
920 Aan't ryke Europe hegtte; en, duwend met zyn hand
De Bergen van hun' grond, de Rotzen van haar Veften,
Gaf hy 't vewonnen Land aan't gramme Volk ten beften.
Elk nam, op deezen laft, een Rots of Heuvel mee,
En maalde die tot gruis, en fpreidde ze in de Zee.
De Koning Oceaan reeds fluks langs effen Zanden,
Van't bruifchend nat gevolgd, naar de Jlocecfebs Strandens
En van dien tyd af aan wierd Albion een R,yk>
Voor buitenlandfche magt, onoverwinnelyk.
Terwyl,
-ocr page 293-
GEVALLEN VAN FRISO. IX. Boek.
Tenvyl Argentorix lien deez byzonderheden,
En and're dingen meer, betreffende de 2eden
Der menfchen, die men haaft zou groeten, deed verllaan;
Holp wind en ftroom de Kiel, en dreef ze Noordwaarts aan:
Tot dat de Britfcbe Prins de Kuften zag genaaken,
Die 't einde van de Reis des Konings zouden maaken.
E I N D E
VAN HET
NEGENDE BOEK
-ocr page 294-
GEVALLEN
VAN
F R I S O.
I N H O U D
VAN
HET TIENDE BOEK.
Friso koomt in bet Land der Alaanen. Verwonderingder Inivoonders op
bet gezicht der Schepen. De drie Priejlers, die deze Volkeren regeeren,
worden toegelaaten ophet SchipdesKonings,cnverbaaIenHem deGeJcbie-
denis der
Alaanen; en boe dat, na de flrafdes laatjlen Konings B o s i r i s,
ten Orakel zyne komft bad voorfpeld. Zy biedenHem,ingevolge dier God-
fpraak, aan,om bun Koning te zyn.
Fri so, op hoop van, gejlerkt zyn-
de met de magt van die Volken, te beter de te rugkomfle naar zyn geboor-
teland eenmaal te onderneemen,Jlemd bun verzoek toe,en beloofd bendes
anderen daags aan Land te treeden. Ter rujl gegaan zynde voeld by zicb
mecr dan ooit ontroerd door zyne zugt naar zyn Vaderland, en neemd
voor om zyn Reis zoo lang Zuid-Oojtwaarts aan te vervolgen,tot dat by
weder bekende Volken ontmoete. Des nagts bevangt bem een diepe Jlaap
,
gedurende den ivelken zyn Befcherm-Engel hem verfchynt, en beveelt in
deeze Geweften zyn verblyfte houden,hem worzeggende, en doende aan-
J'cbouwen de voornaam/le gevallen die namaah aldaar zullen gebeuren.
Des anderen daags treed de Koning aan Land, alwaar
Segonax,^
oudjle der Priejlers, bem de teekenen mn bet boogjle vermogen ter band
field.
I i                                          TIEN-
<
-ocr page 295-
TIENDE B O E K.
MiM#>MI>^<l>^#>^<#^<#^<§> ®<BW-
De Rynftroom, wellende uit der Alpen diepen fehoot,
Tweebronnig, voeld zyn bed al vlietende vergroot,
Befproeid een meenigte van welbevolkte Veften;
Rold door verre uitgeftrekte en magtige Geweften,
En fpreid zich wederom, tweehoornig, als voorheen,
Eer dat hy hulde doed aan 't groote Ryk der Zeen.
De Volkeren, by wie de Britfcbe Vorfi: den Kerning
Gulhartig had geraen te zoeken zyne wooning,
Bezaten de Oevers van den Noordelyken mond:
10 Een Landftreek, rykvanVee, bekoorelyk, gezond.
De Vloed, veele Eeuwen na deez tyd, het Vlie geheeten,
Gaf vrugtbaarheid aan 't Land, en Vifeh aan d'Ingezeten,
En was een toevlugt-plaats, en bood een goede Ree /
Aan hen, dien wind en golv te hard viel op de Zee.
Ar-
-ocr page 296-
GEVALLEN VAN FRISO.X Boek.
Argento^ix zag naauw dien Stroom van verre praalen,
Of gaf bevel om nog meer Zeilen by te haalen,
Terwyl een ieders hoop naar ruft en veiligheid,
Door zulk een dier gezigt, op 't liefflykft, wierd gevleid
Men naderd in het kort, doorklieft deez held're ftroomen,
Terwyl alomme en Land, enWoud, word waargenomen.
Men zeilde nogtans voort, wyl aan den Oever fcheen,
Als of men hier nog had te dugten voor de Zeen;
Die, vullende den Vloed, by woedende Onweer-Winden$
Geen wederftand om't Veld verr' te overdekken vinden.
De Leidsman toond den Vorft de toppen van 't * Gebergt,
Waar van als nog een brok, behouden, 't water tergt,
Dat, door den Vlieftroom heen uit Nercus Ryk gezonden,
Een ganfche f Landfireek heeft in zynen buik verflonden.
� Daar (zei hy) zyn we eerft regt beveiligd voor den Kolfc,
» Daar is de zaamenkomft der Oudften van het Volk.
,i Daar is men plegtiglyk gewoon om te overweegen,
,, Hoe't Godendom ten vrind het befte zy verkreegen.
� Wat is 't een dierb're trooft in wederwaardigheid,
� En als het Lot den menfch van Land en Maagen icheid,
� Een wifle toevlugt-plaats op 't laatfl te zien gereezen
� By Lieden, die de wraak des hoogen Hemels vreezen?
Men word, terwyl men zeild, dus fpreekend met malkaer>
De Inwoonders van het Land, reeds naderend, gewaar^
Jaa, 't Veld van wederzy' des Oevers overdekken,
Zoo verre 't ooge zich kan in het ronde ftrekken.
Deez Schaare, telkens al vermeerderend, verzeld
De Kielen, pleegende wanorde noch geweld,
Maar heffende oog en hand zomwylen in den hoogen,
Als waren ze in een diepe ontzetting opgetoogen,
Tot dat men 't anker uit deed werpen in den grond,
Alwaar Sulpitius dien het bekwaamfte vond.
Terwyl men evenwel, hoe min daar zy te vreezen,
Nog aarzeld in 't begin om niet verraft te v/ezen,
               ,
Het Klif by Stavoren.
De Zuider Zee,
Ii 2
-ocr page 297-
GEVALLEN
»5*
En zich niet roekeloos te werpen in gevaar,
yo Scheid zich 't nieuwsgierig Volk op eenmaal van malkaer,
En maakt eerbiedig plaats voor drie bejaarde Mannen,
Wier houding reeds van verre aMe' argwaan doed verbannen.
't Zy dat men op hun lyfsgeftalte of kleeding ziet,
'c Is alles deftigheid wat aan hen word befpied.
Sclioon zeldzaam opgefchikt, en vreemd in hun gewaaden3
Was niets onaangenaam of woeft in hun cieraaden.
Hun hoofd was met een Krans, die konft en fmaak vertoond,
Van groene Myrteblaen, bevallig overkroond;
En, met d'Olyftak reeds in 't naadVen op te heffen,
60 Voorfpelden ze een Verbond dat haaft zou zyn te treffen.
Hen treed een Krygs-Heraut, met plegtige eerbied, voor,
En, naderende, vraagt, en krygt het eerft gehoor.
O fprak hy, ftelt niet uit, doorlugte Vreemdelingen!
� Om de allerdierfte vreugde in ons te doen ontfpringen.
� Genaakt in tedere gunft deez' u gewyden Wal;
� Die 't diepfle ontzag en eere aan u bewyzen zal.
� Of wel gebied, indien u dit mag beter frnaaken ,
� De PriefterSj die dit Volk regeeren, u te naaken!
Deez laatfte aanbieding, vol van goede wille en trouw,
70 Die 't fchranderlle oordeel zelfs niet bloot ftelt voor berouw,
Word ftraks omhelsd. Men field hen in deez1 eifch te vreden.
En Friso ziet hen, bly te moe, zyn Kiel betreeden.
Hyzelv, hy ftar-oogt, wagt hen af met ongeduld,
En hoopt dat hier elks wenfch nu weder zy vervuld,
Om, na zoo lang een reeks van grievende verdrieten,
>t Bevallige der ruft zoo lange te genieten,
Tot dat men, onderrigt van 's Lands gelegenheid,
Regt weete wat het van bekende Streeken fcheid.
Men zag naaft zyne zy1 de beide Koninginnen,
80 Op 't pragtigfte uitgedofcht, haar trouwe Gezellinnen,
De Broeders van denPrins, Vorft Teuphis, Diocaak,
Met uitgetogen Kling, aan 't hoofd van eene Schaar
Zoo Gangariden als Romeinen, wier belangen
Nu zyn op 't naauwft vereend, en aan malkander hangen.
Op 't ongewoon gezigt van deez' doorlugten Stoet,
Valt elk der Gryzaards itraks den jongen Vorft te voet.
Zy
-ocr page 298-
V A N F R I S O. X. Boek.               2$%
Zy willen hem niet min dan eene Godheid eeren,
Niet weetend naar zyn' prys dit Schouwfpel te waardeeren.
Zy llaan met hunne hand de borft, en met den mond
90 Kuft ieder, zugtende, Godsdienftiglyk, den grond.
Maar fteeds Godvrugtig, hoe, hem 't noodJot mag verdrukken,
Laat zich de Koning niet door zulk eene eer verrukken.
Hy fpreekt hen toe: �Ryfl op, o Mannen, en vermyd
� Een eerbewys alleen der Godheid toegewyd.
� Gy, die 'k bereids aanfchouw als onze aanftaande Vrinden,
� O Jaat geen yd'le fchyn U tot deez1 trap verblinden.
� Wy zyn geen Goden, neen, maar flerfFelyk als Gy,
� Schoon verre in kunft mifTchien, en kennis u voorby.
� Wy zelve aanbidden 00k een1 God, die, hoog verheven,"
100 � Alleen, offtraife of loon, ofvreugde, of ramp, kangeeven:
� Die, niet te wederftaan in zyngedugtemagt,
� Ons vanhet ander eind des Aardryks herwaarts bragt,
� En met wiens hulp de Menfch, die zich van hem doed minnen,
� 't Verfchrikkelykll: gevaar gewis zal overwinnen.
� Maar van deez hooge Leer, van dit diepzinnig Woord,
� Zal nader onderwys door U zyn aangehoord;
� En nader zal men u die kennis doen genieten,
� Waar uit 'geluk en eere, als uit een bron-aer, vlieten.
� Thans hoort bedaard wat onz Staatkundig oogmerk is,
1 jo � En zet daar op ter zyde alle uwe ontfleltenis.
� Neen, wy verfchynen niet op uwen grond en kuften,
� Om, met het Oorlogs-Staal, uwe erffenis te ontruften,
� Noch eiiTchen,metgeweld, tot uwer Wetten boon,
� Ons hoofd terflond te zien gedekt met uwe Kroon.
� Wy ^enfchen om met u zeer naauw te zyn verbonden,
� En koomen om u rull en voorfpoed te verkonden.
� Wy wenfchen niet dan heil en welzyn aan het Land,
� En bieden, tot dat wit, deeze onze regterhand.
� Want deeze wapenen, die voor uwe oogen pronken,
120 Zyn van den Opperflen des Hemels ons gefchonken,
� Op dat de onnozelheid en deugd, in onzen fchoot,
� OnfeilbYe hulp en trooll ontmoete in haaren nood.
� Wat my betreffen mag, verbinden we ons te zaamen,
� Ik zal uw vrindlykheid noch nu noch ooit befchaaraen.
li 3                                           »^j
-ocr page 299-
GEVALLEN
m
� Ik, aan het hoofd van deeze on-overwinb're Lien,'
� Zal.nooit, voor uw belang, het ftrengft gevaar ontzien.
M Hy die de fchade of't leed mag van dit Volk bedoelen,
3, Zal, tot zyn' ondergang, dit fchitt'rend ftaal gevoelen.
� Maar 200 ge ons eerd en fchat, gelyk het fchynt, wel aan!
X30 5, Doed ons den llaat van 't Land, opregtelyk, verftaan.
� Ons is alleen ter loops uw levens-wyz befchreeven j
� Gy kunt ons zekerder berigt en kennis geeven.
Zoo fprak hy, met een oog vol van aanminnigheid,
Opregtheid, yver, gunft, en tevens Majefteit.
De Mannen ftaan vertrooft, 200 wel als opgetoogen.
De moed herryft in 't hart, de vrolykheid in de oogtni
Hun Oudfte, Segonax genaamcl, en wel ter taaJ,
Begind met zedigheid vervolgens dit Verhaal:
� Verheven Tongeling, in wiens doorlugtig wezen
140 }, De Hoogheid van uw' ftaat en wysheid is te lee2en,
� 't Schyne u niet vreemd dat we u met Goddelyk ontzag
� Genaaken, daar ons oog nooit uw's gelyken zag.
� En daar onz denkbeeld is, dat, die crOlymp bewoonen,
� Zich met die zelve magt en heerlykheid vertoonen.
� De Waafren voeren U, waar dat Gy 't flechts gebied,
� Gy temd de groote Zee, die voor u heenen vlied;
� En, door gevaar, noch door verre' affiand in te binden,
� Bezit de heerfchappy der fhel gewiekte Winden.
� Is't dat gy dan niet klimt tot aan der Goden aart,
ijo ,, En, door verftand en kunft, zoo trotze wond'ren baard,
� Wy ftaan niet min verllomd, niet minder opgetoogen ,
� Voor eene fchranderheid van zulk een groot vermoogen.
� Zy toont hoe dat Gy Zyt van eed'ler aart dan wy,
� En van eeny Stam, gefchikt tot de Opperheerfchappy,
9, En zal zich niet alleen, tot wat wy zien, bepaalen;
� Maar, met dien zelven glans, altyd rondomme u ftraalen,
� Wy kennen daar niet min eene oude Godfpraake aan,
� Door onze Vaderen, in bangen nood, verftaan.
� Een Godfpraak, dieweuthans, voldoende aan uw bevelen,
160 � Met's Lands Gefchiedenis gereed zyn mee te deelen.
� Onze overleevVing is, dat, lang voor deezen tyd,
�j, Een groot en magtig Volk, ontzaglykin den Stryd,
� Verre
-ocr page 300-
V A N F R I S O. X. Boek.
***
w Verre Ooftelyk van hier, bewoonend dorre Streeken,
� Zyn zaamenleevinge te raad wierd te verbreeken.
� 't Verraeerderend getal der Menfchen in hun Land,
� Verkreeg, van jaar toe jaar, zoodanig de overhand,
� Dae ze eindelyk zich reeds, op't wreedfle, voelden drukken
� Door rampen, daar 't gebrek net Menfchdom voor doet bukken.
� Naar 't Ooften was geen kans te ftxeeven, en aldaar
170 ,, Was geen verligtinge te hoopen in 't gevaar.
� Men vond daar fteeds, op reis, moeraflen, ftroomen, kolken;
� Al wat daar vrugtbaar was behoorde aan ruwe Volken,
� Sterk in de wapenen, en niet zoo ligt getergd;
� En wat niet wierd bezet, was hemelJioog Gebergt,
� Of dorre Woefteny, daar merk noch weg zich toondent
� Aan het verlegene oog, en daar Gedrogten woonden.
� Maar Weftlyk, (was 't gerugt) en aan den and'ren kant
j, Van 't groot Semanifch Woud, door de Natuur geplant,
� Was't voor een deel des Volks gemakk'lyk zich te veften
180 � In voedzel-ryke en welbewaterde Geweflen.
� Hoe zeer die Streek zich had aanlokkelyk vertoond,
� Zy lag nog ledig} ruw, verlaaten, onbewoond.
� Om zulk een' uittogt nu ten beften te verzagten,
� Beval men aan het Lot te keuren wat Geflachten,
� Getoogen uit hun Erf, en derwaarts uitgebreid,
� Men aan hun nieuw geluk zou laaten en beleid.
� A l a n u s word benoemd om met hen af te trekken,
3, En hen tot eenen Vorft in 't nieuw bewind te flrekken.
� Naar maate dat het Lot elks naam verfchynen doed,
jpo j> Word elk in orde en ry gefchaard met have en goed;
� En eindlyk, even als een Bygn-Zwerm zyn wooning
� In Zomertyd verlaat, en volgt een' nieuwen Koning;
� Zoo rukt het nieuwe Volk, met Vrouw, en Kind, en Vee,
� D'onvrugtbVe Landftreek uit, die 't zo lang zugten ded.
� Maar, in de plaats van, naar de voorgefchreeven wetten
� In 't eerft bekwaame Land zyn wooning neer te zetten,
� Begeeft Alanus zich, metopzet, verdervoort,
� Tot dat hy, langs de Zee, verkiell dit grasryke Oord:
� Om, dus verre af, alleen, en op zich zelv' te wezen,
200 ,5 En niemantsMeefterfchap, of overmagt te vreezen.
� Hy deelde 't nieuwe Land, als een verkreegen buit,
� Straks, met mildaadigheid, eaonpartydigj uits
» En
-ocr page 301-
2$6                    GEVALLEN
� En flelde Wetten in, tot nut der Onderdaanen,
� En noemde 't ganfche Volk, naar zynen naam, Alaanen.
Na hem wierd meer dan een, der PrinfTen uit zyn bloed
� Gefprooten, met den Staf der Heerfchappy begroet;
� Tot eindelyk aan Een', ontaard van de oude Zeden,
� Te beurt viel, naar de Wet, den Zetel te betreeden.
� Deez laatfte Vorft, genaamd Bos iris, in zyn Jeugt
zio � Verwaarelooft, had zelfs geen denkbeeld van de deugd.
� Hy, Speelpop van die hem tot alle dwaasheen porden, .
� Eerft los, en weelderig, toen wreed van aart gewordenj
M Ennaderhand, door zoo veel fpoorloosheen vervoerd,
� In plaats van in zyn ziel op 't diepft te zyn ontroerd,
� En zich aldus der wraake in tyds te zien ontvlooden,
� Ontkende, in't openbaar, het wezen van de Goden.
� Zy, die der Menfchen ramp nooit aanzien met vermaak,
� "Weerhielden, langen tyd, hun wel verdiende wraak.
� Maar dit geduld, in ftee van ietwes uit te werken,
120 � Deed niets dan hem te meer in 't doolen te verflerken.
� Allengs verfpreidde hy deez' goddeloozen luft,
Liet niemant ongeplaagd, geen' Onderdaan in ruft,
� Ten waar' hy mede, op 't moodit, met fpotten en met fmaalen,
»> Op\ geen den Godsdienft trof, zyn gunlt zogt te behaalen.
,, Deeze Ongodiftery verwekte, in het begin,
� Der vrome Lieden haat, en ieders tegenzin;
� Maar, even als 't vergif, dat, na het zwaarfle woelen,
� Hoe nader aan de dood, hoe minder pyn doet voeJen,
Zo won die dwaasheid veld, begunftigd van den Troon,
330 ,[ Tot dat en Groot en Klein haar eindlyk wierd gewoon,
� En zy, die weigerden 't Geweeten te verraaden,
� De Goden in 't geheim, en, als met fchaamte, aanbaden.
� De grootfte Lafteraar fcheen dus de braaffte Man.
v Men maakte zich wel haafl daar zelfs eene eere van.
� De Tempels, daar men plag voor de Outers neer te knielen,
� Gebruikte men tot luft-Paleizen, of vervielen:
� En, ziende zich op 't laatft door niemant wederftaan,
� Belloot B o s 1 r 1 s zich van 't Priefterdom te ontflaan.
� Hun iever voor den dienft, waar toe zy zyn verkooren,
240 » De waarheid, die hun mond gelladig nog dee hooren,
« Ver-
-ocr page 302-
VAN F R I S O. X. Boek.
*ne
Verwekte, dag en nagt, iioezeer by zulks verborg,
� In't binnenit zyner ziele, een toomelooze zorg.
� Hy zag geen' and'ren kans, om zonder angft te leeven^
� Dan alien te gelyk, geweldig, te doen fneeven,
� En waande dat hy dan, ontlaft van tegenfpraak,
� Eerft waarlyk leeven zoude in ongeftoord vermaak.
� Zoo dra de ontmenfchte had dit wreed belluit genomen,
� Gebood hy't Priefterdom te zaamen te doen koomen.
� Wat verder dan 't Gebergt, dat ginder zich vertoond,
a^o � En daar noch wild Gediert,noch Vee,noch Menfch,by woond,
� Ontmoet men eenen Poel, waar van men nooit de grondeni
� Hoe vlytig ook gezogt, voorheenen heeft gevonden.
� Een dikke en zwarte damp ryft dikwils uit den Kolk,
� En heft zich in de Lucht gelyk een Onweers-Wolk,
� En word doorgaans gevolgd van wreede tegenfpoeden j
� Van fterfte, van gebrek, of zwaare Watervloeden.
>} De looze Vorft begeerd, ten nutte van den Staat,
� Tot demping van dien Poel, der Goden-Dienaars raad.
� Verleid door zyne lift, en onvermoedde treken,
2<5o � Verfchynenze, op't bevel, gehoorzaam, in die ftreekeru
� Een Drietal blyft alleen te rug; het zy hen hier
� lets anders in weerhield, oft Goddelyk beftier;
� En word, ook ongemerkt, door hunn' verblindden Koning,
� Op deez' rampzaal'gen dag gelaaten in hunn' wooning.
� Hy ziet all1 d'oov'rigen zoo ras niet by malkaer,
� Or waarfchuwd met den flag de weerelooze Schaar:
� En doed hen, zonder zich aan hun geklag te ftooren,
� In deez' gedugten Kolk onmenfchelyk verfmooren.
t, Maar ftraks na deeze daad genaakte 't vreeilyk uur,
270 » Waar in hy teekenen van \ opperfte beftuur                          ? 'f
� Zou zien tot zynen ramp, en wie 't Heel-Al regeeren,
� En of men 't Godendom, dan't blind geval, moet eerenJ
� Op eens betrekt de Lucht. Het glansryk Licht verdwyne
� Aan "t groot Azuuren plein. De zwarte Nagt verfchynt,
� En heerfcht in 't Middag-uur. De holle fchimmen zweeven.'
M Het Water fpat van zelf om hoog. De Heuvels beeven.
� Het Aardryk fplyt van een: Het loeid met naar geluid:
� Het Vuur barft met geweld ten diepe fpleeten uit.
� Daar ryft een wervelwind, die Muuren flaat te mortel,
280 � En rukt j met eene vlaag, de Boffchen van hun wortel.
Kk                                      »De
-ocr page 303-
358                     GEVALLEN
� De op- een getaftte Wolk werpt, in dit yfflyk Wecr,
� Als Keijen van ora hoog, de zwaarfte Hagels neer,
� Die, met een fcliel geluid, of klaatVende op malkandYea,
� Het ryp-gehalmde Veld, in woefteny verand^ren,
� En, wat in de open lucht ter deez tyd wierd gezien,
� Met flag op flag gekneuft, verplettVen onder \ vlien.
� Bo si ri s zelv, bykans onkenbaar door zyn wonden,
� Word dood in \ midden van zyn Hofgezin gevonden;
� En voor het oog des Volks, thans needrig en ontroerd,
290 � Van ieders vloek verzeld, naar zyn Paleis gevoerd.
� Toen, door boetvaardigheid, en Godsvrugt aangedreeven,
� Befpeurd men elk om ftryd, de Tempel deure in ftreeven*
� En 's Hemels Oppermagt aanroepen om gena,
� En dat zyn gunft herryze, en wraak niet verder gL
� Als met maar eene flem, in deez' gemeene elenden ,
� Beiluit men, om terftond Gezanten uit te zenden,
� En aan Samothes meed beminden Wonder-Tolk
� Te vraagen, wat te doen voor 't welzyn van het Volk.
� Twee honderd uur van hier is zeker Bofch gelegen ,
300 � Om een gewydde Kerk, aanzienlyk allerwegen.
� 't Aloud Geboomte heft zich fchier tot in de Lucht,
� "Waar Menfch noch Veede Zon in heete Zomers dugt,
� Hier ryfl een zilvVe Well7; daar vlieten held're Beeken,
» Wier zagt geruis alleen mag ftooren deeze Streeken.
>■> Geen Dier, geen Vogel zelfs, dan de Arend, durft dit Oord
» Genaaken, dat zoo zeer het Godendom bekoord.
� Zeer dikwils hoord men daar, in't fraaift der Zomer-dagen
� 't Ontzachelyk geluid van zwaare Donderflagen;
� En 't Blixem-Vuur verfchaft een licht by Zonnefchyn,
310 » Zoo klaar als in den aagt zyn ftraalen elders zyn.
� In \ midden van dk Woud is eene aloude wooning,
� Samothes toegewyd, der Goon en Menfchen Koning ;.
� Een Tempel, die niets grootsch of zwierigs aan zich heeft,
« Als dat der PrieftVen hoofd, en Opperfte daar leeft,
� En, onderrigt in 't geen door \ Noodlot is befchooren,
� Des Hemels hoogen wil doed van den Altaar hooren.
� 't Gezantfchap koomt, en vraagt, wat nu te aanvaarden flond>
� En hoord wel haaft deez taal, voorfpellende, uit zyn mond:
� Alaanen! laat uw Land door geenen Vorft regeeren,
320 � Tot dat, van de and're zy der ongemeeten Meeren,
i> Een
-ocr page 304-
VAN FRISO. X. Boek.            4jj
M Een Held genaaken zal, gefchikt ter Heerfchappy,
11 Van hooger wysheid, deugd, en eed'ler aarc dan Gy.
� Dit Godlyk antwoord word, by 't Volk, te rug gekoomen>
� Als eene onichendb're Wet eerbiediglyk vernomen.
� Het eifcht dat, onderwyl en eer die Held verfchyn,
� De Priefters, die nu nog de dood ontkomen zyn,
� Gelyk de Tempelen, het ganfche Land regeeren.
� Dit zou, naar hun begrip, de Goden meer vergeren.
� Men zoekt dit Drietal op, en fchenkt aan hen de magt,
330 � Die voortyds toebehoorde aan't Koninklyk geflagt;.
� En heden is bereids eene Eeuw voorby gedreeven
� Dat die Regeerings-form is in beftand gebleeven,
� En dat men, jaarop jaar, aan d'oever van deez' VJoed,
,. 't Geheugen van dien dag op't allerplegtigft voed.
� Ik, aan het hoofd des Volks, deez ogtend uitgetreeden,
� Om 't honderdfl Jaargetyde in 't ofF'ren te befleeden,
� Merk, aan het lngewand der Dieren, dat in 't kort
� Aan ons iets ongemeens, en grootsch befchooren word,
� En, van myne eerfte Jeugd ten Tempeldienft verkooren,
34.0 ,> Zag nook voorfpoediger SlachtofFers van te vooren.
� Intuffchen, dat ik my bereide om, met vermaak,
� Aari 't Volk verflag te doen, van deez gewenfchte zaak,
� Ontllaat een iterk geroep, dat, op de wyde ftroomen
� DesgrootenOceaans, iets wonders word vernomen j
� Dat drie Verfchynzels zich vertoonen op de Ree,
� En naad'ren in den Vloed, verlaatende de Zee.
� Dat, zonder twyffel, daar een Godheid op koomt reizen,
� Beftierend' naar naar wil deez dryvende Paleizen.
� Wantfouwende in 't begin 't verhaal aan onz gedaan,
3 jo � Zien wy, wy zelvs wel haaft dit zeldzaam Schouwfpel aan>'
� En twyffelen niet meer het tydperk te zien naad'ren
� Der Godfpraake, in het Woud vergund aan onze Vaad'ren.
,t Wy vinden, ftraks daar op ten Tempel uitgetreen,
,, Het zelfde denkbeeld reeds geveftigd by 't Gemeen;
9> En maaken ons terftond gereed om u te ontmoeten,
� En, als een Zendeling der Goden, te begroeten.
» Hoe zagt van aart dit Volk, en hoe geruft het zy,
� Voor ons weegt veel te zwaar de laft der Heerfchappy.
� Wy zullen, ieverig, om 's Hemels byfland bidden,
^60 >, En Gy het heiJig Recht verkonden in onz midden.
J                                            Kk a                               ,, Wy
-ocr page 305-
Z6o                       GEVALL. EN
,y Wy sullen d'Offervlam doeE ryzen voor de Goon,
� En Gy de Majefteit doen eeren van den Troon;
� En, zoo daar ooit een Volk onz Grenzen koome ontroerer**
� Uw fchittrend Wapentuig, hun ten verderve, voeren.
� Gebie,dan ilegts, o Held! daar ieder, als om ftryd,
� U teekens geven zal van eerbied en van vlyt:
» En daar men U, dienons S amothes zelvwou fchenken»
i, Als een der Goden zal ten dienft Ilaan op uw wenken.
» Maar wys niet van de hand onze ieverigfte bee.
370 » Als morgen 't glansryk licht zal ryzen uit de Zee ^
� En dat het Offervuur zal voor deez' toeflel branden,
� Betree, voor de eerfte keer, deeze u gewydde Stranden*
n Op dat ik U, gevolgd van uw1 doorlugten Stoet,.
� Als Koning, openlyk, van dees Geweiten groet:
� Den Scepter aan uw hand toereike om 't Land te ftieren y
5, Met eene gouden Kroon uw zeegryk Hoofd mag cieren,
1, En , om onze oude fell te ontzeggen aan de Faam,
j, Het ganfche Volk en Land mag noemen naar uw' naam!:
De gryze S e g on a x befloot aldus Zyn reden *
380 En fteld door zyn verhaal der Helden luft te vreden-
De Koning antwoord hem: � o Tolk van 's Hemels Heer,
� Dien 'k met den hoogen naam van Oromasdes eer!
� Hoe fnood het wezen mag door dwang in magt te fteig'ren*
� Zoo wys is 't een gefchenk der Godheid niet te weig'ren.
� Jk neem, in plaats van zulk een Godfpraak te verfmaena,
� De Kroon, die niemand thans bezit, gewillig aan,
� Tot dat de Hemel ons een ander lot doe ryzen,
� Of eens befluiten mogt een' nieuwen weg te wyzen.
� Want fchoon gy my het hoogll der Aardfche grootheid biectj,
390 � \ Heband're zorg, en ik belioor my zelven niet;
� Jaa, voor een ander Volk als Opperhoofd gebooren,
� Befchouw ik my voor hen niet als altyd verlooren.
� Wie ziet de aanflaande tyd, die voor ons heenen flreeft,
� En weet wat de Opperheer nog eens beflooten heeft?
� Intuflchen als de Nagt van 't Aardryk zal verdwynen,
� Zal ik % naar uw begeerte, op 't valte Land verfchynen.
� Verzeker van uw1 kant het Volk, wiens Hoofd gy zyt,,
» Dat myne Ziel zich min om zulk eene eer verblyd,
» Dam
-ocr page 306-
VAN F R I S O. X. Boek.          ±6i
>, Dan om de waare magt, en 't wezenlyk vermogen
400 »» Van, in myn nieuw Gebied, geen onrecht te gedoogen3
,, Van ieder wel te doen, en, in den wreedften druk,
n Den lydenden een bron te worden van geluk.
De Priefters, die hem dus met teed're blydfchap hoorden>.
Vertrekken, wel gemoed, na 't uiten deezer woorden;
En doen verflag aan 't Volk, 't welk ongeduldig wagt,
Dat 's and'ren daags 200 groot.een werk zal zyn volbragtj
En hoe de Held, die hen 200 gunftig had ontvangen,
Verre overtreffen zou hun denkbeeld , en verlangen.
Van deeze boodfchap ziet, en hoord men haaft de vrugt>
4.10 Door't juichend Vreugdgefchal, vervullende de Lugt»
En door veel duizenden ontftoken Vreugde-Vuuren,
By 't llil verdwynend licht der vallende Avond-uuren*
Maar Friso, midden in 't geluk, dat voor hem waakt,
Voeld iets, dat meer dan ooit zyn zinnen gaande maakt.
Daar 't hart nu niet meer word door angfl op angit gedreeven ,
Daar alles zieh nu fchikt tot voorfpoed in het leeven;
En daar een diepe ruft thans opend zyn gemoed,
Herroept hy zich den Grond , die hem heeft opgevoed,
En 't waarde Gangaris, waar in hy was gebooren,
420 En zyner Vaad'ren Troon , hem in zyn Jeugd befchooren,
Dat Land eens weer te zien, hoe verr' hem't Noodlot dreef.
Was altyd eene hoop, die hem nog overbleef.
Maar nu daar afgeweerd door de onbevaaren ftroomen
Des woeften Oceaans, nog naauwelyks ontkoomen,
Of door een Landflreek nook doorreisd, en verder heen
Zich flrekkend dan miffehien deeze onbekende Zeen,
Thans fcheen daar hoop noch kunft, waar op hy mogt betrouwen,.
Om ooit die dierbaare aarde eens wederom te aanfchouwen.
� Nu weet ik, fprak hy by zich zelv1, en ondervind
43°
Hoe teer een eerlyk hart zyn Vaderland bemind!
Waar 't ongerufte Lot het 00k mag heenen dryven,
Dat heilig denkbeeld zal onfchendbaar daar in blyven.
De Tyd, wiens Oppermagt alle andre driften blufcht,
De Tyd, en de Ouderdom vermeerdYen deezen lu&
Kk a                                 w ftG&
M
5>
-ocr page 307-
%6i                       CEV. ALLEN
� 't Gebergt, dat met zyn top zich heft tot in de Wolken,
� Het onbegryplyk diep der grondelooze kolken,
� De yskoude Noorder As, de iieete Middaglyn,
� Diemoogen fcheidingen, ganfch ondoorreisbaar, zyn;
� Zy kunnen nooit die zugt, die teedre min verbannen,
440 � Uit de onbevlekte Ziel van regt verheven Mannen.
>, O weergalooze fchat! o nooit waardeerbaar goed!
n Eerft regt gekend, wanneer men u verliezen moet!
� Maar waarom zoude ik hier voor altoos moeten toeven,
t, En niet met nieuwen moed een' nieuwen kans beproeven!
� Heeft Hercules wel eer, met eene ontembVe hand,
M Twee Pylaars opgeregt, aan Gades verre Strand,
� En Ys en Vuur verfmaad, en woedende Onweers-vlaagen I
� Jaa zelfs 't Geweld geboeid, en 't wild Gediert verflagen,
� Waarom zoude ik, bezield door zulk een edel vuur,
4.$0 � De hinderpalen 00k niet tarten der Natuur?
� En, aan het Hoofd van myn getrouwe en dapp're Helden,
� Niet eenmaal wederzien de Vaderlyke Velden ?
� "Wat baat my hier een Kroon, die my verlaagen zal?
� 'k Sterf liever in 't geweer voor Ganges hoogen Wal!
Dit overtuigd hem ganfch, om zich, in deez Geweflen,
Alleen voor korten tyd, in het gebied, te veften,
Om, met dier Volkenmagt, en kennis, bygeftaan,
Te ontdekken hoe men beft kan naar het Ooflen gaan.
Deez hoop verheft zyn hart, en voor zyn oog verfchynen,
460 Als geen beletzels meer,de Volken, de Woeftynen,
Daar S eg on ax van meldde. En hier blinkt Mitbra's Licht,
Daar 't reizend oog geruft kan worden naar gerigt,
En, door Zuid-Ooftelyk zich altyd aan te wenden,
Ontdekt men, eind'lyk eens, zyn Vrinden of Bekenden.
Heeft A scon, ganfch alieen, voor alien ramp behoed,
Door 200 veel Volkeren hem weer te Rome ontmoet,
Waarom zou hy, verzeld van zoo veel braave Vrinden,
En met zyn goede trouw, alom geen doorgang vinden?
Word alles wel befherd, met moed en wys beleid
4.70 Verfmaad een eed'Je ziel der Blooden zwarigheid!
Dns peinzend, heft de Nagt zich uit zyn Schuil-fpelonken,
En't fchitterend Geffornt begind aan 't Zwerk te pronken.
Een
-ocr page 308-
VAN T R I S O. X. Boek.          *6$
Een diepe ftilte ontftaat, langs de eeril ontroerde Kuft,
Daar nu de vreugde woont, en noodigt elk tot rufl.
Schoon waakende allerlangft in de enge houten wooning>
Bevangt een diepe flaap ten laatften Gangers Koning,
Door overdenkingen, en 't reizen afgemat,
Schoon 't Lichaam deel alleen in dit zyn ruften had.
Als de oogen van den Held pas toegeuooten waren,
480 Kwam zyn verheven ziel iets zeldzaams wedervaaren.
Een Jongeling, omringd door ongemeenen glans, -
Scheen, op de Vleugelen der Winden, van den trans
Des Hemels, in 't Vertrek, waar in hy iliep, te daalen.
't Was of hy van de Zon geleend had haare ftraalen,
Zoo fchitterde zyn Kruin, zoo blonk het om hem heea.
Een Kleed, der Sneeuw gelyk, bedekte zyne Leen:
Zyn jeugdig Hoofd was met een Kroon van blonde hairefl
Bedekt. Zyn fchoonheid, door geen menfchen te evenaaren*
Verwekte een diep ontzag, verrukte het verftand.
4.90 Hy hield een1 gouden' Staf in zyne regtehand,
Ten teeken van een groot en onbepaald vermoogen.
Hy fprak den jongen Vorfl dus aan met vrind'lyke oogen:
,, Zie hier, ziehier het Strand, daar Oromasdes Wet
t, U, met uw Nageflagt, voor altoos nederzet.
� De Scepter door dit Volk, U heden toegeweezen,
� Is, door zyn hoogen wil, U lang beftemd voor deezen.
� Betreur 't verlies met meer van uw Geboorteilrand,
� En fchenk uw tederheid aan *t nieuw verkreegen Land.
� Agrammes is bereids ontzet van Ryk en Leven,
500 » Enmoeft, door Sadrocot verraaden, deerlyk fneeven.
� De zelve Wraak en Straf hangt over 't eerloos hoofd
� Van Sadrocot, die hem van alles heeft beroofd;
� En, in dat ruflloos Ryk, is geen geluk te erlangen,
� Terwyl 't geweld alleen daar veftigd elks belangen.
� Door boosheid lang getergd, heeft deOrPER-MAjESTElT
� Aan de Oofter Waereldftreek haar gramfchap toegeleid.
� De Vorflenzullen daar, in blinde drift, beftieren
� De Volken min van waarde als redenlooze Dieren,
� Verwyfd, veragtelyk door weelde, en fiaverny,
j 10 » En zenuwloos, tot fteun vao Vorft, en Heerfchappy.
» Dc
-ocr page 309-
16$                    G � V A L L E N
ii De Wetenfchap, en Kunft, xal elders vlien, en baaten,'
� En niets dan Duiflernis en Onkunde aan hen laaten.
» De Stroomen, zoo bekend, de Landen zoo doorfchouwd,
� De Steden, zoo bevolkt, zoo pragtig opgebouwd,
� Zyn reeds beftemd om kort, veranderd in Woeft ynen,
� Naauw met hun blooten naam op 't Aardryk te verfchynen,
� In tegendeel zal 't Volk, waar by ge u thans bevind,
� Van Oromasdes zyn begunftigd en bemind.
� Ganfch leerzaam op uw Stem, zal't u wel haaft gelukken
$20 � Om zyn verheven Wet in hunne Ziel te drukken,
� En om befchaafd te zien, door voorbeeld, en gezag,
� De ruwheid van hun' Geeft, hun1 Zeden, en gedrag.
� 't Zal, onder uw beftier, zich verre heen verfpreiden,
a, En, langs de groote Zee, deez Heerfchappy verbreiden,"
� Daar Gy, door Orde en Wet, en nieuwgebouwde Steen5
� Eene eeuwigduurende Eer zult winnen by 't Gemeen.
� Uw Nageflagt zal lang, gelukkig, daar regeeren,
� Geweld, en Dwinglandy, van hunne Veften weeren,
� En, door hun dapperheid, ganfch de Aarde door, vermaard,
$30 � Eer te overwinnen zyn, door lift, dan door het Zwaard.
� Rys op, en volg my na. 'k Heb thans het groot vermogen
� Om 't zeldzaamft Schouw-Tooneel te plaatzen voor uwe oogen:
,1 Een tydperk, voordit Land beftemd, zoo wonderlyk,
� En hoog; in roem als ooit gebeurde in eenig Ryk,
� En dat u zal doen zien wat eed'le wyz' van denken
,, Het Volk bezielen zal, wiensStafu God deed fchenken.
Na deeze woorden fchynt de Prins zich in de Lucht
Te heffen, met een ligte en ongeftoorde vlugt.
Hy fchynt, met zynen Vrind, door 't ledig Zwerk te dryven,
54.O En eindlyk, naaft zyn zyde, oplettend, ftil te blyven.
De Hemelkragt plaatst daar, op een' verheven Troon,
Verdikkendede Lucht, zich zelv'en Stayo's Zoon:
i. En doed, uit dezen Stoel, en Wolken Zetel, daalen,
Van 't fchittrend aangezicht, de Goddelyke ftraalen
Op 't donker Aardfche Rond; daar ftraks de Nagt verdwynt,
En daar een ganfch Gewefl zoo duidelyk verfchynt,
Als't fynft gefleepene Vergrootglas 20U vermoogen,
Van deel tot deel, te ontleen aan de allerkeurigfte oogen. ^
-ocr page 310-
VAN F R I S O. X. Boek,            %6)
Dit nieuv/ Geftarnte wyft dit nieuwe * Tempers dal
5Jo Niet aan zoo 't doenmaals was, maar 200 't eens wezen fcal.
En weet daar op, het geen zal naderhand gebeuren,
Te fchilderen, met al de levendigfte kleuren.
Men onderfcheid niet flechts de Zee, den fnellen Stroomj
De Stad, het weelig Land, den hoog gewaflen Boom,
Zelfs 't Menfchdom, en't Gediert, zyn, in hun weezens-trekken,
Beweeging, houding, drift, en vreugde, en fmart, te ontdekken.
"Maar naauwlyks ziet de Prins een 200 behaaglyk Oord,
Of word, in zyn vermaak, op 't onverwagtft, geftoord.
Dit j Volk fchynt op malkaer, als zinn'loos, aan te rukken^
J60 Den een' den anderen het Staal in 't hart te drukken;'
Terwyl en gramfchap, lift, wantrouwen, vreeze, en haat,
En wreedheid, beurt om beurt, verfchynen op 't gelaat.
Daar is geen Stad,geen Markt, geene open Plaats te aanfchouweni
"Waar in men geen'* Schavot is bezig op te bouwen,
"Waar uit geen rook- kolom van Menfch-verflindend Vuur9
Ten hoogen Hemel ryll, in dit vervaarlyk uur.
Met dolle vreugde ziet, de, ontaardgeworden, Moeder,
Haar' Zoon ter dood geileept, de Zufter haaren Broeder;
De Bruidegom zyn Bruid. Geen bloed, geen teed're Min,
§■70 Toomt deeze onmenfchlykheid, en woeften iever in.
� Ik zie, (fprak de Engel toen,) uw ziel op't diepfl betreitren
� Het geene uw Nageflagt zal t1 eener tyd gebeuren.
� Maar, is dat onheil niet te keeren, noch te ontgaan>
� Een des te grooter licht zal uit dien rook ontftaan.
� Uw Volk zal, door uw zorg, veele Eeuwen lang beklyven>
� En, vry van Tyrannye, en onderdrukking, blyven,
� Tot dat een magtig ** Vorft, door erfenis, hun Heer
� Geworden, noch hun recht, nochoude Wetten eer\
a Hy, trots op 't ryk bezit van Gades Zee-vermogen,
580 »» En meer dan eene Kroon, zal geene Wet gedoogen
� Dan de onbepaalde wil, en drift, die hem bezield,
� Envergen dat daar Horn, 'tGeweeten zelfs, voor knield.
� Zie hier, hoe dat hy tragt, door alles te beroeren5
� Zyn' Godsdienll in't gemoed der Menfchen in te voeren j
En te^ensdeeze, in'tkort verzwakte, Heerfchappy
', Te klinken in den band der laagfle flaverny.
LI                                          n Maar
* De Nederlanden. t De Godsdienft- verfchillen in de Nedetlanden. ** Philips de IId«.
-ocr page 311-
3#                         CEVALLEN
� Maar de Opper Hemel-Vorll zal zicb by tyds erbermen>
� En , op het onverwagtft, de Onnozelen befchermen.
� Aanfehouw daar ginds dien* Held, wiens rein en deugdzaam hart
jpo n Deez gruwelen verfoeid, met eene ondraagb're finark.
� Terwyl het Bygeloov', door blinden iever dronken-,
� Den vreeslyken Monarch in wreedlieid weet te ontvonken j
»> Hem 't eene deel zyns f Volks doed jflagten, en hun goud,
� Tot moord van 't (j ander deel, aan Beulen toebetrouwd;
� Zal Deeze 't eerfl: de Zon der Vryheid weer doen fchynen,
� En 't Staal, en 't Kruis,en 't Vuur, voor altoos, doen verdwynen.
� Hoe treed hy, vol van moed, op 't roemverwervend fpoor
� Van Sparta's grootften Vorft, *# drie honderd Helden voor!
� Hoe beeft het fnood Geweld, omringd van Roof en Lyken,
$00 � Daar't lang op aasde en beet? Hoe moet het fchand'Jykwyken>
� Gelyk een wreede Beer, die 't Woud onveilig maakt,,
� Lamartig vlugt, wanneer een eed'le Leeuw genaakt,
� Die, door het Bofch-Gedierte, erkend als aller Koning >
� Hem voor altoos verband, uit zyn bebloedde wooning.
� O Hemel, (viel de Prins hier op zyn1 Leidsman in)
� Wat aklig Schouwfpel treftdaar myn1 ontroerden zin!
� Die weergalooze Held, die deugdenryke Vader,
» Word midden in zyn1 roem geveld door een' Verrader!
» Klaag dan niet om uw Lot, en 't miffen uwer Kroon,
�lO � (Was't antwoord) en verwagt, als Hy, een'groot'ren loorj
� Als de Opper-Heer de ziel der Vroomen zal verblyden,
� Met de uitgezogtfte vreugd, na 7t onrechtvaardigit lyden.
j, Maar wend uw oog. Aanzie deez { Veldilag op het Strand j
� En hoe zyn dapp're Zoon daar ftryd voor 't Vaderland.
� Deez Jongeling, die dus omringd is van Gevelden,
� Is, in zyne eerfte Jeugd, reeds een der grootfte Helden.
� Wat houding! als hy door de dikfte Benden dringt,
� Hun Slag-orde open breekt, en, om te wyken, dwingt!
� De trotze * Vyand zal hier fchimpend Veldwaarts ftreeven»>
620 � Om aan zyn Gemalin j het nieuw vermaak te geeven
� Van 't winnen eener Zege, en 't dry ven in de Zee
n Van 't Vryheid-lievend Heir. Zy lleepen Ketens mee
� Voor
* Willem de \t». \ America. § De Nederlanden* ** De geconfedereerdeEdelea.
f Slag by Niewwpoort den 2. July iQqq. * Jttertus van Qojtenryk.
t IfobelU Prinfes van Sponje.
-ocr page 312-
V A N F R I S O. X. Boek,            ^
Voor d'eed'len Prins, die, met de diepfl: getroffen zinnen
Om 's Lands geluk en recht, hen zelvs zal overwinnen.
r> Haaft vlugten ze langs 't Veld. De ontzinde Tyranny
» En't blinde Bygeloov on tvlugten naaft hun' zy',
� En zullen nooit hun juk in 't Vrye Land weer brengen y
,? Noch op een Moord-Schavot onnozel bloed doen plengefl.
^, Zyn * Breeder zal, na hem, vol wysheid en beleid*
4^0 � Den grond beveftigen der ruft, en veiligheid.
� De Vlag der Zeemagt zal de Koopmanfchappen trekken,
� Zoo verr' de Wateren zich rondom de Aarde ftrekken.
� Maar wierd zyn roemryk Hoofd met Lauweren bekroondj
� Nog eed'ler is de Hand, daar zich d'Olyf in toond:
� Daar hy den Vyand dwingt, na f Kryg van tachtig Jaaren,
� Schaamrood, voor vrye Lien, deez Volken te verklaaren!
� O Dapperheid, o Deugd! Tot nog toe zag de Zon
� Geen Volk, wiens Heerfchappy zoo zegeryk begon,
� Die, ziende, weereloos, hun kleen Geweit verdrukken,
^4-0 » Den magtigflen Monarch, in 't einde, deeden bukken,
� En, tegen Duizendenmet Honderden, in 't Veld,
� Slechtsdoor grootmoedigheid, vernielden zyn geweld.
� De Zoon § van deezen Held, zal na hem, weinig Jaareijj
Den nieuws-geveftten Stoel in heerlykheid bewaaren;
n
■)■>
11
In't bloeijendit van zyn Jeugd in 't duifter Graf gerukt,
Gelyk een frifTe Bloem word van haar ileel geplukt :
Terwyl dat uit zyne Afch een # Fenix zal ontvonken,
� Die, boven 's Vaders Staf, nog met een Kroon zal pronken?
� Dien 't magtig Albion, om wysheid en om raad
4$o � Verlegen, roepen zal tot dien verheven Staat.
� Hy, fchrander in 't bewind, in Wet van Wet te fcheiderij
Beftierd deez Volkeren, tot eere en nut van beiden,
Terwyl hy, trouwe Voogd van 't nieuw Gemeenebefl,
Haar' roem vermeerderd, haar vermogen fterker veil.
Terwyl, met diep ontzag, der Waereld verfte Stroomen
� Twee Vlaggen onder Een1 Beftierder aan zien koornem
* Fredrik HenriL
f Fredrik Henrik ftierf den 14 Maare KJ47, en de Vrede te Munfttr Wierd ge tee-
kend den 30 January KS4H, doch was een gevolg van zyn bewind.
S Willsm de II*. * milsm de III*.
LI 2
-ocr page 313-
StfS                       GEVALLEN
� En dat de, in deezen tyd, alom bevaaren Zee,
� Slechts Eenen Meefter kent, in plaats van eertyds Twee.
� Maar d'OvervIoed giet' vry haar1 hoorn uit op deez Stranden*
660 ■>■> De Weelde zal nogtans daar niet met haar belanden.
� Een ander Volk blinke uit door meer befchaafd te zyn,
� En door verwyfde zeen, en uiterlyken fchyn,
� Door pragt, door overdaad, door flaaffchheid voor hunHeeren,
� Of door den fellen kryg en onruft te waardeeren:
,, Dit roemryk Nageilacht zoekt enkel zyne vreugd
� By wyze fpaarzaamheid j en eerbaarheid, endeugd,
� En zal 't verflindend Staal niet eerft de Schede uitrukken,
,, Maar is niet te weerftaan voor die 't wil onderdrukken,
� Ik zie bereids uw oog, (vervolgt de Hemeling)
670 » Geveftigd op de vrugt dier Staats-verandering.
� Die Koninklyke * Stad, omringd van wyde plaffen*
� Die ginder zich verheft uit dryvende Moeraflen,.
� Staat in de Wateren, met al haar pragt, gebouwd
� Op't hier gefleept gevaart van 't Hyperborifcb Woud ;
� Jaa 't koude Noorden zal de Muuren onderfchraagen
� Daar Ooft en Weft en Zuid haar1 fchat in zullen draagenv
� Wat talleloos getal van Kielen op haar Ree,
» Als reezen op haar Stem de Vlooten uit de Zee!
» Geen Vorft, hoe wys, of trots, wat magt hy kon doen blyken ,
680 � Toonde ooit een Wonderwerk, by dit te vergelyken;
� Door rykdom noch door dwang. Dit is het werk alleen
� Der fchranderheid van veel Geflagten agter een.
� Zy, door de Schei-paal van Natuur on wederhouden,
» Die Tyrus en Cartbaag1 altydmet fchrik aanfchoudena
Zy zullen, temmende den woeften Oceaan,
� Aan 1s Waerelds ander eind Fortuin in Ketens flaan;
� En, niet te vreen met Hem te geefs'len uit hun hoeken*
� Hun' ouden Dwingeland in Indie op gaan zoeken,
» En wringen hem 00k daar den Scepter uit de hand,
600 r> Verwinnaars van het Ooft, en van Aurora's Strand!
� O van wat bly gefchal zal't ganfche Zwerk gewaagen
� Alszy, te rug gekeerd, in Staatzy, zullen draagen
� Die van Taprobana verwelkoomd aan het Hoofd,
� tVyfKroonen, door het Staal, den Aarts-Tyranontroofdf
� Maar
* Amfteldam*
t Tcrnate en de Molukkifcbe Eilanden; MacaJJar. Malakka, Jacatru* Ceylon*
-ocr page 314-
VAN F R I S O. X. Boek.               2$,
� Maar zulk een roem sal 'thart ontfteeken van haar Buuren s
� Die, heet naar roof en buit, van fpyt niet zullen duuren:
� En voor deeze eene Stad, zoo groot een Monarchy,
j, Zal haafl de gronden flaan van laage Jaloezy.
De Prins ziet, na deez taal, twee magtige Oorlogs-Vlooteit
700 In 't heetfle van een' * Slag. De Zee-Kaiteelen flooten.
Met yfTelyk gekraak, verwoed'lyk, op malkaar,
Terwyl het Vuur en 't Staal de roodgeverfde Baar,
Daar alles zamenfpant ora 't Menfchdom te verdelgen,
Veel duizend Levenden en Dooden in doed zwelgen.
Men ziec, in 't midden dier wanorde, een* Agtb'ren Held,
Die, met een ftil gemoed, alom bevelen field,
Staande op het hooge Dek: aanmoedigend zyn Schaaren,
En, vrindlyk van gelaat, in 't vreeslykfl der gevaaren.
Zyn Eed'le houding, zyn aanminnend wezen doed
710 Der Krygslien zielen aan met onverwinb'ren moed.
Men ziet hen, flag op flag verwoeder, 's Vyands Kielen,'
In 't hart der wyde Zee, doen zinken, of vernielenj
Terwyl de reft verftrooid, in de ordenlooze vlugt,
De Winden, nu te loom, te hulp roept uit de luche.
� Zie daar, ( vervolgde op nieuw de Hemel-Geefl zyn1 reden)
� Zie daar, hoe dat uw Volk, nog niet verwyfd van zeden,
� Het onrechtvaardig wit zeeghaftig zal weerftaan,
� Van die de handen durft aan zyne Vryheid flaan.
» Zy mogtenganfch Europe, om zynen val, ontroeren,
720 � Zy zyn te niet gebragt die zyn verwoefting zwoeren.
� De Zee-Voogd niettemin, die, midden in den Slag,
� Met zoo veel Majefteit bekleed was en gezag,
� Is niet van 't bloed, welk Hy, die 't eerfl verbrak hun banden,
� Verraderlyk vermoord, geftort heeft voor deez Landen.
� Maar de ongefloorde ree&s van veel doorlugte daen
� Vergunnen, na dit bloed, in 's Lands Gefchied'nis blaen,
� Hem de eerfte plaats; Hy die, met trotfe Zee-Lauwrieren,
� Waar hy zyn Vlag doed zien, zyn voorhoofd zal vercieren!
» Dewyl hem Ebbe en Vloed, en Storm wind, en Orkaan,
740 >» Op Oromasdes wil, ten dienfle zullen flaan.
» Ter
* Men verflaat hier door in 't algemeen alle de Oorlogen ter Zee.
LI 3
-ocr page 315-
S?o                        GEVALLEN
Ter ielver tyd verfcheen een * Held, wiens eed'le trekken,
En glansryk oog, zyn' Aart en Afkomft deen ontdekken.
� Deez is, (fprak d'Engel toen) deeze is U weer bekend.
� Gy voeld uw ziel ontroerd, uw hart naar hem gewend.
� Maar ach! wat duiftre Wolk, hem boven 't hoofd gedreeven;
■>�> Voorfpeld een fchielyk einde aan 't bloeijendft van zyn lev en I
« In 't midden van een groote opfchudding, en gevaar,
■>�> Daar alles 't bloed verhit der ligt bewoogen Schaar,
» Zal \ Vrye Land aan hem den gouden Staf weer fchenken,
74.O �>�> En de onbezweeken Trouw van zyn Geflacht herdenken j
95 Terwyl men weder twift, en woed, met Staal en Dolk,
�>■> Zal hy de b!yde Vree herryzen doen voor 't Volk,
,-> En, moet hy veel te vroeg, naar \ Menfchlyk oordeel, fneeven^
j» Aan alien Komngen der Aarde een voorbeeld geeven
� Van Godvrugt en van Deugd. Daar niemand reiner trad,
� Gelnkkig die hem volgt op dit roemrugtig pad!
� Wat Rykdom, Voorzorg, Roem, die met hem heenen fterven,
�» Moet door deez' eenen flag't Gemeenebefl niet derven!
»> Ach onverwagte Maar! Wat rouw en welk gezucht
750 � Breekt ieders boezem uit, en vult dehooge Lucht!
,» Regt Eere-Zuilen op om de Eeuwen te verduuren,
,j En bouwt zyn Graf, in 't hart, met onvergankb're muuren,
»■> Terwyl hy, zuivre Geeft, geen Scepters meer ontbeerd,
» En 't onverbidd'lyk Lot, in's Hemels Zaal, braveert!
Hier viel de Prins hem in, verrukt en opgetoogen :
� O welk een nieuwe glans verfchynt daar voor myne oogen >
� Die, van een feeder f Kind, het ganlche Zwerk beftraald,
1* En, als de opgaande Zon, aan de Oofter-Kimmen praald.
� O, van den Hemel weer, tot nieuwen Roem, gefchonken,
760 » Wat Eedle Ziele ftaat op 't voorhoofd reeds te pronken!
� Dat in zyne eerfte Jeugd die (j Koninglyke Vrouw
� Die 'k naaft Hem, met ontzag, als een Godinne, aanfchouwj
� Het onbevlekte bloed, dat omzweeft in zyne aadVen,
� Op 't Helden-pad gelei van zoo veel groote Vaad'ren,
� Door
* Willem de IV<ie.
f Willem de Vde.                                                                        . . � ,
§ De KioonprinfeflTe van Groot-Brittannien, Gouvernante der Vereenigde JNeder�
landen, Moeder en Voogdefle van Wtikm. den Vdea,
/
-ocr page 316-
VAN F R I S O. X. BoEfc,           ift
», Door haare eelmoedigheid te prenten in zyn hart,
� Een1 voorbeeld geev' 't welk deeze, en de oudere Eeuwen tart,'
� En welk een kwaal 't verzwakt Gebied zou mogen kwellen,
� Die tot Haar eere en vreugd, door Hem mag zien herflellenl
� Gy, die net Aardryk ftierd op uw gedugten wenk,
770 � Befcherm, vercier, verhoog, dit dierbaar Staats-gefchenk.
» Beveel all' aardfchen ramp verr' van Hem af te dryven,
� Scherp gy zyn' Oorlogs-Zwaard, plant gy zyn Vrede-01yven5
� En geef hem, tot geluk van 't Vrygevogten Land,
� Uw wysheid in zyn borfl, uw blikzem in zyn hand!
Hy voeld, terwyl hy fpreekt, zyn hart aldus vervoeren>
Voor dit beminlyk Kind zynr boezem dus ontroeren,
Dat, tevens met den Slaap, zoo fneJ, als onverwagt,
Het Godd'Iyk Sehildery verdwynt, met al zyn pragt.
Straks zoekt hy Teuphis op, om deez verheven zaakeOJ
�80 En zoo veel wonderen aan hem bekend te maaken,
En, uit den mond diens Vrinds, te hooren wat hy denkt,
En of Jiy zyn geloof aan deez voorzegging fchenkt.
De wyfe T � u p h i s hoord met aandagt naar zyn reden,
.Verwonderd, en verblyd, door zoo veel zeldzaamheden.
� Neen, fprakhy, waarde Prins! deez Droom, u toegerigt*
n Is ganfch geen ordenloos, of ydel Nagtgezigt.
� Jk ken dien Jongeling, my voortyds 00k verfcheenen,
� Toen ik, in 't akligft hoi, myn rampen moeft beweenen*
� Wanneer ik, troolieloos, en in den grootften nood,
I90 � Geketend was te Gange, en wenfchtte naar de Dood,
� En toen ik alles had van Stavo's toOrn te vreezen,
� Hoorde ik deez zelve item, en zag dit zelve wezen.
Ik volgde zynen raad, en 't dierbaar Tama/ts
,, Verdreef, gelyk een damp, al myne droefienis.
*y, Den grooten Hemel Vbrft, wiens hoogen Scepter we eeres*
� Vermogt ik daar het eeril te vreezen, en te leeren. .
� Ik twyffel dan niet meer of ons Befcherrem-Geeft,
� Die waakt voor onz Geflagt, en in \ aanftaande leeft,
� En, door wiens hulp, wy zoo veel rampen zyn ontweeken*
800 �, Vertoonde, in dit Tafreel, u 't lot van deeze Streeken.
\
-ocr page 317-
^j GEVALLEN VAN F R I S O. I Boek.
Aurora midd'ferwyl ryfl uit de Zeen, en toond
Haar blyd en jeugdig Hoofd, met Roozen mild bekroond.
Men ziet alom langs 't Veld net Volk bereids vergaad'ren,
Metvreugde, enmetontzag, de weelige Oevers naad'ren*
Tot dat ook Segonax zich opdoed met zyn' Stoet,
En weer, op de enge Kiel, 's Lands nieuwen Koning groet,
En noodigd om den Staf, vervullende elks verlangen,
Thans, in het openbaar, uit zyne hand te ontvangen.
Aan aller Helden hoofd, en de uitgeleezen Schaar,
8IO Begeeft jzich 't eeril aan Land de dapp're D i oc a a r.
Hem volgt de Prins, wiens Ziel geen zorgen nu meer kwelleni
Dien Teuphis enhunGids Argentorik verzellenj
En dien het talloos Volk, gefchaard langs de eiFen WaJ,
Verwonderende wagt, en ziet met bly gefchal.
De gryze Segonax field hem, voor aller oogen,
De teekenen ter hand van 'c opperfte vermogen,
Dat uit deez nieuwe Keur een' nieuwen luifter haald,
Jerwyl de Morgen-Zon die plegtigheid beftraald.
ElNDE YAN HET TlENDE EN LAATSTE BoEK."
I
J
\*~^
'
�*f. x&*.