-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

rar

...uh

FI

.ij

yoor

fflsiijiiï i» ra1

uitgegeten door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in

onder redactie van

1>. F. VAN ESVE1D , l>r. I,. J. VAN DEB HABST,

Leeraar aan \'sRijks Veeartsenijschool. Leeraar aan \'sRijksVeeartsenijschool.

J. IS. H. MOUBÏS,

Paardenarts ie klasse.

J.

VEERTIENDE DEEL.

UÏRECHT,

L. B E IJ E R S.
1887.

-ocr page 2-

Gedrukt ter „Utreclitsch| Stoomdrukkerij" te Utrecht. - Jeruzatemsteeg.

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET VEERTIENDE DEEL,

Veeartsenijkunde,

Bladz.

Aanteekeningen met betrekking\' tot de geschiedenis der veeartsenij-
kunde, door
M. H. J. P. Thomassen......1 , 92, 191

Een te Maastricht gevonden hoefijzer, door "W. C. Schimmel.

(Met plaat)...................31

Korte geschiedenis van den militairen vétérinairen dienst in Ne-
derland, door denzelfden..............39

Distomum campanulatum en Distoimim felineum bij den hond,

door D. A. de Jong...............57

Papuleuse dermatitis bij het paard, door R. Boer Hzn. ... 62
Chloroform, zijn gebruik als anaestheticum in de vétérinaire

praktijk, door denzelfden........ .....65

Iets omtrent de theoriën over spatkreupelheid en hare behandeling,

door W. C. Schimmel...............110

Bijdrage tot de diagnostiek der pancrcasabcessen, doorH.C.relmers. 126

Hersenhyperaemie, door D. Schurink..........134

Operatie tegen piependen damp, door GL Lubberink. (Met plaat). 144

Neurectómie van de nervus medianus, door denzelfden .... 148
Operatie tegen piepende dampigheid, door W. C. Schimmel . .216

Kalverkoorts door H. Anker.............219

Distomum campanulatum bij de kat, door D. A. de Jong . . . 223

De Hazenhak, door W. C. Schimmel..........259

Cirrhosis parasitaria, door Dr. H. Zwaardemaker ... 265
Verscheuring van het diaphragma, door D. Schurink . . . .273
Bijdrage tot de differentiaal diagnose van kwade droes, door

J. van de Velde................277

Proeven met enkele vergiften, door L. J. van Rhijn.....284

Een geval van actinomycose bij het rund, door denzelfden. , 289

-ocr page 4-

vi inhoud.

Bladz.

Bizonder geval van dysphagie bij een rund, door T. A. L. Beel. 290
Trichosis bulbi bij een kalf, door denzelfden........294

Korte Mededeelingen,

Clark\'s Embrocation, door Dr. L. J. van der Harst .... 72

Het aanleggen van kunsthoorn, door P. Bkoüwer......74

Staartjeukte, door A. FrederikSe...........75

Analeota, door F..................76

Iets over quantitatieve bepaling van suiker in urine, dooi\' A.

Frederikse..................225

Peromelie bij een veulen, door D. F. van Esveld......297

Winterbeslag „Lepinte", door J. B. H. Moubis.......298

Caoutchouczolen, door denzelfden............300

Hoefmechanisme, door denzelfden............302

De organisatie der Veeartsenijscholen in Frankrijk, door W. C. S. 303
Korte mededeelingen omtrent een paar Duitsche stoeterijen, door

W. S. Stüven.................308

Nader bericht omtrent de operatie tegen piepende dampigheid. . 312

Bijlage .....................228

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde...........80

Notulen der 24e Algemeene Vergadering.........150

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1885/86 . . . 165

Programma der 25e Algemeene Vergadering........167

Balans betreffende de Maatschappij over 1885 ....... 169

Kort verslag der 25e Algemeene Vergadering . . . . . . .170

Bijlagen....................173

Veertigjarig bestaan der afdeeling Utrecht........316

Necrologie............... 81, 185, 256, 316

Personalia............... 81, 187, 256, 316

Staatsexamens...................188

Veeartsenijkundig Staatstoezicht......... 82, 257, 317

Rijks Veeartsenijschool........... 90, 189, 257, 317

De vétérinaire Almanak...............318

De Veeartsenijschool te Berlijn............319

-ocr page 5-

AANTE EKENINGEN
MET BETREKKING TOT DE GESCHIEDENIS

der

VEEARTSEN IJ KUNDE

door

M. H. J. P. THOMASSEN.

INLEIDING.

Aan bovenstaand opschrift geven wij de voorkeur boven
den titel van geschiedenis der veeartsenijkunde, aangezien
wij ons alleen zullen bepalen tot de publicatie van aantee-
keningen sedert 1882 verzameld, te incompleet en te weinig
uitgewerkt om op den veel belovenden naam van
eene ge-
schiedenis
aanspraak te kunnen maken.

Veeartsenijkunde (medicina veterinaria) is een onderdeel
der geneeskunde, dat zich speciaal bezighoudt met de kennis
en de behandeling van ziekten bij onze huisdieren (
animalia
veterina).

Onder de huisdieren rekenen wij het paard, het rund, de
ezel, het schaap, het varken, de hond en zelfs sommige
vogels.

Wanneer men spreekt van veeartsenijkunde als wetenschap,
dan heeft men meer op het oog dan eenvoudig de studie
van ziekten en hare behandeling. — Zij omvat ook de ana-

-ocr page 6-

tomie, physioiogie, zootechnie en hygiëne der dieren eri
aanverwante vakken.

Bij het opsporen van historische gegevens, betrekking
hebbende op veeartsenijkunde, zullen wij ons dus niet be-
palen by de aanhaling van feiten, die direkt slaan op ziekten
en gebreken van onze huisdieren. —Wij zullen
ook trachten
na te gaan hoever de anatomische, zootechnische, hygiëni-
sche kennis, vooral bij de volken der oudheid, op verschil-
lende tijdstippen gevorderd was.

Enkele malen achten wij meerdere uitwijding over feiten,
die streng genomen alleen met de geneeskunde van den
mensch in verband staan, noodzakelijk. — Hetzij dat deze
op de geneeskunde der dieren een onmiskenbaren invloed
hebben uitgeoefend, of dat het mannen geldt, van wie wij
weten, dat zij naast de menschelijke geneeskunde ook de
Y. A. K. beoefend hebben.

De hulpbronnen, waaruit de geschiedenis van ons vak
moet geput worden, zijn niet rijk, ja zelfs tot de 16de eeuw
zijn zij zeer schaars. Wil men uit authentieke bronnen
putten, dan is men genoodzaakt de meest heterogene werken
te raadplegen

De woorden veterinana en veterinarius werden door de
Romeinen reeds gebruikt. Het eerste beteekent geneeskunde
der lastdieren en \'t tweede slaat op den persoon die ze
uitoefent 1).

Reeds 100 jaren n. Chr. vinden wij bij de Romeinen
melding gemaakt van een
veterinarium, dienende voor de
verpleging van zieke en verwonde paarden.

Valerius Maximus gebruikt het woord equarius, waarbij
het woord medicus weggelaten is 2).

Yoor dat het woord veterinarius by de Romeinen ingang

1) Columella. — de Re Rustica.

2) Exempl, memor. L. IX. Cap. XV n. 2.

Op een Romeinseh bas-relief gevonden in Zuid-Frankrijk, voorstellende een
paard, waarbij uit de v. jugularis links bloed wordt afgetapt, vindt men ook
om de persoon aan te duiden, die deze operatie verricht, het woord
equarius.

-ocr page 7-

gevonden had, sprak men van mulomedicus, mulomedieind
etc. dat meer slaat op de geneeskunde der muildieren.

Omtrent de herkomst en de afleiding van het woord
veterinarius heerscht nog twijfel.

Sommige willen hetzelve afleiden van het werkwoord
vehere (dragen, trekken, slepen). — Vsheterina (per con-
tractie veterina), beteekent lastdieren.

Nog anderen van \'t Latijnsche woord vetus (oud), omdat
het gebruikelijk was, dat de kudden onder de hoede van den
oudsten der herders gesteld werden.

Minder waarschijnlijk is de afleiding volgens Opilius, als
zou veterina eene contractie zijn van venterma (venter = buik),
omdat lastdieren aan beide kanten van den buik beladen
werden.

Heusinger leidt het woord veterina af van \'t Sanskritpapw
(pecus, faihus, feh, veh).

Enkele meenen dat dit woord van Celtischen oorsprong
zoude zijn en afgeleid van
vee en teeren (ziek zijn) 1).

Volgens Van-o sprak men bij de Grieken van mnïuxQol
(paardenartsen) en
xrrjvïarqoi (veeartsen).

In de middeleeuwen kwam het woord mariscalcus of ma-
nescalcus,
van het Celtische mareh (paard) en het Grothische
woord
skalks (knecht), min of meer in gebruik.

Wij moeten aannemen dat ziekten bij onze huisdieren
waargenomen en behandeld zijn van de vroegste tijden af,
d. w. z. van de tijden af, dat de mensch dieren heeft weten
te temmen en aan zijnen wil te onderwerpen. — Gelijk bij
het menschdom in zijne ruwe kindsheid, zoo ook bij de
huisdieren mogen wij veronderstellen, dat ziekten destijds
veel zeldzamer waren dan tegenwoordig.

Yooreerst waren sommige niet aan zoo zware vermoeienis
blootgesteld als thans. Hun voedsel onderging geene, dus ook
geen minder voordeelige, kunstbereidingen. —Ivunstbewer-

1) De laatste afleiding komt ons als zeer waarschijnlijk voor. — De Romeinen
hebben dit woord overgenomen, na huune veroveringstochten in Noord-Europa.

-ocr page 8-

kingen, die dikwijls tot ziekten en gebreken aanleiding
geven, hadden nog geen ingang gevonden. — In een woord,
de levenswijze van menschen en dieren kwam meer met
den natuurstaat overeen.

Bij de meest ruwe, nomadische volkstammen zullen reeds
spoedig degene , aan wie het opzicht en de bewaking der
kudden toevertrouwd was, de kennis van sommige ziekten
hebben opgedaan.

Weldra werden zeer zeker middelen door hen bedacht
om bestaande storingen op te heffen.

Ongetwijfeld zal het verleenen van geneeskundige hulp
éérst bij
uitwendige gebreken der kudden plaats gehad hebben\'
voordat men er aan dacht om inwendige stoornissen te behan-
delen, dewijl de mensch het eerst en beter datgene waar-
neemt, wat in het onmiddelijk bereik zijner zintuigen valt.

Beschouwen wij dus het werk der eerste herders als
veeartsenijkunde, dan zal dit wel veeartsenijkundige chirurgie
geweest zijn. — "Wij zullen zelfs zien, dat door schrijvers
van lateren tijd de
interne ziekten nog met den naam van
onbekende ziekten bestempeld werden.

Wij bezitten weinig gegevens omtrent den staat en de
vorderingen dezer wetenschap bij de volken der oudheid.

Bijgeloof vooral houdt gedurende de eerste tijden, waar-
omtrent wij gegevens hebben, de bovenhand.

Wetenschappelijke beoefening der veeartsenijkunde, op
rationeele grondslagen gevestigd, ontmoeten wij in de oud-
heid slechts bij uitzondering. Zij is dan bijna uitsluitend
eene navolging der mensehelijke geneeskunde, waarvan de
toepassing op de geneeskunde der dieren niet altijd even
gelukkig is. Thans nog vinden wij, bij sommige schrijvers
maar al te dikwerf, mensehelijke geneeskunde, onder den
mantel der veeartsenijkunde.

Geschriften van zeer voorname mannen op geneeskundig
gebied, bij de Grieken en Romeinen, zijn tot ons gekomen,
andere zijn verloren gegaan, of wij bezitten er slechts frag-
menten van. Sommige hielden zich gelijktijdig met men-

-ocr page 9-

sehelijke geneeskunde en veeartsenijkunde bezig; de eerste
was dan gewoonlijk voor hen de hoofdzaak : getuige Hip-
pocrates en anderen.

Bij de primitieve nomadische volkstammen waren het
vooral de
herders, die zich met de behandeling van zieke
dieren belastten. Bij de meer beschaafde volken der oudheid
als Egyptenaren, Israelieten, Indische volkstammen etc. be-
oefenden de priesters en profeten, met het oog op de offe-
rande van dieren, die zij verrichten, als het ware een onderdeel
der veeartsenijkunde: de
anatomie. Ook hadden zij eenige
kennis van ziekten. Ziekten werden in \'t algemeen beschouwd
als straffen der Goden en de behandeling bestond in bezwe-
ringen en offeranden, om den toorn der Goden te bedaren.

Bij sommige volken der oudheid vond men zelfs, zooals
wij later zullen zien, geneeskundigen, die zich uitsluitend
met de behandeling van zieke dieren bezig hielden.

In de middeleeuwen, misschien ten gevolge van de aan-
houdende oorlogen, kwam dit vak meer in handen van
ruiters
en smeden, die de legers te velde volgden. Nog tegen-
woordig beweren de laatsten meestal, tengevolge van hun
omgang met paarden, kennis van de ziekten en gebreken
bij deze diersoort te hebbën. Landbouwers en zelfs vilders
beoefenden de veeartsenijkunde. Opvallend zijn de langzame
vorderingen door de veeartsenijkunde gemaakt. Niet dat
men het nut er van betwijfelde, maar eenvoudig omdat-zij,
tenminste de heele middeleeuwen door, tot op het laatst
der vorige eeuw in handen bleef van onontwikkelde men-
schen, die hetgeen zij waarnamen niet tot zijne ware be-
teekenis wisten terug te brengen.

Eeuwen achtereenvolgens zien wij de geneeskunde der
dieren op dezelfde hoogte en. in het oog van wetenschappelijk
gevormde menschen, van weinig beteekenis.

Frankrijk komt de eer toe ons vak aan de handen der
onkunde ontrukt en aan die van wetenschappelijke en ont-
wikkelde mannen toevertrouwd te hebben. De fransche
regeering was gelukkig in haar keuze, zij vond in
Bourgelai

-ocr page 10-

den waren man, aan wien deze zware taak goed toevertrouwd
was. De meerdere belangstelling van regeeringswege in de
veeartsenijkunde was vooral het gevolg der groote verliezen,
door heerschende veeziekten in Europa aangericht. De run-
derpest, waardoor in korten tijd heele streken veeloos werden,
deed hun vooral het gemis aan degelijke veeartsen gevoelen
en spoorde hen aan om in eene dringende behoefte te
voorzien.

Men richtte scholen op en weldra wijdden zich der zake
kundige mannen aan dezen tak van wetenschap. Er werden
veeartsen gevormd , die voor goed afscheid hadden genomen
van de ruwe
empirie, welke meer dan duizend jaren in de
veeartsenijkunde den scepter gezwaaid had, zelfs nog lang
nadat hare zuster, de menschelijke geneeskunde, met de
routine gebroken had.

liet nauwe verband, dat tusschen beide takken van ge-
neeskunde bestaat, behoeven wij niet aantetoonen. Wij weten
hoe zij tegenwoordig hand aan hand gaan en welk nut de
eene uit de vorderingen der andere dikwijls weet te trekken.

Eene andere vraag is welke de oudste van beide is, of
de veeartsenijkunde aan de menschelijke geneeskunde is
voorafgegaan of omgekeerd. Verder of zij
altijd gelijken
tred gehouden hebben, zooals thans het geval is? Opper-
vlakkig beschouwd zou men er spoedig toe overhellen om
aan te nemen, dat de mensch al heel spoedig er op bedacht
geweest is om geneesmiddelen op dieren te beproeven
alvorens ze bij zijne natuurgenooten aan te wenden. Tal
van schrijvers zijn de meening toegedaan, dat ziekten eerst
bij dieren bestudeerd zijn, op deze geëxperimenteerd en het
resultaat hiervan op menschen is toegepast. Zoodoende zou
de geneeskunde van den mensch bij de ouden uit de
GENEESKUNDE DER DIEREN ontstaan Zijn,

En toch is zulks waarschijnlijk niet \'t geval geweest.
De mensch stelde zich te ver boven het dier om de over-
eenkomst, die tusschen beide bestaat, in te zien.

Yerder had men te geringe kennis van ziekten en hunne

-ocr page 11-

oorzaken, om door vergelijking het nut van een verkregen
resultaat bij het dier, op den mensch te kunnen toepassen.
Wellicht dat men op \'t gebied der
zoötomie vroeger vorde-
ringen gemaakt heeft dan in de
anatomie van den mensch,
omdat bij de meeste volken der oudheid de ontleding van
menschenlijken verboden was. Daarbij kwam nog , dat bij
\'t doen van offeranden min of meer gelet werd op de lig-
ging en den bouw der ingewanden.

Het lezen der toekomst uit het onderzoek van geofferde
dieren was bij de Egyptenaren en later ook bij de Grieken
en Romeinen in zwang. Menschen, hiermede belast, droegen
den naam van
Extispex (ijnaroaxonog —onlayivoaxonog)
Zeker is het, dat bij de oprichting der veeartsenijscholen
ons vak bij de menschelijke geneeskunde ver ten achteren
was en zulks nog langen tijd gebleven is. Men moest het
onderwijs, aan de nieuw opgerichte scholen, in handen geven
hoofdzakelijk van menschelijke geneeskundigen. Gelukkig
vinden wij hieronder mannen, wier eenig streven was vee-
artsenijkundigen te worden.

Dwalingen werden veelal uit de menschelijke genees-
kunde overgenomen, en leefden nog voort op veeartse-
nijkundig gebied, wanneer zij reeds lang door de eerste
vergeten waren. Hiervoor behoeven wij niet ver terug te gaan,
want thans nog zou men hiervan voorbeelden kunnen vinden.

Houdt de veeartsenijkunde met hare zuster thans gelijken
tred? Deze vraag kunnen wij met ja beantwoorden, zelfs
zijn hare beoefenaars in menig opzicht de baanbrekers.
Getuigen de hoogstbelangrijke ontdekkingen omtrent de
aetiologie en prophylaxie van besmettelijke ziekten, waarvan
de toepassing bij den mensch zich niet lang heeft laten
wachten.

I) Er is maar eene afbeelding hiervan bekend, die zich bevindt in de villa
Borghese — (bas relief), een os gelegen op den rug, met opengesneden buik-
holte voorstellende; de ingewanden worden door een bediende uitgehaald, terwijl
een priester, wijzende met de rechter hand, waarschijnlijk verklaringen geeft.

-ocr page 12-

HOOFDSTUK I.

De Geschiedenis der Veeartsenijkunde laat zich vooreerst
in
twee groote tijdvakken verdeelen, en wel

1) Het empirische tijdvak, tot — 1762 n. Chr.

2) Het wetenschappelijk tijdvak, v. 1762 — tot op den
huidigen dag.

Het laatste tijdvak neemt een aanvang met de oprichting
der eerste school te Lyon , waardoor dit vak tot eene we-
tenschap verheven werd.

Het eerste tijdvak kunnen wij nader verdeelen in :

a) de geschiedenis bij de Ouden tot de 7<le eeuw n. Chr.

b) „ „ gedurende de Middeleeuwen van de 7\'le

tot de 15de eeuw.

c) „ „ na de herleving van kunsten en weten-
schappen
van de 15\'ie tot de 18de eeuw.

I>e V. A. K. T>ïj de Ouden,

§ I. OOSTEKSCHE VOLKEN.

De Geschiedenis eener wetenschap of kunst hangt innig
samen met de geschiedenis van het menschdom. Uit het-
geen van sommige volken der oudheid tot ons gekomen is
laat zich met min of meer zekerheid opmaken hoever
zij op bepaalde tijdstippen gevorderd waren in de kunst
om hunne huisdieren te verplegen, ja zelfs geven enkele
blijken van kennis der ziekten bij de huisdieren en
hunne
behandeling in voorkomende gevallen.

Meerdere feiten uit het lste tijdvak kunnen niet als zui-
ver historisch beschouwd worden, maar behooren meer onder
de zoogenaamde
mythen of sagen, gerangschikt te worden.

De geschiedenis van het menschdom neemt in Azië een
aanvang. Het is ook bij de bewoners van
dit werelddeel, dat
wij de oudste gegeven saangaande de
veeartsenijkunde vinden.

Azië is de bakermat der beschaving en tevens der beide

-ocr page 13-

groote taalstammen, waartoe de talen van meer dan twee
derden der menschheid behooren.

Deze zijn :

1. De Oost-Aziatische, waartoe China, Japan en het
grootste gedeelte van achter-Indië gerekend worden.

2. De Indisch-Europeesche of de taalstam van het Cau-
casische ras

De laatste stam wordt in twee groote takken verdeeld:

a) de Indo-Germaansche — b) de Egyptisch-Semitische.

Deze Indo-Germanen bleven gedeeltelijk in Azië en zijn
hekend onder den naam van
Ariërs. (Indiërs en Iraniërs).

Voor een ander deel verhuisden zij naar Europa; som-
mige vestigden zich in Zuid Europa, de
Pelasgen (nader
3ii Grieken en Eomeinen verdeeld), andere in Noord Europa
(Celten, Germanen en Slaven).

Tot de Egyptisch-Semitische stam, die voor een groot
deel in "West-Azië bleef, worden gerekend de Egypte-
naren, Israëlieten, Syriërs, Phoeniciërs, Babyloniërs en
Assyriërs.

De hulpmiddelen, die ons ten dienste staan voor de op-
sporing van geschiedkundige gegevens bij deze volken der
°udheid, zijn voor sommige zeer schaars. Yooreerst kun-
nen wij gebruik maken van enkele der weinige
geschriften,
üie van hen tot ons gekomen zijn. In nog andere gevallen
dienen ons
teekeningen, afbeeldingen op bouw- en kunstwer-
ken,
opschriften op gedenkzuilen, steenen, munten enz. tot
wegwijzers.

Ziekten van den mensch werden bij deze Oostersche
volken der oudheid in \'t algemeen als eene straf van de
Godheid beschouwd, Zij werden hoofdzakelijk door priesters
en profeten behandeld. Als geneesmiddel waren in de eerste
plaats gebeden, bezweringen en offeranden aangewezen. Bij
sommige werden de zieken ia de tempels gebracht, om door
tusschenkomst der orakels, in den slaap het geneesmiddel,
dat hun heilzaam kon zijn, te leeren kennen.

In de ziekten van hunne huisdieren zagen zij ook meestal

-ocr page 14-

het werk eener straffende Godheid of in andere gevallen
van booze geesten,

China. De aanvang der Chineesche geschiedenis ligt,
even als die der overige volken der oudheid, in de nevelen
der sage gehuld. Het historische tijdperk der Chinezen
neemt
een aanvang met de dynastie Hia, omstreeks 2000 v. Chr.

De overlevering in China leert, dat circa 3216 v. Chr.
keizer
Ching-nong (geest van den landbouw) het eerst aan
zijne onderdanen vijf soorten van granen, die het
meest
geschikt zijn voor de voeding van den mensch, heeft leeren
kennen, en dat hij hun verder leerde onderscheiden
honderd
nuttige plantensoorten. Hij was de uitvinder van akker-
gereedschappen en stelde zijn volk in
kennis met het gebruik
daarvan. Hij wist vergiftige en schadelijke planten te on-
derscheiden van andere, waardoor men in staat was ziekten
te genezen. Hij wordt beschouwd als de uitvinder der
ge-
neeskunde.
Uit vrees dat de mondelinge overlevering niet
voldoende was om zijne werken te bewaren, nam hij zijn
toevlucht, bij gebrek aan schrijfletters, tot conventioneele
teekens, bestaande uit de combinatie van een zeker aantal
rechte en gebroken lijnen.

Hoang-ti (2634 v. Chr.) verhief de geneeskunde tot eene
wetenschap. Hij deed alle vroegere ontdekkingen op dit
gebied verzamelen en gaf ze uit in een boek, dat nog
heden moet bestaan. Dit werk (Nuei-king) moet zeker als
het meest merkwaardige document op het gebied van ge-
schiedenis der geneeskunde beschouwd worden.

Chineesche critici beweren, dat de origineele tekst niet
meer bestaat, maar dat het werk, wat den stijl betreft, veel
vereenvoudigd is, om hetzelve zoodoende voor iedereen meer
verstaanbaar te maken.

Daar de geneeskundige werken bij de algemeene boeken-
verbranding, onder
Tsin-sji-hoang (213 v. Chr.) gespaard
bleven, zoo moeten wij het er voor houden, dat China nog
een groot deel van dezen ouden medischen schat bezit.

-ocr page 15-

Algemeen wordt aangenomen, dat het geneeskundig stelsel,
dat thans in China gevolgd wordt, in hoofdzaak nog het-
zelfde is als voor 5000 jaren; zelfs beweren deskundigen
daar te lande, dat men voor eeuwen beter bekend was met
den \'fijneren bouw van het menschelijk lichaam dan thans ;
zelfs dat geneeskundigen destijds het geheim verstonden
om de krachten te vermeerderen en het leven te verlengen
door
transfusie van bloed.

Vooral van acupunctuur wordt door de Chinezen op groote
schaal, als therapeutisch hulpmiddel, gebruik gemaakt. In
de aanwending hiervan hebben zij het ver gebracht. Bij
de diagnose wordt vooral door hen op
de pols gelet.

De overlevering leert, dat onder de regeering van Yao
(2350 v. Chr.) door zijn wetgever Fohi, aan het volk ge-
leerd werd om de hond, het paard, het rund, het schaap,
het varken en de kippen tot huisdieren te maken.

Afbeeldingen van paarden worden als karakteeken op de
oudste monumenten aangetroffen. Of geneeskundigen zich
meer [speciaal met de behandeling van zieke huisdieren
hebben bezig gehouden, is ons tot nu toe niet bekend.
Zulks is evenwel twijfelachtig.

Zoo lezen wij dat de eerste minister van keizer Yong-lo
het voorstel deed om voor de paarden van het keizerlijke
hof speciale artsen te benoemen en apotheken op te richten,
waarop deze antwoordde : „
De Tangos !) die van 4 tot 7
honderdduizend paarden hadden, hebben er nooit aan gedacht,
ten dienste van deze, geneesheeren en apothekers er op na te
houden. Goed voedsel en drinkwater zijn het leven van het
paard; zoolang hetzelve goed gevoed, goed behandeld en ver-
pleegd wordt, zal het nooit ziek worden. JDe instelling, welke
gij voorstelt, zou eene beleediging voor mijn volk zijn."\'\'\'

Yong-lo publiceerde eene groote verzameling geheimen
en remediën voor de behandeling van ziekten bij het paard,
getrokken uit zijne rijke boekenverzameling. Ook heeft het

1) Dynastie Tang regeerde van 600—9.00 (na Chr.).

-ocr page 16-

tegenwoordig regeerende huis een dergelijke verzameling
recepten voor paarden uitgegeven, waaronder meerdere van
de mandsjoe\'s, toen deze nog in Ljao-tong woonden.
Zij
vereeren nog altijd den god der paarden \'). De Sjuking
[boek der liederen) 1) is vol van schoone verzen, waarin het
paard bezongen wordt. Dit voorbeeld heeft gedurende meer
dan twee duizend jaren navolging gevonden. In deze ver-
zameling gedichten, zelfs der kleinste dynastiën, overtreffen
de verzen, aan dit nuttige en schoone dier gewijd, in aantal
al de anderen.

Op de hedendaagsche manier van verplegen en voeden
der huisdieren bij de Chinezen en hunne behandeling van
ziekten, komen wij later meer uitvoerig terug. Waar-
schijnlijk vinden wij hierin menige leerstelling, die van
duizende jaren herwaarts dateert.

Wij weten dat China in \'t algemeen , op het gebied
van kunsten en wetenschappen, gedurende de laatste eeuwen
geene vorderingen gemaakt heelt

Ariërs. — (Indiërs en Iraniërs).

De vergelijkende taalstudie levert de onbetwistbare bewij-
zen, dat de voorouders der Indiërs, Iraniërs, Grieken, Ro-
meinen, Slaven, Germanen en Celten in de hooge oudheid,
dezelfde taal spraken en gezamenlijk in een land leefden,
omtrent de ligging waarvan wij nog in \'t onzekere ver-
keeren.

De Indiërs en Iraniërs, na van hunne westwaarts getrok-
ken stamgenooten gescheiden te zijn, leefden nog eenigen
tijd samen en droegen den naam van Ariërs.

Na hunne scheiding van de Iraniërs trokken de Oost-Ariërs
(Indiërs) Oostwaarts naar het tegenwoordige Indië.

Uit de namen der wateren, vermeld in hunne gezangen,
die tot ons gekomen zijn, laat zich met zekerheid de plaats

1  Sommige liederen zijn omstreeks 1766 v. Chr. vervaardigd.

-ocr page 17-

1B

hunner nederzetting aangeven. — Yoor het grootste gedeelte
woonde het zoogenaamde
Vedische volk in het stroomgebied
der Sindhu (Indus).

Het blijkt verder uit hunne gezangen, dat zij het land
aan de westelijke helling van den Himalaja op de primi-
tieve bewoners, de Dasyous, langzamerhand veroverd hebben.

Dit alles leeren wij uit de Yeda\'s, die zij ons nagelaten
hebben. Onder deze is de Rig-Veda de oudste. Zijne gezan-
gen dateeren van een tijdstip, gelegen tusschen 2000 —1500
v. Christus 1).

Alhoewel over geneeskunde in het boek Rig-Yeda niet
gesproken wordt, bevat het toch enkele gegeveus, die onze
belangstelling verdienen.

Vooreerst vinden wij er in dat de oude Indiërs zich
vooral op veeteelt en akkerbouw toelegden. — Als huis-
dieren kenden zij het paard , het rund, het schaap, de geit,
de buffel en de hond. De
koe stond vooral bij hen in aan-
zien. Zij werd door Indra tot genot van den mensch ge-
schapen en vereenigt in zich al het goede.

Aan Indra, Agni en andere goden werd door de Ariërs
het paard geofferd (agwameda — paardenoffer).

Een gebed bij deze gelegenheid uitgesproken luidt als
volgt:

„De bijl doorklieft de vier en dertig ribben van het
vlugge dier, de vriend der devas. —- Laat zijne andere
lichaamsdeelen ongeschonden
." —• Twee verzen verder staat:
„Indien degene die het paard gebraden zien, zeggen: Het
riekt goed, snijdt er een stuk af, voldoet dan den wensch van
ieder, die zijn vleesch begeert."

Vooreerst zien wij hieruit, dat wellicht bij Oostersche
paardenrassen zich eene anatomische afwyking voordoet,
bestaande in een kleiner aantal ribben. — Verder leert ons
dit gebed, dat de oude Indiërs reeds
hippophagen waren,

1) Omtrent het tijdstip, waarop de Veda-literatuur een aanvang genomen
heeft, zijn de Tndologen het, vrij wel eens

-ocr page 18-

en zich daardoor onderscheidden van andere volken der
oudheid, aan wie het gebruik van paardenvleesch streng
verboden was.

Ook kenden de primitieve bewoners van het land, dat zij
veroverden, reeds huisdieren en inzonderheid het paard.

Ziekten werden beschouwd als zijnde het werk van booze
geesten (Rakshasa) en soms als straffen der Godheid. —
Zelfs worden zij wel eens op rekening gesteld van toover-
kunst, uitgaande van ondeugende menschen.

In de Rig-Yeda wordt slechts terloops van artsen mel-
ding gemaakt. Sprekende over de wenschen der menschen
wordt gezegd, dat
de arts naar zieken verlangt. Ook is er
sprake van geneesmiddelen, waarvan de besten uit het Hi-
malaja-gebergte afkomstig waren.

Omstreeks 800 v. Chr. werd de leer van Brahma in
Indië ingevoerd, om circa twee eeuwen later (600 v. Chr.)
plaats te maken voor het Buddhisme, dat zich in korten
tijd over bijna geheel Azië verbreidde.

Het is vooral in deze periode dat de geneeskunde in
Indië een hoogen trap bereikte.

Tal van Sanskrit\'sche werken, handelende over genees-
kunde, zijn tot ons gekomen, waarvan enkele in levende
talen uitgegeven zijn.

De voornaamste dragen den naam van Ayur Weda\'s, dat
is
kennis des levens, waarvan het oudste van Atreya, dat
grootendeels verloren is.

Hierop volgt het werk van den beroemden geneesheer
Qaraka (Tsjaraka), waarvan meerdere handschriften nog
bestaan. Een gedeelte van dit werk is door een inlandsch
geleerde te Calcutta uitgegeven.

Meerdere schrijvers, die zich min of meer met de geschie-
denis der veeartsenijkunde hebben bezig gehouden, zijn de
meening toegedaan dat Qaraka ook over ziekten der dieren ge-
schreven heeft. Onder anderen
Dietz (analecta medica), Beu-
singer
(traité de Pathologie Comparée) Kreutzer (Compendium
der Thierheilkunde);
Molin editio Ruffi praef. p. XXXY, etc.

-ocr page 19-

Molm, die inzage genomen heeft van een Latijnsch hand-
schrift in de bibliotheek van het Yatikaan te Rome, (waar-
over nader), is van gevoelen dat de naam van
Indisch en Ilip-
pocrates
, hierin vermeld, een pseudonym zoude zijn vanQaraka.
Meerdere manuscripten van dit veeartsenijkundig werkje in
quaestie zijn in Italiaansche bibliotheken te vinden.

Omstreeks de 9de eeuw n. Chr., zou dit uit het Sanskrit
in \'t Arabisch vertaald zijn door
Janus Damascenus. In de
I2de of 13de eeuw door
Moses van PaLermo, die meerdere
werken uit het Arabisch vertaalde, in \'t Latijn, en door
Aflitto omstreeks de 14de eeuw, in \'t Italiaansch.

Door Prof. Kern te Leiden werd mij welwillend mee-
gedeeld, dat de beroemde Qaraka nooit, over veeartsenij-
kunde geschreven heeft. — Dit neemt evenwel niet weg
dat het werkje in quaestie toch van Indischen oorsprong
kan zijn.

Wij weten dat de Arabieren in de middeleeuwen, na de
Indiërs onderworpen te hebben, van den hoogen trap van
beschaving, welke deze bereikt hadden, partij wisten te
trekken en tal van werken, waaronder ook geneeskundige,
in \'t Arabisch vertaald hebben. — Hierop komen wij later
breedvoeriger terug.

Wanneer wij nu den hoogen trap, welke de geneeskunde
van den mensch eenige eeuwen voor Chr. bij de Indiërs
bereikt had, zooals duidelijk blijkt uit de werken van Qaraka,
maar vooral uit de Ayur-Weda van Sugruta 1), in aan-
merking nemen, dan kunnen wij met recht veronderstel-
len , dat genoemd werkje omstreeks denzelfden tijd ge-
schreven is, door eenen voor ons onbekenden schrijver,
Waaraan men later den naam van
Indischen ffippocrates
gegeven heeft.

Volgens Both komen de werken van Qaraka eu Sugruta
m alle punten overeen, alleen is het eerste eenigszins uit-
voeriger.

1) Uit het Sanskrit in \'t Latijn vertaald door Dr. F. Hessier. Erlangen 1844.

-ocr page 20-

De anatomische en physiologische kennis der Indische genees-
kundigen stond zeer laag en was vol van verkeerde begrip-
pen. Een bewijs dat de geneeskundige kennis der Indiërs
gééne navolging is der Gfrieksche, zooals sommige schrijvers
beweren. Deze waren reeds in de 5de en 4de eeuw v. Chr.,
zooals wij later zullen zien, vooral in de ontleedkunde
ver gevorderd.

Uit hunne verkeerde inzichten aangaande normale, phy-
siologische verrichtingen , moesten natuurlijk verkeerde voor-
stellingen omtrent het ontstaan van ziekten volgen.

Ziekten worden in bovennatuurlijke en natuurlijke ver-
deeld. Tal van interne ziekten vinden wij bij gemelde schrij-
vers beschreven. Qaraka onderscheidt dertien verschillende
vormen van
koorts. Zelfs wordt melding door hem gemaakt
van
diabetes mellitus, te onderkennen aan den zoeten smaak
der urine.

Bij de diagnose werd vooral gelet op de kleur en tempe-
ratuur
van \'t lichaam, op de veranderingen der stem, gerui-
schen bij het ademen, de gesteldheid der tong en den aard
der fseces en der urine.

Het waarnemen van de pols schenen zij niet te kennen.

De diaeto-therapie stelden zij vooral op prijs.

De meeste geneesmiddelen, bij hen in gebruik, waren uit
het
plantenrijk afkomstig. Door Sugruta worden 760 genees-
middelen aangegeven. De krachtigste waren volgens hem
de
mineralen, en onder deze in de eerste plaats het arsenicum
en \'t kwikzilver. — Zoo heette het, dat de arts, die de ge-
neeskracht der
wortels en kruiden kent, een mensch is, de-
gene, die dezelve kent van het
water en \'t vuur, een duivel
(asur) die ze kent van \'t
gebed, een profeet en van het
kwikzilver, een God.

Van de planten werd hoofdzakelijk het versche sap, met
suiker bereid, gebruikt. — Er worden uitsluitend
inlandsche
planten genoemd, geen Europeesche.

Het gebruik van clysteeren, vooral bij aandoeningen der
buiksorganen, stond bij hen in aanzien. Zij maakten voor

-ocr page 21-

dit doeleinde gebruik van blazen, afkomstig van gezonde
varkens of buffels, en voorzien van eene gouden of zilveren
canule. Hetzelfde instrument werd ook gebruikt voor injec-
ties in de blaas.

Venaesecties werden met een Iancetvormig instrument ge-
daan (
Kutharika of brihimukha). De indicaties en contra-
indicaties
voor liet doen van aderlating worden breedvoerig
besproken, zoo ook de keuze der ader in speciale gevallen.

Het gebruik van laatkoppen en bloedzuigers was bij hen
ook reeds in zwang.

Vooral op chirurgisch gebied schijnen de oude Indiërs
het ver gebracht te hebben.

Sugruta geeft 127 instrumenten op, uit staal vervaardigd.
De
hand is evenwel het instrument, waaraan hij, boven alle
andere, de voorkeur geeft.

Als cauterium actuale gebruikten zij het gloeiend ijzer.

Hun geprefereerd c. potentiale was het kali causticum.

Onder meer operaties, die onze verbazing verwekken, be-
hoort vooreerst
transplantatie van huidstukken, van de eene
plaats op eene andere, waar zij ontbreekt, bv. aan
neus,
lippen
, etc.

Sugruta beschrijft de caiamcioperatie voor een gedeelte.

Steensnede wordt zeer uitvoerig en duidelijk behandeld.

Zelfs is er sprake van het doen van laparotomie bij ver-
stopping in de ingewanden en de daarna te verrichten
darmhechting. Bij fracturen werden spaZ&verbanden gebruikt.

Op verloskundig gebied worden tal van dystociën en
hare repositie in gegeven gevallen, beschreven. Zelfs wordt
in de ergste gevallen het toepassen van embryotomie aan-
geprezen.

Uit dit alles zien wij , dat de geneeskunde bij de oude
Indiërs reeds eenige eeuwen v. Chr. op een hoogen trap
stond. 1)

1) Sommige Indologen als Wilson, Stenzier, Webb, beweren dat genoemde
werken in de eerste eeuweu
na Chr. zonden geschreven zijn. Daartegenover staat

-ocr page 22-

Prof. Kern geeft ons, in zijn bekend werk over het Bud-
dhisme in Indië, een overzicht van den staat der
Indische
geneeskunst, getrokken uit een canoniek geschrift 1), dat
volgens onzen hooggeschatten Indoloog dateert van
minstens
100 v. Chr., volgens anderen zelfs van 300 v. Chr.

Daarin vinden wij vermeld verschillende zalven en tal van
plantaardige geneesmiddelen, zelfs wordt er gesproken van
pijpen om rook op te zuigen, dat is de aanwending van
geneesmiddelen in dampvorm. Yerder worden vermeld drie
soorten van laatkoppen, de gewone aderlating, klysteeren, het
wegnemen van gezwellen door middel van het lancet, het
gebruik van bijtende alkaliën , verbanden en wondzuiverings-
middelen, etc.

Het zal dus niet te veel gewaagd zijn, wanneer wij aan-
nemen, dat de inhoud van het
handschrift in quaestie da-
teert van de laatste eeuwen vóór Christus, zonder daarom
genoemden geneesheer Qaraka, als de schrijver er van te
beschouwen, te meer daar in de bekende exemplaren de
naam van
Hippocrates vermeld wordt.

Wij laten een kort overzicht van dit v. a. k. werk hier
volgen, volgens een handschrift uit de
Bibl. Riccardiana te
Florence,
in oud-Italiaansch met onverstaanbare woorden
hier en daar, gesteld. In de Bibl. van het Vatikaan te
Rome bevindt zich een Latijnsch exemplaar waarvan Molin
gewag maakt, dat met het eerste overeenkomt.

Het werkje is verdeeld in 45 hoofdstukken.

In cap. I lezen wij het verhaal der ziekte van het zoontje
van Condisius, bijgenaamd de koning der koningen.

De bekwaamste der Indische geneesheeren werden ont-
boden en behandelden den lieveling des konings zonder
gunstig gevolg, — waarna de hulp van Hippocrates (?) werd
ingeroepen.

de opinie van Hessier, Lassen en vooal Wise, die dit tijdstip eenige eeuwen
vóór Chr. verplaatsen.

1) Mahi-Wagga.

-ocr page 23-

Deze beloofde het kind te zullen genezen. Een zijner
leerlingen was van het tegenovergestelde gevoelen en ver-
klaarde de kwaal voor ongeneeslijk. Hippocrates bleef bij
z|jn eerste meening.

Grenoemde leerling maakte den koning attent op een
teeken, door hem op de tong waargenomen, waaruit hij
den naderenden dood voorspelde.

Het kind stierf, maar was in het geheim vergiftigd.

Alle geneesheeren vielen daardoor bij den koning in on-
genade en de bekwame leerling werd tot lijfarts benoemd.

Hippocrates was hierdoor zoozeer getroffen, dat hij zwoer
geen menschen meer te zullen behandelen en zich in \'t ver-
Volg uitsluitend te bepalen bij de behandeling van redelooze
dieren, als paarden en andere huisdieren.

Spoedig verspreidde zich de mare van Hippocrates\' won-
derkuren op paarden. Nadat de koning bij zijne eigene
Paarden zich van de bekwaamheid van Hippocrates over-
tuigd had, gelastte hij dezen een werk over geneeskunde
der paarden te schrijven.

Het woord is verder aan den schrijver. Hij draagt zijn
^erk aan den koning en de Grodheid op en zegt verder,
dat hij zijne kennis vooral aan zijne voorgangers en aan de
rijke bibliotheek des konings te danken heeft.

Tal van ziekten van het paard worden door hem behan-
deld. Zijne beschrijving der ziekten is meestal zeer kort,
Ja zelfs bepaalt hij zich dikwijls enkel tot het noemen van
een naam.

Het overige is uitsluitend aan de therapie gewijd.

De voornaamste ziekten, waarvan in dit handschrift sprake
18, zijn: goedaardige droes, stomatitis, oogontsteking en
verduistering der cornea, huidworm, koorts, verouderde
hoest, borstontsteking, rheumatische hoefontsteking , ont-
steking van uitwendige deelen, abcessen, gewrichts-
gallen, huiduitslag, wratten en holle wonden. Op andere
Plaatsen is, bij gebrek aan omschrijving, de bedoeling van
den schrijver minder duidelijk.

-ocr page 24-

Vooreerst wordt het gebruik van tfil van min of meer
bekende plantaardige geneesmiddelen aangeprezen.

Aan de Spaansche vliegen is een afzonderlijk

hoofdstuk

gewijd.

Er wordt van gezegd, dat zij bij tal van ziekten dei
ledematen het vuur kunnen vervangen en worden
koud-
vuur
genoemd.

Het beste worden zij met runder- of geitenboter be-
reid of bij gebrek aan deze met gerstennat. — De wüze
smeden (veeartsen ?) der Phoeniciërs zouden er vooral veel
gebruik van gemaakt hebben.

Het gebruik van 01. laurin, inwendig, wordt aangeprezen
tegen hoesten en gevatte koude. Yerder wordt bij droes
het gebruik van
dampbaden aanbevolen.

Bij vele ziekten is sprake van aderlating aan vei\'
schillende venae, naar gelang van omstandigheden. Zoo tuj
droes uit de ader onder de keel (jugularis?) bij oogon^\'
steking in de slaapstreek, hij acute koorts aan alle aderen
welke hiervoor gebruikt worden, bij hoefontsteking
de groote aderen boven de voeten, bij borstontsteking
de ader boven de knie, etc.

Klysteeren, op verschillende manieren bereid, worden bij
ophooping van gassen en wormen in de ingewanden, aan
geprezen.

Zelfs wordt van Scariftcatie melding gemaakt. Er wordt
gezegd, dat men bij oppervlakkige ontsteking,"met het lancet
eenige kleine incisies kan maken en verder koud hou-
den met azijn en zout. Het openmaken van
abcessen
wordt aangeprezen.

Het gebruik van het gloeiend ijzer wordt tegen verschil
lende uitwendige storingen aanbevolen. Zelfs de kxiobbels
bij
huidworm zouden door middel van het cauterium actuale
opengemaakt en verder verwoest kunnen worden.

Van de behandeling en verpleging van gezonde paarden
wordt ook met een enkel woord gewag gemaakt.

De drie laatste hoofdstukken zijn waarschijnlijk later bij

-ocr page 25-

gevoegd. Zij bevatten bezweringsformulieren tegen ziekten.
Onder anderen een tegen de koorts, zijnde vier onverstaan-
bare woorden:
Manchaz, Lichos, Amantrech, Actabates.

In Cap. III zegt de schrijver terloops: „Ik, Hippocrates
werd in de natuurkunde onderwezen in eene plaats gelegen
tusschen Casindia en Indië," etc. "Wij meenen voorloopig met
dit kort overzicht te kunnen volstaan.

Na de invoering van het Buddhisme schijnen priesters, niet
alleen menschelijke geneeskunde, maar ook veeartsenijkunde
uitgeoefend te hebben.
Zij zouden niet alleen hospitalen
"Voor menschen, maar zelfs voor dieren opgericht hebben.

De geneeskunde werd in scholen wetenschappelijk onder-
wezen ; aangaande veeartsenijscholen missen wij alle gegevens.

Bij het praktisch onderwijs in operatieleer wordt gesproken
over punctie van met water gevulde dierenhuiden en over
de extractie van tanden bij
dieren.

In de wet van Manu wordt gezegd, dat de arts, die een
ziek
dier verkeerd behandelt, eene geringere straf zal op-
gelegd worden, dan wanneer hem zulks bij een mensch gebeurt.

In meerdere Sanskritische werken wordt melding gemaakt
van stoeterijen, aan het hoofd waarvan deskundigen geplaatst
waren, die zich ook wellicht met veeartsenijkunde bezig
hielden.

Tal van handschriften in \'t Sanskriet, handelende over
ziekten van \'t paard en andere huisdieren,, zijn in verschil-
lende bibliotheken voorhanden, onder andere te Londen en
Berlijn. Jammer dat belanghebbenden de taal niet machtig zijn.

In onze Indische bezittingen, vooral op Bali, bestaan vele
exemplaren van een werk over Hippologie, in \'t oud-Javaansch
geschreven, dat zoo niet eene letterlijke vertaling, dan toch
eene navolging is van een oud Indisch werk, dat toegeschre-
ven wordt aan den ziener
Cdlihotra (dichterlijke uitdrukking
voor
paard) 1).

1) Door Prof. Kern werd mij medegedeeld, dat een handschrift van dit werk
in de Leidsche Bibliotheek aanwezig is.

-ocr page 26-

Iraniërs. — De eerste woonplaats der oude Iraniërs moe-
ten wij zoeken in het bovenste stroomgebied der
Sir-darja
en Amu-darja, de Jaxartes en Oxus der ouden. Zij verbreidden
zich langzamerhand , naarmate zij in aantal toenamen, van.
uit deze vruchtbare dalen meer naar het Zuiden en Westen,
tot in de buurt der hedendaagsche hoofdstad van Perzië.

Algemeen wordt aangenomen, dat zij omstreeks 1500 v. Chr.,
geheel afgescheiden van hunne broeders leefden.

De oudste gegevens omtrent dit volk vinden wij in de
Zend-Avesta, eene soort heilige schrift, welke van hen tot ons
gekomen is.

Vooral in het boek Vendidad ontmoeten wij hoogst belang-
rijke feiten, niet alleen met betrekking tot de geneeskunde
in \'t algemeen, maar sommige zinsneden slaan zelfs op
de veeartsemjkundige kennis van dit volk. Als huisdieren
kenden zij : de hond, het paard, het rund, het schaap, de
kameel en de geit.

Op de vruchtbare berghellingen langs genoemde rivieren
hoedden zij hunne kudden in weelderige weilanden; de dalen
hadden zij in vruchtbaar bouwland herschapen.

De hond vooral werd door hen in eere gehouden, omdat
hij de kudden tegen de aanvallen der wolven moest bescher-
men. Zware straffen stonden op het slechte voeden, mis-
handelen of verwonden van een hond.

Het paard was vooral hooggeschat voor den krijgsdienst.
Het woord
aspa (paard) werd in de avesta-taal veel ge-
bruikt voor de vorming van eigennamen van personen, bv.
Huaspa d. w. z. die goede paarden bezit, Kersaspa. (vlugge
paarden bezittende) etc.

Er is sprake van paarden van verschillende kleuren. Bo-
venaan stelden zij de witte paarden. Deze werden als heilig
beschouwd en stonden volgens hen ten dienste der goden,

Herodotus deelt ons eveneens mede, dat de Perzen de
witte paarden voor heilig hielden,- Tacitus verhaalt het-
zelfde van de oude Germanen.

Wedrennen met wagens waren bij dit volk zeer in zwang.

-ocr page 27-

Het was de booze geest Ahriman, die volgens hen aan
menschen en dieren ziekten bezorgde. Er is zelfs sprake
van heerschende ziekten onder het vee, waarvan de ver-
schijnselen niet nader beschreven zijn.

Ziekten konden door middel van kruiden, door het mes,
of nog zekerder door bezwering der priesters genezen worden.

Er werden drie soorten van artsen onderscheiden, naar
gelang van de hulpmiddelen, waarvan zij meer speciaal ge-
bruik maakten.

Bij hen was een taxe voor geneeskundige behandeling,
zoowel voor menschen als voor dieren, naar gelang van
\'t vermogen van den patiënt of de waarde van het behandelde
dier, vastgesteld.

Bij wijze van dialoog tusschen Ahura-Mazda, den Schepper
der wereld, ondervraagd door den hoogepriester
Zaratliustra
over het loon, dat den geneesheer toekomt, lezen wij in het
boek
Vendidad, Fargard VJI, het volgende antwoord door
de godheid gegeven: „
Een priester zal hij genezen voor
eene zegenspreuk; de heer des huizes voor de waarde van
een klein trekdier; de heer van een dorp voor den prijs
fan een middelmatig trekdier; de heer van eene stad voor
den prijs van een groot trekdier; de heer van eene streek
voor een vierspan ossen. Geneest hij de vrouw des huizes, zoo
is eene ezelin zijn loon; de vrouw van den heer van een
dorp, eene koe; van den heer eener stad, eene merrie; van
eene streek, een kameel."

Een groot trekdier zal hij genezen voor den prijs van een
middelmatig; een minder groot dier voor de waarde van een
klein huisdier; een stuk klein vee voor den prijs van het
voedseV

Gemelde godheid zegt verder:

„ Wanneer iemand driemaal het snijden mislukt en de pa-
tiënt aan de gevolgen der operatie sterft, dan moet hij voor
altijd als onbekwaam beschouwd worden. Daarentegen wanneer
hij door snijden driemaal geneest, dan mag hij in \'i vervolg
zooveel opereeren als hij zulks goedvindt.\'\'\'\'

-ocr page 28-

Gemelde proefstukkeu mochten alleen op een volk van
vreemden stam afgelegd worden (Daevayagnas).

Op eene andere plaats wordt gezegd, dat men zooveel
werk van een zieken hond, als van een ziek mensch zal
maken. Yoor deze dieren is men ook verplicht geneesmid-
delen te zoeken.

In Fargard XIII wordt gevraagd hoe men handelen moet
met een hond, die geen geluid meer geeft, niet recht bij
zijn verstand is en menschen of vee bijt; waarschijnlijk
slaat dit op een hond lijdende aan
rabies.

Wij lezen verder, Fargard XY, de vraag, op welk tijdstip
men een jonge hond aan zijn eigen lot kan overlaten en het
antwoord luidt: „
Wanneer hij om tweemaal zeven woningen
kan rondloopen, meer juist uitgedrukt, dat de jonge hond ge\'
durende
6 maanden moet verzorgd worden en het kind tot
zijn zevende jaar.

Tal\' van oud-Perzische werken, handelende over veeart-
senijkunde, worden als handschriften in verschillende Euro-
peesche Bibliotheken aangetroffen.

Enkele zijn in het Arabisch vertaald.

Onder andere een werk getiteld: Tolifen kani Ilaji,
waarin smeekunst en ziekten van het paard behandeld wor-
den. Een ander, getiteld :
Resaleli Tibbi aspan, handelt
over hetzelfde onderwerp. Yolgens
Ainslie zijn beide uit
het Sanskriet in \'t Perzisch vertaald.

In de Hofbibliotheek te Weenen bevinden zich twee
Perzische handschriften handelende over de kennis en de
ziekten van het paard (n°. 1488 en 1484). Yan wie beide
handschriften afkomstig zijn, is onbekend. Het laatste is in
verzen geschreven.
Dietz maakt melding van een Indisch
handschrift getiteld :
Asvanan Auschada.

Egyptenaren. — Geen volk der oudheid heeft ons zoo
veel bewijzen zijner vroegere grootheid nagelaten, als de
Egyptenaren. Reusachtige gebouwen, tal van beelden, hie-

-ocr page 29-

roglyphen en schriftelijke aanteekeningen (papyrussen), waar-
van er dagelijks nieuwe ontdekt worden, stellen ons in staat,
om in hunne geschiedenis tot in de grijze oudheid door te
dringen. Uit deze nagelaten documenten leeren wij, dat
onder de wetenschappen, door dit volk met gunstig gevolg
beoefend, de geneeskunde eene voorname plaats innam.

De grieksche geschiedschrijver Herodotus (geb. 484 v. Chr.), >
bijgenaamd de vader der geschiedenis, die dit land veel
bereisde, verklaart dat Egypte als een der gezondste stre-
ken moet beschouwd worden. Hij zegt verder, dat het er
wemelt van geneesheeren, meestal specialiteiten, die slechts
de ziekten van een enkel orgaan als oogen, tanden, ooren
etc. behandelden. (B. II. LXXXIY.)

De geneeskunde was vooral in handen der priesters.
Volgens Diodorus vond men naast deze ook gewone artsen.
Wij weten met zekerheid, dat bij dit volk zich ook artsen
met de behandeling van
zieke dieren bezig hielden.

Enkele teekeningen zijn in graven gevonden, voorstel-
lende menschen, die zieke runderen, geiten, antilopen en
ganzen behandelen, waarboven als opschrift te lezen staat:
runderarts, etc. \'). Het is niet uitgemaakt of deze uitslui-
tend veeartsen waren en of zij zich ook nog met mensche-
lijke geneeskunde bezig hielden.

Uit sommige godsdienstige voorschriften der Egyptenaren
kunnen wij de gevolgtrekking maken, dat zij het op het
gebied van
veeteelt reeds ver gebracht hadden.

De Egyptische wetgevers wisten door een godsdienstig
karakter aan de zaken te geven, met verzwijging van het
eigenlijke doel, dat zij beoogden, eene betere naleving van
hunne voorschriften te verkrijgen. Door er een heilig aan-
zien aan te geven werden hunne wetten krachtiger. Yoor
hun land was het noodig, dat sommige dieren vooral gespaard

1) J.G.Wilkinson, Manners and Customs of the ancient Egyptians. London
Murray 1841. Vo!. 1, pag. 139. Rosellini, Monumenti del Egitto pag. 275.
G. Rawlinson, History of ancient Egypt. Lond. Longmans Green. 1881.

-ocr page 30-

bleven. Zij maakten ze tot het zinnebeeld eener godheid of
verklaarden met het oog op zielsverhuizing ze onschendbaar,
en wisten op die manier de meest geschikte dieren voor den
landbouw te bewaren.

Zij vereerden vooral Osiris, die den landbouw bij hen
had ingevoerd en daarom als de grootste weldoener der
menschheid werd beschouwd. Aan Isis, de
vrouw en zuster
van Osiris, waren vooral de koeien gewijd. Zij wordt tus-
schen twee koehorens afgebeeld.

Sommige dieren waren voor hen onschendbaar en mochten
niet gedood of gegeten worden. Andere kregen volgens
Herodotus den naam van %
ocqcc&os , dat is zuiver, gezond,
en mochten wel gedood en hun vleesch geconsumeerd worden.
Yan nog andere was het gebruik van vleesch streng ver-
boden. Dit gold onder andere voor \'t varken. Niet alleen
was het gebruik van varkensvleesch verboden, maar zelfs
wanneer iemand toevallig een varken had aangeraakt, moest
hij eerst behoorlijk gereinigd worden, voordat hij met andere
menschen in contact mocht komen. Eenmaal \'sjaars werd
in elk huisgezin een varken aan Isis en Osiris geofferd.
De staart, de milt en de ingewanden werden verbrand en
het overige gegeten. Door arme menschen werd een varken
uit deeg vervaardigd, gebakken en daarna gegeten.

De zwijnehoeders vormden eene afzonderlijke kaste. Zij
mochten alleen onder elkander huwen en de toegang tot
den tempel was hun ontzegd. Zij beschouwden als oorzaak
van meerdere ziekten, waaronder vooral de bekende Egyp-
tische oogontsteking en huidaandoeningen, het gebruik van
varkensvleesch en van andere onreine dieren.

Onder de onschendbare dieren stond de stier Apis boven
aan. Hij was zwart van kleur en droeg op het voorhoofd
eene vierhoekige witte vlek, op den rug eene vlek in den
vorm van een adelaar en onder den tong een kever (sca-
rabaeus) d. w. z. eene donkere pigmentvlek in het slijmvlies.

Na 25 jaren werd deze heilige stier op zijn geboortefeest
gedood en door een andere vervangen. De priesters be-

-ocr page 31-

lastten zich inet het opsporen van een stierkalf, dat aan
gemelde eischen voldeed.

Alle koeien waren verder onschendbaar, d. w. z. dat zij
nooit mochten gedood worden. Alleen ossen die geen zwarte
haren hadden en daarbij genoemde zwarte plek onder de
tong misten, mochten voor de slachtbank gebruikt worden.
Dit onderzoek geschiedde zeer nauwkeurig. Een priester was
hiermede uitsluitend belast. De dieren werden eerst staande,
daarna op den rug liggende, onderzocht. Een enkel zwart
haar was voldoende om de dieren ongeschikt te verklaren.

De Egyptenaren schijnen veel gebruik van ossenvleesch
gemaakt te hebben. Aan de lijfwacht der koningen was
1 kilogr. daags per hoofd toegezegd.

Het doel der wetgevers was klaarblijkelijk om krachtige
werkossen voor den landbouw te behouden. Zij wisten, dat
lichtgekleurde dieren in
wanne streken minder geschikt
zijn voor zwaar werk dan donker gekleurde. Yerder, dat
door middel van stieren met zwarte haren, zelfs alleen met
genoemde pigmentvlek op het mondslijmvlies, donker ge-
kleurde afstammelingen kunnen verkregen worden. Bij Pli-
nius vinden wij later, dat hij van hetzelfde gevoelen was.

Uit dit feit kunnen wij de gevolgtrekking maken, dat de
Egyptenaren op het gebied van veeteelt reeds ver gevor-
derd waren. Men mag ook gerust veronderstellen, dat bij
ongesteldheid van den zoo hoog vereerden stier Apis, of
van een der koeien uit zijn harem, de medische kennis der
Priesters zal ingeroepen zijn, om het gansche land voor het
onheil te behoeden, dat door den dood van dit heilige dier
kon te weeg gebracht worden.

Plinius vermeldt, dat onder de regeering der Ptolomeën
de sectie van gestorven dieren geboden was, om langs dezen
weg ziekteoorzaken op te sporen.

Menschenlijken waren onschendbaar en mochten voor dit
doel niet gebruikt worden.

Hoogst merkwaardige gegevens, met betrekking tot de
medische kennis der Egyptenaren, vinden wij in den beken-

-ocr page 32-

den Papyrus Ebers, die bewaard wordt in de bibliotheek
der hoogeschool te Leipzig. Dit afschrift schijnt vervaar-
digd te zijn omstreeks 1700 v. Chr. Afgezien van het
meer mystieke gedeelte, vinden wij er in opgegeven genees-
middelen tegen tal van ziekten, als diarrhee, braken, huid-
uitslag, pisopstopping, koorts, enz.

Te oordeelen naar teekeningen, hadden de Egyptenaren
behalve het rund, ook den ezel, het paard, den hond en de
kat tot hunne huisdieren gemaakt. Zelfs worden in graven
jakhalzen en antilopen gevonden. Het paard leerden zij
waarschijnlijk pas gebruiken na den inval der Hyksos \').
Wij vinden ten minste, onder oudere teekeningen, geene
afbeeldsels van paarden. Yolgens gevonden teekeningen,
kenden zij
vier hondenrassen. De meeste dieren werden
door de Egyptenaren streng beschermd, zoodat op plagen,
mishandelen en slechte verpleging van sommige strenge
straffen, zelfs de doodstraf, stonden.

Het overdrevene hiervan bewijst ons de volgende mede-
deeling van Herodotus. „Sterft in een huis eene kat, zegt
gemelde schrijver, dan scheren al de huisgenooten zich de
wenkbrauwen af; sterft een hond, dan scheren zij zich het
hoofd en \'t geheele lichaam kaal.

Israëlieten. — Met de kennis der Egyptenaren op het gebied
van landbouw, veeteelt en wellicht van ziekten bij hunne
huisdieren, hangt die der Israëlieten zeer nauw samen, daar
deze toch circa 400 jaren onder Egyptische invloeden leefden.

Toen hun stamvader Abraham, aan het hoofd van een
nomadisch herdersvolk, zijne eerste woonplaats verliet en
meer westwaarts naar het land van Kanaan trok, voerde
hij als huisdieren mede : runderen, schapen en ezels.

Tijdens hun verblijf in Egypte hebben zij hoogst waar-
schijnlijk het paard Ieeren kennen, dat destijds door de
Egyptenaren op groote schaal reeds gefokt en voor den

1) Omstreeks 25.00 v. Chr.

-ocr page 33-

krijgsdienst gebruikt werd. Door Mozes werd het paard
vooreerst als
onrein beschouwd, zoo als wij later zullen
zien. Yerder blijkt duidelijk, dat hij de paardenfokkerij
niet aanmoedigde, na hunne vestiging in Palestina. Hij
ging ze zelfs zoo veel mogelijk tegen. Zij maakten vooral
van ezels gebruik.

Yolgens sommige schrijvers zou het gebruik van paarden,
bij de Joden-, eerst onder de regeering van Salomo ingang
hebben gevonden.

Dat dit volk op het gebied van veeteelt reeds vroeg eene
zekere hoogte bereikt had, bewijst ons de handelwijze van
Jakob tegenover zijn schoonvader Laban. Daaruit blijkt
duidelijk, dat hij reeds bekend was met het zoogenaamde
verzien , d. w. z. met den invloed op het foetus van in-
drukken, welke de moeder tijdens de dracht ondervindt.

Mozes, de aangenomen zoon der dochter Pharao\'s, genoot
zijne opvoeding onder de Egyptenaren. Op het gebied van
natuurkundige wetenschappen en wellicht ook der genees-
kundige, had hij voor zijn tijd eene bewonderenswaardige
hoogte bereikt. Zulks straalt duidelijk door in de wetten,
welke hij aan zijn volk voorschreef.

Hij wist verscheidene vormen van huidziekten, welke
veelvuldig onder de zijnen schenen voor te komen, van
elkander te onderscheiden en gaf hun ter bestrijding van
deze kwaal bepaalde hygiënische voorschriften.

De uitoefening der geneeskunde bleef in handen der
priesters (Levieten.) Het gebruik van geneesmiddelen ken-
den zij waarschijnlijk niet. Zij bepaalden zich bij zoenoffers,
reiniging des lichaams, afzondering van zieken en verder
bij de toepassing van hygiënische voorschriften ten opzichte
van het voedsel.

Laatstgenoemde voorschriften, zoo als zij thans nog door
de Joden gevolgd worden, zijn grootendeels van Mozes af-
komstig, voor een ander deel hebben zij wijzigingen, voor-
geschreven in den Talmud, ondergaan. Hieruit blijkt dui.
delijk, dat de Joodsche wetgever kennis had van ziekten en

-ocr page 34-

vooral dat hij bekend was met de nadeelen aan het gebruik
van ziek of bedorven vleesch verbonden.

In hoofdzaak komen deze voorschriften op het volgende neer :

De dieren werden in reine en onreine verdeeld.

Onder de eerste behoorden de herkauwers met gespleten
klauwen, als: runderen, schapen, geiten, buffels, herten en
verder de meeste huisvogels.

Onrein noemde hij: paarden, ezels, konijnen, hazen,
varkens, en vele visschen en vogels.

Het vleesch van onreine dieren mocht nooit gebruikt, zelfs
niet aangeraakt worden.

Het vleesch van reine dieren was slechts in enkele ge-
vallen van de consumtie uitgesloten. Het vleesch was
koscher
(toegestaan) of terefeh (verscheurd).

Yleesch van gestorven, zieke en zelfs van verscheurde
dieren afkomstig, mocht niet gebruikt worden.

Kalveren en lammeren beneden de zeven dagen waren
nog ongeschikt voor de slachtbank.

Rauw vleesch mocht nooit gegeten worden. Zoo ook was
het gebruik van bloed en vet streng verboden.

Het uitbloeden der dieren werd voorgeschreven, maar van
de manier, waarop zulks moest plaats hebben, wordt niets
gezegd. De hedendaagsche slachtmethode der Joden is eerst
in den Talmud, ongeveer 100 jaren n. Chr., beschreven.

Alleen geeft Mozes eenige voorschriften aangaande de
manier waarop
vogels moesten gedood worden. Hij zegt
namelijk:
de Priester zal de duiven, die geofferd worden, het
hoofd afsnijden en niet afdraaien.

Op den dag der slachting en den daarop volgenden mocht
het vleesch alleen gegeten worden. Op den derden dag
moest het overgebleven vleesch verbrand worden.

Dieren, voor offeranden bestemd, behoorden gezond en zon-
der gebreken te zijn. Zij werden aan een streng onderzoek
onderworpen, waarbij zoowel op
uitwendige als inwendige
ziekten gelet werd.

In het 3de boek Mozes wordt de afzondering der zieke,

-ocr page 35-

van gezonde dieren bevolen. Zelfs wordt de reiniging voor
geschreven der kleederen van oppassers, die met zieke dieren
of afval van zieke dieren in aanraking zijn geweest.

Er wordt verder gesproken van castratie, door kneuzing
of wegneming der testikels.

Eene der tien plagen van Egypte, door Mozes beschreven,
is waarschijnlijk eene anthraxaardige ziekte geweest.

Na de Babylonische gevangenschap (586 v. Chr.) werd,
waarschijnlijk door dat zij met meer beschaafde Aziatische
volkstammen in contact waren geweest, de geneeskunde
meer wetenschappelijk bij de Israëlieten beoefend. Er wordt
na dien tijd melding gemaakt van
artsen, die zich uitslui-
tend met de uitoefening der geneeskunde en vooral der
^ee/kunde bezig hielden. Aangaande geneeskundige behan-
deling van dieren wordt niets vermeld.

Yoor zoover over geneeskunde in den Talmud gehandeld
wordt, blijkt duidelijk, dat hunne kennis op dit gebied van
de Grieken overgenomen was. Tal van Grieksche namen,
vooral van geneesmiddelen, waren destijds bij de Joden
in gebruik.

Utrecht, Mei \'86. (Wordt vervolgd.)

EEN TE MAASTRICHT GEVONDEN HOEFIJZER.

(Met eene plaat). 1).

DOOB

W. C. SCHIMMEL,

Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

In 1860 werden te Maastricht vijf hoefijzers opgegraven,
Waarvan de Heer F.
C. Steejstacker, destijds veearts aldaar,

1) Geteekend door den Heer J. Schouten, leerling aan \'s Rijks Veeartsenij
school, wien daarvoor ook op deze plaats dank wordt gezegd.

-ocr page 36-

één exemplaar zond aan den Heer F. C. Hekmeijer te
Utrecht. Daarbij was gevoegd een eigenhandig rapport van
den stadsarchitect te Maastricht, aldus luidende: „De be-
doelde hoefijzers zijn gevonden in de Breedestraat op onge-
veer 3 el onder de bestrating. Uit de opgegraven specie,
de aangetroffen heipalen, een blootgelegd riool in breuksteen
gebouwd, enz. blijkt, dat vroeger daar eene gracht, vijver
of poel was, misschien behoorende tot het Merovingisch
palatium regium, dat naar alle waarschijnlijkheid aan de
zuidzijde door de Breedestraat begrensd werd en dus de
plaats innam, waar later het St. Servaas gasthuis heeft
gestaan. Is dit zoo, dan zal die gracht wTaarschijnlyk ge-
dempt zijn na het verbranden van het palatium regium
door de Noormannen (anno 881). De gedempte gracht is
dan de Breedestraat geworden. Onder de opgegraven specie
bevond zich ook nog zeer goed herkenbaar paardenmest.
Op ongeveer 100 el afstand ten noorden is eene met asch
gevulde lijkbus opgegraven, wijd 16 en hoog 17 duimen."

Bij deze beschrijving was gevoegd eene teekening van een
hoefijzer en een sleutel, welke, volgens den Heer
Steen-
acker
, gevonden waren in de nabijheid van het hoefijzer,
aan den Heer
Hekmeijer gezonden. Daaruit blijkt, dat
de ontdekte ijzers in vorm met elkander overeenkomen.

Na het overlijden van den Heer Hekmeijer kwam een
en ander in mijn bezit, en daar het mij voorkomt, dat het
hoefijzer van Keltiscben oorsprong en dus voor de geschie-
denis van het hoefbeslag in ons land zeer gewichtig is, heb
ik gemeend het eenigszins uitvoerig te moeten beschrijven
en mijne meening met redenen te omkleeden.

Dit ijzer dan, in figuur 1 op der natuurlijke grootte
aangegeven, mist een gedeelte van het kalkoeneinde van
den binnentak en daardoor tevens één nagelgat,
namelijk
het binnen-verzennagelgat. (De andere te Maastricht ge-
vonden ijzers waren, blijkens de teekening, waarvan boven
sprake was, gaaf en bezaten zes nagelgaten). Het weegt
106 gram en is 3 m. M. dik, terwijl de ijzertakken tusschen

-ocr page 37-

Fió. 6.

O

Piè.3.

-ocr page 38-

de nagelgaten (de oorspronkelijke breedte van het ijzer)
18—22 m. M. breed zijn. (Naar meergenoemde teekening
te oordeelen, waren de andere ijzers nog vrij wat smaller).
De grootste wijdte, gemeten tussehen de golfvormige bui-
tenranden der middelste nagelgaten, bedraagt 10 c. M., de
lengte 12 c.M. De nagelgaten, oorspronkelijk ten getale
Tan zes aanwezig geweest, zijn vrij regelmatig over de
takken van het ijzer verdeeld, en gestampt in eene voor
elk gat afzonderlijk gepraeformeerde rits, gelijk de gaaf ge-
bleven ijzertak nog duidelijk te aanschouwen geeft. Trouwens
ook aan de beide sterk uitgesleten gaten van den anderen
tak is deze vorm nog waarneembaar. De nagelgaten hebben
daardoor aan de bodemvlakte een ovalen vorm. De buiten-
rand van het ijzer is op de plaats der nagelgaten golfvormig ;
blijkbaar zijn deze uitstulpingen veroorzaakt door het aan-
brengen der ritsen, gelijk de regelmatig verloopende buiten-
rand van het toongedeelte bewijst. Achter het laatste
nagelgat wordt de ijzertak belangrijk smaller en is aan het
uiteinde zoodanig omgebogen, dat daardoor een kleine kal-
koen wordt gevormd. Ook aan den anderen tak is stellig
een dergelijke kalkoen geweest; immers, de te gelijkertijd
gevonden ijzers waren van twee kalkoenen voorzien. De
bovenvlakte van het ijzer is vlak, behoudens eene lichte
ombuiging van den geschonden ijzertak, welke klaarblijkelijk
een gevolg is van latere invloeden. Het schijnt, dat bij deze
ijzers geene hoefnagels zijn gevonden.

Dit ijzer komt geheel overeen met zoodanige, waarvan
men met zekerheid den Keltischen oorsprong heeft kunnen
aantoonen. Hieromtrent leest men o. a. in: J. P.
Mégstin, La
maréchalerie française, Paris
1867; L. Fleming, HorsesTioes
and horse-shoeing, London
1869; L. GrOYAU, Traité pratique
de maréchalerie, Paris
1882 en Leisering und Hartmann,
Der Fusz des Pferdes, 6e Auf., Bresden 1886, het volgende

In 1858 vond Castan (Mémoires de la société dJémulation,
de Besançon
), paleographisch-archivaris van Besançon, in de
omstreken van Alaise of Alesia, in het Departement Côte

3

-ocr page 39-

d\'or, waar duizende Keltische graven voorkomen, in een
van deze : twee geraamten, een ijzeren beslag van raderen,
en naast paardenbeenderen twee stukken van een bronzen
hoefijzer, dat in den toon was doorgesleten
(fig. 2). Hij
ontdekte vervolgens eenige hoefnagels in den vorm van een
vioolsleutel, zonder ijzers, doch die geheel overeenkwamen
met dergelijke van een ijzer, dat op dezelfde plaats is aan-
getroffen
(fig. 4). Die archaeoloog vond bovendien een caim
(steenen grafheuvel), welke eene complete Keltische werk-
plaats scheen te zijn: midden tusschen beenderen van
menschen, paarden, varkens en beren bespeurde men, onder
koolasch bedolven, eene driehoekige vijl, een stuk van eene
platte vijl, een beitel, yzerslakken, twee stukken gegoten
brons, een 2~ KG. zwaren ijzeren hamer, een ijzeren gesp
en een stuk van een hoefijzer, voorzien van een nagel met
langwerpigen kop
(fig. 4). Al deze voorwerpen waren met
stukken grove, Keltische pottenbakkerswaren vermengd.

Te Montseaugeon, tusschen Langres en Dijon, waar ver-
moedelijk de laatste gevechten hebben plaats gehad, die aan
het beleg van Alesia voorafgingen en waardoor Cesar (52 vóór
Christus) in het bezit van Gallië kwam, heeft men op twee
à drie voet diepte een vrij groot aantal kleine en geritste
hoefijzers gevonden, waarvan sommige nog van nagels m
den vorm eener T voorzien waren. Aangezien de nieten der
nagels behouden waren gebleven, besloot men daaruit, dat
die ijzers aan de hoeven bevestigd waren geweest en de
paarden geheel waren vergaan.

Overeenkomstige ijzers werden gevonden onder Keltische
monumenten door
Fouquet (Bulletin de la Soc. polymatique du
Morbihan
1865, p. 67), in Zwitserland door TkoyOiV (Habita-
tions lacustres, Lausanne
1860) en in de Berner Jura door Qui"
querez (Les anciens fers de chevaux dans le Jura, Besançon 1864).

De laatste kon bij benadering den ouderdom van een dier
ijzers met gegolfden buitenrand bepalen ; dit was
namelijk
aangetroffen in eene turflaag, onmiddellijk op den oorspron-
kelijken bodem, naast paardenbeenderen. Diezelfde turflaag,

-ocr page 40-

schrijft QuiQübrez, heeft munten opgeleverd van de eerste
helft der
15e eeuw tot in 1480. Deze waren slechts be-
dekt met
0,60 c.M. nog sponsachtige turf, die niet minder
dan
4 eeuwen noodig had gehad, om zich te vormen. Alzoo
zou zich per eeuw
0,15 c.M. hebben afgezet, doch aange-
zien de turf met den ouderdom allengs in vastheid toeneemt,
is die tijd te kort. Neemt men echter
0.15 c.M. per eeuw
aan, dan zou het ijzer aldaar minstens
2400 jaren moeten
hebben vertoefd. Dit komt dus overeen met de 6e eeuw
vóór Christus, d. w. z. met het tijdperk van de komst der
Kimbren in Grallië en van de Helvetiërs in Zwitserland.

Het is voor mijn doel geheel overbodig alle opgegraven
ijzers van dien tijd hier afzonderlijk te vermelden; dit zij
alleen nog opgemerkt, dat hoefijzers van het type der Kel-
tische periode, ook in Engeland gevonden zijn, in vereeniging
met zaken, welke die herkomst aanduiden.
Bracy Clark
beschreef er daarvan reeds twee in 1832 (Fleming, Horse-
shoes and horse-shoeing
, p. 241 enz.), doch durfde er den
ouderdom niet van bepalen, daar hij zich nog niet geheel
kon losmaken van het heerschend denkbeeld, dat het hoef-
beslag in
1066 door Willem den Veroveraar in Engeland
was ingevoerd. Die ijzers maakten hem, gelijk
Fleming
meldt, met de zaak verlegen.

Al deze hoefijzers kenmerken zich door een gegolfden
buitenrand, met de nagelgaten overeenkomende, door ovale
nagelgaten (of eigenlijk door afzonderlijke, ovale ritsen met
daarin gestampte nagelgaten), ten getale van zes, door eene
breedte tusschen de nagelgaten (de oorspronkelijke breedte)
van
15—17 m.M., eene dikte van 3—5 m.M., een gewicht
van
90—120 gram, door hun geringen omvang en gewoon-
lijk door kalkoenen, welke gevormd zijn door het versmalde
kalkoeneinde naar beneden om te buigen.

Terwijl de Keltische ijzers vrij zeldzaam zijn, geldt dit in
geenen deele van die uit het Gallo-Romeinsche tijdperk
(d. i. de tijd van de verovering van Grallië door de Romei-
nen tot den ondergang van het West-Romeinsche rijk, in

-ocr page 41-

Waren

de
secun-
dinae
reeds
uitge-
dreven.

Leeftijd van
de patient,
voedings-
toestand en
aantal
afgelegde
kalveren.

Tp
verloopen
tusschen
de partus
en de eerste
ziekte ver-
schijnselen.

Is de ziekte
vroeger bij
de patient
of bij de
moeder voor-
gekomen ?

Welke
naiiekten ?

Afloop.

Opmerkingen.

Behandeling.

Sectie.

Woonplaats.

Eigenaar.

■red"1

" be\'

Ja.
Totale
aphagie.

Onvolko-
men her-
steld.

Clysmata, af-
tappen der
urine, scherpe
frictie op het
kruis.

Patiënt
behoorde op
eene boerderij,
waar alle koeien
van eene familie
waren en bijna
jaarlijks geval-
len plaats had-
den van kalf-
ziekte.

Verlam-
ming van
het rech-
ter ach-
terbeen.

Direct totale
depressie
en totale
verlamming
van het
achterstel.

4 dagen.

Ja.

Moeder
en zuster
aan kalf-
ziekte ge-
storven.

Z alt-
Bommel.

7-jarige
vette koe,
5 maal
gekalfd.

C. Cosijn.

24 uren.

tuur g.

cUHer,

ïfol\'

Neen.

Infus. rad.
Yalerian met
Sulphas Sodae,
frictie op het
kruis.

Clysmata, Ca-
theteriseeren
en scherpe
frictie op kruis
en rug.

Idem.

5 dagen.

Geene.

Hersteld.

Alleen pare-
sis van het

achterstel,
nu en dan
convulsien.

Direct totale
depressie en
verlamming

van het
achterstel.

Neen, totale
paralysis.

Ja.

6-jarige
vette

melkkoe,
4 maal
gekalfd.

5-jarige

vette
melkkoe,

3 maal
gekalfd.

7-jarige
vette

melkkoe,

4 maal
gekalfd.

10-jarige
magere
melkkoe,
8 maal
gekalfd.

Nicht
van
N°. 1-

C. Cosijn.

12 uren.

Zalt-
Bommel.

ffiflt Ja.

V1

Totale
aphagie.

Geene.

Gestorv.

J a.

Geene andere
verschijnse-
len dan van

hevige
tympanitis.

Geene.

Dochter

van
N°. 4.

10 uren.

Zalt-
Bommel.

"W. Tijssen.

3.

opge

Idem.

Geene.

Gestorv.

dag.

Ja.

Moeder

van
N°. 3.

Z alt-
Bommel.

B. Quick.

6 uren.

4.

\'en.

rpelflp/

3^4.

Idem.

Hypod. injectie
van pylocarp
muriactic. 0.1 ;
clysmata, ca-
theteriseeren,
frictie op rug
en kruis.

Clysmata,
catheteriseeren,
frictie op het
kruis en den
rug, subcutane
campherin-
jectie.
Per os. purgan-
tia en excitan-
tia, clysmata,
frictie.

Gestorv.

Ofschoon mager,
eene uitstekende
melkgeefster.

2 dagen.

Direct
depressie.

Ja.

Geene.

li dag.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiënte
niet voor-
gekomen.

Zalt-
Bommel.

H. Dingemans.

5.

TJS

3 liM

Ad e^ft

diejJ

Neen.

Gestorv.

Lendenmerg
geinjicieerd.

Zeer opge-
wekt , later
depressie.

15 uren.

Tijdens

het
kalven.

1 uur
na de
par-
tus.

Zalt-
Bommel.

4-jarige

vette
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

J. Dekkers.

6.

Jr

Neen.

Geene.

4 daaren.

Afge-
maakt.

Eerst
krampen,

latei-
depressie.

Ja.

Neen.

Zalt-
Bommel.

11-jarige

vette
melkkoe,
7 maal
gekalfd.

J. Vermeulen.

5 uren.

7.

-ocr page 42-

Waren

de
secun-
dinae
reeds
uitge-
dreven.

Leeftijd van
de patient,
voedings-
toestand en
aantal
afgelegde
kalveren.

Tp
verloopen
tusschen
de partus
en de eerste
ziekte ver-
schijnselen.

Is de ziekte
vroeger bij
de patient
of bij de
moeder voor-
gekomen ?

Welke
naiiekten ?

Afloop.

Opmerkingen.

Behandeling.

Sectie.

Woonplaats.

Eigenaar.

■red"1

" be\'

Ja.
Totale
aphagie.

Onvolko-
men her-
steld.

Clysmata, af-
tappen der
urine, scherpe
frictie op het
kruis.

Patiënt
behoorde op
eene boerderij,
waar alle koeien
van eene familie
waren en bijna
jaarlijks geval-
len plaats had-
den van kalf-
ziekte.

Verlam-
ming van
het rech-
ter ach-
terbeen.

Direct totale
depressie
en totale
verlamming
van het
achterstel.

4 dagen.

Ja.

Moeder
en zuster
aan kalf-
ziekte ge-
storven.

Z alt-
Bommel.

7-jarige
vette koe,
5 maal
gekalfd.

C. Cosijn.

24 uren.

tuur g.

cUHer,

ïfol\'

Keen.

Infus. rad.
Yalerian met
Sulphas Sodae,
frictie op het
kruis.

Clysmata, Ca-
theteriseeren
en scherpe
frictie op kruis
en rug.

Idem.

5 dagen.

Geene.

Hersteld.

Alleen pare-
sis van het

achterstel,
nu en dan
convulsien.

Direct totale
depressie en
verlamming

van het
achterstel.

Neen, totale
paralysis.

Ja.

6-jarige
vette

melkkoe,
4 maal
gekalfd.

5-jarige

vette
melkkoe,

3 maal
gekalfd.

7-jarige
vette

melkkoe,

4 maal
gekalfd.

10-jarige
magere
melkkoe,
8 maal
gekalfd.

Nicht
van
W. 1..

C. Cosijn.

12 uren.

Zalt-
Bommel.

ja.

Totale
aphagie.

Geene.

Gestorv.

J a.

Geene andere
verschijnse-
len dan van

hevige
tympanitis.

Geene.

Dochter

van
ÏT. 4.

10 uren.

Zalt-
Bommel.

"W. Tijssen.

3.

opge

Idem.

Geene.

Gestorv.

dag.

Ja.

Moeder
van
3.

B. Quick.

Zalt-
Bommel.

6 uren.

4.

\'en.

rpelflp/

3^4.

Idem.

Hypod. injectie
van pylocarp
muriactic. 0.1 ;
clysmata, ca-
theteriseeren,
frictie op rug
en kruis.

Clysmata,
catheteriseeren,
frictie op het
kruis en den
rug, subcutane
campherin-
jectie.
Per os. purgan-
tia en excitan-
tia, clysmata,
frictie.

Gestorv.

Ofschoon mager,
eene uitstekende
melkgeefster.

2 dagen.

Direct
depressie.

Ja.

Geene.

li dag.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiënte
niet voor-
gekomen.

Zalt-
Bommel.

II. Dingemans.

5.

TJS

3 liM

Ad e^ft

diejJ

Neen.

Gestorv.

Lendenmerg
geinjicieerd.

Zeer opge-
wekt , later
depressie.

15 uren.

Tijdens

het
kalven.

1 uur
na de
par-
tus.

Zalt-
Bommel.

4-jarige

vette
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

J. Dekkers.

6.

Jr

Neen.

Geene.

4 daaren.

Afge-
maakt.

Eerst
krampen,

latei-
depressie.

Ja.

Neen.

Zalt-
Bommel.

11-jarige

vette
melkkoe,
7 maal
gekalfd.

J. Vermeulen.

5 uren.

7.

-ocr page 43-

Aanhoudende
clysmata, fric-
ties, aftappen
urine, subcutane
injectie v.
veratrine.

Eerst eene
morphine-injec-
tie , later pur-
gantia, clys-
mata en fricties,

Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine, fricties.
na de verlossing
directe wegname
der nageboorte.

Clysmata,
aftappen der
urine, scherpe
frictie langs den
rug ; irrigeeren
van de uterus
met eene aluin-
solutie 2 °\'o.

Infus. rad.
Talerian met
sulphas sodae,
aftappen der
urine, clysmata
en fricties langs
rug en kruis.

A. Bongaerts.

TetfPf

3f

A de»1\'

Gestorv.

Zalt-
Bommel.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Geene.

Moeder
en zuster
aan kalf-
ziekte ge-
storven.

12 uren.

Ja.

Eerst depres-
sie, later zeer
opgewekt en

tonische
krampen van
rug en len-
denspieren.

Enorm
opgewekt,
furibunde
deliriën, la-
ter depressie.

12 uren.

In de familie
dier koeien
vroeger tal van

sterfgevallen
aan kalfziekte.

9.

v. Sermond.

Hersteld.

Geene.

Zalt-
Bommel.

6-jarige

vette
melkkoe
4 maal
gekalfd.

Ja.

12 uren.

Zie de op
merking.

6 uren.

In

din* g
depi\'eS jjei

tiJ^J

leerste 0

U ï
te ne?

TemP^^-

lan^J
ko rtjod

eerst

10.

Weinig of geene
dolores tijdens
de verlossing,
normale ligging
van het kalf.

B. Beer.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Zalt-
Bommel.

5 maal
gekalfd.

Tijdens
de baring
deden
zich de
eerste
verschijn-
selen
voor.

6 uren.

Steeds in-
tact.

Neen.

H alf uit-
gedre-
ven , het
uithan-
gende
gedeelte
reeds in
rotting
over-
gegaan.

Steeds
depressie,
dood trad in

onder
convulsiën.

H. de Tries.

11.

Gestorv.

Aderboezems
sterk opge-
vuld, lenden-
merg met
bloed over-
vuld.

Geene.

Rossum.

6-jarige

vette
melkkoe.
■I maal
gekalfd.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiente
niet waar-
genomen

Direct
totale ver-
lamming
van het
zachte
gehemelte
en v. d.
slokdarm.

Keen, in-
tact.

10 uren.

Ja.

Eerst totale
depressie,

later
convulsiën
en hevige be-
nauwdheid.

freq«e

J Uh

Gestorv.

W. P. de Tries.

12.

Rossum.

Geene.

Niets abnor-
maals waar
te nemen.

6-jarige

vette
melkkoe.
4 maal
gekalfd.

18 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

12 uren.

Als

Als N°. 11.

jfjet

H v. d. Kolk.

Gestorv.

13.

Rossum.

Niets abnor-
maals waar-
genomen

Als I 6 uren.
N°. 12.

Geene.

Onbe-
kend.

Ja.

4 uren.

Ja.

Hevige op-
gewektheid
direct na het
kalven, latei-
depressie.

Meestal
depressie,
nu en dan
krampen
der lenden-
spieren.

F. van Tiel.

14.

Hersteld

Rossum.

Jde^i

Geene.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal

Moeder
aan kalf-
ziekte ge-
storven.
(5e kalf.)

1 \\ dag.

12 uren.

Ja.

tact.

Subcutaan pilo-
carpinum muri-
aticum 0,1.
Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine en fricties
langs den rug

-ocr page 44-

Aanhoudende
clysmata, fric-
ties, aftappen
urine, subcutane
injectie v.
veratrine.

Eerst eene
morphine-injec-
tie , later pur-
gantia, clys-
mata en fricties,

Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine, fricties.
na de verlossing
directe wegname
der nageboorte.

Clysmata,
aftappen der
urine, scherpe
frictie langs den
rug ; irrigeeren
van de uterus
met eene aluin-
solutie 2 °\'o.

Infus. rad.
Talerian met
sulphas sodae,
aftappen der
urine, clysmata
en fricties langs
rug en kruis.

A. Bongaerts.

Gestorv.

Zalt-
Bommel.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Geene.

Moeder
en zuster
aan kalf-
ziekte ge-
storven.

12 uren.

Ja.

Eerst depres-
sie, later zeer
opgewekt en

tonische
krampen van
rug en len-
denspieren.

Enorm
opgewekt,
furibunde
deliriën, la-
ter depressie.

12 uren.

In de familie
dier koeien
vroeger tal van

sterfgevallen
aan kalfziekte.

9.

v. Sermond.

Hersteld.

Geene.

Zalt-
Bommel.

6-jarige

vette
melkkoe
4 maal
gekalfd.

Ja.

12 uren.

Zie de op
merking.

6 uren.

In

din* g
depi\'eS jjei

tiJ^J

leerste 0
U

te ne?

Ternf^-
lang

eerst

10.

Weinig of geene
dolores tijdens
de verlossing,
normale ligging
van het kalf.

B. Beer.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Zalt-
Bommel.

5 maal
gekalfd.

Tijdens
de baring
deden
zich de
eerste
verschijn-
selen
voor.

6 uren.

Steeds in-
tact.

Neen.

H alf uit-
gedre-
ven , het
uithan-
gende
gedeelte
reeds in
rotting
over-
gegaan.

Steeds
depressie,
dood trad in

onder
convulsiën.

Ii. de Tries.

11.

Gestorv.

Aderboezems
sterk opge-
vuld, lenden-
merg met
bloed over-
vuld.

Geene.

Rossum.

6-jarige

vette
melkkoe.
■I maal
gekalfd.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiente
niet waar-
genomen

Direct
totale ver-
lamming
van het
zachte
gehemelte
en v. d.
slokdarm.

Keen, in-
tact.

10 uren.

Ja.

Eerst totale
depressie,

later
convulsiën
en hevige be-
nauwdheid.

freq«e

J1^

Gestorv.

W. P. de Tries.

12.

Rossum.

Geene.

Niets abnor-
maals waar
te nemen.

6-jarige

vette
melkkoe.
4 maal
gekalfd.

18 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

12 uren.

Als

Als N°. 11.

jfjet
opg***

H v. d. Kolk.

Gestorv.

13.

Rossum.

Niets abnor-
maals waar-
genomen

Als I 6 uren.
N°. 12.

Geene.

Onbe-
kend.

Ja.

4 uren.

Ja.

Hevige op-
gewektheid
direct na het
kalven, latei-
depressie.

Meestal
depressie,
nu en dan
krampen
der lenden-
spieren.

F. van Tiel.

14.

Hersteld

Rossum.

Jde^i

Geene.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal

Moeder
aan kalf-
ziekte ge-
storven.
(5e kalf.)

1 \\ dag.

12 uren.

Ja.

tact.

Subcutaan pilo-
carpinum muri-
aticum 0,1.
Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine en fricties
langs den rug

-ocr page 45-

M. Yliervoet.

Driel.

4 maal

18 uren.

Moeder

gekalfd.

aan kalf- j

ziekte ge-

leden (ge-

slacht.)

Driel.

8-jarige

Tijdens

Onbe-

vette

de baring

kend, het

melkkoe,

deden

vorige

6 maal

zich de

jaar bij de

gekalfd.

eerste

patiente

verschijn-

niet waar-

selen

genomen.

voor.

1 Hoenza-

7 maal

H dag.

Onbe-

: driel.

gekalfd.

kend.

A. Juijn.

15.

16.

C. de Gier.

17.

1 dag. Bij de
I zuster,
deze is
geslacht.

G. v. d. Anker.

Kerk-
driel.

18.

4 maal
gekalfd.

J. de Grauw.

Hedel.

24 uren.

19.

6-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

d. Anker.

20.

Idem.

Hedel.

12 uren.

Onbe-
kend.

Joh. y. d. Laer.

Hedel.

7-jarige

vette
melkkoe.
5 maal
gekalfd.

21.

3 dagen
voor de
baring.

Onbe-
kend.

Totale

Greene.

Niets abnor-

Geslacht.

Ook de hersenen

paralysis.

maals waar

en het rugge-

te nemen.

merg vertoon-

den bij de sectie

niets abnor-

Tïi a fi 1

Neen.

8 dagen.

Clysmata,

Yetdegene-

Yerlam-

Afge-

111 CLtlLO.

catheteriseeren ,

ratie der

ming van

maakt.

fricties, later

ischiadicus

linker

purganfcia en

links, droog

achter-

excitantia, sul-

gangraen

been.

phas sodae en

vanaf het

camphora.

sprongge-

wicht.

Neen.

36 uren.

Clysmata,

Geene.

Gestorv.

aftappen der

urine, fricties.

Door den eige-

naar was Sul-

phas Sodae

toegediend.

Steeds in-

4 dagen.

Infus. Yaleriani

n

Gestorv.

Den 3den dag

tact.

met. Sulphas

was de patiënt

Sodae, koud-

opgestaan, had

watei\'clysmata,

6 uren gestaan,

onder hoogen

was gaan liggen,

druk; aftappen

en in depressie

urine, scherpe

vervallen, 4<len

frictie langs

dag \'s avonds

rug en kruis.

dood.

Neen.

5 dagen.

Inwendig pur-

Geene.

Geene.

Hersteld.

De verlossing

gantia, later

was abnormaal,

excitantia, clys

stuitligging met

mata, aftappen

onder het

der urine, frictie

lichaam gesla-

langs rag en

gen achter-

kruis.

beenen.

Ja.

4 uren.

Geene.

IJ

Geslacht.

Neen.

6 dagen

Als n". 26 den

Lendenmerg

Totale

Afge-

Het kalf lag in

n. 1. 3

3<len dag verlos-

met bloed

verlam-

maakt.

stuitligging met

dagen na

sing van het

overvuld,

ming van

onder het

de baring..

kalf.

eveneens

het ach-

lichaam gesla-

bloeding in

terstel.

gen achter-

de nabijheid

beenen.

der ischia-

dici; decu-

bitus.

-ocr page 46-

M. Yliervoet.

Driel.

4 maal

18 uren.

Moeder

gekalfd.

aan kalf- j

ziekte ge-

leden (ge-

slacht.)

Driel.

8-jarige

Tijdens

Onbe-

vette

de baring

kend, het

melkkoe,

deden

vorige

6 maal

zich de

jaar bij de

gekalfd.

eerste

patiente

verschijn-

niet waar-

selen

genomen.

voor.

1 Hoenza-

7 maal

H dag.

Onbe-

: driel.

gekalfd.

kend.

A. Juijn.

15.

16.

C. de Gier.

17.

1 dag. Bij de
I zuster,
deze is
geslacht.

G. v. d. Anker.

Kerk-
driel.

18.

4 maal
gekalfd.

J. de Grauw.

Hedel.

24 uren.

19.

6-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

d. Anker.

20.

Idem.

Hedel.

12 uren.

Onbe-
kend.

Joh. y. d. Laer.

Hedel.

7-jarige

vette
melkkoe.
5 maal
gekalfd.

21.

3 dagen
voor de
baring.

Onbe-
kend.

Totale

Greene.

Niets abnor-

Geslacht.

Ook de hersenen

paralysis.

maals waar

en het rugge-

te nemen.

merg vertoon-

den bij de sectie

niets abnor-

Tïi a fi 1

Neen.

8 dagen.

Clysmata,

Yetdegene-

Yerlam-

Afge-

111 CLtlLO.

catheteriseeren ,

ratie der

ming van

maakt.

fricties, later

ischiadicus

lin kei-

purganfcia en

links, droog

achter-

excitantia, sul-

gangraen

been.

phas sodae en

yanaf het

camphora.

sprongge-

wicht.

Neen.

36 uren.

Clysmata,

Geene.

Gestorv.

aftappen der

urine, fricties.

Door den eige-

naar was Sul-

phas Sodae

toegediend.

Steeds in-

4 dagen.

Infus. Yaleriani

Gestorv.

Den 3den dag

tact.

met. Sulphas

was de patiënt

Sodae, koud-

opgestaan, had

waterclysmata,

6 uren gestaan,

onder lioogen

was gaan liggen,

druk; aftappen

en in depressie

urine, scherpe

vervallen, 4<len

frictie langs

dag \'s avonds

rug en kruis.

dood.

Neen.

5 dagen.

Inwendig pur-

Geene.

Geene.

Hersteld.

De verlossing

gantia, later

was abnormaal,

excitantia, clys

stuitligging met

mata, aftappen

onder het

der urine, frictie

lichaam gesla-

langs rug en

gen achter-

kruis.

beenen.

Ja.

4 u-ren.

Geene.

IJ

Geslacht.

Neen.

6 dagen

Als n". 26 den

Lendenmerg

Totale

Afge-

Het kalf lag in

n. I. 3

3<len dag verlos-

met bloed

verlam-

maakt.

stuitligging met

dagen na

sing van het

overvuld,

ming van

onder het

de baring..

kalf.

eveneens

het ach-

lichaam gesla-

bloeding in

terstel.

gen achter-

de nabijheid

beenen.

der ischia-

dici; decu-

bitus.

-ocr page 47-

een.

leen.

\'een.

,een.

Paresis.

12 uren.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties
langs den rug

Geene.

Geslacht

■ Totale
paralysis.

8 uren.

Geene.

Geene.

Geslacht

Idem.

12 uren.

Clysmata,
aftappen der
urine , fricties
langs den rug.

Geene.

Geslacht.

Keen.

5 dagen.

Per os camphor
met ol. terebinth,
clysmata; aftap-
pen der urine,
later het zetten
van een seton

over de
biceps femoris.

Verlam-
ming van
een ach-
terbeen.

Onvol-
komen
hersteld.

Waarschijnlijk
verlamming dei-
biceps femoris
en gastrocne-
mius overgeble-
ven. De patient
werd na eenige
maanden ge-
slacht.

Neen.

4 dagen.

Infus. Valerian
met SulphSodae
clysmata,
fricties, enz.

Geene.

Hersteld

Totale
paralysis.

12 uren.

Injecties van
koud water in
het rectum
onder lioogen
druk, clysmata\'s
met tabak,
fricties langs
den rug.

Geene.

Gestorv.

Totale
Paralysis.

6 uren.

Hypoderm.
injectie van
aether sulf.
20 gram.

Geneesmid-
delen in de
bronchiën
symptomen

van
fremdkörper
pneumonie.

Geene.

Gestorv.

vette koe,
5 maal
gekalfd.

vette koe,
4 maal
gekalfd.

8-jarige
melkkoe
6 maal
gekalfd.

Ongeveer

Onbe-

Ja.

Zeer

12 uren.

kend.

opgewekt,

aanhoudend

convulsiën,

de laatste 4

uren
depressie.

8 uren.

Bij de

Ja.

Weinig op-

groot-

gewekt,

moeder.

meest

depressie,

gedurende

het geheele

beloop.

4 uren.

Onbe-

Ja.

Steeds

kend.

depressie.

20 uren.

Onbe-

Ja.

Depressie,

kend, het

afgewisseld

vorige

door

jaar bij

tonische

de patiënt

krampen van

niet

hals en

waar-

rugspieren.

genomen.

24 uren.

Onbe-

Ja.

Depressie,

kend.

gevarieerd

met

convulsiën.

12 uren.

Moeder

Ja.

Coma.

aan kalf

ziekte ge-

storven,

het vorige

jaar de

ziekte

doorstaan

10 uren.

Onbe-

Ja.

Als 26.

kend.

Ädernd"8\' p
diep

op ge»1

Temp®*\'
3l\\ .
Pol« w.

onvoe

Tei»P®
38\'

en
Uur
foor
(Jen
Jood

Hedel.

J. Meijer.

22.

jfjet

Hedel.

A. v. d. Bogert.

23.

oïö\'

Hedel.

A. v. Loon.

6-jarige

koe,
4 maal
gekalfd.

6 maal
gekalfd.

24.

jfiet
oi»e

Hedel.

J. Hoeflake.

25.

Temp «

Pols
Adem11\'

Welle.

H. Yos.

5-jarige

vette
melkkoe
3 maal
gekalfd.

7-jarige

vette
melkkoe
5 maal
gekalfd.

26.

«een.

L. Groeneveld.

Welle.

27.

Welle.

F. v. Beek.

28.

-ocr page 48-

vette koe,
5 maal
gekalfd.

vette koe,
4 maal
gekalfd.

8-jarige
melkkoe
6 maal
gekalfd.

Ongeveer

Onbe-

Ja.

Zeer

12 uren.

kend.

opgewekt,

aanhoudend

convulsiën,

de laatste 4

uren
depressie.

8 uren.

Bij de

Ja.

Weinig op-

groot-

gewekt,

moeder.

meest

depressie,

gedurende

het geheele

beloop.

4 uren.

Onbe-

Ja.

Steeds

kend.

depressie.

20 uren.

Onbe-

Ja.

Depressie,

kend, het

afgewisseld

vorige

door

jaar bij

tonische

de patiënt

krampen van

niet

hals en

waar-

rugspieren.

genomen.

24 uren.

Onbe-

Ja.

Depressie,

kend.

gevarieerd

met

convulsiën.

12 uren.

Moeder

Ja.

Coma.

aan kalf

ziekte ge-

storven,

het vorige

jaar de

ziekte

doorstaan

10 uren.

Onbe-

Ja.

Als 26.

kend.

opge»\'

Temp

3l\\ .
Pols

onvoe

Tei»P;
38\'

een.

leen.

\'een.

\'\'een.

Paresis.

12 uren.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties
langs den rug

Geene.

Geslacht

■ Totale
paralysis.

8 uren.

Geene.

Geene.

Geslacht

Idem.

12 uren.

Clysmata,
aftappen der
urine , fricties
langs den rug.

Geene.

Geslacht.

Neen.

5 dagen.

Per os camphor
met ol. terebinth,
clysmata; aftap-
pen der urine,
later het zetten
van een seton

over de
biceps femoris.

Verlam-
ming van
een ach-
terbeen.

Onvol-
komen
hersteld.

Waarschijnlijk
verlamming dei-
biceps femoris
en gastrocne-
mius overgeble-
ven. De patient
werd na eenige
maanden ge-
slacht.

Neen.

4 dagen.

Infus. Yalerian
met SulphSodae
clysmata,
fricties, enz.

Geene.

Hersteld

Totale
paralysis.

12 uren.

Injecties van
koud water in
het rectum
onder lioogen
druk, clysmata\'s
met tabak,
fricties langs
den rug.

Geene.

Gestorv.

Totale
Paralysis.

6 uren.

Hypoderm.
injectie van
aether sulf.
20 gram.

Geneesmid-
delen in de
bronchiën
symptomen

van
fremdkörper
pneumonie.

Geene.

Gestorv.

Ädernd f
diep

en
Uur
Voor
(Jen
Jood

Hedel.

J. Meijer.

22.

Nie*

Hedel.

A. v. d. Bogert.

23.

oïö\'

Hedel.

A. v. Loon.

6-jarige

koe,
4 maal
gekalfd.

6 maal
gekalfd.

24.

jfiet
oi»e

Hedel.

J. Hoeflake.

25.

TeiöP «

Pol»
Ade*11\'

Welle.

H. Yos.

5-jarige

vette
melkkoe
3 maal
gekalfd.

7-jarige

vette
melkkoe
5 maal
gekalfd.

26.

«een.

L. Groeneveld.

Welle.

27.

Welle.

F. v. Beek.

28.

-ocr page 49-

244

245

E. v. Duijnen.

Welle.

12-jarige

2 dagen.

melkkoe,

10 maal

gekalfd.

Welle.

4 maal

1 dag.

gekalfd.

Welle.

5 maal

2 dagen.

gekalfd.

■ 1

Onbe-
kend.

Neen.

Onbe-
kend.

\\\\>li.

4 maal 12 uren. Moeder .1».
gekalfd. , van

I kalfziekte ;
; hersteld.

29.

Nie^ 1 !

afwijk6" i||

Ja.

\'en.

Eerst
depressie,
later convul-
siën, 3ei\' dag
weder
depressie.

Extr. aloës als
purgans, later
herb. nicotian
en excitantia,
clysmata en
fricties langs
den rug.

Clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

8 dagen.

30.

01

P. Bakker.

een.

Ja.

Adeiiik»

eCTSt ÏÏ5

zaam,
vergue1"\'

pols

freqtie"
Nie* r

opgenoi"13

Eerst depres-
sie , later
tonische
krampen van
rug- en len-
denspieren.

Zeer
opgewekt,
krampen en
convulsiën,

later
depressie.

■Steeds
depressie.

6-8 uren.

P. Vormers.

31.

6en.

Ja.

1 t dag.

Per os Oleum
terebinth als
emulsie, clys-
mata , aftappen
der urine en
fricties.

.1 Kraai.

®en

T 0mv°r

1 feene.

uiter01

Greene.

Geene.

Verlam-

Afge-

ming van

maakt.

geheele

achter-

stel.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

1 •"l\'If-.

20 uren. Onbe-
kend.

I 33. C. v. Hees. ! Welle.

5 maal
gekalfd.

Ja.

J. v. d. Linden.

34.

Neder-
hemei\'t.

7 jarige
melkkoe,

5 maal
gekalfd.

8-jarige
melkkoe,

6 maal
gekalfd.

Ja.

35.

S. Oomen.

Neder-
hemert.

Ja.

24 uren. Onbe-
kend.

12 uren.

Patiente
het vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

i Eerste 4 uren I Terup8\'\'9
depressie, | 36,8\'
latei-
tonische
I krampen tot
aan den
dood.

Depressie, Adenih9^\'
afgewisseld | lang2"\'1
door I Pol"fc
convulsiën. j freq«el1\'

: Ja.

Geslacht.

6 uren.

Geene; waar-
schijnlijk ge-
: neesmiddelen
toegediend dooi-
den eigenaar.

In de bron-
cliiën over-
blijfselen van
eene schud-
mixtuur.

Hersteld.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,
later excitantia.

Geene; patiente

was bij het
onderzoek reeds
in agonie.

Geene.

Steeds zeer i Niet
opgewekt, opge"0,,)

1ï dag.

Gestorv.

Overblijfse-
len van een

door den
eigenaar toe-

convulsiën
tot aan den
dood.

Neder- 7-jarige
hemert. vette
melkkoe,
J 5 maal
[ gekalfd.

geneesmid-
del in de
bronchiën.

Geene.

Kuipers.

36.

8 uren.

Onbe- 1 Ja.
kend.

Nie«

Steeds
opgewekt,
kort voor
den dood
depressie.

Hypod. injectie
van alcohol 20
gram, verder
clysmata en
fricties.

Gestorv.

4 uren.

! opgen

-ocr page 50-

244

245

E. v. Duijnen.

Welle.

12-jarige

2 dagen.

melkkoe,

10 maal

gekalfd.

Welle.

4 maal

1 dag.

gekalfd.

Welle.

5 maal

2 dagen.

gekalfd.

■ 1

Onbe-
kend.

Neen.

Onbe-
kend.

Welf.

4 maal 12 uren. Moeder .1».
gekalfd. , van

I kalfziekte ;
; hersteld.

29.

Niets, !

afwijk6" i||

Ja.

\'en.

Eerst
depressie,
later convul-
siën, 3ei\' dag
weder
depressie.

Extr. aloës als
purgans, later
herb. nicotian
en excitantia,
clysmata en
fricties langs
den rug.

Clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

8 dagen.

30.

01

P. Bakker.

een.

Ja.

Adenih»

eCTSt ÏÏ5

zaam,
vei\'SHe
Pols

freqtie"
Nie* r

oMetioJ»"

Eerst depres-
sie , latei-
tonische
krampen van
rug- en len-
denspieren.

Zeer
opgewekt,
krampen en
convulsiën,

later
depressie.

■Steeds
depressie.

6-8 uren.

P. Vormers.

31.

6en.

Ja.

1 t dag.

Per os Oleum
terebinth als
emulsie, clys-
mata , aftappen
der urine en
fricties.

.1 Kraai.

®en

T 0mv°r

1 feene.

iiiters(

Greene.

Geene.

Verlam-

Afge-

ming van

maakt.

geheele

achter-

stel.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

1 •"l\'If-.

20 uren. Onbe-
kend.

I 33. C. v. Hees. ! Welle.

5 maal
gekalfd.

Ja.

J. v. d. Linden.

34.

Neder-
hemert.

1 jarige
melkkoe,

5 maal
gekalfd.

8-jarige
melkkoe,

6 maal
gekalfd.

Ja.

35.

S. Oomen.

Neder-
hemert.

Ja.

24 uren. Onbe-
kend.

12 uren.

Patiente
het vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

i Eerste 4 uren I Ten)p8f
depressie, | 36,8\'
latei-
tonische
I krampen tot
aan den
dood.

Depressie, Adeinb9^\'
afgewisseld | lang2"\'1
door I Pol"fc
convulsiën. j freq«el1\'

: Ja.

Geslacht.

6 uren.

Geene; waar-
schijnlijk ge-
: neesmiddelen
toegediend dooi-
den eigenaar.

In de bron-
cliiën over-
blijfselen van
cene schud-
mixtuur.

Hersteld.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,
later excitantia.

Geene; patiente

was bij het
onderzoek reeds
in agonie.

Geene.

Steeds zeer i Niet
opgewekt, opge"0,,)

1ï dag.

Gestorv.

Overblijfse-
len van een

door den
eigenaar toe-

convulsiën
tot aan den
dood.

Neder- 7-jarige
hemert. vette
melkkoe,
J 5 maal
[ gekalfd.

geneesmid-
del in de
bronchiën.

Geene.

Kuipers.

36.

8 uren.

Onbe- 1 Ja.
kencl.

Nie«

0JUeP

Steeds
opgewekt,
kort voor
den dood
depressie.

Hypod. injectie
van alcohol 20
gram, verder
clysmata en
fricties.

Gestorv.

4 uren.

! opgen

-ocr page 51-

246

"a.

Sie

37.

De eerste

3 uren
depressie,
van dien tijd
af voort-
durend
clonisclie
krampen.

Steeds totale
depressie.

ie»-

38.

Temp® I

Ademl"1\'
lang2®

po*3,

evened

Temp0\'
en 1 j

39.

een.

Niet

40.

J. Blanken,

ot»"

opge»1

leen.

lie*-

41.

Depressie,
nu en dan
tonische
krampen,
(pleurothoto-
nus )

Depressie,
afgewisseld
met tonische
krampen van

hals- en
rugspieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

TemPef*
AdemP\'

lang*?

pol» ,
onvoel^\'

TempefS\'
37,8

adembf"
afwijk >

42.

ir.

een.

43.

A. Bouwman.

Wed. v. d. Salm.

L. v. d. Linden.

Wed. v. Daalen.

P. van Weijger-
den.

A. Spiering.

Neder-
hemert.

6-jarige
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Aalst.

6-jarige
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

De eerste
verschijn-
selen
deden
zich voor
8 dagen
vóórdat
de patiënt
zou
kalven.

Onbe-
kend.

Aalst.

9-jarige
melkkoe,
6 of 7
maal
gekalfd.

1 dag.

Het
vorige
jaar van
kalf-
ziekte
hersteld.

Ja.

Brakel.

8-jarige

vette
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

1 dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Brakel.

9-jarige
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

li dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Zuili-
chem.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

5 dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Gameren.

6-jarige

vette
melkkoe.

1 dag.

Bij de
moeder,
deze was
hersteld.

Ja.

Steeds
geringe
depressie.

Stadia van
opgewekt-
heid, afwisse-
lende met

Totale
paralysis.

6 uren.

Geene.

Geene.

Gestorv.

Paresis
van het
zachte
gehe-
melte.

3 dagen.

Per anum
Sulpli Sodae in
solutie onder
hoogen druk;

clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Geene.

Gestorv.

Osteum steeds
zeer vast geslo-
ten, kalf levend
gebleven.

Neen.

2 dagen.

Inwendig pur-
gantia; clys-
mata, scherpe
inwrijving langs
rug en kruis.

Geene.

Hersteld.

Neen.

1 i dag.

Als n°. 39.

Geene.

Hersteld.

Ja.

3 dagen.

Geene, op ver-
zoek van den
eigenaar.

Geene.

Hersteld.

Ja.

18 uren.

Hypod. injectie

van aether,
verder: punctie,
clysmata en
fricties.

Leverde
niets op, ook
niet het
onderzoek
der centraal-
organen.

Gestorv.

Neen.

2 dagen.

Zoutachtige
purgantia,
clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

Geene.

Hersteld.

-ocr page 52-
-ocr page 53-

246

"a.

Sie

37.

De eerste

3 uren
depressie,
van dien tijd
af voort-
durend
clonisclie
krampen.

Steeds totale
depressie.

ie»-

it-

38.

Temp® I

Adem^\'
lang2®

po*3,
evened

39.

TemP c
en 1 j

een.

jfiet

40.

J. Blanken,

ot»"

op ge»1

leen.

lie*-

41.

Depressie,
nu en dan
tonische
krampen,
(pleurothoto-
nus )

Depressie,
afgewisseld
met tonische
krampen van

hals- en
rugspieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

TemPef*
AdemP\'

1 angzf

pol» ,
onvoel^\'

TempefS\'

37)®\'

adem^f
afwjj^ >

42.

ir,

een.

43.

A. Bouwman.

Wed. v. d. Salm.

L. v. d. Linden.

Wed. v. Daalen.

P. van Weijger-
den.

A. Spiering.

Neder-
hemert.

6-jarige
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Aalst.

6-jarige
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

De eerste
verschijn-
selen
deden
zich voor
8 dagen
vóórdat
de patiënt
zou
kalven.

Onbe-
kend.

Aalst.

9-jarige
melkkoe,
6 of 7
maal
gekalfd.

1 dag.

Het
vorige
jaar van
kalf-
ziekte
hersteld.

Ja.

Brakel.

8-jarige

vette
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

1 dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Brakel.

9-jarige
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

li dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Zuili-
chem.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

5 dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Gameren.

6-jarige

vette
melkkoe.

1 dag.

Bij de
moeder,
deze was
hersteld.

Ja.

Steeds
geringe
depressie.

Stadia van
opgewekt-
heid, afwisse-
lende met

Totale
paralysis.

6 uren.

Geene.

Geene.

Gestorv.

Paresis
van het
zachte
gehe-
melte.

3 dagen.

Per anum
Sulpli Sodae in
solutie onder
hoogen druk;

clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Geene.

Gestorv.

Osteum steeds
zeer vast geslo-
ten, kalf levend
gebleven.

Neen.

2 dagen.

Inwendig pur-
gantia; clys-
mata, scherpe
inwrijving langs
rug en kruis.

Geene.

Hersteld.

Neen.

1 i dag.

Als n°. 39.

Geene.

Hersteld.

Ja.

3 dagen.

Geene, op ver-
zoek van den
eigenaar.

Geene.

Hersteld.

Ja.

18 uren.

Hypod. injectie

van aether,
verder: punctie,
clysmata en
fricties.

Leverde
niets op, ook
niet het
onderzoek
der centraal-
organen.

Gestorv.

Neen.

2 dagen.

Zoutachtige
purgantia,
clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

Geene.

Hersteld.

-ocr page 54-

Keen,
volstrekt

geen
weëen,

den
3en dag
waren de
secun-
dinae in
rotting
over-
gegaan
en wer-
den afge-
haald.

Niet

0pgenoJ»e

spieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

Ja.

Totale de-
pressie, nu
en dan
tonische
krampen yan
rug, lenden
en bil-

Tempel\'

36,4;
Ademh»7

PoIB kK

en onrer
matJ£>\'

Ademl^f
langz»
Pols

Steeds
depressie.

Tempef^\'

36,1
Ade©

Niet
jnett\'

In den be-
ginne zeer
I opgewekt en
krampen,

latei-
depressie.

Steeds in
een stadium
van
depressie.

Totale
paralysis.

Neen.

Neen.

Neen.

Totale
paralysis.

Neen.

4 dagen.

Als n°. 43.

Gedeelte-

Hersteld.

Patiente bleef

lijke ver-

bij het gaan

lamming

steeds overkoo-

van een

ten (paralysis

achter-

M. biceps femo-

been.

ris en semiten-

dinosus).

3 dagen.

Inwendig pur-

Geene.

Hersteld.

De patiente was

gantia, verder

hersteld eer de

clysmata en

secundinae in

fricties. Den

rotting waren

3den weg_

overgegaan.

name der secun-

dinae en irri-

gatie met subli-

maat solutie.

6 uren.

Geene, de dood

Alleen ver-

Gestorv.

trad in tijdens

schijnselen

het onderzoek.

tengevolge

der

tympanitis.

6 uren.

Als n°. 38.

Injectie van

Gestorv.

de pia mater

(hersenen).

li dag.

Per os campho-

Geene.

Hersteld.

Vervolgens nog

ra; clysmata,

2 maal zonder

aftappen der

stoornis gekalfd.

urine, fricties.

6 uren.

Als n°. 48, maar

Niets

Gestorv.

geene therapie

abnormaals.

per os.

n dag.

Infus. Valeria-

G-eene.

Hersteld.

Patient heeft

nae met sulph.

3 achtereen

Sodae, clys-

volgende malen

mata en fricties

aan kalfziekte

langs rug en

geleden en is

1

lenden.

telkens hersteld.

-ocr page 55-

Keen,
volstrekt

geen
weëen,

den
3en dag
waren de
secun-
dinae in
rotting
over-
gegaan
en wer-
den afge-
haald.

Niet

0pgenoJ»e

spieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

Ja.

Totale de-
pressie, nu
en dan
tonische
krampen van
rug, lenden
en bil-

Tempel\'

36,4;
AdeHiba \'
lang^
Pols
kK

en onrer
matJ£>\'

Ademl^f
langz»
Pols

Steeds
depressie.

Temp®\'**\'

36,1
Ade©

Niet
mei-

In den be-
ginne zeer
I opgewekt en
krampen,

latei-
depressie.

Steeds in
een stadium
van
depressie.

Totale
paralysis.

Neen.

Neen.

Neen.

Totale
paralysis.

Neen.

4 dagen.

Als n°. 43.

Gedeelte-

Hersteld.

Patiente bleef

lijke ver-

bij het gaan

lamming

steeds overkoo-

van een

ten (paralysis

achter-

M. biceps femo-

been.

ris en semiten-

dinosus).

3 dagen.

Inwendig pur-

Geene.

Hersteld.

De patiente was

gantia, verder

hersteld eer de

clysmata en

secundinae in

fricties. Den

rotting waren

3den weg_

overgegaan.

name der secun-

dinae en irri-

gatie met subli-

maat solutie.

6 uren.

Geene, de dood

Alleen ver-

Gestorv.

trad in tijdens

schijnselen

het onderzoek.

tengevolge

der

tympanitis.

6 uren.

Als n°. 38.

Injectie van

Gestorv.

de pia mater

(hersenen).

li dag.

Per os campho-

Geene.

Hersteld.

Vervolgens nog

ra; clysmata,

2 maal zonder

aftappen der

stoornis gekalfd.

urine, fricties.

6 uren.

Als n°. 48. maar

Niets

Gestorv.

geene therapie

abnormaals.

per os.

H dag.

Infus. Valeria-

Geene.

Hersteld.

Patient heeft

nae met sulph.

3 achtereen

Sodae, clys-

volgende malen

mata en fricties

aan kalfziekte

langs rug en

geleden en is

1

lenden.

telkens hersteld.

-ocr page 56-

"Wed. L.v.Aken.

250

51.

Waar-
denburg.

2 dagen.

Onbe-
kend.

Ja.

len dag
depressie, 2en
en 3™ dag
zeer opge-
wekt en
tonische
krampen,

latei-
depressie.

Steeds
depressie.

Temp\'

lend agi

2® „ jj

3en ,, "

8-jarige

vette
melkkoe.

Punctie v. d.
pens. Subcut.
injectie van
Sulph. eserini,
later purgantia,
clysmata en
fricties.

Adenyl
diep

langz»;
• ■

el

R. Gr. J. Ver-
li,

52.

Waar-
denburg.

12 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

een.

6-jarige

vette
melkkoe.

Geene.

Hersteld

Zoutachtige
laxantia in
Infus. Valerian
Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Irrigatie van
den uterus met

antiseptica
(acid phenyl.)
middelzouten

per os;
clysmata en
fricties langs
den rug.

Geene, dan
punctie van de
pens, dood
i uur na het
onderzoek.

Clysmata,
subcutaan cam-
pher, aftappen
der urine,
fricties; den
3den dag
punctie; per os.
Infus Valerian.
met acet.
ammon.
Emulsio met
asa faetida, ver-
der clysmata,
enz.

Pols ^

en o»1\'"

xniit\'B

Temp®1

37>8 iingl
Aden^H

norö

C. B.Beijerman.

53.

Waar-
denburg.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ge-
deelte-
lijk
geene
weeën

Steeds
depressie,
geene kram-
pen waar-
genomen.

een.

Gestorv.

Uterus
mucosa hier
en daar liy-
peraemisch
Lenden merg
bloedrijk.

A. Pellegrom.

54.

TemP fst\'
AdeÎf
Pols 00

4 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

Ja.

Coma.

Gestorv.

Niets
abnormaals.

J. v. Leerdam.

55.

Uiet

24 uren.

«jarige
melkkoe.

Onbe-
kend.

Ja.

Eerste zes
uren zeer
opge wekten
krampen,

later
depressie.

et>.

Den

3aetl
daa-.

oJ»\'

Gestorv. 1

Geene.

opgei)

P. H. d. Ouden.

56.

Teniï>ef\'

Ad<r

freq
pols

evene®119\'

Waar-
denburg.

Neen.

Ja.

Steeds opge
wekt, nu en
dan tonische
krampen.

Hersteld.

Geene.

De Jong.

57.

Nie\'

4 maal
gekalfd.

8 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Eerst depressie,
later krampen en
opgewektheid,
vervolgens de-
pressie tot aan
den dood.

.tfl-

o»>\'

Gedurende h,, ü
gelieele beloop
had de patiente
eene goede
defaeçatie,

Subcutane in-
jectie v. aether,

aftappen der
urine, clysmata
met Oleum
terebinth.

Geene.

Gestorv.

opge"

7-jarige
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Waar-
denburg.

Waar-
denburg.

Vette koe, [ 18 uren.
4 maal
gekalfd.

Waar-
denburg.

Mie
iet
\'eer
"fge-
. »Iba.

l!ll>itis.

uren
vóór

[dood.

Neen.

5 dagen.

Steeds

goed
slikken.

Neen.

1? dag.

Neen.

Ij dag.

Totale

18 uren.

paralysis

Den

4 dagen.

eersten

dag
cephagie,

later op-

geheven.

Steeds in

li tot 2

tact.

dagen.

Totale

24 uren.

paralysis.

-ocr page 57-

"Wed. L.v.Aken.

250

51.

Waar-
denburg.

2 dagen.

Onbe-
kend.

Ja.

len dag
depressie, 2en
en 3e" dag
zeer opge-
wekt en
tonische
krampen,

latei-
depressie.

Steeds
depressie.

Temp1
lend
ag)

2®» „ jj
3en ,, "

8-jange

vette
melkkoe.

Punctie v. d.
pens. Subcut.
injectie van
Sulph. eserini,
later purgantia,
clysmata en
fricties.

Adenyl
diep

langz»;
• ■

el

R. Gr. J. Ver-
li,

52.

Waar-
denburg.

12 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

een.

6-jarige

vette
melkkoe.

Geene.

Hersteld

Zoutachtige
laxantia in
Infus. Valerian
Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Irrigatie van
den uterus met

antiseptica
(acid phenyl.)
middelzouten

per os;
clysmata en
fricties langs
den rug.

Geene, dan
punctie van de
pens, dood
i uur na het
onderzoek.

Clysmata,
subcutaan cam-
pher, aftappen
der urine,
fricties; den

3den dag

punctie; per os.
Infus Valerian.
met acet.
ammon.
Emulsio met
asa faetida, ver-
der clysmata,
enz.

Pola ^

en o»1\'"

xniit\'B

Temp®1

37>8 iinsl
Adem^il
norö

C. B. Beijerman.

53.

Waar-
denburg.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ge-
deelte-
lijk
geene
weeën

Steeds
depressie,
geene kram-
pen waar-
genomen.

een.

Gestorv.

Uterus
mucosa hier
en daar liy-
peraemisch
Lenden merg
bloedrijk.

A. Pellegrom.

54.

TeiDpf®\'\'
AdeÏf
Pols 00

4 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

Ja.

Coma.

Gestorv.

Niets
abnormaals.

J. v. Leerdam.

55.

Nie*

24 uren.

«jarige
melkkoe.

Onbe-
kend.

Ja.

Eerste zes
uren zeer
opge wekten
krampen,

later
depressie.

et>.

Gestorv. 1

Geene.

opgei)

P. H. d. Ouden.

56.

Temp®:"4\'

JSfr

freq
pols

evene®119\'

Waar-
denburg.

Neen.

Ja.

Steeds opge
wekt, nu en
dan tonische
krampen.

een.

Hersteld.

Geene.

De Jong.

57.

jfiet

4 maal
gekalfd.

8 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Eerst depressie,
later krampen en
opgewektheid,
vervolgens de-
pressie tot aan
den dood.

.tfl-

uren
vóór

[dood.

Gedurende h,, ü
geheele beloop
had de patiente
eene goede
defaeçatie,

Subcutane in-
jectie v. aether,

aftappen der
urine, clysmata
met Oleum
terebinth.

Geene.

Gestorv.

opge"

7-jarige
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Waar-
denburg.

Waar-
denburg.

Vette koe, [ 18 uren.
4 maal
gekalfd.

Waar-
denburg.

Mie
iet
\'eer
>tge-
. "Hen.

l!ll>itis.

Den

3den

Neen.

5 dagen.

Steeds

goed
slikken.

Neen.

1? dag.

Neen.

Ij dag.

Totale

18 uren.

paralysis

Den

4 dagen.

eersten

dag
cephagie,

later op-

geheven.

Steeds in

li tot 2

tact.

dagen.

Totale

24 uren.

paralysis.

-ocr page 58-

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,

later koud
waterlavemen-
ten en
excitantia.

252

253

58.

Bar. v. PalIan dt.

Neerijnen

6-jarige | 36 uren.

vette
melkkoe.

Neen. Ja. Depressie nu Terupe!\' \' fo. Den lsten

4 dagen.

Verlam-
ming van
een ach-
terbeen.

Droog ver-
sterf der
gemeen-
schappelijke
en bezondere
spieren van
het betrok-
ken achter-
been.

36\' li»
Ade,^

lang^f
Pols

en dan
convulsiën.

maakt.

en 2flei1

dag,
later op-
geheven.

Idem.

24 uren. I Niet ver- ; Ja.
j want met1
! No. 58. !

8-jarige : 24 nror». Nwn. .T„. \'

Jcoe,

« maal j

gekalfd, j

H. C. van
Erkom.

61.

Gelder-
malsen.

8-jarige

vette
melkkoe,
6 maal
I gekalfd.

24 uren. 1 Onbe-
kend.

Ja. ! Steeds j Adeö\'jJ
depressie, i vers»e!

tl

59.

Idem.

Idem.

TrinP\'"\'"\'
38°\' ,

l8 eLi

adefflbf"

we io,s 1
afwijk6"

Steeds
depressie.

«ft.

Dijk.

> eerijnon

Steeds
depressie.

i freque

tig\'

ma1

Steeds in-: 5 dagen,
tact.

Purgantia en
excitantia.
Prikkelende
Clysmata
(Arnica).

Beu,

Per oh cam-
phora met ol.
terebinth, clys-
mata, fricties,
later subcutaan
veratrine.

• I I Joon p. 1 ; f\\f

Geene. 1 i dag\'.

Paresis Hersteld,
van len-
den en
kruis-
spieren,
na
8
dagen
echter
volkomen
hersteld.

Geene. Hersteld.

Na dien tijd
■\'! taaien zon<i|®
stoornis
gekalfd, mot
purgantia al-
prophylactic.

De paralysia
beterde eenigs-
zins door de be-
handeling ecli-
ter niet vol-
komen.

Hersteld.

Paralysis
der M.
biceps
femoris
en M.
semiten-
dinosus.

Wed. v. Empel. I Meteren.

Gebr. de Kort. j Bruehem. 7-jarige

vette
; melkkoe,

5 maal
! gekalfd.

P. Brouwers. !Bruehem. 6-jarige
i vette
melkkoe.

C. Slegh. Del- 5-jarige

wijnen, melkkoe,
: 3 maal
gekalfd.

62.

3 maal
gekalfd.

63.

64.

65.

12 uren. Onbe- Ja. Aanhoudend
kend. tonische

jfi ei

opgei1
Hiet

; krampen,
opistothonus

Neen.

Ja.

Steeds

eU\'

zeer opge»0"1

JSfiet
opge»00\'

12 uren. j Onbe-
kend.

ei>-

Niet

nom«

opget

4 uren.

opgewekt en
tonische
krampen.
Ja. Steeds
depressie.

18 uren. Neen. j Ja. j Depressie
! gevarieerd
met tonische
krampen.

Totale
paral vsis.

een.

Geene.

Geene.

6 uren.

een.

Niets abnor-
maals.

Geene.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Infus. valerian
met sulph sodae,
clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Niets abnor-
maals waar-
genomen.

een.

Geene.

Idem.

a\' Totale j 6 uren.
paralysis, j

Neen. ! 2 dagen.

Gestorv.

Geslacht.

Gestorv.

Hersteld. Na dien tj;d
nog 2 mail
zonder stoornis
gekalfd,

-ocr page 59-

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,

later koud
waterlavemen-
ten en
excitantia.

252

253

58.

Bar. v. PalIan dt.

Neerijnen

6-jarige | 36 uren.

vette
melkkoe.

Neen. Ja. Depressie nu Terop6! \' |b. Den lsten

4 dagen.

Verlam-
ming van
een ach-
terbeen.

Droog ver-
sterf der
gemeen-
schappelijke
en bezondere
spieren van
het betrok-
ken achter-
been.

36\' li»
Ade,»^

lang^f
Pols

en dan
eonvulsiën.

maakt.

en 2flei1

dag,
later op-
geheven.

Idem.

24 uren. I Niet ver- ; Ja.
j want met1
! No. 58. !

«-.jarige : 24 nror». Nwri. .T«. \'

Jcoe,
« maal
j
gekalfd, j

H. C. van
Erkom.

61.

Gelder-
malsen.

8-jarige

vette
melkkoe,
6 maal
I gekalfd.

24 uren. 1 Onbe-
kend.

i oll<>8\'

Ja. ! Steeds j Adem®* ^
depressie, i vers»e!

Tl

59.

Idem.

Idem.

TeinP\'"\'"\'
38°\' ,

P^8 eLi

aderoWf0

we io,s 1
afwijk6"

Steeds
depressie.

«ft.

Dijk.

> eerijnen

Steeds
depressie.

i freque

tig\'

ma1

Steeds in-: 5 dagen,
tact.

Purgantia en
excitantia.
Prikkelende
Clysmata
(Arnica).

Beu,

Per os cam-
phora met ol.
terebinth, clys-
mata, fricties,
later subcutaan
veratrine.

• I I Joon p. 1 ; f\\f

Geene. 1 i dag\'.

Paresis Hersteld,
van len-
den en
kruis-
spieren,
na
8
dagen
echter
volkomen
hersteld.

Geene. Hersteld.

Na dien tijd
■\'! malen zon<i|S
stoornis
gekalfd, mot
purgantia al-
prophylactic.

De paralysis
beterde eenigs-
zins door de be-
handeling ecli-
ter niet vol-
komen.

Hersteld.

Paralysis
der M.
biceps
femoris
en M.
semiten-
dinosus.

Wed. v. Empel. I Meteren.

Gebr. de Kort. I Bruehem. 7-jarige

vette
; melkkoe,

5 maal
! gekalfd.

P. Brouwers. Bruehem. I 6-jarige
i vette
melkkoe.

C. Slegh. Del- 5-jarige

wijnen, melkkoe,
: 3 maal
gekalfd.

62.

3 maal
gekalfd.

63.

64.

65.

12 uren. Onbe- Ja. Aanhoudend
kend. tonische

jfi ei

opgei\'
Niet

; krampen,
opistothonus

Neen.

Ja.

Steeds

eU\'

zeer opge»0"1

Nißt
opge»001

12 uren. j Onbe-
kend.

ei>-

Niet

no*«

opget

4 uren.

opgewekt en
tonische
krampen.
Ja. Steeds
depressie.

18 uren. Neen. j Ja. j Depressie
! gevarieerd
met tonische
krampen.

Totale
paral vsis.

een.

Geene.

Geene.

6 uren.

een.

Niets abnor-
maals.

Geene.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Infus. valerian
met sulph sodae,
clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Niets abnor-
maals waar-
genomen.

een.

Geene.

Idem.

a\' Totale j 6 uren.
paralvsis. j

Neen. ! 2 dagen.

Gestorv.

Geslacht.

Gestorv.

Hersteld. Na dien ti;d
nog 2 mail
zonder stoornis
o-ekalfd,

-ocr page 60-

Ammer- | 7-jarige
zoden.! vette

melkkoe.

67.

J. de Groot.

6 jaar.

Onbekend,
\'t vorige jaar
bij de patiënt
niet waar-
genomen.

Onbe-
kend.

Ja.

G. de Rauw.

68.

Ja.

69. A. Snoek.

Bij een
zuster
van de
moeder.

Verwant

met
No. 69.

Ja.

Ammer-
zoden.

Idem. I 5 jaar, | 12 uren.
3 maal
gekalfd.

Del- 6-jarige Ongeveer

wijnen. vette 24 uren.
melkkoe
4 maal
gekalfd.
Idem. |ldem. I 12 uren.

70.

Idem.

Eerst zeer
opgewekt,

latei-
depressie.

Steeds
geringe

Ja.

71. II. de Weerd.

Onbe-
kend.

Ja.

72,

L. Blom.

Her-
wijnen.

Onbe-
kend.

Ja.

Idem.

7-jarige j 2 dagen,
melkkoe,

4 maal
gekalfd.

8-jarige
vette

254

66. J. v. d. Oord.

2 dagen.

Onbe-
kend.

Ja.

melkkoe,
4 maal
gekalfd.

73.

M. de Kok.

Her-
wijnen.

Onbe-
kend.

Ja.

Steeds
depressie.

8-jarige
vette koe.

■Wei»rê, oen.
afwii\'"1"

va» \'Te.
v«*" t

Temff \' een.
36,9

AdeiB^r
diep

een.

Totale
paralysis

12 uren.

lang^\'
Temp*\'

Ader»**
diep ®

Tonische
krampen,
van rug en
lenden-
spieren ,

latei-
depressie.
Als No. 66 ,

Aanhoudend
zeer opge-
wekt en
krampen tot
aan den
dood.
Steeds
depressie.

255

Droog ver-
sterf van
biceps femo-
ris, semiten-
dinosis en
gastrocne-
mius.
Geene.

Clysmata van Decoct
Nicot, aftappen der
urine, fricties, den
Sden dag excitantia
(Camphora.)

Gestorven
tijdens het
onderzoek.

Hersteld.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Gestorv.

Infus.Valerianae

met sulph
sodae, clysmata
en fricties.

Koudwaterclys-
mata, aftappen
der urine en
fricties langs
rug en krui3.
Purgantia, later

excitantia
(clysmata, enz.)

Subcut. injectie
v. eserinum
sulfuric 0,1.
Verder clys-
mata, aftappen
der urine en

fricties.
Geene, gestor-
ven tijdens het
onderzoek.

Afge-
maakt.

Als n, 64
subcutaan
veratrine.

Afge-
maakt.

Verlam-
ming van
het ach-
terstel.

Gestorv.

Geene.

7-jarige j Op het
vette koe,
j laatst der
5 maal zwanger
gekalfd.

i-flt-

H. J. Yer voorn.

74.

Her-
wijnen

Bij onderzoek
vertoonde
het osteum
zich vast-
gesloten;
geene weeën
bij exploratie.

Gestorv.

Geene.

Onbe-
kend.

ïen.

Temp
37

Eerst opge-
wekt latei-
depressie,
totale ver-
lamming.

Clysmata,
fricties, aftap-
pen der urine.

\\ dag.

Idem.

bslMI

At»\'

Adem

lang**

-ocr page 61-

254

2 dao\'en.

Ammer- | 7-jarige
zoden.! vette

melkkoe.

67.

J. de Groot.

6 jaar.

Onbekend,
\'t vorige jaar
bij de patiënt
niet waar-
genomen.

Onbe-
kend.

Ja.

G. de Rauw.

68.

Ja.

69. A. Snoek.

Bij een
zuster
van de
moeder.

Verwant

met
No. 69.

Ja.

Ammer-
zoden.

Idem. I 5 jaar, | 12 uren.
3 maal
gekalfd.

Del- 6-jarige Ongeveer

wijnen. vette 24 uren.
melkkoe
4 maal
gekalfd.
Idem. |ldem. I 12 uren.

70.

Idem.

Eerst zeer
opgewekt,

latei-
depressie.

Steeds
geringe

Ja.

71. II. de Weerd.

Onbe-
kend.

Ja.

72,

L. Blom.

Her-
wijnen.

Onbe-
kend.

Ja.

Idem.

7-jarige j 2 dagen,
melkkoe,

4 maal
gekalfd.

8-jarige
vette

66. J. v. d. Oord.

Onbe-
kend.

Ja.

melkkoe,
4 maal
gekalfd.

73.

M. de Kok.

Her-
wijnen.

Onbe-
kend.

Ja.

Steeds
depressie.

8-jarige
vette koe.

afwf\'"
va» \'Te.

v«*" t

Temff \' een.
36,9

Ade«^

dieP

een.

Totale
paralysis

12 uren.

la».

Temp*\'
Ademb»

diep ®

Tonische
krampen,
van rug en
lenden-
spieren ,

latei-
depressie.
Als No. 66 ,

Aanhoudend
zeer opge-
wekt en
krampen tot
aan den
dood.
Steeds
depressie.

255

Droog ver-
sterf van
biceps femo-
ris, semiten-
dinosis en
gastrocne-
mius.
Geene.

Clysmata van Deeoet
Nicot, aftappen der
urine, fricties, den
Sden dag excitantia
(Camphora.)

Gestorven
tijdens het
onderzoek.

Hersteld.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Gestorv.

Infus.Valerianae

met sulph
sodae, clysmata
en fricties.

Koudwaterclys-
mata, aftappen
der urine en
fricties langs
rug en krui3.
Purgantia, later

excitantia
(clysmata, enz.)

Subcut. injectie
v. eserinum
sulfuric 0,1.
Verder clys-
mata, aftappen
der urine en

fricties.
Geene, gestor-
ven tijdens het
onderzoek.

Afge-
maakt.

Als n. 64
subcutaan
veratrine.

Afge-
maakt.

Verlam-
ming van
het ach-
terstel.

Gestorv.

Geene.

7-jarige j Op het
vette koe,
j laatst der
5 maal zwanger
gekalfd.

i-flt-

H. J. Yer voorn.

74.

Her-
wijnen

Bij onderzoek
vertoonde
het osteum
zich vast-
gesloten;
geene weeën
bij exploratie.

Gestorv.

Geene.

Onbe-
kend.

îen.

TemP

37

Eerst opge-
wekt latei-
depressie,
totale ver-
lamming.

Clysmata,
fricties, aftap-
pen der urine.

\\ dag.

Idem.

isPei

At»\'

Adem

lang50

-ocr page 62-

durende minstens één jaar heeft gediend, kan tot luitenant"
kolonel worden bevorderd.

Evenals te voren blijven ook bij deze wet de paarden-
artsen bij de korpsen ingedeeld en onder het
bestuur
van den Inspecteur van den geneeskundigen dienst der
landmacht.

Bij kon. besluit van 9 Februari 1886, n°. 8 werd bepaald,
dat de drie oudste paardenartsen der 2e klasse tot de le
klasse bevorderd zouden worden, zoodat er thans,
behalve
een dirigeerend paardenarts met den rang van majoor
(J. J. H
inze), negen paardenartsen der le klasse (kapiteins)
zijn; van de overigen zijn
elf (waaronder één op nonactivi-
teit) van de 2e klasse (le luitenant) en
drie van de 3e klasse
(2e luitenant.) 1)

Slechts drie paardenartsen werden tot heden gedecoreerd,
namelijk de paardenarts le klasse (le luitenant)
F. van
der
Poll, met de eikenkroon, nadat hij in 1841 zijne
Handleiding tot de Paardenkennis had uitgegeven; de ma-
joor-paardenarts
A. J. i)e Bruijït, met den Nederlandschen
leeuw, nadat hij o. a. als tijdelijk leeraar aan \'s Rijks Vee-
artsenijschool was werkzaam geweest, en de paardenarts le
klasse (kapitein)
F. A. Ludwig, met de eikenkroon, terwijl
hij dienst deed bij de stallen van Z. M. den Koning, te
\'s Etage. Ook
Dehne heeft in laatstgenoemde betrekking de
eikenkroon gekregen, echter in
1853, nadat hij als paarden-
arts le klasse gepensionneerd was.

Ik ben overtuigd, dat in bovenstaande korte historie vele
leemten voorkomen ; wellicht vindt echter de een of ander,
wien deze taak gemakkelijker valt dan mij, juist hierin
aanleiding om haar aan te vullen en verder op te bouwen.
April 1886.

1) Sedert dit werd geschreven , is nog een paardenarts 3e klasse tot de
?e klasse bevorderd.

-ocr page 63-

DISTOMUM CAMPANULATUM EN" DISTOMUM
FELLNBUM BIJ DEN HOND.

(Uii het pathologisch-anatomisch laboratorium van \'s Rijks-Veeartsenijschool.)

door

1>. A. DE JONG.

Bij de groote zeldzaamheid, waarmede in de literatuur
melding gemaakt wordt van distomen in de lever bij hon-
den , zal de vermelding van de gevallen , waargenomen aan
de Veeartsenijschool, niet onwelkom zijn.
Bij den hond zijn tot dusver gevonden:
1°.
Distormim truncatum, door Ercolani 1) in 1846, in
de galblaas.

2°. Distomum conjunctum, door Cobbold in 1869, in de
galgangen van een Amerikaanschen vos, later door
Lewis bij Indische honden. 2)
8°. Distomum campanulatum, door Ercolani in 1875 te
Bologna, in de lever 3); later aan onze school waar-
genomen door den heer van Tright. 4)
4°.
Distomum felineum, eenige malen door Bivolta in de

lever van katten en honden. 5)
Toevallig werden in den laatsten tijd twee der bovenge-
noemde soorten in de lever van den hond aangetroffen.

1) Ereolaui. Nuovi elementi teorico-pratici de medicina veterinaria ; Bologna
1861. Vol. I, pag. 382.

2) Pe.rroncito. I parasiti dell\' uome et degli animali utili 1882. pag. 285.

3) Osservazione de Elraintologia; Bnllet. della sc. medic. di Boiogna. April
1875. pag. 274-279.

4) Der Thierarzt 1885. pag. 84.

5) Kefer. in „Oesterr. Vierteljahresschr. 1885, Bd. LXIII Heft II" uit
»Giornale di Anat., Pisiol. et Patol. degli Animali. Pisa, 1884.

-ocr page 64-

Daar waarschijnlijk dergelijke gevallen in ons land niet al-
leen zullen blijven staan, voegen wij by de vermelding van
het feit een korte beschrijving der gevonden Distomen, die
misschien voor latere vergelijking nuttig kan zijn.

Geval I. Den 16den Februari werd een hond, die bij het
onderwijs in de physiologie voor een experiment gediend
had, geobduceerd. In de lever, van nagenoeg normale grootte,
werden witte knobbeltjes, van de grootte eener erwt, op-
gemerkt , welke, over de meeste leverkwabben verspreid,
boven het oppervlak promineerden. Bij insnijden trof men
ook in de diepte van het parencbym vele dier knobbeltjes aan.
Ze bleken zakvormig verwijde galgangen te zijn, met verdikte
wanden. Deze verwijdingen deden zich voor in het verloop
der grootere en kleinere galwegen, die bijkans overal een
verdikten wand bezaten. Uit die galgangen, maar vooral
uit de zakvormig verwijde, was een groene slijmachtige
massa te drukken, waarin zwartbruine korrels voorkwamen.
Die korrels bleken bij microskopisch onderzoek kleine Tre-
matoden te zijn. Terwijl echter deze parasieten in zoo
groot aantal in de galwegen aanwezig waren, ontbraken
zij in de geheel normale galblaas, die slechts een groot
aantal eitjes bevatte. Na behandeling met kali bleken deze
eitjes een operculum te bezitten.

Later werden in een kwab van dezelfde lever, waarin
toevallig geen exemplaren van de zooeven bedoelde soort
aanwezig waren, in een paar verdikte galgangen drie
grootere Trematoden gevonden.

Geval II. Den 3den Maart werd weder een proef hond
geobduceerd. In de lever, bleek door aanzienlijk bloedverlies,
waren weer dezelfde knobbeltjes op te merken, welke ook
bij insnijden zakvormig verwijde galgangen met verdikte
wanden bleken te zijn. Eveneens waren de wanden der
overige galbuizen voor het meerendeel verdikt. In de gal-
gangen, in hoofdzaak in de zakvormig verwijde, waren
talrijke Trematoden aanwezig, die in eigenschappen volko-
men overeenstemden met de kleine Trematoden, die gevon-

-ocr page 65-

den waren in de lever van den vorigen hond. In de
galblaas, die overigens normaal was, vonden wij, naast vele
eitjes, enkele exemplaren. De lever was ook hier niet
merkbaar in volumen toegenomen.

Greval III. Den 303ten Maart werden, bij de obductie van
een proefhond, nogmaals Trematoden in delever gevonden.
Het orgaan was niet vergroot en vertoonde aan enkele kwabben
insnoeringen, die ontstaan schenen te zijn door contractie
van litteekenweefsel. Het parenchym was zeer broos. Aan
de oppervlakte waren geen knobbeltjes zichtbaar. Bij het
doorsnijden bleken de wanden der meeste galgangen in alle
deelen der lever verdikt te zijn, echter nergens zakvormig
verwijd. Uit het meerendeel was een troebele, slijmige massa
te drukken, soms een witgele, kalk bevattende stof. Uit
enkele galgangen waren 1 of 2 groote Trematoden te druk-
ken en in het geheel mochten wij er in slagen 8 exemplaren te
isoleeren ; zeer zeker waren er meer aanwezig, maar de pa-
rasieten, hoewel van grooten omvang, waren door hun kleur
moeielijk van het leverweefsel te onderscheiden. Deze Tre-
matoden stemden overeen met de groote Trematoden in
geval I gevonden; de kleine soort werd tevergeefs gezocht.

Bij het determineeren bleek, dat de beide gevonden Tre-
matoden tot het geslacht Distomum behoorden, en wel dat
de kleine beantwoordde aan de beschrijving (en afbeelding)
door Ercolani van zijn D. campanulatum gegeven, de groo-
tere, voor zoover wij konden beoordeelen, aan den door
Rivolta bedoelden D. felineum.

Distomum campanulatum.

De lengte, met den oculair-mikrometer aan een 10-tal
exemplaren bepaald, varieert tusschen 1.960 en 1.260 m.M.;
gemiddeld is zij 1.600 m.M. De breedte in hetm idden, op
dezelfde wijze genomen, wisselt tusschen 0,640 en 0.480 m.M.
en is gemiddeld 0.535 m.M.

De platte worm heeft een spoelvormige of lancetvormige
gedaante, het achterste uiteinde van het lichaam is verbreed

-ocr page 66-

en vormt een soort klok, hetgeen bijzonder in het oog springt
wanneer in het preparaat, door toevallige omstandigheden,
het achterste lichaamseinde naar boven is gericht. De ge-
heele rand is met kleine puntige stekels bezet, welke schuins
naar achter gericht zijn.

Aan het voorste uiteinde van het lichaam bevindt zich
de straalvormige mondzuignap, die de mondopening omsluit
en een diameter heeft van 0.180 m.M. De buikzuignap,
eveneens stralig, met een diameter van 0.150 m. M., ligt
ongeveer in het midden van het lichaam, echter steeds
iets meer naar de voorste pool. Yan de mondopening
voert een korte buis naar een met een dikken gestreepten
wand voorzienen pharynx, waaruit een korte oesophagus
ontspringt, die zich splitst in twee darmtakken, welke links
en rechts langs de zijranden van het lichaam verloopen en
in het achterste deel van het lichaam, kolfvormig verwijd,
blind eindigen. Over een uitgestrektheid, iets grooter dan
het middelste \'/3 van het lichaam, ligt, links en rechts naast
den zijrand, een rij van 7 of 8 klierachtige organen, onder-
ling verbonden door korte buisjes. Deze organen vormen
de dooierklieren. Ongeveer uit het midden van die rij ont-
springt aan eiken kant een dunne dooierbuis, die naar de
mediaanlijn van het lichaam en iets naar achter verloopt,
zich ongeveer in de mediaanlijn met die van de andere
zijde vereenigt en daarna in het aanvangstuk van den uterus
uitmondt.

In het achterste gedeelte van het lichaam bevinden zich
twee groote ronde of rond-ovale testes, van ongelijke grootte,
terwijl de grootste iets meer naar achter gelegen is dan de
andere. Yoor die testes ligt de kiemstok, waaraan zich de
uterus aansluit. De laatste vormt een lange buis, opgevuld
met eitjes, die tusschen de darmschenkels in vele kronke-
lingen naar voren loopt, den buikzuignap omgeeft en de
ruimte tusschen darmtakken en testes geheel opvult. Vóór
den buikzuignap ligt, iets naar links, een dwarsverloopende
cylindervormige cirrhus. Omtrent de uitmonding der vrou-

-ocr page 67-

welijke geslachtsorganen konden wy uit onze preparaten
geen zekerheid verkrijgen.

Distomum felineum.

Het lancetvormige, van voren toegespitste, van achter
meer afgeronde, platte lichaam wisselt in lengte tusschen 6
en 10 m.M., ia grootste breedte tusschen 1 en 2 m.M. Bij
het in water opgezwollen dier kunnen deze afmetingen aan-
zienlijker zijn Aan de zijranden bevinden zich geen stekeltjes.
Met het bloote oog zijn twee zwarte strepen zichtbaar,
d2e langs de zijranden van het lichaam verloopen. Aan
het voorste lichaamsuiteinde ligt de mondzuignap, die
radiaire strepen vertoont, de mondopening omsluit en in
diameter wisselt tusschen 0.330 en 0.240 m.M.; gemiddeld
is deze 0.270 mM.

De buikzuignap, ook stralig, ligt ongeveer op de grens
van het eerste en tweede 4fle deel van het lichaam; haar
diameter varieert tusschen 0.180 en 0.300 m.M., doch is
gemiddeld 0.235 m.M.

Yan de mondopening af voert een kort buisje in een
dwars gestreepteii pharynx. De oesophagus is kort en splitst
zich in twee darmtakken, die langs de zijranden tot aan
het achterste einde van het lichaam verloopen en daar blind
eindigen. In den oesophagus en in de darmtakken bevindt
zich een zwarte stof, welke aanleiding geeft tot het zien
der bovengenoemde zwarte strepen. 1)

In het middelste derde deel van het lichaam liggen links
en rechts de dooierklieren, onderling door korte buisjes ver-
bonden. Uit haar midden neemt aan weerszijden een dooierbuis
haar oorsprong, die naar de mediaanlijn en iets naar achter
verloopt en zich naar het voorste uiteinde van den langwer-
pigen, meest iets gebogen kiemstok begeeft, welke een weinig
naar rechts vóór de testes ligt. Uit den kiemstok ontspringt

1) In enkele gevallen ontbreekt de zwarte stof en is het verloop van het
darmkanaal dus niet met het bloote oog te zien,

-ocr page 68-

de uterus, die als eeu geslingerde buis tusschen de darm-
schenkels naar voren verloopt en den buikzuignap met zijn
windingen omgeeft. Hij is opgevuld met eitjes, welke een
zeer klein operculum bezitten, vooral goed te zien na be-
handeling met kali.

In het achterste derde deel van het lichaam liggen, be-
halve de kiemstok, de in lobben verdeelde testes, waarvan
de rechter iets meer naar achter is geplaatst. Een buisje,
dat van de testes naar voren gaat, kon niet worden ver-
volgd. In het achterste gedeelte van het lichaam ontdekt
men, tusschen de testes doorloopende, de uitmondingsbuis
van het excretie-apparaat, welke aan de achterste pool
van het lichaam in een porus excretorius uitmondt.

Utrecht, Mei \'86.

PAPULEUSE DERMATITIS BIJ HET PAARD.

door

K. BOER II z li.

In de leerboeken der veterinaire pathologie en therapie
worden voorzeker geene ziekten meer stiefmoederlijk behan-
deld dan de aandoeningen der huid. Ouder gewoonte wor-
den de dermatosen, uiteraard bij de chirurgie
behoorend,
bij de interne pathologie ingedeeld en verkrijgen hier, met
uitzondering van de parasitaire, een wel wat ondergeschikt
plaatsje. Het zij mij vergund eene huidaandoening te be-
schrijven, die in de bouwstreek van Friesland,
denkelijk
ook wel elders, veelvuldig voorkomt.

De bedoelde huidziekte komt bij inlandsche paarden van
eiken leeftijd gedurende den winterstaltijd voor, en wel
aan
de achterbeenen ; voornamelijk de pijpen en sprongge-

-ocr page 69-

wrichten, soms ook de kooten en schenkels, mediaal of aan
beide zijden, worden aangetast.

Bij meerdere of mindere oedemateuse zwelling van de
der ma ziet men, bij opmerkzaam onderzoek, hier en daar
een pukkeltje, met een verdikte laag afgestooten epidermis
bedekt. De haren staan daarop iets overeind en los, terwijl
de geheele epidermis in hypertrophischen toestand verkeert
en in schubbetjes en korstjes loslaat. Yan den beginne aan
treedt daarbij een hevige jeukte op; de paarden schuren en
wrijven de beenen tegen elkaar of tegen de naastbij zijnde
voorwerpen en stampen dikwijls zoo geweldig, dat de hoef-
ijzers losraken. Bij hevig optreden van het lijden gaat de
patiënt in voedingstoestand achteruit. Als gevolg van deze
veranderingen vallen over grootere of kleinere plaatsen de
haren uit, de epidermis wordt mechanisch verwijderd, de
blootliggende, soms bloedende cutis geraakt in ontsteking
en een heet oedeem kan het geheele been meer en meer
doen zwellen.

Zoo blijft de toestand, nu eens beter, dan wat erger, be-
staan, totdat in Maart of April het landwerk een aanvang
neemt; de aandoening verdwijnt nu, om meestal den volgen-
den winter, niet zelden in heviger graad terug te keeren.

"Wat de oorzaken aangaat kan het volgende worden aan-
gevoerd.

Over het geheel valt er op de voeding der paarden bij
de landbouwers veel aan te merken, daar deze zich niet
genoeg om de hygiënische voorwaarden bekommeren, doch
toedienen wat de kok — in casu de boerderij — schaft,
zoodat nu eens aardappelen, in te groote hoeveelheden, dan
kleine giften haver, gerst of boonen enz. met moeielijk ver-
teerbaar stroo, kaf en afval gevoerd worden, terwijl hooi
slechts bij uitzondering en in kleine hoeveelheden wordt
toegediend. Evenwel ziet men ook bij paarden, op wier voe-
ding en verpleging niets te zeggen valt, toch bedoelde der-
matitis optreden. De winterstaltijd gaat daarbij niet ge-
paard met volslagen stilstaan, want, daar voor den dorsch

-ocr page 70-

steeds paarden benoodigd zijn, oefent deze beweging op de
circulatie een gunstigen invloed uit. Bovendien komt de
aandoening ook voor bij rijpaarden die veel beweging
hebben, zoodat wij kunnen besluiten, dat de wijze van voe-
ding en de verpleging niet als de eenige oorzaken voor de
ziekte kunnen gelden.

Wij moeten ons dus bepalen tot het toekennen van eene
praedispositie aan de paarden van het Friesche slag, die,
onder invloeden als die van den winter staltijd, tot een pa-
puleuse dermatitis aan de achterbeenen aanleiding kan geven.
Bij de bekende lymphatische constitutie van deze dieren
heeft zulk eene vatbaarheid niets bevreemdend

Zooals gezegd is, verdwijnt de ziekte onder verandering
van uitwendige omstandigheden tegen het voorjaar; niette-
min is de therapie hier een zaak van gewicht, omdat er
schoonheidsgebreken ontstaan, het individu er onder lijdt
en, last, not least, het jeuken voor het dier en het stampen
en wrijven voor de eigenaar erg hinderlijk zijn.

De therapie kan zoowel eene uitwendige als eene inwen-
dige zijn en wie het mes aan twee kanten wil laten snijden
kan beide wegen bewandelen. In ieder geval moet de huid
met eene warme zeepoplossing goed gereinigd worden; dan
kunnen verder wasschingen met eene solutie van trisulphur.
kal. tot een gewenscht resultaat leiden. Evenwel kan deze
behandeling bezwaren hebben, als de patiënt lastig is of om
andere redenen de aanwending door den eigenaar niet gere-
geld plaats heeft.

Een uitstekend resultaat zag ik van het toedienen van
acid., arsenicos., hetwelk in 2 a 4 weken bijna zeker gene-
zing teweegbrengt, terwijl er voor recidive in denzelfden
winter geen en tegen den volgenden minder gevaar bestaat.

Wat de wijze van toedienen aangaat, moet ik daarop
nog in \'t bijzonder wijzen. Zij geschiedt het gemakkelijkst
in eene geconcentreerde oplossing : acid. arsenic., carb. kal.
aa. 1, aq. destill. 9.5., boven een waterbad opgelost en inge-
dampt tot er 5 deelen overblijven. Deze oplossing wordt

-ocr page 71-

op brood of met haver zonder tegenzin opgenomen. Voor
de gemakkelijke aanwijzing van de hoeveelheid wordt een
reepje papier met schaalverdeeling langs het fleschje aange-
bracht, welke schaal met juistheid het aantal dagen en de
dosis aangeeft 1).

In deze oplossing wordt dagelijks 0.4 tot 0.8 gram ar-
senik toegediend. Yan deze sterke concentratie heb ik nooit
eenig schadelijk gevolg gezien; de vermenging met speeksel
geeft dan ook voldoende verdunning.

Deze therapie pleit voor het nut van acid. arsenicos. voor
verwijderde doeleinden, zijn invloed op de huid is sinds lang
bekend, al laat het ons bij vele dermatosen deerlijk in
den steek.

De theorie der werking is hier volkomen duister; wel
hebben de onderzoekingen van Binz en Schulze eenig licht
doen opgaan omtrent de vervetting, die bij arsenikgebruik
in lever, nieren en andere organen optreedt, doch de thera-
peutische werking, zooals die bij voormelde huidaandoeningen
zich voordoet, blijft nog volkomen onverklaarbaar.

St. Anna-Parochie,
April 1886.

CHLOROFORIUM;

zijn gebruik als anaestheticum in de veterinaire praktijk. 2)

DOOR

R. BOER EI/.si.

Het is niet mijn doel eene lange rede voor u te houden,

1) Deze manier heeft vrij wat voor boven het druppelen , of lepelsgewijs
afmeten, wat dikwijls zeer onhandig toegaat.

2) Lezing, gehouden door R. Roberts op eene vergadering van Border Counties
Veterinary Medical Society.

-ocr page 72-

doch om zoo eenvoudig, beknopt en praktisch mogelijk het
onderwerp in te leiden, hetwelk mijns inziens van groot be-
lang is voor elk veterinair chirurg, en dat ik beschouwen
zal uit een menschlievend, wetenschappelijk en nuttig oog-
punt. Het doel der anaesthetica is zooveel mogelijk de pijn
en het lijden gedurende chirurgische operaties te vermin-
deren, spiercontracties te relaxeeren, wanneer verkeerde lig-
gingen moeten worden hersteld en dit kan ik er bijvoegen
de operatie minder gevaarlijk te maken voor den veterinairen
operateur. In een voordracht, onlangs gehouden door den
Heer Bauham, voor de veeartsenijkundige vereeniging van
Norfolk Eastern Counties, zeide hij: „de meesten onzer stem -
„men toe, dat de veeartsenijkunde een der beste van de
„bestaande vakken is, uit het oogpunt der humaniteit be-
schouwd, daar men geen krachtiger bewijs van rnenschlievend-
„heid kan geven dan door bij de stomme dieren pijn en lijden
„te verzachten."

Met dit doel voor ons, en om de operatie gemakkelijk en
minder gevaarlijk voor den operateur te maken, heb ik
chloroform als onderwerp voor mijne lezing gekozen, daar
ik gedurende de laatste jaren deze stof veelvuldig in
mijne praktijk gebruikt heb en veilig zeggen kan, dat
zij zoowel voor den operateur als voor den patiënt van
groot nut is.

Ik ben niet voornemens over de chemische samenstelling-
uit te weiden, noch over de wetenschappelijke ontdekkin-
gen door prof. Simpson en anderen gedaan, noch over het
prophylactisch gebruik, dat van chloroform gemaakt kan
worden, maar ik wil alleen er over spreken als over een
anaestheticum en een middel tot verslapping van willekeurig
spierweefsel en het voor U beschrijven, zooals ik het heb ge-
bruikt om pijn gedurende operaties te verminderen of geheel
te voorkomen. Ik wil niet zeggen, dat zijne eigenschappen niet
volkomen bekend zijn bij iedereen in deze vergadering, doch
ik weet zeker, dat niet het duizendste deel gebruikt wordt van
wat er gebruikt moest worden, en dat wel met het grootste

-ocr page 73-

voordeel en de meeste veiligheid; inderdaad het is eene
uitzondering op den regel iemand te hooren zeggen, dat hij
het aanwendt, omdat het meer dan iets anders als van geen
belang beschouwd wordt.

Dit is naar mijne meening toe te schrijven aan de manier
van aanwending.

De oude methode, voor zoover ik die heb zien toepassen,
bestond daarin, eerst het dier neer te werpen en de beenen
te binden, daarna chloroform te geven, ruimschoots vermengd
met lucht. Gedurende de opwekking kostte het gewoonlijk
groote moeite alvorens de patiënt onderworpen was , zelfs meer
dan wanneer chloroform niet gebruikt was.

De manier welke ik gevolgd heb is deze:

eerst verzekert men zich goed van den kop van het
paard door een stevigen strik aan elke zijde van den
halster goed vast gebonden, zoodat deze niet kunnen af-
glijden.

Een sterke helper aan eiken strik is noodig, daar het dier
gedurende het oogenblik van opwekking allicht een weinig
wild wordt en, indien het niet goed vast gehouden werd, zou
kunnen ontkomen. Dan breng ik den voederzak, eene spons
bevattende, om den neus van het paard. Deze wordt door
een riem over den kop van het paard bevestigd, op de-
zelfde manier als een gewonen muilkorf.

De zak zelf heeft goede openingen voor de toetreding
der lucht. Wanneer dit nu gedaan is, giet ik in den zak onge-
veer 2 oneen chloroform, en onmiddelijk wordt de ruimte
tusschen het boveneinde van den zak en den kop van het
paard toegedrukt, dus zooveel mogelijk de toetreding van
lucht voorkomen. In Mr. Pinlag Dun\'s werk wordt aanbe-
volen twintig deelen lucht aan één deel chloroform toe te
voegen, gedurende de inademing, maar ik vind dit niet noo-
dig. Dit voorschrift is, dunkt mij, vooral de oorzaak, waarom

1) Medicinale oneen. (Vert.)

-ocr page 74-

de veeartsenijkundige chirurgen over \'t algemeen de chloro-
form niet gaarne gebruiken.

Ik heb aan den invloed van chloroform eenige twintigtallen
paarden en koeien blootgesteld en bevonden, dat het niet
het minste gevaar opleverde de lucht zooveel mogelijk buiten
te sluiten en hen bijna zuivere chloroformdamp te doen
inademen. Op deze manier zal men zien, dat men een
dier gemakkelijker en spoediger neerwerpen en in de positie
voor de operatie kan brengen, dan bij mogelijkheid op de
gewone wijze gedaan kan worden.

Ik denk, dat een dier in bijna even weinig tyd onder den
invloed van chloroform gebracht kan worden, als noodig is
voor het gebruik van de dwangmiddelen, daargelaten nog,
dat het dier bewaard blijft voor pijn, de veiligheid voor den
operateur meer gewaarborgd is en de onaangename gevolgen
van gebroken ruggen, dijen, gescheurde magen en aderen
minder te vreezen zijn.

Na twee of drie minuten toont het dier teekenen van op-
wekking, steekt de ooren op, hinnikt, en kijkt levendig om
zich heen. Daarop volgt een waggelen van het achterstel
en weldra ook van het voorstel, en nu tuimelt het dier neer
en wordt spoedig comateus.

Indien de eerste dosis — van een tot twee oneen — naar
de grootte van het dier, niet voldoende is, kan een weinig
meer in den zak gegoten worden, de spons zal het opzui-
gen en langzamerhand in dampvorm afgeven. Dit kan van
tijd tot tijd herhaald worden, zoo dikwijls dit noodig is
naar den waarschijnlijken duur der operatie. Ik heb gezien,
dat een dier, lijdende aan eene pijnlijke ziekte der ingewan-
den, twee uren ongevoelig werd gehouden. Het is noodig
gedurende de aanwending op de ademhaling en den pols
te letten. Over den staat van gevoeligheid kan men oordeelen
door aanraking van de cornea en, wanneer deze voor die
aanraking ongevoelig begint te worden, kan men het er voor
houden, dat het dier zich in een voor de operatie geschikten
toestand bevindt. Mocht er gevaar zijn, dat het dier te veel

-ocr page 75-

chloroform kreeg, dan kan men zijne toevlucht nemen tot
kunstmatige ademhaling en kop en romp met koud water
begieten. Ik acht het zeer onwaarschijnlijk, dat dit gebeu-
ren zou bij dieren, die zulke ruime longen en sterke harten
hebben als paarden en koeien, waarbij vettige degeneratie
en aandoeningen der aderen zeer zelden voorkomen.

De anaesthesie kan gedeeltelijk of volkomen zijn, al naar
het verlangen van den operateur, of naarmate de operatie,
die van grooteren of kleineren aard kan zijn, dat eischt.

Yoor vele kleine operaties is het niet noodig het dier
geheel te chloroformiseeren, maar het moet zoo geanesthe-
tiseerd zijn, dat eene kleine operatie zonder gevaar voor den
operateur behoorlijk kan uitgevoerd worden.

Ik heb op deze manier bij paarden de knieschijf gebrand,
den staart ingekort, enz.

De operaties, waarbij ik het heb aangewend, zijn hoofd-
zakelijk de volgende: castratie, verlossing, branden, inkorten
van den staart, neurotomie, repositie van dislocaties en breuken,
wegnemen van gezwellen, oogoperaties en het reponeeren van
de baarmoeder; inderdaad ik geloof, dat het in elk ge-

■v

val en onder iedere omstandigheid, waarin het in de men-
schelijke chirurgie gebruikt wordt, aanwendbaar is.

Castratie. De chloroform kan aangewend worden zooals
vroeger aangegeven is : men kan een touw aan een achterbeen
binden, zoodat dit weggetrokken kan worden om den ope-
rateur niet in zijne bewegingen te belemmeren en opdat het
dier gedurende de operatie gedeeltelijk opzijde zal kunnen
liggen. Het dier spartelt niet tegen, daarom is het niet
noodig de beenen te binden. De operatie kan dus in veel
minder tijd uitgevoerd worden, dan wanneer het dier weer-
stand biedt, men behoeft niet te vreezen, dat de streng
uit de klem gerukt wordt en er bestaat dus geen gevaar
voor bloeding.

Ieder hengstveulen, dat ik dit jaar gecastreerd heb, is op
deze manier behandeld en, ik kan het U verzekeren, met niet
weinig verlichting voor mij zelve, want nadat men er 4 a 6

-ocr page 76-

gecastreerd heeft, begint men zich gewoonlijk zeer ver-
moeid en afgemat te gevoelen, daar al het werk van
binden en ophalen der beenen op den operateur neerkomt.

Ik prefereer dit verre boven de operatie in staande hou-
ding en ik heb genoemde operatie bij vele onhandelbare
paarden op deze wijze uitgevoerd.

Verlossing. In moeilijke gevallen van verlossing is de
aanwending van chloroform een onschatbaar hulpmiddel, daar
zij de spiercontracties verslapt en weeën, die den accoucheur
weerstand bieden, voorkomt en dikwijls verkeerde liggingen
zonder eenige moeite laat herstellen.

Dezelfde opmerking is van toepassing op het reponeeren
van den uterus , waarbij het dier zijne krachten zoo sterk
tegen den operateur inspant.

Branden. Bij het branden kunnen de beenen recht blij-
ven , waardoor de operatie netjes kan uitgevoerd worden,
en even als in andere gevallen, waarbij chloroform gebruikt
wordt, zonder dien hevigen tegenstand, die zoo gevaarlijk is
voor het welzijn van het dier.

Het inkorten van den staart. Het inkorten van den staart
is naar mijne meening volstrekt noodig voor de veiligheid
van den mensch. Ik zou niet gaarne paarden gebruiken
met niet ingekorten staart en ik geloof dat het hunne
waarde verhoogt. Indien het op eene geschikte en weten-
schappelijke manier gebeurt, zie ik niet de minste tegen-
aanwijziging voor de operatie; de pijn kan geheel voorkomen
worden door het gebruik van chloroform en tegelijkertijd geeft
het den operateur gelegenheid de operatie zoodanig uit te
voeren, dat volkomen genezing en cicatrisatie kan plaats
hebben in 24 tot 28 uren. Dit kan bereikt worden doordien
men een huidlap van de ondervlakte teruglegt, in een ge-
wricht amputeert en de aderen onderbindt; daarna wordt de
lap door hechtingen bevestigd en een antiseptisch kussen op
den stomp gebonden.

Neurotomie. Ik heb met behulp van chloroform met vol-
komen succes geopereerd , voor zoover het de pijn en den

-ocr page 77-

tegenstand van het dier betreft. Ik kan niet zeggen, dat
ik hoog loop met de neurotomie; niettemin is het eene
operatie waarbij chloroform met de meeste voldoening kan
gebruikt worden.

Luxaties. Ik heb verscheidene gevallen van heupont-
wrichtingen ontmoet, wellicht 18 of 20, en ik vind, dat
chloroform van het grootste nut kan zijn bij de reductie;
inderdaad geloof ik, dat de tegenwerkende kracht der glutaei
en van andere krachtige spieren zoo groot is, dat het bijna
onmogelijk zou zijn ze te reduceeren zonder haar gebruik.

Herniën. De repositie van ingeklemde breuken heb ik
zien uitvoeren bij inwendig en locaal gebruik van chloroform.

Het wegnemen van gezwellen, operaties aan de oogen
en andere chirurgische operaties , te veel om te noemen ,
kunnen met het grootste gemak gedaan worden, als het dier
in een toestand van rust gebracht is. Werkelijk, het is
een onschatbaar hulpmiddel in de handen van een ervaren
practicus.

Nu ons vak ontwaakt uit den diepen slaap, waarin het
de laatste dertig of veertig jaren verzonken was en het
een vrijbrief gekregen heeft, die dengenen, die geene oplei-
ding genoten hebben, toestaat als veeartsen te praktiseeren,
dient ieder opgeleid of gediplomeerd veearts dit streven
voor oogen te houden, n. 1. om op alle manieren te trachten
het welzijn van zijn beroep te bevorderen en de kloof tus-
schen hem en den empiricus te verwijden. Ik beschouw
het oordeelkundig gebruik van chloroform als een machtig
middel in zijne handen voor het bereiken van dit doel, daar
zij alleen veilig gebruikt kan worden door hen, die haar
hebben leeren gebruiken en het publiek zal straks zoodanig
het belang er van inzien, dat men niet zal gedoogen, dat
de dieren zonder hare aanwending geopereerd worden. Yele
van mijne klanten eischen reeds, dat ik bij eene operatie
er gebruik van maak.
 The Veterinary Journal.

Het voorgaande kwam mij, ondanks den slechten stijl,

-ocr page 78-

belangrijk genoeg voor ter vertaling, omdat schrijver blijk-
baar over vrij wat ervaring, aangaande dit onderwerp, te
beschikken heeft en zijne manier van aanwending lijn-
recht tegen die van andere autoriteiten indruischt. Hering
en Yogel toch eischen eene ruime toetreding van lucht bij
de chloroform, terwijl Stockfleth , die deze bijmenging ook
tracht te beletten, echter slechts bij groote uitzondering een
paard staande chloroformiseeren wil, alleen dan, wanneer
bij weerspannige dieren het nederwerpen vóór de aanwending
van chloroform meer gevaar zou opleveren dan het neervallen
tijdens de narcose. Green van allen toont echter zooveel met
chloroform gewerkt te hebben als de heer Roberts en,
alhoewel hij wellicht wat overdreven in zijn lof en wat
al te vlug in de toepassing is, verdient zijne methode wel
degelijk in ernstige overweging genomen te worden. Bij
kleine operaties, zooals het inkorten van den staart, het
branden, mag men uit een oogpunt van dierenbescherming
voor narcotiseeren zijn, voor de practijk is het onnoodig.
Men vergete niet, dat onaangename gevolgen, zooals bron-
chiaal-catarrh, zelfs longgangraen kunnen voorkomen, tenge-
volge van de prikkeling van den chloroformdamp op de slijm-
vliezen, wat eene zoo ruime toepassing, als de heer Roberts
aangeeft, in den weg staat. Niettemin zou het op de aange-
geven manier wellicht voor veelvuldiger gebruik in aan-
merking kunnen komen dan tot hiertoe het geval was.

St. Anna-Parochie, April 1886.

CLARK\'S EMBROCATION.

In den loop der maand Februari werd mij door mijn
ambtgenoot Schimmel tot onderzoek ter hand gesteld een
flesch, inhoudende naar schatting cc. 250 cM3 eener witte,
dikke vloeistof en tot opschrift voerende:
W. Clarks, Liquid
Pasiatreusis Embrocation for Horses and Cattle.
Het opschrift
vermeldt verder welke gebreken deze embrocatie zal genezen
en hoe zij dient aangewend te worden.

-ocr page 79-

De vloeistof gelijkt op liet eerste gezicht volkomen op
Linimentum volatile; echter is er geen spoor van ammoniak
te vinden; de reuk is naar terpentijn.

Op het waterbad verhit, wordt die reuk sterker en ver-
dampt alles, op een licht bruinachtig gekleurde rest na,
die 6,5 °/0 van het mengsel bedraagt. De overgedestilleerde
vloeistof vertoont de eigenschappen van oleum terebinthinae,
een weinig waterhoudend.

Het droge residu is onoplosbaar in water, alcohol, aether,
terpentijnolie, enz.; blijkbaar was dus de ol. terebinth. met
de stof in quaestie tot emulsie gemaakt.

Deze stof nu is stikstof houdend, lost op in natriumhy-
droxyde, welke oplossing, metCuS04 verwarmd, een violette
kleur geeft; met sterk salpeterzuur wordt zij geel, welke
kleur na oververzadiging met ammonia veel sterker wordt
(xanthoproteïn reactie); zij verbrandt met een reuk naar
brandend hoorn en laat zoo goed als geen asch achter (dat
weinigje asch is een kalkzout.)

Green twijfel of het is een eiwitachtige stof.

Een proef, genomen met kippeneiwit en terpentijn, geeft
geen mengsel, dat iets op het gegevene gelijkt; evenmin
met gelatine, lijm of keratine.

Daar de rest veel geleek op gedroogde caseïne, heb ik ook
daarmede een proef genomen.

Melk wordt met verdund azijnzuur gemengd, in voldoende
hoeveelheid om de caseïne te doen afscheiden, en daarna
gefiltreerd. De versche caseïne laat zich met zeer groote
quantiteiten ol. terebinth. mengen, mits een weinig water
er bijgevoegd wordt, daar de consistentie anders wat
slijmig is.

Het gelukte mij op die wijze een „Embrocation" te maken,
die in elk opzicht met de onderzochte overeenstemt; ook
het verdampingsoverschot gedraagt zich volkomen gelijk aan
dat van het Engelsche middel.

Is het nu hetzelfde ? Op grond van allerlei proeven en
waarnemingen meen ik deze vraag bevestigend te moeten

-ocr page 80-

beantwoorden en staan wij dus hier weer voor een middel,
dat niet nieuw is, wat het hoofdbestanddeel betreft.

Maar tevens heb ik de caseïne leeren kennen als een uit-
nemend verdeelingsmiddel voor ol. terebinthinae.

Dat de prijs van de Embrocation veel te hoog is, spreekt
van zelf. v.
d, Harst.

HET AANLEGGEN VAN KUNSTHOORN.

Kunsthoorn bestaat, zooals algemeen bekend is, uit getah-
percha en ammoniakgom. Gewoonlijk neemt men van deze
stoffen gelijke deelen, maar men kan, om het iets weeker
te krijgen, wel wat meer getah-percha nemen, hetgeen in
den winter verkieslijk is. Om kunsthoorn te maken zet
men de getah-percha in water op het vuur en laat dit mengsel
eenigen tijd koken. Daarna giet men het water af en doet
de dan gesmolten zijnde getah-percha in een emmer koud
water, vervolgens de gesmolten ammoniakgom er bij, en
kneedt deze nu goed onder elkaar. Na bekoeling wordt
het mengsel zeer hard, zoodat men, vóór het te kunnen
gebruiken, het eerst moet verwarmen. Men doet goed niet
te veel in voorraad te maken, daar versch bereid kunst-
hoorn te verkiezen is boven oud.

Heeft men nu een hoef, dien men met kunsthoorn wil
beslaan, dan is het van oudsher gebruikelijk het hoorn,
zoover dit er mede in aanraking komt, van vet te ont-
doen, daar anders het kunsthoorn niet kleeft. Dit geschiedt
met aether of benzine, wijl deze vet oplossen.

Indien men evenwel zorgt, dat de hoef goed schoon en
niet vochtig is, dan behoeft men zich om het vet niet te
bekommeren. Trouwens met een gloeiend ijzer zou dit even
gemakkelijk te verwijderen zijn. Men legt nu eerst een
dun laagje van het gesmolten kunsthoorn op den hoef en
strijkt hierover met een spatel zooveel uit, tot het de ver-
eischte dikte verkregen heeft. Dit is evenwel nog al lastig,
als men te doen heeft met onrustige paarden, want die

-ocr page 81-

willen niet zoolang op drie beenen staan tot het kunstboom
bekoeld is en persen, bij het neerzetten van den hoef, er
veel onder uit. Om dit te voorkomen kan men op de
volgende wijze handelen. Heeft men bijv. een kunstmatigen
draagrand aan te leggen, dan begint men met den vorm
van den draagrand te maken van week kunsthoorn. Dit
gaat nog al gemakkelijk, daar het warm gemaakte kunst-
hoorn zeer kneedbaar is. Is dit nu klaar, dan strijkt men
een dun laagje gesmolten kunsthoorn op den hoef en plakt
hier den nu reeds hard geworden kunstmatigen draagrand
op. Het paard kan nu vrij zijn hoef neerzetten, zonder
het kunsthoorn er onder uit te persen.

Het ijzer moet te voren pasklaar gemaakt zijn en kan
er nu direct ondergelegd worden. Het kunsthoorn is thans
wel innig verbonden met het gewone hoorn, maar kan
geen dienst doen ter bevestiging der nagels. Deze moeten
altijd mede door het natuurlijke hoorn gaan, anders zit
het ijzer niet stevig genoeg.

De laatste methode is vooral te verkiezen op het platte
land, waar men over het algemeen niet op voldoende tech-
nische hulp kan rekenen.

Utrecht, Juni \'86. P. Brouwer.

STA ART JEUKTE.

Dikwijls komt het voor, dat paarden onophoudelijk trach-
ten den staart te schuren; de haren komen dientengevolge
door elkaar en vallen in groote hoeveelheid uit. Slechte
reiniging, en daardoor ophooping van stof, is dan meestal
de aanleidende oorzaak voor het schuren. Eene enkele maal
Vallen de haren op de bovenvlakte van den staart uit, zon-
der dat men de oorzaak daarvan juist kan opgeven.

Men begint dan in den regel met den staart behoorlijk
te laten wasschen en kammen, maar niet altijd houdt
daardoor het schuren op; in die gevallen zag ik van de
aanwending van acid. salicylic. een zeer goed gevolg.

-ocr page 82-

fh Acid. salicylic. 5,—
Glycerini 15,—

Spir. vini 300,—
m. f. lotio.

D. S. 1 m. d. den staart mede te wasschen.

Frederikse.

ANALECTA.

Witte Thrombus. — Zaitn heeft eenige jaren geleden
onderzoekingen gedaan aangaande thrombi; hij leerde dat
men twee soorten duidelijk van elkaar moet onderscheiden,
n. 1. de witte, die zich vormen in stroomend bloed, wanneer
de vaatwand is aangedaan en de roode, die zich uit
stilstaand bloed vormen. Met de meeste zekerheid, men
kon het immers steeds onder den microscoop waarnemen,
meende men te mogen aannemen, dat de witte thrombus
zich vormde uit witte bloedlichaampjes, die zich vasthechten
aan den vaatwand.

Bizzozero heeft de aandacht gevestigd op het constant
voorkomen van kleine platte lichaampjes in \'t bloed, door
hem bloedplaatjes genoemd. Ook meende deze onder-
zoeker, dat door deze plaatjes de witte thrombus ontstaat.
Deze zienswijze wordt ondersteund door
Eberth en Schim-
melbusch
en wel op grond van proefnemingen met honden.
Bij koudbloedige dieren zijn de bloedplaatjes moeielijk van
de witte bloedlichaampjes te onderscheiden.

Het omentum van den hond werd onder den microscoop
gebracht, natuurlijk met de voorzorg, dat noch afkoeling,
noch uitdroging kon plaats hebben, dus in eene warme,
indifferente vloeistof. Bij normalen, of bijna normalen bloed-
stroom konden de plaatjes in de grootere vaten niet worden
gezien, want ze bevinden zich dan in het centrum van
het vat, waar de snelheid te groot is om ze kunnen onder-
scheiden.

Werd nu de wand beschadigd, dan zag men een thrombus

-ocr page 83-

zich vormen, niet uit witte bloedlichaampjes, maar uit bloed-
plaatjes. De witte thrombus ontstaat dus door het aaneen-
kleven van bloedplaatjes.

(Wetenschappelijke Mededeeling. T. v.

Geneeskunde N°. 8. 1886.)

Physostigmine en vleesch. Feser heeft proeven gedaan
aangaande de bruikbaarheid van vleesch, afkomstig van
dieren, behandeld, ja zelfs vergiftigd met Physostigmine
(Eserine). Hij zag bij mensch noch bij hond schadelijke
gevolgen na het gebruik van zulk vleesch.

Dus runderen, behandeld met dit geneesmiddel, zijn
daarvoor niet af te keuren bij noodslachting.

(Zeit schrift fur Fleischbeschau. N°, 1.)

De wording van den tuberkel. Onder dezen titel komt in
het tijdschrift voor geneeskunde een referaat voor van het
"Werk van
Baumgarten : „Ueber Tuberkel und Tuberkulose."

Door de ontdekking van Koch, die niet alleen aantoonde,
dat in de tuberkels bacillen te vinden zijn, maar ook dat
deze bacillen, zuiver gekweekt, weder tuberculose doen ont-
staan als ze in het lichaam gebracht worden, is het boven
allen twijfel verheven, dat in de meerderheid der gevallen,
zoo niet altijd, de tuberculose door den tuberkelbacillus
Wordt veroorzaakt.

Om de werking van tuberkelbacillen op verschillende
Weefsels na te gaan, deed
Baumgarten een nauwkeurig on-
derzoek. Bij konijnen werden in de voorste oogkamers
stukjes bacillenhoudend weefsel gebracht; nu onderzocht B.
van dag tot dag microscopisch de veranderingen, die ontstaan
Waren. —- Gaat men voorzichtig te werk, zoo is de ontste-
king, door de verwonding veroorzaakt, na een paar dagen
Verdwenen en na 10 a 20 dagen ziet men de tuberkuleuse
witis zich vertoonen.

Met den tweeden dag zag B., dat de bacillen in het in-
geënte stukje weefsel zich steeds vermeerderden. Na 5
dagen drongen ze heen . door het granulatieweefsel, dat zich

-ocr page 84-

om dat stukje gevormd had en vertoonden zij zich steeds
meer en meer in de iris; men zag ze daar in de weefsel-
spleten en in de cellen van de iris, maar hoogst zelden in
de witte bloedlichaampjes ingesloten. De verplaatsing der
bacillen is het gevolg van den vochtstroom in het weefsel.
Waren eenige bacillen in de iris aanwezig, zoo vond B
in den onmiddellijken omtrek eenige bindweefselcellen met
karakteristieke verschijnselen van kerndeeling. In de vol-
gende dagen namen het aantal bacillen en de deeling der
kernen toe, maar tevens zag B. nu deeling der cellen.
Om ieder groepje bacillen vormde zich een zeer klein knob-
beltje, dat geheel uit „epithelioïde" cellen bestond, ontwij-
felbaar afkomstig van de vaste bindweefselcellen der iris.

Kerndeelingsfiguren werden nooit gezien in cellen, waarin
zich vele bacteriën bevonden.

Later vond B. in de tuberkels nog leucocyten, die zeer
zeker afkomstig waren uit de bloedvaten van den naas-
ten omtrek.

Kerndeeling werd in deze cellen echter nooit gezien.

Een fijn netwerk, tusschen de cellen aanwezig, bestaat
slechts uit de irisvezels, die uit elkaar gedrongen zijn.

Eerst houdt de woekering der bindweefselcellen, daarna
ook de infiltratie der bloedlichaampjes op.

Nu is de ontwikkeling van den tuberkelknobbel geeindigd
en van nu af aan sterven de cellen van het centrum naar
de peripherie toe af.

Yele onderzoekingen hebben aangetoond, dat bij ontsteking
wel eene irritatie van cellen, zooals Vniciiow leerde, maar
ook het uittreden van leucocyten, naar
Cohnheim\'s opvat-
ting , plaats vindt. Het ontstaan van den tuberkel is dus
te beschouwen als een ontstekingsproces.

Bij tuberculose vormen zich dus tuberkels, die later in
necrose overgaan, maar waarin nog massa\'s bacillen aan-
wezig zijn, die hetzelfde proces in de nabijheid veroor-
zaken ; natuurlijk wordt het oorspronkelijk weefsel daarbij
verdrongen.

-ocr page 85-

Uit een en ander blijkt tevens, waarom de tuberkuleuse
ontsteking zulk een kwaadaardig karakter vertoont.

T. v. G. N°. 16.

Miltvergrooting — Te Iserlohn werd in het abattoir eene
koe geslacht, welke in de welde had geloopen en blijkbaar
zeer gezond was; toch vond men, nadat zij geslacht was, ver-
schijnselen, welke aan miltvuur deden denken. De bloetvaten
van het darmkanaal waren zeer sterk met bloed gevuld
en de milt vertoonde zich donker gekleurd en sterk
vergroot.

In het onderhuidsch bindweefsel waren vele puntvormige
bloedingen; het vleesch zag er echter frisch en gezond uit.

Twaalf uur na den dood was zooveel bloed uit de milt
geloopen, door de insnijdingen welke gemaakt waren, dat zij
nu van normale grootte scheen te zijn.

Het bloed vertoonde zich bij microscopisch onderzoek nor-
maal ; het serum had de kleur van barnsteen en was geheel
vrij van opgeloste haemoglobine.

De roode bloedlichaampjes hadden gladde randen en milt-
vuurbacillen werden niet gevonden.

Yan miltvuur dus geen sprake.

Schmidt-Mülheim neemt aan, dat alle verschijnselen zich
laten afleiden van eene aandoening van het centraal zenuw-
stelsel, meer speciaal van centra der vasomotoren. Gelijk-
tijdig werd bij eene tweede koe ongeveer hetzelfde gevonden.

Bij de slachtmethode, te Isenlohn in gebruik, wordt het
dier voor \'t hoofd geslagen; nu neemt
S. aan, dat de
schok door den slag voor \'t hoofd zich op het verlengde
merg voortplantte en alzoo de centra aangedaan werden.

(.Zeitschrift fur Fleitsclibeschau %.)

Diarrhoea bij jonge kalveren. — In het Ree. de Méd.
Vét.
komt een referaat voor, waarin eene nieuwe behande-
ling wordt opgegeven voor de diarrhoea van jonge kalveren.

Zoodra men de eerste symptomen van deze ziekte ziet,

-ocr page 86-

geeft men £ flesch infus. chamomillae, waarin één gram acid.
salicylic en één gram tannine opgelost zijn.

Is na 2 uur de diarrhoea nog niet opgehouden, zoo geeft
men nog eens hetzelfde.

Mocht na verloop van 4 uur de ziekte nog aanhouden ,
zoo geeft men nog eens de infusie, maar met de dubbele
hoeveelheid acid. salicylic, en tannine.

Deze behandeling schijnt door vele veeartsen in Italië met
goed gevolg toegepast te zijn.

(Clinica Vvterinaria.)

F.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

Door het Hoofdbestuur is in den loop der maand Mei eene
circulaire gezonden aan de gediplomeerde Veeartsen , niet-leden
der Maatschappij, teneinde hen op te wekken als lid toe te treden.

Bereids is door eenigen aan deze opwekking gevolg gegeven.
Het is echter zeer wenschelijk , dat de leden hunne collega\'s,
welke geen lid zijn, mede tot deelname opwekken, en wordt bon
dit beleefd aanbevolen.

Blijkens bericht van den Heer Westholz te Leeuwarden ,
hebben de in Friesland woonachtige Veeartsen zich verstaan
omtrent het oprichten eener nieuwe afdeeling. Deze afdeeling
telt voorloopig 16 leden.

De le Secretaris,
v.
d. Harst.

-ocr page 87-

NECROLOGIE.

Den i9en April overleed te Voorburg de Heer Willem Verwey,
in leven adsistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool. De overledene
had slechts de leeftijd van 23 jaar en 9 maanden bereikt. Te
Wageningen overleed den ioen Juni, in den ouderdom van
68 jaar, de Heer E. Plantenga; slechts enkele weken te voren
werd hij als keurmeester te Groningen gepensionneerd.

Volgens het Verslag van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht
over 1885 is te Arnhem overleden, de Heer J. P. C.
Smit, ge-
pensionneerd Paardenarts ie klasse. In den loop van dit jaar
stierven de volgende empiristen:

J. F. Hustinx, te Dongen.
P.
van Nederpelt, te Klaaswaal.
M. Laurense, te Venray.

PERSONALIA.

De Heer M. Hibma heeft zich te Franeker en de Heer W.
van Staa te Maurik gevestigd, terwijl de Heer J. M. Billroth
van Bellingwolde naar Hoorn is overgegaan. De Heer K. F.
Wiersum te Groningen is aldaar benoemd tot keurmeester van
vee en vleesch.

Ons correspondeerend lid de Heer Ch, Siegen, Veearts te
Luxembourg, is bij gelegenheid der Antwerpsche Tentoonstelling
benoemd tot Ridder der Leopoldsorde.

Benoemd tot Paardenarts 2e kl. (ie Luitenant) de Paardenarts
3e kl., C.
van Heelsbergen , te Deventer.

De Paardenartsen der 3C kl. bij het leger in Nederl.-Indië

6

-ocr page 88-

A. M. Vermast êti S. Schilstra, zijn benoemd tot Paarden-
artsen der 2e kl. Benoemd tot plaatsvervangers voor den districts-
veearts te Roermond de HH.
A. G. A. Clercx te Echt en
G. B. Goossens te Roermond.

In de lijst der Nederlandsche Veeartsen, voorkomende in deel
XIII, bl.
132 is verzuimd, de HH. J. J. Hinze, Dirigee-
rend Paardenarts te \'s Gravenhage en J.
J. F. Dhont te Rot-
terdam als leden der Maatschappij op te geven.

De in 1789 door Friedrich Wilhelm II opgerichte Veeartsenij-
school te Berlijn, zal in eene Hoogeschool veranderd worden.

(Weekbl. voor Geneesk. v. 15 Mei \'86.)

VEEARTSENIJKUNDE STAATSTOEZICHT.

In het „ Verslag aan den Koning van de bevindingen en han-
delingen van het Veeartsenijkundig staatstoezicht in hel jaar
1885"
worden in § 1 de mutatiën in het personeel aangegeven.

In § 2 wordt de algemeene gezondsheidstoestand van het vee
besproken en enkele ziekten aangegeven, die niet in het Koninklijk
besluit van
14 Maart 1880 (Staatsblad N°. 31) als besmettelijk
zijn vermeld. Men vindt hier opgaven uit de verschillende
provinciën en daaronder enkele die zeer belangrijk zijn, b. v.
die omtrent het voorkomen van parelziekte, omtrent vergiftigin-
gen met beschimmeld voedsel, met groenvoer waarin Secale cor-
nutum op Lolium perenne, met arsenicum, kwik en andere
stoffen. Uit Limburg wordt gemeld, dat, voor het eerst hier te
lande, in Augustus, op een hoeve te Amby, de jonge varkens
van hoogstens
4 maanden oud, door den plaatsvervangend districts-
veearts L.
Janné te Maastricht volgens de methode Pasteur-Thuil-
lier tegen de varkensziekte zijn ingeënt. Onder de geënte dieren
zijn geen ziektegevallen meer voorgekomen.

De plaatsvervangend districtveearts Poels uit Rotterdam deelt
een en ander mede omtrent micro-organismen bij varkensziekte
aangetroffen. Hij wijst er op, dat verschillende vormen dezer

-ocr page 89-

ziekte voorkomen Bij zijn onderzoek vond hij dezelfde fijne
bacillus die in de Pasteursche entstof tegen varkensziekte voor-
komt en die door verschillende Duitschers is aangetoond en ver-
geleken met de bacillen der muizensepticaemie.

Poels meent dat deze bacillus, uit een diagnostisch oogpunt,
weldra dezelfde waarde voor de varkensziekte zal hebben als de
miltvuur-bacillen voor het miltvuur. Ook vond hij o. a. in darmen,
lever en milt groote bacillen, die veel overeenkomst hebben met
die door
Klein in Engeland ten onrechte als het contagium der
varkensziekte beschouwd; deze onderzoeker heeft waarschijnlijk
de fijne bacillen over het hoofd gezien.

Ook rapporteert Poels omtrent tuberculose in hoofdzaak het
volgende.

De vraag of ongekookte melk, afkomstig van parelzieke run-
deren voor den mensch schadelijk kan zijn, moet ongetwijfeld be-
vestigend beantwoord worden, waarom het van het grootste ge-
wicht is spoedig een juiste diagnose te kunnen stellen. Om dit
te doen, brengt hij bij dieren, verdacht van aan deze ziekte te
lijden, een trocar in de luchtpijp en voert door de canule een
sponsje of een penseel, dat
stevig aan een nieuw zilveren draad
van | a | meter lang, bevestigd is. Hij kan hiermede slijm uit
de luchtpijp en zelfs diep uit de bronchiën ophalen en dit direct
op tubercelbacillen onderzoeken.

In § 3 worden „Besmettelijke veeziekten en maatregelen tegen
hare verbreiding" behandeld.

Longziekte wordt in de eerste plaats besproken en er op ge-
wezen, dat zij slechts in de provinciën Zuid-Holland, Friesland
en Limburg voorkwam en dat het o. a. door strenge toepassing
der voorschriften en door verscherping van het toezicht, bij door-
tastend handelen, is gelukt de ziekte uitteroeien. Eene graphische
voorstelling van het aantal gevallen van longziekte in de verschil-
lende provinciën in de jaren 1871 tot en met 1885 is als bijlage B
aan het verslag toegevoegd. Hieruit blijkt, dat het aantal geval-
len in het eerstgenoemde jaar 6078 bedragende, in 1882 tot op
xi was gedaald, maar in 1884 weder tot 234 was gestegen.

Alleen in de provincie Noord-Holland kwamen in 1871 2480
gevallen voor.

Ter verscherping van het toezicht en verbetering der controle
en ook voor de ontsmetting werden enkele marechaussées en

-ocr page 90-

hospitaal-soldaten, onder commando van den kapitein der Infan-
terie j.
M. Buffart , in het spoelingdistrict gedetacheerd. Het
beknopt verslag hunner handelingen is te vinden in bijlage A1.
Ook werden bij Koninklijk besluit van 9 Juni 1885 (Staats-
blad N°. 125) nieuwe regelen tot ontsmetting vastgesteld (zie
bijlage C).

Gedurende 1885 werden 286 runderen in het spoelingdistrict
ingeënt, tengevolge waarvan er 4 stierven.

In het geheel brak de ziekte 19 maal in ons land uit, waar-
van 14 maal in Zuid-Holland, 3 maal in Limburg en 2 maal
in Friesland en werden, met inbegrip der gevallen bij de slachting
van verdachte runderen gebleken, 83 gevallen waargenomen.
Buitendien werden 380 verdachte dieren afgemaakt.

Mond en klauwzeer taste in Gelderland in de omstreken van
Wageningen 288 dieren aan; te Ruwiel in Utrecht leden 10
runderen aan deze ziekte en in Middelburg werd zij op een stal
met 59 runderen waargenomen.

Aan kwade droes en huidworm leden op 32 stallen 40 dieren,
waarvan één militair paard in de legerplaats te
Oldenbroek
en een te Breda. De provinciën Groningen, Drenthe en Limburg
bleven van deze ziekte verschoond.

Schurft heerschte vooral in Noord-Holland, waar 682 schapen
werden aangetast. In het geheel werd deze ziekte 1003 *)
maal bij schapen en 5 maal bij paarden constateerd.

Van schaapspokken werden slechts twee gevallen in Friesland
waargenomen.

Het miltvuur breidde zich meer en meer uit; 171 runderen*),
15 schapen en 1 varken werden door deze ziekte
aangetast.
Het blijkt meèr en meer, dat het begraven van aan miltvuur ge-
storven runderen de verbreiding der ziekte in de hand kan wer-
ken; meerdere voorbeelden worden daarvan aangehaald.

De districtsveearts in Zuid-Holland, waar de ziekte ook in
het spoelingdistrict voorkwam , meent dat er behalve de 51 door
hem opgegeven gevallen nog wel andere zijn voorgekomen,
waarvan de aangifte niet heeft plaats gehad, deels omdat de

1  Deze cijfers zijn niet geheel overeenkomstig het verslag, daar de op-
gaven bij schurft voor de provincie Friesland en bij miltvuur voor Gelder-
land niet gelijk zijn.

-ocr page 91-

gevallen niet onderkend zijn, deels om finantieele redenen. Het
verslag zegt daaromtrent: „Miltvuur toch kiest de beste run-
deren tot hare offers en daar soms, wanneer de ziekte een
„spoedig verloop heeft en aanzienlijke verbloedingen hebben
„plaats gehad, of ook wanneer bij de slachting het dier nog
„behoorlijk is uitgebloed, het vleesch een nog tamelijk goed
„aanzien heeft, zoo vermoedt de districtsveearts, dat er altijd
„nog slagers worden aangetroffen, die het vleesch koopen en in
, ,consumtie b rengen."

Dat miltvuur ook met het voedsel kan overgebracht worden,
blijkt uit de mededeeling dat te Delfshaven miltvuur veroor-
zaakt werd door het voederen van hooi afkomstig uit een weide,
onmiddellijk grenzende aan een andere, waar 5 gevallen van
miltvuur waren voorgekomen. Hetzelfde bleek meermalen in
Noord-Holland.

Alleen in Limburg werd inenting toegepast. Door de Veeart-
sen
Janné en Clercx werden 171 stuks ingeënt of herent,
terwijl door den Veearts
Pinckers de enting bij 100 dieren
werd toegepast.

Hondsdolheid kwam alleen in Overijssel en in Limburg voor.
In de eerste provincie werden 4 honden en 2 runderen aange-
tast , in Limburg maar 1 hond.

In § 4 wordt gehandeld over de samenwerking tusschen het
geneeskundig en het veeartsenijkundig staatstoezicht.

Het tweede gedeelte bespreekt de handhaving der wetten en
verordeningen in het belang van den veestapel vastgesteld en
geeft o. a. in § i de verslagen van het veeartsenijkundig en
het natuurkundig examen.

Uit § 6 „Uitvoer van vee" blijkt, dat in 1885 bij het uitvoeren
uit de havens te Amsterdam, Rotterdam, Harlingen, Vlissingen
en Hans weert zijn gekeurd:

5376 runderen, 38826 kalveren, 247009 schapen, 9737 var-
kens, 204 paarden en 12\'geiten. Dit vee was meerendeels
voor Engeland bestemd. Van de schapen werd een groot aantal
slechts dóór ons land gevoerd. De uitvoer langs de landgrenzen
(van Overijssel en Gelderland zijn geen opgaven aangegeven) was
zeer aanzienlijk: hij bedroeg 91 paarden, 110267 runderen,
48148 schapen, 52448 varkens en 8 geiten.

In § 9 krijgt men een overzicht der gerechtelijke vervolgingen.

-ocr page 92-

Zeven maal werd vonnis gewezen wegens uitoefening der vee-
artsenijkunde zonder daartoe bevoegd te zijn en de arrondisse-
mentsrechtbank te Zwolle veroordeelde M. P. tot /
15 boete,
subsidiair
7 dagen gevangenisstraf, wegens „het als veearts niet
onverwijld kennis geven van een door hem opgemerkte vee-
ziekte , die besmetting van vee kan veroorzaken, aan betrokken
autoriteiten."

Als bijlage D vindt men het rapport aan den Minister van
Binnenlandsche zaken omtrent het voorkomen van bacteriën
bij longziekte, opgemaakt door de HH. Dr.
van Kleef, A. J.
Janné en L. Th. Janné, waarbij uitstekend geslaagde teeke-
ningen van een zestal microscopische praeparaten en een viertal
andere figuren zijn gevoegd, alle door den Heer L.
Th. Janné
naar praeparaten vervaardigd.

De onderzoekers hebben zich eerst door verschillende reacties
overtuigd, dat de sterk lichtbrekend.e, ronde korreltjes, die in
de versche lymphe werden aangetroffen, bacteriën waren. Na
lang zoeken gelukte het hun duidelijke, intensief gekleurde en
bewijzende praeparaten te verkrijgen met de
kleuringsmethode
door Prof Ribbert\' voor het kleuren van pneumoniekokken
aangegeven. De kleuringsvloeistof is als volgt samengesteld:
water
100, alcohol 50, ijsazijnzuur 12,5 deel en verzadiging
hiervan met fuchsine.

Op ongekleurden grond zijn de lymphcellen sterk donker paarsch
gekleurd en komen de aanwezige bacteriën als stipvormige ronde
lichaampjes, scherp te voorschijn. Fraaie praeparaten worden
verkregen wanneer men van het gezwollen interlobulair weefsel
met een mes de sterk troebele vloeistof afkrabt
en onderzoekt
en de grootste hoeveelheid bacteriën vindt men in de synovia
van aan polyarthritis specifica lijdende kalveren. Ook gelukt het
in coupes van longweefsel de bacteriën aantetoonen; de coupes
worden
12 uur in de kleurende vloeistof gelegd, daarna 12 uur
in azijnzuurhoudend water en eindelijk in alcohol
overgebracht,
met kruidnagelolie opgehelderd en in Canadabalsem onderzocht.
Lymphcellen, kernen en bacteriën zijn dan intensief paarsch
gekleurd. Ook met haematoxyline en picrocarmijn werden de
bacteriën duidelijk, maar vooral met het laatste zwakker, gekleurd.

Door injectie van lymphe in het longweefsel van gezonde
kalveren werd nu aangetoond, dat het mogelijk is het typische

-ocr page 93-

beeld der longziekte te voorschijn te roepen. Het is zaak voor
dit doel oudere kalveren te nemen, daar jonge dieren spoedig
door polyarthritis worden aangetast; soms zelfs was bij de laatste,
na injectie in long en pleuraholte, alleen zwelling en exsudatie
in alle gewrichten aan te toonen. Ook werd lymphe uit het
kniegewricht van een aan polyarthritis lijdend kalf in de borstholte
van een ouder kalf gebracht en na ruim 2 weken werd polyar-
thritis, pleuritis en beginnende karakteristieke longaandoening
aangetroffen.

De wijze waarop de onderzoekers cultures der bacteriën trachtten
te verkrijgen, wordt uitvoerig aangegeven, maar wanneer alle
voorzorgen genomen waren, was het resultaat steeds negatief;
daar waar zich bacteriën ontwikkelden, kwamen deze geheel
overeen met de bacteriën die zich ontwikkelen wanneer men
koehaar op voedings agar-agar brengt of wel buisjes daarmede
gevuld , brengt bij runderen, die men met de hand over het
haar strijkt. Ook de inoculatieproeven met de door hen ge-
kweekte bacteriën leverden negatieve resultaten op.

Nadat gewezen is op enkele bacteriesoorten die door verschil-
lende onderzoekers constant bij longziekte zijn aangetroffen en
op enkele die als specifiek worden beschouwd, komen onder-
üoekers tot de conclusie, dat met de thans gebruikelijke methoden,
de bacterie van de longziekte buiten het dierlijk lichaam niet tot
ontwikkeling is te brengen.

Tot nog toe bestaat er slechts één middel om de virulente
werking der smetstof van longziekte te verzachten, n. 1. de
methode
Pasteur om de stof volkomen vrij van vreemde
hijmengselen in gesteriliseerde pipetten te verzamelen en te
bewaren. Na 6 weken is zij zoodanig verzwakt, dat men hier-
mede koeien niet meer kan dooden (wel kalveren). De wijze
waarop deze stof moet verzameld worden vindt men uitvoerig
aangegeven.

Bijlage E geeft een vervolg op de „Onderzoekingen van de
HH.
Poels en Dr. Nolen omtrent de longziekte in het spoe-
lingdistrict uit het vorig jaarverslag (Zie deel XIII, bl. 239).
Het is getiteld: »Het contagium der longziekte." Een kort
overzicht van hetgeen door enkele anderen over dit punt is
medegedeeld gaat aan de onderzoekingen vooraf.

Voor het onderzoek waren de longen van 60 wegens long-

-ocr page 94-

ziekte afgemaakte runderen beschikbaar; bij enkele was de ziekt®
in het ie stadium, bij andere verouderd.

In alle gevallen van versche longziekte werd zoowel in de
long als in het exsudaat uit de pleuraholte constant een mikro*
kokkus gevonden, die nader beschreven wordt en gemakkelijk
kunstmatig gekweekt kan worden. Er werden ook meerdere
kokken aangetroffen, die door een duidelijk hulsel omgeven
waren. Ter onderscheiding der Friedlandersche pneumonie»
kokken diene , dat de hulsels zich niet gemakkelijk lieten kleuren,,
Slechts in enkele gevallen gelukte het ze scherp te kleuren met
anilinwatergentiaanviolet-oplossing: ook met methyleenblauW"
werden de hulsels duidelijk zichtbaar.

De door onderzoekers gevonden longziekte-mikrokokken kleuren
zich met alle anilinkleurstofien en kunnen ook in coupes worden
aangetoond. De kokken werden in het m tra-alveolair exsudaat ^
in de lymphruimten en in het interlobulaire bindweefsel aan*
getroffen. Ook in de lymphe, direct na het opvangen onder»
zocht, zijn zij gemakkelijk aan te toonen en constant komen
daar enkele bacillen voor. In het exsudaat uit de pleuraholte
werden uitsluitend longziekte mikrokokken gevonden.

De onderzoekingen van het bloed waren niet talrijk genoeg
om een bepaald oordeel te vellen, maar bij verouderde gevallen
werden tegen den binnenwand van de, den sequester omgevende
kapsel, o.a. ook longziekte mikrokokken aangetroffen, waardoor"
het feit dat runderen, die eenmaal aan longziekte geleden hebben,
nog na langen tijd andere runderen kunnen besmetten, eenigs-
zins verklaarbaar wordt.

Cultuurpro even. Tot het verkrijgen van reinculturen werd
van de gelatine-plattenmethode gebruik gemaakt. De mikrokokken
die nader uitvoerig beschreven worden, vormen witte, ronde
koloniën; het gelukte niet uit gezonde runderlongen dergelijk®
cultures te verkrijgen.

Infectieproeven op dieren. Voor deze proeven, waarbij ge-
cultiveerde mikrokokken in de rechter long werden gebracht,
maakte men van konijnen, cavias, honden en runderen gebruik.
Bij kleinere dieren werden steeds controle proeven genomen met
vloeistoffen waarin bacillen uit zieke longen of mikrokokken
uit sputum of uit de lucht, soms zelfs werd gewoon gesterili»
seerd gedestilleerd water ingespoten.

-ocr page 95-

De met longziekte mikrokokken geënte konijnen vertoonden
ziekteverschijnselen van voorbijgaanden aard en in de rechter
longkwab steeds bruin-rood gekleurde, verdichte haarden in
twee gevallen vond men deze ook links Altijd waren longziekte
mikrokokken aan te toonen in het longweefsel en in drie gevallen
ook in het bloed. In de longen van met controle vloeistoffen
geënte dieren, werden geen pneumonische veranderingen
aangetroffen.

Bij cavias waren de resultaten dezelfde, maar steeds waren
beide longen aangedaan en enkele malen was in de pleuraholte
eene geringe hoeveelheid troebele vloeistof aanwezig, waarin
talrijke longziekte mikrokokken.

Bij honden werden ook in enkele gevallen gunstige resultaten
verkregen.

Bij een rund bracht men reinculturen van de 12e generatie
in de long. De veranderingen in het longweefsel aan het einde
van den 3e dag waren niet groot, maar toch konden uit de ver-
kregen longziekte mikrokokken reinculturen gekweekt worden.
Bij een tweede rund, waar men stof van de i5e generatie ge-
bruikte , werden na 8 dagen uitgebreide pneumonische verande-
ringen aangetroffen. Ofschoon het longweefsel niet duidelijk
gemarmerd was, meenen onderzoekers, omredenen die nader
aangegeven worden, toch dat hier longziekte bestond.

Bij honden injicieerde men cultures in de trachea en hier
bleek dat 40 uur na de injectie pneumonische veranderingen in
al de longkwabben aanwezig waren. Bij de controle proef,
waar gesteriliseerd gedistelleerd water gebruikt was, bleken de
longen normaal.

Inhalatie van mikrokokken werd met veel succes op muizen toe-
gepast. Bij zeven van de 10 proefdieren waren de longen aan het
einde van den derden dag in hooge mate pathologisch en daaruit,
alsmede uit het bloed, werden longziekte mikrokokken gecultiveerd.

Inentproeven met reinculturen werden op 100 runderen gedaan;
bij geen enkel dier ontstonden kwaadaardige gevolgen en of-
schoon de dieren meerendeels op verdachte erven stonden, trad
bij geen enkele longziekte op. In de reactieplaatsen werden long-
ziekte-mikokokken aangetroffen.

In de gewone entstof zijn constant bacillen aanwezig en bij
phlegmoneuse ontsteking hadden deze de overhand.

-ocr page 96-

Deze bacillen, die indentiek zijn met die gevonden in de
longen van longzieke runderen, worden door onderzoekers juist
beschouwd als oorzaken der phlegmoneuse ontsteking. In ver-
band hiermede wordt gewezen op den gunstigen afloop der enting
van 800 runderen, waar als entstof werd gebruikt lymphe vóór
stolling kon intreden of het stolsel zelf. Bedoelde kokkus wordt
door de onderzoekers nu voor het contagium der longziekte
gehouden. v. E.

RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij de overgangs-examens werden 12 van de 24 leerlingen tot
het 2e studiejaar en 22 van de 26 tot het 4» studiejaar toege-
laten. Aan den leerling
J. Attema van het studiejaar werd
vergunning verleend het overgangs-examen in September a. s. af
te leggen.

Aan het admissie-examen namen 47 adspiranten deel; twee
daarvan trokken zich gedurende het examen terug en 33 vol-
deden aan de gestelde eischen.

Aan het natuurkundig examen namen 13 leerlingen deel. Aan
de volgende werd het diploma uitgereikt:

P. D. Beunders, te Heusden.

A. A. Bosch, ,, Lochem.

P. Korevaar, „ Sliedrecht.

J. M. van Nieuwenhuijzen , ,, Steenbergen.

P. P. vam der Poel, ,, Nieuwenhoorn.

H. Poot, ,, Vlaardinger-Ambacht.

J. D. Ruyssenaers, „ Maastricht.

J. Vollema, „ Baard.

H. Wolters, „ Gasselternijeveen.

Daar juist ontvangen wij het treurig bericht, dat de Heer
A. J.
Janné, Districtsveearts te Roermond, den 13" Juli on-
verwacht, in den ouderdom van 69 jaar, is overleden. In de
volgende aflevering hopen wij van dezen zoo algemeen geachten
collega een meer uitvoerige levensbeschrijving te kunnen opnemen.

(Red.)

-ocr page 97-

A A N T E E K E NI N GE N
MET BETREKKING TOT DE GESCHIEDENIS

der

VEEARTSEN IJ KUNDE

door

M. II. J. P. THOMASSEN.

(Vervolg).

Babyloiliërs. De bloeitijd van Babylonische kunst en
wetenschap is die der
Chaldeeuwsche heerschappij. Het volk
en vooral de priesters verkregen in dien tijd den naam van
Chaldeeërs en hunne Babylonisch-Semitische taal werd met
dien van Chaldeeuwsch bestempeld. Hunne voornaamste
bron van welvaart bestond in
den landbouw.

De Nabataeërs behoorden tot den Semitischen stam en leef-
den voor een groot gedeelte in steenachtig Arabië.

In een Arabisch werk, geschreven omstreeks de 12de eeuw
door Ibn-al-Awam uit Sevilla, dat in het algemeen over
land- en tuinbouw handelt, wordt, behalve van Grieksche,
üomeinsche en Arabische schrijvers, waaronder ook veeart-
senijkundigen, veelvuldig gewag gemaakt van een werk
bekend onder den naam van
Agricultura Nabataea. Genoemd
Arabisch werk, waarvan de Leidsche Bibliotheek een hand-
schrift bezit, werd door Banqueri het eerst, naar een
handschrift uit het Escuriaal, in \'t Spaansch vertaald en in
1864 door Clement-Mullet in \'t Fransch.

-ocr page 98-

Onder de citaten, voorkomende in dit werk, uit de
Agricult. Nabat. zijn er enkele die uit een veeartsenijkundig
oogpunt, gelet op den tijd waaruit zij dateeren, onze be-
langstelling waard zijn.

Yolgens Chwolson is de Agricult. Nabat. door Ibn-Wah-
schiah omstreeks 893 n. Chr. uit het Chaldeeuwsch in het
Arabisch vertaald. Omtrent den tijd waarop dit primitieve
werk geschreven werd heerscht nog twijfel. Door Quatremère
(Mémoire sur les Nabatéens) wordt dit tijdstip geplaatst
tusschen de bevrijding van Babyion van het juk der Me-
diërs door Belesys en de inname van Babyion door Cyrus.
Hij houdt het voor hoogst waarschijnlijk dat dit onder de
regeering van Nebucadnesar II (600 v. Chr.) geweest is.

Wij laten enkele citaten volgen uit de brokstukken die
van dit oude werk tot ons gekomen zijn.

Als middel om het rundvee tegen het plagen der vliegen
te behoeden, wordt aangeprezen het wasschen met een
decoctum van de bessen van
laurus nobilis, of het inwrijven
der dieren met het slijm uit den mond of uit de neus af-
komstig. — Wikken zouden de melkrijkheid bij geiten en
andere huisdieren bevorderen. Yoor drachtige dieren werd
dit voedsel als nadeelig beschouwd. Yoor kameelen wordt
als voedingsmiddel het
foenum graecum speciaal aangeprezen.
Men schreef zelfs eene bovennatuurlijke kracht aan deze
plant toe, zoodat door een zakje inhoudende 64 zaadkorreltjes
aan den hals van een dier te hangen, dit voor ongelukken
zou behoed zijn.

Op eene andere plaats wordt gezegd, wilt gij uw paard,
dat erg verzwakt is, spoedig zijne krachten doen herwinnen,
geef hem dan gerooste tarwe en gepelde gerst, en daarbij
driemaal daags te drinken. Gaat de voedingstoestand niet
spoedig vooruit, meng dan zemelen met water onder de
tarwe. Naast genoemde middelen worden als restaurantia
aangeprezen drooge luzerne, komkommers,
blauwe druiven
en het sap van kaasjeskruid.

Om den hoorngroei bij paarden te bevorderen wordt het

-ocr page 99-

gebruik aanbevolen van varkens en bokkenvet met zwavel,
waarmede nu en dan vooral het achterste gedeelte der
hoeven moet gesmeerd worden. Dit middel zou tevens de
hoeven hard maken.

Wij kunnen niet nalaten, het volgende verhaal uit de
geschiedenis van Babyion aan te halen

Tijdens het beleg van deze stad door Darius, veroorloofden
de belegerden zich, met hem en zijn leger te spotten.
Terwijl zij op de vestingmuren dansten, riep een hunner
den belegeraars de volgende woorden toe: Perzen waarom
verspilt gij uwen tijd voor onze vesting? Trekt liever af,
want gij zult Babyion dan slechts veroveren, wanneer de
muilezels vruchtbaar worden.

In de twintigste maand van het beleg, legde een muil-
ezel der belegeraars een veulen af. Men herinnerde
zich de woorden van den Babyloniër en zag in het wonder
dat men tot daaraan voor onmogelijk gehouden had, een
gunstig voorteeken. Korten tijd daarna viel Babyion door
list in handen der Perzen.

Omtrent de Phoeniciërs zullen wij later een en ander
mededeelen.

§ 2. De Europeesche volken der Oudheid.

Grrieksche en Romeinsche schrijvers hebben het weinige dat
wij bezitten, aangaande de geschiedenis der eerste bewoners
Van noord en midden Europa, voor het nageslacht bewaard.
Van hen alleen kunnen wij omtrent de veehouding bij sommige
volkstammen en hunne kennis op dit gebied iets vernemen.

Reeds vroeg waren wegens hunne groote vaardigheid in
\'t paardrijden de Scythen bekend, die volgens Herodotus aan
de kust van de
Maeotis en van de Pontus, van af de Don
(Tanais) tot aan den Donau (Istrus) woonden.

In het gevecht streden zij als boogschutters te paard,
zelfs bij enkele stammen hadden de vrouwen het zeer ver
in deze kunst gebracht.

-ocr page 100-

Uit Herodotus beschrijving van den inval der Perzen in
hun land onder Darius I omstreeks 513 v. Chr., blijkt, dat de
Scythen veel gebruik maakten van paardenmelk. Met het uit-
melken der merriën waren slaven belast, die opzettelijk van
gezicht beroofd werden. Onder deze operatie blies een
andere slaaf door middel van een instrument uit been vervaar-
digd in de vagina der merrie. Zij veronderstelden dat
hierdoor de aderen zwollen en de uier zich meer vulde. De
melk werd in houten schalen bewaard en verder omgeroerd
en geschud. Het bovendrijvende gedeelte der melk (de
room) beschouwden zij als het beste, het onderste had voor
hen minder waarde. Opvallend is het, dat de oude Grieken
en Romeinen geene benaming voor
room kenden.

Artsen waren bij de Scythen onbekend. Alleen in geval
dat een der koningen door eene ziekte aangetast werd,
achtte men het raadplegen hieromtrent van drie of zoo
noodig meer waarzeggers noodzakelijk. Meestal wisten deze
den schuldigen persoon aan te wijzen, die door het afleggen
van eenen valschen eed, de kwaal van den vorst veroor-
zaakt had. Gelukte het om den beschuldigden zijne mis-
daad te bewijzen, dan moest hij het met den dood bekoopen.

Ezels en muildieren werden destijds door de Scythen niet
gebruikt. Zulks is te meer opvallend, daar zij veel met de
bewoners van meer zuidelijk gelegen landen, waar deze dieren
in grooten getale gefokt werden, in aanraking geweest wa-
ren. Zelfs hadden zij ruim honderd jaren vroeger, eenen
inval in Perzië gedaan en daar geruimen tijd vertoefd.
Waarschijnlijk achtten zij deze dieren voor den rijdienst
op hunne snelle tochten minder geschikt.

Het schijnt dat hunne paarden bij de aanvallen op de
Perzen, wanneer zij het onaangename geluid der ezels, welke
deze meevoerden, vernamen, de ooren spitsten en weigerden
vooruit te gaan.

Omtrent de verpleging van de gezonde en zieke dieren
bij dezen volksstam, is ons niets bekend. Herodotus zegt
ter loops , dat Darius drie dagen aan de bronnen van den

-ocr page 101-

Teare met zijn leger vertoefde en dat de bewoners der
oevers van deze rivier beweerden, dat bare wateren eene
bijzondere geneeskracht tegen verschillende kwalen bezaten,
onder anderen tegen
huidziekten, zoowel van menschen als
van paarden.

Grieken. Onder de Europeesche volken der oudheid , heb-
ben ons de Grieken de oudste historische herinneringen
nagelaten. Evenwel neemt het eigenlijk historische tijdvak
in de geschiedenis der veeartsenijkunde en der geneeskunde
bij dit volk slechts een aanvang omstreeks 500 v. Chr.
Sommige vermeldenswaardige feiten, welke van vóórgenoemd
tijdstip dateeren, dienen wij meer als mythologische over-
leveringen te beschouwen, waarin ontegenzeggelijk een kern
van waarheid gelegen is.

De Egyptenaren hadden reeds eenen aanmerkelijken trap
van beschaving onder de Pharao\'s bereikt, de Phoeniciërs
dreven reeds uitgebreiden handel, toen de bewoners van het
schiereiland, die later tot dien hoogen trap van ontwikkeling
kwamen, nog het meest ruwe nomaden leven leidden. Land-
bouw was hun nog volkomen onbekend.

Later vestigden zich andere volksstammen uit Klein Azië
in Griekenland, die de primitieve bewoners verdreven en de
beschaving invoerden. De
Pelasgen vooral legden zich toe op
veeteelt en landbouw. Plunne vestiging in Griekenland had
ongeveer in den zelfden tijd plaats waarin de zonen van
Jakob naar Egypte trokken.

Wij mogen veronderstellen, dat naarmate de Grieken meer
vorderingen maakten op het gebied van veeteelt, zij ook
langzamerhand kennis opdeden omtrent de behandeling en
verpleging van zieke dieren. De bewijzen hiervoor missen
wij evenwel geheel en al. Enkele gegevens vinden wij bij
oude dichters, die toch in \'t algemeen niet als de meest
getrouwe verslaggevers kunnen beschouwd worden.

Zoo verhaalt Hesiodus, dat zekere Melampüs , een waar-
zegger, toovenaar en tevens arts, die omstreeks 1400 v.

-ocr page 102-

Chr. ieefde, om zijne wonderkuren zeer beroemd was. Yooral
verwierf hij zich naam met de genezing van Lysippe,
Iphinoë en Iphianassa, de dochters van koning Proetus van
Argos, die aan
waanzin en uitslag op het hoofd leden.

Melampus gebruikte als geneesmiddel de rhiz. ver air albi,
waarvan hij bij dergelijke toestanden met goed gevolg bij
het
schaap gebruik gemaakt had. Hieruit blijkt dat hij ook
vertrouwd was met de behandeling van zieke dieren.

Onder de oudste geschriften der Grieken, welke tot ons
gekomen zijn, rekenen wij in de eerste plaats de Homerische
gezangen (9de en 10de eeuw v. Chr.) Hierin worden als
huisdieren vermeld het paard, de ezel, het rund, het schaap ,
het varken, de geit en de hond. Paarden werden voor den
krijgsdienst reeds gebruikt, ten minste voor de strijdwagens.
In het eerste boek der
Ilias, wordt melding gemaakt van
eene heerschende ziekte onder de paarden, honden en ezels.
Zelfs de mensch werd door deze ziekte niet gespaard. Als
maatregel om hare verdere verbreiding te voorkomen, werd
aanbevolen het afwasschen en droogen in de open lucht van
alle voorwerpen , die met zieken in aanraking waren geweest.

De menschelijke geneeskunde werd ten tijde van Homerus
vooral door de afstammelingen van
Aesculapius beoefend.
Laatste werd als de god der geneeskunde vereerd en leefde
omstreeks 1300 v. Chr. Men zegt dat hij vooral in de
heelkunde onderwezen werd door
Chiroït, de wijste der
Centauren

Zijne zonen Machaon en Podalirius deden dienst als artsen
in het Grieksche leger, bij \'t beleg van Troje. Eene der
dochters van Podalirius was
Hygeia, waarvan ons woord
hygiene herkomstig is.

Verscheidene tempels werden aan Asclepios gewijd , waar-
van de beroemdste te Epidaurus , dat door sommigen als zijne
geboorteplaats beschouwd wordt. Deze tempels waren meestal
in gezonde streken en in de buurt van minerale bronnen
gelegen. De zieken werden in aangrenzende woningen door
de priesters (Asklepiaden) behandeld.

-ocr page 103-

Als dankoffers brachten de herstelden afbeeldsels in metaal
of ivoor (afa&ijfiava), verder votieftafels, waarop in \'t kort
de ziektegeschiedenis en de behandeling vermeld waren. Op
zuilen en deurposten werd de naam van beproefde genees-
middelen gegraveerd.

Of Aesculapius ook zieke dieren behandeld heeft, daarom-
trent missen wij de noodige gegevens, zulks mag zelfs zeer
betwijfeld worden.

Hij wordt doorgaans afgebeeld met een staf door eene slang
omkronkeld, het zinnebeeld der scherpzinnigheid en met
een hond aan zijne voeten, het zinnebeeld der waakzaamheid.

Zijn leermeester Chiron zou volgens sommigen wegens zijne
vaardigheid, zoowel in het opereeren van paarden als van
menschen, half paard en half mensch afgebeeld worden.

De Centauren, vereeuwigd door de dichters wegens hun
strijd tegen de Lapithen, leefden in Thessalië en wer-
den algemeen half paard, half mensch voorgesteld. Het
achterstel en een gedeelte van het voorstel tot en
met de schoft stelt een paard voor, waarop de romp van
een tweeslachtig menschelijk wezen geplaatst is, meestal
een muziekinstrument bespelende. Tal van afbeeldingen, uit
brons vervaardigd, zijn in overblijfsels van Grieksche tempels
en verder te Pompeï gevonden. Deze voorstelling komt
hoogst waarschijnlijk daar vandaan, dat dit volk vroeger
paarden getemd en bereden heeft dan de overige bewoners
van Griekenland.

Nog meer zou pleiten voor de veeartsenijkundige kennis
van Chiron, de afbeelding op een munt te Nicaea gevonden,
voorstellende een Centaur als boven beschreven, die een
stok door eene slang omkronkeld vasthoudt. Yooral G. Tengler
beroept zich op deze afbeelding om te bewijzen dat Chiron
naast de menschelijke geneeskunde waarschijnlijk ook de
veeartsenijkunde uitgeoefend heeft.

1) Praeter medicinam rationalem ipsam quoque veterinariam seu mulomedicam
exercuisse dicitur, seu potius utrumque coDjuxisse, id quod omni jure colleg

-ocr page 104-

Wellicht gaat men te ver met genoemde gevolgtrekking.
Zeer zeker heeft deze voorstelling betrekking op een ge-
neeskundige. Wij zullen zelfs aannemen dat zij op ge-
noemden Chiron slaat, dan bewijst ons dit alleen dat
Chiron, voorgesteld gelijk al zijne stamgenooten, om zijne
geneeskundige kennis beroemd was, waaruit niet volgt,
dat hij zich tevens met de behandeling van zieke paarden heeft
bezig gehouden.

Homerus getuigt van hem dat hij zeer ervaren was in
de geneeskunde. Bij een bezoek van Heracles verwondde
hij zich met diens vergiftigden pijl en wist zich door middel
van het
duizend gulden kruid (Herba Centaurii) te genezen.

Een werk dat handelt over ziekten der huisdieren bekend
onder den naam van Hippiatrica wordt ten onrechte door
Zanon, Fabricius 2) en anderen aan dezen Chiron toege-
schreven. Een ander van dien naam, waarvan Yegetius
gewag maakt, was paardenarts en leefde eenige eeuwen
na Christus.

De Grieksche dichter Hesiodus (9de eeuw v. Chr.) zegt
in zijn werkje s) handelende over de werkzaamheden op de
verschillende dagen te verrichten: de 8ste dag der maand
is het meest geschikt voor de castratie van varkens en
stieren, de 12de dag van ezels en de 16de van paarden en
lammeren.

Griekenland had omstreeks de 5rte eeuw v. Chr. op het
gebied van kunsten en wetenschappen het toppunt zijner
grootheid bereikt. Mannen als Euripides, Thucydides,
Aristophanes, Phidias, Zeuxis, Appelles, wisten de let-
terkunde, beeldhouwkunst en schilderkunst, tot een trap
van volmaaktheid op te voeren, die thans nog maar

licet ex nummo quodam Nieaeensium, in quo equus cum anterioribus pedibus
humanis serpentem baculo circumvolutum adprehendit.

1) Saggio sulla s(oria della Veterinaria. Zanon Venezia 1770.

2) Bibl. Latin T. II p. 113. — Waarin Fabricius beweert dat een hand-
schrift van dit werk te Neuremberg bewaard wordt.

3) Van de werken en dagen. In 1864 door v. Lennep in Nederl. vertaald.

-ocr page 105-

zeldzaam geevenaard wordt en onze bewondering in hooge
mate verdient.

Ook de Geneeskunde stond destijds niet stil. Zij onderging
en wel in haar voordeel, eene belangrijke reformatie.
Hippocrates, die reeds door zijne tijdgenooten de vader
der geneeskunde genoemd werd, wist haar te ontdoen van
den sluier der geheimzinnigheid en van het bijgeloof, waar-
onder zij, vooral door het toedoen der priesters, tot daaraan
gehuld bleef.

Zijne leer was vooral op de ervaring gegrondvest. Jammer
dat de weg der waarneming, door hem aangetoond en
ingeslagen, door het nageslacht zoo spoedig weer verlaten
werd. Wij stellen het te meer op prijs, meer breedvoerig
over dezen grooten man uit te wijden, daar wij met zekerheid
van hem weten, dat hij zich met de studie der ziekten bij
onze huisdieren bezig gehouden heeft.

Wij achten het niet overbodig van hem eene korte levens-
beschrijving en een overzicht van zijne leer te laten volgen.

Hippocrates werd omstreeks 460 v. Clir. op het eiland
Kos, het hedendaagsche Stancho, geboren. Hij was de
zoon van den asklepiaad Heraclides, van wien hij zijn
eerste onderricht ontving. Na den dood zijns vaders reisde
hij naar Athene, bezocht Klein Azië en de landen aan de
Zwarte zee en stierf te Larissa omstreeks 377 v. Chr.

Verscheidene geneeskundigen van denzelfden naam en
behoorende tot dezelfde familie hebben achtereenvolgens in
Griekenland geleefd, l)

De groote verdienste van Hippocrates ten opzichte der vee-
artsenijkunde bestaat hierin, dat hij op het groote nut dei-
studie van de
vergelijkende pathologie gewezen heeft en zelfs
lijkopeningen van gestorvene dieren verricht heeft. Het
bestudeeren der
anatomie op dieren was destijds ook nog
bij de Grieken in zwang. De ontleding van menschenlijken
was nog altoos streng verboden.

Ij Waarschijnlijk zeven, waarvan deze in chronologische volgorde de tweede is.

-ocr page 106-

TJit zijne geschriften blijkt, dat de veeartsenijkunde
toen reeds met vooroordeelen te kampen had, d. w. z.
dat zij minder in aanzien was dan hare zuster de menschelijke
geneeskunde. Vergelijkender wijze over ziekten van den
mensch en der dieren sprekende, zegt hij:
Wanneer het
betaamt, zoodanig onderwerp in de geneeskunde te behandelen
(en het betaamde volgens hem).

Alvorens citaten uit zijne werken aan te halen, die
speciaal op de veeartsenijkunde betrekking hebben, zullen
wij in \'t kort nagaan, waarin de leer van den grondlegger
der geneeskunde in hoofdzaak bestond.

Wij kunnen haar beschouwen voor een groot deel als de
vrucht zijner persoonlijke ervaring, voor een ander deel als
de nalatenschap van geneeskundigen, die hem zijn voorgegaan.

Hippocrates was /zwworaaZ-patholoog. Het dierlijk orga-
nismus bevat, volgens hem, vooreerst
vier kardinaalsappen
en wel: slijm. bloed, zwarte en gele gal. De zwarte gal
is het produkt der milt, de gele is afkomstig uit de lever.

Het leven wordt onderhouden door eene kracht, de zooge-
naamde ingeplante warmte, daargesteld door de zoogenaamde
pneuma (levenslucht) die ingeademd wordt. Alle vaten
noemt hij aderen (flebs). De luchtpijp geeft hij den naam
van arterie [
uqt^qit].) Pezen, banden en zenuwen worden
in \'t algemeen nerven (
vtvqov) door hem genoemd. De
aderen nemen hun oorsprong in \'t hart en in de lever; de
zenuwen in de hersenen. Hij zoekt in de hersenen de
zitplaats van \'t verstand en veronderstelde verder, dat zij
het vocht uit het geheele lichaam aantrekken.

Ziekten zijn volgens hem het gevolg van abnormiteiten
in de gesteldheid en de mengingsverhouding der sappen. De
ziekteverschijnselen toonen bij acute aandoeningen duidelijk
het streven der
natuur, om de zieke en bedorven sappen
door een kokingsproces onschadelijk te maken en dezelve bij
het intreden van de crisis, uit het lichaam te verwijderen.

Het verloop en de symptomen van tal van ziekten wor-
den vrij duidelijk en uitvoerig door hem beschreven.

-ocr page 107-

Zijne nieuwere inzichten omtrent de therapie verdienen
onze bewondering , wanneer wij het tijdstip in aanmerking-
nemen, waarop hij dezelve verkondigde. Hij is de eerste
die rekening gehouden heeft met de
natuur geneeskracht (vis
medicatrix naturae) en eene daarop gebaseerde
expectatieve
therapie in toepassing bracht. Kortweg saamgevat komt zijn
therapeutisch stelsel op het volgende neer:

In den beginne zal men eene afwachtende houding aan-
nemen ten einde de natuur in hare voorbereiding niet te
storen. Brengt zulks den zieke, zegt hij, geen heil, scha-
den zal het ten minste ook niet. Strenge onthouding van
voedsel is in het eerste stadium aangewezen. Hij vermeende,
dat door toediening van voedsel de koorts, in plaats van
den patiënt, gevoed wordt. Yerkwikkende dranken be-
staande uit honing en water (
Hydromel), waaraan soms
azijn toegevoegd werd (
oxymel) en gerstenwater, maakten het
eenige voedsel uit voor den patiënt.

Heeft de natuur zoodoende haar werk ongestoord kunnen
verrichten en de zieke sappen verzameld, dan dient de
arts nauwkeurig op te letten, ten einde bijtijds de natuur
te ondersteunen.

De richting te onderkennen, welke de uit te scheiden
sappen willen nemen, is van het grootste belang, want
soms kan het aangewezen zijn om ze eenen anderen weg
te doen inslaan.

De voornaamste middelen, waarvan hy gebruik maakte
om aan genoemde indicatie te voldoen, waren:
revulsiva,
emetica
en laxantia.

Als laxantia maakte hij vooral gebruik van euphorbium,
rad. Tiellebor. nigri
en ezelinnenmelk. Zijn meest beproefd
emeticum was de
rhizom. veratr. alb. De revulsieve therapie
werd veelvuldig door hem toegepast. Door afleiding werden de
bedorven sappen uit het lijdend gedeelte verwijderd. Deze
afleiding had plaats naar deelen in de nabijheid van het zieke
orgaan gelegen of naar meer verwijderde plaatsen.

Aderlating was een voornaam revulsivum, daar hij meerdere

-ocr page 108-

toestrooming van bloed naar het ontstoken orgaan als voor-
naamste factor der ziekte beschouwde, maar hield dezelve
voor nadeelig bij kinderen, oude menschen en zwangere
vrouwen.

Purgantia deden ook veelal dienst als revulsiva, als stel-
regel gold voor hem, dat pijn boven het diaphragma door
venaesectie en onder het middenrif door middel van pur-
gantia moet opgeheven worden. — In de ergste gevallen
werd het cauterium actuale als derivans op de borstwand
gebruikt. In ligtere maakte hij gebruik van warme fomen-
taties.

Op verschillende plaatsen geeft Hippocrates blijken in
zijne werken, dat hij zich ernstig bezig gehouden heeft met
de studie van ziekten bij onze huisdieren. De meest be-
langrijke gedeelten zullen wij
textueel teruggeven,

In tegenstelling met hetgeen tot daaraan toe aangaande
het wezen der
Epilepsie {ntgttQ^g vov\'oov) geleerd werd,
als zou deze ziekte door bovennatuurlijke invloeden veroor-
zaakt worden, schrijft hij dit lijden toe aan eene ophooping
van vocht in den schedel.

Deze kennis had hij opgedaan, uit de secties van dieren
en vooral
geiten, die aan gemelde ziekte geleden hadden.

Hij zegt woordelijk:

„Men kan zich hiervan zeer goed overtuigen bij dieren aan-
getast door deze ziekte en in \'t bijzonder bij geiten, die er
veelvuldig aan lijden. Maakt den schedel open en gij zidt de
hersenen vochtig vinden, doordrenkt met water, dat eene on-
aangename lucht verspreidt. Hierin zult gij het bewijs vinden
dat de kwaal niet het werk eener Godheid is, maar eene
natuurlijke ziekte, waardoor het lichaam aangetast is. Het-
zelfde geldt voor den mensch.

Op eene andere plaats waar de oorzaken voor borstwater-
zucht
behandeld worden, vinden wij ook als zoodanig hyda-
tieden in de longen aangegeven. Wij lezen:

„Het ontstaan van hydrothorax uit gezwellen, bewijs ik uit
hetgeen de ervaring mij bij runderen, honden en varkens ge-

-ocr page 109-

leerd heeft. Bij genoemde viervoetige dieren vooral, doen
zich gezwellen in de longen voor, die water bevatten, dat bij
insnijding voor den dag komt. Ongetwijfeld ontstaan bij den
mensch soortgelijke gezwellen veelvuldiger dan bij de dieren,
aangezien hij onder ongunstiger hygienische verhoudingen leeft.\'\'\'\'

Aangaande de meerdere of mindere kans om reductie bij
gewrichtsluxatie te bewerkstelligen, zegt Hippocrates, dat
verschillende omstandigheden hierop van invloed zijn, waar-
onder de voedingstoestand van den patiënt eene eerste plaats
inneemt.

„ Bij den mensch waarvan het lidmaat in goeden voedings-
toestand verkeert of sterk gevleesd is, zijn luxaties zeldzamer,
maar de reductie is bij een voorkomend geval moeielijker.
Wordt de voedingstoestand minder, dan kunnen ontwrichtingen
veelvuldiger voorkomen, maar de repositie wordt gemakkelijker.

Laten wij de ossen als voorbeeld nemen. Bij deze diersoort
komen luxatie\'s van het heupgewricht het veelvuldigst voor
wanneer zij mager zijn. Daar deze dieren op het einde van
den winter het meest verzwakt zijn, is het ook in dit jaarge-
tijde , dat zij veelal met deze kwaal behept zijn.

Deze waarneming kan dus tot staving van mijne bewering
dienen, indien het betaamt een zoodanig onderwerp naast de
menschelijke geneeskunde te behandelen en zulks betaamt zeer
zeker. Homerus heeft reeds terecht opgemerkt, dat runderen
meer te lijden hebben in genoemd jaargetijde dan het overige
vee en de werkossen des te meer, omdat zij in den winter nog
moeten arbeiden. Laatsgenoemde hebben daarom de meeste
dispositie voor luxaties.

Runderen zijn alleen in staat om het gras af te weiden
wanneer dit een zekere lengte bereikt heeft. Het andere vee
kan ook kort gras opnemen, door dat het de bovenlip lenig
en buigzaam heeft. Daar komt nog bij, dat de éénhoevigen
niet alleen met de lippen maar ook met de snijtanden, waarvan
zij twee rijen bezitten, het kortere gras kunnen opnemen. Zij
geven zelfs de voorkeur aan het gras van deze qualiteit boven
het meer opgeschotene, te meer wanneer de bloeitijd nadert .

-ocr page 110-

Homerus zong dus met recht:

Bij het naderen van de lente, waarnaar de ossen die een
been slepen verlangen.

Van natuur is het heupgewricht bij het rund meer laxe
dan bij andere dieren. Hierdoor zwaaien zij meer met de
achterbeenen bij het gaan, vooral wanneer zij op leeftijd ko-
men en slecht gevoed zijn. Uit dit alles volgt dat ossen, zeer
veel aanleg voor luxaties hebben. Ik heb over deze waar-
neming meer breedvoerig uitgewijd, omdat zij als bewijs van
hetgeen voorafgaat moet dienen."

Zoo lezen wij textueel bij Hippocrates, en zien uit
dit alles duidelijk, dat ziekten van onze huisdieren hem
niet vreemd waren, en door hem met vracht bestudeerd zijn.

Op chirurgisch gebied had Hippocrates aangaande sommige
punten reeds zeer goede inzichten.

Bij elke zware verwonding, beveelt hij absolute rust aan,
verder eene ongedwongen ligging van het betreffende lid-
maat en onthouding van voedsel. Bij gekneusde wonden
werd de suppuratie bevorderd en van warmte vooral ver-
wachtte hij bij deze een goed effekt.

Hij handelt bij fracturen over extensie en contra-extensie,
en over het aanleggen van spalkverbanden en maakte bij
de behandeling van luxaties en verkrommingen der lede-
maten gebruik van speciale toestellen ter repositie.

Daar waar hij de beleedigingen van den schedel bespreekt,
wyst hij op het gebruik van de trephine (
hqlcov of ntQrjrtjgiop)
en verder van de trepaan (TTQi(av-QCfArós of %oivtxr]g).

Sommige werken, waarvan de groote Hippocrates als
schrijver te boek stond, schijnen valsch te zijn, d. w. z.
dat zij of afkomstig van een ander van dien naam of met
opzet onder eenen valschen naam uitgegeven zijn

Het werkje over ziekten der paarden, waarvan wij vroe-
ger melding maakten , is zeer zeker niet van hem afkomstig.

Een tijdgenoot van Hippocrates, waarvan enkele werken
op dit gebied onze belangstelling verdienen, was
Xenopbon.
Hij werd omstreeks 450 v. Chr. te Athene geboren en was

-ocr page 111-

een leerling van Socrates. Ofschoon hij geen genees-
kundige was, vinden wij in zijne werken tal van hoogst
merkwaardige gegevens met betrekking tot de veeartsenij-
kundige wetenschap van zijn tijd.

Onder zijne werken is vooral bekend de Anabasis of de
terugtocht der 10000 Grieken, welke hij na den noodlottigen
slag bij Cunaxa uit het binnenland van Azië door meestal
vijandelijke gewesten naar hun vaderland terugvoerde. Ver-
der zijne
Cyropaedia of de geschiedenis van Cyrus, waarin
hij de plichten aantoont van den beheerscher van een grooten
staat, enz. Onder de kleinere geschriften, waarvan de echt-
heid wel eens betwijfeld wordt, vinden wij een werk over de
jacht en een ander over de
rijkunst (ntQi itctiïxijq).

Uit dit laatste werkje blijkt, dat Xenophon niet alleen
een goed ruiter, maar tevens een uitstekend paardenkenner
was; zelfs maakt hij hier en daar gewag van ziekten bij
het paard. "Wij vinden in dit werkje door een bekwaam
schrijver teruggegeven den stand der
paardenkennis in het
beschaafde Griekenland der 5de eeuw v. Chr., en mogen het
er voor houden, dat voor een groot deel hierin de opinie
van deskundigen uit de omgeving van Xenophon uitgedrukt
is, misschien van paardenartsen {inmcxTQoi), die in het le-
ger onder zijn bevelen dienden.

Enkele belangrijke punten verdienen nader vermeld te
worden.

Bij de beoordeeling van een rijpaard zal in de eerste
plaats op de beenen gelet worden. Gelijk een schoon
huis, zegt hij, dat op slechte grondvesten rust, niet aan het
doel beantwoordt, zoo ook is een schoon paard met
slechte
hoeven
voor den rijdienst ongeschikt. Goede hoeven zijn
van dik hoorn voorzien. Bij
bok- of klemhoeven is de
straal klein en ver van den grond verwijderd; bij plathoeven
daarentegen is zij groot en de zool komt over zijne geheele
vlakte met den bodem in aanraking, gelijk bij menschen
met platvoeten. Goede hoeven klinken bij het neerzetten
gelijk een cimbaal. Om de hoeven hard te maken zal men de

-ocr page 112-

dieren dagelijks op eene open plaats, bezaaid met ronde
losse steenen, zich laten bewegen. (Het hoefbeslag was nog
niet bekend). Het afwasschen der hoeven is af te keuren,
door ze dagelijks nat te maken worden zij slechter.

Het hoofd moet droog zijn; de oogen zullen niet te diep
liggen maar eenigszins uitpuilen. Yerder verlangt hij wijde
neusopeningen, een breed voorhoofd en kleine ooren. Hals
en hoofd moeten den ruiter dekken, daarbij dient de stand
van het hoofd zooveel mogelijk loodrecht te zijn, opdat het
dier goed voor zich op den grond kan zien. De hals mag
niet te vleezig zijn gelijk bij het varken.

Eene breede borst geeft kracht en tevens een wijden
stand aan de voorbeenen. Eveneens is eene sterk gewelfde
borst een bewijs voor kracht. Daar komt nog bij dat paarden
die deze eigenschap bezitten zich gemakkelijk voeden en een
aangenamen zit hebben voor den ruiter. Dit laatste wordt
ook bevorderd door een vleezige en gespleten rug , die tevens
aan stevigheid wint en door een hooge schoft. Breede en
korte lendenen maken het vooruitbrengen van \'t achterstel
gemakkelijk. Naast kleine en goed gesloten flanken is, in
overeenstemming met de borst, een breede en goed gespierde
croup gewenscht.

De onderarm moet dik en sterk gespierd zijn. Buig-
zaamheid en lenigheid van de knie en der gewrichten daar
onder gelegen, behoeden het paard voor struikelen en
aanstooten. De pijp dient alhoewel sterk ontwikkeld toch droog
te zjjn, want is zij te vleezig, dan hoopt zich onder het rijden
bloed in de extremiteiten op, waardoor gallen ontstaan.

Te steile kogels veroorzaken onaangename schokken aan
den ruiter. Buigen zij evenwel te sterk door dan geeft zulks
aanleiding tot verwonding, door dat onder het rijden het
achterste gedeelte met den bodem in aanraking komt. Een
wijden stand der achterbeenen beschouwde Xenophon als een
bewijs voor kracht.

Yolgens hem bezitten jonge paarden die nog teekenen
aan dë tanden, alleen waarde.

-ocr page 113-

Ten opzichte der dressuur zegt hij, dat een goed afge-
richt paard gewillig het gebit in den mond moet nemen
den ruiter laten opstijgen, goed gehoorzamen, niet hard in
den mond zijn en vooral nooit mag trachten op hol te
gaan. Verder moet het gaarne wenden en zich gemakkelijk
laten inhouden. Schuwe en schichtige paarden beschouwt
hij als gevaarlijk voor den ruiter en raadt daarom aan
vooral jonge paarden met zachtheid te behandelen, ze nu
en dan tusschen de menschen te brengen, om dezelve zoo-
doende aan vreemde indrukken te gewennen. Schrikt het
paard, dan is het zaak om het onder zachte behandeling
zoo dicht mogelijk in de buurt van het betreffende voorwerp
te voeren, want bij ruwe behandeling zal voor hem het
voorwerp, waarvoor het geschrokken heeft, de oorzaak der
bestraffing zijn.

Op enkele plaatsen maakt Xenophon gewag van patholo-
gische
toestanden. Onder anderen, handelende over het vast-
maken van paarden, raadt hij aan om altijd er voor te
zorgen , dat de knoop van het touw waaraan het dier be.
vestigd is, niet op den nek komt te liggen, aangezien
zulks aanleiding kan geven, vooral wanneer het paard het
hoofd veel beweegt. tot het ontstaan van eene verzwering
(de nekbuil).

Een paard, dat niet eet, kan vooreerst oververmoeid zijn en
heeft dan tot herstel rust noodig. Verder kan het lijden
aan volbloedigheid of aan eene indigestie (xyiSiuoig) en dient
hiervoor behandeld te worden. Evenwel kan door tal van
andere oorzaken de eetlust verstoord zijn.

In zijne hygienische voorschriften raadt hij aan om dagelijks
den mest uit den stal te verwijderen en de dieren geregeld,
liefst buiten te poetsen, na ze vooraf van een muilkorf
voorzien te hebben, om het bijten te beletten. Hierbij zal
men, behalve op den rug, tegen de haren in strijken. Het
hoofd moet afgewasschen worden, want het gebruik van
houten of ijzeren voorwerpen bij het poetsen van dit lichaams-
deel zou de dieren pijn veroorzaken. Eveneens behooren

8

-ocr page 114-

staart en manen uitgewasschen te worden. De staartkaren
zal men zoo lang mogelijk laten groeien 1), ten einde de
dieren in staat te stellen om de vliegen zoo ver mogelijk
te weren. Ook moeten de manen eene behoorlijke lengte
hebben, opdat zij bij het opstijgen tot steun voor den
ruiter dienen.

Aangaande de beoordeeling der taille, die het veulen op
lateren leeftijd zal krijgen, beweert hij, dat door alleen op
de lengte der schenkels te letten en wanneer deze lang
zijn hieruit de gevolgtrekking te maken, dat het betreffende
dier groot zal worden, zulks in vele gevallen tot ver.
gissing leidt.

In zijn werk over de jacht, spreekt Xenophon over
twee hondenrassen. Hij wijst verder op de eigenschappen van
goede jachthonden en vermeldt enkele schoonheidsgebreken.
Over hunne dressuur is hij zeer kort.

Hondsdolheid was hem ook bekend. Hij deelde de
meening van zijn tijd, dat deze ziekte
niet besmettelijk is
voor den
menscli. Bij schrijvers van lateren tijd vinden
wij deze dwaling herhaald.

Terloops maakt hij gewag van zekeren Simon uit Athene, die
vóór hem ook over
rijkunst geschreven had. Ter eere van dezen
Simon werd een bronzen paard in het Eleusinium te Athene
opgericht, op wiens voetstuk zijne daden afgebeeld waren.

Onder Grriekenlands beroemde mannen uit deze periode
neemt
Aristoteles, bijgenaamd de vader der natuurlijke
historie
, eene voorname plaats in. Yan hem durven wij
gerust zeggen, dat hij de natuurkundige wetenschap met
het meeste succes in haren geheelen omvang beoefend heeft.

Aristoteles werd omstreeks 384 v. Chr. te Stagirus ge-
boren. Philippus van Macedonië droeg hem de opvoeding
van zijn zoon Alexander op, die later voortdurend blijken
van genegenheid en gehechtheid aan zijnen ouden leer-
meester bleef geven.

1) Bij de Romeinen was het kortstaarten reeds in zwang.

-ocr page 115-

Vooral op het gebied van vergelijkende anatomie hebben
wij zeer veel aan hem te danken. Uit zijne werken blijkt,
dat hij tal zoowel van hoogere als lagere diersoorten zelf
ontleed heeft. Alexander stelde hem vooral hiertoe in de
gelegenheid, door de toezending van alle vreemde diersoorten,
welke hij op zijne verre tochten naar Indië ontmoette.

Op pathologisch gebied verkondigde hij menige dwaasheid ,
waarschijnlijk door hem als leek van
veeartsenijkundigen uit
zijn tijd overgenomen.

Wij kunnen hem, voor zoover ons bekend is, als de
eerste beschouwen, door wien anatomische teekeningen aan
zijne geschriften toegevoegd zijn. Zulks blijkt duidelijk op
enkele plaatsen in zijne
igtoqicci ntgi £cocbv. 1) waarin hij er
naar verwijst.

Onder zijne talrijke anatomische ontdekkingen verdient in
de eerste plaats vermelding, de beschrijving der ver-
schillende
maagafdeelingen bij het rund.

Bij de herkauwers bestaat volgens hem de maag uit vier
afdeelingen, omdat de mond, bij deze diersoort slechts voor-
zien van gebrekkige kauworganen, het voedsel niet be-
hoorlijk kan verwerken. Om deze rede moet de eerste
maag het onverteerde, de tweede het meer verteerde , de
derde het volkomen verwerkte, de vierde het breiachtige
voedsel opnemen. Daar zij hoofdzakelijk stengelig, hou-
terig en bij gevolg moeilijk verteerbaar voedsel gebruiken ,
is voor hen de
ruminatie eene onmisbare verrichting.

De darmen beschouwt hij als den bodem, waaruit het
organismus het noodige put; langs hunne vaten wordt het
voedsel na behoorlijke digestie opgenomen.

(Wordt vervolgd).

1) Aristoteles Thierkande, Kritisch-berichtigter Text v. Dr. H. Aube:rt u.
Dr. Wimmer. Leipzig-Engelmann. 1868.

-ocr page 116-

IETS OMTRENT DE THEORIEËN OYER SPAT-
KREUPELHEID EN HARE BEHANDELING.

DOOR

W. C. SCHIMMEL,.

Er is stellig geen onderdeel der veterinaire chirurgie,
waarover de meeningen steeds zoo verschillend zijn geweest,
en eenigermate nog zijn, als over de genese der spat en
de verklaring van het al of niet kreupel loopen daarbij.
Yóór
Havemann (Anleitung zur Beurth eilung des äussern
Pferdes etc. 2e Aufl., Hannover
1805) geloofde men alge-
meen , dat het lijden enkel in eene exostose bestond, en dat
de kreupelheid veroorzaakt werd, hetzij door uitrekking van
het over de beenuitstorting gelegen periost, hetzij ten gevolge
van drukking der banden en pezen door de uitstekende
punten der exostose.

Yan eene pijnlijke spanning van het beenvlies kan echter
bij de spat-exostose geen sprake zijn, daar het periost zelf
aan de vorming der beenuitstorting deelneemt en dus te
gelijk hiermede in omvang toeneemt. Doch zelfs wanneer
het beenvlies geen werkzaam aandeel had aan die been-
nieuwvorming, dan nog zou het zich, in aanmerking ge-
nomen de langzame ontwikkeling hiervan, daarnaar accom-
modeeren. Alleen dan kan eene pijnlijke spanning van het
beenvlies ontstaan, indien zich hieronder snel eenig ontste-
kingsproduct ophoopt.

De meening, dat scherpe punten der beennieuwvorming
de nabijgelegen banden en pezen zouden drukken, was ver-
moedelijk daaraan toe te schrijven, dat enkel gemacereerde
praeparaten werden onderzocht. Immers, bij het levende
paard is de spatknobbel nergens ruw, terwijl de er over
heen loopende banden en pezen öf in eene volkomen gladde
groeve, vrij beweeglijk, zijn gelegen öf met de exostose
vergroeid zijn.

-ocr page 117-

Havemann toonde het eerst aan, dat bij spat de gewrichts-
vlakten der platte beenderen zeiven ziek zijn; zoodra deze
ruw zijn geworden, zeide hij, en er dus neiging tot anchy-
losis bestaat, begint de kreupelheid. Hiermede verklaarde
hij ook de
onzichtbare spat, gelijk Zehenther (Abhandlung
von der Kunst Pferde zu kennen, Frankfurt
1757) ze het
eerst noemde. Daarbij zouden namelijk de gewrichtsvlakten
ruw worden, en dus kreupelheid ontstaan, vóór zich uit-
wendig eene beennieuwvorming heeft ontwikkeld. Ten on-
rechte meende
Havemann echter, dat uit die aandoening
der gewrichtsvlakten de onmogelijkheid voortvloeide, om de
spatkreupelheid te genezen. De aanhangers zijner theorie
(als
Dieterichs, Hertwig enz.) ontkenden dit laatste dan
ook en verklaarden een eventueel ophouden der kreupelheid
daardoor, dat alsdan de zieke gewrichtsvlakten van den
tarsus met elkander waren vergroeid.

Havemann kreeg dus aanhangers, maar toch niet zooveel
als men zou verwachten. Yelen bleven de meening toege-
daan , dat de exostose als zoodanig de oorzaak was der
kreupelheid.
Hering beweerde zelfs nog in 1879 (Operati-
onslelire
, 3e Aufl. S. 811), dat de kreupelheid deels het ge-
volg was van de ontsteking der hierbij betrokken beenderen,
deels van de spanning der banden en pezen door den spat-
knobbel. De veranderingen aan de gewrichtsvlakten cijferde
hij weg, daar niet zelden belangrijke destructies aan het
gewrichtskraakbeen waren gevonden bij zoodanige paarden,
die nooit spatkreupel waren geweest, en omgekeerd bij eene
ware spatkreupelheid de gewrichtsvlakten dikwijls geene
aanzienlijke wijzigingen hadden ondergaan
(Vorlesungen für
Pferdeliebhaber, S.
156).

Ook Hertwig hechtte in de le en 2e uitgave zijner Chirurgie
geene groote waarde aan het kraakbeenverlies op de ge-
wrichtsvlakten, daar hij bij secties menigmaal in de gele-
genheid was zulke defecten waar te nemen, voornamelijk
aan het katrolbeen en het schenkelbeen, zonder dat van
kreupelheid ooit sprake was geweest. In de 3e uitgave

-ocr page 118-

herroept hij dit laatste wel niet, doch doet uitkomen, dat
kraakbeen-usuur kan bestaan zonder het eigenaardige ge-
wrichtslijden, dat aan de spat te gronde ligt.

Terwijl de oudere Fransche schrijvers (Bourgelat , La-
fosse , Hurtrel d\'Arboyal
) onder spat enkel een beenknob-
bel aan de mediale zijde en het ondereinde van het sprong-
gewricht verstonden, verbinden de nieuwere daaraan tevens
het begrip van een gewrichtslijden, namelijk eeneonvolkomene of
volkomene vergroeiing der platte spronggewrichtsbeenderen.
Daarentegen waren de Engelschen (
Coleman, Goodwin,
Youatt, Percivall, Carlisle
) reeds vroegtijdig overtuigd,
dat aan de spat eene arthritis te gronde ligt. Zij waren het
wel oneens of deze primair of secundair was aan de
exostose, van welken aard het gewrichtslijden was en hoe
dit zich ontwikkelde, doch in de jaren lange discussies over
dit onderwerp in de „Society of veterinary surgeons" te Londen,
meende men toch steeds aan de arthritis eene plaats te
moeten inruimen. Wonderlijk genoeg is deze in den laatsten
tijd weder achteruit geschoven ;
Williams althans {Veterinary
surgery,
3t!l edition, Edinburgh 1879, p. 302) zegt, clat de
spat bestaat in eene exostose aan de inwendige zijde en het
onderste gedeelte van het spronggewricht, welke veroorzaakt
wordt door ontsteking der schuitvormige en metatarsaal-
beenderen, en gewoonlijk eindigt met anchylosis van een of
meer der beperkte geledingen van dit gewricht. Trouwens
ook bij overhoef en podotrochilitis chronica stelt
Williams
de ostitis geheel op den voorgrond.

Schrader was van oordeel, dat aan de spat óf eene ziekte
van het beenvlies óf van de gewrichtsvlakten te gronde ligt.
Deze beide aandoeningen kunnen zich met elkander combi-
neeren of elk afzonderlijk voorkomen
(Mag. v. Gurlt und
Flertwig
, 26 Bd. 1860). Ook Hertwig zegt in zijn Hand-
buch der Chirurgie,
3e Aufi., dat eene acute periostitis
en ostitis, hoewel zelden, oorzaak kunnen zijn van de spat.

Anacker (Der Thierarzt, 1864) wilde hiervan echter niets
weten; hij was de eerste, die het wezen der spat hield voor

-ocr page 119-

eene arthritis chronica deformans prolifera. Schütz sloot
zich hierbij aan (
Virchoiv,s Archiv, Bd. 46, 1869), in tegen-
spraak met
Roloff, die de ontwikkeling der spat op ééne
lijn had gesteld met het ontstaan der ontstekingachtige zwel-
lingen van de beenderen bij osteomalacie en rachitis
(Virchoiv\'s Archiv, Bd. 37, 1866).

Dieckerhoff (Spat der Pferde, 1875) beschouwt de spat
als een gecompliceerd chronisch ontstekingsproces, dat zijn
aanvang neemt in de bursa, onder den medialen peestak van
den pijpbeenbuiger, zich van daar op de gewrichtskapsel
en het periost van het onderste gedeelte van het sprong-
gewricht uitbreidt en eene chronische synovitis met verweeking
van het gewrichtskraakbeen en ontsteking van het beenmerg
ten gevolge heeft. Volgens hem is dus de arthritis nooit primair,
doch steeds het resultaat eener chronische bursitis. De kreu-
pelheid wordt in den regel door het gewrichtslijden, zelden
door de bursitis veroorzaakt. Dat zich in sommige gevallen
eene exostose zonder kreupelheid ontwikkelt, zou daaraan
toe te schrijven zijn, dat de ontsteking der fibreuse kapsel
dan gering is, terwijl de osteoplastische periostitis spoedig
tot eene fixatie der beperkte geledingen aanleiding geeft.
Omgekeerd kan de kreupelheid lang duren, indien het laatst-
genoemde proces op den achtergrond treedt. Dit zou bij de
onzichtbare spat het geval zijn, alwaar de onsteking der kap-
sel zich, volgens
Dieckerhoff, kenmerkt „als eene eenvou-
dige hyperplasie der kapsel en door betrekkelijk geringe
bindweefselnieuwvormingen."

Dieckerhoff tracht verder de verschillende symptomen
bij spatkreupelheid, als: het afnemen der kreupelheid na
eenige beweging, evenzoo na langdurige rust, het toenemen
hiervan na zwaren arbeid, de hanentredachtige beweging,
enz. met zijne theorie in overeenstemming te brengen. Hij
meende hierdoor ook op eene bevredigende wijze te kunnen
verklaren, waarom de oorspronkelijke ziektehaard zoo scherp
begrensd en steeds mediaal gelegen is ; eene zaak, die
ook de oudere veeartsen voortdurend heeft beziggehouden.

-ocr page 120-

Omtrent het laatste, met name het mediaal voorkomen
der spat, waren
Schwab en Hering van oordeel, dat dit
te wijten was aan de sterkere belasting van de inwendige
zijde der gewrichten.
Prosch en Leonhardt sloten zich
hierbij aan en brachten die grootere drukking aan de mediale
zijde van den tarsus in verband met de schuine richting van
de kammen van het katrolbeen.

Peters (Mech. Untersuchungen an den Gelenken und dem Hufe
des Pferdes, Berlin
1879) was met de theorie van Diecker-
hofp
niet tevreden; de bursa is wel in vele gevallen in
het proces betrokken, zegt hij, doch steeds secundair, als
eene uitbreiding van de ontsteking der gewrichtskapsel.
Hij beschouwt de spat als eene distorsie, welke in het
spronggewricht gemakkelijk kan ontstaan, omdat, door den
eigenaardigen bouw van dit gewricht, speciaal van het
schenkel-katrolgedeelte, het achterbeen bij den overgang
uit de buiging in de strekking, eene rollende of draaiende
beweging moet uitvoeren. In het bovenbeen bestaat hiervoor
geen beletsel; immers het heupgewricht laat deze gemakkelijk
toe. Met het onderbeen echter is dit een ander geval, daar de
op den bodem gefixeerde hoef de beweging tegengaat.
Daar dus bij den overgang in de strekperiode het gedeelte
boven het katrolbeen zich vrij kan bewegen, het daaronder lig-
gende gedeelte hierin evenwel verhinderd wordt, moet in dit
laatste eene torsie tot stand komen. Hoewel deze nu elk gewricht
van het onderbeen kan betreffen, zoo zal toch bij voorkeur datgene
er door worden aangedaan, wat den minsten weerstand kan bie-
den. En dit is, gelijk
Peters tracht aan te toonen , de inwen-
dige vlakte van het spronggewricht, en daarvan speciaal het
gewricht tusschen de bovenste en onderste rij der platte
beenderen. Hoewel juist door die platte beenderen eene
belangrijke draaiing om de verticale as in het spronggewricht
is mogelijk gemaakt, zonder dat de kammen van het katrolbeen
gevaar loopen af te breken, heeft deze echter hare grenzen.
Worden zij overschreden , dan ontstaat licht eene te sterke rek-
king van de kapsel der kleine gewrichten en daardoor ontsteking.

-ocr page 121-

Volgens Peters kan bet nu gebeuren, dat de fibreuse
kapsel in ontsteking geraakt, zonder dat de synovialis
merkbaar lijdt en dat eene uitbreiding ontstaat op het periost,
de bursa, enz., kortom naar buiten; in dit geval zou zich
eene exostose kunnen ontwikkelen zonder kreupelheid.
Later kan dan de synovialis in het proces betrokken raken
en door de als gevolg daarvan ontstane abnorme secretie
zou het gewrichtskraakbeen verweeken , usureeren etc., het-
geen met belangryke kreupelheid gepaard gaat. Ook is het
mogelijk, dat de synovitis met consecutieve veranderingen
der gewrichtsvlakten op den voorgrond treedt en zich eerst
later eene duidelijke ontsteking ontwikkelt van de fibreuse
kapsel, het periost enz.; dit zou aan de occulte spat te
gronde liggen.

Het is gemakkelijk in te zien, dat deze theorie omtrent
de genese der spat onjuist is. Afgezien nog daarvan of
het mogelijk is, dat door eene distorsie eene chronische
ontsteking van de fibreuse kapsel kan ontstaan, zonder dat
de synovialis daarbij betrokken is, afgezien ook van de open
gelaten quaestie, waarom in den beginne de ontsteking
zich naar buiten en eerst later naar binnen, op de onmid-
dellijk aan de kapsel grenzende synovialis, zou uitbreiden,
geeft eene
niet purulente synovitis (en van etter is bij spat
geen sprake) nimmer aanleiding tot verweeking en usuur
van het kraakbeen. Hierdoor valt het geheele kunstig op-
gestelde gebouw ineen. Toch hebben zijne beschouwingen
over de torseerende beweging in het spronggewricht en
de rol, die daarbij de platte beenderen spelen, eene groote
beteekenis voor de-verklaring, waarom juist op die plaats
de spat voorkomt. Evenwel, gelijk wij opmerkten, hadden
ook anderen er reeds op gewezen, dat, door den bouw van
het katrolbeen, de mediale zijde van het spronggewricht,
bij den overgang in de strekperiode, het meest wordt be-
last.
Peters voegde hieraan toe, dat daarbij de platte
beenderen sterk naar binnen worden gedrongen, als het
ware tusschen de overige spronggelidsbeenderen uit, en

-ocr page 122-

dat het gewricht tusschen de bovenste en onderste rij dei-
platte beenderen, als het minst door banden, enz. beschut,
daarbij het meest heeft te lijden.

Bij de beweging zal het spatkreupele paard, zegt Peters
verder, de strekking van het spronggewricht zooveel mogelijk
vermijden; het verlaat daarom met het zieke been den
bodem vóór dit tot de uiterste grens gestrekt is. Om in dien
onvoldoenden arbeid te gemoet te komen, licht het de heup
hoog op, waarbij wel is waar knie- en spronggewricht sterk
worden gebogen , doch deze zijn reeds weder tamelijk ge-
strekt, zoodra het been op den bodem komt; het buigen
en strekken van het spronggewricht veroorzaakt namelijk
geen pijn in onbelasten toestand, doch wel het strekken,
zoodra het been op den bodem vast staat.

Het is bekend, dat eene zijwaartsche beweging bij spat
meer pijn veroorzaakt, wanneer zij geschiedt naar de ge-
zonde dan naar de zieke zijde.
Peters verklaart dit aldus,
dat het zieke been daarbij, in gebogen toestand, met naar
binnen gewenden toon onder het lijf wordt geplaatst; zoodra
de strekperiode aanvangt, moet de toon nog meer naar
binnen draaien, hetgeen zonder groote pijn onmogelijk is.
Om die reden ook zou de spat zoo dikwijls ontstaan bij
zijgangen in de manege.

In deze verklaring is Peters in elk geval gelukkiger dan
in zijne motiveering, waarom het paard in den beginne erger
kreupel loopt dan na eenige beweging en in zijne explicatie
van de zoogenaamde spatproef. Daaromtrent meent hij name-
lijk, dat het dier als het ware onbewust begint met zijne
gewrichten sterk te buigen, waarop eene evenredige strek-
king van het spronggewricht volgt. Hierdoor wordt de kap-
sel op de zieke plaats sterk gerekt en de aldus opgewekte
pijn noopt het paard zich verder zoodanig te bewegen, dat
die pijnlijke aandoening wordt voorkomen. Daartoe wordt
het spronggewricht weinig gebogen, de kapsel dus niet meer
gerekt, en — de kreupelheid vermindert allengs.

Het bekende feit, dat de kreupelheid afneemt, zoodra de

-ocr page 123-

buitentak van het ijzer sterk is afgesleten, vindt volgens
Peters zijn grond daarin, dat hierdoor het kootbeen en
de kogel naar buiten worden gericht en alzoo een gunstige
invloed wordt uitgeoefend op de rollende beweging van het
been.

Alle omstandigheden , die deze beweging beperken, die
den hoef verhinderen zich op den bodem te draaien, kunnen
tot ontwikkeling der spat aanleiding geven, zegt hij verder.
Vooral gelden als zoodanig: slechte straatwegen, hooge
kalkoenen, zijgangen, zwaar trekken enz. Daardoor kan
óf plotseling óf, zooals gewoonlijk, bij herhaalde geringere
inwerking, langzamerhand spatkreupelheid ontstaan. Echter
kan zich ook bij jonge paarden in de weide eene spat ont-
wikkelen. In dit geval zou een bestaande aanleg de hoofd-
oorzaak vormen.
Peters meent, dat men dezen ten on-
rechte steeds heeft gezocht in den bouw der spronggewrich-
ten; hij zou veeleer gelegen zijn in te korte dijen, waar-
door het paard genoodzaakt wordt zijne knie- en dus ook
zijne spronggewrichten sterker te buigen, ten einde bij de
beweging voldoend terrein te overschrijden. Het hierbij dik-
wijls binnenwaarts gericht zijn der knieën zou, evenals het
niet zeldzaam er mede gepaard gaande breede bekken, be-
vorderlijk zijn voor eene sterke rekking der kapsel aan de
inwendige zijde en het ondereinde van het spronggewricht.
Aldus kan hij het zich voorstellen, indien men van eene
erfelijke dispositie voor spat spreekt. Dat enkel de kleine
spronggelidsbeenderen, en nog wel op zulk eene beperkte
plaats, hereditair tot dit lijden gepraedisponeerd zouden
zijn, vindt hij onaannemelijk; hij kan het zich echter ver-
klaren, dat een slechte gang, uit een gebrekkigen lichaams-
bouw voortvloeiende, erfelijk is en licht aanleiding geeft
tot ontwikkeling van spat, soms zelfs bij sterke sprongge-
wrichten. De aandacht dient dan ook, bij de beoordeeling
der dispositie, niet enkel op de achterbeenen gevestigd, doch
op het geheele dier, speciaal ook wat rug en lenden betreft.

Niettegenstaande wij het met het voornaamste van Peters\'

-ocr page 124-

theorie, namelijk het wezen der spat, niet eens zijn , ge-
looyen wij toch, dat zijne beschouwingen over de torsie van
het spronggewricht in menig opzicht een juist denkbeeld
geven omtrent de ontwikkeling van dit lijden en het voor-
komen daarvan op eene vrij scherp omschreven plaats. Het
is om die reden, dat wij ze eenigszins uitvoerig mede-
deelden.

Men ziet uit het bovenstaande, dat men nog niet eens-
gezind denkt over de . genese en het wezen der spat.
Toch neigt men er meer en meer toe over in haar niets
anders te zien dau eene arthritis deformans. Zoo ook
Banham in The veterinary Journal, 1885. Inderdaad laat
zich hierdoor het lijden in elk opzicht verklaren en het
moet ons verwonderen, dat o. a.
Dieckerhoff en Peters ,
niettegenstaande zij zeiven de arthritische veranderingen
waarnamen, welke vooral
Schütz zoo duidelijk heeft be-
schreven, voortgingen met naar iets anders te zoeken, om
het ontstaan hiervan duidelijk te maken. Beiden toch
bleven de destructies der gewrichtsvlakten als secundair
beschouwen.

Tot het karakteristieke der arthritis deformans behoort
echter, dat het kraakbeen gewoonlijk het eerst wordt aan-
gedaan en dat de overige deelen van het gewricht dus later
in dit by uitstek chronisch verloopende proces betrokken
worden; bovendien, dat de gewrichtsvlakten, door geringe
secretie van synovia, meestal vrij droog zijn. Dit laatste
heeft vermoedelijk aan
Stockfleth (Chirurgie I) aanleiding
gegeven, om voor de ziekte bij spat den naam arthritis
sicca te kiezen. Hoewel die beide namen volgens
Billroth
(Allg. chirurg. Path. und Therapie, 9e Aufl. S. 619) het-
zelfde ziekteproces uitdrukken en men enkel naar bijkomende
omstandigheden den een of anderen kiest (ook het, o. a. door
Hertwig, bij paarden beschreven malum senile coxae noemt
Billroth eene arthritis deformans), verdient voor spat het
adjectivum „deformans" toch de voorkeur boven dat van
„sicca." Vooreerst behoeven de gewrichtsvlakten niet nood-

-ocr page 125-

wendig droog te zijil en vervolgens kan de bij spat niet
zelden voorkomende chronische hydrops van den bovensten
spronggewrichtszak zich soms ook naar beneden uitbreiden,
hetgeen durante vita niet steeds te diagnostiseeren is.
Difformiteiten van het gewricht zijn echter bij de spat steeds
aanwezig of ontstaan althans later.

Gelijk dan werd opgemerkt, lijdt het kraakbeen het eerst;
dit verliest zijne gladheid, wordt ruw, laat zich in vezels
aftrekken en gaat op enkele plekken verloren, zoodat het
been aldaar bloot ligt. Dit geschiedt het vroegst op die
plaatsen, welke aan de sterkste wrijving zijn onderworpen.
Het vrij gekomen been ziet er glad, als gepolijst, uit; die
compacte beensubstantie vormt echter slechts eene dunne
laag , welke het spongieuse been bedekt. Na verlies van het
kraakbeen zet de wrijving zich op het been voort; juist
deze mechanische prikkeling heeft beennieuwvorming ten
gevolge, waardoor de onderliggende spongieuse substantie ?
evenwel slechts tot eene geringe diepte, verbeent. Toch
slijten de beenvlakten, door de voortdurende frictie, steeds
af, doch blijven, door eene evenredige nieuwvorming van
been, gewoonlijk glad en vast.

Hierbij ontstaat eene chronische synovitis, echter met
uiterst geringe secretie; de gewrichtsholte bevat meestal slechts
weinig synovia, waarbij de afgesleten kraakbeenpartikeltjes
zijn gemengd. De synovialis is verdikt, lichtelijk gevas-
culariseerd en bezit vergroote vlokken.

Gewoonlijk nemen ook de deelen om het gewricht, als
periost, banden en pezen, aan het proces deel. Hierin
ontstaat zeer langzaam verbeening, zoodat de randen der
platte beenderen soms geheel door nieuwgevormd been
worden bedekt. In enkele gevallen strekken deze osteophyten
zich zelfs ver boven en beneden de schuitvormige beenderen
uit. Zij kenmerken zich door een gladden, ronden vorm,
zijn minder poreus dan andere beennieuwvormigen en meestal
met eene dunne laag kraakbeen bedekt. In den regel ligt
de mediale peestak van den musc. tibialis anticus vrij in

-ocr page 126-

eene gladde, meer of minder diepe groeve der beennieuw-
vorming; slechts zelden is hij daarmede vergroeid.

Vermoedelijk is de eigenaardige bouw van den spat-
knobbel, namelijk het afgeronde voorkomen, alsof eene
stroomende, dikke vloeistof allengs gestold was, het ont-
breken van uitstekende punten, gelijk deze aan andere
osteophyten eigen zijn en het compacte van het been, toe
te schrijven aan de langzame ontwikkeling, zonder vooraf-
gaande rijkelijke vascularisatie. Bij dit proces veranderen
de deelen, welke in de nabijheid van het zieke gewricht
zijn gelegen, juist zooals ze daar zijn, doch uiterst traag,
in kraakbeen en been.

Het is gemakkelijk in te zien, dat de laesies op de ge-
wrichtsvlakten , naarmate van hare uitgebreidheid , met meer
of minder kreupelheid gepaard gaan, en dat deze bij een
hoogen graad van frictie-atrophie zeer hevig kan worden.
Door de periarticulaire beennieuwvormingen kan de beweging
in het gewricht echter meer en meer worden bemoeielijkt
en eindelijk geheel worden opgeheven. In dit geval ver-
groeien ook de gewrichtsvlakten met elkander en verdwijnt
de pijn bij de beweging. Heeft zich evenwel de arthritis
deformans niet bepaald tot het gewricht tusschen de platte
beenderen, doch zich naar boven en beneden uitgebreid,
dan kan door opvolgende anchylose van een groot deel van
het spronggewricht, gedurende het gebeele leven kreupelheid
blijven bestaan.

Hieruit volgt, dat de kreupelheid by spat toegeschreven
moet worden öf aan de pijn, door de voortdurende frictie-
atrophie veroorzaakt, of aan eene uitgebreide anchyloseering,
waardoor de beweeglijkheid in het spronggewricht, zuiver
mechanisch, wordt beperkt. Dat in onderscheidene afdee-
lingen van dit gewricht beide oorzaken te gelijk kunnen
inwerken, behoeft wel geen nader betoog.

Volkomen genezing van spatkreupelheid volgt dus enkel,
indien de arthritis deformans zich bepaalde tot het gewricht
tusschen de platte beenderen en deze, maar ook deze alléén,

-ocr page 127-

met elkander vergroeien Intusschen neemt elk clinicus nu
en dan gevallen van duidelijke spatkreupelheid waar, die
in zoo korten tijd herstellen, dat van anchyloseering geen
sprake kan zijn ; ja soms is men zelfs tevens in de gelegen-
heid eene meer of minder duidelijke zwelling op de plaats,
waar de spatknobbel gewoonlijk voorkomt, geheel te zien
verdwijnen. Het is natuurlijk, dat hierbij geene arthritis
deformans en dus ook geene spat in den eigenlijken zin
bestaat. In zulke omstandigheden heeft men meestal te
doen met eene distorsie, in den zin als
Peters meent,
dat aan de spat te gronde ligt. Daarvan kan het beloop
zijn als van elke andere distorsie, d w. z. zij kan in
weinig tijd genezen, zonder eenig spoor achter te laten, of
wel chronisch worden en min of meer pathologische ver-
anderingen ten gevolge hebben. Dit laatste geschiedt vooral
dan, wanneer de distorsie gecompliceerd is of dit later wordt-

Hoe het zij, zulke distorsies zijn in de praktijk niet altijd
dadelijk van eene arthritis deformans te onderscheiden en
kunnen eene ingestelde behandeling met onverwacht succes
doen bekronen.

Met de theorie van Anacker-Schütz omtrent het wezen
der spat laten zich hare verschijnselen beter verklaren dan
met eenige andere. Zoo bestaan er bij de onzichtbare spat
enkel arthritische veranderingen, zonder dat zich nog eene
osteopliyt heeft ontwikkeld, terwijl omgekeerd het voorkomen
van een spatknobbel zonder kreupelheid öf daaraan te wijten
is, dat de periarthritische veranderingen op den voorgrond
zijn getreden en de gewrichtsvlakten weinig of niet zijn
aangedaan, of daaraan, dat reeds anchylosis is gevolgd. In
het laatste geval is dus vroeger kreupelheid aanwezig ge-
weest, in het eerste kan zij later nog ontstaan.

Eveneens is het te begrypen, dat de beweging bij spat-
kreupelheid in den beginne, wanneer de gewrichtsvlakten
met weinig synovia, doch met veel afgestooten kraakbeen-
deeltjes bedekt zijn, gebrekkiger moet wezen dan later,
zoodra allengs meer synovia wordt afgescheiden en de ge-

-ocr page 128-

wrichtsvlakten dus gladder worden. En verder, dat na
inspanneaden arbeid de kreupelheid toeneemt, na rust
daarentegen vermindert; immers, in
het eerste geval bereikt
de frictie-atrophie een hoogen graad, terwijl in het laatste
het verloren gegane zich eenigermate kan herstellen.

Zoodra de gewricbtsvlakten ten deele van kraakbeen zijn
ontbloot, zal het paard elke torsie daar ter plaatse vermij-
den ; van daar de hanentredachtige beweging en de grootere
pijnlijkheid bij het zijwaarts gaan naar den gezonden dan
naar den zieken kant, gelijk ook
Peters dit heeft aange-
toond. Deze beschouwt echter de torsie van de kapsel als
het voornaamste, het pijnlijkste, daarentegen de frictie der
zieke gewrichtsvlakten als eene bijzaak.

Op de therapie hebben de verschillende theorieën omtrent
het wezen der spat betrekkelijk weinig invloed uitgeoefend.
Dit is voornamelijk daaraan toe te schrijven, dat
sedert
Havemajo\' het einddoel in hoofdzaak gericht was op anchy-
losis der aangetaste gewrichtsafdeelingen. Yan welken aard
het gewrichtslijden was, of dit primair dan wel secundair
ontstond en over meer dergelijke quaesties mocht men strij-
den , daarover was men het echter vrij wel eens, dat aan
herstel der kreupelheid niet te denken viel, zonder eene
vergroeiing der zieke gewrichtsvlakten.

Intusschen hebben de meeningen, dat de kreupelheid aan
spanning van het over den spatknobbel gelegen periost,
of aan drukking van den medialen peestak van den musc.
tibialis anticus zou zijn te wijten, een paar operaties in
het leven geroepen, die heden ten dage soms nog met voor-
liefde, zij \'t ook op eene andere wijze geïnterpreteerd, in
toepassing worden gebracht. Deze zijn de periosteotomie
en de tenotomie.

Na de gunstige resultaten van de eerste operatie door
Sewell bij schuifeltjes verkregen, werd zij van Engelsche
zijde spoedig ook bij de spat verricht. Daarbij werd het over
de exostose gelegen beenvlies subcutaan gespleten. De
Mecklenburgsche veeartsen hebben deze operatie later met

-ocr page 129-

goed gevolg in toepassing gebracht, reden waarom ook
Peters {loc. cit. p. 102) ze opnieuw aanbeveelt. Hij maakt
subcutaan drie straalvormig samenkomende sneden, welke
met groote kracht tot in het been worden gedreven. De
hierdoor opgewekte ontsteking zou, indien het dier daarna
zoo rustig mogelijk wordt gehouden, tot eene spoedige ver-
groeiing der kleine spatbeenderen aanleiding geven. Als
bijzondere voordeelen roemt
Peters verder: het tamelijk
begrensd blijven der ontstekingachtige reactie en het later
ontbreken van litteekens, zelfs wanneer 4 — 6 dagen na de
operatie eene cantharidenzalf rondom het spronggewricht
wordt aangewend, gelijk hij gewoon is te doen.

Het doorsnijden van den inwendigen tak van den musc.
tibialis anticus is het eerst door
Abildgaard aangeraden en
vroeger aan de veeartsenijschool te Kopenhagen dikwijls
uitgevoerd. Deze tenotomie is iets onder het midden van
de inwendige vlakte van het spronggewricht gemakkelijk
subcutaan te verrichten De reactie, welke daarna ontstaat,
is niet aanzienlijk. Ook hierna heeft men goede gevolgen
gezien, welke echter, evenals na de periosteotomie, enkel
te danken zijn aan de opgewekte ontsteking en daardoor
bevorderde anchylosis. Van Fransche zijde werd deze ope-
ratie meermalen gedaan, sedert
Lafosse (Journal des vêtèr.
du Midi, Série III, T. I)
daarop de aandacht vestigde.

Dieckerhoff recommandeerde, overeenkomstig zijne
meening, dat de spat uitgaat van de bursa onder den me-
dialen eindtak van den musc. tib. ant., om deze slijmbeurs
te openen en door opgewekte ontsteking te doen verschrom-
pelen. Dit kan geschieden met de bistouri of het ferrum
candens. Hierdoor zou de kreupelheid in de meeste ge-
vallen genezen zijn, doch de spatknobbel werd dikwijls
belangrijk grooter. Het is echter duidelijk, dat een gunstig
resultaat, evenals bij elke spatbehandeling, alleen te danken
is aan eene vergroeiing der zieke gewrichtsvlakten, welke
ook deze operatie kan bevorderen.

Afgezien van eene vroeger, zelfs ook inwendig toegepaste

9

-ocr page 130-

antiphlogistiscne therapie, welke natuurlijk alleen bij eene
distorsie, doch nimmer bij de arthritis deformans met goed
gevolg kon worden bekroond, en afgezien ook van de
neurotomie, streven alle overige methoden naar het eind-
doel : anchyloseering der lijdende gewrichten. Op zeer ver-
schillende wijzen tracht men dit te bereiken , doch deze
hebben bijna alle gemeen, dat het spronggewricht, gedu-
rende minstens zes weken, zoo rustig mogelijk moet worden
gehouden. Sommigen plaatsen te dien einde het paard
zelfs zoodanig in den stal, dat het niet kan gaan liggen en
het nauwelijks gelegenheid wordt geboden zich eenigszins
te verplaatsen.
Peters heeft hiervoor een bijzonder in-
gerichten, z. g. dwangstal aangegeven, welke nagenoeg elke
beweging van het dier verhindert. Hoewel het niet altijd
mogelijk is het paard op deze wijze, gedurende den noodigen
tijd, te laten staan, moet men toch, zooveel doenlijk, naar
rust streven en verdient
Stockfleth\'s methode, om de
dieren \'s zomers in de weide te doen en \'s winters in een
box los te laten loopen, afkeuring, wijl hierdoor de anchylo-
seering wordt tegengewerkt.

Door middel van scherpe zalven, het brandijzer, eene
dracht, enz. wordt aan de inwendige vlakte van den tarsus
eene acute ontsteking opgewekt, die de immobilisatie van
het gewricht bevordert en -— ook daardoor — tot vergroeiing
der zieke gewrichtsvlakten aanleiding kan geven. Het is
vrij onverschillig of men het een of het ander gebruikt,
mits de werking niet te zwak of omgekeerd te hevig zij.
Gewoonlijk wordt men bij de keuze geleid door de over-
weging of litteekens al of niet vermeden behooren te worden.
Mag de behandeling geene sporen achterlaten, dan is men
beperkt tot een of ander epispasticum, het best eene gewone
cantharidenzalf, of tot zeer oppervlakkig branden. Indien
een mogelijk litteeken den therapeut echter niet euvel wordt
geduid, dan kan hij ook caustica. potentialia of zelfs het
percutane branden in toepassing brengen. Dit laatste ge-
schiede bij spat liever niet met het naaldijzer daar hier-

-ocr page 131-

door licht eene purulente arthritis ontstaat, die den dood
ten gevolge kan hebben Beter is het (indien door opper-
vlakkig branden het doel niet kan worden bereikt) met
het conische ijzer gewoon (cutaan) te branden en daarbij
één a twee punten, juist op het verhevenste gedeelte der
spat, in de diepte te doen doordringen.

Het zetten van eene dracht over de spat is thans niet
veel meer in gebruik; zij heeft niet zelden leelijke litteekens\'
ten gevolge, vooral wanneer zij, tot bevordering der werking,
met eenig sterk prikkelend middel, bijv. cantharidentinctuur,
is ingesmeerd en het dier zich daarna gaat schuren.

Bassi verkiest, naar hetgeen hij in 1880 mededeelde,
boven elke andere methode de subcutane aanwending van
cantharidenzalf. Hij maakt 2—3 paralelle incisies over de
inwendige vlakte van het spronggewricht, welke nabij den
malleolus internus beginnen en naar beneden tot over de
spat reiken, en 2 cm. van elkander verwijderd zijn. Nadat
in de gemaakte wonden de huid eenigszins is losgeprae-
pareerd , worden deze met cantharidenzalf opgevuld, hetgeen
in de opvolgende dagen nog een paar malen kan worden
herhaald. Het resultaat zou zeer gunstig zijn, terwijl (wat
moeielijker valt aan te nemen) later geen spoor der behan-
deling zou achterblijven.

Het zoogenaamde aderkorten laten wij hier als eene vol-
komen nuttelooze operatie achterwege; de tijd toch, waarin
men meende, dat hetzij een werkelijke varix (die zeer zeld-
zaam is), hetzij het door de exostose naar buiten gedrongen
zijn der vena saphaena, oorzaak was der spatkreupelheid ,
ligt verre achter ons. Eigenlijk heeft die zienswijze bij de
veeartsen nooit goed ingang gevonden.

Ook de neurotomie kunnen wij buiten bespreking laten,
daar het niet mogelijk is het spronggewricht van zijne sen-
sibiliteit te berooven, zonder tevens stoornissen aan te
brengen , die het middel erger maken dan de kwaal.

Augustus 1 88 6.

-ocr page 132-

BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK DER
PANCREASABCESSEN

DOOR

II. c. REIMERS,

Leeraar aan s\' Rijks Landbouwschool.

„Yon den Krankheiten des Pankreas bei den Hausthieren
ist sehr wenig bekannt." „Veränderungen in dieser Drüse
wurden nur bei Sectionen angetroffen; die durch sie
während der Lebens veranlassten Erscheinungen sind der
Beobachtung entgangen" (Roll, 3t« Aufl. II Bd. p. 339).

Wanneer een op veeartsenijkundig gebied zoo bekend
autoriteit als Röll het boven aangehaalde in zijn handboek
durft te schrijven, dan geeft mij dit moed om een ziektebeeld
mede te deelen, waaruit ik geen juiste diagnose gemaakt
heb. Thans verwondert mij de gemaakte diagnose, daar ik
na het waarnemen van het straks optegeven ziekteverloop
overtuigd ben, dat pancreasabcessen volstrekt niet tot de
zeldzaam voorkomende en moeielijk te onderkennen ziekten
behooren. Degenen onder mijne collega\'s, die de gewoonte
hebben om lijkopening te doen bij onder hunne behandeling
geweest zijnde patienten, zullen mij dat wel willen toege-
ven. Bij eenig nadenken over het verloop der ziekte kan
het mijns inziens niet anders of er moeten zich in het ver-
loop der ziekte hoogst karakteristieke (ik zou haast zeggen
pathognomonische) verschijnselen hebben voorgedaan, die
gemakkelijk terug te brengen zijn tot stoornissen, verooorzaakt
door gebrek aan pancreasvocht, etc.

De volgende ziektebeelden, waarvan ik er een, en wel
datgene waarbij mijn diagnose foutief is geweest, meer uitvoerig
zal beschrijven, kunnen het bewijzen.

Den 2den Mei 1882 werd mijn hulp ingeroepen bij 4
paarden van de wed. v. G. te L. Bij onderzoek bleken

-ocr page 133-

genoemde paaiden lijdende te zijn aan goedaardigen .\'roes.
Bij drie der paarden was het verloop zeer normaal, n.1. neus-
uitvloeiing en abcesvorming in de lympheklieren van den
keelgang. Een tweejarig paard vertoonde slechts zeer weinig
klierzwelling in de oorspeekselklierstreek. Bij drukking
vertoonde het dier aldaar pijn. Door aanwending van
emollieerende middelen verdween genoemde zwelling De
neusuitvloeiing was profuus. Yoor deze patiënt luidde de
diagnose dan ook
Angina Catarrhalis (keeldroes). Zooals be-
kend is komt deze ziekte meermalen tegelijk met goed-
aardigen droes voor en kan er als identisch mede beschouwd
worden.

Den 18den Mei waren alle paarden hersteld. Drie er van
groeiden goed, zooals gewoonlijk gaat na droes. De twee-
jarige bleef echter precies in zijn zelfden toestand. Wanneer
ik den zoon der wed. tegenkwam, zeide hij mij geregeld,
„het wil met den tweejarige nog niet." Op mijn vraag
wat er dan aan scheelde, vertelde hij mij steeds, dat het
dier niet groeide, erg liggerig was en gedurig omkeek
naar den buik, maar overigens heel gezond was (eetlust
had). Hij besloot zijn verhaal in den regel met „ik ge-
loof dat de droes er niet goed uitgekomen is en toch
hoest of snottert hij niet." Ik troostte hem dan met beter
weer en aanstaande weidegang, want op metastatische
abcessen had ik ook geen gedachte.

Beide kwamen, èn goedweer èn weidegang, maar ook het
weder inroepen van mijne hulp voor meergenoemd twee-
jarig paard.

Den 8sten Juni vertoonde het paard n. 1. verschijnselen
van buikpijn, die eenige uren aanhielden, doch bij mijn
komst verdwenen waren Op dat oogenblik vertoonde het
dier de volgende ziekteverschijnselen: het slijmvlies der
neus matig roodgekleurd, iets hooger dan nogmaal; mond-
slijmvlies bedekt met wit beslag; borstorganen zoowel bij
auscultatie als percussie normaal, met uitzondering van een
weinig versnelden hartslag, echter zonder bijgeluiden.

-ocr page 134-

De buikrommelingen (peristaltische beweging der darmen)
waren versterkt met afwisselende, helder klinkende (metaaltoon)
geluiden. De ontlastte faeces waren vloeibaar en hadden een
zeer doordringenden reuk. De eetlust had geheel opgehou-
den. Temperatuur 39°, 5. Ademtochten 20. Pols. 70. Diagnose
Maag-darm catarrh.

Behandeling :

Laud. liq. Sydenh. 10
Acid. hydrochlor. dil. 10
m. f. potio.

D. S. In 2 maal ingeven, om de drie uur, met een weinig
water. Tevens werd de buik gewreven, het dier in den stal
gebracht en onder dekens geplaatst.

9 Juni. De mestontlasting was normaal, de eetlust ver-
meerderd, temperatuur 39°, ademh. 11, Pols 70. De patiënt
vertoonde bij drukking pijn in de keel en slikte moeielijk.

Daar ik vreesde ook nog laryngitis er bij te zullen zien
komen, liet ik de keel tweemaal daags insmeren met 01.
laurin. et Axungia aa.

11 Juni. Meerder eetlust — Temperatuur 39° — Ademh.
16. Pols 65.

12 Juni. Minder eetlust; overige toestand gelijk. Door
behandeling met pulv. rad. Gentianae et pulv. rad. Zingiberis
was het paard den 14den Juni geheel hersteld (:)

Den 21steB Juni, \'s morgens 4 uur, werd mijn hulp weer in-
geroepen , daar het paard weder buikpijn vertoonde. Bij
mijn komst waren de verschijnselen van pijn voldoende
aanwezig, in dien zin echter, dat het paard niet veel met de
pooten sloeg, doch steeds achterom zag en hevig rilde.

De temperatuur was 41°; pols 120—130. Ademh. 30—40
(zeer ongelijk).

Diagnose: Peritonitis

Behandeling: subcutane injectie van Acet. Morphic,

Prognose hoogst ongunstig,

De patiënt stierf reeds \'s morgens tegen 8 uur. Dat ik
in ieder geval lijkopening wilde doen, is begrijpelijk daar

-ocr page 135-

het mij onverklaarbaar was waardoor het paard zulk eene
hevige peritonitis had gekregen.

Sectie. Deze had onder zeer ongunstige omstandigheden
plaats, daar de vilder (koudslager) bij het transporteeren
een opening in den buik had gemaakt om „de wind" te
laten ontsnappen. Hierdoor was echter een weinig voed-
selbrei in de buikholte uitgestort, hetgeen de sectie be-
moeielijkte.

De organen van het hoofd waren normaal, eveneens de
borstorganen.

Lever normaal, milt een weinig gezwollen , de nieren even-
eens gezwollen en weeker en minder afscheiding tusschen
de bast en mergzelfstandigheid (Acute nephritis parenchyma-
tosa tengevolge van Pyaemie resp. Septicaemie).

In de voorste darmchylslagader (art. mes. antic.) was
een groot vertakt aneurisma. Maag normaal wat wand be-
treft. Het kwam mij echter voor, dat er wel wat veel
voedsel in aanwezig was.

Twaalfvingerdarm (Intest. duodenum) zeer sterk vernauwd
tengevolge van concentrische hypertrophie van den wand.

Pancreas. Wat ik nooit gedacht had vertoonde zich
hier en onwillekeurig slaakte ik de verzuchting, „ongeluk-
kige veearts dat een dier niet spreken kan." Ik vergat er toen
achteraan te zeggen „soms gelukkig." Yan klierweefsel was
geen sprake meer, met uitzondering van enkele kleine eiland-
jes in den wand van een multipel abces. Het overige klier-
weefsel scheen tengevolge van interstitieele ontsteking met
bindweefselhypertrophie geheel geatrophieerd te zijn en
maakte deel uit van den wand van een abces. Genoemde wand
had gemiddeld eene dikte van 3 cM., op enkele plaatsen
dikker, op andere dunner. Bij grooter maken der reeds
bestaande opening in den onderwand, vloeide er een massa
etter uit, die gedeeltelijk als brokken te voorschijn kwam.
In enkelele brokken was afgestorven klierweefsel te herken-
nen. Uit de spontaan (?) ontstane opening was een gedeelte
etter in de buikholte gevloeid en was daar de oorzaak ge-

-ocr page 136-

weest van peritonitis, waarvan de verschijnselen duidelijk
zichtbaar waren.

De geheele zwaarte van het abces heb ik geschat op 4
kilo, bevattende ± liter etter. De twaalfvingerdarm
was in het proces betrokken en maakte op eene plaats een
deel van den wand uit. Yandaar zeker de sterke hyper-
trophie van den darmwand met vernauwing van het lumen.

Ook de wand der achterste holle ader was verdikt (hyper-
trophisch).

Yan de ontlastbuizen (Ductus "Wirsungianus et Duet. San-
torini) was niets te vinden.

Op deze patiënt volgde reeds spoedig een tweede. Bij deze
was het verloop geheel gelijk aan het boven beschrevene. De
geringe koliekaanvallen heb ik echter niet meer toegeschre-
ven aan gastro-enteritis maar van concentrische hypertrophie
van het duodenum met voedselophooping in de maag. Genoemde
pijn bestond in den regel wanneer het paard juist zijn voedsel
gebruikt had. Ook dit paard was lijdende geweest aan
goedaardige droes en groeide niet. Het paard stierf aan
peritonitis (septicaemie P) en vertoonde in hoofdzaak dezelfde
lijkverschijnselen.

Mijn derde patiënt aan deze ziekte kwam voor bij den
landbouwer B. te Opheusden. Het dier zag er zeer goed
uit (was half vet), doch groeide niet meer nadat het droes
had gehad. Het lag veel en keek dan naar den buik, doch
was overigens zeer opgewekt en speelde meermalen in de
weide. Bij het naar huis halen passeerde er een wagen,
waarbij het paard met de pooten achteruit sloeg en daarna
plotseling koliek vertoonde. Eerst was ik genegen aan een
inwendige breuk te denken, doch èn de anamnese (doorge-
stane droes, eetlust zonder te groeien) èn de verschijn-
selen van peritonitis deden mijne diagnose heden zijn:
Pancreasabces.

-ocr page 137-

Bij lijkopening bleek ik eene juiste diagnose gemaakt te
hebben.

Daarna heb ik herhaaldelijk dergelijke patienten gehad.
Dit voorjaar nog 2 bij den landbouwer J. v. D. te Kesteren.
Werd mijne hulp tijdig ingeroepen, dan vertoonden de dieren
steeds goeden eetlust, lagen veel en zagen telkens naar
den buik; op stal waren de dieren somwijlen lusteloos
doch ook meermalen zoo, dat men er geen ziekte aan be-
speurde. De peristaltische beweging der darmen (darmrom-
meling) was steeds vermeerderd, zonder dat het dier dunne
mest ontlaste.

Eenmaal meende ik pijn te kunnen onderkennen bij
drukking in de voorste buikstreek. "Veel gezonde paarden
zijn daar ter plaatse gevoelig (kittelig), zoodat ik hieraan
weinig gewicht hecht.

Dat de eetlust goed kan zijn bewees mijn laatste patiënt
aan deze ziekte, daar die, behalve ander voedsel, den dag voor
zijn dood 10 kilo haver opat.

Epiorisis,

Wat het beeld van het eerst vermelde zieke paard aan-
gaat, zoo komt het mij nog steeds waarschijnlijk voor, dat
hier een geringe gastro-enteritis heeft bestaan, veroorzaakt
door weidegang onder minder gunstige verhoudingen.

Het zoude echter ook niet moeielijk vallen de voornaamste
verschijnselen aan vernauwing van het duodenum en voedsel-
ophooping in de maag toeteschrijven.

De overige verschijnselen zijn alle gemakkelijk uit de af-
wezigheid van pancreasvocht en pijn te verklaren.

Bedenken wij toch dat het proces zetelt in een klier, die
het vermogen heeft om één of liever drie fermenten af te
scheiden, die voor de spijsvertering van gewicht zijn. Het
eene ferment (trypsine) zet eiwit in een oplosbare vorm om
(peptonen-tryptonen)

Het tweede ferment (amylolytisch ferment) verandert
zetmeel in een oplosbaren suikervorm en het derde splitst
vetten in vetzuur en glycerine, waardoor die tevens opneem-

-ocr page 138-

baar worden. Alle drie genoemde fermenten vinden we
echter ook in andere klieren terug; zoo het eiwitferment
(protyolytisch ferment) in de maagklieren als pepsine;
het amylolytisch ferment als ptyaline in de speekselklieren
en het vetferment in de lever als bestandeel der gal.
Yan al deze fermenten is dus een dubbeltal aanwezig,
zoodat we ons kunnen voorstellen dat bij gebrek aan een
gedeelte dezer fermenten het dier voldoende eetlust kan
vertoonen doch uit het opgenomen voedsel geen voldoende
materiaal krijgt voor weefsel produktie. De hoeveelheid
der verteerde stoffen vermindert, doch de wijze waarop
de vertering plaats heeft niet.

Dit feit treffen we nu bij pancreasabcessen aan. Yan
de dubbeltallen voor de voeding noodige fermenten is één
enkeltal in den vorm van pancreasvocht niet aanwezig.
Dat genoemde fermenten dezelfde werking hebben vinden
we ook vermeld in de spijsverteringsproeven van
Ellenber-
ger
en Hofmeister waar genoemde schrijvers zelfs niet aar-
zelen met te zeggen, dat men zich omtrent slechte vertering
in het pylorus gedeelte der maag niet al te ongerust moet
maken, daar het pancreasvocht de functie van het maag-
sap kan overnemen. Of omgekeerd echter speeksel, maag- en
darmvocht, etc. de fermenten van het buikspeekselvocht
(pancreasvocht) kunnen overnemen blijft zeer te betwijfelen
(Archief w. u. p. Thierheilk. Bd. XI. 1872.)

Mij komt het uit het ziektebeeld van pancreasabcessen
waarschijnlijk voor , dat speeksel, maag- en darmvocht in
zooverre de functie overnemen, dat het lichaam in stand
blijft, doch dat van de produktie van weefsel geen sprake
meer kan zijn.

Bovenaangehaalde verklaart mijns inziens voldoende de
verschijnselen , die ik in mijn ziektebeeld van pancreas-
abcessen heb opgegeven.

Door Ellenberger en Hofmeister werd in meer genoem-
de verteringsproeven ook gezegd „Pancreas Erkrankungen
wirken stets tief einschneidend auf den Gesammtzustand

-ocr page 139-

der Patienten. Dies dürfte aber auf andere Umstände zurück
zuführen sein, als auf den Ausfall der Pancreasdigestion
Vielleicht kommt die anatomische Thatsache der Lagerung
von Kervengeflechten und Granglien am Pancreas dabei in
Betracht."

Mijne bij circa tien patienten gedane waarnemingen, waarbij
geheel verlies der pancreas plaats had, bevestigen het „tief
einschneidend äuf der Gfesammtzustand" niet, of men zoude
de vermeerderde darmperistaltiek en de pijn daarvoor moeten
aanzien De ontstane peritonitis, tengevolge van doorbraak
van het abces, toch zeker niet. Bij mijne waarnemingen
zijn alle verschijnselen terug te brengen „auf der Ausfall
der Pancreasdigestion" weshalve ik ook in het begin van
mijn opstel kon schrijven „ik zou haast zeggen pathogno-
monsche verschijnselen."

Resumeerende, kom ik dus tot deze conclusie\'s:

«. dat de verschijnselen, die zich bij pancreasabcessen
voordoen, geheel zijn te verklaren uit gebrek aan
pancreasvocht resp. pancreasvertering.

b. dat de anamnese en voornamelijk het vroegere be-
staan hebben van goedaardige droes voor de diagnose
van veel gewicht is.

c. dat de paarden alle zonder onderscheid bij genoemde
ziekte in hun zelfden voedingstoestand blijven , of
althans niet groeien zooals na droes de gewoonte is.

d. dat de eetlust in den regel gedurende het geheele
ziekteverloop vrij normaal blijft.

e. dat vermeerderde peristaltiek der darmen, benevens de
verschijnselen van pijn (gaan liggen en omzien naar
den buik) bij het aanwezig zijn van onder sub 5, c en
cl vermelde verschijnselen vrij zeker op pancreas-
abcessen wijst.

f. dat de prognose hoogst ongunstig is, daar men veelal
doorbraak van het abces krijgt met opvolgende peri-
tonitis en septicaemie.

Zoo juist ontvang ik de tweede aflevering van het Lehr-

-ocr page 140-

buch der speciellen Pathologie und Therapie für Thierarzte
von W. Dieckerhoff en tot mijn verwondering vond ik
ook in dat nieuwe werk de pancreasabcessen niet opge-
geven onder de naziekten van droes

Het schijnt dus, dat deze ziekte of niet veelvuldig voor-
komt in andere streken , of, wat voor mij waarschijnlijker
is, wel voorkomt, doch wegens het niet doen van lijkopening
aan de waarneming ontsnapt.

Wageningen, Juni 1886.

HERSENHYPERAEMIE (?)

DOOE

D. SCHÏJRINK,

Als een eigenaardig geval van hersenhyperaemie wensch
ik het volgende onder de aandacht mijner collega\'s te bren-
gen, ten eerste naar mijn bescheiden wijze van inzien om
zijn gemis aan menigvuldigheid in voorkomen, ook volgens
verklaring van 3 in consult geroepen veeartsen, ten tweede
om het weinige licht, dat in zake de causae er over ver-
spreid is geworden.

Anamnese: Zondagavond 16 Mei had een der 9 melk-
koeien van den Heer B . . . te H. . . . slechts de helft
der melk gegeven, een omstandigheid welke voor den eige-
naar gewicht genoeg in de schaal legde om het dier op
stal te zetten.

Den volgenden dag echter vertoonde een tweede koe
hetzelfde verschijnsel; de ontlasting ook dun zijnde, was
men van oordeel, dat „kou vatten" de oorzaak was en
men diende dus wat kamille aftreksel toe; toen daarop niet
spoedig beterschap volgde werd de hulp van den veearts
ingeroepen.

-ocr page 141-

Dinsdag 18 Mei had mijn eerste bezoek plaats.
Onderzoek. In den stal werden door mij 2 melkkoeien
aangetroffen :

No. 1. (Zondagavond ziek geworden) een grijze,
No. 2. (Maandagmorgen) een zwartbonte; beide 3 jaar
oud en wisselende. Op eenigen afstand hoort men ze reeds
knarsetanden; de voedingstoestand is, even als bij alle
koeien van dezen eigenaar, meer dan voldoende. Zij staan
een weinig lusteloos, dof, reiken niet naar \'t gras, dat voor
hen ligt in den bak, herkauwen niet en ontlasten van tijd
tot tijd een dunne mest, dunner dan die men gewoonlijk
aantreft bij koeien die pas in de weide zijn gekomen,
zwart papachtig, met byna of in \'t geheel geen onver-
teerde bestanddeelen , afgezien van fijne haren, zijnde vezels
der genoten planten en enkele koe(?) haren ; flanken inge-
vallen, geen trek tot drinken; pols weinig versneld, ademhaling
normaal, temperatuur = 38°,6, stinkende reuk uit den bek verre
van twijfelachtig. 20 Mei had mijn tweede bezoek plaats. Een 3e
koe, grijs, 3 jaar oud, wisselende, vertoonde weder hetzelfde;
verlies der halve melk was ook weder reden geweest om het
dier op te stallen. De toestand van No. 1 was zoodanig,
dat ik een ruime aderlating noodig achtte; met mijn toe-
stemming wenschte de eigenaar echter wel een tweede
veearts te consulteeren. Dit geschiedde.

De blik van No. 3 nog vlug, maar het beest vreet niet,
drinkt echter wel een
weinig, herkauwt niet; ook de flanken
zijn ingevallen, pensgeruisch is als bij de andere, namelijk
geen. Ontlasting spuitend, zwart, kortom geen verschil biedt zij
aan met den toestand der vorige bij mijn eerste bezoek, uit-
gezonderd de vlugge blik en de neiging om den stal te
willen verlaten.

25 Mei. Het ziekental is met 1 vermeerderd.
Een zwartbonte koe, 4 jaar oud, nog juist bezig zijnde
met wisselen, doordien nog één melksnij tand aanwezig was;
dezelfde verschijnselen als bij No. 3 , uitgezonderd dat hier
nog trek is tot vreten en nog herkauwd wordt; ontlas-

-ocr page 142-

ting wel dun , maar meer natuurlijk groen, met weinig of
geen onverteerde vezels. Een derde veearts wordt gecon-
sulteerd , die, pour acquit de conscience, een bezoek van
een vierden veearts noodig acht, het oordeel van een dis-
trictveearts, hetwelk is, dat besmetting geen rol speelt.

Diagnose: (voorloopig) Darmcatarrh.

Prognose: Gunstig.

Voorwaarden waaronder de dieren verkeerd hebben: Op
Zaterdag 8 Mei, zijnde een sterk zonnige dag, hadden de
melkkoeien den stal verlaten en waren gebracht op een weide,
bijna grenzend aan het huis. Deze wei, met een zwarten,
veenachtigen, tamelijk laag gelegen bodem, droeg een
plantengroei bestaande uit:

Glyceria\'s, Ranunculus, Bellis perennis, Anthoxantum
odoratum, Holcus lanatus, Phleum pratense (toen nog niet
bloeiende), Alepecurus, Lolium perenne, Galium mollugo,
Agrostis vulgaris, Myosotis palustris, enz. Zij was in
\'t najaar als gewoonlijk licht gemest geworden met pri-
vaatmest. Aan de eene zijde is zij gelegen aan een beek,
rijk aan waterplanten , als Glyceria\'s (fluitans), Oenanthe
fistulosa, Sium, Mentha, Lemna en dergelijke.

Aan de andere zijde is zij afgeschut van roggevelden en
verder begrensd door een tweede wei, en door een sloot
afgescheiden van den grintweg. Enkele kleine boomen in
den vorm van afgeknotte wilgen , weinig of geen schaduw
gevende, staan aan de noordzij ; in \'t midden is de weide
doorsneden door een voetpad waarop de afval van steen-
kolen , enz. (slak) uit een ijzerfabriek.

Beloopen behandeling:

20 Mei. De grijze koe is in een opgewekten toestand,
schuw, wijkt bij de nadering van personen vreesachtig uit,
poogt in den bak te loopen of springt terug; deze toestand
duurde een paar uur en had toen plaats gemaakt voor
een haast normaal voorkomen. De schrikachtigheid was
verdwenen, doch de pupil was vernauwd, conjunctiva ge-
injicieerd; de pols die in den erethischen toestand versneld

-ocr page 143-

was, werd toen normaal bevonden; deze veranderingen
hadden plaats
na koude omslagen om den kop. Nu worden er
nog bij opgemerkt: injectie van het neusslymvlies, met een
etterachtige slij muit vloeiing. De zwarte koe is nog doffer
dan op den 18Uen; zij steunt met den kop op den bak of
tegen den stijl; pols normaal; conjunctiva bleek ; verdroogde
slij mklompen bevinden zich in de neusgaten.

De derde koe, welke zooals boven vermeld is dezen dag werd
opgestald, was nog vrolijk, richtte de ooren naar het ge-
luid, maar vreet niet, herkauwt niet en geeft slechts de halve
melk; de flanken zijn ingevallen; pensgeruisch — 0; mest-
ontlasting spuitend zwart; pols weinig versneld; ruiken uit
den mond, knarsetanden, alles als de vorige. Er wordt
nu eenparig besloten om de mestontlasting toch nog te bevor-
deren door sal carolin. fact., en een aderlating te doen,
daardoor ontnemende aan de koeien No. 3, No. 1 en No. 2
respectievelijk ± 5, ± 2, ± 2 liter bloed, hetwelk binnen de
5 minuten tot een stevige massa stolt en zich helder rood kleurt.

21 Mei. De mestontlasting is van No. 1 meer vast,
die van nu af een dubbele dosis sal carolin. krijgt.

22 Mei. No 1 ligt met den kop zoover mogelijk naar
de flanken teruggeslagen, is moeilijk in een andere positie
te brengen; pols intermitteerend, vertraagd (de ontbrekende
slagen meegeteld); ademhaling rustig, conjunctiva vuilgeel,
pupil vernauwd; de oogen zijn in hun kassen teruggetrokken ,
mestontlasting dun; clonische krampen van de spieren der
ledematen; bij \'tstaan zijn deze enkel nog maar waar te
nemen aan de peezen der strekkers van den ondervoet, die
periodiek worden aangespannen.

No. 2 vertoont alle verschijnselen van hydrops cerebri; ver-
lies van den wil over de beweging; de stand , eenmaal aange-
nomen , blijft zij behouden, ondanks alle pogingen tot ge-
weld; soms staat zij enkele minuten in de allerzonderlingste
houding; de beweging, die het moeilijkst is uit te voeren,
schijnt bij elke proefneming het achteruitgaan te zijn;
krampen als No. 1; pols en ademhaling normaal.

-ocr page 144-

No. 3 bezit nog eenigen trek tot drinken; eetlust = 0.
Naar aanleiding dezer symptomen werd den volgenden dag
de werking beproefd van pilocarpinum injecties met dat
gevolg, dat No. 1 denzelfden avond sterft, ofschoon de
oogen niet zoover meer in de kassen teruggezakt waren
en No. 2 in den morgen van den 24sten. Tijdens de pilocarpine
werking merkte ik tranen der oogen op bij No. 1.

24 Mei. Bij No. 3 is geen verandering waar te nemen; de
toestand blijft zooals zij vorige dagen was, terwijl soms
enkele contracties van den aftrekker der achterkaak werden
waargenomen, die, omdat de achterkaak vast stond, nikken
van den kop tengevolge hadden; ook hier wordt nu uit-
vloeiing van etterachtige slijm uit den neus opgemerkt.

25 Mei. Op den dag dat No. 4 het ziekental komt ver-
meerderen begint bij No. 3 de pensbeweging merkbaar
te worden, zonder van geruisch vergezeld te gaan; bij een
lichte gasontwikkeling was, bij drukking, de spijsmassa in
den pens, wegens den minimumomvang, moeielijk te voelen;
de eetlust is echter nog altijd afwezig; de mestontlasting
slijmig zwart.

De thans opgestalde koe kijkt vlug en vrolijk om zich
heen, is van nature schrikachtig, herkauwt, vreet brood,
gras, ontlast mest van natuurlijk groene kleur, alleen de pols
van 66 slagen, de geinjicieerde conjunctiva, het hoogroode
neusslijmvlies, het verlies in de melk wijzen op een ziek zijn.

Er wordt een aderlating van ±z 6 liter in \'t werk ge-
steld, benevens inwendige behandeling met sal carolin.

27 Mei. Beide knarsen sterk op de tanden; eetlust zeer
gering, de ontlasting van No. 3 is zwart slijmig, van 4
normaal; van beide is het mondslijmvlies vuil, bezet met
taai slijm en ruikt sterk. Yan nu af wordt acid. hydro-
chloric. toegediend, met dat gevolg dat de pensbeweging
van No. 3 den volgenden dag reeds aanmerkelijk duide-
lijker geworden en de reuk uit den mond
totaal verdwenen
is. Patiënt herkauwt voor \'t eerst in 12 dagen; knarse-
tandt minder; de ontlasting is zwart slijmig, doch nu omgeven

-ocr page 145-

Met witte bloederig, gestreepte velletjes; de pensbeweging is
vergezeld van een geluid, overeenkomende met dat, wat
veroorzaakt wordt, wanneer een druppel water valt in eeu
bijna ledige ton; de melkafscheiding wordt grooter.

No. 4 vreet een weinig, doch herkauwt niet; de hoeveel-
heid melk is geen liter per dag; de ontlasting is normaal.
Van dezen tijd af neemt No. 3 langzamerhand aan beter-
schap toe; de ziekteverschijnselen nemen regelmatig af,
zoodat zij op 2 Juni s\'avonds bij belommerde lucht buiten
wordt gelaten om te grazen, aangezien 3 Juni de lucht
ook belommerd was, gaat zij weder in de wei.

In dien tusschentijd verhoudt zich No. 4 als te voren ,
behalve dat de eetlust en de herkauwing totaal verdwenen
zijn en de melkafscheiding tot op een minimum gereduceerd
is; een enkele maal tranen de oogen.

Op 31 Mei vertelt de eigenaar, dat de koe telkens na
het ingeven benauwd wordt; ook nu ben ik daar getuige
van en bespeur hoesten, versnelde en rochelende adem-
haling , maak attent op het gevaar, verbonden aan het z. g.
in de verkeerde keel krijgen der geneesmiddelen en raad
ten zeerste voorzichtigheid aan.

Den lsten Juni zijn deze verschijnselen van ernstigen aard
geworden; de ademhaling is versneld, steunend; vloeiing
van schuimend slijm uit den neus, pols erg versneld, kortom
symptomen van fremdkorper-pneumonie. Alle hoop op
herstel was bij mij op dat oogenbiik verdwenen; ik liet op
den borstwand nog een sinapismus inwrijven, maar, niette-
genstaande de frequentie der ademhaling verminderde, die
der pols nam toe; deze werd zwakker, draadvormiger , ook
nu traden de hersensymptomen nog voor den dag. Hield
men patiënt een emmer water voor, en duwde men den snuit
daarin, dan werd deze niet teruggetrokken, ook al werd
het water door den neus opgezogen. Patiënt is slaperig,
dof, staat met de oogen half dicht, en laat zich dan eens
met het achterstel op zijde zakken, totdat zij bijna valt,
en daardoor plotseling- weder recht gaat staan, of totdat

10

-ocr page 146-

zij een steunpunt tegen den muur gevonden heeft, dan weder
hangt zij in het koptouw met de voorbeenen naar rechts
en naar voren, terwijl de achterbeenen juist naar links zijn
gericht, waardoor het lichaam als een kurketrekker wordt
gedraaid, een positie waarin zij eenige minuten kan blijven
verkeeren, totdat een aanval van beven, sidderen en einde-
lijk van formeel clonische en tonische krampen, voornamelijk
van de buigers der ledematen, aan de omstanders den
indruk gevende, alsof het dier wil en niet kan gaan liggen,
deze stand weder verandert, en een nieuwe, even doellooze
wordt aangenomen. De eigenaar is het zien van het lijden
moede en laat het dier den 3den Juni afmaken.

Sectieverschijnselen. Bij mijn komst waren de koppen der
2 eerste koeien van den romp gescheiden, de eene zelfs
doorgehakt; de buikholten geopend. Na het oplichten der
dura mater bespeurde men sterke vaatinjectie; op de onder-
vlakte der hersenen was deze het sterkst.

Aan mijn verzoek om aan de thans opvolgende gestorven
koe niets te havenen, was in zooverre gevolg gegeven,
dat toch nog de kop van den romp was gescheiden geworden.
De huid was verwijderd. Na wegname van het schedeldak
kwam de dura mater met eenige scheurtjes voor den dag;
daaronder bevond zich toch nog een zekere hoeveelheid
lichtgele vloeistof; de pia mater was sterk geinjiceerd; de opper-
vlakte was, niettegenstaande de dood door verbloeding,
omsponnen door een dicht netwerk van donkergekleurde
aderen, hetwelk naar de ondervlakte en naar achter dichter
werd, welke toestand aan dezelfde vlakte der kleine herse-
nen en het verlengde merg links het sterkst geprononceerd
was, het onderliggende op enkele plaatsen geheel bedek-
kende; de nervae (7e, 8e en 12de paar voornamelijk) daar ter
plaatse ontspringend, waren bijna onzichtbaar door het net-
werk, dat zich daarop ontwikkeld had; de zenuwvezelen
waren uit elkaar geweken om plaats te maken voor de ge-
zwollen vaatjes, rechts zag men dit niet; de aderboezem
in de zijkamers donker rood, sterk ontwikkeld.

-ocr page 147-

In de borstholte bevond zich eenigegeelwaterige vloeistof;
de longen waren goed saamgevallen , overigens duidelijk de
symptomen van pneumonie, veroorzaakt door het genees-
middel,

In de buikholte evenzoo een kleine hoeveelheid gele
vloeistof; pens klein, de dikke darmen sterk gecontraheerd,
Weinig faeces bevattende; de blaas niet overmatig gevuld
met chocolaadkleurige urine.

Dit is in hoofdzaak het abnormale, dat ik bij de 3
gestorven individuen heb opgemerkt.

Epicricis. Reeds 2 dagen na mijn eerste bezoek bespeurde
ik dat mijn diagnose en dientengevolge mijn prognose te
lichtvaardig waren uitgesproken, daar toch de catarrh van
het darmslijmvlies niet de eenige abnormaliteit was, maar
deze werd opgevolgd door een aandoening in de spheer
der hersenen; ook het constante voorkomen van een neus-
catarrh en het bij enkele aanwezige tranen der oogen
zouden hun beteekenis kunnen hebben. In aanmerking
genomen het typische verloop, zich aanvankelijk kenmer-
kende door de catarrh van digestie-mucosa met gelijktijdige
neusslijmvlies-ontsteking, gevolgd door de hersensymptomen,
moest ons de vraag op de lippen komen: waarom moeten
nu juist
die 4 exemplaren van denzelfden eigenaar worden
aangetast ? Zooals ik te voren heb aangemerkt waren alle
patienten in de tandwisseling, afgevende 1 moment voor
praedispositie tot hersen-hyperaemie; zal deze omstandig-
heid invloed uitoefenen op deze hyperaemie, zoo ja, zal
ze dan ook een praedisponeerende oorzaak zijn tot deze
ziekte , waarbij meer dan hyperaemia cerebri in \'t spel is ?
Gewis Stellen wij : onze diagnose is te vaag, de ziekte
in casu is er een, die geneigdheid heeft zich te compli-
ceeren met hersen-hyperaemie, dan zal de tandwisseling
het hare er toe bijbrengen, om die neiging te versterken,
°f zoo dit al niet noodig is, de complicatie in hare gevolgen
zwaarder te doen wegen. De meer beperkte diagnose zou
dan moeten zijn: boosaardige catarrhale koorts, kopziekte

-ocr page 148-

inaar dan zeker een bijzonderen vorm , zooals die niet be-
schreven staat, al is het dan ook niet eene met goedaar-
diger karakter, een vorm die zich van de typus onderscheidt
door dat niet mede in \'t proces betrokken zijn: de oogen
(het tranen in ons geval opgemerkt, komt te veelvuldig bij
overigens gezonde koeien voor, om \'t als symptoom aan te
merken) en de keratogene weefsels, terwijl het verval der
exsudaten niet het gangreneuze karakter draagt, maar waar-
voor in de plaats treden de digestie-stoornissen."

Een tweede moment, dat in rekening zou kunnen gebracht
worden voor de beantwoording der vraag, is, dat volgens de ver-
klaring des eigenaars, gedurende het laatst van den winter
onder het melkvee aanmerkelijk meer meel vervoederd is
dan men gewoon was.

Voor \'t stellen dezer 2de diagnose moet men echter te
veel ziften en zou het misschien rationeeler zijn, de ver.
klaring aldus te doen luiden : De dieren zijn door den plot-
selingen overgang van het verblijf gedurende den winter in
een donkere stal naar de weide, op een sterk zonnigen
en heetendag, in een toestand geraakt, waarbij zij vatbaar
werden voor ziekte, wanneer de gunstige gelegenheid zich
daarvoor zou opdoen; die gelegenheidsoorzaak scheen te
liggen in aanhoudende zonneschijn, waardoor plus de catarrh
zich een hersen-hyperaemie ontwikkelde (vergelijkenderwijs
gesproken een chron. insolatio) tot dat eindelijk de melk-
afscheiding, het gemakkelijkst voor den leek waar te nemen
symptoom, er onder begon te lijden. Het eclatante voorop-
treden der hersen-symptonen waargenomen bij No. 4 op
\'t laatst van haar leven, is dan naar mijn inzien wel toe te
schrijven aan de pneumonie, welke de decarbonisatie van het
bloed moeilijk maakte , een zaak op zich zelf reeds aan een
organisme voorbeschiktheid gevend voor hersen-hyperaemie,
nu ook zeker de macht hebbende een reeds bestaande te
verergeren.

Ik eindig met de in het begin geschreven woorden te
herhalen dat weinig licht over de oorzaak geworpen is;

-ocr page 149-

misschien zyn er collega\'s die dezelfde gevallen kunnen
aanhalen en een beter inzicht in de zaak hebben, ik geef
mijne opinie gaarne voor een betere en hou mij voor de
mededeeling dezer aanbevolen.

P. S. Ik wensch bier nog bij te voegen, wat mijn be-
vinding is omtrent het gebruik van mur. pilocarpini. De
injecties geschiedden subcutaan.

No. 1 en 2 gedurende 1 dag 2 injecties elk van 0.250 gr.

1 „ 2 „ van 0.100 „
3 dagen 1 „ „ 0.100 „

Eenige minuten na de inspuiting volgde gewoonlijk
urineeren, vroeger nog nam het speekselen een aanvang,
zelfs binnen 1 minuut, het spoedige optreden van dit laatste
verschijnsel constant, onafhankelijk van de dosis.

De graad van ptyalismus scheen naar myn oordeel niet
overeenkomstig de dosis te zijn; bij grootere dosis scheen
zij niet in die mate toe te nemen.

Volgens mededeeling van den eigenaar begon de speek-
selvloed na ruim 2 uur te verminderen.

Van vermeerderde huidwarmte en huidsecretie was zelfs
onder het dek geen sprake; echter bespeurde ik constant
een niet twijfelachtig vermeerderde slijmafscheiding van het
neus slijmvlies ; oude etterachtige klompjes van mucus werden
met het nieuwgevormde, glazige secreet medegevoerd; dit
symptoom trad eerst ± £ uur na den aanvang van het ptya-
lismus in. Op \'t verloop der ziekte had het middel geen
merkbaren invloed, uitgenomen dat sprake was van iets
meerdere melkafscheiding.

Keppel, Juli 1886.

-ocr page 150-

OPERATIE TEGEN PIEPENDEN DAMP »)

door

G. IIBBERIÏK.

(Met eene plaat.)

Enkele dagen na mijne aankomst te Berlijn werd ik in
de gelegenheid gesteld om in de afdeeling van Prof. MöL-
ler , bij eene hoogst belangrijke operatie tegenwoordig
te zijn.

Alvorens tot hare beschrijving over te gaan, wensch ik
enkele korte mededeelingen te doen aangaande de inrichting
voor chirurg, kliniek in \'t algemeen.

Er wordt niet, zooals te Utrecht, op een stvoobed, maar
op een soort kussen geopereerd, dat met leer overtrokken
is ï). Na afloop van elke operatie wordt het kussen nauw-
keurig gereinigd en daarna door middel van lichte katrollen
omhooggetrokken.

Steeds is in de kliniekzaal de noodige hoeveelheid 5 pCt.
carbol en Vio pCt. sublimaat-solutie voorhanden. Beide
vloeistoffen worden in vaten van circa 1 M1 bewaard , die
ongeveer
2 M. boven den grond staan. Zij zijn van een
gutta-percha buis voorzien, die door eene klem kan afge-
sloten worden, zoodat men onder het opereeren zich ge-
makkelijk van beide ingredienten kan voorzien.

Er wordt altijd van sponsen gebruik gemaakt, die na elke

1 der hulpmiddelen te blijven, waarover men in de gewone practijk ook kan be-
schikken, (
Th.)

-ocr page 151-

operatie op de volgende manier behandeld worden Vuile
stoffen worden eerst met de vingers en het pincet zooveel
mogelijk verwijderd.

Na dezelve herhaalde malen in carbolsolutie gewasschen te
hebben, worden ze eerst behoorlijk uitgewrongen en daarna
in een blikken trommel, waarvan het deksel van eenige
openingen voorzien is, geborgen, die verder in een groote
trommel, gevuld met water, geplaatst wordt.

Door verwarming worden de sponsen zoo droog mogelijk,
en tevens totaal aseptisch gemaakt

En nu ter zake :

Op 15 Sept. jl. werd aan de school alhier een paard ge-
bracht, dat op 3-jarigen leeftijd voor den enormen prijs van
30.000 fr. door den Grraaf X. gekocht was. Meermalen
behaalde dit volbloed renpaard de eerste prijzen, totdat
eindelijk verschijnselen van
piependen damp zich bij hem
openbaarden. Dit gebrek bestond thans in die mate, dat
men na korte beweging in draf, het piepen op verren af-
stand reeds kon hooren.

De eigenaar besloot nu het paard te laten opereeren.
Prof.
Ller waarschuwde hem echter voor de gevaren
aan deze operatie verbonden. Hiervoor deinsde de graaf
niet terug, hoezeer hij ook aan het paard gehecht was, en
gaf hem geheel aan
Möller over. Menigmaal had men
ook hier volgens de methode
Günther geopereerd, doch
alle patienten waren aan
slikpneumonie bezweken.

Na vele moeite slaagde Prof. Möller er in om iets te
vinden, waardooor dit gevaar kan afgewend worden, en
liet voor dit doel een
tracheotubus bij Haubner vervaardigen
als volgt.

In den tubus A (zie de afbeelding) bevindt zich bij a eene
kleine opening waar een klein buisje
b uitmondt. Dit buisje
heeft bij
e eene ombuiging en is daarna gelegen in eene sleuf
l, aangebracht in de plaat B van den tubus. Aan den rand
dezer plaat is, om het buisje, bij/en
g eene kleine insnijding
geveild, opdat een gutta-percha slangetje gemakkelijk om

-ocr page 152-

het metalen buisje b kan gebracht worden, waardoor men
bovendien geen uitstekende deelen krijgt.

Om den tubus is eene elastische blaas (s t u v) aan-
gelegd, die bij
vt en uv door middel van twee lissen dicht-
gebonden wordt. Zoodoende kan, door de buis van een
insufflator om
h te brengen, de ruimte s t u v met lucht
worden opgevuld.

Men zorge echter , dat de buis bij h goed wordt vastge-
houden.

Verder is bij de opening d van den tubus een plaatje
C, door middel van schroeven c\' c" aangebracht, hetwelk
de opening
d brugvormig overdekt Dit geschiedt om het
invloeien van bloed of water, gedurende de operatie te ver-
hinderen.

Patiënt werd nu neergeworpen volgens de Berhjnsche
methode en daarna in diepe narcose gebracht, waartoe men
noodig had 80 gr. chloroform. Omtrent het chloroformi-
seeren had ik vroeger door mijnen geachten leeraar
Schim-
mel
veel bezwaren hooren maken, die mij thans echter
minder groot toeschijnen, sinds ik te Berlijn in vier gevallen
niet de minste nadeelige gevolgen heb waargenomen, ofschoon
hier toch op zeer eenvoudige wijze gechloroformiseerd wordt.

Men neemt n. 1. een neteldoekje, legt dit dubbelgevou-
wen op een der neusgaten en laat er wat chloroform drup-
pelsgewijze opvloeien.

Nadat de patiënt in diepe narcose was gebracht, gaf men
hem eene rugligging, met het hoofd zooveel mogelijk in eene
gestrekte houding. De verschillende lagen werden nu achter-
eenvolgens doorgesneden, terwijl men tevens zorgde dat elke
bloeding zooveel mogelijk werd gestelpt, hetzij door torsee-
ren, hetzij door onderbinden, enz. Op de luchtpijp gekomen^
werden het ringvormig kraakbeen en de drie volgende tra-
cheaalringen gespleten, waarna de tubus zoo spoedig moge-
lijk in de opening gebracht werd en gefixeerd, door middel
van een omgebogen haak, die in de opening
d bevestigd
was. Daarna werd de caoutchoucblaas
s. t. u. v. met lucht

-ocr page 153-

gevuld, door middel van den insufflator D. Er wordt zoo-
lang lucht toegevoerd totdat de ruimte, gelegen tusschen
tracheaalwand en blaas, geheel is opgevuld, hetgeen zich,
door den vinger in te brengen, goed laat voelen.

Denkt men, dat een voldoende hoeveelheid lucht in de
blaas
s. t. u. v. is, dan wordt nabij de opening h. de buis m.
dichtgebonden en daaronder afgeknipt, zoodat de lucht uit
de blaas niet kan ontwijken.

Nu gaat men verder het pyramidale kraakbeen (in dit
geval het linker kraakbeen) verwijderen.

Teneinde dit te vergemakkelijken, maakt men gebruik
van een reflector, waarmede men zeer goed zien kan op
welke plaats men moet opereeren Yooral is het zaak dat
het kraakbeen
geheel wordt verwijderd, daar anders volgens
Möller, door woekering van het zittengebleven gedeelte,
gemakkelijk opnieuw belemmering der ademhaling ontstaat.

Het wegnemen van het pyramidale kraakbeen kan men
verrichten met behulp van
GKïnther\'s instrumenten, doch
Möller deed het vlug en eenvoudig met bistouri en schaar.
Is het kraakbeen weggenomen, dan wordt door middel van
met carbol gedrenkte sponsen al het bloed uit de larynx
en trachea verwijderd, zoolang als er nog merkbare bloeding
bestaat.

De aldus ingerichte tubus heeft 1°. voor, dat er geen bloed
of voedseldeelen in de bronchiën geraken en 2°. wordt den
operateur, bij expiratie geen bloed in het aangezicht gebla-
zen, zooals dat bij de methode
Gtünther wel geschiedt.

Met het chloroformiseeren bleef men doorgaan tot aan het
einde der operatie, daar door verdamping altijd nog eenige
chloroform naar binnen komt, alhoewel de ademhaling niet
door den neus geschiedde.

Na afloop der operatie werden de wondranden zooveel
mogelijk gehecht, om daardoor den tubus in zijn verband
te houden ; verder werd het plaatje c. afgenomen, en tannine-
jodoform in geblazen. De patiënt liet mén nu rustig liggen

-ocr page 154-

rustig liggen tot hij uit eigen beweging opstond , hetgeen
na 15 minuten gebeurde.

Bovengenoemde operatie werd eerst op een proefpaard ver-
richt , dat na 4 dagen reeds goed slikte zonder dat voedsel-
deelen in de trachea vloeiden, zoodat men de tubus kon
verwijderen. De patiënt had gedurende al dien tijd niet de
minste koorts vertoond.

Nu werd de operatie gedaan op het paard in quaestie en
na 5 dagen de tubus verwijderd. Ook met dezen patiënt
gaat het tot hiertoe goed, zoodat wij mogen veronderstellen,
dat hij volkomen zal herstellen.

Berlijn, 9 Oct. \'86.

NEURECTOMIE VAN DE NERVUS MEDIANUS.

DOOR

LUBBEBINK.

Bovengenoemde operatie wordt hier zeer veel verricht bij
cbron. hoefkreupelheden. Men zal ongetwijfeld de vraag stel-
len: „waarom niet boven het kogelgewicht?" Dezelfde vraag
stelde ik ook aan Prof.
Möller , welke mij antwoordde,
dat hij zoodoende in de
eerste plaats meer succes had en
ten tweede nu met éénmaal opereeren volstaan kon, terwijl
men bij de operatie aan den kogel meestal twee zenuwen
moet doorsnijden.
Methode.

Men verricht de operatie zoo hoog mogelijk aan de bin-
nenvlakte van den onderarm, omdat daar de zenuw het
meest oppervlakkig ligt. By nauwkeurig onderzoek is ze
daar ter plaatse goed te voelen, achter de onderarmslagader,
ongeveer aan den voorrand van den onderarm en bedekt
door de onderarmfascie.

-ocr page 155-

Ook hierbij is choroformnarcose noodzakelijk, daar anders
bij strekking van het been, door drukking der fascie op
de zenuw, deze meer in de diepte wordt verplaatst, waar-
door het opzoeken bemoeielijkt wordt.

Er wordt nu eene 5 cM. lange huidsnede gemaakt, en
daarna een flink stuk fascie weggeknipt, ten einde volgens
Möller etterverzakking te voorkomen.

Heeft men de zenuw blootleggen dan wordt er een ligatuur
om gedaan. Niettegenstaande de diepe narcose reageert patiënt
toch hevig bij prikkeling der zenuw. Het stukje uitgesneden
zenuw had een lengte van 1 cM. Na wegname der zenuw werd
de wond goed gedesinfecteerd met sublimaat, terwijl
Möller
onder de operatie elke bloeding trachtte te stelpen, om genezing
per primam intentionem te bevorderen. Tevens is het zaak
de zenuw zoo hoog mogelijk in de wond door te snijden,
omdat hierdoor het gevaar voor het optreden van neuromen
minder wordt. Na uitwassching der wond werd deze
bestrooid met taninne-jodoform en gehecht met vijf suturen.

De wond genas werkelijk p. primam, terwijl enkele dagen
na de operatie patiënt bij het afdraven zoo goed als rad liep.

Berlijn, 9 Oct. 86.

-ocr page 156-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEE-
ARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Notulen der 248te Algemeene Vergadering, gehouden te Utrecht
op 19 Sept. 1885.

Voorzitter de heer Stempel. Aanwezig zijn verder alle leden
van het Hoofdbestuur en de afgevaardigden der verschillende
afdeelingen.

Het aantal uit te brengen stemmen bedraagt 51.

De Voorzitter opent de Vergadering met eene korte rede,
waarin hij wijst op het belang der jaarlijksche samenkomst.

Nadat de notulen en het jaarverslag uitgebracht zijn, doet de
Penningmeester rekening en verantwoording van zijn beheer.
Er blijkt in kas te zijn een batig saldo van ƒ
944,85.

Aan de afgevaardigden van Utrecht en Noord-Brabant—Lim-
burg wordt opgedragen de rekening en verantwoording in de
pauze te controleeren.

De heer Aalbers wordt met algemeene stemmen als Penning-
meester herkozen.

Aan de orde is de benoeming eener Commissie van Redactie
voor het Tijdschrift.

De afd. Gelderland maakt van deze gelegenheid gebruik om
voor te stellen, dat de redactie verplicht zal zijn minstens twee-
maal per jaar eene aflevering te doen verschijnen.

Uit de discussie blijkt echter, dat de opvatting dier afd. om-
trent het verschijnen der afleveringen eene onjuiste was, hetgeen
door den Voorzitter aangetoond wordt.

Alsnu tot stemming overgaande , verkrijgt de heer v. d. Harst
51,
de heer J. Mazure 21 , de heer Moubis 43, de heerv. Es-
veld 30, de heer Wirtz 7 en de heer M. de Bruin i stem.
Gekozen zijn de heeren v.
d. Harst, v. Esveld en Moubis.

-ocr page 157-

De twee eerstgenoemden namen de benoeming aan , terwijl aan
den heer
Moubis kennis van zijne benoeming gegeven zal
worden.

Ingekomen is een brief van den heer Ch. Siegen , vétérinaire
municipal te Luxembourg, waarin hij onder gelijktijdige toezen-
ding van eenige zijner geschriften, den wensch uitspreekt cor-
respondeerend lid der Maatschappij te mogen worden.

De Voorzitter brengt in omvraag of deze wensch reeds nü of
eerst in het volgende jaar behandeld zal worden. In eene da-
delijke behandeling wordt geen bezwaar gevonden, te minder
nadat de heer
Wirtz eene warme aanbeveling van den heer
Siegen geeft. Het gevolg is dat de heer Siegen bij acclamatie
tot correspondeerend lid benoemd wordt en den isten Secretaris
wordt opgedragen hem hiervan spoedig kennis te geven.

Als plaats tot het houden der 2 5ste Alg. Verg, wordt wederom
Utrecht aangewezen.

De heer Wirtz verzoekt vóór de pauze nog even het woord
te mogen voeren.

Hij begint eene reeks van klachten tegen den isten Secretaris
te richten. Indertijd is dezen opgedragen den Directeur van
\'s Rijks Veeartsenijschool te verzoeken om nieuw aangekochte
instrumenten, enz. voor de vergadering ter bezichtiging te willen
stellen.

In 1881 en 1882 is aan dien opdracht voldaan, en is door
hem op het verzoek geantwoord; later is geen vraag meer in-
gekomen en is zelfs, volgens hem, van zijn antwoord geen
mededeeling in de vergadering gedaan.

Tweedens ontvangt de iste Secretaris een verwijt omtrent het
zoekraken van des heeren
Wirtz\' antwoord op de felicitatie der
Alg. Vergadering ter gelegenheid zijner promotie honoris causa,
en derdens beklaagt de heer
Wirtz zich over het onjuiste ge-
bruik van het woordje „als nog" in het kort verslag der 2iste
Alg. Vergadering (in 1882 gehouden).

De iste Secretaris, niet toegerust met de noodige gegevens
om enkele feiten, die reeds van vóór 4 jaren dateeren, te we-
derleggen, bewijst echter, dat de correspondentie met den heer
Wirtz behoorlijk geboekt staat, meent zich zeker te herinneren,
dat van het antwoord van den heer
Wirtz, inzake instrumenten,
mededeeling gedaan is en zegt nog eens dat het hem leed doet,

-ocr page 158-

dat, hetgeen trouwens reeds in een verslag is medegedeeld, het
andere schrijven van den heer
Wirtz schijnt verloren te ziin
gegaan.

Overigens ziet hij er van af, onvoorbereid als hij op een der-
gelijken aanval is, verder over de zaak te spreken, te meer
daar deze opgevat is op een wijze die hem grieft.

Wat het in de vergadering brengen van het antwoord van den
heer
Wirtz betreft, het blijkt dat vele leden met hem verzekerd
zijn, dat zulks gesehied is.

De Voorzitter sluit hierop de discussie en daarmede het
iste gedeelte der vergadering.

Na de pauze is aan de orde ,,de bespreking der circulaire,
in zake empirici" door het Hoofdbestuur aan de afdeelingen
toegezonden. De Secretaris leest de circulaire nog een-
maal voor.

De afd Groningen (de heer Lamerts) ziet niet veel heil in het
zenden van een adres aan den Minister; sommige leden meen-
den dat men op die wijze, door vervolgingen uit te lokken
martelaren maken zou, andere waren van meening, dat zelfs
de strengste maatregelen weinig zouden uitwerken.

De Voorzitter is ook van die meening; daar waar het zelfs in
de menschelijke geneeskunde reeds zoo moeielijk is om het ont-
duiken der wet tegen te gaan, moet zulks op veeartsenij kundig
gebied nog moeielijker zijn, daar toch bijv. het toestaan van
verlossingen aan onbevoegden de deur opent voor verboden
practijk.

De heer Mazure Sr., ofschoon hij er vóór is, dat een adres
aan Z. Ex. gericht wordt, betoogt toch, dat er een ander
middel ter bestrijding is en meent dat middel te zien in eene
nauwe aaneensluiting der veeartsen onderling en met het V. A.
K. Staatstoezicht.

De Afd. Noord-Brabant—Limburg (de heer Vlamings) meent,
dat het zenden van een adres aan Z. Exc. den Minister van
Justitie beter zou zijn dan aan Z. Exc. den Min. van Binnen-
landsche Zaken.

Voorloopig wil zij echter zulk een adres nog niet. Zij acht
het beter, dat bepaalde feiten door de veeartsen verzameld wor-
den, de overtredingen ter kennis der Districtsveeartsen gebracht

-ocr page 159-

158

worden en de/.e bij de bevoegde macht pogingen tot vervolgen
in het werk stellen.

Eerst wanneer het blijken mocht, dat de officieren van justitie
geen voldoende gevolg aan de klachten gaven, eerst dan zou
het tijd zijn een adres aan den Minister te richten.

De heer Reimers deelt in hoofdzaak de meening van de afd.
N.-Br.—Limburg. Echter ligt zijns inziens de fout ook wel in
het uitreiken van patent aan onbevoegden en de districtsveeart-
sen zouden de burgemeester kunnen mtoodigen aan dezulken
geen patent uit te reiken.

De Voorzitter is het wel met den vorigen spreker eens , dat
vele emperici eene beweerde bevoegdheid aan het bezit van een
patent toeschrijven, maar merkt tevens op, dat de besturen niet
weigeren kunnen het uit te reiken.

De afd. Gelderland (de heer Schurink) wil het voorstel der
afd. Utrecht (nl. het zenden van een adres) steunen en verklaart
zich bereid feiten en namen bij te brengen.

De heer v. d. Linde zegt juist de officier van justitie over
een paar gevallen gesproken te hebben. De delinquent bekende
en ofschoon proces verbaal tegen hem opgemaakt werd, is geen
vervolging ingesteld.

De afd. Zuid-Holland (de heer Ellerman) heeft ook de zaak
besproken en verschillende feiten werden bij die gelegenheid
medegedeeld.

Men meende, dat men wel den Minister van Justitie om
scherper toezicht verzoeken kon, maar ook, dat vervolgingen
niet veel effect hadden, door de lage boeten en dat eerst van
zwaardere straffen verbetering te wachten was.

De afd. Utrecht (de heer M. de Bruin) vond het wenschelijk
om aan de burgemeesters te verzoeken de bepalingen op het
uitoefenen der veeartsenijkunde te doen aanplakken, waarbij men
hen tevens wijzen kon op het feit, dat dikwijls een patent als
veearts genomen wordt. eenvoudig om bijv. mindere belasting
voor paarden te betalen.

Vele leden wijzen nog op de moeilijkheid om de noodige
bewijzen in handen te krijgen dat werkelijk de veeartsenijkunde
als beroep wordt uitgeoefend. Enkelen heeft het ook wei toege-
schenen , dat sommige burgemeesters de empirici steunen en
voorthelpen.

-ocr page 160-

De heer v. Dulm stelt voor om geen adres aan den Minis-
ter te richten; de wetenschappelijke veearts moet boven de
empirici verheven zijn en hij vindt er eene uiting van zwakte
in, den steun der regeering te vragen.

De heer Wirtz wenscht wel de zaak naar buiten , maar niet
naar binnen dood te zwijgen: De veeartsen moeten feiten ver-
zamelen en opgave daarvan doen aan de districtsveeartsen, op-
dat deze zich ter geschikter tijd tot de justitie zullen kunnen
wenden. De zaak der patenten kan niets toe of afdoen,

De heer J. Lameris meent, dat iets meer goeden wil bij de
officieren van justitie de vervolgingen meer succes zouden doen
hebben.

De heer Hinrichs staaft door een voorbeeld, dat goeden wil
zonder bewijs, bijv. het bezit eener quitantie, niet voldoende is.

Het resultaat der besprekingen is, door den Voorzitter gere-
sumeerd, dat geen adres aan den Minister zal gezonden worden,
maar dat de veeartsen de hun voorkomende feiten en ter hun-
ner kennis komende overtredingen aan de districtsveeartsen
zullen mededeelen.

Nog spreekt de heer Ellerman een enkel woord over de be-
voegdheid der paardenartsen tot het uitoefenen der burgerprak-
tijk en over hetgeen daaromtrent in de afdeeling Zuid-Holland
is besproken.

Punt 2. Door de afd. Gelderland was ten vorige jare de vraag
gesteld „kan het nuttig zijn, dat op kosten van het Rijk proe-
ven genomen worden, met de behandeling der kalverkoorts,"

De discussie over deze vraag wordt door den afgevaardigde
der genoemde afdeeling ingeleid.

Hij begint met er op te wijzen , dat de reden tot het stellen
der vraag gelegen is in het groote verschil in meening, dat om-
trent deze quaestie heerscht. Men spreekt van sterfte en dan
noemen sommigen 5 pCt., anderen 50 pCt.; dat de sterfte aan
de ziekte groot is, valt niet te ontkennen, maar het is toch
mogelijk dat onder den naam van „kalverkoorts" andere ziekten
doorloopen en in de overtuiging, dat de ziekte niet van alle
zijden genoeg bekend is . geeft de afd. de volgende punten in
overweging.

i°. dat het leeraarspersoneel der Rijks V. A. School, in over-
leg met de veeartsen de zaak zal bestudeeren;

-ocr page 161-

2Ó. de School zou koeien kunnen aankoöpen, die reeds de
ziekte gehad hebben, omdat deze de ziekte licht terug
krijgen en men dus den geheelen loop der ziekte, als men
bijna zeker weet dat zij ze krijgen zullen, kan nagaan.

3°. Een gesalarieerde commissie, belast met het bijzonder on-
derzoek der verschillende gevallen, in het leven te roepen,
waarvan de leden ook de patienten zullen behandelen,
opdat zooveel mogelijk de verschillende resultaten kunnen
vergeleken worden.

Deze Commissie zou dan van hare bevindingen verslag aan
den Minister kunnen doen.

Aangaande de redactie van het voorstel, zegt de afgevaar-
dihde, dat deze nog gewijzigd zou kunnen worden.

De afgevaardigde van N.-Br.—Limburg meent, dat, wat het
het 3e gedeelte betreft, reeds veel gedaan wordt; de ziekte wordt
toch reeds door velen op verschillende wijzen behandeld en
die behandeling raakt spoedig bekend.

De heer v. Dulm wijst op de wenschelijkheid van de studie
van het wezen der ziekte; een zoodanig onderzoek kan , zegt
hij, het best aan de V. A. School geschieden.

De heer VLamings meent te weten, dat er toch al eens geval-
len van dezen aard aan de Y. A School onderzocht zijn.

De afgevaardigde der afd. Groningen zegt, dat het der afdee-
ling speet, dat de redactie der vraag niet duidelijker was; men
was in de afd. tot de conclusie gekomen, dat het wezen der ziekte
niet juist bekend was; de meeningen, omtrent hetgeen men
onder kalverkoorts te verstaan had, liepen te minste nog
al uiteeen.

De afd. Utrecht verklaarde zich, bij monde van haar afge-
vaardigde, voor de wenschelijkheid van het nemen van proeven.

De afd. Zuid-Holland verklaart zich in het algemeen tegen het
maken van onkosten, waar het deze zaak geldt.

Naar aanleiding van eene opmerking van den heer Anker, n.1.
dat koeien, die eenmaal de ziekte gehad hebben deze bijna
zeker terug krijgen , zegt de heer
M. de Bruin, dat hij meerdere
gevallen gezien heeft, waar later geen sprake van recidive was.

Na eenige discussie over dit punt constateert de voorzitter ,
dat de algemeene opinie der vergadering deze is, dat het wezen
der ziekte niet juist bekend is. Dit is echter, naar hij zegt, in

11

-ocr page 162-

het buitenland evenzeer het geval, hij voor zich acht aan een
Commissoriaal onderzoek eigenaardige bezwaren verbonden. Ten-
einde echter tot een bepaald besluit te komen , wenscht hij de
punten, door de afd. Gelderland ter overweging gegeven , afzon-
lijk in omvraag te brengen.

Nogmaals drukt de heer v. Dulm er op, dat het hier niet
moet gelden het nemen van therapeutische proeven, maar voor-
al een onderzoek naar den aard der ziekte, met behulp van de
nieuwe methoden, ook daar waar het navorsching met den
microscoop betreft. \\

De heer Wirtz zegt, dat hij liever de zaak practisch aangevat
zou zien, en acht dus een onderzoek naar de beste behandelings-
wijze aanbevelingswaardig. Volgens zijne meening bestaan er
echter vele bezwaren waar de proefnemingen aan eene com-
missie opgedragen worden, en eveneens zijn er bezwaren tegen
het toekennen van schadevergoeding aan de eigenaars van dieren,
waarmee proeven genomen worden, daar de vraag steeds blijven
zal of de eventueel gestorven dieren , gestorven zijn ten ge-
volge van of niettegenstaande de proefnemingen.

De heer van Dulm zegt nog eens, dat hij het wenschelijk
acht, dat de aard of oorsprong der ziekte onderzocht wordt, ten
einde niet zuiver op een empirisch standpunt te blijven staan en
acht het wenschelijk dat door de „coryphaëen" der Ned. V. A.
kunde in die richting onderzocht wordt.

De heer v. d. Linde zegt, dat in zijn streek door vele menschen
het aderlaten als een hulpmiddel tegen de ziekte genoemd wordt.

De Voorzitter brengt de discussie tot het punt van uitgang
terug en geeft het woord aan den heer
Reimers, die ook van
meening is, dat het nemen van proeven vele bezwaren in heeft;
zijn overtuiging is, dat de eigenaars wel het nemen van proeven
zullen toestaan, mits behoorlijke schadevergoeding gegeven
wordt. In Gelderland worden de veeartsen wel eens ter behan-
deling der ziekte geroepen, maar een eerste eisch is, dat na de
behandeling, bij den dood van het dier, het vleesch nog ver-
koopbaar zij , en juist om die reden zal zonder schadevergoe-
ding het proeven nemen niet gemakkelijk toegestaan worden.

De heer Lameris is persoonlijk ook tegen het nemen van
proeven, wanneer schadevergoeding daarmede samen gaat, wijl
de kosten te veel zullen zijn.

-ocr page 163-

De heer Thomassen zegt daarna, dat er, volgens zijne meening,
misschien eene oplossing te vinden is door het benoemen eener
commissie, die zich belasten zou met het verzamelen van stati-
stieke gegevens omtrent het aantal der gevallen, de behandeling,
den afloop der ziekte, eet.

Zoo iets zou weinig onkosten opleveren, en misschien voor de
therapie nuttige resultaten geven.

De afgevaardigde der afd. Gelderland vindt, dat, behalve de
opvatting omtrent eene regeeringscommissie, de meening van den
heer
Thomassen vrij wel die der afdeeling is, zoo als die in
haar derde punt is uitgedrukt.

Hij meent dan ook, dat ieder veearts de wenschelijkheid
inziet het resultaat van goede waarnemingen te leeren kennen.

De voorzitter brengt de opmerking van den Heer Thomassen,
aangaande het benoemen eener commissie, als voorstel in om-
vraag.

De heer v. D. Sluijs meent, dat zu.k een voorstel weinig tegen-
kanting kan ontmoeten, en dat dan alleen de vraag overblijft
hoe de commissie de gegevens bijeen kan brengen.

De heer v. Dulm meent dit laatste aan den commissie zelve
te moeten overlaten.

De heer Wirtz gelooft, dat de afd. Gelderland door het
aannemen van het voorstel niet krijgen zou, wat zij hebben wilde;
zij wenschte toch het nemen van
proeven in zake de behande-
ling
der kalverkoorts.

Daar de afd. Gelderland zich evenwel bij het voorstel van den
heer
Thomassen aansluit, stelt de Voorzitter stemming voor,
waartoe overgegaan wordt. 35 Stemmen verklaren zich vóór,
18 stemmen (waaronder de afdeelingen Groningen en Zuid-Hol-
land) tegen.

Nu eenmaal het voorstel aangenomen is, motiveert de afd.
Groningen haar tegen stemmen door haar afkeer van commis-
soriaal onderzoek en zegt de afgevaardigde van Zuid-Holland
gestemd te hebben volgens het hem verstrekte mandaat.

De heer Goosen wenscht inlichting te ontvangen omtrent
de vraag op welke vorm der ziekte de commissie speciaal de
aandacht vestigen zal, of n.1. de paralytische vormen meer in
het bijzonder zullen aangeduid zijn en mededeelingen over sep-
ticaemie uitgesloten.

-ocr page 164-

De heer Wirt.2 is het met den vorigen spreker eens, dat de
vorm der ziekte , bij het opvragen de gegevens , nader aan ge-
duid zal worden, en vooral op de nerveuse vorm zal worden
gewezen.

Wat nu de samenstelling der commissie betreft, stelt de
heer v.
d. Sluijs voor, dat uit elke afdeeling een lid benoemd
worde.

De heer Thomassen acht zulk eene commissie te groot voor
dergelijke werkzaamheden.

De heer Mazure Sr. vindt, dat de zaak beter gaan zal, wan-
neer één persoon zich met het verzamelen der gegevens belast,
waarop de heer
Wirtz opmerkt, dat die eene persoon het dan
mogelijk wat erg druk zou krijgen. De heer
Mazure
denkt, dat bij al te groote drukte nog wel hulp te krijgen
zal zijn.

De voorzitter zegt, dat het denkbeeld om eene commissie
uit de afdeelingen samen te stellen hem wel toelacht , maar
stemt toe , dat de zaak voor de Maatschappij dan allicht te
kostbaar zou worden. Hij vraagt of de h.h.
Thomassen, de
Bruijn
en v. d. Sluijs de taak van commissie op zich zouden
willen nemen.

Deze heeren hebben daartegen , nadat de vergadering zich
met die keuze vereenigd heeft, geen bezwaar.

De afd. Groningen en de heer J. Lameris verklaren zich echter
nog tegen het benoemen eener commissie.

Deze wordt echter benoemd en er wordt een voorloopig cre-
driet van ƒ 50 toegestaan.

Daarna wordt het derde der opgegeven onderwerpen aan de
orde gesteld , n.1. de vraag: is het gebruik van het vleesch,
afkomstig van kalfzieke koeien , die niet met geneesmidddelen
behandeld zijn, schadelijk voor de gezondheid te achten ?

De heer Mazure zegt, dat hij gedurende zijn 40 jarige
praktijk nimmer van schadelijke gevolgen na het gebruik ver-
nomen heeft.

De afd. Noord-Br.-Limburg is er voor, dat strenge keuring
vooraf ga aan de toesteming om het vleesch in consumptie te
brengen.

De heer v. d. Sluijs, de steller der vraag, zegt, dat hij haar
vooral gesteld heeft om te weten te komen of bij de collega\'s

-ocr page 165-

ook gevallen bekend zijn, waarin het gebruik van zulk vleesch
nadeel voor de gebruikers heeft te weeg gebracht.

Uit de discussie, waarbij wederom de verschillende opvattingen
omtrent de kalfziekte blijken, moet als resultaat afgeleid worden,
dat de nadeelige gevolgen niet bekend zijn.

De afgevaardigde der afd. Zuid-Holland zegt, dat het toch
wenschelijk zou zijn het vleesch aan den consumptie te ontrek-
ken wanneer het bleek, dat bij de patiënt tympanitis bestaan
had; echter is hij overtuigd, dat het al of niet bestaan hebben
daarvan, bij keuring van het vleesch, dikwijls zeer moeielijk te
constateeren zal zijn.

De heer Reimers merkt op, dat in Gelderland de ziekte
vrij regelmatig van tympanitis vergezeld gaat en dus daar
bijna al het vleesch dezer lijders zou moeten afgekeurd worden.

Bij de betrekkelijk geringe kennis, die men heeft aangaande
der aard der ziekte , acht hij het wenschelijk, dat de Alg.-Ver-
gadering voorzichtig zij in het doen eener uitspraak.

Wel is waar zou hij persoonlijk in genoemde gevallen het
gebruik van het vleesch niet aanraden, maar hij zou ook
niet gaarne eene officieele uitspraak van de vergadering uitge-
lokt zien.

De heer v. d. Sluijs zegt, dat zulks ook zijn wensch niet was;
hij wenschte alleen het gevoelen der leden te hooren, en dat
gevoelen is gunstig ten opzichte van het in gebruik brengen
van het vleesch, mits er geen bijzondere verschijnselen (pyaemi-
sche bijv., zooals de heer
Reimers opmerkt) zijn, die nader
tot afkeuring verplichten.

Tot de rubriek der vrije mededeelingen gekomen, verhaalt de heer
K. j.
Lameris een geval van sterfte onder kippen. Bij de sectie
der gestorven dieren bleek er tuberculeuse ontaarding van ver-
schillende organen te bestaan. De eigenaar der kippen had ook
enkele duiven verloren en de heer
Lameris vraagt of door andere
leden dergelijke gevallen waargenomen zijn.

De heer Wirtz zegt, dat in de laatste jaren op dergelijke
feiten reeds meer de aandacht gevestigd is, en dat het schijnt, dat

-ocr page 166-

dergelijke gevallen van tuberculose meer algemeen voorkomen,
dan men wel meende. Het vermoeden is zelfs uitgesproken
dat kippen de ziekte zouden gekregen hebben door het eten van
bronchiaal uitwerpselen van teringlijders.

De heer Mazure doet mededeeling van eene opmerking door
hem gemaakt n.1., dat in zijne omgeving, twee jaren geleden en
ook in het vorige jaar, talrijke kalveren, die van buiten af inge-
voerd waren, stierven. Bij onderzoek bleek het, dat zij lijdende
geweest waren aan diphtherie; het is zelfs bij enkele familien
voorgekomen , dat kort nadien kippen en kinderen aan dezelfde
ziekte lijdende werden. Door eene meer uitvoerige beschrijving
van symptomen bewijst hij de juistheid der diagnose. Daar
de kalveren uit Zuid-Holland afkomstig waren, vraagt hij of
de collega\'s uit die provincie ook meer gevallen dezer ziekte
waargenomen hebben.

De voorzitter zegt, dat hij reeds in 1862, de ziekte in Noord-
Brabant bij kalveren waargenomen heeft en ze later te Loenen
en te Nieuwersluis weder ontmoette; het eene jaar kwam zij
voor, het andere weder niet. Hij bevond zich, wat de behan-
deling betreft, het best bij de verwijdering der nieuwvormingen
en aanwending van aluinsolutie\'s.

De H.H. Ellerman en J. Laméris spreken over de besmet-
telijkheid der ziekte; de laatste meent, dat de besmetting aan
den stal hangen blijft, en dat de ziekte door het reizen der
kalveren in hare ontwikkeling bevorderd kan worden.

Naar aanleiding van twee gevallen aan de R. V. A. school
behandeld, en door den Heer
de Jong ter sprake gebracht,
waarbij spreker ook de behandeling met chloras kalicus en
jodium, na wegname der pseudomembranen , opgeeft, zegt de
Heer
Thomassen, dat in deze gevallen het ziekteproces zich een-
voudig tot den mond bepaalde en hij hier geen gronden tot
het aannemen van besmettelijkheid vond.

De Heer Wirtz vertoont een nieuwe meetstok aan Lijdtin,
ter bepaling der maten van verschillende lichaamsdeelen van
dieren. Hij bespreekt de voordeelen, aan dat instrument ver-
bonden, en zegt dat de prijs
35 Mark is, terwijl het bij de
firma
Nagel te Arnhem tegen ƒ 26,— te bekomen is.

De Heer J. Laméris, de moeilijkheid releveerende om tuber-
culose bij dieren te diagnostiseeren, deelt mede, dat door den

-ocr page 167-

Heer Poels eene methode bedacht is, die, blijkt zij resultaten
te geven, die moeilijkheid zal opheffen. De Heer
P. brengt nl.,
na luchtpijpsteek gedaan te hebben, een penseel, aan een nieuw-
zilveren draad verbonden, in de trachea tot in de bovenste
longtoptak en onderzoekt nu het slijm, op deze wijze ver-
zameld, microscopisch op de aanwezigheid van tuberkelbacillen.
Het is den onderzoeker reeds gelukt in een paar gevallen op
deze wijze zekerheid te verkrijgen.

De Heer Reimers beschrijft een door hem, bij een veulen
van 3 a 4 maanden, waargenomen geval van stomatitis conta-
giosa pustulosa; de verschijnselen waren duidelijk en het was-
schen met sublimaatoplossing was voldoende om de talrijke
zweertjes te doen genezen. De Heer
Wirtz vraagt of het ook
bekend is of bij den eigenaar ook soms pas gevaccineerde kin-
deren waren, aangezien onder den naam van stomatitis cont.
pust. wel eens paardenpokken doorloopen.

De Heer Reimers meent van niet.

De Heer Thomassen en ook den Heer Goosen zeggen meer-
dere gevallen gezien te hebben, de laatste vooral bij militaire
paarden.

In het buitenland is het bekend, herinnert de Heer Wirtz,
dat de ziekte bij remonte paarden veelvuldig voorkomt, maar
dat daaronder talrijke gevallen van pokken mede inbegrepen
worden.

Om uit te maken waarmede men te doen heeft, zou de vac-
cinatie hier op haar plaats zijn.

De Heer Thomassen zegt, dat hij steeds alleen de slijm-
vliezen zag aangedaan, maar de H.H.
Arntz en Wiersum
kennen gevallen waarbij zulks ook met de huid het geval was.
Op de bemerking dat dit ook bij goedaardige droes het geval
kan zijn, zegt de Heer
Wirtz , dat die aandoening dan ook
menigmaal pokachtig is.

De Heer Anker vermeldt eene doorhem toegepaste tracheaal
injectie van ol. terebinthinae, benevens inhalatie der dampen
dezer stof, bij 3 vaarzen, lijdende aan chronische bronchitis.
De vaarzen verwierpen na 3 en 5 dagen; de nageboorte bleef
niet langer dan 36 uren achter.

De Heer Stempel bespreekt de verlossing van een paard van
een verrot foetus; de uterus bevatte de beenderen, maar van

-ocr page 168-

welke dekking of de vrucht het gevolg was, en dus ook den
tijd van verblijf van het foetus in den uterus viel niet te be-
palen.

De Heer Arntz herinnert zich eens eene koe 8 maanden
nä den verwachten kalftijd verlost te hebben van een beenigen
kop, terwijl de Heer
Mazure een geval kent, dat bij een paard,
7 jaren nä de laatste dekking, een gemummifieerd foetus ge-
vonden werd.

Hierop brengt de Heer Reimers de moeilijkheid ter sprake
om pancreasabcessen met juistheid te diagnostiseeren.

Hij meent echter, dat er symptomen zijn, die de diagnose
betrekkelijk gemakkelijker maken; hij achte de abcessen te zijn
gevolgen van goedaardige droes (metastatische processen); de
patienten, tusschenbeide mat en loom, vertoonen voorbijgaande
periodische koliekaanvallen. Vallen deze combinaties samen met
\'peritonitis, dan acht hij het pancreasabces, samengaande met
etteruitstorting in de buikholte, voldoende te constateeren.

De Heer Goosen betwijfelt of koliek-verschijnselen hierbij
constant zijn; hij heeft bij een veulen een abces in de mesen-
teriaalklieren waargenomen, en later ook bij een ander een
pancreasabces, met perforatie, zonder dat koliek als symptoom
zich voordeed.

De Heer Reimers vindt het natuurlijk , dat koliek-verschijn-
selen ontstaan kunnen, door het dichtdrukken van den darm ,
maar de Heer
Goosen meent, dat uit die verschijnselen, zelfs
in verband met de andere , niet altijd uitsluitend tot het bestaan
van pancreasabcessen behoeft besloten te worden.

De Heer Wirtz zou het belangrijk vinden indien het voor-
komen van een zuiver pancreas-abces gediagnostiseerd en gecon-
stateerd werd. De Heer
Reimers zal, zegr hij, de bevindingen,
waarop hij zijne opinie baseert, in het tijdschrift publiceeren.

De Heer v. d. Linden vraagt of er ook antwoord van Z. Exe.
den Minister van Binnenlandsche Zaken gekomen is op de mede-
deeling van de conclusie der 2 2ste Alg. Verg. aangaande den ver-
koop van het vleesch van tuberculeuse runderen.

De iste Secretaris leest het door hem aan den Minister geschre-
vene voor, en er blijkt uit dat schrijven, dat geschied is hetgeen
bedoeld werd in de opdraeht hem gedaan.

Aan Zijne Exc. is nl. alleen kennis gegeven van de conclusies

-ocr page 169-

door de vergadering genomen. Een antwoord is niet gevraagd ,
en dus ook niet ontvangen.

De Heer van Dulm doet de vraag, of er onder de aanwezige
collega\'s ook zijn , die tracheaal-injectie toegepast hebben en
welke gevolgen zij er van zagen. Hij wenscht dat zij, die er
de proef mede namen, de uitkomsten er van in het tijdschrift
zullen mededeelen; hij zelf heeft van deze nieuwe therapie, bij
dampigheid, uitstekende resultaten gezien.

De Heer van Tricht zegt, dat de Heer M. de Bruin hem
opmerkzaam heeft gemaakt op de slechte uitkomsten, die van
deze behandelingswijze bij kalveren verkregen werden.

De korte discussie, die verder over de methode, over de resul-
taten en over de dosis der toegepaste geneesmiddelen loopt,
levert geen afdoend besluit op.

De Heer van Dulm vraagt nu nog of bij anderen ook eene
vaste meening bestaat omtrent de gevolgen van het gebruik van
een inductie-apparaat bij gevallen van paralyse; hij had het bij
die gevallen met succes toegepast.

De Heer Vlamings antwoordt daarop, dat hem gevallen be-
kend zijn . waarbij de aanwending van den toestel niet het
minste gunstige gevolg had.

De Voorzitter meent, met het oog op het vergevorderde uur,
en nu geen belangrijke onderwerpen meer aan de orde gesteld
worden, de Vergadering te kunnen sluiten.

De afd. Gelderland geeft echter nog tegen de a. s. Alg. Ver-
gadering als onderwerp ter bespreking de vraag op

„Kan het nuttig zijn, dat voorzien wordt in de behoéfte aan
inenting, als voorbehoedmiddel tegen boutvuur.

De Afd. Zuid-Holland stelt vóór in de volgende vergadering
„worstvergiftiging" te bespreken.

Na aan de aanwezigen dank voor opkomst en belangstelling
betuigd te hebben, sluit de Voorzitter de Vergadering.

Utrecht, 18 Sept. 1886.

De iste Secretaris,
(w. g.)
v. d. harst.

Dc Voorzitter,
(w. g)
VAN EsVELD.

-ocr page 170-

VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER MAATSCHAPPIJ
o
vee 1885/86.

M.M. H.Hl

Alhoewel het maatschappelijk jaar van Januari tot Januari
gerekend wordt, is het sedert lang de gewoonte geweest de
Algemeene Vergadering op de hoogte te stellen van den loop
der zaken tusschen de ééne en de andere bijeenkomst. Is deze
gewoonte al niet in volkomen overeenstemming met het regle-
ment, dit jaar wenscht het Hoofdbestuur er nog niet van at
te wijken, daar dit verslag , voor het eerst na vele jaren , wer-
kelijk goede zaken vermelden mag.

Wel is waar trof der Maatschappij een verlies, door het over-
lijden van den Héér A.
J. Jannó , haar correspondeerend lid en
oud redacteur van het tijdschrift, wel stierven (Zie mededeeling
in het tijdschrift) en bedankten een paar leden, maar daartegen-
over staat het feit, dat de Maatschappij, wat het ledental betreft,
in bloei toeneemt. Tegen 139 leden in het vorige verslag opge-
geven , staat nu het cijver van 156.

Dit grooter aantal is voor een deel te danken aan de ijverige
en met eene goede uitkomst bekroonde pogingen van den Heer
Westholtz , wien het gelukte eene nieuwe afdeeling „Friesland"
te stichten, van welke afdeeling het reglement door het Hoofd-
bestuur goedgekeurd is.

De opgave van het ledental is misschien niet volkomen juist,
daar, behalve de afdeelingen Gelderland en Utrecht, de overige
afdeelingen in gebreke bleven een verslag in te zenden. Voor

het Hoofdbestuur bekend

is

telt

De Alg. Afdeeling. . . .

28 leden.

de Afd. Groningen . . .

18

leden

„ „ Gelderland. . .

18

„ „ Utrecht.....

31

ï 9

„ „ Z,-Holland . . .

l9

„ „ N.-Br.-Limburg.

25

„ ,, Friesland....

17

5)

Totaal. . . 156 leden,

-ocr page 171-

De verslagen der Afd. Gelderland en Utrecht vermelden den
toestand en het leven der afdeeling en zullen als bijlagen van
dit verslag in het tijdschrift opgenomen worden.

Voor de bibliotheek werden ontvangen de verslagen der Gel-
dersche Maatschappij van Landbouw, de maandbladen der Holl.
Maatschappij voor Landbouw, van Z. Exc. den Min. van Binn.
zaken het verslag aan den Koning van de bevindingen en hande-
lingen van het Veeartsenij kundig Staatstoezicht over 1885, be-
nevens de programma\'s der Rijks-Veeartsenijschool en van de
Rijks-Landbouwschool; ook eenige stukken betreffende het Sta-
ringfonds werden den secretaris toegezonden. Tevens zond de
Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-
landsch Indië ons hare „bladen" en ontvingen wij eveneens
eenige afleveringen van het tijdschrift voor Nijverheid en Land-
bouw in Ned. Indië, beide met het verzoek om ook onzerzijds
het tijdschrift toe te zenden.

Door het Hoofdbestuur werd het nieuwe reglement der afd.
Zuid-Holland nagezien en goedgekeurd.

Aan den Heer Ch. Siegen werd, onder dankzegging voor de
toezending zijner geschriften, kennis gegeven van zijne benoe-
ming tot correspondeerend lid , op welk schrijven een bericht
van ontvangst en dankbetuiging is ingekomen. Daar op eene der
vergaderingen het feit ter sprake gekomen was, dat nog vele
gediplomeerde veeartsen\' geen leden der Maatschappij zijn, werd
in Mei 1886 eene circulaire aan de niet-leden toegezonden ,
welke circulaire (zie bijlage) voorloopig alreeds het toetreden
van eenige nieuwe leden tengevolge had.

Namens het Hoofdbestuur werd ook nog een brief van rouw-
beklag gezonden aan Mevr.
de Wed. jANNé. Sedert de laatste
algemeene vergadering is het i3cle deel van het tijdschrift afge-
sloten, en is de iste aflevering van het i4de deel verschenen.

De commissie van redactie mag zich in eene toenemende deel-
neming der leden, ook wat het inzenden van stukken betreft,
verheugen.

Echter was het Hoofdbestuur verplicht eene verandering te
brengen in de wijze van uitgeven. De vorige uitgever toch,
de Heer
Dannenfelser, benoemd tot directeur van het „Nieuws
van den dag" was door het aannemen van die betrekking ver-
plicht het uitgeven van het tijdschrift te staken. De condities

-ocr page 172-

met hem waren zoo gesteld, dat hij de copij gratis kreeg, uitgaf
voor eigen rekening, maar voor elk lid, of voor elke toezending
namens de Maatschappij ƒ 1,75 aan de Maatschappij per deel
in rekening bracht, waarbij alles wat boven de 16 vel ging
extra werd berekend.

Na langdurige bespreking en na het nemen van talrijke infor-
maties aangaande drukloonen , uitgeverskosten , etc., eet., is he
Hoofdbestuur er toe overgegaan, om, vooiioopig voor één deel,
een contract te sluiten met de firma
Beijers te Utrecht. Volgens
dat contract betaalt de Maatschappij voor eene oplage van 300
exemplaren ƒ 18,— per vel druks en krijgt van elk deel, dat
buiten de maatschappij geplaatst wordt ƒ 1,80 gerestitueerd
De nieuwe uitgever heeft getracht het tijdschrift zoo veel moge-
lijk onder de aandacht van belangstellenden te brengen en is
daarin voorloopig goed geslaagd , zoodat nu reeds op eene vrij
aanzienlijke restitutie te rekenen valt.

Dat deze wijze van uitgeven slechts een proef is, bewijst het feit
dat het contract slechts voor één deel gesloten is. De opinie van
het Hoofdbestuur is echter , dat de onkosten misschien minder ,
misschien gelijk zullen zijn , maar dat in elk geval de Maat-
schappij nu, voor denzelfden prijs over een grooter aantal exem-
plaren beschikken kan, zoodat ruiling met andere vereenigingen
en daardoor aanwinst voor de bibliotheek in den vervolge
minder finantiëele bezwaren zal opleveren.

Echter zal eerst in het volgende jaar de uitkomst der nieuwe
wijze van uitgeven kunnen blijken.

Utrecht, 18 September 1886.

De ie Secretaris,

v. d. Hars t.

NB. Na het opmaken van dit verslag ontving ik op 16 Sept.
j. 1. het verslag der afd. Zuid-Holl., ook hierachter als
bijlage op te nemen, en waaruit blijkt dat het ledental
dier afdeeling thans 20 bedraagt.

-ocr page 173-

PROGRAMMA

der Vijf en Twintigste Algemeene Vergadering , op Zaterdag 18 September
1886, des morgens te 10 ure , in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te Utrecht.

A. Huishoudelijke Werkzaamheden.

x. Opening de Vergadering.

2. Indienen van de volmachten der afgevaardigden van de bij-
zondere afdeelingen.

3. Notulen der 24ste Algemeene Vergadering.

4. Verslag van den toestand der Maatschappij.

5. Rekening en Verantwoording van den Penningmeester.

6. Benoeming van een ien Secretaris, tengevolge van periodieke
aftreding.

7. Bespreking van een voorstel der Afd Gelderland , aangaande
de verplichting van den eersten Secretaris om de „
verslagen
der afdeelingsvergaderingen\'\'
in de Tijdschrift te doen
opnemen.

8. Het herdenken van het a. s. 2sjarig bestaan der Maatschappij.

9. Vaststellen der plaats voor de 26e Algemeene Vergadering.

Pauze.

B. Behandeling van opgegeven onderwerpen.

x. Mededeelingen over het miltvuur bij runderen, naar aan-
leiding van eenige gevallen, voorgekomen in de provincie
Noord-Holland (.
In te leiden door den Heer M. J. Henge-
veld
GJzn ).

2. Worstvergiftiging. (Dit onderwerp is ten vorige jare opgegeven
door de Afd. Zuid-Holland).

3. Kan het nuttig zijn, dat voorzien wordt in de behoefte aan
inentingen, als voorbehoedmiddel tegen boutvuur?
(Deze
vraag is gesteld door Afd. Gelderland).

4. De Afd. Gelderland verlangt de uitspraak der Algemeene Ver-
gadering aangaande de noodzakelijkheid, dat onteigening en
afmaking, ingeval van parelziekte , voorgeschreven worde
bij de wet.

-ocr page 174-

C. Vrije mededeelingen over Veeartsenijkunde, Veeteelt, en
aanverwante vakken. 1)

D. Opgave van onderwerpen ter behandeling in de 26e
Algemeene Vergadering.

SLUITING DER VERGADERING.

Vastgesteld te Utrecht, 11 Juli 1886.

Namens het Hoofdbestuur :

de i° Secretaris,
Dr. L. J. VAN DER HARST.

N.B. HH. Afdeelings-Secretarissen, die nog geen verslag
der Afdeeling inzonden , worden verzocht zulks alsnog te doen,
uiterlijk voor 1 September a. s., aan den ien Secretaris.

Belangstellenden, geen lid der Maatschappij zijnde, kunnen, mits
zij vóór den aanvang der Vergadering aan het Hoofdbestuur,
kennis geven van hun verlangen tot het bijwonen van deze,
door het Hoofdbestuur worden geïntroduceerd.

In het vergaderingslokaal zal een lijst ter teekening liggen
voor hen , die na afloop der vergadering wenschen deel te ne-
men aan een gemeenschappelijken maaltijd.

1  HH. Leden, die een of andere mededeeling wenschen te doen, wor-
den, ingeval zij verhinderd mochten zijn de Vergaderiog te bezoeken, uit-
genoodigd hunne mededeeling bijtijds schriftelijk aan den len Secretaris te
doen toekomen.

-ocr page 175-

BALANS BETREFFENDE DE MAATSCHAPPIJ TER
BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE IN
NEDERLAND.

Inkomsten.

Saldo van a°. p". ƒ 944,85

Contributie Afdeeling Utrecht 1884. „ 69,00

„ van Leden. ,, 150,00

„ Afdeeling Gelderland. „ 42,00

,, ,, Groningen. ,, 60,00

,, „ N.-Brab. en Liraburg. „ 75,00

„ „ Zuid-Holland. „ 58,50

„ Utrecht. Memorie.

/ 1399.35

Uitgaven.

Incasso van de kwitanties

/ 3>ϰ

L. J. van der Harst, is,e Secretaris

2,75

D. van der Sluijs , 2de Secretaris.

3,i3

H. J. H. Stempel , Reiskosten.

» 35j°°

Kamerhuur.

3>°°

B. J. Aalbers, Reiskosten.

„ 6,00

Briefport en zegel.

i,io

Contanten in kas.

» 1345\'27

/ 1399.34

Kinderdijk, i Januari 1886.
S. E. et O.
De Penningmeester,
B. J. AALBERS.

-ocr page 176-

KORT TEtiSLA.Gr DER 25*te ALGEMEENE
VERGADERING.

De waarnemende Voorzitter, de heer Van Esveld , opent de
Vergadering, waartoe een 40-tal Leden opgekomen waren, met
een inleidend woord, waarin hij o. a. de verliezen herdenkt, in
het afgeloopen jaar door de Maatschappij geleden.

Uit de presentie-lijsten blijkt, dat het aantal uit te brengen
stemmen 78 bedraagt.

De notulen en het verslag worden door den isten Secretaris
gelezen en, na een paar opmerkingen, door de Vergadering goed-
gekeurd.

Na het voorlezen der notulen gaf de iste Secretaris een na-
dere toelichting van de feiten, die in de vorige Algem. Verg.
door den heer
Wirtz tegen hem te berde waren gebracht.

Uit de rekening en verantwoording blijkt, dat de balans een
batig saldo van ƒ 1345,27 over het afgeloopen jaar aanwijst.

Op voorstel van den waarn. Voorzitter wordt punt 7 , voorstel
van de afd. Gelderland (zie programma) het eerst aan de orde ge-
steld. De afgevaardigde zegt, dat het wenschelijk zijn zoude,
wanneer de afdeelings-secretarissen, na afloop der vergaderingen,
een verslag verzonden van het daar behandelde. Na discussie
over het voor en tegen, zegt de Voorzitter, dat als er dergelijke
verslagen inkomen geen bezwaar tegen de opname in het Tijd-
schrift bestaat.

De heer Stempel komt ter Vergadering en neemt het presi-
dium over.

De iste Secretaris wordt met algemeene stemmen herbenoemd.

Wat het herdenken van het 25-jarig bestaan der Maatschappij
(punt 8) betreft, wordt besloten dat dit feestelijk herdacht zal
worden; er wordt uit de kas een crediet van ƒ 500 toegestaan
en de
H.H. Stempel, van Esveld en Hengeveld verklaren
zich , op verzoek, bereid als feestcommissie, met recht tot
assumptie, op te treden.

Utrecht wordt weder als plaats van de volgende Alg. Verg.
aangewezen.

-ocr page 177-

In de rubriek van opgegeven onderwerpen handelt de heer
M. J.
Hengeveld over het miltvuur, n. 1. over eene reeks van
gevallen hem voorgekomen. Hij bespreekt die gevallen uit-
voerig, gaat zooveel mogelijk de oorzaken na, voorzooverre
die hem hier duidelijk waren geworden in verband met ver-
blijf, voedsel, bodem, enz en acht het zeer wenschelijk, dat in
de verschillende streken van ons land in de richting , zoo als
hij die gevolgd heeft, statistieke gegevens verzameld worden.

Eene uitvoerige discussie is van deze inleiding het gevolg ,
waarbij vooral ook nog gesproken wordt over de wijze van ver-
nietiging der cadavers.

Uit de bespreking over „worstvergiftiging" (punt 2) blijkt, dat
men de meening is toegedaan , dat wel gevallen tengevolge
van het aanwenden van ziek vleesch kunnen voorkomen, maar dat
de wijze van bereiding en van bewaring van grooten invloed is op het
ontstaan van ptomaïnen, die hier toch zeker eene groote rol spelen.

Wat punt 3 (inentingen als voorbehoedmiddel tegen boutvuur)
betreft, blijkt uit de toelichting der afdeeling Gelderland, dat
hier meer bedoeld is om inlichtingen te verkrijgen aangaande
de resultaten van inentingen, aangaande de beste methoden, die
hierbij gevolgd worden , enz.

In een langdurig debat wordt deze zaak uitvoerig besproken
en worden verschillende voorstellen gedaan o. a. tot het richten
van een verzoek aan de regeering tot het doen nemen van
proeven, over het doen van proeven ten koste der Maat-
schappij, gesteund door regeering en landbouwmaatschappijen,
over het uitzenden van een veearts naar Frankrijk om daar de
methoden en resultaten te bestudeeren, enz. Het besluit is, dat
men het wenschelijk vindt om eene commissie te benoemen, die
de zaak onderzoeken en haar rapport, conclusies en voorstellen
aan de vergadering mededeelen zal.

Als leden van die commissie worden benoemd de H.H. M. J.
Hengeveld, J. Poels , H. C. Reimers, M. H. J. P. Tho-
massen
en Dr. A. W. H. Wirtz.

De H.H. Poels en Wirtz zal van deze benoeming kennis
gegeven worden, met verzoek die te aanvaarden.

Ook omtrent punt 4 (de noodzakelijkheid, dat onteigening en
afmaking, ingeval van parelziekte, voorgeschreven worde bij de
wet) ontspint zich eene levendige discussie.

-ocr page 178-

De afdeeling Gelderland meende , dat vroeger reeds in dien
zin aan de regeering geschreven is , het gold toen echter, zoo
als blijkt, het aan de consumptie onttrekken van het vleesch.

Men is vrij algemeen van oordeel, en dit is het resultaat der
bespreking, dat het niet wenschelijk is op eene wet bij de regee-
ring aan te dringen , met het oog op de groote kosten, die de
uitvoering na zich zou slepen, en op de moeilijkheid der diagnose
en de mogelijkheid van vergissingen in deze.

Daarna brengt de ten vorigen jaren benoemde commissie in
zake kalfziekte bij monde van den heer
van der Sluijs haar
rapport uit, waarin de resultaten van haar werk en een over-
zicht der toegezonden opmerkingen gegeven wordt.

Het blijkt, dat de ingekomen opmerkingen in aantal niet aan
de verwachtingen beantwoord hebben. De heer v.
Dulm zegt,
dat de afdeeling Gelderland steeds geweest is voor een onder-
zoek naar het wezen der ziekte en dit b. v. de reden kan zijn,
dat van uit Gelderland bijna geen antwoorden ingekomen zijn.

Op voorstel van den heer Mazure Sr,, wordt de commissie
verzocht nog een jaar diligent te willen blijven, hetgeen zij
gaarne doen wil.

Bij de vrije mededeeling brengt de heer van der Starp het
feit ter sprake , dat hij dupe is geweest van het niet kennen
van een Koninklijk Besluit in zake dolle honden. Hij vraagt
of bij de Regeering geen aanvrage kan gedaan worden om van
dergelijke Kon. Besl. mededeeling te doen ook aan andere
Rijks-Veeartsen, behalve de plaatsverv. districts-veeartsen. Van
wege het Hoofdbestuur bestaat tegen deze aanvrage geen
bezwaar.

De heer H. C. Reimers bespreekt het geval, dat koeien dik-
wijls niet drachtig willen worden; het is hem nu in een dergelijk
geval gebleken, dat in de weide, waar de dieren liepen, veel
Bromus en Lolium, met moederkoorn bezet, voorkwam. Na
het uitvallen der moederkoornkorrels en na verweiden bleken
de dieren drachtig te kunnen worden.

Nog spreekt de heer van der Linden over eene door hem
toegepaste behandeling van chronische ontsteking van de tra-
chea, en vertoont ook een kalfsoog met een gezwel, tijdens
het foetale leven ontwikkeld.

De heer de Jong vraagt of caverne vorming bij tuberculose van

-ocr page 179-

runderen veelvuldig voorkomt; de H.H. DhonT en Van deR
Sluijs
bevestigen dit.

Nadat nog door den heer Anker is gesproken over het „niet
bollen der kaas" en het uit de discussies is gebleken, dat de
oorzaken daarvan nog onbekend zijn, worden door de afdeelingen
Noord-Braband, Limburg en Zuid-Holland onderwerpen voor de
a. s. algemeene vergadering opgegeven.

Onder dankzegging voor de belangstelling der aanwezigen,
sluit de Voorzitter deze bijeenkomst.

Utr. Oct. 1886. De iste Secretaris,

van der Harst.

Bijlage I.

VERSLAG

DER AFD. GELDERLAND D. M. T. B. D. V. IN NEDERLAND.

Aan het Hoofdbestuur.

M.M. H.H.

Een genoegen is het mij te kunnen wijzen op een meer gun-
stigen toestand, dan uitgedrukt in het verslag, uitgebracht ten
vorigen jare. De opkomst is getrouwer geweest, het aantal leden
is wel hetzelfde gebleven doch er heeft een verwisseling plaats
gehad; de heer
B. Bierman uit Varsseveld heeft wegens vertrek
bedankt, terwijl weder aangenomen is de heer
Reimers uit
Wageningen.

Het batig saldo is gunstig te noemen. Wetenschappelijke
onderwerpen zijn behandeld, terwijl merkwaardige vrije veeart-
senijkundige mededeelingen in debat gekomen zijn. In onze
laatste vergadering zijn als onderwerpen voor de eerstkomende
algemeene vergadering gesteld :

a. De uitspraak der algemeene vergadering , betreffende de
noodzakelijkheid dat onteigening en afmaking ingeval van parel-
ziekte voorgeschreven worde bij de wet.

b. Verplichting van den algemeenen secretaris de verslagen
der afdeelingsvergaderingen in het tijdschrift te doen plaatsen.

Ik heb de eer te zijn

Hoogachtend

D. Schurink, Secretaris.

-ocr page 180-

Bijlage II.

YER8LA6

OVER DEN TOESTAND DER AFDEELING UTRECHT VAN DE MAATSCHAPPIJ
TER BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND, OVER
DE JAREN 1884—1885.

Verschillende omstandigheden in den boezem der afdeeling
gelegen, doch vooral de late toezending van het vorige verslag
over de jaren
1882/83 hebben aanleiding gegeven dat U in het
vorige jaar geen verslag dezer afdeeling is toegezonden, doch
U toen slechts een naamlijst der leden is aangeboden.

Het is der afdeeling thans zeer aangenaam aan hare verplich-
ting, voorgeschreven bij artikel
14 van het reglement der Maat-
schappij , te kunnen voldoen en U een meer uitvoerig rapport
over de verhandelingen op de vergaderingen en haar toestand
te kunnen aanbieden.

Sedert het laatste verslag, waarin reeds op een gunstigen om-
mekeer in den kwijnenden toestand der afdeeling kon gewezen
worden, is het ledental aanmerkelijk grooter geworden en van
19—31 gestegen. Deze aanwinst van
12 leden mag zeker wel
met eenigen trots worden vermeld; zij doet dan ook de hoop
op eene krachtige ontwikkeling en toenemenden bloei der af-
deeling levendig worden, Als leden der afdeeling waren inge
schreven de heeren D.
F. van Esveld, voorzitter (als zoodanig
benoemd in
1884 ) Dr. L. J. van der Harst, penningmeester
(herbenoemd in
1883), D. van der Sluijs, secretaris (herbenoemd
in 1885) uitmakende het bestuur der afdeeling; verder
J. A.
Hinze, G. Schröder, F. Th. Weitzel, A. F. Verhaar, A.
Overbosch, L Hermkes, W. C. Schimmel, M. J. Hengeveld,
J. van Tright , G. J. Hoogland , G. Goosen , E. Faber ,
Dr. S. de Jager, Dr. J D. van der Plaats, B. M. Busing,
H van der Linden, M. G. de Bruin, W. Verweij, H. J. G. van
Lent, J. J. F. Hartman, P. C. Muijzert, H. Veenstra, J. J.
Hinsbergh, H. Anker, P. Brouwer,
D. A. de Jong, D. Kruijt
en A. van Leeuwen.

De fmantieele toestand der afdeeling mag gunstig genoemd
worden In
1884 bleek uit de rekening van den penningmeester
dat was ontvangen / 132.715 en dat aanwezig was een batig

-ocr page 181-

saldo van ƒ 125,945. In 18S5 bedroegen de ontvangsten ƒ 189,945
en het batig saldo ƒ 117,545.

De bij huishoudelijk reglement voorgeschreven vergaderingen
werden geregeld gehouden. De opkomst der leden was in den
regel bevredigend, een drukker bezoek blijft evenwel aan te
bevelen.

Behalve enkele onderwerpen, het vak betreffende, ter bespre-
king op de convocatiebilletten vermeld, werden op de vergade-
ringen door verschillende leden mededeelingcn uit de praktijk
ten beste gegeven en discussien gevoerd over sommige duistere,
niet dikwijls voorkomende of in vorm afwijkende ziektegevallen.

Het bestuur heeft gemeend U volledigheidshalve hierbij een
overzicht te mogen geven over de onderwerpen die ter sprake
zijn gekomen en door wie zij ter tafel zijn gebracht; zij zijn
als volgt:

Brandwonden bij een ezel, door B. M. Busing.

Amputatie van een voorbeen bij een hond, door E. Faber.

Blaasbreuk bij een hond, door G. J. Hoogland.

Doorgaande verwonding tusschen hiel en schenkel bij een
paard, door
G. J. Hoogland,

Over bereiding, samenstelling en aanwending van jodoform,
door
G. Goosen. (Verhandeling in het tijdschrift vermeld.)

Veeartsenij kundige curiositeit omtrent het uithalen van gallen
bij paarden, door
W. C. Schimmel,

Over wandeltanden bij het paard, met vertooning van exem-
plaren, door
L. Hermkes.

Poortadercarcinoom bij eene koe, door J. van Tright.

Trombose der poortader bij eene koe, door L. Hermkes.

Congenitale blindheid bij lammeren, tweemaal waargenomen
bij jongen van dezelfde moeder, door
B. M. Busing.

Klauwverzwering met necrose na den partus bij runderen,
door
G. Goosen.

Kalfziekte vóór den partus. Verscheuring van den Achilles
pees zonder plooivorming, door
G. Goosen.

Het voorkomen van stinkende etter in gesloten abcessen,
door
G. Goosen.

Hoefrotatie, door W. C. Schimmel.

Intratracheaal injectie van geneesmiddelen, door E. Faber.

Aanwending van sulphas eserini bij kolijk, door L. Hermkes.

-ocr page 182-

Over tetanus en de behandeling hiervan, door L. Hèrmkes.

Meatpreserve, door L. J. van der Harst.

Verlamming van de nervus trigeminus bij eene geit, door
E. Faber.

Keizersnede bij eene koe met behoud van het jonge individu,
door
E. Faber.

Turfstrooisel, door P. C. Muijzert.

Enzoötische mastitis , door B. M. Busing.

Speekselfistels en de therapie daarvan, door G. Goosen.

Hangen of niet hangen bij ruggemergsniercongestie, door
B. M. Busing.

Braken bij paarden, door D. van der Siuijs, M. G. de Bruin,
W. C. Schimmel
en D. F. van Esveld.

Ranula bij honden, door W. C. Schimmel.

Periodiek braken en verwijding van den slokdarm bij eene
koe, door
J. J. Hinsbergh.

Traumatische pericarditis bij runderen, door J. J. F. Hartman.

Contorsio uteri, behandeling door wiegen of schudden, door
J. J. F Hartman.

Tweelingzwangerschap en terugblijven van een foetus, door
G. J. Hoogland en M. G. de Bruin.

Reponeeren van den geprolabeerden uterus volgens de me-
thode van Udele, door
H. G. de Bruin.

Distomum campanulatum bij een hond, door J. van Tright.

Behandeling van kalfsziekte door middel van electriciteit,
door
L. Hermkes.

Arthritis na kalfziekte, door J. J. F. Hartman.

Peessnede tegen contractuur der buigpezen bij eene koe, door
J. J. Hinsbergh.

Kolijk bij een paard , door emboli der arteria cruralis en
textuurveranderingen veroorzaakt, door M. G.
de Bruin.

Valsche kolijk door omsnoering van een touw om den penis
van een paard, door
G. J. Hoogland.

Verschijnselen van indigestie bij eene koe met een stuk riet
in den neus, door
L. Hermkes.

Haematoom, ontstaan door ruptuur der vena epigastrica bij
eene koe, door
L. Hermkes.

Eenige krachtvoeders, door D. F. van Esveld, (verhandeling
in het tijdschrift opgenomen.)

-ocr page 183-

Plotseling zweeten zonder bekende oorzaak bij paarden, door
P. C. Muijzert.

Fascialisverlamming bij een paard, door P. C. Muijzert ,
W. C. Schimmel,
D. F. van Esveld.

Actinoraycose in een zaadstrengfistel, door W. C. Schimmel.

Op enkele vergaderingen werden door den heer Brouwer
nog eenige chirurgische instrumenten van nieuwe vinding ver-
toond en geexpliceerd.

Behalve deze wetenschappelijke en praktische verhandelingen
vestigde de afdeeling nog in het bijzonder de aandacht op de
belangen der veeartsenijkunde in het algemeen en diende zij
op de 23e algemeene vergadering voorstellen in om bij de
regeering aan te dringen op beperking van het onbevoegd uit-
oefenen der veeartsenijkunde, alsmede om maatregelen te nemen
dat de veterenaire dienst bij paarden in kampementen slechts
door gediplomeerde veeartsen zou worden waargenomen.

De Secretaris der Afdeeling,

Utrecht, Mei 1886. D. van der Sluijs.

Bijlage III.

Aan den Heer Dr. L. J. van der Harst,
ie Secretaris der Maatschappij ter Bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland.

Hierbij heb ik het genoegen u te doen toekomen een zeer
kort Verslag der Afdeeling Zuid-Holland. Onze Afdeeling had
in
1885 het verlies te betreuren van het lid den heer Ary de
Bruin,
practiseerend Veearts te Rijsoord. Als trouwe bezoeker
onzer Afdeelings-Vergaderingen zal de nagedachtenis van dezen
waardigen Collega bij ons allen lang in aangename herinnering
blijven. Werd ons ledental alzoo in
1885 met een verminderd,
1886 bracht ons, wellicht ook door de Circulaire van het
Hoofdbestuur, dato 20 Mei jl., een nieuw lid in den heer
M.
Flohil, te Soetermeer, zoodat de Afdeeling Zuid-Holland op
i September
1886 de volgende leden telt:

L. Swart, Dordrecht. E. L. v. Mervennée, Goes.

B. J. Aalbers, Nieuw Lekkerland. J. Bauwens, Axel.

E. Overbosch, Gouda. H. L. Ellerman, Dordt.

-ocr page 184-

J. Kleijburg , Nieuw Lekkerland. A. Frederikse, Venloo.

E. A. Kok, Rotterdam. C. Fauel, Nieuw Hoorn.

Th. G.van Rijssel, Klaaswaal. A. de Jong, Rijsoord.

H. de Jong, Barendrecht. W. F. Altevogt, Zuidland.

J. H. van Oijen, Haarlem. G. J. C. v. d. Starp, Gorinchem.

W. Goedhart, Meerkerk. H. van Aken, den Haag.

D. de Bruin, Strijen. M. Flohil, Soetermeer.

Blijkens het financiëele Verslag van onzen Penningmeester,
toont onze Afdeelingskas een batig saldo aan van één honderd
en tien gulden een en dertig cents (zegge ƒ110,31). Terwijl in
1885 door het Hoofdbestuur ons concept-reglement voor de
Afdeeling Zuid-Holland bij missive van 26 September 1885
n°. 254 werd goedgekeurd, hadden wij ingevolge genoemd reg-
lement op 27 Januari 1886 onze ie Afdeelings-Vergadering,
welke door de helit der leden werd bijgewoond en waarin bij
herkiezing tot Bestuursleden onzer Afdeeling werden gekozen
de H.H. L.
Swart. Voorzitter, B. J. Aalbers , Penningmeester
en E.
A. Kok, Secretaris. De gehouden Afdeelings-Vergade-
ringen kenmerkten zich door echt kameraadschappelijken geest
en de praktische mededeelingen, meest in \'t bijzonder van locaal
belang, gaven dikwerf aanleiding tot vruchtbare gedachtenwisseling.

Rotterdam, 1 September 1886.

Namens het bestuur der Afdeeling
Zuid-Holland,

De Seeretaris :

E. A. Kok.

Bijlage IV.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEE-
ARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

WelEd. Heer!

Toen in het iaar 1862 de Maatschappij ter Bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland opgericht werd, was de bedoe-
ling der Oprichters natuurlijk deze, dat de Nederlandsche Vee-
artsen zich zoo veel mogelijk aan een zouden sluiten ter
behartiging van hun aller wezenlijk belang.

De Maatschappij zou niet alleen den geheelen wetenschappe-

-ocr page 185-

lijken stand vertegenwoordigen, zij zou ook de gelegenheid open-
stellen tot onderlinge gedachtenwisseling, zij zou een Tijdschrift
uitgeven, waarin elk beoefenaar der Veeartsenijkunde aan zijn
vakgenooten zou kunnen mededeelen wat bem belangrijks in de
praktijk was voorgekomen of wat hem op wetenschappelijk ge-
bied wenschelijk scheen onder de aandacht zijner Collega\'s te
brengen.

De Maatschappij moet in voorkomende gevallen uit naam der
Nederlandsche Veeartsen kunnen optreden, hetzij daar, waar het
hun aller belangen geldt, hetzij daar waar hunne meening of
voorlichting gevraagd wordt.

Het is daarom wenschelijk, dat de Maatschappij dan ook
werkelijk alle vakgenooten vertegenwoordigt.

Verder is het niet te ontkennen, dat zich in de praktijk zeer
vele vragen en moeilijkheden voordoen, waarover men gaarne
eens met Collega\'s zou willen spreken.

De Vergaderingen geven daartoe de beste gelegenheid.

Het Tijdschrift, door de Maatschappij uitgegeven, bevat in
de eerste plaats oorspronkelijke mededeelingen, die steeds gaarne
ontvangen worden, en geeft, zoo veel mogelijk, een overzicht
van de beweging op Veeartsenijkundig gebied in ons land en
in het buitenland.

Waar het dus blijkbaar voor de hand ligt, dat al de leden
van een stand, die naar wetenschappelijken vooruitgang streeft,
lid der Maatschappij zouden zijn. is het een vreemd verschijnsel,
dat in werkelijkheid slechts ruim de helft der gediplomeerde
Veeartsen als lid is toegetreden.

De voorwaarden om lid te worden zijn evenwel niet bezwarend.

De Maatschappij bestaat uit eene z. g. Algemeene Afdeeling
en uit Bijzondere Afdeelingen, van welke laatste zij er thans
vijf telt, n. 1. Groningen, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant-
Limburg en Zuid-Holland.

Het lidmaatschap der Algemeene Afdeeling eischt eene con-
tributie van vijf gulden per jaar, dat der Bijzondere Afdeelingen
gewoonlijk van vier gulden.

De mindere contributie nog daargelaten, geeft het lidmaat-
schap eener Bijzondere Afdeeling nog dit voordeel, dat men
door de meerdere samenkomsten ook meerdere malen de gele-
genheid heeft de belangen der Veeartsen en der Veeartsenijkunde

-ocr page 186-

te bespreken en te hooren bespreken, terwijl op die vergade-
ringen ook menig vraagstuk op practisch en wetenschappelijk
gebied behandeld wordt.

De leden, onverschillig of zij lid der Algemeene Afdeeling
of van eene Bijzondere Afdeeling zijn, ontvangen het Tijdschrift
gratis.

Eens in het jaar, gewoonlijk in September, wordt eene Alge-
meene Vergadering gehouden, tot welke alle leden der Maat-
schappij toegang hebben, en waarop alle onderwerpen, de Vee-
artsenijkunde betreffende, kunnen besproken worden.

Dat zulk eene algemeene samenkomst van Veeartsen tevens
een uitnemende gelegenheid aanbiedt om oude kennismakingen
te hernieuwen en nieuwe aan te knoopen, behoeft ternauwernood
gezegd te worden.

Het voordeel, dat aan het lidmaatschap der Maatschappij ver-
bonden is en de wenschelijkheid dat elk gediplomeerd Veearts
als lid toetreedt aan te toonen, is het doel van deze circulaire.

Het Hoofdbestuur meent dan ook te mogen vertrouwen, dat
gij, na ernstige overweging van den inhoud, spoedig blijk zult
geven van instemming met het doel der Maatschappij, door toe
te treden als lid van eene der Bijzondere Afdeelingen of van de
Algemeene Afdeeling.

Utrecht. Namens het Hoofdbestuur,

Dr. L. J. van der Harst ,
ie Secretaris.

Bijlage V.

RAPPORT

VAN DE WERKZAAMHEDEN DER COMMISSIE BETREFFENDE HET ONDERZOEK
IN ZAKE KALFZIEKTE.

Ingevolge de opdracht, haar op de vorige algemeene verga-
dering verstrekt, heeft de commissie getracht inlichtingen en
mededeelingen in zake de kalfziekte te verzamelen, ten einde
daardoor iets te kunnen bijdragen tot verklaring en oplossing
van het duistere en raadselachtige omtrent de oorzaken, den
aard en het wezen dezer ziekte.

Om de daartoe gewenschte gegevens te verkrijgen, heeft de

-ocr page 187-

commissie aan alle praktizeerende en ook niet-praktizeerende
veeartsen in Nederland eene circulaire toegezonden en de
antwoorden daarop ingewacht.

Thans vervult zij de taak U verslag uit te brengen van de
resultaten harer pogingen.

Zij betreurt het ten zeerste hierbij te moeten constateeren, dat
zij in hare toch al niet hoog gespannen verwachtingen zeer is
teleurgesteld.

Van de ruim honderd zeventig veeartsen heeft toch slechts een
tiental gevolg gegeven aan het dringend verzoek per circulaire
tot hen gericht.

Voorwaar een treurig bewijs van belangstelling in deze ge-
wichtige aangelegenheid.

Zeer heeft het de commissie bevreemd, dat niet een enkel
antwoord uit den boezem der afdeeling Gelderland, welke deze
quaestie aan de orde stelde, is ingekomen.

Den inzenders van de meer of min uitvoerige mededeelingen
brengt de commissie hierbij dan ook gaarne openlijk haren dank
daarvoor, zij hebben haar ten minste nog in staat gesteld dit
verslag, hoe weinig zaakrijk het ook moge zijn, samen
te stellen.

Als inzenders kunnen genoemd worden de heeren H. Anker
te Oudewater, H. Veenstra te Ooststellingwerf, J. J. Hins-
bergh
te Harmeien, Brunt te Capelle, H. J. G. van Lent
te Wamel, H. de Jong te Barendrecht, F. A. Deijermans te
Dirksland, K.
Bergsma te Irnsum, J. M. Billroth te Hoorn.

Door tusschenkomst van een der redacteuren van het tijdschrift,
de heer
van Esveld , kwam ook nog ter kennisname bij de
commissie eene uitvoerige verhandeling over kalfziekte in,
opgesteld door den heer
Vermast, destijds veearts te Dreumel,
thans arts te Leur bij Breda.

De commissie heeft gemeend, dat het voor deze vergadering
te tijdroovend zou zijn om deze mededeelingen hier in bijzon-
derheden te vermelden, en zich voorgesteld om hiervan — in
overleg met de redactie — een overzicht te geven in een der
eerstvolgende afleveringen van het tijdschrift.

Een kort resumé van de antwoorden op de punten i—13 in
de circulaire vermeld, kan hier naar hare meening eene plaats
vinden.

-ocr page 188-

1. De eerste verschijnselen der ziekte werden waargenomen
vóór, tijdens en van één uur tot 3 maal 24 uren na de baring.

2. De leeftijd en het daarmede in verband staande getal
afgelegde kalveren, waarop de ziekte zich voordeed, verschilde
van 2—12 jaren (1—10 kalveren).

3. Enkele patienten leden voor de tweede maal aan deze
ziekte, van verscheidene hadden ook de moeder en andere
familieleden aan de ziekte geleden. (Erfelijkheid, in de familie
welke wordt verdedigd door de heeren
De Bruin en de Jong.)

4. Bij vele patienten gingen aan het stadium van depressie
en verlamming, opgewektheid en krampen vooraf.

5. Bij bijna alle patienten waren de secundinae uitgedreven.

6. In den regel werd een lage temperatuur gemeten, in enkele
gevallen hoogst belangrijk beneden het normaal cijfer. Pols en
ademhaling zeer weifelend.

7. Bij vele patienten werden tympanitische verschijnselen
waargenomen, traden deze al reeds in den aanvang der ziekte
op, dan was dit reeds een ongunstig symptoom voor de hoop-
gevende prognose en volgde in den regel de dood.

8. Verlamming van het zachte gehemelte en de strotten-
hoofdspieren veelvuldig waargenomen, dikwijls waren deze ver-
lammingen de aanleidende oorzaak tot den dood bij het toedienen
van geneesmiddelen per os.

9. Secties werden hoogst zelden verricht, in enkele gevallen
werd daarbij niets abnormaals waargenomen.

10. Soms eene sterke bloedvulling der zenuwcentra, soms
ook geneesmiddelen in de luchtwegen gevonden.

11. De duur der ziekte varieerde van enkele uren tot 4, 5
a 6 dagen.

12. Verlammingen van het geheele achterstel en van een of
meer ledematen werden dikwijls waargenomen, enkele malen
werd ook sphacelus van het geheele onderbeen of van den voet
waargenomen, verlamming der oogzenuwen (blindheid) en on-
gevoeligheid van het oog werd enkele malen geobserveerd.

13. Verschillende behandelingwijzen werden toegepast, in het
algemeen werd de exciteerende methode\'als geindiceerd beschouwd
en gevolgd, inwendig door het toedienen van opwekkende mid-
delen, en uitwendig door fricties met en zonder prikkelende
zelfstandigheden ; ook laxantia en tonica vonden hunne toepas-

-ocr page 189-

sing. Door enkelen werden subcutane injecties gedaan van
solutio pilocarpini rauriatici, van 30 tot 70 centigram pro dosi,
door een ander weer van sulfas eserin., veratrinum, alcohol, enz.

Tegenover de minder gunstige resultaten door sommigen, bij
hunne toegepaste behandelingswijze verkregen en het groote
sterftecijfer door hen genoteerd, staan de zeer bevredigende
opgaven van anderen.

Enkelen geven een sterftecijfer aan van 50 "/ , anderen van on-
geveer 70 %.

Behalve de toepassing van bovengenoemde behandelingswijzen
zijn nog door eenigen clysmata, desinfecteerende irrigaties van
den uterus en catheterisaties aangewend.

Als prophylactica zijn aanbevolen aderlatingen op het laatst
der dracht , uitmelken der drachtige koeien eenige dagen voor
de baring, onthouding van intensief voeder, toediening van
laxantia en uitsluiting van de fokkerij der erfelijk gepredispo-
neerde dieren.

Behalve dat door sommigen de erfelijkheid als een machtigen
causalen factor wordt aangegeven, wordt door anderen het ver-
moeden uitgesproken , dat kou vatten eene oorzaak voor deze
ziekte zou zijn; een ander meent die weer in de slechte stalling
en verpleging te moeten zoeken. Dit is wat de commissie
heeft kunnen bijbrengen.

Zij heeft gemeend, dat het niet aangaat uit deze gegevens
eenige conclusie te trekken; de medewerking welke zij heeft
ondervonden is zeker niet groot geweest, zij had op meer ge-
hoopt, doch vertrouwt dat de vergadering het haar ten goede
zal houden, dat zij niet met een meer positief rapport is
voor den dag gekomen. Zij meent echter te hebben gedaan
wat zij moest en kon doen.

Namens de commissie :

d. van der sluijs,
Rapporteur.

-ocr page 190-

NECROLOGIE.

A. J. JANNÉ.

Den i3den Juli 1886 stierf te Roermond August Jacob Janné,
districtsveearts, in den ouderdom van 69 jaren. Hij werd ge-
boren te Maastricht 6 Mei 1817 en was de zoon van
Laurent Janné, een der eerste gediplomeerde veeartsen van
ons land. Alhoewel het niet op onzen weg ligt om eene biogra-
phie van laatstgenoemden te geven , kunnen wij toch niet nalaten
met een enkel woord van onzen voorganger te gewagen.
Laurent Janné werd geboren te Mopertingen, bij Tongeren,
(België) 28 September 1778 *), en behoorde tot eene familie,
waarin men sedert meer dan anderhalve eeuw de veeartsenij-
kunde met succes beoefende. In 1802 (1 vendémiaire, an X)
werd hij als leerling der school te Alfort aangenomen. Hij verliet
deze inrichting in 1805 (I0 Brumaire, an XIII). De Fransche
regeering benoemde hem onmiddellijk tot veearts van het dépar-
tement der Meuse Inférieure, waarin hij, gevestigd te Maastricht,
tot aan zijnen dood, 12 Juni 1847, werkzaam bleef.
Thans nog leeft in deze streek de herinnering voort aan hem ,
die aldaar gedurende meer dan 40 jaren een onbegrensd ver-
trouwen genoot.

Zijn broeder Lambert Janné ontving 24 Mei 1808 aan dezelfde
school het diploma en vestigde zich als veearts te Tongeren.

Uit de verslagen van den prefekt aan de Fransche regeering
blijkt, dat de beide broeders bekend stonden als: „
ayant des
talents et surtout beaucoup de connaissance en théorie , opérant
avec succes et jouissant de la confiance."

A. J. Janné werd opgeleid tot veearts aan de school te

\'*\') In het Repertorium 1847 lezen wij 1 Sept. 1777.

-ocr page 191-

Utrecht en ontving zijn diploma 29 Juli 1841. Zijne eerste
standplaats was Heerlen (Limburg) , waar hij tot 1853 in -eene
drukke praktijk werkzaam bleef. Hij vestigde zich daarna te
Roermond. In 1870 werd hij benoemd tot districtsveearts voor
N. Brabant-Limburg. Na de splitsing van dit distriét, dat voor
één persoon te drukke bezigheden opleverde, bepaalde zijn
werkkring, als hoofd van het veeartsenijkundig staatstoezicht,
zich tot Limburg.

Janné vereenigde in zich vele goede eigenschappen, die
men bij den praktiseerenden veearts verlangt. Wetenschappelijk
zeer ontwikkeld, was zijn streven om voortdurend op de hoogte
van zijn tijd te blijven. De talrijke nieuwere beschouwingen
van de laatste jaren op geneeskundig gebied wist hij zich
door studie eigen te maken. Studielust en liefde voor zijn vak
hebben hem altijd bezield, niettegenstaande zijne wankelende
gezondheid hem gedurende de laatste jaren het werken dikwert
moeilijk maakte. Bij dit alles was hij bedeeld met zeer veel
praktische tact en eene niet alledaagsche vaardigheid in \'t ope-
reeren. Zijn omgang , zoowel met den onbeschaafden landman,
als met den fijn beschaafden edelman, was vrij en ongedwongen,
in alle kringen wist hij zich met gemak te bewegen en, ook dan
wanneer het zijn vak niet gold, aangenaam onderhoudend te zijn.

De drukke bezigheden zijner praktijk te Heerlen beletten hem
niet reeds vroegtijdig mededeelingen zijner ervaring te doen.
Tal van hoogst belangrijke bijdragen van zijne hand vinden
wij in verschillende jaargangen van het
Repertorium , o. a.:
„over het gebruik van sublimaat bij javart; over de aanwending
van het gloeiend ijzer bij tetanus traumaticus na castratie; de
beschrijving eener oesophagotomie tot verwijdering van een vreemd
lichaam ; over de resectie van het onderste uiteinde der buigpees
van het hoef been bij nageltred; over het gebruik van den vinaigre
sternutatoir tegen longziekte, enz."

In ons tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt leverde
hij ook enkele belangrijke artikelen.

Behalve genoemde verhandelingen , publiceerde Janné en-
kele werkjes, waaronder zijne: „
bijdrage tot de kennis en be-
handeling van de ziekte der hoeven, bekend onder den naam van
straal of hoefkanker
," vooral veel opgang maakte. De therapie,
in deze brochure vermeld, kan als eene erflating in de familie

-ocr page 192-

beschouwd worden. Reeds maakte de vader als leerling aan de
school te Alfort zich een naam met de genezing van dit ge-
brek, dat men tot toen als het ware voor ongeneeslijk gehouden had.

In 1851 verscheen van hem eene „Korte beschouwing over
het empirisme in de Veeartsenijkimde met betrekking tot de nood-
zakelijkheid ee?ier wet op de uitoefening dezer wetenschap in
Nederland. Leyden, Couvêe
1851."

Wij bezitten van hem nog een werkje, bestemd voor de Ne-
derlandsche veehouders,
waarin de kenteekenen , het verloop en
de oorzaken der besmettelijke veeziekten behandeld worden.
Utrecht
1878.

Als districtsveearts heeft hij getoond , wat eene stipte toepas-
sing der wettelijke voorschriften, zonder in overdreven gestreng-
heid te vervallen, vermag. Hoe menigmaal toch werd de
longziekte bij hare eerste verschijning in Limburg door hem ge-
weerd en in hare verdere uitbreiding gestuit. In hoe korten
tijd na de invoering der wet wist hij de van oudsher bestaande
besmettingsholen voor
kwaden droes te zuiveren, zoodat bij de
zeldzame gevallen dezer ziekte, welke zich later in zijn district
nog voordeden, meestal de overbrenging der smetstof uit België
kon aangetoond worden Onder zijn toezicht en door zijn toe-
doen werden de eerste preventieve inentingen tegen miltvuur
in ons land uitgevoerd en de Limburgsche veestapel voor deze,
in sommige streken sedert onheugelijke tijden heerschende
kwaal, gevrijwaard.

Sedert hare oprichting was Janné voorzitter der afd. Noord-
Brabant-Limburg. Aan hem was in de eerste plaats de trouwe
opkomst der leden ter vergadering, zoo als deze in geene andere
afdeeling gezien wordt, te danken. Hij leidde de vergaderingen
met tact, nam aan wetenschappelijke discussiën een levendig
aandeel en wist na afloop der werkzaamheden den toon eener
gepaste vroolijkheid aan te slaan, die door alle aanwezigen ge-
deeld werd.

Tal van jongere collega\'s, zoowel civiele als militaire vee-
artsen, zijn in de gelegenheid geweest om hem van nabij te
leeren kennen en zijne edele inborst te waardeeren. Oprecht-
heid was een zijner meest kenmerkende karaktertrekken. Gastvrij
en hulpvaardig, zoodat het hem hard viel een dienst te moeten
weigeren, steeds de inspraak volgende van zijn gevoelig hart,

-ocr page 193-

om nood te lenigen, zooveel hij zulks vermocht, als zoodanig
hebben wij gedurende meer dan vijftien jaren dezen ons te
vroeg ontvallen vriend en collega gekend.

Voor de zijnen was hij een voorbeeldig echtgenoot en een
liefdevollen vader.

Moge zijn aandenken nog lange jaren onder .de talrijke vrienden,
welke hij vooral onder zijn vakgenoten telde, voortleven.

Utrecht, 25 Sept. 1886. M. H. J. P. Thomassen.

Den 7den Augustus overleed te Zalt-Bommel de leerling aan
\'s Rijks Veeartsenijschool W.
van Boekhoven.

PERSONALIA.

De heer L. T. Janné, plaatsvervangend districts-veearts te
Maastricht, is tot districts-veearts en de veearts
P. K. M. Houba ,
eveneens te Maastricht, tot plaatsvervangend districts-veearts
benoemd.

De heer D. A. de Jong, die gedurende den cursus 1885/86
adsistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool was, heeft zich met
i September te Delft als veearts gevestigd.

De heer W. J. Paimans is benoemd tot provinciaal veearts
in Noord-Brabant, standplaats Oss, en tevens tot plaatsvervangend
districts-veearts.

Als veeartsen vestigden zich de heeren: W. L. Gitzels te
Venray, J. J.
Hendrikse te Groot-Ammers, J. Rempt te West-
woud, M.
Smit te Veendam, W. S. Stüven te Amsterdam,
R Takens te \'t Zandt en M. de Vries te Langezwaag.

Den Paardenarts ie kl. (kapitein) E. H. A. H. Boudewijns
werd eervol ontslag uit den dienst en pensioen verleend, even-
eens werd op zijn verzoek eervol uit den dienst ontslagen de
Paardenarts 2e kl op non-activiteit J. J. F.
Dhont, Directeur
van het abattoir te Rotterdam.

Benoemd tot Paardenarts ie kl. (kapitein) de Paardenarts
2e kl. J. N.
Ballangée, die tevens van Amsterdam naar
Deventer werd overgeplaatst.

Geplaatst bij het remonte depot te Millingen de Paardenarts

-ocr page 194-

2e kl. J. van de Velde uit Leiden en als diens plaatsvervanger
aangewezen de Paardenarts
3e kl. P. C. Muijzert te Utrecht.

Overgeplaatst de Paardenartsen der 2e kl. H. C. Ittman van
Zutfen naar \'s Gravenhage ,
C. van Heelsbergen van Deventer
naar Zutfen,
J. J. Westbroek van \'s Gravenhage naar Araster-
dam en de Paardenarts
3e kl. P. C. Muijzert van Utrecht
naar Leiden.

Den isten November vertrok de Paardenarts der ie kl. J. B.
H. Moubis met de rij- en hoefsmidsschool van Venloo naar
Amersfoort, terwijl de Paardenarts ie kl. J. L.
van der Wurff
te Amersfoort, en de Paardenarts 30 kl. A. Frederikse te Venloo
op dien datum onderling van garnizoen verwisselden.

De veeartsen D. P. F. Driessen en J. W. Esser zijn, blijkens
bekendmaking in de
Java- Courant, benoemd tot keurmeesters
van slachtvee, respectievelijk te Batavia en te Meester-Cornelis.
De Paardenartsen
2e kl. L. J. Hoogkamer van den geneesk.
dienst van Atjeh en onderhoorigheden en
S. Schilstra van
Banjoe-Biroe hebben onderling van garnizoen gewisseld.

Ontvangen voor het monument van Henri Bouley (zie deel
XIII, bl. 321) van M. H. J. P. Thomassen te Utrecht en L. T.
Janné
te Maastricht, ieder 5 gulden.

STAATS - E\'X A M E N S,

Het diploma van Veearts, volgens artt. 8 en 10 van de wet
van
8 Juli 1874, werd in Juli 1886 uitgereikt aan de HH.:

T. A. L. Beel, geboren te Venloo.

M. E. Bentinck ,

id.

Hoogeveen.

L. A. J. Deijer,

id.

Hontenisse.

W. L. Gitzeis ,

id.

Venray.

J. J. Hendrikse,

id.

Kerkwerve.

G. Lubberink,

id.

de Wijk.

W. J. Paimans.

id.

Terheijden.

J. Rempt,

id.

Hoogwoud.

-ocr page 195-

RIJKS VEEARTSEN IJ SCHOOL.

Tot adsistenten voor den cursus 1886/87 werden met ingang
van
1 October benoemd de HH. P. Brouwer uit Utrecht,
T. A. L.
Beel uit Venloo en L. J. van Rhijn uit Katwijk.

De leerling J. Attema blijft gedurende den cursus 1886/87
in het 3e studiejaar.

Prof. Dr. C. A. Pekelharing, oud-leeraar aan \'s Rijks Vee-
artsenijschool, is belast met een nader onderzoek naar den aard
der beri-beri en vertrok daartoe in October naar Indie.

De heer Dr. H. Zwaardemaker, Officier van gezondheid 2c kl.,
belast met het geven van onderwijs aan \'s Rijks Veeartsenijschool,
is voor het tijdvak van 1 October 1886 tot 1 October \'87 be-
noemd tot lector aan de Rijks Universiteit te Utrecht en belast
met het onderwijs in ziektekunde.

De cursus 1886/87 begon met 99 leerlingen, verdeeld als volgt:
4e studiejaar 24, waarvan 3 externe.
3e id. 15, id. 3 id.
2e id. 16, id. 2 id.
xe id. 44, id. 31 id.

Hiervan zijn er 2 van het 4e studiejaar bestemd voor den
burgelijken Veeartsenijkundigen dienst in Oost-Indië.

Als nieuwe leerlingen werden toegelaten :

K. Büchli, van Warfhuizen.

S. Knops , ,, Middelharnis.

P. Duursma , „ Drachten.

L. Louter, „ Heinenoord.

J. van Dorssen, ,, IJsselstein.

K. T. Smits , „ Sliedrecht.

G. T. Bronsdijk, „ Utrecht.

J. du Claux, ,, Groede.

J. Meijer , „ Beverwijk.

geboren te Katwijk,
id. Veendam.
id. Oude Pekela.
id. Obergum,
id. Langezwaag.

L. J. van Rh ij n ,
M. Smit,
W. S. Stüven,
R. Takens,
M. de Vries ,

-ocr page 196-

P. P. Heijnen ,

van Kerkrade.

H. R. Rentema,

„ Nieuweschans.

W. F. Eisen,

„ Velp.

J. C. Wichers ,

„ Middelstum.

M. B. ten Have,

„ Uiterburen.

H. M. Kroon,

„ Voorst.

F. W. J. van den Brink,

„ Breda.

G. van der Lee ,

„ Koudekerk.

L. Boogaert ,

„ Driewegen.

J. G. Frederiks ,

„ Zutfen.

S. de Lange ,

„ Harderwijk.

H. J. M. Berghuijs ,

„ \'s Gravenhage.

G. Hannema ,

„ Franeker.

J. Burggraaf,

„ Maarssen.

W. F. A. Gantvoort,

„ Neede.

W. van den Eijkel,

„ Rhijnsburg.

A. P. Hoogensteijn,

„ Amsterdam.

ƒ. H. Hillen,

„ Blerick.

A. M. J. Segers ,

„ Rosendaal. (N. Br.)

M. Hooijkaas ,

„ Rotterdam.

D. H. Goossen ,

„ Wageningen

H. A. Vermeulen ,

,, Utrecht.

F. J. Ermeling ,

„ Zelhem.

G. C. Verkaik,

„ Utrecht.

De leerlingen J. Hackenberg van het 3e studiejaar, A. den
Engelse en W. R. van de Kasteele van het 2e studiejaar en
J. D. van Nifterik van het ie studiejaar hebben de inrichting
verlaten ; de eerstgenoemde wegens ziekte.

ZINSTORENDE DRUKFOUTEN.

In afl, 1, Dl. 14, bldz. 64, 2e reg. v. o. staat aq. destill. 9,5, moet
zijn: aq. destill. q. s.

Bldz. 67, 9e regel v. o. staat goede, moet zijn: geene,

-ocr page 197-

AANTEEKENINGEN

MET BETKEKKING TOT DE GESCHIEDENIS

dek

VEEARTSEN IJ KUNDE

door

M. II. J. P. THOMASSEN.

(Vervolg).

In het darmkanaal, omgeven door het vetrijke net, heeft
volgens
Aristoteles onder invloed der lichaamswarmte, de
scheiding tusschen het bruikbare en niet bruikbare uit het
voedsel plaats. Het onvolkomen gevormde bloed (i%a>Q) de
chyl, wordt langs de vaten van het mesenterium naar de
aorta en holle ader en verder naar het hart gevoerd. Het
onbruikbare wordt langs het darmkanaal en de nieren naar
buiten ontlast.

Het hart bevat drie holten (hij zag den wand tusschen de
boezems over \'t hoofd) en is het centraalorgaan der circulatie
en der beweging, waaruit het bloed naar alle deelen van het
lichaam gevoerd wordt door de aderen
(cptefitg). Het bloed
wordt door de van het hart ontvangen warmte vloeibaar
gehouden; want buiten het lichaam stolt het zeer snel
wanneer de vezelstof er niet uit verwijderd is. Van den
terugkeer van \'t bloed naar het hart had hij geene voor-
stelling. Uit het bloed der niervaten wordt de urine afge-
scheiden en langs de uretheren naar de blaas gevoerd. Dat

13

-ocr page 198-

Aristoteles geen lijken van menschen onderzocht heeft,
volgt uit zijne meening, dat de mensch gekwabde nieren
heeft gelijk het kalf.

In tegenstelling met de leer, die destijds in zwang was,
zegt hij : „Wanneer vaste of vloeibare stoffen in de luchtpijp
geraken, veroorzaken zij hoesten en kunnen zelfs tot stikken
aanleiding geven. De larynx dient tot beschutting der
respiratieorganen tegen het aandringende voedsel en verder
voor de stemvorming." Alhoewel hij eenigszins bekend was
met de functie der longen, beschouwt hij de ademhaling
voornamelijk als regulator der warmte.

De hersenen zijn volgens hem door twee vliezen, de dura
en de piamater omkleed. Hij wijst op de meerdere ont-
wikkeling van dit orgaan bij den mensch. Zijne onzinnige
theorie omtrent hunne functie, zullen wij met stilzwijgen
voorbijgaan.

De tandwisseling bij het paard was hem bekend, alsook
dat de merrie minder tanden heeft dan de hengst. Hij
wijst op het gemis eener galblaas bij paarden en ezels.

Behalve de anatomie van den mensch, van tal van zoog-
dieren, vogels, visschen, kruipende dieren en insecten,
bespreekt
Aristoteles hunne ontwikkelingsgeschiedenis, de
levensverrichtingen van sommige organen en maakt zelfs ge-
wag van
ziekten bij de huisdieren. Het is niet denkbaar dat dit
alles de vruchten van eigen ervaring zijn, vooral wanneer wij
naast de natuurlijke historie, de philosophische werken in
aanmerking nemen, door dezen schrijver nagelaten. Wij
mogen dus met recht veronderstellen, dat de korte patho-
logische bijdragen, die wij laten volgen, door hem van
Grieksche deskundigen overgenomen zijn.

Paarden en schapen zijn volgens deskundigen, zegt hij, aan
dezelfde ziekten als de mensch onderhevig. Paarden kunnen
vooreerst lijden aan
Tetanos. Hierbij gaan zij stijf en de
aderen i) aan hals en hoofd zijn krampachtig gespannen.

1) Akistoteles kende de functie der spieren niet.

-ocr page 199-

Ia de weide kunnen zij door Podagra aangetast wordeii
en den hoornschoen ten gevolge van deze ziekte verliezen.
Op stal zijn zij onderhevig aan
Eileos. Zij staan dan met
de vier beenen bij elkander en kunnen, na gedurende
eenige dagen geen voedsel opgenomen te hebben, plotseling
in een toestand van opgewektheid geraken, waartegen
bloedsonttrekking en castratie aan te prijzen zijn. (Schrijvers
van lateren tijd verstaan onder
Eileos eene ontsteking der
buikorganen.) Aan eene andere ziekte van \'t paard geeft
hij den naam van
Nymphian. Hierbij vertoont de patiënt,
wanneer men fluit, een wilden, woesten blik, zijne ledematen
worden, stijf en onder het rijden holt hij voort totdat hij tot
staan gebracht wordt. (Waarschijnlijk
acute of subacute
meningitis.)

De beschrijving van andere ziekten bij het paard als
eene hartkwaal, pisopstopping, zijn zoo onduidelijk dat wij
ze niet nader zullen omschrijven.

Door hem wordt beweerd, dat paarden liever troebel dan
helder water drinken.

Ezels zouden minder bestand zijn tegen de koude dan
andere dieren en tieren om deze reden niet aan den Pontus
en in het land der Scythen. Zij worden dikwijls aangetast
door
Melis, eene ziekte waarbij een geel, taai slijm uit
den neus vloeit. Plant deze kwaal zich van den neus op
de longen over, zoo is zij doodelijk. Bepaalt zij zich bij
het hoofd dan is zij niet levensgevaarlijk. (
Neus-keel catarrh
en bronchopneumonie, misschien kwade droes.)

Runderen worden, wanneer zij in kudden leven, door
Podagra en krauros aangetast. Bij krauros gaat de eetlust
verloren, de ademhaling is frequent, de uitgeademde lucht
heet, de dieren laten de ooren hangen en sterven binnen
enkele dagen. Bij de lijkopening vindt men de
longen
bedorven. (Wellicht besmettelijke longziekte.)

Aan de gevolgen van Podagra sterven de dieren nooit;
zij verliezen ook niet den hoornschoen gelijk het paard. Warme
pik is een goed geneesmiddel tegen deze ziekte. (
klauwzeer.)

-ocr page 200-

Honden kunnen lijden aan dolheid (Xvttu) kynanche en
podagra. Dolheid gaat door den beet van dolle honden
op alle dieren, behalve op den
mensch over. Zelfs kameelen
kunnen met deze kwaal behept zijn. Beide andere ziekten
van den hond zouden meestal ook doodelijk zijn.

Drie ziekten van het varken worden door Aristoteles
vermeld. Branchos kenmerkt zich vooral door ontsteking
der kaak (keel?) en luchtpijp. Andere deelen kunnen ook
meelijden en, wanneer de longen er in betrokken raken,
sterven de dieren spoedig. Vooral wanneer de dieren goed
tieren hebben zij veel aanleg voor deze kwaal. Warme
baden, incie\'s in de tong en het inwendig gebruik van
moerbeziën worden met goed gevolg tegen deze ziekte ge-
bruikt.
(Angina.)

De Cysticereus ziekte der varkens was hem ook bekend.
Voor de onderkenning der gortigheid, raadt hij aan een
onderzoek onder de tong in te stellen, omdat op deze plaats
de vinnen meestal gezeten zijn. Zoolang jonge dieren de
melk nog gebruiken, blijven zij verschoond van deze kwaal.
In den beginne heeft het vleesch een zoeten smaak, later
meer waterachtig. Na het gebruik der
tipha? verdwijnen de
vinnen. Hij meende dat deze ziekte alleen aan varkens eigen is.

Verder kende hij twee vormen van kraura bij de varkens,
waarvan eene gepaard gaat met
diarrhee. Eikels zijn vol-
gens hem een ongeschikt voedsel voor deze diersoort.
Vooreerst maken zij het vleesch waterachtig en geven
aanleiding tot
abortus. Schapen zouden dit laatste nadeel
nog spoediger ondervinden.

Aristoteles handelt ook over castratie en den invloed
van deze operatie op dieren. Alleen bij varkens zou men
op den leeftijd geen acht behoeven te slaan, terwijl andere
dieren uitsluitend op jeugdigen leeftijd mogen gecastreerd
worden.

Bij kalveren geschiedt de operatie als volgt:

Het dier wordt op den grond gelegd en nadat een stuk
van \'t scrotum verwijderd is, drukt men de testikels naar

-ocr page 201-

onder en hunne wortel zoover mogelijk naar boven. De
wond wordt met haren opgevuld om de afvloeiing van etter
te bevorderen. Treedt ontsteking op dan moet het scrotum
gebrand en met poeder bestrooid worden.

Bij zeugen neemt men de Jcapria (ovariën) weg, op de
volgende manier: de dieren worden na vooraf gedurende
twee dagen gevast te hebben aan de achterbeenen opgehangen.

Op de plaats waar bij mannelijke dieren de ballen zitten
maakt men eene incisie en verwijdert langs dezen weg een
gedeelte der kapria die aan de hoornen der baarmoeder ge-
zeten zijn. De wond wordt door middel van eene hechting
gesloten. Hierdoor worden de dieren ongeschikt voor de
voortteeling, en krijgen tevens meer dispositie voor vetwor-
ding. Vrouwelijke kameelen, die voor den krijgsdienst be-
stemd zijn, worden ook aan genoemde operatie onderworpen.

Van castratie der vogels en meer speciaal van hanen
maakt hij met een enkel woord gewag en wijst er op, dat
bij deze dieren de testikels binnen het bekken gelegen zijn.
Hij raadt aan om deze organen door middel van gloeiende
naalden te destrueeren.

Sprekende over geneesmiddelwerking, wijst Aristoteles
er reeds op, dat dieren na een langdurig gebruik van een
geneesmiddel hiervoor ongevoeliger worden.

De ontwikkeling van het embryo wordt breedvoerig door
hem besproken, en de erfelijkheid van gebreken der ouders
op de kinderen , zelfs toevallige gebreken, als lidteekenen
door voorbeelden gestaafd. De invloed der kleur van \'t
mondslijmvlies bij de ouders op de kleur der haren bij de
afstammelingen was hem eveneens bekend.

Pllnius , Plutarchus en vooral Hierocles, die omstreeks
de 5du eeuw n. Chr. over veeartsenijkunde schreef, maken
gewag van
Diocles van Carystus. Deze werd omstreeks
360 v. Chr. op Euboa geboren en behoorde tot de familie
der Asclepiaden.

Hierocles zegt van hem, dat hij zeer ervaren was in
de anatomie der dieren en zeer goede voorschriften op hy-

-ocr page 202-

giënisch gebied nagelaten heeft. Uit dit alles kan men
niet opmaken, dat hij zich speciaal met
Veeartsenijkunde
heeft bezig gehouden. Hij was hoogstwaarschijnlijk men-
schenarts en men zegt dat door hem eerst de veronderstel-
ling geopperd werd, dat
koorts altijd een gevolg is van
andere ziektetoestanden.

Langzamerhand strekte de Grieksehe wetenschap zich uit
buiten de grenzen van het schiereiland. Zoowel hunne taal
als de smaak voor Grieksehe kunst en wetenschap verbreidde
zich over een aantal landen, waarvan de bewoners door de
veroveringstochten van
Alexander met dit beschaafde Eu-
ropeesche volk in aanraking kwamen. Zelfs hunne over-
winnaars , de Romeinen, ontsnapten zoo als wij later zullen
zien, niet aan den invloed der Grieksehe beschaving.

Aan de Delta van den Nijl stichtte de wereldveroveraar
Alexandrië, dat weldra de zetel der wetenschap werd. Aan
mannen van eiken landaard werd eene rustige beoefening
der wetenschappen in deze plaats gegund en tevens een
kosteloos verblijf en onderhoud in het
Museum aangeboden.

In dit gebouw bevond zich tevens eene der vermaarde
boekenverzamelingen, die circa 700,000 geschreven rollen
bevatte. De andere in het
Serapeum bestond uit ongeveer
300,000 rollen. De eerste werd omstreeks 47 j. v. Chr.
bij het beleg der Romeinen, onder
Caesar , door de vlammen
verwoest, waarna
Antootnus 200,000 rollen uit de biblio-
theek van
Pergamus naar Alexandrië overbracht. Ook deze
werden voor een deel in 390 n. Chr., voor een ander deel
in 632 eene prooi der vlammen. De verzameling van het
Serapeum werd in 398 door de Christenen verwoest. De
wetenschap heeft door het gemis aan deze schatten der oud-
heid, waaronder de veeartsenijkunde ook ongetwijfeld haar
luttel aandeel had, een onschatbaar verlies geleden.

Alexandrië werd een tweede Athene en wist het aange-
nomen standpunt te bewaren tot de 7cle eeuw n. Chr., toen
het door de Arabieren onder aanvoering van
Amroe werd
ingenomen,

-ocr page 203-

De geneeskunde en in \'t bizonder de anatomie maakte
groote vorderingen. Men bepaalde zich niet meer bij de be-
oefening dezer wetenschap op
dieren, maar ook werd van
menschenlijken gebruik gemaakt, zelfs schijnt men zich
vivi-
secties
op misdadigers veroorloofd te hebben. (Celsus , Pli-
nt
us , en vooral de kerkvader Tertüllianus, maken hiervan
gewag.)

Op anatomisch gebied hebben zich vooral Herophilus
(300
v. Chr.) en Erasistratus (gest. 280 v. Chr.) onder-
scheiden.

Onder anderen maakt Herophilus veel werk van \'t on-
derzoek der hersenen, beschrijft de vliezen en holten en
houdt de vierde hersenholte voor de zitplaats der ziel. Het
oog maakte ook meer speciaal het voorwerp van zijn onder-
zoek uit. De naam van
duodenum werd door hem voor
\'t eerst gebruikt. Chylvaten waren aan
Herophilus bekend.
„Van de darmen ontspringen vaten, zegt hij, die in klier-
achtige organen treden
," en niet in de poort van de lever, enz.

Erasistratus beschreef de klapvliezen van \'t hart, waar-
aan hij de thans nog gebruikelijke namen gaf. Zijne attentie
werd getrokken door eigenaardige arterien (chylvaten) uit-
gaande van de darmen, die hij bij geiten dikwijls gevuld
zag met melk en soms met lucht. Hij wees op het ge-
wicht der hersenwindingen in verband met de verstandelijke
ontwikkeling.

Overeenkomstig de leer, dat arterien met pneuma (lucht)
gevuld zyn, verklaarde hij verbloedingen uit arterien als
gevolg van de
ontlasting van bloed uit de aderen in de ont-
stane ledige ruimte
, na ontwijking der pneuma uit de arte-
rien. Over hunne ziektekundige kennis, kunnen wij niet
uitwijden, alleen zij vermeld, dat
Herophilus de leer van
Hippocrates was toegedaan, en dat Erasistratus er een
groot tegenstander van was. Ook maakte deze zeer weinig
gebruik van
aderlating.

Tal van beroemde artsen uit de Alexandrijnsche school
zouden wij hier kunnen opnoemen en voor ons hoogst merk-

-ocr page 204-

waardige gegevens uit hunne werken aanhalen, ware het
niet dat daardoor ons werk te veel het karakter van ge-
schiedenis der
Veeartsenijkunde zou verliezen. Zooveel
mogelijk binnen de grenzen van ons onderwerp blijvende ,
verdienen alleen nog vermelding:

Pamphylus van Alexandrië, die omstreeks 200 j. v. Chr.
leefde. Yolgens
Süidas heeft hij een werk over den land-
bouw geschreven.
Galenüs zegt dat zijne werken vol van
bezweringsformulen en Egyptische fabelen waren. In de
Hippiatrica 1) van grrynaeus wordt zijn naam niet vermeld,
in de uitgave van
Ruellius staat een middel tegen de
vlooien der dieren opgegeven.
Needham, die een manuscript
der Hippiatrica bezat, beweert dat zijn naam hierin meer-
malen aangehaald wordt.

Bolüs Mendesius (70 v. Chr.) spreekt over het kunst-
matig uitbroeien van eieren door warmte. Ook herhaalt hij
de bewering van
Aristoteles aangaande den invloed der
kleur van \'t mondslijm vlies bij de ouders op de kleur der
haren bij de afstammelingen. In het werk van
Columella
lezen wij: „ Sed Egyptiae gentis auctor memorabilis, Bolus
Mendesius cujus commenta sub nomine Democriti falso pro-
duntur
" — en vinden verder in de Greoponica onder den
naam van
Democritus vermeld: de wondbehandeling bij
runderen met Malva sylvestris, het nut van \'t gebruik van
keukenzout om de gezondheid der dieren te bewaren en
een onzinnig middel tegen diarrhee, bestaande in het in-
wrijven der hoornen met ol. terebinth.

De beroemde pharmacoloog Pedanius Dioscorides, geb.
in de lste eeuw na Chr. te Anazarba in Cilicië, schreef een

1  Onder Hippiatrica eu Oeoponica verstaan wij twee verzamelingen van
brokstukken uit geschriften, handelende over landbouw of veeartsenijkunde om-
streeks de 10de eeuw op laat van Keizer Consïantikvs porphyrogeki/rjis
verzameld,

-ocr page 205-

werk over Pharmacologie, dat zelfs tot in de 16de eeuw
geraadpleegd werd. In het 2de boek, waar hij handelt over
den beet van vergiftige dieren, wordt ook over
hondsdolheid
gesproken.

In het werk van Suidas worden verschillende schrijvers
onder den naam van
Didymus vermeld. Yolgens Needham
zou het de laatst aangehaalde zijn, die een werk over
land-
louw
schreef. Hij leefde omstreeks de 3de eeuw n. Chr. en
maakte deel uit van het Museum te Alexandrië. Uit zijn werk
vinden wij een en ander in de Geoponica en Hippiatrica over
ziekten der runderen, schapen en varkens.

Onder anderen spreekt hij over den leeftijd waarop
runderen voor de voortteeling geschikt zijn. En d. i.
volgens hem niet beneden de twee en niet boven de twaalf
jaar.

De castratie van kalveren geschiedt het geschikst, zegt
hij, op tweejarigen leeftijd; voor de behandeling der wonden
na deze operatie beveelt hij het gebruik aan van eene zalf,
bestaande uit teer, olie en asch. De verschijnselen van koorts
bij het rund worden in \'t kort vermeld, waartegen als
therapeutisch hulpmiddel eene aderlating aan de ooren moet
dienen.

Niet alleen maakt hij gewag van schurft bij \'t schaap, maar
ook bij lcameelen en olifanten. Als voorbehoedmiddel tegen
deze kwaal beveelt hij aan, de schapen direct na het scheren
in te smeren.

Didymus wijst op het onderzoek der borstels, uitgetrokken
in de halsstreek, als diagnostisch hulpmiddel bij ziekten van
het varken. Is de wortel met bloed of etter bedekt, dan
wijst zulks op ziekten. Hebben zij koorts, zegt hij, ont-
trekt dan bloed aan de staart; is de keel aangedaan dan
dient bloed vóór den schouder afgetapt te worden. Is de
onderkenning der ziekte onmogelijk, laat de dieren dan een
dag vasten en geeft uitsluitend een aftreksel vim den kom-
kommerwortel, waarna zij de oorzaak der ziekte uitbraken*
Hunne groote gulzigheid geeft dikwijls aanleiding tot
milt-

-ocr page 206-

aandoeningen. De rhizoma en het herba polygoni, kunnen
als
aphrodisiaoa bij mannelijke dieren dienst doen.

Tal van andere schrijvers, waaronder ook veeartsen, waar-
over wij later zullen handelen, hebben zich van de Griek-
sche taal bediend. De voornaamste onder deze zijn de
Bijzantijnen der 3de en 4de eeuw na Chr., die de veeartsenij-
kunde tot een belangrijken trap van ontwikkeling opge-
voerd hebben.

Dat bij de oude Grieken veeartsen bestaan hebben, ge-
tuigt de naam van
Hippiatroi, waarvan Yarro gewaagt.
Evenwel werd al het geen wij van hen met betrekking tot
deze wetenschap vermeld hebben, door leeken geschreven,
die ons voor een klein gedeelte de vruchten hunner
eigen ervaring meegedeeld hebben; voor een ander deel
hebben zij van de kennis van deskundigen op dit gebied
gebruik gemaakt.

De Grieken maakten veel werk van hunne paarden. Het
klimaat was in sommige streken zeer geschikt voor de
paardenfokkerij. Beroemde stoeterijen vond men te Epiros,
Argos en Mycene. De paarden uit Cappadocië zijn door de
dichters bezongen als de beste en de krachtigste; die uit
Thessalië overtroffen alle andere door hunne sierlijke vormen.
Zij hielden streng aan de
genealogie van hunne paarden en
legden geslachtsregisters aan, gelijk thans nog bij de En-
gelschen en Arabieren gebruikelijk is. Tevens werden de
dieren met een gloeiend ijzer op de dij gemerkt en van een
onuitwischbaar teeken voorzien, dat moest dienen om hunne
afkomst te bewijzen.

De meest aangenomen teekens bestonden uit eene letter
van \'talphabet of\'uit de voorstelling van eene diersoort, naar
gelang waarvan betreffende paarden een bepaalden naam
droegen. Zoo b. v. paarden, gemerkt met een ossenkop,
noemde men
BoiUtcpaXoi, waaraan het beroemde paard van
Alexander den Grooten zijn naam
Bucepliaal te danken had.
Anderen gemerkt met
K noemde men xonnaaiug, enz. Mer-
riën hield men als meer geschikt voor de renbaan dan

-ocr page 207-

ruinen of hengsten, omdat men veronderstelde dat zij sneller
konden loopen, De Arabieren zijn thans nog deze meening
toegedaan.

Tal van beroemde mannen staan te boek als overwinnaars
der bekende Olympische spelen, onder anderen:
Pythagoras
Empedocles, Aldbiades , Miltiades, Philippus
van Macedonië,
enz. Elk paard droeg een bepaalden naam om het bij ge-
noemde spelen van andere te onderscheiden.

De draf was, waarschijnlijk omdat zij geen zadels ge-
bruikten , uit de Grieksche rijschool verbannen. Behalve de
galop was de
telgang hunne meest geliefkoosde beweging.

HOOFDSTUK II.

DE VEEARTSENIJKUNDE BIJ DE ROMEINEN EN BYZANTIJNEN.

Onder de oudste bewoners van Italië namen de Etruriërs,
naast de Samnieten en de Latijnen de voornaamste plaats
in. Zij bewoonden eerst het land, dat zich uitstrekt van
de Alpen tot den Tiber en maakten later, na de invasie
van Noordsche volken, Etrurië of Tuscië (Toscane) tot hun
hoofdzetel. Op het gebied van kunsten en wetenschappen
bereikte dit volk een aanzienlijke hoogte, waarvan wij thans
nog de bewijzen in onze musea aantreffen. De
Geneeskunde
werd bij hen door de priesters uitgeoefend. Deze beschouw-
den ziekten uitsluitend als het uitwerksel van den toorn
der Goden en stelden zich tot taak als middelaars tusschen
de Godheid en den lijdenden mensch op te treden.

Behalve van bovennatuurlijke maakten zij ook van na-
tuurlijke middelen gebruik. De Etruriërs waren zelfs onder de
volken der oudheid beroemd wegens hunne kennis van de
kracht der planten en wegens hunne vaardigheid in het
bereiden van geneesmiddelen uit het sap van bloemen en

-ocr page 208-

bladeren. (Homerus, Aeschylus, Theophrastus.) Zij kenden
ook de kracht der minerale wateren, waaraan het land, dat zij
bewroonden zoo rijk is. (Yergilius.)

Zij stonden verder bekend als zeer ervaren in de anato-
mie
, waarin de priesters, belast met het lezen der toekomst
uit de ligging en den toestand der ingewanden bij dieren,
vooral uitmuntten.
Plinius zegt, dat toen Pyrrhus, koning
van Epirus, in Italië landde, de auguren de beweging en
den toestand van het
hart bij dieren raadpleegden. Strabo
getuigt ook van de groote bekwaamheid der auguren bij
dit volk.

Uit dit alles volgt, dat, al is het ook indirect, de Zootomie
met goed succes door de Etruriërs beoefend is.

Onder de Goden, die zij vereerden, behoort Silvanus, de
God der akkers en velden, die de herders en de kudden
voor ziekten behoedde.

De Romeinen hebben op het gebied van kunsten en weten-
schappen zeer veel van de Etruriërs overgenomen, maar
vooral deed zich in de laatste dagen der Republiek de
Grieksche invloed te Rome gelden, zoodat de wereldvero-
veraars als de erfgenamen der Grieksche beschaving in de
geschiedenis beschouwd worden.

De Geneeskunde was geruimen tijd te Rome, zooals wij
later zullen zien, bijna uitsluitend in handen van Grieken.
Hetzelfde geldt niet voor de
veeartsenijkunde, die bij de
oude Romeinen een onderdeel der landbouwkunde (
veeteelt),
waarin zij reeds vroeg ver gevorderd waren, uitmaakte.
Hunne kennis op dit gebied, hoewel in de vóór Christelijke
periode nog gebrekkig, beschouwden zij als hunne eigen
schepping.

De geschiedenis der veeartsenijkunde bij dit volk verdient
om twee redenen meer speciaal onze belangstelling. Voor-
eerst bezitten wij van geen volk der oudheid zoovele be-
wijzen zijner kennis in deze dan van de Romeinen. Voor
een ander deel mogen wij veronderstellen, dat de ervaring,
opgedaan aan gene zijde der Alpen, van het begin onzer

-ocr page 209-

jaartelling af\', ingang gevonden heeft bij de bewoners der
onderworpen gewesten, waartoe het grootste gedeelte van
ons vaderland gedurende circa
vier eeuwen behoord heeft.

Het staat vast, dat Romeinsche geneesheeren hier te lande
de geneeskunde hebben uitgeoefend, en wij wagen het op
dit feit de hypothese te bouwen, dat ook de geneeskunde
der dieren door onze voorouders gedurende ruim
drie eeuwen
volgens Romeinsche grondslagen toegepast is.

Met betrekking tot de menschelijke geneeskunde vinden
wij de onomstootbare bewijzen voor onze bewering in de
chirurgische instrumenten en de zegelsteenen van oogartsen,
hier te lande tusschen Romeinsche oudheden gevonden.

In de vergadering der Koninklijke Academie van 8 Octo-
ber 1883 vertoonde de Heer
Iiabets eenige instrumenten,
in 1882 te Maastricht met andere Romeinsche voorwerpen
opgedolven, bestaande in een oorlepeltje (
auriculare specil-
lurn
), eene bistouri (scalpellus), een gaffeltje (furcula), eene
sonde (
specillum) en een soort schuimlepeltje. Zij zijn
alle uit brons vervaardigd en hingen aan een gevlochten
ringetje van hetzelfde metaal. Ook op andere plaatsen van
ons vaderland zijn hiermede overeenkomende instrumenten
gevonden. Zelfs werden in 1860 te
Beckurn bij Munster
heelkundige instrumenten ontdekt, die hoogstwaarschijnlijk
voor
veeartsenijkundig gebruik gediend hebben

Tusschen beenderen van menschen en paarden werden,
behalve verschillende wapenen en paardentuig, meest allen
uit brons vervaardigd, de volgende instrumenten aangetroffen :
Vooreert het voorste gedeelte eener
vlijm, die zeer weinig
van de onze verschilt, een
lancet en een pincet uit brons,
waarop van buiten XIX gegraveerd is. Uit dit laatste wil
men de gevolgtrekking maken dat de eigenaar (paardenarts ?)
tot het 19,:ie legioen behoord heeft, dat onder Yarus in het
Teutoburgerwoud verdelgd werd (9 n. Chr.)

Opmerking verdient nog, dat naast paardengeraamten wel

1) Jahrbücher des Vereins von Alterthums freunden in Rheinland. XXXTl. p. 132.

-ocr page 210-

trensén, vóseiten, gespen van paardentuig gevonden werden ,
maar
hoefijzers ontbraken.

Zegelsteenen van Romeinsche oogartsen, aan wier her-
komst niet te twijfelen valt, zijn ook hier te lande ge-
vonden. Yele exemplaren, met de onze overeenkomende,
ontdekte men niet alleen in Italië maar ook in Frankrijk
en Engeland. De eerste, in 1770 te
Valkenburg gevonden,
is het eigendom geweest van den arts
Cajus Lucius Alexander.
De tweede, afkomstig van zekeren Marcus Ulpius Heracles
werd op de VYinseling bij Nijmegen opgedolven. De laatste,
herkomstig uit Heerlen (Limburg), is door den Heer Habets
in de
Publications Archéologiques du Limbourg beschreven
en heeft toebehoord aan den oogarts
Lucius Junius Macrinus.

De meeste dezer stempels zijn uit serpentijn, nephriet of
leisteen vervaardigd. Op een der vlakten is de
naam van den
arts
in den genitivus vermeld, op de andere de namen der
geneesmiddelen met de gebruiksaanwijzing. Afdruksels hier-
van werden op het geneesmiddel zelf geplaatst, dat dan
de consistentie van onze toiletzeep had, of op de potjes en
fleschjes waarin de zalven en watertjes bewaard werden.

Sommige namen van deze medici ocularii wijzen op Cel-
tischen oorsprong, een bewijs dat ook
Galliërs de ge-
neeskunde reeds in de 2de en 3de eeuw n. Chr. beoefend hebben.

Bij de Romeinen, zelfs nadat de beschaving algemeen
ingang gevonden had, was het niet zoo gebruikelijk als in
Griekenland, dat men zich uitsluitend met de wetenschap
bezig hield. Wetenschappelijke arbeid diende meestal als
uitspanning.

Mannen uit den lageren stand, die door hun rang en
geboorte geen vooruitzicht op staatsbetrekkingen hadden,
stelden bij de keuze van een beroep materieele belangen op
den voorgrond. Ook dan wanneer zij de loopbaan der rechts-
geleerdheid of
geneeskunde kozen, was hun streven om zich
langs den weg der routine te bekwamen en zich zooveel
mogelijk van eene tijdroovende wetenschappelijke opleiding-
te onthouden.

-ocr page 211-

De geneeskunde was bij de Romeinen niet zeer xn aaïi-
zien.
Cicero zegt „dat het een goed vak is voor dengene
voor wiens stand zulks past" en dit was voor
vrijgemaakten
en slaven. Zelfs nog onder de keizers vond men aan het
hof en bij de voorname familiën
servi en liberti medici.
Hierin kwam eenige verandering nadat Grieksche medici
zich te Rome gevestigd hadden. Ook van deze was de
positie in den beginne niet benijdenswaardig. Lang duurde
het alvorens zij het vertrouwen van het publiek mochten ge-
nieten en zelfs door mannen van invloed als
Cato werden
zij heftig bestreden. Aan
Asclepiades van Prusa, een
tijdgenoot en vriend van
Cicero , mocht het gelukken, dank
zij zijne uitgebreide kennis en het redenaarstalent waarmede
hij begaafd was, om fortuin en aanzien te verwerven.

Caesar verleende aan vreemde artsen het burgerrecht,
hetgeen tot gevolg had, dat tal van deskundigen uit Grie-
kenland en Egypte (
Alexandrië) naar Italië trokken.

Langzamerhand legden de Romeinen zich ook meer dege-
lijk toe op de geneeskunde. Onder de regeering der keizers
werden artsen met eene vaste bezoldiging door den staat
aangesteld. Zelfs vond men onder
Yalehtinianüs artsen,
aan wie de armenpraktijk opgedragen was. Zoo ook waren
bij het leger speciale medici aangesteld. Nadat het getal
practici te Rome belangrijk was toegenomen, kreeg men
specialiteiten als:
tand-, oog- en oorartsen, artsen die speciaal
fistels en breuken behandelden, zelfs, behalve de vroed-
vrouwen (obstetrices), vrouwelijke geneeskundigen (medicae),
De arts leverde zelf de geneesmiddelen.

Naast deze wetenschappelijk gevormde menschen bleven
zoogenaamde medicamenten of zalfverkoopers (
unguentarii,
myropolae)
de geneeskunde uitoefenen, waaronder de rond-
reizende kwakzalvers den naam van
pharmacopola droegen.

Hieruit volgt vooreerst, dat de Romeinen behalve hetgeen
zij van de Etruriërs overgenomen hadden, hunne genees-
kundige kennis voor het grootste gedeelte aan de Grieken
te danken hadden. Yerder blijkt duidelijk uit de gegevens,

-ocr page 212-

die wij in \'t kort vermeld hebben, dat, tot onder de eerste
keizers, van eenigszins wetenschappelijke beoefening der
vee-
artsenijkunde
geen sprake kan zyn.

Naast de krijgskunde legden zij zich vooral toe op land-
bouw en veeteelt, die voor hen eene voorname bron van
welvaart opleverden. De behandeling en verpleging van
zieke dieren, al was dit ook zuiver empirisch, werd door
hen als een onderdeel dezer wetenschap beschouwd. Zij
wisten zich vooral de kennis der
Carthagers op dit gebied
ten nutte te maken.

Bij de verwoesting van Carthago, 146 v. Chr, werd door
Scipio het belangrijke werk over landbouw van
Mago gered
en naar Rome overgebracht. Het werd omstreeks 250
v. Chr, in de
Punische taal geschreven en bestond uit 25
boeken. Op last van den Romeinschen Senaat werd het-
zelve door
Cassius Dionysius van Utica in \'t Grieksch
vertaald, en een uittreksel er van gemaakt door Diophanes
van Bithynië omstreeks 50 v. Chr. De meeste schrijvers,
handelende over landbouw en veeartsenijkunde, maken mel-
ding van dit werk, onder anderen Yarro, Columella, Pela-
gonius, Palladius etc.

Het origineele werk, als ook het uittreksel van Diophanes,
zijn beide in de middeleeuwen verloren geraakt.
Cornario
die in de 16^ eeuw de Geoponica in \'t Latijn vertaalde,
meende hierin het primitieve werk van Mago terugge-
vonden te hebben en gaf hetzelve uit in 1543 te Lyon
onder den naam van:
Cassii Dyonisii Uticensis de Agri-
cultura etc.

Enkele textueele citaten uit Mago worden door Romein-
sche schrijvers aangehaald. Wij mogen evenwel veronder-
stellen, dat hij dikwijls, ook daar waar zijn naam niet genoemd
wordt, nageschreven is. Columella geeft onder anderen
eene beschrijving van castratie der kalveren met klemhoutjes,
volgens Mago en citeert zijn naam op tal van andere plaat-
sen.
Varro geeft ons vooral belangrijke inlichtingen om-
rent dezan sc hrijver. Zoo lezen wij in zijn werk de
Re

-ocr page 213-

rustica Lib. I: „ flos nobilitiate Marjo Carthaginensis prae-
leriit poenica lingua, quod res dispersas comprehendit libris
29
quos Cassius Dionysius Uticensis vertit libris XX, ac graeca
lingua Sextilio praetori misit, in quae volumina de graecis
libris eorum, quos dixi adjecit non pauca: et de Magonis
dempsit insiar librorum VIII. Hosce ipsos utiliter ad VI
libros redegit Diophanes in Bitinia et misit Dejotaro regi."

Yarro zegt verder, dat de oversten der herders, magister
pec.oris,
geschriften bezaten, waaruit zij de geneesmiddelen,
welke zij tegen ziekten en verwondingen der dieren ge-
bruikten, leerden kennen. Lib. II, Cap. III. Dit geneeskun-
dig boek schenen de herders bij zich te dragen, „
et quae
opus ad medendam portat secum
\' (Lib. II, C. II, 20) en
verder de noodige instrumenten (Lib. II, c. X.) Genoemde
schrijver deelt ons verder mede dat de veeartsenijkundige
kennis der herders getrokken was uit Mago\'s werk
nexscripta
de Magonis libris.\'"

Wij leeren tevens hieruit, dat ten tijde van Yarro onge-
veer 100 v Chr. de herders vooral zich met de behandeling
van het zieke vee belastten. Of deze ook hunne veeartse-
nijkundige kennis op
paarden toepasten, is evenwel zeer
twijfelachtig, vooral in de steden zal dit wel niet het geval
geweest zijn.

Dat de Romeinen reeds veel vroeger werk gemaakt hebben
van ziekten en gebreken der huisdieren , bewijzen ons de
edicten der aedilen, waarin garantie bepalingen voorkomen
van toepassing bij den verkoop van
slaven en huisdieren.
Zij dienden om den kooper, die slechts in sta&t is ziekten
gebreken en ondeugden der dieren te ontdekken, nadat deze
gedurende eenigen tijd in zijn bezit geweest zijn, voor de
schade die voor hem daaruit kon voortvloeien, te vrijwaren.
De Aedilen (sacrarum aedium curatores) speelden onder de
oude magistraten der republiek eene voorname rol, aan
hen was het toezicht toevertrouwd op den verkoop van
waren in \'t algemeen, waaromtrent zij bepaalde voorschriften,
de edicten, gaven.

-ocr page 214-

Ook omtrent het houden van gevaarlijke dieren gingen
van hen bepalingen uit.

Aangaande het juiste tijdstip waarop zij verschenen, is
men het niet eens. Wij weten, dat onder de juristen der
Republiek de meeningen verdeeld waren, aangaande het
begrip der woorden
morbus en vitium. De oudste deskundige,
die bij deze gelegenheid genoemd wordt, is
M. P. Cato
Lieinianus
, die omstreeks 600 v. Chr. leefde. Sommige
schrijvers beweren, dat het zoogenaamde
jumenten edict,
van lateren tijd is dan het
slavenedict. Dit zou vooral
blijken uit de betere taal waarin het eerste gesteld is.

Aan den verkooper was de verplichting opgelegd den
kooper omtrent alle ziekten en gebreken in te lichten. „
Qui
jumenta vendunt, palam recte dicunto qirid in quoque eorum
morbi vitiique sit
." Wij lezen verder: „Si quid ita factum
non erit, — morbi autem vitiive causa in emtis faciendis in
sex mensibus — iudicium dabimus
" Binnen de 6 maanden
na den verkoop mocht de kooper eene
actio redhibitoria
instellen; na dit termijn binnen het jaar eene actio quanti
minoris, „vel quo minoris cum venirent fuerit, in anno iudicium
dabimus
," Zulks was op alle huisdieren van toepassing,
hetgeen blijkt uit de volgende bepaling:
„ Quae de iumentorum
sanitate diximus, de caetero quoque pecore omni venditores
fadunto."

De oudste benaming voor veearts bij de Romeinen was,
zooals wij vroeger reeds mededeelden,
mulomedicus, (mulo-
medicina). Columella gebruikt het eerst het woord
veterina-
rius.
Een minder gebruikte term was medicus equarius.
Yalerius Maximus 1) Lib. IX, Cap. XYI spreekt de He-
rophilo equario
en noemt Heropliilus verder equarius medicus.

Uit de volgende inschriften blijkt, dat men ook den naam
van medicus
iumentarius bezigde en dat de benaminge n van
medicus
ludi matutini en med. ludi magni waarschijnlijk

1  Valerii Masimi factorum dictorumque memorabilinra.

-ocr page 215-

doelden op veeartsenijkundigen belast met de behandeling
van wilde dieren voor den circus bestemd.

Orellitracht zulks uit de volgende inschriften te bewijzen: i)

2553. Eutychus Aug. Lib. Neronianus medicus Ludi Matütini
fecit sibi et irene lib // coniugi carissimae bene meritae et
libertis libertabusq. posterisque eorum.

2554. Claudius Aug Lib Agaiocles // rned. lud. mat. fecit //
sibi et Claudio lanis. aug // ct primitivo curatori // spoliar
et thelesporo retiario. S. V. F. L.

Onder de namen van personen die deel uitmaakten van
eene soort gilde, vinden wij ook opgeteekend de volgende:
Ap. Quintius. Ap. L. Nicephor. Medicus iumentarius. Dit
inschrift werd in 1785 in de Pontijnsche moerassen gevonden.

Het volgende opschrift in verzen, van een cippus opgedolven te
Aix in 1841, waarschijnlijk uit de 3de of 4de eeuw n. Chr. af-
komstig, levert het onweerlegbaar bewijs, dat bij de Romeinen
veeartsenijkundigen speciaal belast waren met de behandeling
van de wilde dieren, bestemd voor de publieke spelen. 1)
Paulo siste gradum, juvenis pie, quaeso, viator
Ut mea per titulum noris sic invida fata:
Uno minus quam bis denos ego vixi per annos,
Integer, innocuus, semper pio meute probatus;
Qui docili luso juvenum bene doctus harenis,
Pulcher et ille fui; variis circumdatus armis
Saepe feras lusi,
medicus tarnen is quoque vixi,
Et comes Ursaris comes his qui victima sacris
Caedere saepe solent, et qui, novo tempore veris
Floribus intextis rifovent simulacra Deorum,
Noinen si quaeris, titulus tibi vera fatetur:
Sex. Julius FELICISSIMUS
Sex. Julius FELIX.

Alumno Incompara.....

Felicita...........

1  Zeitschrift f. d, Alterthumwissenschaft. 1841. No. 93.

-ocr page 216-

De onderste hoek rechts was afgebroken, zoodat letters
ontbreken. De vertaling luidt als volgt:

Sta stil jonge en vrome wandelaar, opdat gij uit dit
opschrift mijne lotgevallen leert kennen. Twintig jaren min
een heb ik vroom en braaf geleefd, ging leergierig ter
schole en werd in de praktijken der jeugd onderwezen.
Ik was schoon en uitgedoscht met eene schitterende wapen-
rusting , bevocht ik de wilde dieren, waarvan ik tevens de
geneesheer was. Mijne metgezellen waren degene aan wie het
toezicht over de beren opgedragen is en degene die gelast zijn
met de offeranden der dieren en bij de terugkomst van de lente
de standbeelden der Goden met kransen en bloemen versieren.

Wilt gij mijn naam weten, dan vindt gij in dit opschrift
de waarheid.

Sextus Julius Felicissimus.

„ „ Felix.

Aan zijn onovertroffen leerling.

Geluk.

Onder de regeering van Diocletianus (300 n. Chr.) schijnt
het aantal veeartsen in het Romeinsche rijk zeer groot ge-
weest te zijn. In het bekende edict \') werd het salaris,
toegekend aan veeartsen voor het verrichten van sommige
operaties, vastgesteld. Wij lezen in Cap. YII van dit edict:
de mercedibus operariorum.

20. Mrdomedico tonsurae et aptuturae pedum in capite
uno * sex.

21. depleturae et purgaturae capitis pér singula capita *
bigenti.

Yoor herders.

23. tonsori pecurum iu uno capitae pasto * duos.

Ook wordt het loon vastgesteld voor het maken van
paardentuig ; van
hoefbeslag wordt geen melding gemaakt,
want bovengemelde
aptatura pedum heeft alleen betrekking

-ocr page 217-

op het besnijden of vegen der hoeven, De manier waarop
zulks bij de Romeinen geschiedde kwam hoogstwaarschijnlijk
vrij wel overeen met de hedeadaagsche methode en wel
door middel van het
veegmes. Enkele exemplaren van Ro-
meinschen oorsprong van dit eigenaardige instrument zijn
gevonden en beschreven, waarvan het eerste te Pompei, dat
in het Museum te Napels bewaard wordt en door
B. Quaranta
beschreven is. ]) Een ander, gevonden te Nasium, bevindt zich
te Bar-le-Duc en C. Robert maakt in de
Revue arehéologique
1876 gewag van een veegmes in het Museum te Grrenoble
aanwTezig. Omtrent de herkomst van het eerste kan geen
twijfel bestaan en wij kunnen dit instrument beschouwen
als gebruikt in gemelde plaats vóór 79 n. Chr. Alhoewel
vrij compleet zou door minder goedgeloovigen de twijfel
kunnen geopperd worden, of het wel zeker is, dat bedoeld
voorwerp voor het besnijden van paardehoeven gediend
heeft. De figuur geplaatst op het heft bestaande uit een
paard waarvan een man het regter voorbeen ophoudt en de
operatie in quaestie aan den hoef verricht, neemt allen
twijfel weg.

Vegetius (4de eeuw) zegt: Oportet autem ferramento con-
cisorio animalium soleas ranulasque purgari, quod evaporat
atque refrigerat et fortiores ungulas reddit.
B. I, C. 56.

In de veeartsenij kundige verzameling Uippiatriea wordt
aan het instrument dienende, om de hoeven te besnijden,
de naam van apihj of aniXïop gegeven. Misschien is deze
de Grrieksche benaming voor
Veegmes, te meer daar dit
woord ook gebruikt wordt om de
beitel aan te duiden waar-
van de beeldhouwers gebruik maken. De Romeinen noemden
Scalprum elk beitehormig instrument, waarmede men om
te snijden van zich afstoot.
Scalpellum (Collumella YI. 32.)
(.Plin. hist. natur. XXVIII. 28.) (Cic. sext. 65.) werd dooi-
de chirurgen gebruikt om te snijden en ader te laten (Cels.
II. 10). Dit was een soort mesje, dat met onze bistouri
zeer veel overeenkomst had. Ten dienste der troepen te

-ocr page 218-

velde bestonden bij de Romeinen , waarschijnlijk ten tijde
van Augustus reeds, zoogenaamde
Valetudinaria, waaraan
ook een
veterinarium of ziekenstal voor paarden verbonden
was. Bij
Hyginus (96 —138 n. Chr.) vinden wij hiervan
het eerst gewag gemaakt. Deze valetudinaria werden op-
gericht zoodra vijf of zes legioenen zich te samen bevonden.
Het eerste lag links en het
veterinarium en de werkplaats
(smederij) rechts van de
porta praetoria of ingang. Beide
waren 60 voet lang en breed en behoorlijk van elkander
verwijderd om de zieken door het gedruisch der werkplaats
niet lastig te vallen.

Uit de werken van Galenus fgeb. 131 n. Chr.) leeren
wij, dat te Rome in zijn tijd
onderwijs in de veeartsenij-
kunde gegeven werd. Handelende over het gebruik van
ezelinnenmelk als voedsel voor zieken, wijst hij op de
m,ethode van onderzoek der dieren toegepast door de leer-
lingen van zekere
Vaenetus en Prasinus, beide veeartsen,
die zich wijdden aan de opleiding van jongeren in dit vak.

Na dit kort algemeen overzicht van den toestand der
veeartsenijkunde bij de Romeinen, zullen wij nader kennis
maken met de voornaamste werken, welke zij ons op dit
gebied nagelaten hebben.

DE ROMEINSCHE VEE ARTSENIJKUNDIGE LITERATUUR.

De oudste werken waarin van veeartsenijkunde sprake is
handelen over
landbouw [de re rustica), waaronder de voor-
naamste van :
M. P. Cato, Varro, Columella, Palladius en
Gargalius Mirtialis 1) Yooral in het werk van Columella
wordt over ziekten der huisdieren breedvoerig uitgewijd.

1  De beste uitgave vun deze werken werd onder den uaam van scriptore
rei rusticae
te Leipzig in 1.774 door Gesner uitgegeven.

-ocr page 219-

Menschelijke geneeskundigen als Galenus begeven zich. op
enkele plaatsen in hunne werken op veeartsenijkundig ge-
bied. In de nagelaten geschriften van natuuronderzoekers
als
Plinius, Aelianus enz. ontmoeten wij vele uit een vee-
artsenijkundig oogpunt merkwaardige feiten. Zelfs de dichter
Vergilius stelt ons in zijne Georgica eenigszins op de hoogte
van de kennis der Romeinen op het gebied der veeteelt
en maakt van sommige ziekten ter loops gewag. Het meest
volledige werk, dat wy bezitten, hebben wij te danken aan
Publius Vegetius Penatus (5de eeuw n. Chr.) !)

Uit het Byzantijnsche tijdperk kennen wij vele fragmenten
van veeartsenijkundige geschriften, die meest allen in \'t
Grieks ch door veeartsen geschreven zijn. Deze schatten zijn
voor ons bewaard in de verzamelingen bekend onder den
naam van
Hippiatrica en Geoponica. De eerste, waarin
uitsluitend over ziekten en gebreken der huisdieren gehandeld
wordt, werd in de 10(1b eeuw op bevel van keizer Con-
stantinus Porphyrogenetes vervaardigd, d. w. z. eene com-
pilatie gemaakt van uittreksels uit de werken van meestal
Byzantijnsche veeartsenijkundigen , waaronder de voornaam-
ste zijn :
Apsyrtus, Hier odes, Pelagonius, Theomnestus, Jlip-
pocrates
en tal van andere schryvers uit de 4,lu en 5de eeuw
n. Chr. De origineele werken van genoemde schrijvers zijn
in de middeleeuwen verloren gegaan. Misschien bestaan
van sommige nog onbekende manuscripten in de een of
andere boekenverzameling,

De Geoponica handelt over landbouw en veeteelt en werd
door
Cassianus Bassus omstreeks denzelfden tijd verzameld.
Het weinige, dat over veeartsenijkunde hierin vermeld wordt
vinden wij ook in de Hippiatrica, die in verschillende talen
werd uitgegeven, en wel in \'t Latijn, Grrieksch, Pransch,
Duitsch, Italiaansch en Spaansch.

De Grieksche en de Latijnsche uitgaven, die zeven jaren

-ocr page 220-

na elkander verschenen, verschillen eenigszins. De eerste
Latijnsche vertaling der Ilippiatrica werd op last van Frans I
door
Jean Ruel te Parijs in 1530 gepubliceerd, onder den
titel:
Veterinariae medicinae libri 11 Johanne Ruellio Sues-
sionensi interprete.
Ruel was geneesheer en werd in 1479
te Soissons geboren. In 1537 verscheen de eerste uitgave in
den origineelen Griekschen text, onder deji naam van :
\'Tav ImxiaTQixwv (iiftXia di\'oo. Grieksche manuscripten
bevinden zich in de bibliotheken te Oambridge, Londen,
Leiden en Parijs Volgens M. Miller is het meest compleet
n° 2322 der Parijsehe verzameling, afkomstig van den
kardinaal Ridolfi. Dit handschrift in 4", bestaande uit
263 bladen, werd in de XIe eeuw geschreven en door
Miller in de
Notices et Manuscrits de la Bibliotheque Impé-
riale
T. XXI 1865 uitgegeven. Tal van zaken worden
er in vermeld , die in andere bekende exemplaren ontbreken.

De Geoponica, die voor ons van minder belang is, werd
in het Latijn, Fransch, Duitsch en Italiaansch vertaald.

De eerste bekende Romeinsche schrijver, die over
ziekten der huisdieren gehandeld heeft, is
Marcus Portius
Cato
(234 v. Ohr. —149.) In zijn werk over landbouw (de
re rustica)
, wordt op enkele plaatsen ter loops van ziekten
van menschen en dieren gewag gemaakt. Alhoewel bij-
geloof op vele plaatsen in zijn werk doorstraalt, wordt hij
door de meeste schrijvers, die zich met de geschiedenis der
veeartsenijkunde hebben bezig gehouden, te streng beoor-
deeld, want enkele raadgevingen van den ouden Censor
komen ons zeer rationeel voor.

Zoo lezen wij art. CXXVI, nsi tineae et lumbrici molesti
erunt. etc"
als middel tegen ingewandswormen, een af-
treksel op wijn van de vrucht der
punica granatum.

Op eene andere plaats tegen klauwaandoeningen van \'t
rund
„boves ne pedes subterant," prijst hij aan het insmeren
der klauwen met
pix liquida. In art. 54. „Bubus pabulum
lioc m.odo parari darique oportet
," wijst hij op het nut van
\'t gebruik van keukenzout over het voedsel.

-ocr page 221-

Als bewijs van het onzinnige zijner raadgevingen op
andere plaatsen kan dienen, de behandeling bestaande
in het toedienen van een rauw ei, gegeven aan den
patiënt door een nuchteren knecht en verder een paai\'
dwaze bezweringsformulen uit te spreken bij gewrichts-
luxatie\'s.

Cato bezat een huisboek (Commentarius), dat ten tijde
van
Plinius nog bestond, waarin de voornaamste ziekten en
hunne behandeling vermeld waren.

Onder de weinige werken van Varro, die niet verloren
zijn, behoort zijne verhandeling over landbouw
(de re
rustica.)

Marcus Terenüus Varro bijgenaamd Reatinus werd in 116
v. Chr. te Reate geboren. Begaafd met eene buitengewone
algemeene kennis, had hij zich ook met de studie van
landbouwkunde bezig gehouden. Over ziekten der huis-
dieren bevat genoemd werk niet veel. Yooreerst worden
in het eerste boek tal van schrijvers vermeld, die vóór hem
over landbouw gehandeld hebben, waaronder, zoo als wij
reeds vermelden, Mago van Carthago.

Op het gebied der veeteelt wijst Yarro op het gewicht
van eene goede keus der ouders, waarbij vooral op leeftijd,
lichaamsbouw en afkomst dient gelet te worden.

Goed ingerich.te stallen zijn volgens hem een eerste ver-
eischte voor het bewaren der gezondheid. Vochtige stallen
zijn vooral nadeelig voor schapen, want zij geven niet alleen
aanleiding tot het bederf der wol, maar veroorzaken ook
I*/am.oziekten en
schurft.

Drachtige en vooral zieke dieren zal men van de overige
afzonderen. Zelfs is het zaak met het oog op besmettings-
gevaar, om de dieren niet in te groote kudden te verza-
melen, maar ze liever in kleinere troepjes te verdeelen.

Zijne ouderdomkennis uit de tanden bij het paard bevat
vele onwaarheden. Over ziekten van het paard wijdt Varro
niet uit, alleen zegt hij, dat tal van ziekten bij deze dier-
soort voorkomen en laat daarop volgen: „
Itaque ah hoe

-ocr page 222-

m Graecia potissimum medici pecorum inniavool appellati,"
waarvan wij reeds in de inleiding gewag maakten.

Wordt vervolgd.

OPERATIE TEGEN PIEPENDE DAMPIGHEID,

doob,

W. C. SCHIMMEL«.

In de 2e aflevering van het XIYe deel van dit tijdschrift
gaf de Heer
Lubberink eene beschrijving van hetgeen hij
omtrent deze operatie aan de veeartsenijschool te Berlijn
had waargenomen. Hij zegt, dat
Mollek het pyramidale
kraakbeen „vlug en eenvoudig met bistouri en schaar"
verwijderde. „Yooral is het zaak", zoo leest men aldaar,
„dat het kraakbeen
geheel wordt verwijderd, daar anders,
volgens
Möller, door woekering van het zittengebleven
gedeelte gemakkelijk opnieuw belemmering der ademhaling
ontstaat."

De Heer Lubberink zag die operatie verrichten bij een
paard, dat den 15p» September 1. 1. tot dit doel aan de
veeartsenijschool te Berlijn werd gebracht, alzoo op ge-
noemden datum of iets later.

Nu vermeldt Adam in zijn Wocherischrift, n° 42 (October 1886),
dat
Möller den 21en September 1. 1. over dit onderwerp
eene voordracht hield in de veeartsenijkundige afdeeling
der „Naturforscher-Versammlung" te Berlijn en daarbij de
meening verkondigde, dat de resectie van het pyramidale
kraakbeen niet moest geschieden, wijl hierdoor geen bevre-
digend resultaat kon worden verkregen. Het streven van
den operateur moest veeleer zijn dit kraakbeen te fixeeren,
resp. het inzakken daarvan in het cavum laryngis te beletten.

Tot dit doel, zoo leest men verder, heeft Möller twee

-ocr page 223-

nieuwe operatiemetlioden beproefd. De eerste beoogt de
vergroeiing van het gewricht tusschen het ring- en het
pyramidale kraakbeen aan de verlamde zijde. Daartoe worden
de beide bovenste tracheaalringen en het ringkraakbeen
doorgesneden, zoodat het strottenhoofd van onderen geopend
is. Vervolgens wordt het genoemde gewricht ingesneden
en bovendien de verbinding tusschen het schild- en het
pyramidale kraakbeen opgeheven. Het litteekenweefsel, dat
zich hierna vormt, zou in staat zijn het laatstgenoemde
kraakbeen vast te houden.

Een volgens deze methode geopereerd paard, dat in hooge
mate aan cornage leed en waardeloos was, bleek na genezing
belangrijk verbeterd, zoodat het tot inspannenden arbeid
kon worden gebruikt.

Bij de tweede operatiemethode tracht Möller in het over-
geblevene van de geatrophiëerde ring-pyramidale kraak-
beenspier het ontstaan van litteekenweefsel te bevorderen,
waardoor het kraakbeen zou worden gefixeerd. Te dien
einde wordt, bij het neergelegde paard, de huid evenwijdig
met de vena maxillaris externa en onmiddellijk daarboven
doorgesneden, de parotis los gepraepareerd en een van de
constrictores pharyngis gescheiden, zoodat de operateur met
den vinger op de bovenvlakte van het strottenhoofd kan
komen. Daarna wordt eene schaar onder de rest van de
achterste ring-pyramidale kraakbeenspier geschoven en het
weefsel doorgeknipt.

Bij een aldus geopereerd paard was het gevolg gunstig ;
het werd weder volkomen voor den dienst geschikt.

Op uitnoodiging van Möller begaven de vergaderden zich
naar de cliniek der veeartsenijschool, waar de operatie vol-
gens de tweede methode werd uitgevoerd bij een in hoogen
graad aan cornage lijdend paard.

Deze bijna letterlijk overgenomen beschrijving strookt zoo
weinig met die van den Heer
Lubberink , dat de vraag
moet gedaan: wat is in deze zaak de waarheid? Tot nog
toe heeft
Möller Adam\'s referaat niet bestreden. In het

-ocr page 224-

Archiv für Thierheükunde zal, naar in dat tijdschrift, Band
XII,
p. 414 is toegezegd, eene gedetailleerde beschrijving
dezer operatie worden gegeven. Tot zoo lang dus zij een
definitief oordeel opgeschort.

Wat betreft den tracheotubus, welke Möller bij die
operatie, volgens den Heer
Lubberink bezigde, en waarvan
deze getuigde, dat de eerste na veel moeite er in geslaagd
was hem te vinden, maakte mij de Heer J.
Schouten (van
wiens hand de teekening is bij den tekst des Heeren
Lubberink) opmerkzaam op het voorkomen van hetzelfde
beginsel in een tracheotubus, afgebeeld in
König-\'s Chi-
rurgie. Bij nader onderzoek bleek het mij, dat deze tubus
reeds in
1860 door Trendelenburg- bij den mensch in toe-
passing was gebracht (
Arcliiv für Min. Chirurgie (1860), Bd.
XII, p.
121 sq.). —- Aan Möller komt dus de verdienste
toe
Trendelenburg\'s z. g. tampon-canul op veeartsenij-
kundig gebied te hebben overgebracht.

Ten slotte zij mij nog een enkel woord vergund naar
aanleiding van het, door den Heer
Lubberink ter sprake
gebrachte, chloroformiseeren van paarden bjj operaties. Indien
ik daartegen bezwaren heb doen hooren, dan zal dit wel
geschied zijn met het oog op de praktijk,
niet aan eene
veeartsenijschool, waar men over voldoende deskundige hulp
kan beschikken, doch bijv. ten plattelande, waar men
gewoonlijk alleen staat voor alles. Er zijn veeartsen, die
zelfs schromen de vrij noodzakelijke voorbereiding tot de
narcose, namelijk het neerwerpen van paarden, in toepas-
sing te brengen, laat staan het anaestheseeren zelf. —
Het laat zich verklaren, dat men een duur leergeld niet
gaarne voor de tweede maal betaalt.

Utrecht, 24 Dec. \'86.

-ocr page 225-

KALVEE KOORTS,

DOOR

II. ANKE IS.

Het is voorzeker niet overbodig eene korte beschrijving
te geven van deze ziekte, daar men dikwijls uit een symptomen-
complex de aard van het lijden kan opmaken. Dit toch
is buiten twijfel ons aller streven.

Zij is eene ziekte, die zeer dikwijls in streken voor-
komt , waar melkerij een hoofdbestaansmiddel van den
landbouwenden stand uitmaakt en treedt meestal op binnen
de 12 a 24 uur na de partus, zelden eerder of later (op
den 8tn dag), en vooral bij die koeien, welke goed gevoed
en melkrijk zijn en een zekeren leeftijd hebben bereikt,
n. 1. het meest by het werpen van het 5e, 6e of 7e kalf,
zelden vroeger.

De verlossing gaat bij zulke runderen, bij normaal ver-
loop, meestal zeer vlug, terwijl de secundinae ook spoedig
afgaan, hoewel het voorkomt, dat ze nog niet zijn afgegaan
tijdens de ziekte, evenwel is dit uitzondering.

De eerste symptomen bij zoo\'n koe zijn: ophouden te
guren om haar kalf, het wegtrekken van het uieroedeem,
(soms in den tijd van een half uur), het zoogen. „optrekken
van de zucht,\'\' ophouden met eten en herkauwen, harde
defaecatie (een ongewoon verschijnsel bij koeien die pas
gekalfd hebben), een angstige blik, maar vooral het
trippelen met de achterbeenen. Zulke koeien staan geen
oogenblik stil van achter en rusten nu op \'t eene, dan
weer op het andere been. Laat men zoo\'n koe loopen,
dan merkt men, dat zij geen vasten gang heeft en vooral
met het achterstel waggelt, soms ineen zakt en weer op-
staat, om eindelijk te vallen en te blijven liggen.

Al deze verschijnselen krijgt een practiseerend veearts

-ocr page 226-

zelden te zien, omdat de ziekte snel toeneemt, zoodat hij
bij zijne komst de koe vindt liggen.

Over den aard yan het liggen valt absoluut niets te
zeggen; nu eens ligt patiënt met den kop op den borstwand,
dan weer voor zich uit of met de kin steunende op den grond,
en bij erge gevallen op ééne zijde, hals en ledematen gestrekt.

De spierzwakte is sterk aanwezig, zoodat bij het oplichten
van den kop deze als het ware waggelt op den hals en
dikwijls plotseling in zijn vorige positie terugvalt.

. De neusspiegel is droog, horens en ooren zijn koud, terwijl
de huid over het geheele lichaam stroef en droog aanvoelt.
De pols is in het begin altijd duidelijk voelbaar, vol en
normaal in frequentie, maar wordt later meer frequent en
bijna onvoelbaar, naar gelang de graad der ziekte hooger
en het beloop van langer duur is.

De oogen staan dof, zijn min of meer gesloten, en bij
ernstige gevallen is er altijd blindheid aanwezig.
Nooit heb
ik tranen der oogen gezien, zooals Daijot meldt in \'t Ree.
de méd. vétér. 1885, pag. 21.

Bij erge gevallen neemt men, vooral bij het plat tegen
den grond liggen, dikwijls rochelen waar, dat veroorzaakt
wordt door eene verlamming van het zachte gehemelte,
waardoor het slikken bemoeilijkt, zoo niet onmogelijk
wordt gemaakt, zoodat bij zulke patiënten voortdurend
een weinig speeksel uit den mond vloeit.

De ademhaling is steeds verlangzaamd, en bij erge ge-
vallen is er dikwijls eene pauze na elke uitademing, zoodat
patiënt gedurende 5 a 10 seconden als dood ter neer ligt.

By ausculteeren hoort men in het begin der ziekte nog
een weinig darmgeruisch, later zijn pens- en darmbewe-
gingen totaal opgehouden, zoodat men dikwijls 5 minuten
en langer kan luisteren, zonder iets waar te nemen.

Tympanitis komt bij deze ziekte zelden voor; toch kan
het gebeuren en wel bij dieren, die juist voor het intreden
der ziekte nog hebben gegeten , in wrelk geval de afloop
meesta 1 doodelijk is.

-ocr page 227-

Bij exploratie vindt men het rectum gevuld met taaien,
drogen mest, dikwijls in enorme quantiteit; eveneens is
de blaas sterk uitgezet en gevuld met min of meer gekleurde
urine. Bij behandeling behoort men de urine dikwijls af
te tappen, daar van urineeren geen sprake is ; alleen bij
sterke blaasvulling vloeit de urine bij druppeltjes of in een
fijn straaltje af.

Een hoofdsymptoom bij deze ziekte is de daling der
lichaamstemperatuur; nimmer kan men van kalverkoorts
spreken, als er een febrilen toestand bestaat, waarom de
naam „koorts" dient geschrapt te worden. Onverklaarbaar
is het, dat buitenlandsche schrijvers zoo weinig letten op
de temp.; alleen spreekt Schmidt-Mülheim er van in het
Centralbl. für Yétérinarwissenschaften, pag. 219, Franck
in zijn handb. voor verloskunde, en Gragny in Bulletin
de la Société 1886 pag. 213, de laatste van een temp.
van 39°F!

In het begin der ziekte is de temp. normaal (37° a 38°)
en daalt langzamerhand in verhouding met den ziektegraad tot
35°, 34° en nog lager. (Eenmaal wees de thermometer bij
een geval met doodelijken afloop op den derden dag een
temp. van 30°.9 aan.) De daling der temp. houdt gelijken
tred met de spierzwakte, het onvoelbaar worden van den
pols en het optreden der blindheid; hoe sterker de daling is,
des te sterker springen de genoemde symptomen in het oog.

Zij blijft voortgaan, wanneer geen beterschap intreedt,
totdat de dood volgt; bij genezing is deze het eerst
te merken aan de temp. Zij begint te stijgen en be-
reikt dikwijls reeds 37° a 37°. 5, terwijl patiënt nog in
een comateuzen toestand verkeert; de prognose is alsdan
zeer gunstig te stellen. Nimmer komt de temp. boven
den norm.

Zal genezing volgen, dan treden alle symptomen meer op den
achtergrond; de spierzwakte vermindert, het gezicht keert terug,
het digestiekanaal herneemt zijne functie, mest-en urine-ont-
lasting volgen, de melk-productie vermeerdert, het herkauwen

-ocr page 228-

volgt dikwijls nog liggende en eindelijk staat patiënt op,
als er n. 1. als naziekte geen verlamming van het achterstel
overblijft. De genezing treedt soms schielijk in, zoodat ernstige
gevallen in den tijd van 3 a 4 uren volkomen hersteld
kunnen zijn. De thermometer heeft alsdan een werkelijk
voorzeggende kracht.

De duur der ziekte is verschillend, maar de meeste
patiënten zijn hersteld of dood binnen de 48 uur; hoogst
enkel duurt de ziekte langer dan drie dagen; in dat geval
treden beide uitgangen in gelijke verhouding op.

Als naziekte blijft er soms verlamming van het achter-
stel over. Zoo\'n rund is volkomen gezond, maar kan
niet op staan. Het is een hardnekkig lijden, dat dikwijls
alle behandelingskuren weerstaat; zelfs de aanwending van
electriciteit gedurende drie weken bij twee patiënten gaf —
W. C. Dogterom, in leven gedipl. veearts te Krim-
pen a/d Lek. — geen succes. Eenmaal werd sterke
hyperaemie gevonden aan het lendenmerg van eene koe,
die -{- — 00 dagen? was blijven liggen, nadat zij de
ziekte te boven was.

Bij sectie op dieren die aan kalverkoorts geleden hebben,
vindt men niets dat als oorzaak der ziekte is aan te
nemen; alleen de boekmaag is min of meer gevuld met
uitgedroogd voedsel. Alle andere organen, ook de uterus,
zijn normaal.

Behandeling : alle behandelingsmethoden te gaan beschrij-
ven, is zeker overbodig; daarom verwijs ik alleen naar het
tijdschr. voor veeartsenijkunde en veeteelt, 1885 pag. 310.

Evenwel zij opgemerkt, dat elke behandeling per os
is af te keuren in gevallen, waarbij „rochelen" voor-
komt, daar zulke patiënten niet kunnen slikken, waardoor
de medicijnen in luchtpijp en longen geraken en Fremd-
körper-pneumonie noodwendig moet optreden, tenzij patiënt
reeds succombeert bij het ingeven. In die gevallen heb ik
goede resultaten gezien van behandeling met hydrochloras
pilocarpini subcutaan, daar alsdan het rochelen binnen het

-ocr page 229-

kwartier nalaat en eene behandeling per os zonder gevaar
kan worden ingesteld.

Ook zou pilocarpinum hier op zijn plaats zijn, als de ziekte
berust op eene verlamming van de n. sympathicus magn.
en n. vagus, waarvoor de symptomen wat betreft maag-
en darmperistaltiek en de frequentie van pols en adem-
haling pleiten.

De spreuk „door wrijving van gedachten komt men tot
de waarheid" was de aanleiding tot dit schrijven

Oudewater, Aug. \'86.

DISTOMUM OAMPANULATUM BIJ DE KAT,

(Uit het Pathologisch-anatomisch Laboratorium van \'s Rjjks
Veeartsenijschool.)

DOOR

D. A. DE JONG.

In de vorige aflevering van dit tijdschrift deelden wij een
en ander mede omtrent den Distomum campanulatum en
den Distomum felineum bij den hond. Niet overbodig
schijnt het ons te vermelden, dat de Distomum campanu-
latum ook in de lever der kat kan parasiteeren, zooals
blijkt uit een geval, waargenomen aan de Veeartsenijschool.

Den lsten Mei 1886 werd sectie verricht op een kat,
welke dood aan de inrichting was aangebracht.

In de lever, van normale grootte, waren aan de opper-
vlakte talrijke, witte knobbeltjes aanwezig; ze waren van
verschillende afmeting, de grootste ongeveer ter grootte
van een erwt. Op sommige plaatsen, vooral nabij de randen
der lever, trof men vele dier knobbeltjes bij elkaar aan.
Door ze in te snijden, bleken ze zakvormig verwijde gal-
wegen, met verdikte wanden , te zijn. In het leverparenchym

15

-ocr page 230-

Waren ze in geringere hoeveelheid aanwezig, dan aan de
oppervlakte.

De overige galgangen waren grootendeels meer gelijk-
matig verwijd en bezaten dan eveneens verdikte wanden.

De galblaas, de levergalgangen (ductus hepatici) en de
blaasgalgang (ductus cysticus) waren vrij sterk uitgezet.
Het slijmvlies verkeerde in geringe ontsteking.

Uit de zakvormig verwijde galgangen was een troebele,
slijmige stof te drukken, waarin vele geelachtige korrels,
die, bij microskopisch onderzoek, kleine Trematoden
bleken te zijn. In de overige galwegen werden ze ook,
maar in niet zoo grooten getale gevonden.

In galblaas, ductus hepatici en ductus cysticus werden,
behalve de kleine, groote Trematoden gevonden; in de
andere galwegen vond men deze slechts in klein aantal.
Het microskopisch onderzoek leerde, dat deze groote Tre-
matode geen andere was dan de Distomum felineum, welke,
volgens Rivolta >), dikwijls in de lever van katten wordt
aangetroffen; 26 exemplaren konden door ons worden ver-
zameld.

De kleine Trematode vertoonde alle eigenschappen van
den Distomum carnpanulatum, zooals die opgegeven zijn in
ons voorgenoemd artikel. Alleen de gemiddelde lengte was
iets kleiner n. 1. l\'/4 m. M.

Ook in dit geval, evenals in twee der vroeger beschreven
gevallen, die op honden betrekking hadden, werden dus
de Distomum carnpanulatum en de Distomum felineum in
dezelfde lever aangetroffen.

Utrecht, Augustus \'86.

1) Refer, in „Oesterr. Vierteljahressehr. 1885, Bel. LXIII Heft II" uit
„Giornale cli Anat., Fisiol. et Patol. degle Animali. Pisa, 1884.

-ocr page 231-

IETS OYER QUANTITATIEYE BEPALING YAN
SUIKER IN URINE,

DOOB

A. FKEDERIKSE.

In het 13e deel, afl. 4, pag. 315 van dit tijdschrift werd
door mij de methode van Dr. Oppenheimer aangegeven om
suiker quantitatief te bepalen; de wijze van handelen is
zeer goed, maar de daar opgegeven getallen zijn fautief.

Bij nader inzien kwam het mij zonderling voor, dat in
Pehlingsproefvocht zooveel meer sulphas cupric. aanwezig is
dan in de glycerine oplossing van Dr. O. In beide ge-
vallen wordt de zuurstof, die de glucose opneemt, toch
geleverd door de sulphas cupric, ergo in gelijke hoeveel-
heden vloeistof moet dezelfde hoeveelheid koperzout aan-
wezig zijn.

Maakt men toch het volgende Pehlingsproefvocht, zoo
kan men daarmee slechts \'/2 gram glucose quantitatief aan-
toonen:

3.464 gram kopersulphaat.

15.— „ kaliumtartraat.
5.— „ natrium hydroxyd (droog.)
Aq destill. q. s. ad 100 M3 proefvocht.

Daaruit blijkt toch voldoende, dat de opgave van Dr O.
eene vergissing moet zijn.

Het quantitatief bepalen van het glucosegehalte van vloei-
stoffen gaat uitstekend met eene oplossing van sulphas cupri
■\'n glycerine en potassa liquida. De vloeistoffen bederven
niet en zijn gemakkelijker te bereiden en te bewaren dan
het Pehlingsproefvocht.

-ocr page 232-

Men lost 1.7B2 gram sulphas cupric. cryst. in 50 cM3 gly-
cerine op; iedere cM3 wijst aan 0.005 gram glucose.

Wil men nu in urine het gehalte aan glucose bepalen, zoo
neemt men b. v. 10 cM3 oplossing van sulph. cupric., voegt
daaraan toe 30 cM3 Aq. destill. en 10 cM3 potassa (liefst
eene 10 °/0 oplossing van lapis causticus), nu verwarmt
men het schaaltje en voegt urine toe , liefst met gedistil-
leerd water verdund, totdat de blauwe kleur geheel ver-
dwenen is. In de toegevoegde urine was dan 0.050 gram
glucose aanwezig.

Practisch is zeer goed na te gaan dat het zoo is.

Eene vloeistof waarin 1 °/0 glucose of liever 1 °/n C6 Ht 2 0G
aanwezig is, kan ieder zich gemakkelijk verschaffen. Daartoe
neemt men 1.900 gram rietsuiker, kookt die gedurende 2
uur met 100 gram gedistilleerd water en 5 gram acid.
sulphuric. dil., na eenige uren voegt men zoo veel water bij,
dat men in het geheel 200 cM3 vloeistof heeft en neutra-
liseert nu met Na2C03 !).

Theoretisch komt men tot dezelfde slotsom.

Door herhaalde proefneming is gebleken, dat door 2 mo-
leculen glucose 5 atomen zuurstof worden opgenomen. Twee
moleculen Cu SO 4 geven 1 atoom zuurstof af 1), derhalve
heeft men voor 2 moleculen glucose noodig 10 mol. koper-
zout, of voor

2C6H, 2Og , (lOCu S04 5H20.)

Zet men nu in deze formules de relatieve atoomgewichten
der elementen in plaats der teekens, zoo krijgt men daar-

1  2CuSO„ = 2(CuO SOJ = Cu2 O O 2SOa

In het porseleinen schaaltje ziet men na de titratie het cuprooxyde op den
bodem liggen; schenkt men de heldere vloeistof af, zoo is daarin na neutrali-
satie met salpeterzuur door middel van Ba(NOJ)i zwavelzuur aan te toonen,
terwijl de zuurstof door de glucose is opgenomen.

-ocr page 233-

door te weten hoeveel glucose door eene bepaalde hoeveel-
heid sulphas cupric. kan worden aangetoond.
2(72 -f 12 96) — 10(32 64 63.4 10 80)
2 X 180 — 10 X 249.4

18 — 124.7

1 — 6.9277

1 gewichtsdeel glucose wordt aangetoond door 6 9277
gew. d. sulph. cupric.

500 mgr. glucose door 3463,885 mgr. sulph. cupric.
250 „ „ „ 1731.94 „

-ocr page 234-

Bijlage I.

K ALPZIEKTE,

DOOK

M. G. DE BRUIN.

Geene ziekte voorzeker, waarover meer geschreven en
van gedachten is gewisseld dan over de genoemde. Juist
het raadselachtige in hare verschijnselen, o. a. ook met het
oog op de prognostiek , doet menig practicus zien hoe weinig
wij in het wezen der ziekte zijn doorgedrongen.

Behalve echter het wetenschappelijk belang, staat hier
het oeconomisch belang op den voorgrond; de verliezen door
kalfziekte in de veehouding veroorzaakt, zijn belangrijk ge-
noeg om dit onderwerp onder de aandacht van ieder onzer
te brengen. Bij verreweg de meeste patiënten, in bijgaande
lijst vermeld, zijn de omstandigheden, waaronder zij ver-
keerden, dezelfde. Meest alle waren uitstekende melk-
geefsters in goeden voedingsstaat. Vermelding verdient, dat
juist streken, waar het vee op uiterwaarden graast, zooals
Welle, Waardenburg, Hedel en Zalt-Bommel, en waar de
melkkoeien ook des winters met uiterwaardsch hooi gevoederd
worden, het grootste contingent aan dergelijke patiënten
leveren. Verder werd opgemerkt, dat dikwijls kalfziekte
werd waargenomen bij koeien van minder gegoede land-
bouwers. De reden hiervoor is waarschijnlijk de volgende:
een dergelijk man koopt een kalf, liefst afstammende van
eene uitstekende melkgeefster en fokt dit tot melkkoe op;
juist deze afkomst doet hem de koe houden , omdat de waar-
neming hem geleerd heeft, dat uitstekende eigenschappen
in melkproductie overerven. Voor eene dergelijke koe be-
staat dan toch ook meer kans op den volwassen leeftijd door
de kalfziekte te worden aangetast, dan onder andere
verhoudingen.

De maanden, waarin de meeste patiënten voorkwamen,

-ocr page 235-

waren de zomermaanden; veelal werd de ziekte waargenomen
bij koeien, welke uit de weide naar den stal werden gehaald
tegen het tijdstip der baring. Dit laatste geval schijnt zoo
veelvuldig voor te komen, dat het bij vele veehouders ge-
bruikelijk is, om deze redenen, de koeien in de weide te
laten kalven.

Bij bijna alle patienten was een tijd van opgehouden
lactatie (zoogenaamd „droogstaan") de baring voorafgegaan.
De lange duur eener dergelijke periode schijnt aan het ont-
staan der kalfziekte eenigermate bevorderlijk tc zijn, waar-
schijnlijk omdat de duur dezer opgehevene melkgeving in
verband staat met een beteren voedingstoestand.

De verlossing was, op een paar gevallen na, bij alle
geregeld verloopen; in 3 gevallen werd kalfziekte waarge-
nomen vóór de baring, steeds met doodelijken afloop.

Bij enkele patiënten deden zich de eerste symptomen
tijdens de verlossing voor.

Opmerking verdient, dat daar, waar de ziekte tijdens of
zeer spoedig na de baring optrad, de dolores voor de uit-
drijving van het kalf zeer zwak waren en soms onvoldoende
voor de parturitie.

De leeftijd der patiënten was meestal van zes tot negen
jaren, het aantal afgelegde kalveren vier tot zeven. Slechts
enkele koeien werden door de ziekte aangetast, welke 3
maal gekalfd hadden; bij sommige was het aantal afge-
legde kalveren niet op te geven.

De voedingstoestand was in de meeste gevallen uitstekend.

De tijd, verloopen tusschen de partus en het optreden der
eerste ziekteverschijnselen, verschilde van enkele uren tot
twee dagen. Waar de eerste verschijnselen de baring spoedig
opvolgden, namen zij zeer in hevigheid toe en was de afloop
bijna altijd eene letale.

Zooals uit bijgevoegde statistiek blijkt, kon met zekerheid
bij vijftien patiënten worden nagegaan dat de moeder of
grootmoeder aan kalfziekte had geleden; bij enkele hadden
gevallen in de verwantschap zich voorgedaan.

-ocr page 236-

Meer bepaald verdienen daarom de aandacht 1, 2,
3 en 4. (Zie bijgaand tabellarisch overzicht). De laatste
behoort bij een landbouwer, welke steeds koeien had van
ééne familie. In deze familie hadden jaar in, jaar uit sterf-
gevallen aan kalfziekte plaats gehad , totdat ten laatste door
hem de overgeblevene exemplaren dezer familie waren opge-
ruimd en koeien aangefokt uit eene familie, waarin, voorzoover
bekend was, geene kalfziekte was waargenomen. Sints dien
tijd is geene kalfziekte meer bij hem voorgekomen, niettegen-
staande ook deze koeien in denzelfden uitstekenden voedings-
toestand verkeeren en alle overige omstandigheden dezelfde
zijn gebleven.

Bij enkele patiënten luidt het antwoord op de vraag: „Is
de ziekte vroeger bij de patiënt of bij de moeder waarge-
nomen?" ontkennend; het spreekt van zelf dat de nasporing
hier misschien nog wel in verwantschap ziektegevallen zou
kunnen aantoonen.

Enkele veehouders, welke vele verliezen aan kalfziekte
hebben geleden, sluiten dan ook dergelijke afstamme-
lingen uit.

De uitstekende voedingstoestand alleen schijnt geen
invloed als oorzaak uit te oefenen; tal van vette koeien
kalven, zonder kalfziekte te krijgen. Ook de eigenschappen
van goede melkgeving alleen, evenmin. Gecombineerd
echter met de erfelijkheid in de familie, dient eralscausae
proximae rekening mede te worden gehouden.

Bij zes patiënten was de kalfziekte het vorige jaar
waargenomen.

Enkele, zooals blijkt, hebben, na hersteld te zijn, eenige
malen gekalfd en zijn van kalfziekte verschoond gebleven.

Op vier gevallen na, waren de secundinae bij alle uit-
gedreven. In de opgegeven gevallen, waarbij sectie is ge-
schied, werd geene metritis waargenomen. De weeën, ter
uitdrijving der secundinae, waren steeds van geringe intensiteit.

Symptomen. In de meeste gevallen 12 tot 24 uren na
de verlossing, welke dan gewoonlijk onder normale om-

-ocr page 237-

standigheden had plaats gehad, weigerde de patiënt het
gegeven voedsel, herkauwde niet en was droomerig; de
melkafscheiding was verminderd of opgehouden, kortom de
eigenaar bemerkte dat zijne koe ziek werd. Tevens was
dan de gang in het achterstel min of meer waggelend,
de patiënt bleef lang op dezelfde plaats staan en had vrees
om te gaan liggen, totdat eindelijk, onder het toenemen
der verschijnselen van depressie, soms ook van opgewekt-
heid en krampen, de koe nederviel om\' vooreerst niet meer
op te staan.

Alsnu bemerkte men bij het onderzoek dat de ooren,
horens en extremiteiten zich koud lieten aanvoelen, de mond-
spiegel droog, de cornea minder gevoelig, soms zelfs totaal
gevoelloos was; in een verder stadium was het slikvermogen
totaal opgeheven, \'zoodat het toedienen van geneesmiddelen
per os niet alleen onmogelijk, maar op last van den arts
onverantwoordelijk was. Meestal werd de kop dan in de
zijde gelegd en was een kreunen van meer of mindere
intensiteit hoorbaar. Dikwijls werd de patiënt in dezen
toestand aangetroffen , waarin zij dan tot kort voor den dood
of tot het zich voordoen van verschijnselen, welke beter-
schap aankondigden, bleef liggen.

Veelal echter werden in het begin der ziekte verschijn-
selen opgemerkt van opgewektheid en krampen. De patiënten,
hoewel onmachtig zich op te heffen of zich voort te bewegen ,
deden moeite om op de beenen te komen, hetgeen van achter
totaal onmogelijk was en van voren alleen tot op de knieën
bereikt kon worden; zij wierpen de kop met kracht tegen
omringende voorwerpen, om vervolgens de ligging, boven
beschreven, weder aan te nemen; hierbij deed zich dan
somtijds een luid brullen hooren.

Onder dit stadium van opgewektheid deden zich dikwijls
krampen voor, n. 1. krampachtige contractiën van enkele
spiergroepen, meestal van hals-, rug-en lendenspieren. Zooals
uit de bijgevoegde lijst blijkt, zijn dit nu eens clonische,
dan weder tonische krampen.

-ocr page 238-

Na afloop van dit stadium verviel de patiënt in eene
depressie , of zoo men wil, een comateusen toestand. Yerder
was somtijds een meer of minder hevigen graad van tympanitis
waar te nemen, meestal kwam dit in het laatste stadium
der ziekte voor. Bij onderzoek waren in het rectum enkele
zeer drooge mestmassa\'s waar te nemen, de mest geleek
soms op turf of was gebald met bloedige strepen.

Bij verdere rectaalexploratie bleken de dikke darmen
overvuld te zijn met mest.

Tevens voelde men de pisblaas gespannen en met urine
overvuld; de uterus vertoonde zich alsof zij zich nog niet
gecontraheerd had. Rug en lendenstreek waren totaal ge-
voelloos , de patiënte reageerde niet op aldaar aangebrachte
prikkels. Pols gewoonlijk onregelmatig en klein, nu eens
langzaam, dan weder versneld. Ademhaling meestal diep
en langzaam, somtijds frequent. Temperatuur verschillend
en afwisselend van 36.2° tot 38°C. Duurt de ziekte van
enkele uren tot eenen dag, dan namen de depressie en
gevoelloosheid toe, de patiënt ging platuit liggen met de
beenen uitgestrekt, de temperatuur daalde, de ademhaling
werd frequenter, het steunen duidelijker hoorbaar en de dood
trad in zonder eenig verschijnsel, zoodat men zich diende
te vergewissen dat. de patiënt dood was, of onder luid ge-
brul en tonische krampen, waarbij dan dikwijls de wervel-
kolom sterk gekromd werd.

In geval van herstel werden dergelijke patiënten leven-
diger ; ooren, horens en extremiteiten meer natuurlijk warm
en de koe nam eene meer normale ligging aan. Nadat
urineloozing en defaecatie gevolgd waren, stond de patiënte
na verloop van eenigen tijd op, nam voedsel tot zich en
begon te herkauwen.

Het gebeurde echter ook dat, nadat de opgenoemde ver-
schijnselen ongeveer 24 of 36 uren geduurd hadden, eenige
beterschap intrad; de patiënte werd meer natuurlijk, pols
en ademhaling meer normaal, zij gebruikte zelfs eenig voedsel
en begon te herkauwen; de paralysis van het achterstel

-ocr page 239-

bleef echter, de koe was onvermogend om op te staan.
Zelfs den 3den en 4den dag was deze toestand nog dezelfde,
alle andere symptomen waren verdwenen, de verlamming
alleen was overgebleven.

In enkele gevallen duurde dit nog 2 of 3 dagen en stond
de patiënt dan eindelijk op; hare stand was dan gewoonlijk
zeer gebrekkig, zoogenaamd overkoot, d. w. z. het onder-
einde van het pijpbeen maakte met de kootbeenderen een
hoek van meer dan 180°. Na verloop van tijd zag men
deze abnormale positie dikwijls beteren.

Bleef de patiënte echter 8 of 9 dagen liggen zonder op
te staan en was het achterstel totaal geparalyseerd, dan
bleek elke hoop op herstel ij del te zijn en was het eene
uitzondering eene dergelijke koe voor den eigenaar behouden
te hebben.

Het kwam echter ook voor, dat de verlamming slechts
een achterbeen betrof; meestal was het dan eene paralysis
der M. biceps femoris of M. semitendinosus; het been kon
soms vooruitbewogen worden, maar de patiënt er volstrekt
niet op staan; het had den schijn dat het been in kwestie
langer was dan het andere , natuurlijk fictief; het werd over-
koot gehouden, zoozelfs, dat de voorzijde van het kogelge-
wricht den grond raakte.

Een dergelijke toestand, eenige dagen geduurd hebbende,
gaf weinig hoop op herstel.

Met het oog op de prognostiek schijnen de tijd, verloopen
tusschen de baring en het zich voordoen der eerste ver-
schijnselen , benevens het toenemen in intensiteit dier ver-
schijnselen na verloop van enkele uren, de gewichtigste
factoren te zijn. Hoe spoediger de ziekte zich voordeed na
het kalven en hoe heviger de symptomen toenamen binnen
enkele uren, des te zekerder was een letalen afloop te
verwachten. Ook de verlamming van het zachte gehemelte
en van den slokdarm, benevens de totale gevoelloosheid
der cornea deden de prognose ongunstig stellen.

Sectie. Slechts bij enkele der vermelde patiënten is

-ocr page 240-

het mogelijk geAveest sectie te doen. Yooral de centraal-
organen van het zenuwstelsel, n. 1. hersenen en ruggemerg
maakten een onderwerp van onderzoek uit. In vele gevallen
werd niets, in enkele injectie yan de vaten der pia mater, in
één hyperaemie van het lendenmerg en bloedingen in de
nabijheid der nervi ischiadici, in een ander weder het
sterk opgevuld zijn der aderboezems waargenomen. In de
bronchiën werden enkele malen overblijfselen der toege-
diende geneesmiddelen gevonden, welke verder eene pneu-
monie hadden veroorzaakt, waarvan de dood dikwijls het
gevolg was geweest. Ook verschijnselen van plotselinge
stikking door het geraken van geneesmiddelen in de lucht-
wegen werden waargenomen.

Bij de overige organen werd niets abnormaals opgemerkt.

Therapie. Het ligt in den aard der zaak, dat de therapie
bij tal van patiënten eene zeer verschillende was. Daar
geene bepaalde behandeling op succes mag bogen , werden
soms de meest uiteenloopende behandelingsmethoden in toe-
passing gebracht. In de eerste plaats werd gezorgd voor
eene doelmatige ligging, d. w. z. eene ligging met onder
het lichaam geslagen beenen, de patiënt ter weerszijden
gesteund door stroobossen; bij het brengen in deze positie
verdween dan soms eene geringe graad van tympanitis,
welke duidelijk zichtbaar was bij de platte ligging der
patiënte met uitgestrekte beenen.

Vervolgens werd het rectum geledigd en de urine door
den catheter ontlast. Het uitmelken had geregeld plaats.
In de gevallen, waarbij de patiënt uitstekend kon slikken,
werden per os excitantia en purgantia toegediend, als: radix
valerianae, camphora, oleum terebinthinae, acetas ammon.,
extr. aloës en middenzouten.

Hypodermatisch werden aangewend: aether en alcohol
als krachtige excitantia; sulphas eserini, hydrochloras-
pilocarpini en veratrine als meer op de sympaticus werkende
middelen.

Verder werden steeds clysmata, soms prikkelende clys-

-ocr page 241-

mata geappliceerd met trechter en caoutchoucslang, in
enkele gevallen koudwaterinjecties in het darmkanaal onder
hoogen druk.

Bij alle patienten irritantia op de huid in den vorm van
meer of minder scherpe linimenten. Waar de secundinae
niet waren uitgedreven, werden deze verwijderd en de
baarmoeder uitgespoeld met desinfectatia.

Bij tympanitis werd penssteek gedaan en de trokar inge-
laten totdat alle gassen verwijderd waren.

Wat de prophylactische behandeling betreft, kan ik alleen
mededeelon, dat deze slechts in een paar gevallen was
toegepast by de vermelde patienten. Zij bestond in het
toedienen van purgantia en het zetten op dieet, n. 1. half
rantsoen gedurende acht dagen vóór het kalven. Door vele
eigenaren werd ook vóór het kalven eene aderlating gedaan.

Ook aan het zoogenaamde doormelken der koeien, het-
geen natuurlijk op den voedingstoestand invloed heeft, mag
als medewerkend prophylacticum eenige waarde worden
gehecht.

Zaltbommel, Juni \'86.

-ocr page 242-

TemP,
3

poiyü

ideJTf

Verlamming
van het
zachte
gehemelte en
strotten-
hoofd.

Duur
der
ziekte.

Behandeling.

Sectie.

Welke
naziekten ?

Afloop.

Opmerkingen.

Ja.

4 dagen.

Clysmata, af-

Verlam-

Onvolko-

Patiënt

Totale

tappen der

ming van

men her-

behoorde op

aphagie.

urine, scherpe

het rech-

steld.

eene boerderij,

frictie op het

ter ach-

waar alle koeien

kruis.

terbeen.

van eene familie

waren en bijna

jaarlijks geval-

len plaats had-

den van kalf-

ziekte.

Neen.

5 dagen.

Infus. rad.

Geene.

Hersteld.

Valerian met

Sulphas Sodae,

frictie op het

kruis.

Totale

1 dag.

Clysmata, Ca-

Geeneandere

Geene.

Gestorv.

aphagie.

theteriseeren

verschijnse-

en scherpe

len dan van

frictie op kruis

hevige

en rug.

tympanitis.

Idem.

1 dag.

Idem.

Geene.

Geene.

Gestorv.

Idem.

2 dagen.

Hypod. injectie

Geene.

Gestorv.

Ofschoon mager,

van pylocarp

eeneuitstekende

muriactic. 0.1 ;

melkgeefster.

clysmata, ca-

theteriseeren,

frictie op rug

en kruis.

Neen.

15 uren.

Clysmata,

Lendenmerg

Gestorv.

catheteriseeren,

geinjicieerd.

frictie op het

kruis en den

rug, subcutane

campherin-

jectie.

Neen.

4 dagen.

Per os. purgan-

Geene.

Afge-

tia en excitan-

maakt.

tia, clysmata,

frictie.

Woonplaats.

Zalt-

Zalt
Bommel.

Zalt-
Bommel.

Zalt-
Bommel.

Zalt-
Bommel.

Zalfc-
Bommel.

Zalt-
Bommel.

Leeftijd van
de patiënt,
voedings-
toestand en
aantal
afgelegde
kalveren.

Tijd
verloopen
tusschen
de partus
en de eerste
ziekte ver-
schijnselen.

Is de ziekte
vroeger hij
de patiënt
of bij de
moeder voor-
gekomen ?

Waren

de
secun-
dinae
reeds
uitge-
dreven.

Zijn ver-
schijnselen van
opgewektheid
en krampen de

depressie
voorafgegaan ?

7-jarige

24 uren.

Moeder

Ja.

Direct totale

vette koe,

en zuster

depressie

5 maal

aan kalf-

en totale

gekalfd.

ziekte ge-

verlamming

storven.

van het

achterstel.

6-jarige

12 uren.

Nicht

Ja.

Alleen pare-

vette

van

sis van het

melkkoe,

N°. 1.

achterstel,

4 maal

nu en dan

gekalfd.

convulsien.

5-jarige

10 uren.

Dochter

J a.

Direct totale

vette

van

depressie en

melkkoe,

N°. 4.

verlamming

3 maal

van het

gekalfd.

achterstel.

7-jarige

6 uren.

Moeder

Ja.

Neen, totale

vette

van

paralysis.

melkkoe,

N°. 3.

4 maal

gekalfd.

10-jarige

Ij dag.

Onbe-

Ja.

Direct

magere

kend, het

depressie.

melkkoe,

vorige

8 maal

jaar bij de

gekalfd.

patiënte

niet voor-

gekomen.

4-jarige

Tijdens

n

1 uur

Zeer opge-

vette

liet

na de

wekt , later

melkkoe,

kalven.

par-

depressie.

3 maal

tus.

gekalfd.

11-jarige

5 uren.

Keen.

Ja.

Eerst

vette

krampen,

melkkoe,

latei-

7 maal

depressie.

gekalfd.

opg\'

Eigenaar.

Te<>

tuur \'g
Pol>

Adeflf

C. Cosijn.

C. Cosijn.

Kor

3. W. Tijssen.

B. Quick.

4.

m

/V

H. Dingemans.

5.

TetfpfS-

» Jorfli",

J. Dekkers.

i"

m A

lang2*

^ k

J. Vermeulen.

7.

en0

-ocr page 243-

Tp
verloopen
tusschen
de partus
en de eerste
ziekte ver-
schijnselen.

leeftijd van
de patient,
voedings-
toestand en
aantal
afgelegde
kalveren.

AVaren

de
secun-
dinae
reeds
uitge-
dreven.

Temï^r
„oläe
JXl-

JM

Jat Äe-

Is de ziekte
vroeger bij
de patiënt
of bij de
moeder voor-
gekomen ?

Zijn ver-
schijnselen van
opgewektheid
en krampen de

depressie
voorafgegaan ?

Eigenaar.

Woonplaats.

Te*P 6
tuur > Si

Adepf

C. Cosijn.

1.

Zalt-
Bommel.

Direct totale
depressie
en totale
verlamming

van het
achterstel.

7-jarige
vette koe,
5 maal
gekalfd.

Ja.

Norfk

C. Cosijn.

2.

6-jarige
vette

melkkoe,
4 maal
gekalfd.

5-jarige

vette
melkkoe,

3 maal
gekalfd.

7-jarige
vette

melkkoe

4 maal
gekalfd.

10-jarige
mei ge re
melkkoe
8 maal
gekalfd.

Zalt-
Bommel.

Ja.

Alleen pare-
sis van het

achterstel
nu en clan
convulsien.

Direct totale
depressie en
verlamming

van het
achterstel.

Neen, totale
paralysis.

24 uren.

Moeder
en zuster
aan kalf-
ziekte ge-
storven.

12 uren.

Nicht
van

N°. 1.

w

aenfl"

W. Tijssen.

Zalt-
Bommel.

J a.

3.

op?

4. B. Quick.

Zalt-
Bommel.

Ja.

opge

10 uren.

Dochter
van
4.

6 uren.

Moeder

van
N°. 3.

rV

H. Dingemans.

5.

Zalt-
Bommel.

Direct
depressie.

Ja.

1» dag.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiënte
niet voor-
gekomen.

/k.

TemPf
Ade&^fl

die? U

lang1

6. J. Dekkers.

Zalt-
Bommel.

4-jarige

vette
melkkoe.
3 maal
gekalfd.

Zeer opge-
wekt , later
depressie.

1 uur
na de
par-
tus.

Tijdens

het
kalven.

J. Yermeulen.

Zalt-
Bommel.

7.

11-jarige

vette
melkkoe,
7 maal
gekalfd.

Eerst
krampen,

latei-
depressie.

Neen.

Ja.

i/

5 uren.

Temt
P°>

Adeff
1
k\'

Verlamming
van het
zachte
gehemelte en
strotten-
hoofd.

Duur
der
ziekte.

Behandeling.

Seetie.

Welke
naiiekten ?

Afloop.

Opmerkingen.

Ja.

4 dagen.

Clysmata, af-

Yerlam-

Onvolko-

Patiënt

Totale

tappen der

ming van

men her-

behoorde op

aphagie.

urine, scherpe

het rech-

steld.

eene boerderij,

frictie op het

ter ach-

waar alle koeien

kruis.

terbeen.

van eene familie

waren en bijna

jaarlijks geval-

len plaats had-

den van kalf-

ziekte.

Neen.

5 dagen.

Infus. rad.

Geene.

Hersteld.

Yalerian met

Sulphas Sodae,

frictie op het

kruis.

Totale

1 dag.

Clysmata, Ca-

Geene andere

Geene.

Gestorv.

aphagie.

theteriseeren

verschijnse-

en scherpe

len dan van

frictie op kruis

hevige

en rug.

tympanitis.

Idem.

« dag.

Idem.

Geene.

Geene.

Gestorv.

Idem.

2 dagen.

Hypod. injectie

Geene.

Gestorv.

Ofschoon mager,

van pylocarp

eene uitstekende

muriactic. 0.1 ;

melkgeefster.

clysmata, ca-

theteriseeren,

frictie op rug

en kruis.

Neen.

15 uren.

Clysmata,

Lendenmerg

Gestorv.

catheteriseeren,

geinjicieerd.

frictie op het

kruis en den

rug, subcutane

campherin-

jectie.

Neen.

4 dagen.

Per os. purgan-

Geene.

Afge-

tia en excitan-

maakt.

tia, clysmata,

frictie.

-ocr page 244-

288

239

A. Bongaerts.

v. Sermond.

11. H. de Yries.

W. P. de Yries.

H v. d. Kolk.

F. van Tiel.

Zalt-

7-jarige

12 uren.

Moeder

Bommel.

vette

en zuster

melkkoe,

aan kalf-

5 maal

ziekte ge-

gekalfd.

storven.

Zalt-

6-jarige

12 uren.

Zie de op-

Bommel.

vette

merking.

melkkoe,

4 maal

gekalfd.

Zalt-

5 maal

Tijdens

Neen.

Bommel.

gekalfd.

de baring

deden

zich de

eerste

verschijn-

selen

voor.

Rossum.

6-jarige

6 uren.

Onbe-

vette

kend, het

melkkoe,

vorige

t maal

jaar bij de

gekalfd.

patiente

niet waar-

genomen.

Rossum.

6-jarige

18 uren.

Onbe-

vette

kend.

melkkoe,

4 maal

gekalfd.

Rossum.

Als

6 uren.

Onbe-

N°. 12.

kend.

Rossum.

7-jarige

12 uren.

Moeder

vette

aan kalf-

melkkoe,

ziekte ge-

5 maal

storven.

gekalfd.

(5e kalf.)

Ja.

Ja.

Half uit-
gedre-
ven , het
uithan-
gende
gedeelte
reeds in
rotting
over-
gegaan

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

Geene.

G-eene.

sterk opge-
vuld, lenden-
merg met
bloed OYer-
vuld.

Niets abnor-
maals waar
te nemen.

Niets abnor-
maals waar-
genomen.

Gestorv.

Greene,

Hersteld.

A

i

Geene.

Gestorv.

Geene.

Gestorv.

Geene.

Gestorv.

-

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

In de familie
dier koeien
rroeger tal Yan
sterfgevallen
tan kalfziekte.

dolores tijdens
de verlossing,
lormale ligging
van het kalf.

Aanhoudende
clysmata, fric-
ties, aftappen
urine, subcutane
injectie v.
veratrine.

Eerst depres-
sie, later zeer
opgewekt en

tonische
krampen yan
rug en len-
denspieren.

Enorm
opgewekt,
furibunde
deliriën, la-
ter depressie.

Ja.

12 uren.

diep e» p0i

zeel Vtr
mat1»\' -

InhetHu.
dim® ; J
depx^f/el

tïf\'Jdi-

eerS> of
Te >•

cl 2 ■

l»»S<r\'
vers®

Ademffi

,at I»®0
eerst ter

zaai»?
zeel\'

freqûefl \'

Neen.

Eerst eene
morphine-injec-
tie , later pur-
gantia, clys-
mata en fricties.

6 uren.

10.

B. Beer.

Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine, fricties.
na de verlossing
directe wegname
der nageboorte.

Clysmata,
aftappen der
urine, scherpe
frictie langs den
rug ; irrigeeren
van de uterus
met eene aluin-
solutie 2 °\'o.

Infus. rad.
Valerian met
sulphas sodae,
aftappen der
urine, clysmata
en fricties langs
rug en kruis.

Geene.

Steeds in-
tact.

Steeds
depressie,
dood trad in

onder
convulsiën

ïen.

Direct
totale ver-
lamming
van het
zachte
gehemelte
en v. d.
slokdarm.

Neen, in-
tact.

Eerst totale
depressie,

later
convulsiën
en hevige be-
nauwdheid.

10 uren.

li\'

12.

12 uren.

Als

Als N0. 11.

jfiet -een

13.

Ja.

4 uren.

Hevige op-
gewektheid
direct na het
kalven, latei-

0J»"

opge"1

14.

Ja.

pieu1\'

Subcutaan pilo-
earpinum muri-
aticum 0,1.
Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine en fricties
langs den rug.

Steeds in-
tact.

1 \\ dag.

Meestal
depressie,
nu en dan
krampen
der lenden-
spieren.

-ocr page 245-

J

TetöP6
8Ï-.
Adeiiik ",.
diep en

Jfyf

Biftwe\'

A. Bongaerts.

Zalt-
Bommel.

Gestorv.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Geene.

Moeder
en zuster
aan kalf-
ziekte ge-
storven.

Aanhoudende
clysmata, fric-
ties, aftappen
urine, subcutane
injectie v.
veratrine.

12 uren.

Ja.

Eerst depres-
sie, later zeer
opgewekt en

tonische
krampen van
rug en len-
denspieren.

Enorm
opgewekt,
furibunde
deliriën, la-
ter depressie.

Ja.

12 uren.

inhetqen.
di«»1

In de familie
dier koeien
vroeger tal van

sterfgevallen
aan kalfziekte.

v. Sermond.

Hersteld.

Zalt-
Bommel.

Geene.

Ja.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

12 uren.

Neen.

Eerst eene
morphine-injec-
tie , later pur-
gantia, clys-
mata en fricties.

Zie de op-
merking.

6 uren.

Rssie

depï®1

t li of
Tc >■

T e.&vf1 1

AdeS-H

I.»«1 \'

liet

10

B. Beer.

Weinig of geene
dolores tijdens
de verlossing,
normale ligging
van het kalf.

Geene.

Zalt-
Bommel.

Gestorv.

Geene.

5 maal
gekalfd.

Tijdens
de baring
deden
zich de
eerste
verschijn-
selen
voor.

.6 uren.

met
middenzouten,
aftappen der
urine, fricties,
na de verlossing
directe wegname
der nageboorte.

Clysmata,
aftappen der
urine, scherpe
frictie langs den
rug ; irrigeeren
van de uterus
met eene aluin-
solutie 2 °\'o.

Infus. rad.
Valerian met
sulphas sodae,
aftappen der
urine, clysmata
en fricties langs
rug en kruis.

Geene.

Steeds in-
tact.

Neen.

Half uit-
gedre-
ven , het
uithan-
gende
gedeelte
reeds in
rotting
over-
gegaan.

Steeds
depressie,
dood trad in

onder
convulsion,

deVid.

vers11

Ade^V

eerst 1» teI

zaaf \'
zeel\' t

freq«e!1"

H. de Vries-

11.

Gestorv.

Bossu m.

Aderboezems
sterk opge-
vuld, lenden-
merg met
bloed over-
vuld.

Geene.

6-jai\'ige

vette
melkkoe.
1 maal
gekalfd.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiente
nietwaar-
genomen.

Onbe-
kend.

Direct
totale ver-
lamming
van het
zachte
gehemelte
en v. d.
slokdarm.

Neen, in-
tact.

Eerst totale
depressie,

later
convulsiën
en hevige be-
nauwdheid.

10 uren.

Ja.

li\'

W. P. de Vries.

12.

Gestorv.

Bossum.

Als ff\'

Niets abnor-
maals waar
te nemen.

Geene.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

18 uren.

Ja.

12 uren.

Als ND. 11.

»e4 ,\'W

opgeno^fj

H v. d. Kolk.

13.

Gestorv.

Bossum.

Niets abnor-
maals waar-
genomen.

6 uren.

Als
F. 12.

Onbe-
kend.

Ja.

Ja.

4 uren.

Hevige op-
gewektheid
direct na het
kalven, latei-
depressie.

Meestal
depressie,
nu en dan
krampen
der lenden-
spieren.

P. van Tiel.

14.

Bossum.

Ja.

Hersteld.

Geene.

IdeJ»\'

Sabcutaan pilo-
carpinum muri-
aticum 0,1.
Clysmata met
middenzouten,
aftappen der
urine en fricties
langs den rug

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

Moeder
aan kalf-
ziekte ge-
storven.
(5e kalf.)

Steeds in-
tact.

12 uren.

Ja.

-ocr page 246-

J.

Driel.

Hedel.

Hoenza-
driel.

Kerk-
driel.

4 maal

18 uren

Moeder

gekalfd.

aan kalf-

ziekte ge-

leden (ge-

! slacht.)

8-jarige

Tijdens

Onbe-

vette

de baring

kend, het

melkkoe

deden

vorige

6 maal

zich de

jaar bij de

gekalfd.

eerste

patiente

verschijn-

niet waar-

selen

genomen.

voor.

7 maal

11 dag.

Onbe-

gekalfd.

kend.

4 maal

1 dag.

Bij de

gekalfd.

zuster,

deze is

geslacht.

6-jarige

24 uren.

Onbe-

vette

kend.

melkkoe,

5 maal

gekalfd.

Idem.

12 uren.

Onbe-

kend,

7-jarige |

3 dagen

Onbe-

vette

voor de

kend.

melkkoe,

baring.

5 maal

gekalfd.

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

Totale
depressie,
nu en dan
convulsiën.

Direct
depressie.

Steeds
depressie.

isten dag zeer

opgewekt
en tonische
krampen van
rug en len-
denspieren,

later
depressie.

Eerst depres-
sie latei-
afgewisseld
door
clonische
krampen ge
durende liet
geheele be-
loop.
| Steeds opge-
wektheid en
clonische
krampen.

Steeds
depressie
met totale
paralysis
van het
achterstel.

A. Juijn.

15.

\'een.

Totale
paralysis.

tl)ieH

opë

16.

M. Vliervoet.

®en.

17.

C. de Gier.

.et»"\' lï

Tem}1\'.

36dM

Adero^\'. !
labg^

een.

Neen.

18.

G. v. d. Anker.

jste»

37,

2 den

36,

<een.

Steeds in-
tact.

dtf 1

J. de Grauw.

19.

Feen.

Nor«1

Neen,

20.

v. d. Anker.

Hedel.

seen.

Teinp „
38,5 -
Pols *
Adeffli\'-
Norml

Ja.

Joh. v. d. Laer. I Hedel

21.

IS".

een.

Neen.

Geene.

Ook de hersenen
en het rugge-
merg vertoon-
den bij de sectie
niets abnor-
maals.

Geslacht.

Niets abnor-
maals waar
te nemen.

Neen. j 8

Afge-
maakt.

Verlam-
ming van
linker
achter-
been.

Vetdegene-
ratie der
ischiadicus
links, droog
gangraen
vanaf het
sprongge-
wicht.
Geene.

36 uren.

Ciysmata,
catheteriseeren ,
fricties, later
purgantia en
excitantia, sul-
phas sodae en
camp hora.

Ciysmata,
aftappen der
urine, fricties.
Door den eige-
naar was Sul-
phas Sodae
toegediend.
Infus. Valeriani
met Sulphas
Sodae, koud-
watei\'clysmata,
onder hoogen
druk; aftappen
urine, scherpe
frictie langs
rug en kruis.
Inwendig pur-
gantia, later
excitantia, ciys-
mata, aftappen
der urine, frictie
langs rug en
kruis.

Gestorv.

Den 3den dag
was de patiënt
gestaan, had
6 uren gestaan,
was gaan liggen,
en in depressie
vervallen, 4de»
dag \'s avonds

dood.
De verlossing
was abnormaal,
stuitligging met

onder het
lichaam gesla-
gen achter-
beenen.

Gestorv,

4 dagen.

Hersteld.

Geene.

5 dagen.

Geene.

Geslacht.

Geene.

Lendenmerg
met bloed
overvuld,
eveneens
bloeding in
de nabijheid
der ischia-
dici; decu-
bitus.

Totale
verlam-
ming van
het ach-
terstel.

Het kalf lag in
stuitligging met

onder het
lichaam gesla-
gen achter-
beenen.

Afge-
maakt.

4 u-ren.

6 dagen \'Als n". 26 den
n. 1. 3 3de» verlos-
dagen na! sing van het
de baring.-! kalf.

Driel.

-ocr page 247-

Hoenza-
driel.

4 maal

18 uren.

gekalfd.

8-jarige

Tijdens

vette

de baring

melkkoe,

deden

6 maal

zich de

gekalfd.

eerste

verschijn-

selen

voor.

7 maal

li dag.

gekalfd.

4 maal
gekalfd.

6 jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

20.

v. d. Anker. \'Hedel

12 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Joh. v. d. Laer.

21.

Hedel.

3 dagen
voor de
baring\'.

Onbe-
kend.

Idem.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

15.

A. Juijn.

Driel.

Moeder
[ aan kalf-
ziekte ge-
leden (ge-
slacht.)

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij de
patiente
niet waar-
genomen

Onbe-
kend.

Ja.

16.

M. Yliervoet.

Driel.

17.

C. de Gier.

Ja,

18.

G. v. d. Anker.

Kerk-
driel.

1 dag.

Bij de
zuster,
deze is
geslacht.

Ja-

J. de Grauw.

19.

Hedel.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Totale
depressie,
nu en dan
convulsiën.

Direct
epressie.

Steeds
depressie.

] sten <]ag zeei,

j opgewekt
! en tonische
: krampen van
rug en len-
denspieren,

latei-
depressie.

I

Eerst depres

sie latei-
afgewisseld
door
clonische
krampen ge
durende het
geheele be-
loop.
Steeds opge-
wektheid en
clonische
krampen.

Steeds
depressie
met totale
paralysis
van het
achterstel.

| I

Totale
paralysis.

een.

Neen.

ei\'at- i

Temp\'
36,

een.

Neen.

lin.

W

Adem

tP-

lan gm

jsten u<
37,2
2den u\'

36,8°\'

^een.

Steeds in-
tact.

Nor*»1*\' keen.

Neen.

Temp«;

38,5
Pols 4
Adem\'1\'
Normal

Ja.

Neen.

Geene.

241

Ook de hersenen
en het rugge-
merg vertoon-
den bij de sectie
niets abnor-

Niets abnor-
maals waar
te nemen.

Geslacht,

Afge-
maakt.

Verlam-
ming van
linker
achter-
been.

Yetdegene-
ratie der
isehiadicus
links, droog
gangraen
vanaf het
sprongge-
wicht.
Geene.

36 uren.

Clysmata,
catheteriseeren ,
fricties, later
purgantia en
excitantia, sul-
phas sodae en
camp hora.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.
Door den eige-
naar was Sul-
phas Sodae
toegediend.
Infus. Yaleriani
met Sulphas
Sodae, koud-
waterclysmata,
onder hoogen
druk; aftappen
urine, scherpe
frictie langs
rug en kruis.
Inwendig pur-
gantia, later
excitantia, clys
mata, aftappen
der urine, frictie
langs rug en
kruis.

Gestorv.

Den 3den dag
was de patiënt
opgestaan, had
6 uren gestaan,
was gaan liggen,
en in depressie
vervallen, 4den
dag \'s avonds

dood.
De verlossing
was abnormaal,
stuit.ligging met

onder het
lichaam gesla-
gen ach ter-
beenen.

Gestorv.

4 dagren.

Hersteld.

Geene.

5 dagen.

Geene.

Geslacht.

Geene.

Lendenmerg
met bloed
overvuld,
eveneens
bloeding in
de nabijheid
der ischia-
dici; decu-
bitus.

Totale
verlam-
ming van
het ach-
terstel.

Het kalf lag in
stuitligging met

onder het
lichaam gesla-
gen achter-
beenen.

Afge-
maakt.

4 ia-en.

6 dagen Als n". 26 den
n. 1. 3 3den dag verlos-
dagen na! sing van het
de baring.
.j kalf

-ocr page 248-

A. v. d. Bogert.

A. v. Loon.

J. Hoeflake.

L. Groeneveld.

Hedel.

vette koe,
5 maal
gekalfd.

Ongeveer
12 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

He del.

vette koe,
4 maal
gekalfd.

8 uren.

Bij de
groot-
moeder.

Ja.

Hedel.

6-jarige

koe,
4 maal
gekalfd.

4 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Hedel.

6 maal
gekalfd.

20 uren.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij
de patiënt
niet
waar-
genomen.

Ja.

Welle.

5-jarige

vette
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Welle.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

12 uren.

Moeder
aan kalf
ziekte ge-
storven,
het vorige
jaar de
ziekte
doorstaan

Ja.

Welle.

8-jarige
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

10 uren.

Onbe-
kend,

Ja.

Depressie,
gevariëerd

met
convulsiën.

Coma.

Als 26.

Jing Èen
Uur
Voor
den

lood.

Paresis.

12 uren.

Totale
paralysis.

8 uren.

Idem.

12 uren.

Seen.

5 dagen.

Neen.

4 dagen.

Totale
paralysis.

12 uren.

Totale
paralysis.

6 uren.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties
den rug.

Infus. Valerian
met Sulph Sodae
clysmata,
fricties, enz.

Ademt®1
diep

Geslacht.

Geene.

J. Meijer.

22.

Zeer
opgewekt,
aanhoudend
convulsiën,
de laatste 4
uren

Neen.

Geslacht.

Geene.

ïfie{
opgenoi0

Geene.

23.

Weinig op-
gewekt,
meest
depressie,
gedurende
het geheele
beloop.

Steeds
depressie.

r»t

leen.

Geslacht.

Geene.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties
langs den rug

Per os camphor
met ol.terebintli,
clysmata; aftap-
pen der urine,
later het zetten
van een seton

over de
biceps femoris.

24.

Tempel
37"

ju»

Pols W ,
onvoelb»1\'

Nie*

opgen010

•^en.

Waarschijnlijk
verlamming der
biceps femoris
en gastrocne-
mius overgeble-
ven. De patient
werd na eenige
maanden ge-
slacht.

Onvol-
komen
hersteld.

Verlam-
ming van
een ach-
terbeen.

25.

Depressie,
afgewisseld
door
tonische
krampen van

hals en
rugspieren.

ito

een.

Geene.

Hersteld

Tempef\'

Pols \\
Ademb\'

H. Vos.

26.

Peen.

Gestorv.

Geene.

Injecties van
koud water in
het rectum
onder hoogen
druk, clysmata\'s
met tabak,
fricties langs
den rug.

Hypoderm.
injectie van
aether sulf.
20 gram.

27.

Temp®1\'
38°-

Niel

opgeiio^

Geneesmid-
delen in de
bronchiën
symptomen

van
fremdkörper
pneumonie.

F. v. Beek.

Geene.

Gestort

28.

-ocr page 249-

À. v. d. Bogert.

A. v. Loon.

J. Hoeflake.

L. Groeneveld.

Hedel.

vette koe,
5 maal
gekalfd.

Ongeveer
12 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Hedel.

vette koe,
4 maal
gekalfd.

8 uren.

Bij de
groot-
moeder.

Ja.

Hedel.

6-jarige

koe,
4 maal
gekalfd.

4 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Hedel.

6 maal
gekalfd.

20 uren.

Onbe-
kend, het

vorige
jaar bij
de patiënt
niet
waar-
genomen.

Ja.

Welle.

5-jarige

vette
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Welle.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

12 uren.

Moeder
aan kalf
ziekte ge-
storven,
het vorige
jaar de
ziekte
doorstaan

Ja.

Welle.

8-jarige
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

10 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

gedurende
het geheele
beloop.

Steeds
depressie.

Depressie,
gevarieerd

met
convulsiën.

Coma.

Als 26.

Jing ü6n
Uur
V00l\'
4en
lood.

Ja.

Paresis.

12 uren.

Totale

8 uren.

paralysis.

Idem.

12 uren.

Neen.

5 dagen.

Neen.

4 dagen.

Totale

12 uren.

paralysis.

Totale

6 uren.

paralysis.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties
den rug.

Infus. Yalerian
met Sulph Sodae
clysmata,
fricties, enz.

Ademli»1
diep

Geslacht,

Geene.

J. Meijer.

22.

Zeer
opgewekt,
aanhoudend
convulsiën,
de laatste 4
uren
depressie.

Weinig op-
gewekt,
meest

%

Geslacht.

Geene.

Uiet

opgenoi"

een.

Geene.

23.

»een.

Geslacht.

Geene.

Clysmata,
aftappen der
urine , fricties
langs den rug

Per os camphor
metol. terebinth,
clysmata; aftap-
pen der urine,
later het zetten
van een seton

over de
biceps femoris.

Tempef
37
°\'. »

Pols ^ .
onvoelb8

24.

\'•een.

Waarschijnlijk
verlamming der
biceps femoris
en gastrocne-
mius overgeble-
ven. De patient
werd na eenige
maanden ge-
slacht.

Onvol-
komen
hersteld.

Yerlam-
ming van
een ach-
terbeen.

Niet

25.

Depressie,
afgewisseld
door
tonische
krampen van

hals en
rugspieren.

jjOPl0

opge:

h

een.

Geene.

Hersteld

H. Yos.

26.

Tempe\'"

Pols
Ademk

Tempef\'\'
38°\' 4

Gestorv.

Geene.

Injecties van
koud water in
het rectum
onder hoogen
druk, clysmata\'s
met tabak,
fricties langs
den rug.

Hypoderm.
injectie van
aether sulf.
20 gram.

27.

NieJ

opgeno^

Geneesmid-
delen in de
bronchiën
symptomen

van
fremdkörper
pneumonie.

F. v. Beek.

Geene.

Gestorv.

28.

-ocr page 250-

E. v. Diiijneii.

Welle.

12-jarige

2 dagen.

melkkoe,

10 maal

gekalfd.

Welle.

4 maal

1 dag.

gekalfd.

Welle.

5 maal

2 dagen.

gekalfd.

Onbe-
kend.

Onbe-
kend.

32.1.1, K ,

Well«. 4 maal LS uren. Moeder .la.
gekalfd. ; van

kalfziekte j
i hersteld.

=34 h

29.

^Tjets ; pen.
afwijk6"

Eerst
depressie,
later convul-
siën, 3en dag
weder
depressie.

Extr. aloës als
purgans, later
herb. nicotian
en exeitantia,
clysmata en
fricties langs
den rug.

Clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

Ja.

Neen.

8 dagen.

30.

Ademh® \' i\'
eerst Ij*
zaam,
vers»6\'
pols

P. Bakker.

Ja.

Eerst depres-
sie , latei-
toni sehe
krampen van
rug- en len-
denspieren.

Zeer
opgewekt,
krampen en
convulsiën,

later
dopresfiiel

•Steeds
depressie.

Totale
paralysis.

6-8 uren.

ut-

frequ«1

Niet
opgeno»1\'

P. Vormers.

31.

een.

Ja.

Per os Oleum
terebinth als
emulsie, clys-
mata , aftappen
der urine en
fricties.

\' ieene.

11 dag.

Neen.

romp«1\'9

Ademba

uiterst ^
lan gzü^\'

Tempel \'hl\'
36,8\' ;

Neen. ti uren.

Totale I 6 uren.
paralysis.1

Geene; waar-
schijnlijk ge-
: neesiniddelen
toegediend dooi-
den eigenaar.

■Ja.

Paresis. | 4 dagen.

AdemlJ»1\'
langza^

PolS
freque\'1 ^

Niet Ja.
opgenofl\'

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,
later exeitantia.

Geene; patiente

was bij het
onderzoek reeds
in agonie.

U dag.

Totale
paralysis.

Hypod. injectie I
van alcohol 20
gram, verder j
clysmata en
fricties.

Idem.

4 uren.

33.

34.

35.

36.

. C. v. Hees.

1 Welle.

5 maal
gekalfd.

20 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Eerste 4 uren
depressie,
latei-
tonische
krampen tot
aan den
dood.

J. v. d. Linden.

Neder-
heruert.

7-jarige
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

24 uren.

Onbe-
kend.

Ja.

Depressie,
afgewisseld

door
convulsiën.

S. Oomen.

Necler-
hemert.

8-jarige
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

12 uren.
1

Patiente
liet vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

Ja.

Steeds zeer
opgewekt,
convulsiën
tot aan den
dood.

Kuipers.

Neder-
iiemert.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

8 uren. 1

Onbe-
kend.

1

Ja. !

Steeds
opgewekt,
kort voor
den dood
depressie.

Niet
renou1

Greene.

Geene.

Verlam-

Afge-

ming van

maakt.

geheele

achter-

stel.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestor v.

\' i-ftenft.

In de bron-
chiën over-
blijfselen van
eene schud-
mixtuur.

Hersteld.

Gestorv.

Overblijfse-
len van een

door den
eigenaar toe-

geneesmid-
del in de
bronchiën.

Geene.

Gestor v.

Geslacht.

Geene.

-ocr page 251-

2 dagen.

Greene.

Greene.

Verlam-

Afge-

ming van

maakt.

geheele

achter-

stel.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

i

:

Geslacht.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

Gestorv.

Niets i\'jWn.
afwijk"*

E. v. Diijjnen.

29.

Welle.

12-jarige
melkkoe,
10 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

Ja. Eerst

depressie,
later c-onvul-
siën, 3en dag
weder
depressie.

Neen.

dagen.

30.

P. Bakker.

Adem^1;;!
eerst
^ j
zaam, I

versnel"\' ;

Pol» j
freque11 :

4 maal
gekalfd.

Welle.

\'een.

Extr. aloës als
purgans, later
herb. nicotian
en excitantia,
clysmata en
fricties langs
den rug.

Clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

Neen.

Ja. Eerst depres-
sie , latei-
tonische
krampen van
rug- en len-
denspieren.

Totale
paralysis.

6- 8 uren.

P. Vormers.

31.

Welle.

5 maal
gekalfd.

een.

Onbe-
kend.

Ja.

Niet

opgenoU1

Ij dag.

Zeer
opgewekt,
krampen en
! convulsiën,
■ later
depressie.

•Steeds Teiupef\'\'" A
depressie. 37,2°-,.

! Ademhal

uitei\'3\' I

Neen.

32. .1. K raai.

Weil,

4 maal
gekëlfd.

X een.

2 dagen.

Per os Oleum
terebinth als
emulsie, clys- j
mata, aftappen
der urine en
fricties.

1 ieene.

I \'p.eue.

33. C. v. Hees.

J. v. d. Linden.

34.

35. S. Oomen.

Kuipers.

36.

\'i uren.

1.2 urea. Moeder
van
kalfziekte !
I hersteld.

Welle.

Neder-
hemert.

Necler-

Neder-
hemert.

1

langza®

I

■h.

i

5 maal

20 uren.

Onbe-

Ja.

1 Eerste 4 uren

Temp81}

Totale

6 uren.

Geene; waar-

In de bron-1

i gekalfd.

kend.

depressie,

36,8°-

paralysis.

schijnlijk ge-

chiën over-

later

neesmiddelen

blijfselen van

j tonische

m

toegediend dooi-

eene schud-

! krampen tot

den eigenaar.

mixtuur.

aan den

dood.

7-jarige

24 uren.

Onbe-

Ja.

Depressie,

Adem^f

"Ja.

Paresis.

4 dagen.

Clysmata,

melkkoe,

kend.

afgewisseld

langza»"\'

j

aftappen der

5 maal

door

Pols,

urine, fricties,

gekalfd.

convulsiën.

CD
TO

*

later excitantia.

8-jarige

12 uren.

Patiente

Ja.

Steeds zeer

Niet j

Ja.

Totale

li dag.

Geene; patiente

Overblijfse-

melkkoe,

het vorige

opgewekt,

opgenow

paralysis.

was bij het

len van een

6 maal

jaar van

convulsiën

onderzoek reeds

door den

gekalfd.

1

kalfziekte
hersteld.

tot aan den
dood.

in agonie.

eigenaar toe-
gediend
geneesmid-
del in de
bronchiën.

7-jarige

8 uren.

Onbe-

Ja.

Steeds

Niet

Ja.

Idem.

4 uren.

Hypod. injectie

Gecne.

vette

kend.

opgewekt,

1 Pi

opffeno»1

van alcohol 20

melkkoe,

j

kort voor

gram, verder

5 maal

;

den dood

J

clysmata en

gekalfd.

I

depressie.

j

1

fricties.

-ocr page 252-

A. Bouwman.

"Wed. y. d. Salm.

L. v. d. Linden.

Wed. v. Da alen.

P. van Weijger-
den.

A. Spiering.

Neder-
hemert.

6-jarige
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

24 uren.

Onbe-
kend.

Aalst.

6-jarige
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

De eerste
verschijn-
selen
deden
zich voor
8 dagen
vóórdat
de patiënt
zou
kalven.

Onbe-
kend.

Aalst.

9-jarige
melkkoe,
6 of 7
maal
gekalfd.

1 dag.

Het
vorige
jaar van
kalf-
ziekte
hersteld.

Brakel.

8-jarige

vette
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

1 dag.

Onbe-
kend.

Brakel.

9-jarige
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

li dag.

Onbe-
kend.

Zuili-
chem.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

; dag.

Onbe-
kend.

Gameren.

6-jarige

vette
melkkoe.

1 dag.

Bij de
moeder,
deze was
hersteld.

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

37.

De eerste

3 uren
depressie,
van dien tijd
af voort-
durend
clonische
krampen.

Steeds totale
depressie.

en-

opgeH010\'

\'een.

38.

Tempe
37,4;

pg

Ademl»11
langst
Pd8,
evcne®1"

\'een

Tempe!\'1
37,9

Adem11\'\'1:
en Pa
normȃ

39.

Steeds
geringe
depressie.

\'een

40.

J. Blanken,

Stadia van
opgewekt-
heid, afwisse-
lende met
depressie.

Depressie,
nu en dan
tonische
krampen,
(pleurothoto-
nus )

Depressie,
afgewisseld
met tonische
krampen van

hals- en
rugspieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

opgenov

IdeJf\'

41.

Ja.

Tempef\'

36,8 -
AdemP1\',
langz«"1
Pols

onvoel^

I

42.

Tempe-
37,8
Pols

ademli»1

weio\'^j h
afwijk® 1

43.

e"

Totale
paralysis.

6 uren.

Geene.

Geene.

Gestorv.

Paresis
van het
zachte
gehe-
melte.

3 dagen.

Per anum
Sulph Sodae in
solutie onder
hoogen druk;

clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Geene.

Gestorv.

Osteum steeds
zeer vast geslo-
ten, kalf levend
gebleven.

Neen.

2 dagen.

Inwendig pur-
gantia; clys-
mata, scherpe
inwrijving langs
rug en kruis.

Geene.

Hersteld.

Neen.

li dag.

Als n°. 39.

Geene.

Hersteld.

Ja.

3 dagen.

Geene, op ver-
zoek van den
eigenaar.

Geene.

Hersteld.

Ja.

18 uren.

Hypod. injectie

van aether,
verder: punctie,
clysmata en
fricties.

Leverde
niets op, ook
niet het
onderzoek
der centr aal-
organen.

Gestorv.

Neen.

2 dagen.

Zoutachtige
purgantia,
clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

Geene.

Hersteld.

-ocr page 253-

Totale
paralysis.

Paresis
van het
zachte
gehe-
melte.

Feen.

Keen.

Keen.

6 uren.

Geene.

Geene.

Gestorv.

3 dagen.

Per anum
Sulph Sodae in
solutie onder
hoogen druk;

clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Geene.

Gestorv.

2 dagen.

Inwendig pur-
gantia; clys-
mata, scherpe
in wrij ving langs
rug en kruis.

Geene.

Hersteld.

li dag.

Als n°. 39.

Geene.

Hersteld.

3 dagen.

Geene, op ver-
zoek van den
eigenaar.

Geene.

Hersteld.

18 uren.

Hypod. injectie

van aether,
verder: punctie,
clysmata en
fricties.

Leverde
niets op, ook
niet het
onderzoek
der centr aal-
organen.

Gestorv.

2 dagen.

Zoutachtige
purgantia,
clysmata,
aftappen der
urine en fricties.

Geene.

Hersteld.

Osteum steeds

gebleven.

246

JiL

ïTiet
opgen£>I1)fcn

37. A. Bouwman.

Keder-
hemert.

6-jarige
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

24 uren.

Ja.

De eerste

3 uren
depressie,
van dien tijd
af voort-
durend
clonisclie
krampen.

Steeds totale
depressie.

een.

TemVef\'
Adeffll"1\'

38.

Wed. v. d. Salm. Aalst.

6-jarige
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

De eerste
verschijn-
selen
deden
zich voor

Polf

evene®

vóórdat
de patient
zou
kalven.

1 dag.

\'een.

Ij

Temp®] \'
37,9 -,

AdemWf
en Po1
nort»^

39.

L. y. d. Linden.

9-jarige
melkkoe
6 of 7
maal
gekalfd.

Aalst.

Het
vorige
jaar van
kalf-
ziekte
hersteld.

Onbe-
kend.

Ja.

Steeds
geringe
depressie.

\'een.

40.

J. Blanken.

Brakel.

8-jarige
vette

melkkoe,
6 maal
gekalfd.

9-jarige
melkkoe,

6 maal
gekalfd.

1 dag.

Ja.

Stadia van
opgewekt-
heid, afwisse-
lende met
depressie.

Depressie,
nu en dan
tonische
krampen,
(pleurothoto-
nus )

Depressie,
afgewisseld
met tonische
krampen van

hals- en
rugspieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

oP>e

leen.

Ja.

41.

Wed. v. Daalen.

Idetf1\'

Brakel.

li dag.

Onbe-
kend.

Ja.

Ja.

Tempef{\'

Ädernd
langz®

Pol«

onvoelb^

Temp®1\'3*
37,8 ■

P01! J

ademha\'f

wei»1^
afwijk®11 r

42.

P. van Weijger-
den.

Zuili-
chem.

Onbe-
kend.

\\ dag.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.

Ja.

ïïeen.

43.

A. Spiering.

6-jarige

vette
melkkoe.

Grameren.

Bij de
moeder,
deze was
hersteld.

1 dag.

Ja.

-ocr page 254-

W. y. Tuijl.

44.

48.

49.

50.

45.

46. G. de Jong.

47. i Muurmans.

P. v. Schaick.

Wed. H. de
Gaaij.

A. d. Boest.

10-jarige
melkkoe,
8 maal
gekalfd.

12-jarige I 1
melkkoe,
10 maal
gekalfd.

6-jarige

vette
melkkoe.

Hur-
wenen.

Onbe-
kend

24 uren.

Het
vorige
jaar van
kaltziekte
hersteld.

Neen.

3 uur.

Yette
koe,
4 maal
gekalfd.

Hur- 7-jarige

wenen, melkkoe.

6-jarige
melkkoe.

12 uren.

1 dag.

Het
vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

Hur-
wenen.

Tuil.

8 jarige

vette
melkkoe,
5 of 6
maal
gekalfd.

Gameren.

Onbe-
kend.

W. y. Haaften.

Gameren,

Het
vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

Gameren.

Bij de
nicht met
doode-
lijken
afloop.

Ja.

Neen,
volstrekt

geen
weëen,

den
3en dag
waren de

secun-
dinae in
rotting
over-
gegaan
en wer-
den afge-
haald.

Nie*

opgeno^*3

Tempef\'\'
■ 36,4 •
Ademh9 \'
langz»flP,.
Pols

en onreg \'
matig\'

Ademhal

lang^J-

PolS OVfë
matig-

Tempel\'\'
36,7;
Ademh9

lan gza^\'

Ja.

Ja. ( Totale de-
pressie, nu
en dan
tonische
krampen van
rug, lenden
en bil-

spieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

Ja.

-een.

Per os campho-
ra; clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Als n°. 48,maar
geene therapie
per os.

Ja.

niet
levig

Niet

opgenoJ»\'

Ja.

Patiënt heeft
3 achtereen-
volgende malen
aan kalfziekte
geleden en is
telkens hersteld.

Infus. Valeria-
nae met sulph.

Sodae, clys-
mata en fricties
langs rug en
lenden.

Steeds
depressie.

In den be-
ginne zeer
opgewekt en
krampen,

latei-
depressie.

Steeds in
een stadium
van
depressie.

Als N". 43.

Fn.

Temp01
38°\'
Pols ieif
freque»^
maar ,
Adernh01 1
norma»1\'

Tempe\'\'3\'

38,5°\'
Pols e"
ademha\'f
norm»11*\'

Patiente bleef
bij het gaan
steeds overkoo-
ten (paralysis
M. biceps femo-
ris en semiten-
dinosus).

De patiente was
hersteld eer de
secundinae in
rotting waren
overgegaan.

Steeds
depressie.

Inwendig pur-
gantia, verder
clysmata en
fricties. Den

3den dag weg.

name der secun-
dinae en irri-
atie met subli-
maat solutie.

hge
h>a-
te.

een.

«en.

Neen.

4 dagen.

Neen.

3 dagen.

Totale

6 uren.

paralysis.

Ja.

6 uren.

Neen.

H dag.

Totale

6 uren.

paralysis.

Neen.

IJ- dag.

Als n". 48.

Geene, de dood
trad in tijdens
het onderzoek.

Als n°. 38.

Alleen ver-
schijnselen
tengevolge

der
tympanitis.

Injectie van
de pia mater
(hersenen).

Niets
abnormaals.

Gedeelte-

Hersteld.

lijke ver-

lamming

van een

achter-

been.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Yervolgens nog
2 maal zonder
stoornis gekalfd.

-ocr page 255-

Gameren,

10-jarige
melkkoe,
8 maal

Tempé\'\'9

38°-
Pols ief

frequei^
maar

Ademh3\'
norm»®

Tempé1\'®\'\'

38,
ademWf

Neen.

Als n°. 43.

Gedeelte-
lijke ver-
lamming
van een
achter-
been.

Geene.

Hersteld.

Patiente bleef
bij het gaan
steeds overkoo-
ten (paralysis
M. biceps femo-
ris en semiten-
dinosus).

De patiente was
hersteld eer de
secundinae in
rotting waren
overgegaan.

4 dagen.

45. W. v. Haaften.

Gameren,

12-jarige
melkkoe,
10 maal
gekalfd, i

J Het
vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

Neen,
volstrekt

geen
weëen,

den
3en dag
waren de
secun-
dinae in
rotting
over-
gegaan
en wer-
den afge-
haald.

Steeds
depressie.

Neen.

3 dagen.

Hersteld.

Inwendig pur-
gantia, verder
clysmata en
fricties. Den
3den dag weg-
name der secun-

dinae en irri-
gatie met subli-
maat solutie.

Gameren.

6-jarige

vette\'
melkkoe.

j Totale de-
pressie , nu
en dan
tonische
krampen van
rug, lenden
en bil-
spieren.

Depressie
gedurende
het geheele
beloop.

Niet

opgenoB^

Bij de
nicht met
doode-
lijken
afloop.

Totale
paralysis.

Geene, de dood
trad in tijdens
het onderzoek.

Alleen ver-
schijnselen
tengevolge

der
tympanitis.

6 uren.

Gestorv.

47. j Muurmans,

Vette
koe,
4 maal
gekalfd.

3 uur.

Tempel
36,4"-
Adexnb9 \'
lan gt*8?\'
Pols kW.
en onreêe
matig\'

Ademhal
lang^J
Pols on_res
matig\'

Tempel\'
36,7 ■ g,
Adenih® \'
langzaf»1

Gestorv.

Injectie van
de pia mater
(hersenen).

6 uren.

Als n°. 38.

wenen,

P. v. Schaick.

24 uren,

7-jarige
melkkoe.

Het
vorige
jaar van
kallziekte
hersteld.

Neen.

Steeds
depressie.

Neen.

Geene.

Hersteld.

Vervolgens nog
2 maal zonder
stoornis gekalfd.

Per os campho-
ra; clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Als n°. 48, maar
geene therapie
per os.

wenen,

6-jarige
melkkoe.

12 uren,

In den be-
ginne zeer
opgewekt en
krampen,

later
depressie.

Steeds in
een stadium
van
depressie.

Niets
abnormaals.

Totale
paralysis.

6 uren.

Gestorv.

wenen,

A. d. Boest,

8 jarige

vette
melkkoe,
5 of 6
maal
gekalfd.

Niet

opgenoiö\'

Neen.

li dag.

Geene.

Infus. Valeria-
nae met sulph.

Sodae, clys-
mata en fricties
langs rug en
lenden.

Hersteld.

Patiënt heeft
3 achtereen-
volgende malen
aan kalfziekte
geleden en is
telkens hersteld.

vorige
jaar van
kalfziekte
hersteld.

-ocr page 256-

"Wed. L.v.Aken.

R. G. J. Yer-
steegh.

53. C. B. Beijerman.

A. Pellegrom.

J. v. Leerdam.

56. P. H. d. Ouden.

. Waar-

8-jarige

2 dagen.

Onbe-

denburg.

vette

kend.

melkkoe.

- Waar-

6-jarige

12 uren.

Onbe-

denburg.

vette

kend.

melkkoe.

. "Waar-

7-jarige

24 uren.

Onbe-

denburg.

melkkoe,

kend.

5 maal

gekalfd.

"Waar-

4 maal

li dag.

Onbe-

denburg.

gekalfd.

kend.

"Waar-

8-jarige

24 uren.

Onbe-

denburg.

melkkoe.

kend.

"Waar-

Vette koe,

18 uren.

Neen.

denburg.

4 maal

gekalfd.

"Waar-

4 maal

8 uren.

Onbe-

denburg.

gekalfd.

kend.

Ja.

Ja.

Ge
deelte-
lijk
geene
weeën

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

51.

len dag
depressie, 2en
en 3en dag
zeer opge-
wekt en
tonische
krampen,

latei-
depressie.

Steeds
depressie.

Gestorv.

lendagg\'J- r

om, °

Geene.

Punctie v. d.
pens. Subcut.
injectie van
Sulph. eserini,
later purgantia,
clysmata en
fricties.

Neen. j 5 dagen.
Steeds

na

SM

letie

iet

teer

Hen.

slikken.

Adem\'1 \'
diep «J

Pol« ^ ei.
en onie"

ujati?\'

TefflPefflt\'

AdS^ji

nor®»®

52.

Hersteld

Geene.

een.

Zoutachtige
laxantia in
Infus. Valerian
Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Irrigatie van
den uterus met

antiseptica
(acid phenyl.)
middelzouten

per os;
clysmata en
fricties langs
den rug.

Geene, dan
punctie van de
pens, dood
£ uur na het
onderzoek.

Clysmata,
subcutaan cam-
pher, aftappen
der urine,
fricties; den
3den dag
punctie; per os.
Infus Valerian.
met acet.
ammon.
Emulsio met
asa faetida, ver-
der clysmata,
enz.

li dag.

Neen.

Steeds
depressie,
geene kram-
pen waar-
genomen.

Gestorv.

een.

1* dag.

Neen.

Uterus
mucosa liier
en daar hy-
peraemisch
Lendenmerg
bloedrijk.

.ei\'«1\'

54.

Temp\'
36"
Ade«**
vers

Coma.

levige

tym-
Nteg.

Gestorv.

Totale
paralysis

18 uren.

Niets
abnormaals.

,liög\'
Ji-

yO®

Pols 011
ba»1\'
ïTiet

55.

Eerste zes
uren zeer
opgewekten
krampen,

later
depressie.

Gestorv. !

en.

Den

3den
das\'.

4 dagen.

Geene.

Den
eersten
dag
cephagie,
later op-
geheven.

opgeii\'

Temp® \'

37\'8 liflg
Ademl^7
frequ
pols a

even®eI13\'
5iet

Steeds opge-
wekt, nu en
dan tonische
krampen.

Hersteld.

een.

Geene.

li tot 2
dagen.

Steeds in
tact.

De Jong.

57.

Eerst depressie,
later krampen en
opgewektheid,
vervolgens de-
pressie tot aan
den dood.

I0H-

Gedurende ik. i.
gelieele beloop
had de patiente
eene goede
defaecatie.

Gestorv.

! uren
vóór
s den
pod.

oi»

Geene.

Subcutane in-
jectie v. aether,

aftappen der
urine, clysmata
met Oleum
terebinth.

24 uren.

Totale
paralysis.

opgeo

-ocr page 257-

Wed. L.v. Aken,

C. B. Beijerman.

A. Pellegrom.

55. J. v. Leerdam.

t. Waar-

8-jarige

2 dagen.

Onbe-

denburg

vette

kend.

melkkoe.

•- Waar-

6-jarige

12 uren.

Onbe-

denburg.

vette

kend.

melkkoe.

. Waar-

7-jarige

24 uren.

Onbe-

denburg.

melkkoe,

kend.

5 maal

gekalfd.

Waar-

4 maal

H dag.

Onbe-

denburg.

gekalfd.

kend.

Waar-

8-jarige

24 uren.

Onbe-

denburg.

melkkoe.

kend.

I Waar-

Yettekoe,

18 uren.

Neen.

denburg.

4 maal

gekalfd.

Waar-

4 maal

8 uren.

Onbe-

denburg.

gekalfd.

kend.

Ja.

Ja.

Ge-
deelte-
lijk
geene
weeën

Ja.

Ja.

Ja.

Ja.

len dag
depressie, 2en
en 3en dag
zeer opge-
wekt en
tonische
krampen,

latei-
depressie.

Steeds
depressie.

Hersteld

Geene.

een.

Zoutachtige
laxantia in
Infus. Yalerian
Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Irrigatie van
den uterus met

antiseptica
(acid phenyl.)
middelzouten

per os;
clysmata en
fricties langs
den rug.

Geene, dan
punctie van de
pens, dood
j uur na het
onderzoek.

Clysmata,
subcutaan cam-
plier, aftappen
der urine,
fricties; den
3den dag
punctie; poros.
Infus Yalerian.
met acet.
ammon.
Emulsio met
asa faetida, ver-
der clysmata,
enz.

It dag.

Neen.

Gestorv.

li dag.

een.

Neen.

Uterus
mucosa hiel-
en daar hy-
peraemisch
Lendenmerg
bloedrijk.

Jing
J.

Adem^
m»»

nor

flevige
tytii-
NitSs

Gestorv.

Totale
paralysis

18 uren.

Niets
abnormaals.

Steeds
depressie,
geene kram-
pen waar-
genomen.

Coma.

Temp®1\'
Ademtf

el-

Pols o»f

en-

Den

Sien
das-.

Gestorv.

4 dagen.

Geene.

Den
eersten
dag
cephagie,
later op-
geheven

opgei1\'

ba»1\'"
jfjet
of\'

Eerste zes
uren zeer
opgewekten
krampen,

later
depressie.

Steeds opge-
wekt, nu en
dan tonische
krampen.

Hersteld.

\'een.

Geene.

Ij tot 2
dagen.

Steeds in
tact.

Tempe\'\'0t\'
37
,8 •

AdemWf
freque
pols

251

L

ei-at.

37,8\'
38,5\'

Temp1

len dag

2en
3en

Gestorv.

Geene.

m
leo

letic

iet

\'eer

"•ge-

Hen.

Punctie v. d.
pens. Subcut.
injectie van
Sulph, eserini,
later purgantia,
clysmata en
fricties.

5 dagen.

Neen.
Steeds

slikken.

Adem®8\'
diep

P0lS gel-
en
onW
mat1?\'

Temp6!\'9*\'
37, e

evenee"9\'
yiet
opgen°

57.

Gedurende 1k.u
gelieele beloop
had de patiente
eene goede
defaecatie,

Gestorv.

Geene.

Subcutane in-
jectie v. aether,

aftappen der
urine, clysmata
met Oleum
terebinth.

- uren
vóór
den

lood.

24 uren.

Totale
paralysis.

Eerst depressie,
later krampen en
opgewektheid,
vervolgens de-
pressie tot aan
den dood.

51.

52.

steegli.

53.

54.

De Jong.

-ocr page 258-

252

Neerijnen 6-jarige
vette
melkkoe.

36 uren. j Neen.

Ja.

Depressie nu! TeWPe!\' \'

en dan ! 36,® I- ■
convulsiën. Adein^ °

Pols ®8,

Afge-
maakt.

Verlam-
ming van
een ach-
terbeen.

Droog ver-
sterf der
gemeen-
schappelijke
en bezondere
spieren van
het betrok-
ken achter-
been.

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,

later koud
waterlavemen-
ten en
excitantia.

Bar. v.Pallandt.

58.

4 dagen.

Den lsten
en 2den

dag,
later op-
geheven.

24 uren.

Niet ver- Ja.
want met
No. 58.

Noerijnpn 8-jarige 1 24 uren. Nem. .Ta
koe,
ö maal !

rekalfd.

8-jarige j 24 uren. j Onbe- Ja.

vette ; kend.

melkkoe,
6 maal
gekalfd.

62.

Wed. v. Empel. Me teren.

Gebr. de Kort.

63.

P. Brouwers

64.

C. SIegh.

65.

3 maal 12 uren. ; Onbe- Ja.
gekalfd. kend.

4 uren. Neen. Ja.

Bruchem. 7-jarige
vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd. :

Bruchem. 6-jarige \' 12 uren. Onbe- Ja.
vette kend.

melkkoe.

Del- 5-jarige i 18 uren. Neen. Ja.

wijnen, melkkoe,
3 maal
gekalfd.

59.

Idem.

Idem.

Idem.

fio. i A . v. Pijk.

61. I H. C. van
I Erkom.

Gelder-
malsen.

Steeds Tetnpf**\' fen
depressie, i 38 ■

weio^
afwijk®11

Steeds
depressie.

een.

Ade^\'ïf

versnel

opPel"
vlakke

l3 „tl

„t e11
freque®,

onref1\'
matitj\'

Ni"1

Totale
paralysis.

opgeii oP*

jïiet
opgenoi»0

I dem.

Niet |Ja.

opgenoi«0

Niet j een.

opgeno^

I

\' I
i

Totale
paralysis.

Neen.

een.

Aanhoudend
tonische
krampen,
opistothonus
Steeds
zeer
opgewekt en
tonische
krampen.

Steeds
depressie.

Depressie
gevarieerd
met tonische
krampen.

Steeds in-
tact.

d.

* Jponp.

I Steeds
depressie.

Purgantia en
excitantia.
Prikkelende
Glysmata
(Arnica).

Als n"

Per os cam-
phora met o!.
terebinth, clys-
mata, fricties,
later subcutaan
veratrine.

6 uren.

6 uren. \' Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

2 dagen. Infus. valerian
met sulph sodae,
clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Paresis !
van len-
den en
kruis-
spieren,
na 8
dagen
echter
volkomen
hersteld.

Ge ene.

dagen.

1 ! dag.

Paralysis
der M.
biceps
tem oris
en M.
semiten-
dinosus.

Geene. 1 .]• dag.

Geene.

Geene.

Geene. I Niets abnor-
; maals.

Niets abnor-
maals waar-
genomen.

Geene.

Hersteld.

Hersteld. Na dien tijd
:: malen zond\'-r
stoornis
gekalfd, mcf
purgantia al-
prophylactic.

De paralysis
ibeterde eenigs-
izins door de be-
handeling ech-
ter niet vol-
komen.

Hersteld.

Gestorv.

Geslacht.

Gestorv.

Hersteld. Na dien tijd
nog 2 maal
zonder stoonii
gekalfd,

-ocr page 259-

252

Ja. Depressie nul TeWpeJaHn.
en dan 36,g L

convulsiën. Adem®* ê

Pols

! Idem.

59.

Idem.

Niet ver-!
want met;
No. 58. I

Idem.

24 uren.

5 dagen.

Steeds
depressie.

Steeds in-
tact.

Ja.

Temp6\'1"\'

38°\'
Pols eil

Bar. v. Pallandt.

58.

Neerijnen

6-jarige

vette
melkkoe.

4 dagen.

Neen.

Den lsten
en 2tol

dag,
later op-
geheven.

36 uren.

lin a

weiö^
afwijk

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties,,
later koud

waterlavemen- en bezondere
ten en ! spieren van
excitantia. bet betrok-
! ken achter-
been.

Purgantia en
excitantia.
Prikkelende
Clysmata
(Arnica).

Verlam- Afge-

Droog ver-
sterf der
gemeen-
schappelijke

maakt.

mi rig van
een ach-
terbeen.

Hersteld.

Paresis
van len-
den en
kruis-
spieren,
na 8

ecliter j
volkomen
hersteld.

Geene. Hersteld. Na dien tijd
\'■\'< malen zonder

, stoornis

| gekalfd, mot

i purgantia al-

j prophylactic.

Hersteld., De paralysis
beterde eenigs-
zins door de be-
handeling ech-
ter niet vol-
komen.

fio.. a . v. r>.,i.

N wijnon \' 8-jarige \' 24 uren. y een.
koe.

Als ri"

T» • Steeds
depressie.

11 dag.

gekalfd.

!

Per os cani-
phora met ol.
terebinth, clys-
mata, fricties,
later subcutaan
veratrine.

H. C. van
Erkoni.

61.

Paralysis
der M.
biceps
femoris
en M.
semiten-
dinosus.

Gelder-
malsen.

6en.

8-jange

vette
melkkoe,
6 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

24 uren.

Ja. ! Steeds
depressie.

Iversnelf

oppfr:

fit, ®n
freq^e j

el

Geene. Ijdag

12 uren. , Onbe-
kend.

4 uren. ; Neen.

12 uren. ; Onbe- ;

kend.

18 uren. Neen. \'

tfiet
opgen^f"

62.

Wed. v. Empel. I Meteren.

een.

3 maal
gekalfd.

Ja. Aanhoudend
tonische
krampen,
opistothonus
Steeds
zeer
opgewekt en
tonische
krampen.

Steeds
depressie.

Niet

,.enoiii\'

Gebr. de Korf. 1 Bruchem.

63.

7-jarige

vette
melkkoe,
5 maal
gekalfd.

6-jarige

vette
melkkoe.

5-jarige
melkkoe,
3 maal
gekalfd.

Ja.

ei\'-

opg

Niet ^ [Ja.

enom1 \'

P. Brouwers

64.

Bruchem,

Del-
wijnen.

Ja.

eH-

opg

Niet een
opgen0lJ1

l

C. Slegli.

65.

Ja.

Depressie
I gevarieerd
met tonische
krampen.

Totale I 6 uren.
paralysis, j

Gestorv.

Geene.

Geene.

Geslacht.

Niets abnoi-\'
maals.

Geene.

Gestorv.

Niets abnor-
maals waar-
genomen.
j

Clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Infus. valerian
jmet sulphsodae,
clysmata,
aftappen der
urine, fricties.

Na dien tijd
nog 2 maal
zonder stoornig
gekalfd,

Geene. Hersteld.

Idem.

6 uren.

Totale
paralysis.

Neen. 1 2 dagen.

-ocr page 260-

2 dagen.

7-jarige

vette
melkkoe.

67.

J. de Groot.

Ammer-
zoden.

Onbekend,
\'t vorige jaar
bij de patiënt
niet waar-
genomen.

Onbe-
kend.

Ja.

G. de Rauw.

68.

Idem.

Ja.

A. Snoek.

69.

Del-
wijnen.

Bij een
zuster
van de
moeder.

Verwant

met
Ko. 69.

Ja.

6 jaar.

12 uren.

5 jaar,
3 maal
gekalfd.

iveer
24 uren.

6-jarige

vette
melkkoe,
4 maal
gekalfd.
Idem.

70.

Idem.

Idem.

Ja.

71.

H. de Weerd. Idem.

Onbe-
kend.

Ja.

L. Blom.

72.

Her-
wijnen.

Onbe-
kend.

Ja.

12 uren.

2 dagen.

7-jarige
melkkoe,

4 maal
gekalfd.

8-jarige
vette

66. J. y. d. Oord.

Ammer-
zoden.

Onbe-
kend.

Ja.

melkkoe,
4 maal
gekalfd.

73.

M. de Kok.

Her-
wijnen.

Onbe-
kend.

Ja.

74. H. J. Yervoorn.

Her-
wijnen

7-jarige
vette koe,
5 maal
gekalfd.

Onbe-
kend.

■jarige
vette koe

Op het
laatst der
zwanger-
schap.

Tonische
krampen,
van rug en
lenden-
spieren ,

latei-
depressie.
Als Ko. 66 .

Ademhal

Clysmata van Decoct
Nicot, aftappen der
urine, fricties, den
3den dag excitantia
(Camphora.)

Gestorven
tijdens het
onderzoek.

5 dagen.

De eerste
lag, latei-
opgehe-
ven.

Aphagie.

- TA Pola

versueia\'jjnat

jzeer oW\'efv, lie
g

belo"P\'
tfi0t a
opge»o*eI,a-

6 uren.

Pol sfreqfelk

mat1»\'

Infus. Valerianae

met sulph
sodae, clysmata
en fricties.

Koudwaterclys-
mata, aftappen
der urine en
fricties langs
rug en kruis.
Purgantia, later

excitantia
(clysmata, enz.)

Subcut. injectie
v. eserinum
sulfuric 0,1.
Verder clys-
mata, aftappen
der urine en

fricties.
Geene, gestor-
ven tijdens het
onderzoek.

2 dagen.

Keen.

en

Eerst zeer
opgewekt,

later
depressie.

Steeds
geringe
depressie.

Steeds
totale
depressie.

Aphagie.

18 uren.

Keen.

2 dagen.

Il6fc

Totale
paralysis

10 uren.

Aanhoudend
zeer opge-
wekt en
krampen tot
aan den
dood.
Steeds
depressie.

TemPef %
SM"

«en.

afwiJ

van
norm3"fc
Tempef \' een

36,9\'. •
Pols Wfc
Ademb^

diep

Steeds
epressie.

12 uren.

Totale
paralysis.

„.•at. t

TemP0! een

36,9
Pols kl? g
Ademb9 \'

Droog ver-
sterf van
biceps femo-
l-is, semiten-
dinosis en
gastrocne-
mius.
Geene.

lan g*»*
Temp61\'9 feen.

Bij onderzoek
vertoonde
het osteum
zich vaat-
gesloten ;
geene weeën
bij exploratie.

Clysmata,
fricties, aftap-
pen der urine.

i dag.

Idem.

Eerst opge-
wekt latei-
depressie,
totale ver-
lamming.

Geene.

Geene.

Geene.

Geene.

Afge-

maakt.

Verlam-

Afge-

ming van

maakt.

het ach-

terstel.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

Geene.

Hersteld.

Gestorv.

Gestorv.

Gestorv.

-ocr page 261-

66.

J. v. d. Oord.

Ammer-

7-jarige

2 dagen.

Onbe-

Ja.

zoden.

vette

kend.

melkkoe.

67.

J. de Groot.

Ammer-

6 jaar.

i dag.

Onbekend,

Ja.

zoden.

\'t vorige jaar
bij de patiënt

niet waar-

genomen.

68.

G. de Rauw.

Idem.

5 jaar,

12 uren.

Onbe-

Ja.

3 maal

kend.

gekalfd.

69.

A. Snoek.

Del-

6-jarige

Ongeveer

Bij een

Ja.

wijnen.

vette

24 uren.

zuster

melkkoe,

van de

4 maal

moeder.

gekalfd.

70.

Idem.

Idem.

Idem.

12 uren.

Verwant

Ja.

met

No. 69.

71.

H. de "Weerd.

Idem.

7-jarige

2 dagen.

Onbe-

Ja.

melkkoe,

kend.

4 maal

gekalfd.

72.

L. Blom.

Her-

8-jarige

1 dag.

Onbe-

Ja.

wijnen.

vette

kend.

melkkoe,

4 maal

gekalfd.

73.

M. de Kok.

Her-

8-jarige

i dag.

Onbe-

Ja.

wijnen.

vette koe.

kend.

74.

H. J. Vervoorn.

Her-

7-jarige

Op het

Onbe-

wijnen

vette koe,

laatst der

kend.

5 maal

zwanger-

gekalfd.

schap.

Steeds
depressie.

Eerst opge-
wekt latei-
depressie,
totale ver-
lamming.

De eerste
dag, latei-
opgehe-
ven.

Aphagie.

Aphagie.

Neen.

Totale
paralysis;

eï>

opgen

Neen.

en

mat\'®

T eJnVefßtX
36,8\'

yfe1» en.

va» V

TeinPef \' een.
36," \'.

Pols ling
AdemW"1

diep
langz^""

Tempe!\'at\' \'een.

Totale
j paralysis.

Idem.

POIB

diep
lang^
Tempel feen.

A>
lang*»9"

I

Droog ver-
sterf van
biceps femo-
ris, semiten-
dinosis en
gastrocne-
mius.
Geene.

Clysmata van Decoct
Nicot, aftappen der
urine, fricties, den
3den dag excitantia
(Camphora.)

Gestorven
tijdens het
onderzoek.

6 uren.

Hersteld.

Geene.

2 dagen.

Gestorv.

Geene.

18 uren.

Hersteld.

Geene.

2 dagen.

Infus.Valerianae

met sulph
sodae, clysmata
en fricties.

Koudwaterclys-
mata, aftappen
der urine en
fricties langs
rug en krui3.
Purgantia, later

Afge-
maakt.

Als n°. 64
subcutaan
veratrine.

3 dagen.

Afge-
maakt.

Verlam
ming van
het ach-
terstel.

5 dagen.

Gestorv.

Geene.

excitantia
(clysmata, enz.)

Gestorv.

Geene.

Gestorv.

Bij onderzoek
vertoonde
het osteum
zich vast-
gesloten ;
geene weeën
bij exploratie.

Gestorv.

Geene.

10 uren. | Subcut. injectie
v. eserinum
sulfuric 0,1.
Verder clys-
mata, aftappen
der urine en
fricties.
12 uren. | Geene, gestor-
ven tijdens het
onderzoek.

i dag.

Clysmata,
fricties, aftap-
pen der urine.

Tonische
krampen,
van rug en
lenden-
spieren ,

latei-
depressie.
Als No. 66 .

Aanhoudend
zeer opge-
wekt en
krampen tot
aan den
dood.

Steeds
depressie.

Eerst zeer
opgewekt,

latei-
depressie.

Steeds
geringe
depressie.

Steeds
totale
depressie.

-ocr page 262-

NECROLOGIE.

Den 5e April 18S6 overleed te Soerabaya de heer Enno
Brillman,
in den ouderdom van 31 jaren. De overledene, in
1877 te Utrecht tot veearts bevorderd, vestigde zich te Noord-
broek; in 1880 vertrok hij als tijdelijk Gouvernements-veearts
naar Indië en vestigde zich in 1883 als particulier veearts te
Soerabaya.

PERSONALIA.

De heer E. Faber te Utrecht heeft met goed gevolg het
arts-examen afgelegd.

De heer B. de Jong te Heerde is tot provinciaal veearts ter
standplaats Rijssen benoemd.

Als veeartsen vestigden zich de heeren : L. A. J. Deijer, te
Kloosterzande, W. L.
Gitzels, te Bemmel en G. Lubberink,
te Wijhe.

Bij Koninklijk Besluit van den 14" November is benoemd
tot Paardenarts 3" kl. bij het ie Regiment Veldartillerie te
Utrecht, de heer P.
Brouwer.

De Gouvernements-veeartsen F. Paszotta en C. N. Schorel,
onlangs van verlof wegens ziekte, uit Europa teruggekeerd, zijn
op nonactiviteit gesteld.

De Paardenarts 2e kl. bij het Indische leger, J. de Jongh, is
overgeplaatst van Batavia naar Makasser en A. M.
Vermast
van Soerabaya naar Batavia.

In de lijst der veeartsen in Nederlandsch-Indië, voorkomende
in deel XIII, bl. 140, is verzuimd op te geven F.
Paszotta,
die in 1876 te Berlijn tot veearts werd bevorderd en in 1883
tot Gouvernements-veearts werd benoemd.

-ocr page 263-

Bij Kon. Besluit van den 23® December 1886, zijn vrijgesteld
van het examen voor de natuurkundige wetenschappen, om-
schreven in art.
2 van het Kon. Besluit van 12 Februari 1879,
(Staatsblad N°. 35), degenen aan wie, na afgelegd examen, het
diploma als veearts is uitgereikt. (Zie Staatsblad N°.
232).

VEE ARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

\' Z. M. heeft benoemd tot leden der commissie van deskundigen,
vermeld in art.
34 der Wet van 20 Juli 1870, (Staatsbl. N°. 131)
tot lid en voorzitter : Dr. W. P. Ruijsch , referendaris bij het
Depart. van Binnenl. Zaken; tot leden: Dr.
A. W. H. Wirtz ,
directeur van \'s Rijks veeartsenijschool, L. van Driel , districts-
veearts te Stratum , H. J. H.
Stempel, districts-veearts te Gro-
ningen en J .
Poels, plaatsvervangend districts-veearts te Rotterdam,
met bepaling dat de commissie hare zittingen zal houden te
\'s Gravenhage.

RIJKS VEE ARTSEN IJ SCHOOL.

Den heer P. Brouwer, benoemd tot Paardenarts 30 kl., werd,
met ingang van 1 December, eervol ontslag verleend als adsistent
en in zijne plaats benoemd voor het tijdperk van
16 Dec. 1886
tot 30 Sept. 1887, de heer M. E. Bentinck.

-ocr page 264-
-ocr page 265-

DE HAZENHAK,

DOOR

W. C. SCHIMMEI,.

Omtrent het wezen yan de hazenhak heerscht onder de
toongevende nieuwere schrijvers nog zooveel verschil van
meening, dat het gerechtvaardigd schijnt enkele dier beschou-
wingen hier weer te geven en te trachten daaruit tot het
juiste inzicht te geraken. Wellicht vindt men het zeer
natuurlijk, dat dit oordeel verschillend is, aangezien zulks
volkomen met de practijk strookt, en men immers van
oudsher eene weeke en eene harde hazenhak onderscheiden
heeft. Daarop zij echter geantwoord: 1°. dat niet allen
deze verdeeling maken, en 2°. dat zij, die dit wel doen, geens-
zins eenstemmig denken over de pathologische veranderin-
gen , welke daaraan te gronde liggen.

Enkel pro memoria zij hier aangestipt, dat men onder
hazenhak verstaat eene welving aan de achtervlakte van het
spronggewricht bij het paard, ongeveer 7—10 c.M. onder
de punt van het hielbeen en zich meer of minder ver naar
beneden uitstrekkende.

De Franschen kennen eigenlijk geene hazenhak, als een
op zich zelf staand lijden. Onder den naam van
jarde of
jardon verstaan zij eene zwelling aan de uitwendige vlakte
van het spronggewricht, nabij het hoofdje van het buiten-
griffelbeen, veroorzaakt door eene meer of minder uitge-
breide exostose 1). Alzoo hetzelfde wat wij een reebeen
noemen. Doch ook, wanneer „de lijn uit de punt van het

1) Peuch et Toiissaint, Chirurgie vétérinaire, 2e édition, Paris 1887
Tome II, p. 172.

-ocr page 266-

hielbeen, in plaats van recht naar beneden te loopen tot
aan den kogel, nabij het hoofdje van het buitengriffelbeen,
en gewoonlijk daaronder, eene meer of minder duidelijke
kromming maakt", 1) duiden zij het met denzelfden naam
aan. Of er dus enkel een reebeen of eene hazenhak of
beide samen aanwezig zijn, steeds spreken zij van
jarde of
jardon, en beschouwen als de eenige oorzaak hiervan eene
exostose nabij de onderste inplanting van den achtersten
gemeenschappelijken band van het spronggewricht, teweeg-
gebracht door sterke rekking hiervan. Diezelfde meening
is ook
Bouley toegedaan 1).

De Engelschen noemen het lijden curb. Williams 2) zegt,
dat hieraan eene rekking van den achtersten sprongge-
wrichtsband te gronde ligt; hij weerlegt de meening van
Percivall, volgens wien het aldaar gelegen bindweefsel in
ontsteking zou verkeeren. Evenmin is het, zoo gaat
Wil-
liams
voort, een lijden van de peesscheede aan de achter-
vlakte van het spronggewricht, hoewel deze en ook de pezen
in ernstige gevallen mede aangedaan kunnen zijn. In die
omstandigheden, welke gewoonlijk met hevige kreupelheid
gepaard gaan, spreekt men van
sprung hoek.

Evenals de Franschen verwarren zij de hazenhak met het
reebeen. „De oorspronkelijke zitplaats van het lijden bij
curb", merkt "Williams op, „kan zich bevinden aan het
punt van aanhechting van den band aan het dobbelsteen-
vormig been, of aan zijn uiteinde, nabij het hoofd van het
buitengriffelbeen, of ook kan zijne verbinding met de achter-
vlakte van het hielbeen over eene belangrijke uitgebreidheid .
zijn opgeheven".

Evenzoo zijn de Engelschen en Franschen overeenstem-
mend omtrent de beteekenis voor het paard van
curb en
jardon. Williams zegt: „curb kan bij jonge paarden kreupel-

1  Dictionnaire de médecine vétérinaire, Tome XI, p. 60.3.

2  Veterinary surgery, 3th edition, Edinburgh 1879, p. 314.

-ocr page 267-

heid veroorzaken, of, wanneer deze pas ontstaan is, bij
paarden van eiken leeftijd. Reeds lang aanwezige
curbs,
welke dus enkel de overblijfselen zijn van het vroegere lijden,
brengen zeer zelden kreupelheid teweeg, en worden dikwijls
door mannen van ervaring als geen gebrek (
unsoundness)
beschouwd". In denzelfden geest laat Bouley (loc. cii.) zich
uit: „Wanneer de ontwikkeling van den
jardon is afge-
loopen en de banden zich geschikt hebben naar den toege-
nomen omvang van de beenderen, welke zy bedekken, en

dus de pijnen zijn verdwenen.....; ten slotte zijn de dieren

ondanks hunne misvormde spronggewrichten, nog in staat, om
zeer goede diensten te verrichten, zelfs om zwaar te trekken".

De Duitschers scheiden, evenals wij, het reebeen van de
hazenhak. Voor de laatste bezigen zij dikwijls het woord
Courbe of Curbe, welke naam ontleend is, naar Hertwig
mededeelt !), aan de Franschen; dezen zouden de hazenhak
la courbe noemen, wijl de achtervlakte van het sprongge-
wricht daarbij eene gebogen lijn beschrijft. Volgens
Peuch
(loc cit.) echter was dit wel vroeger het geval, docb reeds
sedert
Bourgelat verstaat men in Frankrijk onder courbe
eene abnorme ontwikkeling van den malleolus internus.
Blijkbaar is ook de Engelsche benaming, reeds ten tijde
der hippiaters, van de Franschen overgenomen.

Volgens Hertwig kan aan de hazenhak te gronde liggen
öf eene uitrekking van de pees van den hoefbeenbuiger en
van den achtersten spronggewrichtsband, óf exostosenvor-
ming aan de achtervlakte van het hielbeen en het dobbel-
steenvormig been. De eerste vorm komt veel meer voor
dan de tweede, zegt deze schrijver, en is ook als aanmer-
kelijk gunstiger te beschouwen. Reeds na 8—14 dagen
rust zou de kreupelheid, door de rekking van bovenge-
noemde pees en band teweeggebracht, in stap genezen zijn,
en zich in draf slechts nog bij de eerste passen vertoonen;
de zwelling neemt langzamerhand ook af, doch verdwijnt

I) Chirurgie für Thierarzte, 3« Aufl., Berlin 1874, p. 238.

-ocr page 268-

van zelf nooit geheel. Daarentegen veroorzaakt die hazen-
hak , welke met eene exostose gepaard gaat, hevige kreupel-
heid , welke nog ongunstiger moet worden beoordeeld dan
die van de spat.
Hertwig meent, dat, evenals bij de
laatste, de exostosenvorming aan eene arthritis deformans
zou zijn te wijten.

Dieckerhoff i) is van oordeel, dat bij de harde hazen-
hak hyperostosen bestaan , die zich over de geheele achterste
spronggewrichtsvlakte uitbreiden en dat de paarden daarbij
slechts zelden rad loopen.

Eene geheel andere zienswijze is Armbrecht toegedaan.
Yolgens hem 1) komt bij de hazenhak geene exostose voor;
de beenderen van het spronggewricht zijn gezond, doch bij
de articulatie met het pijpbeen evenveel naar achteren uit-
geweken als de hoek in het spronggewricht scherper is dan
normaal. Zonder sabelbeenigheid zou dus geene hazenhak voor-
komen. Hierbij wordt de punt van het hielbeen naar voren
getrokken; als bewijs, dat de welving naar achteren van
het hiel- en dobbelsteen vormig been correspondeert met den
hoek in de spronggelidsbuiging, zou kunnen dienen, dat
het spronggewricht bij dit gebrek niet breeder, doch eer
smaller wordt. Het meest ontwikkeld neemt men de hazenhak
waar bij jonge veulens ; mettertijd zou zij dikwijls geheel ver-
dwijnen. Eene behandeling daartegen is onnoodig. — Het
reebeen beschouwt
Armbrecht als eene exostose, eene spat
aan de uitwendige vlakte van het spronggewricht, welke
echter geene kreupelheid ten gevolge heeft.

Deze verklaring van de hazenhak komt in zoodanige mate
overeen met die van
Prosch 2), dat het vermoeden voor
de hand ligt, dat
Armbrecht uit deze bron heeft geput.
In dat geval echter heeft hij getracht den schijn te ver-
mijden, door niet precies de meening van
Prosch weer te

1  Lehrbuch der Veterinär-Chirurgie, Wien 1879, p. 129.

2  Handbuch der Lehre vom Aeussern des Pferdes, nach der 3en Ausgäbe des
dänischen Originals vou W. Braaseh, Neustadt in Holstein 1872, p. 143 sq.

-ocr page 269-

geven. Deze zegt namelijk, dat hierbij eene dislocatie bestaat
van het ondereinde van het hielbeen en het boveneinde
van het dobbelsteenvormig been; die beentjes liggen niet meer
verticaal boven elkander, doch zijn door slapheid van het
ligamentum tarsi posterius naar achteren uitgeweken. Dit
kan langzamerhand geschieden en heeft dan geene laesie
der betrokken gewrichtsvlakten of eene ontsteking van den
genoemden band, alzoo geene kreupelheid ten gevolge. In
andere gevallen ontstaat de verplaatsing der beentjes plotseling
en gaat dan gewoonlijk gepaard met eene meer of minder
uitgebreide ontsteking van de deelen, welke aan de achter-
vlakte van den tarsus zijn gelegen, ja, onder enkele om-
standigheden kan hierdoor zelfs aanleiding worden gegeven
tot de vorming van exostosen.

De reden, dat juist op deze plaats eene verschuiving der
beenderen tot stand komt, is gemakkelijk in te zien; bij
de voorwaarts duwende beweging verkeert dit gedeelte, dat
in de richting van de lengte-as van den schenkel is gelegen,
in groote spanning, en wel te grooter, naarmate de hoek
in het spronggewricht scherper, dus het paard meer sabel-
beenig is. Zijn daarbij de banden verslapt, dan kan het
gewricht op de bedoelde plaats voor de bestendig werkende
drukking allengs meer uitwijken.

Hoewel eene langzaam aldus ontstane hazenhak geen pijn
behoeft te veroorzaken , kan zich elk oogenblik eene sterkere
rekking van banden, pezen en scheede aan de achtervlakte
van het spronggewricht voordoen en met meer of minder
hevige kreupelheid gepaard gaan.

Dikwijls treft men bij slappe, ellendig gevoede veulens
eene hazenhak aan, zelfs ook dan, wanneer zij niet eens
zulk eene slechte hoekvorming in dit gewricht hebben; in
die gevallen kan zij langzamerhand weder verdwijnen, in
dezelfde mate als de banden, en daarbij het geheeleindividu,
in krachten toenemen. — Hierin ligt eene vingerwijzing
voor de therapie : de roboreerende en restaureerende methode
belooft meer succes dan eene locale epispastische en resol-

-ocr page 270-

veerende; het een behoeft echter het andere niet uit te
sluiten. Heit spreekt van zelf, dat de kans op herstel geringer
is, wanneer een lang hielbeen en een scherpe hoek in het
spronggewricht als praedisponeerende momenten aanwezig zijn ;
zonder deze ontstaat de hazenhak bij volwassen paarden zelden.

De beschouwing van Prosch omtrent de genese van de
hazenhak strookt èn met de practijk èn met het anatomisch
onderzoek.
Stockfleth sluit zich daarbij dan ook vol-
komen aan en merkt op, „dat de harde hazenhak evenmin
als de zachte eene gewrichtsziekte is, in den trant als bij
de spat."

Prosch handelt echter alleen over de harde hazenhak,
doch wat verstaat men onder eene weeke? Ook hier geen
eenstemmigheid. Velen spreken daarover volstrekt niet; dit
geldt vooral van de Franschen en Engelschen. Anderen,
bijv.
Stockfleth (loc. cii.) meenen, dat de weeke hazenhak
veroorzaakt wordt door eene ontsteking van den achtersten
band van het spronggewricht, waarin soms ook de pees en
het oppervlakkige bindweefsel kunnen deelen. De zwelling
zou zich verder naar beneden uitbreiden dan bij de harde
hazenhak en minder scherp begrensd zijn. Gewoonlijk ver-
oorzaakt zij kreupelheid, die echter, bij eene doelmatige
behandeling , meestal na 3—4 weken verdwijnt. Steeds zou
evenwel eene vaste zwelling achterblijven, eene „verouderde
hazenhak," die intusschen later geen nadeeligen invloed
uitoefent op de beweging van het paard.

F. en K. Günther beschreven dit lijden reeds in 1859
onder den naam van Courbengalle 1) en zeggen, dat het
bestaat in eene ontsteking der peesscheede van den hoef-
beenbuiger, op de plaats waar gewoonlijk de hazenhak
voorkomt. Ook volgens hen breidt deze tendovaginitis zich
dikwijls hooger en lager uit dan de harde hazenhak. Zij
kenmerkt zich door eene onduidelijke fluctuatie in de diepte,

1  Beurtheilungslehre des Pferdes, Hannover 1859, p. 345,

-ocr page 271-

vermindert onder aanhoudende rust, doch vergroot na sterke
inspanningen. Dat zij echter, evenals de eigenlijke tarsaal-
scheedegallen, slechts voor operatieve inwerkingen volkomen
zouden wijken, gelijk de
Günther\'s opmerken, is niet
moeielijk te weerleggen.

Reeds het voorkomen van deze tendovaginitis op de plaats
van de (harde) hazenhak bewijst, dat dezelfde oorzaken
hierbij in het spel zijn. Inderdaad ziet men de scheede van
den hoefbeenbuiger daar ter plaatse gemakkelijk lijden,
indien paarden met een scherpen spronggewrichtshoek hunne
achterhand sterk moeten inspannen. Dat het daarbij echter
niet altijd bij eene tendovaginitis blijft, doch ook de nabij
gelegen deelen , als banden en pezen , in het proces betrokken
kunnen raken, behoeft wel geen nader betoog.

Wanneer wij resumeeren, zien wij, dat de harde hazenhak
gewoonlijk bestaat in eene dislocatie van het hiel- en dobbel-
steenvormig been, doch dat daaraan ook eene exostose te
gronde kan liggen, teweeggebracht door eene osteoplastische
periostitis; en verder, dat de weeke hazenhak eene partiëele
ontsteking van de peesscheede van den hoefbeenbuiger is
(die daarom wellicht beter met den naam
hielbeensgal wordt
bestempeld), waarbij ook de omliggende deelen meer of
minder betrokken kunnen zijn.

Utrecht, 26 Dec, \'86.

Naschrift. Nadat het bovenstaande aan de Redactie van
dit tijdschrift was ter hand gesteld, verscheen het
Lehrbuch
der Veterinär-Chirurgie von Dr. Jos. Bayer, Wien
1887.
Daarin wordt het woord hazenhak een collectiefnaam ge-
heeten voor verschillende, aan de achtervlakte van het
spronggewricht voorkomende ziekten.

Vooreerst, zegt Bayer, kan daaraan te gronde liggen
eene vormingsanomalie (gelijk
Armbrecht deze heeft doen
kennen en boven is aangegeven). Vervolgens kunnen oorzaak
zijn: „eene verdikking der huid, van het onderhuidsche

-ocr page 272-

bindweefsel, of van de op de achtervlakte van het sprong-
gewricht liggende pees van den hoefbeenbuiger, of wel is
de dikke, achterste, gemeenschappelijke band van den tarsus
verdikt, welke beide veranderingen men ook als
weeke
hazenhak
aanduidt, ter onderscheiding van de harde, die
in eene beennieuwvorming aan het ondereinde van het
hielbeen of het hoofd van het griffelbeen bestaat. Ook
„Courbengallen" konden bij oppervlakkige beschouwing voor
hazenhakken worden gehouden.

Aangaande het wezen van het reebeen sluit Bayer zich
bij
Armbrecht aan, evenwel met die uitzondering, dat
naar
Bayer\'s oordeel het reebeen eene overeenkomstige,
doch geringere kreupelheid veroorzaakt als de spat. — Wij
zouden dit niet gaarne voor onze rekening nemen.

W. C. S.

CIRRHOSIS PARASITARIA"

DOOR

I>r. II. ZWAARDEMAKER.

Algemeen bekend is het feit, dat de aanwezigheid van
Distomum hepaticum in de lever tot eigenaardige verande-
ringen in de galwegen en hun omgeving aanleiding geeft.
De verdikte wanden worden onregelmatig uitgebocht en in
die zakvormige verwijdingen bevinden zich de parasieten,
dikwijls in grooten getale. Het leverweefsel in den omtrek
wordt atrophisch. Gelijktijdig ontwikkelt zich een cachectische
toestand, waarvan een algemeene waterzucht het belang-
rijkste verschijnsel is. Zoo treedt het laatstgenoemde symptoom
op den voorgrond, dat de term „cachexie aqueuse" daaraan
is ontleend. Zeer dikwijls behoort ook de buikholte tot de
plaatsen, waar het uit de vaten uitgezweet vocht zich op-
hoopt. Bijzondere waarde, een diagnostische beteekenis b. v.,

-ocr page 273-

kent men aan dit symptoom op zich zelf echter niet toe.
Althans een der nieuwste en beste kliinische handboeken
vermeldt het slechts ter loops. Ook
Davaine 1) kent de
buikwaterzucht alleen als onderdeel van den algemeenen
hydrops en brengt haar in geen geval rechtstreeks in ver-
band met de veranderingen in de lever, die hij, zoowel
als
Bruckmüller 8), nauwkeurig beschrijven.

Interessant is het nu, dat bij honden en katten herhaal-
delijk in de galwegen een andere soort van het geslacht
Distomum en wel D. campanulatum Ercolani wordt aan-
getroffen, die soortgelijke, maar toch eenigszins afwijkende
veranderingen teweeg brengt. Het algemeene ziektebeeld
echter, dat ten slotte ontstaat ten gevolge van den schade-
lijken invloed door deze parasieten op het organisme uit-
geoefend, verschilt geheel van den gewone leverbotziekte.
Terwijl bij de laatste de cachexie en den nasleep van vocht-
uitstortingen het geheel domineeren, is de aandoening,
welke Distomum campanulatum veroorzaakt, een echte
leverziekte, waarvoor op later te ontwikkelen gronden de
naam „Cirrhosis parasitaria" niet ongepast zou zijn. Nu en
dan wordt D, campanulatum door een andere soort D.
felineum vergezeld. Beide parasieten werden ten vorigen
jare zeer nauwkeurig beschreven door den Heer D. A.
de
Jong
2), nadat reeds vroeger door den Heer van Tright 3)
eene korte notitie over D. campanulatum werd gepubliceerd.
De lezer, die zich voor de kenmerken dezer entozoa inte-
resseert, zij daarheen verwezen. Aan de daar gegeven
beschrijvingen zouden wij voor het oogenblik slechts nog
willen toevoegen, dat inderdaad de geslachtsopening in de
buikzuignap is gelegen en, wat de verspreiding der parasieten

1  Davaine, Traité des Entozoaires , Paris 1880 p, 241.

2  D. A. de Jong, Tijdschr. v. Veeartsenijk. en Veeteelt, Deel 14 pag. 57, 1886.

3  Van Tkight, Thierarzt 1885 p. 84.

-ocr page 274-

betreft, dat wij niet slechts eieren, doch ook complete dieren
in de galblaas en in den ductus choledochus tot dicht bij
den darm hebben ontmoet.

D. campanulatum houdt zich bij duizende exemplaren in
de vertakkingen van den ductus hepaticus op. Hoewel vrij
uiteenloopend in grootte, worden
steeds geslachtsrijpe dieren
aangetroffen met talrijke eitjes in bruine chitineschaal be-
laden. Die eitjes geraken stellig in grooten getale met den
gal in het darmkanaal. Hen rechtstreeks daar aan te toonen
gelukte evenwel nog niet. Daartoe zou trouwens een nauw-
gezetter onderzoek vereischt worden, dan tot dusverre kon
geschieden.

De galgangen, waarin de wormen huizen, ondergaan ken-
merkende veranderingen, die in geen der nu reeds zeer
talrijke gevallen van cirrhosis parasitaria werden gemist.
Reeds bij oppervlakkig onderzoek van het, niet noemens-
waard in grootte gewijzigd, orgaan bespeurt men talrijke
knobbels, op doorsnede vast en wit, die hier en daar de
oppervlakte een weinig opheffen. Deze knobbels, welke den
omvang van een groote erwt kunnen bereiken, zijn onder-
ling verbonden door witte, vaste strengen, die zich scherp
tegen het omliggend parenchym afteekenen. In het midden
der knobbels komt meestal een holte, in de fibreuse stren-
gen een kanaal voor, waaruit zich een groene gal of een
witachtig slijm laat te voorschijn drukken. De knobbels
blijken bij microscopisch onderzoek kysteuse verwijdingen,
de strengen galbuizen te zijn, beiden met zeer dikken wand.
Die wand bestaat uit vezelig bindweefsel, kringsgewijs om
de buis gelegen. In de knobbels sluit soortgelijk bind-
weefsel een aantal zeer onregelmatig gewoekerde galgangen
in, die een soms zeer aanzienlijk wondernet vormen. Uit-
voeriger hebben wij elders deze verandering beschreven

Niet alleen de grovere galbuizen, die ook reeds in de
normale lever voor het bloote oog zichtbaar zijn, maar ook

1) Mil. Geneesk. Archief, li" Jaargang p. 1.

-ocr page 275-

de fijne, microscopische buisjes vooral tusschen de lever-
eilandjes hebben een verandering ondergaan. Daartoe is
het natuurlijk noodig doorsneden aan te leggen, hetzij met
het ijsmicrotoom, of wel, na harding in alkohol, met een
eenvoudig scheermes. In beide gevallen geeft kleuring met
picrocarmijnzure ammoniak 1) of met aluincochenille fraaie
praeparaten. Dan blijken ook die fijnere galgangen aan-
merkelijk verwijd te zijn, van binnen bekleed met een hoog
cylinderepithilium, dat door een dikken, concentrisch-fibreu-
sen wand gedragen wordt.

In de gevallen eindelijk, waarin deze eigenaardige afwij-
kingen door het geheele orgaan verspreid en zeer duidelijk
gevonden worden, kan men zeker zijn, dat ook de groote
afvoerbuizen in den hilus, waartoe de in de lever zelf
besloten gangen zich vereenigen, verwijding en onregelma-
tige uitbochtingen aanbieden. Een wit slijm, waarin de
parasieten zich als bruine stipjes vertoonen, bedekt de
weinig, verdikten, maar in slepende ontsteking verkeeren-
den wand.

De oorzaak dezer veranderingen moet in de parasieten
rechtstreeks gezocht worden. In de middelgroote buizen
vindt men exemplaren, die zich als het ware ingegraven
hebben. De kleine stekels, die de oppervlakte der diertjes
bedekken, dringen daarbij tusschen de epitheelcellen in, voor
zoover deze niet reeds door den druk van het vastgeklemde
lichaam zijn afgeplat of geheel geatrophieerd. De wanden
der naburige gangen echter, ook het epithilium op eenigen
afstand, verkeert in levendige woekering. Herhaaldelijk

-ocr page 276-

ziet men een Distomum het midden uitmaken van een menigte
onregelmatig gewoekerde en nieuwgevormde galbuisjes, die,
gelijk wij boven reeds opmerkten, een dicht wondernet vor-
men op plekken, waar vóór de invasie der parasieten slechts
een enkele, wellicht vorksgewijs vertakte, galbuis gevonden
wordt. Ook de verwijding van de interlobulaire galgangen,
te klein om een Distomum op te nemen, moet wel als een
prikkelingsverschijnsel worden opgevat. Niet alleen, dat
zij met een zeer sterke verdikking van den fibreusen wand
gepaard gaat, die het omliggende leverweefsel plaatselijk !)
verdringt, ook het epithelium draagt in het minst niet het
kenmerk van aan een verhoogden druk te zijn blootgesteld.
In geen der gevallen trouwens werd tot dusverre een icterus,
ook niet plaatselijk in de lever, als uitdrukking eener
galstuwing aangetroffen.

De veranderingen, welke wij tot dusverre beschreven
hebben, vertoonen eenige overeenkomst met die door Dis-
tomum hepaticum en D. lanceolatum in de lever van het
schaap en het rund worden teweeg gebracht.
Yirchow
gaf onlangs dien toestand den naam van chronische Chole-
poritis met fibreuse periporitis 1). Yoor een aantal onzer
gevallen, die, gelijk gezegd, hond en kat betreffen, zou
deze term zeer toepasselijk zijn. Want bij vele dieren,
die door Distomum campanulatum zijn overvallen, beperken
zich de pathologisch-anatomische afwijkingen tot verande-
ringen in de galgangen en hunne onmiddellijke omgeving.
Bij anderen daarentegen breiden zij zich op kenmerkende
wijze over het tusschengelegen parenchym uit. Waarschijn-
lijk geschiedt dit vooral in een later tijdperk van de aan-
doening, wanneer de ziekte tot haar volle ontwikkeling
komt. Yooreerst kunnen degeneratieve veranderingen in
de levercellen optreden, wier eigenlijken aard wij nog niet

-ocr page 277-

nauwkeurig konden bestudeeren !). Maar vooral is een
bindweefselwoekering karakteristiek, die zich overal in het
leverweefsel gaat doen gelden.

In de norma zijn de levereilandjes door bijkans geen inter-
stitieel weefsel gescheiden. Alleen de vertakkingen van
poortader en galbuis worden door enkele vezels van een
losgeweven bindweefsel omgeven. Althans geldt dit voor
hond en kat, de diersoorten, waarmee wij ons hier bezig
houden. In de organen nu, waarin zich Distomum cam-
panulatum sedert langen tijd heeft genesteld, ontstaan
tusschen de afzonderlijke kwabjes dikke lagen bindweefsel,
van zeer vasten, fibreusen bouw. De veelhoekige eilandjes
worden daardoor geheel ingehuld en als de wasplaatjes van
een honiggraat doordringt het het geheele parenchym De
leverkwakjes zelve geraken daarbij tusschen deze, steeds
dikker wordende, tusschenschotten in de knel. Hun omvang
neemt merkbaar af en dat wel zeer duidelijk als onmid-
dellijk gevolg van den druk, waaraan zij blootstaan. In de
meest perpherische zonen verkeeren de levercellen allen in
sterke drukatrophie.

Nog op een tweede plaats hoopt zich een vaste bind-
weefselmassa op en wel in het midden der eilandjes om de
venae centrales. Ook hier is het verloop der dicht ineen-
geweven vezels concentrisch. Deze centrale woekering is
echter gewoonlijk niet zoo ver voortgeschreden als die aan
den omtrek der kwabjes, zoodat in hoofdzaak deze intersti-
tieele hepatitis een interlobulair karakter draagt.

Eindelijk vindt men veelvuldig ook in de celmassa der
eilandjes zeiven talrijke kleine bindweefselhaarden verspreid,
maar deze vertoonen zich slechts in de allerlaatste plaats.
Op een tijdstip dat de interlobulaire woekeringen reeds zeer
uitgedrukt zijn en als breede banden door de geheele door-
snede verspreid zijn, bestaan de intraacineuse haarden uit
jonge cellen, waartusschen zich eerst enkele vezels vertoonen.

1) Mil. Geneesk. Archief, IIe Jaargang p. 9.

-ocr page 278-

Men is sinds Laennec gewoon de verandering, die de
lever ondergaat, wanneer zich door het geheele orgaan een
interstitieele bindweefselwoekering ontwikkelt, „Cirrhosis" te
noemen. Deze term is afgeleid van een grieksch woord,
dat „bleekgeel" beteekent. In den meest gewonen vorm,
waaronder zich de ziekte in de menschen-pathologie voor-
doet, blijven tusschen het woekerend en samengetrokken
bindweefsel knobbels van leverweefsel overig, die een eenigs-
zins gele tint bezitten. Yan daar deze naam , die in den
nieuweren tijd niet alleen op de gegranuleerde lever van
Laennec 2), maar op elke andere diffuse interstitieele hepa-
titis wordt toegepast s). Ook de afwijking, welke door
Distomum campanulatum wordt teweeggebracht, is in dien
zin een Cirrhosis. Het gemakkelijkst laat zij zich van de
overige vormen onderscheiden door haar oorzaak in het oog
te vatten. Het eindresultaat toch, dat de aandoening in
haar volle ontwikkeling aanbiedt, is niet karakteristiek
genoeg om een zuiver pathologisch-anatomischen naam te
rechtvaardigen. Wij hebben de ziekte dan ook „Cirrhosis
parasitaria" genoemd.

De verschijnselen, welken het ziektebeeld samenstellen,
dat aan den anatomisch goed gekenmerkten toestand beant-
woordt , heb ik uit den aard der zaak slechts onvolledig
kunnen bestudeeren. Yan het groot getal honden en katten,
dat met de Cirrhosis in haar onontwikkelden vorm behept
bleken te zijn, heb ik enkele gedurende het leven vluchtig
geobserveerd, zonder iets bijzonders waar te nemeu Yan
de twee gevallen van volkomen ontwikkelde Cirrhosis,
welke het mij vergund was te onderzoeken, zag ik er één
durante vita. Het op den voorgrond tredend verschijnsel was

1) Laknnec. Traité de 1\'anscultation médiate Bruxelles 1837. Ed. Andeal
Partie II Sect. V. Chap. I. Art. 6 Obs. 37 p. 306 noot.

2) Frerichs, Klinik der Leberkrankheiten, Braunschweich 1861, II p. 19

3) Charcot Leçons s. 1. maladies du foie et des reins 1879 , p. 220.
Ackermann. U.
hypertr. und atroph. Lebercirrhose Virch.\'s Arch. Bd. 80
p. 396, 1880.

-ocr page 279-

daar een buikwaterzucht, naast algemeene verzwakking
zonder icterus. De vochtophooping in de buikholte was zeer
aanzienlijk, ongeveer 3 Liter zoodat reeds voor de punctie
een belangrijke uitzetting viel waar te nemen. De vloeistof
was volkomen helder, van zwak alcalische reactie, en laag
soortelijk gewicht, een echt ascitische vloeistof dus. De
milt was niet vergroot. Toch valt er niet aan te twijfelen
of de hydrops moet aan stuwing worden toegeschreven, een
stuwing klaarblijkelijk door compressie van de vertakkingen
van den poortader en van het leverparenchym zelf teweeg-
gebracht 1).

Naar het betrekkelijk, in verhouding tot andere ziekten,
zeer groot aantal gevallen te oordeelen , dat ik aan de school,
en ook een enkel van elders toegezonden, kon onderzoeken,
is de Cirrhosis parasitaria een in Nederland zeer verbreide
ziekte van den hond en de kat. Het ziektebeeld is ver-
moedelijk niet zeer scherp en van daar de onbekendheid der
ziekte tot dusverre. Ik vermoed, dat in volledig ontwikkelde
gevallen wel meestal ascites aanwezig zal zijn, gelijk in de
Cirrhosis vulgaris der menschelijke pathologie. Of ook stoor-
nissen in de functien van het darmkanaal zich zullen voor-
doen, is een vraag, die zeer zeker overweging verdient.
In elk geval lijdt de algemeene voeding min of meer. In
een paar gevallen (een drietal) meen ik opgemerkt te hebben,
dat in het verloop der Cirrhosis zich een parenchymateuse
nierziekte kan ontwikkelen, wier verband met de oorspron-
kelijke aandoening verre van duidelijk is. Mocht zich dit
bevestigen, dan is het misschien mogelijk een blik te slaan
in geheel nieuwe, verrassende verhoudingen. Over zulke
vermoedens hier verder uit te weiden, zou zonder twyfel
voorbarig kunnen heeten en ik zou deze zaak ook geheel
ter zyde hebben gelaten, indien ik het niet tot een voor.
recht had gerekend er de leden der maatschappij opmerkzaam

1  Verg. Freriehs 1. c. II p. 27.

-ocr page 280-

op te kunnen maken en een beroep te mogen doen op bun
hulp en voorlichting bij dit onderzoek.
Utrecht, 12 Mei 1887.

VERSCHEURING VAN HET DIAPHRAGMA,

door

». SCHIRIJfK.

Midden Dec. 1.1. had ik gelegenheid sectie te kunnen ver-
richten op een koe, die van midden November af door mij
in behandeling was genomen voor chron. tympanitis. Uit
de anamnese kon ik opmaken, dat het dier in het begin
van Sept. de eerste ziekteverschijnselen had getoond, wijzende
op indigestie, als daar waren gebrek aan eetlust, vermin-
derde herkauwing en melkafscheiding, tympanitis (in geen
hooge mate), vertraagde darmontlasting; verder dat na toe-
diening van geneesmiddelen spoedig beterschap was gevolgd,
doch slechts voor enkele dagen, dat door een weder op
nieuw ingestelde behandeling voor korten tijd de toestand
verbeterde, de tympanitis echter meer en meer blijvend
begon te worden, totdat bij mijn bezoek midden Nov. de
staat was als volgt:

Een koe in de 7de maand der dracht; linker flank tym-
panitisch uitgezet, een versnelde pols (= 90), zonder koorts;
ademhaling normaal; zeldzaam hoesten; oogen een weinig
in de kassen teruggezakt; de voedingstoestand ongunstig.
De eetlust is gering, het herkauwen verminderd, de melk-
afscheiding ongeveer 1 Liter per dag. Bij drukking op het
schubv. kraakbeen liet patiënt een zacht steunen hooren; ructus
stinkend, pensgeruisch bijna = 0; van buiten niet waarneem-
bare pensbeweging, rechts daarentegen zeer duidelijke peris-
taltiek; deze laatste zelfs zoo versterkt, dat ze een eigenaar-
dige voor- en achteruitgaande beweging van den anus, een

-ocr page 281-

op- en neergaande van den staartwortel zichtbaar maakte; de
ontlasting was normaal, maar was in \'t verdere verloop der
ziekte nu eens waterdun, dan weer vast, niettegenstaande
de behandeling gelijk bleef, hetgeen dus op een onregelmatige
zenuwwerking wees. De tympanitis bleef echter dezelfde,
uitgenomen een geregelde, lichtere graad in den morgentijd,
om ongeveer een halfuur na het nemen van het eerste voedsel
weder in de zelfde sterkte te verschijnen. Welk voedsel men
ook gaf, slobber, bestaande uit gekookte aardappelen, brood
en lijnkoek, fijngesneden hooi, een enkelen wortel, telkens
ontstond opnieuw tympanitis. Het gebruik van fol. nicotian.
in decoct., acid. hydrochl., spir. methylic., sal. carolin. fact.,
een nauwgezet dieet, sulph. eserin. (0.100 p. dos.) alles had
wel dunnere ontlasting van faeces ten gevolge, maar de
tympanitis bleef in zijn gewonen graad bestaan.

De toestand werd nu ook van dag tot dag bedenkelijker;
eetlust en herkauwing verdwenen geheel, de oogen zakten
meer en meer, het opstaan begon moeilijker te worden,
\'t welk alles te zanten deed besluiten om het dier af te
maken. (15 Dec.)

Natuurlijk verlangend om de inwendige oorzaak van het
lijden op te sporen, zorgde ik bij liet slachten aanwezig
te zijn. Hoe groot was mijn verrassing, toen ik in stede
van een catarrh der maagafdeelingen, zoo als ik dacht aan
te treffen, verrast werd door een scheur in het diaphragma,
waardoor een gedeelte der netinaag in de borstholte was
getreden. De ronde opening bevond zich in het peezig
gedeelte, met haar onderrand ongeveer 20 c.M. boven het
schubvormig kraakbeen en een weinig ter rechterzijde ge-
legen. De omtrek was 25 c.M. Door deze abnormale gemeen-
schap van borst- en buikholte was een gedeelte der netmaag
getreden en reeds innig met de randen vergroeid.

In de O. thoracicus was de geprolabeerde zak der netmaag
door enkele nieuwgevormde strengen zeer bewegelijk aan
de long verbonden.

De overblijfselen van een omschreven pleuritis in den vorm

18

-ocr page 282-

van enkele rose gekleurde pseudomembranen op de rechter
pleura en de rechter long, dergelijke op de geprolabeerde
netmaag, deze afgebroken bekleedende zonder een eigenlijke
zak te vormen, waren de veranderingen door de abnormaliteit
in de borstholte teweeggebracht.

Een drukking op den zak uitgeoefend, reduceerde zijn
volume tot een minimum, daarbij den inhoud in het groote
reservoir persende, welke inhoud bij ophouden der drukking
onmiddellijk terugkwam.

De vorm was die van een slaapmuts, met dien verstande
dat die eenigzins blaasvormig was uitgezet, naar de punt
niet regelmatig in doorsnee afnam, maar eerst nog een ge-
leidelijke verwijding vertoonde ; zij was dus door den ring
der opening ingesnoerd. De opening zelve had gladde
randen.

Nadat de netmaag uit haar abnormale positie was ge-
nomen, vertoonde zij voor het overige geen ziekelijke ver-
schijnselen; afgezien van een geringe verdikking van den
wand, ter plaatse waar zij was ingesnoerd, en de reeds ge-
noemde vliezen.

De inhoud der pens was een dun vloeibare, geel gekleurde
en, door de aanwezigheid van gas, schuimende voedselbrei;
de darmen waren gecontraheerd en bevatten weinig inhoud;
gas was daarin afwezig.

Daar geen catarrh bleek te bestaan en de netmaag reeds
vast met den ring vergroeid was, kan men veilig aannemen,
dat de abnormaliteit, ontstaan door de scheur in het dia-
phragma, oorzaak der chronische tympanitis was, welke
meening steun vindt in het optreden der periodieke gas-
ontwikkeling in het begin (periodieke plaatsverandering der
netmaag) en in de definitieve in
\'t verdere verloop. (Ver-
groeid zijn der netmaag). De oorzaak voor het ontstaan
der scheur zelve valt niet met zekerheid op te sporen.

Keppel, 6 Maart 1887.

-ocr page 283-

BIJDRAGE TOT DE DIFFERENTIAAL-DIAGNOSE
YAN KWADE DROES.

DOOR

.T. VAN I> E V Eli DE.

Den lsten October 1886 kwamen te Milligen honderd en
drie vierjarige paarden aan, van cavallerie en artillerie, om de
eerste bevolking uit te maken van het remonte-depot, waarbij
ik als paardenarts dienst doe. Overeenkomstig het voorschrift
werden alle, alvorens ze in de loopplaatsen te laten, door
mij nagezien, waarbij men in het militaire speciaal het
oog heeft op kwade droes en worm, die nachtmerrie van
iederen paardenarts. Het was een warme, droge dag; de
paarden hadden uren in den trein gestaan en daarna een
uur gaans afgelegd door een barre zandstreek , zoodat de
mucosa van de neusholte dermate was bestoven, dat een
afdoend onderzoek bij de overigens zenuwachtige, jonge
dieren moeielijk viel. Yoor zoover ik na kon gaan, was er
intusschen daar ter plaatse niets te zien, evenmin op de
huid lijmphangitische aandoeningen, en, wat betreft de
keelgang, vond ik slechts bij een enkel individu, dat het
onderwerp van dit artikel uitmaakt, eenige klierzwelling.
De omvang had nog de aandacht niet getrokken, ware het
geen Ier geweest, waarbij, evenals bij alle raspaarden, de
keelgang veel droger pleegt te zijn dan bij inlandsche of
Noordduitsche paarden, maar bovendien was de tumor
eenzijdig.

Er bestond n. m. links een aanzwelling der lympheklieren,
ter grootte van een duivenei, die gevoelig was bij drukking,
niet vastzat aan den kaak, niet hard was, niet vergroeid
met de huid, behalve op een scherp omschreven punt, waar
de huid navelvormig was ingetrokken en vastgegroeid. Wat
hiervan de oorzaak was, weet ik nog niet; wellicht vroegere
abscedeering, waarna dan trouwens wel wat veel kliermassa

-ocr page 284-

was overgebleven en waarvan ook door mijn collega uit de
plaats van herkomst geen melding was gemaakt. Over het
geheel dus, van dien kant, geen reden tot bezorgdheid,
maar — het paard was daarbij physiologisch in een ellen-
digen toestand en kwam uit Amersfoort. Het eerste nu,
die physiologische ellende, ziet men bij de Ieren niet zoo
zelden, blijkbaar is zij het gevolg van een in armoede en ont-
bering, wellicht naast hard werk, doorgebrachte jeugd; het
laatste echter, de herkomst uit het beruchte Amersfoort,
gaf in verband
met dat ongunstig uiterlijk bij mij, met de
eigenaardigheden van die bekoorlijke oase bekend, wel
eenige stof tot achterdocht. Minstens sinds \'81 toch rekent
Amersfoort het zich t< n plicht iederen paardenarts, die er
dienst doet of paarden van daar ontvangt, in spanning te
houden met bedreiging van allerlei variaties op het gebied
van infectie-ziekten.

Het jongste van dien aard is een ondoorgrondelijke epi-
zootische meningitis cerebro-spinalis.

Behalve dit exemplaar leverde Amersfoort nog vier andere
dieren welke met den vos in quaestie van die kracht waren,
dat zij bij het afnemen der ijzers, voor het vertrek naar Milligen,
moesten ondersteund worden, ten einde omvallen te voor-
komen. Geen wonder dat ik deze dieren met wantrouwen
aanzag, immers de tijd, gedurende welke de smetstof van
kwade droes, gehecht aan levenlooze voorwerpen, zich
levensvatbaar kan houden, is nog onbekend, maar bedraagt
zeker jaren; de ziekte in quaestie was er vóór een jaar,
vóór twee en ook vóór drie jaren, enz. geweest, en tevens
weten we, dat kwade droes geruimen tijd bij het paard in
latenten vorm kan bestaan. Latent mag ik zeker longen
kwade droes wel noemen , want
Gerlach moge onze aan-
dacht op het bestaan daarvan gevestigd hebben, we mogen er
enkele vage verschijnselen van kennen, de diagnose „longen
kwade droes" tijdens het leven, zoo op staanden voet te
maken, of wel de gedachte er aan weg te cijferen, zal nog
wel altijd hoogst moeielijk, om niet te zeggen onmogelijk ziju.

-ocr page 285-

Met de vier andere, slecht er uitziende paarden, bleef
dus de vos in quaestie mijn bizondere aandacht trekken,
wat echter ruim twee maanden zonder ander resultaat was,
dan dat ik, waarschijnlijk onder invloed van de hier heer-
schende, zeer gunstige levensvoorwaarden, zijn algemeenen
toestand merkbaar zag verbeteren.

In het begin van December \'86 vertoonde het paard
links een sereuse, slechts nu en dan eenigszins slijmige af-
zondering uit den neus, maar de mucosa was niet noemens-
waardig hyperaemisch; de uitvloeiing ging gepaard met
geringe vergrooting der bestaande klierzwelling en tevens
met vermeerderde gevoeligheid der klier, die steeds los en
zacht bleef. De algemeene toestand werd door een en
ander niet geïnfluenceerd; ademhaling, eetlust, temperatuur,
opgewektheid bleven onveranderd. Het proces bezat niets
van een gewone acute neuscatarrh, maar was slepend,
atonisch, zonder noemenswaardige bloedsaandrang. Nadat
dit ongeveer 10 dagen had geduurd, vertoonde zich op het
linker neusslijmvlies plotseling een phlycteen, ongeveer zoo
groot als een lins, rond en vuil geel van kleur, zonder
hyperaemische omgeving en blijkbaar bestaande uit vocht-
ophooping onder een oppervlakkige laag epithelium. Ik
had dit verschijnsel meer gezien, o. a. in \'81 in Amersfoort
en toen bracht het mij, wijl gelijktijdig kwade droes
heerschte, zeer in spanning. Destijds bestond er bij de
dieren, bij welke het voorkwam, geen aandoening dei-
neusholte of der lijmpheklieren en ook toen trof mij het
plotseling optreden zonder eenig ander symptoom dan
een vrij groote blaar, het oppervlakkige van het proces
en de spoedige en radicale genezing, want het totale
beloop duurde in de verschillende gevallen nooit langer
dan acht dagen, waarna er geen spoor van overbleef. Na-
tuurlijk noemt men onder
die omstandigheden zulk een
ding geen kwade droes zweer, ja, wanneer er niet gelijktijdig
kwade droes had bestaan, zou het mij ook geen oogenblik
verdacht hebben geschenen, maar wel is het opmerkelijk, daar

-ocr page 286-

toch in de litteratuur zoo weinig melding wordt gemaakt
van goedaardige verschijnselen op het neusslijmvlies, terwijl
zelfs sommige autoriteiten op het gebied der veeartsenij-
kunde betoogen , dat er van differentiaal diagnose tusschen
chanker en iets anders in den neus geen sprake behoeft te
zijn, want — er komt niets anders voor. Dat deze uit-
spraak geen recht van bestaan heeft, bleek mij reeds des-
tijds, nu onlangs echter zeer duidelijk. Ik keer na deze
ietwat lange uitweiding tot de patiënt in quaestie terug.

Ook in dit geval verdween de phlycteen in enkele dagen
zonder een spoor achter te laten, wat mij aanvankelijk vol-
komen geruststelde. Een paar dagen zag men niets bizon-
ders en daarna op eens eruptie van drie dergelijke blaren,
waarvan één onder het vleugelvormig kraakbeen verborgen.
Bovendien bemerkte ik eenige bloedige streepjes en vlekjes
op de mucosa en gelijktijdig vermeerderde afscheiding van
een half sereus, half slijmig secretum en sterker klierzwel-
ling; de klier bleef echter zeer gevoelig. In aanmerking
nemende, dat het paard los in een koppel van 33 stuks
liep (wat bij eventueel gevaar een groote verantwoorde-
lijkheid op mij laadde) en verder dat de mogelijkheid toch
niet uitgesloten was, dat men hier met een gewijzigden
vorm van kwade droes te doen had, isoleerde ik de patiënt
en hield dagelijks nauwkeurige visitatie bij de andere paarden
van den koppel, zonder echter nu of later daarbij iets te
vinden.

Ook deze phlyctenen en de petechien, sugillaties of hoe
men ze ook noemen wil, verdwenen na eenige dagen,
maar er verschenen nieuwe (wier geheele verloop ik na-
tuurlijk van a tot z waarnam), zoodat het aspect van de
mucosa steeds hoogst zonderling bleef en voor iemand, die
het plotseling voor oogen zou krijgen, dunkt mij, zeer verdacht
zou schijnen. Ik stelde mij echter gerust door de volgende
overwegingen: een kwade droes chanker is een zweer, dus
een ziekteproces met een bij uitstek chronisch karakter, die
langzaam ontstaat uit kleine knobbeltjes, welke conflueeren,

-ocr page 287-

die diep invreet, opgeworpen randen heeft en een spekach-
tigen bodem, die zeer langzaam geneest en een duidelijk lit-
teeken achterlaat. Yan de phlyctenen in quaestie nu was
den eenen dag nog niets te zien en \'s anderen daags waren
ze in geheel hun omvang daar; het waren duidelijke
blaren,
niet meer dan eene oppervlakkige laag epithelium betref-
fende, die in verband daarmede in den regel binnen acht dagen
genazen en, zonder een spoor achter te laten, verdwenen.
De klierzwelling, ofschoon niet geheel verklaarbaar bij het
oppervlakkige proces, vooral niet die, welke bestond vóór
de neus verschijnselen, was en bleef zacht, gevoelig, los van
kaak en huid, blijkbaar berustend op infiltratie van klier-
weefsel en niet op verdringing daarvan door bindweefsel,
De uitvloeiing was te weinig copieus en, voor zoover men
daar van spreken mag, niet specifiek; zij was glazig, hoog-
stens een weinig slijmig, niet groenachtig geel en volstrekt
niet in korsten aan de neusranden opdrogend. Ware het
kwade droes, dan had patiënt de ziekte mee gebracht uit
Amersfoort, want de hier betrokken stallen hadden niet
alleen jaren lang leeg gestaan, maar alles was er uitge-
broken , de bodem was vernieuwd en ze waren eindeloos
geventileerd; patiënt moest dan aan longen kwade droes
geleden hebben, waarbij men allicht dampigheid en hoest
had opgemerkt, maar beide ontbraken (een zwak argument).
Ook ware allicht besmetting van andere paarden gevolgd ,
waartoe, bij het vrije losloopen, het eten en drinken uit
één bak en vooral bij de reeds eenigen tijd bestaande catar-
rhale afscheiding zooveel gelegenheid was geweest, en ook
zou het paard, indien het kwaaddroesig ware, toch wel
niet in voedingstoestand zijn vooruitgegaan, wat met dit
individu positief het geval was. In geval van kwade droes
zou, bij de heftigheid, waarmede het proces in den neus
verliep, allicht stoornis in den algemeenen toestand voor-
komen , b. v. koorts, anorexie, depressie, en dat alles ont-
brak geheel, patiënt was volmaakt koortsloos, at zeer goed
en was zoo opgewekt als ooit.

-ocr page 288-

Alzoo waren er, om mij zelf gerust te stellen, argumenten
genoeg. Yan meening zijnde, dat men trots wetenschappelijke
beredeneering der zaak, toch nog wel kon dwalen, dat
er mogelijk een nog niet waargenomen of mij niet bekenden
vorm van kwade droes in het spel kon zijn, dat de meeste
collega\'s op het eerste gezicht waarschijnlijk kwade droes
zouden diagnostiseeren en dat ik bij eventueele dwaling
beschuldigd kon worden lichtvaardig met \'s lands belangen
om te gaan, was ik toch niet
volmaakt gerust en gaarne
had ik het gevoelen van een collega ingewonnen. Daartoe
bood zich op 22 December van zelf de gelegenheid aan,
wijl ik toen tijdelijk werd vervangen door mijn collega uit
Leiden, aan wien ik patiënt overgaf, onder mededeeling
van al wat door mij was waargenomen.

Wijsselijk onthield hij zich er van dadelijk een diagnose
uit te spreken, doch billijkte de genomen voorzorgsmaat-
regelen en bestendigde die. In de nu volgende elf dagen
van mijn afwezigheid bood patiënt nu eens het meest ge-
ruststellende voorkomen, dan weer de grootste reden tot
verdenking aan. Den 3en Januari nam ik patiënt weer over
en schrok bij het nazien van den neus. Op bet slijmvlies
(steeds links) bevonden zich nu vier onregelmatig gevormde
erosies met een hyperaemischen hof omgeven; hooger op in
den neus, waar men slechts onduidelijk kon zien, waren er
nog meer en ook blaren; bovendien vertoonden zich eenige
punt- en streepvormige bloedingen en een paar witte vlekjes.
Er bestond meer uitvloeiing dan te voren, de stof was tueschen
sereus en slijmig; de klierzwelling was aanmerkelijk grooter
dan vroeger, maar nog steeds vrij zacht en by drukking zeer
gevoelig. Wat mij nu bizonder verontrustte was, dat het
proces zoo lang duurde, ja, na ruim 3 weken bestaan te
hebben, erger was dan ooit. Zulk een langen duur had ik
bij de in \'81 waargenomen gevallen nooit gezien en, gelijk
gezegd is, ontbraken destijds ook zoowel de uitvloeiing als
de klierzwelling. Op dat oogenblik speet het mij, dat ik
patiënt niet vóór mijn vertrek officieel verdacht had ver-

-ocr page 289-

klaard, in welk geval ik het paard nu had kunnen dood-
schieten , hetgeen mij de gelegenheid tot sectie en dus
zekerheid zou verschaffen.

\'s Anderen daags bleek echter dat het proces op den 3CQ
zijn culminatie-punt had bereikt. De erosies toch waren zeer
veel in omvang verminderd, eigenlijk reeds gedeeltelijk
bedekt, terwijl de hyperaemie der omgeving sterk was
afgenomen ; de bloedingen waren verdwenen en de uitvloeiing
zoowel als de klierzwelling verminderd. Ik voeg er bij, dat
patiënt doorloopend goed had gegeten en koortsloos was
geweest. Yan nu af verdwenen alle verschijnselen met een
ongeloofelijke snelheid\', zoodat acht dagen na mijn terugkeer,
dus 11 Januari, in den neus niets meer was te zien; geen spoor
was achtergebleven van al de vreemde verschijnselen en van
de uitvloeiing, terwijl de klier de grootte van een knikker
had. Op het oogenblik
(28 Januari), is de klier zoo goed
als volmaakt weg en staat het paard, dat nog dagelijks
in voedingstoestand vooruitgaat, op den ziekenstal tusschen
de anderen.

De vraag is, waarmede had ik hier te doen? Ofschoon
zeker vreemd, en naar ik meen te weten zeldzaam, is dit
ziekteproces toch niet nieuw en dan ook reeds uitvoerig
beschreven. Ik zelf zag het, schoon niet zoo heftig en met
een veel korter beloop in \'81, maar een uitmuntende be-
schrijving van tal van gevallen, waarin alles voorkomt wat
ik deze keer zag, vindt men in het
Receuil de medecine
vétérinaire
van 30 October 1883 door Humbert, paarden-
arts bij het fransche leger, in een artikel getiteld:
Sur une
maladie simulant la morve
, waarvan ik de lezing iederen
collega ten zeerste aanbeveel. Daaruit blijkt tevens, dat de
ziekte reeds in
\'73 in het fransche leger werd waargenomen
en toen door een commissie bestudeerd is, welke, in verband
met de groote gelijkenis op kwade droes, de aandacht van
de fransche paardenartsen er op vestigde.

Ofschoon de tijd mij van zelf in deze omstandigheden tot
klaarheid heeft gebracht, in zooverre dat ik er ten slotte in

-ocr page 290-

slaagde van de onschuldigheid van het ziekteproces overtuigd
te geraken , heb ik niettemin later met genoegen opgemerkt,
dat de ziekte reeds vroeger, als verschillende van kwade
droes, was onderkend. Het kan zijn, dat deze of gene collega
voor hetzelfde dilemna wordt geplaatst en dat hij niet het
voorrecht heeft, gelijk ik in mijn positie, met het maken van
een diagnose lang te kunnen dralen. Wellicht dat dan de
herinnering aan vroegere waarnemingen van dien aard hem
de spanning en ongerustheid besparen die, ik beken het
gaarne, hierbij ruimschoots mijn deel waren.

Milligen, 6 Februari \'87.

PROEYEN MET ENKELE VERGIFTEN,

genomen in het Physiologisch Laboratorium van \'s Rijks
Veeartsenij school.

door

L. J. VAN Ii II IJ \\.

In verband met andere onderzoekingen heb ik eenige
experimenten gedaan over de werking van enkele vergiften.
Als proefdieren werden gebruikt ratten, konijnen, honden
en katten, terwijl als vergiften carbolzuur, strychnine, cocaine
en convallamarine gebezigd werden.

I. Proeven met carbolzuur.

a. Ratten.

Deze dieren waren zeer gevoelig voor carbolzuur, dik-
wijls waren enkele druppels, op de huid gebracht, voldoende
om krampen te doen ontstaan.

Het ziektebeeld was als volgt:

de prikkeling van het zuur veroorzaakte het dier pijn,
waaraan het zich door wrijven en schuren trachtte te ont-
trekken. Bij voldoende hoeveelheid werd de werking na
5—10 minuten zichtbaar.

Het eerste verschijnsel was een waggelende gang en

-ocr page 291-

verhoogde reflexprikkelbaarheid, daarna begonnen krampen
op te treden,

Deze krampen namen spoedig in hevigheid toe, zoodat
het dier niet meer kon blijven staan, maar plat op één
zijde ging liggen. Uren lang kon men dan algemeene
clonische krampen waarnemen, totdat eindelijk de dood
volgde.

Wanneer de krampen aanwezig waren en het dier dan
in chloroformnarcose werd gebracht, hielden deze op en
werden weer zichtbaar als de narcose verminderde.

Als voorbeeld geven wij de twee volgende proefverslagen:

le Rat.

Deze werd in een kist gebracht, waarin de lucht met damp van
carbolzuur verzadigd werd gehouden.

Tijd verloopen sedert
de proef begon.

Toestand van het dier.

Aanmerkingen.

29 minuten.

30 id.
42 id.

waggelende gang, begin
krampen,
krampen sterker, \'tdier heeft
moeite om te blijven staan,
algemeene clonische
krampen.

na ongeveer 7 uur
volgde de dood.

2» Rat.

Bij deze werd zuiver carbolzuur op de huid gebracht.

Aantal verbruikte drup-
pels carbolzuur.

T\\jd verloopen sedert
de proef begon.

Toestand van het dier.

Aanmerkingen.

5 druppels

20 minuten

lichte krampen.

5 id.

60 minuten

algemeene

clonische krampen.

De totale hoeveelheid carbolzuur was dus 10 druppels.

b. Katten

Deze bleken eveneens buitengewoon gevoelig te zijn.
Het opdruppelen van 5—10 druppels geconcentreerd carbol-
zuur op de dun behaarde plaatsen der huid, deed reeds
algemeene clonische krampen ontstaan.

-ocr page 292-

Om de toxische dosis te bepalen, maakte ik een injectie-
vloeistof van | % carbolzuur.

Deze vloeistof werd tot lichaamstemperatuur verwarmd
en langs de balsader in het bloed gebracht. Ook bij deze
nauwkeurige quantitatieve bepaling bleken katten veel ge-
voeliger te zijn dan honden en konijnen.

In de hieronder geplaatste tabel heb ik het resultaat

van deze injectieproeven samengevat.

______________

Ouderdom der
kat.

Gewicht der
kat.

Hoeveelheid
carbol, noodig om
lichte krampen
op te wekken.

Hoeveelheid
carbol, noodig om
sterke krampen
op te wekken.

Dosis voor
sterke krampen

per K.Gr.
lichaamsgewicht.

Aanmerkingen.

Volwassen

4.5 KG.

50 mgr.

11 mgr.

voor lichte krampen.

Volwassen

3.5 „

45 „

92.5 mgr.

26 „

Bijna 1 jaar

1.5 „

30 „

20 „

14 dagen

0.27 „

10

37 „

De verschijnselen bij de katten waren in overeenstemming
met die, welke bij de ratten zijn opgegeven en ook hier
deed chloroform de krampen tijdelijk verdwijnen.

c. Honden.

Jonge hond \\\\ jaar oud en 7,2 K.Gr. zwaar.

De opgegeven injectievloeistof werd op dezelfde wijze
aangewend als bij de katten. Toen er 20 c. M.3 geinjiceerd
waren, begonnen er lichte tremores op te treden, terwijl
door 50 c. M.3 lichte krampen ontstonden.

Eerst nadat ik 110 c. M3. had ingespoten, zag ik de
algemeene clonische krampen komen.

Als dosis voor sterke krampen vond ik dus 550 m.gr.
carbolzuur, dat is 76 m.gr. per K. Gr lichaamsgewicht.

Een ander, soortgelijk experiment leverde dezelfde uit-
komsten.

d. Konijnen.

Half volwassen konijn, 1,02 K. Gr. zwaar.

1) 100 c. M. keukenzoutoplossing van 0.6 °/0 en 10 c. M. van 5 % carbol-
zuur was de samenstelling der vloeistof.

-ocr page 293-

Ik vond als dosis voor de lichte krampen 32 m.gr. carbolzuur
en voor de algemeene clonische krampen 65 m.gr. carbolzuur.

Bij een der gebruikte konijnen waren vooraf de nierslag-
aderen onderbonden, toch bleek de dosis, noodig om de
sterke krampen te doen optreden, ongeveer even groot te zijn.

II. Proeven met Strychnine.

De verschijnselen van strychninevergiftiging zijn zoo be-
kend, dat ik het overbodig acht deze nogmaals hier te
bespreken en meen te kunnen volstaan met de hieronder
geplaatste tabel.

Ook nu werd het vergift langs de halsader in het bloed
gebracht.

Diersoort.

Gewicht in K.G.

Lethale dosis.

Leth. dosis per K.G. lich.

gewicht.

Hond

9

4 m.gr.

0.44 m.gr.

id.

12.5

2.6 id.

0.21 „

id.

9

4.5 id.

0.50 „

Kat

3.7

1.5 id.

0.40

Kat

4.6

2.25 id.

0.49

III. Proeven met cocaïne.

Ik gebruikte eene oplossing van 2 % cocaine welke op
lichaamstemperatuur verwarmd, langs de halsader in het
bloed werd gebracht.

Als eerste proefdier werd een kat gebruikt, welke een
lichaamsgewicht van 4,5 K. G. had. Eén c. Ms. der op-
lossing = 20 mgr. cocaine bleek werkeloos te zijn. Na 5
minuten werd nog 1 c. MH. geinjiceerd. Onmiddellijk ver-
langzaamde de ademhaling, terwijl enkele lichte trillingen
van het lichaam zichtbaar waren. Enkele secunden later
hield de ademhaling geheel op en stierf het dier.

Bij de obductie zag het bloed donkerzwart De lethale
dosis vonden wy dus 40 mgr. cocaine, dat is ongeveer 8
mgr. per K. O. lichaamsgewicht.

-ocr page 294-

Als tweede proefdier nam ik een hond, met een lichaams-
gewicht van 5,2 K. Gr.

Eén c. M3. der 2% oplossing, op dezelfde wijze toege-
diend als bij de kat, bleef ook hier werkeloos. Na 1 minuut
werd nog 1 c. M3. geinjiceerd. Onmiddellijk volgde toen
één contractie van alle willekeurige spieren, daarna traden
er clonische krampen op met sterk speekselen. De adem-
haling werd langzaam, de reflexprikkelbaarheid was niet
verhoogd. De clonische krampen werden langzamerhand
zwakker. Toen 10 minuten later nog 1 c. M3. werd inge-
spoten, volgde weer onmiddellijk één contractie van alle
willekeurige spieren. De daarop volgende clonische krampen
bleven zwak, de ademhaling langzaam.

Op nieuw werd 1 c. M3. ingespoten, de contractie van
alle willekeurige spieren bleef nu uit, de clonische krampen
werden sterker, de ademhaling frequenter. Door nogmaals
1 c. M3. toe te voegen werden de clonische krampen zwak-
ker, de ademhaling oppervlakkig en zeer snel. Het klop-
pen van het hart was nauwelijks voelbaar en binnen 2 mi-
nuten na deze laatste injectie was het dier dood.

Als lethale dosis vonden wij dus 100 m.gr. cocaine, dat
is ongeveer 40 m.gr. per K. Gr. lichaamsgewicht.

IY. Proeven met convallamarine.

Ik gebruikte een oplossing van 1 °/0, welke evenals
de cocaine tot lichaamstemperatuur verwarmd en intraveneus
toegediend werd.

Als proefdier diende een kat van K. Gr. lichaams-
gewicht.

Met kleine tusschenpoozen werden telken ± 2 c. M3. van
deze oplossing in het bloed gebracht. Toen er reeds 12
c. M3. waren ingespoten , had het dier nog geen enkel reactie-
verschijnsel vertoond.

Nadat er nogmaals 2 c. M3. geinjiceerd waren, zag ik
onmiddellijk clonische krampen ontstaan en enkele secunden
later was de dood reeds ingetreden.

-ocr page 295-

Ik vond dus als lethale dosis 14,5 m.gr. per K. Gf.
lichaamsgewicht.

Utrecht, Mei 1887.

EEN GEVAL VAN ACTINOMYKOSE BIJ HET RUND,

(Physiologisch Laboratorium van \'s Rijks Veeartsenijschool).

door

Jj. J- V A IV R II IJ Jf.

In \'t laatst van October werd door den Heer Billroth ,
veearts te Hoorn, ter onderzoek aan de Veeartsenijschool
opgezonden een kop van een volwassen rund met eene nieuw-
vorming aan de rechter wangstreek, welke, zooals door den
zender vermoed werd, door actinomyces bovis ontstaan was.

Op frontale doorsnede bleek het rechter bovenkaakbeen
met indringing van bijkans den geheelen neusgang in een
omvangrijk gezwel te zijn overgegaan, dat ongeveer een
3 maal grooter doorsnede had dan de gezonde linker kaak-
helft. Hier en daar trof men overblijfselen aan van het
door de drukking in atrophie overgegane been.

Reeds met het bloote oog zag men op doorsnede een
caverneuse bouw, balken van vast bindweefsel omsloten
weeke geelachtige haarden.

Deze haarden bestonden uit een gele, etterige massa,
waarin men kleine grijze korreltjes kon waarnemen.

Uit het microscopisch onderzoek bleek, dat de witte vaste
gedeelten van het gezwel bestonden uit fibreus weefsel met
weinig kernen. De vezelen verliepen nu eens paralel, dan
eens in zeer verschillende richtingen. Op enkele plaatsen
kon men een circulair verloop waarnemen.

De weeke, gele haarden van den tumor waren opgebouwd
uit cellen met weinig tusschensubstantie. Hierin lagen nu
de grijze korreltjes, die in \'t centrum grootendeels verkalkt
waren.

-ocr page 296-

Na verwijdering der kalkzouten !) bleken zij bij sterke
vergrooting (350 X) een straalsgewijze bouw met kolfvor-
mige lichaampjes te bezitten.

Het was niet moeielijk hierin de actinomyces te herken-
nen. Deze vormde het midden van een ontstekingshaardje,
dat als uiterste grens de circulair verloopende vezelen had.
De tusschengelegen ruimte was opgevuld met cellen, welke
in grootte en aantal afnamen naarmate zij verder van het
centrum verwijderd waren.

Reuzencellen konden in geen enkel praeparaat waar-
genomen worden.

Utrecht, December 1886.

BIZONDER GEVAL VAN DYSPHAGIE BIJ EEN RUND.

DOOK

T. A. BEEL,

Assistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

Den 13den Januari werd aan de stationnaire cliniek der
Rijks-Veeartsenijschool (Afd. Leeraar
Thomassen) eene koe
ter behandeling aangeboden, waarvan de eigenaar het vol-
gende mededeelde:

Nadat zij uit de weide op stal gekomen was, had hij
bemerkt, dat de algemeene voedingstoestand te wenschen
overliet; patiënt at veel minder en vertoonde slikbezwaren.
andere malen ging het slikken schijnbaar goed, maar spoedig

1) Kleine stukjes van het gezwel werden 10 dagen in een mengsel van 80%
alcohol, 20% water, 6% keukenzout-, 1% zoutzuur gelegd, welk mengsel
meermalen ververscht werd.

Nadat de praeparaten eenige uren in zuiver water waren uitgewassehen,
werden zij 24 uur in picrocarmijn gelegd en daarna voor \'t microtoom gereed
gemaakt.

-ocr page 297-

daarna kwam het voedsel naar den mond terug en viel
niet zelden op den grond.

Verder wist de eigenaar te vertellen, dat de linker boven-
flank dikwijls opgezet was en dat de ontlasting geregeld
geschiedde. Bovendien wees hij nog op eene dikte aan den
voorhals, vlak boven het kossum, welke door hem reeds
gesmeerd was geworden.

Bij het onderzoek werd de aandacht het eerste gevestigd
op de dikte van den voorhals. Men voelde, dat in de
diepte , meer naar links, een flinke tumor gezeten was, waar-
naast een tweede van geringeren omvang. Bovendien was
het omringende celweefsel sterk geinfiltreerd, hetgeen het
doortasten bemoeilijkte. Beide tumoren waren naar boven
en beneden verschuifbaar. De linker jugularis was sterk
opgeloopen. De temperatuur was normaal, evenzoo de pols,
de blik minder vrolijk en de voedingstoestand slecht. Een
paar stukjes lijnkoek werden goed ingeslikt, maar kwamen,
overeenkomstig de anamnese , direkt weer in den mond terug
en vielen op den grond.

Gedurende de eerste twee dagen, dat patiënt in observatie
werd gehouden, zag men geen herkauwen en de symptomen
van tympanitis waren gering.

De eerste gedachte welke voor de hand lag, was, dat
die tumoren op den slokdarm drukten, en dat deze dus de
vermoedelijke oorzaak Avaren der
dysphagie.

Er werd besloten tot wegname der tumoren, vooreerst
om de vermoedelijke extra-oesophagale stenose op te heffen
en verder om door een microscopisch onderzoek uit te maken,
van welk karakter de gezwellen waren. Beide werden
achtereenvolgens verwijderd,

Dit geschiedde zeer gemakkelijk, aangezien ze mooi om-
schreven niervormig waren, en door zeer los, vetrijk bind-
weefsel werden omgeven. In hun uiterlijk vertoonden ze
een klierachtigen bouw. De gemaakte wonden gena-
zen goed.

Het microscopisch onderzoek bevestigde de macroscopische

19

-ocr page 298-

diagnose van de weggenomen gezwellen n.1. dat het geliy-
pertropMeerde lymphMieren
waren.

Evenwel veranderde de toestand niet veel na deze operatiën,
integendeel de toestand van de patiënt werd steeds slechter.

Yreemd was het verschijnsel, dat enkele malen gedurende
een dag, ook wel eens langer, normaal slikken en herkau-
wen voorkwam, maar daarna kwamen dezelfde symptomen
weer terug. De eetlust bleef steeds goed, maar het opnemen
van voedsel was voor pationt niet mogelijk.

Hierdoor rees weldra het vermoeden, dat, behalve het
uitwendig waar te nemen klierlijden, er ook eene mediastinale
lymphkliervergrooting bestond, waardoor de slokdarm ge-
comprimeerd werd.

Dit vermoeden werd nog versterkt door de bevinding bij
het onderzoek met de sonde, waarbij men in het voorste
gedeelte der borst op een hinderpaal stootte, welke niet te
overwinnen was.

Overeenkomstig dit vermoeden, werd joodkali aangewend,
aangezien dit de eenige therapie was, waarvan iets te ver-
wachten viel; bovendien, ter ondersteuning der pensfunctie,
verschillende digestiva. Deze laatste hadden momentaneel
eene gunstige werking.

Bij een tweede onderzoek met de sonde vloeide, toen ze
tot bij den ingang der borst was gebracht, eene groote
hoeveelheid groenachtige stof naar buiten. Tevens werd
tegelijkertijd een ander verschijnsel opgemerkt; n. 1. op de
plaats, waar de beide tumoren waren geëxtirpeerd, was de
zwelling in omvang toegenomen en bij heen en weer
schudden hoorde men eeu klotsend geluid, hetgeen deed
besluiten, dat daar een
verwijding was, gevuld met vocht
en voedsel, alles een gevolg der stenose in het borstgedeelte.
Tevergeefs werd na deze bevinding getracht door middel
van sulphas eserini herkauwen op te wekken. In den
beginne was ten minste nu en dan nog eens herkauwen
opgetreden, nu echter bleef het geheel uit. Het gevolg-
van het ophouden dezer functie was, dat de pens gevuld

-ocr page 299-

raakte met eene groote hoeveelheid gassen en versch
voedsel.

Al deze symptomen wezen dus op een chronisch digestie
lijden, als complicatie der slokdarmstenose. Het gevolg
van dit alles was, dat patiënt dagelijks meer en meer
achteruitging, reden waarom de eigenaar besloot het dier te
verkoopen.

Door de school aangekocht, werd het voor practische operatie
leer gebruikt en daarna aan eene nauwkeurige sectie onder-
worpen.

Hierbij bleek, dat er eene intraoesophageale stenose
bestond, met het natuurlijk gevolg, eene verwijding voor de
vernauwde plaats.

De dilatatie begon reeds onder het strottenhoofd en ein-
digde bij de tweede rib, zoodat de lengte ongeveer 77 c. M.
bedroeg.

De grootste breedte was 24 c. M. en op die breedte had
de spierlaag eene dikte van 3 m. M. De grootste diameter
lag meer in het onderste gedeelte en was 44 c. M. van
het strottenhoofd verwijderd. De bovendste en onderste
breedten waren beide gelijk en bedroegen 10 c. M. De
spierlaag verschilde op beide plaatsen zeer weinig in dikte.

Een geheel vreemd en eigenaardig aspect gaf de slijm-
vliesvlakte te zien, daar deze bezet was met tal van grootere
en kleinere papillen, welke volkomen in uiterlijken vorm
overeenkwamen met de wratten, die zoo veelvuldig bij honden
op het mondslijmvlies gevonden worden. Ze waren in over-
langsche richting geplaatst en de grootte wisselde tusschen die
van een speldekop en een hazelnoot. Er ware 45 groote te
tellen, waarvan de lengte 2—3 c. M. bedroeg. Op de
plaats onder de 2de rib was eene vernauwing te bespeuren,
De tegenstand, bij sondeeren ondervonden, moest toege-
schreven worden aan een voedselprop , welke de vernauwde
plaats geheel afsloot.

Hiermede kan ook het verschijnsel in verband worden
gebracht dat nu eens het slikken goed ging, andere malen

-ocr page 300-

onmogelijk was, aangezien de slokdarmverstopping nu en
dan tijdelijk opgeheven was, doordien zoo\'n brok had los-
gelaten.

De niet permanente tympanitis pleit hier mede voor.

De verdere lymphklieren in hart en buik waren niet of
zeer weinig vergroot, zoodat de hypertrophie der halsklieren
als eene bijkomende zaak moet beschouwd worden. De
verhevenheden van het slijmvlies werden microscopisch
onderzocht en bleken te zijn papillen, bedekt met plavei-
epithelium. (Multiple papillomen) *).

Utrecht, 5 Mei 1887.

TRICHOSIS BULBI BIJ EEN KALE.

door

T. A. L. BEEL,

Assistend aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

Reeds enkele malen werd er in dit tijdschrift melding
gemaakt van het voorkomen van behaarde gezwellen op
het oog bij onze huisdieren.

Zoo geeft o. a. de Heer "VVirtz in dit tijdschrift van het
jaar 1869 eene uitvoerige beschrijving van elders vermelde
en van een zelf waargenomen geval, benevens een statistiek
waaruit blijkt, dat bij het paard, ezel, schaap en varken de
waargenomen gevallen het geringst in aantal zijn, daarna

1) In de vétérinaire literatuur wordt slechts hier en daar melding gemaakt
vsn deze multiple papillomen op het slokdarmslijmvlies.

Dr. med. Jul. Fessier beschrijft een geval, hoofdzakelijk pathol.-anatomisch,
zonder de symptomen gedurende het leven te vermelden. (Deutsches Zeitschrift
f. Thiermedicin XIIe Band pag. 37 —(85).

Eveneens door Luschka beschreven in Virchow\'s Archif. f. pathol. anat.
50 Band. 2 Heft. S. 161. 1870.

-ocr page 301-

volgt liet rund en inzonderheid de hond. Evenzoo bespreekt
de Heer
Schimmel dit onderwerp (Tijdschrift v. Veeartsenij-
kunde en Veeteelt 4de afl. Dl. XIII).

Een mooi voorbeeld deed zich voor aan de buitenprak-
tijk der Rijks-Veeartsenijschool, bij een kalf van ongeveer
vijf maanden.

De eigenaar had bij de geboorte opgemerkt, dat het dier
iets vreemds aan zijn rechteroog vertoonde. Verder had
hij hier niet meer op gelet, maar werd toch later ge-
dwongen veeartsenijkundige hulp in te roepen, aangezien
een hevig tranen uit dat oog werd waargenomen.

Bij onderzoek was op een afstand reeds te zien, dat de
ooglidranden en het onderooglid vochtig waren en dat de oog-
wimpers aan elkander geplakt zaten. Bovendien zag men
tusschen de zwarte wimpers aan het bovenooglid eene witte
punt uitsteken, welke bij nader bezichtigen uit saamgeplakte
haren bestond.

Bij het openen der oogleden, welke meestal gesloten
waren, viel eene geelwitte nieuwvorming, welke op de don-
kere cornea sterk afstak, direkt in het oog. Ze zat in den
binnenooghoek en kwam onder het derde ooglid met ver-
breede basis te voorschijn, bedekte ten deele de sclera en
eindigde in het midden der cornea, waar ze een stompen
afgeronden rand had, zoo, dat de buitenste grenslijn de
cornea iets overschreed.

Zij was gelijkmatig geelwit van kleur, zonder vlekken,
maar met tal van witte haren, die in verschillende richtingen,
maar vooral naar boven geplaatst stonden en door irritatie
een hevige conjunctivitis veroorzaakten. De basis was het
rijkst met haren bezet. De loodrechte doorsnede bedroeg
2 c. M. de dwarsche c. M. Rondom de nieuwvorming
was de cornea over een smal reepje troebel, zoodat patiënt
nog goed kon zien. De rationneelste therapie was wegnemen
van het gezwel, ofschoon dit onmogelijk volledig kon plaats
hebben, aangezien eene perforatie der cornea dan moeielijk:
was te vermijden, te meer nog, omdat de samenhang met

-ocr page 302-

sclera en cornea over de geheele uitgebreidheid zeer
innig was.

In weerwil van deze bezwarende omstandigheden werd
toch tot de operatie overgegaan, na eerst locale anaesthesie
door middel van cocaïne te hebben opgewekt, waardoor de
operatie eenigermate werd vergemakkelijkt.

Yoor zooverre dit kon geschieden werd de tumor zonder
nadeel voor het oog verwijderd en daarna eene antiphlogis-
tische behandeling ingesteld. De conjunctivitis verminderde
aanzienlijk, omdat de oorzaak grootendeels was opgeheven.

Evenwel bleek deze verzachting van het lijden maar tijdelijk
te zijn geweest, want weldra begon de nieuwvorming weer
te woekeren, zoodat na maand het geheele gezwel, met
haren en alles, weer volkomen was geregenereerd en bij-
gevolg de onstekingssymptomen weer in hevigheid waren
toegenomen. Aangezien eene wegname dus niet hielp, werd
eene verdere behandeling gestaakt.

Pathologisch-anatomisch moet deze nieuwvorming volgens
Perls tot de dermoïden gebracht worden, en wel tot de
2de Afdeeling n. 1. de open of eenvoudige, in tegenstelling
met de cystische dermoïden.

De laatste komen voor in de ovariën, aan den hals, in
de nabijheid der orbita, terwijl de open dermoïden gevonden
worden op de conjunctiva, de sclera, op de cornea, in de
pisblaas, rectum en vagina. Zij hebben volkomen de huid-
structuur. (
Perls, Alg. Pathol. lste Dl. bl. 488).

Microscopisch onderzocht, bleek ook deze tumor in hoofd-
zaak de structuur der huid te vertoonen. Evenwel werden
hierin, behalve embryonaalharen, ontwikkelde haren en
klieren, ook nog haarden gevonden, opgevuld met zeer mooi
plaatepithelium van een veelhoekigen vorm, met duidelijke
kernen. In sommige haarden had het epithelium eene ont-
aarding ondergaan, hetgeen daaruit bleek, dat de cel geen
kleurstof meer had opgenomen en de kern verdwenen was.

Utrecht, 5 Mei 1887.

-ocr page 303-

PEROMELIE BIJ EEN VEULEN.

Door den heer Akntz te Huissen werden mij in Februari
1886 voor het teratologisch museum toegezonden, de onder-
einden der ledematen van een veulen, dat zes weken te
vroeg was geboren.

Het rechtervoorbeen is normaal, alleen de vetlok is weinig
ontwikkeld en de spoor uitwendig niet te zien, maar bij
het wegnemen der huid blijkt, dat het spoorbandje — hoewel
rudimentair — aanwezig is.

Aan het linker vóór- en het rechterachterbeen schijnt het
alsof de ondervoet in het kroongewricht is geamputeerd,
ten minste de haarlooze huid heeft aldaar geheel het
voorkomen van litteekenweefsel. Van de voorkoot is de
onderhelft geatrophieerd en steekt, slechts door een dun
laagje bindweefsel bedekt, buiten de huid uit; de achterkoot
is normaal van grootte en vorm. Buig- en strekpezen zijn
met het ondergedeelte van het kootbeen vergroeid en de
sporen ontbreken.

Aan het linker achterbeen schijnt intra-uterin het koot-
been gebroken te zijn, waarna — door contractie der
buigpezen — het onderstuk er van mot de verdere deelen
teruggeslagen is. Het kootbeen steekt n.1. vrij uit en heeft
een ruwe breukvlakte, het onderstuk er van schijnt vol-
komen geatrophieerd en het kroonbeen is door een laag
stevig bindweefsel vervangen. Hieraan is het zeer rudi-
mentair ontwikkelde, vrij naar achteren uitstekende hoef-
beentje — dat geheel normaal van vorm is — verbonden;
het is slechts door een dunne weefsellaag omgeven. De
strekpees is met het bovenstuk van het kootbeen vergroeid.
De buigpezen met de sesamscheede zijn normaal gevormd,
eveneens de z.g. ringband, die zeer sterk, maar smal is; de
takken van den kroonbeenbuiger vloeien samen met het
bindweefsel, dat het kroonbeen representeert; de hoef been-

-ocr page 304-

buiger hecht zich aan het kleine hoef been vast. Ook hier
ontbreekt de spoor en de zeer fijne huid heeft bij de ver-
smelting met het bovenstuk van het kootbeen meer het
voorkomen van litteekenweefsel. Op de voorvlakte der
pijp ontbreekt, nagenoeg op het midden, een stuk huid van
circa 6 c. M. lengte; de strekpezen zijn hier volkomen ge-
atrophieerd en het been zelf is geheel ruw en gedeeltelijk
verdwenen; de huid gaat met sterk verdunden rand in het
periosteum over.

Mogelijk heeft men hier, wat het linkervoor- en het rech-
terachterbeen betreft, met eene afsnoering door de navelstreng
of door amniondradeu te doen, maar nadere inlichtingen
omtrent de ligging der vrucht, de vliezen of de navel-
streng konden door den geachten inzender niet worden
gegeven.

v. E.

WINTERBESLAG „LEPINTE."

De ijsnagel van Lepinte, bij de bereden korpsen van het
Fransche leger ingevoerd, wordt gebruikt bij het gewone
of model ijzer.

Hierin worden 4 gaten mager gestampt en recht ver-
loopende (niet schuin), en wel twee in den toon, tusschen
de twee eerste nagelgaten beiderzijds, en 2 in de ijzertakken,
op 2 c. M, afstand van de uiteinden.

Yoor rijpaarden komen de ijsnagels aan den toon bij uit-
zondering voor, bij trekpaarden alle vier.

De kop van den nagel is vierkant en moet den noodigen
afstand hebben van het gedeelte van den hals, dat in het
nagelgat wordt opgenomen, ten einde het indringen niet te
hinderen; hij mag er nimmer tegen aankomen.

De hals is recht en heeft den vorm van een regel-
matige , aan de vier zijden afgeplatte wig; hij is langer

-ocr page 305-

dan het gat, bestemd om hem op te nemen, ten einde
steeds dieper en vaster in te dringen, zonder dat het
mogelijk wordt, dat de kop tegen het ijzer kan steunen.
De hals gaat steeds onmerkbaar over in de punt van
den nagel.

De punt, vooraf in een bepaalden boog gevormd, is voor-
zien van een plat uiteinde met eene scherpe lip, die den
nagel naar buiten doet gaan, zonder het hoorn te bescha-
digen. Zij is klein, om niet verplicht te zijn, haar te ver-
korten, voordat zij wordt om geniet en dik genoeg om eene
sterke verbinding met het ijzer te vormen, waar tegen ze
wordt vastgeslagen, en om verwondingen te voorkomen,
die het afwijken van zwakke punten dikwijls veroorzaken.

De nagel is van ijzer, doch het wordt aan de chefs der
korpsen overgelaten om hem te harden, indien zij dit
noodig oordeelen om het weerstands vermogen te ver-
hoogen.

De afmetingen aan den kop, den hals en de punt der
nagels zijn bij sommige korpsen een weinig verschillend.

Het ijzer wordt op de gewone wijze ondergelegd, waarna
de nagel door middel van een ander ijzer, een hamer of
een steen langzaam wordt ingeslagen, totdat hij in het gat
zit. Men ziet dan tusschen het hoorn en het ijzer, het
uiteinde van den nagel van zelf langs den buitenrand
ombuigen.

Het nieten of omklinken kan worden verricht met nyp-
tang en hamer, of ook zonder deze gereedschappen. In
het eerste geval vat men het uiteinde met de tang, en
buigt het haaksgewijze om , dan slaat men op den kop, en
tegelijk met den bek van de tang op het uiteinde, waardoor
dit laatste zich tegen den rand van het ijzer aanlegt.

De nagels aan de ijzertakken moeten het eerst worden
ingeslagen; deze zijn het meest noodzakelijk, want in som-
mige omstandigheden zal men geen tijd hebben, om alle in
te brengen.

Om den nagel te verwijderen, wordt het been opgenomen.

-ocr page 306-

en de niet omgeslagen met een mes, een gewonen nagel
of met behulp van een ijzer of eene tang; zoodra het
uiteinde weêr recht is, geeft men een zachten slag op den
kop, waardoor eene goede richting van den nagel wordt
verkregen en waarna hij, door zachte slagen op de punt,
gemakkelijk kan worden uitgenomen.

Bovengenoemde wijze van „op scherp zetten," schijnt eene
wijziging te zijn van het beslag van Delpérier. De ijsnagels
volgens dit stelsel zjjn van staal en de hals heeft een
schuin verloop.

De ijsnagel — clou a tête crénélée, — eveneens van
Delperiér, is bijzonder geschikt tegen het uitglijden op be-
strating van hout; hij heeft aan den kop twee zich
kruisende sleuven, zoodat er 4 tanden gevormd worden,
en eene ruwe vlakte ontstaat. Aan den toon wordt hij
door het ijzer aan den hoef bevestigd en gaat door het hoorn ;
aan de uiteinden der takken vervangt hij de kalkoenen.

Dergelijke ijsnagels werden reeds door den Oberrossarzt
Muller in Duitschland gebruikt. Hij bracht ook nagels
aan in den toon en in de uiteinden der takken; de gaten
komen dicht bij den buitenrand uit; de hals der nagels
verloopt schuin. De nagel is van taai ijzer en gescherpt;
de kop gaat langzamerhand in den hals over.

M.

CAOUTCHO UC-ZOLEN.

Volgens A. Lungwitz is de werking dezer onderlagen
(kussens) op den hoef de volgende:

-ocr page 307-

1°. Zij oefenen op langzame maar zekere wijze eene
verwijdende werking uit, even als dit het geval is hij onbe-
slagen gaan in de weide. Hierdoor en door de omstandigheid,
dat behalve de draagrand van den wand, ook alle andere
deelen der bodemvlakte (zool, steunsels, straal) in meer of
minder hoogen graad aan de drukking van den bodem indirect
worden blootgesteld, wordt niet alleen de wand ontlast,
maar worden de functies dier deelen, daar waar zij waren
opgeheven, opgewekt, en waar zij onregelmatig waren, ge-
regeld. De door de hoefbekleedsels te voorschijn geroepen
toestand gelijkt op dien van een onbeslagen paard, maar
wijl de hoef beschut is en dus het paard op harden bodem
kan worden gebruikt, op eene wijze als dit in onbeslagen
toestand onmogelijk is, oneindig beter. Alle vormverande-
ringen der hoeven, welke in geheele of gedeeltelijke ver-
nauwing der inwendige ruimte van den hoornschoen bestaan,
kunnen door hoefonderlagen, evenals hoornscheuren, steen-
gallen en scheuren der steunsels, met goed gevolg worden
bestreden.

2°. Verhinderen zij het sterk uitdrogen der hoeven, en
gaan het ballen der sneeuw tegen. 3°. Zij breken den stoot.

4°. Verminderen zij het uitglijden op gladde bestrating.

5°. Verhinderen sommige onderlagen het intreden van
scherpe lichamen , vormen dus eene uitmuntende beschutting
tegen nageltred.

Zeker hebben sommige ook nadeelen , die evenwel meestal
bij onverstandig gebruik voorkomen, zooals drukking op den
zool, rotstraal, losgaan der ijzers, enz.; maar de voordeelen
overtreffen de nadeelen zoo zeer, dat men bijna van eene
onontbeerlijkheid van sommige onderlagen voor het gebruik
der paarden op gladde bestrating kan spreken.

Twee omstandigheden staan het algemeen verbreid gebruik
in den weg, namelijk de dikwijls zeer hooge prijs en ook
de tegenzin van vele koetsiers, die de vereischte zorg voor
de hoeven, met onderlagen voorzien, schuwen.

Onder den naam van: Garnitures de Fers a cheval en

-ocr page 308-

Caoutchouc d Planclie worden tegenwoordig, door de firma
Robert en C°. te Parijs, onderlagen in den handel gebracht.
Deze hebben in zooverre overeenkomst met de gutta percha
zolen van Downie, dat zij een aan den binnenrand aanliggend
dragend gedeelte hebben en evenals deze aan het ijzer
worden vastgenageld, maar zij zijn naar achter gesloten.
Alle deelen van den hoef, die de natuur aangeeft om mede te
dragen, worden door het gebruik dezer onderlagen in wer-
king gesteld, slechts het centrum van den hoef blijft vrij;
de voorgenoemde voordeelen zullen alle en bijna volkomen
bij het gebruik er van worden bereikt. Een voordeel hebben
zij boven de zolen van Downie met opzicht tot het pasklaar
maken der hoeven, daar bij deze eene gelijkmatige,
innige aanraking der gutta-percha zool met den hoef eerst
door uitwerken der zijdelingsche straalgroeven en afsnijden of
afraspen van de bovenvlakte der zool kan worden bereikt, het-
geen bij die van Robert niet noodig is, daar de hoefvlakte
dezer geheel vlak is.

Om elke drukking der zool te vermijden , moet men zorgen,
dat aan de voorste helft van den hoef niets over de grond-
vlakte van het ijzer uitsteekt. Yoor hoeven met zwakke,
gevoelige zolen worden onderlagen gemaakt, die zich niet
tot in het voorste gedeelte uitstrekken, dus kleiner zijn,
en Patin genoemd worden. M.

HOEPMECHANISME.

Professor Olof Pehrsson Bendz verklaart de mechanische
bewegingen van den hoef op de volgende wijze: Zoodra
het paard den voet op den bodem zet, verwijden zich de
verzenen van den hoef, indien de hoornstraal den bodem
kan raken.

Deze verwijding van den hoef kan men waarnemen,
wanneer men den voet, op het oogenblik dat hij den

-ocr page 309-

bodem aanraakt, van achteren beschouwt; alsdan ziet men
dat de verzenen van den middellijn afwijken en dat de hoef
zich opent tusschen de beide ballen. Dat zoodanige ver-
wijding plaats vindt, kan men ook daaruit opmaken, dat
een afgenomen hoefijzer aan de draagvlakte der verzen-
einden blank gescheurd is. Deze verwijding komt nu op
de volgende wijze tot stand. De last des lichaams wordt
gedragen door de ledematen en valt door de beenderen
dezer tot op het kroonbeen; van hier evenwel wordt de
last op het hoef- en straalbeen verdeeld. Zoodra dan het
paard den voet op den bodem zet, zal het straalbeen, dat
dwars boven de steunsels is gelegen, op deze drukken
Ten gevolge der schuine stelling der steunsels worden deze
naar achteren en buiten gedreven.

Gelijktijdig drukt het hoefbeen op de gewelfde zool en
deze drukking heeft het vlakker worden van dit gedeelte
ten gevolge, waardoor de hoornwand ook een weinig naar
buiten wordt gedreven. Eerst na de verwijding van den
hoornwand kunnen de zachte of elastieke deelen van den
hoef, namelijk het straalkussen en de hoornstraal, waarop
ook de drukking werkzaam is, welke van het straal- en hoef-
been komt, den bodem aanraken.

De voorstelling, dat de hoef wijder wordt, door dat het
straalkussen den hoorwand naar buiten drukt, is onjuist.

Het straalkussen is immers zachter dan de hoornwand,
bijgevolg kan het eerste geen werkzamen druk op den laat-
sten uitoefenen. Het zou hetzelfde zijn als men zeide,
dat men hout met een beitel van caoutchouc kon splijten,

M.

DE ORGANISATIE DER VEEARTSENIJSCHOLEN
IN FRANKRIJK.

Den 18en Februari 1887 is door den president der Fransche
republiek een besluit vastgesteld aangaande de organisatie

-ocr page 310-

der veeartsenijscholen in Frankrijk, waaraan wij het vol-
gende ontleenen (
Recueil de médecine vétérinaire, 15 Avrii
1887 en Annales de médecine vétérinaire, Avril 1887).

Inrichting der veeartsenijscholen.

De veeartsenijscholen te Alfort, Lyon en Toulouse staan
onder het bestuur van den minister van landbouw en onder
toezicht van de prefecten der departementen, waarin zij zijn
gelegen. Daarin worden aangenomen: inwonende, half-
inwonende en uitwonende leerlingen. Yreemdelingen kun-
nen op dezelfde wijze worden aangenomen als de Franschen.
De prijs voor inwonenden is 600 francs per jaar, te betalen
in drie termijnen; half-inwonenden betalen 400 francs en
uitwonenden 200 francs. Onafhankelijk van deze som
moeten de leerlingen bij het begin van elk schooljaar 30
francs storten, als waarborg voor de betaling van door hun
schuld gebroken, bedorven of verloren voorwerpen.

Door den minister van landbouw worden 140 beurzen
voor inwoning over de drie scholen verdeeld; deze beurzen
kunnen worden onderverdeeld. Die heele of gedeelten van
beurzen worden, naar rangorde, geschonken aan zoodanige
leerlingen, welke met goed gevolg het toelatings- of een
overgangs-examen hebben afgelegd en die vooraf het bewijs
hebben geleverd van het onvoldoende hunner inkomsten of
van die hunner familiën, om in de geheele of gedeeltelijke
betaling van het schoolgeld te voorzien. De beurzen of
gedeelten daarvan worden slechts voor één schooljaar ge-
schonken ; dit kan echter hernieuwd worden voor die leer-
lingen, welke zich daarvoor door hun gedrag en hunne
vorderingen waardig hebben betoond.

De leerlingen dragen uniform, waarvan het model door
den minister wordt vastgesteld; zij mogen dit in geen enkel
onderdeel wijzigen, zelfs niet buiten de school.

Wijze en voorwaarden van toelating der leerlingen.

Niemand kan als leerling worden toegelaten dan na aan

-ocr page 311-

een „concours" te hebben deelgenomen; dit heeft elk jaar
aan iedere veeartsenijschool plaats op een door den minister
vast te stellen datum. Het wordt voorafgegaan door een
onderzoek naar de aannemelijkheid in het algemeen, dat in
de hoofdplaats van ieder departement gehouden wordt op
een tijd, die evenzoo door den minister wordt bepaald. Om
tot deze examens te worden toegelaten, moet elke candidaat
op den len October van het jaar, waarin het „concours"
plaats vindt, op zijn minst 17 jaar en ten hoogste 25 jaar
oud zijn. In zake den leeftijd wordt geenerlei vrijstelling
verleend.

De aanvraag voor toelating tot het „concours" moet ge-
richt zijn aan den minister, hetzij onmiddellijk, hetzij door
tusschenkomst van den prefect van het departement, waar
de candidaat woont. Zij gaat vergezeld van: eene ge-
boorte-akte; een bewijs, dat de candidaat de pokken heeft
gehad of sedert minder dan drie jaren gerevaccineerd is ge-
worden; een bewijs van goed zedelijk gedrag; een borgtocht
der ouders voor de betaling van het schoolgeld; het diploma
van „bachelier ès lettres ou ès sciences complet" of van
„l\'enseignement secondaire spécial" of wel het diploma af-
gegeven hetzij door het landbouw-instituut, hetzij door de
nationale landbouwscholen. Het overleggen van een dezer
diploma\'s zal echter geen vereischte zijn vóór het
jaar 1890.

Het verzoek om eene beurs moet men richten aan den
minister. Daarvan wordt mededeeling gedaan aan den pre-
fect van het departement, die de aanvraag onderwerpt aan
den raad der gemeente, waar de ouders van den candidaat
zijn gevestigd, ten einde over de minvermogendheid der
familie te beslissen. Het uitvoerig verslag van den ge-
meenteraad wordt, met de bewijsstukken, door den pre-
fect , vergezeld van diens advies, aan den minister toe-
gezonden.

De commissie voor de toelatingsexamens wordt telken
jare door den minister benoemd.

-ocr page 312-

Onderwijs.

De duur der studie in de veeartsenijscholen bedraagt
vier jaren. Het onderwijs omvat de volgende vakken:
natuurkunde, meteorologie, scheikunde, pharmacie en toxi-
cologie: natuurlijke historie en geneesmiddelleer; ontleed-
kunde der huisdieren en extérieur van het paard; physio-
logie der huisdieren, teratologie en algemeene therapie;
pathologie der besmettelijke ziekten, veeartsenijkundige po-
litie, vleeschkeuring en gerechtelijke veeartsenijkunde; alge-
meene pathologie, bijzondere pathologie en therapie en
cliniek; chirurgie, operatieleer en hoefbeslag; hygiene en
zoötechnie; Fransche literatuur en Duitsche taal.

Elke leerling, die bij het einde van het jaar ongeschikt
geoordeeld wordt om in een hooger studiejaar over te gaan,
zal van de lijst worden geschrapt. Hiervan kan, doch
slechts éénmaal gedurende den voorgeschreven studietijd,
eene uitzondering worden gemaakt door den minister, op
voorstel van den raad der school, indien deze van oordeel
is, dat de leerling in staat is zijne studie met goed gevolg
voort te zetten. In geval van ziekte of andere omstandig-
heid, waarbij overmacht in het spel is, staat de minister, op
voorstel van den raad, gewoonlijk toe, dat de leerling de
lessen blijft volgen.

Elk jaar worden door den minister van landbouw diploma\'s
voor veearts uitgereikt aan die leerlingen, welke door den
raad der school zijn aangewezen als te hebben voldaan aan
het eindexamen. Om tot dit examen te worden toegelaten,
moet vooraf eene som van 100 francs wTorden gestort voor
het diploma. Indien dit laatste niet wordt uitgereikt,
wordt genoemd bedrag teruggeven.

Personeel.

Het onderwijzend personeel bestaat in iedere school uit: een
directeur, professoren en „répétiteurs chefs de travaux," waar-
van het aantal door een ministerieel besluit wordt vastgesteld.

-ocr page 313-

3 07

De professoren en de „répétiteurs chefs de travaux" worden
door den minister benoemd, na een openbaar „concours"
tegenover eene bijzondere commissie.

Bijna het geheele personeel is verdeeld in klassen en
ontvangt daarnaar een verschillend traktement. De ver-
heffing in de hoogste klasse kan niet plaats vinden binnen
een diensttijd van drie jaren.

De bezoldiging der directeuren bedraagt 9000 francs; die
der professoren 3e klasse 5500 francs ; die der
2e klasse
6500 francs en der le klasse 7500 francs. De professoren
in de Fransche literatuur en de Duitsche taal ontvangen
3000 francs ; de „répétiteurs chefs de travaux" 3000, 3500
en 4000 francs, naarmate zij resp. van de 3e, 2e of le
klasse zijn. Eventueele tijdelijke „répétiteurs" krijgen 2400
francs traktement.

Een inspecteur-generaal, benoemd door den minister,
geeft zijn advies over de maatregelen betreffende het
onderwijs in de scholen en het personeel, dat daaraan ver-
bonden is. Hij bezoekt deze inrichtingen minstens eenmaal
per jaar en brengt aan den minister een uitvoerig verslag
uit van zijn onderzoek. Onafhankelijk van de jaarlijksche
inspecties, presideert hij beurtelings bij de eindexamens in
elke school.

Het personeel der verschillende rangen moet zich geheel
aan zijne functies wijden; niemand mag een politiek
mandaat aanvaarden zonder machtiging van den minister.

De raden van bestuur der veeartsenijscholen.

In elke school bestaat een raad van bestuur, samenge-
steld uit den directeur, voorzitter, en de professoren, waar-
van jaarlijks één tot secretaris wordt verkozen. Op het
tijdstip der inspecties doet de inspecteur-generaal den raad
vergaderen en presideert daarbij.

Op het einde van elk jaar stelt de raad de lijst van de
volgorde der leerlingen in elke afdeeling vast; hij beslist
omtrent de toe te kennen prijzen, wijst de leerlingen aan,

20

-ocr page 314-

die gemachtigd kunnen worden tot hervatting van hunne
lessen in hetzelfde studiejaar, en tevens wie hem toeschijnen
van deze gunstige beslissing verstoken te moeten blijven.
De raad stelt de lijst op, naar rangorde van verdienste,
van de leerlingen, die aan het examen voor veearts hebben
deelgenomen en bepaalt aan wie van hen het diploma kan
worden geschonken. Hij wordt geraadpleegd bij ernstige
vergrijpen tegen de discipline en adviseert omtrent voor-
stellen aan den minister tot wegzending van leerlingen. Alle
onderwerpen, het onderwijs betreffende, welke de directeur
ter sprake brengt, worden door den raad beoordeeld.

Straffen.

Aan de leerlingen kunnen worden opgelegd half huis-
arrest (demi-consigne); huisarrest (consigne); politiekamer
(gevangenis), gepaard gaande met het verschijnen voor den
raad van bestuur; het wegzenden. Het reglement be-
paalt de verschillende graden en de bijkomende voor-
waarden van toepassing der eerste drie straffen. Onaf-
hankelijk van bovengenoemde straffen kan de minister, den
raad van bestuur gehoord, eene aan een leerling toegestane
beurs of gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk intrekken.

W. C. S.

KORTE MEDEDEELINGEN OMTRENT EEN PAAR
DUITSCHE STOETERIJEN.

Daar in. de laatste jaren in ons land opnieuw pogingen
worden aangewend om het inlandsche paard te verbeteren,
vooral met het oog op het gebruik daarvan voor militaire
doeleinden, en men daarvoor in hoofdzaak gebruikt maakt
van hengsten, afkomstig uit het
noord-westelijk gedeelte
van Duitschland, meen ik, dat eene korte beschrijving van
een paar stoeterijen uit die streek ook voor de lezers van
dit tijdschrift van belang kan zijn.

-ocr page 315-

Óp een reisje door een gedeelte van Duitschland bezoclit
ik o. a. de inrichtingen te Celle, Graditz en Herrenhausen
en de paardenartsen, aan de beide eerstgenoemde inrichtin-
gen verbonden, waren zoo beleefd mij in de gelegenheid te
stellen alles te zien en verschaften my bovendien enkele
belangrijke inlichtingen.

Aan elk Landsgestüt is n.1. een paardenarts verbonden,
die op het terrein woont en zoowel met de behandeling-
der zieke dieren als met het toezicht op de gezonde be-
last is. Deze functie wordt te Celle, noord-oostelijk van
Hanover gelegen, door den Oberrossarzt
Gaber vervuld.

De geheele inrichting aldaar, met een bijbehoorend terrein
van enkele bunders, heeft 220 hengsten, meerendeels
Mecklenburgers, Oldenburgers en Hanoveranen, maar ook
eenige volbloed Engelschen, Trakheners en Norfolks; bij
den aankoop wordt zeer op zuiver ras en geschiktheid voor
de renbaan gelet.

Op het terrein zijn vier groote (o. a. één voor 80 paar-
den) en meerdere kleine stallen en eene groote rechthoekige
manege. Twee der stallen^ voor de edelste hengsten be-
stemd, hebben bovenlicht en boxen; in de overige zijn de
dieren door vaste standwanden, die keurig afgewerkt zijn,
van elkaar gescheiden en in iedere ruif ligt een stuk
steenzout. Boven of achter ieder paard hangt een naam-
bordje, waarop, zoo die bekend is, de afkomst van het dier
wordt aangegeven. Door het veelvuldig gebruik maken van
stroomatten krijgt de stal een zeer net aanzien.

Ook buiten den dektijd heeft men voor ieder viertal
hengsten een stalknecht of pikeur, die in zijn gele broek,
blauw gestreept vest en hooge kaplaarzen een goed figuur
maakt. Zij ontvangen geregeld onderwijs in paardenkennis
en aanverwante vakken, waarin zij het soms, vooral wat
het extérieur betreft, tot eene aardige hoogte brengen. De
onder hen staande leerlingen worden door hen praktisch
onderwezen, waardoor deze later beter de theoretische lessen
kunnen volgen; bovendien zijn allen behulpzaam bij het

-ocr page 316-

afrijden der paarden, waarvoor het personeel, bestaande nit
55 oppassers, dat met de verpleging, enz. belast is, niet
voldoende zou zijn. Het ration bestaat uit haver en hooi,
van ieder 6 Kg.

Tegen den dektijd worden de hengsten, ieder onder toe-
zicht van één van het personeel, op verschillende plaatsen
gestationneerd. Wanneer de gemeente- of Kreiz-hoofden
de zekerheid hebben, dat minsten vijftig merriën zullen
aangevoerd worden, komt er één hengst, maar is het aantal,
merriën hooger dan 200, dan worden er een of meer hengsten
bijgezet. Bij de keuze dier hengsten voor een bepaalde
streek, let men vooral op de daar aanwezige merriën en
op de reeds gevallen veulens, ook met het oog op de
remonte.

De stalknecht heeft nu geheel het toezicht en verant-
woordt bij zijn terugkomst aan de commissie, met het be-
heer belast, de ontvangsten en uitgaven, maar bovendien
let hij op de ter dekking aangebrachte merriën; zoo
mogelijk kiest hij een hengst, die het meest voor de merrie
geschikt is en raadt, bij het aanwezig zijn van erfelijke ge-
breken of slechte vormen, het dekken ten sterkste af. Ten
einde de fokkerij aan te moedigen is het dekgeld laag ge-
steld (6—10 mark), maar daardoor zyn de inkomsten ge.
ring en de finantieele resultaten dus slecht !), wat echter
vergoed wordt door den gunstigen invloed op de lands.
paardenfokkerij uitgeoefend; deze invloed is te sterker, daar
de eigenaar zijne merriën alleen mag laten dekken door
eigen hengsten of door die van het rijk.

De stations van Celle zijn over geheel Hanover verbreid,
maar worden het meest in het noordelijk gedeelte, n.1. in
de goede kleistreken, gevonden, maar zuidelijk is de bodem

1) De stoeterijen van Oost-Pruissen leveren fmantiëel voordeeliger uitkomst
op, daar in dat haverland bij uitnemendheid onderhoud, arbeidsloon en weide-
kosten veel minder bedragen. Celle komt volgens
Gaber ieder jaar circa 80,000
mark te kort

-ocr page 317-

hei- of veenachtig en daar gebruikt men meer ossen in
plaats van paarden.

Yan de stoeterij in Herrenhausen, dicht bij de stad
Hanover, kan ik weinig mededeelen, daar de veearts afwezig
was en ik mij met de inlichtingen van den niet bijzonder
spraakzamen Sattelmeister moest vergenoegen. De stallen
aldaar zijn netjes ingericht en hebben meerendeels vaste
standen. Slechts enkele hengsten, veelal van inlandsch ras,
worden gestationneerd, maar ook heeft men eenige merriën
voor eigen aanfok, en uitgestrekte weiden, die evenwel
verafgelegen zijn. In deze stoeterij treft men 22 witgeboren
schimmels aan (zoowel hengsten als merriën), die indertijd
het sieraad uitmaakten der stallen van wijlen koning
Greorge van Hanover; daar men evenwel in dezen stam niet
verder voortfokt, dreigt hij helaas eerlang uittesterven.

Met ver van Torgau aan de Elbe ligt het dorpje
Grraditz met eene koninklijke stoeterij; de Rossarzt
Wagner
is aan deze inrichting verbonden. Langs eene prachtige
allee, met vier rijen zware boomen, komt men aan een groot
hoofdgebouw, waarin zich, behalve bergplaatsen, eenige
groote potstallen bevinden, die \'s winters voor de veulens
of zoo noodig voor zieke dieren gebruikt worden. Daar
achter staat een grooten stal met boxen, die ieder voor
zich zeer groot zijn en volkomen door geplaveide gangen
van elkander gescheiden zijn; zij dienen voor de dekheng-
sten De woningen voor het personeel zijn tusschen zwaar
geboomte achter dezen stal geplaatst.

Aan weerszijden der allee liggen de veulen weiden en
daar achter zes kleine stallen, ieder met vier boxen voor
veulenmerriën, terwijl nog enkele kleine stallen beschikbaar
zijn voor lastige paarden of bij gebrek aan ruimte in de
andere stallen. Het geheele terrein is circa 800 bun-
ders groot.

Men heeft en fokt hier uitsluitend volbloed Engelsch;
het aantal hengsten is 40, het aantal merriën en veulens
onbepaald, maar somtijds zeer groot.

-ocr page 318-

Het ration voor den hengst bestaat alleen uit haver,
maar de dieren eten veel van het stroo, dat steeds voor
paillas dient; de overige dieren krijgen haver en haksel.

Op 3 a 4 jaar worden de jonge dieren bereden en voor
de renbaan afgericht. Men laat ze nu op een der beste
banen loopen (Leipzig, Berlijn, Hanover, Dresden) en zoo
zij tot de eerstaankomenden behooren, worden zij voor de
fokkerij aangehouden en, hetzij in de stoeterij, hetzij in de
stations als dekhengsten gebruikt; de andere worden ver-
kocht en men tracht zoo mogelijk ze uit de stoeterijen
te weren.

Amsterdam, 31 December 1886.

W. S. Stüven.

NADER BERICHT OMTRENT DE OPERATIE
TEGEN PIEPENDE DAMPIGHEID.

In antwoord op de vraag van den Heer Schimmel (zie
dit deel, blz. 217) „wat is in deze zaak de waarheid" zond
de Heer
Lubberink ons een schrijven, waarvan wij den
hoofdinhoud hier opnemen en tevens de copie van een brief
van
Möller, op deze zaak betrekking hebbende, die wij
letterlijk overnemen.

De Heer Ltjbberink zegt, dat Möller den 21en Sept.
op de Naturforscher-Versammlung twee operatiën tegen
piepende dampigheid opgaf, maar dat op het paard, den 15en
Sept. aan de school gebracht en dat eerst veel later geopereerd
werd, geen van beide methoden werd toegepast. Daar werd
geopereerd juist zooals door hem op blz. 144 van dit deel
is aangegeven.

Wat de tracheotubus betreft, meldt hij, dat niet alleen
door
Möller en Haubner(?) werd gesproken over de
wijze waarop hij moest worden ingericht, maar dat boven-
dien, zoowel aan hem als aan den Heer
Stüven uit

-ocr page 319-

Amsterdam, die daarbij tegenwoordig was, werd gevraagd
of zij er niets op wisten te vinden om de operatie op de
beste wijze te doen slagen. Dit alles maakte op hem den
indruk als of hier van iets geheel nieuws sprake was. Het
slot van zijn schrijven is dit: „In de hoop, Collega
Schimmel,
dat U thans niet meer behoeft te vragen : „Wat is in deze
zaak de waarheid?" eindig ik mijn schrijven."

De brief van den Heer Möller luidt als volgt:

Berlin, 23 Febr. 1887.

Geehrter Herr College!

Auf Ihr gefälliges Schreiben vom 21 d. Mts. kann ich
Ihnen Folgende erwiedern:

Bei gelegenheit der Naturforscher Versammlung habe ich
im vorigen Jahre zwei von mir in Anwendung gebrachte
Verfahren zur Heilung des Kehlkopfpfeifens mitgetheilt,
welche eine Feststellung des Pyramiden oder Aryknorpel
bezweckten. Ich habe damals auch erklärt, dass diese
Operationsmethoden im Stande seien die Dispnoe bei dem
Rede stehenden Leiden zu heben, dass jedoch das laute
Athmen hierdurch zwar vermindert aber nicht beseitigt
würde.

Da aber dieses Athmungerausch stets lästig ist, oft sogar
das hauptsächliche störende dastellt, so ging mein Bemühen
dahin weitere Hülfsmittel zu finden, um auch dieses
zu heben.

Nach der ebenfalls auf der genannten Versammlung
näher präsisirten Ansicht über das zu Stande kommen des
Athmungsgeräusches und der Dispnoe beim Kehlkopfpfeifen
der Pferde, entschloss ich mich den ganzen Aryknorpel zu
reseciren.

Diese Operation war bereits von Günther, aber soviel mir
bekannt, stets mit letalen Ausgange gemacht worden Es

-ocr page 320-

handelte sich also darum eine Operationsmethode zu finden
welche diese Resection ohne gefährlichen Folgen gestattet.

Zu dem Zwecke construirte ich nach dem Vorbilde der
Frendelenburg\'schen Tamponcanüle eine Caniile für Pferde.

Mit Hülfe derselben und des von mir eingeschlagenen,
bisher noch nicht veröffentlichen Operations Verfahren ist
es mir, wie sie selbst gesehen haben, gelungen, bei einer
Anzahl von Kehlkopfpfeifern die Eesection des genannten
Knorpels in toto zu vollziehen und zwar ohne Gefahr für
den Patienten und mit gutem Erfolge.

Ueber das in Ihrer Gegenwart in der angegebenen Weise
operirte Pferd, das in Folge des Kehlkopfpfeifens zu jeder
Arbeit unbrauchbar war, erhielt ich im Januar vom Be-
sitzer die Mittheilung das vom Kehlkopfpfeifen nichts mehr
zu merken sei. Auch bei den übrigen Pferden ist mit
weniger Ausnahmen ein günstiges Resultat erzielt worden.

Wenn ihr Herr College sich darüber wundert, dass ich
mein Operationsverfahren so schnell geändert habe, so
erlaube ich mir zu bemerken, dass auch bei uns da8
Sprichwort gilt: „Das Bessere ist der Feind des Guten."

Mit bestem Grass,
Dr. Möller

Prof. a. d. Königl. Thierarzneischule zu Berlin.

-ocr page 321-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

De afdeeling Utrecht kon op 15 Mei j.1. haar 4ojarig bestaan
vieren. De dag te voren, n.1. Zaterdag 14 Mei, vergaderden de
leden in een buitengewone bijeenkomst. De Voorzitter, de heer
D.
F. van Esveld, opende de vergadering en gaf daarna, bij
wijze van feestrede, een uitvoerig verslag van de lotgevallen der
afdeeling, ook in verband met de wording der
Maatschappij.
Zeer veel moeite en zorg is zeker door den Voorzitter besteed
om een historisch overzicht te kunnen geven, dat ongeveer een
uur tijds behoefde om voorgedragen te worden. De vergaderde
leden toonden dan ook zeer duidelijk hun belangstelling en hun
ingenomenheid met de rede van den Voorzitter.

De bedoeling was, volgens het bestuur, om de vergadering
niet te lang bijeen te houden, maar allen was welkom de te
voren aangekondigde bijdrage op pathologisch-anatomisch gebied,
die door Dr. H.
Zwaardemaker geleverd werd. Zijn Z. Gel.
besprak uitvoerig het voorkomen van Distomum campanulatum
bij hond en kat en de veranderingen die door deze parasieten
in de lever veroorzaakt worden 1). Met onverdeelde belang-
stelling werd deze voordracht gevolgd.

Nadat, zooals uit den aard der zaak voortvloeit, de practici
over eenige „interessante gevallen" nog eenigen tijd gekeuveld
hadden, vereenigden zich ten slotte 21 leden der afdeeling aan
een feestmaaltijd, in de lokalen van den Heer Smit in de Malie-
baan. De zeer gezellige toon die daar heerschte, gaf wel het
bewijs, dat de leden der afdeeling onderling goede vrienden zijn.
Tot groot leedwezen van allen was de Voorzitter der Maat-
schappij , die tot het bijwonen van het feest was uitgenoodigd,

i) Zie het stuk over Cirrhosis parasitaria in deze aflevering.

-ocr page 322-

door ambtsbezigheden verhinderd mede de vergadering en het
feestmaal bij te wonen.

NECROLOGIE.

Den 23en Februari overleed te Scherpenisse in den ouderdom
van
60 jaren de Heer P. J. Vermast, die in 1847 tot Veearts
der eerste klasse was bevorderd , en den 4en Maart te Zoeterwoude
de Heer
P. Noordijk, oud 70 jaar, gepensioneerd Gouver-
nements-Veearts in Nederlandsch-Indiö, in
1837 tot Veearts
eerste klasse benoemd.

Den i2cn April overleed te Zelhem de Heer F. J. Ermeling,
kweekeling van het ie studiejaar aan \'s Rijks-veeartsenijschool.

In Mei overleed te Oude-Tonge J. Vogel, empiricus.

PERSONALIA.

De Heer J. Poels, plaatsvervangend districts-veearts te Rot-
terdam is tot lid van het Bataafsch genootschap benoemd.

De Heer J. Z. Risch is als provinciaal veearts 3* kl. van
Cortgene naar Scherpenisse verplaatst.

De paardenarts 2" kl. J. van de Velde, gedetacheerd bij het
remonte-depot te Milligen , is met ingang van den ien Maart over-
geplaatst bij het 3e reg. Veld-artillerie te Bergen-op-Zoom, terwijl
de paardenarts
2e kl. H. Vixseboxse op dien datum naar het
2e reg. Veld-artillerie te \'sHage vertrokken is.

De paardenarts 3° kl. P. C. Muyzert is met 1 Maart gede-
tacheerd bij het remonte-depot te Milligen en de paardenarts
3e kl. P. Brouwer is aangewezen om eventueel als zijn plaats-
vervanger op te treden.

Met ingang van den ien April is de paardenarts 3e kl. P.
Brouwer gedetacheerd te Leiden.

Bij Koninklijk Besluit van den 27™ Februari is benoemd tot
paardenarts 3e kl, bij het
2e reg. Veld-artillerie de veearts M. E.
Bentinck, die, na voorloopig te Utrecht gedetacheerd te zijn ge-
weest, thans bij het ie reg. Veld-artillerie aldaar is overgeplaatst.

-ocr page 323-

De Heer T. A. L. Beel vestigt zich op i Juli als gemeente-
veearts te Venray.

Bij besluit van den 3en Mei is door Burgemeester en Wet-
houders te Amsterdam benoemd tot onder-Directeur (hoofdkeur-
meester) de Heer D.
van der Sluys, ie keurmeester van vee
en vleesch te Utrecht.- In zijne plaats is, met ingang van 15 Juni,
door B. en W. van Utrecht benoemd de Heer L. J.
van Rhijn ,
tijdelijk assistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

YEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Z. M. heeft J. F. Laméris, districts-veearts te \'s Gravenhage,
benoemd tot plaatsvervangend lid der commissie van deskundigen
bedoeld bij art. 34 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n° 131).

Aan den districts-veearts voor Noord-Holland is met ingang
van i Mei Haarlem tot standplaats aangewezen.

De Heer E. L. van Mervennée, plaatsvervangend districts-
veearts te Goes, is tijdelijk aangesteld tot buitengewoon dis-
tricts-veearts.

De districts-veearts L Swart te Dordrecht is bij ministeriëele
beschikking van 5 Mei tijdelijk ontheven van het toezicht in de
gemeenten gelegen in Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland en
Zeeuwsch-Vlaanderen en is dat toezicht als werkkring opgedragen
aan den tijdelijken buitengewonen districts-veearts E.
L. Mer-
vennée,
wien Goes tot standplaats is aangewezen.

RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij kon. besluit zijn benoemd: tot lid en voorzitter der com-
missie die, gedurende de jaren 1887, 1888 en 1889, belast zal
zijn met het afnemen van het veeartsenij kundig examen, Dr.
A,
W. H. Wirtz , Directeur van \'s rijks veeartsenijschool te
Utrecht; tot lid en secretaris: H.
C. Reimers , plaatsvervangend
districtsveearts en leeraar aan de rijkslandbouwschool te Wage-
ningen; tot leden: Dr, H.
van Cappelle, te Baarn; J. M. D.
Westholz, districts-veearts te Leeuwarden; L. T. Janné, districts-

-ocr page 324-

veearts te Roermond; tot plaatsvervangende leden: Dr. Th. H.
Mac Gillavry, hoogleeraar aan de rijksuniversiteit te Leiden;
M. H. J. P. Thomassen, leeraar aan \'srijks veeartsenijschool te
Utrecht; H. J. H.
Stempel, districts-veearts te Groningen; M.J.
Hengeveld
G.Jzn., districts-veearts te Alkmaar; D. van der
Sluys
, gemeente-veearts te Utrecht.

Aan den Heer M. E. Bentinck, benoemd tot paarden-arts 3e kl.
werd met ingang van i April op zijn verzoek eervol ontslag
verleend als assistent.

DE VÉTÉRINAIRE ALMANAK.

Een der gevolgen van het esprit de corps onder de leerlingen
van \'s Rijks Veeartsenijschool, een der uitingen van hun behoefte,
van hun verlangen om zich als een zelfstandig studeerend
lichaam beschouwd te zien, is de uitgave van een „Vétérinairen
Almanak." Daar gelaten de vraag of de titel, in verband met
de beteekenis, die men er elders aan hecht, goed gekozen is,
geeft deze uitgave toch een bewijs van een opgewekt kameraad-
schappelijk en wetenschappelijk leven en streven.

Deze almanak, niet in den handel, zij hier met enkele trekken
beschreven:

Keurig gedrukt en gebonden, door den Heer J. van Druten,
Stoomdrukkerij ,,de Industrie," te Utrecht, bevat hij een zeer
goed geslaagd portret van den Directeur der school, Dr. A.
w.
H. wirtz. Na de gebruikelijke opgaven, z. a. kalender, christe-
lijke feestdagen, enz. volgen eenige aanwijzingen omtrent post
en telegraaf. Verder zijn opgenomen enkele officieele gegevens
betreffende de redactie van den almanak en het reglement voor
de uitgave, waarop volgen eene opgave van het onderwijzend
personeel der Rijks Veeartsenijschool, benevens eenige gegevens
het onderwijs, examen, enz. betreffende. Een naamlijst der leer-
lingen, met vermelding der woonplaatsen, welke nu bij het groote
aantal externen raison heeft, is eveneens opgenomen. Een groot
aantal bladzijden wordt ingenomen door een zeer goed overzicht
over de geschiedenis der school, waarvan het bijeenbrengen der

-ocr page 325-

bouwstoffen zeker veel moeite zal gekost hebben. Opgaven om-
trent den veeartsenij kundigen dienst in Nederland, omvattende
de namen der districts- en plaatsvervangende districtsveeartsen
en hunnen standplaatsen, de militair vétérinairen dienst, benevens
een lijst der namen, rangen en garnizoenen van de paardenartsen
op x Jan. 1887 en een overzicht der veeartsen, welke in de
laatste tien jaren het veeartsenij kundig of het gewone eindexamen
met goed gevolg hebben afgelegd, verhoogen de waarde van
het boekje. De redactie (bestaande uit de
H.H. J. Plet, A.
A.
Bosch, Az., S. A. Cramer, A. W. Heidema en J. van
Klaveren)
deelt verder de verslagen mede van „Absyrtus,
Demosthenes en Hercules," de welbekende vétérinaire vereeni-
gingen, van welke de eerste en oudste bij ieder in heugelijk
aandenken staat.

Een „In memoriam" herinnert ons het overlijden van de
H.H. F. C. Heckmeyer. oud-leeraar; van W. Verwey, oud-
assistent en van W.
van Broekhoven, leerling aan \'s Rijks
veeartsenij scho ol.

Na zooveel officieel\'s heeft de redactie een plaats gegund aan
de kinderen des geestes, als daar zijn proeven van dicht en
ondicht, die werkelijk niet van die, welke in „Studenten Almanak-
ken" voorkomen, behoeven onder te doen en buitendien wat
vele betreft, actueel zijn.

Daarna, als een goed slot, de Varia, waaronder goedgevondene.
Deze en het verslag der lessen over 1885/1886, getuigen van den
goeden geest der leerlingen, van de goede verstandhouding
tusschen hen en hun leeraren. — Dit moge zoo blijven. —
De referent wenscht niet anders, dan dat deze Almanak door
meerdere, moge gevolgd worden.

De verheffing van de veeartsenijschool te Berlijn tot eene
Hoogeschool voor veeartsenijkunde zal met den aanvang van
het eerstvolgend academiejaar geschieden. Het sinds den dood
van Prof.
Roloff vaceerende directoraat, voorloopig door
Prof.
Muller waargenomen, zal niet meer vervuld worden.

Sinds 1847 waren als directeuren Albert, Gurlt, Gerlach
en Roloff werkzaam. Het leerpersoneel bestaat uit 10 docen-
ten,
2 repetitoren en 5 assistenten. Het professoraat in de

-ocr page 326-

anatomie wordt door Muller, in de physiologie door MunK,
in de pathologische anatomie door Schutz , in de speciale
pathologie door
Dieckerhoff en Eggeling, in de chirurgie door
Möller, in de chemie door Pinner en in de botanie door
Wittmack bekleed. Het cijfer der studenten bedraagt 300,
waaronder 121 militairen.

Weekblad, tijdschrift voor geneeskunde No. 17, 1887.