-ocr page 1-

TIJDSOHEIFT

voor

VEEARTSENIJKUNDE I» VEETEELT,

uitgegeven door de -

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland,

onder redactie van

1>. F. V A.\\ ESTELD, Dr. I,. J. VAN HEK HAKST,

Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool. Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

J. B. H. MOUBIS,

Paardenarts ie klasse.

J-

ZESTIENDE DEEL.

U T R E C H T ,

L. B E IJ E R S.
1889.

-ocr page 2-

Gedrukt ter „Utreditsclie Stoomdrukkerij" — te Utrecht.

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET ZESTIENDE DEEL,

Veeartsenijkunde,

Bladz.

Leukaemie (?) bij liet varken, door K. Hoefnagel.....1

Prolapsus uteri bij eene tochtige koe, door J. Th. Lohuizen. . 3
Carbolvergiftiging bij het rund, door A. van Leeuwen. ... 5
Winterbeslag van ~W. A. H. van Horsen, door W. C. Schimmel.

(Met plaat)..................68

Mededeelingen uit het physiologisch-pathologisch Laboratorium
van \'s Rijks-Yeeartsenijschool, door Dr.
H. J. Hamburger 70, 182

Iets over hoefnagels, door J. L. G. Caya.ux........83

Acidum carbolicum crudum als prophylacticum bij „Rauschbrand\'\',

door V. J. J. van Hinsbergh............89

De aanwending van Hydrochloras Oocaïni bij zenuwsnede, door

D. A. do Jong.................92

Tandcyste bij een veulen, door J. van Klaveren......94

Krop operatie bij duiven, door J. K. F. de Does......98

Proefentingen tegen varkensziekte (Rothlauf), door H. A. Kroes. 150
Nieuw systeem winterbeslag, door ~W. A. H. van Horsen, mede-
gedeeld door
W. C. Schimmel. (Met plaat).......152

Waterkalf, door D. Schurisk.............154

Besmettelijke diarrhée met complicatie\'s bjj paarden, door

R. Kattenwinkel................155

Spontane huidbloeding bij een kalf, door R. Kattenwinkel . . 157
Aanteekeningen met betrekking tot de geschiedenis der veeartsenij-
kunde, door
M. H. J. P. Thomassen. (Vervolg).....161

Keukenzout-injecties bij kreupelheid door W. C. Schimmel. . .178
Winterbeslag van J.
F. A. Otte, medegedeeld door "W. C. Schimmel. 181
Multiple verlammingen bij een paard, door M.
H. J. P. Thomassen

en Dr. H. J. Hamburger. (Met plaat).........188

Cirrhosis hepatis, door Dr. H. Zwaardemaker.......195

Bijdrage tot de differentieel diagnostiek van rabiës, door

A. M. Yermast.................197

Acidum carbolicum purum als prophylacticum bij emphysema

contagiostim (Antwoord), door D. Schurink.......201

Urethrotomie, door W. S. Stüven...........202

-ocr page 4-

vi inhoud.

jjli.dz.

Eene casuistische bijdrage tot de differentiëeldiagnostiek van

lumbago, door J. C. van der Slooten........206

Sectio caesarea bij een hond met behoud van het moederdier,

door D. Kruijt.................208

Chronische cornage tengevolge van eene cyste voor de epiglottis,
door J. M. van Nieuwenhuijzen...........210

Korte Mededeelingen,

Kleine mededeelingen................7

Internationaal Veeartsenijkundig congres.........8

Vétérinaire dienst bij het leger in 1887 ..................48

Een vraag....................64

Het clinisch onderwijs aan \'s Rijks-Veeartsenijschool.....64

Narcose bij operation................101

Run der finnen.......................103

Vétérinaire almanak................149

De derde veeartsenijkundige hoogeschool in Duitschland. . . .213
Vloeistof om reeds in ontbinding verkeerendo lijkon ter obductie

geschikt te maken................213

Maatschappij tot bevordering der Veeartsenijkunde.

Notulen der 26ste Algemeene Vergadering........10

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1887/88 . . 20

Programma der 27ste Algemeene Vergadering.......23

Balans betreffende de Maatschappij over 1887 ............26

Kort verslag der 27ste Algemeene Vergadering......27

Verslagen der Afdeelingen.............29

Verslag van den Afgevaardigde naar het congres voor tuberculose. 37

Notulen der 27ste Algemeene Vergadering........104

Programma der 28sto (buitengewone) Algemeene Vergadering . 111

Verslag der 28ste (buitengewone) Algemeene Vergadering . . 113
Adres aan Z.Exc. den Minister van Binnenl. Zaken, betreffende

keuring van vee en vleesch............131

Rapport der Commissie in zake kalfziekte........132

Necrologie ................ 47, 147, 214

Personalia................ 48, 147, 214

Veeartsenijkundig Staatstoezicht....... 54, 148, 158, 215

Staatsexamens.................62, 215

Rijks-Veeartsenijschool ............63, 119, 216

-ocr page 5-

LEUKAEMIE (?) BIJ HET YARKEN",

doob

K. HOEFNAGEL.

Op den avond van 24 Mei werd aan het gemeentelijk
abattoir alhier een varken geslacht, dat na de opening het
volgende te zien gaf:

le de Buikholte: Na het verwijderen der ingewanden viel
terstond de abnormale grootte der lever in het oog; deze
was zeer sterk gezwollen, woog 4 Kg., dns ongeveer het
dubbele van het normale gewicht, en was zoo broos dat
ze bij de minste aanraking scheurde. Door de enorme
zwelling waren de randen sterk afgerond, de kleur was
iets bleeker dan normaal, licht rose.

Even in \'t oogvallend als de vergrooting der lever, was
die der milt; ook deze was zwaarder dan normaal, terwijl
de miltpulpa week en papperig was.

In het darmscheil zag men, gelegen in een halven
cirkel, de gezwollen lymphklieren sterk vergroot, week en
papperig; op doorsnede was er met het mes eene dunne
etterachtige vloeistof af te schrappen.

Later bleek dat alle lymphklieren, dus ook die Avelke
buiten de lichaamsholten lagen, sterk gezwollen waren en
hetzelfde aspect vertoonden als de darmscheilsklieren.

Het maagslijmvlies was sterk hyperaemisch, cardiaal en
pylorus gedeelte waren nog duidelijk gescheiden , de geheele
maagoppervlakte was bedekt met eene dikke laag slijm.
Evenzoo was het met het slijmvlies der dunne darmen ge-
steld ; hier en daar nog sterke zwelling der Peyersche pla-

1

-ocr page 6-

ques ; coeeum, eolon en rectum vertoonden eveneens duidelijke
verschijnselen van enteritis en waren gevuld met eene
dunne, bloederige vloeistof.

Na verwijdering der niervetten kwamen de nieren te voor-
schijn , die sterk vergroot waren ; zeer in \'t oogvallend waren
de talrijke punt- en streepvormige bloedingen, die zich onder
den kapsel in de bastsubstantie bevonden.

2e de Borstholte :

De longen waren vrij normaal, luchthoudend, en wat
oedemateus ; het hart was niet vergroot, de hartspier murw
en bleek. Het endocardium, vooral dat van de linker-
kamer, was bezaaid met puntvormige bloedingen. Eveneens
had de pleura, vooral links, een gespikkeld voorkomen door
talrijke ecchymosen; hier en daar was ook vaatinjectie
waarneembaar op de pleura. Niet alleen vertoonden endo-
cardium en pleura talrijke ecchymosen, maar in de speklaag,
zoowel in buik- en ruggespek als in de vetlaag onder de
ribben, zag men hetzelfde verschijnsel; op sommige plaatsen
waren het diffuse bloedingen.

Het vleesch was slap en waterig, akof geene behoorlijke
lijkenstijfheid was ingetreden , het beenmerg was iets bleeker
dan normaal en onder het endosteum zag men bloedingen.

Het was dus niet te verwonderen dat na het macros-
copisch onderzoek het vermoeden opkwam, dat men hier
met een geval van leukaemie te doen had. De vergrooting
van milt, lever, maar vooral de sterke vergrooting van alle
lymphklieren pleitte er voor.

Om spoedig zekerheid te verkrijgen werd het bloed mi-
croscopisch onderzocht, maar tot groote verwondering wemelde
het volstrekt niet van witte bloedlichaampjes. Wel is waar
was het aantal witte iets vergroot, maar er was geen
sprake van eene wanverhouding van 1 witte op 2 a 3 roode ;
zeer vreemd was het verder dat de stolsels, welke zich in
de linker-hartekamer bevonden, een zuiver donkerroode kleur
hadden, welke kleur, als we inderdaad met leukaemie te
doen hadden, toch grauw en bleek moest geweest zijn.

-ocr page 7-

Het microscopisch onderzoek van de verschillende orga-
nen leerde ons , dat zoowel lever, milt, als nier sterk geïn-
filtreerd waren met leucocythen ; het orgaan weefsel was op
sommige plaatsen moeilijk te onderkennen en duidelijk was
er weefselaplasie waarneembaar.

"Waarmede hebben we nu hier te doen gehad ? Yan
iufectie-ziekte is waarschijnlijk geen sprake, bovendien werden
in het bloed geen bacterien gevonden.

Ziegler spreekt in zijn werk over Path. Anatomie (lste deel)
van pseudo-leukaemie, bij welke ziekte men vergrooting
vindt van alle lymphklieren, van milt, lever, etc. dus
dezelfde veranderingen als bij leukaemie, zonder dat
men eene charakteristieke vermeerdering van witte bloed-
lichaampjes aantreft. Dergelijke individuen gaan anaemisch
ten gronde; zouden wij hier met een dergelijk geval te
doen gehad hebben ?

Amsterdam, 22 September 1888.

PROLAPSUS UTERI BIJ EENE TOCHTIGE KOE,

DOOK

J. TH. VAN I-Om iZEW

In den nacht van 20 op 21 Juli j. 1. werd mijne hulp
ingeroepen bij eene koe van den landbouwer B. in de
buurtschap Haarlo. Yolgens mededeeling was patiente den
vorigen dag volkomen gezond geweest en had zelfs duidelijke
symptomeu van tochtigheid vertoond. Tegen den avond had
men eenige bloederige ontlasting uit de scheede waargeno-
men en omstreeks elf uur was daaruit een gezwel te voor-
schijn gekomen. Toen ik op het erf van den eigenaar kwam,
deelde deze mij mede, dat de koe intusschen reeds over-
leden was.

-ocr page 8-

In den stal gekomen, vond ik eene koe van ongeveer
twaalf jaren, die de eigenaar van plan was geweest te
mesten en die daarom gust gehouden was. Achter het dier lag
een plat-rond gezwel, waarvan de afmetingen waren ± 25
en 15 cM., terwijl uit de vagina eene ± 25 cM. lange
cylindervormige, gezwollen massa te voorschijn kwam, aan
welker einde een plek van ongeveer 4 cM. middellijn was,
waar blijkbaar het gezwel was afgescheurd.

Bij exploratie voelde ik dat het geprolabeerde gedeelte,
een eindweegs in de scheede, op den wand der vagina
overging, zoodat ik als diagnose moest stellen „prolapsus
uteri". De oorzaak hiervan moest ik natuurlijk zoeken
in het gezwel, dat gedurende de tochtigheidsperiode zulke
weeën had veroorzaakt, dat het was uitgedreven. Het
gezwel vertoonde op doorsnede eene groote holte, opgevuld
met gestold bloed, terwijl in den korten steel er van
groote bloedvaten liepen door slechts weinig weefsel omge-
ven, zoodat deze uiterst zwak was. De bloedingen van
\'s avonds laten zich dan ook gemakkelijk verklaren uit eene
gedeeltelijke afscheuring van den steel.

De sectie bevestigde mijne diagnose en toonde nog aan
dat het gezwel, gerekend naar zijne grootte, den uterus geheel
moest hebben opgevuld. Ook was het ostium geheel geo-
pend, hetzij reeds gedurende langen tijd door het gezwel
of eerst door de weeën, dus sedert kort.

De oorzaak van den dood was hier het bloedverlies.
Zooals reeds gezegd is, was het gezwel van den uteruswand
afgescheurd. Dit was gebeurd spoedig nadat de tumor naar
buiten was gekomen en toen had het dier ook zeer veel
bloed verloren, wat ook. wel bleek in de mest, die achter
het dier lag en er mede doordrenkt was. Zeer spoedig
daarna was het dier dan ook gestorven.

Greesteren, 22 Augustus \'88.

-ocr page 9-

CARBOL VERGIFTIGING BIJ HET RUND,

door

A. VAST I, EEUW EN.

Op een Donderdagmorgen, in het laatst van April dezes
jaars, werd ik geroepen bij twee koeien van een veehandelaar
uit Groningen, die den vorigen dag met eene bezending
„nieuwkalfde" koeien te Leiden gearriveerd was, met het
doel deze den Yrijdag d. a. v. op de Leidsche markt te
verkoopen. De twee bedoelde koeien hadden Dinsdagavond
te voren in Groningen gekalfd en waren \'s Woensdags
tegelijk met de andere op den spoortrein gegaan. Intusschen
was bij hen de nageboorte niet afgegaan, en deze moest
toch verwijderd zijn vóórdat de koeien aan de markt
kwamen. Ik ging daarom over tot het afpellen der secun-
dinae, hetgeen natuurlijk niet bijzonder gemakkelijk was
omdat er nog maar zoo korten tijd (86 uren) verloopen was
sedert het kalven. Yóór, tijdens en na de bewerking bracht
ik, door middel van irrigeerbuis en trechter, bij iedere koe
in den uterus ongeveer 140 gram acid. phenylic., opgelost
in 11 a 12 liter water, dus eene ruim 1 perc. oplossing,
zooals ik
steeds gewoon ben te bezigen om den uterus schoon
te spoelen. De ééne koe wist er dan ook trouwens niets
van en stond, zooals gewoonlijk, gedurende de bewerking
stil. De andere (de patiënt in quaestie) evenwel was onder
de bewerking reeds vrij onrustig. Na afloop daarvan begon
zij over het geheele lichaam te rillen en kon zich slechts
met moeite staande houden. Ik wist deze verschijnselen op
dit oogenblik nergens anders aan toe te schrijven dan aan
den invloed van het koude water, bij het irrigeeren gebruikt.
Dit verwonderde mij echter wel eenigszins, daar het in den
stal vrij warm was. Niettemin liet ik patiënte een paar
dekken opleggen en wachtte met eenige ongerustheid en

-ocr page 10-

onzekerheid den loop der gebeurtenissen af. Het werd er
niet beter op, al spoedig werd het rillen heviger en ging
over in bepaalde clonische krampen over het geheele lichaam,
waarvan het voorste gedeelte het meest aangedaan was,
o. a. ooren, oogen en nekspieren. Vooral de glottis scheen
sterk vernauwd te worden, want de ademhaling werd zeer
bemoeilijkt en sterk snurkend, tengevolge waarvan de koe
het vrij benauwd kreeg.
De krampaanvallen traden perio-
disch op; na eenige oogenblikken van betrekkelijke rust
volgde plotseling weer een heviger attaque. Patiënte zette
de beenen wijd uit elkaar om zich overeind te houden. Bij
eenige beweging van eene naaststaande koe viel ze
evenwel
voor den grond. Ik vreesde, en met mij alle omstanders,
spoedig het dier te zien sterven.

Toen eerst begon ik te denken aan vergiftiging met
carbolzuur, welk vermoeden bij eenig nadenken spoedig tot
zekerheid werd, daar ik geene andere verklaring van het
vreemde geval kon vinden.

Ik begon daarom dadelijk den uterus met ruime hoeveel-
heden koud water uit te spoelen, liet de dekken afnemen,
en de geheele stal frisch ventileeren, terwijl ik de meest
mogelijke rust aanbeval. Subcutaan injiceerde ik 500 m. Gr.
murias morphini: 10 Gr. aq. destill. als dynamisch antidoot.

Daarop volgde al spoedig beterschap, het dier werd lang-
zamerhand bedaarder. Na verloop van 4 uren stond de koe
op en begon een weinig te eten. Den volgenden dag
stond
zij aan de markt en scheen geheel normaal te zijn.

Ik achtte het niet geheel van belang ontbloot dit, naar
ik meen, zeldzame geval onder de aandacht der lezers van
het tijdschrift te brengen, het aan hunne beslissing over-
latende, wat hier het praedisponeerend moment was, of de
vermoeiende reis direct na de partus, öf de korte tijd die
nog maar verloopen was sedert het afkalven, of wel dat
het geheel aan
individueele praedispositie moet toegeschreven
worden.

Leiden, 18 Juli 1888.

-ocr page 11-

KLEINE MEDEDEELINGrEN, ENZ.

De Belgische regeering heeft besloten tot reorganisatie
der opleiding van veeartsen in dien zin, dat alleen zij zullen
toegelaten worden tot de veeartsenijkundige studiën, die het
diploma van candidaat in de natuurwetenschappen kunnen
overleggen, afgegeven door eene der universiteiten.

Tot het nader aangeven der verschillende leervakken en
vaststelling van het studieplan heeft zij eene commissie van
deskundigen aangewezen, welke heeft bepaald dat de duur
der studie zeven semesters zal bedragen, waarvan de drie
eerste gewijd zullen zijn aan het onderwijs in de vakken
voor candidaat, de voorbereidende vakken, en de vier laatste
aan de speciaal veeartsenijkundige vakken.

Het doctoraat zal den tweeden academischen graad vormen.

(N. Rott. Crt. v. 24 Aug. \'88, le Blad).

Ingevolge besluit van den Koning van Italië zal, nevens
het reeds bestaande hygiënische instituut voor studenten in
de geneeskunde , een tweede te Rome worden opgericht.

Dit moet dienen tot bekwaming van artsen, veeartsen,
ingenieurs en apothekers in de hygiëne en tevens tot het
verrichten van onderzoekingen ten behoeve van den ge-
zondheidsraad , behoorende tot het departement van binnenl.
zaken.

(N. Rott. Crt. van 24 Aug. \'88, le Blad).

In het verslag van de commissie, belast met het afnemen
van het veeartsenijkündig examen, aangaande hare zitting
in Mei, Juni en Juli 1888, wordt medegedeeld, dat voor
het practisch examen in operatieleer en in heelkundige ont-
leedkunde twee paarden gebezigd zijn.

Terwijl in de zitting van het vorig jaar enkel de hoef-
operatiën op het doode dier werden verricht, zijn in de
zitting van dit jaar ook de overige operatiën, met uitzonde-
ring van de aderlatingen, op dezelfde wijze gedaan. Dit

-ocr page 12-

geschiedde bij wijze van proef ingevolge een besluit in de
voorbereidende vergadering van den 3 April j. 1. genomen.

Uit deze proef is der commissie gebleken, dat wel is
waar verschillende der vorenbedoelde operatiën, behoudens
de bezwaren in het verslag van de vorige zitting vermeld,
ter beoordeeling van de bekwaamheid der candidaten in
deze, op het doode dier even goed als op het levende ver-
richt kunnen worden, doch dat daarentegen het verrichten
van andere dier operatiën op het doode dier voor de juist-
heid van die beoordeeling om verschillende redenen geen
voldoenden waarborg oplevert.

(Utrechtsch Dagblad v. 6 Sept. \'88).

INTERNATIONAAL VEEARTSENIJKUNDE CONGRES.

Te houden te Parjjs in de maand September 1889.

De Commissie belast met de organisatie van het Vde inter-
nationaal congres heeft in hare vergadering van 31 Juli jl. het
volgende programma vastgesteld.

i°, De la tuberculose considérée aux points de vue spéciaux
de la Police sanitaire et de l\'Hygiène alimentaire;

20. Service sanitaire international; utilité — organisation;

30. Indemnités en cas d\'abatage, quels sont les moyens pratique«
d\'en assurer le paiement? — caisse des epizooties — assurances;

4°. de l\'inspection des viandes de boucherie;

50. Prophylaxie de la Péripneumonie contagieuse des bêtes
bovines.

Elk dezer onderwerpen zal vooraf door drie verslaggevers van
verschillende nationaliteit bestudeerd worden, die ieder in een
afzonderlijk werk hun gevoelen dienaangaande zullen ontwikkelen.
Punt 2 zal aan het onderzoek van
vijf rapporteurs onderworpen
worden.

-ocr page 13-

Deze taak is opgedragen aan de volgende Heeren:
Eerste onderwerp
: — Arloing , te Lyon;

Lijdtin, te Karlsruhe;
Perroncito, te Turijn.
Tweede onderwerp
: — Leblanc , te Parijs;

Neimann, te St. Petersburg;
Remartinez, te Madrid;
Röll, te Weenen;
Thomassen, te Utrecht.
Derde onderwerp:
— Cope, te Londen;

Delamotte, te Vincennes;
Potterat, te Bern.
Vierde onderwerp:
— Baillet, te Bordeaux;

Müller, te Berlijn;
von hertsen , te Brussel.
Vijfde onderwerp:
— Butel, te Meaux;

Degive, te Brussel;
Robinson, te Greenock (Schotl.).
Voor het lidmaatschap wende men zich tot den heer
Capon,
rue de 1\'Université 193 te Parijs. De bijdrage is gesteld op
10 franken.

-ocr page 14-

MAATSCHAPPIJ TEE BEVORDERING DER VEE-
ARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Notulen der 26ste Algemeene Vergadering, gehouden
te Utrecht op 17 September 1887.

Aanwezig zijn alle leden van het hoofdbestuur.

De zes bijzondere afdeelingen zijn alle vertegenwoordigd,
terwijl buitendien nog het eerelid Dr. A.
W. H. Wirtz en een
65tal gewone leden opgekomen zijn.

Te c.c. 12 ure opent de Voorzitter (de Heer Stempel) de
bijeenkomst met eene rede, naar aanleiding van het feit dat
25 jaren sedert de oprichting der Maatschappij verloopen zijn.
In deze rede, in druk verschenen , geeft hij een overzicht van
de geschiedenis en de lotgevallen der Maatschappij, op eene
wijze die eene stormachtige toejuiching der aanwezigen uitlokt.

Nadat na afloop van de pauze de eigenlijke vergadering ge-
opend is, deelt de Heer
C. Mazure Sr. mede, dat op initiatie!
van de H.H.
Luteyn Mazure en Mervennéé eene nieuwe
afdeeling „
Zeeland" opgericht is, met een veertiental leden,
welke nieuwe afdeeling dezer dagen haar reglement zal vaststellen.

Deze mededeeling wordt met bijval begroet.

De notulen der 25ste Alg. Verg. worden gelezen en goed-
gekeurd.

Evenwel vraagt de Heer Wirtz het woord naar aanleiding
der notulen en herhaalt nog eens wat hij vroeger in zake
„instrumenten, enz." gezegd heeft, er bijvoegende, dat hij niet
nogmaals geantwoord had, omdat dat antwoord hetzelfde had
moeten zijn en hij meende dat het eerste ook voor het vervolg
bestemd was. De Secretaris houdt zich aan zijn meening in de
vorige vergadering uitgedrukt. De Voorzitter hoopt dat de zaak
nu uit de wereld moge zijn.

-ocr page 15-

Het jaarverslag wordt door den Secretaris uitgebracht, terwijl
de Penningmeester rekening en verantwoording doet van zijn
beheer der maatschappelijke fondsen. Het blijkt uit zijn verslag
dat een batig saldo aanwezig is van ƒ 1310,785.

De Voorzitter noodigt de H.H. van Dulm en Stüven uit de
rekening en verantwoording na te zien.

Bij de benoeming van een Onder-Voorzitter, tengevolge van
periodieke aftreding, worden tot het vormen van het stembureau
aangewezen de H.H. H.
C. Reimers, Kroes en Ellerman.
Uit hun rapport blijkt, dat zijn uitgebracht op de H.H. M. de
Bruin, 61 stemmen, op den Hr. Hengeveld , 10 stemmen,
op den Hr.
Thomassen 4 stemmen en op den Hr. Kok i stem.
Tevens was één briefje met 7 stemmen van onwaarde en waren
twee blanco biljetten ingeleverd. De Heer M.
de Bruin is
alzoo gekozen.

Deze, gevraagd zijnde of hij de betrekking wil aanvaarden,
antwoordt hierop bevestigend.

De Voorzitter brengt daarop een woord van dank en hulde
aan den afgetreden Onder-Voorzitter, den Heer v.
Esveld , voor
al hetgeen door dezen vol ijver en toewijding in het belang der
Maatschappij is gedaan en spreekt den wensch uit, dat bij eene
volgende gelegenheid de Heer v.
Esveld weder bereid zal be-
vonden worden in het Hoofdbestuur zitting te nemen. De Heer
van Esveld dankt den Voorzitter voor zijn hartelijke woorden.
De Commissie tot het nazien van de rekening en verantwoording
brengt bij monde van den Heer v.
Dulm rapport uit. Zij ver-
klaart alles in orde te hebben bevonden, vond alleen de post
voor drukwerken vrij hoog en stelt voor den Penningmeester
dank te zeggen voor zijn nauwkeurig beheer.

Als plaats voor de volgende Algemeene Vergadering wordt
bij acclamatie
Utrecht aangewezen.

Overgegaan zijnde tot de behandeling der „opgegeven onder-
werpen
," wordt het eerst aan de orde gesteld het rapport van
de ten vorigen jare benoemde Commissie in zake „
inentingen als
voorbehoedmiddel tegen houtvuur."
Vóór dat dit rapport uitge-
bracht wordt deelt de Voorzitter mede, dat bij hem in Mei 1.1.
een brief is ingekomen van den Heer
Wirtz, die door de
vorige algemeene vergadering tot lid der Commissie benoemd
was. Daar dit schrijven, behalve een gemotiveerd bedanken

-ocr page 16-

voor het lidmaatschap der Commissie, ook nog verschillende
opmerkingen en wenken omtrent de te behandelen zaak bevat,
wenscht de Voorzitter de vergadering met den inhoud in kennis
te stellen. Het schrijven wordt daarop door den Secretaris
voorgelezen.

De Heer Hengeveld , Voorzitter der Commissie, schetst nu
het plan volgens hetwelk de Commissie te werk is gegaan ten
einde zich de noodige gegevens te verschaffen. Toen het bleek
dat uit de Regeeringsverslagen geen genoegzame gegevens te
verzamelen waren , heeft zij zich tot de veeartsen gewend, met
verzoek om , zooveel in hun vermogen was, een aantal vragen,
op de zaak betrekking hebbende, te beantwoorden. Nu na
eenigen tijd geen antwoorden meer inkwamen heeft de Com-
missie in hare laatste vergadering besloten het met de nu
verkregen inlichtingen te doen, alhoewel de taak verre van
afgeloopen is. Juist daarom en met het oog op het trekken
van conclusies en het doen van voorstellen, verzoekt de
Commissie aan de algemeene vergadering verlenging van haar
mandaat.

De Heer Thomassen deelt nu nader mede, dat ± 170 circu-
laires aan H.H. veeartsen verzonden zijn. Hierop zijn 83 a 84
antwoorden ingekomen, hij is van meening dat het meerendeel
van hen, die geen antwoorden zonden, daartoe genoopt waren
door het niet of weinig voorkomen der ziekte in hunne streek
en dus door mindere bekendheid er mede. De indruk, door de
antwoorden teweeg gebracht, is, dat de ziekte meer schijnt voor
te komen (enzoötisch) dan men meent en dat het hoofdzakelijk
de provinciën Friesland, Zuid-Holland, Gelderland, Noord-
Brabant en Limburg zijn waar zij het meest optreedt. Ter ver-
duidelijking wijst spreker op een daartoe vervaardigde kaart de
verspreidingspunten aan en deelt hij tevens eenige resultaten
mede, uit de antwoorden verkregen. Hij zegt verder het voor
zich wenschelijk te achten dat entingen verricht werden op die
plaatsen waar de ziekte op groote schaal voorkomt, hij acht
het gevaar gering tegenover de te behalen winst. Van het
nemen van politiemaatregelen op zulke plaatsen verwacht hij ook
gunstige uitkomsten.

De Voorzitter dankt voor dit voorloopig rapport en de ver-
lenging van mandaat in omvraag gebracht zijnde wordt deze met

-ocr page 17-

algemeene stemmen toegestaan. De Heer Hengeveld bedankt
de H.H. Veeartsen voor hunne medewerking.

De Heer Thomassen maakt nog de opmerking, dat het uit
ingekomen antwoorden blijkt, dat reeds door enkelen, met
name door de H.H.
Schurink en Lemmens , entingen verricht
zijn, maar dat het schijnt, dat deze ongunstigen afloop gehad
hebben. De Heer
Janné zegt dat, voor zoover hem bekend is
aangaande enkele der proefnemingen, de ongunstige afloop
te wijten was aan het niet voldoende in acht nemen der voor-
schriften ; de kalveren waren te jong, 4 weken bijv., terwijl zij
minstens 6 maanden oud dienen te zijn.

De Heer Schurink zegt dat verleden jaar de vraag gesteld
is in de hoop dat uit een ruime beantwoording licht zoude
opgaan; hij apprecieert het werk door de Commissie verricht.
Tevens deelt hij mede, dat hij, uitgaande van de onderstel-
ling dat inentingen nuttig zijn, zelf dergelijke verricht heeft,
met zorgvuldig in acht nemen der gegeven voorschriften.
Hij heeft geexperimenteerd met ie en 2e vaccin, en heeft
de entstof op bindweefselrijke plaatsen ingespoten. Bij het
opnemen van de temperatuur bij de ingeente dieren bleek,
dat deze bij 9 verhoogd, bij 10 verlaagd en bij 2 gelijk ge-
bleven was.

Dit strijdt eenigermate met opgaven van elders en hij weet
er nog geen verklaring voor te vinden. In de afd. Gelderland
werd de opmerking gemaakt dat toch de werking der entstof
uit temperatuursverhooging moest blijken. Nu heeft spreker
onlangs nog 4 malen geënt en, zooals hij met cijfers aantoont,
in alle 4 gevallen temperatuursverhooging waargenomen.

Terwijl spreker overtuigd is dat men zonder gevaar kan
enten, wil hij echter niet de vraag beantwoorden of de entingen
voorbehoedend zullen werken. Hij zou het evenwel gewenscht
achten dat de inentingen in praktijk gebracht werden.

In de vergadering der Geldersch-Overijsselsche Maatschappij
van Landbouw te Tiel is besloten aan de Commissie van
rapport een schrijven te richten, waarin op het belang der entin-
gen zou worden gewezen en instemming met deze zou worden
betuigd. Ook is een som voor inentingen uitgeloofd.

De Heer Hengeveld zegt dat wel is waar een dergelijk
schrijven nog niet bij de Commissie is ingekomen, maar dat hij

-ocr page 18-

het aangenaam vindt indien dergelijke Maatschappijen willen
medewerken.

De Heer Luteyn Mazure doet de vraag of het der Com-
missie niet gebleken is dat bilvuur vooral op zwaren grond
ontstaat en vooral bij dieren van één, hoogstens twee jaren oud.
Hij vond de ziekte steeds aan bepaalde lokaliteiten gebonden
en meent dat lokale oorzaken werkzaam moeten zijn. Deze
op te sporen en te voorkomen zou volgens zijne meening beter
zijn dan het doen van inentingen, alhoewel hij ook hiermede
ingenomen is. Hij zag gaarne dat de Commissie van een en
ander nota nam.

De Heer C. Mazure Sr. voegt hier aan toe dat hij , ge-
durende zijn 3ojarige praktijk op het eiland
Schouwen , 15 jaren
achtereen de ziekte op het zelfde land, slechts eenige bunders
groot, heeft zien optreden.

Ook de Heer v. Dulm is van meening dat goed op den
invloed van den bodem dient gelet te worden, dat voor drainage
en vernietiging van cadavers zorg gedragen dient te worden.
Tot tijd en wijle meer licht in de quaestie zal gekomen zijn acht
hij de inentingen als voorbehoedmiddel een noodzakelijk kwaad.

De Voorzitter beveelt de gemaakte opmerkingen aan de aan-
dacht der Commissie aan en brengt in behandeling het 2" punt
„Nader rapport der Commissie in zake kalf ziekte"

De Heer Thomassen , als rapporteur, zegt dat er slechts een
klein getal rapporten, n.1. 8, ingekomen zijn; hij stelt voor een
overzicht van deze, samen met die van verleden jaar, met con-
clusies in het Tijdschrift mede te deelen en de rapporten dus
hier niet te behandelen, ook met het oog op den tijd.

De Heer v. Dulm zou het betreuren indien de rapporten niet
behandeld werden, men is nu bij een en kan van gedachten
wisselen. De Voorzitter is niet tegen het bespreken mits men
kort zij. De Heer
Thomassen zegt dat de rapporten bijna
alle welbekende zaken bevatten, dat evenwel het rapport van
den Heer v.
Dulm afwijkt van de overige en stelt voor dit te
behandelen. Uit dit, door den Heer v.
d. Sluis voorgelezen
rapport, blijkt dat de steller het ontstaan der ziekte
verklaart
grootendeels volgens de inzichten van Prof. Franck en, op grond
van vele lijkopeningen, het wezen der ziekte opvat als acute
hersenwaterzucht.

-ocr page 19-

De Heer de Jong vraagt of steller een ontstekings-proces, dan
wel stuwing van vocht aannam. De Heer v.
Dulm hecht niet
aan ontsteking, soms aanwezige bloedingen kunnen door rup-
turen ontstaan zijn, waarop de Heer
de Jong antwoordt, dat
hij zich niet goed kan voorstellen hoe rupturen door stuwing
ontstaan kunnen. De Heer v.
Dulm wil niet in wetenschappe-
lijke discussies hierover treden, houdt zich aan zijn bevinding
en geeft den raad nauwkeurige secties te doen.

De Heer Thomassen vraagt hoe een dier, bij zulke verande-
ringen als de Heer v.
Dulm beschrijft, zoo plotseling kan ge-
nezen. De Heer v.
Dulm acht zich niet geroepen een verklaring
hiervan te geven, hoewel hij voor zich de zaak zich wel kan
voorstellen, bijv. door een verplaatsing van het vocht van de
gewichtigste centra.

De Heer Luteyn Mazure kan zich ook niet voorstellen dat
de zaak zoo gelegen is; andere hersenverschijnselen genezen
zoo plotseling niet en dikwerf is een krachtig purgans van
goede werking.

De Heer Hermkes vindt overeenkomst tusschen verschijnselen
van kalfziekte en van anaemie bij den mensch. Hij heeft patienten
wel met sterke stroomen behandeld en beterschap waargenomen,
hoewel van korten duur.

De Heer Fauel merkt nog op, dat bij hersenvliesontsteking
zeer langzame genezing wordt waargenomen.

De Heer de Bruin deelt namens de Commissie mede dat
het voornemen bestaat om een uitvoerig rapport te geven; over
het
wezen der ziekte zal daarin weinig gezegd kunnen worden,
maar het zal belangrijke bijdragen kunnen bevatten tot de
symptomenleer en de therapie. Met dit rapport zal de taak
der Commissie afgedaan zijn.

De Heer Wirtz richt een, volgens hem misschien overbodig,
verzoek tot de Commissie, n.1. om in haar overzicht op te
nemen de voornaamste resultaten van een zeer uitvoerig onder-
zoek dat, deze quaestie betreffende, in Duitscbland heeft plaats
gehad. De Heer
Thomassen zegt dat het plan der commissie
is een geheel geschiedkundig overzicht aan het rapport te doen
voorafgaan.

De Heer v. Dulm zou het betreuren indien de Commissie
haar mandaat neerlel, wanneer de Commissie nog een jaar

-ocr page 20-

diligent bleef en de veeartsen zonden goede sectieverslagen in,
dan zou het rapport uitvoeriger kunnen zijn.

De Heer v. d. Sluis zegt dat de Commissie juist haar taak
als afgedaan wenscht te beschouwen, omdat geene bijdragen
meer inkomen; de beide circulaires , in dezen aan de veeartsen
gericht, hebben weinig resultaten opgeleverd.

De Voorzitter beveelt de zaak verder aan de afdeelingen en
leden dringend aan.

Tot toelichting van de ten vorigen jare door de afdeeling
N.-Br.-Limburg gestelde vraag „
zoude het wenschelijk zijn, dat
de personen, welke castratien of verlossingen verrichten, bewijzen
geven van wetenschappelijke kennis\'\'\'\'
deelt de afgevaardigde van
N.-Br.-Limburg, de Heer
Beel , mede, dat terwijl in een ver-
gadering te
Venlo 6 leden zich voor en 6 leden zich tegen
verklaarden, in een latere vergadering te
Eindhoven de vraag
ontkennend is beantwoord, vooral daar men meende dat het
bezitten van eenigerlei bewijs door zulke personen de kwak-
zalverij op het geheele veeartsenij kundig gebied in de hand
zou werken.

De Heer Köhler zegt dat hij in de afdeeling de vraag
gesteld heeft en wel naar aanleiding van enkele gevallen, met
name te
Altena en Kerkdriel, waar bloedvergiftiging en gangreen
op groote schaal het gevolg waren van een ruwe en onzinnige
wijze van castreeren, welke wijze hij beschrijft.

Uit zulk een handeling spruit groot nadeel voor de eigenaars
voort. De bepaling der wet omtrent het opereeren op gezonde
dieren zet een wijde deur open voor de kwakzalverij. Het
aantal gediplomeerde veeartsen neemt steeds toe , in concurrentie
met empirici te treden gaat niet aan. Zijns inziens zou, indien
het doen van dergelijke operatiën alleen werd toegestaan aan
hen die eenige studie gemaakt hadden, dit reeds tot groote be-
perking van hel ruwe empirisme leiden.

De afd. Utrecht (afgevaardigde de Heer de Bruin) wenscht
geen stappen in deze richting te doen, evenmin de afd. Gelder-
land (afgev. de Hr.
Reimers). Deze laatste afdeeling meende
dat men de kwakzalverij in de hand zou werken en één lid
dier afdeeling was buitendien van meening, dat castreeren eigenlijk
geen veeartsenijkunde kan genoemd worden.

De Heer Reimers is persoonlijk er tegen, omdat men ook

-ocr page 21-

zelf den schijn vermijden moet, door een maatregel als dezen
te vragen, eigenlijk te bekennen dat men tegen het empirisme
niet opgewassen is.

De afd. Zuid-Holland (afgev. de Heer Fauel) meent daaren-
tegen dat de castratiën en verlossingen zooveel mogelijk door
de veeartsen moeten gedaan worden, juist om het empirisme
tegen te gaan.

De afd. Groningen (afgev. de Heer Stempel) zou het uit een
oogpunt van dierenliefde wel zeer wenschelijk achten dat de
bedoelde personen eenige kennis van de dierlijke organisatie
bezaten, maar is overigens tegen het uitreiken van bewijzen.
Evenzoo de afd. Friesland (afgev. de Heer
van Staa).

De vraag in stemming gebracht zijnde, verklaren allen zich
tegen, behalve de afd. Zuid-Holland, die zich vóór de wensche-
lijkheid uitspreekt.

De Heer Luteyn Mazure merkt nog op dat castrateurs wel
altijd noodig zullen zijn; de veearts kan het castreeren niet
bijhouden, zoo gaat het ook dikwijls met verlossingen. Hij
spreekt verder een woord van bemoediging, vooral tot de jonge
veeartsen in hun strijd tegen het empirisme.

Daar de afd. Zuid-Holland de vraag gesteld heeft „ Wat is er
nader bekend omtrent het oprichten van hoefsmidscholen
deelt
de afgev. dier afdeeling mede dat een Commissie benoemd is
om rapport uit te brengen, dat dit rapport echter nog niet
gereed was, maar dat de afd. toch inlichtingen van de algemeene
vergadering wenschte.

De Heer Köhler zegt dat in N.-Brabant de behoefte aan
goede hoefsmeden gevoeld is, dat de Maatschappij van Landbouw
gelden disponibel gesteld heeft voor opleiding aan de smederij der
Milit. Academie te Breda en dat aldaar 3 elèves gevormd zijn.

De Heer Billroth herinnert aan den hoefsmidcursus te Hoorn,
van wege de Holl. Maatschappij van Landbouw.

De Heer van Dulm , die van zijnentwege een hoefsmederij
exploiteert, deelt mede dat hij daaraan gratis gelegenheid tot
opleiding geeft en wekt de collega\'s die in hetzelfde geval ver-
keeren op om zijn voorbeeld te volgen.

De Heer Luteyn Mazure zegt dat de in België opgeleide
hoefsmeden gewoonlijk zeer goed zijn en hij zou het wenschelijk

2

-ocr page 22-

achten dat cursussen, als daar te lande, ook hier bestonden, op
dat goede en wetenschappelijke hoefsmeden over het rijk ver-
spreid konden worden.

De Heer Wirtz , het woord nemende, zegt: dat op de vraag
„wat is nader bekend" geantwoord moet worden „niets." Het
nut van goede hoefsmeden aan te toonen is overbodig; wij
weten dat de Maatschappij van Nijverheid zich voor de zaak
gespannen heeft. Z. Exc. den Min. van Oorlog dient dank ge-
zegd voor de gelegenheid in enkele garnizoenen geopend voor
a. s. hoefsmeden om zich te bekwamen. Aan het departement
is men van meening dat ook in andere garnizoenen gelegenheid
zal gegeven worden, indien er aanvrage bestaat en er levend
materiaal (bijv. bij een bereden korps) voorhanden is. Aan de
smederij van \'s Rijks Veeartsenijschool bestaat ook voor enkelen
gelegenheid om zich te bekwamen, van die gelegenheid is ook
wel gebruik gemaakt, maar daar natuurlijk nooit vooruit te ver-
zekeren valt of hieruit een bestaan zal voortvloeien, en dit toch
meestal gevraagd wordt, houdt het bezoek op.

Er zijn ook voorstellen geopperd om bijv. te Amsterdam een
hoefsmidschool, met een veearts aan het hoofd, op te richten
en van andere zijde is ook reeds de zaak practisch aangevat.
Zoo is in Holland\'s Noorderkwartier door den Heer
Hengeveld
een cursus gegeven, daarbij geadsisteerd door den onderwijzer
in hoefbeslag aan \'s Rijks Veeartsenijschool. Wordt zulks meer
gedaan, en wordt de belangstelling en de lust opgewekt, dan
zal de Regeering ook wel van zich laten hooren.

De Heer C. Mazure Sr. verwacht niet veel van inmenging
der Maatschappij en hij gelooft ook dat de lust in het algemeen
bij de smeden niet groot zal zijn, daar de betaling ten platten
lande slecht is; misschien zou het aanbeveling verdienen het vak
aan ambachtscholen te onderwijzen.

De Heer van Dulm meent dat het niet voldoende is goede
hoefsmeden te vormen, men moet ze ook steunen en vindt
dat dit ligt op den weg der Provinciale Staten, die ook stand-
plaatsen zouden kunnen aanwijzen. In die richting tracht hij
in Gelderland te werken.

De Heer Wirtz zegt dat toen het Depart. van Binn.
Zaken had medegedeeld dat er gelegenheid tot opleiding be-
stond, velen meenden dat er eene maatschappelijke positie, een

-ocr page 23-

plaatsing achter zat. Toen dit bleek niet zoo te zijn, kwam
er niemand.

Toch, zegt de Heer Janné, kan een goed hoefsmid een
flink bestaan hebben, hem zijn hiervan voorbeelden bekend,
hun werk strekt hen tot aanbeveling.

De Heer Thomassen meent dat uitsluitend hoefsmid te zijn,
al is men het nog zoo goed, niet voldoende zal opleveren; de
Heer
Janné is van meening dat een goed hoefsmid het andere
werk ook wel kunnen en krijgen zal.

De Heer Billroth zegt dat de cursus van den Heer Henge-
veld
uitstekende gevolgen gehad heeft en heldert dit door voor-
beelden op; dergelijke cursussen zullen volgens hem altijd zeer
veel goeds doen.

De Voorzitter vraagt of de Heer Wirtz wenscht dat aan
Zijne Exc. den Minister van Oorlog,
namens de Maatschappij,
dank gezegd wordt voor het door Zijne Exc. gedane in zake
opleiding van hoefsmeden. De Heer
Wirtz zegt, ofschoon hij
het niet geopperd heeft, dit toch een goed denkbeeld te vinden,
waarop besloten wordt in dien zin aan den Minister te schrijven.
Gekomen aan de rubriek „
Vrije mededeelingen\'\' wordt door den
Heer
Billroth een geval medegedeeld van een rund, dat bleek
te lijden aan tuberculose op longen- en ribbenpleura en op het
peritoneum. De voedingstoestand was overigens goed. Hij
wenschte de billijkheid van al of niet afkeuren te bespreken
maar laat dit na, met het oog op het vergevorderde uur.

De Heer van Dulm releveert een punt, opgemerkt door de
boutvuurcommissie, n.1. dat de ziekte zou voorgekomen zijn
bij kalveren, die alleen melk of lijnmeel gebruikten. Hij oppert
twijfel of de betreffende landbouwer in zijn opgave wel eerlijk
geweest is.

De Heer Beel wil nog de verscherping der Veeartsenijkundige
wet
ter sprake brengen, maar de Heer Janné zegt, dat in
afd. N.-Br.-Limburg, waar het punt ter sprake geweest is,
de meerderheid er zich tegen verklaard had. Daarom wordt
dan ook besloten het punt niet voor de volgende algemeene
vergadering te stellen.

Verder wijst de Heer Janné er op dat in een der vergade-
ringen \'der afd.
N.-Br.-Limburg door den Heer Köhler bezwaar
gemaakt is tegen entingen tegen boutvuur, wegens de moeielijk-

-ocr page 24-

heid om aan entstof te komen. Spreker vermeldt nu dat de
entstof in den handel te verkrijgen is tegen ƒ 1
,20 voor 10 stuks
vee. Hij vertoont ook de droge stof, ie en 2e vaccin, geleverd
door Marett en Fromage.

De Voorzitter deelt ten slotte nog mede dat van Dr. Zwaar-
demaker
bericht is gekomen dat hij verhinderd was de ver-
gadering bij te wonen , hij heet den nieuwbenoemden Onder-
Voorzitter welkom als zoodanig, bedankt het eerelid Dr.
Wirtz
voor zijne aanwezigheid, de leden voor hunne trouwe opkomst
en sluit hierop de vergadering.

Utrecht, 18 September 1888.

De Voorzitter,

M. G. de Bruin.

De ie Secretaris,

v. d. Harst.

YERSLAG VAN DEN TOESTAND DER
MAATSCHAPPIJ OYER 1887/1888.

Het Hoofdbestuur, voldoende aan art. 23 van het Reglement,
heeft de eer het volgende
verslag aan de 27° Alg. Vergadering
uit te brengen. Het aantal leden is wederom met een ntal
toegenomen en bedraagt thans
186. Twee nieuwe afdeelingen,
n.1. Zeeland en Noord-Holland hebben zich geconstitueerd,
hierdoor is natuurlijk een verschuiving der leden ontstaan. Het
ledental is als volgt.

Algemeene Afdeeling

21

Afd. Friesland

20

„ Gelderland

17

„ Groningen

!9

„ N.-Brabant-Limburg

26

„ N.-Holland

18

„ Z.-Holland

16

„ Utrecht

37

„ Zeeland

12

Totaal 186 leden.

-ocr page 25-

Verslagen zijn ingekomen van de afdeelingen Gelderland,
Utrecht, Friesland, Groningen en N.-Brab.-Limburg. Deze ver-
slagen zullen als bijlagen in het Tijdschrift opgenomen worden.

Voor de Bibliotheek zijn ontvangen: Feestrede, uitgesproken
ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan der Maatschappij; De
nadeelen der tegenwoordige muntregeling door J.
Dinger te
Batavia; Verslag aan den Koning over de bevindingen en hande-
lingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht over 1887 ; het
Programma voor \'s Rijks Landbouwschool, cursus 1888/89.

Tevens werden toegezonden, naar gelang van verschijnen, in
ruil voor het Tijdschrift, afleveringen van:

Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië.

Weekblad v./h. Tijdschrift voor Geneeskunde.

Veeartsenijkundige bladen van de Vereeniging tot bev. der
Veeartsenijkunde in Ned.-Indië.

Maandblad der Holl. Maatschappij van Landbouw.

Réceuil de médecine vétérinaire.

L\'Echo vétérinaire.

Répertorium für Thierheilkunde.

American Veterinary Review, en The Journal of Comperative
Medecine and Surgery.

Aangekocht werden Dl. I en Dl. II van het Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde en Veeteelt, welke in de bibliotheek ontbraken,
terwijl eveneens aangeschaft werd het feestnummer van het Tijd-
schrift voor Geneeskunde , uitgegeven ter gelegenheid van het
Donders jubileum.

Ingevolge opdracht van de 26e Alg. Verg. werd bij schrijven
van 2 Oct. 1887 namens de Maatschappij dank gezegd aan
Z.Exc. den Minister van Oorlog voor de door hem gegeven ge-
legenheid tot opleiding van hoefsmeden.

Op 14 Nov. 1887 is een schrijven ingekomen van de com-
missie in zake boutvuur, met verzoek om de toegestane subsidie
van ƒ 50, met ƒ 100 te verhoogen , ten einde in staat te zijn
bij eventueele verliezen bij proefentingen de eigenaren schadeloos
te kunnen stellen. In een daarnevens gaande toelichting wordt
gezegd, dat ook vooral daarom een verhooging van subsidie
gewenscht wordt, omdat volgens meening der Commissie meer
kans zou bestaan tot verkrijging eener subsidie van het Rijk ,
indien in een request, daartoe strekkende, er op gewezen kon

-ocr page 26-

worden dat ook de Maatschappij doet wat zij kan. Nader
kwam nog een schrijven, waaruit bleek dat het wenschelijk
geacht werd dat een aanvrage om Rijks subsidie zou uitgaan,
niet van de Commissie , maar van de Maatschappij.

In de op 27 Nov. d. a. v. gehouden Hoofdbestuursvergade-
ring werd deze zaak besproken en besloten i°. de gevraagde
subsidie als crediet toe te staan, behoudens nadere goedkeuring
der a. s. Alg. Verg. ,
2". Aan Zijne Exc. den Min. van Binn.
Zaken, in overleg met de boutvuurcommissie, een verzoekschrift
tot het toestaan eener rijkssubsidie te richten. In de beste ver-
wachting werd dit verzoekschrift na eenigen tijd verzonden, maar
het antwoord luide „dat voor zulke proefentingen voor alsnog
geen subsidie door de Regeering kon worden verleend."

In Maart 1888 kwam bij het Hoofdbestuur een voorstel in
van de afd. Utrecht, om van wege de Maatschappij een afge-
vaardigde te zenden naar het Congres voor tuberculose in Juli
1888 te Parijs te houden.

De Secretaris zond dit voorstel aan de leden van het Hoofd-
bestuur en, daar geen eenstemmigheid van meeningen daaromtrent
bleek te heerschen , werd het behandelen van het voorstel verdaagd
tot de Hoofdbestuursvergadering van Mei 1888.

In deze vergadering werd uitvoerig over de wenschelijkheid
en uitvoerbaarheid gesproken en ten slotte besloten dat het
Hoofdbestuur, rekenende op de instemming der Alg. Ver-
gadering, den Heer
Thomassen zou uitnoodigen de Maat-
schappij op het Congres te willen vertegenwoordigen. De
Heer
Thomassen verklaarde zich bereid om tegen vergoeding
van reiskosten en lidmaatschap de taak op zich te nemen en
in de eerstvolgende Alg. Verg. verslag uit te brengen. Het
Hoofdbestuur zorgde voor een congreskaart, welke den Heer
Thomassen ter hand gesteld werd. In dezelfde vergadering
werd ook het programma voor de
27e Alg. Verg. besproken en
vastgesteld.

De loopende zaken der Maatschappij werden door het Hoofd-
bestuur geregeld afgedaan.

Het Tijdschrift, 15e deel, is geregeld verschenen en vond
wederom van vele zijden hooggeschatte medewerking.

Aan het slot van dit verslag rust op het Hoofdbestuur nog
de treurige plicht gewag te maken van het overlijden van de

-ocr page 27-

H.H. Montens te Zevenbergen, A. Th. Verhaar teUtrechten
L.
van Driel te Stratum. Aan hunne nagedachtenis is in het
Tijdschrift een welverdiende hulde gebracht.
Utrecht, 15 Sept. 1888.

De iste Secretaris
VAN DER HARST.

PROGRAMMA

der Zeven en Twintigste Algemeene Vergadering , op Zaterdag 15 September
1888, des morgens ten li1/, ure, in het Gebouw voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht.

A. Huishoudelijke Werkzaamheden.

1. Indienen van de volmachten der Afgevaardigden van de
bijzondere Afdeelingen.

2. Notulen der 26" Algemeene Vergadering.

3. Verslag van den toestand der Maatschappij.

4. Rekening en Verantwoording van den Penningmeester.

5. Benoeming van een Voorzitter, tengevolge van periodieke
aftreding.

6. Benoeming van eene „Commissie van Redactie" voor het
Tijdschrift.

7. Wijziging van het reglement.

Tot toelichting van punt 7 diene, dat bij het Hoofdbestuur
een voorstel is ingekomen van de afdeeling Noord-Holland,
luidende: Herziening der hoofdstukken V en VI van het Regle-
ment der Maatschappij, met het doel eene, naar hare meening,
zeer gewenschte en meer doelmatige wijze van algemeen bestuur
te verkrijgen.

De afdeeling stelt zich voor, dat dit doel in hoofdzaak te
bereiken zal zijn :

1. Door uitbreiding van het Hoofdbestuur, door toevoeging
aan de vijf leden van een gedelegeerde van iedere afdeeling (te
kiezen door de afdeelingen).

2. door uitbreiding van de bevoegdheid van het op die wijze
samengestelde Hoofdbestuur.

-ocr page 28-

Behalve het voorstel der Afd. N.-Holland is door het Hoofd-
bestuur ook de vraag behandeld of geen wijziging aan te
brengen zou zijn in art. 25, Hoofdstuk V, betrekking hebbende
op reiskosten der leden, en heeft buitendien de Penningmeester
der Maatschappij de wenschelijkheid betoogd van het opmaken
en inleveren eener begrooting, welke, vastgesteld zijnde, niet
zonder goedkeuring der Algemeene Vergadering tot zeker bedrag
overschreden zou mogen worden. Ofschoon het Hoofdbestuur
in dezen geen praeadvies wenscht uit te brengen, acht het zich
toch verplicht mede te deelen, dat zich dikwerf bij hem de
vraag voordoet hoever gegaan kan worden en of de afdeelingen
genomen besluiten goedkeuren zullen. Zoo is bijv. door het
Hoofdbestuur voorwaardelijk toegestaan een crediet van f 150
ten behoeve van de Commissie voor boutvuur, zoo is besloten
een afgevaardigde van de Maatschappij te zenden naar het Con-
gres voor tuberculose te Parijs, zoo vond het Hoofdbestuur
vrijheid om de gelden toe te staan aan de redactie van het
Tijdschrift voor het doen reproduceeren van het portret van
wijlen den Heer
Verhaar. Het Hoofdbestuur vertrouwt wel
dat de afdeelingen deze besluiten zullen goedkeuren, maar acht
het in dergelijke gevallen veiliger vooruit te weten of de afdee-
lingen medegaan.

Buitendien zou het benoemen eener Commissie uit de afdee-
lingen, toegevoegd aan het Hoofdbestuur, en met dit, belast
bijv. met het goedkeuren van notulen, verslag, rekening en
verantwoording, veel kunnen bijdragen tot het
doel der Alg.
Vergadering, doordien tijd zou gewonnen worden tot het be-
spreken van veeartsenij kundige onderwerpen.

Het slotartikel van het Reglement bepaalt, dat indien 2/3
der stemhebbende leden der Alg. Vergadering wijziging verlangt
van het Reglement, twee leden zullen benoemd worden, die
met den Voorzitter der Maatschappij de Commissie zullen uit-
maken tot herziening van het Reglement.

Die Commissie moet vóór 1 Mei van het volgende jaar haar
oordeel over de verlangde wijzigingen uitbrengen, welk oordeel,
met voorstellen, in het programma voor de volgende Alg. Verg.
opgenomen en vóór alle andere voorstellen, etc. behandeld
moet worden.

-ocr page 29-

B. Behandeling van opgegeven onderwerpen.

1. Voorstel tot oprichting van een gedenkteeken voor wijlen
den Heer
A. Th. Verhaar.

Toelichting. De Secretaris der afd. Gelderland zond 10 Fe-
bruari 1888 aan het Hoofdbestuur het volgende schrijven : ,,In
de vergadering van 31 Jan. 1888 — der afd. Gelderland — is
met algemeene stemmen uitgesproken, dat het een behoefte is
een gedenkteeken ter nagedachtenis van wijlen den Heer
A. Th. Verhaar op te richter, op het terrein van de Veeart-
senijschool."

„Als Secretaris ben ik gemachtigd geworden daarover in
correspondentie te treden met den Directeur der School en met
het Hoofdbestuur, met het beleefd verzoek aan het laatste, deze
gedachte als punt voor de behandeling op de a. s. Algemeene
Vergadering te willen merken."

,,Tevens geven wij u in overweging buiten den gewonen gang
van zaken reeds vóór den traditioneelen tijd van verzending der
programma\'s van de werkzaamheden der Alg. Verg. de leden
van het voorstel onzer afdeeling in kennis te stellen."

Aan dit verzoek is voldaan (zie Tijdschr. Dl. XV, afl. 3, p. 259).

Het is het Hoofdbestuur gebleken, dat wel vele veeartsen
willen samenwerken om een blijvende hulde te brengen aan de
nagedachtenis van den Heer
Verhaar , maar tevens dat hun
meening is, dat zulks niet moet uitgaan van de Maatschappij.
Het Hoofdbestuur is van dezelfde meening.

2. Het is wenschelijk, dat van Regeeringswege verplichte
keuring van vleesch in ons land wordt ingevoerd
(in te

leiden door den Heer D. A. de Jong Jz., Afd. Utrecht).

3. Op welke wijze zou men in plattelandsgemeenten op de
minst kostbare wijze de meest doeltreffende vleeschkeuring
kunnen invoeren?
(Afd. Friesland).

4. Toezicht op vilderijen (Afd. Gelderland).

5. Ontsmetting bij miltvuur (Afd. Gelderland).

C. Vrije mededeelingen over Veeartsenijkunde, Veeteelt, en
aanverwante vakken.

Vastgesteld door het Hoofdbestuur, te Utrecht, 13 Mei 1888.

De 1 ste Secretaris ,
Dr. L. J. VAN DER HARST.

-ocr page 30-

OVERZICHT VAN HET GELDELIJK BEHEER DER MAAT-
SCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEEARTSENIJ-
KUNDE IN NEDERLAND OVER
1887.

Ontvangsten.

Saldo anno

passato.

/

1310,78\'

Contributie

der

Afd.

Gelderland.

h

48,00

»

»

»

Utrecht (over 1886).

jj

93.°°

>>

55

»

Groningen.

»

63,00

jj

>j

jj

N.-Brab. en Limburg.

jj

78,00

»

>>

Zuid-Holland.

jj

63,00

jj

»

»

Friesland.

»

48,00

jj

»

»

Leden.

jj

187,50

Utrecht (over 1887).

Memorie.

/

1891,28*

Uitgaven.

Incasso.

/

4,15

J. L. Beijers, te Utrecht, drukwerk.

»

347.85

D. F. van Esveld , redactiekosten en

verschotten. „

45,58

L. J. van der Harst, id.

52,22

H. J. Stempel , reiskosten.

w

35J°°

D. van der Sluijs , verschotten.

jj

4.81

B. J. Aalbers, reiskosten.

n

6,00

Kamerhuur.

jj

5i°°

D. F. van Esveld, feestcommissie.

»j

298,75

Briefporten.

}y

2,5°

Contanten in kas.

v

1089,42»

/

1891,28\'

Kinderdijk, 31 December 1887.
S. E. et O.
De Penningmeester,
B. J. AALBERS.

-ocr page 31-

KORT VERSLAG
VAN DE 27ste ALGEMEENE VERGADERING,
GEHOUDEN OP 15 SEPTEMBER 1888 TE UTRECHT.

De Voorzitter, wegens ambtsbezigheden afwezig zijnde, werden
de aanwezigen door den
Onder- Voorzitter welkom geheeten.

Alle afdeelingen, behalve de afd. N -Br. Limburg, waren ver-
tegenwoordigd.

Notulen en jaarverslag, door den isten Secretaris opgemaakt en
voorgelezen, werden goedgekeurd.

Uit de Rekening en Verantwoording van den Penningmeester,
later door een daartoe benoemde Commissie nagezien en goed-
gekeurd, bleek dat de kas op i Jan. 1888 een batig saldo
aanwees van 1089,42 s.

Ter voorziening in de periodieke aftreding werd met alge-
meene stemmen op eene na, de Heer D.
F. van Esveld tot
Voorzitter benoemd. De benoemde aanvaarde de betrekking
onder dankzegging voor het in hem gestelde vertrouwen.

Bij de benoeming van eene „Commissie van Redactie voor
het Tijdschrift" ontstond discussie, doordien de afd.
Gelderland
uitbreiding der Commissie wenschte, welke wensch door den
afgevaardigde werd gemotiveerd.

Evenwel werd besloten, tot tijd en wijle een bepaald voorstel
der
afd. Gelderland bij de Commissie tot herziening van het
reglement (zie onder) inkomt, en door deze dien ten gevolge
mogelijk wijziging voorgesteld wordt, de redactie in handen te
laten van
drie leden.

Bij stemming werden de drie tegenwoordige redacteuren her-
benoemd en werd de benoeming door hen aanvaard.

Het voorstel der afd. N -Holland in zake herziening van het
reglement (zie programma) werd met algemeene stemmen aan-
genomen , in dien zin, dat het
wenschelijk geacht werd het
reglement op sommige punten te wijzigen. De vergadering be-
noemde tot Commissie van herziening den Voorzitter, benevens
de H.H.
Stempel en Hengeveld , die zich bereid verklaarden
als zoodanig op te treden. De Voorzitter drong er op aan,
dat de afdeelingen de gewenschte wijzigingen
vóór 1 Jan. 1889

-ocr page 32-

ter kennis der Commissie zouden brengen. Dat het Hoofdbestuur
een crediet van ƒ igo geopend had ten behoeve der Commissie
voor „boutvuur" en dat de Heer
Thomassen de Maatschappij,
op kosten van deze, op het congres voor tuberculose te Parijs
(Juli 1888) vertegenwoordigd heeft, werd door de vergadering
goedgekeurd.

Tevens werd besloten, dat de Maatschappij zich zal laten
vertegenwoordigen op het „
congres international" in 1889 te
Parijs te houden; de keuze van den vertegenwoordiger wordt
aan het Hoofdbestuur overgelaten.

De Heer Thomassen bracht na de pauze verslag uit over het
congres door hem te Parijs bijgewoond, welk verslag in deze
aflevering van het Tijdschrift is opgenomen.

De Heer Hengeveld gaf een overzicht van hetgeen door de
Commissie in zake „
inentingen als voorbehoedmiddel tegen bout-
vuur
" verricht is. (Ook dit verslag zal in het Tijdschrift ver-
schijnen). Het bleek o. m. uit dit overzicht, dat het Hoofd-
bestuur een crediet had toegestaan voor schadeloosstelling bij
eventueele verliezen ten gevolge der entingen, dat de Regeering
voor als nog geen termen vond om subsidie voor proefentingen
toe te staan, maar dat de Commissie toch entingen verricht
had op
115 stuks jong vee bij Pannerden. Deze entingen
hebben q. t. geen nadeelige gevolgen gehad en schijnen tot nu
toe voorbehoedend gewerkt te hebben. De Commissie durft de
entingen gerust aan te bevelen. Het mandaat der Commissie
wordt op haar verzoek voor een jaar verlengd.

De Commissie voor „kalfziekte" bracht bij monde van den heer
Thomassen een uitvoerig rapport uit, hetgeen ook een plaats in
het Tijdschrift vinden zal, en dat zich wegens de vele bijeenge-
brachte zaken niet tot een kort verslag eigent.

Aangaande het voorstel tot oprichten van een gedenkteeken
voor wijlen den Heer A.
Th. Verhaar was de meerderheid het
eens, dat het initiatief daartoe niet moest uitgaan van de Maat-
schappij , maar dat leerlingen en vrienden, indien deze behoefte
aan een gedenkteeken gevoelden, de oprichting in die hoe-
danigheid moesten voorbereiden, waarbij de Maatschappij dan
wellicht steun kon verleenen.

Na eene uitvoerige inleiding, in welke vooral de wijze ge-
schetst wordt op welke de vleeschkeuring heden ten dage in de

-ocr page 33-

meeste gemeenten geschiedt, kwam de Heer de Jong tot de
conclusie dat het wenschelijk is, dat de Regeering de keuring
over het geheele land bij de wet regele.

Na veel over en weer spreken bleek het, dat men het eens
was wat betreft de wenschelijkheid eener algemeene regeling en
werd aan het Hoofdbestuur opgedragen een adres tot de
Regeering te richten, waarin wordt aangedrongen op een Rijks
wet tot keuring van alle vee en vleesch, dat voor consumptie
bestemd is.

Na nog eenige besprekingen omtrent hetgeen in zake vleesch-
keuring ten platte lande
zou moeten geschieden, waarbij opge-
merkt werd dat een Rijkswet ook die keuring zou regelen en ,
nadat dezelfde opmerking omtrent het
toezicht op vilderijen gemaakt
was, bracht een der leden (de Hr.
Reimers Jr.) ter sprake het
Kon. Besl., regelende maatregelen bij besmettelijke veeziekten te
nemen, en wilde een meening uitlokken omtrent het daarin be-
paalde ten opzichte van varkensziekte. Men was het er over
eens dat de bepalingen ten deze nadeelig zijn èn voor veeartsen
èn voor landbouwers, maar gaf den spreker in overweging, met
het oog op den vergevorderden tijd , dit punt in de a. s. Alge-
meene Vergadering nader ter sprake te brengen.

Door de H.H. Thomassen, Laméris en van Leeuwen werden
nog enkele waarnemingen uit de praktijk medegedeeld.

Oct. 1888. De iste Secretaris

VAN DER HARST.

Bijlagen.

VERSLAG

DER AFDEEL1NG N.-BR. LIMBURG DER MAATSCHAPPIJ TER
BEV., DER V. A. K. 1888.

De i7de afdeelingsvergadering had plaats op Maandag 13 Aug. \'88
te Venlo, Hotel Huigens.

Er waren twaalf leden tegenwoordig.

De ondervoorzitter, de Heer H. Billekens uit Weert, neemt
den zetel in van den overleden voorzitter (de Heer
van

-ocr page 34-

Driel) en opent de vergadering, waarbij hij met diep leedwezen
op de ledige plaats wijst. In korte maar warme woorden werd
hulde gebracht aan den overleden president, die steeds met
ijver en volharding was werkzaam geweest voor ons vak en de
afdeeling N.-Braband & Limburg.

De Heer Köhler telegrafeert niet te kunnen verschijnen,
waarop de Heer
Beel diens plaats als secretaris inneemt; de
notulen worden met eene opmerking van den Heer
Houba
goedgekeurd; deze bestond daarin, dat niet alle 4000 sauzijsjes
tot vergiftiging hadden aanleiding gegeven zooals de notulen
vermelden, maar slechts enkele, waarop alle gezamenlijk werden
in beslag genomen.

De rekening en \'t verslag van den afgevaardige der 2Óste alge-
meene vergadering worden goedgekeurd.

Tot afgevaardigde voor de 2 7ete algemeene vergadering
werd benoemd de Heer
Beel en tot plaatsvervanger de Heer
Vlamings.

Vervolgens werd het algemeen programma uitvoerig besproken.

Behalve de H.H. v. d. Wurf, paardenarts ie kl. en Bloemen
te Wijk (Maastricht) werd op voorstel van den Heer Montens i
collega P. den Ouden te Zevenbergen ook als lid aangenomen.

Als i8de vergaderingsplaats werd Eindhoven aangewezen, terwijl
een voorstel der afdeeling Gelderland om de volgende vergade-
ring gezamenlijk te doen plaats hebben werd verworpen.

Tot voorzitter werd benoemd de Heer H. Billekens uit
Weert en tot ondervoorzitter de Heer
Montens, districtsveearts
voor N.-Brabant.

Bij de verloting van een nieuw boek over V. A. K., welke
jaarlijks ten voordeele der aanwezige leden plaats heeft, was
den Heer v.
d. Munckhof uit Boxmeer de gelukkige winner.

Wat betreft het laatste nummer van \'t programma, n. m. de
vleeschkeuring, in te leiden door den Heer H.
Billekens , zoo
zegt deze, dat dit eene onnauwkeurigheid van den Secretaris
was, aangezien hij wel verzocht had , naar aanleiding van het
hoofdprogram, de
Vleeschkeuring op onze programma\'s te drukken
maar niet dat hij deze zou inleiden.

De voorzitter zegt dat er nog steeds veel slecht vleesch gegeten
wordt en dat men door eigenaars bij keuring ook dikwijls misleid
wordt aangaande de ziekte oorzaak.

-ocr page 35-

De Heer Houba wenschte een omschreven idee van den
voorzitter te vernemen. Volgens hem zou verplichte kennis-
geving bij de Burgemeesters den geschiksten weg zijn. De Heer
Montens achtte dit moeilijk wegens de uiteenloopende ideën
der burgervaders, die er dikwijls zelve in betrokken zijn; de
Hr.
Vlamings wenschte uitspraak dat vleeschkeuring noodzakelijk
is en ten 2e dat men zich wenden zou tot den geneeskundige
inspecteur.

De Heer Janné wees op de ongelijke verdeeling der
veeartsen over \'t land, wat de zaak niet zoude vergemakkelijken;
hij omschrijft een voorstel hetgeen de afgevaardigde ten advies
aan de algemeene vergadering heeft over te brengen, n.m. dat
men bij de hooge regeering stappen doe ter verkrijging van
verplichtte rijks-vleeschkeuring, door gediplomeerde veeartsen,
ten minste door veeartsen; dit wordt met algemeene stemmen
aangenomen.

De Heer Beel schetste met enkele woorden den achteruitgang
van den Limburgschen veestapel en wenschte dat de vergadering
stappen deed bij \'t gewestelijk bestuur om hierin door ingrijpende
maatregelen verandering te doen brengen; vooral den invloed
van slechte stieren werd door hem aangehaald en hij meende dat
het mogelijk zou zijn door invoering van een provinciaal regle-
ment voor keuring van alle fokvee, evenals dit in N.-Brabant
bestaat, eene groote verbetering aan te brengen.

De vergadering meende dat dit niet direct van ons moet
uitgaan, maar besloot eenparig een adres te richten aan het
hoofdbestuur der maatschappij voor landbouw ter verkrijging van
een prov. reglement voor
keuring van fokvee.

Naar aanleiding van \'t prov. reglement in N.-Brabant werden
van enkele leden klachten gehoord dat de veeartsen slechts bij
de keuring een adviseerende stem hadden. De Heer
Vlamings
meende dat direct wenden tot gedep. staten het best was; de
vergadering nam besluit als volgt:

De afd. N.-Brabant & Limburg acht het noodzakelijk, dat
veeartsen in keuringscommissien niet een adviseerende maar ge-
wone stem krijgen , dus als gewoon lid.

Niets meer aan de orde zijnde werd de vergadering ge-
sloten en verzamelden allen zich aan tafel, waar men in zeer
gezellige stemming den overblijvenden tijd doorbracht en

-ocr page 36-

menige oude geschiedenis uit den goeden ouden tijd ten
berde bracht.

Het voorloopig aantal leden bedraagt negen-en-twintig,
Almkerk, 9 September \'88.

De Secretaris

KÖHLER.

Aan den Heer isten Secretaris der Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in
Nederland.

Ter voldoening aan Art. 14 van het Reglement der Maat-
schappij heb ik de eer U mede te deelen, dat de naamlijst der

i de afd. Friesland is als

volgt:

J. M. D. Westholz

Leeuwarden.

R. Boer Hz.

St. Anna Parochie.

P. C. Buiterse

Harlingen.

K. Bergsma

Irnsum.

H. Feenstra

Oosterwolde.

J. M. A. Zwart

Schrans- Huizum.

J. Jansma

Joure.

H. F. Eggink

Beesterzwaag.

H. C. Pol

Witmarsum.

E. Sytsema

Kollum

g. van der meulen

Menaldum,

H. Hibma

Sexbierum.

B. J. C. Hubenet

Dokkum.

J. de Boer

Wolvega.

P. Y. Ypes

Ferwerd.

J. Plet

Heerenveen.

J. de Vries

Hallum.

T. Bosma

Wommels.

J. T. van Lohuizen

Lemmer.

H. van Staa

Sneek.

De werkzaamheden der Afd. hebben bestaan in het houden
van twee vergaderingen, één in de maand Augustus, bezocht
door
9 leden, en één in de maand December, bezocht door 10
leden, beide te Leeuwarden.

-ocr page 37-

Op die vergaderingen zijn, behalve meerdere vrije mededee-
lingen en opmerkingen over verschillende onderwerpen, de vol-
gende punten behandeld:

Bespreking over de zoogenaamde Hoornziekte;

De droes der paarden is geen evolutieziekte, maar van zuiver
contagieusen aard;

Wat is de oorzaak van blijven liggen der koeien na zware
verlossingen ?

Welke resultaten heeft men gezien van het subcutaan gebruik
van sulph. eserini?

Uit welke ziekteverschijnselen bij koeien kan men besluiten
tot lever- en nieraandoening ?

Op welke wijze zoude men in plattelandsgemeenten op de
minst kostbare wijze de meest doeltreffende vleeschkeuring
kunnen invoeren?

Het laatste punt werd aan het Hoofdbestuur opgezonden ter
behandeling in de Algemeene Vergadering.

Dit jaar werd het ledental der Afdeeling vermeerderd met
vier, alle jonge veeartsen die zich in Friesland hebben gevestigd.
De Heer
van Lohuizen is echter weer van hier vertrokken
naar Borculo.

Sneek, 4 Mei 1888.

De Secretaris der Afd. Friesland
H. VAN STAA.

VERSLAG DER AFDEELING GELDERLAND.

(Over het tijdvak Mei 1887 tot Mei 1888).

Het is mij een genoegen U een Verslag te kunnen aanbieden
loopende over het tijdvak van 1 jaar, waarin wij ons weder
verheugen mochten 2 malen een gedeelte, al was het ook maar
telkens een klein gedeelte, van Gelderland\'s veeartsen ter bespre-
king hunner belangen bijeen te zien. Telde onze afd. ook al
16 leden, dezelfde van het vorige tijdvak (thans 17 door toetre-
ding van den Heer W.
de Beyl te Barneveld), het hoogste getal
der vereenigden heeft de zes niet overschreden-

In de Sept. verg. van 1887 heeft de Heer G. W. V. Arntz

3

-ocr page 38-

eenige opmerkingen betreffende het gebruik van eserine en pilocar-
pine, subcutaan aangewend, medegedeeld. Hij wees op het groote
verschil dat wordt waargenomen bij enkele individuen, zoowel
aangaande den duur van af het oogenblik der injectie tot op
de eerste verschijnselen, als wat de graad van werking betreft
en meent dat beide geneesmiddelen het meeste nut kunnen
stichten in acute gevallen; hij beval het fabrikaat van
Merck
ten gebruike aan.

Wegens afwezigheid, met kennisgeving, van den Heer van
Dulm had de bespreking over de oprichting van een Geldersch
paardenstamboek, op de agenda voor deze vergadering vermeld,
eerst in de voorjaarsverg. van 1888 plaats , op een oogenblik
dat het Hoofdbestuur der G. O. M. v. L. zich reeds ten gunste
van een zelfstandig Geld. paardenstamboek, in tegenstelling van
een Nederlandsch, had uitgesproken.

Zoodanig was ook het gevoelen der meerderheid van onze
vergadering.

De Heer van Dulm vestigde de aandacht op de mededeeling
van zijn waarnemingen op het gebied van hondsdolheid.

Hij begon met te zeggen dat sommige deskundigen bij dol-
heid veel wenschen te zien. Hij is \'t er mee eens, waar
Hertwig
zegt: „De ziekte kan zich door zeer geringe symptomen uiten",
en op een andere plaats: „Het is hoogst nuttig in vele gevallen
een nauwkeurig onderzoek, maar ook een voortgezette observatie".

De moeilijkheid der diagnose wordt verhoogd door slechte
inlichtingen van den kant der eigenaren.

Hij meent dat de scheiding tusschen de stille en de razende
vorm clinisch gewettigd is. Als hoofdkenmerken van den stillen
vorm gaf spreker als voorboden aan : veranderd gedrag, hoewel
dit niet zoo opvallend is als bij den 2aen vorm; het hangen der
onderkaak; indien de verlamming het toelaat, worden nog drink-
en eetlust opgemerkt, met moeilijk kauwen en slikken; soms
teruggave van het reeds ingeslikte, soms ook speekseluitvloeiing.

Over \'t algemeen een kalm gedrag, geen neiging tot weg-
loopen of bijten; eigenaardig evenwel is het met den bek vast-
houden van een voorgehouden stok, zonder daarbij te brommen,
weinig of niet blaffen, zwakte van het achterstel, invallen der
flanken, welk laatste symptoom evenwel in de iste drie dagen
soms weinig geprononceerd is.

-ocr page 39-

Bij den razenden vorm is het humeur geheel anders. Hier kan
men duidelijker een voorloopig stadium onderscheiden. Ver-
schijnselen door spreker bij dezen vorm opgemerkt zijn :

Zeer veranderd gedrag met neiging tot wegloopen en weg-
kruipen ; het eten van vreemde zaken, waarop soms braken
volgt; een vrij goede eetlust kan aanwezig zijn.

De manie om te bijten schijnt geheel planloos te zijn, en
zonder waarschuwing.

De zieke loopt met laaggehouden kop op het te bijten voor-
werp toe en grijpt met meer nijd vast, doch alweder zonder
geluid te geven.

De stem is veranderd; veel en aanhoudend blaffen, in andere
gevallen echter weinig.

Aan de oogen merkte spreker een eigenaardig turen en
knippen met de oogleden.

In de eerste 2 dagen is de algemeene toestand dikwijls nage-
noeg gewoon; hierna echter een spoedig invallen der flanken,
vermageren, in één woord de hond begint er onooglijk uit te
zien; de gang wordt wankelend en de dood treedt soms zeer
plotseling in.

Spreker vestigt er de aandacht op, dat de publieke opinie
gekant is tegen de aanwending van den muilkorf; deze laatste is
een motief om de dolheid te verzwijgen, om de wet tegen te
werken. Geen muilkorf, geen wetsontduiking daardoor. Hij meent
dat door verzwijging meer kwaad wordt gedaan, dan de muil-
korf nut doet, volgens hem te meer omdat de muilkorf geen
afdoend middel is tegen bijten, en dat vasthouden\'en vast-
leggen afdoende zijn. Bovendien zou ook op dit voorschrift
dispensatie kunnen worden verleend, indien de hond niet heeft
rondgeloopen.

Eindelijk legt spreker den klemtoon op een bepaling in de
Duitsche wet, waar gesproken wordt van het toelaten, om in
sommige gevallen de honden in observatie te nemen.

Ten slotte is op initiatief van den Heer van Dulm unaniem
het gevoelen geuit, dat de oprichting van een gedenkteeken
voor wijlen den Heer
A. Th. Verhaar voor de veeartsen een
behoefte is.

De Secretaris,
R. SCHURINK.

-ocr page 40-

YERSLA.Gr DER AFDEELING GRONINGEN.

Aan den isten Secretaris.

In het jaar 1887 werden de gewone vergaderingen gehouden.
Drukke praktische bezigheden en buitengewoon slecht weer
waren de reden, waarom de voor- en najaarsvergadering zeer
slecht bezocht werden. In de zomervergadering werd door de
vergaderden de wensch geuit, de voorjaars bijeenkomst op een
later tijdstip te houden. De behandelde onderwerpen geven
geen aanleiding daarvan mededeeling te doen.

Het getal leden nam met twee toe, tegen het einde van het
jaar bedankten er twee. Bij den aanvang van 1888 telde de
afdeeling 19 leden.

De Secretaris,
H. J. H. STEMPEL.

YERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

De afdeeling hield hare bij het huishoudelijk reglement be-
paalde vergaderingen. Over het algemeen was de opkomst der
leden voldoende, alleen de Julivergadering maakte hierop eene
uitzondering.

Allereerst melden wij U het groote verlies dat de afdeeling
leed, door het sterven van een onzer geachtste leden, den hoogst
bekwamen en verdienstelijken prosector A.
Th. Verhaar.

Het bestuur gevoelt zich verplicht openlijk zijn dank te be-
tuigen aan het gewezen lid, den afgetreden Secretaris D.
van
der Sluijs,
voor den ijver en nauwgezetheid waarmede hij
steeds de op hem rustende verplichtingen waarnam.

Zeven leden gingen naar de afdeeling Noord-Holland over,
terwijl er 5 nieuwe werden aangenomen, zoodat het aantal op
i Januari 1S88 36 bedroeg.

Met groot genoegen deelen wij U de luisterrijke viering van
\'t 4ojarig bestaan der afdeeling op 14 Mei 1887 mede. Aan
het feestdiner werd door 20 leden deelgenomen.

-ocr page 41-

Onder de veeartsenijkundige onderwerpen, die ter sprake
kwamen, dienen vooral genoemd te worden een voordracht over
cirrhosis parasitaria door den Heer Dr. H.
Zwaardenmaker
en een over schistosomum reflexum door den Heer van Esveld.

Verder werden er verschillende wetenschappelijke en prakti-
sche mededeelingen gedaan.

Utrecht, 30 April 1888.

Namens het bestuur der Afdeeling,
De Secretaris,
L. J. VAN RHIJN.

VERSLAG

VAN HET CONGRES VOOR TUBERCULOSE, UITGEBRACHT OP DE ALGEMEENE
VERGADERING DER MAATSCHAPPIJ T. B. D. V. OP 15 SEPTEMBER 1888.

DOOR

M. II. J. P, THOMASSEN,

In de maand Mei werd ik van wege het Bestuur der Maat-
schappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland
uitgenoodigd genoemde Maatschappij te vertegenwoordigen op
het congres voor
tuberculose, dat te Parijs van 25—31 Juli zou
worden gehouden. Aan dit vereerend verzoek werd door mij
voldaan, zoodat ik op Woensdag 25 Juli bij de opening van
het congres in het amphitheater der
école de médecine tegen-
woordig was.

Omtrent het aldaar en in de volgende zittingen verhandelde, zij
het mij vergund een kort overzicht te geven; uit den aard der
zaak zal ik mij daarbij bepalen tot datgene wat op de
veeart-
senijkunde
betrekking heeft.

De voormiddagzitting van den eersten dag werd uitsluitend
gewijd aan de keuze van het bestuur. Tot voorzitter hiervan
werd gekozen prof.
Chauveau, oud-directeur der veeartsenij-
school te Lyon, thans inspecteur der veeartsenijscholen in
Frankrijk en professor aan het museum voor natuurlijke historie;
tot onder-voorzitters de professoren
Villemin en Verneuil,
terwijl verder vier secretarissen werden benoemd, waaronder

-ocr page 42-

twee veeartsen, te weten de Heeren Piot en Leclainche. In
de namiddagvergadering van dien dag sprak prof.
Chauveau
eene openingsrede uit, waarbij hij vooral de geschiedenis der
ontdekkingen omtrent den aard der tuberculose in korte trekken
weergaf en inzonderheid bij de groote verdiensten van
Villemin
en Koch dienaangaande bleef stilstaan. Prof. Verneuil wees
in zijne rede op het nut van de samenwerking van veeartsen
en geneeskundigen, zooals in dit congres plaats vond. Hij deed
uitkomen dat het een veearts was, namelijk de Heer
Butel te
Meaux, waaraan wij dit congres te danken hadden; in overleg
met prof.
Verneuil had deze de zaak het eerst op touw gezet.

Het congres, dat slechts 6 maanden kon worden voorbereid,
kan als zeer goed geslaagd worden beschouwd. Alle landen,
met uitzondering van Duitschland, waren vertegenwoordigd. Uit
ons land waren als leden ingeschreven, de Heeren
: Montens,
Janné, Schimmel,
v. d. Sluijs en van Buuren, waarvan de
drie laatsten het congres bijwoonden. Circa 200 leden, waar-
onder meer veeartsenijkundigen dan medici, namen aan de ver-
gaderingen deel. Zeven volle dagen, waarop van 9—12 en van
3—6 ure werd gearbeid, zijn aan de zaak besteed en nog was
de stof bij het einde van het congres lang niet uitgeput. Daarbij
komt, dat men dikwijls genoodzaakt was aan sprekers het woord
te ontnemen, wijl hunne mededeelingen te veel tijd vergden.
Eéne aanmerking veroorloof ik mij slechts, en wel, dat niet ge-
noegzaam gelegenheid werd gegeven tot discussie. De oorzaak
hiervoor lag in het groote aantal sprekers, die voor elke ver-
gadering hadden ingeschreven.

De punten, door de regelingscommissie aan de orde gesteld,
waren de volgende:

I. De gevaren waaraan het gebruik van vleesch en melk,
afkomstig van tuberculeuse dieren, blootstelt. De middelen
om ze te voorkomen.

II. De vatbaarheid der verschillende menschenrassen en
diersoorten voor tuberculose. Ontwikkeling der ziekte in de
verschillende weefsels van het organismus.

III. Wegen waarlangs de invoer der smetstof in het orga-
nismus gewoonlijk plaats vindt, en hare verbreiding in het
organismus. Prophylaxie.

IV. Vroegtijdige onderkenning der ziekte bij menschen en dieren.

-ocr page 43-

Verschillende andere vragen werden aan de keuze der leden
overgelaten, als: over erfelijkheid, over besmetting van mensch
op mensch, van dier op dier, van dier op mensch en omge-
keerd, over behandeling van tuberculose, enz.

Omtrent het eerste punt, over de gevaren waaraan het ge-
bruik van melk en vleesch afkomstig van tuberculeuse dieren
blootstelt en de middelen om deze te voorkomen, werd breed-
voerig gediscussieerd. Hoogst belangrijke mededeelingen werden
dienaangaande gedaan.

Omtrent het besmettend vermogen der melk van tuberculeuse
koeien was men het algemeen eens voor het geval,
dat de
uier door de ziekte is aangetast i).

Men meende echter niet alleen de melk te moeten uitsluiten,
welke afkomstig is uit uiers, die
duidelijk aan tuberculose
lijden , doch ook dan wanneer bij eene tuberculeuse koe de
uier nog gezond schijnt, om rede, dat de onderkenning van
dit uierlijden veelal zeer moeilijk is. Het koken der melk
is het eenige middel om ze onschadelijk te maken, d. w. z.
verwarmen boven 85°.

Prof. Bang uit Kopenhagen deed omtrent dit gedeelte be-
langrijke mededeelingen. Vooreerst wees hij op het veelvuldig
voorkomen van uiertuberculose in Denemarken. Volgens hem
is de onderkenning van dit gebrek niet zoo moeilijk als men
algemeen gelooft. Als eerste verschijnsel noemt hij eene diffuse
zwelling in een of meer kwartieren, waarbij de melk haar nor-
maal voorkomen behoudt. Na een maand ongeveer wordt het
gezwollen gedeelte harder; de melk wordt waterachtiger, bevat
gele vlokken, en is bijna nooit purulent. Op dit oogenblik is
eene vergissing mogelijk, zoodat men aan eene gewone ontste-
king zou kunnen denken, maar bij nader ondervragen van den
eigenaar zal men vernemen, dat de zwelling reeds geruimen
tijd bestond.

In den room, zegt Bang , vond hij de bacillen terug, zoowel
in zuren als in zoeten room.

1) Uit proeven, genomen door Prof. Bolltnger te Munchen, blijkt dat
ook ingeval de uier volkomen vrij is van de ziekte, de melk toch viru-
lente eigenschappen kan hebben. De melk werd uit den uier van geslachte
dieren genomen en intraperitoneaal bij cavia\'s ingespoten. (Münchener
Medic. Wochenschrift 1888, n". 29).

-ocr page 44-

Daarna was aan de orde het gewichtige en moeilijke vraag-
stuk : in hoever vleesch van tuberculeuse dieren gevaarlijk kan
zijn voor den mensch?

Twee verschillende opinies dienaangaande vonden hare ver-
dedigers.

De eersten, die evenwel verreweg in de minderheid waren,
hielden vleesch van parelzieke runderen slechts bij uitzondering
voor gevaarlijk en dan nog maar in zeer geringen graad.

De voornaamste voorstander van deze zienswijze was Nocard,
directeur der veeartsenijschool te Alfort. Zijne bewering was
vooral gegrond op het resultaat van zijne proeven met het sap
van spierweefsel van
een en twintig koeien, die in den hoogsten
graad door tuberculose waren aangetast. Van dit spiersap
werden bij 40 cavia\'s, aan elk circa 10 druppels intraperito-
neaal ingespoten, met dit gevolg , dat slechts in
één geval, d. i.
bij eene der
vier, van dezelfde koe geënte cavia\'s, positieve
resultaten verkregen werden. Het diertje bezweek aan de ge-
volgen der ziekte 9 dagen na de enting.

Deze virulentie der spieren, zegt Nocard, kan alleen daarvan
het gevolg zijn, dat de inhoud van een tuberculeusen haard,
welke min of meer rijk aan bacillen was, in de bloedbaan is
opgenomen. Hij voegt hier aan toe, dat de bacillen, ook wan-
neer zij in groot aantal in de spieren aanwezig zijn, na hoogstens
6 dagen door het spierweefsel worden vernietigd. Hij gaf aan
I2 jonge katten eenige kilogrammen rauw vleesch van tuber-
culeuse koeien, zonder dat zij er eenig nadeel van ondervonden.

Nocard verklaarde zich tegen absolute afkeuring van tuber-
culeus vleesch.

De resultaten der proeven, genomen met vleeschnat, door
Arloing, Chauveau, Galtier , Peuch e. a. waren meer positief,
d. w. z. dat zij de besmettelijkheid van het vleesch in vele
gevallen bewezen.

Arloing , directeur der veeartsenijschool te Lyon, alhoewel
op het congres van 1885 te Parijs nog voorstander van slechts
gedeeltelijke afkeuring, verklaarde zich nu vóór de
absolute
afkeuring van alle vleesch van tuberculeuse dieren, totdat men
het middel zou gevonden hebben om het onschadelijk te maken.

In de proeven, door Arloing en Chauveau genomen, werden
in i van de 2 gevallen positieve resultaten verkregen.

-ocr page 45-

Galtier verkreeg positieve resultaten in 5 van de 22 seriën.

Peuch verkreeg in de helft van de gevallen ongeveer positieve
resultaten, evenwel meer bij intraperitoneale en subcutane injectie
dan bij toediening per os.

In het laatste geval bepaalden de lesies zich tot enkele tuber-
kels in de mesenteriaalklieren.

Arloing weerlegde de meening van Nocard , dat tuberkel-
bacillen spoedig door het spiersap worden gedood, doch ook
al ware dit het geval, dan nog zouden er lesies kunnen bestaan
vanwaar voortdurend bacillen in de bloedbaan worden gevoerd.
Yolgens hem levert het vleesch van vette dieren het meeste
gevaar op, omdat dit veelal „saignant" op de tafels der meer-
gegoeden wordt opgedischt. Door hem en
Chauveau werden
tuberculeuse sappen tot
700 gedurende £ uur verwarmd. Dit
had tot gevolg, dat de bacillen wel geneutraliseerd , maar niet
gedood waren. Proeven van
Galtier hebben bewezen, dat het
inzouten aan het vleesch zijn virulent karakter niet ontneemt.

Butel, veearts te Meaux, wees er op, dat men bij eene
partiëele afkeuring allicht te toegevend wordt. Hoe is het
mogelijk, vraagde hij, dat men te Parijs in
1883 van 260,000
stuks vee slechts 11 heeft afgekeurd en 700 tuberculeuse koeien
voor de consumtie heeft toegelaten?

Baillet van Bordeaux, een der weinige voorstanders van
partieële afkeuring, wees op het groote verschil, dat er bestaat
Voor besmettingsgevaar tusschen enting van een proefdier en
opneming van tuberculeus vleesch langs het digestiekanaal. In
eene later gedane mededeeling van proeven door
Straus en
Wurtz werd gezegd, dat de bacillen hoogstens 6 uren in het
zure maagsap kunnen leven.

Uit tal van andere mededeelingen bleek, dat de groote
meerderheid der vergadering voorstander was van
absolute
afkeuring. Men verlangde na deze discussie onmiddellijk stem-
ming omtrent het volgende voorstel:
Het is wenschelijk, dat
alles in het werk worde gesteld (hieronder begrepen schadever-
goeding aan belanghebbenden) wat kan leiden tot algemeene
afkeuring en vernietiging van het vleesch van tuberculeuse
dieren, onverschillig in welken graad deze ziekte aanwezig is
geweest.

Slechts drie leden verklaarden zich tegen het voorstel,

-ocr page 46-

De Heer Moulé, inspecteur te Parijs, vestigde de aandacht
op het veelvuldig voorkomen van tuberculose bij kippen en op
de wenschelijkheid van een toezicht op deze dieren. De buiks-
organen en de lever vooral zijn bij deze diersoort aangedaan.
Door andere leden werden eveneens gevallen van tuberculose,
bij kippen waargenomen, medegedeeld.
Straus en Wurtz
echter dienden geruimen tijd aan kippen, aan ééne zelfs circa
45 kilogr., sputum van teringlijders toe, zonder dat zij tuber-
culeus werden.

Aangaande het weerstandbiedend vermogen der smetstof in
het water, deelden
Chantemesse en Vidal de volgende resul-
taten hunner proeven mede:

De kiemen der tuberculose zijn levend gebleven gedurende
50 dagen in gesteriliseerd water der Seine, geplaatst in eene
omgeving van
8 —120; gedurende 70 dagen wanneer het ge-
houden werd op eene temperatuur van
150 —180.

Galtier en Cadéac plaatsten stukken van tuberculeuse orga-
nen in water, dat bestendig ververscht werd en verder in stil-
staand water, waarna culturen met die vochten werden beproefd.
Het stroomend water gaf bij inenting nog positieve resultaten na
maand. Het stilstaande water werd na
120 dagen nog met
succes geënt.

Statistiek. Omtrent het voorkomen van tuberculose bij het rund
werden zeer uiteenloopende cijfers opgegeven. Voor België
4 7o der runderen; voor Denemarken 5 a 6 70; voor sommige
streken van Frankrijk 1 :
1000 en voor andere 1 %. Door
Spillmann te Nancy werd gezegd, dat op de Hooge Vogezen,
waar de stallen zeer veel te wenschen overlaten,
30—40 °/o der
dieren aan tuberculose sterven. Voor ons land werd door mij
voor het abattoir te Amsterdam het cijfer ij 70, voor Utrecht
iets minder en voor het spoeling-district als
3—4 7o aangegeven.
Men was het algemeen eens, dat de ziekte bijna uitsluitend bij
melkkoeien waargenomen wordt en hoogst zeldzaam bij ossen.
Van een veelvuldig voorkomen der ziekte bij kalveren maakte
Bang alleen gewag, zooals wij nader zullen hooren.

De erfelijkheid werd niet voor geheel onmogelijk, maar toch
voor zeldzaam gehouden. Uit proeven, door
Galtier op cavia\'s
genomen, bleek dat de afstammelingen van moeders, geënt
tijdens de eerste dagen der drachtigheid, vrij bleven van de ziekte.

-ocr page 47-

Men dacht dat de besmetting bij kinderen zoowel als bij jonge
dieren na de geboorte eene grootere rol speelt dan de infectie
tijdens het intra-uterine leven.

Terecht werd door Malvoz , uit Luik, er op gewezen, dat
micro-organismen dan slechts van de moeder op het foetus
overgaan , wanneer lesies van de placenta bestaan.
Bang wees
op het veelvuldig voorkomen, in Denemarken, van tuberculose
bij kalveren na de geboorte en was van gevoelen, dat misschien
hier erfelijkheid maar nog meer besmetting in het spel was. Over
het algemeen schijnt in de meeste landen de tuberculose der
kalveren tot de zeldzaamheden te behooren.

De mogelijkheid van het indringen der tuberkelbacillen in het
organismus langs de gave mucosa, vroeger door
Gerlach ,
Villemin, Chauveau, Bollinger,
enz. reeds aangetoond, werd
door de volgende mededeeling van Prof.
Cornil gestaafd:

Aan cavia\'s werden enkele druppels eener cultuur-vloeistof
toegediend, waarbij men na 14 dagen met het bloote oog
zichtbare tuberkels in het digestie-kanaal waarnam en na 6 dagen
reeds in de mesenteriaalklieren. Door
Cornil was tuberculose
van het collum uteri bij den mensch waargenomen, zonder
lesies in andere organen , zoodat alleen aan besmetting langs
de geslachtsorganen kon worden gedacht. Om de mogelijkheid
hiervan te bewijzen, werden bij onderscheidene cavia\'s, door
middel van een toegespitst glazen buisje , twee of drie druppels
bacillen-cultuur ingebracht, met de noodige voorzorgen om erosies
op het normale slijmvlies te voorkomen.

De dieren werden na 6, 12, 20 en 32 dagen afgemaakt en
door
Dobroklonsky onderzocht. Na 14 dagen werden micros-
copisch kleine tuberkels onder het gave epitheliaal-bekleedsel
geconstateerd, en na 32 dagen waren de tuberkels reeds zeer
gemakkelijk te onderscheiden.

Diagnose. Omtrent de moeielijkheid eener vroegtijdige onder-
kenning der tuberculose bij dieren was men het algemeen eens.
Als afdoende diagnostische hulpmiddelen werden vooral
enting
en microscopisch onderzoek van pathologische producten aan-
geprezen.

Arloing wees op de mindere receptiviteit van konijnen
tegenover cavia\'s. Bij de laatste gelukt subcutane enting bijna
altijd. Vooral de milt en de lymphklieren in het abdomen vindt

-ocr page 48-

men bij deze dieren spoedig aangedaan. Zoo ook oefenen
peripherische entingen bij haar gewoonlijk hun invloed op de
longen uit, waarbij men den weg, door de smetstof langs de
lymphbanen afgelegd, vervolgen kan. Cavia\'s verdienen dus als
reactief de voorkeur boven konijnen.
Arloing bevestigde een
feit door
Colin reeds waargenomen, n.1. dat klieraandoeningen
ontbreken na inenting van menschelijke tuberculose en daaren-
tegen altijd waargenomen worden, wanneer men gebruik maakt
van rundervirus. Hieruit zou volgen, dat rundersmetstof werk-
zamer is dan die van den mensch.

Nocard had opgemerkt dat paarden, kort na de enting
gedood, de longen als het ware opgepropt met bacillen
hebben. Laat men deze dieren leven, dan beteren ze lang-
zamerhand en eindigen met totaal te herstellen.

Verscheidene hulpmiddelen werden aangegeven om zich patho-
logische producten en meer speciaal secretum der luchtwegen
te verschaffen: i° laten hoesten, waarbij men de tong van het
dier buiten den mond trekt; 20 veratrine-injecties om de secretie
te verhoogen
(Cagny) ; 30 afvegen van het pharyngeaal-slijmvlies
met een doek
(Nocard) ; 40 de methode Poels , welke door mij
werd medegedeeld en te Alfort zelfs practisch is toegepast.

Bij het bezoek aan de school te Alfort, op Zondag 23 Juli,
werden door
Nocard verschillende huisdieren als: kippen, een
schaap, een ezel en een rund levend vertoond en daarna in
tegenwoordigheid van meer dan 200 bezoekers afgemaakt. De
eerste dieren waren geënt. Een haan, sedert een maand geënt, was
buitengewoon vermagerd en vertoonde in vele organen granulaties,
waarnaast bacillen vooral in de milt in groot aantal gevonden
werden. De ezel was ook zeer vermagerd, hoestte veel en de
ademhaling, die zeer frequent was, ging gepaard met sterke
contractie der buikspieren. Zelfs meende ik op een afstand het
bekende disaccoord tusschen de bewegingen van borstkas en buik
bij hem waar te nemen. In de longen van dit dier, sedert twee
en twintig dagen geënt met lymphe van een tuberculeus paard,
vond men geene tuberkelbacillen.
Nocard dacht aan een soort
intoxicatie, waarvan hij den aard niet nader durfde bepalen.
Het schaap was op 11 Juli geënt door intraveneuse injectie
van smetstof eener runderziekte, bekend onder den naam
van
huidworm, die op Guadeloupe veelvuldig voorkomt en

-ocr page 49-

vroeger voor eene tuberculeuze lymfthangitis gehouden werd.
De bacillen bij deze ziekte gevonden, hebben niets gemeen
met tuberkel-bacillen. Zij laten zich alleen volgens de me-
thode Gram-Weigert kleuren. Bij schapen, runderen en cavia\'s
krijgt men, vooral na intraveneuse injectie, een typisch beeld
van pseudo-tuberculose. De longen van het schaap waren op-
gepropt met kleine knobbeltjes ter grootte van een speldeknop ,
zoodat het beeld in alle opzichten op miliair-tuberculose geleek.

Het rund was aangekocht uit een stal waarin parelziekte
veelvuldig voorkomt. Bij de sectie vertoonde dit dier geen
sporen van tuberculose, alhoewel gedurende het leven verschil-
lende verschijnselen, in verband met de antecedenten van het
dier,
eenigzins het recht gaven om aan deze ziekte te denken.
De methode
Poels werd door mij, evenwel gewijzigd , bij dit
dier toegepast. Het sponsje met koperdraad werd niet langs
de canule van een trocart, maar direct langs eene kleine opening
in de luchtpijp tot in de bronchiën gevoerd. Bij nader onder-
zoek bleek , dat de keelgangslymphklieren belangrijk gezwollen
waren en dat in de rechterlong, aan het voorste gedeelte ,
het normale vesiculair-geruisch niet alleen verzwakt, maar zelfs
op eene omschreven plaats totaal verdwenen was. Het dier
hoestte spontaan en was sterk vermagerd. Bij de sectie vond
men geen spoor van tuberculose, alleen was de rechterlong sterk
emphysematisch.

Na afloop dezer bezigheden werden wij in de gelegenheid
gesteld de fraaie school, door Bourgelat gesticht, te bezich-
tigen en te bewonderen. Op alle bezoekers, vooral ook op
de medici maakte het geheel een zeer gunstigen indruk. In het
bijzonder droeg het nieuwe gedeelte de goedkeuring weg.

Drie zaken troffen ons vooral, namelijk het amphitheater,
waarin op dien dag de demonstraties gegeven waren , de paarden-
stallen en het bacteriologisch laboratorium. De tweede kenmerken
zich door de goede eigenschappen voor ziekenstallen, dat zij zijn
ingericht voor twee, drie, hoogstens voor vijf paarden. Men kan
dus de zieken isoleeren , naarmate de omstandigheden dit eischen.

Het bacteriologisch laboratorium, waarin de Directeur der
school, Nocard, ons persoonlijk rondleidde, getuigde, hoewel
nog slechts in wording, van eene werkzaamheid en toewijding
op dit gebied, die waarlijk bewondering afpersten.

-ocr page 50-

Therapie. Tal van specifica werden tegen phthisis van den mensch
aangeprezen als:
eucalyptol,phenol, ol. terebinth, creosoot, jodoform,
fluorwater stof zuur, koperzouten , phosphas calcis
, enz. enz. Vooral
werd hoog opgegeven van de zoogenaamde
luchtkuren, zooals
deze in sommige plaatsen van Duitschland worden toegepast.

Arloing deelde mede, dat de preventieve inentingen, door
hem tot hiertoe beproefd, geen afdoend resultaat hebben opge-
leverd. Hij zal evenwel zijne onderzoekingen in die richting
niet staken, vertrouwende weldra het middel gevonden te zul-
len hebben, waardoor immuniteit kan bezorgd worden.
Arloing
heeft verder beproefd om door extirpatie van den entingshaard
en der aangrenzende lymphklieren, van den 7
den tot den
15
den dag, na de inenting, de uitbreiding der ziekte tegen te
gaan. Dit verhinderde niet, dat na eenigen tijd deze dieren in
denzelfden graad tuberculeus bevonden werden als de controle-
dieren, waarbij deze voorzorg niet genomen was.

Met bijna algemeene stemmen werden de volgende besluiten
aangenomen:

i°. Het is zaak, dat aan den gezondheidsraad (conseil
d\'hygiène) de bevoegdheid worde toegekend om te beslissen in
alle vraagstukken, betrekking hebbende op besmettelijke ziekten,
met inbegrip van die, waarvan men thans nog niet weet of zij
op den mensch overgaan. Aan pokken, kwaden droes, dolheid,
miltvuur, tuberculose kunnen later andere infectieziekten worden
toegevoegd.

2°. Het is wenschelijk, dat alles in \'t werk worde gesteld
(met inbegrip van schadevergoeding aan de belanghebbenden),
wat kan leiden tot algemeene afkeuring en vernietiging van
het vleesch, afkomstig van tuberculeuse dieren, onverschillig in
welken graad de ziekte aanwezig is geweest.

30. Het is zaak, dat in de steden en op het land zeer een-
voudige voorschriften worden verspreid, inhoudende de mid-
delen waardoor het gevaar van besmetting door het voedsel en
in het bijzonder door de melk kan worden voorkomen. Verder
omtrent de wijze waarop de kiemen der smetstof in het sputum,
het linnen, de bedden, enz. kunnen worden vernietigd.

4°. Het is wenschelijk, dat de koeien der melkinrichtingen
worden gekeurd en dat worde nagegaan of zij behept zijn met
ziekten, die zich op den mensch overplanten.

-ocr page 51-

Het congres drukt verder den wensch uit:

ie. dat in andere landen de tuberculose ook onder de be-
smettelijke ziekten , waartegen maatregelen voorgeschreven zijn,
opgenomen worde.

2°. dat op het volgende congres de quaestie der ziekenhuizen
besproken worde.

Dit volgende tuberculose-congres zal binnen twee jaar plaats
vinden. Prof.
Villemin werd bij acclamatie tot voorzitter daar-
van gekozen.

Het zij mij vergund met een enkel woord te gewagen van de
Fransche gastvrijheid en hoffelijkheid, welke de buitenlandsche
congresleden in zoo ruime mate van hunne collega\'s in Frankrijks
hoofdstad ondervonden. Niet alleen collegiaal maar hartelijk
mag de ontvangst genoemd worden, die ons van den kant onzer
vakgenooten te beurt viel en onder deze is het mij aangenaam
in \'t bijzonder de namen te noemen van twee Corypheën der
wetenschap, de Heeren
Chauveau en Nocard , aan wie ik
mijnen specialen dank betuig.

Behalve de voorkomendheid den vreemdelingen dagelijks be-
wezen , werd hun op Maandag 30 Juli een schitterend feestmaal
aangeboden in het
Hotel Continental, waaraan circa 150 personen
deelnamen. De Regeering had zich officieel laten vertegen-
woordigen. Onder de vele toasten bij deze gelegenheid uitge-
bracht is het mij aangenaam de voor ons vak zoo vleiende toe-
praak van Prof.
Cornil te vermelden, waarin hij zeide: dikwerf
betreurd te hebben niet onder de veeartsenijkundigen te behoor en,
voor wie het veld van onderzoek zoo ruim en veel omvattend is.

Ten slotte betuig ik mijnen oprechten dank aan de leden
en in \'t bijzonder aan het bestuur der Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde, voor het mij geschonken vertrouwen,
door mijne benoeming als afgevaardigde naar dit congres.

NECROLOGIE.

In den loop van het jaar 1887 zijn nog overleden de empi-
risten J.
Gelink te Borculo, G. J. Horsthuis te Weerselo en
E. Bakker te Garsthuizen, in October 11. Th. Tijhaar te Delft,

-ocr page 52-

Th. van Aerde. In leven Gouvernements-veearts te Soera-
baja, werd in 1865 te Utrecht tot veearts bevorderd, kwam in
1870 in Ned.-Indie alwaar zijn gezondheid steeds zoo wankelende
was, dat hij in November 1887 voor de derde maal voor herstel
van gezondheid naar Europa moest vertrekken; ook nu mocht
hij zijn gezondheid niet terug erlangen. De onverbiddelijke dood
sleepte hem ten grave op den igden Mei 1888 te Amsterdam
R. I. P. (Veeartsenijk. bladen voor Ned.-Indië).

PERSONALIA.

Als veeartsen hebben zich gevestigd de H. H. F. J. Kruijt
te Oude Tonge, P. den Ouden te Zevenbergen, H. Poot te

Alphen a/d Rijn, J. van Klaveren te Schoonderwoerd en H. J.

\\

de Haas, veearts te Batavia.

Op verzoek is eervol ontslag verleend aan de keurmeesters
iste klasse voor veemarkt en abattoir te Amsterdam L. A. J.
Deyer en K. Hoefnagel.

De heer G. Mos van Weesp heeft zich te Assen gevestigd,
terwijl de heer
J. van Leeuwen zich van Oegstgeest naar Lei-
derdorp heeft verplaatst.

De H. H. J. Plet van Heerenveen en P. Korevaar zijn
benoemd tot keurmeesters aan het abbatoir te Amsterdam, de
heer A.
P. Smits tot veearts te Wisch. De heer K. Hoefnagel
heeft zich te Nijmegen gevestigd.

Overgeplaatst de paardenarts 2de kl. J. J. Westbroek van
Amsterdam naar Utrecht en de paardenartsen
3de kl. P. Brouwer
van Milligen naar Amsterdam en M. E. Baron Bentinck van
Utrecht naar Milligen.

Door de H. H. Veeartsen S. A. Cramer is op 1 October
en
L. A. J. Deijer op 8 October het eerste natuurkundig
examen met goed gevolg te Utrecht afgelegd.

VÉTÉRINAIRE DIENST BIJ HET LEGER IN 1887.

Behalve een kort verslag van den gezondheidstoestand der
paarden van het leger en een statistisch overzicht van de behan-
delde zieken bevat dit verslag, ruim 80 bladzijden beslaande, een

-ocr page 53-

aantal mededeelingen omtrent behandeling van enkele ziekten , die
niet van belang ontbloot zijn. Voor zoover onze plaatsruimte
het gedoogt, willen wij enkele bijzonderheden er uit mededeelen.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de wet van 2 Juni 1875 ,
kwamen slechts 2 gevallen voor n.1. één van
kwaden droes
en één van huidworm. Nog een paard werd als verdacht van
kwaden droes afgemaakt, maar bij de lijkopening werden geen
verschijnselen dezer ziekte gevonden.

Van besmettelijke ziekten, niet in de wet vermeld3 kwamen
10 gevallen voor van
scabies dermatophagi en 10 van influenza;
de laatste ziekte vertoonde zich in November en December te
\'sHage; 2 patienten zijn gestorven.

Als heerschend kwamen voor:

i°. goedaardige droes te \'s Gravenhage, Breda, Leiden,
Utrecht, Milligen en Haarlem. In het geheel werden 144 paar-
den door deze ziekte aangetast; 6 er van stierven aan metasta-
tische longontsteking.

2°. Katarrhale aandoeningen der luchtwegen, waarvan te Haar-
lem 117, te Breda 58 gevallen. Op beide plaatsen was het
beloop der ziekte goedaardig; sterfgevallen daaraan zijn niet
voorgekomen.

3°. Katarrhale koortsen, waarvan te Leiden en Amersfoort
40 gevallen werden waargenomen; hiervan stierven 3 patiënten,
waaronder 2 officierspaarden.

Het gemiddeld getal troepen-paarden bedroeg 4x60, dat der
officiers-paarden 340.

In het geheel zijn behandeld 5190 zieken, waarvan 2880 bij
de cavalerie en 2310 bij de artillerie. Hiervan zijn 4894 hersteld
en 173 bleven op 1 Januari 1888 nog in behandeling; 56 zieken
werden als ongeneeslijk afgevoerd of verkocht, 50 zijn gestorven
en
11 afgemaakt. Het geheele verlies bedraagt dus 2,37 °/o der
behandelde zieken.

Vooral in het 3de kwartaal, waarin van de paarden het meest
gevorderd wordt, kwamen veel ziekten voor.

Het aantal zieken naar verhouding der getalsterkten loopt in
verschillende garnizoenen en bij verschillende diensten zeer
uiteen; het grootst was het wel in \'s Bosch n.1. 201,5 "/„, het
kleinst in Arnhem n.1. 73,27 7„, gemiddeld kan men het op
1XS.33 °/„ rekenen.

-ocr page 54-

Van de 5190 ziekten behoorden 1156 tot de inwendigen,
4034 tot de uitwendigen en wel bij cavalerie 628 inw. en 2252
uitw., bij artillerie 528 inw. en 1782 uitw.

Onder de inw. ziekten moeten, behalve de katarrhale aandoe-
ningen der luchtwegen hiervoor reeds gemeld, vooral nog kolieken
genoemd worden, waarvan 200 gevallen voorkwamen. Deze ziekte
vertoonde zich het meest bij paarden van 4—8 jaar; 14 paar-
den bezweken er aan, die meerendeels tusschen 9 en 15 jaar
oud waren.

Alleen in het remonte-depot te Milligen kwamen 21 gevallen
voor, die grootendeels moeten worden toegeschreven aan het
opnemen van zand bij hunne beweging in het vrije.

Onder de uitwendige ziekten merken wij 953 verwondingen,
638 drukkingen door het harnachement, 516 kneuzingen en 8
beenbreuken op; 6 der laatsten werden afgemaakt, terwijl één
breuk van het kootbeen en één van een snijtandsbeen her-
stelden. Viermaal werd verscheuring van den musc. tibial. anticus
waargenomen en 502 gevallen van hoefziekten kwamen in be-
handeling.

In het geheel werden 333 paarden verkocht, n 1. 200 bij de
cavalerie en 133 bij de artillerie (de 56 als ongeneeslijk op-
gegeven paarden zijn hieronder begrepen); hiervan waren 34
tusschen 5—10 jaar, 102 tusschen 10—15 jaar, 170 tusschen
15—20 jaar en 27 daarboven.

Van het aantal behandelde zieken zijn in het geheel 110
recidieven voorgekomen.

Bovendien zijn nog in verschillende garnizoenen 96 paarden
behandeld van officieren en manschappen der maréchaussée,
alsmede van officieren niet tot de bereden korpsen behoorende,
waarvan één gestorven is.

Van de bijzonderheden geven wij slechts de volgende aan.

Te Amersfoort kwam een jong paard in behandeling voor
conjunctivitis; na 3 dagen deden zich verschijnselen van ery-
sipelas voor, dat zich over de zijvlakten van het hoofd uit-
strekte. De oogleden stierven af, terwijl ongeveer één dMs huid
afviel. Patiënt stierf aan pyaemie.

Gedurende de oefeningen drong het paard van een land-
bouwer, voor een wagen gespannen, op een troepenpaard aan,
met het gevolg dat de boom van het lemoen in het rectum

-ocr page 55-

drong; 12 uur later stierf patiënt. Bij de sectie bleek eene
scheur van 5 cM. in het rectum te bestaan, benevens eene ver-
scheuring van de blaas.

Een paard werd voorgebracht met de volgende verschijnselen:
de beweging, vooral der achterste ledematen, was stijf, wijd-
beens en onzeker; hals en hoofd werden laaggehouden; met
moeite bracht het paard het hoofd op den bak om haver te
nemen; deze werd steeds goed gegeten. Drukking op het
bovenst gedeelte der zijvlakte van den hals veroorzaakte hevige
pijn; dit gedeelte was in geringe mate gezwollen en vaster bij
het betasten. Nadat 4 dagen later patiënt \'s namiddags de haver
behoorlijk had opgegeten, ontstonden plotseling rillingen over
het geheele lijf, brak hevige zweetvorming uit en viel het paard
op den grond; na eenige oogenblikken stierf het onder con-
vulsiën. Bij de sectie bleek dat de tweede halswervel in dwarse
richting en in meerdere stukken gebroken was; de omgeving
was met bloed onderloopen en ook was gestold bloed om het
halsmerg opgehoopt; dit laatste en ook de vliezen waren oogen-
schijnlijk niet beleedigd. Waarschijnlijk was het paard op het
hoofd gestort.

Een 13-jarige ruin kwam 30 April met koliek in behandeling
en vertoonde later verschijnselen van maagdarmkatarrh. Den
sten Mei, voor het eerst onder den man gebruikt, herhaalde zich
het koliek; den 4den Juni beproefde men weder het dier te ge-
bruiken, maar ook nu brak hevig koliek uit, zoodat men patiënt
met rust liet tot hij den i4den Juni naar de weide ging, waar al
spoedig het uiterlijk aanzien veel verbeterde. Den 23sten Juli
kreeg patiënt wederom koliek en stierf. Bij de sectie bleek dat
in het rechter gedeelte van het middenrif eene groote scheur
bestond, waardoor de darmen in de borstholte waren geschoven.
Hoewel deze scheur van recenten datum was en men geen oude
laesie kon vinden, meent men, met het oog op het beloop
der ziekte, te moeten aannemen dat er vroeger reeds eene
verscheuring aanwezig was.

Te Amsterdam werd bij een koliekpatient tweemaal subcutaan
eserine aangewend, zonder eenige andere uitwerking dan dat de
eerste maal spaarzaam mest werd gemaakt en na de tweede
maal het dier enkel onrustig werd. Eerst den 3<3en dag volgde
ontlasting, als gevolg van de insgelijks toegediende aloë.

-ocr page 56-

Bij een wond aan den handwortel was de uitvloeiing van
synovia door een verband van watten en jodoform niet te
stuiten, waarom men er een 2de laag watten om heen legde waarin
zeer veel pulv. gum. arabici en jodoform, vermengd met eene
gelijke hoeveelheid acid. tannic. Na 6 dagen werd het ver-
band — dat nu eene stevige massa bleek te zijn — verwijderd
en na eene herhaling er van herstelde patiënt spoedig.

Te Arnhem werd bij een legger en bij een paard met dikke
hakken genezing verkregen na toepassing van massage, twee-
malen daags gedurende tien minuten.

Te B ergen-op-Zoom stierf een paard, dat voor eene operatie
was neergelegd, plotseling. Er was eene scheur in het dia-
phragma, waardoor darmen in de borstholte waren afgezakt;
van die massa was de blinde darm over eene lengte van 15 cM.
verscheurd.

Te \'s Gravenhage werd een officierspaard als niet voor be-
handeling vatbaar verklaard; het was gedurende de manoeuvres
rechts achter kreupel geworden, te Zutphen eenigen tijd behandeld
en naar \'s Hage gezonden waar bleek dat circulatiestoring, eerst
in het eene achterbeen, later in de geheele achterhand, ais
oorzaak der kreupelheid moest worden beschouwd. Het rec-
tale onderzoek deed een groot zakvormig aneurysma der ach-
terste aorta en beginnende obliteratie der rechter arteria
cruralis onderkennen. Bij geforceerde beweging volgde sterke
longcongestie.

Locale anaesthesie door solutio cocaini bleek van veel nut bij
eene belangrijke verwonding van oog en oogleden van een zeer
prikkelbaar officierspaard; er werden 17 knoopnaadjes in de
uitgescheurde oogleden gelegd.

Eene uitvoerige beschrijving wordt gegeven van het ziekte-
beloop bij een paard dat den 1-5 dei1 December een klap tegen den
hals kreeg en den 2aen Januari aan
fremdkörper Pneumonie over-
leed. Daar waar de oesophagus onder den linker scalenus gaat,
hebben luchtpijp en slokdarm eene 2 cM. lange scheur; de
longen gaven het typisch beeld van croupeuse pneumonie; in
den linker top was eene groote caverne gevuld met kazigen
detritus; de rechter long had vele gangraeneuse plaatsen.

Bij influenza maakte men veel gebruik van antipyrine.

„De verkregen uitkomsten wijken nog al af van de opgegeven

-ocr page 57-

,,feiten. Nooit is waargenomen dat bij eene gift van 20 gr. in
„bolus met pulv. rad. alth., na verloop van 15—30 minuten
„temperatuurvermindering intrad; in twee gevallen was zelfs een
„uur na het ingeven de temperatuur 0.40 C. hooger, om daarna
„regelmatig te dalen. Na 3 , in sommige gevallen na 5 uren,
„was het laagste punt bereikt, om daarna weder langzaam te
„stijgen, zoodat de geheele werking van 20 gr. van 8—10 uur
„duurde. Steeds is eene sterke verlaging ingetreden en wel
„van 0.9 tot i.4°C. In verband met den waargenomen langen
„duur der werking werd \'s morgens en \'s avonds 20 gr. toe-
gediend. Van eene vermeerderde urine- of zweetafscheiding
„werd niets waargenomen.

„De sterk soporeuze toestand van sommige paarden werd bij
„de verlaging van temperatuur wel opgeheven, ja zelfs werd
„gaarne voedsel genomen.

„Subcutaan is antipyrine niet aan te bevelen, ten eerste omdat
„eene injectie van 10 gr. bijna geene verandering in de temperatuur
„teweegbrengt en bij eene injectie van 20 gr. wel eene iets
„snellere , doch overigens dezelfde werking als bij het ingeven,
„verwacht kan worden. De antipyrine lost zeer gemakkelijk
„op in aq. destillata en wel 20 gr. in 25. Toch blijft het eene
„groote hoeveelheid om in te spuiten en geeft het aanleiding
„tot vrij groote en pijnlijke zwellingen, overgaande in abces-
„vorming, waardoor dikwijls tengevolge van het inspuiten de
„patiënt meer lijdt, dan door de geheele ziekte, daar deze
„abcessen zeer langzaam genezen.

Het ingeven van antipyrine is zeer gemakkelijk, daar slechts
„eene kleine hoeveelheid pulv. rad. alth. als bindmiddel noodig
„is en is, als zeer gunstig op den algemeenen toestand werkende,
„bij influenza wel aan te bevelen en verder te beproeven."

Te Leiden maakte men met goed gevolg bij een paard met
pneumonie gebruik van tracheaal-injectie van ol. terebinth. en
ol. olivarum.

De paarden die te Milligen aan zandkoliek leden, namen dit
op bij het leegslurpen van plasjes op de loopplaatsen; enkele
paarden stonden letterlijk in het zand te happen en brachten
het met monden vol in het digestiekanaal. Men moet aannemen
dat het eene paard het van het ander afzag.

Te Utrecht zag men na 4 weken genezing van een breuk van

-ocr page 58-

het linker snijtandsbeen. Daar er geen verband kon aangelegd
worden, maakte men een groefje in den rechter hoektand en
een sleufje langs den voorrand der drie gezonde tanden, waarop
men het losse been met een koperdraad bevestigde.

Te Roermond schrijft men enkele gevallen van conjunctivitis,
zoomede van verzweringen aan de achtervlakte der kooten, toe
aan de inwerking van de permanente paillasse. v. E.

VEEARTSEN!JK UNDIGr STAATSTOEZICHT.

Met ingang van den isten Juli is eervol ontslag en pensioen
verleend aan den districtsveearts voor Utrecht en Westelijk Gelder-
land de heer J. A.
Alers , die zich met ter woon te \'s Graven-
hage heeft gevestigd. Als zijn plaatsvervanger is met ingang van
i September benoemd de heer H. J. H.
Stempel , districtsveearts
voor Groningen en Drenthe; de dienst aldaar is tijdelijk opge-
dragen aan den districtsveearts voor Friesland de heer J. M. D.
Westholz. Met ingang van i October is benoemd tot districts-
veearts voor Groningen en Drenthe de Heer M, C.
Verdenius
van Leeuwarden.

De standplaats van den districtsveearts van Noordbrabant is
met i November te Breda.

Bij Kon. besluit van 20 Juli zijn benoemd voor den tijd
van drie jaren tot plaatsvervangers voor den districtsveearts wien
Zevenbergen als standplaats is aangewezen, de veeartsen P. A.
van den Munckhof te Boksmeer en A. J. Vlamings te
\'s Hertogenbosch. Bij Kon. besluit van 25 Augustus zijn even-
eens voor den tijd van drie jaren benoemd tot plaatsvervangers
van den districtsveearts wien Groningen als standplaats is aan-
gewezen de veeartsen
H. A. Kroes te Dwingelo en H. H.
Huizenga
te Appingadam, terwijl eveneens voor dien termijn
bij Kon. besluit van 21 September is benoemd tot plaatsver-
vanger van den districtsveearts wien \'s Gravenhage als standplaats
is aangewezen de veearts
M. Flohil te Zoetermeer.

-ocr page 59-

OVERZICHT VAN HET VERSLAG AAN DEN KONING
OVER 1887.

Uit het „ Verslag aan den Koning van de bevindingen en
handelingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht in het jaar
1887" nemen wij het volgende over.

Op i Januari 1888 waren aan het Veeartsenijkundig Staats-
toezicht verbonden 9 districtsveeartsen en 58 (?) plaatsvervangers.
De veeartsenij kundige praktijk werd uitgeoefend door 179 vee-
artsen en 239 1) empiristen.

Veel uitvoeriger dan andere jaren worden veeziekten behandeld
die niet in het Kon. besluit van 14 Maart 1880 als besmettelijk
zijn vermeld; wij willen enkele bijzonderheden daaruit mede-
deelen.

Bil- of houtvuur kwam in Noordholland en Groningen slechts
sporadisch voor, maar in Zuidholland, Noordbrabant en Lim-
burg nam men deze ziekte veel waar. Te Teeffelen wer-
den 20 jonge runderen, volgens de voorschriften van
Arloing,
Cornevin
en Thomas , tegen deze ziekte geënt en de proef
kan voorloopig als gunstig beschouwd worden. Te Nuth werden
34 koeien en 9 kalveren volgens dezelfde methode geënt; alle
dieren hebben de inenting goed verdragen en bleven ook later
van de ziekte verschoond, behalve 2 kalveren die bij de
inenting de vereischte leeftijd (6 maanden) nog niet hadden
bereikt; zij werden op eene weide, die met besmette aarde
gemest was, geinfecteerd en stierven.

De districtsveearts Janné wijst, naar aanleiding dier inenting,
op het verschil tusschen miltvuur en boutvuur; hij zegt o. a.:
„Komen de bacillen bij het miltvuur, die bij tijdig onderzoek
„zich als gelijkvormige, met als het ware rechthoekig afgesneden
„uiteinde, onbeweeglijke en sporenlooze staafjes voordoen, het
„meest in het bloed en de milt voor, zoo zal men de bacteriën
„aan bilvuur eigen, daar niet, doch bij voorkeur in de door
„de ziekte aangedane gedeelten der spieren moeten zoeken.
„Door de aanwezigheid van sporen aan haar uiteinde, haar

1) Het cijfer 226 in het verslag over 1886 aangegeven is gebleken onjuist
te zijn.

-ocr page 60-

„grootte, haar eigen beweging, den verschillenden vorm waarin
„zij voorkomen, alsmede door hare zitplaats, onderscheiden
„zich deze bacteriën gemakkelijk van die aan het miltvuur eigen.

„Wat den vorm betreft, deden zij zich voor als staafjes met
„stompe uiteinden of spilvormig, onregelmatig, langwerpig,
„klepelvormig en somwijlen schenen zij bijna rond. De gedaante
„dezer bacteriën verschilde naar gelang der stelling waarin zij
„zich bevonden. In het bloed van een wegens bilvuur afgemaakt
„kalf konden wij deze bacteriën niet bespeuren. Zij komen
„daarin dan ook slechts zeldzaam op het einde der ziekte voor."

In Pannerden werden door een veearts uit Cleve 113 stuks
rundvee tegen deze ziekte met het beste gevolg ingeënt; ook
hier stierven
2 kalveren, die echter bij de enting slechts twee
maanden oud waren.

In de Rijnstreek en in de omstreken van Leiden kwamen in
het najaar veel plotselinge sterfgevallen onder runderen voor,
die aan miltvuur deden denken, maar daarvan toch verschilden;
ook konden geen miltvuur-bacillen worden aangetoond.

Van tuberculose worden in verschillende streken van het land
gevallen aangegeven, b. v. in Noordbrabant
9, in Groningen 2,
in Noordholland 37 en bovendien 72 in het abattoir te Am-
sterdam, zijnde 1
,32 "/„ der geslachte runderen; aldaar werd ook
11 maal tuberculose bij geslachte varkens geconstateerd.

In het spoelingdistrict werden bij de 641 noodslachtingen
76 gevallën van tuberculose (dus i2°/o) waargenomen. In het
abattoir te Rotterdam werden tuberculeus bevonden: runderen
2 2 °/„, varkens 0,2 °/0 1 paarden 0,5 °/0 en kalveren 0,03 7„.

Van de 364 tuberculeuse runderen leden 193 aan algemeene
tuberculose; slechts ée\'n geval werd geconstateerd bij een manne-
lijk rund.

In de gemeente Driel werden bij runderen — weidende op
uiterwaarden die eenige weken te voren waren ondergeloopen
en waar veel rivierslib was achtergebleven — gevallen van
interstitieel long-emfihiseem waargenomen, die aanleiding gaven
tot aangifte van besmettelijke longziekte.

Door een pruisisch veearts werd te Wansum op 4 Februari
longziekte gediagnostiseerd; het onderzoek der longen door den
districtsveearts en aan \'s Rijks-veeartsenijschool leerde dat men
met een geval van
chronische longontsteking te doen had; toch

-ocr page 61-

werd tot Augustus door de Pruisische Regeering alleninvoer
van rundvee, afkomstig uit een kring van 20 kilometè.van
Wansum, verboden, omdat men het geval ten minste vöE
dringend verdacht meende te moeten houden.

Hevige bronchitis ontstond in Noordholland bij xo runderen,
op eene weide in de onmiddelijke nabijheid eener zwavelzuur-
fabriek , zoodat men als oorzaak aan den neerslag van zwavelig-
zure dampen dacht.

Vlieglarfziekte bij schapen kwam in Friesland veelvuldig voor.

Uit de opgaven omtrent varkensziekte blijkt dat zij over het
geheel minder voorkwam; in Friesland werden nog al gevallen
waargenomen in streken die in het vorige jaar het meest ver-
schoond zijn gebleven. In Noordholland kwam zij slechts in
11 gemeenten voor; het inenten van 22 jonge varkens (methode
Pasteur) als voorbehoedingsmiddel tegen deze ziekte (Rothlauf)
leidde tot onbevredigend resultaat (zie dit Tijdschrift deel XV
blz. 280).

In het abattoir te Rotterdam werden slechts 29 gevallen ge-
constateerd, die meerendeels optraden nadat de varkens 2 tot
5 dagen aldaar verblijf hadden gehouden; daar groote zorg aan
het ontsmetten der stallen wordt besteed, meent de directeur
dat de ziekte in den regel, zoo niet altijd , van elders is over-
gebracht. Eenmaal werden daar
finnen geconstateerd bij een
varken afkomstig uit Noordbrabant.

Omtrent de epidemie van trichinosis, waargenomen te Goes
in het begin en het einde van het jaar, vindt men het verslag
van den waarnemenden geneeskundigen inspecteur voor Zeeland
aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Daaruit blijkt o. a.
dat in het begin van het jaar het gebruikte vleesch afkomstig
was van een varken geslacht op de hofstede „Welgelegen"
bij Goes.

Hoogstwaarschijnlijk kwam reeds in September 1883 trichi-
nosis voor te Yerseke, van waaruit ratten kunnen geïnfecteerd
zijn; in September 1886 werden 2 varkens, gemest op „Wel-
gelegen", te Krabbendijke in consumtie gebracht en ook daar
trad trichinosis op. In November 1887 kwamen te Goes weder
gevallen voor na het gebruik van rauw vleesch, afkomstig van
een varken op eene looierij, grenzende aan „Welgelegen"; een
ander varken, op hetzelfde hok gemest, bleek eveneens trichi-

-ocr page 62-

neus e zjjn en het js zeer waarschijnlijk dat beide dieren door
ratin zijn geïnfecteerd.

Bij Venraay werden in Juli pokken bij varkens waargenomen ;
12 jonge biggen stierven terwijl de zeug herstelde.

In Noordholland kwam viermaal stomatitis pustulosa contagiosa
voor bij paarden , die kortelings te voren uit Duitschland waren
ingevoerd.

Enkele gevallen van loodvergiftiging worden aangegeven na
het meniën der drinkbakken, na het gebruik van straatvuil als
mest of van mest door schilders verzameld, ook door onvoor-
zichtigheid met verfwaren in een boomgaard geplaatst.

Te Middelharnis stierven aan her zenziekte 6 van 16 jonge
runderen op eene weide bestrooid met asch en straatvuil.

Een geval van kwikvergiftiging bij 8 runderen deed zich
voor nadat in het geheel 50 gram kwikzalf, tot wering van
ongedierte , was ingewreven.

Te Kapelle stierven 3 van de 20 schapen op klaverweiden;
men vermoed eene plantaardige vergiftiging. „Te Wolphaartsdijk
„werden een 5otal schapen ziek; stijve gang, tympanitis met
„hardnekkige verstopping en verloren eetlust waren de voor-
naamste verschijnselen; 16 stuks stierven. Zij hadden ander-
halve dag geloopen op de tarwestoppels, waarop vele aren,
„gedeeltelijk gekiemd, lagen."

In Zuidholland leden op één stal 8 paarden aan verstoppings-
koliek, nadat twee dagen boonenstroo gevoederd was.

Ook van schimmelvergiftiging worden enkele gevallen op-
gegeven , 0. a. stierven te Goes 2 en te Westdorp 6 paarden
na het gebruik van beschimmeld ongedorscht haverstroo en te
Nieuwerkerk 2 koeien en 1 paard na dat van slecht en be-
schimmeld hooi. Een plaatsvervangend districtsveearts in Noord-
holland bestreed met succes de ziekte, optredende na het ge-
bruik van beschimmeld hooi, door toediening van acidum phe-
nylicum; hij nam ook op vier stallen vergiftiging met buiten-
landsche rogge waar, waarin eene geringe hoeveelheid secale
cornutum aanwezig was.

Van besmettelijke veeziekten, genoemd in het Kon. besluit
van 14 Maart 1880, vinden wij o. a. het volgende:

Van veepest bleef Nederland in 1887 wederom verschoond.

Van longziekte kwam slechts één geval voor te Beek in Limburg.

-ocr page 63-

De 3 overige runderen van den eigenaar werden afgemakt en
hierbij bleek dat nog een der dieren door de ziekte wasian-
getast.

Mond- en klauwzeer bij herkauwers en varkens kwam niet voor.

Kwade droes en huidworm kwamen in de provinciën Gronin-
gen, Friesland en Drenthe niet voor; in het geheel werden 47
gevallen geconstateerd, waarvan 11 in Noordholland en evenveel
in Gelderland. In de laatste provincie werd een dekhengst te
Ede het eerst aangetast en de ziekte, door het dekken waar-
schijnlijk , op 3 andere paarden overgebracht.

Schurft bij schapen werd in 92 gemeenten bij 2263 schapen,
verspreid over 165 kudden, waargenomen. In Friesland werden
777, in Noordholland 490 en in Noordbrabant 458 dieren aan-
getast, De districtsveearts in Zuidholland meent dat in pro-
vinciën , waar schurft inheemsch voorkomt, verplichte behandeling
van groot nut zoude zijn; hij wijst op de behandeling van
Lier
(Leistungen auf dem Gebiete der Veterinarmedecin) n. 1. een bad
van sublimaat 1 : 500, dat zeer rationeel en snel uit te voeren
zou zijn; de behandeling van elk schaap zou daarbij 2 minuten
duren. Bij paarden werden 65 gevallen geconstateerd, waarvan
34 in Friesland en 25 in Noordholland.

Schaapspokken kwamen alleen in Zeeland voor bij 3 kudden,
alwaar 32 schapen zijn gestorven en 35 onteigend; het eerste
geval deed zich voor te Kapelle, in de kudde van een schapen-
houder bij wien de ziekte in 1886 scheen te zijn uitgeroeid.

Van miltvuur werden in xoo gemeenten 203 gevallen aan-
gegeven, waaronder 2 bij paarden, 14 bij schapen, 2 bij varkens
en de overige bij runderen. De provinciën Zuidholland en
Noordbrabant, respectievelijk met 52 en 50 gevallen, hadden
het meest te lijden.

In Limburg werd de inenting volgens Pasteur nog al toe-
gepast en ook nu weder werd geen enkel ingeënt rund door de
ziekte aangetast. Het bleek in Zuidholland dat nog al eens
vleesch van aan miltvuur geleden hebbende runderen werd
gebruikt en dat de consumtie niet altijd nadeelige gevolgen na
zich sleept. Ook nu zijn enkele gevallen aangegeven waaruit
men moet opmaken dat de infectie met voedsel of drank heeft
plaats gehad.

Hondsdolheid kwam in de provinciën Groningen, Friesland,

-ocr page 64-

Drenth ■ en Limburg niet voor; 27 gevallen werden in 20 ge-
meerëfl\' bij honden geconstateerd en bovendien 1 bij een rund
er i bij een schaap; 38 honden en 4 katten werden als verdacht
^gemaakt en 11 personen werden gebeten.

Voor het overzicht van den gezondheidstoestand der leger-
paarden verwijzen wij naar blz. 48 dezer aflevering.

De uitvoer naar verschillende landen bedroeg: 8470 paarden,
144989 runderen, 105632 varkens, 278837 schapen en 204 geiten
terwijl ingevoerd werden: 6581 paarden, 206 runderen, 2112
varkens, 1558 schapen en 53 geiten.

In het geheel werden 8 personen veroordeeld wegens „onbe-
voegd uitoefenen der veeartsenijkunst." Tweemaal werd geen
vervolging ingesteld omdat beide bekeurden slechts van één op
zichzelf staand feit werden aangeklaagd, zoodat hun de uit-
oefening der veeartsenijkunst
als bedrijf niet kon worden ten
laste gelegd.

In twee bijlagen geeft de Commissie tot herziening van het
Kon. besluit van 14 Maart 1880 (Stbl. No. 31) de meeningen
aan van de districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers omtrent
varkensziekte en rotkreupel der schapen. De eerste ziekte is
in het Kon. besluit van 27 Maart 1888 (Stbl. No. 67) opge-
nomen , van de laatste geven wij alleen de conclusie aan door
den Secretaris der Commissie uit de ontvangen inlichtingen
getrokken:

i°. dat de kennis van het kwaadaardig klauwzeer als eene
zelfstandige ziekte hier te lande in meer dan één opzicht,
namelijk wat haar ontstaan, haar beeld, hare geneeslijkheid en
hare oeconomische beteekenis betreft, hoogst onvolledig moet
heeten;

2°. dat hoofdzakelijk in de provincie Noordholland en verder
in Zuidholland, in een deel van Zeeland, alsmede in gedeelten
van Limburg de bedoelde aandoening in meerdere of mindere
mate bekend is geworden, in de 3 eerstgenoemde provinciën
echter nog aan x van de 3 districtsveeartsen en aan 16 van
hunne 23 plaatsvervangers onbekend is gebleven;

3°. dat overal en ten allen tijde de ervaring opgedaan werd,
dat een meer uitgebreid voorkomen der kwaal samenging met
het bestaan van vochtigheid, hetzij van bodem of van weder
of wel van beide;

-ocr page 65-

4°. dat de meening, dat zij ontstaat door overgang van het
eene dier op het andere in tal van waarnemingen grogten, zij
het dan ook niet onverdeelden steun vindt en zelfs door de
uitkomst van proefnemingen bevestigd is;
 .is

5°. dat over hare geneeslijkheid wel is waar verschillend
wordt geoordeeld, maar dat toch zij , die in ruime mate over
eigen ervaring beschikken kunnen, de kwaal in dat opzicht
weinig of zeer weinig belangrijk en in verband daarmede hare
oeconomische beteekenis gering achten ;

6°. dat zij in de provinciën Friesland, Groningen, Drenthe ,
Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noordbrabant grootendeels
volkomen onbekend is gebleven en anderdeels slechts op voor
den veestapel zeer onbeduidende wijze is voorgekomen — zoodat
aldaar van kwaadaardig klauwzeer of althans van vermeend
kwaadaardig klauwzeer niets of nagenoeg niets vernomen is
door 23 van de 32 ambtenaren, namelijk door 5 districts-
veeartsen en door 18 hunner plaatsvervangers.

Bijlage D vermeldt de schriftelijke antwoorden van de leden
der Commissie hierboven bedoeld op de volgende vragen door
den Minister gesteld:

i°. Is het ter bestrijding der parelziekte noodzakelijk dat de
cadavers van runderen, die aan die ziekte leden en voor de
consumtie werden afgekeurd, worden verbrand?

2°. Kan zoodanige verbranding ook dienstig zijn ter be-
strijding der tuberculose, wanneer bijv. op erven drinkwater-
putten nabij de begraafplaats van het vee aangetroffen worden?

30. Zijn gevallen van bovenbedoelde besmetting bekend ge-
worden ?

De meening van Dr. A. W. H. Wirtz is de volgende: dat
hetgeen van de levenseigenschappen van de smetstof (den
bacillus) der parelziekte resp. tuberculose bekend is, geen
grond oplevert voor de onderstelling, dat uit begraven deelen
door tusschenkomst van bodem en bodemwater besmetting zal
ontstaan, bijgevolg ook niet voor de noodzakelijkheid om de
bedoelde cadavers te verbranden in plaats van te begraven;

dat hem geene gevallen bekend zijn geworden die voor eene
dergelijke wijze van besmetting pleiten;

dat het echter van zelf spreekt, dat begraving van zulke
cadavers of afgekeurde gedeelten daarvan door hem voldoende

-ocr page 66-

wordt geacht voor zoover zij geheel naar behooren geschiedt,
namelijk ook met de noodige voorzorgen tegen opgraving daarvan
en in elk geval de te begraven voorwerpen zoodanige behandeling
ondergaan, dat, al mochten zij worden opgegraven, zij toch
voor de voeding van mensch of dieren geheel onbruikbaar
zouden zijn en blijven.

De heer L. van Driel geeft om de groote levenstaaiheid
der tubercelbacilen de voorkeur aan verbranden; gevallen van
besmetting van uit begraafkuilen zijn hem niet bekend.

.De Heer H. J. H. Stempel vindt verbranden der geheele
cadavers onnoodig, maar wil dit alleen doen met de aangedane
deelen. Ook hem is besmetting uit drinkwaterputten, in welks
nabijheid parelziekvee is begraven geworden, onbekend.

De Heer J. Poels geeft aan verbranden de voorkeur omdat
begraven soms niet behoorlijk plaats heeft. Ook hem is van
verspreiden der ziekte door water uil drinkwaterputten geen
geval bekend.

De Heer J. F. Lameris merkt op dat in ons land wel
5 7o der runderen die ter slachtbank worden geleid, parelziek
worden bevonden, zoo dat het verbranden van het vleesch van
alle tuberculeuse runderen op een enorm verlies van ons nationaal
vermogen zou komen te staan. Hij meent dat die maatregel
eerst nuttig kan werken wanneer in alle gemeenten van het
Rijk de keuring van vleesch verplichtend is gesteld en wanneer
daarbij uniform, volgens wetenschappelijke gronden wordt te
werk gegaan. In ieder geval zou verbranding der tuberculeuse
nieuwvormingen gewenscht zijn. v.
E.

STAATSEXAMENS.

Het diploma voor het Natuurkundig Examen volgens de
artt.
8, 9 en 13 der wet van den 8sten Juli 1874 (Stbl. No. 99)
is den 7den Juli uitgereikt aan de HH.:

K. Büchli van Warfhuizen; J. Burggraaf van Zegveld;
J.
van Dorssen van IJsselstein; P. Duursma van Dragten;
D. H.
Goossen van Wageningen: M. B. ten Have van Uiter-
buren;
P. P. Heijnen van Kerkrade; J. H. Hillen vanBlerik;

-ocr page 67-

S. Knops van Middelharnis; H. M. Kroon van Voorst; H. R.
Rentema
van Nieuweschans; A. de Ruiter van Gouda; M. van
der Vliet
van Zierikzee; J. C. Wichers van Middelstum en
J.
van Willigen van \'s Gravenmoer.

Het diploma van Veearts volgens de artt. 8 en 10 van
bovengenoemde wet is in Juli uitgereikt aan de HH.:

J. Attema van Bolsward; F. Bgerhave van Zuidbroek;
A. A. Bosch van Lochem; H, J. Tromp de Haas van Haarlem;
I.
van Klaveren van Ameide; J. M. Knipscheer van Nijmegen ;
P. Korevaar van Sliedrecht; T. J. Kruijt van Stolwijk; F. M.
de Leur van Utrecht; P. den Ouden van Zevenbergen; H.
Poot van Vlaardingerambacht; A. P. Smits van Vrijhoeven-
Cappel en J.
Vollema van Weidum.

RIJKS-VEEARTSENIJ SCHOOL.

Den 9den Juli promoveerde tot Doctor in de geneeskunde op
een proefschrift „Staafjesrood in monochromatisch licht" de
leeraar Dr.
H. J. Hamburger.

Met ingang van den i6den Juli werd op zijn verzoek eervol
ontslag verleend aan den tijdelijken adsistent A. W.
Heidema,
die zich als praktizeerend veearts te Groningen vestigde.

Met ingang van x September werd benoemd tot prosector
anatomes tevens custos der kabinetten de veearts S.
A. Cramer,
wien dientengevolge met ingang van denzelfden dag bij Kon.
besluit van 15 Augustus eervol ontslag werd verleend als tijde-
lijk adsistent.

Met ingang van den i3ten October zijn benoemd tot tijdelijke
adsistenten de Heeren.: A. A.
Bosch, J. M. Knipscheer en
F. M. de Leur.

Bij de overgangs-examens werden 16 van de 36 leerlingen
(2 namen aan het examen geen deel) van het; iste tot het 2de
studiejaar en 10 van de 16 van het 3de tot het 4de studiejaar
toegelaten.

Aan het admissieexamen namen 33 candidaten deel, waarvan
werden geplaatst de HH.:

B. Vrijburg van Beesterzwaag i G. Daams van Vaassen;
W.
F. Hilwig van Bergen-op-Zoom; H. J. de Vries van Wijk-

-ocr page 68-

bij-Duurstede; N. H. Mispelblom van Altena van Utrecht;
C. Roodzant van Melissant; D. Kok van Velp; H. G. van
Harrevelt
van Utrecht; P. Schat van Leeuwarden; A. E. ten
Broeke
van Teteringen; A. ten Sande van \'s Hage; A. Kuiper
van Utrecht; J. Knol van Leens; F, J. Nieuwenhuizen van
Hilversum en W. J.
Ch. Fuijt van Utrecht.

De cursus 1888/89 begon met 94 leerlingen, verdeeld als volgt:
4e studiejaar X5 waarvan 5 externe.
3e » 21 " S »
2\' „ 25 » U >,
ie „ 33 » r5

De leerlingen van het iste studiejaar G. van der Lee en
F. W. J. van den Brink hebben hunne studiën aan de school
gestaakt.

EEN TRAAG.

Ingezonden.

Naar wij vernemen, zijn er thans reeds zeven veeartsen, die
voor arts studeeren, wijl de vooruitzichten als medicus, ondanks
het groote aantal daarvan, toch nog belangrijk beter zijn dan
die van den veearts. De markt der laatsten is dermate over-
voerd, dat de jonge veeartsen niet meer weten waar zich te
vestigen.

Reeds drie veeartsen verlieten voor enkele jaren het vak; twee
hunner hebben zich als arts en één als apotheker gevestigd.

Zou het nu nog geen tijd worden om, evenals in België, aan
\'s Rijks Veeartsenijschool het internaat op te heffen en de eischen
voor het toelatingsexamen te herzien?

Een Veearts.

HET CLINISCH ONDERWIJS AAN \'S RIJKS
VEEARTSENIJSCHOOL.

Met ingang van 22 October 1888 is door den Directeur van
\'s Rijks Veeartsenijschool, met machtiging van den Minister van
Binnenlandsche Zaken, bepaald , dat de leerlingen van het 4de
studiejaar van de oefeningsoperatiën alleen de aderlatingen en

-ocr page 69-

de tracheotomie op het levend dier mogen verrichten, terwijl
zij van de therapeutische en gebruiksoperatiën geene andere
mogen doen „dan zoodanige, welke tot de spoedig afloopende
en weinig pijnlijke moeten gerekend worden."

De leerlingen van het 3de studiejaar mogen geen enkele operatie
op het levend dier verrichten.

De vivisecties ten behoeve van physiologie, pathologie enz.
blijven ook voortaan aan de veeartsenijschool vrij.

Aangezien het voor de clinische leeraren bezwaren opleverde
te bepalen, welke operatiën gerekend moeten worden tot de
spoedig afloopende en weinig pijnlijke, wendden zij zich schrif-
telijk tot den Directeur met verzoek te willen mededeelen, welke
onder de meest gebruikelijke operatiën in die categorie vallen,
ten einde later misvattingen te voorkomen. De Directeur gaf
aan één hunner mondeling te kennen, dat hij die vraag niet
wenschte te beantwoorden. Onmiddellijk daarna echter zond hij
aan de clinische leeraren eene missive, met opdracht om, bij
het einde van het schooljaar, aan hem verslag te doen welke
operatiën door de leerlingen waren verricht.

De clinische leeraren, nu niet wetende waaraan zich te houden,
hebben besloten, ten einde van vorenstaande bepalingen niet
af te wijken, den leerlingen zoo goed als geene operaties te
laten verrichten.

Dat onder dat alles de practische ontwikkeling der aanstaande
veeartsen in hooge mate schade lijdt — niet alleen wat betreft
het opereeren, doch ook wat de omgang met dieren aangaat —
behoeft wel geen nader betoog. De ondergeteekenden betreuren
dit dan ook ten zeerste en wenschen daarom aan de veeartsen
in Nederland te verklaren, dat deze maatregelen zijn genomen
ondanks hun advies aan den Directeur.

De Leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool,

Utrecht,
November 1888.

Dr. L. J. van der Harst.

F, Th. Weitzel.

W. C. Schimmel.

M. H. J. P. Thomassen.

D. F. van Esveld.

Dr. J. D. van der Plaats.

Dr. H. J. Hamburger.

-ocr page 70-

1

-ocr page 71-

WINTERBESLAG VAN W. A. H. VAN HORSEN,

door

W. C. SCHIMMEL.

(Met eene plaat).

In de Annales de médecine vétérinaire, Novembre 1888,
beschreef
Degive een door hem uitgevonden wintcrbeslag.
Ik verzocht den heer
van Horsen, onzen bekwamen onder-
wijzer in het practisch hoefbeslag, daarvan, naar de bijge-
voegde teekening, een model te maken voor de verzameling
hoefbeslag aan \'s Rijks veeartsenijschool. Terwijl hij hier-
mede bezig was, rijpte bij hem het denkbeeld om de gedachte
Degive op eenvoudiger manier uit te voeren. Tot dit doel
maakte hij een ijzer, waarbij aan iederen tak het beginsel
van
Degive op verschillende wijze, doch veel minder samen-
gesteld, was weergegeven.

Daarvan levert naaststaande teekening, welke de heer
F. M. de Leur, assistent aan \'s Rijks veeartsenijschool,
de welwillendheid had naar het oorspronkelijke te maken,
een duidelijk overzicht.

Degive\'s vinding (zie de teekening in bovengenoemde
Annales) bestaat in eene inrichting, waardoor de schroef-
kalkoen verhinderd wordt te gaan draaien en aldus verloren
te raken. Hij maakt te dien einde zijn schroefkalkoen zes-
hoekig , omgeeft dezen aan zijne basis met een zeshoekigen
platten ring , die aan een der hoeken een haakje bezit, dat
juist in eene opening, midden in het ijzer, vóór den kalkoen
past. Door den kalkoen is, onmiddellijk boven dezen ring,
een gaatje geboord; dit wordt opgevuld met een reepje van

5

-ocr page 72-

eene gutta-percha buis (fig. 2, b), dat daar gemakkelijk
wordt ingebracht, door eerst een aan de punt omgebogen
nagel (fig. 2, c) door de opening te steken, er dan het ringetje
gutta-percha in te haken en vervolgens den nagel met dit
laatste terug te trekken. De zeshoekige ijzeren ring is op
deze wijze op zijne plaats bevestigd, en belet het omdraaien
van den kalkoen.

Op den voorgrond dient gesteld, dat een goed gemaakte
schroefkalkoen reeds zonder zulke bevestigingsmiddelen goed
blijft zitten; de heer
van Housen althans deelde mij mede,
dat
zijne schroefkalkoenen zoo goed als nooit verloren gaan
of afbreken. Wil men echter het draaien der kalkoenen
beletten, dan kan dit op eenvoudiger wijze geschieden, zooals
door hem (fig. 1 en 2) is aangetoond. Hij kiest den gewonen
vierkanten schroefkalkoen, welke alom in gebruik en veel
gemakkelijker te vervaardigen is dan de zeshoekige van
Degive.

De middelen, door den heer van Horsen gebezigd om
het draaien te beletten, zijn de volgende:

Gelijk fig. 1 en 3 aangeven, is onmiddellijk vóór den
kalkoen eene zwaluwstaartvormige sleuf in het ijzer gemaakt,
waarin de schuif
a past. De sleuf is het nauwst aan den
buitenrand van het ijzer, zoodat eene verplaatsing der schuif,
indien ze onverhoopt mocht ontstaan, nooit naar buiten zou
kunnen geschieden. Dit is van belang voor den binnen-
kalkoen, met het oog op strijken.

De schuif zelve verslijt weinig of niet; zij kan dus langen
tijd worden gebruikt. De zwaluwstaartvormige opening in
het ijzer is zeer gemakkelijk aan te brengen, het geheel
alzoo weinig kostbaar.

De figuren 2 en 4 geven eene andere methode aan om
den kalkoen te bevestigen, welke iets samengestelder is,
doch waarbij stellig niets verloren kan gaan.

In het midden van het ijzer, juist vóór den vierkanten
schroefkalkoen, wordt een langwerpig vierhoekig gat geslagen,
waarin de stut (fig. 2,
a) volkomen sluit. Nabij den voor-

-ocr page 73-
-ocr page 74-

wand van dit gat wordt door het ijzer, van den buiten- naar
den binnenrand, eene ronde opening (fig. 2 en 4
, d) geboord,
zoodanig, dat in dien wand eigenlijk slechts eene sleuf
ontstaat. Eene gelijke sleuf wordt ook aangebracht aan de
voorvlakte van den stut (fig. 2 en 4, a).

Wanneer de stut nu in het gat is geplaatst, blijft er een
rond kanaal open (fig. 4), dat, gelijk
Degive aangaf, opge-
vuld wordt met een reepje van eene gutta-percha buis (fig.
2,
b). Daartoe wordt de omgebogen nagel (fig. 2, c) door
het gat gestoken, het reepje gutta-percha buis ingehaakt,
en daarna de nagel met het laatste doorgetrokken, zoodat
het blijft zitten, gelijk in fig. 2,
d is aangetoond. De stut
zit thans onbeweeglijk vast; hij slijt zeer weinig af en kan
dus lang worden gebruikt.

De driehoekige insnijding aan den achterrand van den
stut (fig. 2,
a) veroorlooft den kalkoen ook overdwars te
staan; in dit geval haakt hij in bedoelde insnijding, zoodat
bij niet kan gaan draaien.

Deze methode is evenzoo weinig kostbaar; de reepjes
gutta-percha, die de opening uitstekend afsluiten, kunnen
van onbruikbaar geworden buizen worden gesneden.

Beide methoden zijn belangrijk eenvoudiger dan die van
Degive; vooral hinderlijk bij het beslag van laatstgenoemde
is het gat, dat in den kalkoen aanwezig moet zijn, wijl
dit een beletsel vormt voor het opnieuw aanpunten van
den kalkoen.

Ondanks die vereenvoudiging blijft de zaak te samen-
gesteld, te meer daar, gelijk reeds werd opgemerkt, goed
vervaardigde schroefijzers en schroefkalkoenen zulke hulp-
middelen niet behoeven.

Utrecht, 23 Januari 1889.

-ocr page 75-

MEDEDEELINGEN UIT HET PHYSIOLOGISCH-
PATHOLOGISCH LABORATORIUM VAN
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL
TE UTRECHT.

door

Br. H. J. HAMBURGER.

Onder dit opschrift stellen wij ons voor, in het vervolg
waarnemingen en proeven neer te schrijven, in gemeld
laboratorium gedaan. Deze zullen vooral zaken gelden, die
uit een veeartsenij kundig of vergelijkend pathologisch oog-
punt eener vermelding waardig zijn.

Men verwachte van ieder onderwerp niet een eenigzins
uitvoerige studie; bij het geobserveerde slechts hier en daar
een kantteekening.

Menigeen wordt door bescheidenheid er van terugge-
houden waarnemingen bekend te maken, die o. a. voor
de statistiek der ziekten ia Nederland en dus ook voor de
pathologische wetenschappen in het algemeen van gewicht
zijn. Dit is te betreuren, want er wordt veel belangrijks
geobserveerd, dat eener vermelding overwaardig is, getuige
de vele interessante mededeelingen, die, althans in de
Utrechtsche afdeeling van de Maatsch. ter bev. v. Veeartsenij-
kunde, gedaan worden en die ook in de zusterafdeelingen
vrij zeker niet zullen ontbreken.

Dikwyls echter rijzen vragen, die een mikroskopisch onder-
zoek eischen, waarvoor natuurlijk niet ieder praktizeerend
veearts voldoende is ingericht.

Hij wende zich tot ons laboratorium en kan er van over-
tuigd zijn, dat hij niet alleen ons, maar ook het onderwijs
aan de R. V. A. S. een dienst bewijst.

Ieder weet toch, dat het aantal sectiën van groote dieren
aan onze inrichting zeer gering is.

-ocr page 76-

I. Sarcomateuse infiltratie van een
varkensnier.

In September 1888 was de Heer van der Sluys, directeur
van het abattoir te Amsterdam, zoo vriendelijk een groote
varkensnier te zenden. De lengte bedroeg 40 c. M., de
breedte ongeveer 20 c. M. De kapsel liet gemakkelijk los.
Bij doorsnijden bleek ze vast van consistentie te zijn. Op
de gelijkmatig witte snee vlakte was van een scheiding
tusschen corticale en medullaire stof niets te herkennen.
De nierpapillen hadden hun normalen vorm en stand ten
opzichte van het nierbekken.

Het resultaat van het mikroskopisch onderzoek was ver-
rassend.

In de richting van de oppervlakte naar den papil werden
reepjes uitgesneden en van deze de beide uiteinden en het
middelste gedeelte onderzocht. Yan ieder der stukjes werden
coupes vervaardigd, evenwijdig met en loodrecht op de rich-
ting der rechte buisjes.

a. Corticaal gedeelte.

In geen van beide richtingen was een glomerulus te
herkennen, zelfs niet de plaats, waar zich vroeger een had
bevonden. Tubuli contorti waren evenmin aanwezig; alles
was vervangen door een gelijkmatig, niet goed te kleuren
veld van ronde cellen, die allen een grootte hadden, gelegen
tusschen die van een rood en wit bloedlichaampje en waarvan
betrekkelijk velen geheel of gedeeltelijk in detritus, weinigen
in vettige degeneratie waren overgegaan. Op enkele plaatsen
waren de cellen uitgevallen, misschien wel door het praepa-
reeren; op deze plaatsen was dan vaak het nier-stroma te
zien, dat altijd normaal scheen.

b. Middelste gedeelte.

Yan rechte buisjes was hier hoegenaamd niets waar te
nemen. De beelden waren dezelfde als onder
a.

c. Uiteinde der papillen.

De meeste buisjes hadden hun epithelium verloren; in de
overige was het necrotisch en hing in klompjes samen.

-ocr page 77-

Tal van goedgekleurde ronde cellen, van dezelfde grootte
als bedoeld onder a, waren in het interstitieele bindweefsel
te vinden.

Door dit beeld zon men den indruk krijgen, dat de aan-
doening in de corticalis, althans niet in het einde der papillen
was begonnen.

Wij meenden hier te doen te hebben met een sareomateuse
infiltratie
van de nier.

De andere nier was, naar de heer van der Sluijs mede-
deelde, ook aangedaan.

II. Actinomyces in liet beenstelsel van
een paard. 1)

In Juni 1887 werd aan de veeartsenijschool een veulen
van drie maanden in behandeling gegeven, omdat het moeilijk
liep; het ging op de achtervlakte der kogels.

De behandeling was vruchteloos. Ten slotte kon patiënt
niet meer staan, kreeg decubitus en overleed den 29en
November 1888.

Uit het sectie-verslag nemen we het volgende over:

Uitwendig onderzoek:

Mager cadaver, groot hoofd, sterke lordose, aan de borstkas
rozenkrans, voorste en achterste extremiteiten buitengewoon
bewegelijk, gewrichtsknobbels verdikt; gangraeneuse plekken
aan rechter heup, boeggewricht en oogboog.

Inwendig onderzoek:

De gewrichtsholten bevatten veel taai slijmig vocht; de
gewrichtsbanden zijn slap. In de buikholte geen vocht.
Ingewanden en hart dicteeren een cachectisehen toestand.
Long normaal; fontanellen eveneens. Hydrocephalusinternus
afwezig.

1) Naar aanleiding van een voordracht over dit onderwerp, gehouden op de
buitengewone algemeene vergadering van 13 Januari van de Maatschappij t. b. v. d.
Veeartsenijkunde, heb ik eenige mikroskopische praeparaten, daarop betrekking
hebbende, gedemonstreerd.

Ook hebben mijn leerlingen in hun cursus over pathologische microscopie,
ieder een paar praeparaten ontvangen en bestudeerd.

-ocr page 78-

Niettegenstaande het laatste twijfelden wij niet, of we
hadden hier te doen met rhachitis.

Een overlangse doorsnede door de grens tusschen been en
kraakbeen van een door zoutzuur ontkalkte rib bevestigde
de diagnose niet alleen, maar gaf nog iets zeer belangrijks
te zien.

In vele zoogen. mergkanalen, die in het kraakbeen in
zoo groot aantal aanwezig waren, vonden we bollen van
een straligen bouw ; we hadden hier te doen met
actinomyces.

Ongeveer 7 jaren , nadat Hahn de aandacht had gevestigd op een
schimmel, die van tijd tot tijd voorkomt in de zieke tong van
runderen, schreef
Bollinger een verhandeling in het „Centralblatt
f. d. med. \'Wissensch."
1877, No. 27 en in het „Deutsche Zeitschrift
f. Thiermed. u Yergl. Pathol."
B. III, S. 334, waarin hij op voor-
treffelijke wijze „eine neue Pilzkrankheit beim Hinde\'\' schildert, een
dikwijls voorkomende en ernstige ziekte, die zich gewoonlijk eerst
openbaart in een aandoening van de onderachterkaak, maar ook van
de bovenkaak; tong en lymphklieren niet spaart, ja zelfs de meeste
organen kan aantasten. Tot dus verre was de ziekte nu eens aan-
gezien als scrofulose, dan weer als osteosarcoom. De schimmel werd
door den botanicus
Harz nader onderzocht en bestempeld met den
naam van Actinomyces bovis.

Yan vele zijden werden de onderzoekingen van Bollinger bevestigd
en uitgebreid en spoedig werd de ziekte ook bij andere dieren aange-
troffen, ook bij den mensch.

Zoo publiceerde James Israël in 1878 drie ziektegevallen bij
den mensch, allen veroorzaakt door een schimmel, dien hij met zorg
heeft beschreven en geteekend
1). In 1882 sprak Ponfick 2), ook op
grond van eigen waarnemingen uit, dat de door
Israël bedoelde
schimmel identisch was met actinomyces bovis. Na
Israel\'s eerste
verhandeling zijn nog een aantal gevallen bij den mensch bekend
gemaakt.

Door Johke 3) en Ponfick 4) werd actinomykose van een varkens

1) Viechow\'s Archiv. B. LXXIV. S. 15.

2) Ponfick. Festschrift. S. 53.

3) Bericht über das Veterinär-Wesen im Königreich Sachsen, 1879. S. 71.

4) Ponicjk. Festschrift. S. 53,

-ocr page 79-

nier beschreven en door den eerste in de tonsillen van een aantal
schijnbaar gezonde varkens actinomyces aangetoond. 1).

Bij het paard werd de schimmel nog zelden aangetroffen. In één
geval zag
Johne 2), na castratie een funiculitis mycotica chronica
optreden, veroorzaakt door actinomyces bovis; in twee andere gevallen
was het slechts waarschijnlijk, dat deze schimmel de oorzaak was.
De ontsteking openbaarde zich als een omvangrijke fibreuse woekering
van den zaadstrengstomp met beperkte etter- en fistelvorming. In de
harde vaste actinomykomen vond hij kleine granulatieknoopjes, deels
geïsoleerd, deels in groepen. 3)

De schimmel, dien Rivolta in 1884 als oorzaak van een door
hem waargenomen funiculitis aanwees, was naar
Johne geen bij-
zondere soort van actinomyces, (volgens
Rivolta , actinomyces granu-
losus) maar een degeneratie-vorm van actinomyces bovis.

In andere gevallen van funiculitis, door Johne onderzocht, bleek
de micrococcus ascoformans de oorzaak te zijn 4). Deze micrococcus
werd door
Rafe nauwkeurig bestudeerd 5) en bestempeld met den
naam van micrococcus botryogenus. Door welgeslaagde cultures en
entingen werden de infectieuse natuur en andere eigenschappen van
dezen micrococcus nauwkeurig vastgesteld.

Het scheen niet van belang ontbloot, ons geval van
actinomycose eenigzins nauwkeurig te bestudeeren, 1° omdat
het hier een actinomycosis bij het paard gold; en 2° omdat
het beenstelsel de zetel was.

Wij stelden ons twee vragen: 1° Is de hier aanwezige
schimmel actinomyces bovis? 2° Hoe is de schimmel het
lichaam binnengedrongen en langs welken weg heeft hij zich
verbreid ?

1) D. Zeitschr. f. Thiermed. B. VII. S, 158.

2) D. Zeitschr. f. Thiermed. B. XII. § 73,

3) Tijdens de correctie der drukproef waren wij in de gelegenheid, kennis
te nemen van een citaat van Pebkoncite , in zijn boek „Trattato teoretico-
practico sulle malattie pui comuni degli animali domestici" 1886 p. 171 in
welk citaat melding gemaakt wordt van een fungeuse woekering aan het been
van een paard, ontstaan na een lanssteek in deze extremiteit. Het gezwel bevatte
actinomyces. Hierbij wordt de opmerking gemaakt, dat het paard in een stal
had gestaan bij een rund, dat aan actinomykosis leed.

4) D. Zeitschr. f, Thiermed. B, XII. S. 204.

5) D. Zeitschr. f. Thiermed. B. XII. S. 37.

-ocr page 80-

Ad. 1. In de mergkanalen yan het ribbenkraakbeen
vonden we bollen, zooals die afgebeeld werden door
Johne 1)
in fig, 1 en ook enkele, zooals die door Israël (1. c.) onder
a, Tafel
II waren geteekend. De bollen lagen vaak tegen het
kraakbeen der mergkanalen aan, evenals reuzencellen in de
Howships lacunen, zoodat men van tijd tot tijd den indruk
kreeg, alsof de bollen zeiven de kanalen vormden; in de
nabijheid van den bol zagen we dikwijls woekering van kraak-
beencellen optreden.

Met alleen bollen troffen wij in de mergkanalen aan,
maar ook knodsjes, kolfjes en draden, met en zonder kor-
reltjes er op. (Zie
Johne 1. c. figg. 3, 4, 5, 7, 8, 11, en
Israël 1. c. figg. 16, 3b, 3c, 3o en 3d. Dezelfde vormen
namen wij ook waar in de mergholten van het aan het kraak-
been grenzende been.

Yoor hen, die beter in staat zijn dan wij, de biologie
van den schimmel te bestudeeren, moge de aanwezigheid der
zooeven genoemde vormen van eenig nut zijn, wanneer zij
uitspraak wenschen te doen in de verschillen van meening
tusschen
Harz, Israël, Joiine en Ponfick. Wij zullen
niet nader daarop ingaan, maar wenschen alleen te consta-
steeren, dat we hier te doen hadden met
actinomyoes bovis.

Behalve ribben onderzochten wij ook een door zoutzuur
ontkalkte tibia. In de dwarse doorsneden zagen wij vele
Haver\'s kanalen met actinomycesbollen gevuld 2); in som-
mige kanalen verdrongen zij elkaar als het ware; in andere
vulden zij de geheele ruimte niet aan, maar lagen toch
dicht bij elkander, door een dun vliesje omgeven. Zou dit
vliesje een uitgezet bloedvat zijn? Misschien wel, want in
geen der Haver
\'s kanalen, waarin zich een actinomyces-
massa bevond, omgeven door een vliesje, waren bovendien
drie vaten zichtbaar.

Ad. 2. Een gelukkig toeval deed ons in een der gangen

1) Zeitschr. f. Thiermed. B. VII. Vafel VIII, IX.
3) Vergel. Johne, Tafel X. Fig. 37.

-ocr page 81-

van het ribkraakbeen een vrij groote arterie herkennen en
daarin een duidelijke actinomyces-bol. Met het oog op dit
feit en op de vermoedelijke aanwezigheid van den schimmel in
de bloedvaten der Haver\'s kanalen, zochten we naar
plaatsen, waar vaten in foramina nutritia der tibia binnen-
drongen en vonden inderdaad een arterie, gevuld met een
bruine stof, die bij mikroskopisch onderzoek een stukje van
een bol, sterk lichtbrekende knodsjes en draden met kor-
reltjes bleek te bevatten.

De schimmel had zich dus langs den bloedbaan verbreid.

Het eenige geval, dat ons uit de litteratuur is bekend
geworden en dat op voortbeweging langs den bloedbaan
wijst, is dat, hetwelk door
Ponfick in zijn monographie is be-
schreven (S. 16). Bij een vrouw werden namelijk uitgebreide
fistelgangen aan de linker halsstreek, voortwoekering van de
nieuwvorming in het lumen der vena jugularis interna
waargenomen; voorts een appelgroote tumor in het rechter
atrium en den rechter ventrikel, analoge haarden in het
myocardium en in het cavum pericardii; en dit alles na een
wond aan den duim, dien zij drie jaren te voren had bekomen.

Opmerkelijk was het, dat zoo weinig anatomische verande-
ringen in het beenstelsel waren opgetreden. Echter was dit met
het resultaat, door
Poïtfick verkregen, bij injectie van parti-
keltjes van een actinomycoom in de vena jugularis van
een kalf er niet mede in strijd. Na 110 dagen toch, doodde hij
het dier en kon in het parenchym van beide longen slechts
27 speldeknop- tot kersgroote knoopjes aantoonen. Van
deze knoopjes zegt hij: „eine entzündungs-oder gar eiterer-
regende Wirkung kann ihnen als solchen sonach durchaus
nicht zugesprochen werden, sondern lediglich eine selbst
den indifferentesten Fremdkörpern zukommende Eigenschaft,
nämlich die im immittelbaren Anschluss an die peripherische
Zone eine beschränkte reactive Entzündung hervor zu rufen,
welche sich alsbald im Sinne der Verdickung und Einkap-
seiung zurück zu bilden strebt."

Toch is het zeer waarschijnlijk, dat zoo ons veulen langer

-ocr page 82-

geleefd had, wel duidelijke anatomische veranderingen zouden
zijn opgetreden.

Waar en op welke wijze zou nu de schimmel in den
bloedbaan gekomen zijn? Om die vraag te kunnen beant-
woorden , moesten wij verschillende plaatsen van het lichaam
onderzoeken. De ribben van de linker borsthelft met het
halve borstbeen, dat wij aanvankelijk voor het pathologisch-
anatomisch museum hadden bestemd, vertoonden makros-
kopisch geen andere afwijking, dan die van gewone rhachitis.

De mikroskoop kon ook geen actinomyces er in aan-
wijzen. Hetzelfde bleek het geval te zijn met de drie voorste
ribben van de rechter borsthelft en met de inmiddels opgegraven
en ontkalkte ruggewervels en linker tibia.

Coupes van den rechter femur bevatten wel actinomyces.
Overigens durven wij niet beweren, dat de schimmel niet
aanwezig was in lichaamsdeelen, waarin we hem niet vonden.
Daar makroskopisch geen veranderingen te zien waren,
zelfs op plaatsen, waar de schimmel zich wel bevond, waren
wij altijd van het toeval afhankelijk.

Wij lieten ook den kop opgraven en ontkalkten om te
zien of de infectie, zooals gewoonlijk, van de kiezen was
uitgegaan. Maar de kiezen waren volkomen normaal.

Nu bleef mij niets anders over, dan aan te nemen, dat
het dier vroeger een wondje had gehad, waarin de schimmel,
waarschijnlijk van uit het stroo zou binnengedrongen zijn.
Het dier liep op de kogels; de onderstelling was dus niet
gewaagd. Dat de infectie gedurende de decubitus zou plaats
gehad hebben, was niet aan te nemen, daar de schimmel
zich zeer langzaam ontwikkelt; overigens zou het feit, dat
wij den schimmel slechts aantroffen op de zijde waar decu-
bitus was, wel er voor pleiten. Maar dit kon niet anders
dan toeval geweweest zijn. Onze twijfel werd opgeheven,
toen de heer
Schimmel zoo vriendelijk was, mede te deelen,
dat het dier ongeveer 14 maanden te voren enkele wondjes
had gehad o. a, aan het been.

-ocr page 83-

Tot ons leedwezen hebben wij geen cultures van den
schimmel kunnen maken. Met anders wetende, of wij hadden
eenvoudig met rhachitis te doen, ontkalkten wij de ribben
der rechter borsthelft, benevens de tibia en enkele hand-
wortel beenderen, hetgeen het cultiveeren natuurlijk belette.
Onze hoop, dat wij in de niet ontkalkte linker borsthelft of
in andere beenderen nog voldoende, goed te verkrijgen
materiaal zouden kunnen vinden, bleek ijdel te zijn.

Het resultaat van ons onderzoek laat zich aldus
samenvatten:

1. De Actinomyces bovis komt in het beenstelsel van het
paard voor en

2. Kan zich bij dit dier in het bloedvaatstelsel verbreiden
en ontwikkelen.

III. Hen tumor aan de pleura diapliragmatica

van een koe benevens een opmerking over
liet pigment van melanosarcomen.

In Oktober 1888 had de heer de Bruin, Rijksveearts te
Zalt-Bommel de vriendelijkheid, mij een plat voorwerp te
zenden, afkomstig van de pleura diaphragmatica van een in
goeden voedingstoestand verkeerende koe.

Het lichaam had een ovale gedaante en liep uit in een
steel, waardoor het aan het middenrif was bevestigd ge-
weest. De korte as bedroeg c. 3f. de lange (de steel
niet medegerekend) ongev. c. M. Bij den eersten aan-
blik zou men gedacht hebben, een platgedrukte blaas voor
zich te hebben. Het mikroskoop leerde echter, dat dit niet
het geval was; een lumen was toch niet aanwezig en kon
ook niet voorhanden geweest zijn.

Doorsneden, loodrecht op den platten kant van den tumor
en wel in de richting van den steel en loodrecht er op,
gaven het volgende beeld:

De steel bestaat doorgaans uit spoelvormige sarcoomcellen

-ocr page 84-

van middelmatige grootte; velen zijn geheel of gedeeltelijk
met bruine pigmentkorrels gevuld. Tusschen de sarcoom-
cellen vindt men een weinig bindweefsel en verder bloed-
vaten. Daar waar de steel zich gaat verbreeden, begint
meer bindweefsel op te treden; hier en daar vindt men
kraakbeencellen: op ééne plaats zelfs een vrij uitgebreid
veld, in welks midden een kalkhaard is opgetreden, die bij
het praepareeren der coupes gewoonlijk uitvalt.

Nog voordat de tumor zijn volle breedte heeft verkregen,
is een aanzienlijke bloeduitstorting zichtbaar (reeds makros-
kopisch), die zich hier en daar ver naar boven uitstrekt.

Ter zijde van de gele gekorrelde massa, waarin geen
bloedlichaampjes meer zijn te herkennen, zijn nog vele
bloedvaten aanwezig, gedeeltelijk met bloed gevuld. Zij
liggen te midden van sterk gepigmenteerde sarcoomcellen,
die afgewisseld worden door de meer smalle en korte, niet
gepigmenteerde bindweefselcellen.

Yan den ronden top van den. tumor, wordt de uitwendige
rand gevormd door fibreus weefsel, waarvan de vezelrichting
evenwijdig met den omtrek verloopt. Dit kan in het alge-
meen van den geheelen tumor gezegd worden. Ongeveer
evenwijdig met de vezelrichting van het fibreuse weefsel
vindt men in het bovenste deel van het gezwel, dichte
strengen van spoelvormige sarcoomcellen, waarin veel pig-
ment. Het midden van den top bestaat bijna geheel uit
fibreus weefsel met uiterst weinig bindweefselcellen.

Wij hebben hier dus te doen met een chondrofibro-
melanosarcoom.

Wij meenden de beschrijving van dezen tumor niet ach-
terwege te moeten laten 1°. Omdat wij hier een uitzondering
hebben op den regel, dat primaire melanomen uitgaan van
plaatsen, in wier onmiddellijke nabijheid, in normalen toe-
stand, pigment wordt aangetroffen, (b. v. corpus papillare
van de huid). 2°. Omdat melanomen bij runderen zelden
voorkomen. 3°. Omdat het pigment bleek ijzer te bevat-

-ocr page 85-

ten en wel in een vorm, waarin het door verdunde zuren
gemakkelijk was uit te trekken.

In verband met de onderzoekingen van Neumann 1)
wenschten wij na te gaan, of op de plaats der bloeduitstor-
ting haemosiderine of haematoïdine aanwezig was.

Wij legden daarom praeparaten in mengsels van ferro-
cyaankalium en azijnzuur en van ferrocyaankalium en
zoutzuur. Het pigment in de bloeduitstorting veranderde
niet van kleur, de pigmentkorrels in de sarcoomcellen daar-
entegen waren allen blauw geworden en wel zoo helder,
dat de onderstelling niet kon toegelaten worden, dat wij
hier te doen hadden met een mengsel van een ijzervrij
pigment en een yzerverbinding, waarin het Fe gemakkelijk
door zuren werd aangetast, maar met een ijzerhoudend
pigment. Trouwens, door behandeling met zuren alleen,
verdwenen de bruine korrels.

Dit was in strijd met hetgeen Fencki en Berdez 2) om-
trent de samenstelling van het pigment van melanosarcomen
geleerd hadden.

Zij onderzochten een melanoom uit den lever van den
mensch en scheidden daaruit een pigment af, dat O, H,
N, O en veel 8 bevatte en dat ze phytorusine noemden;
verder bereidden zij uit melanomen van paarden een stof
van analoge samenstelling, het hippomelanine.

Naar hen bevatten de pigmenten geen ijzer; ze verwierpen
dan ook het denkbeeld, als zou het pigment van melano-
sarcomen van bloedkleurstof afkomstig zijn; het is volgens
hen een gemetamorphoseerde eiwitstof.

Het was nu van belang, na te gaan, of ook andere
melanosarcomen met ferrocyaankalium en azijnzuur een
blauwe kleur gaven. Te dien einde onderzochten we drie
melanosarcomen: het eerste was afkomstig van den hals van
een koe en was rondcellig; het tweede van het perinaeum

1) Beitrage zur Kenntniss der pathologischen Pigmente. Vircho\'w\'s Archiv
B. CXI. S. 25.

2) Arch. f, exp. Pathol. u. Pharmak. B. XX. Heft 5 en 6. (1886).

-ocr page 86-

van een paard en was groot spoelcellig, het derde yan een
lymphklier van een aan algemeene melanose lijdend paard
en was groot spoelcellig. Bij geen van allen ondergingen
de pigmentkorrels eenige verandering. Om te zien of het
ijzer soms in een vasten vorm er in aanwezig was, werden
stukjes verbrand. De asch bevatte zulk een geringe hoe-
veelheid ijzer, dat wij deze gerust dorsten toeschrijven aan
het weinigje bloed, dat nog in de sarcomen was achter-
gebleven.

Deze resultaten komen dus met die van Berdez en
Nencki overeen. Uit het onderzoek van onzen tumor volgt
echter, dat zij hun uitkomsten niet op het pigment van
alle melanosarcomen mogen uitbreiden.

Mogen wij nu de \'stelling uitspreken, dat het pigment
van melanosarcomen in sommige gevallen wel en in andere
niet van bloedkleurstof afkomstig is?

De uitspraak van Berdez en Nencki, berustende op het
feit, dat het phytorusin en hippomelanin geen ijzer, maar
wel zwavel bevatten, is o. i. eenigzins gewaagd. Het is
toch wel mogelijk, dat zich uit een ijzerhoudende, weinig
zwavelhoudende stof, een verbinding vormt, die geen Fe
en veel S bevat.
In onzen tumor was het pigment vrij
zeker van bloed afkomstig
, getuige de ijzergehalte der kor-
rels en de sterkste pigmentatie der sarcoomcellen in de
onmiddellijke nabijheid van de bloeduitstorting en van een
groot aantal bloedvaten.

IV. Eeu eigenaardige verandering in het
neustusschenschot van een paard.

In Februari van het vorige jaar werd een vosmerrie van
circa 10 jaar aan de school ter behandeling aangeboden.
Het dier vertoonde een hevigen graad van dyspnoe en
ontlastte een mucopurulente stof uit de neus. Bij onderzoek
bleek, dat het neustusschenschot verdikt was, waardoor een
belangrijke vernauwing van de neusholte ontstaan was.

-ocr page 87-

Tracheotomie gaf veel verlichting. Twee maanden daarna
verliet patiënt de inrichting.

Daar het dier mager werd en het voortdurend reinhouden
van den tubus bezwaren opleverde, besloot de eigenares,
het te laten slachten.

Wij waren in de gelegenheid, den kop te onderzoeken.

Na ruime opening van de neusholte aan beide kanten,
over de geheele lengte van den kop, bleek het slijmvlies
geïnjiceerd en gezwollen. De ontsteking zette zich voort
tot de choanen, sinus frontalis en antrum Highmori waren
ongedeerd. Het kraakbeenig neustusschenschot bleek, afge-
zien van de zwelling van het slijmvlies, ook verdikt.

Om een goed denkbeeld te krijgen omtrent den aard
dezer verdikking, werd het van het palatum durum ver-
wijderd. De zwelling van het slijmvlies bleek niet aan-
zienlijk te zijn, wel die van het kraakbeen.

Onderaan, ongeveer op de grens tusschen kraakbeen en
palatum durum bedroeg de breedte van het voorste gedeelte
17 mM. en van het achterste gedeelte 14 ml., terwijl
deze afmetingen bij een normaal neustusschenschot bleken
te zijn resp. 4V2 en 7 mM. Bovenaan was de verdikking
niet zoo aanzienlijk.

Bij het doorsnijden van het voorste gedeelte bleek, de
consistentie van het kraakbeen bewaard te zijn gebleven,
behalve dat in het midden een slijmige massa werd gevonden.
In het meer naar achter gelegen gedeelte van het tusschensehot
waren de slijmige plekken meer verspreid.

Er werden nu frontale doorsneden vervaardigd in een
richting loodrecht op het palatum durum. Zij ondergingen
een dubbelkleuring met haematoxyline en picrocarmijn. Bal-
sem- en glycerine-praeparaten leverden dezelfde resultaten.
Deze waren de volgende:

Evenals in het normale neustusschenschot zijn hier de
kraakbeencellen in de nabijheid van het perichondrium plat
en liggen daaraan evenwijdig. Terwijl echter in het normale
object de kraakbeencellen, in de richting naar het centrum

-ocr page 88-

huil langwerpigen vorm gaan verliezen, rond worden en in
het midden van het tusschenschot zich plaatsen met hun
lengteas loodrecht op het perichondrium, zijn hier nauwe\'
lijks ronde cellen meer waar te nemen. Hoe meer men zich
toch van het slijmvlies verwijdert, des te meer bindweefsel
ziet men in alle richtingen in het aanvankelijk blauw ge-
kleurde kraakbeen optreden. De cellen volgen de richting
der vezelen. Bij die verandering der hyaliene grondsubstan-
tie in fibreus weefsel blijven ook de kapsels niet gespaard,
tal van cellen vallen nu uiteen, zoodat men ten slotte in
het midden van het tusschenschot niets dan krachtige rood-
gekleurde bindweefselstrengen vindt, met langwerpige mazen,
waarin hier en daar een langgerekte blauwe kern voorkomt.
Op vele plaatsen in het fibreuse weefsel treft men slijmige
degeneratie aan, nu en dan ook in het betrekkelijk weinig
veranderde kraakbeen.

"Wij meenen de beschreven aandoening te moeten noemen
een
diffuus verspreid myxofibroom in liet kraakbeenig neus-
tusschenschot.

IETS OYER HOEFNAGELS.

door

CAYAUX,

Paardenarts 2e klasse.

Het is opmerkelijk dat, terwijl zoovele handboeken en
tijdschriften goede en nauwkeurige voorschriften bevatten
omtrent vorm en afmeting van de verschillende deelen van
ons gewoon rits-ijzer, men zulke onvolkomen gegevens vindt
omtrent een voornaam deel van dit ijzer:
de rits.

In nauw verband daarmede staat de vorm van den hoef-
nagel
(althans van den kop) maar vooral hieraan wordt
m. i. ook in ons land in het algemeen te weinig aandacht
geschonken, alsof de vorm van den nagel (nagelkop) van
minder belang ware.

e

-ocr page 89-

Ik geloof daarom dat het wellicht voor sommigen dienstig
kan zijn, in dit tijdschrift de aandacht op bedoeld onder-
werp te vestigen.

Ofschoon het oorspronkelijk mijne bedoeling was, alleen
over hoefnagels te spreken, meen ik toch enkele opmer-
kingen over de rits te moeten laten voorafgaan.

Wij weten dat, wat de rits betreft, in het meerendeel
onzer handboeken !) wel gesproken wordt over hare lengte
en diepte maar niet over hare dwarse doorsnede 1). In de
desbetreffende teekeningen echter, zien wij in die hand-
boeken eene rits met twee schuine, ongeveer gelijke zij-
wanden, zoodat daaruit de bedoeling der schrijvers duidelijk
genoeg blijkt. Deze vorm van rits (reeds vroeger o. a.
vooral door
Hartmann toegepast) wordt, vooral in Duitsch-
land, meer en meer aangeprezen en in toepassing gebracht.
Dominik zegt in „Der rationelle Hufbeschlag" o. a.: „Die
untere Flache soll einen Falz haben, welcher nicht zu eng
ist und von beiden Seiten, der äusseren und inneren, schräg
aufwärts steigt." Evenwel komt in datzelfde werk eene
afbeelding voor, waarbij . de inwendige ritswand loodrecht
is geteekend.

Andere schrijvers 8) teekenen ons eene rits, die ook bij ons
veel in gebruik is en waarvan de binnenwand vertikaal, de
buitenwand schuin en concaaf is. Wij weten dat graaf
Einsie-
del
2), die hoofdzakelijk het gewijzigde engelsche Miles-beslag
in Duitschland invoerde, ook dezen vorm van rits voorstond.

1  Zoo ook in het „voorschrift nopens het hoefbeslag" bij het leger (Ree.
milit. 1886).

2  Geheimrath, Standesherr op Reibersdorf, geb. 14 Maart 1811, gest.

-ocr page 90-

Evenwel vindt men in een werkje, getiteld: „Petit traité
de la ferrure du cheval par W.
Miles" (Trad. de 1\'angl.
sur la
3me ed. par M. Q-uyton, 2rae ed.) o.a. opgegeven:
„Le marteau ä rainure aura les deux cötés semblables."

Omtrent het meer doelmatige van het gebruik der rits
met twee schuine wanden, meeu ik te mogen verwijzen
naar hetgeen daaromtrent van bevoegde zijde is in het
midden gebracht en aangetoond (zie o. a. vooral
Kliemchen
in „der Hufschmied," jaarg. 1885 12 en verder ook
Lungwitz in hetzelfde tijdschr. 1889 1).

De hoefnagel. Onverschillig welken vorm van rits men
wil toepassen, zeker is het,
dat de kop van den nagel in
vorm en grootte moet overeenkomen met de doorsnede der rits,
waarin hij zal worden opgenomen.
Tegen dezen eenvoudigen
grondregel nu, wordt Veelvuldig en onnadenkend gezondigd.
Komt dit, doordat in de gewone voorschriften zoo weinig hier-
omtrent gezegd wordt? In het leerboek van
Leisering en
Hartman» (voor velen een standaardwerk) wordt, bij de
bespreking van den nagel, het lichaam en de punt (zwik)
van den nagel betrekkelijk uitvoerig behandeld, terwijl
aldaar van den nagelkop gezwegen wordt. Evenwel vinden
wij op eene andere plaats (bij de bespreking van de nagel-
gaten) gezegd: ...... dass die Versenkung auch mit der

Form der zweckentsprechenden Nagelköpfe so übereinstimmen
muss, dass diese genau in sie aufgenommen werden können;
es müssen daher die Yersenkstempel gans genau die Form
der Nagelköpfe haben."

En toch, wanneer deze regel (of eigentlijk, wat de nagel-
koppen betreft, die welke ik hierboven aangaf) steeds be-
hoorlijk gevolgd werd, zou men niet zooveel soorten van
nagels zien gebruiken, waarvan de vorm der koppen met
geen enkelen vorm van rits overeenkomt. Hoe onwaar-
schijnlijk deze laatste bewering klinken moge, bevat zij
niettemin waarheid.

Ingevolge bovenbedoelden grondregel zullen ter bevesti-

-ocr page 91-

<«• Um, schuine zijde~ «M* rechte en

gedrukt belten , * W°°rdM\' «er
daartegen juist word ^J J^r wel degelijk bjj en

^ .een rekening mel «en houdt

(hoef) vlakte van den wk> <"e dan toch de binnen-

symntetAche, rits beZ , rg BS ^eve

dan eenvoudig en ° \' T nagelkop, zegt

\'e overtuigen "of so" ^r

Z? m\' »Kaar neT h "" de TWkeerde

. ."re"-\'

s u> gil hebt alle moa-eliit« ,---- °fin\' 0Ter-

den eersten scheeven \'t »eemt des-

JT\' « hebt groote~If " »and

d\'«en voor mijne beweri t8n8 dat k\'J als bewijsstuk kan
Heeds geruimen

er hoefnagels ,, die ik dat de koppen

garnizoen Kebn,ikl; wm, «meden

in zeker

WareD\' De eenzijdigheid was\' e^L ^ «*"• scheet
-unigeu dezer nagels Ze7f ze r 1 en bij

afwpking loen als eene J^"«™«- a beschouwde dez

*■*(«. smeden hadden he7n\'Z ^ ™n d
We""«\' waarde aan. _ In °PS™erkt) en hechtte er

™ dit jaar werd -T van „der Hufschmied"

woorden melding gemaakt,! £ TV^> "" "» ?aar

«evormde hoefnagels êu hr^ VM ^
zoogenaamde „globenagefe" „, , »J» zodanig de

heweist uur, wie „„^«elfach verwendet werden,
^ ihre Biehtigkeit^t^- -d ^
D AIoller en Sc, ~~ Ik h^oot nu

■«» V. A, s. te Bsta

-ocr page 92-

mij eenigszins te overtuigen hoe het hiermede in ons land
is gesteld en verzamelde eenige ritsnagels, die in verschillende
garnizoenen en inrichtingen van ons land bij het beslag
worden gebruikt en die mij welwillend verstrekt werden.
Daarbij kwamen mij nog enkele nagels toevallig in handen,
zoodat ik 10 verschillende soorten van ritsnagels ter be-
oordeeling heb. Slechts van één dezer tien nagels is de (wel
wat smalle) kop niet scheef (dus eigenlijk bestemd voor
eene rits met symmetrische doorsnede). De negen overige
nagels hebben scheeve koppen (met eene rechte zijde) en zijn
derhalve, naar het schijnt althans, bestemd voor eene daar-
mede gelijkvormige rits, zooals die bij ons nog veelvuldig
wordt gebruikt. Wat is echter bij al deze nagels het geval P
Dat de scheeve zijde van den kop, ten opzichte van de zwik,
bij allen aan den verkeerden kant staat 1).

Het spreekt van zelve dat ieder, die er slechts op let dat
zwik en rechte zijde van den nagelkop aan de uiteinden van
hetzelfde vlak van den nagel
moet liggen, dadelijk een scheeven
ritsnagel zal weten te beöordeelen. De zaak is werkelijk
eenvoudig genoeg en is dan ook goed te vergelijken met
de bekende geschiedenis van het ei van
Coltjmbus. Ook
Dr.
Zürn , in zijn reeds aangehaald werk, noemt de zoo-
genaamde globe-nagels: „ganz vorzüglich" en zegt verder
dat zij zich „in der Praxis ganz ausserordentlich bewahrt
haben, weshalb sie sehr zu empfehlen sind." En toch behoort
ook de globe-nagel tot een van de ergste der 9 hierboven
besproken soorten 1).

Wordt nu zulk een verkeerde nagel ingeslagen, dan komt
natuurlijk de scheeve kant van den kop tegen den rechten
wand der rits, waardoor het ijzer gemakkelijk naar binnen
kan verschuiven. Geschiedt dit laatste niet, dan zal de
krachtige hamerslag van den smid den nagelkop dwingen

1  Ofschoon onwaarschijnlijk, is het toch niet onmogelijk dat deze nagel de
bedoelde fout niet had toen Z, hem beoordeelde.

-ocr page 93-

een anderen vorm aan te nemen, n.1. dien van de rits-
doorsnede. De taaiheid van den nagelkop laat dit gelukkig
toe, anders zou hij afbreken ï). Geschiedde echter dit
laatste, dan zou men spoedig de fout bemerken, wat nu
niet het geval is, althans wanneer men zich tevreden stelt
wanneer de nagel slechts is ingeslagen. Wil men echter
de proef nemen, dan sla men een verkeerd-scheeven nagel
flink in een onder den voet bevestigd ijzer, dat eene goed
gesmeede rits heeft met vertikalen binnenwand (natuur-
lijk in de eerste plaats op de zwik lettende) en trekke
daarna den nagel voorzichtig, zonder buiging van kop of
hals weder uit; dan zal men zien dat de nagelkop een
geheel anderen vorm, eene andere richting heeft gekregen,
n.1.
die, welke hij oorspronkelijk had moeten hebben. Een
niet-scheeve nagel, dus met symmetrischen kop, zal natuur-
lijk in eene dergelijke rits minder gewrongen worden door
het inslaan, dan een verkeerd-scheeve, gelijk ook een ver-
keerd-scheeve nagel zich beter in eene symmetrische rits zal
voegen dan in eene niet-symmetrische.

Ofschoon de symmetrische rits en gelijkvormige nagel-
koppen op zichzelf reeds zijn aan te raden, zullen bovendien
bij de aanwending daarvan, dergelijke vergissingen vervalllen.
Yan een zeer bekwamen smid vernam ik nog dat, toen
hij nagels met scheeve koppen gebruikte (ook weer verkeerde)
er herhaaldelijk door hem bij het indrijven werden krom
geslagen, waardoor deze meestal verloren gingen. Sedert
eenigen tijd gebruikt hij nagels met symmetrische koppen
en nu komt dit gebrek bij hem hoogst zelden voor.

De invoering der zoogenaamde duitsche rijkshoefnagels 1)
is een groote stap in de goede richting. Zij zijn bestemd
voor de rits met gelijke zijden en kunnen ook als zinknagels

1  Uit de christiania Hesteskosömfabrik te Bergedorf, bij Hamburg.

-ocr page 94-

gebruikt worden. Deze nagels zijn echter (waarschijnlijk door
hun tamelijk grooten kop) duurder dan de meeste andere
hoefnagels. In „Der Hufschmied" werden deze nagels her-
haaldelijk besproken.

Moge hetgeen ik gemeend heb te moeten aanvoeren met
betrekking tot dit schijnbaar onbeduidend onderwerp,
eenigszins ten nutte komen van het hoefbeslag in ons
land over het algemeen en van dat bij ons leger in het
bijzonder.

Roermond, Februari \'89.

ACID. CARBOLICUM CRUD. ALS PROPHYLACTICUM
BIJ RAUSCHBRAND,

DOOR

V. J. J. VAN HBSBERGM.

Toen ik ongeveer een jaar geleden met collega van der
Linden uit Mijdrecht in gesprek kwam over voorbehoedende
enting en prophylactische behandeling van Rauschbrand, enz.,
was ik niet in de verbeelding, dat ook ik zoo spoedig aan
de prophylactische werking van bovengenoemd middel bij
Rauschbrand zou gelooven, doch de vaste overtuiging waar-
mede hij mij ten minste het beproeven er van aanbeval, was
oorzaak dat ook ik het middel meermalen beproefde. Daar nu
menigmaal voorbehoedmiddelen tegen het houtvuur worden
verzocht, en op uitdrukkelijk verlangen worden gegeven,
zoo kwam het mij niet ondienstig voor deze behandeling
aan collega\'s kort mede te deelen. Nadere bijzonderheden
mocht ik hieromtrent ontvangen en
van der Linden schrijft
mij ongeveer als volgt, dato 17 Dec. 1888.

„Acid. carbol, crud. werd steeds door den heer Hinze Sr.,
op heden rustend veearts te Apeldoorn, als voorbehoedmiddel
tegen het heerschen van miltvuur gegeven.

-ocr page 95-

De goede werking die ik daarvan, tijdens wij voor ge-
zamenlijke rekening alhier de praktijk uitoefenden, zag,
deed mij besluiten , ongeveer in het jaar 1879, op het verzoek
van een geacht veehouder te Wilnis (laat ik liever zeggen
uitdrukkelijk verlangen) hem zulks te geven als voorbehoed-
middel voor het lenden-, bout-, of bilvuur of welke andere
namen aan deze ziekte gegeven worden.

Bedoelde veehouder leed nl. al eenige jaren achter elkander
gevoelige verliezen aan bedoelde ziekte, onder zijne beste
kalveren. Er op dien tijd volstrekt geene waarde aan
hechtende, en mij ook niet kunnende verklaren dat, wanneer
ik kalveren in de maanden Juli of Augustus eenige giften
acid. carbol, crud. toedien, zij in October of November het
„vuur" niet zullen krijgen, gaf ik het hem niet dan onder
de uitdrukkelijke voorwaarde van er niemand iets van te
zullen zeggen wanneer de proef (?) mislukte.

Hoe dan ook, de kalveren gaf hij het in en met volkomen
succes. Nu schrijven wij 1888, de man heeft het geregeld
ieder jaar toegediend, en heeft na 1879 geen enkel verlies
onder zijne kalveren aan het vuur te betreuren. Zijn naam
is
Jb. Dam.

In 1880 en 81, terwijl ik in Indië voor de veepest werk-
zaam was, werd het hem door wijlen onze collega
vak der
Meulen te Nieuwersluis verstrekt, doch niet dan met
moeite, omdat deze evenmin als ik aan de werking er van
als voorbehoedmiddel geloofde

Zooals het meer met zulke zaken gaat, werd het rucht-
baar , en verschillende boeren, vroeger veel last van het vuur
hebbende, komen nu geregeld eiken zomer „goed voor \'t vuur"
halen en dit geregelde terugkomen pleit wel voor het succes.

Heerscht het boutvuur onder een koppel, dan geef ik
het ook voor de nog gezonden, maar deze laat ik tevens
verkampen.

De vrees van voor beurzensnijder beschuldigd te worden,
hield mij terug het op vergaderingen of in tijdschriften mede
te deelen, maar hoe dan ook, het heeft op het oogenblik

-ocr page 96-

voor mij wel zooveel waarde, dat ik het ook u mededeelde,
en het in alle geval wel verdient door meerdere collega
\'s
beproefd te worden. Hopende hiermede aan uwe wenschen
voldaan te hebben, enz."

Nu kan elk collega zich afvragen of het beproeven doel-
matig is, maar mij is bij ondervinding gebleken, dat de
eerste proef ons reeds aanspoort om het acid. carbol, crud.
als een prophylacticum te beschouwen, daar het verrassende
resultaten geeft. Yroeger gaf ik middenzouten of nitraten,
doch nooit met de voorstelling Rauschbrand te genezen of te
voorkomen, maar meer om de veehouders tevreden te stellen.

Het acid. carbol, crud. en purum durf ik echter als prophy-
lacticum gerust aan veehouders en veeartsen aanbevelen,
daar, na de vele malen dat ik het mocht verstrekken, onder
de aldus behandelde koppels geen enkel geval meer is voor-
gekomen. Ook weigeren kalveren het drinken niet, waarin
het zich bevindt, zoodat het ingeven gemakkelijk is.

De behandeling nu is als volgt:

Meu geeft per os voor elk kalf 3 gram acid. carbol, crud.
met eenig lijnmeel en sulphas magnesicus gemengd, waardoor
een bronskleurig poeder ontstaat.

Yoor eenige kalveren te gelijk, in één poeder, door het
drinken ; 3 gram per kalf gegeven, of in afzonderlijke poeders
voor elk dier, zoo zal deze gift na eenige dagen of weken
nogmaals herhaald moeten worden. (
Van der Linden laat
dezelfde hoeveelheid na verloop van eene maand opnieuw
toedienen.)

Door mij is acid. phenylic. pur. ook toegediend en dan
a 2 gram per kalf. Grootere of oudere dieren kan men
meer geven.

Dat ieder collega met ons, het beproevende, de overtuiging
moge verkrijgen, dat het middel eenmaal afdoende kan blijken
ter voorkoming van deze zooveel offers eischende ziekte.

Harmeien, Januari 1889.

-ocr page 97-

DE AANWENDING YAN HYDROCHLORAS
COCAÏNI BIJ ZENUWSNEDE

door

D. A. DE JONG.

Het vorige jaar werd mij medegedeeld, dat aan de
Veeartsenijschool neurotomie was verricht op een paard, in
den noodstal, na vooraf cocaïne op de te opereeren plaats
te hebben ingespoten. Het dier zou gedurende de operatie
geen pijn hebben verraden.

Alhoewel neurotomie in gewone omstandigheden ook wel
op het staande dier is te verrichten, heeft dit toch zijne
eigenaardige, bekende bezwaren. Gaarne wilde ik mij over-
tuigen, of die bezwaren door cocaïne werden uit den weg
geruimd, vooral ook omdat het neerleggen van paarden, in
de gewone praktijk, dikwijls vele moeilijkheden oplevert.

Spoedig deed zich de gelegenheid voor de proef te nemen.
Collega
van Leeuwen te Leiden, wien ik de quaestie had
medegedeeld, wilde de operatie verrichten op zijn eigen
paard en noodigde mij uit hem te assisteeren.

De neurotomie (beter neurectomie) werd gedaan aan een
voorbeen (nervus volaris) in een noodstal te Leiden en was
spoedig geëindigd. Het paard stond, ook bij het uitsnijden
van het gedeelte der zenuw, vroolijk rond te kijken, zonder
eenige poging tot verzet.

Later heeft de heer van Leeuwen de operatie op dezelfde
wijze nogmaals verricht en weder bewees de cocaïne dezelfde
uitstekende diensten.

Onlangs is door mij tweemaal neurectomie gedaan aan
een achterbeen (nervus plantaris) eveneens in een noodstal.
De omstanders gaven bij die gelegenheid hunne verwondering
te kennen, dat het dier zich zoo rustig hield.

De wijze van opereeren is de volgende:

Na vooraf de haren op de te opereeren plaats goed afge-

-ocr page 98-

knipt te hebben, wordt om het been de Esmarcksche lis
stevig aangelegd en vastgemaakt op het midden der pijp.
Hierdoor belet men overmatige bloeding en tevens te snelle
resorptie der cocaïne. Daarna plaatst men het dier in den
noodstal. Raadzaam is \'t het paard voorzichtigheidshalve een
praam aan te doen. Moet een voorbeen geopereerd worden,
dan laat men dit door een helper vooruit houden. Een
achterbeen haalt men op de bekende wijze op; men bevestigt
het touw evenwel niet onder den kogel maar om de pijp.

Vervolgens wascht men de huid goed schoon met eene
oplossing van een of ander antisepticum (b. v. creoline 3 °/0)
en zoekt de plaats op, waar men de huidsnede zal maken.
Weet men die, dan spuit men op drie punten daaromheen,
zoodanig dat de canule van het spuitje naar genoemde plaats
is gericht, ongeveer 2 gram van een 10 procentische oplossing
van Hydrochloras Cocaïni onder de huid. Is dit geschied,
dan wacht men eenige oogenblikken, b. v. een halve minuut
of een minuut en maakt dan de huidsnede, zoekt zeer be-
daard de zenuw op, prepareert haar los, legt er een ligatuur
om en snijdt haar uit. Uit voorzorg kan men, alvorens
men het laatste doet, nog enkele droppels der eocaïne-oplossing
in de wond laten vallen.

Vervolgens verbindt men het dier en behandeld de wond
op de gewone antiseptische wijze.

Neurectomie is op zich zelf een eenvoudige operatie; het
neerleggen van het dier en de hevige pijn, die het onder-
vindt, maken haar echter moeilijk.. De cocaïne heft deze
bezwaren volkomen op.

Delft, October 1888.

-ocr page 99-

TANDCYSTE BIJ EEN VEULEN.

door

J. VAN KLATEREN.

Reeds meermalen werd in ons tijdschrift van tandcysten
melding gemaakt. Zoo beschrijft de heer
S. J. Koster ]) een
geval bij een 2^-jarig ruiupaard, dat onder zijne behandeling
volkomen genas. De heer "W".
Verweij 1) geeft een uitvoe-
rig bericht over tandcysten in \'t algemeen, maar schetst
meer in \'t bijzonder het voorkomen eener tandcyste bij een
hond, die ik door den heer
Thomassen met goed succes
zag opereeren Het historisch overzicht, aan deze beschrijving
toegevoegd, geeft ieder voorzeker de overtuiging, dat het
voorkomen van tandcysten geenszins tot de overgroote zeld-
zaamheden behoort, doch dat het gebrek hier te lande
nog slechts schaarsch ontmoet werd, valt niet te betwisten 8).
Dit moge het rechtvaardigen een geval, door mij bij een
veulen waargenomen, aan de vergetelheid te ontrukken.

Het betrof hier een IJ-jarig flink ontwikkeld merrieveulen,
dat mij den 17den September 1888 gepresenteerd werd en dat
nog slechts weinige weken ia \'t bezit van den tegenwoor-
digen eigenaar was. Deze verhaalde mij het volgende:

Het veulen was een jaar geleden door een paard in \'t oor
gebeten; de wond, daardoor teweeg gebracht, was vrij spoedig
genezen, maar sedert dien tijd bleef aan de basis van \'t oor
een gaatje bestaan, waaruit, niettegenstaande hij dagelijks
alles zorgvuldig reinigde met stroomwater, voortdurend etter
liep. De man leefde nu ia de stellige overtuiging, dat de
wond van weleer alleen oppervlakkig genezen was; in de

1  Idem idem, pag. 174.

-ocr page 100-

diepte zou het nog voortz weren en de bewuste beet was
ongetwijfeld de causa proxima van al dit onheil. Deze
meening trachtte hij ook bij mij ingang te doen vinden,
waarom hij herhaaldelijk er op wees, dat de linkeroorschelp
aan de basis dik en hard was en daar eenige kale plekjes
vertoonde, iets wat volgens hem buiten kijf door het bijten
was ontstaan. Overigens heette het veulen volmaakt gezond,
het groeide goed en had niet den minsten last of eenig
nadeel van het gebrek.

Aldus de eigenaar. Het onderzoek bracht aan het licht:

Ongeveer 4 c.M. voor de basis van de linkeroorschelp
bevond zich eene kleine opening, waaruit eene purulente
stof van dun-stroopachtige consistentie vloeide. De haren,
hierdoor daar ter plaatse aaneenkleefd, leidden gemakkelijk tot
de ontdekking van dat „ettergaatje". Het was ruim genoeg
om eene fijne sonde toegang te verleenen tot een kanaal
dat, in de richting van het rotsbeen verloopende, zich
slechts 3 c M. in de diepte scheen uit te strekken; althans
ik stootte toen op een hard voorwerp en een verder door-
dringen in de diepte scheen aanvankelijk niet mogelijk.
Toch bleek mij spoedig dat dit wel het geval was; ik behoefde
de sonde slechts een weinig van richting te doen veranderen,
om langs het harde voorwerp heen nog dieper door te dringen
en te stooten op een ook wel harde , maar als ik duidelijk
onderscheiden kon, met een zachter weefsel bekleedde laag.
Dit verder doordringen langs het harde voorwerp was overal
mogelijk, uitgezonderd aan de laterale zijde, waar de sonde
onmiddellijk op een zachter weefsel stuitte en niet verder
in te voeren was.

De verdikking van de oorschelp strekte zich uit tot op
de grens van het onderste en middelste 3de gedeelte van de
schelp; ze ging daar geleidelijk in \'t normale over. Naar
voren was deze verdikking het sterkst, zeer hard en voorzien
van eenige haarlooze plekjes; overigens was het geheele
onderste gedeelte van de oorschelp dikker en vaster dan
normaliter het geval is.

-ocr page 101-

Na dit alles zorgvuldig te hebben waargenomen, was
zoo goed als zeker geworden, wat ik aanvankelijk slecht
durfde vermoeden: ik vond mij hier voor een fistel geplaatst
(in de buurt van het oor), welke in eene ruimte voerde
waarin een hard voorwerp besloten was en met vrij groote
zekerheid hield ik het harde voorwerp voor een tand, de
ruimte er om heen voor een cyste en de fistel derhalve voor
een tandkiemfistel.

De operatie, welke ik den volgenden dag verrichtte, be-
vestigde mijne diagnose volkomen.

Het veulen werd voor den grond gelegd, de fistel naar
2 zijden gespleten en de tand was voor aller blikken zicht-
baar. Ik zag mij echter genoodzaakt nog in een derde
richting in te snijden en nu eerst bevond zich het corpus
alienum voldoende in mijn bereik. Doch al mijn pogen,
om er nu beweging in te brengen, mislukte zoo goed als
geheel en eerst toen ik met schaar en bistouri aan alle
kanten langs den tand wat weefsel losgemaakt had, gelukte het
hem eene geringe heen- en weergaande beweging te doen maken.
Toen beproefde ik met een tang het pleit te beslechten,
maar ik vergde te veel van mijn gebrekkig armentarium;
na 2 tangen verbogen te hebben moest ik het opgeven en
de rest van de operatie tot den volgenden dag uitstellen.
Tot zoolang werd de wond herhaaldelijk uitgespoten met
een 4 °/0 carbolsolutie, zoodat geene noemenswaardige zwel-
ling was opgetreden toen de operatie hervat werd. Thans
was ik door toedoen van collega
Hendrikse , uit Groot-
Ammers, die mij deze maal assisteerde, in \'t bezit van
betere hulpmiddelen. Het veulen werd opnieuw voor den
grond gelegd, de tand nogmaals aan alle zijden losgeknipt
en een flinke tang zette nu spoedig de kroon op \'t werk;
de tand kwam meê en slechts eenige beensplinters (van één
der wortels) bleven achter; deze werden met behulp van
koretang, pincet en schaar zoo goed mogelijk verwijderd.

Eerst nu konden vorm, grootte enz. van dezen tand volkomen
worden beoordeeld en de treffende gelijkenis met de nog

-ocr page 102-

niet ia slijting zijnde premolair viel dadelijk in \'toog. De
kroon vertoonde duidelijk emailplooien , van gemiddeld 3 m.M.
diepte, en had eene oppervlakte van ongeveer 4 c.M5. Het
lichaam was c M. lang, op doorsnede ellipsvormig en
aan eene zijde door eene duidelijke groeve van de kroon
gescheiden; overigens ging de kroon ongemerkt in\'t lichaam
over. Kroon en lichaam waren geheel hekleed met eene
stevige laag glazuur, waardoor dit gedeelte van den tand,
dat vrij in de cyste uitstak, hagelwit van kleur was. Het
overige van den tand bestond uit twee goed ontwikkelde
en één rudimentairen wortel; deze wortels waren het, die
het geheel zoo stevig bevestigden en waarvan er één bij de
extractie gedeeltelijk afbrak en achterbleef.

Na afloop der operatie werd de wond zorgvuldig met
carbolwater (4 °/0 sol.) gereinigd, jodoform geïnsuffleerd en
de ontstaue ruimte met eene jute-tampon opgevuld, waarna
de wondlippen door middel van 2 suturen zooveel mogelijk
werden gefixeerd. Deze therapie werd eene week gevolgd,
toen het onophoudelijk etteren van de woad mij deed ver-
moedea dat nog eenige stukjes been in de diepte zaten; bij
nader onderzoek bleek dit inderdaad het geval te zijn.

Daarom werd het veulen opnieuw voor den grond gelegd;
spoedig kwam ik nu tot de ontdekking dat de beenstukjes
alleen met hamer en beiteltje zouden verwijderd kunnen
worden en aangezien ik op een dergelijke manier niet durfde
ingrijpen in tegenwoordigheid van den eigenaar, wist ik
dezen over te halen dit laatste gedeelte vaa de operatie aan
\'s Rijks-Veeartsenij school te doen verrichten. Dit geschiedde
den 28steD September door den heer
Thomassen; met hamer
en beiteltje werden de beenstukjes geëlimineerd en de wond
werd als vroeger verbonden; daarna nam de eigenaar het
veulen weder mee naar huis. De therapie werd nu weder
8 dagen onveranderd voortgezet; daarna werd de jodoform
achterwege gelateu eu geremplaceerd door boorzalf (1 : 8),
welke met fiju geknipte jute in de wond werd geappliceerd.
Allengskeas hield nu het suppureerea geheel op, de wond

-ocr page 103-

genas prachtig, de verdikking van de oorschelp werd geringer
en den 20sten October was het veulen geheel hersteld; alleen
was thans nog de oorschelp aan hare basis iets dikker dan
normaal, maar ten slotte verdween ook deze abnormaliteit
volkomen.

Later ontmoette ik toevallig den oorspronkelijken eige-
naar; deze verzekerde mij dat het veulen inderdaad in
\'t oor gebeten was en ook hij zocht tusschen dit bijten en
\'t ontstaan der fistel eenig verband, want vóór dien tijd was
van een fistel niets te bespeuren geweest. Maar als wij in
aanmerking nemen hoe gebrekkig menig eigenaar zijn veulen
observeert (inzonderheid in deze streken) en hoe gemakkelijk
bovendien zoo\'n fistel is te overzien bij een jong dier, dat
dik en ruw in de haren zit, dan is dit verband mijns inziens
al zeer ver gezocht. Yeeleer ben ik geneigd aan te nemen,
dat de fistel reeds vóór dien tijd bestond, dat het veulen
door \'t verkleven der haren en \'t ophoopen van vuil jeukte
had, zich schuurde en waarschijnlijk naar aanleiding daar-
van door het naaststaande paard gebeten werd. En ten slotte,
dat juist dit bijten de naaste oorzaak is geweest dat de
eigenaar tot de ontdekking is gekomen van de reeds be-
staande fistel.

Schoonrewoerd, 80 Jan. \'89.

KROP-OPERATIE BIJ DUIVEN,

door

J. K F. DE DOES.

Aan de consultatieve cliniek van \'s Rijksveeartsenijschool
werd den 14den December 1888 eene duif ter behandeling
aangeboden, wier krop drie dagen te voren door eene kat
gedeeltelijk was opengescheurd. De eigenaar had de wond
gehecht, doch de suturen te stevig aangehaald en te vast
geknoopt, waardoor de wondranden necrotiseerden. Het af-

-ocr page 104-

gestorven weefsel was voor een deel reeds afgestooten,
zoodat er eene directe communicatie bestond tusschen krop-
holte en buitenlucht, waarlangs eene onaangenaam riekende
stof vloeide, die met voedselbestanddeelen vermengd was.
Overigens liet de gezondheidstoestand der duif niets te
wenschen over.

De nog overgebleven suturen werden verwijderd, terwijl
van de wondranden al het necrotische weefsel werd afge-
knipt. Op deze wijze verkreeg men eene versche wond van
ongeveer 2 c.M. lengte. De inhoud van den krop werd langs
die opening ontlast en vervolgens werden de wondranden
door middel van kleine spelden en zijde onder antiseptische
cautelen gehecht. Den eigenaar werd aanbevolen de duif
slechts week, gemakkelijk verteerbaar voedsel, bijv. in melk
geweekt brood, te verstrekken.

Bene week later werd patiënte weder vertoond. De
hechting was door het pikken van het dier eenigszins los-
geraakt, doch uit de wond kwam geen voedsel meer te
voorschijn. De omtrek daarvan was droog en niet ontstoken.
I)e losse hechting kon kwalijk langer blijven zitten en werd
daarom verwijderd, de achterblijvende korst losgeweekt en
weggenomen. De wond bleek niet geheel genezen te zijn,
doch een gedeelte, grooter dan de helft van de vroegere
lengte, was vergroeid, zoodat slechts eene opening van
3/4 c.M. bleef bestaan. Yan de wondranden werd een
klein, smal, oppervlakkig reepje afgeknipt en daarna de
opening weder als boven gehecht. De duif was en bleef
overigens gezond. De reeds aangegeven leefregel moest
worden voortgezet.

Tien dagen daarna werd patiënte opnieuw aangeboden.
De hechtingen waren goed blijven zitten en lieten niets
door. Het scheen wenschelijk ze nog eenige dagen in rust
te laten, zoodat ze eerst den 6en Januari werden verwijderd.

Een lichtrood litteeken wees toen de plaats aan waar de
opening bestaan had. De afgeknipte veeren waren reeds
door nieuwe, natuurlijk nog kleine, vervangen.

-ocr page 105-

Eene krophechting bij hoenders en eenden te zien genezen
is niets bijzonders, doch bij duiven schijnt het geen alle-
daagsch voorval. De veeartsenij kundige schrijvers, welke
zich met dit onderwerp bezighouden, vermelden althans,
dat ze
niet of slecht geneest.

Zoo beweert Dr. C. Yogel in de door hem bewerkte
uitgave van „
Hering\'s Operationslehre für Thierarzte" op
blz. 387:

„Der Kropfschnitt wurde bis jetzt hauptsächlich bei Hühnern
und Gänsen mit gutem Erfolg gemacht, soll aber nach
Zürn bei den Tauben regelmässig tötliche Polgen nach sich
ziehen."

Zürn zelf schrijft echter in zijn werkje: „Die Krankheiten
des Hausgeflügels" op blz. 175:

„So gut diese Operation bei Hühnern und Gänsen auch
in der Regel ausgeht, so schlecht ist der Erfolg bei Tauben,
von denen die meisten sterben, wenn sie in der angegebenen
Weise operiert werden."

Yerder meldt Zürn in de „Zeitschrift für Thiermedecin"
1883, blz. 206, in zijn „Bericht über die Krankheiten der
Yögel":

„Diese Operation (Kropfschnitt) ist bei Hühnern meist
von günstigem Erfolg, bei Tauben hingegen von letalen
Ausgang begleitet."

Friedberger en Fröhner schrijven in hun „Lehrbuch
der Spec. Path und Therapie der Hausthiere" 2e Aufl.,
blz. 41:

„Dieselbe (operatieve Eröffnung des Kropfes)......kann

aber nur auf Hähner und Gänse Anwendung finden, da
Tauben die Operation sehr schlecht vertragen."

Zoover ik heb kunnen nagaan, maken andere schrijvers
van deze zaak geen gewag.

Utrecht, Januari 1889.

-ocr page 106-

KORTE MEDEDEELINGEN, ENZ.

Narcose bij operatiën.

In „der Thierarzt" (No. 1 van 1889) zijn enkele mede-
deelingen opgenomen vati Prof. Dr.
Esser , die er op wijst,
dat het zoowel uit het oogpunt van humaniteit als ter wille
van de eer en het aanzien van onzen stand, plicht is, in
de veeartsenij kundige praktijk een ruimer gebruik te maken
van verdoovingsmiddelen dan tot heden geschiedde, vooral
bij pijnlijke en langdurige operatiën. Bij volkomen onge-
voeligheid van het dier kan men bovendien ook veel zekerder
en gemakkelijker werken dan wanneer men enkel de gewone
dwangmiddelen gebruikt.

E. handelde in de vele (200) gevallen, dat hij algemeene
narcose
bij het paard verkreeg, als volgt: Hij deed bij het
paard eene subcutane injectie van 0.5—0.8 gram Morph.
hydrochlor., liet het daarna neerleggen en narcotiseerde het
met een mengsel van gelijke deelen aether en chloroform,
dat hij op een doek goot, die tegen de bovenlip werd
aangedrukt en naar boven om den neus werd geslagen,
waardoor de inademing behoorlijk plaats had. Wanneer
men de morphine-injectie laat voorafgaan, kan men met
100 gram chloroform een sterk paard volkomen narcotiseeren.

Bij de noodige oplettendheid en voorzorgen nam E. in
geen enkel geval eenige nadeelige werking waar; evenwel
zorgde hij er voor, nooit paarden met hartziekten, evenmin
als zeer vette en anaemisclie dieren te narcotiseeren , daar
in deze gevallen hartverlamming kan ontstaan.

De aanwending van chloralhydraat is geheel zonder gevaar
en heeft het voordeel dat men het gemakkelijk per rectum
kan aanwenden. E. verkreeg echter geen voldoende onge-
voeligheid (met 100 gram); wel wanneer hij eerst eene
subcutane morphine-injectie aanwendde en daarna 70—80
gram chloralhydraat per rectum (met een slijmig decoct).

-ocr page 107-

Ook bij bonden maakt E. dikwijls gebruik van deze methode.
Na de morphine-injectie (0.05—0.1) wendt hij een clysma
aan van 3—10 gram chloralhydraat.

Bij de grootere huisdieren verkreeg E. door chloral-
morphine-narcose nooit eene zoo volkomen ongevoeligheid
als door het gebruik van chloroform. Evenwel verdient de
bedoelde methode aanbeveling in alle gevallen, waarbij
chloroformnarcose den operateur moeielijk of gevaarlijk
voorkomt.

Soms is het noodig plaatselijke narcose te voorschijn te
roepen, d. w. z. van het deel waar men opereeren wil.
Daarbij speelt de cocaïne tegenwoordig eene voorname rol.
Dr. E. is (volgens zijne eigene mededeeling) de eerste, die
in de veeartsenijkundige praktijk dit middel aanwendde;
cocaïne schijnt de gevoelszenuwen in sommige lichaams-
deelen (vooral in het oog) op dezelfde wijze te verlammen
als curare dit de beweegzenuwen doet. E. deed bij nagenoeg
alle huisdieren proeven met cocaïne-oplossingen van 2—20 pet.
en bevond daarbij dat voor veeartsenijkundig gebruik eene
5 pet. oplossing het doelmatigst is Ongeveer 2 minuten
na indroppeling daarmede in den conjunctivaalzak treedt
volkomen ongevoeligheid op van cornea en conjunctiva,
zoodat men op de eerste kan kloppen en de laatste kan
vatten en knijpen, zonder dat het dier daarop reageert.
Voor ophthalmologische operatiën is dit middel het beste
anaestheticum.

Om voor operatieve doeleinden plaatselijke ongevoeligheid
te verkrijgen, beproefde E. ook de aanwending van chloro-
form op die plaats, alsook subcutane aanwending van cocaïne
en morphine. Hij acht deze methode echter niet aanbe-
velenswaardig.

Roermond, Januari 1889. O.

-ocr page 108-

RUNDERFINNEN.

De lintworm van den mensch (Taenia mediocanellata), die
ontstaat -uit den blaasworm van het rund, komt veelvuldig
voor, terwijl de genoemde blaasworm zeer zelden gevonden
wordt. Deze omstandigheid leidde er toe, dat men bij het
vleeschkeuren aan het centraal slachthuis te Berlijn in het
bijzonder er op ging letten, in welke deelen vau het rund
de finnen het meest voorkwamen. Deze nasporingen, die
lang voortgezet werden, hebben bewezen, dat de inwendige
kauwspier (M. pteryg. int. et ext.) als zoodanig moet be-
schouwd worden. Nadat men hiervan de zekerheid had,
werden aldaar bij alle geslachte runderen de genoemde
spieren nauwkeurig onderzocht en alleen in de maand
September 1888 vond men finnen bij 12 runderen.

C.

(Berl. Thierarztl. Wochemchr. No. 43, 1888.)

-ocr page 109-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

Notulen der 27ste Algemeene Vergadering gehouden
te Utrecht op 15 September 1888.

Aanwezig zijn 4 leden van het Hoofdbestuur (de HH. de Bruin,
Aalbers
, v. d. Sluys en v. d. Harst), benevens een 50-tal
leden en twee introducé\'s. De Voorzitter is tengevolge van
ambtsbezigheden verhinderd het begin der vergadering bij te
wonen.

Alle bijzondere afdeelingen , behalve N.-Br.-Limburg, zijn door
afgevaardigden vertegenwoordigd.

De Onder-Voorzitter, de Heer M. de Bruin, opent de verga-
dering met een woord van welkom aan de leden, waarna de
notulen en het jaarverslag gelezen en goedgekeurd worden.

Uit de rekening en verantwoording door den Penningmeester
ingebracht en aan de
HH. Dhont en Busing, als commissie,
ter verificatie, in handen gegeven, blijkt dat een batig saldo
aanwezig is van ƒ
io89,42V3-

Overgegaan zijnde tot het benoemen van een Voorzitter,
wegens periodieke aftreding, rapporteert het stembureau (de
HH.
Boer, v. Lent en v. Nes) dat op den Heer van Esveld
77
stemmen uitgebracht zijn, terwijl de Heer Hengeveld een
stem verkreeg.

De Heer v. Esveld, alzoo gekozen zijnde, aanvaardt de be-
noeming, waarna hij door den Heer
de Bruin in de betrekking
welkom wordt geheeten.

De Heer v. Esveld dankt de vergadering voor het in hem
gestelde vertrouwen en brengt hulde aan den ijver en werkzaam-
heid van den afgetreden Voorzitter.

Alvorens overgegaan wordt tot het benoemen eener „commissie

-ocr page 110-

van Redactie" doet de afdeeling Gelderland (afgevaardigde de
Heer
Reimers) een voorstel tot uitbreiding dier commissie, hetzij
tot 4 of 5 leden , hetzij door uit elke afdeeling een lid er in op
te nemen.

De Voorzitter wijst op het groote bezwaar — vertraging der
werkzaamheden — dat het gevolg eener uitbreiding zal zijn, terwijl
de Heer
Hengeveld het voorstel van te ingrijpenden aard vindt,
om het, zonder dat de andere afdeelingen in de gelegenheid
geweest zijn het te bespreken, hier te behandelen.

De Heer Reimers zegt, dat ook de afd. Gelderland aan ver-
schillende bezwaren gedacht heeft, maar dat die volgens haar
meening zouden opwegen tegen de meerdere medewerking. Wat
betreft het te voren opgeven van het voorstel, meent spreker
dat, aangezien de benoeming op het programma vermeld stond,
nu toch ook iedere afdeeling er haar gedachten over heeft kunnen
laten gaan of het aantal leden moest blijven zooals het nu is.

De Heer de Bruin begrijpt dat de bedoeling van de afdeeling
Gelderland is een prikkel te scheppen tot meer geregelde mede-
werking der leden aan het tijdschrift — maar ook hij ziet toch
groote bezwaren tegen de uitbreiding; dan liever een rubriek
van vaste medewerkers. De Heer
Reimers zegt dat de afdee-
ling daarmede niet tevreden zou zijn, strikt genomen zijn alle
leden vaste medewerkers.

Deze opmerking wordt door den Voorzitter beaamd, maar hij
merkt zijnerzijds daarbij op dat het meerendeel der leden doet
alsof zulks niet zoo ware.

De Heer Aalbers is ook voor het behouden van slechts drie
leden der commissie, om fmantieële redenen, terwijl de Heer
van der Sluys , ofschoon ook geen uitbreiding wenschende,
in overweging geeft of dit punt niet eerder bij de herziening
van het Reglement ter sprake zou behooren te komen.

Nadat de Heer C. Mazure Sr. het voorstel der afdeeling
Gelderland ondersteund heeft wordt dit voorstel in omvraag
gebracht en verworpen met 8i stemmen (n vóór, 2 blanco).

De Heer Mazure stelt nu voor de tegenwoordige redactie
bij acclamatie op nieuw te benoemen. De Heer
Hengeveld wijst
er op dat, aangezien het hier een stemming over personen
geldt, zulks reglementair niet geoorloofd is, alhoewel hij en de
afdeeling die hij vertegenwoordigt (N.-Holl.) vóór de herbenoe-

-ocr page 111-

ming is. De vergadering stapt voor dit geval over het bezwaar
heen en benoemd op nieuw, en bloc , de tegenwoordige leden
der commissie van redactie.

Deze leden (de HH v. Esveld , Moubis en v. d. Harst)
verklaren de betrekking weder te willen aanvaarden.

Aan de orde is nu het voorstel tot wijziging van het Reglement,
toegelicht in het programma voor deze vergadering. De Voorzitter
wenscht dit punt in dezer voege te behandelen dat i°. zal uit-
gemaakt worden of wijziging van het Reglement wenschelijk ge-
oordeeld wordt en dat vervolgens eene commissie benoemd zal
worden, die zich met het ontwerp der herziening zal belasten.

De afdeeling N.-Holland, van welke het voorstel tot reglement-
herziening is uitgegaan, zegt, dat in het programma haar bedoe-
ling ten volle is weergegeven; de afgevaardigde licht nog de
bedoeling der afdeeling eenigszins nader toe.

De vraag of herziening van het Reglement wenschelijk wordt
geoordeeld, wordt met
algemeene stemmen bevestigend beantwoord.

Vervolgens worden de HH. Stempel en Hengeveld bij accla-
matie benoemd als de twee leden, die met den Voorzitter der
Maatschappij de commissie ter herziening van het Reglement
zullen uitmaken.

De Voorzitter verzoekt dringend aan de afdeelingen, dat zij
vóór i Januari a. s. hun wenschen , die herziening betreffende,
aan de commissie zullen kenbaar maken.

De Voorzitter doet daarna mededeeling dat door het Hoofd-
bestuur aan de commissie voor „boutvuur" een crediet is toe-
gestaan van ƒ 150 en dat het Hoofdbestuur den Heer
Thomassen
verzocht heeft de Maatschappij, voor hare rekening , te willen
vertegenwoordigen op het congres voor tuberculose te Parijs,
zooals dit trouwens reeds in het programma was medegedeeld.

Hij vraagt of de Algemeene Vergadering aan deze besluiten
haar goedkeuring kan hechten. Deze wordt bij acclamatie
verleend.

De Voorzitter vestigt er vervolgens de aandacht op, dat in
het jaar 1889 te Parijs het 5e internationaal congres voor vee-
artsenijkunde zal gehouden worden en vraagt of men wenscht
dat de Maatschappij op dat congres zal vertegenwoordigd worden
en, zoo ja, door wien.

Eenstemmig verklaren zich alle aanwezige leden voor de ver-

-ocr page 112-

tegenwoordiging en laten de keuze van den persoon over aan
het Hoofdbestuur.

Na de pauze brengt de commissie, belast met het nazien der
rekening en verantwoording, verslag uit. Zij verklaart alles in
orde bevonden te hebben en geen aanleiding tot opmerkingen te
hebben. De Voorzitter dankt èn den Penningmeester èn de
commissie.

De Heer Thomassen geeft hierna een uitvoerig verslag over
het Congres voor tuberculose te Parijs, door hem, als afgevaar-
digde der Maatschappij, bijgewoond. (Zie Tijdschrift Dl. XVI,
afl. i.) Dit verslag, dat met onverdeelde belangstelling wordt
aangehoord, geeft den Voorzitter aanleiding den Heer
Thomassen
dank te zeggen voor de uitstekende wijze waarop deze de Maat-
schappij vertegenwoordigd heeft.

De Heer Hengeveld brengt rapport uit over hetgeen in den
loop van het jaar gedaan is door de commissie voor „bout-
vuur." — Ofschoon de Regeering zich ongeneigd verklaarde om
vooralsnog eene subsidie te verleenen, is de commissie toch,
gesteund door het crediet door het Hoofdbestuur toegestaan en
tot inenten in de gelegenheid gesteld zijnde, practisch aan het
werk getogen. Zij heeft, met inachtnemen van alle voorschriften,
115 stuks jong vee te Pannerden ingeënt en niet alleen is van
die inenting geen nadeelig gevolg waargenomen, maar tot op
heden toe was , ofschoon de ziekte daar anders geregeld pleegt
voor te komen, in dien koppel geen geval van boutvuur geweest.
Spreker beschrijft de bij het enten gevolgde methode en zegt
verder dat de commissie de entingen durft aan te bevelen, mits
met goede entstof en met de noodige voorwaarden van reinheid,
enz. Aangezien echter de commissie nog andere entmethoden
wenscht te beproeven en resultaten der vorige wil afwachten,
verzoekt zij verlenging van haar mandaat.

Deze wordt haar toegestaan. Overigens zal de commissie
een overzicht van haar werkzaamheden in het Tijdschrift publi-
ceeren.

De commissie dankte nog in het bijzonder den Heer van
Dulm
voor de moeite, die deze zich gegeven heeftom de resul-
taten te Pannerden na te gaan.

De Heer Schurink deelt in verband met het gesprokene mede,
dat hij sinds twee jaren op besmette boerderijen inenting heeft

-ocr page 113-

toegepast en dat na dien, één geval uitgezonderd, de ziekte niet
meer is voorgekomen.

De Heer Thomassen leest vervolgens een uitvoerig rapport
voor van de commissie in zake kalfziekte. — Ook dit zal in
het Tijdschrift een plaats vinden.

De Voorzitter brengt namens de Vergadering zijn dank aan de
commissie\'s en hare rapporteurs.

Naar aanleiding van het voorstel der afd. Gelderland, ten
opzichte van een gedenkteeken voor wijlen den Heer
Verhaar,
zegt de afgev. dier afd., de Heer Reimers , dat de bedoeling
niet zoozeer was dat de Maatschappij als zoodanig den stoot
daartoe geven zou, dan wel, dat de Alg. Verg. het meest ge-
schikt was om daarin de zaak te bespreken en dat het Hoofd-
bestuur dan misschien zou kunnen aangewezen worden om het
initiatief te nemen. ■— De bedoeling is een
hulde aan de ver-
diensten van den Heer
Verhaar — de kas der Maatschappij
zou alleen om bijstand gevraagd worden bij een eventueel tekort —
maar de afdeeling achtte het toch beter dat niet ééne afdeeling ot
enkele personen, maar dat de Alg. Vergadering de zaak op
touw zette.

De Heer Laméris kan ten volle meegaan waar het betreft
hulde te brengen aan den Heer
Verhaar, maar meent dat,
om verschillende redenen, de Maatschappij als zoodanig zich van
initiatief onthouden moet.

Deze meening wordt door verschillende andere leden en
afdeelingen gedeeld, zoodat ten slotte de conclusie is, dat de
Algemeene Vergadering verklaart van deze zaak geen werk te
kunnen maken.

Punt 2 van de opgegevene onderwerpen „Het is wenschelijk
dat van Regeeringswege verplichte keuring van vleesch in ons
land wordt ingevoerd" wordt ingeleid door den Heer D. A.
de
Jong
met eene uitvoerige rede.

Na eerst een geschiedkundig overzicht gegeven te hebben van
hetgeen van de oudste tijden af tot nu toe op wetgevend gebied
gedaan is om uit een sanitair oogpunt ziek of bedorven vleesch
te weren, wijst hij er op« hoe de nieuwere wetenschap geleerd
heeft dat de macroscopische keuring niet altijd voldoende waar-
borgen geven kan. Mededeelende, wat hem bekend is, wat in
andere landen in dezen wettelijk bepaald is, komt hij, wat de

-ocr page 114-

keuring betreft, tot de vraag: „Hoe is het thans in ons land
met betrekking tot dit punt gesteld?"

Deze vraag beantwoordende komt hij, hierin gesteund door
desbetreffende uitspraken van de Maatsch. v. Geneeskunde, het
congres van tuberculose, enz., tot de conclusie dat een scherp
toezicht noodzakelijk is.

Dit scherpe toezicht kan alleen worden uitgeoefend door het
Rijk. Het gemeente-toezicht is op vele plaatsen slechts schijn,
daar, zelfs waar verordeningen bestaan, het toezicht dikwerf aan
onbekwame personen toevertrouwd is — terwijl ten plattelande
aan keuring gewoonlijk niet gedacht wordt.

Spreker stelt voor dat de Maatschappij bij de Regeering zal
aandringen op het verkrijgen van een Rijkswet op de vleeschkeur.

De afd. N.-Holland gaat mede met dit voorstel, maar wenscht
nadere formuleering. Zoo ook de overige afdeelingen.

De Heer Hinze zegt te gelooven dat om verschillende redenen
aan het Ministerie van Oorlog een Rijkswet op de keuring
welkom zou zijn, en meent dat eenigen aandrang van de Maat-
schappij tot het verkrijgen eener wet veel goeds zal kunnen doen.

Na nog enkele discussies formuleert de Heer de Jong zijn
voorstel aldus:

„Het Hoofdbestuur noodige de Regeering uit wettelijke bepa-
lingen in het leven te roepen ter nauwkeurige regeling der
keuring van vee en vleesch, voor de consumptie bestemd."

De Heer Schurink vraagt hoe het dan gaan moet met vee,
waarvan het vleesch voor eigen gebruik bestemd is. Een der-
gelijke wet zou het platteland sterk drukken. De Heer
Mazure
bewijst door voorbeelden, dat juist ten plattelande keuring
dringend noodig is.

Uit de vele discussies, welke verder volgen, blijkt ten slotte
dat men het eens is omtrent het wenschelijke eener Rijkswet op
de keuring van vee en vleesch. — Ook omdat daarmede het
Veeartsenijkundig Staatstoezicht gebaat zou zijn.

Men is het echter niet eens over den zin „voor consumptie
bestemd-" De Heer
Reimers bijv. kan meegaan met het voorstel,
mits vleesch voor eigen gebruik bestemd buiten de bepalingen
blijft —• daarop scherpe keuring toe te passen zou ingrijpen zijn
in persoonlijke rechten.

De Heer Hinze wil de keuring van hetgeen voor den „handel"

-ocr page 115-

bestemd is en tot voedsel voor den mensch moet dienen
Het einde van het debat, waaraan nog de H.H.
Hengeveld ,
v. d. Sluijs , Thomassen , Billroth en Laméris deelnamen,
is, dat het voorstel
de Jong in stemming wordt gebracht en
wordt aangenomen met 74 stemmen — (tegen de afd. Gelderland
met 7 stemmen en 2 leden). Aan het Hoofdbestuur is derhalve
opgedragen om een adres aan de Regeerlng te richten in den
zin als het voorstel bedoelt en met inachtnemen van hetgeen in
de vergadering dienaangaande besproken is.

Na deze beslissing over het voorafgegane onderwerp, deelt de
Heer
Boer, afgevaardigde van de afdeeling Friesland, mede wat
deze afdeeling beoogde met de vraag door haar op het programma
gebracht, n.1. de keuring ten plattelande. Hij leest ook een
concept voor eener opdracht aan veeartsen, die eventueel met
de keuring in plattelands-gemeenten mochten belast worden,
maar, daar een Rijkswet, werd die verkregen, ook de keuring
ten plattelande omvatten zou, wil hij over dit punt niet verder
uitweiden.

Het toezicht op vilderijen (punt 4 van het Programma) wordt
door den afgevaardigde der afd. Gelderland in \'t kort toegelicht.
Hij wijst er op hoe vilderijen uit den aard der zaak brandpunten
van besmettelijke ziekten kunnen zijn en de afd. stelt voor dat
de Maatschappij zich in betrekking stelle met de Maatsch. v.
Geneeskunde en met deze in gemeenten, waarin zich vilderijen
bevinden, de besturen opwekke tot nauwkeurig opzicht op deze.

De afd. N.-Holland vindt dit toezicht zeer wenschelijk, maar
vindt, dat als er een Rijkswet tot stand mocht komen, als in punt 2
bedoeld, ook deze zaak zal geregeld worden. Daar Gelderland
dit beaamd, wordt ook verder over dit punt niet gesproken.

Punt 5 , „ontsmetting bij miltvuur" kan, als door de nieuwe
bepalingen geregeld, volgens het oordeel der Vergadering buiten
behandeling blijven.

De H.H. Thomassen, Laméris (Warffum) en v. Leeuwen
doen hierna enkele kleine mededeelingen op het gebied der
practijk, waarna de Heer
Reimers ter sprake brengt het Kon.
Besluit regelende de maatregelen ten opzichte van besmettelijke
veeziekten, speciaal die ten opzichte van
varkensziekte. Door
deze maatregelen zijn velen verrast — maar niet bevredigd. Hij
ziet er een groot nadeel in voor veeartsen en landbouwers.

-ocr page 116-

De Voorzitter is, met het oog op het te verwachten debat, en
het vergevorderde uur in aanmerking nemende, huiverig om deze
questie nu nog aan de orde te stellen en meent dat deze zaak
beter een punt voor de volgende Alg. Verg. zou kunnen uitmaken,
waarmede en de afd. Gelderland en de Vergadering instemt.

De Voorzitter brengt den Heer Stempel de dank der Maat-
schappij voor den tact en den ijver waarmede hij steeds zijn Voor-
zitterschap heeft waargenomen, waarna de Heer
Stempel op
zijn beurt dankt voor de welwillende medewerking zijner mede-
bestuursleden en van de leden der Maatschappij. Hij wenscht de
Maatschappij geluk met de keuze van haren nieuwen Voorzitter.

De Vergadering wordt hierop gesloten.

Utrecht, 13 Jan. 1889.

VAN ESVELD,

Voorzitter.

V. D. HARST,

Secretaris.

OPROEPING VOOR DE 28ste BUITENGEWONE
ALGEMEENE VERGADERING.

Aan hh. Leden.

De clinische leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool ontvingen
de volgende voorschriften betreffende het verrichten van
heelkundige operatiën door de leerlingen van
\'s Rijks Veeartsenijschool.

Art. 1. Alle oefeningen der leerlingen in practische operatie-
leer hebben plaats op doode dieren; met uitzondering alleen
van
aderlatingen en luchtpijpsnede of luchtpijpsteek, welke, onder
leiding en toezicht van den leeraar, door leerlingen van het
46 studiejaar verricht mogen worden.

Art. 2. De dieren, waarop de in Art. 1 genoemde en even-
tueel bij Art.
5 toegelaten operatiën bij het leven zijn verricht,
worden onmiddellijk afgemaakt.

Art. 3. Leerlingen van het 3e studiejaar mogen in geen geval
oefeningsoperatiën op levende dieren verrichten, en evenmin
therapeutische operatiën en zoogenaamde gebruiksoperatiën in
de cliniek der inrichting.

-ocr page 117-

Art. 4. De betrokken leeraren zijn verplicht te zorgen en
toe te zien, dat door de leerlingen van het 4e studiejaar geene
andere therapeutische en zoogenaamde gebruiksoperatiën in de
cliniek der inrichting worden verricht dan zoodanige , welke tot
de spoedig afloopende en weinig pijnlijke moeten gerekend
worden.

Art. 5. De leeraar in practische operatieleer is bevoegd bij
de in Art. 1 bedoelde oefeningen, op een levend dier, behalve
de in dat artikel genoemde operatien, eigenhandig nog ééne
operatie, te zijner keuze, ten behoeve van het onderwijs te
verrichten.

Art. 6. Deze voorschriften treden in werking met ingang van
22 October 1888.

Ingevolge machtiging van den Minister van Binnenlandsche
Zaken d.d. 17 October 1888, krachtens Art. 30 van het Regle-
ment voor \'sRijks Veeartsenijschool, vastgesteld den 18 Oktober
1888.

De Directeur van \'s Rijks Veeartsenijschool,
(w. g.)
A. W. H. WIRTZ.

De leerlingen van het 3e en 4e studiejaar van \'s Rijks Vee-
artsenijschool hebben zich tot Z. Ex. den Minister van Binnen-
landsche Zaken gewend met gemotiveerd verzoek om intrekking
dezer voorschriften. In verschillende dagbladartikelen is er op
gewezen dat de uitvoering van deze voorschriften ten nadeele
zal komen van de uitoefening der Veeartsenijkunde.

De leeraren hebben (zie Tijdschrift DL XVI, afl. 1) er tegen
geprotesteerd.

De afdeeling Utrecht zond aan het Hoofdbestuur een schrijven
(26 November) naar aanleiding van bovengenoemde voorschriften.
Zij meende dat deze beperkingen een zeer nadeeligen invloed
zullen uitoefenen op de ontwikkeling der aanstaande Veeartsen
en besloot met algemeene stemmen het verzoek tot het Hoofd-
bestuur te richten deze zaak in eene Buitengewone Algemeene
Vergadering aan het oordeel der leden van de Maatschappij te
onderwerpen,

Dit verzoek is door het Hoofdbestuur in ernstige overweging
genomen en het is tot de conclusie gekomen dat het hier wel
degelijk een zaak geldt die met de „bevordering" der Veeartse-
nijkunde in het nauwste verband staat.

-ocr page 118-

Het Hoofdbestuur meende, met algemeene stemmen, gevolg te
moeten geven aan het verzoek der Afd. Utrecht; het meende
dat dergelijke voorschriften te veel in de opleiding der Veeartsen
ingrijpen om ze onbesproken te laten voortbestaan , en dat het
wenschelijk was dat de Nederlandsche Veeartsen, mannen van
praktijk, hun meening over deze voorschriften te kennen gaven.

Gebruik makende van het recht, aan het Hoofdbestuur toege-
kend in Art. 28 van het Reglement van de Maatschappij (in
verband met Art. 31), roept het Hoofdbestuur u op voor de 28e
(Buitengewone) Vergadering.

PROGRAMMA

der achtentwintigte (Buitengewone) Vergadering op Zondag 13 Januari
1889, \'s namiddags 12uur, in het Gebouw voor Kunsten
eu Wetenschappen te Utrecht.

A. Huishoudelijke Werkzaamheden.

1. Indienen der volmachten der afgevaardigden van de bij-
zondere Afdeelingen.

2. Notulen der 27e Algemeene Vergadering.

B. Behandeling van het onderwerp der Buitengewone

Alge77ieene Vergadering. (Zie boven).

C. Vrije mededeelingen.

Namens het Hoofdbestuur,

De i3te Secretaris,
L. J. VAN DER HARST.

VERSLAG DER 28ste (BUITENGEWONE) ALGEMEENE
VERGADERING GEHOUDEN OP 13 JANUARI 1889.

Voorzitter de Heer van Esveld.

Van het Hoofdbestuur zijn alle leden aanwezig.

De afdeelingen Friesland, Gelderland, Groningen, N.-Br.-Lim-

-ocr page 119-

burg, N.-Holland en Utrecht zijn vertegenwoordigd, resp. door
de
H.H. Hubenet, vanDulm, Heidema, Paimans, Hengeveld
en van Hinsbergh, samen uitbrengende 59 geldige stemmen.

Van de afdeelingen Zuid-Holland en Zeeland zijn geen afge-
vaardigden opgekomen.

Behalve genoemde waren, volgens presentielijst, nog tegen-
woordig 37 leden.

De Voorzitter heet de aanwezigen welkom en wijst er op dat
deze Buitengewone Algemeene Vergadering de tweede van dien
aard is, die sedert het ontstaan der Maatschappij bijeen ge-
roepen is.

De eerste werd belegd om te confereeren over het vie-
ren van het 50-jarig bestaan der Rijks Veeartsenijschool, deze
tweede is bijeengeroepen om haar oordeel uit te spreken over
een maatregel, ten opzichte van het onderwijs der Rijks Veeart-
senijschool genomen, welke volgens veler meening diep ingrijpt
in de opleiding der a. s. veeartsen. De afdeeling Utrecht, kennis
genomen hebbende van de „Voorschriften betreffende het ver-
richten van heelkundige operatiën door de leerlingen van \'s Rijks
Veeartsenijschool", achtte die voorschriften zoodanig in strijd met
eene behoorlijke opleiding der a. s. veeartsen , dat zij zich tot het
Hoofdbestuur wendde met het verzoek om deze voorschriften
aan het oordeel eener, daarvoor bijeen te roepen, buitengewone
algemeene vergadering te onderwerpen.

De Voorzitter zegt dat het Hoofdbestuur dit verzoek in ern-
stige overweging heeft genomen; het vond dat aan het verzoek
der afd. Utrecht gevolg kon gegeven worden ; het vond de reden
dringend en gewichtig genoeg om gebruik te maken van de
bevoegdheid aan het Hoofdbestuur toegekend in art. 28 van
het Reglement van de Maatschappij, en heeft dus de Alg. Ver-
gadering op heden bijeengeroepen.

De Voorzitter geeft nu eerst gelegenheid tot het afdoen der
huishoudelijke werkzaamheden.

De notulen der vorige Algemeene Vergadering worden door
den Secretaris voorgelezen en door de Vergadering goedgekeurd.

Naar aanleiding der notulen vraagt de Heer van Dulm of het
adres in zake eener Rijkswet op de keuring van vee en vleesch
door het Hoofdbestuur aan Z. Exc. den Minister van Binnen-
landsche Zaken verzonden is.

-ocr page 120-

De iste Secretaris zegt dat zulks geschiedt is en leest copie
van het adres voor. i)

De Heer van Du lm zegt dat hij protesteeren moet tegen elke
aanvrage om keuring van vee, dat door particulieren voor eigen
gebruik geslacht wordt.

De Voorzitter doet daarna mededeeling van eene bij het Hoofd-
bestuur ingekomen circulaire van het genootschap ter bevordering
van den landbouw in Drente. Het bestuur van dit genootschap
deelt in deze circulaii e mede, dat het plan bestaat een prijsvraag
uit te schrijven voor eene „populaire behandeling van het skelet
en van de opvoeding van het paard, respectievelijk veulen en
veulenmerrie," en het noodigt de maatschappij uit een der leden
van het bestuur te willen afvaardigen tot het bijwonen eener
vergadering, waarin deze zaak nader besproken zal worden, op
welke • vergadering tevens „de wijze van uitvoering" en „de
bestrijding der onkosten" in discussie zullen gebracht worden.

De Voorzitter wil deze circulaire voor kennisgeving aannemen;
de Heer
van Dulm vindt echter dat het op den weg der maat-
schappij ligt zich op de bedoelde vergadering te doen vertegen-
woordigen, waarop de Voorzitter opmerkt, dat men dan ook
verplicht zal zijn de zaak geldelijk te steunen. Dit laatste vindt
de Heer
van Dulm niet noodig; de bijstand van een deskundige
weegt wel op tegen geldelijke subsidie en hij stelt voor dat de
maatschappij er iemand heenzende. De Heer
Hengeveld vraagt
of alleen de vrees voor de verplichting van geldelijke bijdrage
het Hoofdbestuur genoopt heeft tot het voorstel deze circulaire
of vraag voor kennisgeving aan te nemen. De Voorzitter ant-
woordt dat het Hoofdbestuur de zaak niet uitvoerig besproken
heeft, maar dat het meende nadere besluiten te moeten afwachten —
de geldkwestie was wel overwogen. De Heer
Reimers merkt op
dat de circulaire niet vraagt om bijstand van een specialiteit en
dat de hoofdzaak een geldzaak zal zijn.

Het voorstel van den Heer van Dulm , in omvraag gebracht
zijnde, wordt bij
hoofdelijke stemming met 38 tegen 9 stemmen
verworpen.

Alsnu stelt de Voorzitter „de voorschriften" aan de orde.

Hij wil hier buiten de wordingsgeschiedenis dier voorschriften

1) Zie dit adres op blz. 131 dezer afleveriDg.

-ocr page 121-

blijven. De vraag, zuiver gesteld, moet zijn: kan men deze
voorschriften in het belang achten van het onderwijs der a. s.
veeartsen en dus in het belang van den geheelen veeartsenij-
kundigen stand, of strijden zij daartegen. Wij moeten, zegt hij,
dien stand hoog houden en, ook daarom, ons bij de discussies
bepalen tot zaken; wat personen betreft, deze moeten uit het
debat gehouden worden.

Alvorens tot de eigenlijke discussies over te gaan verzoekt de
Voorzitter den Secretaris rnededeeling te doen van een drietal
ingekomen stukken, het gestelde onderwerp betreffende.

Eerstens blijkt uit die rnededeeling, dat de afdeeling Zeeland
eene missive heeft gezonden aan het Hoofdbestuur, waarin het
afdeelingsbestuur vermeldt dat over deze zaak geen afdeelings-
vergadering gehouden is, maar dat aan de leden schriftelijk hun
gevoelen gevraagd is. Van de 12 leden kwamen 9 antwoorden
in, die eenstemmig luidden , en op grond daarvan bericht het
afdeelingsbestuur het volgende: „De Afdeeling Zeeland der
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland
betreurt ten zeerste het bestaan der voorschriften betreffende het
verrichten van heelkundige operatiën door de leerlingen van \'s Rijks
Veeartsenijschool, als kunnende geen andere dan nadeeligen in-
vloed uitoefenen op de practische vorming van aanstaande veeartsen.

„Zij acht vrijheid van handelen voor den leeraar, belast met
de leiding der heelkundige operatiën, noodzakelijk en bovenbe-
doelde voorschriften eer verwerpelijk dan geboden uit het oogpunt
van dierenbescherming."

In de tweede plaats is ingekomen een schrijven van den
Heer R.
Boer , te St. Anna Parochie, waarin deze zijn gevoe-
len omtrent de te behandelen zaak in twee punten resumeert:
i°. Het was hoogst wenschelijk dat verandering gebracht werd
in de wijze waarop de heelkundige operatiën door de leerlingen
aan \'s Rijks Veeartsenijschool werden verricht.

2°. Een ongevraagde beoordeeling van de nieuwe voorschriften,
daaromtrent den i8den October 1888 vastgesteld, ligt niet op den weg
der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.
De Heer
Boer geeft hierbij de volgende „ Toelichting,"
ad i. De ondergeteekende veronderstelt, dat het verrichten van
heelkundige operatiën in de jaren sinds 1879 — uit welken tijd zijne
kennis dienaangaande dateert — op denzelfden voet is voortgezet.

-ocr page 122-

Een ieder zal dan toestemmen dat de dieren bij het verrichten
van de operatiën door de leerlingen erge pijnen, dikwijls ware
martelingen moesten ondergaan. Naar de meening van onderge-
teekende kon het belang van dergelijke oefeningen in de practi-
sche operatieleer niet opwegen tegen de noodzakelijkheid om
verandering, d. w. z. verzachting te brengen in bedoelde pijniging
der dieren.

ad 2. Het Hoofdbestuur van de M. t. b. d. V. A. k. meende
de nieuwe „voorschriften" betreffende het verrichten van heel-
kundige operatiën door de leerlingen van \'s Rijks Veeartsenijschool
aan het oordeel der veeartsen, „mannen van praktijk," te moeten
onderwerpen, en achtte deze zaak zoo urgent, dat daartoe eene
buitengewone algemeene vergadering van de maatschappij werd
bijeengeroepen. De ondergeteekende kan noch die urgentie, noch
de behandeling van bedoelde zaak billijken. Zijns inziens moet
de regeling van het onderwijs aan \'s Rijks Veeartsenijschool,
onverschillig van welk vak, overgelaten worden aan den Direc-
teur en de overige leeraren van die inrichting, behoudens goed-
keuring, voor zooveel noodig, van den Minister van Binnenlandsche
Zaken. Ingeval er verschil van meening bestaat tusschen den
Directeur en de overige leeraren der school, zooals in zake het
onderwijs in practische operatieleer, blijkens een ingezonden stuk
in Dl. XVI. afl. i van het veeartsenijkundig tijdschrift, het geval
is, dan moge dit door de gestelde overheid beslist worden; het
kan niet liggen op den weg der Maatschappij van Veeartsenij-
kunde om ongevraagd als scheidsrechter op te treden.

Dan toch loopt zij gevaar op het terrein van persoonlijke
quaesties te geraken en het behoeft geen betoog dat zij zich
daarmede niet kan inlaten zonder zichzelve en aan de belangen
der Veeartsenijkunde in Nederland groote schade te berokkenen.

Redenen waarom ondergeteekende tegen de behandeling van
de zaak betreffende het onderwijs in practische operatieleer aan
\'s Rijks Veeartsenijschool ten sterkste wenscht te protesteeren."

Bij deze missive was een schrijven gevoegd, waarin de Heer
Boer mededeelde dat hij in de vergadering der afd. Friesland
met zijne meening alleen stond, maar dat hij deze meening aan
de Algemeene Vergadering wenschte kenbaar te maken.

In de derde plaats is een gedrukt stuk ingekomen, eveneens
de aanhangige zaak betreffende, geteekend door „eenige veeartsen."

-ocr page 123-

De Heer van Dulm doet het voorstel dit anonyme stuk niet
te doen voorlezen, daar dit den tijd in beslag neemt en de
inhoud er van als voldoende bekend kan verondersteld worden.

Dit voorstel wordt, zonder tegenspraak, met applaus aange-
nomen.

De Voorzitter geeft hierop het woord aan den afgevaardigde
der afdeeling
Utrecht, de Heer van Hinsbergh.

Deze zegt dat de afd. Utrecht, nadat haar de „voorschriften"
bekend geworden waren , deze heeft geacht in strijd te zijn met
den eisch eener voldoende opleiding der veeartsen. Zij heeft
ze dan ook, zooals ze daar zijn, in haar vergadering van 24
Nov. 1888, na uitvoerige bespreking, afgekeurd. In die zelfde
vergadering is met algemeene stemmen besloten het bekende
verzoek tot het Hoofdbestuur te richten, waaraan door het
bijeenroepen dezer vergadering voldaan is.

In de Januari-vergadering van dit jaar is de zaak nogmaals
ter sprake gebracht en is, eveneens met algemeene stemmen,
afkeurend ten opzichte der „voorschriften" besloten.

Spreker stelt verder in het licht hoe die voorschriften een
onvoldoende opleiding der a. s. veeartsen op chirurgisch gebied
ten gevolge zullen hebben en dus veeartsen zullen gekweekt
worden, die, in de praktijk getreden, het groote nadeel hiervan
voor zich en anderen ondervinden zullen.

De veearts kan, onmiddelijk na het verlaten der school,
geroepen worden voor chirurgische hulp, hij
moet dan opereeren
en wel op levende , weerstand biedende dieren. Hulp van collega\'s
inroepen gaat om velerlei redenen niet. Zelfstandig moet hij
optreden. Dit nu zal hij niet voldoende kunnen , en niet alleen
dat zijn carrière daardoor lijdt, maar er bestaat gevaar voor
hem zelf, voor zijn helpers, voor de patienten, wanneer hij
slechts halve hulp verleenen kan, wanneer hij zich niet voldoende
heeft kunnen vertrouwd maken met de velerlei bezwaren die
eene operatie op het levende dier aanbiedt. Deze en andere
overwegingen, onder welke ook die aangaande het belang van
den veestapel en den levenden eigendom van anderen, hebben
de afd.
Utrecht er toe geleid om, bij monde van spreker,
protest aan te teekenen tegen
deze voorschriften. De Afd. wenscht
tevens dat deze Algemeene Vergadering eene commissie benoeme,
belast met het opmaken van een adres aan Z. Exc. den Minister

-ocr page 124-

van Binnenlandsche Zaken, inhoudende het verzoek tot het in-
trekken der voorschriften zoo als zij daar zijn.

De Heer van Dulm zegt dat de Voorzitter wel is waar aan
de Alg. Vergadering alleen de vraag gesteld heeft „wat denkt
men van dit reglement, is dit goed of niet, maar hij meent toch
dat de Alg. Vergadering moeilijk een uitspraak zal kunnen doen
als zij niet bekend is met de redenen die tot de vaststelling
geleid hebben, m. a. w. met de wordingsgeschiedenis der
»Voorschriften."

De Voorzitter verklaart tegen het bespreken der wordings-
geschiedenis geen bezwaar te hebben, mits men blijve op zakelijk
gebied en persoonlijke feiten buitengesloten blijven.

De Heer Hermkes merkt op, dat het wenschelijk is te weten
hoe in den laatsten tijd geopereerd werd.

De Voorzitter kan zich zulks voorstellen — dat geldt de
geschiedenis van het onderwijs. Hij wenscht evenwel eerst het
gevoelen der afdeelingen te hooren.

De Heer Hubenet (afgev. Friesland\') zegt dat de Afdeelingsver-
gadering, op één lid na, tot de conclusie gekomen is, dat het
reglementeeren van dit gedeelte van het onderwijs ten hoogste
nadeelig op de practische ontwikkeling der a. s. veeartsen zou
werken; wel acht zij het wenschelijk dat geen martelingen plaats
vinden — de toeziende leeraar moet daartegen waken — maar
zij protesteert ten sterkste tegen reglementen en vooral tegen
deze voorschriften.

De Heer van Dulm (afgev. Gelderland) deelt mede dat in de
vergadering der afdeeling het oordeel van allen, op één na, gelijk-
luidend was, n.1. dat het reglement, zooals het daar ligt, te betreuren
is, alhoewel eenige beperking, alsmede het doen van sommige
operatiën op genarcotiseerde dieren wenschelijk geacht werd.

De Heer Heidema (afgev. Groningen) vermeldt dat op de
Afdeelingsverg. de 7 aanwezige leden zich tegen het reglementeeren
verklaard hebben. Met dit gevoelen hebben de overige leden der
Afdeeling, op één na, zich, blijkens schriftelijke mededeeling,
kunnen vereenigen. De Afd. verklaart zich dus tegen de „Voor-
schriften" en meent dat aan den betrokken leeraar moet over-
gelaten worden hoe in dezen te handelen. Spreker bepaalt zich,
alhoewel nog andere besluiten genomen zijn, alleen tot de
mededeeling van deze conclusie der Afdeeling.

-ocr page 125-

De Heer Billroth maakt hier de opmerking dat de Heer
Heidema niet namens 18 leden stemmen mag, wanneer slechts
7 ter vergadering aanwezig waren. Dit wordt door art. 29 van
het Reglement der Maatschappij verboden. Na het antwoord
van den Heer
Heidema, dat hem door de afwezigen schriftelijk
mandaat is verstrekt, zegt de Voorzitter dat deze quaestie nader
ter sprake gebracht kan worden wanneer tot eene stemming
moet worden overgegaan.

De Heer Paimans (afgev. N.-Br.—Limburg) vermeldt dat op
de afdeelingsvergadering 10 leden aanwezig waren, dat een der
afwezigen per telegram aan die vergadering bericht had in te
stemmen met de meening der Afd.
Utrecht en dat de aanwezigen
van meening waren dat de „Voorschriften", zoo als die gegeven
zijn, een zeer nadeeligen invloed zullen uitoefenen op de practische
ontwikkeling der a. s. veeartsen. Enkele leden waren er voor
het aantal operatiën op één dier te verminderen en de operatiën
onder behoorlijk toezicht te doen geschieden, anderen wilden
zelfs niet onmiddelijk afmaken van het dier in alle gevallen,
daar het soms zeer nuttig kan zijn het verloop der gevolgen eener
operatie te kunnen nagaan.

De Heer Hengeveld, namens de afd. N.-Holland het woord
nemende, zegt dat men in die Afdeeling begonnen is zich af
te vragen of men een oordeel
kan hebben, n.1. op deugdelijke
gronden en overwegingen. Waarover toch kan men oordeelen?
Over zaken door eigen ervaring, over theoretische quaesties door
het voor en tegen te kennen. Toetsen wij dit reglement, dan
zien wij dat wij uit
ervaring niet oordeelen kunnen en, als
theoretische (onderwijs)quaestie opgevat, is een oordeel ook niet
mogelijk. Men weet niet wat tot het vaststellen der voorschriften
geleid heeft. Er is wel ter loops opgemerkt dat niet meer bij
de operatiën gehandeld werd zoo als voor jaren gedaan werd,
maar de nieuwe voorschriften maken den indruk als of zij noodig
waren om overdrijving in dezen tegen te gaan. Wij hebben nu
van verschillende zijde het reglement hooren afkeuren, maar
de vraag doet zich voor, welke argumenten bij den Minister
aangevoerd zijn, die Z. Exc. er toe geleid hebben den Direc-
teur te machtigen de voorschriften vast te stellen. Wij weten
dit niet.

Buitendien zijn onderwijsquaesties altijd moeilijk te beoordeelen

-ocr page 126-

en het gelcft hier juist eene nieuwe methode van onderwijs, van
welke de resultaten dienen afgewacht te worden.

Wat de toelichting in het programma betreft, spijt het spreker,
dat het Hoofdbestuur, dat zegt alleen over zaken te willen spreken,
juist de aandacht gevestigd heeft op dagbladartikelen uit welke
slechts blijkt dat er, en ook juist naar aanleiding van het bedoelde
reglement, een spanning bestaat tusschen Directeur en Leeraren.

De afd. N.-Holland wenscht dat de Algemeene Vergadering
verklaren zal dat zij het niet in het belang der Maatschappij
acht om onder de gegeven omstandigheden eenig oordeel over
de „voorschriften" uit te spreken.

Spreker meent dat een oordeel ook weinig waarde zou hebben
en hoopt dat de Alg. Vergadering zich wil aansluiten bij de
afd. N.-Holland.

Aangezien de afd. Zuid-Holland niet officieel vertegenwoordigd
is, wordt aan den Heer
Aalbers, lid van het Hoofdbestuur,
tevens lid der voornoemde afdeeling, gevraagd hoe deze er over
dacht. Hij zegt dat de meening der afd.
Z.-Holl. evenals die
van
N.-Holl. was, dat men zich van een oordeel moest onthouden.

Nadat de afgevaardigden aldus de opinie hunner af deelingen
medegedeeld hebben, geeft de Voorzitter het woord aan de
leden, die zulks verlangen.

De Heer Gogsens merkt op dat men het reglement niet
moet beschouwen in verband met toestanden van een 10 tal of
meer jaren geleden. Hij heeft als adsistent de ondervinding
opgedaan dat vele operatiën onder narcose geschieden en de
meest pijnlijke op doode dieren, ook wel op doode ledematen
plaats vonden. Overigens komt de quaestie hierop neer, dat
iedereen op levende dieren mag opereeren —- de wet staat zulks
toe — maar dat zij , die het onder deskundige leiding kunnen
doen en die er als a. s. veeartsen het grootste belang bij hebben
zich te oefenen — juist de eenigen zijn aan wie het zoo goed
als verboden wordt. Hij betreurt zulks zeer.

De Heer Thomassen wenscht het woord naar aanleiding van
het door den Heer
Hengeveld gesprokene. Deze heeft de vraag
gesteld welke argumenten wel vóór het reglement aangevoerd
konden zijn. Hij weet zulks ook niet, maar twee kan hij er
vermoeden, die voor de hand liggen; t°. dat dieren gekweld
worden; 2°. dat zulke reglementen ook elders bestaan, dat

-ocr page 127-

het daar goed gaat en dat men ze ook hier in toepassing kon
biengen.

Het eerste argument laat hij voor hetgeen het is — de vivi-
sectie is door de „voorschriften" niet afgeschaft ■— en wat het
tweede betreft, zelfs al bestonden elders overal dergelijke regle-
menten en al werden zij streng toegepast, dan zou dat nog geen
reden zijn hier iets na te volgen wat elders
misschien zonder
groot nadeel mogelijk is. Aan vele scholen zouden toch de
talrijke operatien op patienten, gevolg van ligging in groote
steden, compensatie kunnen geven, zoodat, wanneer
daarnevens
oefening op lijken geschiedt, de noodige bekwaamheid door
de leerlingen toch zou kunnen verkregen worden. Aan onze
school ontbreekt echter het eeiste moment en zijn buitendien
de leerlingen volgens de voorschriften ook beperkt geworden in
het verrichten van therapeutische en gebruiksoperatiën. Spreker
heeft zich, naar aanleiding van gebleken verschillen in meening
daaromtrent, in connectie gesteld met directeuren of leeraren van
andere veeartsenijscholen, ten einde inlichtingen te verkrijgen
aangaande de feitelijke inrichting der operatielessen elders.

Uit de hem verstrekte gegevens blijkt het volgende:

Te Brussel worden de meeste operatiën op het levende dier
verricht. Eiken Woensdag staan daartoe vijf paarden disponibel,
terwijl gemiddeld vijf leerlingen op één dier opereeren.

Hij merkt hierbij op dat, wanneer aan onze school op één
dier door te veel leerlingen geopereerd moest worden, zulks niet
de schuld van den leeraar was.

Verder , wat Parijs (Alfort) betreft, daar worden alleen hoef-
operatiën op doode dieren verricht; de andere geschieden op
levende, zij het ten deele op genarcotiseerde dieren.

De operatieles duurt van 6 uur \'s morgens tot 5 uur \'s avonds —
per week worden 4 of 5 paarden beschikbaar gesteld, op elk
paard oefenen zich 8 leerlingen en iedere leerling doet een groot
aantal operatiën.

Voor de scholen te Toulouse en Lyon geldt ongeveer
hetzelfde.

Te München wordt alleen op het levende dier, zeldzaam op
het cadaver geopereerd. Prof.
Hahn schreef, dat het leven van
de a. s. veeartsen (de leerlingen) hem veel dierbaarder is dan
dat der afgeleefde anatomiepaarden.

-ocr page 128-

Te Stut tg art geschieden de operatiën in vivo; in hoofdzaak
is zulks ook het geval te
Kopenhagen.

Te Weenen oefent men zich alleen op dooden dieren, te
Berlijn geschiedt het met beperking, maar daar mogen door de
leerlingen, daartoe in de termen vallende, ook alle mogelijke
operatiën op patienten geschieden.

Ten slotte verklaart de Heer Thomassen zich persoonlijk tegen
de gegeven voorschriften — operatiën op het levende, zij het
voor sommige operatiën genarcotiseerde dier acht hij noodig —
de pijn aan de dieren toegebracht zou minder kunnen gemaakt
en het onderwijs bevoordeeld worden indien meer paarden voor
operatiën beschikbaar gesteld werden.

De Voorzitter meent den afgevaardigde van N.-Holland op
een enkel punt te moeten repliceeren. Deze heeft zoo veel als
gezegd, dat het
Hoofdbestuur de zaak te berde gebracht heeft.
Dit nu is niet het geval. De afd.
Utrecht heeft met haar verzoek
het initiatief genomen; aan dat verzoek is eenstemmig door het
Hoofdbestuur voldaan. Dat in het programma, behalve van het
verzoek der afd. Utrecht nog melding gemaakt is van het request
der leerlingen, van het protest der leeraren, zelfs gewag ge-
maakt is van dagbladartikelen, is eenvoudig geschied om nog
meer te doen uitkomen dat het wenschelijk was dat de Maat-
schappij de zaak besprak. In het programma is alleen de meening
der leden gevraagd. Welke die meening is — voor of tegen —
dat te weten , achtte het Hoofdbestuur van belang. Is
N.-Holland
vóór het Reglement, laat ze het dan verdedigen. Juist in deze
bijeenkomst van veeartsen kan de zaak bediscussiëerd worden.

Hij zelf is het met den Heer Goosens eens dat menigeen
zich in de quaestie vergist, denkende dat alles gebleven is zoo
als het lang geleden was. De inrichting van het onderwijs in
practische operatieleer is sedert eenige jaren reeds gewijzigd.

De Heer Hengeveld dankt de H.H. Thomassen en v. Esveld
voor de verstrekte inlichtingen, maar hij vindt dat deze niets
afdoen aan de argumentatie der afd.
N.-Holland. Er waren geen
gegevens, geen voorstel, het Hoofdbestuur was niet neutraal.

Eerst nu is de afd. Utrecht met een bepaald voorstel voor
den dag gekomen, het Hoofdbestuur heeft aan een ongemotiveerd
verzoek dier afdeeling gevolg gegeven. Argumenten zijn er niet
gehoord; de door den heer
Thomassen vermoede argumenten

-ocr page 129-

vóór zijn misschien juist, maar misschien zijn er nog andere.
De meening der afd.
N.-Holland is niet ontzenuwd. Spreker
kan niet anders dan, wordt een oordeel uitgesproken, dit be-
schouwen als een oordeel der
leden, maar niet als een oordeel
van
de maatschappij.

De Voorzitter acht zich verplicht den heer Hengeveld er op
wijzen, en hij citeert daarbij vooral het laatste gedeelte van het
programma, dat het Hoofdbestuur
wel neutraal is opgetreden en
nog volkomen neutraal is; het heeft de voorschriften in „be-
spreking" willen brengen, om de meeningen te hooren, zonder
meer, en in de verste verte er niet aan gedacht op de eene of
andere wijze te influenceeren.

De heer Hengeveld zegt dat de Vergadering, als maatschappij,
niets kan uitmaken, er had dan een bepaald voorstel moeten
zijn waarover de afdeelingen en leden hadden kunnen stemmen.

De Voorzitter zegt nog eens dat deze Vergadering belegd is
om de meeningen te hooren; wordt een of ander besluit
voorgesteld, zoo noodig kunnen de afgevaardigden dan nog
de opinie der afdeelingen inwinnen. Het is hier de plaats om
te spreken over het vóór en tegen der voorschriften.

De heer C. Mazure Jr. wenscht de wordingsgeschiedenis van het
reglement in rekening te brengen. Leest men de voorschriften,
men zou meenen dat zij door directeur en leeraren voorgesteld
waren, maar het blijkt bij nader inzien dat de leeraren er tegen
protesteeren. Is nu door de leeraren bij den Minister wel alles
gedaan wat zij konden om de voorschriften afgeschaft te krijgen ?
Dit blijkt niet en daarom zou hij een motie in afkeurenden zin,
door de Alg. Verg. uit te spreken, betreuren. Hij zou het voorstel
der afd.
N.-Holland gaarne aangenomen zien. Zoo niet dan zou
hij willen voorstellen dat de volgende motie werd aangenomen:
„De Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Neder-
land , de geschiedenis van het Ministerieel Besluit, voorschriften
betreffende het verrichten van heelkundige operatiën door leer-
lingen van \'s Rijks Veeartsenijschool, kennende, de opinies en
argumenten van de afdeelingen en leden gehoord, meent als
hare meening te moeten uitspreken, dat zij het zeer betreurt,
dat de verhouding tusschen directeur en leeraren van \'s Rijks
Veeartsenijschool van dien aard is, dat het moeilijk schijnt deze
huishoudelijke quaestie met onderling goedvinden te termineeren".

-ocr page 130-

De Voorzitter zegt dat de heer Mazure zich blijkbaar een
verkeerde voorstelling maakt van hetgeen vóór de verschijning
dezer voorschriften gebeurd is. Wel degelijk moet aan den
Minister kennis gegeven zijn van de opinie der leeraren, en
dat niet ééns, maar tweemalen; zullen zij zich nu ten derden
male in denzelfden zin verklaren, wat zou zulks geven? Het
geldt hier ook geene huishoudelijke schoolquaestie. Er zijn
voorschriften, hoe zij er gekomen zijn is hier eigenlijk de vraag
niet — ze zijn er — de vraag is welke gevolgen zullen ze heb-
ben en om daarover van gedachten te wisselen is men hier.

De heer Mazure vindt reglementeeren op zichzelf niet schadelijk,
er kunnen ook goede reglementen zijn en nu komt de afd.
Utrecht met het voorstel om alle reglementen in te trekken.
Neen zegt de Voorzitter, de afdeeling Utrecht wil alleen vragen
intrekken van
deze voorschriften.

De heer v. Dulm ziet wel nut in het samenzijn voor deze
zaak. Hij vraagt den heer
Thomassen of te Brussel op de dieren
in narcose geopereerd wordt; op een ontkennend antwoord van
den heer
Thomassen constateerde de heer v. Dulm dat zulks
elders toch wel geschiedt en dit goede kon men wel overnemen.

De Voorzitter zegt dat, naar hij meent, in de laatste 3 jaren, aan
onze school, bij de operatielessen narcose veelvuldig toegepast is.

De heer Lubberink zegt dit jaar veel geopereerd te hebben
en met succes, omdat hij gedurfd heeft. Hij heeft de leer van
Prof.
Müller ter harte genomen, dat alleen narcose bij zeer
pijnlijke operaties moet toegepast worden, anders gaat het niet
zonder een tweede deskundige en dit zou in de praktijk te groote
bezwaren opleveren.

De heer v. Dulm zegt dat hij niet over de praktijk, maar
over oefeningsoperatien sprak.

De heer Hen geveld krijgt nogmaals het woord , om te zeggen
dat, wanneer er een duidelijk voorstel geweest was, de afdeelingen
daarover hun oordeel hadden kunnen uitbrengen aan het Hoofd-
bestuur en dat deze Vergadering dan overbodig ware geweest.

Hij blijft het wenschelijk achten dat de Vergadering geen
oordeel uitspreekt. Verder kan hij zich voorstellen dat aan de
voorschriften o. a. ook ten grondslag kan gelegen hebben het
denkbeeld om hardvochtigheid tegen te gaan en daarom getracht
is het doen van operatiën op levende dieren zooveel mogelijk

-ocr page 131-

te beperken zonder nadeel voor het onderwijs. Gaat dit reglement
nu te ver, of gaat het niet te ver, wie zal het beoordeelen,
het is niet geprobeerd. Mocht het blijken ongunstig te werken
dan , meent hij, zal het wel weer afgeschaft worden. Hij acht
het argument, de veearts te leeren zorgen voor zijn en anderer
leven, niet zwaar wegend. De school moet vormen, maar met
zoo veel mogelijke beperking in het opereeren op levende dieren
als oefening.

De heer Hermk.es kan, zegt hij, wel eene opinie hebben over
deze voorschriften; voor hem is de vraag: kunnen de leerlingen
van het 4e studiejaar, na afgelegd examen, na hetgeen zij ten-
gevolge der voorschriften geleerd zullen hebben, als voldoende
op chirurgisch gebied voorbereid de praktijk ingaan? Voor hem
luidt het antwoord „neen", er moest zelfs veel meer geopereerd
kunnen worden

De heer de Jong is het met "den heer Hermkes eens dat
ieder lid voor zich zelf een oordeel zal kunnen vellen over de
gevolgen der voorschriften. Hij wenscht dat het voorstel der
afd.
Utrecht in stemming zal gebracht worden.

De afgevaardigde der afd. Utrecht (de Heer van Hinsbergh)
zegt dat het voorstel der afdeeling luidt, dat de Algemeene
Vergadering eene commissie benoeme om aan Zijne Exc. den
Minister van Binnenlandsche Zaken te verzoeken intrekking van
deze voorschriften.

De Heer Goosens , opmerkende dat sedert 4 jaren reeds bij
practische operatieleer narcose toegepast wordt, stelt de vraag —
wie het dan toch eigenlijk zijn die klagen over hetgeen aan de
school in deze geschiedt. Deskundigen doen het toch niet.
Iedereen moet toch begrijpen dat het niet te doen is om uit
puur genot te kunnen snijden en villen, maar dat het een quaestie
is van zelfbehoud en van het belang van de eigenaars van dieren.

De Heer Hengeveld is persoonlijk van meening dat men op
de school, met hulp, toch niet zal kunnen leeren wat men later
zonder hulp zal moeten doen; dat moet de praktijk leeren.

De discussies en beschouwingen gehoord hebbende, stelt de
Voorzitter voor, het voorstel der afd.
N.-Holland, als hebbende
de wijdste strekking, het eerst in stemming te brengen.

De heer Hubenet vraagt of de afgevaardigde nu als zoodanig
stemmen mag. De Voorzitter merkt op dat zulks wel van het

-ocr page 132-

mandaat afhangt, maar dat, wanneer de afdeeling zich duidelijk
over een zaak heeft uitgesproken, naar zijn opinie de afgevaar-
digde stemmen mag vóór of tegen elk voorstel, mits zijn stem
in den zin van het afdeelingsbesluit is.

Daar niemand zich tegen die opvatting verklaart, heeft de
stemming over het voorstel
N.-Holland op de gebruikelijke wijze
plaats. Met 70 tegen 12 stemmen wordt het voorstel der afdeeling
N.-Holland verworpen.

Voordat nu het voorstel der afd. Utrecht in omvraag gebracht
wordt, verklaart de Heer
van Dulm dat de afd. Gelderland
intrekking van deze voorschriften nuttig vond, mits eenige be-
perking bleef bestaan. Wil, zoo vraagt de Voorzitter, de afdeeling
het dan houden zooals het nu was ? Ja, zegt de Heer
van Dulm ,
dat weten wij niet, hoe was het nu? De Heer Schimmel zegt dat
het aantal operaties op het levende, niet genarcotiseerde dier,
thans was bepaald en dat het overige aan den leeraar was over-
gelaten. Er werd eerst op het levende niet genarcotiseerde, dan
op het levende, genarcotiseerde dier of in cadavere geopereerd.
Het aantal operatiën op het levende, niet genarcotiseerde dier
overschreed in den laatsten tijd het getal 16 niet.

Bij de stemming over het voorstel Utrecht blijkt dat 67
stemmen vóór en 1 tegen uitgebracht zijn. De afd.
N.-Holland
en i aanwezig lid hebben zich van stemming onthou-
den. De Heer
Reimers protesteert ten sterkste tegen teeke-
nen van afkeuring, die zich na dezen uitslag hebben doen
hooren.

De Voorzitter stelt nu aan de orde de benoeming der com-
missie tot het opmaken van het adres, en geeft tevens aan de
vergadering kennis dat de leden van het Hoofdbestuur, om
alle schijn van partijdigheid te vermijden, geen deel dier com-
missie wenschen uit te maken.

De Heer Mazure, plaatsvervangend afgevaardigde der afd.
N.-Holland, gaat de vergadering verlaten , maar zegt vóór zijn
vertrek te willen verklaren, dat hij aan geen stemming over
eenig verder voorstel zou hebben deelgenomen.

De Voorzitter verzocht de H.H. v. Dulm , Hubenet en Heidema
als stemopnemers te willen fungeeren, nadat vooraf is uitgemaakt,
dat de leden persoonlijk zullen stemmen, n. 1. dat ook de af-
gevaardigden voor zich alleen en niet voor de afdeeling een

-ocr page 133-

stem zullen uitbrengen, daar aan hen geen opdracht voor het
benoemen van bepaalde personen gegeven is.

Ingekomen zijn 42 stembriefjes. Het blijkt dat alleen op den
Heer
Reimers een meerderheid van, nl. 30, stemmen uitgebracht is.

De Heer Reimers vindt dat verschillende redenen hem nopen
de benoeming niet te aanvaarden, maar eindigt met haar te
accepteeren.

De Heer de Bruin, die na den Heer Reimers het grootste aantal
stemmen op zich vereenigde , verklaart, als lid van het Hoofd-
bestuur, liever niet benoemd te willen worden, daar hij de be-
noeming niet zou kunnen aanvaarden.

De Heer Stempel , eveneens vele stemmen bekomen hebbende,
zegt, dat hem, reeds vele jaren uit de praktijk zijnde, het uitvoeren
eener eventueele opdracht moeilijker zou vallen , dan aan jongere
veeartsen en dat ook hij genoopt zou zijn er voor te bedanken.

Vóór dat tot de tweede stemming overgegaan wordt, verklaart
ook de Heer
Thomassen dat hij, als leeraar, voor een eventueele
benoeming zal moeten bedanken. Toch wordt hij, benevens de
Heer
de Jong, met meerderheid van stemmen benoemd. Hij
blijft evenwel bij zijn weigering volharden, terwijl de Heer
de
Jong
zich bereid verklaart het lidmaatschap op zich te nemen.

Als derde lid wordt, na toestemming der Algemeene Ver-
gadering, bij acclamatie benoemd de Heer
Goosens, die deze
benoeming aanvaardt.

De Heer Hermkes stelt voor, dat de commissie het door
haar op te maken adres in persoon aan den Minister zal over-
handigen en nader zal toelichten. Met algemeenen bijval wordt
deze opdracht verleend.

De heer v. Lent maakt de opmerking dat hij van enkele
zijden de meening heeft hooren uiten dat deze Vergadering ten
doel zou gehad hebben een beweging tegen een bepaald persoon.
Hij ontkent dit voor zich zelf en is van meening dat bij allen
alleen het denkbeeld op den voorgrond gestaan heeft, dat hier
slechts een reglement en geen persoon beoordeeld is geworden.
Hij wenscht dit te constateeren. Eene algemeene goedkeuring
bevestigt spreker in zijn meening.

De heer Hamburger verkrijgt nog het woord voor eene weten-
schappelijke mededeeling. Hij wijst er op hoe
actinomycose bij
het paard tot nu toe slechts in een enkel geval met zekerheid,

-ocr page 134-

in een paar andere gevallen met waarschijnlijkheid is aangetoond.
Na vervolgens de actinomyces, met behulp van afbeeldingen en
teekeningen , in haar uiterlijke verschijning geschetst te hebben,
vermeldt hij dat hij bij een veulen de parasiet in verschillende
deelen (ribbenkraakbeen, tibia, enz.) heeft gevonden, zonder
dat twijfel mogelijk was. Zeer belangrijk waren de waarnemingen
door hem gedaan omtrent de voortplanting van den fungus langs
de bloedbaan. Een en ander werd nog door verschillende micros-
copische praeparaten toegelicht.

De Voorzitter dankt namens de aanwezigen voor de belang-
rijke voordracht, van welke de heer
Hamburger een resumé
voor het Tijdschrift toezegt.

De heer van der Sluijs , hierna het woord nemende, meent
aller tolk te zijn , wanneer hij den Voorzitter den dank brengt
der Vergadering wegens de uitstekende leiding dezer bijeenkomst,
eene leiding die te moeilijker was, daar elk oogenblik zaken en
personen op het punt stonden in onderlinge verwarring te ge-
raken. Eene algemeene toejuiching volgt op de woorden van
den spreker.

Hierna wordt door den Voorzitter de Vergadering gesloten.

Utrecht, Januari 1889.

De Voorzitter,

van Es veld.

De i9te Secretaris,
v.
d. Harst.

Het Hoofdbestuur ontving op 15 Januari j.1. een schrijven
van den heer H. C.
Reimers te Wageningen, waarin deze kennis
geeft, dat hij „na ernstig nadenken over de motieven waarom
eenige leden gaarne en het Hoofdbestuur en de leeraren van
\'s Rijks Veeartsenijschool er geen lid van wilden zijn", zich
verplicht acht te bedanken als lid der commissie van redactie
van het verzoekschrift.

Ten einde geen vertraging teweeg te brengen heeft het Hoofd-
bestuur zijn medelid de heer M. G.
de Bruin verzocht de open
gekomen plaats te willen innemen, waartoe de heer
de Bruin
zich bereid heeft verklaard.

De Commissie, alsnu samengesteld uit de hh. G. Goosens,
D. A. de Jong en M. G. de Bruin (als lid van het Hoofd-

-ocr page 135-

bestuur) heeft het volgende adres i) aan ZExc. de Minister van
Binnenlandsche Zaken gericht:

Aan Zijne Excellentie den Minister
van Binnenlandsche Zaken te
\'s Gravenhage.

Naar aanleiding der, krachtens de machtiging van Uwe Excel-
lentie , dd.
17 October 1888, den i8aen October daaraanvolgende
vastgestelde voorschriften, betreffende het verrichten van heel-
kundige operatiën door de leerlingen van \'s Rijks Veeartsenijschool,
neemt de Algemeene Vergadering ter bevordering der Veeartse-
nijkunde in Nederland, gehouden den 13^11 Januari 1889 te
Utrecht, de vrijheid Uwe Excellentie mededeeling te doen van
haar gevoelen.

Bijna algemeen was men van oordeel, dat de, den i8den October
1888 vastgestelde voorschiften niet bevorderlijk zouden zijn aan
de practische ontwikkeling der aanstaande veeartsen, speciaal
wat het doen van operatiën betreft.

Met het oog op het beperkt aantal aangevoerde patienten aan
de inrichting, waarop clinische operatiën noodig zijn, acht zij
het opereeren op proefdieren wenschelijk.

Zij acht het van het meeste belang, dat de toekomstige veearts
eene genoegzame vaardigheid verkrijge in het doen van operatiën
en tevens voldoende kennis om zichzelf en zijne helpers tegen
ongelukken te vrijwaren, opdat later, in de praktijk, de hen
ter genezing toevertrouwde patienten niet als proefdieren zullen
worden gebruikt.

Zij acht het noodzakelijk dat aan \'s Rijks-Veeartsenijschool
de gelegenheid gegeven worde voor de leerlingen , zich in het
doen van operatiën op levende dieren te bekwamen, waarbij
narcose kan worden toegepast.

Redenen waarom de Vergadering bovengenoemd besloot Uwe
Excellentie met bescheidenheid in overweging te geven, de met
18 Oktober 1888 vastgestelde beperkende bepalingen in het
doen van oefenings- en therapeutische operatiën aan \'s Rijks
Veeartsenijschool in te trekken.

1) Dit adres werd den 2. Febr. 1889 aan Z.Exc. door de commissie aan-
geboden. Na voorlezing er van werden door de commissie aan Z.Exc., op
diens verzoek, nog eenige mededeelingen gedaan, de regeling aan buitenlandsche
veeartsenijscholen betreffende.

-ocr page 136-

Zij benoemde voor de redactie van dit adres eene commissie
van drie leden, waarvan een later bedankte, waarop door het
hoofdbestuur een zijner leden aan haar werd toegevoegd.

Bedoelde Commissie kreeg de opdracht dit adres persoonlijk
aan Uwe Excellentie te overhandigen, teneinde, desverlangd,
de gewenscht wordende inlichtingen te geven.

hetwelk doende

De kommissie voornoemd:
{w. g.) G. GOOSENS ,

D. A. DE JONG,
M. G. DE BRUIN,

Utrecht, 20 Januari 1889. Lid van het Hoofdbestuur.

Bijlage.

Aan Zijne Exc. den Minister van Binnen-
landsche Zaken,

Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Hoofdbe-
stuur der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in
-Nederland, dat in de 27e Algemeene Vergadering der Maat-
schappij v. n. gehouden te Utrecht, September j.1., de wensche-
lijkheid ter sprake gebracht is van het zoo spoedig mogelijk
tot stand komen eener Rijkswet op de keuring van vee
en vleesch.

Door den inleider van dit onderwerp in de vergadering werd
er op gewezen, dat heden ten dage de keuring geheel en al aan
plaatselijke besturen overgelaten is, dat de eene gemeente deze,
de andere gene eischen stelt, dat vele gemeenten deskundigen,
andere quasi-deskundigen met de keuring belasten, enz.

Er was niet een onder de ter vergadering aanwezige leden,
vertegenwoordigende 186 leden der Maatschappij, die niet instemde
met den wensch, dat eene algemeene wet op de keuring van vee
en vleesch tot stand kwam.

Men achtte eene Rijkswet in deze wenschelijk voor de eenheid
van keuring, en tegelijk, ook daardoor, bevordelijk voor het
naleven der wet op het veeartsenijkundig Staatstoezicht; tevens
zou volgens aller meening de volksgezondheid er door gebaat
worden.

Wel is waar verschilden de opinies omtrent de grenzen der

9

-ocr page 137-

bepalingen , in eene dergelijke wet vast te stellen, n.1. of ook
vleesch, uitsluitend voor eigen gebruik bestemd aan keuring zou
onderworpen moeten worden, maar de meerderheid wenschte
keur op alle vleesch en vee dat voor consumptie bestemd is,
onverschillig of het voor eigen gebruik, dan wel als handelsartikel
dienen moet.

Het Hoofdbestuur ontving de opdracht der Algemeene Ver-
gadering zich tot Uwe Excellentie te wenden om namens de
Maatschappij v. n. Uwe Excellentie te verzoeken dit punt in
ernstige overweging te willen nemen.

Aan deze opdracht voldoende meent het Hoofdbestuur nu
niet in uitvoerige beschouwingen te moeten treden, maar,
instemmende met de uitgesproken wensch, verklaart het zich
gaarne bereid Uwe Excellentie , desgevraagd, nader en uitvoerig
in te lichten omtrent de verschillende motieven en meeningen
door de deskundige leden der Maatschappij in de Vergadering
te berde gebracht.

Namens het Hoofdbestuur der M. t. b, d.

Veeartsenijkunde in Nederland.

De Voorzitter,

(w g.) V. ESVELD.

De iste Secretaris,

(w. g.) V. D. HARST.

Utrecht, 18 Nov. 1888.

RAPPORT DER COMMISSIE W ZAKE
„KALFZIEKTE."

De commissie benoemd door de maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde, tot het instellen van een onderzoek omtrent
de
kalfziekte (apoplexia puerperalis), stonden slechts weinige
hulpbronnen ten dienste voor de volvoering dezer moeilijke taak.

Schaars zijn de antwoorden van practiseerende veeartsen op
de bekende circulaires van
1885 en 1887, bij haar ingekomen.
Omtrent deze geringe medewerking, gaf de commissie, bij monde
van een harer leden, reeds in
twee algemeene vergaderingen
haar leedwezen te kennen.

-ocr page 138-

Vele belangrijke bijdragen, geput uit dit beperkt aantal ver-
slagen, is het haar dan ook niet gegeven in dit rapport mede
te deelen.

De vermeldenswaardige feiten, waarvan een overzicht volgt,
slaan in hoofdzaak op de
symptomatologie en de therapie, slechts
weinige op de
pathogenesis dezer geheimzinnige kwaal.

In de eerste plaats brengt de commissie haren openlijken dank
aan de inzenders der min of meer uitvoerige mededeelingen.
Door hen is zij ten minste in staat gesteld dit rapport, zij het
dan niet beantwoordende aan de verwachtingen, uit te brengen.

Op genoemde circulaires van 1885—-1887 zijn de antwoorden
van 21 deskundigen ingekomen, zijnde de Heeren:

1. Anker.

2. Boots.

3. Bierman.

4. de Boer.

5. Brunt.

6. de Bruin.

7. Bergsma.

8. Billroth.

9. Hinsbergh.
10. Deijermans.
xr. den
Engelse,

12. v. Dulm.

13. de Jong.

14. v. Lent.

15. C. Mazure Sr.

16. van Mervennée.

17. H. C. Reimers.
t8.
Schurink.

19. Veenstra.

20. Otte.

21. Vermast.

Uit deze min of meer breedvoerige mededeelingen verdienen
de volgende feiten onze attentie. Wij zullen hierbij de vragen
door ons gesteld in de opgegeven volgorde in acht nemen, ten
einde een beter overzicht der gegevens te verkrijgen.

I. Omtrent het tijdstip waarop de ziekte na de baring is
ingetreden ;

Door Schurink zijn onmiddellijk na de baring tot 48 uren
daarna de eerste symptomen waargenomen.

Door Mervennée 1236 uren na de partus.

Boots meldt van eenige uren na de baring tot 3 dagen
daarna, hij deelt zelfs e\'én geval mede van op den 7den en één
op den 12den dag na de baring.

Veenstra van 20—24 uren.

Hinsbergh van het tijdstip der baring tot 36 uren daarna;.

den Engelse van 12—24 uren.

Deijermans zag de ziekte zelden langer dan 36 uren na de
partus optreden.

van Lent deelt mede van 6—34 uren.

-ocr page 139-

Bierman deelt een geval mede waarbij kalfziekte 4 dagen na
het kalven optrad. Het meest is zij echter door hem waargenomen
gemiddeld
36 uren na de partus.

II. Leeftijd en voedingstoestand van de patiënten en het aan-
tal door haar afgelegde kalveren.

Over het algemeen schijnt de leeftijd waarop het vierde tot
het zevende kalf wordt geworpen het meest tot kalfziekte
te praedisponeeren. Bijna alle inzenders deelen mede dat de
voedingstoestand der betrokken patiënten uitstekend was. Waar
deze soms minder goed was te noemen wordt daarbij gemeld,
dat het beste melkgeefsters gold.

Schurink deelt mede vooral op 6 — 8 jarigen leeftijd, na het
afleggen van het 5de tot 7de kalf, de ziekte te hebben waar-
genomen.

de Jong heeft meestal na het 3de tot 7de kalf de ziekte zien
optreden. Hij geeft daarbij tevens aan dat deze patiënten de
laatste
10 weken voor de baring niet waren gemolken, zooge-
naamd hadden drooggestaan; de kalfziekte trad hier van on-
middellijk na de verlossing tot
5 dagen daarna op.

In afwijking hiervan deelt Boots mede dat door hem 3 of
meermalen kalfziekte is waargenomen na het werpen van het
iode kalf, terwijl zoowel vette als magere koeien van 5 — 15-
jarigen leeftijd door de ziekte kunnen worden aangetast.

Mervennée geeft de leeftijd op van 59 jaren bij goed ge-
voede dieren.

Veenstra en van Lent hebben eveneens de ziekte meestal
waargenomen bij goed gevoede dieren of uitstekende melk-
geefsters na het afleggen van \'t 5de tot
8ste kalf. Hetzelfde geven
Hinsbergh en den Engelse op; de laatste noemt vooral het
tijdstip waarop het 3de of 4de kalf geworpen wordt.

van Dulm zegt, dat de grootste vatbaarheid voor kalfziekte
samenvalt met het tijdstip, waarop de melkrijkheid haar hoogste
punt heeft bereikt en in verband hiermede de tonus der weefsels
en in \'t bijzonder der vaatwanden \'t geringst is. Het opdrijven
der melkproductie ten koste der kracht van \'t organisme mag
volgens hem zeer zeker niet buiten beschouwing blijven.

Brunt verklaart den grooten aanleg voor kalfziekte van het
vee in de Langstraat als volgt. De fokkers trachten uitsluitend
melkrijk vee te verkrijgen, waardoor zwakke lymphatische dieren

-ocr page 140-

ontstaan, die door deze eigenschap op de grens van het ziekelijke
komen. Verder zouden het vochtrijk voeder, d. i. het saprijke
lentegras, of op stal de sopketel, en de verzwakkende invloeden
der vochtige, warme, vunzige stallen den aanleg verhoogen.

Deijermans deelt een geval mede waarbij door hem kalfziekte
is waargenomen bij eene 4-jarige vaars, die haar
eerste kalf had
afgelegd. Meestal op den leeftijd, waarop het 3de kalf werd ge-
boren, is door hem kalfziekte waargenomen.

Bierman heeft meestal bij kalfziekte een goeden voeding-
toestand waargenomen. Hij gelooft echter dat veeslag en familie
in deze nog meer gewicht in de schaal leggen. Hij meent dat
wanneer de dieren in korten tijd bijzonder in voedingstoestand
bijkomen, zooals dit op de spurrie voorkomt, dit op het ont-
staan der ziekte influenceert.

Mazure wijst vooral op de gewijzigde oeconomische verhou-
dingen in de laatste 25 jaren. Bij mager en weinig melkrijk vee,
zegt hij, geen kalfziekte. Bij het gewijzigd en vooral éénzijdig
fokken en streven naar melkrijkheid, bij intensieve voeding, zag
hij de kalfziekte alleen optreden. Alle stikstofhoudende voedsels
acht hij bevorderlijk voor het ontstaan der kalfziekte. Ook meent
hij dat met de erfelijkheid rekening moet worden gehouden.

III. Of patiënte reeds vroeger aan de ziekte geleden heeft
en of deze ook bij de moeder is waargenomen ?
Door verschil-
lende inzenders wordt medegedeeld dat de betrokken patiënt
vroeger aan de ziekte geleden had.

Boots, Mervennêe, Mazure, Schurink deelen gevallen mede,
waarin kalfziekte bij de moeder der patiënte eveneens was
waargenomen.

Door de Jong en de Bruin werd dikwijls erfelijkheid ge-
constateerd.

Boots deelt mede, dat eene koe drie achtereenvolgende jaren
telkens na de baring van kalfziekte was hersteld en vervolgens
nog 4 malen gekalfd had.

Mervennêe nam enkele malen recidieven waar, doch consta-
teerde nooit erfelijkheid.

Volgens v. Dulm zal de zoo hoog opgenomen erfelijkheid een-
voudig teruggebracht moeten worden tot individueele vatbaarheid
(rasaanleg) in verband met de in vraag II door hem ge-
noemde feiten.

-ocr page 141-

Hieruit blijkt dus dat de erfelijkheid in deze ziekte zoowel
wordt aangenomen als bestreden. De statistiek geeft ons hier-
omtrent niet de minste opheldering, de buitengewone aanleg
voor de melkproductie gaat zeer dikwijls op het 2<le geslacht over
en juist omdat de ziekte bij uitstekende melkgeefsters het meest
wordt waargenomen, kan ook in dit geslacht de kalfziekte op-
treden, zonder dat juist de ziekte erfelijk behoeft te zijn. In
ieder geval kunnen ten dezen opzichte nauwkeurige en betrouw-
bare statistieken hun nut hebben.

IV. Of bij het intreden der ziekte de secundinae reeds waren
uitgedreven ?

Vele inzenders deelen mede dat in de meeste gevallen deze
uitdrijving had plaats gehad, sommigen zelfs melden van altijd.

Boots zegt, dat door hem verschillende gevallen behandeld
zijn, waar de secundinae niet waren uitgedreven en deze door
hem , zelfs eerst na \'t herstel, werden afgehaald.

Mervennée deelt mede dat meestal de secundinae waren afgegaan.

Reimers zag in enkele gevallen, Bierman in e\'e\'n geval retentio
secundinarum.

van Lent, Hinsbergh en den Engelse vonden de secun-
dinae steeds uitgedreven.

V. Of verschijnselen van opgewektheid en krampen het stadium
van depressie en verlamming ivaren voorafgegaan ?

Schurink vermeldt, dat eigenlijke excitatieverschijnselen nooit
door hem werden waargenomen, wel eenige onrust in het
begin van het lijden. In tegenstelling hiermede deelt
de Jong
mede, dat hij somtijds aanvallen zag van woest delirium
waarbij de oogen uitpuilden, de pupil verwijd en het conjuncti-
vaalslijmvlies sterk geinjiceerd was. Soms hoorde men loeien ,
terwijl verhoogde temperatuur van ooren en hoornen werd opge-
merkt. Dit stadium van opgewektheid duurde meestal 10—12
uren, waarna een tijdperk van afgestomptheid intrad.

Boots zag meermalen krampen en excitatieverschijnselen en
wel speciaal in de meest ongunstig verloopende gevallen.

Mervennée constateerde soms loeien.

Veenstra en Hinsbergh namen deze opgewektheid nooit
waar; de laatste vond bij zijne aankomst de patiënten steeds in
een soporeusen toestand.

Brunt deelt mede steeds eene meer of minder ontwikkelde

-ocr page 142-

algemeene paralyse te hebben waargenomen, somtijds, ofschoon
zeldzaam, afgewisseld met convulsiën en deliriën.

van Lent heeft in enkele, Bierman in zeldzame gevallen
excitatieverschijnselen gezien.

Vermast deelt mede, dat in het stadium prodromorum tempera-
tuursverhooging wordt waargenomen, verder tremor musculorum
van het achterstel, door samengestelde clonische krampen der
willekeurige spieren.

De corneaveranderingen van Dagot zijn door Vermast niet
opgemerkt, wel strabismus.

Hij betwijfelt voorts sterk of de positie van het hoofd en den
hals het effekt is van eene tonische kramp (cephalalgie) i), zooals
dit door
Schaack wordt beweerd.

VI. Temperatuur, pols en ademhaling gedurende het geheele
beloop der ziekte.

Schurink deelt één geval mede, waarin de temperatuur ge-
stegen was van
390—430, als gevolg van overdreven toepassing
van het dekken met wollen kleeden.

de Jong zegt de temperatuur eerst verhoogd en vervolgens
gedaald, de pols eerst frequent en langzamerhand zeldzamer te
hebben bevonden, waarnaast de ademhaling langzamerhand
vertragend en rochelend.

Boots zag de temperatuur zeldzaam boven het normale en
vond de pols altijd bijna onvoelbaar.

Mervennée nam steeds lage temperaturen waar van 350—38°
bij langzame ademhaling.

Veenstra vond de temperatuur steeds abnormaal laag, pols
en hartslag zwak, de ademhaling oppervlakkig.

Hinsbergh noemt als gemiddelde temp. 37.90 tot 39.20, pols
50—60, ademhaling 12 — 15.

den Engelse constateerde temp. 38°, pols frequent en klein,
ademhaling normaal.

In de gevallen door Deijermans waargenomen was de tem-
peratuur meestal
38°, zelden boven 390, de pols vol en week,
nauwelijks voelbaar, en de ademhaling diep, met hoorbare
uitademing.

van Lent geeft op temp. 36.7 tot 38°.

1) Schaack verstaat onder cephalalgie hoofdpijn en geen tonische kramp.

-ocr page 143-

Bierman heeft bij tal van gevallen de pols nagegaan aan de
bekkenslagader en gevonden 64—86 slagen; kort voor den
dood steeg dat getal tot 120 per minuut, de pols werd dan
tevens onregelmatig.

Als gemiddelde temperatuur is door hem gevonden 38.3—38.5,
varieerende van 37.1 — 39.5°. Hij heeft de lage temperatuur
van sommigen nooit gevonden; het inbrengen van den thermometer
geschiedde steeds zoo ver mogelijk, terwijl het diaphragma pelvis
dat zeer verlamd is en loshangt, steeds wat gespannen werd en
ingeduwd.

Hij vermeent dat bij de zeer laag opgegeven cijfers, de
temperatuur der buitenlucht waarschijnlijk eene groote rol
heeft gespeeld. Voor den dood steeg somtijds de temperatuur
tot 39,5°, zoodat volgens hem de temperatuursverhooging geen
afdoend gunstig prognosticum is.

De ademhaling vond hij zeer langzaam; 8, somtijds 5 adem-
tochten per minuut.

Mazure constateerde eenmaal eene temperatuur van 32.20,
met een pols van 37 in de minuut; 3 uren later steeg de
temperatuur tot 37.8° bij 48 polsslagen in de minuut. Deze
patiënt genas.

Ook door Anker werd in één geval eene temp. van 320 ge-
constateerd.

In afwijking van voormelde waarnemers, geeft Vermast op de
rectaaltemperatuur steeds 0.5 tot 1.50 verhoogd te hebben ge-
vonden en de ademhaling frequent. Bij buikauscultatie werd de
metaaltoon gehoord.

Hij beschrijft verder een geval, waarbij geene tympanitis was
opgetreden, zelfs werkende peristaltiek werd geobserveerd, terwijl
na een paar uren de dood intrad onder hevige koortsverschijn-
selen, (41.2° C.);

Volgens hem hangt het ontstaan der ziekte samen met een-
voudige circulatieverhoudingen, en qualitatieve en quantitatieve
bloedsveranderingen (anaemie van hersenen en ruggemerg).

VII. Werden tympanitische verschijnselen waargenomen?

Boots , Schurink en de Jong namen dikwijls tympanitische
verschijnselen waar; de eerste noemt het een ongunstig teeken.

Veenstra daarentegen slechts eenmaal en den Engelse con-
stateerde nooit tympanitis.

-ocr page 144-

Deijermans nam meermalen tympanitis waar, vooral in den
zomer als de dieren in de weide gekalfd hadden en op stal waren
gehaald; komt dit verschijnsel in den beginne voor, dan is het
volgens hem een doodeiijk teeken. In den loop der ziekte
ontstaande, vooral in den winter, levert het geen gevaar op.
Oleum terebinth.,
15 gram, op een flesch water, één of twee-
malen in te geven , is dan een afdoend middel.

van Lent nam slechts enkele malen tympanitis waar; na de
patiënt in eene betere positie gebracht te hebben, verdween het
verschijnsel.

Bierman zag in bijna de helft van de gevallen tympanitis,
vooral bij gestrekte ligging op de rechterzijde. Hij deelt mede
dat zij meestal na 10—24 uren eerst optreedt en als een on-
gunstig teeken moet worden beschouwd.

VIII. Is verlamming van het zachte gehemelte en van den
slokdarm, enz. ook opgemerkt ?

Dit verschijnsel werd door allen waargenomen, omtrent zijne
prognostische waarde verschillen echter de meeningen.

Schurink zegt „waar de paralyse van deze organen het
sterkst geprononceerd was, zag ik de patienten meestal herstellen."

Boots nam deze verlamming algemeen waar.

Mervennée constateerde meestal verlamming van de zwelg-
keel en het zachte gehemelte.

van Lent nam ze eveneens waar in de meeste gevallen,
terwijl
Bierman opgeeft dat deze verlamming zelden gemist wordt
wanneer een hoogen graad van sopor bestaat.

IX. Waren bij doodelijken afloop de diepere luchtwegen vrij
van vreemde stoffen ?

Chr. Mazure zegt: „Die veel vaste geneesmiddelen per os
ingeeft zal bij de sectie vreemde lichamen in de luchtwegen
vinden, wat ook het geval zal zijn met hen, die zemelwater of
dergelijke voedsels bij eenige beterschap van patiënten voorschrijven
of toedienen."

Boots vond veelvuldig voedsel en geneesmiddelen in de
bronchiën.

Bergsma zag twee van kalfziekte herstelde dieren aan slik-
pneumonie bezwijken.

Schurink vond in één geval voedseldeelen in de bronchiën.

Brunt constateerde geneesmiddelpneumonie.

-ocr page 145-

van Lent constateerde van tien gevallen eenmaal pneumonie.

Bierman vond meestal geneesmiddelen of voedsel, ééns zelfs
een voedselprop ter grootte van een vuist.

X. Bevindingen in het centraal zenuwstelsel bij de sectie.

Door vele inzenders werden geene of weinig secties verricht

of het centrale zenuwstelsel niet onderzocht.

Mervennée geeft op niets abnormaals te hebben waargenomen.

van Dulm vond constant, wanneer de sectie behoorlijk werd
verricht, eene belangrijke hoeveelheid vocht onder de dura
mater en in de ventrikels. Dan eens was het helder, in andere
gevallen meer bloederig, ja enkele malen moest men aan ware
bloeduitstorting denken.

In alle stadia der ziekte werden genoemde lesies gevonden. Hij
geeft deze bovenbeschreven bevinding aan als eenige oorzaak
van ziekte en dood.

De enorme drukking toch van groote hoeveelheden uitgestort
vocht op de zenuwcentra is stellig volgens hem voldoende om
alle symptomen der ziekte voldoende te verklaren.

Brunt constateerde bij de secties geen spoor van circulatie-
stoornis, maar acht daarom hun bestaan niet onmogelijk tijdens
het leven.

Bierman hecht weinig gewicht aan de gevonden lesies. Hij
vond alleen een weinig sereus vocht in de ventrikels en de
vaten sterk opgespoten in de omgeving van het „wondernet."

XI. De duur der ziekte.

Boots zag soms een beloop van enkele uren, meestal echter
van
2 maal 24 uren. Wanneer de ziekte meerdere dagen duurde,
dan bleef veelal verlamming van het achterstel over.

Schurink deelt mede: de periode van coma duurde van
16 — 28 uren.

Mervennée geeft op een gemiddelde duur van 1—2 dagen,
den Engelse van 36—48 uren.

Veenstra deelt zelfs een geval mede van 6 dagen.

Deijermans is van oordeel, dat hoe eerder de ziekte na de
baring optreedt, des te korter is het verloop, met minder kans
op herstel. Treedt de ziekte geruimen tijd na de baring op,
des te trager beloop.

van Lent geeft als duur der ziekte 14 dagen op, ge-
middeld
2 dagen.

-ocr page 146-

Bierman noemt als gemiddelde duur 24—48 uren.

Hij beschrijft een door hem waargenomen geval dat zeven
dagen duurde, waar de patiënt de 3de dag quasi was hersteld,
en de ziekte de
6de dag even erg repeteerde. Dit duurde 2
dagen, waarna de patiënt geheel herstelde, zonder eenige na-
ziekte over te houden.

XII. Naziekten ?

Als naziekten nam Schurink 2 maal verlamming van een
achterbeen waar, waarvan éèn na
8 dagen, het antlere na 2
dagen genas.

de Jong deelt mede dat 2 °/o werden afgemaakt wegens para-
lysis der ledematen, in één geval trad mummificatie op van
koot, kroon en klauwen, welke patiënt 14 dagen na het opstaan
werd afgemaakt.

Boots nam verlamming waar van het achterstel ook wel van
van een achterbeen, waarbij eerst na langen tijd (maanden)
herstel intrad.

Mervennée geeft als naziekten fracturen en luxaties op,
ontstaan door het vallen, doordat vele dieren gedurende langen
tijd na het herstel paretisch rondkruipen en vruchtelooze pogingen
doen om overeind te komen.

Veenstra vond een paar malen, gedurende enkele dagen ver-
lamming van \'t achterstel.

Reimers constateerde meermalen versterf van het onderste
gedeelte van een der achterbeenen. Meestal vormde zich op
het midden der pijp de demarcatielijn. „Of hier als oorzaak
aan de zeer lage temperatuur der extremiteiten en dientenge-
volge stoornis in de circulatie of aan andere omstandigheden,
als de aanwezigheid van secale cornutum in \'t voedsel, moet
gedacht worden, durf ik niet te beslissen."

van Lent zag in 3 gevallen totale kruisverlamming, welke
patiënten werden afgemaakt. Ook nam hij arthritis van het
spronggewricht waar en loslating van de klauwen. Hij vond als
naziekte in enkele gevallen gangreen van de tepels.

Bierman nam bij een patiënt verlamming van een voorbeen
waar, welke later herstelde. Eenige malen parese van het ach-
terstel (waggelende gang), welke eerst na ±
14 dagen herstelde.

Gevallen met blijvende naziekte waren door hem niet waar-
genomen.

-ocr page 147-

Mazure geeft als naziekte behalve decubitus en metastatische
gewrichtsontsteking ook verlamming van den slokdarm op bij
patiënten die schijnbaar geheel hersteld waren, het hooi gretig
opnamen en stierven.

Bij de sectie bleek dat een voedselbrok in den slokdarm was
blijven steken.

De Therapie der kalfziekte is zeer zeker door de meeste
inzenders zeer uitvoerig behandeld en inderdaad kan men
moeielijk eene ziekte noemen, tegen welke een dergelijk heir
van geneesmiddelen is aangewend.

In het algemeen kunnen wij hier onderscheiden eene prophy-
lactische therapie, die door tal van collega\'s gevolgd werd en
over \'t geheel op gunstige resultaten schijnt te kunnen bogen,
en eene symptomatische therapie. Wel is waar bewijst het resul-
taat, (het niet gaan lijden der koe) nog niet voor het toege-
diende prophylacticum.

De resultaten der curatieve therapie zijn daarentegen verre van
schitterend, daar toch door velen een sterfte van 40 — 60 °/0
opgegeven wordt, ofschoon daarentegen enkele collega\'s gunstige
uitkomsten verkregen; één zelfs beweert, dat bij het vroegtijdig
inroepen van hulp een zeer gunstig procentisch cijfer herstel-
lenden kan verkregen worden.

Prophylaxis.

Deijermans heeft goede resultaten verkregen door de onthou-
ding van intensief voedsel en de toediening een paar malen daags
van 30—40 gram chloornatrium. Verder door eene aderlating
8 tot 14 dagen voor het kalven. Hij beveelt aan des zomers
de koe in de weide te laten kalven, het kalf 2 maal 24 uren
bij de koe te laten en daarna de koe een dag op stal te halen.

Als curatieve therapie worden het hoofd en de lendenen met
water koud gehouden, verder fricties op den buik en de flanken.
Inwendig dient hij tart. emetic., nuc. vomic., camphora en
sulphas sodae toe.

Schurink geeft purgantia, als aloë en sulphas sodae ; bij
ingetreden coma wendt hij eene subcutane injectie aan van
solutio camph. 1 : 3 ol. olivarum. Hij gebruikt op deze wijze,
om de 2 uren geinjiceerd, tot 55 gram camphora in de 24 uren.

de Jong zag goede resultaten van aderlating bij opgewektheid,
verder van ijsomslagen op het hoofd. Bij afgestomptheid beveelt

-ocr page 148-

hij het dekken aan, zelfs met een zak warme garst op de
lendenen.

Steeds worden door hem clysmata toegediend.

Per os geeft hij eerst tinct. digitalis, daarna groote doses
tart. emetic., nitr. kalic., en sulphas sodae, waaraan, in geval
van groote afgestomptheid, camphora en ol. terebinth. worden
toegevoegd. De patiënte wordt hierbij zoo dikwijls mogelijk
omgewenteld en uitgemolken.

Bij tympanitis werd penssteek gedaan met de trocart, bij ver-
hinderd slikken werden de geneesmiddelen door de canule in
de pens gebracht.

Bij gedeeltelijke verlamming van een achterbeen, waarbij het
zoogenaamd overkooten plaats had, werd een gipsverband aan-
gelegd , na eerst koot en kogelgewricht in hunne normale rich-
ting te hebben gebracht en het dier vrije beweging verschaft.

Als prophylacticum raadt hij het steeds geregeld blijven door-
melken aan; het niet droogstaan der drachtige koeien heeft,
waar dit is toegepast, hem nog niet teleurgesteld.

Deze prophylactische therapie is gebaseerd op de veronder-
stelling dat de kalfziekte misschien zou kunnen worden veroor-
zaakt door een te groot procentisch gehalte albumine in het
bloed, dat gevolgelijk zijn invloed op het zenuwstelsel zou doen
gevoelen.

Boots zag goede resultaten van het inwendig gebruik van
aloës, tart. emetic. en sulph. magnes. en verder van fricties met
ammon. liquid. en spirit, camph.

Mkrvennée behandelt kalfzieke koeien meestal met purgantia,
vooral tartarus emeticus, nl. 30 gram in 4 giften, alle 2 uren
ééne gift; aloë, sulphas sodae, pul. rad. valerianae, nadien tinct.
flor. arnicae, valerianae, ol Terebinth., acid. hydrochl. dil. frictiën
op de huid, clysmata en aftappen der urine.

Bij hevige tympanitis penssteek.

Bij langdurige paralysis veratrine-injecties.

Als prophylactische middelen worden opgegeven: purgantia
en, bij vol uier, uitmelken; bij stalvoedering minder krachtige
voeding.

Veenstra geeft op goede resultaten gezien te hebben van
het toedienen van spirit, camph. 120 gram, ol. crotonis gtt.
6—8 en tinct. digital. 15 gram, waarvan alle 2 uren 1 eetlepel,

-ocr page 149-

verder fricties van ol. terebinth., ammon. liquid, en spirit, camph.,
waaraan hij de patiënten ook laat ruiken. Het voorstel wordt
gewikkeld in een laken bevochtigd met azijn en water, waarover
wollen dekens worden gelegd; verder werd soms één of 2 malen
per dag een prikkelend clysma geappliceerd en de blaas per
catheter geledigd.

Een enkele maal werd de uterus met warm water geirrigeerd.

Reimers\' behandeling bestaat in het appliceeren van fricties,
het toedienen van purgantia, en verder pilocarpine-injecties.
Hij meent dat door laatstgenoemde injecties ten minste de duur
der ziekte wordt verlengd.

van Dulm raadt aan : In den beginne streng koud houden
van het hoofd; de huid en darmfunctie krachtig aantezetten;
en in het verloop der ziekte middelen te appliceeren welke de
actie van het hart en de pisafscheiding bevorderen.

Hinsbergh schrijft voor clysmata met chloornatrium, óathete-
riseeren, injecties in de baarmoeder van sublimaat 1 : 2000, veel
melken, insmeren van kruis, rug en lenden met ammon. liquid,
tinct. cantharid., ol. terbinth. en spirit, camphor.; verder warme
bedekking van het lichaam en ingeven van sulphas magnes. 300
gram in 2 keeren in eene chamomillae infusie.

Brunt beveelt de aanzetting der huidfunctie aan, eene goede
ligging , vooral niet laag van voren, het hoofd met stroobossen
gesteund om de circulatie zoo normaal mogelijk te doen plaats
hebben.

Met pharmaceutische middelen worden de dieren zoo weinig
mogelijk geplaagd, alleen spirituosa en andere excitantia, waar-
onder vooral koffie; bij groote hersendepressie ruiken aan am-
monia en dergelijken.

Van camphora zag hij geene goede resultaten. Giften van
15—20 gram gaven dikwijls aanleiding tot convulsiën, deliriën,
benauwde ademhaling, transpireeren en den dood. Hij zegt
verder, dat dit voor alle excitantia in het algemeen geldt, wan-
neer zij in groote doses worden ingegeven.

Hij prefereert deze therapie, boven eene behandeling met
purgantia, baarmoederdouches met desinficientia, koudwater-
clysma\'s enz.

Zijne prophylactische therapie is als volgt:

Geene aderlatingen, geen laxantia of purgantia meer, ver ster-

-ocr page 150-

ken, daarentegen, zuivere lucht en matige beweging , waken voor
vermoeienissen, op reis bv. bij transport van kalfvee, en het
vatten van koude; verder eene meer droge voeding als hooi
en lijnkoek en weinig water, 2 emmers per dag, te beginnen
een paar weken voor het kalven. Zelfs daar, waar door een
wankelenden gang de ziekte zich reeds te kennen gaf, heeft hij
door consequente doorvoering van totale vochtonthouding de
ziekte gecoupeerd. Het gebeurde hem in twee gevallen dat na
2 dagen, toen alle symptomen verdwenen waren, na \'t drinken
de ziekte zich verder ontwikkelde. Daarom volgt hij gedurende
5 dagen dit regime. Bij alles echter de fokkerij van meer ro-
buste runderen.

Deze prophylaxis is gericht tegen de volgende oorzaken die
den aanleg in de hand schijnen te werken :

i°. Onze fokkerij in de bijna uitsluitende richting van de
melkgeving, waardoor zwakke lymphatische dieren, die door deze
eigenschap bijna op de grens van het ziekelijke komen.

2°. Vochtrijk voeder; \'t saprijke lentegras of op den stal
de sopketel, groenvoeder, pulp, enz. Opmerking verdient dat
in de Rijnstreken, alwaar de voederwijze eene meer droge is,
zoo weinig kalfziekte voorkomt, in vergelijking met de Lang-
straat, alwaar de voederwijze eene meer vochtige is.

Anker wendde somtijds, behalve eene infusie van tabak en
keukenzout, per os a 90 gram, en het constant koud houden
op de lendenen, eene subcutane pilocarpine injectie aan, met
afwisselend succes, later geeft hij laxantia en laat de lendenen
en beenen inwrijven met brandewijn of met een smeersel van
ol. tereb., ol. olivar. en ammon. liquida.

Bierman heeft de behandeling ƒ os sintslang verlaten, hij zegt
echter dat het met subcutane injecties niet veel beter gaat. Hij
heeft subcutane injectie gedaan van pilocarpin. muriat., coffeïne
en piperine zonder gunstig gevolg. Van pilocarpine spoot hij in
tot i gram per dag. Hij geeft echter de voorkeur aan injecties
van alkohol (dilut) 50—60 gram, om de 6 a 8 uren herhaald.
Het duurt hierbij echter dikwijls een uur voor het geheele
quantum vloeistof is geabsorbeerd.

de Boer wendt in alle gevallen clysmata aan en fricties op het
kruis, in vele gevallen purgantia, irrigatie van den uterus en af-
tappen der urine, in sommige gevallen subcutaan eserine-injecties.

-ocr page 151-

Bergsma ontraadt elke behandeling per os, zijnde zeer ge-
vaarlijk en het ontstaan van fremdkörperpneumonie bevorderlijk.

Billroth schreef eene exciteerende en purgeerende behan-
deling voor, en \'t insmeren van kruis en lendenen met eene
scherpe frictie. Het lichaam besprenkelen met oleum tere-
binth. en daarna zooveel mogelijk met stroo wrijven en verder
ieder uur melken en eenmaal in de 24 uur mest en urine
ontlasten.

den Engelse behandelt inwendig met aloë, sulphas natricus
en pulv. rad. gentianae , uitwendig pekelwasschingen, kruis en
lenden inwrijven met ammon. liquida, ol. terebinth en spirit,
camph. Dikwijls melken.

van Lent appliceert steeds subcutane injectie\'s van murias
pilocarpini 0,500 gram, somtijds mur. pilocarpini 250 m. gr. en
sulph. eserini 100 m. gr. om de ± xo uur; verder wordt mest
afhalen, urine aftappen, scherpe fricties op kruis en lendenen,
permanent koud houden van het hoofd met koud water of ijs
door hem aanbevolen.

Het succes bij de door hem gevolgde therapie is afwisselend,
echter niet ongunstig te noemen.

Bij onderzoek der urine van enkele patiënten met Fehlings
proefvocht werd de aanwezigheid van suiker geconstateerd;
eiwit kon niet worden aangetoond.

In afwijking hiervan deelt Schurink mede dat de urine door
hem rijk aan eiwit werd gevonden en intensief geel van kleur;
zoolang de patiënt lag was ook eiwit aanwezig. Suiker kon hij
niet meer tot het einde van het liggen aantoonen.

]. T. A. Otte i) geeft als prophylacticum flor. chamomillae,
flor. arnicae, pulv- nitr. kalic. en pulv. sulph. natric
aa. Zijne
curatieve therapie bestaat in het toedienen van flor. chamomill.,
flor. arnicae
aa IV unc. bacc. junip i unc. pulv. nitr. kalic. ,
pulv. sulph. natric. aa III unc. als decoct. Verder later toevoe-
ging van extr. hyoscyami aan bovengenoemd decoct en clysma\'s
met extr. hyosc. Excitantia beveelt hij niet aan.

Mazure heeft steeds de volgende methode toegepast: zoolang
nog geen slikkingsbezwaren bestaan een purgans met aloës,
tartar. emetic. en farina lini c aqua tot een emulsie; was er

1) Gepatenteerd veearts te Amsterdam.

-ocr page 152-

daarna depressie en weinig verlamming der keelorganen, dan
geeft hij het door
Haubner in zijne bujatrik aanbevolen tinct.
acid. aromatic, c: aq. voorzichtig in, nooit geneesmiddelen in
poedervorm, altijd tincturen.

Verder koudwaterinjecties in het rectum, met de gummibuis,
in groote hoeveelheden, met groote of geringe drukking, naar
omstandigheden.

Uitspoelen van den uterus met water, waaraan toegevoegd
x p. c. carbolzuur. Irritantia op de huid, opgevolgd door sterk
wrijven met een stroowisch en aftappen van de urine.

Bij opgewekten toestand en verlamming der keelorganen geen
middel per os, alleen koude fomentatiën op het hoofd en de
vorige medicatie op huid, rectum en uterus. Tot de eerste
zorgen behooren natuurlijk steeds een goed stroobed, luchtige
stal en dek.

Zoowel wat de prophylaxis als wat de eigenlijke therapie
aangaat zijn de meeningen zeer uiteenloopend, natuurlijk als
gevolg van veel verschil in gevoelen omtrent het wezen der
ziekte.

Deze laatste is echter door dit rapport niet opgehelderd. Uit
de ons verstrekte gegevens was het opbouwen eener conclusie
niet mogelijk, alleen willen wij hopen dat de door ons ver-
richte arbeid, waarvan de voornaamste data in dit rapport zijn
nederlegd, als bijdrage aan onze collega\'s moge welkom zijn.

NECROLOGIE.

Te \'s Gravenhage is den 7den Maart, in den ouderdom van
bijna
73 jaar, overleden de Heer P. F. Rijnenberg, die in
1840 tot veearts werd bevorderd. Te Oud-Alblas is den 2 2sten
Februari overleden de empirist L. de Bruin.

PERSONALIA.

De volgende veeartsen hebben zich gevestigd of verplaatst:
J. Attema , te Workum, J. Vollema , te Jorwerd, J. M. A.
Z
wart , van Schrans-Huizum naar Leeuwarden, J. Plet , van

10

-ocr page 153-

Amsterdam (abattoir) naar Schoterland, K. Hoefnagel , van
Nijmegen naar Utrecht (i9te keurmeester en gemeenteveearts),
J. M. Knipscheer, van Utrecht naar Nijmegen, W. de Beyl ,
van Barneveld naar Amsterdam (abattoir), F. M. de Leur, te
Weesp, A. A.
Bosch, te Groenlo, M. C. van Buuren te Nijmegen
(tijdelijk). Benoemd tot leeraar aan de Zuivelschool te Oudshoorn
de veearts D. A.
de Jong , Azn. van Delft.

Overgeplaatst van \'s Hage naar Zutphen de paardenarts 2e kl.
H.
Vixseboxse.

Benoemd met i Januari 1889 tot paardenarts 3e kl. bij het
leger hier te lande — standplaats Deventer — de veearts L. J.
van Rhijn. Bij besluit van den 16™ November 1888 is de
paardenarts 2e klasse C.
van Heelsbergen voor den tijd van
3 jaar bij het Indisch leger gedetacheerd en geplaatst te Makasser.

De veearts H. J. Tromp de Haas te Batavia is benoemd tot
paardenarts bij het leger in Ned. Indië en geplaatst te Weltevreden.

Benoemd tot paardenarts 2e kl. die der 3e kl. R. A. Plemper
van
Balen.

Door den Minister van Koloniën is de paardenarts van het
Indisch leger A. M.
Vermast , met verlof hier te lande , voor één
maand gedetacheerd bij de Rij- en Hoefsmidsschool te Amersfoort
en bij het remontedepot te Millingen.

De Gouvernements-veearts P. A. van Velzen is overgeplaatst
van Siboga naar Batavia.

VEE ARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Door den Minister van Binnenlandsche zaken is bepaald dat
de districts-veearts L.
Swart te Dordrecht, tijdelijk zal zijn
ontheven van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht op Zuid-Beve-
land. Dat eiland is aangewezen als werkkring aan den veearts
E. L.
van Mervennée te Goes, die met ingang van 1 Januari
is benoemd tot tijdelijken buitengewoon districts-veearts. Aan
hem is in het bijzonder opgedragen een onderzoek van de aldaar
voorgekomen gevallen van trichinen-ziekte onder de varkens en
de bestrijding daarvan.

-ocr page 154-

De benoeming dato 20 November voor den tijd van 3 jaar
tot plaatsvervangend districts-veearts van den veearts L.
J. van
Rhijn is bij zijne benoeming tot paardenarts ingetrokken.

VEEARTSENIJSCHOOL.

Door den prosector S. A. Cramer is op 19 Dec. 1.1. met
gunstig gevolg het
2e natuurkundig examen afgelegd.

De oeconoom L. W. Siebenhar is op 5 December ontslagen
en in zijne plaats met ingang van 1 Januari 1889 benoemd
E. J.
Bücker.

Aan den adsistent J. M. Knipscheer is op zijn verzoek tegen
i Februari eervol ontslag verleend, eveneens met ingang van
15 April aan den adsistent F. M. de Leur, terwijl dit tegen
i Mei is aangevraagd door den adsistent A. A. Bosch.

Benoemd van 16 April 1889 tot 15 Juli 1890 tot adsistent de
paardenarts 2e kl. van het Indisch leger A. M.
Vermast, met
verlof hier te lande.

VETERINAIRE ALMANAK.

Het jaarboekje, de Veterinaire Almanak, voor het jaar 1889,
is wederom, in een net gewaad gestoken, verschenen. De
Commissie van Redactie, de
HH. B. Tacoma President, A. T.
H
oogensteyn, H. Remmelts (Secretaris), H. M. Kroon en W.
F. A. Gantvoort, heeft blijkbaar alles gedaan wat zij kon om
dezen jaargang vooral niet minder te doen zijn dan de beide
voorgaande. Dat zij goed geslaagd is, daarvan geeft den inhoud
het voldoende bewijs.

Het portret van den Heer F. Th. Weitzel is tegenover den
titel geplaatst.

Het eigenlijke almanak gedeelte wordt gevolgd door verschil-
lende niet onverdienstelijke proeven van proza en poëzie, benevens
door talrijke\' varia.

De Heer Scrinerius , die dezen jaargang uitgaf, heeft gezorgd
voor eene goede uitvoering.

-ocr page 155-

Na dat deze aflevering reeds ter perse was, kwamen nog enkele
stukken in, aan welke de redactie hieronder nog een plaats
verleend heeft.

PROEFENTINGEN TEGEN VARKENSZIEKTE
(ROTHLAUF).

door

H. A. KROES.

In den nazomer van 1888 brak te Dwingeloo de zoo
gevreesde varkensziekte met hevigheid uit. Al spoedig werden
er nu pogingen in \'t werk gesteld om te beproeven in hoeverre
de entingen heilzaam zouden kunnen werken en werden mij
door de dorpsvereeniging 4 jonge varkens (10 weken oud)
verschaft, om daarop de entingen te verrichten.

Oorspronkelijk was mijn plan de proeven te nemen, zooals
in 1885 te Baden geschiedde — d. w.z. de dieren
twee aan twee
te houden en van ieder paar slechts één te enten, om het
andere als controle-dier te gebruiken. Door verschillende
leden der vereeniging werd echter deze wijze van proefneming
afgekeurd, omdat van de contröle-dieren te Baden zoovele
gestorven waren en wilde men daarom liever al de aange-
kochte varkens geënt hebben.

De lste enting — of liever inspuiting — geschiedde 17
October 1888. De proefdieren waren te voren gemerkt en
onderzocht, wat hun gezondheidstoestand betrof. Deze liet
niets te wenschen over; temperatuur: van 39\'—40° C.

Ongeveer 11/2 uur na de l3te enting werden de dieren weer
geobserveerd. Ze waren een weinig treurig en maakten bij
het opnemen, om de temperatuur te contröleeren, niet zoo\'n
helsch misbaar, als zulks bij die gelegenheid
vóór de enting
plaats had. De temperatuursverhooging was luttel, bij geen
der dieren bedroeg ze 1° C. De entplaats was iets gezwollen
en rood. Overigens merkte ik nog op dat de staarten iets
minder varkensachtig gekruld waren.

Den volgenden morgen waren de dieren geheel normaal

-ocr page 156-

en bleven in dien toestand tot er voor de 2de maal geënt
werd. Die 2de enting had plaats 27 Oct. van genoemd jaar.
De temperatuur steeg na de enting weer zeer weinig; wel
waren de dieren wat lusteloos en hield dit verschijnsel zelfs
wat langer aan dan na de lste enting. De eetlust bleef echter
normaal. Behalve dat
een der proefdieren, een week na de
laatste enting, gedurende 2 dagen wat kortademig was (de
verzorger beweerde tengevolge van verslikken), werd er niets
bijzonders waargenomen; want dat 2 der jonge dieren
beter
groeiden dan de anderen, was, volgens varkenshouders,
volstrekt geen vreemd verschijnsel en dit kunnen wij, dunkt
me, ten volle beamen.

N°. 1 en 2 groeiden zoo goed als in de gegeven omstan-
digheden gewenscht kon worden (ik had n.1. verzocht de
dieren niet te beschouwen als mestvarkens, doch hun goed
onderhoudingsvoedsel te geven).

Den 19aen November werden de dieren moedwillig besmet,
door afval van zieke varkens in het voedsel te mengen en der-
gelijk afval zoowel op het slijmvlies der neus als in gemaakte
verwondingen te smeren. Deze moedwillige besmetting
werd zonder de geringste teekenen van ziekte doorstaan.

N°. 3 en 4 der proefdieren werden den 29sten November
geplaatst in een besmet hok, waarin den 25sten, 26sten en 27sten
November achtereenvolgens 11 varkens aan Rothlauf waren
bezweken.

Ook deze proef gelukte schitterend, want deze dieren,
nu als mestvarkens beschouwd, groeiden als kool.

Deze entingen hebben beter succes gehad dan ik mij durfde
voorstellen, daar zoowel de genomen proeven in Friesland
als die in N.-Holland min of meer zijn tegengevallen.

Verschillende proefnemers klagen over de entstof als oor-
zaak der minder gunstige resultaten. Mijn klacht bepaald
zich tot het trage verzenden of uitvoeren der bestelling.
\'kWeet niet hoe het te noemen, \'t Is echter een feit dat,
steeds wachtende op entstof, 4 aangekochte dieren intussehen
te oud werden en er dus nieuwe moesten gezocht worden.

-ocr page 157-

Bovendien deed collega Lubberink te de "Wijk, welke bij de
enting tegenwoordig wilde zijn, een vergeefsche reis, ook al,
omdat de entstof zoo vreeselijk lang op zich deed wachten.

Behalve de quaestie der entstof en hare verzending, zijn
er nog groote bezwaren aan het in praktijk brengen der
entingen verbonden.

1°. Er moet tweemaal geënt worden. 2°. De entstof moet
direct na ontvangst gebruikt worden, wat niet altijd mogelijk
is. 3°. Om de entingen vlug en geregeld te doen plaats
hebben, is het noodig dat de eigenaars allen met hunne
varkens op een bepaalde plaats komen, waar de dieren
achtereenvolgens ingespoten worden. De wet maakt het
vervoer onmogelijk.

Kon het vervoer der geënte varkens worden toegestaan
en mocht Pasteur het zoo ver brengen, dat
één enting
voldoende kon geacht worden — dan zeker waren velen
geneigd verdere stappen te wagen.

Dieverbrug, Februari 1889.

NIEUW SYSTEEM WINTERBESLAG,

door

W. A. H. VASï HORSEJf.

(Medegedeeld door W. C. SCHIMMEL.)
(Met eene plaat.)

Eenige dagen nadat de heer van Horsen het winter-
beslag van
Degive gewijzigd had (zie blz. 67 van deze
Aflevering), vertoonde hij mij een door hem uitgedacht
nieuw stelsel van winterbeslag, waarvan de naaststaande
plaat (die ook aan de welwillendheid van den heer F. M.
de Leur te danken is) een overzicht geeft.

Het bestaat uit twee stalen platen, zooals de figuren 3
en 4 ze in natuurlijke afmetingen te zien geven, die ver-
schillende insnijdingen bezitten, zoodat ze onder elk yzer

-ocr page 158-
-ocr page 159-

kunnen worden gelegd, op de wijze als fig. 1 dit aantoont.
De insnijdingen a,
a (fig. 3 en 4) zijn bestemd voor den
binnenrand aan het toongedeelte; de insnijdingen
b, b (fig.
3 en 4) voor den binnenrand aan de kalkoen einden. Verder
dienen de insnijdingen c,
c (fig. 3 en 4) tot wederkeerige
inlating der stalen platen aan het kruispunt (fig. 1 , c),
terwijl de openingen
d, d (fig. 3 en 4) gaten zijn tot door-
lating van de schroef, in fig. 2 afgebeeld.

Zijn de stalen platen onder het ijzer gelegd, dan worden
zij met de schroef (fig. 2 en fig, 1,
d) vastgezet. Dit kan
onwrikbaar sterk geschieden, en het is onverschillig of het
ijzer al dan niet van kalkoenen voorzien is. Dank zij de
breedte der stalen platen komt de schroef niet met den
bodem in aanraking, zoodat zij bijna niet afslijt; bovendien
drukt zij niet op den straal, ook al is deze zeer sterk
ontwikkeld.

Drie verschillende grootten der stalen platen zijn vol-
doende voor alle paardenhoeven; het is namelijk volstrekt
niet noodig, dat zij geheel tot de uiteinden der ijzers
reiken. Door de schroef worden de platen van achteren
steeds uit elkander gedrongen.

De heer van Horsen heeft dit beslag beproefd en zeer
gunstige resultaten verkregen. Hij liet daarmede paarden
arbeiden op met sneeuw bedekte wegen, doch ook op de
gewone straten; de dieren hadden een vasten stand, terwijl
de stalen platen slechts zeer weinig sleten en in elk opzicht
weerstand boden aan de keien.

De voordeelen van dit beslag zijn onmiskenbaar, te meer
daar alles machinaal kan worden vervaardigd en dan zeer
goedkoop kan zijn.

1°. Dit winterbeslag kan ten allen tijde, bij elk ijzer,
worden ondergelegd. De paarden behoeven dus tegen den
winter niet meer van bijzondere ijzers te worden voorzien,
gelijk voor schroefkalkoenen of insteekkalkoenen noodig zijn.
Niet alleen zijn die schroefgaten of conische gaten duur,
te meer, daar zij soms in het geheel niet worden gebruikt,

-ocr page 160-

doch zij verslijten ook, wanneer zij niet steeds met een
scherpen of stompen kalkoen zijn voorzien en kunnen dan,
zoodra het werkelijk noodig is, soms geen dienst meer doen.

2". Het beslag van Horsen doet het paard zijn normalen
stand behouden, iets, dat vooral van groot belang is, indien
slechts weinig sneeuw de wegen bedekt. Wat loopen vele
paarden onder die omstandigheden niet gebrekkig met schroef-
kalkoenen! Zij overkoten en kunnen zich bijna niet in
snellen gang bewegen.

Dit nieuwe stelsel zal stellig eene toekomst hebben; het
vereenigt alle vereischten voor een doelmatig winterbeslag,
namelijk zekerheid in den gang, gemakkelijke aanwending
en tevens goedkoopheid.

Het laat zich bij alle soorten van hoeven, zelfs ook bij
plathoeven, aanwenden. Het eenige, waarvoor men te
waken heeft, is, dat de schroeven goed worden aangedraaid,
daar anders de geheele toestel verloren kan raken.

Utrecht, 6 Maart 1889.

WATERKALF

door

D. SCHURINK.

Een meermalen gebaard hebbende koe bracht door kunst-
hulp een waterkalf ter wereld. Behalve de gewone afge-
ronde uitwendige vormen van het kleine, op 7 weken na
voldragen kalf, bood het nog het eigenaardige aan van het
bezit van 2 nieren, die te samen een gewicht hadden van
ruim 4.25 kgr.

Een der sterk vergroote nieren had hare plaats gevonden
in de bekkenruimte.

Uitwendig hadden deze organen hun gewonen vorm be-
waard , uitgenomen het duidelijk afgescheiden zijn der

-ocr page 161-

kwabjes; op doorsnee vertoonden zij het beeld van hyperplasie.
De tunica albuginea was in haar verbinding losser gemaakt.

De vergrooting schijnt hier in oorzakelijk verband te
staan met de algemeene hydrops. Ten vorigen jare had
de zelfde koe eveneens geaborteerd, maar of een waterkalf
de oorzaak was, was onbekend.

Laag-Keppel, Maart 1889.

BESMETTELIJKE DIARRHÉE MET COMPLICATIES
BIJ PAARDEN

door

B. KATTENWOKEL.

In de maanden September en October j.1. kwam te
Wapenvelde eene ziekte onder de paarden voor, die ik
niet onvermeld mag laten. Tot mijne spijt kan mijne be-
schrijving niet volledig zijn, aangezien ik te ver af woonde
om dagelijks de zieken waar te nemen en om iedere obductie
te zien. Den 27steD September werd ik bij een paard ge-
roepen, dat gedurende een paar dagen eene hevige diarrhée
had. Bij mijne komst was de patiënt zeer soporeus en ont-
lastte ieder oogenblik zeer waterachtige faeces, het paard
toonde groote pijnlijkheid bij drukken op den buikwand.
De pols was frequent, klein en hard, temp. 41°, ademhaling
frequent en er bestond catarrhale aandoening van neus en
bronchiën. Bij onderzoek der borstholte bleek daarin vocht te
staan. Het bedoelde paard at niets. Eene behandeling werd
ingesteld, doch de toestand verbeterde niet en na vijf dagen
was het dier overleden. Bij sectie bleek serofibrineuse
peritonitis en pleuritis met catarrh der respiratieorganen
te bestaan.

Den llden October werd ik weder naar Wapenvelde ont-
boden, waar in een stal twee paarden hevige diarrhée ge-
kregen hadden; hetgeen ontlast werd was enkel een vuil

-ocr page 162-

vocht en daarbij van het eene paard stinkend. Ofschoon
patiënten de ziekte nog maar eenige uren hadden, waren zij
reeds zeer zwak en was de buik zeer sterk opgetrokken,
ademhaling en pols waren iets frequenter doch de laatste nog
tamelijk vol, de slijmvliezen waren zeer hyperaemisch. Dadelijk
werden middelen tegen de diarrhée gegeven en mosterdpappen
op borst en buikwand aangewend. De volgende dagen ver-
beterde de toestand aanmerkelijk, de diarrhée had opgehouden
en aan de borst waren geene andere verschijnselen waar te
nemen dan van geringe bronchitis. Ook vloeide er slijm-etterig
secreet uit den neus. Na acht dagen waren beide paarden
genezen, behalve dat het eene aan den rechter buikwand
pijnlijk bleef; misschien wel tengevolge eener omschrevene
peritonitis.

Den 16den October kreeg ik in die buurt weder een geval,
gelijk staande met het eerste, doch hier trad de dood na twee
dagen in. Bij obductie bleek darmcatarrh, peritonitis,
pleuritis en catarrhale pneumonie te bestaan.

Den 21sten October kregen in die zelfde buurt weer twee
paarden hevige diarrhée (een met stinkende ontlasting)
waarvan een spoedig herstelde, maar bij het andere trad
pleuritis op; het is echter langzaam hersteld, alhoewel het
dier geruimen tijd pijnlijk bleef bij druk op den buikwand.
Ook stierven terzelfder tijd bij andere boeren eenige paarden,
die ik niet onder behandeling heb gehad. Daarvan was de
ziekte ook met plotselinge diarrhée begonnen en bij den
dood moeten patiënten verschijnselen van peritonitis en
pleuritis vertoond hebben. Na dien tijd kwamen nog eenige
gevallen van die ziekte onder mijne behandeling, waarvan
nog een met doodelijken afloop en weer kreeg men dezelfde
obductieverschijnselen. Opmerkelijk was dat de diarrhée,
zonder eenig voorteeken, in alle heftigheid begon; slechts
één paard was te voren erg tympanitisch. Er werd bijna
enkel een vuil vocht ontlast. Paarden die er welgedaan
uitzagen, konden bij intrede der diarrhée binnen een a twee
uren zoo dun worden, dat zij bijna niet te herkennen waren.

-ocr page 163-

Steeg de temperatuur hoog en werd de polsslag en adem-
haling zeer snel, dan kon men bijna zeker zijn dat de sereuse
vliezen ontstoken raakten. Eerst meende ik de oorzaak der
ziekte in slecht voedsel te moeten zoeken, maar er waren
ook paarden bij die goed hooi en haver kregen. Spoedig
bleek het dat eene smetstof de oorzaak was, daar een paard,
dat slechts even op een erf kwam waar de ziekte heerschte,
na een paar dagen dezelfde ziekte kreeg.

De behandeling bestond meest in het geven van een der
volgende geneesmiddelen: acid. tannicum, sulphas ferrosus,
sulphas cupricus, antifebrinum, carbol, opium, decoctum
sem. lini, etc. Tevens werd steeds gekookt water te drinken
gegeven.

Wijhe.

SPONTANE HUIDBLOEDING BIJ EEN KALF

door

B. RATTENWINKEL

Yoor zoover het mij bekend is zijn spontane huidbloedingen
alleen beschreven bij edele paarden en daarbij dan op enkele
plekken van het lichaam. Yoorleden jaar was ik in de
gelegenheid het volgende waar te nemen bij een kalf.

Bedoeld kalf, ongeveer 7 maanden oud, was eenige uren
ziek geweest en juist voor mijne aankomst overleden. Uit
de anus, vulva, neus, oogen, mond, ooren en navel bloedde
het beest, maar het opmerkelijkst was dat op honderde
plaatsen van het lichaam het bloed nog druppelsgewijze uit
de huid kwam, vooral op den rug en aan de onderbeenen,
dus nog wel waar de huid het dikst was. Hoewel ik aan
eene acute infectieziekte dacht, vooral aan miltvuur, kon ik
de diagnose niet met zekerheid stellen, aangezien ik mijn
microscoop niet t\'huis had. Lijkopening werd niet verricht.

Later is op dezelfde boerderij miltvuur uitgebroken.

Wijhe.

-ocr page 164-

INSTRUCTIE YOOR DE GOUYERNEMENTS-
KEURMEESTERS.

Artikel i. De gouvernementskeurmeesters zijn ter plaatse,
hun daartoe aangewezen, onder het toezicht van den districts-
veearts, belast met de visitatie voorafgaande aan de inlading
van vee in een schip naar buitenslands bestemd.

Aanwijzingen van den districtsveearts ten opzichte van de
uitoefening hunner functiën zijn zij verplicht op te volgen.

Art. 2. Nadat zij van het uur van vertrek van een schip, waarin
vee zal geladen worden, opgave hebben ontvangen van den
inlader, zijn zij verplicht tijdig aanwezig te zijn voor de visitatie,
ter plaatse voor die visitatie bestemd.

Bij eene geregelde verzending van vee op gezette tijden, kan
de inlader volstaan met eene opgave bij den aanvang der dienst-
regeling.

Bij de beoordeeling of de gouvernementskeurmeester tijdig
genoeg voor de visitatie is aanwezig geweest, wordt gelet op het
aantal stuks vee dat volgens de bovenbedoelde opgave van den
inlader moet worden gekeurd. In elk geval moet hij, zoo
mogelijk , één uur vóór het vertrek van het schip aanwezig zijn.

Art. 3. Kan tengevolge van te late opgave van het uur
van vertrek van het schip, de visitatie niet meer op voldoende
wijze op denzelfden dag, waarop de visitatie verlangd werd,
tusschen zons op- en ondergang geschieden, dan geeft de gou-
vernementskeurmeester daarvan ten spoedigste kennis aan den
inlader, met opgave van den tijd,
waarop hij het bericht omtrent
het vertrek van het schip heeft ontvangen.

Art. 4. Zijn er twee of meer keurmeesters voor ééne plaats
aangewezen, dan wordt hunne dienst door den districtsveearts
geregeld onder goedkeuring van den Minister van Binnenland-
sche Zaken.

Bij ziekte of ander overwegend beletsel van den een neemt
de ander zijn dienst waar.

-ocr page 165-

Art. 5. Door ziekte of ander overwegend beletsel verhinderd
eene visitatie te verrichten, geeft de gouvernementskeurmeester,
indien geen ander voor de waarneming van zijn dienst is aan-
gewezen of, zoo ja, deze andere eveneens verhinderd is, onver-
wijld daarvan kennis aan den inlader en gelijktijdig aan den
districtsveearts , die zoo spoedig mogelijk de visitatie zelfs ver-
richt of, bij verhindering, door een zijner plaatsvervangers doet
verrichten.

Art. 6. Wanneer een gouvernementskeurmeester bij een in
te laden stuk vee verschijnselen ontdekt van eene volgens de
wet voor besmettelijk gehouden veeziekte, geeft hij daarvan
onmiddellijk kennis aan den burgemeester der gemeente, waar
het vee zich bevindt, opdat deze kunne handelen volgens de
wettelijke voorschriften omtrent de veeartsenijkundige politie.

Zoo mogelijk, geeft hij daarbij de herkomst van het vee op.

Art. 7. Vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast of
daarvan verdacht, wordt in beslag genomen als zijnde vervoerd
in strijd met art.
21 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131).

Art. 8. De gouvernementskeurmeesters mogen met den inlader
overeenkomen, ook gevallen van andere ziekten, welke zij
onder het in te laden vee mochten aantreffen, aan te wijzen.
Vee, dat als aan zulk eene ziekte lijdend of daarvan verdacht,
niet wordt ingeladen, blijft ter beschikking en ten laste van
den inlader.

De gouvernementskeurmeesters geven van zulk een geval
onverwijld kennis aan den burgemeester en zien toe, dat het
hierbedoelde vee spoedig van de plaats, voor de visitatie bestemd,
wordt weggevoerd.

Art. 9. De gouvernementskeurmeesters vermelden op het
billet, waarop door de ambtenaren van \'s Rijks belastingen,
belast met het toezicht op de inlading van goederen in uitgaande
schepen, aanteekening wordt gehouden van elke partij vee, die
ter inlading wordt aangebracht en dat door die ambtenaren aan
de gouvernementskeurmeesters te dien einde wordt ter hand
gesteld — achter elke partij vee of tegen de inlading al of niet
bezwaar bestaat.

Art. 10. Van de afkeuring van vee en van hetgeen er verder
meldenswaard bij de visitatie mocht voorvallen, geven de gou-
vernementskeurmeesters onverwijld kennis aan den districtsveearts.

-ocr page 166-

Zij geven aan den districtsveearts kennis van den innoud der
overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid van art. 8.

Zij zenden jaarlijks vóór i Februari aan den districtsveearts
een verslag hunner werkzaamheden over het afgeloopen jaar.

Behoort bij de beschikking van den Minister van Binnenland-
sche Zaken van 7 Januari 1889 n°. 4670, 1888, afdeeling Medi-
sche politie.

Mij bekend

De Secretaris- Generaal,
(w. g.)
HUBRECHT.

Door het niet of te laat ontvangen van rapporten werd de
uitgave dezer afleveringen aanmerkelijk vertraagd.

De Redactie.

-ocr page 167-

AANTEEKENINGEN

MET BETREKKING TOT DE GESCHIEDENIS

der

VEEARTSEN IJ KUNDE

door

M. H. J. Pi THOMASSEN.

(Vervolg van Nov. 1887).

DE GEOPONICA.

Naast de Hippiatrica is eene andere verzameling van ge-
schriften uit de oudheid, meer in \'t hijzonder over landbouw
en veeteelt handelende, tot ons gekomen. Zij is bekend onder
den naam van
Geoponica (rtamoi/ixa) en werd eveneens bijeen-
gebracht op last van den Byzantijnschen Keizer Constantinus
Porphyrogenetes in de 10de eeuw, door zekeren Cassianus
Bassus, scholastiker te Constantinopel en geboren te Marato-
nimus in Bithynië !).

De Geoponica bestaat uit 20 boeken, waarvan de meeste
uitsluitend aan den landbouw gewijd zijn. Andere, die meer
onze belangstelling verdienen, handelen over
veeteelt en voor
een klein gedeelte over
ziekten cler huisdieren. Deze zijn
getrokken uit de werken van Grieksche en Latijnsche schrijvers,
onder wie vele wier werken in de Hippiatrica reeds ver-
meld zijn.

-ocr page 168-

Deze verzameling werd oorspronkelijk in de Grieksche taal
geschreven en is later in \'t latijn en in verschillende levende
talen overgebracht. De beste dezer vertalingen is de Latijn-
sche met aanteekeningen van P. Needham 1).

Minder correct zijn de overzettingen in levende talen,
waarvan de voornaamste zijn:

Eene Fransche vertaling: „Les 20 livres de Constantin César
auxquels sont traictés les bons consignements d\'agriculture;
traduits en Francoys par Anthoine Pierre, Licentié en droict.
Poitiers 1545"; eene
Italiaansche: „Constantino Cesare de li
scelti et utilissimi documenti de Tagricoltura, nuovamente dal
latino in volgare tradotto pei M. Nicolo Yitelli — Yenetia
1542;" de
Duitsche vertaling bekend onder den naam van:
der Yeldtbau oder das Buch von der Yeldtarbeyt etc. Alles
zwar vor Tausend Jaren von dem Christlichen Keyzer Con-
stanti no IY in Griechischer Spraach beschrieben etc. Strass-
burg Samuel Emmel 1554.

In de volgende Boeken wordt over veeartsenijkunde of
aanverwante vakken gehandeld:

B, XYI. Over het fokken van paarden, ezels en
kameelen.

C. 1. Apsyrtus: over hengsten, merriën en veulens. C. 2.
Pelagonius: kenteekenen van goede paarden. 0. 3. Apsyrtus:
over ziekten der paarden. C. 4. id. Over koorts bij het paard.
C. 5. id. Over oogaandoeningen. C. 6. id. Ylekken op de oogen.
C. 7. id. Over pijn aan de ledenmaten. C. 8. Id. Over diar-
rhee. C. 9. Hierocles: over koliek. C. 10. id. Over longaan-
doeningen. C. 11. id. Over hoesten. C. 12. Theomnestus: over
eene onbekende ziekte. C. 13. Apsyrtus: over pisbezwaren.
C. 14. id. Over bloedwateren. C. 15. id. Over zweren en
wonden. C. 16. id. Over ontsteking en abcessen. C. 17. Pela-

-ocr page 169-

gonius: pleisters tegen gewrichtsaandoeningen. C. 18. id. Over
huidaandoeningen. C. 19. Apsyrtus: het inslikken van bloed-
zuigers. C. 20. Hippocrates: de genezing van de beet van
scorpioenen en andere vergiftige dieren. C. 21. Apsyrtus: over
den ezel. C. 22. Didymus: over kameelen.

B. XYII. Over runderteelt.

C. 3. Florentinus: over koeien. C. 2? id. C. 3. Didymus:
over stieren. C. 4. Democritus: om te voorkomen dat werkossen
verzwakken. C. 5.? over het dekken. C. 6. Africanus: de
bepaling van het ras der jongen vóór de geboorte. C. 7. Socion:
over vestruslarven., C. 8. Didymus: de voeding der kalveren.
C. 9. Democritus: om te snelle vermoeienis der ossen te voor-
komen. C. 10. Yaro: omtrent het tijdstip, waarop men de
koeien zal laten dekken. C. 11. Africanus: om het plagen der
runderen door de vliegen te voorkomen. C. 12. Socion: de
vetmesting der runderen. C. 13. Paxamus: om runderen ge-
zond te houden en te voorkomen, dat zij beenderen doorslikken.
C. 14. Democritus: over eene onbekende ziekte van \'t rund.
C. 15. ? Over hoofdpijn. C. 16. ? Over diarrhee bij runderen.
C. 17. Indigestie bij het rund. C. 18. Over de prachtkever
(buprestis). C. 19. Over buikpijn. C. 20. Didimus: over koorts.
C. 21.? Over \'thoesten. C. 22.? Abcessen. C. 24. Florentinus:
over kreupelheden door beleediging der klauwen. C. 24. Huid-
aandoeningen (scabies). C. 25. Over gallen. C. 26. Over kou-
vatten. C. 27. Over wormen. C. 28. Over slechten voedings-
toestand der runderen. C. 29. Over luizen en aphthae (mondzeer).

B. XVIII. Schapenteelt.

C. 1. Florentinus: het fokschaap. C. 2. id. Over de inrichting
der stallen en de verpleging der schapen. C. 3. Diolymus: over
den dektijd en de geboorte. C. 4. Africanus: een middel om
de schapen gaarne te doen volgen. C. 5 ? Om het stooten der
bokken te voorkomen. C. 6. Democritus: de onderkenning van
de kleur der lammeren vóór de geboorte. C. 7. Om ziekten

-ocr page 170-

der lammeren te voorkomen. C. 8. Didymus: "Wanneer en hoe
men de schapen zal scheren. C. 9. Florentinus: over de keuze
van geiten en bokken. C. 10. Om de melkrijkheid der geiten
te bevorderen. C. 11. Quintilius: om heerschende ziekten onder
de schapen te voorkomen. C. 12. Africanus: over de melk en
de melkrijkheid. C. 13. Leontinus: over de behandeling der
ziekten bij de schapen. C. 14. Diophanes: hoe men wolven
vangt. C. 15. Didymus: over schurft. C. 16. id. Over luizen.
C. 17. Anatolius: over verschillende ziekten. C. 18. Berytius:
over geiten. C. 19. id. Over de kaasbereiding. C. 20. id. Over
het melkonderzoek.

B. XIX.

C. 1 en 2. Yaro en Frontonis: over honden. C. 3. Theom-
nestus: over de behandeling van ziekten (dolheid, huidziekten)
bij den hond. C. 4. over hazen. C. 5. Xenophon: over herten.
C. 6. Florentinus: over varkens. C. 7. Didymus: over de ge-
nezing der varkens. C. 8. Democritus: over wilde zwijnen.
C. 9. Didymus: over het inzouten van vleesch.

In B. XX wordt gehandeld over de visschen.

Slechts weinige feiten, die onze belangstelling verdienen,
in de Geoponica vermeld, ontbreken in de Hippiatrica.

Wij meenen aan meer breedvoerige mededeelingen uit de
werken der veeartsenij kundige schrijvers van deze periode,
enkele bijzonderheden omtrent de levensgeschiedenis onzer
voorgangers te moeten laten voorafgaan. Slechts van enkelen
is ons dienaangaande iets bekend, onder wie Apsyrtus eene
eerste plaats inneemt.

Apsyrtus (Atpt\'QTos).

Biographische bijzonderheden omtrent Apsyrtus vinden wij
vooreerst in de fragmenten zijner werken, aangehaald in de
Hippiatrica, en vooral het handschrift van gemeld werk, be-
waard in de Parijsche bibliotheek onder n°. 2332, geeft ons
belangrijke aanwijzingen.

-ocr page 171-

Yerder heeft de Grieksche historieschrijver Suidas (10eeeuw)
belangrijke, maar slechts korte aanteekeningen aangaande dezen
veeartsenijkundigen schrijver nagelaten.

Hij zegt namelijk: AijjVQrog IÏQovautvg JVixofiijdtxJg ötqu-
tiwtijsi gtqutivgajaivos
inï Kwvgtuvt\'iVov tov Baailtcog iv
£xvdlCC TIOCQCC
tov IöTQOV. IltniU.tqly.bv ftlfihov ovtos ï/QatpfV
xal (fvaiaov ntQi
twv avxwv dXóycov, xai trégcc. d. i. Apsyrtus
■van Prusa of Nicomedië, die als soldaat in het leger van Con-
stantinus op zijn tocht in het land der Scythen, aan den Donau,
diende. Hij ivas paardenarts en schreef onder meer een boek
over ziekten der paarden.

Yolgens Suidas zou Apsyrtus te Prusa in Bithynië (thans
Brussa, turksch Bursa) of te Nicomedië in klein Azië, ge-
boren zijn.

Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat deze hoog gewaardeerde
historieschrijver zelf nog in \'t onzekere verkeerde, daar het
anders toch moeielijk is te verklaren, waarom door hem
twee
steden als geboorteplaats worden opgegeven.

Dat in werken van den nieuweren, zelfs van den laatsten
tijd nog Prusa als geboortestad wordt genoemd, meenen wij
te moeten toeschrijven aan het feit, dat al die latere schrijvers
dit Suidas hebben nageschreven.

Gaan we met het bovengenoemde manuscript der Parijsche
bibliotheek te rade, dan zouden wij uit de woorden: ,,AxpvQTog
Klu\'Qontvos" vermeld in paragraaf ««a, moeten afleiden, dat
Apsyrtus te Clazomene, eene der 12 steden van de Ioniërs,
gelegen aan de kust van Klein-Azië tusschen Smirna en Teos,
dezelfde plaats, waar Anaxagoras en Hermotimus het levens-
licht zagen, geboren is.

Wij meenen deze stad als zijne ware geboorteplaats te
moeten beschouwen en wel op de volgende gronden:

Suidas leefde circa 7 eeuwen na Apsyrtus en verkeerde,
zooals uit ons citaat blijkt, omtrent dit punt in twijfel.

Yerder werd onze aanhaling uit de Hippiatrica in hand-
schrift vervaardigd óf door een tijdgenoot van Apsyrtus\', öf

-ocr page 172-

door iemand, die hoogstens 100 jaren na hem geleefd heeft.
Nu de opgaven dezer beide schrijvers verschillen, mogen we
toch de laatste, waarschijnlijk een tijdgenoot, gelooven, als
we daarenboven in aanmerking nemen, dat eerstgenoemde zelf
nog in twijfel verkeerde.

Als verder bewijs nemen wij de werken van Apsyrtus,
vervat in de Hippiatrica. Zijne geschriften zijn geschreven in
den vorm van brieven, aan Verschillende personen gericht.

Onder de mannen, die met onzen held in correspondentie
stonden, bevinden zich ook inwoners van Clazomene.

Een dezer brieven, handelende over ouderdomkennis, was
bestemd voor zekeren Menecrates, een andere, epilepsie be-
sprekende, voor Tib. Claud. Heraclides.

Het was Apsyrtus\' gewoonte, boven aan zijne brieven het
adres en de titels der geadresseerden neer te schrijven. Hieruit
blijkt, dat ze meestal bestemd waren voor veeartsen, genees-
kundigen en militairen.

Opvallend is het zeker, dat bij beide boven aangehaalde
brieven, deze titels ontbreken. "Wij meenen hierin een bewijs
te zien, dat Menecrates en Tib. Claud. Heraclides, beiden
uit Clazomene, eenvoudig bekenden van Apsyrtus uit zijne
geboorteplaats zijn geweest.

Na aldus de geboorteplaats met mindere of meerdere zekerheid
bepaald te hebben, blijft eene tweede hoogst belangrijke vraag
te beantwoorden, en wel: wanneer Apsyrtus geboren werd P

Ook thans is het weder Suidas, die ons enkele aanwijzingen
geeft. Hij zegt:

(stqcctiodtijg, gtquttvgafitvoi int KüjvgtuvtIvov tov ficcailêoos
\'tv £xvdicx TIUQO. tóv "Igtqov^\'

(die als soldaat onder de bevelen van Keizer Constantinus aan
den Donau in het land der Scythen streed).

Alhoewel de naam Constantinus zonder nadere aanduiding
niets absoluuts aangeeft, wordt door Suidas ongetwijfeld Con-
stantijn de Grroote bedoeld, die omstreeks 320 na Chr. een\'
veldtocht tegen de Sarmaten ondernam.

-ocr page 173-

Graan we verder na, wat Apsyrtus zelf zegt in Cap, I der
Ilippiatrica.

Hier handelende over koorts bij \'tpaard, zegt hij, dat hij
deel uitmaakte van de legioenen, die aan den Donau streden.
Op vele plaatsen wijst hij in zijne geschriften op de ervaring
omtrent ziekten van het paard, bij de Sarmaten, verkregen
Hij noemt zelfs de geneesmiddelen, welke door dit volk, welks
liefhebberij voor paarden algemeen bekend was, werden aan-
gewend.

Wanneer wij nu aannemen, dat Apsyrtus onder de bevelen
van Constantyn den Grooten aan den veldtocht tegen de
Sarmaten, die onder hunnen koning Rausimodus stonden,
omstreeks 320 na Chr. deelnam, dan kunnen wij den datum
zijner geboorte terugbrengen naar het laatst der 3de eeuw.

Komen wij op de zinsnede van Suidas, boven aangehaald,
terug, dan kan door hem onder Constantijn in geen geval
Constantinus Pogonatus bedoeld zijn, die in 607 een\'veldtocht
tegen de Bulgaren ondernam. Immers hoe zouden anders Hie-
rocles (4de eeuw) en Theomnestus, welke laatste vermoedelijk
onder Theodorik den Grroote in de 5de eeuw in militairen
dienst was, Apsyrtus kunnen aanhalen niet alleen, maar zelfs
in hoofdzaak naschrijven.

Omtrent zijn leven zijn wij slechts in staat de volgende
weinige bijzonderheden mede te deelen:

Het kan het ons niet verwonderen, dat Apsyrtus, levende
in een\' tijd, waarin het Christendom zich reeds krachtig uit-
breidde, het voorbeeld van vele zijner tijd- en landgenooten
volgde, en tot den christelijken godsdienst overging. De be-
wijzen hiervan vinden wij eveneens in het vermelde Parijsche
handschrift. In paragraaf axs, die het opschrift draagt:

„Apsyrtus1 goed, heilzaam en krachtdadig geschenk voor het
vee",
wordt bij den aanhef in den naam van Jezus Christus
gesproken.

Volgens Suidas was Apsyrtus paardenarts. Hij schreef een
boek over de ziekten der paarden:
„\'Inmatqixóv (ïifiXiov

-ocr page 174-

öviog tyQctxptv, xal ijjvamóv negt rwp dvxwv dhóycov, aai
ét£qcc. Dit werk bestond nog in de 10de eeuw en is waar-
schijnlijk voor het grootste gedeelte in de Hippiatrica opge-
nomen. Althans de degelijkste hoofdstukken in deze verza-
meling zijn, zooals wij zagen, van zijne hand, meestal in den
vorm van brieven geschreven.

Apsyrtus schreef gebrekkig Grielcsch en op vele plaatsen
geeft hij aan Latijnsche termen eenen Griekschen vorm.

Hieruit hebben sommigen de gevolgtrekking gemaakt, dat
hij oorspronkelijk in \'tlatijn schreef en dat zijn werk later in
\'t Grieksch vertaald werd. Hiermede kunnen wy öns niet
vereenigen, vooreerst om zijn\' landaard en vervolgens om het
feit, dat zijne brieven meestal gericht zijn aan personen in
steden als: Athene, Alexandrië, Clazomene, Laodicea enz.,
plaatsen, waar destijds de Grieksche taal uitsluitend in gebruik
was. Uit zijne beschrijving van verschillende ziekten blijkt,
dat Apsyrtus voor zijn tijd een ervaren practicus was, wiens
reputatie ver over de grenzen van zijn vaderland doorge-
drongen was.

Over het diagnostisch gedeelte loopt hij meestal vluchtig
heen en de therapie der kwaal beslaat de grootste ruimte. In
\'t algemeen straalt bij hem minder bijgeloof door dan bij velen
zijner tijdgenooten en opvolgers, de menschenartsen niet uit-
gesloten.

Anatomische en physiologische kennis scheen hij maar weinig
te bezitten. Moge men ter weerlegging van het eerste ook
aanvoeren, dat hem het gemis eener galblaas bij \'t paard be-
kend was, zoo zij niet vergeten, dat men dit reeds lang vóór
hem wist en dat dit 350 jaar vóór Chr. door Aristoteles was
beschreven. Als zijne meest gewaardeerde werken noemen wij
de beschrijvingen van tetanus, koorts, goedaardigen droes,
beenbreuken , aderlatingen, prolapsus uteri, enz., waarover
wij later bijzonderheden zullen meêdeelen.

Hierocles (\'Itgoxfojg). Uit de voorreden, welke wij bij

-ocr page 175-

den aanvang der beide boeken der Hippiatrica vinden, blijkt,
dat Ilierocles een werk in twéé boeken over veeartsenijkunde,
aan zekeren Bassus opgedragen, schreef. Hieruit blijkt tevens,
dat hij geen veearts, maar een
rechtsgeleerde was. In de vol-
gende zinsnede maakt hij gewag van zijne bezigheden aan de
rechtbank:

„Alhoewel, zegt hij, door vele menschen geraadpleegd en met
ambtsbezigheden overladen, en het werk, dat gij van mij ver-
langt, grooter is dan dit door iemand, overladen met bezigheden,
uitgewerkt en voltrokken kan tvorden, zoo heb ik doch, mijn
waarde Bassus, wijl, zooals Euripides zegt, alle moeite en
arbeid ter wille van een vriend verricht, aangenaam en licht
is, alles ter zijde gelegd en overeenkomstig uw verlangen over
ziekten en gebreken der paarden geschreven en hierbij opgegeven,
wélke geneesmiddelen daartegen van nut kunnen zijn."

Omtrent de levensgeschiedenis van dezen schrijver is ons
weinig of niets bekend. Uit zijne gebeden aan de goden
blijkt, dat hij heiden was, waaruit volgt, dat hij niet dezelfde
was als Ilierocles, die de
Sijnecdemus in 535 n. Chr. schreef.
Deze was christen en leefde dus later dan de schrijver in
quaestie. Ook heeft men gedacht aan Ilierocles, Romeinsch
stadhouder van Bithynië en later van Alexandrië, die Keizer
Diocletianus tot vervolging der Christenen aanspoorde (302).

De veeartsenijkundige schrijver heeft Apsyrtus, die niet vóór
330 schreef, zooals wij zagen, nageschreven. Hier en daar
blijkt zelfs, dat dit na den dood van Apsyrtus geschied is , dus
omstreeks 350 n. Chr. Eveneens is het onwaarschijnlijk, dat
hij dezelfde persoon was als de Neoplatonische wijsgeer, die
omstreeks 450 aan het hoofd van \'t museum te Alexandrië stond.

Met zekerheid kunnen wij zeggen, dat Hierocles na Aspyrtus
(350) en vóór Theomnestus (500) leefde, zooals wij nader
zullen zien.

Zijn werk was niet de vrucht van eigen ervaring, aangezien
hij geen veearts was. In hoofdzaak werd het werk van
Apsyrtus door hem in een\' anderen vorm gegoten, d. w. z.

-ocr page 176-

dat hij dezelfde gedachten in sierlijker taal uitdrukte en er
een meer wetenschappelijk karakter aan wist te geven. Onder
de schrijvers, van wie hij gewag maakt, noemen wij vooreerst
Apsyrtus en verder
Diocles van Carystus, die omstreeks
360 leefde, Cleomenes, Hieronymus en anderen.

Lang heeft er twijfel bestaan, of de werken der Grieksche
hippiaters nog bestonden bij de herleving der letteren.

Gesner zegt in zijne Praefat. ad Vegetium de mulomedicina,
dat Simon van Genua en Matheus Sylvaticus, die op het
laatst der 13de en in het begin der 14deeeuw over ziekten der
huisdieren handelden, zekeren
Herodius aanhalen, van wiens
werken een groot deel in de Hippiatrica onder den naam van
Hierocles teruggevonden wordt. Yolgens hem zou Hierocles
door de Arabieren in Herodius veranderd zijn.

Wij deelden vroeger reeds mede, dat het handschrift van
het museum Britannicum, door Bruce-Whyte vermeld, eene
vertaling is in \'t Siciliaansch van enkele hoofdstukken uit
Hierocles, en dat het handschrift door Ercolani in \'t Seminarium
te Pisa gevonden, genaamd:
Liber Herodei, medicina equorum
niets anders is dan eene latijnsche vertaling van het complete
werk. !)

Omtrent dit hoogst interessante manuscript zijn wij in staat
het volgende mede te deelen:

Het werk, in 4° geschreven in groote letters, bestaat uit 37
bladen; elke bladzijde is in twee kolommen en het geheele
werk in twee boeken verdeeld, waarvan het eerste begint met
de woorden: „
Incipit liber Herodei ad Bassum de curatione
equorum\'\'\'\'
enz.; en het tweede: „Incipit secundus liber\'\'\'\' enz.

De voorreden der beiden boeken komen in hoofdzaak over-
een met die der Hippiatrica.

De inhoud is, behoudens kleine varianten, gelijk aan het-
geen wij van Hierocles in genoemde verzameling vermeld
vinden.

-ocr page 177-

Soms is in genoemd handschrift het ziektebeeld duidelijker
en uitvoeriger beschreven dan in de Hippiatrica. Onder andere
lezen wij over
longaandoeningen (de pulmone) bij het paard in

Lib. I. c. Y: „Si quando pulmones dolor infestet, vitium
longis annumeratur, veroque maxime pecus equinum \'his infir-
mantibus noxis implicat. Quod ad notarum rationem pertinet,
corpus concidit, et ita tussicula fatigat, ut ossicula devorasse
credatur. Mucosam rejicit pituitam, stercore que spiritus offen-
ditur. Largiori indulget potui, copiosioremque cibum conquiritT

In Lib. I. c. 25 van het origineele werk en handschrift
lezen wij aangaande hetzelfde onderwerp:

Signa equi perypneumoniaci simt haec. Tussit difficulter et
cum tussit pedit et ad montem ascendere non potest, spirat
aidem difficulter, multoties autem et humida per nares emittit,
et sudat frequenter et spumam tanquam flegmam ab ore emittit:
tussiens autem facit sonitum in interioribus, anhelat multum,
bibit multum et comedit multum plusquam solito, multoties
autem et al\'
j anterioribus pedibus claudicat et gravem foetorem a
naribus emittit. Dicit Absyrtus, haec aegritudo contingit in
vere magis et fit longinqua et corpus attenuatur."

Op andere plaatsen is de beschrijving in de Hippiatrica
duidelijker en uitvoeriger; dit geldt bv. voor de
keelaandoening
bij \'t paard, L. I. c. 18. Slechts weinige ziekten worden in
het werk van Hierocles vermeld, die niet door andere schrij-
vers behandeld zijn.

Als zoodanig wijzen wij op een gebrek, beschreveninL.il.
c. 21. onder den naam van
de Synai seu Fyani? Omtrent de
extractio Synaï lezen wij: „
Extractio Synai autemdiciturcum
nervus retinens, retinetur a sya. Huic autem morbo nulla est
cura, qua imposito nervo in loco suo non permanet. Extrahitur
autem sya cum fatigatus equus percutitur ab alio equo aut
quando percussus fuerit a baculo, et fis distentio nervi et tune
claudicat. Signa autem sunt haec. Ponit autem unguem in
terram et difficulter movet. Verum pars sya quae dolet non
nutritur et dissiccatur."

-ocr page 178-

In de Hippiatrica, noch. hij een anderen schrijver vinden
wij van dit ons onbekende gebrek melding gemaakt. Alleen
Columbre (1518) zegt dat Siatica, ook genoemd wordt „verte-

brum vel sia.\'\'\'

Theomnestus behoort tot de beste veeartsenij kundige
schrijvers van wie opgaven in de Constantijnsche verzameling
voorkomen.

Pearson en Fabricius waren reeds van gevoelen, datThe-
omnestus militaire paardenarts was en waarschijnlijk in de
laatste helft der 5de eeuw leefde. In een feestgeschrift, uitge-
geven in 1843 bij gelegenheid van het jubileum van Prof.
Nebel te Giessen, tracht
Heusinger eveneens te bewijzen, dat
Theomnestus als paardenarts diende in het leger van Theoderik
de Groote, koning der Oost-Gothen, tijdens den veldtocht van
gemelden koning naar Italië in 489 n. Chr.

Gemelde schrijvers komen tot deze gevolgtrekking uit het-
geen Theomnestus zegt in paragraaf 34, B. I der Hippiatrica:
„dat hij met den honing? van uit Pannonië over de Alpen naar
Italië trok en dat menschen en paarden veel van de koude
geleden hadden.\'\'\'\'
Ter loops voegt hij hier aan toe, dat hij op
zeer vriendschappelijken voet met den vorst leefde.

Wij weten, dat onder de regeering van Theodemir, vader
van Theoderik, het verkeer tusschen Grieken en Oost-Gothen
reeds vrij belangrijk was; dat de jonge Theoderik op acht
jarigen leeftijd in gijzeling naar Constantinopel gevoerd werd,
waar hij tot zijn 18ac jaar vertoefde en daarna onder zijne land-
genooten terugkeerde. Keizer Zeno, bekend met de oorlogzuch-
tige neigingen van den jongen vorst, spoorde hem aan, Italië te
onderwerpen, waaraan deze in het voorjaar van 489 gevolg gaf.

Wij mogen veronderstellen, dat Theoderik bij zijne terug-
komst in het vaderland door enkele personen, met wie hij
vriendschapsbetrekkingen te Constantinopel had aangeknoopt,
gevolgd werd, onder wie dan Theomnestus ook zou mogen
gerekend worden.

-ocr page 179-

Door Needham en Niclas werd reeds het vermoeden uit-
gesproken, dat Theomnestus de veeartsenijkunde enkel als
bijzaak beoefende, en eene hooge militaire betrekking in ge-
meld leger, misschien van stalmeester, bekleedde. Dit ge-
voelen werd later door anderen gedeeld en wel op grond,
dat Theomnestus op een paar plaatsen van de behandeling
van zijn eigen paard, maar niet van andere en zelfs niet
van \'sKonings paarden spreekt.

Dat Theomnestus krijgsman was, blijkt ontegenzeglijk uit
C. 7 van L. I den Hippatrica, waarin hij het verhaal doet
van een soldaat, die dagelijks zout aan zijn paard gaf met dit
gevolg, dat het dier den dood nabij was. Hij schonk den
soldaat een ander paard en nam hiervoor het zieke dier in
de plaats. Door eene passende behandeling wist hij het dier
spoedig te genezen en gebruikte het verder als
strijdros
„rursus bellatore usus sum."

Yolgens onze meening blijft het nog steeds eene onopgeloste
vraag, of Theomnestus in het leger van Theoderik den Grooten
gediend heeft, en bijgevolg is ook de tijd, waarin hij leefde,
niet juist aan te geven. Heusinger maakte deze gevolgtrek-
king uit hetgeen door ons boven reeds werd vermeld en door
Theomnestus in L. I. C. 34 der Hippiatrica is medegedeeld. De
eenige aanwijzing, hierin te vinden, is, dat Theomnestus van
uit Pannonië, (de verblijfplaats der Oost-Gothen in de ö00 eeuw)
met den koning over de Alpen naar Italië trok.

Ditzelfde hoofdstuk, handelende over den nadeeligen invloed
der felle koude op menschen en dieren, is in paragraaf 319
van het meer vermelde Grieksche handschrift n°. 2332 der
Parijsche bibliotheek eenigszins breedvoeriger behandeld.

Yooreerst wordt hierin gezegd, dat zij de reis begonnen van
uit
Karnon (Carnuntum) in Pannonië in het begin van de
maand Februari en dat de koning haastig werd voortgedreven
wegens een
huwelijk. Yerder dat zij met groote inspanning
naar Italië reisden, heel Noricum doortrokken en omstreeks
het voorjaar de Alpen onder hevige sneeuwstormen bestegen.

-ocr page 180-

Het verhaal luidt verder in de beide teksten, dat dientenge-
volge vele soldaten op hunne paarden bevroren, zoodat zij
met schild en teugels in de hand rechtop bleven zitten. Zijn
eigen paard, van
gallisch ras, 8 jaar oud, onoverwinlijk in\'t
loopen, werd dientengevolge door tetanos? aangetast, waarvan
hij hem door de aanwending van warmte vooral, wist te ge-
nezen. Hiertoe vond hij gelegenheid in de stad, die zij be-
reikten, waar hij voor zijn paard eenen kleinen stal huurde.

Wij zullen in \'t kort deze laatste gegevens, geput uit genoemd
handschrift, toetsen aan hetgeen de geschiedenis ons aangaande
den veldtocht van Theodorik den Grooten naar Italië leert.

Deze vertrok uit Pannonië in het najaar van 488, niet alleen
vergezeld door strijdbare mannen, maar ook door vrouwen
kinderen en grijsaards, tevens met zich voerende het vee en
en alle vervoerbare have. Het was dus meer eene volksver-
huizing dan een veldtocht. Op hunnen weg hadden zij aan
deze zijde der Alpen de Gepiden te bestrijden. Na deze ver-
slagen te hebben, trokken zij de Julische Alpen over en daalden
in het voorjaar van 489 neder in het dal der Isonzo (ad flumen
Sontium). Hier werden de Oost-Gothen door
Odoaker aan-
gevallen, die in twee veldslagen, eerst bij
Aquileja, daarna
bij
Verona, het onderspit delfde.

Wij zien dus, dat bij den tocht van Theoderik, die zich
destijds nog geen koning noemde, geen sprake kan zijn van
eene snellen en haastigen overtocht, die in een paar maanden
is geschied en tevens, dat deze niet met het oog op een
huwelijk ondernomen werd. Wij weten, dat Theoderik in 495
Audefleda, de dochter van Chilperik, koning der Franken,
huwde, die hem de bekende dochter Amalasuntha schonk.
Waar en wanneer dit huwelijk voltrokken werd, hebben
wij niet kunnen opsporen. Manso zegt in Italië, maar niet
wanneer. 1)

-ocr page 181-

De overtocht met vrouwen en kinderen, hij een weer, zoo
guur, dat de soldaten op hunne paarden bevroren, ja dat deze
dieren zelfs niet tegen de felle koude bestand waren, be-
schouwen wij als onmogelijk. Er kan ook geen sprake zijn
van eene rustige verpleging van zijn paard na het overtrekken
der Alpen, zooals Theomnestus vermeldt, daar de Oost-Gothen
onmiddellijk door Odoaker aangevallen werden.

Opmerkelijk is verder, dat Theomnestus, uit het Oosten
komende, in het bezit was van een Gallisch paard.

Ook maakt hij gewag van de viscum quernum (fêog §Qvivog),
het geneesmiddel, dat destijds bij de Galliërs zoo algemeen in
zwang was en door geen anderen Griekschen schrijver ver-
meld wordt.

In hetgeen wij uit zijn werk nog bezitten, maakt hij gewag-
van Apsyrtus en weerlegt zelfs op sommige plaatsen dezen
schrijver. Hierocles wordt eveneens door hem genoemd.

Voor een geschiedvorscher, over meer hulpbronnen beschik-
kende dan die ons ten dienste staan, bestaat misschien de
mogelijkheid uit te maken, welke vorst van uit Pannonië
naar Italië over de Alpen trok voor een huwelijk. Het komt
ons voor, dat aan den veldtocht van Theoderik in 488 na Chr.
niet te denken valt.

Hiermede zou tevens uitgemaakt zijn, op welk tijdstip
Theomnestus leefde. Vermoedelijk zal dit na de 5de eeuw
geweest zijn, daar hij door geen enkelen schrijver, ook niet
door
Vegetius, genoemd wordt.

Pelagonius. Uit de werken van dezen schrijver, die waar-
schijnlijk in de laatste helft der 4de eeuw leefde, vinden wij
talrijke bijdragen in de Hippiatrica, die over het algemeen
weinig wetenschappelijke waarde bezitten. "Wij hadden reeds
gelegenheid te vermelden, dat het werk van Pelagonius ver-
moedelijk in zijn geheel teruggevonden en door Sarchiani en
Cioni in 1826, volgens een handschrift der Ricardiana biblio-
theek, te Florence uitgegeven is.

-ocr page 182-

In gemeld werk komen enkele stukken voor, die in de
Hippiatrica onder den naam van Eumelus, Ilierocles, Mago
en Hippocrates vermeld zijn. Uit dit feit maakte Eichenfeld
de gevolgtrekking, dat men niet met het oorspronkelijk werk
van Pelagonius, maar met eene compilatie te doen had.

Om verschillende redenen wordt verondersteld, dat Pelago-
nius Eomein was en dus in
H Latijn geschreven heeft.

Hiervoor pleit vooreerst, dat hij meer Romeinsehe dan
Grieksche schrijvers aanhaalt, en zelfs op vele plaatsen Colu-
mella letterlijk nageschreven heeft.

De taal en schrijfwijze der artikelen, in de Grieksche uitgave
opgenomen, verraden de vertaling van \'t latijn in \'t grieksch
(Heusinger, Schneider, Eichenfeld, Borghesi).

Genoemd handschrift eindigt met de woorden: „Commentum
artis medicinae veterinariae explicit Pelagoniorum Soloninorum."
Yolgens den oudheidkundigen Borghesi is Pelagonius Solo-
jstnus
een echt Romeinsehe naam. Hiervoor pleit de uit-
gang
jus en verder de polynomie, die bij de Grieken niet in
zwang was.

Onder de schrijvers door Pelagonius aangehaald, ontmoeten
wij den naam van Apsyrtus. Ilij zelf wordt door P.
Vegetius
in diens voorrede genoemd, waaruit volgt, dat hij tussclien
350—450 geleefd heeft.

Eumelus van Thebe was veearts en schreef waarschijnlijk
een volledig werk over veeartsenijkunde, waaruit wij vele
artikelen in de Hippiatrica terugvinden. Zijne beschrijving der
kwalen is meestal onduidelijk en zeer oppervlakkig en van
geen wetenschappelijken geest doordrongen.

Aangezien hij door Apsyrtus meermalen aangehaald wordt,
moet deze schrijver vóór de 4öe eeuw geleefd hebben.

Hippocrates. Onder dezen naam vinden wij enkele frag-
menten van zeer weinig beteekenis in de Hippiatrica. Men
heeft deze wel eens aan den grooten geneesheer van Kos toe-

-ocr page 183-

geschreven en zelfs in sommige uitgaven van zijne werken
opgenomen. 1)

Deze brokstukken zijn afzonderlijk, met de Latijnsche en
Italiaansche vertaling, door Valentinini te Rome in 1814
uitgegeven.

Nielas beschouwt hem als een tijdgenoot van Apsyrtus,
omdat deze een zijner brieven aan een persoon van dien naam
gericht heeft. Hieraan mag evenwel niet te veel waarde
worden gehecht, aangezien soms gebruikelijk was, dat een
werk opgedragen werd aan iemand, die niet meer in leven
was. Opvallend is het, dat liij door geen der Grieksche of
Latijnsche schrijvers van lateren tijd genoemd wordt.

Wellicht was Hippocrates in de middeleeuwen een aange-
nomen naam, voor verschillende hippiaters. Zoo zagen wij
vroeger reeds, dat het zeer oude werk, dat uit het Sanskrits in
\'t Arabisch en verder in \'t Latijn en in het Italiaansch vertaald
werd, in de middeleeuwen onder den valschen naam van
Hippocrates bewaard werd.

Door dezen schrijver worden twee ziekten: dracunculus en
phazala genoemd, waarvan andere schrijvers geen melding
maken. Door hem is ook reeds het
traankanaal beschreven.

Florentinus of Florentius, van wien de Geoponica ver-
schillende artikels bevat, heeft volgens JSTeedham omstreeks 225
n. Ch. geleefd.

De overige schrijvers van wie de namen in de Hippiatrica
of Geoponica vermeld zijn, verdienen vooreerst minder onze be-
langstelling, omdat hunne nagelaten werken voor ons weinig
waarde hebben. Daar komt nog bij, dat de levensgeschiedenis
van de meesten voor ons geheel onbekend is.

Het meest volledige werk uit deze periode, waarvan in beide
besproken verzamelingen geen gewag wordt gemaakt, werd door
Publius Yegetius Renatus geschreven.
(Wordt vervolgd)

-ocr page 184-

KEUKENZOUT-INJECTIES BIJ KREUPELHEID,

door

W. €. SCHIMMEL.

Een lezer van dit tijdschrift verzocht de Redactie, naar
aanleiding van vroegere artikelen omtrent de onderhuidsche
aanwending van keukenzout-oplossingen (zie dit Tijdschrift,
Deel 15, Afl. 1 en 4), zoo mogelijk, daarover nadere resultaten
te willen mededeelen. Gaarne wil ik, zooveel in mijn ver-
mogen is, aan dit op mij overgebrachte verzoek voldoen, en
aldus trachten meer licht te verspreiden aangaande het nut
dezer behandelingsmethode bij chronische kreupelheden.

1°. Den 12den Juni 1888 werd aan \'s Rijks Veeartsenijschool
ter behandeling aangeboden eene 6-jarige merrie, toebehoorende
aan den heer A. S. te B., welk paard reeds een half jaar
kreupel was. Men had het dier een geruimen tijd in eene
weide gedaan, met het doel genezing te verkrijgen, doch zonder
gunstig gevolg.

Het paard bleek aan schouderkreupelheid links te lijden;
vooral in het oog springend was, nevens de gebrekkige
schouderbeweging, de slechte kniebuiging. Blijkbaar func-
tioneerde dus de musculus sterno-cleido-mastoideus niet naar
wensch.

Eene cantharidenzalf op den lijdenden schouder aangewend,
bleef zonder uitwerking, evenals het tweemaal herhalen dier
medicamentatie. Daarom werd in September eene zoogen.
sublimaatdracht (zie dit Tijdschrift, Deel 13, blz. 296) geappli-
ceerd, doch ook deze leidde niet tot het gewenschte gevolg,
evenmin als eene herhaling daarvan in October en November.

In de tweede helft van December werd begonnen met eene
hypodermatische injectie van 4 cgr. veratrine, en deze telkens
herhaald. Hierdoor ontstonden, ondanks alle voorzorgen, wel
eenige kleine abscessen, doch geene genezing.

-ocr page 185-

Den 3den Februari 1889 werd overgegaan tot de subcutane
injectie van 4 gram eener koud verzadigde en daarna gefil-
treerde keukenzoutoplossing. Daardoor ontwikkelde zich eene
belangrijke, kussenvormige zwelling, sterker dan door 2 gram
sublimaat en 4 cgr. veratrine was verkregen. Langzamerhand
verminderde deze tot op een onbeduidend absces, dat 12
Februari werd geopend. Zoodra ook dit was genezen, werd
het paard gemonsterd en bleek het volkomen rad te zijn.
Door bijzondere omstandigheden verliet het de veeartsenijschool
eerst den 27steu Maart 1889; in al dien tijd was de gang vol-
komen normaal gebleven.

2°. Den 18<le" December 1888 werd in mijne afdeeling der
stationaire cliniek opgenomen eene 6-jarige merrie, van den heer
B. te U., welke reeds gedurende vele maanden aan het linker
voorbeen kreupel was geweest. Het paard bleek te lijden aan
chronische schouderkreupelheid; volgens mededeeling was het
nooit aan den schouder, wel aan den hoef, behandeld geworden.

Tot den 29ster\' Januari 1889 werden achtereenvolgens aange-
wend cantharidenzalven en PRiESSNiTz\'sche omslagen, gepaard
met vluchtig prikkelende smeersels en subcutane veratrine-
injecties, doch zonder goed gevolg. Op gemelden datum werd
daarom overgegaan tot de onderhuidsche applicatie van 5
gram eener verzadigde en gefiltreerde keukenzoutoplossing,
op drie verschillende plaatsen van den linker schouder.
Natuurlijk geschiedde het inspuiten steeds onder aseptische
cautelen.

Reeds weinige uren daarna begon rondom de injectieplaatsen
eene zwelling te ontstaan; den volgenden morgen waren de
drie intumescenties tot een grooten pomphus samengevloeid,
die zeer pijnlijk scheen. Een paar dagen bleef de zwelling in
dezelfde grootte voortbestaan, daarna nam ze af, en met den
4den a 5den dag zag men weer eene splitsing in drie kleinere
verhevenheden, evenals in den aanvang. Daarvan verdween
er ééne door resolutie, terwijl de twee andere in kleine abscessen
veranderden.

-ocr page 186-

Na genezing hiervan bleek de kreupelheid onveranderd voort
te bestaan. Den 25ste\'1 Februari werd dezelfde hoeveelheid
ingespoten, nabij de vorige plaatsen, doch ook niet met het
gewenschte resultaat. Daarom werd den
7detl Maart 7,5 gram
geappliceerd, waardoor wel iets meer zwelling en drie abscessen
ontstonden, doch de kreupelheid als te voren bleef.

Later werd nog een paar keeren terpentijnolie (telkens 0,5
gram, onverdund) onder de huid aangewend, hetgeen eene
hevige reactie veroorzaakte, doch evenmin invloed op de kreupel-
heid uitoefende.

Het verdroot den eigenaar na dit alles langer pogingen in
het werk te doen stellen, te meer daar mijne prognose uit
den aard der zaak niet gunstig kon zijn. Den 18den April 1889
vertrok het paard ongenezen.

Uit het voorafgaande volgt, dat men bij chronische schouder-
kreupelheden veilig 5 a 8 gram eener gesatureerde keukenzout-
solutie kan aanwenden, wanneer men ze over onderscheidene
plaatsen verdeelt. Het best doet men, ten einde de gevoelig-
heid te onderzoeken, met eene kleine hoeveelheid (4 a 5 gr.) te
beginnen.

Of met deze behandeling herstel zal worden verkregen, kan
beproefd, doch nooit met zekerheid gezegd worden. Gesteld
al, dat de diagnose juist is geweest, dan nog zijn de anato-
mische veranderingen bij schouderkreupelheid zóó verschillend,
dat eigenlijk elk geval als op zichzelf staand moet worden
beoordeeld. Bij dat onder 1° medegedeeld, is men geneigd het
goede resultaat aan de keukenzout-injectie toe te schrijven;
wie zal ons echter zeggen of de oorzaak der kreupelheid niet
reeds bezig was te verdwijnen onder de voorafgegane therapie ?

Op dit oogenblik appliceer ik keukenzout-injecties aan den
linkerschouder van een paard, dat reeds 4 jaren, hoewel,
volgens den eigenaar, niet permanent, kreupel is geweest.
Gaarne wil ik den afloop daarvan, en mogelijk nog van andere
gevallen, later in dit tijdschrift mededeelen.

23 Juni 1889.

-ocr page 187-

WINTERBESLAG VAN J. F. A. OTTE.

(Medegedeeld door W. C. Schimmel).

Na lezing van het door mij in dit Tijdschrift (deel 16,
aflevering 2 en 3) medegedeelde, omtrent middelen door
Degive en van Horsen aangewend, om het losdraaien van
schroefkalkoenen te voorkomen, zond
J. F. A. Otte te
Amsterdam, aan de Redactie een voor- en achterijzer, scherp
beslag, zooals het in zijne smederij wordt vervaardigd. Ook
hierbij is eene inrichting aangebracht, die het draaien der
kalkoenen belet, en wel op eene zeer eenvoudige wijze. Indien
het niet nog eenvoudiger ware de kalkoenen, of eigenlijk den
schroefdraad zóó te maken, dat zij niet gaan draaien, dan
inderdaad zou dit stelsel aanbeveling verdienen.

Otte voorziet, blijkens de ingezonden modellen, zijne voor-
ijzers van twee pyramidale kalkoenen en zijne achterijzers van
vier kalkoenen, waarvan twee in den toon zijn geplaatst
(stooten), op een afstand van 9 m.M. Van deze kalkoenen is
alleen die, welke zich bevindt aan het uiteinde van den binnen-
tak, pyrimidaal, alle andere wigvormig.

De wigvormige kalkoenen zijn aan ééne vlakte, de pyra-
midale aan vier vlakten voorzien van eene overlangsche groeve
ter breedte van 5 m.M. In deze groeve sluit de kop van
eene schroef, welke, nadat de kalkoen is ingedraaid, onmid-
dellijk daarvóór, op het midden der ijzervlakte, wordt aange-
bracht. Bedoelde kop is platrond, en in het midden van eene
groeve voorzien, zooals bij eene houtschroef.

Bij de scherpe kalkoenen in den toon (aan het achterijzer)
bevindt zich het schroefgat met de schroef juist tusschen beide
kalkoenen, zoodat ééne schroef de twee kalkoenen op huune
plaats bevestigt.

Alzoo bestaat de geheele inrichting daarin, dat vóór eiken
kalkoen een schroefgat van 7 m.M. middellijn wordt gemaakt,
waarin\' eene schroef met platten houtschroef-kop van 9 m.M.

-ocr page 188-

middellijn past, en verder, dat men aan ééne of meer vlakten
van den kalkoen eene sleuf maakt, waarin de juist genoemde
kop voor een gedeelte komt te rusten.

Ongetwijfeld kan hierbij van een losdraaien der kalkoenen
geen sprake zijn. Of het inbrengen der schroeven echter,
juist in den winter, als de vingers koud en stijf zijn, in de
praktijk geene bezwaren zal ontmoeten, is eene vraag, die
enkel door ruime ervaring kan worden beantwoord.

MEDEDEELINGEN UIT HET PHYSIOLOGISCH-
PATHOLOGISCH LABORATORIUM VAN
\'s RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL

door

Dr. H. J. HAMBURGER.

I. Bijdrage tot de kennis der aethiologie yan
mitralis-insufficientie.

(Met eene plaat).

In April van dit jaar kwam een hond ter sectie-tafel; wij
constateerden een phlegmoon aan het rechter achterbeen,
carcinoom der prostata, etterige eystitis, pyelitis en diffuse,
etterige nephritis. Voorts merkten wij een aanzienlijke ver-
dikking op, vooral van die slip der mitralis, die niet op de
aorta overgaat. De rechter ventrikel was vergroot en de long
vertoonde chronische bronchitis. Gedurende het leven was een
systolisch blazen waargenomen. Aan den vrijen rand had de
bedoelde slip een dikte van 5 m.M. (de normale dikte bedraagt
ongeveer l m.M.) en werd naar de basis (aanhechtingsplaats
aan de hartspier) dunner, ongeveer m.M. De consistentie
was elastisch en op de doorsnede waren kleine mazen
zichtbaar.

De klep werd uitgesneden, en nadat een voorloopig micros-
copisch onderzoek ons geleerd had, dat we hier met een vet-
infiltratie te doen hadden, mocht het ons gelukken, midden in

-ocr page 189-

nr H

W h: J.Hamburger, dei. \' C.Mooy.Lil

DR HAMBURGER. MITRAUS- INSUFFICIENT!E.

b

-ocr page 190-

de hartspier, en wel in het naar den boezem gelegen deel van
de kamer een groote vethaard te ontdekken, die met de klep
communiceerde. Over het geheel vertoonde de hartspier geen
vettige degeneratie, wel in den omtrek van de haard.

Yoor een nader onderzoek werd de klep behandeld met
osmiumzuur, enz. en in paraffine ingesloten.

Door teekening I krijgt men een overzicht van hetgeen een
doorsnede te zien gaf, loodrecht op de basis en wel in een
vlak loodrecht op den platten kant. De doorsnede reikt niet tot
aan den vrijen rand der slip. Fig. II stelt een doorsnede voor,
eveneens loodrecht op den platten kant, maar evenwijdig met de
basis. Deze coupe is aangelegd dicht bij den vrijen rand, dus
op eenigen afstand van de plaats, waar %. I eindigt (B).

Construeeren wij ons uit deze teekeningen en uit andere
coupes een beeld van den bouw der klep, dan merken wij op,
dat deze in hoofdzaak bestaat uit drie lagen (wij zien hier af
van de beide lagen endothelium, die tijdens het leven daar
misschien zullen aanwezig geweest zijn):

1°. een laag van dwarsgestreepte spieren;

2°. een laag van losmazig weefsel, dat een groot aantal
vetbollen bevat (v);

3°. een laag fibrillair weefsel (f), waarin tal van kraak-
beencellen (k) op ongelijke afstanden verspreid liggen.

Ad 1. De spierlaag vormt grootendeels de naar den boezem
gekeerde zijde der klep en schijnt in verband te staan met
de hartspier; aan den vrijen rand der klep is de spierlaag
daarentegen naar de kamer gekeerd. Tusschen de bundels
van dwarsgestreepte spieren vindt men op verschillende plaat-
sen een losmazig weefsel, waarin groote vetdroppels.

Ad 2. Deze laag is door de sterke infiltratie van het vet,
dat tusschen de mazen van het reeds in normalen toestand
aanwezige losse bindweefsel is doorgedrongen, aanzienlijk
uitgezet. In het fijne dradenwerk vindt men een groot aantal
fraai vertakte cellen en enkele groote en kleine bloedvaten
(a). Yan vettige degeneratie is nergens iets te bemerken.

-ocr page 191-

Gewoonlijk vormt deze laag de middelste der drie. Op som-
mige plaatsen echter treedt ze aan de naar de kamer gelegen
oppervlakte, zoodat de derde laag zich tusschen deze en de
spierlaag bevindt.

Ad 3. Deze laag bestaat uit een fibrillaire massa, waar
tusschen op onregelmatige afstanden kraakbeencellen, die bijna
allen in een richting loodrecht op de vlakte der klep platge-
drukt zijn. Ook de richting van de vezelen der fibrillaire
massa stemt hiermede overeen. Men krijgt den indruk van
een chondrofibroom. Hier en daar ontbreken de kraakbeen-
cellen geheel. Op enkele plaatsen vindt men verkalking (1.)

Wij meenen, dat het verloop der beschreven veranderingen
aldus moet worden voorgesteld:

Er ontstond infiltratie van vei van uit een haard, die in de
hartspier gelegen was. De contractie van de spier en misschien
nog andere krachten persten het vet in cle klep. Daartegen ver-
zette zich echter de bloedsdrukMng, bijgestaan door een woekering
van spiervezelen aan den eenen kant en een woekering van
fibrillair kraakbeenachtig weefsel aan den anderen kant. De
kracht, waarmede het vet in de mitralis gestuwd werd, behaalde
de overwinning.

Dat aan den eenen kant hoofdzakelijk een woekering van
spiervezelen en aan den anderen kant, van fibrillair bind-
weefsel optrad, is begrijpelijk, wanneer men weet, dat in de
normale mitralis van den hond juist aan de naar den boezem
toegekeerde zijde, enkele dwarsgestreepte spiervezelen voor-
komen, die zich niet ver van den vrijen rand naar de kamer-
vlakte ombuigen, terwijl de laatste hoofdzakelijk gevormd
wordt door een dun laagje vast fibrillair weefsel.

Verklaring der figuren I en II.

Fig. I stelt een doorsnede voor loodrecht op de basis en Fig. II evenwijdig
met de basis. (Zeiss. a. a. oc. 2 Osmiumzuur.)

A. De naar de basis toegekeerde zijde der klep.

B. De naar den vrijen rand toegekeerde zijde der klep.

s. Dwarsgestreepte spieren,

-ocr page 192-

v. Losmazig weefsel met vetdroppels, bij vele is de zwarte kleur door ter-
pentijn verloren gegaan en ziet men slechts de grenzen
g.

b. Vetdroppels tusschen de spierbundels.

a. Arterie.

ƒ. Vast flbrillair weefsel.

k. Kraakbeencellen.

I. Verkalking.

ii. pseudoleukaemie bij een paard.
Leukaemie komt bij menschen en dieren niet zelden voor,
getuige het betrekkelijk groot aantal gevallen in de literatuur
beschreven. Zooals bekend is, heeft
Yirchow het eerst op
deze ziekte de aandacht gevestigd en de meening uitgesproken,
dat men hier te doen heeft met hyperplastisehe processen in
lymphatische organen, waaraan de vermeerdering van witte
bloedlichaampjes een belangrijk aandeel heeft; deze zouden
nu in het bloed overgaan, zoodat een wanverhouding tot stand
kwam tusschen roode en witte bloedlichaampjes ten gunste
van de laatste (vandaar de naam leukaemie). Onverklaarbaar
was het hem echter, dat in sommige gevallen geen vermeer-
dering van witte bloedlichaampjes in het bloed werd waar-
genomen, terwijl toch de veranderingen der organen dezelfde
bleken. Deze ziekte noemde
Gowimm pseudoleukaemie, Troits-
seau
Adénie, enz.

Zoowel bij leukaemie als bij pseudoleukaemie kan het hy-
perplastisehe proces zetelen in de milt (lienale vorm), in de
lymphklieren (lymphatische vorm), terwijl ook het beenmerg
er door kan aangetast zijn (medullaire vorm). Deze drie vor-
men kunnen afzonderlijk en gecombineerd voorkomen, en zijn
ook van tijd tot tijd vergezeld van aandoeningen in de nieren,
in den lever en in de longen; in de beide laatste organen
meestal hoofdzakelijk aan de oppervlakte.

Men ziet dan witte knoopjes, knobbels of wratten, die men
leukomen noemt, en die vaak aanleiding hebben gegeven tot
verwarring met tuberculose, wat vooral uit een praktisch oog-
punt (
vleeschkeuring) niet van belang ontbloot is. Het micros-
copisch onderzoek heft echter dadelijk allen twijfel op, daar

-ocr page 193-

de leukomen gewoonlijk bestaan uit een netwerk van fijne
draden, waartusschen een zeer groot aantal ronde cellen (witte
bloedlichaampjes), die
nooit necrotische haarden vormen, terwijl
dit bij tuberkels steeds het geval is.

Om het ontstaan van leukomen te verklaren, stelt Virchow
zich voor, dat in het bloed een hem onbekende besmettelijke
stof circuleert, die het praeëxisteerende bindweefsel met zijn
cellen tot woekering prikkelt en zich bij voorkeur in milt en
lymphklieren neerzet. Iets analoogs vindt men bij melanaemie,
waar milt en lever de geliefkoosde plaatsen zijn.

Sedert Yirchow deze gedachte heeft uitgesproken, is, hoewel
na dien tijd een aantal gevallen zijn beschreven, onze kennis
omtrent de oorzaak van leukaemie en pseudoleukaemie niet
noemenswaardig vermeerderd.

In dit opzicht zijn wij ook niet gelukkiger geweest dan de
anderen. Zoo mocht het ons niet gelukken, lagere organismen
te vinden of in de pathologisch-anatomische beelden nieuwe
gezichtspunten aan te treffen. Toch meenden wij de vermel-
ding van ons geval van pseudoleukaemie, niet te mogen
achterwege laten, omdat, voor zoover ons bekend is, nog geen
geval van den
lienalen vorm van deze ziekte beschreven is !).
Wel vindt men bij
Lustig 1) melding gemaakt van pseudo-
leukaemie bij een paard, maar hier waren slechts de darm-
follikels, darmchylsklieren en bronchiaalklieren hyperplastisch
en de lever hypertrophisch; de milt echter vertoonde geen
verandering. Ook in het tweede geval, door
Lustig bestudeerd,
was de aandoening in de lymphklieren gezeteld, terwijl de
milt niet alleen niet vergroot, maar atrophisch was 3).

1  Ibid. 14« Bericht 1880/82. S. 94.

-ocr page 194-

De organen, die wij in de gelegenheid waren te onderzoeken,
waren ons door den heer
van der Sluijs, hoofdkeurmeester
van het abattoir te Amsterdam, toegezonden.

De milt had een lengte van 89 c.M. en een breedte van
16 c.M., en was op iedere doorsnede als bezaaid met witte
knoopjes, die een gemiddelde grootte hadden van 2.5 m.M.,
en dikwijls zoo dicht bij elkander lagen, dat er voor de bruin-
roode pulpa nauwelijks plaats meer over was. De knoopjes
waren vast van consistentie en konden gemakkelijk met een
mes uitgewipt worden.

Bij microscopisch onderzoek bleken deze de Malpighische
lichaampjes te zijn, waarin de cellen en bloedvaten in aantal,
het reticulum in uitbreiding en dikte, waren toegenomen. De
pulpa was op zeer veel plaatsen wegens de vergrooting der
Malpighische lichaampjes geatrophieerd; op onderscheidene
plaatsen zag men een aanzienlijke hoeveelheid pigment, af-
komstig van bloedkleurstof. Vooral in de trabekels waren
talrijke versche bloeduitstortingen te vinden, waarin de ver-
houding van het aantal witte en roode bloedlichaampjes niet
grooter was dan in normaal bloed. Dit stemde overeen met
de telling, die de heer
van der Sluijs nog spoedig na den
dood in het oorspronkelijke bloed had kunnen verrichten.
Hetzelfde wat wij in de bloeduitstortingen der milttrabekels
waarnamen, vonden wij ook in die der lymphklieren, en hierin
waren talrijke en groote extravasaten aanwezig.

Overigens waren de lymphklieren, — wij onderzochten de
darmchylsklieren — aanzienlijk vergroot, en vertoonden harde
en zachte plekken. Het microscopisch beeld leverde hoege-
naamd geen verschil op met hetgeen men steeds heeft waar-
genomen bij den lymphatischen vorm van leukaemie en
pseudoleukaemie.

De lever, die niet vergroot was, gaf aan de oppervlakte
witte verhevenheden te zien. De kapsel was overal verdikt en
was aan de uitwendige en aan de inwendige oppervlakte be-

-ocr page 195-

grensd door een paar rijen van witte bloedlichaampjes, tusschen
welke rijen dns het bindweefsel van den kapsel gelegen was.
Waar nu een leukoom begon, verdween het bindweefsel zoo
goed als geheel en maakte plaats voor een uitgestrekt veld
van witte bloedlichaampjes, die tegen het veel zwakker ge-
kleurde leverweefsel scherp afstaken, zoodat men den indruk
kreeg, als ware de kapsel hier geheel in een lymphfollikel
overgegaan, De lever was niet vergroot en vertoonde inwendig
geen leukomen.

Op de fon^pleura waren witte wratten, die op het eerste
gezicht deden denken aan tuberculose. Maar het microsco-
pisch onderzoek toonde aan, dat deze verhevenheden niet,
zooals bij den lever, uitsluitend waren opgebouwd uit een
fiju reticulum met cellen (leukoom), maar hoofdzakelijk be-
stonden uit een aanzienlijke bindweefselmassa, waarin leuko-
men, die zich op gelijke wijze tegenover de overdekte pleura
verhielden, als de zooeven beschreven leukomen van den lever
ten opzichte van den kapsel.

Onmiddellijk onder die leukomen en onder de verdikte pleura
zag men geen longweefsel, maar een woekering van bind-
weefsel, waarin dichtgedrukte bloedvaten en bronchiën, en
onder het laatst bedoelde bindweefsel, begon er iets van long-
weefsel zichtbaar te worden; men zag namelijk alveolen, echter
geheel van epithelium beroofd en gescheiden door een enorm
dikke laag bindweefsel.

MULTIPLE VERLAMMINGEN BIJ EEN PAARD,

door

THOMASSEN en HAMBURGER.

(Met eene plaat.)

Op 12 Februari 1889 werd een zwart merriepaard, oud on-
geveer 8 jaren, toebehoorende aan den Heer K. te Delft ter

-ocr page 196-

L e/ide/tm e/y joocotrd
mei aMoplejc leert

vmdi men iysler;
/ce veyroottry led vaw
roode Sloedliehaamjyjes

/ haoorcl ivccctr
vtveyer eert/
lloedu eiste r„

/leefl
y,plaAi is ye„
had f/i de
onreyeltncùj,
liye wundert

BLl

plcccots- ----

veen een,
vroeyere
ivvtstorli7zy

Ider/crlocririy der fiyuiir
V-eryroolùiyr ƒ.\' ,
kle u rmy volyens Weiyerl.

Sil SuHslar/Jve, ve7~foes tri deriy reehler achlerhooniy

SV\' Sulstccntie verlies m den rechter*-achter en vvor/ioom eiv

I tv de wifie sto^
BLZ Roode Hoed lichaampjes in derr w/xnd de-r holle, slechts
6y sterke veryrooliny le zcei?/

-ocr page 197-

verpleging aan de inrichting opgenomen. Door den koetsier,
die den patiënt vergezelde, werden de volgende inlichtingen
verstrekt, die later door den Heer de Jong, veearts te Delft,
onder wiens behandeling het paard gedurende eenige dagen
was geweest, welwillend nader zijn gecompleteerd.

In de eerste dagen van Januari 1889 vertoonde het dier
\'s morgens bij het van stal halen plotseling verlammingsver-
schijnselen. Zijn gang was waggelend, het tuimelde heen en
weer en was zelfs gevallen. Slechts met groote moeite gelukte
het, hem weer op zijne plaats te krijgen. Den volgenden
dag was het paard, volgens verklaring van den koetsier, weer
in orde. Alleen bespeurde hij, dat het rechter achterbeen
zijn dienst weigerde, d. w. z. dat hetzelve bij beweging sleepte
en wanneer de lichaamslast er op gebracht werd, sterk doorboog.

Op 28 Januari \'s morgens 8 uur werd de Heer de Jong voor
\'t eerst in aller ijl bij den patiënt ontboden. Bij zijne aan-
komst vertoonde het dier lichte koliekverschijnselen. Overigens
waren pols, temperatuur en peristaltiek normaal. Het dier
deed voortdurend vruchtelooze pogingen om te mesten, hoewel
de anus openstond, en de mest langs den ontsloten anus uit-
puilde. De Heer d. J. besloot het rectum met de hand te
ontledigen en vond bij deze manipulatie het achterste ge-
deelte van den endeldarm enorm verwijd en gevuld met een
harden, ingedroogden cylinder faeces, bestaande voor een groot
gedeelte uit onvoldoende verteerd voedsel.

De verdere behandeling bestond in toediening van purgantia.
Daar het ingeven eener aloe-pil mislukte, werden 10 centigr.
eserin. sulfuric , sedert een maand ongeveer in solutie bewaard,
subcutaan geïnjiceerd. Een uur na deze toediening werden
nogmaals 10 centigrm. geappliceerd, aangezien de eerste dosis
zonder effect bleef. Ongeveer 2 uur later trad pas werking
in, die meer dan één uur aanhield, zoodat het darmkanaal
totaal ontledigd werd.

Den volgenden morgen was de patiënt volkomen rustig en
vertoonde goeden eetlust.

-ocr page 198-

Eenige dagen later herhaalde zich het koliek en wederom
was het rectum opgepropt met ingedroogde faeces. De J. con-
stateerde verder verlamming van blaas en staart en conclu-
deerde, dat deze paralytische verschijnselen uitgingen van een
ruggemergslijden. Bij een onderzoek van den mond, waaraan
verwijdering der haken van de kiezen door den smid was
voorafgegaan, ontdekte hij eene beginnende facialisparalyse.

Tegen de ruggemergs verlamming werden fricties op lende-
nen en kruis voorgeschreven. Hiervan, als ook van subcutane
strychnine injecties, moest spoedig worden afgezien, daar de
patiënt buitengewoon lastig, ja totaal onhandelbaar en zelfs
gevaarlijk was geworden. Men besloot daarom het paard naar
de veeartsenijschool te zenden.

Bij zijne aankomst op 12 Februari was op het eerste gezicht
niets abnormaals aan het paard te bespeuren. De voedings-
toestand liet niets te wenschen over, de bewegingen waren
normaal, noch in stap, noch in draf, noch bij korte wen-
dingen was van den kant van \'t achterstel eenige onzekerheid
te bespeuren. Zelfs was het dier in staat met kracht achteruit
te slaan en het achterstel daarbij hoog op te beuren. De eetlust
was eveneens normaal.

Bij inspectie van het hoofd waren de volgende afwijkingen
waar te nemen: het linker oor was eenigszins hangende en
werd niet gelijk het rechter oor bewogen; het bovenooglid
aan deze zijde bedekte den oogbol voor het grootste gedeelte,
(ptosis) en de gewone knikbeweging bleef achterwege. De
linker neusopening was aanmerkelijk nauwer dan de andere
en vormde slechts eene overlangs verloopende spleet.

De lippen waren min of meer verslapt en mond en neus
in hun geheel eenigszins naar rechts overgetrokken. De wang-
spieren aan gemelde zijde hadden haar contractievermogen
verloren, zoodat het voedsel zich tusschen de kiezen en de
wang ophoopte, en zelfs nu en dan onder het kauwen uit
den mond viel.

Dit alles wees vooreerst op eene éénzijdige facialisparalyse.

-ocr page 199-

Hierbij deed de verlamming van het oor en der kringspier
van het oog, waardoor het knippen uitbleef, denken aan een
lijden van gemelde zenuw van meer centralen oorsprong, dan
dit gewoonlijk het geval is bij het paard.

In de meeste gevallen, die wij waarnamen, ontbraken deze
verschjjnselen en had de oorzaak, hetzij van traumatischen of
rheumatisehen aard, dan ook meer peripheriseh, d. i. achter
de plaats, waar het
7de paar de kaakboord passeert, ingewerkt.

Bij aanraking van den linker oogbol werd deze alleen
teruggetrokken; andere bewegingen traden niet op als reactie-
verschijnsel.

Deze veranderingen wezen op eene oculomotorius-, misschien
tevens abducens verlamming. Overigens waren aan het hoofd
geene verschijnselen waar te nemen, die aan eene
trigeminus
verlamming konden doen denken. Beide masseteren functio-
neerden normaal en geen spoor van anaesthesie was aan de
huid, noch aan de slijmvliezen van het hoofd waar te nemen.
De vaatvulling in het neusslijmvlies was eveneens normaal.

Reeds in beweging sprong onmiddellijk in \'t oog, dat de
staart als het ware slingerbewegingen maakte. Nam het dier
den bekenden stand aan om te urineren, dan werd de staart
niet opgelicht. Bij nader onderzoek bleek dan ook, dat dit
lichaamsdeel volkomen verlamd was.

Slechts eene zeer geringe quantiteit urine vloeide telkens
af, wanneer het dier onder buitengewone krachtsinspanning
perste, niettegenstaande de blaas, zooals bij exploratie bleek,
sterk gevuld was. Zij was dermate verwijd, dat na \'t invoe-
ren van de catheter bij ons eerste onderzoek circa vier liters
vocht afvloeiden. De detrusor was volslagen verlamd, de
sphincter vesicae scheen evenwel nog eenig contractiliteits-
vermogen te bezitten, want er bleef bij \'t invoeren van de
vingers in de blaas nog eenigen weerstand te overwinnen.

"Wij hadden dientengevolge te doen meteen e passieve retentie
en niet met eene ischuria paradoxa, zooals gewoonlijk onder
dergelijke omstandigheden het geval is.

-ocr page 200-

De defaecatie was ook belemmerd. De mest was zichtbaar
langs den openstaanden anus en het rectum was sterk uitgezet
en gevuld met harde ingedroogde mestballen. Na ontlediging
van dit orgaan met de hand, was aan den wand, ten minste
in het achterste gedeelte, geen spoor van retractie te bespeuren.
Ook hier hadden wij dus met paralysis te doen.

De vraag is nu, welke laesies aan deze verschillende ver-
lammingen
ten grondslag konden liggen.

Uit de manier, waarop en de omstandigheden, waaronder de
eerste symptomen zich vertoonden, moest men in de eerste
plaats aan eene
bloeduitstorting in bepaalde centraal zenuwaf-
deelingen denken.

Het stellen eener topische diagnose, ten minste met betrekking
tot de zitplaats der laesie voor de verlammingsverschijnselen
aan het hoofd, was uiterst moeilijk.

Ons eerste vermoeden dienaangaande was, dat wij met een
haardlijden in het achterste gedeelte der brug van Yarol te
doen hadden. Hierop wees de verlamming der aangezichts-
zenuw en oculomotoriustakken, aan dezelfde zijde, waarnaast
de parese van eene extremiteit der tegenovergestelde zijde
(paralysis alternans). Een haardlijden der pedunculi cerebri
zou verlamming der facialis aan de eene zijde en oculomotorius
verlamming der andere zijde teweeg gebracht hebben.

De mogelijkheid van het bestaan van haardjes in de groote
hemispheren was niet geheel uitgesloten, maar niet waarschijn-
lijd. In dit geval zoude de verlamming zich tot de onderste
aangezichtstakken der facialis bepaald hebben.

De verlamming van blaas en rectum kon niet met eene
laesie der groote hersenen in verband gebracht worden, daar
verlamming der blaas als gevolg van een hersenlijden alleen
bij gestoord bewustzijn wordt waargenomen.

Storing van nerveusen aard in de functie van blaas en
rectum kan het gevolg zijn:

1°. van veranderingen van den kant der centra in \'tien-
denmerg;

-ocr page 201-

2°. van laesies van sensiebele en motorische banen die ge-
noemde organen met betreffende centra in \'t lendenmerg in
verbinding stellen:

3°. van laesies der motorische en sensiebele banen, gaande
van deze centra naar de groote hersenen.

In het onderhavige geval moest de oorzaak gelegen zijn in
het achterste gedeelte van het ruggemerg, en wel achter
\'t lendenmerg en vóór de plaats waar de 4de kruiszenuw wordt
afgegeven. Hiervoor pleitte de paralyse der staartmusculatuur.
De contractie der blaas- en rectaalmusculatuur bleef uit ten
gevolge van verlamming der motorische banen. Hiertoe droeg
verder nog bij en vooral van den kant van den detrusor vesicae,
het verlies der gevoeligheid van \'t slijmvlies door verlamming
der sensiebele banen.

De prognose was hoogst ongunstig, te meer daar spoedig,
tengevolge van urine stagnatie en omzetting, eene cystitis puru-
lenta secundair ontstond, waarnaast
proctitis en eene slijmvlies
catarrh der diepere darmafdeelingen.

Therapie. De therapie die wij voorloopig, in afwachting
van een besluit van den eigenaar omtrent de patiënte, in \'t werk
stelden, bestond:

In de verwijdering der faeces uit het rectum en het aftappen
der urine driemaal daags, waarna telkens koud water douches
rectaal. De toediening van slobber werd voorgeschreven om
de faeces minder consistent te maken, en zoodoende spontane
ontlediging van het rectum te bevorderen.

Ingevolge besluit van den eigenaar werd \'t paard afgemaakt.

Het macroscopisch onderzoek van \'t centraal zenuwstelsel
gaf niet veel veranderingen te zien. Slechts vonden wij, even
boven de eervicaal-zwelling, ter zijde van den rechter achterhoorn
eene holte, waarvan de grootste afmeting 0,5 c.M. bedroeg en
in de lengte-richting van \'t ruggemerg zich uitstrekte. De
beide andere afmetingen bedroegen 1 en f m.M. De wand
der holte bezat eene roodachtige tint. In \'t lendenmerg, onge-

13

-ocr page 202-

veer ter plaatse van de 4de sacraalzenuw, vonden wij soortgelijke
holten; echter waren deze groofer. De een had gedeeltelijk
de plaats van den rechter ach ter hoorn, de ander die van den
linker achterhoorn en een klein deel van den linker voorhoorn
ingenomen. Uit het microscopisch onderzoek bleek, dat in de
wanden tal van roode bloedlichaampjes zich bevonden (vandaar
de roode kleur), liggende te midden van een necrotisch weefsel;
zoodat wij tot \'t vermoeden kwamen, dat vroeger bloeduitstor-
tingen hadden plaats gegrepen, die aanleiding hadden gegeven
tot verweeking van ruggemergsubstantie, welke verweekte
massa later voor verreweg \'t grootste gedeelte geresorbeerd
was. Dat wij hier werkelijk met bloeduitstortingen te doen
hadden, werd nog waarschijnlijker bij \'t microscopisch onderzoek
van verschillende andere deelen van \'t ruggemerg en van \'t ver-
lengde merg. In bijna alle praeparaten vonden wij kleine
capillaire bloedingen. In \'t lendenmerg, vooral om het centraal
kanaal en verder in de zijstrengen.

In \'t borstmerg waren vooral de achterhoornen de zetel en
in \'t verlengde merg de bodem van den 4aen ventrikel, \'t Mocht
ons gelukken in den rechter kern der facialis een vrij aan-
zienlijke bloeduitstorting te vinden, die tal van gangliëncellen
en ook ander zenuwweefsel genecrotiseerd had.

Op enkele plaatsen in \'t verlengde merg waren kleine apo-
plectische cysten waar te nemen met een bindweefselachtigen
gepigmenteerden wand.

Welke was nu de oorzaak van al deze bloedingen?

Ongetwijfeld eene ziekte der kleine vaten; deze vertoonden
nl. op tal van plaatsen onregelmatige uitbochtingen, terwijl
de wand zelve, wel verre van dunner te zijn dan de normale
eene verdikking had ondergaan, die denken deed aan eene
hyaline degeneratie; op velen plaatsen vonden wij eene sterke
kernwoekering van de endotheliumcellen der intima. Deze
vaatziekte bepaalde zich niet tot \'t rugge- en verlengde merg
en de hen omkleedende dura mater, ook in het hart was zij
waar te nemen; bij de openingvan \'t hart toch bleek, dat onder

-ocr page 203-

\'t endocardium, vooral aan de spits van den linkerventrikel tal
van petechiën aanwezig waren. In coupes, aangebracht loodrecht
op \'t endocardium, zag men bijna alle kleine vaten voorzien
van aneurysmata en liggende te midden van uitgetreden\'roode
bloedlichaampjes; de grootere takken der arteria coronaria
waren volkomen normaal.

De klinische verschijnselen kunnen door het bovenstaande
microscopisch onderzoek voldoende verklaard worden.

Het bestaan van zoo talrijke haarden in \'t centraalzenuwstel
was tijdens het leven niet te vermoeden.

CIRRHOSIS HEPATIS

door

Dr. II. ZWAARDEMAKER.

In „ The veterinarian" van Maart 1889 lezen wij het volgende:
„Prof. Greenfield deelt de resultaten mee van het onderzoek
van twee goed uitgedrukte voorbeelden van cirrhosis hepatis
bij katten. In het eene specimen was het orgaan belangrijk
vergroot en glad, gelijk een leukaemische lever.

„Met het microscoop vond men echter de kwabjes gescheiden
door breede strookjes bindweefsel. Daarin waren dichte netten
van jonge galwegen en galcapillairen aanwezig, die ten deele
ontstaan schenen door uiteenwijken van levercellen. In het
andere geval bracht een goed gelukte opspuiting van de gal-
wegen een groot aantal van zulke netten aan het licht, en
vergelijking met de normale lever bewees, dat in het cirrho-
tische orgaan de netten van nieuwe formatie waren.

„Beide dieren hadden ascites en de cirrhosis was monolo-
bulair. Prof. Grreenfield wijst op de overeenkomst in anato-
mische eigenschappen van de verhoudingen hier gevonden en
die, welke men bij de hypertrophische of biliaire cirrhose ont-
moet, met dit verschil echter dat bij deze katten niets bleek

-ocr page 204-

van een verstopping der gal wegen, noch van icterus, maar
daarentegen ascites zeer duidelijk voorhanden was. Bij den
mensch wordt de hypertrophische cirrhose gekenmerkt door
sterken icterus, terwijl de ascites gewoonlijk afwezig of onbe-
duidend is."

Gelijk de lezer bespeurd, stemt de hier letterlijk aangehaalde
beschrijving geheel overeen, met hetgeen wij in een der
vroegere jaargangen van dit Tijdschrift omtrent de cirrhosis
parisitaria bij honden en katten mochten meedeelen. De En-
gelsche schrijver maakt echter geen melding van Distomen.
Desniettegenstaande zou ik toch meenen met eene soortgelijke
aandoening te doen te hebben. De woekering der galwegen
is hier op den voorgrond geplaatst. Zij juist is het kenmer-
kende voor de cirrhosis parasitaria. Daarenboven kan iets der-
gelijks alleen door eenen zeer heftigen prikkel, in de galwe-
gen zelf werkzaam, tot stand komen.

Op dien grond is het waarschijnlijk te achten, dat de cirrhosis
van Greenfield en de cirrhosis parasitaria althans verwante
processen zijn. Er is trouwens in het verloop der ziekte zeer
wel een stadium denkbaar, waarin wel nog de cirrhotische
veranderingen aanwezig zijn, maar de distomen zijn afgestorven
en door de woekering der galbuizen zijn verwoest. Plaatselijk
hebben wij dit ook in onze praeparaten ontmoet. De schaal
der eieren en de chitine-aanhangsels van het integument kunnen
dan nog alleen op het spoor leiden van de oorzaak der orgaan-
verandering. Om deze te ontdekken zal men zich echter een
opzettelijk onderzoek moeten getroosten, waartoe natuurlijk
bij hem, die de cirrhosis parasitaria niet van nabij kent, geen
aanleiding bestaat.

Utrecht, 5 April 1889.

-ocr page 205-

BIJDRAGE TOT DE DIFFERENTIEEL
DIAGNOSTIEK YAN RABIËS.

door

Ai M. VERMAST.

In de Annales de médécine vétérinaire van Februari 1889
is door Hendrickx, répétiteur aan de Yeeartsenij school te
Brussel, een geval vermeld van pseudo-rabiës.

Yan alle der daarin opgenoemde verschijnselen, legde hij
het meeste gewicht op de verlamming der achterkaalc, welk
verschijnsel hem, niettegenstaande de hond genas, aanleiding
gaf het geval voor stille dolheid te houden.

Het geschiedt inderdaad meermalen, dat bij honden en katten
verschijnselen zijn waar te nemen, waarvan het meest karak-
teristieke is de achterkaaks-paralyse, waardoor het zeer moeilijk
is te zeggen, of men al dan niet met rabiës te doen heeft.

In de policliniek der veeartsenijschool alhier heeft men in
de laatste vier jaren drie gevallen waargenomen, welke een
ziektebeeld gaven, dat aan hondsdolheid kon doen denken.

lste Geval.

Een vrij groote hond werd den 16den Mei ter behandeling
aangeboden. Uit de anamnese bleek, dat de hond wel eetlust
had, doch het voedsel moeilijk kon opnemen en doorslikken.
Dit stond blijkbaar in verband met het afhangen der achter-
kaak, sedert den vorigen dag door den eigenaar opgemerkt.

Het onderzoek van mond- en keelholte naar een vreemd
voorwerp was negatief, evenals dat naar een fractuur of een
luxatie der achterkaak. Zekerheidshalve werd patiënt onder
gebracht in den stal, waar gewoonlyk honden, verdacht van
hondsdolheid, worden verpleegd.

Het dier werd nauwkeurig geobserveerd en na enkele dagen
zag men reeds dat patiënt vloeibaar voedsel tot zich kon
nemen en doorslikken. De defaecatie was normaal. De hond
bleef vroolijk en blafte gewoon. In dezen toestand kwam in

-ocr page 206-

de eerste vijf dagen geenerlei verandering, waardoor niet
meer aan rabiës gedacht werd, maar aan een paralyse der
achterkaak, door aandoening van den nervus trigeminus. De
prognose moest dubieus worden gesteld, omdat niet kon worden
nagegaan, wat aan de trigeminus-paralyse te gronde lag.
Eenmaal rabiës uitgesloten zijnde, kon aan een therapie worden
gedacht. Deze bestond in frictiës van de achterkaak met een
vluchtig liniment en in hypodermatische injcctiën van veratrine
nabij het kaakgewricht.

Deze behandeling bleek weldra het gewenschte resultaat
op te leveren. De hond kon langzamerhand de achterkaak
meer bewegen en spoedig ook sluiten. Die toestand bleef zóó
vooruitgaan, dat den 26sten Mei het dier behoorlijk zijn voedsel
kon opnemen. De eigenaar, die zijn hond gaarne terug wilde
hebben, kreeg vergunning hem mede te nemen, met aan-
wijzing, hoe hij thuis behandeld moest worden. In het begin
van Juni vernam men, dat de hond volkomen hersteld was.

2de Geval.

Een gele teef werd den lsten Mei 1889 in behandeling ge-
geven. De eigenares deelde mede, dat het hondje bezig was
geweest een groot been te begraven. Kort daarna had zij
gezien, dat het dier een dikke lip had. Dit laatste nu bleek
bij onderzoek niets anders te zijn dan een afhangende achter-
kaak. Ook hier was in de mond- of keelholte geen corpus
alienum te vinden, evenmin eenige abnormaliteit aan het
kaakgewricht. Het hondje was overigens vrij opgewekt en
opmerkzaam voor de omgeving, hetgeen tegen rabiës pleitte,
zoodat buiten twijfel een paralyse van den nervus trigeminus
de oorzaak van het lijden moest zijn. Yoorzichtigheidshalve
werd patiënte in den stal voor verdachte honden opgenomen.

In het ziektebeeld kwam in de eerstvolgende dagen weinig
verandering. De achterkaak bleef geparalyseerd, zoodat de
opneming van voedsel, zelfs in vloeibaren staat, zeer slecht
ging.

De therapie was ook hier niets anders dan het inwrijven der

-ocr page 207-

kaak met spiritus camplioratus en het subcutaan injiciëeren
van veratrine nabij het kaakgewricht.

Enkele dagen na de opneming bleek het linkeroog aan een
hevige keratitis te lijden, welke met de trigeminus-paralyse
in verband scheen te staaft. Onmiddelijk werd, door het
appliceeren von een bekleede muilkorf, getracht het rechteroog
voor mogelijke laesiën te beschutten. Dit mocht echter niet
veel baten, want reeds den volgenden dag zag men, dat ook
dit oog lijdende was. Ondanks het instilleeren van atropine
kon een perforatie der cornea met consecutieve prolapsus
iridis niet worden voorkomen.

De eigenares liet, niettegenstaande het hevig ooglijden,
dat nagenoeg blindheid ten gevolge had, patiënte afhalen.
Later ontving men het bericht, dat de paralyse der achterkaak
geheel genezen was, maar dat het hondje wegens blindheid
door verdrinking om het leven was gebracht.

3de Geval.

Een kat werd den 20sten Mei 1889 ter behandeling aange-
boden met de mededeeling, dat het dier buitengewoon lusteloos
was, treurig in elkaar zat en hoegenaamd niets wilde eten.
Een nader onderzoek bracht aan het licht, dat de achterkaak
sterk afhing, waarvoor geene oorzaak te vinden was. Yan
corpora aliena, fractura of luxatie was geen sprake, zoodat ook
hier het lijden moest worden toegeschreven aan een verlamming
van den nervus trigeminus.

De kat werd gedurende enkele dagen nauwkeurig waarge-
nomen, waarbij geen enkel ander verschijnsel bespeurd werd,
dat aan rabiës deed denken. Daarom bestond er geen bezwaar,
patiënte aan de eigenares, die sterk naar het beestje verlangde,
mede te geven, te minder, daar vloeibaar voedsel behoorlijk
opgenomen kon worden.

De kat is later niet meer in de cliniek gezien, zoodat van
het verder beloop en den afloop dezer trigeminus-paralyse
niets kan worden medegedeeld.

Het is echter zeer waarschijnlijk, dat het dier volkomen

-ocr page 208-

genezen is. In hoofdzaak bieden deze drie gevallen weinig
verschil aan met dat van ïïendrickx. De oorzaak van deze
trigeminusverlamming zal wel gezeteld zijn in het centraal-
zenuwstelsel.

Todera, Magendie, Claude-Bernard en Longet hebben, om
de functiën van den trigeminus te leeren kennen, physiolo-
gische proeven genomen.

Zoo prikkelde o. a. Longet bij paarden en honden, nadat
de hersenen waren weggenomen, den motorischen tak, vóór
het ganglion Gasseri en zag toen duidelijk beweging van de
achterkaak. Sneedt hij daarentegen de stam van den n. trige-
minus door, dan trad volkomen paralyse van de achterkaak
op en tevens anaesthesie van die deelen, welke door den
oogtak geinnerveerd worden. Op grond van deze proeven\'is
het dan ook waarschijnlijk, dat deze drie gevallen op rekening
komen van intracranieele stoornissen.

Bij den mensch wordt het zeer in twijfel getrokken of een
laesie van de periferische takken een verlamming van het
5ac paar hersenzenuwen ten gevolge kan hebben. Men schrijft
die dan ook meestal toe aan intracranieele processen. Yan tijd
tot tijd zag men de verlamming als medesymptoom bij aan-
doeningen der pons en der medulla oblongata en zelfs in enkele
gevallen bij progressieve atrophische bulbairparalyse (paralysis
glossa-labio-pharyngea) optreden. De vraag of soms ook een
tumor de oorzaak der verlamming kan geweest zijn, door com-
primatie van den stam, het ganglion Gasseri of van een der
takken, kan niet bevestigend beantwoord worden, omdat bij
al deze gevallen zoo spoedig genezing is verkregen, die bij
het bestaan van een tumor wel uitgebleven zou zijn.

Utrecht, Juli 1889.

-ocr page 209-

ACID. CARBOLIC. PUR. ALS PROPHYLACTICUM
BIJ EMPHYSEMA CONTAGIOSUM
(antwoord)

dook

D, SCHTJBINK

In dit tijdschrift (20 April 1889) een pleit gelezen hebbende
voor de werkzaamheid van bovengenoemd middel als voorbe-
hoedmiddel tegen houtvuur, meen ik geheel overeenkomstig
den wensch van collega van Hinsberg te handelen, wanneer ik
de resultaten mededeel, door mij verkregen met de toediening
van acid. carbolic. pur. bij kalveren, levende in een koppel,
waar reeds het vuur zich had vertoond; resultaten, die mij
het recht geven in hooge mate te twijfelen aan de valsche
waarheid van het: „post hoe ergo propter hoe."

Ook hier is het de gewoonte, zoodra zich een geval van
houtvuur heeft voorgedaan, onmiddellijk het volle vertrouwen
te schenken aan het z.g. voorbehoedmiddel, een groote flesch
met een solutie van acidum carbolicum purum.

Talrijke malen, ja zelfs de meeste, smaakte men daardoor
de grootste zelfvoldoening; het vuur bleef weg, en ik heb mij
daarom wel eens afgevraagd zou ook zonder het middel de
ziekte niet slechts één offer geeischt hebben P Dikwerf toch
kan men opmerken hoe door een enkele greep slechts tusschen
de vele kalveren de begeerte van cle ziekte bevredigd wordt
ook zonder het veto van den veearts.

Al kon ik ook niet dadelijk een antwoord geven op de
aan mij zelf gestelde vraag, de natuur gaf me een wenk, die
indirect mij tot het antwoord brengen moest.

Ik diende n.1. in Juni 1888 als gewoonlijk in een ziekte-
geval gedurende 2 dagen, 2maal daags, 5 gram acid. carbol,
pur. toe; niettegenstaande sterft 8 dagen later No. 2, en
weken na dato No. 3.

Nadien is mijn vertrouwen in de prophylactische werking

-ocr page 210-

van genoemd middel zeer geschokt; mocht men mij willen
tegenwerpen, dat de twijfel ongegrond is, het ware te wenschen
dat
onomstootelijke bewijzen voor de krachtdadigheid mijn toch
reeds zwak tegenbewijs geheel ontzenuwen.

Ik maak hier tegelijkertijd van de gelegenheid gebruik om
te wijzen op hetgeen mij voorgekomen is op een boerderij, waar
ik gedurende 3 jaar de kalveren heb ingeënt, nadat onafge-
broken jaarlijks het houtvuur daar te plaatse had rondge-
dwaald, nd. plotselinge stilstand der ziekte, uitgenomen 1 geval,
voorkomende in een koppel van 6 kalveren,
die ik niet had
ingeënt
(pag. 107, 20 April \'88); hier komt reeds een omstan-
digheid bij, waardoor dit bewijs van prophylactische werking
meer kracht verkrijgt, wilde men buiten rekening laten, wat
ons van uit het buitenland wordt bericht.

Jammer slechts, dat zoo menige landbouwer in dat opzicht
anti-vaccineman is; moge hij in de toekomst met meerder
vertrouwen bezield zijn!

Laag Keppel, 10 Mei 1889.

URETHROTOMIE

UOOIt

W. S. STÜVEN.

Hoewel ziekten bij den hond uit den aard der zaak weinig
beschreven worden in ons tijdschrift, zoo kan ik toch niet
nalaten het volgende ziekteverslag van een hond, lijdende aan
urinesteenen, te vermelden.

Den 10en Maart van dit jaar werd ik ontboden bij een
schoonen Dalmatiner reu , oud 5 jaar, van den Heer Z. met
verzoek de patiënt zoo mogelijk te genezen van een urine
lozingsbezwaar, waaraan hij sedert eenigen tijd leed.

Reeds voor drie weken had de hond blijkbaar bemoeielijkte
urinelozing gehad, doch plotseling was de urine weer in nor-

-ocr page 211-

male hoeveelheid en perioden en ook zonder eenige moeite
verschenen.

Sedert 5 dagen was die kleine boodschap weer vertraagd
en van steeds frequenter wordend hevig persen op een enkel
straaltje, geworden tot voortdurend droppelsgewijs uitvloeien
van urine, zonder dat de wil hierop eenigen invoed meer scheen
te kunnen uitoefenen.

Den &st(ffl Maart eindelijk en ook den daaropvolgenden dag
had de patiënt aanvallen van nausea en werd bovendien
opgemerkt dat hij steeds treuriger en ongevoeliger voor alle
uitwendige prikkels begon te worden en niets at.

Deze anamnese moest natuurlijk doen denken aan een lijden
van het urineapparaat van dien aard, dat de urine niet kon
afvloeien en dus uraemie moest ontstaan.

De toestand was dan ook den 10cn Maart zeer treurig: de
patiënt stond met krommen rug, hangenden kop en staart, de
achterbeenen een weinig uit elkaar; de huid was stroef, de haren
stonden rechtop, de blik was flauw, de neus droog en warm ,
de ademhaling en pols zeldzaam, de buik opgetrokken, de
defaecatie gestoord, de temperatuur iets te laag, alle ver-
schijnselen, welke geresumeerd, het duidelijk beeld van urae-
mie gaven.

Bij het rectaal onderzoek was van eenige verandering in 01
om de urethra niets te bespeuren; de blaas was, door de grootte
van den hond, niet voelbaar.

Bij het daarop ingesteld urethraal onderzoek met een
catheter van 1 m.M. diameter stootte men evenwel, na p. m.
9 c.M. diep te zijn doorgedrongen, op een steenhard, onmogelijk
dieper te drijven voorwerp, dat, met \'t oog op de hardheid,
zeer waarschijnlijk een urinesteen was, die blijkens de zitplaats
niet anders dan operatief was te verwijderen, aangezien hij
nog vóór de vleugelvormige uitbreidingen van het os penis zat.

Na het voor en tegen hieromtrent te hebben overwogen
werd de patiënt den llen Maart subcutaan geinjiceerd met
0,1 gram acetas morphini, opgelost in 3 g. aq. destill.; een

-ocr page 212-

kwartier daarna was hij in diepe narcose; deze werd gedurende
de operatie onderhouden met chloroform langs de respiratie-
organen.

Toen nu de narcose voldoende was, werd de patiënt half
op den rug gelegd, de penis zoover mogelijk uitgeschacht, de
catheter ingevoerd en op de achtervlakte, juist daar waar de
steen moest zitten, d. i. in de mediaanlijn van de huibus, een
insicie gemaakt door de mucosa van de penis, de bulbus en
ten slotte door de mucosa van de urethra op een steen, die,
met eenige moeite losgewerkt en met een pincet uitgehaald,
de grootte van een kleine grauwe erwt en de moerbezievorm
bleek te hebben.

In de meening echter dat er nu vrij baan was en de urine
wel met kracht zoude uitspuiten, had ik me deerlijk vergist;
wel kwamen er door de gemaakte opening enkele droppels,
nu de eigenlijke pisweg door de catheter was gesloten, doch
daarbij bleef het. Bij het daarna opwaarts brengen van de
catheter werd nog een steentje gevoeld en dit met het pincet
weggenomen, evenals nog vele andere; dit ging vrij ge-
makkelijk wanneer men bedenkt dat door de bijna volkomen
stase cle urethra vóór de groote steen zeer verwijd was; toch
werden bij verder inschuiven nog meer steenen waargenomen
en deze door herhaald schuiven met den vinger langs de pisweg
langzaam naar de gemaakte opening gedreven en vloeiden dan,
naar gelang hunner grootte, met de urine af of werden met het
pincet gegrepen.

Hand over hand nam nu de urinelozing toe, totdat plotseling
door het uit de blaas komen van een grootere steen, die niet
zoo vlug voortrolde, er weer stase optrad.

Door het afwisselend verticaal houden van den romp, het voort-
schuiven van steentjes, het inspuiten met lauw warm water in de
blaas en het uitpersen daarvan door op de buik te drukken,
kon eindelijk na verloop van een uur gezegd worden, dat noch
in de blaas, noch in de urethra meer steentjes zich bevonden en
werd het noodig geacht, het einde der operatie te bespoedigen.

-ocr page 213-

Aangezien het tusschen beide mucosae liggende bindAveefsel
in dien tijd wat gezwollen was, gelukte het niet een hechting
te leggen in de urethraal-opening en zou het later ook moeilijk
zijn deze suturen weer weg te nemen,

Een hechting in de mucosa van de penis zou tengevolge
kunnen hebben dat de urine in de bulbus en het omliggende
bindweefsel kwam en daaruit zou licht uraemie of een phleg-
moon kunnen geboren worden, redenen waarom het beter was
het herstel der wond geheel aan de natuur over te laten; ter
bevordering van het herstel en ter voorkoming van contra-
indicaties werd toch een catheter in de urethra gelaten, een
weinig olie in het praeputium gedaan en toen de patiënt
rustig neergelegd ten einde hem de gelegenheid tot ontwaken
te geven.

Hoewel de geopereerde streek zeer vaatrijk is, had de
patiënt toch weinig gebloed, vooreerst omdat de wond niet
groot (1 c.M.) geworden en het erectiele weefsel tengevolge der
narcose zeer laks gebleven was.

Na een kwartier te hebben gelegen, keerde de patiënt lang-
zaam tot de buitenwereld terug, gevoelde dat er iets van belang
gebeurd was en likte al spoedig de catheter uit de urethra;
dien dag gebruikte de patiënt niets, den volgenden dag een
weinig vleesch en veel water; van toen af nam de voedsel
opname toe. De urine vloeide nu niet meer af doch werd
2maal daags afgetapt, totdat patiënt den derden dag uit eigen
beweging op natuurlijke wijze urineerde : dit scheen evenwel te
veel te irriteeren, althans na afloop kwam er een kleine hoe-
veelheid bloed, zeer waarschijnlijk door vermeerderde bloeds-
toevoer, uit de granulaties der wond.

Inmiddels was, niettegenstaande de 1 % sulph. zinci injectie,
de geheele schaamstreek erg gezwollen, welke zwelling den
5en dag weer verdwenen was; ook hield toen het nabloeden
op en was den 25stm Maart de patiënt, voor \'t uitwendige, geheel
hersteld; met een zwakkere solutie werd voortgegaan om
het slijmvlies tot \'t normale terug te brengen en den 25sten

-ocr page 214-

t

Maart was ook inwendig alles genezen, d. w. z. van een wond
of hyperaemie was niets meer te bespeuren. Op dit oogenblik
is nog alles normaal en ook is, wat men licht vermoeden zou,
geen strictuur opgetreden.

Nog wensch ik te vermelden dat het aantal steenen, in
grootte afwisselende van een milium tot een kleine groene erwt,
waaronder die groote met den moerbezievorm, p. m. 300 bedroeg;
bijna alle waren kogelrond, sommige eivormig, hun kleurwas
geel en de substantie waaruit zij waren opgebouwd was oxaal-
zure kalk, een stof waaruit urinesteenen van earni- en omnivoren
gewoonlijk bestaan.

12 Mei 1889. _

EENE CASUÏSTISCHE BIJDRAGE TOT DE DIFFEREN-
TIËELDIAGNOSTIEK VAN LUMBAGO,

DOOR

J. <0. VAN DER SIjOOTEN.

Den 26sten Maart 1889 werd mijne hulp ingeroepen voor een
leeuwhondje, dat eene week te voren geschoren was en sedert
dien tijd bij elke beweging pijn te kennen gaf. Soms was
deze zóó hevig, dat het dier geruimen tijd achter elkander
bleef huilen. Eetlust en defaecatie waren, volgens mededee-
ling van den verzorger, normaal; buiten de aanvallen van pijn
scheen het dier volkomen gezond.

Daar ik spierrheumatismus vermoedde, beproefde ik eerst
passieve bewegingen van den hals en de extremiteiten, die
echter zonder reactie konden plaats vinden. Een locaal onder-
zoek van de lenden en van het kruis, vooral in den omtrek van
den staartwortel, had echter een zoodanig verzet en geschreeuw
ten gevolge, dat de eigenares mij verzocht mijne pogingen tot
een juiste diagnose niet langer voort te zetten.

Ik voldeed hieraan, en te gereeder, wijl ik stellig meende

-ocr page 215-

met myositis rheumatica acuta te doen te hebben. In over-
eenstemming hiermede werd voorgeschreven: salicylas sodae
voor inwendig gebruik, en een vluchtig, prikkelend liniment
voor kruis en lenden; bovendien recommandeerde ik om lauw
warm voedsel te verstrekken en te waken tegen het vatten
van koude.

Den 29sts" Maart was ik niet weinig verwonderd patiënt nog
in denzelfden toestand aan te treffen. Een nauwkeuriger
onderzoek diende nu te worden ingesteld, ondanks de tegen-
stribbelingen van de eigenares. Ik exploreerde het rectum
en nauwelijks was de wijsvinger te halver lengte ingebracht
of deze stuitte op een vast voorwerp, dat wel te bewegen was,
maar toch eenigszins vastzat. Na eenige pogingen gelukte
het mij drie scherpe stukjes been, welke dwars in het rectaal
slijmvlies waren gedrongen, te verwijderen. De pijnlijkheid
was hierna verminderd, doch nog niet geheel verdwenen. Ik
raadde aan met het wrijven van kruis en lenden voort te
gaan; hiermede kon, naar mijne meening, toch nooit kwaad
worden bedreven.

Den 5den April bezocht ik patiënt nogmaals; men was met
smeren geëindigd, omdat zich boven den staartwortel eene
zwelling had ontwikkeld, die vreeselijk pijnlijk was. Ik ver-
moedde de aanwezigheid van een corpus alienum en liet den
hond aan mijn huis brengen, ten einde een rustig en nauw-
keurig onderzoek te kunnen bewerkstelligen. Op het midden
der zwelling werd thans eene kleine incisie gemaakt, waarna
ik trachtte het vreemde voorwerp met het pincet te pakken.
Dit mocht mij echter niet gelukken, zoodat ik verplicht was
de wond iets grooter en dieper te maken. Eindelijk kreeg ik
iets te pakken, en tot mijne verwondering was het een flinke
ongeschonden naainaald; van een abces was niets te bespeuren.

De wond werd met carbol gereinigd, daarna met jodoform
behandeld, en vervolgens met catgut gehecht; zij genas per
primam. Sedert de verwijdering der naald was het dier vol-
komen gezond. Zonder twijfel was deze ingeslikt en heeft

-ocr page 216-

zij op zekere hoogte den digestietractus, door perforatie, ver-
laten. Waar dit is geschied, en welken weg de naald verder
door het lichaam heeft afgelegd, moet steeds een raadsel
blijven. Opmerkelijk is echter, dat zij geenerlei stoornis heeft
teweeggebracht, vóór zij vrij dicht onder de huid was gekomen.

Dat de naald op de laatste plaats niet tot ettering aanleiding
had gegeven, kan te wijten zijn: 1° aan de omstandigheid,
dat zij de huid nog niet, zij het ook voor een oogenblik, had
geperforeerd, en dus geen micro-organismen konden zijn toe-
getreden, en 2° daaraan, dat de hond in het algemeen niet
tot ettering gedisponeerd is, zooals bijv. het paard en ook
het rund.
\'s Grravenhage, 18 Mei 1889.

SECTIO CAESAREA BIJ EEN HOND MET BEHOUD
YAN \'T MOEDERDIER,

door

D. KRUIJT.

Den 19dei} April 1889 werd aan collega D. A. de Jong en
mij, eene teef ter behandeling aangeboden , waarvan de eige-
naar ongeveer het volgende vertelde :

Yóór drie dagen had het dier een jong ter wereld gebracht,
was na dien tijd voortdurend blijven persen, nam geen voedsel tot
zich en gevoelde zich blijkbaar ziek. Een empiricus, die het dier
had onderzocht, vertelde dat in de baarmoeder nog een jong
aanwezig was, doch gevoelde zich niet in staat de verlossing
te termineeren en gaf den raad naar een rijks-veearts te gaan.

Bij het onderzoek bleek ons, dat zich werkelijk nog een
foetus in den uterus bevond. Het was dood en lag dwars voor
den bekkeningang. Alle pogingen om het langs den natuur-
lijken weg te verwijderen mislukten en wij besloten daarom
als laatste redmiddel de operatie te beproeven.

-ocr page 217-

Ka niet zeer gemakkelijk verkregen toestemming van den
eigenaar, werd de hond op de linkerzijde gelegd en de rechter
onderflank van haren ontdaan, schoon afgeborsteld en gewas-
schen met een 5 % creolinsolutie.

Evenwijdig aan de ribbenkraakbeenderen werd op de plaats
waar het jonge dier zich liet voelen eene snede gemaakt
van iets meer dan een hal ven decimeter; daarbij werd de
buikwand in ééne richting gekliefd tot op het peritoneum.
Nadat het buikvlies voorzichtig was geopend, werd de be-
vruchte hoorn met den vinger te voorschijn gehaald.

Hierbij kwam een darmlis naar buiten, die onmiddellijk
werd teruggebracht in den buik; een gedeelte van \'t groote
net, dat mede prolab eer de, bleef in de wond liggen.

Door middel van twee door den uteruswand gestoken draden,
waarvan één tevens door het foetus ging, werd de zwangere
horen buiten de wond gehaald, en geopend door een incisie
van ± \'/a d. M. lengte. Het foetus werd thans met de na-
geboorte naar buiten gebracht.

Hiermede was de operatie afgeloopen en moest worden over-
gegaan tot sluiting der wond. Na den uterus goed te hebben
gereinigd met een 2 °l0 creolinoplossing, werd de gemaakte
opening gehecht met 3 zijden draden, waarvan de uiteinden
in de buikwond bleven liggen.

Na het geprolabeerde net te hebben afgeknipt, werd de
buikwond gesloten door 5 knoophechtingen.

Nogmaals werd nu de huid met een 5 °/o creolinsolutie ge-
reinigd, drooggemaakt en daarna een verband met jodoform
en sublimaatwater geappliceerd.

Na 3 dagen werd het verband afgenomen; nu kon worden
geconstateerd, dat de randen der uteruswond zich hadden
vastgehecht aan die der buikwond, zoodat een 1 °/0 boorzuur-
solutie, in de vagina ingespoten, in de rechterflank te voor-
schijn kwam en omgekeerd, zonder dat eenige communicatie
was te ontdekken tusschen den nieuw gevormden gang en de
buikholte.

-ocr page 218-

De verdere behandeling bestond in \'t toedienen yan decoct.
cortic. chinae en het om de 2 a 3 dagen vernieuwen van \'t
verband.

Hoewel de behandeling, vooral ook wat antisepsis betreft,
wel eens te wenschen overliet, steeg de thermometer niet
hooger dan 39°.6 C. Zeer spoedig begon patiënt wat voedsel
te gebruiken (bouillon, melk, vleesch) en den l3ten Mei kon ik
het dier hersteld verklaren.

Wij wenschen nog hieraan toe te voegen, dat de operatie
niet in narcose geschiedde en toch het dier weinig pijn verried
en blijkbaar niet leed. De geheele bewerking duurde dan
ook slechts een half uur.

Nog zijn we verplicht te verklaren dat de operatie niet lege
artis is verricht; vooral waren antiseptische precauties, zooals
die ook bij dieren in hooge mate worden vereischt, zeer on-
voldoende genomen. Toch was het succes goed. Wij meenen
daaruit te mogen besluiten dat keizersnede bij den hond,
mits met de noodige voorzorgen verricht, in vele gevallen een
gewenschten afloop voor \'t moederdier zal hebben en zeer
zeker verre te verkiezen is boven een gewelddadige extractie
van \'t foetus.

Delft, 16 Juli 1889.

CHRONISCHE CORNAGE TEN GEVOLGE VAN EENE
CYSTE VOOR DE EPIGLOTTIS,

door

J. M. VAN Mi:i WE\\n 11 JZEX.

Den Ssteu Juni 1889 werd eene 6-jarige merrie aan de hand
naar de policliniek aan \'s Rijks Veeartsenijschool geleid, ten
einde haar te vertoonen wegens een legger, waarvoor zij reeds
eenigen tijd in behandeling was. Even na het verlaten van
den stal stapt het paard in een goot, schijnbaar zonder be-

-ocr page 219-

teekenis, doch daarna loopt het kreupel aan het rechter voor-
been. De kreupelheid neemt weldra in hevigheid toe, zoodat
het dier met moeite de school, nauwelijks 5 minuten van den
stal verwijderd, bereikt. Het bleek, dat eene paralyse van
den nervus radialis aanwezig was en dus ook van de spieren,
hierdoor geïnnerveerd; telkens wanneer het dier wilde steunen,
bogen koot- en kniegewricht sterk naar voren, knikte het
been dus samen. Met zonder inspanning werd het paard in
een box der veeartsenijschool gebracht.

Hoewel eene dergelijke paralyse in den regel gunstig mag
worden beoordeeld, scheen deze reeds in den aanvang daarop
eene uitzondering te zullen maken. Het paard kon of wilde
volstrekt niet staan, zelfs niet door een broek ondersteund;
het lag onrustig, zweette veel, lag zich, ondanks alle voor-
zorgen door, at weinig, kreeg eene verhoogde temperatuur
en weldra bestond op zeer vele plaatsen decubitaalgangreen.

Reeds den 15do" Juni wilde de eigenaar — een medicus —
het lijden niet langer aanzien; hij liet het paard door openen
der carotis afmaken en gaf het aan een vilder ten geschenke,
op voorwaarde, dat het vleesch enkel als hondenvoeder zou
worden gebezigd.

Bedoelde vilder bood ten zijnent welwillend gelegenheid
tot sectie aan. Ik maakte daarvan gaarne gebruik, te meer
daar genoemd paard een cornard was. De eigenaar had dit
vrij spoedig opgemerkt, nadat hij het — vóór l\'/2 jaar —
had gekocht; het dier had er echter, volgens hem, voor het
rijtuig volstrekt geen last van. Mij was evenwel enkele
maanden vroeger (toen het paard wegens een ander lijden
aan \'sRijks Veeartsenijschool in behandeling was) gebleken,
dat de symptomen van piepende dampigheid zich met hevig-
heid openbaarden, zoodra het paard onder den man gereden
werd, en dan sterk bij toomde.

Het onderzoek bepaalde zich dus geenszins tot den nervus
radialis, doch betrof ook de larynx. De nasporingen omtrent
de oorzaak der paralysis van genoemde zenuw bleven zonder

-ocr page 220-

resultaat. Met het bloote oog was nergens eenige laesie te
ontdekken, en ook het microscopisch onderzoek der zenuw was
volkomen negatief. Dit was trouwens slechts eene bevestiging
van de diagnose intra vitam.

De moeite werd evenwel ruimschoots beloond door de
pathologische veranderingen, welke de larynx te aanschouwen
gaf. Onmiddellijk viel het oog op eene zwelling vóór de basis
der epiglottis, welke iets grooter was dan een duivenei.
De mucosa der pharynx daar ter plaatse was, vooral aan de
rechterzijde, chronisch ontstoken, door bindweefselnieuwvorming
verdikt en harder geworden, terwijl de slijmklieren gezwollen
en duidelijker zichtbaar waren.

De spieren van de rechterzijde der pharynx, speciaal de
musculi chondro- en laryngo-pharyngeus waren atrophisch en
vettig gedegenereerd, terwijl de spieren der larynx volkomen
normaal waren.

De stemspleet bleek niet scheef te zijn, zooals meestal bij
cornage het geval is; beide stembanden waren even sterk ge-
spannen. Aan de beide nervi recurrentes was niets abnormaals
waar te nemen.

De verhevenheid, die zich tusschen de basis der epiglottis
en den adamsappel bevond, bleek eene cyste te zijn, gelegen
onder de verdikte mucosa. De inhoud daarvan bestond uit
eene slijmige, gele, opaliseerende, eenigszins ingedikte vloeistof.

Het was aan geen twijfel onderhevig, dat deze cyste de
oorzaak der ademhalingstoornis was geweest.

Zij was niet groot genoeg om de epiglottis, bij de gewone
houding van het hoofd, in hare beweging te belemmeren;
zoodra het paard echter sterk bijtoomde, vernauwde zij de
bovenste opening der larynx en had aldus bij de respiratie
het giemende geluid tengevolge, dat tot de clinische diagnose:
„piepende dampigheid", aanleiding gaf.

Utrecht, 2 Juli 1889.

-ocr page 221-

KOKTE MEDEDEELINGrEN.

de derde vee artsenijkundige hoogeschool
in duitschland.

Volgens de Berliner thierdrztliche Wochenschrift van 20 Juni
1889 is ook de veeartsenijschool te Dresden tot veeartsenijkundige
hoogeschool verheven. Of daarmede tevens een afwisselend
rectoraat en gelijke rechten van het geheele collegium gepaard
zullen gaan, overeenkomstig de organisatie eener hoogschool, is
nog niet bekend.

In elk geval is men met de wijziging zeer ingenomen, te meer
daar een desbetreffend verzoek van het leeraren-collegium nog
voor korten tijd van de hand was gewezen. Het schijnt dat
eene petitie der leerlingen thans tot het gewenschte resultaat
heeft geleid; in hoofdzaak is dit echter stellig te danken aan
het 800-jarig Wettiner jubileum.

De redactie van de Wochenschrift drukt de hoop uit, dat
Wurtemberg en Beieren spoedig het voorbeeld zullen volgen.
In Wurtemberg zou dit kunnen geschieden bij het aanstaand
regeerings-jubileum van den koning, en in Beieren bij gelegen-
heid van het 100-jarig jubileum der veeartsenijschool, dat in 1890
zal worden gevierd.

22 Juni 1889. W. C. Schimmel.

vloeistof om reeds in ontbinding verkeerende lijken
ter obductie geschikt te maken.

Dr. Lenfen Kreiswundartzt te K\'óln a/Rh. geeft hierover in
het
Naturwissensch. Wochenschrift 1889 n". 20 het volgende
voorschrift:

Jod. 3.

TAtXhylaether. 250.

Alc. absolut. 25.

Ac. sulphuric, (depurat) 12.

-ocr page 222-

De met deze vloeistof bevochtigde lijkendeelen worden bijna
onmiddellijk reukeloos en de weeke massa\'s worden vast, wijl het
zwavelzuur zich van het water meester maakt evenals van de
alkalische ontledingsproducten.

Dr. Leuffen geeft ook nog het volgende voorschrift voor
een op spuitingsvloeistof tegen bederf.

Acid. arcenicos. 20.

Merc. subl. corros. 30 (sive M. subl. corr. 20 en chl. amm. 20).

Ac. carbolic. 160.

Solve in

Spirit, vini 200.

admisce.

Aqua destill.. 3200.

Filtra. v. d. H.

NECROLOGIE.

Den isten Mei overleed na een langdurig lijden de leerling
van het 4de studiejaar aan \'s Rijks veeartsenijschool J. D.
Ruijssenaers.

Te Apeldoorn overleed den 7den Mei in den ouderdom van
77 jaren de oud-veearts J. A. Hinze die den 2 7sten Juli 1833
reeds het diploma van veearts ontving.

Den 8sten Juni overleed te Horst de Heer J. E. A. Houben,
veearts te Oosterhout, die in 1867 tot veearts werd bevorderd;
den
3ten Augustus de Heer G. W. V. Arntz, veearts te
Nijmegen, die in
1869 het diploma ontving.

Nog zijn overleden de empiristen: C. J. Kramer, te Middel-
burg en
A. Wisse, te Kruiningen.

PERSONALIA.

Tot iste keurmeester van vee en vleesch te \'s Gravenhage is
benoemd de Heer
H. vak Aken, veearts aldaar.

De navolgende veeartsen hebben zich verplaatst: D. Kruijt
van Stolwijk naar Delft; J. J. Verdenius van Borger naar
Winschoten;
H. Poot van Alphen a/d Rijn naar Noordwijk;

-ocr page 223-

G. Lubberink van de Wijk naar Staphorst. De oud-paardenarts
M.
Stoffels te Amsterdam heeft de praktijk neergelegd en zich
met ter woon gevestigd te Roermond.

Overgeplaatst de paardenartsen 2de klasse van het N. I. leger
L. J. Hoogkamer van Banjoe Biroe naar Salatiga en R. A.
Plemper van Balen
van Salatiga naar Banjoe Biroe.

Door den Heer J. Schouten is in Juni en Juli het theo-
retisch geneeskundig examen met goed gevolg afgelegd.

Bij Kon. besluit is eene commissie van deskundigen ingesteld
ter behandeling van de vraag, of het rotkreupel der schapen
als besmettelijk moet worden aangenomen, en welke maatregelen
bij het heerschen of bij het dreigen dier ziekte moeten toegepast
worden, en zijn in die commissie benoemd: tot lid en voorz.
Dr. W. P. Ruysch, adviseur voor de med. en veterin. politie
bij het depart. van binnenl. zaken, en tot leden: Dr. A. W. H.
Wirtz, directeur van \'s rijks-veeartsenijschool te Utrecht; L. F.
Janné, distr.-veearts te Roermond, J. Poels, gouvern.-keurmeester
te Rotterdam, en Th. J. Waller, lid van het hoofdbestuur der
Holl. Maatsch. van landbouw, te Anna-Paulowna.

De commissie zal hare vergaderingen houden te \'s Gravenhage.

VEEARTSENIJKUNDE STAATSTOEZICHT.

Den 17detl April zijn benoemd voor 3 jaren tot plaatsvervangers
van den districtsveearts , standplaats Arnhem , de veeartsen D.
Akkerman te Brummen en B. de Jong te Rijssen en tot plaats-
vervangers van den districtsveearts, standplaats Leeuwarden, de
veeartsen
J. M. A. Zwart te Leeuwarden en H. T. Eggink te
Beesterzwaag, gemeente Opsterland.

Den 4deri Juli is benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, standplaats Utrecht, de veearts
K. Hoefnagel te Utrecht.

STAATSEXAMEN.

Het diploma van het natuurkundig examen volgens de artt.
8, 9 en 13 der wet van den 8sten Juli 1874 (Stbl. No. 99) is

-ocr page 224-

den 6"en Juli uitgereikt aan de H.H. H. J. M. Berghuijs van
Middelburg, G.
T. Bronsdijk van Utrecht, J. du Claux van
Eikerzee, W.
F. Elsen van Velp, M. Frankenhuis van Olden-
zaal, W.
F. A. Gantvoort van Neede, G. Hannema van
Franeker,
L. R. Klinkenberg van \'s Gravenhage, F. Laméris
van Sebaldeburen, S. de Lange van Harderwijk, S. J. M.
Mogendorff van Borne, J. Sevenster van Nes, K. T. Smits
van Sliedrecht, K. van der Veen van Dokkum en U. van der
Wal
van Wijkel.

Het diploma van Veearts volgens de artt. 8 en 10 van boven-
genoemde wet is den 24sten Juli uitgereikt aan de H.H. r

P. D. Beunders van Heusden, J. H. Cramer van Stad Delden,
J. K. F.
de Does van Amsterdam, D. Hubenet van Hoogeveen,
E. F. L.
Kortman van Rotterdam, G. Muis van Mijdrecht,
J. M.
van Nieuwenhuyzen van Steenbergen, P. P. van der Poel
van Nieuwenhoorn, C. A. Rotscheid van Delfshaven, B. Sikkema,
van Wirdum, V. van der Sluis van Wijnjeterp, B. Tacoma van
Pingjum, A.
de Vletter van Gouda, H. Wolters van Gaselte-
nijerveen.

RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij het 40-jarig jubileum van Z. M. den Koning is benoemd
tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw de Directeur
van \'s Rijks-veeartsenijschool
Dr. A. W. H. Wirtz.

Bij de overgangs-examens werden 23 van de 31 leerlingen (2 na-
men aan het examen geen deel) van het iste tot het 2(le studiejaar
en 16 van de 21 van het 3de tot het 4(le studiejaar toegelaten.

Aan het admissie-examen namen 38 candidaten deel waarvan
hebben voldaan de
H.H.:

L. E. Goester van Wijk bij Duurstede, E. C. Koens van
Goes, J.
Wester van Nieuwolda, M. M. Lucieer van Groede,
H. M. de la Vieter van \'s Gravenhage, J. Hellemans van
Rotterdam, W.
van Burg van Jelsum, A. A. Overbeek van
Winterswijk, S.
Heimans van Groenlo, J. A. de Graaff van
Middelburg, D.
Groen van Hellevoetsluis, J. M. Fillikes van
Berkel er Rodenrijs.

-ocr page 225-

De leerling van het 2de studiejaar W. van den Eijkel heeft
zijne studie aan de school gestaakt.

STAATSBLAD Nö. 71. BESLUIT van den 26sten Mei
1889, tot wijziging van het Reglement voor \'s Rijks
Veeartsenijschool, vastgesteld bij het Koninklijk besluit
van
2 September (Staatstblad n°. 125)

Wij WILLEM III enz.

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:

Art. 1. In het derde lid van Artikel 22 van het Reglement
voor \'s Rijks-Veeartsenijschool wordt voor
„f 200" gelezen „ƒ350".

Art. 2. In het tweede lid van art. 23 van genoemd reglement
wordt voor „ƒ50" gelezen „ƒ100".

Art. 3. In art. 26, sub b van genoemd reglement wordt ge-
lezen ;

„b. betale voor het onderwijs in de kennis van den hoef en
het hoefbeslag per halfjarigen cursus ƒ5 en voor een der overige
vakken, bedoeld bij art. 37, per halfjarigen cursus ƒ 15, te vol-
doen op den dag dat hij het onderwijs begint bij te wonen."

Art. 4. In het eerste lid van art. 31 van genoemd reglement
wordt voor „Mei" gelezen „Juli" en wordt voor „1 Juni" ge-
lezen „20 Juli".

Art. 5. In art. 37 van genoemd reglement worden de vol-
gende wijzigingen gebracht:

a. onder de vakken van theoretisch onderwijs gedurende den
zomercursus voor het eerste studiejaar wordt voor „natuur-
lijke geschiedenis, extérieur en raskennis der huisdieren" gelezen
„natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zooge-
naamd extérieur) en raskennis der huisdieren"
en aan de daar
genoemde vakken wordt toegevoegd „
ontleedkunde\'.

b. aan de vakken van theoretisch onderwijs gedurende den
wintercursus voor het tweede studiejaar wordt toegevoegd:
„artsenijmengkunde"; en aan de vakken van theoretisch onderwijs
gedurende den zomercursus voor datzelfde studiejaar worden
toegevoegd „
ontleedkunde en artsenijmengkunde\'1-,

c. aan de vakken van practisch onderwijs gedurende den

-ocr page 226-

wintercursus voor het derde studiejaar wordt toegevoegd
„artsenijmengkunde

d. aan de vakken van theoretisch onderwijs gedurende den
wintercursus voor het Tierde studiejaar wordt toegevoegd
heelkunde;"

aan de vakken van theoritisch onderwijs gedurende den
zomercursus voor datzelfde studiejaar wordt toegevoegd „geschie-
denis der epizootische ziekten
5"

aan de vakken van practisch onderwijs gedurende den zomer-
cursus
voor datzelfde studiejaar wordt toegevoegd artsenijmeng-
kunde."

Art. 6. Op hen, die tijdens het in werking treden van Ons
tegenwoordig besluit als leerling of toehoorder aan \'s Rijks Vee-
artsenijschool zijn toegelaten, blijven de artt. 22, 23, en 26,
en op het onderwijs in het schooljaar 1888—1889 art. 37 van
het reglement, zooals die artikelen luiden volgens Ons besluit van
2 September 1874 (
Staatsblad N°. 125), van toepassing. Voor
hen die tot de lessen in het schooljaar 1889—1890 als leerling
worden toegelaten, worden de jaarlijksche bijdragen, vastgesteld
bij artt. 1 en 2 van Ons tegenwoordig besluit, respectievelijk
bepaald op ƒ 275 en
f 75.

Art. 7. Ons tegenwoordig besluit treedt in werking op den
vijfden dag na dien der dagteekening van het
Staatsblad en
van de
Staatscourant waarin het geplaatst is.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de
uitvoering van dit besluit, dat in het
Staatsblad en gelijktijdig
in de
Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift
zal worden gezonden aan den Raad van State.

Het Loo den 263ten Mei 1889. WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,
M a c k a y,

Uitgegeven den negen en twintig sten Mei 1889«
De Minister van Justitie,
Ruijs van Beerenbroek.