-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

voor

VEEARTSENIJKUNDE H WIELT,

uitgegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

onder redactie van :

VAI KSVKIJl, Dr. L. J. ÏAI «ER HAI1IT,

aar aan \'s Rijks Veeartsenijschool. Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

J. II. II. ]!HOlIBIS,

Paardenarts ie klasse.

ZEYENÏIENDEJQEEL,

BIBLIOTHEEK
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT

utrecht,

J. L. BEIJERS.
1890.

-ocr page 2-

Gedrukt bij G, J. Thieme , te Arnhem.

-ocr page 3-

INHOUD YAH HET ZEYENTIREDE DEEL,

Veeartsenijkunde,

Blaclz.
1

Acute miltzwelling, door H. J. H. Stempel ....
Eene verloskundige tang, door H. van der Linden. (Met plaat) 3
Vergroeiing van het ostium externum bij eene vaars, door

D. .........................10

Abortus tengevolge van trauma, met complicaties, door

T. A. L. Beel.............. 12

Bijdrage tot de kennis der werking van creoline, door T. A.

L. .....................18

Bijdrage tot de diagnostiek van kreupelheden, door T. A. L.

Beel..................22

Benige gevallen van koliek bij het paard door textuurver-

^ andering, door H. J. Cramer.........• 24

Kalfziekte, door F. W. van Dulm . ........2j

Be beteekenis der bacteriologische onderzoekingsmethoden,
voor de praktijk der Geneeskunst en Veeartsenijkunst, door

M. Straub . Officier van gezondheid 2e ........123

Winterbeslag, door J. L. G. Cayaux. (Met plaat.) . • • 136
Hydrochloras cocaïni in de vétérinaire chirurgie toegepast,

door V. J. J. van Hinsbergh.........141

Bijdrage tot de diagnostiek van abnormale kiezen en de ver-
wildering van de zesde kies bij het paard, door W. J.

Stüven. (Met plaat)..............145

Extra uterine zwangerschap bij een varken, door T. A. L.

Beel. (Met plaat) . . ......., .... 147

Behandeling van miltvuur, door denzelfden ...••• 149
Verslag van de keuring van vee en vleesch in de gemeente

Utrecht, gedurende het jaar 1889, door K. Hoepnagel . 151
Mededeelingen uit het physiologisch-pathologisch Laborato-
rium van \'s Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht, door J. K.

de Does.....\'...........t56

Oprispen van gassen uit maag en darmkanaal bij een paard,

door H. Wolters . . ............161

Over ontaarding van periphere zenuwen bij dieren, door dr.

H J. Hamburger..............

Tabes dorsalis bij een hond; door denzelfden . ... 193
Krop-operatie bij duiven, door K. Büchli 163

Mededeelingen uit de praktijk, door v. ........i64

Castratie, door C. Mazure en A. L. J. Goethols .... 197
Carbol (?) vergiftiging bij het rund, door T. A. L Beel . 200
Verslagen omtrent de keuring van vee en vleesch aan het

Abattoir te Amsterdam, door D v. d. Sluis . ... 203
Mededeelingen uit de practijk, door T. A. L.
Beel . . • 213

-ocr page 4-

INHOUD.

Korte lededeelingen.

Bladz.

Adenoom der glandula Ilarderi, door W. C. Schimmel . . 31

Extirpatio bulii, door W C. Schimmel.....

Het aantal veeartsenijkundige studenten in Duitschland

Verscheuring der aorta bij een varken.....

Vétérinaire dienst bij het leger in 1888 ......

De paardenartsen in het fransche leger ......

Hervorming van het veeartsenijkundig onderwijs in België

Het wilde paard...........

Inenting tegen boutvuur ........

Maatschappij tot bevordering\' der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1888/89 38
Overzicht van het geldelijk beheer der Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland over

het jaar 1888 . . . . \'..........41

Programma der 29e Algemeene Vergadering .... 42

Verslag der 29e Algemeene Vergadering......47

Verslag der afdeeling Noord-Brabant — Limburg der M\'i.

t. B. d. V. A. K..............60

Verslag der afdeeling Noord-Holland der M\'J. t. B d. V. A. K.

over 1887 en 1888 ......... ... 64

Verslag der afdeeling Utrecht dei- M«. t. B. d. V. A. K. 70

Ledenlijst der afdeeling Groningen........73

„ „ „ Gelderland - ......74

Naamlijst der leden van de algemeene afdeeling\'. ... 74
Het 5e Internationaal Veeartsenijkundig Congres, door

M. H. J P. Thomassen...........75

Mededeelingen van het Hoofdbestuur met 4 bijlagen . . 170
(Afd. Gelderland) Kort verslag der vergadering van 21

Januari 1890 ..................178

Notulen der 29® Algemeene Vergadering . . . . .218
Reglement van de Maatschappij te Bevordering der Vee-
artsenijkunde ........

Mededeelingen van het Hoofdbestuur

Necrologie....... ...

Personalia...........

Yeeartseiiijkixiidig Staatstoezicht . . ,

Staatsexamens.......

Rijks-Veeartsenijschool......

Boekbeoordeeling........

Lijst der Veeartsen enz.......

Errata........ • -

vi

32
34
36
98
168
186
215
244

236

.... 244
. . 96, 179, 272
97, 119, 179, 272
103, 105, 181, 273
. . . .183, 274
. . 115, 183, 275
. . . .115, 184

......253

. . . .122, 275

-ocr page 5-

ACUTE MILTZWELLING,

door

11. J. II. STEMPEL.

Eerie koe, volgens de meening van den eigenaar door
met haar weidende koeien in de sloot gestooten, bleek,
Niettegenstaande zij dadelijk op het droge werd gehaald,
toch reeds dood te zijn. De slager, die het dier afslachtte,
,Qnd eene zeer gezwollen en vergroote milt, waardoor het
vermoeden bij hem opkwam dat de koe aan miltvuur was
gestorven.

Het klinische beeld der milt rechtvaardigde dit ver-
moeden.

Op de uitwendige vlakte der milt liepen van uit den hilus
drie, ongeveer een halve centimeter buiten de oppervlakte
uitstekende, een pink dikke vaten. Bij het doorsnijden vloeide
pulpe overvloedig uit; zij was niet teerachtig en kleverig
maar dun en bleef niet aan het mes hangen. Het mikros-
kopisch onderzoek naar miltvuur bacillen had een negatief
resultaat.

i longen, sterk luchthoudend, waren bleek van kleur en
\' evatten weinig bloed. Bij het doorsnijden ontsnapte de daarin
aanwezige lucht en vielen zij in elkander. Enkele kleinere
luchtpijptakken en bronchiën waren verstopt met modder, hier
611 ^aar met fijne groene deelen van waterplanten vermengd.

Het hart, dat reeds geducht met het mes van den slager
bad kennisgemaakt, bleek in diastole te zijn blijven stil-
staan. Dikke, zwartgekleurde bloedstolsels vulden de holten.
Tegen den achterrand van de linker kamer, op de onderste

1

-ocr page 6-

helft, bevond zich een zacht gezwel, dat 3 a 4 cen-
timeter in de kamer uitstak, naar de punt van het hart
in dikte afnam en in het geheel plus minus 6 a 7 centi-
meter lang was. De oppervlakte van dit gezwel was ruw
en dof, door daarop zittend vezelstof-neerslag, dat in dunne
laagjes en stukjes kon weggenomen worden. Enkele van
die vezelstofdraadjes en plaatjes waren nog met steeltjes
aan de oppervlakte verbonden. Bij het openen van het ge-
zwel bleek de inhoud te bestaan uit een dikke roomach-
tige, niet stinkende etter. De inwendige wand van het gezwel
was oneffen en ruw. In den achtersten rand van het hart,
die wat verdikt was, waren, vooral op doorsnede, vele zoo-
genaamde peesvlekken te zien.

Wat nu aanleiding heeft gegeven tot de vorming van
dit abces is mij onbekend, waarschijnlijk is eene myocar-
ditis, door een traumatische oorzaak opgewekt, daaraan
schuld. Overblijfselen van een vreemd lichaam zijn in den
inhoud van het abces niet gevonden en daar het bartezakje
niet meer aanwezig was, kon niet nagegaan worden of
daarin ook een litteeken te vinden was.

Wat den plotselingen dood der koe betreft, ik meen die
te mogen toeschrijven aan het vormen van een trombus in
een der vaatjes van de hersenen en meer bepaaldelijk in die
der ademhalings-centra, want tot het afgeven van vezelstof-
deeltjes en het medevoeren daarvan in de bloedbaan bood
het gezwel, zooals reeds is opgemerkt, voldoende gelegen-
heid aan.

Verder dient vermeld te worden dat het miltweefsel niet
ziekelijk veranderd was.

Miltzwellingen kunnen, behalve bij infectieziekten, ook
voorkomen bij chronische circulatiestoringen — die in
dit geval waarschijnlijk wel zullen bestaan hebben —
maar zij berusten dan veelal op hypertrophie van het milt-
weefsel en hyperplasie van de lijmphatische elementen; nu
in dit geval, zoo als reeds vermeld is, de milt geene ziekelijke
veranderingen in haar weefsel aanbood, ben ik geneigd de

-ocr page 7-

SCIX&AI to

VBEEKE «iel .

-ocr page 8-

miltzwelling als eene acute te beschouwen en de oorzaak
daarvan te zoeken in het plotseling ophouden der adem-
haling en in stilstand van het hart, waardoor het nog vloeibare
bloed voor een gedeelte in de milt is opgehoopt en terug-
gebleven.

Dat plotselinge hersenschudding, z. a. die bij het bewuste-
loosmaken der slachtdieren bij het kollen of door den nekslag,
wel eens aanleiding kan geven tot miltzwelling is, naar ik
meen in het abattoir te Berlijn, een paar malen waargenomen.

Of de hersenen iets bijzonders hebben aangeboden,
kon niet worden nagegaan, daar die organen bij het af-
hakken der hoornen voor het grootste gedeelte vernietigd
waren. De spieren waren dof glanzend en murw.

Utrecht, October 1889.

EENE VERLOSKUNDIGE TANG,

door

II. VA.V »Kil LI1HK1*.

(Met plaat.)

In het jaar 1884 is door mij bij de verloskunde een nieuw
^trument in toepassing gebracht, dat mij sinds dien tijd,
elk jaar meer, zoo uitstekend bevalt en door mij met
zooveel succes toegepast wordt, dat ik hoop vele mijner col-
lega s van dienst te zijn door hen in ons tijdschrift er mede
bekend te maken.

V°or eenige jaren is het met hetzelfde doel door mij op
e Algemeene Vorgadering vertoond, waarvan de notulen
(23 Algem. Vergadering) aldus gewagen: „vele der aan-
wezigen zijn het, wat de aanwinst voor de Em.brjotomie be-
treft\' met den spreker niet eens".

-ocr page 9-

Dit deed mij besluiten de beschrijving niet direct in het
tijdschrift te plaatsen, maar eerst zelf de ervaring op te
doen of het instrument practisch nuttig was, en nu mij
dit in eene drukke verloskundige praktijk, vijf jaar lang ge-
bleken is , hoop ik dat het nu eene betere ontvangst zal
hebben dan op die Algem. Vergadering.

Het is eene schroef, welke, vastgezet op de armen der
verloskundige tang, dienen moet om de bekken tot elkander
te draaien en daarmede dat gedeelte van \'t kalf, binnen
de losgemaakte huid, wat met die bekken vastgehouden
wordt, af te knijpen.

Met eenige oefening geschiedt deze bewerking zeer vlug;
de verloskundige zet de tang aan, een stevige helper draait
de schroef dicht en is ze aan, d. w. z. zijn de bekken geheel
op elkander, dan trekt men de stukken er uit; wanneer men
beoogt om eene embryotomie zoo
spoedig mogelijk tetermi-
neeren met de minst mogelijke pijn voor \'t moederdier, m.
a. w. zonder dat hevige trekken, dan bereikt men langs
dezen weg vry wel zijn doel.

De tang is eene zoogenaamde groote tang van stevige
constructie, de stangen zijn tot aan den nagel 52 cM. lang,
de eene stang eindigt met een ring, de andere met een om-
gebogen stompen haak, om een touw, in den ring vastgemaakt,
telkens gemakkelijk om dien haak heen te kunnen slaan; de
bekken zijn van den nagel af 15 cM. lang, de tanden zijn
diep ingevijld en scherp en zoodanig aangebracht dat elke
boventand met den communiceerenden ondertand het mecha-
nisme van een schaar vormt; de bekken zijn aan de vier hoeken
stomp gevijld, om bij het inbrengen en het voelen of
de tang goed staat, de weeke handen aan deze niet te
kwetsen.

De schroef bestaat uit drie stukken:

a. een vaarschroef, waarvan het ondereinde om een stang
der tang sluit; om het dichtdraaien te bespoedigen is de
schroefdraad vrij grof;

b. een ring met omgebogen haak, waarvan de ring om

-ocr page 10-

den draad der vaarschroef gaat en de haak om de andere
stang der tang grijpt;

c. een handvatsel met twee krukken en in \'t midden
daarvan een moerschroef; aangedraaid zijnde komt deze ten
slotte vast op den ring, bij verder draaien worden de bek-
ken met enorme kracht tot elkander genepen en knijpt zij
alles, wat daartusschen zit, volkomen af; het uithalen ge-
schiedt nu bij eenig draaien van de tang gemakkelijk.

Ieder veearts weet, dat men , de school verlatende , vrij
goed op de hoogte is, of dit tenminste kan zijn,
van de wijze waarop een kalf in een fantome ontleed wordt;
het groote verschil dat er echter bestaat tusschen het barend
inoederdier en het fantome doet het betreuren, dat er voor
de a. s. veeartsen zoo weinig gelegenheid is om zich te
bekwamen op natuurlijk kunstmatige verlossingen. Vele
jongelui zijn niet in de gelegenheid zulks, b. v. in de Paasch-
vacantie, met a. s. collega\'s te doen of het er van af te
zien en doordat de veehouders in en om Utrecht liever ver-
kiezen particuliere hulp te betalen dan de hulp der school
gratis in te roepen, gingen er in mijn tijd wel veeartsen de
praktijk in zonder ooit eene kunstmatige verlossing gezien,
nog veel minder gedaan te hebben; hetzelfde was het geval
met het zien of het inbrengen van een omgestulpten uterus;
bet staatsexamen eischt nu ten minste, dat de candidaat
^vee kunstmatige verlossingen gedaan heeft.

^ou waar, „niet sterk zijn", „niet kunnen uithouden" enz.
eilz- als reden opgegeven wordt, ongeoefendheid niet dikwijls de
°3rzaak zijn dat zoo menige veearts zich van het doen van ver-
lossingen onthoudt; niet allen toch zijn zoo gelukkig zich ge-
plaatst te zien in groote steden met ruime toelagen, zoodat zij
de inkomsten der verlossingen kunnen ontberen; en wat heeft
men te platte lande niet veel voor met de andere praktijk, wan-
neer een veehouder den veearts ook voor de verlossingen kan
liaien; daarbij is bij mij de betaling contant en ruim genoeg
ter voldoende belooning van clen arbeid. Bovendien, onttrekt
de veearts zich aan de verlossingen, dan staat er in zijne

-ocr page 11-

woonplaats spoedig een particulier persoon op, die zich de kunst
eigen maakt, eerst bij buren en familie gratis hulp verleent
en zich hierdoor oefent, later zich voor verloskundige uitgeeft;
verscheidene hunner verkrijgen een niet te miskennen han-
digheid, maar het is juist deze handigheid die hen in \'t
oog van de veehouders meer doen schijnen dan veeverlosser,
zij worden ook geraadpleegd voor andere zaken het vak
betreffende, de „geoorloofde politiek" is hen in hooge mate
eigen en het duurt niet lang of men heeft zich zelf een
lastig persoon bezorgd, door de boeren, hetzij willens of
onwillens, geacht, maar die oorzaak is dat men aan\'t eind
van het jaar lacunen in \'t grootboek heeft.

Met bescheidenheid vermeen ik, dat de wijze waarop door mij
eene embryotomie gedaan wordt, niet zoo vermoeiend is; het
missen van zijn nachtrust, en daardoor dikwijls een ongeregeld
leven, is wel de grootste schaduwzijde van de verloskundige
practijk.

Wanneer mijne hulp ingeroepen wordt bij eene normale
ligging, waar het kalf te groot of de moeder te nauw is, wordt
eerst gezorgd voor eene goede ligging van de koe, dik in
\'t stroo en van achteren flink in de hoogte.

Het liefst wordt de verlossing door mij gedaan op de deel
of in den middenstal, want de koe schuift wel eens van \'t stroo
af en moet dan weer opgebeurd worden, men heeft beter
de ruimte, geen last van de andere koeien, een drogen
vasten bodem, beter plaats voor de instrumenten, enz.

De kling en wat er van \'t kalf uit is wordt afgewasschen
met lauw water, de voorbeenen worden teruggezet en, gebogen
in de handwortels, binnen het osteum uteri gebracht en zoo
ver mogelijk onder \'t lichaam van \'t kalf geschoven.

Nu haalt men den kop; een klein haakje maar met een breed
handvatsel, flinke ruimte toelatende voor twee, desnoods drie
vingers, wordt in den neus geslagen en hieraan kan men zelf
flink trekken; de kop komt tot aan de oogen, in een van
deze slaat men een langeren haak, waaraan een helper trekt
en, zijn nu de voorbeenen flink teruggeslagen, zoodat niet de

-ocr page 12-

gebogen bandwortels, hetzij een of beide in of buiten het
osteum uteri gelegen zijn, dan komt de kop altijd (zeer wei-
nige uitzonderingen bij misgeboorten b. v. daargelaten) tot
over de ooren er uit en kan men deze buiten de koe afvillen.

De huid van den hals wordt nu losgemaakt, niet met een
spatel, maar met de handen; deze worden met behulp van
gi\'oene zeep en
warm water tusschen huid en huidspier inge-
schoven ; hier zij de opmerking gemaakt dat hiervan door mij
een
zeer ruim gebruik wordt gemaakt wanneer het \'t losmaken
Taa ^e traid betreft, het is aangenaam voor de handen, het
niaakt de spieren lax en, waar anderen een scherpen haak
noodig hebben, laten nu de deelen zich met de handen gemak-
kelijk verscheuren. Om de vingers te beveiligen bij \'t doortrek-
ken van peesjes of bindweefselstrooken trek ik aan beide voor-
vmgers katoenen mofjes, worden deze vochtig dan verliest
mea ze niet, zoodat vastbinden onnoodig is.

Is de huid van den hals goed los en is de hals zelf met
zeepwater goed vochtig gemaakt, dan wordt de tang inge-
schoven en de hals in eenmaal door middel van de schroef
geheel afgeknepen.

Zoodra de hals verwijderd is, ga ik door de opening der
knid om den schouder van \'t bovenliggend been los te maken;
dit geschiedt hoofdzakelijk met de handen en hier is
meu v°oral in de gelegenheid een ruim gebruik te maken
yan zeep en warm water en er zijn profijt mede te doen;
18 de schouder goed los, zoo wordt een flink sterk touwtje
°ni den hals van \'t schouderblad gelegd, sterk aangehaald
en llet voorbeen er uitgestroopt.

Deze methode om een voorbeen te verwijderen bevalt veel
neter en gaat veel vlugger dan die om by de klauwtjes te be-
ginnen, men is dan niet altijd in de gelegenheid om de
spieien goed los te maken en er moet vaak veel te hard

getrokken worden.

Men wascht nu de handen goed af, smeert ze in met
zuivere olie en ontwikkelt het andere voorbeen; de verlos-
kundige trekt aan de huid van den hals, een helper aan het

-ocr page 13-

ontwikkelde voorbeen\' en in de meeste gevallen, uitzonderingen
ook weer daargelaten, komt het kalf tot aan\' de schoft
naar buiten, zoodat men in de gelegenheid is om het over-
gebleven voorbeen met de eerste rugwervelen en voorste
ribben weg te nemen; de ingewanden worden verwijderd en
de huid wordt weer met de handen losgemaakt, voorloopig
zoo ver als men met de tang overgrijpen kan.

Het nut van de schroef komt nu het meeste uit, de tang
grijpt 6 a 7 ruggewervelen vast, binnen is alles met
zeepsop goed vochtig, zoodat zij gemakkelijk voortschuift en
men ook goed kan betasten of er geen huid tusschen zit,
de schroef wordt aangezet, dicht gedraaid en, eenmaal aange-
zet, worden evenzooveel rugwervelen met ribben incluis voor
den dag gehaald; met den tweeden greep komt men in den
regel tot aan het kruis.

Daar gekomen, worden door mij, na ook weer de
huid op de bil van \'t bovenliggend achterbeen goed los-
geschoven te hebben, de gemeenschappelijke spieren met
den scherpen haak losgesneden, het dijbeenshoofd gedesarticu-
leerd (met een strik-touwtje trek ik dit door), een touw om
het dijbeen geschoven, dat achter den grooten draaier flinke
houvast vindt, en bedoeld been evenals voorbeen n°. 1 uit-
gestroopt.

Een touw met lus wordt door \'t ovale gat gebracht en
zoodanig aangetrokken dat het vastgrijpt aan den voorrand
van \'t tegenovergestelde darmbeen, op deze wijze heeft
men het bekken er flink tusschen, men heeft voor doorscheu-
ren geen gevaar en één persoon trekt de rest van \'t kalf er uit.

Deze wijze van \'t kruis te. ontleden is veel gemakkelijker
zich eigen te maken (geheel zonder gevaar) dan \'t door-
bijtelen van \'t bekken, wat eene groote mate van geoefend-
heid vereischt, nimmer zonder gevaar is en veel langer duurt.

Slotopmerkingen:

Jonge veeartsen moeten nimmer verzuimen het moederdier
op de rechterzijde te leggen. Onder \'t werken houden de peri-
staltische bewegingen geheel of gedeeltelijk op, het voedsel in

-ocr page 14-

de pens begint te gisten en de koe wordt tympanitisch; ligt
zy op de rechterzijde, dan kan de pens zich onder de huid
gemakkelijk uitzetten, ligt zij op de linkerzijde, dan drukt
de pens de overige ingewanden dermate , dat, vooral indien de
verlossing eenigen tijd duurt, gevaarlijke constipaties te
"wachten zijn.

Aan \'t kruis gekomen, zet ik dit flink terug, help het
^oederdier op de knieën en daarna wordt er een klein half uur
gerust; deze pauze acht ik voor de koe zeer noodig. Door

normale ligging hoort en ruikt men de pensgassen zeer
spoedig ontsnappen, de peristaltiek wordt aangezet en niet
zelden gebeurt het, dat wanneer men weer beginnen zal, de
koe rus% ligt te herkanwen.

Men zorge vooral voor schoone instrumenten; is men
lodger, clan krijgt de juffrouw zoo veel vuile pakken thuis,
dat do instrumenten wel eens over \'t hoofd worden gezien
en septikaemie laat bij eene kalf koe niet lang op zich
wachten,

Eenmaal aan \'t werk zijnde, komt men ook zoo min mogelijk

ln c e vagina of in den uterus zelve, men heeft alleen met \'t kalf
1 . \'

innen de huid te maken; heeft men een hier voorschreven
\\eilossing dan js c|it slechts tweemalen noodig: 1°. om de
vooibeenen terug te zetten; 2°. om het tweede voorbeen te

ontwikkelen.

tang wordt door mij dicht ingebracht en eerst dan ge-
0l)e.ud wanneer ik stuit tegen het deel dat verwijderd moet

worden.

^a de verlossing wordt aan de koe door mij toegediend een
eyen smakelijk als doeltreffend excitans n.1. een halve flesch
*\'\'n\' Seklotst met vier eijeren en de noodige hoeveelheid
Vltte suiker; met voldoening ziet men het vermoeide dier
Vaü dezeri drank geheel opkwikken.
Mijdrecht, October 1889.

N.B. Tang met schroef, volgens voorschreven model,
kost bij
Th. Kooijman, smid te Mijdrecht, f 12.50.

-ocr page 15-

VERGROEIING VAN HET OSTIUM EXTERNUM
BIJ EENE VAARS,

door

11. KMTIJT.

Op zekeren nacht werd mijn hulp ingeroepen voor eene
vaars, die den vorigen dag \'s morgens ongeveer te 6 uur
was begonnen met baringsweeën te vertoonen, zonder dat
de baring intrad.

De eigenaar kon bij een door hem zelf ingesteld onder-
zoek geen kalf voelen en meende dat er een draai in \'t lijf
was (contorsio uteri).

Hij vertelde mij, dat \'t dier reeds 14 dagen over tijd
was, zoodat ik niet behoefde te denken aan valsche weeën.
Het onderzoek leverde het volgende op:
. a. de vagina zeer ruim;
b. op de plaats, waar het ostium externum behoorde te
zijn, was eene horizontale plooi, dus dwars in de vagina;
deze plooi had op \'t aanvoelen veel van spierweefsel.

Na eenig zoeken vond ik aan de ondervlakte der plooi
eene opening en spoedig daarna ook eene aan den boven-
kant. Ik verwachtte dat een dier openingen en wel de
onderste, daar zij er op het gevoel \'t meest op geleek,
het eigenlijke ostium zou zijn. Alle pogingen om dat pseudo-
ostium te verwijden bleken echter vruchteloos. Het was
niet mogelijk er meer dan den duim in te wringen. Op de
bovenste opening beproefde ik de kracht mijner vingers
niet, omdat deze veel meer rigide was.

Door nu gelijktijdig de duim in de onderste en de wijs-
vinger in de bovenste opening te brengen, kwam ik tot
de ontdekking, dat de met de openingen overeenkomende
kanalen communiceerden en in een grooteren gang voerden
naar het inwendige van den uterus,

Hoewel gedachtig aan de les van onzen hooggeachten

-ocr page 16-

leraar ia verloskunde, de heer Weitzel, om bij eene slui-

. , 7 J tJ

wig van den moedermond niet te gauw te opereeren, meen ik
dit geval alles te hebben gedaan alvorens de operatie
v°or noodzakelijk te houden. Immers baatte het aan-
wenden van narcotisch extract en mechanische verwijding
mets; bovendien verminderden de weeën sterk, zoowel in
kracht als in aantal. Ik besloot daarom de operatie te be-
proeven.

Daartoe voerde ik eene bistouri cachée in de onderste
°pening en bracht die zoover naar boven, dat met den duim
punt in de bovenste opening werd gevoeld; daar, stevig
^egen den duim gehouden, werd, door het mes naar mij toe
brengen, het tusschen de openingen zich bevindende
weefsel doorgesneden. Het bleek echter, door de groote
Rigiditeit van den gangwand, welke in den uterus voerde,
dat verdere verwijding noodig was. Eenige niet te diepe
nisny dingen in alle richtingen leidden tot een gewenscht
bevolg; immers kwamen kop en pooten van \'t kalf in de
geboorte. De vaars verried gedurende de operatie geen pijn,
Wat ik, d00r Qp ^ bedoelde plaats het mes te gebruiken,
°°k niet verwachtte. Aan het kalf werd eerst langzaam
b\'efi\'okken, daarna wat harder, doch cle extractie bleek
onmogelijk; \'t kalf was te groot voor het bekken der
moeder en dus bleef er niets anders over, dan eene
\' e e|ubryotomie te verrichten. Ook aan die embryo-
°nue kwam een einde en ik was tevreden. De koe stond
^ eea kalf uur op en gebruikte wat eten en drinken,
a veiloop van 3 dagen zag ik patiënte staan herkauwen ;
ï) gaA volgens den eigenaar goed melk en was zoo gezond

m°gelijk.
Dit

^ ^ nu was voor hem voldoende om eene verdere behan-
<j en antiseptisch houden) te weigeren ; hij meende

dit overbodig was. Twee dagen later echter werd de
e ziek en stierf na zeer korten tijd aan gangreen en de
Volgen daarvan.

Ik meen te mogen veronderstellen dat bij een goed vol-

-ocr page 17-

gehouden nabehandeling patiënte zoude hersteld zijn. Ten
slotte nog de vraag: Was de bij deze vaars gevonden abnor-
maliteit van teratologisehen aard?
Delft, October 1889.

ABORTUS TENGEVOLGE VAN TRAUMA,
MET COMPLICATIES.

boor

T. A. Ii. BEKÏi.

Op den 4de" Juni 1889 werd mij eene koe ter behande-
ling aangeboden, met de volgende verschijnselen:

Patiënte had geruimen tijd minder goed gegeten; afwisse-
lend beter en slechter. Bovendien vertoonde zij twee gezwol-
len achterbeenen van de kroon tot de spronggewrichten, en
liep daardoor stijf. Bij voorkeur stond zij met de beenen in
\'t water. Dit laatste was zoo erg, dat de eigenaar zich ge-
noodzaakt zag haar van den Maaswaard te verwijderen en
elders te brengen waar geen water was, aangezien ze anders
het weiden geheel vergat.

Eveneens wist de eigenaar te vertellen dat de beide ach-
terkronen herhaaldemalen waren doorgebroken.

Afgaande op de anamnese en de reden waarom mijne
hulp was ingeroepen, n. 1. kreupelen achter, begon mijn
onderzoek natuurlijk daar ter plaatse en, hoewel van een
eigenlijk kreupelen geen sprake was, maar meer van een stijven
gang, kon alleen oedeem der beenen geconstateerd worden.
Bij drukken was wel een deuk te krijgen, maar geen pynlijk-
lieid te bespeuren.

Aan de kronen was ook niets te zien van vroeger plaats
gehad hebbende abcesvorming. Pols, ademhaling, etc. nor-

-ocr page 18-

maal, hoewel de huid dor was met overeindstaande haren,
eu de blik een zekeren graad van treurigheid bezat.

Terwijl ik bij het onderzoek der aehterbeenen achter patiënte
kwam te staan, bespeurde ik toevallig dat de staart aan de
binnenvlakte vol met vuil zat. Op de vraag of dit door
den eigenaar meer gezien was, gaf hij een ontkennend
antwoord, en beweerde in de meening te zijn dat de koe
diachtig was. De vorige baring was normaal verloopen. Ik
patiënte naar huis leiden, teneinde inwendig onderzoek
a te stellen. — Hierbij werd in de scheede eene breiachtige,
stinkende massa gevonden, gelijkende op hetgeen zoo dik-
Wljls afvloeit bij resteerende nageboorte. Het ostium was
bard en slechts zoover open dat een dunne pink er nauwe-
^ïjks kon worden ingebracht. Tevens hing een lap der secun-
dinae er door naar buiten en kon gemakkelijk verwijderd
woiden. Bij het inbrengen van den pink in \'t ostium, kon
meu waarnemen, dat de doorgang niet horizontaal verliep
ar sterk hellend was, juist alsof er iets zwaars achter hiug,
geen er een zekeren trek op uitoefende. — De rechter flank
Was gevuld en stak zelfs boven de ribben uit, bij palpatie
Was zij deegachtig hard, plaatselijk zelfs elastisch, op andere
plaatsen verkreeg men bij hard drukken een deuk. Boven-
dien was deze palpatie pijnlijk voor het dier. De urine, welke
afgetapt werd, bleek troebel te zijn en bevatte slijmdraden
etter , hoewel het ettergehalte zeer klein was.
^e vermoedelijke diagnose was „rotting der vrucht met
J oniende processen" en overeenkomstig hiermede leek
niÜ een spoedige^ verwijdering der vrucht noodzakelijk.

Hoe evenwel geprobeerd werd, gedurende een drietal uren,
°or betten, manipuleeren, etc., ontsluiting te krijgen, alles
e niets. Dientengevolge werd besloten de eigenaar
^ te laten probeeren om ontsluiting te krijgen. Was
niet dat hij direct zijn doel bereikte, misschien was
001 bet herhaalde prikkelen alleen wel verandering in den
t°estand te brengen. Ofschoon het hem zeer goed toever^
Cl0Uwd was, en hij drie dagen lang drie maal daags pro-

-ocr page 19-

beerde, bleek mij den 4den dag dat alles nog was zooals ik
patiënte bij bet eerste onderzoek bevonden had.

Het inbrengen eener holle sonde (hetgeen uiterst moeie-
lijk was) liet de zaak even duister, aangezien niets af-
vloeide en het uiteinde enkel rood bevochtigd was en de-
zelfde lucht verspreidde als de uit de scheede vloeiende,
breiachtige massa.

Nogmaals werd de eigenaar ondervraagd en wist hij
(zeker omdat de rechter flank zoo dikwijls door mij betast
werd) ook nog te vertellen dat patiënte gedurende de dracht
daar eens een slag van een paard had gehad. Er was toen
eene kleine zwelling opgetreden, die na korten tijd was
verdwenen, maar toch van dien tijd af was de groei veel
verminderd.

Hoewel daar ter plaatse geen litteeken of iets dergelijks
te zien was , vermoedde ik, dat die slag misschien de oorzaak
van den dood der vrucht was geweest, met opvolgende rot-
ting. Rectaal voelde zich de baarmoeder gespannen aan, pijn-
lijk en zeer groot. Van de vrucht was niets te bespeuren.
De rechter nier was normaal groot, maar bij druk was even-
eens pijn te bespeuren. De flankzwelling was dus geen gevolg
van nier vergrooting maar van sterke vulling van den uterus.

Vreemd was het dat de beenzwelling soms geheel weg was,
om een dag later weer dubbel zoo erg te voorschijn te
komen. Goede raad werd duur en daar de eigenaar opzag
tegen punctie der rechterflank, besloten we moeder natuur
haar gang te laten gaan, en te zien of, zoo het tijdperk dei-
voldragenheid intrad, misschien verandering zoude komen.
(Hier zij nog bijgevoegd, dat Pulv. sec. cornut. 3 x d. 30 gr.
geen werking had).

Het einde der dracht was half Augustus.

Op den 18cleu Juni, dus veertien dagen na het eerste onder-
zoek, werd mij in allerijl bericht dat de koe zeer slecht was
en dien nacht een ongelooflijke buiteling had gemaakt, n.1.
over het hoofd, tusschen de stalpalen door. Men had ze
meer dood dan levend vinden liggen. Een uurtje later was

-ocr page 20-

ze iets beter en toen traden hevige weeën op, gepaard met
steunen, terwijl het hoofd plat op den grond lag. Inwen-
dig onderzocht, was alles nog zooals vroeger, enkel wat meer
brei en bloed in de scheede. Ofschoon geen symptomen
Vaa baarmoedertorsie aanwezig waren, wilde ik, ten einde
raad, ook dit eens probeeren; maar hoe ook gedraaid werd,
links of rechts, alles bleef hetzelfde en het ostium even eng.
deze wentelingen was patiënte zeer verzwakt; zij bleef plat
ggen, hijgde, de slijmvliezen waren bleek, de pols zwak, de
temperatuur beneden het normale, alle redenen waarom tot
slachten besloten werd, aangezien eene incisie van het ostium
t°ch niet meer verdragen werd wegens de groote zwakte. Het
vonnis was dus geveld, \'s Anderen daags begaf ik mij, gewapend
met het sectiemes, naar bovengemelde plaats, mij verheugende
ln ^at vooruitzicht iets bijzonders te zullen zien. In dit laatste
Wei"d ik dan ook niet teleurgesteld, want patiënte stond
springlevend in den stal en at zelfs tamelijk goed. De weeën
Waren uitgebleven, maar zij was nog steeds slap op de beenen.
Na, raijn vertrek bij de vorige visite was, terwijl de slager
er bij stond, de koe beter geworden; ja de beterschap nam
zoo toe, dat ze binnen drie dagen weer in de weide werd
&ebiacht en de dingen die komen zouden werden afgewacht.

Zeven dagen later gewerd mij de tijding dat het dier

gestorven was.

^en had de drinkplaats in de weide met palen omheind,

} - Jnde het voortdurend te water gaan te beletten. Daar

^aar doel niet kunnende bereiken, trachtte zij zich een ten-
deele i

uroge sloot, waarin veel modder lag, tennutte te
niaken. (Vermoedelijk vond ze daar verkoeling voor de ge-
zwollenbeenen, welke steeds min of meer warm waren (?).)
^ gezien deze sloot zeer steile wanden had, was het
gevallen en met behulp van een paard uit haar

benarden toestand verlost. Dadelijk bleef ze vlak lig-

&en en vond men ze \'s anderen daags op dezelfde plaats
dood.

Sectie; Hoewel het vreeselijk warm was en daardoor eene ge-

-ocr page 21-

heel nauwkeurige pathologisch anatomische beschrijving
moeielijk werd, wil ik toch trachten die zoo nauwkeurig
mogelijk te geven.

Borstorganen normaal, uitgezonderd eene sterk in het oog
springende anaemie, in weerwil van den natuurlijken dood.
Hetzelfde geldt voor de spieren.

Bij het afnemen der huid bleek deze in de rechterflank
zeer vast te zitten aan het onderliggende weefsel. Er was
daar een stevig bindweefselkussen ter grootte van eene kleine
hand, en ter dikte van een pink, dat huid en onderlaag
verbond. De rechter nier was normaal van grootte,
maar verbonden met buikwand en uterus, over een op-
pervlak van ^ gedeelte der nier. Van de pathologische
veranderingen der nier kon geen nauwkeuriger inzicht
verkregen worden, aangezien zij, zeker door de hooge
temperatuur der buitenlucht, veel geleden had. Zij zag
groen, de kapsel was niet meer los te krijgen, de substantie
was zeer murw en week. Inwendig was etter te bespeu-
ren , vooral in \'t nierbekken. De verbinding met den uterus
was zeer innig. Het niervet was bijna geheel verdwenen
en wat er nog was had een waterig glasachtig voorkomen.
Vreemd was het, dat de aangroeiing der nier aan den buik-
wand niet correspondeerde met het bindweefselkussen onder
de huid. Het laatste lag meer naar achteren. Toch is een
nierverwonding tengevolge van een slag wel denkbaar, al
is deze ook in de buurt toegebracht. Van een scheur van
den buikwand, op de plaats waar de slag was aangekomen,
konden geen sporen gevonden worden.

De meeste verandering gaf de baarmoeder zelve te zien.
Grootte veel omvangrijker dan vaneen hoog drachtigen uterus.
Uitwendig donker blauw gekleurd en aderen dik opgezet.
Wand gespannen en broos, zoodat bij den minsten druk
een scheur ontstond. (Dit alles geldt enkel voor den rech-
ter hoorn). Eene insnede langs de buitenronding gaf eerst
den verdikten uteruswand te zien, met sterk gezwollen slijm-
vlies , cotyledonen van bijna volkomen normale grootte op

-ocr page 22-

* einde der dracht. Het slijmvlies was, even als de moe-
derkoeken vuilbruin gekleurd. Daarna kwam men op
eene H dM, dikke laag van een geelwitte kleur, welke
ingedroogden etter bleek te bestaan. Hoemeer men
naar <Je binnenholte van den uterus doorsneed des te
vaster werd deze laag. De aanhechting met het slijmvlies
was vrij innige ZOodat men ze als het ware laagsgewijze
Van elkander kon pellen, terwijl gedeelten van de binnenste
laa§ aari het slijmvlies bleven vasthechten en het beeld vormden
van een cor villosum. Deze laag was renkeloos. Makroskopisch
en mikroskopisch bleek deze laag uit ettereellen te bestaan,
met hier en daar een necrotisch stuk weefsel van grootere
kleinere afmeting. De ruimte binnen deze laag was op-
gevuld met stukken nageboorte, vruchtkoeken en een brei-
achtig, stinkend vocht. Op en om de plaats waar nier en
uterus waren vergroeid en vooral waar trauma vermoedelijk
1S aangekomen, was de etterlaag vloeibaar, de wand sterk hy-
peiaemisch en bovendien vond men daar een
groot bloedcoa-
(pdum van ouc[erm daium
en de sporen van eene versche
Voeding. De blaas was gevuld met bloederige, sterk slijm-
nde urine. Het slijmvlies vertoonde kleine vaatbloedin-
gen en zwelling. De linker nier was vergroot.

Eindbeschouwing:

Volgens mijn bescheiden oordeel moeten de ziektever-
rijmelen op de volgende wijze met de pathologische be-
v\'-Klingen verband gebracht worden.

00r trauma ontstond abortus, welke de eigenaar niet be-
keurd heeft, met resteerende secundinae en daardoor, in ver-
n het niet sluiten van het ostium, rotting der nage-

0 \' welke een chron. metritis veroorzaakte. De nier is
\' ^gevolge van trauma in ontsteking geraakt en later, bij ver-
grooting van den uterus en daardoor onderlinge innige aanra-
g> niermede samen gegroeid. Tengevolge der nierverandering

K verschijnselen

van den kant der urine. De beenzwelling
Was zeker een gevolg van de overmatige baarmoedervulling

2

-ocr page 23-

welke veneuse stuwing tengevolge had. Beide, metritis en
nieraandoening, verklaren den cachectischen toestand.

De twee acute perioden in dit verloop zouden, zoowel
uit den aard der symptomen als uit de lijkbevinding, op de
volgende wijzen verklaarbaar zijn:

Tengevolge van het vallen in den stal trad in de baarmoeder
eene bloeding op, misschien wel doordien op de plaats waar den
slag aankwam eene predispositie voor bloeding aanwezig is ge-
bleven, of wel dat de vaatwand door metritis verzwakt is geweest.

Voor deze bloeding als ziekteoorzaak pleiten: zwakke
pols, lage temperatuur, bleeke slijmvliezen en optredende
weeën. Dat toen eene bloeding heeft plaats gehad, ge-
tuigt het groote coagulum, dat van ouderen datum was.
Ook het toen ingetreden herstel doet hieraan denken n.1.
eerst zwakte, welke langzaam bijkwam. De versche bloeding,
welke bij. den tweeden val ontstond, misschien wel uit het-
zelfde vat, had den dood tengevolge. Hoewel geen vaat-
scheur kon gevonden worden, had de bloeding toch zeer waar-
schijnlijk op die plaats haar oorsprong, waar de slag zijn
invloed had doen gevoelen.
Venraai, 24 September 1889.

BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER WERKING
VAN CREOL1NE,

door

T. A. Ij. BGGL,

Eerst voor betrekkelijk korten tijd werd mij, in een
onderhoud met een collega, deze stof als geneesmiddel aan-
bevolen. Bij eene latere gelegenheid bleek me, dat er nog
anderen waren , die dit middel ook niet kenden , reden waarom

-ocr page 24-

bet misschien niet overbodig is enkele resultaten, bij het
gebruik hiervan verkregen, mede te deelen,, temeer daar
deze zeer bevredigend waren en het middel niet kost-
baar is.

1°. Bij wonden. Zoowel bij de open als bij de bedekte
won\'dbehandeling met succes te appliceeren en wel eene 3
a 5 °/0 solutie. Vooral gekneusde wonden krijgen spoedig
een meer ooglijk voorkomen, doordien de afstooting der necro-
tische stukken snel plaats vindt en er eene matige ettering
optreedt met mooie granulatievorming; zoo behandelde ik een
paard hetwelk door beide knieën gevallen was en, behalve
^e gekneusde huidwond, perforatie tot in den gewrichtszak ver-
toonde. Behandeld met creoline, tampon en bandage hield
de rijkelijke synoviavloeiing reeds den derden dag op, ten
gevolge van mechanische afsluiting der opening door de
groote granulaties.

Binnen 10 dagen was de rijksdaalder groote wond ge-
heel gesloten en behoefde enkel nog huidregeneratie te
volgen.

Een andere patiënt was met een kalkoen van het achter-
yzer ia de knieholte blijven haken, waardoor eene gescheurde
Wond ontstond. De huid hing er in drie lappen by. Zonder
hechting en enkel met creolinebandage (welke 2 dagen
zonder afnemen bleef zitten), volgde binnen 8 dagen vol-
komen vasthechting der huidlappen.

Eveneens voldeed ze goed bij drukwonden en tepelwonden.

Bij huidziekten. Hierbij zeer goede resultaten. Er
weid mij een paard ter behandeling aangeboden, sedert 3
Weken lijdende aan huiduitslag , gepaard met hevige jeukte,
^e aandoening was \'t hevigst aan de voorborst, de beenen en
1 ibwanden. Patiënt kon geen oogenblik stilstaan maar sloeg
en beet aanhoudend naar de aangetaste plaatsen, zoo erg
zelfs i dat zich aan de voorborst beetwonden vertoonden,
welke door \'t voortdurend schuren nog verder waren open-
gegaan. Mikroskopisch was geen parasitair huidlijden te consta-
teeien. De huid vertoonde enkel pukkels, waarvan enkele

-ocr page 25-

in puisten overgingen; bovendien overal haarverlies. 2 o/0
creolinesolutie, 3 maal daags flink ingewreven, deed den
l3ten dag de jeukte verminderen en deze den 2deu dag totaal
ophouden, terwijl binnen 6 dagen alles hersteld was, behalve de
haarregeneratie. De huid was zeer lenig.

Dezelfde goede resultaten had ik bij 2 andere paarden,
lijdende aan chronisch eczeem. Een hiervan , een veulen van
drie jaar, had reeds een jaar lang nu eens hier, dan daar
kale vlekken gekregen, gepaard met jeukte. Vooral de beide
halsvlakten, hoofd en ribwand werden bij onderzoek lijdend
bevonden. Bij wijze van proef werd de eene halsvlakte met
carbol, de andere met creoline behandeld, waarbij bleek
dat bij de laatste therapie de jeukte het eerst verdween,
spoedige genezing optrad en de huid veel zachter bleef.

Een dergelijk verschil werd waargenomen bij een jacht-
hond , lijdende aan chron. eczeem der beide ribwanden. De
meest aangetaste zijde werd met creoline, de andere met de
bekende schurftzalf behandeld, waarbij de resultaten ook
weer ten voordeele der eerste stof kwamen, terwijl men bo-
vendien geen korstvorming behoeft af te wachten en niets
te maken heeft met de lastige zalfapplicatie, welke bij
kamerhonden zeer veel tegen heeft. Bij dezen patiënt werd
vier maal daags eene 5 °/0 solutie flink ingewreven.

Ook bij schapenschurft bleek het middel goede resultaten
op te leveren, aangezien degenen die het gebruikten er
zeer over tevreden waren.

Verder werden door mij een zevental koeien behandeld
met zieke uiers. Alle liepen samen in eene weide en kregen
blaasjes op den nier, welke verschillende afmetingen had-
den, soms samenvloeiden, om later alle hetzelfde lot te
ondergaan n.l. te bersten en eene wondvlakte over te laten.
Dit alles ging samen met spleten in de tepels, of wel totale
tepelvervelling. De tepelhuid werd perkamentdroog, liet in
haar geheel los om een bloedenden, geheel wonden tepel
over te laten. Dat dit alles met hevige pijnlijkheid gepaard
ging, behoeft wel niet gezegd te worden. Telkens na het

-ocr page 26-

melken werden deze wondvlakten behandeld met creoline,
°xyd. zinc. en axungia tot zalf, en met goed gevolg. De melkrijk-
heid bleef dezelfde en van een bijsmaak tengevolge van creoline
was niets te bespeuren. Vroegere gevallen van denzelfden aard
niet sulph. zinc. of oxyd. zinc. behandeld, duurden langer en
de huid behield niet dat zachte als bij toevoeging van creoline.

3°. Inwendig. Bij weisze ruhr van kalvers en varkens, in
een dosis van 2—5 gram , drie maal daags met goed gevolg.
Hierbij bleef de eetlust beter dan bij inwendige carbol-appli-
eatie. Ook bij vlekziekte en vermoedelijke vlekziekte in
verschillende doses aangewend , met goede en slechte uitkomst.
Wel bleek daarbij dat zoo men er vroeg bij was en alleen
symptomen van lusteloosheid etc. aanwezig waren, de ziekte
met verder kwam. In twee gevallen, bij varkens van 7 a 8
maanden, trad bloedwateren op (geen bloedlichaampjes maar
kleurstof) hetgeen verdween, nadat met het toedienen van
creoline opgehouden werd

Bij uterusirrigaties, hoefverzweringen en castratie werd
creoline eveneens aangewend; misschien dat zij bij de eerste
nog dit voorheeft, dat nooit intoxicatieverschynselen zullen
optreden, zoo als dat bij gebruik van carbolzuur is beschre-
ven geworden.

Aangezien creoline goedkoop en niet vergiftig *) is , hetgeen
voor in- en uitwendig gebruik van groot belang is, en het

) Creoline is eene reeds sedert enkele jaren, vooral door Prof. Feoiiner. als
•Mhsepticum aanbevolen vloeistof, welke o. a. aan \'s Rijks Veeartsenijschool
kortdurend toepassing vindt. Ofschoon de bereiding en samenstelling in
zekeren zin een fabrieksgeheim is, blijkt toch uit alles, dat creoline bestaat uit
de fractiën met hooger kookpunt, die bij de phenolbereiding uit teer achter-
blijven en die met een natron-harszeep emulgeerbaar gemaakt zijn. Zij laat zich
met water tot eene melkachtige vloeistof vermengen. Oorspronkelijk door de
firma
Pearson in den handel gebracht, kan men tegenwoordig ook het
Ari -Uann sche Creoline verkrijgen en wordt de stof ook bereid door de Maatschappij
Chemische Industrie
te Amsterdam. (Gen. Agent firma A. d\'Aillï en
z°nen
, Amsterdam.)

Op het ,,niet vergiftig" zijn mag men niet al te veel vertrouwen.

v. n. H.

-ocr page 27-

middel gemakkelijk in de aanwending is, heeft het dus veel
voor op andere.

Moge het daarom zijn nut hebben bovenstaande gevallen
bekend te maken, voor degenen, welke het misschien nog
niet hebben aangewend.

Venraai, 12 September 1889.

BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK VAN
KREUPELHEDEN,

door
T. ,t. Ii, BEËL.

In de maand Juli van verleden jaar werd mijne hulp
verzocht bij een twaalfjarigen hit, lijdende aan kreupelheid
links achter.

Anamnese. Patiënt was 6 weken kreupel. Langzamer-
hand Was deze opgetreden en volgens meening van den
eigenaar ontstaan na een klein ongeluk bij \'t uit den stal
gaan. Een vreemde stal verlatende, was hij met genoemd
achterbeen blijven haken aan eene plank, welke dwars in de
deur op den drempel stond, zoo hard zelfs, dat een val
bijna het gevolg was. Na dien tijd was patiënt kreupel
gaan loopen en successievelijk erger, zonder dat de eige-
naar iets abnormaals aan het been kon zien. Twee weken
was hij nog bruikbaar geweest voor stapvoets werk, maar
toen werd patiënt onbruikbaar en besloot de eigenaar hem
naar de weide te sturen.

Door den grooten afstand bleef patiënt 4 weken buiten het
oog van den eigenaar, en deze stond verbaasd, toen hij na dien
tijd bespeurde dat alles veel erger in plaats van beter geworden
was. Toen eerst werd besloten een veearts te consulteeren.

Onder zoek-. Op eenigen afstand zag men het dier rustig
grazen en heen en weer loopen, maar op een zeer vreemde

-ocr page 28-

manier, namelijk met een naar voren gebogen kogelgewricht,
hetgeen bijna den grond raakte. Ik verheugde me reeds
bij de gedachte, dat bij zulk een vreemden gang wel eene
zeer pijnlijke plaats aanwezig moest zijn, waarin ik me
echter zeer bedroog.

De hoef was normaal, zelfs mooi van vorm, pezen, pees-
scheeden en gewrichten alles bleek even normaal te zijn.
Door druk was nergens eene pijnlijke plek te bespeuren.
Het naar achteren brengen van het been ging uitste-
kend, zoodat men zich voor een slag moest wachten. Veel
binder ging het naar voren brengen, hetgeen aan den korten
pas reeds duidelijk was. Wanneer eene stevige hand de
kogel naar achteren drukte kwam deze bijna in zijn nor-
Walen stand, maar zoodra de hand losliet, knikte hij weer
niet een schok naar voren. Bij bewegen van het been in de
verschillende gewrichten was nergens pijn te bespeuren.

Dit deze symptomen volgde de diagnose » verlamming van den
Wilgen teenstrekker" omdat nergens iets abnormaals te vinden
Wasi de buigers blijkbaar hun antagonist verloren hadden
611 ^ heen zoo moeilijk naar voren kon gebracht worden.

W aar de oorzaak dezer verlamming zat, bleef voor mij een
raadsel. Ia overeenstemming met de diagnose, werd over
e geheele voorvlakte een scherp smeersel aangewend,
en evenwel niets baatte.

bovenbeschreven ziektebeeld deelde ik mijn hooggeachten
01- L "^eeraar, den Heer
Schimmel mede en verzocht hem mij
meening dienaangaande eens te willen mededeelen.

gewillig gewerd mij een uitvoerig schrijven, waarin de

Heer ^J * i

zich met mijne diagnose kon vereenigen en nu

aaniaadde het bekken eens rectaal te onderzoeken, aange-
ven daar de oorzaak der zenuwverlamming tengevolge vanfrac-
Ul of iets dergelijks nog al eens gezeten was. Bij koeien
volgens hem , niet zelden tengevolge van kruisgewrichts-
- a ie dezelfde kreupelheid waar te nemen.
Hoewel dit reeds eens geschied was, probeerde ik ander-
maa ^et rectum te onderzoeken, hetgeen evenwel lastig

-ocr page 29-

ging, daar patiënt dit niet gemakkelijk toeliet. Voor zoover
een nauwkeurig onderzoek mogelijk was, kon tocli geen luxatie,
haematoom , fractuur of iets dergelijks worden waargenomen.

Gedurende 14 dagen zag ik patiënt niet meer, en toen
kwam de eigenaar vertellen dat liet lijden in de laatste 6 dagen
zeer was toegenomen. De heup was gaan zwellen, het heen
werd niet meer gebruikt, patiënt bleef voortdurend liggen, en
bij het probeeren om op te staan viel hij telkens weer neer.

Bij onderzoek was de heup, inclusief de heele linker kruis-
helft, wel eens zoo dik als de andere. Bij bewegen was duidelijk
crepitatie te bespeuren boven in de heup , maar de juiste zit-
plaats was door de hevige zwelling niet te constateeren.

Hoewel patiënt in Pruisen geslacht werd en ik niet bij
de sectie aanwezig kon zijn, vernam ik later van den
slachter dat er een beenbreuk was bij de heupkom met
dikke harde zwelling er om heen, vermoedelyk van het
schaambeen. Op de vraag of het op een pas ontstane been-
breuk geleek antwoorde hij: „neen het zag er zoo vreemd
uit". Uit een en ander blijkt, dat men hier te doen had
met een chronische fractuur, reeds opgetreden bij het uit stal
gaan toen patiënt struikelde, dat daarbij zwelling is op-
treden , welke op de nervus ischiadicus heeft gedrukt en dit
meer en meer deed naar mate ze grooter werd; verder dat
deze partieele fractuur langzamerhand eene volkomene is
geworden en hierin de oorzaak der kreupelheid heeft gelegen.

Venraai, September 1889.

EENIGE GEVALLEN VAN KOLIEK BIJ HET PAARD
DOOR TEXTUUR VERANDERING,

door

II. JT. CRAMER.

Bij mijn verblijf te Zalt-Bommel werd ik door de wel-
willendheid van den Heer
de Bruin , ter dier plaatse, in de

-ocr page 30-

gelegenheid gesteld, eenige, naar mijn bescheiden meening
wel vermeldenswaardige gevallen van koliek te observeeren.
Hoor een postmortaal onderzoek kwamen we zoowel van
oorzaak als zitplaats van het lijden volkomen op de hoogte.

le Geval. Den 9en Sept. werd de hulp van den Heer de
Bruin ingeroepen bij een halfjarig bruin merrie veulen van
gekruist Geldersch ras, in de Gemeente Bruekem. Dit veulen
vertoonde tegen den avond van dien dag in de weide geringe
koliekverschijnselen, bestaande in afwisselend liggen en op-
staan, krabben met de voorbeenen: kortom verschijnselen
Welke elke koliek steeds kenmerken. Nadat de patiënte in
den stal was gebracht en daartoe circa 15 minuten gaans
uitstekend geloopen had, namen de symptomen in hevigheid
staan, gedurende enkele seconden, was onmogelijk, het
neeivai}en plotseling, zelfs momenteel ineenzakken, gevolgd
door een steunend geluid, waarbij dan gedurende het liggen
positie op den rug, met de beenen omhoog en gebogen,
gedurende enkele seconden werd aangenomen. Het zweet
over het geheele lichaam uit, totdat na enkele uren
LU1 stadium van sopor volgde, dat slechts kort duurde
0,11 Weder plaats te maken voor bovengenoemde symptomen.

^eer opvallend was echter de ligging op den rug: in deze
P0sitie was de patiënte het rustigst.

He temperatuur bedroeg 36.5° in het rectum gemeten.
Ademhaling zeer frequent, pols frequent en klein, urine
o\'uiastmg normaal. Mest weinig en dun.

e buik was eenigszins tympanitisch opgezet, aan de
echter onderribstreek bij drukking gevoelig. Den volgenden
1(Jigen was de patiënte schijnbaar iets beter, de verschijn-
. u yan koliek deden zich nu en dan voor, met intermis-
\' au een uur, waarbij de toestand schijnbaar normaal

^ en Zelfs eenig voedsel werd genomen. Temperatuur 38.5,
tympanitische opzetting minder. Mestontlasting , gewone
hoeveelheid, maar dun.
Te

egen den nacht echter verviel het veulen, na gedurende

Q^H 1 1f

uur hevige kolieksymptomen vertoond te hebben,

-ocr page 31-

waarbij de bovenbeschreven rugligging het meest werd aan-
genomen , in een soporeusen toestand, welke, na enkele
uren geduurd te hebben, letaal eindigde.

Bij de lijkopening bleek direct dat een hevige graad van
peritonitis aanwezig was. Er bevond zich een groote hoe-
veelheid haemorrhagisch exsudaat in het abdomen, ter-
wijl het peritoneum als \'t ware geheel bezaaid was met
petechieën en grootere haemorrhagiën. De oorzaak van de
peritonitis was te vinden in den blinden zak van het coecum.
Deze was n. 1. bloedig geinfilteerd en bij opnemen scheurde
hij direct, wel een bewijs voor het murw zijn tengevolge
van gangreen.

Bij onderzoek naar de arteria mesenterica posterior bleek
een aneurisma te bestaan van ongeveer een duivenei grootte.
Vermoedelijk had een embolus, losgelaten van den trombus
in het aneurisma, tot het gangreen aanleiding gegeven. Dit
geval vond ik daarom te meer interessant, omdat juist het
wormaneurisma bij jonge paarden, naar ons de literatuur meldt,
zoo weinig wordt waargenomen.

2e Geval In den avond van den 26sten Sept. kwam een
landbouwer uit de gemeente Hurwenen hulp inroepen voor
zijn halfjarig bruin hengstveulen, dat, naar
zijn zeggen, sedert
eenige uren diarrhée en koliekverschijnselen vertoonde. Na
nauwkeurig onderzoek werd eene hoogst acuut opgetreden
peritonitis gediagnosticeerd en werd ten dien einde extrac-
tum hyosc., calomel en p. g. arabici toegediend.

Den volgenden morgen, reeds tamelijk vroeg, brachten
we weder een bezoek bij den patiënt, doch konden helaas
slechts den dood van het dier constateeren. Daar het geval ons
nog al interessant toescheen, werd besloten direct tot lijk-
opening over te gaan. Ook hier bestond een hevigen graad
van peritonitis, doch zonder dat zich veel exsudaat had
gevormd, hetgeen trouwens ook niet kon worden verwacht
wegens het zeer kort verloop van het ziekteproces.

De oorzaak van deze peritonitis was gelegen in eene draaiing
van het colon om de lengteas.

-ocr page 32-

^it darmstuk was daardoor totaal toegesnoerd , ten gevolge
Waarvan passage van mest en gassen ten eenenmale onmogelijk
Was geworden. De nog ontlaste dunue mest was afkomstig
11 den tractus achter de toesnoering, daar dit gedeelte
öekeel ledig en juist het gedeelte vóór de toesnoering met
inhoud voorzien was. De draaiing om de lengteas had
s gehad over eene lengte van ongeveer 40 cM. volgende
°P het coeenm. Laatstgenoemde darm was sterk gespannen
1 gassen gevuld , zoodat juist door de liggingsveran-

^lng van deze, de asdraaiing schijnt te zijn bewerkstelligd.

serosa was over eene vrij groote uitgestrektheid geinji-
^ei\'d en hier en daar hadden bloedingen plaats gehad.
e achterste insnoering vertoonde op de plooien hevige
ütsteking der serosa, welke diffuus naar den omtrek ver-
ouderde. Het colon tusschen de twee insnoeringen was met
Vrï) vaste faecaalmassa gevuld. Het niesen terium was
geiüjiceerd, terwijl het hier en daar uitgebreide veneuse
^ en haemorrhagiën vertoonde.

Geval. Den 28aten September werd den Heer de Büuin
(]. Z0C^ se°tie te doen bij een in den morgen van dien
ti bruin , circa 15jarig merriepaard, dat ongeveer

111 en \'s morgens onder hevige koliekversckiinselen was

geoollabeerd.

s Middags te drie ure werd de sectie verricht. Bij opening
, \' buikholte stroomde een ruime hoeveelheid sero-haemor-
b -n vocht af, met librineuse stolsels voorzien. Zoowel
plek^aa^ T*sceraa* gedeelte van het peritoneum, waren
. ^ewllze net gele fibrinestolsels bedekt, als gevolg van de
H^t die zoo spoedig tot den dood had gevoerd.

^ 6 was ongeveer over een lengte van 20 c.M.

de aiS^en\' Waardoor de inhoud zich als een koek tusschen
rin Vau ^et niesenterium had opgehoopt. Bij de scheu-

staa SCaeen een aanmerkelijke bloeding te zijn ont-

\'n) daar de uitgestorte faeces intensief rood waren ge-

de 611 Sr°otere bloedstolsels hier en daar tusschen
e Piaten aanwezig waren.

-ocr page 33-

Deze ingrijpende lesie verklaart zeer goed het zoo spoedig
letale verloop van het ziekteproces.

Het anamnetisch onderzoek omtrent deze patiënt gaf
weinig ophelderingen. De koliekverschijnselen waren pas
2 uren vóór den dood begonnen; vóór dien tijd was het
paard totaal normaal en had de eigenaar daaraan niets
opgemerkt.

Uit de verschijnselen, welke zich intra-vitam bij deze drie
vormen van koliek door textuurverandering hadden voor-
gedaan, viel met juistheid niet tot de ware diagnose te
coneludeeren. Hoe moeilijk dit in de praktijk is, heeft ieder
collega ervaren. Zeer dikwijls hebben bij koliekpatiënten
de ligging op den rug of de positie met
het achterstel op
den bodem en gestrekte voorbeenen de meest
ongunstige
prognose doen maken, terwijl na enkele uren een volkomen
normalen toestand intrad. Ook het omgekeerde heeft plaats;
patiënt n°. 2 is daarvan een voorbeeld. De lcoliekverschijn-
selen waren hierbij van zeer geringe intensiteit, bestonden
alleen in krabben met de voorbeenen, omzien naar den buikj
nu en dan peristaltiek, bij afwisseling gaan liggen, doch
overigens rustig. Het aannemen eener positie, welke op een
textuurverandering zou wijzen, kwam hier volstrekt niet
voor.

Bij de eerst beschreven patiënt, met zoogenaamde embo-
lische koliek, deed zich echter het verschynsel voor van sub\'
normale temperatuur (36.5°), een verschijnsel dat hier vei\'\'
oorzaakt kan zijn door eene intoxicatie met koolstofdioxyde»
hetgeen ook o. a. geciteerd wordt door Zündel en Bollingeï-
Het voorkomen van een dergelijke lage temperatuur zoü
ons kunnen wijzen op de mogelijkheid van het bestaan
van dezen koliek vorm. .

Zalt-Bommel 10 October \'89.

-ocr page 34-

KA LP ZIEKTE,

door

F1. W. TAK DVL1H.

bet rapport van de Commissie in zake kalfziekte komt
vrij duidelijk uit, wat mijne meening is omtrent het
^ezen der bedoelde ziekte (blz. 140). ♦

^ zou dus eenigermate overbodig geacht kunnen wor-
^ 611 nogmaals op terug te komen, ware \'t niet dat voor
ySpreking van bedoeld rapport op de jongste Algemeene
j ei\'§adering weinig of geen tijd beschikbaar was. Ik heb
myn leedwezen te kennen gegeven, dat de Commissie
over meer sectie-verslagen heeft kunnen beschikken,
111 daaruit eene
eigene meening op te bouwen, alsmede dat
,
811 bij

het rapport geen melding gemaakt vindt wat te
Za^en in Beijeren is gedaan (Adam\'s Wochenschrift 1886
h\' \' ^\' ^\' ^\' ^ en Onbegrijpelijkerwijze stuit men
m6r Wederom op de karigheid wat aangaat sectie-verslagen.
^ racbt men het wezen van eene ziekte op te sporen, dan
men toch meenen dat juist van goede secties veel mag
ii\'kh8n Verwac^\' Beeds meermalen werd door mij de moge-
^ betoogd om aan kalfziekte lijdende koeien naar \'t

i 16131 der Veeartsenijschool te doen overbrengen, vooral
VaU eeU nauwkeurig onderzoek na den dood. Zeer
^ 61 komt deze ziekte veelvuldig voor op de melkerijen in
j °nitrek der school en bezwaren tegen deze wijze van
kunnen toch moeilijk ernstig gemeend zijn.
nu nog in \'t kort eenige opmerkingen omtrent de kalf-
ÖKte 1)• De

kalfziekte komt vooral in die streken het

1  O

\'\' Ve^e Patsen nog steeds „melkziekte" genoemd. Nog zoo dom niet!

v , ^ een\'ge huisdier (nagenoeg) dat we tot een soort melkmachine hebben
"even

W valt herhaaldelijk ten offer aan de bewuste ziekte.

-ocr page 35-

meest en het hevigst voor: waar, bij te vroege paring
(lste kalf óp of voor 2 jarigen leeftijd),
veel vochthoudend
voedsel wordt verstrekt; in den weitijd op lage gronden,
in de maanden dat \'t gras \'t meest waterhoudend is; op
stal vooral daar, waar men veel knolgewassen en veel
sop voert; bij zeer goede melkgeefsters en die gemid-
deld reeds drie of vier jaren zeer veel melk gegeven
hebben en in den regel van dito ouders afstammen. Dat dit
alles
op den duur verzwakkend moet werken op het orga-
nisme in \'t algemeen en dus ook op den vaatwand 1) ligt
m. i. voor de hand. (Aanleg).

Hierbij dient nog gevoegd een toestand van Plethora Serosa
(Franck), die door \'t tijdvak van \'t zoogenaamd droogstaan
zeker niet wordt verbeterd. Even duidelijk is het, dat bij
den partus (reeds bij de
openingsweeën) eene stuwing plaats
heeft, grooter naarmate huid en uier door toevallige omstan-
digheden minder bloed kunnen opnemen (Franck); en nu
kan de zwakke vaatwand den druk niet behoorlijk weer-
staan ; uittreding van
groote hoeveelheid vocht onder de dura
mater
, in de ventrikels en in \'t hersenweefsel, sterke opspui-
ting
der piavaten en adervlechten en somwijlen ruptuur.

Wanneer dit constante seetiebeeld nog niet voldoende
kan worden geacht om
alle ziekteverschijnselen en \'t ziektebe-
loop behoorlijk te verklaren, dan wacht ik gaarne af wat
men daarop zal trachten af te dingen, met de hoop dat door
wrijving van denkbeelden en nauwkeurig onderzoek de waar-
heid moet gevonden worden.

1  Terloops zij hier gewezen op het feit, dat dikwerf weefselbloedingen in
en vóór den uier juist bij de goede melkgeefsters voorkomen.

-ocr page 36-

KORTE MEDEDEELINGEN.

ADENOOM DER GLANDULA HARDERT,

w. c. scHinnEL,

Niet zelden neemt men in den binnenooghoek bi] bonden
een gezwelletje waar, dat de grootte van
eene erwt en meer
kan bereiken. Het bevindt zich boven den rand van bet
wenkvlies en kan soms geheel onder de membrana nictitans
verdwijnen; dit geschiedt steeds, wanneer de bulbus dooi-
den musculus retractor naar achteren wordt getrokken.

Het gezwelletje is hoogrood gekleurd, door het bindvlies
omgeven, en neemt langzamerhand in grootte toe. Heeft
bet meer omvang bereikt dan eene erwt, dan blijft het
voortdurend zichtbaar. De conjunctivitis hierdoor te voor-
schijn geroepen, beperkt zich gewoonlijk tot den binnen-
ooghoek.

Daar het de aandacht van den eigenaar niet kan ont-
gaan, wordt meestal reeds vrij spoedig veeartsenijkundige
hulp ingeroepen. Deze is gemakkelijk te verleenen. Men
pakt het gezwelletje met een goed pincet, trekt het iets
naar buiten en knipt het met eene Cooper\'sehe schaar
af. De bloeding is gering en door koud sublimaatwater
(1 : 2000) te stillen. Daarna instilleert men gedurende
enkele dagen eene oplossing van sulphas zincicus in aqua
destillata (1 : 300), eenige malen daags, en het herstel is
volkomen; recidieve is niet te duchten.

Het appliceeren eener ligatuur om de tumor moet ernstig
worden ontraden. Deze irriteert dermate, dat eene keratitis
onvermijdelijk is; zelfs kan, indien de draad lang blijft lig-
gen, panophthalmitis het gevolg zijn.

-ocr page 37-

Zeldzaam neemt men deze woekering aan beide oogen te
gelijk waar.

Herhaalde malen is zij microscopisch onderzocht geworden
en steeds bleek, dat daaraan een adenoom van de klier van
Harder te gronde lag. Het is opmerkelijk, dat Möller van
dit lijden geen gewag maakt in zijn
Lehrbuch der Augen-
heükunde;
dit werk verdient intusschen alle aanbeveling.

31 Augustus 1889.

EXTIRPATIO BUL BI,

door

W. C. SCHimiHEL.

Exophthalmos is bij honden geen zeldzaam verschijnsel.
Het ontbreken van een gedeelte der beenige beschutting aan
den bovensten orbitaalrand is oorzaak , dat bij vechtpartijen ,
of wanneer op eene andere wijze een trauma onmiddellijk
boven het oog inwerkt, dit naar buiten wordt gedreven.
Meestal wordt hierbij de bnlbus belangrijk beleedigd, en
indien uitwendig ook al geene aanzienlijke laesies waar-
neembaar zijn, dan is dit toch wel binnen den oogbol het
geval. Voor het minst ontstaan aldaar bloedingen , die den
bulbus zóó vergrooten, dat van eene repositie weldra geen
sprake meer kan zijn. Doch ook wegens de onmiddellijk
ontstane of later zich ontwikkelende anatomische stoornissen,
is veelal de extirpatie van den bul bus als het eenige red -
middel te beschouwen. Geschiedde deze niet, dan zou ver-
moedelijk niet alleen de oogbol veretteren, doch zich ook
een phlegmone vormen in de orbita, met groote kans op
uitbreiding naar de hersenen.

In zulke gevallen aarzelt men dus niet, om tot de extir-
patio bulbi over te gaan; de vraag is echter, hoe moet

-ocr page 38-

deze geschieden? De volgende methode kan als zeer een-
voudig en doeltreffend worden aanbevolen.

Men maakt eene diepgaande punctie door de cornea, zoo-
dat niet alleen het waterig oogvocht, doch ook de lens en
het glasvocht naar buiten komen. In verschen toestand ont-
last zich aldus ook het uitgestorte bloed, in meer verouderde
gevallen tevens etter. Men kan nu den bulbus verder fixee-
ren met een pincet of een scherpen haak, het best echter
met de — bacteriologisch reine — vingers; daarna knipt
men met een
Cooper\'scIl schaartje door de sclera, zoodat
°ngeveer het achterste derde gedeelte, en dus ook de nervus
opticus, blijft zitten. De bloeding, welke hierbij ontstaat,
is meestal onbeduidend en door douches met ijswater, subli-
maatoplossing (1 : 1000) of andere antiseptische soluties
te stillen.

Waarom echter niet eene totale extirpatie van den bul-
bus , met wegneming van een stuk van den nervus opticus,
gelijk bij den mensch geschiedt? Om twee redenen: 1°. wijl
op deze wijze een minder sterk collabeeren ontstaat van de
oogleden, en 2°. omdat eene sympathische ontsteking van
bet andere oog toch niet te vreezen is.

Wat het eerste betreft, behoeft het geen nader betoog,
dat het inzakken der oogleden toeneemt, naarmate meer
weefsel uit de orbita is verwijderd. En waarom zou men
meer elimineeren ? De methode van
Bonnet , door Berlin
gewijzigd, kost meer moeite en heeft een sterker invallen
der oogleden ten gevolge. Bovendien is het genezingsproces
even voorspoedig, wanneer men een gedeelte der sclera met
den nervus opticus in de orbita achterlaat, als wanneer
deze deelen verwijderd zijn.

Gelijk reeds werd opgemerkt, is sympathische ophthalmie
üiet te duchten, daar hiervan geen goed geconstateerd ge-
val bij de dieren bekend is. Dit is reeds in 1857 door
Prof.
Snellen aangetoond, en alle pogingen daarna, ook
door mij, in het werk gesteld, om experimenteel sympa-
thische ophthalmie te verwekken, waren vruchteloos.

-ocr page 39-

De behandeling na de operatie is gewoon antiseptisch en
adstringeerend: rein honden met creoline (1 °/0), boorzuur
(3 °/0) of sublimaat (1 °/o0) en instilleeren met sulphas
zincicus (1 °/0).
31 Augustus 1889.

PIET AANTAL VEEARTSENIJKUNDIGE STUDENTEN
IN DUITSCHLAND.

In de Berliner thierärztliche Wochenschrift van 22 Augustus
1889 wordt de vraag, hoe het gesteld is met de overvulling
der „geleerde beroepen" statistisch behandeld. Daaruit blijkt,
dat aan de Duitsche universiteiten de sterkste overvulling be-
staat in de medische en evangelisch-theologische faculteit,
en dat de juridische faculteit hieronder veel minder lijdt
dan men algemeen beweerde.

Ook aan sommige „Hochschulen", o. a. de Bergacade-
miën, wordt eene te groote toeneming van het aantal stu-
denten waargenomen. Het belangrijkst is dit echter het
geval aan de veeartsenijscholen van Duitschland. Terwijl het
aantal studenten daaraan in 1869 slechts 267 bedroeg, was
dit in 1888 tot 962 gestegen. Dit is eene toeneming van
260 pet., eene verhooging tot bijna het viervoudige, terwijl
het aantal studenten aan de universiteiten slechts ver-
dubbeld is.

Deze vermeerdering heeft niet gelijkmatig plaats gevonden.
Nog in 1875 waren slechts 284 studenten in de veeartsenij-
kunde aanwezig, in 1880 daarentegen reeds 436 en in 4885
735. De belangrijke toeneming van hun aantal dateert dus
eerst van de laatste tien jaren, en wel1, gelijk de redactie
opmerkt, van het oogenblik, dat de vereischten voor de
toelating tot de studie, door het vorderen der „Primaner-

-ocr page 40-

reife", belangrijk verhoogd zijn geworden. Dit is het dui-
delijkste bewys , zoo gaat zij voort, dat de verbeterde we-
tenschappelijke grondslag, het verhoogde aanzien van den
veeartsenijkundigen stand, zich als het krachtigste middel
hebben leeren kennen, om voor het beroep niet alleen beter
onderlegde, doch ook een veel grooter aantal candidaten
te werven. Dit feit is leerrijk; men vreesde het tegendeel
te zullen ondervinden.

De veeartsenijkundige hoogeschool te Hanover was in het
laatste zomersemester bezocht door 219 studenten en 18
hospitanten. Dit is het hoogste getal, dat ooit bereikt is.
Daarvan kwamen 192 uit Pruisen, 44 uit de overigeDuitsche
Staten en 1 uit Griekenland.

Aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Berlijn waren
in dit zomersemester 400 studenten, met inbegrip van 115
leerlingen voor „Militarrossarzt". De redactie der
Berl.
thierarzll. Wockenschr.
van 8 Augustus 1889 wijst er op,
dat het getal van 400 (450 in het winter-semester 88/89)
studenten dat der medische faculteiten van de meeste Duitsche
universiteiten (Berlijn, Munchen, Leipzig, Halle en Wurz-
burg alleen uitgezonderd) overtreft. Zij vergelijkt daarbij het
getal leerkrachten en leermiddelen en komt tot het resultaat,
dat aan de leeraren, vooral bij de leiding
der clinieken
bij de oefeningen in anatomie, histologie, enz. zeer
gi\'oote eischen worden gesteld.

Het Badensche ministerie heeft, zooals politieke bladen
vermelden, zich genoodzaakt gezien, om door vertrouwe-
lijke circulaires de studie der veeartsenijkunde dringend te
ontraden. Thans studeeren er 48 uit Baden aan Duitsche
veeartsenijscholen, terwijl reeds 120 veeartsen in het land
aanwezig zijn , ten deele met een zeer beperkt inkomen.
Daar in de naburige landen dezelfde of overeenkomstige

-ocr page 41-

toestanden bestaan, schijnt deze stap van het Badensche
ministerie zeer gerechtvaardigd.
(Der Thierarzt v. Au-
gustus 1889.

In de Berl. thierarztl. Wochenschr. van 1 Augustus 1889
leest men:

„Stuttgart 23 Juli. In eene jongstleden Zaterdag plaats
gehad hebbende vergadering van alle studenten aan de vee-
artsenijschool alhier, werd volgens de „Frkf. Ztg." het
besluit genomen, om in het aanstaande winter-semester
de school alhier niet meer te bezoeken, omdat de bij het
jubileum verwachte verheffing der veeartsenij school tot eene
hoogeschool wederom niet is geschied."

31 Aug. \'89. W. O. Schimmel.

VERSCHEURING DER AORTA BIJ EEN VARKEN.

Bij een veehouder die van twee afzonderlijk gehouden
koppels varkens, respectievelijk 2 en 3 dieren aan de be-
smettelijke vlekziekte had verloren, stierf van een derden
koppel (biggen) een dezer dieren. Volgens mededeeling
van den eigenaar was het gestorven dier bij het voeren
van den toom nog gezond en eenige uren daarna dood
gevonden. By lijkschouwing van het slecht gevoede dier
werd in de buikholte niets gevonden wat by de besmette-
lijke vlekziekte gewoonlijk wordt aangetroffen, alleen ver-
toonden de beide bleek gekleurde nieren hier en daar eenige
haemorrhagische plekjes; de longen waren normaal. Het
hartezakje daarentegen was sterk gespannen en met eene
donkerroode massa gevuld, die bij opening van het zakje
gestold bloed bleek te zijn, welk bloed door eene rup-

-ocr page 42-

tuur in den linkerwand van den stam der aorta was uit-
gevloeid.

De oorzaak van den dood was nu gevonden; dit was
niet direct liet geval met de oorzaak die aanleiding tot de
verscheuring der aorta heeft gegeven, tenzij die gezocht
Qiag worden in eene myocarditis of in de rachitische ge-
steldheid van het dier, of wel in beide toestanden.

De overige dieren van dezen toom biggen waren allen
weer of minder aan rachitis lijdende.

Stempel.

-ocr page 43-

VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER MAATSCHAPPIJ
TER BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE
IN NEDERLAND.

Het Hoofdbestuur, voldoende aan art. 23 van het reglement,
heeft de eer u het volgende overzicht over het afgeloopen jaar
aan te bieden.

In de eerste plaats constateert het Hoofdbestuur met genoegen
dat het aantal leden steeds klimmend blijft.

Heeft de Maatschappij het verlies te betreuren van drie harer
leden, n.1. van de H.H.
J. A. Hinze, G. W. V. Arntz en E.
A. Houben,
terwijl een lid bedankte, daar tegenover staat een
aanwinst van 19 nieuwe leden. Het vorige verslag maakte mel-
ding van 186, thans telt de Maatschappij 205 leden.

Dit aantal is verdeeld als volgt:

Algemeene afdeeling.......«3°

Afd. Friesland..........20

„ Gelderland . •.......18

„ Groningen.........20

„ N.-Br.—Limburg.......30

„ N.-Holland.........17

„ Z.-Holland.........18

„ Utrecht..........40

„ Zeeland ..........12

Totaal . . . 205

In den loop van dit jaar werden verslagen ingezonden door
de afd. Utrecht, N.-Holland, Z.-Holland, Friesland, Zeeland en
N.-Br.—Limburg, welke verslagen in het Tijdschrift zullen ge-
plaatst worden.

Voor de bibliotheek werden ten geschenke, of in ruil tegen
het Tijdschrift, ontvangen:

-ocr page 44-

1. Verslag aan den Koning van de bevindingen en handelin-
gan van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht over
1888;

2. Het programma der lessen aan \'s Rijks-Veeartsenijschool
voor het schooljaar
1888/89;

3- Idem voor het schooljaar 1889/90;

4. Weekblad van het Tijdschrift voor Geneeskunde.

5- Veeartsenijkundige bladen van de Ver. tot bev. der V. A. K.
in Ned.-Indië;

6. Tijdschrift van Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië.

7. Maandblad der Hollandsche Maatschappij van Landbouw.

8. Verslag van de Directie der Vereeniging tot bevordering
der Veeartsenijkunde in Ned.-Indië.

9. Verslag van den toestand van den Landbouw in Neder-
!and over
1886.

10. De varkensziekte en hare bestrijdingsmiddelen en „iets
°ver slecht hooi", door H. A.
Kroes, Rijks-Veearts te Die-
verbrug.

11. De Vétérinaire Almanak 1889.

12. L\'Echo Vétérinaire.

13. Receuil de médecine vétérinaire.

14. Repertorium für Thierheilkunde,

15. American veterinary Review.

16. Tidskrift for veterinaerer (Kopenhagen).

Wat de handelingen van het Hoofdbestuur betreft, zij het
volgende vermeld:

In gevolge der opdracht van de 27ste Algemeene Vergadering
werd door het Hoofdbestuur een adres gezonden aan Zijne Exc.
den Minister van Binnenlandsche Zaken, in welk adres de
meening der Alg. Verg. verkondigd werd, ten opzichte van
het
wenschelijke van een Rijkswet op de keuring van vee en
vleesch.

Dit adres is opgenomen in het Tijdschrift. Deel XVI, blz. 131.

In de maand December vergaderde het Hoofdbestuur, voor-
namelijk met het oog op een voorstel der afd. Utrecht, tot het
bijeenroepen eener buitengewone Algemeene Vergadering.

De afdeeling meende n. 1., dat de nieuw ingevoerde reglemen-
teering der oefenings- en gebruiksoperatiën aan \'s Rijks Vee-
artsenijschool schade zou doen aan de opleiding der a. s. veeart-

-ocr page 45-

sen en dus aan den veeartsenijkundigen stand; zij wenschte om
die reden dat reglement door de leden der Maatschappij bespro-
ken te zien.

Het Hoofdbestuur meende vrijheid te vinden om voor dit ge-
val art. 28 en 31 van het reglement in toepassing te brengen en
riep eene buitengewone Alg. Verg. op 13 Jan. 1889 bijeen. Wat
op deze vergadering behandeld en besloten is, blijkt voldoende
uit het Verslag, opgenomen in het Tijdschrift, deel XVI, 113
en v.v. Van de leden der Commissie, benoemd om een adres,
de bedoelde voorschriften betreffende, aan Zijne Exc. den Minister
van Binnenlandsche Zaken te overhandigen, meende de Heer
H. C.
Reimers na nadere overweging te moeten bedanken.

Hij gaf van dit besluit kennis aan het Hoofdbestuur bij schrij-
ven van 15 Januari 1889.

Het Hoofdbestuur stelde toen in zijn plaats de Heer M. G.
de Bruin, Onder-Voorzitter, die met de andere leden der Com-
missie een adres opmaakte, welk adres door de Commissie aan
Zijne Exc. den Minister ter hand gesteld werd. (Zie Tijdschrift,
deel XVI, blz. 129).

In de maand Juni vergaderde het Hoofdbestuur, hoofdzakelijk
voor het vaststellen van het programma voor de 29ste Alg. Ver-
gadering. In deze bijeenkomst werden ook de wijzigingen in het
reglement der Maatschappij besproken, zooals die door de Com-
missie, tot herziening benoemd, waren ingediend.

Tevens werd in die Vergadering besloten het Eerelid, Dr. A.
W. H. Wirtz , Directeur van \'s Rijks Veeartsenijschool, namens
het Hoofdbestuur geluk te wenschen met de hem te beurt gevallen
onderscheiding door zijn benoeming tot Ridder in de orde van
den Nederlandsche Leeuw.

Aan dit besluit werd door den Secretaris gevolg gegeven en
het Hoofdbestuur ontving een schrijven van den Heer
Wirtz,
waarin deze zijn dank voor den gelukwensch aanbiedt.

Aangezien tengevolge van verschillende omstandigheden in
bovenbedoelde Hoofdbestuurs-vergadering geen bepaalde keuze
kon gedaan worden wat betrof het lid, dat uitgenoodigd zou
worden om, volgens besluit der 2 7ste Alg. Verg., de Maatschappij
op het „Congrès international", in Sept. te Parijs te houden, te
vertegenwoordigen, werd de verdere behandeling dier zaak opge-
dragen aan Voorzitter en Secretaris.

-ocr page 46-

Na overleg met den Heer Thomassen , die zich in qualiteit . ~~
rapporteur naar dit Congres wilde begeven, hebben Voorzitter
en Secretaris den Heer
Thomassen uitgenoodigd de Maatschappij
op het Congres te willen vertegenwoordigen. De Heer
Thomassen
heeft die uitnoodiging welwillend aanvaard.

Het Tijdschrift (Deel XVI) is verschenen; eenige vertraging
in het toezenden van beloofde stukken was oorzaak dat afl. 2
«iet op tijd kon verschijnen, maar, met de 3e afl. samen, eerst
iater van de pers kwam.

De Commissie van Redactie verzocht het Hoofdbestuur de
medewerkers dank te zeggen en houdt zich voor ruime toezen-
d«ig van stukken steeds aanbevolen.

Utrecht, 20 September 1889.

Namens het Hoofdbestuur-.

De ie Secretaris,
VAN DER HARST.

ƒ 1089,425
54,00
„ 117,00
Memorie
57.00
82,50
51,00
63,00
48,00
51,00
n I32,5°

van

SChZICHT VAN HET GELDELIJK BEHEER DER MAAT-
IAPPIJ Ter BEVORDERING DER VEEARTSENIJ-
KUNDE IN NEDERLAND OVER HET JAAR 1888.

Ontvangsten.
Saldo van Anno passato
Contributie der Afd. Gelderland

Utrecht (over 1887)

Utrecht (over 1888)
Groningen

Noord-Braband—Limburg

Zuid-Holland
Friesland
Zeeland
Noord-Holland

van 28 Leden

f 1745,425

-ocr page 47-

Uitgaven.

Incasso

ƒ 2,60

J. L. Beijers, te Utrecht

» 397)^5

D. F. van Esveld, te Utrecht

„ 41,98

L. J. van der Harst, te Utrecht

„ 44,16

D. van der Sluijs, te Amsterdam

„ 22,825

M. J. H. P. Thomassen, te Utrecht

„ 120,00

H. J. H. Stempel, te Utrecht

„ 17,5°

B. J. Aalbers , te Rijsoord

„ 12,00

Contributie Tuberculosecongres te Parijs

n 4>84

Kamerhuur

» 4,oo

Zegels

n °555

Briefport

» I>25

Contanten in kas

„ 1076,07

/ I745>426

Rijsoord, 31 December 1888.
S. E. et O.

De Penningmeester,
B. J. AALBERS.

Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland.

PROGRAMMA

der Negen-en-Twintigste Algeineene Vergadering, te houden op
Zaterdag 21 September 1889, des voorin, te 10 7„ uur, in de
lokalen van den Heer Smit (Buitenlust) Maliebaan
te Utrecht.

A. Huishoudelijke Werkzaamheden.

1. Opening der Vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der bijzon-
dere afdeelingen.

-ocr page 48-

3- Behandeling der notulen van de 28ste (buitengewone) alge-
meene vergadering. (NB, De leden worden verzocht het verslag
der 28ste alg. verg., voorkomende op blz.
113 en v.v., afl. 2/3,
dl. XVI van het Tijdschrift, als notulen te beschouwen).

4• Verslag van den toestand der Maatschappij.

5- Rekening en verantwoording van den Penningmeester.

6. Benoeming van een 2den Secretaris, tengevolge van perio-
dieke aftreding.

7- Voorstellen van de Commissie voor de herziening van het
Reglement, benoemd door de 27ste Alg. Vergadering.

Deze voorstellen zijn a om

Art. 11
De correspondeerende leden
worden door het Hoofdbestuur
voorgesteld en in eene algemeene
vergadering benoemd bij meer-
derheid van stemmen.

Zij deelen in de voorrechten
der eereleden en brengen even-
eens geen stem uit.

b. om aan

Art. 14
Jaarlijks vóór 1 Mei zenden
de besturen der afdeelingen aan
den Eersten Secretaris eene lijst
van het aantal harer leden,
Wet een verslag omtrent de
werkzaamheden en den toestand
der afdeeling, en aan den Pen-
ningmeester de contributie over
het loopende jaar.

c. Aan

Art. 22
De Secretarissen houden van
alles aanteekening in een register
en handelen in overleg met den

te lezen als volgt:

De correspondeerende leden
worden door het Hoofdbestuur
of door eene bijzondere afdeeling
voorgesteld en in eene alge-
meene vergadering benoemd
bij meerderheid van stemmen.
Enz.

toe te voegen:

Vóór i Januari doen zij op-
gave van den naam en de woon-
plaats van het lid, dat voor het
volgend maatschappelijk jaar,
namens de afdeeling zitting
neemt in de Commissie bedoeld
bij art.
26a.

toe te voegen:

De 2de Secretaris is meer in
het bijzonder belast met de be-

-ocr page 49-

Voorzitter of diens plaatsver-
vanger.

d. Tusschen de twee volgende
artikelen

Art. 23
Het Hoofdbestuur brengt jaar-
lijks in de algemeene vergade-
ring een verslag uit over den
toestand der Maatschappij en
hare geldmiddelen.

langen der algemeene afdeeling
en de verzending der tijdschrif-
ten en programma\'s aan de leden
dier afdeeling.

in te voegen:

Art. 23bis.

De Penningmeester dient in
elke algemeene vergadering eene
begrooting in voor het volgend
jaar, welke begrooting niet mag
overschreden worden zonder
toestemming der gecombineerde
vergadering, bedoeld in art. 2
6a.

Art. 24
Het Hoofdbestuur vergadert
zoo dikwijls als dit in het be-
lang der Maatschappij door den
Voorzitter en twee andere leden
wordt noodig geacht. De Eerste
Secretaris vermeldt op het con-
vocatie billet de te behandelen
zaken.

Art. 25
De leden van het Hoofdbe-
stuur brengen ƒ 0,25 per uur
heen en ƒ0,25 Per uur terug,
voor reiskosten, in rekening.

te lezen als volgt:

De leden van het Hoofdbe-
stuur en der Commissie, be-
doeld bij art. 26a, kunnen de
werkelijk uitgegeven reiskosten
en, zoo noodig, verblijfkosten
in rekening brengen.

f. Art. 26a {nieuw).

Vóór elke Algemeene Vergadering worden door het Hoofdbe-

-ocr page 50-

stuur met eene Commissie uit de bijzondere afdeelingen de
notulen der vorige Algemeene Vergadering, benevens de rekening
en verantwoording vastgesteld.

Tot leden dezer Commissie wordt, telkens voor één jaar,
door ieder der afdeelingen één harer leden aangewezen.

Het Hoofdbestuur is verplicht met deze Commissie in eene
gecombineerde vergadering te raadplegen over bijzondere ge-
vallen of maatregelen welke niet tot de eerstvolgende Alge-
meene Vergadering kunnen uitgesteld worden of waarover het
te voren het oordeel der bijzondere afdeelingen wenscht te
vernemen.

Tot deze gecombineerde vergaderingen worden de leden der
Commissie, boven bedoeld, tijdig door den isten Secretaris opge-
roepen, met opgave van de te behandelen zaken.

g-

Art. 28
Het Hoofdbestuur is bevoegd,
om zeer gewichtige en dringende
redenen, buitengewone alge-
meene vergaderingen te beleg-
gen en bepaalt daarvoor zelf
den tijd en de plaats.

h.

Art. 30
Het Hoofdbestuur maakt van
de werkzaamheden van elke
Algemeene Vergadering een pro-
gramma op, dat minstens twee
maanden te voren gezonden
wordt aan de leden der bijzon-
dere afdeelingen, door tusschen-
komst der afdeelingsbesturen,
aan de leden der algemeene
afdeeling en aan de Eereleden
en Correspondeerende leden.

te lezen als volgt:

ie gedeelte.

Het Hoofdbestuur is bevoegd,
in overleg met de Commissie
bedoeld in art. 2
6a, om zeer
gewichtige en dringende rede-
nen, enz. enz.

te lezen als volgt:

Het Hoofdbestuur maakt van
elke Algemeene Vergadering een
programma op, dat, minstens
twee maanden te voren, opge-
zonden wordt, door tusschen-
komst der afdeelings-besturen
aan de leden der bijzondere
afdeelingen, verder aan de leden
der Algem. Afd., aan de Eere-
leden en aan de Correspondee-
rende leden.

-ocr page 51-

j

Atr 32.

Voorstellen van bijzondere
afdeelingen en van leden, ter
behandeling in eene gewone
Algemeene Vergadering, wor-
den in het programma voor die
vergadering opgenomen, als zij
vóór i Juni bij den Eersten
Secretaris ingekomen zijn.

Art. 38. {nieuw).

Aan elk der bijzondere afdeelingen wordt één exemplaar van
het Tijdschrift, benevens één exemplaar van alle gedrukte stuk-
ken van de Maatschappij uitgaande, voor haar archief toegezonden.

De Commissie,
(w. g.)
VAN ESVELD.

H, J. H. STEMPEL.

M. J. HENGEVELD G.Jzn.

8. Voorstel der afd. Utrecht tot het aanvragen van rechtspersoon-
lijkheid door de
Maatschappij ter bevordering der Veeartse-
nijkunde.

9. Vaststellen der plaats voor de3oste Algemeene Vergadering.

PAUZE.

B. Bespreking van opgegeven onderwerpen.

r. De „bepalingen omtrent varkensziekte", in te leiden door
den Heer H. C. REIMERS.

2. Oorsprong, wezen en middelen tot voorkoming der kalfziekte,
in te leiden door den Heer F. W. VAN DULM.

C. Vrije mededeelingen.
D. Opgave van onderwerpen voor de 3oste algemeene vergadering.

Vastgesteld te Utrecht, Juli 1889.

Namens het Hoofdbestuur,
De iste Seeretaris,
Dr. L. J. VAN DER HARST.

Aan het slot toe te voegen:
en voldoende blijken toegelicht.

-ocr page 52-

VERSLAG

VAN DE 29ste ALGEMEENE VERGADERING, GEHOUDEN
TE UTRECHT OP 21 SEPTEMBER 1889.

Voorzitter de Heer D. F. van Esveld.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur, uitgezonderd
de Heer
de Bruin, die kennis van verhinderd te zijn had
gegeven.

Alle afdeelingen zijn door afgevaardigden vertegenwoordigd.
Het aantal aanwezigen bedraagt volgens presentielijsten 44,
onder welk getal te rekenen is een introducé.

Het aantal uittebrengen stemmen bedroeg ten slotte volgens
presentielijsten 95, hoewel bij het begin der vergadering nog niet
alle stemhebbenden aanwezig waren, en dus de eerste stem-
mingen door een kleiner aantal moesten geschieden.

De Voorzitter opent de vergadering met een woord van wel-
kom aan de leden, vooral richt hij een hartelijk woord tot de
jongeren en wekt die op tot ruime medewerking aan het doel
der Maatschappij. — Nadat verder door hem nog eenige bijzon-
derheden omtrent archief, tijdschrift, enz. medegedeeld zijn , vraagt
bij, of in verband met hetgeen in het programma onder punt 3
medegedeeld is omtrent de notulen der 28ste buïtengew. alg. verg.
iemand de lezing der notulen verlangt — of aanmerkingen
daarop heeft.

Daar niemand in deze iets te berde te brengen heeft, worden
de notulen (als verslag opgenomen in Tijdschrift Dl. XVI. afl. 2/3)
als goedgekeurd beschouwd.

Het jaarverslag wordt door den Secretaris uitgebracht. De
Penningmeester doet Rek. en Verantw. Uit deze blijkt, dat op 1
Januari 1889 een batig saldo aanwezig was van f 1076.07. De Voor-
zitter noodigt de afgevaardigden van de afd. Gelderland en Gro-
ningen uit, de Rek. en Verantw. gedurende de pauze na te zien.

Bij het stemmen tot het benoemen van een 2den Secretaris,
wordt bij eerste stemming op niemand de volstrekte meerderheid
van stemmen uitgebracht; bij de tweede stemming wordt de Heer
J.H
. Billroth met 48 stemmen (91 stemmen uitgebracht) gekozen.
Hij verklaart de betrekking op zich te willen nemen.

-ocr page 53-

De Voorzitter stelt, nu aan de orde „de voorstellen van de
Commissie voor de herziening van het Reglement." Hij verzoekt
aan de leden bij de discussiën zich vooral tot den zakelijken
inhoud der voorstellen te willen bepalen en de vergadering niet
te vermoeien met kleinigheden, de redactie der voorstellen be-
treffende. — Hij brengt vervolgens het reglement artikelsgewijze
in bespreking.

Tegen artt. i, 2, 3, 4, 5 , 6, 7, 8, 9 en 10 bestaat geen
bedenking; de wijziging der Commissie in art. 11 voorgesteld
vindt eenige bestrijding, wat den vorm betreft, maar men eindigt
met, na de opmerkingen gehoord te hebben, de redactie aan het
Hoofdbestuur over te laten; artt. 12 en 13 vinden geen bestrij-
ding; art. 14 (wijziging) wordt aangehouden tot na de behande-
ling van het door de Commissie voorgestelde art. 26a \\ artt. 15—21
zullen blijven zooals zij zijn — het gewijzigd art. 22 wordt goed-
gekeurd — zoo ook art. 23, maar het voorgestelde art.
2$bis ,
wordt even als art. 25 (gewijzigd) aangehouden tot na behandeling
van art. 260.; art. 24 wordt niet veranderd.

Het hoofddebat bepaalt zich dus voorloopig tot art. 26a (nieuw),
betreffende het instellen eener Commissie uit de bijzondere afdee-
lingen, belast om in bepaalde gevallen met het Hoofdbestuur
samen te werken (zie programma).

De afd. Friesland (Plet) begint met bezwaar te maken tegen
de kosten, die het voorstel, zoo als het gedaan is, bij aanne-
ming, na zich zal slepen. Ofschoon de afd. zich niet tegen den
geest van het voorstel verklaart, wil zij als leden der Commissie
slechts afgevaardigden van enkele afdeelingen, elk jaar, volgens
rooster wisselende, doen aanwijzen.

De Voorzitter wijst er op, dat de kosten zoo groot niet behoe-
ven te zijn, en dat overigens de voorstellers van meening waren,
dat in bepaalde gevallen het advies van
alle afdeelingen verno-
men moest worden.

De Heer de Jong vindt de Commissie onnoodig; wil men
tijd besparen op de Alg. Vergadering, laat dan het Hoofdbestuur
de notulen vaststellen, behoudens beroep er op van de leden ter
Alg. Vergadering. Zoo zou ook met de Rek. en Verantw. kun-
nen gehandeld worden.

De Voorzitter wijst er op, dat de Commissie voor herziening
van het reglement niet zoo ver is gegaan als het oorspronkelijk

-ocr page 54-

voorstel der afd. N.-Holl. was. Deze afd. wenschte toch

uitbreiding van het Hoofdbestuur met één lid van elk der
afdeelingen.

De Heer Aalbers is tegen het voorstel, niet alleen om de
kosten die de uitvoering na zich zal slepen, maar ook omdat de
Maatschappij nu, zijns inziens, een geheel anderen regeeringsvorm
krijgen zal. De Commissie zal veel macht krijgen — en hij
wenscht dat de macht bij de Alg. Verg. berusten blijft.

De Voorzitter merkt op, dat wanneer de leden bijtijds opge-
roepen worden, zóó dat zij een mandaat hunner afd. medebrengen,
een bezwaar van den Heer
Aalbers vervalt, en wat de kosten
betreft, nog eens zegt hij, dat die wel zullen meêvallen.

De afd. Friesland is voor het principe, om tijd te besparen op
de Alg. Verg., maar handhaaft haar voorstel.

De afgev. der afd. Zeeland (Mazure Sr.) vraagt of de notulen
en de Rek. en Verantw. niet op de Alg. Verg. ter visie konden ge-
legd worden en dan door eene Commissie uit de leden konden
worden nagezien en al of niet worden goedgekeurd.

De Voorzitter wijst niet alleen op de bezwaren die hieraan
zouden verbonden zijn, maar ook op enkele gevallen, die zich
voorgedaan hebben, en waarbij de wenschelijkheid van eene Com-
missie , als in het voorstel bedoeld wordt, gebleken is. De
lSte Secretaris, ofschoon geen lid der Commissie ter herziening
zijnde, verklaart zich van zijn standpunt vóór het voorstel
der
Commissie,
nu toch eenmaal de wensch geuit is voor een der-
gelijke regeling.

De afgev. der afd. Gelderland kan ook instemmen met het voor-
stel der Commissie, indien „tijdig" wordt, het noemen van „een
bepaalden tijd", bijv. 14 dagen. Persoonlijk is de afgevaardigde
(de Heer
Reimers) tegen het niet lezen der notulen op de Alg.
Vergadering.

De Heer Hermkes wenscht ook de notulen en de Rek. en Verantw.
door de Alg. Verg. vastgesteld te zien. Hij acht de Commissie
een soort van curatorium over het Hoofdbestuur te zullen worden.

De afd. N.-Holland (afgev. v. d. Sluijs) beveelt het art. aan.
Er zullen onkosten aan verbonden zijn, maar daar tegenover staat
de meerdere tijd, die op de Alg. Verg. beschikbaar blijft voor
wetenschappelijke mededeelingen.

In de afd. Utrecht waren volgens den afgev. (v. Lent) de mee-

4

-ocr page 55-

ningen verdeeld, 5 vóór, 4 tegen het voorstel, terwijl 2 leden
blanco stemden.

Nr.-Br.—Limburg (Paijmans) is met algemeene stemmen vóór,
idem de afd. Z -Holland
(Altevogt).

De Heer Hermkes stelt voor de Commissie te doen bestaan uit
de Voorzitters der afdeelingen; hierop zegt de Voorzitter, dat
zulks altijd door de afdeelingen kan geregeld worden.

De afd. Friesland stelt voor: tot leden der Commissie wordt
telkens door drie afdeelingen, volgens rooster, een harer leden
aangewezen."

Op een vraag van den Heer Mazure Sr. aangaande het gel-
delijk bezwaar, zegt de Voorzitter, dat dit in de eerste jaren
althans niet zwaar zal wegen, en op een vraag van den afgev.
der afd. Groningen of er geen plaatsvervangende leden der Com-
missie dienen vermeld te worden, zegt de Voorzitter te meenen,
dat de afd. zelf wel plaatsvervangers zullen benoemen als dit
noodig blijkt te zijn.

Het voorstel der Commissie wordt nu in stemming gebracht
en aangenomen met 62 stemmen vóór, 6 tegen en 19 blanco.

De afd. Friesland protesteert er tegen, dat haar amendement
niet eerst in stemming is gekomen, er wordt evenwel opgewezen,
dat niemand dat amendement ondersteund heeft of prioriteit
er voor heeft aangevraagd.

Art. 14 wordt nu aangenomen met deze wijziging, dat achter
„lid", zal komen „en diens plaatsvervanger."

Art. 2$bis, de quaestie betreffende van het opmaken, enz. eener
jaarlijksche begrooting, wordt door den Penningmeester bespro-
ken — hij is er sterk vóór, maar wenscht alleen dat een vaste
som genoemd worde, buiten welke niet mag gegaan worden,
bijv. f 25.—; hij maakt hiervan een voorstel, hetwelk evenwel,
na eenige besprekingen met op één na alle stemmen
verworpen wordt
(2 stemmen blanco). Daarna komt in stemming het voorstel der
Commissie, dat aangenomen wordt met alg. stemmen, op 5 na;
2 stemmen blanco.

Art. 25 (gewijzigd), betreffende reiskosten, wordt na tamelijk
uitvoerige bespreking over het al of niet vaststellen van een
maximum, enz., aangenomen met alg. stemmen tegen 4, nadat
nog op voorstel van den Heer
Reimers de woorden „zoo noodig"
er uitgelicht zijn.

-ocr page 56-

5i

De art. 26 en 27 worden goedgekeurd.

Tegen de voorgestelde wijziging in art. 28 meent de Heer
J. A. de Jong te moeten opkomen. Hij wil het Hoofdbestuur de
volle vrijheid laten, en zegt, nadat de Voorzitter opgemerkt
heeft, dat na d,e vorige, buitengewone, Alg. Vergadering de
wijziging door het Hoofdbestuur wenschelijk geacht werd, dat
de Alg. Verg. juist een bewijs van vertrouwen in het Hoofdbe-
stuur geven moet door de wijziging te verwerpen. Hij stelt voor
het art. onveranderd te laten.

De afgevaardigde v. Zuid-Holland (Altevogt) zegt dat hij
bezwaar vindt om te stemmen voor het voorstel
de Jong, omdat het
niet in de afd. besproken is. Gelderland zal er tegen stemmen,
evenwel niet om daardoor te kennen te geven dat de afd. het beleid
van het Hoofdbestuur mistrouwt.

De Heer v. d, Sluijs zegt ongeveer hetzelfde, en voegt er nog
bij dat er te lezen staat „bevoegd" en niet „verplicht". De Voor-
zitter deelt mede, dat juist over bevoegd en verplicht strijd ge-
weest is in den boezem der Commissie van herziening. Is dat
zoo, zegt de Heer
Schimmel, dan is er ook een geest van wan-
trouwen geweest.

Het voorstel de Jong wordt in omvraag gebracht en met 50
tegen 44 stemmen verworpen.

Het voorstel der Commissie nu aan de orde zijnde, vraagt
de Heer
Heidema of verstaan moet worden, dat het Hoofdbe-
stuur, ook zonder de Commissie te raadplegen, buitengewone
Alg. Vergaderingen beleggen kan. Dit schijnt volgens velen uit
de redactie te blijken. De Heer
Stempel wil het voorstel nu
aangenomen zien; bij het stemmen over het reglement en bloc
kan dan nog blijken wat de Alg. Verg. wil. De Heer
Schimmel
acht dit zeer gevaarlijk en wijst op het slotartikel van ons vigee-
rend reglement, dat wijzigingen alleen met § der stemmen kun-
nen vastgesteld worden.

Het voorstel der Commissie, in omvraag gebracht zijnde, ver-
Werft 59 stemmen voor en 35 tegen, (2 blanco), geen f alzoo
er voor zijnde, wordt art. 28 geacht te blijven zoo als het nu is.

Hierna worden, na eenige discussies over redactie der artike-
len, artt. 29 en 30 (gewijzigd) goedgekeurd, evenzoo art. 31.

Over de door de Commissie aan art. 32, toegevoegde wijzi-
§inö ontspint zich eenig debat. De Voorzitter zegt, dat de afd.

-ocr page 57-

N.-Holland, die de wijziging had voorgesteld, zoo sterk er op
stond, dat de overige leden der Commissie hebben moeten toe-
geven, om de geheele herziening niet te doen mislukken. De
afgev. van N.-Holland betoogt, dat de bedoeling geweest is, dat
geen onbekookte voorstellen zouden gedaan worden, waaromtrent
bij gebrek aan toelichting door de afdeelingen niets besproken of
beslist zou kunnen worden. Nadat men eindelijk tot de meening
schijnt gekomen te zijn, dat met „toelichting" bedoeld is, die te
geven aan het Hoofdbestuur en dat dit dan naar bevinding han-
delen zal, wordt de wijziging met 67 tegen 26 stemmen (2
blanco) goedgekeurd.

De overige artikelen, ook het nieuwe art. 38, benevens het
slotartikel, worden onveranderd aangenomen, waarna het geheele,
nu gewijzigd reglement, en bloc in stemming gebracht zijnde,

met algemeene stemmen (95) wordt goedgekeurd.

$

De Voorzitter stelt nu aan de orde het voorstel der afd. Utrecht,
n.1. tot het aanvragen van
rechtspersoonlijkheid door de Maat-
schappij. De Heer v.
Lent (afgev. der afd. Utrecht) leidt het
voorstel in, dat tot slechts weinige discussies aanleiding geeft.

Wel meent de afd. Z.-Holland, dat, daar reeds van 1848 de
Maatschappij bestaat, zij, krachtens overgangsbepalingen, per se
in het bezit van rechtspersoonlijkheid is. De Voorzitter zegt, dat wel
is waar vóór 1848 eene vereeniging bestond, maar dat deze niet was
de tegenwoordige Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Het voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.

Bij de keuze van eene plaats voor de a.s. Alg. Vergadering,
wordt door N.-Holland, Amsterdam, door Zeeland, Rotterdam ,
door de overige afd. Utrecht voorgesteld. Utrecht wordt gekozen
met 64 tegen 16 stemmen en* 1 blanco.

Onder bijval van de aanwezigen zegt de Voorzitter den af-
tredenden
2den Secretaris (v. d. Sluijs) dank voor hetgeen deze
in het belang der Maatschappij verricht heeft.

Na de pauze brengt de Commissie, met het nazien der Rek.
en Verantw. belast, een gunstig rapport over deze uit.

De Voorzitter stelt nu aan de orde het onderwerp „de bepalin-
gen omtrent varkensziekte", welk onderwerp ingeleid wordt door
den Heer H. C. R
eimers. Spreker zegt eerst geaarzeld te hebben
het punt in behandeling te brengen, aangezien door het nieuwe

-ocr page 58-

besluit verbetering aangebracht is; echter acht hij die niet van
dien aard, dat men er zich bij kan neerleggen. Hij somt de be-
palingen niet op, bekend als ze zijn, maar releveert alleen, dat
men het, speciaal op landbouwvergaderingen, lang niet eens er over
is, en hij acht, ook juist daarom, eene bespreking onder des-
kundigen van groot gewicht. Voor hem zijn drie zaken voorna-
melijk hier te bespreken.

ie. De vraag, is het Kon. Besl. voor Nederland noodzake-
lijk? Uit een handelsoogpunt is het
misschien te verdedigen,
maar het schijnt toch dat andere landen zoo erg nauw niet
zien, zelfs Engeland keurt geslacht vee niet. Zijn de maat-
regelen noodig tot het uitroeien der ziekte? Hij gelooft niet dat
zij daartoe leiden kunnen, nu, zooals hij met talrijke voorbeel-
den toelicht, de wet op allerlei wijze ontdoken wordt,

2e. Toegegeven al, dat er noodzakelijk bepalingen moeten zijn,
zijn dan de bestaande goed? Een eerste vereischte is toch de
uitvoerbaarheid en die ziet hij van deze niet. De bepalingen zijn
in het nadeel van de landbouwers, zij
mogen slachten, vóór de
keuring (?) ja, maar zij zouden het niet doen als het niet noodig
was; het
vervoer wordt dikwerf verboden en de vergoeding is
slechts gering. Bij aangifte lijdt de
eigenaar steeds financieel
nadeel. Indien een ernstig streven tot uitroeien der ziekte bij de
Regeering bestaat, dan moet onteigenen, verkoop door het Kijk
en algeheele schadevergoeding geschieden. Het ontduiken van
de bepalingen, bovengenoemd, heeft ook een slechten invloed op
bet naleven der overige wetten op besmettelijke ziekten.

In de derde plaats bevreemdt het hem, dat na het request in
zake de keuring van vee en vleesch, verleden jaar door de
Maatschappij aan Z. Exc. den M. v. B. Z. gezonden, thans door
den Minister niet deskundige keurmeesters officieel erkend wor-
den. Het geldt hier toch niet bijv. een mikrosk. onderzoek z. a.
bij trichinose, maar een deugdelijke kennis van vee en vleesch.

Na deze inleiding spreken de H.H. v. d. Linden en Plet over
hun meening aangaande de besmettelijkheid en den aard der
ziekte, hetgeen de Heer v.
Dulm aanleiding geeft er op te wijzen,
dat over deze punten hier niet gehandeld wordt. Hij voegt hierbij,
dat hij, waar de Heer
Reimers als zijn particuliere opinie uit-
spreekt wettelijke maatregelen niet noodzakelijk te achten, die
opinie volkomen deelt. De wet geeft niets dan last aan de eige-

-ocr page 59-

naars en draagt niets bij om de ziekte uit te roeien. Oppervlakkige
desinfectie, men haalt er de schouders voor op; de kosten voor
vernietiging van gestorven dieren zijn zeer groot, duizende kilo\'s
vet worden aan den handel onttrokken; zijns inziens moest de
Regeering zich öf niet, öf verstandig met de ziekte bemoeien. De
Heer v.
Lent kan met die opinie meegaan ; er geschiedt ontdui-
king en de ziekte woekert voort.

De Heer Billroth is het met den inleider niet eens. In N-Holl.
worden vele, bijna alle gevallen aangegeven; de eigenaars die
verleden jaar er last van hadden, geven dit jaar toch weer aan.
Schade wordt door eigenaars bij andere besmettelijke veeziekten
toch ook geleden Kan men de ziekte u.troeien, dan volgt op
den» duur voordeel. Hij neemt ook wel aan dat omstandigheden
van buiten van invloed op de ziekte zijn kunnen, maar hij ge-
looft aan de besmettelijkheid en acht
maatregelen noodzakelijk.

De Heer Reimers vraagt naar de argumenten voor die nood-
zakelijkheid. De Heer
Billroth zegt toch zelf dat bij dezelfde
eigenaars, na dat de maatregelen toegepast werden, de ziekte
zich toch herhaalde. Ja, zegt de Heer
Billroth, wel bij dezelfde
eigenaars, maar slechts 5 keeren in \'t zelfde kot.

Dat geeft, zegt de Heer Reimers, toch altijd te denken, in-
tusschen wil hij niet over het al of niet besmettelijke spreken —
en, zegt hij, is er bij andere besmettelijke ziekten schade voor
de eigenaars — dan geldt het toch nu meer schade voor de
kleine
bezitters.

De Heer van der Sluijs meent, dat de quaestie beheerscht
wordt door de vraag of de ziekte al of niet besmettelijk is —
wordt besmettelijkheid aangenomen, dan zullen maatregelen
noodig zijn. De praktijk bewijst, dat de tegenwoordige onvol-
doende zijn en nadeel geven.

De Heer Goossen bewijst met enkele gevallen uit zijn prak-
tijk, dat niettegenstaande de groote kosten aan de uitvoering
verbonden, de bepalingen het voortgaan der ziekte eer in de
hand dan tegen kunnen werken.

De Heer J, F. Laméris vindt de maatregelen noodzakelijk;
de ziekte breidt zich uit en er dient tegen opgetreden te worden;
dit is ook noodig tegenover het buitenland. Of de ziekte uitte-
roeien is — we weten het niet; er is betrekkelijk zeer weinig
over bekend. Slechts een onzer veeartsen, de Heer Po
els heeft

-ocr page 60-

een grondig onderzoek naar de ziekte ingesteld. Spreker gelooft
wel aan de mogelijkheid van uitroeien; hij citeert o. a. een
geval, waaruit blijkt, dat, mits de zaak goed aangepakt wordt,
men de ziekte uit eenmaal besmette stallen weren kan. De auto-
riteiten moeten evenwel ten volle hun plicht doen; uitbreiding
van bevoegd toezicht acht hij ook noodig. Hij acht het nadeel
aan de boeren berokkend wel wat breed uitgemeten; de wet
verhindert de boeren om
doode (of gestorven ?) varkens te ver-
koopen, alsmede om
verdachte varkens als gezond teverkoopen.

De Heer de Jong beaamt het door den Heer Laméris gezegde;
het nut van maatregelen acht hij onwederlegbaar —, met den
Heer
Reimers is hij het eens dat de tegenwoordige maatregelen
niet deugen. De zaak is o. a. ook besproken in de Holl. M. van
Landbouw, afd. Alfen. — Het nadeel vindt men daar in de
ontduiking der bepalingen en in den lagen prijs der afgemaakte,
verdachte dieren. Men meende daar, dat de goede bedoeling der
bepalingen in de hand zouden gewerkt worden, indien van zieke
dieren de halve waarde en van verdachte, en alsdan afgemaakte
dieren, de geheele waarde vergoed werd.

De Heer Billroth zegt dat eigenlijk alles afhangt van de goede
toepassing der wet; vóór de invoering der wet stierven de dieren
toch ook en hadden zoo goed als geen waarde. Waar blijft nu
het argument van de schade ? Buitendien is het voor het algemeen
toch ook veel waard, dat ziek vleesch niet in consumtie komt.

Een vraag van den Heer Kattenwinkel of een paar artikelen
in de bepalingen niet met elkander in strijd zijn, wordt door den
Heer
Billroth ontkennend beantwoord. Het gold het aangeven
van verdachte dieren en het slachten en vervoeren van deze.

De Heer van Dulm, den Heer Lamèris beantwoordende,
zegt i dat met alle respect voor desinfectie, het toch bijna onmo-
gelijk zal blijken de oude grond der hokken te ontsmetten,
waarop èn de Heer
Laméris èn de Heer Billroth verklaren,
dat het in hun streek toch wel en goed geschiedt. De Heer
van
Dulm
meent te mogen zeggen dat dergelijke grondige desinfectie
niet overal wordt toegepast en dat alle maatregelen zoo goed als
geene zijn, behalve nog dat die zoogenaamde maatregelen groote
kosten en verlies medebrengen.

De Heer Oosterbaan ziet in zijn streek de varkens onder
zeer ongunstige hygiënische condities en er is toch slechts weinig

-ocr page 61-

varkensziekte. Ofschoon hem de bepalingen niet in alle opzichten
doelmatig voorkomen, acht hij die in zekere opzichten nuttig,
n.1. het uit de consumtie houden van ziek vleesch,voor worst-
fabricatie bijv.

De Heer Reimers wijst er op, dat aan de ziekte gestorven
varkens toch nog voorwerpen van waarde zijn (de borstels, de huid
voor zeeftenmakerijen, het vet, enz); vernietigen brengt dus schade.
Uit een oogpunt van handelsbelang acht hij de maatregelen niet
noodig. Duizende geslachte varkens gaan ongekeurd naar Enge-
land — en hoe het tegenover andere landen met verklaringen
gaat ? — men vraagt wel verklaringen omtrent het niet heerschen
van andere besmettelijke ziekten, maar niet omtrent bedoelde. —
Zoo men consequent wilde zijn, moesten ook bepalingen tegen
tuberculose en goedaardige droes bijv., gemaakt worden.

De Heer Schurink, opmerkende dat in zijn gemeente dit jaar
geen gevallen der ziekte voorgekomen zijn in hokken die verleden
jaar
goed gedesinfecteerd waren (één geval uitgezonderd) wenscht
de vraag, of maatregelen noodig zijn, met ja te beantwoorden;
evenwel moeten de bepalingen beter in overeenstemming met de
omstandigheden zijn.

Hij wenscht dat de Alg. Verg. zich in dezen zin uitspreekt, dat
noodig is, dat bij aangifte van een ziektegeval onverwijld kennis
moet gegeven worden aan het V. A. K. Staatstoezicht en dat,
indien de distr. veearts verhinderd is, de plaatselijke veearts
handelend kan optreden.

De Voorzitter meent uit de discussies te mogen resumeeren ,
dat men het i° niet eens is omtrent het al of niet besmettelijke
der ziekte;
dat men de maatregelen zoo als ze nu voorge-
schreven zijn, of minder goed, of minder goed toegepast acht.

De Heer Mazure Sr. zegt, dat men over de werking van de
wet niet kan oordeelen, ze wordt veel te slecht uitgevoerd.
Uit
Schouwen gaan bijv massa\'s zieke varkens naar Rotterdam
zonder dat het V. A. K. Staatstoezicht iets er van verneemt.
Eenheid van handelen bij het Staatstoezicht blijkt niet te bestaan.
Is er een wet noodig , dan moet zij anders zijn of in elk geval
met eenheid en beter toegepast worden.

De Heer Plet heeft gezien, dat in enkele gevallen bij ver-
hindering van de veeartsenijkundige ambtenaren varkens somtijds
een week geslacht lagen, vóór keuring kon geschieden. Bur-

-ocr page 62-

gemeesters moesten gemachtigd zijn, de plaatselijke veeartsen
direct er bij te halen.

De Heer Stempel stelt voor de discussies over deze zaak te
sluiten; hij voor zich wil niet beweren dat de wet of het Kon.
Eesl. overal goed wordt nageleefd. Wat de Heer
Plet evenwel
zegt is reeds gevonden — daarover spreekt het besluit. Sedert
60 jaar, dat de ziekte heerscht, heeft vrijheid tot beperking niets
bijgedragen. De Regeering wil nu beproeven wat zij kan doen
en nu rijzen dadelijk klachten. Veel hangt af van den districts-
veearts, verbranden of begraven van
alles is toch niet bepaald
voorgeschreven. Behalve dat het vet nog uit den brand kan ge-
red worden, is er ook nog kans op gedeeltelijke schadeloosstel-
ling, voor de huid, bijv.; zie laatste Kon. Besluit omtrent varkens-
ziekte.

De Heer Reimers, hulde brengende aan de wijze waarop de
Heer
Stempel de wet opvat en ten uitvoer legt, meent toch
te moeten constateeren, dat de opvatting elders eene andere is;
overigens beduidt de vergoeding voor de huid van varkens niet
veel, en is het ook wel juist (er staat „vee" zegt de Heer
Stempel).
Wil de vergadering het voorstel van den Heer Stempel aan-
nemen, hem is het goed, maar dan verklaart zich, zijns inziens
de vergadering onmondig; hij wenscht derhalve wel eenig
resultaat.

De Heeer Mazure Jr. releveert nog even een punt, n. 1., als
men aanneemt de besmettelijkheid, aanneemt dat de ziekte een
bodemziekte is, dan mag de wet geen speling geven aan de
uitvoerders — maar stellige voorschriften — en dan vooral niet
laten begraven.

De Voorzitter, opmerkende dat men in deze vergadering, in
aanmerking nemende den uiteenloopenden stroom der meeningen,
toch niet tot eenig definitief besluit zal komen, geeft in overwe-
ging om de zaak in handen van eene Commissie te stellen, die
de verschillende meeningen zal trachten te verzamelen en ineen
rapport neerleggen.

T)e Heer de Jong stelt deze motie: „De Alg. Verg. vindt het
wenschelijk, dat de nu vigeerende bepalingen ten opzichte der
varkensziekte worden gewijzigd, en gaat over tot de orde van
den dag".

Als, zegt de Heer Reimers, de Alg. Verg. meent dat er maat-

-ocr page 63-

regelen van wege het Rijk moeten genomen worden, dan
zou hij in overweging geven onteigening en afmaking aan te
bevelen.

De Voorzitter merkt op, dat een uitspraak dezer vergadering,
bij de heerschende verdeeldheid der meeningen, niets geven zal,
eer kwaad dan goed zal doen, Eerst na nader onderzoek acht
hij eene conclusie mogelijk.

De Heer v. Duim zegt, dat wat de Heer Reimers wil, datgene
is, wat tegenwoordig in Engeland geschiedt. Spreker wenscht een
uitspraak door de Vergadering.

De Heer Stempel vindt het bedenkelijk dat men nu reeds
eene wet zou gaan be- of veroordeelen, die nog slechts één jaar
in werking is. In Engeland bestaat sedert jaren een wet en men
is daar steeds aan het veranderen. Hij is voor het benoemen
eener Commissie van enquête naar de werking en de toepassing
van de bepalingen hier te lande.

Wordt eene Commissie benoemd, zegt de Heer Plet , laat
die dan spoed maken.

De Voorzitter stelt alsnu voor dat eene Commissie, als boven
bedoeld is, worde benoemd en dat de leden dezer Commissie
door het Hoofdbestuur zullen aangewezen worden.

De Heer Schurink wenschte de Commissie door de Alg.
Verg. benoemd te zien. Het kan toch zijn dat ze, benoemd door
het Hoofdbestuur, een ,,eenzijdige kleur" zou hebben.

Vreest men daarvoor zegt de Voorzitter, het is het Hoofdbe-
stuur goed, dat de Vergadering alsdan benoeme. Wat wil men
dan, bijv. 5 leden of uit elke afdeeling één lid?

De Heer Thomassen heeft belangstellend de discussies ge-
volgd — hij verbaast zich er over dat niemand zich
zeker durft
uitspreken over de besmettelijkheid der ziekte in quaestie. Men
moest aan de Regeering verzoeken de gelegenheid te geven tot
het nemen van proeven.

De Voorzitter merkt op, dat een voorstel hiertoe misschien
een der conclusies van de te benoemen Commissie kan zijn.
Verder brengt hij nogmaals de vraag te berde, zal er eene Com-
missie benoemd worden — uitslag ja — zal die Commissie door
de Alg. Verg. of door het Bestuur benoemd worden? De Heer
Schurink handhaaft zijn voorstel, er bij voegende dat het geen
grond vindt in wantrouwen in het Hoofdbestuur.

-ocr page 64-

Zijn voorstel wordt niet ondersteund en de Vergadering draagt
aan het Hoofdbestuur het benoemen der Commissie op.

De behandeling van punt 2 der opgegeven onderwerpen, zoo
als het door den inleider opgegeven was: „Oorsprong, wezen en
middelen tot voorkoming der kalfziekte", wordt door den Heer
v.
Dulm geconcentreerd in eene bespreking van het rapport der
Commissie. Deze toch noemt de kwaal geheimzinnig, niettegen-
staande duidelijke sectieverslagen ingeleverd waren. Een eigen
opinie werd niet gegeven. Tegelijk met onze enquête, is er een
in Beijeren gehouden. De daar werkzaam geweest zijnde Com-
missie noemt de ziekte Apoplexia puerperalis (reeds in 1825 door
Herman zoo genoemd). Zij achtte dus ook het centrale zenuw-
stelsel de plaats van het lijden. De uitdrukking „erfelijkheid"
in het rapport van onze Commissie kon spreker ook niet best
verorberen. Hij loopt vervolgens het rapport door, en maakt
op deze en gene punten zijn op- en aanmerkingen. Ook leest
hij de conclusies van het Duitsche rapport voor, als mede van
de studie van
Hink. In eene vorige vergadering, zegt hij, had
onze Commissie beloofd in haar rapport de uitkomsten
van het
onderzoek in Duitschland op te nemen. Zij heeft dit niet gedaan.
Vervolgens zegt hij, dat blijkens ook door hem opgedane
ondervinding, bij voorzichtig uitgevoerde sectie\'s, de naam Gebar-
Parese, het best het wezen der ziekte karakteriseert. Als oorzaken,
zoo als hij die opvat, noemt hij aanleg (door fokken en voede-
ren verkregen), als wezen: acute hydrocephalus, als prophylaxis
eene andere wijze van fokken, latere paring, intensievere (en droge)
Voeding vóór het kalven.

De Voorzitter bedankt de Heer v. Dulm voor zijne inleiding,
maar acht met het oog op het reeds late uur, discussies niet
best meer mogelijk. Hij verzoekt den Heer v.
Dulm zijne opmer-
kingen en conclusies in het Tijdschrift te publiceeren; geschiedt
dit in de eerstvolgende aflevering, dan kan van wege de Com-
missie of van anderen in de daaropvolgende afl. repliek volgen.
De Heer
Thomassen ondersteunt dit voorstel. De Heer v. Dulm
ofschoon hij de voorkeur aan mondelinge behandeling geeft,
aan het verzoek wel voldoen.

Met het oog al weder op het vergevorderde uur, belooft
Heer
Thomassen, hoe gaarne hij ook mondeling verslag
Uitgebracht had over het Congres te Parijs, dit verslag voor

-ocr page 65-

de eerstvolgende aflevering van het Tijdschrift ter plaatsing te
zenden.

Na het opgeven en bespreken van enkele onderwerpen voor
de a. s. Algemeene Vergadering en nadat de Heer v.
d. Linden,
namens de leden, den Voorzitter dank heeft gebracht voor diens
uitstekende leiding, wordt de Vergadering gesloten.

VAN DER HARST.

iste Secretaris.

N.B. Ik geef dit verslag als een eenigszins uitvoerig schema der
notulen; mocht een der sprekers of hoorders meenen zakelijke
aanmerkingen op het geresumeerde te moeteD maken, dan
zal het mij aangenaam zijn die te mogen ontvangen voor 15
December a. s. v.
d. H.

VERSLAG

DER AFDEELING NOORD-BRABANT-LIMBURG DER MAATSCHAPPIJ TER
BEV., DER V. A. K.

De i8de (buitengewone) vergadering had plaats te Venlo, en
werd door elf leden bijgewoond, terwijl de i9de vergadering
te Eindhoven werd gehouden, waar slechts acht leden tegen-
woordig waren.

Door het overlijden van den Heer Houben , te Oosterhout, ver-
loor de afdeeling een lid, terwijl als nieuwe leden werden aange-
nomen de Heeren
H. A. den Engelse te Dinteloord en P. F.
Vermast,
Med. Dr. te Etten bij Breda.

De gewone huishoudelijke zaken der afdeeling werden op de
laatste vergadering geregeld afgedaan en geven geen verdere
aanleiding ter bespreking; als afgevaardigde voor de 29ste Algem.
Vergadering werd benoemd de Heer
Paijmans te Oss, tot plaats-
vervanger de Heer
J. Billekens te Horst en tot opvolgend
plaatsvervanger de Heer
Thomassen te Utrecht, terwijl als plaats
voor de 20ste vergadering Nijmegen werd aangewezen.

Onder de wetenschappelijke onderwerpen verdient vermelding
een geval van dampigheid mede tengevolge van voedselophooping

-ocr page 66-

in den neus; gehemeltesplijting was afwezig, wel waren er twee
uitstekende kiezen; afkapping der kiezen bracht geene verande-
ring; medegedeeld door den Heer
Goossens. De Heer van
der Wurf
vertoonde eene nieuwe hechtnaald van de Mooy.

Het ledental bedraagt op heden dertig en wel:
H. A.
den Engelse te Dinteloord.
Dr. P. F.
Vermast » Etten (Breda).

H. A. P. Brunt

G. B. Goossens
J. de Man

M. J. H.Duijsens
M J. H. P. Thomassen
A. A. de Man
J. Laméris

H. J. Lemmens
A. J. Montens
P. F. Michels
L. T. Janné

A. J. Vlamings
P. A. F. H. Boots
J. C. Boots
T. A. L. Beel
J. Billekens

A. G. A. Clercx
P. K. M. Houba

E. A. L. Quadekker
J. J. Noest
H. Billekens
P. A.
v. d. Munckhof

B. Bierman
W. J. Paijmans
L. J. H. Bloemen
J. L.
v. d. Wurf
P. den Ouden

J. Köhler
Almkerk, i
Sept. 1889.

» Cappelle (Grevelduin).
» Roermond.
» Bergen-op-Zoom.
» Heerlen.
9 Utrecht.
» Breda.

» \'s Gravenhage.
9 Schimmert.
» Breda.
» Heusden.
» Roermond.
» \'s Bosch.
» Tilburg.
» Cuijk.
» Venray.
9 Horst.
» Echt.
s Maastricht.
» Breda.
9 Lith.
» Weert.
» Boxmeer.
» Helmond.
» Oss.

» Wijk (Maastricht),
s Venlo.
» Zevenbergen.
» Almkerk.

Namens het bestuur:
KöHLER.

Secretaris.

-ocr page 67-

Aan den isteQ Secretaris der Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in
Nederland, te Utrecht.

Ter voldoening aan Art. 14 van het Reglement der Maatsch.
t. b. d. Veeartsenijkunde in Nederland, heb ik de eer U hierne-
vens mede te deelen, dat de naamlijst van de Leden der Afd.
Friesland is als yolgt:

J. M. D. Westholz
R. Boer Hz.
P. C. Buijterse
K. Bergsma
H. Veenstra
J. M. A. Zwart
J. Jansma
H. F. Eggink
H. C. Poll
E. Sytsema

G. van der Meülen
M. A. Hibma

B. J. C. Hubenet
J. de Boer
P. IJ. Ypes
J. Plet
J. de Vries
T. Bosma
J. Attema

H. van Staa

Leeuwarden.
St. Anna Parochie.
Harlingen.
Imsum.

Schrans-Huizum.

Leeuwarden.

Joure

Beesterzwaag.

Witmarsum.

Kollum.

Menaldum.

Sexbierum.

Dokkum.

Wolvega.

Ferwerd.

Heereveen.

Hallum.

Wommels.

Koudum.

Sneek.

De Afd. heeft in 1888 twee vergaderingen gehouden, één in
de maand Augustus, bezocht door 10 Leden en één in de maand
December bezocht door 8 Leden, beide te Leeuwarden.

Behalve meerdere vrije mededeelingen en opmerkingen over
verschillende veeartsenijkundige onderwerpen, zijn in die verga-
deringen behandeld de volgende punten:

Welke zijn de resultaten verkregen door het gebruik van Creoline ?

Vagino-metritis bij het rund.

Zijn er ook handgrepen bekend ter vereenvoudiging der Em-
bryotomie ?

-ocr page 68-

Welke zijn de resultaten in Friesland verkregen door het in-
enten tegen varkensziekte?

Omtrent dit laatste punt moet worden opgemerkt, dat de
veeartsen in Friesland in 1887 besloten hadden, bij wijze van
proefneming, in 1888 gratis inenting tegen varkensziekte te zullen
verrichten, wanneer hun door de Afd. der Maatsch. v. Landbouw
in hun district de noodzakelijke kosten van injectiespuitje, entstof
enz. werden vergoed.

Tengevolge der uitvoering van dit besluit, werden door 5 vee-
artsen op verschillende plaatsen in Friesland 173 varkens ingeënt.
De varkens waren van 8 tot 16 weken oud en van friesch,
poland-china, yorkshire of gekruist ras.

Door de inenting stierf 1 dier, terwijl 20 later slecht groeiden en
grootendeels waardeloos werden. Door varkensziekte werden
aangetast en stierven 14,

Men heeft opgemerkt dat het ras en geslacht geen invloed
uitoefenen. De reactie van de ééne zending entstof was echter
veel heviger dan die van de andere.

Besloten werd zoo mogelijk in 1889 de proefneming voort te
zetten. Men zal dan trachten de vaccine rechtstreeks van Parijs
te krijgen, daar men vreest dat deze door oponthoud te Rotter-
dam, vooral in warme dagen, te lang onderweg is.

Nog werd op de laatstgehouden vergadering besloten, dat de
bestuursleden in het vervolg niet herkiesbaar zullen zijn. Men
hoopt dat daardoor de belangstelling in de Afdeeling zal worden
opgewekt en de vergaderingen trouwer zullen worden bezocht.

De Hr. van Lohuizen heeft Friesland met der woon verlaten
en heeft om deze reden als lid der Afd. bedankt.

Toegetreden is de Hr. Attema die zich in deze provincie te
Koudum heeft gevestigd.

De Secretaris
H. VAN STAA.

-ocr page 69-

VERSLAG

DER AFDEELING NOORD-HOLLAND VAN DE MAATSCHAPPIJ TER
BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND,
OVER DE JAREN 1887 EN 1888.

Voldoende aan art. 14 van het reglement der Maatschappij
heb ik de eer het volgende verslag uit te brengen.

Reeds lang was de wensch uitgesproken om in Noord-Holland
eene afdeeling op te richten van de Maatsch. ter bev. d. veeartse-
nijkunde, maar steeds was het bij het wenschen gebleven, totdat
de Heeren
Hengeveld , Mazure en v. Ooijen hiertoe het initia-
tief namen en werden de gediplomeerde veeartsen in die provincie
uitgenoodigd om den 3den Juli 1887 bij een te komen, teneinde
het voorgenomen plan tot rijpheid te brengen.

Die bijeenkomst, waarop de Heeren M. J. Hengeveld , J.
Mazure Cz, A.
L. J. Goedhals, W. Stüven , J. Rempt, M.
Stoffels,
D. v. d. Sluijs, W. H. Lampe, J. H. v. Ooijen, B.
M. Büsing
en J. M. Billroth aanwezig waren, terwijl de Heeren
G.
J. Mos, T. Folmer, J. Westbroek en W. G. v. d. Wal
toezegging hadden gedaan, dat ze zich gaarne zouden aansluiten,
werd op voorstel van den Heer
Mazure door den Heer Hen-
geveld
geleid en het doel daarvan medegedeeld, waarmede al
de aanwezigen instemden; er werd een voorloopig bestuur benoemd,
waarin de Heeren
Hengeveld, Mazure en Billroth zitting
kregen. Aan dit bestuur werd opgedragen om een conceptreglement
samen te stellen, dat in de volgende vergadering definitief werd
vastgesteld en dat in Januari 1888 aan het Hoofdbestuur ter
goedkeuring zou worden aangeboden en eerst daarna zou de af-
deeling zich aan de Maatschappij aansluiten om onnoodige uitga-
ven te voorkomen. De contributie voor het nog loopende half
jaar werd bepaald op ƒ 5. —

Op voorstel van den Heer Mazure zou de Heer Dr. Wirtz
worden uitgenoodigd tot het houden van een voordracht over
varkensziekte en werd Amsterdam als vaste vergaderplaats aan-
gewezen .

In 1888, eigenlijk het eerste afdeelingsjaar, werden 4 verga-
deringen gehouden, die over \'t algemeen zeer goed bezocht

-ocr page 70-

waren en waar vele veeartsenijkundige mededeelingen werden
gedaan en discussies werden gevoerd over wetenschappelijke
zaken. Als. leden waren nog toegetreden de Heeren
Takens,
Hoefnagel
en Deijer, terwijl de Heer Westbroek op zijne
vroegere mededeeling terug kwam en zich niet wenscht aan te
sluiten.

In de eerste vergadering, gehouden in Januari, wordt het
concept-reglement behandeld en, op enkele opmerkingen na, defi-
nitief vastgesteld zooals het was ontworpen. Algemeen werd
goed gevonden om, daar het niet noodzakelijk bleek, over 1887
geene contributie te heften en deze voor 1888 bepaald op/6.—
Na afloop van dit huishoudelijke gedeelte van de vergadering
werden we vergast op eene voordracht van den Heer Dr.
Wirtz
over varkensziekte. In deze boeiende voordracht leverde de spre-
ker eerst eene geschiedenis der varkensziekte en ging hij de
verspreiding, zoowel in ons land als in het buitenland, na, stipte
vervolgens even de verschijnselen aan, zoowel van Rothlauf als
van Seuche en eindigde met ons de prophyllactische enting van
Pasteur te beschrijven.

In de volgende vergadering, die in April is gehouden, wordt
mededeeling gedaan van de goedkeuring van het reglement door
\'t Hoofdbestuur en worden de Heeren
Hengeveld, Mazüre en
Billroth benoemd tot leden van het definitief bestuur.

Een voorstel van den Heer v. d. Sluijs , dat door het Bestuur
wordt overgenomen, betreft eene wijziging van de Hoofdstukken
V en VI van het reglement der Maatschappij, om eene zeer
gewenschte en meer doelmatige wijze van algemeen bestuur te
verkrijgen. De afdeeling stelt zich voor dit doel te bereiken:

ï° Door uitbreiding van het Hoofdbestuur door toevoeging
aan de vijf leden, van een gedelegeerde van iedere afdeeling (te
kiezen door de afdeeling).

2° Door uitbreiding van de bevoegdheid van het op die wijze
samengestelde Hoofdbestuur.

Met algemeene stemmen wordt besloten dat voorstel op te
doen nemen onder de onderwerpen ter bespreking op de 2 7ste
Algemeene Vergadering.

De 3de vergadering, die in Juli werd gehouden was wel de
minst bezochte. De hoofdschotel was hier de behandeling van
het programma voor de 2 7ste Algem. Vergadering.

-ocr page 71-

Het voorstel tot reglementsherziening, dat van de afdeeling
zelve uitgegaan was, kan hier buiten vermelding blijven.

Omtrent het voorstel van de aideeling Gelderland tot het
oprichten van een gedenkteeken voor den Heer
A. Th. Verhaar
is de vergadering eenstemmig van oordeel, dat dit niet van
de Maatschappij maar van de Nederlandsche veeartsen uit moet
gaan.

Met het voorstel van den Heer D. A. de Jong te Delft, om
van regeeringswege eene algemeene vleeschkeuring in te voeren
kan men zeer goed mee gaan, even als met het in \'t leven roepen
van een algemeen toezicht op vilderijen.

Een voorstel van de afdeeling Gelderland, dat luidt: „ontsmetting
bij miltvuur" is te onbepaald om in bespreking te komen.

Als candidaat voor voorzitter van het Hoofdbestuur wordt
de Heer
van Esveld met algemeene stemmen benoemd, terwijl
voor leden van de Commissie van redactie voor het tijdschrift
de aftredende leden worden aanbevolen.

Tot afgevaardigde voor de volgende Algem. Vergadering wordt
gekozen de Heer
Hengeveld, terwijl de Heer Mazure tot zijn
plaatsvervanger wordt benoemd. De laatste vergadering wordt
gehouden in December, dat is evenwel volgens het reglement
te laat, maar omstandigheden maakten dit noodzakelijk. Door
den afgevaardigde ter Algemeene Vergadering werd een kort ver-
slag uitgebracht en enkele belangrijke punten aangehaald, maar
voor \'t overige naar het tijdschrift verwezen.

Uit den rooster van aftreding van een bestuurslid blijkt, dat
de Secretaris aan de beurt van aftreding is en volgens art. 11
van het reglement niet herkiesbaar is, terwijl als zoodanig wordt
benoemd de Heer
van Ooijen, en wordt voor 1889 de contri-
butie vastgesteld op
f 6. Voor de vergadering van Maart zal de
Heer
Poels te Rotterdam worden uitgenoodigd om eene voor-
dracht te houden over pathogeene bacterien, uit een practisch
diagnostisch oogpunt. Om dit verslag zooveel mogelijk te bekorten
heb ik gemeend de veeartsenijkundige mededeelingen, die op de
vergaderingen zijn gedaan, hier te moeten laten volgen:

Uitslag der proefnemingen van de enting tegen de varkens-
ziekte, door J.
M. Billroth.

Vertooning van een nieuwvorming, afkomstig van de kleppen
van rechter boezem enkamer bij een paard, door
A. L. J. Goe thals

-ocr page 72-

Ascitis bij de vrucht van een rund, met ontbreking van den rech-
ter borstwand, en uit- en inwendige geslachtsdeelen, door B. M.
Büsing.

Miltvuur bij een rund, dat aan \'t abattoir ter keuring werd aan
geboden, door
K. Hoefnagel.

Miltvuur bij 2 runderen van denzelfden stal, als waarvan genoemd
rund afkomstig was, door M.
J. Hengeveld.

Vergiftiging bij het rund met buitenlandsche rogge, door J. H.
van Ooijen.

Verwijderen van een kies bij het paard door trepanatie van
de kaak, door J. H.
van Ooijen.

Aanwenden van ijs bij oedemateuse geslachtsdeelen, door J.
M.
Billroth.

Differentieel diagnose bij dolheid der honden, door M. J.
Hengeveld

Keuren van vleesch van varkens, die aan de besmettelijke var-
kensziekte hebben geleden, door J. H.
van Ooijen.
Beentuberculose bij een varken, door W. S. Stüven.
Eserine als purgans bij het paard, door J. M. Billroth.
Epilepsie van een stier na het uitoefenen der coïtus, door B.
M. Büsing.

Mededeeling van het Kon. Besluit van 27 Maart 1888 , St.bl.
No.
67, door M. J. Hengeveld.
Spieractinomycose, door K. Hoefnagel.

Keelontsteking met uitvloeiing en erosies op het neusslijmvlies
bij het paard, door
M. J. Hengeveld.

Vertoonen van een haarbal uit de maag van een rund, door
B. M. Büsing.

In den loop van het jaar hebben als leden bedankt de Heeren
Deijer, Hoefnagel en Mos. terwijl zich als lid heeft opgegeven
de Heer B.
Brouwer.

Hoorn, 31 December 1888.

Namens het Bestuur:
De Secretaris der af deeling.
J. M. BILLROTH.

-ocr page 73-

NAAMLIJST DER LEDEN.

J. M. Billroth

P. Brouwer

B. M. Busing

J. Folmer

A. L. J. Goedhals

M. J. Hengeveld G.Jzn.

P. Korevaar

W. H. Lampe

J. Mazure Czn.

J. H, van Ooijen

J. Rempt

J. W. Roeloffs

d. van der sluijs

M. Stoffels
W. S. Stuven
R. Takens

Hoorn.

Amsterdam.
Naar den.

Haarlemmermeer.

Amsterdam.
Haarlem.

Amsterdam.
Purmerend.
Amsterdam.
Haarlem.

Westwoud.
Texel.

Amsterdam.
Roermond.
Amsterdam.
Amsterdam.

W. G. van der Wal Haarlem.

Aan den Heer isten Secretaris der Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Neder-
land
, Dr. L. J. van der Harst te TJtrecht.

WelEdel Zeer gel. Heer\'.

Ingevolge Art. 14 der algemeene Wet heb ik de eer U omtrent
onze Afdeeling \'t volgende te melden. Dit jaar hadden wij ge-
lukkig geen verlies aan leden door den dood te betreuren. Onze
leden op dit oogenblik zijn:

L. Swart Dordrecht.

B. J. Aalbers Rijsoord.

E. Overbosch Gouda.
J.
Kleijburg Nieuw-Lekkerland.

E. A. Kok Rotterdam.

Th, G. van Rijssel Klaaswaal.
H.
de Jong Barendrecht.

-ocr page 74-

H. L. Ellerman Dordrecht.

C. A. Rotscheid Delfshaven.

C. Fauell Nieuwen-Hoorn.

G. J. C. v. d. Starp Gorinchem.

S. A. Goedhart Meerkerk.

H. van Aken den Haag.

W. F. Altevogt Zuid-land.

A. de Jong Hendr. Ido-Amb.

J. Hendrxkse Groot Ammers.

H. Poot Noordwijk.

D. de Bruin Strijen.

Onze voorjaarsvergadering, op 9 Januari gehouden, was, even
als de September vergadering, goed bezocht. Het aftredend be-
stuur de Heeren
L. Swart, E. A. Kok en B. J. Aalbers wer-
den, respectievelijk als Voorzitter, Secretaris en Penningmeester
herkozen. Bij de rekening en verantwoording van den Afd. pen-
ningmeester bleek, dat door diens zuinig beheer onze Afdeeling
zich mag verheugen in een batig saldo ad ƒ114.31

Bij de behandeling van het programma voor de 28ste (buitengewone)
Algemeene Vergadering, werd na breedvoerige discussie aangenomen
eene motie van den Heer
Kok luidende: De Afdeeling Zuid-
Holland, de instructie aan leeraren omtrent het opereeren door
„leerlingen aan Rijks-Veeartsenijschool niet in het belang van het
,,onderwijs achtende voor die leerlingen , is van oordeel dat deze
„zaak, als rakende bet huishoudelijk beheer der Veeartsenijschool
^niet behandeld moet worden in eene Algemeene Vergadering
„der Maatschappij tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ne-
„derland". Deze motie werd aangenomen met 6 tegen 3 der
stemmende leden en aan den benoemden Afgevaardigde den
Hr. G. J. C.
van der Starp opgedragen, die in de Algemeene
(buitengewone) Vergadering van Jan. 1889 ter sprake te brengen
en in dien geest te handelen.

De bijeenkomsten, die steeds een collegiaal karakter droegen,
werden geregeld besloten met praktische mededeelingen en on-
derlinge besprekingen van belangrijke voorgekomen gevallen door
de verschillende leden. — Tot slot meen ik niet te mogen ver-
zwijgen , dat onze Afdeeling in Juli het genoegen heeft gehad het
50 jarig jubileum als Veearts te mogen vieren van haren Voor-
zitter den Hr. L.
Swart. De nog altijd werkzame grijsaard

-ocr page 75-

ontving namens onze Afdeeling eenige stoffelijke blijken van
hoogachting en vriendschap.
Rotterdam, 17 Sept. 1889.

De Secretaris der Afd. Zuid-Holland
E. A. KOK.

VERSLAG
VAN DE AFDEELING 1,UTRECHT" DER MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING
DER VEEARTSENIJKUNDE.

Het is mij een aangename taak u te kunnen mededeelen, dat
het ledental der afdeeling wederom grooter is geworden en dat
zij steeds in levenskracht toeneemt. Het aantal leden bedraagt
40.

Gedurende het afgeloopen jaar werden de gewone vergaderingen
gehouden, waarop een voldoend aantal leden zich verzamelden
en, behalve de belangen der Maatschappij, ook de hunne be-
hartigden, door elkander het wetenswaardige, dat zij ondervonden
hadden, mede te deelen.

Bij de periodieke aftreding van den Penningmeester Dr. L.
J.
van der Harst, werd deze met algemeene stemmen her-
kozen.

Tot onzen spijt zag onze Secretaris, de Heer van Rhijn , zich
door vertrek genoopt als zoodanig te bedanken.

De afdeeling vond aanleiding bij het Hoofdbestuur eene buiten-
gewone Algemeene Vergadering aan te vragen, naar aanleiding
van de gemaakte bepalingen aan \'s Rijks Veeartsenijschool, be-
treffende de operaties.

Door de welwillendheid van den Heer W. C. Schimmel waren
wij meermalen in de gelegenheid instrumenten te bezichtigen en
inlichtingen daaromtrent te verkrijgen, waarvoor hem nogmaals
onzen hartelijken dank gebracht wordt.

Onder de vele mededeelingen komt voor: van den Heer
Brouwer de beschrijving van een eigenaardigen ziektevorm, door
hem waargenomen bij eenige ( 15 %) paarden van \'t depot te
Millingen. De ziekte openbaart zich door achterlijk blijven, niet-

-ocr page 76-

tegenstaande de dieren onder dezelfde hygiënische omstandigheden
verkeeren als de overige en geen enkel ziekteverschijnsel is
waar te nemen. Deze toestand blijft bestaan totdat ze een kliertje
krijgen, dat gaat etteren, waarna ze snel vooruitgaan en in 14
dagen de andere gelijk zijn. Hij vermoedt hier met
goedaardige droes te doen gehad te hebben.

De Heer de Bruin deelt mede, dat er patiënten voorkomen,
die verschijnselen van boekmaagverstopping vertoonen; vertraagde
ontlasting, de flank een weinig opgezet, niet herkauwen, steunen,
enz. Behandeling met zoutzuur, Tart. emetic., enz. laat in den steek
en na 14 dagen sterft de patiënt. Bij sectie blijkt de
lebmaag
gevuld met éénmaal gekauwd voedsel en worden verschijnselen
van chronische lebmaagcatarrh aangetroffen. In dergelijke gevallen
heeft een behandeling met acid. tannic., 3 x d, 10 gram, het
beste succes gehad.

De Heer Goosen beschrijft dermoidcysten aan den achter-
rand van het oor, bij een paard waargenomen, bestaande uit
een twaalftal knobbels, in den vorm van een druiventros. Vermoe-
delijk is dit gezwel ontstaan door het zetten van een dracht daar
ter plaatse 2 jaar te voren.

De Heer de Jong verhaalt een paard behandeld te hebben, dat
een eigenaardig geluid maakte bij ademhaling, dat neusuitvloeiing
had met verminderde eetlust en verhoogde temperatuur. Na eenige
dagen ontstond ademnood en longoedeem, zoodat tracheotomie
noodzakelijk was. De toestand van den patiënt verbeterde , doch er
bleef verlamming van het zachte gehemelte bestaan, zoodat de
tubus niet kon verwijderd worden. Het expectoreeren hield aan,
het sputum werd purulent en er ontstond een pustuleus eczeem.
De patiënt vermagerde, kreeg neusbloeding en oedeem en stierf
eindelijk. In een Fransch tijdschrift, waar eenzelfde ziektebeeld
beschreven wordt, wordt dit „een zeldzaam voorkomend geval
van diphteritis bij het paard" genoemd.

Leden der afdeeling zijn:

H. Anker, Oudewater; M. E Baron Bentinck, \'s Graven-
hage; A. A.
Bosch, Groenlo; M. G. de Bruin, Zalt-Bommel;
B. M. Büsing, Naarden; M. C. van Buuren, Nijmegen; S. A.
Cramer, J. Crams , L. A. J. Deijer, D. F. yan Esveld (Voor-
zitter
) en E. Faber, allen te Utrecht; A. Frederikse, Amers-
foort; G.
Goosen, Houten; Dr, H, J. Hamburger, Utrecht;

-ocr page 77-

J. J. F. Hartman, Loenen; Dr. L. J. van der Harst {Penning-
meester)
, Utrecht; L. Hermkes , Culemborg; V. J. J. van Hins-
bergh
, Harmelen; K. Hoefnagel en G. J. Hoogland , Utrecht;
D. A.
de Jong Jzn. , Oudshoorn; B. Kattenwinkel , Wijhe ;
J. van Klaveren, Schoonderwoerd; D. Kruijt, Delft; F. J.
Kruijt
, Oude Tonge; H. J. C. van Lent (Secretaris), Wamel;
A.
van Leeuwen, Leiderdorp; H. van der Linden, Mijdrecht;
P. C.
Muijzert, Leiden; A. Overbosch, Amersfoort; Dr. D.
J. van der Plaats, Utrecht; L, J. van Rhijn, Deventer; W.
C.
Schimmel en J. Schouten, Utrecht; G. C. Schröder, Bunnik;
H.
J. H. Stempel, Utrecht; W. van Staa , Tiel; I. vanTright,
Zalt-Bommel; F. Th. Weitzel en Dr. H. Zwaardemaker, Utrecht.

Namens het Bestuur der Afdeeling,
De Secretaris,
H. J. C. VAN LENT.

Wamel, io April 1889.

Aan den Heer isten Secretaris van de Maat-
schappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

Ingevolge Art. 14 van het reglement der Maatschappij ter
bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, heb ik de eer
u te berichten dat de Afdeeling Zeeland de volgende leden telt.

i.

J. Bauwens

te

Aksel.

2.

G. A. Blindenbach

Zierikzee.

3-

A. H. Geluk

Eikerzee.

4-"

»H. J. Kegelaer

55

Hontenisse.

5-

J. Kooijman

11

Cortgene.

6.

M. Lucieer

11

IJzendijke.

7-

C. Mazure

\'v

Middelburg.

8.

M. Luteijn Mazure

i>

Oostburg.

9-

E. L. van Mervennée

n

Goes.

10.

J. Z. Risch

V)

Scherpenisse.

ti.

B. J. Vermande

15

Heinkenszand.

12.

D. G. de Vries

11

Clinge.

-ocr page 78-

De Vergaderingen worden tweemaal \'s jaars gehouden en wel
in de eerste helft der maanden April en Augustus. Door de voor
vele leden zeer moeilijke reis worden de bijeenkomsten slecht
bezocht.

Behalve over de door afdeelings- en algemeen reglement voor-
geschreven punten, werd van gedachten gewisseld over zaken van
praktisch en wetenschappelijk belang, waaronder te vermelden
vallen: behandeling van kalfziekte, subcutane injecties met hy-
drochloras pilocarpini, behandeling van gewrichts- en peesgallen,
aanwending van sublimaat, van strychnine, en meer andere.

Verder werd in de Augustus-vergadering besproken de gebrek-
kige uitvoering van het Koninklijk Besluit van 27 Maart 1888 ,
wat betreft de maatregelen, te nemen bij het voorkomen van
varkensziekte. De Heer L.
Swart , Districts-Veearts voor Zee-
land, die zoo welwillend was, op verzoek van het Afdelingsbe-
stuur, aan de Vergadering deel te nemen, was evenals de aan-
wezige leden van oordeel, dat niet met den vereischten spoed
kan gehandeld worden en achtte het wfcnschelijk, dat den Burge-
meesters vrijheid gelaten werd den meest nabijzijnden gediplo-
meerden veearts te requireeren. Op den dag der voorjaarsver-
gadering der afdeeling Zeeland, 25 April 1889, was daarop nog
geen antwoord ontvangen.

IJzendijke, 14 Juni 1889.

De Secretaris der afdeeling Zeeland,
M. LUCIEER.

LEDENLIJST DER AFDEELING GRONINGEN.

R. Bosscher, Veendam; H. Buiskool, Nieuwolda; J. Doorn-
bos
, Schildwolde; A. W. Heijdema, Groningen; H. H. Hui-
ziNGA, Appingadam; A. J. Koster, Beerta; H. A. Kroes,
Dieverbrug; K. J. F. Lamëris, Warffum; H. Mos, Assen; J.
M. A.
van Nes, Zuidlaren; G. A. Reimers, Ruinerwolde; D. van
Setten
, Schildwolde; M. Smit, Veendam; F. B. Venema, Mid-
delstum; M.
Verdenius, Groningen; H. G. Werkman, Uit-
huizermede;
K. J. Werkman, Leens; P. Werkman, Leens; J. J.
Verdenius, Winschoten ; K. F. Wiersum, Groningen.

-ocr page 79-

LEDENLIJST DER AFDEELING GELDERLAND.

D. Akkerman, Brummen; S. W. Arntz, Millingen; Th. H.
L. Arntz, Nijmegen; W. de Beijl, Amsterdam; J. N. Dijkman,
Arnhem; F. W. van Dulm, Vice-Voorzitter, Arnhem; G. J.
Eggink
, Twelloo; G. L. Hinrichs , Eist; J. Hoogland JGzn.,
Zeddam; J. Th. van Lohuizen, Geesteren; F. Mos, Elburg;
A.
D. Oosterbaan, Lochern; F. F. Reichman, Hengelo (G.);
D J. B. Rutgers, Doesburg; C. Schilberoort, Apeldoorn;
H.
C. Reimers , Penningmeester, Wageningen; D. Schurink ,
Secretaris, Laag-Keppel en Th. Thien, Vörden.

NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE ALGEMEENE
AFDEELING.

J. N. Ballangée, [Deventer; J. L. G. Cayaux, Roermond;
J. H. Cramer, Almelo; F. A. Deijermans, Dirksland; J. Dhont,
Rotterdam; J. K. F. de Does , Utrecht; P. G. Eland , \'s Hage;
M.
Flohil, Zoetermeer; Geldersche Maatschappij van Landbouw;
J. J. Hinze, \'sHage; B. de Jong, Rijssen; J. M. Knipscheer,
Nijmegen; E. F. L. Kortman, Deli; J. F. Laméris , \'sHage;
F. M.
de Leur, Weesp; G. Lubberink, Staphorst; C. Mazure
Jr
., Kralingen; J. B. H. Moubis, Amersfoort; J. M. van Nieu-
wenhuijzen
, Genderingen; J. Poels, Rotterdam; C. J. Poll,
de Bilt; A. A. Rouijer, Samarang; W. F. Schröder, Utrecht;
B.
Sikkema , Dalfsen ; J. C. van der Slooten , \'s Hage; IJ.
van der Sluis, Amsterdam; A. P. Smits, Wisch; D. C. Va-
lewink
, Arnhem; F. S. J. Veez£, Enschedé; A. J. van Velzen,
Schiedam; A. M. Vermast, Utrecht en A. de Vletter, Ouder-
kerk a/d IJssel.

Eereleden: Dr. Th, Mac Gillavry, Leiden en Dr. A. W.
H. Wirtz, Utrecht.

Correspondeer ende leden: Dr. L. Mulder, \'sHage en Ch.
Siegen
, Luxemburg.

-ocr page 80-

HET Vde INTERNATIONAAL VEEARTSENIJ
KUNDIG CONGRES,

door

91. II. JT. 1". THOMASSEN.

Aan den staat der ruwe empirie onttrokken, gaf de Veeartse-
nijkunde , na de eerste stappen aan de hand harer oudere zuster,
de geneeskunde, te hebben afgelegd, weldra bewijzen van zelf-
standigheid en eigen kracht. Onder de vele gunstige teekenen,
waaruit blijkt dat deze te lang verwaarloosde wetenschap onder
hare beoefenaren mannen van talent, bezield met liefde voor hun
vak en zelfs baanbrekers op geneeskundig gebied telt, behooren
zeer zeker de internationale bijeenkomsten of congressen, waarop
omtrent belangrijke vraagstukken, na gedachtenwisseling, beslui-
ten genomen worden.

De eerste internationale veeartsenij kundige vergadering had
plaats in 1863 te
Hamburg, waarop spoedig, in 1865, eene
tweede te
Weenen volgde. Twee jaren na dien, in 1867, ver-
eenigden zich veeartsenijkundigen uit alle landen van Europa te
Zurich.

Jaren verliepen intusschen, en aan dit lange uitstel was de
politieke toestand van Europa niet vreemd, voor dat een vol-
gend Congres werd bijeengeroepen. In het gastvrije België ver-
gaderden in 1883 de vertegenwoordigers der veeartsenijkunde uit
alle landen.

Daar werd besloten, dat het 5de Internationaal Congres na vijf
jaren te Parijs zou gehouden worden. Met het oog op de ten-
toonstelling meende de regelings-commissie evenwel dit tot in
1889 te moeten uitstellen.

Mochten de vier eerste bijeenkomsten de sympathie en mede-
werking uit alle landen ondervinden, dit was het geval niet met
het Parijsche Congres, aan hetwelk door absolute onthouding , zoo
niet tegenwerking, van Duitsche zijde een machtige steun ontviel.

-ocr page 81-

En toch overtrof het aantal deelnemers te Parijs verreweg dat
der andere Congressen. 1)

Ongeveer 700 leden, waaronder 180 vreemden, waren voor
het congres ingeschreven. Slechts vijf Nederlanders en wel de
Heeren
Montens, Janné, D. van der Sluijs, Houba en Tho-
massen
tellen wij onder de deelnemers.

De opening van het congres had plaats op Maandag 2 Sep-
tember in het lokaal der Societé de géographie, boulevard St.
Germain. Prof.
Chauveau, voorzitter der regelingscommissie,
opende • de vergadering en heette de aanwezige leden welkom.
De voormiddagzitting van dien dag werd besteed aan de keuze
van het bestuur en verder aan de regeling der werkzaamheden
voor de volgende dagen.

Tot eerevoorzitters werden benoemd, de Heeren: Pasteur,
Prof. Röll (Weenen) en Tisserand, directeur van landbouw in
Frankrijk.

Op voorstel van Prof. Perroncito (Turijn) werd Dr. Chauveau,
inspecteur der Fransche veeartsenijscholen, lid van het instituut
en prof. aan het museum voor natuurlijke historie bij acclamatie
tot voorzitter en
Nocard, directeur der school te Alfort, tot
Isten secretaris benoemd.

Verder werden 12 ondervoorzitters gekozen uit de afgevaar-
digden van verschillende landen.

Tot 2de secretarissen werden een tiental jongere Fransche
veeartsenijkundigen benoemd, tot archivaris de Heer
Moulë te
Parijs.

Onder de eereleden merken wij op, de Heer Dr. Willems uit
Hasselt, Prof.
Brouardel, Prof. Proust, Prof. Veuneuil, Léon
Renault,
Senateur, Becquet, conseiller d\'Etat enz.

Bij acclamatie werd tot eerelid benoemd de Nestor der vee-
artsen de Heer
Renaudin uit Ville-Evrard, die den leeftijd van
ruim 104 jaar bereikt heeft.

Op verzoek van eenige vreemde leden werd besloten dagelijks
van 8—i uur te vergaderen, ten einde de namiddaguren aan de
tentoonstelling te kunnen wijden. Eiken dag zou een der 5 op-

1  Voor liet Congres van 1883 waren slechts 93 vreemden en 217 Belgen
ingeschreven, samen 310 leden. Op de eerste Congressen bleef het aantal
nog verre beneden dit cijfer.

-ocr page 82-

gegeven onderwerpen afgehandeld worden. De Donderdag bleef
gereserveerd voor de onthulling van het standbeeld van
Bouley
te Alfort en de Zondag voor een bezoek aan het Instituut
Pasteur.

Men besloot evenwel de middaguren van dien dag aan de be-
handeling van punt I te besteden en om 2 uur weer te vergaderen.

2de Zitting. Maandag van 2-6 ure.

Voorzitter: Chauveau,
O,-Voorzitters-. Degive & Perroncito.

Aan de orde is: de tuberculose uit een sanitair en hygiënisch
oogpunt.
Door den Hr. Arloing, Directeur der veeartsenijschool
te Lyon, was over dit onderwerp een rapport uitgebracht, dat
tot basis voor de discussies zou dienen. Zijne conclusies luiden
als volgt:

i°. De tuberculose van het rund dient in alle landen onder
de besmettelijke ziekten opgenomen te worden.

2°. De aangetaste dieren moeten afgemaakt en hun vleesch
van de comsumtie worden uitgesloten.

3°. De eigenaars ontvangen eene geldelijke vergoeding,wan-
neer de afgemaakte dieren sedert een jaar niet in den handel
zijn geweest.

Uit een hygiënisch oogpunt werden de volgende besluiten aan
het oordeel van \'t Congres onderworpen:

a) Het is zaak, dat het vleesch afkomstig van tuberculeuse
dieren (zoogdieren en vogels) van de consumtie voor mensch en
dier uitgesloten worde, onverschillig in welken graad de ziekte
bestaat en van welke schijnbare qualiteit dit vleesch ook zij.

b) De huiden, hoornen en klauwen en zoo noodig het vet,
van deze dieren afkomstig, mogen, na behoorlijke desinfectie,
gebruikt worden.

c) Voor runderen en varkens zal de helft der waarde, die
de dieren tijdens het leven hadden, aan den eigenaar uitbetaald
worden.

of een ander voorstel:

d) De helft der waarde zal uitbetaald worden, indien de voe-

-ocr page 83-

dingstoestand van het dier het bestaan der ziekte niet liet ver-
moeden.

e) Het gebruik der melk van tuberculeuse dieren dient voor
den mensch verboden te worden.

f) De koeien der melkinrichtingen in en in de nabijheid der
steden zullen onder het noodige toezicht staan.

g) Het koken der melk, waarvan men de herkomst niet kent,
moet zoo veel mogelijk aanbevolen worden.

De algemeene discussie omtrent de maatregelen tegen de ver-
spreiding der tuberculose onder de huisdieren werd door den
Heer
Arloing ingeleid.

In Frankrijk moet, volgens de wet van 1888, tuberculeus vee
worden afgezonderd en het vleesch mag slechts onder bepaalde
voorwaarden gebruikt worden. In Algerië is de afmaking bevo-
len en het gebruik van het vleesch, volgens een besluit van 1881,
verboden. De rapporteur stelt nu de vraag, tot welke kosten de
afmaking in de verschillende landen zou kunnen voeren. Tot
oplossing van dit vraagstuk zijn statistieke opgaven omtrent het
voorkomen der ziekte noodig. Voor Frankrijk zijn door
Arloing
de finantieele bezwaren berekend op 9 millioen franken, ver-
deeld over een bepaald aantal jaren. Hij stelt het cijfer der
tuberculeuse dieren voor dit land op 5—6 n/00.

De Heer Liautard (New-York) zegt, dat men in sommige
landen der Vereenigde Staten op 25— 50 °/9 kan rekenen.

Dit cijfer werd vastgesteld door de Commissie, belast met
het toezicht op de besmettelijke longziekte onder het rundvee,
L. voegt hieraan toe, dat in de V. S. jaarlijks gemiddeld 5—600,000
menschen aan tuberculose sterven.

Volgens Prof. Semmer (Dorpat) is de tuberculose onder de
runderen in Zuid-Rusland veel zeldzamer dan in het Oosten en
vooral N.-O. van dit land. Door hem werd bij vijf pas geboren
kalveren tuberculose waargenomen.

Vincent uit Bucharest merkt op , dat wanneer men in Z.-Rus-
land geene tuberculose waarneemt, dit het gevolg van gebrek
aan waarneming is. In Rumenië, waar hetzelfde veeras gehou-
den wordt, bedroeg het cijfer van tuberculeuse runderen vroeger
slechts 2—3°/00, maar sedert men te Bucharest schadevergoe-
ding geeft is dit tot 3 °/0 gestegen.

Van Hertsën noemt voor Brussel de volgende getallen in het

-ocr page 84-

slachthuis in de eerste helft van 1889 waargenomen: 1,2 é/00
voor de ossen, 1,9 °/u0 voor de stieren, 19,9 °/00 voor de
koeien en
0,14 p. mille voor de kalveren.

Even (San Catalina) deelt mede, dat in de Argentijnsche Repu-
bliek de veredelde rassen, die pas ingevoerd zijn, aangetast wor-
den en wel in de verhouding van
10 tot 15 p. 100. Daarentegen
bedraagt het cijfer bij de inlandsche slechts
0,5 p. 100.

Te Kopenhagen bedroeg volgens Bang het algemeen cijfer
6 p.
100 en voor de koeien 16 %• Bij kalveren werd de ziekte
zeldzaam waargenomen.

In Spanje, zegt Arderius—Baujol, schatten de veeartsen het
aantal tuberculeuse dieren, in plaatsen waar slachthuizen zijn,
slechts op
45 p mille. Ook te Parijs overtreft volgens Villain
het cijfer niet 5—6 °/.

Robinson, die te Greenock (Schotland) sedert 1874 algemeene
afkeuring heeft ingevoerd, constateerde vroeger wekelijks
5 —10
gevallen van tuberculose en thans hoogstens een geval om de
veertien dagen. Waarschijnlijk worden verdachte dieren elders
geslacht.

Voor ons land werden door mij de volgende opgaven gedaan: 1)

Amsterdam op 13,207 runderen 268 tuberculeus d. i. 2 °/0.
n ,, 15,827 varkens 63 „ „ 0,4.

Van Rotterdam mocht ik eene uitvoerige statistiek, loopende
over twee jaren, mededeelen. Het aantal tuberculeuse runderen
bedroeg
3,2 °/0 en varkens circa 0,25 °/0.

Omtrent het voorkomen van tuberculose onder de varkens
hier te lande was het mij gegeven, eenige bijzonderheden te
vermelden.

In tegenstelling van beide vorige steden bedraagt het cijfer
voor Utrecht slechts
0,24 ®/0 (8 op 3,250 runderen). De oorzaak
hiervoor meen ik in het gemis aan een slachthuis en dus aan
behoorlijk toezicht te moeten zoeken.

Uit de belangrijke opgave van Siedamgrotzky omtrent het
voorkomen van tuberculose in Saksen werden door mij eenige
cijfers medegedeeld. Gemiddeld schat men in dit land de ver-
houding in \'t algemeen op
2 %•

1  Deze nauwkeurige opgaven had ik te danken aan de welwillendheid
der
I-Ieeren van oer Sluijs, Dhont en Hoefnagel.

-ocr page 85-

Prof. Berdez (Bern) merkt op, dat de cijfers, in slachthuizen
opgedaan, te laag zijn. Zoo schatten
Lydtin (Baden) en Siedam-
grotzky
voor het levend vee het aantal op 3—p. 100. De
Zwitsersche veeartsen nemen aan, dat
5 °/0 der runderen, die op
stal gehouden worden, aan tuberculose lijden. In de Zwitsersche
steden zouden gemiddeld 12—
25 °/0 der menschen aan tuber-
culose lijden.

Lefèvre (Havre) beschouwt eveneens de statistiek der slacht-
huizen niet als de ware.

Na deze opgaven uit verschillende landen gehoord te hebben,
brengt de Voorzitter het volgende voorstel in stemming:

In alle landen dient de tuberculose der dieren onder de besmet-
telijke ziekten, waartegen maatregelen voorgeschreven zyn, opge-
nomen te worden.
(Aangenomen met algemeene stemmen).

Het tweede belangrijke vraagstuk aangaande tuberculose betrof
het gebruik van melk en vleesch van tuberculeuse dieren.

Omtrent het gevaar, dat de melk oplevert, ook dan wanneer
geene aandoening van den uier bestaat, was men het algemeen
eens. Hetzelfde kan niet gezegd worden ten opzichte van het
vleesch. Ook thans trad de rapporteur
Arloing wederom als
voorstander der
algemeene en Nocard als verdediger eener be-
perkte afkeuring op.

Arloing wees nogmaals op de proeven, met rauw vleesch door
Johne, Gerlach en anderen genomen en op de positieve re-
sultaten, door hen verkregen. Ik weet, zegt
A., dat Nocard
bewezen heeft, dat de tuberkelbacil in de spieren na 5 dagen
en vooral in den zomer hare virulentie verloren heeft. De vraag
is nu, of men zoolang wacht alvorens het vleesch in consumtie
te brengen. Verder, dat eene temperatuur van 70° na 15—20
minuten de bacillen doodt en dat het maagsap, zooals
Strauss
heeft aangetoond, hare virulentie verzwakt. — Maar zijn wij er
van overtuigd, dat het vleesch altijd aan gemelde temperatuur
wordt blootgesteld? Wie zegt ons, dat het maagsap altijd gelijk
in het laboratorium zijn invloed zal kunnen doen gelden.

Alleen het vleesch van magere dieren weren en dat van vette
dieren toelaten is volgens hem ook geen afdoende maatregel,
want het laatste vooral zal dikwijls niet genoegzaam aan kook-
hitte blootgesteld worden.

Ik zal niet beweren, zegt Arloing verder, dat tuberculose bij

-ocr page 86-

den mensch altijd van dieren herkomstig is. Dit staat evenwel
vast, dat bij een dier met een tuberculeusen haard voortdurend
generalisatie der kwaal kan plaats vinden en dat wij nooit kunnen
weten, of deze verbreiding niet plaats gevonden heeft op het
oogenblik der slachting.

Niettegenstaande de groote finantieele bezwaren, die deze maat-
regel zal opleveren, verklaart
Arloing zich vóór de algemeene
afkeuring.

Nocard voert hier tegen aan, dat hij na inspuiting van cultu-
ren van tuberkelbacillen, deze in grooten getale terugvond in
lever, milt, uier en beenmerg, maar nooit in de spieren, wan-
neer eenige dagen daartusschen verloopen waren. Het is niet de
doode, maar de levende spier, die de bacillen doodt.

Hij stemt toe, dat het vleesch eenig gevaar kan opleveren,
maar stelt daar tegen over, dat geen enkel voorbeeld bekend
is van tuberculose bij den mensch, ontstaan tengevolge van \'t
gebruik van vleesch, Zeer zeker, zegt
Nocard, is het nemen
van radicale maatregelen gemakkelijker, dan een middenweg aan
te wijzen. Hij stelt voor, het vleesch van tuberculeuse dieren te
zouten en zoodoende de verbruikers tot koken te dwingen.

Degive wijst er op, dat men in vele gevallen het tegenover-
gestelde resultaat zal verkrijgen , d. w. z. dat dit gezouten vleesch
juist
rauw zal gebruikt worden. Verder herinnert hij aan het
gevaar, dat de intra-musculaire lymphklieren voor den mensch
kunnen opleveren.

Thomassen deelt het resultaat van proeven omtrent den invloed
van chloornatrium op tuberkelbacillen mede, die in alle opzichten
bewezen hebben, da haar resistentie vermogen tegenover genoemd
zout zeer groot is. Verder, dat de ervaring te Amsterdam, waar
deze maatregel sedert meer dan een jaar werd toegepast, geleerd
heeft, dat het gezouten vleesch aan groote export-handelaren op
Indië verkocht wordt en na verder drogen of rooken veelal rauw
gebruikt wordt.
Nocard trekt daarna zijn voorstel terug.

Perroncito stelt voor, het koken onder toezicht der keur-
meesters te doen plaats hebben. Hiertegen werden vele bezwaren
aangevoerd.

De Voorzitter brengt na deze uitvoerige discussie het volgende
voorstel in stemming :

Het vleesch van zoogdieren en vogels, lijdende aan tuberculose

6

-ocr page 87-

moet, onverschillig in welken graad de ziekte bestaan heeft of
van welke schijnbare qualiteit het ook zij, van de consumtie voor
menschen en dieren uitgesloten worden.

Dit voorstel werd met op vier na algemeene stemmen aangenomen.
Het voorstel strekkende tot vergoeding der afgekeurde tuber-
culeuse dieren is met algemeene stemmen, zonder discussie,
aangenomen.

Dinsdag v. 8—1 uur.

Voorzitter: Chauveau ,
O.-Voorzitter: Berdez & Semmer.

Aan de orde is: de Internationale sanitaire dienst. Als basis
voor de discussie over dit onderwerp, werden de conclusies, aan
het einde van het rapport
Thomassen vermeld, gevolgd. Na
bespreking werden zij achtereenvolgens in stemming gebracht.

De volgende besluiten zijn, zonder veel discussie, met alge-
meene stemmen aangenomen:

I. Het is zaak, dat eene internationale overeenkomst met
betrekking tot de maatregelen tegen besmettelijke ziekten, tot
stand kome.

II. Eene eerste voorwaarde, waardoor deze overeenkomst
tusschen verschillende Staten mogelijk wordt, is, dat in elk der
deelnemende Staten de veeartsenijkundige dienst zoodanig geregeld
is, dat men in staat zij, zoo spoedig mogelijk de besmettelijke
ziekten te bedwingen.

III. Eene internationale overeenkomst of een internationale
sanitaire dienst, moet op de volgende grondslagen berusten:

a) Wanneer eene besmettelijke ziekte binnen de grenzen van
een der deelnemende Staten uitbreekt, zullen de andere regeeringen
zoo spoedig mogelijk (in sommige gevallen per telegraaf) hiervan
verwittigd worden.

b) Bij het uitbreken eener besmettelijke ziekte zal men den
weg van invoer en der verdere verbreiding trachten op te sporen
eti het resultaat der bevindingen onmiddelijk aan de andere Sta-
ten meêdeelen:

Omtrent het volgende voorstel bestond verschil van gevoelen,
zoodat het slechts eenigszins gewijzigd werd aangenomen.

-ocr page 88-

c) Men zal door een internationaal gezondheidsbulletin, verschij-
nende in \'t Fransch en \'t Duitsch, onder gewone omstandigheden om
de veertien dagen , de belanghebbenden op de hoogte trachten te hou-
den van de uitbreiding, den gang en de beteugeling der epizootién.

In den tekst van het rapport werd tevens voorgesteld om de
publicatie in Zwitserland te doen plaats vinden. De geographi-
sche ligging, de taal en de politieke toestand van genoemd land
deden mij hiertoe besluiten.

De Heer Leblanc was van gevoelen, dat deze publicatie altijd
om de 8 dagen moest geschieden.

Verder werd van Fransche zijde geoponeerd tegen de publi-
catie in \'t Duitsch. Of in alle Europeesche talen (eene utopie)
of alleen in \'t Fransch, de diplomatieke taal. De beweegreden,
die mij tot dit voorstel geleid had, was, dat verreweg de meeste
veeartsen eene der beide talen machtig zijn. Sommige kennen
alleen Fransch, andere naast hunne moedertaal öf Fransch öf
Duitsch.

Na langdurige discussie werd deze § als volgt gewijzigd,
aangenomen:

c\') Een internationaal sanitair bericht zal onder gewone om-
standigheden om de acht dagen verschijnen. Het is van latere zorg
te besluiten, waar en in welke taal de publicatie zal geschieden.

Het volgende voorstel gaf eveneens aanleiding tot aanmerking.

d) Het vervoer van dieren bij internationaal verkeer, zal alleen
per spoor of per boot geschieden, in het eerste geval in speciaal
daarvoor ingerichte wagens, die het\\ onderzoek van het vee zonder
ontlading mogelijk maken.

Leblanc was van gevoelen, dat men het vervoer langs straat-
Wegen niet kan verbieden. Het spreekt van zelf, dat mijn
voorstel alleen op groote veetransporten b.v. uit Rusland,
Oostenrijk—Hongarije betrekking had en dat het kleine han-
dels verkeer aan de grenzen hiervan uitgesloten was.

Het voorgestelde model van veewagens, aan bovengestelde
eischen voldoende, werd nader met teekening door mij toegelicht.
Lefëvre (Havre), Weber (Zwitserland) en anderen waren voor-
standers van het ontladen op speciaal daarvoor ingerichte, om-
heinde losplaatsen.

Het volgende, door Leblanc voorgestelde amendement werd
met eene groote meerderheid van stemmen aangenomen:

-ocr page 89-

d\') Het onderzoek aan de grenzen zal geschieden, of na ont-
lading van het vee in omheinde losplaatsen, of in speciale wagens,
die het onderzoek zonder lossen mogelijk maken,

e) Veetransporten moeten vergezeld zijn van een bewijs van
herkomst en van gezondheid, afgegeven door den veearts der
plaats of van de markt van herkomst, tevens inhoudende dat bin-
nen zekere?i kring rondom deze plaats geene besmettelijke ziekte
heerscht.

Deze bewijzen moeten gelegaliseerd zijn en mogen slechts gelden
voor een bepaald aantal dagen.

Volgens sommige leden mag men niet veel waarde aan certi-
ficaten hechten, aangezien deze voor een\' geringen prijs aan
zekere grenskantoren (ons onbekend) te verkrijgen zijn. Zij zouden
het gevaar, door eene valsche geruststelling te geven, vermeerderen.
Larmet (Besançon), die ook van dit gevoelen is, beveelt de
manier, in Zwitserland gevolgd, ten zeerste aan.

In elke gemeente zou aanteekening van het vee worden gehou-
den. De gevorderde verklaring mag uit een soort register
à
souche
, dan alleen losgemaakt en afgegeven worden, wanneer
sedert een bepaalden tijd geen besmettelijke ziekte in de streek
geheerscht heeft.
Larmet stelt de volgende redactie wijziging van
art. e. voor.

e\') Elk der toetredende Staten zal zich verplichten, alleen
dieren, voorzien van een bewijs van herkomst en van gezondheid,
waarvan de echtheid door een dubbel visum van het bestuur en van
den veearts officieel bevestigd is, over zijn grondgebied te laten
pas s eer en, of het land in- of uit te laten gaan. Deze bewijzen zullen
slechts voor den meest mogelijk beperkten tijd geldig zijn.

Aldus gewijzigd werd dit voorstel met meerderheid van stem-
men aangenomen.

f) Veewagens en booten moeten telkens, wanneer zij voor
het vervoer van huisdieren gediend hebben, volgens nader aan
te geven regels, gereinigd en ontsmet worden.

Uit het buitenland terugkeerende, zal de desinfectie moeten
plaats hebben, alvorens zij de grenzen passeer en.

De onsmette wagens zullen dan door een bepaald teeken ken-
baar gemaakt worden.

Vele leden verlangden in dit artikel de woorden ingelascht :
ontsmet onder toezicht van veeartsen. Dit was ook ons gevoelen ,

-ocr page 90-

uitgedrukt in den tekst van het rapport, maar alleen voor groote
stations, zooals b.v.
Roozendaal, waar jaarlijks een zeer groot
aantal wagens de grenzen overkomen.

De drie volgende conclusies zijn zonder veel discussie met
algemeene stemmen aangenomen.

g) Het slachtvee, uit den vreemde ingevoerd, zal op de in-
ternationale markten van het fokvee, dat zich later door het
land moet verspreiden, verwijderd worden gehouden. De slacht-
huizen zal men traclite?i zoo dicht mogelijk in de nabijheid der
markten op te richten.

h) Wanneer op zekeren afstand van de grenzen eene besmet-
telijke ziekte uitbreekt of heerseht, dan zal in de naburige
Staten den invoer van bepaalde dieren en producten niet verbodeti
worden, wanneer men in de besmette streken zorg draagt, den
besmettingshaard te beperken en de uitbreiding der ziekte door
alle middelen wordt tegengegaan.

i) Mocht men tot sluiting der grenzen moeten besluiten , dan
zal het verkeer van het vee der grensbewoners voor de weide of
den veldarbeid toch worden toegestaan.

De volgende paragraaf werd zeer bestreden, onder anderen
door
Perroncito , Even , Larmet en Butel. Voor hen was het
niet denkbaar, dat het gevoelen van een vreemden deskundige
aan de Regeering van een Staat opgedrongen kon worden. Wij
meenden niet te veel eischend te zijn met het volgend voorstel:

j) Certificaten, verklaringen en zelfs voorschriften, afgege-
ven door een veearts, tevens staatsambtenaar, moeten hunne
volle waarde behouden in een naburig land, tenzij een ander
gevoelen, gebaseerd op feiten, door twee of méér veeartsen ver-
dedigd wordt.

Door voorbeelden , onder anderen door het geval van longziekte,
geconstateerd door een Duitsch veearts te Wanssum, dat later
bleek bij nader onderzoek van twee Nederlandsche deskundigen
geen longziekte te zijn, werd mijn besluit nader toegelicht.

Op voorstel van Leblanc werd deze resolutie gewijzigd
als volgt:

j\') Bestaat er verschil van gevoelen bij een onderzoek aan
de grenzen , dan zal een nieuw onderzoek door twee deskundigen,
aan te wijzen door de belanghebbende Staten, geschieden; zijn

-ocr page 91-

deze het niet eens, dan wordt de zaak aan het oordeel van
een scheidsgerecht onderworpen.
(Aangenomen.)

Chauveau en Larmet stellen voor de volgende zinsnede hier
aan toe te voegen:

Het is wenschelijk, dat de veeartsen aan de grenzen werkzaam,
dezelfde rechten in beide landen behouden.

k) De vergoeding voor af naking van dieren, sedert kort uit
een ander land ingevoerd, geschiedt op kosten van den Staat van
herkomst.

Sommige leden verklaren zich voor den terugvoer van aange-
taste of verdachte dieren naar het land van herkomst, andere
zijn er tegen.

Men stelt voor aan genoemd artikel te laten voorafgaan:

Worden dieren, aangetast door of verdacht van besmettelijke
ziekten, ingevoerd, dan zullen de voorschriften der ivet van het land
van invoer worden toegepast; in geen geval mag aangetast vee
worden teruggevoerd.
(Aangenomen.)

1) Het is zaak, dat de sanitaire wetten in de verschillende
Staten zooveel mogelijk identisch zijn.
(Aangenomen.)

Ten slotte vond de wensch, uitgedrukt in het rapport, in-
houdende het verlangen, dat bij de verschillende Regeeringen
zal worden aangedrongen op eene internationale conferentie,
waarin men aangaande internationale gezondheidsmaatregelen zou
overeenkomen, algemeenen bijval.

Aan het bureau zal de zorg voor het doen slagen der wen-
schen, uitgedrukt door het Congres, overgelaten worden.

Woensdag 4 September v. 8—12,30.

Voorzitter-. Chauveau.
O-Voorzitters-. Bang & Fischer.

Aan de orde: De schadevergoeding in geval van afmaking.
Over dit onderwerp was een rapport door de Heeren Cope
(Londen), Potterat (Bern) en Delamotte (Yincennes), geza-
menlijk uitgebracht, dat tot grondslag voor de discussie diende.

De discussie over dit, uit een internationaal oogpunt minder
belangrijk onderwerp, had veelal meer een Fransch dan een inter-

-ocr page 92-

nationaal karakter. Het gold hier toch eene quaestie, in de
meeste landen reeds sedert lang uitgemaakt.

De volgende besluiten dienaangaande werden aangenomen.

i°. In rechte is de Staat niet verplicht schadevergoeding voor
de afmaking van door besmettelijke ziekten aangetaste dieren toe
te kennen, dan alleen wanneer hei algemeen belang of de alge-
meene gezondheidstoestand zwaar bedreigd zijn.

20. Het principe van vergoeding bij af?naking behoeft geen
algemeen karakter te hebben d. w. z. dat het niet bij alle ziekten,
vermeld in de sa?iitaire wet, behoeft te worden toegepast.

Nocard wijst er op, dat men niet te veel in onderdeelen moet
afdalen maar alleen over hoofdpunten stemmen, hierdoor zal
het congres zijn internationaal karakter meer bewaren.

De volgende algemeene formule is na discussie aangenomen:

30. Het is wenschelijk aan de eigenaren van dieren, afgemaakt
als \'verdacht of aafigetast door runderpest, longziekte, tubercu-
lose , kwaden droes of boosaardige dekziekte, eene behoorlijke
schadevergoeding toe te kennen.

Thomassen stelt voor, hieraan toe te voegen, afmaking en
schadevergoeding in sommige gevallen voor
groote huisdieren,
verdacht van
dolheid, d. w. z. gebeten en niet op tijd of behoor-
lijk behandeld, wegens het gevaar, dat zij voor den mensch
kunnen opleveren.

Dit voorstel werd verworpen.

Perroncito wenscht schadevergoeding bij bevolen afmaking
van dieren, aangetast door
miltvuur of bij sterfte na inenting
tegen deze kwaal.

Ook dit voorstel werd niet aangenomen.

Het gold thans de belangrijke vraag: Wie zal dat betalen?

Algemeen was men tegen betaling der schadevergoeding uit
de Staatskas. Sommigen, als
Trasbot , Boutet enz., verklaarden
zich er voor. De Heer
Darbot, veearts en senateur, bestrijdt
het principe, de Staat-Voorzienigheid, en raadt ten sterkste
aan, in navolging van Zwitserland, eene onderlinge veeverzeke-
ring te stichten.

Nocard doet het volgende voorstel:

4. De schadevergoeding, toegekend bij afmaking, zal uit een
speciaal fonds voor besmettelijke ziekten betaald worden.

Dit werd met groote meerderheid van stemmen aangenomen.

-ocr page 93-

Men wilde dit fonds tot stand brengen, öf door eene onder-
linge veeverzekering, óf door bijdragen, betaald voor bewijzen
van herkomst en gezondheid van het vee, öf door eene geringe
belasting te heffen op het vee. In buitengewone gevallen, b.v.
ingeval van runderpest, zou dit fonds door eene subsidie van
staatswege gesteund worden.

Yrijdag 6 September v. 8—12,15.

Voorzitter: Chauveau.

O.-Voorzitters-. Perroncito & Thomassen.

Thans was de prophylaxis der longziekte aan de orde. Door
den Heer
Butel (Meaux) was een zaakrijk rapport over deze
quaestie uitgebracht; een ander van den Heer
Degive (Brussel)
was meer beknopt, maar niet minder degelijk.

De Heer dr. Willems uit Hasselt, op deze vergadering tegen-
woordig, nam op uitnoodiging van den Voorzitter plaats aan de
bestuurstafel, onder luide toejuiching der vergadering.

Als maatregel tegen de longziekte werd in de eerste plaats
de
afmaking besproken.

Na eene breedvoerige discussie aangaande de algemeene afma-
king , waarvan de toepassing algemeen werd voorgestaan en slechts
door enkele tegenstanders als
Robinson (Edinburg), Rossignol,
Grissonanche
, enz. werd bestreden, zijn de beide eerste conclu-
sies uit het rapport
Butel op voorstel van den Voorzitter
eenigszins gewijzigd in stemming gebracht.

1. De meest afdoende maatregel tot uitroeiing der longziekte
is de afmaking van de zieke en verdachte dieren; dit principe
dient in alle landen, waar men deze ziekte te bestrijden heeft,
als grondslag voor de wetgeving te worden aangenomen
. (Aan-
genomen.)

2. De voorbehoed-enting kan , als bijkomende maatregel ter
voorbereiding voor de algemeene afmaking, in besmette plaatsen
waar de ziekte veelvuldig voorkomt en de veestapel dikwijls
wordt vernieuwd, worden bevolen.
(Aangenomen.)

De derde conclusie van den rapporteur werd gesplitst als volgt:

3. Tot noodenting zal men telkens zijn toevlucht nemen,
wanneer o?n de een oj andere reden uitstel voor afmaking der
besmette dieren is toegestaan.

-ocr page 94-

4- De dieren, onder genoemde omstandigheden geënt, mogen
alleen voor de slachtbank worden verkocht.

5. De stallen mogen alleen na behoorlijke ontsmetting bevolkt
worden.

6. Eene behoorlijke schadevergoeding aan de eigenaars van
afgemaakte longzieke dieren, of van de aan de gevolgen van
g edwongen enting gestorven dieren, is noodzakelijk.

De zesde conclusie van het rapport Butel, inhoudende den
wensch om de longziekte onder de koopvernietigende gebreken
te doen rangschikken, lokte eene levendige discussie uit. Als
tegenstanders van dit voorstel traden op, de Heeren
Trasbot ,
Weber , Leblanc , Even , Nocard
, enz.

Met eene kleine meerderheid werd het voorstel verworpen.

Uit het rapport Degive werden twee conclusies in stemming
gebracht, luidende:

1. Het is zaak, in het belang der veeartsenijkundige politie,
dat de vleeschkeuring algemeen en verplicht worde.
(Aangenomen.)

2. Dieren, verdacht van longziekte, moeten om dezelfde reden
als aangetaste dieren worden afgemaakt.

Degive verklaart nader, dat hij met verdachte dieren op het
oog heeft, die, verschijnselen vertoonen welke aan longziekte
kunnen doen denken. In dit geval is, in het belang eener spoedige
diagnose en spoedige uitroeiing der ziekte, afmaking noodzakelijk.

Door den Heer Arloing werd aan het einde der vergadering
eene voordracht gehouden met de helderheid en duidelijkheid
hem in zoo hooge mate eigen, aangaande het specifieke micro-
organismus der longziekte.

Onder vier verschillende organismen, door hem in de longen
gevonden, meent hij als specifiek voor deze ziekte eene bacil,
waaraan hij den naam van
pneumobacillus liquefaciens bovis wenscht
te geven, te moeten beschouwen. Het zijn vooral de resultaten
bij enting met culturen van deze bacil verkregen, die dit ver-
moeden bevestigen. Eene teekening van een runderschenkel,
waarin geënt was, werd aan de vergadering vertoond.

De resultaten, door Arloing verkregen, verschillen van die
door andere bacteriologen vroeger medegedeeld.

-ocr page 95-

Zaterdag 7 September v. 8—12.30.

Voorzitter : Chauveau.

O.-Voorzitters \\ Bang & Degive.

Het vijfde en laatste punt van het programma, de vleesclilceu-
ring
was thans aan de orde. Een zeer uitvoerig rapport was
door den Heer
Baillet (Bordeaux) uitgebragt. De Heer van
Hertsen
(Brussel) had in een kleiner rapport zijne aanmerkingen
en bijvoegingen op het voorgaande, medegedeeld.

De Voorzitter deed vooreerst opmerken, dat Baillet in
zijne conclusies alle belangrijke punten, in zijn werk aangestipt,
heeft willen resumeeren. Het gevolg hiervan is, dat hij tot 27
conclusies komt, waarvan vele alleen op Frankrijk en voor een
groot gedeelte slechts op groote steden betrekking hebben. Bij
de bespreking zal men zich alleen tot hoofdpunten bepalen.

Bij de algemeene discussie wordt door den Heer Arderius
Baujol
medegedeeld, dat het houden van particuliere slacht-
inrichtingen in Spanje thans verboden en de vleeschkeuring door
veeartsen, overal verplichtend is. De zaak wordt in Spanje gemak-
kelijk gemaakt door het groot aantal veeartsen, dat circa 10,000
bedraagt. Tot zijn spijt staat evenwel het veeartsenijkundig toezicht
sedert eenige jaren onder de contrôle van medici.

De Heer Decroix herinnert aan het resultaat der onzinnige
proeven op zijn eigen persoon genomen, ten bewijze, dat men
ongestraft vleesch van alle dieren, onverschillig aan welke ziekte
zij ook gestorven zijn, kan gebruiken. Hij heeft alleen bezwaar
tegen het gebruik van vleesch in staat van ontbinding; zonder
dit, acht hij alle keuring overbodig.

Van vele zijden ontvangt de oud-paardenarts terechtwijzingen;
men wijst hem op het verderfelijke zijner valsche leer en op het
misbruik dat in plaatsen, waar het de regeling der vleeschkeuring
gold, er van gemaakt is.

Algemeen was men van gevoelen, dat de vleeschkeuring abso-
luut noodzakelijk is. De volgende conclusie dienaangaande is met
algemeene stemmen aangenomen:

I. Vleesch mag niet in den handel worden gebracht, dan
na behoorlijk gekeurd en onschadelijk te zijn bevonden.

De wenschelijkheid om in alle gemeenten publieke slacht-
plaatsen op te richten werd algemeen beaamd, maar tevens de

-ocr page 96-

mogelijkheid der practische uitvoerbaarheid in kleinere gemeenten
betwijfeld.

Dr. Hime (Bradfort) wijst op de groote moeilijkheid, die par-
ticuliere gelegenheden voor een behoorlijk toezicht opleveren,

Butel merkt op, dat slachtplaatsen in kleine gemeenten hoogst
eenvoudig kunnen zijn; een afdak, eene schuur zijn voldoende,
mits toegankelijk voor den veearts en voor de politie.

In het groot Hertogdom Baden, zegt de Heer Dec-ive, zijn
de particuliere slachterijen getolereerd, maar de slager is verplicht
den inspecteur te waarschuwen omtrent het juiste tijdstip, waarop
het slachten zal plaats vinden en het vleesch mag alleen na
goedkeuring verkocht worden.

Het volgende voorstel wordt in stemming gebracht:

2. Het is zaak (waar zulks mogelijk is) op de opheffing
der particuliere slachtplaatsen aan te dringen en deze door pu-
blieke inrichtingen, die desnoods gelijktijdig voor verscheidene
aan elkander grenzende gemeenten dienstbaar kunnen zijn, te
vervangen.

Vele leden verlangen de weglating der woorden „waar zulks
mogelijk is
welk voorstel met groote meerderheid is aangenomen.

Omtrent de volgende punten was men het algemeen eens:

3. Het veeartsenijkundig onderzoek der dieren moet zoowel
vóór, als nd de slachting geschieden,

4. Het is overbodig door eene gemeenteverordening te be-
palen , in welke gevallen de afkeuring van vleesch noodzakelijk isr

5. -De invoer van vleesch in gemeenten mag alleen na een
behoorlijk onderzoek, door of onder toezicht van een veearts-
keurmeester ingesteld, geschiede?i.

6. Het vleesch moet, alvorens het slachthuis te verlaten, ge-
stempeld zijn. Vleesch, voor militairen bestemd, is hiervan niet
uitgezonderd.

Quivogne (Lyon) wijst op den abnormalen toestand in Frank-
rijk bestaande, waar het vleesch voor militairen door den officier
van gezondheid gekeurd wordt. Het volgende voorstel dienaan-
gaande werd op zijn verzoek in stemming gebracht:

Het congres drukt den wensch uit, dat de keuring van vleesch,
voor het leger bestemd, aan den paardenarts opgedragen worde,
°f wanneer deze niet aanwezig is, aan een burgerveearts.
(Aangenomen.)

-ocr page 97-

Hiermede was het programma afgehandeld.

Tijd en plaats voor het 6de internationaal veeartsenijkundig
congres moesten nog vastgesteld worden. Op voorstel van den
Heer
Nocard werd met algemeene stemmen besloten na vijf
jaren, d. i. in 1894, weer te vergaderen. Omtrent de plaats
waar, was men het zoo spoedig niet eens. Van verschillende
zijden werd
Engeland en vooral Holland genoemd. Het eerste
voorstel werd door den Heer
Robinson gesteund en Edinburg
speciaal aanbevolen.

De Heer Thomassen zou zich gelukkig gevoelen, indien het
volgende congres kf Holland konde plaats hebben. Maar in het
belang van het congres zelf, met het oog op de moeilijkheid,
die de taal zal opleveren, meende hij zoowel Holland als Enge-
land te moeten afraden en liever Zwitserland aan te bevelen.

De Heeren Berdez en Potterat (Bern) verklaarden zich zeer
vereerd met de keuze en gaven de verzekering, dat de bonds-
regeering alles zou doen, wat in haar vermogen is, in het belang
van het aanstaande congres.

Met eene overgroote meerderheid werd besloten, dat het con-
gres in Zwitserland, in eene door de regeering nader te bepalen
plaats, zal gehouden worden.

De Voorzitter na de leden voor hunne trouwe opkomst, de
belangstelling en den ijver, door hen bij de discussies betoond,
bedankt te hebben, verklaart het congres gesloten.

De Fransche veeartsen hebben tot besluit de vreemde collega\'s
een diner aangeboden, op de eerste verdieping van den Eififel-
toren. Zaterdag, 7 September, waren om 7 ure circa 200 gasten aan
den feestdisch vereenigd. Door den Heer
Chauveau werd een
dronk aan den President der republiek en aan de vreemde con-
gresleden gewijd. De Heer
Berdez antwoordde uit naam der
vreemden en bedankte de Fransche collega\'s voor hunne gast-
vrijheid. Na een gezellig samenzijn, gedurende eenige uren boven
het aardsche verheven, nam men afscheid met een tot weder-
ziens in Zwitserland in 1894.

Zondag, 9 September, vergaderden vele congresleden om 10 ure
in het instituut
Pasteur, waar aan de bezoekers de noodige

-ocr page 98-

inlichtingen door den Heer Roux werden verstrekt. De keurige
inrichting wekte de bewondering van alle aanwezigen op. Eenige
patiënten werden in hunne tegenwoordigheid tegen hondsdolheid
geënt.

Tot het programma van het veeartsenijkundig congres moet
de onthulling van het standbeeld van
Henri Bouley zeer zeker
ook gerekend worden. De commissie, belast met de regeling der
uitvoering, had gemeend voor de onthulling van het gedenk-
teeken,in 1888 reeds vervaardigd, het tijdstip te moeten afwach-
ten waarop vele vreemde en Fransche veeartsen te Parijs zouden
vereenigd zijn. Zij had besloten het beeld van
Bouley op het
voorplein der veeartsenijschool te Alfort, tegenover dat van
Bourgelat, den stichter der eerste veeartsenijschool, te doen
plaatsen.

Op Donderdag, 5 September, begaven wij ons per stoomboot
naar Alfort, gelegen op een uur afstands van Parijs. Bij onze
aankomst, omstreeks half drie, waren op het voorplein der
veeartsenijschool reeds een groot aantal bezoekers in feestgewaad,
die hulde aan hunnen vriend of collega kwamen brengen, aan-
wezig. Het behoeft niet gezegd, dat geen der vreemde congres-
leden zich onthouden heeft en allen door hunne tegenwoordig-
heid aan den grooten man, die de veeartsenijkunde zoo zeer
wist te verheffen, hulde hebben gebracht.

Om 3 uur nam de plechtigheid een aanvang. Tegen over het
omhulde standbeeld hadden op eene tribune plaats genomen: de
Minister van landbouw, de vertegenwoordiger van den Minister
van onderwijs,
Tisserand, directeur van landbouw, vele autori-
teiten op veeartsenijkundig gebied en het onderwijzend personeel
der Fransche scholen, afgevaardigden van de Academie van ge-
neeskunde, van de Academie van wetenschappen, van het Mu-
seum, der Societé de biologie, enz.

Het publiek, bestaande uit de leerlingen der school, tal van
veeartsen en verder vrienden en vereerders van
Bouley , vormde
een hal ven cirkel rondom het standbeeld, waarachter de muziek
der Artillerieschool te Vincennes was opgesteld.

De Heer Leblanc, veearts en voorzitter van het uitvoerend
Comité, nam het eerst het woord en gaf in korte trekken een
overzicht der wordingsgeschiedenis van hetgeen men thans ver-

-ocr page 99-

vuld zag. Reeds in December 1885 op den dag der begrafenis
van
Bouley , ging van de vereeniging der veeartsen van de Gironde
het voorstel uit, eene inschrijving voor de oprichting van dit
standbeeld te openen. Eene commissie, belast met de uitvoering
van het plan, werd benoemd en spoedig waren door 925 in-
schrijvers, onder wie 176 vreemden, circa 16.000 franken bij-
eengebracht.

Het standbeeld, door den beeldhouwer Allouard in wit
marmer vervaardigd, stelt den grooten meester voor, met de
linkerhand rustende op eenen paardenhoef en met de rechter
hand in demonstreerende houding. Het voetstuk draagt tot
opschrift:

A HENRI BOULEY,

1814—1885
Ses élèves, ses amis.

Uit naam der regelings-commissie werd het standbeeld na de
onthulling, bij monde van den Heer
Leblanc, aan de school over-
gedragen en de stukken, betrekking hebbende op de inschrijving
en het gebruik der gelden, voor het archief der inrichting afgestaan.

De Heer Faye, Minister van landbouw, nam vervolgens het
woord en bedankte in hartelijke woorden de vrienden, collega\'s
en leerlingen van
Henri Bouley , die zich tot taak hadden ge-
steld dit zichtbaar bewijs van vereering en hoogachting voor
den grooten man, te doen verrijzen.

Als bewijs van waardeering werd de Heer Allouard , die met
vaardige hand de trekken van
Bouley voor het nageslacht heeft
weten te bewaren, benoemd tot ridder van het legioen van eer.

De Heer Nocard, directeur der school te Alfort, bedankte
den Minister voor de eer van zijn presidium bij dit feest der
vétérinaire familie, en verder de Commissie voor haar besluit, om
dit standbeeld binnen de muren der school te doen oprichten.
De Heer
Nocard deelde verder mede, dat alhoewel het niet
doenlijk was den inhoud der menigvuldige brieven en telegram-
men uit alle landen ontvangen, mede te deelen, hij toch ten opzichte
van het schrijven van hem , van wien
Bouley zich den leerling
noemde, eene uitzondering meende te moeten maken. Het vol-
gende schrijven van den Heer
Pasteur werd door hem voorgelezen :

„J\'ai plus qu\'un regret, je ressens un véritable chagrin a la
pensee que je ne pourrai être le 5 Septembre auprès de mes con-

-ocr page 100-

frères de l\'Académie des Sciences, au milieu des professeurs et
des élèves d\'Alfort, mêlé aux membres du Congres des vétéri-
naires et à tous ceux qui ont connu, aimé et admiré
M. Bouley.

Sa haute taille, son beau front, son regard franc, direct,
spirituel, son sourire où dominait la bonté, cet ensemble de
bonne humeur et de gaieté familière qui, aux jours de leçons
et de discussions académiques, s\'associait à la plus claire, la
plus vive, la plus chaude éloquence; tout revit dans sa statue.

Ce que j\'ai éprouvé en le voyant dans l\'atelier de M. Al-
louard,
vous l\'éprouverez quand elle apparaitra aux yeux de tous
et qu\'elle sera saluée par le maitre qui fut le grand ami de
M.
Bouley,
par mon confrère M. Chauveau. C\'est à lui qu\'il appar-
tient de raconter cette belle vie et les longs services qu\'elle a
rendus.

Bouley, en faisant intervenir dans l\'art vétérinaire les vrais
principes scientifiques, en ne cessant par ses travaux personnels,
par ses écrits, par sa parole, de vouloir fonder le progrès des
études vétérinaires sur l\'expérimentation, a eu la joie de donner
à sa profession son plus beau titre à l\'estime de tous. Vous qui
êtes, mon cher Nocard, le directeur de cette grande Ecole
d\'Alfort, répétez bien à chaque génération de vos élèves d\'avoir
pour l\'image de Bouley, pour cet excellent homme qui a tant
travaillé et tant aidé le travail des autres, un regard particulier,
fier, ému et reconnaissant, le regard de jeunes gens pour un
patron tutélaire."

Aan den Heer Chauveau, inspecteur der veeartsenijscholen
en professor aan het Museum voor Natuurlijke historie, bleef de
aangename taak, eene lofrede op
Henri Bouley uit te spreken.
In breede trekken, in de welsprekende taal, hem eigen, schetste
hij het leven van zijnen vriend en collega. Hij volgde stap voor
stap zijne werkzame loopbaan, begonnen in 1837 als leeraar
der school te Alfort, later als inspecteur der veeartsenijscholen
en eindelijk als opvolger van
Claude Bernard aan het Museum.
Hij toonde ons welk werkzaam aandeel
Bouley aan de vergaderingen
der Société centrale de médecine vétérinaire, der Académie de
médecine, des Sciences en van tal van andere geleerde genoot-
schappen, tot eenige dagen voor zijnen dood, genomen heeft.
Hij herinnerde aan de ontroering, in de vergadering van 30
November 1885 der Académie des Sciences, door de mededee-

-ocr page 101-

ling van het overlijden van haren voorzitter, bij monde van den
onder-voorzitter, den admiraal
Jurien de la Gravière , teweeg-
gebracht. Kenschetsend zijn de woorden door den onder-voor-
zitter bij deze gelegenheid onder tranen uitgesproken:
Henri
Bouley
a élevé la médecine vétérinaire jusqu\' a lui, jusqu\' a la
hauteur 011 il s\'était placé lui même."

Chauveau schetste zijn\' voorganger als mensch en wees op
zijn edelmoedig karakter, zijne hoofsche manieren, zijn aange-
naam en innemend voorkomen en het boeiende redenaarstalent
waarover hij beschikte.

Prof. Degive , uit Brussel, bracht daarna uit naam der vreemde
deelnemers hulde aan
Bouley, die niet alleen aan Frankrijk be-
hoort, maar aan de groote vétérinaire familie der leerlingen van
Bourgelat, die geen grenzen kent.

Na afloop der plechtigheid werd door den Minister van land-
bouw , gevolgd door vele vreemde bezoekers, de school in
oogenschouw genomen, waarvan het nieuwe gedeelte en vooral
het pas opgerichte bacteriologisch laboratorium met bij behoorende
stallen, de bewondering van allen opwekte.
Gelukkig achten wij ons, aan deze zeldzame eerbewijzing betref-
fende een\' der onzen deel te hebben kunnen nemen en getuige
te zijn geweest der groote gehechtheid aan
Bouley van degenen,
die hem gekend hebben en naast of onder hem werkzaam zijn
geweest. Menige traan zelfs uit het oog van oudere bedienden
weggepinkt, legde hiervan eene plechtige getuigenis af.

Den 5dea September rekenen wij onder de schoonste dagen uit ons
leven, waarvan de aangename herinnering ons altijd zal bijblijven.

Utrecht x October 1889.

NECROLOGIE.

In 1887 overleed te \'s Gravenhage de Heer R. G. Roberton
oud-paardenarts.

In den loop van het jaar 1888 zijn nog overleden de navol-
gende empiristen :

-ocr page 102-

D. W. Aalbers te Varsseveld; G. van Eetjwijk teOss; E.J.
de Groot
te Oostervvierum; F. Hoogaarts te Zundert; S. van
Wijhe
te Stad Delden,

PERSONALIA.

Gevestigd hebben zich de H.H.: J. H. Cramer te Almelo;
D.
Hubenet te Borger; E. F. L. Kortman inNed. Indië, voor-
loopig te Medan;
P. P. van der Poel te Vianen; G. Muijs te
Schagen;
C. A. Rotscheid te Delfshaven; A. de Vletter te
Ouderkerk aan den IJssel
; H. Wolters te Gasselternijeveen;
F. Boerhave te Oosterwolde; B. Sikkema te Dalfsen en J. M.
van Nieuwenhuizen
te Genderingen.

Verplaatst de H.H.: J. Attema Czn van Workum naar Kou-
dum;
L. J. H. Bloemen van Maastricht naar Oosterhout; Th. H.
L.
Arntz van Huissen naar Nijmegen; H. Veenstra van
Oosterwolde naar Schrans Huizum
; A. H. Geluk van Noordwelle
naar Eikerzee. s

Benoemd tot keurmeester aan het abattoir te Amsterdam IJ. van
der Sluis.

Met i October is de paardenarts 2e kl. H. C. Ittmann ver-
plaatst van \'s Hage naar het remonte depot te Milligen en de
paardenarts 3e kl. M. E.
Baron Bentinck van Milligen naar \'s Hage.

Met i Mei a. s. worden verplaatst: de paardenarts iste klasse
D.
C. Valewink van Arnhem naar \'s Hage, de paardenarts 2de
kl.
W. G. van der Wal van Haarlem naar Arnhem en de paar-
denarts 2de kl.
L. J. M. Rijnenberg van \'s Hage naar Haarlem.

De paardenarts 2e kl. van het Ned. Ind. leger L. J. Hoogka-
mer
is benoemd tot paardenarts i® kl. (kapitein).

De Heer L. A. J. Deijer heeft op 27 September met goed
gevolg te Utrecht het tweede natuurkundig examen afgelegd.

De Heer J. Crans te Utrecht, heeft op 2 en 9 October met
goed gevolg het theoretisch geneeskundig examen afgelegd.

De empirist A, Bolscher is van Borne naar Raalte vertrokken.

-ocr page 103-

VÉTÉRINAIRE DIENST BIJ HET LEGER IN 1888.

Even als in 1887 willen wij enkele punten uit dit verslag
overnemen.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de wet van 2 Juni 1875 ,
kwamen geene gevallen voor. Een paard, verdacht lijdende te
zijn aan
kwaden droes, werd voorzichtigheidshalve afgemaakt;
bij de lijkopening bleek er chronische boezemkatarrh te bestaan,
terwijl in en op de longen een groot aantal kleine grauwe knob -
beitjes werden gevonden, die den paardenarts deden denken aan
tuberculose.

Van besmettelijke ziekten, niet in de wet vermeld, zijn voor-
gekomen 10 gevallen van
scabies dermatophagi.

Als heerschend kwamen voor:

i°. Goedaardige droes. In het geheel werden 164 paarden
aangetast, waarvan er 3 stierven; hiervan kwamen in het remonte-
depot te Milligen alleen 94 gevallen voor.

2°. Katarrhale aandoeningen der luchtwegen kwamen ook nu
weder veel voor vooral te Haarlem maar ook te Leiden; van
143 dieren, die aangetast waren, stierven 2 aan pneumonie.

3°. Influenza vertoonde zich te Amersfoort en te Milligen;
106 paarden werden door deze ziekte aangetast en 9 stierven
er aan.

4°. Zeer verbreid kwamen in verschillende garnizoenen geval-
len eener infectieuse neus- keel- of wel bronchiaal-katarrh voor,
het meest overeenkomende met
Scalma. De ziekte had over het
geheel een zeer goedaardig karakter; meer of minder hevige
koorts en sterk hoesten traden onder de verschijnselen het meest
op den voorgrond. Van de ziekte kwam het eerste bericht (21
Juni) uit \'s Hertogenbosch, waar 40 patiënten, onder eenvoudige
hygiënische verpleging, spoedig herstelden. Gelijktijdig werden
vele paarden van één eskadron te \'s Hage aangetast en in het
laatst van Juli en begin Augustus breidde zij zich ook over de
andere eskadrons uit; 154 dieren, waaronder 15 officierspaarden,
leden aan de ziekte, daaronder kwamen 34 gevallen voor met
hevige koorts. Einde September — na afloop der cavalerie-ma-
noeuvres in Limburg — heerschte de ziekte hevig te Deventer,

-ocr page 104-

waar 139 paarden werden aangetast, en ook te Zutphen kwamen
gelijktijdig een 4otal patiënten voor deze ziekte in behandeling.
Reeds tijdens de manoeuvres waren verschillende gevallen waar-
genomen. Ook bij de Artillerie kwamen na afloop der manoeuvres
enkele gevallen voor, als te Bergen-op-Zoom 23, te \'s Hage ,
Amersfoort, Utrecht en Oldenbroek. Overal werden de stallen
gedesinfecteerd en werd de permanente paillasse, die waarschijnlijk
veel tot verbreiding der besmetting heeft bijgedragen, tijdelijk
weggenomen.

Door den officier van gezondheid 2d* kl. Straub werd te
\'s Hage een onderzoek omtrent deze ziekte ingesteld, dat echter
onder zeer ongunstige omstandigheden plaats had, zoodat men
op het resultaat niet te veel kan afgaan. Het strekte zich uit over
één troepenpaard, dat de ziekte slechts in zeer geringen graad
had, zoodat geen temperatuurverhooging was waar te nemen, en
over een ofücierspaard, dat reeds reconvalescent was.

Het mikroskopisch onderzoek leerde het volgende:

Neusslijm van een gezond paard bevatte geen bacteriën;
neusslijm van het troepenpaard was zeer rijk aan kleine cocci,
die in kleine groepjes werden aangetroffen en twee aan twee zijn
samengevoegd; neusslijm van het officierspaard met vele kleine
cocci en enkele grootere kogelbacteriën en korte staafjes. De
vraag of men hier met pathogene bacteriën te doen had, kon
alleen door cultuurproeven en entingen worden beantwoord.

Er werden voedingsgelatine-plaatculturen aangelegd, waarbij
in hoofdzaak kleine held er-witte knopjes opkwamen, die de gelatine
deden vervloeien; het waren ook diplococcen, maar veel grooter
dan die in het neusslijm voorkwamen, zoodat zij waarschijnlijk
niet dezelfde waren. Entproeven met de culturen op muizen en
konijnen gaven een negatief resultaat. Op paarden werd niet geënt.

Het aantal paarden bedroeg gemiddeld 4504 n. 1. 2554 cava-
lerie en 1950 artillerie.

In het geheel zijn behandeld 5763 zieken, waarvan bij cava-
lerie 3370, bij artillerie 2393. Hiervan zijn er 5494 hersteld en
172 bleven op 1 Januari 1889 nog in behandeling; 43 zieken
Werden als ongeneeslijk afgevoerd en verkocht, terwijl er 45
stierven en 9 werden afgemaakt; het geheele verlies aan gestor-
ven en afgemaakte dieren bedraagt dus 1.2 pet. tegen 1.5 pet,
in 1887.

-ocr page 105-

Het gemiddeld ziektecijfer in de verschillende garnizoenen was
123 pet. tegen 115 in 1887; het hoogste was Roermond met
180.35 pet., het laagste Leiden met 80.18 pet.

Van de 5763 ziekten kwamen 1891 inwendige en 3872 uit-
wendige voor en wel bij cavalerie 1248 inw. en 2122 uitw., bij
artillerie 643 inw. en 1750 uitwendige.

Onder de inwendige ziekten kwamen, behalve de hier voor reeds
opgenoemde, 267 gevallen van koliek voor, waaraan 12 dieren
bezweken, hieronder 4 met maagbersting.

Onder de uitwendige ziekten kwamen voor : 905 verwondingen,
547 kneuzingen, 500 hoefziekten, 476 kogel verstuikingen en 518
drukkingen door het harnachement, waaronder 179 gevallen van
schaving van ribben en borst bij artillerie-paarden. Voor been-
breuken werden 5 paarden afgemaakt, één met een breuk van
het straalbeen is nog in behandeling.

In het geheel werden 384 paarden verkocht, waarvan 186 bij
cavalerie en 198 bij artillerie (de 43 wegens ziekten verkochte
paarden zijn hieronder begrepen); hiervan waren 63 van 5—10
jaar, 140 van xi —15 jaar, 134 van 16—20 jaar en 47 boven
20 jaar oud.

Van het aantal behandelde zieken zijn 107 recidieven voorge-
komen, terwijl nog 97 paarden werden behandeld van officieren
niet tot de bereden korpsen behoorende, of van officieren en
manschappen van het wapen der maréchaussée; 2 dier zieken
zijn afgemaakt en 1 is verkocht.

Uit het „overzicht der ziekten die in de verschillende garni-
zoenen zijn voorgekomen" ontleenen wij het volgende. Te Amers-
foort werd bij een paard met parotitis tracheotomie verricht; na
de genezing bleef een fistel achter, waarschijnlijk uitgaande van
de bovenste halslymphklieren. De behandeling bestond in injecties
van oplossingen van phenyl, jodoform, tinct. cantharid., daarna
vergrooting der opening door middel van den thermocautère
en inspuitingen van soluties von chloorzink en hypermanganas
kalicus. Splijting van den fistelgang werd als zeer moeielijk en
gevaarlijk, wegens de onmiddelijke nabijheid der jugularis, niet
ondernomen. Eerst na aanwending van inspuitingen met oleuni
terebinth. en daarna met eene solutie van nitras argenti, kwarn
volkomen genezing tot stand. Eene uitgebreide drukking van
den rug was na eene behandeling door massage na vier dagen

-ocr page 106-

geheel hersteld. De massage werd door kloppen met een houten
hamer, overtrokken met zeemleder en gevuld met vlas, uitgevoerd.

Bij de sectie van een i2jarigen ruin, aan koliek gestorven,
bleek dat zich onmiddelijk achter de maag in het duodenum
eene 6 ctm. lange lus had gevormd, die met eene halve as-
draaiing in een gedeelte van het net beklemd was. De geheele
lus was fluweelrood gekleurd, de slijmvliesoppervlakte bedekt
met eene laag slijm en gestold bloed.

Te Arnhem kwamen gedurende den zomer tijdens het gebruik
van turfstrooisel geen rotstralen noch brokkelhoeven voor; bij de
permanente paillasse in het najaar was de invloed op de hoeven
weer duidelijk merkbaar, daar toen een groot aantal rotstralen
voorkwamen. De paardenarts te "Roermond deelt omtrent turf-
strooisel het volgende mede: het voorkomen van eenige ver-
zweeringen aan de kootholten der achterbeenen, alsmede van
rotstralen, werd aan de inwerking der permanente paillasse toe-
geschreven, wanneer deze n.1. eenigen tijd had gelegen.

Tijdens het gebruik van turfstrooisel gedurende den zomer
werd zulks niet waargenomen en moet de toestand der hoeven
over het algemeen gunstig worden genoemd; wel werden nog
enkele gevallen opgemerkt van afbrokkelen van den draagrand,
doch in zeer geringe mate, zoodat het slechts bij 4 van deze
gevallen noodig geoordeeld werd, de paarden tijdelijk van het
turfstrooisel te verwijderen. Eene nadeelige uitwerking op de
stralen werd volstrekt niet waargenomen.

De paardenarts te Bergen-op-Zoom maakt melding van een
gewrichtswond (rechter achterkogel) waarvan de sluiting met
gelijke deelen liquor stypticus en collodium niet gelukte. Op gezag
van
Vogel werd toen de wond ingespoten met sublimaatoplossing
(1 op 50), waarna werkelijk sluiting plaatshad, maar tevens eene
hevige reactieve ontsteking volgde met opvolgende verdikking
en verharding van den kogel, waartegen later ungt. cantharid.
werd geappliceerd. Door het afwisselend aanwenden van jodium-
zalf en stevig bandageeren trachtte men nog volledig herstel te
verkrijgen; het gewricht bleef evenwel bij het gebruik stijf en
pijnlijk, zoodat dit paard ongeschikt bleef voor militaire
diensten.

In twee gevallen van chronisch rheumatisme van borst- en
schouderspieren, die als hopeloos werden beschouwd, werd na

-ocr page 107-

voorafgaande verkregen verbetering van het lijden door subcutane
injecties van pilocarpine (met gelijktijdige besprenkeling der
aangedane deelen met ol. terebinth., borstelen en daarna inhullen
in wollen dekens), daarna van antipyrine, ten slotte volledig herstel
verkregen door het stellen van steeds klimmende eischen aan
den spierarbeid, door het geven van voortgezette inspannende
beweging aan de longen. Het eene paard herstelde binnen 4 maan-
den ; bij het tweede, dat ook geheel herstelde, werden nog tijdelijk
subcutane injecties van strychnine aan boeg en schouders toege-
past, daar reeds sterke spieratrophie bestond. Ook nu weder ver-
oorzaakte antipyrine
(xo gram ^op 20 gram aq. destil.) subcutaan
aangewend, steeds abcessen.

Bij proeven, door dien paardenarts genomen, met Huftederkitt^
welke volgens »der Hufschmied" boven kunsthoorn van Defays
te verkiezen is, bleek dat zij, na het smelten tot eene massa en
opvolgend afkoelen, niet hard wordt, maar taai en kleverig blijft,
zoodat zij na eenige dagen gemakkelijk weder van den hoef kan
worden afgetrokken.

Van den zoo hoog geroemden innige vereeniging met den
hoorn was geen spoor te ontdekken,

Te \'s Gravenhage werd twee maal met goed succes 5 °/„
solutio cocaïni gebruikt voor locale anaesthesie bij neurectomie
van den nervus volaris. Bij de sectie van een njarig troepen-
paard, aan koliek gestorven, vond men eene ophooping van
droog voedsel in het duodenum, met gangreen van den darmwand
ter plaatse.

In den aanvang van het jaar kwam aldaar een patiënt onder
behandeling met eene kneuzing van den nek of juister van den
kruin van het hoofd, vermoedelijk door den halster veroorzaakt,
die aan elke behandeling weerstand bood. Eene fistel, die zich
later gevormd had, was door middel van het inbrengen van
bougies met roode praecipitaat, het gebruik van jodoform, enz.
niet tot sluiting te brengen, zelfs niet, nadat langs operatieven
weg eene tegenopening gemaakt en het aldus gevormde kanaal
gedraineerd was.

Nadat de gemaakte tegenopening weder gesloten en het achter-
blijvend wondkanaal, zoowel om het te verwijden als om de
wanden te irriteeren , diep met nitras argenti gecauteriseerd was,
ontlastte zich daags daarna, bij het uitdrukken van het wond-

-ocr page 108-

kanaal, een stukje been van ongeveer i cM2 oppervlak. De fistel
was na 8 dagen gesloten.

Het verslag eindigt met enkele mededeelingen omtrent den
dienst bij de verschillende manoeuvres.

v. E.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij besluit van 17 November 1889 is, met ingang van 1 januari
1890, op zijn verzoek eervol ontslag verleend aan den districts-
veearts L.
Swart te Dordrecht.

De gouvernements-keurmeester A. L. I. Goedhals is bij be-
sluit van 24 September 1889 ook belast met de keuring te Velzen.

Koninklijk besluit van 9 October 1889.

Staatsblad n°. 128 bevat het kon. besluit van den 9den Octo-
ber jl., tot aanvulling van het kon. besluit van 27 Maart 1888
(Staatsblad n°. 67), waarbij nader wordt bepaald welke ziekten
van het vee voor besmettelijk worden gehouden en welke der
in de wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131) genoemde maat-
regelen bij het dreigen of heerschen van elke dier ziekten moeten
toegepast worden, gewijzigd door het kon. besluit van 12 Mei
1882
(Staatsblad n°. 62.)

De artikelen van het besluit luiden als volgt.

Artikel I. Aan de ziekten van het vee, genoemd in artikel x
van Ons besluit van 27 Maart 1888
(Staatsblad n°. 67), wordt
toegevoegd:

„II0. het kwaadaardig klauwzeer (zoogenaamd rotkreupel) der
schapen."

Artikel II. Tusschen § 12 en § 13 van genoemd besluit wor-
den de volgende bepalingen gevoegd:

§ 12bis. Maatregelen tegen het kwaadaardig klauwzeer (zoo-
genaamd rotkreupel) der schapen.

Artikel 87a. De zieke en de verdachte schapen moeten van
de overige afgezonderd worden gehouden.

-ocr page 109-

Wanneer, naar het oordeel van den districtsveearts of van
den veearts die hem vervangt, het afgezonderd houden van en-
kele zieke dieren geen nut meer kan opleveren ter voorkoming
van de besmetting van den geheelen koppel, geeft de burge-
meester, op advies van den districts-veearts of van wien hem
vervangt, vergunning de zieke dieren in den verdachten koppel
te laten verblijven of verdachte dieren niet af te zonderen.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 15 dagen.

Artikel 87b. Eigenaars van zieke of verdachte dieren zijn be-
voegd deze te slachten na aangifte bij den burgemeester en on-
der toezicht der politie.

De huiden der geslachte dieren moeten ontsmet en de klauwen
verbrand worden.

Artikel 87c. Plaatsen, waar zieke of verdachte dieren gestaan
hebben, worden ontsmet volgens de aanwijzing van den districts-
veearts of van wien hem vervangt.

Artikel 87d. In stallen of kooien, op erven of hoeven, waar
zieke dieren gestaan hebben, mogen geene schapen gebracht
worden gedurende een termijn van 10 dagen, te rekenen van
den dag, waarop het laatste ziektegeval door de herstelling of
den dood is geëindigd, en in elk geval eerst na den geheelen
afloop der ontsmetting.

Het oogenblik waarop deze termijn voor het geval van her-
stelling begint te loopen, wordt door den districtsveearts vast-
gesteld bij schriftelijke gedagteekende verklaring, die aan den
belanghebbende kosteloos wordt uitgereikt.

In bijzondere gevallen kan de districtsveearts bepalen, dat
terstond na afloop der ontsmetting wederom schapen in de stal-
len, kooien, erven of hoeven gebracht mogen worden.

Op weiden, waar zieke dieren zich bevonden hebben, mogen
gedurende een termijn van 30 dagen geene schapen gebracht
worden, tenzij de districtsveearts een korteren termijn, dieeven-
wel ten minste 10 dagen moet zijn, voldoende mocht achten.

Artikel 87^. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of
weiden, ingevolge artikel
5 van dit besluit, is verboden: invoer
in en uitvoer uit den afgesloten kring, van schapen en uitvoer
uit den afgesloten kring, van niet ontsmette klauwen, en van
mest van schapen.

-ocr page 110-

Artikel III, In artikel 80 van Ons genoemd besluit worden
achter de woorden: „bij hondsdolheid enz.... 2 maanden" ge-
voegd de woorden:

„bij kwaadaardig klauwzeer (zoogenaamd rotkreupel) der scha-
pen 15 dagen."

Artikel IV. In het laatste lid van artikel 64 van Ons genoemd
besluit wordt voor „3de" gelezen „4de".

Art. V. Ons tegenwoordig besluit treedt in werking op den
vijfden dag na dien der dagteekemng van het
Staatsblad en van
de
Staatscourant, waarin het geplaatst is.

OVERZICHT VAN HET VERSLAG AAN DEN
KONING OVER 1888.

Aan het „ Verslag aan den Koning van de bevindingen en han-
delingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht in het jaar
1888"
ontleenen wij het volgende.

Op i Januari 1889 waren bij het Veeartsenijkundig Staatstoe-
zicht werkzaam 9 districtsveeartsen en 59 plaatsvervangers, waar-
van 6 slechts voor den tijd van 3 jaar benoemd. De veeartsenij-
kundige praktijk werd uitgeoefend door 181 veeartsen en 238
empiristen.

Omtrent „veeziekten die niet in het koninklijk besluit van 27
Maart 1888 (Staatsblad no. 67) als besmettelijk zijn vermeld"
stippen wij slechts het volgende aan.

Bil- of boutvuur kwam, met uitzondering van Noordholland
niet zooveel voor als in het vorige jaar. Te Oss werden 56 kal-
veren boven het half jaar tegen deze ziekte ingeënt; de operatie
verliep zonder eenig nadeelig gevolg en de ingeënte dieren bleven
tot dusver van de ziekte verschoond.

Tuberculose kwam in Noordbrabant vrij veel voor 5 de districts-
veearts wijst er op dat bijna alle gevallen geconstateerd zijn bij
de keuring van al of niet uit nood geslachte dieren, zoodat de
door hem aangegeven cijfers (circa 40 gevallen) geen zuiver beeld
van de verbreiding der ziekte geven. Te Utrecht werd bij de

-ocr page 111-

keuring 0,5 °/0 der geslachte runderen aan tuberculose lijdende
bevonden. Ook in Zuidholland kwamen veel gevallen voor; de
districtsveearts schrijft daaromtrent: „het vleesch van de tuber-
culeuse, vermagerde runderen wordt meestal voor bereiding van
worsten gebezigd, die later eenigszins gerookt worden, hoewel
mijns inziens onvoldoende om den tuberkelbacil te dooden. Dat
dergelijke worsten zeer gevaarlijk voor de consumtie kunnen zijn,
behoeft geen betoog.

„Het feit door Bollinger geconstateerd, dat melk van een
tuberculeus rund/na 25 malige verdunning bij peritoneale injectie
bij marmotten nog tuberculose kan veroorzaken, geeft veel te
denken en doet de vraag stellen, of het geen tijd\'wordt dat door
den Staat beperkende maatregelen worden genomen."

Aan het abattoir te Rotterdam werd de ziekte bij 3.2 °/0 der
geslachte runderen geconstateerd, waarbij 4 maal bij stieren en
7 maal bij ossen; bij 7480 geslachte kalveren werd de ziekte
slechts 2 maal, bij nuchtere kalveren geen enkele maal waarge-
nomen. In het spoelingdistrict waren 4.5 °/0 der in nood geslachte
runderen aangetast. In Noordholland (uitgezonderd Amsterdam)
kwam de ziekte 35 maal voor; aan het abattoir te Amsterdam
werd zij bij 1.76 °/o der geslachte runderen, bij 0.036 °/0 der
kalveren en bij 0.4 °/0 der varkens geconstateerd ; bij 0.32 °/0 der
aangetaste runderen, 0.007 °/\'o der kalveren en bij 0.09 °/ 0 der var-
kens werd zij algemeen verklaard. Van de ossen en stieren bleek
slechts één os aangetast en bij dat dier was de ziekte op het
buikvlies gelocaliseerd. Voorzooverre voorts kon worden nagegaan
leverden van de markten, welke Amsterdam van slachtvee voor-
zien, die te Leiden het grootste aantal der aangetaste runderen,
daarop volgden de markten te Purmerend en te Amsterdam. Ook
onder de runderen uit Groningen èn Friesland deden zich her-
haaldelijk gevallen der ziekte voor. Ten opzichte der varkens was
het grootste aantal aangetaste dieren afkomstig uit Overijssel en
Noordholland en in laatstgenoemde provincie betrof dit relatief
vooral de gemeente Oostzaan, uit welke gemeente meermalen
enkele dieren, behoorende tot één hok of kudde, lijdende wérden
bevonden. Ook in Limburg kwam de ziekte dikwijls voor; de
districtsveearts merkt te dien aanzien op, dat genoemde ziekte
in zeer veel gevallen niet slechts in enkele organen gelocaliseerd
was, maar ook andere verwijderde deelen had aangetast en dat

-ocr page 112-

daarom afkeuring van het zieke deel alleen geen voldoenden
waarborg bood dat men zich van gezond vleesch voorzag.

Ook in Zeeland kwamen 15 gevallen voor in de omstreken van
K-laaswaal en
2 in die van Goes.

Longontsteking. Vier gevallen dezer ziekte bij vier runderen,
uitmakende eene kudde in de gemeente Bennebroek, gaven door
de wijze waarop het ziekteproces zich ontwikkelde, in verband
met het ten gronde gaan van twee der aangetaste dieren, aan-
leiding tot het vermoeden van het bestaan van besmettelijke long-
ziekte. Aangezien de pathologische veranderingen (o. a. gemar-
merde hepatisatie) van een gedeelte der long bij oppervlakkige
makroskopische beschouwing veel overeenkomst vertoonde met
die, welke in het longweefsel bij longziekte worden aangetroffen,
Werd het meest aangedane gedeelte ten dienste van het onderwijs
gezonden aan den directeur van \'s Rijksveeartsenijschool. Dez e
deelde over de bedoelde ziekelijke veranderingen het onderstaande
mede :

„Ongerekend het om den pneumonischen haard heen gelegen
breede gedeelte, dat enkel door collaterale hyperaemie was aan-
gedaan, gaf de haard zelf een typisch geval van (acute lobaire)
fibrineuse pneumonie te zien, waarbij het exsudaat eensdeels in de
luchtruimten der kwabjes (croupeus), anderdeels in het tusschen-
kwabbig bindweefsel (interlobulair) was gelegen, en het proces
overal verkeerde in het stadium van roode hepatisatie.

„Op zeer vele plaatsen \'was het interlobulair exsudaat (evenals
lri de long uit Friesland, Jaarverslag 1886 blz. 15), slechts in
geringe mate aanwezig, namelijk gestold exsudaat; terwijl een
geel lymphatisch exsudaat (zooals bij longziekte) geheel ontbrak,
degens de geringe hoeveelheid gestold interlobulair exsudaat
waren de betrokken kwabjes onderling nog zeer verschuifbaar,
en? als door herhaalde insnijdingen de onderlinge steun dier
kwabjes verloren ging, verschoven deze dan ook van zelf. Daar-
door verkreeg menige plek dan soms het aanzien Jalsofjer breede
strooken van ontstekingachtig gezwollen bindweefsel telzien waren,
^aar feitelijk slechts verschuiving van tegen elkaar|gelegeri]kwab -
les had plaats gehad, wier tusschenliggend"? bindweefsel in de
ylakte was gerekt en, behalve geringe sereuse infiltratie, slechts
Weinig exsudaat bevatte. Aldus bepaaldelijk wat de groote of
achterste kwab betreft.

-ocr page 113-

„De haard in de middelste kwab, die in het wezen der zaak
op dezelfde wijze was aangedaan, vertoonde, door de over het
geheel meer gelijkmatige infiltratie van het interlobulair bind-
weefsel met gestold exsudaat, des te duidelijker de z. g. gemar-
merde hepatisatie."

In de Rijnstreek rondom Leiden stierven in de maanden Oc-
tober, November en in het begin van December ruim 40 beste
runderen onder verschijnselen van
eclampsie. In enkele gevallen
werd de ziekte door veeartsen, hoewel ten onrechte, voor milt-
vuur gehouden. Het onderzoek naar den aard der ziekte wordt
verder voortgezet, met het oog op de gevallen die wederom
gedurende het naar de weide gaan worden waargenomen. Hoewel
deze ziekte in bovengemelde streek hoofdzakelijk des voorjaars
gedurende den eersten weidegang en des najaars bij de opstalling
enzoötisch optreedt, zoo h:bben wij (districtsveearts en plaats-
vervanger te Rotterdam) alle redenen dat zij ook elders, maar
dan meer sporadisch voorkomt. Bij mikroskopisch onderzoek
gelijkt deze ziekte soms treffend op miltvuur. In andere gevallen
zijn de pathologische verschijnselen uiterst gering. Hersenrugge-
merg-verschijnselen werden telkens èn gedurende het leven èn
na den dood waargenomen.

In Friesland kwamen op twee stallen gevallen van arsenicum
vergiftiging
voor tengevolge van het wasschen der runderen met
het middel van
Thomas Bigg tegen parasieten. Een rund stierf,
de andere herstelden langzaam.

Te Werkhoven (Utrecht) stierven 28 kalveren tengevolge van
diarrhee. Door het eten van het vleesch van een dezer kalveren,
dat bovendien reeds twee dagen dood was, werden eenige per-
sonen ziek; de verschijnselen waren koorts, diarrhee, hoofdpijn
en braken.

Schimmel- en loodvergiftiging kwamen hier en daar voor. Bij
Veendam werden vergiftigingsverschijnselen waargenomen na de
voedering van afval uit tarwemeelfabrieken, die toegeschreven
werden aan de bijmenging van bolderik (
agrostemma githagó).
Te Nieuwstad in Limburg, stierven spoedig na elkander vier run-
deren onder verschijnselen van hevig darm- en hersenlijden. De
dieren kwijlden en ontlasten waterige, soms bloedige meststoffen,
kregen aanvallen van kramp en hevige opgewektheid, waarna
depressie en bij enkele reeds na eenige uren de dood volgde.

-ocr page 114-

Eene koe herstelde. Bij de lijkopening vertoonden zich verschijn,
selen van maag- en darm ontsteking en hyperaemie der hersen-
vliezen. De dieren waren steeds op stal gevoederd en wel uit-
sluitend met gras, afkomstig van eene lage, tusschen hakhout
gelegen weide, zeer dicht begroeid met de scherpe boterbloem
(ranunculus acris). Nadat met de voeding van dit gras was op.
gehouden, kwamen geen nieuwe gevallen voor.

Influenza kwam hier en daar, vooral in Noord- en Zuidholland,
nog al voor, ook enkele gevallen in Zeeland, Groningen en Gel-
derland.

Scalma werd in den Haag, Delft, Leiden en Rotterdam zeer
veel waargenomen. Omtrent Rotterdam rapporteert de plaatsver-
vangend districtsveearts het volgende: „de ziekte trad in ver-
schillende stallen heerschend op en deed zich voor als eene in-
fectieuse ontsteking der luchtwegen, waarbij vooral de fijnere
bronchiën aangedaan waren. Ook werd het slijmvlies van het
strottenhoofd in enkele gevallen zoodanig in het proces betrokken
dat tijdelijk eene tracheotomie noodig was.

„Deze ziekte, waarbij de paarden vooral door een lastigen
hoest geplaagd werden, gaf dikwijls aanleiding tot broncho-pneu-
nionie en pleuritis. De besmettelijkheid van het scalma was zeer
groot, in sommige stallen bleven maar enkele paarden verschoond.
«Bij de sectie van een aan scalma gestorven paard vond hij het
slijmvlies van de luchtpijp en van het strottenhoofd gezwollen,
donkerrood gekleurd en met eene dunne laag muco-purulent
exsudaat bedekt. In de linkerlong de verschijnselen van eene
PUrulente bronchitis.

De fijnere bronchiën waren met een dikke, witte, etterachtige
massa opgevuld, terwijl uitgebreide broncho-pneumonische haar-
den aanwezig waren en in het centrum van deze haarden was
het longweefsel nekrotisch, terwijl het intacte long weefsel tusschen
de bronchopneumonische haarden bijna zwart van kleur en zeer
bloedrijk was. In de linker pleuraholte bevond zich eene aanzien-
lijke hoeveelheid donker gekleurd vocht en de pleuraplaten waren
troebel, gezwollen en ruw, tengevolge van een groot aantal
kleine vlokvormige gestolde exsudaatmassa\'s die op de pleura-
platen vastgehecht waren. Het was duidelijk dat het primaire
lijden in de bronchiën gezeten was en dat de pneumonie en de
pleuritis als secundaire aandoeningen moesten beschouwd worden."

-ocr page 115-

In Rotterdam werd vijfmaal het voorborstgezwel waargenomen,
waarbij het den plaatsvervangend districts-veearts gelukte een
specifieken mikrokokkus aan te toonen en rein te cultiveeren. Deze
mikrokokkus bezit pyogene eigenschappen, terwijl hij een vergift
produceert dat in hooge mate de eigenschap bezit in de omge-
ving eene phlegmoneuse ontsteking op te wekken. Het voorborst
gezwel schijnt dus een infectiegezwel te zijn.

In Epe stierven plotseling 8 schapen; zes hunner behoorden
tot eene kudde waarvan ook de overige dieren ziek waren, maar
herstelden. Oorzaak scheen te zijn een ander soort raapkoek,
dan men gewoon was te geven. Bij onderzoek bleek dat die
koeken bijgemengd onkruidzaad bevatten.

Op het eiland Texel kwam heerschend een pustuleus mond-
uitslag
voor onder lammeren, terwijl gelijktijdig vele schapen
lijdende waren aan een dergelijk uitslag der uiers. Van rotkreupel
werden gedurende den herfst en den nazomer vele gevallen op
het eiland waargenomen.

Te Ambt-Almelo braken in Juli de varkenspokken uit; negen
biggen stierven, drie moeaerdieren herstelden. Bij het onderzoek
werd geconstateerd dat jaarlijks in dezelfde stallen en ook in
den omtrek deze ziekte zich vertoonde en dat vooral jonge dieren
daaraan stierven. Ook bleek later dat pokken bij varkens veel-
vuldig voorkwamen, vooral in Twenthe en dat deze ziekte door
de veehouders wel eens met varkensziekte werd verwisseld.

Finnen werden bij vijf varkens, afkomstig uit Overijssel en
geslacht aan het abattoir te Amsterdam, in groot aantal aan-
getroffen.

Van besmettelijke ziekten bij de wet genoemd kwamen veepest,
longziekte, mond- en klauwzeer
en schaapspokken niet voor.

Van kwaden droes en huidworm kwamen 33 gevallen voor,
waarvan 2 op stallen waar de ziekte in 1887 was geconstateerd.
De provinciën Zeeland, Groningen en Drenthe bleven van de
ziekte verschoond.

Schurft bi] schapen werd belangrijk minder waargenomen dan
verleden jaar. In het geheel werden 1298 dieren in 68 gemeen-
ten aangetast, waaronder Noordholland met 668, Noordbrabant
met 208 en Friesland met
131 gevallen. Bij paarden werden 1x7
gevallen geconstateerd, waarvan alleen in \'s Hage 91 bij de tram-
wegmaatschappij. De districtsveearts rapporteert daaromtrent het

-ocr page 116-

volgende: bij de behandeling gaf sublimaat niet het gewenschte
resultaat, waarom men carottesaus, uit Virginische tabak bereid,
gebruikte. In driemaal werden \'s morgens, \'s middags en \'s avonds
voorhand, middenstel en achterhand ingesmeerd. De behande-
ling geschiedde echter onder voortdurend toezicht van een vee-
arts, ten einde bij het vertoonen van ernstige vergiftigingsver-
schijnselen onmiddellijk bij de hand te zijn met koude baden en
met het verschaffen van frissche lucht. Den morgen , volgende
op den dag der behandeling, werden deuren en vensters van
den stal tot. 10 uur in den voormiddag gesloten gehouden. Bij
de hooge stal temperatuur waren bij de 91 paarden geene jeuk-
verschijnselen meer waar te nemen en stonden ze volkomen
rustig. Hoewel de districtsveearts zich overtuigd hield van de
volkomen genezing, zoo werd den volgenden dag dezelfde kuur
herhaald. Opmerkelijk was het dat alstoen de dieren veel min-
der vergiftigingsverschijnselen vertoonden.

Van besmettelijke vlekziekte bij varkens werden 3530 gevallen
geconstateerd, waarvan in Augustus 1966. Alleen in de pro-
vincie Limburg kwam de ziekte niet voor, terwijl zij in Friesland,
vooral in de gemeenten Oost- en West-Dongeradeel, Hennaarde-
radeel, Wonseradeel en Dantumadeel zeer sterk heerschte; alleen
in deze provincie werden 1419 gevallen waargenomen. Van
besmettelijke
borstziekte bij varkens werden slechts 15 gevallen
in 9 gemeenten geconstateerd.

De districtsveearts van Zuidholland zegt omtrent de vlek-
ziekte : „Uit persoonlijk belang werden vele gevallen verzwegen."
Waar echter burgemeester en politie krachtdadig optraden
gelukte dit minder goed. Gunstig werkte hier en daar het keu-
ren van geslachte varkens, zooals te Waddinxveen. Ook zoude
het toezenden van telegrafische en telefonische berichten om den
naastbij zijnden districtsveearts of zijn plaatsvervanger te requi-
reeren goede gevolgen kunnen hebben en de snelheid van han-
delen zeer bevorderen. De desinfectie werkte naar wensch. Bij
dieren die in ontsmette hokken waren geplaatst kwam de ziekte
met meer voor." De districtveearts van Noordholland rappor-
teert o.a. „Dank zij de medewerking van vele burgemeesters
en eigenaren en de activiteit der plaatsvervangende districtsvee-
artsen, kon in den regel met spoed worden opgetreden en be-
hoefden
o.a. slechts 3 van de 213 aangetaste geslachte varkens

-ocr page 117-

voor de consumtie te worden afgekeurd, maar ook dit afkeuren
was een gevolg van het te lang wachten der eigenaren met het
overgaan tot de slachting."

Van trichinenziekte bij varkens kwam in November een geval
voor te Goes. Dit dier was gevoederd o.a. met afval uit de
looierij, grenzende aan Welgelegen (zie dit tijdschrift deel XVI
blz. 57); een der jongen er van, die in hetzelfde hok was ge-
bleven, werd afgemaakt en bleek in hooge mate trichineus te
zijn. Vier katten van den eigenaar, die van het vleesch hadden
gegeten, werden afgemaakt en bij de sectie bleek dat bij alle
darmtrichinen aanwezig waren. In December werd in Goes een
meisje lijdende bevonden aan trichinose; zij had met pl.m. 20
personen vleesch gebruikt van een varken, drie weken geleden
geslacht en bij onderzoek vrij van trichinen bevonden; geen der
andere personen werd ziek. Het onderzoek van het nog aan-
wezige vleesch door den districtsveearts en zijn plaatsvervanger
leverde geen positief resultaat op: twee varkens, die met het
geslachte dier steeds in aanraking waren geweest, bleken na
slachting vrij te zijn van trichinen.

Te Leiden kwamen enkele gevallen van trichinose voor bij
personen die gerookte worst en rauw gehakt hadden gebruikt,
afkomstig van een varken uit Noordwijk-binnen. In een ham,
die nog aanwezig was, konden bij onderzoek geen trichinen
worden aangetoond.

Door miltvuur werden aangetast 5 paarden, 215 runderen en
8 schapen. Ook nu bleek meermalen dat infectie werd veroor-
zaakt van uit den bodem door voedsel; te Voorst stierven 3
koeien en 1 paard, die alle gelaten waren met een vlijm die bij
het eerst aangetaste dier was gebruikt.

Bij honden werden 21 gevallen van dolheid geconstateerd, bij
runderen 4, bij katten 1, terwijl 209 honden, 4 katten en 2
runderen als verdacht werden afgemaakt.

In § 4 is een rapport opgenomen van den directeur van \'s Rijks
veeartsenijschool, bevattende een algemeen verslag over voorbe-
hoedende inentingen tegen miltvuur en varkensziekte welke in
1888 in Nederland zijn verricht. Tegen miltvuur zijn slechts
weinig entingen verricht, n.1. te Wageningen bij 9 runderen van
\'s Rijkslandbouwschool, waarvan bij 8 de werking na de iste
enting nog al sterk was, en in Limburg bij 66 runderen van 4

-ocr page 118-

eigenaren, waarvan één rund, dat waarschijnlijk reeds geïnfec-
teerd was, spoedig na de iste inenting stierf; hier wordt slechts
van één geval melding gemaakt waar, na de i*te inenting ziekte-
verschijnselen optraden, evenals bij die te Wageningen, bestaande
in koorts en verminderde melkafscheiding.

Voorbehoedende inenting tegen besmettelijke vlekziekte werd
m Friesland, Groningen en Drenthe door 9 veeartsen toegepast
op 248 varkens, bijna alle tusschen 10 en 14 weken oud.

Als onmiddelijk gevolg van de xste inenting wordt enkele malen
lichte ongesteldheid genoemd; 17 varkens bleven nagenoeg alle
achterlijk in groei, 1 er van stierf en 8 er van werden later
door vlekziekte aangetast. Na de 2de inenting, 10—16 dagen na
de jste verricht, werd slechts bij enkele reactie opgemerkt.

In het geheel wordt van 24 varkens aangegeven, dat zij ach-
terlijk bleven in groei; 8 varkens leden vermoedelijk aan na-
ziekten, één er van herstelde volkomen, één stierf en 6 wer-
den daarom geslacht. Van 6 koppels, bestaande uit 32 varkens,
werden 19 stuks door vlekziekte aangetast, waarvan er 14 stier-
ven; de 5 overblijvende hadden door de ziekte zooveelgeleden,
dat zij alle als waardeloos werden aangemerkt. Van de 248 dieren
gingen dus 21 d. i. 8,5 °/0 geheel verloren en verminderden 20 d. i.
8 % in waarde.

Van enkele der ingeente varkens is gebleken dat zij voor de
ziekte onvatbaar waren, nl. van 4 te Dwingelo (zie dit tijdschrift
XVI deel blz. 150), van 1 te Wijnbritseradeel, dat gebracht
werd in een niet gereinigd hok, waarin enkele dagen te voren
al de zich daarin bevindende varkens aan vlekziekte waren ge-
storven en de veearts
Bergsma vermeldt, dat van de door hem
ingeente varkens (65 in getal) „er met zieke in aanraking zijn
geweest, zonder dat het nadeelige gevolgen na zich sleepte." De
overige waren meerendeels in gemeenten waar de varkensziekte
°f niet óf slecht in geringe mate is voorgekomen, zoodat over
de vatbaarheid dezer dieren weinig kan gezegd worden.

Uit eene nadere berekening blijkt, dat een leeftijd van 11—14
weken de meest aanbevelenswaardige is voor de inenting en dat
een leeftijd van 15 weken voor de inenting niet meer de ge-
schikte is. Wat betreft het ras, kan alleen worden aangegeven, dat
3° varkens van het Poland-China ras de inenting zonder nadeel
hebben ondergaan en nadien goed en zeer goed zijn gegroeid.

-ocr page 119-

Elders is beweerd dat dit ras voor vlekziekte zeer vatbaar
zoude zijn.

Omtrent verschil in hoedanigheid der entstof blijkt uit deze
inentingen niets.

Het slot van dit rapport luidt als volgt:

„Ten slotte de gevolgtrekking, waartoe de verkregen uitkom-
sten mijns inziens aanleiding geven:

„Al mogen om verschillende redenen deze inentingen geza-
menlijk als proefneming een en ander te wenschen overlaten,
zooveel is uit de uitkomsten toch af te leiden, dat de voorbe-
hoedende inenting tegen de varkensziekte (vlekziekte) nog geene
aanbeveling verdient om als algemeene maatregel in het groot
te worden toegepast, dat namelijk daarvoor de methode van
dit voorbehoedmiddel nog niet rijp genoeg is."

In § 9 wordt gehandeld over de „Handhaving der wet van
20 Juli 1870 (Stbl. n°. 131) en de daaruit voortgevloeide Ko-
ninklijke besluiten , terwijl §11 verschillende bepalingen omtrent
in- en uitvoer van vee bevat.

De uitvoer naar verschillende landen bedroeg:

8946 paarden, 141,758 runderen, 69,069 varkens, 340,267
schapen en 410 geiten, waarvan naar Groot-Brittannië: 1023
paarden, 50.444 runderen, 8x14 varkens, 302,999 schapen en x
geit; naar België 2843 paarden,
71,979 runderen, 3123 varkens,
37,240 schapen en 399 geiten; naar Pruisen 5078 paarden,
19,100 runderen,
57,171 varkens, 5 schapen en 9 geiten.

De invoer bedroeg: 6879 paarden, 193 runderen, 3 varkens,
297 schapen en 11 geiten, waarvan uit Groot-Brittannië 1895
paarden, 1 varken, 147 schapen; uit België 2486 paarden, en
18 runderen; uit Pruisen 2495 paarden, 141 runderen, 1 var-
ken, 150 schapen en 8 geiten.

In het geheel werden 5 personen vervolgd wegens onbevoegd
uitoefenen der veeartsenijkunst. Allen werden gestraft en wel met
boeten van 0,50, 3,00, 10,oö, 15,00 en 25,00.

Het verslag eindigt met opgave der Koninklijke besluiten, in
1888 tot stand gekomen.

v. E.

-ocr page 120-

RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

Aan den Heer J. Donkersloot is met ingang van i Januari
1890 eervol ontslag verleend als opziener; hij is geplaatst bij het
remontedepot te Milligen.

Bij Kon. Besluit van 24 September 1889 werden, met ingang
van i October, tot adsistenten voor den tijd van één jaar benoemd
de veeartsen
P. D. Beunders en J, K. F. de Does.

De leerlingen W. P. J. Bult van het 2& studiejaar, A. P.
Hoogensteijn
en H. A. van Woringen van het iste studiejaar
hebben hunne studiën aan de school gestaakt.

De leerling van het 2de studiejaar J. G. Frederiks heeft met
goed gevolg op 18 October het eerste natuurkundig examen af-
gelegd en zijne studiën aan de school gestaakt.

De Heer L. E. Goester van Wijk bij Duurstede, die bij het
admissie-examen was geslaagd, is niet als leerling opgekomen.

BOEKBEOORDEELING.

Het hoefbeslag. Handleiding tot eene rationeele uitoefening
van liet hoefsmidsvak dooi* J. B. H. MOUBIS, Paardenarts
lste klasse bij de Rij- en Hoefswidscliool. (Met 33 houtsnee-
figuren). Amersfoort, A. M. SLOTHOUWER 1889.

Aldus is de titel van een werkje, dat voor korten tijd verscheen
en waarvan de Redactie van dit tijdschrift mij verzocht eene
aankondiging te bezorgen. Van deze taak kwijt ik mij gaarne, daar
de arbeid van onzen geachten collega van dien aard is, dat ik het
Qiet bij eene onzijdige aankondiging behoef te laten, doch met over-
tuiging een woord van waardeering en aanbeveling kan uitspreken.

Zooals het „voorwoord" (waarom niet „voorbericht" of „voor-
rede"?) te kennen geeft, is het boek in de eerste plaats bestemd
voor hen, die zich tot goede hoefsmeden wenschen te bekwamen.

-ocr page 121-

Tot dit doel moest het van den groven en fijneren bouw en van
de verrichtingen van den hoef slechts een beknopt en gemak-
kelijk te begrijpen overzicht geven. Hiervan heeft de schrijver zich
in 28 bladzijden naar wensch gekweten; het is hem gelukt op
eenvoudige en toch degelijke wijze datgene uiteen te zetten, wat
naar ik hoop, binnen korten tijd gemeen goed zal zijn geworden
van alle hoefsmeden.

De tweede afdeeling (42 bladzijden) is gewijd aan het eigenlijke
hoefbeslag en de verzorging van den hoef. Deze bevat ook de
voorschriften omtrent het gewone en het winterbeslag bij het
leger, en wat dit laatste betreft, onderscheidene afbeeldingen van
gereedschappen, welke voor de vervaardiging der insteekkal-
koenen volgens
Behrens worden gebruikt.

Aan die voorschriften heeft de schrijver blijkbaar gemeend zich
te moeten houden bij de bepaling der breedte van het ijzer (blz.
32). Indien deze echter niet meer dan tweemaal de dikte van
den hoornwand mag bedragen, dan zal het ijzer in vele ge-
vallen niet breed genoeg zijn, om eene draagvlakte en eene af-
hellende vlakte te bezitten, voldoende aan de eischen, die op blz.
33 zijn gesteld. Aldaar is namelijk bepaald (en hiermede stem ik
volkomen in), dat de draagvlakte van het ijzer niet alleen den
draagrand van den wand, doch ook de witte lijn en bovendien
2—3 millimeter van den omtrek der zool moet bedekken.

Vooral bij het leger bestaat nog steeds onzekerheid of het ge-
bruik van hoefzalven aanbeveling verdient. Het is jammer , dat
de schrijver geene poging heeft aangewend, om hier den knoop
door te hakken. Doch — hij zelf schijnt nog op twee gedachten
te hinken; immers, op blz. 70 acht hij de „hoefzalven en
smeersels nutteloos, soms nadeelig", en op blz. 71 zegt hij: „Dat

de hoeven......met eene zuivere vette zelfstandigheid, b.v.

vaseline, worden ingewreven, is zeker goed".

De derde afdeeling behandelt de hoefziekten, in den trant van
Hartmann, d. w. z. in zooverre als hierbij door den hoefsmid
hulp kan worden aangebracht, zonder dat hij nog als veearts
optreedt. Of het goed is den smid daarin te onderrichten, wordt
verschillend beoordeeld. Sommigen meenen , dat men aldus steeds
nieuwe empirici kweekt, die den veeartsenijkundigen
stand af breuk
doen; anderen daarentegen, dat meerdere kennis van den bouw
en de ziekten van het lichaam
in het algemeen, spoediger zullen

-ocr page 122-

nopen om, zoowel voor mensch als dier, deskundige hulp in
te roepen. Tot zekere hoogte geloof ik , dat de laatste zienswijze
juist is, en dat, om bij de hoefziekten te blijven, de smid, welke
ook te dier zake eenigermate is ingewijd, den veearts veeleer tot
steun, tot voordeel zal strekken, dan dat hij voor hem een
ongewenschte mededinger zou worden.

De taal en stijl van het boek zijn over het geheel verdienstelijk,
in een enkel opzicht mijns inziens zelfs
te nauwgezet. Ik bedoel
aangaande het woord
hoorn. Dit wordt door den schrijver, zooals
ons Wetboek der Nederlandsche taal trouwens aangeeft,
onzijdig
gebruikt. De spraakmakende gemeente intusschen, waarvoor zelfs
zulke Wetboeken nu en dan moeten zwichten (men denke aan
het geslacht van het woord
bond), heeft dit woord reeds lang
mannelijk verklaard.

Aangenomen, dat het hier steeds als stofnaam wordt gebezigd,
dan moet de vraag geopperd: waarom voor tal van stofnamen,
bijv. alle die op eene toonlooze
e eindigen, als zijde, en voor
andere, als
wol, baai, enz. eene uitzondering gemaakt en niet
voor het woord
hoorn, dat men gewoon is als mannelijk tehoo-
ren uitspreken en dus, als
onzijdig gedrukt, voor een vloeiend
lezen geenszins bevorderlijk is ? Costumen worden zelfs in juri-
dische zaken geëerbiedigd!

Wanneer de geachte schrijver het Wetboek der Nederlandsche
taal als eenig richtsnoer heeft willen houden, dan had hij o. a.
ook niet van
hoornige deelen, doch van hoornachtige moeten
spreken. Het eerste bijvoeglijk naamwoord zoekt men te vergeefs
in eenig woordenboek en toch heeft de vorming hiervan talrijke
antecedenten; men denke aan
vettig, melig, enz.

Doch deze taalkundige quaestie doet aan de waarde van het
boek niets af; het zal daarom zijn weg wel vinden. De beweging
in den laatsten tijd ook in ons land ontstaan, om de aanstaande
hoefsmeden eene betere, meer wetenschappelijke opleiding te
geven, is oorzaak, dat aan zulk een werk in onze taal behoefte
bestond. Hieraan nu is op alleszins bevredigende wijze voldaan.

De uitgever zorgde voor eene nette uitvoering, ook van de
talrijke figuren en stelde den prijs (ƒ1,25) zoo laag, dat het boek
in elks bezit kan komen.

Utrecht, 19 October 1889. W. C. SCHIMMEL.

-ocr page 123-

De Houd. Zijne geschiedenis, verpleging\' en genezing. Een
handboek voor jagers en hondenliefhebbers, hoofdzakelijk
naar het Eransclie werk van P. MÉGWIN, bewerkt door
A. JVUYENS. Utrecht J. G. BROESE.

Dit werk is in hoofdzaak eene vertaling van ,,le Chien", par
P.
Mégnin, Paris 1883. De eerste helft van het lijvige boekdeel,
bevattende eene uitvoerige natuurlijke historie, verder raskennis,
anatomie, physiologie en hygiëne, is door den bewerker nage-
noeg geheel overgenomen en zelfs is er een hoofdstuk aan toe-
gevoegd.
M. bespreekt alleen de fransche en engelsche rassen,
N. heeft er eene korte maar duidelijke beschrijving der duitsche
rassen bijgevoegd. Een 36 tal platen, verschillende rassen voor-
stellende , zijn deels naar teekeningen van
Mégnin en anderen,
grootendeels naar
Bungarts. 1) Het anatomisch en physio-
logisch overzicht is kort maar voldoende; gaarne had ik echter
enkele plaatjes uit den franschen tekst — o. a. die over ouder-
domkennis — overgenomen gezien. Het hygiënisch overzicht en
de hoofdstukken over voeding en voortplanting bevatten enkele
zeer juiste opmerkingen van den bewerker.

Het tweede gedeelte — de geneeskunde der honden — is door
den bewerker nog al bekort, vooral door het weglaten of be-
snoeien der parasitaire ziekten en van alle sectieverslagen, wat
wel te betreuren is, daar die zelfs voor een leek waarde kunnen
hebben. Ook de duidelijke plaatjes der verschillende parasieten
zouden in de hollandsche uitgave niet misplaatst zijn. Enkele
opmerkingen van den bewerker o. a. die over de besmettelijkheid
van hondenziekte, over tetanus en creoline, zijn zeer gepast.
Als aanhangsel is de wet op de hondsdolheid aan het werk
toegevoegd.

Eenige uitdrukkingen als principitaat, keelkop , enz. alsmede
enkele storende fouten, b.v. op bladz. 91, waar van 60 °/0 zetmeel-
houdende stoffen in gedroogd weidegras gesproken wordt, zijn
mogelijk meer correctiefouten.

De uitgever zorgde voor eene nette uitvoering en de prijs van
ƒ 4.50 is niet te hoog. Velen — voor wie het gebruik der tal-

1  Zie ICynos. Handbuch zur Beurtheilung der Racen-Reinheit des Hun-
des. Stuttgart 1884.

-ocr page 124-

rijke fransche technische termen een bezwaar is — zullen zich
dit werk aanschaffen, waarom ik meende het ook in dit tijd-
schrift te mogen annonceeren.
Utrecht, 22 November 1889.

v. E.

INGEZONDEN.

EEN GOUDEN JUBILAEUM ALS VEEARTS.

Bestaat de goede gewoonte een persoon van verdiensten na
zijn dood te herdenken, daarvan eene levensbeschrijving te geven
m week- en dagbladen, te weinig helaas worden de verdiensten
bij het leven erkend van hen die in alle opzichten zulks ver-
dienen. Daarom waag ik het de Redactie van het Tijdschrift
voor Veeartsenijkunde in Nederland, het volgende ter plaatsing
aan te bieden.

Op denste11 Juli dezes jaars vierde de heer L. Swart , districts-
veearts te Dordrecht, zijn vijftigjarig jubilaeum als veearts. Dat
dit jubilaeum niet onopgemerkt voorbij kon gaan, spreekt] van
zelf.
Swart toch is een man, niet alleen in zijn district], maar
door ons geheele vaderland bekend als iemand van groote gaven,
van beslist karakter en ijverig werkzamen aard.

Leendert Swart werd geboren te Woubrugge den 3istenJuli
1818. Op i7jarigen leeftijd werd hij, bij besluit van den Administra-
teur voor de Nationale Nijverheid van 26 Augustus 1835 , toegelaten
als leerling aan de Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht. Na eene
vierjarige studie aldaar, verkreeg hij, na op 24, 25 en 26 Juli
^39 examen te hebben afgelegd, zijne aanstelling als veearts
iste klasse.

Bij besluit van den administrateur, voornoemd, dd. 2 September
werd
Swart benoemd tot veearts i*t9 klasse en werd hem
als standplaats Oost- en West-Barendrecht aangewezen.

Wat hij in zijne praktijk aldaar gedaan heeft, gaat, als men

-ocr page 125-

het den bescheiden man hoort verhalen, veler verstand te boven.
Groote afstanden en daarbij slechte verkeerswegen kostten hem
veel kracht, doch
Swart, de man met een ijzeren wil, wist alle
moeielijkheden te overwinnen.

In het jaar 1854 werd hem door de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw een Zilveren Medaille toegekend voor de meeste,
met goed gevolg verrichte inentingen bij het rundvee, ter bestrij-
ding van de besmettelijke longziekte.

In 1855 en 1856 had hij zitting in de Commissie ter bevorde-
ring van de inenting tegen de Longziekte onder het rundvee in
Zuidholland en in dezelfde jaren werd hem een premie toegekend
van resp. f 150 en ƒ 100 voor de meeste door hem, met goed
gevolg verrichte inentingen.

Ten tijde van de Runderpest werd hij, bij Besluit van den
Min. van Binnenlandsche Zaken, dd. 25 Aug. 1865, benoemd in
eene commissie van zes leden, ten einde het rundvee te inspec-
teeren in gemeenten waar zich de ziekte had geopenbaard. Met
twee dier leden werd hem opgedragen den aard der ziekte na
te gaan en over de te nemen maatregelen rapport uit te brengen.
Bij Besluit van den Min. van Binnenl. Zaken, dato 11 Febr.
1869, werd hij belast met het toezicht op een gedeelte der mark-
ten in Zuidholland; terwijl hij bij een gelijk Besluit van 13
Febr. 1869 tijdelijk belast werd om, tot wering van de Veety-
phus, toezicht te houden op het te Zevenaar ingevoerd wor-
dende vee.

Bij beschikking van den Min. van Binnenl. Zaken, dd. 20
Dec. 1870, werd hij ontheven van het verleenen van veeartsenij-
kundige hulp bij de veeziekte onder dankbetuiging voor de goede
diensten door hem bewezen.

Keerde hij nu ook al tot zijne gewone praktijk terug, dit was
slechts van korten duur.

Bij Kon. Besluit van 8 Febr. 1871 werd hij benoemd tot
buitengewoon Districts-veearts voor Noordholland en hem als
standplaats Alkmaar aangewezen. Na als zoodanig enkele maanden
werkzaam te zijn geweest, werd hij bij Kon. Besl. van 29 Juni
1871 tot Districts-Veearts voor Noordholland, ten Noorden
van het IJ en de gemeente Velzen, benoemd , en zijne stand-
plaats onveranderd gelaten.

Met ingang van 7 Januari 1874 werd hij tijdelijk van Alkmaar

-ocr page 126-

naar Sneek verplaatst ten einde toezicht over het Zuid-Westelijk
deel van Friesland te houden.

Dat Swart hier, zoowel als in Noordholland, met veel succes
werkzaam is geweest ter bestrijding;? van de Longziekte, melden
ons de daaromtrent bestaande officieele verslagen. Dat dit ook
door gemeentebesturen werd erkend, bewijst het besluit van den
Raad der gemeente Hoogwoud, dd. 4 Juli 1874, waarbij hem
eene portefeuille met gouden slot en toepasselijke inscriptie werd
toegekend als aandenken en waardeering der diensten als Districts-
Veearts, in zake bestrijding der longziekte, bewezen.

Den i5den Aug. 1874 werd hij ontheven van het toezicht in
Friesland en hem als werkkring Zuidholland, ten zuiden van
Maas en Lek, en Zeeland opgedragen en hem als standplaats
Barendrecht aangewezen.

Bij Min. Besluit van "23 Sept. 1875 werd hem tijdelijk het
toezicht opgedragen in 24 gemeenten"; ten noorden van Maas en
Lek, waartoe ook het spoelingdistrict behoorde, en bij gelijk
Besluit van 21 Jan. 1878 daarvan ontheven.

Bij Kon. Besluit van 25 Maart 1878 werd hij benoemd tot
plaatsvervangend lid en bij Kon. Besluit van 11 April tot lid van
de examen-commissie voor aanstaande veeartsen.

Bij Min. beschikking van 21 Febr. 1881 werd zijne standplaats
van Barendrecht naar Dordrecht overgebracht.

Zagen we Swart in wijden kring werkzaam} in engeren kring
wist hij door zijne gaven licht te ontsteken en door zijne onder-
vinding anderen te bevoordeelen.

Vele jaren reeds is Swart als Voorzitter van de Afdeeling
Zuidholland, der Maatschappij voor]Veeartsenijkunde in Neder-
land, [werkzaam en worden zijne mededeelingen en adviesen op
hoogen prijs gesteld.

De Afdeeling Dordrecht en Omstreken van de Hollandsche
Maatschappij van Landbouw wist zijne diensten te waardeeren
door hem als Eere-lid van het Bestuur te benoemen.

Waar wij zijn werkkring bespraken vragen we nog slechts „En
wie is
Swart als mensch ?" Hij is oprecht in zijn denken, recht-
vaardig in zijn oordeel, gestreng in de vervulling zijner plichten
en hulpvaardig voor hen die hulp noodig hebben.

Dat het gouden jubilaeum voor dien nog steeds ijverigen en
edelen grijsaard niet onopgemerkt is voorbijgegaan, bewezen tal-

-ocr page 127-

rijke collega\'s door hem bij die gelegenheid prachtige stoffelijke
blijken van belangstelling en een diner aan te bieden. *)

Dat het den waardigen man gegeven moge zijn nog vele jaren in
het belang van Neerlandsch grooten schat, den veestapel, werk-
zaam te zijn is onzen welgemeenden wensch. E.

*) De Voorzitter onzer Maatschappij feliciteerde den jubilaris bij die ge-
legenheid namens hoofdbestuur en leden. (v. n. H.)

ERRATA.

De standplaats van den Heer H. Poot. lid der afdeeling Zuidholland,
(zie blz. 68) is niet Noordwijk maar \'Naai d w ij k.

-ocr page 128-

DE BETEEKENIS DER BACTERIOLOGISCHE ONDER-
ZOEKINGSMETHODEN VOOR DE PRAKTIJK DER
GENEESKUNST EN VEE ARTSENIJKUNST

dook

M. ITRilIB.

Officier van gezondheid 2e klasse.

Zijn de bacteriologische onderzoekingsmethoden reeds zoo
ver ontwikkeld, zoo eenvoudig, zoo goed geworden, dat zij
van het laboratorium in de praktijk kunnen overgaan?

Deze vraag zou niet zijn gesteld, indien geen bevestigend
antwoord kon worden gegeven. Maar het antwoord kan niet
zonder voorbehoud bevestigend zijn. Sommige methoden der
bacteriologie zullen blijken in de praktijk op haar plaats te
zijn; andere kunnen in de ziekenhuizen en. in de keurings-
lokalen voor het vee, waar men over een eenvoudig labora-
torium moet beschikken, worden toegepast, terwijl voor enkele
gevallen de practicus tot een goed ingericht laboratorium
zijn toevlucht moet kunnen nemen.

De beoefening der nieuwe methoden zal den practicus
tijd kosten, maar de besteede tijd zal worden beloond met
nauwkeuriger kennis van het ziekte-proces, met een meer-
dere kans op juiste diagnose en een krachtiger overtuiging
bij het instellen der therapie en het verordenen van maat-
regelen om de verspreiding der ziekte tegen te gaan.

De thermometrie, het physisch onderzoek van borst en
buikorganen, het chemisch en microscopisch onderzoek der
urine hebben langen tijd noodig gehad alvorens zij in de
dagelijksche praktijk burgerrecht verkregen. De bacteriologie
vraagt naast deze methoden een gelijke plaats voor hare

9

-ocr page 129-

wijzen van onderzoek, aanvankelijk voor de meest eenvou-
dige, later misschien voor de overige als deze door den
drang der praktijk een eenvoudiger vorm hebben verkregen.

De bacteriologische wijzen van onderzoek zijn vele, maar
zij laten zich naar het beginsel tot drie methoden terug
brengen: het
onderzoek met het microscoop, de kweeking der
bacteriën in kunstmatige voedingstoffen
en de enting op proef-
dieren.
Wij zullen deze drie methoden achtereenvolgens
bespreken en nagaan wat zij voor de praktijk beloven en
welke harer aanwendingen voor de praktijk het meest ge-
schikt zijn.

Microscopisch onderzoek op bacteriën.

De fraaie afbeeldingen van microben in Pasteur\'s werken
over den wijn en het bier geven zeer goed weer hoe men
tot voor weinige jaren met de beste hulpmiddelen van
onderzoek de bacteriën waarnam: bleeke kogeltjes, staafjes
of spiralen, afzonderlijk of vereenigd tot groepjes of draden,
al of niet bewegelijk.
R. Koch heeft ons, mede van de
ondervinding van anderen (
Weigert, Ehrlich, Abbé) ge-
bruik makend, geleerd om de microben in gekleurden toe-
stand in het sterke licht van
Abbé\'s condensor met immersie-
lenzen te onderzoeken. Daarmee is zeer veel gewonnen.
Het onderzoek van vloeistoffen als bloed, lymphe, etter,
sputum, miltmoes is door
Koch\'s methode nauwelijks meer
samengesteld dan vroeger geworden. De praeparaten zijn in
een oogwenk gemaakt en geven een verrukkelijk duidelijk
beeld van de samenstelling der onderzochte massa en hare
bacterie-bevolking. Het onderzoek van fijne weefsel-door-
sneden op bacteriën is minder gemakkelijk, doch ook door
de nieuwe kleuringsmethode eerst goed mogelijk geworden.

Voor de diagnostiek der ziekten van den mensch is vooral
het onderzoek op tuberkelbacillen gewichtig. Voor het vee-
artsenijkundig onderzoek staan de tuberculose en het milt-
vuur bovenaan; daarna komen de overige bloedziekten van
het vee: de varkensziekten, de wildseuche. De diagnostieke

-ocr page 130-

kenmerken dezer bloedziekten zijn niet zeer talrijk. De
diagnose wordt, vooral met bebulp van differentieele diag-
nostiek gemaakt. Ben hulpmiddel meer is dus stellig
gewenscht.

Men behoeft voor zulk een onderzoek een microscoop met
eene immersie-lens en
Abbé\'s condensor voorzien en aniline
kleurstoffen.

De immersie-lensen, vroeger in de meeste laboratoria
zeldzaam gebruikt, zijn thans van dagelijksch en bijna uit-
sluitend gebruik in de bacteriologie. Volgens
Abbé leveren
zij niet slechts een grooter, maar bovenal een juister beeld
dan de drooge lens-systeemen.

Het gebruik van Abbé\'s condensor-lens staat in verband
met een herziening der theorie van het microscoop. Daar-
door is het gebleken dat het bekende beeld van een weefsel-
praeparaat, volgens moderne methoden vervaardigd en ge-
kleurd , op tweeërlei wijze tot stand komt. Het beeld van
de ongekleurde elementen (bind-, spier-, zenuwvezels, eelpa-
renchym) wordt op andere wijze gevormd dan dat der ge-
kleurde (celkernen , bacteriën). De ongekleurde deelen der
weefsels worden zichtbaar omdat zij licht onderscheppen of
door hun gebogen oppervlakten ietwat condenseeren of ver-
spreiden, schematisch uitgedrukt, door hunne schaduwen.
Schaduwen zijn scherp indien het licht van een kleine licht-
bron komt, het scherpst in homocentrisch licht. Hoe breeder
de lichtbron wordt, des te flauwer wordt de schaduw. Van-
daar dat men voor fijne struetuur-bizonderheden kleine dia-
phragma\'s in het microscoop legt. De gekleurde elementen
van een praeparaat zijn daarentegen zelf lichtbronnen. Hoe
Meer licht op hen valt, des te meer licht hunner kleur
kunnen zij uitzenden. Voor hen is het onverschillig hoe
en waar zij licht krijgen, als het maar veel licht is.

Abbé, nu heeft onder de tafels der microscopen verzamel-
lenzen doen aanbrengen, die al het licht dat op den (vlak-
ken) spiegel valt samen brengen in het voorste brandpunt
van het microscoop, dus ter plaatse waar het object gele-

-ocr page 131-

gen is. De lichtkegel, welke het object verlicht, is volslagen
ongeschikt om schaduwen te werpen; zij maakt het zelfs
onmogelijk de fijnere structuur van ongekleurde weefsels
waar te nemen. Daarentegen verlicht zij al wat gekleurd is
schitterend. De gekleurde kernen en bacteriën komen nog
des te scherper voor den dag, omdat de ongekleurde deelen
door den condensor als het ware worden uitgewischt.

Vroeger verwierp men de condensoren. Thans weet men
dat structuurbeeld en kleurenbeeld niet onder gelijke voor-
waarden ontstaan en ziet in, dat het te veel geëiseht is
beide tegelijkertijd te willen waarnemen. Men moet ze na
elkaar zien en voor elk de voorwaarden zoo gunstig moge-
lijk maken.

Het voordeel van Abbé\'s verlichting voor het onderzoek
op de gekleurde bacteriën is zeer duidelijk gebleken, toen
R.
Koch onderzoekingen deed over de zoogen. muizen-sep-
ticaemie. Hij wist met een bacterieziekte te doen te hebben;
de geringste hoeveelheid bloed was voldoende om de ziekte
over te enten op nieuwe dieren. De microbe zelf was echter
niet te vinden, een dergelijke toestand dus als thans nog
voor de microbe der hondsdolheid bestaat. Het gebruik
van
Abbé\'s verlichtingstoestel zonder diaphragma was vol-
doende om de zeer kleine microben, die door de ongekleurde
elementen van het praeparaat werden oversluierd, aan het
licht te brengen.

Om de microben te kleuren maakt men gebruik van
de basische aniline kleurstoffen. De meeste soorten van
microben nemen deze kleurstoffen (fuchsine, methyleenblauw,
methylviolet, gentiaanviolet, Bismarckbruin) zeer snel uit
waterige oplossingen op, zoodat de vaardigheid om van
zulke bacteriën praeparaten te maken na een zeer kort-
stondige oefening is verkregen. Enkele soorten zijn er
bekend die moeilijk te kleuren zijn. Men heeft zich
daardoor niet laten afschrikken en van deze eigenschap een
nuttig gebruik gemaakt, door er de methode van dubbel-
kleuring op te baseeren. De microben
nl. die moeilijk

-ocr page 132-

kleurstof opnemen, staan ze ook moeilijk af, veel moeilijker
dan weefsel-elementen. Men kan dus een veel te sterk
gekleurd praeparaat zóóver weder ontkleuren, dat de weefsel-
elementen kleurloos zijn, docli de bacteriën nog de kleurstof
hebben behouden. Indien nu het praeparaat een oogenblik
m een andere kleurstof wordt gedompeld, dan is het dubbel
gekleurd: de eerst aangewende kleurstof teekent de bacte-
riën, de laatste de weefsel-kernen. Naar dit beginsel te
werk gaande heeft men uitstekende methoden gevonden om
tuberkelbacillen in sputa en weefsels aan te toonen. Ook
voor de miltvuur-bacillen kent men een goede dubbelkleu-
ring, doch hier bestaat daaraan weinig behoefte daar reeds
bij de enkele kleuring door methyleenblauw miltvuur-micro-
ben genoeg door hun eigenaardigen vorm zijn gekarakteriseerd.

De tweede bacteriologische onderzoekingsmethode, die wij
te bespreken hebben, is de methode van
kiveeking der bac-
teriën in kunstmatige voedingstoffen.
Pasteur was de eerste
die stelselmatig bacteriën kweekte om hunne stofwisseling
te bestudeeren. Nadat hij had vastgesteld dat zekere gis-
tingen door bepaalde soorten van microben worden voort-
gebracht, stelde hij zich den eisch ideale proefgistingen
teweeg te brengen, waarbij in de gistende vloeistof zich
slechts ééne soort van microben zou bevinden. De vloeistof
Werd daartoe zoo gunstig mogelijk saamgesteld (voedings-
vloeistof) en door koking of verhitting boven 100° van de
microben, die zij bevatten mocht, ontdaan (gesteriliseerd)
en daarna door verschillende kunstgrepen getracht ze te
enten met tot slechts ééne soort behoorende kiemen, opdat

de gistende vloeistof uitsluitend individuen der voor de
gisting noodzakelijke soort van bacteriën zouden voorkomen
(reinculturen).

, Pasteuk\'s eerste onderzoekingen leerden hem langzamer-
hand doelmatige voedingsvloeistoffen kennen, benevens de
wijze om ze te steriliseeren en om reinculturen te vervaar-
digen. Toen de aandacht zich op de pathogene soorten

-ocr page 133-

van microben ging vestigen, bleken zijne metboden van
kweeking voor vele dezer microben zeer geschikt te zijn.
Vooreerst werd gevonden dat deze soorten ook buiten het
dierlijk lichaam kunnen groeien, in urine, in bouillon, die
alcalisch gemaakt waren. Ten anderen komen de parasitaire
microscopische plantjes bij vele ziekten in reincultuur in
de levende weefsels voor, zoodat slechts zekere voorzorgen
tegen verontreiniging bij het overenten noodig zijn om ook
in de kunstmatige voedingsvloeistof een reincultuur te
verkrijgen.

Bacteriën, die niet in reinculturen in het zieke lichaam
voorkomen (cholera-bacteriën) zijn voor deze methoden niet
toegankelijk. Daarenboven kunnen nooit geheel te vermij-
den fouten bij het overenten de reinheid der culturen schaden
en het geheele onderzoek op een dwaalspoor voeren. Van
daar dat de bacteriologie een nieuw tijdperk intrad toen
Koch leerde bij voorkeur vaste voedingsstoffen te gebruiken,
die veroorloven de oorzaken van fouten onschadelijk te
maken en ook uit mengsels van bacteriën de samenstellende
soorten af te scheiden. Deze vaste voedingsstoffen worden
vervaardigd door aan de voor de vermeerdering der microben
geschikt gebleken bouillons 10 pCt. gelatine of 2 pCt. agar-
agar toe te voegen. De verkregen vaste stoffen kunnen bij
betrekkelijk lage temperatuur (resp. 22° en 40° C.) vloeibaar
gemaakt worden. Verwacht men in een te onderzoeken
stof verschillende soorten van microben, dan neemt men een
weinig daarvan, vermengt het innig met een voldoende
hoeveelheid gesmolten gelatine of agar-agar, en giet de stroop-
achtige vloeistof op een gesteriliseerde koude plaat uit. De
voedingsstof stolt dan weer en vormt op de glasplaat een
gelei-laagje van geringe hoogte en groote oppervlakte. De
levende kiemen die met de gelei vermengd zijn, bevinden
zich nu geisoleerd op de plaat. Gaan zij uitgroeien dan
vormen zij van elkander gescheiden koloniën. Daar de ver-
schillende soorten van microhen op vaste voedingsstoffen
groeiend, veelal reeds met het bloote oog van elkaar te on-

-ocr page 134-

derscheiden culturen geven, ziet men op een goed bereide
geleiplaat met een oogopslag hoeveel soorten van microben
men op de plaat gekweekt heeft. Het valt nu gemakkelijk
van elk der op de plaat voorhanden soorten een weinig
over te enten op nieuwe gelatine of bouillon, ten einde een
reincultuur te verkrijgen.

Voor het vervaardigen van gelei-platen moet men over
eenige hulpmiddelen kunnen beschikken: glaswerk, een
weegschaal, een kleine ontsmettingsoven voor stroomenden
waterdamp voor het steriliseeren, en over wat ruimte om
zijn glasklokken met platen, zijn buizen met gelatine te
plaatsen en de voedingsstoffen te bereiden. Een laboratorium
is dus noodzakelijk.

De tweede onzer methoden plooit zich veel minder ge-
makkelijk naar de gegevens van de praktijk dan de eerste.
Zij eischt veel meer tijd, werkkracht en oefening, veel meer
hulpmiddelen dan het microscopisch onderzoek. Voor het
doel der praktijk is zij op het oogenblik tevens de minst
gewichtige. Voor de wetenschappelijke studie der microben
onmisbaar en de belangrijkste van allen, is zij voor de
diagnostiek der ziekte-kiemen voor verreweg de meerderheid
der gevallen door de beide andere methoden te samen te
vervangen. De talrijke bloedziekten van het vee zijn door
het microscopisch onderzoek en het resultaat van de enting
op proefdieren voldoende gekenmerkt. Onder de ziekten
van den mensch zijn de febris typhoideis en de cholera tot
dusverre de eenige processen, waarbij zich de behoefte aan
een goede cultuur-methode voor de diagnose doet gevoelen
en dat wel omdat hier voor de pathogene microben zeer
gevoelige proefdieren niet bekend zijn.

In de derde plaats hebben wij genoemd de methode der
enting op proefdieren. Door de bedoelde methode aldus aan
te duiden hebben wij ons geplaatst op het .standpunt van
den geneeskundige, wien vooral de ziekmakende microben
belang inboezemen. De pathogene soorten zijn echter slechts

-ocr page 135-

een klein deel van de bacteriën flora der aarde. Evengoed
als onder de hooger georganiseerde planten slechts enkele
schadelijke soorten voorkomen, zoo zijn er onder de laagste
klasse der planten slechts weinige die gevaarlijke parasieten
zijn. Tal van soorten zijn nuttig en worden door den
mensch opzettelijk gebruikt wegens de gistingen, die zij
veroorzaken.

Heeft men eenige soort van microben met het microscoop
herkend en daarna gekweekt, dan doet zich de behoefte
voor om de levenseigenschappen der bacterie te leeren ken-
nen : de temperatuur waarbij zij het best groeit, hare adem-
haling, het chemisch proces, dat zij in de voedingsstof te-
weegbrengt. Is de bacterie tot onderzoek gekomen wegens
een bizonder opvallende eigenschap: het vormen van pig-
ment, het veroorzaken van gisting of het verwekken van
ziekte, dan wordt allereerst met behulp der gekweekte rein-
cultuur deze eigenschap nader bestudeerd. Enting op proef-
dieren is dus slechts een bizonder geval eener algemeene
methode.

Het overbrengen van ziekte door enting geschiedde reeds
lang vóór de tegenwoordige bacteriologische wetenschap tot
ontwikkeling kwam. In
1823 nam men in Frankrijk aan de
school te
Alfort proeven over de overentbaarheid van milt-
vuur (
Barthelemy, Leurat). In 1852 verscheen een belang-
rijk rapport van een commissie van veeartsen en genees-
kundigen in het departement
Eure et Loire over hetzelfde
onderwerp. Pas in den loop van het onderzoek dezer com-
missie werct door
Rayer et Davaine de miltvuur-bacil het
eerst gezien. De wetenschap was er zoo weinig rijp voor,
dat de ontdekker zich tot eene korte vermelding van de
gevonden staafjes bepaalde.

Ook omtrent de overentbaarheid der tuberculose werden
reeds zeer belangrijke proeven genomen (
Villemin 1868)
vóór de tuberkei-bacil bekend was. Maar toen kencle men
toch reeds andere pathogene microben.

De overentingen van dier op dier hebben evenwel vóór dat

-ocr page 136-

zij in et microscopisch bacteriologisch onderzoek gepaard
gingen, nooit krachtige overtuiging kunnen wekken. Eerst
toen men met het microscoop wist te controleeren, wat men
deed, leverde de methode alles, wat er van kon worden
verwacht. De vereeniging dezer twee methoden vermag veel.

Davaine die in 1863 de studie der miltvuur-bacil her-
vatte en het eerst van allen voor de specificiteit van het
miltvuur in de bres trad, heeft zich bij al zijne onderzoe-
kingen tot de methode van enting, gepaard met micros-
copisch onderzoek, bepaald. Eerst Koen en
Pasteur maakten
culturen in
kunstmatige media.

De grootste triomf der entings-methode is het schitterende
door praktisch zoo belangrijke resultaten gekroonde onder-
zoek van
Pasteur over de hondsdolheid. Hier ontbrak zelfs
het microscopisch onderzoek als gids. Alleen door de enting
in de schedelholte wisten
Pasteur en zijn medewerkers vast
te stellen hoe het rabies-gif in het zieke lichaam verdeeld
is, waar het gedurende de lange incubatie vertoeft, hoe het
na den dood van het dier in al zijn kracht kan worden
bewaard en op welke wijze het, verzwakt, in een vaccin
Wordt omgezet.

In de praktijk kan de enting op proefdieren goede dien-
sten bewijzen. In twijfelachtige gevallen kan door haar
worden uitgemaakt of zeker ziekte-proces al of niet tuber-
culose, al of niet kwade droes is, met grooter zekerheid
dan door het microscopisch onderzoek wordt geleverd. De
noodzakelijkheid van ingrypende prophylactische maatregelen
kan niet overtuigender worden aangetoond dan door een
gelukte overbrenging der ziekte. In gerechtelijke gevallen
kan, dunkt mij, bij den tegenwoordigen stand der techniek
zulk een bewijs worden geëiseht.

De techniek der infectie-proeven is niet moeilijk, maar
vereischt groote zorg. Dezelfde instrumenten en hulpmid-
delen, die gisteren voor miltvuur hebben gediend, worden
beden voor een onderzoek op kwade droes gebruikt, mor-
gen voor tuberculose. Er moet dus zeer gestreng, zoowel

-ocr page 137-

vóór elke infectie als daarna, worden gedesinfecteerd. Men
moet zicli onafhankelijk maken van de talrijke microhen,
waaronder pathogene zouden kunnen voorkomen, welke aan
de haren der proefdieren kleven; men moet zorg dragen
dat de kleine operatiewond niet secundair kan worden
besmet; men moet eindelijk de dieren met zoodanige voor-
zichtigheid behandelen, dat zij door het trauma zelf geen
schade lijden, daar met name muizen door eerstbeginnende
proefnemers dikwijls te ruw worden behandeld en sterven
zonder dat als doodsoorzaak eenige bacterie-ziekte wordt ge-
vonden. Het huidgedeelte waar zal worden geopereerd, wordt
door knippen van haar ontdaan en dan even geschroeid
met een glazen staafje. De wond wordt in het geschroeide
gedeelte met gesteriliseerde instrumenten gemaakt; de in-
fectie geschiedt door een eveneens gesteriliseerd, daarna
met de smetstof beladen platina-draadje of glazen pipetje.
Men legt soms al, soms niet een hechting en verbindt met
collodium elasticum.

Tot het steriliseeren der instrumenten vóór en na de proef
werden vroeger de instrumenten gegloeid. Dit radicale mid-
del heeft het nadeel, dat de instrumenten zeer veel lijden
en heeft in de praktijk het gevolg, dat men altijd met
slechte instrumenten opereert. Sedert bekend is geworden,
dat in kokend water gelegde instrumenten in vijf minuten
gesteriliseerd zijn en daarbij niet in qualiteit verliezen, lag
het voor de hand van deze omstandigheid partij te trekken
in het laboratorium.

Mijn sterilisator voor chirurgisch gebruik 1) was voor het werken in
het laboratorium te groot en te veel tijdroovend. Ik heb daarom voor
dit doel een kleinere sterilisator laten maken, bestaande uit een klein
geëmailleerd braadpannetje, waarop een koperen cylinder past, welks bodem
een rooster is. De cylinder wordt gevuld met kleine compresjes en watten,
het water in de braadpan aan de kook gebracht, zoodat de waterdamp ,
die door den cylinder omhoog stijgt, steriliseerend inwerkt op den inhoud

1  Ned. Tijdschrift voor geneeskunde. Jaargang 1889. I. pg. 729.

Centralblatt f. Chirurgie 1889.

-ocr page 138-

van den cylinder. Heeft de waterdamp 10 minuten door den cylinder ge-
stroomd, dan wordt deze even opgelicht en een klein roostertje van ge-
galvaniseerd ijzerdraad « waarop de instrumenten gelegen zijn in liet kokende
water geplaatst. De cylinder komt dan weer op zijn plaats. Na vijf minuten
wordt het gas uitgedraaid, de cylinder van het hakje afgetild en de
rooster met instrumenten er buiten gezet. De instrumenten worden nu
spoedig afgedroogd met gesteriliseerde lapjes uit den cylinder. Worden de
instrumenten volgens dit voorschrift pas in het water gedaan als het
kookt en direct na de sterilisatie gedroogd, dan lijden zij niets.

Voor het onderzoek van locale processen verdient het in
den regel de voorkeur in het oog te enten, hetzij in het
hoornvlies, hetzij in de voorste oogkamer. Hier vinden
pathogene microben een (waarschijnlijk door de schaarsch-
beid van den bloedstoevoer) zeer gevoeligen bodem. De door
enting opgewekte processen kunnen gemakkelijk in hunne
ontwikkeling worden gevolgd. Snel in genezing overgaande
afwijkingen onttrekken zich hier niet als elders aan de
waarneming. En eindelijk zijn reeds de eerste manifestatie\'s
van het virus voor de diagnose te gebruiken, zoodat het
resultaat der proefenting bizonder snel wordt verkregen.
Omtrent een tuberculeus proces heeft men door enting in
het oog van het konijn in 14 dagen zekerheid. De uit-
barsting der rabies volgt bijna even snel op enting in de
oogkamer als op de door een ongeoefende veel moeilijker
te verrichten, enting onder de dura mater.

Het gegeven overzicht van de drie bacteriologische metho-
den heeft de strekking de overtuiging te vestigen dat de
praktijk haar voordeel heeft te doen met de in de eerste
en laatste plaats genoemde methoden. Voor haar uitvoering
is het noodig over een hulpmiddel te beschikken om gedu-
rende de dagelijksche praktijk materiaal voor onderzoek te
verzamelen. Dit is niet zonder moeilijkheid, daar het strikt
noodzakelijk is de stoffen, die men voor onderzoek mede-
neemt voor de toetreding van vreemde bacteriën te behoeden.
Hoe licht zullen de huid of de haren van den patiënt, de
gebruikte instrumenten, of wel de lucht bronnen van ver-
ontreiniging worden. Voor dit doel zijn eenvoudige glazen

-ocr page 139-

pipetjes zeer geschikt, die in de Fransclie laboratoria met
den naam van ,,tubes effilés" worden aangeduid en die in
bet laboratorium van het Utrechtsche hospitaal PASTEun\'sche
pipetjes heeten. In het instituut
Pasteur worden deze
pipetjes in groote hoeveelheid gemaakt en verbruikt. Zij
worden vervaardigd van glazen buizen van ongeveer 5 m.m.
diameter, waarvan stukken van 15 a 20 cM. worden afgesneden
Van deze stukken wordt het middelste deel in de glasbla-
zersvlam gesmolten en uitgetrokken tot een lange dunne
buis van ongeveer 0,5 rn.rn. diameter. Het middelst ge-
deelte dezer dunne buis wordt in de vlam diehtgesmolten
en uiteengetrokken, waardoor twee pipetjes ontstaan. In
het breede einde wordt een watten propje geschoven en
daarna het geheel in de vlam of in de droogstoof gesteri-
liseerd , totdat de watten duidelijk geel zien. Voor het
gebruik haalt men het dunne uiteinde der buis even dooi-
de vlam, breekt er de punt af en zuigt nu bloed, etter en
wat men verzamelen wil, op. Daarna wordt de punt weder
diehtgesmolten. Voor een lang traject is het doelmatig
ook het boveneinde der buis in de vlam te sluiten. Daar-
voor maakt men aan de buizen iets beneden de wattenprop
van te voren eene insnoering, ter plaatse waar men latei-
wil dichtsmelten. In zulke buizen ontvingen wij herhaal-
delijk op het laboratorium materiaal, van operatiefs of lijk-
openingen afkomstig, in zuiveren toestand.

Men heeft om ze te vervaardigen geen glasblazerslamp
noodig, maar kan volkomen goed met een soldeerlampje
volstaan. Na weinige pogingen is de vaardigheid verkregen
om uit glazen buizen onberispelijke
PASTEUR\'sche pipetjes
te maken 1). In de praktijk gebruikt men voor het steri-
liseeren van de buitenvlakte der pipetjes en voor het dicht-
smelten een kaarsvlammetje. De zonder verontreiniging
verzamelde en bewaarde stof kan men, te huis gekomen, voor

1  Een voor dit doel zeer geschikte soldeerlamp levert de instrumentmaker
H
abting Bank te Utrecht voor den prijs van f 2.80.

-ocr page 140-

microscopische praeparaten en voor enting op dieren ge-
bruiken. Men kan ze ook opzenden naar een bacteriologisch
laboratorium als materiaal voor culturen.

De voor de praktijk aanbevolen methoden van onderzoek
vereisehen oefening om ze aan te leeren en nauwkeurigheid
om ze uit te voeren, maar zijn overigens gekenmerkt door
de eenvoudigheid, welke aan eene praktische methode eigen
behoort te zijn.

Ook de methoden van kweeking zullen den practicus dik-
wijls kunnen voorlichten. Zij kunnen in eenvoudig ingerichte
pathologische laboratoria, waaraan de praktijk meer en meer
behoefte krijgt, worden beoefend. Men ziet thans reeds in
onze grootere steden particuliere laboratoria verrijzen, waar
pathologische, anatomische, chemische en bacteriologische
onderzoekingen voor den practicus kunnen worden gedaan.
De militaire geneeskundige dienst bezit zulk een laborato-
rium te Utrecht; de Indische zuster-dienst heeft er een te
Weltevreden. Mij dunkt het veeartsenijkundig staatstoezicht
en het geneeskundig staatstoezicht zullen zulke laboratoria
niet meer kunnen ontberen. Deze laboratoria zullen een
eigenaardig complement der academische laboratoria vormen.
Practici zullen er aan het hoofd staan of ten minste per-
sonen uit de praktijk afkomstig en bestemd om na enkele
jaren weer in de praktijk terug te keeren. Uitsluitend prak-
tische vraagstukken zullen er worden beoefend. De beste
wetenschappelijke methoden zullen er ten bate van de prak-
tijk worden aangewend en de groote hulpbronnen der prak-
tijk zullen er meer clan tot dusverre der wetenschap ten
goede komen.

Utrecht, 17 April 1890.

-ocr page 141-

WINTERBESLAG

door

J. Ij. €1-. C A TT A U X, paardenarts 2de kl.
(Met eene plaat).

Toen ik in het 16de deel (blz. 152) van dit tijdschrift
,,een nieuw systeem winterbeslag" van W. A. H.
van
Horsen
vond medegedeeld (door den Heer Schimmel) en
afgebeeld, trof mij, reeds bij de aanschouwing der teekening,
de overeenkomst van deze beslagswijze met die van ScHaEER,
vermeld in „der Hufsehmied" No. 11 van jaargang 1887 *).
Beide stelsels toch bestaan in hoofdzaak uit twee metalen
platen, die eene soort van schaar vormen en, door middel
van eene schroef, tusschen den binnenrand van het hoefijzer
worden vastgeklemd.

Bij de „Schafersche Scharfseheere" zijn de beide ijzeren
strooken, met den platten kant over elkaar liggende, door
middel van een klinknagel aan elkaar verbonden, terwijl
in elk der vier uiteinden een scherpen kalkoen is bevestigd,
welke uiteinden tegen de ondervlakte van het ijzer komen
te liggen. De beide uiteinden der schroef zijn aan den bin-
nenrand van de achterste takken der schroef bewegelijk
verbonden.

Zooals de lezers van dit tijdschrift reeds weten, staan de
stalen platen bij het beslag van v.
Horsen op hun kant en
zijn noch deze platen onderling, noch deze met de schroef
door een of ander bevestigingsmiddel aan elkaar verbonden.
Alleen hebben de platen eene overeenkomstige insnijding,
waardoor zij in elkaar passen, terwijl de uiteinden der schroef
door eene opening der platen gaan. Deze losse (en toch
stevige) verbindingswijze van de platen onderling en van
deze met de schroef is eenvoudiger en sterker dan bij het

1  In het 15de deel, blz. 229 van ons tijdschrift maakte ik reeds met een
enkel woord van deze methode melding.

-ocr page 142-

TJaat I

-ocr page 143-

Schafersche systeem. Wij weten verder dat bij het beslag
v. H. de platen zelve als scherpingsmiddel dienen en de
scherpe kalkoenen hier vervangen worden door de scherpe
hoeken, gevormd door den onderrand en de korte zijden
der platen.

Door dit beslag gedurende eenigen tijd aan te wenden,
ook op ijs en op steenwegen, zou ten slotte moeten blijken
of de voorste scherpe hoeken, vooral bij de achtervoeten
van trekpaarden, evengoed ingrijpen als scherpe kalkoenen
dit doen en of die hoeken lang genoeg de noodige scherpte
blijven behouden.

Om aan die beide vereischten beter te voldoen, verdient
het m. i. aanbeveling elk van de scherpe hoeken der platen,
in onderwaartsche richting te voorzien van een daaraan
uitgevijlden punt of haak (als \'t ware scherpe kalkoen) in
den vorm van een gelijkbeenigen driehoek, zooals in fig. 1
aan een der plaatniteinden in natuurlijke groote is aangegeven.
De platen zelve zouden dan iets dikker gemaakt moeten
worden (om de punten meer sterkte te geven) en iets
smaller, zoodat de platen met de punten even breed (of
althans weinig breeder) zouden zijn als de platen volgens
v. H. De hier voorgestelde gewijzigde methode vereenigt
m. i. in zich de voordeelen van het platen-systeem (gemak-
kelijke aanwending onder elk ijzer en het bewaren van den
normalen stand van den voet) en van het scherpe kalkoen-
stelsel (scherp ingrijpen en het tegengaan van uitglijden in
alle richtingen). De punten zullen bovendien langer hun
ingrijpingsvermogen behouden dan de hoeken der platen;
worden zij bot dan kunnen ze gemakkelijk zelfs meermalen
gescherpt worden.

Kort nadat ik het systeem v. H. (en de door mij voor-
gestelde wijziging) had besproken met den korporaal hoefsmid
Gons (v. h. detach*. Veld-Artie alhier), deelde deze mij mede,
dat z. i. eene doelmatiger wijze van scherping zou worden
verkregen, wanneer men gebruik maakte van vier scherpe,

-ocr page 144-

losse kalkoenen, door het (eenigszins gewijzigde) platenstelsel
v. H. onder het ijzer bevestigd (fig. 2, natuurl. grootte). Ik
acht het belangrijk genoeg ook de kennis dezer methode
in ruimer kring te verspreiden, door haar aan \'t oordeel
van collega\'s te onderwerpen.

De scherpe kalkoenen van G. (waarvan er aan ieder
uiteinde der platen een ingeschoven wordt) hebben eene
vierkante doorsnede. In B. is een kalkoen van de binnen-
of plaatzijde voorgesteld en in C. de verbinding van een
kalkoen met een plaatuiteinde. Het lichaam dezer kalkoenen
loopt naar onder uit in eene vierhoekige pyramide. Door
het lichaam van iederen kalkoen is eene langwerpig vierkante
opening aangebracht, waardoor het daarin passende plaat-
uiteinde wordt gestoken, dat daartoe (als in A.) is uitgevijld,
zoodat door het aandraaien der schroef de kalkoenen vast
en onbewegelijk tegen den binnenrand van het ijzer worden
aangedrukt. Deze laatste omstandigheid (n.1. dat de kalkoenen
niet geheel onder het ijzer zelve liggen) is m. i. eenigszins
in het nadeel van deze methode; het zou echter nog
moeten blijken of dit bij de aanwending bezwaar oplevert.
Eenigszins kan dit echter verholpen worden, door dat gedeelte
der kalkoenen, dat niet onder het hoefijzer uitsteekt, aan
de ijzerzijde ongeveer 1 m.m. rechthoekig weg te vijlen
(bij eene kalkoendikte van 15 mM.) zoodat den daardoor
ontstaanden rand (a) der kalkoenen op den binnenrand der
ondervlakte van het ijzer komt te rusten. Dit heeft het
dubbele voordeel dat de kalkoenen meer naar buiten (onder
het ijzer) komen en dat zij nu gedeeltelijk ook op het ijzer
zelve (niet alleen op de plaat) rusten. Bedoelde uitvijling
mag niet te sterk geschieden, daar anders de kalkoenen te
zeer verzwakt worden en dus zouden kunnen afbreken.

Dit stelsel deelt de door den Heer Schimmel terecht
aangegeven voordeelen van het beslag v. H. — Wel is het
gecompliceerder dan het laatstgenoemde (zeker in het alge-
meen een nadeel bij winterbeslag) en het zou dus in de
toepassing duurder moeten zijn, ware het niet dat daartegen-

-ocr page 145-

over stond, dat de kalkoenen, wanneer zij, na eens of
meermalen gescherpt te zijn, versleten raken, door andere
vervangen worden, hetgeen minder kostbaar is dan het
vervangen der platen. De platen zelve hebben bij dit systeem
weinig of niets te lijden, zoodat zij lang zullen duren. De
platen behoeven hier ook niet noodzakelijk van staal te zijn.

Verder zal het scherp ingrijpen in een gladden, harden
bodem m. i. beter geschieden door vier scherpe kalkoenen,
die bovendien, uit den aard van hun vorm, bij afslijting
langer hun ingrijpingsvermogen zullen behouden dan recht-
hoekige platen.

De reden, waarom ik eerst heden dit onderwerp tot een
punt van bespreking in dit tijdschrift maak, is, dat ik liever
vooraf had willen beproeven (en dus ondervinden) welk van
de hier bedoelde stelsels op den duur het best aan de eischen
voldoet, waarvan wel deze op den voorgrond treden: 1°. of
met een of ander systeem de paarden zich op gladden
bodem normaal en met vertrouwen bewegen, 2°. of het
scherpingstoestel gemakkelijk en vlug is aan te brengen en
te verwijderen en 3°. of het goedkoop is op den duur. —-
Daar echter dezen winter (hier althans) de sneeuw op zich
liet wachten, kon er tot heden van proefneming geen
sprake zijn. Ware dat wel het geval geweest, dan zou
misschien de beoordeeling in een of ander opzicht eenigszins
anders luiden dan nu het geval was. Het zou daarentegen

O O

ook het geval kunnen zijn dat dan de meeningen, hier
geuit, door bewijzen waren gestaafd. — Ofschoon ik nu, in
de plaats daarvan, slechts inzichten of meeningen heb kunnen
leveren, hoop ik toch (vooral door de mededeeling van het
systeem G.) iets te hebben bijgedragen om de aandacht
gevestigd te doen houden op het belangrijke vraagstuk van
winterbeslag voor onze paarden.

In elk geval is (zoover mij bekend is) van Horsen de
eerste geweest, die de scherping aanraadde met twee verti-
kale platen, schaarvormig met elkaar vereenigd.

-ocr page 146-

Van clit systeem zijn de twee hier verder besproken
methoden natuurlijk slechts wijzigingen.
Roermond 27 Febr. \'90.

NASCHRIFT.

Heden vernam ik dat te Amersfoort, aan de hoefsmids-
school, proeven zijn genomen met het systeem
van Housen.
Ik hoop en veronderstel dat van bevoegde zijde de uitslag
daarvan in dit tijdschrift zal worden vermeld. Uit hetgeen
mij werd medegedeeld, moet ik opmaken dat deze proeven
niet aan de verwachting hebben beantwoord; bij het ge-
bruik braken n.1. de platen af langs de insnijding, die
dient om de platen in elkaar te doen sluiten, of wel zij
bogen op die plaats door, naar gelang van de meerdere of
mindere hardheid van het metaal. Natuurlijk raakt dan het
geheele toestel verloren of veroorzaakt het zooldrukking.

Werkt de weerstand van den bodem niet op het midden
der platen maar op de uiteinden, zooals dit vooral bij het
systeem
Gons het geval is, dan zal m. i. bovenbedoeld
nadeelig gevolg niet (of althans zeker niet zoo gemakkelijk)
plaats hebben. Natuurlijk moeten de platen de noodige
dikte en stevigheid hebben.

De hoefsmid G. toonde mij heden ook nog een door hem
vervaardigd winterijzer met een scherpen onderrand. Hierbij
wordt dus van dezelfde grondgedachte uitgegaan als bij het
winterijzer volgens graaf Einsiedel waarbij, zooals bekend
is, de rits door twee scherpe randen begrensd wordt. Het
hier bedoelde ijzer van G. is vervaardigd van een reep
zoogenaamd „hoekstaal", waarvan ieder der (rechthoekig)
in de lengterichting aan elkaar verbonden strooken eene
breedte heeft van 2 cM. De eene vrije rand vormt den
binnenrand van het ijzer; de andere is naar onder gericht,
rust op den bodem en dient tot scherping. De vertikale

-ocr page 147-

reep kan een weinig schuin naar binnen worden omgeslagen.

Dit winterijzer is licbt, sterk en scherp, geeft den voet
een normalen stand en stelt het paard voortdurend in staat
op gladden bodem dienst te doen zonder voorbereiding.
Dit laatste veroorzaakt echter ook het nadeel, dat door deze
beslagswijze op stal verwondingen, enz. kunnen ontstaan.

R., 12 Maart 1890. O.

HYDROCHLORAS COCAÏNI IN DE VÉTÉRINAIRE
CHIRURGIE TOEGEPAST,

door

V. jr. J. VA Hf HI1SBERGH.

Ook mij werd, evenals collega D. A. de Jong, in het
jaar 1888 mededeeling gedaan van subcutane inspuiting van
Hydrochloras Coeaïni (Zie Tijdschrift voor Veeartsenijkunde
en Veeteelt 16e deel 2e en 3e aflevering, bladz. 92), alvorens
neurectomie te verrichten, en wel in deze bewoordingen:
,,de heer
Thomassen doet neurectomie op het staande paard."
De leerlingen van \'s Rijks-Veeartsenijschool, die mij dit ver-
haalden, konden mij toen nog niet mededeelen het procent-
gehalte en de hoeveelheid der ingespotene solutie; kort
daarna vernam ik echter dat dit was geweest eene 5al0°/0
oplossing en daarvan een spuitje vol.

Alhoewel alle subcutane injectiespuitjes niet evenveel
inhoud hebben, spoot ik bij de eerste de beste gelegenheid,
die daarvoor aanleiding gaf, 5 gram (óók een spuitje vol)
van eene 5 °/0 oplossing in, en niet op 3 plaatsen, zooals
de Jong, maar ineens, doch langzaam, en zag reeds bij de
eerste proefneming veel nut er van. (Dit was in 1888 bij
neurectomie.)

Zoover mij toen bekend was , had het gebruik van cocaïnum
alleen bij neurectomiën of neurotomiën plaats gehad, doch

-ocr page 148-

ik paste liet ook bij andere operatiën toe en het zal collega\'s
zeker niet onaangenaam zijn hiervan het resultaat te ver-
nemen, omdat de injectiën niet alleen gemakkelijk maar
ook voordeelig zijn.

Gemakkelijk, omdat de injectie op zich zelve geen moeie-
lijkheden oplevert en men, na de injectie, zonder tegen-
stand van het dier kan ingrijpen, tenzij men te lang na
de inspuiting mocht wachten.

Daarom ook is het zaak, alvorens in te spuiten, alle
voorbereidende maatregelen voor de operatie te hebben ge-
nomen en toegepast, als: haren wegknippen, afwasschen ,
desinfecteeren, hechtdraden, instrumenten, enz. gereed hebben.
Na de inspuiting kan men bijna onmiddelijk, als de vloeistof
goed is weggewreven, beginnen en bijvoorbeeld reeds bij de
huidsnede het effect bespeuren.

Voordeelig is het ook:

1°, Omdat, mijns inziens, het dier tijdens de operatie geen
pijn heeft (althans niet verraadt); en dit misschien aan-
leiding kan geven het doen van operatiën aan \'s Rijks-
Veeartsenijschool door leerlingen in de hand te werken of
de voorschriften daaromtrent te wijzigen.

2°. Omdat het opereeren vergemakkelijkt en bespoedigd
wordt door den zeer geringen tegenstand, hetgeen op
eigenaars, die er gewoonlijk bij tegenwoordig zijn, eenen
verrassenden indruk maakt.

3°. Omdat de mogelijkheid bestaat de meeste operatiën
(misschien tenotomie en enkele andere uitgesloten) zonder
lastige, soms gevaarlijke, werpmethoden en zonder, nog al
kostbare, kluisters te termineeren.

4°. Omdat het goedkooper is dan andere middelen, tot
locale narcose gebezigd.

5°. Omdat ik nooit gezien of vernomen heb, dat, althans
bij dieren, schadelijke na- of nevenwerking is ondervonden.

In aanmerking genomen de genoemde voordeelen, is het
te begrijpen, dat de toepassing ingang zal vinden en daar-
om wil ik mijne ervaring daaromtrent ook mededeelen.

-ocr page 149-

Na de neurectomie, deed ik nog in 1888, bij een zeer
weerspannig paard, tracheotomie na cocaïnum hydrochloricum
te bebben ingespoten en was deze operatie in korter tijd
dan gewoonlijk (door minder tegenstand) op het losstaande
dier verricht.

Eenige maanden later moest ik een veulen behandelen,
met bijna totale verscheuring der onderlip, en daar het
baast onmogelijk was het te onderzoeken, deed ik de wond-
vlakte met 5 °/0 cocaïne-solutie insmeeren, spoot daarna
in, en kon zonder het bezwaarlijke nederwerpen de hechting
tot stand brengen. (Hierbij liet ik de oogen van het dier
door de helpers met de handen bedekken). Korten tijd
daarna zou ik de spat branden van een paard, en daar de
eigenaar daartoe toestemming gaf, «als het dier niet te veel
pijn zou lijden,» spoot ik ook eerst murias cocaïni in. Nu
was ik zelf verbaasd over de werking. Nadat de punten
met krijt geteekend en de ijzers gereed waren, liet ik het
dier pramen, doch spoedig zag ik dat ook dit onnoodig
was, en het dier ook bij toepassing van pénétreerend vuur
niets voelde. (De injectie was hier minder gemakkelijk daar
de canule zeer schuin moet worden ingestoken.)

Het dier bleef geheel rustig gedurende 10 a 15 minuten,
doch toonde des avonds hevige pyn te hebben. (Volgens
sommigen zou het middel niet langer werken dan 5 mi<-
nuten.)

Bij 3 tracheotomiën en bij enkele kleinere operatiën zag ik
opnieuw het effect, en ook bij oogonderzoek (alsdan in de
conjunctivaalzak gedruppeld). Het laatst bij het afbranden
van een legger, waarbij de gewone huidspiercontractiën, die
anders bij het aanraken te zien zijn, ook uitbleven.

De prijs is volgens maandelijksche prijscourant,
Amsterdam Januari 1890.

Cocaïnum pur. (Merck) 1 gram . . . f 0.85

Hydrochloras Cocaïni (Merck) „ „ . . . „ 0.52s
„ „ (Zimmer) „ „ . . . „ 0.475

-ocr page 150-

Het is dus goedkoop, en nu is nog de vraag: kan dit
middel geen diagnosticum zijn in gevallen waar moeielijk
de zitplaats van kreupelheid is te onderkennen?

Volgens Prof. Dr. Esser, is het minder aanbevelenswaar-
dig dan andere locale narcotica; ik heb er echter nimmer
schadelijke nevenwerking van gezien.

Harmeien Jan. \'90.

BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK VAN ABNOR-
MALE KIEZEN EN DE VERWIJDERING VAN
DE ZESDE KIES BIJ HET PAARD,

door

W. S. STÏTVESÏ,

(Met plaat.)

Met dezen titel aan bet hoofd, acht ik het niet overbodig
in dit tijdschrift eene beschrijving te geven van een paard,
dat door abnormale slijting van de zesde kies onder mijne
behandeling kwam.

Reeds sedert eenige weken was het mij bekend, dat bij
een paard van den heer P. nu en dan eenig muceus, soms
schuimig vocht uit de linker neusgang vloeide. Eene ver-
keerde meening ten opzichte van kwaden droes (velen toch
meenen dat deze ziekte een gangraeneuse lucht met zich
voert) maakte, dat ik den 16en December \'89 van den
eigenaar bericht kreeg, om nu spoedig het paard te komen
zien, want nu had het toch zeker kwaden droes.

Ik vernam nu, dat het paard de laatste 14 dagen sterk
was achteruitgegaan, het trekken hem moeielijk viel en het
voedsel slechts langzaam werd verorberd; ik zag gemeld

-ocr page 151-
-ocr page 152-

paard werkelijk vermagerd , evenwel met helderen blik, staan
en hinneken, als daarvoor redenen waren.

Uit de linker neusgang vloeide een slijmige, stinkende
groen-en-gele vloeistof, de keelgangsklier was een weinig ge-
zwollen doch overigens was aan het hoofd niets te zien; reeds
dadelijk echter viel het op, dat uit de rechter neusgang bij
elke exspiratie veel meer lucht stroomde dan uit de linker,
ja, hieruit bijna niets; sloot men het rechter neusgat, dan
hoorde men in het linker een sterk geruisch, doch er kwam
weinig lucht uit, zoodat het paard dan na enkele minuten
dreigde te zullen stikken.

Bij het manuaal onderzoek gelukte het met den vingertop
de gladde oppervlakte van een eenigszins beweeglijke massa
te voelen; nu dacht ik er te zijn en meende met een polyp
te doen te hebben, die aan zijne oppervlakte in rotting
verkeerde. Hoe verbaasd stond ik evenwel, toen zich aan
een pincet, ingebracht om epithelium of ander weefsel te
pakken, een propje zeer fijn gekauwd voedsel bevond; dit
voedsel moest daar komen van uit den mond, door een opening
in het gehemelte, in de kiezenrij of door een abnormaliteit
van het zachte gehemelte. Bij het mondonderzoek gelukte
het niet, door de kracht en de groote zijdelingsche bewe-
ging der onderkaak, verder te komen dan de vierde kies,
doch tot zoover werd ook niets ontdekt. Den volgenden
dag evenwel bespeurde ik met den Baijerschen mondspiegel
een haak op de laatste kies der linker onderkaak, die zoo
groot was, dat de top niet gevoeld werd; intusschen hield ik
mij hiermee niet lang op, want de zijdelingsche beweging was
zoo groot, dat met den mondspiegel de bovenrand der achter-
kaakskiezen bijna nog tegen den buitenrand der bovenkaaks-
kiezen kwam en de vingers daardoor in een allesbehalve
benijdenswaardige positie verkeerden; bovendien, de oorzaak
van het geheele lijden kon alleen deze haak zijn en dat was
mij voorloopig voldoende.

Om het paard evenwel te herstellen , moest de haak ver-
wijderd worden en om dit te bewerken toog ik des avonds

-ocr page 153-

aan het werk, koe gevaarlijk dit ook was met het oog op de
daarachter gelegen weeke deelen ; met den Bayerschen mond-
spiegel was de kaak niet stil te houden en ik maakte daar-
om gebruik van den Meckelsche (in dien zin gewijzigd, dat
de bakstukken van ijzer zijn), zoodat nu de kies goed te
bereiken was; staande en met behulp van twee helpers werd
nu getracht de haak met den kiesbeitel af te slaan; bij den
vierden slag echter geraakte de kies los en verder hameren gaf
dus op dien lossen bodem niets meer; nu was een kiezen-
knijper of -schaar zeker een practisch instrument geweest,
maar dat heeft elke veearts niet in zijn bezit. Er bleef
niets anders over dan de kies in haar geheel te trekken;
door nu telkens afwisselend de kies, met den beitel er tegen
aan, een slag achterwaarts te geven en dan weer te pakken
met een kiezentang en iets op te lichten, heen en weer te
wringen en te draaien, voelde ik eindelijk de geheele kies in
de lengte-as van den mond tusschen de tangbekken en bracht
haar toen langzaam den mond uit; deze geheele bewerking
duurde omtrent een uur, in welken tijd het paard te ver-
moeid was om langer staande te blijven en ik te afgemat
om nog iets in de wortelholte en aan de ontstane verwon-
ding der lagen te doen, weshalve ik alles aan \'t lot over liet.

Den volgenden dag probeerde ik met een daarvoor ge-
ïmproviseerd haakje de neus te reinigen; massa\'s stijfgepropt
voedsel met gangraeneuse stukken slijmvlies werden toen
uit de neusgang gehaald en de slijmvlieswonden met dou-
ches van carbol of creolinum gereinigd, telkens 2maal daags
gedurende acht dagen.

Gedurende de twee eerste dagen gebruikte het paard let-
terlijk niets, maar speekselde geweldig, zeker door de pijn
in het gezwollen mondslijmvlies. Van de wortelholte was
nu niets meer te bespeuren; den 23sten December waren alle
wondjes geheel genezen, het paard at weer uitstekend,
groeide goed en werkte na drie weken weer als eertijds;
de neusgang was ook spoedig rein en genezen en het in de
bovenkaak door de kies gemaakte gat ± 8 dagen na de

-ocr page 154-
-ocr page 155-

operatie gesloten; wende men, toen er geen voedsel meer in
den neus was, een douche aan, dan slikte het paard even
gauw het water door als men het den neus inbracht, omdat
het dan door het gat in den mond liep; hield men de mond
open, dan stroomde het om dezelfde reden hieruit, doch
m geen geval door het rechter neusgat terug.

Ik meen ieder onzer een genoegen te doen deze kies
nader te beschrijven; door welwillendheid van onzen collega
R. Takens ben ik in staat gesteld hierbij een teekening
er van te voegen: de kies is 10 cM lang en 3,5 cM breed;
a is de kroon, waarop de 6de bovenkaakkies moest slijten,
b de wortel en c en d zijn de vlakten waartegen de 6de kies
nu voortdurend wreef, terwijl de gegolfde lijn
e ongeveer de
grens van wortel en kroon aangeeft.

Deze kies is van haar uitbotten af zeker nooit in slijting
geweest voor zoover het den haak betreft; deze door-
boorde in lateren tijd (het paard is 21 jaren oud) lang-
zamerhand het slijmvlies van den mond, het bovenkaakbeen
en eindelijk het slijmvlies van den neus en wipte nu bij
elke kauwbeweging een minimale hoeveelheid voedsel in
de neusgang, dat, tot massa\'s aangegroeid, ten slotte tot
de verschijnselen aanleiding gaf, waarvan in het begin van
dit ziektebeeld is gesproken.

Amsterdam, 7 Maart 1890.

EXTRA-UTERINE ZWANGERSCHAP BIJ EEN
VARKEN,

dook

T. M» Ti. BEEL.

(met plaat.)

Op den 12den December 1889 gewerd mij een schrijven
van den heer
N. te M. waarin hij mij eene eigenaardige
bevinding mededeelde bij een uit nood geslacht varken.

-ocr page 156-

Bij het opensnijden van den buikwand kwamen eerst de
verschillende darmen te voorschijn; nadat deze weggenomen
waren, bemerkte men een grooten gespannen zak, die vastge-
groeid was aan den blinden darm en aan het middenrif.

De slager, meenende met eene uitzetting der waterblaas
(door blaassteenen) te doen te hebben, sneed er in en zag
een geel, taai, reukloos vocht afvloeien en tevens een jong
varkentje te voorschijn komen. Hoe ook gezocht werd naar
de gewone blaas, deze was niet te vinden en hij meende
hier met eene vrucht binnen de normale blaas te doen te
hebben. Nieuwsgierig om de werkelijke toedracht der zaak
te leeren kennen, begaf ik me er heen en constateerde
het volgende :

De uterus was normaal, vrij van scheur of litteeken. De
blaas was lang gerekt en vergroeid met een dikwandigen
grooten zak, waarin een foetus zat.

Op den 10den October had het circa één jaar oude varken
drie volwassen, levende en gezonde biggen ter wereld ge-
bracht. De weeën waren dadelijk na de geboorte van het
laatste bigje uitgebleven, maar van dien tijd dateerde toch een
ziekelijken toestand. De moeder zoogde onvoldoende, at nu
eens beter dan weer slechter, liep stijf en zat meestal
stil in een hoek te kijken met de beenen onder zich. De
meesten tijd lag zij alsof beweging haar pijnlijk was. Boven-
dien werd nu en dan tandknarsen en schuimbekken waar-
genomen. Het wateren ging geregeld maar duurde lang, zeker
tengevolge van vernauwing van den pisweg, doordien de daar-
aan vastgegroeide foetaalzak een sterken trek op de blaas uit-
oefende. De vruchtzalc, welke bijna kogelrond was, zat met
stevige bindweefselstrooken vast aan den bodem der blaas
en was bovendien vergroeid met den blindendarm, het midden-
rif en den buikwand. De middellijn bedroeg 8 cM. terwijl de
dikte plaatselijk verschillend was. Van de vruchtvliezen was
enkel een aantal gele stolsels aanwezig. De vrucht was normaal
groot, behaard en lag met den snuit naar achteren, (zie plaat)
De kop was zeer groot in vergelijking met het lichaam. De

-ocr page 157-

navelstreng hing er geheel los bij. De vruchtzak zonder
vloeistof woog 900 gram, de vracht 1170 ergo 2070 gram
samen.

Mikroskopisch werd de pseudo-nteruswand onderzocht aan
het laboratorium der rijks-veeartsenijschool en bleek deze,
volgens welwillende mededeeling, opgebouwd te zijn uit
dikke bindweefselbundels, welke elkander kruisende een vast
netwerk vormen. De aan de oppervlakte zich bevinden-
de bundels verloopen alle in de zelfde richting en vormen
daar, doordien ze dicht aaneengesloten liggen, eene vastere
laag. De binnenste aanhangselen bleken de vruchtvliezen
te zijn, welke in necrotischen toestand verkeerden, zoodat van
de structuur weinig was te herkennen, behalve eenig bind-
weefsel en vertakte vaten.

De verschijnselen gedurende het leven, komen in dit geval,
veel overeen, met een dergelijk, beschreven door Repiquet,
Lyon. Journ. 39. De moeder steunde, vertoonde dikwijls on-
rust, lag steeds en kon moeielijk tot gaan gedwongen worden.
Ook hier was een foetus buiten de ongeschonden baarmoe-
der aanwezig, hangende aan de wervelkolom en vergroeid
met lever en nieren, met een gewicht, van 620 gram.

Volgens de verdeelingen, welke Franck maakt bij de
extra-uterine zwangerschap, moet deze gebracht worden tot
de echte buikzwangerschap, gepaard met normale dracht.

Venraai Februari 1890.

BEHANDELING VAN MILTVUUR,

door

T. A. Ii. BEEL.

In de maand Januari constateerde ik miltvuur bij eene
nielkkoe, plotseling gestorven onder verschijnselen van adem-
nood, bloeddiarrhae, etc. De milt was kolossaal gezwollen
en bezet met duizenden staafjes-bacillen.

-ocr page 158-

Direct werd het cadaver verwijderd, de mest afgevaren
en desinfectie door middel van sterk carbolzuur aangewend.
Dit alles gebeurde 3 uur na den dood.

Den volgenden dag berichtte de eigenaar in allerijl, dat
de nevenstaande koe dezelfde symptomen vertoonde. Bij
wijze van voorzorg had ik een drank klaar gemaakt, welke
op het eerste teeken ingegeven moest worden, bestaande
uit 75 gr. ol. tereb. gemengd met melk. Zoodra patiënt
geen voedsel meer wilde nemen, de melksecretie plot-
seling stilstond en een blazen uit den neus merkbaar werd,
gaf men dezen drank in. Ben uur later zag ik patiënt en
vond de temp. 42,3, freq. ademhaling, pols lastig te tellen
wegens onrust, maar merkbaar zeer frequent. Bovendien
toonde het dier een wilden blik. Direct liet ik weer terpen-
tijnolie geven maar nu 150 gram in eens ; tegelijkertijd aan-
houdend natte douches en fricties, beide over het geheele lijf.

Binnen een half uur was de temperatuur dalende en
kwam spoedig op 41°, en patiënt werd veel rustiger. Tegen
den avond, toen weer eenige temperatuurverheffing optrad,
werd nogmaals 30 gr. ol. tereb. toegediend. (Terloops zij
nog gezegd dat bovendien door een smid bij de eerste
symptomen aderlating was geschied.)

Den volgenden dag was de temp. 40, bleef eenigen tijd con-
stant, om later lang te zweven tusschen 40—41. Telkens
werd stijging bedwongen door eene flinke dosis ol. tereb.
Vier dagen later was de temp. normaal en begonnen eetlust,
melksecretie, etc. terug te komen. Ook de ijskoude douches
werden permanent drie dagen aangewend.

De tweede nevenstaande koe vertoonde een dag later
dezelfde ziekteverschijnselen, maar minder hevig, hoewel de
temp. toch lang zweefde tusschen 41—42° C. Ook deze
werd op dezelfde manier behandeld en genas.

Bij beide dieren bleef de werking van de ol. tereb. op de
nieren niet uit, n. 1, herhaald en weinig wateren, terwijl
de urine de bekende eigenaardige lucht verspreidde. Beide
koeien genazen dus binnen 5 dagen,

-ocr page 159-

\'t Moge misschien zijn nut hebben voor andere collega\'s,
reden waarom ik beide gevallen wilde publiceeren.
Venraai, Febr. \'90.

VERSLAG VAN DE KEURING VAN VEE EN VLEESCH
IN DE GEMEENTE UTRECHT, GEDURENDE
HET JAAR 1889,

door

14. HOEFWAGE li.

In het jaar 1889 werden in de gemeente Utrecht geslacht:
5540 runderen, 3534 vette kalveren, 2434 nuchtere kal-
veren, 248 schapen, 10140 varkens, 295 geiten en 86
Paarden, tegen 6209 runderen, 3921 vette kalveren, 1966
nuchtere kalveren, 320 schapen, 10643 varkens 172 geiten
en 103 paarden in het jaar 1888.

Uit bovenstaande cijfers blijkt alzoo, dat er in 1889 min-
der runderen, kalveren en varkens geslacht werden dan in
1888: die vermindering, niettegenstaande het toenemen van
het aantal inwoners alhier, vindt zijn oorzaak in de hooge
veeprijzen, welke in het afgeloopen jaar besteed moesten
Worden, ten gevolge waarvan de prijzen van het vleesch,
zelfs al was dit van inférieure qualiteit, zeer hoog waren.

Droote hoeveelheden Amerikaansch varkens vleesch werden
hier bovendien nog ingevoerd en daar dit goedkooper ver-
kocht werd dan ons Hollandsch varkensvleesch, werden er
minder varkens geslacht dan in het jaar 1888: verscheidene
malen werd dit Amerikaansche varkensvleesch door mij op
trichinen onderzocht, maar steeds met negatief resultaat.
Van de 5540 runderen bleken na slachting 26 stuks te
Ui den aan tuberculose, welk cijfer in vergelijking met dat
van andere steden zeer gering is te noemen; bij dertien

-ocr page 160-

runderen, lijdende aan tuberculose, werd bet vleesch als
ongeschikt voor de consumtie geheel afgekeurd, daar het
ziekte-proces zich in zulk eene mate had uitgebreid, dat
van algemeene tuberculose gesproken kon worden. Yan deze
13 runderen bleken er 10 gedurende het leven in eenen
uitstekenden voedingstoestand verkeerd te hebben; bij de
overige 13 runderen, had het proces zich in zulk eene
geringe mate uitgebreid, dat het lijden als plaatselijk be-
schouwd werd en het vleesch dan ook voor de consumtie
werd goedgekeurd.

Volgens de gewijzigde artikelen 16 en 27 der verordening
op het houden en slachten van vee, moet het vleesch af-
komstig van aan plaatselijke parelziekte geleden hebbende
runderen van een afzonderlijk keurmerk worden voorzien;
dit afzonderlijke keurmerk bestond in 1889 uit een rond
stempel, ter grootte van eenen rijksdaalder, waarin behalve
het woord
„goedgekeurd", de woorden „tweede soort", ge-
plaatst zijn.

Bovendien moet volgens dezelfde artikelen in het locaal
of op de plaats, waar dit vleesch wordt verkocht, een
bordje geplaatst worden, waarop duidelijk te lezen staat:
,,dit vleesch moet vóór het gebruik goed gaar gekookt of
gebraden worden".

In de 13 gevallen, dat het vleesch van de aan plaatse-
lijke parelziekte lijdende dieren werd goedgekeurd, zijn
bovenaangehaalde artikelen streng toegepast geworden; het
vleesch werd als bezaaid met ronde stempels en steeds
prijkte het bordje in den winkel.

De slagers, welke gewoonlijk lste qualiteit vleesch ver-
koopen, wilden uit vrees voor hunnen goeden naam, het
geslachte rund niet in hunnen winkel houden, zoodat het
grootendeels verhuisde naar de winkels van die slagers,
welke bij het publiek nu juist niet al te goed bekend staan
en waar een groot gedeelte van de clientèle het vleesch
zelf in den winkel komt bestellen.

Door deze maatregelen kan het publiek zich overtuigen

-ocr page 161-

van de qualiteit van het vleesch; tot mijne verwondering
ging dit vleesch merkwaardig snel van de hand, zoodat
het volstrekt niet onmogelijk is dat het in kleine stukken
naar verschillende andere slagers gezonden werd, wat na-
tuurlijk zeer moeilijk te controleeren valt.

Mogen dus al deze pogingen om het volk te overtuigen
van welke hoedanigheid het door hun gekochte vleesch is
er iets toe bijdragen om het gevaar voor infectie van parel-
ziek vleesch voor den mensch kleiner te maken, zoo zal
iedereen toch gemakkelijk begrijpen, dat dit gevaar nog
steeds blijft bestaan.

In bet vervolg zal bovendien in deze gemeente dit vleesch
nog voorzien worden van een driehoekig stempel, waarin
het woord
„\'parelziekte" geplaatst is. Slechts éénmaal werd
tuberculose geconstateerd bij vier vierendeelen rundvleesch,
"Welke van buiten de gemeente hier werden ingevoerd. De
voornaamste organen, zooals longen, lever, milt ontbraken,
een gedeelte van pleura en peritoneum waren zoowel links
als rechts verwijderd. Dit z.g. „vliezen" had echter niet
nauwkeurig genoeg plaats gehad, want hier en daar zag men
°P pleura en peritoneum nog kleine tuberkels zitten; de
nieren bleken vrij van tuberkels te zijn, evenzoo waren de
schaam- en de knieholteklieren vrij, terwijl de boegklieren
aangedaan waren. Wegens gemis van longen en lever kon
°ver den graad van bet lijden niet geoordeeld worden en
Werd het vleesch voorzichtigheidshalve afgekeurd. Later ver-
nam ik dat hetzelfde vleesch ter keuring was gepresenteerd
aan het stedelijk abattoir te Amsterdam, maar dat de heer
-d- va.n der Slüljs , hoofdkeurmeester aldaar, geweigerd had
het te keuren, omdat het daar verplichtend gesteld is, dat
l°ngen, lever en milt na slachting aan het dier moeten
vastgehecht blijven en daar dit niet het geval was, werd dit
vleesch onder behoorlijk geleide uit de gemeente gevoerd.

Nog werden in het afgeloopen jaar 21 runderen afge-
keurd, die aan verschillende ziekten waren lijdende geweest,

a. aan kalfziekte, septieaemie, gangraeneuse pneumonie,

-ocr page 162-

nephritis, septische metritis, traumatische pericarditis, enz.

Een vijftal schapen, die lijdende geweest waren aan dis-
tomatose werden eveneens afgekeurd. Voor hondenvoeder
werden, na als voedsel voor den mensch onbruikbaar gemaakt
te zijn, nog gebezigd: 1 paard, 2 runderen, 2 kalveren, 36
vierendeelen rundvleesch, 4 vierendeelen schapenvleesch en
96 vierendeelen paardenvleesch.

Toebereid vleesch en worst werd meerendeels afgekeurd,
omdat het in bederf was overgegaan. Eenmaal werd een
partij gerookt paardenvleesch en eene partij worst, bereid
uit paardenvleesch, in beslag genomen, daar het frauduleus
in de gemeente werd binnengevoerd. Beide partijen werden
afgekeurd omdat het gerookte vleesch blijkbaar afkomstig
was van een gestorven paard en de worst ook van zeer
slechte qualiteit was.

In de gemeente werden 2 gevallen van miltvuur bij run-
deren en 9 gevallen van besmettelijke vlekziekte bij
varkens
geconstateerd. In de maand November werden aan het kan-
toor van keuring 4 vierendeelen rundvleesch ter keuring
gepresenteerd, waarbij hart en lever nog aanwezig waren.
Het vleesch zag er op het eerste gezicht vrij goed uit. Op
sommige plaatsen zag men onder -pleura en peritoneum
kleine diffuse bloedingen. Het vleesch zelf vertoonde dit
eigenaardige, dat, als men eene versche insnede maakte, de
kleur op de sneevlakte binnen een paar minuten van licht
grijs zuiver helderrood werd. Tijdens mijne werkzaamheden
aan het abattoir te Amsterdam in 1888 constateerde mijn
geachten oud-chef, de heer D.
van der Sluijs, miltvuur
bij 4 vierendeelen rundvleesch, welke waren ingevoerd en
waarbij geene organen aanwezig waren, daar dit toenmaals
nog niet verplichtend gesteld was. Bij deze
gelegenheid
vertoonde het vleesch dezelfde karakteristieke kleurver-
andering als hierboven beschreven werd en dit,
gevoegd
bij de diffuse bloedingen, welke onder pleura, peritoneum
en endoeardium te zien waren, deden bij mij het
vermoeden
ontstaan dat we hier met eene infectie-ziekte te doen had-

-ocr page 163-

den. Het mikroskopisch onderzoek, direct in het werk ge-
steld, leerde dan ook, evenals bij het geval te Amsterdam,
dat we hier met miltvuur te doen hadden; de lever, welke
bij het vleesch aanwezig was, behoorde waarschijnlijk aan
eene andere koe, daar hierin geen bacillen werden ge-
vonden; tegen den eigenaar van het vleesch werd terstond
pro ces-verbaal opgemaakt.

Uit het aangehaalde geval zal het iedereen blijken, dat
de keuring van het ingevoerde vleesch dan eerst exact zal
kunnen geschieden, wanneer volgens de gemeente-verorde-
ningen alleen heele of halve dieren mogen ingevoerd worden
en de longen, lever en milt aan het dier blijven vastgehecht,
Wat, indien de slachting niet al te ruw geschiedt, gemak-
kelijk plaats kan vinden, zooals te Amsterdam proefonder-
vindelijk is gebleken.

Moge dit korte verslag er iets toe bijdragen om andere
collega\'s, belast of niet belast met de vleeschkeuring in de
gemeenten waarin zij werkzaam zijn, aan te sporen deze
onderafdeeling der veeartsenijkunde wakker te schudden uit
de diepe rust, waarin zij reeds veel te lang verkeerde 1).

Utrecht, 20 Maart 1890.

1  Op 1 Mei 1.1. is door den gemeenteraad te Utrecht besloten \'artikel 7
der „Verordening op het houden en slachten van vee, alsmede op het invoeren,
Vervoeren, keuren en verkoopeu van vee en vleesch" als volgt te wijzigen;
Het is verboden versch vleesch, bestemd voor vleeschhouwers of vleeschver-
ioopers, in te voeren in kleinere stukken dan halve dieren.

Het is verboden de vliezen daarvan af te nemen; de longen, de lever, de
»Uit i het hart en de nieren, alsmede de uiers moeten tot na de keuring aan
ie ingevoerde helft of aan een of aan de beide helften van het ingevoerde dier,
°f aan in hun geheel ingevoerde dieren bevestigd blijven. Stukken versch
vleesch, niet kleiner dan van 25 Kg, gewicht, kunnen ook zonder de daarbij
^ehoorende ingewanden worden ingevoerd, mits het vleesch vergezeld zij van
een bewijs van herkomst en van keuring, af te geven door een gediplomeerd
Veearts of door een beëedigden keurmeester, \'t welk tevens moet gewaarmerkt
door den 1"" keurmeester van vee en vleesch der gemeente,

(Red.).

-ocr page 164-

Mededeelingen uit het Physiologisch-Pathologisch
Laboratorium van \'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.

I. EEN CARCINOOM IN DE VENA CA VA
VAN EEN HOND,

DOOR

J. li. F1. DE IIOKS,

Adsistent aan \'s Rijks-Veeartsenijschool.

In October van het vorige jaar werden de ingewanden
van een hond ter onderzoek naar het laboratorium gezonden
met het bericht, dat het dier had geleden aan verlamming
van het achterstel en aan eene aanzienlijke ascites.

Bij onderzoek der organen bleek, dat de lever vergroot
en week was.

De linker nier was normaal, de rechter daarentegen in
omvang toegenomen en door eenen tumor met de sterk
uitgezette vena cava vergroeid. Aan de oppervlakte dezer
nier vertoonden zich verscheidene verhevenheden.

De zeer verwijde vena cava scheen een deegachtigen in-
houd te bevatten. Na splijting van den vaatwand zag men,
dat het lumen bijna geheel gevuld was met eene weeke
samenhangende massa, welke slechts eene smalle gang
overliet voor de bloedcirculatie. Die massa strekte zich uit
tot in de borstholte en zond op haren weg vertakkingen
in de
venae hepaticae. Op de plaats waar de nier zich aan
de v. cava had vastgehecht, werd de inhoud van het vat
steviger, harder en was niet van den vaatwand te scheiden.
Zoo vormde dus de wand een samenhangend geheel met de
harde massa in het vat en den tumor, die de nier aan de
holle ader had vastgehecht.

De rechter nier werd nu nader onderzocht. De nierkapsel
kon voor een groot gedeelte gemakkelijk verwijderd worden,
echter niet van de plaats, waarmede de nier aan den vaat-

-ocr page 165-

wand had vastgezeten. Na de ijier op de gebruikelijke wijze
in twee helften te hebben verdeeld, zag men, dat het nier-
bekken zeer vergroot was en eigenaardige zijdelingsehe uit-
hollingen vertoonde. De nier-substantie was aanzienlijk ge-
atropbieerd en vettig gedegenereerd. Dit laatste vooral op
die plaatsen, welke zich aan de oppervlakte als verheven-
heden voordeden. Onder het bekken was het oorspronkelijke
weefsel totaal door den tumor verdrongen.

Men kon de ureter niet meer vinden. De arteria en vena
renalis
liepen dwars door het gezwel heen. De vena was
gedeeltelijk dicht gedrukt, de arterie normaal.

De tumor, die de nier met de vena cava verbond en er
een eind weegs in voortwoekerde, bleek bij mikroskopisch
onderzoek een carcinoom te zijn. De weeke massa, die
zich aan het gezwel aansloot, was slechts een stolsel, dat,
zooals reeds gezegd is, zich tot vóór het diaphragma uitstrekte.

Trachten wij nu de bovenbeschreven bevindingen met
elkander in verband te brengen, dan kunnen wij ons het
verloop van het ziekteproces aldus voorstellen.

Onder het nierbekken in den hilus bevond zich een car-
cinoom , dat hoofdzakelijk in twee richtingen voortwoekerde,
n.1. in die van de nier en in die van de v. cava.

In de eerstbedoelde richting werd de nierkapsel door-
boord , het nierweefsel verdrongen, de ureter dicht gedrukt.
De urine, welke thans niet afgevoerd kon worden, hoopte
zich in het bekken op en deed hydronephrose ontstaan.

In de laatstbedoelde richting ontmoette de tumor de
v. cava, drong door haren wand en promineerde in het lumen.
De intima werd door dit proces aangetast, waardoor op de
aangedane plek een stolsel ontstond. Nu eenmaal de bloed-
stroom belemmerd was, kon het stolsel al meer en meer
m afmetingen toenemen, zoowel in de breedte als in de
lengte. Door de eerst bedoelde toeneming ontstond eene
enorme verwijding der v. cava, door de laatst bedoelde drong
het stolsel zelfs in de v. hepaticae. Steeds bleek echter

-ocr page 166-

nog eene nauwe gang te jsijn overgelaten voor den afvoer
van veneus bloed.

Men zal gemakkelijk inzien, dat door dit alles de stu-
wing aanzienlijk was, vandaar ook stuwing in bet achter-
stel en verlamming, vandaar ook de aanwezigheid van ascites
en stuwingslever.

II. PSEUDO-LEUKAEMIE BIJ EENE KAT,

door

j. 14. f. uk: doei.

In den vorigen jaargang van dit tijdschrift (p. 185) werd
door Dr.
Hamburger een geval van pseudo-leukaemie bij
een paard beschreven, waarvan de organen hem door den
Heer
van der Sluys waren toegezonden. Het was de lienale
lymphatische
vorm.

Reeds in September 1889 was Dr. Hamburger in de ge-
legenheid pseudo-leukaemie te constateeren en wel bij een
paard, dat geruimen tijd in onze kliniek was verpleegd ge-
worden. Het zij mij vergund aan het sectie-verslag het vol-
gende te ontleenen:

,,Borstorganen.

„Hart: rechter ventrikel vergroot; in den linker bloed-
uitstortingen onder het endocardium; hartspier vettig ge-
degenereerd.

„Longen: emphysemateus en oedemateus; op de rechter
,,pleura pulmonalis
speldehop groote knobbeltjes, welke zoowel
,,aan een\' beginnende tuberkel als aan een leucoom doen
,,denken; op andere plaatsen is de pleura verdikt.

„Buikorganen.

„Milt: vergroot, uitwendig witgrijs van kleur. Op door-
knede ziet men
witte knobbels, die gescheiden zijn door een
„rood weefsel. Sommige knobbels zijn hard, andere zacht.
„Bij mikroskopisch onderzoek blijkt in de harde eene woeke-
ring van bindweefsel op den voorgrond te treden, bij

-ocr page 167-

„de zachte daarentegen eene woekering van witte bloed-
lichaampjes. 1)

„Lever: vergroot, geel van kleur, hard bij het aanvoelen.
„Aan de oppervlakte vindt men leucomen, terwijl in het
„periportale bindweefsel eene aanzienlijke ophooping van
„ronde cellen wordt gevonden, mede het gevolg van het
„leukaemische proces. Door genoemde celwoekering is de
s,lever vergroot.

„Nieren: uitwendig eveneens van witte tumoren voorzien;
„verder vettig gedegenereerd.

„Lymphklieren: over het algemeen gezwollen, \'t meest
„in den omtrek der milt. Enkele ervan waren hard, andere
,,zacht van consistentie. In de laatstbedoelde waren tevens
„bloedingen waar te nemen. Het mikroskopisch onderzoek
„gaf dezelfde beelden als bij de vroeger beschreven (1. c.)
„veranderingen van pseudo-leukaemie der lymphklieren.

Beenmerg dicteerde op tal van plaatsen ook leukaemi-
„sche veranderingen.

Bloed vertoonde geene vermeerdering van witte bloed-
lichaampjes.

,,Deze vorm van pseudo-leukaemie is de lienale-lymphatische
„niyelogene".

Het lijdt thans geen twijfel meer of de verschillende
vormen van pseudo-leukaemie, die bij den
mensch worden
aangetroffen, komen ook bij het
paard voor.

Dat ook de kat door bewuste ziekte kan worden aangetast,
was tot dusverre niet bekend. In onze poly-kliniek werd een
dergelijk dier behandeld. Door den heer
Weitzel werden in
den buik tumoren geconstateerd. Op verzoek van den eigenaar
werd het dier afgemaakt. De sectie leerde het volgende:
Onderzoek der Buikorganen.

Bij opening cler buikholte bleek geen peritonitis te bestaan.

De maag was samengevallen en ledig. Zeven en een halve

1  In het eerst beschreven geval van pseudo-leukaemie (zie jaargang 1889.
P- 185.) werden alleen leucomen aan de oppervlakte van de lever gevonden.

-ocr page 168-

c.M. van den pylorus bevond zich eene spoelvormige ver-
dikking van den dunnen darm, ter lengte van drie c.M.

Een halve d.M. verder vond men eene maagvormige ver-
wijding (\'1 d.M. lang en 1/2 d.M. breed). De wand was
hier wel viermaal zoo dik als de normale darmwand. Aan
de bniten oppervlakte zag men strengvormige verhoogingen
verloopen met diepe groeven daartusschen. Het lumen was
zeer vergroot en bevatte eene naar ichor riekende massa.
Na den lossen inhoud weggespoeld te hebben zag men de
ontstoken mucosa. Op verscheidene plaatsen vond men een
substantie verlies, dat tot diep in de muscularis doordrong.

Na deze verwijding volgden er verscheidene kleine aan-
zwellingen, welke de zelfde gedaante hadden als de eerste,
en ontstaan waren door verdikking van den darmwand.

Deze verdikkingen bestonden bij nader onderzoek uit
ophoopingen van leucoeythen, gelegen in een gewoekerd re-
ticulum. Hier had men dus met leucomen te doen.

In het mesenterium bevonden zich tal van kleine tumoren,
doch slechts een ter grootte van een kindervuist. Zij bleken
bij mikroskopisch onderzoek te bestaan uit gehypertrophieerde
lymphklieren. Vooral de follikels waren in omvang toege-
nomen.

De nieren waren verzakt en lagen tusschen de inge-
wanden. Aan de oppervlakte zag men, wanneer de kapsel
ervan verwijderd was, melkwitte vlekken, welke een weinig
in het onderliggende weefsel doordrongen. De grootste, op
de linkernier, had eene doorsnede van l\'/2 c.M. en was
met het centrale gedeelte van de kapsel vergroeid. Bij
mikroskopisch onderzoek bleken deze plekken te bestaan
uit ophoopingen van leucoeythen, gelegen in een reticulair
bindweefsel. Men had dus hier weder met leucomen te doen.
Verder waren de nieren nog vergroot en vervet.

De blaas was ledig en samengevallen.

De milt had geene veranderingen ondergaan.

De lever was aan hare oppervlakte voorzien van verschei-
dene witte vlekjes, welke onder den mikroskoop denzelfden

-ocr page 169-

bouw vertoonden als de leucomen der nier. De levercellen
waren vettig gedegenereerd.

Van de Borstorganen waren slechts de hartspier en de
onderste mediastinaalklieren veranderd. De eerste was vettig
gedegenereerd, de klieren vertoonden leukaemische zwelling.

De beschreven veranderingen in darmwand, nier, lever
en lymphklieren gaven ons, in verband met het feit, dat
in het bloed de betrekkelijke hoeveelheid van witte bloed-
lichaampjes niet vermeerderd was, het recht, te besluiten:

dat we hier te doen hadden, met een geval van pseudo-leu-
kaemie, welke ziekte tot hiertoe, voor zoover ons bekend is,
niet werd beschreven.

OPRISPEN VAN GASSEN UIT MAAG- EN DARM-
KANAAL BIJ EEN PAARD,

door

H. W O L T Ë R

Den 3dei1 Nov. 1.1. werd ik geroepen bij een groote, zwarte
ojarigen ruin, die volgens den eigenaar alle voedsel weigerde
(het was een gulzig dier), zeer vele gassen per anum ont-
lastte en telkens een eigenaardig geluid liet hooren uit de
borst, waarnaar het dier zelf scheen te luisteren, \'s Avonds
om half zes was dit door den eigenaar waargenomen.

Hij meende, dat het dier iets in den slokdarm had zitten,
b. v. een wortel of knol, die in \'t voeder geweest kon zijn.
Om vijf\' uur had hij het, uit gebrek aan haver, het gewone
voer, 2} liter rogge met wat haksel, gegeven, terwijl het
dier den geheelen dag op land had geloopen, waarin aardappels
waren gegroeid en waarop nog enkele waren blijven liggen,
welke door hem met graagte werden gezocht en gegeten.

Te 8i uur was ik bij het dier, en op eenigen afstand in

-ocr page 170-

den stal hoorde ik alreeds het bovenvermelde geluid 2 a
3 keeren per minuut. Het was precies als bij een rund, dat
gassen oprispt; het geluid was echter scherper en mocht
(dit was opvallend) misschien een halve seconde langer duren.

Ik luisterde respectievelijk aan de voorborst, aan de
tracheaal- en aan de keelstreek. Duidelijk kon ik gassen
hooren gaan van uit de borst naar de keel, wat natuurlijk
niet anders kon dan door den slokdarm; eveneens kon men
ze hierdoor duidelijk zien gaan aan de uitzetting in de
richting van de borst tot de pharynx. Bovendien kwam
er telkens direct na het oprispen min of meer een iets
riekende lucht uit den neus ; voedsel was daarin echter ab-
soluut niet te vinden.

Daarna luisterde ik aan den buikwand: de borborygmi
waren verhoogd (zeer waarschijnlijk het gevolg van de
vele aardappelen, die men veronderstelde dat het dier ge-
nuttigd had) ; het meest interessant was echter voor mij,
dat ik gassen hoorde borrelen door het darmkanaal en dat
deze dikwijls telkens, eventjes later, door maag en slokdarm
naar buiten ontlast werden.

Zeer dikwijls ook werden gassen per anum ontlast. Overi-
gens was het dier opgezet, vertoonde lichte koliekverschijn-
selen, was onrustig, enz. Mestontlasting was er in de
laatste uren niet geweest. De frequentie van den pols was
44, die der ademhaling 14 per minuut; de lichaamstempe-
ratuur 39,1 0.

Zooals ik reeds vertelde, meende de eigenaar, dat er een
knol of iets dergelijks in den slokdarm zat, waarom eene
voor de hand staande halve flesch olie werd ingegeven, wat
geene verandering in den bestaanden toestand had gebracht.
Het dier werd voorts flink gemasseerd in de flankstreek en
daarna warm gehouden door een paar dekens.

Na de massage, die om ruim negen uur gebeurd mag zijn,
werd patiënt iets rustiger, ook verminderde het oprispen
van gassen, ofschoon niet veel; alle voedsel bleef geweigerd.

Later werd nog een aloëpil — 25 gram — gegeven.

-ocr page 171-

Den volgenden morgen bezocht ik de patiënt weer en
vond het dier geheel gezond : eetlust, mestontlasting, enz.
alles normaal; het oprispen der gassen en daarmede het
eigenaardige geluid was \'s nachts langzamerhand weggebleven.

Ik vraag: hoe kunnen de gassen zich door den slokdarm
een uitweg gebaand hebben? Zijn er meer dergelijke ge-
vallen bekend ? Zou het niet van het grootste belang voor
het leven van het dier geweest zijn, dat zich aldus die
gassen verwijderden ?

Gasselternijeveen, Nov. 1889.

KROPOPERATIE BIJ DUIVEN,

door

K. BITCHLI.

In Aflevering 2 en 3, Deel XVI van \'dit Tijdschrift, be-
schrijft de heer de Does een geval van kropoperatie bij dui-
ven met gunstigen afloop. Tevens maakt hij de opmerking,
dat, voor zoover hem bekend is, zij steeds wordt genoemd als
eene operatie, die in den regel doodelijk is voor de patiënt.

Naar aanleiding hiervan zij het mij vergund een dergelijk
geval mede te deelen.

Bedoelde duif werd den \'23st6n November 1889 ter poly-
kliniek van \'s Rijksveeartsenijsehool aangevoerd. Hoe de
wond was ontstaan wist men niet; ze was den vorigen dag
voor \'t eerst gezien. Blijkbaar had ze evenwel langer be-
staan ; de wondranden waren met korsten bedekt en ten deele
üeerotisch, de veeren in den omtrek plakten aan elkaar door
een vuile foetide stof, die uit de opening vloeide, waardoor
men in het lumen van den krop zag.

De veeren rondom de wond werden deels afgeknipt, deels
Uitgetrokken, het afgestorven weefsel werd verwijderd en
de plaats weder met eene carbolsolutie gereinigd. Er bleef

-ocr page 172-

na eene opening van ongeveer 3 cM. lengte over, die met
spelden en zijde werd gesloten. De patiënte mocht nu alleen
week voedsel gebruiken.

Vier dagen later werd de duif weer aan de kliniek gebracht,
de helft der spelden waren uitgepikt. Toch zag de wond er goed
uit, de opening was niet grooter meer dan ruim 1 cM., het
diertje at goed en scheen volkomen gezond. Een nieuwe
hechting werd aangebracht en met het dieet voortgegaan.

Na zes dagen werd patiënte nog eens vertoond en nu had
de opening zich geheel gesloten , terwijl in den omtrek reeds
nieuwe veeren te voorschijn kwamen. In tien dagen was
dus herstel verkregen. In den eersten tijd was het vliegen
nog iets bemoeielijkt, waarschijnlijk doordien de borstspieren
iets hadden geleden.

Utrecht, 29 Maart 1890.

MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK 1).

Een drachtige koe was sedert 4 a 5 dagen ongesteld:
weinig of geen eetlust, steunen, opgezette buik, nagenoeg
geene mestontlasting, niettegenstaande reeds aangewende
laxeermiddelen. Bij het onderzoek bleek behalve de ge-
noemde verschijnselen: een zeer gevulde pensmaag, rectum
zoo goed als ledig, pols klein, versneld en onregelmatig,
anustemperatuur weinig verhoogd. Eene eserine injectie (0.1)
gaf sterke peristaltiek doch geen mestontlasting. In \'t ver-
moeden dat hier eene darminschuiving zoude bestaan, werd
onder de strengste voorzorgen (sublimaat 1 : 2000) in den
rechter bovenflank in de richting van den m. obliq. intern.,
de peritoniaalzak geopend, de inhoud met de hand onder-
zocht en spoedig een scherp voorwerp in een verdikt ge-

1  De Redactie zal gaarne korte mededeelingen van ziektegevallen in deze
rubriek opnemen. (
Red.).

-ocr page 173-

deelte van het duodenum ontdekt. Na eenige moeite werd
de darm naar buiten gebracht en bleek dat er eene vol-
komen occlusie bestond, door een puntig, vingerdik en laug
getakt stuk hout veroorzaakt, 5t welk den darmwand reeds
doorboord had. Over eene lengte van 6 a 7 cM, vooral
aan eene zijde, was de darmwand zeer ontstoken en grange-
üeus. Door \'t ziekste gedeelte van den darm werd een
6 cM lange snede gemaakt, \'t stuk hout en een vaste prop
mest verwijderd, van de wondranden de afgestorven ge-
deelten weggeknipt, met sublimaat zorgvuldig gereinigd en (na
eenige oogenblikken massage) met sublimaat catgut (Lem-
bertsche naad) gehecht. Nadat de darm weder op zijn plaats
Was gebracht werd alleen de huid met carbolzijde gehecht.
Trots alle voorzorgen was een weinig lucht in de buik-
holte gedrongen. Bloeding was van geen beteekenis. Ge-
durende de eerste 24 uren bleven bovengenoemde verschijn-
selen aanhouden, uitgezonderd het steunen, en werd vloeibaar
voedsel gebruikt. Hierna kwam langzamerhand mestontlasting
die tot formeele diarrhée overging; de ziekteverschijnselen
weken meer en meer, zoodat den 8sten dag na de operatie
volkomen genezing was ingetreden.

v. D.

Een 4jarige merrie, voor de eerste maal drachtig, in de
9de maand, kwam onder hevige koliekverschijnselen in be-
handeling. Eenige weken geleden had zich een lichten aan-
val voorgedaan. Na eene eserine injectie (0,1) kwam er
volledige mestontlasting. De koliekverschijnselen hielden aan.
De pols werd, van vrij kalm, langzamerhand zeer klein en snel,
De buik
van onderen onnatuurlijk uitgezet. De ademhaling
tamelijk versneld. Vooral onder \'t liggen werd een eigen-
aardig steunen waargenomen. Urine werd bij groote tus-
schenpoozen in zeer kleine hoeveelheden onder sterk persen
ontlast. Dit persen geleek somwijlen bepaald op weeën.
Bij \'t vaginaal onderzoek bleek de blaas ledig en \'t ostium
üiet te voelen. Daarentegen, een kronkelenden plooi van het

-ocr page 174-

slijmvlies naar links volgend, was \'t zeer duidelijk dat er
een volkomen omdraaiing van den uterus van rechts naar
links bestond. Nu werden gedurende een paar uren nog om-
wentelingen met \'t paard beproefd, zooals bij koeien in den
regel met goed gevolg geschiedt, maar hier zonder gevolg.
Langzamerhand trad een verdacht rustige toestand in, die
ook den tweeden dag bleef aanhouden, waarna de dood
volgde. Bi] de lijkopening bleek dat de uterus door eene
volkomen omdraaiing van rechts naar links totaal afgesnoerd
was en \'t veulen buiten den gescheurden uterus in de
buikholte lag. v. D.

In de geiten- en ook in de koeienpraktijk komen zwakte-
toestanden van den uterus nog al eens voor, zoodat de tijd
van baren voorbij gaat en het ostium gesloten blijft. Met
tamelijk gevolg gebruikte ik steeds pulv. secalis ab ol. ping.
depur. per os. Toch geloof ik, dat vooral bij geiten de
voorkeur moet gegeven worden aan de Ergotin Bombelon
(subcutaan 1 gram). v. D.

Op een stal van een melkboer stierven plotseling binnen
een paar uren zes stuks (van de acht) jong vee, van 6 tot
14 maanden oud en werden tegelijkertijd vier melkkoeien
(van de twaalf) zeer ernstig ziek, onder verschijnselen van
convulsiën, groote lichaamszwakte, naar voren dringen,
neervallen, weinig tympanitis, ongevoeligheid van huid en
oogen, zeer versnelden pols en soms bonzende hartslag. (Bij
eene koe, de ergst aangetaste, telde ik 180 hartslagen per
minuut). Ademhaling niet versneld. Temperatuur niet ver-
hoogd. Bij aderlating geleek \'t bloed sprekend op eene
zeer dunne bruinroode waterverf. Bij drie andere koeien
traden zeer lichte vergiftigings-verschijnselen op die met on-
rust en versnelden pols na een paar uren afnamen. Ook de
vier erge zieken waren denzelfden dag nog geheel hersteld.
In de melkafscheiding was zeer weinig stoornis ingetreden.

-ocr page 175-

De lijkopening bij \'t jonge vee bewees dat er eene groote
boeveelheid helder en rood gekleurd vocht onder de dura
en in de hersenholten aanwezig was, waarbij de hersenen
zeer verweekt waren. Het endocardium was hier en daar
gevlekt, borst en buikingewanden waren overigens normaal.

Het onderzoek van het voedsel bracht aan \'t licht dat
bijna uitsluitend groote hoeveelheden mangel wortelen en
roggestroo-haksel gevoerd werd. Drie a vier dagen geleden
was een nieuwe partij stroo aangevoerd. Dit stroo nu was
totaal bedekt met een geheele familie schimmelplanten en
\'tis mijn vaste overtuiging dat de ramp hieraan is toe te
schrijven (vorming van Ptomaïnen), in verband met het
verzwakte weerstandsvermogen door de genoemde slechte
manier van voeden. v. D.

Eenige jaren geleden deed ik onder Zevenaar eene buik-
operatie bij een os, die door een empirist gedurende een
week met purgantia was behanSeld. Het was gemakkelijk
hier een occlusie te constateeren. Aan den rechter flank
geopend, kwam er een geinvagineerd darmgedeelte voor den
dag, zoo groot als een kinderhoofd, dat met veel moeite
uit elkaar werd gehaald en waarin een 50 cM. lang afge-
storven stuk darm aanwezig was. Na circulaire resectie en
hechting had de os des avonds diarrhée en lag den volgenden
morgen rustig te herkauwen. De eigenaar had echter het
dier buiten mijn weten aan een slager verkocht, zoodat ik
het bij mijn terugkomst reeds aan den haak vond hangen.

v. D.

Een grooten hond had een ijzeren bal ter zwaarte van
een paar ons ingeslikt. Onder narcose werd de maag geopend
en na verwijdering van het voorwerp op de gewone wijze
Kiet catgut gehecht, waarop binnen 4 dagen genezing volgde.

v. D.

-ocr page 176-

PAARDENARTSEN IN HET FRANSCHE
LEGER.

J. Jacoulet: Recueil législatif et administratif à l\'usage
des vétérinaires de l\'armée, suivi du guide de l\'aide-
vétérinaire, nouvellement promu. (Paris 1889.)

Onder den titel: «Die Veterinärärtzlichen Verhältnisse der
französischen Armee» geeft
K. W. Schlampp in het «Deutsche
Zeitschrift für Thiermedicin u. vergl. Pathologie" (Band 15, Heft

4 u. 5) een uittreksel van bovengenoemd werk, waaraan hier het
volgende wordt ontleend:

Het Fransche leger heeft (1889) 419 paardenartsen, n.1. :

5 metden rang van Vétérinaire principal de Ire classe=Luitt. kolonel.

» » » lime s —Majoor.

143 » » » » » en premier =Kapitein.

15 is »s » ».» deuxième =ie Luitt.

1x5» » s » Aide-Vétérinaire —2e Luitt.

De paardenartsen worden genomen uit de burger veeartsen,
die echter, voordat zij in het leger worden aangesteld, eerst eene
verdere militaire vétérinaire opleiding ontvangen. Wij hebben,
zooals wij weten, in ons leger niets van dat alles 1)

In Frankrijk komt de veearts, die in het leger zal overgaan,
vooraf gedurende 6 maanden in een regiment als «aide-vétérinaire-
stagiaire» (met den rang van onder-adjudant); vervolgens komt
hij een jaar op de cavalerieschool om daarna examen te doen.
De examen-commissie bestaat uit: den Inspecteur der cavalerie-
school, 3 vétérinaires principaux en i vétér. en second (als se-
cretaris).

De cursus aan de cavalerieschool omvat:
i°. Veeartsenijkundige reglementen en dienstvoorschriften (ge-
schiedenis der veeartsenijkunde iü het leger, voorschrif-
ten, enz., opmaken van rapporten).
2°. Extérieur van het paard.

1  Een verzoek, door een onzer jonge paardenartsen gedaan, omeenigen
tijd aan de rijschool gedetacheerd te mogen worden, werd niet toegestaan.

-ocr page 177-

3°. Hygiène (stallen, voedingsleer, zadel en tuigdeelen, invloed
van den dienst op het paard, behandelingswijze der leger-
paarden in het garnizoen, op marsch, te velde en bij ver-
voer per spoor of schip).

4°. De pathologie, vooral met het oog op de legerpaarden
(ziekten der remontepaarden, in de depóts en in het regi-
ment; beleedigingen door harnachement en wapens; heer-
schende ziekten; de epizootiën der legerpaarden met
betrekking tot verschillende infectiestoffen; klinische ver-
schijnselen en de gezondheidsmaatregelen daartegen te
nemen; alle ziekten der legerpaarden, die de gevolgen zijn
van troependienst).

5°. Het hoefbeslag (theoretisch onderricht over de verschillende
ijzers; zomer- en winterbeslag; beslag van zieke hoeven).

6°. Klinisch onderricht; dagelijksch bezoek aan den ziekenstal
bespreking der ziektegevallen, onderzoek der paarden en
het doen van verslag daaromtrent; operatiën en recepteer-
kunst).

7°. Vleeschkeuren. (Onderzoek van levende dieren, oefening
in het slachthuis; onderscheiding van het vleesch van ver-
schillende slachtdieren; het klassificeeren van het vleesch
en keuring met het oog op het gebruik).

Bovendien moet ieder aide-vétérinaire-stagiaire maandelijks
schriftelijk een onderwerp behandelen over een onderwerp der
veeartsenijkunde.

De bevordering der paardenartsen geschiedt gedeeltelijk bij
keuze, gedeeltelijk volgens anciënniteit.

Eene bijzondere wijze om de paardenartsen op te wekken tot
verdere wetenschappelijke vorming is het «Concours annuel»;
van wege het ministerie wordt jaarlijks eene prijsvraag uitgeschre-
ven, waartoe het onderwerp meestal wordt opgegeven maar soms
ook wordt vrijgelaten. De ie prijs is eene gouden medaille ter
waarde van
500 frs,, de tweede eene zilveren, enz.

De vétérinaires principaux hebben zitting in verschillende com-
nussiën (één is er aan de cavalerieschool) en behooren tot de staven
der legerkorpsen; zij zenden den Min. v. Oorl. bericht omtrent
den gezondheidstoestand der troepenpaarden en omtrent de paar-
denartsen der regimenten. De vétérinaire en premier is de chef
van den vétérinairen dienst bij het regiment en wordt daarbij
ondersteund door de paardenartsen, lager in rang.

-ocr page 178-

Tot de cornmissiën, waarvan hierboven sprake was, behoort
ook de «commission d\'hygiène hippique". Deze bestaat uit i
divisiegeneraal, i brigade genl., i kolk der cavalerie, i mil.
apotheker, 4 vétérin. princ. de ire cl., de inspecteur der
veeart-
senijscholen, de directeur der Veeartsenijschool te Alfort, 1 prof.
dierzelfde school en x vëtér. princ. de Ilme cl. (als secretaris).

C.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR.

(Met vier bijlagen.)

Ingevolge de opdracht der 29ste Algemeene Vergadering heeft
het Hoofdbestuur de noodige stappen gedaan tot het
verkrijgen
van rechtspersoonlijkheid. Na overleg met een rechtsgeleerde
en na machtiging der overige leden, zijn door Voorzitter en Se-
cretaris uit het reglement
eenige artikelen getrokken omschrijvende
doel, middelen, etc. van de Maatschappij, en zijn deze artikelen
als
Statuten door het geheele Hoofdbestuur geteekend en, be-
geleid van een verzoekschrift, aan Zijne Majesteit den Koning
ter goedkeuring toegezonden. Bij Kon. Besluit van 4 April is
deze rechtspersoonlijkheid verleend (voor Statuten zie bijlage
A.)

In de Hoofdbestuurs-vergadering van Dec, is, eveneens om aan
de opdracht der
29ste Alg. Vergadering te voldoen, overgegaan
tot
het benoemen eener Commissie tot onderzoek naar de wer-
king en toepassing der bepalingen tegen varkensziekte. Het
Hoofdbestuur was van meening dat geen zijner leden in die
commissie zitting moest nemen en koos,
zoo onpartijdig mogelijk,
een vijftal leden, die in de eerste plaats zouden uitgenoodigd
worden, benevens een viertal andere om, bij eventueel bedanken
der eerste, te verzoeken lid der commissie te willen zijn. Aan-
gezien zich van het geheele negental slechts vier bereid
verklaarden
deel der commissie te willen uitmaken, was het Hoofdbestuur
genoodzaakt een zijner leden als 5e lid te doen optreden. De
heer J. M,
Billroth verklaarde zich daartoe bereid. De com-
missie, welke, geinstalleerd door den Voorzitter der Maatschappij >

-ocr page 179-

zich op 31 Maart jl. constitueerde, bestaat nu uit de H.H.
J- H.
van Oijen (Voorzitter) Haarlem; H. A. Kroes (Secretaris)
Dieverbrug; H.
J. C. van Lent, Wamel; H. C. Reimers, Wa-
geningen en
J. M. Billroth, Hoorn. De commissie is, blijkens ach-
terstaande circulaires, bijlagen C en D, reeds aan het werk getogen.

Toen Z. Exc. de Minister van Koloniën bij besluit van 15
Januari jl., in verband met de uitbreiding van het aantal
gouvernements-veeartsen in Ned. Indië, den heer W.
Eefting be-
schikbaar gesteld had om benoemd te worden tot ambtenaar bij
den veeartsenijdienst in Ned. Indië, en het, o. a. ook uit een ge-
motiveerd schrijven van een lid der Maatschappij aan het Hoofd-
bestuur, bleek dat men algemeen die benoeming afkeurde, meende
het Hoofdbestuur goed te handelen door zich uit naam der Maat-
schappij te richten tot Z. Exc. den Minister van Koloniën met
een eerbiedig adres. Dit adres, als bijlage B. hierna afgedrukt,
is op 7 Maart 1890 verzonden.

Bijlage A.

STATUTEN

der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

Art. i.

Het doel der Maatschappij is het bevorderen der Veeartsenijkunde.

Art. 2.

De Maatschappij zal dit doel trachten te bereiken door:
onderlinge samenkomsten der veeartsen;

b. het behandelen van veeartsenijkundige en van op veeartsenij-
kunde betrekking hebbende onderwerpen;

c. het zich in verbinding stellen met binnen- en buitenland-
sche genootschappen van veeartsenijkunde, geneeskunde, vee-
teelt, landhuishoudkunde en nijverheid;

d. het uitgeven van een Tijdschrift, tevens orgaan der Maat-
schappij ;

e\' alle andere geoorloofde middelen, die haar ten dienste
zullen staan.

-ocr page 180-

Art. 3.

De Maatschappij is samengesteld uit bijzondere afdeelingen
en eene algemeene afdeeling.

Art. 4,

De zetel der Maatschappij is gevestigd te Utrecht.

Art. 5.

Tot leden zijn benoembaar allen, die belang stellen in de be-
vordering der Veeartsenijkunde.

Art. 6.

De Maatschappij wordt bestuurd en vertegenwoordigd door
een Hoofdbestuur, bestaande uit vijf leden.

Het Hoofdbestuur zal bevoegd zijn, overeenkomstig art. 1692
van het Burgerlijk Wetboek, in naam der Maatschappij te han-
delen, haar aan derden en derden aan haar te verbinden, mits-
gaders, zoo eischende, als verwerende in rechten op te treden.

De verdeeling der werkzaamheden van het Bestuur en het
geheele inwendige beheer worden door huishoudelijke reglemen-
ten bepaald. Bij vacature in het Hoofdbestuur wordt in eene
algemeene vergadering der leden in de vervulling voorzien.

Art. 7.

De gelden, vereischt tot het bereiken van het doel der Maat-
schappij, worden gevonden uit jaarlijksche contributiën der leden,
giften, legaten, renten en andere inkomsten.

Art. 8.

Minstens eens in het jaar worden de leden ter algemeene ver-
gadering opgeroepen. In die vergadering wordt verslag uitgebracht
omtrent den staat der Maatschappij over het afgeloopen jaar.

Dit verslag wordt opgenomen in het Tijdschrift der Maatschappij.

Art. 9.

Het Hoofdbestuur is bevoegd, 0111 zeer gewichtige en drin-
gende redenen, buitengewone algemeene vergaderingen te beleg-
gen en bepaalt daarvoor zelf de tijd en de plaats.

Art. 10.

In geval van ontbinding wordt aangaande het besteden der
overgebleven gelden en bezittingen het oordeel der leden ge-
vraagd, alles behoudens de bepaling van art.
1702 Burgerlijk
Wetboek.

Art. ii.

Tot wijziging der Statuten kan slechts overgegaan worden wan-
neer 2/3 der stemhebbende leden op eene gewone
algemeene

-ocr page 181-

vergadering het voorstel daartoe doen. Alsdan worden, staande
die vergadering, bij meerderheid van stemmen 2 leden benoemd,
die met den Voorzitter der Maatschappij de commissie zullen
uitmaken tot herziening.

Deze commissie brengt tijdig vóór de volgende algemeene
vergadering haar oordeel over de verlangde wijziging uit, met
hare daartoe betrekkelijke voorstellen.

Wijzigingen der Statuten kunnen, behoudens nadere Konink-
lijke goedkeuring ingevolge art. 8 der wet van 22 April 1855
(Staatsblad No. 32) slechts bij meerderheid van 2/3 der stem-
hebbende leden geschieden.

Art. 12.

De rechtspersoonlijkheid der Maatschappij loopt over het tijd-
vak van 29 jaren en xx maanden, te beginnen met den dag van
het Koninklijk besluit, houdende goedkeuring dezer Statuten.

(w. g.) D. F. VAN ESVELD , Voorzitter.

M. G. DE BRUIN, Ondervoorzitter.

Dr. L. J. VAN DER HARST, Secretaris.

B. J. AALBERS.

J. M. BILLROTH.

Bijlage U.

Aan

7Ajne Excellentie den Minister van Koloniën.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde, in dezen optredende voor de Maatschappij v. n.
geeft aan Uwe Excellentie eerbiediglijk de vraag in overweging
of het niet wenschelijk zou zijn, bij eventueele benoeming van
Gouvernements-veeartsen voor Ned.-Indië, uitsluitend de keus te
doen uit hen, die een volledig examen als veearts hebben afgelegd.

Uwer Excellentie\'s onmiddellijke voorganger heeft, om tot
«ambtenaar bij den veeartsenijdienst in Ned.-Indië» benoemd te
worden, beschikbaar gesteld den Heer W.
Eefting te Oldenbroek.
Genoemde Heer
Eefting heeft wel is waar het examen, bedoeld
bij art.
16 der wet van 8 Juli 1874, (Staatsbl. No. 98), gewijzigd

-ocr page 182-

bij die van 4 April 1875 (Staatsbl. No. 37), afgelegd en daardoor
een bewijs van toelating ter uitoefening der veeartsenij kunst ver-
kregen, maar blijkens missives van Z. Exc. den Min. v. Binn.
Zaken aan den Commissaris des Konings in Overijssel, dd. 8
Sept. 1874, No. 52, afd. IX, aan Gedeputeerde Staten van Utrecht,
dd. 17 Juli 1876, No. 47 afd. IX en van 21 Mei 1884, No. 1018,
afd. IX, was de opvatting van Zijne Exc. deze, dat zij, die het
bovengenoemd bewijs van toelating (art. 16 der wet van 8 Juli
1874) verkregen hebben, niet als «geëxamineerde veeartsen» be-
schouwd moeten worden, zoodat zij niet mogen optreden «in
spoedeischende gevallen» in de plaats van districtsveeartsen of
dier plaatsvervangers.

Daardoor zijn dus ook genoemde personen, en naar onze
meening terecht, uitgesloten van elke benoeming tot ambtenaar
bij het veeartsenijkundig staatstoezicht in Nederland.

Het door hen afgelegde examen geeft toch niet voldoende
waarborgen, dat zij in staat zullen zijn de veeartsenijkundige po-
litie te kunnen uitoefenen, te minder wanneer zij, zooals met
den Heer
Eefting het geval is geweest, behooren onder die
categorie van geslaagden, die eerst na een tweede examen zijn
toegelaten en waarvan de commissie, belast met het afnemen dei-
examens verklaren moest, dat zij slechts het bewijs van middel-
matige kennis leverden, terwijl toch de eischen reeds zoo laag
gesteld waren (2e versla
g, Staatscourant van 9 Januari 1877).

Nu meent het Hoofdbestuur dat nog minder dan voor veeart-
senijkundige ambtenaren hier te lande, genoemde personen voor
Gouvernements-veearts in Ned.-Indië behooren benoemd te worden.

Zonder in détails te willen treden wijst het Hoofdbestuur op
de groote nadeelen die uit een verkeerde diagnose kunnen voort-
vloeien, het onderwijs dat blijkens de instructie voor de Gouver-
nements-veeartsen door hen aan a. s, Inlandsche veeartsen moet
gegeven worden, enz.

Tevens vooral wenscht het Hoofdbestuur te wijzen op het on-
billijke van dergelijke benoemingen ten opzichte van de jongere
veeartsen, die, na grondige voorbereiding en een verblijf van
minstens 4 jaren aan \'s Rijks veeartsenijschool, dikwijls met moeite
hier te lande een standplaats kunnen vinden, die hun een voldoend
burgerlijk bestaan oplevert, en van welke vele zeker gaarne zich
als Gouvernements-veearts zouden benoemd zien.

Het Hoofdbestuur vertrouwt dat Uwe Excellentie het zal

-ocr page 183-

billijken, dat het zich tot haar wendt met het eerbiedig verzoek
dat bij eventueele beschikbaarstelling van «ambtenaren voor den
veeartsenijdienst in Ned.-Indië» de keuze uitsluitend gedaan worde
uit die gediplomeerde veeartsen, welke hun diploma hebben ver-
kregen na een
volledig afgelegd examen.

Namens het Hoofdbestuur der Maatsch. ter bevordering
der Veeartsenijkunde

(w. g.) D. F. VAN ESVELD, Voorzitter.

(w. g.) Dr. L. J. VAN DER HARST, Secretaris.

Utrecht, 7 Maart 1890.

Bijlage C.

Geachte Collega!

In de 29ste Algemeene Vergadering der Maatschappij ter be-
vordering der Veeartsenijkunde in Nederland, werden door den
Heer H. C.
Reimers te Wageningen de bepalingen omtrent var-
kensziekte besproken.

Naar aanleiding daarvan ontstond er eene langdurige discussie,
zonder dat de vergadering eene bepaalde uitspraak deed.

Wenschelijk werd geacht: „het onderzoek naar de werking der
bedoelde bepalingen aan eene commissie op te dragen, die de
meeningen van bevoegde beoordeelaars moest trachten te verza-
melen , ten einde daarna in een volgende Algemeene Vergadering
een uitvoerig rapport uit te brengen."

* Aldus besloten — werden de h.h. J. H. van Oijen, H. C.
Reimers, H. J. C. van Lent, J. M. Billroth
en H„ a. Kroes,
veeartsen, resp. te Haarlem, Wageningen, Wamel, Hoorn en
Dieverbrug, uitgenoodigd zich met dat onderzoek te willen be-
lasten.

In eene vergadering der aldus geconstitueerde commissie werd
°esloten zich per circulaire tot de veeartsen in Nederland te wen-
den, met beleefd doch dringend verzoek de volgende vraagpun-
ten met de meest mogelijke nauwgezetheid te beantwoorden:

Zijn er wettelijke bepalingen noodig ter bestrijding der
varkensziekte ?

-ocr page 184-

2°. Zoo ja — moeten er in het tegenwoordige Kon, besluit
veranderingen gemaakt worden ?

3°, Acht men algemeene onteigening, bij het heerschen der
ziekte, wenschelijk ?

4°. Wat is\' uw oordeel omtrent de inenting als voorbehoed-
middel en de wettelijke bepalingen daaromtrent?

5°. Worden de gevallen van varkensziekte in uwe omgeving
aangegeven ?

6°. Geschiedde zulks in 1889 even goed als in 1888?

Het zal ons zeer aangenaam zijn eenigszins spoedig uw ge-
waardeerd antwoord te mogen ontvangen aan het adres van den
secretaris der commissie.

Mocht de commissie slagen in hare pogingen en de noodige
gelden kunnen verzamelen, dan stelt zij zich tevens voor, door
het nemen van een entproef op groote schaal, meer licht te ver-
spreiden over de enting als voorbehoedmiddel.

Met het oog op het groote belang daaraan verbonden, meenen
wij ten sterkste bij u te moeten aandringen, ons uwen steun
niet te onthouden.

Hoogachtend,

De Commissie\'.

J. H. VAN OIJEN, voorzitter.
H. C. REIMERS.

H. J. C. VAN LENT.

J. M. BILLROTH.

H. A. KROES, secretaris-penningmeester.

Dieverbrug, April 1890.

Bijlage II»

M, H.l

Door het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland is eene commissie van vijf leden
benoemd, ten einde een onderzoek in te stellen naar de werking
der bepalingen omtrent varkensziekte.

Deze commissie zal trachten, door het rondzenden van cir-
culaires aan bevoegde beoordeelaars, de noodige gegevens te
verzamelen, ten einde te kunnen beslissen of er bepalingen noo-

-ocr page 185-

dig zijn — en zoo ja — of dan de thans vigeerende moeten ge-
wijzigd worden?

Ook over het nut der enting als voorbehoedmiddel is verschil
van meening en daar ook in de bepalingen de enting genoemd
wordt, meent de commissie niet buiten haar programma te tre-
den , door tevens een entproef te nemen op zoo groot mogelijke
schaal, ten einde daaruit een meer afdoende conclusie te kunnen
trekken.

De noodzakelijkheid en het nut der omschreven werkzaamhe-
den zal door uwe Maatschappij niet ontkend worden. Immers in
ons land, waar in de laatste jaren de
varkensteelt een zoo ver-
bazenden omvang heeft genomen, doch tevens de
varkensziekte
daarmee gelijken tred heeft gehouden, mag niet langer gedraald
worden naar een onderzoek der middelen, welke in staat zijn
langs wettelijken of wetenschappelijken weg, de ziekte te doen ver-
minderen — zoo mogelijk uit te roeien!

In verband met het ie gedeelte onzer taak, n.1. onderzoek naar
de resultaten der bepalingen, verzoeken wij U beleefd een ant-
woord te geven op de volgende vragen:

i°. Zijn er wettelijke bepalingen noodig ter bestrijding der
varkensziekte ?

2°. Zoo ja — moeten er in het tegenwoordige Kon. besluit
veranderingen gemaakt worden r

3°. Acht men algemeene onteigening, bij het heerschen der
ziekte, wenschelijk P

4°. Wat is uw oordeel omtrent de inenting als voorbehoed-
middel en de wettelijke bepalingen daaromtrent ?

5°. Worden de gevallen van varkensziekte in uwe omgeving
aangegeven t

6°. Geschiedde zulks in 1889 even goed als in 1888?

Om het 2e gedeelte onzer taak — een entproef op groote
schaal — te volvoeren, verwachten wij geldelijken steun van
belanghebbende en belangstellende maatschappijen en vereeni-
gingen.

In de ie plaats zijn het, o. i., de landbouwmaatschappijen in
Nederland, welke van de noodige belangstelling in dit onderzoek
blijk moeten geven, door subsidies voor dat doel af te staan.

Zeer aangenaam zou het ons daarom zijn, indien ook uwe
Maatschappij mocht kunnen besluiten, door toezending eener

-ocr page 186-

geldelijke bijdrage aan onzen secretaris-penningmeester, de uit-
voering der plannen te steunen.

Wenschelijk is het dat de voorgestelde entproef genomen kan
worden vóór het uitgebreid optreden der ziekte gedurende de
zomermaanden, ten einde vooral dan over haar nut te kunnen
oordeelen. Wij veroorloven ons daarom de vrijheid, bij U op
eene spoedige behandeling onzer vragen aan te dringen.

Hoogachtend,

De Commissie:

J. H. VAN OIJEN, voorzitter.

H. C. REIMERS.

H. J. C. VAN LENT.

J. M. BILLROTH.

H. A. KROES, secretaris-penningmeester.

Dieverbrug, April 1890.

Afd.: «GELDERLAND.»

Kort verslag der vergadering van 21 Jan. 1890.

De Heer van Dulm, beval na \'t citeeren van eenige gevallen van
hoefkanker, tegen dit lijden ten zeerste aan: het overdag plaatsen
in een leembad. Deze methode, het eerst aangegeven door
Ulrich,
had de prioriteit boven de andere, wegens haar snelle resultaten
en hare oeconomische geschiktheid.

Eserine injecties van 0.100 gram waren volgens hem bij stagnaties
van faeces en gassen, bij hunne gevaarloosheid, zoo vertrouwbaar
in hun werking, dat bij het uitblijven van het effect, hij andere
beletselen in den darm kan vermoeden, die óf operatief ingrijpen
óf afmaking noodig maken. Op grond hiervan is het hem moge-
lijk geweest een belemmering in clen doorgang te vermoeden bij
een dragende koe; een incisie in de rechter flank en het door-
zoeken der buikholte had tot gelukkig resultaat het vinden van
een verstopping, tengevolge van\'een takje, dat zich had vastgezet.
Doorsnijding van den darm, verwijdering van het obstrueerende
deel, wegnemen van het genecrotiseerde darmstuk, hechting der
darmwond met catgut mocht spr. het genoegen doen smaken
de koe te behouden; na 8 dagen was de genezing volkomen.

-ocr page 187-

Ook haalt spr. eenige gevallen aan van neurectomïe onder
cocaïne toediening en maakt mélding van de doorsnijding der
n. medianus met bevredigend gevolg.

De Heer Th. L. Aentz spreekt van huid-emphyzeem als ver-
schijnsel, opgetreden bij een verwonding van het borstgedeelte
van den oesophagus.

De Heer Eggink en anderen bevelen voor de behandeling van
vijgwratten carbolzuur, ook chroomzuur op 3 dln. water aan.

De Heer Schurink deelt een geval mede van een sterk gepro-
nonceerde huid-hyperaesthaesïe van het achterstel bij een kalf van
9 maanden met doodelijken afloop; ook toont hij een taenia, ge-
vonden in de uitwerpselen van een paard, dewelke hij echter ver-
moedde niet bij dit huisdier t\'huis te behooren, welk vermoeden
werd opgewekt, doordat de taenia behoorde tot de gewapende en
bovendien tegelijkertijd overblijfselen van een rat mede in de
faeces zich bevonden.

Het exemplaar is aan het path. laboratorium van de V. A. S.
ter verder onderzoek opgezonden.

D. SCHURINK.

Secretaris.

NECROLOGIE.

Den lyAen Januari overleed te Brussel de directeur der vee-
artsenijschool aldaar Dr.
Jean Mathias Wehenkel, geboren den
23sten October 1839 te Nagen in Luxemburg.

Hij werd dato 27 Februari 1890 in zijne betrekking opgevolgd
door Dr. A.
Degive , leeraar aan die school.

Den i4.den Februari overleed te Apeldoorn de Gouvernements-
veearts uit Ned. Indië
C. N. Schorel.

PERSONALIA.

De heer J. B. Snellen, oud-veearts, woont thans te Workum;
de Heer
G. J. Hengeveld, oud-leeraar, te Haarlem en de Heer
J\' P. F. A,
van Roosmalen, oud-veearts, te Nijmegen.

-ocr page 188-

Door den Minister van Koloniën zijn bij besluit van 15 Januari
1890 ter beschikking gesteld om te worden benoemd tot vee-
artsen bij den burgerlijken veeartsenijdienst in Ned. Indië de
veeartsen: A.
de Vletter van Ouderkerk a/d IJssel en P. P.
van der Poel van Vianen, alsmede de empirist W. Eefting van
Oldenbroek en bij besluit van
10 Februari 1890 de veeartsen:
J, K. F. de Does van Utrecht en D. Hubenet van Borger.

Door Gedeputeerde Staten van Noordbrabant zijn bij besluit
van
31 December 1889, met ingang van 1 Januari 1890 benoemd
tot provinciale veeartsen de Heeren: P.
A. van den Munckhof
te Boksmeer, Th. J. F. Kegelaer te Steenbergen, A. Bierman
te Helmond, P. F. Michels te Heusden, H. A. P. Brunt te
Capelle en met ingang van
1 Maart E. A. L. Quadekker te
Breda.

Verder hebben zich verplaatst: van Amsterdam (abattoir) naar
Barneveld W.
de Beijl, van Wisch naar Amsterdam (abattoir)
A. P.
Smits, van Zuidland naar Klaaswaal W. F. Altevogt,
van Harmeien naar Woerden V. J. J. van Hinsbergh, van
Geesteren naar Winterswijk
J. T. van Lohuizen, van Westwoud
naar Alkmaar
J. Rempt, van Beesd naar Zuidland ,M. C. v.
Buuren. Benoemd met ingang van 15 Mei tot keurmeester aan
het abattoir te Amsterdam P. D.
Beunders, adsistent aan
\'s Rijksveeartsenijschool. De arts E.
Faber heeft zich met 1
Mei te Deventer als oogarts gevestigd. Door den Heer
J.
Schouten
is op 3 Mei met gunstig gevolg het i3te gedeelte van
het artsexamen afgelegd.

Bij Kon. Besluit van den 6den Maart 1890 is benoemd tot
paardenarts 3e kl. bij het leger hier te lande, standplaats De-
venter, de veearts
J. M. Knipscheer van Nijmegen.

De paardenarts 2e kl. J. van de Velde is bij Kon. Besluit
van
7 Februari voor den tijd van 5 jaar gedetacheerd bij het
leger in Ned. Indië.

De paardenarts 2e kl. E. A. L. Quadekker is geplaatst aan
de Koninkl. Militaire Academie te Breda, ter vervanging van den
paardenarts
2e kl, A. A. de Man, die bij het garnizoen te Amers-
foort is ingedeeld.

De paardenarts ie kl. A. Overbosch van Amersfoort is met
i Januari overgeplaatst naar Breda en de paardenarts 3e kl. L. J.
van Rhijn van Deventer naar Bergen op Zoom.

Bij Kon. besluit van 20 Maart 1890 is benoemd tot paarden-

-ocr page 189-

arts 3e kl, bij het Indisch leger de veearts R. Takens, keur-
meester aan het abattoir te Amsterdam.

Overgeplaatst: van Makassar naar Batavia de paardenarts
2e kl. C. van Heelsbergen;

van Batavia naar Makassar de paardenarts 3e kl. M. J. Tromp
de Haas;

van Bandoeng naar Soekaboemi de veearts C. A. Penning;
van Pandeglang naar Serang de veearts D. J. Fischer en
van Buitenzorg naar Tengerang de veearts P.
A. van Velzen.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 23 December 1889 is benoemd tot districts-
veearts
Th. G. van Rijssel, te Klaaswaal, met toekenning van
eervol ontslag als plaatsvervangend districts-veearts. Hem is met
ingang van 1 Januari 1890 als werkkring aangewezen de provincie
Zeeland, voorloopig met uitzondering van Zuidbeveland, benevens
de provincie Zuidholland bezuiden de Maas en de Lek. Als
voorloopige standplaats is de gemeente Klaaswaal aangewezen,
maar met 1 Mei 1890 zal zijn standplaats zijn te Dordrecht.

Bij Kon. besluit van 25 December 1889 is op zijn verzoek
eervol ontslag verleend aan den plaatsvervangend districts-veearts
J.
Korteweg te Leerdam.

Bij Kon. besluit van 3 Maart 1890 zijn voor den tijd van 3
jaren benoemd tot plaatsvervangers van den districts-veearts, aan
wien tot 30 April a. s. de gemeente Klaaswaal en van 1 Mei a. s.
de gemeente Dordrecht als standplaats is aangewezen, de vee-
artsen G. J. C.
van der Starp te Gorinchem en J. J. Hendrikse
te Groot-Ammers.

Bij Kon. besluit van 7 April is voor den tijd van 3 jaar be-
noemd tot plaatsvervanger voor den districts-veearts, aan wien
Breda als standplaats is aangewezen, de veearts P.
den Ouden
te Zevenbergen, terwijl bij besluit van 25 April voor den tijd
van 3 jaar is benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, aan wien Dordrecht als standplaats is aangewezen, de
veearts
W. F. Altevogt te Klaaswaal.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bij besluit van
20 December 1890 bepaald:

-ocr page 190-

io. dat het met ingang van 8 Januari a. s. verboden is schapen
niet gemerkt op de wijze hieronder sub 2°. bepaald, te vervoeren
in de gemeenten of gedeelten van de gemeenten, gelegen in de
provincie Limburg ten oosten eener linie als is omschreven in
art. 2, in verband met art. 6 van het Kon. besluit van 7 Juni
1864
(Staatsblad n°. 60), met dien verstande, dat de linie zich
niet beweegt bewesten den linkeroever der rivier de Maas;

2°. dat de schapen gemerkt worden met een looden merkteeken,
vertoonende aan de eene zijde het rijkswapen en aan de keer-
zijde de letters V P en een nummer. Het wordt om den nek
gedragen aan een vierdraads gegalvaniseerd ijzerdraad, waarvan
de uiteinden in het lood zijn vastgeknepen, en dat zoodanig
wordt omgehangen, dat het niet over den kop van het dier kan
worden afgeschoven;

en tijdelijk tot wederopzegging, benoemd tot vee-opzichter:

a. G. S. Spee, ter standplaats Well (gemeente Bergen), voor
de gemeenten Mook, Gennep, Ottersum en Bergen;

b. J. Th. Ronck, ter standplaats Tegelen, voor de gemeenten
Arcen en Velden, Venloo en Tegelen;

c. W. H. Waltmans, ter standplaats Roermond, voor de
gemeenten Belfeld, Beesel, Swalmen, Roermond en Maasniel;

d. J. H. van den Dolder, ter standplaats Posterholt, voor
de gemeenten Melick en Herkenbosch, Vlodrop, St. Odiliënberg,
Montfort en Posterholt;

e. H. H. Blanken, ter standplaats Echt, voor de gemeenten
Echt, Susteren, Roosteren, Born en Nieuwstadt;

ƒ. H. A. F. Koënings, ter standplaats Sittard, voor de ge-
meenten Limbricht, Sittard, Broeksittard, Geleen, Munstergeleen,
Schinnen en Spanbeek;

g. J. Moermans, ter standplaats Oirsbeek, voor de gemeen-
ten Oirsbeek, Bingelrade, Merkelbeek, Amstenrade, Schinveld,
Brunssum, Jabeek, Nuth en Hoensbroek;

h. F. H. Massa, ter standplaats Valkenburg, voor de ge-
meenten Ubach over Worms, Nieuwenhagen, Eygelshoven, Kerk-
rade, Heerle, Voerendaal en Schaesberg;

i. L. P. J. H. Gubbels, ter standplaats Vaals, voor de ge-
meenten Simpelveld, Bocholz, Wittem en Vaals.

-ocr page 191-

RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL.

Bij besluit van 14 Januari werd door den President der Fran-
sche Republiek de Heer M. H. J. P.
Thomassen benoemd tot
«Officier d\'Académie». Van ganscher harte wenschen wij den
heer
Thomassen geluk met deze, zoo wel verdiende onderschei-
ding. Met dezen gelukwensch zullen zeker alle leden der Maat-
schappij instemmen, wetende op welke wijze onze collega de
Nederlandsche veeartsen meermalen, zoowel in geschrifte, als
persoonlijk vertegenwoordigd heeft en zeker, naar wij hopen,
nog dikwerf vertegenwoordigen zal.

Aan den adsistent J. K. F. de Does is met ingang van 20 Maart_
wegens zijne benoeming tot Gouvernements-veearts in Ned.-Indië,
bij Kon. besluit van 14 Maart 1890 eervol ontslag verleend.

De leerlingen R. Abma en J. P. R.Gradus van het 2e studiejaar
hebben hunne studiën aan de school gestaakt.

Bij ministerieel besluit van 19 December 1889 is voor den tijd
van één jaar benoemd tot opziener
J. A. Th. H. F. van Rijswijk
de Jong.

Aan den oeconoom E. J. Bücker is met ingang van 1 Fe-
bruari 1890 eervol ontslag uit zijne betrekking verleend, terwijl
bij ministerieel besluit van 7 Februari 1890 voor den tijd van één
jaar met ingang van 16 Februari is benoemd tot oeconoom
J. C. Feun.

Aan den paardenarts v. h. Indisch leger, adsistent aan \'s Rijks-
veeartsenijschool P. F.
Vermast , is bij ministerieel besluit van
ï8 Maart 1890 , vergunning verleend de bacteriologische cursus
aan het militaire hospitaal te Utrecht te volgen.

Door den adsistent P. D. Beunders is eervol ontslag uit zijn
betrekking aangevraagd, ingaande 15 Mei.

STAATSEXAMEN.

Bij Kon. besluit van 29 Maart 1890 zijn benoemd tot lid en
Voorz. der commissie, die gedurende de jaren 1890, 1891 en 1892
belast zijn zal met het afnemen van het Veeartsenijk. examen,

-ocr page 192-

Dr. A. W. H. Wirtz, dir. van \'s Rijks Veeartsenijs, te Utrecht;
tot lid en secret.
H. J. H. Stempel , distr.-veearts te Utrecht;
tot leden
M. H. J. P.-Thomassen , leeraar aan \'s Rijks Veeart-
senijs.
; M. J. Hengeveld GJzn., districts-veearts te Haarlem;
J. Mazure Czn., plaatsverv. districts-veearts en gouvern.-keurm.
te Amsterdam; tot plaatsverv. leden A.
J. Montens, districts-
veearts te Breda; F. W.
van Dulm , gem. veearts te Arnhem;
D.
van der Sluys , hoofdkeurm. en onder-direct, aan het abattoir
te Amsterdam;
J. H. van Oijen, plaatsverv. districts-veearts te
Haarlem; H.
van Aken, gem.-veearts te \'s Hage.

BOEKAANKONDIGING.

Darwin\'s Biologische meesterwerken; bewerkt door Dr. T.
C. Winkler en Dr. H. Hartogh Heijs van Zouteveen. Goed-
koope uitgave van Gebr. E. & M.
Cohen (Arnhem—Nijmegen)
met het portret van
Darwin , talrijke gravures en heliotypen. 64
bladzijden druks tegen den prijs van 25 centen; 60 h 65 maal
die som en men is voor f15,— hoogstens voor f 16,25 eigenaar,
niet alleen van hetgeen
Darwin heeft gepubliceerd, maar ook van
het vele, dat nooit door hem gepubliceerd was en door zijn zoon
F.
Darwin ter beschikking gesteld is van Dr. H. H. H. van
Zouteveen.

De beschouwingen van Darwin , een leer, het Darwinisme,
geworden , zij zijn veel besproken — maar lang niet altijd gekend
in hun geheel. Hoe gaat het veelal, men hoort een en ander
omtrent nieuwere natuurphilosophie — en menonthoudtbijv.dat
de belangrijkste thesis van
Darwin zou zijn, dat de mensch den aap
tot voorvader heeft. Het schijnt dat die stelling juist
pakt om de
vele bewijzen die men in zijn omgeving meent te kunnen waarnemen.

Een schat van feiten en waarnemingen is in Darwin\'s ge-
schriften besloten, een schat, die nu voor iedereen toegan-
kelijk wordt en waaruit elk dat kan kiezen, wat hem lijkt.
Eerbied zal ieder, die de werken van
Darwin bestudeert, moeten
hebben voor de werkkracht en het heldere oordeel van hem, die
aa,n de biologische studiën een nieuwe en vruchtbare richting
gegeven heeft.

-ocr page 193-

Natural selection — ik behoef ze slechts te noemen om aan
den groote geleerde te doen denken ; dit deel zijner studie is in
de Hollandsche editie opgenomen
als: Het ontstaan der soorten
door
natuurlijke teeltkeus.

Verder: het variëeren der huisdieren en cultuurplanten, de
afstamming van den mensch en de sexueele teeltkeus,
het uitdruk-
ken der gemoedsaandoeningen
bij den mensch en de dieren; al
deze, vroeger zeer dure geschriften, worden nu, met de verza-
melde kleine geschriften, ook zulke die nu voor het eerst ver-
schijnen, voor een luttele som verkrijgbaar gesteld. De talrijke
aanteekeningen van dr. H. H. H. v.
Zouteveen verhoogen
buitendien nog de waarde van de uitgave.

Waar overigens zoo vele groote geleerden Darwin als hun aller
meester erkenden, past het mij niet verder aanbeveling te geven.

Du Bois-Reymond schreef, zinspelende op het inschrift van de
penning, in Engeland geslagen op het te niet gaan der Armada . . .
en met het oog op de vele theoriën omtrent het ontstaan dei-
soorten. «Afflavit Darwinius et dissipati sunt.» (Darwin blies en
zij verstoven naar alle winden).

En onze beroemde landgenoot Moleschot zegt:

«Drie mannen geven aan onze eeuw, aan de negentiende eeuw,
hare wetenschappelijke beteekenis en drijfkracht:
Lavoisier, die ons
de onsterfelijkheid der stof deed kennen,
Robert Mayer, de
grondlegger van het mechanisch equivalent der warmte, en
Charles Darwin, de bewijsvoerder van de gestadige ontwikke-
ling der soort

Stofwisseling, krachtwisseling, vormwisseling, — dat is de
drieëenigheid der hedendaagsche wetenschap.\'\'

Op verzoek van den uitgever schreef ik deze aankondiging en
met lust deed ik het, niet omdat ik meen dat de Nederlandsche
veeartsen geen belang stellen in
Darwin en zijn werken, maar
om er hen op te wijzen, dat zij in de gelegenheid gesteld zijn
voor een kleine som gelds kennis te maken met een groote som
van wetenschappelijken arbeid.

v. d. H.

-ocr page 194-

HERVORMING

van het Veeartsenijkundig Onderwijs in
BELGIË,

dook

M. 11. .1- P. THOÏWASSKIS.

Den 22sten Maart werd door den Belgischen Senaat met alge-
meene stemmen eene wet tot regeling van het Veeartsenijkundig
Onderwijs, welke in de 2de Kamer met 74 stemmen tegen 9, en 4
onthoudingen, op 27 Februari aangenomen was, goedgekeurd.
Deze wet, in de Staatscourant reeds afgekondigd, schrijft belang-
rijke wijzigingen in de opleiding der aanstaande veeartsen voor,
van welke wij de voornaamste wenschen aan te stippen.

Volgens art. x bestaan twee graden, candidaat in de veeartse-
nijkunde en
veearts. Tot het examen voor candidaat kan alleen
degene, die in het bezit is van het diploma van candidaat in de
natuurkundige wetenschappen, zoo als dit vereischt wordt voor
het doctoraat in genoemde wetenschappen, worden toegelaten
(art. 2). Voor het examen tot veearts wordt het diploma van
candidaat in de veeartsenijkunde gevergd. Beide examens worden
door eene, jaarlijks door den Koning te benoemen commissie
afgenomen. Het examen geschiedt uitsluitend mondeling, tenzij
de candidaat bij de aangifte het verlangen te kennen heeft ge-
geven , om schriftelijk en mondeling ondervraagd te willen worden.

Om te voldoen aan art. 2 zullen dus de aanstaande veeartsen
in België moeten beginnen met alle klassen van een gymnasium
af te maken en daarna minstens gedurende twee jaren een der
Hooge scholen moeten bezoeken om het gevergde diploma van
candidaat in de natuurwetenschappen te halen, dat hun pas toe-
gang tot de veeartsenijschool geeft. De studenten in de medicijnen ,
aan wie dus minder hooge eischen gesteld worden, kunnen
het diploma in één jaar halen.

Bij de behandeling der wet in de 2de Kamer gaven enkele leden
hnnne verwondering te kennen, dat men van een toekomstig
veearts wilde vergen, dat hij Cicero en Seneca heeft bestudeerd
en op de hoogte is der Perzische en Punische oorlogen. Zij achtten

-ocr page 195-

deze uitgebreide voorbereidende studie overbodig. Anderen vrees-
den, dat de toegang tot de veeartsenijschool, door het stellen
van zoo hooge eischen, voor vele jongelui onmogelijk zou wor-
den gemaakt.

Dat het aantal adspiranten in de toekomst belangrijk zal ver-
minderen, daaraan zal wel niemand twijfelen, maar ook dit resul-
taat beschouwen wij, voor België ten minste, als zeer gunstig.

Na genoemde voorbereiding moet het verblijf aan de veeartse-
nijschool zich minstens nog over drie jaar uitstrekken. Gedurende
dezen tijd zullen de volgende vakken onderwezen worden: syste-
matische en vergelijkende anatomie der huisdieren; topographïsche
anatomie; algemeene en bijzondere weefselleer; physiologie met in-
begrip van embryologie; pharmacologie en hoefbeslag.\'Over ge-
noemde vakken zal het candidaatsexamen loopen. Daarna zijn aan
de beurt: de pathologische anatomie; pharmacie en geneesmiddel-
leer ; extérieur; algemeene pathologie met inbegrip van bacteriologie
en parasitologie; interne pathologie en chirurgie; veeteelt, gezond-
heidsleer en de beginselen van landbouwkunde; veeartsenijkundige
politie, gerechtelijke veeartsenijkunde en déontologie; toxicologie
met inbegrip van scheikundige analysen op de cliniek toegepast;
hoefbeslag, operatieleer , verloskunde en verder cliniek en vleesch-
keuring.

De verdeeling der vakken, de samenstelling en de omschrij-
ving der bevoegdheid der Commissie van toezicht en beheer en
van het onderwijzend personeel, de vaststelling der traktementen
en der te heffen schoolgelden zullen nader bij Koninklijk besluit
geschieden.

Ons vak heeft ongetwijfeld bij onze zuidelijke naburen een
belangrijken stap in de goede richting gedaan, waardoor thans
iedereen tot de overtuiging zal komen, dat voor de veeartsenij-
kunde eene even degelijke wetenschappelijke opleiding noodza-
kelijk is als voor de geneeskunde van den mensch.

Wij kunnen niet nalaten de Belgische collega\'s van harte geluk
te wenschen met het behaalde succes. Zij toch gaven den eersten
stoot door op 29 Januari 1888 eene algemeene vergadering te
Brussel te beleggen, waarop zij ten getale van ruim 200 ver-
schenen. Hier werden, na breedvoerige discussie, met bijna alge-
meene stemmen voorstellen, ten doel hebbende opheffing van
het internaat en de verplichting der thans aangenomen voorwaar-
den voor de admissie, aangenomen.

-ocr page 196-

Den nden Februari werd door eene commissie de Minister
van Onderwijs met de wenschen, door de vergaderde veeartsen
uitgesproken, in kennis gesteld. Het zaad viel in goede aarde.

Als bewijs van hulde en dank werd op 26 April jl. door het
corps der Belgische veeartsen den Minister en eenige hoofd-
ambtenaren van zijn departement, te Brussel een feestmaal aan-
geboden, waarbij ongeveer twee honderd vakgenooten aanzaten.

De wet van 1850 op de uitoefening der Veeartsenijkunde is
eveneens belangrijk gewijzigd. Het Veeartsenijkundig Staatstoe-
zicht zal, in navolging van hetgeen hier te lande reeds jaren be-
staat, in dien zin verbeterd worden, dat weldra inspecteurs, aan
wie de
praktijk verboden is, aan het hoofd er van geplaatst
worden.

Utrecht 1 Mei 1890.

Nadat in 1887 de beide Pruissische Veeartsenijscholen en in
1889 de Saksische tot hoogescholen waren verheven, is thans
ditzelfde geschied met de Veeartsenijschool te Stuttgart. Naar aan-
leiding van den verjaardag van den Koning van Wurtemberg is
hieraan bij besluit van 5 Maart 1890 gevolg gegeven. Trouwens
bestond aan deze school reeds sedert 1880 in hoofdzaak de
organisatie eener hoogeschool.

-ocr page 197-

Mededeelingen uit het Physiologisch-Pathologisch Laboratorium
van \'s Rijks Veeartsenijschool.

I. OVER ONTAARDING YAN PERIPHERE ZENüWEN
BIJ DIEREN,

door

»r. 11. S, HüOfRUIlGiim.

Hebben de onderzoekingen over de beri-beri aan bet licht
gebracht, dat aan deze ziekte steeds een lijden der periphere
zenuwen ten grondslag ligt, wat reeds in het eerste begin
door electrisch onderzoek kan aangetoond worden , uit de
nasporingen van
Pitres en Yaillard 1) is gebleken, dat
periphere neuritis ook van tijd tot tijd voorkomt bij andere
mfectie-ziekten, nl. tuberculose en typhus, waarbij klinisch
van een lijden der periphere zenuwen weinig of niets te be-
merken was. Dr.
Clinge Doorenbos 2) is op de door hen inge-
slagen weg voortgegaan en heeft zich de vraag gesteld, of
ook bij andere ziekten zenuw-degeneratie wordt waargeno-
men en zoo ja, of deze dan even constant als bij beri-beri
wordt gevonden. Hij komt tot het resultaat, dat bij som-
mige ziekten inderdaad van tyd tot tijd degeneratie gevon-
den wordt, doch niet
altijd, zooals bij beri-beri.

Het interesseerde ons, te weten, of ook bij de huisdieren

1) Revue de ïnédecine, 1885 p. 985 en 1886 p. 193.

2) .T. M. Clingiï Doorenbos. Over het voorkomen van ontaarding der peri-
phere zenuwen hij verschillende ziekten. Diss. inaug. Utrecht 1888.

Verder een referaat in het Nederl. Tijdschr. v. Geneeslc, 1888 p. 819.

-ocr page 198-

met sommige ziekten nu en dan degeneratie der periphere
zenuwen gepaard gaat.

Wij onderzochten de beide nn. mediani en de nn. tibiales
postici aan uitgeplozen praeparaten van de met osmiumzuur
behandelde zenuwen, voorts verhardden wij de zenuwen in
Eulicky\'s vloeistof, kleurden met boraxcarmijn en verkre-
gen de volgende resultaten, die wij natuurlijk controleerden
met de zenuwen van gezonde dieren.

1. Rund.

Het dier verkeerde in de laatste periode der zwangerschap
in cachectischen toestand. De partus moest door de kunst
getermineerd worden (tweelinggeboorte). Spoedig volgde de
dood. Bij de sectie bleken endometritis en peritonitis aan-
wezig te zijn. Aan het ruggemerg konden wij geen veran-
deringen waarnemen.

Aanzienlijke degeneratie der periphere zenuwen.

2. Rund.

Hier was kunsthulp bij de partus noodzakelijk.

Aan het sectie-verslag ontleenen wij:

decubitus; aandoening der huid door dermatocoptes;
peritonitis; galsteenen, waarin distomum hepaticum; endo-
metritis; retentio secundinarum; oude vergroeiing van long
en diaphragma; ingekapselde abscessen in de long; cachexie.

Geen degeneratie.

3. Rund.

Het dier verkeerde in een voortreffelijken voedingstoestand,
kreeg acuut glottisoedeem en stierf den stikkingsdood.

Geen degeneratie.

4. Paard.

Patiënt vertoonde facialisparalyse en lijden van blaas en
rectum. De vroeger bestaan hebbende verlamming der ach-
terste extremiteiten was weer hersteld. Hij werd afgemaakt.

-ocr page 199-

Na mikroskopisch onderzoek bleek alles veroorzaakt te zijn
door apoplexien in de medulla, die weer het gevolg waren
van ziekte der kleine vaten.

De zenuwen der voorste extremiteiten vertoonen geene,
die der achterste eene lichte degeneratie. (Waarschijnlijk uit-
gaande van het ruggemerg.)

5. Paard.

Het veulen was aangetast door croupeuse pneumonie, die
tot gangraen had aanleiding gegeven; cacbectische toestand.

Geen degeneratie.

6. Hond

De sectie dicteert: phlegmonen aan het rechter achterbeen ;
carcinoom der prostata; etterige cystitis, pyelitis en nepliri-
tis; insufficientia mitralis wegens vetinfiltratie, dilatatie van
den rechter ventrikel, chronische bronchitis.

Degeneratie aanwezig.

7. Hond.

Op twee plaatsen was bij een oud hondje een scirrhus
uit de mamma genomen, waarvan één ulcereerde. Het dier
bezweek spoedig na de operatie. De sectie gaf slechts ver-
dikkingen aan de bi- en tricuspidalis te zien.

Geen degeneratie.

8. Hond.

Het dier had geleden aan den gastro-intestinalen vorm
van hondeziekte. Cacbectische toestand.

Geen degeneratie.

9. Hond.

Ook deze patiënt had aan denzelfden vorm van honde-
ziekte geleden.

Degeneratie aanwezig.

-ocr page 200-

10. Hond.

Bij de sectie bleek liet dier geleden te hebben aan den
respiratorischen vorm van hondeziekte. (Catarrhale pneu-
monie.)

Wij hebben deze onderzoekingen, met het oog op het
tijdroovende, tot dit betrekkelijk gering aantal bepaald.

Ware de vraag naar het voorkomen van ontaarding der
periphere zenuwen bij verschillende ziekten voor het eerst
aan de orde en bij den mensch nog in het geheel niet be-
antwoord , wij zouden uit het weinige materiaal nog geene
resultaten hebben durven trekken. Nu echter onze uitkom-
sten met de eerstbedoelde niet in tegenspraak zijn, meenen
wij tot de volgende besluiten gerechtigd te zijn :

1. Bij dieren komen infectieziekten voor, waarbij dege-
neratie van periphere zenuwen optreedt.

2. Bij de bedoelde ziekten wordt deze ontaarding niet
altijd aangetroffen.

3. Cachexie alléén is niet voldoende om ontaarding der peri-
phere zenuwen te veroorzaken.

Wij zullen op deze punten niet nader ingaan. Wie van
den stand en de beteekenis der neuritis-quaestie een
overzicht wenschfc, leze het proefschrift van Dr.
Clinge
Doorenbos.

-ocr page 201-

II. TA BES DORSALIS BIJ EEN HOND,

met een paar opmerkingen over de studie
der zenuwziekten bij de huisdieren,

do ou

Dr. li. .1. iii7iiii iK<;BH:ït.

Er zijn weinig hoofdstukken , waarin de Veeartsenijkunde
zoo ten achter staat bij de geneeskunde van den mensch,
als dat der zenuwziekten.

De verklaring hiervan is niet moeilijk te vinden.

1. Is het klinisch onderzoek bij dieren om verschillende
redenen moeilijker 1) en moet uit den aard der zaak onvollediger
zijn dan bij den mensch.

2. Zijn tal van ziekten van het centrale zenuwstelsel
langdurig, en, wanneer bovendien blaas en rectum gestoord
zijn, uit een oogpunt van reinheid, onaangenaam. Die lange
duur, in verband met het geringe uitzicht op genezing, is
oorzaak, dat de eigenaar al spoedig besluit, het dier te
laten afmaken; hierdoor komen de meer gevorderde stadia
der ziekten niet vaak onder het oog van den waarnemer.
Dit wat de klinische zijde betreft en

3) wat de pathologisch-anatomische aangaat, brengt het
onderzoek van hersenen en ruggemerg, na den dood, over-
wegende bezwaren mede. Vooreerst is het voorzichtig uit-

1) Wij hebben vooreenigen tijd beproefd, het electrisch onderzoek van spieren
en zenuwen (onderzoek naar degeneratie-reactie) in toepassing te brengen, maar
stuitten bij honden op het bezwaar, dat de huid op de meeste plaatsen van
het lichaam te zwaar behaard is om zwakke spiercontracties te laten waarne-
men ; het afscheren van het haar zal bij patiënten wel dikwijls bezwaar ople-
veren, Het hoofd van het paard levert in dat opzicht een beter object en met
vrucht zal men dan ook het electrisch onderzoek bij facialis-paralvse kunnen
toepassen. In de praktijk buiten de veeartsenijschool brengt echter zoodanig
onderzoek bezwaren met zich. (Transport van een galvanometer; hulp van
iemand, die deze afleest, enz.)

-ocr page 202-

kappen van die organen geen gemakkelijke taak 1) en voorts
eischt die verdere behandeling een zorgvuldige toepassing der
mikroskopische techniek, zoodat men over het algemeen
kan zeggen, dat het pathologisch-anatomisch onderzoek
alleen aan inrichtingen mogelijk is.

Niettegenstaande al deze moeilijkheden, kan toch in
de veeartsenijkunde meer zorg aan de studie der zenuw-
ziekten worden besteed, dan thans het geval is. Het menig-
vuldig voorkomen van verschillende vormen van zenuw-
ziekten , vooral bij honden, maakt een nauwkeurige studie
wel aanlokkelijk, niet alleen uit een zuiver wetenschappe-
lijk , maar ook uit een praktisch oogpunt. Het laatste
zullen velen in het eerste moment betwijfelen, wanneer zij
hun blik richten op het weinige , dat de therapie der zenuw-
ziekten, zelfs bij den mensch, vermag; zij verliezen dan
echter niet uit het oog, dat, wanneer ooit van een rationeele
therapie sprake zal zijn, op den voorgrond zal moeten
staan het stellen van de diagnose.

Hiertoe zal de veeartsenijkunde, althans voorloopig, in
de leer moeten gaan bij de geneeskunde van den mensch.
Het klinisch en pathologisch-anatomisch onderwijs in de
zenuwziekten der dieren, houde voortdurend voeling met
hetgeen daaromtrent ten opzichte van den mensch bekend is.

Het kan niet anders, of omgekeerd zal de geneeskunde

1) Toet houd ik mij overtuigd , dat velen zich gaarne deze moeite zullen
willen getroosten, indien hierdoor het uitzicht wordt geopend om van een inte-
ressant geval, de pathologisch-anatomische diagnose te vernemen. Mij zal men
steeds bereid vinden het mikroskopisch onderzoek te verrichten.

Met het oog hierop, zij het mij veroorloofd een paar punten onder de
aandacht te brengen.

1°. Moet het centraal zenuwstelsel zoo spoedig mogelijk na den dood uit
het lichaam worden verwijderd en daarna

2°. Zoo spoedig mogelijk worden gelegd in Müller\'s vloeistof, die men
altijd in gereedheid kan. houden (zij bederft niet).

Om deze vloeistof te bereiden, heeft men slechts 20 gram bichromas kalicus
en 10 gram sulfas sodae in 1000 gram water op te lossen.

In deze vloeistof moeten de organen ook verzonden worden.

-ocr page 203-

van den mensch ook hiervan vruchten plukken 1). Zij zal
der veeartsenijkunde dankbaar zijn. In de vergelijkende
pathologie toch ligt de toekomst van de ziektekunde in het
algemeen; dit valt evenmin te betwijfelen, als iemand zal
durven ontkennen, dat de beoefening der vergelijkende phy-
siologie en anatomie aan die wetenschappen de meest hechte
grondslagen verleent.

Het ruggemerg van boven bedoelden hond vertoonde reeds
in verschen toestand, op doorsnede, dubbelzijdige atrophie
der achter strengen. De laatste waren namelijk smaller dan
normaal en de kleur onderscheidde zich ook van die der
overige witte substantie; ze was namelijk grijs. Ook de
achterhorens bleken geatrophiëerd; zij waren dun en don-
kerder van tint dan de voorhorens.

Het mikroskopisch onderzoek toonde met groote duidelijk-
heid aan, dat wij hier te doen hadden met een z.g.n. systeem-
ziekte. Dwarse coupes van de meest verschillende plaatsen
van het ruggemerg werden op twee wijzen gekleurd; nl. met
pikrocarmijn en volgens
Weigert\'s methode. Steeds vonden
wij scherp omschreven degeneratie van de achterstrengen
en achterhorens; overigens was niets abnormaals aan het
ruggemerg waar te nemen, behalve degeneratie van een
klein plekje, dat gelegen was in den rechter voorhoren en
wel op den hoek, begrensd door de voor- en zij streng. In
het geheele ruggemerg was dit plekje zichtbaar. Het ver-
toonde een degeneratie, die, hoewel niet sterk uitgespro-
ken, toch hetzelfde karakter droeg als die der achterhorens.
Wij zagen namelijk atrophie der gangliëncellen en zenuw-
vezelen en woekering van neuroglia. De ontaarding van de
achterhorens strekte zich tot aan het centraalkanaal uit.

Aan de achterstrengen was van den normalen bouw van
het ruggemerg in vele praeparaten zoo goed als niets meer

1) Ik koester de hoop verschillende vormen van niggemergsziekten bij honden
experimenteel te kunnen opwekken.

-ocr page 204-

waar te nemen; merg en ascylinders der zenuwvezelen wa-
ren verdwenen, terwijl een sterke woekering van neuroglia
was opgetreden. De wanden der bloedvaten waren aanzien-
lijk verdikt en vooral de kleine arteriën en de venae over-
vuld met bloed. Toch had geen uittreden van bloedlichaam-
pjes plaats gehad.

Het interesseerde ons , coupes van verschillende niveau\'s
te onderzoeken. Door een ongelukkig toeval konden wij het
bovenste gedeelte van het halsmerg en het verlengde merg
niet bestudeeren.

Op verschillende niveau\'s van het ruggemerg dan, ver-
toonde de degeneratie kleine verschillen in uitbreiding, welke
echter eenigszins afweken van die, bij den mensch waarge-
nomen. Terwijl namelijk bij den mensch in het halsmerg
de GolFsche strengen in hun geheel zijn aangetast, en ook
die deelen der Burdach\'sche, waarin de vezelen direct uit
de achterste zenuwwortels treden en waaruit zich verder
vezelen in de grijze substantie der achterhorens laten ver-
volgen, vonden wij in het door ons onderzochte halsmerg
de degeneratie over de geheele achterstrengen uitgestrekt.

In het borstmerg zagen wij kleine normale velden slechts
aan de achterste uitwendige deelen der zijstrengen; bij den
mensch treft men vaak in het voorste gedeelte der achter-
strengen nog een normaal gedeelte aan.

Yan het lendenmerg was in onze praeparaten het voorste
gedeelte van de achterstrengen weinig veranderd, daarente-
gen het achterste gedeelte sterk gedegenereerd. Dit komt
overeen met hetgeen men bij den mensch heeft waar-
genomen.

Tot ons leedwezen zijn wij niet in de gelegenheid een
goed klinisch beeld aan het pathologisch-anatomisch toe te
voegen. Toch twijfelen wy geen oogenblik, of we mogen
de beschreven aandoening bestempelen met den naam van
Tabes dorsalis. Wij hebben hier te doen met een verge-
vorderd stadium.

Hiermede meenen wij voor de eerste maal tabes dorsalis

-ocr page 205-

bij een onzer huisdieren op pathologisch-anatomische gron-
den te hebben aangetoond.

CASTRATIE,

boolt

C;. MA5BUBSE en A. Ij. GOETHiLS.

Korten tijd, nadat het werkje van Frick »Grundriss dei-
Antiseptische Wundbehandelung" was verschenen, deed zich
ten onzent de gelegenheid voor, de door genoemden schrijver
meermalen toegepaste methode, bij het castreeren in praktijk
te brengen.

De eigenaar van een 5jarigen volbloed hengst (renner)
vroeg ons cleze te willen castreeren, en wij namen dit aan-
bod des te gereeder aan, omdat wij daardoor ons persoonlijk
van de voordeelen der genoemde methode zouden kunnen
overtuigen.

De operatie op zich zelve zal zeer zeker voor niemand
onzer iets nieuws bevatten, maar wel de wijze van uitvoe-
ring, en om verschillende straks te noemen redenen wensch-
ten wij dit geval onder de oogen onzer collega\'s te brengen,
opdat vooral zij, die meermalen in de gelegenheid zijn deze
operatie te verrichten, deze methode mochten toepassen,
zoowel in hun particulier belang als in dat van de veeart-
senijkunde in het algemeen.

Volgens onze meening mogen wij deze methode van cas-
treeren om de volgende redenen aanbevelen:

1°. omdat zij veel meer in overeenstemming is met den
tegenwoordigen stand der chirurgie dan al de tot dusver
gebruikelijke, zooals: torsie, klemhoutjes, branden, etc.

-ocr page 206-

2°. Om het gering instrumentarium en de gemakkelijke
wijze van uitvoering, ook daar waar de patiënt zich op
grooten afstand van den veearts bevindt.

3°. Om de geringe reactie, welke het dier toont na deze
methode.

Wij laten hier voor hen, welke het werkje van Frick
nog niet mochten bezitten, de loop der operatie eenigszins
uitvoerig volgen.

De patiënt, zijnde een 5jarige volbloed hengst, was een
kwaadaardig sterk dier en daarom besloten wij hem door
snbcutane injectie van 0.5 Hydrochl. morphini in een eeniger-
mate soporenzen toestand te brengen. Op den 20en April j.1.
des morgens te 7 ure werd de injectie gedaan en het dier
een uur later bedaard op een stroobed nedergelegd; het
rechter achterbeen werd met een longe naar den schouder toe-
gehaald en daarop bevestigd. Vervolgens werden scrotum, in-
wendige vlakten van dij en schenkels alsmede de koker, met
lauw warm zeepwater en een harden borstel flink schoon
geschuierd en daarna met een oplossing- van sublimaat
(1 : 1000) nagespoeld. De door ons gebezigde instrumenten,
zijnde: een bistouri, schaar en naalden, waren te voren
in een 3°/0 carbolsolutie gelegd. Vóór dat op de gewone
wijze het scrotum en algemeen scheedevlies werden geopend,
besloten wij, als proef, de eene snede van ter zijde, de andere
van onder te maken. Voor een flinke hoeveelheid sublimaat-
oplossing (circa 8 Liter) was gezorgd" en die in verschillende
schotels gereed gezet. De scrotaalopening maakten wy juist
groot genoeg, dat de testikel er door naar buiten kon wor-
den gedrukt. Zoodra de huid benevens het algemeen schee-
devlies geopend waren, werd alles weer eerst zorgvuldig
met de sublimaat oplossing bespoeld en de geringe hoeveel-
heid bloed nauwkeurig verwijderd door middel van in subli-
maat gedrenkte Brunsche watten, zoodat door ons geen sponzen
werden gebezigd. Nadat vervolgens door middel van den
vinger eene opening in het septum was gemaakt, werden
het voorste en achterste gedeelte van de zaadstreng, ieder

-ocr page 207-

voor zich, onderbonden met sublimaatzijde (koordzijde) en
daarna afgeknipt, de holte andermaal uitgespoeld en gerei-
nigd en de gemaakte wond in buid en algemeen scheede-
vlies, door middel van 5 lmoophechtingen met sublimaatzijde
gesloten. De bovenste (rechter) testikel werd daarna op de-
zelfde wijze verwijderd, alleen met dit onderscheid dat, zoo-
als wij boven mededeelden, de opening van onder werd ge-
maakt. Nadat ook deze wond gehecht was, werd ander-
maal het scrotum met omliggende deelen flink gereinigd
van eventueel zich daarop bevindend bloed, zand, stroo, etc.
en lieten wij de patiënt opstaan, de staart zijdelings aan
den singel bevestigen en na nogmaals afwasschen naar den
stal voeren.

De hoeveelheid bloed welke in het geheel verloren was,
bedroeg ter nauwernood den inhoud van een theekopje. Het
verder beloop was als volgt: Patiënt werd gedurende 7 da-
gen opgebonden gehouden (aan den neusketting gezet) en
hem gedurende de eerste 2 dagen alleen wat slobber verstrekt.
Des avonds wees de thermometer nog een normale tempera-
tuur aan, n.1. 38° den 2en dag 39°2 en den 3en dag 37°8. —
De eetlust benevens de algemeene toestand bleef uitstekend
en de temperatuur gedurende het verder verloop ook steeds
normaal. Na circa 48 uren vertoonde zich zwelling van het
scrotum en den volgenden dag ook van den koker, welke
zwelling echter zeer gering bleef en totaal verdween toen het
dier na verloop van 7 dagen 2 malen (telkens gedurende een
half uur) was afgestapt en vrij in een box kon rondloopen.
De van ter zijde gemaakte scrotaalwond was in 6 dagen
per primam intentionem geheeld, zoodat de hechtdraden wer-
den verwijderd; de andere hechting was door het inscheuren
van een der draden een weinig opengegaan, waardoor een
klein coagulum zichtbaar werd, maar genas verder zonder
een spoor van ettering. Na 10 dagen was het dier volko-
men normaal en zoowel kleur als voedingstoestand hadden
hoegenaamd niets geleden.

Omtrent de wijze van onderbinden, alsmede het openen

-ocr page 208-

van het scrotum meenen wij het volgende te moeten op-
merken :

4°. zal voor het onderbinden in sublimaat gedrenkte
vloszijde of misschien ook catgut te prefereeren zijn, daar
de koordzijde (sublimaatzijde) misschien aanleiding zou kun-
nen zijn, dat men de slagader afsneed.

2°. omtrent het openen van het scrotum merkten wij op,
dat de zijdelings gemaakte opening spoedig en volkomen
sloot, de onderste daarentegen niet, hetgeen wij meenen
te moeten toeschrijven aan de meerdere belasting en rek-
king waaraan de onderwand door de oedemateuze zwelling
is blootgesteld. Wat betreft de opmerking va,n
Baijer
aangaande de ligatuur, n.1. dat deze (zijnde sublimaatzijde)
niet wordt geabsorbeerd en daarom misschien later tot on-
aangename gevolgen aanleiding zal kunnen geven, meenen
wij dat daarvoor geen bezwaar bestaat en zien wij dat in
de menschelijke chirurgie b.v. bij ovariotomie eveneens
sublimaatzijde als ligatuur met goed succes wordt gebezigd.

CARBOL VERGIFTIGING (?) BIJ HET RUND,

door

T. M. Eu BGEL.

In het begin der maand Mei werd op een middag mijne
hulp gevraagd voor eene koe, volgens anamnese lijdende
aan eene acute indigestie (geringe tijmpanitis, minder eetlust,
geen herkauwen, etc.). Afgaande op deze beschrijving van
het ziektebeeld, werden in overeenstemming hiermede medi-
camenten verstrekt, zonder patiënt gezien te hebben, temeer
omdat de eigenaar dit overbodig achtte en tijdgebrek het
zijne er toe bijdroeg.

-ocr page 209-

Den volgenden dag \'s morgens kwam de eigenaar mij
vertellen, dat, toen hij den vorigen dag thuis was ge-
komen, het dier woest had huis gehouden. De stalpalen
Waren losgerukt, het was zelfs een paar maal gevallen, op
den voorstal gesprongen, had het benauwd en rilde over
het heele lijf. Nadat dit uur geduurd had was patiënt
zachtjes aan rustiger geworden om ten langen laatste heel
suf te blijven staan.

Direct begaf ik mij er heen en zag reeds op een afstand,
dat patiënt in een zeer slaperigen toestand verkeerde. De
voorbeenen waren wijd uit elkander geplaatst, hals en
schouderspieren vertoonden nu en dan kleine sidderingen. De
oogleden hingen halverwege den bulbus, de cornea was minder
gevoelig en toonde een matten glans. De ademhaling was
langzaam en slepend. Over het algemeen toonde het dier
Weinig acht te geven op hetgeen rondom hem voorviel.
De pols was zwak, hoewel heel regelmatig, terwijl de
lichaamstemperatuur 36°,4 bedroeg, dus subnormaal was.
Bovendien was patiënte zwak in het achterstel.

Wat mij het meest bevreemde was, dat een groote wollen
zwachtel het achterhoofd versierde. Op de vraag waar dat
goed voor was (ik dacht aan warmhouden der horens wat
hier nog wel eens wordt gedaan) kreeg ik ten antwoord,
dat het dier \'s smorgens van te voren een hoorn had afgestooten
en daarbij de hoornpit tendeele was afgebroken; het dier
Was ziek geworden, nadat men op raad eener buurvrouw
eene krachtige traditionneele teerbandage had aange-
wend. De eigenaar vond dat zoo onbelangrijk dat hij er
maar niets van tegen mij verteld had.

Nadat het verband losgemaakt was, kon men fractuur
der hoornpit constateeren, drie vinger breed van de basis.
Toen de kop scheefgehouden werd, ontlastte zich uit de
respectievelijke boezems ruim i Liter, sterk naar carbol
riekende teer. Bovendien was de slijmvliesvlakte dezer holten,
voor zooverre men haar overzien kon, sterk hijperaemisch en
gezwollen. De fractuurrand en
de buitenvlakte van de

-ocr page 210-

overblijvende hoornpit zagen er goed uit. Steeds gewapend
met eene cautchouc-buis, viel mij eene flinke irrigatie der
boezems met koud water niet moeilijk. Tendeele liep de
vloeistof den neus uit, anderdeels moest ze door scheefhouden
van bet hoofd ontlast worden. Na deze irrigatie werd koude
sterke koffij, gemengd met ongeveer een halven Liter ge-
wone jenever, ingegeven, en dit na twee uren herhaald.
De verdere therapie bestond in driemaal daags irri-
geeren met 5°/0 acid. boric. sol. en bandageeren. Tegen
den avond verminderde de algemeene lusteloosheid, trad
zelfs een weinig eetlust op. Den volgenden dag was alles nor-
maal en traden eetlust, herkauwen, etc. geregeld op. Van
de urine kon ik tot mijn spijt niets te zien krijgen. De
eigenaar wist te vertellen dat patiënte in het opgewekte
stadium krampen der nekspieren had gehad, en dat zij bij het
liggen steeds met de beenen had geslagen.

Collega v. Leeuwen schrijft in ons Tijdschrift 23 Nov.
1888. I Afl. bl. 5 eveneens over carbolintoxicatie langs
het uterusslijmvlies. Of hier in bovenstaand geval juist van
zuivere carbol intoxicatie sprake is, durf ik niet beweren, in
elk geval wel door een produkt uit de zelfde reeks, waar-
van onzuivere teer niet misdeeld is. De lucht deed even-
wel veel carbol vermoeden, hoewel het niet onmogelijk is
dat andere stoffen ook nog het hunne ertoe hebben bijge-
dragen.

Aangezien de Heer v. Leeuwen bij het opgewekte stadium
aanwezig was, werd door hem met succes 500 m. Gr. murias
morphini subcutaan als dynamisch antidoot gegeven, terwijl
door mij eene juist tegenovergestelde therapie moest aange-
wend worden.

Hoofdzaak zal in beide gevallen wel de locale reiniging
mogen genoemd worden.

Venraai 28 Mei 1890.

-ocr page 211-

VERSLAGEN
omtrent de keuring van Yee en Vleesch aan het Abattoir
te Amsterdam in 1888 en 1889, 1)

DOOR

». VAK DER IL1IIJÜ.

De volgende mededeelingen geven een overzicht van de
werkzaamheden en bevindingen bij de keuring van het vee
en het vleesch aan het Abattoir.

In 1888 zijn geslacht en gekeurd:

28061 runderen (stieren, ossen en koeien) ; 13779 vette- en
graskalveren; 9828 nuchtere kalveren ; 36846 varkens; 2020
schapen; 229 geiten en bokken; 1401 paarden en 3 ezels.

Hiervan zijn afgekeurd: 81 runderen; 9 kalveren , 12 nuch-
tere kalveren; 10 schapen; 33 varkens; 12 paarden en 1 ezel.

Ingewanden, geheel of gedeeltelijk: 52 borst- en buik-
ingewanden, 671 longen, 464 levers, 75 uiers, 10 milten,
8 nieren, 2 koppen en 2 pooten van
runderen;

8 borst-en buikingewanden, 5 longen en 16 levers van
balveren;

29 borst- en buikingewanden, 34 longen, 106 levers,
28 milten, 27 nieren en 8 uiers van
varkens;

51 longen en 58 levers van schapen en geiten;

2 buikingewanden, 13 longen, 9 levers, 4 nieren, 2
milten en 1 uier van
paarden.

1) Aan de Redactie !

Ter voldoening aan uw geeerd verzoek zend ik u deze verslagen ter opname
111 het tijdschrift. Ik had mij voorgenomen hieraan eenige algemeene beschou-
wttgen over vleeschkeuring toe te voegen; daar ik hiermede niet ben gereed
gekomen vóór deze aflevering ter perse gaat, stel ik mij voor, in de op deze
Volgende aflevering aan mijn voornemen te kunnen\' voldoen.

v. d. S.

-ocr page 212-

Aanleiding tot de afkeuringen gaven de volgende patho-
logische toestanden:

kwade droes [malleus humidus), miltvuur (anthrax), var-
kensziekte (
besmettelijke vlekziekte), parelziekte (tuberculose),
blaaswormen, finnigheid (cysticercose), waterzucht en verma-
gering
[cachexie), leverbotziekte (distomatose), echinococcose,
geelzucht (ieterus) , waternieren (Jiydronephrose), natuurlijke
dood door ziekte of ongeval en daarmee samengaande
ondeugdelijkheid van het vleesch of van de ingewanden,
ontstekingen van verschillenden aard, kneuzingen en
bederf.

Kwade droes werd geconstateerd bij twee ter slachting
aangevoerde paarden, miltvuur bij twee runderen welke in
nood waren gedood en ter slachting aangebracht, varkens-
ziekte bij zeven ter slachting aanwezige varkens.

Aan tuberculose werden lijdende bevonden : 495 runderen,
6 kalveren en 149 varkens,

Hiervan zijn afgekeurd en vernietigd wegens algemeene
tuberculose: 60 runderen, 5 kalveren en 20 varkens.

Nog zijn aan algemeene tuberculose lijdende bevonden,
33 runderen en 13 varkens. Het vleesch dezer dieren is
voorwaardelijk d. w. z. na in kleine stukken verdeeld en
gedurende minstens acht dagen aan het abattoir ingepekeld
te zijn, in gebruik gegeven.

Afgekeurd en vernietigd zijn voorts:
Wegens cachexie 8 runderen. v

» purulente peritonitis 3 runderen. -
j> tympanitis 3 runderen.N
» septische metritis 1 rund. N

» dood aangevoerd (gestorven) en ondeugdelijkheid

5 runderen.^.
» icterus 2 graskalveren.

» algemeene adenitis en hydraemie 2 graskalveren.
» cachexie 2 graskalveren.

» perforeerende lebmaag — zweren en peritonitis 1
vet kalf.

-ocr page 213-

Wegens dood aangevoerd, ondeugdelijk, 1 vet kalf.

» dood geboren of gestorven, ondeugdelijk, 12 nuch-
tere kalveren.

» eysticercus cellulosae 5 varkens.

» varkensziekte 1 varken.

» dood aangevoerd, ondeugdelijk, 7 varkens.
» idem 9 schapen. ^

» idem 1 lam. 10

» idem 10 paarden.

» gangreneuse pneumonie 1 paard.

» gastro-enteritis 1 paard.

» ecbinocoecus :

87 longenv \\ n

° \' van runderen.
76 levers )

29 longen ) ,

° Ç van schapen.

26 levers )

4 longen i ,

° i van varkens.
10 levers 3

1 lever van een paard.
» distomatose :

94 levers van runderen. *\\
20 levers van schapen.

1 lever van een kalf.
» hydronephrose :

4 nieren van runderen.

27 nieren van varkens.

2 nieren van paarden.

» ontstekingen, abscessen en verhardingen :
191 longent
193 levers ^
66 uiers/- \\

6 nieren k l van runderen.

6 darmscneilen

3 borst-enbuikingewandei

4 milten ..

-ocr page 214-

4 Iongen
15 levers
7 borst- en buikingewanden

van kalveren.

22 longen
1 lever

4 longen

39 levers

15 milten

4 nieren

scbapen.

van

van varkens.

5 darmseheilen \'

8 uiers _ J
23 borst- en buikingewanden
13 longen

9 levers J

1 milt . > van paarden.

1 nier , \\

2 buikingewanden, j

Wegens bederf (achtergelaten en niet afgehaald) :
4 borst- en buikingewand*

9 longen
21 levers

Yan elders geslacht vee is ter keuring aangeboden het
navolgende vleesch:

2995 geheele runderen, 2484 vierendeelen, 80400 KG. rund-
vleesch, 53881 KG. rundervet en 61004^ KG. runderafval
(longen, harten, levers, nieren, koppen, pooten en been-
deren); 349| vette- en 187 graskalveren , 114|-vierendeelen ,
en 609-1- KG. kalfsvleesch; 1893 nuchtere kalveren, 12
vierendeelen en 1062 KG. nuchter kalfsvleesch; 1499|-scha-
pen , 2 vierendeelen en 119374- KGr. schapenvleesch; 4
geiten; 8191 varkens en 4579 KG. varkens vleesch en reuzel;
411 paarden, 8 vierendeelen paardenvleesch.

Hiervan zijn afgekeurd :
wegens miltvuur 16 vierendeelen rundvl. (4 runderen.)

» cachexie \'19 \\ » »

» ondeugdelijkheid 34 ^ » »

-ocr page 215-

wegens psorospermiën 4 vierendeelen rundvleesch. v
» tuberculose 8 » s v

» ieterus 2 ■» » \\

te saaien vertegenwoordigende het vleesch, afkomstig
van 24 runderen. v

ondeugdelijkheid 125 KGrVrundvleesch, clandestien
ingevoerd , en 88^ KG. rundvet.
tuberculose 1 runderkop en 30 KG. vleesch.
» 8 longen \\

» 2 levers ^

» 1 nier v

» echinococcus 7 longen »
» »8 levers v

wegens ontstekingen en gevolgen:
14 longen *

20 levers *

2 milten

3 uiers

4 nier

» distomatose 7 levers *
» bederf 9 longen \\

21 levers v
2 harten v
2 nieren«.

» ondeugdelijkheid 1 vet kalf en 4 nuchtere kalveren (ge-
storven).

» bederf 23 KG. kalfsvleesch.
» waterige infiltratie 1 varken.
» ontsteking 1 lever )

» bederf 1 long [ van varkens.

» » 4J- KG. reuzel )

wegens ondeugdelijkheid 2 schapen (gestorven).

» bederf 4 vierendeelen schapenvleesch.

» echinococcus 4 longen}
» » 1 lever > van schapen.

» distomatose 7 levers ;

van runderen.

van runderen.

-ocr page 216-

Wegens ondeugdelijkheid 8 vierendeelen paardenvleesch, af-
komstig van 2 gestorven paarden^

In 1889 zijn aan het abattoir geslacht en gekeurd:

26225 runderen, 13956 vette- en graskalveren, 8994
nuchtere kalveren, 32139 varkens, 2163 schapen, 386
bokken en geiten, 1611 paarden en 4 ezels.

Hiervan zijn afgekeurd :

30 runderen, 7 kalveren, 14 nuchtere kalveren, 8 paar-
den, 12 varkens, 21 schapen en 3 geiten;

149 borst- en buikingewanden, 994 longen, 441 levers
93 uiers, 14 nieren, 11 harten, 2 koppen en 2 tongen van
runderen ;

13 borst- en buikingewanden, 26 longen, 14 levers en
5 nieren van kalveren;

109 borst- en buikingewanden, 55 longen, 109 levers, 9
nieren, 10 milten en 2 uiers van varkens.

4 borst- en buikingewanden, 76 longen, 124 levers en 3
uiers van schapen ;

5 borst- en buikingewanden, 22 longen, 19 levers , 4 har-
ten en 1 kop van paarden ;

281 KG. vleescli, KG. vet van runderen; 77 KG.
schapenvleesch, 59 KG. van varkens en 71 KG. van paarden ;

Ongeboren vruchten van 413 runderen, 8 schapen, 12
varkens, 4 paarden en 3 geiten.

Afgekeurd en vernietigd zijn :

Wegens tuberculose : 1)

8 runderen;

3 varkens;

1 kalf.

» cachexie :

12 runderen;

2 paarden;

1) Aan tuberculose zijn lijdende bevonden: 793 runderen, 215 varkens, 1
kalf, oud 2 maanden. Van 120 runderen en 95 varkens, welke zijn afgekeurd,
is bet vleescli voorwaardelijk in gebruik gekomen.

-ocr page 217-

8 schapen;

1 geit.

Wegens septische metritis 1 rund.
» septieaemie (?) 1 rund.
» pyaemie 1 rund.

» natuurlijken dood en daaruit volgende ondeugde-
lijkheid :
7 runderen ;
16 kalveren ;
19 schapen;
5 varkens ;
5 paarden;

2 geiten.

» cystiëercus cellulosae 2 varkens.
» icterus 2 kalveren.
» purulente peritonitis :
2 kalveren;
V 1 varken.
» varkensziekte 1 varken.
« kwade droes 1 paard.
» tuberculose :

135 borst- en buikingewanden; N
684 longen v
55 levers *
4 uiers v
» tuberculose :

96 borst- en buikingewanden
41 longen
82 levers v

2 borst- en buikingewanden
2 longen
» echinococcus:
110 longen ^
94 levers v
2 longen
4 levers

van runderen.

van varkens,
van kalveren.

van runderen,
van kalveren.

-ocr page 218-

53 longen
24 levers
4 longen i

11 levers j van varkens.
2 nieren i

van runderen.

van kalveren.

| van schapen.

2 longen

van paarden.

2 levers

Wegens distomatose: 72 levers van runderen. \\
87 » van schapen.
1 lever van een kalf.
1 » van een varken.
» ontstekingen, verhardingen, abscessen, enz.
9 borst- en bufkingewandenv
167 longen \\
202 levers \\
88 uiers \\

5 nieren

6 milten v

7 harten \\

1 tong

3 borst- en buikingewanden

12 longen

8 levers

4 nieren

3 borst- en buikingewanden
10 longen

15 levers l van varkens.

2 uiers
10 milten

16 longen

4 levers

5 borst- en buikingewanden
14 longen
 f van paarden.

13 levers
1 kop

| van schapen.

-ocr page 219-

Wegens hydronephrose:

8 nieren van runderen;

8 nieren van varkens.

» varkensziekte 8 borst- en buikingewanden. v
» Cysticercus cellulosae 3 borst- en buikingewanden.
i> actinomycose 1 kop van een rund.

1 tong » » »
» ondeugdelijkheid door kneuzing, bloedingen en bederf:

9 borst- en buikingewanden^
33 longen v
18 levers,
n

2 koppen v

281 KG. vleesch *

17^ » vet v

8 borst- en buikingewanden \\

10 longen I . .

> van kalveren.

1 lever

1 hart

4 borst- en buikingewanden
7 longen

9 levers .

_ , / van schapen.

3 harten \'

2 nieren
77 KG. vleesch
59 KG. » van varkens.

6 longen \\

4 levers / ,

\\ van paarden.
4 harten (

71 KG. vleesch /

Van elders, buiten de gemeente geslacht vee, werd het
volgende vleesch ter keuring aangeboden.
2797f runderen (heele en halve dieren met daaraan vast-
gehechte ingewanden, hart, longen, lever, milt en
nieren, overeenkomstig de bepaling van artikel 30
der verordening, regelende het gebruik van de vee-
markt en van het abattoir).

van runderen.

-ocr page 220-

942 vierendeelen rundvleesch, 45955 KG. rundvleesch.
10622 KG. runder- en kalverafval (longen , levers, harten,
nieren, koppen en ontvleeschde beenderen, magen
en darmen),

367^ vette kalv. (heele en halve dieren met aangeh. ingew.)

61 gras » » » »

20141 nuchtere » » » »

12614- schapen » » »

91 varkens » » »

496 paarden » » »

2 geiten » » »

28 vierendeelen kalfsvleesch,
34 KG. vet kalfsvleesch,
165 KG. nuchter kalfsvleesch,
16739 KG. schapenvleesch,
961 KG. varkensvleesch,
5042 KG. reuzel.
Hiervan zijn afgekeurd :

9^ runderen, n.1. 1 wegens pyaemie, 1 wegens septi
caemie, 5 wegens cachexia aquosa en 2^ wegens ondeugde-
lijkheid (herkomstig van gestorven dieren).
Van runderen 91 longen; 39 wegens tuberculose;"^

13 wegens ontstekingen en ge-
volgen ; v

11 wegens echinococcus ; \\

28 wegens ondeugdelijkh. (bederf)
49 levers; 5 wegens tuberculose;A

12 wegena ontstekingen en ge-
volgen ; N

7 wegens echinococcus ; ^

8 wegens distomatose ; >
17 wegens bederf.

2 uiers ; 1 wegens tuberculose ; ^

1 wegens ontsteking en ge-
volgen. s
5 harten ; wegens ondeugdelijkh. (bederf)

-ocr page 221-

3 koppen; wegens ondeugdelijkh. (bederf) V>
387^ KG. vleesch; wegens ondeugdelijkh. (bederf) *
KG. vet; wegens ondeugdelijkh. (bederf) *
1 vet kalf; wegens bloeddyscrasie.
3 puclitere kalveren; wegens ondeugdelijkh. (gestorven)
van kalveren: 6 longen wegens bederf;

3 levers wegens bederf;
1 hart wegens bederf,
van schapen: 1 schaap wegens hydraemie.

28 longen; 6 wegens onsteking en gevolgen;
3 wegens echinococcus;
19 wegens bederf.
19 levers; 7 wegens distomatose;

3 wegens echinococcus;
9 wegens bederf.

3 harten wegens bederf.
2 nieren wegens bederf.

54 KG. vleesch wegens bederf,
van paarden: 2 paarden wegens ondeugdelijkh. (gestorven)
8 longen; 3 wegens ontstekingen en gevolgen;

5 wegens bederf.
6 levers ; 2 wegens ontsteking;

4 wegens bederf.

4 harten wegens bederf.

1 kop wegens verzwering der lucht-
zakken.

MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK.

Op bl. \'161, van ons tijdschrift 3de afl. 1890, beschrijft
collega H.
Wolters een geval van «gasoprisping bij een
paard» en vraagt dan het einde «zijn er meer dergelijke
gevallen bekend?» Misschien kan plaatsing van het volgende

-ocr page 222-

zijn nut hebben. Gedurende den cursus 1886 — 1887 , ik meen
in de lente, ben ik in de buitenpraktijk der Rijksveeart-
senijschool herhaalde malen met mijn hooggeachten toenma-
ligen Leeraar
Weitzel bij een schimmelmerrie, 8 jaar oud,
geweest (richting de Meern). Patiënte was na het werpen
van een veulen ziek geworden. De melksecretie was gering,
de mest was hard en werd spaarzaam ontlast, de eetlust was
weinig opgewekt. Den 3den dag waren alle verschijnselen ver-
ergerd en was de mestontlasting uitgebleven. Bij exploratie zat
het rectum vol gewone mest en bleek sterk verwijd te zijn. Na
ontlediging werd een flink olysma aangewend en aloë voor-
geschreven. Dit hielp alles niets. De mest kwam wel tot in
het rectum, maar bleef daar zitten bij gebrek aan darmbe-
weging. De endeldarm was verlamd, zeker tengevolge van
zenuwlijden, opgetreden bij het baren (druk); spoedig, trad
tijmpanitis op. Sulph. eserini in oplossing, subcutaan aan-
gewend , gaf weinig; darmsteek deed veel gas ontwijken,
maar dit alles hielp slechts tijdelijk. Ook hier kwam
gasop-
risping
voor en wel bijna zonder ophouden. Men kon dui-
delijk groote gasbellen langs de jugularisgroeve zién op-
stijgen om door den geopenden mond verwijderd te worden.
De onaangename reuk getuigde van zwavel waterstofgehalte.

Bij elke golf hoorde men een klokkend geluid. Bovendien
scheen er nu en dan wat vloeibaar voedsel bij te zijn,
aangezien een enkele maal kauwbewegingen optraden. Patiënte
is, na een dag of 10 ongeveer ziek te zijn geweest, gestorven.

De sectie gaf niet veel bijzonders te zien. Groote verwijding
van het rectum viel het meest in \'t oog.

Zouden gassen onder hooge spanning niet veel gemakke-
lijker uit de maag kunnen ontsnappen dan vaste stoffen (voed-
selbrei) ? (Zouden onder de gassen er geen zijn welke eene
locale verdooving veroorzaken, waardoor eene ontspanning
der spier vezelen aan de cardia optreedt).??

Beel.

-ocr page 223-

Voor eenigen tijd behandelde ik eene koe, lijdende aan
chronische diarrhee (tengevolge van overmatig gebruik van
topinambour), met acid. tannicum.

Patiënte genas volkomen, maar de eigenaar toonde zijn
bevreemding dat het bijna witte poeder , met water gemengd,
dadelijk inktzwart werd. Later bleek mij dat een groot
ijzergehalte van het water daarvan de oorzaak was (bij hoo-
gen waterstand). Teneinde zuivere werking te verkrijgen is
dus menging van dit geneesmiddel met ijzerhoudend water
af te raden. Sinds dien tijd heb ik het steeds met honig
toegediend.

Beel.

Vraag.

Tegenwoordig verstrekt men de eserin. sulph. in dubbele
glazen buisjes. Gebruikt men slechts de helft, dan treedt
bij de overblyvende helft spoedig vervloeiing op en sterke
donkerroodkleuring. Is die vervloeide massa nog bruikbaar en
te vertrouwen? Kan men geen solutie voorhanden hebben? 1)

Beel.

KORTE MEDEDEELINGEN.

Het wilde paard.

Dr. E, Tuouessart bespreekt in «La Nature van 17 Mei
1890» de stamvader van het paard. Hij meent — evenals
POLIAKOFF — als zoodanig te moeten beschouwen de dier-

1) Alle physostigmine (eserin e) zouten moeten droog en tegen het licht be.
schut bewaard worden, vooral het zwavelzure zout. Met de verandering in
kleur zal waarschijnlijk wel verandering in werkzaamheid samen gaan. Salicylas
Physostigmini, ofschoon ook gevoelig voor vocht en licht, verandert in oplos-
sing nog in den minst korten tijd. v.
d. H.

-ocr page 224-

soort waarvan er in 1881 een door Przëwalski gedood wercl
en dat opgezet in het museum te Petersburg voorkomt; door
Poliakoff is dit beschreven als Equus Przewalskii.

Hij leeft in kleine kudden van 5—15 stuks — onder
aanvoering van een ouden hengst — in de vlakte van
Dzoungarië; het wordt door de Kirgizen
kertag, door de
Mongolen
tahké genaamd.

Het is zeer schuw en verbazend vlug, zoodat het moei-
lijk gevangen of geschoten kan worden. Ofschoon het even
groot is als de hemione, onderscheidt het zich daarvan door
krachtiger bouw; het hoofd is zwaar maar kleiner dan dat
van de hemione, de hals is vooral bij den hengst dik, de
beenen zijn zwaarder en krachtiger gebouwd, de manen zijn
kort en opstaande, de staart is tamelijk lang en de onder-
helft er van is met lange haren bezet, terwijl de hemione
meer een pluimstaart heeft; aan alle beenen komen zwil-
wratten voor, de hoeven zijn meer rond en ook de kooten
zijn met lange haren bezet.

Terwijl hoofd en hals meer of minder isabel kleurig zijn,
is de romp licht grijs, bijna wit en gaat die kleur in de
flanken langzaam over in de zuiver wit gekleurde buik en
beenen; de manen, de staart- en kootharen en ook de hoe-
ven zijn zwart. Er is geen aalstreep en de haren zijn vooral
in den winter lang en gegolfd.

Ook het voorkomen in het koude klimaat wijst er eer óp
dat men met een paard dan met een ezel of hemione te
doen heeft.

Tr., die de tarpans als afstammelingen van verwilderde
paarden beschouwt, neemt slechts 3 hemione soorten aan, n.1.

1. Eq. hemionus var. Onager of de onager van Pallas ,
de Ghor-Khur van de Hindoes, de Ghour of Kher-
decht van de Perzen, de Koulan van de Kirgizen.
Dit dier leeft in Cutch of de Indische woestijn en
in de steppen van Turkestan;

2. Kiang, Eq. hemionus of de Disightai. der Thibettanen,
die veel op de voorgaande gelijkt en meer noord-

-ocr page 225-

en oostelijk op het centraal plateau van Azië voor-
komt.

Eq. hemippus of Eq. hemionus syriacus met korter
ooren en meer elegante vormen, die meer zuidwes-
telyk in de Syrische woestijn en in het noorden van
Arabië leeft. v. E.

-ocr page 226-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEE-
ARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Notulen der 29ste Algemeene Vergadering, gehouden
te Utrecht op 21 \'September 1889.

Voorzitter de heer D. F. van Esveld.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur, behalve de
Heer
M. de Bruin, die schriftelijk heeft medegedeeld, dat hij
verhinderd is de vergadering bij te wonen.

Uit de presentielijst der afgevaardigden blijkt, dat alle bij-
zondere afdeelingen vertegenwoordigd zijn en wel:
De afd. Friesland, door den Hr. J.
Plet, met 16 stemmen

» » Gelderland, » » » H. C. Reimers , » 5 »
» » Groningen. » » » H.J. Laméris, » 10 »
» » N.-Holland, » » » D. v.
d. Sluijs , »11 »
» » Z.-Holland, » » » W. F. Altevogt , »11 »
» » N.-Br.-Limb., » » » W.J. Paymans, » 8 »
» » Utrecht, s » » H. J. C. van Lent, » 14 »
» » Zeeland,
» » » Chr. Mazure , » 4 »

Zoodat de afgev. der bijzondere afdeelingen totaal 79 stemmen
konden uitbrengen.

Verder zijn aanwezig 4 leden der algemeene afdeeling en
12 leden van bijzondere afdeelingen, die een eigen stem kun-
nen uitbrengen, zoodat het geheele aantal stemmen bedraagt
79 -(- 4 -f- 12 nr 95. Behalve de afgevaardigden en de stem-
hebbende leden, zijn nog aanwezig een twintigtal andere leden,
benevens één introducé, de Heer
J. de Jongh , Paardenarts in
Ned.-Indië.

Nadat alle volmachten nagezien en goedgekeurd zijn, opent
de Voorzitter de vergadering met een welkom aan de aanwezige
leden, vooral ook aan de jongere, die hij in zoo aanzienlijk

-ocr page 227-

getal voor zich ziet. Hij zegt dat de vergadering op een be-
trekkelijk vroeg uur gesteld is, omdat vele huishoudelijke werk-
zaamheden te behandelen zijn. Verder dankt hij diegenen van
de leden die aan het Tijdschrift hun medewerking verleenden,
en zet uiteen dat het Tijdschrift betrekkelijk goedkoop wordt
uitgegeven; terwijl voor eenige jaren de onkosten, per deel en
per lid berekend, op ruim f 3 kwamen, is nu slechts f 1,50
per lid voor elk deel in rekening te brengen. Verder wijst de
Voorzitter op het feit dat de bibliotheek der Maatschappij
steeds in omvang toeneemt, zoodat het Hoofdbestuur verplicht
zal zijn op de een of andere wijze bergruimte te vinden voor
de tijdschriften e tutti quanti, voor welke het huis van den
Secretaris te klein begint te worden.

Na deze inleiding vraagt de Voorzitter of iemand der aanwe-
zigen nog het voorlezen der notulen van de vorige algemeene
vergadering verlangt, nu deze vooraf, door den Secretaris
opgemaakt, in het tijdschrift opgenomen zijn. Niemand dit ver-
langende, vraagt hij verder of er ook op- of aanmerkingen op
de notulen zijn. Nadat gebleken is dat ook deze vraag met
neen beantwoord wordt, worden derhalve de conceptnotulen
der 28ste
Alg. Vergadering, zooals zij in het Tijdschrift (Dl. XVI,
afl. 2 en 3) geplaatst zijn, definitief goedgekeurd.

Het jaarverslag wordt door den Secretaris uitgebracht en zonder
opmerkingen door de aanwezigen aangehoord.

De Penningmeester brengt verslag uit omtrent zijn beheer dei-
middelen over het afgeloopen jaar; daaruit blijkt dat een batig
saldo aanwezig was op 1 Jan. 1889, van f 1076,07.

De Voorzitter verzoekt de afgevaardigden van de afd. Gel-
derland en Groningen de rekening en verantwoording na te gaan,
en na de pauze hun bevinding mede te deelen.

De Voorzitter stelt nu aan de orde: het benoemen van een
2den Secretaris, en noodigt de Heeren Hermkes, Paymans en Rempt
uit als stemopnemers te fungeeren. Uit het rapport dier Heeren
blijkt, na afgeloopen stemming, dat zijn uitgebracht op de Heeren
Schurink 7, Thomassen 7, Schimmel 27, Billroth 35 en
Reimers i stemmen.

Bij deze verkiezing waren slechts 77 stemmen uitgebracht,
zoodat geen meerderheid voor een der Heeren was verkregen.

Bij de tweede vrije stemming was het aantal stemmen ver-
meerderd door het verschijnen van een der afgevaardigden en nu

-ocr page 228-

verkregen de Heeren Billroth 48, Schimmel 29, Thomassen
8,
en Schurink 6 stemmen. Daar de Heer Billroth dus van
de 91 stemmen 48 heeft verkregen, is hij als lid van het Hoofd-
bestuur (2de Secretaris) gekozen. Op een desbetreffende vraag van
den Voorzitter, verklaart de gekozene de betrekking te willen
aanvaarden. De Voorzitter feliciteert den Heer
Billroth met het
bewijs van vertrouwen, dat de vergadering in hem stelde, en
brengt daarna aan de orde
de herziening van het Reglement.

Hij brengt in herinnering dat deze herziening op de vorige
gewone algemeene vergadering als wenschelijk gesteld is door de
afd. N.-Holland en Gelderland, en ook door den Penningmeester.
Bijtijds is alles, wat noodig was, door het Hoofdbestuur gedaan
en hij brengt nu het reglement, zooals het, in verband met de
verlangde wijzigingen ontworpen is, in discussie, tevens verzoe-
kende aan de leden om niet te veel dood te blijven op woorden,
maar zich hoofdzakelijk te willen bepalen tot den
inhoud der
nieuw voorgestelde of gewijzigde artikelen.

Artikelsgewijze wordt het concept door den Secretaris voorgelezen.

De artikelen 1—10 worden onveranderd goedgekeurd; art. ix
zal door het Hoofdbestuur eenigszins anders geredigeerd worden,
art. 12 en 13 blijven als voorgesteld is.

Art. 14, met de voorgestelde wijziging, wordt aangehouden tot
dat art. 2
6a behandeld zal zijn; zoo gaat het ook met art. 23bis
en art. 25.

De artikelen 15—23 en artikel 24, worden, zooals zij, hier en
daar gewijzigd, voorgesteld zijn goedgekeurd.

De hoofdzaak zetelt dus nu, zooals de Voorzitter opmerkt, in
het
nieuwe artikel 26betreffende het instellen eener commissie
uit de bijzondere afdeelingen, belast om in bepaalde gevallen
met het Hoofdbestuur samen te werken (zie programma der
29ste Alg. Verg.).

De Heer Plet (afgev. Friesland) wijst op de vele onkos-
ten die het aannemen van dit artikel zal medebrengen; hij
zou wenschen dat de afdeelingen om beurten, volgens rooster,
deden waartoe de commissie bestemd is. De Voorzitter zegt dat
in den regel de onkosten zoo groot niet zullen zijn. Wordt toch
de gecombineerde vergadering op den dag der Algemeene Ver-
gadering gehouden, dan kunnen de afgevaardigden tevens de leden
der commissie zijn, buitendien is het juist noodig het advies van
alle afdeelingen in bepaalde gevallen te weten.

-ocr page 229-

De Heer de Jong vindt de commissie onnoodig; wil men tijd
besparen op de Alg. Verg. dan zouden de notulen, en ook de
Rekening en Verantwoording, behoudens hetgeen door de leden
later verbeterd kan worden, door het Hoofdbestuur kunnen wor-
den vastgesteld.

De Voorzitter zegt dat de commissie voor herziening niet is
kunnen meegaan met het oorspronkelijk voorstel der afd, N.-Holl.,
n.1, uitbreiding van het Hoofdbestuur met e\'én lid van elke af-
deeling.

De Heer Aalbers is tegen het voorstel wegens de kosten;
hij meent ook dat bij aannemen van het voorstel verder niet
de Algemeene Vergadering, maar de commissie regeeren
zal. De afgevaardigden zullen immers benoemd worden voor
één jaar, er zal dus veel aan hunne beslissing overgelaten
blijven.

Op dit laatste antwoordt de Voorzitter, dat het oproepen der
gecombineerde vergaderingen wel zóó tijdig geschieden zal, dat
de afgevaardigden gelegenheid zullen hebben de opinie hunner
afdeelingen over elk bijzonder voorstel intewinnen en, wat de
kosten betreft, blijft hij meenen, dat die in het algemeen mede
zullen vallen.

De Heer Plet kan met het voorstel wel medegaan omdat het
strekt om tijd te besparen op de Alg. Verg., maar handhaaft
toch het voorstel der afd. Friesland.

De Heer Mazure (afgev. Zeeland) vraagt of het niet
mogelijk zou zijn de notulen en Rek. en Ver. op de Algemeene
Vergadering ter visie te leggen en te doen nazien door een
daartoe te benoemen commissie.

De Voorzitter antwoordt, dat de gecombineerde vergadering
ook vooral dienen moet om zaken, die door het Hoofdbestuur
niet alléén beslist kunnen worden en niet uit te stellen zijn tot
een volgende Algemeene Vergadering, te behandelen. Er zijn
reeds dergelijke gevallen voorgekomen, waarin het Hoofdbestuur
heeft moeten handelen, zonder zeker te zijn geweest van de goed-
keuring der Alg. Vergadering.

De iste Secretaris zegt, hoewel geen lid der herzienings-com-
missie zijnde, toch met het voorstel te kunnen meegaan, nu de
wensch geuit is geworden voor een dergelijke regeling.

De Heer Plet zou zich bij het voorstel van den Heer Mazure
niet kunnen neerleggen, daar te veel tijd zou verloren gaan op

15

-ocr page 230-

de Alg. Verg., iets wat het voorstel der herzienings-commissie
juist beoogt te voorkomen.

De Heer Reimers (afgev. Gelderland) kan instemmen met het
voorgestelde artikel, mits «tijdig» veranderd wordt in een be-
paalden tijd, bijv. minstens 14 dagen. Persoonlijk verklaart hij
zich evenwel tegen het niet lezen der notulen op de Algemeene
Vergadering, vooral omdat dan de sprekers niet in de gelegen-
heid zijn wijzigingen of toelichtingen aan te brengen.

De Heer Hermk.es is van dezelfde meening en zegt buitendien
het nut niet in te zien eener commissie, die een soort van
curateele over het Hoofdbestuur zal uitoefenen.

De Heer v. d. Sluijs (afgev. N.-Holland) beveelt daarentegen
het artikel aan. Aan de uitvoering zullen wel onkosten verbon-
den zijn, maar op de Algemeene Vergadering zal tijd gewonnen
worden voor wetenschappelijken arbeid, daarvoor mag men wel
wat over hebben.

De Heer van Lent (afgev. Utrecht) deelt mede, dat in de
vergadering van de afd. Utrecht de meeningen over het voorstel
nog al verdeeld waren; terwijl
5 leden er voor waren, ver-
klaarden 4 er zich tegen, terwijl 2 leden blanco stemden.

De Heer Paymans (afgev. N.-Br.-Limburg) zegt, dat zijn af-
deeling met algemeene stemmen vóór was. Hetzelfde verklaart
de Heer
Altevogt namens de afd. Zuid-Holland.

De Heer Hekmkes geeft in overweging de leden der com-
missie, buiten het Hoofdbestuur, te doen zijn de voorzitters der
afdeelingen. De Voorzitter zou het niet goedvinden dit te bepa-
len; de afdeelingen moeten vrij blijven in hun keuze. De afd.
N.-Holland is het daarmede volkomen eens.

De Heer Plet stelt namens Friesland voor: tot leden der
commissie wordt telkens door drie afdeelingen, volgens rooster,
een harer leden aangewezen.

Vóórdat het voorstel der herzieningscommissie in stemming
zal komen wenscht de Heer
Mazure Jr. nog eens te wijzen op
het finantieele bezwaar. De Voorzitter zegt, dat dit bezwaar,
althans in de eerste jaren niet zeer groot zal zijn.

De Heer H. J. Laméris (afgev. Groningen) vraagt of nevens
afgevaardigden geen plaatsvervangers dienen benoemd te worden.
De Voorzitter meent dat zulks niet noodzakelijk beschreven be-
hoeft te worden, daar de afdeelingen dit zelve wel regelen
zullen.

-ocr page 231-

Bij stemming blijkt nu dat zijn Zeeland (4 stemmen) vóór.

Utrecht 5 stemmen vóór, 4 tegen 2 blanco.

N.-Br. en Limburg (8 stemmen) vóór.

Zuid-Holland 9 stemmen vóór, 1 tegen, 1 blanco.

Noord-Holland (u stemmen) vóór.

Groningen (10 stemmen) vóór.

Gelderland (5 stemmen) vóór.

Friesland .(16 stemmen) blanco.

Leden 11 vóór en 1 tegen.

Alzoo is het voorstel der commissie aangenomen met 63 stem-
men vóór, 6 tegen en 19 blanco.

De Heer Plet verklaart dat hij voor de afd. Friesland niet
voor het artikel als zoodanig stemmen mocht, alhoewel de afd.
niet tegen de strekking er van is. Hij had daarom de wijziging
voorgesteld en nu die niet in behandeling gekomen is, acht hij
de stemming niet goed. Ook de Heer
Heidema meent, dat eerst
het amendement in stemming had moeten gebracht worden, waar-
tegen de Heer
Mazure opmerkt, dat de afd. Friesland geen on-
dersteuning van haar voorstel gevraagd heeft en de Voorzitter
zegt, dat Friesland zich dan vooraf tegen de stemming over het
voorstel der herzieningscommissie had moeten verzetten. Den
Heer
Altevogt, die het voorstel bij de stemming in deelen had
willen gesplitst zien, antwoordt de Voorzitter, dat dienaangaande
niets is voorgesteld.

Artikel 14 (gewijzigd) nu aan de orde zijnde, stelt de Heer
Heidema, ondersteund door den Heer Paymans, voor achter
«afgevaardigde» te lezen, «en diens plaatsvervanger». De com-
missie neemt deze bijvoeging over en het artikel wordt met
algemeene stemmen goedgekeurd.

Art. 23^« (begrooting) wordt door den Heer Aalbers nader
toegelicht; hij stelt evenwel een wijziging in dezen zin voor, dat
een vaste som, bijv. f 25 genoemd worde, met welke de begroo-
ting niet overschreden mag worden. De post van onvoorziene
uitgaven is zeer rek- en krimpbaar, vandaar zijn voorstel tot
begrenzen.

De Heer Paymans stelt voor de post voor onvoorziene uit-
gaven in elk geval op niet minder dan f 25 te brengen.

De Heer de Jong stelt voor dat niet de Penningmeester, maar
het Hoofdbestuur, de begrooting zal indienen en dat deze vóór
de Algemeene Vergadering aan de afdeelingen zal medegedeeld

-ocr page 232-

worden opdat ze bekeken en besproken kan worden. De Voor-
zitter vindt er volstrekt geen bezwaar in dit voorstel over te nemen,
onder dien verstande dat de begrooting, ter vermijding van meer-
dere kosten, op het programma zal medegedeeld worden.

De Heer Stempel verklaart zich tegen het voorstel van den
Heer
Aalbers, als zijnde te bindend voor Hoofdbestuur en com-
missie uit de leden. De Heer
Reimers verklaart zich insgelijks
tegen het voorstel. In omvraag gebracht wordt het voorstel
Aal-
bers
verworpen (i stem uit de afd. Z.-Holl. vóór en 2 blanco).

Het voorstel der herzieningscommissie, met de wijziging, door
den Heer
de Jong voorgesteld, in stemming gebracht zijnde,
wordt dit aangenomen met algemeene stemmen op 5 na (4 der
afd. Zeeland, en 1 lid) en 2 blanco.

Art. 25 (reiskosten) lokt bestrijding uit van den Heer Aalbers.
Hij zou liever het artikel behouden zooals het nu in het reglement
luidt of in elk geval een limiet stellen. Hierop geeft de Voor-
zitter te kennen, dat juist de Heer
Aalbers een wijziging van
dit artikel heeft geprovoceerd; overigens ziet hij voor zich geen
gevaar voor eenig misbruik in het nieuwe artikel, maar voorziet
juist eenige bezuiniging.

De Heer Laméris (Groningen) zegt, dat in zijn geval de kosten
volgens de voorgestelde regeling iets meer zouden moeten bedragen.

De afd. Zuid-Holland wil de verblijfkosten doen vervallen; dit
was, zegt de Voorzitter, ook aanvankelijk de opinie van twee leden
der herzieningscommissie, het 3e lid was er tegen, maar toen is
het artikel ten slotte gesteld, zooals het nu luidt. De Heer
Laméris vindt het billijk dat vergoeding van werkelijk gedane
voorschotten gegeven wordt; het voorstel van Zuid-Holland, zegt
de Heer
Altevogt, is dan ook slechts gedaan met het oog op
de kas. De Heer
Reimers wil de uitdrukking «zoo noodig»
laten vervallen, \'t Is moeilijk uit te maken wat wèl en wat niet
noodig is; op de eerlijkheid der afgevaardigden moet vertrouwd
worden. De Heer
Stempel uit zich ongeveer in denzelfden
geest.

De afd. Zeeland moet stemmen tegen elk voorstel, waarin geen
bepaalde som genoemd wordt. Na nog enkele besprekingen
brengt de Voorzitter het art., zooals het door de commissie tot
herziening vastgesteld is, met weglating van «zoo noodig», in
stemming; het wordt aangenomen met algemeene stemmen op
4 (afd. Zeeland) na.

-ocr page 233-

Artt, 26 en 27 geven tot geen debat aanleiding en blijven
dus, zooals ze zijn.

Tegen de voorgestelde wijziging van art. 28 (bij een roepen
van buitengewone algemeene vergaderingen) verheft de Heer
Plet
zijn stem. Hij is er tegen, met het oog alweer op de kosten ,
die het bijeenroepen der gecombineerde vergadering medebrengt.

De Voorzitter zegt, dat het voorstel is gedaan, in verband
met hetgeen in de laatste buitengewone algemeene vergadering
over het Hoofdbestuur gezegd is. De onkosten zullen voor deze
zaak ook wel zoo zwaar niet drukken, want in 27 jaar tijds is
slechts twee malen een buitengewone algemeene vergadering ge-
houden.

De Heer de Jong spreekt als zijn meening uit, dat het Hoofd-
bestuur, zonder inmenging der commissie, in dezen volle vrijheid
moet houden 5 hij wenscht dat de algemeene vergadering het
oude artikel onveranderd behoude en zoo een bewijs van ver-
trouwen geve aan het Hoofdbestuur.

De Heer Altevogt merkt op, dat dit een nieuw voorstel is,
waarover de afdeelingen niet gehoord zijn. De Heer
Reimers
(Gelderland) zal tegen stemmen, maar hij voegt er bij, dat zulks
niet is om eenig wantrouwen in het beleid van het Hoofdbestuur
uit te drukken.

In denzelfden zin spreekt de Heer v. d. Sluijs (N.-Holl.); hij
wijst er op, dat in het voorgestelde staat, dat het Hoofdbestuur
«bevoegd», maar niet «verplicht» is te doen wat het artikel voor-
schrijft; buitendien is het een uitvloeisel van art. 26a.

De Voorzitter zegt, dat ook in de commissie verschil van mee-
ning geweest is over «bevoegd» en «verplicht». Dat juist, zegt
de Heer
Schimmel, bewijst dat er een geest van wantrouwen
geweest is.

Het voorstel van den Heer de Jong komt nu in omvraag en
wordt verworpen met 50 tegen 44 stemmen.

Voor dat nu over het voorstel der commissie zal gestemd
worden, vraagt de Heer
Heidema of verstaan moet worden, dat
het Hoofdbestuur, ook zonder voorafgaand overleg met de com-
missie uit de afdeelingen, buitengewone algemeene vergaderingen
beleggen kan. Vele leden meenen dit uit de redactie van het
artikel te kunnen opmaken.

De Heer Stempel zou er voor zijn, dat het artikel nu alvast
aangenomen werd, komt dan het reglement en bloc in stem-

-ocr page 234-

raing, dan kan nog de meening der vergadering blijken. De
Heer
Schimmel maakt de opmerking, dat dit een gevaarlijke
zaak is en wijst er verder op, dat volgens het slot artikel, laatste
alinea, van het reglement
f der stemmen noodig zijn om wijzi-
gingen vast te stellen.

In omvraag gebracht verklaren zich 59 stemmen vóór, 35
stemmen tegen en worden 2 blanco stemmen uitgebracht.

Aangezien geen f der stemmen vóór zijn, wordt art. 28 geacht
te blijven, zoo als het tegenwoordig luidt.

Art. 29 en 30 worden goedgekeurd, evenzoo art. 31.

Art. 32 lokt de vraag uit van de afd, Groningen of de termijn
tot inzenden van voorstellen niet tot op 1 Juli gebracht kan
worden. De Voorzitter zegt, dat zulks, met het oog op het opma-
ken en verzenden van de programma\'s, moeilijk geschieden kan.
De afd. Zuid-Holland wil de toevoeging «voldoende toegelicht»
laten vervallen, daar zulks moeilijkheden zal kunnen opleveren.
De Voorzitter zegt, dat de afd. N.-Holiand zeer sterk op deze
bijvoeging aangedrongen heeft en de afgev. dier afdeeling zegt,
dat zulks ten doel had het weren van slechts losweg opgegeven
voorstellen, die zonder toelichting door de afdeelingen niet be-
oordeeld konden worden.

De Heer Altevogt (Z.-Holland) zou dan «eenige toelichting»
willen ingevoegd zien. De Heer
Hermkes vindt de voorgestelde
eisch zeer goed, terwijl de Heer v.
d. Sluijs er op wijst, dat
de toelichting vooral noodig is opdat het Hoofdbestuur de strek-
king der voorstellen zal kunnen beoordeelen en daar naar zal
kunnen handelen.

De Heer Billroth vindt die toelichting ook voor de afdee-
lingen noodig.

In stemming gebracht zijnde, wordt het artikel, zooals het
door de herzieningscommissie is voorgesteld, aangenomen met
67 tegen 26 stemmen; 2 stemmen blanco.

Goedgekeurd worden ook de artt. 33, 34, 35, 36, 37, 38 en
het slotartikel. Daarna het reglement en bloc in stemming ge-
bracht zijnde wordt dit met
algemeenë stemmen goedgekeurd.

Aan de orde van behandeling is nu het voorstel der afd. Utrecht,
tot het aanvragen van
rechtspersoonlijkheid. De afgevaardigde der
afdeeling (de Heer v.
Lent) leidt het voorstel in; hij wijst er
op hoe voor een Maatschappij als de onze die rechtspersoonlijk-

-ocr page 235-

heid gewenscht is. De afd. Gelderland is mede voor het aanvra-
gen ; de afd. Z.-Holland was van meening, dat voor de Maatschappij,
omdat reeds vóór 1848 een afd. Zuid-Holland bestond, het aan-
vragen niet noodig was. Hieromtrent beter ingelicht zijnde door
den Voorzitter, verklaart ook deze afdeeling zich vóór. Desge-
lijks doen de afd. N.-Holland, Friesland, Limburg, enz., zoodat
met algemeene stemmen besloten wordt het Hoofdbestuur op te
dragen pogingen in het werk te stellen tot het bereiken van het
beoogde doel.

Bij de bepaling van de plaats voor de volgende Alg. Verga-
dering, beveelt N.-Holland Amsterdam aan, Friesland, Gelderland
en Groningen wenschen Utrecht weder als vergaderplaats, terwijl
Zeeland Rotterdam voorstelt.

De Voorzitter liet eerst over Utrecht stemmen. Het blijkt
dat 64 leden Utrecht verkiezen, tegen
16 en 1 blanco.

De Voorzitter dankt de H.H. van het stembureau en richt
vervolgens een hartelijk woord tot den afgetreden
2en Secretaris,
de Heer
van der Sluijs, hem dankzeggende voor de vele toe-
wijding door hém steeds aan de Maatschappij gegeven.

Na de pauze wordt door de commissie, belast met het nazien
der Rekening en Verantwoording, een gunstig rapport over deze
uitgebracht. Zij is door de commissie voor goedgekeurd getee-
kend. De Voorzitter dankt den Penningmeester voor zijn nauw-
keurig beheer en de commissie voor de genomen moeite, aan
het nazien der R. en Ver. verbonden.

De Voorzitter geeft den Heer Reimers (Wageningen) gelegen-
heid tot het bespreken der «bepalingen omtrent varkensziekte.»

De Heer Reimers zegt geaarzeld te hebben het onderwerp op
nieuw in behandeling te brengen, aangezien sedert de vorige
Alg. Verg. door een nieuw regeeringsbesluit verbeteringen aan-
gebracht zijn. Hij acht die echter niet van dien aard, dat men
er ten volle vrede mede kan hebben. Een opsomming der be-
palingen wenscht hij, bekend als ze zijn, niet te geven, maar
hij acht een bespreking er van onder deskundigen van groot
nut, daar men het, vooral in landbouwvergaderingen, verre van
eens is over het nut, enz. dier bepalingen. Spreker vat zijn in-
leiding in drie punten samen.

-ocr page 236-

ie. De vraag: is het Kon. Besl. voor Nederland noodzakelijk ?
Uit een handelsoogpunt is het
misschien te verdedigen, maar het
schijnt toch dat men in andere landen niet zoo heel nauw ziet,
zelfs Engeland keurt geen geslacht vee.

Zijn de maatregelen noodig tot het uitroeien der ziekte?

Hij gelooft niet, dat zij daartoe leiden zullen, nu, zooals hij
met talrijke voorbeelden aantoont, de wet niet overal behoorlijk
nageleefd, dikwerf ontdoken wordt.

2e. Geeft men toe dat bepalingen noodzakelijk zijn, dan
blijft de vraag nog of de bestaande goed zijn ? Er ontbreekt
zijns inziens een voorname zaak aan deze, n.1. de uitvoerbaar-
heid. Zij zijn in het nadeel van de landbouwers; deze
mogen
wel slachten vóór de keuring, maar doen dit natuurlijk ook uit nood-
zaak; het
vervoer wordt dikwerf verboden en de vergoeding is
slechts gering, finantieel nadeel volgt voor den eigenaar steeds
uit aangifte.

Zullen bepalingen, door de regeering vastgesteld, werkelijk en
ernstig iets bijdragen tot het uitroeien der ziekte, dan moet
onteigening, verkoop vanwege het Rijk en geheele vergoeding
der schade geschieden.

Het ontduiken der bepaling in questie bevordert ook het
slecht naleven der overige wetten op besmettelijke ziekten.

3e. Het bevreemdt Spreker, dat na het request, in het vorige
jaar door de Maatschappij verzonden aan ZExc. den Minister v.
Binn. Zaken, betreffende de keuring van vee en vleesch, door
den Minister niet-deskundige keurmeesters officieel erkend zijn
geworden. En juist in gevallen waarin een deugdelijke kennis
van vee en vleesch vereischt wordt en niet slechts eenige han-
digheid, z. a. bijv. bij het opsporen van trichinen; tegen dergelijke
handelingen diende protest aangeteekend te worden.

Na de met aandacht en bijval aangehoorde inleiding releveert
de Heer v.
d. Linden het Verslag der districts veeartsen en
plaatsvervangers. Uit dit verslag valt op te maken dat de be-
palingen te danken zijn aan een kleine meerderheid. De namen
der leden, die de minderheid uitmaakten, dat zijn zij, die de
ziekte voor niet-besmettelijk houden, worden door hem voorge-
lezen. Hij bespreekt ook hoe volgens hem de verkeerde wijze
van voederen bij het vetmesten (verzuurd voedsel) een oorzaak
kan zijn, die ook verklaart hoe bij biggen, die in de wei loopen,
de aanleg tot de ziekte naar het algemeen gevoelen minder is.

-ocr page 237-

Volkomen rein houden van den voederbak heeft hem gunstige
gevolgen doen zien. Hij beveelt proeven in deze richting ten
zeerste aan.

De Heer Plet, zijn ondervindingen op dit gebied mededee-
lende, zegt
niet aan te nemen dat het geen besmettelijke ziekte
is, maar dat het hem toch ook gebleken is dat de meeste ge-
vallen voorkomen bij \'t toedienen van slecht voêr.

De Heer van Dulm merkt op, dat hier niet aan de orde is de
vraag naar het al of niet besmettelijk zijn der ziekte, maar naar
het al of niet noodzakelijke van politie-maatregelen er tegen.
Wat denkt de Heer
Reimers hierover ? De Heer Reimers zegt,
dat zijn particuliere opinie is, dat maatregelen niet noodig zijn.

Deze opinie deelt de Heer van Dulm; de bepalingen geven
slechts last aan de veehouders en dragen niets bij tot het uit-
roeien der ziekte. Over de oppervlakkige desinfectie kan men
slechts de schouders ophalen. Duizende kilo\'s vet wordeii ver-
nietigd ; de bepalingen werken belemmerend op het handelsver-
keer en brengen door de vernietiging der gestorven dieren groote
geldelijke onkosten voor de eigenaars en voor de schatkist mede.
Na al wat hij er van gezien heeft (en hij haalt vele voorbeelden
aan) moest de regeering zich of
niet of verstandig met de ziekte
bemoeien.

De Heer van Lent is het met den vorigen spreker eens —
de bepalingen worden ontdoken en de ziekte woekert voort.

De Heer Billroth is het volstrekt niet eens met den inleider.
In N.-Holland wordt bijna elk geval aangegeven — de eigenaars,
die verleden jaar al de last er van hadden, geven dit jaar toch
Weer aan. Schade ondervinden de eigenaars bij andere besmette-
lijke ziekten eveneens. Hij is er van overtuigd, dat men de
ziekte op den duur kan uitroeien en dan zal dit hun tot voor-
deel strekken.

Vuile voederbakken kunnen wel middelen tot verspreiding der
smetstof zijn, besmettelijkheid is volgens spreker niet te loochenen
en maatregelen acht hij noodzakelijk.

De Heer Reimers vraagt den Heer Billroth welke argumen-
ten hij voor dat noodzakelijke heeft — zijn ondervinding is dat,
bij alle maatregelen, de ziekte zich toch herhaalt.

De Heer Billroth zegt, dat ook hij dat heeft waargenomen,
maar wel bij varkens van dezelfden eigenaar, doch slechts 5
malen in hetzelfde kot.

-ocr page 238-

Dat geeft, zegt de Heer Reimers, toch altijd nog te denken —
maar hij wil hier niet over het al of niet besmettelijke spreken —
waar de Heer
Billroth evenwel spreekt van schade bij andere
besmettelijke ziekten, daar mogen wij hier niet vergeten, dat men
hier meestal tegenover kleine bezitters staat.

De Heer v. d. Sluijs meent, dat de vraag moet zijn besmet-
telijk of niet — zoo ja, dan zullen maatregelen noodig zijn —
Het blijkt uit de practijk, dat de tegenwoordige onvoldoende zijn
en schade opleveren.

De Heer Goosen citeert enkele hem bekende gevallen, waaruit
blijkt, dat, niettegenstaande de groote kosten aan de uitvoering
der bepalingen verbonden, deze onder omstandigheden eerder de
verspreiding der ziekte bevorderen dan tegen gaan.

De Heer J. F. Laméris vindt maatregelen noodzakelijk; de
ziekte breidt zich uit en er moet tegen geageerd worden, ook
tegenover het buitenland is zulks noodig.

Is het mogelijk ze uit te roeien,.— we weten er zoo weinig
van — dat is wel eenigermate een schande voor de veeartsen.
Slechts één hunner, de Heer
Poels, heeft een meer grondig on-
derzoek ingesteld. Overigens gelooft spreker wel aan de mogelijk-
heid. Hij citeert een voorbeeld te \'s-Gravesande, waar de ziekte
uitsluitend in niet-ontsmette hokken voorkwam. De autoriteiten
moeten echter hun plicht doen en het deskundig personeel moet
uitgebreid worden. Het nadeel voor den boer ,wordt zijns inziens
wel wat breed uitgemeten. De wet verhindert de boeren om
do ode
varkens te verkoopen en om verdachte als gezond van de hand
te doen.

De Heer de Jong acht met den Heer Laméris maatregelen van
zeer veel nut — evenwel stemt hij den Heer
Reimers toe, dat
de tegenwoordige maatregelen niet deugen.

De zaak is in de afd. Alfen der Holl. Maatsch. van Landbouw
uitvoerig besproken. Het nadeel achte men daar de ontduiking
en de lage prijs der afgemaakte, verdachte dieren; allen meenden
dat de aangifte bevorderd zou worden indien voor zieke dieren
de halve waarde en voor verdachte en alsdan afgemaakte dieren
de geheele waarde vergoed werd.

De Heer Billroth merkt op, dat een slechte uitvoering der
bepalingen niet bewijst dat ze niet noodig zijn. Ze
moeten goed
toegepast worden. Schade wordt er niet meer dan vroeger ver-
oorzaakt ; toen stierven de dieren toch ook en hadden ook bijna

-ocr page 239-

geen waarde. In elk geval blijft nu toch ook het zieke vleesch
Uit de consumtie en dat beteekent reeds veel.

Verder geeft spreker nog een toelichting aan den Heer Kat-
tenwinkel
op diens vraag of niet een paar artikelen, over aan-
gifte, slachten en vervoer met elkander in strijd zijn.

Hij toont aan dat die tegenstrijdigheid feitelijk niet bestaat.

De Heer van Dulm zegt, dat de Heer Laméris , de wet en de
desinfectie voorstaande, toch zal moeten toegeven, dat een af-
doende desinfectie van den ondergrond wel niet best mo-
gelijk is»

De Heeren Laméris en Billroth verklaren, dat zulks toch
geschiedt. Zoo\'n
grondige desinfectie, zegt de Heer v. Dulm
zal wel lang niet overal gebeuren, en halve maatregelen zijn te
meer af te keuren als ze groote kosten en verlies medebrengen.

De Heer üosterbaan ziet in zijn streek de varkens onder
slechte hygienische voorwaarden, slechte hokken, zieke aardap-
pelen als voer, enz. en toch komen slechts weinig gevallen van
varkensziekte voor. Hij vindt de bepalingen wel niet erg doel-
matig, maar hij vindt er toch ook dit nut in, dat veel ziek
vleesch, voor worstfabricatie bijv., uit de consumtie gehouden
wordt.

De Heer Reimers wijst er op, dat aan de ziekte gestorven
varkens nog wel degelijk voorwerpen van waarde zijn (borstels,
huid, vet) en dat vernietigen dus schade aanbrengt. Noodzakelijk
uit een oogpunt van handelsbelang acht hij de maatregelen niet.
Duizende geslachte varkens gaan ongekeurd naar Engeland, en hoe
gaat het tegenover Duitschland bijv. ? Men eischt wel verklaringen
omtrent het niet heerschen van andere besmettelijke ziekten maar niet
omtrent varkensziekte. Wil men voor alle besmettelijke ziekten maat-
regelen nemen, dan ook tegen tuberculose, goedaardige droes , enz.

De Heer Schurinic deelt uit zijn ervaring mede, dat in de
gemeente Hummelo en Keppel verleden jaar de ziekte voorkwam,
de ontsmetting is goed geschied en dit jaar deed de ziekte zich,
één geval uitgezonderd, niet voor in de ten vorigen jare gedes-
infecteerde hokken. Hij wenscht de vraag of maatregelen nood-
zakelijk zijn met ja te beantwoorden, maar ze moeten beter dan
nu in overeenstemming met de omstandigheden zijn. Hij wenscht
dat de vergadering zich in dezen zin uitspreke, dat bij de aan-
gifte van een ziektegeval onverwijld kennis moet gegeven worden
aan het veeartsenijkundig staatstoezicht en dat bij eventueele ver-

-ocr page 240-

hindering van den districtveearts de plaatselijke veearts handelend
moet kunnen optreden.

De Voorzitter, voor een oogenblik de discussies onderbrekend,
meent te mogen constateeren dat i°. men het niet volmaakt eens
is omtrent het al of niet besmettelijke der ziekte , 20. men de
maatregelen, zooals ze nu voorgeschreven zijn, of minder goed
of minder goed toegepast acht.

De Heer Mazure Sr. zegt, dat men over de werking der be-
palingen niet oordeelen kan. Ze worden te slecht toegepast.
Uit Schouwen worden bijv. massa\'s zieke varkens naar Rotterdam
vervoerd, zonder dat het veeartsenijkundig staatstoezicht er iets
van verneemt. Ook is er bij dat toezicht geen eenheid van han-
delen. Is er een wet noodig, dan moet zij anders zijn en met
eenheid en beter dan nu uitgevoerd worden.

De Heer Plet is het eens met den Heer Schurink , dat Bur-
gemeesters gemachtigd moesten zijn de plaatselijke veeartsen te
doen handelen; hij heeft gezien, dat bij verhindering van de
veeartsenijkundige ambtenaren, varkens soms een week geslacht
lagen, vóór dat keuring kon geschieden.

De Heer Stempel stelt voor, de discussies over dit punt te
sluiten. Hij wil niet beweren dat de bepalingen steeds goed
worden nageleefd, maar hij merkt op, dat sedert 60 jaar, dat de
ziekte heerscht, vrijheid tot geen beperking geleid heeft. De
regeering wil nu beproeven wat er tegen te doen valt en nu
komen van alle kanten klachten over schade, enz. De districts-
veeartsen kunnen veel doen om die schade minder te doen
zijn, alles behoeft toch niet verbrand of begraven te wor-
den, het vet bijv. kan nog uit den brand gered worden; buiten-
dien kan, volgens Kon. Besl., door tusschenkomst van den
Burgemeester gedeeltelijke schadevergoeding voor de huid ge-
geven worden.

De Heer Reimers brengt hulde aan de wijze waarop de Heer
Stempel de bepalingen wenscht toe te passen en toepast, maar
wat hij doet is geen regel. De vergoeding voor de huid is slechts
luttel en is misschien niet eens te eischen. Wil de Vergadering
zonder meer de dicussies sluiten — het is hem goed — maar
hij zou toch liever eenig resultaat van de besprekingen zien.

De Voorzitter sluit zich bij dien wensch aan.

De Heer Mazure Jr. , zegt als men besmettelijkheid aanneemt,
aanneemt dat men met een bodem-ziekte te doen heeft, dan

-ocr page 241-

mag de wet niet anders dan stellige voorschriften geven, en zou
vooral begraven uitgesloten moeten zijn.

De Voorzitter, opmerkende dat men in deze Vergadering, in
aanmerking nemende den uiteenloopenden stroom der meeningèn,
toch niet tot eenig definitief besluit zal komen, geeft in overwe-
ging om de zaak in handen eener commissie te stellen, die de
verschillende meeningen zal trachten te verzamelen en in een
rapport neerleggen.

De Heer de Jong stelt als motie voor: «De Algemeene Ver-
gadering vindt het wenschelijk, dat de nu vigeerende bepalin-
gen , ten opzichte der varkensziekte worden gewijzigd en gaat
over tot de orde van den dag.»

De Heer Reimers zegt, dat als de Vergadering een conclusie
wil nemen, hij dan zou voorstellen de aanbeveling van onteigenen
en afmaken, indien maatregelen noodig geoordeeld worden.

De Voorzitter spreekt zijn vrees uit, niet alleen dat een uit-
spraak in een of anderen zin door deze Vergadering niet goed
verkregen zal worden, maar dat ze ook niet veel beteekenen zal,
bij het blijkbare verschil in meening, en dan misschien meer
kwaad dan nut zou doen.

De Heer v. Dulm zegt, dat wat de Heer Reimers zou willen,
datgene is, wat tegenwoordig in Engeland wordt toegepast. Een
uitspraak door de Vergadering acht hij wenschelijk.

De Heer Stempel vindt het nogal bedenkelijk, dat men een
uitspraak zou gaan doen over bepalingen, die nog slechts één
jaar toegepast zijn. In Engeland is sedert jaren een wet, en
steeds is men aan het veranderen. — Hoe kunnen wij nu oor-
deelen over de werking van een zoo jonge wet als de onze. Hij
voor het benoemen eener commissie van enquête naar de
werking en de toepassing der bepalingen hier te lande.

De Heer Plet dringt aan op spoed met deze commissie en
haar rapport.

De Voorzitter stelt als nu voor, dat in den geest van het
besprokene een commissie door het Hoofdbestuur benoemd
wordt.

De Heer Schurink verklaart zich tegen dit laatste, hij wenscht
de commissie door de Alg. Vergad. benoemd te zien. \'t Mocht
zijn, dat ze, door het Hoofdbestuur benoemd een »eenzijdige
kleur" zou hebben.

Vreest men daarvoor, zegt de Voorzitter, laat dan de Alg.

-ocr page 242-

Verg. de commissie benoemen. Zullen het dan bijv. 5 leden
zijn of uit elke afdeeling één lid?

De Heer Thomassen heeft met belangstelling de discussies
gevolgd — het verbaast hem, dat niemand zich
met zekerheid
over besmettelijkheid durft uitspreken aangaande de varkensziekte.
Men moest aan de regeering- verzoeken de gelegenheid te geven
tot het nemen van proeven.

De Heer Laméris zegt, dat wetenschap en praktijk voldoende
gronden voor besmettelijkheid geven.

De Voorzitter wil afwachten wat de commissie zal voorstellen
en vraagt nog eenmaal wie de commissie benoemen zal. Het
voorstel van den Heer
Schurink wordt niet ondersteund, hoewel
hij het handhaaft onder bijvoeging, dat er geen wantrouwen jegens het
Hoofdbestuur in opgesloten ligt. Er wordt besloten aan het Hoofd-
bestuur de benoeming eener commissie van 5 leden op te dragen.

De Heer van Dulm treedt op als inleider van punt 2 der
mededeelingen: Kalfziekte. Hij zal trachten zoo kort mogelijk te
zijn. Het was het rapport der commissie, dat hem aanleiding
gegeven had de zaak nog eenmaal ter sprake te brengen. De
commissie heeft de kwaal geheimzinnig genoemd en toch zijn vele
duidelijke verslagen van secties ingeleverd; de commissie geeft
geen eigen opinie. Hij wijst er op hoe gelijktijdig met de enquête
van de Maatschappij uitgaande, ook in Beijeren een onderzoek
ingesteld is. De aldaar werkzaam geweest zijnde commissie noemt
de ziekte, zooals ze reeds in 1825 door
Hermann genoemd
werd, apoplexia puerperalis; zij acht dus ook het centrale zenuw-
stelsel den zetel van het lijden.

De uitdrukking over erfelijkheid der ziekte in het rapport van
onze commissie kan spreker ook niet best verorberen. Hij gaat
verder dit rapport, wat verschillende punten betreft, nog eens na,
hier en daar op- en aanmerkingen makende en het vergelijkende
met het Duitsche rapport, van hetwelk hij de conclusie voorleest,
en met de studie van
Hink. Ook brengt hij in herinnering dat
de commissie in eene vorige vergadering wel beloofd had de
uitkomsten van het onderzoek in Duitschland aan haar rapport
toe te voegen, maar, dat ze zulks niet heeft gedaan. Hij wijst
er voorts op, dat
Hink naam en wezen volgens Franck, ver-
werpt. Bij voorzichtig en nauwkeurig uitgevoerde secties, en
door spreker zijn er een 25 tal verricht, zal blijken dat het

-ocr page 243-

wezen der ziekte het best door den naam Gebarparese wordt
uitgedrukt. Als oorzaak is volgens zijne meening te beschouwen
de aanleg, door fokken en voederen verkregen, het wezen der
ziekte acute hydrocephalis. Prophylactisch zou hij aanbevelen
eene andere wijze van fokken (latere paring) en eene meer inten-
sieve (droge) voeding vóór het kalven.

De Voorzitter dankt den Heer van Dulm voor zijne inleiding;
het doet hem leed, dat het reeds vergevorderd uur niet zal toe-
laten dat uitvoerige discussies over de beschouwingen en opmer-
kingen van den inleider gevoerd kunnen worden.

Hij verzoekt den Heer van Dulm het gesprokene op schrift
te brengen; het kan dan in de eerstvolgende aflevering van het
Tijdschrift opgenomen worden en aan hen, die dan repliceeren
willen, kan dan ook in het Tijdschrift daartoe gelegenheid gege-
ven worden.

De Heer Thomassen ondersteunt dit voorstel en belooft eene
repliek als de Heer
van Dulm in het tijdschrift hetzelfde en in
den zelfden vorm mededeelt, wat hij hier heeft besproken.

De Heer van Dulm geeft natuurlijk de voorkeur aan monde-
linge bespreking, evenwel wil hij aan het verzoek voldoen,
maar belooft niet, alhoewel de feiten de zelfde blijven, juist
letterlijk te schrijven zoo als hij gesproken heeft. Uit den toon
bij het spreken blijkt de bedoeling, het geschrevene laat zulks
niet zoo toe en misverstand zou er het gevolg van kunnen zijn.

Het is, "eveneens door het late uur, dat de Heer Thomassen
verhinderd is zijn verslag uit te brengen als afgevaardigde op het
congres international de médecine ve\'térinaire, te Parijs. Een en
ander omtrent ontvangst en regeling wordt door hem medegedeeld,
maar verder zal zijn uitvoerig rapport een plaats ontvangen in
de eerstvolgende aflevering van het Tijdschrift.

Als onderwerpen ter bespreking op de eerstvolgende Algemeene
Vergadering worden opgegeven:

i°. door den Heer Heidema «het nietbestaan van vétérinaire
experts».

2°. door de afd, Zuid-Holland (voorloopig) «het verzoek tot
de Regeering te richten om, bijv. in de Staatscourant, kennis te
geven van de gevallen van besmettelijke ziekten».

3°. door den Heer H. C. Reimers «het heerschend voorko-
men var. long-emphyseem bij rundvee».

De Heer van Dulm brengt in herinnering, hoe bij een vroegere

-ocr page 244-

bespreking over «toezicht op vilderijen», besloten is een Rijks-
wet af te wachten. Zoo een wet ziet hij nog in geen jaren komen
en intusschen dient er toch iets gedaan te worden. Zou het Hoofd-
bestuur zich bijv. niet kunnen verstaan met het Geneeskundig
Staatstoezicht om te trachten iets gedaan te krijgen.

Alhoewel de Voorzitter dit voor zich zelf niet de meest ge-
schikte weg acht, wil hij dit voorstel toch opnemen onder de
punten voor de a. s. Alg. Verg.

De Heer van der Linden spreekt hierna, namens de verga-
dering en onder bijval van deze, een woord van dank tot den
Voorzitter voor diens uitstekende leiding.

De Voorzitter dankt de leden en sluit de vergadering.

Goedgekeurd in de gecombineerde Vergadering van 11 Mei 1890.

Het Hoofdbestuur:
VAN ESVELD. (Voorzitter.)

VAN DER HARST. (1 ste Secretaris.)

REGLEMENT

vau de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

HOOFDSTUK I.
Doel.
Art. i.

Het doel der maatschappij is het bevorderen der veeartsenij-
kunde.

Art. 2.

De maatschappij zal dit doel trachten te bereiken door:
a. onderlinge samenkomsten der veeartsen;
u. het behandelen van v eeartsenijkundige en van op veeartsenij-
kunde betrekking hebbende onderwerpen;
c. het zich in verbinding stellen met binnen- en buitenlandsche
genootschappen van veeartsenijkunde, geneeskunde, veeteelt,
landhuishoudkunde en nijverheid;

-ocr page 245-

d. het uitgeven van een tijdschrift, tevens orgaan der maat-
schappij ;

e. alle andere geoorloofde middelen, die haar ten dienste
zullen staan.

HOOFDSTUK II.

Samenstelling der Maatschappij

Art. 3.

De maatschappij is samengesteld uit bijzondere afdeelingen en
ééne algemeene afdeeling.

De afdeelingen bestaan alleen uit gewone leden.

Art. 4.

De maatschappij kan, buiten hare afdeelingen, eereleden en
correspondeerende leden benoemen.

Art. 5.

De zetel der maatschappij is gevestigd te Utrecht.

HOOFDSTUK III.

Van de Leden.

Art. 6.

Tot eereleden zijn benoembaar zij, die aan de maatschappij
belangrijke diensten bewijzen of door verdiensten en geleerdheid
uitmunten.

Zij worden door het hoofdbestuur of door eene bijzondere
afdeeling voorgesteld en in eene algemeene vergadering bij meer-
derheid van 7, der aanwezige stemnren benoemd.

Art, 7.

De eereleden worden uitgenoodigd tot het bijwonen der alge-
meene vergaderingen en tot het inzenden van berichten overeen-
komstig het doel der maatschappij, terwijl zij tevens het tijdschrift
gratis ontvangen.

Zij brengen geen stem uit.

-ocr page 246-

Art. 8.

Tot gewone leden zijn benoembaar allen, die belangstellen in
de bevordering der veeartsenijkunde.

Art. 9.

Zij, die lid der maatschappij wenschen te zijn, zonder deel uit
te maken van eene bijzondere afdeeling, kunnen op hunne schrif-
telijke aanvraag aan den eersten secretaris, door het hoofdbestuur
benoemd worden. De benoeming geschiedt bij meerderheid van
stemmen door minstens drie leden van het hoofdbestuur.

Deze leden vormen de algemeene afdeeling.

Art. 10.

Leden van bijzondere afdeelingen kunnen, met ingang van een
maatschappelijk jaar, tot de algemeene afdeeling overgaan, mits zij
daarvan te voren kennis gegeven hebben aan het bestuur hunner
bijzondere afdeeling en aan den eersten secretaris.

Leden der algemeene afdeeling, die lid eener bijzondere afdee-
ling wenschen te worden, doen daartoe schriftelijk aanvraag bij
het bestuur dier afdeeling. Van hunne benoeming, die steeds
ingaat met een maatschappelijk jaar, geven zij kennis aan den
eersten secretaris.

Leden der maatschappij, die eene nieuwe afdeeling gevormd
hebben, geven daarvan onverwijld kennis aan den eersten secretaris.

Art. 11.

De correspondeerende leden worden door het hoofdbestuur o^
door eene bijzondere afdeeling voorgesteld en in eene algemeene
vergadering benoemd bij meerderheid van stemmen.

Zij deelen in de voorrechten der eereleden en brengen eveneens
geen stem uit.

Art. 12.

De bijzondere afdeelingen bepalen zelve het bedrag van de
contributie harer leden.

Zij storten jaarlijks voor ieder lid ƒ3 in de kas der maatschappij.

De leden der algemeene afdeeling betalen jaarlijks, vóór of op
den isten Mei, aan den penningmeester der maatschappij ƒ 5 voor
hun lidmaatschap.

Wie lid der maatschappij wordt in de tweede helft van het
jaar, betaalt voor dat jaar halve contributie, te voldoen binnen
ééne maand na zijne benoeming.

-ocr page 247-

Het maatschappelijk jaar wordt gerekend van i Januari tot
ultimo December.

HOOFDSTUK IV.

Van de bijzondereafdeelingen en haar bestuur.

Art. 13.

Een getal van vier leden is voldoende om eene afdeeling te
vormen.

Art. 14.

Jaarlijks vóór 1 Mei zenden de besturen der afdeelingen aan
den eersten secretaris eene lijst van het aantal harer leden, met
een verslag omtrent de werkzaamheden en den toestand der afdee-
ling , en aan den penningmeester de contributie over het loopende
jaar. Vóór 1 Januari doen zij opgave van den naam van het lid,
dat voor het volgende maatschappelijke jaar namens de afdeeling
zitting neemt in de commissie, bedoeld in art. 27.

Art. 15.

Iedere afdeeling heeft haar eigen huishoudelijk reglement, over-
eenkomende met het doel der maatschappij. Dit reglement moet
alvorens in werking te kunnen treden, door het hoofdbestuur
goedgekeurd zijn.

Art. 16.

De toezending van brieven en stukken geschiedt portvrij door
de secretarissen aan den eersten secretaris en omgekeerd.

HOOFDSTUK V.

Van het Hoofdbestuur.

Art. 17.

Het hoofdbestuur bestaat uit vijf leden, zijnde een voorzitter,
een ondervoorzitter, een eersten en een tweeden secretaris en
een penningmeester.

Art. 18.

De leden van het hoofdbestuur worden in eene algemeene
vergadering gekozen uit de gewone leden.

-ocr page 248-

Art. iq.

Jaarlijks treedt één der leden van het hoofdbestuur af. De
voorzitters en de tweede secretaris zijn eerst na verloop van een
jaar, de eerste secretaris en de penningmeester zijn dadelijk her-
kiesbaar.

De aftreding geschiedt naar tijd van benoeming, met dien ver-
stande, dat ieder lid, benoemd voor eene niet periodieke vacature,
aftreedt op den tijd dat zijn voorganger zou afgetreden zijn.

Art. 20.

De secretarissen kunnen schrijfloonen en porto\'s in rekening
brengen.

Art. 21.

De secretarissen houden van alles aanteekening in een register
en handelen in overleg met den voorzitter of diens plaatsvervan-
ger. De tweede secretaris is meer in het bijzonder belast met de
belangen der algemeene afdeeling en met de verzending der tijd-
schriften en programma\'s.

Art. 2 2,

Het hoofdbestuur brengt jaarlijks in de algemeene vergadering
een verslag uit over den toestand der maatschappij en hare geld-
middelen.

Art. 23,

Het hoofdbestuur dient in elke gewone algemeene vergadering
eene begrooting in voor het volgende jaar, welke begrooting, op het
programma mede te deelen, niet mag overschreden worden zonder
toestemming der gecombineerde vergadering, bedoeld in art.
27.

Art. 24.

Het hoofdbestuur vergadert zoo dikwijls als dit in het belang
der maatschappij door den voorzitter en twee andere leden wordt
noodig geacht. De eerste secretaris vermeldt op het convocatie-
billet de te behandelen zaken.

Art. 25.

De leden van het hoofdbestuur en der commissie, bedoeld in
art.
27, kunnen de werkelijk uitgegeven reis- en verblijfkosten in
rekening brengen.

-ocr page 249-

HOOFDSTUK VI.

Van de algemeene vergaderingen.

Art. 26.

Jaarlijks in de maand September wordt eene algemeene verga-
dering gehouden waar de leden zelf tegenwoordig kunnen zijn en
die van bijzondere afdeelingen zich door afgevaardigden hunner
afdeeling kunnen doen vertegenwoordigen.

Art. 27.

Vóór elke algemeene vergadering worden door het hoofdbestuur
met eene commissie van de bijzondere afdeelingen de notulen der
vorige algemeene vergadering, benevens de rekening en verant-
woording vastgesteld.

Tot leden dezer commissie wordt, telkens voor één jaar, door
ieder der afdeelingen één harer leden aangewezen. Het hoofdbestuur
is verplicht met deze commissie in eene gecombineerde vergadering
te raadplegen over bijzondere gevallen of maatregelen, welke niet
tot de eerstvolgende algemeene vergadering uitgesteld kunnen
worden of waarover het te voren het oordeel der bijzondere
afdeelingen wenscht te vernemen.

Tot deze gecombineerde vergaderingen worden de leden der
commissie, boven bedoeld, tijdig door den eersten secretaris opge-
roepen, met opgave van de te behandelen zaken.

Art, 28.

In de jaarlijksche algemeene vergadering wordt de plaats be-
paald waar de volgende zal gehouden worden.

Art. 29,

Het hoofdbestuur is bevoegd, om zeer gewichtige en dringende
redenen, buitengewone algemeene vergaderingen te beleggen en
bepaalt daarvoor zelf den tijd en de plaats.

Art. 30.

De leden der algemeene afdeeling stemmen persoonlijk.

De afgevaardigden der bijzondere afdeelingen moeten voorzien
zijn van eene volmacht van het bestuur hunner afdeeling, waarin
tevens vermeld zijn het aantal en de namen der leden welke aan-
wezig waren in de vergadering, waarin hunne benoeming tot
afgevaardigde plaats vond.

Bij de stemming over een voorstel, dat in het programma op-

-ocr page 250-

genomen is, wordt door de afgevaardigden den uitslag medegedeeld
van de stemming (voor elke stem in het bijzonder), die over dat
voorstel in hunne afdeeling plaats heeft gehad.

Leden van bijzondere afdeelingen kunnen persoonlijk hun stem
uitbrengen als zij de afdeelingsvergadering, in het tweede lid van
dit art. bedoeld, niet bijgewoond hebben.

Art. 31.

Het hoofdbestuur maakt van de werkzaamheden van elke alge-
meene vergadering een\'\'programma op, dat minstens twee maan-
den te voren gezonden wordt aan de leden der algemeene afdee-
ling, en, door tusschenkomst der afdelingsbesturen, aan de leden
der bijzondere afdeelingen, verder aan de eereleden en aan de
correspondeerende leden.

Art. 32.

Het hoofdbestuur bepaalt den dag, het uur en de plaats der
algemeene vergadering en doet daarvan opgaaf in het programma.

Art. 33.

Voorstellen van bijzondere afdeelingen en van leden, ter behan-
deling in eene gewone algemeene vergadering, worden in het
programma voor die vergadering opgenomen, als zij vóór 1 Juni
bij den eersten secretaris ingekomen zijn en voldoende blijken
toegelicht te zijn.

Art. 34.

Omtrent al de te behandelen zaken, de maatschappij betreffende,
brengt het hoofdbestuur een praeadvies uit.

Art. 35.

De voorzitter leidt de vergadering en kan in dringende gevallen
het woord ontnemen. Hij heeft bij staking van stemmen een be-
slissende stem.

Art. 36.

Aan ieder lid, dat zulks verlangt,, wordt in de algemeene ver-
gadering het woord gegeven, doch niet meer dan drie malen over
hetzelfde onderwerp.

In de algemeene vergadering wordt beslist bij meerderheid van
stemmen.

Stemming over personen moet schriftelijk geschieden.

-ocr page 251-

HOOFDSTUK VII.

Van het tijdschrift.

Art. 37.

Het tijdschrift der maatschappij wordt, onder medewerking van
het hoofdbestuur, uitgegeven door een comité van redactie, waar-
van de leden in eene algemeene vergadering benoemd worden voor
den tijd van drie volle jaren en na hunne aftreding herkiesbaar zijn

Art. 38.

Het tijdschrift zal, als orgaan der maatschappij, de verslagen
van hare werkzaamheden bevatten.

Art. 39.

Aan elk der bijzondere afdeelingen wordt één exemplaar van
het tijdschrift, benevens één exemplaar van alle gedrukte stukken
van de maatschappij uitgaande, voor haar archief toegezonden

Slotartikel.

Wanneer in eene gewone algemeene vergadering 2/3 der stem-
hebbende leden wijziging van dit reglement verlangen en daartoe
een voorstel doen, worden, staande die vergadering, bij meerder-
heid van stemmen , twee leden benoemd, die met den voorzitter
der maatschappij de commissie zullen uitmaken tot herziening
van het reglement.

Deze commissie brengt vóór 1 Mei van het volgend jaar haar
oordeel over de verlangde wijziging uit, dat met hare daartoe
betrekkelijke voorstellen in het programma voor de volgende al-
gemeene vergadering opgenomen wordt.

Deze voorstellen tot wijziging van het reglement worden vóór
alle andere behandeld.

Wijzigingen van het reglement worden vastgesteld bij meer-
heid van der stemmen.

Vastgesteld in de algemeene vergadering, gehouden
te Utrecht, den 21sUn September
1889.

D. F. VAN ESVELD,

Voorzitter.

Dr. L. J. VAN DER HARST,
Eerste Secretaris.

-ocr page 252-

MEDEDEELING VAN HET HOOFDBESTUUR.

Naar aanleiding van eene voorloopige mededeeling aan het
Hoofdbestuur, van de commissie in zake «varkensziekte», kan
worden bericht dat op hare aanvrage om subsidie van de Re-
geering bij ministerieel schrijven van 21 Mei 1890 afwijzend
is beschikt, «aangezien eerstdaags in de gemeenten Oost- en
West-Dongeradeel van rijkswege proeven zullen worden ge-
nomen met de inenting tegen de besmettelijke vlekziekte der
varkens en dat er, in afwachting van den uitslag daarvan, geen
termen besstaan haar verzoek toe te staan.»

Ook de pogingen der commissie tot het verkrijgen van sub-
sidie" van landbouw-vereenigingen en genootschappen, hebben
tot nog toe treurige resultaten gehad, daar door die vereenigingen
slechts 31 gulden is beschikbaar gesteld.

INENTING TEGEN BOUTVUUR, *)

DOOR

J. POELS.

Uit onderzoekingen van Arloing, Cornevim en Thomas is
gebleken, dat immuniteit tegen boutvuur kan verkregen worden:
i°. door inenting van het niet verzwakte virus
{virus naturel),
zooals het in het vocht van boutvuurzwellingen aanwezig is.
2°. door inenting van het verzwakte virus
(virus atténue).

-ocr page 253-

Arloing, Cornevïn en Thomas hebben aangetoond, alhoewel
hunne proefnemingen hieromtrent niet uitvoerig zijn, dat, wanneer
men bij schapen en guineesche biggetjes eene
zeer geringe hoe-
veelheid
onverzwakt boutvuur-virus in het subcutane of intermus-
culaire bindweefsel inent, deze dieren daardoor onvatbaar gemaakt
kunnen worden tegen het boutvuur. Naar hunne meening zou
eene zeer geringe hoeveelheid smetstof (dus een zeer klein aantal
boutvuur-bacillen) niet het boutvuur, maar slechts eene voorbe-
hoedende inentingsziekte veroorzaken. Zij beweren evenwel, dat
het zeer moeielijk is de juiste hoeveelheid te bepalen van het
virus, dat wel onvatbaarheid, maar niet de ziekte zelve veroor-
zaakt, waardoor het niet wel mogelijk is deze methode voor de
praktijk geschikt te maken. Want wordt de zoogenaamde zeer
geringe hoeveelheid
(le virus a doses tres faibles; quantité minimé)
overschreden, dan zou den dood veroorzaakt worden, terwijl
inenting van eene te geringe hoeveelheid niet eens onvatbaarheid
ten gevolge zou hebben. De genoemde onderzoekers hebben zich
daarom beijverd om in het boutvuur-cadaver een vocht te vinden,
waarin de boutvuur-bacillen in dusdanig gering aantal aanwezig
zijn, dat dit vocht als entstof gebruikt zou kunnen worden. Zij
hebben met het oog hierop geexperimenteerd met het bloed en
ook met het vocht uit de voorste en achterste oogkamer, in welk
laatste vocht het virus aldus verdund zou voorkomen, dat het
voor inenting geschikt zou zijn. Het gelukte hun door inenting
van dit vocht een schaap immuun te maken tegen boutvuur. Wij
halen dit ter loops slechts aan om het vernuft en den ijver der
onderzoekers te doen uitkomen, praktische waarde voor ons doel
vinden wij daarin niet.

Bij deze proefnemingen stelden de genoemde onderzoekers
zich ten doel om onvatbaarheid te verkrijgen door inenting van
eene
zeer geringe hoeveelheid virulente boutvuur-bacillen, terwijl
deze bacillen ingeënt werden ergens in het
losse subcutane of
intermusculaire bindweefsel, alwaar de levensvoorwaarden voor
de ziektekiemen van het boutvuur zeer gunstig zijn.

Eene tweede methode om onvatbaarheid bij het rund te ver-
krijgen met het niet verzwakte virus werd beproefd door inenting
van eene
middelmatige hoeveelheid (inoculation d\'une quantité
moijenne de virus
) op eene plaats van het lichaam waar het sub-
cutaan bindweefsel niet
los, maar integendeel zeer vast is en
alwaar de voorwaarden voor de ontwikkeling der boutvuurkiemen

-ocr page 254-

zeer ongunstig zijn. Het was namelijk opgevallen, dat boutvuur-
zwellingen zelden werden waargenomen aan de extremiteiten
beneden het spronggewricht en de voorknieen en dat ook aan
den staart zulke zwellingen niet voorkomen. Inentingen nu met
eene middelmatige hoeveelheid van de virulente boutvuur-smet-
stof in de nabijheid van de punt van den staart (onmiddelijk
boven de pluim subcutaan ingespoten) hadden onvatbaarheid
tegen het boutvuur ten gevolge. Hierbij dient -wederom vermeld
te worden, dat inspuiting van eene zeer groote hoeveelheid smet-
stof op deze plaats (
insertion d\'une tres forte dose de virus)
aanleiding kan geven tot het ontstaan van zwellingen op andere
plaatsen van het lichaam, die dan den dood tengevolge kunnen
hebben.

Deze methode van inenting kan dus voor ons doel verder ge-
heel buiten beschouwing blijven, zoowel als eene wijziging van
deze methode door het virulente virus aan katoen te laten drogen
en het dan bij wijze van dracht aan den staart onder de huid
te brengen.

Eene derde methode van inenting werd in toepassing gebracht
door de virulente smetstof in verschen of gedroogden toestand
in de aderen te spuiten. Het schaap en het rund kunnen namelijk
eene vrij aanzienlijke hoeveelheid ziektekiemen van het boutvuur
verdragen zonder ziek te worden, mits deze kiemen rechtstreeks
in het bloed worden gespoten. Om volgens deze methode een
rund inteenten, wordt het dier neêrgeworpen, een der halsade-
ren blootgelegd, en het in water verdeelde boutvuurvirus onder
bijzondere voorzorgen in de ader gespoten. Bij deze inenting
moet er vooral voor gezorgd worden, dat er niets van de entstof
in het onderhuidsche binnenweefsel kan geraken, want dit zou
in zeer vele gevallen den dood van het rund tengevolge hebben.

Om dit te vermijden worden door Arloing, Cornevin en
Thomas nauwkeurige voorschriften gegeven, die evenwel in de
praktijk niet gemakkelijk kunnen toegepast worden. Daarenboven
bestaat bij deze methode de mogelijkheid, ook al spuit men de
bepaalde hoeveelheid entstof nauwkeurig in de halsader, dat,
wanneer in een speciaal geval de entstof zeer virulent is of wan-
neer het weerstandsvermogen van een enkel dier zeer gering
is, de inenting den dood tengevolge heeft. Ook wanneer het
dier tijdens de enting ergens aan het lichaam eene verwonding
heeft of eene beleediging van welken aard ook, waardoor de in

-ocr page 255-

de bloedbaan circuleerende bacillen in het bindweefsel kunnen
geraken, dan zou zich eene doodelijke boutvuurziekte kunnen
ontwikkelen. Deze methode, die uit een wetenschappelijk oogpunt
zeker zeer belangrijk is, en ook werkelijk onvatbaarheid tegen
het boutvuur tengevolge heeft, is in de praktijk bijna onuitvoerbaar.

Eindelijk werd nog eene 4de methode beproefd, waarbij het
onverzwakte virus in de luchtwegen werd gespoten. Evenals bij
de intraveneuse inenting wordt bij deze methode dezelfde voorzorg
vereischt, dat bij het \'inspuiten der entstof in de luchtpijp er niets
in het onderhuidsche bindweefsel te recht komt, want anders zou
de dood van het dier in veie gevallen onvermijdelijk zijn. De
aanwending van deze methode heeft zich dan ook niet buiten
het laboratorium uitgebreid.

Wijl de inenting van het onverzwakte virus, op grond van het
medegedeelde, aan zeer vele bezwaren en gevaren onderhevig is,
hebben de reeds meermalen genoemde Fransche g deerden onvat-
baarheid tegen boutvuur trachten te verkrijgen door inenting van
het kunstmatig
verzwakte virus.

Op vier wijzen hebben Arloing, Cornevin en Thomas ge-
tracht de virulentie der boutvuurbacillen te verminderen:

i°. door inwerking van antiseptica;

2°. door ze kunstmatig zoo lang te kvveeken tot geaténueerde
generatie\'s verkregen worden;

3°. door inwerking van hooge temperatuur op het versche virus;

40. door inwerking van hooge temperatuur op het virus in
gedroogden toestand.

Van deze vier methoden, waardoor men aan de boutvuur-ba-
cillen hare virulentie in meerdere of mindere mate kan ontnemen
om ze in bruikbare entstof te veranderen, is alleen de 4de voor
ons van belang.

Algemeen wordt thans gebruik gemaakt van eene entstof, die
verkregen is door het boutvirus in gedroogden toestand aan eene
hooge temperatuur bloot te stellen. Deze entstof wordt op de
volgende manier bereid.

Het meest zwart gekleurde weefsel van boutvuurzwellingen
wordt in kleine stukjes gesneden, met de helft van haar gewicht
gewoon water overgoten en deze massa wordt, na in een mortier
goed door elkander gewreven te zijn, door sterk linnen gefiltreerd.
De nu verkregen vloeistof wordt nogmaals door fijn linnen, dat
eerst bevochtigd is, gefiltreerd. Het hierdoor verkregen bloederig

-ocr page 256-

gekleurd vocht is van alle grovere bestanddeelen ontdaan. Deze
vloeistof, die zeer rijk is aan boutvuur-bacillen wordt in dunne
lagen op glasschijven of op vlakke borden in een droogapparaat
bij 32
a 35° C. gedroogd, hetgeen zeer schielijk moet geschieden
zoodat het niet mogelijk is, dat rotting kan intreden. De laag,
die nu aan de glasschijven aangedroogd is, wordt er afgeschaaft
en kan dan in goed gesloten glazen buizen op eene droge plaats
bewaard worden. Virus, dat op deze manier gedroogd is, zou
langer dan twee jaar zijne virulentie blijven behouden. Van deze
gedroogde massa worden nu twee entstoffen gemaakt, die wij
met de namen van xste en 2de entstof zullen aanduiden. De iste
entstof verkrijgt men door het gedroogde virus gedurende 6 uren
aan eene temperatuur van ioo°
C. bloot te stellen , terwijl, ter
verkrijging van de 2de entstof, een ander gedeelte van het ge-
droogde virus aan eene temperatuur van
85° C , eveneens 6 uren,
blootgesteld wordt. Het is bij het bereiden van deze entstof van
het grootste gewicht, dat de genoemde hooge temperaturen op
alle bacillen even sterk kunnen inwerken en daarvoor is het
noodig, dat de bacillen alle onder dezelfde physische omstandig-
heden verkeeren, Om dit te verkrijgen, worden bij één gewichts-
deel van het gedroogde virus twee gewichtsdeelen water gevoegd
en het geheel wordt nu weder in een mortier zoolang door
elkander gewreven tot men eene gelijkmatige vloeistof verkrijgt.
Deze vloeistof wordt nu in dunne lagen op vlakke borden uit-
gestort en daarna in het broedapparaat gebracht en aan de
reeds genoemde temperaturen van ioo° of
85° C. gedurende 6
uren onderworpen al naar gelang eene late of 2de entstof bereid
moet worden. Als deze inwerking heeft plaats gehad, hebben
zich op de borden bruine korsten gevormd, die gemakkelijk
verwijderd kunnen worden. Deze korsten worden nu in een
koffiemolen fijn gemalen. Het is noodig hierbij van twee koffie-
molens, voor elke entstof een, gebruik te maken. De zoo ge-
pulveriseerde entstof wordt in hoeveelheden van 10 centigram
verdeeld, goed in papier ingepakt en op eene droge plaats be-
waard, en kan dan minstens een jaar hare virulentie behouden.
In dezen poedervormigen toestand en in pakjes van xo centi-
gram ontvangt men de entstof als men dezelve bij de professoren
te Lyon of bij hunne agenten besteld. Om nu dit poeder tot
subcutane inspuiting geschikt te maken wordt één gewichtsdeel
met
50 gewichtsdeelen zuiver water vermengd en in een vol

-ocr page 257-

komen zuiveren mortier nauwkeurig fijn gewreven. Dit fijn wrijven
moet met zorg geschieden en is het werk van eenige minuten.

Ten einde nu de inenting gemakkelijk te kunnen verrichten
heeft de Heer
Lepine , fcibrica?it d\' instruments de chirurgie,
place des Terreaux
, 15 a Lyon, tegen den prijs van 30 francs
eene doelmatige spuit vervaardigd. De inhoud van deze spuit
bedraagt juist
5 grm. Wanneer men nu een pakje van iocentigram
in een kleinen mortier doet, en daarna de spuit vol water zuigt en
nu onder gestadig wrijven het water uit de spuit langzaam in het
mortiertje spuit, dan heeft men juist de bovengenoemde verdun-
ning (1 —
50). De nu troebele vloeistof kan, na eerst door zuiver
linnen gefiltreerd te zijn, of, als het fijn wrijven nauwkeurig ge-
schied is, rechtstreeks uit den mortier in de spuit worden opge-
zogen, die zich nu weder volkomen vullen zal. De inhoud der
spuit is nu juist voldoende om 10 runderen in te enten. Elk rund
ontvangt dus 1 centigram van het droge poeder of 1/3 gram van
den spuitinhoud. Ten einde zekerheid te hebben dat elk rund
dezelfde hoeveelheid entstof ontvangt, is de stempel boven den
zuiger door 4 dwarsstrepen in g gelijke deelen verdeeld en elk
dezer, door eene kortere streep, in twee onderdeelen. Elk onder,
deel wijst dus eene hoeveelheid aan, die voor de inenting van
een rund noodig is. Bij de spuit zijn verder twee lange canules,
die nauwkeurig op de korte stompe canule der spuit passen.
Ook bevindt zich bij de spuit eene gewone injectienaald, waardoor
zij, behalve voor boutvuurenting, ook voor andere subcutane
injecties gebruikt kan worden. Ten slotte dienen twee zeer sterke
en ongeveer xo centimeter lange trocarts voor het maken van
het inentingskanaal.

Hoewel de uitwendige vlakte der ooren als inentingsplaats kan
gebezigd worden, is toch algemeen de staart als het meest doel-
matige lichaamsdeel voor deze operatie aangewezen. Reeds heb-
ben wij er op gewezen, dat de boutvuurkiemen zich zeer snel
in het losse subcutane bindweefsel kunnen ontwikkelen, waardoor
zij in staat zijn spoedig een rund te dooden. De voorwaarden
voor de ontwikkeling der boutvuurkiemen zijn daarentegen in
het subcutane bindweefsel aan de onderste helft van den staart,
door de dichtheid en de geringe hoeveelheid van dit weefsel, in
vereeniging met de lage temperatuur aldaar, zeer ongunstig.
Boutvuurzwellingen aan den staart zijn, voorzoover ons bekend
is, ook nog niet waargenomen. Daarenboven kan de staart, wan-

-ocr page 258-

neer zich in zeldzame gevallen, tengevolge der inenting, eene
gevaarlijke reactie mocht openbaren, gemakkelijker dan eenig
ander lichaamsdeel aan eene ingrijpende behandeling onderworpen
worden. Men kan de staart onder zulke omstandigheden gedeel-
telijk of des noods geheel amputeeren, teneinde eene doodelijke
infectie door de boutvuurkiemen te voorkomen. Om het gevaar
dat aan de enting verbonden is nog te verkleinen, worden twee
voorbehoedende entingen gedaan: eene eerste enting met het
zeer verzwakte virus en 9 tot 14 dagen later eene tweede enting
met het sterkere virus.

Om de operatie gemakkelijk te kunnen uitvoeren wordt het in-
teenten dier op gewone wijze vastgebonden en door een persoon
goed in den neus geknepen, terwijl het zeer verkieselijk is, dat
aan weerszijden van de achterhand een persoon staat om het
zijdelings uitwijken van het dier tegen te gaan. De persoon die
aan de linkerzijde staat kan dan tevens met eene hand den staart
boven de entplaats stevig vasthouden. Drie handen breed boven
de punt van den staart wordt de huid met eene schaar goed kaal
geschoren en daarna goed gereinigd. De operateur omvat met
de linkerhand de kaalgeschoren plaats en drukt met duim en
wijsvinger de huid eenigszins naar boven. Nu wordt, door middel
van de trocart die zich in de rechterhand bevindt, de huid in het
midden van den staart of iets meer zijdelings doorstoken zonder
de staartwervelen te beleedigen. Verder voert men de trocart
tusschen huid en wervelen tot aan den knop naar boven, onge-
veer 8 centimeter ver. Na het terugtrekken der trocart wordt de
canule, die reeds op de spuit bevestigd is, over hare geheele
lengte in het gemaakte kanaal gestoken en nu wordt door
zacht drukken T\',r van den spuitinhoud onder de huid
gespoten. Alvorens nu de canule terug te trekken, legt een
helper een koordje om den staart, juist boven de gemaakte
opening en trekt dit vrij sterk aan, zoodat, als de canule ver-
wijderd is, hierdoor het uitvloeien der entstof verhinderd wordt.
Bij het uittrekken der canule blijft men met den duim op de
opening drukken zoolang tot men verzekerd is, dat de helper
het koordje vast genoeg heeft aangehaald. Dit koordje blijft
minstens 2 uur na de operatie liggen. De tweede enting wordt
9—14 dagen later op dezelfde wijze verricht eene handbreed
onder de eerste enting. Voor elke enting moet altijd eerst
de spuit geschud worden om te verkrijgen, dat de boutvuur

-ocr page 259-

bacillen gelijkmatig in de entstof verdeeld zijn. Wanneer de
operatie met zorg en zindelijkheid plaats heeft doen zich zelden
schadelijke gevolgen voor. Nu en dan worden geringe zwelling
en kleine abscessen op de plaats der inenting waargenomen.
Deze zwelling verdwijnt meestal van zelf. Hebben zich abscessen
gevormd dan kan het aangewezen zijn deze goed te openen en
met 5 % carbolzuuroplossing te reinigen. Het gebruik van
onreine trocarts, het indringen van vuil in de gemaakte opening
en de beleediging van periosteum en wervelen zijn in den regel
de oorzaken van deze abscessen. Cariës van de staartwervelen
en het afvallen van de punt van den staart komen, tengevolge
van de genoemde oorzaken, nu en dan voor. Wanneer zich
cariës der staartwervelen openbaart is amputatie van de punt
van den staart in den regel aangewezen. Een geval van septicaemie
en een ander geval van tetanus tengevolge der enting worden
medegedeeld. Ook zijn gevallen van abortus na deze operatie
waargenomen. Daarom zal het steeds aangewezen zijn hoog-
drachtige koeien niet inteënten. Ook kunnen tengevolge der
inenting runderen aan boutvuur sterven. In het kanton Bern
werden in 1885 van 31 Maart tot 15 Juni door 38 veeartsen
15137 runderen ingeent. Hiervan stierven er 8 aan ent-boutvuur,
namelijk: 3 stuks (6 maanden oud) na de eerste en 5 stuks
(2 van 6 — 10 maanden en 3 van 10—22 maanden oud) 10 dagen
na de tweede enting; terwijl korten tijd na de 2de enting nog
een dier aan septicaemie overleed. Zieke en vooral runderen die
aan darmcatarrh lijden, zouden eene grootere predispositie
bezitten om door entd)outvuur te worden aangetast.

De beste tijd van het jaar, om de boutvuurentingen te ver-
richten , is dan als het matig warm weer is. Te lage temperatuur
werkt schadelijk op de ontwikkeling der verzwakte boutvuur.
kiemen in de punt van den staart. Daarentegen zijn bij te hooge
temperatuur de voorwaarden voor het ontstaan van staartzwelling
en abscessen gunstiger. April en Mei zijn daarom de beste maanden
om boutvuur-entingen te doen.

De ervaring heeft reeds sedert lang geleerd dat kalveren tot
de 4de en 5de maand en runderen boven de drie jaar slechts
zelden door boutvuur worden aangetast. De meest geschikte leef-
tijd om de dieren in te enten is daarom gelegen bij kalveren
boven de 5 maanden en bij runderen beneden de twee jaar.
Volgens
Arloing, Cornevin en Thomas zou de immuniteit,

-ocr page 260-

die de dieren tengevolge der inenting verkrijgen, 17—18 maanden
blijven voortbestaan. Daar het evenwel niet met volkomen zeker-
heid te bepalen is hoe lang de immuniteit duurt, is het aan\'te
bevelen, eenmaal geënte kalveren het volgende jaar te herenten.

LIJST DER NEDERLANDSCHE VEEARTSEN.

In 1886 is eene lijst van Nederlandsche Veeartsen in dit tijd-
schrift opgenomen. De vele wijzigingen daarin, door sterfgevallen,
verplaatsing, enz., en het groot aantal nieuwe beoefenaars van
het vak hebben de redactie — in overleg met het Hoofdbestuur
— doen besluiten deze lijst op nieuw op te maken, waardoor
tevens voldaan wordt aan het verzoek van verschillende zijden geuit.

De redactie betuigt haren dank aan H. H. Districtveeartsen en
aan den Heer dirigeerend paardenarts 2 e. kl. J. J.
Hinze voor
de welwillendheid waarmede zij, op eene enkele uitzondering
na, haar de noodige inlichtingen hebben verschaft. Toch zullen
ook in deze lijst fouten niet ontbreken, waarom de redactie aan
alle lezers het beleefd verzoek richt de fouten in namen of stand-
plaatsen of wel aanvullingen die noodig zijn haar te willen toe-
zenden, ten einde haar in staat te stellen in de volgende afle-
vering de noodige verbeteringen op te geven.

Ook nu zijn de namen volgens de provinciën alphabetisch
gerangschikt en is er onderscheid gemaakt tusschen gediplomeerde
Veeartsen 1) en de z.g.n. empirici.

Vooral bij de laatste is — voor zooverre ons dit mogelijk
was — ook de bij-betrekking aangegeven, die voor velen zeker
wel de hoofdbetrekking is. Juist dit gedeelte der lijst zal, naar
de redactie vreest, wel het meest te wenschen overlaten, waar-
om zij U allen verzoekt ook speciaal daarop Uwe aandacht te
vestigen, daar eene nauwkeurige opgave van het aantal personen
die in de uitoefening der Veeartsenijkunde hun bestaan vinden
zeer gewenscht is.

-ocr page 261-

De letters achter de namen beteekenen :

(L.) Lid der Maatschappij (algemeene of bijzondere afdeeling).
(E.L.) Eerelid der Maatschappij.
(D.V.A.) Districtsveearts.

(Pl.v. D.V.A.) Plaatsvervangend districtsveearts.
(Pr.V.) Provinciaal veearts.

(D.V.A.S.) Directeur van \'s Rijks-veeartsenijschool.
(L.V.A.S.) Leeraar aan \'s Rijks-veeartsenijschool.
(O.L.) Oudleeraar aan \'s Rijks-veeartsenijschool.
(O.V.) Oud-veearts.
(O.P.A.) Oud paardenarts.
(G.V.A.) Gouvernementsveearts.

(A.B.V.D.) Ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenijkun
digen dienst.

(i, 2 of 3 H.) Eerste, tweede of derde regiment huzaren,
(i, 2 of 3 V.A.) Eerste, tweede of derde regiment veldartillerie.
(R.A.) Rijdende artillerie.
(K.M.Ac.) Koninklijke militaire academie.
(R. en Hs.) Rij- en hoefsmidschool.
(B.K.) Eereteeken voor belangrijke krijgsbedrijven.
Het cijfer achter de namen der paardenartsen is het cijfer van
het dienstkruis, terwijl de datum aangeeft den datum van aanstel-
ling in den rang.

De Redactie,

A. Gediplomeerde veeartsen, krachtens Kon. Besluit van 1855
°f
1861 en artt. 8 en 10 der wet van 1874.

GRONINGEN.

R. Bosscher,
H. Buiskool,
J- Doornbos,

A. W. Heydema,
H. H. Huizinga,
A. J. Koster,
K. J. F. Laméris,

Veendam (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Nieuwolda (Pl.v. D.V.A) (L.),
Schildwolde (L.).
Groningen (L.).

Appingedam (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Beerta (Pl.v. D.V.A.) (L.).
VVarffum (L.),

-ocr page 262-

H. S. Luurs,
M. Smit,
B. Tacoma,
F. B. Venema,
J. J. Verdenius,
M. Verdenius,
H. G. Werkman,
K. J. Werkman,
P. Werkman,
K. F. Wiersum,

Noordhorn.

Veendam (L.).

Grijpskerk (L.).

Middelstum (L.).

Winschoten (L.).

Groningen (D.V.A.) (L.).

Uithuizermeede (Pl.v. D.V.A.) (L.).

Leens (Pl.v. D.V.A.) (L.).

Leens (L.).

Groningen (L.).

FRIESLAND.

J. Attema,

Koudum (L.).

K. Bergsma,

Imsum (L.).

J. W. de Boer,

Wolvega (L.).

R. Boer Hzn.,

St. Anna Parochie (L.).

F. Boerhave,

Oosterwolde.

- T. Bosma,

Wommels (L.),

„ P. C. Buyterse,

Harlingen (Pl.v. D.V.A.) (L.).

H. F. Eggink,

Beesterzwaag (Pl.v. D.V.A.) (L.).

M. A, Hiema Jr.,

Franeker (L.).

, B. J. C. Hubenet,

Dokkum (Pl.v. D.V.A.) (L.).

J. Jansma,

Joure (Pl.v. D.V.A.) (L.).

N. B. Kielsta,

Opeinde.

G. van der Meulen,

Menaldum (L.).

„ J. Plet,

Heerenveen (L.).

H. C. Poll,

Witmarsum (Pl.v. D.V.A.) (L.).

J. B. Snellen,

Workum (0. V.).

_ H. van Staa,

Sneek (L.).

E. Sytsema,

Kollum (L.).

_ H. Veenstra,

Schrans-Huizum (L.).

J. Vollema,

Winsum.

J. de Vries,

Hallum (L.).

M. de Vries,

Langezwaag.

J. M. D. Westholz,

Leeuwarden (D.V.A.) (L.).

„ P. Y. Ypes,

Ferwerd (L.).

J. M. A. Zwart,

Leeuwarden (Pl.v. D.V.A.) (L.).

-ocr page 263-

L- Hubenet,
H. A. Kroes,

G. J. Mos,

H. Mos,

J. M. A. van Nes,

G. A. Reimers,

H. Reimers,
J- Tietema,
H. Wolters.

Hoogeveen.

Dieverbrug (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Assen.

Assen (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Zuidlaren (L.).
Ruinerwolde (L.).
Dalen (Pl.v. D.V.A.).
Peize (P1
.v. D.V.A.).
Gasselternijeveen (L.).

DRENTHE.

OVERIJSSEL.

E. A. H. A. Boudewijns,
J. H. Cramer,
J. W. B. Egberts,
E. Faber,
B. de Jong,
R. Kattenwinkel,

E. W. H. Lantman,

G. Lubberink,
B. Sikkema,

J. J. U. Smits,

F. S. J. Veeze,
A. H. Voetelink,

H. Voetelink,

Deventer (O.P.A.).

Almelo (L.).

Kampen (Pl.v. D.V.A.).

Deventer (Arts) (L.).

Rijssen (PU. D.V.A.) (L.).

Wijhe (L.).

Borne.

Staphorst (L.).
Dalfsen (L.).
Deventer.
Enschedé (L.).

Steenwijk, gemeente-secretaris.
Zwolle (Pl.v. D.V.A.).

GE

D. Akkerman,
S. W. Arntz.
Th. H. L. Arntz,
W. de BeIJL,
A. A. Bosch,
M. G. de Bruin,
F. W. van Dulm,
J. N. Dijkman,

D E R L A N D.

Brummen (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Millingen (L.).
Nijmegen (L.).
Barneveld (L.).
Groenlo (L.).

Zalt-Bommel (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Arnhem (L.).

Arnhem (Pl.v. D.V.A.) (L.).

-ocr page 264-

G. J. Eggink,
W. L. Gitzels,
L. Hermkes,

G. L. Hinrichs,

J. Hoogland JGzn.,
C. A. W. van Hoorn,

H. J. C. van Lent,
J. T. van Lohuizen,
W. J. G. Meerstadt,
J. H. Meijerink,

F. Mos,

J. M. van Nieuwenhuyzen,
A. D. Oosterbaan,

e. overbosch,
C. F. Reichman,

F. F. Reichman,
J. E. Reichman,
H. C. Reimers,

J. P. F. A. van Roosmalen,
D„ J. B. Rutgers.

c. schilperoort,

D. Schurink,
L. J. Smits,
W. van Staa,
Th. M. Thien,
J. van Tright,
T. G. J. Wight,

Twelloo (L.).
Bemmel (L.).
Cuilenburg (L.).
Eist (L.).

Zeddam (Pl.v. D.V.A.) (L).
Arnhem (D.V.A.).
Wamel (L.).
Winterswijk (L.).
Gorssel.

Winterswijk (O.V.).

Elburg (L.).

Genderingen (L.).

Lochern (Pl.v. D.V.A.) (L.).

Zutfen.

Steenderen.

Hengelo (L.).

Oosterbeek.

Wageningen (Pl.v. D.V.A.) (L.), leeraar

landbouwschool.
Nijmegen (O.V.).
Doesburg (L).

Apeldoorn (Pl.v. D.V.A.) (L.).

Hummelo (L.).

Nijkerk (O.V.).

Tiel (L.).

Vörden (L.).

Zalt-Bommel (Apotheker) (L.).
Harderwijk.

UTRECHT.

S. A. Cramer, i)
J. Crans, i)
L. A. J. Deyer, i)
D. F. van Esveld,
G. Goosen,
J. J. F. Hartman,
K. Hoefnagel,

Utrecht (L.).
Utrecht (L.).
Utrecht (L.).
Utrecht (L.V.A.S.) (L.).
Houten (L.).
Loenen
(L.).

Utrecht (Pl.v. D.V.A.) (L.).

-ocr page 265-

G. J. Hoogland,

0 J. H. Houtzagers,

H. van der Linden,
^ J. C. D. Minlot,

_ A. overbosch, »

- K. J. Poll,
_ W. C. Schimmel,
, J. Schouten,

G. C. Schröder,

H. T. H. Stempel,

M. H. J. P. Thomassen,
F. Th. Weitzel,
Dr. A. W. H. Wirtz,

Utrecht (L.).

Utrecht (O.P.A).

Mijdrecht (Pl.v. D.V.A.) (L.).

Utrecht (O.P.A.).

Amersfoort (Pl.v. D.V.A.) (L.).

de Bildt (L.).

Utrecht (L.V.A.S.) (L.).

Utrecht (Arts).

Bunnik (O.V.).

Utrecht (D.V.A.) (L.).

Utrecht (L.V.A.S.) (L.).

Utrecht (L.V.A.S.) (L.).

Utrecht (D.V.A.S.) (E.L.).

NOORD-HOLLAND.

P. Beunders, i)
J. M. Billroth,
e, J- Blauw,
B. M. Busing,
J. Folmer,
A. L. J. Goethals,

§ G. J. H enge veld,

M. J. Hengeveld G.Jzn.,
P. Korevaar, i)
W. H. Lampe,
F. M. de Leur,
J. Mazure Czn.,
„ G. Muijs,

J. H. van Oijen,
Dr. L. G. von Reeken,

- J. Rempt,

- J- W. Roeloffs,
j-
E. C. Schook,

D. van der Sluijs, t)
~ IJ. van der Sluis, i)
~"A. P. Smits, i)
"W. S. Stüven,

Amsterdam (L.).

Hoorn (Pl.v. D.V.A.) (L.).

de Rijp (O.V.).

Naarden (L.).

Hoofddorp (L.).

Amsterdam (Pl.v. D.V.A.) (L.).

Haarlem (O.L.).

Haarlem (D.V.A.) (L.).

Amsterdam (L.).

Purmerend (Pl.v. D.V.A.) (L.),

Weesp (L.).

Amsterdam (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Schagen (L.).

Haarlem (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Haarlem (O.V.).
Alkmaar (L.).
Texel (L.).

Hilversum (O.P.A.) (Burgemeester).
Amsterdam (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Amsterdam (L.).
Amsterdam (L,).
Amsterdam (L.).

-ocr page 266-

ZUI

D-HOLL AND.

B. J. Aalbers,

Rijsoord (O.V.) (L.).

H. van Aken,

\'s Gravenhage (L.).

J. A. Alers,

\'s Gravenhage (O.V.).

/

W. F. Alïevogt,

Klaaswaal (Pl.v. D.V.A.) (L.).

>

H. Anker,

Oudewater (L.).

A

D. de Bruin,

Strijen (L.).

t)

A. J. de Bruijn,

\'s Gravenhage (O.P.A.).

t

M. C. van Buuren,

Zuidland (L.).

*

F. A. Deijermans,

Dirksland (L.).

J. J. F. Dhont, x)

Rotterdam (L.).

*

P. G. Eland,

\'s Gravenhage (Pl.v. D.V.A.) (L.).

>

H. L. Ellerman,

Dordrecht (Pl.v. D.V.A.) (L.).

C. Fauël,

Nieuwenhoorn (Pl.v. D.V.A.) (L.).

0

M. Flohil,

Zoetermeer (Pl.v. D.V.A.) (L.).

P. A. Goedhart,

Meerkerk (L.).

*

J. J. Hendrikse,

Groot-Ammers (Pl.v. D.V.A.) (L.).

V. J. J. van Hinsbergh,

Woerden (L.).

O

D. van Hulst,

Nieuwveen (O.V.) boekhandelaar.

A. de Jong,

Oud-Alblas (L.).

D. A. de Jong,

Oudshoorn (L.) Leeraar Zuivelschool.

H. de Jong,

Barendrecht (L.).

J. van Klaveren,

Schoonderwoerd (L.).

**

J. Kleiburg,

Nieuw Lekkerland (L.).

*

E. A. Kok,

Rotterdam (Pl.v. D.V.A.) (L.).

J. Korteweg,

Leerdam.

I. Korteweg,

Strijen (O.V.) plattel, heelmeester.

D. Kruijt,

Delft (L.).

*

F. J. Kruijt,

Oude Tonge (L.).

ê

J. F. Laméris,

\'sHage (D.V.A.) (L.),

f

A. van Leeuwen,

Leiderdorp (L.).

C. M. Mazure,

Rotterdam (Pl.v. D.V.A.) (L.).

W. A. Mulder,

Schiedam (O.V.) ge meen te-secretaris.

E. Overbosch,

Gouda (Pl.v. D.V.A.) (L.).

«»

j. poels,

Rotterdam (Pl.v. D.V.A.) (L.).

s

H. Poot,

Naaldwijk (L.).

V

G. L. Reedijk,

\'s Gravenhage (O.V.).

Th. G. van Rijssel, Dordrecht (D.V.A.) (L.).

i) Directeur van het Abattoir te Rotterdam.

-ocr page 267-

C. A. Rotscheid,

J. C. van der SlOOTEN,
G. J. C. van der St
ARP,
W. F. Steijgerwalt,
L. Swart,
A. J. van Velzen,

Delfshaven (L.).
\'s Gravenhage (L.).
Gorinchem
(Pl.v. D.V.A.) (L.).
Leiden (Pl.v. D.V
.A.).
Dordrecht (O.V.) (L.).
Schiedam (L.).

ZEELAND.

J. H. Bijbau,
G. A. Blindenbach,

A. H. Geluk,
J. Kooiman,
M. Lucieer,

C. Mazure,

M. Luteijn Mazure,
E. L. van Mervennée,
J. Z. Risch,

B. J. Vermande,
J. Veijs,

D. G. de Vries,

Kolijnsplaat (O.V.).
Zierikzee (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Eikerzee (L.).
Cortgene (L.).

IJzendijke (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Middelburg (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Oostburg (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Goes (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Scherpenisse (L.).
Heinskenszand (L.).
Cadzand (O.V.).
Clinge (Pl.v. D
.V.A.) (L.).

NOORDBRABANT.

A. Bierman,

L. J. H. Bloemen,

J. C. Boots,

P. A. F. H. Boots,

H. A. P. Brunt,

H. A. den Engelse,

J. Köhler,

J. de Man,

P. F. Michels,

A. J. Monténs,

P. A. van den Munckhof,

J. J, Noest,

W. J. P. D. van Oppenraay,
P. den Ouden,

Helmond (Pr. V.) (L.).
Oosterhout (Pr. V.) (L.).
Cuyk (Pl.v. D.V.A.) (Pr. V.) (L.).
Tilburg (Pr. V.) (L.).
Cappelle (Pr. V.) (L.).
Dinteloord (L.).

Almkerk (Pl.v. D.V.A.) (Pr. V.) (L.).
Bergen
op Zoom Pr. V.) (L.).
Heusden (Pl.v. D.V.A.) (Pr. V.) (L.).
Breda (D.V.A.) (L.).
Boxmeer (Pl.v. D.V.A.) (Pr. V.) (L.).
Lith (L.), Agent brandassurantie.
Oisterwijk (O.P.A.) Distr. Schoolopz.
Zevenbergen (Pl.v. D.V.A.) (Pr. V.) (L.).

-ocr page 268-

W. J. Paijmans, Oss (Pl.v. D.V.A.) (Pr. V.) (L.).

E A. Rovers, Steenbergen (O.V.).

A. F. Stickel Schoemaker, \'s Hertogenbosch (O.P.A.).

Dr. P. F. Vermast, Etten (L.) (Arts).

A. J. Vlamings, \'sHertogenb. (Pl.v.D.V.A.)(Pr.V.)(L.).

T. A. L. Beel,
H. Billekens,
J. Billekens,
A. G. A. Clerx, -
M. J. H. Duijsens,

G. B. Goossens,
C. H. M. Houba,
P. K. M. Houba,
L. T. Janné,

H. J. Lemmens,
J. H.
Nuss,

M. Stoffels,

LIMBURG.

Venraay (L.).
Weert (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Horst (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Echt (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Heerlen (L.).

Roermond (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Roermond (O.P.A.).
Maastricht (Pl.v. D.V.A.) (L ).
Roermond (D.V.A.) (L.).
Schimmert (L.).
Heerlen,

Roermond (O.P.A.) (L.).

PAARDENARTSEN IN NEDERLAND.

Dirigeerend Paardenarts (Luitenant Kolonel.)

J. J. Hinze (25) 26 April 1888, \'sGravenh.(L-).

Paardenartsen der Eerste Klasse (Kapitein)

W. F. Schröder, Majoor-titulair

(30) i V.A., 26 April 1888, Utrecht (L.).

H.M.StickelSchoemaker(3o)3H., 12 Nov. 1874, Leiden.

R. J. Schouten (25) 2 H., 29 Dec. 1879, \'sHertogenb.

J. Laméris (20) 3 H., 28 Dec. 1881, \'sGravenh.(L.).

J. L. van der Wurff (20) 2 H., 18 April 1885, Venlo (L.).

D. C. Valewink (20) 2 V.A., 19 Febr. 1886, \'sGravenh.(L.).

A. Overbosch (20) 3 V.A., 19 Febr. 1886, Breda.

J. B. H. Moubis (20) R. en H.s., 19 Febr. 1886, Amersf. (L.).

|. N. Ballangée (15) i H., 5 Sept. 1886, Deventer (L.).

-ocr page 269-

Paardenartsen der Tweede Klasse {Eerste Luitenant.)

H. C. Ittman (15) remonte-depot, 12
J. L. G. Cayaux,
3 V.A., 1

A. A. de Man (op non-activiteit), 26
E. A. L. Quadekker, K.M.Ac., 26
W, G. van der Wal, R.A., 29
J. J. Westbroek, x V.A.,
 16

L. J. M. Rijnenberg, i h., ii
J. van de. Velde
(ged. Ned. Ind.), 30

H. Vixseboxse, i H., 17
C. van Heelsbergen (gedetach.

Ned. Indi\'é), 21

A. Frederikse, i Y.A., 13

P. C. Muijzert, 2 V.A., 9

Dec. 1879,
Febr. r88o,
Aug. 1880,
Aug. 1880,
Sept. 1883,
Oct. 1883,
Mei 1884,
Aug. 1885,
Febr. 1886,

Mei 1886,
Febr. 1887,
Sept. 1887,

Miliigen.
Roerm. (L.).
Middelb. (L.).
Breda (L.).
Arnhem (L ).
Utrecht.
Haarlem.

Zutfen.

Amersf. (L).
Leiden
(L.).

Paardenartsen der Derde Klasse (Tweede Luitenant.)

P. Brouwer, 3 H.,

M. E. Baron Bentinck, 3 H.,

L. J. van Rhijn 3 V.A.,

J. M. Knipscheer, i H.,

14 Nov. 1886, Amsterd. (L.).
26 Febr. 1887, \'sGravenh.(L.).
j.8 Dec. 1888, Bergen op

Zoom (L.).
6 Maart 1890, Deventer (L.).

PAARDENARTSEN IN NEDERLANDSCH INDIË.

Paardenartsen der Eerste Klasse (Kapitein).

H. Mars (Bk.) (15), 13 Dec. 1882, Batavia.

L. J. Hoogkamer (Bk.), 29 Aug. 1889, (met verloj in

Nederland).

Paardenartsen der Tweede Klasse (Eerste Luitenant).

J. de Jongh (Bk.), 30 Juli 1882, (met verlof in

Nederland).

A. M. Vermast (Bk.) (L.), 13 April 1886, (idem).

-ocr page 270-

S. ScHiLSTRA, 13 April 1886, Atjeh.

C. van Heelsbergen, (gedet. v. h. Nederl. leger, Batavia.
R. A. Plemper van Balen, 29 Juni 1887, Banjoe Biroe.
J.
van de Velde, {gedet. v. h. Nederl. leger, Salatiga.

Paardenartsen der Derde Klasse (Tweede Luitenant).

H. J. Tromp de Haas, 12 Dec. 1888, Makasser.

R. Takens, 20 Maart 1890, ?

VEEARTSEN IN NEDERLANDSCH INDIË.

K. Bosma,

G.V.A.,

Bezoeki.

J. K. F. de Does,

A.B.V.D.,

? (L.).

D. P. F. Driessen,

G.V.A.,

Batavia.

A. Th. H. Driessen,

G.V.A.,

Soerabaija.

W. Eefting,

A.B.V.D., (empirist),

Palembang.

W. J. Esser,

G.V.A.,

Mr. Cornelis.

D. J. Fisscher,

G.V.A.,

Palembang.

D. Hubenet,

A.B.V.D.,

?

H. H. M. Klein,

G.V.A.,

Padang.

F. Paszotta,

G.V.A.,

Tegal.

P. P. van der Poel,

A.B.V.D.,

Bantam.

C. A. Penning,

G.V.A.,

Soekabo emi.

C. G. A. A. Rouijer,

G.V.A.,

Semarang.

P. A. van Velzen,

G.V.A.,

Tangerang.

A. de Vletter,

A.B.V.D.,

Bantam (L.).

F. H. van Dommelen,

veearts en landheer,

Semarang.

E. F. L. Kortman,

veearts,

Medan-Deli (L.).

J. J. Postma,

O.P.A.,

Batavia.

A. Vrijburg,

veearts,

Medan-Deli.

-ocr page 271-

Veeartsen in liet buitenland gediplomeerd en toegelaten
tot de uitoefening der praktijk liier te lande.

de naam ( ) zegt waar ze gediplomeerd zijn.

J. Bauwens,
H. J. Kegelaer,
Th. J. F. Kegelaer,
A. de Meester i),
H. Pinckers,
F. van de Vorst,

Axel (Hannover) (Pl.v. D.V.A.) (L.).
Hontenisse (Hannover)(Pl.v.D.V.A.) (L.).
Steenbergen (Hannover) (Pr. V.),
West-Capelle in België (Brussel).
Gulpen (Brussel).
Sittard (Brussel).

Personen aan welke volgens artt. 15 of ió der wet van
8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 98) de uitoefening der
Veeartsenijkunde is toegestaan.

GRONINGEN.

R. Abbring,

Garmerwolde.

H. J. Blink,

Sappemeer.

J. H. Bok,

Lutjegast, smid.

H. Doornbos,

Schildwolde.

K. J. Doornbos,

Bedum.

D. E. Duursma,

Marum.

F. Hidding,

Vlagtwedde, gemengd bedrijf.

H. R. Huiting,

Onstwedde.

J. Huizinga,

Uithuizen.

S. D. de Jong,

Groningen.

0. Koster,

Pieterzijl.

H. H. Luurs,

Groningen, winkelier.

S. Luurs,

Stedum.

J. L. Meelker,

Bellingwolde, gemengd bedrijf.

G. Olgers,

Mitwolda.

G. P. Oosterhof,

Sebaldeburen, landbouwer,

F. Smid,

Garmerwolde, gemengd bedrijf.

1) Heeft toestemming hier te lande praktijk uit te oefenen.

-ocr page 272-

Meeden.
Aduard.

Appingedam, gemengd bedrijf.
Tolbert.

Wedde, gemengd bedrijf.
Nieuwe Pekela, gemengd bedrijf.
Winschoten.

J. J. Smit,
J. T. Smit,
M. J, Smit,
W. J.
TrETEMA,
R. R. Tjapkes,
H. G. Vegter,
C. Wight,

FRIESLAND.

P. S. Hamstra,
S. IJ. Hamstra,
S. P. Hibma,
J. J. Kerkhof,
L. E. Westra,

Stiens.

Oudkerk.

Tzummarum.

Akkrum.

Driesum.

D

K. Benus,
N. Frank,
F. ter Velde,

OVERIJSSEL, i)

G. Albrink,
A. J. C. Alink,
A. Bolscher,
J.
M. Bolscher,
J. Th. Franken,
L. Franken,
R. Frank,
D. Frankenhuis,
M. Frankenhuis,
G. ter Haar,

Denekamp.

Ootmarsum.

Raalte.

Tubbergen.

Olst.

Haaksbergen.

Steenwijkerwolde.

Enschedé.

Oldenzaal.

Markelo.

i) Van de bijbetrekkingen der empiristen in Overijssel en in het Ooste-
lijk gedeelte van Gelderland is der redactie niets bekend; zij houdt zich
voor mededeelingen ten zeerste aanbevolen. (
de Red.)

-ocr page 273-

HL J, Hommels,

Oldenzaal.

J. Hutten,

Tubbergen.

H. Jalink,

Wijhe.

J. A. Leunk,

Vriezenveen,

W. M. Meyer,

Dalfsen.

H. G. Meynders,

Weerseloo.

T. Offenberg,

Heino.

G. Pezie,

Almelo

M. Philipson,

Avereest.

C. J. B. Scheper,

Lutte.

H. Schurink Hzn.,

Zwolle.

G. J. Stokreef,

Markelo.

A. Timmerman,

Ambt-Delden.

E. J. van Traast,

Hengelo.

W. Tijink,

Goor.

J. Ubak,

Staphorst.

R. Veurman,

Avereest.

W. Winters,

Ambt-Vollenhoven

G. J. Wissink,

Haaksbergen.

A. Woelderink,

Hell endo orn.

GELDERLAND.

J. Beltman,

Laren.

G. J, Bierman,

Aalten.

0. J. Boelens,

Druten.

G. W. Bulten,

Ambt-Doetichem.

H. Degen,

Valburg.

J. H. Demmink,

Laag-Keppel.

G, van Elk,

Druten.

S. Goldsmit,

Wageningen.

f. van de graaff,

Zoele.

J. J, van de GrAAFF,

Maurik.

A. Hardeman,

Lunteren.

J. van Hoevelaken,

Scherpenzeel.

P. Hoppe,

Zevenaar,,

A. Jalink,

Epe.

M. de Klevn,

Batenburg»

B, Linthorst,

Voorst.

-ocr page 274-

J. Lorink,
W. Lubbers,

G, J. Lutgers,

H. Maarse,
N. Menco,

H. P. Nieuwenhuis,
J. H. Nijland,
H. Obbinkt,
S. Sanders,

C. Viets,

D. vlnkenberg,

V. Vrijheid,

B. A. Walfoort,

C. van Wiggen,
S. de Wilde,

Stad-Doetichem.

Didam.

Winter swijk.

Eibergen.

Winterswijk.

Gendringen.

Nijkerk, apotheker.

Ambt-Doetichem.

Neede.

Wageningen.

Voorst.

Doesburg.

Ruurlo.

Putten.

Voorst.

UT

RECHT.

A. Blanken,

Cothen.

J. van Dijk,

Westbroek.

J. H. Hoogland,

Utrecht.

H. Hoogland,

Utrecht.

W. Hoogland,

Utrecht.

E. Kok,

Leusden,

L. Kok,

Soest.

C. Kuijer,

Hoogland.

A. van Peer,

Harmeien.

NOORD -HOLLAND.

J. Erkelens,

G. Gunder,
M. Hobré,
J. Hoebe,

C. H. Hoogland,

H. C. Hoogland,
J„ J. Kleijne,

A. Koelemeij,

Nieuwer-Amstel.

Ursem, veehouder.

Alkmaar, gepens. als keurmeester.

Schoorl, smid.

Amsterdam.

Amsterdam,

Assendelft, oefent zelden praktijk uit.
Oude-Niedorp, schilder.

-ocr page 275-

H. Koelemeij,

Spanbroek.

B. Koperberg,

Haarlem.

G. P. Langendijk,

Velzen, landbouwer.

M. Marchand,

Amsterdam.

F. Raven,

Alkmaar, keurmeester veemarkt.

D. Rempt,

Aartswoud.

s. Rol,

Krommenie.

d. schekkerman,

Venhuizen, smid.

J. Schild Gzn.,

Enkhuizen, barbier en lijkbezorger.

C. Schrieken,

Zijpe, veehouder.

H. L. Smit,

Laren.

c. van velzen,

Hoogkarspel, daglooner.

J. van velzen,

Nibbikswoud, landbouwer.

J. Verduin,

Watergraafsmeer.

J. Visser,

Oudkarspel, smid.

ZUID-HOLLAND.

C. Barend rëgt,

Puttershoek.

B. den Boer,

Strijen.

A. de Bruin,

Krimpen a/d Lek.

J. van Dam,

Woubrugge.

A. A. Donker,

\'s Gravenhage.

D. Goedhart,

Langerak.

A. de Haan,

Nieuw-Lekkerland.

R. de Heer,

Berkel.

P. Holleman,

Nieuwe Tonge.

A. Klem,

Herkingen, smid.

J. Klem,

Vierpolders, smid.

A. Kroon,

Peursum.

J. van der Mast,

Dubbeldam.

C. de Mooij,

Ouddorp, smid.

W. F. Muis,

Alkemade.

C. Okkerse,

Gouda, veehouder.

J. Okkerse,

Woerden.

J. pleterse,

Stad aan \'t Haringvliet, ketellappei

A. Riedé,

Rozenburg, smid.

R. Riedé,

Zuidland, paardenkooper.

T. Rietmijer,

Oegstgeest.

-ocr page 276-

H. Ripping,

F. van Rij,

D. van der SlUIJS,
J. Stout,
A. Trouw,

G. Trouw,
J. Veerman,

Gouda.

Oud-Beijerland.
Dirksland, landbouwer.
Spijkenisse.
Piershil, landbouwer.
Zuid-Beijerland.
Nieuwenhoorn, landbouwer.

W. van Wijngaarden, Zevenhuizen.

ƒ. Zuidwijk,

ZEELAND.

\'s Heer-Arendskerke (Nieuwdorp), smid.
\'s Heerenhoek, rietdekker, kermisviolist.
Ter-Neuzen, landbouwer.
Hontenisse.

\'s Gravenpolder, slager en\' rietdekker.
O. en W. Souburg.
St. Annaland, smid,
Cortgene.

Driewegen, landbouwer.
Breskens, landbouwer.
Meliskerke.
Zaamslag.
IJzendijke.
Groede, smid.

Kruiningen, oud-smid, rentenier. .
Oosterland.
Overslag, smid.
Kapelle.

G. J. van der Welle, Nieuw en St. Joostland, smid.
A.
de Wilde, Oud-Vossemeer, schilder.

NB. Aan C. L. de Sutter te Stekene (België) is vergun-
ning tot het uitoefenen der Veeartsenijkunde over onze grenzen
verleend.

Koudekerk.

J. Boone,
P. Bosdijk,
J. de Feyter,
J. Kegelaer,

A. Kievit,
J. Kraamer,
M. Lanooy,

m. van der maas,
W. van oosten,

B. de Pauw,
P. de plaa,
H. Riemens,

C„ F. van Roov,
J.
van der sande,
H. de smidt,
H. Verhoek,
D. B. Waalput,

K. J. van der wal,

-ocr page 277-

NOORD-BRABANT.

F. C. Aarts,
H. Akkermans,
A. van der Audera,
C. van Bemden,
J. van Berkel,
J. Brants,
A. Commissaris,

F. van Corven,

G. Daalmans,
J. C. Dekkers,

F. van Dommelen,
A. van Doorn,

S. van Doorn,
W. Jansen,
J. van Kollenburg,
P. van Loon,

G. Maasakkers,
L. Molenschot,
F. J. Monu,

Th. Paymans,
P. Riede,

F. van Rooy,
C. Rutten,
A. Smits,

G. Thoonen,
A. Verhoeven,
F. Verhoeven,
A. Voeten,

H. Voeten,

J. de Vries,
W. de Vries,

Huybergen, koffiehuishouder.

Oss, slager, veehouder, koffiehuishouder.

Roosendaal.

Dinteloord, smid.

Velp, landbouwer.

Dongen, smid.

Bergen op Zoom, koffiehuishouder.
Hilvarenbeek.

Woensdrecht, koffiehuishouder.
Oudenbosch, winkelier, handelaar in

brandstoffen.
Veldhoven, landbouwer.
Fijnaart, smid, handelaar in steenkolen.
Fijnaart, smid.
Veghel, slager.
Oirschot, landbouwer.
Oudenbosch, smid.
St. Oedenrode, landbouwer.
Teteringen.

Woensdrecht (Ossendrecht), koffiehuis-
houder.

Terheijden, (Wagenberg), leerlooier.
Tilburg, werkman staatsspoor.
Halsteren, koffiehuishouder.
Oosterhout, landbouwer.
Deurne, landbouwer.
Haps, landbouwer.
Meeuwen, smid en landbouwer.
Ginneke.

Wouw, koffiehuishouder,
de Leur, koffiehuishouder en rijtuigver-
huurder.
Helmond, landbouwer,
Schijndel, landbouwer.

-ocr page 278-

P. Brouwers,
I. P. Dohmen,
S. Everts,

J. Fransen,
L. Hendriks,
C. Horn,
J. P. Knops,
P. J. Koch,
J. Leurs,
J. H. Meris,
Ch. M. Pinckaers,
J. M. Rijs,
N. van de Vorst,

LIMBURG.

Wylré, grondeigenaar.
Schinveld.

Sevenum, koopman, oefent de praktijk

niet uit.
Meyel.

Nedenveert, herbergier en winkelier.

Sittard.

Wittern.

Helden.

Roosteren.

Urmond.

Eijsden.

Sevenum, akkerman en vrachtrijder.
Sittard.

-ocr page 279-

OVERZICHT.

PROVINCIËN.

Gediplomeerde
Veeartsen.

Empirici.

Leden der
Maatschappij.

Groningen......

17

24

16

Friesland.......

25

5

20

Drenthe.......

9

3

5

Overijssel.......

7

Gelderland......

35

31

26

Utrecht.......

20

9

15

Noord-Holland.....

22

23

18

Zuid-Holland.....

43

35

Zeeland...... .

12

20

ro

Noord-Brabant.....

Ï9

31

16

Liraburg .......

12

I3

10

Totaal . .

227

219

178

Paardenartsen van het Neder-

landsche leger ....

26

17

Paardenartsen van het Indi-

sche leger......

8

i

Veeartsen in Nederlandsch

Indië.......

18

i

3

Buitenlands gediplomeerde

Veeartsen......

5

2

Algemeen totaal . .

284 i)

220 2j

201 2)

1  Onder dit aantal zijn 54 veeartsen die de praktijk niet of alleen
ambtshalve uitoefenen, terwijl er slechts enkele practizeerende veeartsen
zijn die er eene bijbetrekking bij uitoefenen.

2  Aan de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde zijn nog
verbonden als :

a. Eereleden: Prof. Dr. Th. Mac-Gillavry, Leiden; Dr. A. W. H.
W
irtz, (Directeur R. V. A. School). Zie pag. 257.

b. Corr espondeerende leden; Dr. L. Mulder, \'s Hage; Ch.
Siegen, veearts in Luxemburg.

c. Leden, niet veeartsen: De Geldersche Maatschappij van Land-
bouw, Dr. L.
J. van der Harst, (L.V.A.S.); Dr. D. J. van der Plaats,
(L.V.A.S.); Dr- H. Zwaardemaker, (officier van gezondheid) en Dr. H,
J. H
amburger, (L.V.A.S.).

-ocr page 280-

NECROLOGIE.

Den 3oste" Mei 1890 overleed te Schildwolde de Heer D. van
Setten,
die in 1855 tot veearts werd bevorderd.
Nog zijn overleden de empiristen:
J. W. Asme te Molkwierum;
W.
Priester te Wissekerke;
Joh. de Feijter te Hoek;
J. de Vries te Gemert;
C.
Raven te Schagen ;
P. J. Hermans te Horst.

PERSONALIA.

De veearts C. J. Poll te de Bildt is door den Minister van
Oorlog belast met den vctcrinairen dienst in de legerplaats te
Soesterberg.

De veearts J. Schouten heeft op 14 Juni het laatste gedeelte
van het arts-examen met goed gevolg afgelegd; de veearts J.
Crans op 17 Mei het eerste gedeelte van het practisch arts-
examen en de veearts
S. A. Cramer op 5 en 21 Juni het eerste
en het tweede gedeelte van het theoretisch artsexamen.

Door den directeur van binnenlandsch bestuur in Ned.-Indië
is bepaald: dat de ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenij-
kundigen dienst P. A.
van Velzen belast blijft met het vétérinair
toezicht in de afdeeling Tangerang (resid. Batavia).

Gesteld; ter beschikking van den resident van Palembang de
ambtenaar van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst D. J.
Fischer en de ambtenaar voor den burgerlijken dienst W. Eef-
ting;
van den resident van Bantam de ambtenaren voor den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst A.
de Vletter en P. P.
van der Poel,

Met i Juli is op nonactiviteit gesteld de paardenarts 2« klasse
A. A.
de Man.

-ocr page 281-

De empirist H. van Gerstin is van Oud en Nieuw Gastel
naar België vertrokken.

Bij Gouvernements besluit van 24 Juni is bepaald dat een
veearts gevestigd zal zijn te Buitenzorg, Soekaboemi, Tegal,
Semarang, Rembang, Soerabaya, Probolingo, Poerworedjo, Soe-
rakarta, Kediri, Padang, Fort de Koek, Palembang, Makasser en
Batavia.

Bij Kon. besluit van 27 Maart is (volgens de Fransche mail)
de formatie van het corps paardenartsen in Nederl. Indië gewij-
zigd en zal dit corps voortaan bestaan uit 3 kapiteins, 2 eerste
en 3 tweede luitenants.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 13 Mei is:

i°. voor den tijd van drie jaren benoemd tot plaatsvervanger
van den districtsveearts wien Haarlem als standplaats is aange-
wezen de veearts D.
van der Sluijs te Amsterdam:

2°. de veearts H. van der Linden te Mijdrecht, die als plaats-
vervanger is toegevoegd aan den districtsveearts wien Utrecht als
standplaats is aangewezen, ook toegevoegd aan den districtsveearts
wien Haarlem als standplaats is aangewezen.

De veearts D. van Hulst te Nieuwveen heeft bij besluit van
4 Juni 1890 eervol ontslag bekomen als plaatsvervangend
districtsveearts.

Bij Kon. besluit van 29 Juni is benoemd tot plaatsvervanger
van den districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats is aange-
wezen,
E. L. van Mervennée te Goes, met toekenning van eervol
ontslag als tijdelijk buitengewoon districtsveearts.

Bij Kon. besluit van 26 Juni jl. (Staatsblad n°. 22), is het
bedrag der belooning voor de geëxamineerde veeartsen, voor
eiken dag waarop zij bij afwezigheid van den districtsveearts of
den districtsveearts-plaatsvervanger diens taak waarnemen, of
sedert 1 Januari 1890 hebben waargenomen, bepaald op ƒ 3
per dag.

Bij Ministrieel besluit van 8 Juli 1890 is bepaald dat met

-ocr page 282-

ingang van 16 Juli a. s. het veeartsenijkundig staatstoezicht op
Zuid-Beveland is opgedragen aan den districts-veearts
Th. G.
van Rijssel, standplaats Dordrecht.

Bij Kon. besluit van 17 Juli is toegevoegd aan den
districts-veearts, wien \'s Gravenhage als standplaats is aangewe-
zen, de veearts H.
van der Linden, te Mijdrecht, die als plaats-
vervanger is toegevoegd aan de districts-veeartsen, wien Utrecht
en Haarlem als standplaatsen zijn aangewezen.

STAATSEXAMENS.

Het diploma van Veearts is den 24sten Juli uitgereikt aan
de candidaat-veeartsen:

K. Büchli van Warfhuizen; J. Burggraaf van Zegveld; J.
van Dorssen van IJsselstein; M. B. ten Have van Uiterburen
(Zuidbroek); H. \'
t Hoen van Tuil (Haaften); S. Knops van
Middelharnis
; H. M. Kroon van Voorst; H. R. Rentema van
Nieuwe-Schans; A.
de Ruiter van Gouda en M. F. Weijers
van Nijmegen.

Het diploma voor het natuurkundig examen volgens de art.
8, 9 en 13 der wet van den 8sten Juli 1874 (Staatsblad no. 99)
is den 5den Juli uitgereikt aan de H.H.: J. D. van den Bergh
van Schoonhoven; G. Bulk van Boskoop; C. A. van Dorssen
van Utrecht; J. Harp van Alkmaar; H. G. van Harrevelt van
Utrecht; W. H.
van Hasëlen van Amersfoort; W. F. Hilwig
van Bergen op Zoom; L. van Kempen van Echt; J. Knol van
Mensingeweer; J.
Kraamer van Oost- en West Souburg; A.
Kuiper van Utrecht; C. A. van der Leeden van Veghel; L.
Louter
van Heinenoord; J. Maas van Amersfoort; W. Oostingh
van Assen; C. Roodzant van Melissant; A. ten Sande van
\'s-Gravenhage;
J. N. A. C. Scheepens van Kampen; G. C. Ver-
kaik
van Utrecht; H. J. de Vries van Wijk-bij-Duurstede; B.
Vrijburg van Beesterzwaag en C. T. G. H. de Wilde van Dreischor.

-ocr page 283-

RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

Met ingang van den i4den Mei is aan den tijdelijk adsistent
P. D.
Beunders op zijn verzoek eervol ontslag verleend.

Bij de overgangsexamens werden 14 van de 19 leerlingen tot
het 2de studiejaar en 14 van de 20 tot het 4de studiejaar toe-
gelaten.

Aan het admissie examen namen 32 candidaten deel, waarvan
werden geplaatst de H
.H.:

J. Huizinga van Wijk-bij-Duurstede; N. Wolf van Loosdrecht;
G. G.
J. Westholz van Leeuwarden ; R. FeddemA van Dokkum;
C. M. van Rooijen van Loenen; A. IJmker van Assen; A.van
Heusden
van Zalt-Bommel; H. J. A. T. Story van Roermond;
A.
van de Sande van Groede; P. Baerends van Arnhem; J.
Laay
van Brielle.

Bij Kon. besluit is voor het tijdvak van 16 Juli 1890 tot en
met 30 September d. a. v., benoemd tot adsistent aan \'s rijks
veeartsenijschool te Utrecht,
A. M. Vermast, paardenarts 2e kl.
van het leger in Ned.-Indië, thans met verlof hier te lande.

VERBETERING.

In de vorige aflevering van dit tijdschrift komen, in het opstel
over «winterbeslag» een tweetal zinstorende drukfouten voor, die
door den lezer zeker reeds zijn opgemerkt:

Op blz. 136, in den voorlaatsten regel der 2d" alinea staat:
takken der schroef; dit moet zijn: takken der schaar.

Op blz. 138, regel 14 v. o. staat: 1 m. m.; dit moet zijn:
5 m.M.

-ocr page 284-

N.B. De Redactie vestigt met een enkel woord de aan-
dacht op de in deze aflevering opgenomen advertentie van het
Geneeskundig Weduwenfonds. Uit die advertentie blijkt vol-
doende op welke wijze dit fonds beheerd wordt en bij wie men
zich nadere inlichtingen verschaffen kan.

Professor C. Pekelharing te Utrecht, ouddeeraar aan Rijks-
veeartsenijschool , heeft zich bereid verklaard alle gewenschte
inlichtingen te verschaffen aan hen die zich geneigd mochten
gevoelen deel te nemen aan het fonds.

De Red.