-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

voor

VEEARTSENIJKUNDE ES VEETEEL

uitgegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ONDER REDACTIE VAN

11. F1. VAM EIVELU, l»r. L. J. ÏAI »ER HJlRSV

Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool. Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool.
JT. II. II. MU1TBII

Paardenarts ie klasse.

ACHTTIENDE DEEL

utrecht

J. L. BEIJERS
1891.

-ocr page 2-

I

I

I

-

1

I

. \' -

-_

Gedrukt bij G. J. Thieine, te Arnhem.

-ocr page 3-

INHOUD YAK HET ACHTTIENDE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Bladz.

Iets over varkensziekte en hare bestrijding, door D. A. de Jong 1
Mededeeling omtrent onderzoekingen en bevindingen van
eenige aan het abattoir te Amsterdam waargenomen ziekte-
gevallen, door
D. van dee Siiüijs en P. Korevaar ... 21
Mededeelingen uit de practijk, door D. Schurink .... 32
„ „ „ „ „ W. J. S
tüven .... 33

Vleeschvergif\'tiging, door H. J. H. Stempel..... 88

Koch\'s ontdekking en hare diagnostische waarde voor de

veeartsenijkunde, door M. H. J. P. Thomassen . 93, 206
Een en ander over de verlossing van de merrie en hare

antiseptische behandeling, door M. Gr. de Beuin .... 98
Bijdragen tot de diagnostiek van hersenziekten, door D.

Yeenstea................ 106

Verslag van de keuring van vee en vleeseh in de gemeente

Utrecht, gedurende het jaar 1890, door K. Hoefnagel . 110
Resectie van het klauwbeen, met behoud van den hoorn,

door A. van Leeuwen........... . 116

Eene gewijzigde methode van ringelen, door denzelfden. . 119
De oorzaak van den goedaardigen droes der paarden, door

J. Poels.................153

De kalverkoorts, door D. Kruijt ... ......169

Eenige proeven met Koch\'s middel tegen tuberculose, door

A. van Leeuwen ... ...........194

Verslag omtrent de keuring van het vee en vleeseh aan het
abattoir en de veemarkt te Amsterdam, in 1890, door

D. van der SlUIJS..............216

Kummebeeld\'s waschwater bij honden aangewend, door W.

C. Schimmel................222

Winterbeslag, door J. B. H. Morais . ........261

Enzoötische cerebrospinaal-meningitis bij het rund, door H.
M. Kroon..........\'.......264

Korte Mededeelingen.

Epizoötische abortus kij koeien, door D. A. de Jong ... 35

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.
Verslag van den toestand der Maatschappij over 1889/90 . 42

-ocr page 4-

INHOUD.

Bladz.

Overzicht van het geldelijk beheer der Maatschappij over 1889 46

Programma der 30ste Algem. Vergadering.......47

Verslag „ 80ste „ „ .......48

Notulen „ 80ste „ „ .......269

Mededeelingen van het Hoofdbestuur . 63, 128, 133, 232, 299

Verslag der afd N.-Brab.—Limburg.........51

„ „ „ Friesland ............53

„ „ „ Gelderland............55

„ „ „ N.-Holland............55

„ „ „ Zuid-Holland...........58

„ „ „ Utrecht.............59

„ „ „ Zeeland.............60

Verkort verslag van de zomervergadering der afd. Gelderland 60
Verslag van de vergadering der afd. Utrecht op 29 Nov. 1890 121

Verslagen der nieuwe afdeeling Zuid-Holland.....224

Necrologie.............64, 134, 233, 293

| Dr. J. R. E. VAN LAER, |...........77

Personalia............. 64, 135, 234, 293

Veeartsenijkundig Staatstoezicht..... 73, 136, 235, 294

Overzicht van het verslag aan den Koning over 1889 . 137

Staatsexamens................293

Rijks-Veeartsenijschool......... 73, 145, 237, 294

Vétérinaire dienst bij het leger in 1889........ 65

Veeartsenijkundigen dienst in Ned.-Indië .\' . . . . 150, 294
Reorganisatie van den veeartsenijkundigen dienst en regle-
ment op den vleeschhandel in België.......238

Vleeschkeuring door niet-veeartsen in België......252

Waschmiddel van Thomas Bigg ..........147

Circulaire in zake tuberculose...........73

Vétérinaire Almanak ... .........145

Boekbeoordeeling.............148, 254

Verbetering.................151

Anti-kritiek, door Prof. L. IIoffmann........296

Naschrift, door W. C. Schimmel..... .... 299

VI

-ocr page 5-

IETS OVER VARKENSZIEKTE EN HARE
BESTRIJDING,

door

I». A. HE JOXO Jzit.

De varkensziekte wordt in de laatste jaren, niet alleen
in ons land, maar ook in andere landen, door veeartsen en
veehouders druk besproken. De redenen daarvoor zijn niet
ver te zoeken. Den veehouders veroorzaakt de ziekte jaar-
lijks belangrijke financiëele verliezen en de veeartsen zijn
tot nog toe met weinig succes tegen haar in het strijdperk
getreden.

In den laatsten tijd is de belangstelling nog belangrijk
toegenomen, doordat de varkensziekte opgenomen is gewor-
den in de rij der besmettelijke veeziekten, waaromtrent
maatregelen worden voorgeschreven bij de wet.

Ook dit behoeft geen verwondering te wekken. De vee-
artsen toch zijn nieuwsgierig naar de resultaten van die
wettelijke bepalingen. Hetzelfde is het geval met de vee-
houders; maar deze vinden tevens ruimschoots gelegenheid
het onderwerp te bespreken, naar aanleiding van de finan-
ciëele nadeelen, die de bepalingen, volgens hun oordeel, bij
het optreden der ziekte teweegbrengen. Tevens valt niet te
ontkennen, dat vele veeartsen, met betrekking tot dit punt,
met hen medegaan.

De ziekte is uitvoerig ter sprake gekomen op de 29Bte
Algemeene Vergadering van onze Maatschappij, waar het
onderwerp ede bepalingen omtrent varkensziekte» door den

1

-ocr page 6-

heer H. O. Reimers werd ingeleid. Zoowel de inleiding
als de daarop gevolgde discussie waren hoogst interessant.
Het gevolg was de benoeming van de varkensziekte-commissie.

De reden, waarom ik, zonder het resultaat der onderzoe-
kingen van genoemde Commissie af te wachten, thans mijne
bescheidene meening omtrent dit onderwerp mededeel, is de
volgende:

Reeds vroeger heb ik mijne zienswijze medegedeeld op de
Algemeene Vergadering der Hollandsche Maatschappij van
Landbouw, gehouden den 12den September 1889 te Haarlem,
als afgevaardigde van de afdeeling Alfen, enz. van genoemde
Maatschappij. Ik heb toen aanbevolen er bij de Regeering
op aan te dringen, dat bij het uitbreken der varkensziekte
onmiddellijk worde overgegaan tot onteigening en afmaking.
Het resultaat van de daar gevoerde beraadslagingen zal ik
hier niet mededeelen; ten eerste, omdat het onderwerp dit
jaar weer op de Algemeene Vergadering van de Hollandsche
Maatschappij ter sprake komt, en ten tweede, omdat mis-
schien door veeartsen niet zeer veel waarde wordt gehecht
aan de meening van landbouwmaatschappijen, in zake deze
quaestie.

Na dien tijd hebben mijne gedachten zich echter steeds
met de ziekte beziggehouden en niet alleen als veearts heb
ik geoordeeld, maar ook eenigermate als veehouder, omdat
ik, in verband met de varkensfokkerij en — mesterij aan de
Leerhoeve te Oudshoorn, waar verleden jaar de ziekte heeft
gewoed, ruimschoots in de gelegenheid ben geweest de
nadeelen der thans vigeerende wettelijke bepalingen te
leeren kennen.

De maatregelen, die ik op de zoo even genoemde ver-
gadering, namens de afdeeling Alfen, enz. voorstelde, waren
gebaseerd op de volgende motieven: ten lste, de bepalingen,
die thans bestaan, drukken den varkenshouder te veel, en
ten 2de, de verplichte aangifte blijft daardoor achterwege en
dit maakt die bepalingen geheel nutteloos.

Ook thans ben ik nog dezelfde meening toegedaan, maar

-ocr page 7-

er zijn nog andere redenen, waarom ik de thans vastgestelde
bepalingen niet doeltreffend vind. Straks zullen ze alle nader
worden behandeld.

Alvorens daartoe over te gaan, dient eene andere zaak
overwogen te worden. In de circulaire der varkensziekte-
commissie is als eerste vraag gesteld: Zijn werkelijk wette-
lijke bepalingen tegen de varkensziekte noodzakelijk?

De heer Reimebs gaf op de 29ste vergadering van onze
Maatschappij te kennen, dat, indien maatregelen noodig zijn,
hij afmaking en onteigening, enz. zou voorstellen, maar
omtrent het noodzakelijke van maatregelen bestond bij
hem twijfel.

Genoemde vraag is moeilijk te beantwoorden, omdat de
een reeds noodzakelijkheid ziet daar, waar de andere nog
niets daarvan bespeurt. Indien echter de noodzakelijkheid
bestaat, is die natuurlijk gebaseerd op het financieel
nadeel, dat de Nederlandsche natie door de varkensziekte
lijdt. Hoe openbaart zich dat nadeel? In hoofdzaak op twee
manieren.

Ten eerste, doordat het buitenland onze varkens weigert,
indien in ons land de varkensziekte heerscht.

Ten tweede door de schade, welke het sterven of ziek\'
worden der dieren veroorzaakt.

Aangaande punt 1 is mij niét bekend, dat eene buiten-
landsche regeering maatregelen in dien zin heeft genomen.
Alleen België maakt hierop misschien eene uitzondering.
In 1886, zoo lezen wij in het landbouwverslag over 1886,
verbood België den invoer uit Nederland, hoofdzakelijk met
het oog op het voorkomen van schaapspokken in Zeeland,
maar vermoedelijk ook met het oog op de varkensziekte.
Indien dat zoo is, dan zou het reeds een motief zijn voor
het invoeren van bestrijdingsmaatregelen.

Dat de buitenlandsche particulieren er op zullen letten,
meen ik te mogen betwijfelen. Alleen wanneer zij Neder-
landsche fokvarkens betrokken, zou dit voor hen waarde
hebben. Nu zij echter in hoofdzaak gemeste varkens afne-

-ocr page 8-

men, ja dikwijls alleen geslachte, is de zaak voor hen
van geen belang. Alleen Pruisen maakt eenigermate eene
uitzondering, omdat de Pruisische kooplieden meestal jonge,
ongemeste dieren en biggen opkoopen. Deze zullen er,
dunkt mij, toch wel degelijk op letten of in de streek,
waar zij koopen, de ziekte heerscht. Met zekerheid is hier-
omtrent echter niets te zeggen.

In het algemeen schijnt derhalve het nadeel door weige-
ring van onze varkens in het buitenland gering te zijn en
zijn voorloopig met het oog daarop wettelijke bepalingen
niet noodig.

In de tweede plaats moet dus worden nagegaan of maat-
regelen ter bestrijding, wegens de directe schade, welke de
veehouders lijden door de varkensziekte, gewenscht zijn.

Hiervoor zouden cijfers noodig wezen. Men zou moeten
weten hoeveel varkens Nederland telt\' en hoeveel er in een
bepaald jaar aan de ziekte zijn gestorven. Het landbouw-
verslag van den heer
Broekema geeft ons met betrekking
tot het eerste punt vertrouwbare getallen; de getallen, die
het aantal aan de ziekte gestorven varkens aangeven, zijn
echter niet te vertrouwen, zooals de schrijver zelf meent, en
zeker mogen wij aannemen, dat de opgaven ver beneden de
werkelijkheid zijn. Toch zien wij daaruit, dat in 1886 min-
stens 9164 varkens aan de ziekte zijn gestorven.

Andere gegevens dan die in het landbouwverslag bestaan
er niet, omdat varkensziekte eerst na den 27sten Maart 1888
onder de bij de wet genoemde besmettelijke ziekten is op-
genomen. Men zou dus de aangiften, in 1888 en 1889 ge-
daan, kunnen nagaan, maar hierbij staat men voor het feit,
dat de ziektegevallen dikwijls zijn verzwegen.

Toch is er, dunkt mij, met betrekking tot dit punt wel
iets te constateeren. Tien jaar geleden was de ziekte zeer
goed bekend, maar men sloeg er weinig acht op. In de vol-
gende jaren trok zij meer de aandacht, omdat zij zich hand
over hand uitbreidde. Vandaar dat zij ook beter werd be-
studeerd. De heer
Broekema geeft aan dat in 1881, 5228,

-ocr page 9-

in 1882, 5564, in 1883, 8058, in 1884, 7674, in 1885,
5032 en in 1886, 9164 varkens aan de ziekte zijn gestor-
ven, dus, afgezien van liet jaar 1885, eene belangrijke toe-
neming. Niet zelden werd in de laatste jaren medegedeeld,
dat in bepaalde streken geen enkel varken gespaard bleef.

In bet jaar 1889 werd uit alle streken over varkensziekte
bericht en hoeveel gevallen zijn er toen niet verzwegen, iets
wat zelfs districts-veeartsen niet ontkennen! Denkt men bij
dit alles aan de vele klachten, die veeartsen en veehouders
in datzelfde jaar tegen de wettelijke bepalingen hebben ge-
uit, dan komt men tot de conclusie, dat de ziekte in ons
land zeer veel voorkomt en vele offers eischt,
waardoor het eene jaar minder, het andere jaar meer, groot
nadeel aan ons veekapitaal wordt toegebracht. Tevens zal
dat nadeel, indien geene maatregelen worden genomen,
hoogst waarschijnlijk elk jaar vermeerderen, omdat de ziekte
besmettelijk 1) is.

De betrokken eigenaars staan dus jaarlijks aan meer of
minder groote verliezen bloot. En wie zijn die eigenaars?
In vele gevallen daglooners, die uit het varken, dat zij
mesten, hun vleeschvoorraad putten. En is bet dan in het
belang van die menschen niet gewenscht, dat men eene
ziekte tracht te verdrijven, die dikwijls zonder voorbode het
produkt van ontbering en sparen wegneemt? Voor hen is
dat veelal een groote ramp.

In andere, wellicht het meerendeel der gevallen, zijn
boeren de eigenaars en die kunnen toch dergelijke verliezen
wel dragen? Ik behoef er hier niet op te wijzen, dat de
rooskleurige toestand van het boerenbedrijf tot het verleden
behoort. Wel schijnt de crisis, vooral voor veehouders en
zuivelbereiders, gepasseerd te zijn, maar er bovenop zijn ze

1) Het is mij onbegrijpelijk hoe sommigen, na de interessante onderzoekingen
van
Löbflek, Schütz, Lydtin en Schottelius, Pasteue, Coknevin, Cobnil,
Chantemksse en anderen, nog kunnen twijfelen aan de besmettelijkheid van
vlekziekte en borstziekte, welke beide in ons land voorkomen.

-ocr page 10-

nog niet. En wat is nu het geval? Varkens worden ge-
houden, waar zuivelbereiding wordt uitgeoefend, omdat
deze dieren in de afvalsproducten daarvan een uitstekend
voedsel vinden. In de laatste jaren was in vele gevallen het
voordeel der varkenshouderij eene compensatie voor de na-
deelige uitkomsten der zuivelbereiding, tenzij de gevreesde
ziekte tusschenbeide kwam. Zouden met het oog hierop
maatregelen niet gewenscht zijn?

Men verdenke mij niet van protectionistische neigingen.
Niet alleen de varkenshouder, maar het geheele Nederland-
sche publiek, zal er door bevoordeeld worden. Ten eerste
zal men minder ziek of verdacht vleesch (spek) eten en ten
tweede zal door het verminderen der ziekte toch ook op
den prijs worden geïnfluenceerd, zij het dan ook in geringe
mate 1). Niet onbillijk is het dus, dat het Nederlandsche
volk in zijn geheel bijdraagt tot de uitroeiing dezer ziekte.

Uit het voorgaande mag mijns inziens worden afgeleid,
dat wel degelijk wettelijke bepalingen ter bestrij-
ding der varkensziekte gewenscht zijn 2).

DE THANS VIGEERENDE BEPALINGEN.

■ In het Koninklijk besluit van 27 Maart 1888 is ook
opgenomen de varkensziekte, waaronder, volgens § 9,
wordt verstaan de besmettelijke vlekziekte en de besmette-
lijke borstziekte der varkens. De besmettelijke varkenspest
is, voor zoover mij bekend, in ons land nog niet waarge-
nomen.

1) Zou er geen verband bestaan hebben tusschen de hooge prijzen der var-
kens in 18S9 en de ziekte? In 1890 waren de prijzen tot nog toe laag en
blijven vrij laag, terwijl ook de ziekte zich weinig vertoont.

Ook om economische redenen wordt het geheele Nederlandsche volk gebaat
bij vermeerdering der waarde van ons veekapitaal.

2) Dit geldt natuurlijk in hoofdzaak de vlekziekte, maar daar de
borstziekte in ons land is waargenomen, is het raadzaam ook deze te bestrij-
den, daar zij even groote verwoestingen kan aanrichten als de vlekziekte, gelijk
b. v. in 1888 in Saksen is gebleken.

-ocr page 11-

Voor de beoordeeling van voorgenoemde bepalingen, is
het noodig de eigenschappen der smetstoffen van vlekziekte
en borstziekte te kennen. We zullen die zoo beknopt moge-
lijk aangeven.

De besmettelijke vlekziekte wordt, volgens de
onderzoekingen van
Löitler, Schütz en Schottelius, veroor-
zaakt door een fijnen bacillus, die vooral in den mest voor-
komt, doch ook in bloed en lymphe, in verschillende zie-
kelijk veranderde organen en in de, door de ziekte ontstane,
ex- en transsudaten wordt aangetroffen.
Schottelius vond
dien in alle organen van vlekzieke dieren.
Schütz schrijft
de (toxische) algemeene werking toe aan een gif, door de
bacillen gevormd.

Volgens onderzoekingen van Cornevin en Kitt is de mest
verbazend virulent en evenzoo het afval van aan vlekziekte
gestorven of wegens de ziekte geslachte dieren. Door uitdrogen
(aan de lucht) verliezen de bacillen de virulentie, door vocht
(bodem) behouden ze echter de besmettelijkheid. Aan rot-
ting, in cadavers, bieden ze weerstand.

Volgens Cornevin zijn darminhoud, transsudaat uit de
buikholte, het hartezakje, uit oedemateuse longen, spier- en
melksap en plasma uit den darmwand virulent. Zij veroor-
zaken constant den dood. Dikwijls, doch niet altijd, doodt
eene inspuiting van bloed, zeldzamer die van gal. Onwerk-
zaam is de urine. Infectie langs de longen door stof, etc.
heeft niet plaats. Deze geschiedt meestal langs het darm-
kanaal, daar zieke dieren met het mondschuim en den mest
vele bacillen afzetten. Zelfs de pekel, afkomstig van
het vleesch van uit nood geslachte dieren, is
virulent en kan infectie ten gevolge hebben.

De smetstof van de borstziekte bestaat volgens de
onderzoekingen van
Schütz uit ovale bacteriën, 0,0012
niM lang en 0,0004— 0,0005 niM breed, welke overeenkomen
met de vroeger door
Löffler gevondene. Zij komen voor in
alle ziekelijk veranderde organen, in de daarbij gevormde exsu-
daten, verder in bloed, milt, lever en nieren. De aandoening

-ocr page 12-

der longen schijnt primair te zijn. Deze worden dus meestal
het eerst geïnfecteerd en van daaruit ontstaan secundaire
veranderingen. Eene infectie van uit den darm behoort
echter niet tot de onmogelijkheden. Volgens
Cornil en
Cbantemesse worden de bacteriën van borstziekte door uit-
drogen en door koude moeilijk vernietigd en behouden lang
hare virulentie.

Verzwakking door blootstelling aan lucht en warmte is
hier, evenals bij de bacillen der vlekziekte, mogelijk. Gaan
we nu, in verband met het voorgaande, na wat bij Kon.
besl. van 27 Maart 1888, gewijzigd bij Kon. besl. van 12
Mei 1889, is • vastgesteld.

In art. 62, onder § 9, handelende over de maatregelen
tegen de varkensziekte (namelijk de besmettelijke vlekziekte
en de besmettelijke borstziekte der varkens) lezen we:

«De zieke dieren moeten van de overige afgezonderd
»worden gehouden.»

«De verdachte dieren moeten van de gezonde afgezonderd
»worden gehouden.»

«Wanneer naar het oordeel van den districts-veearts, of
»van den veearts, die hem vervangt, het afgezonderd houden
»van enkele dieren geen nut meer kan opleveren ter voor-
» koming van besmetting van de overige, waarmede zij
»bijeen zijn, kan de burgemeester verlof verleenen om de
»zieke dieren bij de aldus verdacht geworden dieren te
»laten verbleven.»

«De termijn, bedoeld bij art. 22 der Wet van 20 Juli
«1870 (Staatsblad N°. 131) wordt gesteld op 10 dagen.»

Afgezien van de moeilijkheden, die eene scheiding van
verdachte en gezonde dieren oplevert, omdat de gezonde
varkens in de meeste gevallen wel verdacht van besmet-
ting zullen zijn, kan dit artikel slechts luttel bijdragen tot
bestrijding der ziekte.

Heeft een landbouwer zieke dieren, heeft hij daarvan
behoorlijk aangifte gedaan, is de afzondering naar genoegen
van den clistricts-veearts geschied, dan kan hij, zoo hij dit

-ocr page 13-

verkiest, dezen toestand laten voortbestaan, totdat de ziekte
op zijn erf is uitgewoed. Dergelijke gevallen komen voor.
Ik heb voorbeelden gezien, waarbij landbouwers hunne var-
kens zoogenaamd lieten uitzieken. Het irrationeele van
het artikel is hierin gelegen, dat toegestaan wordt, dat de
ziekte weken en langer op hetzelfde erf heerscht. (Op het-
geen volgens art. 64 mogelijk is, komen wij later terug.)
Levert dit dan gevaar op voor verspreiding der ziekte? De
smetstof is toch niet volatiel? Van vlekziekte niet, van
borstziekte wel, zoodat in het laatste geval daardoor reeds
gelegenheid gegeven is tot verspreiding. Echter vormt de
borstziekte de minderheid der gevallen. Maar ook van de
vlekziekte dreigt het gevaar in hooge mate. De uitwerpselen
der dieren zijn virulent, behalve de urine. Deze wordt echter
door menging met faeces, mondschuim, etc., wel degelijk
virulent. Edoch, zou men meenen, dat hindert niet, want
in art. 67 staat:

«Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden is
«verboden: invoer, in en uitvoer uit den afgesloten kring
«van varkens en uitvoer uit den afgesloten kring van var-
«kens vle e sch, strooisel, mest en allen anderen afval uit
«varkenskotten.» 1)

Dat schijnt echter maar zoo. Uit den afgesloten kring
mag niet uitgevoerd worden, maar binnen den afgesloten
kring mag wel vervoerd worden. Binnen de afgesloten
hoeve, het afgesloten erf of de afgesloten weide mag de
eigenaar den mest, het afval, enz. vervoeren, zooals hij dat
verkiest, als hij maar binnen de afsluiting blijft.

En de ontsmetting dan ? Die heeft plaats, maar — na
afloop van het laatste ziektegeval, zooals artikel 65 zegt.
Welk eene schoone occasie heeft de smetstof, om zich van
uit dat afval, van uit dien mest te verspreiden, door middel

5) Het woord »varkensvleesch« is hier gespatieerd, omdat daardoor artikel
63 van hetzelfde Kon. besluit, gewijzigd door het Kon. besluit van 12 Mei 1889,
geheel waardeloos wordt gemaakt. Achter dat woord had moeten staan : "be-
houdens het bepaalde in art. 63.»

-ocr page 14-

van vocht, bodemwater, enz. — tot ver buiten de grenzen
van den afgesloten kring. Dat men een dergelijke wijze
van verspreiding vreest, bewijst liet verbranden der cadavers.
Ik weet wel, die mest zal altijd een struikelblok blijven,
want verzameling en ontsmetting van alle gedeelten daarvan
gaat moeilijk, maar de kleinste hoeveelheid mest en afval
is het gemakkelijkst te ontsmetten.

Nu zegt art 64: «In bijzondere gevallen, ter beoordeeling
«van den distri ets-veearts, kan de afmaking van zieke of
«verdachte dieren worden bevolen.»

«Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid
«volgt de clistricts-veearts de bevelen van onzen Minister
«van Binnenlandsche Zaken.»

«Het voorschrift van het 3de lid, enz.»

De strekking van dit artikel is eenigszins geheimzinnig.
Waarschijnlijk is een reden voor de toepassing daarvan de
onmogelijkheid van afsluiting of afzondering, of wel buiten-
gewoon groot gevaar voor verspreiding der smetstof. In
elk geval mag het echter slechts in bijzondere gevallen,
dus bij uitzondering, worden toegepast, terwijl de districts-
veearts daarbij de bevelen van den Minister volgt. Dit
artikel neemt dus de nadeelen van art. 62 niet weg en
deze zijn: dat de verspreiding der ziekte wel
eenigermate, maar niet sterk genoeg wordt ver-
hinder d.

Misschien zal in verband met het bovenstaande worden
opgemerkt, dat veelal de eigenaars de dieren niet laten
uitzieken. Het komt echter voor en het mag. Landbouwers
die veel van de ziekte onder hunne varkens te lijden heb-
ben, gaan er niet zelden toe over.

Een ander artikel, dat de aandacht trekt in het Kon.
besl. van 27 Maart 1888, is art. 63. Dit artikel moet ge-
lezen worden, zooals in art. 3 van het Koninklijk besluit
van 12 Mei 1889 is aangegeven.

Het doel van het artikel is duidelijk. Men heeft de na-
deelen, den veehouders door de wettelijke bepalingen be-

-ocr page 15-

rokkend, willen verminderen. Dat men hierin slechts in
geringe mate is geslaagd, zal later worden aangetoond. De
vraag is thans of het artikel al of niet bijdraagt tot beper-
king der ziekte; aanstonds blijkt, dat dit niet het geval is.

We lezen in art. 3 van het Kon. besluit van 12 Mei
1889, dat de eigenaars zieke en verdachte dieren mogen
slachten; het vleesch moet echter, alvorens in consumptie
gebracht te worden, gekeurd zijn. De zieke dieren kun-
nen dus voor de consumptie geschikt worden verklaard en
mogen dan verhandeld worden. Bloed, ingewanden en over-
blijfselen moeten echter worden verbrand of\' op andere wijze
onschadelijk gemaakt. Maar is dan alle gevaar voor versprei-
ding der ziekte zoo goed als verdwenen? Bevat het vleesch
van zoo\'n geslacht dier absoluut geen smetstof meer? Het
bloed is er uit, maar toch niet alles?

Maar bovendien was volgens Cornevin het spiersap altijd
virulent. Zelfs de vleeschpekel is schadelijk. Blijft dus de
verspreiding der ziekte niet even goed mogelijk?

Verdachte dieren moeten eveneens worden gekeurd. Wor-
den die goedgekeurd, dan mogen ook de ingewanden in
consumptie worden gebracht. In de meeste gevallen zullen
die dieren dan wel niet ziek zijn geweest. Maar het is ook
zeer goed mogelijk, dat ze werkelijk reeds eenigermate ziek
zijn, zonder dat de sectie dit uitwijst. Of wel, ze kunnen
gedurende het leven reeds eenige, alhoewel onvoldoende,
verschijnselen hebben vertoond, zonder dat de sectie iets
naders aan het licht brengt, terwijl wel degelijk de ziekte
hare intrede heeft gedaan. In dergelijke gevallen zal zeer
waarschijnlijk de ziekte niet worden geconstateerd ; er wordt
vergunning gegeven tot het verhandelen van vleesch en
ingewanden, en daarmede de gelegenheid tot versprei-
ding der smetstof.

Dit artikel werkt dus de verspreiding in de hand. Dat
was eenigermate te verwachten, omdat het concessies aan
de varkenshouders bevat. Jammer maar, dat zij daarmede
niet erg content zijn.

-ocr page 16-

Er ligt nog een ander gevaar in het artikel. De keurin-
gen mogen, behalve door veeartsen, geschieden door andere
deskundigen. Wie daaronder worden verstaan is duister.
Zij moeten bij den burgemeester als deskundigen in zake
vleeschkeuring bekend staan. Ik heb veel eerbied voor bur-
gemeesters, maar, daar in de meeste plattelands-gemeenten
aan vleeschkeuring zoo goed als niets wordt gedaan, be-
moeien de burgemeesters er zich niet mede en zullen zich
dus nog minder met «deskundigen in zake vleeschkeuring»
bemoeien.

Eindelijk wil ik nog even stilstaan bij art. 68, waaraan
in art. 4 van het Kon. besluit van 12 Mei 1889 nog een
vierde lid is toegevoegd. Dat artikel handelt over de enting.

Men heeft het gevaar voor verspreiding der smetstof bij
het toepassen van entingen ingezien en daardoor cle enting
niet vrij gelaten. De enting mag geschieden na bekomen
vergunning van den burgemeester, die deze verleent op
advies van den districts-veearts. Heeft de inenting plaats
gehad, dan worden de geënte dieren voor ziek gehouden,
totdat de uitwerking der enting is afgeloopen. In dit geval
zal dus ook na den afloop der entziekte ontsmetting worden
toegepast.

Blijft echter de enting zonder merkbare uitwerking, dan
worden de dieren voor ziek gehouden gedurende 10 dagen
na de enting. Thans zal dus de ontsmetting na afloop van
die \'10 dagen volgen.

Het is duidelijk, dat, ondanks deze zeer rationeele maat-
regelen, het gevaar voor verspreiding der smetstof toch
groot blijft, want wat voor art. 62 is aangetoond, geldt
thans in dezelfde mate.

Zou het niet beter geweest zijn de enting geheel te ver-
bieden? Als middel ter bestrijding scheen de Regeering er
geen gebruik van te kunnen maken. Particulieren wil men
echter, behoudens de genoemde voorwaarden, het recht niet
ontnemen. Ook zij schijnen het nut daarvan zeer twijfel-

-ocr page 17-

achtig te vinden, want weinigen gaan er toe over. Omdat
nu, wanneer geënt wordt, het gevaar voor verspreiding zoo
groot is, moest de vergunning niet worden gegeven. Thans
evenwel hangt dit af van de opinie van den distri ets-veearts.

Die entingen kunnen echter meer licht verspreiden om-
trent de waarde der enting als bestrijdingsmiddel! Zeer
zeker is dat het geval, maar daartoe is het wenschelijk, dat
de Regeering ze zelve ter hand neemt. Hierop komen wij terug.

Door het voorgaande meen ik aangetoond te hebben, dat
op de thans, met betrekking tot de varkensziekte geldende
bepalingen, uit een veeartsenijkundig oogpunt valt af te
dingen en dus eene wijziging daarvan gewenscht is.

Er zijn echter nog andere bezwaren tegen die bepalingen,
daaruit voortspruitende, dat zij den veehouder te veel schade
aanbrengen.

Wel is waar zijn maatregelen tegen besmettelijke vee-
ziekten ondenkbaar zonder belemmering van de veehouders,
en zij moeten zich dat laten welgevallen, met het oog op
de voordeelen, die uit het welslagen daarvan kunnen voort-
vloeien, maar — de schade mag niet te groot zijn. Men
zou kunnen aanvoeren, dat veehouders steeds hun stem
tegen dergelijke maatregelen hebben verheven, hetzij uit
principe, hetzij, en dit was zeer zeker dikwijls het geval,
uit kracht der gewoonte, maar we mogen aannemen, dat
dit na de met andere ziekten verkregen resultaten wel
eenigszins veranderd is. Het meerendeel is dankbaar voor
het verdwijnen der longziekte, en zij zouden niet morren
over de maatregelen tegen de varkensziekte, indien zij,
zonder al te groote opofferingen, goede resultaten konden
verwachten.

Dat werkelijk de landbouwers gelijk hebben in deze aan-
gelegenheid, blijkt daaruit, dat vele veeartsen op hun hand
zijn.

W aarin bestaat dan het nadeel ? Dat blijkt dadelijk, wan-
neer men nagaat wat geschiedde bij het uitbreken der

-ocr page 18-

varkensziekte, vóór het Koninklijk besluit van 27 Maart
1888 en wat na dien tijd geschiedt.

Kreeg iemand vroeger de ziekte onder zijne varkens, dan
werden de gestorven of zieke dieren zoo spoedig mogelijk
van de hand gezet. De gezonden werden, indien in de na-
bijheid een redelijke prijs was te krijgen, verkocht. Ging
dit niet, dan werden ze op den wagen geladen en naar een
meer of minder ver verwijderde markt gereden, waar zij
voor een vrij goeden prijs van de hand werden gedaan.
Men kon met de dieren handelen zooals men wilde en den
voordeeligsten afvoerweg zoeken.

En wat geschiedt thans? Na de aangifte worden de ge-
storven dieren gewoonlijk verbrand. De zieken en verdachten
mogen wel worden verkocht, maar geslacht. Eerst moet
echter het vleesch worden gekeurd, overigens een goede
maatregel. Maar het nadeelige van de zaak is, dat g e-
s 1 a c h t e dieren verkocht moeten worden. Zij moeten spoe-
dig van de hand worden gezet, anders treedt, vooral bij
warm weder, spoedig bederf in. En alle opkoopers, zoowel
in de nabijheid als veraf, profiteeren hiervan. Zij bieden
weinig, omdat ze weten, dat de eigenaar in de war zit.
De menschen krijgen dus veel te weinig geld voor goede
waar, dikwijls niet meer dan de helft. Is dat niet treurig,
vooral als van de varkenshouderij het voordeel van het
bedrijf afhangt? Is het te verwonderen, dat men zich ver-
zet? 1)

En het gevolg? Ontduiking. De verplichte aangifte blijft

1) Op de 29ste Alg. Verg. voornoemd achtte de heer J. F. Lamékis het
nadeel voor den boer wel wat breed uitgemeten. De wet verhindert de hoeren
om doode varkens te verkoopen en om verdachte als gezond van de hand
te doen. Dat de boeren verhinderd worden doode dieren te verkoopen is uit
een sanitair oogpunt zeer zeker te verdedigen en het nadeel daardoor veroor-
zaakt is ook niet zoo groot. Maar de heer
Laméris vindt het ook noodig de
eigenaars te beletten, verdachte varkens voor gezond te verkoopen. Maar zijn
die dan niet dikwijls volkomen gezond? En wanneer ze gezond zijn, is het toch
zeer nadeelig voor den eigenaar, dat hij ze alleen geslacht mag verkoopen.

-ocr page 19-

veelvuldig achterwege. De districts-veeartsen geven dit toe,
vele veeartsen roepen er over, vele burgemeesters schijnen
het ook te weten en de boeren — ontkennen het niet!

Waren dus de bepalingen al in staat de ziekte te be-
strijden, dan zouden ze hierdoor toch nutteloos worden ge-
maakt. En hoe aan dat verzwijgen een einde te maken?
Door het aanstellen van vele ondergeschikte ambtenaren?
Dat zou een kostbare maatregel zijn, terwijl de overige
bezwaren blijven bestaan.

DE ENTING TEGEN DE VLEKZIEKTE.

Reeds vroeger is de enting even vermeld. Gaat men na
hetgeen op het gebied der enting tegen vlekziekte 1) ver-
richt is, dan blijkt daaruit ongetwijfeld, dat zij groote
waarde heeft als voorbehoedmiddel tegen de
ziekte. Het zou te ver voeren de waarnemingen van ver-
schillende onderzoekers te vermelden. Van 1883 af hebben
verschillende personen op meer of minder uitgebreide schaal
entingen verricht. Behalve
Pasteur (en Thuillier) hebben
Herbet, Cagny, Dieudonné, Lydtin (en Schottelius), Hess,
Jannë, Kitt, Jacobi, Wehenkel, Hafner, Billroth, Kroes,
Plósz en anderen er zich mede bezig gehouden. Met uitzon-
dering van de proeven van
Hess en Billroth, waren de resulta-
ten, zij het dan in meerdere of mindere mate, gunstig. Ongun-
stige uitkomsten waren dikwijls het gevolg\' van entingen
op te hoogen leeftijd, n.l. boven de 15 of 16 weken, in
andere gevallen daardoor veroorzaakt dat men niet steeds
met dezelfde entstof te doen had. Vooral de in Baden in
1885, 1886 en 1887 verrichte entingen, eerst door
Lydtin
en Schottelius, later door Hafner, hebben vrij gunstige
resultaten opgeleverd.

B Tegen borstziekte is nog niet op uitgebreide schaal geënt, alhoewel eene
mitigatie van het virus, volgens
Cornil en Chantemesse, ook daarbij mogelijk
is. Door enting met gemitigeerde smetstof konden konijnen en Cavia\'s immuun
worden gemaakt.

-ocr page 20-

Der enting kleven echter nog groote gebreken aan. Men
is nog niet zeker van het resultaat, men heeft nog sterf-
gevallen door de entziekte te vreezen of wel, de kans bestaat,
dat de geënte dieren achterlijk in groei blijven.

Juist dat gemis aan zekerheid met betrekking tot het
procédé, maakt de enting niet geschikt tot een
bestrijdingsmiddel voor de ziekte.

Dat de enting immuniteit geeft weet men, niet echter,
hoe men die immuniteit kan bezorgen, zonder onaangename
gevolgen. Daarom zijn nieuwe onderzoekingen noodig, die
zeer nauwkeurig moeten plaats hebben, en die waarschijn-
lijk slechts na jaren tot het gewenschte resultaat zullen
leiden.

Mij dunkt, ook in ons land moest men zich daarmede
bezighouden.

Wordt dit onderzoek aan particulieren overgelaten, dan
zal ongetwijfeld een goed resultaat, indien het te bereiken
is, worden verkregen, maar het zal uiterst langzaam gaan.
Aan de zoo zeer gewenschte eenheid staan dan vele moei-
lijkheden in den weg. Daarom is het het beste, dat de
Regeering zelve de hand aan den ploeg slaat. Thans bemoeit
zij zich wel met de entingen, maar alleen om het gevaar
voor de verspreiding der ziekte tegen te gaan. Dit wordt
echter maar ten deele bereikt en het gevaar blijft steeds
bestaan, indien de enting door particulieren geschiedt.

De Regeering evenwel kan het onderzoek der enting doen
verrichten op plaatsen, waar het gevaar voor verspreiding
van nature gering is en door verschillende voorzorgen geheel
wordt opgeheven of wel op plaatsen, waar verspreiding der
smetstof weinig of geen gevaar voor de omgeving op-
levert.

De oprichting van een of meer entproefstations in den
geest als die in 1885 in Baden, maar langer van duur,
zou gewenscht zijn. Daar alleen zouden op en top weten-
schappelijke onderzoekingen mogelijk zijn. Nadere onder-
zoekingen omtrent de entstof
Pasteür-Boutroux zouden in

-ocr page 21-

het werk gesteld kunnen worden en de door Kitt 1) aan-
bevolen metbode beproefd, terwijl tevens de gelegenheid
voor bacteriologisch onderzoek moest bestaan.

Op een dergelijke wijze zal uitgemaakt kunnen worden
of de enting genoeg waarde heeft om als bestrijdingsmiddel
gebezigd te worden en zoo ja, dan kan de Regeering zelf"
dat middel toepassen, in verband met andere maatregelen 2).

Misschien zijn deze opofferingen van Staatswege te kost-
baar. Maar zou een dergelijk station nog niet aan andere

1) Kitt zegt, dat eene mitigatie van de vlekziekte-smetstof gemakkelijk te
verkrijgen is als men spontane (?) varkensziekte overent op konijnen. Men kan
het bloed en het in het geënte oor, door de entreactie ontstane, exsudaat direct
voor de voorbehoedende enting gebruiken. De reinculturen, uit die konijnen
vervaardigd, schijnen hun verzacht karakter te bewaren. De entstof uit konijnen
van de lste generatie genomen, bezit eene dergelijke virulentie, dat reeds door
ééne enting immuniteit wordt verkregen, zoodat hierdoor de enting, die volgens
Pasteur 2maal moet plaats hebben, zeer vereenvoudigd wordt.

2) Later vernam ik, dat in de gemeenten Oost- en West-Dongeradeel van
Rijkswege proeven worden genomen op het gebied der enting tegen vlekziekte.
Afgaande op de mededeelingen, die mij, met betrekking hierop, welwillend
werden verstrekt door den heer
J. M. D. Westholz, districts-veearts te
Leeuwarden, meen ik te mogen constateeren, dat ook zij niet meer licht zullen
brengen, dan thans reeds bestaat. Bovendien is in dit geval ook weer het
gevaar voor verspreiding der ziekte zeer groot. Volgens den heer
Westholz
zijn de gemeenten Oost- en West-Dongeradeel gekozen, omdat de ziekte daar
jaarlijks veel voorkomt, en waar derhalve veel varkens worden gehouden. Ben
entproef is in een dergelijke streek gevaarlijk, ook al worden, gelijk vroeger
werd aangetoond, de wettelijke bepalingen op de entingen nauwkeurig toegepast.

De proef, welke geschiedt op verzoek der Friesche Maatschappij van Land-
bouw, heeft op vrij groote schaal plaats. Volgens den heer
Westholz zijn
312 We n van 10—14 weken geënt. Zeer zeker is te wenschen, dat het
resultaat gunstig moge zijn; maar ook in dat geval is men niet veel verder
gekomen op het gebied der bestrijding van vlekziekte door enting. Men
Weet reeds, dat de enting immuniteit geeft en de proeven in Friesland
bullen dat dan slechts bevestigen. Meer licht met betrekking tot de gebreken
der enting is daarvan niet te verwaghten, tenzij men het niet late hij deze
proefnemingen, maar ze doe volgen door een reeks van andere.

In dat geval is het echter te hopen, dat de Regeering die proeven neme in
\'\'eu zin als hierboven is aangegeven. Hooge waardeering verdient het echter,
flat. bij het Rijk reeds de neiging bestaat de entingen zelf ter hand te nemen.

-ocr page 22-

zaken dienstbaar te maken zijn dan aan de vlekziekte V Men
denke aan het Reichs-Gesundheitsamt te Berlijn!

In verband met het bovenstaande meene men nu echter
niet, dat ik de door de vlekziekte-commissie te nemen ent-
proef niet toejuich. Het tegengestelde is waar. Het plan is
voortreffelijk, al was het alleen maar om in ons land het-
zelfde te doen. wat in andere landen is geschied. Maar zal
één proef, hoe uitgebreid ook genomen, voldoende zijn?,
Ontbreekt het niet aan een geschikte plaats, waar ook een
wetenschappelijk onderzoek, volgens de eischen des tijds,
mogelijk is? In elk geval hoop ik echter, dat het resultaat
gunstig moge zijn.

DE MOGELIJKHEID VAN MEER DOELTREFFENDE
MAATREGELEN TEGEN VARKENSZIEKTE.

Thans dient de vraag beantwoord of er maatregelen mo-
gelijk zijn, meer doeltreffend dan de thans voorgeschrevene ?
Met de meeste bescheidenheid meen ik van ja. Van de
enting is voorloopig geen heil te verwachten; misschien
kan ze later helpen.

In het begin van dit artikel zijn de te nemen maatrege-
len reeds genoemd. Zij komen overeen met die, voorge-
schreven bij de besmettelijke longziekte, nl. afmaking
van zieke en verdachte dieren bij het uitbreken der
ziekte.

Ongetwijfeld is dit een maatregel, die het gevaar voor
verspreiding van smetstof zoo gering mogelijk maakt,
doordat onmiddellijk alles, wat gevaar voor die ver-
spreiding aanbiedt, kan worden vernietigd, respectievelijk
ontsmet.

Het vleesch van de afgemaakte dieren, benevens andere
deelen van het lichaam, worden, indien zij
volstrekt
geen gevaar kunnen opleveren, voor rekening van
het Rijk publiek verkocht, gelijk dit indertijd geschiedde
met het vleesch van, wegens de longziekte afgemaakte, dieren.

-ocr page 23-

Het gevaar voor verspreiding der ziekte wordt door dezen
maatregel tot een minimum gereduceerd.

Tevens wordt het nadeel, dat de eigenaars lijden, in
hooge mate verminderd. Indien voor zieke dieren de halve
en voor gezonde de geheele waarde wordt gegeven, kan de
schade niet groot zijn; daardoor zal tevens de verplichte
aangifte niet achterwege blijven.

Sommigen zullen bang zijn, dat door deze bepalingen eene
premie zal worden gesteld op het hebben van zieke varkens.
Dit zal in niet meerder mate het geval zijn dan vroeger op
het hebben van longzieke koeien en door streng toezicht
zijn dergelijke kwade practijken te keeren.

Yan verschillende kanten wordt betoogd, dat ook voor de
gestorven dieren schadevergoeding moet worden gegeven,
omdat het vet en de borstels nog waarde hebben voor
industriëele doeleinden. Alhoewel dit voor den behoeftigen
man gewenscht is, is het toch de philantropie wat ver
drijven. Het Rijk kan niet alles vergoeden. De geheele natie
draagt de lasten van de kostbare maatregelen, licht dat de
varkenshouder zelf in dit opzicht wat meer bijdraagt. 1)

1) De mogelijkheid voor het verkrijgen van eenige vergoeding voor
gestorven dieren, bestaat feitelijk reeds door het Kon. besl. van
12 Mei 1889.
Men leest toeh in art. 1, o. m.

"Schadeloosstelling voor het gestorven dier of de overblijfselen daarvan wordt
"niet gegeven, behoudens ;

"«. dat in de gevallen en naar den maatstaf, door den Minister van Binnen
"landsche Zaken te bepalen, door den burgemeester op Rijks kosten eene ge-
"deeltelijke schadeloosstelling wordt gegeven voor de huid van het dier."

Het is mij niet bekend of varkensziekte onder die gevallen ressorteert. Is
dit niet het geval, dan ware de aandacht van den Minister daarop te vestigen.
Werd de vergoeding ook toegepast op deze ziekte, dan zou de schadeloosstel -
ling zeker voldoende zijn, want tot de huid van het varken behoort, behalve
de borstels, de huidspeklaag (Panniculus adiposus), die een voornaam bestand-
deel vormt van de hoeveelheid vet in een varken. Een groot gedeelte van de
voor industriëele doeleinden geschikte bestanddeelen zou dus vergoed worden.

Dat deze mogelijkheid voor vergoeding ook door anderen wordt aangenomen,
blijkt uit het door den heer
Stempel, districts-veearts te Utrecht, op de 29ate
^gemeene vergadering der Maatschappij tot bevordering van Veeartsenijkunde,
gesprokene.

-ocr page 24-

Genoemde maatregelen zuilen veel tegenkanting onder-
vinden met het oog op de daarmede gepaard gaande kosten.
Het zij echter nogmaals herinnerd, dat het een nationaal
belang is en dat mag groote offers eischen. Te bezwarend
voor het Rijk zullen zij niet zijn, want volgens het vroeger
genoemde landbonwvèrslag was tot 1887 het aantal gemeenten
waar de ziekte niet voorkwam, bijna het dubbele van dat
waar ze wel heerschte.

Nederland heeft een roemrijken naam op het gebied der
bestrijding van besmettelijke veeziekten. De uitroeiing dei-
longziekte was een grootsch werk en de personen, die daar-
aan hebben medegewerkt, kunnen met trots op hun arbeid
terugzien.

Laten we hopen, dat spoedig ook aan de varkensziekte
paal en perk worde gesteld. Hulde moet reeds worden ge-
bracht aan de commissie van deskundigen, aan wier initiatief
het is te danken, dat varkensziekte in de rij der besmette-
lijke veeziekten werd opgenomen. En al dragen de maat-
regelen niet ieders goedkeuring weg, we mogen vertrouwen
dat de Regeering ook thans niet stil zit en der ziekte haar
aandacht blijft schenken, terwijl zij op verbetering der be-
palingen bedacht is. In dat geval twijfel ik nauwelijks, of
Nederland zal toonen ook de varkensziekte te kunnen be-
strijden en de Nederlandsche veeartsenijkunde zal een nieuwen
triomf hebben behaald.

Alfen a/d Rijn, 30 Juli 1890.

-ocr page 25-

MEDEDEELINGEN OMTRENT ONDERZOEKINGEN
EN BEVINDINGEN VAN EENIGE AAN HET
ABATTOIR TE AMSTERDAM WAARGE-
NOMEN ZIEKTEGEVALLEN,

dook

li. VAM DEK SLVIJS en P. HUKEVItll. 1)

TUBERCULOSE BIJ EENE GEIT.

Den 30stenAugustus 1890 is aan het abattoir geslacht eene
geit, ruim 15 maanden oud en toebehoorende aan een aan deze
inrichting verbonden bediende. De geit was in Mei 1889
geworpen door eene gezonde krachtige en goed melkgevende
moeder. Een dag na de geboorte werd zij hiervan wegge-
nomen en opgekweekt met koemelk. Deze melk was afkom-
stig van eene koe gehouden op een stal in de nabijheid
van het abattoir.

Volgens het verhaal van den eigenaar dezer koe was dit
dier, in den tijd dat zij de melk voor de geit en ook voor
menschelijk gebruik produceerde, langzamerhand in voedings-
toestand achteruitgegaan; de huid was vastleggende en het haar
dor geworden, waardoor vrees voor pokken (parelziekte) bij
hem was ontstaan, redenen waarom hij het dier had verkocht.
Daar deze koe, zoover ons bekend is, niet aan het abattoir
ter keuring aangebracht is, is het vermoeden van den
eigenaar niet bevestigd kunnen worden.

Bij een onderzoek der levende, zeer vermagerde geit, in

1) De mikroskopische onderzoekingen zijn hoofdzakelijk het werk van den
heer
Korevaak, wien ik een woord van lof voor zijn ijver en vaardigheid
hierbij niet mag onthouden, Eene gedetailleerde beschrijving der mikroskopische
praeparaten is achterwegen gebleven omdat deze zonder de objecten of afbeel-
dingen hiervan zeer weinig demonstratief zijn. Bij gebrek aan een vaardig
teekenaar en ook pecuniae causa zijn teekeningen niet hierbij gevoegd kunnen
worden. D. v.
d. S,

-ocr page 26-

het begin van Augustus door den heer Korevaar inge-
steld, werden de volgende verschijnselen waargenomen: alge-
meene zwakte, bleeke slijmvliezen, haar glad en nog glan-
zend, hoesten met korte stooten, bij auscultatie en percus-
sie aan den thorax versterkt vesieulair geruisch, rechts een
opvallend matte toon, ook links, doch in mindere mate.
Door de anamnese werd van den eigenaar vernomen dat
de geit den 22steu April 11. een flink jong ter wereld had
gebracht en aanvankelijk eene bevredigende hoeveelheid melk
had gegeven, welke evenwel, bij opvallende vermagering van
het dier, gaandeweg was verminderd en omstreeks Juni ge-
heel was opgehouden. De eetlust was van dag tot dag
minder en het hoesten steeds veelvuldiger geworden. Vóór
den partus waren geene ziekteverschijnselen, behalve nu
en dan hoesten, opgemerkt.

Met het oog op het veelvuldig voorkomen van parasitaire
longaandoeningen (strongylus rufescens; pseudalius ovis pul-
monum), bij geslachte schapen en geiten, meende
Korevaar
dat dergelijk lijden ook hier wel in het spel kon zijn. Aan
tuberculose werd niet gedacht en daar van eene therapeu-
tische behandeling geen heil kon worden verwacht, werd het
slachten aangeraden. Bij het onderzoek na de slachting
kwamen de volgende pathologische verschijnselen aan het
licht: longen luchthoudend, weinig samengevallen en geheel
doorzaaid met kleine knobbels, welke aan de oppervlakte
proniineerden ; de lever en de milt eveneens doorzaaid met
knobbels; in de nieren enkele knobbeltjes in de eorticaal-
substantie; de mesenteriaal-, bronchiaal-en mediastinaalklie-
ren, alsmede de lymphklieren aan den leverhilus en om de la-
rynx vergroot, hard op het aanvoelen en met harde ver-
kalkte en verweekte haarden bezet. Het aspect dezer orga-
nen herinnerde levendig aan tuberculeuse processen, zooals
die in den regel bij varkens worden aangetroffen.

In de darmserosa waren op enkele plaatsen kleine, spel-
clekopgroote knobbels voel- en zichtbaar, sommige hiervan
correspondeerden met de fraaie ulcera in de mucosa, zooals

-ocr page 27-

er in het jejununi en ileum ongeveer èen veertigtal van
verschillende grootte, vorm en ouderdom, werden aangetrof-
fen. Sommige dier ulcera waren geconflueerd en vormden
als het ware een ring in het lumen van den darm, ter
breedte van centimeter. In den omtrek van, en gedeel-
telijk op de valvula Bauhini (ileocoecaalklep) was eene
groote, uit meer kleine geconflueerde samengestelde, door
een zeer onregelmatigen, wrongvormigen rand omgeven
zweer voorhanden. Behalve deze zweren in den darmtractus
bevond zich ook nog in bet harde gehemelte eene zeer fraaie
zweer, ter grootte van een kwartje. Deze ulcera waren alle
meer of minder gevuld met een detritusmassa; na wegname
hiervan kwam in enkele een gladde, in andere een meer
korrelige fundus te voorschijn. Op de serosa van het omen-
tum en van het mesenterium waren ook nog enkele verspreide
knobbeltjes aanwezig, op pleura en peritoneum was hiervan
geen spoor te ontdekken. De uit deze makroskopische ver-
schijnselen opgemaakte diagnose, «tuberculosis generalis in
optima forma,» werd ten volle bevestigd door het mikros-
kopisch onderzoek. Dekglaspraeparaten met materiaal uit
de tuberkels in de verschillende organen, den slijmigen
inhoud der bronchiën (sputum) en de zweren genomen, ver-
vaardigd en gekleurd met carbolfuchsine (methode
Neelsen)
leverden een rijk aantal karakteristieke bacillen.

Ook de mikroskopische weefselpraeparaten van de knobbels
en ulcera lieten geen twijfel over. Stukjes, gehard in alcohol,
in toto gekleurd met picrocarmijn en aluincochenille, inge-
sloten in paraffine en gesneden met den. paraffine mikrotoom,
leverden coupes welke, zoowel bij zwakke als sterkere ver-
grooting (mikroskoop
Zeiss, oculair 1, objectieven C en E
en Leitz oculair 1, objectieven 3 en 7), een duidelijk beeld
vertoonden van het proces en van de vorming der zweren, uit-
gaande van de mucosa en voortwoekerende door het submuceuse
weefsel tot in de serosa. Tusschen het sterk eelleninfiltraat
lagen fraaie reuzencellen, waarvan enkele in verval verkeerden.

Hoewel niet met zekerheid, is het toch als zeer waar-

-ocr page 28-

schijnlijk aan te nenien, dat de infectie bij deze geit door
de melk, haar in de eerste levensjaren toegediend, heeft plaats
gehad en dat het ziekteproces in het digestiekanaal een aanvang
heeft genomen. Blijkbaar waren de processen in de darmen,
darmscheilsklieren en in de lever van ouderen datum dan die
in de andere organen. De tuberkels in de longen waren
wel is waar voor een deel ook reeds kaasachtig vervallen
en zelfs verkalkt, voor het meerendeel echter waren het meer
recente miliair tuberkels, zoo ook in de nieren. Het hoesten
tijdens de zwangerschap duidt wel op een longlijden, dat
toen mogelijk reeds bestond. Het is niet onwaarschijnlijk
dat de ziekte tijdens de zwangerschap is staande gebleven
en na den partus met versnelden pas is voortgeschreden.

Bij den mensch is deze gang van zaken als een gewoon
en veelvuldig waargenomen feit vastgesteld. Opmerkelijk is
het dat zich eerst na den partus verschijnselen van ziekte
hebben geopenbaard en dat bij een zoo gedestrueerd darm-
kanaal niet vroeger digestiestoringen zijn ontstaan.

Dit geval van tuberculose bij de geit kan als een aanvul-
ling dienen van de weinige welke bij deze diersoort zijn
geconstateerd, en bijdragen tot de weerlegging van de mee-
ning dat de geit immun zou zijn voor tuberculose.

Het pathologisch-anatomisch beeld had, zooals reeds is op-
gemerkt, veel overeenkomst met tuberculose bij varkens; dit
is niet in overeenstemming met de waarneming van
Lydtin,
welke bij drie geiten meer overeenkomst met rundertuberculose
vond (Archiv f. Wissensch, und Pract. Thierheilk. Bd. X. s. 37).
Behalve door
Lyotin, is nog melding gemaakt van een geval
van tuberculose bij de geit door
Gerlach, (Die Fleischkost
des Menschen.
Ï875) en door Carsten Harms, (Magazin für
die gesammte Thierheilkunde
1871). Andere gevallen zijn
mij niet bekend. 1)

Ten slotte zij hierbij nog met een enkel woord melding

1) lil het „Reeueil de médecine vétérinaire■>, van 30 Juli 1890, deelt
Nocard een geval mede bij een geit, door hem 8 November 1885 geïnfecteerd.

(Red.)

-ocr page 29-

gemaakt van eene mededeeling van den eigenaar, die mi]
vertelde dat zijn jongste kind, ongeveer 14 maanden oud,
gedurende de melkperiode der geit, dagelijks met deze melk
is gevoed. Het, kind bevindt zich thans nog in volmaakt
gezonden toestand en is flink ontwikkeld. Tijdens het ge-
bruik der melk had de moeder opgemerkt, dat het kind
ongedurig was en veel last had van brand (huiduitslag).

De melk der koe waarmede de geit is opgevoed is ook
gedurende geruimen tijd door de huisgenooten gebruikt doch
steeds gekookt, daar het gewoonte was en nog is niet anders
dan gekookte melk te gebruiken. De melk der geit is echter
niet gekookt aan het kind toegediend, eenvoudig omdat dit
niet rtoodig werd geacht en men geen vermoeden omtrent
eenige schadelijkheid koesterde.

ALGEMEENE CARCINOMATOSE MET CACHEXIE
BIJ EEN PAARD.

Den 20sten Juni werd aan het abattoir ter keuring en slach-
ting aangevoerd eene bruine merrie, ruim 20 jaar, afkomstig
uit Friesland. Dit dier trok bij de keuring zeer de aandacht
wegens zijn magerheid en algemeene spierzwakte, zoodat
het zich nauwlijks op de beenen kon houden en zich slechts
met moeite kon voortbewegen. De uier had een buitengewoon
grooten omvang verkregen en was zeer hard, waardoor het
paard genoodzaakt was zeer wijdbeens van achteren te gaan.

De obductie leverde de volgende zeer interessante ver-
schijnselen op: algemeene spieratrophie met waterige infil-
traties in het celweefsel van de spieren en de serosae.

In de longen, de lever, de nieren, den uier en verschillende
lymphklieren (o. a. de boeg-, oksel-, lenden-, lies- en schaam-
klieren), eene menigte tumoren, ter grootte van eene erwt —
enkele nog kleiner — van een duivenei, sommige zelfs van
een kippenei.

-ocr page 30-

In clen nier en in de lever waren deze gezwellen het grootst
en blijkbaar ook onder dan de meer kleine in de overige
organen; vooral in de nieren en longen waren slechts enkele
miliaire tot knikkergroote gezwellen aan de peripherie
aanwezig.

De lever had het respectable gewicht van 15 K.G. ver-
kregen, terwijl ook de nier niet minder dan 12{ K.G. woog;
enkele lymphklieren hadden den omvang van een mans
vuist. Behalve in de genoemde organen waren nog knobbels
in de adduetoren, de sartorius en gracilis, voornamelijk in
den omtrek van de symphysis over eene uitgebreidheid van
ongeveer één decimeter in doorsnee. In den uier en ook in
de spieren liepen dikke, harde, onder het mes knarsende
bindweefselstrooken, waarin en waartusschen de verschillende
groote haarden gelegen waren.

De lever was over het geheel gedegenereerd en bruin-geel
gekleurd; ook de knobbels in de lever waren met galpig-
ment geïnfiltreerd.

De knobbels in andere organen vertoonden op doorsnede
eene grauw-witte kleur en bestonden uit een brijachtige,
eenigszin.s in het centrum verweekte massa; zij waren ge-
deeltelijk als het ware geconüueerd en toch scherp van het
omliggende weefsel gescheiden.

Hoewel bij de makroskopische diagnose de gedachte aan
een tuberculeusen aard der nieuwvormingen reeds was ter
zijde gesteld, werd toch een onderzoek gedaan op tuberkel
bacillen, evenwel met negatief resultaat. De vraag
omtrent
den aard der gezwellen werd gesteld tusschen algemeene
sarcomatose of meer waarschijnlijk carcinomatose.

Het mikroskopisch onderzoek bevestigde de aangenomen
waarschijnlijkheid, daar ons hierbij bleek dat
werkelijk
carcinoom in het spel was.

Met picrocarmijn en aluincochenille gekleurde en met
den paraffine mikrotoom gesneden coupes, van knobbels uit
alle organen gaven een fraai beeld van carcinoma sim-
plex, overeenkomende met de hiervan in de handboeken over

-ocr page 31-

pathologische anatomie en histologie 1) voorkomende tee-
keningen. Bijzonder fraai zijn de praeparaten genomen uit
de spieren, de kanker celgroepen zijn hierin zeer duidelijk
afgescheiden van de omliggende spiervezelen. In enkele
cellenhoopen zijn zeer duidelijk vettige degeneraties, necrose
en bloedingen waar te nemen.

Het ontbreken van metastasen in de milt is voor dit
geval in overeenstemming met betgeen door
Birch Hirsch-
feld
wordt gezegd, 2) nl. dat ook bij den mensch slechts
zelden metastasen in de milt voorkomen. Jo
hne 3) zegt
daarentegen dat bij dieren, behalve in andere organen, ook
veelvuldig en meestal in groote uitgebreidheid, secundaire
carcinomen in de milt worden aangetroffen.

In het Reeeuil de médecine vétérinaire (Bulletins et
mémoires de la société) 1885 pag. 93, is door Morot ook
een geval van algemeene carcinomatose, waargenomen
bij een slachtpaard aan het abattoir te Troyes, medegedeeld.
Bij dit paard, dat nog in vrij goeden voedingstoestand ver-
keerde, waren de neoplasmen meer op de sereuze vliezen van
de borst en buikholten, als ook in den uier (deze woog 4 K.G.)
en zeer uitgebreid in de musculatuur van den romp en van de
achterste ledematen gezeteld. Enkele knobbels in den buik
wogen 2 a 3 K.G. Ook dit paard was ruim 20 jaar oud.

ANGIOMA CAVERNOSUM IN DE LEVER
BIJ RUNDEREN.

Veelvuldig wordt bij de keuring de attentie gevestigd op
eigenaardig gevlekte levers van runderen. Zoowel aan de

1) Ziegler Lehrbuch der Algem. und Speciell. Pathol. Anatomie, 5e Aufl.
Birch Hirschfeld ibid. 4e Aufl.

Perls. Algem. Pathologie.

2) Lehrbuch, pag. 201.

3) Lehrbuch, pag. 208.

-ocr page 32-

oppervlakte onder de serosa, als op sneevlakten in het or-
gaan komen daarbij donker paarsche, scherp van de lever-
kleur onderscheiden haarden, ter grootte van een dubbeltje,
tot die van een halven gulden voor, welke meestal een
ronden doch ook wel een onregelmatigen vorm hebben en aan
bloedingen doen denken. Bij doorsnijden treedt dan ook
inderdaad vloeibaar, donker gekleurd bloed te voorschijn.

In den regel is de vorm en grootte van de lever normaal
en de oppervlakte glad, somwijlen echter zijn de haarden
eenigszins samengetrokken en vertoonen zich ter plaatse
lichte verdiepingen. Nu eens is de geheele lever doorzaaid
met deze haarden, in andere gevallen komen zij alleen in
het dikke gedeelte voor.

Bij het mikroskopisch onderzoek is gebleken dat wij
hierbij te doen hebben met angioma cavernosum.

In met picrocarmijn gekleurde coupes doen zich, in vorm
en grootte zeer verschillende, met normaal bloed gevulde
holten voor, welke door meer of minder dikke strooken van
levercellen of bindweefsel gescheiden zijn. Sommige dier
holten worden begrensd door een capillairwand, welke aan
de endotkeliumcellen en kernen duidelijk te herkennen is,
weer andere liggen onmiddellijk tegen het normale lever-
weefsel aan, dat op geen enkele plaats verschijnselen van
drukkingsatrophie vertoont. Bij aan het periportale weefsel
grenzende holten was eene bindweefselwoekering waar te
nemen. Ook de leverkapsel is ter plaatse van een haard
verdikt.

In het bloed vertoonen zich pigment (kalk?) korreltjes,
waarschijnlijk galpigment als reste van geresorbeerde gal-
capillairen

Opmerkelijk is het dat deze gevlekte levers uitsluitend
voorkomen bij koeien welke een of meermalen gekalfd heb-
ben; meestal worden zij bij oudere koeien aangetroffen. Bij
vaarsen, ossen, stieren en ook bij andere diersoorten zijn
ze hier niet waargenomen. Onder de van elders ter keuring
aangevoerde runderlevers worden ook meermalen mooie

-ocr page 33-

exemplaren aangetroffen. liet komt ons niet onwaarschijnlijk
voor dat, bij een individueelen aanleg, de zwangerschap en
de daarmede gepaard gaande circulatiebelemmering de aan-
leideude oorzaak is voor het ontstaan dezer angiomen.

PSEUDOLEUKAEMIE BIJ EEN KALF.

Den 20sten Augustus 11. werd ter slachting aangebracht een
graskalf van ongeveer 4 a 5 maanden oud, een zwak individu.

Na de slachting werden hierbij de volgende belangrijke
pathologische veranderingen opgemerkt.

In de borstholte. Longen luchthoudend, samengeval-
len, kleur gewoon, aan de oppervlakte en op sneevlakten enkele
kleine, donker gekleurde, meer vaste atelectatische haarden,
bronchiaal-klieren gezwollen en week, op doorsnede melk-
achtig, Vele kleine bloedingen in de mucosae van de
bronchiën, trachea en boezems van den kop. Hart, lichte
witte verkleuring van de hartspier (degeneratie), enkele
puntvormige petechiën in het epi- en endocardium, en in de
boezems kleine helderroode, vaste stolsels.

In de buikholte. Enorm groote lever en milt. De
lever woog 7.25 K
.G. en had de afmetingen vaneen kleine
runderlever. (Het gewicht van een normale kalfslever is ge-
middeld 2,5 K.G.) Kleur licht roodbruin, consistentie tame-
lijk vast, op doorsneden een groot aantal kleine, grauwwitte
haarden door het geheele orgaan. Milt vergroot, stompe
randen, het gewicht der milt bedroeg 2,5 K.G,, de lengte
was 58 Cm., de breedte 19.5 Cm. en de dikte in het mid-
den 5 Cm.; de pulpe week, op de sneevlakte uitpuilend,
kleur donker rose, eenigszins paarsch, geen verschil tusschen
pulpe en Malpighische lichaampjes opleverend, de laatste
gezwollen.

Nieren bleek gekleurd, zoowel aan de oppervlakte als

-ocr page 34-

inwendig, zoodat geen duidelijke grens tusschen de bast en
rnergsubstantie was waar te nemen- Onder de kapsel liennip-
korrel- tot erwtgrootte, grauwwitte haarden, ter plaatse waar-
van de kapsel geadhereerd was.

Van de sneevlakten in de lever, milt en nieren was met
het mes eene dikvloeibare op bloedige etter gelijkende massa
af te strijken, welke grootendeels nit leucoeyten,
gemengd
met weefseleellen bestond.

Maag en darmen weinig voedsel bevattend. De darni-
mucosa gezwollen, met eene dikke, kleverige laag slijm,
welke zeer rijk aan witte bloedcellen was, bedekt. Bijzonder
in het oogvallend waren de gezwollen Peyersche plaques en
solitair-follikels, en de kleine bloedingen in de mucosa. De
darmscheils- en andere in de buikholte gelegen lymphklieren
meest alle zeer sterk vergroot. De ileaal-klieren hadden de
grootte van een ganzenei; een had een gewicht van 248
gram. Ook de schaam-, boeg-, en andere lymphklieren waren
vergroot. De meest groote lymphklieren hadden een weeke
consistentie, terwijl de meer kleine vaster waren. Hierin
waren op doorsnede talrijke bloedingen op te merken.

De h-ersenen week en hydropisch; tusschen de menin-
gen, in de sulci en in de ventrikels ophooping van geelach-
tig sereus vocht.

Het beenmerg week en rood gekleurd.

Het bloed hydraemisch, hier en daar stolsels in de vaten
en ook in het hart.

De spieren normaal gekleurd, een weinig week.

Uit deze veranderingen was de gevolgtrekking te maken
dat wij hier een geval van leukaemie of wel pseudo-
leukaemie voor ons hadden.

Het mikroskopisch onderzoek van het bloed leerde ons,
dat geen abnormale verhouding tusschen roode en witte
bloedcellen bestond. Door den hydraemischen toestand waren
de roode bloedlichaampjes wel niet zoo dicht opeengehoopt
als bij normaal bloed, doch in één gezichtsveld waren ook
slechts drie a vier leucoeyten te tellen. (Vergrooting 325.)

-ocr page 35-

In stukjes van de verschillende organen, gehard in alco-
hol, gekleurd met bismarck-bruin en aluincochenille en ge-
sneden met den paraffine-mikrotoom, waren mikroskopisch
de volgende veranderingen na te gaan:

Longen. Sterke infiltratie van leucoeyten in de be-
schreven verdichte haarden, ophooping er van onder de
pleura, in de septa en alveolen, om de bloedvaten en
bronchien.

Lever. Kapsel verdikt, bedekt met rijen leucocyten, in
het periportale bindweefsel breede strooken vormende op-
hooping van witte bloedcellen, ook in de acini tusschen de
levercellen. De donker gekleurde leucomen staken scherp af
tegen de lichter gekleurde, vettig gedegenereerde levercellen.

Milt. Hyperplasie van de Malpighische lichaampjes en
aplasie van de pulpe. Verdikking van tunica propria en op-
hooping van leucocyten tusschen deze en de serosa, leuco-
men op de serosa. In de trabekels, vooral om de vaten,
groepen witte cellen.

Nieren. Leucomen aan de oppervlakte onder de kap-
sel. Vooral om de glomeruli ophooping van leucocyten,
welke ook in het verloop der tubuli in rijen gerangschikt
lagen.

Lymphklieren. Sterke hyperplasie der follikels.

Beenmerg. Zeer rijk aan leucocyten, zoodat van het
eigenlijke netwerk niets te zien was, de mergcellen grooten-
deels verdwenen.

Darm wand. Leukaemische infiltratie in de spierrok-
ken en het submuceuse weefsel, zwelling der follikels vooral
duidelijk in de Peyersche plaques. De met bloed gevulde
vaten gaven een duidelijk overzicht van de normale ver-
houding tusschen roode en witte bloedlichaampjes.; in geen
der vaten kon eene vermeerdering der laatste worden ge-
vonden, wat in overeenstemming was met de bevinding bij
het versch onderzochte bloed.

Conclusie — Pseudoleukaemie. (Alle vormen No-
card.) Dit geval kan naar onze meening mede eene bijdrage

-ocr page 36-

leveren voor de stelling, dat pseudoleukaemie bij dieren
meer voorkomt dan wel bekend en vermoed wordt. In dit
tijdschrift (deel XVI afl. 4 en XVII afl. 3) zijn reeds enkele
gevallen vermeld van het paard, de kat en nn van een
kalf.

Ik meen hierbij te mogen voegen, dat reeds vroeger hier
een paar malen bij oudere kalveren (pinken) een algemeene
klierzwelling met hydraemie is waargenomen en hierbij
hoogst waarschijnlijk pseudoleukaemie heeft bestaan. 1)
Mikroskopisch is dit echter niet vastgesteld. Het onderzoek
van het bloed toonde hierbij echter ook geen vermeerde-
ring van witte bloedlichaampjes aan. Wel bestond bij deze
dieren een algemeenen hydropischen toestand vooral van
het intermusculaire weefsel; deze ontbrak- in het boven be-
schreven geval.

MEDEDEELINGEN UIT DE PRAKTIJK.

Tegen een geringen graad van chronische hydrocephalus
werd bij een huurkoetsierspaard een injectie van hydrochloras
pilocarpini 0.500 in aq. commun 5.— aangewend.

Tegelijkertijd met het optreden van den speekselvloed
merkte men een verontrustenden aanval van prikkelhoest met
fluitende inademing, wijzende op een plotselinge vernauwing
der stemspleet.

De aanval, die zich in één uur 4 malen herhaalde en \'
telkens uit 6—10 hoeststooten bestond, ging gepaard met
strekken van hoofd en hals, lichten van den staart, druppels-

1) Deze gevallen zijn hier geboekt onder den naam van lymphadenie en
hydraemie.

-ocr page 37-

gewijze urineloozing onder sterk persen, buigen in de ge-
wrichten der beenen.

Het merkwaardige is hier wel gelegen in de kleine dosis ;
misschien vindt het zijn oorzaak in de minder goede voe-
dingstoestand van patiënte.

Keppel, Sept. 1890. D. SCHURINK.

In antwoord op de tweede vraag van collega Wolters
in de 3® Afl. van het tijdschrift van dit jaar (deel XVII blz.
163) en in aansluiting aan de mededeeling van collega Beel
(deel XVII blz. 213), vermeld ik dat ik vroeger nimmer
oprispen van gassen bespeurd heb, doch den 22sten Juli en
gisteren, telkens bij 2 verschillende paarden, die wat stalling,
voedsel, enz. betreft (haver, boonen,hooi) in dezelfde con-
ditiën verkeerden, zeer duidelijk dit symptoom bij koliek
heb waargenomen onder dezelfde verschijnselen als door den
heer
Woltbrs zijn beschreven, met uitzondering van de ver-
hoogde temperatuur. Wanneer ik hierover een oordeel vellen
mag, dan is \'t dit: ik vermoedde bij beide patiënten, z.
g. n. rheumatische koliek; nadat de geïnjiceerde morphine
werkte, hield het oprispen op, maar vertoonde zich in ster-
kere mate gasophooping (meteorismus) in de darmen — dui-
delijk zichtbaar door de buikzwelling — welke gassen door
later toegepaste behandeling langs den anus verdwenen.

Ik veronderstel nu \'t bestaan van totale pylorusafsluiting
(darmkramp) en gasvorming in de maag onder zoo hooge
druk dat hierdoor deze gassen langs den slokdarm worden af-
gevoerd evenals of het paard braakt, en gassen kunnen toch
gemakkelijker door de slokdarmopening passeeren dan vo edsel.

Na de morphine injectie konden die gassen zich naar de .
darmen begeven, zich beter uitzetten en daardoor verschijn-
selen van windkoliek te voorschijn roepen en eindelijk per
anum ontlast worden.

Rispte eindelijk het paard de overtollige gassen niet op, dan

3

-ocr page 38-

zou de maag kunnen bersten (moge dit een antwoord zijn
op de derde vraag).

Uit een pathol.-anatomisch oogpunt deel ik mede, dat ik
den 22sten Januari d. j. darmsteek verrichtte bij een paard
met windkoliek, nadat verschillende andere middelen zonder
resultaat waren gebleven.

Den 14den Mei kreeg hetzelfde paard rheumatisch koliek,
herstelde dadelijk na een morphine-injectie, doch werd ge-
durende een tijdsverloop van zeven uren meer en meer
lusteloos, traag, soporeus tot het eindelijk, nog etende,
slingerde, omviel en stierf.

Bij de sectie zag het vleesch er goed uitgebloed uit. In de
bekken — en buikholte evenwel bevond zich een zeer uit-
gebreid bloedcoagulum, afkomstig van een bloeding uit de
plaats waar de darmsteek was verricht; eenige loshangende
vliesjes daar ter plaatse deden mij vermoeden dat tengevolge
van het krampkoliek de darm-peritoneumvergroeiing, na de
darmsteek ontstaan, was verscheurd en daardoor de patiënt
in \'t verloop van die uren inwendig was doodgebloed.

Na vergeefsche pogingen om een paard, dat nog nim-
mer koliekverschijnselen had gehad, van verstoppingsko-
liek te genezen, bezweek het dier na twee dagen lijdens.
Op een armlengte van den anus af, zoo dat \'t met den nagel
was te bereiken, bevond zich een steenhard voorwerp dat
bij onderzoek bleek te bestaan uit zand en eenige mestdeelen;
het geheel woog ruim 4 H.G., was zoo groot als een flinken
appel en had den vorm eener moerbezie; in \'t midden -—
het voorwerp moest worden doorgezaagd — bevond zich de
kop van een\' vertinden spijker.

Voor enkele dagen trof ik naast Influenza bij een paard,
(hoofdzakelijk pleuritis) in zeer groote uitgestrektheid,
huidemphyseem aan.

-ocr page 39-

Nadat de ziekte haar hoogste standpunt had bereikt
vertoonde zich, niet alleen op plaatsen met ijl bindweefsel
maar overal, zelfs aan den staart, emphyseem zonder dat de
patiënt hoestte, eene van de eerste redenen waardoor men
toch long- en later huidemphyseem zou kunnen verwachten.

Tegelijk met intratracheale inspuitingen van ol. terebinth.
tegen longgangreen verdween ook langzamerhand dit emphy-
seem, terwijl \'t paard geheel herstelde.

Amsterdam, 3 Oct. \'90. W. S. STÜVEN.

EPIZOÖTISCHE ABORTUS BIJ KOEIEN. 1)

In de vergadering der «Société centrale de médecine
vétérinaire», gehouden den 24sten Juli 1890, werden de resul-
taten der onderzoekingen, door
G altier, markies de Poncins
en Ory met betrekking tot het heerschend verwerpen bij
koeien verricht, voorgelezen. (Zie Recueil van 30 Aug. 1890).

Alhoewel die resultaten zeer waarschijnlijk niet van toe-
passing zullen zijn op alle gevallen van enzoötischen abortus,
zooals in dezelfde vergadering reeds door
Nocard werd ge-
zegd, zijn zij toch zeer belangrijk en werpen een helder licht
op de omstandigheden, die in sommige gevallen als oorzaken
van de ziekte moeten worden opgevat.

De onderzoekers spreken als hunne meening uit: dat
de epizoötische of infectieuse abortus het ge-
volg is van een algemeen, door microben ver-
oorzaakt lijden van het moederdie r, welke
ziekte op het foetus overgaat.

Die ziekte kan in verschillende gevallen uiteenloopen, zoo-
dat abortus, al naar de streek, waar hij voorkomt, het gevolg
kan zijn van algemeene ziekten van zeer verschillenden aard.

De resultaten, die Galtier,, enz. mededeelen en waarover
zij nog nader zullen berichten, zijn het gevolg van waarne-

1) Het woord »euzoötische» ware beter geweest; (Kef).

-ocr page 40-

ïxiingen en proeven, gedaan op eene hoeve, toebehoorende aan
den markies de
Poncins (ferme des Places) en waar abortus reeds
sinds twintig jaren jaarlijks groote verwoestingen aanricht.

Het verwerpen komt voor bij koeien van zeer verschil-
lenden leeftijd, onverschillig in welken voedingstoestand. Zij
zijn op de hoeve zelf gefokt of van elders ingevoerd. Schijn-
baar zijn ze volkomen gezond. De eetlust is goed en zelfs
bij het naderen van abortus verandert haar toestand niet,
terwijl het verwerpen zelf meestal goed wordt verdragen.
Evenwel zijn er onder, die hoesten, of vroeger gehoest heb-
ben, of diarrhee hebben vertoond. De longen, afkomstig van
dieren van de genoemde hoeve, vertoonen resten van eene
voorafgegane pneumonie.

De abortus heeft plaats op elk tijdstip der zwangerschap,
na de 3de of 4de maand. De uitgestooten kalvers vertoonen
dikwijls broncho-pneumonie, soms pleuritis en nu en dan
hepatitis en enteritis.

De vruchtvliezen zijn meestal veranderd. Onder de koeien,
die niet verwerpen, zijn er weinige, die de kiemen der
ziekte toch niet op haar kalf overdragen. Het jonge dier
wordt spoedig na de geboorte ziek, indien het niet reeds
ziek werd geboren. Gewoonlijk vertoont het verschijnselen
van broncho-pneumonie en van enteritis, soms nerveuse
symptomen; het heeft ademhalingsbezwaren, hoest en werpt
uit, vertoont foetide diarrhee; sommige rochelen, andere
schreeuwen (lallen), weer andere hebben convulsies, enz. Van
die door overerving ziek geworden dieren genezen enkele
langzamerhand, na langen tijd gehoest te hebben; de vrou-
welijke exemplaren brengen later, op hun beurt, de ziekte
op hunne nakomelingen over. Vele sterven echter eenige
dagen na de geboorte en aan het cadaver vindt men steeds
verschijnselen van broncho-pneumonie, enz. De longen zijn
op enkele plaatsen gezwollen, rood en vast. Er bestaat eene
pneumonie met exsudaat in de alveolen en infiltratie van
het interlobulaire weefsel. De zieke plaatsen zijn vast, broos,
vleesehkleurig van rood tot grijs en hebben een korrelige

-ocr page 41-

snij vlakte. Het slijmvlies der bronchiën is ontstoken; zij
zelf zijn meer of minder verstopt door een slijmige, grijs-
achtige of roestkleurige stof. Soms bestaat er pleuritis met
gering exsudaat. Hepatitis en enteritis zijn niet zeldzaam.

De niet voldragen vruchten, of de na de geboorte ziek
zijnde kalvers, zijn derhalve behept met een algemeene ziekte,
die zij van de moeder hebben gekregen en welke van den-
zelfden aard is als die, waaraan de moeder zelf voor korter
of langer tijd heeft geleden.

De aandoening is zeer ernstig bij de jonge dieren, maar
zeer goedaardig bij de volwassene, welke nauwlijks ziek
schijnen, vooral als voeding en verpleging goed zijn.

De ziekte geneest zeer langzaam en meestal niet geheel.
Gewoonlijk blijven lesies over, die gevaar voor de toekomst
opleveren, vooral bij die vrouwelijke dieren, welke voor de
fokkerij worden gebezigd. Het verwerpen treedt daardoor
voortdurend weer op.

De ziektekiemen, die als het ware werkeloos zijn gebleven
in de oude resten van het lijden, worden plotseling actief
gedurende de zwangerschap, profiteeren van de momentaneele
zwakte van het organisme, zetten zich af en vermeerderen
zich in de placenta, gaan over in de organen van het foetus
en bewerkstelligen abortus, door veranderingen in de vrucht-
vliezen en in de weefsels van de vrucht.

De abortus is dus het gevolg van eene algemeene ziekte,
die het volwassen dier dikwijls zonder merkbare nadeelen
verdraagt; zoodra echter de zwangerschap is ingetreden,
vinden de pathogene kiemen een gunstiger, minder resistent
medium in de weefsels van het jonge dier.

De verspreiding en vermeerdering der smetstof openbaart
zich dikwijls door een voorbijgaande vermeerdering van het
hoesten, door storingen in het darmkanaal en eindelijk treedt
abortus op.

Dat het verwerpen werkelijk aan de bovengenoemde oor-
zaken is toe te schrijven, blijkt daaruit, dat door zorgvul-
dig uitkiezen der fokdieren en door eene accurate hygiène

-ocr page 42-

het aantal dieren, dat aborteert, sterk kan worden vermin-
derd. Neemt men slechts koeien, die volkomen gezond zijn,
worden deze goed gevoed en zorgvuldig verpleegd, dan voor-
komt men het verwerpen en men heeft kans het geheel te
zien verdwijnen.

De schrijvers zullen een reeks van artikelen over deze
quaestie publiceeren, alle handelende over observaties en ex-
perimenten, op de hoeve des Places gedaan. Zij meenen,
dat de aard van het lijden in andere streken dezelfde moet
zijn. Het wezen der ziekte, de manier van optreden, enz.
zal door hen nauwkeurig worden beschreven en de prophy-
laxis uitvoerig behandeld.

De ziekte, die oorzaak is van het verwerpen op de hoeve
des Places en die van moeder op foetus overgaat, kan ook
op verschillende andere huisdieren overgaan of daarop kunst-
matig worden overgebracht en wel op het varken, het
schaap, de geit, het konijn en het Guineesch biggetje.

a. Het Varken.

Jonge varkens werden gevoederd met melk van koeien,
die geaborteerd hadden, en kregen daarna pneumonie en
enteritis. De producten van die aandoeningen, ingeënt bij
het konijn, het Guineesch biggetje en het schaap, gaven
dezelfde ziekte en dezelfde veranderingen als waren waar-
genomen bij de niet voldragen vruchten der koeien, die
verworpen hadden. Culturen der smetstof (in kunstmatige
voedings-media), afkomstig van die varkens en culturen
afkomstig van de genoemde kalvers werden . op dezelfde
wijze geënt bij proefdieren. Beiden gaven dezelfde ziekte.

Het voorgaande bewijst echter nog niet voldoende, dat
de ziekte op het varken is over te brengen. Om dat aan
te toonen werden 4 varkens besmet met virus, afkomstig
van een niet voldragen kalf. Twee er van werden in de
longen geënt, de twee overige namen de smetstof zelf
op. Alle vier werden ziek. De ziekte, die het heerschend
verwerpen op de hoeve des Places veroorzaakt, kan derhalve
op het varken overgaan door het gebruik van melk, afkom-

-ocr page 43-

stig van verworpen hebbende dieren, en door de zieke
organen der te vroeg geboren kalvers. Tevens kan men
de ziekte echter bij die dieren doen ontstaan door directe
inocnlatie van de smetstof in de longen of wanneer men hen
de smetstof zelf laat opnemen.

De ziekelijke veranderingen zijn broncho-pneumonie,
pleuritis, enteritis, enz.

b. Het schaap en de geit.

Door enting is de ziekte op schaap en geit over te bren-
gen. Enkele waarnemingen op de meergemelde hoeve ge-
daan, deden dat reeds vermoeden. Intra-veneuse, intra-
pulmonaire, subcutane en intra-tracheale injectie van het
virus geeft de ziekte, waarbij broncho-pneumonie, pleuritis,
pericarditis, peritonitis, enteritis, congestie van bindweefsel
en lymphklieren, exsudatieve ontsteking der serosae, infil-
tratie van het interlobulair longweefsel, enz. optreden.

De ziekte kan derhalve bij schapen en geiten voorkomen.
Zij is ook daar erfelijk, gaat van moederdier op foetus over
en kan abortus veroorzaken.

c. Konijn en Guineesch biggetje.

Galtier en zijne medeonderzoekers hebben vele konijnen

en cavia\'s geënt, de eerste gewoonlijk intra-veneus, soms
door injectie in den neus, de laatste subcutaan. De entstof
was afkomstig van ziekelijk veranderde deelen van schapen,
van vruchtvliezen of van zieke deelen van volwassen runderen.

De ziekte der te vroeg geboren kalvers en de ziekte dei-
volwassen dieren is op konijnen en cavia\'s over te brengen;
men kan echter ook met vrucht-vliezen enten en steeds
krijgt men hetzelfde resultaat. De aandoeningen zijn weer
in hoofdzaak pneumonie en enteritis. De veranderingen en
bacteriën zijn in alle gevallen dezelfde. De snelheid, waar-
mede de ziekte optreedt, verschilt echter, naarmate de als
entstof gebruikte massa meer of minder virulent is. Ook
zieke deelen van varkens, die aan de ziekte hebben geleden,
en levers van hoenders, die op het erf ziek waren geworden,
gaven hetzelfde resultaat.

-ocr page 44-

Ook bij konijnen en cavia\'s is die ziekte erfelijk en kan
abortus geven.

d. Andere huisdieren.

Alhoewel geen entingen zijn verricht, schijnen kippen en
kalkoenen de ziekte te kunnen krijgen door afval van de
te vroeg geboren kalvers of deelen der vruchtvliezen op te
nemen.

Virus, afkomstig van een cavia, gaf, geënt bij een paard,
pleuro-pneumonie en enteritis. Twee paarden, wien een
groote dosis in de longen werd gespoten, werden vrij ziek.
Ze werden respectievelijk den derden en den vierden dag
na de enting geslacht. Op de entplaatsen bestond pleuro-
pneumonie ; tevens vertoonden zij een lichte ontsteking dei-
dikke darmen.

Een jonge kat werd geënt en stierf\' na drie dagen aan
exsudatieve pleuro-pneumonie en aan hevige enteritis.

Negen honden kregen intra-pulmonair groote hoeveel-
heden smetstof. Eén stierf en vertoonde pneumonie, pleu-
ritis, peritonitis, enteritis, congestie van serosae en eenige
andere weefsels. Zes zijn geheel hersteld en de twee overige
vertoonden, drie dagen na de enting gedood, slechts pleuro-
pneumonie op de entplaats. Exsudaat afkomstig van de
kat en de drie honden, die ziekteverschijnselen hadden ver-
toond, bevatte vele bacteriën.

Uit het voorgaande blijkt derhalve, dat de ziekte der
koeien, die aanleiding geeft tot abortus op de hoeve des
Places en die overgaat op het foetus, is eene algemeene
ziekte, die meer of minder gemakkelijk op andere huisdieren
kan worden overgebracht door te enten met zieke deelen
der niet voldragen vruchten, der volwassen dieren of met
de vruchtvliezen. Zij heerscht permanent op die hoeve, kan
van het eene op het andere dier overgaan, maar treft vooral
de runderen.

Na de lezing van deze belangrijke mededeeling van Gal-

-ocr page 45-

tier c. s., maakte Nocard van de gelegenheid tot discussie
gebruik, om aan te toonen, dat het niet aangaat het op de
hoeve des Places waargenomene te generaliseeren voor alle
gevallen van heerschend verwerpen. Hij verdedigde verder
zijne reeds vroeger met betrekking tot dit punt verkon-
digde meening, besprak zijne onderzoekingen, deelde mede,
waarom hij daaromtrent nog niets naders had medegedeeld
en concludeerde, dat het door hem en anderen waargeno-
men heerschend verwerpen niet hetzelfde is als het door
de drie genoemde personen beschrevene.

A., 22 September \'90. DE JONG,

-ocr page 46-

VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER MAAT-
SCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEE-
ARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Art. 22 van het nieuwe reglement legt aan het Hoofdbestuur
den plicht op een verslag uit te brengen over den toestand der
Maatschappij en hare geldmiddelen. Deze plicht zou, naar den
letter genomen, gemakkelijk te vervullen zijn; evenwel wenscht
het Hoofdbestuur zijn taak uit te breiden, zooals steeds de ge-
woonte geweest is. Het heeft gedurende het geheele tijds-
verloop, tusschen de vorige en de tegenwoordige algemeene ver-
gadering steeds er naar gestreefd de leden op de hoogte te houden
van het leven der Maatschappij, door zooveel mogelijk alles in
het Tijdschrift te doen opnemen. Veel van hetgeen hier volgt
zal dus een résumé zijn van hetgeen bij gedeelten reeds gepubli-
ceerd is.

Het ledental onderging eene vermindering door den dood van
den Heer D.
van Setten te Schildwolde en door het bedanken
van een tweetal leden; hiertegenover staat eene vermeerdering,
zoodat het aantal gewone leden in zijn geheel weder iets grooter
is geworden, nl. 208 bedraagt, verdeeld als volgt:

Algemeene afdeeling..............29

Afdeeling Friesland................21

» Gelderland..............19

s Groningen . ...........21

s N.Br.-Limburg. .... 30

s N.-Holland..............19

» Z.-Holland..............20

s Utrecht..................37

1 Zeeland..................12

Totaal ... 208

In den loop van het jaar zijn verslagen, ledenlijsten of mede-

-ocr page 47-

deelingen ingekomen van de afdeelingen: Friesland, Utrecht,
Noord-Holland, Zeeland, Gelderland, N.-Brabant-Limburg en
Zuid-Holland. Zij zullen in de eerstvolgende aflevering van het
Tijdschrift geplaatst worden, i)

Voor de bibliotheek werden ontvangen :

1. Maandblad der Holl. Maatschappij voor Landbouw.

2. Weekblad van het Tijdschrift voor Geneeskunde.

3. Veeartsenijkundige bladen van de ver. t. b. der V. A. K.

in Ned. Indië,

4. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned .-Indië.

5. L\'Echo vétérinaire.

6. Receuil de médecine vétérinaire.

7. Repertorium für Thierheilkunde.

8. American veterinary Review.

9. Tidskrift for veterinaerer.

10. Résumé der gewestelijke rapporten over kunstnijverheid

in Ned. Indië.

11. Verslag der Directie van de Vereeniging tot bevord. der

V. A. K. in Ned. Indië.

12. Overdruk van een request der veeartsenijkundige vereeni-
ging in Ned.-Indië in zake de beschikking waarbij de Heer W.
Eefting, gepatenteerd veearts, benoembaar gesteld is tot vee-
artsenijkundig ambtenaar in Ned.-Indië.

13. Over keuring van vee en vleesch. (Voordracht gehouden
in de alg, verg. van de vereeniging tot verbetering der volks-
gezondheid te Utrecht, door den Heer
D. F. van Esveld.)\'

14. De Vétérinaire Almanak 1890.

15. Bemesting van weiden, gras- en hooilanden, door middel
van Thomasphosphaat en Kaïnit.

16. Twee circulaires van de commissie in zake vark ensziekte^

Het Hoofdbestuur, waarin de Heer J. M. Bjllroth als tweede
Secretaris zitting nam, vergaderde drie malen.

In de eerste vergadering (15 Dec. 1889) werd 0. a. het nieuwe
reglement definitief vastgesteld en tevens aan Voorzitter en eerste
Secretaris opgedragen zoodanige statuten te ontwerpen, in ver-
band met het reglement, als noodig zijn om rechtspersoonlijk-
heid voor de Maatschappij te kunnen aanvragen.

1) Zie deze aflevering.

-ocr page 48-

Verder werd besloten om als leden van de commissie in zake
varkensziekte in de eerste plaats uit te noodigen de HH. J. F.
Laméris, H. C. Reimers, J. Po els, H. van Staa en J. H. van
Oijen.
Voor het geval dat één of meer dezer Heeren bedanken,
zullen resp. uitgenoodigd worden de HH. H.
J. H. Stempel,
H. A. Kroes, E. L. van Mervennéé en H. J. C. van Lent.

Wat de rechtspersoonlijkheid betreft, deze is gevraagd en bij
Kon. Besl. van 4 April verkregen.

Ook de commissie in zake „varkensziekte" is na eenige weder-
waardigheden geconstitueerd.

Voor nadere bijzonderheden, beide zaken betreffende, zij ver-
wezen naar Tijdschr. Dl. 17, afl. 3, blz. 170 en v.v.

Aangezien bij het Hoofdbestuur van de commissie voor var-
kensziekte een gemotiveerde aanvraag om subsidie was ingeko-
men tot het doen van entingen en tevens een schrijven was
ontvangen van de Vétérinaire Sociëteit Absyrtus, inhoudende
het verzoek om, met het oog op het 25 jarig jubileum dier Societeit,
de algemeene vergadering dit jaar te vervroegen op 29 Augustus,
meende het Hoofdbestuur voor beide gevallen art. 27 van het
reglement te moeten toepassen. Het riep daartoe dan ook de
gecombineerde vergadering bijeen, tevens ook voor de vaststel-
ling der notulen en van de rekening en verantwoording. Deze
gecombineerde vergadering, gehouden op 11 Mei 1890, werd
onmiddelijk door eene Hoofdbestuursvergadering voorafgegaan.

Op deze gecombineerde vergadering waren, behalve alle leden
van het Hoofdbestuur, alle bijzondere afdeelingen door afgevaar-
digden aanwezig. De notulen en de rekening en verantwoording
werden goedgekeurd en vastgesteld (Zie notulen Tijdschrift. Dl. 17,
afl. 4. bldz. 218.)

Aan de commissie voor varkensziekte werd een crediet van
uiterlijk f 250, alles inbegrepen, toegestaan en verder werd be-
sloten aan den wensch van „Absyrtus" gehoor te geven. Van
beide besluiten is aan de betrokkenen kennis gegeven. De
derde Hoofdbestuursvergadering was gewijd in hoofdzaak aan
het opmaken van het programma en der begrooting. Verder
werden door het Hoofdbestuur de dagelijksche zaken der Maat-
schappij gaande gehouden. Een adres aan Z.Exc. den Minister
van Koloniën is medegedeeld in het Tijdschrift Dl. 17, afl. 3,
blz. 173 en v.v.

Van het Tijdschrift is het 17de deel compleet verschenen.

-ocr page 49-

Namens de redactie dankt het Hoofdbestuur de HH. die stuk-
ken inzonden — de redactie houdt zich voor ruime medewer-
king ten zeerste aanbevolen.

Wat den staat der geldmiddelen betreft, zoo blijkt uit de
door de gecombineerde vergadering goedgekeurde R. en Ver.,
dat op i Jan. 1890 een kas-saldo voorhanden was van f 934,645.

Utrecht, 27 Aug. 190.

Namens het Hoofdbestuur
de
iste Secretaris
VAN DER HARST.

-ocr page 50-

OVERZICHT VAN HET GELDELIJK BEHEER DER MAAT-
SCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEEARTSENIJ-
KUNDE IN NEDERLAND OVER 1889.

Ontvangsten.
Saldo van anno passato
Contributie der Afd. Gelderland.

* ®s) Utrecht (over 1888).

» » » » ( S 1889).

» » » Groningen (over 1889).

» ss N.-Brabant—Limburg.

» » » Zuid-Holland,

s » » Zeeland,

s s 2 Noord-Holland.

» » » Friesland,

s van 24 Leden.

5 » 7 » voor i halfjaar

Uitgaven.
M.
J. Hengeveld (boutvuur commissie).
J. Laméris, te \'s Hage (restitutie contributie).
J. L. Beijers, te Utrecht.
L. J. van der Harst, te Utrecht.
D.
van der Sluijs, te Amsterdam.
D. F.
van Esveld, te Utrecht.
M. H. J. P. Thomassen, Utrecht.
M. G. de Bruin, te Zalt-BommeL
G. Goosen, te Houten.
D. A.
de Jong, te Oudshoorn.
B.
J. Aalbers, reiskosten.
Incasso.
Kamerhuur.
500 kwitantiën.
Zegels.
Briefporten.
Contanten in kas.

ƒ 1076,07
» 57,00
» 109,50

Memorie.
»

» 87,00

» 52,5°
» 48,00
» 51,00
» 60,00
s 120,00

»____17,5°

f 1678,57

ƒ 150.00
5,00
» 302,85
* 33>38
» 28,12®

» 32,58
» 120,00
» 20,50
8,75

» 9>°4
» 18,00
» 2,90
8,50
» 2,50

» o,55
31 1,25
» 934,645

Rijsoord, i Januari 1890.
S. E. et O.

De Penningmeester,
B. J. AALBERS.

ƒ 1678,57

Goedgekeurd, 11 Mei 1890.
G. H. BILLEKENS.
BUIJTERSE.

-ocr page 51-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Dertigste Algemeene Vergadering, te honden op Vrijdag
29 Augustus 1890, des voormiddags te 11 ure, in
het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
te Utrecht.

A. Huishoudelijke werkzaamheden.

x. Opening der Vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der bij-
zondere afdeelingen,

3. Verslag van den toestand der Maatschappij.

4. Begrooting over het jaar 1891. (Zie ommezijde.)

5. Benoeming van een Penningmeester tengevolge van perio-
dieke aftreding.

6. Bepaling van de plaats voor de 3iste Algemeene Verga-
dering.

PAUZE.

B. Bespreking van opgegeven onderwerpen.

x. Toezicht op vilderijen: wat kan, in afwachting eener Rijks-
wet, in dezen gedaan worden ? Ten vorigen jare gesteld
door den afgevaardigde der afd. Gelderland, den Heer F.
W.
van Du lm.

2. Het heerschend voorkomen van longemphyseem bij rund-
vee, in te leiden door den Heer H.
C. Reimers.

3. Het wenschelijke, dat de Regeering kennisgeve, bijv. in de
Staats-Courant, van de gevallen van besmettelijke ziekten,
in te leiden namens de afd. Zuid-Holland.

C. Vrij e mededeelingen,
D. Opgave van onderwerpen voor de 3 iste
Algemeene Vergadering.

Opgemaakt in de Hoofdbestuursvergadering
van Juni 1890.

Namens het Hoofdbestuur:
D. F. van ES VELD, Voorzitter.
Dr. L. J. van der HARST, eersie-Secretaris.

-ocr page 52-

BEGROOTING OVER HET JAAR 1891.

Het saldo in kas op 1 Januari 1890 bedroeg ƒ 934,64A Door
de gecombineerde vergadering is aan de commissie voor varkens-
ziekte eene subsidie toegekend tot ƒ250. In verband hiermede,
alsmede met de onkosten voor de gecombineerde vergadering en
met de ontvangsten, wordt het saldo in kas op 1 Januari 1891
geraamd op ƒ 700.

Inkomsten.
1 Januari 1891. Aan saldo
in kas, ƒ 700

Ontvangsten aan con-

tributiën » 700

ƒ 1400

Uitgaven.

Aan tijdschrift
2 drukwerk
» locaalhuur
» redactie tijdschrift
» verschotten, briefpor-
ten en zegels
» kosten van incasseeren
» reiskosten v. h. Hoofd-
bestuur
» reiskosten van leden der
gecombineerde ver-
gadering (art. 27)
» onvoorziene uitgaven

/ 375

3 25

» IO

» IOO

» 20

» 3

» 5°

» 100

s> 17

J 7°°

Namens het Hoofdbestuur:
D. F. van Es veld, Voorzitter.
Dr. L. J. van der HARST, eerste-Secretaris.

KORT VERSLAG VAN DE 3oste ALGEMEENE
VERGADERING, GEHOUDEN OP 29
AUGUSTUS 1890, TE UTRECHT.

Voorzitter de Heer D. F. van Esveld,

De Voorzitter opent te 12 uur de vergadering, heet de leden
welkom en doet mededeeling dat de iste Secretaris verhinderd
is de vergadering bij te wonen, zoodat zijne functiën door den

-ocr page 53-

2den Secretaris zullen worden waargenomen, terwijl deze vergade-
ring in strijd met het reglement zoo vroeg wordt gehouden met
het oog op de viering van het 25jarig bestaan van „Absyrtus,"
welke hiermede nu samenvalt.

Tegenwoordig waren de afgevaardigden van de afdeelingen
Gelderland, N.-Holland, Z.-Holland, N.-Br.— Limburg en Utrecht,
terwijl de afgevaardigde van Zeeland eenigen tijd later kwam en
die van Groningen geen volmacht inleverde.

Het jaarverslag, dat door den 2de» Secretaris wordt voorge-
lezen, wordt zonder opmerking goedgekeurd.

Aan de orde is de begrooting, die in ontvangst en uitgaaf op
f 700 wordt geraamd en zonder belangrijke discussie wordt
goedgekeurd.

De Voorzitter wijst vooral op zuinigheid, daar de kas in den
laatsten tijd vele uitgaven had en daar ook de gecombineerde
vergadering, van Hoofdbestuur en gedelegeerden, nog vele
geldelijke offers zal vorderen.

Hierop ontspon zich eene langdurige discussie om de uitgaven
gelijken tred te doen houden met de inkomsten en de kas niet uit
te putten. Aan deze discussie werd, behalve door den Voorzitter,
deelgenomen door de Heeren
Hermkes, D. A. de Jong, van
Dulm, Hinse
en Hengeveld. Over \'t algemeen meende men,
dat de uitgave van het tijdschrift te kostbaar was; de Heer
de
Jong
wilde het tijdschrift voor geld verkrijgbaar stellen en er
even als de Heer
van Dulm uitbreiding aan geven, terwijl de
Heer
Hengeveld wilde afwachten hoe de begrooting werkt en
daarna zoo noodig voorstellen van het Hoofdbestuur afwachten,
om verbetering in den finantiëelen toestand te brengen. Op voor-
stel van den Voorzitter werd aangenomen hierop op een volgende
vergadering terug te komen of het straks nader te bespreken
bij punt
D van het programma.

Daarna werd overgegaan tot het benoemen van een Penning-
meester; hiertoe werd de Heer
B. J. Aalbers herkozen met 75
van de 76 stemmen; hij verklaarde de benoeming aan te nemen.

Bij het bepalen van de plaats voor de 3 iste Algemeene Verga-
dering werd door den Heer
Hengeveld Amsterdam aanbevolen,
maar werd na stemming Utrecht daarvoor aangewezen. Na de
pauze komt het onderwerp van de afdeeling Gelderland ter sprake,
nk wat kan, in afwachting van eene Rijkswet, gedaan worden om
toezicht op vilderijen t.e verkrijgen. Een en ander wordt door

4

-ocr page 54-

den Heer van Dulm ingeleid, die het toezicht op vilderijen zeer
wenschelijk vindt en zich wil wenden tot de geneeskundige
inspecteurs om hun medewerking in te roepen. Deze meening
zijn meer leden toegedaan, want we hebben gezien dat de
Regeering tot nog toe doof is op het punt van verbetering
der vleeschkeuring en dus hoe meer en hoe ernstiger er
wordt aangedrongen des te beter. Algemeen komt men tot
de conclusie dat het Hoofdbestuur een nauwkeurig onderzoek
zal instellen naar de vleeschkeuring in Nederland en aan het
Hoofdbestuur over te laten hoe ze dit wil inkleeden, om later
tot eene Rijkswet te komen.

Over het volgende punt, nl. het heerschend voorkomen van
longemphyseem, loopen de meeningen nog al uiteen. Sommigen
schrijven het toe aan het gras, b.v overbrengen van vee uit
oude weiden op etgroen, anderen aan stof of slijk dat zich soms
op de weiden bevindt, terwijl de ziekte door sommigen verward
wordt met longjacht. Na eene langdurige discussie, waarna men
het nog niet eens is over de oorzaak, verklaart de Heer
Ham-
burger
zich bereid het nader te onderzoeken en verzoekt dat
de practiseerende veeartsen hem daartoe in de gelegenheid
willen stellen, voornamelijk die, welke in en om Utrecht woon-
achtig zijn.

Naar aanleiding van een voorstel van de afdeeling Zuid-Hol-
land, wordt het Hoofdbestuur opgedragen zich tot den Minister
v. Binnenl. Zaken te wenden met verzoek om de gevallen van
besmettelijke veeziekten in de Staatscourant te publiceeren, even
als dat met de besmettelijke ziekten van den mensch geschiedt.

De Heer van Dulm vindt het wenschelijk dat de districts-
veeartsen bij de gevallen van besmettelijke ziekten hiervan altijd
kennis geven aan den betrokken veearts; veelal gebeurt dit ook,
en, wil men het weten, dan kan men het aan den Burgemeester
vragen. Over \'t algemeen wordt meer hulde gebracht aan de hof-
felijkheid der districtsveeartsen tegenover de gewone veeartsen,
dan wel door den Heer
van Dulm geschiedt.

Door de Heeren Stempel, Hengeveld, v. d. Sluijs en van Esveld
werden enkele gevallen opgenoemd van vleeschvergiftiging, zoowel
door vleesch, dat direct giftig werkte, alsook door vleesch waarin
het scheen, dat de giftige werking eerst ontstond nadat het
eenige uren gekookt was.

De Heer Stuven deelde een geval mede van oprispen van

-ocr page 55-

lucht bij paarden, en het\' vinden van een zandbal in het darm-
kanaal, terwijl de Heer
Luteijn Mazure mededeeling doet van
het vinden van een tumor van ongeveer
40 kilo in den uterus
van een rund.

De Heer Rotscheid zou gaarne zien, dat de stukken, geschre-
ven door veeartsen, en die eenige historische waarde hebben,
later aan de bibliotheek van \'s Rijksveeartsenijschool kwamen;
dit is aan de nagelaten betrekkingen te vragen doch daarover
valt niet naar willekeur te beschikken.

Nadat door den Heer van Dulm als onderwerp voor de vol-
gende vergadering is opgegeven: „De muilkorf is geen noodza-
kelijk onderdeel van de wet op de hondsdolheid," wordt de
vergadering, onder dankzegging aan de aanwezigen, door den
Voorzitter gesloten.

Hoorn, September 1890, De 2e Secretaris,

J. M. BILLROTH.

VERSLAG
DER AFDEELIKG NOORD-BRABANT—LIMBURG.

De 20ste afdeelings-vergadering had plaats op Zaterdag 2
Augustus jl. te Nijmegen in het Café Suisse.

De Heeren veeartsen Montens, Michels, Vlamings, v. d.
Wurff, Beel, v. d. Munchhof, Paijmans, Janné,
H. Billekens
en Köhler
waren als leden en later de Heeren veeartsen Weijers,
Arntz
en van Dulm als toehoorders aanwezig.

De Voorzitter Billekens opent de vergadering met een har-
telijk welkom aan de Collega\'s, betreurt de geringe opkomst
maar hoopt dat deze vergadering toch moge bijdragen tot nut
der wetenschap en aangenaam samenzijn der veeartsen.

De notulen der 19de vergadering worden voorgelezen en zonder
aanmerking goedgekeurd, ook de rekening wordt goedgekeurd
en sluit met een goed slot van f
90.56,

Ter voldoening aan art. 15 van het reglement der maatschappij
Wordt besloten het bestaande reglement der afdeeling zonder

-ocr page 56-

verandering aan het hoofdbestuur ter goedkeuring aan te bieden,
waarvan bijgaande een exemplaar.

Door den afgevaardigde ter 29ste Algemeene Vergadering,
Paijmans, wordt verslag gedaan en hem door den Voorzitter
daarvoor dank gezegd.

Tot afgevaardigde ter 3oste Algemeene Vergadering wordt na
stemming en herstemming benoemd de heer
Vlamings te \'s Bosch,
en als plaatsvervanger de Heer
Paijmans te Oss, terwijl bij ont-
stentenis van beiden de Heer
Thomassen te Utrecht wordt aan-
gewezen; het aantal uit te brengen stemmen door dezen be-
draagt tien.

Bij het algemeen programma geven de huishoudelijke werk-
zaamheden weinig aanleiding tot discussien; punt 4 wordt goed-
gekeurd, terwijl voor punt
5 de Heer Aalbers wordt aange-
wezen en voor punt 6 Utrecht gekozen.

Weer overgaande tot de huishoudelijke zaken der afdeeling
wordt bepaald dat de eerstvolgende vergadering te Venlo zal
plaats hebben, terwijl tot Voorzitter (periodieke aftreding) de
aftredende, den Heer
Billekens te Weert, wordt herbenoemd.

De Heer Billekens, lid der commissie (art. 27), geeft verslag
der vergadering door hem bijgewoond, waardoor de leden een
inzicht der opgemaakte begrooting verkrijgen; hij wordt tevens
herbenoemd als lid dier commissie.

Bij de verloting van een nieuw boek over V. A. K. ter waarde
van f
6.50, ten bate der aanwezige leden, blijkt de Heer Billekens
de gelukkige te zijn.

Uit de bespreking der opgegeven onderwerpen (algemeen pro-
gramma) blijkt dat:

punt 1. Toezicht op vilderijen, enz. het gevoelen der verga-
dering is, dat het wenschelijk zoude zijn dat door elke gemeente of
door gecombineerde gemeenten eene plaats werd aangewezen waar
vilderijen en begraving konden plaats hebben, ten einde de ver-
ontreiniging van andere plaatsen en drinkwater zooveel mogelijk
te voorkomen en tevens hiertoe de steun te verzoeken der ge-
neeskundige commissien; \'t lid
Janné verklaart dat hierop in de
gemeenten Maastricht en Roermond reglementeering bestaat;

bij punt 2. (longemphyseem) blijkt dat het den leden niet dui-
delijk is wat hier hoofdzakelijk bedoeld wordt;

voor punt 3 wordt aangenomen er bij de Regeering op aan
te dringen maandelijks verslag te geven en niet jaarlijks zooals

-ocr page 57-

tot heden, vooral wijl de waarde van een jaarverslag zeer ge-
ring is en de districts-veeartsen dit toch maandelijks moeten doen.
Het aantal leden der afdeeling blijft voorloopig dertig.
Niets meer aan de orde zijnde sluit de Voorzitter de verga-
dering.

Almkerk, 12 Augustus 1890.

De Secretaris der afdeeling,

KÖHLER.

VERSLAG
DER AFDEELING FRIESLAND.

Overeenkomstig Art 14, alin. 1 van het Reglement der Maat-
schappij, heb ik de eer U hiernevens te doen toekomen het ver-
slag over den toestand en de werkzaamheden der Afd. Friesland
van genoemde Maatschappij over 1889.

De Afd. vergaderde tweemalen, telkens te Leeuwarden, nl. op
13 September, welke vergadering door vijftien leden werd bezocht
en op 26 December, waarbij negen leden tegenwoordig waren.

Behandeld werden, behalve de huishoudelijke werkzaamheden
en vele losse mededeelingen, de volgende punten:

10. Welke gevolgrijke behandeling is aan te bevelen tegen
hoefkanker bij paarden, welke niet onder dagelijksch toezicht
van den veearts staan?

Niemand wist voor deze lastige patiënten een betere behan-
deling aan te geven dan adstringentia-caustica met drukverband.

2°. Is het wenschelijk dat de veearts zich toelegt op castraties ?

Na veel discussie door uitbreiding over verschillende methodes
was de meerderheid der vergadering er voor deze vraag beves-
tigend te beantwoorden, te meer daar wegens overbevolking met
veeartsen de kring der werkzaamheden wel mocht worden uit-
gebreid.

3°. Is het wenschelijk dat het internaat aan \'s Rijks Veeart-
senijschool worde afgeschaft? op verzoek eener zuster-afdeeling.

Hierover liepen de opinies zeer uiteen; de gronden waarop
door enkelen de wenschelijkheid werd betoogd waren ook niet
dezelfde.

-ocr page 58-

4o. Kan door de thans bestaande wettelijke voorschriften de
besmettelijke varkensziekte worden beteugeld, d. w. z. uitgeroeid?

O. a. naar aanleiding van een adres van het Hoofdbestuur der
Friesche Maatschappij van Landbouw tot afschaffing dier maat-
regelen, gericht aan Zijne Excellentie den Minister van Binnen-
landsche Zaken, werd dit punt ter sprake gebracht.

Ofschoon velen aanmerkingen maakten op die bepaling, was
toch de meerderheid voor handhaving er van, althans voorloopig.

5°. Wat de enting tegen varkensziekte betreft; een der aan-
wezige leden had 12 stuks geënt zonder eenig nadeelig gevolg,
terwijl ze ook gezond bleven, toen later andere varkens van dien
eigenaar, aan de varkensziekte lijdende, daarbij in \'t hok waren
gebracht als proef.

Dezelfde collega deelde mede van een varken, dat het vorig
jaar geënt tegen de ziekte, nu drie jongen had ter wereld ge-
bracht, die aan de ziekte stierven, terwijl, ofschoon met elkaar in
aanraking, de oude gezond bleef.

Een ander entte van drie biggen twee; de geënte bleven ge-
zond, de derde stierf aan varkensziekte.

Bij een anderen eigenaar had dezelfde 6 stuks geënt, waarvan
later twee aan varkensziekte stierven.

Bij nog een ander eigenaar entte hij drie biggen, die, ofschoon
in \'t brandpunt der heerschende ziekte, gezond bleven.

Echter werden ook voorbeelden aangehaald, dat de geënten
ten gevolge dier operatie stierven.

Totaal werden geënt: 78 biggen, waarvan geheel gezond bleven
46 stuks, terwijl aan de enting stierven 5, aan varkensziekte 8,
en 19 kreupel en nagenoeg waardeloos werden.

Vooral dit laatste accident werd nog een groot bezwaar geacht
tegen uitgebreider enting.

Besloten werd de enting \'t volgend jaar zooveel mogelijk te
herhalen.

Onder de vrije mededeelingen werd o. a. besproken het voor-
komen en de symptomen van darminvaginatie bij het rund.

De Secretaris der Afd. Friesland,
H. VEENSTRA.

Schrans bij Leeuwarden,
20 April 1890.

-ocr page 59-

VERSLAG
OER AFDEELINB GELDERLAND,

Uithoofde het streven onzer Afd. het verhandelde op een
Afdeelingsvergadering ook In ruimeren kring te verspreiden, dan
binnen de 4 muren eener vergaderzaal, kan het verslag kort zijn
en zich enkel bepalen tot de opgave van de namen der leden. 1)

De Secretaris,
D. SCHURINK.

VERSLAG
DER AFDEELING NOORD-HOLLAND.

Ter voldoening aan Art. 14 van het Reglement der Maat-
schappij, vervult het Bestuur een\' aangenamen plicht, door U
verslag uit te brengen, omtrent den toestand onzer afdeeling.

Met genoegen kan zij wijzen op een toenemend aantal leden,
\'t welk van zeventien, op 1 Januari 1889 tot twintig is geklom-
men, terwijl voor het volgend jaar als leden zijn toegetreden de
HH. H. F. M.
de Leur en IJ. v. d. Sluis.

Ingevolge artikel 11 van het Reglement en volgens een in
1888 opgemaakten rooster trad de Heer J.
Mazure als Pen-
ningmeester af en werd in zijn plaats benoemd de Heer D. v.
r>. Sluijs.

Het Bestuur bestaat voor het jaar 1890, uit de HH. M. J.
Hengeveld GJzn,
President, D. v. d. Sluijs, Penningmeester en
J- H. v. Oijen, Secretaris.

Tot afgevaardigde voor de 288te Buitengewone algemeene Ver-
gadering werd de Heer
M. J. Hengeveld GJzn. en voor de
29ste Algemeene Vergadering de Heer D. v. d. Sluijs gekozen,
terwijl de Heer J.
Mazure tot hun plaatsvervanger werd benoemd.

Ingevolge Artikel 26« van het nieuwe Reglement der Maat-

1) Deze namen zijn hier, als opgenomen in het vorige deel, uit de ver-
slagen weggelaten.

-ocr page 60-

schappij, werd als afgevaardigde onzer afdeeling, ter saamstelling
van de in dat artikel bedoelde Commissie, benoemd de Heer M.
J. Hengeveld G.Jzn. en tot afgevaardigde plaatsvervanger de Heer
J. Mazure Czn.

Volgens verslag van den penningmeester, is de finantiëele toe-
stand .der afdeeling bevredigend.

De ontvangsten hebben bedragen f 111.55, de uitgaven f87.75,
zoodat een batig saldo van f 23.80 aanwezig is.

De betaalde contributie bedroeg f ó per lid.

Behalve de in Januari gehouden buitengewone vergadering,
hadden de drie gewone vergaderingen in Maart, Juli, en Decem-
ber plaats. De opkomst der leden was in het algemeen zeer
bevredigend; behalve de huishoudelijke werkzaamheden werden
telkens onderscheidene practische en wetenschappelijke punten
behandeld.

Wat betreft het programma der 28ste buitengewone algemeene
vergadering, werd, na breedvoerige discussie, met 9 tegen 3 stem-
men, een voorstel van het bestuur aangenomen, luidende: De
afdeeling Noord-Holland is van oordeel dat het niet in het belang
der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde is, om
op deze vergadering onder de gegeven omstandigheden een
oordeel te vellen over de beperking der voorschriften, regelende
het doen van operatiën door de leerlingen van \'s Rijksveeartsenij-
School.

Aangaande de te behandelen onderwerpen op de 29ste alge-
meene vergadering, werden de voorstellen der Commissie voor
de herziening van het reglement met algemeene stemmen aan-
genomen.

Omtrent het voorstel der afdeeling «Utrechts tot het aanvra-
gen van rechtspersoonlijkheid door de Maatschappij ter Bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland, werd besloten dit
voorstel te steunen.

Voor de benoeming van een tweeden Secretaris der Maatschappij,
die niet herkiesbaar is, werd geen candidaat gesteld; den afge-
vaardigde werd opgedragen zijn stem te geven aan den candidaat
die de meeste kans heeft.

Als plaats der 30ste Algemeene Vergadering werd met 8 tegen
3 stemmen Amsterdam aanbevolen, wegens de grootere aan-
trekkelijkheid die zij als stad boven Utrecht heeft en omdat zij
even gemakkelijk door allen te bereiken is.

-ocr page 61-

Op de verschillende vergaderingen werden de volgende vee-
artsenijkundige mededeelingen gedaan en werden ons, voorna-
melijk door den heer D. v.
d. Sluijs, de hierbij genoemde patho-
logisch-anatomische praeparaten vertoond.

Kwadendroesnieuwvormingen in de longen en in de milt van
een paard, door D. v.
d. Sluijs.

Milt en darmscheilsklieren van een paard, lijdende aan pseu-
doleukaemie, door denzelfden.

Tuberculeuse darmzweren van een rund, door denzelfden.

Lebmaagzweren van een kalf, door denzelfden.

Tuberculeuse nierontsteking, door denzelfden.

Kan kwadendroes uit influenza ontstaan ? door W. G. v. d. Wal.

Differentieel diagnose bij kwadendroes, door M. J. Hengeveld.

Een geval van koliek bij het paard, door omstrengeling van
het rectum door den linker ovariumband, door J.
Mazure.

Hydrothorax en ascites na leverdegeneratie, door A. L. J.
Goedhals.

Genezing van verstopping bij een hond, tengevolge van het
opeten van stukken linnen, door subcutane injectie van sulfas-
eserini, door J.
W. Roeloffs.

Inwendige verbloeding, na verscheuring van den longslagader,
door
J. M. Billroth.

Breuk van den rechter tongbeentak, bij zijne aanhechting aan
het rotsbeen, door
W. S. Stüven,

Operatieve verwijdering van blaassteenen, reeds in het tijd-
schrift vermeld, door denzelfden.

Neusmiddenschot van een paard, waarop door eene hevige
phlegmoneuse chronische ontsteking, woekeringen en straalvor-
mige litteekens zijn ontstaan, die afzonderlijk niet van kwaden-
droesnieuwvormingen zijn te onderscheiden, door D. v.
d.
Sluijs.

Longen, milt, lever, darmscheilsklieren en darmen van een
kalf, lijdende aan tuberculose, door
P, Korevaar.

Tuberculeuse nieuwvormingen in het dijbeen van een varken^
door D. v.
d. Sluijs.

Het geheel ontbreken van een nier bij een paard, door P.
Korevaar.

Verscheuring na degeneratieve veranderingen van een dijbeens-
koot-kroon-hoefbeenspier, tengevolge van verwonding even boven
het spronggewricht, door
P. Brouwer.

-ocr page 62-

Schadelijke gevolgen bij dertien paarden, door het voeren van
groote hoeveelheden gerst, door
J. M. Billroth.

Het gebruik van antipyrine bij longontsteking, door J. M.
Billroth.

Mededeelingen omtrent het zoogenaamde rotkreupel der scha-
pen, door M.
J. Hengeveld.

Een geval van vermeerderde eetlust bij een aan razende dol-
heid lijdende hond, door denzelfden.

Door het bestuur zullen voorstellen worden gedaan om de
inleiders van medededeelingen te verzoeken hun mededeelingen
schriftelijk aan den afdeelings-secretaris in te zenden, ten einde
ze in het tijdschrift op te nemen.

Haarlem, 31 December 1889.

Namens het Bestuur der Afdeeling,
De Secretaris,
ƒ. H. VAN OIJEN.

VERSLAG
DER AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Ter voldoening aan Art. 14, Hoofdstuk IV van het reglement
der Maatschappij heb ik de eer U \'t volgende mede te deelen
omtrent de Afdeeling Zuid-Holland, voor het jaar 1889. — De
Afdeeling telde achtien (18) leden.

Het bestuur bleef bestaan uit de HH. L. Swart, Voorzitter,
B. J.
Aalbers, Penningmeester en E. A. Kok, Secretaris. Uit
de rekening en verantwoording van den Penningmeester bleek
dat de inkomsten waren f182,31 en de uitgaven f68,85, alzoo
een batig saldo latende van fx13,46. — Er werden 2 huishou-
delijke vergaderingen gehouden en wel op 9 Januari 1889 en op
18 September 1889. Beide vergaderingen werden vrij goed be-
zocht en bevorderden zeer den recht collegialen omgang der leden
onderling. De onderlinge bespreking van praktische mededeelin-
gen gaf aanleiding tot velerlei gedachtenwisseling. In de verga-
dering van 9 Januari 1889 werd, betreffende de instructie van
den Directeur der veeartsenijschool over de operatie\'s door leer-

-ocr page 63-

lingen aan de Veeartsenijschool te verrichten, de volgende motie
met groote meerderheid van stemmen aangenomen :

«De Afdeeling Zuid-Holland, betreurende de instructie boven-
«genoemd en gaarne willende medewerken tot verandering daar-
«van, is echter van oordeel dat deze zaak, als rakende het huis-
houdelijk beheer der Veeartsenijschool,
niet behandeld moet
«worden in de Algemeene Vergadering der Maatschappij.»
Rotterdam, Augustus 1890.

De Secretaris der Afd. Zuid-Holland,
E. A. KOK.

VERSLAG
DER AFDEELING UTRECHT.

Voldoende aan art. 14 van het reglement heb ik de eer
UEd. mede te deelen dat het aantal leden 39 bedraagt, daar
de aanwinst tot onzen spijt gelijk staat met het verlies van een
2 tal leden. Gedurende het afgeloopen jaar werden drie verga-
deringen gehouden, die voldoende bezocht werden; toch zou een
nog betere opkomst zeer gewenscht zijn.

Bij de periodieke aftreding van den Secretaris, werd deze herkozen.

Tot afgevaardigde voor de gecombineerde vergadering werd
benoemd de heer D.
de Jong Jzn.

Dr. Hamburger hield voordrachten over:

ï° Bijdrage tot de kennis der aetiologie van mitralis insufficientie,
2° Pseudoleucaemie, 30 Facialisparalyse 40 degeneratie van de
perifere zenuwen, welke toegelicht werden met mikroskopische
praeparaten;

de Bruin deelt mede dat in sommige gevallen van chron. diar-
rhae \'t gebruik van Talcum Venetum gunstige resultaten geeft.

Sterke voorbereidende weëen, ook valsche weëen genoemd,
werden door
de Bruin en anderen waargenomen bij paard en
rund. Weken voor \'t eindigen der dracht traden deze weëen
hevig op; daarbij waren de banden strak, de uier was slap en de
moedermond gesloten. Na eenige dagen verminderden de weëen
en baarden de dieren op tijd. Een afwachtende behandeling
achtten alle sprekers geraden.

-ocr page 64-

Anker doet mededeeling dat hij bij vele koeien (een 100 tal
die niet drachtig te krijgen waren), een eigenaardig uitslag op \'t
scheedeslijmvlies heeft waargenomen. Na behandeling met ad-
stringentia volgde genezing en kon bevruchting verkregen worden.

Vermast, de Jong, van Leeuwen e. a. hebben uitstekende
resultaten verkregen met intratracheaalinjecties van ol. tereb. en ol.
Olivar aa. p. aeq. bij chron. bronchitis. Enkele malen werden daarbij
hevige hoestbuien waargenomen. Ook
Hermkes heeft bij asthma
uitstekend gevolg gezien na inspuiting intratracheaal van strychnine.

van Lent deelt twee gevallen mede van inversio uteri, 10 en
2i dagen na de baring, waarbij de repositie gelukte zonder nadee-
lige gevolgen voor de dieren; bevruchting werd echter niet meer
verkregen,

Wamel, xi April 1890.

De Secretaris,
J. H. C. VAN LENT.

Het verslag der afdeeling Zeeland

bestond alleen uit een opgave van het aantal en de namen der
leden, waarin na de laatste opgaven in het tijdschrift geen wijzi-
ging gekomen is.

VERKORT VERSLAG
van liet behandelde op de zomervergadering der
afdeeling Gelderland.

Behalve het programma van het Hoofdbestuur waren aan de
orde gesteld;:

I Acute hoefontsteking. II Hoeflederkit.

Het iste punt werd door den Heer F. W. v. Dulm ingeleid,
met een veroordeeling van de nog algemeen in gebruik zijnde
benaming van rheumatische hoefontsteking. Door een dergelijke
qualilïcatie loopt men gevaar de oorzaken te verwarren, wat met
zich mede kan brengen een verwarring in de therapie. Daarom
liever gesproken van de acute hoefontsteking, zijnde het wezen
der ziekte.

-ocr page 65-

De momenten, welke volgens spreker hoofdzakelijk als oor-
zaak zijn aan te merken, kan men in de drie volgende samenvatten:

a. Ongewoonte voor lang aanhoudende beweging.

b. Een zekere gevoedheid.

c. De duur van snelle beweging op harden bodem.

Het door sommigen erkende spierrheumatisme wenscht spreker
hoofdzakelijk op rekening van de hoefontsteking geplaatst te zien,
hij althans heeft nooit acuut spierrheumatisme waargenomen.

Betreffende de therapie constateert hij, dat bij een flinke ader-
lating en aanhoudende afkoeling met onttrekking van kracht-
voeder in 8 dagen tijds geregeld genezing is verkregen.

Pilocarpinum heeft geen resultaten gegeven, daarentegen ver-
wacht spreker groot nut van het liggen. Indien zinking der
kroon is ingetreden, komt hij te hulp met een cantharidenzalf.

De discussie, welke zich hierna ontspon, bepaalde zich tot de
momenten die aanleiding konden geven tot het optreden, waar-
bij nog genoemd werden:

Het ter wereld brengen van een dood jong door een vrij goed
gevoede moeder.

Het overvoederen en een stortregen na transpiratie, onder welke
voorwaarden enkele sprekers de ziekte hebben zien optreden.

Men wraakte het daarbij algemeen, dat het z. g. acuut spier-
rheumatisme in de hoefontsteking moest opgaan.

No. II. Hoeflederkit werd ingeleid door den heer D. Schurink.
Hij behandelt een paar eigenschappen van deze nieuwe kunst-
hoorn, in aansluiting met de therapie van hoornscheuren en wel
bepaaldelijk die, welke een toestand van den hoornwand van het
paard te weeg brengen, bekend onder den
naam van osseklauw.
Verkeert de hoornwand in zulk een toestand, dan is het duidelijk
te zien, wat de naaste aanleiding tot
het ontstaan der hoornscheur
is, n. 1. de krachtsuitoefening in
den hoornwand. Rust de voet op
den grond,
dan vernauwt zich de scheur om zich weder te verwijden
zoo spoedig
het been wordt opgelicht. Er heeft dus een aanhou-
dende drukking en rekking in den hoorn plaats, die oorzaak zal
Z1jn, dat voorbeschikte hoorn scheurt of nieuw aangroeiende
onophoudelijk splijt. Wil men dus de scheur genezend te gemoet
komen, dan zal men de beweging moeten opheffen, en spreker
heeft dit trachten te doen door het aanbrengen van een ijzeren
plaatje over de scheur en ter weerszijden vast geschroefd, het
gebruiken van een gesloten ijzer en het influenceeren op de hoe-

-ocr page 66-

danigheid van den hoorn door vaseline inwrijving en scherpe
smeersels op de kroon. Evenwel mocht hij van die behandeling
geen voldoening smaken. Het krachtseffect in den hoorn was
oorzaak van het losraken der schroefjes.

De aandacht werd daarom gevestigd op Engelsch hoeflederkit,
ten einde de zooiholte op te vullen, want met de opvulling
moest de beweging in de scheur verdwijnen.

Het buiten werking stellen van het hoefmechanisme behoeft
men niet te vreezen, indien men slechts voorzorgen neemt.

Het hoeflederkit is een stof, die volgens voorschrift behandeld,
na verwarming dezelfde eigenschappen en hetzelfde voorkomen
heeft als voor die behandeling; klaagt men over week blijven,
dan constateert spreker dat één van de oorzaken van het niet
genoegzaam verharden is: het ondoelmatig verhitten.

Het kan dan gebeuren dat de kunsthoorn na dagen nog zóó
week is, dat steentjes formeel worden ingedrukt. Het te hoog
verhitten draagt bij tot verbranding van den zooihoorn ; deze barst,
laat zich los, krult om en drukt nu de weeke kunsthoorn uit of
geeft aanleiding tot kreupelheden.

Doelmatig of ondoelmatig verhit, in beide gevallen is de stof
in zekere mate onhandelbaar door zijn hoogen graad van kleve-
righeid, een omstandigheid die ons er toe leidt, wil men niet de
grootste zorgvuldigheid aan den dag leggen, de geheele ruimte
tusschen zool en ijzer op te vullen zonder genoegzaam rekening
te houden met de vrijlating van den straal; rotstraal volgt dan
zeer gemakkelijk.

Het is echter daarom niet lager te stellen dan het Defay\'sche
kunsthoorn, omdat dit laatste evenzeer die eigenschappen deelt;
men moet het hooger schatten wegens het toelaten van nog op
andere manier te kunnen worden behandeld en het daarbij pres-
teeren van onschatbare diensten. Het verweekt in heet water
binnen eenige minuten; het kleeft dan niet en laat zich nu zeer
gemakkelijk den vorm der hoef aanpassen. Draagt men nu zorg
de zool en het ijzer een weinig in te vetten, dan is men in staat
een zoolopvulling te verkrijgen die de volgende eigenschappen
bezit:

a. zij is uitneembaar (de zool kan gereinigd worden);

b. zij belet niet het hoefmechanisme, wanneer men slechts zorg
draagt de ondervlakte van den inleg hol te vormen ;

c. zij vermindert toch de beweging der zool, zooveel als noodig

-ocr page 67-

is om de scheurbeweging zonder nadeel te doen zijn voor den
nieuw aangroeienden wandhoorn;

d. zij is veel goedkooper dan een Hartmansche buffer;
<?. zij kan voor elke voet onmiddellijk pasklaar worden gemaakt.
De Heer v.
Dulm,. die het nieuwe kit eenigen tijd heeft aan-
gewend, geeft echter de voorkeur aan het Defay\'sche hoefkit,
Waar het geldt restauratie van den wand; omdat dit spoediger
afkoelt en dus tijd bespaard wordt.

De vrije mededeelingen worden door den Heer v. Dulm ge-
opend met de vraag: Wat kan er vanwege de landbouwmaat-
schappij gedaan worden om in goede hoefsmeden te voorzien.
Hij vindt het wenschelijk indien de landbouwmaatschappij gel-
den beschikbaar stelt om daarvoor jongelui te laten studeeren.
Zijn deze gevormd, dan ze een jaarlijksch subsidie te verleenen
van f 200 voor 2 jaar.

De wrangwortel wordt aanbevolen tegen het voorborstgezwel
en tegen leggers; het gloeiend ijzer tegen verwonding van enkele
synoviaalholten, evenzoo jodoformtannine, run; resorcine tegen
mok (1 ; 15); nitr. plumb. tegen rotstraal,

Secretaris,
D. SCHURINK.

NIEUWE LEDEN.

Als leden der maatschappij zijn aangenomen:
In de algemeene afdeeling: J.
van Dorssen, paardenarts 3de kl,
te Breda, A. de Ruiter te Ouderkerk a/d IJssel en H. M. Kroon
adsistent R. V. A. school, te Utrecht.
In de afdeeling Groningen:
K. Büchli te Eenrum.
In de afdeeling Friesland:
J, Vollema te Winsum.

-ocr page 68-

NECROLOGIE.

Den 29sten juni overleed te Padang aan een leverziekte de
gouvernements-veearts
Herman H. M. Klein. In Juli 1882 werd
hij tot veearts bevorderd en vertrok reeds spoedig daarna naar
Indië, waar hij door zijn collega\'s algemeen werd geacht. Het
corps veeartsenijkundigen in Indië verliest in
Klein een zijner
beste leden.

Onder de algemeen bekende personen, die in het buitenland
zijn overleden, noemen wij:

F. Küchenmeister, oud 69 jaar, op 13 April te Dresden.

Arm and Goubaux, oud 70 jaar, op 29 Juni. Hij was oud-
directeur der Veeartsenijschool te Alfort.

Dr. Schmidt-Mülheim, redacteur van het «Arc\'niv für anima-
lische Nahrungs-mittelkunde, op 23 Juli te Wiesbaden.

J. J. H. Toussaint, oud-leeraar aan de school te Toulouse,
43 jaar oud, op 3 Augustus.

PERSONALIA.

Als veeartsen hebben zich gevestigd:

K. Büchli te Eenrum, J. Burggraaf te Bodengrave; M. B.
ten Have
te Midwolde; H. \'t Hoen te Maurik; H. R. Ren-
tema
te Nieuwolda; A. de Ruiter te Ouderkerk a. d. IJssel en
M.
F. Weijers te Eindhoven, die tevens benoemd is tot pro
vinciaal-veearts in Noord-Brabant.

De arts J. Schouten heeft zich gevestigd te Diever.

Bij Kon. besluit van 28 Augustus is benoemd tot paardenarts
3de klasse de veearts J.
van Dorssen, die geplaatst is te Breda.

De paardenarts 2de kl. J. M. Knipscheer is van Deventer naar
Amersfoort verplaatst. Nog zijn verplaatst de paardenartsen 2 de
klasse H.
C. Itxman van Milligen naar Amsterdam en P. C.
Muyzert
van Leiden naar Milligen, terwijl de paardenarts 3de
klasse P. Brouwer van Amsterdam is overgegaan naar Leiden.

De standplaats van den veearts in Ned. Indië E F. L. Kort-
man
is Bindjie, boven Lankat (Sumatra)

De veearts D. Hubenet is geplaatst te Pandiglang; J. K. F.
de Does
te Tjikandi en P. P. van der Poel te Lebak.

-ocr page 69-

Belast met den vétérinairen dienst:

in de residentiën Bantam, Batavia (met uitzondering der af-
deeling stad en voorsteden van Batavia) en Krawang, met Bui-
tenzorg als standplaats, de gouvernements-veearts W. J.
Esser.
in de residentie Preanger, met Soekaboemi als standplaats, de
gouvernements-veearts K.
Bosma; in de residentiën Semarang en
Kedoe, met Semarang als standplaats, de gouvernements-veearts
C. G. A. A.
Rouijek; in de residentiën Soerabaya en Madoera,
met Soerabaya als standplaats, de gouvernements-veearts
A. Th. H.
Driessen;
in de residentiën Solo en Djocja, met Solo als stand-
plaats, de gouvernements-veearts P.
A. van Velzen; in de resi-
dentiën Madioen en Kediri, met Kediri als standplaats, de gou-
vecnements-veearts F.
Paszotta ; in de residentie Palembang, met
Palembang als standplaats, de gouvernements-veearts
D. J. Fischer;
in de residentiën Japara en Rembang, met Rembang als stand-
plaats, de gouvernements-veearts A.
de Vletter.

Bepaald dat geplaatst blijft te Batavia, ter beschikking van den
directeur van het binnenlandsch bestuur, tevens belast met den
vétérinairen dienst in de afdeeling stad en voorsteden van Batavia,
de adviseur voor den burgerlijken vétérinairen dienst, de gouver-
nements-veearts
D. P. F. Driessen.

Benoemd tot paardenarts 2<te kl. de paardenarts 3d* kl. van
het Indisch leger
H. j. Tromp de Haas te Makasser.

De empirist J. van Dam is van Woubrugge naar Oldenbroek
vertrokken ; de empiristen
J. Th. Franken te Olst en H. Jalink
te VVijhe oefenen de praktijk niet meer uit.

VÉTÉRINAIRE DIENST BIJ HET LEGER
IN 1889.

Van het «Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche
leger en bij den vétérinairen dienst in het jaar 1889 behandelde
zieken" (Bijdrage behoorende bij het Militair Geneeskundig
Archief 1890) willen wij een overzicht geven voor zoover het
den vétérinairen dienst betreft.

-ocr page 70-

Over het algemeen was de gezondheidstoestand der leger-
paarden vrij gunstig, daar het aantal inwendige ziekten veel
minder bedroeg dan in voorgaande jaren.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de Wet van 2 Juni
1875, is slechts één geval voorgekomen van kwadendroes
bij een officierspaard te \'s Gravenhage.

Van besmettelijke ziekten niet in de Wet vermeld, kwamen
voor 35 gevallen van scabies dermatophagi, 3 van paar-
dentyphus en 73 van influenza.

In het Remonte-Depot te Milligen was reeds in October 1888
influenza; de ziekte taste in Januari nog 9 paarden aan, waarvan
3 stierven. Van 1—20 Februari kwam geen enkel geval voor,
maar op dien datum vertoonde de ziekte zich in een zesden
stal, die tot nog toe was vrij gebleven en tot 23 April werden
aldaar 14 paarden aangetast. Gedurende het geheele verloop der
epizoötie hebben 50 dieren aan de ziekte geleden, waarvan er
6 bezweken.

In \'s Gravenhage kwamen van 18 April tot 29 Juni 19
gevallen voor, waarvan één met doodelijken afloop; in Amers-
foort van 13 Juni tot 10 Augustus eveneens 19 gevallen en ook
hier stierf één dier, terwijl te Haarlem van 16 Juni tot 23 Juli
12 gevallen werden waargenomen, waarvan 2 met doodelijken
afloop.

Het gemiddeld getal troepenpaarden bedroeg 4400 en dat der
officierspaarden 360; het gemiddeld ziektecijfer over 1889 was
123 pCt.

Op i Januari 1889 waren nog in behandeling 172 patiënten;
hierbij kwamen er in den loop van het jaar 5772 bij, zoodat dus
het geheele aantal behandelde dieren 5944 bedraagt. Hiervan
zijn hersteld 5661, gestorven 63, afgemaakt 14, verkocht 36 en
bleven op x Januari 1890 nog in behandeling 170. Het totale ver-
lies bedraagt dus 113, zijnde 1,9 pCt. der behandelden.

Van de 5944 paarden leden 1452 aan inwendige en 4492 aan
uitwendige ziekten en wel bij cavalerie 847 inwendige en 2812
uitwendige, bij artillerie 605 inwendige en 1680 uitwendige.

Het aantal inwendige ziekten was aanmerkelijk minder dan het
voorgaand jaar, toen b.v. 1031 gevallen van katarrhale ziekten der
luchtwegen voorkwamen tegen 470 in dit jaar; toen echter
kwam in verschillende plaatsen scalma heerschend voor.

Ook dit jaar werden hier en daar katarrhale ziekten van vrij

-ocr page 71-

ernstigen aard waargenomen, o. a. te Utrecht, waar 17 paarden
werden aangetast door katarrhale koorts; de ziekte week
spoedig door doelmatige hygiënische verpleging, het opruimen
van de permanente paillasse en het langdurig verblijf der zieke
paarden in de frissche lucht. Te Haarlem kwamen 30 gevallen
van angina, te Breda 36 van laryngitis voor.

In het geheel, leden 160 paarden aan goedaardige droes,
waarvan alleen 65 in het remonte-depot te Milligen; slechts ée\'n
patiënt, aan deze ziekte lijdende, is gestorven aan metastati-
sche droes.

Doorziekten van longen en borstvlies werden 28 paarden
aangetast, waarvan er 9 zijn gestorven en wel 3 aan pneumo-
nie, 4 aan pleur o-pneu monie, 1 aan pleuritis en 1 aan
borstwaterzucht, terwijl nog één paard met hevig long-
emphyseem moest worden verkocht.

Het aantal lijders aan ziekten van hersenen en rugge-
aieig was dit jaar bijzonder groot; het bedroeg 24, waarvan 6
zijn gestorven, 3 verkocht en 3 afgemaakt. Hiervan leden 6 aan
stille kolder, 4 aan hersen- en hersenvliesontsteking
(waarvan één aan zonnesteek), 1 aan acute hersenwater-
zucht en 1 aan een halswervelbreuk.

Er kwamen 302 gevallen van koliek voor, tegen 267 in
1888; van deze stierven er 18, terwijl nog één paard wegens
onherstelbare prolapsus ani moest worden afgemaakt. Aan-
getast werden 206 merrien en 96 ruinen; in het geheel werd de
ziekte 64 maal geconstateerd bij windzuigers. Wat de leeftijd
betreft werden waargenomen 158 gevallen bij paarden tusschen
4 en 8 jaar, 107 tusschen 9 en 13 jaar, 32 tusschen 14 en 18
en 5 boven de 18 jaar. Als doodsoorzaak wordt opgegeven in
7 gevallen darmontsteking en gedeeltelijk gangreen, 3 van
maagbersting, 1 van ruptuur van het colon, 1 ruptuur
van het diaphragma, 2 van beklemming van het duode-
num door liggingsverandering en 1 van vermoedelijke verlam-
ming der darmwanden.

Ook worden nog 5 gevallen van haemoglobinurie aan-
gegeven, waarvan 2 gestorven en één afgemaakt.

In het geheel zijn van de 1452 met inwendige ziekten behan-
delde paarden 57 gestorven, 5 afgemaakt en 4 verkocht, dus een
totaal verlies van 66, zijnde 4.54 pCt.

Het groot aantal uitwendige ziekten, n.1. 4492 tegen 3872 in

-ocr page 72-

i888 is een gevolg van de meerdere oefeningen op groote schaal
en van het groot aantal huidziekten, nl. 378 tegen 262 in
1888; hieronder zijn gerekend 157 paarden met ongedierte
(pediculi).

In het geheel kwamen 707 drukkingen door het harnache-
ment voor, waarvan 279 aan ribben en borst, 177 aan den schoft,
91 aan rug en lenden, verder 1044 verwondingen, 632 kne u-
z in gen, 544 hoefziekten, waaronder één paard aan nageltred
lijdend«, gestorven is aan tetanus, en 7 beenbreuken, nl. 4
schenkelbreuken, 1 kootbeensbreuk en 1 ribbenbreuk; de laatste
stierf aan pleuritis, terwijl een patiënt met breuk van het straal -
been, reeds van het voorgaand jaar in behandeling, herstelde.

Verder stierven nog 3 paarden aan pyaemie en septicae-
mie als gevolg van verwonding en uitgebreide fistel vorming en
één door verscheuring van den slokdarm. Afgemaakt werden
5 paarden wegens beenbreuk, een wegens een fissuur van het
opperarmbeen, een wegens gewrichtsontsteking, een wegens onge-
neeslijke gewrichtswond en een wegens het optreden van gangreen
bij eene ontsteking der groote sesamscheede.

Van de 4492 met uitwendige ziekten behandelde paarden zijn
gestorven 6, afgemaakt 9 en verkocht 32, dus een totaal verlies
van 47 zijnde 1.07 pCt.

Over de verschillende kwartalen zijn de ziektegevallen als volgt
verdeeld:

iste kwartaal 1x36, 2de kwartaal 1671, 3de kwartaal 2020 en
4de kwartaal 1117.

Behalve de 77 gestorven of afgemaakte paarden (waaronder 6
officierspaarden) hebben er nog 6 door toevallige omstandigheden
het leven verloren, nl. 4 die te Oldenbroek door den bliksem
zijn gedood en 2 die — in de weide zijnde — in de sloot ge-
raakten en verdronken.

Behalve de 36 wegens ziekte verkochte paarden zijn er nog
205 verkocht als ongeschikt voor den dienst, nl. 122 bij de cava-
lerie en 83 bij de artillerie, dus totaal 241, waarvan 32 van 5—-10
jaar, 91 van 11—15 jaar, 104 van 16—20 jaar en 14 boven 20
jaar oud.

Het totale verlies is dus 318 troepenpaarden, zijnde 7.23 pCt.,
een cijfer dat vergeleken bij voorgaande jaren zeer gunstig mag
genoemd worden, daar het in de jaren 1888, 1887 en 1886 res-
pectievelijk 10.4, 9.47 en 8.5 pCt. bedroeg.

-ocr page 73-

In het geheel kwamen er 106 recidieven voor.
Verder zijn nog behandeld 86 paarden van officieren van onbe-
reden wapens, waarvan 23 met inwendige ziekten. Van deze zijn
79 hersteld en 4 in behandeling gebleven, terwijl een paard stierf
aan ruggemergsontsteking, een werd afgemaakt voor kwa-
den droes en een voor breuk van het kootbeen. Ook zijn
nog 17 paarden, waaronder 4 officierspaarden, van het wapen
der Koninklijke Maréchaussee behandeld.

Enkele bijzonderheden uit de verschillende garnizoenen mogen
hier een plaats vinden.

Vóór dat de influenza zich te Amersfoort vertoonde, kwamen
aldaar verschillende gevallen van indigestie voor.

Het trok de aandacht dat beide ziekten vooral paarden aan-
tasten die in de lange stallen in de hoekplaatsen stonden, waar
alle luchtstroom, door de buitendeuren aangevoerd, ontbrak of
ten minste zeer gering was.

Van de riolen waren enkele buizen verstopt en 6 gevallen
kwamen voor bij paarden staande bij die verstopte riolen.

Bij een patiënt met paardentyphus had ichthyol (20 gram in
24 uur 4 m. d.) inwendig en uitwendig in smeersel op de de-
marcatielijnen weinig succes.

Bij een 16-jarigen ruin, die bij een sprong in de manege over\'
den kop sloeg en die eerst 3^ uur daarna onder algemeene
verlammings-verschijnselen stierf, werd eene breuk van den 3den
halswervel, verscheuring van het middenrif en barsting van het
colon waargenomen.

Te Arnhem kwam een hoogst acuut geval van en do car-
ditis voor, waaraan patiënt op den middag van denzelfden
dag overleed. Bij de sectie werd waargenomen: «sterke uitzet-
ting van het hart en hartezakje, dat bij opening ruim 2 liter
roodachtig gekleurd sereus vocht ontlastte. Ecchymosen waren op
het hart en aan de binnenvlakte van het hartezakje aanwezig.

Te Bergen op Zoom werd in twee gevallen van croupeuse
Pneumonie de exciteerende methode toegepast, door het toe-
dienen van 400 gram spiritus met 800 aqua per dag.

Een paard, in behandeling gekomen met ontsteking der groote
sesamscheede aan het achterbeen, werd wegens pyaemie afge-
maakt. Bij de sectie waren alle weefsels van het spronggewricht
af. als het ware met ichor gedrenkt; het straal\'been lag bijna
los en het hoefgewricht was de zetel van eene purulente arthritis,

-ocr page 74-

terwijl er gemeenschap bestond tusschen dit gewricht en de even-
eens purulent aangedane sesumscheede.

Bij een paard met herhaalde schouderkreupelheid hadden injecties
met oplossing van chloretum natricum niet het gewenschte gevolg.

Met bijzonder veel lof wordt melding gemaakt van de toe-
passing van c r e o 1 i n e bij chronische darmkatarrh (diarrhoe) en
wel io gram in pillenvorm; bij mok, waar acidum boricum
en nitras argenti in den steek lieten; bij iritis en hypopyon,
waar beurtelings soluties van sulfas atropini en creoline (i pCt.)
werden gebruikt en ook bij een pustuleus eczeem, dat langen
tijd te vergeefs met teerpreparaten was behandeld.

Te Breda werd een bronchitis-patiënt, toen de temperatuur tot
38° C. gekomen was, dagelijks een half uur gereden en wel 5
minuten in draf en 25 in stap. De uitkomst was niet ongunstig;
vooral na den draf werd krachtig en veel gehoest, zoodat
geheele proppen door den neus naar buiten kwamen. Bij een
offïcierspaard aldaar ontstond cornage na abscesvorming in de
watervatsklieren aan hoofd en beenen; het verslag zegt hiervan:
»mogelijk zou deze cornage nu ook zijne oorzaak kunnen heb-
ben in nog teruggebleven zwelling van de onderste halsklieren
(glandulae tracheales inferiores Franckj, door dat deze gezwollen
Jialsklieren den nervus recurrens drukken. Het verschijnsel doet
zich nl. voor, dat de cornage langzamerhand minder wordt en
er dus op geheel herstel gehoopt mag worden."

Twee gevallen worden aangegeven met verscheuring van
het colon, waarbij eigenlijk geen koliek-symptomen werden waar-
genomen.

Van de 11 paarden, lijdende aan z. g. n. schouder- of boeg-
kreupelheid, werden er eenige met succes behandeld met subcu-
tane injecties van 5 gram ol. terebinthinae.

Bij een paard, dat voor drukking op de ribben in behandeling
was, bleek bij het wegnemen van het gezwel fractuur van twee
ribben te bestaan; de twee beenplaten, waaruit de rib bestaat,
waren aan de breukeinden eenige centimeter van elkander ver-
wijderd en het beenmerg aldaar ziekelijk aangedaan. Hfct
paard stierf aan pleuritis ; bij de sectie bleek nog, dat aan de 9de rib
zich een kraakbeenachtige (althans even harde) plaat gevormd
had, die eveneens aan de ondervlakte van de iode rib vergroeid
was, zoodat er eene komvormige verbinding tusschen de 9de en
iode rib bestond, die drukking op de pleura veroorzaakte.

-ocr page 75-

Te \'s Gravenhage werd in April 1888 een patiënt opgenomen
met pijnlijke gekneusde wond in de rechter onderarmstreek. Na
eenige dagen werden losse beenstukjes gevoeld en een stuk ter
grootte van een gulden — afkomstig van het onderarmbeen, zeer
dicht bij het gewricht — weggenomen. Patiënt werd in Juni
naar de weide gezonden en daarna, ongeveer rad zijnde, in dienst
gesteld. In 1889 werd de kreupelheid langzamerhand erger en
einde April kwam patiënt weder in behandeling. Deze was vruch-
teloos, zoodat het paard 22 Juni werd afgemaakt. Bij de sectie
werd eene reeds gevorderde arthritis deformans geconstateerd,
waarin kraakbeen, beenvlies en synoviaalzak betrokken waren,
terwijl het kraakbeen der gewrichtsvlakten voor een groot ge-
deelte ontbrak.

Eene telkens terugkeerende langdurige kreupelheid aan het
linkervoorbeen werd totaal genezen door het wegnemen van het
hoofdje van het binnengriffelbeen, dat vergroot was.

In December werden op den ziekenstal twee gevallen waar-
genomen van infectieuse pleuro-pneumonie (influenza). Daar
beide paarden langen tijd op ziekenstal hadden gestaan, bestaat
er mogelijkheid dat na het desinfecteeren in het voorjaar nog
eenige infectiestof aanwezig is gebleven.

De paardenarts te Haarlem wijst op het succes van het toe-
dienen van melk als voedsel bij paarden aan influenza lijdende,
vooral bij bestaande angina, waar dit het eenige voedsel is, wat
gebruikt kan worden.

Te \'s Hertogenbosch stierf een paard plotseling; bij sectie
bleek vervetting van het hart en verscheuring der rechter
hartkamer te bestaan. Een andere patiënt stierf aan peritonitis,
tengevolge van een absces van het pancreas.

Te \'s Gravenhage en te Roermond wijst men op het voor-
komen van tal van gevallen van rotstralen en brokkel-
hoeven, veroorzaakt door de litière permanente, wanneer die
eenigen tijd heeft gelegen en waarvan de reinheid gewoonlijk
veel te wenschen overlaat; te Roermond kwamen zelfs door die
oorzaak eenige gevallen van verzwering aan de achterzijde
van koot en kogel voor, die betrekkelijk veel trd voor genezing
vorderden.

1\'e Utrecht werden 4 paarden met rheumatische h oef-
ontsteking met succes behandeld met pilocarpinum hydrochlo-
ncum. Bij twee werd het middel subcutaan, bij de andere intra-

-ocr page 76-

tracheaal aangewend. Bij beide was de reactie nagenoeg gelijk
en wel van eene gift van 0.6 subcutaan en 0.1 in de trachea
aangewend. Beenenschurft, die te ..vergeefs met verschillende
middelen was behandeld, genas spoedig na gebruik van creoline
met gelijke deelen sapo viridis en spiritus.

Te Zutphen werd bij een paard met hersencongestie,
waar, wegens de hevige verschijnselen van razernij, geen moge-
lijkheid bestond tot het doen eener venaesectie, op een oogenblik
dat patiënt vrij kalm was, eene subcutane injectie van 0.700
hydrochloras pilocarpini beproefd, met het doel daardoor eene
snelle verplaatsing van bloed uit de hersenen te verkrijgen. Door
onrust van het dier ging circa 0.100 verloren: salivatie en frequente
defaecatie traden na 1/i uur op. Daar patiënt onder natte lakens
stond, kon van verhoogde zweetafscheiding niets bemerkt worden.

De werking was hevig, zoodat er ernstig gevaar bestond voor
longoedeem en men een oogenblik vrees koesterde dat het paard
zou stikken. Na i\'/2 uur was patiënt buiten alle gevaar; gedu-
rende 48 uur bleef nog eene zekere depressie bestaan, die voor
een volmaakt normalen toestand plaats maakte.

Een paard kwam in behandeling met een gezwel aan het on-
derste gedeelte van den hals, iets boven den hartkuil. Bij proef-
punctie bleek het een absces, dat met een lancet verder werd
geopend. Na 2 dagen werd patiënt plotseling ernstig ziek en stierf,
o. a. onder verschijnselen van hevige pleuritis, nog dienzelfden
dag. Bij de sectie bleek dat de achterwand van het absces zeer
hard was; nadat dit uitgepeld was, bleek dat de slokdarm en het
omringend weefsel geheel omgeven was met eene dikke, grauwe,
stinkende ettermassa, waarin haverkorrels, stroo en hooideeltjes;
de slokdarm had eene overlangsche scheur, te beginnen 5 cM.
vóór de eerste rib en zich uitstrekkende in de borstholte over
eene lengte van 6 cM. De randen der scheur zijn gekarteld,
doch niet hard en hebben het voorkomen alsof de scheur het
gevolg van eene overmatige rekking ware geweest. In de borst-
holte is ongeveer 1 liter bloederig, stinkend exsudaat en trans-
sudaat, gemengd met voedselbestanddeelen. Er bestond geen
communicatie tusschen slokdarm en absces; de spierwand van
den slokdarm was ter hoogte van het absces dunner en lichter
van kleur.

v. E.

-ocr page 77-

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 26 Augustus 1890 zijn voor den tijd van
3 jaren benoemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts,
aan wien Dordrecht als standplaats is aangewezen de veeartsen
J. Z.
Risch te Scherpenisse en J. Kooiman te Cortgene.

RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bij besluit van
15 September 1890, met ingang van 1 October benoemd tot
prosector anatomes en custos der Kabinetten aan \'s Rijksvee-
artsenijschool de veearts B.
Sikkema te Dalfsen en met dien
datum op zijn verzoek eervol ontslag verleend als prosector
en custos van die inrichting aan den veearts
S. A. Cramer.

Bij Kon. besluit van 23 September zijn benoemd tot adsistent
aan \'s rijksveeartsenijschool te Utrecht, voor het tijdvak van 1
October 1890 tot en met 30 September 1891, H. M.
Kroon,
veearts, te Voorst, en voor het tijdvak van 1 October 1890 tot
en met 31 Januari 1891,
A. M. Vermast, militair paardenarts
ze kl. van het leger in Nederlandsch Indië, thans met verlof
hier te lande.

Amsterdam, Juli 1890.

Geachte Collega.

De vele gevallen van Tuberculose (parelziekte) welke hier aan
het Abattoir bij het slachtvee, (3 pCt. bij runderen en 0.67 pCt.
bij varkens), zoowel bij goed gevoede, als bij dieren van mindere
kwaliteit, worden waargenomen, wijzen er m. i. z. genoegzaam
op, dat deze ziekte hier te lande ook veelvuldig bij genoemde
diersoorten voorkomt.

Vermoedelijk zijn de procentcijfers van aan Tuberculose lij-
dende dieren inderdaad hooger dan. de boven aangegeven, daar
die individuen van welke vermoed wordt dat zij aan de ziekte
lijden, voorzichtigheidshalve, uit vrees voor afkeuring, niet aan

-ocr page 78-

het Abattoir gebracht worden en dus buiten deze berekening
vallen. Dit geldt hoofdzakelijk voor runderen ; bij varkens komt
het vermoeden van de ziekte niet zoo gereedelijk voor en het
is mij gebleken dat vele varkenshouders en fokkers haar bestaan
als zoodanig bij deze diersoort, niet kenden en nog niet
kennen.

In weerwil van het veelvuldig voorkomen der ziekte, vooral
in sommige gedeelten van ons land, — dit* blijkens de hier ver-
kregen ervaring — is nog slechts te weinig de aandacht op haar
gevestigd, niet alleen door de veehouders, maar naar mijn be-
scheiden meening in het algemeen, ook door de Veeartsen en is
zij dientengevolge weinig meer dan bij name bekend. De redenen
hiervoor meen ik vooral te moeten zoeken in de moeielijkheid
der diagnose en de betrekkelijk zeldzame gelegenheid voor
obductie\'s.

Het komt mij voor dat de tijd is aangebroken, dat ook hier,
in navolging van andere landen, aan deze ziekte meer dan tot
heden wel het geval was, speciaal door de Nederlansche Vee-
artsen de aandacht worde gewijd.

Niet alleen uit een algemeen hygiënisch oogpunt, wat betreft
het gevaar voor overdraging der ziekte van dieren op den mensch,
doch vooral ook in het belang van de veehouding, alzoo van de
landhuishoudkundige oeconomie, mag m. i. z. deze bijzondere
opmerkzaamheid, zeer wenschelijk geacht worden.

Het zal wel overbodig zijn er aan te herinneren, — hoewel
ik de vrijheid neem dit toch te doen — dat, sedert
Villemin in
1865 op grond zijner onderzoekingen de uitspraak deed, «de
Tuberculose bij mensch en dier is eene identische, wederkeerig
overdraagbare, door een zelfde specifiek virus te weeg gebrachte
ziekte», en door
Robert Koch in 1882 dit specifiek virus in den
vorm van den tuberkelbacil is aangetoond, de geschiedenis van
deze, wel is waar reeds lang bekende ziekte, een geheel nieuwe
phase is ingetreden. De literatuur van de laatste twintig jaren
getuigt in overvloed van den omvangrijken arbeid, welke op dit
veld van wetenschap en praktijk is verricht.

In de meeste landen in en buiten Europa, is de Tuberculose
meer en meer een onderwerp van speciaal studie en onderzoek,
voor medici en vétérinairen geworden.

Het in 1888 te Parijs gehouden internationaal Tuberculose
congres, is reeds een eerste vrucht geweest van deze studie. De

-ocr page 79-

mededeelingen daar openbaar geworden, hebben het bewijs ge-
leverd dat in verschillende landen (meer dan in ons land) reeds
zeer belangrijke ontdekkingen omtrent de ziekte in quaestie zijn
gedaan, doch hebben ook doen inzien dat er nog veel te arbei-
den viel en nog veel duisters opgehelderd moet worden.

Ik acht het geheel op den weg der Nederlandsche Veeartsen
liggende, aan dien arbeid en dit onderzoek mede te werken.

Met deze overtuiging is reeds geruimen tijd het plan bij mij
gerijpt, mij met de collega\'s in ons land in betrekking te stellen
en te trachten door hunne bemiddeling en medewerking, eenige
belangrijke gegevens omtrent het bestaan der Tuberculose hier
te lande, te verzamelen. De vele moeielijkheden hieraan verbonden
en de onzekerheid op de gewenschte resultaten te mogen rekenen,
hebben mij echter steeds weerhouden aan mijn plan gevolg
te geven.

De hoogst belangrijke verhandeling over dit onderwerp van
Dr.
Bang, leeraar aan de veeartsenijschool te Kopenhagen, voor-
komende in het Deutsche Zeitschrift für Thiermedicin und ver-
gleichende Pathologie, Bd. VI 5 en 6 Heft, onlangs verschenen,
heeft mij aangespoord den voorgenomen stap te wagen en evenals
Bang aan de Deensche Veeartsen heeft gedaan, aan mijne
Nederlandsche collega\'s een stel vragen ter beantwoording aan
te bieden, m, a. w. eene enquete op eigen handje in te stellen.

Ik zou mij zeer vereerd en gelukkig achten indien mij slechts
een deel van het succes dat Dr.
Bang bij de Deensche Vee-
artsen heeft kunnen verwerven, op mijn pogen te beurt kon vallen.

Mij overtuigd houdende van uwe belangstelling in dit inderdaad
belangrijk vraagstuk: m. i. z. eene quaestie van actueel belang,
durf ik intusschen op een rijken oogst hopen.

Uw antwoord op onderstaande vragen zal mij derhalve hoogst
welkom zijn, doch wat meer gewicht in de schaal legt, uwe
medewerking zal zeker der wetenschap en praktijk ten voordeel
en der Nederlandsche Veeartsenijkunde tot eere kunnen strekken.

In de verkregen antwoorden hoop ik de bouwstof te kunnen
vinden voor de samenstelling eener verhandeling, welke ik mij
voorstel te gelegener tijd openbaar te maken.

De stelling der volgende vragen schijnt mij daartoe het meest

geschikt:

1. Zijn door u vele gevallen van Tuberculose bij dieren,
runderen en varkens waargenomen ? Zoo ja.

-ocr page 80-

2. Komt deze ziekte in uwe omgeving ook bij menschen
veelvuldig voor en is er eenig grondig verband tusschen haar
ontstaan, bij menschen en dieren aan te nemen?

3. Doet de ziekte zich veel en bij herhaling in bepaalde
stallen voor, en zijn de oorzaken daarvoor aan te wijzen ? (Erfe-
lijkheid, besmetting, uitwendige invloeden als voeding, verpleging
plaatsing, enz.)

4. Komt de ziekte in de laatste jaren meer of minder voor
als in vroeger tijd ?

5. Worden door u vele gevallen van ziekten van den uier
met name uier-tuberculose waargenomen ?

6. Welke denkbeelden hebben de veehouders in uwe omgeving
omtrent de ziekte en hare oorzaken?

7. Welke is uwe meening omtrent de gevaren, die voor den
mensch kunnen gelegen zijn in het gebruik van vleesch en melk,
van aan Tuberculose lijdende dieren ?

8. Hoe wordt in uwe omgeving gehandeld met dieren, welke
aan, of van welke vermoed wordt, dat zij aan de ziekte lijden en
met het vleesch van dieren, van welke na den dood blijkt, dat
zij er aan leden?

9. Worden door u, ingeval van onderkenning of bij vermoeden
aan het bestaan der ziekte, maatregelen aangeraden? zoo ja,
welke, worden zij opgevolgd en hebben zij het gewenschte resultaat ?

10. Acht gij maatregelen ter beteugeling en uitroeiing der
ziekte van Regeeringswege, wenschelijk en uitvoerbaar?

11. Zijn door u ook gevallen van Tuberculose bij andere
huisdieren, als runderen en varkens, en bij gevogelte waargenomen
en is u iets bekend omtrent de wijze van onstaan bij deze dieren ?

U bij voorbaat dank zeggende voor uw eventueel, zeer ge-
waardeerd antwoord, blijf ik in afwachting hiervan, met colle-
gialen groet,

UEd. Dv. Dienaar
D. VAN DER SLUIJS.

Cruquiusweg No. 7.

Wegens het belang der zaak plaatst de Redactie gaarne alsnog bo-
venstaande circulaire, in de hoop dat deze plaatsing eene opwekking
te meer moge zijn tot het beantwoorden der daarin gestelde vragen.

-ocr page 81-

Dr. J. R. E. VAN LAER,

Leeraar aan \'s Rijks-Veeartsenijschool van 1 April 1851 tot 1 Sept. 1881.

Johannes Renatüs Eügeniüs van Laer, werd den llden
November 1818 te Zeist geboren. Zyne ouders waren
Hernhutters en Duitschers van afkomst. Zijn vader
Jacob van Laer (1769—1824) had gestudeerd in de
oeconomie en vestigde zich daarna te Zeist, waar hij als
landhuishoudkundige de uitgebreide bezittingen admini-
streerde , die aldaar aan hem en zijne familie toebehoorden.

De jonge van Laer kwam weldra te Utrecht, bij zijnen
6 jaren ouderen broeder, die aldaar in de medicijnen
studeerde.
Johannes v. L. was aanvankelijk ingeschreven
als med, stud., ten minste wordt hij als zoodanig in den
Utr. Stud. Alm. voor 1888—1840 vermeld. Daarna rekent
die almanak hem tot de p h i 1. n a t. s t u d. De Utrecht-
sche faculteit der wis- en natuurkunde bezat in die jaren
uitmuntende geleerden en doeenten tot hoogleeraren.
Boven allen blonk uit de groote
G. J. Mulder , de wereld-
beroemde scheikundige. Verder de werkzame en nauw-
keurige
van Rees , die eerst wiskunde later natuur-
kunde doceerde;
van Lidth de Jeude en later Harting
voor zoölogie, Bergsma voor botanie.

Van Laer gevoelde zich vooral tot de scheikunde aan-
getrokken en heeft eenige jaren bij
Mulder, voor wien
in 1845 een nieuw laboratorium was ingericht, gewerkt.
Maar eene langdurige ongesteldheid, waarvan hij nimmer
geheel genezen is, dwong hem om eenigen tijd Utrecht
te verlaten. Drie jaren lang vertoefde hij in Duitsche
badplaatsen, vooral te Kreuznach en Bentheim. Zijne

-ocr page 82-

wandeltochten in die oorden en veelvuldige bezoeken aan
Bonn brachten hem tot de studie der mineralogie en geologie,
twee vakken die hem tot aan zijn dood lief zijn gebleven.
De academische studie werd daardoor vertraagd en eerst den
28sten Juni 1850 promoveerde hij tot doctor in de wis- en
natuurkunde (of zoo als het toen deftig heette: matheseos
magister et philosophiae naturalis doctor) op eene geologi-
sche dissertatie over den Rijn en zijn stroomgebied.

Ofschoon er in die tijden, vóór de oprichting der hoogere
burgerscholen, voor wis- en natuurkundigen weinig uitzicht
was op eene maatschappelijke betrekking, telde de philoso-
phische faculteit toch een dozijn studenten. Tot de tijdgenooten
van
van Laer behoorden Buïjs Ballot (f 3 Febr. 1890),
den lateren meteoroloog en hoogleeraar, met wien hij eene
vriendschap sloot, die tot aan hun dood heeft bestaan. Ver-
der
M. C. Verloren 1) de insectenkenner, F. W. 0
Krecke, J. W. Gunning en anderen.

Van Laer was reeds vóór zijne promotie in eenige be-
trekkingen werkzaam. Van
1 Oct. 1846 tot 21 Juli 1847 gaf
hij onderwijs in de natuur-, schei-, plant- en dierkunde aan de
landbouwschool te Zeist, opgericht door
E. C. Enklaar
met ondersteuning van de Staten der Provincie. Op ver-
zoek van Curatoren der Hoogeschool was hij in
1847 en
1848 werkzaam met het rangschikken en catalogiseeren van het
Kabinet van Mineralen der Utrechtsche Acade-
mie (zonder genot van salaris, voegt de staat van dienst er bij).

Van Sept. 1849 tot Juli 1859 doceerde hij aan de
hoogeschool, op verzoek en in plaats van Prof. Buus
Bal-
lot
en met toestemming van Curatoren, mineralogie en
geologie. Deze colleges werden druk bezocht, vooral door de
pharmaceuten voor den geneesk. dienst in Ned. Indië. Buus
Ballot was in 1845 tot lector in die wetenschappen benoemd ,
maar het waren eigenlijk zijne vakken niet, en toen hij in
1847 tot buitengewoon hoogleeraar in de wiskunde was be-

1) G. J. Mulder, in zijne eigen Levensschets, blz. 253, noemt Buus Ballot,
Verloren en van Laee in éénen adem.

-ocr page 83-

vorderd, stond hij ze gaarne aan van Laer af. Officieel
docent in die vakken was tot 1851 Buus Ballot, daarna
P. J. I.
de Fremery (f 1855), over wïen straks meer, en
van Sept. 1855 tot Sept. 1859 werden zij in het geheel
niet op den series lectionum vermeld. Men verwachtte al-
gemeen, dat
van Laer, na zoo vele jaren belangeloozen
dienst, eene vaste aanstelling zou ontvangen. Maar in Sept.
1859 kwam Prof.
Miquel (f 1871) te Utrecht, en liet zich
overhalen om die wetenschappen te doceeren. Deze groote
botanicus was echter in de mineralogie volstrekt niet te
huis 1), en zoo geraakten die vakken aan de Utrechtsche
Academie geheel op den achtergrond.
Miqüel\'s opvolger was
er evenmin opgesteld. Toen deden de studenten eene laatste
poging. In hun Almanak voor 1873, blz. 126, verklaarden
zij: «Met betrekking tot het geologisch college van het
vorige jaar zal de hoogleeraar waarschijnlijk met ons in-
stemmen, dat de benoeming van een afzonderlijken lector
in dat vak wenschelijk is. Zulk eene benoeming zou ook
gunstig werken op den toestand van het mineralogisch
kabinet, die tegenwoordig treurig is.» Ik was toen jong-
student, en herinner mij zeer goed, dat hierbij
van Laer
genoemd, en die treurige toestand aan zijn heengaan toe-
geschreven werd. Maar ook dit mocht niet baten. De col-
leges in geologie en mineralogie werden van 1873 af een-
voudig niet meer gegeven. Wij als studenten behoefden er
blijkbaar niets van te weten en deden er alleen bij ons doctoraal
examen in. In 1879 is daarin eindelijk verandering gekomen.

Het is zonder twijfel voor de hoogeschool en voor
van Laer een belangrijk nadeel geweest, dat hij 1859 niet
tot Lector benoemd is. Want hij bezat, wat toen in ons
land bijna niemand had, eene uitgebreide practische kennis
van geologie en mineralogie. Door zijne excursies in
Duitschland bezat hij eene groote verzameling 2) van voor-

-ocr page 84-

werpen, tot die vakken behoorende, en op zijn laatsten ver-
jaardag sprak hij nog met buitengewone levendigheid over
de wijze waarop ze bijeengebracht was.

In Aug. 1850 werd te Utrecht op initiatief van Prof.
Mulder en den fabrikant DEHEüs,de technische school
opgericht. Dit was een uitstekende inrichting, waar de jon-
gens talen, boekhouden en vooral natuurkundige en tech-
nische kennis opdeden; zij was de voorloopster der tegen-
woordige hoogere burgerscholen en toenmaals de eenige
in ons land.
Grothe, een neef van de Heus, was haar
uitstekende directeur (later professor te Delft) en «in
kundige onderwijzers zochten de verzorgers hare kracht
(Mulder.) s Onder die docenten behoorde drie jaren lang
van
Laer, maar in Aug. 1853 nam hij zijn afscheid
en werd opgevolgd door J. W.
Gunning (nu Prof. te Am-
sterdam).

Want ondertusschen had v. Laer eene betrekking aanvaard,
die men tegenwoordig voor één man, hoe ijverig en werk-
zaam ook, te omvangrijk zou rekenen: het leeraarsambt
aan \'s Rijks Veeartsenijschool in de natuur-, schei-,
plant- en dierkunde. Ruim dertig jaren is hij aan deze
inrichting verbonden geweest; zij heeft zijne beste krachten
geëischt en hij heeft ze niet gespaard.

Men vergunne mij hier eenigszins eene voorstelling te
geven van den toestand der V. A. S. vóór de reorganisatie
van 1851. De inrichting zag er toen heel wat anders uit
dan nu. Het houten hulpgebouw, het woongebouw der leer-
lingen, de stallen daarachter, het gebouw voor practische
anatomie, de woning van den hoofdopziener en het Pare
vaccinogène bestonden nog niet. De kweekelingen woonden
in het voorgebouw, alwaar ook de lessen gegeven werden.
De lokalen waren berekend op 50 leerlingen. De hortus lag
naast den tuin van den directeur. Tasschen de zieke-stal en
het voorgebouw liep een sloot van de grift door den hortus

verzameling te koop aangeboden. Zij bestaat uit 200 mineralen, 500 rots-
soorten, 1200 versteeningen en ruim 3250 hoorns en schelpen.

-ocr page 85-

naar den vijver in genoemden tuin. Twee bruggetjes waren
over die sloot gelegd 1).

De school, ofschoon reeds Rijks V. A. S. geheeten, werd
bekostigd uit het fonds voor den landbouw. 2) Zij was af-
komstig uit eene periode waarin niemand zuinig op geld
was. De uitgaven waren buiten controle en allengs gekomen
op eene hoogte, aan het nat, dat er van getrokken werd,
ten eenenmale onevenredig (
Thorbecke). De school was ver-
vallen (
Hekmeijer) ; de leerlingen deden wel eene uitgebreide
theorie, maar overigens zeer weinig practische kennis en
ondervinding op (
van Hertum, Wit, Thorbecke en auderen).

Den lsten Nov. 1849 werd Thorbecke minister. Zijn scherpen
blik viel ook op de V. A. S. en zijn forsche hand bracht
eene geheele verandering te weeg. Hij publiceerde de gelde-
lijke rekening over 1849, «met aanteekeningen geput uit
inzage van alle quitantien» 3).

-ocr page 86-

In scherpe woorden hekelde Thorbecke (verslag 1850/1)
de kwistige huishouding, het buitensporig aantal bedienden:
zuinigheid werd in niets betracht. Aan de school was ver-
bonden «eene veefokkerij en ontginning van heigronden noch
voor het onderwijs, noch voor den landbouw bevorderlijk,
die jaarlijks meer dan f 5000 verslond.»

De ongunstige staat van het Fonds voor den Landbouw
gedoogde niet, dat daaruit na het jaar 1850 de V, A. S.
wierd bekostigd. De inrichting werd dus gereorganiseerd en
de algemeene staatskas voorzag verder in haar onderhoud.
Het drijven der boerderij op het terrein der school en de
ontginning van domeingronden (42 bunders) onder Zeist 1)
werden gestaakt en het vee (450 schapen) en de werktuigen
daartoe gebezigd, publiek verkocht. Ook in andere opzichten
greep
Thorbecke krachtig in. De zeer verdienstelijke maar
70jarige
Numan werd op zijn verzoek gepensionneerd (met
f 3400); de professoren
Lidth de Jeude en Fremery werden
ontslagen; vier veeartsen der le klasse en Dr. J. R. E.
van Laer tot leeraren («een in vele opzichten meer pas-
senden titel») aangesteld. In Dr.
P. H. J. Wellenbergh
meende men een geschikten Directeur gevonden te hebben.

Men vergelijke den ontredderden toestand van 1850 met
dien van 1881 en ga na welke verbazende veranderingen
van Laer in die kleine wereld langs de Biltsche Grift heeft
doorgemaakt. Over zijne omstandigheden vóór 1872 sprak hij
uiterst zelden : het waren niet enkel aangename herinneringen.

Van Laer werd bij K. B. van 19 Pebr. 1851 no. 16 op
eene jaarwedde 2) van slechts f 1000 aangesteld. Tot 1 April

verjaardag 8/4 flesch), voor f 310 aan bier, voor f 1435 aan boter en kaas,
enz. enz. Uit de derde afdeeling f 180 voor den bekenden indischen karbouw
(ongerekend bet opzetten, dat onbetaalbaar slecht geschied is), f 159,40 voor een
inagneto-electrisch werktuig, dat nooit behoorlijke diensten heeft kannen doen,
en een veel kleinere som voor andere instrumenten.

1) Op vele kaarten wordt nog altijd achter Huis ter Heide in de Biltsche
duinen de hoeve der V. A. S. vermeld.

2) Op de vroegere verkwisting was dus eene geweldige reactie gevolgd-

-ocr page 87-

werd liet onderwijs door de aftredende hoogleeraren gegeven,
en den lsten Mei door de nieuw benoemde leeraren voort-
gezet. Op dien laatsten datum begon ook A. B.
Logher
zijn werkkring als bediende voor de leervakken van van
Laer. Hij beeft zijn ouden chef overleefd.

In welken toestand vond v. L. het onderwijs en de ver-
zamelingen ? De eerste docent in zijne vakken was geweest
Jacobus Vosmaer, tevens buitengewoon hoogleeraar aan de
academie. Diens leerling G.
J. Mulder heeft van hem een
aantrekkelijk beeld geschetst: nederig, eenvoudig, eerlijk,
nauwgezet, kundig; een man in de wetenschap en in de
kunst. Maar hij was potdoof, bijna blind en ziekelijk. Hij
begon zijne lessen in Dee. 1821, doch stierf reeds 3 Pebr,
1824. Zijn opvolger was Dr. P.
J. I. de Fremery (geb.
1797, overl. 7 Sept. 1855), die in 1829 bovendien buiten-
gewoon hoogleeraar in de toegepaste scheikunde aan de
academie werd. Toen zijn vader
N. C. de Fremery in 1840
emeritus werd, had P.
J. I. veel kans om zijn opvolger als
chemiae prof. te worden, maar Koning
Willem I benoemde
op aandringen van
Berzelius, Liebig en Faraday gelukkig
G.
J. Mulder. P. J. I. gaf aan de V. A. S. natuur- en
scheikunde. Dat er van de proeven in het laatste vak iets
terecht kwam, was vooral te danken aan zijn voortreffelijken
amanuensis H.
C. van Setten, die later als essayeur aan
\'s Rijks Munt zich beroemd heeft gemaakt.

De kruidtuin stond onder toezicht van Deerns. Volgens
het verslag 1848/9 was hij voorzien van 2000 [soorten?]
planten en gewassen, welke voor het onderwijs in de botanie
en de voedergewassen in aanmerking kwamen. In werkelijk-
heid werd er «eene voordeelige teelt van oranjebloesem en
medailles behalende bloemen voor tentoonstellingen waar-
genomen.» In het verslag 1850/1 schreef Thorbecke dan

Zoo werden de kweekelingen voor 80 cent daags buiten de school in de kost
besteed. — De jaarwedde van v.
L. klom echter langzamerhand: in 1855 tot
f
1200, in 1859 tot f 1600, in 1862 tot f 1750 en verder gelijk in het lerens-
bericht van
Hekmeijer (dit Tijdschrift XIII, 243) is vermeld.

-ocr page 88-

ook: «de kruidtuin, verkeerde in een zeer slechten staat.
Daarin ontbraken meest alle planten, waarvan de kennis den
veearts noodzakelijk is.» En in
1851/2: «de kruidtuin is
naar behoefte veranderd» .

Van Laer is dus terstond op dit gebied met vrucht werk-
zaam geweest. In
1874 is onder van der Harst de hortus
achter naar het terrein overgebracht.

Vóór mij ligt de inventaris der physische en chemische
instrumenten, den
lste" April 1851 door van Laer opge-
maakt en onderteek end. Behalve eenige kostbare toestellen
van platina en zilver, de verzameling amusante electrische
apparaten en één bruikbare balans was het meeste defect.
Van Laer toog terstond aan het werk om dien rommel te
ordenen, te herstellen en aan te vullen. Zijn eigen vaardig-
heid als mechanicus (draaien, timmeren, karton werken), kwam
hem daarbij zeer te stade. En toen hij de school verliet
was er een goed onderhouden, geordende en gecatalogiseerde
verzameling, die met een juisten blik op de behoeften van
het onderwijs uitgezocht, en zijne bekrompen lokalen en
kleine subsidie in aanmerking genomen, vrij uitgebreid was.

Toen van Laer zijne lessen begon, telde de school 5 leer-
lingen. Dit aantal bedroeg in 1856, 18 en klom langza-
merhand, maar met groote schommelingen. Hoeveel lesuren
v.
L. in het begin te geven had, weet ik niet nauwkeurig,
maar in het verslag van den Minister 1856/7 vindt men
het dóór dezen vastgestelde programma. Scheikunde werd
aan alle vier de studiejaren gegeven, natuurkunde aan twee
jaren, kruidkunde en dierkunde aan het eerste en voe-
dergewassen aan het tweede jaar.

Van Laer was toen in de kracht van zijn leven en tegen
die rij van leervakken opgewassen. Maar menigmaal verdroot
het hem, dat zijn geheelen dag zoozeer door het onderwijs
in beslag werd genomen en voor eigen wetenschappelijke
onderzoekingen geen tijd overbleef. Zijne studie kon hij
echter bijhouden.

Gedurende het tweede tiental jaren, dat v. L. aan de

-ocr page 89-

V. A. S, verbonden was, kwam er eene gebeele verandering
in de theoretische scheikunde en in het natuurkundig onder-
wijs in het algemeen. De valentieleer en de atomistische
formules, die thans tot de grondslagen der scheikunde be-
hooren en zonder welke wij ons de organische chemie niet
meer denken kunnen, werden in dat tijdperk door de jongere
scheikundigen met kracht ingevoerd, ofschoon vele ouderen
er nimmer behoorlijk in te huis geraakten. Tot die laatsten
behoorde
van Laer niet. Hij had zich met de nieuwe theo-
rieën zoozeer vertrouwd gemaakt, dat hij niet alleen volgens
hen sprak maar ook dacht, en nimmer de oude namen of
voorstellingen gebruikte. Menig vakgenoot heeft dat met
bewondering opgemerkt.

Sedert 1864 zijn in ons land een groot aantal hoogere
burgerscholen opgericht, waar de beginselen der natuur-
wetenschappen onderwezen worden, terwijl dit vroeger buiten
de academiesteden bijna nergens door zaakkundigen ge-
schiedde. Een groote vooruitgang in de methode van onder-
wijs kwam alzoo tot stand, en ook hierin is v. L. niet achter
gebleven.

Het is algemeen bekend, dat de V. A. S. twintig jaren
geleden een moeielijken tijd heeft beleefd, en dat
Mac
Gillavry gedurende de vijf jaren van zijn Directoraat
(April 1872—Sept. 1877) veranderingen heeft tot stand
gebracht niet minder groot dan die van 1851. In 1873
werd v. L. door de benoeming van
van der Harst ontlast
van de plant- en dierkunde, en in 1876 «ontdekte»
Mac
Gillavry van \'t Hoef, van wien toen slechts zeer weinigen
voorzagen, dat hij eens de beroemde en in het buitenland
gevierde Amsterdamsche hoogleeraar zou worden. Dr. J. H.
Van \'t Hofe was onder den titel van tijdelijk adsistent van
het voorjaar \'1876 tot 1 Oct. 1877 belast met het onderwijs
in de natuurkunde. Hij werd opgevolgd door Dr. G. J. W.
B
remer, die echter reeds 1 Maart 1878 naar Rotterdam
vertrok, en na dezen kwam ik aan de V. A. S. Sedert 1878
bleef dus alleen de scheikunde ten laste van
van Laer.

-ocr page 90-

Ondertussehen was ook het groote woongebouw der leer-
lingen verrezen, en ontving v. L., die eenigen tijd zijn lokaal 1)
met
van der Harst had moeten deelen, de beschikking over
de tegenwoordige leerzalen en laboratoria. Hij bracht de
scheikundige afdeeling in 1877 over; de natuurkundige
verzameling volgde later.

Van Laer heeft gedurende die 30 jaren zijne lessen niet
altijd ongestoord kunnen geven. Meermalen verhinderde
ziekte hem eenigen tijd om zijne woning te verlaten; dan
liet hij de kweekelingen schriftelijk werk maken en zag
het te huis na. Eenmaal werd hij tijdelijk vervangen door
Dr.
F. W. O. Krecke. Maar zoodra zijn toestand het
eenigszins mogelijk maakte, kwam hij weder aan de school.
Weken lang liet hij zich per rijtuig brengen en gaf zittende
onderwijs. Waarlijk aan ijver en toewijding heeft het hem
nimmer ontbroken.

De zomer van 1881 maakte aan zijne werkzaamheid als
leeraar een einde. Bij K. B. van 2 Aug. werd hem met
ingang van 1 Sept. 1881 eervol ontslag verleend «wegens
reorganisatie van het dienstvak waartoe hij behoorde». Tot
aan zijn 658te jaar ontving hij f1750 wachtgeld en werd
toen gepensionneerd. Bijna tien jaren mocht hij die onvrij-
willige rust genieten: een rustigen ouderdom nevens zijne
echtgenoote, kinderen en ouderen broeder. Hij hield zich
toen veel bezig met zijne mineralogische verzameling; eene
kleine collectie instrumenten, fossielen en boeken werd dooi-
de school overgenomen.

In de laatste jaren ging hij slechts weinig uit, en de
strenge winter ondermijnde zijn gestel, tot zware benauwd-
heden de laatste krachten sloopten. Toch kwam het einde
nog onverwacht: \'s middags van den 16(len Januari 1891
had hij nog aan tafel gegeten en thee gedronken, en in
den avond van dien dag ging hij de eeuwige rust in.

Van Laer was hoog van gestalte met diep liggende

1) De twee tegenwoordige bureaux en de leeskamer vormden vroeger de
afdeeling voor schei- en natuurkunde.

-ocr page 91-

oogen, maar in zijn omgang was hij de vriendelijkheid en
bescheidenheid zelve. Meer dan drie jaren heb ik dagelijks
naast hem gestaan, en nimmer is er de geringste schaduw
over onze verhouding gevallen. Nooit hoordet gij hem
roemen op zijn ijver; steeds sprak hij met jongeren alsof
zij zijns gelijken waren in ervaring.

Wie zoo werkt, al is het in stilte en bekend alleen in
kleinen kring, is een braaf man. En de braven blijven
leven in ons herdenken.

Van Laer is drie malen gehuwd. Zijne eerste echtgenoote
was Mej. E. M. E.
Verbeek, die reeds den 19 Aug. 1851
stierf. Den 293ten Mei 1856 huwde hij Mej. C. Neuman,
die 13 Nov. 1859 overleed, hem ééne dochter en een zoontje,
dat jong gestorven is, nalatende. Op
26 October 1865
werd hij met hare zuster Mej. J. G. Neuman in den echt
verbonden, met wie hij tot aan zijn dood vele, vele ge-
lukkige jaren mocht slijten. Uit dit laatste huwelijk zijn
eene dochter en een zoon, thans student aan de Polytech-
nische school te Delft, geboren.

Van Laer was sedert 1852 lid van bet Provinciaal
Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen.
Den
20sten Mei 1871 werd hij benoemd tot lid van de Hol-
landsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, eene
der hoogste onderscheidingen, die een beoefenaar der natuur-
wetenschappen hier te lande kan ontvangen.

Woensdag 21 Januari werd hij te Utrecht ter aarde be-
steld, ter plaatse waar reeds drie dierbare familieleden
waren begraven. Vrienden en oudleerlingen, de Directeur
en de meeste tegenwoordige leeraren en vele der leerlingen
volgden de lijkbaar. De societeit Absyrtus, waarvan bij het
oudste nog levende eerelid was, en de leeraren hadden
ieder een krans op de kist neergelegd. Zijn opvolger her-
dacht aan de open groeve den bescheiden en werkzamen
geleerde, den humanen ambtgenoot, den braven man.

J. D. VAN DER PLAATS.

-ocr page 92-

YLEESCH VERGIFTIGING,

door

II. .1. 81. STGHPEL.

Den 5den Augustus 11. ontving ik van den toegelaten veearts
A.
Jalink te Epe bericht, dat verschillende menschen te
Oene, die gegeten hadden van vleesch, afkomstig van eene
zieke koe, ongesteld waren geworden, dat die koe waar-
schijnlijk lijdende was geweest aan miltvuur en dat eenige
stukken vleesch en wat vet in beslaggenomen waren. Te
Epe werd verhaald dat voor acht a tien dagen, door een
in die gemeente wonende persoon, aan 6 of 7 huisgezinnen,
meerendeels te Oene woonachtig, rundvleesch was verkocht
voor een zeer lagen prijs en dat ook een gedeelte van dat
vleesch was verkocht te Olst; de met dit vleesch toebereide
waren zijn vernietigd geworden. Het te Oene in beslag ge-
nomen vleesch met beenderen verkeerde in ontbinding en
verspreide een zeer doordringenden en walgelijken stank. Het
gedeelte van het vleesch dat gepekeld was, verkeerde wel in
iets beteren toestand, maar was aan de oppervlakte met een
vetachtige, op was gelijkende neerslag bedekt. De kleur van
het vleesch was lichtrood, in het midden van de dikke stuk-
ken donkerrood. Of nu dat vleesch afkomstig was van eene
aan miltvuur geleden hebbende koe was niet te zien en
evenmin mikroskopisch uit te maken, maar waarschijnlijk was
het niet, omdat de menschen, die van dit vleesch gegeten
hadden, betrekkelijk spoedig na den maaltijd (men sprak
van 2 tot 4 uren en meer daarna) ongesteld werden, en ik geen
gewag heb hooren maken van het optreden van pustula ma-
ligna, terwijl vier kalveren, ziek geworden door in dit vleesch
aanwezig lijkengift, niet het ziektebeeld van miltvuur ver-
toonden. Eerder mocht dus aan eene door lijkengift veroor-
zaakte ziekte worden gedacht.

-ocr page 93-

De verschijnselen bij cle nienschen waren: hoofdpijn, mis-
selijkheid, braken, diarrhee, dorst, neerslachtigheid en spier-
zwakte, welke laatste nog lang bleef bestaan. Eén persoon
moet tengevolge van het gebruik van dit vleeseh zijn ge-
storven, de overigen zijn hersteld.

Bij een veehouder, waar het geheele huisgezin ongesteld
was geworden, was een gedeelte van dat vleeseh ingezouten.
Na vernietiging er van werd in die kuip, na voorafgaande
goede (?) reiniging, voor 4 kalveren het drinken toebereid
en den dieren voorgezet. Het gevolg was, dat de dieren
alle ziek werden en een er van stierf. Bij het meest zieke
kalf waren de verschijnselen: verloren eetlust, dorst, inge-
vallen flanken, openstaande anus, waaruit onder voortdurend
persen eene grauw gekleurde, waterige, dunne mest vloeide
welke langs de dijen en schenkels afliep, en bleeke vuile slijm-
vliezen ; het slijmvlies van den endeldarm, door den open-
staanden anus te zien, was gezwollen en op de plooien donker-
rood gekleurd. Ademhaling versneld en, waarschijnlijk tenge-
volge van het persen, steunend. Pols onvoelbaar, hartslag
onduidelijk, iets bonzend. Overeindstaande haren; ooren, neus
en beenen koud. Ellendig aanzien, neerslachtig en spierzwakte.

Wegens gemis van een thermometer kon de inwendige
temperatuur niet opgenomen worden.

Vermelding verdient nog dat in het hok, waarin de kal-
veren waren, veel bloederig gekleurde slijmstolsels lagen, welke
zeer waarschijnlijk van dit kalf afkomstig waren. Na een
ziekteverloop van 5 a 6 dagen is het dier gestorven. Sectie
is niet \'verricht.

De drie andere kalveren waren veel minder ziek. Bij alle
bestond diarrhee, de mest vloeide [niet onwillekeurig af.
Eetlust bestond.
Pols zwak, ademhaling iets versneld, enz.
Deze zijn hersteld.

Aangezien deze kalveren eerst na het nuttigen van den
m de door het vleeseh besmette kuip toebereiden drank zijn
ziek geworden, en het ziektebeeld dat van septicaemie was,
nag ook daarin de oorzaak gezocht worden. Verder werd

-ocr page 94-

mg medegedeeld, dat het bewuste vleesch afkomstig was uit
Wezep (gem. Oldebroek); daar vernam ik dat door een aldaar
wonend persoon ter gelegenheid van de veemarkt te Zwolle
op 25 Juli 11., eene koe was gekocht voor de som van 46
gulden, dat het dier, naar Wezep geleid, onderweg dikwijls
was gaan liggen en, eindelijk te Wezep aangekomen, op stal
was gebracht. De koe heeft verder niets meer willen eten,
lag voortdurend te persen, alsof zij kalven moest, en moet
erg dik geweest zijn. Zondagmorgen (27 Juli) tegen 9 uur
werd het dier den hals afgesneden, omdat het ging sterven;
het is zoo blijven liggen tot des avonds 6 uur, en toen
verder
afgeslacht, waarbij een onaangename walgelijke stank werd
waargenomen. Uit de buikholte vloeide eene tamelijk groote
hoeveelheid sterk naar urine riekend vocht, dat aan de handen
een prikkelend gevoel veroorzaakte. Verder werd
medegedeeld
dat geen blaas is gevonden, vermoedelijk was die gebarsten.
De koe is voor de waarde van 3 gulden veraccijnsd en
Maandagavond of Dinsdagmorgen in andere handen over-
gegaan en naar Epe vervoerd.

Aangezien het mogelijk was dat de koe aan septische
metritis geleden had, werden, om dat zoo mogelijk nog te
kunnen nagaan, de ingewanden opgegraven. Een uteruslijden
bleek niet bestaan te hebben, dit orgaan was normaal en
bevrucht. De blaas heb ik niet gevonden; overigens was aan
de reeds in ontbinding verkeerende massa niets zekers te
zien. De milt was, afgezien van de ontwikkelde ontbindings-
gassen, grooter dan normaal en op doorsnede zwart van kleur.

De eigenaar der koe en zijne vrouw hadden een gedeelte
van een gekookte nier gebruikt, en een bejaarden man en
een paar kinderen van het toebereide vleesch gegeten; allen
zyn ongesteld geweest.

Een paar dagen later werd te Wezep een onderzoek
ingesteld naar de oorzaak van den dood van een kalf en wel
omdat de dood van dit dier in verband zou staan met de
in deze mededeeling vernielde ziekte (miltvuur) der koe.
Het lijk,
dat er vermagerd uitzag, vertoonde glansloos haar,

-ocr page 95-

ingevallen flanken, weggezakte oogen, vuilbleeke slijmvlie-
zen , om de tanden een blauwachtigen rand, geene uit-
vloeiing uit de natuurlijke openingen. Sectie: door het wei-
vlies van den kronkeldarm heen waren op een paar plaatsen
bloedige vlekken te zien. Het slijmvlies der lebmaag, vooral
in den omtrek van den pylorus, en inzonderheid aan de ran-
den van de plooien, was ontstoken, evenzoo het slijmvlies van
den pylorus en het daaraan grenzende gedeelte van het
duodenum. In het ileum was het slijmvlies op een paar plaatsen
hevig ontstoken en vertoonde vele petechiën; enkele Peijer-
sche plaquen staken iets boven het slijmvlies uit. In de dikke
darmen waren geene zichtbare afwijkingen. Het slijmvlies
van het rectum was gezwollen en aan de randen der plooien
zwartachtig gekleurd. Overigens was de kleur van het slijm-
vlies van den darmtractus grauw. De milt, niet vergroot,
was echter breeder dan in den normalen toestand, vast op
het aanvoelen en van eene mat zilverachtige kleur; bij
doorsnijden vloeide geen pulpe uit. Lever, nieren en longen
schenen normaal. Onder het epicardium, vooral in het ver-
loop der kransvaten, waren uitgebreide ecchymosen, evenzoo
onder het endocardium; in hart en groote vaten zeer slappe
bloedstolsels, in de kleine vaten was het bloed niet gestold.
Het bloed was waterachtig en van eene donker kersroode
kleur. Spieren bleek.

Hoewel de sectieverschijnselen inverband met de ziekte
geschiedenis op een septisch ziekteproces en niet op milt-
vuur wezen, werd toch nog, ofschoon met een negatief
resultaat, naar den miltvuurbacil gezocht, om reden de
laatst genoemde ziekte van het begin dezer zaak af is ge-
noemd geworden.

Wat was nu de oorzaak van den dood van dit dier?
Zie hier de toedracht der zaak. Een paar kinderen van
den arbeider wien dit kalf toebehoorde, hadden den persoon,
die het vleesch der koe naar Epe vervoerde, een dienst
bewezen en daarvoor als belooning wat van dat vleesch
gekregen. Dat vleesch werd in een emmer geborgen en in

-ocr page 96-

de woning neergezet. Des nachts is dat vleesch, wegens
de stank die het verspreide, buiten de deur geplaatst. Des
morgens is, na behoorlijke (?) reiniging, in dien emmer voor
twee geiten en het kalf het drinken toebereid en dit den dieren
voorgezet, die het hebben genuttigd. Daags daarna bleken
de dieren niet goed te zijn; zij hadden eetlust en opge-
wektheid verloren, werden treuriger, lagen veel, waren koud
en begonnen dunne mest te ontlasten.

Bij de geiten verdwenen die verschijnselen betrekkelijk
spoedig; deze zijn hersteld.

Het kalf daarentegen behield de dunne mest-ontlasting,
die zelfs waterachtig en onder persen werd ontlast. De
eetlust verdween geheel, alleen werd nu en dan een weinig
grof voedsel opgenomen.

Vrijdag 7 Augustus werd het dier dood gevonden, waarop
aangifte en onderzoek volgde. Ook hier dus, evenals bij
de vier kalveren, het optreden van het ziekteproces na het
nuttigen van den drank, toebereid in het door het vleesch
besmette voorwerp.

Was dit kalf genezen, even als de geiten, zeer waar-
schijnlijk zou van dit vergiftigingsgeval niets bekend zijn
geworden.

Verder is verteld dat eenige honden en katten, die
van dit vleesch gegeten hadden, ziek werden en dat er
ook aan gestorven zijn. In hoeverre dit verhaal juist
is, heb ik niet kunnen gewaar worden.

Uit het vorenstaande blijkt, dunkt mij, genoegzaam, dat
het vleesch dezer koe de oorzaak is geweest van het ziek
worden der geiten en kalveren. Wat nu den aard van het
oorspronkelijk lijden der koe betreft, daaromtrent kan niets
vermeld worden; wanneer hetgeen aan het levende en
doode dier is opgemerkt juist is, dan waag ik het ver-
moeden te uiten dat een peritonitis met opvolgende septi-
caemie heeft bestaan.

Utrecht, Dec. 1890.

-ocr page 97-

KOCH\'S ONTDEKKING EN HARE DIAGNOSTISCHE
WAARDE VOOR DE VEEARTSENIJKUNDE,

DOOR

JU. H. J. P. TMOlAiiEW.

In Juli 1890 werd op het internationaal Congres te
Berlijn door Prof. Koci-i medegedeeld, dat hij, te oordeelen
naar den uitslag bij dieren verkregen, een afdoend middel
tegen tuberculose van den mensch, meende gevonden te
hebben. Reeds in de maand November verschenen, in het
«Deutsche Med. Wochenschrift», bijzonderheden
aangaande gunstige resultaten, inzonderheid bij tuberculeuse
huidaandoeningen van den mensch, door onderhuidsche in-
spuitingen van eene moeielijk te bereiden vloeistof, ver-
kregen.

Het verblijdend nieuws der ontdekking van een onfeilbaar
middel tegen tuberculose, in al hare vormen, werd binnen
24 uren wereldkundig. De politieke bladen, zonder uitzon-
dering, stelden hunne lezers tot in de kleinste bijzonder-
heden op de hoogte, omtrent de nieuwe behandelingsmethode
en de werking van het geheimmiddel, door den grooten
Berlijnschen geneesheer ontdekt. Duizende lijders voelden
de hoop op een spoedig herstel in zich herleven, en velen,
hun ongeduld niet kunnende bedwingen, spoedden zich in
de eerste dagen naar Berlijn.

Het nieuwe geneesmiddel, eene heldere, bruine vloeistof,
is ontegenzeggelijk een specificum tegen tuberculose; zijne
affiniteit voor tuberculeuse haarden kan niet worden ont-
kend. Hiervan hebben vele deskundigen zich reeds kunnen
overtuigen. Men ziet bij lupus, reeds na de éérste injectie,
duidelijke locale reactie-verschijnselen, bestaande vooral in
hyperaemie der aangedane plaatsen, zelfs daar waar men
het bestaan van haarden niet vermoedt, gevolgd door weef-

7

-ocr page 98-

selverval. De ziektekiemen blijven evenwel intact, bet weef-
sel alléén wordt gedood. Niet alleen in de huid, maar ook
in lymph-klieren, beenderen, gewrichten, longen, nieren,
centraalzenuwstelsel, enz. treden dezelfde veranderingen op.
De tuberculeuse haarden gaan te gronde, in vele ge-
vallen evenwel niet zonder levensgevaar voor den patiënt.
Behalve deze locale veranderingen treedt bij teringlijders
meestal eene intensieve algemeene reactie op, die zich
te kennen geeft door temperatuursverheffing, een gevoel
van matheid, braakneiging en door meer andere symptomen,
die 4 a 5 uren na de injectie waargenomen zijn en gedu-
rende 12 a 15 uren aanhouden.

In een betrekkelijk kort tijdsbestek aan proefnemingen
in verschillende landen gewijd, heeft men reeds, niet alleen
zich kunnen overtuigen, dat de entstof van
Koch als the-
rapeutisch hulpmiddel aan de te hoog gespannen verwach-
ting niet voldoet, maar tevens, dat het geneesmiddel
voor den patiënt direct noodlottig kan zijn en in andere
gevallen tot de verdere verbreiding der ziekte in \'t orga-
nismus aanleiding geeft. Dit laatste werd onlangs door
sectieverslagen van Prof.
Virchow vooral bevestigd. Men
heeft in het bloed van patiënten, die twee- of driemaal
ingespoten waren, bacillen gevonden, wat bij gewone tering-
lijders nooit voorkomt.

In de maand Januari zijn, omtrent den aard en de be-
reiding der vloeistof, door
Koch, met toestemming van den
Minister
von Gossler, nadere mededeelingen gedaan, niet
voldoende evenwel om den meest ervaren bacterioloog in
staat te stellen de entstof te bereiden.

Door alle veeartsenijkundigen werden de resultaten der
grootsche ontdekking ongetwijfeld met de meeste belang-
stelling gevolgd en ieder onzer heeft zich de vraag gesteld:

In hoeverre zij voor de geneeskunde der die-
ren nuttig kan zijn.

De Koch\'sche lymphe kan als curativum, als diagno-
sticum en wellicht als prop hylacticum gebruikt worden.

-ocr page 99-

Wanneer er sprake is van tuberculose bij de huisdieren,
dan denken wij in de eerste plaats aan de parelziekte
van het rund, eene ziekte die in alle landen veelvuldig
voorkomt. Indentiscb met de tuberculose van den mensch,
kan zij zelfs, en dit misschien maar al te dikwijls, door het
gebruik van melk en vleesch dezer diersoort, tot het ontstaan
der ziekte bij den mensch aanleiding geven.

Als therapeutisch middel voor deze diersoort schatten wij
de practische waarde der vloeistof niet hoog en zelfs dan
niet, wanneer omtrent haar heilzaam effect niet de minste
twijfel meer bestond.

Voor het algemeen welzijn blijft de afmaking van dieren,
waarbij tuberculose met zekerheid is geconstateerd, de voor-
keur verdienen boven eene behandeling van korteren of
langeren duur. De gewenschte zekerheid ten opzichte van
het bestaan der kwaal bij dieren, is wellicht in het ge-
bruik van het middel in quaestie gevonden.

De entstof verdient onze belangstelling in de eerste
plaats uit een diagnostisch oogpunt.

Ieder practicus is overtuigd van de groote, veelal onover-
komelijke moeielijkheid der onderkenning van parelziekte
bij het rund. Wanneer zelfs uitgebreide laesies in de
borstkas bestaan, laat ons een physiseh onderzoek meestal
nog in den steek. Algemeene verschijnselen ontbreken dik-
wijls. Nog grooter bezwaren levert de onderkenning op,
wanneer het ziekteproces zich tot de abdominaalorganen
beperkt. Het eenige afdoende middel is een bacteriologisch
onderzoek van het sputum en van de melk, en dit heeft
alleen nog maar waarde, wanneer het een positief resultaat
oplevert. De groote moeielijkheid der onderkenning is de
rede waarom in de meeste landen de tuberculose der dieren
ttog niet onder de besmettelijke ziekten genoemd is, waar-
tegen de afmaking der aangetaste dieren bevolen wordt.

Van het grootste gewicht, uit een hygiënisch oogpunt
vooral, is dus de oplossing der vraag, of bovengenoemde
algemeene reactie-verschijnselen na injectie der stof bij

-ocr page 100-

tuberculeuse dieren constant optreden en of zij. bij gezonde
dieren absoluut achterwege blijven. Zoo ja, dan is het
afdoende criterium voor eene spoedige onderkenning ge-
vonden. Tot oplossing van dit gewichtig vraagstuk is
noodig, dat proeven op groote schaal worden genomen, en
wij constateeren met genoegen, dat men in verschillende
landen reeds aan het werk is.

Wij zijn zelfs reeds in de gelegenheid gesteld, om de
resultaten van experimenten, in genoemde richting aan het
vétérinaire instituut te Dorpat, in de laatste dagen van
December genomen, hieraan toe te voegen.

Door tusschenkomst van den Russischen gezant had men
zich aan deze inrichting de noodige entstof weten te ver-
schaffen. Als proefdieren dienden vooreerst drie koeien, waarbij
het phjsisch onderzoek der borstorganen en bij twee zelfs
de aanwezigheid van tuberkelbacillen in het bronchiaalslijm
en in de melk, het bestaan der ziekte bevestigden. Daar-
naast werden als controle-dieren twee jonge stieren gebruikt,
die men als volmaakt gezond beschouwde.

De verkregen resultaten zijn:

Bij de lste koe, 9 jaar oud, gewicht 374 kgr. werden 0,1
ccm. en daarna 0,3 ccm. vloeistof ingespoten. De tempera-
tuur vóór en na de injectie om het uur waargenomen, was,
den dag vóór de injectie : \'s m. 38° en \'s av. 38,2.

lste Injectie den volgenden dag 9 ure \'s m., waarna T. tot
8 ure \'sav. 38,5—38,6.

Yan 8 ure \'s av. tot 2 ure, T. 40,0, 39,9, 39,5, 39,2,
39,4, 39°, 38,8.

2de Injectie. Yóór 38,7 en 12 uren na de injectie:
39,6, 39,6, 39,4, 39,5, 39,1, 39,8.

2de koe, 5 jaar, gew. 376 kgr. werden 0,2 ccm. ingespoten.

Temperatuur gedurende 10 uren na de injectie 38,4—38,7,
en ongeveer 11 » » » » 40,4—40,8,
gedurende 9 uren en daarna weer normaal.

3de koe, 15 jaar, gew. 262 kgr. werden 0,3 ccm.ingespoten.

Temperatuur de éérste uren na de injectie 38,6—-38,8.

-ocr page 101-

en 11 uren na de injectie 40,5—41,3, gedurende 10 uren.
Na 12 uren weer normaal.

Deze koe vertoonde den derden dag na de injectie nog-
maals eene belangrijke temperatuursverhooging tot 40,1°.

Tijdens den koortsaanval hadden deze dieren eene frequente
ademhaling en de eetlust was aanmerkelijk verminderd.

Wij zien hieruit, dat de intensiteit der reactie-verschijn-
selen evenredig bleef aan de quantiteit der gebruikte entstof.
Ofschoon de dosis verdubbeld werd, was de reactie na de
tweede injectie minder hevig dan bij de eerste.

Bij de twee contröle-dieren werden 0,3 ccm. vloeistof aan-
gewend. De temperatuur, elk uur opgenomen, vertoonde niet
de minste afwijking. Bij de sectie werd dan ook geen spoor
van tuberculose gevonden.

Deze proeven bevestigen dus reeds eenigszins de diag-
nostische waarde der stof voor de veeartsenijkundige praktijk.
Wij beschouwen evenwel eene enkele proefneming in deze
als niet afdoende om praktische gevolgtrekkingen te maken.
Ongetwijfeld zullen wij weldra over meer opgaven dienaan-
gaande kunnen beschikken. Het groote gewicht der zaak
zal spoedig in de meeste landen experimenten uitlokken.

Reeds in hare vergadering van 10 Dec. besloot de
«Société de médecine vétérinaire pratique»
te Parijs proeven te nemen. Door verschillende landbouw-
maatschappijen worden subsidies toegezegd, Yan de Commis-
sie, met het onderzoek belast, maken deel, behalve praktisee-
rende veeartsen, de professoren
Chauveau, Verneuil, Yillemin
en Cornil. Ook in Duitschland, 1) België, Engeland en Italië
is men reeds aan het werk. Wat zal men in Nederland doen ?

Utr. Januari 1891.

1) Aan de veeartsenijschool te Berlijn werden onlangs, bij twee tuberculeuse run-
deren, 0,5 ccm. lymphe ingespoten. Ongeveer 11 uren na de injectie trad reactie op,
waarbij vooral stijging der temperatuur. Een controle-dier, dat geen reactie-verschijn-
selen vertoonde, werd bij de sectie volkomen gezond bevonden. De proeven zullen op
grooter schaal worden herhaald. Dr.
Sticker, veearts te Keulen, verkreeg ook resul-
taten, die de diagnostische waarde van het middel bevestigen.
 Th.

-ocr page 102-

EEN EN ANDER OVER DE VERLOSSING VAN
DE MERRIE EN HARE ANTISEPTISCHE
BEHANDELING, \')

door

in. G. »IC BR VIST.

Aristoteles zegt reeds dat het paard het gemakkelijkst
baart van alle huisdieren en inderdaad is dit ook het geval.
Waar de partus echter abnormaal verloopt en kunsthulp
noodig wordt, kan de afloop noodlottig worden voor het
veulen en zeer dikwijls ook voor het moederdier. In tal van
opzichten verschilt de barende merrie van de koe en het is
juist de afwijking in anatomische en physiologische verhou-
dingen, welke ons hier de oorzaken van dit verschil kan
verklaren.

De drachtige uterus is bij de merrie in de onderbuik-
streek gelegen en reikt zelfs tot aan het diaphragma; de
wanddikte bedraagt veel minder dan die van den uterus
der koe, bij de merrie is zij slechts 4 m.m. Hieruit valt
op te merken, dat een manuaal onderzoek door den verlos-
kundige zich slechts tot enkele deelen van den uterus,
casu quo van het veulen, ka» bepalen, terwijl de meeste
voorzichtigheid daarbij in het oog dient te worden gehouden.

De placenta foetalis is over eene vrij groote uitgestrekt-
heid met de placenta uterina verbonden. Bij de merrie be-
staat eene placenta disseminata, diffusa, s, villosa, bij de
herkauwers eene placenta multipla.

Het chorion vormt het grootste gedeelte der secundinae.

De intra-uterine normale ligging van het veulen is op
den rug met naar den buik toegeslagen beenen, de nek

1) Voordracht gehouden in de vergadering der afdeeling Utrecht van den
29™" November 1890,

-ocr page 103-

naar clen bekkeningang. Bij bet intreden der baringsperiode
maakt bet veulen eene draaiing om de lengteas, als gevolg
der uteruscontractiën. Bij zeer snelle geboorte en te vroeg
breken der vliezen treft men bij exploratie somtijds nog bet
veulen in de bovenbeschreven positie aan.

De periodieke uteruscontractiën, de weeën, vefschillen, zoo-
wel wat duur als intensiteit betreft, aanmerkelijk van die
der koe.

De voorbereidende weeën bij de merrie zijn dikwijls gering
en kenmerken zich somtijds alleen door eenige onrust,
krabben met de voorbeenen, nu en dan liggen en herhaalde
ontlasting van slechts enkele mestballen.

De paardenfokker weet uit ervaring dat voor hem nu de
tijd van aanhoudende attentie is aangebroken. De uitdrij-
vende weeën, welke bij normaal verloop zeer spoedig de
voorbereidende opvolgen, zijn van groote intensiteit, waarbij,
nadat het water gebroken is, reeds dadelijk voorbeenen en het
hoofd in de voetblaas volgen en het veulen in enkele oogen-
blikken geboren is. Het proces verloopt somtijds zoo snel,
dat het veulen in de vliezen geboren wordt en stikt, wan-
neer niet tijdig hulp wordt verleend. De kracht der weeën,
door de buikpers ondersteund, is van dien aard, dat bij
normale ligging van het veulen de geboorte zonder hulp
kan plaats hebben. Uitzonderingen hierop, als rachitische bek-
kens, waardoor sommige bekkenafmetingen te klein zijn,
relatief of absoluut te groot zijn van het veulen, komen bij
de merrie hoogstzelden voor.

De naweeën, dienende tot uitdrijven der secundinae, zijn
bij de merrie zwak en gewoonlijk bemerkt men daarvan
weinig. De buikpers, welke door uteruscontractiën zoo dik-
werf reflectorisch wordt opgewekt en deze ondersteund,
blijft hier meestal achterwege.

In de meerderheid der gevallen volgt direct of eenige
oogenblikken na de geboorte de loslating der secundinae.
De snelle uitdrijving der secundinae bij de merrie is een
gevolg van de verbinding der placenta foetalis met de pla-

-ocr page 104-

centa uterina, zooals reeds hiervoor is omschreven. De
uteruscontractiën werken direct in hunne volle intensiteit.

Bij de koe kunnen de contracties niet direct op de pla-
centa inwerken, wijl de cotyledonen gesteeld zijn en in het
gesteelde gedeelte geene musculaire elementen aanwezig zijn.
De secundinae worden, met de foetaalvlakte naar buiten om-
gestulpt, uitgedreven, een gevolg van het trekken door de
navelstreng. Bij een zeer snel verloop der baring en ook bij
partus praematurus ontbreekt deze inversie.

Het is misschien hier de plaats tevens \'t een en ander
mede te deelen over het voorkomen der zoogenaamde valsche
weeën bij de merrie, daar met het oog op de symptomen en
de prognose enkele bizonderheden zijn op te merken.

De valsche weeën, ook wel oneigenlijk vroegtijdige genoemd,
treden bij de merrie zelden op. Dikwijls zijn zij van zoo
geringe beteekenis en korten duur dat hare aanwezigheid
niet wordt vermoed en men met lichte kolieksymptomen
meent te doen te hebben.

Zij treden van enkele dagen tot 10 a 14 dagen voor de
baring op. Zij bestaan uit uteruscontractiën, waarbij reflec-
torisch de bnikpers medewerkt, zoodat men den totaal-
indruk krijgt van eene belemmering in de op handen zijnde
partus. De patiënt trippelt heen en weer, is onrustig, krabt
met de voorbeenen, gaat aanhoudend staan en liggen, zweet
dikwijls sterk, heeft aanhoudende geringe defaecatie, frequente
pols- en ademhaling en iets verhoogde temperatuur.

Gewoonlijk duurt het geheele verloop van enkele uren
tot één a anderhalve dag. In het laatste geval zijn de ver-
schijnselen van minder intensiteit. Bij nader onderzoek voelt
men het osteum uteri gesloten, somtijds iets geopend en
zelfs een klein deel van het chorion in de vagina aanwezig.
De uier is slap, zonder melk; de vulva en de bekkenbanden
normaal, de laatste zelfs strak gespannen.

Zijn de verschijnselen als hier is aangegeven, dan
heeft men te doen met valsche weeën. Het niet totaal
gesloten zijn van het osteum uteri, zooals bij de valsche

-ocr page 105-

weeën der koe voorkomt, brenge den verloskundige niet op
het denkbeeld dat de partus een aanvang neemt, daar, wanneer
bij de normale baring de weeëu zich instellen, het osteum
reeds geopend, ja bijna verstreken en de uier gevuld is.

Bij de therapie vermijde men alles wat tot eene kunst-
matige opwekking der baring kan leiden; men exploreere
voorzichtig en opene het osteum niet. Verder is hier eene
expectatieve en symptomatische kuur geïndiceerd.

Bij hevige weeën appliceere men een klisteer van Infusum
Chamomillae et Hyoscyami, ook aetherclysmata. Verder eene
morphine-injectie subcutaan of chloralhydraat per os.

Bij het aanwezig zijn van valsche weeën late men zich
niet door den eigenaar bepraten en veroorzake geene verhaaste
kunstmatige partus. De verlossing volgt dan later, nadat de
weeën reeds geheel hebben opgehouden, op gewone wijze
en tijd.

Steeds onderzoeke men dergelijke patiënten nauwkeurig,
daar het natuurlijk niet tot de onmogelijkheden behoort dat,
als gevolg dier irritatie, vroegtijdige baring optreedt ; terwijl
men zich vergewisse dat geene contorsio uteri of vergroeiing
van het osteum uteri aanwezig is.

abnormale ligging van het veulen,

De meest voorkomende abnormale liggingen van het
veulen kunnen worden teruggebracht tot eene der volgende :

1°. Buikligging met het hoofd achterovergeslagen, op
eene der zijden of tusschen de voorbeenen.

Bij onderzoek vindt men de voorbeenen reeds tot aan de
handwortelgewrichten buiten de vulva; bij exploratie het
hoofd in achterovergeslagen ligging, ter zijde of door de
voorbeenen. Zoo met de hand de verschillende deelen te
bereiken zijn, dient de repositie van het hoofd te worden
verricht, \'t zij met de hand, met striktouw aan de achter-
kaak of met den ooghaak.

Gelijktijdig dient, door terugzetten van het veulen aan de

-ocr page 106-

voorbeenen, de repositie zonder groote krachtsinspanning
te geschieden.

Het gebeurt echter dikwijls dat het hoofd zoover is terug-
geslagen dat het door den verloskundige in het geheel niet
is te bereiken en men zich gelukkig mag achten door
onderzoek met juistheid te kunnen zeggen in welke abnor-
male positie het veulen is gelegen. In dit geval ga men
direct over tot het wegnemen der beide voorbeenen, te meer
daar het veulen in deze positie gewoonlijk reeds dood wordt
aangetroffen. Na wegname der beide voorbeenen extrabeere
men door trekken aan de beide huidlappen het veulen met
dubbelgeslagen hals.

2°. Stuitligging met onder het lichaam geslagen beenen.

Bij deze ligging is het bekken van het veulen in den
bekkeningang waar te nemen; de staart en de beide zitbeens-
knobbels geven hier de aanwijzing. Bij verder voortgaan met
de hand voelt men de hielen onder den schaambeensrand ;
bij halve stuitligging één of beide hielen op het schaam-
been. De achterpijpen en daaronder gelegen deelen kan men
zelden bereiken, daar hiertoe de arm van den verloskundige
te kort is. Zijn de achterhoeven te voelen, dan is dit eene
aanwijzing tot de repositie, waartoe men van deze ligging
eerst eene halve stuitligging maakt door de hielen op den
schaambeensrand te trekken, vervolgens door een helper
het hielbeen naar boven en ter zijde laat terugduwen, ter-
wijl men tijdens deze bewerking het onderbeen met den
hoef in omsloten hand in de geboorte trekt. Steeds blijve
het hielbeen door de hand van den helper bedekt, daar
door gewelddadig trekken verscheuringen van den bovensten
utertiswand door het hielbeen kunnen ontstaan. Bij deze repo-
sitie kan door eene ruwe hulp afscheuring ontstaan van het
collum uteri; de geringe wanddikte van den uterus en de
vrij scherpe schaambeensrand zijn hier speciaal in het oog
te houden.

Zijn de achterpijpen en daaronder gelegen deelen niet te
bereiken, dan legge men de zoogenaamde Sack\'sche lis om

-ocr page 107-

lendenen en flanken van het veulen, trekke zooveel moge-
lijk het bekken in de geboorte en ga over tot extractie van
de achterbeenen van uit het heupgewricht. Tot dien einde
wordt ter hoogte van dit gewricht (de heupkom) met de
bistouri caché eene breede incisie gemaakt door huid en
spieren tot op het gewricht. Men make verder met den
vinger de omliggende deelen zooveel mogelijk los, tot dat
men onder het dijbeenshoofd een striktouw kan leggen;
door trekken hieraan des articuleert men eerst het heupge-
wricht en trekt vervolgens het achterbeen uit de huid,
waarbij deze huid buiten de vulva gefixeerd wordt. Nadat
beide achterbeenen op deze wijze zijn verwijderd, volgt de
extractie door trekken aan de beide huidlappen evenals bij
de gewone stuitligging.

3°. De dwarsligging van het veulen.

Deze ligging kan tweeledig zijn, n.1. met den buik of
met den rug naar het osteum gekeerd. Deze liggingen zijn
voor den verloskundige de onaangenaamste , daar het dik-
wijls zeer moeielijk is een extremiteit te bereiken. Door
exploratie bij de liggende merrie, of door opheffing van den
buikwand door eene met dekens omwoelde plank, gelukt het
meestal een been of het hoofd te krijgen, waardoor de lig-
ging tot eene der reeds hierboven beschrevene positiën kan
worden teruggebracht. Waar dit mogelijk is, bewerke men het
liefst eene stuitligging met in de geboorte komende achter-
beenen ; men ontgaat dan de abnormale ligging van het hoofd.

Bij elke repositie of extractie van het veulen bedenke
men steeds snel, eenvoudig en voorzichtig te handelen; het
eerste doet dikwijls afbreuk aan het laatste, ofschoon niet
altijd. Eene langdurige verlossing doorstaat de merrie veel
minder goed dan de koe, terwijl uterusdefecten, op welke
manier ontstaan en hoe gering ook, meestal letaal verloopen.

De door den verloskundige te volgen therapie bij de
abnormale verlossing, waarvoor zijne hulp wordt ingeroe-
pen, is drieledig n.1. de exploratie, de extractie en de the-
rapie postpartum.

-ocr page 108-

Als voorbereidende maatregel dient men te zorgen dat de
merrie eene ruime standplaats heeft op een flink stroobed.
Is men genoodzaakt in den stal te verlossen, dan worden
de naaststaande paarden verwijderd. Men zorgt voor een
helper aan het hoofd en twee ter weerszijden van de
achterhand der merrie, waarvan een de staart ter zijde houdt.
Na gespannen te zijn, ter linkerzijde zoo met den rechter-
arm wordt gewerkt en omgekeerd, kan het onderzoek een
aanvang nemen.

Het eerste gedeelte der therapie is de exploratie, waarbij
men arm en hand terdege met eene phenyl-, creoline- of
sublimaatsolutie afwascht en vervolgens met eenige vetach-
tige substantie insmeert. Hiertoe gebruikt met het best een
mengsel van lanoline met vet, welke met sublimaat- of phe-
nylsolutie is saamgewreven. Zooals bekend is, absorbeert dit
vehiculum eene groote hoeveelheid van deze oplossingen.

Wanneer men met de hand het osteum gepasseerd is, gaat
men over tot de onderkenning der abnormale ligging. Dit
onderzoek geschiede kalm en met overleg, zich zelf goed reken-
schap gevende van hetgeen wordt waargenomen en tevens,
nadat deze exploratie is afgeloopen, een plan makende voor
de extractie. Voordat men tot de repositie of extractie over-
gaat, zorge men er voor rectum en blaas te ledigen. Bij
verzuim hiervan wordt voortdurend de arm van den ver-
loskundige door faeces verontreinigd en deze laatste mede
naar binnen gebracht. Bij het niet ledigen der blaas staat
men bij het gevuld zijn van dit orgaan tijdens eene be-
moeielijkte extractie aan rupturen bloot.

Bij de extractie, zooals die hiervoren is opgegeven, lette
men er vooral op, bij de staande merrie inscheuringen der
regio perinaealis en van den vaginaal wand te voorkomen.

Sterk trekken tot bespoediging der partirutie is bij het
veulen onnoodig, de dunne vaginaalwand scheurt bij ruwe
manipulatie zeer gemakkelijk en waar de mueosa verwond
is kan infectie intreden.

De therapie na de partus dient gericht te zijn op be-

-ocr page 109-

strijding der infectie van buiten. De uterussecreta zijn bae-
teriënvrij, het moederdier infecteert zich zelf niet, wel wordt
de infectie teweeggebracht door het inbrengen van voor-
werpen welke mikrorganismen kunnen insleepen, als daar
zijn de niet gedesinfecteerde arm van den verloskundige en
ook de irrigatieslang, de caoutchoucbuis. Na eene verlossing,
welke met voldoende antiseptische praecautiën is geter-
mineerd, kunnen irrigatiën van den uterus gerust achter-
wege worden gelaten ; de oppervlakte van de caoutchoucslang
kan zelden zoodanig gedesinfecteerd zijn dat van daar uit
geene verspreiding der lagere organismen is te vreezen.

Waar irrigatiën bepaald zijn aangewezen, zooals bij de
retentio secundinarum .(zie dit tijdschrift deel XIII pag. 100)
worden deze steeds door den therapeut zelf verricht en niet
aan den eigenaar overgelaten. De bestrijding der infectie
van buiten kan geschieden door het bestrijken der vulva,
zoowel de zachte huid als de mucosa, met een penseel met
Tinct. jodii of jodoform in aether opgelost, meermalen
daags. Bij inscheuringen of verwondingen der vaginaal-
mucosa brenge men jodoformgaas op de plaats van verwon-
ding en verversche dit herhaalde malen. Inwendig kan ter
voorkoming der bij merriën zoo dikwijls na moeielijke ver-
lossingen optredende reactieverschijnselen met hooge tem-
peratuur, als gevolg van metroperitonitis of parametritis,
borax in groote giften (tot 120 gram per dag) worden toe-
diend. Ook salol en salicylzure zouten zijn hier op hunne
plaats.

Z.-Bommel, Nov. 1890.

-ocr page 110-

BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK VAN
HERSENZIEKTEN,

door
II. VEfillTRl.

Den 8sten Nov. j.1. werd ik verzocht een ± 2^-jarig
rund te onderzoeken, waarvan mij werd medegedeeld, dat
het sedert eenigen tijd in voedingstbestand langzaam achteruit
ging, zonder dat eenig ziekteverschijnsel werd gemerkt.
Toen het dier voor een paar dagen op stal werd gebracht,
merkte men heel spoedig dat het slecht kon eten. \'t Drin-
ken ging goed, brood werd genomen, lijnkoek, mits in
kleine stukjes, eveneens, ofschoon met moeite. Het dier
was volkomen gezond, had wel trek, maar kon het voedsel
niet slikken; de keelgang was gezwollen. Bij onderzoek
op genoemden datum vond ik het dier volkomen gezond,
levendig, echter in slechten voedingstoestand in vergelijking
met de andere koeien; de buik hol, opgeschort, de keel-
gang sterk gevuld; de mondholte bleek echter met een koek
vastgepakt hooi opgevuld te zijn, terwijl na de verwijdering
daarvan de geheele dikte in den keelgang en aan de wan-
gen was verdwenen; nu liet ik het dier drinken geven,
wat heel gewoon werd genomen; de tong bleek nu normaal
te zijn; voor zoover dit zonder mondijzer mogelijk was, werd
ook aan het gebit en op andere plaatsen in de mondholte geen
abnormiteit ontdekt, \'t Scheen echter of het dier pijn had
bij het aanraken der kiezen, zoodat ik dacht dat het last
had van \'t wisselen daarvan (ofschoon dit wel wat vroeg
was) of van het krijgen der laatste kies. Er werd be-
sloten eenige dagen af te wachten of er ook verandering
kwam en zoolang met brood en koekwater te voeren.

Een week later verzocht de eigenaar mij nog eens te
komen zien, daar patiënte niet beter werd en in voe-

-ocr page 111-

dingstoestand achteruit ging. Zij werd toen voor den
grond gegooid, nadat de mondholte, die weer met een koek
gekauwd gras was gevuld, gereinigd was, wat ook door
den eigenaar telkens werd gedaan. Toen het mondijzer
was geplaatst, en zeer nauwkeurig de geheele mondholte
met oog en hand kon worden onderzocht, bleek geen
enkele, langs dien weg waarneembare, abnormiteit te be-
staan. De laatste kies was reeds flink uitgekomen en van
wisselen der melkkiezen was niets te merken. Ook de keel
was bij uit- en inwendig onderzoek normaal.

Bij het niet vinden van anatomische storingen, begon ik
aan functioneele te denken, n.1. aan een verlamming van de
slikspieren, en zag ik nu ook dat patiënte, op de linkerzijde
liggende, het rechteroog sterk had verdraaid, zoodat de
cornea nagenoeg geheel onder het benedenooglid was ver-
borgen, wat echter kon zijn tengevolge van pijn bij het onder-
zoek. \'k Liet patiënte opstaan en zag nu dat de afwijking
van den stand van het oog niet zóó sterk was; maar toch
was bij vergelijking van beide oogen duidelijk merkbaar,
dat het rechteroog lager stond dan het linker, zoodat rechts
een flink segment van de cornea door het onderooglid
bleef bedekt, terwijl links een randje van de sclera beneden
de cornea vrij bleef. Van een zijdelingsche verplaatsing der
lippen, tengevolge van facialisparalyse, was niets te merken,
\'k Liet nu patiënte eens rondstappen aan een touw, later los op
een grasveld. Als bewijs dat ze goede eetlust had, begon
ze dadelijk te grazen; toen echter een paar malen een kleine
hoeveelheid was geslikt, ging het niet meer. Wat de be-
weging betreft, deze was zeer onvast, waggelend, maar
voornamelijk schenen rechts \'tvoor- en achterbeen te lijden.
In rust vertoonde zij beven in den handwortel en soms een
weinig overkoot staan aan \'t achterbeen. Bij \'t zwenken
was \'t soms alsof zij omvallen zou, maar het dier bleef toch
steeds op de been. Daar ik mij niet volkomen vertrouwde, of
en in hoeverre door het voor den grond werpen en \'t
liggen ook deze abnorme beweging kon zijn ontstaan (waar-

-ocr page 112-

tegen echter pleitte, dat de bovenliggende zijde de meest
lijdende was), werd patiënte weer op stal gezet om nog eens
gedurende een paar dagen te worden waargenomen. Zij
werd met brood en koek gevoerd en kon volgens den
eigenaar een weinig gras verorberen.

Woensdag 19 Nov. bezocht ik het dier nog eens en vond de
voedingstoestand sterk achteruitgegaan, de buik was opge-
schort, de pens leeg; patiënte was nog steeds volkomen ge-
zond; dadelijk viel op, dat het kwijlen, wat vorige malen
reeds een weinig bestond, zeer sterk was toegenomen, zoo-
dat het speeksel tot op een naastgelegen stal was geloopen
en thans de stal onder het dier, ofschoon flink gestrooid,
doornat was, terwijl de knecht verzekerde, dat de bodem pas
voor een paar uren was schoongeveegd. De mondholte was weer
opgevuld met gekauwd gras; nadat dit was weggenomen,
bleef de achterkaak een weinig afhangen. Overigens waren
de verschijnselen dezelfde als de vorige maal. Buiten ge-
bracht vertoonde het dier ook dezelfde bewegingsstoringen
maar in erger mate, en ook was nu duidelijk merkbaar,
dat het dier op \'t prikken met een speld in wang, oor en
hals, rechts niet zoo sterk reageerde als links.

Met deze verlammingsverschijnselen aan de rechter™
lichaamshelft, zoowel in het gebied van hersenen als rugge-
merg met ongestoord sensorium, meende ik te mogen be-
sluiten tot een lijden in de buurt van kleine hersenen en
verlengde merg. Uit de langzame ontwikkeling van het
lijden, zonder dat eenige ziekte of excitatie verschijnselen
hadden bestaan, besloot ik tot een primair chronisch lijden.
Misschien een tumor? ik adviseerde den eigenaar het dier
te laten slachten, wat hij ook gaarne wilde, althans het
van de hand doen. Wanneer het werd geslacht, zou hij
trachten mij in de gelegenheid te stellen lijkopening te doen.
Ik was nieuwsgierig te zien of er makroskopisch iets abnorms
aan de hersenen was waartenemen en zoo ja, wat dan?
Reeds den volgenden namiddag kreeg ik tijding, dat de koe
was verkocht en nog dien avond werd geslacht. Zoo spoedig

-ocr page 113-

mogelijk ging ik kijken, maar vond ze toen, tot mijn spijt,
al gedood op de gewone manier: de hoorns met een deel
van den schedel afgekapt en de kop in zijn gewricht van
den hals gescheiden. Ik vreesde toen, dat de hersenen ge-
heel verbrijzeld waren, maar bij nader bezien bleek, dat de
slager nog al niet van plan was geweest, zich veel been
voor huid te laten betalen. Een segment van de groote
hersenen was weggenomen, zoodat de rechterkamer was
geopend en van de kleine hersenen was de wx>rm een weinig-
beschadigd. De hersenen werden uit de schedelholte genomen
en dadelijk viel in \'t oog, dat aan de basilairvlakte van het
verlengde merg het zachte hersenvlies glansloos was, ver-
dikt, van vlokken voorzien en sterk rood gekleurd. De her-
senen werden door mij meegenomen, in spiritus geplaatst en
den volgenden dag nauwkeuriger onderzocht. Aan de groote
hersenen was het zachte hersenvlies op enkele plaatsen,
vooral in \'t verloop der bloedvaten in de zijdelingsche
groeven, vrij sterk gepigmenteerd; bij vergelijking was de
rechter ammonshoorn aanmerkelijk kleiner dan de linker,
terwijl er tevens eenige puntvormige haemorrhagiën op
voorkwamen. Verder was het zachte hersenvlies aan de
basilairvlakte van het verlengde merg tot en met de schenkels
van de groote hersenen en overgaande op de viervoudige
verhevenheden glansloos, hier en daar sterk verdikt en ge-
pigmenteerd, of sterk geinjiciëerd; op andere plaatsen en
vooral aan het verlengde merg van vlokken voorzien. Of ook
ophooping van vocht heeft bestaan tusschen het zachte en het
harde hersenvlies, of in de subarachnoïdeaalruimten, of in
de hersenkamers, was natuurlijk niet meer uit te maken.
Te oordeelen naar het betrekkelijk zeer gemakkelijk loslaten
van het zachte hersenvlies op vele plaatsen, zou ik wel
vermoeden dat zulks het geval is geweest. Door een
ophooping in de rechterhersenkamer was misschien ook
het kleiner zijn van den ammonshoorn in die kamer te ver-
klaren.

Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat aan de overige

8

-ocr page 114-

ingewanden geen abnormiteiten, bv. tuberculose, werden waar-
genomen, waardoor de waarschijnlijkheid van een meningitis
tuberculosa tot een minimum wordt gebracht.

Alles bij elkaar genomen hadden we hier dus te doen
met een sero-fibrineuze leptomeningitis. De verschijnselen
post mortem doen aan een meer acuut lijden denken, dan
die bij het leven te kennen gaven.

Schrans bij Leeuwarden, 20 Dec. 90.

VERSLAG VAN DE KEURING VAN VEE EN
VLEESCH IN DE GEMEENTE UTRECHT,
GEDURENDE HET JAAR 1890,

door

H. HOEFSflGEIi,

In het afgeloopen jaar werden in deze gemeente geslacht:
4933 runderen, 3490 vette kalveren, 1130 nuchtere kalve-
ren, 463 schapen, 10088 varkens, 374 geiten en 83 paarden,
tegen 5540 runderen, 3534 vette kalveren, 2434 nuchtere
kalveren, 248 schapen, 10140 varkens, 295 geiten en 86
paarden in het jaar 1889. Na de slachting bleek dat van
deze 4933 runderen drie en dertig stuks lijdende waren
geweest aan parelziekte en wel vijftien in zoo hevige mate
dat totale afkeuring van het vleesch dezer dieren door mij
noodig werd geacht; dit vleesch is, na ruimschoots met
carbolwater overgoten te zijn, begraven, terwijl het vet uit-
gesmolten werd om later voor technische doeleinden te
worden gebezigd.

Bij de overige achttien aan parelziekte lijdende run-
deren was het ziekte-proces locaal gebleven en bestond
er volgens mijne meening geen gevaar het vleesch onder

-ocr page 115-

zekere voorwaarden in consnmtie te brengen. De aan-
getaste organen werden terstond vernietigd, pleura en peri-
toneuni, zoodit noodig was, zorgvuldig verwijderd; vervolgens
liet ik het vleesch van deze dieren voorzien van het stempel
«vleesch tweede soort» en van het stempel «parel-
ziekte.»

Het eerstgenoemde stempel is rond, het tweede driehoekig
van vorm; de personen, welke in de winkels zelf hunne
inkoopen kwamen doen, konden duidelijk deze talijke stem-
pels waarnemen, terwijl bovendien in deze lokalen een
bord geplaatst werd, waarop goed zichtbaar te lezen staat,
«dit vleesch vóór het gebruik goed te koken of
te braden.»

Enkele van deze, in geringe mate aan tuberculose lijdende
dieren, werden, na overeenkomst van slager met verkooper,
vervoerd naar de woning van den laatsten, waar dit
vleesch of voor eigen gebruik bestemd öf daar ter plaatse
in den handel gebracht werd, zoodat het verkoopen van
parelziek vleesch in deze gemeente tot een minimum beperkt
kon worden.

Eenmaal werd door den dienstdoenden keurmeester bij
eene te verrichten keuring geconstateerd dat een gedeelte
van pleura en peritoneum van een geslacht rund verwijderd
of z. g. n. gevliesd was, terwijl de longen en lever,
welke bij iedere keuring steeds aanwezig moeten zijn, ver-
wisseld waren met gelijke organen van eene koe, welke
reeds te voren voor de consumtie was goedgekeurd. De be-
trokken slager trachtte door deze handelwijze de ziekte van
deze koe, in dit geval tuberculose, te cacheeren; tegen een
en ander werd proces-verbaal opgemaakt en tevens werden
van af dit oogenblik de longen en lever na iedere goedkeu-
ring van een stempel voorzien, zoodat eene verwisseling
dezer organen minder gemakkelijk uitvoerbaar wordt.

Nog werden tien in de gemeente geslachte runderen, die
respectievelijk lijdende waren aan endo carditis, pu-
rulente peritonitis, pneumonie, pyaemie, frac-

-ocr page 116-

tuur der lendewerveis, gangraeneuse pneumonie,
catarrhale pneumonie, purulente arthritis en
septikaemie, voor de consumtie afgekeurd; in al deze
gevallen waren secundaire verschijnselen opgetreden en
werd het vleesch nadeelig voor de gezondheid van den
mensch geacht.

Dat in de beide laatste jaren alhier minder runderen
werden geslacht dan voorheen, kan bepaaldelijk worden toe-
geschreven aan de hooge veeprijzen; dientengevolge waren
de vleeschprijzen dan ook vrij hoog, wat in verband met
de algemeene malaise een gering vleesch verbruik tenge-
volge had.

Vervolgens werden afgekeurd vijf in de gemeente geslachte
kalveren, waarvan twee in hevige mate aan Rauschbrand
hadden geleden: met het spiersap van één dezer dieren werd
door den Heer Districts-Veearts
Hengeveld en mij, onder
leiding van den Heer
Stratjb alhier, een konijn subcutaan
geënt, hetwelk vier en twintig uur na de inenting aan «Rausch-
brand» bezweek. Het gelukte ons spoedig door het maken
van dekglas preparaten mikroskopisch de bacillen met hunne
aan het eene uiteinde sterk lichtbrekende sporen te ontdekken.

Ten slotte werden nog vier schapen, lijdende aan Dis-
tomatose, een geit en dertien varkens, waarvan elf aan Roth-
lauf gestorven waren, aan de consumtie onttrokken, bene-
vens twee paarden, 5 longen, 73 levers, 1 hart, 7 nieren,
3 uiers, 23 borstingewanden, \'17 buikingewanden, 24 onge-
boren vruchten, 2 voeten rund vleesch, 144 EG. rundvleeseb,
5 voeten kalfsvleesch, 32 KG. varkensvleesch, 4 KG. geiten-
vleesch en 20 KG. paardenvleesch.

Dat het procent-gehalte van de aan parelziekte lijdende
runderen hier ter stede in betrekking tot andere groote
plaatsen in ons land zoo klein is, mag volgens mijne mee-
ning grootendeels worden toegeschreven aan de groote
voorzichtigheid, vvelke de slagers alhier betoonen bij het
inkoopen van hun slachtvee, zoodat runderen, welke in hun
oog verschijnselen van deze ziekte, bijv. hoesten, eenen

-ocr page 117-

slechten voedingstoestand, uierontsteking, enz. vertoon en,
niet gekocht worden, hoe voordeelig de inkoopprijs ook
gesteld moge worden.

Ingevoerd verscb geslacht vleesch: alhier wer-
den in het afgeloopen jaar ingevoerd: 828 voeten rundvleesch,
46888 KG rundvleesch, 235 voeten vet kalfsvleesch, 554
KG vet kalfsvleesch, 100 voeten nuchter kalfsvleesch, 180
voeten schapenvleesch, 392 voeten varkensvleesch, 624 KG
varkensvleesch, 67 voeten geitenvleesch en 2440 KG paar-
denvleesch.

Hiervan werden afgekeurd om verschillende redenen 1 kalf,
67 voeten en 28 KG rundvleesch, 8 voeten kalfsvleesch, 37
KG kalfsvleesch, 16 voet nuchter kalfsvleesch, 4 voet
schapenvleesch en 10 voeten varkensvleesch.

Wat nu de keuring van dit ingevoerde vleesch aangaat,
zoo kan ik met genoegen melden dat deze, dank zij de
wijziging van art. 7 der verordening op de keuring van
vee en vleesch alhier, veel exacter heeft kunnen geschieden,
dan dit vroeger ooit het geval is geweest.

Vóór deze wijziging, welke op den lstfcn Mei van het
jaar 1890 afgekondigd werd, kon alhier versch vleesch,
bestemd voor vleeschhouwers of vleeschverkoopers, ingevoerd
worden in stukken, welke als minimum gewicht 25 KG.
moesten hebben.

Iedere deskundige zal mij direct toestemmen dat eene
goede keuring van dergelijke stukken vleesch, waarbij de
ingewanden ontbreken, tot de onmogelijkheden behoort.
De gemeenteraad wijzigde artikel 7 als volgt:

Het is verboden versch vleesch, bestemd voor vleesch-
houwers of vleeschverkoopers, in te voeren in kleinere stuk-
ken dan in halve dieren.

Het is verboden de vliezen daarvan af te nemen; de
longen, de lever, de milt, het hart en de nieren, alsmede
de uiers moeten tot na de keuring aan de ingevoerde helft
of aan één of aan de beide helften van hét ingevoerde dier
of aan in hun geheel ingevoerde dieren bevestigd blijven.

-ocr page 118-

Stukken versch vleesch, niet kleiner clan van 25 KG. ge-
wicht, kunnen ook zonder de daarbij behoorende ingewanden
worden ingevoerd, mits liet vleesch vergezeld zij van een
bewijs van herkomst en keuring, af te geven door een gedi-
plomeerd veearts of door een beëedigden keurmeester, \'t welk
tevens moet gewaarmerkt zijn door den lsten keurmeester
van vee en vleesch der gemeente.

Verscheidene in nood geslachte dieren, van buiten de
gemeente, werden dan ook als halve of heele dieren in-
gevoerd, terwijl de bovengenoemde organen behoorlijk aan-
wezig waren, zoodat de keuring streng wetenschappelijk
kon plaats hebben. Indien de verplichte organen ontbraken
was bij het vleesch steeds gevoegd een bewijs van herkomst
en keuring, in de meeste gevallen afgegeven door een gedi-
plomeerden veearts.

In de maand April, dus vóór het in werking treden van
het gewijzigde artikel 7 der verordening, werden alhier vier
voeten rundvleesch uit Vianen en vier voeten rundvleesch
uit Amerongen ter keuring aangeboden, welk vleesch in
beide gevallen afkomstig bleek te zijn van runderen, geleden
hebbende aan miltvuur.

Het vleesch afkomstig uit Vianen vertoonde makroskopisch
weinig bijzondere afwijkingen: hier en daar zag ik onder
pleura en peritoneum kleine bloedingen, zoodat ik ver-
onderstelde dat het dier aan eene infectieziekte gele-
den had.

Voorzichtigheidshalve vervaardigde ik uit een druppel bloed,
verkregen uit eene onder den schouder gelegen kleine ader,
een paar dekglas-preparaten, welke bij mikroskopisch onder-
zoek mij talrijke miltvuur-bacteriën te zien gaven; direct
werd het veeartsenijkundig-staatstoezicht hiermede in kennis
gesteld, met gevolg dat het vleesch verbrand en tegen den
invoerder proces-verbaal opgemaakt werd.

Het vleesch afkomstig uit Amerongen vertoonde duidelijk
alle verschijnselen, welke men na iedere noodslachting ge-
woonlijk pleegt waar te nemen, n.1. vaat-injectie, eene donkere

-ocr page 119-

kleur, etc.; op dezelfde wijze als boven vermeld werd ook hier
miltvuur geconstateerd en het vleesch onschadelijk gemaakt.

Uit de gemeenten Usselstein, Yianen, de Meern etc. wordt
hier dagelijks versch vleesch ingevoerd, bestemd voor parti-
culieren; de keuring van deze kleine hoeveelheden vleesch,
in den vorm van biefstuk, gehakt, enz. ter keuring aange-
boden, kan niet anders dan onvolledig zijn. Van harte
wensch ik dat de verschillende gevallen van vleeschvergif-
tiging, in de couranten vermeld, er iets toe zullen bijdragen
om vele vleeschverbruikers aan te sporen hunne xnkoopen
alleen bij die slagers te doen, welke aan eene degelijke
controle zijn onderworpen.

Wat het ingevoerde toebereide vleesch aangaat, zoo kan
ik mededeelen dat alhier werden ingevoerd: 8950 KG. ge-
rookt rund vleesch, 1280 KG. gerookt Hollandsch spek, 50
KG. gezouten spek, 19820 KG. gerookte worst, 2620 KG.
gerookt paardenvleesch, 1500 KG. rolpens, 5465 KG. Hol-
landsche ham, 25810 KG. Amerikaansche ham en 68925
KG. Amerikaansch spek.

De invoer van Amerikaansch varkensvleesch is hier in de
beide laatste jaren enorm toegenomen, wat direct tengevolge
had dat hier minder varkens werden geslacht dan in vorige
jaren. Herhaalde malen werd dit vleesch door mij op
trichinen onderzocht, maar steeds met negatief resultaat.

De handhaving der wettelijke voorschriften en de uitvoe-
ring der controle gaf over het geheel genomen weinig aan-
leiding tot moeilijkheden, zoodat slechts dertien malen tegen
overtreders proces-verbaal moest worden opgemaakt en wel:

le wegens het niet ter keuring presenteeren van ingevoerd
versch geslacht rundvleesch, bestemd voor particulieren;

2e wegens het te koop aanbieden van ongekeurd geiten-
vleesch, nadeelig voor de gezondheid van den mensch;

3e wegens het langer dan 24 uren voorhanden hebben
van afval der geslachte dieren in de maand April;

4e wegens het voorhanden hebben van ongekeurd, voor
de gezondheid nadeelig rundvleesch ;

-ocr page 120-

5e wegens het invoeren van vleesch, hetwelk schadelijk
is voor de gezondheid van den mensch;

6e wegens het invoeren van vleesch, schadelijk voor de
gezondheid van den mensch;

7e wegens het clandestien invoeren van bedorven, voor de
gezondheid nadeelig rund vleesch ;

8e wegens het in de woning voorhanden hebben van
ongekeurd, bedorven rundvleesch;

9e wegens het ingebreke blijven om aangifte te doen van
een gestorven varken;

10e wegens het verkoopen van bedorven rundervet;

lle wegens het voorhanden hebben van ongekeurd, voor
de gezondheid nadeelig rundvleesch;

12e wegens het niet ter keuring aangeven van eene ge-
slachte koe;

43e wegens het verwijderen der vliezen van eene koe,
lijdende. aan parelziekte.

Hetzij mij vergund bij het eindigen van mijn beknopt
verslag den wensch uit te spreken dat het hoofdbestuur der
maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Neder-
land moge slagen in zijne ijverige pogingen om een rijkswet
op de keuring van vee en vleesch in het leven te roepen.

Utrecht, 25 Januari 1891.

RESECTIE VAN HET KLAUWBEEN MET
BEHOUD VAN DEN HOORN,

dook

A, VAW I^EEirWElV.

Het komt vele malen voor, dat bij het rund een gewone
tusschenklauwverzwering in de diepte voortschrijdt tot op been,

-ocr page 121-

pezen, enz. Dit veroorzaakt menigmaal een wanhopig chro-
nischen, en uiterst pijnlijken ziektetoestand in den klauw, ge-
paard gaande met voortdurende ontlasting van ichor, die
soms op meerdere plaatsen een uitweg zoekt. De neiging tot
genezing is in zulke gevallen bijna gelijk nul, en de dieren,
met deze ziekte behept, vermageren sterk.

Dezelfde toestand kan ook geboren worden door het
intrappen van een vreemd voorwerp.

Het eerste waartoe men in zulke gevallen zijn toevlucht
neemt, is zeker wel het injiceeren van antiseptica, adstrin-
gentia, caustica of excitantia, al naarmate van de voorstel-
ling die men zich van het in den klauw aanwezige ziekte-
proces maakte. In enkele gevallen kan men daarmede succes
hebben, maar in andere gevallen kan men blijven inspui-
ten tot in het oneindige, terwijl men noch bij het eene,
noch bij het andere middel baat vindt. Soms is een klein
stukje necrotisch been oorzaak van het voortduren der ziekte,
en dient dit verwijderd te worden. Meestal evenwel is het
klauwbeen in zijn geheel aangedaan, en op de vlakte waai-
de ziekte-oorzaak het eerst of het meest heeft ingewerkt ruw
en als \'t ware ingevreten, Kan men zich van een derge-
lijken toestand door middel van de sonde overtuigen, dan is
resectie (desarticulatie) van het klauwbeen aangewezen.

Reeds meermalen had ik de noodzakelijkheid van een der-
gelijke operatie ingezien, maar in \'t eerst werd ik altijd
afgeschrikt door de gedachte: «Hoe zal dat afloopen? Zal
het dier op één klauwhelft goed kunnen marcheeren?»
Eenmaal kwam ik op de gedachte om te trachten het
klauwbeen te verwijderen en den hoorn te behouden. Dit
gelukte mij volkomen, en sedert heb ik deze operatie meer-
malen met goed gevolg toegepast. Enkele door mij geope-
reerde koeien werden later weer voor de fokkerij en mel-
kerij gebruikt, wel een bewijs dat zij van den nieuwen
toestand weinig hinder hadden. Een voordeel van deze
methode is dat het rund zijn steun op den bodem gedeel-
telijk behoudt en dat men van buiten van de plaats gehad

-ocr page 122-

hebbende operatie weinig of niets kan zien. Ik zeg «ge-
deeltelijk zijn steun behoudt», omdat aan de geopereerde
klauwhelft de behouden hoorn zijn gewone verbinding mist
en daardoor bij eiken tred eenigszins naar buiten uitwijkt.

De door mij gevolgde behandelingswijze is deze: men
legt het dier voor den grond, en wel zoodanig dat de te
opereeren klauwhelft met haar buitenzijde naar den bodem
gericht is. Men wascht de klauw behoorlijk af, en maakt
dan een ongeveer driehoekige incisie in de mediale vlakte
vaa den klauw, zoodanig dat de vorm der insnijding ongeveer
overeenkomt met dien van het klauwbeen. Men neemt daartoe
eerst met de renet den hoorn tot het leven weg, zet de
bistouri in de gemaakte groeve, en snijdt daarmede de
weeke deelen tot op het been door. Daarna verwijdert men
het rondom losgemaakte stuk hoorn met de weeke deelen,
zoodat de binnenvlakte van het klauwbeen geheel bloot ligt.
Tot verwijdering van het been zelf zijn de beste instrumen-
ten een paar saliebladen (rechts en links), een kromme
schaar en een kleine nijptang. Men begint van onderen met het
salieblad het been van den hoorn en de weeke deelen te
scheiden, en tracht het door wrikken enz. zoover te krijgen
dat men de voorste punt van het been tusschen de bekken der
nijptang kan vatten. Daarna zet men afwisselend het salie-
blad of de kromme schaar tusschen de buitenvlakte van
het klauwbeen en den bedekkenden hoorn en heft zoodoende
de verbinding tusscheu deze beide op. Ten slotte snijdt men
in het klauwgewricht de banden en pezen door en neemt
het rondom losgemaakte klauwbeen weg.

Na de operatie reinigt men de wond goed met een sterk
antisepticum, vult ze op met gesneden jate en legt een ver-
band aan. Dit verband vernieuwt men in het begin om den
anderen dag, later om de vier dagen ongeveer. Een dag of
vijf na de operatie is de aanwending van ung. digestiv. op
de wond aan de spoedige genezing zeer bevorderlijk. De ge-
nezing gaat intusschen over het algemeen bijzonder snel;
na verloop van drie a vier weken toch is van de betrek-

-ocr page 123-

kelijk groote woncl weinig of niets meer te zien, en loopt
het dier volmaakt rad.

De hier beschreven operatie is inderdaad niet gemakke-
lijk en kost soms menigen zweetdroppel, terwijl ze tevens
zeer pijnlijk en bloedig is. Daartegenover staat evenwel dat
het succes volkomen is; dieren, die men anders ten einde
raad aan den slachter overlevert, worden hiermede blijvend
gecureerd. Het is mij wel voorgekomen, dat onmiddelijk na
de operatie de koe na het opstaan merkbaar beter liep dan
vóór de operatie, ondanks de groote pijnlijkheid van de
operatie zelve.

Moge deze mededeeling er toe bijdragen om speciaal mijne
jongere collega\'s, die evenals ik in het eerst misschien
schroomvallig zijn een dergelijke ingrijpende operatie te be-
ginnen, zonder van het succes verzekerd te zijn, gerust naar
het mes te doen grijpen en het fatale stuk been op de be-
schreven wijze te doen verwijderen!

Leiderdorp, Januari 1891.

EENE GEWIJZIGDE METHODE VAN „RINGELEN",

DOOR

*

A. VAM REEUWEHf.

Het verhinderen van habitueele prolapsus vaginae bij het
rund, door midddel van het bekende ringelen der vulva,
leverde mij, evenals zeker vele mijner collega\'s, altijd moei-
lijkheden op, in zooverre dat de hechtingen na verloop van
korter of langer tijd steeds doorscheurden.

Dit bracht mij op de gedachte het vroeger door mij ge-
bruikte materiaal te vervangen door een paar eindjes gutta-
percha buis, algemeen in gebruik voor irrigatie, clysma\'s
e:Qz. Deze methode is mij zoo uitstekend bevallen, dat ik
het de moeite waard achtte, haar kortelijk te beschrijven.

-ocr page 124-

Als voorbereidende maatregel laat ik het dier de achter-
beenen «spannen» (schenkelpraam) en plaats aan iedere
zijde van de koe een helper, om het slaan en heen en
weer loopen tegen te gaan. Daarna maak ik met een ge-
wone drachtnaald een perforeerende wond in de beide labia
der vulva en haal daardoor een stuk gutta-pereha buis. Dit
laatste kan men bewerkstelligen door direct met de dracht-
naald een aan het uiteinde der buis bevestigd touw door
de wond te voeren, en dan al draaiende dit touw door de
buis te doen volgen, of ook door een koretang door de
wond te steken en daarmede de buis te pakken. Is de buis
ter bestemde plaatse aangebracht, dan legt men eenvoudig
in ieder eind een 8-vormige knoop dicht aan de vulva, maar
toch zoo dat eenige speling overblijft. Tot meerdere zeker-
heid kan men de twee knoopen nog door middel van een
eindje koord verbinden.

Twee dergelijke hechtingen zijn voldoende, en men heeft
daarvoor circa 1 M. gutta-percha buis noodig. Het groote
voordeel van deze methode is, dat de hechtingen maanden
en jaren kunnen blijven zitten zonder door te scheuren,
hetgeen een natuurlijk gevolg is van de zachtheid en rek-
baarheid van het aangewende materiaal.

Leiderdorp, Januari 1891.

-ocr page 125-

VERGADERING DER AFDEELING UTRECHT,
GEHOUDEN OP ZATERDAG 29 NOVEMBER
1890, TE UTRECHT.

Ter Vergadering zijn aanwezig de heeren: van Esveld, Voor-
zitter,
Hartmann, D. A. de Jong, Hoefnagel, Frederikse,
M. G. de Bruin, Busing, Hermkes, v. Klaveren, Stempel,
v. d. Linden, v. Hinsbergh, Sikkema, Dr. Hamburger en v. Lent.

Bij de opening der vergadering brengt de Voorzitter in her-
innering het afsterven van Z. M. Willem III, onder wiens regee-
ring de Veeartsenijkunde zooveel is vooruitgegaan.

Tegenover deze treurmare wijst hij op de schitterende ontdek-
king van
Koch, die de wetenschap weder een reuzenschrede
verder heeft gebracht en ook voor ons misschien van belang
kan zijn, als diagnostisch hulpmiddel.

Voorts maakt hij opmerkzaam op \'t bericht, dat den heer
Eefting eervol ontslag is verleend, als ambtenaar ter beschikking
om te worden werkzaam gesteld als Gouvernements Veearts,
wegens lichamelijke ongeschiktheid voor den dienst. Hiermede
hoopt hij dat ook in Indië erkend zal zijn dat slechts weten-
schappelijk ontwikkelde Veeartsen in aanmerking kunnen komen,
om tot Gouvernement-veearts te worden benoemd.

Verder deelt hij mede, dat de Penningmeester verhinderd is
ter vergadering te komen.

De notulen van de vorige vergadering werden na lezing door
den Secretaris, zonder aanmerking goedgekeurd en gearresteerd.

Naar aanleiding daarvan neemt de Voorzitter het woord. Hij
zegt, dat in den geneeskundigen raad van N. Brabant de regeling
der vleeschkeuring zal besproken worden. Ook in Limburg wordt
er veel werk van gemaakt. Er was daar een concept-reglement
gereed, waarbij verplichte keuring van alle slachtvee als basis
was genomen. Hiervan is helaas alleen keuring bij noodslach-
ting en facultatieve regeling voor elke gemeente, overgebleven.

-ocr page 126-

Het plan van het Hoofdbestuur is: de hulp van vele zijden in
te roepen om feiten te verzamelen. Dit zal geschieden door circu-
laires te richten aan :

i°. De districts-veeartsen met verzoek van alle gemeenten in
hun district op te geven of er keuring bestaat op vleesch, zoo
ja, bijvoeging der verordening en of er in de politieverordeningen
maatregelen zijn voorgeschreven voor noodslachting en vilderijen.

2°. De veeartsen;om opgave van toestanden in de gemeenten
waar zij werkzaaam zijn en tevens van goed geconstateerde feiten
van fraude met vleesch, afkomstig van zieke of gestorven dieren
en vooral van misbruiken die door vilders gepleegd worden.

3°. De empirici om inlichting omtrent vilderijen, enz. in hun
standplaats.

4°. De medici om opgave van goedgeconstateerde ziekten,
veroorzaakt door \'t gebruik van schadelijk vleesch.

Het Hoofdbestuur zal deze antwoorden verzamelen en samen-
voegen en zich daarmede vervoegen bij \'t geneeskundig staats-
toezicht, met verzoek deze quaestie in den geneeskundigen Raad
te behandelen, om daarna gezamenlijk of afzonderlijk ons te
wenden tot de Regeering.

Hermkes vermeldt, dat bij \'t Hoofdbestuur van de Maatschappij
van Landbouw in Gelderland en Overijssel een bericht is inge-
komen, dat de varkensslagers bij de Regeering een request heb-
ben ingediend om \'t Amerikaansche spek bij invoer te merken,
dat daartegen bij ZExc. bezwaar bestond, dat zij toen voor-
stelden al \'t inlandsch spek te doen stempelen, doch ook dit
was volgens ZExc. onuitvoerbaar, doch gaf ZExc. in overwe-
ging, dat ieder slager zijn eigen spek zou merken. Spreker meent
dus dat van deze Regeering niet veel steun te wachten is.

De Voorzitter is dit niet eens, daar wij ons op een ander ter-
rein bewegen, n.1., dat van de volksgezondheid.

v. d. Linden maakt opmerkzaam, dat men de meeste feiten
wegens fraude met schadelijk vleesch van hooren zeggen heeft,
en die dus moeielijk met bewijzen te staven zijn. Hij vraagt
of ook zulke mededeelingen gewenscht zijn.

De Voorzitter is van oordeel, dat ook zulke berichten welkom
zijn, mits het er bij vermeld wordt, \'t Hoofdbestuur zal wel
schiften en samenvoegen, wat hem dienstig voorkomt.

De heer M. G. de Bruin krijgt nu \'t woord voor zijne mede-
deeling :

-ocr page 127-

«Een en ander over de verlossing van de merrie
en hare antiseptische behandeling.»

(Zie blz. 98 van deze aflevering.)

De Voorzitter bedankt de heer de Bruin voor zijne voordracht
en deelt mede, dat de heer
Sikkema is overgegaan van de alge-
meene tot onze afdeeling.

Vervolgens brengt de afgevaardigde van Lent rapport uit over
de 3oste algemeene vergadering, waarvoor hem de Voorzitter dank
zegt.

Aan de orde komt: wijziging van het reglement, naar aan-
leiding van het besluit in de vorige vergadering genomen. Met
algemeene stemmen wordt het bestuur uitgebreid met een onder-
voorzitter en dienovereenkomstig art. 8 gewijzigd, door de laatste
alinea te lezen: «de Ondervoorzitter neemt bij afwezigheid van
den Voorzitter, Secretaris of Penningmeester diens functie waar.s

Aan art. 13 wordt toegevoegd: «Benoeming van een lid en
een plaatsvervangend lid volgens art. 27 van de statuten dei-
Maatschappij.

Aldus vastgesteld, wordt den Secretaris verzocht het gewijzigde
reglement ter goedkeuring aan \'t Hoofdbestuur te zenden.

Daar de Voorzitter aan de beurt is om af te treden, zoo
verzocht deze niet meer daarvoor in aanmerking te komen, daar-
voor verschillende redenen aanvoerende. Deze worden door
de
Bruin
weerlegd en uit de stemming, waaraan 14 leden deel-
nemen, blijkt dat de heer v.
Esveld met 12 stemmen herkozen
is. ZEd. laat zich overreden de benoeming aan te nemen, onder
dankbetuiging voor het in hem gestelde vertrouwen.

Vervolgens werd met 13 stemmen tot afgevaardigde, volgens
art. 27 der statuten, gekozen de heer
D. A. de Jong en tot
diens plaatsvervanger, na herstemming, de heer
J. J. F. Hartjyiann.
Beiden namen de benoeming aan.

Vrije mededeelingen:

De heer Frederikse verhaalt, dat hij sedert 11 Augustus 1.1.
een nog niet in africhting zijnd remontepaard onder behandeling
heeft, oorspronkelijk voor goedaardige droes, daarna voor de
gevolgen van die ziekte. De goedaardige droes ging gepaard met
een zeer sterke zwelling van de keel- en oorklierstreek. Deze
plaats werd warm gehouden door omslagen, later door middel
van lijnmeelpappen.

Door de zwelling ontstond stikkingsgevaar, zoodat op een

-ocr page 128-

morgen zeer vlug tracheotomie moest verricht worden. Eenige
dagen later verdween de zwelling vrij plotseling, zonder dat het
tot abscesvorming kwam.

Tengevolge der resorbtie verdween de ademnood, zoodat de
tracheotubus kon verwijderd worden, zonder dat iets abnormaals
kon worden waargenomen. Een paar dagen later echter, toen de
patiënt verplaatst werd, trad plotseling zoo sterke dispnoë in, dat
nauwelijks tijd overbleef den tracheotubus weer in te brengen.
Deze benauwdheid ging vergezeld van sterk piepen en herhaalde
zich nog eenige malen, na wegname van den tubus. Later ver-
beterde de toestand, misschien tengevolge van groote giften
Brom. Kalic., welke verscheidene dagen werden toegediend. Op
stal kwamen deze verschijnselen niet meer voor.

De tegenwoordige toestand is: Patiënt is mager en zwak, niet-
tegenstaande goede voeding; temperatuur en hartslag zijn normaal,
eveneens de ademhaling in rust.

Bij beweging in stap is deze ook nog normaal, doch zoodra
patiënt een halve minuut aan de hand afgedraafd wordt, treedt
hevige benauwdheid op met een sterk piepend geluid, om na
eenige minuten rust weer voor normale ademhaling plaats te maken.

Houdt men na het draven de neusgaten gedeeltelijk dicht, dan
houdt het piepend geluid dadelijk op.

Nu is de vraag, waardoor kunnen deze verschijnselen verklaard
worden ? Is het piepende dampigheid ? Veel is er voor dit laatste te
zeggen, alleen het bijna plotseling optreden van benauwdheid met
piepend geluid is iets ongewoons. Ook is gedacht aan een neurose
van de zenuwen die naar de vernauwers van de stempleet gaan;
daarmede stond in verband het toedienen van Brom. Kalic. en
een morphine-injectie van
320 mgr. Uit het debat blijkt
dat men geen bepaalde oorzaak kan noemen. Als mogelijke oor-
zaak worden genoemd: een aandoening van de recurrens beider-
zijds en ook een aandoening der luchtzakken.

De heer Busing vermeldt de behandeling van een tandcyste bij
een veulen.

Den 2den Oct. 11. had hij onder behandeling gekregen een
bruin merrie-veulen,
5 maanden oud, met een etterend wondje
aan een oor. Ter plaatse waren de haren aaneengekleefd; na
zuivering vond men aan den inwendigen rand van de rechter
oorschelp, ongeveer op het midden van den afstand van basis en
punt, eene kleine opening. Deze opening gaf toegang tot een

-ocr page 129-

kanaal lang circa dat in een holte uitkwam. Van buiten,

een paar cM. van de basis van \'t oor in de richting van het
slaapbeen, was een zwelling; drukte men daarop, dan kwam uit
de opening een vrij dikke etter, die dus een eigenaardigen weg
volgde, langs de basis opwaarts naar de opening in den binnen-
rand van de schelp. Was de etter verwijderd, dan voelde men
daar een hard voorwerp.

Den i4den daaraanvolgende werd \'t dier ter operatie op den grond
gelegd, en onder antiseptische voorwaarden een huidsnede ge-
maakt van circa
4 cM. en \'t onderliggende weefsel doorsneden tot
op \'t harde voorwerp, zijnde een witte beenzelfstandigheid. Het bleek
reeds dadelijk dat men hier niet met een loszittenden tand te
doen had, daar er geen beweging in was te krijgen, zelfs niet
met een tang.

Nu werd het weefsel in den omtrek zooveel mogelijk los gemaakt
en het gezwel met hamer en beitel los geslagen en daarna
verwijderd. Het bleek een kies te zijn, waarvan de wortels hadden
vastgezeten in een ander beenstuk, dat nog in de wond aanwezig
was. Door het kloppen was dit ook los gemaakt, want men kon
het vrij goed bewegen. Dit stuk was met het schubvormig ge-
deelte van het slaapbeen verbonden en werd na eenige moeite
verwijderd.

Het laatste beenstuk vormde een goed geheel met vlakke
basis, terwijl er ook verder geen beenstukjes meer in de wond
gevonden werden, zoodat alles verwijderd was.

De wond werd nu zorgvuldig gereinigd, met jute opgevuld,
de wondranden gehecht en voorts gewone wondbehandeling toe-
gepast, met \'t gevolg dat na tien dagen de wond dicht was. Er
bleef een verdikking over tusschen de beide ooren; deze werd
hoe langer zoo grooter en bleek bij onderzoek te fluctueeren.
t Absces werd geopend en, na afvloeiing van zuiveren etter, kon
toen met den vinger rondom de basis van \'t oor komen. Deze
w°ncl genas spoedig en weldra begon het veulen de oorschelp
weer te bewegen, zoodat na
14 dagen het dier als genezen kon
borden beschouwd.

Aan den tand kan men duidelijk twee afzonderlijke deelen
onderscheiden: een tand en een tandkas, die in elkaar gezet een
gehogen beenstuk vormen, waarvan de convexe zijde 5 cM., de
concave
4 cM. lang is. De tand bestaat uit een kroon, 2 cM.
*ang, op doorsnede vijfhoekig; de wrijfvlakte beslaat onge-

-ocr page 130-

veer 4 cM2. met zeer diepe emailplooien en de tand heeft twee
goed ontwikkelde wortels. Deze zijn cM. lang, 1 cM. breed
en 3 mM. dik 5 zij zijn eenigszins gebogen en sluiten zeer zuiver
in de respectieve holten van de tandkas. Waar de kroon in de
wortels overgaat ziet men een goed gevormden hals. De tandkas
heeft eenigszins den vorm van een afgeknotten kegel. De geheele
kroon is met een dikke laag email bekleed en derhalve hagelwit,
terwijl de bouw van de tandkas overeenkomt met die van de
overige beenderen van het hoofd.

Hoefnagel wijst op het veelvuldig voorkomen van uiertubercu-
lose, afzonderlijk of gepaard met algemeene tuberculose, in welk
laatste geval hij vermoedt dat de infectie dikwijls van den uier uit-
gaat, daar hij dan dikwijls tuberkels vond in bekkenholte en
buik, terwijl borst en longen normaal waren.

De Bruin had een koe afgekeurd wegens tuberculose, terwijl
hij later inzag zich vergist te hebben, daar de verschijnselen
niet het gevolg waren van tuberculose. De koe in quaestie had
lang met de secundinae gestaan en was wegens voortdurend ver-
mageren en kleine melkgift verkocht. De nieuwe eigenaar had
\'t dier sterk gevoerd en als halfvet aan den slager verkocht. Bij
de keuring zag hij merkwaardige overeenkomst met tuberculose
in longen, nieren, enz. maar zag geen aandoening van peritoneum
en pleura.

De Jong vermeldt eénige gevallen van chron. anaemie bij
paarden, waarbij steeds de oorzaak in \'t duister lag, daar van
voorafgegane zware ziekten niets bekend was. De verschijnselen
waren: dorre haren, anaemische slijmvliezen, zwakke pols, fre-
quente respiratie, frequente hartslag en normale temperatuur.

Van hart- of longlijden was geen spoor te ontdekken. Alhoewel
ijzerpreparaten bij anaemie zijn aangewezen, werd door hem
arsenik beproefd en steeds met succes. Hij begon met een dosis
van 0,5 gram per dag, gedurende veertien dagen, met telkens
één dag per week overslaan. Na elke veertien dagen werd de dosis
met 0,5 gram verhoogd, totdat er verbetering in den toestand
optrad, om dan op dezelfde wijze te dalen.

Gewoonlijk behoefde de dosis van 2,5 gram per dag niet over-
schreden te worden, omdat herstel was ingetreden.

Verder wijst dezelfde spreker er op, dat vrij algemeen wordt
aangegeven, ook door
Friedberger en Fröhner, dat bij de borst-
ziekte (Brustseuche) der varkens, de longen vrij groote gehepati-

-ocr page 131-

seerde stukken vertoonen, waarin kleine geelbruine necrotische
haarden te zien zijn. Ook door hem zijn die waargenomen, maar
tevens bleek hem dat die necrotische haarden geen constant ver-
schijnsel bij deze ziekte zijn. Bij varkens uit één hok, die even
lang aan de ziekte hadden geleden, werd bij enkele die necrose
wel, bij andere niet door hem waargenomen.

Voorts brengt spreker hulde aan de heeren Laméris en Poels,
voor hun nauwkeurig onderzoek omtrent de in de Rijnstreken
voorkomende ziekte i), die hij met den naam van «apoplexia
autumnalis® zou willen bestempelen, omdat de ziekte meestal in
den herfst optreedt en het beeld van een plotseling onderdrukte
hersenfunctie vertoont.

In vele gevallen zijn door hem ook de schimmels gezien op
het gras, door zieke dieren gebruikt; toch pleit eenigermate tegen
die schimmels als oorzaak het feit, dat de door
Laméris en Poels
gedane infectie-proeven een negatief resultaat hebben gehad.
Vooral legt hij uit een practisch oogpunt nadruk op de therapie
en de prognose.

Vindt men de dieren bij het onderzoek geparalyseerd neder-
liggen, dan is de prognose ongunstig; treft men ze echter nog
staande aan met de symptomen van een hersenlijden, dan is de
prognose gunstig te stellen.

Wat betreft de therapie zoo heeft hij zich gehouden aan de
adviezen van
Laméris en Poels, d. w. z. in de eerste plaats een
venaesectie verricht. Het schijnt hem echter twijfelachtig of deze
aan te bevelen is, omdat na een venaesectie, wanneer het darm-
kanaal nog niet geparalyseerd is, onmiddelijk verhoogde resorbtie
uit het darmkanaal plaats heeft en derhalve het gevaar voor op-
neming van nieuwe giftige stoffen bestaat.

Ontlediging van de pens is door hem ook toegepast, doch
niet door middel van penssnede. Deze operatie schijnt hem voor
de zeer schrikachtige dieren te ingrijpend. Bij dieren die nog
niet geheel geparalyseerd zijn volgt door toediening van Pulv.
rhiz. Veratri albi 20 gram, zoo noodig na 2 uur herhaald, spoedig
braken en volkomen pensontlediging.

Het hersenlijden wordt op de gewone wijze behandeld, n. 1.
door een kouden waterstroom op het hoofd.

Niets meer te verhandelen zijnde, dankt de Voorzitter de ver-

1) Opgenomen in het verslag aan den Koning.

-ocr page 132-

schillende sprekers voor hunne wetenswaardige mededeelingen en
sluit hij de vergadering.
Wamel, 12 December 1890.

De Secretaris,
H. J. C. VAN LENT.

M EDEDEELINGEN, VAN HET HOOFDBESTUUR.

Ten gevolge van de opdracht der 3o8te Algemeene Vergadering
heeft het Hoofdbestuur besloten, ten einde zoo mogelijk een
overzicht te krijgen van de in de verschillende gemeenten hier te
lande bestaande bepalingen op het keuren van vee en vleesch,
de verordeningen omtrent noodslachting, vilderijen, enz., de vol-
gende circulaires te verspreiden: .

Hijlag-e 1«

Utrecht, 23 December 1890.

Aan Heer en Inspecteurs en Adjunct-Inspecteurs
van het Geneeskundig Staatstoezicht.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland^heef
l de eer U WelEdGesirenge mede
te deelen, dat het begonnen is met het instellen van een onder-
zoek naar den toesland| der keuring van vee en vleesch, naar
het toezicht op vildeiijen, enz. in de verschillende gemeenten van
ons land, overtuigd als het is van de vele gebreken en leemten
die op dit gebied bestaan en met de hoop dat uit dit onderzoek
eene betere regeling ^moge voortvloeien.

Het Hoofdbestuur deelt U tevens mede, dat het zich o. a. tot
H.H. Geneesheeren heeft gewend met het verzoek aan deze om
opgaven omtrent nadeelige gevolgen van het gebruik van scha-
delijk vleesch en omtrent den "invloed van vilderijen, enz. op
hygiënisch gebied.

Gaarne zag het Hoofdbestuur dat ?van Uwe zijde de vraag om
inlichtingen zooveel mogelijk ondersteund werd, terwijl het zich
voorstelt na het ontvangen der verschillende, ook van andere
zijden te verwachten^ antwoorden, metjjJTU in overleg te treden

-ocr page 133-

omtrent mogelijker wijze uit die antwoorden af te leiden voor-
stellen aan de Regeering.

Hoogachtend

Namens het Hoofdbestuur,
D. F. VAN ESVELD,

Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST,

iste Secretaris,

Bijlage 3«

Utrecht, 24 Dec. 1890.

Aan den WelEd. Heer Distriets-veearts.

Wel Edele Heer!

Ten einde uitvoering te kunnen geven aan het besluit der
30ste Algemeene Vergadering van de Maatschappij ter bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland, neemt het Hoofdbestuur dier
Maatschappij de vrijheid zich tot U WelEdele te wenden met
het beleefd en dringend verzoek het in staat te stellen een over-
zicht te krijgen van de verordeningen, bepalingen; enz. enz., die
ten opzichte van de keuring van vee en vleesch en ook ten
opzichte van noodslachting en vilderijen bestaan in de verschillende
gemeenten van Uw district.

Wellicht veroorzaakt deze vraag U vele bemoeiingen, waarvoor
het Hoofdbestuur vooraf beleefd verschooning vraagt, maar mo-
gelijkerwijze zijn de gevraagde opgaven door Uwe gewaardeer-
de tusschenkomst te verkrijgen door bemiddeling van de hoofden
der provinciën, die, b. v. ambtshalve de Burgemeesters der ge-
meenten kunnen verzoeken de verordeningen, enz. ter hunner
kennis te brengen. Het ^ Hoofdbestuur twijfelt niet of Commis-
sarissen des Konings zullen, het groote belang der zaak (n. 1.
een overzicht te krijgen van de regeling der keuring hier te lande)
in aanmerking nemende, bereid gevonden worden ^op Uw ver-
zoek in de verlangde richting mede te werken, b. v. door een
verzoek te plaatsen in het Provinciaal Blad.

Het Hoofdbestuur verzoekt beleefd Pen dringend sUwe mede-
werking in dezen, terwijl het gaarne] de door U verkregen opga-
ven met Uwe bemerkingen ontving vóór 1 April 1891 aan het
adres van den eersten ondergeteekende.

Namens het Hoofdbestuur,
Voorzitter,
D. F. VAN ESVELD.
i»t<> Secretaris, Dr. L. J. VAN DER HARST.

-ocr page 134-

Aan HeerC7i Geneeskundigen.

WelEd. Z.Gel. Heerl

Het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland, voldoende aan eene opdracht der
^oste Algemeene Vergadering, wenscht een overzicht te krijgen
van de wijze waarop de keuring van vee en vleesch, het vervoer
en de consumtie van vleesch van in nood geslachte dieren, het
toezicht op vilderijen, enz. in de verschillende gemeenten van
ons land geregeld is.

Het doel is om, op grond van de verschillende gegevens die
aan het Hoofdbestuur verschaft zullen worden, te kunnen aan-
dringen op eene rijkswet, regelende keuring en toezicht, iets wat
het Hoofdbestuur veronderstelt dat ook uwe sympathie zal weg-
dragen.

Onder de vele gegevens die het Hoofdbestuur wenscht te ver-
krijgen, behooren ook die naar de gevolgen van het gebruik
van vleesch dat niet in gezonden toestand verkeert, en het richt
zich daarom tot U met het beleefd en dringend verzoek om
mededeelingen van mogelijk in uwe praktijk voorgekomen ge-
vallen, waarbij nadeelige gevolgen van dergelijk gebruik waarge-
nomen werden.

Ook wenscht het Hoofdbestuur gaarne te weten of de toestand,
de ligging, enz. van slachterijen of vilderijen in de gemeente of
gemeenten waarin Gij uwe praktijk uitoefent van dien aard zijn,
dat daartegen bezwaren uit een hygiënisch oogpunt te maken zijn.

Hoe meer bepaalde feiten aan het Hoofdbestuur ter kennis
zullen komen, hoe dankbaarder het daarvoor zijn zal en het
noodigt U uit het uwe hiertoe bij te dragen.

Het ontving uw antwoord en uwe opmerkingen gaarne zoo
spoedig mogelijk, liefst vóór 1 Maart 1891, aan het adres van
den eersten ondergeteekende.

Utrecht, 27 Dec. 1890.

Namens het Hoofdbestuur,
d. f. van esveld,

Voorzitter.

Dr. l. j. van der harst,

iBte Secretaris.

-ocr page 135-

Aan Heeren Rijksveeartsen.

WelEd. Heer !

Aan het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland is door de 30ste Algem. Verga-
dering opgedragen een onderzoek in te stellen naar de keuring
van vee en vleesch, alsmede naar den toestand en de regeling
der vilderijen hier te lande, ten einde op die wijze te kunnen
geraken tot het aandringen op eene rijkswet voor dé regeling
van deze zaken.

Het Hoofdbestuur twijfelt niet of Gij zult uwerzijds bereid zijn
mede te werken tot dit doel en richt mitsdien tot U het beleefde
verzoek om antwoord op de volgende vragen:

i°. Bestaan er in de gemeenten waar gij uwe praktijk uitoe-
fent verordeningen of bepalingen op keuring van vleesch, op
noodslachting en op vilderijen?

2°. Zoo ja, welke zijn die verordeningen of bepalingen?

3°. Aan welke personen is het toezicht op de uitvoering er
van opgedragen en zijn deze naar uwe meening bevoegd een
oordeel te vellen?

4°. In welke gevallen wordt tot afkeuring overgegaan?

5°. Op welke wijze wordt met afgekeurd vleesch gehandeld?

6°. Naar welke grootere gemeenten wordt het vleesch in den
regel uit uwe streek verzonden en zijn U ook bepaalde gevallen
bekend dat vleesch van inférieure qualiteit naar grootere gemeen-
ten in consumtie gebracht is ?

7°. Zijn U ook nadeelige gevolgen bekend van het gebruik
van schadelijk vleesch bij mensch of dier ?

Natuurlijk zijn bovenstaande vragen slechts eene vingerwijzing
voor de antwoorden die het Hoofdbestuur verwacht.

Alles wat gij ons op dit gebied aan gegevens kunt verschaffen
— liefst bepaalde feiten — zal het Hoofdbestuur welkom zijn.

Het ontving gaarne uwe beantwoording, opmerkingen, enz. zoo
spoedig mogelijk, uiterlijk vóór i Maart 1891 aan het adres van
den eersten ondergeteekende.

Utrecht, 27 December 1890.

Namens het Hoofdbestuur,
D. F. VAN ESVELD, Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST, i»t» Secretaris.

-ocr page 136-

Bijlage •».

Aan Heer en Veeartsen.

M. H.i

Aan het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland is opgedragen een onderzoek in
te stellen naar de maatregelen in de verschillende gemeenten
van ons land genomen ten opzichte van de keuring van vee en
vleesch, alsmede naar datgene wat bepaald is omtrent in nood
geslachte dieren en omtrent vilderijen.

Het Hoofdbestuur roept uwe medewerking in om het verlangde
overzicht te verkrijgen en noodigt U beleefd uit een antwoord
te willen geven op de volgende vragen, betreffende de gemeenten
waar door U praktijk wordt uitgeoefend:

i°. Bestaan er verordeningen of - bepalingen op keuring van
vleesch, op noodslachting en op vilderijen ?

2°. Zoo ja, welke zijn die verordeningen of bepalingen?

3°. Aan welke personen is het toezicht op de uitvoering er
van opgedragen en welk is hun beroep ?

4°. Op welke wijze wordt met afgekeurd vleesch gehandeld?

5°. Naar welke grootere gemeenten wordt het vleesch in den
regel uit uwe streek verzonden en zijn U ook bepaalde ge-
vallen bekend dat vleesch van slechte kwaliteit naar groo-
tere gemeenten in consumtie gebracht is?

6°. Zijn U ook nadeelige gevolgen bekend van het gebruik van
schadelijk vleesch bij mensch of dier?

Niet twijfelende aan uwe bereidvaardigheid tot het verschaffen
der verlangde gegevens, verzoekt het Hoofdbestuur U, zoo spoe-
dig mogelijk, uiterlijk vóór i Maart 1891, antwoord te mogen
ontvangen op bovengestelde vragen, terwijl het zich aanbevolen
houdt voor nadere toelichtingen, die U wenschelijk voorkomen
er bij te voegen.

De antwoorden te adresseeren aan den eersten ondergeteekende.

Namens het Hoofdbestuur,
D. F. VAN ESVELD,

Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST,
Utrecht, 27 December 1890. iste Secretaris.

Van verschillende zijden ontving het Hoofdbestuur reeds ant-
woorden en mededeelingen. Echter dringt het er sterk op aan

-ocr page 137-

dat zij, die nog niet aan het verzoek voldeden en mededeelingen
verstrekken kunnen, deze nog spoedig zullen verschaffen, opdat
het Hoofdbestuur zijn conclusies op een zoo groot aantal gege-
vens als mogelijk is kunne baseeren.

Bijlage 6.

Het Hoofdbestuur zond aan Z. Exc. den Min. van Binnenl.
Zaken het volgende adres:

Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Hoofdbestuur
der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Neder-
land , hiermede voldoende aan eene opdracht der 3oste Alge-
meene Vergadering, dat door die Algemeene Vergadering den
wensch is uitgesproken, dat de practiseerende Veeartsen op de eene
of andere wijze in de gelegenheid gesteld zouden worden langs
officieelen weg, zoo spoedig mogelijk, kennis te krijgen van
voorgekomen gevallen van besmettelijke ziekten bij vee.

Het verzoekt ten gevolge hiervan eerbiediglijk aan Uwe Excel-
lentie in overweging te willen nemen of het niet mogelijk zou
zijn dergelijke mededeelingen te publiceeren in de
Staatscourant,
opdat op deze wijze aan het verlangen der practiseerende vee-
artsen werde voldaan.

Hetwelk doende en?.

- Namens het Hoofdbestuur v. n.

D. F. VAN ESVELD,

Voorzitter.

Dr. L. J. VAN DER HARST,
iste Secretaris.

Nieuwe afdeeling Zuid Holland.

Op 17 Dec. 1890 werd in eene bijeenkomst te \'s Gravenhage
besloten tot het oprichten eener nieuwe afdeeling, op initiatief
van de
HH. J. J. Hinze, j. F. Laméris en J. Poels.

Deze afdeeling, zich noemende de «nieuwe afdeeling
Zuid Holland," en welker reglement door het Hoofdbestuur
bereids goedgekeurd is, telt op het oogenblik 20 leden, waar-

-ocr page 138-

onder 5 nieuw toegetreden, terwijl naar de nieuwe afdeeling
overgingen van de alg. afd.
10, van de afd. Utrecht 3 leden,
van de afd. N. Holland 1, van de afd. N. Brabant—Limburg
i lid.

De lijst der leden is als volgt:

M. E. Baron Bentinck......\'s Hage.

P. Brouwer .......Leiden.

J. Burggraaf........Bodegravé.

J. J. F. Dhont.......Rotterdam.

P. G. Eland........\'s Hage.

M. Flohil........Zoeter meer.

J. J. Hinze, Voorzitter......\'s Hage.

H. C. Ittman . •.....Amsterdam.

D. Kruijt . .....Delft.

J. Laméris........\'sHage.

J. F. Laméris, Penningmeester .... id.

A. van Leeuwen........Leiderdorp.

C. M. Mazure Cz.......Rotterdam.

A. Overbosch . .....Breda.

J. Poels, Secretaris.......Rotterdam.

G. L. Reedijk . .....\'s Hage.

J. C. van der Slooten......id.

H. M. Stickel Schoemaker.....Leiden.

D. C. Valewink ....... \'s Hage.

A. J. van Velzen.......Schiedam.

NECROLOGIE.

Den 9den Januari 1891 is te Arnhem, in den ouderdom van 70
jaar en
10 maanden, plotseling overleden de heer C. A. W. van
Hoorn,
districtsveearts voor Overijssel en een gedeelte van
Gelderland.

Reeds in 1842 tot veearts bevorderd, werd hij bij Kon. besluit
van 15 December 1870, met ingang van 1 Januari 1871, tot
distritsveearts benoemd.

Nog zijn overleden de empiristen:

-ocr page 139-

J. H. Demmink te Laag-Keppel, S. Sanders te Neede en G.
van Elk
te Druten.

PERSONALIA,

Bij Kon. besluit van 17 November n°. 37 is benoemd tot paar-
denarts
2<ie kl. de paardenarts 3de kl. P. Brouwer te Leiden.

Verplaatst van Wamel naar Tiel de Heer H. J. C. van Lent.

Den i2den November heeft de Heer W. van Staa, veearts te
Tiel, met goed gevolg te Utrecht het theoretisch tandheelkundig
examen afgelegd en den 20sten December is aldaar tot arts be-
vorderd de Heer
J. Crans, veearts.

Door den Minister van Koloniën zijn de Heeren H. \'t Hoen,
veearts te M\'aurik, en J. Vollema, veearts te Winsum, gesteld ter
beschikking van den Gouverneur-generaal van Nederlandsch
Indië om te worden benoemd tot veearts bij den Burgerlijken
veeartsenijdienst daar te lande.

Belast met het vétérinair toezicht ter Sumatra\'s Westkust,
standplaats Padang, de Gouvernements-veearts
C. A. Penning ;
in de residentiën Pasoeroean, Probolinggo en Besoeki (standplaats
Probolinggo) K.
Bosma; tot Gouvernements-veearts in de residentie
Preanger-Regentschappen (standplaats Soekaboemi) D.
Hubenet,
ambtenaar voor den Burgerlijken veeartsenijdienst.

De ambtenaar W. Eefting, ter beschikking van den Directeur
van Binnenlandsch bestuur gesteld om te worden belast met de
functiën van Gouvernements-veearts, is wegens lichamelijke onge-
schiktheid eervol uit \'s lands dienst ontslagen.

Benoemd tot Paardenarts iste kl, (Kapitein) de paardenarts
24e kl.
J. de Jongh van het Indisch leger, thans met verlof in
Europa en een tweejarig verlof, wegens ziekte, verleend aan den
Paardenarts
iste kl. van het Indisch leger L. J. Hoogkamer.

De Paardenarts 3de kl. bij het O. I. leger R. Takens is ge-
plaatst te Soerabaja.

Uit de veeartsenijkundige bladen voor Nederl. Indië blijkt,
dat is toegekend den personeelen titel van Adviseur voor den
Burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, als blijk van erkenning
zijner vele en goede diensten op veeartsenijkundig gebied, aan

-ocr page 140-

den Gouvernements-veearts ter beschikking van den Directeur
van Binnenlandsch bestuur D. P.
F. Driessen.

Aan den cursus in bacteriologie aan \'s Rijks-Hospitaal te Utrecht,
gegeven door den officier van gezondheid der i8te klasse M.
Straub, nemen op dit oogenblik o. a. deel de heeren J. M. D.
Westholz, Districts-veearts te Leeuwarden, J. de Jongh, Paar-
denarts iste klasse van het O, I.Heger en H. M.
Kroon, adsi-
stent aan \'s Rijksveeartsenijschool. Reeds vroeger namen aan dien
cursus deel de Heeren H. J, H.
Stempel, Districts-veearts te
Utrecht,
M. J. Hengeveld G.J.z., Districts-veearts te Haarlem,
A. M. Vermast, Paardenarts 2de kl. O. I. leger, K. Hoef-
nagel
, Keurmeester iste kl. te Utrecht en de Paardenartsen 2de
kl. L. J. M. Rijnenberg, van Haarlem, A. Frederikse, van
Amersfoort,
P. C. Muijzert, van Millingen en de Paardenarts
3de kl. M. E. Baron Bentinck, van \'s Gravenhage. Bovendien
werd het theoretisch gedeelte van dien cursus gevolgd door den
Majoor-Paardenarts
W. F. Schröder en den Paardenarts 2de kl.
J. J. Westbroek, beiden te Utrecht.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 30 October 1890, n°. 103, zijn.benoemd:
voor
3 jaren tot plaatsvervanger van den Districts-veearts wien
Groningen als standplaats is aangewezen de Veearts A. W.
Hei-
dema
aldaar.

Tot plaatsvervanger van den Districts-veearts wien Haarlem als
standplaats is aangewezen de Veearts J. M.
Billroth te Hoorn.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van
14 Januari 1891, is, met ingang van 1 Maart 1891, aan den Di-
stricts-veearts J. M. D.
Westholz, thans te Leeuwarden, met intrek-
king van dezerzijdsche beschikking van
4 Februari 1882 n°. 172,
afd. M. P., het veearlsenijkundig staatstoezicht opgedragen in de
provincie Overijssel en in de volgende gemeenten van Gelderland,
als: Aalten, Angerloo, Arnhem, Balgoy, Batenburg, Bemmel,
Bergh, Bergharen, Beuningen, Borkuloo, Brummen, Didam, Dink-
sperloo, Dodewaard, Doesburg, Ambt-Deutichem, Stad-Deutichem,

-ocr page 141-

Doorwerth, Duiven, Ede, Eibergen, Eist, Ewijk, Gendringen, Gent,
Gorssel, Groenloo, Groesbeek, Hemmen, Hengeloo, Herwen en
Aerdt, Heteren, Heumen, Huissen, Hummeloo, Laren, Lichten-
voorde, Lochern, Millingen, Neede, Nijmegen, Overasselt, Pan-
nerden, Renkum, Rede, Rozendaal, Ruurloo, Steenderen, Ubbergen,
Valburg, Voorts, Vörden, Wageningen, Warnsveld, Wehl, Wester-
voort, Winterswijk, Wisch, Wijchen, Zelhem, Zevenaar, Zutfen,
en hem als zijne standplaats aangewezen de gemeente Arnhem.

Tijdelijk zal de dienst in de provinciën Gelderland en Over-
ijssel worden waargenomen door den Heer H.j. H.
Stempel, Di-
stricts-veearts te Utiecht en in de provincie Friesland door den
Heer
M. Verdenius, Districts-veearts te Groningen.

Bij Kon. besluit van 19 Februari 1891, no. 31, is H. van Staa,
veearts te Sneek, met ingang van 1 April 1S91 benoemd tot
Districtsveearts.

OVERZICHT VAN HET VERSLAG AAN DEN
KONING OVER 1889 i).

Wij ontleenen aan het «Verslag aan den Koning van
de bevindingen en handelingen van het Veeartsenij-
kundig Staatstoezicht in het jaar 1889» het volgende:

Op x Januari 1890 waren bij het Veeartsenij kundig Staatstoe-
zicht werkzaam 9 distriets-veearcsen en 61 plaatsvervangers, waar
van 10 voor den tijd van 3 jaar benoemd zijn. De V eeartsenij-
kundige praktijk werd uitgeoefend door 193 veeartsen en 230
empiristen. Omtrent «veeziekten die niet in het Koninklijk be-
sluit van 27 Maart 1888 (
Staatsblad n°. 67) als besmettelijk zijn
vermeld» wijzen wij slechts op enkele bijzonderheden.

In Noordbrabant kwam, in enkele streken min of meer heer-
schend, eene waarschijnlijk infectieuse keratitis op een oi
beide oogen bij rundvee voor.

In Zuidholland (benoorden Maas en Lek) werd Brustseu-
che, scalma en goedaardige droes tamelijk verbieid waargeno-
men, terwijl ook enkele gevallen van bloedvlekziekte bij
paarden werden geconstateerd.

i) Juist toen de voorgaande aflevering reeds gedeeltelijk was afgedrukt,
verscheen dit verslag, dus te laat om er een overzicht van te geven.

-ocr page 142-

In bijlage A vindt men een zeer uitvoerig rapport van J. F.
Laméris en J. Poels over eene ziekte onder het rundvee in de
omstreken van Leiden. De rapporteurs houden zich overtuigd
dat de ziekte veroorzaakt wordt door zwammen, die in het
voedsel voorkomen i).

Boutvuur kwam in Noordbrabant vrij veelvuldig voor: slechts
in Oijen, Teeffelen en Lithoijen werden 120 runderen, tusschen
8—10 maanden oud, met succes geënt. In Utrecht en Gelderland
werden slechts enkele gevallen waargenomen te Hoogland, Ouden-
rijn, Loenen en Elburg. Op de Zuidhollandsche eilanden kwam
het minder voor dan in andere jaren, waarom men o. a. op Voorne
van de voorgenomen inenting afzag, terwijl in de omstreken van
Meppel verscheidene dieren aan deze ziekte bezweken. Ook in
Limburg kwamen enkele gevallen voor en werden te Nut eenige
jonge dieren ingeënt.

Tuberculose kwam in Noordbrabant nog al eens voor
en vooral in de zandstreken worden tal van gevallen niet bekend.

De districts-veearts maakt hierbij de volgende opmerking:

«De meeste gevallen werden weder ontdekt bij het keuren
«voor de consumtie van op de gewone wijze of uit nood ge-
«slachte dieren. Verreweg de meeste veeartsen laten het vleesch
«als ongeschikt voor het gebruik onschadelijk maken. Op dat
«punt bestaat echter nog niet de gewenschte eenstemmigheid, daar
«enkelen nog spreken van geheel of gedeeltelijk goedkeuren al
«naar mate de hevigheid of het naar hun oordeel nog plaatselijk
«zijn der ziekte. Zoover uit de berichten blijkt zijn het uitslui-
«tend koeien waarbij tuberculose werd geconstateerd, geen enkele
«maal bij kalveren, ossen of andere slachtdieren.»

Voor het oostelijk deel van Gelderland en voor Overijssel
werd slechts één geval aangeven te Kampen, terwijl in de pro-
vincie Utrecht 39 gevallen bekend werden.

Aan het abattoir te Rotterdam, waar 14943 runderen werden
geslacht, bleken 475, dus 3,2 °/0, aan tuberculose te lijden.
Hieronder kwamen 2 stieren, 6 ossen en 467 koeien voor, ter-
wijl 171 stuks beneden en 304 boven 8 jaar oud waren. Op
16694 varkens werd 15 maal tuberculose geconstateerd, op 6637

1) Op dit interessante rapport, waarbij een viertal platen zijn gevoegd
vestigen wij gaarne de aandacht onzer lezers. Het verslag is voor f 0
.50
bij iederen boekhandelaar te verkrijgen. (de Redactie.)

-ocr page 143-

kalveren 4 maal en op 1286 paarden 1 maal. Bij xoo nood-
slachtingen in het spoelingdistrict werden 3 gevallen van tuber-
culose waargenomen.

Op Voorne kwamen 15 gevallen voor en welbij koeien waarvan de
eigenaars de melk tot op het laatste toe te Hellevoetsluis en Brielle
verkoopen, en in de Beijerlanden werden 20 gevallen geconstateerd;
in den regel werden de runderen, na slachting, voor consumtie
vervoerd naar Rotterdam. Ook in Zeeland werden een 3 tal ge-
vallen waargenomen, terwijl in Noordholland (uitgezonderd
Amsterdam) 47 gevallen werden geconstateerd.

Van het abattoir te Amsterdam blijkt:

«In verschillende! graden van uitbreiding werd het ziekteproces
«aangetroffen bij 793 der 26225 runderen (ouder dan 1 jaar),
«bij 5 der 13965 kalveren en bij 215 der 32139 varkens, waarbij
«120 runderen, 3 kalveren en ^98 varkens lijdende waren aan
sz. g. n. algemeene tuberculose; 8 runderen, 3 varkens en 2
«kalveren werden afgekeurd en vernietigd.»

Merkwaardig was een geval bij een kalf (ongeveer 3 maanden
oud), waarbij longen, lever, milt, nieren en darmscheilsklieren
zeer gevorderde processen vertoonden en het slijmvlies der dar-
men over de gansche lengte als het ware\\rnet tuberculeuse zwe-
ren was bezaaid. In verband met het weinig voorkomen dezer
ziekte bij kalveren, kon in dit geval waarschijnlijk slechts aan
aanhoudende infectie door de toegediende melk worden gedacht
en niet aan congenitale of heriditaire tuberculose.

In Friesland kwamen 12, in Groningen en Drenthe enkele
gevallen voor, o. a. te Groningen 4, te Appingadam 2, maar
men betwijfelt of wel alle gevallen zijn medegedeeld. Ook in Lim-
burg werd de ziekte meermalen geconstateerd.

Kalfzïekte richtte vooral in de zandstreken van Noord-
brabant weer veel schade aan; zij kwam het geheele jaar voor en
was min of meer boosaardig. In Elburg herstelden 4 van de 9
patiënten volkomen, in Apeldoorn werden 11 van de 27 afgemaakt
en in Zalt-Bommel stierf ongeveer 50 pet. der aan deze ziekte lijdende
dieren. Van de 100 in nood geslachte dieren in het spoeling-
district leden 10 aan Kal ver koorts. In Zeeland herstelden circa
66 pet.

Uit verschillende streken worden gevallen van schimmel,
vergiftiging medegedeeld, bij paarden (op Walcheren en Goes),
bij varkens (8 te Vlissingen) en ook in Appingadam, waar deze ziekte

-ocr page 144-

bij paarden werd waargenomen na het voeren van bedorven kaf.

Verder wordt nog medegedeeld dat zoowel in Gelderland als
in Utrecht varkenspokken onder jonge varkens werd opge-
merkt.

Td Rotterdam kwam op verschillende stallen eene ziekte voor^
die eenige overeenkomst"" vertoonde met de besmettelijke borst-
ziekte, maar veel goedaardiger was dan deze, zoodat niet één
dier aan deze ziekte slierf. Verschijnselen van pneumonie en soms
ook van pleuritis werden bij de aangetaste paarden waargenomen
maar terwijl deze verschijnselen zich in den beginne erg lieten aan-
zien , waren zij toch meestal in een paar dagen weder verdwe-
nen. De beschrijving door prof.
Dieckerhoff van de pneumo-
nia ephemero equorum gegeven, past nauwkeurig op de
ziekte die te Rotterdam voorkwam.

Te Roïcerdam werd een jong rund geslacht dat plotseling een
dik voorbeen gekregen had. Bij mikroskopisch onderzoek vond
ik (plaatsvervangend districtveearts J.
Poels) in het gezwollen
subcutane bindweefsel duidelijk de bacillen der Rinderseuche,
Een konijn, dat ik met deze bacillen inentte, overleed in ongeveer
16 uur. Het dier was derhalve lijdende geweest aan de ziekte die
door dr.
Hueppe met den naam van Septicaemia haemo-
rrhagica bestempeld wordt,

Actinomycose, waarvan aan het abattoir te Rotterdam
24 gevallen werden waargenomen, kwam slechts 2 maal aan het
abattoir te Amsterdam voor; de gediplomeerde veearts te West-
woud behandelde 13 gevallen (z. g. n. tongkanker) met succes.

Arsenikvergiftiging door het gebruik van Bigg\'s
waschmiddel, werd in Noordholland bij schapen waargenomen,
waarvan er 10 stierven en in Doniawerstal bij 2 runderen, waar-
van i herstelde.

Te Veendam werden wederom vergiftigingen geconstateerd
na voedering met afval uit tarwemeelfabrieken, verontreinigd met
zaden van bolderik (agrostemma githago).

Van besmettelijke ziekten, in de wet opgenomen, kwamen vee-
pest der herkauwende dieren, longziekte der runderen, schaaps-
pokken en mond- en klauwzeer bij herkauwers en varkens niet voor.

Van kwadendroes en huidworm werden 41 gevallen ge-
constateerd en wel in Noordholland 9, Zuidholland 14, Gel-
derland 8, Overijssel, Noordbrabant en Limburg ieder 3 en in
Utrecht 1.

-ocr page 145-

Paardenschurft werd 31 maal waargenomen, waarvan 10
gevallen bij één eigenaar te Almkerk.

Van schapenschurft bleef alleen de provincie Zeeland be-
vrijd. Er werden 958 gevallen in 98 kudden waargenomen, waar-
van 210 in Noordholland, 176 in Noordbrabant, 167 in Gel-
derland, 145 in Friesland, 132 in Zuidholland, 57 in Groningen,
30 in Drenthe, 15 in Utrecht en 3 in Overijssel en in Limburg.
Ook nu weder was het aantal gevallen belangrijk minder dan in
1888, toen 1298 dieren van 68 gemeenten aan deze ziekte lijdende
werden bevonden.

Van besmettelijke borstziekte der varkens werden 55
gevallen geconstateerd in 25 gemeenten; de provinciën Noord-
brabant, Limburg en Noordholland bleven van deze ziekte ver-
schoond. De meeste gevallen kwamen voor in Gelderland (17)
en in Friesland (15).

Besmettelijke vlekziekte der varkens werd zeer veel waar-
genomen in alle gedeelten van het Rijk en wel 9463 gevallen
verspreid over 370 gemeenten. Toch wordt er van verschillende
zijden opgewezen dat een aantal gevallen niet worden aangegeven,
zooals b. v. in Juli te Kruiningen, waar reeds 51 dieren gestorven of
uit nood geslacht waren vóór aangifte plaats had. Gelderland komt
op de recapitulatiestaat voor met 22x0 gevallen, Friesland met
2175, Noordholland met 1900, terwijl voor Drenthe slechts 46,
voor Utrecht 85, voor Noordbrabant 86 gevallen zijn aangegeven.

Uit de opmerkingen, overgenomen uit de ingezonden rapporten,
blijkt dat grondige ontsmetting veel kan baten, want de gevallen
dat de ziekte weer voorkwam in hokken die het vorig jaar goed
ontsmet waren, zijn zeldzaam. De wettelijke bepalingen tegen deze
ziekte vallen zeker niet in den smaak van het publiek, maar ook
bij enkele gemeentebesturen ontbreekt het soms aan de gevvensohte
medewerking.

Van trichinenziekte bij varkens kwamen in de gemeente
Goes 3 gevallen voor, waarom bij Kon. besluit van 2 November
1889 (
Staatsblad n°. 167) de uitvoer van varkens en vanvleesch,
mest en afval dier dieren uit de gemeente Goes werd verboden.

In de provinciën Groningen en Zeeland kwam geen miltvuur
voor, terwijl in 123 gemeenten der overige provinciën 208 ge-
vallen bij runderen werden] geconstateerd, verder worden nog 7
gevallen bij paarden, 9 bij varkens en 3 bij schapen aangegeven.

Hondsdolheid kwam in de drie noordelijke provinciën, in

10

-ocr page 146-

Gelderland en Zeeland niet voor. In het geheel werd deze ziekte
bij 29 dieren in 18 gemeenten van het Rijk geconstateerd, waar-
onder in Noordholland 11 gevallen in 6 gemeenten, in Zuid-
holland 10 gevallen in 5 gemeenten; bovendien werden als ver-
dacht afgemaakt 152 honden en 11 katten, terwijl het bekend is
dat 19 personen werden gebeten, waarvan één drie maanden na
den beet aan lyssa overleed.

De Districts-veearts van Noordholland zegt in zijn rapport:

«Te bejammeren is het zeer zeker, dat het in verreweg de
meeste gevallen noodzakelijk is, de wegens ziekteverschijnselen
verdachte dieren af te maken, waardoor observatie tijdens het
leven wordt uitgesloten en de verdacht verklaring bij negatieve
lijkbevinding soms niet te vermijden valt. Wenschelijk ware het
dan ook, dat vooral in groote gemeenten gelegenheid bestond de
dieren eenigen tijd in observatie te houden en dat daartoe hokken
en vervoermiddelen aanwezig waren, waartoe dan ook door mij
mondeling werd geadviseerd bij de Burgemeesters der gemeenten
Haarlem en Amsterdam.»

De opgaven omtrent kwaadaardig klauwzeer (z. g. n.
rotkreupel) der schapen hebben alleen betrekking op de drie
laatste maanden van het jaar, daar eerst bij Kon. besluit van 9
October 1889 (
Staatsblad n°. 128) deze ziekte in de wet is op-
genomen. Terwijl in Noordbrabant, Utrecht, Zeeland, Groningen,
Drenthe en Limburg geen gevallen voorkwamen, werden er in de
overige provinciën 415 geconstateerd en wel in 9 gemeenten,
waarvan 323 alleen op het eiland Texel, waar de toestand toch
dit jaar relatief gunstig was. «Door de aanwezigheid van een
geëxamineerden veearts aldaar kon thans aan ernstige bestrijding
worden gedacht, maar bleek voor controle of naleving der wet-
telijke voorschriften, bedoeld bij genoemd Kon. besluit, versterking
van toezicht zeer wenschelijk en werden dienaangaande maat-
regelen genomen.»

Ook nu weder bevat § 4 een algemeen verslag over voorbe-
hoedende inentingen tegen miltvuur en tegen varkensziekte (be-
smettelijke vlekziekte), welke in het jaar 1889 in Nederland zijn
verricht. Dit verslag werd ingezonden door den Directeur van
\'s Rijksveeartsenijschool, in wiens handen de daarop betrekking
hebbende stukken waren gesteld. Inentingen tegen het milt-
vuur werden alleen verricht in Delfshaven en in Limburg. Die
te Delfshaven hadden alleen als noodenting plaats bij 40 runde-

-ocr page 147-

ren; de 2e inenting werd op verlangen van den eigenaar niet
verricht. In het zuidelijk gedeelte van Limburg, waar deze inen-
tingen meer en meer vertrouwen wekken, werden in dit jaar 180
runderen, 10 paarden, 4 schapen en 1 geit geënt; tot in het
voorjaar van 1890 is bij geen der ingeente 195 dieren miltvuur
voorgekomen.

Inentingen tegen vlekziekte werden alleen in de provinciën
Friesland en Groningen verricht. In Friesland werden bij 23
eigenaren in 9 gemeenten 130 dieren geënt, in Groningen in
dieren bij 11 eigenaren in 5 gemeenten.

De uitkomsten worden van iedere provincie afzonderlijk be-
sproken. In Friesland stierven 6 dieren na de iste inenting, 3 na
de\' 2de en nog 3 werden door naziekte waardeloos en moesten
worden afgemaakt, terwijl van de 9 ingeente dieren die later door
de ziekte werden aangetast, 6 stierven, zoodat in het geheel
18 dieren verloren gingen; 9 dieren verminderden in waarde, ter-
wijl 103 zonder schade behouden bleven. De dieren hadden bij
de iste inenting een leeftijd van 8 t/m 16 weken; ook nu bleek
evenals in 1888 dat de leeftijd van 11 l/m 14 weken de meest
geschikte is voor de inenting.

Van de in in Groningen geënte varkens was de uitslag bij
alle gunstig, niettegenstaande er 64 werden ingeënt waarvan de
leeftijd tusschen ii en 6 maanden was; slechts van één varken
wordt gezegd dat het slecht groeide.

Het rapport eindigt als volgt: Brengt men de ongewoon gun-
stige uitkomsten in de provincie Groningen niet in rekening en
let men enkel op den uitslag in 1889 in Friesland verkregen, dan
is er vooralsnog geen reden tot wijziging van het oordeel, uit-
gesproken aan het slot van het verslag over de inentingen in
1888; n.1. dat de methode van dit voorbehoedmiddel nog niet
rijp genoeg is om het voor toepassing als algemeenen maatregel
in het groot te kunnen aanbevelen.

Over den gezonheidstoestand der legerpaarden, die in § 5 is
Opgenomen, werd door ons reeds verslag uitgebracht in dit tijd-
schrift bl. 65.

In § 11, handelende over «in- en uitvoer van vee, enz.» vin.
den wij o. a. de ministrieele publicatie omtrent den invoer van
Nederlandsch vee in Engeland {
Staatscourant van 4 September
no. 208), de instructie voor gouvernements-keurmeesters (zie dit
tijdschrift deel XVI blz. 158) en de maatregelen in Limburg ge-

-ocr page 148-

nomen omtrent vervoer, merken en visitatie van vee in nabij de
grenzen gelegen gemeenten (zie deel XVII blz. rSi).

De uitvoer naar verschillende landen bedroeg:

10,897 paarden, 117,812 runderen, 94,429 varkens, 244,254
schapen en 532 geiten, waarvan naar Groot-Brittannië 1265 paar-
den,
50,913 runderen, 1686 varkens, 197,655 schapen en 40
geiten; naar België 2958 paarden, 45,318 runderen, 3338 varkens,
46,567 schapen en 483 geiten; naar Pruisen 6604 paarden, 21,232
runderen, 88,752 varkens en 1 schaap; naar Rio de la Plata 59
paarden, 105 runderen, 30 varkens en 6 schapen; naar de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika
5 runderen en 1 varken.

De invoer bedroeg: 7752 paarden, 99 runderen, 10 varkens,
X02 schapen en 2 geiten, waarvan uit België 1973 paarden, 36
runderen, 24 schapen en 2 geiten; uit Groot-Brittannië 2374
paarden, 5 varkens en 78 schapen; uit Pruissen 3405 paarden
en
15 runderen.

In de bijlagen vinden wij, behalve het op bl. 138 reeds bedoelde
rapport, een verslag van proeven over het rotkreupel der
schapen, genomen in het abattoir te Rotterdam in tegenwoordig-
heid der Commissie van deskundigen, benoemd bij Kon. besluit
van
25 Juni 1889.

De entingen hadden plaats op schapen, geiten en kalveren om
i°. te zien of de ziekte door inenting werd overgebracht en
20.
zoo de proefnemingen een gunstig resultaat hadden, om na te gaan
of de proefdieren ook verschijnselen van mond- en klauwzeer
vertoonden.

Het resultaat dier entingen, waarbij gebruikt werd deels exsu-
daat, afkomstig van de aangedane plaatsen tusschen de klauwen
van aan rotkreupel lijdende schapen, deels cultuur van een
micrococcus in zeer groote hoeveelheid in dit exsudaat voorhan-
den, is vervat in het slot van het rapport luidende als volgt:

«Voor zooverre deze proefnemingen een oordeel toelaten,
«is uit dezelve gebleken, dat het rotkreupel der schapen niet
«identisch is met het mond- en klauwzeer der herkauwende
«dieren.»

De besmettelijkheid van het rotkreupel is door deze proeven
ook niet afdoende bewezen, alhoewel moet worden erkend dat
het door den Heer
Janné ingeente schaap eenigermate voor de
besmettelijkheid schijnt te pleiten.

Verder vinden wij daarin de Koninklijke besluiten die op het

-ocr page 149-

Veeai isenijkundig Staatstoezicht betrekking hebben, in 1889 uit-
gevaardigd. v. E.

RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL.

Bij Kon. besl\' t, van 29 December 1890, is aan A. M. Vermast,
paardenarts 2e kl. van het leger in Ned. Indië, thans met verlof
hier te lande, op zijn verzoek, met ingang van 1 Januari 1891
eervol ontslag verleend als tijdelijk adsistent aan Rijksveeartsenij-
school te Utrecht.

De Heer Vermast is 19 Januari weder naar Indië vertrokken.

Door den Minister van Binnenlandsche Zaken is met ingang
van i Januari 1891 benoemd tot opziener bij \'s Rijksveeartsenij-
school J.
A. Th. H. F. van Rijswijk de Jong en tijdelijk in dienst
gesteld met ingang van
16 Februari als oeconoom J. C. Feun.

VÉTÉRINAIRE ALMANAK 1891.

De vijfde jaargang is dit reeds; ditmaal is de almanak ver-
sierd met het portret van den Heer M.
H. J. P. Thomassen.

Nog 3 jaren, en de bezitters der verschillende jaargangen zijn
ook bezitters der welgelijkende «conterfeitsels» van het tegen-
woordige leeraarspersoneel.

De dan in hun bezit zijnde «galerij» zal bij elk hunner tal van
herinneringen opwekken, vroolijke en droevige momenten voor
den geest brengen. Dan zullen bij het zien dier «koppens voor
hun geestesoog de verschillende «leervakken» oprijzen en ze
zullen terugdenken aan den tijd dat zij dachten en zuchtten
«Mir wird von alle-dem so dumm» enz. En toch was en is het
niet goed om te denken dat veel «nur dummes Zeug» was.

De «Almanak» ligt vóór mij, een niet ongunstig getuigenis
afleggende van het streven der jongere vétérinaire generatie.

-ocr page 150-

Dit jaar is een feestjaar geweest en het verslag van het gro ote
feest van Absyrtus vult dan ook 20 pagina\'s. Correct als
verslag, ware het allicht nog beter geweest als nog wat meer
de geest van het feest er in ware uitgedrukt. Die geest was
uitnemend.

Het uiterlijk aanzien van den almanak is ditmaal «couleur cacao»,
Het inwendige bevat het gewone «voorwerk», daarop volgt het
«overzicht van de veeartsenijkundige politie in de provincie
Zeeland", een «overzicht van den provincialen veeartsenijkundigen
dienst in Limburg», iets «over den Militair Vétérinairen dienst
hier te lande» en, last not least, een zeer waardeerend stuk over
den man, die zoo vele verbeteringen aan \'s Rijksveeartsenij-
school aanbracht, Prof. Dr.
Th. H. Mac-Gillavry, 1872—1877,
jaren van beteekenis!

Het «Mengelwerk» bestaat uit weinig, maar wat er is, is
doorgaande goed of minstens goed bedoeld.

De dood, alias «Vriend Hein» telt op zijn portret wel een
paar ribben te weinig, maar die kan de dood wel in den
strijd om \'t leven kwijt geraakt zijn.

Aan den schrijver «de Brenda» kan fantasie zeker niet ontzegd
worden,

«Tenor» schetst een «Avondroo d\'\', in kleur en klank
uitnemend.

«W i m», de bekende Wim, is door W voor zoo ver na te
gaan is goed naar het leven geteekend.

Het «Utile multiplex of een avontuur met twee kelder-
knollen» is een aardige beschrijving van een aardig avontuur.
Misschien is de rit op kreupele paarden niet zonder invloed op
de versificatie geweest. Moge het practijkpaardje van S a n c h o
beter loopen dan zijn Pegasus nu deed.

Van «Geestkracht» door Tenor valt te zeggen, dat hij ook in
dit vers, al is de richting wat sentimenteel, toont dichterlijke
aanleg te hebben; zeker kan hij nog meer dan hij nu gaf. De
volgende jaargangen mogen daarvan de blijken dragen.

De «Koning der Orgeldraaiers» getuigt hoe «M o k k a» zich
slechts behoeft te oefenen in het waarnemen, om nog beter dan
hij nu reeds deed «toestanden» te kunnen weergeven.

Het bekende lied «Es rauscht in den Schachtelhalmen» is als
«proeve van geologische poëzie» niet onverdienstelijk door
«Alpha» vertaald,

-ocr page 151-

«Een oud Thema» geeft wel goed de impressies en gevolgen
van den groentijd terug, maar of «s i d d e r e n» en «k i k k e-
ren» op elkaar rijmen kunnen, daarover kan misschien een
toekomstrijmwoordenboek beslissen; het «knikkeren» ach-
ter «g 1 i b b e r e n» is voor sommige ooren ook een ge-
waagd rijm.

Van oogen op «ooren», il n\'y a qu\'un pas. Dit stukje is
een goed vervolg op de «neuzen en tongen» van den vorigen
jaargang. De beschouwing, op gelijke wijze, van andere lichaams-
deelen zij W aanbevolen.

«Vergelding» is, naar von Logau, goed vertaald.

Wat «de verslagen der lessen» en de «varia» betreft, hierover
durf ik geen oordeel te vellen, de laatste begrijpt men natuurlijk
slechts dan geheel als men er «in» is.

Eenig slecht «potjes latijn», pag. 233, zij op rekening van den
zetter gesteld.

De redactie van den Almanak, bestaande uit de H.H. F. A.
Gantvoort (president), J. Sevenster Jr. (vice-president), W. F.
Hilwig
(Secretaris), A. Marcus en P. M. Lamping (leden), lof
zij hen voor hun werk toegebracht, vroeg aan de redactie van
dit tijdschrift eene vermelding. De redactie verzocht mij een
woordje er over te zeggen. Ik deed het, het staat er.
H,

WASCHMIDDEL VAN THOMAS BIGG

Naar aanleiding van de op blz, 140 van deze aflevering aan
het «Verslag aan den Koning» ontleende gevallen van A r s e n 1 k
vergiftiging bij runderen en schapen, deel ik mede, dat
door mijn collega
Weitzel, mede tengevolge van enkele ziekte-
gevallen hem voorgekomen, mijn aandacht op het waschmiddel
van
Thomas Bigg gevestigd werd. Niettegenstaande dit middel
vergezeld wordt door een viertal attesten (waaronder ook van een
tweetal veeartsen) en alhoewel gewaarschuwd wordt tegen het
gebruik van arsenicum, «(rattenkruid in zuiveren vorm)», is het
toch niet meer of minder dan een sterk arsenicumhoudend
mengsel.

-ocr page 152-

Ik nam uit de pot, van 2 (Engelsche ponden), geschikt voor
10 schapen, enkele monsters en bevond dat de gemiddelde
samenstelling vrij wel kan worden uitgedrukt door de volgende
formule:

Acid. Arsenicosum... 25
Sulfur sublimatum ... xo
Sapo-viridis ..... 65

100

of, i Eng. pond (<®> = 453,60 gram gesteld, bevat dus de ruim
900 gram inhoudende pot een mengsel van minstens 585 gram
sapo, 90 gram zwavel en 225 gram arsenik.

Met recht wordt in de gebruiksaanwijzing aanbevolen het over-
schot, na het gebruik, te verwijderen. \'T is echter de vraag of
het goed is dergelijke mengsels inhanden van iedereen te geven.
Later hierover misschien meer. v.
d. H.

BOEKBEOORDEELING,

Handleiding tot de paardenkennis voor de onderof-
ficieren en korporaals der cavalerie en artillerie door A. A.
de
Man,
paardenarts bij de Koninkl. Milit. Academie 1890. Gedrukt
voor rekening der K. M. Academie bij gebr.
Oukoop te Breda.

Ofschoon dit werkje, 120 bladzijden groot, niet voor veeart-
senijkundigen geschreven is, meenen wij toch in dit tijdschrift de
aandacht der veeartsen er op te mogen vestigen, daar het een
zeer bruikbare handleiding is voor hen die — zoo als vooral in
het noorden van ons land meermalen het geval is — een cursus
geven in paardenkennis aan landbouwers.

De inhoud is, met uitzondering der laatste afdeeling, ontleent
aan de «Handleiding tot de paardenkennis voor de cadetten der
cavalerie en artillerie, door
W. C. Schimmel» en geeft een goed
overzicht van het meest practische gedeelte daarvan, terwijl een
groot aantal duidelijke plaatjes, eveneens aan bedoeld handboek
ontleent, de uitgave versieren.

Het begint met een beknopt maar duidelijk overzicht van het
geraamte, waarna met een enkel woord wordt gewezen op

-ocr page 153-

de verschillende vormen van gewrichten en op de functie der
spieren. Het eigenlijk extérieur is slechts in een 30 tal
bladzijden behandeld, maar hoe kort ook, men vindt toch nage-
noeg alles aangegeven, waarop de aandacht gevestigd moet
worden.

De schrijver heeft door een zeer doelmatig gebruik van
cursief schrift vooral dit gedeelte van het boekje voor den leek
zeer gemakkelijk gemaakt. Ook de ouderdomkennis is
kort, maar duidelijk behandeld, terwijl verder nog een hoofdstuk
gewijd is aan gangen en een aan kleuren en afteeke-
n i n g e n.

Van den bouw van den hoef krijgt men een goed overzicht;
de eigenschappen van een goed ijzer worden aangegeven, verder
wordt op verschillende zaken bij het beslag gewezen, die zeker
wel eens onder de oogen mochten komen van het meerendeel
onzer hoefsmeden, wat eveneens geldt voor de hoefverpleging.

In de afdeeling gezondheidsleer worden de verschil-
lende voedsels voor het paard tamelijk uitvoerig besproken, de
stalinrichting aangegeven en op de verpleging van het dier gewezen.

Na eene omschrijving van het signalement volgt eene
negende afdeeling, die naar onze meening in dit boekje niet te
huis behoort. Zij is getiteld: «iets over enkele uit- en
inwendige ziekten» en daarin worden in een 10 tal blad-
zijden de volgende punten besproken: kreupelheid, drukking, ver-
wonding, peesontsteking, gallen, hazenhak, het vatten van koude,
koliek, kwade droes en worm.

Gaarne erken ik dat de schrijver in enkele woorden veel, ja
meestal te veel, heeft gezegd daar waar het de behandeling be-
treft, maar ik vraag mij af, of het wel ooit zal voorkomen dat
een onderofficier of korporaal zoo lang in afgelegen streken —
waar geen veeartsenijkundige hulp te verkrijgen is — blijft, dat
hij b.v. tot behandeling van verouderde gallen of peesklap, met
massage en jodiumzalf moet overgaan, en bovendien, van waar
zal hij in die streken de aangegeven geneesmiddelen bekomen?

Het onderwijs voor het kader in de eerste behande-
ling bij enkele uit- en inwendige ziekten behoort naar onze
meening uitsluitend aan den paardenarts te worden overgelaten,
die het alleen dat leert wat direct moet gedaan worden in af-
wachting van de komst van een paardenarts of een veearts.
Steller dezes zou vreezen dat men, door het kader in die richting

-ocr page 154-

te veel te leeren, de kwakzalverij ook met minder bruikbare ge-
neesmiddelen en in andere dan de aangegeven gevallen in de
hand werkt, wat zeker niet in het belang der paarden en dus
van het leger zal zijn.

Het boekje bevat overigens zoo veel goeds en is zoo duide-
lijk, dat ieder die met paarden moet omgaan er veel uil kan
leeren, vooral wanneer hij door een deskundige hand daarbij
wordt geleid.
 van Esveld.

KONINKLIJK BESLUIT VAN 5 JULI 1890.

Uit de zoo juist verschenen s Veeartsenij kundige bladen voor
Nederlandsch Indië» nemen wij het volgende Koninklijk be-
sluit over:

No. 22. Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der
Nederlanden, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën, dd. 1
Juli 1890, lett. D. N°. 15;

Hebben goedgevonden en verstaan;

Artikel 4 § a van Ons besluit van 13 October 1875, n°. 12\'
(Indisch Staatsblad n°. 294) wordt gelezen als volgt:

a. in zijn geheel zijn zij, die aan eene Rijksveeartsenijschool
in Nederland het diploma van veearts hebben verkregen, en zij,
die na afgelegd examen in een ander Rijk de bevoegdheid tot
uitoefening der Veeartsenijkunde in haren geheelen omvang hebben
verkregen en daarna óf door Ons tot die uitoefening in Neder-
land zijn toegelaten, óf door Ons, óf Onzen Gouverneur-Generaal
van Nederlandseh Indië, benoembaar zijn verklaard tot
Gouvernements-veearts aldaar.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van
dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken.

Het Loo, den 5den Juli 1890.

De Minister van Koloniën, WILLEM.

MACKAY.

Accordeert met het origineel

De Secretaris- Generaal
bij het Defiarte?nent van Koloniën,
H. VAN DER WIJK.

-ocr page 155-

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt
de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië, den Raad van
Nederlandsch Indië gehoord, dat deze in het
Staatsblad van
Nederlandsch Indië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel
noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesche talen worden
aangeplakt.

Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren,
Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de
stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit de hand
te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.

Gedaan te Buitenzorg, den 6den September 1890.

C. PIJNACKER HORDIJK.

De Algemeene Secretaris,
GALLOIS.

Uitgegeven den tienden September 1890.

De Algemeene Secretaris ,
GALLOIS.

VERBETERING.

In het XVIIde deel van dit tijdschrift, blz. 273, staat dat bij
Kon. besluit van 26 Juni jl. (
Staatsblad n°. 22) de belooning
voor de geëxamineerde veeartsen is geregeld, enz. Dit moet zijn
bij Kon. besluit van 26 Juni 1890 n°. 22.

-ocr page 156-
-ocr page 157-

DE OORZAAK VAN DEN GOEDAARDIGEN
DROES DER PAARDEN,

dook,
J. FOEL§«

Lezing, gehouden in de 2e vergadering der Nieuwe afdeeling
Zuid-Holland.

I.

Uit de geschriften, die door oude Romeinsche- en Griek-
sche schrijvers, zijn nagelaten, is niet inet zekerheid op te
maken, dat de goedaardige droes in de oudheid reeds be-
kend is geweest.

Professor Dieckerhoff verklaart dit uit de omstandigheid,
dat deze ziekte in de warmere landen evenmin voorkomt
als in het hooge Noorden. 1)

Al bestaat er volgens Dieckerhoff geen voldoenden grond,
die het vermoeden rechtvaardigt, dat de goedaardige droes
voor Europa eene nieuwere ziekte is en niet reeds zoo lang
geheerscht zou hebben als er eene geregelde paardenfokkerij
in Europa bestaan heeft, toch bevat de geschiedenis dei-
middeleeuwen geene geloofwaardige berichten over het voor-
komen van deze ziekte bij legerpaarden of in stoeterijen.
Onzeker noemt hij de mededeeling van
Jordanus Ruffus
in 1251 over eene ziekte bij paarden, die met den naam
van «Cimoira» bestempeld wordt en\' wijl daarvan slechts

(1) Deze verklaring wordt niet bevestigd door de mededeeling van den heer
J. H
oogkamer, paardenarts bij het Indische leger, dat de goedaardige droes
door hem in Indië dikwijls werd waargenomen,

-ocr page 158-

gezegd wordt, dat zij zich voornamelijk door neusuitvloeiing
kenmerkt, zoo is de beschrijving met evenveel recht van toe-
passing op den kwaden- als op den goedaardigen droes. Had
Ruffus , zoo bemerkt Dieckeehoff verder, kennis gehad
van de abscesvorming in den keelgang bij den goedaardigen
droes en van het endemisch optreden dezer ziekte, zoo zou
hij zonder twijfel daarover gesproken hebben.

De Italiaansche benaming van droes «Ciammorro,» die
met de terminologie van
Ruffus taalkundig verwantschap
heeft, duidt volgens hem op het feit, dat omstreeks het
einde der middeleeuwen alle paardenziekten, die met neusuit-
vloeiing gepaard gaan, onder eenen naam werden samengevat.

De Solleijsel gaf in 1664 reeds duidelijk te kennen
wat hij onder goedaardigen droes verstond. In
1691 gaf
hij in de 8ste editie van zijn werk (Le parfait Maréchal
à La Haije MDGXCI) de volgende definitie van deze ziekte :
«La Gourme est une incommodité de laquelle peu ou
point de chevaux nez en ce climat échappent et se
sauvent sans estre attaquez : c\'est une vuidange, ou
décharge des humeurs superflues contractées dans la jeu-
nesse, qui se fait ordinairement par absces au dessous
de la gorge, entre les deux os de la ganache, ou par les
nazeaux : nous ne pouvons la comparer mieux qu\'à la petite
vérole des enfans, avec cette différence du lieu ou la nature
se décharge.»
De Solleijsel was derhalve de meening toe-
gedaan, dat zicb gedurende de eerste levensjaren van het
paard overtollige sappen in het lichaam ophoopen en dat
die sappen ter gelegener tijd door abscesvorming of langs
den neus ontlast worden, en deze ontlasting nu geeft hij
den naam «gourme» (droes).
Vitet en ook Lafosse beschouw-
den den droes als het gevolg van de aanwezigheid van een
vergift in het lichaam, resp. in het bloed van het dier.
Bouwinghausen von Wallmerode hield in 1776 den droes
voor eene contagieuse ziekte, terwijl ongeveer
15 jaren later
door
Kersting de besmettelijkheid bestreden werd. Vlborg
toonde omstreeks dien tijd door proeven aan dat de goed-

-ocr page 159-

aardige droes door besmetting van het eene paard op het
andere kon overgebracht worden.

Omstreeks het begin dezer eeuw verdedigde Erdelyi de
meening dat de goedaardige droes door verschillende in-
vloeden kon ontstaan, maar twijfelde evenwel geenszins aan
de besmettelijkheid. Het standpunt door
Erdelyi ingenomen,
heeft tot aan het tijdstip, waarop de ziektekiemen van den
goedaardigen droes ontdekt werden, zijne aanhangers ge-
vonden en is derhalve tot in den nieuwsten tijd van gróoten
invloed geweest op de leer van deze ziekte. Omstreeks het
midden dezer eeuw en ook later nog vinden wij in
Haubner
eenen warmen voorstander van het denkbeeld, dat de goed-
aardige droes eene evolutieziekte is, derhalve slechts aan eenen
bepaalden leeftijd van het paard gebonden.
Haubner ver-
zette zich verder met beslistheid tegen de meening dat de
kwade droes uit den goedaardigen droes ontstaan kon, een
oud dwaalbegrip, dat. door
Spinola weder verdedigd werd. —
Eenigermate vreemd mag het heeten dat R
öll nog in 1885
in het onzekere verkeerde omtrent de besmettelijkheid van
den goedaardigen droes.

Professor Dieckerhofe kwam in 1886, zonder met de
ware oorzaak der ziekte bekend te zijn, uit analogie, tot
de volgende zeer juiste conclusie. «Nach der Thatsache dass
sich die Druse durch Entzündungsproeesse mit der Tendenz
zur Eiterung charakterisirt, dass derselbe ansteckend ist
und dass bei den angesteckten Pferden die Erkrankung
sich unter die nehmlichen Merkmalen vollzieht, ist anzu-
nehmen, dass von den eiterbildenden Microörganismen eine
bestimmte Species das specifische ansteckende Ferment der
Druse darstellt.» Ook
Friedberger en Fröhner definieerden
in 1887, in hun leerboek der specieele pathologie en therapie
der Hausthieren, de goedaardige droes als eene infeetieuse
en contagieuse ziekte. In genoemd boek wordt in eene noot
melding gemaakt, dat Prof. Dr.
Schutz de smetstof van
den goedaardigen droes rein gecultiveerd zou hebben. Even-
wel blijkt daaruit niet dat het hem reeds gelukt was zijn

-ocr page 160-

vermoeden door experimenten op paarden te bevestiger!.
Derhalve kon uit die mededeeling nog niet met zekerheid
besloten worden dat de smetstof van den goedaardigen
droes werkelijk ontdekt was. Deze laatste zienswijze werd
zeker door
Friedberger en Fröhner gedeeld, want in het-
zelfde handboek verklaren zij dat de smetstof van den goed-
aardigen droes nog onbekend is.

In 1888 verscheen mijne voorloopige mededeeling over
de micrococcen van den goedaardigen droes in de Fortschritte
der Medicin en een maand later verscheen de bekende arbeid
van Prof.
Schutz in het Zeitschrift für Hygiene van Koch
und Pelügge, terwijl ongeveer 2 maanden later de mede-
deelingen van
Sand en Jensen in de Thiermedicin werden
gepubliceerd.

De goedaardige droes is eene acute, infectieuse- en conta-
gieuse catarrh van het slijmvlies der luchtwegen, die in
den regel na een zeer kort stadium van onderdrukking dei-
normale slijm afscheiding met eene hypersecretie begint en
zich vervolgens door eene dikslijmige, zelfs purulente afschei-
ding kenmerkt, waarbij meestal zwelling en abscesvorming
wordt waargenomen van de klieren, die lympvaten ont-
vangen van het aangedane slijmvlies. Het korte stadium,
dat aan de hypersecretie voorafgaat, ontsnapt in den regel
aan de waarneming en moet als de primaire reactie op de
inwerking van de droesmicrococcen of van hare iriteerende
producten beschouwd worden.

De neus- en keelholtemucosa zijn in den regel het eerst
en dikwijls uitsluitend in het proces betrokken, maar toch
ook het strottenhoofd, de luchtzakken, de luchtpijp en hare
takken , alsmede de bovenkaak en voorhoofdsboezems kunnen
in enkele gevallen mede aangedaan zijn.

Onder de besmettelijke ziekten der paarden bekleedt de
goedaardige droes een zeer gewichtige plaats, omdat deze
ziekte, wanneer zij in eenen stal is gebracht, dikwijls alle
paarden, zoowel oud als jong, aantast en daardoor niet
alleen eenen nadeeligen invloed uitoefent op paardenfokkerijen

-ocr page 161-

maar aan groote maatschappijen dikwijls in hooge mate den
dienst bemoeilijkt. Onder de paarden der Rotterdamsche
Tramwegmaatschappij brak de goedaardige droes op den
27sten Juli van het jaar 4887 uit en in 4 maanden werden
\'164 dieren aangetast. Niet slechts in de stallen van de Tram-
wegmaatschappij , maar in meerdere paardenstallen te Rotter-
dam heerschte hij het geheele jaar, en de onderling zeer
verschillende vormen, waaronder hij zich vertoonde, leverden
het afdoende bewijs, dat oogenschijnlijk zeer verschillende
ontstekingsprocessen der bovengenoemde slijmvliesafdeelingen
door de micrococcen van den goedaardigen droes ontstaan
kunnen. Onder deze processen komen er voor waarvan het
wel eens moeielijk is ze met zekerheid van den kwaden droes
te onderscheiden.

Deze laatste omstandigheid was dan ook mede eene der
redenen, dat ik er reeds lang naar streefde de oorzaak van
den goedaardigen droes op te sporen. Het was derhalve niet
slechts uit een wetenschappelijk, maar vooral ook uit een
staatsveeartsenijkundig oogpunt van groot belang de ziekte-
kiemen van deze ziekte nauwkeurig te leeren kennen.

Reeds in 1885 onderzocht ik daarom het neusslijm, als-
mede de etter eener keelgangsklier van een paard dat aan
goedaardigen droes lijdende was en het gelukte mij hierin
de streptococcen van den goedaardigen droes microscopisch
en door bouillonculturen aan te toonen. Wijl ik toen slechts
over één geval kon beschikken en mijne culturen spoedig
hare levensvatbaarheid verloren, moest ik voorloopig van
het nemen van verdere proeven afzien, totdat in den loop
van 1887 en ook nog in 1888 deze ziekte te Rotterdam op
zeer uitgebreide schaal heerschte. Nu kwam ik spoedig tot
het resultaat, dat bij dezen zeer contagieusen droes dezelfde
microörganismen voorkwamen als die ik reeds in 1885 by
een sporadisch en schijnbaar niet besmettelijk geval van
goedaardigen droes gevonden had.

-ocr page 162-

Microscopisch Onderzoek,

Toen mijne voorloopige mededeeling over de droesmicro-
coccen in de Fortschritte der Medicin werd opgenomen,
strekte het onderzoek zich uit over 40 paarden; thans is dat
getal tot 62 geklommen. In de eerste plaats werd een
nauwkeurig microscopisch onderzoek ingesteld van den etter
uit keelgangs- en bovenste halsklieren (retropharyngeale en
subparotideale abscessen). Een paar malen werden abscessen
in de middelste halsklieren onderzocht; daarentegen boden
de onderste halsklieren meermalen een ruim onderzoekings-
materiaal aan. Van den etter uit de bovengenoemde klieren
werd telkens eene geringe hoeveelheid op een aantal dek-
glaasjes met de uitgegloeide platinanaald dun uitgestreken,
gedroogd en daarna met verschillende kleurstoffen gekleurd
en in gedestilleerd water onderzocht. In deze dekglasprepa-
raten kleuren de streptococcen van den goedaardigen droes zich
vooral door aniline-water-gentiaan-violet in den kortst moge-
lijken tijd (4- minuut) zeer fraai. In alle gevallen trof ik in
deze gekleurde preparaten constant een streptococcus aan,
die zich in kortere en langere rijen voordeed. Enkele dezer
rijen waren soms zoo lang dat zij het geheele gezichtsveld
doorliepen, zoodat het preparaat verschoven moest worden,
ten einde de gevormde keten in haar geheel te kunnen be-
studeeren. De afzonderlijke coccen dezer rijen zijn rond of
iets in de lengte gerekt en in dezen laatsten vorm vertoonen
zij, wanneer zij in den toestand van splijting verkeeren,
twee sterker kleurbare, ten naaste bij half-kogelvormige polen,
die met hare vlakke zijden naar elkander gekeerd zijn. Na
afloop van het splijtingsproces is na kleuring en met T\'¥ homo-
geen immersie Zeiss, maar vooral met apochromatisch sijsteem
duidelijk te zien, dat de nieuwgevormde coccen breeder dan
lang zijn en met de zijvlakken aan elkander grenzen. In
overeenstemming hiermede treffen wij den streptococcus van
den goedaardigen droes onder vier vormen aan:

le hij bestaat uit de aaneenschakeling van ronde coccen;

-ocr page 163-

2e hij bestaat uit de aaneenschakeling van ovale coccen;

3e hij bestaat uit de aaneenschakeling van coccen, die
twee sterker kleurbare polen bezitten;

4e hij bestaat uit de aaneenschakeling van coccen, die
breeder dan lang zijn en elkander met de zijvlakken aan-
raken.

De meeste coccen zijn van een niet kleurbaar hulsel om-
geven. Door aniline—water—gentiaan—violetoplossing ge-
lukte het altijd de coccen fraai te kleuren, maar slechts bij
wijze van uitzondering een gekleurd hulsel aan te toonen.

Het aantal streptococcen, dat men bij het microscopisch
onderzoek van den etter uit klieren vindt, is zeer verschil-
lend. Ten opzichte van den vorm vermelden wij, dat,
terwijl nu eens de afzonderlijke coccen, die eene ketting
vormen, uitsluitend bestaan uit zulke die elkander met de
zijvlakken aanraken, zij daarentegen in andere gevallen uit-
sluitend uit ronde- of ovale coccen of uit zulke, die in den
toestand van splijting verkeeren, zijn opgebouwd.

Hoezeer deze verschillende vormen in dezelfde klier naast
elkander voorkomen;, zoo gebeurt het toch dikwijls dat in
de eene klier de eene, in de andere klier de andere vorm
de overhand heeft. In het neusslijm van aan goedaardigen
droes lijdende paarden kon ik dezelfde coccen en somtijds in
buitengewoon groot aantal aantoonen. Alhoewel hierin ook
steeds langere rijen van streptococcen gevonden worden, was
het toch opvallend dat vooral mono- en duplococcen de over-
hand hadden. Bij dit onderzoek moet er om gedacht worden
toch vooral niet elke slijmmassa, die zich aan de uit-
wendige neusopeningen bevindt, tot onderzoek te bezigen.
Men trachte vooral zooveel mogelijk zulke dikslijmige- of
purulente exsudaat-massa\'s te verkrijgen, die rechtstreeks
boven uit den neus naar beneden vloeien op het oogenblik
dat men het onderzoekingsmateriaal wenscht te verzamelen.
Doet zich eene dusdanige gelegenheid niet van zelf voor
hij een patiënt, dan kan men dit verschijnsel te voor-
schijn roepen door op de bekende wijze het dier te doen

-ocr page 164-

hoesten. Wanneer men zorgt dat de uitwendige neusopenin-
gen eerst goed gereinigd en gedesinfecteerd zijn, dan kan
men dikwijls bij het hoesten van het dier bovenbedoelde
exsudaat-massa\'s rechtstreeks in een gesteriliseerd reageer-
buisje opvangen, zonder dat zeer veel vreemde microörga-
nismen aanwezig zijn. Wijl, tengevolge van het gestoorde
slikvermogen dat bij goedaardigen droes dikwijls voorkomt,
gewoonlijk eenig gekauwd voeder door den neus naar buiten
komt, heeft men daarin steeds met eene andere moeielijkheid
te kampen ter verkrijging van zuiver slijm of etter. Dit
bezwaar kan worden weggenomen door het te onderzoeken
paard vooraf zuiver en boorzuurhoudend water te laten drin-
ken, waardoor keel- en neusholte (bij gestoord slikvermogen)
worden gereinigd. Men geve nu het dier niets te eten voor-
dat het opvangen van het exsudaat heeft plaats gehad.

Het onderzoek van neusslijm vordert daarom vooral eenige
zaakkennis omdat bacteriën, die morphologisch veel over-
eenkomst hebben met de bacteriën der konijnen-septicaemie
van
Gai\'fkij, dikwijls in het neusslijm van paarden Voorkomen
en die met duplococcen van goedaardigen droes zouden kun-
nen verward worden.

Het microscopisch onderzoek bepaalde zich niet alleen
tot het vervaardigen van droogpreparaten, maar ook werden
sneden van op alcohol geharde klieren onderzocht. Voor dit
doel prepareerde ik meermalen kleine (boon- en hazelnoot-
groote) gezwollen klieren tusschen de kaaktakken uit, die
op het aanvoelen hard en vast waren en waarvan het zich
liet aannemen dat ze niet naar buiten zouden openbreken,
omdat pappen, kwikpreparaten en zelfs ungt. cantharidum te
vergeefs aangewend werden. Bij het doorsnijden van deze
kliertjes bleek dat ze bestonden uit een kaasachtigen in-
houd, door een dikken fibreusen kapsel omgeven. Van zulke
kliertjes werden, na harding in absoluten alkohol, fijne sneden
gemaakt, die volgens de methode van Gram gekleurd wer-
den. In deze sneden waren de streptococcen steeds in groote
hoeveelheid en fraai violetblauw gekleurd in de kaasachtige

-ocr page 165-

massa aanwezig en vertoonden hierin dezelfde morphologische
eigenschappen als in de droogpreparaten. Hierdoor werd tevens
het bewijs geleverd, dat dé droesmicrococeen door de methode
van Gram niet ontkleurd worden. Znlke kliertjes kunnen
na afloop van den goedaardigen droes nog geruimen tijd
in den keelgang aanwezig blijven en kunnen, door het mi-
croscopisch onderzoek, gemakkelijk van kwaden droesnieuw-
vormingen onderscheiden worden.

CüLTUUÏtPROEVEN.

- Daar het nu gebleken was dat bij den goedaardigen droes
constant een specifiek microörganisme voorkomt, moest de
vraag beantwoord worden of dit micro-organisme kunst-
matig te kweeken was en zoo ja, of\' met de gekweekte mi-
erococcen dezelfde ziekte bij paarden kon veroorzaakt worden.

Wijl het mij reeds in Augustus van 1885 gelukt was de
droesmicrococeen in bouillon te cultiveeren, werd ook
nu in de eerste plaats van bouillon gebruik gemaakt.
Maar ook werden bloedserum, gelatine en agar-agarbuisjes
ingeënt. Met eene uitgegloeide platinanaald werd eene ge-
ringe hoeveelheid etter uit keelgangsklieren in de verschil-
lende voedingbodems overgebracht. Hierbij moet men met
eene hooge mate van nauwkeurigheid te werk gaan, want
anders loopt men gevaar bacteriën, die op de huid en aan
de haren van het paard daar ter plaatse gezeten zijn, in de
culturen te brengen. Met eene te voren goed gereinigde
schaar worden daarom de haren op de klier kaal afgescho-
ren en daarna de huid met warm water en zeep door middel
van eenen zuiveren borstel goed afgewassehen. Door middel
van gesteriliseerde watten wordt nu met sublimaat (1 —100)
nagewasschen. Vervolgens wordt de klier met absoluten alcohol
bevochtigd en, nog voor dat de alcohol verdampt, wordt de
vlam eener Bunsensche lamp gericht op de klier van het
goed gepraamde paard, waardoor alles wat zich uitwendig
op de huid mocht bevinden verbrand wordt. Want nauwe-

-ocr page 166-

lijks is de vlam op de klier gericht of de alcohol ontbrandt,
waaraan men door uitblazen spoedig een eind moet maken,
omdat de vlam zich anders te zeer in den omtrek uitbreidt.
Men kan, na het uitblazen, de vlam nogmaals op de klier rich-
ten, om ze ook weer dadelijk door uitblazen te blusschen.
Wanneer men hierbij met eenige voorzichtigheid te werk
gaat, veroorzaakt men het dier niet de minste pijn. Nu
dringt men met eene uitgegloeide en nog hoogverhitte bistou-
rie in eens door de huid tot in de klier en wanneer men
nu de bistourie zoodanig draait, dat rug en snede met de
wondrandjes rechte hoeken vormen, dan stroomt de etter
naar buiten. Nu laat men een\' helper de bistourie op de
genoemde wijze vasthouden en ent dan met een uitge-
gloeide platinanaald eene kleine hoeveelheid van den uit-
stroomenden etter in de verschillende voedingsbodems. Men
neemt met de platinanaald den etter in de onmiddelijke
nabijheid der wondranden en make nimmer gebruik van
etter, die bijv. langs het heft der bistourie afgevloeid is. —
Door middel van eene goed gesteriliseerde Pravazsche spuit
kan men zich op eene eenvoudige wijze zuiveren etter ver-
schaffen. Nadat de huid op de klier goed gezuiverd is, dringt
men met de holle naald door de huid in de klier en zuigt
den etter in de spuit. Het Kochsche spuitje is voor dit
doel zeer praktisch.

Voor de bouillon culturen werden meerdere Erlenmeyer-
sche kolfjes gebruikt, elk inhoudende 60 gram bouillon,
die na enting in den thermostaat van d\'Arsonval op 37° C
werden gebracht. Ongeveer 16 uren na de enting was de
bouillon in alle kolfjes slechts eenigszins troebel geworden
en op den bodem had zich een wit bezinksel gevormd. Deze
geringe troebeling nam ook de volgende dagen niet merk-
baar toe, maar wel het bezinksel op den bodem der kolfjes.
Naarmate de Erlenmeyersche kolfjes grooter en met meer
bouillon gevuld zijn, naar die mate is ook het bezinksel
sterker. Het microscopisch onderzoek toonde aan dat in alle
kolfjes slechts ééne bacteriesoort gegroeid was, die morpho-

-ocr page 167-

logisch nauwkeurig overeenstemde met de micrococeen die
in den etter der klieren gevonden werden. Bij het cultiveeren
in bloedserum stootte ik aanvankelijk op groote moeielijk-
heden. Het vermoeden was niet zoo geheel ongegrond dat
paardenbloedserum een gunstig medium was voor de kwee-
king van droesmicrococcen, hetgeen ik daarom op de be-
kende wijze volgens de gegeven voorschriften bereidde. De
droesmicrococcen groeiden, alhoewel niet zeer welig, in den
entsteek, maar op de oppervlakte van het aldus bereide
serum of in het geheel niet, of er vormden zich slechts
kleine speldeknopgroote doorschijnende koloniën; wanneer
ik in andere serum buisjes overentte werd de ontwikkeling
met elke generatie minder. Daar ik echter een zeer sterke
ontwikkeling verkreeg in geheel vloeibaar serum, besloot ik
serum te vervaardigen, dat minder vastgestold was. De samen-
hang van het serum, dat ik nu bereidde, was zoo gering,
dat het in schuinsehe richting gestolde serum, bij vertikalen
stand van het buisje langzaam naar beneden zakte. In dit
serum nu vermenigvuldigden de droesmicrococcen zich zeer
sterk. Op de oppervlakte, vooral wanneer rechtstreeks uit
eene klier geënt wordt en wanneer de sernmoppervlakte in
eene horizontale richting ligt, ontwikkelen in 48-24 uur bij
37° C omvangrijke, half doorschijnende slijmerige koloniën,
die er bijna als waterdruppels uitzien. De inwendige samen-
hang van deze koloniën is dikwijls niet veel grooter dan de
cohaesie van vloeistoffen in het algemeen, waarvan men
zich gemakkelijk kan overtuigen, door het buisje in vertikale
richting te brengen, want nu ziet men dat de groote ko-
loniën, die zich op de oppervlakte van het serum gevormd
hebben, als eene vloeistof naar den bodem van het buisje
vloeien en diepten van onregelmatige omtrekken achter
laten. Deze diepten beantwoorden nauwkeurig aan den vorm
der koloniën en zijn ontstaan doordat de micrococcen plaat-
selijk een gedeelte van het weeke serum verbruikt hebben.
Dit fraaie verschijnsel wordt op vastgestold serum nimmer
waargenomen. Het is verder van het hoogste belang dat de

-ocr page 168-

wattenprop zeer vast in het serurnbuisje sluit om daardoor de
verdamping van water uit het serum zooveel mogelijk tegen te
gaan. Zeer doelmatig kan men voor dit doel een gutta-
percha kapje (of dopje) over de wattenprop en over de ope-
ning van het buisje schuiven. Wanneer men nu op deze
wijze gegroeide koloniën met de platinanaald aanraakt, kenmer-
ken zij zich door de eigenschap van zeer draadtrekkend te zijn.

Omdat de koloniën der droesmicrococcen, die zich aan de
oppervlakte ontwikkelen, doorschijnend zijn, is het dikwijls
gemakkelijk verontreiniging in de cultuur te ontdekken.
Men kan met het bloote oog, wanneer men door toeval of
opzettelijk andere bacteriën met de droesmicrococcen inent,
dikwijls zeer kleine tot speldeknopgroote witte- of gele,
ondoorschijnende koloniën tusschen de droesmicrococcen tot
ontwikkeling zien komen, die dan drijvende- of zwevende
in de doorschijnende droeskoloniën gemakkelijk op of in deze
laatste als vreemdelingen te herkennen zijn. Deze vreemde
koloniën zakken dikwijls tot onmiddelijk op de oppervlakte
van het serum, maar ook dan nog verraden zij zich door
hare ondoorschijnendheid. Wanneer men experimenteert met
neusslijm, dan doet zich het zooeven beschreven verschijnsel
dikwijls voor, omdat men dan met de droesmicrococcen
bijna altijd andere microörganismen medevoert. De door-
schijnendheid der droeskoloniën stelt ons nu, in sommige
gevallen althans, juist in staat om bij overenting met veel
zekerheid eene reincultuur te maken, door met de platina-
naald voorzichtig de doorschijnende kolonie aan te raken
zonder bacteriën van de vreemde kolonie mede te voeren.
Niet in elk geval evenwel kan men op de beschreven manier
uit neusslijm tot eene reincultuur geraken, omdat sommige
bacteriën niet de eigenschap bezitten van zich in omschre-
ven koloniën in de droesculturen te ontwikkelen, maar zich
langs alle richtingen in de droeskoloniën verspreiden en
daardoor aan deze laatste slechts een meer gelijkmatig
troebel voorkomen geven.

Het is verder ter verkrijging van fraaie droeskoloniën

-ocr page 169-

steeds wenschelijk het bloedserum eerst kort voor de inen-
ting te eoaguleeren, omdat van serum, dat reeds langer ge-
stold is geweest, de oppervlakte te droog wordt, ook van
overigens niet te vast gestold serum. Men houdt daarom
een aantal gesteriliseerde en niet gecoaguleerde paardenbloed -
serumbuisjes in voorraad en stolt ze dan kort voordat de
inenting moet geschieden. Wanneer men nu onder deze
voorzorgen experimenteert, dan mislukken de oppervlakte-
koloniën bijna nooit, vooral niet als men direct uit klier-
etter inent. De ontwikkeling aan de oppervlakte is nu
altijd nog sterker wanneer men inent uit etter van eene
klier die zich pas gevormd heeft, dan van eene die oud en
door een dikken fibreusen kapsel omgeven is. Bij het overenten
merkt men dat in de opvolgende generaties, met de
c2e en
3e te beginnen, de ontwikkeling aan de oppervlakte ge-
ringer wordt; bij de le generatie is de groei aan de opper-
vlakte steeds het grootst.

\' Wanneer het vocht, dat bij verticalen stand beneden in
elk bloedserumbuisje is, zich in horizontale ligging toevallig
over de geheele oppervlakte van het serum verspreidt, dan
verkrijgt men na inenting dikwijls geene afzonderlijke
koloniën aan de oppervlakte, daar de micrococcen zich nu
als eene dunne slijmige laag over de geheele oppervlakte
van het serum uitbreiden. Dit bodemvocht vloeit wel meestal,
als men het buisje in horizontale richting brengt, om
bekende physische redenen langs den wand van het buisje
en over het onmiddelijk aangrenzende serum, zoodat het
centraal gedeelte van de serumoppervlakte in den regel
niet bevochtigd wordt. Wijl nu deze centrale oppervlakte
in nauwe buisjes betrekkelijk klein is, verdienen wijde
buisjes de voorkeur als men fraaie, doorschijnende en om-
vangrijke, maar toch scherp omschreven koloniën kweeken wil.
Waaraan moet de doorschijnendheid, die deze koloniën be-
zitten, worden toegeschreven? Het is toch zeker niet aan-
nemelijk dat de streptococcen van den goedaardigen droes,
als zoodanig, deze eigenschap in hoogere mate zullen be-

-ocr page 170-

zitten dan andere micro organismen. Deze doorschijnend-
heid zetelt dan ook niet in den coccus zelf, maar in eene
slijmige massa, die hem omgeeft. Deze massa, die wij straks
als kleurbare kapsel nader zullen beschrijven, bezit in hooge
mate de eigenschap vocht op te nemen en daardoor verbazend
in omvang toe te nemen. — Dit is dan ook de reden dat
in eene droeskolonie het volumen van deze massa (vooral
bij overmaat van vocht, week serum) dat der coecen
verre overtreft. — De coecen verhouden zich ongeveer
tot het slijmachtig omhulsel als de kikvorscheieren zich
verhouden tot de haar omgevende geleiachtige massa, nadat
deze door het wijfje in het water zijn uitgeworpen. Hieruit
vloeit voort, hetgeen uit het microscopisch onderzoek ook
ten duidelijkste blijkt, dat in eene doorschijnende droeskolo-
nie betrekkelijk weinig microörganismen (coccen) aanwezig
zijn; oneindig veel minder dan in gewone niet doorschijnende
koloniën van andere bacteriën. Het slijmig omhulsel is
zonder twijfel een product van de biologische verrichtingen
van den coccus, maar het sterk in omvang toenemen van
dit hulsel is slechts een physisch verschijnsel, geheel on-
afhankelijk van de levensverrichtingen van dit micro-
organisme.

Wanneer men de serumculturen bewaart, dan verdrogen
de koloniën aan de oppervlakte van lieverlede tot eene dunne
korrelige laag.

In den entsteek van het bloedserum heeft steeds eene
sterke ontwikkeling plaats, maar deze ontwikkeling is
wederom het sterkst in week gestold serum. Hierin doet
de entsteek zich na 1 of 2 dagen bij 37° C meest altijd
als een dikken, gelijkmatig begroeiden kegel voor.

Ook gebeurt het meermalen dat zich in het serum enkele
geisoleerde, kleinere en grootere koloniën vormen, wier opper-
vlakten ons aan matglas herinneren. Wanneer men de op
bloedserum gecultiveerde coccen, na kleuring met aniline-
water-gentiaan-violet, microscopisch onderzoekt, dan zijn zij
fraai violetblauw gekleurd en dikwijls zijn zij dan omgeven

-ocr page 171-

door een fraaien violetten kapsel, die groote overeenkomst
heeft met den kapsel der Friedlandersche pneumoniecoccen.
Niet alleen vindt men mono- en duplococcen door een
fraai gekleurd hulsel omgeven, maar ook langere rijen ver-
toonen deze zeer karakteristieke kapselvorming. Ook vindt
men kapsels, waarin geene coccen aan te toonen zijn en zij
zien er dan volkomen homogeen uitj Verder komen hulsels
voor, waarin in plaats van gekleurde coccen, heldere niet
gekleurde plaatsen gevonden worden, die volkomen aan den
vorm der coccen beantwoorden. Het hulsel omgeeft de coc-
cen dikwijls zeer regelmatig. Bij den monococcus is het
volkomen cirkelrond, wanneer de coccus rond is. Is de
coccus langer dan breed, dan vertoont ook het hulsel deze
eigenschap en doet zich derhalve ovaal voor. Liggen meer-
dere coccen op eene rij (streptovorm) dan beantwoordt de
lengte van den kapsel aan de lengte van de rij coccen en
de kapsel doet zich nu als een cylinder met afgeronde uit-
einden voor. Dikwijls is het hulsel onregelmatig van vorm
en kenmerkt zich soms door buitengewone grootte. In dit
geval is de kapsel moeielijk te kleuren. In den regel liggen
de coccen in het midden van het hulsel, maar het komt
ook voor dat ze meer naar de eene of andere zijde gelegen
zijn. De droescoccen kleuren zich zeer goed in gewone wate-
rige oplossingen van anilinekleurstoffen; ter verkrijging
van fraai gekleurde kapsels evenwel is het gebruik van
anilinewater bepaald noodig en steeds moet de te gebruiken
kleurstof versch bereid zijn. Het kleuren der kapsels gelukt
het best, wanneer men van zeer jonge en snel gegroeide
culturen gebruik maakt. Ter verkrijging van goed gekleurde
kapsels is het noodig de dekglaspreparaten vooraf met
chloroform en vervolgens met eene verdunde azijnzuuroplos-
sing (1—100) te behandelen. Steeds verdienen zeer dunne
preparaten aanbeveling. Reeds werd er op gewezen dat
soms kapsels gevonden worden, waarin in plaats van de ge-
kleurde coccen heldere, niet gekleurde plaatsen gevonden
worden, die dan volkomen aan den vorm der coccen be-

-ocr page 172-

antwoorden. Dit verschijnsel is nu geheel in overeenstem-
ming met hetgeen wij ook nu en dan in rijen van droes-
micrococcen ontwaren, die niet van kapsels voorzien zijn.
Het komt namelijk ook in klieretter voor, dat een of meer-
dere coccen in eene rij zich vergrooten, het licht sterker
breken en de kleurstof niet meer opnemen. Het is blijk-
baar in dezen toestand dat de droescoccen de rol van ar-
throsporen vervullen.

Ook in niet gekleurden toestand aan de ondervlakte van
het dekglas gedroogd en in luchtdrogen toestand onderzocht,
zijn de kapsels van op bloedserum gecultiveerde droescoccen
zeer duidelijk te zien.

Het is overbodig aan te merken dat men bij dit onder-
zoek in ongekleurden toestand van een tamelijk klein dia-
phragma gebruik moet maken. Wanneer men chloroform,
aether of alcohol laat toetreden, dan bespeurt men op het
oogenblik dat de aan de ondervlakte van het dekglas ge-
droogde kapselcoccen, door deze vloeistoffen omspoeld en er
mede gedrenkt worden, dat de coccen, maar vooral de
kapsels om bekende physische redenen minder duidelijk te
zien zijn; maar zoodra deze vloeistoffen wederom opgedroogd
zijn, treden coccen en kapsels weder duidelijk te voorschijn.
Hierdoor is het bewijs geleverd dat chloroform, aether en
alcohol geene oplossende werking op de kapsels uitoefenen,
want anders zouden zij onder die inwerking moeten ver-
dwijnen. Ook groeien de droesmicrococcen in vleeschnat-
pepton-gelatine en vormen hierin (in den entsteek) geïso-
leerde koloniën, terwijl aan de oppervlakte geene ontwikke-
ling plaats heeft. Voedingsgelatine is evenwel alleen dan een
gunstige voedingsbodem voor de droescoccen, wanneer het
gelatine gehalte zeer gering is en wanneer de ingeente
buisjes op eene temperatuur gehouden worden, waarbij zij
wel is waar vast blijven, maar die toch zoo dicht mogelijk
gelegen is bij het vervloeiingspunt der gelatine. In oude en
te vaste voedingsgelatine groeien de droescoccen niet, der-
halve moeten de te gebruiken buisjes ook steeds versch

-ocr page 173-

bereid zijn. In deze buisjes nu ontwikkelen de droescoccen
zeer langzaam en vormen daarin van lieverlede fraaie witte
koloniën, die zelfs de grootte van een speldeknop bereiken
kunnen. Wijl de virulentie der droesculturen in bloedserum
en bouillon, na hare volkomen ontwikkeling, bij bewaren
spoedig afneemt, zoo vinden wij in de gelatine eenen gun-
stigen voedingsbodem om geruimen tijd virulente culturen
te behouden, omdat het zelfs weken duren kan voor dat het
kweekingsproces hierin geheel is afgeloopen.

Niet alleen de virulentie, maar zelfs de levensvatbaarheid
der droescoccen gaat in bloedserum en ook in bouillon
spoedig ten gronde.

Gelatineculturen behouden veel langer hare levensvatbaar-
heid , maar worden hierin evenwel nog belangrijk door agar-
culturen overtroffen. Het gelukte mij namelijk van agarcul-
turen nog na 2,
4 en zelfs na 6 maanden bewaren, nieuwe
culturen voort te brengen. De entsteek in agar-agar begroeit
bij
37°C. meer gelijkmatig eu aan de oppervlakte heeft slechts
geringe ontwikkeling plaats.

( Wordt vervolgd.)

DE KALVERKOORTS,

dook.
i», 14 m i.B r.

Lezing, gehouden in de 3de Vergadering van de Nieuwe
afdeeling Zuid-Holland.

Het is mijne bedoeling niet eene zeer uitvoerige bespre-
king der kal verkoorts te houden, maar ik stel mij toch
voor een en ander omtrent deze ziekte uiteen te zetten,
b.v. wat naar mijne meening onder kal verkoorts moet

12

-ocr page 174-

worden verstaan, wat tot het ziektebeeld er van behoort
en welke behandeling de meest gewenschte is.

Zonder mij aan eene bepaalde volgorde te houden, zullen
toch zooveel mogelijk eerst het voorkomen, daarna de aeti-
ologie der ziekte, de symptomen en eindelijk de behande-
ling ter sprake komen. Het is mijns inziens wel noodig
voor de kalverkoorts eens te gaan schiften. Wanneer we
toch de velerlei litteratuur op dit gebied nalezen, dan zijn
we ten slotte als \'t ware verdwaald, verdwaald in een
doolhof van meeningen en voorstellingen omtrent den aard
der ziekte en omtrent probate geneeswijzen.

Vooral de laatste zijn talrijk; geen tijdschrift bijna
komt er uit of men vindt er eene behandeling in van kal-
verkoorts. Heden echter leest men het middel tegen de
kwaal en morgen kan men een ander vinden aangeprezen,
dat nog beter is. De een behandelt op deze manier en
een ander weer op een andere, terwijl een derde niets doet;
het is waarlijk om wanhopig te worden, wanneer men
ten minste wijzer wil worden door het lezen van al wat
over kalverkoorts wordt geschreven,

Over het wezen der ziekte wordt minder gesproken;
evenzoo vindt men betrekkelijk weinig over het ziektebeeld.
Wat hieromtrent eehter wordt medegedeeld, brengt ons
evengoed op een doolweg als de verschillende opgegeven be-
handelingsmethoden.

Van de vele mededeelingen kunnen we veilig de over-
groote meerderheid met stilzwijgen voorbijgaan, omdat zij
in den regel alle bewijsvoering missen. Enkele zullen we
aanhalen en nader bespreken onder de rubriek waar ze
t\'huis behooren.

Wel is het de moeite waard zich met dezen schrik van den
landbouwer en zeker ook van den veearts bezig te houden.

Ook voor den veearts is het dikwijls een ellende; wie
toch van de collega\'s heeft het niet ondervonden dat, niet-
tegenstaande al zijne zorgen, zijne patiënten aan kalver-
koorts bezweken?

-ocr page 175-

Maar grooter ramp, dan voor den veearts, is de ziekte
voor den veehouder.

Zeer groot zijn de verliezen die jaarlijks er door worden
geleden. En niet alleen in ons land, maar ook in het buiten-
land zijn de verliezen groot en wel te grooter, daar in
den regel de beste koeien worden aangetast.

De kalverkoorts, ook kalverziekte, melkziekte, moer-
ziekte genoemd, heet elders Milchfieber, Kalbefieber, Fièvre
vitulaire, ook Tragsaekentzündung, Gebarmutterbrand, Me-
tritis phlegmonosa, Metroperitonitis, Septieaemia puerpe-
ralis, Eclampsia puerperalis, Gebarparese, Pebris puerpe-
ralis, enz.

Uit deze al vrij groote opsomming van namen blijkt reeds
dadelijk het verschil in meening of opvatting bij verschil-
lende deskundigen.

Uit al deze namen nu reeds eene keuze te doen, is niet
mogelijk, want de een is al minder passend dan de ander.
Laten we dan nu slechts spreken van kalverkoorts, ten
eerste omdat we dan weten wat we bedoelen, daar toch
ieder van ons, de een meer, de ander minder, de
ziekte kent, ten tweede omdat deze naam minstens even
goed, zoo niet beter is dan de andere, zooals we in \'t ver-
volg zullen zien.

We spreken dus over de kalverkoorts en ik leg hierop
den nadruk, omdat naar mijne bescheiden meening onder
kalverkoorts door velen, en door mannen van naam, ziekten
worden gerekend die niets met kalverkoorts gemeen hebben
dan dat de dieren er licht aan sterven.

Van \'t voorkomen van kalverkoorts kunnen we zeggen,
dat het meest lijdt het vrouwelijke rund (de koe). Waar-
schijnlijk is het dat ook andere vrouwelijke huisdieren aan
de ziekte kunnen lijden. We vinden althans mededeelingen
die dit moeten bevestigen ; zoo lezen we b.v. van \'t paard,
\'t varken en de hond, dat deze dieren zouden geleden heb-
ben of gestorven zijn aan kalverkoorts of ten minste aan
daarmede identische ziekten. Ik voor mij heb haar bij deze

-ocr page 176-

dieren nooit waargenomen, docli wel bij de geit. Het
komt mij wel voor dat sommige van die mededeelingen
ook konden slaan op andere ziekten. Te recbter tijd kom
ik hierop nog even terug.

In ieder geval is het \'t rund, en wel het vrouwelijke dier,
dat ons, zoo niet uitsluitend, dan toch voor een groot deel
in casu interesseert. Ik zeg daar «het vrouwelijke rund»
omdat er ook mededeelingen zijn, en wel van Duitsche vee-
artsen , die ons moeten doen gelooven dat kalverkoorts ook
bij ossen is waargenomen. Eene beschrijving der ziekte-
verschijnselen wordt echter niet gegeven (althans, ik heb
haar niet kunnen vinden), zoodat ik dit bericht moet laten
voor hetgeen het is. Bij de koe komt de ziekte het
vroegst voor (in den regel) op 6 jarigen leeftijd, dus na het
werpen van \'t 4e kalf.

Soms lijden ook koeien die nog een jaar jonger zijn,
dus die slechts drie kalveren hebben geworpen.

Bij nog jongere individuen is zij niet waargenomen en
waar soms nog gevallen worden geciteerd zullen zij in ieder
geval tot de hooge uitzonderingen behooren of wellicht op
eene onjuiste diagnose berusten. Twee gevallen bij een vaars
(2-jarige koe), waarvoor mijne hulp werd ingeroepen, bleken
beide iets anders te zijn. Het eene moet ik zelfs toe-
schrijven aan louter onwil van \'t dier om op te staan of
iets te gebruiken. De koppigheid van die eerstbarenden is
u allen bekend; niets kan hen tot opstaan nopen en laat
men ze met rust, liefst alleen in den stal, dan staan ze op
hun gemak op. Zoo was dit ook hier: \'t dier lag plat
voor den grond en klaagde vreeselijk. Toen het echter
met rust werd gelaten, stond het uit eigen beweging op en
ging eten.

Met het werpen van het vierde kalf schijnt de koe het
meest vatbaar te zijn; echter lijden ook dikwijls oudere dieren.
Zeer melkrijke en goed gevoede dieren worden \'t meest
aangetast; intusschen is de nadruk te leggen op de melk-
rijkheid. Groote melkgeefsters krijgen dikwijls de ziekte,

-ocr page 177-

al is ook overigens de voedingstoestand minder schitterend,
terwijl dieren met veel vleesch en met mindere hoedanig-
heden in zake melkproductie meer verschoond blijven.

Aldus is, geloof ik, vrij wel de algemeene opinie; hierbij
wensch ik echter nog even stil te staan. In recht verband
met hetgeen nu volgt, moet ik er eerst op wijzen dat de
meeste ziektegevallen tijdens den weidegang voorkomen en
wel in de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus, hoewel
er in den staltijd, dus in de wintermaanden, veel meer
koeien kalven dan in de weide,

Nu zijn die koeien, welke in de weide kalven, altijd de
beste, zoowel melkgeefsters als zulke die neiging hebben
veel vleesch aan te zetten.

De boer toch Iaat geen koeien van minder goede quali-
teit zoo laat afkalven, want dit zou hem te schadelijk zijn
en nu is het duidelijk, dat, waar alleen dieren van uitmun-
tende qualiteit zijn, ook slechts deze aan de ziekte lijden
kunnen. Het is zeer de vraag of, wanneer eens alle koeien
in de zomermaanden kalfden, ook niet evenveel dieren van
minder goede hoedanigheden zouden lijden aan kalverkoorts.
Ik wensch hierop te wijzen, omdat steeds wordt verteld
dat alleen de beste koeien kalverkoorts krijgen, terwijl men
toch en wel juist in den staltijd, dus wanneer ook de minder
goede dieren kalven, wel gevallen waarneemt bij dieren met
minder goede eigenschappen.

De erfelijkheid speelt volgens sommigen ook een groote
rol. Het is mij wel bekend dat vele veehouders geen kuis-
kalf zullen aanfokken van eene koe, die aan kalverkoorts
heeft geleden. Zulke gebruiken nu hebben dikwijls eenig
raison, doch voldoende waarnemingen ontbreken.

Meestal wordt beweerd dat koeien, die eens aan de
ziekte hebben geleden, het volgende jaar in erger mate
ziek worden en eindelijk toch aan kalverkoorts bezwijken.
Vandaar dat vele veehouders een van kalverkoorts her-
stelde koe verkoopen vóór zij weer kalft, of haar vaar
houden.

-ocr page 178-

De ziekte treedt op, zooals we reeds hebben gezien, na \'t
werpen van een kalf en wel meestal na gemakkelijke barin-
gen met spoedige uitdrijving der secundinae ; het terugblijven
der nageboorte is uitzondering.

De tijd, die verloopt tusschen het kalven en het ziek
worden, verschilt eenigszins. Soms vertoonen zich de eerste
verschijnselen 2 a 3 uren na het kalven; in den regel
in de eerste 48 uren daarna. In enkele gevallen duurt het
veel langer, tot zelfs acht dagen.

Bij uitzondering treedt kalverkoorts op vóór den partus en
dan toch steeds onmiddelijk er voor. Na eenige uren wordt
dan het kalf met behulp van menschelijke trekkracht geboren,
terwijl, wanneer de verlammingen spoedig de overhand
nemen, de partus soms achterwege blijft en de koe sterft.
Is het kalf geboren, dan heb ik in de enkele, door mij waar-
genomen gevallen, steeds onmiddelijk de secundinae zien
afgaan.

Wat de andere diersoorten aangaat, hieromtrent is
weinig met zekerheid bekend. De twee door mij waarge-
nomen gevallen bij de geit waren ook opgetreden na het
werpen en betroffen dieren die reeds meermalen (3 maal)
jongen hadden geworpen.

Aetiologie. Bij het opsommen van eenige namen
heb ik straks gezegd dat daarin reeds het verschil van
meeningen en voorstellingen omtrent de kalverkoorts uit-
komt.

Dit verschil nu is zeer groot en moet groot zijn, omdat
er helaas tot heden omtrent het wezen der ziekte niets af-
doende bekend is. De een meent dit en de andere ver-
onderstelt iets anders en het is u allen bekend dat dikwijls
vrij zonderlinge meeningen zijn geuit zonder eenigen vorm
van bewijs.

Wanneer ik dan even mag herinneren aan de hypo-
these van Dr.
Harms, dan moet ik meteen het onjuiste
van die hypothese in \'t licht stellen.
Harms meende, dat

-ocr page 179-

er lucht van uit den uterus in de bloedvaten zou dringen
met al de gevolgen van dien.

Het luchtindringen in de eapillairen der cotyledonen is
echter niet mogelijk, omdat deze kleine vaten niet open in Jt
lumen van den uterus uitkomen, maar in de placenta (uterina)
lissen vormen. Verder is er in deze eapillairen nog altijd
een positieve druk, zoodat bij mogelijke verwondingen dei-
placenta (die bij gemakkelijke baringen zeker niet zullen
voorkomen) er geen lucht kan indringen, daar hiervoor
toch zeker wel een negatieve druk in de eapillairen noo-
dig zal zijn.

Een sectieverslag van Bormann, dat we vinden in de
«Thierartzt»
\'78, moet de waarheid van Dr. Harms\' hy-
pothese bevestigen. Toen de sectie echter werd verricht,
was de koe reeds half geslacht en misschien zijn de
waargenomen luchtbellen in de vaten en wel in de
groote vaten, ingedrongen door de manupulaties van den
slachter.

De theorie van Franck is u allen wel bekend. In
hoofdtrekken echter wil ik die even in herinnering brengen,
omdat het een van de weinige is die niet zonder bewijs-
voering zijn opgesteld.

Franck meent dat, door de sterke samentrekking van den
uterus na den partus, een groot deel van \'t vaatgebied
aan de circulatie wordt onttrokken. Onvermijdelijk, zegt
hij, moet de druk in de aorta daardoor stijgen; deze druk
zal zich voortplanten op de hersenarteriën en, daar de weeke
hersenmassa weinig weerstand kan bieden aan deze ver-
hoogde drukking in de arteriën, zal er spoedig uitzwee-
ting plaats hebben. Er zal dus ontstaan hersenoedeem en
door dit oedeem zullen op hun beurt de vaten worden
dichtgedrukt, zoodat hersenanaemie ontstaat, waaruit dan
alle waar te nemen verschijnselen van kalverkoorts zouden
kunnen worden verklaard.

Het moet gezegd worden dat Franck\'s theorie vrij goed
wordt verdedigd en toegelicht. Bij de sectie, zegt hij, vindt

-ocr page 180-

men altijd hersenaandoeningen, hetzij hyperaemie of oedeem
en anaemie.

Dit hangt af van \'t stadium waarin de ziekte is wan-
neer \'t dier sterft of geslacht wordt.

In het «Zeitschrift für Thiermedicin» vinden we een sectie-
verslag van Prof.
Friedberger, waarin ook sprake is van
duidelijke hersenanaemie. Even stip ik hierbij aan dat in
den uterus een saffraangeel, draad trekkend vocht werd ge-
vonden en geen vuil rooden inhoud (lochien).

In de «Thierartzt» van \'89 vinden we echter ook een sectie-
verslag van
Guinard vermeld. Het betrof hier drie gevallen,
in alle waarvan hersencongestie met haemorrhagien
werden gevonden; de hersenen waren zwart gepuncteerd. Hier
moet dus eerder gedacht worden aan encephalitis dan aan
hersenanaemie en oedeem.

In het «Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt»
(14e deel jaargang 1887) worden opgaven gedaan van ver-
richte sectie\'
s door de Bruin. Deze heeft geen anaemie
kunnen constateeren; in enkele gevallen slechts hyperaemie
van \'t lendenmerg.

Ook Anker, die veel kalverkoorts behandelt, getuigt:
«na den dood zijn geen karakteristieke pathologisch-anato-
mische verschijnselen waar te nemen.»

Van Dulm heeft wel hersenanaemie waargenomen. Hij
spreekt eigenlijk van acute hersenwaterzucht, docli zegt niet,
of hij die moet toeschrijven aan voorafgaande ontsteking,
dan wel aan stuwing. Men ziet uit deze enkele aangehaalde
feiten dat de meeningen omtrent de sectieverschijnselen
vrij wat uiteenloopen.

Ik meen hieruit te mogen afleiden dat er niet constant
hersenanaemie aanwezig is en dat er waarschijnlijk ook wel
eens gemeend is hersenanaemie te zien, wanneer men dat
gaarne wilde. Bovendien kan de gewone gang van zaken
ook niet zijn zooals
Franck aangeeft. Veeleer toch is aan
te nemen dat, wanneer \'t foetus verwijderd is, er meer
bloed naar den buik zal stroomen in plaats van minder en

-ocr page 181-

er eerder een directe kersenanaeinie zal komen door actieve,
volgens
Pütz passieve, hyperaemie der buiksorganen. Men
ziet dit soms ook, wanneer bij hoogen graad van tympa-
nitis de penssteek wordt verricht met een gewone wijde
penstrocar. Er stroomt in een kort tijdsverloop veel gas uit
de pens; de door de uitzetting der pens dichtgedrukte vaten
kunnen zich nu weer uitzetten en het bloed stroomt met
geweld naar den buik; hersenanaemie is er het gevolg van.

De dieren vallen soms bewusteloos neer, na eerst kram-
pen te hebben vertoond.

Nu spreekt Franck ook van deze wijze van \'t verkrijgen
van hersenanaemie en zegt meteen: «zoo kan de kalverkoorts
ook ontstaan.»

Nu, dit is beslist niet waar, want de zoo ontstane bloe-
deloosheid der hersenen geeft een geheel ander ziektebeeld
clan dat .van kalverkoorts. Bij een zoo acute hersenanaemie
zien we nu eens tonische, dan weer clonische krampen,
waarna dan bewusteloosheid volgt. Het beeld is een-
voudig dat wat we zien, wanneer een dier door verbloe-
ding wordt gedood en het is dan ook eigenlijk het-
zelfde, want bij een zoo ontstane acute hersenanaemie
bloeden de dieren dood in hun eigen vaten, in casu de
buikvaten. De patiënte is dan zoogenaamd aan kalver-
koorts gestorven, doch deze is het in geen geval geweest.
Zeer waarschijnlijk gebeurt het zóó dikwijls en dan vooral
bij die melkmachines met hun groote wijde vaten. Bij al
die snel verloopende, met den dood of met herstel eindi-
gende gevallen van kalverkoorts, komt het mij voor, dat we
slechts te doen hebben met een acute hersenanaemie tenge-
volge van den vermeerderden bloedstoevoer naar de buikvaten
na den partus. Ongeveer drie weken geleden zag ik nog
zoo\'n koe, doordat er een keuringsbiljet werd vereischt.
Volgens \'t zeggen van den eigenaar was de koe na
\'t
kalven spoedig benauwd geworden; zij sloeg met den kop
en pooten en stierf zeer spoedig. Bij het afsnijden van den hals
bloedde zij weinig en, hoewel bij mijn komst de ingewanden

-ocr page 182-

reeds verwijderd waren, konden toch de sporen van bloedsover-
vulling aan den binnenbuikwand goed worden waargenomen.
De kop zag er vrij bloedeloos uit, terwijl de buitenvlakte
van \'t lichaam blank was, zoodat ook de huidvaten weinig
bloed schenen bevat te hebben.

De boer beweerde natuurlijk dat zijn koe aan moerziekte
was gestorven.

Met de theorie van Franck, hoe kunstig ook opgesteld,
kunnen we dus, mijns inziens, niet meegaan. Er zijn lacunen
in de redeneering en er zijn enkele toestanden waarover wordt
gezwegen en die toch feitelijk den gang van zaken volgens
Franck\'s theorie onmogelijk maken of althans in een ander
licht stellen.

Was Franck vast overtuigd van het juiste zijner theorie,
dan moest hij bovendien consequent blijven en geen venae-
sectie voorschrijven bij de behandeling, daar dit toch zeker
verkeerd is bij hersenoedeem.
Schmidt-Mülheim heeft in
den laatsten tijd eene theorie verkondigd die bij een
oppervlakkige beschouwing zeer veel en wel de meeste schijn
van waarheid heeft. Volgens hem heeft de kalverkoorts in
hare symptomen de meeste overeenkomst met het botulismus
van den mensch, de ziekte veroorzaakt door vleesch- en
worstvergiftiging. Botulismus kenmerkt zich (het zij hier
in \'t kort gereleveerd) door braken en diarrkee met navol-
gende hardnekkige verstopping en algemeene spierzwakte,
terwijl juist de bloedrijkste spieren, b.v. die van hals,
keel en tong, het sterkst zijn aangedaan. Nu is het waar —
wij zien ook bij kalverkoorts spierzwakte en ook zien we
(doch volstrekt niet altijd) dikwijls de bloedrijkste spieren
aangetast (denken we slechts aan de rochelende ademhaling
en de slikbezwaren bij kalverkoorts).

Waar komen nu echter de ptomaïnen van daan die deze
verschijnselen bij kalverkoorts te voorschijn roepen?
Schmiüt-
Mülheim zegt: «in den brijachtigen , vuilbruinen uterusin-
houd (lochien), die sterk eiwithoudend is, hebben, door
de sterke uteruscontractie, onder luchtafsluiting, ontledingen

-ocr page 183-

plaats, waardoor ptomaïnen gevormd worden.» Van den
uterus uit zou dan de intoxicatie volgen.

Zijn nu werkelijk de toestanden, zooals Schmidt-Mülheim
voor zijn theorie aangeeft? Beslist kunnen we daarop «neen»
antwoorden. Vooreerst is de inhoud van den uterus volstrekt
niet altijd brijachtig, vuilbruin (getuige de sectie van
Friedberger) , maar meestal, zooals ik ook zelf dikwijls heb
waargenomen, helder lichtgeel en taai (draderig). We zien
dan ook het uitvloeien der lochiën niet dadelijk na den
partus; zij komen meestal eerst na eenige (8) dagen. Tweedens,
wanneer werkelijk de uterus zich zoo sterk samentrekt, zijn
daarin , wanneer ze niet vooraf van buiten worden ingebracht,
geen microörganismen, die dan toch de ontleding van den
eiwithoudenden inhoud moeten bewerken , wanneer er ptomaï-
nen zullen worden gevormd.

Verder is het niet waar dat de uterus zich zoo sterk
samentrekt, dat dadelijk na het uitdrijven der vrucht
luchtafsluiting plaats vindt, ook al gaan onmiddelijk de
secundinae af. In de meeste gevallen is het ostium bij kal-
verkoorts nog met de hand en altijd met 2 ä 8 vingers
te passeeren. Soms ziet men ook bij de sectie de uterus
slap, te groot en volstrekt niet saamgetrokken. En hoe met
de theorie van
Schmidt-Mülheim de gevallen te verklaren
waarbij kal verkoorts optreedt vóór den partus?

Het verloop van botulismus en kalverkoorts is ook niet
hetzelfde. Bij de laatst genoemde ziekte zien we soms plot-
seling, althans in een vrij kort tijdsverloop, herstel intreden,
terwijl botulismus het menschelijk organisme veel langer ziek
maakt en heel langzaam herstelt.

Friedberger en Fröhner zijn het ook niet geheel eens
met
Schmidt-Mülheim. De slotsom van hunne overwegingen
is deze, dat zij een\' paralytischen en een\' septischen vorm
onderscheiden. Zij noemen de kalverkoorts «Gebärfieber»
en definieeren haar aldus : «Das Gebärfieber ist weder eine
klinische, noch eine aetiologische Einheit; dasselbe stelt
vielmehr in dem einen Falle eine reine von den Geni-

-ocr page 184-

taliën ausgehende Septikaemie oder Pyaemie, in dem
anderen Falle eine der Wurstvergiftung (Botulismus) des
Menschen ausserordentlich ähnliche Intoxication, in sehr
vielen Fällen eine Combination beider Processe dar.»

Voor een veearts, die veel kalverkoorts gezien heeft, is
het niet wel mogelijk met deze definitie genoegen te nemen.
Wat zij vertellen van den septischen vorm is, voor mij
althans, onbegrijpelijk.

Putride intoxicatie, septikaemie en pyaemie kunnen toch
onmogelijk het beeld geven van kalverkoorts. Zij nemen
aan dat steeds infectie plaats heeft en wel door de handen
van den verloskundige (boer) of door strikken, enz. Zij
moeten echter toch weten dat kalverkoorts juist het meeste
optreedt na baringen, waar alle menschelijke hulp is uitge-
sloten geweest!

Heeft er nu afsluiting van lucht plaats, zeggen zij, dan
bewerken die microörganismen het ontstaan van ptomaïnen
en men krijgt den paralytischen vorm te zien. Gaat de
infectie echter anders, nl.: gaan de bacteriën zelf en niet de
producten (door hunnen invloed op eiwitstoffen gevormd) door
wonden in vagina, ostium of uterus onmiddelijk in \'t weef-
sel, resp. in \'t bloed, dan ziet men den septischen vorm.

Ontstaat dan echter ook \'t beeld van kalverkoorts ?
Zien we kalverkoorts ontstaan na moeielijke baringen waar-
bij geweldige inscheuringen der vagina en vul va voorkomen?
Treedt kalverkoorts op bij koeien met retensio secundinarum,
waar dikwijls de nageboorte geheel afrot?

Immers neen? Heeft er infectie plaats langs wonden in
vul va, vagina, enz., dan ontstaan septikaemie en pyaemie
zooals we dat menigmaal zien bij het terugblijven der na-
geboorte.

Zooals we uit de definitie van Friedbergek en Fröhner
gehoord hebben, houden zij de kalverkoorts niet voor een
specifieke ziekte. Het eenige onderscheid dat, volgens hen,
bestaat tusschen kalverkoorts en septikaemie, pyaemie of
putride intoxicatie, is, dat bij de kalverkoorts (septische

-ocr page 185-

vorm) de infectie of intoxicatie uitgaat van de geslachts-
organen. In alle andere gevallen ontstaat gewone sep-
tikaemie, enz. Nog eens, het is mij onbegrijpelijk, daar
toch de symptomen van kalverkoorts wel zoo karakteristiek
zijn dat de ziekte niet en het allerminst, kan worden ver-
wisseld met pyaemie of septikaemie.

Hun paralytische vorm, de «Gebarparese» van Schmidt-
Mülheim, is dan ook, naar mijne bescheiden meening, de
kalverkoorts, terwijl al wat zij vertellen van hun\' septischen
vorm, eenvoudig niets met kalverkoorts te maken heeft. Zij
gaan omtrent de oorzaak voor hun paralytischen vorm,
zooals we gehoord hebben, mede met
Schmidt-Mülheim en
we hebben reeds tevoren besproken, dat wij ook met dezen
ons niet kunnen vereenigen.

Wat de beschrij vingen van waargenomen kalverkoorts of
daarmee identisehe ziekten bij andere dieren aangaat — ik
geloof dat deze nog al eens op dwalingen berusten.

We vinden eene uitvoerige mededeeling van Dr. med.
Letzerich omtrent het voorkomen der ziekte bij den hond.
Twee honden wierpen tegelijk jongen; van de eene teef
stierven de jongen onmiddelijk na de geboorte en daar de
andere veel jongen had, werden eenige bij de eerste teef
gebracht. Deze hond stierf echter spoedig en vertoonde bij
de sectie metritis met putriden inhoud van den uterus. Milt
en nieren waren aangedaan.

De jonge honden werden nu weer naar hun eigen moe-
der teruggebracht en deze werd daarna onder dezelfde ver-
schijnselen ziek, doch herstelde na behandeling met sali-
cylzuur.

Doch genoeg — dit is natuurlijk geen lijden geweest,
identisch met onze kalverkoorts.
Letzerich heeft de febris
puerperalis van de vrouw verward met de kalverkoorts.
Febris puerperalis heeft in de menschelijke geneeskunde de
beteekenis eener septische metritis met intoxicatie.

Waar verder ook nog wordt gesproken van \'t voorkomen
bij \'t paard, \'t varken, enz, daar geloof ik ook, dat dan steeds

-ocr page 186-

de zoogenaamde septische vorm van Friedberger en Fröhner
is bedoeld, die ik zoo vrij ben geweest niet onder kalver-
koorts te rekenen.

Een paard, zegt Franck, sterft dikwijls in het eerste
stadium, dus wanneer er nog hersenhyperaemie is. Ik voor
voor mij geloof dat dit waar kan zijn, doch dan is zoo\'n
paard gestorven aan die hyperaemie, misschien gepaard met
haemorrhagie in de hersenen — in ieder geval niet aan
een met kalverkoorts identische ziekte.

Nog andere meeningen, zooals de hypothese der melk-
metastasen, waarop de namen melkziekte, milchfieber slaan
en de meening van
Schrade en Stockeleth, dat de uterus-
secretie onderdrukt zou zijn, blijven ons na \'t lezen vrij
duister.

De melkmetastasen worden verdedigd met het voorkomen
van melkachtige vloeistof in nieren, buikholte en longen.
Het is wel eigenaardig dat
Friedberger en Fröhner dit
toeschrijven aan gewone pyaemische metastasen, wat dan
ook wel zoo zal zijn.
Schrade en Stockfleth dachten
reeds, eenigszins op de wijze van
Schmidt-Mülheim, aan
vergiftiging langs de cotyledonen met een stof, die ontstaan
zou door omzetting der lochiën en die zij «sepsine» noemden.

Nog beweert Farnier in 1788 en 1788 een epidemisch
heerschen der ziekte te hebben waargenomen en wel zoo,
dat de besmetting van mensch op dier (koe en hond) werd
overgedragen. Dit schijnt ook geene kalverkoorts geweest
te zijn, omdat we het nooit zoo zien optreden.

Na thans enkele meeningen te hebben besproken, wensch
ik bij de symptomatologie na te gaan waarvoor we kal-
verkoorts dan moeten houden in logisch verband met hare
symptomen.

Over deze symptomen is men het ook al niet eens
en, om eerst met
Friedberger en Fröhner te beginnen,
het spreekt van zelf dat de verschijnselen van hunnen sep-
tischen vorm niet die zijn van kalverkoorts. Waar we zien
een septische metritis, phlegmoon van vulva en omgeving,

-ocr page 187-

enz., in één woord een pyaemie, septikaemie of putride
intoxicatie, daar spreken we niet van kalverkoorts:
Fried-
berger
en Fröhner spreken ook van complicatie\'s van den
septischen en den paralytischen vorm! — ik heb het nooit
gezien en geloof ook niet dat de Nederlandsche veeartsen
daarvan gewag maken.

Het eerste stadium dan van onze kalverkoorts kenmerkt
zich door het plotseling weigeren van voedsel, het trappen
met de beenen en vooral de achterbeenen, alsof de dieren
pijn verraden. Dikwijls neemt men een benauwde blik
waar; de oogen staan strak; horens en ooren voelen koud
aan. Er is dan een stadium van opgewektheid en meer-
malen is men in de gelegenheid dit te zien.

Wanneer echter deze excitatie aanwezig is, dan heb ik
toch steeds dadelijk ongemotiveerde bewegingen gezien.
Het is dan altijd alsof de wil over de bewegingen reeds
is opgeheven; de dieren wankelen en doen dat soms vrij
woest, doch vallen telkens op de onmogelijkste manieren:
zij kunnen hun evenwicht niet meer bewaren.

Schrikachtig zijn ze niet; wanneer zij een oogenblik stil
liggen, kan men een aanval niet opwekken door hun b. v.
een forschen stoot te geven (hersencongestie kunnen we dus
niet aannemen, daar bovendien de conjunctiva niet sterk
rood is). Laat men zoo\'n koe rustig liggen, dan komt de
aanval terug en eindelijk treedt rust in.

Franck, Friedberger en Fröhner spreken ook van exci-
tatie, maar
Schmidt-Mülheim niet. Volgens deze treedt terstond
verlamming in en wel een kruisverlamming. Toch is dit niet
altijd zoo; een excitatie-stadium is geen regel, maar ook
geen uitzondering en menigmaal kan het aan onze waar-
neming ontsnappen en ook aan die van den eigenaar.

Hoe dikwijls toch gebeurt het dat de boer u vertelt:
«wij hebben de koe gevonden, toen we van morgen opston-
den of toén we kwamen melken.»

Ligt nu de koe eenmaal, dan zit zij nog rechtop, vooral
als ze wat ondersteund wordt, of zij ligt plat. De houding

-ocr page 188-

van den kop, die door velen voor kenmerkend wordt ge-
houden, is dit eenvoudig niet. De kop wordt rechtop of op
de bovenliggende zijde teruggeslagen of plat uit in de goot
gehouden.

De veearts vindt meestal de koe liggende, niet in staat
op te staan. Al naar den graad van sopor waarin de patiënte
zich bevindt, verschillen de verschijnselen eenigszins. De
ademhaling is meestal vrij normaal, soms iets verlangzaamd;
de pols is frequent en wordt bij verergering der ziekte bijna
onvoelbaar. De hartslagen vermeerderen tot soms het dubbele
aantal per minuut, terwijl nu ook de ademhaling sterk ver-
langzaamd en rochelend wordt. De kauwspieren verlammen;
de achterkaak hangt af. De tong hangt door verlamming
harer spieren uit den mond en nu wordt ook bij iedere
uitademing een luid kreunen, zelfs lallen, waargenomen.

De kop waggelt op den hals en wordt dikwerf heen en
weer geslingerd. In dezen toestand ligt de patiënte liefst
plat uit, met kop en pooten gestrekt.

De frequentie van den hartslag en de verlangzaming der
ademhaling wijzen op eene verlamming van den vagus of
op prikkeling van den sympathicus. Het meest waarschijn-
lijke is, dat er eene vagusverlamming bestaat in zijn\'
oorsprong (medulla oblongata), omdat we weten, dat ook
de spieren van \'t strottenhoofd en die, welke de slikbe-
weging tot stand brengen, geinnerveerd worden uit het ver-
lengde merg en ook die spieren eene in \'t oog vallende verlam-
ming vertoonen. Ook de kauwspieren verlammen bij eenigszins
hoogen graad van \'t lijden en zooals we weten, ligt het centrum
van de gemotiveerde kauwbewegingen eveneens in \'t ver-
lengde merg. Dat we met eene vagusverlamming te doen
hebben en wel in
\'t vaguscentrum — daarvoor pleit ook
het veelvuldig als complicatie voorkomen van fremdkörper-
pneumonie. Niet alleen toch zijn de slikspieren verlamd,
maar ook is het gevoel in larynx, pharynx en trachea
geheel of gedeeltelijk opgeheven. Immers zien we dikwerf,
wanneer de patiënte nog speeksel inslikt, na het ingieten

-ocr page 189-

van medicijnen (dikwijls scliudmixturen, die bij de sectie
in de longen worden teruggevonden) geen hoesten op-
treden — mijns inziens een bewijs voor de ongevoeligheid
van straks genoemde organen.

Ook andere spieren (van hals, romp en ledematen) zijn
in meerdere of mindere mate verlamd, echter niet zoo, dat
den dieren iedere beweging onmogelijk is.

Er wordt beweerd en wel door Schmtdt-Mülheim dat
het gevoel niet is opgeheven, maar dat de patiënten niet
reageeren op prikkels, zooals het in de trachea geraken van
medicijnen, omdat ze niet kunnen door de spierverlamming.
De gevoeligste plaatsen echter, zooals b.v. de cornea, reageeren
in den beginne nog zeer goed op prikkels doch, verergert
het lijden, dan wordt dat reageeren ook minder, en zelfs
dan reeds, wanneer nog geene uitgebreide verlammingen
der spieren van \'t hoofd zijn te constateeren; de cornea
wordt troebel en vertoont substantieverlies door verwondingen,
waarschijnlijk door scherpe strootjes, enz. veroorzaakt. Dit pleit
toch, dunkt mij, voor trigeminusverlamming en hier is het dan
natuurlijk eene gevoelsopheffing, omdat we weten dat de
oogtak van den n. trigeminus gevoelsvezelen voert. Om
tot de symptomen terug te keeren, wanneer we pols of
hartslag en ademhaling hebben waargenomen, gaan we
achter \'t dier en zien daar het bijzonder klein, gerimpeld-
zijn der vul va, zooals dit bij pas gekalfd hebbende koeien,
ook al lijden ze aan een andere ziekte, nooit voorkomt. De
kleur van het vaginaalslijmvlies is blauwrood en het is weinig
vochtig, dat van \'t rectum ziet meer donkerrood en prola-
beert soms.

Niet zelden gebeurt het en vooral als de koe achter te
laag ligt, dat ook de uterus uitzakt op de gewone wijze,
d. w. z. omgestulpt naar buiten komt. Horens, ooren,
ledematen en uier zijn veelal koud; echter meen ik dit dik-
wijls te moeten toeschrijven aan de temperatuur der om-
geving of aan de meer of mindere bedekking der patiënte.
Alle secreties zijn opgehouden, ook die van den uier, hoe-

13

-ocr page 190-

wel het toch voorkomt dat voortdurend nog melk wordt
geproduceerd. In ieder geval is het gewoon voorkomende
uieroedeem verdwenen en de uier zelf is slapper dan in
normale omstandigheden. Darm- en pensgeruisch zijn weinig
of niet te bespeuren en enkele malen ontstaat of is er eene
sterke gasophooping in de pens (tympanitis). Mest en urine-
loozing zijn opgehouden; in \'t rectum vindt men soms bij
exploratie harde of zelfs zeer harde, ingedroogde mestklompen.

Het al of niet reageeren op prikkeling der cornea is
voor mi] altijd een maatstaf geweest voor den graad van
\'t lijden. Zie ik het substantieverlies herstellen, en dit
gebeurt soms in vrij kort tijdverloop, en wordt daarbij de
cornea gevoeliger, dan denk ik: «we gaan vooruit». Ik heb
dikwijls opgemerkt, wanneer b.v. na pilocarpine-injectie in
de verlamming van tong, mond en keel nog geen verbe-
tering was te bemerken, dat er reeds meerdere gevoeligheid
en een beter uitzien der cornea aanwezig was.

Leggen we nu den thermometer aan op de gewone plaats
(in \'t rectum), dan vinden we meestal een temperatuur van
± 39 °C., althans dit is mijne waarneming geweest. Over
die temperatuur loopen de opgaven ook zeer uiteen en velen
beweren dat steeds de temperatuur te laag is en onder
hen noem ik al weer
Schmidt—Mülheim in de eerste plaats.
Behalve nog vele anderen, zegt
Anker in het Tijdschrift
(voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, 1887 14e deel 3e afl.) :
«de temperatuur is steeds beneden den norm.» ; hij spreekt
van 35°
C. en 34° C.

Ook ik heb bij het gewone aanwenden van den thermo-
meter wel eens subnormale temperatuur gevonden , maar
hoe komt dit ?

Zooals we weten, staan of hangen door de verlamming
vagina en anus open; in ieder geval is bij exploratie in
\'t rectum op te merken hoe gemakkelijk de kringspier te
passeeren is en hoever de endeldarm ook met gesloten
kringspier uitzakt.

Het gevolg van deze anus verlamming zal zijn dat in

-ocr page 191-

dat actiterste gedeelte van \'t rectum, ten minste zoover
als onze korte thermometers reiken, een temperatuur gaat
heerschen, naby komende aan die van de omgeving. Hoe
sterker de verlamming is, des te sterker zal de lucht kun-
nen toetreden en het gevolg is eene daling der temperatuur
beneden het normale.

Stroopt men. nu de mouw op en voert men de in de hand
verborgen thermometer zoover mogelijk in \'t rectum, dan
zien we een eclatant verschil; de thermometer wijst lxooger
dan normaal. Een mijner patiënten, die aan kalverkoorts
bezweek, had bij de gewone aanwending eene temperatuur
van 36°.9 C. Ik voerde nu op de zooeven beschreven wijze
mijn instrument zoo ver mogelijk naar binnen en ziet, het
wees toen bij \'t uithalen 38°.8 C., dus een verschil
van 2° C.

Nu spreekt het van zelf, dat bij dieren die stervende zijn
de temperatuur gaat dalen en vandaar ook dat
Anker
eens eene temperatuur vond van 30°.9 C. Wanneer
nu beterschap volgt vermindert de verlamming, dus ook
die van \'t rectum, en de temperatuur wordt natuurlijk hooger.

Tot staving van mijne verklaring over de temperatuurs-
daling in \'t rectum bij kalverkoorts, diene nog het volgende,
naar ik meen, interessante geval.

Bij een mijner patiënten (een paard), die aan influenza
leed, bestond eene verlamming van den sphincter ani. Om-
dat ik mij toen reeds met de kalverkoorts bezig hield , legde ik
eerst de thermometer op de gewone wijze aan en verkreeg
als uitkomst eene temperatuur van 35°.ö C. Toen ik hem
daarna zoo ver mogelijk inbracht, kreeg ik de te verwachten
aanwijzing van 40°. 1 C.

De temperatuur van kalverkoorts is dus, naar mijne be-
scheiden meening, boven den norm en alleszins zijn we
gerechtigd van koorts te spreken. Onze naam kalverkoorts
(koorts na het kalven) drukt dus wel niet precies uit wat
we bedoelen, maar zegt ook niets onwaars.

De naam febris puerperalis zou er ook door kunnen,

-ocr page 192-

wanneer wij daaraan maar niet de beteekenis behoefden te
hechten van eene endometritis septica puerperalis.

De symptomen, zooals we die thans hebben opgesomd,
wijzen, dunkt mij, het meest op een primair lijden van het
centraal zenuwstelsel, veroorzaakt door intoxicatie of infectie
van welke plaats van het lichaam dan ook uitgaande. Het
moet toch worden erkend, dat het ziektebeeld van kal ver-
koorts het meest gelijkt op eene vergiftiging en dan
door een voor dit lijden specifiek vergift, het zij dan
van organischen of chemischen aard. De vergiftiging b.v.
met solanine en atropine heeft enkele gelijke verschijnse-
len met de kalverkoorts, evenals die met ptomaïnen
(botulismus), maar het ziektebeeld van kalverkoorts heeft
ook weer zooveel eigenaardigs en is zoo constant, dat
we, meen ik, gerechtigd zijn te besluiten tot het speci-
fiek zijn der ziekte niet alleen, maar ook mogen aannemen
eene specifieke oorzaak, wellicht een voor de kalverkoorts
eigene bacterie of een giftstof, geproduceerd door een ot
ander microörganisme. Zeer goed kunnen we ons toch voor-
stellen dat deze microbe een kosmopoliet is, d. w. z. overal
verspreid voorkomt, evenals de oedeembacil of de microcoecus
van de muizenseptikaemie.

Het ziek worden is dan maar eene questie van vatbaar-
heid en gelegenheid gevende toestand. Wanneer werkelijk
een in deze richting ingesteld onderzoek, wat ik zeer wen-
schelijk en noodig acht, een gewenscht resultaat geeft, dan
moet ik er nu reeds op wijzen dat de infectie resp. intoxi-
catie niet uitsluitend behoeft uit te gaan van den uterus,
daar we toch kalverkoorts zien optreden vóór den partus,
wanneer het ostium nog vast gesloten is. Nog zeer kort
geleden is mij een dergelijk geval voorgekomen; bij explo-
ratie vond ik het ostium normaal gesloten, terwijl de koe
reeds eenige uren aan kalverkoorts leed.

Over de behandeling, heb ik reeds in het begin ge-
zegd, is veel gepubliceerd en ieder meent de beste resulta-
ten te hebben verkregen.

-ocr page 193-

Mathb deelt zelfs mede, dat sterven met zijne behande-
ling eene uitzondering is, terwijl ook
Biot van 200 patiën-
ten er slechts twee zou verloren hebben. Hij laat zijne pa-
tiënten aan kalverkoorts heel veel bloeden, geeft drastica,
enz. — vrij wel eene barbaarsche behandeling.

Lefeebure zoekt de hersenfunctie aan te zetten door 3
maal daags de geheele koe in te wrij ven met ol. terebinthin.
Inwendig geeft hij, in 12 uren tijds, de curieuse dosis van
150-200 gram aloë met 1 K. G. sulfas magnesicus.

Parvis geeft bromet. kalic. en carbon, ammon. met veel
olie, terwijl hij \'t gansche lichaam laat inwikkelen in natte
dekens.

Delamare beveelt het gebruik aan van sulfas eserini in
een dosis van 150 m. G.

Muller geeft salicylzuur met Priesnitzsche omslagen.

Fürtiïmaier en Kober bevelen "het gebruik aan van veratrine
in een dosis van 0.100 G.

Bouillat schrijft strychnine voor per os in een dosis
van —1 gram.

Het uitspoelen van den uterus wordt ook van verschillende
zijden aangegeven.

Francic schrijft onder meer het doen van eene aderlating
voor; zeer inconsequent, omdat hij eene hersenanaemie
aanneemt.

Als regel geldt voor de meeste behandelings-methoden,
dat getracht wordt de bestaande verstopping op te heffen.

Nu zegt Anacker van dit streven om mestontlasting te
verkrijgen, en hier speciaal met eserine, dat men met eserine
wel mestontlasting, doch geen genezing verkrijgt. Ik ben
dit geheel met Dr.
Anacker eens; wel zien we gaarne
defaecatie optreden, omdat het een bewijs is van meer peris-
taltische beweging in \'t darmkanaal, maar het is geen
hoofdzaak.

We moeten, mijns inziens, liever trachten de bestaande
verlammingstoestand te behandelen en zoo mogelijk te ver-
beteren , dan volgt defaecatie van zelve.

-ocr page 194-

Menigmaal is het mij voorgekomen dat na het intreden
der eerste beterschap, bestaande in liet rechtop gaan liggen
en in het helder staan der oogen, de patiënten eerst wat gingen
drinken, daarna wat eten (een stuk brood of lijnkoek) en
vervolgens na langer of korter tijd opstonden om daarna
eerst mest te gaan ontlasten.

Omgekeerd heb ilc het gezien dat herhaalde mestontlas-
tingen plaats hadden, zonder dat de algemeene toestand
evenredig verbeterde.

Het ingieten van groote hoeveelheden medicijnen is in
ieder geval af te keuren en vooral van sterk prikkelende,
in groote hoeveelheid zelfs drastisch werkende middelen.

Men loopt steeds gevaar dat een gedeelte in de trachea
geraakt, wat pneumonie ten gevolge heeft of, indien het
quantum dat in de longen terecht komt heel groot is, de
patiënte doet stikken. Voorzichtiger is het de geneesmiddelen
in pillenvorm te geven, hoewel dit ook weer zijne eigen-
aardige bezwaren heeft.

Op het ingeven moet dus uiterst streng worden gelet;
het moet zeer voorzichtig gebeuren en men moet absoluut
zeker zijn dat de slikbeweging plaats heeft en geregeld
plaats heeft.

Bij twijfel hieromtrent late men het ingeven en zeker
altijd het ingieten van geneesmiddelen geheel achterwege.

Nog verdient het vermelding dat door het inbrengen van
veel prikkelende zelfstandigheden in de maag, door plaat-
selijke irritatie van den maagwand, licht voedsel wordt opge-
rispt, dat dan ook alle kans heeft in de trachea te geraken.

De keuze der geneesmiddelen en van hunne aanwending
hangt dus geheel af van \'t inzicht van den veearts en zoo-
veel mogelgk moet het toedienen door hemzelf, althans onder
zijn toezicht, geschieden.

Waar een drukke praktijk het veel tijd besteden aan één
patiënt verhindert, daar moeten in ieder geval de meest
nauwkeurige voorschriften aan de behandelende personen
worden gegeven.

-ocr page 195-

Bij onze komst bij een. patiënte met kalverkoorts, dient
er (althans zoo is mijne wijze van handelen), zoo het nog
niet gedaan is, voor een goed stroobed te worden gezorgd.
Men zet het dier zooveel mogelijk in zijne natuurlijke po-
sitie door ondersteuning met stroobossen. Verkiest het echter
pertinent plat te gaan liggen, dan laat men het begaan en
zorgt voor een zoo gemakkelijk mogelijke ligging, terwijl
het van tijd tot tijd wordt omgelegd.

Dwingen om rechtop te blijven zitten doet blijkbaar geen
goed; het vermoeit de dieren en ze gaan meestal meer
klagen en woelen. De natuurlijk zittende houding is veel
verkieselijker, omdat de patiënte zich dan beter voordoet,
wat het voordeel heeft dat de eigenaar niet zoo spoedig
tot afmaken overgaat.

Is er nu voor de ligging gezorgd, dan wend ik Priesnitz-
sche omslagen of liever bedekkingen aan. Bestaat er echter
tympanitis, dan laat ik de penszijde koud houden door voort-
durend begieten met koud water. In de gevallen, waar bij
mijne komst nog excitatie aanwezig is en waar, altijd nadat
de opgewektheid wat geduurd heeft, horens en ooren
warm aanvoelen, laat ik ook den kop koud houden, tot-
dat de koe teekenen geeft het koude water niet lekker meer
te vinden. Vervolgens wend ik pilocarpine aan, hypoder-
matisch in een dosis van 200—300 m.G., terwijl na ver-
loop van een uur nog eens dezelfde dosis wordt ingespoten
en, nadat weder een uur is verloopen, nogmaals, zoo noodig,
dezelfde hoeveelheid wordt toegediend.

Ik wensch er hier op te wijzen dat velen mijner collega\'s
ook wel pilocarpine gebruiken, doch ik geloof niet dat zij
het bij herhaling inspuiten. Dit nu is nooclig, want pilocar-
pine werkt niet langer dan ongeveer een uur, waarna het uit
\'t lichaam weder verwijderd schijnt te zijn.

Ik heb steeds door pilocarpine uitstekende uitkomsten
verkregen. Geen uitkomsten zooals
Mathé of Biot, daar
mijne verliezen aan kalverkoorts steeds nog 20 % hebben
beloopen, maar toch, goede resultaten heb ik er steeds mede.

-ocr page 196-

Deze nu bestaan in: vooreerst spoedige verbetering in
den verlammingstoestand. De eornea wordt gevoeliger, terwijl
het rochelen der ademhaling ophoudt of zeker vermindert.
De pols wordt voelbaar, minder frequent, zoo ook natuurlijk
de hartslag.

Ook het slikken wordt een half uur na het inspuiten,
soms veel vroeger, weer mogelijk; we kunnen dus ook weer
medicijnen ingeven. Urine eren volgt in den regel na ver-
loop van 10 a 15 minuten uit eigen beweging en in enkele
gevallen wordt onder medewerking der buikpers een zeker
quantum faeces ontlast.

Alle secreties worden sterk aangezet (speekselvloed), ook
de melksecretie, zoodat bij het telkens uitmelken, wat voor-
geschreven wordt, er steeds wat melk voorradig is.

Pilocarpine werkt ais \'t ware als een tegengift; is het
uitgewerkt, wat, zooals ik zooeven reeds zeide, na een uur
ongeveer het geval is, dan treedt (door nieuwe opname
van het gift?) weder verergering in. Een nieuwe dosis
brengt echter ook dan meestal weer verbetering aan.

Van grootere hoeveelheden heb ik nooit betere uitkomsten
verkregen; wel is het mij gebeurd dat na aanwending van
500 a 600 niG. pilocarpine de patiënte het heel erg be-
nauwd kreeg, waarschijnlijk door longoedeem. Bij sterke
bewusteloosheid wend ik ook kamfer aan en wel hypoder-
matiscli als spiritus camphorat. in een dosis van 10—20 gram
of nog meer, en eigenaardig is het dat, wanneer in zeer
ernstige gevallen van kalverkoorts de pilocarpinewerking
bijna achterwege blijft, deze spoedig te voorschijn komt na
het aanwenden van kamfer. Bij eenigszins hevigen graad
der ziekte gebrnik ik in den laatsten tijd altijd pilocarpine
en spiritus camphorat. te samen en ik heb voor mij zeiven de
vaste overtuiging door herhaalde injecties het leven van
enkele patiënten te hebben gered. Het was eenmaal waarlijk
interessant te zien hoe telkens, bij verergering, na toediening
van beide geneesmiddelen de toestand verbeterde en ein-
delijk blijvend verbeterde, zoodat geheele genezing volgde\'

-ocr page 197-

Soms heb ik ook wel eens eserine gebruikt en dan ook te-
gelijk met pilocarpine. Ik voor mij kan echter over de uit-
komsten met eserine in dezen niet roemen. Er volgde wel,
maar ook niet altijd, defaecatie, doch nadat de dieren het
eerst zeer benauwd hadden gekregen, zoodat ik wel eens ge-
vreesd heb ze oogenblikkelyk te zien sterven.

Natuurlijk sterven er ook met mijne behandelingswijze en,
zooals ik straks reeds zeide, nog altijd 20 procent.

Hoewel na toediening van kamfer per os het vleescb
oneetbaar wordt, is na hjpodermatische aanwending aan
het vleesch niets te bespeuren, wat een groot voordeel is.

Om in te geven schrijf ik het volgende recept voor:
Pulv. fol. nicotian. tabac. 270, Chloret. natric. 450, en 100
gram van een of ander onschuldig plantenpoeder. Het meng-
sel van deze ingrediënten laat ik met 5 liter kokend water
aftrekken, coleer het daarna en laat na bekoeling ieder uur
een halve flesch ingeven onder de vroeger vermelde voor-
zorgen. De nicotiana tabac. zal de maag en darmbeweging,
die ontstaat bij de pilocarpine werking, levendig houden en
verder in de voorgeschreven dosis wel geen kwaad doen. De
eigenaar heeft iets te doen wanneer de veearts weggaat en
indien hem goed op het hart is gedrukt op het slikken te
letten, dan kan hem gerust het genoegen van het ingeven
gegund worden.

In enkele gevallen gaat alles naar wensch, doch de koe
blijft wat suf; in die gevallen geef ik ook kamfer per os
en dan met olie, omdat kamfer daarin oplost.

Ten slotte nog een kort woord over de nabehandeling.
Deze kan loopen over wat indigestie en dit is van
minder bezwaar, maar het gebeurt enkele malen dat er
een kruisverlamming overblijft, zoodat de patiënte blijft
liggen. Een scherp smeersel op \'t kruis is in dit geval
aangewezen, hoewel \'t niet altijd het gewenschte resultaat
geeft.

Soms blijft er een verlamming over van een achterbeen,
die alle behandeling trotseert. Dikwijls, geloof ik, ligt hier-

-ocr page 198-

van de schuld bij den bebandelenden persoon, die niet ge-
zorgd heeft voor tijdig omleggen en geschikte ligging over
\'t algemeen, waardoor laesies in het onderliggende been
ontstaan, die met iedere behandeling den spot drijven.

Men kan soms aan zoo\'n verlamd achterbeen opmerken
dat er atrophie is aan den voorbuitenkant van den schenkel
dus van de strekkers van het onderbeen; de koe staat zoo-
genaamd overkoot. Een scherpe zalf of smeersel, op die plaats
geappliceerd, brengt soms herstel aan.

Enkele malen ziet men nog andere verlammingen, b. v.
van de radialis en wel aan beide voorpooten, waarschijnlijk
ook door het lange liggen en het slaan en vallen tegen de
staken.

Nog ellendiger dan al deze genoemde zaken is de maar
al te dikwijls, bij niet zorgvuldig ingeven, overblijvende
pneumonie, waaraan nog menigmaal van kalverkoorts herstelde
patiënten sterven.

Delft, Mei 1891.

EENIGE PROEYEN MET KOCH\'S MIDDEL
TEGEN TUBERCULOSE,

Door

A. VAI IJEKCWESr.

Lezing, gehouden in de 3de Vergadering van de Nieuwe
afdeeling Zuid-Holland.

In het begin van Februari dezes jaars werd mij eene
schoone gelegenheid geboden om eenige onderzoekingen te
doen aangaande de werking van het veelbesproken middel
van
Koch bij tuberculeuze en niet tuberculeuze runderen.

-ocr page 199-

De Heer J. v. d. W. toch, veehouder te L., had
reeds sinds jaren beduidende verliezen onder zijn veestapel
door tuberculose. Dit leidde hem er toe zoo mogelijk mid-
delen in het werk te stellen, ten einde deze gevreesde ziekte
te bestrijden. Hij wendde zich daarom tot mij en na eenige
besprekingen kwamen wij overeen proeven te nemen met
Koch\'s middel, bepaaldelijk met het doel om te trachten
de ziekte te genezen. Met beide handen greep ik deze gele-
genheid aan om mijne kennis dienaangaande te verrijken,
ofschoon ik hem niet verzweeg dat hij zijne verwachtingen
niet te hoog moest spannen, wijl gebleken was dat het be-
roemde middel reeds meerdere malen als geneesmiddel gefaald
had. Dit was ook hem niet onbekend, maar desniettegen-
staande stelde hij zijn veestapel beschikbaar voor even-
tueel te nemen proeven.

Het was dus zaak voor mij pogingen in het werk
te stellen om in het bezit van
Koch\'s vloeistof te gera-
ken. Ik wendde mij daarom tot den Weid. Zeer Gel.
Heer Dr.
Nijkamp te Leiden, en informeerde inmiddels
indirect aan de Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Van de
laatste kreeg ik de ontnuchterende mededeeling dat aldaar
geene proeven genomen werden. 1) Dit viel mij zeer tegen,
daar ik wist dat men aan andere Veeartsenijscholen de zaak
belangrijk genoeg vond om in deze richting te experimen-
teeren. Bij den eerste was ik intusschen gelukkiger. Dr.
Nijkamp, ofschoon slechts een kleinen voorraad in zijn bezit
hebbende, stelde dezen welwillend ter mijner beschikking.

Zoo toog ik dan den 10deu Februari naar den stal van
v. d. W., en onderzocht eenige koeien op de gewone wijze
(percuteeren, ausculteeren, enz.) op tuberculose. Bij twee
meende ik eenige gegevens te hebben om tot het existeeren
vg,n tuberculose te mogen besluiten. De zeer vage verschijn-
selen waren als volgt:

No. 1. Koe, 3 jaar oud, niet drachtig, geen bepaalde

1) De Redactie meent te kunnen verzekeren, dat ook aan de Veeartsenij-
school eerlang proeven zullen genomen worden.

-ocr page 200-

afwijkingen in long- of maagfunctie, temperatuur normaal
(38° 0.), evenwel in groei bij de andere dieren teruggeble-
ven, huid iets vastliggende, haren dor en stroef.

No.. 2. Koe, 5 jaar oud, drachtig (moest in Maart kalven),
vage longverschijnselen, temperatuur verhoogd (39°.2 C.),
overigens als No. 1.

Beide werden voor proeven bestemd.

De KocH\'sche vloeistof (K. V.) was den 25stH1 Dec. 1890
van Dr.
Libbertz te Berlijn ontvangen. Ze werd eerst op
den dag van gebruik gereed gemaakt voor inspuiting, en
wel door ze te verdunnen met 0.5 °/0 sol. acid. carbol., tot
een 10 °/0 oplossing van K. V. Dadelijk vóór het gebruik werd
de verdunde oplossing eventjes tot 100° C. verhit, om alle le-
vende organismen te dooden. De voorbereidende maatregelen
bij de dieren bestonden verder in het wegknippen der haren
en afwasschen met eene oplossing van Merc. subl. corr.
1:1000. De injecties hadden nu steeds plaats achter den
linkerschouder.

Temperatu urs-V erhoudingen
vóór en na de injectie met 0.1 gr. K. Y.
No." \'1. Temp. \'s avonds 9 uur 38° C. (direct vóór de injectie).

38.2 (7 uren na de injectie).
38.8

38.3
39.2

39.4
39.4

40.4! (13JL uren na de inj.)

39.6

38.2

\'s morg. 4

Temp. \'s morg.

6

7

8
9

10.30
12
4

s nam.

De eetlust was onveranderd goed gebleven, doch het
herkauwen bleef achterwege tot de tempatuur weêr daalde. Om
10 uur \'s morg., toen de tempatuur het hoogst was, had het
dier 72 polsslagen p. min., ademhaling evenwel normaal 1)

1) Vergeleken met de naaststaande koeien.

-ocr page 201-

(42), extremiteiten een weinig koud. Het dier was over \'t
geheel op dit uur iets neerslachtig. Met het dalen der tem-
peratuur keerde alles tot den norm terug.

No. 2. Temp. \'s av. 9 uur 39.2 (direct vóór de injectie).

\'s m. 4 „ 39.8 (7 uren na de injectie).

5 „ 40.2

6 „ 40.4

7 „ 40.3

8 „40.2
. 9 „ 40.2
40.30 „ 41.2

42 „ 44.6! (45 uren na de injectie).
. 4 „ 41.4

9 ,, 39.4 (24 uren na de injectie).
12 „ 39 2

Eetlust \'s morgens iets verminderd, doch het herkauwen bleef
den geheelen dag achterwege. Om 10 uur \'s morgens (hoogste
temp.) was de pols 96, ademhaling 42, de extremiteiten zeer
koud. Het dier was zeer neerslachtig, stond met hangende
kop en ooren en schonk weinig aandacht aan de omgeving.

Daar beide dieren met dezelfde hoeveelheid (0.1 gr. K. V.)
waren ingespoten, meende ik uit bovenstaande temperatuurs-
verhoudingen te mogen opmaken dat No. 2 in veel sterker
mate tuberculeus was dan No. 4.

Den 44den Febr. werden weer twee dieren voor proeven
bestemd, de eene omdat de eigenaar wist dat de moeder
van dit dier aan tuberculose gestorven was, de andere ter
controle. Aan beide was niets abnormaals te bespeuren.
Ziehier het beloop:

No. 3. Koe, 1 jaar oud, gefokt van eene tuberculeuze
koe. Ingespoten met 0.055 gr. K. V.

Temp. \'s morg. 41 uur 38.3 (direct vóór de injectie).
„ \'s av. 9 ,, 39.0 (10 uren na „ „

v

\'s nam
\'s av.
»i

-ocr page 202-

Temp. \'s av. 11 uur 39.4

„ ,, 12 ,, 40.8! (13 uren na de injectie).
„ \'smorg. 4 „ 40.2 (17 „ „ „
„ 5 „ 40.6
6 „ 40.1
,, ,, 7 „ 39.1
Eetlust en herkauwen onveranderd goed, uitwendig voor-
komen volkomen normaal.

No. 4. Stier, 1 jaar oud, als jong kalf uit een gezonden
koppel vee aangekocht, vermoedelijk gezond (contröledier).
Ingespoten met 0.1 gr. K. V.

Temp. \'smorg. 11 uur 38.2 (direct vóór de injectie),
\'sa?. 9 „ 38.2 (10 u. na „ „
„ 10 „ 38.3
14 „ 39.0

12 „ 40.2! (13 „ „ „ „
Js morg. 4 „ 40.2

5 „ 40.0

6 „ 39.8

7 „ 39.2

Behalve een weinig neerslachtigheid was aan het dier
verder niets bijzonders te bespeuren.

Een groote tegenvaller intusschen! Bij een vermoedelijk
gezond dier eene temperatuurs-stijging van 2 graden ! Ik had
gehoopt bij dit dier geene reactie te zullen krijgen en zoo-
doende de uitkomsten van Prof.
Gutmann in Dorpat be-
vestigd te zien. Deze kon toch, volgens zijne mededeeling 1),
geene temperatuurs-verhooging waarnemen bij twee gezonde
stieren, zelfs na inspuiting van 0.3 gr. K. Y.

Intusschen bestond de mogelijkheid dat deze eenjarige
stier, door "zijn verblijf in een besmetten koppel, aan z. g.
latente tuberculose leed.

Ik vroeg daarom den eigenaar mij het rund te willen

1) Zie Ned. Tijdschr. v. Geneesk., jaarg. 27, dl. I.

-ocr page 203-

aanwijzen dat hij het laatste had aangekocht. Ook dit
werd voor eene proefneming bestemd, ofschoon het in hoogst
zwangeren toestand verkeerde.

No. 5. Koe, 4 jaar oud, hoog drachtig, sinds zeer kor-
ten tijd aangekocht uit een gezonden koppel, voedingstoestand
uitstekend; naar alle uiterlijke kenteekenen in de hoogste
mate gezond.

Ingespoten met 0.1 gr. K. V.

Temp. \'s morg. 11 uur 38.1 (direct vóór de injectie),
\'snam. 4 ,, 39.0 (5 u. na ,, ,,

5 „ 40.0

6 „ 39.8
„ 7 „ 40.6

8 „ 40.8

9 „ 40.8

„ 10 „ 41.0! (11 u. na de injectie).

11 „ 41.0

12 „ 40.3

\'s morg. 5 „ 39.7 (18 u. na de injectie).

Ziedaar dan mijne hoop voor een goed gedeelte den bodem
ingeslagen! Slechts dit had ik geleerd, dat men met
Koch\'s
middel ongestraft experimenteeren kan , ook bij hooge graden
van zwangerschap. En de conclusie, die ik uit het boven-
staande kon trekken, was deze: of het middel van Koen is
als diagnostisch hulpmiddel bij het constateeren van tuber-
culose bij rundvee niet te gebruiken, öf. . . , tuberculose is
eene eminent besmettelijke ziekte, zoodat alle dieren, die
eenigen tijd met aan tuberculose lijdende dieren verkeeren,
eveneens aan de ziekte gaan lijden , zij het dan ook in eene
mate die geen uitwendig zichtbare verschijnselen te voor-
schijn roept (latente tuberculose).

De beide jonge dieren (N°. 3 en 4) werden nu nogmaals
ingespoten, om te zien of het andere gedeelte van
Prof.
Oütmann\'s
beweren, dat n.1. eene tweede injectie minder
reactie ten gevolge had dan een eerste, uitkwam. De injecties

-ocr page 204-

hadden plaats den 24sten Februari (d. i. 13 dagen na de
eerste injectie), terwijl de hoeveelheid bij beide 0.1 gr. K. V.
was. N°. 3 vertoonde nu volstrekt geen reactie, terwijl bij
N°. 4 van wien ik het \'t minst verwachtte, 10 uren na de
injectie de temperatuur steeg tot 40° C.

Tevens stelde ik pogingen in het werk om ook eens
proeven te nemen op koeien uit gezonde koppels. De heeren
J.
d. G. en J. v. L., beiden veehouders te L., stelden mij
daartoe welwillend in de gelegenheid. De eerste deelde mij
mede dat bij hem, zoover hij wist, nooit tuberculose onder
het vee voorgekomen was. Ik spoot bij hem op stal eene
jonge, sterke, guste koe in met 0.120 gr. K. V. Dit dier
vertoonde geen spoor van reactie, de temperatuur bleef
normaal.

Dit was dus een stap op den goeden weg.

Bij den anderen eigenaar verkreeg ik evenwel eene eenigs-
zins andere uitkomst.

A. was eene koe, die reeds sinds lang aan chronische diarrhee
leed, langzamerhand vermagerde en op dit oogenblik in
hooge mate anaemisch was. Aan de longen was door het
physisch onderzoek niets abnormaals te bespeuren, maar dit
nam niet weg dat de koe toch aan tuberculose (in de
darmen) kon lijden. Zij werd ingespoten met 0.1 gr. K. V.

Temp. \'s av. 7 uur 38.8 (direct vóór de injectie)

„ \'s morg. 6 ,, 37.9 (11 uur na de injectie)

„ 7 „ 37.7 \'

„ 8 „ 38.0

„ 9 „ 38.4

„ 10 „ 38.3

„ 11 „ 38.4

„ 12 „ 38.2

Van temperatuursverhooging dus geen sprake. Eenige
dagen later werd dit dier geslacht en het bleek tot mijne
groote vreugde niet tuberculeus te zijn.

B. was een groote, sterke, gemeste os (2 jaar oud), naar

-ocr page 205-

alle uitwendige kenteekenen volmaakt gezond. Ingespoten
met 0.2 gr. K. V.

Temp. \'s av. 7 uur 88.7 (direct vóór de injectie)
,, \'s morg. 6 „ 40.4 (11
u. na de injectie)
7 „ 40.8

„ ,, 8 „ 41.2! (13 u. na de injectie)

9 „ 41.2
v. 10 „ 41.2
„ 11 „ 41.0
12 „ 40.9

Buiten alle verwachting dus weer eene sterke reactie.
Wanneer dit dier geslacht wordt hoop ik nader te onder-
zoeken ot het werkelijk aan tuberculose lijdt en zal ik den
uitslag van dit onderzoek mededeelen 1).

Alvorens van dit gedeelte van het onderwerp af te stap-
pen, wensch ik in het voorbijgaan nog te wijzen op de
interessante mededeeling van Dr. C. C.
Delprat in het
Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, jaargang 1891, Dl. I,
No. 5, getiteld: ,,Twee gevallen met het geneesmid-
del van
Koch behandeld." In het eene geval vond hij
„(hetgeen ook anderen reeds vonden) dat niet-tubercu-
leusen op kleine giften van Koch\'s middel, wat
de temperatuur aangaat, typisch kunnen rea-
geer en." En in het andere geval dat „bij een lijder
aan tuberculosis pulmon. geen typische reac-
tie optrad met kleine (l m. gr.) noch met groote
(14 m. gr.) giften van het
KocH\'sche middel. De
eenige temperatuurs-verhooging, die in dit laatste geval op-
trad, kon niet als een gevolg van de injectie beschouwd
worden, daar zij zich eerst 3 dagen na deze vertoonde.

Tot zoover Koch\'s middel als diagnosticum. Mogen mijne
onderzoekingen in deze richting door een ontelbaar aantal

1) Deze os, op 10 Juni geslacht, bleek volkomen vrij van tuber-
culose te zijn; de sectie is verricht door den Heer K.
Hoefnagel, 1ste
keurmeester van vee en vleesch te Utrecht.

-ocr page 206-

andere gevolgd worden, om te dezen opzichte alle zekerheid
te verkrijgen!

Ten slotte nog iets aangaande Koch\'s middel als cura-
tivum.

Den 203tei1 Februari werd koe No. 1 naar mijn stal ge-
transporteerd.

20 Febr.\'91. Temp. \'s av. 11.30 uur 88.2°

21 „ \'91. „ \'s morg. 7.30 „ 39.2

„ ,, 10 ,, 38.0 (direcina de injectie).
\'s Morg. 10 u. 2e injectie met 0.150 gr. K. V. (11 dagen
na de eerste injectie).

Temp.

\'s nam.

1

uur 37.6 (3 uren na de inj.)

i)

>>

5

„ 38.0

>f

j)

6

„ 38.9

n

7

„ 38.6

11

9

,, 38.9 ! (11 uren na de inj.)

11 .

ii

11

„ 38.5

J>

12

„ 38.8

22 Febr.\'91. „

\'s morg.

7.30

„ 37.8

j)

\'s nam.

1

„ 38.5

23 „ \'91. „

\'s morg.

10

,, 38.5 (direct vóór de inj.)

3e injectie met 0.250 gr. K. V. (2 dagen na de 2de inj.)

Temp, \'s nam. 4.30 u. 38.7 uren na de inj.)
„ 7.30 „38.7
„ 10 ,, 38.6
„ 12 „ 38.4
24 Febr. \'91. „ \'s m. 4.30 „ 38.1

Daar het dier op de inspuitingen weinig of niet reageerde,
goed at en dronk, niet hoestte, enz., en ten slotte het mikros-
kopisch onderzoek van laryngeaal-slijm en melk 1) negatieve
resultaten opleverde, vond ik verdere experimenten overbodig
en liet ik den 27sten Februari de koe vertrekken, terwijl nu
Koe N°. 2 in hare plaats kwam.

I) Deze en andere mikroskopische onderzoekingen werden geleid door Dr,
Nijkamp.

-ocr page 207-

27Febr.\'91. Temp. \'s morg. 9.30uur 39.8 (dadelijk na de reis).

„ \'s av. 40.30 „ 39.0 (direct vóór de inj).
2e inj. met 0.100 gr. K. Y. (18 dagen na de lEte inj.)
28 Febr/91. Temp.\'s morg. 10 uur 39.2 uren na de inj.)

42 „ 40.1! (13*. uren na de inj.)

39.1

39.2

39.7! (16 uren na de inj.)
39.6
39.6
39.2
39.0

\'91. Temp. \'s morg. 10 uur 39.2 (direct vóór de inj.)

s nam.

))

„ \'s nam. 2 „ 39.6
ii 7 ii 39.6

2 Maart\'91. „ \'s av. 8 „ 38.6 (direct vóór de inj.)
3e inj. met 0.200 gr. K. V. (3 dagen na de 2e inj.)

3 Maart\'91. Temp. \'s morg. 7 uur 39.1 (11 uren na de inj.)

8 „ 39.2

Q

i> ii " ii

ii ii io ,,

ii ii ,,

1 „

3 „

7 „
11

13

(13(?) dagen na de 3e inj.)
4 u. 39.6 (6 uren na de inj.)
6 „39.0
8 „39.5

10 „ 41.1

11 „41.4! (13 u. na de inj.)

12 „41.1
1 „41.2

8 „39.5

10 „ 35.0 ! (24 u. na de inj.)

11 „36,5

12 „37.8

1 „39.0

2 „ 38.8

Ditmaal bad ik dus weer eene ongewoon sterke reactie,
met daaropvolgende buitengewone temperatuursverlaging.
Ook de andere algemeene verschijnselen waren deze keer

4® inj. met 0.300 gr. K. V.

Temp. \'s nam.

ii

\'s mor0-.

14 Maart \'91.

s nam.

-ocr page 208-

in het oogvallend sterk. Des avonds te acht ure, toen de tem-
peratuur nog weinig of niet gestegen was, vertoonde de pa-
tiënte sterke spierrillingen, koude extremiteiten, eetlust, her-
kauwen en melkgeving verminderd, dorstgevoel verhoogd,
hartslag versneld, blik evenwel levendig. Daarop volgde te tien
ure een plotselinge stijging van temperatuur tot 41.1, waarbij de
spierrillingen ophielden, en het dier er al veel minder lijdend
uitzag; de ademhaling bleef nog normaal (18 p. min.). Te
elf ure steeg de respiratie-frequentie tot 27, later in den
nacht tot 30. Omstreeks dezen tijd waren de extremiteiten
ook weer warm geworden, terwijl de peristaltiek verhoogd
was, en de defaecatie vermeerderd (Zie omtrent de extra-
ordinaire schommelingen in temp. de bijgevoegde curve.)

16 Maart \'91. Temp, \'s morg. 9 uur 37.9(direct vóór de injectie)

5e inj. met 0.350 gr. K. V. (3 dagen na de 4e inj.)
Temp. \'s nam 6 uur 40.0

,, ,, 8 ,, 40.4! (11 uren na de inj.)
„ 10 „ 40.0
12 „ 39.6

17 „ \'91 „ \'smorg. 6 ,, 39.5

„ 8 „ 39.5
„ 10 „ 38.6
„ 12 „ 39.3
,, \'snam. 2 „ 39.3
4 „ 39.9

„ „ 6 „ 40.1 (33 uren na de inj.)

18 „ \'91 Temp. \'s morg. 10 „ 37.9

„ \'s nam. 7 „ 38.4 (direct vóór de inj.)
6e inj. met 0.350 gr. K, V. (2 dagen na de 5e inj.)

19 „ \'91 Temp. \'smorg. 6 uur 38.7 (11 uren na de inj.)

Temp. \'smorg. 7 uur 39.2! (12 uren na de inj.)
,, „ 8 ,, 38.4
9 „38.4
10 „38.6
,, ,, 11 ,,38.7
12 38.5

-ocr page 209-

i \'b OUctcbtt,
y Tig, met alofi. 3i.lV.

14 9Tlcttt*,t;.

-ocr page 210-

Temp.

\'s nam.

luur 38.9

.55

5)

2

„ 38.5

55

55

3

„ 38.8

r

51

4

„ 38.7

11

55

5

,, 38.6

55

>5

6

„ 38.9

55

! 5

7

„ 38.6

20 Maart\'91

\'s av.

8

„ 39.0 (direct vóór de inj.)

7einj.

met 0.400 gr

. K. V. (2 dagen na de öe inj.)

21 „ \'91 Temp.

\'s morg.

7 uur 39.4 (11 uren na de inj.)

>?

li

8

„ 39.5 ! (12 uren na de inj.)

is

9

„ 38.9

n

55

10

„ 38.7

5 5

51

11

„ 38.0

55

55

12

„ 38.4

55

\'s nam.

1

„ 38.8

))

15

2

„ 39.0

\'i

>5

3

„ 38.9

li

55

4

„ 38.6

24 „ \'91 Temp.

\'s morg.

7 uur 38,5 (direct vóór de inj.)

8e inj

, met 0.450 gr. K. Y. (4 dagen na de 7einj.)

Temp.

\'s morg.

8 uur 38.9 (1 uur na de inj.)

n

55

10

„ 38.2

51

55

12

„ 38.7

1)

\'s nam.

4

„ 39.4

55

51

6

,, 40.0! (11 uren na de inj.)

55

55

8

„ 39.1

5 5

55

10

„ 39.2

Dit was de laatste inspuiting die ik bij het dier verricht

heb. Ook van deze koe werden melk en laryngeaal-slijm
mikroskopisch onderzocht, eveneens met negatief resultaat.
Zelfs deed ik, om alle zekerheid te hebben, tracheotomie,
om sputum uit de trachea te krijgen. Hetgeen door de
tracheaalwond werd opgehoest werd eveneens onderzocht
met hetzelfde negatieve resultaat.

Nog verdient vermelding dat deze koe den 24sten Februari

-ocr page 211-

(dus 14 dagen na de eerste, en 3 dagen vóór de tweede
injectie) een gezond kalf ter wereld bracht. De geboorte
verliep in zooverre abnormaal, als het kalf 8 dagen vóór
den gezetten tijd kwam, terwijl de seeundinae ongeveer een
dag achterwege bleven. Ook dit kalf kwam te mijnent om
proeven er mede te doen.

Kalf, 3 dagen oud, moeder vermoedelijk tuberculeus.

27 Febr.\'9l Temp. \'s morg. 9.30 uur 38.7

\'sMorg. 9,30 uur injectie met 0.100 gr. K. V.
Temp. \'s nam. 1.30 uur 39.2 (4 urennadeinj.)
4.30 „ 38.9
„ „ 10.30 „ 39.0(13 urennadeinj.)

28 „ \'91 „ \'svoorm. 1 „ 38.9

10.— „ 38.6

Den 2deu Maart werd dit kalf geslacht, en bij de obductie
(makroskopisch) alles normaal bevonden. Intusschen werden
de lymphklieren van den hals en langs de bronchiën, als-
mede die uit het mesenterium bewaard om, na behoorlijke
harding, ook mikroskopisch onderzocht te worden.

Leiden, 1891.

KOCH\'S ONTDEKKING EN HARE
DIAGNOSTISCHE WAARDE VOOR DE VEEART-
SENIJKUNDE, 1)

door

ÏW. II. J. P. XHOJflASSJKM.

( Vervolg.)

Tal van onderzoekers uit verschillende landen hebben,
zooals wij in ons vorig schrijven vermeldden, de werking

I) Zie dit deel, blz. 93.

-ocr page 212-

der tuberculine op dieren en inzonderheid op runderen
bestudeerd. Het is ons thans gegeven de resultaten eener
reeks van proeven aan de reeds medegedeelde toe te voegen.
Voorloopig bepalen wij ons tot de opsomming van gegevens,
die later tot gevolgtrekkingen omtrent de diagnostische
waarde der Koch\'sehe lymph, kunnen leiden. Laat ons ver-
trouwen, dat de noodige ervaring weldra zal zijn opgedaan
om de beantwoording eener voor de veeartsenijkundige prak-
tijk zoo gewichtige vraag mogelijk te maken nl.: of het onfeil-
baar diagnosticum der tuberculose, zelfs voor den minst
ervaren practicus , thans gevonden is. Ofschoon ons vertrouwen
door de resultaten van enkele proeven eenigszins is geschokt,
meenen wij, zonder overdreven optimist te zijn, de hoop op
eenen goeden uitslag niet geheel te moeten laten varen.

Maar laten wij niet vooruitloopen en eerst cijfers aanhalen
en daarna tot conclusies komen.

Aan den voet der bladzijde vermeldden wij ter loops naast
de proeven uit Dorpat het resultaat der experimenten aan de
veeartsenijschool te Berlijn genomen. Hierover thans meer.

Onder leiding van Prof. Dr. Schutz, rector der veeartse-
nijkundige hoogeschool en Ur.
Roeckl is op vier runderen
geëxperimenteerd. De gezondheidstoestand der dieren werd
eenige dagen vóór en na de enting streng gecontroleerd.
Hierbij is vooral op temperatuur, pols en ademhaling
gelet. Voor elk dier zijn 0.5 ccm. lymph, met 4.5 ccm.
eener ^ °/0 carbolsolutie verdund, gebruikt. De injectie
der vloeistof geschiedde aan het kossem, nadat de haren
afgeschoren en de huid gereinigd en ontsmet was.

De opening in de huid werd na de inspuiting met watten,
in jodoform-collodium gedrenkt, gesloten.

1. Koe, zeven jaar, Hollandsch ras, gew. 560 kilgr. In
het sputum van dit dier waren tuberkel-bacillen aangetoond.
De temperatuur was 38,8 — 39,0°, pols 64 en ademtochten
18 in de minuut.

De injectie had plaats 24 Januari 8-^ uur \'s morgens.
Om 9 ure \'s avonds was de temperatuur tot 40° gestegen

-ocr page 213-

en den volgenden dag van 3 tot 5 ure tot 40,3°. Omstreeks
8 ure wees de thermometer weer 40° en was tegen 1 uur
\'s middags tot 39.0° gedaald. Bij de sectie werden de longen
en de lymph-klieren der borstholte in hoogen graad tuber-
culeus bevonden.

2. Rund, zeven jaar, Hollandsch ras, gew. 590 kilgr. In
de melk zijn geen bacillen gevonden. Vóór de injectie waren
temperatuur 38,1°—38,7°, pols 48 en ademtochten 12 —16.

De inspuiting geschiedde om 9 ure \'s morgens, waarna
de temperatuur spoedig steeg en \'s avonds om 8 ure 40,2°
bereikte. Tegen 1 uur \'s morgens bedroeg de lichaamswarmte
40,9°, om 7 ure \'sm. 40.1° en omstreeks 3 ure was zij
tot 38,9° gedaald. Longen, lever, milt en de lymph-klieren
der borstkas bleken bij de lijkopening door tuberculose aan-
getast te zijn.

3. Driejarige vaars van 327 kilogr. gew. Temperatuur
38,3°—38,8°, pols 52, ademtochten 14—16.

Noch algemeene, noch plaatselijke re actie verschijnselen
werden na de aanwending der vloeistof door het dier ver-
toond. Bij de sectie bleek het volkomen vrij van tubercu-
leuse aandoeningen te zijn.

Dr. Sticker, veearts te Keulen, heeft bij zijne experi-
menten het middel slechts in de minieme dosis van 0,01
ccm. aangewend. Bij drie, vermoedelijk tuberculeuse run-
deren , waarop de lijkopening evenwel niet geschiedde, was
de reactie slechts zeer gering. De temperatuur steeg tot
39,5°, 39,9° en 40°. Een vierde rund, waarvan de tempera-
tuur zich tot 41° verhief, bleek bij de obductie in hevigen
graad aangetast te zijn. Twee niet tuberculeuse runderen
toonden geene reactie-verschijnselen.

De proeven van Prof. Bang te Kopenhagen verdienen
vooral onze belangstelling, omdat zij op groote schaal wer-
den genomen.
Bang experimenteerde op 22 runderen en 6
varkens. De lymph werd met carbol van ^ °/0) in de ver-
houding van 1 : 27, verdund. Op alle dieren is nauwkeurig
sectie gedaan. Zijne eerste proef dateert uit de eerste dagen

-ocr page 214-

van December 1890 en werd dus ingesteld voor dat het
resultaat der experimenten van
Gütmann bekend was.

Van de 22 runderen bleken elf stuks na den dood
in meerdere of mindere mate door tuberculose aangetast.
Bij deze laatste trad zonder uitzondering, eenige uren
na de injectie der KocH\'sche vloeistof, algemeene reactie
op. Zij was des te sterker naarmate de ziekte zich in het
lichaam meer had verbreid. De temperatuursverheffing duurde
gemiddeld 12 uren. Soms was de verhooging zeer gering.
In dit geval vertoonden bij de lijkschouwing zich maar
geringe sporen der kwaal. Als sprekend voorbeeld hiervan
diene de volgende tabel: Den 5deu Februari, 8 ure \'s avonds,
werden 0,20 ccm. bij drie vette runderen, twee koeien van
4 en jaar en een 4 jarigen os, aan het slachthuis inge-
spoten.

N°. 1.

N°. 2.,

N\'. 3.

5

Febr.

8

uur

n.m.

88.7

33.6

38.9

6

»

6

»

v.m.

39

38.7

38.8

6

»

7

»

»

39.1

38.7

38.7

6

»

8

»

»

39

38.7

39

6

»

9

»

»

39.1

38.7

38.8

6

»

10

»

»

39.2

38.7

38.9

6

»

11

»

»

39.1

38.7

88.8

6

»

12

»

»

39

38.7

39

6

»

1

»

n.m.

39.1

88.8

39

6

»

2

»

»

39.1

38.8

38.8

6

»

3

»

»

39

38.8

38.8

6

»

4

»

»

39.2

38.6

38.8

6

»

5

»

»

39.1

38.7

38.8

6

»

6

»

»

39.1

38.7

38.8

6

»

9

»

»

39

38.7

38.8

7

»

6

»

v.m.

39.1

38.7

38.9

7

»

10

»

»

38.9

38.7

38.9

7

»

2

»

n.m.

38.9

38.8

38.9

7

»

6

»

»

38.9

38.7

38.8

8

»

8

»

v.m.

38.8

38.8

38.9

8

»

11

»

»

38.8

38.7

38.9

De Koe n°. 1 heeft dus slechts eene geringe reactie ver-
toond en bij de sectie bleek dat zij maar in lichten graad
aan tuberculose leed. In eene long bevonden zich enkele
kaashaarden, waarvan de grootste den omvang ongeveer

-ocr page 215-

van eene noot had bereikt. In eene bronchiaal-klier werd
eveneens een haardje aangetroffen en in eene retropharyn-
geaal-klier enkele knobbeltjes.

De tweede koe was volkomen gezond.

Bij den os is aan den bovensten rand der linker long
een haardje ter grootte van eene erwt ontdekt, waarin tuber-
kelbacillen zijn aangetoond.

In andere gevallen, waar het lijden zich verder had uitge-
breid , waren de reactie-verschijnselen intensiever. De vol-
gende tabel toont dit duidelijk aan.

Op 19 Februari, 5 ure \'s namiddags, werden drie koeien
van 6, 7 en 8 jaar met 0,30 ccm. behandeld. Bij een kalf
werden 0,20 ccm. aangewend.

N°. 1.

N°. 2.

N°. 3.

N°. 4.

19 Fcbr. 5

uur

n.m.

39.1

38.7

40.7

39.4

19

»

7

»

»

38.9

38.6

40.7

39.4

19

»

9

»

»

38.8

38,7

40.8

39.5

20

»

6

»

v.m.

40.5

40.8

41.1

39.3

20

»

7

»

»

40.4

41.1

41

39.2

20

»

8

»

»

40.3

40.4

41.3

39.3

20

»

9

»

»

40.1

40

41.2

39.3

20

»

10

»

»

40.2

39.7

41.1

39.2

20

»

11

»

»

39.7

39.6

41

■39.3

20

»

12

»

»

39.6

39.6

40.9

39.3

20

»

1

»

n.m.

39.5

39.5

41.2

39.4

20

»

2

»

»

39.6

39.3

41

39.3

20

»

3

»

»

39.5

39.1

41.1

39.4

20

»

4

»

»

39.2

39

41.1

39.4

20

»

5

»

»

39.1.

39

41

39.3

20

»

6

»

»

39

38.8

41

39.4

20

»

9

»

»

39

38.7

41

39.4

21

»

8

v.m.

39

38.8

41.3

39.4

21

»

11

»

»

39.1

38.8

41.1

39.4

21

»

2

»

n.m.

38.9

38.7

41

39.4

21

»

6

»

»

39

38.7

41,2

39.4

22

»

8

»

v.m.

39

38.6

41.3

39.3

22

»

11

»

»

39

38.6

41.4

39.3

22

»

2

»

n.m.

39

38.7

41.6

39.4

22

»

6

»

»

38.9

38.6

40.9

39.4

23

»

8

»

v.m.

39

38.6

39.3

Bij de eerste dieren werd algemeene tuberculose in borst-,
buik- en geslachtsorganen aangetroffen. Het kalf No. 4
was volmaakt gezond en had ook geene reactie vertoond.

-ocr page 216-

Uit de vele nauwkeurige waarnemingen van Bang wen-
schen wij nog de resultaten der volgende in extenso mede te
deelen. Het gold eene oude, Zweedsche koe, die voor de
anatomie was aangekoekt. Het dier was uiterst mager en
in beide longen constateerde men kleinblazig reutelen. Eerst
zijn 0.05 ccm. en den volgenden dag 0.80 gr. lymph inge-
spoten, waarna de temperatuur zich verhield als volgt:

\'28 Febr

4 u. n.m. 39°.

2

Maart 1

. n.m. 38.6

28 »

7

» » 39.1

2

»

2

» 38.6

28 »

11

» 39

2

»

3

» 38.7

1 Maart 6

v.m.38.8

2

»

4

» 38.6

1 »

11

» 39.1

2

»

5

» 38.5

1 »

3

n.rn. 38.4

2

»

6

» 38.7

1 »

7

» 38.8

2

»

7

» 38.9

1 »

11

» 38.9. inj.v, 0.05

2

»

8

» 38.7 Inj. v. 0.30

2 »

1

v.m. 38.7

2

»

10

» 38.5

2 »

3

» 38.7

2

»

11

- » 38.6

2 »

5

» 38.5

3

»

1

v.m. 38.6

2 »

6

» 38.5

3

»

3

» 38.6

2 »

7

» 38.5

3

»

5

» 38.7

2 »

8

» 38.5

3

»

6

» 38.5

2 »

9

» 38.4

3

»

7

» 38.6

2 »

10

» 39.2

3

»

8

Ï 38.5

2 »

11

» 38.7

3

»

9

» 38.8

2 »

12

» 38.7

3

»

» 38.9

Bij de lijkopening is geen spoor van tuberculose waarge-
nomen, alhoewel gedurende het leven het bestaan der kwaal
werd vermoed.

Van de zes varkens voor proefneming gebruikt, leden
vier aan tuberculose. Bij alle trad belangrijke temperatuurs-
verhooging op, die zich reeds 8 uren na de injectie duidelijk
te kennen gaf. De beide dieren, die bij sectie vrij van de
ziekte bleken te zijn, vertoonden geen reactie. Bij al deze
dieren werden 0,05 grm. ingespoten. — (Tidskrift for
Veterinaerer, en Berliner thierarztliche
Woc henschrift.)

Delvos, veearts te Gr 1 a d b a c h, injiceerde bij eene koe,
verdacht van tuberculose, 14 Januari 9 ure\'s m., 0,20 grm,
lymph verdund met 4 grm. gedestilleerd water. In den na-
middag reeds had de eetlust opgehouden. Ongeveer 11 uren

-ocr page 217-

na de injectie was de temperatuur tot 39,3° en twee uur
later tot 39,5° gestegen. Den volgenden dag was zij weer
normaal. Dezelfde hoeveelheid entstof werd bij eene gezonde
koe ingespoten. Deze vertoonde geene reactie-verschijnselen.

(Berliner thierarztl. Wochenschrift, No. 4, 1891.)

Dr. Lothes te Crefeld gebruikte voor jonge dieren 0,20
gr., bij kleine koeien 0,25 tot 0,30 gr. en voor zwaardere
dieren
0.31 gr. lymph verdund met ^ °/0 carbol- solutie in de
verhouding van
1:10 tot 1 : 20. Hij entte bij vele dieren
van verschillenden leeftijd, ras en voedingstoestand. Bij alle
werd om de twee uren na de injectie de temperatuur waar-
genomen. In de meeste gevallen vielen de resultaten
gunstig uit. Evenwel bij drie vette runderen, met
0.35 gr.
geënt, vertoonden zich ook reactieverschijnselen. Bij eene
steeg de temperatuur van
38,7° tot 40,4°; bij de tweede
van
38,5° tot 41,5° en bij de derde van 38,7° tot 41,5°.

Dit ging gepaard met belangrijke vermeerdering van pols-
en ademhalingsfrequentie. Vóór en na de enting waren de
noodige antiseptische voorzorgen in acht genomen. Deze
dieren waren vrij van tuberculose.

Gensèrt, paardenarts te Merseburg, zag bij acht ge-
lijktijdig geënte runderen reactie. Hij kan niet aannemen,
dat al deze dieren tuberculeus waren. Het zij gezegd, dat
zij tot een koppel van 80 stuks behoorden, waaronder ge-
middeld 4 °/0 der dieren de laatste 10 jaren aan de ziekte
leden. Een dier werd geslacht en volmaakt gezond bevon-
den. Het maximum der temperatuur bij deze dieren bedroeg
ongeveer 13 uren na de injectie:

41,2,—41,3,-41,1,—41,4,—40,7,—41,3,—41,5,—40,2.

Het tweede cijfer (41,3) geeft de temperatuur aan van
den stier die geslacht werd.
Gensert gebruikte 0.50 ccm.
entstof.

Dr. Schwartz experimenteerde op twee slachtkoeien. In
beide gevallen werden 0,1 lymph met 5 gr. carbolwater ge-
injicieerd. Bij het eerste dier steeg de temperatuur 0,8° gr. (!)

-ocr page 218-

bij het tweede 0,5" gr. (!) Geene ziekelijke veranderingen wer-
den bij de sectie waargenomen.

Prof Kitt experimenteerde aan de veeartsenijkundige
hoogeschool te München op zeven runderen:

1. Koe, van 500 Kg. gewicht, werd met 1 ccm. tuber-
culine geënt. De lichaamswarmte bedroeg 37,9—38,5° en
bleef de drie volgende dagen na de enting onveranderlijk
op deze hoogte. In den algemeenen toestand kwam ook
geene verandering. Nogmaals werd dit rund geënt, waarna
de temperatuur den volgenden dag tot 39,2° steeg. De
melkseeretie verminderde plotseling. Zij daalde van 5 liter
tot een wijnglas. Het dier werd afgemaakt en de bronchiaal-
en mesenteriaal-klieren vertoonden eene tuberculeuse de-
generatie.

2. Een sterk vermagerde stier van 175 kg. lichaams-
gewicht werd gelijktijdig met dezelfde hoeveelheid vloeistof
geënt. Vóór de enting schommelde de temperatuur tusschen
38.2—40.0°, en na de operatie werd geene verheffing waar-
genomen. Een tweede injectie bracht ook geene reactie
teweeg en de derde, waarbij 0,5 gr. versch ontvangen tu-
berculine ingespoten waren, bracht nog geene verandering
in den toestand. Bij de sectie werden tuberculeuse haarden
in de bronchiaal-klieren en een haard in de longen aan-
getroffen.

3. Eene koe van 205 kg. gew., sterk vermagerd, die
veelvuldig hoestte, versnelde ademhaling (20—40), inter-
mitte rende temperatuurs verheffing van 40.0—40.7° vertoonde,
werd met 0,3 geënt. De lichaamstemperatuur steeg de drie
volgende dagen niet boven 40,0°. Nogmaals werd dit dier
met 1 ccm. tuberculine in tweemaal geënt. De rectaaltempe-
ratuur was na een halve dag 40,3° en de twee volgende
dagen tot 39,8 en 39,5° gedaald. Hierna werden 2 ccm. tu-
berculine met 2 ccm. gedestilleerd water verdund op 4
plaatsen aan den hals ingespoten. Ongeveer 10 uren na de
injectie wees de thermometer 40,7° en den volgenden dag

-ocr page 219-

39,3°. Algemeene verschijnselen werden niet waargenomen.
In den loop der daaropvolgende week vertoonde deze koe
zonder injectie eene temperatuur van 40,5° en 40,6°. Bij
de sectie werd een hooge graad van tuberculose gecon-
stateerd.

4. Bij drie runderen, 1 stier en 2 koeien uit denzelfden
stal waar steeds tuberculose keerschte, werden 0,25 gr.
lymph aangewend. De stier, waarbij de normaaltemperatuur
39.0° bedroeg, vertoonde de twee volgende dagen geene
reactie. De lijkschouwing toonde chronische tuber-
culose aan.

De beide koeien hadden vóór de enting eene temperatuur
van 38° en 38,3 — 38,4°. Zij bleef de twee dagen na de
operatie bij de eerste 38,0—38.5° en steeg bij de tweede
tot 39,0°. De enting werd met 1 ccm. onverdunde tuber-
culine herhaald, waarop de temperatuur den volgenden dag
bij de eene tot 39,3° steeg en bij de andere onveranderd
bleef.

De eerste koe werd drie dagen later met 2 ccm. tuber-
culine, met eene gelijke hoeveelheid water verdund, op vier
plaatsen aan den hals geënt, Het dier toonde zich gedurende
eenige minuten onrustig. In den namiddag was de tempera-
tuur van 38,5° tot 39.3° gestegen en den volgenden morgen
weer tot 38,6° gedaald. Deze koe is daarna afgemaakt en
tuberculeus bevonden.

5. Eene oude koe, van 359 Kg. gew,, sterk vermagerd,
werd met 1 ccm. lymph geënt. De temperatuur steeg van
38,0 tot 39,3°. Bij de lijkopening was geen spoor van
tuberculose te ontdekken.

Door Prof. Labat en Conté, der veeartsenijschool te T o u-
louse, werd een mager rund, 12 jaar oud, waarbij vergeefs
naar tuberkelbacillen in 5t sputum was gezocht, geënt. De
eerste maal zijn 0,2 gr. lymph gebruikt, waarna de tempera-
tuur van 38,4° tot 39,8° steeg.

Twee dagen nadien geschiedde een tweede injectie
van 0,4 gr. De temperatuur steeg binnen twaalf uren van

-ocr page 220-

38,4° tot 40°. Hierna daalde zij binnen twaalf uren tot
38,5. Behalve de temperatuursverhefifing vertoonde het dier
ook andere algemeene koorts verschijnselen, De lijkopening
bevestigde het bestaan van tuberculose in borst- en buik-
organen. (Revue vétérinaire).

Prof. Asloing, directeur der veeartsenijschool te L j on, deelt
ons omtrent door hem genomen proeven het volgende mee;
(Journal de médeeine vétérinaire, mars 1891).

Bij eene vaars en een stiertj e trad, ofschoon de dieren
volkomen gezond waren, temperatuursverheffing op, in
meerderen of minderen graad naar gelang der hoeveelheid
tuberculine, die onderhuids werd gespoten. Na de applicatie
van 0,004—0,002 gr. steeg de temperatuur 0,4—0,8° bij
een proefdier en bij het andere zelfs 1,2° omstreeks 5—6
uren na de injectie van 0,010 gr.

Na verloop van eenige dagen werden 0,040—0,050 gr.
geinjiceerd, waarna binnen 4 uren eene temperatuursver-
heffing van 1,4°—1,9°.

Op de vaars, die het sterkst reageerde, is de lijkopening
gedaan en niet de minste tuberculeuse verandering gevonden,
Bij eene koe, lijdende aan algemeene tuberculose van borst-
en buikorganen, trad eene verheffing van 1,7° na injectie
van 0,030 gr. op. Later bepaalde zij zich tot 0,9° na aan-
wending van 0,100 gr. en 0,4° na 0,20 gr. Eene andere
tuberculeuse koe reageerde niet meer na twee injecties ge-
zamenlijk van 0,010 gr. tuberculine.

Prof. J. M\'Fadyean te Edinburgh bespreekt in het
«Journal of Comparative Pathology and T he ra-
pé u tic\'s, March 1891» het resultaat zijner entingen op
twee runderen.

\'lste koe waarbij tuberculose door extirpatie eener aange-
dane lymphklier was geconstateerd. Na desinfectie der huid,
werden 0,02 vloeistof achter den linker elleboog ingespoten.
De temperatuur, op 21 Febr. om 10,30 \'s m. 37,6° C. was
den 22sten Febr. om 4,30 \'s m. tot 40,8° C. gestegen. De
pols nam van 56—72 slagen in frequentie toe. Drie dagen

-ocr page 221-

later zijn 0,04 gr. ingespoten. Hierna was de temperatuurs-
verheffing minder sterk en wel van 39° C.—40,45° C.
ongeveer 18 nren na de injectie. Twee dagen nadien zijn
0,08 gr. aangewend. Ongeveer 16 nren na de injectie be-
droeg de temperatuur 41° C.

Een tweede rund, lijdende aan verbreide tuberculose,
toonde, na drie injecties van 10, — 40 en 80 milligr., minder
duidelijke reactie-verschijnselen. Het maximum der tempe-
ratuur bedroeg twaalf uren na de injectie 39,4°, 39,8° en de
derde maal na het gebruik van 0,08 gr. 39,4° C.

Utrecht, 15 Mei, \'91

( Wordt vervolgd).

VERSLAG OMTRENT DE KEURING VAN HET
YEE EN VLEESCH AAN HET ABATTOIR
EN DE VEEMARKT TE AMSTERDAM IN 1890,

door

O. VAI DER SLI1IJS.

In het jaar 1890 zijn aan het Abattoir geslacht en ge-
keurd 22813 runderen, 13092 vette en graskalveren. 9110
nuchtere kalveren, 30406 varkens, 3538 schapen, 619 bok-
ken en geiten, 1859 paarden en 5 ezels.
Hiervan zijn afgekeurd en vernietigd:
10 runderen, 19 kalveren (15 nuchtere), 9 schapen, 6
varkens, 15 paarden, 1 geit.

Ingewanden geheel of gedeeltelijk,
lo. van runderen:

138 borst- en buikingewanden, 1033 longen, 332 levers,
195 uiers, 18 nieren, 4 harten, 6 milten.

-ocr page 222-

2°. van kalveren:

5 borst- en buikingewanden, 39 longen, 12 levers, 8
nieren.

3°. van varkens:

166 borst- en buikingewanden, 139 longen, 117 levers,
16 nieren, 10 uiers, 5 milten, 1 hart.
4°. van schapen:

2 borst en buikingewanden, 151 longen, 375 levers, 4 nie-
ren, 1 uier, 1 hart.
5°. van geiten:

1 borst en buikingewanden, 2 longen, 9 levers.
6°. van paarden:

2 borst en buikingewanden, 13 longen, 7 levers, 2 milten.
Verder de baarmoeders met ongeboren vruchten van 277
runderen, 21 varkens, 12 schapen, 4 paarden.

De voornaamste redenen tot afkeuring waren ziekelijke
veranderingen, als: tuberculose, cachexie, septicaemie, pyaemie,
pethechiaaltyphus, carcinomatose, omphalitis, icterus, echino-
coccus, distomatose, hydronephrose, ontstekingen van ver-
schillenden aard, en ondeugdelijkheid als gevolg van natuur-
lijken dood en bederf.

Afgekeurd en vernietigd zijn:
wegens tuberculose: 1 graskalf en 1 geit;

„ cachexie: 4 runderen, 6 schapen, 1 graskalf

en 1 paard;
„ septicaemie: 3 runderen en 1 paard;
„ icterus: 1 varken, 1 graskalf en 6 nuchtere
kalveren;

„ pyaemie na omphalitis: 2 nuchtere kalveren;
„ pethechiaaltyphus: 1 paard;
,, carcinomatosis generalis: 1 paard;
„ purulente peritonitis: 1 vetkalf en 1 schaap;
„ cysticercas cellnlosae: 1 varken;
„ besmettelijke vlekziekte: 1 varken;

15

-ocr page 223-

Wegens ondeugdelijkheid, gevolg van natuurlijken
dood: 3 runderen, 8 nuchtere kalveren, 9 paarden,

3 varkens en 2 schapen;

„ kwaden droes: 2 paarden.

Ingewanden.

Wegens tuberculose: 128 borst- en buikingewanden,
639 longen en 39 levers van runderen; 145 borst-
en buikingewanden, 112 longen en 75 levers van
varkens; 1 borst- en buikingewanden en 2 longen
van kalveren.

„ echinococeus: 154 longen en 78 levers van run-
deren ; 1 long en 2 levers van kalveren ; 58 longen en
26 levers van schapen; 9 longen, 17 levers en 4
nieren van varkens; 1 long en 2 levers van paarden.
,, ontstekingen, abscessen en gevolgen: 4
borst- en buikingewanden, 238 longen, 148 levers,
195 uiers, 14 nieren, 6 milten en 4 harten van
runderen; 1 borst- en buikingewanden, 36 longen,
8 levers en 8 nieren van kalveren; 5 borst- en
buikingewanden, 18 longen, 19 levers, 9 uiers,

4 nieren, 5 milten en 1 hart van varkens; 1 borst-
en buikingewanden, 93 longen en 14 levers van
schapen; 1 borst- en buikingewanden, 2 longen
en 4 levers van geiten; 1 borst- en buikingewan-
den, 12 longen, 5 levers en 2 milten van paarden.

„ distomatose: 66 levers van runderen, 335 levers
van schapen, 2 levers van kalveren, 6 levers van
varkens, 5 levers van geiten.
„ hydronephrose: 4 nieren van runderen, 8 nie-
ren van varkens.
„ besmettelijke vlekziekte: 11 borst-en buikin-
gewanden van varkens.
„ actinomycose: 2 longen van runderen, 1 lever

van een rund, 1 uier van een varken.
,, bederf en ondeugdelijkheid: borst- en buik-

-ocr page 224-

ingewanden van runderen 6, van kalveren 3, van
schapen 1, van varkens 5, van paarden 1.

Yan elders buiten de gemeente geslacht vee zijn ter keu-
ring aangevoerd 321972 runderen, 498 vierendeelen, 63521
KG. rundvleesch, 42094^ KG. rundvet, 113332^ KG. runder-
afval (longen, levers, harten, koppen, beenderen, pensen en
darmen); 438^- vette-, 97 gras- en 976 nuchtere kalveren,
17 vierendeelen en 178 KG. kalfsvleesch; 62 KG. nuchter
kalfsvleesch; 1027 schapen, 16958^ KG. schapenvleesch;
1 geit; 94£ varkens, 7987^ KG. reuzel en 464^ paarden.

Hiervan zijn afgekeurd:

I. 9 runderen, n.1. 2 wegens ondeugdelijkheid (door kalf-
ziekte), 2 wegens cachexia aquosa, 3 we-
gens ondeugdelijkheid (gestorven), 1 we-
gens septicaemie, 1 wegens ondeugdelijk-
heid (spierdegeneratie);

147 longen, nl. 57 wegens tuberculose, 43 wegens
ontstekingen van verschillenden aard, 29
wegens echinococcus, 18 wegens ondeug-
delijkheid (bederf);

83 levers, nl. 5 wegens tuberculose, 34 wegens
ontstekingen, 11 wegens echinococcus, 9
wegens distomatose, 24 wegens ondeug-
delijkheid (bederf);

57 nieren, nl. 10 wegens tuberculose, 47 wegens
ondeugdelijkheid (bederf);

5 uiers, nl. 5 wegens ontstekingen ;

5 harten, nl. 5 wegens ondeugdelijkheid (bederf);.

5 milten, nl. 5 wegens ondeugdelijkheid (bederf).

II. 5 kalveren, nl. 1 vetkalf en 4 nuchtere kalveren

wegens ondeugdelijkheid (gestorven);

7 longen, nl. 4 wegens ontstekingen, 3 wegens
ondeugdelijkheid (bederf).

III. 2 schapen, nl. 2 wegens ondeugdelijkheid (gestorven);

28 longen, nl. 13 wegens ondeugdelijkheid (bederf),
5 wegens echinococcus, 10 wegens ontstekingen ;

-ocr page 225-

34 levers, nl. 29 wegens distomatose, 5 wegens ondeug-
delijkheid (bederf);
4 nieren, nl. 4 wegens ontstekingen.

IV. varkens; 1 borst- en buikingewanden wegens ontste-
king en. 1 wegens ondeugdelijkheid (bederf).

V. 1 paard wegens ondeugdelijkheid (gestorven); 2 borst- en
buikingewanden, 1 wegens ondeugdelijkheid (bederf);

6 longen, nl. 5 wegens ontstekingen, 1 wegens on-
deugdelijkheid (bederf);

2 levers, nl. 2 wegens ontstekingen.

VI. vleesch. 597 KG. rundvleesch i

469 „ paardenvleesch I wegens
47 „ kalfsvleesch ^^f^

28 „ sehapenvleesch 1 (bederf).

STAAT van het aantal geslachte en aan tuberculose
lijdende bevonden runderen, in het jaar 1890.

PR.OCENTISCHE

Lijden-

Niet

VERHOUDINGEN.

MAANDEN

Aantal
geslachte.

de be-
vonden.

goedge-
keurd.

Afge-
keurd.

Goedge-
keurd.

Zieke
tot ge-
slachte.

Niet
goedge-
keurde
tot ge-
slachte.

Niet ■
goedge-
keurde
tot zieke

Januari

2061

29

7

_

22

1-4%

2.4

0.34

24

Februari

1859

45

8

37

0.48

17

Maart

1892

62

15

47

3.2

0.80

24

April

Mei

2009
1997

48
78

4
6

44
72

2.3
4.0

0.20
0.30

8
7

Juni

1703

76

12

64

4,4

0.70

17

Juli

1662

48

4

44

2.0

0.24

8

Augustus

September

October-

November

December

1788
1934
2178
1790
1940

67
75
106
60
61

7
10
19

9

13

60
65
87
51
48

3.8
3.8
5,0
3.3
3.0

0.40
0.50
0,87
0.50
0.66

10
10
18
15
21

Totaal

22813

755

114

641

3.3

0.50

15

1888

28061 -

495

93

60

402

1.76

0.33

18,8

1889

26225

793

120

8

674

3.5

0.45

16

Behalve de op dezen staat vermeldde runderen zijn ook nog
drie kalveren, nl. twee graskalveren (14—16 maanden oud) en
een vet kalf (2 maanden) aan tuberculose lijdende bevonden.
Bij de graskalveren was de ziekte gegeneraliseerd, bij het

-ocr page 226-

vettekalf geloealiseerd in de longen en bronchiaalklieren.

Van de 3219^ runderen welke buiten deze gemeente
zijn geslacht en hier ter keuring aangevoerd zijn 45 of 1.3 °/0
aan de ziekte lijdende bevonden; bij twee was zij algemeen.

Yan de niet goedgekeurde runderen is het vleesch van 28,
na aan het abattoir ingezouten te zyn, in gebruik gekomen
en van 86 is het in verschen toestand naar verschillende
gemeenten in ons land vervoerd en gedeeltelijk voor het ge-
bruik van den verkooper, gedeeltelijk voor den handel bestemd.

De ziekte werd waargenomen bij dieren van verschillende
kwaliteit en leeftijd. Yan de niet goedgekeurde konden ge-
rangschikt worden, 16 tot de lste, 68 tot de 2de en 30 tot de
3de kwaliteit. Zesmaal werd de ziekte geconstateerd bij stieren
en zevenmaal bij ossen. Bij twee ossen was zij gegeneraliseerd.

STAAT van het aantal geslachte en aan tuberculose
lijdende bevonden varkens in het jaar 1890.

PROCENTISCHE

Lijden-

Niet

VERHOUDINGEN.

Aantal

Afge-

Goedge-

Zieke

Met

(TOPd (Tfl-

Niet

MAANDEN.

de be-

goedge-

geslachte.

vonden.

keurd.

keurd.

tot ge-

ywcu y g

keurde

goedge-

keurd.

tot ge-
slachte.

keurde

slachte.

tot zieke

Januari

2190

11

7

4

0.50

0.30

63

Februari

2006

16

10

6

0.80

0.50

62

Maart

2225

20

9

11

0.90

0.40

45

April

2372

15

9

6

0.60

0.38

60

Mei

2767

26

9

17

0.93

0.32

34

Juni

2664

48

20

28

1.80

0.75

41

Juli

2623

35

15

20

1.30

0.56

43

Augustus

2720

37

20

17

1.35

0.70

54

September

2655

25

8

--

17

0.94

0,30

32

October

2846

26

11

15

0.90

0.38

42

November

2551

39

19

18

1.10

0.70

48

December

2787

25

7

18

0.80

0.25

28

Totaal

30406

323

144

177

1.00

0.4-7

44

1888

36846

149

33

20

116

0.40

0.09

22

1889

32139

215

98

3

117

0.67

0.30

45.5

Yan 142 der niet goedgekeurde varkens is het vleesch, na
aan het abattoir ingezouten te zijn, in gebruik gekomen en van
2 is het naar de plaats van herkomst, Meppel, teruggezonden.

-ocr page 227-

KÜMMERFELD\'S WASCHWATER BIJ HONDEN
AANGEWEND,

door

W. C. ICHITIKIËL.

Bij acne vulgaris en acne rosacea van den mensch wordt
hiervan zeer dikwijls met verrassend gevolg gebruik gemaakt.
Prof.
van Iterson schreef dit tegen deze ziekten reeds sedert tal
van jaren voor; «het succes was veelal treffend», meldde hij mij.
Chronische hyperaemie met vaatverwijding en bindweefselin-
duratie gepaard gaande, zooals ze in het aangezicht, vooral
van vrouwen, zoo dikwijls voorkomt, en die soms hardnekkig
weerstand biedt aan eene andere, oogenschijnlijk rationeele
behandeling, verdwijnt niet zelden in korten tijd na aan-
wending van het genoemde waschwater. Het wordt dan ook
in de meeste werken over huidziekten, bijv. door
Neumann,
in de Pathologie en Therapie van Niemeyer, enz.
tegen dit lijden aanbevolen.

Het voorschrift daarvan luidt:
Rp.

Camphorae 0,65
Gummi arab. 1,30
Lact. sulf. 8,
Aq. calcis
,, rosarum aa 60,
m. f. lotio.

DS. \'s Avonds met een sponsje te betten en \'s morgens
met regenwater af te wasschen.

Ik heb dit middel in den laatsten tijd meermalen beproefd
bij bonden, lijdende aan chronische hyperaemie der huid
met afschilfering der epidermis en jeukte. Ook hier waren
de resultaten dikwijls uitstekend. Van twee honden van een-
zelfden eigenaar, zoover men kon nagaan met hetzelfde
huidlijden behept, liet ik den een behandelen met
Kummer-

-ocr page 228-

feld\'s wasch water en den anderen eerst met oxydum zinei
en vaseline en, toen dit niet tot het gewenschte gevolg
leidde met oleum cadinum en glycerine. De eerste herstelde
in vrij korten tijd, de laatste genas niet alvorens ook bij
hem het
Kummerfeld\'s waschwater in toepassing was gebracht.

Wanneer men zich afvraagt welk bestanddeel in dit voor-
schrift zulk een invloed kan uitoefenen, dan is men met
het antwoord verlegen. Het schijnt echter dat de zwavelmelk
wel het meest werkzame deel daarvan uitmaakt. Het is
bekend dat deze in staat is phytoparasieten te bestrijden,
en het is zeer waarschijnlijk dat veel meer huidziekten bij
honden door plantaardige parasieten worden teweeggebracht
dan tot heden bekend is.

Bovendien komt bet mij voor dat bij menig huidlijden
te sterk werkende middelen worden gebezigd, waardoor ne-
vens de bestaande dermatitis eene nieuwe huidontsteking
wordt opgewekt. Hoe het zij, ik geef in overweging het
middel eens te beproeven onder omstandigheden als boven
zijn bedoeld. Daarbij kan het veilig tweemaal daags worden
aangewend, gelijk bij mijne patiënten ook geschiedde.

Dat bij deze therapie de overige verpleging, als herhaald
wasschen met lauw zeepwater, doelmatige voeding, frissche,
zuivere lucht, niet verwaarloosd moet worden, spreekt van zelf.

Utrecht, 20 Mei 1891.

-ocr page 229-

VERSLAG VAN DE VERGADERINGEN DER
NIEUWE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Eerste vergadering, gehouden op Woensdag, 17 December
1890, \'s namiddags te een uur, in het Zuid-Hollandsch koffiehuis
te ■ s Gravenhage.

Tegenwoordig: J. Burggraaf, P. Brouwer, J. J. F. Dhont,
P. G. Eland, J. J. Hinze, J. Laméris, J. F. Laméris, C. Ma-
zure, J. Poels
en D. C. Valewink.

De Heer J. F. Laméris, op wiens initiatief deze eerste bijeen-
komst plaats heeft, opent met eene gepaste toespraak de verga-
dering en brengt dank aan allen voor de trouwe opkomst, ten
einde in Zuid-Holland eene nieuwe afdeeling van de Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland tot stand te
brengen. Vervolgens noodigt de Heer
J. F. Laméris den Heer
J. J. Hinze uit voorloopig het voorzitterschap der vergadering
op zich te nemen, aan welke vereerende uitnoodiging de Heer
Hinze bereidwillig en onder een daverend applaus der vergade-
dering beantwoordt.

De Heer Hinze, de leiding der vergadering op zich nemende,
brengt in rondvraag of alle aanwezigen het noodzakelijk achten
dat in de provincie Zuid-Holland eene nieuwe afdeeling van de
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde opgericht
worde en of iemand daaromtrent het woord verlangt.

De Heer Poels deelt daarop als zijn gevoelen mede, dat ver-
schillende veeartsen in de provincie Zuid-Holland ten noorden
van Maas en Lek niet genegen zijn toe te treden tot de reeds
bestaande afdeeling Zuid-Holland en dat hij het derhalve niet
alleen noodig, maar bijna geboden acht eene nieuwe afdeeling
in deze provincie in het leven te roepen.

De bovengenoemde vraag wordt vervolgens eenparig bevesti-
gend beantwoord, waarna de Heer
Hinze verklaart, dat de nieuwe
afdeeling geconstitueerd is.

De Heer Hinze brengt nu aan de orde de vraag, welken naam

-ocr page 230-

de afdeeling dragen zal. De Heer Brouwer, zonder er een bepaald
voorstel van te maken, bespreekt met een enkel woord de bena-
ming s\'s Gravenhage en omstreken,» terwijl de Heer
J. F. La-
méris,
eveneens zonder er een bepaald voorstel van te maken,
spreekt over de benaming «afdeeling ten noorden van Maas
en Lek.

De Heer Hinze brengt de benaming «2c afdeeling Zuid-Holland
ter sprake. De benaming «ten noorden van Maas en Leks wordt
bestreden op grond dat van deze afdeeling zeer goed veeartsen
lid kunnen worden, die ten zuiden van Maas en Lek wonen, terwijl
de benaming «28 afdeeling Zuid-Holland» vooral bestreden wordt
door den Heer
Dhont, omdat men daaruit de gevolgtrekking
zou kunnen maken dat de reeds bestaande afdeeling Zuid-Holland
te talrijk was geworden en dat derhalve eene 2e afdeeling noodig
was, welke gevolgtrekking toch zeer onjuist zou zijn.

De Heer Poels stelt voor de afdeeling te noemen «Nieuwe
afdeeling Zuid-Holland.»

De Heer Poels voert tot staving van zijn voorstelaan: iedat
het toch in de bedoeling ligt, naast de reeds bestaande afdeeling
Zuid-Holland, eene nieuwe afdeeling in Zuid-Holland te vormen
en die bedoeling treedt door de voorgestelde benaming duidelijk
aan het licht.

2e dat de Nieuwe afdeeling eigenlijk meer aanspraak heeft op
de benaming Zuid-Holland dan de reeds bestaande afdeeling.

De Nieuwe afdeeling toch zal in hoofdzaak bestaan uit veeart-
sen die ten noorden van Maas en Lek wonen, in welk deel der
provincie, behalve de Residentie en Neêrlands tweede koopstad,
nog andere plaatsen liggen, die dat gedeelte, ook uit een veeart-
senijkundig oogpunt niet minder belangrijk doen zijn dan het
gedeelte van Zuid-Holland beneden Maas en Lek. Wijl nu de
benaming Zuid-Holland als zoodanig niet gebezigd kan worden,
kan aan den gestelden eisch beantwoord worden door de bena-
ming «Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.»

De vergadering vereenigt zich eenparig met het voorstel en
noemt hare afdeeling de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.

Thans verschijnen achtereenvolgens ter vergadering de Heeren
M. E. Baron
Bentinck en D. Kruijt.

De Heer Hinze stelt deze Heeren met de reeds genomen besluiten
der vergadering in kennis en vraagt of zij zich daarmede kunnen
vereenigen. Beide Heeren beantwoorden deze vraag bevestigend.

-ocr page 231-

Vervolgens stellen de Heeren Hinze en J. F. Laméris voor
over te gaan tot het benoemen van een bestuur.

De Heeren J. Laméris en Valewink wenschen voor de be-
noeming tot lid van het bestuur buiten aanmerking te blijven.

Uit de uitgebrachte stemmen blijkt dat de Heer J. J. Hinze
benoemd is tot voorzitter, J. Poels tot secretaris en J. F. Lamé-
ris
tot penningmeester. Deze drie leden nemen de benoeming
aan en bij monde van den Heer
Hinze ontvangt de vergadering
dank voor het gestelde vertrouwen, waarna het nieuwbenoemde
bestuur direct in functie treedt. Op voorstel van den voorzitter
wordt onmiddelijk overgegaan tot het vaststellen van het regle-
ment voor de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, waarbij het
reglement van de Afdeeling Utrecht als leidraad wordt gebezigd,
hetgeen de voorzitter der Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland, de Heer
van Esveld , daartoe be-
reidwillig had afgestaan.

Na eenige beraadslagingen wordt het reglement van de «Nieuwe
afdeeling Zuid-Hollands door de vergadering in 16 artikelen
vastgesteld.

Vervolgens wordt op voorstel van den voorzitter eenparig aan-
genomen dat jaarlijks vier vergaderingen zullen gehouden worden,
terwijl de Heer
Di-iont daarvoor den isten woensdag in elk kwar-
taal wenscht vast te stellen.

Ook dit voorstel wordt aangenomen.

Aan de orde komt nu de vraag, waar deze vergaderingen ge-
houden zullen worden.

De voorzitter stelt dienaangaande voor, de vergaderingen
van het iste en 4de kwartaal te Rotterdam en die van het 2de en
3de kwartaal te \'s Gravenhage te houden. Ook dit voorstel wordt
algemeen aangenomen nadat men het er over eens is geworden
dat Leiden, als zoodanig, buiten aanmerking kan blijven, wijl
Leiden en \'s Gravenhage zoo dicht bij elkander gelegen zijn dat
ze in dit opzicht als een te beschouwen zijn.

Vervolgens stelt de Heer Poels de vraag of het niet wenschelijk
zoude zijn dat in elke vergadering door een der leden eene
voorlezing wordt gehouden over een onderwerp naar keuze, er
bijvoegende, dat die voorlezing dan telkens in het tijdschrift voor
veeartsenijkunde zou kunnen opgenomen worden. Hierdoor zullen
de belangen van het tijdschrift bevorderd worden en zal de
afdeeling ook nuttig naar buiten werken.

-ocr page 232-

Dit voorstel wordt in de eerste plaats ondersteund door den
voorzitter en vervolgens door verschillende andere leden, waarna
eenparig in dien zin besloten wordt.

De Heer Brouwer wenscht zelfs nog uitbreiding te geven aan
het voorstel, door wetenschappelijke personen, geen leden der
Afdeeling, tot het houden van lezingen uittenoodigen. De Heer
Brouwer haalt als voorbeeld aan de Afdeeling Noord-Holland,
alwaar o. a. door den Heer
Straub eene lezing werd gehouden.

Wijl evenwel zulke lezingen , als door den Heer Brouwer be-
doeld , met geldelijke bezwaren gepaard gaan, werd ten dien
opzichte voorloopig geen bepaalde conclusie door de vergadering
genomen.

De Heer Hinze voert verder nog uitdrukkelijk aan dat lezingen
zeer nuttig kunnen werken, dat daardoor discussie kan worden
uitgelokt, hetgeen niet anders dan gunstig kan werken op de
wetenschappelijke beteekenis der Afdeeling.

Vervolgens wordt nog door de vergadering besloten dat aan
alle veeartsen in Zuid-Holland kennis gegeven zal worden, dat
de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland geconstitueerd is en dat hare
eerste vergadering zal gehouden worden op 4 Februari te Rot-
terdam en dat in die vergadering eene voorlezing zal gehouden
worden door den Heer
J. Poels met vermelding van het onderwerp,
waarover die lezing handelen zal. De Heer
J. Laméris stelt voor
ook kennisgeving te doen aan het Hoofdbestuur der Hollandsche
Maatschappij van Landbouw en hetzelve bekend te maken met
het 2e lid van artikel 2 van ons reglement, waarin gezegd wordt,
dat een ieder, die belangstelt in de bevordering der veeartsenij-
kunde, tot lid der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland kan benoemd
worden. De vergadering neemt dat voorstel aan.

Nadat op uitdrukkelijke vraag van den voorzitter, niemand
verder het woord verlangt, sluit ZEd. deze iste vergadering.
Vervolgens blijven de leden nog geruimen tijd gezellig bijeen en
bespreken nog de werking van pilocarpine en eserine, terwijl ook
de Pferdestaupe nog een onderwerp van bespreking uitmaakt.

Het zijn vooral de Heeren : Brouwer, Kruijt, Hinze, Valewink,
Eland
en Poels die daaraan deelnemen, terwijl de Heer Kruijt
speciaal wijst op de gunstige werking van campherspiritus bij
kalfziekte na subcutane aanwending. De Heer
Kruijt deelt mede
dat, wanneer het dier bij deze ziekte op de subcutane inspuiting
van pilocarpine en eserine niet meer reageert, de werking van

-ocr page 233-

deze geneesmiddelen wederom kan worden te voorschijn geroepen
door de subcutane aanwending van campherspiritus. De Heer
Kruijt schijnt niet ongenegen te zijn ter gelegener tijd eene
voorlezing te houden over de door hem gevolgde methode van
behandeling bij kalfziekte.

Tweede vergadering, gehouden op Woensdag 4 Februari
1891,\'s voormiddags te elf uren, in eene der zalen van het kof-
fiehuis «Tivoli» te Rotterdam.

Tegenwoordig: het bestuur en de leden: Dhont, Flohil,
Kruijt, Laméris, Overbosch, van der Slooten, Valewink
en
van Velzen.

De voorzitter, de Heer Hinze, opent de vergadering en noodigt
den secretaris uit de notulen der vorige vergadering voor te lezen.

Nauwelijks heeft de secretaris hiermede een begin gemaakt of
de Heeren
van Rijssel en Ellerman, leden van de Afdeeling Zuid-
Holland, verschijnen ter vergadering. De korte pauze, die hier-
door ontstaat, maakt men zich ten nutte om beide Heeren te
verwelkomen. Na voorlezing wordt de vraag van den voorzitter,
of iemand aanmerking op de notulen wenscht te maken, ont-
kennend beantwoord en worden deze derhalve goedgekeurd.

Op uitnoodiging van den voorzitter doet de secretaris ver-
volgens voorlezing van het reglement der «Nieuwe afdeeling
Zuid-Hofland,» dat, op de vorige vergadering vastgesteld, reeds
door het Hoofdbestuur werd goedgekeurd.

Voorlezing van het reglement wordt vooral daarom noodig
geoordeeld, omdat de mogelijkheid zou kunnen bestaan dat de
vergadering kleine wijzigingen wenschelijk acht.

De voorzitter stelt eene wijziging voor van artikel 3, waarin
bepaald wordt dat op den isten Woensdag van elk kwartaal
eene vergadering wordt gehouden, en daarmede in verband eene
wijziging van de artikelen 5, ir en 14. Op de vorige vergade-
ring werd namelijk besloten de vergaderingen van het 2e en 3e
kwartaal te \'s Gravenhage te houden en die van het ie en 4e
kwartaal te Rotterdam.

Deze bepaling werd aldus gemaakt om daardoor het nuttige
met het aangename, dat de fraaie Haagsche omgeving gedurende
het warme jaargetijde oplevert, te vereenigen. Wijl nu, zoo
gaat de voorzitter voort, in het begin van April nog maar
zeer weinig van die Haagsche fraaiheid te zien is, stelt

-ocr page 234-

hij voor de vergaderingen te houden op den isteri Woensdag van
Februari, Mei, Augustus en November en dien overeenkomstig
de artikelen 5, 11 en 14 te wijzigen. Dit voorstel wordt met
algemeene stemmen aangenomen.

Vervolgens gaat de vergadering over tot de benoeming van
een lid, bedoeld in artikel 27 van het reglement der Maatschappij.
De Heer
Dhont stelt voor den Heer J. F. Laméris daartoe
af te vaardigen, welk voorstel door de vergadering met alge-
meene stemmen wordt aangenomen.

De Heer Laméris neemt de benoeming aan.

Thans verschijnt de Heer L. J. Hoogkamer, paardenarts van
het Indische leger, ter vergadering en wordt door het bestuur
geïntroduceerd. De voorzitter stelt voor nu eene pauze te hou-
den, waarna de Heer
Poels zijne voorlezing zal houden over het
contagium van den goedaardigen droes der paarden.

Tijdens de pauze geeft de Heer Hoogkamer zijn verlangen te
kennen om tot lid der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland benoemd
te worden, terwijl eveneens tijdens de pauze de Heer
Kruijt
mededeeling doet over het voorkomen van zwarte strepen en
punten in spek, waaromtrent de Heer
J. F. Laméris in her-
innering brengt, dat deze eigenaardigheid in spek reeds meer-
malen was waargenomen en ook op andere plaatsen besproken werd.

Na afloop der pauze wordt de Heer Hoogkamer met alge-
meene stemmen tot lid der Afdeeling benoemd.

Daarna houdt de Heer Poels zijne voordracht. (Zie blz. 153
van dit nummer.)

Nadat den Heer Poels, bij monde van den voorzitter, de inge-
nomenheid der vergadering over deze voordracht gebracht is,
vraagt de heer v.
Rijssel het woord en brengt, ook namens
den Heer
Ellerman, dank voor de collegiale ontvangst en
bespreekt eene ziekte, voorkomende onder eene kudde schapen
op eene boerderij in Zeeuwsch-Vlaanderen.

Reeds 25 schapen waren aan die ziekte gestorven en de eige-
naar vermoedde, dat zij was aangebracht door schapen,
die afkomstig waren van de Leidsche markt. Het verloop van
die ziekte is zeer acuut en de voornaamste verschijnselen tijdens
het leven der dieren zijn benauwde en versnelde ademhaling,
terwijl bij de lijkopening steeds eene uitgebreide pneumonie ge-
vonden wordt, evenwel zonder verschijnselen van pleuritis. Nadat
over deze schapenziekte eenige discussie\'s gevoerd waren gewor-

-ocr page 235-

den, deelt de Heer van Rijssel mede, dat hij voornemens is
eenige longen der gestorven zieke schapen ter onderzoek te
zenden aan den Heer
Poels, die bereids had aangenomen be-
doelde longen aan een microscopisch, zoo noodig aan een
bacteriologisch onderzoek te onderwerpen.

De Heeren van Rijssel en Ellerman verlaten hierna de verga-
dering.

Thans brengt de voorzitter met het oog op de gehouden voor-
dracht den goedaardigen droes nogmaals tersprake. De voorzitter
bespreekt eenige interessante gevallen van deze ziekte, gepaard
met abscesvorming in de bovenste en onderste halsklieren, waar-
genomen in het kamp te Millingen en ook te Amersfoort.

Zelfs was in één geval tracheotomie noodig.

Bij één paard werd eene zeer omvangrijke subparotideale zwel-
ling waargenomen, welke zwelling plotseling (in een nacht) ver-
dween, zonder dat aan patiënt verschijnselen werden waargenomen
die eenig licht verspreidden over de wijze waarop dit gezwel
zoo schielijk kon verdwijnen. De Heer
Poels geeft als zijn
gevoelen te kennen dat in dit geval blijkbaar doorbraak van de
zwelling, resp. van het absces in de keelholte zal hebben plaats
gehad. Uit mededeelingen blijkt evenwel dat aan patiënt geen
verschijnselen zijn waar te nemen geweest, waaruit eene dusdanige
doorbraak verklaarbaar is.

Gevallen van bloedvlekziekte en van metastatische long- en
nierabscessen na goedaardigen droes worden door den voorzitter
en den Heer
Overbosch besproken. De Heer Overbosch maakt
nog speciaal melding van door hem waargenomen gevallen van
abscesvorming in de onderste halsklieren.

De voorzitter overweegt het groote verschil dat het eene jaar
in vergelijking van het andere wordt waargenomen in het heer-
schend karakter van den goedaardigen droes en speciaal ook in
het groote verschil in beloop.

De Heer Poels schrijft dit toe aan het verschil in virulentie
der streptococcen, die de oorzaak zijn van den goedaardigen
droes, terwijl hij er op wijst dat progressieve en regressieve virulen-
tie van pathogene bacteriën zeer zeker bestaat.
Pasteur heeft dat
ten duidelijkste bewezen, alhoewel
Robert Koch deze waarne-
mingen bestreden heeft. De Heer
Hoogkamer deelt mede dat
door hem in Indië dikwijls goedaardigen droes is behandeld
geworden en dat de ziekte daar dikwijls zeer acuut verloopt.

-ocr page 236-

Deze mededeeling is vooral van belang, omdat professor Diec-
kerhoff
de onvolkomenheid der oude literatuur tenopzichte
van den goedaardigen droes toeschrijft aan de omstandigheid
dat deze ziekte niet voorkomt in warmere landen. De Heer
Hoog-
kamer
\'acht derhalve de mededeeling van Dieckerhoff in strijd
met zijne waarnemingen.

Vervolgens bespreekt de Heer Poels zijne methode van behan-
deling van de verlamming van den nervus radialis bij paarden.

Volgens deze methode wordt het verlamde been op de bekende
wijze in den normalen stand gebracht, door den elleboog voor-
en bovenwaarts en de handwortel achterwaarts te drukken. Het
been wordt daardoor gestrekt en kan nu de zwaarte van het
lichaam goed dragen, in die mate zelfs dat het gezonde been
meestal bij tusschenpoozen wordt opgelicht. In dezen normalen
stand moet het been aanhoudend verblijven. Om dit te verkrijgen
wordt om het handwortelgewricht van het verlamde been eenen
breeden lederen band aangebracht, die van achteren van eenen
ijzeren ring voorzien en waaraan een sterk touw bevestigd is.

Een persoon plaatst zich achter het paard op eenen stoel en
nadat de normale stand van het been op de aangegeven wijze
verkregen is, neemt hij het touw in de hand en spant het zelve
zoodanig aan, dat het been in dezen stand moet verblijven. Wijl
het dier bij deze behandeling aanhoudend staan moet kan het
noodig zijn hetzelve op te binden.

Eenige aldus behandelde gevallen vereischten slechts eene on-
afgebroken voortzetting van deze behandeling gedurende 3 tot
4 dagen; daarna was de genezing zoo ver gevorderd dat de
dieren zonder hulp het been strekken en het derhalve tot
steun van het lichaam gebruiken konden. Sommige patiënten
evenwel moet men na dit tijdstip nu en dan nog eenige hulp
verleenen bij het goedplaatsen (strekken) van het been. Wanneer
de genezing zoover gevorderd is, laat men de dieren aan zich
zelf over en geeft men hun de gelegenheid weder te gaan lig-
gen. Gedurende de 4 eerste dagen van de behandeling zijn twee
personen noodig die elkander vervangen, opdat ook gedurende
den nacht de beschreven behandeling voortgezet worde.

Vervolgens deelt de Heer Kruijt mede hoe hij in betrek-
kelijk korten tijd eene belangrijke daling der hooge koorts-
temperatuur verkreeg door de aanwending van Tartras Chinolini.

De Heer van der Slooten bespreekt de gunstige resultaten door

-ocr page 237-

hem verkregen na de aanwending van chloral-hydraat bij trismus.

De Heer Kruijt zag genezing intreden van trismus (tetanus)
zonder de aanwending van geneesmiddelen, maar door het dier
in eenen donkeren stal te plaatsen en alle uitwendige prikkels
aftewenden.

De Heer Overbosch bespreekt eene geheel eigenaardige
hersen aandoening bij een paard, die zich slechts uitte onder be-
paalde omstandigheden. Op deze laatste mededeeling komen
wij in een volgend verslag terug.

Derde vergade-ring gehouden op Woensdag 6 Mei \'s na-
middags te één uur in het Zuid-Hollandsch koffiehuis te \'s Gra-
venhage.

Een verslag van deze vergadering zal in de volgende aflevering
verschijnen, maar de lezingen, daar door de
HH. D. Kruijt en
A.
van Leeuwen gehouden, worden reeds in deze aflevering van
het tijdschrift medegedeeld.
 De Secretaris.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

In antwoord op het adres van Zijne Excellentie den Minister
van Binnenlandsche Zaken (Zie blz. 133 van dit Deel) ontving het
Hoofdbestuur het volgende schrijven, dd. 19 Maart 1891.

«De Minister van Binnenlandsche Zaken, beschikkende op het
verzoekschrift van het Hoofdbestuur der Maatschappij tot bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland te Utrecht, dd. 19
Februari j. 1. om publicatie in de Staatscourant van de gevallen
van besmettelijke veeziekten ten behoeve van de practiseerende
veeartsen, gelezen de berichten van den Districts-veearts te Utrecht
van 25 Febr. j, 1. no. 61 en van den Directeur van \'sRijks
Veeartsenijschool van 4 dezer, no. 74, geeft aan adressant te ken-
nen, dat vooralsnog wegens daaraan verbonden bezwaren aan
zijn verzoek niet kan worden voldaan.

-ocr page 238-

Afschrift dezer zal gezonden worden aan den Directeur van
\'s Rijks Veeartsenijschool en aan den Districts-veearts te Utrecht.

w. g. de Savornin Lohman.

Het Hoofdbestuur maakt bekend dat het met het onderzoek
naar den toestand der keuring van vleesch, enz. naar wensch
vordert.

Aan de vergadering van HH. Inspecteurs van het Geneeskun-
dig Staatstoezicht is op
26 Mei 11. eene korte opgave toegezon-
den van hetgeen ons bekend is omtrent de provinciën Noord-
brabant en Zeeland. Dank zij de hulp van vele veeartsen, is
deze opgave reeds tamelijk volledig en nauwkeurig. Slechts van
11 gemeenten in Zeeland en
14 in Noordbrabant zijn onze ge-
gevens niet door veeartsen gecontroleerd, maar wij koesteren de
hoop dat daarin tegen het uitbrengen van het rapport wel zal
zijn voorzien. Thans zijn de provinciën Zuid- en Noordholland
in bewerking, waarna successievelijk de overige volgen.

Wij maken van deze gelegenheid gebruik alle veeartsen beleefd
maar dringend uit te noodigen om — zoo hen door ons nadere
inlichtingen worden gevraagd — alle vragen liefst zoo kort en
zoo duidelijk mogelijk te beantwoorden, maar dit slechts te doen
ingeval zij de overtuiging hebben dat hunne inlichtingen juist
zijn. Ten einde van dit laatste verzekerd te zijn, verzoekt het
Hoofdbestuur om zoo mogelijk persoonlijk de gevraagde
inlichtingen in te winnen.

Als nieuwe leden zijn tot de Maatschappij sinds de vorige
opgave (zie dit deel blz.
63) toegetreden :

tot de algemeene afdeeling, H. \'t Hoen in Indië;

tot de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland L. J. Hoogkamer, paar-
denarts ie kl. in Ned. Indië, thans met verlof te \'s Gravenhage.

NECROLOGIE.

Den 9den November 1890 is te Peize overleden de Heer J.
Tietema, die in 1840 tot veearts was bevorderd.

-ocr page 239-

t)en isten Mei is te Kolijnsplaat overleden de Heer J. H. Bij-
bau
, die in 1843 tot Rijks-veearts werd benoemd. De Nieuwe
Rotterdammer courant
van 2 Mei bevat het volgende: Kolijns-
plaat. Heden overleed alhier in den ouderdom van 69 jaar na
eene langdurige ongesteldheid de Heer
J. H. Bijbau, oud lid
der gedeputeerde staten van Zeeland, vóórdien bijna een kwart
eeuw burgemeester van Kolijnsplaat, Kortgene en Kats.

Met hem daalt een man ten grave die algemeen sedert tal van
jaren ieders achting en liefde genoot. In de vele betrekkingen
door hem jaren lang bekleed, als bij polderbesturen, als burge-
meester, als lid van de provinciale- later als lid van de gede-
puteerde staten van Zeeland, heeft hij menige verbetering voor-
gestaan, menige hervorming aangebracht en zich door zijne zaak-
kennis, zijn humaniteit en edel karakter in engeren en ruimeren
kring vele vrienden verworven die zijn verscheiden met weemoed
nastaren.

A

PERSONALIA.

Bij Kon. besluit van 4 Maart 1891 is benoemd tot paardenarts
2de klasse de Heer M. E. Baron
Bentinck, paardenarts 3de klasse
te s\' Gravenhage.

De veearts H. M. Kroon heeft zich te Deventer gevestigd en
de arts J.
Crans te Bergschenhoek.

Verplaatst van Tiel naar Sneek de veearts W. van Staa; van
Gendringen naar Steenbergen de veearts J. M.
van Nieuwen-
huijzen;
van Grijpskerk naar Hengelo B. Tacoma; van Schild-
wolde naar Noordbroek
J. Doornbos.

Ons correspondeerend lid Dr. L. Mulder is - verhuisd van
\'s Hage naar Haarlem.

Den 28sten Februari is door den Heer S. A. Cramer met goed
gevolg het iste gedeelte van het artsexamen afgelegd, terwijl hij
op 5 Juni tot arts is bevorderd.

De Heer L. A. J. Deijer, veearts, heeft op 22 Mei met goed
gevolg het iate gedeelte van het geneeskundig examen en de

-ocr page 240-

Heer S. Knops, veearts, op 24 Mei het natuurkundig examen
afgelegd.

Geplaatst de paardenarts 2de klasse van het O. I. leger A. M.
Vermast te Soerabaija; overgeplaatst de paardenarts 2de klasse
R. A. Plemper van Balen van Banjoe Biroe naar Atjeh en de
paardenarts 3de kl.
R. takens.van Soerabaija naar Salatiga,

Door den Directeur van binnenlandsch bestuur is belast: met het
vétérinair toezicht in de residentiën Cheribon, Tegal en Pekalongan
met standplaats Tegal, de benoemde veearts
J. K, F. de Does,
met bepaling dat hij voorloopig blijft ter beschikking van den
resident van Bantam; in de residentie Padangsche Bovenlanden,
de onderafdeeling Rau, Loeboe-Sikaping en Ophirdistricten, zoo-
mede in de onderafdeelingen Klein Mandhéling. Oeloe en Pekan-
ten, Groot Mandhéling en Batang Natal, Angkola en Sipiron
met standplaats Fort de Koek, de benoemde veearts P.
P. van
der Poel ;
bepaald dat belast blijft met het vétérinair toezicht in
de residentie Preanger Regentschappen, met standplaats te Soe-
kaboemi, de benoemde veearts D.
Hubenet.

De empirist O. Koster heeft zich van Pieterzijl naar Grijps-
kerk verplaatst.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij beschikking van den Minister van Binnenl. Zaken van 26
Februari 1891 is, met ingang van 1 April, den districts-veearts
H.
van Staa de provincie Friesland en het eiland Terschelling
als werkkring en de gemeente Leeuwarden als standplaats aan-
gegeven, terwijl bij beschikking van 24 Maart is bepaald dat de
standplaats van 1 April tot en met 30 Juni 1891 zal zijn de ge-
meente Sneek en daarna de gemeente Leeuwarden.

Bij Kon. Besluit van 26 Mei is voor den tijd van drie jaren,
met ingang van 1 Juni 1891, benoemd tot plaatsvervanger van
den districts-veearts, wien \'s Gravenhage als standplaats is aange-
wezen, de veearts
D. A. de Jong, te Alfen (Zuidholland).

Het Staatsblad No. 71 bevat een Kon. Besluit van 6 Maart

-ocr page 241-

1891 tot intrekking van het Kon. Besluit van 2 Novemb. 1889
(Stbl. No. 167), houdende verbod van uitvoer uit de gemeente
Goes van varkens en van vleesch, mest en afval dier dieren.

Het Staatsblad No. 80 bevat de «Wet van den i5den April
1891 ter aanvulling van de Wet van 5 Juni 1875
(Staatsblad
No. 110), tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van
hondsdolheid.»

Het eenige artikel luid als volgt:

Het derde lid van artikel 3 van de Wet van 5 Juni 1875
(Staatsblad No. 110), wordt gelezen als volgt:

«Van dit bevel geeft de burgemeester onverwijld kennis aan
de burgemeesters van alle aangrenzende gemeenten, die dan on-
middelijk gelijk bevel voor hunne gemeenten kunnen uitvaardigen.

Dezelfde bevoegdheid hebben de burgemeesters bij het voor-
komen van hondsdolheid in naburige buitenlandsche gemeenten.

Aan Onzen Commissaris in iedere provincie, in welke de be-
trokken gemeenten liggen, wordt afschrift van elk bevelschrift
gezonden.

Deze kan gelijk bevelschrift uitvaardigen en terstond doen af-
kondigen voor de geheele provincie of een deel daarvan.

Van het uitvaardigen der in dit artikel bedoelde bevelschriften
geeft hij onverwijld kennis aan zijne ambtgenooten in de aan-
grenzende provinciën.»

De Minister van Binnenl. Zaken heeft de volgende circulaire,
dato 25 Mei 1891 n°. 1634, afdl. M. P., aan de districts-veeart-
sen gezonden:

«Naar aanleiding van herhaalde klachten van den directeur
der rijks-veeartsenijschool te Utrecht, omtrent de onvoldoende
en dikwijls gevaarlijke wijze, waarop cadavers van dolle of
van dolheid verdachte dieren of deelen daarvan ver-
pakt en tot nader onderzoek naar de rijks-veeartsenijschool wor-
den opgezonden, heb ik, met intrekking van hetgeen te dier zake
is bepaald in de brieven van mijn departement van 27 April en
i Juli 1886, nos. 1341 en 2155b, afdeeling M. P., de eer u te
berichten, dat het volgende moet worden in acht genomen.

Opzending naar de rijks-veeartsenijschool wordt alleen ge-
wenscht:

1. van eiken hond en van elke kat, die, naar het oordeel van
den veearts, die het bij de wet voorgeschreven onderzoek ver-

-ocr page 242-

richtte, aan dolheid heeft geleden, indien het bekend is, dat door
dat dier één of meer menschen zijn gebeten ;

2. van eiken hond en van elke kat, die door den veearts ver-
dacht wordt gehouden van aan dolheid te hebben geleden, on-
verschillig of door het verdachte dier al of niet één of meer
menschen zijn gebeten.

Bij opzending van zulk een dier behoort het geheele cadaver
(niet enkel de kop) te worden opgezonden. Organen, welke door
u of uwen plaatsvervanger bij het onderzoek uit het cadaver
mochten zijn genomen, moeten, met hunnen inhoud, weder in
het cadaver worden geplaatst, alvorens dit ter verzending wordt
ingepakt. De verzending moet plaats hebben in eene niet te
ruime, zeer stevige dichtgespijkerde kist, waarvan de planken
goed tegen elkaar sluiten en geen openingen bezitten. De kist
moet verzegeld zijn en voorzien van het volgende adres:

Aan de Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht.

Inhoud: Cadaver van een dollen (van dolheid verdachten)
hond (kat).

Afgezonden den .... uit.... door .....

Gelief het bovenstaande in acht te nemen en toe te zien, dat
het worde in acht genomen door uwe plaatsvervangers, aan wien
gij van dit schrijven kennis behoort te geven.

Door tusschenkomst van de commissarissen des Konings doe
ik den burgemeesters verzoeken, van hunnentwege geen opzen-
ding van dolle of van dolheid verdachte dieren naar \'s rijks-
veeartsenijschool te doen plaats hebben, dan na advies van den
veearts, die het dier onderzocht heeft, die dan tevens heeft toe
te zien, dat het boven medegedeelde worde in acht genomen.

Laatstgenoemde aanschrijving is tegelijkertijd aan de commis-
sarissen des Konings gezonden.

RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij Koninklijk Besluit van den 23sten Maart 1891 is aan den
veearts
H. M. Kroon te Utrecht, op zijn, verzoek, eervol ont-

-ocr page 243-

slag verleend als tijdelijk adsistent aan \'s Rijksveeartsenijschool
aldaar.

Den isten Mei was een feestdag voor den amanuensis in na-
tuur- en scheikunde A. B.
Logher, daar hij zijn veertigja-
rigen dienst aan de Veeartsenijschool herdacht. Deze oudste be-
ambte der school ontving van Directeur, Leeraren en Leerlingen
talrijke bewijzen van belangstelling in dit feest, terwijl de laatsten
hem feestelijk op de Societeit Absyrtus ontvingen. Hare Majesteit
de Koningin-Regentes deed hem later eene gratificatie toekomen.

REORGANISATIE VAN DEN VEEARTSENIJ-
KUNDIGEN DIENST IN BELGIË.

Deze nieuwe regeling is vastgesteld op 10 December 1890.
Zij luidt, vertaald uit de
Echo Vétérinaire Dec. 1890, als volgt:

LEOPOLD II Koning der Belgen,
Gezien de Wet van 30 Dec. 1882, " .; ..
Herzien het reglement, enz. enz. enz.

Wij hebben besloten en Wij besluiten:

Art. 1. Het toezicht op de gezondheidspolitieker huisdieren 1)
en het toezicht op het keuren van vleesch wordt opgedragen
aan gouvernements-veeartsen, den titel dragende van veeartsenij-
kundig inspecteur. Er zal in elke provincie een inspecteur zijn.

Een inspecteur zal verbonden zijn aan de centrale administratie
voor landbouw. Hij zal den titel kunnen hebben van inspecteur
generaal. Naast eiken inspecteur zullen, naar gelang van de eischen
van den dienst, en voor een tijd, door den Minister te bepalen,
een of meer plaatsvervangende veeartsenijkundige inspecteurs be-
noemd worden, belast met het bijstaan van den veeartsenijkun-
digen inspecteur. Toegevoegde veeartsen (vétérinaires agrées), in
aantal niet vast beperkt, werken mede tot uitvoering der wetten
en reglementen betreffende de gezondheidspolitie der huisdieren.

1) Ik gebruik de vertaling van «police sanitaire des animaux domesti-
ques,» zooals die in Vlaamsche bladen gebruikt is. v. D. H.

-ocr page 244-

Art. 2. De veeartsenijkundige inspecteurs worden door Ons
benoemd.

De Minister benoemt de plaatsvervangende veeartsenijkundige
inspecteurs, evenzoo de toegevoegde veeartsen.

Hij bepaalt de standplaats der veeartsenijkundige inspecteurs.

Art. 3. De veeartsenijkundige inspecteurs genieten een jaar-
wedde, van welke het minimum op 4500 francs, het maximum op
6000 francs vastgesteld is.

Het bedrag der jaarwedde kan resp. gebracht worden op 5000,
5500 en 6000 francs na vier, acht en twaalf jaren dienst.

Er kan evenwel van deze regeling worden afgeweken indien
de belangen van den dienst zulks eischen of wanneer het geldt
de erkenning van diensten, welke gebleken zijn zeer belangrijk
geweest te zijn, of wel bewijzen van buitengewone bekwaamheid
of ijver.

De jaarwedde van den veeartsenijkundigen inspecteur, die aan
de centrale administratie verbonden is, wordt bij het besluit
zijner benoeming bepaald.

Art. 4.\' Buiten de jaarwedde van welke in het voorgaande
artikel sprake is, worden aan de veeartsenijkundige inspecteurs
vergoeding van reiskosten toegekend, van welke het bedrag bij
een bijzonder reglement zal vastgesteld worden.

Art. 5. Het is aan de veeartsenijkundige inspecteurs verboden
de veeartsenijkunde uit te oefenen of eenig ander beroep, al of
niet bezoldigd, te vervullen. Zij kunnen zonder toestemming van
den Minister geenerlei mandaat van kiezers aanvaarden, noch
eenigen soort van handel uitoefenen, hetzij op eigen naam of
op naam van hun vrouw of van elk ander tusschenpersoon.

Art. 6. De plaatsvervangende veeartsenijkundige inspecteurs
kunnen de veeartsenijkunde uitoefenen. Zij genieten geenerlei be-
zoldiging, maar zij ontvangen vergoeding voor reiskosten volgens
een tarief door den Minister vast te stellen.

Art. 7. De toegevoegde veeartsen ontvangen, ter vergoeding
hunner diensten, een bedrag, elk kwartaal door den Minister vast
te stellen, in verband met den aard en den duur der opdrachten
die zij in het belang van de gezondheidspolitie der huisdieren
vervuld hebben.

Art. 8. De Minister, de Gouverneurs der provincies, de arron-
dissements-commissarissen en de burgemeesters hebben, uitge-
nomen de bij dit besluit vastgestelde beperkingen, het recht om

-ocr page 245-

de veeartsenijkundige inspecteurs, hun plaatsvervangers en de toege-
voegde veeartsen te requireeren Zij kunnen eveneens opgeroe-
pen (gerequireerd) worden door de chefs der douanen en door
de stationschefs in het geval voorzien bij § x van art. 47 van
het Kon. Besl. van 20 Sept. 1883. De veeartsenijkundige inspec-
teurs en hun plaatsvervangers roepen de toegevoegde veeartsen
niet op dan wanneer zulks bepaald noodig is (en cas de necessité).

Art. 9. De veeartsenijkundige inspecteurs oefenen, in de kring
hunner provincie, een werkzaam toezicht uit op den gezondheids-
toestand der huisdieren, en overtuigen zich, in alle omstandig-
heden, van de uitvoering der reglementaire bepalingen, op het
potitietoezicht op genoemde dieren betrekking hebbende.

Zij geven, op bepaalde tijden, aan den Minister een verslag van
de besmettelijke ziekten, in hun provincie waargenomen. Zij doen
hem de jaarlijksche rapporten toekomen, tot een algemeenen staat
verzameld, der toegevoegde veeartsen.

Zij zijn gehouden zich steeds naar de plaatsen te begeven waar
gevallen zijn van besmettelijke veetyphus, (runderpest, T. conta-
gieux) besmettelijke longziekte, (pleuropneumonie contagieuse)
kwade droes (morve) en schaapspokken (clavelée); onverminderd
hetgeen bepaald is in art.
14 eischen zij van den burgemeester
het afmaken van de dieren welke aangetast zijn of verdacht zijn
van aangetast te wezen door besmettelijke veetyphus of besmettelijke
longziekte, evenals van de dieren, aangetast door een der an-
dere ziekten vermeld bij art. 7 van het Kon. Besluit van
20
Sept. 1883 1).

Bij wijziging van art. 11 van hetzelfde Besluit stellen zij aan
den Minister vóór, het afmaken van dieren, verdacht van aange-
tast of besmet te zijn door kwaden droes of verdacht van be-
smet te zijn door longziekte of besmettelijke veetyphus. Zij
geven aan den voorzitter der provinciale geneeskundige Com-
missie kennis van het optreden van epizoötiën. De veeartsenijkun-
dige inspecteurs onderzoeken (visitent), op onbepaalde tijden en
wanneer zij het noodig achten, de paarden welke voor den alge-
meenen dienst bestemd zijn, zooals die van tramway\'s. schuitenjagers,
postwagens. Zij houden toezicht op het regelmatig in orde houden
der quarantaineplaatsen, van welke sprake is in de artikelen 26

x) N.l. nog van paard, ezel, muilezel en muildier huidworm, van alle
zoogdieren; hondsdolheid,

-ocr page 246-

en 27 van voornoemd Kon. Besl. Zij zien toe dat op kermissen,
markten, evenals op elke andere dergelijke gelegenheid tot het
bijeenkomen van paarden of vee nauwkeurig toezicht heerscht.
Zij controleeren in de spoorwegstations de zuivering der wagons,
gereedschappen en andere voorwerpen die tot vervoer van paarden
en vee gediend hebben; zij zien toe op den gezondsheidsdienst
in de havens, evenzoo als op eiken anderen dienst ingericht met
het oog op de gezondheidspolitie der huisdieren.

Zij zien toe op de uitvoering der reglementen op den handel
in vleesch, met name op \'t geen de keuring vóór den verkoop
betreft. In het bijzonder inspecteeren zij de vilderijen, de slacht-
huizen en de slachterijen.

Ten slotte, dragen zij bij tot het vormen der statistiek omtrent
de huisdieren.

Art. 10. De veeartsenijkundige inspecteurs hebben het
recht om binnen hun kring op te sporen en bij proces verbaal,
tot tegenbewijs geleverd wordt, vasttestellen de overtredingen
op de beschikkingen genomen bij de Wet van 30 Dec. 1882 en
bij de Wet van 24 Aug. 1890 in haar toepassing op den vleesch-
handel.

Deze processen verbaal worden uiterlijk binnen drie dagen aan
den «procureur du Roi» (oft. v. Justitie) overgebracht.

Art. 11. De bevoegdheden (attributions) van den veeartsenijkun-
digen inspecteur die aan de centrale administratie verbonden is,
zullen bij bijzonder reglement vastgesteld worden.

Art. 12. De plaatsvervangende veeartsenijkundige inspecteurs
gedragen zich in de uitoefening hunner bediening naar de instruc-
ties van den veeartsenijkundigen inspecteur aan wien zij toege-
voegd zijn.

Indien zij dezen vervangen hebben zij het recht te verbaliseeren
maar zij kunnen het Parket niet met hunne processen verbaal
in kennis stellen, alvorens zich daaromtrent verstaan te hebben
met de veeartsenijkundige inspecteurs.

In alle gevallen doen de plaatsvervangende inspecteurs aan de
veeartsenijkundige inspecteurs verslag van den uitslag van hun
onderzoek (visites).

Art. 13. De toegevoegde veeartsen zijn gehouden de inlichtin-
gen te geven die hen door den veeartsenijkundigen inspecteur of
door zijn plaatsvervangers gevraagd worden.

Zij geven binnen 24 uren aan den burgemeester der gemeente

-ocr page 247-

en aan den veeartsenijkundigen inspecteur kennis van de dieren,
die zij bij de uitoefening van hun beroep, onderkend hebben
als aangetast te zijn of verdacht van aangetast te zijn door een
besmettelijke ziekte.

Tegelijkertijd verzoeken zij den burgemeester de voorloopig
noodige maatregelen te nemen, welke, al naar omstandigheden,
bestaan in het opsluiten of afzonderen der door een besmettelijke
ziekte aangetaste of vermoedelijk aangetaste dieren.

De toegevoegde veeartsen zijn gehouden om, wanneer zij daartoe
naar den regel aangezocht zijn, de dieren, welke door een be-
smettelijke ziekte aangetast zijn, of vermoed worden aangetast te
zijn, te onderzoeken en onmiddelijk, schriftelijk, verslag te geven
van hun zending aan het gezag (autorité) waarvan zij de orders
ontvingen.

In alle gevallen zenden zij aan den veeartsenijkundigen inspec-
teur een beknopt rapport (rapport sommaire), waarin zij vermelden
het aantal der dieren dat zich op de onderneming bevindt en die
vatbaar zijn voor de besmetting. De veeartsen, directeur of inspec-
teur van slachthuizen, zijn in de uitoefening hunner functies
onderworpen aan de verplichtingen in dit artikel aangegeven.

Art. 14. De toegevoegde veeartsen eischen van de burge-
meesters het doen afmaken der dieren, aangetast door een der
ziekten aangewezen in art. 7 van het Kon. Besl, van 20 Sep-
tember 1883.

In alle gevallen nemen zij, in overleg met den burgemeester,
de noodige maatregelen tot het doen bewaren, gedurende vijf
dagen, ten einde eventueel aan een onderzoek door den vee-
artsenijkundigen inspecteur onderworpen te kunnen worden, van
die deelen of organen (pièces anatomiques) waaraan de teekens
der ziekte, naar aanleiding van welke de afmaking geeischt is ge-
worden, het best te kennen zijn.

Art, 15. Onafhankelijk van de verklaringen of rapporten van
welke in art. 13 sprake is, zenden de toegevoegde veeartsen, aan
het einde van elk jaar, aan den veeartsenijkundigen inspecteur
een rapport, behelzende de door hen waargenomen gevallen van
besmettelijke ziekte, alsmede de feiten die zij meenen dat ter
kennis van het Gouvernement moeten gebracht worden in het
belang van den veeartsenijkundigen dienst en de veeartsenijkun-
dige wetenschap.

Art. 16, De toegevoegde veeartsen, welke hun betrekking

-ocr page 248-

wenschen neer te leggen, moeten daarvan minstens een maand
te voren aan den Minister kennis geven.

Zij zijn gehouden, op straffe van ontslag, gedurende den boven
bepaalden termijn met het uitoefenen hunner functies voort te
gaan.

Art. 17. Wanneer hij in kennis gesteld is met het bestaan
eener besmettelijke ziekte of met het vermoeden van zulk eene
ziekte, hetzij door de verklaringen van den eigenaar of den houder
van het dier, of langs eenigen anderen weg, is de burgemeester
gehouden onmiddelijk den toegevoegden veearts op te roepen,
die zijn zetel heeft in de gemeente waar zich het dier bevindt ten
einde dit te onderzoeken en de te nemen maatregelen van ge-
zondheidspolitie uit te lokken (provoquer).

Indien er in de gemeente geen toegevoegde veearts is, of indien
er meerderen zijn, roept de burgemeester die op die het dichtst
woont bij de plaats waar het dier zich bevindt.

Indien de behandelende veearts tevens toegevoegd is wordt
deze zooveel mogelijk bij voorkeur opgeroepen.

Art. 18. De toegevoegde veeartsen kunnen, wat de besmette-
lijke ziekten betreft, door de in art. 8 vermelde autoriteiten slechts
opgeroepen worden om te constateeren hetzij het bestaan der
ziekte, hetzij de noodzakelijkheid om over te gaan tot het
afmaken der dieren onder de voorwaarden waarin art. 14
voorziet.

Hetzelfde dier aangetast of verdacht van aangetast te zijn door
een besmettelijke ziekte, mag door den toegevoegden veearts slechts
ée\'nmaal ten laste van de schatkist onderzocht worden.

De burgemeesters kunnen den toëgevoegden veearts niet op-
roepen voor een tweede onderzoek of voor een andere zaak dan
in al. i van dit artikel aangewezen is, dan op een gunstig advies
van den veeartsenijkundigen inspecteur.

Art. 19. Alvorens in functie te treden, leggen de veeartsenij-
kundige inspecteurs en de toegevoegde veeartsen die aan deze
formaliteit nog niét voldaan hebben, in handen van den Gouyer-
neur of van den Arrondissements Commissaris, den eed af, voor-
geschreven bij de Wet voor de openbare ambtenaren.

Art. 20. De veeartsenijkundige inspecteurs, de plaatsvervangende
veeartsenijkundige inspecteurs en de toegevoegde veeartsen kunnen
de volgende straffen beloopen: berisping, schorsing en ontslag.
Het besluit van schorsing der veeartsenijkundige inspecteurs wijst

-ocr page 249-

aan of deze maatregel samengaat met geheele of gedeeltelijke
inhouding van het tractement.

De disciplinaire straffen worden door den Minister toebedeeld,
uitgezonderd waar het het ontslag der veeartseniikundige inspec-
teurs geldt, hetwelk bij Kon. Besl. gegeven wordt. In alle ge-
vallen worden de belanghebbenden vooraf gehoord.

Art. 2i. De veeartsenijkundige inspecteurs en hun plaatsver-
vangers, evenzoo de toegevoegde veeartsen, kunnen onder geen
voorwendsel honorarium eischen voor een dienst, die hen recht
geeft op eenige betaling uit de staatsfondsen.

Art- 22. In streken, die geen voldoende inkomsten opleveren,
kan op het budget van het Departement van Landbouw, Nijverheid
en Openbare werken aan de toegevoegde veeartsen een jaarlijk-
sche of tijdelijke subsidie toegestaan worden, behalve de toelage
door de provincie en de gemeente uitgeloofd.

De toegevoegde veeartsen welke deze subsidie ontvangen zijn
gehouden:

xe. Op verzoek van de gemeenteadministraties kosteloos
te behandelen de dieren van personen welke op de lijst der
onvermogenden staan.

2e. Ten gunste der landbouwers die niet in persoonlijke of
grondbelasting aangeslagen zijn hun honorarium te brengen op
i franc per visite in de woonplaats van den toegevoegden vee-
arts of in een omtrek van 2 kilometer te platte lande, en op
1,50 franc per 5 kilometer, de terugreis inbegrepen, voor de be-
handeling van één of meer patiënten.

Art. 23. Het consultatief comité voor epizoötien, ingesteld
bij Kon. Besl. van 2 Aug. 1882 wordt opgeheven. De veeartse-
nijkundige inspecteurs kunnen, indien zulks noodig is, door den
Minister of door zijn gedelegeerde bijeen geroepen worden ten-
einde hun advies te geven over zaken epizoötien en gezondheids-
politie der huisdieren betreffende, evenals over de vragen be-
treffende den dienst van vleeschkeur.

Andere personen kunnen, als daartoe aanleiding bestaat, op
geroepen worden om aan deze bijeenkomsten deel te nemen.

Art. 24. Vervallen zijn het reglement van 26 September 1883
betreffende den veeartsenijkundigen dienst, eveneens de beschik-
kingen bij Kon. Besl. van 20 en 26 van dezelfde maand en van
20 December 1883 welke strijdig met het tegenwoordig besluit
zouden zijn.

-ocr page 250-

Art. 25. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare
Werken is belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit,
hetwelk in werking zal treden met 1 Januari 1891.

Gegeven te Laeken, 10 December 1890.
LEOPOLD.

Van \'s Konings wege,
de Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken,
Leon de Bruin.

REGLEMENT OP DEN VLEESCHHANDEL. *)

LEOPOLD II, Koning der Belgen,

Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil.

Gezien de wet van 4 Augustus 1890, bij welke de Regeering
gemachtigd wordt den handel in eetwaren te regelen en te be-
waken, alsmede het maken en bereiden dezer waren te bewaken
en het gebruik te verbieden van schadelijke of gevaarlijke stoffen,
gereedschappen, toestellen en voorwerpen;

Gezien bijzonderlijk de schikking dezer wet betrekkelijk den
handel van slachtvleesch;

Gezien de wet van 18 Juni 1887, betrekkelijk den invoer van
vee en slachtvleesch in België;

Gezien de artikels 454 tot 457, 498, 500 tot 503 en 561, 20 en
30, van het strafwetboek betrekkelijk den handel der vervalschte,
nagemaakte, bedorvene of schadelijke eetwaren;

Gezien het Koninklijk Besluit van 10 December 1890, dat den
veeartsenijdienst herinricht;

Overwegende dat de trafiek van het vleesch der zoogdieren
en der vogels, alsmede van den afval, het vet en het bloed dezer
dieren, aanleiding geeft tot misbruiken die groot nadeel toebren-
gen aan de openbare gezondheid en aan de handelseerlijkheid;

Gezien de talrijke mededeelingen die Ons te dien opzichte toe-

1) Overgenomen uit <t.de Akkerbouw», weekblad der Landbouw Maat-
schappij van Oost-Vlaanderen, 22 Febr. 1891,

-ocr page 251-

gestuurd werden, namelijk door de genees- en veeartsenijkundige
genootschappen der verschillige streken des lands;

Gezien de adviezen van de Koninklijke Academie van genees-
kunde, van den hoogeren gezondheidsraad, van het comiteit der
veeziekten en van de bevoegde technische diensten van Ons
departement van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken;

Op voorstel van Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en
Openbare Werken.

Wij hebben besloten en Wij besluiten:

Het afmaken der slachtdieren, het verkoopen van versch slacht-
vleesch, het verkoopen van versch gevogelte en wild, het maken
van eetwaren bij middel van vleesch, alsmede het verkoopen dezer
Produkten, en eindelijk het vervoeren van versch of bereid vleesch
zullen voortaan door de hierna vermelde bijzondere schikkingen
geregeld worden, onverminderd deze der wetten en besluiten be-
trekkelijk den handel in eetwaren in \'t algemeen, de politie der
gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke gestichten en de gezond-
heidspolitie der huisdieren, alsook de schikkingen der politiere-
glementen, dienaangaande door de gemeenten genomen binnen
de grenzen van artikel 78 der gemeentewet.

§ i. — Afmaken der slachtdieren.

Art. i. De slachtdieren, het verken bijbegrepen, waarvan het
vleesch, de afval, het vet of het bloed tot de openbare voeding
bestemd zijn, zullen, na het afmaken, onderzocht worden door den
expert-inspecteur, benoemd voor de gemeente, waar het afmaken
moet plaats hebben, \'t zij door het gemeentebestuur, \'t zij, bij
ontstentenis der gemeente, door de Regeering.

Art. 2. In de gemeenten, waar één of meer veeartsen wonen,
of in de aanpalende gemeenten, zal de bediening van expert-
inspecteur, bij voorkeur aan deze veeartsen toevertrouwd worden.

Indien de bediening van expert-inspecteur aan geene veeartsen
toevertrouwd is, zullen deze, die geroepen zijn om ze te bekleeden,
de voorwaarden moeten vervullen door den Minister van Land-
bouw, Nijverheid en Openbare Werken bepaald.

Art. 3. Wanneer de expert-inspecteur die geen veearts is,
een onregelmatig geval bestätigt, roept hij zonder vertoeven de
tusschenkomst in van den veearts, aangewezen om in dergelijk
geval zijnen dienst te verleenen, en hij verwittigt ter zelfder tijd
den burgemeester, die de noodige politiemaatregelen neemt.

-ocr page 252-

Nochtans, in een zeker getal onregelmatige gevallen, door de
reglementen bepaald, mag de expert die geen veearts is zonder
de tusschenkomst van den veearts beslissen.

Art. 4. Behalve het onderzoek na het afmaken, mogen de
gemeenten, indien zij het geschikt oordeelen, eischen dat de
dieren, bestemd om op hun grondgebied te worden afgemaakt,
eene eerste maal vóór de slachting onderzocht worden. De
voorwaarden van dit onderzoek worden door de gemeenten ge-
regeld; al de kosten ervan zijn te hunnen laste.

Art. 5. Na het afmaken en vóór het afhakken van het beest,
wanneer het vel er nog natuurlijk geheel of gedeeltelijk aanhoudt,
zal de expert zich ter plaats begeven, binnen de twaalf uren in
den zomer en binnen de vier en twintig uren in den winter, om
over te gaan tot het onderzoek van het lijk en de ingewanden,
die te zijner beschikking moeten gehouden worden.

In afwachting van den expert, zullen de buiksingewanden in
massa uitgetrokken en derwijze bewaard worden dat zij in hunnen
normalen samenhang blijven. De borstingewanden moeten aan
het dier vastblijven. Bij de eenhoevige dieren, moeten, behalve
voormelde organen, de luchtpijp en het strottenhoofd insgelijks
vastblijven.

De expert zal op een register de beschrijving van het beest,
alsmede zijnen gezondheidstoestand aanteekenen.

Ingeval van ziekte van het beest, zal de expert aan den be-
langhebbende een certificaat afleveren, getrokken uit een stam-
register, en den aard der ziekte opgeven, alsook haren graad
van vordering, de bekomene inlichtingen nopens den aard der
toegediende medecijnen, de wijze van afmaking en de geraamde
schatting van het verlies, ingeval een deel van het vleesch voor
de voeding zou verworpen worden.

Dit getuigschrift zal, op alle aanvraag, aan de overheid moe-
ten medegedeeld worden.

Art. 6, Indien, ten gevolge des onderzoeks na de afmaking
gedaan, het vleesch, de afval, enz., voor de voeding goedgekeurd
worden, zal de expert op ieder vierde ten minste of op iedere halve
beest, wanneer het lammeren, geitjes of speenvarkens zijn, eenen
stempel slaan, gelijk aan het voorgeschreven model, en den naam
der gemeente dragende.

Art. 7. Indien het onderzoek vaststelt dat het dier geheel of
ten deele ongeschikt is voor de voeding, zal de burgemeester

-ocr page 253-

hiervan onmiddellijk door den expert verwittigd worden en be-
slissen, na den expert gehoord te hebben, of men het dier in
zijn geheel of gedeeltelijk aan een gewoon vilbeluik mag leveren,
dan of het lijk moet vernield worden, bij toepassing der schik-
kingen aangaande de gezondheidspolitie der huisdieren.

Art. 8. Eene ministeriëele onderrichting zal de gevallen bepalen
waarin het vleesch, de afval, enz., altijd ongezond moeten ver-
klaard worden.

Art. 9. Indien de belanghebbende de beslissing van den expert
niet aanvaardt, mag hij een veearts, door hem gekozen, met eene
tegen-expertise gelasten.

In geval van verschil, raadpleegt men een derden expert, zijnde
een anderen veearts, door den burgemeester of door de Regee-
ring aangewezen, en wiens advies beslissend zijn zal.

Art. 10. De kosten van onderzoek zijn ten laste van den be-
langhebbende. Ingeval van tegen-expertise, zullen de kosten door
dezen laatste betaald worden, indien de beslissing vau den eersten
expert bevestigd wordt, en door de gemeente in het tegenover-
gesteld geval.

Deze kosten worden door tusschenkomst van de gemeente of
van de Regeering aan den expert betaald, volgens het aangenomen
tarief.

Art. ir. Het afmaken en in stukken snijden van peerden,
ezels of muilezels, tot de openbare voeding bestemd, mag enkel
geschieden in eene slachterij of in een slachthuis, ter volkomene
uitsluiting der vilbeluiken.

De burgemeester mag nochtans het afmaken ter plaats toelaten
van een peerd, ezel of muilezel tot de openbare voeding bestemd
wanneer, ten gevolge van een erg ongeval, het vervoeren van het
dier onmogelijk is.

De stempel, door den expert op het peerdenvleesch te slaan,
moet de woorden dragen «Cheval» «Peerd.

§2. — Verkoop van versch slachtvleesch, alsmede
van verschen afval, vet en bloed.

Art. 12. Het is verboden te verkoopen, te koop te stellen of
voor den verkoop te behouden versch vleesch, afval, vet of bloed
voortkomende van slachtbeesten die in strijd met de voorschriften
van dit reglement, in België afgemaakt werden.

-ocr page 254-

Deze produkten moeten daarenboven in goeden staat van
bewaring zijn.

Art. 13. Het versch slaclitvleesch, van den vreemde ingevoerd,
wordt enkel binnengelaten in den staat van geheele beesten,
halve beesten of voorste vierden, en op voorwaarde dat de longen
er aan vast zijn.

Om aan den handel geleverd te worden, moet het ingevoerd
versch vleesch, alsook de afval en het vet :

i° Vergezeld zijn van een getuigschrift van goede hoedanigheid,
in België afgeleverd door eenen expert-inspecteur drager van het
diploma van veearts;

20 Een bijzonderen stempel dragen met het woord «Vreemd»
«Etranger» door den expert volgens de aanwijzingen van artikel
6 gestempeld.

Wanneer het afval of vet is, mag de stempel op de vaten ge-
drukt worden.

Art. 14. Het onderzoek van het versch vleesch, van den vreemde
ingevoerd, wordt gedaan door den expert-inspecteur, \'t zij op de
grens, \'t zij op de bestemmingsplaats, \'t zij op alle andere plaats
naar keuze van den invoerder.

De kosten zijn ten laste van den invoerder en berekend naar
het aangenomen tarief. ;

De tegen-expertises moeten gedaan worden zooals gezegd wordt
in artikels 9 en 10.

Art. 15. Het debiet van versch peerdenvleesch, (ezel of muil-
ezel) mag énkel gebeuren op vleeschbanken, een uitsteekbord
dragende met het opschrift in groote letters : «Peerdenbeenhouwerij»
«Boucherie chevaline».

In geval nochtans van afmaking bij eenen bijzondere ten ge-
volge van ongeval, indien het vleesch gezond erkend wordt
overeenkomstig de schikkingen van dit reglement, zal het ten
huize van dezen bijzondere mogen uitverkocht worden.

Wie eene peerdenbeenhouwerij houdt, mag in deze beenhouwerij
geen ander vleesch verkoopen.

§3.—Verkoop vangevogelte, wild en tamme konijnen.

Art. 16. Het verkoopen van gevogelte, wild en tamme konijnen
zal in de hallen, \'op de markten en bij de koopmans in eetwaren
het voorwerp zijn van eene zorgvuldige bewaking van wege de

\'17

-ocr page 255-

experten-vleeschinspecteurs of van de experten opzettelijk te
dien einde aangesteld.

Ingeval van geschil zal er gehandeld worden zooals gezegd is
in de artikelen 9 en 10.

§ 4. — Maken of bereiden van eetwaren bij middel
van vleesch, afval, vet of bloed.

Art. 17. Het maken of bereiden, bij middel van vleesch, afval,
vet of bloed, van eetwaren zooals kipkap, worsten, cervelas, beu-
ling, gezouten, gerookt of gedroogd vleesch, vleeschconserven,
vleeschextracten, peptonen, keukenvet, margarine, allerhande
voortbrengsels der spekslagerij, penserij of der kookkunst, tot
den verkoop bestemd, zal enkel mogen geschieden in de regel-
matig gehoudene gestichten ten titele van beenhouwerijen, spek-
slagerijen, penserijen, werkhuizen voor het zouten en bereiden
van vleesch, spijshuizen of restaurants, enz., ter uitsluiting der
vilbeluiken.

Het zal nochtans toegelaten worden aan de bijzonderen, die
te hunnen huize verkens slachten, er door zouting of rooking
een deel van het vleesch voor den verkoop te bereiden, op
voorwaarde dat ieder stuk, tot den verkoop bestemd, den stempel
drage van den expert-inspecteur, op het oogenblik der slachting
er op gedrukt.

Art. 18. Voor de bereiding van voormelde eetwaren in de
hierboven aangeduide gestichten, mag men geen ander slacht-
vleesch, afval, vet, enz., gebruiken dan hetgeen voortkomt van in
België afgemaakte of ingevoerde dieren, volgens de voorwaarden
door dit reglement bepaald.

Dat vleesch, afval, enz., moet echter, zooals al de andere
gebruikte grondstoffen, in goeden staat van bewaring zijn.

§ 5. — Verkoop van bereid vleesch, afval, vet, enz.

Art. 19. Het is verboden aan de beenhouwers, spekslagers,
pensverkoopers en andere koopmans in eetwaren, erinbegrepen
de hotel- en tafelhouders, vleeschafval, vet, spek, enz., te ver-
koopen, te koop aan te bieden of voor den verkoop te behouden,
wanneer deze waren in het land bereid werden in strijd met
de schikkingen van artikels 17 en 18.

-ocr page 256-

Art. 20. De eetwaren in den vreemde bereid bij middel van
slachtvleesch, afval, vet, enz., zooals vreemde hespen en spek,
moeten, vóór het te koop stellen, door den expert-inspecteur
onderzocht worden ten koste van den invoerder, volgens het
aangenomen tarief en op de plaats overeenkomstig met artikel
14 aangeduid.

Indien de expert deze produkten voor de voeding goedkeurt,
stempelt hij ieder stuk of colis met eenen stempel, het woord
«Vreemds «Etranger» dragende.

De tegen-expertises geschieden zooals in artikels 9 en 10 ge-
zegd wordt.

Art. 21. Het is\' aan de tafelhouders of restaurateurs en aan
de koopmans in eetwaren verboden bereid peerdenvleesch te
verkoopen zonder duidelijk den aard er van te doen kennen, of
bedrieglijk met ander vleesch te mengen.

§ 6. — Vervoer van versch of bereid vleesch.

Art. 22. Het versch of bereid vleesch, de afval, enz., zijn aan
de bewaking der experten-inspecteurs en der plaatselijke politie
onderworpen, zoowel gedurende hun vervoer van de eene plaats
naar eene andere, als gedurende hunne behandeling in de loka-
len waar de bereiding of de verkoop ervan geschiedt.

De dragers of vervoerders dezer voortbrengsels zijn gehouden,
op elke aanvraag, den naam en de woonst van den verzender
en van den bestemmeling te verklaren.

Art. 23. Het slachtvleesch, de afval, enz., tot de openbare
voeding bestemd, mogen van de eene gemeente naar eene andere
vervoerd worden, hetzij per bestempelde stukken, hetzij per
onverdeelbare colis, een bijzonder merk dragende, door den
expert-inspecteur er op gedrukt.

De gemeentebesturen mogen het inbrengen op hun grondgebied
van versch of bereid slachtvleesch, afval, enz., reeds in eene
andere gemeente, in uitvoering van dit reglement nagezien, aan
een nieuw onderzoek, gevolgd door eene nieuwe stempeling,
onderwerpen. De kosten van dit onderzoek zijn ten laste der
gemeenten die dezen maatregel gepast oordeelen.

§ 7. — Algemeene en o ver gangs s chi k\'kingen.

Art. 24. De overtredingen van voormelde schikkingen worden

-ocr page 257-

gestraft volgens artikels 6 en 7 der wet van 4 Augustus 1890,
onverminderd de toepassing der straffen door het Strafwetboek
vastgesteld.

Art. 25. Het tegenwoordig besluit zal met 1 Juli 1891 van
kracht worden.

Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken,
is gelast met de uitvoering van het huidige besluit.

Gegeven te Brussel, 9 Februari 1891.

LEOPOLD.

Van \'s Konings wege:
De Minister van Landbouw, Nijverheid
en Openbare Werken,
Leon de Bruyn.

In verband met bovenstaand Besluit zijn voor de vleeschkeu-
ring in België vastgesteld de volgende «voorwaarden, aan
welke de personen moeten voldoen, die geen diploma als
veearts bezitten, om de bediening van expert-inspecteur te kun-
nen uitoefenen.» 1)

De Minister van Landbouw, Nijverheid en
Openbare Werken,
Gezien art. 2 van het reglement van 9 Februari 1891, op den
handel in slachtvleesch, aldus luidende:

In de gemeenten, waar één of meer veeartsen wonen, of in
de aanpalende gemeenten, zal de bediening van expert-inspec-
teur bij voorkeur aan deze veeartsen toevertrouwd worden.

Indien de bediening van expert-inspecteur aan geene veeartsen
toevertrouwd is, zullen zij, die geroepen zijn om ze te bekleeden,
de voorwaarden moeten vervullen door den Minister bepaald.

Besluit:

Art. 1. Om geroepen te kunnen worden om de bediening
van expert-inspecteur van het slachtvee uit te oefenen, moeten
de personen, die geen diploma als veearts bezitten, met goed

i) Vertaald uit PEcho Vétérinaire, Maart 1891.

-ocr page 258-

gevolg een examen afgelegd hebben, dat zoowel theoretisch als
practisch handelt over de na te melden zaken:

a. Wettelijke en reglementaire bepalingen betrekking hebbende
op den handel in siachtvleesch, vooral de Wet van 4 Augustus
1890 en het Kon. Besluit van 9 Februari 1891.

b. Signalement van slachtdieren.

c. Benaming en ligging der verschillende organen en streken
van het lichaam.

d. Gezondheidsteekenen en ziekteteekenen van slachtdieren
tijdens het leven en na afmaking.

e. Kenmerken van versch vleesch, afval, vet Of bloed, even-
eens als van de verschillende bereidingen, vermeld in art. 17
van het reglement van 9 Februari 1891, wanneer deze eetwaren
geschikt of ongeschikt voor de consumptie zijn.

/. Kennis van de abnormale gevallen, bepaald bij de regle-
menten, in welke de expert-niet-veearts handelen kan en van de
abnormale gevallen in welke hij zonder uitstel de tusschenkomst
van den veearts zal moeten inroepen.

Art. 2. Dit examen zal plaats hebben in de hoofdstad der
provincie voor een Commissie, samengesteld uit den veeartsenij-
kundigen inspecteur, verbonden aan het Ministerie van Landbouw,
Nijverheid en Openbare Werken, den provincialen veeartsenij kun-
digen inspecteur en een veearts, door den Minister aan te wijzen.

De certificaten van expert-inspecteur, door deze Commissie af-
gegeven, zullen gelijkluidend zijn met het hier aan toegevoegde
model.

Art, 3. De candidaten, die het certificaat van expert-inspec-
teur zouden wenschen te verkrijgen, moeten hun aanvraag richten
tot het Departement van Landbouw, Nijverheid en Openbare
Werken.

Van den voor de examens vastgestelden datum zullen zij nader
bericht ontvangen.

Art, 4. De bediening van expert-inspecteur is onvereenigbaar
met het beroep van slager.

Brussel, 25 Februari 1891. Léon de Bruin.

-ocr page 259-

BOEKBEOORDEELING.

L. Hoffmann, T hier ar z tliche Chirurgie, Stuttgarti 891.
Reeds tal van jaren bestond behoefte aan een goed handboek
voor heelkunde.
Hertwig\'s Chirurgie is verouderd, die van
Stockfleth, hoe practisch in vele opzichten ook, evenzeer, nog
vóór zij in haar geheel het levenslicht heeft aanschouwd. De ge-
boorte hiervan is uiterst traag; reeds een en twintig jaren is het
geleden, dat het eerste deel gereed was en het einde van het
tweede deel laat nog steeds op zich wachten. Inmiddels is
Stock-
fleth
overleden en wordt zijn arbeid door Bang voortgezet.
De laatste 20 jaren hebben echter op heelkundig gebied zulk
eene omwenteling teweeggebracht, dat het in den aanvang daar-
van geschrevene, althans als handleiding voor aanstaande veeart-
sen, niet meer bruikbaar is.

In 1890 verscheen de 2e uitgave van Dr. Baver\'s Lehrbuch
der Veterinar Chirurgie. Hoewel dit werk vooral uit een thera-
peutisch oogpunt vrij goed rekening houdt met den tegenwoordigen
tijd, is het overigens te veel eene navolging van de Chirurgie van
Armbrecht en Strauss, beiden voorgangers van Bayer aan de
Weener school. Het boek bevat namelijk in 600 bladzijden, be-
halve algemeene en bijzondere heelkunde, veel over ziektekundige
ontleedkunde, hoefziekten en oogheelkunde, over het laatste vak
zelfs ruim xoo bladzijden. Het spreekt dus van zelf, dat de bijzon-
dere heelkunde stiefmoederlijk is bedeeld.

Daarbij ontbreekt eene stelselmatige indeeling, als voor de studie
en ook voor het naslaan zoo gewenscht is. Hier «ist alles durch
einander, wie Mausendreck und Coriander» ; geen hoofdstukken,
geen paragrafen zelfs.

Ook in de andere talen bestaat geen leerboek voor bijzondere
heelkunde, gelijk ze voor de chirurgie van den mensch te kust
en te keur zijn te vinden. De Chirurgie vétérinaire van
Peuch et Toussaint, waarvan in 1887 eene 2® editie het licht
zag, is in hoofdzaak operatieleer, terwijl de laatste 280 bladzijden
aan hoefziekten zijn gewijd. Dit neemt niet weg, dat het een
zeer aanbevelenswaardig werk is^

Minder kan zulks worden getuigd van William\'s P r i n c i p 1 e s

-ocr page 260-

and Practice of Veterinary Surgery, waarvan reeds
een 4tal uitgaven verscheen. Dit bevat ook van alles wat, doch
schiet in de eigenlijke heelkunde belangrijk te kort.

Fleming\'s Operative Veterinary Surgery, waarvan het
i-e gedeelte in 1884 verscheen en de rest nog steeds op zich laat
wachten, is eigenlijk algemeene operatieleer, doch bevat ook iets
over algemeene heelkunde, als fracturen, luxaties, enz.

Er bestond dus, gelijk werd opgemerkt, werkelijk behoefte aan
een goed handboek voor heelkunde. Geen wonder dat
Hoff»
mann\'s
Chirurgie met ingenomenheid werd begroet. De eerste
aflevering zag er keurig uit: mooie druk, goed formaat, prachtig uit-
gevoerde afbeeldingen. Wel bracht reeds het eerste hoofdstuk:
«Uber Lokalisation der Gehirnfunctionen und Diagnostik der
Gehirnkrankheiten», de vraag op de lippen: is dat heelkunde,
en wel practische veeartsenijkundige heelkunde ? en gaven ook
onderscheidene andere hoofdstukken te denken omtrent de uit-
breiding, die plotseling in het begrip «heelkunde» scheen ont-
staan, ik had echter niet vermoed, dat in de volgende afleverin-
gen zulk een belangrijke plaats zou worden ingenomen door
datgene, wat wij gewoon zijn tot de interne pathologie te reke-
nen, en dat het eigenlijke chirurgische gedeelte op vele punten
zoo zou worden veronachtzaamd. Tot zelfs de ziekten van milt
en pancreas zijn niet achterwege gebleven.

Het is wel waar, dat in den nieuweren tijd veel meer dan
vroeger, vooral bij den mensch, eene chirurgische behandeling
bij interne ziekten wordt toegepast, doch dit stempelt die ziekten
nog niet tot specifiek chirurgische, gesteld al, dat die operatieve
behandeling ook bij dieren in aanmerking kan komen. Men
treft echter bij
Hoffmann hoofdstukken aan, die met chirurgie
of operatieleer niets te maken hebben, als de meeste ziekten van
het hart, de lever, maag en darmen, enz.

Dat hier en daar uitstapjes worden gemaakt op het gebied der
operatieleer is eenigermate te vergeven ; het is moeielijk daarbij
eene scherpe grenslijn te trekken. Eene uitvoerige beschrijving
echter van de operatieve behandeling van cornage is hier niet
op hare plaats, evenmin als het clinische beeld en de aetiologie
dezer ziekte.

Ook de oogheelkunde ware beter achterwege gebleven (hieraan
zijn 100 bladzijden gewijd), evenals de hoefziekten, nu wij daar-
voor afzonderlijke handboeken bezitten. Dit zou nog minder

-ocr page 261-

schaden, wanneer de eigenlijke heelkunde slechts tot haar recht
kwam, doch dit is op onderscheidene plaatsen niet het geval. De
leer der tandziekten bijv., dat belangrijk deel der chirurgie, hetwelk
door de beide
Günther\'s en Stockfleth reeds zoo goed beschre-
ven is geworden, is zóó oppervlakkig behandeld, dat men bijna
Hoffmann\'s onbekendheid met hun arbeid zou veronderstellen.

De behandeling der stof is eenigermate in den prijzenswaardigen
trant van
Friedberger en Fröhner\'s *P atho 1 ogie und The-
rapie, d. w. z. aetiologie, symptomatologie, prognose en therapie
volgen elkander regelmatig op. Die onderdeelen zijn dikwijls
echter veel te uitvoerig, met eene uitgebreide casuistiek aangege-
ven, Wie heeft bijv. lust om (blz. 786 en 787) ruim i1/^ blad-
zijde te lezen over de aetiologie van kootbeensfracturen, terwijl
eene zaak als over hoef in nog geen twee bladzijden, maar dan
ook zeer onvolledig, wordt afgehandeld.

Op vele plaatsen zou men vermoeden, dat de schrijver geens-
zins alles gezien en onderzocht heeft wat hij mededeelt. Zoo
beeldt hij op blz. 54 af hoe men met oorspiegel en trechter de
uitwendige gehoorgang van den hond onderzoekt. Eenige jaren
geleden hebben Dr.
Zwaardemaker en ik beproefd of bij honden
een onderzoek van den meatus auditorius en van de membrana
tympani mogelijk was, op de wijze als dit bij den mensch ge-
schiedt. We kozen groote honden, met wijde en gezonde ooren,
lieten allerlei oortrechters vervaardigen en narcotiseerden cle dieren.
Het gelukte ons echter niet de membrana tympani te bezien, en
de aanwending der oortrechters bleek ons, vooral bij ziekte der
ooren, practisch onuitvoerbaar.
Hoffmann spreekt er echter over
alsof een dergelijk ooronderzoek bij otitis externa suppurativa
eene uitgemaakte zaak is.

Op blz. 788 (ik doe maar een greep) zegt hij, dat men koot-
beensfracturen vooral niet dadelijk moet reponeeren en immo-
biliseeren; «das Pferd muss erst seine Lage kennen gelernt haben»,
«Johne hat ein Pfèrd mit Fesselbeinbruch 14 Tage ohne Verband
gelassen und nachher Heilung erzielts. — Het is mogelijk, het
geluk is de wereld nog niet uit!

Doch iets verder merkt Hoffmann op: «In der Regel ist nach
der Abnahme des Verbandes die Kallusbildung viel zu reichlich.»
Dat kan waarlijk niet verwonderen, als men zoolang heeft ge-
wacht met een inamovibel verband. Het is toch algemeen bekend,
dat immobilisatie der fragmenten het beste antiphlogisticum is.

-ocr page 262-

Vroeger achtte men het gevaarlijk een gipsverband aan te
leggen vóór de ontstekingszwelling door koude en z. g, specifiek
werkende middelen, bijv. chloretum ammonicum in azijn opgelost,
bestreden was; die meening behoort evenwel tot de geschiedenis.

In ditzelfde hoofdstuk, dat ook «Luxaties in het kootgewricht»
tot opschrift heeft, doch daarover zoo goed als niet handelt, leest
men: «Tripolyth ist vielfach statt Gyps gebraucht. Ich nehme
denselben lieber, weil er rascher trocknet.» Nu meende ik, dat
tripolyth (uit bedorven gips en roet bestaande) reeds lang van
de baan was, omdat het nooit hard wordt en derhalve onbruik-
baar is.

Boven zeide ik, dat de figuren fraai waren uitgevoerd en dit
is inderdaad het geval. Of ze echter alle doeltreffend zijn, is eene
andere zaak. Ik zou dit van sommige niet durven beweren.
Figuur 5 (ooronderzoek) is, dit werd reeds opgemerkt, zuiver
fantaisie; dit geldt niet minder van fig. 119, waar de biceps
brachii tusschen duim en wijsvinger sterk naar buiten wordt ge-
trokken, zooals het heet: «Griff zur Diagnose der Erkrankung des
Musk. biceps brachii».

Andere afbeeldingen zijn overbodig, b.v. fig. 100: catheterisee-
ren van een ruin of hengst, fig. 104: verlichting der vagina
met een kaars, enz. Dit neemt niet weg, dat zij wegens de
sierlijke uitvoering het boek zeer verfraaien.

Op dit oogenblik zijn vijf afleveringen (800 bladzijden) ver-
schenen; het geheel zal bestaan uit 10 afleveringen a 4 Mark.
Op de bijzondere heelkunde, die thans bijna gereed is, zal een
algemeen gedeelte volgen, handelende over wonden, ontsteking,
versterf, algemeene operatieleer, gezwellen, ziekten der spieren,
gewrichten, zenuwen, vaten, beenderen, huid, enz.

De afleveringen volgen elkander met prijzenswaardige snelheid
op; men staat eigenlijk verbaasd dat iemand, die overigens zijne
bezigheden heeft, zooveel kan schrijven.
Hoffmann toch geeft
Hering\'s Repertorium uit, dat tegenwoordig elke maand ver-
schijnt ; verder verscheen van zijne hand in dit jaar de 5e uit-
gaaf van
Hertwig en Erdmann, Thierarztl. Receptirkunde
und Phar mak op o ë, en bovendien nog artikelen in andere
tijdschriften dan het zijne. Dat de qualiteit hieronder gaat
lijden, is niet te verwonderen. Dit is ook merkbaar aan de
vele drukfouten. Deze maken het soms moeielijk te begrij-
pen wat de schrijver heeft bedoeld. Zoo leest men blz. 251

-ocr page 263-

bij de literatuur over de ziekten der luchtzakken: «Steckmeijer,
Konkremente i. Luftsack. Stoll. 1851, p. 247». Wie daaromtrent de
literatuur wil naslaan, zal eerst dienen te weten dat het eerste
woord
«Hekmeijer» moet zijn, en het laatste «Holl.», dus een
Hollandsch tijdschrift, in casu het Repertorium. Doch niet alleen
vreemde namen zijn aldus mishandeld, ook echte Duitsche en
zelfs van den nieuweren tijd. Op blz. 138 leest men onder litera-
tuur : «Harmos, Rinderkrankh. 1890» ; blijkbaar is
Harms bedoeld.

Het spreekt van zelf, dat in het voorafgaande slechts hier en
daar een greep is gedaan; eene regelmatige ontleding zou te
veel plaats eischen en bijna neerkomen op het schrijven eener
nieuwe chirurgie.Toch mag de pen niet neergelegd zonder een woord
van lof over
Hoffmann\'s arbeid. Het moge waar zijn, dat dit
boek als eigenlijk «leerboek» minder past, voor den practischen
veearts bevat het vele nuttige wenken en opmerkingen. Het is
in elk geval het beste handboek over chirurgie, dat wij tot heden
bezitten. Moge de schrijver zich in de volgende afleveringen
eenigszins weten te beperken en zijne onderwerpen meer in con-
creten vorm behandelen. ✓

Utrecht, 18 Mei 1891. W. C. Schimmel.

Dr. Jos. Bayer, Bildliche Darstellung des gesun-
den und kranken Auges unserer Hausthier e
vollständig in 24 Tafeln, I Abtheilung: Oph-
thalmoscopische Bilder, Wien 1891. Prijs 12 Mark.

Met deze zeer geslaagde uitgave is in eene werkelijke behoefte
voorzien. Tot heden bestonden in de veeartsenijkundige literatuur
geene afbeeldingen van den achtergrond van het gezonde en het
zieke oog. Wel treft men enkele figuren aan in de Oester-
reichische Vierteljahresschrift für wissenschaft-
liche Veterinärkunde, jaargang 1880, door
Langenbacher
(over de bloedvaten in het netvlies), en in den jaargang 1881
door
Bayer (normale fundus bij paard, rund, hond en mensch),
en komen in de Zeitschrift für vergleichende
Augenheilkunde (waaronder zeer fraaie van prof.
Berlin),
evenals in Möller\'s Lehrbuch der Augenheilkunde
enkele afbeeldingen voor (de laatste zijn ten deele van
Bayer

-ocr page 264-

overgenomen), doch een geheel als thans wordt aangeboden,
ontbrak.

Men treft hierin aan twaalf platen, op elk waarvan twee fraai
gekleurde figuren voorkomen, den gezonden of zieken oog-achter-
grond van een huisdier voorstellende. De eerste tien platen zijn
uitsluitend aan het , paard gewijd. Plaat i geeft den normalen
fundus oculi weder ; plaat 2 den achtergrond van een albinotisch
oog en dien van een paard met deels gepigmenteerde, deels
pigmentlooze choroidea. Plaat 3 vertoont een tapetum-coloboom;
plaat 4, abnorme vaatvorming; plaat 5, tapetum-eilanden en ont-
breken van retina-pigment; plaat 6, evenzoo pigment-anomalieën;
plaat 7, pathologische vlekken in het tapetum nigrum na maan-
blindheid en bij een albino tisch oog; plaat 8, beginnende los-
lating van het netvlies met troebeling van het glasvocht, en merg-
houdende zenuwvezelen; plaat 9, atrophia papillae, en eene ziekte
van den fundus, waarvan de beteekenis aan
Bayer onbekend is
gebleven; plaat 10, choroiditis disseminata, en een gestoken wond,
opzettelijk met een gebogen naald teweeggebracht; plaat 11
normale fundus oculi van het rund en de geit, en plaat 12, idem
van den hond en de kat.

Alle figuren zijn onberispelijk uitgevoerd en getuigen van het
geduld en de volharding van den teekenaar. Inderdaad,
Bayer
heeft gelijk, waar hij zegt: «Die bildliche Darstellung der ver-
schiedenen Gebrechen des Auges und insbesondere die ophthal-
moskopischen Bilder erforderten ungeheuere Geduld und Mühe,
wie wohl Jeder zugeben wird, der es beispielsweise nur versuchte,
den Verlauf eines Gefässchens des Augenhintergrundes zu zeich-
nen; um wieviel schwieriger gestaltet sich erst die Wiedergabe
des Gesehenen in Farben.»

Bayer meent, dat de afgebeelde gevallen als typen zijn aan
te merken, die de bij het paard voorkomende oogziekten zouden
wedergeven. Daarmede kan ik mij niet geheel vereenigen. Onder
anderen ben ik in het bezit van teekeningen, in 1880 naar het
leven vervaardigd door den heer H. L.
Ellerman, destijds leerling
aan \'s Rijks Veeartsenijschool, welke eene retinitis bij het paard voor-
stellen. Deze ziekte kwam voor bij eene 12-jarige merrie, die op
13 Januari 1880 aan \'s Rijks Veeartsenijschool ter behandeling werd
opgenomen, en welke in November te voren zonder bekende
oorzaak blind zou zijn geworden. Bij het onderzoek met den
oogspiegel zag men beiderzijds de brekende middenstoffen van

-ocr page 265-

het oog onveranderd; op de retina bevonden zich, in de onmid-
dellijke nabijheid der papil en deze gedeeltelijk bedekkende, wit
glinsterende exsudaatmassa\'s en hier en daar bloedingen. Prof.
Snellen, die de patiënte onderzocht, meende met retinitis albumi-
nurica te doen te hebben; een onderzoek der urine, door Prof.
Pekelharing verricht, toonde wel pepton, doch geen eiwit aan.

Het is te hopen, dat een ruim debiet Bayer in de gelegenheid
zal stellen deze afbeeldingen weldra aan te vullen met de waar-
nemingen, die hij in zijn verder practisch leven aangaande oog-
ziekten ongetwijfeld nog zal maken.

Met belangstelling zie ik de 2e afdeeling te gemoet, die evenzoo
uit 12 platen zal bestaan, en afbeeldingen zal bevatten van pa-
thologische processen, welke reeds met het bloote oog zijn te
onderkennen.

Zulke werken kunnen er in hooge mate toe bijdragen om
de oogheelkunde van onze huisdieren tot het geestelijk eigen-
dom van alle veeartsen te maken.

W. C. Schimmel.

Utrecht 20 Mei 1891.

-ocr page 266-

WINTERBESLAG.

door

JT. B. II. 3IOUHIS.

De proeven, in de maanden Februari en Maart 1890 alhier
genomen met het winterbeslag
van Horsen, hebben niet
beantwoord aan de goede verwachtingen, uitgedrukt in een
artikel in het 16de Deel blz. 152 van dit tijdschrift, waarin
aan deze uitvinding eene toekomst werd voorspeld.

Dit resultaat was trouwens te voorzien ; afgescheiden van
de vrij aanzienlijke kosten aan de vervaardiging van dit
beslag verbonden, moet aan een samengesteld toestel, als dit
beslag oplevert, velerlei ongerief en reparatie voorkomen,
hetgeen in de praktijk hinderlijk is.

De beschrijving er van is in het bovengenoemde artikel ge-
geven en eene bijgevoegde plaat geeft duidelijk het beslag
aan ; ik verwijs daarom belangstellenden naar dit stuk.

Daar eenig winterbeslag slechts behoorlijk kan worden
beoordeeld in verband met de heerschende weersgesteldheid,
wil ik hier in herinnering brengen dat van begin Februari tot
den 22sten van die maand de bodem hard bevroren was, dat het
van den laatsten datum tot den 28stcn dooiwêer was, en daar-,
na tot 5 Maart de wegen glad waren met veel sneeuw ; van
5—10 Maart waren de wegen vrij zacht, deels door regen.

Wat de platen betreft, deze waren dikwijls, soms zeer
sterk gebogen. Daarom werd beproefd met goed duitsch
en engelsch staal, doch zonder eenig verschil.

De afslijting der platen was gering, hoewel vele moesten
worden vernieuwd wegens verloren gaan of breken. In den
toon waren ze heel spoedig rondgeloopen of\' wel er waren

-ocr page 267-

stukken afgebroken, soms ook aan het kruispunt of wel aan
den onderrand.

Steeds was het de onderplaat welke gebroken was.

De spanning der platen veroorzaakte sterk uitwijken dei-
ijzers, zoodat deze, namelijk de uiteinden der takken, aan
het einde der proef, zoowel vóór als achter, buiten den
draagrand waren gelegen.

Op gladde wegen werd sterk uitgegleden, zoodat gevaar
ontstond, en bij pakkende sneeuw was het vallen daarom
zeer sterk.

De gang der paarden was op harden bodem en op de
steenen vrij stram, op zachte wegen goed.

Voor snelle diensten en voor algemeen op scherp zetten
is dit beslag niet geschikt. In tijd van nood is het mogelijk
bruikbaar.

Aan het bezwaar, dat de gaten in de ijzers verslijten, wan-
neer zij niet steeds met een scherpen of stompen kalkoen zijn
voorzien, is in \'t leger thans voorzien door eene verhooging
aan het uiteinde der ijzertakken aan te brengen, bedragende
3 mM. boven de gewone dikte en de gaten te vullen met
vlas, besmeerd met was ; daardoor blijven de gaten ten allen
tijde zuiver en op maat. Om dit verhoogd uiteinde steeds
gelijkvormig te hebben, wordt het in eene matrice gevormd.
Daardoor kan het gebruik der stompe kalkoenen worden gemist.

Bij trekpaarden, welke een kalkoen in den toon der ach-
terijzers hebben, alwaar de afslijting het sterkst is, blijft het
zuiver en op maat houden dier toongaten een lastige zaak.
Om dit bezwaar te overwinnen zouden bij gebruik van een
kalkoen in het midden, twee verhoogingen ter zijde of, bij
gebruik van twee kalkoenen aan het borstgedeelte, eene ver-
hooging (stootvormig), in het midden van den toon kunnen
worden aangebracht. Dit natuurlijk als wordt aangenomen
dat kalkoenen in den toon noodzakelijk zijn.

De eenvoudigste wijze van scherpen is de /aT-vormige
kalkoen, volgens het stelsel van
Leonaedt. De proeven alhier

-ocr page 268-

genomen gedurende de maanden December \\ 890 en Januari
1891, op aanhoudend barde en zeer gladde wegen, bebben
mij de overtuiging van hun practische waarde gegeven, zoowel
wat bun zekerheid bij gladheid, als hun weerstandsvermo-
gen en goedkoopte betreft.

Glijden kwam alleen in stap voor, maar niet in draf of
galop. Wil men het vaststaan bevorderen, dan wordt dit
door aanbrengen van deze kalkoenen in den toon der ach-
terijzers zeer bevorderd.

Zij bleven gedurende de geheele proef in de ijzers aanwezig,
en er werden daarvan geen nadeelige gevolgen waargenomen.
Ook werden geen kalkoenen verloren, of kwam breken voor.

Het losmaken of verwijderen geschiedde vrij gemakkelijk
met een haakvormig werktuig boven den kalkoen te plaatsen,
door eenige slagen met den hamer daarop. Bij kalkoenen
in den toon wordt vooraf, boven elk dezer, een gat in het
hoorn gemaakt (gebrand), om genoemd voorwerp op den
kalkoen te kunnen plaatsen en dan als gemeld is te han-
delen. Hiervan werd geen nadeel ondervonden.

De /7-vormige kalkoenen worden fabriekmatig gemaakt
en komen als zoodanig, patent
Njejuss, in den handel voor.

Zonder veel moeite en veel beterkoop zijn zij evenwel
door eiken hoefsmid te vervaardigen.

Het ons geleverde staal voor deze kalkoenen was week
en gaf geen behoorlijken weerstand, het harden op de ge-
wone wijze had geen gunstig gevolg. Dit is in den afge-
loopen winter door den opperwachtmeester hoefsmid
Kamer-
beek
geschied door middel van beendermeel en wel zoodanig,
dat men in een platijzeren bus, eene laag van dat poeder
doet, daarna eene laag kalkoenen, en zoo vervolgens, waarbij
men zorg draagt dat de kalkoenen niet of zoo min moge-
lijk met elkander in aanraking komen en dat de deksel der
bus goed worde gesloten; deze wordt dan geplaatst in een
goed coke-vuur, waarin zij roodheet omstreeks 6 uur moet
verblijven, en wordt daarna in koud water sterk afgekoeld.
De kalkoenen krijgen zoodoende groote hardheid.

-ocr page 269-

Deze kalkoenen worden gemaakt in eene matrice, voorzien
van een i7-vormig, conisch naar onder doorloopend gat. Men
snijdt het staal in de noodige lengte voor een kalkoen door,
plaatst dit op de matrice, geeft er een paar hamerslagen
op, waardoor de kalkoen, tot de noodige diepte in de matrice
zittende, klaar is.

De conisch verloopende vierkante gaten in het ijzer wor-
den door middel van een doorn ingeslagen, eerst op warmen
en later .op kouden weg op maat gebracht.

De geheele bewerking is eenvoudig en geschiedt door wei-
nige en min kostbare gereedschappen.

Amersfoort.

ENZOÖTISCHE CEREBROSPINAAL-MENINGITIS
BIJ HET RUND,

door
II W. IiIIOO\\.

Op Maandag 22 Juni werd des morgens om 5 uur mijne
hulp ingeroepen bij eene koe van de Wed. R., liggende in
den stal van
S., hier ter stede.

Eigenaresse was in het bezit geweest van drie koeien,
die samen hadden geloopen in eene weide op korten afstand
van den IJsel.

Woensdag 17 Juni was eene der koeien lusteloos gewor-
den, had niet gegeten en was alleen gaan liggen. Dadelijk
werd deze koe op stal gebracht en onder verschijnselen van
hevige opgewektheid en krampaanvallen leefde zij tot Zon-
dagmorgen.

-ocr page 270-

De tweede kreeg Vrijdagnacht dezelfde verschijnselen en
stierf reeds Zaterdagmiddag.

De derde werd Zondagavond soporeus, voedsel wilde zij
niet meer gebruiken en de melksecretie was sterk vermin-
derd. Eerst lag patiënte nog op het borstbeen, doch spoedig
zakte zij op de rechterzijde, met den kop op het stroo.

Tegen vijf uur begonnen zich excitatie-verschijnselen te
vertoonen, werd de blik woest, begon het dier te brullen
en te slaan met hoofd en ledematen.

Toen zag ik patiënte voor het eerst. De blik was strak,
de kaakspieren waren sterk gecontraheerd, steeds vloeide
schuimig speeksel uit den mond. Met geen mogelijkheid
was de mond open te krijgen. Op den schedel was eenige
temperatuursverhooging waar te nemen, horens en ooren
waren normaal. De nekspieren waren weer gecontraheerd,
zoodat volkomen opisthotonus aanwezig was. De ademhaling
was zeer frequent en de benauwdheid werd steeds erger.
Aan de ledematen vertoonden zich nu eens krampen, en
dan weer waren zij volkomen slap.

De thermometer wees in het rectum 38.6° C. 1), pols-
en hartslagsfrequentie waren normaal. Wel was de hartslag
bonzend. Faeces of urine waren gedurende den nacht niet
ontlast. De melksecretie was zeer verminderd.

Patiënte was zeer dorstig, steeds dronk zij met tusschen-
poozen kleine beetjes, die goed werden ingeslikt.

Ik zorgde ervoor dat het in den stal zoo rustig en luchtig
mogelijk werd gehouden en liet, om alle indrukken, zelfs die
van \'t licht te verwijderen, het dier onder een groot dun
dek leggen. Alleen liet ik den schedel nathouden met koud
water. Eerst vertoonden zich nog hevige excitatieverschijn-
selen, maar langzamerhand werden die minder, patiente werd

1) Fhiedbekger en Fköhner zeggen, dat gewoonlijk eene hooge infectie-
koorta voorkomt (zie Lelirb. der Spec. Path. und Therap.) Ik kan dit evenmin
constateeren als Dr.
Schhidt in Aken (zie ArcMv f. wissensch. nnd prakt,
Thierheilk. 1887, 6de Heft). Deze beschrijft weer de ademhaling als normaal,
terwijl ik die zeer frequent zag, evenals hij in een geval.

-ocr page 271-

rustiger, de ademhaling werd kalmer, en het steunen hield
op. Na een half uur was de kramp van masseter- en nek-
spieren opgehouden, de mond kon weer geopend worden,
en de stand van den nek was weer gewoon. De kramp dei-
ledematen was ook niet meer aanwezig. Weer toonde pa-
tiënte lust tot drinken, waaraan ik maar steeds liet voldoen.

Toen ik \'s middags terugkwam, vond ik patiënte staande;
van zelf was zij opgestaan. De ademhaling was weer nor-
maal, de blik was veel rustiger en het dier nam een kwart-
emmer lijnmeeldrank en vertoonde nog dorst 1). Bij openen
van den anus spoot uit het rectum eene groote hoeveelheid
vloeibare faeces, met enkele stukken gemengd, en door den
catheter liet ik de sterk gevulde blaas leegvloeien 2) ik
schreef toen bicarbonas natricus voor met amara en liet
eene frictie toepassen op den buik.

Den geheelen avond en nacht bleef het dier goed, begon
iets te eten, stond nu en dan op. Alles begon er op te
wijzen dat het gevaar geweken was.

\'s Morgens echter meenden de omstanders te bemerken
dat weer meer een toestand van lusteloosheid, van sopor
intrad. Het dier ging weer liggen, begon weer te steunen,
en al spoedig volgden weer de exeitatieverschijnselen even-
als den vorigen dag, doch in heviger mate.

In allerijl werd ik geroepen en bij mijne komst vond ik
het dier wild, woest. De trismus en opisthotonus waren nog
erger dan den vorigen dag en de frequentie der ademhaling

1) Dr, Schmidt zegt dat wel tusschenperiodes voorkomen van 25 a 36 uur
van stompzinnigheid en sopor. Hier leek de toestand meer normaal. Ook ont-
braken hier de spiertrekkingen en verlammingen, spiertrekkingen van den lon-
gissimus dors. of van spiergroepen van de ledematen, en verlammingen van de
slikspieren of locomotiespieren. (Zie Priedberger und Pröhner, Path, Therap,,
Dr. Schmidt. Archiv f. Thierh. en Prof. Dr. Harms. Deutsch. Zeitsehr. für
Thiermed. 1887, le Heft).

2) De vorigen vinden eerst diarrhee na drie dagen. Het sterk gevuld zijn
der blaas schrijft Dr. Schmidt toe aan kramp van de kringspier der blaas
Bij dit geval kwam, mijns inziens, eveneens kramp der kringspier van den
auus voor.

-ocr page 272-

steeg tot stikkens toe. Bij opening spoot weer uit liet rectum
eene groote hoeveelheid vloeibare faeces en weer was de
blaas sterk gevuld.

Weer beval ik rust en het verwijderd houden van alle
prikkels, nadat ik eene venaesectie had verricht. Het bloed
was donker gekleurd en stolde spoedig.

Weldra werden alle verschijnselen minder, doch de be-
nauwdheid grooter, en spoedig volgde de dood zonder verdere
verschijnselen.

De vorige twee koeien waren volgens cle eigenaresse even-
zoo gestorven, doch hadden niet de tusschenperiode gehad
van bijna 24 uur, waarin alles weer normaal scheen. Zij
waren beide in den eersten aanval, die echter veel langer
aanhield, gestorven.

Na vier uren verrichte ik de sectie, die het volgende op-
leverde: maag en darmen waren met een dunnen inhoud
gevuld en de slijmvliezen waren eenigszins hyperaemisch.
De lever was een weinig geel en de milt donker gekleurd,
week, iets vergroot en gezwollen. In de nieren was urine
opgehoopt, die bij doorsnijden afvloeide. De linker nier was
daarbij sterk hyperaemisch. De longen waren zeer empliy-
sematisch en de bronchiën met blazig schuim gevuld.

Bij het openkappen van den schedel vond ik de hersen-
vliezen gezwollen, vuil rood, met dikke daarin verloopende
vaten met donker gestold bloed gevuld. De hersenen waren
in alle deelen normaal van kleur en consistentie; macros-
copisch was er niets aan waar te nemen, alleen eenig troebel
vocht in de kamers en sterk gevulde vaten.

Een deel van het verlengde merg bloot leggend, vond ik
eveneens de vliezen vuilrood en \'t ruggemerg onveranderd.

Ik was ook in de gelegenheid de hersenen te zien van
de koe, die Zondag morgen was gestorven. Hier waren ook
pia- en dura mater vuilrood, doch de hersenmassa week,
oedemateus.

Bij beide was verder niets abnormaals waar te nemen
dan een eenigszins donkerder kleur der nekspieren.

-ocr page 273-

Wat de oorzaak der ziekte betreft, zou men hier licht
geneigd zijn te denken aan eene smetstof waarmede de
dieren op de weide werden geïnfecteerd.

Zoover ik echter kan nasporen, kwam in de buurt der
weide, waar veel vee graast, slechts één geval der ziekte
voor en dit is dan nog heel twijfelachtig.

Twee paarden, die eerst met de koeien in de weide liepen,
bleven ongedeerd, en eene koe, die nog in den stal van S.
stond, bleef ook vrij.

Toch heb ik aangeraden de stal zooveel mogelijk te doen
ontsmetten en voorzichtig te wezen met de bewuste weide.

Deventer, 1 Juli 1891.

-ocr page 274-

NOTULEN DER 30^ ALGEMEENE VERGA-
DERING, GEHOUDEN TE UTRECHT
OP 29 AUGUSTUS 1890.

Voorzitter de heer D. F. van Esveld, Aanwezig zijn alle leden
van het hoofdbestuur, behalve de iste Secretaris de Heer Dr. L.
J. van der Harst, die door het bijwonen eener vergadering van
leeraren bij het Middelbaar Onderwijs, waar hij tegenwoordig
moest zijn, verhinderd was deze vergadering bij te wonen, zoo-
dat het Secretariaat wordt waargenomen door den 2den Secretaris.

Uit de presentielijst der afgevaardigden blijkt dat slechts de
volgende bijzondere afdeelingen vertegenwoordigd zijn en wel:

De afdeeling:

Gelderland door den Heer F. W. v. Dulm met 7 stemmen.
N. Holland »
» » M. J. Hengeveld GJz. »9 *
Z. Holland » » » C. A. Rotscheid »10 »
N. Br. Limb. » » » W.
J. Paijmans »10 »

Utrecht » » » H. J. C. v. Lent »14 »

Zoodat bij de opening der vergadering slechts v ij f bijzondere
afdeelingen waren vertegenwoordigd, die gezamelijk vijftig stem-
men konden uitbrengen. Verder zijn aanwezig 7 leden der alge-
meene afdeeling en 9 leden van bijzondere afdeelingen, die een
eigen stem kunnen uitbrengen, zoodat het geheele aantal stemmen
zestig bedraagt.

Behalve de afgevaardigden en de stemhebbende leden zijn nog
aanwezig een 15 tal andere leden en 4 introducés.

Nadat alle volmachten nagezien en goedgekeurd zijn, behalve
die van den afgevaardigde van de afdeeling Groningen, die geen
volmacht inleverde, opent de Voorzitter te 12 ure de vergade-
ring, heet de aanwezige leden welkom en hoopt dat de discussiën
zullen leiden tot bereiking van ons doel, n. 1. de bevordering en
de uitbreiding van de Veeartsenijkunde in \'t algemeen. Hij zegt:

-ocr page 275-

de opkomst is nog klein en vreest dat met het oog op het feest
van Absyrtus deze klein zal blijven, deelt mede dat deze vergade-
ring zoo vroeg wordt gehouden omdat Absyrtus nu zijn 25 jarig
feest viert en dat het Bestuur heeft verzocht de 3oste Algemeene
Vergadering te vervroegen en deze zamen te laten vallen met dit
zilveren feest, meenende dat daardoor de deelname daaraan groo-
ter zou zijn. Ofschoon dit eene afwijking is van het reglement,
is het verzoek van het Bestuur van Absyrtus tot het houden van
deze vergadering op den 29 Augs., na eene ampele discussie in de
gecombineerde vergadering van Hoofdbestuur en gedelegeerden, in-
gewilligd. Verder doet de Voorzitter mededeeling van de redenen
die den iBten Secretaris noodzaken hier niet tegenwoordig te kun-
nen zijn en verzoekt den 2flen Secretaris het verslag van den toe-
stand der Maatschappij voor te lezen. Hieraan wordt voldaan en
verzocht den isten Secretaris den dank der Vergadering over te
brengen voor de nauwkeurigheid en zal het verslag in \'t archief
worden gedeponeerd.

De Voorzitter stelt thans punt 4 van de huishoudelijke werk-
zaamheden aan de orde, n. 1. Begrooting over het jaar 1891-

De Voorzitter zegt: het is voor het eerst dat we een begroo-
ting hebben opgemaakt; voor het Hoofdbestuur was dit zeer
moeielijk, omdat het saldo op 1 Januari 1891 daarop voor moet
komen, dit is uit den aard der zaak niet volkomen juist aan te
geven, maar daarvoor is het gemiddelde genomen van de laatste
jaren ; de post van onvoorziene uitgaven is zeer klein, deze kon
niet grooter genomen worden omdat nu de begrooting sluit, ter-
wijl er rekening is gehouden dat de nieuwe veeartsen zullen
toetreden als lid. Als het zoo door gaat zal het voordeelig saldo
spoedig aangesproken moeten worden en bij voortduring zal de
kas uitgeput raken, voornamelijk door de reis en verblijfkosten
van de gedelegeerden voor het bijwonen der Hoofdbestuursver-
gaderingen. In den laatsten tijd hebben we betrekkelijk geringe
inkomsten en nogal groote uitgaven, zooals de subsidie aan de
varkensziekte-, houtvuur- en kalfziekte-commissie, terwijl het bijwo-
nen der tuberculose- en vétérinaire congressen te Parijs ook nogal
uitgaven vorderden, zoodat spreker ten zeerste zuinigheid aanraadt,
waarna de begrooting in discussie wordt gebracht.

De Heer Hermkes vindt de post voor onvoorziene uitgaven
te klein en wil deze vergrooten door het overschietende van de
post van het tijdschrift daarbij te voegen, waarop de Voorzitter

-ocr page 276-

antwoordt dat de post zeer klein is en die overschrijving zal
ook moeten plaats hebben, daar de uitgaven voor de redactie
van het tijdschrift toch minder zijn, omdat een der leden toch
geene redactiekosten ontvangt; deze post is evenwel reeds ver-
minderd, daar het vroeger meer was. Nadat de begrooting ove-
rigens zonder verdere discussie algemeen was aangenomen, komt
de Heer
van Dulm, afgevaardigde van Gelderland, daarop nog
eens terug en meent, ook namens zijne afdeeling, dat men niet
moet opzien tegen onvoorziene uitgaven, maar als het noodig
blijkt de contributie moet verhoogen.

De Voorzitter is het hiermede eens en zegt, dat dit wel het
gevolg zal moeten worden.

De Heer D. A. de Jong wil het tijdschrift minder kostbaar
maken, althans een gedeelte van de uitgaven terug zien te krijgen,
door het niet meer kosteloos onder de leden te verspreiden,
maar daarvoor een zekere som te laten betalen, hij vindt de
leden genieten toch al zeer veel voor hunne contributie.

De Voorzitter vindt dit niet raadzaam, daar velen lid zijn,
juist om het tijdschrift; hij deelt het bedrag der uitgaven voor
het tijdschrift gedurende de laatste jaren mede, waaruit blijkt,
dat het gaandeweg goedkooper wordt. Het contract met den
uitgever is zeer voordeelig, daar wij voor de verkochte nummers
f 1.80 per exemplaar ontvangen; dit bedraagt nog al iets, één
jaar werden zelfs 60 stuks verkocht, daar vele empirici het aan-
schaffen, maar daardoor wordt de oplaag ook zeer vergroot,
terwijl de presentexemplaren ook nog al eenige bedragen. Het
eenige middel, zegt de Voorzitter, om onze uitgaven te dekken
is dat het ledental grooter wordt, er zijn nog te veel die geen
lid zijn, en terwijl de gecombineerde vergaderingen van Hoofd-
bestuur en gedelegeerden zeer kostbaar zijn, zal er voor \'t ver-
volg zeker iets moeten gebeuren om de inkomsten der Maat-
schappij te vergrooten.

De Heer D. A. de Jong wil het tijdschrift productiever maken
door het te wijzigen en wil er meer uitgebreidheid aan geven,
zoodat er meer in wordt opgenomen en er meer nummers jaar-
lijks worden uitgegeven.

De Voorzitter antwoordt dat het Hoofdbestuur dit reeds heeft
overwogen, b.v. door het wekelijks of maandelijks uit te geven,
dat is evenwel zeer duur, terwijl ook de Redactie bezwaar maakt,
omdat er nu al bijna geen stof is, en dat zal dan nog erger

-ocr page 277-

worden; tegenwoordig komen rapporten, verslagen, enz. veelal
niet op tijd en in enkele gevallen in \'t geheel niet in.

De Heer D. A. de Jong wil de medewerkers salarieeren,
evenals dat bij sommige landbouwtijdschriften geschiedt, terwijl
hij het nog een bezwaar vindt dat de inzenders hun eigen werk
niet kunnen corrigeeren, daar hun geen drukproef wordt ge-
zonden. De Voorzitter zegt dat men zijn eigen werk wel kan
corrigeeren, maar er worden veelal geen drukproeven gezon-
den, omdat deze in den regel te lang onderweg zijn en niet
spoedig genoeg door de inzenders worden teruggezonden, ter-
wijl dan de drukker bezwaar maakt, omdat hij de pers voor
iets anders moet gebruiken en het gezette afgenomen moet wor-
den. Wanneer iemand evenwel uitdrukkelijk verlangt zijn eigen
werk te corrigeeren, wordt hieraan wel voldaan. Tevens deelt
de Voorzitter mede dat er vroeger van eene bezoldiging van
de inzenders sprake is geweest, maar die belooning was te ge-
ring, deze zou dus grooter moeten zijn, en dit zal misschien op
voldoende wijze kunnen geschieden als we meer geld in kas
hebben.

De Heer Hermkes wil de bladen los laten en niet inbinden,
om daardoor uitgaven te besparen. Volgens den Voorzitter is
dit niet zeer duur, de onkosten van het innaaien zijn onder den
prijs begrepen; deze is f 18.— per vel, met inbegrip van alles.

De Heer van Dulm wil er een maandblad van maken, het zal
dan meer gelezen worden en er zal meer medewerking zijn, al
moet dan ook de contributie verhoogd worden, hij wil dit toch.

De Voorzitter is van meening dat het beter is de contributie
te verhoogen en de inzenders te beloonen; de voornaamste en
eerste kwestie is toch dat er geld komt en dan kunnen we han-
delen; verhooging van contributie heeft reglementsherziening ten
gevolge, maar dat is geen bezwaar, want de statuten behoeven
daarvoor niet gewijzigd te worden; de reglementsherziening zou
door eene commissie kunnen geschieden, daar het toch niet on-
middellijk kan gebeuren.

De Heer Hinze wil dat er in deze vergadering een voorstel
tot verhooging van de contributie wordt gedaan en dat dit nu
reeds wordt uitgemaakt.

De Voorzitter wijst den Heer Hinze er op dat dit in strijd
is met het slotartikel van het huishoudelijk reglement.

De Heer Hengeveld (Afgev. N.-Holland) zegt dat het voor

-ocr page 278-

het eerst is dat we eene begrooting hebben, en daaruit spiegelt
ons de Voorzitter zuinigheid voor, maar we weten nog niet wat
er zal gebeuren, hij wil eerst zien en afwachten hoe de begroo-
ting werkt en als \'t noodig is dan zal het Hoofdbestuur wel
met voorstellen voor den dag komen, zoowel wat de contributie
als wat het tijdschrift betreft, en hij wil met vertrouwen de voor-
stellen daaromtrent van het Hoofdbestuur afwachten.

De Heer van Duj.m meent dat dit zoodoende op de lange
baan wordt geschoven; hij wil beginnen om van het tijdschrift
een maandelijksche uitgave te maken en geschiedt dit, dan zal
de verhooging van de contributie noodzakelijk wel moeten volgen.

De Heer Hermk.es vraagt of er geene pogingen aangewend
kunnen worden om te beproeven het tijdschrift goedkooper ge-
drukt te krijgen dan bij den tegenwoordigen uitgever.

De Voorzitter resumeert: we hebben drie voorstellen, nl. een
van den Heer van
Dulm, dat luidt: om van het tijdschrift een
maandblad te maken en de noodzakelijke uitgaven daarvoor te
vinden op eene wijze, zooals het Hoofdbestuur meent dat de beste is.

De Heer Hengeveld stelde voor om eerst te wachten hoe de
begrooting werkt en, mocht het blijken dat de geldmiddelen niet
toereikend waren, dan ter zijner tijd de noodige voorstellen van
het Hoofdbestuur daaromtrent af te wachten, terwijl de Heer
D.
A. de Jong de medewerkers van het tijdschrift wil salarieeren
en het voor geld verkrijgbaar stellen.

De Heer van Dulm merkt op dat er nu niet over gestemd
kan worden omdat de begrooting reeds is aangenomen en het
dus een punt van bespreking wordt voor de volgende algemeene
vergadering. De Voorzitter stelt daarom voor de verdere behan-
deling hiervan uittestellen tot na de pauze bij punt D. van het
programma.

De afgevaardigde van de afdeeling Friesland, de Heer J. H. de
Boer
komt ter vergadering met 12 stemmen, zoodat thans het
aantal stemmen 78 bedraagt. Door den Voorzitter wordt nu aan
de orde gesteld het benoemen van een Penningmeester. Na ge-
houden stemming bleek, dat de Heer
B. J. Aalbers, die als
zoodanig af moest treden, met op één na algemeene stemmen
was herbenoemd. Op een desbetreffende vraag van den Voor-
zitter verklaart de Heer
Aalbers de benoeming aan te nemen
en \'t doet hem genoegen dat hij op die manier, nl. met zooveel
stemmen, is herkozen, hij belooft goed voor alles te zullen zorgen

-ocr page 279-

en hoopt dat de leden naar hem zullen luisteren, daar waar dit
noodig is, omdat hij altijd de zuinigheid wil betrachten en de
jongere leden nogal royaal zijn. Het doet den Voorzitter genoegen
dat de Heer
Aalbers zijne benoeming aanneemt, maar hij
hoopt dat deze niet al te conservatief zal zijn.

Daarna komt punt b van het Programma in behandeling
nl. bepaling van de plaats voor de 3isfce Algemeene Verga-
dering.

De Heer Hengeveld stelt voor om de 3iste Algem. Verga-
dering te Amsterdam te houden, niet omdat Amsterdam in de
Afdeeling Noord-Holland ligt, maar omdat het een centrum is,
dat door ieder, vooral door de leden uit het Noorden, even goed
of misschien nog gemakkelijker te bereiken is dan Utrecht, hij
wil eens veranderen en twijfelt niet of de vergadering zal even
goed slagen als te Utrecht; eene oude traditie mag men wel eens
laten varen door niet altijd te Utrecht, ook niet altijd te Amster-
dam, maar ook af en toe te vergaderen op andere plaatsen.
Amsterdam heeft veel aantrekkelijks, vooral ook is het Abattoir
zeer bezienswaardig, en tevens is het voor zeer vele veeartsen
nuttig hier eens een kijkje te nemen, terwijl de Heer v.
d. Sluijs
zeer zeker de vergadering zal opluisteren door het demonstreeren
van verschillende praeparaten. De Heer
Rotscheid (afgev. Z.-
Holland) stelt voor om de vergadering op Absyrtus te houden,
waarop de Voorzitter antwoordt dat het lokaal door het Hoofd-
bestuur wordt uitgekozen, alleen hebben we hier te bespreken de
plaats waar de vergadering zal gehouden worden en kunnen dus
het lokaal laten rusten.

De Heer Aalbers meent dat de proef om op eene andere
plaats te vergaderen driemaal genomen is en telkens is mislukt,
ook voor de financiën meent hij is Utrecht het voordeeligst,
terwijl Utrecht voor ons veel aantrekkelijks heeft en zal de
opkomst daarom grooter zijn.

De Heer Paijmans deelt mede dat hij het mandaat heeft, als
afgevaardigde, om voor Utrecht te stemmen.

De Heer van Dulm wijst er op dat het Hoofdbestuur voor
de grootste helft buiten Utrecht woont en, daar we nog nooit te
Amsterdam vergaderden, ondersteunt hij het voorstel van den
afgevaardigde van Noord-Holland.

De Voorzitter brengt art. 34 van het huishoudelijk reglement
in herinnering: het Hoofdbestuur dat een praeadvies uitbrengt,

-ocr page 280-

stelt Utrecht als vergaderplaats voor de 3iste Algerneene Ver-
gadering voor.

Hierop wordt tot stemming overgegaan, deze geschiedt door
zitten en opstaan en het blijkt dat Utrecht met 51 stemmen
wordt aangewezen als plaats tot het houden van de 3iste Algem.
Vergadering, terwijl 24 stemmen voor Amsterdam waren uitge-
bracht. Op voorstel van den Voorzitter wordt nu een korte
pauze gehouden, waarna het woord aan den Heer
van Dulm
wordt gegeven, als inleider van het onderwerp «toezicht op de
vilderijen, wat kan in afwachting eener Rijkswet in dezen gedaan
worden ?»

De Heer van Dulm zegt dat dit onderwerp reeds éénmaal
vroeger op de agenda heeft gestaan, toen ingeleid door den
Heer
Reimers, en ter loops is besproken dat dit wel in de
Rijkswet op de gedwongen vleeschkeuring zou opgenomen wor-
den, maar dit duurt te lang, want het is van te veel belang; er
is niet het minste toezicht op de menschen die doode dieren
opruimen, hij wil zich wenden tot het geneeskundig staatstoe-
zicht om met medewerking van de geneeskundige inspecteurs een
toezicht op de doode dieren, vilderijen, enz. te verkrijgen en
daardoor eene regeling uit te lokken, houdende toezicht op ge-
storven dieren. Op een vraag van den Voorzitter op welke wijze
de vergadering zich tot het geneeskundig staatstoezicht moet
wenden, tot iederen inspecteur afzonderlijk of gezamenlijk, ant-
woordt de Heer
van Dulm om dit te doen tot de vergadering
van inspecteurs.

De Heer van der Sluijs meent dat in elke provincie een raad
van toezicht aanwezig is, tot wie men zich zou kunnen wenden.

De Heer Hengeveld merkt op dat in elke provincie zich een
geneeskundige raad bevindt, terwijl de inspecteurs geen commissie
of op zich zelf staand lichaam vormen, maar deze vergaderen
slechts éénmaal in het jaar onder presidium van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, dus kan men zich ook niet tot de
gezamenlijke inspecteurs wenden. Na bekomen inlichtingen vindt
de Heer
van Dulm het wenschelijk, als het op de voorgestelde
manier niet gaat, zich direct tot den Minister te wenden; volgens
hem zijn er velen, die beweren dat het op den weg van de
inspecteurs ligt om hierin verandering te brengen, hij vermeent
dat dit toch vooral ook op onzen weg ligt.

De Voorzitter heeft gehoord dat dit punt ter sprake zal komen

-ocr page 281-

in den geneeskundigen raad van Noord-Brabant. De Heer van der
Sluijs
sluit zich bij den Heer van Dulm aan om eene verordening
op den verkoop van slecht vleesch in \'t leven te roepen, omdat
het zoo bij uitstek schadelijk is voor de gezondheid van den
mensch; hij geeft in overweging om zich in betrekking te stellen
met de geneeskundige inspecteurs en vindt het wenden tot den
Minister niet wenschelijk, omdat dit toch geen resultaat zal geven ;
dit geeft niets. Praktische veeartsen kunnen ons daarbij helpen,
omdat de keuring ten plattelande zoo veel te wenschen overlaat;
daar hangt het geheel en al af van de opinie van den Burge-
meester, veelal krijgt niemand ten plattelande een geslacht of
gestorven dier te zien; hij wil, dat de veeartsen voorbeelden
zullen opgeven aan het Hoofdbestuur, hoe het over \'t algemeen
toegaat en dan deze aan de geneeskundige inspecteurs op te
zenden.

De Heer D. A. de Jong is ook van meening, dat we met
kracht moeten te werk gaan en een afdoend voorstel indienen;
het vorige jaar is ook al een voorstel ingediend zonder eenig
succes; ook op de algemeene vergadering der maatschappij van
geneeskunde te Nijmegen is deze zaak- besproken en de regeering
doet toch niets; hij wil een commissie van enquête in ons land
in \'t leven roepen in zake de vleeschkeuring en den uitslag daar-
van mededeelen aan den Minister, de geneeskundige inspecteurs
en de vergadering van het natuur- en geneeskundig congres.

De Heer M. G. de Bruijn wil de enquête van de regeering uit
doen gaan.

De Heer Hengeveld brengt in \'t midden dat de Heer de
Jong
spreekt uit naam van den Heer Laméris en vraagt hoe
de Heer
Laméris dit wil. Hij zegt, de regeering is tot nog toe
doof en hij vindt eene enquêtecommissie van veeartsen wenschelijk
en wil de plaatsen nagaan, waar men eene keuring op het vleesch
heeft en de manier hoe deze geschiedt, en hiertoe de medewerking
van de practiseerende doctoren inroepen.

De Heer v. d. Sluijs verwerpt de enquête niet, maar vindt
ze overbodig; hij wil beginnen met het Hoofdbestuur te verzoe-
ken zich tot de practiseerende veeartsen te wenden, die hunne
bevinding schriftelijk zullen kenbaar maken en dan de conclusie
uit de verschillende opgaven aan die personen mede te deelen,
die het Hoofdbestuur noodig acht, in casu de geneeskundige
inspecteurs; deze zullen er niet doof voor zijn als ze eens op de

-ocr page 282-

hoogte gesteld worden, welk slecht vleesch dikwijls in consumptie
wordt gebracht.

De Heer Hengeveld vindt het wenschelijk te weten in welke
gemeenten gekeurd wordt en hos? Hij gaat met den Heer v.
d.
Sluijs
mee en stelt voor dat de Algem. Vergadering besluit het
Hoofdbestuur te vragen om gegevens en voorbeelden daaromtrent
in te winnen; zou de regeering ook doof zijn als we met bewijzen
komen? dan weten we nog niet of er niet iets zal gebeuren;
wanneer we de regeering met voorbeelden overtuigen, dan zal er-
wel gehandeld moeten worden; hij wil het vroeger gezonden
request met voorbeelden toelichten. Hij stelt veel vertrouwen in
de leden van \'t Hoofdbestuur en wil door hen inlichtingen laten
inwinnen vooral ook omdat de voorzitter zich nogal met deze
zaak bemoeit.

De Heer Paijmans brengt in \'t midden dat dit punt ook in
de afdeeling Noord-Brabant—Limburg is ter sprake geweest en
dat het hier niet gold de vleeschkeuring in \'t algemeen, maar
meer bepaaldelijk hoe er met afgekeurde dieren moet gehandeld
worden en hoe er het best gezorgd kan worden dat afgekeurd
vleesch niet in consumtie komt, als zoodanig nl. had die afdeeling
de bedoeling opgevat.

De Voorzitter antwoordt dat de Heer Paijmans strikt genomen
gelijk heeft, maar de vleeschkeuring staat met het toezicht op
gestorven dieren zeer nauw in verband; ook hij vat het in zeer
uitgebreiden zin op en sympathiseert met dén eersten voorsteller
om de geneeskundigen in den arm te nemen. Eene circulaire, die
het Hoofdbestuur aan de veeartsen zal zenden, lacht hem niet
toe, omdat in den regel de antwoorden op een dergelijke circulaire
zeer slecht inkomen.

Noodig evenwel is het om te weten hoe het hier en daar toe-
gaat, op sommige plaatsen is het met de keuring ellendig gesteld
en schromelijk kunnen de gevolgen van het eten van slecht vleesch
zijn, hij wijst er op dat ons af en toe de treurige gevolgen daar-
van ter oore komen. Het komt hem evenwel beter voor de
afdeelingen te laten werken, deze staan meer in direct contact
met hunne leden en deze kunnen dan de antwoorden aan het
Hoofdbestuur inzenden

De Heer van Rijssel is het met den Voorzitter eens en wil
het onderzoek ook aan de afdeelingen opdragen. Vroeger is er
reeds door de regeering op gewezen dat volgens de gemeente-

19

-ocr page 283-

Wet de Burgemeesters in hunne gemeenten op de consumtie moe-
ten toezien en wil hij de Burgemeesters daarop wijzen.

De Heer Hengeveld gaat met den Voorzitter mede, maar hij
wil de leiding van het onderzoek alleen aan het Hoofdbestuur
overlaten.

De Heer van Dulm gelooft dat de eerste weg de beste is en
meent dat de Heer v.
d. Sluijs het juiste denkbeeld heeft aan-
gegeven ; onze Maatschappij moet den Minister wijzen op de
behoefte aan eene goede instructie; de Minister zal zeer zeker
gegevens vragen aan de geneeskundige inspecteurs en aan de
districtsveeartsen, terwijl eene aanschrijving door den Commissaris
des Konings aan de Burgemeesters om hunne instructie beter te
handhaven weinig zal baten, omdat deze laatste over \'t algemeen
ook te veel eigen belang bij de zaak hebben, hij blijft daarom bij
zijne hierboven medegedeelde conclusie.

De Voorzitter meent den Heer van Dulm te moeten opmer-
ken dat wij de Burgemeesters niet tot hun plicht kunnen roepen,
hij wil eerst inlichtingen inwinnen.

De Heer van Dulm releveert dat hij met den Voorzitter alleen
hierin van opinie verschilt dat hij een onderzoek van de regeering
wil doen uitgaan en de Voorzitter wil het doen door tusschen-
komst van de veeartsen.

De Heer Kroes maakt er opmerkzaam op dat er vele politie-
verordeningen niet meer van kracht zijn ten gevolge van de
nieuwe strafwet, hij haalt een voorbeeld aan dat rijksambtenaren
eene afgekeurde koe hebben opgegeten, dat niet was te verhin-
deren omdat de politieverordering in strijd was met de strafwet.

De Heer M. G. de Bruin wil eene enquête in \'t leven roepen,
die uitgaat van de regeering, dan kunnen wij het materieel aan
de hand doen om eene rijkswet te verkrijgen, hij wil het in geen
geval aan de gemeenten overlaten.

De Heer Laméris stelt zich van eene enquête die van de vee-
artsen uitgaat zeer veel voor, van de regeering krijgen we toch
niets gedaan en door onze mededeelingen zal het groote publiek
wakker geschud worden en moet als \'t ware eene rilling door
het geheele land gaan.

De Heer v. d. Sluijs komt, op zijn denkbeeld terug; wij moe-
ten de régeering eerst overtuigen dat er een onderzoek noodig
is en daarom eerst feiten noemen dan zal er wel iets
volgen; hij
wil daartoe de steun van de afdeelingen inroepen daar iederen

-ocr page 284-

veearts toch wel feiten bekend zijn en hij deze zeer zeker wel
mee zal deelen.

De Heer Hinze is van \'t zelfde gevoelen als de Heer v. d.
Sluijs ; hij zegt voor twee jaar is deze kwestie ook al reeds bespro-
ken, toen is er een request ingediend om eene rijkswet te verkrij-
gen en daarvan hebben we nog niets gehoord dan dat het toezicht
op de levensmiddelen aan de hoofden der gemeenten is opgedragen;
dit geeft niets en hij wil daarom den Minister ook met feiten
overtuigen, zoodat dan naar aanleiding daarvan de regeering de
maatregelen kan nemen.

Uit een en ander blijkt het den Voorzitter dat allen het met
den Heer
Hengeveld eens zijn, allen willen een onderzoek
instellen en de resultaten daarvan mededeelen, maar de vraag
is nu, hoe zullen de resultaten medegedeeld worden? Hoe dit
ingericht zal worden wil men aan het Hoofdbestuur overlaten en
hiermede is het eerste gedeelte van de vraag opgelost. Zal men
nu de geneeskundige inspecteurs er in mengen of niet; wanneer
we het gevoelen van de inspecteurs en van de geneeskundige
raden nagaan, dan zien we dat ze het allen met ons eens zijn.
In Limburg wordt eene provinciale keuring in \'t leven geroepen
en overal merkt men dat het zoo niet kan blijven, dat er veran-
dering moet komen, en wanneer we nu feiten verzamelen en
met deze bij den Minister komen, dan zullen we zeer zeker
gehoor krijgen.

Hierop volgt een algemeen applaus waaruit de Voorzitter besluit,
dat allen het hiermede eens zijn.

Alleen de Heer van Dulm meende nog eens zijn hart te moeten
luchten door eenige tegenwerpingen te maken, en de discussie
over dit punt werd op nieuw geopend; hij is het er gedeeltelijk
mede eens en wil het Hoofdbestuur verzoeken zich in contact
te stellen met de geneeskundige inspecteurs om dan gezamentlijk
de bouwstoffen te leveren om de regeering met feiten te over-
tuigen, ook komt het hem wenschelijk voor in elke provincie eene
commissie te vormen van medici en veeartsen om te onderzoeken
op welke wijze er tegenwoordig gehandeld wordt, hij wil zich
per se tot de geneeskundige inspecteurs of de medici wenden.

De Voorzitter is dit gevoelen ook toegedaan, maar wil zich
eerst op de hoogte stellen hoe men samen zal werken; hij stelt
zich evenwel zeer weinig voor van de provinciale commissies.

De Heer Stempel meent dat er hier en daar reeds over is

-ocr page 285-

gesproken, hij haalt o. a. de vleeschvergiftiging aan te Wezep en
te Epe, deze feiten komen ter kennis van de veeartsen en niet
van de geneeskundige inspecteurs, hij deelde deze gevallen even-
wel mede aan den inspecteur te Utrecht en den adjunct inspecteur
te Arnhem. De inspecteur heeft het onderzocht en gaf er kennis
van aan den Commissaris des Konings en de Gedeputeerde
Staten terwijl deze op hun beurt de Burgemeesters er mede in
kennis stelden, en tevens werden deze aangeschreven om de
vleeschkeuring in hunne gemeenten te regelen om dergelijke
feiten te voorkomen; we zien dus hieruit, dat wanneer wij der-
gelijke schandalen aanhalen, deze ter sprake zullen komen in
de geneeskundige raden. Wij dienen dus eerst feiten te ver-
zamelen, die door het Hoofdbestuur aan die autoriteiten en
lichamen worden medegedeeld, die er eenigszins in betrokken zijn
of die, welke eenigzins kunnen en zullen medewerken om eene
algemeene rijkswet op de keuring van vee en vleesch in \'t leven
te doen roepen.

De Voorzitter verzekert dat de inspecteurs van Utrecht en Gel-
derland gaarne in die richting zullen medewerken, terwijl de Heer
Hengeveld ditzelfde zegt van den inspecteur in Noord-Holland.

De Heer v. d. Linde wijst er op dat we zijn afgedwaald; we
zijn van de vilderijen afgegaan en hebben de vleeschkeuring
besproken. Wat is eigenlijk eene vilderij ? In eene vilderij wordt
geslacht op grootere of kleinere schaal, het vleesch van de geslachte
dieren wordt gebruikt voor menschen of varkens en dit kan eene
onaangename lucht verspreiden en schade veroorzaken.

Maar gaat bij een boer eene koe dood dan wordt deze daar
afgeslacht, terwijl het vleesch wordt uitgedeeld, dan is dit toch
geen eigenlijke vilderij, en vragen de Heeren v.
d. Linde en van
Dulm om zich uitsluitend tot vilderijen te bepalen.

De Voorzitter antwoordt hierop dat reeds gezegd is geworden,
dat ze niet te scheiden zijn ; hij vergelijkt het bij een zoet en
een ondeugend kind, deze twee zijn niet te scheiden maar we
moeten zorgen, dat het ondeugende kind nog niet erger wordt.

De Heer van Dulm meent dat het door den Voorzitter reeds
is uitgemaakt, dat de boer wiens koe is dood gegaan ook aan
toezicht onderworpen moet zijn, hij wil ook nog liever een wet
op gestorven dieren gemaakt zien dan op de vleeschkeuring, daar
de eerste veel gevaarlijker zijn.

De Heer v. d. Sluijs zegt, er is reeds toezicht op vilderijen,

-ocr page 286-

maar \'t wordt niet gehandhaafd, in de gemeentewet staat n. 1.
dat zaken die schade of hinder kunnen veroorzaken aan toezicht
onderworpen zijn ; toezicht is er dus, althans de gemeentebesturen
kunnen vorderen dat de vilderijen aan bepaalde eischen voldoen,
maar in kleine plaatsen wordt aan de bepaling de hand niet
gehouden; hij beweert ook dat toezicht op vilderijen en de vleesch-
keuring niet te scheiden zijn.

De Heer v„ d. Linde noemt ze broer en zuster en noemt de
vilder ij de broeder en de vleeschkeuring de zuster, hij wil den
broeder vooral goed verzorgen en de zuster niet uit het oog ver-
liezen.

De Heer v. d. Sluijs wijst den Heer v. d. Linde er op dat
hij eene slachtinrichting verwart met een bedrijf, terwijl eene
doode koe bij een boer soms veel erger en gevaarlijker is dan
de vilderij zelve.

De Heer Hengeveld stelt voor de discussiën te sluiten en
beweert dat er geen familiebetrekking tusschen de twee bestaat,
want wanneer er toezicht op vilderijen is volgt het andere
van zelf.

De Heer Stempel vult nog aan door mede te deelen dat de
koe, die in Epe de vleeschvergiftiging veroorzaakt heeft, niet in een
vilderij is geslacht maar bij een boer.

De Heer Hengeveld meent dat het punt voldoende is bespro-
ken en stelt voor het Hoofdbestuur te verzoeken een nauwkeurig
onderzoek in te stellen naar de vleeschkeuring in Nederland en
aan het Hoofdbestuur over te laten hoe ze het onderzoek zal in-
kleeden om later tot eene rijkswet te komen.

De Heer van Dulm gelooft dat de Voorzitter de manier heeft
aangegeven hoe te handelen en zegt dat dit de geest der verga-
dering is en wordt de meening van den Voorzitter door allen
gedeeld en bij acclamatie besloten dezen weg te volgen.

Aan de orde is thans punt 2 van het programma: «het heer-
schend voorkomen van longemphyseem bij rundvee», in te leiden
door den Heer H. C.
Reimers,

Dit voorstel werd niet ingeleid omdat de Heer Reimers afwe-
zig was. De Heer
Laméris juicht het zeer toe om aan dat onder-
werp onze aandacht te wijden, daar deze eigenaardige ziekte elk
jaar voorkomt, en overal \'t zelfde is; hij zou gaarne de oorzaak
van het lijden kennen. Het meest komt ze voor wanneer het vee
in het etgroep loopt, doch ook wel op oude weiden; de aange-

-ocr page 287-

taste dieren vertoonen digestie verschijnselen, vertraagde mestont-
lasting en hevige ademhalingsbezwaren; terwijl de meeste aan de
ziekte sterven, ziet men in enkele gevallen genezing intreden; hij
kent de oorzaak van het lijden niet en vindt het zeer gewenscht
dat hieromtrent nader licht wordt verspreid.

De Heer van Dulm deelt mede dat de ziekte in zijne omge-
ving ook voorkomt, alsmede in die van den Heer
Reimers; hij
zegt het meer of minder hevig optreden hangt af van een meer
of minder gunstig jaar; vooral zag hij de ziekte op weiden waar
vele koeien graasden, en voornamelijk op groote gemeenschap-
pelijke weiden met vee van verschillende eigenaars. In 1889 was
het in Mei en Juni zeer droog, er ontstond dientengevolge
schaarschte van voedsel; de dieren konden de arme weide nog
niet verlaten en leden dus honger gedurende eenige dagen; deze
armbloedige dieren komen plotseling in een goede wei; door de
plethorische toestand ontstaat infiltratie van het weefsel, vooral
van maagwand en longweefsel, terwijl door de verslapte tonus
bersting ontstaat der alveolen, waardoor het emphyseem optreedt
in longen, hals, enz.; enkele malen treedt hierbij delirium op.

De Heer M. G. de Bruin heeft het veel heerschend waarge-
nomen en wel voornamelijk als de uiterwaarden lang hebben
onder gestaan; komen ze daarna bloot, dan is het gevaarlijk om
er spoedig vee op te brengen; in den regel wacht men totdat
het slib verdwenen is. Men neemt bij de aangetaste dieren een
hooge temperatuur en versnelde ademhaling waar, bij percussie
eene tympanitische toon en daarna bij auscultatie vochtig reutelen;
de sectie wijst op interstitieel emphyseem. De ziekte begint
met hoesten en hij meent dat dit komt door de opname van
slib, terwijl door de inspanning van het hoesten de alveolen
bersten; eene therapeutische behandeling geeft hier niets; het
beste is het vee in eene andere weide te brengen, terwijl men
de ziekte niet ziet optreden als de dieren in lang gras loopen.

De Heer Goossens is het met den Heer de Bruin eens, hij
nam liet waar in 1888 op eene weide die met haardasch was
bemest, terwijl door de wind deze asch op het daarnaast gelegene
stuk land werd overgebracht en brak de ziekte ook uit bij de
kudde die in deze weide liep, geheel overeenkomende dus met
de vorige mededeeling, waar slib als de oorzaak werd opgegeven.

De Heer van der Linden wil aan de gedane mededeelingen
geen afbreuk doen, maar hij heeft het meer op naweiden gezien;

-ocr page 288-

de eetlust is niet altijd opgehouden, wel de melkafscheiding; hij
nam ook eene versnelde ademhaling waar en zag uitstekende
resultaten na het toedienen van acid. hydrochloric. Hij schrijft
het toe aan den overgang op eene andere weide, tengevolge
waarvan digestiestoornissen optreden. Spreker verwart de ziekte
hoogstwaarschijnlijk met longjacht.

De Heer D. A. de Jong merkt op, dat longjacht is longoe-
deem, longemphyseem verloopt niet zoo acuut en geneest niet
zoo snel, er is dus verwarring, hij wil begrenzing dezer twee
aandoeningen door de verschijnselen die men er bij waarneemt.

De Heer van Dulm accepteert de oorzaak volgens den Heer
de Bruin, zijne mededeeling wijst meer op een gevolg van de
directe oorzaak; hij meent dat het stof wordt medegebracht uit
de drooge dorre weide.

De Heer Hermkes zag de ziekte meermalen optreden zoowel
binnen- als buitendijks, vooral in oude weiden bij aanhoudenden
hevigen wind, die voortdurend in eene richting waaide; de dieren
zoo spoedig mogelijk op stal te zetten bleek het beste genees-
middel.

De Heer van Rijssel haalt een paar voorbeelden aan die in
strijd zijn met de andere; hij zag de ziekte optreden bij runderen
die in eene oude weide liepen met een weelderigen grasgroei;
werden deze dieren in het groen gebracht dan ontstond de ziekte
binnen zeer korten tijd; hij vond niets dan longemphyseem; de
oorzaak van het lijden was hem evenwel onbekend, misschien
ontstond het omdat langs de weide een grintweg liep.

De Heer Hamburger zegt dat het zeer gemakkelijk is uit te
maken door een microscopisch onderzoek of het emphyseem ver-
oorzaakt wordt door stof of door den wind.

De Heer D. de Bruin neemt de ziekte ook elk jaar waar,
vooral in naweiden die om de 5 of 6 jaar gehooid worden en
vooral in vette weiden, niet in die welke om het andere jaar
worden gehooid.

De Heer Hermkes heeft hevige bronchitis zien optreden en
vond tevens groote emphysemateuze blazen.

De Heer de Jong vraagt den Heer Hamburger of een der-
gelijk emphyseem door hoesten kan ontstaan.

De Heer Hamburger antwoordt dat dit wel kan, wanneer het
longweefsel door de eene of andere oorzaak verzwakt en dus
minder resistent is.

-ocr page 289-

De Heer de Jong vraagt of er dan wel eens longen zijn ge-
vonden, die vooraf verzwakt waren.

De Heer Hermkes zag de ziekte altijd zeer acuut verloopen,
zwaar en hevig hoesten trad er bij op. Somwijlen 60 maal in de
minuut en meent dat hierdoor het longweefsel minder resistent
wordt en dien ten gevolge het emphyseem optreedt.

De voorzitter merkt op dat we wel moeten onderscheiden het
heerschend — en het niet heerschend optredende longemphyseem;
alleen met het eerste hebben we op dit oogenblik te maken.

De Heer Luteyn Mazure weet niet of hij met longemphyseem
te doen had of met iets anders, maar doet mededeeling dat hij
bij runderen, die langs een grintweg liepen, eene algemeene aan-
doening van de luchtwegen heeft waargenomen, bracht men de
dieren naar eene andere plaats dan herstelden ze. Hij gelooft dat
we twee ziekten moeten aannemen, n.1, eene die door organische
prikkeling en eene tweede die door andere oorzaken ontstaat,
die hem onbekend zijn; hij geloott niet dat het door hem mede-
gedeelde geval emphyseem is, omdat ze dan niet zoo spoedig,
door verweiding genezen.

De Heer de Jong vraagt den Heer Hermkes of hij heerschend
emphyseem heeft waargenomen? antwoord ja! dus heerschende
bronchitis met emphyseem als uitgang, terwijl de Heer
van Dulm
het toeschrijft aan een slechten voedingstoestand, die een beteren
voor afgaat,

Op eene vraag van den Voorzitter geeft de Heer Laméris de
volgende inlichtingen, dat de ziekte n.1. veelal voorkomt bij
melkkoeien, niet bij stieren, terwijl hij nooit stof heeft waarge-
nomen, wel werden in een spoelingstal drie stuks runderen aan-
getast door eene te eenzijdige voeding, hij vermeent, dat er op
de eene of andere manier een vergift wordt geproduceerd, dat
de ziekte veroorzaakt.

De Voorzitter merkt op dat er eigenlijk drie meeningen be-
staan ; de Heer
van Dulm noemt stof als oorzaak van de ziekte,
de Heer
Laméris meent dat een of ander gift de ziekte doet
ontstaan, terwijl de Heer
Hermkes gelooft, dat de ziekte een
gevolg is van voorafgaande bronchitis.

De Heer de Jong doet uitkomen, dat de meeningen van de
Heeren
Laméris en van Dulm niet zoover uiteenloopen, beiden
nemen eene praedispositie aan, n.1. slechte weide en spoeling-
Stallen, door beide oorzaken treedt hoesten op.

-ocr page 290-

De Heer van Dulm schrijft aan het longweefsel eene neiging
toe om te willen scheuren, die van het lichaam uitgaat; door
het waterige etgroen ontstaat eene verzwakte tonus en dienten-
gevolge eene verslapping; een gift is het niet en het lijden treedt
vooral bij melkvee op, omdat deze dieren door de melkafschei-
ding veel slapper en zwakker zijn dan ossen en jonge runderen;
ook treedt de ziekte op bij kalveren tengevolge van slechte
voeding, maar de eigenlijke oorzaak van het hoesten is hem
onbekend.

De Heer Laméris merkt op dat men het over de oorzaken
niet eens is en we moeten dezen trachten op te sporen en wil
daarom eene commissie benoemen die uit leden bestaat allen in
Utrecht woonachtig; de veeartsen in den omtrek verzoeken den
Heer
Hamburger met de gevallen, die zij waarnemen, in kennis
te stellen en dan onderzoeken om de ware oorzaak op te sporen.

De Voorzitter deelt mede dat de Heer Hamburger bereid is
een onderzoek in te stellen; wij kunnen dan aan de veeartsen
in en om Utrecht vragen om den Heer
Hamburger de gevallen
die waargenomen worden op te geven.

De Heer de Jong kan zich de zaak best voorstellen. Er be-
staat door een of andere, hetzij algemeene, hetzij lokale oorzaak
eene mindere vivaciteit van de longen en elke oorzaak, welke
tot hevig hoesten aanleiding geeft, kan longemphyseem doen
ontstaan.

De Heer van Dulm die overtuigd is dat de Heer Hamburger
veel voor ons over heeft, daar ZEd. bereid is een onderzoek in
te stellen, wil daaraan eene verdere strekking geven. Er komen
zeer vele andere moeielijke en onverklaarbare gevallen voor en
wil daarom voor rekening van de Maatschappij de Heer
Ham-
burger
uitnoodigen over te komen, om op een of ander belang-
rijk cadaver eene sectie te verrichten en zoodoende meer licht
aangaande de velé duistere gevallen te verspreiden.

De Voorzitter is hier zeer voor, wanneer dit op kosten van het
Rijk kan geschieden, onze kas kan dat onmogelijk bekostigen.

De Heer Laméris merkt den Heer van Dulm op dat hij van
het eigenlijke onderwerp afwijkt; wij hebben het nu over long-
emphyseem, waarvan we de oorzaak niet kennen en willen deze
trachten op te sporen, we zullen daardoor aan de veeartsenij-
kunde en ook aan de wetenschap een grooten dienst bewijzen.

De Voorzitter vindt het beste om de Heer Hamburger een

-ocr page 291-

en ander te laten onderzoeken, door voornamelijk secties hier
in de buurt te doen. De Heer
Hamburger, die hiertoe gaarne
bereid is, gelooft dat een onderzoek van het bloed hier ook
zeer noodzakelijk is, vooral met het oog op de hydraemie.

De Heer Laméris stelt zich veel voor van het onderzoek van
het gras, terwijl de Heer
Hermkes nogmaals mededeelt, dat hij
de ziekte altijd op oude weiden heeft waargenomen in de richting
van den wind.

De Voorzitter meent dat deze zaak voldoende is besproken
en de discussies daarover gesloten kunnen worden, terwijl de Heer
Laméris veel heil verwacht van het werk van een Commissie.

De Voorzitter blijft bij zijn straks medegedeelde gevoelen door
de veeartsen in en om Utrecht te vragen om de gevallen, die
zij waarnemen, aan den Heer
Hamburger op te geven, en geen
bepaalde commissie te vormen; aldus wordt besloten.

Het laatste punt van de agenda komt thans in behandeling n.1.
dat van de afdeeling Zuid-Holland waarbij het wenschelijk wordt
geacht, dat de regeering kennisgeve b.v. in de Staatscourant
van de gevallen van besmettelijke veeziekten.

De Heer Rotscheid, afgevaardigde van de afdeeling Zuid-
Holland die dit punt, namens zijne afdeeling, inleidt, vindt het zeer
wenschelijk wekelijks of maandelijks de gevallen van besmettelijke
ziekten te publiceeren even als dit in het buitenland geschiedt.

De Heer yan Dulm vindt het noodzakelijk dat de practiseerende
veeartsen met de gevallen van besmettelijke ziekten in kennis
worden gesteld; hij wil dat de Districtsveeartsen hun opinie
aan de veeartsen mededeelen, die dan zoodoende in de gelegen-
heid worden gesteld om deze opinie te kunnen weerleggen.

De Heer Hengeveld, die opmerkt dat de Heer van Dulm
thans buiten de orde is, en wiens gevoelen door den Voorzitter
wordt gedeeld, gelooft dat het nooit kwaad kan om te vragen
dat de gevallen in de Staatscourant worden gepubliceerd dan
zullen de andere bladen het wel over nemen; bezwaren zullen
er wel niet tegen bestaan, omdat we toch langs den weg timmeren,
maar misschien zal de regeering bezwaren maken wegens inter-
nationale verhoudingen.

De Voorzitter meent dat wanneer de regeering er toe besluit,
aan de veeartsen door den Minister de bladen zouden toegezon-
den moeten worden op verzoek van de Maatschappij,

-ocr page 292-

De Heer v. d. Sluijs gelooft dat dit niet de bedoeling is van
de afdeeling Zuid-Holland, want in elke gemeente komt nu ook
een Staatscourant en dan weten we het toch nog niet.

De Heer Stempel vindt het voldoende als het alleen in de
Staatscourant wordt medegedeeld even als de gevallen van be-
smettelijke ziekten die bij den mensch voorkomen, daar de andere
couranten het wel over zullen nemeu.

De Voorzitter maakt uit een en ander ook op, dat het juist
de bedoeling van de afdeeling Zuid-Holland is om alleen in de
Staatscourant te vermelden de gevallen van besmettelijke vee-
ziekten, die af en toe voorkomen;

hiermede is men het algemeen eens.

C. Vrije mededeelingen.

De Voorzitter stelt voor om eerst punt D. af te handelen
maar daar de Heer
Hengeveld eene vrije mededeeling heeft en
gaarne wil vertrekken wordt niet van het programma afgeweken.

De Heer Hengeveld wijst den Heer van Dulm er op, dat hij
slecht met de wet op de hoogte schijnt te zijn, laatstgenoemde
meent dat de veearts de opinie van den Districtsveearts niet
kent, maar het kenteeken komt toch op het erf zegt de Heer
Hengeveld en de Burgemeester wordt er toch ook mede in
kennis gesteld, en als men het weten wil is daar toch te infor-
meeren; als de genoemde bekendmakingen niet geschieden, wordt
er niet gehandeld overeenkomstig de wet. De Heer
van
Dulm
beweerde straks ook dat er geen gelegenheid is om tegen
de opinie van den Districtsveearts op te komen, dit is wel het
geval, want als de veearts den Burgemeester er op wijst dat de
Districtsveearts volgens hem gefaald heeft, dan kan deze zich tot
den Minister wenden.

De Heer van Dulm antwoordt, dat de Heer Hengeveld vroeger
zeker geen groote praktijk heeft gehad, want in dat geval gaat
er te veel tijd mee verloren om dat alles te onderzoeken en te
informeeren. Hij wil de kennisgeving van de Districtsveeartsen
aan de gediplomeerde veeartsen verplichtend stellen, want in geval
van verschil gelooft de regeering toch alleen hare ambtenaren
en niet de veeartsen, hij kreeg zelfs eenmaal, bij verschil van
opinie met den Districtsveearts, geen antwoord op een telegram;
ook meent hij dat de verhouding tusschen Burgemeester en
gediplomeerde veeartsen niet altijd van dien aard is dat men

-ocr page 293-

naar een geval van besmettelijke ziekte bij deze gaat informeeren.

De Heer Laméris brengt in \'t midden, dat er nog geen besmet-
telijke veeziekte behoeft uitgebroken te zijn om een bord te
plaatsen. Wanneer vee daarvan verdacht is kan men dit ook laten
plaatsen, maar hij gelooft dat de collegialiteit meebrengt dat,
wanneer men in de buurt is, elkaar wel van een en ander op de
hoogte houdt.

De Heer Hermkes meent gelezen te hebben in eene memorie
of resolutie of zoo iets, dat de districtveeartsen zorg moeten
dragen dat zooveel mogelijk de menschen verwijderd moeten
blijven van de dieren die door eene besmettelijke ziekte zijn aan-
getast.

De Heer Hengeveld merkt den Heer Laméris op dat, wan-
neer er hier of daar eene besmettelijke veeziekte uitbreekt, een
kenteeken wordt geplaatst, en de gevallen dat er geen bord wordt
geplaatst zal hij niet opnoemen; hij gelooft ook wel dat de Dis-
trictsveearts zoo hoffelijk zal zijn om den gediplomeerden veearts
in dat district met de gevallen van besmettelijke ziekte in kennis
te stellen.

De Heer de Jong, die het met den Heer van Dulm niet eens
is, wat de hoffelijkheid van de Districtveeartsen tegenover de gedi-
plomeerde veeartsen betreft, brengt hulde aan de eerstgenoemde
voor hunne medewerking ten opzichte van de veeartsen over \'t
algemeen.

De Heer Stempel komt nog eens terug op de boven mede-
gedeelde vleeschvergiftiging, hij kent daarvan de oorzaak niet en
weet niet of de oorzaak een bacterie is dan wel of het ptomaïnen
zijn. Het vleesch was in een kuip ingepekeld en nadat deze was
schoon gemaakt dronken er kalveren uit, die na verloop van 24
uur ziek werden en stierven. Eene vrouw die den vervoerder den
weg had gewezen, kreeg als belooning eene zekere hoeveelheid
vleesch, die dit in een emmer deed, later dronken uit dezen emmer
een kalf en een geit tengevolge waarvan het kalf stierf. Spreker
deelt dit mede omdat we hieruit zien dat septicaemie ook op
deze manier kan ontstaan en niet alleen door enting is over te
brengen. Bij de sectie op een dezer dieren bleek, dat er een
hevige enteritis aanwezig was, met hevige ontsteking van het
pylorus-gedeelte der lebmaag, het duodenum, het ileum en het
rectum, terwijl de overlangsche plooien in de maag zwart zagen
en het slijmvlies niet rozerood was, maar een leemkleurig aanzien had.

-ocr page 294-

De vraag van den Voorzitter of de Heer Stempel ditgeheele
geval in het tijdschrift wil plaatsen, wordt bevestigend beantwoord.

De Heer Hengeveld herinnert zich een geval, of liever meer-
dere gevallen, van vleeschvergiftiging op verschillende tijden bij
verschillende families te Alkmaar. Een advocaat zond hem een
gekookte rollende, die bij de leden van zijn gezin, die er van
gegeten hadden, braken en diarrhé had veroorzaakt; die er niet
van hadden gegeten waren vrij gebleven. De Directeur van de
Hoogere Burgerschool en een rechter hadden er ook van ge-
geten; al dit vleesch was van denzelfden slager afkomstig en na
zich eerst overtuigd te hebben, dat het niet afkomstig was van
een dier, dat aan eene besmettelijke- of andere schadelijke ziekte
had geleden, zond hij het op aan den geneeskundigen Inspecteur,
die er ook niets aan bespeurde. Bij een hond, die ook met dit
vleesch werd gevoederd, traden dezelfde verschijnselen op als bij
den mensch. Natuurlijk verloor de slager zijne klanten en ver-
zocht hij den Heer
Hengeveld de winkel, die oud was en voor
\'t grootste gedeelte uit hout bestond, te inspecteeren. De slagerij
werd gedesinfecteerd, terwijl al het houtwerk werd uitgebroken
en daarvoor marmer in de plaats genomen, terwijl het oude ijzer-
werk door nieuw werd vervangen.

Nadat het groote slachtblok van de plaats gerold was, kwam
er rondom eene groote hoeveelheid rottend vleesch voor den
dag en nadat dit zorgvuldig was verwijderd en voortdurend rein
werd gehouden, had het vleeschverbruik van dezen slager geen
schadelijke gevolgen meer.

De Heer v. d. Sluis gelooft dat vleeschvergiftigingen tenge-
volge van het eten van gekookt vleesch veel meer voorkomen
dan men meent. Hij gelooft dat de schadelijke bestanddeelen in
het vleesch kunnen optreden nadat het gekookt is en haalt
hiervan een voorbeeld aan; het gebeurde n.1. dat eene familie
had gegeten van eene versch gekookte rollende, zonder daarvan
nadeelige gevolgen te ondervinden, maar een paar dagen later
van dat zelfde stuk vleesch gegeten hebbende, traden ziektever-
schijnselen op, voornamelijk bestaande in krampen en loom-
heid; evenwel genazen de patienten spoedig.

Tijdens zijn verblijf in Utrecht kwam daar ook een dergelijk
geval voor, een van zijne keurmeesters at van dat vleesch en de
man kreeg hevige diarrhé, gepaard met krampen, die na eenigen
tijd weêr verdwenen zonder verdere gevolgen; dit vleesch was

-ocr page 295-

afkomstig van een goeden slager en eene gezonde koe, en hieruit
zien we dat niet altijd de ziekte van het dier de oorzaak is van
schadelijk vleesch, maar de schadelijke bestanddeelen schijnen
later voor den dag te kunnen komen.

De Voorzitter deelt ook een geval mede van vleeschvergiftiging;
bij eenige menschen traden ziekteverschijnselen op, zonder erg
nadeelige gevolgen, terwijl de oorzaak niet opgespoord kon wor-
den. Ook deelt hij een dergelijk geval mede, dat voorviel in het
diaconiehuis, waar meer dan 40 personen ziek werden, tengevolge
van het eten van vleesch; die er niet van aten bleven gezond;
de oorzaak kon ook hier eerst niet worden opgespoord, volgens
den \'slager was het van eene gezonde koe afkomstig en had hij
ook van niemand klachten gehad; later bleek evenwel dat hij
slecht vleesch had gekocht. Even als volgens de mededeelingen
van den Heer
van der Sluijs traden hier de verschijnselen niet
den eersten dag op, maar nadat er den tweeden dag koud van
was gegeten.

Het trekt de aandacht van den Heer Aalbers dat alle ver-
giftigingen optraden tengevolge van het eten van rollenden, hij
meent of het ook door \'t kruid kan ontstaan, dat er in gedaan
wordt, omdat het niet voorkomt bij ongepraepareerde stukken,
waarop de Voorzitter antwoordt, dat er dan meer gevallen tegelijk
moesten voorkomen, en meent de Heer
van Lent, dat de oor-
zaak te zoeken is in de holten die met lucht opgevuld zijn, ter-
wijl het volgens den Heer
Hengeveld ook voorkomt bij stukken
kalfsvleesch.

De Heer Stüven deelt een geval mede van het oprispen van
lucht bij een paard, terwijl geen meteorismus aanwezig is, terwijl
de maag toch met eene groote hoeveelheid lucht was opgevuld,
dat voor den dag kwam na de toediening van morphine.

Nog werd een geval medegedeeld van een paard met meteo-
rismus, waarbij door den Heer
Stüven darmpunctie was gedaan
met goed gevolg; een half jaar later werd hij bij hetzelfde paard
geroepen, dat toen lijdende was aan krampkoliek en spoedig stierf.

Bij sectie bleek er eene bloeding in de bekkenholte ontstaan te
zijn, misschien veroorzaakt doordat na de punctie er eene ver-
groeiing heeft plaats gehad, die later door de uitzetting der
darmen verscheurd is en eene bloeding tengevolge had.

Tevens deelt de Heer Stüven een geval mede van de aanwe-
zigheid van een zandbal bij een paard. Deze bal was door het

-ocr page 296-

rectum te voelen, maar kon niet verwijderd en ook niet verbrij-
zeld worden wegens de hardheid, terwijl de randen vol met zand
zaten, waardoor hij zeer scherp op het aanvoelen was en de
darmwand ook verwondde. Nadat de patiënt was gestorven, zag
hij dat de bal, ter grootte van een vuist, de moerbezievorm had,
steenhard was •, bij het kloven werden er vele vreemde voorwerpen
in gevonden, zooals: spelden, stroo, haver en vooral een groote
hoeveelheid fijn zand, terwijl in \'t midden een knoop of spijkerkop
werd waargenomen, waar de andere stoffen zich om hadden
afgezet.

Door den Heer Luteijn Mazure werd een geval medegedeeld
van een rund, dat in Februari een gezond kalf ter wereld bracht,
terwijl de verlossing ook onder gunstige omstandigheden afliep.
Het dier bleef eenigen tijd daarna gezond, maar scheen langza-
merhand in voedingstoestand achteruit te gaan, terwijl eindelijk
aan de rechterzijde in den buik eene verharding werd waargeno-
men, en het dier voortdurend vermagerde. Na eenigen tijd kon
de Heer
Mazure een lichaam voelen ter grootte van een kalf,
de koe werd tochtig en stierf kort na de bevruchting. Bij de
sectie werd in den uterus een vetgezwel gevonden van ongeveer
40 kilogram, terwijl de ovariën geinfiltreerd waren en er overigens
zeer weinig vocht in uterus of buik aanwezig was. Eene vraag
van den Heer v. o.
Linden, of de knobbel van buiten af ge-
voeld kon worden, werd door den Heer
Mazure bevestigend
beantwoord.

De Heer Rotscheid vraagt namens de afdeeling Zuid-Holland,
of er geene mogelijkheid bestaat, om de geschriften van over-
leden veeartsen, die eenige historische of wetenschappelijke waarde
hebben, aan de vergetelheid te onttrekken, door deze b. v. op
te zenden en in de bibliotheek van de Rijksveeartsenijschool te
bewaren.

De Voorzitter zegt : dit zal zeer moeilijk gaan, omdat de na-
gelaten betrekkingen niet gedwongen kunnen worden om bedoelde
stukken aan de school af te staan; in den regel krijgt de school
een afschrift, wanneer de eene of andere veearts iets schrijft, en
wanneer het in het tijdschrift staat, wordt het toch bewaard.

De Heer Rotscheid komt niet met een bepaald voorstel
daaromtrent voor den dag, maar meent toch dat de veeartsen,
die het een of ander schrijven, opgewekt moeten worden om te
zorgen dat dergelijke stukken niet verloren gaan.

-ocr page 297-

De Heer van der Sluijs gelooft niet dat dit op den weg
der Maatschappij ligt, wij kunnen het niet voor de school vragen,
stelt men er prijs op, dan moet het van de school zelve uitgaan.

Hierna vraagt de Voorzitter of ook een van de afgevaardigden
namens hunne afdeeling een onderwerp heeft op te geven voor
de 3iste Algemeene Vergadering; daar dit niet het geval was,
geeft de Heer
van Dulm voor zijn persoon het volgende on-
derwerp op: «De muilkorf is geen noodzakelijk onderdeel van
de wet op de hondsdolheid.»

Nadat de Voorzitter de leden dank zeide voor hunne aanwe-
zigheid en er op wees, dat, alhoewel er bij de opening der ver-
gadering weinig leden aanwezig waren, het aantal langzamerhand
aangroeide, en we zoodoende nog eene tamelijke bezochte ver-
gadering hadden, waardoor de discussiën zoo af en toe nog al
belangrijk waren, sloot hij de vergadering.

Goedgekeurd in de gecombineerde vergadering
van 5 Juli 1891.

De Voorzitter,

VAN ESVELD.

De 2e Secretaris,
J. M. BILLROTH.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

Als nieuwe leden zijn tot de Maatschappij toegetreden (sinds
de vorige opgave, zie bladz. 233):

tot de afdeeling Groningen, H. Reimers te Dalen, G. J. Mos
te Assen, M. B.
ten Have te Midwolde.

-ocr page 298-

NECROLOGIE.

Den 2 5sten Juli overleed te Utrecht de leerling van het
4de studiejaar J. DU CLAUX, oud 23 jaar; zijn stoffelijk
overschot is te Eikerzee bijgezet.

Overleden te Cadzand op 24 Juli de Heer Jannis Veys, Rijks-
veearts aldaar.

Overleden de empirist C. Barendrecht te Puttershoek.

PERSONALIA.

De veearts M. F. Weijers heeft zijn standplaats Eindhoven
verlaten en zich te Huissen gevestigd.

De Heer L. A. J. Deyer (veearts) heett op 20 Juni met goed
gevolg het 2e gedeelte van het geneeskundig examen afgelegd.

Door den directeur van binnenlandsch bestuur gesteld: ter
beschikking van den gouvernements-veearts, adviseur van den
burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, D. P. F.
Driessen, de
benoemde gouvernements-veearts J.
Vollema;

belast: met het vétérinair toezicht in de residentiën Banjoemas
en Bagelen, standplaats Poerworedjo, de gouvernements-veearts
H. \'x Hoen.

STAATSEXAMENS.

Het diploma van V e e a r t s is den 29sten Juli uitgereikt aan
de candidaat-veeartsen: H. J. M.
Berghuijs van Middelburg;
G. C. Brinkhorst van Ellecom; P. Duursma van Drachten;

20

-ocr page 299-

M. Frankenhuis van Oldenzaal; J. W. H. Geerlings van de
Steeg;
D. H. Goosen van Wageningen; F. P. Heijnen van
Kerkrade;
J. H. Hillen van Blerik; F. Laméris van Sebalde-
buren
; S. J. M. Mogendorff van Borne; K. T. Smits van Slie-
drecht
; M. van der Vliet van Zierikzee; U. van de Wal van
Wijkei en
J. van Willigen van \'s Gravemoer.

Het diploma voor het natuurkundig examen volgens de
artikelen 8, 9 en 13 der wet van den 83tetl Juli 1874 (Staatsblad
no. 99) in den 3en Juli uitgereikt aan de Heeren :

L. Boogaert van Driewegen ; A. E. ten Broeice van Teterin-
gen
; W. van der Burg van Jelsum ; G. Daams van Vaassen ;
J.
A. de Graaff van Middelburg ; D. van Gruting van Utrecht;
J.
Hellemans van Rotterdam; D. Kok van Velp; A. Marcus
van Leeuwarden ; A. A. Overbeek van Hengelo ; P. Schat van
Leeuwaarden en J.
Wester van Nieuvvolda.

RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij de overgangsexamens werden 11 van de 16 leerlingen toe-
gelaten tot het 2e studiejaar en 21 van de 28 tot het 4e studiejaar.

Aan het admissie-examen namen 27 candidaten deel, waarvan
werden geplaatst de HH.
: L. Lapidoth van Malang; J. A. A.
Avis van Haarlem
; P. Teljer van Schiedam; J. Breedveld van
\'s Gravendeel; J. D.
Keukenmeester van Maassluis; D. B. Wage-
naar
van Leeuwarden en J. A. Klauwers van Zandpoort.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. Besl. van 14 Juli j.1. zijn benoemd tot plaatsvervan-
ger van den Districtsveearts, wien Breda als standplaats is aan-

-ocr page 300-

gewezen, de veeartsen P. A. van den Munckhof te Boxmeer en
A.
J. Vlamings te \'s Bosch en bij Kon. Besl. van 28 Juli j.1.
tot plaatsvervanger van den Districtsveearts, wien Groningen tot
standplaats is aangewezen, de veeartsen
H. A. Kroes te Diever-
brug (Dwingelo) en
H. H. Huizinga te Appingedam.

VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST IN INDIË.

Wij verzuimden in de voorgaande aflevering op te nemen
onderstaande berichten uit «de Indische Tolk, van het Nieuws
van den Dag» van 24 Maart 1891.

In de Jav. Ct. is opgenomen een besluit van den Gouverneur
Generaal, volgens hetwelk veeartsen een buitengewone tractements-
verhooging krijgen van f50. — \'s maands voor de kennis van het
Javaansch, Soendasch of Madoereesch en van f 100. — voor de
kennis van twee dier talen of van alle drie.

Zoo noodig zal tweemaal \'s jaars gelegenheid gegeven worden
tot het afleggen van examen.

Dit wordt afgenomen te Batavia door een commissie van min-
stens drie leden met inbegrip van den voorzitter, te benoemen
door den directeur van Binnenlandsch Bestuur en zal zoo mogelijk
plaats hebben onmiddellijk vóór of na, dan wel op denzelfden
tijd als het groot-ambtenaars-examen.

De kennis der candidaten wordt beoordeeld uit:

a. een schriftelijke vertaling uit het Nederlandsch in de inland-
sche taal met Javaansche karakters;

b. het lezen uit een met Javaansche letters gedrukt, dan wel
uit een met duidelijke Arabische karakters (pegon) geschreven
stuk (een of ander ter keuze van den candidaat) en mondelinge
vertaling van het gelezene in het Nederlandsch;

c. het voeren van een gesprek in de inlandsche taal met een
der leden van de examencommissie, bij voorkeur over een onder-
werp, dat voor den veearts van belang is.

De Minister van Koloniën heeft er zich bij den Gouv. Ge-

-ocr page 301-

neraal over beklaagd, dat deze hem niet op de hoogte houdt
van den stand der veeziekte in Indië.

Naar aanleiding daarvan zijn de hoofden van gewestelijk be-
stuur aangeschreven om geregeld iedere maand rapporten in te
zenden over den stand der veetyphus, het miltvuur en het mond-
en klauwzeer in hun gewest.

Die rapporten moeten inhouden een opgave van de gouverne-
ments of particuliere dessa\'s, waar de ziekte is uitgebroken, de
sterkte van den veestapel van de betrokken kampong, hoewel
dieren ziek bleven en hoeveel bijgekomen zijn, voorts hoeveel
van het totaal der zieken gestorven, vrijwillig of na onteigening
afgemaakt, hersteld en ziek gebleven zijn.

ANTI-KRITIEK

Prof. L. Hoffmann te Stuttgart verzocht aan de Redactie op-
name van het volgende schrijven, aan welk verzoek de Redactie
gemeend heeft te moeten voldoen.

Sehr verehrter Herr Redacteur !

Ich bitte zunächst um Entschuldigung, dasz ich nicht in Ihrer
Sprache an Sie schreibe, aber ich bin nicht so glücklich dieselbe
so zu beherrschen, dasz ich sie hier verwerten könnte.

In Ihrer Zeitschrift voor Veeartsenijkunde, 1891, pag. 254,
ist meiner Chirurgie eine Besprechung zu Teil geworden. Ich
erhalte zufällig 1) Kenntnisz davon, weil ich als Redacteur des
Repertoriums Ihre geschätzte Zeitschrift in Austausch bekomme.
Die in Lieferungen herausgegebene Chirurgie hatte bis jetzt durch-
weg günstige Besprechungen erlebt in allen mir bekannt gewor-
dene Zeitungen.

Das absprechende Urtheil, in Ihrer Zeitung, steht bis jetzt

1) De redactie zond, onmiddellijk na het verschijnen, een nummer van
het Tijdschrift aan den uitgever, van wien zij het werk ter bespreking
ontving.

-ocr page 302-

einzig. Ich schreibe dies nicht etwa deshalb weil ich keinen
Vorwurf ertragen könnte, sondern um einiges Irrtümliche zu
berichtigen, was mir mehr noch im Interesse der Person als der
Wertes des Bearbeiteten steht.

Dadurch dasz Ihr Herr Mitarbeiter nur Tadlungswertes findet
und gar nicht das mindeste Gute entdeckt — was doch nach
meiner offenliegender Vergangenheit und dem Besitze von gesunden
Sinnen auch anzunehmen und was auch von anderen anerkannt und
gerühmt ist — dadurch erscheint seine Kritik nicht unparteiisch,
jedenfalls nicht genug auf der Studium des Buches gegründet, nicht
ganz sachlich.

Ich will mich nicht mit der. Heftigkeit, wie ich angegriffen wurde,
verteitigen. Nur den Vorwurf dasz ich Phantasiegebilde vorführe,
somit absichtlich täusche, also meinen Schülern und Lesern ge-
genüber ein Lügner sei, den wil ich mit derjenigen Entrüstung
zurückweisen wie dies in principiellen Fragen notwendig ist. Ihr
Recensent sagt, dasz ich Phantasiebilder habe zeichnen lassen
und er führt hierfür die Ohrenspiegelung und den Griff zur Diagnose
bei der Erkrankung des m. biceps, das Katheterisiren und die
Untersuchungen der Geschlechtsteile an.

Ich verlange von der Ehrenhaftigkeit Ihres Recensenten, dasz
er mitteilt ob er meine angegebene Untersuchungsmethoden ge-
prüft und auf Grund eigner Beobachtung verwarf, oder ob er
dies nur nach Gutdünken tut. — Er sei ehrlich !

Was ich beobachtet und richtig erfunden, liesz ich malen,
nach der Natur, und ich sende Ihnen, zur gef. Einsicht, die Ori-
ginale, um derer Rückgabe ich bitte.

Auf was ich den Nachdruck bei dem speciellen Teil der Chi-,
rurgie legte, dasz hat Ihr Herr Mitarbeiter leider nicht erkannt,
nämlich auf das tatsächliche, den diagnostischen, prognostischen,
und kuratieven Teil. Lehrsätze aufzustellen, algemeine Krank-
heitsbilder entwerfen, das ist leicht.

Es finden sich oft Angaben in dieser Weise, in früheren Wer-
ken, die nicht auf Tatsächlichkeit beruhen. Die sorgsame Be-
rücksichtigung des Wahren, Wirklichen, in der Praxis beobach-
teten, die müszte mir doch, so denke ich, auch mein Feind
lassen.

Wo die Mitteilungen nicht ausreichen ein Krankheitsbild zu
entwerfen, da folgen die Krankheitsgeschichten.

Dasz das Studium der Chirurgie dadurch nicht leichter ge-

-ocr page 303-

worden ist, will ich als Vorwurf nicht ruhig hinnehmen. Das
Schema ist nicht die Natur, aber an diese hat sich der Praktiker
zu halten. In Fällen aber wo in der Tierheilkunst noch wenig
oder nichts geschah, in denen jedoch die Antiseptik in der
Zukunft möglich ist etwas zu tun, wie bei den Gehirnkrank-
heiten, muszte ich mich doch an die menschliche Chirurgie
halten (wie z. b. bei den Menschenärtzte das physiologische Ex-
periment fundamental wird, so kan doch mit ganz anders ver-
sprechendem Erfolg jenes als Muster genommen werden).

Der Herr Recensent erfahre hiermit dasz ich Zeit meiner tier-
ärtzlichen Existenz, in der Praxis stehe und gegenwartig zwei
Kliniken zu bezorgen habe.

Ich will auch mitteilen dasz ich über jeden Krankheitsfall den
ich behandle, eine geschriebene Krankheitsgeschichte besitze.

Wahr sol sein was ich angebe. Ich kenne keine andere Ehre,
kein Ruhmsucht, kein Verdienst als die Befolgung der strengen
Vorschrift, wahr und wahrhaftig zu sein.

Ich hasse und verabscheue den Lügner, und mir wird der
Vorwurf gemacht ich solle mit den Tendenz im Herzen Leute,
die sich mir vertrauensvoll nähern, meine Schüler und Leser,
absichtlich täuschen.

Selbst wenn ich den Grundsatz, der Wahrhaftigkeit, nicht als
Lebensziel hätte, weshalb, zu welchem Zweck, sollte ich Phanta-
siebilder vorführen? Das der Herr Recensent, der mich so
schlimm beurteilt, nicht erkennt wie bescheiden in Anspruch auf
meinen Autorität ich gearbeitet habe, dasz ich überall da, wo hin-
längliches Material vorhanden ist, die Beobachtungen anderer
mitteile, und nur wenn es nottut mich anführe, dasz kan man
nicht von einen solchen erwarten der, wie mir scheinen muss,
nur tadeln will.

Noch eins will ich berühren. Der Herr Corrector tadelt dasz
die Lieferungen zu rasch folgen. Dies ist nach seiner Meinung
ein Beweis dafür dasz ich gar nicht Zeit habe sorgsam zu ar-
beiten ; er wirft mir sogar vor, dasz ich sonst noch etwas schrieb
in dieser Zeit. Hierauf nenne ich das Urteil, wohl mit Recht
unreif.

Was würde denn der Herr sagen wenn das Buch auf Einmal
erschienen wäre? Denkt den der Herr, ich arbeite ein Heft aus,
bis das anderen gedrukt wird ? O, sancta Simplicitas!

Mehr als 5 Jahre anstrengende Arbeit liegt hier vor und wer

-ocr page 304-

dies nicht findet in dem was geboten ist, der sollte die Angabe,
im Prospekt der zu Heft I gegeben ist, lesen: dass beabsichtet
war das Buch als
a allgemeinen und b speciellen Teil erscheinen
zu lassen, dasz somit beim Beginne schon der allgemeinen Teil
fertig sein muszte.

Nein verehrter Herr, nicht die Schnelligkeit meiner Arbeit,
sondern die Schnelligkeit der Buchdruckkunst und des Versen-
dens tritt durch die Lieferungsfolge zu Tage.

Auch Druckfehler wirft man mir vor. Die sind leider vorhan-
den, aber nicht mehr wie in jedem sorgsam durchgegangenen Buch.

Ich will mitteilen wie revidirt wird. a. Eine Hauscorrektur in
der Buchdruckerei;
b. Eine Correktur von mir und einem zwei-
ten Fachmann, dies war z. B. für die Augenheilkunst, Herr
Augenarzt Prof. Dr.
Schleich, später Herr Dr. med. et chir.
R.
Behr. — c. eine Revision durch mich und durch die Buch-
handlung. Letztere und erstgenannte selbstverständlich nicht
auf technische Dinge. Dan kommt noch vor der Drucklegung
eine Superrevision.

Ich habe in meinem Leben schon viele Correkturbogen gelesen,
dasz trotzdem statt Harms einmal Hannos geschrieben
steht das denke ich, wäre verzeihlich.

Mit Hochachtung grüszt

Ihr ergebenster College
Prof. L. Hoffmann.

NASCHRIFT.

De Redactie had de beleefdheid mij het schrijven des heeren
Hoffmann in afschrift toe te zenden en bood mij aldus gelegen-
heid dit te beantwoorden. Ik ben daarvoor erkentelijk. Doch
wat moet ik eigenlijk in het midden brengen tegen iemand, die
begint met de verklaring, dat hij onze taal niet machtig is en
daarna maar voortholt^ op en zich miskend acht wegens
zaken, die hij meent, dat in mijne boekbeschouwing voor-

-ocr page 305-

komen. Ik kan den heer Hoffmann slechts den raad geven:
laat hij eerst trachten juist te lezen, wat in mijne kritiek staat.

Intusschen is dit zeker: eene D u i t s c h e boekbeschouwing
heb ik niet geleverd. Deze bevat in den regel slechts eene in-
houdsopgave. Toch zijn ditmaal enkele recensenten iets ver-
der gegaan en hebben kritiek geleverd, in den trant als ik het
deed. Ik heb mij wel eens afgevraagd, hoe het toch kwam, dat
in de Duitsche tijdschriften steeds zulk een water-en-melk-kritiek
omtrent literatuur voorkomt; hu is het mij echter duidelijk.
Iemand, die iets in het licht geeft, moet worden verheerlijkt,
onverschillig of zijn arbeid het verdient. Wij Hollanders zijn niet
zoo afgericht op die «admiration mutuelle» ; wij noemen iets, dat
zwart is, niet wit.

Gaarne zou ik iets van mijne kritiek terugnemen, indien de
heer
Hoffmann mij van dwaling had overtuigd. Doch h ij dwaalt,
vooreerst waar hij meent, dat ik in zijn boek «nur Tadlungs-
wertes» vind. Evenzoo is, wat hij mij in den mond legt omtrent
«Phantasiebilder» niet geheel juist. Doch ik zou in herhalingen
moeten vervallen, indien ik hieromtrent op des schrijvers uit-
daging inging. Alleen dit nog: de heer
Hoffmann heeft met
zijn oorspiegel en trechter bij den hond niets meer kunnen zien
dan een ander zonder eenig instrument; hij heeft daarmede de
membrana tympani — laat staan het middenoor — niet kunnen
onderzoeken. Hij zegt dat ook wel niet, doch neemt er door
zijne afbeelding den schijn van aan; zoo iets noemen w ij: aan-
stellerij.

Over het mededeelen van casuïstiek in den trant als de heer
Hoffmann dit hier en daar doet, kan men van meening ver-
schillen. De schrijver legt daarmede, blijkens het bovenstaande,
zijne ervaring bloot; dat is heel mooi, maar — is het noodig ?
Ik, voor mijn persoon, vind die lectuur taai. Liever heb ik het
extract van al die historiae morbi voorgedischt; vooral voor den
leerling is dat gewenscht.

Ik meende (mijn aiJkel heb ik op dit oogenblik niet ter be-
schikking) geschreven te hebben, dat de afleveringen met prij-
zenswaardige snelheid elkander opvolgden; de heer
Hoffmann
zegt echter, dat «der Herr Corrector tadelt dasz die Lieferungen
zu rasch folgen.» Dat is niet precies hetzelfde.

Zelfs mijne opmerking, dat er zooveel fouten in het boek
voorkomen, vindt geen genade in de oogen des schrijvers; hij

-ocr page 306-

zegt, dat er niet meer aanwezig zijn «wie in jedem sorgsam
durchgangenen Buch.» Het kan wezen, maar dan zijn de boeken,
die i k gewoonlijk in handen krijg, zeker uiterst zorgvuldig
nagezien.

Doch ik heb (ik wil het gul bekennen) wel een beetje spijt
van mijn kritiek; ik heb daardoor blijkbaar bres geschoten in
des heeren
Hoffmann\'s zelfgenoegzaamheid. Hij was toch zoo
ingenomen met zijn arbeid. Moge hij echter doordrongen worden
van de waarheid: «hij is mijn vriend, die mij mijn feilen toont.»
Wie weet, schat ik bij slot van rekening zijn arbeid niet hooger
dan al diegenen, welke dezen met nietsbeduidende phrasen heb-
ben bewierookt!

W. C Schimmel.

Delft 31 Juli 1891.