-ocr page 1-

■u/fit/ti g s~3

TIJDSCHRIFT

voor

VEEARTSENIJKUNDE EI ÏEÏTEEll

uitgegeven dook de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

onder redactie van

». F1. VAST ESV£LI>, Dr. fcu J. VAS DER HARST

en

W. CV SCHI91HEL,

Leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

J.

utrecht

L. BEIJERS
1895.

-ocr page 2-

Gedrukt bij G. J. Thiemjs te Arnhem.

mi nu im im mui mui mui

0031 6871

-ocr page 3-

INHOUD

van het twee-en-twintigste deel.

Bladz.

I d. 3. HENGEYELd7| met portret, door M. G. de Bruin 99
| J. A. DE BRÜIJN |...... . ......295

Veeartsenijkunde.

De pelvimetrie en haar beteekenis voor de veeartsenijkundige

praktijk, door M. G. de Bruin..........1

Penetreerende buikwond met eventratie bij een paard, door

H. Veenstra .....................10

De bloedserum-therapie, door J. de Haan . . . . . .111

Emplastrum acre angllcum en diens aanwending in de chi-
rurgie, door
M. G. de Bkuin..........122

De behandeling van hondenziekte door subcutane inspuiting

eener oplossing van jodium trichloride, door M. G. de Bruin. 177

Een proces over dampigheid, door G. J. C. van der Starp. 183

Iets over tetanus, door A. van Heusden...... . 186

Prolapsus et inversio uteri completa met placentitis bij een

merrie, door E. H. Berch Graveniiorst.......245

Uterus-ruptuur bij een koe, door K. L. Klinkenberg < . . 248

Uterus-bloeding, door idem.............249

Huidworm en kwade-droes, door D. van der Sluijs . . . 301
Verscheuring van den binnen-hechtband van den kroonbeen-

buiger bij het paard, door W. C. Schimmel.....359

Behandeling van het tusschenklauw-panaritium bij de koe,

door M. G. de Bruin.............364

Behandeling van hondenziekte met joodtrichloride, door idem. 368
Verwijdering van vreemde lichamen uit den slokdarm bij

het varken, door idem...............370

Iets over embryotomie, door H. M. Kroon......372

Korte Mededeelingen.

Behandeling der hondenziekte, door M. G. de Bruin . . . 126

Adderbeet, door J. N A. C. Scheepens.......127

Erysipelas bij paard en mensch, door H. M. Kroon . . . 375
Een oorzaak van retentio der secundinae, door idem , . . 375

-ocr page 4-

inhoud.

Referaten,

Bladz.

Nieuwere gezichtspunten omtrent de immuniteitsvraag, door

Dr. H. Buchnee (ref. W. C. Schimmel) . ......12

Malleïne en haar.beteekenis voor de veeartsenijkundige politie

(ref. idem).................15

Malleïne-inentingen bij den mensch (ref. idem).....17

Tetanus-antitoxine, door Tizzoni en Cattani (ref. idem) . . 18
Experimenteele studiën over de wondbehandeling bij geïnfec-
teerde wonden, door Dr.
Messnee (ref. idem).....18

Verdeelende zalf (ref. idem)...........20

Openingsrede bij den aanvang van den nieuwen cursus aan

de veeartsenijschool te Londen (ref. idem).....20

Iets over de veeartsenijscholen en de positie der veeartsen

in het buitenland (ref. W. van dee Bubg) (Vervolg.) . . 21
Wetsontwerp tot regeling van de uitoefening der veeartsenij-
kunde in Frankrijk (ref. idem) ..........25

De serum-therapie bij diphtheritis (ref, W. C. Schimmel) 27, 28
Nieuwe onderzoekingen omtrent het resultaat van de verbin-
ding der bacillen. Vermeerdering der virulentie van som-
mige microben. Verhooging der receptiviteit (ref. idem) . 128

Aetiologie van aphthae (ref. idem)............128

Acarus-schurft bij den hond (ref. idem)........129

Geheimmiddelen (ref. idem)............180

Geneeskrachtig vleesch (ref. idem) ....... . .132

Over immunisatie tegen diphtheritis (ref. J. de Haan) . .182

Verschaffing van Behking\'s middel.........135

Experimenteele studie over boutvuur en diens betrekking tot

maligne oedeem (ref. W. C. Schimmel).......196

Professor E. Hess, „Ueber den Werth des Tuberkulins in
der Rindviehpraxis" (ref. idem)..........197

Het voorkomen van tuberkelbacillen in de boter (ref. idem) 200
Beschuttende entingen met bloedserum bij de besmettelijke

borstziekte van het paard (ref. idem)....... . 201

De besmettelijke borstziekte onder de paarden van het Olden-
bu-rgsche dragonder-regiment n°. 19 en haar behandeling

met bloedserum in het jaar 1893/94 (ref. idem).... 201
Prof. Dr.
E. Emmeeicii, De genezing van miltvuur door

erysipelas-serum (ref. idem) . .........203

Natrium benzoïcum bij diphtherie der oogen (ref. idem). . 204

Een geval van echte diphtherie bij den hond (ref, idem) . 204

Stoom als bloedstelpend middel (ref. idem)......205

Verdwijnen van een melanotisch gezwel (ref. idem) . . . 206

Texas-koorts, door Vollers (ref. idem)........207

Autopsie van een paard, dat de operatie van Smith tegen

snuiven heeft ondergaan (ref. idem)........210

Verschaffing van Behring\'s middel in Indië......210

Zuid-Afrikaansche zoönosen (ref. A. van Heusden) . . . .251
Vergelijkend physiologische onderzoekingen omtrent de nor-
male polsfrequentie der huiszoogdieren (ref. W. C.
Schimmel). 253
Prophylaxis der tuberculose door het voedsel (ref. idem) . 254
Tuberculose, finnen en trichinen in de Pruisische abattoirs
van April 1893-April 1894 (ref. idem).......256

vi

-ocr page 5-

inhoud.

Bladz,

Onderkenning van het vleesch van gestorven dieren (ref.

idem) ............................258

Het gebruik van anaesthetica bij onze huisdieren (ref. idem) 259
De werking van malleïne op het bloed en haar diagnostische

waarde (ref. idem) ..............260

Verband tusschen de ontsteking van de Tenonsche kapsel
bij den menseh en de hondenziekte, door
Zelinski, Nencki

en Karpinski (ref. idem)............264

Eenige korte mededeelingen omtrent waarnemingen bij het

snuiven van paarden, door N. Maokel (ref. idem) . . . 265
Castratie tegen hypertrophie van de glandula prostatica

(ref. idem) ................266

Slangengif (ref. idem)............. . 267

Eenige proeven over de werking van malleïne tegenover
andere bacteriën-proteïnen, door H.
Schindelka (ref.

idem)...................S08

De aanwezigheid van oestruslarven (hypoderma bovis) in het
ruggemergkanaal van het rund, door
Hinrichsen, Horne

en Ruser (ref. idem) .............809

Koliek, physostigmine, eseridine, door W. Eber (ref. idem). 312

Eseridine in de bujatrische praxis, door W. Eber (ref. idem) . 318
Het aantoonen van nuchter kalfsvleesch in worst, door W.

Niebel (ref. idem)..............314

Texas-koorts (ref. A. van Heusden) ...... . 315

Afrikaansche paardenpest (ref. idem).........318

ÖadoirftB-ziokto (ref. idom) • • - -------------r-—- - • - • . 318

Stoppelziekte (corn fodder) (ref, idem).........318

Milk-sicknes (ref. idem) ............. 319

Protensis (mal della ferula) (ref. idem). ....... 320

Ak-paipak (ref. idem). ............320

Bradsot der schapen (ref. idem) ..........321

Morbus maculosis Werlhofii (ref. idem)........322

Buffelziekte, barbone-ziekte der buffels (ref. idem).... 323

Pest, Oostersche pest (ref. idem)..........324

Beri-beri (ref. idem) ..............324

De aetiologie der Texas-koorts, door Weisser en Maassbn

(ref. idem).......\'...............326

Opmerkingen over epizoötisch verwerpen, door Nocard (ref. id.) 328

Anti-diphtheritisch genees-serum ......... 330

Bestrijding van zoogenaamde kalverziekte.......331

Bijdrage tot het spoedig maken der diagnose van kwade-

droes door de methode van Straus (ref. de Haan). . . 333
De antiseptische en totale irrigatie van den darmtractus,

door Dr. J. Dauviac (ref. W. C. Schimmel) .... 376
Experimenteel onderzoek omtrent het gasgehalte der melk

en van enkele producten van deze, door Thörmer (ref. id.) 376
Verteerbaarheid van gesteriliseerde en met-gesteriliseerde

melk, door Bendix (ref. idem) ....... . 377

vii

-ocr page 6-

INHOUD.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Bladz.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1893/94 . 29
Verzoekschrift aan ZExc. den Minister van Waterstaat, Han-
del en Nijverheid ..............84

id. id. id id
Overzicht van het geldelijk beheer over 1893 . .

Begrooting over het jaar 1895 .......

Programma der 34ste Algemeene Vergadering . .
Kort verslag van de 348,e Algemeene Vergadering
Notulen „ „ „ „

Verslag der afdeeling Groningen .......

„ „ „ Friesland.......

„ „ „ Gelderland—Overijsel . . .

„ „ „ Utrecht........

„ „ „ Noord-Holland .....
„ „ „ Noord-Brabant—Limburg.
Ledenlijst der afdeeling Zuid-Holland .....
„ „ Nieuwe afdeeling Zuid-Holland . .

„ „ afdeeling Zeeland......

„ „ Algemeene afdeeling......

Mededeelingen van het Hoofdbestuur . . .65. 136
Verslagen der vergadering van de afdeeling Utrecht 141
,, „ „ „ „ „ Gelderland—

347

401
401
233. 402
. . 240

ijsel

Bibliotheek van Hollandsche Veeartsenijkundige werken . . 137

212. 277. 335

Artikel 19, alinea 2, van het door de Commissie tot her-
ziening voorgestelde reglement, door D. A.
de Jong Jzn. 888

Necrologie ............ 66. 145. 282. 339

Personalia........ 67. 145. 215. 283. 339. 394

Yeeartsenjjkundig- Staatstoezicht. 68. 145. 216. 284. 340. 395
Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten 83. 85. 152. 161
217. 227, 231*. 288. 290. 348. 350. 396. 398
Overzicht van het Verslag aan de Koningin Weduwe-Re-
gentes over
1893 .............. 341

Staatsexamens ... .......

Rgks Veeartsenijschool..... 90. 172 292. 352

Veterinaire dienst bij het leger.......90

Veterinaire almanak......«,...,

Boekbeoordeeling.......... 94. 172. 235. 410

Nieuw uitgekomen boeken..... 96 174. 242. 356. 414

VI. Internationaal Veeartsenijkundig Congres.....292

Veeartsenijkundige Vereeniging tot bevordering der kennis
omtrent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken
oorsprong............... 352. 408

VIII

id. 36
. 38
. 41
. 39
. 42
. 378
. 46
. 48
. 52
. 56
• 57
. 60
. 63
. 64
. 64
. 65

211. 893

212. 269
Over-

-ocr page 7-

DE PELVIMETRIE EN HAAR BETEEKENIS VOOR
DE VEEARTSENIJKUNDIGE PRAKTIJK,

door

Hl. HG IIli I 1V.

Onder den naam van pelvimetrie (p ely o metre sis,
p ely c o m e t r es i s, pelvimensuratio) verstaat men de
bepaling der verschillende afmetingen van het bekken. De ken-
nis hiervan is belangrijk, zoowel voor een juist begrip van het
mechanismus der baring als uit het oogpunt der prognose,
namelijk om te bepalen in hoever een baring in het alge-
meen mogelijk is. Vooral echter ook voor de extractie dei-
vrucht, hetzij in toto of na gedeeltelijke verkleining, ver-
dient de kennis der bekkenafmetingen onze aandacht.

In de verloskunde van den mensch speelt de pelvimetrie
een grooter rol dan op veeartsenijkundig gebied. De arts wordt
geraadpleegd over de mogelijkheid van den eventueelen partus,
door hem moeten de bekkenafmetingen worden bepaald om
dienaangaande te kunnen prognostiseeren. Maar ook in de
veeartsenij kundige praktijk is de kennis daarvan noodzake-
lijk; ook hier komen, ofschoon niet zoo veelvuldig, gevallen
voor, waarbij de bepaling der diameters een indicatie kan
geven tot zekere handelingen.

Bij het rund hebben wij dikwijls te maken met een
absoluut of relatief te groote vrucht. In het eerste geval
is het bekken in alle afmetingen normaal, maar de vrucht te
groot; in het tweede geval kan de vrucht de normale grootte
hebben, maar het bekken vernauwd zijn, en wel meestal

-ocr page 8-

zijdelings in de distant.ia psoadica en in den afstand tus-
schen de heupkommen. De laatste difforme bekkenvorm
treft men dikwijls aan bjj het juveniele bekken, bij
vaarzen, welke op 2-jarigen leeftijd baren. Ieder practicus
weet bij ervaring met hoeveel moeite hier de partus ge-
paard kan gaan. Later, bij de ontwikkeling van het bekken
en het dientengevolge grooter worden der onderscheidene
diameters, heeft de partus gemakkelijker plaats.

Bij de merrie daarentegen ziet men zelden een abso-
luut te groot veulen, en eveneens zelden dat de boven-
bedoelde diameters te klein zijn; deze oorzaken van
abnormale verlossingen worden hier dus weinig waarge-
nomen. Meestal zijn bet de abnormale liggingen, welke de
geboorte vertragen en kunsthulp noodzakelijk maken.

De verschillende bekkenafmetingen moeten, zoo zij prac-
tische waarde zullen hebben, berusten op een anatomi-
schen grondslag. Men onderscheidt: de conjugata vera,
een lijn getrokken van het promontorium naar den voor-
rand van de symphysis. De hoek, welken deze lijn maakt
met een horizontaal vlak, geeft de helling aan van den
bekkeningang.

De lengte van het bekken
wordt bepaald door een lijn,
te trekken van het promonto-
d riurn naar de zitbeensuitsnijding,
de zoogeuaamde con j ngata
diagonalis.

Aan den bekkeningang onder-
scheidt men 3 diameters, n.1.
de grootste bekkenbreedte of
distantia psoadica
(c d), den
afstand tusschen beide heupkommen
(e f) en den lood-
rechten voorsten diameter of de loodlijn opgericht uit
het midden van den voorrand der symphysis
(a b).
Bij de merrie is de bekkeningang hartvormig, c dy a b.

Door tal van waarnemingen is c d bepaald op 0.43 X den

-ocr page 9-

afstand van den eenen uitwendigen darmbeenshoek tot den
anderen, intra vitam gemeten, en
a b op 0.143 X de schoft-
hoogte x);
e f is ongeveer 0.048 M. minder dan c d, waarbij,
hoe verschillend de hoogte der merriën ook moge wezen,
geen grooter afwijking wordt waargenomen dan 15 rn.M.

Bij een merrie van 1.58 M. schofthoogte was ab —
22.5 cM., ccl — 25 cM., ef == 21 cM. Men kan echter
ook volgens een andere methode, waarbij eerst de verticale
en horizontale diameter van den bekkenuitgang worden bere-
kend, de diameters van den bekkeningang bepalen 1).

De onderwand van het paardebekken is eenigszins con-
vex, bijna vlak, de bekkenuitgang vormt een cirkel, het
bekkenkanaal verloopt conisch naar den uitgang, zoodat het
den vorm heeft van een afgeknotten kegel, waarvan de basis
gevormd wordt door den bekkeningang.

De horizontale diameter van den bekkeningang staat tot
dien van den uitgang als 12.2 : 10, terwijl de verticale
diameter van den ingang staat tot dien van den uitgang als
13 : 10.

Verder meten wij bij het levende paard:

1°. den afstand van beide uitwendige darmbeenshoeken
(de heupen) ;

2°. den afstand van beide zitbeensknobbels;

3°. de kruishoogte, n. 1. de lengte van de lijn, ge-
trokken uit het heupgewricht tot het hoogste punt van het
kruis.

Uit deze gegevens berekent Arloing de diameters van den
bekkenuitgang als volgt.

Gesteld, men heeft een merrie van 1,51 M. schofthoogte
met een afstand van de beide uitwendige darmbeenshoeken
= 0.542 M., een afstand van de beide zitbeensknobbels
= 0.227 M., de lijn uit het heupgewricht tot het hoog-
ste punt van het kruis — 0.233 M., dan is de horizontale

1  Arloing, Journal de méd. vét. de Lyon, 1868, pag. 224.

-ocr page 10-

0.542 0.227

diameter van den bekkenuitgang:

De verticale diameter van den bekkenuitgang X

0.233 — 0.175 M.; deze getallen vermenigvuldigt men
resp. met 122/10 en met l3/]o om de breedte en hoogte
van den bekkeningang te berekenen.

Op dezelfde wijze wordt de omtrek van den bekkeningang
berekend; hiertoe neemt men de som der gemiddelde dia-
meters, deelt deze cloor 2 en vermenigvuldigt met
3.60, dus
 cd -j- ef

X 3.60.

■f

x

\\

j

d

-f■ ab

omtrek bekkeningang

Bij de koe is cle bekkeningang een ellips. De voorste ver-
ticale diameter = 0.18 X schofthoogte, de distantia psoa-
dica = 0.36 X deu afstand der beide heupen, de afstand
van beide heupkommen is ongeveer 2 cM„ minder dan de
grootste bekkenbreedte. De omtrek van den bekkeningang
is 3.44 X de der gemiddelde diameters; bijv. bij een

koe van 1.30 M. schofthoogte was ab = 23.5 cM.

cd — 19 cM.
ef — 17 cM.
omtrek bekkeningang 72 cM.

Over de interne pelvimetrie, d, w. z.
de approximatieve bepaling van de
hoogte en de breedte van den bek-

Deel XXI, 5de Aflevering.

Welke beteekenis hebben nu de ken-
nis en de bepaling dezer verschillende
afmetingen voor de verloskunde ? In
de eerste plaats geven zij de verklaring, dat de rotatie
van het veulen om de lengte-as bij het intreden van den
partus de oorzaak is van de gemakkelijke baring der merrie.
Wanneer n. 1. de eerste weeën optreden, en het ostium
zich begint te ontsluiten, dan verandert de intra-uterine
ligging van het veulen. Deze ligging (op den rug met het

0.192 M.

-ocr page 11-

hoofd en de beenen naar elkander) verandert, als gevolg van
de uterus-contracties, ondersteund door het persen met den buik
zoodanig, dat de rugligging zijligging wordt. Deze uterus-
contractie is een samentrekking in toto, geen peristaltiek.
By de rotatie om de lengte-as worden tevens de voorbeenen
gestrekt. De waterblaas, welke het cervicaalkanaal opvult en
dit gedilateerd heeft, zorgt voor voldoende ruimte. Het hoofd
en de voorbeenen dringen nu wigvormig vooruit en nog
steeds in zijligging passeert de grootste diameter van de
borstkas den bekkeningang. Dat deze positie zeer gunstig
is voor het snelle verloop van den partus spreekt van
zelf; de dwarse diameter van het paardebekken is grooter
dan de verticale. Alsnu verandert de positie van de vrucht.
Dadelijk nadat de eerste ribben den bekkeningang hebben ge-
passeerd, gaat de rotatie voort door de contractie van het
onderste uterussegment, eveneens ondersteund door het buik-
persen, en wanneer de heupen vóór den bekkeningaug staan,
is de rotatie volbracht en ligt de grootste breedte van het
veulen in hetzelfde vlak als de grootste bekkenbreedte van
het moederdier. Ook hier dus voor dit gedeelte van den partus
de meest gunstige positie van het veulen.

Bij het pasgeboren veulen van een merrie met schoft-
hoogte van 1.60 M., een voorsten verticalen diameter van
1.60 X = een distantia psoadica van 0.26

M., en een afstand der heupkommen van 0.21 M., bedroeg de
omtrek van de schoft, de schouders en de opperarmen 0.85
M,, de loodrechte diameter van de borstkas 0.34 M. en de
dwarse diameter van de laatste 0.16 M.

De omtrek van den bekkeningang was bij deze merrie:

— X 3-60 = 82 cM-

2

De omtrek van de borstkas met de schouders en de opper-
armen was dus 3 cM. grooter dan dien van den bekken-
ingang ; dit werd echter gecompenseerd door de beweeglijk-
heid der ribben en haar plaatsing naar achteren tijdens

-ocr page 12-

het passeeren van den bekkeningang. Eveneens moet de
loodrechte diameter van de borstkas van 34 cM. tot 26 cM.
worden teruggebracht, om bij de grootste bekkenbreedte nog
te kunnen passeeren. In zijligging gaat dus het voorstel het
gemakkelijkst door den bekkeningang.

Het achterstel passeerde met het kruis bovenwaarts; de
afstand van de beide heupen bij dit veulen bedroeg 21 cM.
en de omtrek van het kruis 68 cM.

Bij de koe heeft de voorste verticale diameter meer uit-
gebreidheid dan de grootste breedte van den bekkeningang,
daar deze den vorm lieett van een ellips met de grootste
afmeting als verticale diameter.
Voorbeeld:

Koe: Voorste verticale diameter 0.22 M.

grootste breedte van den ingang 0.18 M.
afstand van beide heupkommen 0.16 M.
omtrek van den bekkeningang 0.68 M.
Bij den partus van deze koe waren de afmetingen van het
kalf als volgt:

verticale diameter van de borstkas 0.29 M.
horizontale » » » » 0.18 M.
omtrek schoft, borstkas en schouders 0.79 M.
Bij deze baring moest dus ook de verticale diameter van
de borstkas worden verkleind voor den doorgang van het
bekken, door het naar achteren plaatsen der ribben. In ieder
geval was hier de gunstigste positie het naar het sacrum
geplaatst zijn van den rug van het kalf, zoodat de verticale
diameter van de borstkas evenwijdig liep aan den verticalen
diameter van den bekkeningang en niet, zooals bij de merrie,
loodrecht daarop.

Bij dit kalf bedroeg de afstand van beide heupgewrichten
0.19 M., de omtrek van het kruis bij de uitwendige darm-
beenshoeken 0.64 M. Voor de passage van het achterstel
was hier dus geen bezwaar, ofschoon de kruisbreedte van
het kalf de grootste bekkenbreedte met 1 cM. overtrof.
By een sterk ontwikkeld achterstel betreft de breedte van

-ocr page 13-

het kalf meer de trochanter-breedte dan wel den afstand tus-
schen de beide uitwendige darmbeenshoeken. Exploreerende
bij een koe, waarvan het kalf kruis op kruis is blijven zitten,
voelt men clan ook dikwijls dat de beide uitwendige darm-
beenshoeken reeds den bekkeningang zijn gepasseerd en met
de hand gemakkelijk zijn te bereiken.

Onder gewone omstandigheden, wanneer de barende koe
ter zijde ligt en liefst op de rechter zijde, gebeurt het dik-
wijls dat de partus sisteert, nadat het kalf tot aan de schoft
is geboren, zelfs al wordt vrij sterk aan het voorstel getrok-
ken. Op een gegeven oogenblik echter maakt het kalf een
geringe draaiing om de lengte-as of wel, terwijl het kalf
wordt gefixeerd, laat men de koe in volkomen zijligging of
halve rugligging komen en met een ruk trekt de eigenaar
het kalf er af. De verklaring hiervan is eenvoudig. Op
het tijdstip dat het kalf bleef steken, was de trochanter-
breedte parallel aan de grootste breedte van den bekken-
ingang, dus aan de kleine afmeting van de ellips; na de
rotatie was deze echter evenwijdig aan den voorsten verti-
calen diameter, dus aan de grootste afmeting van den
ingang.

De verhouding der bekkenafmetingen geeft ons alzoo de
verklaring van hetgeen de empirist onbewust, maar met
succes uitvoert.

Brj stuitgeboorte in buikligging, wanneer de achterbeenen
van het kalf in de geboorte soms tot halverwege de pijpen
buiten de vulva komen, stagneert de partus zeer dikwijls.
Door den eigenaar is meestal reeds aan beide achter-
beenen te gelijk sterk getrokken, maar zonder succes. De uit-
drijving kan hier niet plaats hebben, omdat de trochanter-
breedte van het kalf grooter is dan de dwarse diameter van
den bekkeningang.

Gaat deze koe nu op de rechter zijde liggen en trekt
men zoodanig aan één achterbeen, dat het kalf in rechte
ligging komt ten opzichte van het schuin geplaatste

-ocr page 14-

of bijna horizontaal liggende bekken van de koe, dan be-
reikt men daarmede een tweeledig effect:

1°. Brengt men dan de trochanter-breedte van het kalf
in den verticalen diameter van den bekkeningang, dus in de
groote afmeting van de ellips.

2°. Door het trekken aan één achterbeen passeert de
trochanter-breedte in schuine richting den ingang, zoodat
deze breedte wordt verkleind. Het is dan somtijds mogelijk
het kalf in zijn geheel te extraheeren. Bij steen- of paarde-
billen kan de trochanter-breedte evenwel zoo belangrijk zijn,
dat gedeeltelijke embryotomie noodzakelijk is.

Bij stuitligging met geheel onder het lichaam geslagen
achterbeenen, kan, wanneer het kalf niet te groot is, met
succes de S^AK\'scke lis worden geappliceerd. Wanneer hier-
aan getrokken en dus getracht wordt het kalf in deze
abnormale positie te extraheeren, clan zorge men steeds dat
de grootste breedte van het kalf, dus kruishoogte -f- terug-
geslagen dij, parallel komt aan den voorsten verticalen dia-
meter, dus koe en kalf beide in zijligging.

Bij de merrie echter moet men, zoo het veulen in deze
ligging zal worden geëxtraheerd, zorgen dat de grootste
breedte van het achterstel parallel komt aan de grootste
bekkenbreedte, dus merrie in rechte ligging en veulen in
zijligging.

Bij het op den borstwand teruggeslagen hoofcl van het
veulen is, volgens
Göring\'s methode, de extractie in deze
abnormale positie mogelijk; zij kan zonder schade voor de
moeder plaats hebben (zie dit Tijdschrift, Deel XXI, blz.
290). In deze positie is de bicostale diameter -{- de hals-
breedte van het veulen grooter dan de verticale diameter
van de borstkas en is het dus duidelijk, dat de grootste
afmeting parallel dient te zijn aan den dwarsen diameter
van den bekkeningang, zoodat de merrie en het veulen
beide in dezelfde ligging, hetzij rechte of zijligging moeten
verkeeren.

-ocr page 15-

Bij schouderligging, cl. w. z. hoofdgeboorte met geheel
teruggeslagen voorbeenen, zoodat de schouders voor den
bekkeningang staan, zal de extractie in deze abnormale
ligging alleen clan mogelijk zijn, wanneer de afmetingen
in gunstige verhouding staan tot de bekkendiameters. Bij de
merrie zal de extractie van het veulen, zoo dit niet te groot
is, het gemakkelijkst staande plaats hebben, of wel moeder en
veulen moeten beide in zijligging verkeeren. Bij de koe
daarentegen zal de moeder een rechte ligging op beide
hielen en het kalf een zijligging moeten hebben of omge-
keerd. De voorbeenen moeten totaal zijn teruggeslagen, zoo-
dat de beide handwortels de passage over den voorsten
schaambeensrand niet verhinderen.

Van zeer veel belang is ook de kennis der extractielijn,
d. w. z. van de lijn, volgens welke het jonge dier wordt uitge-
dreven; deze bepaalt in welke richting de uitdrij vende kracht
soms door zacht trekken moet worden ondersteund. De loop
van deze lijn hangt af van de wanden van het bekkenkanaal.
Men bepaalt haar als volgt:

Behalve cle conjugata vera, den voorsten en middelsten ver-
ticalen diameter, worden lijnen getrokken van het lichaam van
iederen kruiswervel naar de zitbeensuitsnijding. De lijn,
welke het midden van alle lijnen verbindt, is de extractielijn,
dus de weg welke de longitudinale as van de vrucht volgt.

Bij de merrie loopt deze lijn bij de intrede van het bekken
omhoog, bij den doorgang horizontaal en bij den uitgang
benedenwaarts.

Bij de koe echter loopt zij eerst omhoog, bij den door-
gang naar beneden en bij den uitgang van het bekken
wederom opwaarts.

Wil men dus de uitdrijvende kracht bij den partus door
zacht trekken ondersteunen, dan is, bij de trekrichting, de
extractielijn in het oog te houden.

Ofschoon de pelvimetrie ons betrekkelijk weinig gegevens
aan de hand heeft gedaan voor de praktijk, en alleen het

-ocr page 16-

verschil der bekkenafmetingen ons eenige indicatie geeft
voor de kunsthulp, zoo zijn het in de verloskundige prak-
tijk juist dikwerf kleinigheden, waarvan het succes afhangt.
Hij, die door de ervaring haar waarde heeft leeren kennen,
verzuimt de toepassing daarvan niet.
Utrecht, October 1894.

PENETREERENDE BUIKWOND MET EVEN-
TRATIE BIJ EEN PAARD,

door

BI. VEEISTBA.

(Vervolg op het hieromtrent voorkomende in Deel 21, blz. 94—100,
van dit Tijdschrift.)

Tot mijn spijt ben ik verplicht volledigheidshalve aan
bovenbedoeld ziekteverslag het volgend treurig slot toe te
voegen.

Het dier deed voortdurend dienst zonder eenige hindernis
en bevond zich steecis wel, behalve dat het eenigen tijd
kreupel was, wat met het accident in quaestie echter in
geen verband stond. Den
13dea Februari j.1. evenwel kreeg
ik \'s morgens een uitnoodiging om het paard eens te komen
onderzoeken; het was sedert een dag of drie lusteloos, cle
eetlust was verminderd, de ontlasting traag. Het dier lag
veel en krabde soms, hoewel weinig, met de voorbeenen. In
de laatste vier en twintig uur was geen mest ontlast en
waren nagenoeg geen voedsel en drank gebruikt; patiënte
lag voortdurend heel kalm, zonder pijn, behalve dat ze nu
en dan een weinig kreunde.

Op navraag herinnerden de eigenaar en zijn knecht zich
dat voor ongeveer drie weken patiënte ook een paar dagen

-ocr page 17-

minder wel was geweest (verminderde eetlust, lusteloosheid
en trage ontlasting), maar dat was spoedig overgegaan.

Zooals het dier daar lag, zou men het oppervlakkig niet
voor ernstig ziek houden. Het lag plat uitgestrekt op de
rechter zijde met de oogen half gesloten, de ademhaling iets
frequenter en dieper dan normaal, de buik normaal gevuld,
echter te sterk naar de geringe hoeveelheid voedsel, welke
in de laatste dagen was opgenomen. De uitwendige tempera-
tuur was vrij normaal, alleen de beenen waren iets te
koud; de rectaal-temperatuur was ruim 39° C. De pols was
zwak, darmperistaltiek niet te hooren. Bij rectaal onderzoek
bleek geen mest aanwezig; alles was, voor zoover te voe-
len, normaal, behalve dat het scheen alsof de vinger-
toppen op armlengte niet verder konden doordringen en
herhaaldelijk bleek juist hier, zelfs bij geringe drukking,
pijn te bestaan. Het dier hief clan het hoofd op, begon de
beenen te bewegen, beproefde soms zelfs op te staan, wat
echter niet gelukte, en begon meer te kreunen. Een sterk
vermoeden rees, dat hier een strictuur bestond, maar de
plaats was te ver verwijderd om ze nauwkeurig te kunnen
onderzoeken. In verband met hetgeen gepasseerden zomer
had plaats gehad, twijfelde ik geen oogenblik aan een treurig
uiteinde. Ik vermoedde een vergroeiing van den darm met
den buikwand ter plaatse van de wond en aldus, door lit-
teekencontractie, een strictuur.

Ik stelde de prognose zeer ongunstig, maar gaf, om nog
iets te beproeven, pulvis aloës in pillen. Den volgenden
morgen vroeg kreeg ik tijding dat patiënte \'s nachts was
gestorven, zonder mest te hebben ontlast. Ik had verzocht
het cadaver niet buiten mijn tegenwoordigheid te openen,
hoogstens de huid af te nemen en mij direct bericht te zen-
den. Zoo kon ik zelf de buikholte openen en vond eerst niets
abnormaals ; de buikholte was droog, de voorliggende dikke
darmen waren normaal, alleen een deel van het net, ter
grootte van een hand ongeveer, was sterk hyperaemisch, als
het ware in elkander gefrommeld, echter zonder versche

-ocr page 18-

ontstekingsproducten, De buikwand was, ter plaatse waar de
laesie vroeger bestond, elfen glad, zonder vergroeiing met de
ingewanden, zoodat van de wond geen spoor meer was te zien.
Bij liet geleidelijk uithalen van de darmen kreeg ik ten
laatste een deel van het darmscheil en van het darmkanaal
in het oog, dat erg hjperaemisch was en waarvan het
eerste door litteekencontractie zeer ineengekrompen en ver-
dikt bleek, ten gevolge waarvan de richting der darmlissen
sterk van de normale afweek. Op één plaats bestond een
vernauwing, zoodat hier, nadat de inhoud was weggenomen
en uitgespoeld, nog zoowat een vinger kon passeeren, ter-
wijl de dikte van den wand vóór de strictuur veel sterker
was dan er achter-

Zonder twijfel is hier, ten gevolge van het openen van
het haematoom (zie lste gedeelte der ziektegeschiedenis), door
litteekencontractie het darmscheil ineengeschrompeld, de
darmlis geknikt en in de buiging ingesnoerd, zoodat, wanneer
dit haematoom niet als complicatie was opgetreden, alles
zeer prachtig zou zijn afgeloopen. Ook in het peritoneum
op den musculus rectus abdominis waren, vooral links,
eenige dwars verloopende litteekens, welke ongetwijfeld zijn
ontstaan uit scheuren in het peritoneum, gelijktijdig met de
penetreerende wond opgedaan.

Korte Mededeelingen en Referaten.

Nieuwere gezichtspunten omtrent de immuniteits-vraag,

door Dr. H. Buchneb. — Het onderzoek der pathogene levende
wezens heeft geleid tot de vraag, door welke middelen daartegen
kunstmatig onvatbaarheid kan worden aangebracht, en hoe het
komt, dat sommige soorten van organismen reeds van huis uit
tegen bepaalde infecties een grooter of kleiner, of ook een ab-

-ocr page 19-

soluut, zoogenaamd natuurlijk weerstandsvermogen bezitten ? Dit
gaf aanleiding tot een nauwkeurig onderzoek van bloed en bloed-
serum en tot het aannemen van de bactericide werking der li-
chaamssappen, terwijl aan de andere zijde de schijnbaar zoo vast
gewortelde phagocyten-theorie een nauwkeurige studie der leu-
cocyten, wat betreft hun functies, noodzakelijk maakte.

Het jaar 1893 heeft wel is waar, wat de quaestie der immuni-
teit betreft, geen ontdekkingen gebracht van grooten naam, maar
toch is onze kennis in menig opzicht helderder geworden. Als
het gewichtigst beschouwt de schrijver het steeds duidelijker voor
den dag tredend verschil tusschen de zoogen. n a t u u r 1 ij-
ke en de kunstmatig veroorzaakte of verkre-
gen specifieke immuniteit (resp. gift vastheid).

De oorzaken der natuurlijke alsook der kunstmatige immuniteit
moeten wij in het bloedserum zoeken; de bactericide stoffen van
natuurlijk immune dieren noemen wij a 1 e x i n e n, die der
kunstmatig immune dieren antitoxinen. Tot voor korten tijd
nam men een zekere overeenstemming in den oorsprong en de
nadere eigenschappen der alexinen en antitoxinen aan. Deze be-
staat echter niet. De alexinen namelijk dooden bacteriën en bo-
vendien de roode bloedlichaampjes en de leucocyten van vreemde
diersoorten; zij zijn de meest labile lichamen der physiologische
chemie, en gaan reeds bij 50—550 C. ten gronde. De antitoxinen
daarentegen hebben geen bactericide noch globulicide werking
en zijn duurzame lichamen, welke een verwarming van 70—80°
C. verdragen. Verder is de bactericide werking der alexinen af-
hankelijk van de diersoort, waarvan het serum afkomstig is,
terwijl de antitoxinen niet afhangen van de diersoort, in wier
serum zij voorkomen, doch van de specifieke bacteriesoort, waar-
mede de immuniteit was verkregen.

Wordt een dier nu specifiek immuun gemaakt, dan mag men
zich niet voorstellen, dat het antitoxine in de plaats van het
alexine treedt, maar de kunstmatige immuniteit wordt veroorzaakt
door alexine plus antitoxine. De antitoxine kenmerkt zich dus als
iets, dat er pas bijgekomen is, als iets stoffelijks, dat uit het
lichaam kan worden geëxtraheerd. Omtrent den aard van deze
extraheerbare stof, de antitoxine, neemt men thans algemeen aan,
dat zij een product is van de specifieke bacteriecel, wijl tetanus-
antitoxine slechts tegen tetanus-gift werkzaam is, enz. Dit leidde
weder tot de voorstelling alsof de antitoxinen bij contact met de

-ocr page 20-

specifieke bacteriegiften hierop direct vernietigend konden inwer-
ken. Ook deze voorstelling is niet juist.

Voor de werking der antitoxine is steeds een levend organisme
noodig; hieruit volgt, dat beide stoffen, antitoxine en vergif, elk
voor zich, op de levende deelen inwerken, en dat de eene stof
tegen de andere onvatbaarheid, giftvastheid, kan teweegbrengen.
Dezen kunstmatig verkregen toestand wil de schrijver uitsluitend
«immuniteit,» resp. «giftvastheid» heeten, terwijl hij den overeen-
komstigen aangeboren toestand «natuurlijk weerstandsvermogen»
of «natuurlijke resistentie» noemt.

Daar men bij het woord «immuniteit» zonder meer aan het
immuniseeren denkt, past de uitdrukking immuniteit niet voor
een toestand, die reeds te voren aanwezig is, al is hij ook vat-
baar voor een zekere verhooging. Heeft iemand namelijk een
bepaalde infectie-ziekte doorstaan en daardoor een zekere specifieke
immuniteit verkregen, dan kan de natuurlijke resistentie of nor-
maal zijn öf verhoogd öf ook verminderd.

Gelukt het echter in het algemeen om de natuurlijke resistentie
te verhoogen, dan bestaat daarmede tevens het uitzicht om, door
verhooging van het natuurlijk weerstandsvermogen, een gunstigen
invloed uit te oefenen op infectie-processen. De schrijver trachtte
deze toeneming niet te verkrijgen door het invoeren van vreemde
bacteriëele producten, doch door opneming van volkomen bacte-
rie-vrije en niet-bacteriëele stoffen. Tot dit doel injiciëerde hij bij
een konijn 10 ccm. eener gesteriliseerde emulsie van tarwekleef-
stof in de rechter pleuraholte. Het dier werd twee dagen later
door verbloeding gedood, terwijl het bloed werd gebruikt tot het
verkrijgen van serum. In de pleuraholte bevond zich een exsudaat,
dat door de vele leucocyten troebel was, doch vrij van bacteriën.
Dit exsudaat en het serum, dat van hetzelfde konijn was verkre-
gen, werden onderzocht op hun bactericide eigenschappen. Beide
werden tot dit doel bezaaid met gelijke hoeveelheden van bacte-
rium coli, terwijl het aantal der nog levende individuen van den
coli-bacillus werd bepaald door het tijdelijk aanleggen van plaat-
culturen. Het bleek, dat het exsudaat op de coli-bacteriën veel
sterker werkte dan het serum. Daarbij bleef het echter twijfel-
achtig of dit resultaat niet het gevolg was van de talrijke leuco-
cyten, in het exsudaat aanwezig. Om dit uit te maken, werd de
functie der leucocyten door bevriezen verlamd, terwijl de alexinén
door bevriezen niet lijden. Desniettegenstaande had in het bevroren

-ocr page 21-

exsudaat dezelfde, ja zelfs nog een iets sterker vernietiging van
bacteriën plaats dan in het onveranderde exsudaat.

Het is dus zeker, dat de werking van het exsudaat ten opzichte
van de coli-bacteriën niet op phagocytismus kan berusten. Berust
deze echter op den invloed der alexinen ? Om dit uit te
maken, werd het exsudaat tot 6o° C. verhit, zoodat de alexinen
werden gedood. Een aldus vooraf behandeld exsudaat vormt een
zeer bruikbaren voedingsbodem. Het moeten dus stoffen zijn van
de labiliteit der alexinen, waaraan het exsudaat zijn werking op
bacteriën te danken heeft. Het gelukt alzoo om de natuurlijke
resistentie te verhoogen. Daarbij geldt het een mobiliseeren der
in het lichaam reeds aanwezige hulpmiddelen (M ü n c h. medi c.
Wochenschrift, 1894, nos. 24 und 25; Berl. thi er-
ar z tl. Wochenschrift, 1894, no. 33). W. C. S.

Malleïne en haar beteekenis voor de veeartsenijkundige
politie. —
Nocard hield daarover in de Sociètè de médecine
vétérinaire
te Parijs een belangrijke voordracht, waarbij hij de
noodzakelijkheid van de wettelijke invoering der malleïue-injecties
trachtte aan te toonen. Het is thans buiten twijfel, dat daarop,
bij beslist kwaaddroezige paarden, de volgende verschijnselen
ontstaan, ook dan, wanneer slechts minimale hoeveelheden worden
geïnjiciëerd: plaatselijke, heete, pijnlijke, dikwijls zeer groote,
oedemateuse zwelling met ontsteking der omringende lymphvaten,
treurigheid, groote apathie, plotseling verminderen of ophouden
van den eetlust en verval van krachten, overeind staan der haren,
trekkingen, zelfs lichte convulsies in enkele spiergroepen en stijgen
der temperatuur na het 8ste uur der injectie met 1,5 — 2°. Het
aantal polsslagen houdt met het stijgen en dalen van den ther-
mometer gelijken tred. Karakteristiek is voor de plaatselijke
zwelling, dat zij zich gedurende de volgende twee dagen vergroot,
dan eenige dagen stationnair blijft, om na 8—10 dagen langzamer-
hand te verdwijnen; bij aseptische behandeling ontstaat nooit
ettering.

Deze duidelijke reactie ontwikkelt zich regelmatig bij alle
kwaaddroezige paarden, echter niet bij gezonde, ook al wendt
men daarbij veel grooter doses malleïne aan. Evenmin als de
temperatuur, verandert in dit geval het algemeen welzijn; alleen
ontstaat op de applicatie-plaats een kleine, evenzoo heete, pijnlijke

-ocr page 22-

zwelling, die echter niet grooter wordt, doch integendeel reeds
na 24 uur verdwijnt en ook bij runderen, die voor kwaden droes
onvatbaar zijn, kan worden waargenomen.

Ten einde elke vergissing te voorkomen, mogen zulke proef-
paarden niet voor den arbeid worden gebruikt, noch aan tem-
peratuurswisselingen worden blootgesteld.

Eenigszins anders zijn de omstandigheden bij van kwaden droes
verdachte paarden. Zweren in den neus ontbreken daarbij in den
regel, de diagnose wordt twijfelachtig en kan dit gedurende vele
maanden blijven; alleen malleïne kan beslissen en wel onmiddellijk
en met groote zekerheid. Zoodra de boven beschreven reactie
(hyperthermie, sterk toenemende zwelling, verval van krachten)
ontstaat, kan bij de verdachten dadelijk tot dooden worden over-
gegaan; evenwel niet bij de zoodanige, welke enkel van besmet-
ting verdacht zijn. In dit geval moet de malleïne herhaaldelijk
en stelselmatig worden aangewend, ongeveer alle vier weken, tot-
dat reactie ontstaat. Isoleeren en verplaatsen onder gunstige hy-
giënische conditiën zijn noodzakelijk.

Er komen gevallen voor, waarbij van besmetting verdachten
plotseling reageeren, terwijl na verdere injecties geen nieuwe
reactie ontstaat; daarmede is dan het bewijs geleverd, dat de
infectiestof werd opgenomen en dat zich in de longen die kwade-
droes-knobbeltjes hebben ontwikkeld, welke zich door hun door-
schijnendheid kenmerken. De beginnende kwade droes is dus tot
genezing gekomen. Zulke exemplaren mogen daarom, ook wanneer
reactie ontstaat, geenszins dadelijk worden gedood, evenals de
van kwaden droes verdachte; integendeel kunnen zij van hun
isoleering worden ontheven, zoodra zij na de beide laatste injec-
ties niet meer hebben gereageerd.

Tot deze niet onbestreden gebleven conclusie is Nocard, inge-
volge zijn talrijke waarnemingen, reeds vóór 2 jaar gekomen en
hij neemt daarvan op heden geen woord terug. Alle op malleïne
reageerende, van besmetting verdachten hebben kans op volkomen
genezing; daarom moest bij de wet worden bepaald, dat niet
alleen de van kwaden droes verdachten, maar ook de van be-
smetting verdachten aan een stelselmatige malleïne-proef behoorden
te worden onderworpen. De laatste kunnen onder de gemelde
voorwaarden beslist voor den arbeid worden gebruikt, zoolang
zij niet op malleïne reageeren.

Leblanc is niet dezelfde meening toegedaan, ook wat het

-ocr page 23-

B

ontstaan der doorschijnende longknobbeltjes betreft ; hem zijn een
menigte gevallen bekend, welke bewijzen, dat men zich bij van
besmetting verdachten niet absoluut op malleïne kan verlaten.
Men heeft noch het recht de laatste te doen afmaken, enkel
omdat de temperatuur na een injectie met 2° is gestegen, noch
kan men de eigenaren van dieren dwingen om hun paarden aan
de malleïne-proef in het algemeen te onderwerpen (Bulletin
de la Société centrale de médecine vétérinaire

W. C. S,

Malleïne-inentingen bij den mensch. —• De Fransche clinicus
Bonome had gelegenheid om de werking der door de veeart-
sen geprezen malleïne in enkele gevallen van chronischen kwaden
droes bij den mensch na te gaan; hij deed hieromtrent mede-
deelingen op het medisch congres te Rome.
Bonome entte de
zieken slechts met ]/]5—Vso ccm. malleïne en kreeg regelmatig
verhooging van temperatuur en pols, die reeds na weinige uren
ontstond, en na 6—io uur, op zijn langst na 24—30 uur, weder
afnam en verdween.

De temperatuursstijging ging altijd vergezeld van zwelling der
kwaaddroezig zieke slijmvliezen, terwijl de patiënten ook klaagden
over zwaarte in het hoofd en veel urineerden.

Werden de injecties in tusschentijden van 2—3 dagen herhaald,
dan ontstond regelmatig beterschap.
Bonome is daarom geneigd
aan de verzekering der veeartsen, dat malleïne zoowel uit een
diagnostisch ais uit een therapeutisch oogpunt zeer werkzaam is,
geloof te schenken, te meer nu hij ook bij dieren overeenkom-
stige waarnemingen heeft gemaakt. Hij experimenteerde eerst bij
katten en vond, dat de kwadedroes-bacil bij zijn passage door
het lichaam dezer dieren niet onbelangrijk wordt verzwakt; hij
bereidde daarom uit het bloed dezer katten een malleïne, welke
hij bij een paard, dat aan kwaden droes leed, inentte. De wer-
king was uitnemend; na 14 entingen in 45 dagen waren alle
kwadedroes-symptomen bij het dier verdwenen. Het was nog
een jaar daarna volkomen gezond en reageerde niet meer op
malleïne.

Op dezelfde wijze heeft hij honden kwaaddroezig gemaakt en
ze weder genezen; bij zijn cavia\'s daarentegen gelukte hem de
genezing niet en eerst dan ontstond herstel, wanneer hij de

1894)\'

-ocr page 24-

malleïne zoodanig wijzigde, dat hij de kwadedroes-bacillen te
voren 15 dagen lang in bloedserum van ossen liet liggen en
daarna de vloeistof filtreerde.

Hieruit besluit Bonqme, dat de biologische eigenschappen van
den kwadedroes-bacil verschillen naar de virulentie en den voe-
dingsbodem, doch dat de malleïne inderdaad een positieve wer-
king in beide bovengenoemde richtingen uitoefent.

Later had hij ook gelegenheid bij 32 paarden malleïne te
injiciëeren en geeft, op grond der hierbij opgedane ervaringen,
omtrent de koortsreactie als zijn meening te kennen, dat alle
van kwaden droes verdachte dieren een temperatuursverhooging
toonen, doch dat deze niet bewijst dat noodzakelijk kwade droes
bestaat. Ongetwijfeld zal de kwade droes echter mettertijd bij
mensch en dier kunnen worden genezen (Deutsche thier-
arztl. Woc henschrift 1894, n°. 23). W. C. S.

Tizzoni en Cattani, Tetanus-antitoxine. De tetanus-antitoxine
vormt een volkomen antiseptisch, antitetanisch werkend serum
in opgedroogden toestand, dat van paarden en honden verkregen
en bij konijnen beproefd is. Zij wordt door
E. Merck te Darm-
stadt in den handel gebracht.

Het poeder moet vóór het gebruik in 10 deelen water opge-
lost en subcutaan aangewend worden (Pharmaceutische
Central h alle 1894, n°. 20). W. C. S.

Experimenteele studiën over de wondbehandeling bij
geïnfecteerde wonden, door Dr.
Messner. — Aseptici en anti-
septici zijn in den laatsten tijd met elkander in strijd over de
vraag hoe geïnfecteerde wonden moeten worden behandeld. Ter-
wijl de laatsten de geïnfecteerde of verdacht schijnende wonden
met desinfecteerende vloeistoffen, d. w. z. antiseptisch willen behan-
delen, verwachten de eersten van de antiseptische therapie niet
alleen geen gevolg, doch zien zij daarin slechts nadeel, terwijl zij
beweren, dat het 3% carbolzuur en daarmede alle andere desinfec-
teerende vloeistoffen, de levenskracht van het weefsel in den strijd
tegen de organismen verminderen en de lichaamsdeelen tot
ettering praedisponeeren. De schrijver beproefde deze strijdvraag
op te lossen en door het experiment bij dieren te beslissen:

-ocr page 25-

iö. Of wij met behulp van \'3% carbolzuur in staat zijn om
geïnfecteerde wonden te desinfecteeren en etteringsprocessen, welke,
indien zij niet antiseptisch worden behandeld, een progrediënt
phlegmoneus karakter aannemen, te coupeeren of in hun beloop
te verzachten;

2°. Of de bewering der aseptici juist is, dat 3% carbolzuur
de levensenergie van het weefsel vermindert en dit tot ettering
disponeert.

Alle proeven werden zoodanig genomen, bij konijnen, dat steeds
twee even groote, even zware en even oude dieren aan de dij
werden verwond. De wonden werden telkens gedurende een be-
paalden tijd (tot
18 uur) met een micro-organisme geïnfecteerd.
Daarop werd de wond bij het eene dier nauwkeurig uitgewasschen
met een °/0 gesteriliseerde keukenzout-oplossing van 370 C.,
terwijl zij bij het andere dier werd gedesinfecteerd met een
3 °/0
lysol- en carbol-solutie (37° C.). De proeven, welke bij een groot
aantal konijnen met de meest verschillende micro-organismen
werden uitgevoerd, toonden aan, dat die konijnen, welke aseptisch
behandeld waren geworden, alle op één na te gronde gingen aan
progrediënte phlegmoneuse etteringen, terwijl die, welke antisep-
tisch waren behandeld geworden, alle op één na in het leven
bleven. De proeven bewijzen dus, dat het in vele gevallen bij
het konijn gelukt om wonden, welke met ettercoccen geïnfecteerd
zijn, zelfs nog
18 uur na de infectie, door middel van een 3 °/0
carboloplossing te desinfecteeren, en bovendien om etteringspro-
cessen, welke neiging hebben een progrediënt karakter aan te
nemen en den dood van het proefdier teweeg te brengen, met
goed gevolg t.e bestrijden.

Met de tweede vraag, of door carbolzuur de vitale energie
van het weefsel wordt verminderd, hebben zich, behalve den
schrijver, beziggehouden
Dr. Hermann uit het «Institut Pas-
teur» en
Dr. GaRTNER. De eerste vond door zijn proeven de
bewering der moderne aseptici bevestigd, terwijl
GaRTNER de
levensenergie van het weefsel evenzoo verminderd vond, indien
hij in plaats van
3 % carbolzuur s/4 °/0 gesteriliseerde keukenzout-
oplossing gebruikte.

De schrijver deed zijn proeven wederom bij overeenkomstige
dieren, en wel zoodanig, dat hij bij het eene dier de versch ge-
maakte wond nauwkeurig uitspoelde met
3 °/0 carbolzuur, ze
daarna gedurende
18 uur opvulde met nat carbolgaas en einde-

-ocr page 26-

lijk infecteerde. Bij het andere dier werd de wond uitgespoeld
met 3/4 % keyikenzout-solutie en geïnfecteerd. Het gevolg was dat
de vooraf met carbolzuur behandelde dieren in het leven bleven
en slechts een locale ettering vertoonden, terwijl de vooraf met
keukenzout-solutie behandelde individuen te gronde gingen.

De experimenten pleiten er dus geenszins voor, dat 3 % car-
bolzuur het dierlijk weefsel tot ettering praedisponeert; integendeel
is het veeleer waarschijnlijk, dat, binnen verstandige grenzen, de
behandeling met carbolzuur aan het weefsel een zekere beschut-
ting verleent tegen het voortschrijden van etterachtige processen
(M ti n c h. medic. Wochenschrift 1894, n°. 19 ; B e r 1.
thierarztl. Wochenschrift 1894, n°. 33).

W. C. S.

Verdeelenae zalf. — Weber te Parijs beveelt in het Recueil
de m é d. v é t. een middel aan tegen legger en dikke hak, dat
hij lang heeft beproefd en voor welks zekere werking hij instaat.
Het bestaat uit teer en groene zeep, van elk 450 gram, waarbij
na goede vermenging, 100 gram gepulveriseerde en doorgezeefde
run wordt gevoegd. Het mengsel moet in den eersten tijd, wegens
de sterke gasontwikkeling, in open, wijdmonds flesschen worden
bewaard.

De vóór het gebruik goed omgeroerde massa wordt met een
penseel éénmaal daags, tot volkomen genezing der kwaal, in ge-
ringe mate op de zieke plaats aangewend; daarbij kan het paard
rustigen arbeid verrichten. Onder voortdurend afstooten van epi-
dermisvlokken volgt, niettegenstaande het leelijke voorkomen der
behandelde plaatsen het tegendeel zou doen vermoeden, langzaam
genezing, zonder eenig letsel voor den patiënt (B e r 1. t h i e r-
firztl. Wochenschrift 1894, n°. 27). W. C. S.

Openingsrede bij den aanvang van den nieuwen cursus
aan de veeartsenijschool te Londen. — Bij de opening van
den nieuwen cursus aan de veeartsenijschool te Londen op
Woensdag 3 October 1894 werd de inwijdingsrede uitgesproken
door professor
Mc„ Fadyean, welke opmerkte, dat de cursus, dien
men thans aanving, zeer belangrijk was voor de veterinaire ont-
wikkeling in dat land. De studenten in dit vak moesten thans

-ocr page 27-

het bewijs leveren, dat zij dezelfde kennis bezaten als noodig is
voor de studie in de rechten en de medicijnen, terwijl de cursus
voortaan 4 jaar zou duren. Dit zou ongetwijfeld aan de sociale
wetenschappelijke positie der veeartsen ten goede komen; het zou
hun meer dan tot heden een plaats verschaffen in de wetenschap-
pelijke wereld.

De spreker beperkte zijn rede hoofdzakelijk tot de besmettelijke
ziekten en haar onderdrukking, een onderwerp, te meer voor het
oogenblik geschikt, wijl de Voorzitter der vergadering, professor
Brown, als adviseur van de «Privy Council and the Board of
Agriculture», den Staat zulke uitnemende diensten had bewezen
in het bestrijden van de besmettelijke ziekten onzer huisdieren.
De veeartsen hadden recht om trotsch, de landbouwers om dank-
baar te zijn voor het succes, dat de pogingen van de «Board of
Agriculture» had bekroond, om de longziekte en het mond- en
klauwzeer in dat land volkomen uit te roeien (Live Stock
Journal, 5 October 1894). W. C. S.

Iets over de Veeartsenijscholen en de positie der vee-
artsen in het buitenland. (
Vervolg).

Rusland. De vier veeartsenijscholen in Rusland, namelijk
te Dorpat, Charkow, Kasan en Warschau, genieten alle de rechten
van een hoogeschool. De professoren hebben geen aanspraak
op pensioen; zij ontvangen na 25 dienstjaren, in plaats van het
dienst-traktement van 3000 roebel, slechts 1372 roebel, wat
te gelijk als pensioen geldt.

In Rusland praktizeeren ongeveer 2300—2400 veeartsen, ge-
deeltelijk in staatsdienst als paardenartsen, aan stoeterijen, als
gouvernements-veeartsen, veeartsen voor besmettelijke ziekten (op
plaatsen waar veel trek- en slachtvee passeert) en veeartsen die
ter beschikking staan voor de besturen van stad of land, en ten
slotte de gewone praktizeerende veeartsen.

Het diploma van veearts verleent de rechten van de iode
rangklasse, bij het leger van stafkapitein; het diploma van magister
die van de
gde klasse, bij het leger van kapitein.

De militaire districtsveeartsen zijn in de 5de klasse (staatsraad,
brigade-generaal) en kunnen evenals de bestuurders van stoeterijen
tot de 4de klasse (werkelijke staatsraad, generaal-majoor) op-
klimmen.

-ocr page 28-

De veeartsen bij de garde-regimenten zijn in de 7de (majoor)
en bij het overige gedeelte van het leger in de 9de klasse; zij
dragen een dienovereenkomstig distinctief op hun uniformen.

Het inkomen van districtsveeartsen bedraagt 1675—1960
roebel, en dat van de regiments-veeartsen 462—776 roebel met
bijzondere rechten op pensioen en hoogere pensioenen dan in
den burgerlijken dienst.

De oudere gouvernements-veeartsen staan in de 7de rangklasse
en kunnen tot de 5de avanceeren. De jongere hebben de rechten
van de iode klasse. Het traktement van de ouderen bedraagt
700—1200, dat van de jongeren 150—600 roebel. De veeartsen
aan de visitatie-stations genieten 1000, de veeartsen voor de ver-
schillende landstreken 1000—1500 roebel. Het pensioen wordt
na 35 dienstjaren verleend en is geringer dan het traktement.

De vier veeartsenijscholen zijn aan het Ministerie van. Onder-
wijs, de stoeterijen aan hun eigen Ministerie, de veeartsen in
burgerlijken dienst aan de Medische afdeeling van de gouver-
nementsbesturen en het Ministerie van Binnenlandsche zaken
onderworpen; de stads- en slachthuis veeartsen staan onder de
stadsbesturen, de politie-veeartsen onder bet locale politie-bestuur,
de militaire districtsveeartsen onder medische inspecteurs, de
regiments-veeartsen onder de regiments-commandanten en de
districtsveeartsen onder de afdeelings-artsen.

Buitendien is er nog een bijzonder veterinair-comité bij het
Ministerie van Binnenlandsche zaken, dat echter voor een kleiner
deel uit veeartsen bestaat en voor een grooter uit ambtenaren,
die de behoeften der veeartsenijkunde niet kennen, en haar dus
hoegenaamd niet bevorderen.

Naar men verneemt, zullen de veeartsenijscholen en de burger-
lijke veterinaire dienst onder het nieuwe Ministerie voor Akker-
bouw en Domeinen worden geplaatst en men hoopt daardoor
een verbetering in den bestaanden toestand te verkrijgen.

Frankrijk. Aan de drie Fransche veeartsenijscholen te Alfort,
Lyon en Toulouse zijn ieder negen professoren, waarvan één directeur.

De negen leerstoelen zijn op de volgende wijze verdeeld:

a. Algemeene pathologie, speciëele pathologie, pathologische
anatomie en cliniek.

b. Chirurgische pathologie, operatieleer en cliniek.

c. Pathologie der besmettelijke ziekten, gerechtelijke veeart-
senijkunde en veeartsenijkundige politie

-ocr page 29-

d. Runder-pathologie en verloskunde.

e. Physiologie en algemeene therapie.

f. Anatomie der huisdieren en exterieur van het paard.

g. Gezondheidsleer en veeteelt.

h. Natuurlijke historie en geneesmiddelleer.

i. Natuurkunde, scheikunde en artsenijraengkunde.

Aan ieder der bovenvermelde scholen zijn bovendien zeven
assistenten werkzaam, die ingevolge een oproeping worden aan-
gesteld. Aan de toelating tot een der scholen gaat een examen
vooraf. Niemand wordt toegelaten, die niet het getuigschrift van het
baccalauréat ès-lettres bezit en volkomen op de hoogte is van de
bijzondere hulpvakken.

Jongelui, die getuigschriften van het landbouw-instituut en de
nationale landbouw-scholen kunnen overleggen, zijn van het
examen vrijgesteld en worden van rechtswege toegelaten. De
duur der studie is vier jaar.

Er worden internen, externen en half-internen aangenomen.
(Het meerendeel is intern.)

Volgens mededeeling van de «Clinica veterinaria» worden de
Fransche veeartsenijscholen weldra met een nieuwen leerstoel ver-
rijkt en wel voor runder-pathologie; reeds zouden de drie nieuwe
professoren benoemd zijn. Aan
Chauveau, inspecteur van het
veeartsenijkundig onderwijs, werd de organisatie toevertrouwd.

In het theoretisch onderwijs wordt getracht voor het rundvee
een scheiding te maken, zoowel voor verloskunde als voor in-
en uitwendige ziekten en operatieleer.

Voor het benoodigde ziekte-materiaal is in den meest uitge-
breiden zin gezorgd; ook zijn belangrijke sommen beschikbaar
gesteld voor het aankoopen van zieke dieren tot demonstratieve
doeleinden.

De regeering is voor de geheele organisatie van de veeart-
senijscholen en het veeartsenijkundig staatstoezicht opgetreden en
trekt tevens te velde tegen de kwakzalverij.

In art. 13 van de wet betreffende de gezondheid van den
veestapel van 21 Juli 1881 wordt gezegd:

a. De uitoefening der veeartsenijkunde bij besmettelijke vee-
ziekten is aan iedereen, die het diploma van veearts niet bezit,
verboden. Dit is de eenige beperking voor de vrije uitoefening
der veeartsenijkunde. Sinds lang verwacht men in Frankrijk een
wet, hierop betrekking hebbende. Het wetsontwerp voor de

-ocr page 30-

uitoefening der veeartsenijkunde is den ióen Januari 1894 door den
president der republiek in handen gesteld van de afgevaardigden.

In dit wetsontwerp wordt gezegd:

Art. I. Een jaar na de afkondiging van deze wet is de uit-
oefening der veeartsenijkunde aan iedereen verboden, die geen
diploma van veearts heeft verworven aan een der nationale vee-
artsenijscholen.

Art. II. Degenen die zonder diploma sedert minstens vijf jaar
het zieke vee behandelen en ingeschreven staan 0111 de examens af
te leggen, worden in den loop van het jaar na de afkondiging
van deze wet, aangeAvezen om voor een commissie, door den
Minister van Landbouw benoemd, een vakexamen af te leggen.

Deze commissie bestaat uit: 1". een lid van den algemeenen
raad van het departement, 20. een professor uit het landbouw-
departement, 30. een landbouwer, en
4" twee veeartsen buiten
het district, waarin de adspirant woont.

De voorzitter der commissie legt den departements-president
de lijst voor van hen die voldaan hebben, en dezen mogen hun
beroep in de kantons van hun woonplaats en in de aangrenzende
gemeenten uitoefenen.

Art. VI. Zij hebben alleen het recht geneesmiddelen voor hun
patiënten te verstrekken en wel in den geest der wet betreffende
het verkoopen van vergiften.

Art. XII. Een besluit van den Minister van Landbouw zal de
voorwaarden van toelating tot het in § 2 gevorderde examen,
het programma hiervan en de plaats waar het zal worden afge-
nomen, nader vaststellen.

In Frankrijk zijn drie soorten van ambtelijke veeartsen, i°.
gouvernements-veeartsen, 20. departements-veeartsen en 30. ge-
meente-veeartsen.

De gouvernements-veeartsen oefenen aan de grenzen het toe-
zicht uit op de ingevoerde dieren; in het algemeen hebben ze
tevens private praktijk.

In ieder departement wordt de dienst tot wering van besmet-
telijke veeziekten door een gediplomeerd veearts (als chef) en de
hem ondergeschikte veeartsen uitgeoefend.

In het departement der Seine (Parijs) zijn hiervoor vijf veeartsen,
die vrij aanzienlijke traktementen ontvangen.

De gemeente-veeartsen inspecteeren de abattoirs, de vleesch-
winkels en de veemarkten.

-ocr page 31-

In vele steden, zooals Parijs, Rouaan en Limoyèses, enz., wordt
deze dienst door speciaal daarvoor aangestelde veterinairen ver-
richt, die geen praktijk mogen uitoefenen ; in andere steden, als
Havre, Le Etienne, Vienne, enz. zijn ze daartoe wel gerechtigd.

In het algemeen mag men zeggen, dat de veeartsenijkundige
dienst, zoowel wat betreft vleeschkeuring als de maatregelen tot
wering van besmettelijke veeziekten, weinig te wenschen overlaat
(Thierârztliches Centralblatt 1894, noa. 13 en 15). v.
d. B.

Wetsontwerp tot regeling van de uitoefening der vee-
artsenijkunde in Frankrijk.

Volgens de opgaven der statistiek bedraagt in Frankrijk het
verlies van den veestapel door ziekten en ongelukken jaarlijks
ongeveer 56.000 paarden, 186.000 runderen, 876.000 schapen en
geiten en 112.000 varkens, waarvan de gezamenlijke waarde op
meer dan 113 millioen francs wordt geschat.

Deze verliezen worden grootendeels verklaard door de onkunde
van de empirici, wier hulp voor de behandeling van dieren,
aan een besmettelijke veeziekte lijdende, wordt ingeroepen. Daar
zij den aard, de oorzaken en de verbreidingswijze niet ken-
nen, grijpen zij dikwijls zoo onoordeelkundig en gewetenloos
in, dat zij, in plaats van de ziekte te verdelgen of tot haar oorspron-
kelijke plaats te beperken, deze dermate doen uitbreiden, dat het
groote offers kost ze uit te roeien.
Henri Sagnier noemt in de
«République française» van 14 Maart j.1. deze empirici een «waren
geeseb voor den landbouw.

Met vreugde werd dan ook het wetsontwerp tot regeling van
de uitoefening der veeartsenijkunde (16 Januari 1894) begroet.
Deze wet draagt geheel den stempel om met de kwakzalverij
voor goed af te rekenen, en we kunnen niet nalaten onze Fransche
collega\'s daarmede geluk te wenschen en — hen te benijden.

Gedurende een jaar na het in werking treden der wet veroor-
looft deze nog aan iedereen om de veeartsenijkunde uit te oefenen ;
na afloop daarvan is het echter een ieder verboden, die niet in
het bezit is van een diploma van een der drie veeartsenijscholen
(Art. I). Dit diploma wordt uitgereikt aan :

x°. Studenten van een der staatsveeartsenijscholen, wanneer
zij een volledigen cursus hebben bijgewoond en met goed gevolg
het eindexamen hebben afgelegd.

-ocr page 32-

2 . Alle personen, geen leeftijd in acht genomen, die hun
bekwaamheid tot uitoefening der veeartsenijkunde daardoor bewij-
zen, dat ze eveneens het eindexamen aan een dier scholen met
goed gevolg hebben afgelegd.

Het moet ons intusschen bevreemden, dat in een land als
Frankrijk, waar het onderwijs zoo hoog staat, geen voorbereidende
wetenschappelijke opleiding als vereischte wordt gesteld.

Veel is er nog rekening gehouden met de belangen van hen
die reeds jaren de veeartsenijkunde hebben uitgeoefend, door ze
in de gelegenheid te stellen dit nog verder te blijven doen, mits
zij zich onderwerpen aan Art. II van het ontwerp.

Dit zegt n.1.: Wie sedert minstens 5 jaar «vee behandeld heeft»
(zonder geëxamineerd te zijn) en vóór de wet dit beroep uitoe-
fende, kan binnen een jaar na het in werking treden daarvan aan
gaande zijn bekwaamheden bewijs geven, indien hij zich onderwerpt
aan een examen, afgenomen door een commissie, welke door het
Landbouw-Ministerie benoemd is. Deze commissie bestaat uit een
departements-landbouwprofessor, een lid van den «Conseil Génó-
ral», een landbouwer en twee veeartsen. Is dit examen voldoende,
dan wordt den candidaat door middel van den prefect verlof
verleend om in zijn oude woonplaats en in de naburige gemeenten
het beroep van veearts te blijven uitoefenen.

Dat deze bepalingen slechts tijdelijk invloed hebben, is duidelijk,
want het getal werkelijk bekwame empirici, dat zich zal aanmelden,
en waaraan de wet nog een weldaad wil bewijzen, kan niet dan
zeer gering zijn.

Overigens wordt bij dit ontwerp den empirici slechts weinig
overgelaten; zij mogen nog castreeren met uitzondering van
paarden, ezels en runderen. Enkele afgevaardigden zijn echter
voornemens een amendement in te dienen, waarbij hun ook het
castreeren van rundvee wordt vrijgelaten.

Volgens een ander zou den smeden ook de hoefverpleging
worden toegestaan.

Veeartsen, die in het buitenland gediplomeerd zijn, mogen na
een bijzondere Ministeriëele beschikking in Frankrijk prakti-
zeeren (Art. III), wanneer zij hun diploma overleggen, dat gelijk
wordt geacht met het Fransche, en wanneer er wederkeerige
verbintenissen tusschen hun vaderland en Frankrijk bestaan.

Het ontwerp bevat verder (Art. VI) bepalingen omtrent het
verstrekken van geneesmiddelen en wel uit een vroeger ontwerp

-ocr page 33-

over de uitoefening der pharmacie, dat reeds in 1893 door de Kamers
van afgevaardigden aangenomen is, en nu nog bij den Senaat berust.

Deze bepalingen stemmen in hoofdzaak overeen met de Ne-
derlandsche. De veeartsen mogen alleen voor hun patiënten
geneesmiddelen verstrekken, moeten een gesloten vergiftkast
hebben, en de recepten met vergiftige bestanddeelen in een
afzonderlijk register inboeken.

Voor onze Fransche collega\'s wenschen we, dat de wet in zijn
geheel wordt aangenomen, niet alleen om hun persoonlijk voor-
deel, maar vooral tot zegen van den landbouw, die tot nu toe
door de kwakzalverij meer schade ondervindt dan door een
tijdelijke schaarschte aan veeartsen ooit kan ontstaan (T h i e r a r z t-
liches Centralblatt 1894, n°. 17). v. d. B.

De serum-therapie bij diphtheritis. — In het U t r. Dag-
blad van
19 October 1894 leest men:

De Figaro deelt bijzonderheden mede omtrent de besteding
der gelden, welke het blad heeft ingezameld voor de stichting
en de inrichting van een geregelde toepassing der ontdekking
van Dr. Roux tegen diphtheritis. Een van de eerste
maatregelen is geweest twintig paarden aan te koopen, die men
geïmmuniseerd heeft. Met die bewerking zijn 70 dagen gemoeid.
Men begint met het dier onder de huid een eerste mengsel van
jodium en toxine in te spuiten, d. w. z. een cultuur van diph-
theritis-bacillen, waarvan de hevigheid door jodium verzwakt is.
Men herhaalt die inspuiting na verloop van eenige dagen en
men gaat daarmede op bepaalde tijden gedurende zes weken
voort; ten slotte spuit men het dier zuivere toxine in, en het
paard, dat aldus die verschillende doses heeft doorstaan, kan nu
voortaan het serum leveren.

Zonder dat het dier er pijn van ondervindt, kan men het
om de twintig dagen twee liter bloed aftappen. Met die twee
liter rekent men veertig kinderen door croup aangetast, te
kunnen redden. Prof.
Nocard, lid van de Académie de
m é d e c i n e, heeft zich met den aankoop van de voor de
bewerking geschikte paarden belast. Hij kiest daarvoor bij
voorkeur de beste reformpaarden, gezonde dieren, die geen
actieven dienst meer kunnen verrichten wegens de zwakte hunner
beenen. Zij worden overgebracht naar de oude stallen van den

\\

-ocr page 34-

keizer te Villeneuve l\'Etang, eigendom van den Staat, sedert 1886
ter beschikking gesteld van den Heer Pasteur voor de honden,
konijnen en varkens, die voor de proeven van het instituut
gebruikt worden. De koopprijs van de paarden is betrekkelijk
onbeduidend, maar aan onderhoud zullen zij zooveel te meer
kosten. Daarbij komt de aanstelling van een specialen paardenarts
om toezicht te houden op de hygiëne en de gezondheid der paarden,
terwijl onder toezicht van den architect
Gerhard nieuwe gebou-
wen en stallen voor den specialen dienst zullen worden opgetrokken.

Voorts zal op de eerste verdieping van het instituut-Pasteur
een laboratorium worden ingericht, bestemd voor de bereiding
en de verzending van het serum. Twee geneesheeren zullen onder
leiding van Dr. Roux belast zijn met de serumbereiding, welke zeer
veel zorg en nauwkeurigheid vereischt. Van het inrichten van labo-
ratoria in de departementen kan dan ook wegens de menigvul-
dige voorzorgen, aan de bereiding van het middel verbonden,
geen sprake zijn. Men zal zich hebben te bepalen tot een cen-
tralen dienst onder de onmiddellijke contrôle van Dr. Roux. Dan
zullen er in de" groote steden serum-depots zijn, die uit Parijs
geregeld van voorraad zullen worden voorzien, en bij die
depots zullen de doctoren de verlangde hoeveelheden kunnen
aanvragen. W. C. 3.

Do serum-therapie bij diphtheritis. — In de zitting van 16 Oc-

tober 1894 der Académie de m é d e c i n e te Parijs is behan-
deld het verzoek van den Minister van Binnenlandsche zaken om
yoorlichting van de academie te ontvangen, betreflende de waarde
van het serum in de therapie der diphtheritis en als mid-
del tot voorbehoeding tegen die ziekte.

De rapporteur, dr, Straus, sprak gunstig over de werking van
het serum, en wees op de goede resultaten in Frankrijk, waar
de sterfte onder de diphtheritis-lijders van
50 pet. op 26 pet.
daalde door de toepassing der serum-therapie, en in Duitschland,
waar zij tot
28 pet., 26 pet. en 23 pet. daalde. Het schijnt, be-
sloot dr.
Straus, dat wij door het bezit van het serum een
middel hebben gevonden, even machtig als geneesmiddel, als
onschadelijk in zijn aanwending bij gezonden. Hij ziet er geen
gevaar in, maar alleen voordeel, om de kinderen, in de omgeving
van diphtheritis-lijders verkeerende, met het serum in te enten,
ten einde hen tegen de ziekte te vrijwaren.

-ocr page 35-

Dr. Bergeron en Dr. Cadet de Gassicourt verklaarden de
toepassing der methode gevolgd te hebben in het hospitaal
Trousseau ; zij waren daarover zeer voldaan; de algemeene toestand
der zieke kinderen werd gunstiger en de koorts gering na de inspui-
ting, terwijl de depressie-verschijnselen weken of verminderden.

Ofschoon erkennende, dat de eer van de ontdekking der
serum-therapie aan
Behring toekomt, meende de Academie dat
er alle reden voor is, de onderzoekingen aan het instituut-
Pasteur, waar zooveel fundamenteele studiën in die richting zijn
gemaakt, voort te zetten en adviseerde de Academie gunstig voor
het gebruik van het serum, terwijl zij der regeering in overweging
gaf, door het instituut
-pasteur het serum te laten bereiden, opdat
dit, na aanvraag van geneesheeren en van gemeentebesturen, zal
kunnen worden verstrekt (Utr. Dagbl. van
20 October 1894).

W. C. S.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER MAATSCHAPPIJ
OVER 1893/94.

MM. H.H.l

Nu ik als Secretaris der Maatschappij weder het jaarverslag
moet geven, of liever nu ik dit verslag weder moet uitbren-
gen namens het Hoofdbestuur, zij mij in de eerste plaats
de mededeeling vergund, dat dit eerst gisteren ineengezet
is kunnen worden. Tegen den tijd, dat het verslag moet
worden opgemaakt, tasten de leden van het Hoofdbestuur soms
in den blinde rond, waar het enkele gegevens omtrent den
toestand der Maatschappij betreft. Heeren afdeelings-secretarissen,
de goeden niet te na gesproken, vergeten art.
14 van het Regle-
ment en, zelfs na al de opwekkingen van het Hoofdbestuur,
komen nog na 1 September verslagen in, ja zelfs op 18
September kwamen nog mededeelingen, die voor het algemeen
verslag, op
22 September uit te brengen, noodig waren. Zoo is
het bijv. voor den verslaggever gewenscht om het aantal leden der
Maatschappij juist te kunnen opgeven — vooral ook met het

-ocr page 36-

üög op de contributies, die door den Algemeenen Penningmeester
moeten worden geïnd. Zoo goed mogelijk wordt door het Hoofd-
bestuur de ledenlijst bijgehouden — maar niet altijd wordt het
met de mutaties in kennis gesteld. Het zal trachten maatregelen te
nemen, die het den Heeren afdeelings-secretarissen zoo gemakkelijk
mogelijk zullen maken, om het Hoofdbestuur te dezer zake een
geregeld overzicht te verschaffen.

Voor zoover het Hoofdbestuur op de hoogte van het ledental

is, bedraagt dit voor:

de Algemeene afdeeling..............28

» afdeeling Friesland ..........19

» » Gelderland-Overijsel.......34

» » Groningen .......... 27

» y> Noord-Brabant —Limburg.....30

» Nieuwe afdeeling Zuid-Holland ...... 28

» afdeeling Zuid-Holland.........20

» » Noord-Holland........23

» » Utrecht.......... . 39

» » Zeeland...........14

Totaal . . 262 leden.

Hetzelfde cijfer dus, dat in het vorig jaar vermeld is, alzoo
geen vooruitgang in het aantal der leden.

Wij mogen echter niet vergeten, dat ons, helaas, een vijftal
leden door den dood ontvallen is. De LIeeren P.
Y. Ypes, J.
L. van der Wurff, H. Reimers, M. Luteijn Mazure en M.
H. Lampe,
allen leden onzer Maatschappij, zullen zeker in veler
nagedachtenis blijven voortleven.

Verder verloor de Maatschappij 2 andere leden, n.1. één door
bedanken en één door vertrek naar een ander werelddeel.

Liet aantal eereleden en correspondeerende leden bleef hetzelfde.

Verslagen (hetzij jaarverslagen of verslagen van vergaderingen)
werden ontvangen van de afdeelingen : Utrecht, Noord-Holland,
Friesland, Noord-Brabant—Limburg en Gelderland-Overijsel.
Deze verslagen zullen in het Tijdschrift worden opgenomen.

De Maatschappij verkeert thans, met haar Tijdschrift, in ruiling
met een 22-tal, zoowel binnen- als buitenlandsche periodieken, van
welke de titels onlangs in het Tijdschrift zijn opgenomen en dus
hier niet behoeven te worden herhaald.

Behalve deze ontving het Hoofdbestuur nog de volgende werken:

iü. Veterinaire Almanak over 1894.

-ocr page 37-

2°. Verslag over den Landbouw in Nederland gedurende
1890—91.

3°. Gedenkschrift, Jubilé de M. L. Pasteur (door tusschen-
komst van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken).

4°. Verslag aan de Koningin Weduwe-Regentes van de bevin-
dingen en handelingen van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht
in het jaar 1892.

50. Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche Leger in
het jaar 1893 behandelde zieke paarden.

6°. Programma van \'s Rijks Veeartsenijschool, schooljaar
1894—95.

Door den iste Secretaris werden, afgezien van vele stukken,
het rapport omtrent de vleeschkeuring betreffende, een 80-tal
stukken in ontvangst en antwoord behandeld.

Ten gevolge van het besluit der vorige Algemeene Vergadering,
is met
i Janüari 1894 de Heer M. G. de Bruin als Voorzitter
der Maatschappij in functie getreden.

Het Hoofdbestuur heeft er ook dit jaar weder naar gestreefd
om de belangen der Maatschappij naar zijn beste weten te behartigen.

Op 3 Februari 1894 richtte het een verzoekschrift tot Z.
Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin ver-
zocht werd om bepalingen of besluiten, of wijzigingen daarin,
het Veeartsenijkundig Staatstoezicht betreffende, in afschrift of
overdruk te mogen ontvangen, zullende het Hoofdbestuur dan
zorgen, dat deze in de eerstvolgende aflevering van het Tijd-
schrift ter kennis der leden worden gebracht.

Op 18 Februari d. a. v. werd als antwoord ontvangen «dat
bedoelde besluiten en bepalingen voor zoover zij ter algemeene
kennis moeten worden gebracht, van Regeeringswege worden
geplaatst in de Staatscourant en er geen termen bestaan, aan
het verzoek van adressant te voldoen».

Het Hoofdbestuur vergaderde driemaal, n.1. op 5 November 1893,
op 10 Mei en 17 Juni 1894. De eerste vergadering, nog onder
voorzitterschap van den Heer
van Esveld, was hoofdzakelijk
gewijd aan de belangen van het rapport over vleeschkeuring en van
het Tijdschrift, terwijl tevens bovengemeld verzoekschrift aan ZExc.
den Minister van Binnenlandsche Zaken werd ontworpen. In deze
vergadering werd ook geconstateerd dat de begrooting, bij de
gewone uitgaven vergeleken, goed uitkomt en deze door
de inkomsten worden gedekt. In de tweede vergadering werd o. m.

-ocr page 38-

het programma voor de 34ste Algemeene Vergadering voorloo-
pig opgemaakt, en in de laatste vergadering werd het programma
definitief vastgesteld.

Op 17 Juni 1894 had ook de gecombineerde vergadering vol-
gens art. 27 van het Reglement, plaats. De notulen werden ge-
lezen en goedgekeurd. Deze notulen zijn in de laatste aflevering
van dit Tijdschrift (Dl. 21, afl. 6) opgenomen.

De Rekening en Verantwoording werd door de afgevaardigden
der afdeelingen Noord-Holland, Gelderland en Nieuw-Zuid-Holland
nagezien en in orde bevonden, met een batig saldo van f820.90.

Zooals tegenwoordig gewoonte is, werden, na afloop der ver-
plichte werkzaamheden, door het Hoofdbestuur met de afgevaar-
digden ter gecombineerde vergadering, nog eenige punten, de
Maatschappij en de Algemeene Vergadering betreffende, besproken.
O.a. werd besproken de vertegenwoordiging der Maatschappij op
het in September 1894 te houden hygiënisch congres te Budapest.
Het gevolg dier bespreking is geweest, dat de Maatschappij zich
als lid heeft aangemeld, vertegenwoordigd wordende (alhoewel
niet persoonlijk) door haar Onder-Voorzitter, den Heer M. H.
J. P.
Thomassen.

Het yerzoek van het Hoofdbestuur om toezending van Holland-
sche geschriften op veeartsenijkundig gebied heeft alreeds goede
gevolgen gehad. Het zal u uit de opgaven in het Tijdschrift
gebleken zijn, dat reeds vele werken aan de bibliotheek zijn af-
gestaan. Onder verdere aanbeveling brengt het Hoofdbestuur bij
dezen zijn hartelijken dank aan de schenkers.

Het 2iste Deel van het Tijdschrift is verschenen; de redactie
heeft getracht het Tijdschrift zooveel mogelijk aan het doel te doen
beantwoorden; mocht zij daarin niet geheel zijn geslaagd, dan
kan de betrekkelijk weinige medewerking eenigermate tot veront-
schuldiging dienen. Aan de inzenders van stukken zegt het Hoofd-
bestuur dank. De poging om in België afnemers te vinden, heeft,
helaas, geen resultaten opgeleverd; echter is van dit Deel toch
een 49-tal exemplaren bij niet-leden geplaatst.

Het was het Hoofdbestuur een ware verlichting, toen eindelijk,
na langdurigen arbeid, in het voorjaar het rapport der enquête
naar den toestand der keuring van vee en vleesch in Nederland
in druk verschenen was. Er zijn 2500 exemplaren verzonden,
waaronder ook een, met begeleidend schrijven, aan H. M. de
Koningin-Weduwe-Regentes.

-ocr page 39-

Het Hoofdbestuur is voornemens U, binnen eenigen tijd, een
afzonderlijke mededeeling te doen omtrent de kosten, enz. van
dit onderzoek. Daar de verzendingskosten, hoewel daarop zooveel
mogelijk bezuinigd is, toch een vrij hoog bedrag vertegenwoordigen,
is door den iste Secretaris een onderhoud verzocht en verkregen
met den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie, van welk
onderhoud het gevolg was, dat het Hoofdbestuur een verzoekschrift
(zie bijlage I) gericht heeft tot Zijn Excellentie den Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid, ten einde öf vrijdom van port,
óf, waar de wet dit niet toeliet, een subsidie als tegemoetkoming
te mogen ontvangen. Door Zijn Exc. werd dit verzoekschrift ge-
renvoyeerd aan zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken, van
wien het Hoofdbestuur ten antwoord kreeg, dat geen gelden daar-
voor op de Staatsbegrooting beschikbaar waren. Ditzelfde was
reeds officieus door den Chef der Afdeeling Comptabiliteit aan het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken medegedeeld aan Voorzitter
(den Heer
van Esveld) en iste Secretaris, bij gelegenheid dat
dezen in den Haag waren, om aan Zijn Excellentie den
Minister van Binnenlandsche Zaken (in particuliere audiëntie) en
aan de Heeren Secretaris-Generaal, den Referendaris van de
Afdeeling Medische politie en den Adviseur voor Veeartse-
nijkundige Zaken persoonlijk een exemplaar van het rapport
aan te bieden. Het Hoofdbestuur heeft zich nu dezer dagen
nogmaals tot den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid
gewend met een verzoekschrift (zie bijlage II), waarop het antwoord
nog moet inkomen. !)

Overigens ontving het Hoofdbestuur vele blijken van waardeering
in zake het rapport, waaronder enkele, die bijzonder op prijs
dienen te worden gesteld. Het is er van overtuigd en het heeft
daarvan ook de bewijzen, dat dit een grooten stoot in de
goede richting geven zal. Dat evenwel niet iedereen het met
het rapport en de daaruit getrokken conclusies ten volle eens is,
wie zal het betwijfelen ?

De ondergeteeken.de acht hiermede zijn taak als verslaggever
volbracht en houdt zich, desverlangd, bereid tot het geven van
nadere inlichtingen.

De isle Secretaris

Utrecht, 22 September 1894. VAN DER HARST.

L) Dit antwoord is op 15 October j!. ontvangen en luidt, dat het verzoek
niet voor inwilliging vatbaar
is. v. D. H.

-ocr page 40-

Bijlage I.

Aan Zijn Excellentie den Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid.

Met verschuldigden eerbied wenden de ondergeteekenden zich
tot Uw Excellentie met een eerbiedig en dringend verzoek, ge-
motiveerd door het volgende.

Reeds sedert vele jaren waren in de Algemeene Vergaderingen
van de Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsen ij kunde in Nederland klachten geuit over den
slechten toestand van de keuring van vee en vleesch,
voor de consumtie bestemd.

Door plaatselijke verordeningen geregeld, is er geen eenheid
in de dikwerf zeer oppervlakkige bepalingen, vooral ook geen
eenheid omtrent de eischen die men stelt, wat de bevoegdheid
of geschiktheid der met de keuring belaste personen betreft,
waaruit volgt dat in de meeste gemeenten een zeer onvoldoend
of geen toezicht wordt uitgeoefend.

De belangen der algemeene volksgezondheid worden hierdoor
ten zeerste geschaad.

De bovengenoemde Maatschappij, overtuigd van het groote
belang eener uniforme regeling der keuring over het geheele Rijk
(eener rijkswet), besloot bij de Regeering aan te dringen op een
regeling, niet meer van plaatselijke verordeningen of bepalingen
afhankelijk, maar uitgaande van den Staat.

Alvorens daartoe over te gaan, moesten gegevens verzameld
worden, en in de Algemeene Vergadering der Maatschappij van
29 Augustus 1890 werd aan het Hoofdbestuur opgedragen die
gegevens bijeen te brengen. Het Hoofdbestuur heeft die taak
aanvaard en na een moeielijken arbeid van drie jaar ten einde
gebracht.

Het rapport, dat dit schrijven vergezelt, zal Uw Excellentie
doen zien hoeveel moeite en zorg besteed zijn om een juist en
vertrouwbaar overzicht van den toestand te kunnen geven.

Velen hebben hun hulp verleend en vooral aan vele offi-
ciëele personen en corporaties heeft het Hoofdbestuur dank
te zeggen.

Het rapport moet dan ook worden toegezonden aan Heeren
Commissarissen der Koningin, Griffiers der Provinciale Staten,
leden van Gedeputeerde Staten, aan de Burgemeesters van alle
gemeenten van ons Rijk, aan Heeren Inspecteurs van het Genees-

-ocr page 41-

kundig Staatstoezicht, aan de leden van de Geneeskundige Raden,
en aan Heeren Districtsveeartsen en hun plaatsvervangers.

Ook moest het, voor het doel door het onderzoek beoogd,
worden toegezonden, behalve aan de Hoofden der Departemen-
ten, aan de leden van de beide Kamers der Staten-Generaal, aan tal
van geneesheeren, veeartsen, gezondheidscommissiën, enz. enz.

De Maatschappij is in haar geldmiddelen echter beperkt en
heeft zich reeds aanzienlijke offers getroost om het onderzoek
ten einde te kunnen brengen, een onderzoek dat, zonder neven-
bedoelingen op het getouw gezet, alleen beoogt het verkrijgen
eener Rijkswet, die geheel en al ten goede zou komen aan de
publieke hygiëne, en het spoedig ontdekken van gevallen van
besmettelijke veeziekten (hetgeen ook van zeer grooten invloed
op den handel kan zijn) in de hand zou werken.

Bij de vele onkosten die reeds gemaakt zijn, komen nu nog
de verzendingskosten van ongeveer 2500 exemplaren van het
rapport.

Het Hoofdbestuur, overtuigd dat door de afdeelingen der Maat-
schappij, door het tijdelijk toestaan eener hoogere contributie,
alles gedaan is wat zij konden, had gemeend, dat aan de kosten
misschien te gemoet zou kunnen worden gekomen, indien door
Uw Excellentie vrijstelling van porto\'s kon worden verleend.

Het had het voornemen dit eerbiediglijk aan Uw Excellentie
te verzoeken, omdat het hier een zaak van algemeen belang geldt.

Alvorens daartoe over te gaan heeft de tweede ondergeteekende,
in zijn qualiteit van eerste Secretaris der Maatschappij voornoemd,
zich gewend tot den Directeur-Generaal der Posterijen en Tele-
grafie om de mogelijkheid eener dergelijke vrijstelling te bespreken.

ZHEd.Gestr. deed de ontmoedigende mededeeling dat art. 24
der Wet van 15 April 1892 (Staatsblad n°. 87) het toestaan van
een dergelijk verzoek uitsluit.

Het is hierom dat de Maatschappij, in dezen haar Hoofdbestuur,
zich niet richt tot Uw Excellentie met het verzoek om vrijstelling
van porto voor het verzenden van het rapport, alhoewel zij, mocht
Uw Excellentie toch termen kunnen vinden om die toe te staan,
zich daarvoor aanbeveelt, maar met een ander verzoek, n.1. of
door Uw Excellentie voor deze buitengewone zaak niet eenige
subsidie aan de Maatschappij zou kunnen worden gegeven, die
zou kunnen vergoeden, hetgeen de Wet niet toelaat.

De Maatschappij heeft nooit eenige subsidie van Regeeringswege

-ocr page 42-

ontvangen, maar nu het een zaak van zoo algemeen belang be
treft, als deze, richt zij zich vrijmoedig tot Uw Excellentie met
het verzoek om steun in eenigerlei opzicht, veitrouwende dat
Uw Excellentie de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde voor dat doel zult willen en kunnen steunen.

Utrecht, 8 Mei 1894.

\'t welk doende,
De Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde,
Namens het Hoofdbestuur:
De Voorzitter (w.g.) D. F. VAN ESVELD.
De i»te Secretaris (w.g.) Dr. L. J. VAN DER HARST.

Bijlag« II-

Aan Zijn Excellentie den Minister van
Waterstaat., Handel e?i. Nijverheid.

Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Hoofdbestuur van
de Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland.

Dat het zich op 8 Mei 1894 tot Uw Excellentie wendde,
met overlegging tevens van een exemplaar van het «Rapport
omtrent den toestand der keuring van vee en vleesch in Neder-
land,» — in dat verzoekschrift vragende om onder een ofanderen
vorm vrijdom van port of subsidie te verkrijgen, op gronden in
dat verzoekschrift aangevoerd;

Dat door Uw Excellentie dat verzoekschrift gerenvoyeerd is
aan uw ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken, vermoedelijk als
bevattende dit verzoek een aanvraag om subsidie, uitgaande van
een Maatschappij, welker werking zich uitstrekt op een terrein,
dat onder het Ministerie van Binnenlandsche Zaken (afd. Medi-
sche Politie) te huis behoort.

Dat de Minister van Binnenlandsche Zaken, bij missive van
29 Mei 1894, n°. 2178, geantwoord heeft «aan het verzoek niet te
kunnen voldoen, aangezien (voor het bovengemelde doel) geen
gelden op de Staatsbegrooting beschikbaar zijn.»

Dat het de bedoeling van het Hoofdbestuur ook niet was om
subsidie aan te vragen van het Ministerie van Binnenlandsche
Zaken, maar wel om van het Ministerie van Waterstaat, Handel
en Nijverheid te verkrijgen, dat het Hoofdbestuur, voor een on-
derzoek in het algemeen belang verricht, eenige tegemoetkoming
ontving voor de verzendingskosten, welke zou hebben kunnen be-

-ocr page 43-

staan in vrijstelling van port, of waar de wet dit niet toeliet, in
een subsidie van de zijde van genoemd Ministerie.

Dat, afgezien van de onkosten van het bovenbedoelde onder-
zoek, waarvan de resultaten aan Uw Excellentie bekend zijn, het
verzenden aan de verschillende officiëele personen en colleges
een uitgave van ongeveer f300 heeft vereischt.

Dat de Maatschappij voornoemd zeer beperkt is in haar geld-
middelen, maar toch gedaan heeft wat zij dacht dat in het alge-
meen belang was.

Dat daardoor echter op de Maatschappij een groote financiëele
druk wordt gelegd, dien zij dragen moet ter wille van het algemeen
belang, daar het onderzoek den algemeenen gezondheidstoestand en
ook den eerlijken handel ten goede tracht te komen.

Dat, nu van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken geen
subsidie, die trouwens aan dit Ministerie door de Maatschappij
ook niet officiéél is gevraagd, kan worden gegeven, het
Hoofdbestuur zich nogmaals tot Uw Excellentie wendt, met
het eerbiedig verzoek om eenige tegemoetkoming, in welken
vorm ook, hetzij als retributie van onkosten voor verzending
van het rapport, of wel als directe subsidie aan de Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland.

De Maatschappij (rechtspersoon sedert 4 April 1890) heeft
nimmer eenige subsidie gevraagd, hoewel zij zooveel mogelijk den
landbouw tracht te steunen, en daar Uw Ministerie voor de
belangen van «Landbouw» veelal een geopend oor heeft, richt
het Hoofdbestuur zich vol vertrouwen tot Uw Excellentie, met
de hoop dat Zij een vorm moge kunnen vinden om te voldoen
aan het bescheiden verzoek, in het bovenstaande gedaan en toe-
gelicht.

Utrecht, 21 September 1894. \'t welk doende,

Namens het Hoofdbestuur,
De Voorzitter (w.g.) M. G. DE BRUIN.
De i*te Secretaris (w.g.) Dr. L. J. VAN DER HARST.

-ocr page 44-

OVERZICHT VAN HET GELDELIJK BEHEER DER MAAT-
SCHAPPIJ TER BEVORDERING DER VEEARTSENIJ-
KUNDE IN NEDERLAND OVER HET JAAR
1893.

Ontvangsten.

Saldo Anno passato............ƒ 873.59

Contributie van 41 leden...........» 158.5°

» Afd. Zuid-Holland over 1893 » 80.—

3. » Gelderland—Overijsel s 1893 .» 112.50

s » Friesland » 1893 » 76.—

» Zeeland » 1893 » 52.—

» » Groningen s> 1892 » 81.—

s » Utrecht * 1892 » 138.—

» » Nieuw Zuid-Holland » 1893 » 84.—

» » Noord-Brabant—Limburg » 1893 » 116.—

ƒ 1771-59

Uitgaven.

Incasso............. ... f 2.55

Zegels................» 0.55

Porto\'s............\' . . . » 15-79

Vleeschkeuring (Enquête)..........» 74.38

Gedelegeerde Afd. Groningen over 1892 en 1893 * 27.-—

j> » N.-Brabant—Limburg over 1893 » 1475

j> » Nieuw Zuid-Holland s 1893 s 2-52

» » Gelderland—Overijsel » 1893 ® 8-5°

s » Zuid-Holland » 1893 » 6.50

» » Zeeland » 1893 » 20.25

B. J. Aalbers, reiskosten......■....» 18.—

i jaar contributie congres tuberculose. ...... 10.-

P. W. M. Trap te Leiden......... j> 35.—

J. L. Beijers te Utrecht..........» 466.07

v. d. Harst, redactiekosten .........» 48.25

ld. secretariaat..........» 6.05

van Esveld, redactiekosten.........» 49.25

•» verschotten.......<..\'.,» 14-83

Schimmel, redactiekosten..........» 48.25

Billroth, reis- en verblijfkosten.......» 35.2°

Boekenkast...............» 45.—

Rijkspostspaarbank belegd..........» So0-1

Contanten in kas.............» 322.90

/ 1771-59

Rijsoord, i Januari 1894. S. E. et O.

De Algemeene Penningmeester
B. J. AALBERS.

-ocr page 45-

Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland.

34ste ALGEMEENE VERGADERING,

te houden op Zaterdag 22 September 1894, des voor-
middags te 10 uur in de bovenzaal der Restau-
ratie „Veemarkt" (bij het Abattoir)

te Amsterdam.

■ <

1. Opening der Vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der bij-
zondere afdeelingen.

3. Bezichtiging van het Abattoir.

Te i21/a uur n.m. voortzetting der vergadering.

A. Huishoudelijke werkzaamheden.

a. Verslag van den iste Secretaris omtrent den toestand der
Maatschappij.

b. Begrooting over het jaar 1895 (zie hierachter).

c. Benoeming van een 2de Secretaris, wegens periodieke
aftreding.

D. Benoeming eener Commissie van Redactie voor het Tijd-
schrift (zie art 37 van het Reglement).

e. Voorstel der afdeeling Zuid-Holland, luidende:

Wijziging van al. 2 van artikel 12 van het Reglement van
de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in
Nederland, n.1. om aldaar te lezen: sZij storten jaarlijks
voor ieder lid f 4.— in de kas der Maatschappij."

De afdeeling geeft bij dit voorstel de volgende toelichting:

Zij is overtuigd van de groote uitgaven in de laatste jaren gedaan voor
de enquête naar de keuring van vee en vleesch in Nederland en de jaar-
lijks terugkomende grootere uitgaven, verbonden aan de uitbreiding van
het Tijdschrift. Voorts dat het Hoofdbestuur, dat er steeds ernstig naar
streeft om de Maatschappij te doen zijn, wat zij behoort te zijn, zonder kas
niets vermag en het niet wenschelijlc is voor elke door hem noodig geachte
uitgave telkens een Algemeene Vergadering te beleggen en een hoofdelijken
omslag aan te vragen. De afdeeling gelooft dan ook niet dat deze geringe
verhooging, waarvoor toch ook het Tijdschrift uitgebreider verschijnt, bij de
afdeelingen aan hevige bedenkingen zal worden onderworpen.

Het praeadvies van het Hoofdbestuur kan in dezen niet

-ocr page 46-

anders dan gunstig luiden, ouder verwijzing echter naar het slotartikel van
het Reglement.

B. Opgegeven onderwerpen.

x. Metastatische gewrichtsontsteking bij het rund, met retentie
van de secundinae, in te leiden door den Heer
C. Mazure Sr.

2. Voorstel van de afdeeling Noord-Holland, luidende :

»De vergadering benoeme een Commissie, welke een onder-
zoek instelt naar de wijze waarop een reorganisatie van het vee-
artsenijkundig onderwijs in Nederland aangewezen zou kunnen
worden geacht, en die tevens de middelen aangeeft waardoor de
Maatschappij een hervorming zou kunnen bevorderen. Tot leden
dier Commissie worden verkozen 5 of meer veeartsen, waarvan
er minstens 2 leeraar zijn aan \'s Rijks Veeartsenijschool."

Toelichting:

De Afdeeling meent, dat de vorderingen in de laatste jaren, zoowel der
wetenschappelijke ais der practische veeartsenijkunde en de wijzigingen
welke dien ten gevolge het onderwijs aan eenige veeartsenijscholen in het
buitenland bereids onderging, er voldoende toe leiden om de wenschelijk-
heid eener hervorming van het onderwijs ook voor ons land te erkennen.

Zij (de Afdeeling) wijst daarenboven op de voorstellen dienaangaande
reeds op vorige Algemeene Vergaderingen gedaan en tevens op de in het
Tijdschrift der Maatschappij voorkomende bemerkingen.

De bezwaren evenwel, welke aan een reorganisatie, die zoowel aan de
wetenschappelijke als aan de practische veeartsenijkunde ten goede zal
moeten komen, zijn verbonden, maken een grondig onderzoek door een
Commissie noodzakelijk, te meer daar tevens op afdoende gegevens de wen-
schélijkheid eener eventueele hervorming zal dienen te worden aangetoond.

Voorts verdient het, volgens het oordeel der Afdeeling, overweging om
nauwkeurig na te gaan welke middelen zullen kunnen worden aangewend
om een reorganisatie tot stand te helpen brengen, zooals die ten slotte dooi-
de Maatschappij als de meest wenschelijke zal worden aangenomen.

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur maakt geen bezwaar om tot het aannemen van dit
voorstel te adviseeren, omdat door de te benoemen Commissie de verschil-
lende wenschen, hier en daar geuit, onderzocht kunnen worden en kan
worden nagegaan of en welke wijzigingen noodig worden geacht. Een met
redenen omkleed nader voorstel zal hiervan dan. het gevolg moeten zijn.

3. Voorstel der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, luidende:

»De Afdeeling acht reorganisatie van hef onderwijs aan de Vee-
artsenijschool noodzakelijk."

Toelichting:

De Afdeeling spreekt de overtuiging uit:

1°. dat de leeraren aan de veeartsenijschool met werk overladen zijn;

2°. dat de bacteriologie onder de leervakken behoort te worden opge-
nomen ;

3». dat het onderwijs in algemeene ziektekunde, maar vooral dat in

-ocr page 47-

algemeene ziektekundige ontleedkunde moet worden gegeven door een vee\'
arts, niet door een medicus ;

4». dat het doen van pathologisch-anatomische demonstraties op cadavers
evenzeer aan een veearts behoort te worden opgedragen ;

5". dat de ciinische onderzoekingsmethoden, vooral uit een haematolo-
gisch, microscopisch, bacteriologisch en chemisch oogpunt, overeenkomstig
het tegenwoordig standpunt der wetenschap moeten worden onderwezen :

6°. dat aan de leeraren vrijheid moet worden gegeven in het doen van
noodzakelijke wetenschappelijke oefeningen en onderzoekingen en dat hun
de daartoe benoodigde middelen moeten worden verstrekt.

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur, dit voorstel op het programma plaatsende, mag de op-
merking niet terughouden, dat het in het bovenstaande geen voorstel, maar
een motie en in de «toelichting» eenige stellingen ziet, die ieder afzonder-
lijk verdedigd moeten worden. Het meent dat de Nieuwe afdeeling Zuid-
Holland niet wist, dat het voorafgaande voorstel van Noord-Holland zou
inkomen en het heeft in dien zin geschreven aan den Voorzitter der afdee-
ling, er op wijzende, dat het wellicht beter zou zijn om het «voorstel»
terug te houden en het geheel in handen te stellen der eventueel te benoe-
men Commissie. De Voorzitter der afdeeling vond daartoe echter geen
vrijheid.

Het Hoofdbestuur adviseert in den zin als boven bedoeld is, n.1. om bij
aanneming van het voorstel Noord-Holland, de punten, in het voorstel der
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland ter sprake gebracht, in handen te stellen
van de Commissie van onderzoek.

C. V r ij e mededeelingen.

D. a. Opgave van onderwerpen voor de 35ste Al-
gemeene Vergadering.

Bepaling van de plaats waar de 35ste Alge-
meene Vergadering zal worden gehouden.

Opgemaakt in de Hoofdbestuurs-vergaderingen van 10 Mei en
17 Juni 1894.

Namens het Hoofdbestuur:
M. G. DE BRUIN,
Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST, is te Secretaris.

Begrooting voor het jaar 1895.

Inkomsten.

Kas-saldo op 1 Januari 1894.........f 822.90

Vermoedelijke ontvangst aan contributies in 1895. • s 1067.—

f 1889.90

-ocr page 48-

Uitgaven .

Aan Tijdschrift.............f 420.—

s drukwerk. .............5 25.—

» lokaalhuur .............» 12.50

» redactie.............. s 144,—

» verschotten, briefport, zegels, enz......» 30.—

» kosten van incasseeren.........» 4.—

» reiskosten v/h Hoofdbestuur.......» 75.—

» » v/d leden der gecombineerde vergade-
ring (art. 27)............» 100.—

Onvoorziene uitgaven...........» 25.-—

Uitgaven voor het onderzoek naar den toestand der

keuring van vee en vleesch in Nederland. . . . Memorie

f 835.50

Opgemaakt in de Hoofdbestuurs-vergadering van 10 Mei 1894.
M. G. DE BRUIN,
Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST, Secretaris.

KORT VERSLAG
VAN DE 34ste ALGEMEENE VERGADERING,
GEHOUDEN TE AMSTERDAM

op 22 September 1894.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur, uitgezonderd
de Heer
Aalbers (Penningmeester).

Voorzitter de Heer M. G. de Bruin.

De presentielijsten zijn geteekend door 51 personen, waaronder
vijf introducé\'s. Alle bijzondere afdeelingen zijn vertegenwoor-
digd; de afgevaardigden brengen samen 86 stemmen uit, zoodat,
met de andere, het geheele aantal uit te brengen stemmen, bij het
begin der Vergadering 104 bedraagt. In den loop der Vergade-
ring klimt het aantal stemmen nog met enkele, na de pauze
blijken echter eenige stemhebbende leden weder afwezig te zijn.

Na de openingsrede van den Voorzitter en het indienen der
volmachten, noodigt de Voorzitter de aanwezigen uit tot het

-ocr page 49-

bezoeken van het abattoir, onder welwillend geleide van de
Heeren D.
van der Sluijs, hoofdkeurmeester en P. Korevaar,
keurmeester aan die inrichting.

De Vergadering te i23/4 uur heropend zijnde, brengt de
iste Secretaris het jaarverslag uit, dat goedgekeurd wordt.

De begrooting wordt, nadat een opmerking van de afdeeling Gel.
derland—Overijsel omtrent het niet voorkomen van een «rentepost»
door den iste Secretaris opgehelderd is, eveneens goedgekeurd.

Nu stemmingen aan de beurt komen, noodigt de Voorzitter
de Heeren
Kroes, Ellerman en van der Vliet, afgevaardigden
resp. der afdeelingen Gelderland—Overijsel, Zuid-Holland en
Zeeland, uit het stembureau te willen vormen.

Na twee vrije stemmingen en e\'én herstemming wordt de Heer
D.
van der Sluijs, hoofdkeurmeester aan het abattoir te Am-
sterdam, met 68 stemmen (de Heer D.
Kruijt bekwam bij de her-
stemming 33 stemmen) tot 2de Secretaris benoemd.

De Heer van der Sluijs verklaarde de benoeming te aan-
vaarden.

De keuze eener Commissie van redactie van het Tijdschrift,
wilde een der leden bekorten door voor te stellen de tegen-
woordige Commissie bij acclamatie te herbenoemen. Na de op-
merking van een ander lid om zich aan de bepalingen van het
Reglement te houden, werd overgegaan tot schriftelijke stemming.
De drie tegenwoordige leden dier Commissie werden met a 1 g e-
m e e n e stemmen herbenoemd. De Heer
van der Harst ver-
klaarde zich bereid opnieuw de taak te aanvaarden en meende
hetzelfde te mogen verzekeren namens de Heeren
van Esveld
en Schimmel.

Het voorstel der afdeeling Zuid-Holland, betreffende de perma-
nente verhooging van contributie aan de kas der Maatschappij,
werd na eenige discussie met 111 stemmen aangenomen; vóór de
stemming was echter uitgemaakt, dat de leden der algemeene
afdeeling f5 zouden blijven betalen. Daar nu reglements-wijziging
noodig is, worden, met den Voorzitter der Maatschappij, volgens
het slotartikel van het Reglement, twee leden aangewezen om in de
volgende Algemeene Vergadering rapport uit te brengen. De
aangewezenen zijn de Heeren
Vlamings en Ellerman.

Er ontspint zich nu een langdurige discussie, die haar uitgangs-
punt vindt in een ter tafel gebracht voorstel van de afdeeling
Gelderland—Overijsel, om de gecombineerde vergaderingen (art.

-ocr page 50-

27 van het Reglement) af te schaffen. Dit nieuwe, niet op het
programma aangekondigde voorstel kan niet in behandeling
komen. Het denkbeeld, na toegelicht te zijn, wordt aan het
Hoofdbestuur en aan de Commissie tot herziening (wijziging) van
het Reglement in overweging gegeven.

Het door den Heer C. Mazure Sr. aangekondigde onderwerp
kan, door afwezigheid van den inleider, niet besproken of behan-
deld worden.

Het voorstel der afdeeling Noord-Holland (Commissie voor de
reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs, zie programma)
geeft aanleiding tot vele discussies, amendementen en stemmingen.

De uitslag, kort samengevat, is deze.

i°. Er zal een Commissie worden benoemd in den zin als de
afdeeling Noord-Holland wenscht (met algemeene stemmen).

2°. De Commissie zal bestaan uit 7 leden (64 tegen 41
stemmen).

3°. Ook niet-veeartsen zullen lid der Commissie kunnen zijn
(62 tegen 51 stemmen).

4°. Dat, na stemming, benoemd zijn de Heeren Dr. A. W. H.
WiRfz, D. A. de Jong Jz., M. J. P. H. Thomassen, Dr. L. J. van
der Harst, J. J. Hinze,
J. F. Laméris en D. van der Sluijs.

Verder wordt besloten, dat bij eventueel bedanken van een of meer
leden, de overblijvende leden andere kunnen assumeeren, steeds
het oog houdende op de onderdeelen der veeartsenijkunde (on-
derwijs, militaire veeartsenijkundige dienst, veeartsenijkundig staats-
toezicht, enz.), die in de Commissie vertegenwoordigd dienen te
zijn. Dit zal echter geschieden in overleg met het Hoofdbestuur,
dat de leiding houden zal tot tijd en wijle de Commissie zich ge-
constitueerd zal hebben.

Na deze besluiten trekt de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland haar
voorstel in en verklaart zich te kunnen vereenigen met het prae-
advies van het Hoofdbestuur (zie programma).

Bij de vrije mededeelingen spreekt de Heer Thomassen over
botryomycose, speciaal met het oog op de aetiologie; in het
bijzonder bespreekt hij den micrococcus, die bij deze aandoening
wordt gevonden, in vergelijking met den staphylococcus pyogenes
aureus.

De Heer Billroth levert een bijdrage over «anthrax» bij
varkens. Beide onderwerpen geven tot uitgebreide en belangrijke
discussies aanleiding.

-ocr page 51-

De Heer H. A. Kroes, afgevaardigde der afdeeling Groningen,
betoogt daarna uitvoerig het wenschelijke van de bestrijding
der kwakzalverij op veeartsenijkundig gebied. Hij schetst de ver-
schillende denkbeelden daaromtrent, bestrijdt vele daarvan en komt
tot de slotsom, dat men het empirisme moet vervolgen, waar men
dit maar kan. Zijn denkbeelden zijn neergelegd in eenige conclusies,
welke hij aan het oordeel der vergadering wil onderwerpen; hij
voegt hierbij nog eenige nuttige wenken, wat de bestrijding be-
treft. De Voorzitter dankt den spreker voor het medegedeelde
en hoopt dat ieder aanwezige er over denken en spreken zal;
hij acht echter een debat, dat weinig vruchtbaar belooft te zijn,
ongewenscht. Hij stelt voor dat de afdeeling Groningen een om-
schreven voorstel, hoe tegen het empirisme dient te worden op-
getreden, op het programma voor de volgende Algemeene Verga-
dering zal brengen. Dit voorstel wordt met applaus aangenomen.

Voor de 35ste Algemeene Vergadering worden als onderwerpen
opgegeven, tenzij een enkel misschien door de Commissie voor
de Reglements-herziening ondervangen wordt:

i°. Van de afdeeling Gelderland-Overijsel: het afschaffen der
gecombineerde vergadering, zoodat het lezen der notulen en het
afleggen van de Rekening en Verantwoording voortaan weder in
de Algemeene Vergadering moet geschieden.

2°. Van de afdeeling Groningen: De bestrijding der kwak-
zalverij op veeartsenijkundig gebied.

Ter sprake kwam ook nog (door den afgevaardigde van Gel-
derland-Overijsel) het salariëeren (honoreeren) van inzenders in
het Tijdschrift. De Voorzitter, herinnerende aan het vele, vroeger
daarover gesproken, belooft dat het Hoofdbestuur deze quaestie
in gedachten zal houden en nader een of ander daaromtrent zal
voorstellen, tenzij wellicht voor de volgende Algemeene Vergade-
ring dienaangaande een voorstel mocht inkomen.

Bij het bepalen der plaats waar de 35ste Algemeene Vergade-
ring zal worden gehouden, blijkt dat 59 stemmen zich verklaren
voor Arnhem, terwijl 8 op Rotterdam en 34 op Utrecht worden
uitgebracht.

De Heer J. Mazure brengt, nu het de eerste Algemeene Verga-
dering is na het verschijnen van het «Rapport over Vleeschkeuring»
enz., zijn dank aan het Hoofdbestuur en meer in het bijzonder
aan den afgetreden Voorzitter, den Heer D.
F. van Esveld, voor
diens groote toewijding aan de ons allen bekende zaak.

-ocr page 52-

De Heer van der Sluijs geeft als zijn voornemen te kennen
om in de volgende Algemeene Vergadering een voorstel te doen
tot het stichten van een klein fonds of iets dergelijks, waaruit
aan personen, die zich voor de Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde verdienstelijk hebben gemaakt, een bewijs van
hulde of erkentenis kan worden gegeven, bijv. een eeremedaille.

Na alle verdere gebruikelijke dankbetuigingen aan Voorzitter,
stembureau, enz., sluit de Voorzitter deze Vergadering.

Utrecht, 12 October 1894. De iste Secretaris

L. J. VAN DER HARST.

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN.1)

De afdeeling hield in het jaar 1893 vier vergaderingen, welke
alle door een bevredigend aantal leden werden bezocht.

Door de feestviering in het voorafgaand jaar sloot de kas
met een nadeelig saldo van f 34.395. Er werden middelen be-
raamd om dit te herstellen.

Als Vice-Voorzitter werd herkozen de heer R. Bosscher.

Van de werkzaamheden, welke de afdeeling verrichtte, mag in
de iste plaats het volgende worden genoemd.

Zij wist de medewerking te verkrijgen van het Genootschap
van Nijverheid in de provincie Groningen en van de Maat-
schappij tot bevordering van den Landbouw in de provincie
Drente, om bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken aan te
dringen op een subsidie van Rijkswege, ten einde in staat te wor-
den gesteld tot het doen van proefnemingen met tuberculine-inen -
tingen. De beide bovenaangehaalde maatschappijen zegden elk
een subsidie toe van f 100. Een adres, door hun besturen en
door dat onzer afdeeling geteekend, is aan de regeering opge-
zonden.

Het internaat aan \'s Rijks Veeartsenijschool werd besproken
en algemeen geoordeeld als te zijn niet gunstig voor de algeheele
ontwikkeling van den aanstaanden veearts. Hieruit ontsproot een
motie, welke echter door bekende omstandigheden niet op het

1  Dit verslag is ingekomen op 13 October 1894. v. d. H.

-ocr page 53-

programma van de Algemeene Vergadering kon worden geplaatst.

De toevoer van slecht vleesch naar de steden werd behandeld
en uit de discussiën de conclusie getrokken, dat een keuring ten
plattelande zeer veel goeds zou uitwerken.

Op de verschillende vergaderingen werden tal van wetenschap-
pelijke onderwerpen behandeld.

Zoo demonstreerde een der leden een hart van een paard,
waarbij de mitralis en de tricuspidalis dermate waren ver-
dikt, dat beide openingen tusschen boezems en kamers belangrijk
waren vernauwd, en de kleppen niet meer het vermogen
moeten hebben bezeten, om bij systole de openingen te sluiten
(insufficientia). Het dier, aanwezig op de veelading, schrikte voor
een aankomenden trein; deze schrik was voldoende geweest om
het dood ter aarde te doen storten.

Een ander lid besprak het nut, dat de massage ons in de
veeartsenijkunde kan verleenen, en maakte duidelijk dat ze door
hem met heilzaam gevolg was aangewend bij geringe contusies,
tympanitis, kalverziekte, mastitis, chronische synovitis, contrac-
turen va,n litteekens en verstoppingskolieken.

De werking en aanwending van pyoktanine werd breedvoerig
besproken, en beweerd dat zij met gunstig gevolg was aange-
wend bij een septische ontsteking der sesamsscheede.

Zoo deed ieder lid nog vele mededeelingen, omtrent erva-
ringen door hem in de praktijk opgedaan.

Tot lid, bedoeld bij art. 27 van het algemeen Reglement, werd
benoemd de Heer H.
A. Kroes,

Tot afgevaardigde ter Algemeene Vergadering werd eveneens
benoemd de Heer H. A.
Kroes, en tot zijn plaatsvervanger de
Heer A. W.
Heidema. Door verhindering van eerstgenoemde
werd de Vergadering door laatstbedoelde als afgevaardigde bijge-
woond, en als zoodanig door hem een verslag aan de afdeeling
uitgebracht.

In de 3de vergadering werd de Heer D. de Fluiter als lid
aangenomen.

De Heer H. Reimers te Dalen is overleden en de Heer P.
Duursma te Roden vertrok naar het buitenland.

De Secretaris
K. F. WIERSUM.

-ocr page 54-

Naamlijst der leden.

G. Bosscher, Veendam;K. Büchli, Uihuizermeeden; J. Doorn-
bos,
Noordbroek; D. de Fluiter, \'t Zand; M. B. ten Have,
Mitwolde; A. W. Heidema, Groningen; L. Hubenet, Hooge-
veen;
H. H. Huizinga, Appingedam; J. Knol, Dalen; A. J.
Koster,
Beerta; H. A. Kroes, Dieverbrug; K. J. F. Laméris,
Warfum; G. J. Mos, Assen; J. M. A. van Nes, Zuidlaren ; G.
A.
Reimers, Ruinerwolde; H. Remmelts, Bellingwolde; H. R.
Rentema, Nieuwwolde; M. Smit, Veendam; B. Tacoma, Irnsum;
F. B. Venema, Middelstum; J. J. Verdenius, Winschoten; M.
Verdenius, Groningen; H. J. de Vries, Hoogezande; U. C.
van der Wal,
Eenrum; H. G. Werkman, Leens; H. Wolters,
Nieuw-Buinen: K. F. Wiersum, Groningen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: K. J. F.
Laméris,
Voorzitter; R. Bosscher, Onder-Voorzitter en K. F.
Wiersum,
Secretaris-Penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

Voldoende aan art. 14 van het Reglement der Maatschappij,
heb ik de eer U hiernevens te doen toekomen het verslag
omtrent den toestand en de werkzaamheden der afdeeling Fries-
land gedurende 1893.

Het aantal leden, dat door het overlijden van den Heer P. Y. Ypes
te Ferwerd met één verminderde, steeg weder tot het getal 19
door het toetreden van den Heer P.
Schat, veearts te Hallum, die
zich later te Ferwerd vestigde.

Twee vergaderingen werden gehouden, n.1. op 4 Augustus en
op 22 December, beide te Leeuwarden. Telkens was ruim de
helft der leden aanwezig. De financiëele toestand der afdeeling
kan goed worden genoemd, wijl volgens den Penningmeester een
batig saldo van f 78,615 aanwezig is. De betaalde contributie
bedroeg f 6.00 per lid.

Van de vier leden van het bestuur pnzer afdeeling treden er
om de twee jaar twee af, welke niet herkiesbaar zijn. Dit jaar traden

-ocr page 55-

af de Heer H. Veenstra, Secretaris en de Heer P. C. Buyterse,
Yice-Voorzitter. De eerste werd vervangen door den Heer J. Attema,
de laatste door den heer R. Boer Hzn. Tot afgevaardigde ter
Algemeene Vergadering werd gekozen de Heer H.
Veenstra, tot
diens plaatsvervanger de Heer J.
Attema. Behalve de huishoudelijke
werkzaamheden werden behandeld o. a. de volgende punten.

De veranderingen welke zijn waar te nemen
bij door den bliksem gedoode dieren.

Dikwijls is het de taak van den veearts om aan brandassu-
rantie- of veeverzekering-maatschappijen de verklaring af te geven,
dat een dier door den bliksem is gedood.

Soms kan men zien geschroeide haren, bloedstrepen onder de
huid en verkleurde spieren, in andere gevallen is niets bijzonders
waar te nemen.

Meermalen komt het voor, dat na een onweder dieren dood
in een sloot worden gevonden. Het beantwoorden van de vraag
of een dier, na te zijn getroffen, te water geraakte, of gewoon
verdronk, is lastig, omdat de dood niet altijd direct volgt na
het treffen, maar eerst de doodstrijd voorafgaat.

Men is het er over eens, dat ook in die gevallen het onweder
de primaire oorzaak van den dood is, en men zonder veel
gewetensbezwaren een verklaring kan afgeven.

Wat is bekend omtrent vergiftiging door
bladeren van den echten plataan, of liever
door het witte stof daarop, wanneer het wordt
ingeademd?

Deze vraag was gesteld naar aanleiding van een den Heer
J. M. A. Zwart voorgekomen geval te Oudkerk. Door hem
werden aldaar hoestende paarden met droespoeders behandeld,
zonder dat dit succes opleverde.

De tuinman vertelde nu dat de bladeren der platanen, die in
de nabijheid van den stal stonden, het hoesten konden veroor-
zaken. Het was door hem in een tijdschrift gelezen. Het witte
stof der bladeren kon door de geopende ramen den stal binnen-
dringen, en \'s morgens werden de dieren onder die boomen
gepoetst. Nadat hieromtrent nadere inlichtingen waren ingewonnen
bij den Heer
Witte te Haarlem en aan de Landbouwschool, bleek,
dat werkelijk bij menschen na het inademen van dat stof prik-
kelhoest was ontstaan, soms gepaard met bloedingen van het
slijmvlies. Dat iets dergelijks ook bij paarden zou voorkomen!

4

-ocr page 56-

was onbekend. De boomen werden uitgeroeid en de paarden
herstelden spoedig.

Tepeluitslag bij koeien, dat bij den mensch
pustulae en erysipelas veroorzaakt.

In den omtrek van Leeuwarden was in den laatsten tijd een
zoodanig uitslag aan de tepels bij koeien waargenomen. Uit de
discussiën bleek, dat dit lijden in bijna alle deelen der provincie
was geconstateerd, ook bij de melkers.

Sommigen zijn van meening dat het bij menschen, die geïnfec-
teerd worden, een veel ernstiger lijden is dan bij koeien. Koorts-
verschijnselen toch zijn bij menschen niet zelden, bij koeien echter
nog niet waargenomen.

Nog werd mededeeling gedaan van een geval, waarbij al de
melkers werden aangetast, uitgezonderd één die aan pokken had
geleden.

Algemeen werd het wenschelijk geacht, dat bij het melken van der-
gelijke koeien de tepels vooraf worden afgewasschen met een
antisepticum, bijv. 3 % boorzuur-solutie, wat tevens moet dienen
tot reiniging der handen na het melken. Men besloot op deze
zaak de aandacht te vestigen van gezondheids-commissiën, enz.

Wat is krampigheid en is dit als een verbor-
gen gebrek te beschouwen?

Van krampige koeien is in den koeienhandel veel sprake; door
kooplieden wordt krampigheid als een verborgen gebrek beschouwd.
Met den inleider, den Heer
W. van Staa, is men het eens, dat ver-
schillende oorzaken als chronisch rheumatisme, chronische klauw-
aandoeningen, enz. aanleiding kunnen geven, dat koeien pijnlijk
opstaan, zich pijnlijk bewegen en soms de beenen pijnlijk omhoog
trekken.

Krampigheid is een collectiefnaam voor gebreken met zeer
verschillende oorzaken; of het lijden als verborgen gebrek moet
worden beschouwd, zal, meent men, van de oorzaak afhangen.

In de December-vergadering werd door den
H e e r H.
va.n Staa een zeer onderhoudende en leer-
rijke voordracht gehouden over het bacteriolo-
gisch onderzoek van ziekten.

Door hem was als districtsveearts deelgenomen aan den cursus
voor bacteriologie, aan het militair hospitaal te Utrecht. Op zeer
duidelijke wijze werd de gang van dien cursus en de manier
waarop het bacteriologisch onderzoek plaats had, geschetst; door

-ocr page 57-

praeparaten werd nader duidelijk gemaakt hoe voedingsbodems
en microscopische praeparaten worden verkregen, verschillende
gecultiveerde bacteriën-kolonie\'s, zoogenaamde reine culturen, wer-
den rondgegeven en er werd gewezen op het feit, dat dikwijls
aan den vorm, waarin deze zich voordoen, was te zien, waarmede
men te doen had.

Door den Heer P. C. Buyterse werd den Heer H. van Staa
den dank der vergadering gebracht voor zijn zeer wetenswaardige
voordracht.

De Heer G. van der Meulen besprak een geval van subcutaan
emphyseem bij een paard. De Heer
H. Veenstra maakt melding-
van een gescheurde buikwond met eventratie van darmen bij een
paard, door hem met goed gevolg behandeld. Beide gevallen wer-
den in dit Tijdschrift vermeld.

De Heer J. Plet nam bij een paard eigenaardige ziekteverschijn-
selen waar, die hem deden vreezen met kwaden droes te doen
te hebben. Het dier vertoonde op verschillende plaatsen van het
lichaam, vooral aan buik en hals, knobbels, had dikke beenen,
was erg stijf, had neusbloeding, enz. Deze verschijnselen kwamen
echter ongeveer overeen met die door
Seffner, Oberrossarzt a. D.
te Berlijn, beschreven in de Monatshefte für praktische
Thierheilkunde, Batld III, welk tijdschrift hij juist in
dien tijd in handen kreeg. Ook daar snel optredende phlegmo-
nên aan beenen, buik en borst, soms zwelling van boeg- en lies-
klieren, stijve gang, het neusslijmvlies donkerrood met puntvormige
bloedingen. Overigens was het dier niet erg ziek. Deze verschijn-
selen werden veroorzaakt door het voeren van versch hooi, en
nu meent de Heer
Plet, dat hij met een dergelijk geval te doen
heeft gehad, omdat het lijden zich ook hier direct na den hooi-
oogst openbaarde.

De Secretaris
J. ATTEMA Cz.

Naamlijst der leden.

J. Attema Cz. te Koudum, K. Bergsma te Oosterwierum,
R.
Boer Hz. te St. Anna Parochie, J. H. de Boer te Wolvega,
T.
Bosma te Wommels, P. C. Buyterse te Harlingen, H. F.
Eggink te Beetsterzwaag, M. A. Hibma te Franeker, B. J. C.
Hubenet
te Dokkum, J Jansma te Joure, G. van der Meulen te

-ocr page 58-

Menaldum, J. Plet te Heerenveen, H. C. Poll te Witmarsum,
P. Schat te Ferwerd, H. van Staa te Leeuwarden, W. van
Staa
te Sneek, E. Sytsema te Kollüm, H. Veenstra te Schrans
bij Leeuwarden en J. M. A.
Zwart te Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: H. van Staa,
Voorzitter; R. Boer Hzn., Onder-Voorzitter; G. van der Meulen,
Penningmeester en J. Attema Cz., Secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING
GELDERLAND—O VERIJS EL.

Twee vergaderingen werden dit jaar gehouden, één te Deventer,
één te Velp.

In de vergadering te Deventer werden in hoofdzaak de volgende
zaken besproken.

De paardenziekte in de Transvaal, die men een vorig jaar als
punt van behandeling voor.de Algemeene Vergadering had willen
opgeven (zie het vorig verslag in aflevering i, jaarg. 1893 van
dit Tijdschrift), vindt men door verschillende artikelen in onze
vaktijdschriften voldoende toegelicht, zoodat wordt besloten dit
vraagpunt niet te stellen.

Eveneens besluit men het andere vraagpunt: «Wat zijn spoed-
eischende gevallen ? Is het niet wenschelijk, dat de wet omschrijft,
wat spoedeischend is en dat gevallen van miltvuur steeds als
spoedeischend worden beschouwd ?» in te trekken. De Heer
Westholz, in een vorige vergadering niet aanwezig, levert nu
een betoog waarmede de vergadering grootendeels instemt. Spreker
vindt het moeielijk de bepaling van het al of niet spoedeischend
zijn van verschillende gevallen aan de burgemeesters over te laten.
Hiervan zou veel misbruik kunnen worden gemaakt. Het is beter,
dat het geven van deskundig advies in één hand blijft. Tijdens
de veepest was er veel decentralisatie op dit gebied, ingevolge de
voorschriften van
Thorbecke. Dit gaf aanleiding tot veel knoeierij,
waardoor de veepest zich uitbreidde. Hierna kwamen de wettelijke
maatregelen, die wij nu nog hebben.

-ocr page 59-

De gevaren, waarop men altijd wijst, behoeven niet te bestaan.
De wet veroorlooft, dat men de cadavers goed afzondert. Men
behoeft deze niet te laten liggen, doch kan ze brengen op een
geschikte plaats, zelfs kan men ze inkuilen, om dan het onderzoek
af te wachten.

Het soms 2 a 3 dagen uitblijven van het onderzoek, waarover
wordt geklaagd, ligt dikwijls aan late of ondoelmatige aangifte,
lang wachten van burgemeesters en aan slechte postge-
meenschap.

De Heer Schurink zegt, dat als hij bij varkens wegens prolapsus
uteri den uterus amputeert, de dieren spoedig sterven. Het op-
treden van plotselinge hersen-anaemie geeft spreker als oorzaak
op. Andere leden hebben hetzelfde ondervonden.

Op de zomervergadering te Yelp houdt de heer van Dulm
een voordracht over het volgend onderwerp : »Welke is de beste
wijze om cadavers onschadelijk te maken ?"

In 1889 stelde spreker dit punt ter behandeling in de Algemeene
Vergadering. In 1890 kwam in de Algemeene Vergadering opnieuw
de toestand der vilderijen in behandeling. Van vilderijen raakte
men op vleeschkeuring en dit vroeg zoo de aandacht, dat de
vilderijen over het hoofd werden gezien. Toen werd ook tot de
enquête omtrent de vleeschkeuring besloten, waarvan wij onlangs
het rapport ontvingen. Spreker brengt warme hulde aan de samen-
stellers, maar meent met alle bescheidenheid te moeten opmerken,
dat men te weinig aandacht heeft geschonken aan de doelmatige
opruiming van doode dieren.

In 1879 wees Dr. Ali Cohen reeds in den Geneeskundigen Raad
op het groote gewicht van deze quaestie, als zijnde zeer belang-
rijk uit een hygiënisch oogpunt. Spreker vindt ook, dat hierin
verbetering moet worden gebracht en dat regeling der opruiming
en vernietiging van doode dieren dringend wordt vereischt.

In Duitschland werd reeds van verschillende zijden op ditzelfde
punt gewezen.

Door een doelmatige opruiming der cadavers bevordert men
direct de hygiëne en helpt men er voor zorgen, dat het vleesch
van doode dieren niet in consumtie wordt gebracht. Nu toch zien
wij herhaaldelijk dat begraven dieren spoedig weer worden opge-
dolven en in consumtie komen. Door verhooging van de op-
brengst bevordert men rechtstreeks de belangen van den eige-
naar. Ook zal de gelegenheid tot sectie-maken veel kunnen ver-

-ocr page 60-

beteren. Nu hebben wij daarbij nog met verschillende belemme-
rende omstandigheden te kampen.

Spreker vindt het \'t best dat van overheidswege goede desinfec-
teren worden gebouwd. Vooral de Kafill-desinfector van
df, la
Croix
schijnt volgens Lydtin het best te bevallen. In Karls-
ruhe is zulk een inrichting gebouwd voor 13000 mark en deze
bracht aan vet en mestpoeder 2326 mark als winst op. Onkos-
ten brengt dus zulk een inrichting niet mede, terwijl de veehou-
ders voor gestorven dieren nog iets ontvangen, en de cadavers
nu als waardeloos in den grond worden gestopt. De capaciteit
van een Kafill-desinfector is 1200 KG. en in 10 uur kan zulk
een gewicht worden verwerkt tot vet en mestpoeder. De
Pode-
wiLL\'sche methode van desinfectie kan ook worden gevolgd.

Spreker wenscht in elke gemeente, of in kleine gemeenten ge-
combineerd, zulk een inrichting. Elk gestorven dier moet er in daar-
voor bestemde wagens heen worden gevoerd, om, na sectie,
te worden verwerkt. De toestand zal hierdoor verbeteren, fraude
wordt onmogelijk, aan de gemeente kost het niets, de eigenaars
hebben voordeel (in Leipzig kan men 15—55 mark voor doode
dieren betalen) en de hygiëne wordt in acht genomen.

De Heer Westholz verschilt met spreker van meening. Hij
gelooft niet dat op het platteland zulke inrichtingen tot stand
kunnen komen. Ook mogen dieren aan besmettelijke ziekten ge-
storven niet worden vervoerd. Stond men dit toe, dan zou men
een gestorven dier zoo spoedig mogelijk naar den desinfector
brengen om het daar te laten verwerken, zonder dat de ziekte
werd ontdekt. Spreker wijst er ook op dat een commissie werk-
zaam is tot herziening van het Koninklijk besluit van 27 Maart
1888 (Stbl. N°. 67), en vindt het nuttig de resultaten daarvan af
te wachten.

Andere leden meenen dat in hun gemeenten de opruiming der
cadavers al tamelijk goed bij politieverordening is geregeld. Alle
gestorven dieren worden begraven, na met petroleum of ruwe
carbol te zijn overgoten.

De Heer van Dulm antwoordt op de bezwaren, dat, evenals
nu enkele gemeenten samen één vilder hebben, zij ook samen
één desinfector kunnen bezitten. Door begraving heeft winstder-
ving plaats. Heeft men een desinfector, dan ontvangt de eigenaar
voor het cadaver eenige betaling.

De vernietiging geschiedt eerst na gehouden sectie. Wat de

-ocr page 61-

besmettelijke ziekten betreft, wil Spreker geen oordeel vellen.
Lydtin echter beveelt het vervoer van aan «Seuchen» gestorven
dieren in goede wagens aan. In de steden worden toch nu ook
de aan besmettelijke ziekten gestorven dieren vervoerd, ten einde
te worden verbrand. In plaats van verbranding krijgt men dan
koking en droging.

De vergadering besluit aan het Hoofdbestuur te vragen, of
het ook op enkele wettelijke bepalingen in zake het opruimen
van doode dieren of de vilderijen betreffende wil aandringen.

Den Heer Akkerman komt het meermalen voor, dat een zeug
niet kan baren en de biggen met geen mogelijkheid zijn te ont-
wikkelen, Raadt spreker nu slachten aan en krijgt hij dan door
sectio caesarea de biggen levend ter wereld, dan sterven deze
spoedig. Krijgt men echter met alle moeite de biggen
langs den natuurlijken weg, dan blijven zij leven. Spreker
meent dat hevige bloeding van den uterus de oorzaak is van den
spoedigen dood der biggen.

Sommige leden zien niet in dat de biggen, al bleven zij in
het leven, veel waarde zouden hebben of men moest juist een
andere zeug hebben, waarbij men ze kan brengen. Opfokken met
melk en beschuit levert echter in sommige gevallen goede resul-
taten.

De Secretaris
H. M. KROON.

N a a m 1 ij s t der leden.

D. Akkerman, Brammen; S. W. Arntz, Millingen; Th. H.L.
Arntz
, Nijmegen; A. A. Bosch, Groenlo; G. L. Brinkhorst,
Gendringen ; J. H. Cramer, Almelo; J. N. Dijkman, Arnhem;
F. W.
van Dulm, Arnhem; J. W. B. Egberts, Kampen; G. J.
Eggink
, Twello; W. F. Elsen, Geldermalsen; W. T. A. Gant-
voort
, Borkelo ; W. L. Gitzels, Bemmel; H. G. van Harrevelt.
Utrecht; G. L. Hinrichs, Eist; J. Hoogland, \'s-Heerenberg:
B.
de Jong, Rijsen ; R. Kattenwinkel, Zwolle; H. M. Kroon,
Deventer; J. Th. van Lohuizen, Winterswijk; J. W. G. Meerstadt,
Gorsel; S. I. M. Mogendorff, Wijë; F. Mos, Elburg; A. D.
Oosterbaan, Lochem; A. A. Overbeek, Hengelo (O); F. F.
Reichman, Hengelo (G); H. C. Reimers, Wageningen; D. J. B.
Rutgers, Doesburg; C. Sci-iilperoort, Apeldoorn; D. Schurink,

-ocr page 62-

Keppel; Th. M. Thien, Vörden; F. S. J. Veeze, Enschede;
J. M. D. Westholz, Arnhem; M. T. Weijers, Nijmegen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: J. M. D.
Westholz, Voorzitter; H. C. Reimers, Onder-Voorzitter; F. S.
J. Veeze, Penningmeester en H. M. Kroon, Secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

Voldoende aan alinea i, artikel 4 van het Reglement der Maat-
schappij, heb ik de eer het verslag aan te bieden van den toestand
onzer afdeeling over 1893.

Het ledental vermeerderde met 1 en bedraagt 39. Bij de perio-
dieke aftreding van den Voorzitter werd deze met groote meer-
derheid herkozen.

Tot afgevaardigde, volgens art. 27 der Statuten, werd herkozen
de Heer
D. A. de Jong en tot diens plaatsvervanger benoemd
de Heer K.
Hoefnagel.

De contributie werd met ingang van 1 Januari 1894 met f 1
verhoogd en dus gebracht op f5.

De vergaderingen werden geregeld gehouden (11 Maart, 23
Juli en 2 December) en voldoende bezocht; de verslagen er van
werden in het Tijdschrift opgenomen.

Voordrachten werden gehouden door den Heer D. A. de Jong
over het internaat aan \'s Rijks Veeartsenijschool en door den
Heer D. F.
van Esveld over embolisch koliek en inlermitteerende
kreupelheid. Verder werd behandeld door den Heer H.
Anker:
pustuleuse dermatitis, pyoktanine, operatie eener verdwaalde kies,
kopziekte en actinomycose bij het rund. Door den Heer
W. C. Schim-
mel:
dermo\'ïd der cornea. Door den Heer M. G. de Bruin:
solanine-vergiftiging. Door den Heer K. Hoefnagel : tuberculine-
injecties en pyelonephritis. Door den Heer H. J. H.
Stempel : bout-
vuur en losse kiezen. Door den Heer D.
A. de Jong : abortus. Door
den Heer P.
Brouwer: verwonding van het rectum en perineum.
Door den Heer
H. J. C. vanLent: gedeeltelijke verlamming van
den staart. Door den Heer
W. van der Burg : etterachtige navel-

-ocr page 63-

ontsteking met metastatische abscessen. Door den Heer W. F. van
Haselen :
eigenaardige ziektevorm bij het varken.

De Secretaris
H. J. C. VAN LENT.

Naamlijst der leden.

H. Anker, Oudewater; W. de Beijl, Barneveld; P. Brouwer,
Utrecht; M. G. de Bruin, Utrecht; W. van der Burg, Breda 5
S. A. Cramer,
Leusden; J. Crans, Bergschenhoek; G. Daams,
Baarn; L. A. J. Deijer, Hoedekenskerke; D. F. van Esveld,
Utrecht; E. Faber, \'s-Gravenhage; G. Goosens, Houten; Dr. H.
J. Hamburger,
Utrecht; J. J. F. Hartmann, Loenen; Dr. L. J.
van der Harst,
Utrecht; W. F. van Haselen, Vianen; A.
van Heusden,
Utrecht; L. Hermkes, Kuilenburg; V. J. J. van
Hinsbergh,
Wijk-bij-Duurstede; K. Hoefnagel, Utrecht; G. J.
Hoogland,
Utrecht; D. A. de Jong Jzn., Leiden; J. van Kla-
veren,
Leerdam; S. Knöps, Utrecht; A. Kuiper, Oudshoorn; H.
J. C. van Lent, Tiel; J. Maas, Venlo; A. Overbosch, Amersfoort;
Dr.
J. D. van der Plaats, Utrecht; A. de Ruiter, Mijdrecht;
W.
C. Schimmel, Utrecht; B. Sikicema, Utrecht; H. J. H. Stem-
pel,
Utrecht; J. van Tkicht, Zalt-Bommel; G. C. Verkaik,
Woerden; J. de Vries, Zalt-Bommel; J. J. Westbroek, Roer-
mond
; F. Th. Weitzel, Utrecht; Dr. H. Zwaardemaker, Utrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: D. F. van
Esveld,
Voorzitter; M. G. de Bruin, Onder-Voorzitter; Dr. L.
J. van der Harst, Penningmeester en H. J. C. van Lent,
Secretaris.

verslag der afdeeling

noord-hoLland.

De afdeeling verloor een zeer gewaardeerd lid in den Heer W.
H.
Lampe, te Purmerend, die op 19 Januari 1894 overleed.

Zes nieuwe leden van de afdeeling werden in den loop van
het jaar 1893 aangenomen, n.1, de Heeren: J.
Harp te Alkmaar, G.

-ocr page 64-

J. Hannema te Zaandam, D. J. Fischer, gouvernements-veearts,
met verlof te Ouderkerk a/d Amstel en
J. W. H. Geerlings te
Purmerend, de laatste van de afdeeling Groningen, terwijl de
Heer
J. de Vries te Zaandam, door zijn vertrek naar Zalt-Bommel,
naar de afdeeling Utrecht overging.

Het aantal leden werd aldus met 3 vermeerderd, en bedroeg 23.

De Heer M. J. Hengeveld GJzn. werd in de November-ver-
gadering als Voorzitter gekozen, in plaats van den Heer
J. Mazure
Czn.,
die ingevolge art. ix van het Reglement moest aftreden.

Tot afgevaardigde naar de 33ste Algemeene Vergadering werd
de Heer M.
J. Hengeveld GJzn. benoemd, en tot plaatsvervan-
ger de Heer
J. H. van Oijen.

De Heeren D. van der Sluijs en J. Mazure Czn. werden over-
eenkomstig art. 27 van het Reglement der Maatschappij aange-
wezen als gedelegeerde en plaatsvervanger voor de in dat artikel
bedoelde commissie.

De financiëele toestand der afdeeling is gunstig; de contributie
bleef op f6 bepaald.

De drie gewone vergaderingen hadden plaats in April, September
en November.

Bij het behandelen van de punten van beschrijving voor de
Algemeene Vergadering, werd, betreffende het voorstel van de
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland: »Benoeming van een commissie tot
onderzoek naar de wenschelijkheid tot afschaffing van het internaat
aan \'s Rijks Veeartsenijschool" door de afdeeling besloten den
afgevaardigde te machtigen tegen dit voorstel te stemmen, en een
voorstel van den Heer
Hengeveld: »Is het wenschelijk dat het
veeartsenijkundig onderwijs worde gereorganiseerd ?" als onderwerp
voor de 34ste Algemeene\' Vergadering op te geven.

Door den Heer Hengeveld werd een reeks van mededeelingen
gedaan betreffende de injectie van malleïne bij paarden, ver-
dacht van lijdende te zijn aan kwaden droes, benevens een uit-
voerig verslag gegeven van de inentingen tegen miltvuur, die dit
jaar in de provincie Noord-Holland hadden plaats gehad.

De heer D. van der Sluijs vermeldde het navolgende:

Van een aan kalfziekte gestorven rund zag het vleesch er uit-
wendig goed uit, doch bij insnijden bleek het geïnfiltreerd, en
was het als gekookt. Bij microscopisch onderzoek werden bacte-
riën gevonden, die, gecultiveerd, zeer virulente eigenschappen
bleken te bezitten.

-ocr page 65-

In verband met dit geval werden van een rund, dat, aan kalf-
ziekte lijdende, geslacht was, uit de uteruslochiën, benevens uit
het- vocht, waarmede de hersenventrikels sterk gevuld waren,
culturen gemaakt en bacteriën aangetoond, die zeer veel over-
eenkomst hadden met de virulente bacteriën hierboven genoemd.
De uterus van het laatste rund was normaal; er bestond dus geen
puerperale metritis.

De Heer Mazure vestigde er de aandacht op, dat bij paarden,
aan een inwendige verbloeding gestorven, dikwijls miltvuur als
oorzaak kan worden aangetroffen.

De Heeren Goethals en Stüven deden mededeelingen over
het voorkomen van colossale gezwelvorming aan den koker bij
ruinen.

De Heer de Vries zag bij een paard met overhoef herstel in-
treden, nadat de laterale stam van de kootzenuw boven den ver-
bindingstak was doorgesneden.

Door den Heer Korevaar werden twee praeparaten vertoond
van: «niet gespleten klauwen» van een 2-jarig rund, in de tera-
tologie bekend als: syndactylus of aschistodactylus.

Bij het iste praeparaat was de klauw iets gespleten, de klauw-
beenderen waren vergroeid, de kroonbeenderen gedeeltelijk, de
kootbeenderen niet. Bij het 2de praeparaat was de klauw één ge-
heel, terwijl de klauw- en kootbeenderen niet, de kroonbeenderen
wel vergroeid waren.

Na ard en, 18 April 1894. De Secretaris

B. M. BUSING.

Naamlijst der leden.

J. D. van den Bergh, Indië; P. D. Beunders, Amsterdam;
J. M. Billroth, Hoorn ; B. M. Busing, Naarden; D. J. Fischer,
Buitenzorg; J. Folmer, Hoofddorp; J. W. H. Geerlings, Pur-
merend; A.
L. J. Goethals, Amsterdam; G. Hannema, Zaan-
dam;
J. Harp, Wiik-bij-Duurstede; M. J. Hengeveld GJzn.,
Haarlem; P. Korevaar, Amsterdam; F. M. de Leur, Weesp;
H.
van der Linden, Nieuwer-Amstel; J. Mazure Czn., Am-
sterdam;
G. Muijs, Schagen; J. H. van Oijen, Haarlem; J.

-ocr page 66-

Rempt, Ouderkerk a/d Amstel; J. W. Roeloffs, Texel; D. van
der Sluijs,
Amsterdam; Y. van der Sluis, Amsterdam; A. P.
Smits, Amsterdam; W. S. Stüven, Amsterdam.
Het bestimr der afdeeling bestaat uit de Heeren:
M. J. Hengeveld GJzn., Voorzitter; P. Korevaar, Penning-
meester en
B. M. Busing, Secretaris.

verslag der afdeeling
noord-brabant—limburg.

Kort verslag der 24ste vergadering van de afdeeling Noord-
Brabant—Limburg, gehouden te Eindhoven, den
ïSten Augustus 1894.

Aanwezig waren de Heeren Janné, Voorzitter, Michels, J. Bil-
lekens, L. van kempen, R. LIo
UBA, van der leeden, PaIMANS,
Köhler, Lemmens, Vlamings
en Beel, terwijl met kennisgeving
afwezig waren de Heeren
Montens en den Ouden.

De Voorzitter opende de vergadering en heette de aanwezige
leden van harte welkom. Tevens drukte hij zijn spijt uit, dat de
opkomst zoo gering was en spoorde allen aan de vergaderingen
trouw te bezoeken. Daarna herdacht de Voorzitter den kapitein-
paardenarts
van der Wurff, in het afgeloopen jaar door den
dood aan de afdeeling ontvallen, en deelde haar mede dat, in
overleg met den Secretaris, op de lijkkist namens de afdeeling
een krans werd neergelegd.

Naast deze droevige gebeurtenis was het hem aangenaam ook
een heugelijk nieuws te kunnen mededeelen, n.1. de benoeming
van ons afdeelingslid, den Heer
Thomassen, tot ridder van het
Legioen van Eer, bij welke gelegenheid hem, namens de afdee-
ling, een felicitatiebrief is toegezonden, waarvoor de Heer
Tho-
massen
aan de afdeeling zijn dank betuigde.

Verder wees de Voorzitter op den moeitevollen arbeid der
enquête-commissie voor de vleeschkeuring, welke in een lijvig
boekdeel een keurig rapport heeft uitgebracht. Daarom stelde hij
voor namens de afdeeling een brief van instemming en waar-

-ocr page 67-

deering te zenden aan deze commissie, welk voorstel met applaus
werd begroet en aangenomen.

De notulen der 23ste vergadering werden behoudens een kleine
rectificatie goedgekeurd. Bovendien doet de Secretaris voorlezing
van een brief van dankbetuiging, ingekomen van Mevrouw de
Wed.
van der WuRPF, voor de eer haar overleden echtgenoot be-
wezen. De rekening en verantwoording over 1892 en 1893 deden
zien, dat er respectievelijk f59.70 en f31.27 in cassa was. Beide
rekeningen werden goedgekeurd. De financiën zijn dus blijkbaar
in minder gunstigen toestand.

Vervolgens bracht de Heer Vlamings een uitvoerig rapport
uit over de 33stc Algemeene Vergadering. Voor de vele zorgen aan
dit rapport besteed, zeide de Voorzitter den Heer
Vlamings dank.

Bij de behandeling van punt 5: «Verkiezing Voorzitter en
Onder-Voorzitter», werd door den Heer
Köhler de gegronde
opmerking gemaakt, dat men verleden jaar een onregelmatigheid
had begaan, n.1. men had art. 12 van het afdeelingsreglement
gewijzigd zonder op artikel 15 te letten. De toegevoegde zinsnede
«de Voorzitter is niet dadelijk herkiesbaar» had dus nog geen
kracht en er moest alzoo volgens het oude artikel worden gehan-
deld. Na eenige discussie werd besloten deze reglementsuitbrei-
ding het volgend jaar op het programma te zetten. Tot Voorzitter
werd gekozen de Heer
Montens (de Heeren Janné en Vla-
mings
bedankten) en tot Onder-Voorzitter d\'e Heer Janné. Tot
afgevaardigde en plaatsvervanger voor de 34ste Algemeene Ver-
gadering te Amsterdam werden respectievelijk gekozen de Heeren
Vlamings en Lemmens.

Bij de behandeling van het algemeen programma werd, wat
punt C betreft, besloten, bij de benoeming van een 2de Secretaris,
den afgevaardigde vrijheid te laten en hem verder opgedragen
de commissie van redactie voor het Tijdschrift te herkiezen.

Bij de behandeling van punt E, namelijk het voorstel der af-
deeling Zuid-Holland, luidende: Wijziging van alinea 2 van
artikel 12 van het Reglement der Maatschappij, en aldaar te
lezen: «zij storten jaarlijks voor ieder lid 4 gulden in de kas
der Maatschappij», wijst de Heer
Köhler op een onbillijkheid.
Wanneer men n.1. de vaste contributie der bijzondere afdeelingen
gaat verhoogen, moet zulks ook voor de algemeene geschieden,
anders ontvolkt men de afdeelingen, omdat het algemeene lid-
maatschap voordeeliger is. Spreker wilde dat men den afgevaar-

-ocr page 68-

digde volmacht gaf er vóór te stemmen, op conditie, dat de
contributie van de leden der algemeene afdeeling ook werd ver-
hoogd.

De Heer Paimans maakt de opmerking, dat zulks niet direct
kan worden besloten, omdat het niet op het programma stond.
Spreker was tegen een vaste regeling, maar wenschte contributie-
verhooging van 4 op 6 gulden voor één jaar vastgesteld te zien;
men kan dan het volgend jaar, namens de afdeeling, het voorstel
op het programma laten zetten, om ook de contributie van de
leden der algemeene afdeeling te verhoogen. Zoodoende werd
besloten, dat de afgevaardigde vóór zou stemmen, op conditie
dat dit voorstel het volgend jaar namens onze afdeeling op het
algemeen programma zal komen, terwijl de contributie der af-
deeling van 4 op 6 gulden werd gebracht, voor den tijd van
i jaar.

Tegen het voorstel der afdeeling Noord-Holland, n.1. het be-
noemen eener commissie tot onderzoek naar de wijze waarop
een reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in Neder-
land aangewezen zou kunnen worden geacht, bestond geen
bezwaar. De afdeeling wilde zelfs direct een uitgebreide
commissie benoemd zien. Vooral werd er op gewezen dat een
meer uitgebreide commissie wenschelijk was. Het voorstel der
Nieuwe afdeeling Zuid-Holland wilde men gecombineerd zien met
dat van de afdeeling Noord-Holland, als zijnde van gelijke
strekking.

Tot plaats voor de 25^0 afdeelingsvergadering werd Valkenburg
aangewezen, terwijl tot afgevaardigde naar de gecombineerde ver-
gadering (art. 27) werd gekozen de Heer
van Kempen, plaats-
vervanger de Heer
Beel, Evenals verleden jaar was de Heer
van Kempen de gelukkige winner van het verlote boek.

Na afdoening der huishoudelijke bezigheden werden behandeld:
joodkaliumtherapie bij zaadstrengfistels, onschadelijkmaking van
miltvuurcadavers, tuberculine-injecties, etc.

Na afloop der vergadering verzamelden zich allen aan een
gezelligen disch en werden velerlei groote plannen gemaakt om
het volgend jaar de 2 5ste vergadering in Valkenburg feestelijk
te vieren.

Venraai, 25 Augustus 1894.

De t Secretaris

T. A. L. BEEL.

-ocr page 69-

Naamlijst der leden.
T. A.
L. Beel, Venraai; A. Bierman, Helmond; J. Bille-
kens
, Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Ooster-
hout;
J. C. Boots, Kuik; P. A. F. H. Boots, Tilburg; A. G.
A.
Clerx, Echt; M. J. H. Duijsens, Heerlen; H. A. den En-
gelse
, Dinteloord; G. B. Goossens, Roermond; J. H. Hillen,
Maastricht; P. K. M. Houba, Maastricht; L. T. Janné, Roer-
mond ; A.
de Jong, Kapelle; L. van Kempen, St. Geertruid; J.
Köhler
, Almkerk; C. A. van der Leeden, Eindhoven; H. J.
Lemmens
, Schimmert; J. de Man, Bergen-op-Zoom; P. F. Mi-
chels
, Heusden; A. J. Montens, Breda; P. A. van den Munck-
hof
, Sambeek; J. J. Noest, Lit; P. den Ouden, Zevenbergen;
W.
J. Paimans, Os; E. A. L. Quadekker, Haarlem; M. K. J. P»
Thomassen
, Utrecht; Dr. P. F. Vermast, Etten; A. J. Vla-
mings
, \'s-Hertogenbosch.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren:

....., Voorzitter; L. T. Janné, Onder-Voorzitter;

J. Köhler, Penningmeester; T. A. L. Beel, iste Secretaris en
W.
J. Paimans, 2de Secretaris.

verslag der afdeeling
zuid-holland.

Dit verslag is tot heden niet ingekomen.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F.
Altevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van Buuren,
Zuidland; H. L. Ellerman Lzn., Dordrecht; C. Fauel, Nieuwen-
hoorn; M.
Frankenhuis, Oud-Alblas; P. A. Goedhart, Meerkerk;
J. J. Hendrikse, Groot-Ammers; J. Kleijburg, Nieuw-Lekkerland;
F. J. Kruijt, Fijnaart; E. A. Kok, Rotterdam; E. Overbosch,
Gouda; H. Poot, Naaldwijk; Th. G. van Rijssel, Dordrecht;
C. Roodzant, Oude-Tonge; C. A. Rotscheid, Rotterdam; G.
J. C. van der Starp, Gorinchem; L. Swart, Dordrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: L. Swart,
Eere-Voorzitter; Th. G. van Rijssel, Voorzitter; B. J. Aal-
bers
, Penningmeester en H. L. Ellerman Lzn., Secretaris.

-ocr page 70-

verslag der nieuwe afdeeling
zuid-holland.

Dit verslag is tot heden niet ingekomen.

Naamlijst der leden.

M. E. Baron Bentinck, Leiden; G. Bulk, Ommen; J. Burg-
graaf
, Bodegraven; J. J. F. Dhont, Rotterdam; P. G. Eland,
\'s-Gravenhage; M. Flohil, Zoetermeer; A Frederikse, \'s-Gra-
venhage; D.
H. Goossen, \'s-Gravenhage; C. van Heelsbergen,
Zutfen; J. J. Hinze, \'s-Gravenhage; H. de Jong, Barendrecht;
H. C. Ittmann, Leiden; J. M. Knipscheer, \'s-Gravenhage; D.
Kruijt, Delft; J. Laméris, \'s-Gravenhage; J. Laméris, Amers-
foort;
J. F. Laméris, \'s-Gravenhage; A. van Leeuwen, Leider-
dorp ;
C. M. Mazure, Rotterdam; P. C. Muijzert, Amsterdam;
A. O
verbosch, Breda; J. Poels, Rotterdam; L. J. van Rhijn,
Bergen-op-Zoom; K. T. Smits, Roon; J. C. van der Slooten,
\'s-Gravenhage; D. C. Valewink, \'s-Gravenhage en A. J. van
Velzen
, Schiedam.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: J. J. Hinze,
Voorzitter; J. F. Laméris, Penningmeester en J. Poels, Secretaris.

verslag der afdeeling zeeland.

Dit verslag is tot heden niet ingekomen.

Naamlijst der leden.

J. Bauwens, Axel; H. J. M. Berghuijs, Serooskerke (W.);
G. A.
Blindenbach, Zieriksee; A. H. Geluk, Ellemeet; J. A.
de Graaff, Kortgene; J. Kooiman, Hontenisse; J. Kraamer,
O.- en W.-Souburg; M. Lucieer, Oostburg; C. Mazure, Middelburg;
E.
L. van Mervennée, Goes; Jac. Z. Risch, Scherpenisse; B. J.

-ocr page 71-

Vermande, Heinkenszand; M. van der Vliet, Kruiningen;
D.
G. de Vries, Klinge.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: C. Mazure,
Voorzitter; E. L. van Mervennée, Penningmeester en M. Luci-
eer, Secretaris.

naamlijst der leden van de
algemeene afdeeling.

Eereleden: Dr. Th. Mac Gillavry, Leiden; Dr. A. W-
H. Wirtz, Utrecht; Dr. W. P. Ruijsch, \'s-Gravenhage.

Correspondeerende leden: Dr. L. Mulder, Haar-
lem;
Ch. Siegen, Luxemburg.

L e d e n: J. N. Ballangée, Amersfoort; J. L. G. Cayaux,
Deventer; F. A. Deijermans, Dirksland; J. K. F. de Does, Te-
gal ;
J. van Dorssen, Batavia; Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van Landbouw; W„ F.
Hilwig, Bergen-op-Zoom; H. \'t Hoen,
Semarang; L. J. Hoogkamer, Batavia; J. de Jong, Salatiga; R.
L. Klinkenberg, Klundert; D. Kok, Velp; E. F. L. Kortman,
Bindjie; S. de Lange, Paramaribo; G. Lubberink, Zwolle; J.

B. H. Moubis, Amersfoort; J. M. van Nieuwenhuijzen, Steen-
bergen; K.
J. Poll, de Bilt; A. ten Sande, Blokzijl; J. N. A.

C. Scheepens, Harderwijk; Dr. J. Schouten, IJzendijke; W. F.
Schröder
, Utrecht; A. de Vletter, tijdelijk Gouda; J. Vol-
lema
, Makassar; B. Vrijburg, Medan (Deli); J. Wester, Alk-
maar;
C. F. G. H. de Wilde, Indië; J. van Willigen, Driel.

mededeelingen van het hoofdbestuur.

Als nieuwe leden zijn aangenomen :

J. Kraamer te O. en W. Souburg bij de afdeeling Zeeland ;
W. F. Hilwig te Bergen-op-Zoom en A. Vrijburg te Deli (thans
met verlof te BeetsterzwaagJ bij de algemeene afdeeling.

Bij de afdeeling Utrecht zijn voorgesteld als leden-, A. E. ten
Broeke
te Maarsen, A. MarCÜs te Hilversum, M. H. de la
Vieter
en G. G. J. Westholz, beiden te Utrecht.

-ocr page 72-

Het lid der afdeeling Utrecht B. Sikkema gaat, door zijn vertrek
naar Indië, over bij de algemeene afdeeling.

necrologie.

Op den ist8n Juli 1894 is te Nieuwveen overleden de oud-
rijksveearts D.
van Hulst; hij was in 1838 tot veearts bevorderd.
Op 29 September 1894 overleed te Zwolle de veearts
H. Voete-
link,
oud 72 jaar, die in 1846 het diploma als veearts verwierf.

L. SWART (.31 Juli 1818—22 October 1894).

Den 2 2sten October 1894 leed de veeartsenijkunde in Neder-
land een gevoelig verlies door het afsterven van den Heer L.
Swart, oud-districtsveearts te Dordrecht. Met hem daalde een
man ten grave, die in niet geringe mate heeft bijgedragen tot
het aanzien en de waardeering, waarin ons vak zich op den
huidigen dag mag verheugen.

Hoe dit door de jongeren op prijs werd gesteld, bleek op
den 2Ósten Juli 1889, toen
Swart zijn gouden jubileum als veearts
mocht vieren. De afdeeling Zuid-Holland zorgde op lofwaardige
wijze, dat deze datum voor haar Voorzitter tot een feestdag
werd gestempeld. Hem werd een diner aangeboden, feestgeschen-
ken werden overhandigd, terwijl van heinde en ver allerlei blijken
van belangstelling toestroomdén. Zelfs verscheen in dit Tijd-
schrift, Deel XVII, blz. 119—122, van.de hand van E., een
zeer waardeerende biographie van den jubilaris.

Gaarne vereenigen wij ons met de hulde daarin nedergelegd.
Een enkel woord zij daaraan thans, nu wij voor zijn geopende
groeve staan, nog toegevoegd.

Swart zag na de viering van zijn gouden feest weldra in,
dat de tijd gekomen was om zijn veelomvattenden werkkring op
jonger schouders over te dragen, wilde hij nog eenigszins genieten
van de jaren, die hem restten. Bij Koninklijk besluit van 17
November 1889 werd hij, met ingang van 1 Januari 1890, op
zijn verzoek eervol ontslagen als districtsveearts.

Op literarisch gebied heeft Swart zich weinig bewogen. Met
de Heeren G. J.
Hengeveld en J. Jennes was hij redacteur van
de «Verzameling van veeartsenijkundige bijdragen», die in het

-ocr page 73-

5dc decennium van deze eeuw te Utrecht het licht zagen en door
de toenmalige Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde
in Nederland (welke later de afdeeling Zuid-Holland dier Maat-
schappij werd) werden uitgegeven. Daarin schreef hij voorname-
lijk over de inenting tegen de longziekte, een zaak, waarvoor hij
zich steeds bijzonder heeft geïnteresseerd.

In dit Tijdschrift, Deel V, blz. 152, berichtte hij over: «Af-
scheuring der baarmoeder bij eene koe».

Swart was meer een man van de praktijk dan van de pen.
dit neemt niet weg, dat hij er naar streefde om ook op weten-
schappelijk gebied met zijn tijd mede te gaan.

Gelijk alle oudere collega\'s heeft hij bij zijn pogingen om de
wetenschappelijke veeartsenijkunde in Nederland den weg te banen,
met veel vooroordeel te kampen gehad; hij heeft daaraan moedig
het hoofd geboden en waar hij ook gevestigd is geweest, eindigde hij
met waardeering te ontmoeten van zijn persoon en zijn daden. Zulke
mannen heeft ons vak noodig, wil het bloeien en groeien, wil het de
veearts die positie in de maatschappij doen innemen, waarop hij
aanspraak mag maken. Het moge waar zijn, dat kennis macht
geeft, er zijn toch ook. nog andere zaken noodig om een stand
te doen releveeren. Mannen, die als
Swart hun leven hebben
besteed om daartoe mede te werken, verdienen de dankbare hulde
der nazaten; zij leven in de eerbiedige herinnering voort!

w. c. S.

Bij het afdrukken dezer aflevering ontvingen wij het treurig
bericht van het overlijden, op ruim 80-jarigen leeftijd, van den
Heer
G. J. Hengeveld, oud-leeraar van \'s Rijks Veeartsenij-
school. Na een kortstondige ongesteldheid stierf hij den 3den
November 1894 te Haarlem, waar hij zijn laatste levensjaren sleet.

In de volgende aflevering van dit Tijdschrift hopen wij de
groote verdiensten te schetsen, welke de overledene voor de
veeartsenijkunde in ons land heeft gehad.

Redactie.

personalia.

Gevestigd: te Roden G. T. Bronsdijk.; te Berkel en
Rodenrijs
J. M. Fillekes; te Lekkerkerk J. Hellemans; te

-ocr page 74-

Ö. en W. Souburg J. Kraamer; te Hilversum A, Marcus; te
Emmen
W. Oostingh; te Druten K. van der Veen.

Verplaatst: J. N. A. C. Scheepens van Arnhem naar
Harderwijk; A.
ten Sande van Gouda naar Blokzijl; A. A.
Overbeek van Blokzijl naar Hengelo (O); B. Tacoma van Hengelo
(O) naar Irnsum;
K. Bergsma van Mantgum naar Oosterwierum;
P. Schat van Hallum naar Ferwerd; J. Knol van Oldenhove
naar Dalen.

Opnieuw gevestigd: te Vianen, W. H. van Haselen,
oud-assistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

Geplaatst: te Soerabaija de paardenarts iste kl. S. Schil-
stra
en overgeplaatst van Salatiga naar Lombok de paardenarts
iste kl. J. de Jongh.

De paardenarts der 2de kl. P. Brouwer en die der 3de kl. F.
Laméris
nemen deel aan den cursus in bacteriologie van Dr. M.
Straub aan \'s Rijks hospitaal te Utrecht. De majoor-paardenarts
W. F. Schröder zal alleen de theoretische lessen van dien cur-
sus volgen.

Bij Kon. besluit van 3 September 1894, n°. 62, is benoemd
tot paardenarts 2de kl. de paardenarts 3do kl.
J. van Dorssen,
gedetacheerd bij het leger in Ned. Indië.

Den icdeïl October 1894 is met goed gevolg het theoretisch
geneeskundig examen, 2de gedeelte, afgelegd door den Heer S.
Knöps te Utrecht.

Den 2osten October 1894 werd te Utrecht door R. Takens,
paardenarts 2de klasse Oost-Indisch leger, met verlof hier te lande,
het examen als tandarts met goed gevolg afgelegd.

veeartsenijkundig staatstoezicht.

De volgende veeartsen zijn, allen voor den tijd van 3 jaar,
benoemd tot plaatsvervangend districtsveearts. Bij Koninklijk
besluit van 10 September 1894, n°. 18, J.
Wester te Alkmaar en
F. M.
de Leur te Weesp, en bij Kon. besluit van 28 September
1894, n°. 15, B. M.
Busing te Naarden voor den districtsveearts,
wien Haarlem als standplaats is aangewezen. Bij Kon. besluit
van 14 September 1894, n°. 67, A.
de Ruiter te Mijdrecht en
bij Kon. besluit van 29 September 1894, n°. 26,
G. Goosens te
Houten,
G. Daams te Baarn en G. C. Verkaik te Woerden voor

-ocr page 75-

den districtsveearts wien Utrecht als standplaats is aangewezen;
bij datzelfde besluit werd
H. C. Reimers te Wageningen, plaats-
vervanger voor den districtsveearts te Arnhem, eveneens tot plaats-
vervanger benoemd voor dien te Utrecht. Bij Kon. besluit van
14 September 1894, n°. 68, J.
Hellemans te Lekkerkerk, en van 28
September 1894, n°. 16,
H. Poot te Naaldwijk voor den districts-
veearts wien \'s-Gravenhage als standplaats is aangewezen. Bij Kon.
besluit van 17 September 1894, n°. 58, F. W.
van Dulm te
Arnhem, voor den districtsveearts aldaar en bij Kon. besluit van
17 September 1894, n°. 57, J.
Attema Cz. te Koudum en W.
van Staa te Sneek voor den districtsveearts wien Leeuwarden als
standplaats is aangewezen. Bij Kon. besluit van 6 October 1894,
n°.
13, D. de Bruin te Strijen, M. C. van Buuren te Zuidland
en
C. A. Rotscheid te Rotterdam, voor den districtsveearts wien
Dordrecht als standplaats is aangewezen.

Bij Koninklijk besluit van 12 October 1894, n°. 38, zijn, voor
den tijd van één jaar, benoemd tot plaatsvervangers voor den
districtsveearts wien Utrecht als standplaats is aangewezen de
veeartsen : L.
Hermkes te Kuilenburg, W. F. Elsen te Gelder-
malsen, A. E.
ten Broeke te Maarsen en J. Harp te Wijk-
bij-Duurstede. Eveneens voor den tijd van één jaar bij Kon.
besluit van 22 October 1894, n°. 55, benoemd tot plaatsvervanger
van de districtsveeartsen wien Utrecht en Dordrecht als stand-
plaatsen zijn aangewezen, de veearts J.
van Klaveren te Leerdam.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft:
i°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden
uit clen kring in de gemeenten Heilo, Alkmaar en Akersloot,
waarvan de grenzen loopen als volgt: van af den Rijksstraatweg
aan den grenspaal bij den Heiloërdijk langs den Heiloërdijk
tot aan het Groot Noordhollandsch kanaal, langs het Groot
Noordhollandsch kanaal tot aan het uitvvateringskanaal van den
Groot Limmerpolder, langs den dijk der Limmerwaterkeering
tot aan de inlaterspomp van den Oosterzijpolder, langs het Die
tot aan de Buurtbrug, vervolgens van af die brug langs den
Buurtweg tot aan het Papenlaantje, langs dat laantje en den
Rijksstraatweg tot aan het punt van uitgang;

2°. bepaald dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit

-ocr page 76-

den in deze beschikking genoemden kring noodzakelijk maken,
zoodanige afwijking kan worden toegestaan door den burgemeester,
na advies van den districtsveearts (Staatscourant van
16 Augustus 1894).

De Commissaris der Koningin in Limburg, overwegende, dat
het mond- en klauwzeer is uitgebroken onder het rundvee van
een veehouder te Aubel (België), heeft besloten de verleende
vergunningen tot invoer van rundvee en mest, ter beweiding, be-
akkering en bemesting van graslanderijen in te trekken, voor wat
betreft de gemeenten Eisden, Mesch, St. Geertruid, Meer, Noor-
beek, Slenaken, Wittem en Vaals en de daaraan grenzende Bel-
gische gemeenten.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft:
i°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden
uit den kring omvattende de gemeenten Weesperkarspel en Weesp •,
2°. bepaald, dat enz. (als boven). (Staatscourant van
19 Augustus 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft verboden:
i°. het vervoer van herkauwende dieren en van varkens uit
den kring in de gemeente Beernster, waarvan de grenzen zijn als
volgt:

langs den Rijperweg van den Purmerenderweg tot den Midden-
weg ; van daar langs den Middenweg tol den Oosthuizerweg ; langs
den Oosthuizerweg tot den Neckerweg; langs den Neckerweg van
af den Oosterweg tot den Ringdijk; langs den Ringdijk tot den
Beetserweg; langs den Beetserweg tot den Purmerenderweg; langs
den Purmerenderweg van af den Beetserweg tot den Rijperweg;

2°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens uit een
kring in de gemeente Hemelumer-Oldefaart, waarvan \'de grenzen
zijn als volgt:

de oostelijke grens van de polders in gebruik bij S. Jellesma,
te Indijk, en A. P. Naute, te Ypekolsga, de Slotermeer, de Oude
Fokkesloot, de grintweg van Woudsend naar Nijega en de Hee-
germeer tot aan het punt van aanvang, met vrijlating van door-
voer van bovengenoemde -dieren langs den grintweg van Woudsend
naar Nijega en naar Harich;

3°. bepaald, dat enz. (Staatscou rant van 25 Augustus 1894).

-ocr page 77-

Door den Commissaris der Koningin in Noord-Holland is aan
de Staatsspoorweg-Maatschappij dispensatie verleend van het ver-
bod in art. i van elk der Koninklijke besluiten van 8 December
1870 en 14 Augustus 1888 (Stbl. nos. 194 en 142) tot invoer van versch
en gezouten vleesch, versche huiden (met inbegrip van versch
gezouten huiden), ongesmolten vet, onbewerkte wol, onbewerkt
haar en van versche en gedroogde klauwen en hoornen, bestemd
voor Amsterdam en in te voeren langs de douanestations Rozen-
daal, Baarle-Nassau, Eisden en Valkenswaard (Staatscou-
rant van 26 Augustus 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft beslist, dat de
aanhef van het bepaalde sub i0., in zijn beschikking van 23 Aug.
1.1., zal worden gelezen als volgt:

het vervoer van herkauwende dieren en varkens te. ver-
bieden uit een kring in de gemeenten Hemelurner-Oldefaart en
Wymbritseradeel, waarvan de grenzen zijn als volgts (verder als
in de beschikking van 23 Augustus is aangegeven) (Staats*
co urant van 23 Augustus 1894).

Door den Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht
is bij Provinciaal blad medegedeeld, dat thans gevallen van mond-
en klauwzeer zijn voorgekomen in de volgende gemeenten: Ab-
koude-Baambrugge, Benschop, Jutfaas, Mijdrecht, Nichtevecht,
Polsbroek, Vinkeveen, Waverveen en Wilnis.

Uit Nieuwe-Schans meldt men, dat het verkeer met paarden over
de grens weder is toegelaten, mits de dieren door een Duitschen
veearts worden goedgekeurd. Een paard, dat gezond is bevonden,
moet na zes weken herkeurd worden (Telegraaf van 28
Augustus 1894).

Wegens het heerschen van mond- en klauwzeer in de provincie
Friesland, hebben Ged. Staten van dat gewest de gemeentebe-
sturen uitgenoodigd, te willen bevorderen, dat door den Raad
hunner gemeente bepalingen worden gemaakt betreffende het uur
van openstellen van en het toezicht op de veemarkten, en dat
in de nabijheid van elke markt een plaats worde aangewezen
en in gereedheid gebracht, waar ziek of verdacht vee kan worden
afgezonderd gehouden (Telegraaf van 29 Augustus 1894).

In de provincie Friesland zijn voor het houden van toezicht
op de veemarkten, buiten de reeds aangestelde, aangewezen de
navolgende veeartsen: G.
van der Meulen te Menaldum, R.

-ocr page 78-

Boer Hzn. te St. Anna-Parochie, W. van Sxaa te Sneek, en
K.
Bergsma te Irnsum, en voor de weekmarkten te Sneek: K.
Bergsma te Irnsum en Th. Bosma te Wommels (Telegraaf
van 30 Augustus 1894).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden dat, blijkens een bekendmaking, voorkomende
in den Belgischen Moniteur van 28 dezer, de rechtstreeksche
doorvoer, zonder overlading, van versch varkensvleesch, herkom-
stig uit Nederland, weder met ingang van 31 Augustus a. s. in
België wordt toegestaan.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft verboden:
i°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens uit den
kring in de gemeenten Akersloot, Alkmaar, Oudorp en Zuid- en
Noord-Schermer, waarvan de grenzen zijn als volgt: langs den
zoogenaamden Westdijk, van af den Omval tot aan de Scher-
mer-Middenvaart, van daar langs die Middenvaart tot aan de
vereeniging met de Alkmaardervaart en verder langs de Alk-
maardervaart tot aan het punt van uitgang;

2°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens te ver-
bieden uit den kring in de gemeente Idaarderadeel, waarvan de
grenzen zijn als volgt:

de Wijde-Ee, de Graft, de Lange Litsrneer, de Graft, de Drie-
lunstervaart, de Biggemeer, de Meer, de Wijde Galle, de Grouw,
de Pikmeer en de Tijnje tot aan het punt van aanvang;

3°. bepaald, dat enz. (Staatscourant van 30 Augus-
tus 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft:
10. met ingang van 1 September 1894, het vervoer van her-
kauwende dieren en varkens verboden uit den kring, omvattende
de provincie Noord-Holland (met uitzondering van de daartoe be-
hoorende eilanden) en de gedeelten der provinciën Zuid-Holland
en Utrecht ten Noorden en ten Westen van den Nieuwen Water-
weg, het Scheur, de Nieuwe Maas, de Noord, de Merwede,
het Merwedekanaal, het kanaal van Steenenhoek, de Linge tot
den Diefdijk, den Diefdijk, de Lek, het Merwedekanaal, de Zuilen-
Sche Steeg, de brug over de Vecht te Zuilen, den grintweg van
Zuilen naar Utrecht, den St. Anthoniedijk, den Gageldijk, den weg
om hét fort Blauwkapel, den weg van Utrecht naar Hilversum

-ocr page 79-

tot aan de grens der provincie Noord-Holland, voorts deze grens
tot aan de Zuiderzee;

2°. bepaald, dat ten behoeve van vervoer van vee naar de
slachtbank, afwijking van het verbod van vervoer van herkauwende
dieren en varkens uit den in deze beschikking genoemden kring,
na advies van den districtsveearts, onder de noodige voorzorgen
tegen overbrenging van besmetting en met bepaling van den tijd
waar binnen de slachting van het vee moet hebben plaats gehad,
kan worden toegestaan door den Commissaris der Koningin in
de provincie, waarin de invoer uit den kring plaats vindt;

3°. bepaald, dat ten behoeve van de beweiding, beakkering
of bemesting van landerijen, gelegen langs of in de nabijheid van
de grenzen van den in deze beschikking genoemden kring, afwijking
van het verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens
uit dien kring, na advies van den districtsveearts, onder de noo-
dige voorzorgen tegen overbrenging van besmetting, en met be-
paling van den tijd gedurende welken de vergunning van kracht
is, kan worden toegestaan door den burgemeester van de gemeente,
waarin de invoer uit den kring plaats vindt;

4°. bepaald, dat de vergunningen, waarbij de hierboven onder
2°. en 3°. bedoelde afwijking van het verbod van vervoer van her-
kauwende dieren en varkens uit den in deze beschikking ge-
noemden kring wordt toegestaan, zullen bevatten een nauwkeurige
beschrijving van het vee, door opgave van geslacht, leeftijd, kleur
en blijvende bijzondere kenteekenen, benevens een opgave van
de plaats van herkomst en van de plaats van bestemming, en dat
aan den burgemeester van de plaats der bestemming onverwijld
een afschrift van de vergunning zal worden gezonden door den
Commissaris der Koningin die haar verleent of door den burge-
meester die haar verleent, indien de plaats van bestemming niet
in zijn gemeente ligt;

5°. bepaald, dat wanneer afwijking van het verbod van ver-
voer van herkauwende dieren en varkens uit den in deze beschik-
king genoemden kring noodzakelijk is om andere redenen dan
de hierboven onder 2°. en 30. genoemde, zoodanige afwijking
alleen kan worden toegestaan door den Minister van Binnenland-
sche Zaken (Staatscourant van 1 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft i°. het vervoer
van herkauwende dieren en varkens verboden
a. uit den kring

-ocr page 80-

in de gemeente Ouder-Amstel, welke omvat den Bullewijkerpolder
en den Rondehoeppolder,
b. uit den kring in de gemeente Nieu-
wer-Amstel, omvattende den Bovenkerkerpolder; 20. bepaald,
dat enz. (Staatscourant van 2/3 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft het vervoer van
herkauwende dieren en varkens verboden uit den kring in de
gemeenten Pernis, Hoogvliet en Poortugaal, waarvan- de grenzen
loopen als volgt: de Nieuwe Maas van af de Heidensche haven
tot aan de Oude Maas, de Oude Maas tot aan het veer van
Spijkenisse (gemeente Hoogvliet), de Veerweg, de Meeuweplaat,
de Hoogvlietsche dorpstraat, de Boogerhoutsche weg, de
Hoogvlietsche weg tot aan de Poortugaalsche kerk, de Oost-
dorpsche weg, de Slotsche weg tot aan den Heidenschen dijk,
de Heidensche dijk tot aan de Heidensche haven.

En voorts het vervoer van herkauwende dieren en varkens
verboden:

a. uit den kring in de gemeenten Utingeradeel en Idaarderadeel,
waarvan de grenzen zijn als volgt: van af het dorp Grouw langs
het Nieuwe Diep, het Nauwdeel, de Zijlroede tot aan de Molen-
zijl, de Boorn langs Akkrum tot Nes, de Zijlroede, de opvaart
langs Nes tot aan den molen, in gebruik bij H. B.
Dijkstra te
Nes, het perceel weiland, gemeente Akkrum, sectie B n°. 217,
het perceel weiland, gemeente Oldeboorn, sectie A n°. 189, de
opvaart van af den molen, in gebruik bij J.
R. Koopmans te
Nes tot het Oude Diep, het Oude Diep, de Botmeer of Sorre-
morstermeer, de Graft, de Peanster Ee, de Tijnje, de Pikmeer,
de Groedaam en de Baai tot aan het punt van aanvang;

b. uit den kring in de gemeente Rauwerderhem, waarvan de
grenzen zijn als volgt: de Boorn van af de Oude Schouw tot
Irnsum, de straatweg van Irnsum tot aan den oprit van
Cornelis
de Haan,
de opvaart tot aan het Irnsumerveld, genaamd de
Nieuwe Polder, de Nieuwe Poldervaart, de Abbegawiersteropvaart
tot aan de Abbegawiersterzijl, de Zijlroede en de Nieuwe Wete-
ring tot aan het punt van aanvang; met vrijlating van doorvoer
van bovengenoemde dieren langs den straatweg van Oude Schouw
naar Irnsum.

De burgemeesters kunnen afwijking toestaan. Eindelijk is
nog verboden het houden van markten, verkoopingen, ten-
toonstellingen, enz. van herkauwende dieren en varkens in de

-ocr page 81-

gemeenten Spanbroek en Hilversum (Staatscourant van 7
September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken, gelet op zijn beschik-
king van 29 Augustus jl., waarbij het vervoer van herkauwende
dieren en varkens verboden is uit den kring, omvattende de
provincie Noord-Holland (met uitzondering van de daartoe
behoorende eilanden) en de in die beschikking nader aangewezen
gedeelten van de provinciën Zuid-Holland en Utrecht;

Heeft bepaald:

dat, met wijziging in zoover van het bepaalde sub 2 in boven-
genoemde beschikking, de daarin bedoelde afwijking van het
verbod van veevervoer, met inachtneming overigens van het in
die beschikking bepaalde, kan worden toegestaan door den bur-
gemeester van Rotterdam, wanneer die afwijking gevraagd wordt
ten behoeve van vee, dat in de gemeente Rotterdam uit den
in bovengenoemde beschikking omschreven kring moet worden
vervoerd.

Voorts is ingetrokken zijn beschikking van 27 Juli 11., n°. 3121,
afd. M. P., opgenomen in de Staatscourant van 28 Juli
daaraanvolgende, n°. 174, waarbij het vervoer van herkauwende
dieren en varkens verboden werd, uit een daarbij omschreven
kring in de gemeenten Ketel, Overschie, Schiedam, Rotterdam,
Hillegersberg en Schiebroek; en zijn beschikking van 31 Juli 11.
n°- 3I55i afd. M. P., opgenomen in de Staatscourant van
i Aug. d. a. v. n°. 177, waarbij het vervoer van herkauwende
dieren en varkens verboden werd uit den kring in de gemeente
Uitgeest (Staatscourant van 8 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft het vervoer van
herkauwende dieren en varkens verboden uit den kring in de
gemeente Jutfaas, waarvan de grenzen zijn als volgt:

de Ravensche Wetering, de Koppeldijk, de Heemsteder Wetering,
de grens der gemeente Jutfaas tot aan den Vaartschen Rijn.

Voorts is het vervoer van herkauwende dieren en varkens ver-
boden uit den kring in de gemeente Diemen, waarvan de grenzen
zijn als volgt:

de ringsloot der Watergraafsmeer van af de Hartvelderbrug
tot en met het Nieuwe-Diep; voorts door den Zeedijk tot het fort

-ocr page 82-

Diemerdam en vervolgens door den Diem tot aan het Vinke-
tolhek; door de Muidervaart van af dat tolhek tot het punt van
uitgang.

De burgemeesters kunnen afwijking toestaan (Staatscou-
rant van 9/10 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft het vervoer van
herkauwende dieren en varkens verboden :

a. uit den kring omvattende het eiland Rozenburg (gemeente
Rozenburg), waarvan de grenzen zijn als volgt: het Scheur, de
Nieuwe Waterweg en de Botlek.

b. heeft bepaald, dat enz. (Staatscourant van 12 Sep-
tember 1894).

De Burgemeester der gemeente Utrecht,

Gelezen een kennisgeving van den Heer Commissaris der
Koningin in de provincie Utrecht, dd. 12 September 1894, n°. 6
A.Z. (Provinciaalblad van 1894, n°. 72);

Brengt ter kennis van de belanghebbende ingezetenen, dat in
de gemeenten Harmeien, Houten, Kamerik, Kokkengen, Laag-
Nieuwkoop, Loenersloot, Loosdrecht, Maartensdijk, Oude Rijn,
Ruwiel en Utrecht het mond- en klauwzeer (besmettelijk blaar-
uitslag van den mond en de klauwen) is uitgebroken.

Utrecht, 15 September 1S94.

Staatscourant n°. 150 bevat een Koninklijk besluit van den i3de]1
September 1894, tot aanvulling van de bepalingen tot het tegen-
gaan van de verbreiding van het mond- en klauwzeer.

Na artikel 3bis van het Koninklijk besluit van 27 Juni 1894
(Staatsblad n°. 167), wordt het volgend artikel ingevoegd:

Artikel 3ter. In de door den Minister van Binnenlandsche
Zaken aangewezen gemeenten of gedeelten van gemeenten, ge-
legen langs of in de nabijheid van de grenzen van een kring,
waaruit door den genoemden Minister, krachtens artikel 1 van
dit besluit, vervoer van herkauwende dieren en varkens is ver-
boden, is het vervoer van de eveneens door den genoemden
Minister aan te wijzen soorten van vee verboden, tenzij de ver-
voerder in het bezit zij óf van een schriftelijke vergunning,
waarbij hem met inachtneming van de voorschriften, gegeven
krachtens artikel 3, tweede lid, van dit besluit, afwijking van het

-ocr page 83-

verbod van vervoer uit den afgesloten kring ten behoeve van
het vee, dat hij vervoert, is toegestaan, öf van een vervoerbiljet,
afgegeven door den burgemeester van de plaats van herkomst
van het vee en bevattende een nauwkeurige beschrijving van
het vee door opgave van geslacht, leeftijd, kleur en blijvende
bijzondere kenteekenen, een opgave van de plaats van herkomst
en de plaats van bestemming en van den tijd, gedurende welken
het biljet geldig is, alsmede de verklaring van den burgemeester,
dat het vee zich, na het inwerkingtreden van de krachtens dit
artikel gedane aanwijzing, niet in den afgesloten kring heeft be-
vonden.

De aanwijzing van gemeenten of gedeelten van gemeenten, in
dit artikel bedoeld, wordt op dezelfde wijze als de in artikel i
van dit besluit bedoelde aanwijzingen, ter algemeene kennis
gebracht.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft het houden van
een veetentoonstelling te Noordwijk verboden (Staatscou-
rant van 18 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft i°. het vervoer
van herkauwende dieren en varkens verboden uit den kring in
de gemeente Grootegast, waarvan de grenzen zijn als volgt:
aanvang gehucht Eibersburen aan het Hoendiep, vandaar de
grintweg naar Visvliet (als westelijke grens) tot aan de grens der
gemeente Grijpskerk, die grens verder noord- en oostwaarts ge-
heel volgend tot aan den kunstweg langs het Hoendiep en verder
dien kunstweg als zuidelijke grens tot aan het punt van uitgang
Eibersburen, met dien verstande, dat de weg van Eibersburen
naar Visvliet en die langs het Hoendiep worden geacht buiten
den kring te liggen 5

2°. bepaald, dat enz. (Staatscourant van 19 Septem
ber 1894).

Nog steeds naar aanleiding van een geval van kwaden droes
op 29 Juni jl. te Kroonpolder, gemeente Beerta — welk geval
echter sedert niet door meer andere gevolgd is — heeft het
Pruisische Bezirks-bestuur te Aurich een nadere regeling gemaakt
betreffende het geneeskundig toezicht op paarden aan de Neder-
landsch-Pruisische grens. Men vindt die in haar geheel en in de
Duitsche taal in de Staatscourant n°. 219.

-ocr page 84-

Het voorgeschreven veeartsenijkundig onderzoek geschiedt voort-
aan om de veertien dagen voor paarden, welke geregeld de
grenzen heen en weer passeeren, waarbij elke week een officiëele
verklaring moet worden overgelegd, dat in de gemeenten, waar
het paard thuis behoort, in de laatste zes maanden geen gevallen
van besmettelijke paardeziekte zijn voorgekomen.

Van het verkeer blijven evenwel uitgesloten alle paarden uit
de gemeente Beerta.

Overtredingen van deze verordening kunnen met geldboeten
tot 150 mark of met hechtenis worden gestraft, met inbeslagne-
ming van de aldus ingevoerde dieren, onverschillig of die het
eigendom zijn van den veroordeelde zelf of van een ander (T e-
1 e g r a a f van 20 September 1894).

Door den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-
Holland is aan de Staatsspoorweg-Maatschappij dispensatie ver-
leend van art. 1 van bet Koninklijk besluit van den 8sten December
1870 (Stbl. n°. 194) en van art. 1 van het Koninklijk besluit van
den i4de11 Augustus 1888 (Stbl. n°. 142) voor den invoer van
diverse partijen versch en gezouten vleesch, versche huiden (met
inbegrip van versch gezouten huiden), ongesmolten vet, onbe-
werkte wol, onbewerkt haar, klauwen en hoornen, van Duitschland
via Zevenaar aan te brengen in verschillende gemeenten der
provincie Zuid-Holland (T e 1 e g r a a f van 21 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft x°. ingetrokken
zijn beschikking van 23 Augustus jl., n°. 3643, afd. M. P., opgeno-
men in de Nederlandse h e Staatscourant van 25
Augustus 1894, n°. 198, waarbij het vervoer van herkauwende
dieren en varkens verboden werd uit een kring in de gemeente
Beemster; 20. het vervoer van herkauwende dieren en varkens
verboden uit een kring:
a. in de gemeente Aalsmeer, welke omvat
den Schinkelpolder, de Stommeer en den Oosteinderpoelpolder 5
b. in de gemeenten Akersloot, Graft, Jisp, Uitgeest en Wormer,
welke omvat de Starnmeer; 30. bepaald, dat enz. (Staatscou-
rant van 22 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft i°. het vervoer
van herkauwende dieren en varkens verboden uit een kring in de
gemeenten Doniawerstal, Sloten en Gaasterland, waarvan de grenzen
zijn als volgt: van af de Slotermeer de oostelijke grens der per-

-ocr page 85-

ceelen kadastrale gemeente Langweer, sectie E, n°. 1246, 105S,
2458 en 1895, de weg van Tjerkgaast naar Sloten, de oostelijke
grens der perceelen kadastrale gemeente Langweer, sectie E, n°.
2411, 2417 en 2566, de Brandermeer, de Weerdsloot, de Ee, het
Slotergat en de Slotermeer tot aan het punt van uitgang, met dien
verstande, dat de weg van Tjerkgaast naar Sloten wordt geacht
buiten den kring te liggen; 20. bepaald, dat enz. (Staatscou-
rant van 26 September 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikkingen, waarbij het vervoer van herkauwende dieren en
varkens verboden is respectievelijk uit een kring in de gemeenten
Pernis, Hoogvliet en Poortugaal;

2°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden
uit een kring, omvattende de eilanden IJselmonde, Voorne en
Putten, waarvan de grenzen zijn als volgt: de Nieuwe Maas, de
Noord, de Oude Maas, de Botlek, het Spui, het Haringvliet en de
Noordzee ;

3°. bepaald, dat enz.

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat, blijkens een gemeenschappelijke beschik-
king der Pruisische Ministers van Landbouw en van Financiën,
waarvan de tekst voorkomt in het Central Blatt der A fa-
ga b e n-Gesetzgebung und Verwaltung in den
Königlich Preussischen Staaten, van 15 dezer, ezels,
muildieren en muilezels voortaan bij invoer in Pruisen door een
Pruisischen rijks veearts zullen moeten worden gekeurd, voor
welk geneeskundig onderzoek een vergoeding van 3 mark per
stuk verschuldigd zal zijn (Staatscourant van 27 Septem-
ber 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft

i°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden:

a. uit een kring in de gemeente Utingeradeel, waarvan de
grenzen zijn als volgt: de grintweg van Terhorne naar Akkrum,
de straatweg van Akkrum naar Irnsum, de Poppiussloot en het
Henshuisterdeel tot aan eerstgenoemden grintweg;

b. uit een kring in de gemeente Utingeradeel, waarvan de
grenzen zijn als volgt: de Zwette van af Oldeboorn tot aan den

-ocr page 86-

Nieuweweg, de Nieuweweg, de Oude Leppedijk en de straatweg
van Beetsterzwaag naar Oldeboorn ;

2°. bepaald, dat enz. (Staatscourant van 28 Septem-
ber 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft
i°. het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden
uit een kring in de gemeente Tietjerksteradeel, waarvan de grenzen
zijn als volgt: de Leijen, de Bildtsloot, de Dwarssloot, de noord-
oostelijke grens der perceelen kadastrale gemeente Oostermeer,
sectie B, nos. 635, 636 en 308 tot en met 314, de Monnikenweg
en de Lits tot aan het punt van uitgang;

2°. bepaald, dat enz. (Staatscourant van 29 Septem-
ber 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikking van 8 Augustus 1894, n°. 3358, afd. M. P., opgenomen
in de Nederlandsche Staatscourant van 9 Augustus 1894, n°. 184,
waarbij het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden
is uit een kring in de gemeente Willemstad (Staatscourant1
van i October 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikkingen, waarbij het vervoer van herkauwende dieren en
varkens verboden is uit een kring, respectievelijk in de gemeenten:
i°. Heilo, Alkmaar en Akersloot; 20. Weesperkarspel en Weesp;
3°. Akersloot, Alkmaar, Oudorp en Zuid- en Noord-Schermer;
4°. Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel; 50. Diemen; 6°. Aalsmeer,
Akersloot, Graft, Jisp, Uitgeest en Wormer, en 70. Beemster.

De Minister van Buitenlandsche Zaken deelt mede dat, blijkens
bekendmaking van den Regeerings-president te Dusseldorf, voor-
komende in den Duitschen Reichs-Anzeiger van 28 September
1894, de invoer in Pruisen van paarden, ezels, muildieren en
muilezels, langs het grensstation Elten van 1 October tot 20
Januari a.s. behalve \'s Maandags en Vrijdags ook des Woensdags
onder de bestaande voorwaarden zal geschieden. Het geneeskundig
onderzoek van bedoelde dieren vindt te Elten plaats van lO1/^
uur des voormiddags, tot 5 uur \'s namiddags (Staatscou-
rant van 3 October 1894).

-ocr page 87-

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikking van 17 Juli 1894, n°. 2950, afd. M. P., geplaatst in
de Nederlandsche Staatscourant van 18 Juli 1894, n°. 165, waarbij
het vervoer van herkauwende dieren en varkens verboden is uit
een kring in de gemeente Stolwijk (Staatscourant van 4
October 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikking van 7 September, waarbij het vervoer van herkau-
wende dieren en varkens verboden is uit een kring in de ge-
meente Jutfaas.

Eveneens zijn ingetrokken de beschikkingen waarbij het ver-
voer van herkauwende dieren en varkens verboden is uit een kring,
respectievelijk in de gemeenten: x°. Hemelumer-Oldefaart; 20.
Idaarderadeel; 30. Utingeradeel, Idaarderadeel en Rauwerderhem;
40. Doniawerstal, Sloten en Gaasterland en 50. Utingeradeel
(Staatscourant van 9 October 1894).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat, blijkens een Ministeriöele beschikking,
voorkomende in den Belgischen Moniteur van 9 dezer, de invoer
in België van schapen, herkomstig uit Nederland, met uitzonde-
ring der provinciën Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht en
verzonden naar de slachthuizen van Brussel en Cureghem-Ander-
lecht onder de navolgende voorwaarden is toegestaan.

De invoer zal uitsluitend mogen geschieden per spoorweg, zonder
overlading, langs de grenskantoren Esschen en Hamont. De scha-
pen zullen afgeladen worden hetzij aan het station Brussel (Groene
lei) of aan het station Cureghem-Anderlecht (slachthuizen). De
dieren die aankomen aan het station Brussel (Groene lei), zullen
rechtstreeks uit de wagens, die ze hebben aangevoerd, worden
overgebracht in de voertuigen, bestemd om ze naar de slachthui-
zen te brengen. Bij hun aankomst in deze inrichtingen zullen
zij op kosten der belanghebbenden (5 centimes per stuk) door
daartoe aangewezen veeartsen worden onderzocht. Na afloop van
dat onderzoek zullen de dieren geleid worden in voorloopig daar-
toe in gebruik gestelde lokalen en aldaar, totdat zij geslacht
worden, onder een bijzonder toezicht vanwege den provincialen
inspecteur-veearts van Brabant verblijven. De slachting zal uiterlijk
binnen 5 dagen na aankomst in het slachthuis plaats hebben.

6

-ocr page 88-

Vorenstaande beschikking is 10 dezer in werking getreden
(Staatscourant van n October 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikkingen, waarbij het vervoer van herkauwende dieren en
varkens verboden is uit kringen omvattende: a. het eiland de
Hoeksche Waard;
b. het eiland Rozenburg, en c. de eilanden
IJselmonde, Voorne en Putten. Voorts is gewijzigd diens beschik-
king van 29 Augustus in dier voege, dat het thans daarin sub
i bepaalde, gelezen worde als volgt:

X. het vervoer van herkauwende dieren en varkens te ver-
bieden uit een kring, omvattende de provinciën Noord-Holland
(met uitzondering van de daartoe behoorende eilanden), Zuid-
Holland en Utrecht, alsmede het gedeelte der provincie Gelder-
land, ten Noorden en ten Westen van de Maas, de oostelijke
grenzen der gemeenten Appeltern, Horsen en Druten, de Waal
en de oostelijke grenzen der gemeenten IJzendoorn, Kesteren en
Lienden tot aan den Rijn (Staatscourant van 12 Octo-
ber 1894).

Door den Minister van Binnenlandsche Zaken is ingetrokken
zijn beschikking van 18 September 1.1., waarbij het vervoer van
herkauwende dieren en varkens verboden is uit een kring in de
gemeente Grootegast (Staatscourant van 13 October 1894).

Eveneens is ingetrokken de beschikking waarbij het houden van
markten, verkoopingen, tentoonstellingen en andere vereenigingen
van herkauwende dieren en varkens in de gemeenten Spanbroek
en Hilversum is verboden (Staatscourant van 26 October
1894).

-ocr page 89-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende Juli 1894.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol-
heid

provincie.

o s

«I

O

GEMEENTE.

koningen
biesland

feilte . .
Vei\'ijsel. ,

herland,

Utrecht

^-Holland.

1 Abattoir.

Zuid-Boliaud

Termunten .
Veendain .
Doniawerstal.
Hemelumer-Oldef;
I,eeuwarden .
Opsterland .
Sclioterland .
Utingeradeel .

2(2)
4<3>

3(2)

2(1)

1
L

1
1

6(6)

13(2)

2(2)
1

3(»

1

55®
5(i)

igge

2(i)

1

g(i)

1

*) 2

2)
3(i)

9(D

15*1)
15")

21«)

2<»)
57<3

2(2)

Ambt-Ommen
Geneinuiden .
Eist .
Epe .
Gorsel.
Hedel .
Nijmegen
Reden .
Voorst.
Wamel.
Abkoude-ßaairibru
Abkoude-Proosdij
Doorn. .
Hoenkoop
Renswoude
Utrecht .
Venendaal
Amsterdam
Andijk. .
Assendelft.
Berkhout.
Blokker .
Bussum .
Edam . .
Heilo . .
Ouder-Amste]
Texel . .
Uitgeest
Zandvoort
Bergschenhoek
Berkel. . .

Transporteere .

42<30) » , 6<6)

3(»)

8<\')

195(20)

ft

-ocr page 90-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

| Veepest der herkauwers. ||

Longziekte (rund). I

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hond
he

cS

a

©

0

s

sdol-
id -

ó

0
>

0

fi
CS

s

[ Rotkreupel.

Transport .

ff

195<20>

3(\')

2«>

42*36)

6(8\'

n

Zuid-Holland .

Bleiswijk ....

ti

39(3»

n

H

H

n

»

Charlois . . , .

//

»

\'/

n

M

1

*

u

■ï

»

»

Dordrecht. . . .

n

4(1)

«

,,

■t

//

n

Herkin gen .

«

»

-

1

II

Hillegersberg . .

\'r>

»

97C>

V

»

»

»

"

Ketel.....

«

»

96(5)

H

>f

,f

O

II

u

t

Klaaswaal....

3(2)

1

Middelharnis. .

»

//

U

1

»

Mijns-Heerenland •

1,

6(6)

11

V

1

»

»

li

1

Nieuw-Beierland.

12«

11

11

n

»

V

Nieuwe-Tonge . •

»

-

n

11

2(2)

U,

II

Ond-Beicrland .

25(3)

,1

I

II

H

»

Overschie.

tl

1004(36)

I,

»

Ridderkerk .

,1

2«)

,,

«

Rotterdam

34(5)

2<2>

»

»

Schiebroek

H

263d3)

-

*

H

1,

,1

Schiedam ....

165(2)

*

1

H

II

Spijkenisse

»

34(3)

»

»

»

«

»

1

Stolwijk ....

»

76(10)

f

»

Strijen.....

»

1

"

»

■1

f

Zevenhoven .

»

n

\'/

1

»

1

*

»

Zevenhuizen .

19<D

n

11

»

tl

Zwammerdam

22«)

\'t

1

»

»

n

Zeeland . . .

Biggekerke .

//

6<®>

"

II

1

Domburg ....

»

2«)

"

«

n

«

Dreischor ....

H

»

n

2(2)

.1

II

■1

,1

Ellemeet ....

n

-/

1

Grijpskerke .

»

// .

»

1

H

.1

n

\'1

»

Kolijnsplaat . .

»

"

»

1

«

1\'

H

"

Kortgene ....

H

1/

1

n

"

II

Koudekerk« . »

«

,1

*

8(8)

u

;

11

n

Krabbendijke. - .

u

-

//

11

1

-

Oud-Vosmeer.

»

\'/

«

n

»

1

»

»

II

11

Serooskerke (S.) • -

»

»

2«)

H

;

*

Noord-Brabant.

Bergen-op-Zoom • .

;

H

L

.11

«

,1

11

Dussen.....

»

*

//

\'1

1

11

Fijnaart ....

II

II

24(3)

-

;

//

\'1

»

■>

1.

*

Helmond ....

»

»

n

»

2«)

n

\'s-Hertogenboscb

II

1

n

»

»

»

»

11

Klundert ....

-/

»

4(3)

II

Lierop.....

«

n

1,

«

»

»

L

»

ii

Willemstad . . .

»

//

26«5>

»

H

lt

II

n

VVomv.....

6<5)

Limburg. . .

\'1

"

"

"

"

"

"

Totaal in Nederland . .

I

, i .

J2I42«27)

3«)

2«)

"

97(85)

"

11 (10)

\\

" i
i

-ocr page 91-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende Augustus 1894.

(De cijfers tusschen < ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

provincie.

gemeente.

Yeepest der herkauwers. ;|

Longziekte (rund).

O
O
SI
£

1
a

■é
S3
O

s

Kwade droes en huidworm. jj

Schurft bij paard en schaap.

1

O

rW

O
ft
co
ft

O

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

\'p

k
0
ö
*r-j

h

Miltvuur.

Honc
he

ts

0

d
0

s

Isdol-
id

O
O
k

O
§

s

ft

P

j2

0
P3

kroningen . .

Leek .....

22

35

33

33

2<»

3?

33

33

33

33

Termunten . . .

33

3}

53

>5

j,

33

1

3 >

33

33

33

JJ

biesland . .

Wildervank .

1

35

33

33

A chtkarspelen

33

33

33

53

33

1

33

3 3

53

35

J>

Bolsward ....

3 3.

33

33

33

1

3 J

>J

53

33

33

Dokkum ....

6«)

33

33

35

53

33

Doniawerstal .

5?

. 33

3 3

}3

33

33

33

33

ï»

33

Haskerland . . .

35

33

1

\'3

33

33

Hemelumer-Oldefaart

135<4>

33

33

17(15)

33

\'3

33

33

Idaarderadeel,

3?

35

102*1)

3 J

1

33

\'ï \'

33

33

Kollumerland

J3

uw

33

33

33

33

Leeuwarderadeel.

>3

33

23

i

3 J

3 3

33

53

33

Opsterland . . .

5?

33

33

6(2)

33

5 >

33

33

Schoterland .

33

33

5 3

6<l>

33

3 3

33

23

33

West-Dongeradeel .

>\'

>3

33

93

3(3)

3J

33

>5

33

r\\

Wonseradeel .

33 W

33

33

331

M

33

3 3

Vei\'ijsel. . .

Ambt-Almelo

35

35

33

35

23

1

3 1

33

33

3 3

Ambt-Ommen

33

^ 3

33

3 J

1

33

3 3

3\'

Kampen ;

3\'

»\'

33

33

33

33

2(2)

33

33

33

33

: 3

heiland. .

Rijsen . »

1

33

33

Eist (Eiden) . . .

33

53

33

9(8)

33

33

33

53

Hedel\'.....

55

53

8(i)

33

33

33

33

33

33

Heteren (Driel) . .

3 3

3)

33

6<5>

3 3

33

33

35

33

Nijmegen (Hees).

33

53

53

33

2(1)

35

33

33

33

3 3

Opijnen ....

5\'

35

.5 3

33

55

33

»

?>

33

llandwijk ....

33

3 >

53

33

1

33

99

33

\'3

3 3

lieden (Velp).

5\'

33

,,

5>

33

4<3)

33

33

53

Ubbergen ....

5\'

\' )

j,

33

33

33

1

)J

33

33

33

33

Voorst.....

3 J

33

2<2>

33

33

33

>3

Zalt-Bommel. . .

630i28)

33

33

\'J

33

33

33

brecht .

Abkoude-Baambrugge

33

33

33

3)

33

33

33

Abkoude-Proosdij .

9>

33

1384<m>

33

33

33

jj

\'3

33

33

ii

33

Benschop ....

35

33

43<9>

33

3»)

33

33

Breukelen-Nijenrode.

2 5

1B<1>

3 J

3 3

33

j>

\'3

23

33

Doorn.....

5\'

3 3

3 3

>5

3(2)

33

33

33

33

Hoenkoop . . .

55

33

178«»).

33 .

»3

33

: 3

3

33

>5

Jutfaas.....

55

55

33

33

33

33

Kamerik ....

35

33

45^

33

33

33

>3

3 3

Linschoten 0

>J

33

33

33

3 3

3 3

\'3

»3

3>

Transpor teere .

//

2575<113>

»

32<«>

»

ioo<71.

»

3<3\'

»

»

-ocr page 92-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

i Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund). |l

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm. il

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Ylekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hond

he

M
S

O

T=>
fl
O
J3

S

sdol-
id.

os
o

O.
TS
ö
CS

S

\'o

ft

O
£

Trausport

ts

39

2575(113>

32®

33

100<71>

33

3<3)

33

Utrecht . . .

Loenen ....

3 3

3 3

4(1)

33

33

33

33

33

Loopik.....

))

9 3

12<1>

3\'

35

! 3

r

33

33

33

3 3

Mijdrecht. . . .

33

193<»)

5 3

3 3

33

i"

3)

33

»3

Nichtevecht .

91(6)

33

33

33

33

33

Polsbroek. . . .

51W

1f

33

3 3

33

33

Snelrewaard ,

39

69<4>

>3

} 3

3 3

33

3 3

33

Vinkeveen c. a.

134<1S!)

\'5

33

33

33

33

Vleuten ....

33

35<3>

»

*3

33

3>

33

\'3

Vreeland .

JJ

7(2)

\'3

33

3 3

33

33

33

Willige-Langerak .

99

a\'

g(i)

\'3

33

\'ï

33

33

93

33

3 3

Wilnis.....

99

33

56(4)

33

3 3

31

J>

>3

33

IJselstein ....

4(1)

33

33

33

Zegveld ....

93

25<4>

\'3

3?

33

33

Noord-Holland.

Aalsmeer ....

)S

9<i)

3S

3\'

33

33

33

Akersloot....

112(S)

33

33

> 3

33

Alkmaar ....

201<12)

33

3 3

33

33

*) Abattoir.

Amsterdam . . ;

93

*) 2

19

3 5

*)3

33

33

33

Andijk.....

33

3.\'

33

12(6)

3\'

3 J

33

Assendelft.

3\'

3 5

5(2)

33

33

Beemster ....

281(21)

3 i

33

,,

3\'

33

Berkhout....

lid)

3}

33

1 s<4>

33

3 3

3j

Blokker ....

39

33

>3

33

2(i)

3 )

33

35

Diemen ....

10W

3 3

33

j,

3 3

33

Edam.....

1 3

99

140)

\'ï

33

33

3 J

Egmond (B.) . .

!)

>3

3\'

33

\'J

Enkhuizen . . .

93

33

33

11<9)

J 3

Heilo.....

93

9 3

82<3>

■)

3\'

33

33

Hoogkarspel .

»

93

>3

33

1 ü<«»

33

33

33

Hoorn.....

99

J\'

3 3

1

31

33

33

Kwadijk ....

.9 9

99

33

3 3

»>

3 ,

33

1

33

33

3 3

Medemblik . . .

3 3

tt

33

U(8)

33

\'3

33

Muiden ....

63(3)

33

3 3

53

33

33

Nederhorst-den-Berg

19

29«)

33

33

33

3 3

J3

33

Nieuwendam. .

99

39

35(3)

33

33

Nieuwer-Amstel. .

214<H)

3 3

33

33

Oosthuizen .

14®

; 3

33

33

33

Opperdoes. . . .

99

99

33

\'3

33

2 5(\'7)

33

33

33

33

Ouder-Amstel

271 (16)

33

33

5 »

33

33

\'3

>3

Oudkarspel .

))

18(2)

J\'

33

33

33

5 3

Schellinkhout . .

3 3

4«)

33

33

Schoten ....

4(i)

33

33

3\'

■„

33

33

Sloten .....

99

3 3

33

so

33

Texel.....

.39

39

»

33

V

33

33(\'5\'

Twisk .....

)9

99

33

38

33

J 3

33

\'3

33

33

Transporteere .

99

99

4634«

»

32<6>

>3

210<123>

»

8<5)

»

33

33<5>

-ocr page 93-

--

S

ft

c3

<D

Hondsdol-

©

U

0

o3

3

heid

ts

CD

!*

rg

0

©

s

©


ö
M

ö
ps

u

SJ

is

\'3

Ö

O

ö

"N

WJ

sl

-4-3

GEMEENTE.

©

O
©

p<
©
©
>

5

O

Sao
ö
O

Mond- en kla

ö

©

©

0
u

TS

®

n
«

ps
W

S \'

cS
ft

cg
^

0
Xfl

O

ft
§

ei
Ä
O
CC

•S-S

Ö H

© o3
©
>

M

©

P

\'S

Ö

©

ö

©

H

Miltvuu

Bij hond en ka

Bij ander vee

Transport

>3

4634<252>

33

32W

\' 3

210(123)

\' 3

Uitgeest . . . ,

33

23(3)

33

33

33

- 3

Venhuizen

33

3 3

>3

45(26)

31

Watergraafsmeer.

3)

92<4)

) 3

3 3

}3

33

33

Weesp.....

9 3

39(2>

33

33

33

33

33

93

Weesperkarspel . .

3 3

48H33»

3 3

33

31(10)

33

2<2)

33

33

Wijdenes ....

9 3

33

v

ÏJ

33

33

33

3 3

Zuid- en Noord-

Schermer .

33

28«

Zwaag.....

93

J 3

33

4(1)

33

33

3 >

39

Ter-Aar ....

29(2>

Aarlanderveen .

33

17©

\'3

33

Barendrecht . .

ï\'

Bergambacht.

3 >

377(«)

3 3

Bergschenhoek .

33

33

922<28>

33

33

33

3 3

2(i)

99

Berkenwoude.

131®

Berkel.....

621<l7)

3)

Bleiswijk ....

33

220<12>

33

33

33

33

3 3

3 >

33

Bleskensgraaf. .

12®

1

Bodegraven .

33

938(32)

33

33

3 3

33

Charlois ....

g(i)

33

5(2)

Delft .....

>3

27(3)

33

3 3

Dordrecht.

166®

2(1)

Gouderak. . .

33

J3

\'s-Gravenhage

3 3

33

2 9(\')

3 3

33

33

j

33

33

Haastrecht . .

1029(3°)

33

33

Hazerswoude.

n

33

33

l\'

Heenvliet....

33

3 3

4(i>

Heinenoord . .

M

33

33

33

33

33

Heken dorp . . .

3\'

85«

33

33

33

33

33

3j

3}

Hillegersberg.

5\'

3 3

569(3\')

33

33

33

33

33

Hof-van-Delft . .

414<24>

33

33

33

Kapelle a/d IJsel .

5\'

3 9

290(9)

33

3 3

33

33

3")

33

Ketel.....

13

>1

924<28)

33

33

33

ï 3

3 3

33

Klaaswaal. . . .

a

33

>3

1

33

33

33

Krimpen a/d IJsel.

33

3 3

131(3)

3 3

33

33

>j

33

3 3

3 3

Lekkerkerk .

33

33

45«

33

; 3

»

3 3

33

33

33

De Lier . . .

33

19d)

3 3

33

\' 3

Maasland ....

33

313(14>

33

\'3

53

3>

Meerkerk ....

1}

öd)

33

3 3

3 3

9 J

Meliszand.

3 3

33

33

33

1

33

3 3

3 3

Middelharnis. .

33

33

33

33

1

3>

93

3?

Molenaarsgraaf .

33

33

8<D

33

3)

33

33

Moordrecht . . .

33

33

18 9W

J 3

33

33

33

33

33

Nieuw-Beierland

33

33

2<D

33

33

33

"

3 3

33

9 3

33

Transporteere

12818<568>

33<5>

310«173)

33«)

12(8)

32W

-ocr page 94-

co cp cpaiOiaaaW^^\'HJhjhjOOOO^lZiZ^^

_ Zr o c >—1 ■—• ST e- p. re re 0 c ^; C re re & < b a re c e- t* B* ïr*

f H! s- o » 5- cs C O 2 1-3 re

re si, pj.09 g g g

• S & IXrE" 2 5 <

O & 0 re ^ g ^ W

^ is. o s" re £, o o

o n i; » g1 o o

B

CO £1,
g &

g S

co <3
Ct5

-I

D 09

5 B

o ec
ö H
&j CU

a a
P

e c

» a B
H.

5. <

& 09 B
re 2 w P

P S- tc

09 09

re re

r- 0

N re

Q H. H, rt £ S

£ p
£
<y>

3 S.
w £

te>-tSltSllSltSJCS3tS]
—. — ~ ~ re re re
< < 09

(1 15 <
g. g.»

C3- Ef S=

P3 ^ Pi O

C3 go 2 ® eÄ ^ I

es;
£

Yeepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

— ^

ip. o
oc

00.
OO

os

OO M >— —

! UT OS O

CS IC üt C

£--J O (31 1

O t« Ü« <i c

; vi C C;

Mond- en klauwzeer.

i - >— » **,

. " Of O" O co

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Seliaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat.

2,-S

Bij ander vee.

Kotkreupel.

-ocr page 95-

r

T

W

O
<

O

s

£

sa.
i

03

8=

Cf

So

O?

cp j*! fu CD tsl ö SX

O O P3 C EU

^ re °

K

g-1 B*.

rt>

CD

J a-J »
iB £L P.

K- \'S -TT-

cc cpï re re

ffi c

2L B\'

— cc"

H «3 co O O 52
o » o o •, O

s?

et
&

re re 3
,
C P °

3 S

c» trj- (T>
^„

» 3

p . sr ;
2 i
t; . ^ !

Veepest der herkauwers.

00
CO

Cß H Ui ^ ,

O

Sq,

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Sehurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond cn kat.

Bij ander vee.

Kotkreupel.

-ocr page 96-

\'s rijks veeartsenijschool.

Bij Ministeriëele beschikking van i October 1894, no. 4456,
afd. M. P., zijn benoemd tot assistenten aan \'s Rijks Veeartsenij-
school, voor het tijdperk van 1 October 1894 tot en met 30 September
1895 de veeartsen: M.
H. de la Vieter van \'s-Gravenhage, A.
van Heusden van Zalt-Bommel en G. G. J. Westholz van Arnhem.

De cursus 1894/95 is begonnen met 57 leerlingen, waarvan
11 in het
istel), 17 in het 2de, 14 in het 3deeni5 in het 4de stu-
diejaar. Hiervan zijn 25 inwonend en 32 uitwonend.

veterinaire dienst bij het leger.

Aan het «Statistisch overzicht der bijhetNe-
derlandsche leger hier te lande in 1893 behan-
delde zieke paarden,» bewerkt door den Luitenant-Kolo-
nel, Dirigeerend Paardenarts
J. J. Hinze, ontleenen wij het
volgende:

Het aantal paarden bedroeg gemiddeld 5034, namelijk 2486
bij de cavalerie, 2038 bij de artillerie, 438 bij het remonte-depot
en 72 bij de Kon. Mil. Academie. Het ziektecijfer was 110.92
pet., tegen 108 pet. in 1892.

Op i Januari 1893 waren nog in behandeling 186 patiënten;
in den loop van het jaar kwamen er 5398 bij, zoodat het aantal
behandelde dieren 5584 bedroeg. Hiervan zijn hersteld 5259,
gestorven 60, afgemaakt 18, als «niet hersteld» verkocht 28 en
bleven er op 31 December 1893 nog in behandeling 219. Het
totale verlies is dus 106, zijnde 1.9 pet. der behandelde zieken
of ruim 2 pet. van de gemiddelde sterkte aan legerpaarden.

Bij de 5584 zieken — waaronder 460 officierspaarden — kwa-
men 914 inwendige en 4670 uitwendige ziekten voor, en wel bij de

-ocr page 97-

\\

cavalerie 343 inwendige en 2589 uitwendige, met een verlies van
48, bij de artillerie 270 inwendige en 1738 uitwendige, met een ver-
lies van 37, bij het remonte-depot 293 inwendige en 294 uit-
wendige, met een verlies van 20 en bij de Kon. Mil. Academie
8 inwendige en 49 uitwendige ziekten, met een verlies van 1 stuks.

Van de 914 inwendige zieken stierven er 50, werden er 4 afge-
maakt en 4 verkocht, alzoo een totaal verlies van 58, zijnde 6.34
pet. der behandelden. Van de 4670 uitwendige zieken zijn er
gestorven 10, afgemaakt 14 en verkocht 24, alzoo een totaal
verlies van 48, of ruim 1 pet. der behandelden.

Behalve de 28 paarden, hiervóór reeds als verkocht aangegeven,
werden er nog 280 verkocht als ongeschikt voor den dienst;
voegt men daarbij de gestorven en afgemaakte paarden, dan
komt men tot een totaal verlies van 8.33 pet,, tegen
10.55 Pct-
in 1892.

Van de 308 verkochte paarden behoorden 158 bij de cavalerie,
139 bij de artillerie, 5 bij het remonte-depot en 6 bij de Kon.
Mil. Academie; de leeftijd dier paarden bedroeg: 1 van 3 jaar,
i van 5, i van 8, 32 van 6—10, 128 van 11 —15, 123 van
16—20 en 22 boven de 20 jaar oud.

Over de verschillende kwartalen zijn de ziektegevallen als volgt
verdeeld: i3te kwartaal 1130, 2cle kwartaal 1409, 3ae kwartaal
2027 en 4de kwartaal 1018.

Bovendien werden nog 62 paarden behandeld van officieren,
niet tot een der bereden korpsen behoorend en 21 paarden der
marechaussee.

De gezondheidstoestand kon over het algemeen als zeer
gunstig worden beschouwd, vooral in de drie eerste kwartalen,
daar gedurende het vierde in twee garnizoenen influenza heer-
schend optrad.

Van besmettelijke ziekten, bedoeld bij de wet van 20 Juli 1870,
kwam slechts één geval van miltvuur voor; het betrof een
7-jarig paard te Bergen-op-Zoom, dat na een zeer kort ziekte-
verloop stierf.

Te \'s-Gravenhage kwamen in het begin van het jaar 4 sporadische
gevallen van influenza (Brustseuche) voor, maar van
half November tot het einde van het jaar werden aldaar nog 42
gevallen geconstateerd, waarvan 5 doodelijk verliepen. In dien
zelfden tijd werden te Haarlem 13 gevallen waargenomen, waar-
van 2 letaal eindigden. Uit eenige proeven met injecties van

-ocr page 98-

bloedserum van herstelde paarden bleek, dat deze geen invloed
uitoefenden op het verloop der ziekte; «alleen werd opgemerkt,
dat korten tijd na de injectie de temperatuur een weinig steeg, om
daarna weder tot de bestaande terug te keeren, zonder dat eenige
verdere daling werd verkregen.»

Goedaardige droes kwam veelvuldig voor, vooral in het
3de kwartaal, zijnde de tijd waarop de meeste paarden worden
aangekocht.

In de weiden werden 124 paarden voor deze ziekte behandeld,
waarvan er 8 aan metastatischen droes overleden; te Rotterdam
werden onder de uit Ierland aangevoerde paarden 25 gevallen
waargenomen, waarvan 3 doodelijk verliepen, terwijl in het remonte-
depot slechts 36 gevallen werden geconstateerd.

Enkele malen werd complicatie met catarrhale pneumonie
waargenomen. Onder de uit Ierland aangevoerde remonte-paarden
kwamen in een weide te Wamel 6 gevallen van s t o m a t i t i s
pustulosa contagiosa voof; de patiënten waren spoedig
hersteld.

Van zenuwziekten werden waargenomen: apoplexie 1 (ge-
storven), hersen congestie 2, hersen- en hersen-
vliesontsteking 2 (1 gestorven), hersenwaterzucht
2, kruislamheid 3 (1 verkocht, 1 afgemaakt, 1 nog in be-
handeling), epilepsie 2(1 verkocht, 1 afgemaakt) en 1 geval
van partiëele paralyse, zijnde het paard in 1892 door
den bliksem getroffen, dat als ongeschikt voor den dienst moest
worden verkocht.

Van ziekten der ademhalingsorganen kwamen 155 gevallen
voor, waaronder 91 aan neus- en neuskeelcatarrh; aan
1 a r y n g o-p h a r y n g i t i s 25 (1 gestorven aan glottisoedeem),
cornage 1 (verkocht), bronchitis 15, long- en borst-
v lieslij den 22 (5 gestorven, 1 afgemaakt).

Aan ziekten van het hart stierven plotseling 3 paarden.

Ziekten der spijsverteringsorganen werden 404-maal waargeno-
men, waaronder 128 gevallen van gastricismus (1 patiënt
stierf plotseling en bij de sectie bleek ruptuur van de rechter
leverkwab te bestaan) en 59 van m a a g-d a r m c a t a r r h (2
gestorven). Aan koliek leden 217 paarden, waaronder 6 reci-
dief. Van de 15 dieren, aan deze ziekte gestorven, is van 5 niets
naders bekend, bij 1 kwam maagbersting voor, bij 1 omslingering
der dunne darmen, bij 1 asdraaiihg, bij 1 darminschuiving, bij 2

-ocr page 99-

haemorrhagische enteritis, bij i acute peritonitis, bij x wormen en
bij 2 ophooping van zand.

Een geval van n e p h r i t i s verliep doodelijk.

Bij de uitwendige ziekten wijzen wij op 294 gevallen van
ontsteking van pezen en peesscheeden (2 ver-
kocht, i afgemaakt), 37 met acute gewrichtsontste-
king, 83 met exostosen (5 verkocht), 576 kneuzingen
(1 gestorven, 2 afgemaakt, 1 verkocht), 629 drukkingen
door het harnachement, waaronder 306 aan ribben en borst en
161 aan de schoft.

Verwondingen zijn 1171-maal waargenomen; van deze
patiënten stierven er 3, namelijk x aan tetanus, 1 aan decubitus
en i aan pyaemie, terwijl 1 paard wegens gewrichtsverstijving
werd afgemaakt en 1 verkocht.

Beenbreuken kwamen 18-maal voor; als gevolg daarvan
zijn 4 paarden gestorven (breuk van schedelbeenderen, halswer-
vels, rugwervels, bekken- en dijbeenderen), 9 afgemaakt (onder-
armbeen, haakbeen, pijpbeen, schenkelbeen) en 2 hersteld (voor-
hoofdsbeenderen en uitwendige darmbeenshoek).

Behandeld werden met spier rheumatismus 10 dieren
(3 verkocht), schouderkreupelheid 103 (2 verkocht),
verstuikingen 511, waaronder 438 van het kogelgewricht
(4 verkocht), gallen 27, gezwellen 18 en 26 verzwe-
ringen (fistels). Verder werden waargenomen: 130 oog-
ziekten, 249 ziekten van huid en onderhuidsch bind-
weefsel (r verkocht) en 717 h o e f z i e k t e n , waaronder 6
met rheumatische hoefontsteking (2 verkocht), 16 met chronische
hoefgewrichtskreupelheid (3 verkocht), 6 met hoefkanker, 76 met
nageltred (2 daarvan stierven aan tetanus) en 1 met uitgebreide
straalverzwering, die afgemaakt werd.

Uit de bijzonderheden in de verschillende garnizoenen nemen wij
slechts het volgende over. Te Amersfoort kwam in November
een paard in behandeling met zaadstrengfistel. De linker streng
was zeer hard en gezwollen, terwijl uit een fijne opening steeds
een weinig pus vloeide. Daar het paard zeer lastig was, kon een
locale .behandeling rnoeielijk en niet zonder gevaar worden in-
gesteld ; toch gelukte het een paar malen een weinig solut,
chloret. hydrargyric. in te spuiten. Patiënt liet evenwel toe dat
de omgeving der woekering werd gemasseerd; dit geschiedde
dagelijks met vaseline. Inwendig werd 2-maal daags 5 gram

-ocr page 100-

jodetum kalicum in het drinkwater gegeven. Patiënt was den
2^sten November volkomen hersteld.

Een cavaleriepaard aldaar bleef onder het rijden plotseling
staan met wijd uit elkander geplaatste beenen. Het moest op een
slede naar den ziekenstal worden vervoerd en stierf reeds den
volgenden dag. Bij de sectie bleek, dat beide dijbeenderen, even
onder het gewrichtshoofd, in schuine richting waren gebroken,
wat ook op 3 plaatsen het geval was met de bekkenbeenderen ;
de spieren in de omgeving waren verscheurd en veel bloed was
in bekken- en buikholte aanwezig.

Te Bergen-op-Zoom leed een paard aan gastricismus, maar
herstelde daarvan spoedig; na 3 weken traden de verschijnselen
weder op, thans gepaard met krampen. Reeds na 2 dagen stierf
patiënt en bij de sectie vond men veel bloed in de buikholte,
door een groote scheur in de rechter leverkwab.

Te \'s-Gravenhage genas een paard in drie weken van amau-
rosis, na injecties met klimmende giften van nitras strychnini.

In het remonte-depot kwam zandkoliek herhaalde malen voor
en 2 patiënten stierven daaraan. Extractum aloës en sulfas eserini
worden als de beste geneesmiddelen daarbij aanbevolen, terwijl
het gebruik van middenzouten wordt ontraden, omdat de dieren
daarna zeer benauwd worden.

Het zaakrijke verslag eindigt met enkele opmerkingen omtrent
ziekten bij de manoeuvres en in de legerplaatsen.

v. E.

boekbeoordeeling.

SIMON", G-rundriss der gesammten Fleischbeschau.
Ein Leitfaden für empirische Fleisehbeschauer.

Van de hand des Heeren Simon, Schlachthoünspector te
Rathenow, verscheen voor eenige weken een werkje over
vleeschkeuring, ten dienste van empirische keurmeesters.
Met genoegen maakte ik kennis met dit vademecum.
Wat
Ostertag\'s standaardwerk is voor veeartsen, welke met
de keuring van vleesch zijn belast, is bovenbedoeld werkje voor

-ocr page 101-

keurmeesters niet-veeartsen, die in dit gedeelte der sanitaire
politie voor onze gezondheid moeten waken.

De schrijver heeft op uitnemende en populaire wijze tal van
belangrijke zaken in 67 bladzijden druks behandeld. In de
eerste acht hoofdstukken worden de bouw van het dierlijk
lichaam, het doel der vleeschkeuring, de wetten daarop betrek-
king hebbende, het onderzoek naar den gezondheidstoestand der
te slachten dieren, de slachtmethoden en het onderscheid der
verschillende vleeschsoorten beknopt maar degelijk beschreven.

Het negende hoofdstuk is gewijd aan de ziekten, die uit een
oogpunt van vleeschkeuring de meeste aandacht verdienen, n.1.
parasitaire en besmettelijke ziekten. Bij septicaemie en pyaemie
wordt iets langer stilgestaan, opdat de beknoptheid geen schade
zou doen aan het vooral te dezer zake zoo noodige juiste begrip.

Steeds worden den keurmeester aanwijzingen gegeven op
welke zaken hij vooral moet toezien.

Het tiende hoofdstuk behandelt den onderzoekingsmodus van ge-
slachte dieren; de volgorde daarvan is de door
Ostertag aan-
gegevene en ook hier algemeen gevolgde.

De bekende uitgever Schoetz te Berlijn zorgde dat dit boekje
in een sierlijk gewaad werd gestoken. Ofschoon het werkje voor
den veearts niets nieuws bevat en uitsluitend voor empirische
keurmeesters is geschreven, zij het toch ter lezing aanbevolen.

M. G. DE BRUIN.

-ocr page 102-

nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Arnold, Repetitorium der Chemie. 6te, verbesserte und
ergänzte Auflage. Hamburg und Leipzig,
Leopold Voss 1894. Preis
gebunden 6 Mark.

Dr. H. Röttger, Kurzes Lehrbuch der Nahrungsmittel-
Chemie (aus der Bibliothek für Nahrungsmittel-Chemiker). Leipzig,
J. A. Barth (Arthur Meiner) 1894.

Dr. Arthur Würzburg, Die Nahrungsmitte 1-G esetzgebung
im Deutschen Reiche und in den einzelnen Bundes-
staaten (aus der Bibliothek für Nahrungsmittel-Chemiker). Leipzig,
J. A. Barth (Arthur Meiner) 1894.

Benno MaRTINY, Die Milchversorgung Berlins. Im Auftrag
der Deutschen Landwirtschaftsgesellschaft auf Grund besonderer amt-
licher Erhebungen dargestellt. Berlin, Verlag der Deutschen Landwirt-
schaftsgesellschaft 1894.

Georg Osthoff, Anlagen für die Versorgung der Städte
mit Lebensmitteln. (Handbuch der Hygiene von Theodor Wey],
5 Lieferung). Jena,
Gustav Fischer 1894. Dit werk bevat plannen
betreffende hallen, slachthuizen en veemarkten.

Heim, Lehrbuch der bakteriologischen Untersuchung
und Diagnostik. Stuttgart,
F. Enke 1894.

Dr. G. Schneidemühl, Die Blutserum Impfungen und die
bisherigen Folge ihrer Anwendung zum Schutze
und zur Heilung von Thierse liehen (Heft 6 der «thier-
medicinischen Vorträge»), Leipzig,
Arthur Felix 1894.

J. Ehrhardt, Die Krankheiten des Hausgeflügels. Aarau,
Emil Wirz 1893.

Dr. \\V. DieckeriioFF, Lehrbuch der speciellen Pathologie
und Therapie für Thierärzte. II Band, 2 Lieferung. Krank-
heiten des Rindes: Infections- und Intoxicationskrankheiten. Berlin,
I
-Iirschwald 1894.

Max SCHMEY, A r z n e i-V erordnungen zum Gebrauche für
practische Thierärzte und Studierende der Thier-
heil künde. Berlin und Leipzig,
Heuser 1894. Preis 2 Mark.

Dr. Georg Müller, Lehrbuch der Pharmakologie für Tier-
ärzte. Mit 71 Original-Holzschnitten. Dresden,
G. Schönfeld 1894.
Preis 12 Mark.

Simon, Grun-driss der g e s a m m t e n Fleischbeschau. Ein
Leitfaden für empirische Fleischbeschauer. Berlin,
Richard Schoetz

1894. Preis gebunden I M. 60.

Dr. R. Long und M. Preusse, Practische Anleitung zur Tri-
chinen-Schau. Mit vielen Abbildungen. Berlin,
Richard Schoetz

1895. Preis gebunden M. 2.

Dr. O. Schwarz, Bau, Einrichtung und Betrieb von öffent-
lichen Schlachthöfen. Mit in den Text gedruckten Abbildungen
und einer Tafel. Berlin,
Julius Springer 1894. Preis 5 Mk., in Lein-
wand gebunden 6 Mk.

-ocr page 103-

Deutsches Reichsviehseuchengesetz in der Fassung
des Gesetzes vom I Mai 1894. Ergänzt und erläutert von R.
IIöiNGHAUs. Bielefeld, A. Helmich 1894.

Gesetz vom 17 August 1892, betreffend die Abwehr und
Tilgung der Lungenseuche der Rinder sammt allen
hiezu erflossenen Erlässen der hohen Ministerien
und Landesbehörden, nebst einer Anleitung zur
ämtlichen Erhebung und Berichterstattung. I Sup-
plementheft zum Handbuch der Thierseuchen-gesetzgebung von den
städt. Thierärzten
Anton Toscano und August Postolka in Wien.
Wien,
Kreisel und Grögee 1894. Preis 1 fl. 50.

Ellenberger-SchüTZ, Jahresbericht über die Leistungen auf
dem Gebiete der V e t e r i n ä r-m e d i c i n. 13 Jahrgang (1893).
Berlin,
august hlrschwalü 1894.

Prof. Dr. R. Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für
das Jahr 1895. In zwei Theilen, Tlieil I gebunden, Th eil II broschirt.
Berlin,
Richard Schoetz 1894.

E. Aureggio, Les chevaux du Nord de l\'A f r i q u e. I beau volume
in-40 de plus de 500 pages. Avec 20 planches en phototypie et 3 cartes
géographiques. Paris, ASSELIN et
Houzeau 1894. Prix il francs, rendu
franco.

}. J. Jacoulet et C. Chomel, Traité d\'Hippologie. Tome I. Un
volume grand in-8, de 692 pages et 306 figures intercalées dans le
texte. Saumur, librairie
Milon 1894.

H. Boucher, Hygiène des animaux domestiques. Un vol. in-18
de 504 pages, avec 71 figures intercalées dans le texte (de l\'Encyclo-
pédie vétérinaire, publiée sous la direction de C.
Cadéac). Paris, J. B.
Batllière
et fils 1894.

Dr. M. Letut.le, Pus e t S u p p u r a t i o n. 1 volume petit in-8° de l\'En-
cyclopédie des Aid e-M é m o i r e , avec 47 figures dans le texte.
Paris, G.
Masson 1894. Prix broché 2 fr. 50, cartonné 3 fr.

V. Galtier, De la p n e u m o-Cb t é r i t e septique ou Pleuro-
pneumonie sep tique des veaux (maladie de la cou-
rade). Broch. in-8° de 60 pages avec six figures dans le texte. Paris,
Asselin et Houzeau 1894. Prix 2 francs.

Ed. de Freudenreich, Les microbes et leur rôle dans la
laiterie. Un vol. petit in-8° de 120 pages, avec 2 lig. dans le texte.
Paris, G.
Carré 1894.

Dr. J. A. Dembo, L\'A batage des animaux de boucherie. Etude
comparée des diverses méthodes, précédé de lettres de M. M.
Virchow
et W. Preyer. In-8. Paris, F. Alcan 1894. Prix 2 francs.

Louis Villain, L a viancie malade. Moyens pratiques de la
reconnaître. Un volume petit in-8° de 167 pages Paris,
G. Carré
1894.

A. Gallier, Traité des vices redhibitoires dans les
ventes ou échanges d\'à nimaux domestiques, 2e édition.
Un vol. in-8° de 780 pages. Caen, C.
Vallin et Paris, Asselin et
Houzeau 1894.

A. Sanson, L. Trasbot et E. Nocard, Nouveau dictionnaire
pratique de médecine, de chirurgie et d\'h y g i è n e
vétérinaires: tome XXII. Un vol. in-80 de 684 page1;. Paris,
Asselin et Houzeau, avril 1894.

-ocr page 104-

Miscellaneous investigations concerning infectious
and parasitic diseases of domesticated animals.
Conducted under the direction of Dr. D. E.
Salmon, Chief of the
Bureau of Animal Industry, by F. L.
Kilborne, Veranus A. Moore,
E.
C. Schroeder, Theobald Smith and C. W. Stiles. Washington,
Government Printing Office
1893.

Thomas H. Brigg, Haulage by horses. By Bradford, England, 1894.

ohm dugoale Astley, Fifty years of my life in the world
of sport at home and abroad. London,
Bart. Hurst and
Blackett 1894. Price 30 s.

K. Fowler, Recollections of country-life. London, Long-
mans, Green &
Co. 1894. Price 10 s. 6 d.

-ocr page 105-

G. J. HEN GEVELD.

Aan de veeartsenijkunde is een harer verdienste-
lijkste mannen ontvallen. De oud-leeraar aan \'s Rijks
Veeartsenijschool G. J.
Hengeveld overleed den 3den
November 1894 te Haarlem. Hij was een man, groot
door zijn uitgebreide kennis, door zijn veelzijdige
werkzaamheid, en niet minder door zijn eerlijk karak-
ter en bereidvaardigheid waar het gold onze weten-
schap te bevorderen en onzen stand in de schat-
ting van anderen te verheffen.

Gerardus Johannes Hengeveld werd den 25sten
Februari 4814 te Wilnis geboren. Op achttienjari-
gen leeftijd begon hij als leerling aan de Veeartse-
nijschool zijn studiën, welke hij in den kortsten
tijd volbracht. In Juli 1836 werd hij, na een den
259ten en 26sten van genoemde maand gehouden exa-
men, gediplomeerd tot veearts en met ingang van 1
September 1836 aangesteld tot veearts l8te klasse, op
een jaarwedde van f 500, gedurende de vijf eerst-
volgende jaren. Deze zou hij ontvangen uit het fonds
van den Landbouw, mits zich vestigende op zoo-
danige standplaats, als hem zou worden aangewezen,
en zich voortdurend gedragende naar de instructiën,
welke voor de bezoldigde veeartsen reeds bestonden
of nader zouden worden gegeven. Als standplaats
werd hem Oegstgeest aangewezen. Aldaar oefende
hij zijn praktijk uit, welke zich meer en meer
uitbreidde en te midden van welks drukke werk-
zaamheden hij toch nog den tijd vond om zich met
wetenschappelijken arbeid bezig te houden. Geëerd

-ocr page 106-

in deze omgeving als veearts en als mensch, hooggeacht bij
de veehouders om zijn practisehe kennis en hulpvaardigheid,
was het voor dezen een groote teleurstelling, toen hij de
standplaats verliet om het leeraarsambt aan de school,
welke twee jaar te voren een Rijks Veeartsenijschool was
geworden, te aanvaarden.

Bij Koninklijk besluit van 30 Augustus 1853 (Stsbl.
n°.
57) werd Hengeveld benoemd tot leeraar in de natuur-
lijke geschiedenis der huisdieren, met uitzondering van het
paard, in leefregelkunde, veeteelt, verloskunde, heelkunde,
in de leer der operatiën en in cliniek.

Niettegenstaande door hem vele en heterogene vakken
werden gedoceerd, kwam ieder vak door exacte beoefening
volkomen tot zijn recht. Zijn lessen muntten uit door duide-
lijkheid en werden gewaardeerd door zijn hoorders, ook om
de humaniteit waarmede hij ze gaf. Voor zijn leerlingen
was hij niet alleen de vraagbaak aangaande alles wat zijn
vakken betrof, maar ook na het verlaten van de school,
na volbrachte studie, gedenkt menig oud-leerling met dank ■
baarheid de door hem gegeven practische wenken van
wetenschappelijken, alsook van maatschappelijken aard.

Veeteelt en runderpraktijk waren zijn geliefkoosde vakken
en in deze richting is door hem voor onze school veel gedaan.

Rechtvaardig was hij in de beoordeeling van anderen en
was dat oordeel wel eens scherp, niet minder streng was
hij ook in de beoordeeling van zich zelf. Zijn leerlingen
hielden van hem.

Hen geveld heeft door zijn onderwijs veel bijgedragen tot
de vorming der veeartsen. Zijn werken zijn de levende ge-
tuigenis van zijn werkzaamheid en belangstelling in de Vee-
artsenijkunde en de haar aanverwante vakken.

Zijn eerste werk verscheen in October 1847, en was getiteld :
„Het wezen, de oorzaken en de behandeling der longziekte
van het Rundvee"; proeve ter beantwoording eener betrek-
kelijk deze ziekte uitgeschreven prijsvraag door de Maat-
schappij van Wetenschappen te Haarlem.

-ocr page 107-

Op de lste Algemeene Vergadering van Rijks-veeartsen,
gehouden te Arnhem op
28 Juni 1848, werd G. J. Hen-
geveld
benoemd tot een der 12 leden van het Centraal
Veeartsenijkundig Genootschap. In de eerste vergadering van
dat genootschap, welke te Amsterdam op
28 Sept. 1848
plaats had, werd hij benoemd tot Secretaris en Thesaurier.

De levensdraad van dit Centraal Yeeartsenijkundig Ge-
nootschap werd reeds na een 10jarig bestaan afgesneden.

In een vergadering, den 31sten Augustus 1861 te A.msterdam
gehouden, werd een commissie benoemd met de opdracht het
daarheen te willen leiden, dat de stichting van een nieuw
algemeen veeartsenijkundig gezelschap mogelijk werd gemaakt.
Ook in deze commissie, welke den grondslag heeft gelegd
voor de „Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland" en voor het tegenwoordig Tijdschrift, had
Hengeveld zitting.

Het „Repertorium, Tijdschrift voor de
geneeskunde in. al haren omvang onder re-
dactie van F.
rienderhoffenf. C. H ekmeijeh,",
bevat van de hand van Hengeveld de volgende mededeelingen :

„Iets over de onderkenning van longziekte", 1849, pag. 45.

„Aanwending van het stijfselverband bij beenbreuken",
1849, pag. 87.

„Iets over de stelsels van afzondering en dooding, tot
wering der longziekte van het rund aangewend, alsmede
over de maatregelen, die bij den tegenwoordigen toestand
van het fonds van den landbouw, nog tot verligting en
stuiting van de ramp zouden kunnen worden genomen",
1849, pag. 118.

„Beoordeeling van het werk : „Bijdrage tot de kennis en
de behandeling van de ziekte der hoeven bij het paard, be-
kend onder den naam van straal- of hoefkanker, door A.
J. J
anné, Rijksveearts voor het 2de en 3de district van
Landbouw in \'t Hertogdom Limburg, met houtsneefiguren",
1849, pag. 457.

„Herniotomie bij eene koe", 1849, pag. 191.

-ocr page 108-

„Bubonis bij een veulen", 1849, pag. 278.

„Uitzakking van den endeldarm bij varkens\'\', 1849, pag. 286.

„Uittreksel uit het verhandelde op de Vergadering van
de Zuid-Hollandsche Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde, gehouden den 8sten Mei 1849 te Rotterdam",

1849, pag. 328.

„Amputatio uteri bij dieren", 1849, pag. 366.

„Gangraena in de uiers bij runderen\'\', 1849, pag. 382.

„Verslag van de gevoelens der Zuid-Hollandsche Maat-
schappy ter bevordering der Veeartsenijkunde, over de op-
heffing van het Fonds voor den Landbouw", 1850.

„Lood wit vergiftiging bij koeien", geconstateerd door G.
J.
Hengeveld, zie „Leidsche Courant" van 4 Juni 1850,

1850, pag. 278.

„Opgave en berekeningen betrekkelijk de uitoefening der
Veeartsenijkunde in Nederland", 1850, pag. 343.

„Hondsdolheid by het paard", 1851, pag. 21.

„Eenige wenken over de hondsdolheid", 1853, pag. 109.

De „Verzameling van Veeartsenijkundige bij-
dragen", uitgegeven door de Zuid-Hollandsche Maatschappij
tot bevordering der Veeartsenijkunde, werd met
J. Jennes
en L. Swart door hem geredigeerd.

In dat Tijdschrift deed hij mededeelingen omtrent ,,de
inentingen bij de longziekte van het rundvee in de provincie
Zuid-Holland gedurende het jaar 1855".

In 1860 in hetzelfde Tijdschrift:

„Voorloopige resultaten, getrokken uit het verslag der
inentingen der longziektesmetstof, verricht door L.
Swart
fce Barendrecht en W. Dogterom te Krimpen a/d Lek,
en verdere practische beschouwingen, door G. J.
Hen-
geveld."

Met J. Jen mes gaf hij in deVe eartsenij kundige Bijdragen
„Korte mededeelingen uit de kliniek van \'s Rijks Veeartsenij-
school, gedurende de jaren 1858 — 1859".

In diezelfde Bijdragen werden door hem in 1880 behandeld :

„Castratie van klophengsten\'\'.

-ocr page 109-

,,Onvolkomen ontwrichting van den 4den en 5den hals-
wervel bij het paard."

„Ontneming der eiernesten bij koeien en kalveren."

„Beschrijving en gebruik der instrumenten voor de castra-
tie der koeien, met aanteekeningen over hetzelfde onderwerp."

„Speekselfistel."

„De Hippo-lasso of het dwangtuig van Raabe en
Lunel."

„Boekmaagverstopping."

„Varkensziekte."

„Aetherisatie bij tetanus".

,, Rheumatische boegkreupelheid".

,, Beenbreukziekte.\'\'

Het Tijdschrift in 1861 door de Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland uitgegeven, als
„Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Vee-
teelt" had tot redacteuren:
F. C. Hekmeijer, J. Jennes
en G. J. Hengeveld.

In 1863 kwam daarin van zijn hand een artikel voor :
„Eenige veeteeltkundige regelen der Grieken en Romeinen."

In het Tijdschrift, uitgegeven door de „Nederlandsche
Maatschappij ter bevordering van Nijverheid", samengesteld
door
A. H. van der Boon Mesch, H. C. van Hall en E. van
Voorthüijzen
, schreef hij in de jaargangen 1853, \'54, \'55,
\'56, \'57 en \'58 artikelen over: „het Rundvee, zijne verschil-
lende soorten, rassen en veredeling", geïllustreerd door fraaie
platen van exemplaren dier veerassen. Deze artikelen zijn
later gecombineerd en door de Maatschappij ter bevordering
van Nijverheid uitgegeven als „Het Rundvee." Hiervan
verscheen in 1865 een 2de druk.

Met dit werk heeft Hengeveld zich een monument ge-
sticht en tal van blijken van waardeering zijn hem hiervoor
geworden, o. a. van den Minister
Thorbecke, die zeer met
dit werk was ingenomen. Verder ontving hij daarvoor een
gouden medaille van de „Hollandsche Maatschappij van
Landbouw", en ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan

-ocr page 110-

der „Maatschappij van Landbouw in het arrondissement
Breda" een bronzen medaille.

In de sub-commissie welke 25 Augustus 1865 was be-
noemd wegens den veetyphus, bekleedde
Hengeveld
de functie van voorzitter en diende hij als zoodanig het rap-
port in.

In „De Runderpest", bijlage tot de Landbouwcou-
rant
1865, n°. 11, leverde hij een uittreksel uit de discus-
siën over de runderpest op het veeartsencongres te Ham-
burg in
1863.

Bij Ministeriëele beschikking van den 17den September
1866 werd bovenbedoelde commissie ontbonden en werden met
het toezicht over den veeartsenijkundigen dienst tot wering van
den veetyphus belast de Heeren G.
J. Hengeveld, J. A.
Alers, L. Swart
en W. J. E. Hekmrijer.

De runderpest-veldtocht, welke Augustus 1865 aanving,
eindigde
1 September 1867 ; Hengeveld was hiervan gedu-
rende een jaar in het spoeling-district, ter standplaats Schie-
dam gestationneerd, den overigen tijd te Leiden. Zijn lessen
aan de school werden gedurende dien tijd gedeeltelijk waar-
genomen door den Majoor-Paardenarts A.
J. de Bruijn.

Zijn verdiensten ten opzichte van de bestrijding dezer
ziekte werden zeer op prijs gesteld. In plaats van de toege-
dachte ridderorde, werd op verlangen liever een gratificatie
aangenomen. Voorzeker een practische keuze met het oog
op het destijds bescheiden traktement.

Hengeveld heeft vele pogingen aangewend om hier te
lande het fokken van hoornloos rundvee te bevorderen. Als
erkenning daarvoor ontving hij een medaille van aluminium
met den beeldenaar van „Prince
Adalbert de Bavière, pro-
tecteur, 1861" en aan de keerzijde; „Propagation des races
bovines désarmées
a Mr. G. Hengeveld, Professeur a 1\'école
vétérinaire d\'Utrecht, eclairé appréciateur des races bovines
désarmées." Eveneens kreeg hij een zilveren medaille met
den beeldenaar van
Willem Frederik Karel Prins der
Nederlanden (Prins
Frederik), en aan de keerzijde: „het

-ocr page 111-

comité van veredeling van het ras van hoornloos rundvee
te Utrecht aan G.
J. Hengeveld."

Naar aanleiding van zijn bemoeiingen in zake de koepok-
inentingen ontving hij een zilveren medaille met den beel-
denaar van
Willem III.

In het jaar 1856 was Hengeveld lid der Commissie,
welke door de regeering naar de Veetentoonstelling te Parijs
werd afgevaardigd. Hij bracht datzelfde jaar hiervan een
verslag uit, dat in druk verscheen: ,,Het rundvee op de
Algemeene tentoonstelling te Parijs door G. J.
Hengeveld,
vice-president en jurylid."

Behalve de artikelen over „het Rundvee", werden door
h.em in het „Tijdschrift uitgegeven door de Ne-
derlandsche Maatschappij t er b e v o rder i ng v an
Nijverheid" de volgende artikelen geplaatst:

„De rund veehandel en de runderpest van het Russische
steppenvee" door G, J.
Hengeveld, volgens het „Journal
d\'Agriculture pratique de Barral, n°. 4, 1856,
1857, pag. 278.

„Luchtverversching en afvoering der vloeibare uitwerp-
selen in paarden- en koestallen," 1860, pag. 29.

Verslag wegens een werk getiteld:

„Abbildungen der Rindviehracen und Schlage der Schweiz",
op uitnoodiging van Directeuren der Nederlandsche Maat-
schappij ter bevordering van Nijverheid.

„De onvruchtbaarheid en het niet drachtig worden der
koeien," 1860, pag. 28.

In de „Boeren Goudmijn" werden door hem geplaatst:

„Het snijden der koeien, een nieuwe goudmijn voor de
landbouwers," 1855.

„Het snijden der vaarskalveren om kunstkwenen te be-
komen," 1856.

„Het castreeren der koeien," 1858.

„Het onderwijs aan veeartsenij scholen, ook in vereeniging
met landbouwscholen," 4860.

Hengeveld was een zeer vlijtig medewerker van de „Land-

-ocr page 112-

bouw courant" welke in het jaar 1847 door J. Wtte-
waal
werd opgericht.

Hierin komen van hem voor:

„Iets aangaande de heerschende longziekte van het rund-
vee," 1848, n°. 2.

,,De rijksveeartsenijschool," 1850, n°. 47.

,,De sterftestatistiek van aan longziekte lijdend vee gedu-
rende de jaren 1844—1850 in de gemeenten Leiderdorp,
Soeterwoude, Hazerswoude, Koudekerk, Oudshoorn, Aarlan-
derveen, Alphen, Zwammerdam en Bodegraven", 1852, nos. 30,
40, 109 en 149.

„Geneesmiddelen tegen de longziekte van het rundvee,"
4855, nos. 35 en 36.

„Het aantal paarden in Rusland," 1858, n°. 14.

„Het castreeren van koeijen," 1858, n°. 25.

„Hoe oud is een rund dat de eerste vier blijvende tanden
bezit?" 1858, n°. 27.

„Instrumenten voor de castratie van koeijen," 1859,
nos. 13 en 14.

„Over het verwerpen van paarden en koeijen," 1859, n°. 10.

„Bepaling van den waren ouderdom der jonge runderen,"
1859, n°. 8.

„Eenige oorzaken die het verwerpen kunnen teweegbren-
gen," 1859, n°. 1.

„Dwangtuig voor paarden," 1860, n°. 50.

„Iets over bekroningen van vee op de tentoonstellingen,"
1862, n°. 20.

„Boekaankondiging door G. J. Hengeveld" ; der curiosi-
teitswille zij hier vermeld, dat deze bevat een critiek naar
aanleiding van „
Small\'s veeartsenijkundige tafel, bevattende
30 recepten ter genezing van in- en uitwendige ziekten
van paard, rund en hond, vertaald door W. J. E.
Hek-
meijer
," met den aanhef:

„Geen veeartsen meer!

Ruim de Veeartsenijschool maar op!

Wie vraagt er nu nog naar eene wet op de veeartsenijkunde!

-ocr page 113-

Leve de volkswetenschap en kunst!
Ieder zijn eigen veearts!", 1864, n°. 22.
„Geslachtsbepaling der vrucht", 1864, Bijblad van de Land-
bouwcourant.

„Longziekte", Bijblad van de Landbouwcourant, 1870, n°. 5.
„Amerikaansch-Noord-Hollandsch vee," met 4 afbeeldingen
naar penteekeningen van H.
Janné, 1873, nos. 2, 3 en 4.

,,Een praatje over het extérieur van ongehoornd rundvee,"
1874, nos. 38 en 39.

Verslag eener voordracht, over melk en hare vervalsching,
door hem te Utrecht gehouden, 1875.

„Over de tentoonstelling te Drie Romers onder Roorda-
huizum, den 25sten Juli 1877," 1877, n°. 32.

„De Hereford volbloedstier „Success", met eene afbeel-
ding," 1878, n°. 1.

„Over maïs, en maïs bij de vetmesting van varkens,"
1878, n°. 21.

„Over het Amerikaansch-Nederlandsch rundveestamboek/\'

1878, n°. 61.

„Iets over keurmeesters van vee op internationale veeten-
toonstellingen," 1878, n°. 77.

„Lijnkoek en maïskoek of lekker en minder lekker,"

1879, n°. 9.

„Melkinrichtingen en melkverkoopers," 1879, n°. 18.
„Samenstelling en vervalsching van melk, melkpolitie,"

1879, nos. 19 en 20.

„Onderzoek naar trichinen te Utrecht," 1879, n°. 28.
„Over stieren van het Nederlandsch Rundveestamboek,"

1880, n°. 18.

„Verslag van de gehouden inspectie van in het Rund-
veestamboek ingeschreven jong vee in 1880 en vroeger,"

1881, n°. 51.

„Noord-Hollandsche schapenteelt", 1881, n°. 65.
„Het Rosensteiner rundvee," 1881, n°. 73.
„Melkrijk vee," 1882, n°. 58.
„Over veeprijzen", 1882, n°. 92.

-ocr page 114-

„Verschil van lichaamsvorm bij de runderen,\'\' 1883, n°. 1.

„Rundveerassen en veetentoonstellingen," 1883, nos. 10
en 37.

„Het Nieuws van den Dag en het kruisen met Jersey-
vee," 1883, n°. 68.

„Het opknappen van de horens der runderen," 1883, n°. 71.

„Over de vet- en fokveetentoonstelling te Alkmaar den
4den April", 1884, n°. 30.

,,Internationale tentoonstelling van landbouw te Amster-
dam", 1884, n°. 85.

„Een Hollandsche stier (Constanten II) in Amerika."

„Het ongehoornd Suffolk-rund in Amerika", 1886, n°. 21.

„Het water en zijne zegeningen, melk als voedsel," 1886,
nos. 103 en 104.

„Over den invloed der fokkers op het geslacht van het
toekomstige dier dat zij wenschen te bekomen," 1888, n°. 45.

„Iets over de kleuren van het Nederlandsche rundvee"

1888, n°. 26.

„Een volbloed Noord-Hollandsch en Nederlandsch rund-
veestamboek-melkkoe", 1888, n°. 5.

„Over de vorming van grove horens bij de nakomelingen
van het Wilster marschvee", 1889, n°. 15.

„Paring van groote vaders met kleine moederdieren",

1889, n°. 15.

„Onderzoek naar het vetgehalte van de melk", 1889, n°. 39.

Verder in :

„den Almanak van de Hollandsche Maat-
schappij van Landbouw": „ Eenige veeteeltkundige
regelen", 1862.

In 1876 verscheen van zijn hand :

,,A. MüLr.ER\'s Tabel in kleuren, voorstellende de voedings-
waarde der voornaamste voedingsmiddelen voor menscb en
dier. Uit het Duitsch, naar de 4de uitgave vertaald en inge-
leid door G. J.
Hengeveld."

In de M i 1 c h-Z e i t u n g : „Het kruisen van Hollandsch
vee met Shorthorns", 19 Sept. 1883.

-ocr page 115-

In het Album der Natuur: «Iets over Rundvee-
stamboeken», 1892.

H enge veld was in velerlei betrekkingen werkzaam. In
1862 werd hij benoemd tot lid der „Commissie van keuring
en toezigt op het vee en vleesch te Utrecht"; van 1865 tot
1881 was hij secretaris van deze commissie.

In 1863 genoot hij de eer te worden gekozen tot lid van
het „Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen."

Van de afdeeling Utrecht der Maatschappij ter bevorde-
ring van Nijverheid was hij lid en eenigen tijd Voor-
zitter (1862).

Het Nederlandsch Rundveestamboek, waarvan Hengeveld
Hoofdinspecteur was, werd na veel inspanning in 1875 op-
gericht. Zijn werkzaamheden hebben daartoe het meeste bij-
gedragen en in den beginne verrichtte hij al dien arbeid
zonder daarvoor eenig honorarium te ontvangen. Eerst later
genoot hij voor zijn bemoeiingen een jaarlijksche toelage
van f 300. De werkzaamheden hieraan verbonden heeft hij
tot twee dagen vóór zijn sterfdag volgehouden.

Hengeveld heeft door zijn werken en door zijn uitgebreide
kennis veel nut gesticht; bekend is de populaire en dikwerf
geestige wijze waarop hy de zaken behandelde.

Den lsten October 1878 vierde Hengeveld zijn 25-jarig
jubileum als leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool; zijn leer-
lingen en oud-leerlingen hadden hem op „Absyrtus" een
feest bereid, waar velen met den hooggeachten leermeester
hebben aangezeten en menige hartelijke toast werd uitge-
bracht. Tot aan den avond van zijn leven had dit feest
een aangename herinnering bij hem achtergelaten; hij liet
dan ook niet na daarvoor bij gelegenheid zijn dankbaarheid
te uiten.

Bij Koninklijk besluit van den 2den Augustus 1881 werd
Hengeveld op zijn aanvrage eervol ontslag verleend als
leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool, met ingang van den
lsten September d. a. v. Gedurende 28 jaar had hij zijn

-ocr page 116-

beste krachten gewijd aan het onderwijs, vele veeartsen op-
geleid, die met dankbaarheid zijn lessen gedenken, maar
ook aan velen den weg aangegeven voor hun maatschap-
pelijke positie.

Na zijn vertrek van onze school zat Hengeveld echter
niet stil. Zijn geliefkoosd vak „de veeteelt" bleef hij be-
oefenen en tal van artikelen daarover verschenen van hem
in tijdschriften en weekbladen, gelijk uit de voorafgaande
literatuur-opgave volgt. Vooral als Hoofdinspecteur van
het Nederlandsch Rundveestamboek droeg hij veel bij om
hier te lande de veefokkerij te releveeren.

Hengeveld huwde den 24sten April 1842 te Oegstgeest
Mejuffrouw
Klasina IJperlaa.n. Uit dit huwelijk werden
geboren twee zoons en twee dochters. Een zoon overleed op
zeer jeugdigen leeftijd te Utrecht in 1859. De jongste dochter,
welke leerares was aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes
te Leeuwarden, overleed in Maart 1888 ten huize van haar
ouders, welke zich, na hun vertrek uit Utrecht in Mei 1882, te
Beverwijk metterwoon hadden gevestigd. De overgebleven
zoon drukt thans de voetstappen zijns vaders;
Hengeveld
heeft het voorrecht gehad dezen zoon als districtsveearts een
eervolle [positie te zien innemen in^de maatschappij en in
de veeartsenijkundige wetenschap. De oudste dochter was
steeds thuis en is haar moeder, wie het verlies van haar
echtgenoot op haar 76-jarigen leeftijd wel zeer zwaar moet
vallen, tot hulp [en troost.

In April 1892 vierde Hengeveld zijn 50-jarig huwelijks-
feest in den kring van zijn familie te Haarlem, alwaar hij
na zijn verhuizing uit Beverwijk in Augustus 1888 tot aan
zijn dood woonde.

Den 3den November 1894 overleed, na een kortstondige
ziekte, de man die gewerkt had zoolang het dag was en in
velerlei opzicht tot zegen is geweest.

Zijn teraardebestelling had den 7den November 1894 te
Haarlem plaats. Twee fraaie kransen, één van de leeraren
van \'s Rijks Veeartsenijschool en één van de Sociëteit Absyr-

-ocr page 117-

tus, bedekten de kist. De Heer Dr. L. J. van der Harst,
die met den Heer J. M. Billroth de Maatschappij ter be-
vordering der Veeartsenijkunde vertegenwoordigde, sprak
namens die Maatschappij en herdacht het vele door den
overledene voor de Maatschappy en het Tijdschrift verricht.

Namens oud-leerlingen werd door den Heer D. van der
Sluijs
te Amsterdam hulde gebracht aan de nagedachtenis
van den beminden leermeester.

De Heeren N. H. M. van Altena Jr. en J. Breedveld
waren namens de Sociëteit «Absyrtus», waarvan de overle-
dene het oudste eerelid was, afgevaardigd. Zij brachten bij
monde van den eerstgenoemde een afscheidsgroet aan den
oud-leeraar, een eerbiedige hulde van de jongeren, een uiting
van dankbaarheid voor hetgeen
Hengeveld voor de veeart-
senijkundige wetenschap heeft gedaan.

Hengeveld heeft zijn leven wel besteed, zijn heengaan
was in vrede. Veelzijdig is het nut door zijn voorbeeld en
door zijn werken gesticht.

Zijn nagedachtenis worde door ons in eere gehouden,

M. G. DE BRUIN.

Utrecht, 1 December 1894.

de bloedserum-ther apie,

door

J. DE HiAI,

Officier van Gezondheid lsle klasse.

Weinig onderwerpen in de medische wetenschap verheu-
gen zich op dit oogenblik meer in de belangstelling der
geneeskunst-oefenaren dan de zoogenaamde bloedserum-
therapie. Een overzicht van de belangrijkste hierop be-
trekking hebbende feiten zal daarom, naar ik hoop, den
lezers van dit Tijdschrift niet onwelkom zijn.

-ocr page 118-

Roux en Yersin 1) toonden aan, dat in het kiemvrije
filtraat van 4—5 weken oude bouillon-culturen van den
LoEPEL.EE\'schen diphtheritis-bacil een oplosbare stof aanwe-
zig is, die bij daarvoor ontvankelijke proefdieren ingespoten,
dezelfde verschijnselen teweegbrengt als de bacterie zelf.

Deze onderzoekingen werden door Brieger en Frünkel 2)
voortgezet. Zij vonden, dat deze stof volgens haar chemi-
sche eigenschappen thuis behoort in de reeks der eiwit-
lichamen en gaven er den naam aan van toxalbumine.
Ook in de door porcelein-filters kiemvrij gemaakte bouillon-
culturen van den tetanus-bacil bleek een toxalbumine aan-
wezig te zijn, waarmede het
Brieger, Fr3,nkel en Kita-
sato
2) gelukte bij proefdieren tetanus te verwekken. Onge-
veer te gelijker tyd werd hetzelfde feit door
Tizzoni en Cattani i)
ontdekt.

In 1890 deelden Behring en Kitasato 5) den uitslag
mede hunner onderzoekingen over bij proefdieren kunstmatig
teweeggebrachte immuniteit tegen diphtheritis en tetanus.
Deze immuniteit berust op het vermogen van het celvrije
bloedserum, de door de bacillen geproduceerde toxinen
onschadelijk te maken. Het bloedserum behoudt dit antitox-
isch vermogen ook buiten de vaten en is van zoo blij ven-
den aard, dat het ook in het organisme van andere dieren
werkzaam blijft en deze voor infectie met de bacteriën of
inspuiting der toxalbuminen ongevoelig maakt.

Ehrlich 6) nam hetzelfde verschijnsel waar bij de toe-

2  Experimentelle Untersuchungen über das Tetanusgift, Zeitschr. f.
Hygiene, 1891, Bd X, Heft II.

-ocr page 119-

diening aan proefdieren van twee eiwit-lichamen uit het
plantenrijk; ricine,het toxalbumine der ricinus-zaden enabrine,
dat der jequiriti-boonen. Werden deze voor het dierlijk
organisme zeer vergiftige stoffen in langzaam stijgende doses
ingespoten, dan ontstond immuniteit. Bovendien kon met
het bloedserum dezer immuun geworden dieren aan andere
immuniteit worden bezorgd.

Calmette i) bestudeerde in het laboratorium van Roux
den invloed van in langzaam stijgende hoeveelheden toege-
diend vergif uit de vergifklier der naja tripudians en eenige
andere vergiftige slangen. Het gelukte hem op deze wijze
bij zijn proefdieren immuniteit tot stand te brengen. Het
serum der immuun geworden dieren had antitoxische eigen-
schappen verkregen. Evenals dit bij de antitoxine der diph-
theritis- en tetanus-bacillen was opgemerkt, werd ook hier
gevonden, dat door vermenging van de toxine met het anti-
toxisch werkend bloedserum in vitro een werkeloos mengsel
kon worden verkregen. Dat dit geen chemische verbinding,
maar een mengsel is, leidt
Calmette af uit de waarneming,
dat wanneer het mengsel tot 70° werd verwarmd, het zijn
toxiciteit terugkreeg. Bij deze temperatuur wordt dus alleen
de antitoxine veranderd.

Daar het aan Behring en Kitasato uit hun proeven vol-
doende gebleken was, dat het bloedserum of daarin opgeloste
stoffen de overdragers zijn der immuniteit, werd ijverig
voortgewerkt om een methode te vinden, ten einde met
diphtheritis-gif geïnfecteerde dieren te genezen en zoodoende
in het bezit van antitoxisch bloedserum te geraken. Het
middel werd gevonden in het joodtrichlorid, dat spoedig
na de infectie en wel op dezelfde plaats als waar het gif
was ingespoten, moest worden ingebracht, wilde het invloed
kunnen uitoefenen. Op deze wijze behandelde Guineesche
biggetjes herstelden en hadden een zekere mate van immu-
niteit verkregen. Het bleek
Behring evenwel alras, dat deze

-ocr page 120-

inwerking van het JCI3 ook buiten het lichaam tot stand
kon komen. Werd aan 4 weken oude culturen van diph-
theritis-bacillen JC13 toegevoegd in zulk een hoeveelheid,
dat dit in de cultuur in de verhouding van 1 : 500 aanwezig
was en werkte dit 36—38 uur daarop in, dan konden
hiermede grootere dieren worden immuun gemaakt. In ver-
eeniging met den Stabsarzt
Wernicke beproefde Behring
op deze wijze schapen te immuniseeren. Deze proeven wer-
den met goed gevolg bekroond en door nu deze schapen
nog gedurende eenigen tijd, in bepaalde tusschenruimten,
met steeds grootere cultuurmassa\'s in te spuiten, kon die
immuniteit steeds hooger worden opgevoerd. Het bloedserum
van deze schapen had nu niet alleen de eigenschap, wanneer
het bij gezonde dieren werd ingespoten, die voor een vol-
gende kunstmatige infectie met diphtheritis-bacillen onge-
voelig te maken, maar het bleek ook in staat te zijn reeds
geïnfecteerde dieren te genezen. Om genezing van reeds
zieke dieren tot stand te brengen, was evenwel een veel
grooter hoeveelheid serum noodig dan voor het bezorgen
van immuniteit. Wanneer caviae werden geïnfecteerd met
een zoo groote hoeveelheid diphtheritis-bacillen, dat zij zon-
der behandeling in 3—4 dagen zouden sterven, konden zij
nog in het leven worden gehouden, wanneer onmiddellijk
na de infectie het tot 2-voud van de dosis, die voor
eenvoudige immunisatie zou noodig zijn geweest, werd
ingespoten; 8 uur na de infectie was het drievoud noodig
en wanneer eerst 24—36 uur daarna het bloedserum werd
ingespoten, moest in refracta dosi tot het 8-voud worden
opgeklommen om het dier nog te redden.

Met dit ,,Di phtherie-nor mal-heilserum" werden nu
proeven genomen bij aan diphtheritis lijdende kinderen. Vooraf
had men evenwel zich van de onschadelijkheid van het mid-
del overtuigd. Als bewijs voor deze onschadelijkheid deelde
Heubner op het jongste Congres voor Hygiën een Demo-
graphie te Budapest het volgende mede. In een zaal van
de Kinder-afdeeling der Charité, waarop een aantal zeer

-ocr page 121-

jonge en zwakke kinderen van 1—2 jaar lagen, was een
geval van diphtheritis voorgekomen. Onmiddellijk werd bij
10 dezer in hooge mate zwakke kinderen ,,Heilserum" inge-
spoten, om te trachten ze op deze wijze immuniteit te be-
zorgen. Geen dezer kinderen ondervond van die inspuiting
eenig nadeel en allen bleven van diphtheritis verschoond.
Het «Heilserum» van
Behring-Wernicke werd bij 30 aan
diphtheritis lijdende kinderen ingespoten. Van dit getal
30
kwamen er 14 voor te Berlijn, en daarvan 3 op de Kinder-
afdeeling van
Henoch, terwijl andere gevallen hier en daar
verspreid waren. Bij allen was de diagnose bacteriologisch
gecontroleerd. Van deze
30 stierven er 6 en genazen er
24 ; dus een mortaliteit van 20 pCt.

Kossel 1) behandelde in April en Mei 1893 in het
,,Institut für Infectionskrankheiten" te Berlijn
11 aan diph-
theritis lijdende kinderen, waarvan er 2 aan complicaties
stierven en
9 genazen. Onder deze 11 gevallen kwamen
er slechts 2 voor, die het karakter eener ernstige infectie
droegen, maar ook deze 2 genazen.

In de Deutsche med. Wochenschrift van 16 April
1894 werden door Ehrlich, Kossel en Wassermann de
resultaten medegedeeld der behandeling met het „Heilserum"
van een groot aantal aan diphtheritis lijdende kinderen.
In het geheel werden in verschillende hospitalen 220 kin-
deren behandeld. Om verschillende redenen kon slechts in
de helft der gevallen de diagnose bacteriologisch worden
gecontroleerd 2). Er werd geen keuze gedaan uit de
patiënten, maar allen werden geïnjiciëerd. Aanvankelijk
werd slechts éénmaal een bepaalde dosis van het „diphtherie-
heilserum" ingespoten, doch enkele ernstige gevallen noopten
hen die inspuiting te herhalen.

1  Ueber die Behandlung Diphtheriekranker Kinder mit Heilserum, Deut-
sche medic. Wochenschrift, 1893, n°. 17. *

2  H. Kossel, Diphtheriebehaudlung ruit Serum, Zeitschrift f. Hygiene,
1894, Bd. 17, Heft 3, S. 495.

-ocr page 122-

Uit de volgende tabel blijkt welke resultaten verkregen
werden.

Behan-

Ge-

Ge-

Gene-

Daarvan hadden de tracheotomie
ondergaan :

deld.

nezen.

storven.

zing in
pCt.

Totaal.

Ge-
nezen.

Ge-
storven.

Genezing
in pCt.

220

168

52

76.4

67

37

30

55.1

Duidelijker blijkt nog de invloed der inspuitingen, wan-
neer de gevallen worden gegroepeerd naar de ziektedagen
op welke zij onder behandeling kwamen.

Ziektedag.

Behandeld.

Genezen

Gestorven.

Genezing in pCt.

I

6

6

100

II.

66

64

2

97

III.

29

25

4

86

IV.

39

30

9

77

V.

1

28

13

10

56.5

Grooten opgang maakte de mededeeling van Roux 1) op
het reeds boven vermelde Congres omtrent hetzelfde onder-
werp. Evenals
Behring in den laatsten tijd zijn ,,Heil-
serum" aan paarden ontleent, heeft ook Roux dit gedaan en
daarmede sedert geruimen tijd proeven genomen op dieren.
Op den
lsten Februari 1894 is hy met Martin en Chaillou 2)
begonnen daarmede aan diphtheritis lijdende kinderen te

-ocr page 123-

rr-m

r

417

behandelen in het „Hôpital des Enfants-Malades" te Parijs. De
cijfers bij deze behandeling verkregen, zijn van zeer groot
gewicht. Dagelijks werd de visite in de voor diphtheritis-
patiënten ingerichte afdeeling gemaakt en alle kinderen, die
zij er aantroffen, werden ingespoten, hoe hun toestand
ook was. Er werd geen keuze gedaan en niets werd
in de gewone behandeling veranderd, zoodat de resultaten,
die verkregen werden, met vroegere konden worden ver-
geleken. De proeven werden genomen van 4 Februari
tot 24 Juli, dus gedurende den winter, wanneer diphthe-
ritis veelvuldig voorkomt en van ernstigen aard is, en ge-
durende de eerste zomermaanden in welke de ziekte minder
frequent is. Van de vorige jaren bestaat een nauwkeurig
bewerkte statistiek der diphtheritis-gevallen en bovendien
werd in Parijs in het „Hôpital Trousseau", dat ook een afzon-
derlijke afdeeling voor diphtheritis-lijders heeft, geen serum
ingespoten. Alle gegevens voor een vergelijking op ruime
schaal waren dus aanwezig.

In het boven aangegeven tijdsverloop kwamen in het „Hôpi-
tal des Enfants-Malades*\' 448 kinderen, verdacht van diph-
theritis. Bij 320 dezer kinderen werd de diagnose bacterio-
logisch vastgesteld. Twintig stierven reeds by hun opneming
en werden niet met serum behandeld. Er blijven er dus 300
over die de serum-therapie hebben ondergaan. Van dezen zijn
er 78 gestorven, d.i. 26 pCt. In hetzelfde ziekenhuis was
vroeger de sterfte bij kinderen met bacteriologisch gecon-
troleerde diagnose 50 pCt. Gedurende hetzelfde tijdsverloop
bedroeg het sterftecijfer in het „Hôpital Trousseau" 86 pCt.

Het van dieren verkregen „Heilserum" is geen volgens
vaste chemische gegevens bereide stof. Daarom moet telkens
de werkzaamheid van een nieuw verkregen bloedserum wor-
den vastgesteld. In den laatsten tijd geschiedt dit door
Behring op de volgende wijze. Een bepaalde hoeveelheid
toxine wordt in een bepaalde hoeveelheid bouillon opgelost.
Deze oplossing heeft een zoodanige concentratie, dat 0.4 cM3
voldoende is om 1 Kg. cavia bij subcutane injectie zeker

à

-ocr page 124-

te dooden. Dit is de normaal-giftoplossing. Er wordt nu
beproefd hoeveel bloedserum er noodig is om 1 cM3 der
normaal-giftoplossing in vitro onschadelijk te maken. Bloed-
serum, waarvan 0.1 cM3 voldoende is om 1 cM3 normaal-
giftoplossing te neutraliseeren, wordt als normaal-antitoxine-
oplossing aangeduid. 1 cM3 van dit bloedserum is een nor-
maal-antitoxine-eenheid. Iedere normaal-antitoxine-eenbeid is
dus in staat 10 cM3 normaalgift te neutraliseeren.

Door de „Höchster Farbwerkenfabrik" worden op het
oogenblik 2 verschillende praeparaten van
Behring in den
handel gebracht. Het eerste (n°. I, prijs 5 mark) bevat in
10 cM3 een „einfache Heildosis", het tweede (n°. II, prijs
15 Mark) in 11.5 cM3 de twee en een halfvoudige „Heil-
dosis". N°. I bevat 600 normaal-antitoxine-eenheden. Serum-
soorten van zoo hooge waarde als n°. II zijn slechts te
verkrijgen van dieren, die zeer dikwerf aan gevaarvolle
diphtkeritis-infecties werden blootgesteld en na langdurige
behandeling nog in leven zijn gebleven. Dit is echter bij
een gering procent-gehalte het geval. Het gevolg hiervan
is, dat de levering van een zeer sterk werkend serum niet;
altijd mogelijk is. Zooveel materiaal is echter volgens
Behring\'s !) verzekering voorhanden, dat n°. I van het
heilserum ten allen tijde kan worden geleverd, maar niet
n°. II. De Höchster fabriek beschikt wel is waar over een
niet gering bedrag van zeer sterk serum, doch kan dit niet
geheel afstaan. De voorraad die noodzakelijk moet worden
achtergehouden dient, om de verkregen zwakkere serum-
soorten door vermenging met zeer sterk serum op de waarde
van n°. I te brengen.

Volgens de meening van Behring is voor de gewone ge-
vallen van diphtheritis een dosis van 600 normaal-antitoxine-
eenheden voldoende om de genezing tot stand te brengen.
Zij moet echter steeds in eens worden ingespoten. Hoe

1) Die Blutserumtherapie zur Diphtheriebehandlung des Menschen, Berliner
klin. Wochenschrift, 1894, n". 36.

-ocr page 125-

vroeger liet middel wordt toegepast, des te zekerder is het
gevolg. Zeer veel minder „Heilserum" heeft men noodig
wanneer men het als prophylacticum wil aanwenden, dus
om nog niet aangetaste kinderen voor de infectie te be-
schutten. In dit geval is Vio deel van den inhoud van een
fleschje n°.
I voldoende. Voor de inspuiting is iedere asep-
tische spuit van
10—12 cM3 inhoud geschikt. Heubner
die op het laatste Congres te Budapest eenige wenken mede-
deelde aangaande de toepassing der serum-therapie, gebruikt
het spuitje van Koen, dat vooraf in 1 pCt. soda wordt uit-
gekookt. Als plaats voor injectie raadt hij aan: de ruimte
onder de clavicula, de flanken of de binnenvlakte der dijen.
De huid wordt met water en zeep gereinigd en met aether
afgewasschen. Na de injectie moet niet worden gemasseerd,
de inspuiting veroorzaakt dan geen pijn en het serum wordt
zeer gemakkelijk en snel geresorbeerd. Soms wordt de in-
spuiting gevolgd door een spoedig weer verdwijnende urti-
caria, die waarschijnlijk niet afhankelijk is van de anti-
toxine, maar op andere eigenschappen van het dierlijk bloed-
serum berust, daar haar optreden ook bij inspuiting van
gewoon kalverbloedserum werd waargenomen. Ook de door
Roux behandelde patiënten kregen soms urticaria.

Het groote succes, door de toepassing van de bloedserum-
therapie bij diphtheritis in den laatsten tijd verkregen, heeft
de behandeling van den tetanus volgens hetzelfde principe
een weinig op den achtergrond gedrongen. Ook voor deze
ziekte is door
Behrïng en Kitasato een „Heilserum" be-
reid. Het kiemvrije Altraat van tetanus-bouillonculturen
werd met J Cl3 vermengd. Van deze vloeistof werd een
bepaalde dosis bij konijnen ingespoten. Lichte ziektever-
schijnselen : contractuur van de rugspieren, verhoogde tem-
peratuur, vermagering en vermindering van den eetlust waren

1) Praktische Winke zur Behandlung der Diphtherie mit Heilserum, Deutsche
medic. Wochenschrift, 1894, n°. 36.

-ocr page 126-

daarvan het gevolg. De dieren die hiervan herstellen, ver-
dragen bij vernieuwde inspuiting meer dan de voor controle-
proefdieren doodelijke dosis en leveren een serum, in staat
om andere dieren immuun te maken. Door dezelfde proef-
dieren met langzaam opklimmende hoeveelheden cultuur-
vloeistof te behandelen, kon de immuniseerende kracht van
het geleverde bloedserum worden opgevoerd. Met zulk bloed-
serum kon
Kitasato muizen van tetanus genezen.

De eerste poging om met een zoodanig verkregen serum
bij den mensch genezing van tetanus tot stand te brengen,
werd door
Kitasato, in vereeniging met Baginsky, gewaagd
bij een aan tetanus lijdend kind, maar zonder succes. In zijn
Blutserumtherapie II zegt
Behring, dat een serum,
in staat, aan tetanus lijdende muizen te genezen, om bij
den mensch genezing tot stand te kunnen brengen in een
hoeveelheid moet worden gebruikt, die de ter genezing van
muizen noodige hoeveelheid zoovele malen overtreft, als het
lichaamsgewicht van den te behandelen mensch grooter is
dan dat van den muis. Er zouden dus groote hoeveelheden
bloedserum noodig zijn en daarom werd getracht grootere
dieren immuun te maken. Door
Behring, Casper en Schütz
werden nu schapen en paarden geïmmuniseerd en op de
reeds medegedeelde manier werd de immuniteit voortdurend
hooger opgevoerd.

Yan deze dieren werd serum verkregen, geschikt om in
gevallen van tetanus bij den mensch te worden gebruikt.
Bij niet te snel beloop van het ziekteproces is volgens
Behring
100 cM3 van dit serum in staat genezing tot stand te bren-
gen. Het moet dan zoo worden gebruikt, dat bij een vol-
wassen individu binnen 24 uur op 5 plaatsen telkens 20 cMs
wordt ingespoten, bij kinderen beneden 16 jaar telkens 10
cM3 en onder 6 jaar telkens 5 cMs.

Tizzont en Cattani, die eveneens bij grootere dieren,
eerst honden, later ook paarden, immuniteit tegen tetanus
tot stand brachten, praecipiteerden uit het bloedserum dezer
dieren de antitoxine, en gebruikten het op deze wijze ver-

-ocr page 127-

kregen globuline-poeder. De literatuur beschikt reeds over
een aantal gevallen, in welke zoowel door het «Heilserum»
van
Behring als door het globuline-poeder van Tizzoni en
Cattani genezing van tetanus is verkregen.

In alle gevallen is gebleken, dat de bestaande ziektever-
schijnselen in de eerste dagen na de inspuiting van het ge-
neesmiddel niet veranderen of verminderen, maar dat al zeer
spoedig een zekere mate van euphorie optreedt, terwijl in
de meeste gevallen geen toenemen van de, tot op het
oogenblik der eerste inspuiting steeds progrediënte, ziekte-
verschijnselen wordt waargenomen. Langzamerhand gaan ook
deze terug en treedt de volkomen restitutio ad integrum op.
Het laatste geval van genezing van tetanus, inde Berliner
klin. Wochenschrift van 3 September 1894 door
Giusti en Bonaiuti medegedeeld, heeft deze waarneming op-
nieuw bevestigd. Hier genas een zwaar geval van tetanus
in 5 dagen, na injectie van 60 cM3. paardeserum, 110 cM8.
hondeserum en 2 gram van het droge alcoholische neer-
slag van paardeserum. Reeds na de tweede inspuiting viel
deze patiënt, die zeer onrustig was en voortdurend door
hevige aanvallen van trismus en opisthotonus werd gekweld,
van tijd tot tijd in een rustigen slaap. Na deze korte peri-
oden van rust traden de tetanus-aanvallen echter weer op,
en zelfs nog heviger dan te voren. Onder herhaalde inspui-
ting van het serum werden zij allengs minder en bleven
ten slotte geheel weg.

Dezelfde Italiaansche onderzoeker Tizzoni vond met Cen-
tanni
!), dat het serum van tegen rabies geïmmuniseerde
dieren itnmuniseerende eigenschappen heeft. Zij gebruikten
voor hun proeven schapen en honden. Bij ieder dier werd
in het geheel 1 O-maal, om den anderen dag 0.33 gram
vast virus pro kilogram lichaamsgewicht ingebracht. Het
aan deze dieren op verschillende tijdperken na de vaccinatie
ontnomen bloed werd bij een reeks konijnen ingespoten, bij

1) Serum gegen Rabies von hoher immunisierender Kraft auf den Menschen
anwendbar, Berliner klin. Wochenschrift, 1894, n°. 8.

-ocr page 128-

welke 24 uur daarna de infectie onder de dura mater met
rabies-gif werd verricht. Deze infectie doodde de contröle-
dieren in 17—19 dagen. De met het serum behandelde
dieren, welke steeds minstens 6 maanden in observatie werden
gehouden, leverden zulke gunstige resultaten op, dat
Tizzoni
en Cbntanni daarin aanleiding hebben gevonden te trachten
een serum te bereiden met zóó groot immuniseerend ver-
mogen, dat het bij den mensch kan worden gebruikt. Mede-
deelingen hieromtrent zijn evenwel nog niet gedaan.

De theoretische toelichting der met de bloedserum-therapie
verkregen resultaten kan op het oogenblik nog niet worden
gegeven. Is onze kennis omtrent het door de specifieke
bacteriën gevormde specifiek vergift, wat de scheikundige
samenstelling betreft, hoogst gebrekkig, nog meer tasten
we in het duister waar het geldt de genezende werking van
het antitoxisch bloedserum te verklaren. Dat die bestaat,
valt niet langer te ontkennen, nu de resultaten der door
sommigen gewraakte Duitsche bacteriologische school zoo
schitterend door lioux en zijn medewerkers zijn bevestigd.
Het werk van
Behring is overal met ernst en nauwgezet-
heid ter hand genomen. Die samenwerking zal naar wij
hopen het ontbrekende aanvullen,

Het schijnt dat hij, die zich de ontwikkeling der bloed-
serum-therapie tot „Lebensaufgabe" had gesteld, tevreden
kan zijn.

EMPLASTRUM ACRE ANGLICUM EN DIENS
AANWENDING IN DE CHIRURGIE,

door

M. G. DE BKCIH,

Het emplastrum acre anglicum of de scherpe Engelsche
pleister is een praeparaat van ouden datum. Men vindt

-ocr page 129-

daarvan melding gemaakt in Hektwig\'s Chirurgie en in
de
lste editie van Begemann\'s «Veterinär Pharmaco-
p o e a». In de laatste jaren echter was het gebruik van deze
pleister geheel op den achtergrond geraakt, wijl tal van
andere middelen en daaronder ook enkele van den nieuweren
tijd, dikwijls meer succes hadden.

Evenwel moet worden erkend, dat voor de gewone prak-
tyk deze eenigszins. obsolete applicatievorm in sommige
gevallen iets vóór kan hebben. Reeds een vijftiental jaren
is dit emplastrum acre door mij in de praktijk aangewend,
en hoewel niet steeds met gunstig gevolg, dan toch in be-
paalde gevallen met het gewenschte resultaat. Het is daarom
misschien niet ondienstig hier een en ander omtrent samen-
stelling, wijze van applicatie en indicaties voor de toepas-
sing aan te geven.

De samenstelling is als volgt:

Mastix, colophonium, emplastrum oxycroceum, terebin-
thina communis, pix navalis, van ieder 60 deelen, resina
flava 110, euphorbium 30, bolus armena 60, pulvis can-
tharidum 130 deelen. De zes eerstgenoemde stoffen worden
op een zacht vuur gesmolten en daarna de drie laatste er
bijgevoegd. Op een steenen plaat wordt deze massa tot
pijpen gerold, die ieder 60—80 gram wegen.

Ofschoon herhaalde malen door mij is beproefd de samen-
stelling te vereenvoudigen door enkele middelen weg te
laten, heb ik steeds ervaren dat deze wijzigingen schade
deden aan de werking, doordat de pleister te bros werd
of niet goed bleef zitten.

De wijze waarop de pleister moet worden geappli-
ceerd, is van overwegend belang; het gevolg is hiervan
afhankelijk.

Tot dat doel worden eerst de haren onberispelijk wegge-
knipt en niet alleen op de plaats waar de pleister wordt
aangewend, maar ook nog 2 cM. in den omtrek, opdat
straks, wanneer de randen van de pleister worden uitge-
streken, deze niet op de haren komt te liggen, waardoor zij

-ocr page 130-

gemakkelijk zou loslaten. Het stof en enkele losse karen
worden verwijderd. De pleister wordt onder deze bewerking
in een potje op het vuur gesmolten; men neemt daartoe
60—80 gram, waarbij vooral moet worden zorg gedragen
dat, door het inslaan van de vlam, de massa niet verbrandt.
Heeft de inhoud van het potje de consistentie van bruine
teer, dan is de pleister gereed om te worden opgestreken.
Met een gewone spatel wordt alsnu een dun laagje pleister
op de huidplaats aangebracht; dit eerste laagje vooral smeert
men dun over de geheele oppervlakte. Direct daarna brengt
men een weinig fijn geknipte jute op de nog warme en
kleverige pleister, de jute plakt daarop, maar mag slechts
in zoo kleine hoeveelheid worden gebruikt, dat de bruine
kleur der pleister er doorschijnt. Vervolgens smeert men
over de jute een laagje pleister, daarna brengt men een dun
laagje jute en ten slotte nog een laag gesmolten pleister
aan, zoodat de geheele applicatieplaats daarmede is bedekt.
Alsnu wordt de spatel heet gemaakt, flauw roodgloeiend,
en hiermede de randen van de pleister dun uitgestreken en
de oppervlakte gelijk gemaakt.

Het geheel wordt nu hard en oefent dientengevolge een
gelijkmatige drukking uit.

De werking is als volgt :

12—20 uur na de aanwending vormt zich tusschen pleister
en huid een gering exsudaat, dat tot een korst opdroogt.
Is de exsudatie vrij groot, zoodat aan den rand een sereus
vocht te voorschijn komt, dan laat de pleister waarschijn-
lijk los ; er heeft zich dan evenwel een flinke korst gevormd
tusschen laatstgenoemde en de huid, zoodat toch een vrij
permanente drukking wordt, uitgeoefend. Blijft de pleister
3 dagen zitten zonder dat zich aan de randen exsudaat ver-
toont, dan valt zij eerst na 2 of 3 weken af.

Haar aanwending vindt zij vooral in de volgende
gevallen :

a. Bij leggers in het subacuut of chronisch stadium,
waarbij door punctie geen vocht kan worden ontlast. Het

-ocr page 131-

is hier dikwijls noodig de applicatie \' na 3 weken te herhalen.

b. Bij dikke hakken, waarbij de gewone middelen als
carbonas kalicus, teer, jodium en vesicantia, hebben gefaald.

c. Bij chronische synovitiden, speciaal van groote sesam-
scheede, carpaal- en tarsaalscheede. Op de buigvlakte der
gewrichten mag echter geen pleister worden aangewend
wegens het ontstaan van rhagades.

d. Bij beginnenden overhoef en spat, wanneer deze nog
recent zijn en er feitelijk nog van periostitis en acute
arthritis sprake is. Het doel is hier derivatie en immo-
bilisatie.

e. In gevallen waarbij men zooveel mogelijk wenscht te
immobiliseeren of permanente drukking wil uitoefenen, bijv.
bij gonitis, tendinitis, schuifels, enz.

Bij de sub a en b genoemde gevallen heeft deze behan-
delingsmethode nog het voordeel, dat de patiënten daarbij
kunnen werken ; zelfs kan dit nog in sommige gevallen,
onder c bedoeld.

Een ander en niet te miskennen voordeel is, dat de pleister
door den veearts zelf wordt geappliceerd en de eigenaar er
niet meer naar behoeft om te zien. Deze volgt anders,
vooral in den zomer bij drukke landbouwwerkzaamheden,
zeer dikwijls de gegeven voorschriften niet op, zoodat b.v. de
patiënt op stal niet wordt opgebonden, om aflikken te voor-
komen (unguentum cantharidum of bijodetum hydrargyri),
of hij smeert het in de weide zijnde dier niet dagelijks in
(unguentum jodii), zoodat men geen succes van zijn
therapie heeft.

Wanneer verder de samenstelling en wijze van aanwen-
ding overeenkomen met de hier beschrevene, dan behoeft
er geen vrees te bestaan voor in het oog springende lit-
teekens, terwijl de regeneratie der haren volkomen plaats
heeft, hoe sterk de exsudatie onder de pleister ook moge
zijn. Zelfs bij een lichtgekleurde huid is mij het tegen-
overgestelde nog nooit voorgekomen.

-ocr page 132-

Korte Mededeelingen en Referaten.

Behandeling der hondeziekte, door M. G. de Bruin. Bij
de behandeling van hondeziekte hebben vooral in den laatsten
tijd de antiseptica een groote rol gespeeld. Het waren desinfi-
cientia voor het darmkanaal of voor de luchtwegen, maar ook
antipyretica, welke tevens antiseptische eigenschappen bezitten.

Het succes, dat met deze middelen in de policliniek van \'s Rijks
Veeartsenijschool werd verkregen, was zeer luttel. Van de toe-
diening per os van calomel, salol en thioform zag men nu en
dan eenig resultaat. Over het algemeen was het om wanhopig te
worden en werd men pessimistisch gestemd ten opzichte van het
instellen eener therapie.

Naar aanleiding van een door mij behandeld geval van tetanus
bij een veulen, waarbij hypodermatische injecties van jodium-
trichloride werden aangewend en deze zelfs in vrij gecon-
centreerden toestand goed werden verdragen, kwam het denkbeeld
op om de werking van dit krachtig antisepticum ook bij honde-
ziekte te beproeven. De beschrijving der behandelde gevallen hoop
ik in een der volgende afleveringen te doen opnemen. Alleen
mag nu reeds worden opgemerkt, dat de injecties bij honden
welke nog in het febrile stadium verkeerden, dus in het begin
der ziekte, succes hadden. Sinds deze therapie is toegepast, zijn
de resultaten veel gunstiger.

De toediening is als volgt: dagelijks wordt bij een kleinen hond
5 cM3., bij een middelgrooten 15 cM3., en bij een zeer grooten
hond 30 cM3., eener oplossing van 1 deel jodiumtrichloride op
2000 deelen aqua destiilata onder de huid ingespoten. Vóór de
injectie worden op de plaats van inspuiting de haren afgeknipt,
de huid met aether gewasschen en de naald geflambeerd. De in-
jecties worden volgehouden totdat alle verschijnselen ophouden.

De resultaten, hier verkregen, kunnen nu reeds een aansporing
zijn om het middel ook elders te beproeven.

-ocr page 133-

Adderbeet, door J. N. A. C. Scheepens. In de Berliner
t h i e r a r z 11 i c h e Woch enschrift, 1894, no. 26, bladz. 306,
komt een referaat voor over de behandeling van adderbeten door
den veearts
Binder (O e s t e r r. thierarztl. C t r 1 b 1., no. 6).
Deze komt op het volgende neer.

Binder vergroot de gebeten plek door een kruissnede, ver-
wijdert door drukking het verzamelde bloed, druppelt in de ge-
maakte opening een carbolsolutie en verbindt vervolgens de wond
met een in joodtinctuur gedrenkt linnen lapje. Inwendig gaf hij
pruimen-jenever, later liquor ammonii anisati.

Mij werd gelegenheid geboden genoemde therapie voor een deel
in toepassing te brengen.

Een Duitsche kortharige jachthond van den Heer N. te dezer
stede, werd, op jacht zijnde, bij het volgen van een spoor plotse-
ling door een adder in de wang gebeten. Men schonk er in den
beginne evenwel geen aandacht aan en de jacht werd, als ware
er niets gebeurd, voortgezet. Tegen het einde der jacht bemerkte
de eigenaar, dat het dier minder vlug in zijn bewegingen ge-
worden was, het maakte van tijd tot tijd een mispas en had
koortsrillingen, terwijl de gebeten plaats ook min of meer ge-
zwollen en pijnlijk was.

Ongeveer 5 uur nadat de hond was gebeten, werd mijn hulp
ingeroepen. De zwelling in de wang was zeer toegenomen, had
zich zelfs langs den hals uitgebreid en liep door tot onder de
borst. De gebeten plaats scheen zeer pijnlijk, het was mij ten
minste niet mogelijk ze nauwkeurig te onderzoeken ; daarbij was
het dier zeer angstig, mat en loom, het rilde van tijd tot tijd, de
pols was zeer frequent, de hartslag bonzend, de ademhalings-
frequentie eenigszins afgenomen, de eetlust ontbrak. Ik ver-
zuimde de temperatuur op te nemen.

Ik adviseerde het dier brandewijn met melk te geven (1/i .L.
brandewijn bij tusschenpoozen over een tijdsverloop van
12 uur).
Bovendien liet ik de gezwollen plaatsen met joodtinctuur inwrij-
ven. Den volgenden dag was het dier opgewekter, had ook
eenigen eetlust, terwijl de zwelling zichtbaar was afgenomen. Ik
liet dien dag weer brandewijn met melk geven en de zwelling
nogmaals met joodtinctuur inwrijven. Den derden dag waren de
zwellingen geheel verdwenen en bleek het dier hersteld.

Binder meent dat, zoo men aan het jodium de genezing wil
toeschrijven, men dit effect moet verklaren door de eigenschap

-ocr page 134-

van jodium om wegens zijn sterke affiniteit tot waterstof, eiwit-
achtige giften tot coagulatie te brengen.
Harderwijk, 18 October 1894.

Nieuwe onderzoekingen omtrent het resultaat van de
verbinding der bacillen. Vermeerdering der virulentie van
sommige microben. Verhooging der receptiviteit.

Uit de door Galtier verrichte experimenten blijkt:

i°. Microben, die dermate verzwakt zijn, dat zij op zich zelf
geen doodelijke ziekte meer teweegbrengen, kunnen herleven en
opnieuw virulent worden, wanneer twee soorten in het dierlijk
lichaam worden gevoerd;

2°. De beide microben kunnen zich naast elkander vermeer-
deren, doch gewoonlijk verdwijnt de eene of neigt deze tot ver-
dwijnen, terwijl de andere weder pathogeen wordt;

3°. Komen twee microben-soorten in gezelschap voor, dan
verkrijgt nu de eene, dan de andere de virulentie terug, al naar
de wijze, waarop zij in het dierlijk lichaam zijn gebracht, en
tevens naar de diersoort;

4°. De verbindingen van bacillen kunnen in de laboratoria
worden gebruikt tot het doen terugkeeren der virulentie bij ge-
attenueerde microben ;

5°. Zij kunnen niet alleen het ontwaken van sommige epide-
mieën verklaren, doch zij kunnen ook de werking der met goed-
aardig virus gemaakte entingen verhoogen ;

6°. Ten slotte wordt het duidelijk, dat de passage van een
microbe, welke tegen een ziekte immuniteit verleent, de vat-
baarheid voor een andere kan verhoogen (Journ. de m é d.
vét. 1894, n°. 6). W. C. S.

Aetiologie van aphthae. — G. Piana en Dr. Fiorentin
publiceeren in een voorloopigen arbeid de resultaten hunner
experimenten omtrent de aetiologie van mond- en klauwzeer en
trekken daaruit de volgende besluiten :

i°. Bij deze ziekte bestaan geen microben, die onder de splijt-
zwammen kunnen worden gebracht;

2°. In het exsudaat der aphthae van de huid en van het

-ocr page 135-

mondslijmvlies vindt men zeer kleine elementen, verschillend van
die, welke anders in ontstekingshaarden worden aangetroffen;

3°. Deze elementen vormen waarschijnlijk de pathogene micro-
ben der aphthae en hebben een zekere overeenkomst met de
goed bekende parasieten van malaria, evenals met die van men-
schen- en koepokken.

Deze elementen zijn ongeveer y2—2 lange, uit een homogene
protoplasma-massa gevormde lichaampjes, die soms een sterker
gekleurde kern vertoonen. Het met thymol vermengde methyleen-
blauw kleurt ze tamelijk goed (Journ. de méd. vét. et de
zootechnie, 1894, n°. 5). W. C. S.

Acarus-sehurft bij den hond. — Tegen dit lijden leerde de
Fransche paardenarts
Waldteufel de reeds in 1892 door prof.
Railliet aanbevolen zware steenkolenteerolie als
een voortreffelijk middel kennen. Destijds was de casuistiek echter
nog spaarzaam; thans is dit niet meer het geval en kan men
beter over het geneesmiddel oordeelen.

Waldteufel genas daarmede alleen in November 1893 11
jachthonden van officieren, tot zijn regiment behoorende, en wel
in korten tijd, zonder dat recidieve ontstond, Eén geval in het
bijzonder toonde de groote werkzaamheid aan van de in gas-
fabrieken, door gefractionneerde distillatie der steenkolenteer
verkregen, hoofdzakelijk uit pnenol, cresol, naphthaline en aniline
bestaande olie. De hond was op de verschillendste plaatsen van
het lichaam bedekt met kale plekken, het meest aan den kop
en den hals. Aan den romp waren de kale, met korsten en violette
puisten bedekte plaatsen alle van de grootte van een 2-frank-
stuk en cirkelrond (evenals bij herpes circinnatus), zoodat het
dier van het begin der genezing tot het weder verschijnen van
de eerste haren niet het aanzien had van een huidzieke, maar
van een getijgerden hond. Ook bemerkte men duidelijk, dat de
ronde plekken reeds na de eerste inwrijvingen hadden opgehouden
zich verder uit te breiden.

Een voortreffelijk middel tegen demodex schijnt ook naph-
thaline te zijn ; soms ontstaat echter na het gebruik storing
in de gezondheid en gevaar voor vergiftiging.

Boven de evenzoo hoog te schatten c r e o 1 i n e verdient de

-ocr page 136-

zware steenkolenteerolie de voorkeur, daar zij werkzamer is ; zij
vervliegt ook minder spoedig op de huid en dringt gemakkelijker
in de diepe cutislagen, vooral wanneer zij alleen, zonder met vet,
lanoline, enz. verbonden te zijn, wordt ingewreven (Recueil
de m é d. v é t é r. 30 Août 1894). W. C. S.

Geheimmiddelen. Prof. Dr. C. Arnold deelt daaromtrent
in de Deutsche thierarztliche Wochenschrift van
3 November 1894 het volgende mede.

Anaspaline is een constituens voor zalven, dat met la-
noline overeenkomt.

Oogstaarmiddel van Dr. Fxscher te Grub bij Appen-
zell, is 2% aluin oplossing.

Gehoorolie van denzelfden kwakzalver is een mengsel van
kajapoetolie en amandelolie.

A n t i k a m n i a, tot hetzelfde doel als zelfstandig chemisch
praeparaat aanbevolen, bestaat uit natrium bicarbonicum, anti-
febrine en coffeïne.

A n t i n e r v i n e, als antinervinum en antipyreticum aanbevolen,
bestaat uit 50 deelen acetanilide, 25 deelen ammonium-bromid
en 25 deelen salicylzuur.

A n t i k o 1, als antineuralgicum aanbevolen, bestaat uit 75 deelen
acetanilide, 17 deelen natriumbicarbonaat, en 7,5 deelen wijn-
steenzuur.

C a m p h o i d, als snel uitdrogend vehikel voor jodoform, chry-
sarobine, enz. gerecommandeerd, is een oplossing van collodium-
walvin campherspiritus.

E x o d y n e, als antineuralgicum en antirheumaticum dienende,
bestaat uit 90 deelen acetanilide, 5 deelen natriumbicarbonaat en
5 deelen natriumhelicylaat.

Gelatol, is een nieuw constituens voor zalven, uit olie,
glycerine, gelatine en water bestaande.

G1 a c i a 1 i n e bestaat uit borax, boorzuur en suiker.

K r e s i n e is een nieuw desinficiens, dat 25 °/0 cresolen bevat.

Lactopeptine, in Amerika tegen dyspepsie veel aangewend,
bestaat uit 240 deelen melksuiker, 8 deelen pepsine, 36 deelen
pancreatine, 3 deelen diastase, 4 deelen melkzuur en 4 deelen
zoutzuur.

-ocr page 137-

L i p a n i n e1), als surrogaat voor levertraan aanbevolen, is olijf-
olie, gemengd met 6°/0 vrij oliezuur.

M o 11 i n e is een vet en glycerine bevattende kalizeep, gere-
commandeerd als constituens voor zalven.

Mollisine is een constituens voor zalven, uit 4 deelen
paraffine-olie en 1 deel gele was bestaande.

M y r t o 1, desodorans en desinficiens, bij ziekten der lucht-
wegen, bestaat uit terpentijn, eucalyptol en een met gewone
campher isomeer lichaam; het wordt uit myrtenolie bereid.

Phenolide, antifebrinum en antineuralgicum, bestaat uit
gelijke deelen acetanilide en natriumbicarbonaat.

Phenosalyl, specificum voor ontstoken slijmvliezen, is
een mengsel van carbol-, salicyl- en benzoëzuur, opgelost in
melkzuur.

P i n g u i n e is met alantol, C10 H16 O, vermengde levertraan.

P i x o 1 is een mengsel van teer, kaliloog en smeerzeep.

Resorcinol, bij verschillende huidziekten aanbevolen, be-
staat uit gelijke deelen jodoform en resorcine.

Somatose is een albumosen-praeparaat, dat de voedings-
stoffen van het vleesch in licht oplosbaren vorm bevat.

Steresol is een antiseptisch vernis, bestaande uit schellak,
benzoëhars, tolubalsem, carbolzuur, saccharine, kaneelolie en
alcohol.

Trefusia is een ijzer-albuminaat, door indampen van gede-
fibrineerd ossenbloed verkregen.

P y r e t i n e. Onder dezen naam wordt uit Amerika een, naar
men beweert, zelfstandig, nieuw chemisch praeparaat als antipy-
reticum enz. in den handel gebracht. Het bestaat in werkelijk-
heid uit acetanilide, coffeïne, koolzure kalk en dubbelkoolzure
soda.

Phenatol is een met pyretine overeenkomend praeparaat,
bestaande uit acetanilide, natriumbicarbonaat, natriumcarbonaat,
natriumsulfaat, natriumchloride en coffeïne, aan barnsteenzuur
gebonden.

Radicaal wormpoeder en wormtabletten van
Grossmaier te Dusseldorf bestaan uit herba tanaceti.

Resorbine, een nieuw constituens voor zalven, is een met

-ocr page 138-

slijmachtige middelen vervaardigde emulsie uit amandelolie en
water.

Simmenthaier sne 1-m estpoeder, per centenaar 100
mark kostende, bevat xo % eiwit en 8 % vet.

T a n n o n van Dlabac te Nijmburg7 middel tegen mond-
en klauwzeer, prijs fl. 4, is nog niet geanalyseerd.

Zwitsersch vee-mestpoeder bestaat uit semen
foeni graeci, semen rapae, zwavelantimonium, keukenzout, krijt
en salpeter. W. C. S.

Geneeskrachtig vleesch. — De verrassende gevolgen, welke
door de toediening van de rauwe schildklier van het schaap bij
myxoedeem en onlangs bij psoriasis werden verkregen, hebben
er toe geleid, dat ook andere orgaandeelen van slachtdieren op
hun therapeutische bruikbaarheid bij den mensch worden onder-
zocht. Deze bemoeiingen schijnen niet zonder resultaat te zijn.
Althans prof.
Fraser uit Edinburg bericht, dat hij met de toe-
diening van beenmerg bij pernicieuse anaemie groot succes had
(Zeitschrift f ü r Fleisch- und Milchhygiene,
October 1894). W. C. S.

Over immunisatie tegen diphtheritis. — (Behring, Deut-
sche med. Wochenschr.
1894, n°. 46.) — In Augustus
van dit jaar gaf
Behring met Ehrlich het voorschrift, dat
gezonde individuen het Yio deel van de door de Höchster Farb-
werken in den handel gebrachte «einfache Heildosiss, dus
60
antitoxine-normaaleenheden, voor immunisatie zouden noodig heb-
ben1). Eenige weken geleden is de gebruiksaanwijzing zoodanig
veranderd, dat niet 1/w, maar lJé van deze dosis moet worden
ingespoten, d. i. 150 eenheden. Deze verandering is noodig ge-
worden, omdat het gebleken is, dat niet in alle gevallen
60 een-
heden voldoende zijn en niettegenstaande het gebruik van deze
hoeveelheid kinderen weinige dagen na de inspuiting aan diph-
theritis gaan lijden, wanneer in het huisgezin, waartoe de inge-
spoten kinderen behooren, ten tijde der inspuiting, een geval van
diphtheritis in behandeling was. Misschien waren deze kinderen

1  Zie: De bloedserum-therapie, dit Tijdschrift, blz. 111,

-ocr page 139-

evenwel reeds geïnfecteerd en bevonden zij zich in het stadium
incubationis. In dit geval zou zelfs de geheele dosis van 600
eenheden niet meer voldoende zijn geweest om de ziekte tegen
te houden. Het kwam ook voor, dat kinderen, die geïmmuniseerd
waren, zelfs 7—9 dagen daarna nog diphtheritis kregen.

Die vroeger omschreven dosis van 60 eenheden was experimen-
teel door
Behring enEHRLiCH vastgesteld. In verschillende streken
van Duitschland, waar de diphtheritis zoo hevig heerschte dat de
scholen moesten worden gesloten, werden op ruime schaal proeven
genomen. Met 1 eenheid kregen zij een onbevredigend resultaat,
met
5 eenheden was het al beter, en bij 15 eenheden meen-
den zij reeds de noodige grens gevonden te hebben. Toch bleek
ook dit nog niet voldoende en zoo klommen zij tot 60. Onder
minstens 10000 met deze dosis behandelde menschen zijn er
ongeveer nog 10 ziek geworden aan diphtheritis, en om deze
reden is de hoeveelheid op 150 eenheden gebracht. Wanneer nu
weer onder 10000 met deze quantiteit behandelde personen er
een paar voorkomen, die toch nog diphtheritis krijgen, zal men
dan maar weer de dosis moeten grooter maken
? Behring, die
het zelf voor waarschijnlijk houdt dat dit zal gebeuren, is niet
voor vergrooting van de dosis. Hij meent, dat 150 eenheden
voldoende zijn om alle gezonde individuen te immuniseeren.
Voor reeds geïnfecteerde personen hangt de vraag, of deze dosis
nog in staat zal zijn het uitbreken der ziekte te voorkomen,
geheel af van het tijdstip in het incubatie-stadium waarop de
inspuiting is geschied. Dierproeven hebben geleerd, dat, wanneer
na een sterke injectie het incubatie-stadium ten einde loopt, zelfs
de geheele «einfache Heildosis» de ziekte niet meer kan tegen-
houden. Moet nu, wanneer bijv. voor 1000 personen de immu-
niseerende dosis, die 1 Mark kost, voldoende is, om de
mogelijkheid, dat zij voor den iooiden persoon niet voldoende
zal zijn, voor alle anderen ook bijv. een
4-maal duurdere hoe-
veelheid worden genomen?

Deze vraag zou men bevestigend moeten beantwoorden, wan-
neer voor de personen, die zich reeds in een ver voortgeschreden
incubatie-stadium bevonden en bij wie dus toch diphtheritis
ondanks de inspuiting optreedt, groot gevaar bestond. Maar vol-
gens de tot nu toe verkregen ervaringen wordt reeds door 60
eenheden, wanneer na de inspuiting daarvan toch nog diphthe-
ritis uitbreekt, het ziektebeloop zoodanig gewijzigd, dat de ziekte

-ocr page 140-

geen noemenswaard gevaar oplevert, en wanneer men nu bedenkt,
dat door het inspuiten van een dosis van 600 eenheden, als ziekte
is uitgebroken, alle gevaar voor een goeden afloop verdwijnt,
dan schijnt het niet gemotiveerd te zijn, de nu voorgeschreven
dosis van 150 eenheden nog op te voeren; veeleer zou het
overweging verdienen om weer tot de kleinere dosis van 60
eenheden terug te keeren.

Er is evenwel een punt, waarom de injectie van 150 eenheden
boven die van 60 is te verkiezen. Ue immuniseerende werking
van het serum duurt des te langer naarmate er een grooter
aantal eenheden is ingespoten, maar verdwijnt ten slotte geheel
omdat de antitoxine met kliersecretie en hoofdzakelijk met de
urine wordt uitgescheiden. Stel dat voor een gezond, niet geïn-
fecteerd kind van
20 K.G. lichaamsgewicht de dosis van 60 eenheden
een immuniseerende werking gedurende 6 weken uitoefent, dan
houdt na afloop van die 6 weken nog niet onmiddellijk alle
beschuttende werking op. Lichte infecties kunnen dan nog vol-
komen onschadelijk zijn en zulke infecties, die bij niet geïmmu-
niseerde personen zware ziekteverschijnselen veroorzaken, worden
in minder ernstige veranderd. Langzamerhand echter is ieder
spoor van beschuttende werking verdwenen. Dit feit zou er dus
toe kunnen leiden grootere hoeveelheden serum in te spuiten.
Nu is evenwel uit dierproeven gebleken, dat er des te meer
antitoxine met de urine wordt uitgescheiden, naarmate deze stof
meer geconcentreerd in het bloed aanwezig is, zoodat bijv. wan-
neer 60 eenheden gedurende 6 weken immuniseeren, 150 eenheden
dit niet 15, maar misschien hoogstens
to weken doen. Een
gedeelte van de antitoxine verlaat dus ongebruikt het lichaam.
Met het oog op deze verschillende omstandigheden is het beter
om, ten einde een langer tijd durende beschuttende werking
te verkrijgen, herhaaldelijk kleinere hoeveelheden in te spuiten.

Behring raadt nu aan de inspuitingen van 150 eenheden om
de 10 weken te herhalen. Noch ouderdom, noch constitutie ver-
eischen een verandering van dit voorschrift. Daar waar geen
diphtheritis heerscht of waar de ziekte is verdwenen, ontraadt
Behring de inspuiting. Het verdient overweging om de vermoe-
delijk reeds geïnfecteerde leden van een huisgezin, waar diph-
theritis heerscht, met 150 eenheden en de nog niet geïnfecteerden
uit de omgeving met 60 eenheden in te spuiten.

Het is niet goed om de voor immunisatie noodige dosis te

-ocr page 141-

nemen uit de fleschjes, die voor genezingsdoeleinden door de
Höchster Farbwerken worden verkocht, maar uit kleinere, die
ieder 2-maal de dosis van 150 eenheden, voor één immunisatie
noodig, bevatten. Deze fabriek zal dan ook zeer spoedig fleschjes
in den handel brengen van 2 cM3. inhoud, bevattende 300 een-
heden, geschikt voor 2 immunisaties. De prijs zal 3 Mark be-
dragen.
Behring heeft hier met opzet een sterker werkend serum
genomen dan het normaalserum, omdat hij er een voordeel in
ziet, bij gezonde personen slechts een klein volume in te spuiten.

Referent meent toch, dat het zaak is om voorzichtig te zijn
met het herhaalde inspuiten van vrij groote doses antitoxine.
Hoewel ook uit het opstel van
Behring een blind vertrouwen
spreekt in de onschadelijkheid van zijn middel, is het hier de
plaats om er nog eens op te wijzen, dat Roux bij zijn onder-
zoekingen het merkwaardige feit heeft vastgesteld, dat «beaucoup
«de ces cobayes qui ont été traités par le sérum dans des con-
«ditions variées et qui ont survécu, deviennent cachectiques et
«finissent par succomber parfois après des mois. Lorsqu\'on fait
«le compte de ceux qui subsistent après 6 mois ou un an, on
«est étonné de voir combien ils sont peu nombreux. Chez ces
«petits rongeurs, les conséquences d\'un empoisonnement diph-
«thérique même peu intense se font sentir à longue échéance».
Zou dit de adder zijn, die onder het gras schuilt ? Het groote
levensgevaar waarin diphtheritis-patiënten verkeeren, veroorlooft
veel, maar een al te blind vertrouwen zou misschien groote
teleurstellingen kunnen baren. DE HAAN.

De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 20 December
1894 bevat het volgende schrijven:

Utrecht, 19 December.

De ondergeteekenden verklaren te hebben aanvaard de door
de Nieuwe Rotterdamsche Courant ontvangen gelden voor
bereiding en kostelooze verschaffing van
Behring\'s middel tot
voorkoming en genezing van diphtherie, ten bedrage van f 4662.50,
en betuigen aan de edelmoedige gevers voor die zeer gewaar-
deerde bijdrage, aan het Rotterdamsche comité van geneeskun-
digen voor het in hen gestelde vertrouwen, alsmede aan de
administratie der Nieuwe Rotterdamsche \'Courant voor
de door haar genomen moeite hun hartelijken dank.

-ocr page 142-

Met nadruk wenschen zij er op te wijzen, dat zij het genoemde
bedrag en andere gelden, door particulieren voor hetzelfde doel,
verstrekt of toegezegd, overeenkomstig den door Zijn Excel-
lentie den Minister van Binnenlandsche Zaken in de vergadering
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 12 dezer uitge-
sproken wensch, niet als rijks-ambtenaren aannamen of zullen
aannemen voor het rijk, maar als particuliere deskundigen, die
van de serum-vaccinatie en -therapie in het algemeen voor mensch
en veestapel groote verwachtingen koesterende, met beide handen
de gelegenheid aangrijpen om zich met een wetenschappelijken
arbeid te kunnen bezighouden, die hen in staat stelt op de hoogte
te blijven van de practijk dier nieuwe wijze van voorkomen en
genezen, en mede te werken aan hare toepassing en opbouw.
Te meer, nu zij door de uitkomsten der meest bevoegden zijn
overtuigd, dat zij met de bereiding van
Behking\'s entstof hulp-
behoevenden feitelijk kunnen helpen.

Met velen zijn de ondergeteekenden van oordeel, dat Behring\'s
middel aan proefneming in klinieken en inrichtingen is ontwassen,
en thans wel degelijk in de handen van den medicus op de
rechte plaats is.

Dr. C. H. H. SPRONCK.

Dr. A. W. H. WIRTZ.

maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR.

Zooals bekend is, werden in de laatst gehouden Algemeene
Vergadering, ten gevolge van het voorstel der afdeeling Noord-
Holland, de H.H. Dr. A. W. H.
Wirtz, D. A. de Jong, M. H.
J. P. Thomassen, Dr. L. J. van der Harst, J. J. Hinze, J. F.
Laméris en D. van der Sluijs benoemd tot leden der commis-
sie „welke een onderzoek instelt naar de wijze waarop een reor-
ganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland aan-
gewezen zou kunnen worden geacht en die tevens de midde-

-ocr page 143-

len aangeeft, waardoor de Maatschappij een hervorming zou kun-
nen bevorderen." Daar de H.H.
Wirtz en Hinze de benoeming
niet hebben aanvaard, is in een bijeenkomst van het Hoofdbe-
stuur met de overige leden der commissie besloten de H.H. J.
Poels en A. Frederikse uit te noodigen in de commissie zitting
te nemen. Aan dit besluit is gevolg gegeven. De Heer
Frede-
rikse
heeft zich bereid verklaard lid der commissie te wor-
den ; de Heer
Poels heeft voor de uitnoodiging bedankt en om
deze plaats te vervullen is den Heer
J. Mazure gevraagd lid der
commissie te willen worden.

De Heer D. F. van Esveld heeft zich welwillend bereid ver-
klaard voorloopig voort te gaan met het in ontvangst nemen
en verzamelen van Hollandsche werken en geschriften op
veeartsenijkundig gebied, ten behoeve van de bibliotheek der
Maatschappij.

Het Hoofdbestuur verzoekt dus beleefd de zendingen aan het
adres van den Heer
van Esveld te richten.

Als Secretaris der afdeeling Noord-Holland is opgetreden de
Heer A.
L. J. Goethals te Amsterdam.

Bij de afdeeling Utrecht zijn als leden aangenomen de Heeren:
A. E.
ten Broeke te Maarsen, A. Marcüs te Hilversum, M. H.
de la Yieter en G. G. J. Westholz, beiden te Utrecht.

De Heer A. Marcüs te Hilversum gaat van de afdeeling
Utrecht naar die van Noord-Holland over, terwijl de Heer J. L.
G.
Caijaux van de Algemeene afdeeling naar die van Gelder-
land—Overijsel overgaat.

bibliotheek van hollandsche
veeartsenijkundige werken.

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:
Van den Heer H.
A. Kroes te Dieverbrug:
H. J.
Prakke, Een woord aan de veehouders in Friesland met
betrekking tot de veepest. Leeuwarden, Wed. M.
van den
Bosch, 1866.

-ocr page 144-

W. F. Steygerwalt, De bekwame Veearts, volledig hand-
boek der genees- en verloskunde van het vee. Naar het Duitsch
van Dr.
L. Wagenfeld. 2de druk. Leiden, D. Noothoven van
Goor, z. j.

Van den Heer N. Wolf te Utrecht:

J. S. Rarey, Het geheim om paarden te temmen. Uit
het Engelsch door D.
C. Steyn Parvé. Haarlem, C. Zwaarde-
maker
en J. J. Weeveringh, 1858.

Van den Heer W. C, Schimmel te Utrecht:

Franciscus Guénon, Verhandeling over de melkkoeijen,
uit het Fransch vertaald. Brugge, A.
Bogaert, 1849.

Bibliotheek over Landbouw, ingerigt door het Staets-
bestuur. Keus der melkkoeijen. Brussel,
Stapleaux, 1850.

E. C. Enklaar, Handboek voor den houder van rundvee.
Tweede veel vermeerderde en verbeterde druk, met vele hout-
gravuren. Haarlem,
A. C. Kruseman, 1858.

Kort verslag van het verhandelde in de Iste tot IXae Al-
gemeene Vergadering van Rijksveeartsen. Utrecht,
Post Citer-
weer en
Comp., 1852 — 58 (N°. 1 in duplo. Van de 8ste en 9de
Algemeene Vergadering ontbreken de blz. 121—132, n.1. opgaven
van buitenlandsche literatuur).

en verder onderstaande werken, geschreven door wijlen L. Ph.
Wüppermann, paardenarts iste klasse bij het Nederlandsche leger
(Zie Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, Deel 19, blz. 1).

L. Ph. Wüppermann, Handbuch der TI y p p 0 1 o g i e oder die
Lehre von der Schätzung des Pferdes auf dessen öconomischen
und pecuniären Werth. Osnabrück,
Friedrich Rackhorst, 1832.

L. Ph. Wüppermann, Gemeinnutziges Vieharzneibuch.
Dritte vermehrte und verbesserte Auflage. Osnabrück, J. F.
L.
L
üdecke, 1833.

L. Ph. Wüppermann, Abhandlung über das Wesen der
Imponderabilien. Erste Theil, Erste und zweite Abthei-
lung. Utrecht, W. F.
Dannenfelser, 1849.

L. Ph. Wüppermann, Gedachten en opmerkingen omtrent den
dienst der paardenartsen van het Nederlandsche leger. Amster-
dam, M.
de Boer, 1855.

Van den Heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Dr. A. Numan, Iets voor landbouwers over het z a a i j e n

-ocr page 145-

van koolzaad en andere veldgewassen op rijen. Groningen,
R. J. SCHIERBEEK, 1827.

Dr. A. Numan, Iets voor landbouwers over de teelt van het
Chinesche radijs-zaad als olie-gevend gewas. Utrecht,
N. van der Monde, 1837.

A. J. Janné, De kenteekenen, het verloop en de oorzaken
der ziekten van het vee. Utrecht,
Dannenfelser & Co.
(G. M
etzelaar), 1878.

Aanteekeningen uit de geschiedenis der R ij k s Vee-
artsen ij school te Utrecht. Uitgegeven door de feestrege-
lings-commissie bij de herdenking aan haar 50-jarig bestaan.
Zwolle,
W. E. J. Tjeenk Willink, 1872.

Dr. H. van Capelle, \'s Rijks Vee artsen ij school te
Utrecht (met gravures). In Eigen Haard, jaargang 1880,
nos. 41, 42 en 43.

Dixi, Nog iets over het onderwijs aan de Veeart-
senijschool te Utrecht. Nieuwe Utrechtsche Courant, n08. 852
en 853 van 1868.

De V ij f-e n-T w i n t i g-j a r i g e ambtsvervulling van
den Heer A.
Th. Verhaar, den isten April 1880 herdacht
door zijne Oud-leerlingen, Ambtgenooten en Leerlingen. Utrecht,
J. van Druten, 1882.

H. J. H. Stempel, Rede uitgesproken bij de herdenking
van het 25-jarig bestaan der Maatschappij ter bevordering
der Veeartsenijkunde, op 17 September 1887. Utrecht, J. L.
Beijers, 1887.

F e e s t w ij z e r ter gelegenheid van het 2 5-jarig Jubileum
der veterinaire Sociëteit Absyrtus, 1865—1890. Utrecht, G.
J.
C. Scrinerius, 1890.

Een Zeventigjarige (\'sRijks-Veeartsenijschool). Utrecht-
sche Courant van 10 December 1891.

Request der Veeartsenijkundige Vereeniging, naar aanlei-
ding der ter beschikking stelling van den Heer W.
Eefting,
gepatenteerd veearts, ten einde benoemd te worden tot Gouver-
nementsveearts. Batavia, 18 Februari 1890.

Burgerlijke Veeartsen ij kundige Dienst in
Neder 1. Indië, door een Veearts. Algemeen Handelsblad
van 19 Januari 1890.

Veeartsen ij kunde op christelij k-h istorischen
grondslag. Het Vaderland van 29 Januari 1890.

-ocr page 146-

D. A. de Jong Jzn., Eenige opmerkingen aangaande de
plaats gehad hebbende benoeming van gouvernements-
veeartsen in Nederlandsch-Indië. Nieuwe Rotterdammer Cou-
rant van 30 Januari 1890.

Rapport van de Natuurkundige Afdeeling der Koninklijke
Academie van Wetenschappen naar aanleiding van verzoeken aan
Zijne Majesteit den Koning van de besturen der Nederlandsche
Vereeniging en der Sophia-vereeniging tot bescherming van dieren,
om wettelijke voorziening tegen misbruik van
vivisectie. Amsterdam, 24 Februari 1883.

Adres der leerlingen van het 3de en 4de studiejaar aan
\'s Rijks-Veeartsen ij school te Utrecht, naar aanleiding
van het Ministerieel besluit van 17 October 1888. Utrechtsch
Prov. en Stedelijk Dagblad van 19 November 1888.

Een Dierenvriend over voorstaand adres en Dr. J. D.
van der Plaats, De oefenings-operatiën aan \'s Rijks-
Veeartsen ij school. Utrechtsch Prov. en Stedelijk Dag-
blad van 22 November 1888.

Dierenbeschermer, Utrechtsch Prov. en Stedelijk Dag-
blad van 24 November 1888.

Dr. A. W. H. Wirtz, De oefenings-operatiën aan
\'s Rijks-Veeartsenijschool; De leeraren aan \'s Rijks-Veeartse-
nijschool. Het clinisch onderwijs aan \'s Rijks-Veeart-
senijschool. Utrechtsch Prov. en Stedelijk Dagblad van 25
November 1888.

Dr. J. D. van der Plaats, Toelichtingen op een schrij-
ven van den directeur der Rijks-Veeartsenijschool. Utrechtsch
Prov. en Stedelijk Dagblad van 3 December 1888.

Oefenings-Operatiën. De Amsterdammer, Dagblad
van Nederland, van 4 December 1888.

Dr. A. W. H. Wirtz, Nog eens: De Oefenings-opera-
tiën aan \'s Rijks-Veeartsenijschool. Utrechtsch Prov. en Stede-
lijk Dagblad van 5 December 1888.

S. F. W. Roorda van Eysinga, Vivisectie. Utrechtsche
Courant van 20 Juni 1892.

X. Z. Wetten op de besmettel ij ke ziekten van
het vee. Nieuwe Utrechtsche Courant van 5 Februari 1871.

J. B. Snellen, Twee plagen. Nieuwe Rotterdamsche Cou-
rant van 30 October 1894.

L. J. van der Harst, Studiën over Taxus baccata L.

-ocr page 147-

en het aan deze plant eigen vergift. Academisch proefschrift.
Utrecht,
J. L. Beijers, 1884.

Dr. Zwaardemaker, Idiosyncrasie bij carbo I-vergiftiging
(Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 1887
2de Deel).

J. Poels, Die Mikrokokken der Druse der Pferde
(Coryza contagiosa equorum). Separatabdruck aus „Fortschritte
der Medicin", 1888, n°. 1.

Prof. J. Forster, Over de inwerking van het rooken op het
infectie-vermogen van tuberculeuse stoffen (Overgedrukt uit het
Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1890, iste Deel).

Van den Heer Dr. L. J. van der Harst te Utrecht:

X. Het aantal aanstaande veeartsen in ons land. Land-
bouwcourant 1887, n°. 43.

Van den Heer H. L. A. Wijnen, geneesheer (oud-veearts) te
Odoorn:

Dr. A. Numan, Verhandeling over de koepokken, zooals
dezelve natuurlijk bij het rund voorkomen, en, door inenting
kunnen worden voortgebracht, en over de beveiligende
mok of pokmok des paards. Utrecht,
van Paddenburg en
Comp., 1831.

C. C. Goedhardt, De besmettelijke longziekte van het
rundvee. Amsterdam,
Gebr. Diederichs, 1852.

VAN ESVELD.

VERSLAG VAN DE VERGADERING DER
AFDEELING UTRECHT,

gehouden op 28 Juli 1894.

Na behandeling der huishoudelijke werkzaamheden krijgt de
Heer
Hamburger het woord voor zijn voordracht over «Een
onbekende microbe als oorzaak van peritonitis bij het paard.»
Spreker ontving voor eenige weken van den Heer
van Dulm

-ocr page 148-

te Arnhem een vloeistof, welke afkomstig was uit de peritoneaal-
holte van een paard, dat plotseling in de weide was ziek geworden
en spoedig daarna aan peritonitis bezweek. Het was den Heer
van Dulm bij sectie gebleken, dat geen perforatie van den darm
had plaats gehad; de oorzaak van het lijden was hem onbekend
gebleven. Bij microscopisch onderzoek bleek de, onder asepti-
sche voorzorgsmaatregelen verzamelde, vloeistof weinig witte
bloedlichaampjes te bevatten, maar een groote hoeveelheid
streptococcen, zooals later bleek, in reine cultuur.

Entingen, verricht in paarden-, runder- en honden-bouillon,
kwamen uitstekend op; evenzoo die in gelatine, waarvan de plaat-
culturen een eigenaardigen rosetvorm deden zien. In agar-agar-
platen waren de koloniën rond en ovaal van vorm. De steek -
culturen in paardegelatine en paardenagar hadden een zaagvor-
mige gedaante.

Het was nu de vraag, is deze streptococcus de oorzaak der
ziekte geweest ? Na enting met reine bouillon-culturen in de
peritoneaalholte van konijnen ontstond wel verhoogde lichaams-
temperatuur, doch deze was den volgenden dag weer normaal.
Bij inspuiting van culturen in de bloedbaan kreeg men soort-
gelijk resultaat. Peritonitis was in geen van beide gevallen waar
te nemen. Proeven bij een hond gaven een eenigszins bevredi-
gender resultaat. Culturen der microben in honden-bouillon ge-
vormd, werden in de peritoneaalholte bij een hond ingespoten;
hierdoor werd een zeer lichte peritonitis opgewekt, die echter wel
niet doodelijk was, doch met tijdelijke aanzienlijke temperatuurs •
verhooging gepaard ging. Er kon met een spuitje een weinig
vocht uit de buikholte gezogen worden en daarin bevond zich
dezelfde streptococcus. In de bloedbaan van een hond gespoten,
veroorzaakte de cultuur wel koorts, doch geen peritonitis.

Spreker had onlangs opgemerkt, dat bij een geopereerden klop.
hengst, die peritonitis had gekregen, wel microben aanwezig waren
in het vocht der buikholte, maar geen enkele in de bloedbaan.
Ofschoon hij niet wist of dit ook in het nu besproken geval had
plaats gehad — hij had het bloed niet onderzocht — heeft hij
toch enkele experimenten met betrekking tot dit verschijnsel
genomen. Het bleek dan dat de streptococcen in het bloed-
serum van paarden niet wilden groeien, in de lymphe daaren-
tegen wel. Aangezien nu het sereuse vocht in de buikholte niets
anders dan lymphe is, wordt hierdoor verklaard waarom sommige

-ocr page 149-

bacteriën niet in de bloedbaan, doch wel in de buikholte voor-
komen. In het serum moeten dus vergiften aanwezig zijn, die
in de lymphe worden gemist.

Bedoelde microbe heeft spreker streptococcus peri-
tonitidis equi genoemd, omdat de peritonitis er spontaan
door ontstaat en de streptococcus in eigenschappen van alle be-
kende streptococcen afwijkt.

Hiermede wil hij echter niet zeggen dat peritonitis ook niet
door andere microben kan worden veroorzaakt. Men denke bijv.
aan bacterium coli communis, een microbe, welke men bij koliek,
zoowel bij mensch als paard, in een aantal gevallen aantreft.

De onderzoekingen over dit onderwerp zijn nog in geenen
deele als geëindigd te beschouwen.

De bacteriën worden levend en ook gekleurd gedemonstreerd,
evenals de besproken culturen.

De heer de Bruin bedankt spreker voor het gehoorde en be-
veelt hem de Afdeeling en het Tijdschrift aan voor verdere
mededeelingen. De Heer
Hamburger verlaat de vergadering.

De heer de Jong stelt voor om in de onvoorziene uitgaven een
post op te nemen van b.v. f 75, om
Dr. Hamburger in de
gelegenheid te stellen zijn proeven met den streptococcus op
paarden voort te zetten.

De Heer de Bruin meent, dat op aanvrage, voor dit doel wellicht
aan de school paarden beschikbaar zouden kunnen worden gesteld.

De Heer van Lent vraagt hoe te handelen met het lid onzer
afdeeling, den Heer
van Hinsbergh, die steeds achterstallig
blijft met de betaling der contributies ?

Aan den Secretaris wordt opgedragen om, alvorens dienaan-
gaande te beslissen, nogmaals een schrijven tot hem te richten,
met het verzoek om voor het lidmaatschap te bedanken, in geval
er geen plan bestaat tot afbetaling.

De Heer van Lent deelt een geval mede van uitgebreid inter-
stitiëel emphyseem, door hem waargenomen bij een hit. Het
dier was als opgeblazen; na eenige dagen volgde herstel.

De heer Hoefnagel kreeg veel katten onder behandeling,, die
een vischhaak in den anus hadden, welke blijkbaar met den
vischkop was opgegeten.

De Heer de Bruin deelt mede, dat bij de uitwendige bekken-
afmeting de verkregen coëfficiënt vrij constant is.

-ocr page 150-

De Heer de Jong wijst er op, dat keuring van vleesch zonder
de ingewanden niet alleen wetenschappelijk onmogelijk, maar ook
practisch gevaarlijk is. Dezer dagen werden te Leiden 4 voet
vleesch ingevoerd ter keuring; het vleesch was waterig en de
nieren bezet met miliair-abscessen. Het hart was toevallig aan-
wezig ; ook daarin vond men in het myocardium abscessen, die
in het endocardium uitmondden. Men had dus met een pyaemisch
proces te doen, piisschien wel ten gevolge van metritis, en het
vleesch werd afgekeurd. Ook in de hersenen waren kleine absces-
sen, en bij navraag bleek, dat het dier gedurende het leven her-
senverschijnselen had vertoond.

De Heer Hoefnagel zegt een dergelijk geval te hebben waar-
genomen na traumatische pericarditis. Spreker meent dat
pyaemisch vleesch geen gevaar oplevert voor consumptie; in
Amsterdam wordt dit vleesch gekookt in den handel gebracht.

De Heer de Jong vraagt of het bekend is, dat in spek nu en
dan pigment wordt aangetroffen ? Dezer dagen heeft hij het waar-
genomen in enkele vetcellen van stukken spek ; door geconcen-
treerd zoutzuur was het niet te vernietigen, dus was het niet af-
komstig uit het bloed.

De Heer Sikkema zegt dat pigment meermalen in beenderen
is opgemerkt, en dat zich te Amsterdam aan het abattoir een
schapekop en een pijpbeen bevinden, welke geheel zwart zijn.

De Heer de Bruin merkt op dat bij zwangere dieren dikwijls
pigment aanwezig is in de buikspieren. Voorts maakt spreker nog
opmerkzaam op het voorkomen van mesenteriaal-emphyseem bij
varkens, n. 1. luchtcysten in het mesenterium, die tot verwisseling
aanleiding zouden kunnen geven met cysticercus.

De Heer van der Harst heeft, indertijd, op verzoek van den
Heer
Dhont, het gas uit dergelijke cysten onderzocht en gevon-
den dat het gewone dampkringslucht is, misschien met een weinig
meer
C03. De Heer de Bruin zegt dat Ostertag deze zaak
bespreekt en van meening is dat die cysten door lagere organismen
worden veroorzaakt, doch daar zij nooit zijn gevonden, blijft de
zaak zeer twijfelachtig.

De Heer de Jong deelt mede, dat wanneer Demodex folliculorum
plaatselijk aanwezig is, volgens Fransche schrijvers een behan-
deling met acidum nitricum succes geeft; is het geheele lichaam
er door aangetast, dan zou een behandeling zijn aan te bevelen
met 5% creoline met lanoline.

-ocr page 151-

Niets meer te verhandelen zijnde, sluit de Voorzitter de
vergadering.

Tiel, November 1894.

NECROLOGIE.

Op 26 November 1894 overleed te Grijpskerk de empirist
O. Koster.

PERSONALIA.

De paardenarts 2fle klasse P. Brouwer is met ingang van 2
Januari 1895 gedetacheerd bij het remonte-depot te Milligen.

De paardenarts 2de klasse J. M. Knipscheer is, met ingang
van 2 Januari 1895, overgeplaatst bij het iste Regiment Veld-
Artillerie te Utrecht.

De veearts K. van der Veen heeft zich in December 1894
verplaatst van Druten naar Grijpskerk.

Voorloopig zijn ter beschikking gesteld van den gouvernements-
veearts te Batavia de bij den burgerlijken dienst benoemde vee-
artsen: B.
Sikkema, J. D. van den Bergh en Ch. F. G. H.
de Wilde.

De cursus in bacteriologie van Dr. M. Straub aan \'s Rijks
Hospitaal te Utrecht wordt sedert 1 Januari 1895 bijgewoond
door den paardenarts
iste klasse J. N. Ballangée van Amers-
foort, en A.
Vrijburg, veearts te Deli, met verlof hier te lande.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Koninklijk besluit van 3 November 1894, n°. 31, is met
ingang van 16 December 1894, benoemd tot plaatsvervanger van

-ocr page 152-

den districtsveearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen,
de veearts J. J. F.
Hartmann te Nieuwersluis (gemeente Loenen)
en, met ingang van i Januari 1895, tot plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Groningen als standplaats is aangewezen,
de veearts G. J. Mos te Assen.

Bij Koninklijk besluit van 7 November 1894, n°. 27, zijn voor
den tijd van één jaar benoemd tot plaatsvervangers van den
districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats is aangewezen, de
veeartsen
W. H. van Haselen te Vianen en C. Roodzant te
Oude-Tonge.

Bij Koninklijk besluit van 24 November 1894, n°. 47, is voor
den tijd van 3 jaar benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Groningen als standplaats is aangewezen, de veearts
J.
Knol te Dalen.

De Minister van Binnenlandsche Zaken, gelet op het Koninklijk
besluit van 27 Juni 1892, tot vaststelling van nadere bepalingen
tot het tegengaan van de verbreiding van het mond- en klauw-
zeer onder het vee, aangevuld bij de Koninklijke besluiten van
17 November 1892 en 13 September 1894; gezien het bericht
van den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland,
dd. 17 Üctober 11.;

nader voorgenomen zijn beschikkingen van 29 Augustus 11., n°.
3760, en 10 October 11. n°. 4778, afd. M. P., waarbij het vervoer
van herkauwende dieren en varkens verboden is uit een kring,
omvattende de provinciën Noord-Holland (met uitzondering van
de daartoe behoorende eilanden), Zuid-Holland en Utrecht, heeft
goedgevonden te bepalen, dat, met wijziging dier beschikking, de
afwijking van het verbod van veevervoer met inachtneming overi-
gens van het in die beschikking bepaalde, kan worden toegestaan
door den burgemeester van Rotterdam, wanneer die afwijking
gevraagd wordt ten behoeve van vee, dat van de veemarkt te
Rotterdam direct uit den bovenbedoelden kring naar de slacht-
bank moet worden vervoerd (Staatscourant van 21 Octo-
ber 1894).

Door den Commissaris der Koningin in de provincie Noord-
Brabant is aan de Staatsspoorweg-Maatschappij dispensatie ver-
leend van de Koninklijke besluiten van 2 December 1870 (Stbld.
no, 194) en van
14 Augustus 1888 (Stbld. n°. 142) tot doorvoer

-ocr page 153-

door Nederland, langs de grenskantoren Rozenaaal, Baarle-Nassau
en Valkenswaard, van versch en gezouten vleesch, van versche
en gedroogde huiden (met inbegrip van versch gezouten huiden),
van ongesmolten vet, onbewerkte wol, onbewerkt haar en van
versche en gedroogde klauwen en hoornen (Telegraaf van
27 October 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft ingetrokken zijn
beschikking, waarbij het vervoer van herkauwende dieren en
varkens verboden is uit een kring in de gemeente Tietjerksteradeel.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bepaald: dat
afwijking van het verbod van veevervoer kan worden toegestaan
door den burgemeester van Tiel, wanneer die afwijking gevraagd
wordt ten behoeve van vee, dat van de veemarkt te Tiel direct
uit den bovenbedoelden kring naar de slachtbank moet worden
vervoerd (Staatscourant van 3 November 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft met intrekking
van vroegere beschikkingen:

i°. Het vervoer van herkauwende dieren en
varkens naar het overige gedeelte des lands verboden uit een
kring, omvattende de provinciën Noord-Holland (met uitzondering
van de daartoe behoorende eilanden), Zuid-Holland, Utrecht, Noord-
Brabant en Zeeland, alsmede het gedeelte der provincie Gelder-
land ten Noorden en ten Westen van de Maas, de oostelijke
grenzen der gemeenten Appeltern, Horsen en Druten, de Waal
en de oostelijke grenzen der gemeenten IJzendoorn, Kesteren en
Lienden tot aan den Rijn;

2°. Bepaald, dat, ten behoeve van vervoer van vee naar de
slachtbank afwijking van het verbod van vervoer van herkau-
wende dieren en varkens, uit den in deze beschikking genoemden
kring, na advies van den districtsveearts, onder de noodige voor-
zorgen tegen overbrenging van besmetting en met bepaling van
den tijd, waarbinnen de slachting van het vee moet hebben plaats
gehad, kan worden toegestaan :

a. door den Commissaris der Koningin in de provincie, waarin
de invoer uit den kring plaats vindt;

b. door de burgemeesters van Rotterdam en Tiel, wanneer
die afwijking gevraagd wordt ten behoeve van vee, dat van de
veemarkten te Rotterdam en te Tiel rechtstreeks uit den boven-
bedoelden kring naar de slachtbank moet worden vervoerd \\

11

-ocr page 154-

3°. Bepaald, dat ten behoeve van de beweiding, beakkering of
bemesting van landerijen, gelegen langs of in de nabijheid van
de grenzen van den in deze beschikking genoemden kring, afwij-
king van het verbod van vervoer van herkauwende dieren en
varkens uit dien kring, na advies van den districtsveearts, onder
de noodige voorzorgen tegen overbrenging van besmetting, en met
bepaling van den tijd gedurende welke de vergunning van kracht
is, kan worden toegestaan door den burgemeester van de gemeente,
waarin de invoer uit den kring plaats vindt ;

4°. Bepaald, dat de vergunningen, waarbij de hierboven onder
2°. en 3°. bedoelde afwijking van het verbod van vervoer van
herkauwende dieren en varkens uit den in deze beschikking ge-
noemden kring wordt toegestaan, zullen bevatten een nauwkeu-
rige beschrijving van het vee, door opgave van geslacht, leeftijd,
kleur en blijvende bijzondere kenteekenen, benevens een opgave
van de plaats van herkomst en van de plaats van bestemming,
en dat aan den burgemeester van de plaats der bestemming
onverwijld een afschrift van de vergunning zal worden gezonden
door den Commissaris der Koningin, die haar verleent, of door
den burgemeester, die haar verleent, indien de plaats van bestem-
ming niet in zijn gemeente ligt;

5°. Bepaald, dat wanneer afwijking van het verbod van vervoer
van herkauwende dieren en varkens uit den in deze beschikking
genoemden kring noodzakelijk is om andere redenen dan de
hierboven onder 2°. en 30. genoemde, zoodanige afwijking alleen
kan worden toegestaan door den Minister van Binnenlandsche
Zaken (Staatscourant van 6 November 1894).

Door den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland
is aan de Staatsspoorweg-Maatschappij dispensatie verleend van
art. x van het Koninklijk besluit van den 8ste" December 1870 (Stbl.
n°. 194) en van art. 1 van het Kon. besluit van den i4dei1 Augustus
1888 (Stbl. n°. 142) voor den invoer van diverse partijen versch
en gezouten vleesch, ongesmolten vet, onbewerkte wol, onbewerkt
haar, klauwen en hoornen en versche en versch gezouten huiden
van België via Rozendaal, Baarle-Nassau, Eisden en Valkenswaard
aan te voeren in verschillende plaatsen der provincie Zuid-Holland
(T e I e g r a a f van 8 November 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bepaald, dat, te
rekenen van 8 November 1894, het verbod van vervoer van

-ocr page 155-

herkauwende dieren en varkens uit den kring, aangewezen bij
zijn beschikking van 5 November, niet toepasselijk is op den
doorvoer van bovenbedoeld vee door Noord-Brabant per spoor
langs de lijn Nijmegen—Venlo (Staatscourant van 11
November 1894).

Met verwijzing naar het bericht omtrent den invoer van
schapen in België, opgenomen in de Nederlandsche
Staatscourant van 11 October, brengt de Minister van Bui-
tenlandsche Zaken ter kennis van belanghebbenden dat, blijkens
bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel, thans ook de invoer in
België is toegestaan van schapen uit Nederland — met uitzondering
der provinciën Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht — afkom-
stig, wanneer zij bestemd zijn voor de slachthuizen van Antwerpen,
Gent en Luik.

De invoer zal uitsluitend mogen geschieden langs de grenskantoren
Esschen, Haraont en Selzaete, per spoorweg en zonder overlading.

De schapen zullen afgeladen worden aan de stations Antwerpen
(Stuyvenberg), Gent en Luik (Longdoz) of Luik (Vivegnis).

De dieren zullen na aankomst aan voormelde stations onmiddellijk
uit de wagens, die ze hebben aangebracht, in voertuigen worden
overgeladen en daarin naar de slachthuizen worden overgebracht.
Dadelijk bij hun aankomst in die richtingen zullen zij op kosten
der belanghebbenden, door daartoe aangewezen veeartsen, worden
onderzocht. Na afloop van dat onderzoek zullen de dieren geleid
worden in voorloopig daartoe aangewezen lokalen, en aldaar, totdat
zij geslacht worden, onder bijzonder toezicht van den provincialen
inspecteur-veearts verblijven.

De slachting moet uiterlijk binnen 5 dagen na aankomst in het
slachthuis geschieden (Staatscourant van 16 November 1894).

Na overleg met de ambtenaren van het veeartsenijkundig staats-
toezicht is door den Minister van Binnenlandsche Zaken bepaald,
dat de bestrijding van het mond- en klauwzeer, met aanvanke-
lijke handhaving der afgesloten kringen, zoolang dit nog nood-
zakelijk voorkomt, thans, zooveel doenlijk, zal worden beperkt
tot de gewone maatregelen, welke tegen die ziekte krachtens de
wet van 1870 en het Koninklijk besluit van 27 Maart 1888
(Staatsblad n°. 67) zijn voorgeschreven.

In verband hiermede zal de belooning van buitengewone
gemeente-veldwachters, aangesteld voor het merken, beschrijven

-ocr page 156-

en controleeren van aan mond- en klauwzeer lijdend, daarvan
verdacht of daarvan hersteld vee, niet meer ten laste van het rijk
kunnen worden gebracht (Telegraaf van 19 November 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden,
met ingang van 20 November 1894, het vervoer van herkauwende
dieren en varkens te verbieden in de gedeelten der gemeenten
Weert, Neder weert, Meiel en Helden, gelegen ten Noorden en
Westen van de Zuid-Willemsvaart en het Noorderkanaal, in de
gemeenten Sevenum, Horst, Venraai en Wansum, in het gedeelte
der gemeente Bergen, gelegen ten Noorden van het dorp Well en
in de gemeenten Gennep, Ottersum en Mook, tenzij de vervoerder
in het bezit zij öf van een schriftelijke vergunning, waarbij hem
afwijking van het verbod van vervoer uit den bovenbedoelden
kring, ten behoeve van het vee dat hij vervoert, is toegestaan,
öf van een vervoerbillet, afgegeven door den burgemeester van
de plaats van herkomst van het vee en bevattende een nauw-
keurige omschrijving van het vee, door opgave van geslacht,
leeftijd, kleur en blijvende bijzondere kenteekenen en opgave van
de plaats van herkomst en de plaats van bestemming en van
den tijd gedurende welken het biljet geldig is, alsmede de ver-
klaring van den burgemeester, dat het vee zich na het in werking
treden van deze beschikking niet in den bovenbedoelden kring
heeft bevonden, een en ander met dien verstande, dat de boven-
omschreven bepaling niet toepasselijk zij op vee hetwelk met
doorvoer door Noord-Brabant per spoor langs de lijn Nijmegen-
Venlo in Limburg wordt ingevoerd (Staatscourant van
18/19 November 1894).

Door den Minister van Binnenlandsche Zaken is ingetrokken
zijn beschikking van 23 Augustus 1894, waarbij het vervoer van
herkauwende dieren en varkens was verboden in den kring van
de gemeenten Hemelumer-Oldefaart en Wymbritseradeel (Staats-
courant van 24 November 1894).

Door den Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht
is aan de Staats-Spoorwegmaatschappij dispensatie verleend van
het verbod, vervat in artikel 1 van de Koninklijke besluiten van
8 December 1870 (Stbl. n°. 194) en van 14 Augustus 1888
(Stbl. n°. 142) tot invoer van versch of gezouten vleesch (waaronder
ook worst) in kleine hoeveelheden in de restauratie van den

-ocr page 157-

harmonicatrein, komende uit Duitschland via Emmerik-Zevenaar
(T e 1 e g r a a f van 24 November 1894).

Door den Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht
is aan de Staats-Spoorwegmaatschappij dispensatie verleend van
het verbod, vervat in art. 1 van de Koninklijke besluiten van
8 December 1870 (Stbl. n°. 194) en van 14 Augustus 1888 (Stbl,
n°. 142) tot invoer per spoor uit Duitschland, langs het grens-
kantoor Zevenaar en uit België, langs de grenskantoren Rozendaal,
Baarle-Nassau, Valkenswaard en Eisden, van de in genoemde
Koninklijke besluiten vermelde artikelen, bestemd voor plaatsen
gelegen in de provincie Utrecht.

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat de invoer in Italië van runderen, schapen
en varkens, herkomstig uit Nederland, sinds 22 December 1894
is verboden (Telegraaf van 25 December 1894).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft met intrekking
der beschikking van 24 December 1870 (Staatscourant van
25/26 December 1870), bepaald:

i°. dat de kenteekenen, gebezigd om, volgens art. 17 dier
wet, hoeven, erven, stallen of weiden aan te wijzen, waar zich
door een besmettelijke ziekte aangetast of daarvan verdacht vee
bevindt of bevonden heeft, zullen bestaan uit borden van ruw
hout, aan één zijde glad geschaafd.

Deze borden zullen den vorm hebben van een rechthoek,
waarvan de lange zijde een lengte heeft van acht decimeter, de
korte van vier decimeter. Op de glad geschaafde zijde wordt
met zwarte verf de naam der ziekte geplaatst.

De letters moeten een lengte hebben van één decimeter en een
dikte van ten minste twee en ten hoogste drie centimeter.

Wanneer de districtsveearts het noodig acht, worden boven den
naam der ziekte de woorden «verdacht vee» op het bord geplaatst;

2°. dat de sub i°. bedoelde borden op zoodanige plaatsen als
door den burgemeester, na overleg met den districtsveearts, zullen
worden aangewezen, ter hoogte van ten minste twee en een halven
meter boven den beganen grond, met spijkers zullen worden
vastgehecht zoo mogelijk aan daartoe geschikte voorwerpen, of
zoo de gelegenheid daartoe ontbreekt, aan houten palen, die te
dien einde in den grond worden geplaatst (Telegraafvan 29
December 1894).

-ocr page 158-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende September 1894.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)
_______-4

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. ]

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ilonc
hei

03

PJ
0

T3
rt

O

.sa
PQ

Isdol-

d.

13

h

(D

•n
d

oS

S

i
%

1

1
>

Groningen . .

Grootegast .

i

ii

Termunten .

II

H

V

1

«

ii

ii

//

"

Veendam .

t

//

»

1

»

//

ii

Zuidbroek

//

II

n

1

n

H

friesland . .

Baarderadeel. .

II

1

1,

6 <2>

»

ii

«

//

" i

Doniawerstal.

S5

(1)

«

n

tt

Hemelumer Olde-

faart en Noord-

wolde

135

(2)

12 <10>

»

.,

//

» 1

Hennaarderadeel

18«

11 (6)

1,

//

t

Idaarderadeel

71

(2)

ii

,1

n

U

Leenwarderadeel

»

,1

*

1

ii

" ;

Oost-Dongeradeel

«

n

n

;

i

«

ii

!t

"

Opsterland . .

»

«

»

39(D

II

//

»

I\'

n

Bauwerderhem .

//

128

(3)

»

«

n

,1

n

»

ii

Schoterland . .

II

ii

»

ii

ii

n

Tietjerksteradeel

63

(2)

»

»

i\'

"

Utingeradeel. .

\'t

238

\'II

T

»

"

"

»

H

"

West-D on geradeel

»

n

\'»

»

K

1

"

\'1

n

Wonsei\'adeel.

;

"

n

»

>!

73 <4l>

»

li

ii

M

H

Drente . . .

Wymbritseradeel.

>/

111

(2)

u

«

H

,1

*

«

"

0 verg sei. . .

Avereest .

//

1

I,

,,

fl

Den Ham

u

u

»

n

1

li

n

11

Gelderland. .

Ommen (Ambt).

,,

1

1

,,

II

Appeltern . .

,,

>t

4

(1)

«

n

H

ii

»

n

"

Barneveld

H

H

n

II

II

1

ii

u

n

n

11

Beesd ....

16

(3)

»

,i

»

p

Brakel . . .

U

5

(1)

II

i

\'1

Buren....

20

(2)

v

H

2 <»>

ii

»

ii

II

Doesburg. .

»

n

»

•\'

»

I\'

1

■■

"

\'

"

EIburg . . .

//

■1

ii

n

»

ii

«

1

ir

n

n

Eist ....

!/

n

n

II

2 <2>

»

ii

n

"

Est en Opijnen.

//

\'f

26

(2)

n

"

1\'

«

»

II

\'1

H

//

Heerde .

»

//

\'1

II

H

1

«

»

»

»

Heteren . . .

H

,1

n

1

H

II

»

V

ii

Kuilenburg . .

)1

12

(2)

-I

«

"

"

«

1\'

■1

n

Maurik . .

94

(10)

»

11

*

\'1

»

l>

II

ii

Ophemert . .

n

26

(3)

"

«

"

»

»

ff

Reden.

i,

>r

ii

ii

2 (2)

«

■1

»

"

Voorst

»

"

"

"

1

"

"

"

ff

Transporteere ,

»

1005

(41)

57«

120 <76>

«

4 <4>

*

-ocr page 159-
-ocr page 160-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

| Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

S

O
•S

\'S
\'3

Ö

©

go
<D
O \'

•3

O
03

is
M

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hond

he

(8
M

Ö

©

fl
O

s

Bij ander vee.

"3

ë
O

Transport.

17054 <927>

57®

126 <81>

4 <4>

Jtrecht . . .

Vreeswijk.

3 <2>

»

»

H

//

V

»

Willeskop . .

i

352 <22>

»

//

,r

f

»

Willige-Langerak

»

*

303 m>

/,

//

//

»

Wilnis

1082 <S5>

. „

//

//

444 <35>

»

»

Zuilen.

33 <2>

^oord-Holland.

Aalsmeer.

»

167 <18>

!t

Abbekerk.

»

35 W

3 <2>

r/

,>

Akersloot. .

985 <W

;

n

Alkmaar .

//

»

297

H

*) Abattoir.

Amsterdam .

»

30 <4>

*)1

«

Andijk . .

»

»

»

»

1

»

//

,f

»

Ankeveen.

29 0)

*

»

//

Assendelft

»

145 <l7>

V

n

Avenhorn.

71 W

f,

//

Beemster .

664 <68>

H

//

n

Beets ....

;

172 <«)

n

H

/f

Bergen .

«

15 W

;

»

»

«

2

Berkhout . .

//

249 <12>

»

»

tt

»

Beverwijk

8 (O

//

//

*

«

u

»

Bloemendaal.

21 f1)

«

Broek-in-Water-

land ....

«

168 m>

»

*

»

Broek-op-Langen-

3 «

dijk ....

«

"

"

»

»

»

»

H

Buiksloot

\'t

6 CD

n

n

»

Diemen . . .

f

;

808 (59)

H

n

Edam ....

;

315 <28>

*

Enkhuizen .

«

»

2 (2)

»

H

Graft ....

f!

304 <M>

V

»

\'s-Gravenland .

45 «

H

Haarlemmerliede

en Spaarnwoude

»

1

29 <s)

»

»

«

//

»

n

»

"

Haarlemmermeer

»

//

344 (1°)

//

»

"

Heemskerk . ,

»

V

397 (24)

»

n

Heemstede .

//

24 <2>

»

1

H

»

H

Heer-Hugowaard

,,

125 <4>

//

*

*

«

Heilo ....

//

280 (11>

//

v

Hensbroek . .

»

34 <2>

//

13\'

Hilversum .

138 <5>

/,

»

2 (2)

Hoogkarspel. •

w

-

»

»

»

1

.7

-

»

//

\'

Hoogwoud .

•r

148 <15>

»

»

»

//

Ilpendam . .

»

«

169 <12>

-

»

«

»

»

//

Jisp ....

»

301 <">

»

-

»

»

»

ft

II

Kastrikum .

"

"

115 (8)

"

"

"

"

"

"

v

»

Transportiere .

93

J)

25812(1591)

5(2)

67W

5>

136

99

4

15\'

-ocr page 161-

ÜOVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. j|

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

hj

Bij hond en kat. o

m pj

sdol-
id.

aS
©

>
«

ö

m

Rotkreupel.

rd-Hollaiid.

Transport.

25812<1591>

5<2>

57(«

136 W

4 (4)

15

Katwoude

i,

r

53

0)

II

H

H

Koedijk .

fi

11

(4)

»

»

//

U

Kortenhoef .

»

i,

39

(5)

»

//

II

II

Krommenie .

87

(8)

//

H

Kwadijk . , ,

88

(10)

»

»

it

H

II

1/

Landsmeer .

t,

ft

47

(7)

»

»

••

»

II

H

266

(34)

»

n

\'!

Middelie . . .

136

(18)

*

H

//

Monnikendam .

87

(8)

«

*

tl

327

(30)

//

Naarden .

302

(33)

«

H

//

tf

Nederhorst-den-

Berg . . .

278

(22)

»

//

//

Nieuwendam. .

//

242

(15)

n

Nieuwe-Niedorp.

«

2

(2)

t,

»

//

//

Nieuwer-Amstel.

//

3258

(105)

t,

«

H

n

Obdam . . .

18

(3)

, -

tl

n

Oostbuizen .

86

(13)

»

»

H

Oterleek . . .

316

(19)

»

//

//

//

ii

Oudendijk

n

101

(11)

//

»

J5

II

V

Ouder-Amstel .

//

1855

(90)

»

»

tt

\'/

II

Oudkarspel .

;

»

.

»

»

,t

1

//

Ouddorp .

«

«

82

(16)

//

»

ff

//

tl

*

10

(2)

//

II

ii

Purmerend .

H

175

(21)

Ransdorp. . .

»

»

110

(12)

t.

u

r,

tl

Rijp ....

ft

//

13

(3)

//

//

f.

H

II

n

Schellinkhout

H

37

(3)

//

II

Schermerhorn .

//

27

(10)

2<i)

II

»

Schoten .

83

(3)

6(i)

*

Sloten. . . ,

V

112

(0)

II

Spaarndam .

»

//

11

(2)

f

>f

H

II

»

7

(1)

ff

H

f,

tf

f

tt

Sijbekarspel . ,

i

\'/

52

(2)

-

»

>■

ff

II

n

Texel ....

ff

»

tf

ft

>t

n

66 (8)

Uitgeest .

f

512

(40)

1

//

II

Uithoorn . .

754

(22)

f

H

H

II

18

(2)

t,

tf

Velzen

46

(3)

H

•t

i \\

II

Venhuizen

u

6

(1)

H

5 (5)

Warder .

»

14

(2)

H

V

Watergraafsmeer

t,

»

62

(3)

«

O

H

Weesp.

»

121

(11)

ft

n

n

■ .t

Weesperkarspel .

•<

»

1892

(122)

f,

H

19

(S)

»

n

«

1

-

»

\'/

-

Transporteere .

»

37574(2336)

5(2>

65*6i

»

143 W)

»

4 (4)

-

U

81<10)

-ocr page 162-

Hondsdol-
heid.

gemeente.

O ö

rO 0)

O c5
■ 3 «i-a

TS

PROVINCIE.

Transport.
;num .
Wormer • .
Wormerveer .
Wijdenes .
Wijdewormer
Wijk-aan-Zee en

Duin. . .
Zuid- en Noord
Schermer ,
Aar (Ter) .
Aarlanderveen
Abbenbroek .
Alblas (Oud-)
Alblasserdam
Alkemade
Allen . .
Ameide .
Ammerstol
Barendrecht
Barwoutswaarder
Beierland (Oud-)
Benthuizen .
Bergambacht.
Bergschenhoek
Berkel c. a. .
Berkenwoude
Bleiswijk .
Bles ken sgraaf
Bodegraven .
Boskoop . .
Brandwijk
Charlois .
Delft . . .
Dordrecht
Dubbeldam .
Geervliet.
Giesendam .

Giesen-Nieuwkerk

Gouda. . .
Gouderak.
Goudriaan
Goudswaard .
\'s-Graveüdeel
\'s-Gravenhage
\'s-Gravenzande

37574(2336)

31 <»

404 <28>

33 <5>

12 <»>

84 <6>

15 <»>

793 (53)

500 <28>

2273 <70)

20 <2>

12 ®

4 <»>

1002 m

2718 <49>

9 <2)

(2)

12 <"

1216 (34\'

354 (U>

1137 (96i

1076 <32)

853 (34>

209 (18)

384 <23>

43 P>

4286 <1U>

121 <13>

24 <5>

52 <s>

487 <26>

13 «

27 <4)

 <6>

65®

5(2)

143 <97>

4 (O

81

Noorcl-flollaiid.

(4)

Zuid-Holland.

2 W

1

2 <»>

18
12

424

(37)

"9 (2)

12 (2)

53 (6>

411 (W>

97 <a>

3W

5 <\')

Transporteere

gr

57365(3170)

5(2)

68W

158 M

7 (B)

-ocr page 163-
-ocr page 164-

Hondsdol-
heid.

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Transport. .
Nieuwerkerk a/d

IJsel. .
Nieuwkoop
Nieuwpoort
Nieuwveen
Woordeloos
Nootdorp.
Numansdorp

77551(«3C)

1253 <72>
2562 <85)
6 (i)
318 <I2>
13 <2>
228 <9>

514 <26>
42 <4>
12 <3>
20 <2>

447

33 <4>

1741 <37>
1227 <52)

605 <23>

59 <10)

98 <12>

9 <4>

4 W
1036

46 (7>

687 (4)

30

69 7

143

2120
1039 <15>
479 <32>
91 <5>
557 (14)
504
1949 <M>
10 <3\'
62 (H>
67 «
55 (5)
2267 <96>
973 <87>
166 <»
212 <27>
24 3)

(7)

68<7)

173(ii7>

81

Zuid-Holland .

Oost-Voorne
Ottoland .
Oudenhoorn
Ouderkerk a/d

IJsel. .
Oudewater
Oudshoorn
Overschie.
Papekop .
Papendrecht
Pernis.
Peursum .
Piershil .
Pijnakker
Poortugaal
Reewijk .
Roon .
Ridderkerk
Rijnsaterwoude
Rijswijk ■
Rotterdam
Rozenburg
Sassenheim
Schiebroek
Schiedam
Schipluiden
Schoonhoven
Sliedrecht
Sommelsdijk
Spijkenisse
Stolwijk .
Stompwijk
Streefkerk
Strijen
Tienhoven
Tonge (Nieuwe-

4(D

1

3 (3)

Transporteere . . .

81

184<lss>

9 W

99328*5137\'

76<9)

-ocr page 165-

Transporteore . J

& ¥
» cq

O

a

pu

* 1

O

<j

O

s

Transport.
Veur ....
Vianen

Vierpolders . .
Vlaardingen .
Vlaardinger-Am-
bacht

Vlist ....
Voorburg
Voorhout. .
Voorschoten .
Vrijenban
Waarder .
Waddinxveen
Warmond.
Wassenaar
Wateringen . .
Westmaas
Wijngaarden.
Woerden .
Woubrugge .
Zegwaard. .
Zevenhoven .
Zevenhuizen .
Zoetermeer .
Zoeterwoude.
Zuidland .
Zwammerdam .
Zwartewaal .
Biggekerke .
Brouwershaven .
Bruinisse, .
Dreischor.
Eikerzee . . ,
\'s-Gravenpolder .
Grijpskerke . .
Haamstede .
\'s-Heer-Arends-
kerke . . .
\'s-Heerenhoek. .
Heinkenszand
Hontenisse . .
Kapelle .
Koewacht. . .
Kolijnsplaat .
Kortgene. .

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers.

s

Long-ziekte (rund).

i—\'
03
Cl

«5

CO

1—\' I—1 >— >—\' O
CC O ÈS O (>■ ÈO Ol CP OS-^Ji-jHCit\'Hlf\'.QOM OS

Mi ÖOW^WMOli-COffiOl CflMOOlOCOHOM^^ QO ta ^ » OD

& ^s^rt^i&^ooeDbStiÄK- S -f? C^

Mond- en klauwzeer.

UT

Kwade droes en huidworm.

gs

(6)91

Schurft bij paard en schaap.

s

Scliaapspokken.

ta

50

05

"—• cc

tB 3 3 3 § 3 3 5 -Ï5 ^

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

-co

(8) 6

Miltvuur.

Bij hond en kat.

Hondsdol-
heid.

Bij ander vee.

Cl

CD ....................... . „ „.......

^ ^ 3

Rotkreupel.

-ocr page 166-

■J!

s

Pi

03

03
■g

<D

Hondsdol-

------

£

P-I

O

u

0
te

3

heid.

rö
fl

<25
tsj

"2

GQ

<D

ü

0

£

\'3

fl

s

-GO

provincie.

gemeente.

s
A

a>

u

O
%

M

ö

CD

te

CD

0

O

o3
cS
P

0
ft

co
ft
c3

0 ps

^ CD

Ö f3

CD CS

O

Ö

CD
tf

3

03
Ö

CD
O
ï>
ÉH

<D

&

d>

DQ

s
fl

•3

2

oS

1

§

tS
fl

Ö

o3

0

P3

O

P(

O

O

Ö

O

s

<0

Ti

03
>

£
3

CC

CD

c

H

0
.fl

cq

>

w

09

P

FQ

Transport.

3 3

113167<5797>

5<2>

76<9>

219(161)

9

! 7 6(i2

33

3 J
3>

33
\'3

91

Zeeland . . .

Koudekerke .
Kruiningen .
St.-Maartensdijk.
Meliskerke .
Nieuwerkerk.
Nisse ....
0. en W. Souburg
Oostkapelle .

3 3

3 3

3 3
33

3 3
33

20 (3>
1

5 <l>

33
3 3

33

33
33

33
5 3
33

33

33

33

33

3 5

33

33
33

3 (2\'
2 (i>

4 fs)
4 (3)

4\' (4>
3 (3)

>3
33
3 3
33
3\'
»3
33

33

33
3 J

33
33

33

33

33
33
3 5

33

33

35

Ouwerkerk .

"5 <n

33

1\'

Renesse .

33

\'3

Seherpenisse .

33

\'3

33

33

3 (3)

33

33

J J

Serooskerke (S).

3 3

>J

33

1

Tolen....

33

53

35

33

33

1

Vrouwenpolder .

ïJ

Ï3

33

33

1

33

33

Wemeldinge .

31

33

10 «

3 3

33

33

Wissekerke . .

33

33

2 (2)

Zonnemaire. .

3 i

33

17 <3>

33

1

Zoutelande .

1

Noord-Brabant.

Bergen-op-Zoom.
Bezooieu . . .

33

33

33

1

JJ

»

33

1

3j

33

33

Dongen . . .

3 \'

3 3

28 (s>

33

33

3 S

1

33

Fijnaart c. a

33

33

2" w

Gastel (Oud- en

11 w

Nieuw-). .

Heesbeen c. a. .

3 3

33

2 (1>

>3

Kapelle .

3\'

1

33

33

5

33

Klundert .

J3

11 (,)

33

53

33

1

Loon-op-Zand .

33

33

33

33

3}

Nieuwkuik . .

33

3 3

33

33

1"

Ooien ....

33

21 «

Oosterhout .

33

3 3

33

1"

Ossendrecht .

33

1

Prinsenhage .

>3

33

"a O)

33

\' 3

3 3

33

Rozendaal c. a,.

33

35

10 (i)

Vucht. . . .

i\'

Willemstad . .

3 >

"1

3 3

Wijk c. a. . .

33

3 >

4 <2>

>3

33

1

Woensdreeht

33

2 <»>

Zevenbergen .

33

33

33

33

1

)9

Zwaluwe (Hooge

en Lage) . ,

33

5 <2>

Limburg. . .

33

>3

j,

33

33

33

3 3

J>

Totaal in Nederland . .

ff

//

113326<S828>

76(9)

ff

261U97J

12(H)

1

176<1)

N.B. In den staat voor Augustus 11., opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 23 en ^
September 1894, n». 223, moeten, volgens later ingekomen berieht, voor Noord-Brabant no?
opgenomen worden 55 gevallen van mond- en klauwzeer, namelijk:
te Drongelen c, a. 1, tC
Heesbeen c. a. 23 <4>, te Fijn aart 5 (2> en te Willemstad 26 <4>, zoodat het totaalcijfer voor het
Kijk wordt 2S702 <034>. (
Staatscourant van 20 October 1894.)

-ocr page 167-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Ieder]and,
gedurende October 1894.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol-
heid.

O Ö

GEMEENTE.

Termunten .
Veendam. .
Bolsward. .
Ferwerderadeel
Gaasterland .
Hemulumer-Olde-
faart en Noord-
wolde . . .
Hennaarderadeel
Idaarderadeel .
Opsterland . .
Sloten....
Smallingerland .
Tieljerksteradeel
Utingeradeel. .
West-Dongeradeel
Wymbritseradeel
Wonseradeel

, (2)

403 do

1

3 ^3)

2 <0

135 (2)

27

45
5
375

380 <6>

; (7)

Ambt-Almel o
Diepenveen .
Stad-Ommen
Rijsen. .
Apeldoorn .
Arnhem . .
Barneveld .
Beesd . . .
Beuzichem „
Brake]. . .
Brummen .
Buren . . .
Buurmalsen.
Deil . . .
Doodewaard.
Driel . . .
Druten . .
Ede . . .
Elburg. . .
Est en Opijnen
Herwijnen .
Heteren . .
Hoevelaken .

1

2 (2]

7

22

11 <5/

46 do»

18
15

67 <10>
42
21

1

2

380

46 (2)

7 (3)

Transporteere

2023 <95>

3(®>

39(29)

6 ie>

-ocr page 168-

Transport
Horsen .
Resteren .
Kuilenburg
Maurik .
Nijkerk
Oldebroek
Poederooien
Reden. .
Varik . .
Voorst. .
Waardenbur
Wadenooien
Wageningen
Wamel .
Wichen .
Winterswijk
Wisch. .
Zoelen. .
Ztiilichem
Abkoude-Baam-
brugge. . .
Abkoude-Proosdij
Achttienhoven .
Amerongen . .
Baarn ....
Benschop. . .
De Bilt . . .
Breukelen-Nijenrode
Breukelen-St.Pieters
Bunnik . . .
Bunschoten . .
Haarzuilens. .
Harmeien . .
Hoenkoop. . .
Hoogland. . .
Houten . . .
IJselstein. . .
Jaarsveld. . .
Jutfaas . . .
Kamerik . . .
Kokkengen .
Laag-Nieuwkoop
Linschoten . .
Loenen . . .
Loenersloot . .
Loosdrecht . .

2023

(95)

6

(1)

13

(4)

62

(8)

278

(24)

48

(11)

14

(9)

41

(19)

11

(2)

10

(ü)

17

12)

104

(10)

71

(17)

V

V

II

40

(5)

8

(1)

260

(8)

183

(6)

158

(12)

21

(2)

22

(2)

984

(40)

70

(31

327

(28)

27

(3)

37

(1)

63

(10)

202

(16)

898

(62)

246

(»)

37

(5)

281

(15)

718

(42)

177

(10)

479

(42)

2251

(90)

417

(18)

209

dl)

1106

(58)

143

(11)

203

(10)

509

(31

8 <3)

39(39)

6<6>

2 (2)


1

i)

Hondsdol-
heid.

GEMEENTE.

ft
03

s>

O

M

N

H

o

OJ

A!

■JJ .

O fl

np

S

O
ft

ii

ft

ft

>

®

oS

Ïh

O

m

ü

M

O

w.

<D
>

Transported e

12724 M6W

44(34)

7(7,

-ocr page 169-

Hondsdol-
heid.

o R

r; 0}

M

O GS

Pi

\'. O

provincie.

gemeente.

s

recht, .

°0,\'d-Holland.

) Abattoir.

ït,

Transport
Loopik. . .
Maarsen . .
Maarseveen .
Maartensdijk
Mijdrecht .
Montfoort .
Nichtevecht .
Odijk . . .
Oudenrijn
Polsbroek
Ruwiel . .
Schalkwijk .
Snelrewaard.
Soest . . .
Tienhoven .
Tul en \'t Waal
Utrecht . .
Veldhuizen .
Vinkeveen c
Vleuten . ■
Vreeland . .
Vreeswijk
Werkhoven
Westbroek
Wijk-bij-Duurstede
Willeskop ,
Willige-Lan gerak
Wilnis
Zegveld .
Zeist

Zuilen. .
Aalsmeer. .
Abbekerk.
Akersloot.
Alkmaar .
Amsterdam
Ankeveen
Anna-Paulowna
Assendelft .
Avenhorn
Barsingerhorn
Beemster.
Beets . . .
Bergen . .
Berkhout. .
Beverwijk ,

(755)
(43)
(12)
(12)

(19)

(20)
(2)
(2)
(1)

(14)
(18)

(19)
(13)

(32)

(4)
(2)

(5)

(15)
(17)

(20)
(15)

(19)
(8)

(4)

(5)
(1)

(59)
(21)

(33)
(65)

(3)

(20)

(6)

6 (4)

7 (7)

12724
904
121
98
182
703
8
31
18
127
655
338
253
321
53
15
115
66
295
306
213
258
68
50
69
6
792
328
801
1396
1

50
313
90
384
263
157
28
10
189
165
124
1294
48
289
376
10

44(34)

(3)

(2)
(44)
<17,
(181
(94)

(8)
(22)
(36)

(4)

Transporleere .

25055 "580 1 6 (4)

-ocr page 170-

PROVINCIE.

N

O ö

CD

Si?

GEMEENTE.

Pi

25055 <1580>
131 (10>
112 <«V

257 <»»

(81)

(17)

6(4)

17

\'1

44(34)

11

jj

11

)>

11

11

11

ï)

11

19

11

11

31

U

11

11

79

>>

1\'

11

11

"

11

11

19

37

)>

ï!

11

:i

31

11

1>

n

11

31

11

ï\'

31

11

71

11

11

11

11

31

11

91

li

11

11

11

15 (i)

11

>>

ii

11

11

ii

31

11

>1

ii

11

33

11

i>

13

97

11

13

11

11

11

13

11

11

11

fl

>>

11

9?

11

91

11

93

1*

))

1\'

11

91

11

11

ll

1!

11

11

ll

>5

1\'

71

11

17

11

11

))

11

3)

13

11

13

11

11

>1

11

99

•1

11

11

11

11

13

11

11

13

1>

13

11

H

11

13

11

\'1

97

11

11

»

11

19

ll

11

11

H

>1

>1

19

93

11

11

II

11

11

91

11

17

11

13

11

Q (9)

Transport .
Bloemendaal. .
Blokker . . .
Broek-in-Water-
land. . . .
Broek-op-Langen-
dijk. . . .
Buiksloot. . .
Bussum . . .
Diemen . . .
Edam ....
Egmond . . .
Enk huizen . ,
Graft ....
\'s-Gravenland, .
Haarlem . . .
Haarlemmerliede

en Spaarnwoude
Haarlemmermeer
Harenkarspel
Heemskerk .
Heemstede .
Heer-Hugowaard
Heilo . . .
Helder. . .
Hensbroek .
Hilversum .
Hoogkarspel.
Hoogwoud .
Hoorn. . .
Ilpendam. .
Jisp. . . .
Kastrikum .
Katwoude .
Koedijk . .
Koog a/d Zaan
Kortenhoef .
Krommenie .
Kwadijk . .
Landsmeer .
Laren . . .
St.-Maarten .
Medemblik .
Middelie . .
Monnikendam
Muiden . .
Naarden . .

Noord-Holland,

194 (19)

89 <10>

273 W

30 W

300 (45)

99 (7)

127 us)

855
931
84
357

35
332
556

6
78
70
13
523
12
92
49
218
174

36
22.
18
94
69

369
43
52
27
8
274
153
210

(17)
(8)
(1)
(45)

(3)

(9)
W

(20)

(15)
(8)
(6)

(4)

(16)

(10)
(40)
(10)
(10)
(2)
(1)

(29)
(13)
(24)

Transporteere

9(9)

44(31)

15W

6<4>

32438 <2353)

-ocr page 171-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Triehin en-ziekte. 1

Miltvuur.

Hor
doll

n
^

a

Ti
fl
O

J

s

Lds-
ieid.

CD

CD
>>

®

Fl
«

s

Rotkreupel.

"oord-Holland.

Transport . .

»

»

32438

(2353)

6<4>

15 W

»

44(34)

»

9 <9>

»

»

))

Nederhorst-den-

Berg ....

»

»

2

(1)

»

»

»

»

»

»

I)

»

»

Nibbixwoud . . .

»

11

(1)

»

»

«

»

»

«

»

■M

»

Nieuwendam .

»

231

(31)

»

»

»

»

»

D

»

J)

»

Nieuwe-Niedorp .

»

»

189

(37)

»

»

»

»

M

))

»

»

Nieuwer-Amstel .

»

»

863

(51)

»

»

)i

»

»

»

»

»

»

Obdam ....

»

»

183

(14)

»

»

»

3

))

»

»

»

B

Oosthuizen . . .

»

»

22

W

»

))

»

»

»

))

))

»

»

Oostzaan . . . ■

»

»

36

(11)

»

»

»

»

»

)>

»

»

))

Opmeer .....

»

»

215

(17)

»

»

»

»

»

»

»

))

»

Oterleek ....

»

»

231

(18)

»

»

»

))

»

»

»

»

»

Oudendijk . . .

»

y>

109

(171

»

i>

»

»

»

)>

»

»

»

Oude-Niedorp . .

»

»

67

(15)

»

a

»

»

»

))

y>

))

»

Ouder-Amstel . .

»

245

(17)

»

»

»

»

»

»

»

»

Oudkarspel . . .

»

4

(3)

»

»

»

»

))

y>

»

»

»

Ouddorp . . . •

»

>i

179

(19)
eil

»

»

»

>

»

»

»

»

»

St.-Pankras . . .

»

»

2

»

»

»

»

»

»

»

))

Purmerend . . .

»

»

187

(22)

1

»

»

»

»

y)

»

1)

))

Ransdorp. ■ ■ ■

»

»

78

(8)

»

y>

»

»

»

»

»

»

»

Rijp . . • . •

»

»

133

(24)

»

»

»

»

»

»

»

i>

»

Schagen ....

»

»

105

(18)

y>

»

»

))

))

»

»

))

Schellinkhout . •

»

»

131

(10)

»

»

»

»

»

»

»

))

»

Scherm erhorn . •

»

»

511

(31)

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Schoorl . . ■ •

»

28

(3)

»

»

»

»

»

»

»

D

»

Schoten . . • •

»

1)

181

(17)

»

»

»

»

)>

))

»

»

»

Sloten.....

»

»

1100

(89)
(6)

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Spaarndam . • •

»

»

29

»

»

»

»

»

»

»

»

>>

Spanbroek ■ ■ •

»

»

326

(30)

»

»

»

»

»

»

»

Sijbekarspel • • •

»

»

288

(21)

»

))

»

»

»

»

»

»

»

Texel . . . • •

»

»

»

»

»

»

»

D

»

»

»

2 (d

Twisk ...\'••

»

»

5

(1)

»

»

»

1)

))

))

»

»

»

Uitgeest ....

»

»

471

(46,

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Uithoorn ....

»

»

227

(19)

»

»

»

»

»

))

»

))

1)

Ursem.....

»

»

238

(25)

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Velzen.....

»

»

303

(29)

»

»

»

»

»

»

»

»

Venhuizen . . .

»

»

99

(8)

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Warder ....

»

y>

2

(1)

»

»

»

»

))

»

»

»

Warmenhuizen. .

»

»

27

(3)

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Watergraafsmeer .

»

»

38

(2)

»

»

»

»

»

)/

»

»

»

Weesp.....

»

»

6

(1)

»

»

»

))

»

))

»

»

»

Weesperkarspel .

»

j>

120

(10)

»

»

»

»

»

»

»

»

»

Westwoud . . .

»

»

3

(1)

»

»

»

))

»

»

ï

»

»

Westzaan. . . .

»

s

194

(35)

»

»

»

))

»

»

»

»

s

Wieringerwaard ,

»

»

39

(4)

»

»

»

»

»

»

»

))

»

Winkel ....

»

»

70

(18)

»

»

»

»

»

))

»

»

»

Wognum....

»

»

205

(20)

»

»

»

»

»

»

V

»

»

Transporteere .

»

»

40171 <3113>

6<4>

15 «

V

44(34)

»

9(9)

»

»

2 "

-ocr page 172-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.\'

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hom

he

"cl

Ö

O


Ö
O

S

Isdol-
id.

<£>.
?-<

O
Ö

S

i
?

?
O

pS

Transport . .

j?

>j

40171 <3112>

15 m

7 7

44<34>

7 7

9 (9>

• \'

77

-2<f\'

Noord-Holland.

W\'ormer ....

D

ÏJ .

100 <16>

77

7 7

7 7

7 7

77

7 7

j>

Wormerveer . ,

Ï)

j Ï

120 W

7 1

3\'<i)

7 7

7 7

7 7

>>

Wijdenes . . .

5 J

3 ï

29 ®

77

77

7 7

7 7

77

77

Ü

Wijdewormer . .

5)

7 3

553 <46>

7 7

77

\'7 7

7 7

77

7 7

11

3>

Wijk-a.-Zee en

-Duin ....

M

192 <«>

11

77

7 7

7 7

3 7

j 7

Zaandam ....

J>

149 <*U

77

7 7

7 7

7 7

7 7

j)

Zaandijk ....

33

31 «9

91

7 7

77

77

77

77

7?

Zuid- en Noord-

7 7

Schermer . . .

)?

5 ï

299 <28)

7 7

7 7

77

77

Zwaag.....

JJ

33

39 <4)

77

77

77

77

77

11

73

Zuid-Holland .

Zijpe.....

39 <s>

5(i)

7 7

11

Ter-Aar . . . .

>J

7 J

524 (2i)

7 7

7 7

7 7

11

7 7

77

> J

Aarlanderveen . .

1!

3 3

721 <•\'>

7 7

77

11

7 7

7 7

j-f

Abbenbroek. . .

1 J

29 ©

77

77

11

7 7

7\'7

Alblas (Oud-) . .

))

7 7

71 Ui)

7 7

77

5 7

7 7

7 7

7 7

11 ■

7 7

77

Alblasserdam . .

; ï

73

120 <lg)

7 7

77

11

7 7

? 7

Alkemade . . .

)3

1024 <49)

77

77

77

77

7 7

11

77

77

Alfen.....

7 7

1408 <32>

7 7

77

7 7

5 7

77

77

11

Ameide ....

143 (»6)

77

9 7

77

77

77

77

11

ï\'

Ammerstol . . .

5 <i)

7 7

77

77

7 7

7 7

77

77

77

73

Arkel.....

4 (i)

77

77

77

>7

7 7

7 7

7*

77

J>

Asperen . - . .

14 (4>

7?

77

77

7 7

7 7

77

7 7

7 7

J\'

Barendrecht. . .

116 u2>

77

7 7

• 7

7 7

77

7 7

73

5\'

Barwoutswaarder .

705 <20>

7 7

7 7

7 7

77

77

7 7

7 7

77

)!

Beierland (Nieuw-)

10 (D

77

77

77

77

77

7 7

7 7

!>

id. (Oud-)

8 (D

7 7

77

77

3 (3)

77

7 7

7 7

77

id. (Zuid-)

77

22 (2)

77

77

77

3 (!)

7 7

7 7

7 7

7\'

Benthuizen . . .

251 <6>

7 7

77

7 7

7\'

7 7

7 7

7 7

77

?>

Bergambacht . .

3 3

449 <51>

75

7 7

77

7 7

77

77

7 7

77

>>

Bergschenhoek.

117 (3)

77

77

7 7

77

77

7 7

7 7

77

Berkel c. a. . .

381 <>

7 7

7 7

77

7 7

77

7 7

77

11

Berkenwoude . .

348 («)

7 7

7 7

7 7

7 7

7 7

9 7

11

5\'

Bleiswijk. . . .

267 (10)

7 7

11

77

77

7 7

77

77

11

Bleskensgraaf . .

) ï

73

244 (»3)

7 7

> \'

77

7 7

77

77

77

11

Bodegraven. . .

ij

) )

185 (3)

7 7

7 7

7 7

7 7

77

7 7

77

11

>>

Boskoop ....

71 (12)

7 7

7 7

7 7

77

77

7?

77

11

)\'

Brandwijk . . .

95 (19)

7?

77

7 7

77

77

77

3>

Charlois ....

242 (14)

77

7 7

77

77

77

7 7

7 7

11

73

Delft.....

116 (9)

7 7

7 7

.19

7 7

11

7 7

7 7

11

!>

Dirksland. . . .\'

j j

33

16 (?)

7 7

77

77

7 7

7 7

»>

Dordrecht . . .

13 (2)

7 7

7 J

} 1

J\'

Dubbeldam . . .

35 (5)

7 7

Everdingen . . .

14 (2)

Geervliet....

240 <24>

1\'

Giesendam . . .

M

33

22 (6)

77

77

7 3

7 7

77

77

7 7

11

Transporteere . .

3 J

53

49752 <3742>

6(6)

23 (3)

7 7

50(38)

77

10<10)

11

! ii

2<i)

-ocr page 173-

ï 4
PllOVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. ]|

Longziekte (rund). 1

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hond
he

Ö

CD

fl
O

m

Bij ander vee. £

Rotkreupel.

^uid-Holland .

Transport . .

ï?

3 3

49752 <3742>

6<4>

23 \'3)

5 7

50(38)

11

10(10)

33

11

2(*>

Giesen-Nieuwkerk

) *

33

29

(6)

3?

5 3

1 1

11

ii

1 7

1 7

11

Goedereede. . .

>>

3 3

91

(8)

11

1 3

1 7

ii

11

1 1

11

11

? 7

Gouda......

) >

342

(25)

1 1

1 1

1 1

11

11

\'7

11

ii

Gouderak. .

j>

198

(15)

11

7 1

11

11

ii

11

11

11

Goudriaan . . .

3 5

122

(20)

11

11

1 1

11

11

11

1 1 \'

Goudswaard. . .

3 3

149

(11)

1 1

1 1

11

11

1 1

3 3

i\' -

\'s-Gravendeel . .

5 3

18

(3)

3 9

11

11

11

li

> 3

11

\'s-Gravenhage . .

> J

102

(7)

3 3

11

11

11

ii

i i.

3 3

11

\'s-Gravenzande. .

184

(28)

1 1

11

ii

ii

11

11

Groot-Ammers. .

j 3

218

(30)

11

1 1

ii

11

11

7 )

7 1

Haastrecht . . .

236

(12)

1 1

11

11

ii

1 1

Hagestein . . .

3 3

15

11

11

11

11

li

) j

3 1

1 1

Hardinxveld. .

6

(1)

11

11

11

Hazerswoude . .

2235

(72)

11

? •)

1 1

j i

1 3

Heenvliet. . . .

J 3

140

(15)

1 1

7 1

i

3 1

Heer-Jansdam .

71

(6)

1 1

11

1 1

71

11

11

7 >

11

11

Hei- en Boeikop .

39

(7)

11

11

11

1 7

11

1 1

1 1

11

Heinenoord. . .

28

(6)

11

11

1 1

11

ii

1 3

11

11

Hekelingen . . .

3 3

50

(7)

1 1

11

11

11

ii

"

11

1 1

Hekendorp . .

272

(12)

7 J

11

11

11

11

li

11

11

11

Hellevoet (Nieuw-)

99

(10)

11

11

11

J J

ii

J J

11

Hendrik-Ido-Am-

3?

11

bacht ....

126

(13)

7 7

1 1

11

11

11

11

11

11

Heukelom . .

5 3

3 3

5

(1)

1 7

1 1

11

11

> 1

ii

1 1

1 1

1 1

Hillegersberg .

) 3

33

167

(9)

11

1 1

11

11

11

11

17

17

11

Hillegom ....

);

33

56

(2)

11

1 1

11

11

11

11

1 1

1 1

Hof-van-Delft . .

3 3

35

(l)

11

11

1 1

11

1 1

li

11

11

1 1

Hoog-Blokland . .

J 3

28

(6)

11

11

11

7 7

11

11

11

11

11

Hoogvliet. . . .

41

(6)

11

1 1

11

11

ii

11

11

11

Hoornaar >

3 3

33

(5)

1 1

1 1

11

11

11

11

11

IJselmonde . . .

117

(9)

1 1

11

17

1 7

11

11

Kap.elle a/d IJsel .

3 J

33

158

(14)

11

17

1 7

7 1

11

11

11

Katwijk ....

3 3

33

5

(2)

11

11

1 1

11

11

11

1 1

Ketel.....

17

63

W

11

11

1 7

11

Klaaswaal . . .

3 >3

6

(I)

11

7(i)

11

3 (2)

11

11

• 1

Koudekerk . .

J 5

937

(18)

11

11

1 1

11

11

7 7

Kralingen . . .

3?

445

(18)

11

1 1

11

11

1 1

11\'

11

11

Krimpen a/d Lek .

3 3

156

(17)

1 1

j j

11

11

11

11

11

id. a/d IJsel,

57

(11)

11

7 J

11

Langerak. . . .

103

(15)

11

j 1

11

Langeruigeweide .

3 3

421

(14)

11

11

11

Leerbroek . . .

33

23

(4)

11

17

Leerdam. . , .

3 3

29

(5)

1 >

11

Leiden ....

33

11

1

11

Leiderdorp . . .

3 3

638

(29)

11

VJ

\\________

Leimuiden . . .

33

33

257

(17)

11\'

1 1

3 1

11

3 1

11

11

7 7

3?

Transporteere .

33

58302 (4268)

6(4)

30 (4)

11

55<42>

11

10<10>

V

\'1

2<*)

-ocr page 174-

g

p-

03

03

Hondsdol-

£

03
£

u

03

O

te

o3
JS

03

heid.

ö

p]

03
N

■5

to

s

\'jg

03

PKOVINCIE.

GEMEENTE.

g

u

©

03

5

u

<D

s

ê

03

3

s

©

\'é
a

O

\'3

Ö

CO
w
03

S

-tf
U

03
oS
P.

%

"o
P.
i

PH

CS

o 3

in-*
fl tj

03 03
03 >

£

_03

"N

fl

03

.9

tj

2
^

"cö

- ö

O

a5

O

s

%
&

9

T3

ai
P>

6D
£
O

O
T3

03
T3

s

c3

03
W.

"o
H

ö
O


ö

oS

o
P3

03

■ 03
>

H

05
i*
w

3

03

m

03
>

s

Transport . .

11

»

58302

(4206)

6<4>

30 <4>

11

55<42>

ij

10\'10)

55

55

Zuid-Holland .

Lekkerkerk . . .

Tl

n

307

(44)
(43)

11

ii

11

ii

ii

V)

55

55

n

Lekkerland(Nieuw-)

n

>i

298

11

ii

11

ii

ii

7)

55

55

11

Leksmond . . .

n

ii

144

(19)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

11

De Lier ....

w

•n

57

(10)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Lisse.....

»

w

238

(11)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Loosduinen . . .

li

n

605

(40)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

n

Maasdam. . . .

»

ii

53

(5)
(9)
(2)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

n

Maasland....

n

ii

60

11

11

ii

ii

55

55

55

i)

Maassluis. . . .

»

»

10

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

li

Meerkerk. . . .

n

n

160

(26)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Meliszand . .

n

11

12

(4)
(4)

11

ii

11

ii

ii

55

75

55

ii

Middelharnis . .

»

»

24

11

ii

11

1

ii

5)

55

55

ii

Mijns-Heerenland.

»

»

29

(8)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

1?

Moerkapelle. . .

»

11

182

(4)

1)

i)

11

ii

ii

55

55

55

li

Molenaarsgraaf.

»

Tl

22

(5)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Monster ....

11

n

320

(25)

11

ii

11

ii

li

55

55

55

n

Moordrecht. . .

11

n

550

(21)

11

n

11

ii

ii

55

55

55

i)

Naaldwijk . . .

»

»

526

(57)

11

ii

11

ii

55

55

55

w

Nieuwenhoorn . .

n

!)

93

(12)

11

n

11

ii

ii

55

55

55

»

Nieuwerkerk a/d

IJsel ....

n

n

80

(13)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

i)

Nieuwkoop . . .

n

ii

694

(27)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

ii

Nieuwpoort . .

!)

»

4

(2)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Nieuwveen . . .

»

203

(11)

5)

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Noordeloos . . .

n

n

124

(20)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

»

Noordwijk . . .

n

n

250

(13)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

ii

No\'ordwijkerhout .

11

»

499

(12)

V

ii

11

ii

ii

55

55

55

n

Nootdorp . . .

11

li

304

(24)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

n

Numansdorp . .

yi

n

44

(6)

11

ii

11

ii

li

55

55

55

V

Oegstgeest . . .

»

n

385

(25)

11

ii

11

ii

ii

55

55

55

n

Oost-Yoorne . .

n

n

140

(16)

11

ii

11

ii

71

55

55

55

1)

Ottoland . , . .

n

n

93

(16)

11

ii

11

ii

11

55

55

55

D

Ouddorp ....

11

»

88

(18)

11

ii

11

ii

.11

55

55

55

J1

Oudenhoorn . .

V

V

13

(2)

11

71

11

ii

11

55

55

55

11

Ouderkerk a/d IJsel

V

ii

56

(13)

11

11

11

li

11

55

55

55

Oudewater . . .

V

ii

66

(5)

11

11

11

ii

11

55

55

55

11

Oudshoorn . . .

71

n

847

(14)

11

11

11

ii

11

V

55

55

11

Overschie . . .

»

1)

37

(5)

11

11

11

ii

11

55

55

55

»

Papekop ....

n

ii

144

(6)

11

11

11

ii

11

55

55

55

H

Papendrecht . .

ii

ii

195

(24)
(8)

11

11

11

ii

11

55

55

55

11

Pernis.....

ii

V

70

11

11

11

ii

11

55

55

55

Peursum ....

n

»

18

(2)

11

11

11

ii

11

55

55

55

n

Piershil ....

n

n

18

(2)

11

11

11

ii

11

V

55

55

1)

Pijnakker. . . .

n

n

355

(30)

11

11

11

ii

11

55

55

55

1)

Poortugaal . . .

n

H

69

(10)

11

n

11

1

11

55

55

55

11

Puttershoek. . .

11

n

5

(1)

n

li

11

55

11

55

55

55

Transporteere .

n

y>

66793 <ms>

6<4>

30 l4>

n

57(44>

V

io<10>

»

V

2(1

-ocr page 175-

169

ê

p.

tc

Hondsdol-

U

<D

O

c3

heid.

CD

£

A

O

pj

N

■Ö

m

fl

\'S

02

PROVINCIE.

GEMEENTE.

c3

<D

p

O

^
1

\'3
ja-

H

03

a

\\ o

T3

3

M
O

m

cc m
O ö

A S

<D CS
® k

*oÜ
\'N
Éi

PH

3

■Ö

jj


fl

CD

<D
>

%

ft

CD

<3

O

\'N

a

O

CD
O

ft

A
03
ei

s

IS

1

o>
TS

5

M

O

C/2

O
ft

O
CD

s>

ci
C

O

T3

s

O
8

\'d
<D
•Ö
03
£

A
«

ja

ö
nc

A

O
.02

® A
"tsj
M

02
>

O

\'C
H

E

O

A

m

fl

eS

s

^lid-Holland .

Transport . .

11

11

66793

4938)

6<4)

30 <4>

33

57(44)

10a°)

2 (0

Reewij k ....

11

11

363

(36)

33

33

33

15

li

33

*1

ii

Roon.....

11

11

44

O)

11

33

13

51

li

33

11

11

ii

Ridderkerk. . .

11

11

209

(•26)

11

11

33

3 (2>

15

55

11

11

ii

Rijnsaterwoude. .

11

11

219

(11)

11

33

33

ii

53

33

11

11

ii

Rijnsburg . . .

11

11

95

(1)

11

11

33

ii

55

31

■ 11

11

ii

Rijswijk ....

11

11

409

(20)

11

. 11

33

ii

11

31

11

11

ii

t) En in de
diergaarde 2

Rokkanje . . .

11

11

42

(8)

11

33

33

li

11

11

11

11

ii

Rotterdam f) . .
Rozenburg ...

11
11

11
11

192

433

0)
(33)

11
11

33
33

31
33

li
13

11

11

11
11

11
. 11

11

ii
ii

yaks.

Sassenheim . . .

11

11

356

(16)

33

33

33

35

55

11

11 ~

11

ii

Scheiiuinen . . .

11

11

10

. (2)

33

33

33

33

55

11

11

11

ii

Schiebroek . . .

11

11

96

(»)

3)

33

33

53

55

13

11

11

ii

Schiedam . . .

11

11

73

(8)

33

11

33

33

55

33

11

11

ii

Schipluiden . . .

11

11

5

(1)

13

11

33

33

11

31

11

11

ii

Schoonhoven . .

11

11

27

(3)

33

11

33

33

11

31

11

9

11

ii

Schoonrewoerd. .

11

14

(2)

33

33

33

33

11

11

11

11

ii

Sliedrecht . . .

33

11

321

(44)

33

33

33

33

11

11

11

11

ii

Sommelsdijk . .

37

11

300

(45)

33

33

13

33

11

11

11 .

11

ii

Spijkenisse . . .

33

11

163

(13)

33

33

33

33

11

11

11

11

ii

Stellendam . . .

33

11

26

(7)

33

33

33

33

11

33

V

11

ii

Stolwijk ....

37

11

398

(24)

33

33

33

11

11

33\'

11

11

ii

Stompwijk . . .

33

11

1880

(123)

3)

33

11

11

11

33

11

11

ii

Streefkerk . . .

73

11

261

(43)

33

33

33

11

11

33

11

11

ii

Strijen ....

33

11

316

(35)

11

33

33

11

-1

33

11

11

Tienhoven . . .

11

160

(20)

11

33

33

11

11

35

11

11

ii

Tonge (Oude-) . .

33

11

7

(1)

11

33

33

33

15

35

11

11

Valkenburg. . .

33

11

134

(\')

11

33

33

51

11

55

1/1

11

ii

Veur .....

33

11

225

(9)

11

33

11

53

31

33

11

11

ii

Vianen ....

33

11

98

(15)

11

33

11

33

13

13

11

11

ii

Vierpolders . . .

33

11

36

(4)

11

11

11

33

35

33

11

11

ii

Vlaardingen. . .

11

11

25

(6)

11

11

13

33

15

33

11

11

ii

Vlaardinger-Am-

bacht ....

11

11

68

(6)

11

11

11

51

51

53

n

11

Vlist.....

11

11

109

(5)

11

11

11

11

11

33

li

11

ii

Voorburg. . . .

11

11

196

(8)

11

11

11

33

11

33

ii

11

ii

Voorhout....

11

11

445

(15)

11

33

33

33

33

11

ii

11

Voorschoten. . .

11

11

626

(29)

11

33

33

53

13

35

ii

11

ii

Vrijenban . . .

11

11

331

(19)

11

11

33

33

11

33

ii

11

ii

Waard er ....

33

11

290

(17)

11

33

11

55

11

11

ii

11

ii

Waddinxveen . .

33

11

896
401

(47)

11

33

11

15

11

11

ii

11

ii

Warmond . . .

33

11

(24)

11

33

33

33

11

11

ii

11

ii

Wassenaar , . .

11

11

1372

(43)

11

33

33

33

11

11

ii

11

Wateringen. .

11

11

159

(12)

11

11

51

33

11

11

n

. 11

11

Wijngaarden . .

11

11

159

(27)

11

33

11

35

33

11

li

11

Woerden. . . .

11

11

1196

(42)

11

11

11

31

13

ii

11

11

Woubrugge. . .

11

11

1029

(43)

11

11

11

11

55

13

ii

11

11

Transporteere .

33

5?

81007 f5850)

6(4)

30 (4>

»

60W

55

lOW

11

2 W

-ocr page 176-

i

(i

©

I

Hondsdol-

U

O
£

CD

u
O

is

03
03

O

s

©

heid.

PROVINCIE.

GEMEENTE.

o3

T<

O

%

O

s

O

N
£

03

rs

A

H\'
S

32

Pt

0

n

1

fl\'
O

Pi

m

™ s

O Ö

PI\'S

O &

ö

O

s-
§

"o3
SJ

©

<X>

2>

S

<£>

©
p

&
es

£ **

ö

fj

©

fH

©

OS
O
ft
O

O
>

&c
Ö

O
^

■é
ö
O

s

\'S

©

\'S

03


M

\'B

sïï
h
Ö
■s

m

■s

02

\'N

O

O

H

fl
O
Ä

s

S

03

S

Zuid-Hollaijd .

Transport . .

33

11

81007

(5850)

6(4)

30 <*>

11

60(46)

i?

10<10)

33

35

Zegwaard . . .

11

11

619

(23)

55

ii

55

55

55

33

Zevenhoven. . .

11

11

393

(19)

51

ii

11

55

3?

5>

37

77

Zevenhuizen.

17

11

284

(19)

55

li

51

75

33

5.1

33

33

Zoetermeer . . .

11

11

891

(28)

55

ii

11

55

33

11

33

33

Zoeterwoude

11

11

1060

(51)

55

ii

11

55

33

15

33

33

Zuidland ....

11

11

147

(16)

55

ii

11

1

33

55

33

33

Zwammerdam .

11

11

258

(17)

55

ii

11

55

33
33

55

Zwartewaal . . .

11

11

43

(5)

55

ii

11

11

55

\'3

33

Zwijndrecht . . .

11

11

111

(8)

)>

ii

51

51

33

11

\'3

33

Zeeland . . .

St.-Annaland

11

11

30

(1)

5)

ii

11

11

33

11

33

73

Axel

11

11

28

(1)

51

ii

•15

1>

33

11

33

33

Biggekerke . . .

11

11

»

55

ii

li

2<2>

73

11

33

33

Brouwershaven. .

11

11

»

51

ii

15

-1

33

11

33

33

Bruinisse....

11

11

»

11

ii

51

4 (4)

33

11

77

3\'

#

Domburg. . . .

11

11

4

(1)

11

ii

51

w

33

11

33

3\'

Duiveridijke . . .

11

11

28

(1)

11

ii

11

11

33

5\'

37

33

St.-Filipsland . .

11

11

13

(2)

11

n

n

11

33

55

33

33

Goes . . . . ,

11

11

14

(1)

11

ii

15

55

33

51

33

33

Grijpskerke. .

11.

11

7

(1)

11

ii

11

1

33

15

33

33

Haamslede . . .

11

11

12

(1)

11

V

11

55

33

55

33

73

\'sHeer-Arendskerke

11

14

(1)

11 .

ii

11

51

33

15

3\'

\'7

Kattendijke . .

11

11

32

(2)

11

>■>

11

11

33

11

33

33

Kerkwerve . . .

11

11

8

(1)

ii

15

55,

33

>1

33

35

Kolijnsplaat. .

11

11

5

(1)

11

1?

15

3 <3)

33

55

33

33

Koudekerke. . .

11

11

n

11

ii

55

6 (5)

17

51

33

33

St.-Maartensdijk. .

n

11

59

(9)

11

ii

15.

IJ

33

?!

33

33

Meliskerke . . .

57

17

10

(3)

11

ii

55

11
11

15
55

Middelburg . . .

11

11

5

(1)

1)

55

55

33

37

?3

Nie u werk erk . .

11

11

16

(1)

11

51

51

11

17

i;

33

73

Noordwelle . . .

11

11

jj

11

ii

15

1

33

51

73

33

0.- en W.-Souburg

11

11

55

i i

51

11

1

33

55

33

33

Oosterland . . .

11

11

10

(1)

ii

15

15

33

>5

33

Oostkapelle . . .

11

11

33

ii

ii

11

1

33

55

33

53

Oud-Vosmeer .

11

11

72

(3)

ii

15

11

15

33

5J

37

35

Ou werk erk . . .

11

11

60

(3)

ii

51

11

15

33

51

33

5?

Poortvliet . .

11

11

25

(2)

ii

11

11

15

33

55

33

73

Scherpenisse . .

11

11

30

(1)

ii

11

55

1

33

55

33

33

Serooskerke (S.) .

11

11

ii

(4)

»

55

55

2 <2>

33

;i

33

33

Stavenisse . .

11

11

30

15

V

11

17

11

37

37

Tolen.....

77

, 11

145

(3)

11

11

55

11

33

1

Wissekerke.

55

11

6

(1)

11

11

55

5?

33

IJ

33

33

Zieriksee ....

11

11

55

(3)

1)

11

55

11

33

33

33

33

Zonnemaire. .

11

11

70

(2)

11

11

55

11

33

33

Zuiddorpe . . .

11

11

25

(1)

11

51

5>

11

33

3;

33

7\'

Noord-Brabant.

Almkerk ....

11

11

12

(4)

11

11

55

11

3)

33

?J
33

37

Alfen.....

11

11

»

11

>1

55

1

33

>3

37

Transporteere .

7>

77

85638 l«°92>

6<4>|30 <4>

»

8 5(70)

71

lp")

»

»

-ocr page 177-

171

g

p,

O

I

Hondsdol-

■ * ■

u

©

£

<D

O
£

c3
03

heid.

<D
N

ts

Ö

"SI

CD

PROVINCIE.

GEMEENTE.

03

M

53

J3

u

O

£
1

\'3

a

©

a

CU

TS

03
03

M

M

O
ft

co

o fi

„O ©
ö
\'p

£

<D

1

- O

3
>

03

M
fi

ffi
©

s*

ft

3

©

53

Ti

co
O

Pi

[3

bJD

S

O

B

©

•ö
SS
O

©
p

\'<£>
TS

ft

S

ft
CS
o3

O

co

I-I

N

fl
\'rB

O

EH

1

©
TS

s

O

si

©
a

03

O
«

O

CO
>

l—i

03
1
w

3

O

xn

©
>

s

s

Transport . .

11

11

85638

(6092)

6(4)

30 ®

55

85\'70>

55

11(H)

55

2(>)

ord-Brabant.

Bezooien ....

55

11

2

(1)

11

11

55

55

55

55

55

11

55

Best.....

n

11

11

11

11

55

1

55

55

55

55

7>

Dinteloord c. a

11

11

29

(2)

55

11

55

55

55

55

55

55

>5

Dongen . .

ii

11

15

(2)

11

11

55

55

55

55

55

55

55

Drunen.....

ii

11

11

11

11

55

55

55

1

11

55

55

Dussen c a. . .

ii

11

3

. (M

11

11

55

11

55

55

11

75

55

Etten c. a. . . .

ii

11

22

(4)

11

11

55

11

55

55

55

55

Fijnaard c. a. . .

ii

11

16

(2)
(1)

11

11

55

11

55

55

11

55

55

Giesen ....

ii

11

6

11

11

55

11

55

55

55

55

55

Gilze c. a . \'

ii

11

24

(4)

11

11

55

55

55

1

11

55

11

Ginneken c. a.

ii

11

3

(1)

11

11

55

55

55

55

i r

55

55

Heesbeen c. a.

ii

11

9

<2>

55

11

55

55

55

55

ii

55

75

Klundert....

li

11

64

(10)

11

11

11

55

55

ii

55

75

Made c. a. . . .

ii

11

8

(1)

11

11

11

55

55

55

ii

55

55

Meeuwen. . . •

ii

11

5

(1)

11

11

"

55

55

55

75

11

11

Nieuw-Vosmeer .

ii

11

9

(1)

11

11

55

11

55

55

55

55

55

Ooien c. a. . . .

ii

11

50

(4)

11

11

55

11

3 (2)

55

55

55

55

55

Oorschot....

ii

11

11

11

11

55

4>

55

55

55

55

Oosterhout . . .

\'i

11

42

(9)

11

11

55

11

55

57

55

55

Ossendrecht. . .

ii

11

26

(1)

11

11

55

55

11

55

11

55

11

Oud- en Nieuw

Gastel.....

ii

11

22

(5)

11

11

55

55

11

11

55

55

11

Putte ......

ii

11

1

11

11

55

55

11

11

55

5*

11

Rnamsdonk . . ■

ii

11

4

(1)

11

11

55

55

. 11

11

55

55

55

Hijswijk . . . •

ii

11

3

(2)

11

11

55

55

11

11

55

55

Rozendaal c. a. .

ii

11

113

(6)

11

11

55

55

55

71

55

55

55

Rukfen c. a. . .

ii

11

12

(2)

11

11

55

55

55

11

55

11

55

Sprang ....

ii

11

2

(2)

11

11

11

55

55

55

55

11

55

Steenbergen c. a.

ii

11

13

(2)

11

11

11

55

55

5*

55

11

55

Terheiden . . -

ii

11

1

11

11

11

55

55

57

55

55

55

Teteringen . . .

\' ii

11

1

11

11

11

5 C2)

5?

55

55

?•

Tilburg ....

ii

11

55

11

11

11

55

55

1

55

55 \'

75

Veen......

ii

11

2

(1)

11

55

11

55

55

71

55

75

55

Vlijmen ....

ii

11

8

(1)

11

55

11

55

55

11

55

55

55

Vrijhoeve-Kapelle.

ii

11

7

(2)

11

55

55

55

55

55

>1

55

75

de Werken c. a. .

ii

11

4

(1)

55

11

55

55

55

55

55

Werkendam. . .

ii

11

20

(2)

11

11

55

11

55

55

75

■5

V

Wijk c. a. . . .

ii

11

102

(30)

11

11

55

55

55

17

75

55

55

Willemstad . . .

ii

11

1

11

11

55

55

55

55

55

55

57

Woudricbem . .

ii

11

15

(2)

11

11

11

55

55

55

11

57

55

Zevenbergen . .

n

11

19

(5)

11

55

11

1

55

\'55

11

57

55

\'Iburg

Z wal uwe ....
Venlo.....

ii
ii

11
11

27

n

<5)

11

11

55
55

11
11

ii
ii

55
75

55
1

11
75

55
1!

55
75

Totaal in Nederland .

17

11

86348 (6"1>

6«)

80 (4)

11

97(78)

55 j

15(15)

55

55

2 «>

[Staatsblad van 16 November 1894.)

Kt v /

1 k.

-ocr page 178-

S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

De leerling van het 2de studiejaar L. Lapidoth heeft, met ingang
van het schooljaar 1894—95, zijn studiën aan de Veeartsenij-
school gestaakt.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 29 December 1894, n°. 7285, afd. M. P., is met ingang van
x Januari 1895 voor den tijd van één jaar in dienst gesteld, als
oeconoom bij \'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, W. K. B.
van den Berg aldaar.

BOEKBEOORDEELING.

Lehrbuch der Pharmakologie für Tierärzte.
Auf Grundlage des Arzneibuches für das Deutsche
Reich und der Pharmacopoea Austriaca sowie mit
Berücksichtigung der Pharmacognosie, pharma-
ceutischen Chemie und Toxikologie, bearbeitet von
Dr. GEORG MULLER, Professor an der tierärztli-
chen Hochschule zu Dresden. Mit 71 Original-
Holzschnitten. Dresden, G. Schönfeld\'s Verlags-
buchhandlung 1894. Prijs 12 Mark.

Onder dezen eenigszins breedsprakigen titel verscheen onlangs
een werk over geneesmiddelleer van ruim 500 bladzijden door Prof.
Müller uit Dresden bewerkt. Van gemelden schrijver verwacht
men, als clinicus, een handboek dienstig voor de praktijk en aan
deze verwachting heeft hij beantwoord. Zijn werk voldoet aan de
eischen, die de practicus aan een degelijk geschrift op dit gebied
mag stellen. Het brengt hem vooreerst in kennis met de nieuwste
geneesmiddelen en verder met de laatste gegevens omtrent de
physiologische werking en de therapeutische aanwending der me-
dicamenten in het algemeen.

De eerste twintig bladzijden worden in beslag genomen door

-ocr page 179-

eenige algemeene beschouwingen op het gebied van pharmaco-
dynamie en toxicologie.

De schrijver heeft een therapeutische indeeling gevolgd, d.w. z.
de geneesmiddelen groepsgewijze samengevoegd, naar gelang van
het gebruik, waarvoor zij in de veeartsenijkundige praktijk het
meest in aanmerking komen. In hoofdzaak volgden wij dezelfde
indeeling sedert jaren.

Aan het pharmacognostisch, zoowel scheikundig als natuur-
historisch gedeelte is een ruime plaats afgestaan. Zelfs vinden wij
vele teekeningen, voorstellende het offïcineele gedeelte van ge-
neeskrachtige planten.

Wij veroorloven ons de volgende aanmerking. Het komt ons
voor, dat de beschrijving der physiologische werking van
vele geneesmiddelen al te beknopt is. De schrijver bepaalt zich
soms tot de opsomming van wat men noemt het eindeffect,
zonder in bijzonderheden te treden omtrent de veranderingen in
het organismus, die hieraan ten grondslag liggen. Met andere
woorden het hoe en waarom der werking, voor zoover wij
er iets van weten of gissen, ontbreekt veelal.

De stoffen, vermeld onder het opschrift «p y r e t i c as, d. w.z. die
koorts verwekken, behooren ons inziens minder te huis in een
werk over geneesmiddelleer, aangezien de tuberculine en
de m a 11 e ï n e in de veeartsenijkundige praktijk uitsluitend als
onderkenningsmiddel worden gebruikt. Niettegenstaande de leemte
waarop wij wezen en die door anderen misschien als een goede
eigenschap wordt beschouwd, kunnen wij niet nalaten het hand-
boek van
Müller ten zeerste aan te bevelen, vooral voor
den practicus, die zich op de hoogte wil stellen van de laatste
nieuwigheden op dit gebied.

M. H. J. P. Thomassen.

-ocr page 180-

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

Alex. Keilmann, Der Piacentarboden bei den deciduaten
Th.i er en. Eine vergleichend-embryologische Studie. Dorpat, S. J.
Karow 1894. Preis 2 Mark.

Popoff, Die D otter sackgefässe des Huhnes. Mit 12 lithogr.
Tafeln in Farbendruck und 12 Tafeln Erklärungsblätter. Wiesbaden,
C. W.
KrEIDEL 1894. Preis 27 Mark.

Sussdorff, Lehrbuch der vergleichenden Anatomie der
Haustiere. Lieferung 4. Stuttgart, F.
Enke 1895.

Ellenberger und Baum, Topographische Anatomie des Pfer-
des. Erster Theil: Die Gliedmassen. 275 Seiten gr. 8°. mit
82 Abbildungen im Text. Berlin, P.
Parey 1894.

A. Schwarz, Das Pferd, sein Bau, seine inneren Organe,
mit erläuterndem Text, zum Auseinandernehmen wie «Der menschliche
Körper». Fürth,
G. Löwensohn 1894. Preis 2 Mark.

Prof. L. Braun, Vorlagen für Pferde-Konstruktion s-Z e i c h-
n e n. Für Maler, Bildhauer, Veterinärschulen, Dilettanten und Pferde-
liebhaber. Vollständig in 6 Lieferungen zu 8 Tafeln ä 3 M. Zürich,
Orell FüSSI.I 1894.

G. Schwarznecker, Pferdezucht, Rassen, Züchtung und
Haltung des Pferdes. 3 Auflage. Mit 101 Abbildungen im Text
und 40 Rassebildern. Berlin, P.
Parey 1894. Preis 16 Mark.

Dr. T. Yamamoto, Die Rinde r zucli tDeutschland s, ih reVer-
gangenheit, ihr gegenwärtiger Zustand und ihre
weitere Vervollkommnung. Berlin,
P. Parey 1894. Preis 5
Mark.

Ernst von Otto-Kreckwitz, Der Kriegshund, dessen Dressur
und Verwendung. München, J.
schoen 1894. Preis 2 Mark.

Stutzer, Schmöger, Eisbein und Werner, Die Kuhmilch, ihre
Erzeugung und Verwertung, 4 Auflage. Neudamm, J.
Neu-
mann
1894.

Prof. Dr. Peiper, Die Verbreitung der Echi 11 ococcen-Krank-
heit in Vorpommern. Mit einer Karte, 8. Stuttgart,
F. Enke
1894. Preis geh. 2 Mark.

Prof. Th. Kitt, Lehrbuch der pathologisch-anatomischen
Diagnostik, für Thierärzte und Studirende der Thiermedicin. Zwei
Bände.
I Band mit 103 Abbildungen, gr. 8°. Stuttgart, F. Enke 1894.
Preis geh. 14 Mark.

Prof. Dr. F. V. BlRCH-HlRSCHFELD, Lehrbuch der Pathologi-
schen Anatomie. Zweiter Band. Specielle pathologische Anatomie.
Erste Hälfte. Vierte umgearbeitete Aullage. Mit 121 Abbildungen. 560
S. lex. 8. Leipzig, F. C. W.
Vogel 1894. Preis 12 Mark, geb. 13
Mark 25 Pf. (Die II Hälfte erscheint Anfang 1895.)

-ocr page 181-

Prof. Dr. F. A. Zürn, Die hauptsächlichsten inneren Krank-
heiten der Haussäuget hiere, deren Vorbeuge und
Behandlung durch den Thierbesitzer. Mit 59 Abbildun-
gen. 2 Auflage. Weimar 1894. Preis 4 Mark.

Dr. O. Hilfrfjch, Das kranke Schwein. Ein gemeinverständlicher
Rathgeber zur Erkennung, Behandlung und Verhütung der Schweine-
krankheiten, sowie zur Beurtheilung des Fleisches kranker Schweine.
Mit 25 Abbildungen im Text. Neudamm, J.
Neumann 1895.

Spohr, Die Bein- undHufleidender Pferde, ihre Entste-
hung, Verhütung und arzneilose Heilung, nebst
einem Anhange: Die arzneilose Heilung von Druck-
schäden und Wunden. 5 vermehrte und verbesserte Auflage.
Berlin, R.
wllhelmi 1894. Preis 3 Mark.

StröSE, Hilfstafeln für das Obduktionsbuch, zum Gebrauch
für Sanitätstierärzte. Göttingen, H.
Lange 1894.

Jos. Kofler, Die Gewährschaft im Thierhandel auf Grund
der Bestimmungendes bürgerlichen Gesetzbuchs.
Innsbruck,
Wagner 1894. Preis 0,80 Mark.

MöLTER, Leitfaden zum Unter rieht in der Fleisch be.
schau. Auf Grund des für den Fleischbeschaukursus für Militärvete-
rinäre vorgeschriebenen Programms zusammengestellt und für den Un.
terricht an die Beambten der Militärverwaltung bearbeitet. 2 Auflage.
München ] 894.

Hengst und Schmidt, Das Fleisch unserer Slaclitthiere. Die
Bedeutung der Fleischnahrung, sowie die sachgemässe Beurtheilung und
die Verwendung des Fleisches der Schlachttiere im Haushalt. Mit 16 nach
der Natur aufgenommenen Farbendrucktafeln und 3 schematischen
Darstellungen. Leipzig,
Th. Grieben 1894.

Gutachten über das jüdisch -rituelle Schlachtverfah-
ren (Schächten). Berlin,
E. Afolant 1894. Preis 2,50 Mark.

P. Lohmann, Lebensmittelpolizei. Ein Handbuch zur Prüfung und
Beurtheilung der menschlichen Nahrungs- und Genussmittel. Leipzig,
E.
Gunther 1894. Preis 8 Mark.

E. Walther, Kurz gefasster Leitfaden fiir den thier ärzt-
lichen Unterricht in 1 an d wir t hsch aftl ich e n Winter-
und Ackerbauschulen. Bautzen,
E. Hübner 1894. Preis 1,60
Mark.

Prol. Dr. A. Johne, Was hat der Landwirt h und Viehzüchter
gegenüber unserem heutigen Wissen über die Tu-
berkulose des Rindes (Perlsucht oder Franzosen-
krankheit) zu beachten? Berlin 1894. Preis 0,50 Mark.

Josef Rudovsky, Fromme\'s österreichischer Kalender für
Thierärzte für das Jahr 1895. 2ter Jahrgang. Wien,
Carl
Fromme
1894.

Academische Revue, internationales Organ der Uni-
versitäten, technischen Hochschulen, Academieen
und gelehrten Instituten, in Verbindung mit den
Hochschulnachrichten. Herausgegeben von der Centraistelle
für das internationale Hochschulwesen in München von Dr.
Paul von
Salvisberg.
I Jahrgang, October zu October.

Dr. Landau, Zur-Geschichte des Diphtheri e-H eilserums
Behrings, 20 Seiten. München,
Seitz und Schauer 1894.

-ocr page 182-

De Simonoff et de Moerder, Les races chevaline s\'avec une
étude sur les chevaux russes. Avec 32 chromolithographies
et 70 figures.

A. Gantois, S t u d-B 00k de races canines. Bruxelles, Van Bug-
genhoudt
1894.

Mosselman et Hébrant, Précis de toxicologie vétérinaire.
Bruxelles,
Lamertin 1894. Prix 6 francs.

Delamotte, Les affections charbonneuses (charbon bac-
téridien, charbon bactérien). 1 volume in-8°. avec 2 plan-
ches. Paris,
Asselin et Houzeau 1894. Prix 5 francs.

Alfred Gallier, Traité des règles de la garantie dans les
ventes d\'à nimaux de boucherie, d\'à nimauxméchants,
d\'à nimaux atteints de maladies contagieuses. Paris,
Asselin et Houzeau 1894. Prix 3 francs.

L. Moulé. Annuaire de la société centrale de médecine
vétérinaire, rédigé et publié à l\'occasion du Cin-
quantenaire de la Société. Sous la direction de C.
Leblanc.
Un volume cartonné, tranches rouges. Paris, Asselin et Houzeau 1894.
Prix 5 francs.

William S. Gottheil, A Manual of General Histology. New
York,
Sabiston, Murray & Co. 1894.

C. W. Stiles and Albert Hassall, A Revision ofthe Adult
Cestodes of Cattle, Sheep, and Allied Animals. Pre-
pared under the direction of Dr. E.
Salmon. Washington 1893.

Alfred E. Pease, Hors e-b reeding for farmers. London, Mac-
millan
and Co. 1894. Price 2 s. 6 d.

Hermann Biddell, C. J. Douglas, Thomas Dykes, Dr. George Fleming,
C. B. Archibald Macneilage, Gilbert Murray and W. R. Trotter,
Heavy horses: Breed and Management. No. Ill of Live
Stock Handbooks, edited by
James Sinclair. London, V inton and Co.,
New Bridge Street 1894. Price 3 s. 6 d.

Fred. Smith, A Manual of Saddles and Collars, Sore
Backs and Sore Shoulders. Second Edition. London,
Eyre
& Spottiswoode
1893.

Alfred Lingard, Report on Horse Surra. Vol. I, Bombay 1893.

Annual Statistical and General Report of the Army
Veterinary Department for the year ending 31st
March 1894. London 1894.

Prof J. Vennerholm, Handbok i Allmànn Veterinar Kirurgi.
Stockholm,
Loostrôm u. Komp. 1894. Pr. 8,25 Mark.

-ocr page 183-

DE BEHANDELING VAN HONDENZIEKTE DOOR
SUBCÜTANE INSPUITING EENER OPLOSSING
YAN JODÏUMTRICHLORIDE,

door

IK. »E BHIIII.

De kondenziekte (f eb ris catarrhalis epizoö-
ticumcanum) is een infectieziekte, waaraan jaarlijks
een groot aantal honden te gronde gaat. Aan de besmet-
telijkheid daarvan zal wel niet worden getwijfeld; de voor-
beelden zijn te over, dat zoowel de experimenteele als ge-
wone infectie het symptomenbeeld van deze ziekte in ex-
tenso te voorschijn heeft geroepen.

In de cliniek van \'s Rijks Veeartsenijschool komt onder
het aantal ter behandeling aangeboden honden jaarlijks een
belangrijk cijfer voor van patiënten met honclenziekte. Het
zijn lijders waarbij de therapeut in den artsenij schat grijpt
naar antiseptica, antipja\'etica, expectorantia, sedantia, ner-
vina en tal van middelen uit andere groepen, maar meestal
met even weinig succes. Menig nieuw antisepticum werd
beproefd, b. v. salol, ditkionbismuthsalicylaat (thioform);
ook van calomel in kleine dosis zag men nu en dan eenig
succes, maar het behoorde tot de zeldzaamheden wanneer
een patiënt herstelde, d. w. z. totaal genas, zonder dat para-
plegie of chorëiforme krampen ontstonden.

1) Zie hierover de belangrijke lezing, gehouden door J. C. van der Slootf.n
in de 11de Vergadering der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, Tijdschrift
voor Veeartsen
ij kunde en Veeteelt, XXIste deel, blz. 149.

13

-ocr page 184-

Op blz. 126 van dit Deel van Eet Tijdschrift deed
ik een korte mededeeling omtrent de in den laatsten tijd
toegepaste injecties met een oplossing van jodiumtrichloride
(JC13). De onschadelijkheid van dit krachtig antisepticum
in onderhuidsche inspuitingen van 1 op 200 had ik leeren
kennen bij de behandeling van een veulen met tetanus, dat
gedurende geruimen tijd om den anderen dag onderhuids
was ingespoten met 60 gram eener solutie van | °/0 JC13
in aqua communis.

Wanhopig geworden door het gemis aan voldoend succes
bij de behandeling van zoovele patiënten met hondenziekte,
besloot ik ook dit antisepticum hier eens te beproeven; de
gelegenheid hiervoor bood zich dagelijks aan. De redenen
waarom zelfs bij op den voorgrond tredend darmlijden, dus
bij de infectieuse gastro-enteritis, de medicatie door onder-
huidsche inspuiting werd verkozen boven de toediening per
os, waren de volgende:

1°. kreeg men de patiënten voor de behandeling dagelijks
te zien;

2°. was men verzekerd van de toepassing van het middel,
daar de toediening per os dikwijls door den eigenaar wordt
verzuimd ;

3°. werd het uitbraken der solutie voorkomen.

De beschrijving van enkele patiënten moge hier een plaats
vinden.

1°. Goed gevoede, éénjarige bruine dashond, eigenaar Jhr. M.
E. R. te Utrecht, ter behandeling aangebodenl 0 November1894.

Anamnesis. Reeds eenige dagen was de hond suf en
traag, had niet den minsten eetlust, braakte en ontlastte
zeer dunne faeces.

Onderzoek. Sterke injectie der conjunctivae sclerae
et palpebrarum, in de binnenooghoeken bevindt zich verdroogd
secreet. Uit den neus vloeit een mucopurulent vocht, de
patiënt niest veel. Ademhaling iets frequent, nu en dan
hoesten; bij auscultatie is een zwak vochtig reutelen waar-
neembaar. Temperatuur 39,5° C.

-ocr page 185-

Diagnose: hondenziekte.

Prognose: dubia.

Behandeling: Behalve de gewone diaetotherapie en
warmhouden, werd voorgeschreven 3 maal daags een poeder
van 0,1 gram calomel, de oogen betten met een oplossing
van zinksulfaat 1 op 300.

43 November. De patiënt verkeerde nog in denzelfden
toestand, het hoesten was verergerd, het reutelen duidelijk
waarneembaar. De behandeling werd gewijzigd en bestond
nu in de onderhuidsche inspuiting van 10 gram eener op-
lossing van 1 deel jodiumtrichloride in 2000 deelen acjua
communis.

16 November. Eetlust veel verbeterd, braken opgehouden,
uit de luchtwegen werd een groote hoeveelheid purulent
secreet ontlast. Temperatuur 39.5° C. Met de inspuiting
werd voortgegaan.

19 November. Eetlust vrij goed, geen diarrhee, hoesten
veel verminderd, de expectoratie eveneens, de behandeling
voortgezet.

22 November. Eetlust uitstekend, temperatuur 39,4° C.,
steeds nog eenige expectoratie, inspuiting van 20 gram
van dezelfde solutie.

24 November. Alle verschijnselen waren geweken, de
eetlust was uitstekend, defaecatie normaal, conjunctivae
normaal, bij auscultatie geen abnormiteiten waarneembaar,
hoesten opgehouden, uitvloeiing uit den neus eveneens. De
eigenaar had echter opgemerkt dat de hond eenigszins traag
was. De behandeling werd gestaakt.

11 December werd de hond aan de cliniek vertoond.
De vroegere vroolijkheid was teruggekeerd, geen enkel
ziekteverschijnsel werd opgemerkt, zoodat volkomen herstel
was gevolgd.

2°. Grijze Ulmer, reu, 5 maanden oud, eigenaar Dr. van
W. te ü., ter behandeling aangeboden 1 November 1894.

Anamnesis. De hond lag gedurende een paar dagen
erg te rillen, was daarbij suf; eetlust gering; de laatste

-ocr page 186-

dagen was de patiënt lijdende aan een profuse diarrliee.

Bij liet onderzoek werd het medegedeelde bevestigd, de
patiënt was daarbij mager en rachitisch; temperatuur 40,5° C.

Diagnose. Infectieuse darmcatarrh (hondenziekte).

Therapie. De volgende medicatie per os werd inge-
steld : R. Thioformyli 4.

Sacch. lactis 2.

fiant pulveres no. VI.

Signetur: 3 maal daags 1 poeder.

3 November werd de patiënt weder vertoond. In het
ziektebeeld was weinig verandering gekomen, temperatuur
39,7° C.; dezelfde poeders werden nogmaals toegediend.

Gedurende de hieropvolgende dagen werd van dezen patiënt
niets vernomen, zooals het wel meer gaat bij aan de poli-
cliniek ter behandeling aangeboden huisdieren.

19 November werd hetzelfde dier met een kameraad,
eveneens lijdende aan hondenziekte, wederom gepresenteerd.
Het beeld van hondenziekte was nu compleet; eetlust zeer
weinig, temperatuur 40,1° C., mueopurulente expectoratie,
veelvuldig hoesten; aan het rechter oog een hevige iritis;
op de huid van den onderbuikwand en van de liesstreek
was een uitgebreid pustuleus exantheem aanwezig.

De behandeling bestond in de subcutane inspuiting van
20 gram eener oplossing van 1 deel jodiumtriehloride in
2000 deelen water.

20 November. De eetlust was veel verbeterd, de iritis
herstellende, het pustuleus exantheem verminderd. De be-
handeling door subcutane injecties van dezelfde oplossing
werd voortgezet.

22 November. Iritis hersteld, het exantheem in het sta-
dium van opdroging, hier en daar desquammatie. Expectoratie
vermeerderd, uitvloeiing eener mueopurulente massa. Tem-
peratuur 40° C. De injecties voortgezet.

26 November. Exantheem hersteld, eetlust goed, de patiënt
was echter zwak, de expectoratie verminderd,

28 November. Toestand vooruitgaande. Aan den rechter

-ocr page 187-

schouder, op de plaats waar 22 November j.1. de injectie
heeft plaats gehad, was een stuk huid ter grootte van een
rijksdaalder necrotiseh geworden. Na wegneming van het
neerotisch weefsel werd de wond behandeld met unguentum
acidi borici, jute en bandage.

5 December werd de patiënt opnieuw ter onderzoek aan-
geboden, het scheen dat het ziektebeeld was verergerd. De
injecties waren, doordat de eigenaar verzuimd had den hond
aan de cliniek te zenden, gedurende een zestal dagen achter-
wege gebleven. De eetlust was weinig, ontlasting zeer dun,
het hoesten trad veelvuldig op. Temperatuur 39,7° C. Be-
handeling bestond in het eenmaal daags onderhuids inspui-
ten van 15 gram eener oplossing van 1 deel jodiumtri-
chloride in 2000 deelen water.

Van nu af nam de patiënt voortdurend in beterschap toe,
zoodat op 15 December volkomen herstel was verkregen.
Ook de wond was op dien datum genezen.

3°. Bruine patrijshond, 1 jaar oud, van denzelfden
eigenaar, werd 19 November 1894 ter behandeling aange-
boden en bij onderzoek lijdende bevonden aan hondenziekte.
Bij dezen patiënt werd om den anderen dag 15 gram van
dezelfde solutie subcutaan ingespoten. Na 14 dagen was
herstel verkregen.

4°. Hond, gemengd ras, 1 jaar oud, eigenaar d. V. te
Utrecht. Deze patiënt vertoonde het beeld van hondenziekte
in optima forma, n.1. gastro-enteritis met brakingen en
diarrhee; conjunctivitis, tracheo-bronchitis, pustuleus exan-
theem aan de huid van den buik; temperatuur 40° C. Deze
hond werd dagelijks ingespoten met 10 gram der genoemde
solutie. Na de 2136 injectie hield het braken op, ontstond
iets lust tot voedselopneming en werden de faeces consistent.
Na de 3de injectie was de eetlust verbeterd, faeces normaal, het
pustuleus exantheem in het stadium, waarbij de inhoud van de
puist verdroogt en de hyperaemie in den omtrek afneemt.
Na de 4de injectie was de eetlust veel verbeterd, de con-
junctivitis hersteld, de temperatuur normaal.

-ocr page 188-

Na de zesde injectie waren alle verschijnselen verdwenen
en kon de patiënt als hersteld worden beschouwd.

5°. Hond, geel, gemengd ras, 10 maanden oud, vertoonde
het typisch beeld van hondenziekte; temperatuur 40,5° C.
Ook bij dezen patiënt werd dagelijks 10 gram der genoemde
solutie geinjiciëerd. Na een viertal injecties was reeds
belangrijke beterschap gevolgd, zoodat na een behandeling
van acht dagen herstel was verkregen

Een aantal patiënten met hondenziekte is op deze wijze
in den laatsten tijd met succes behandeld geworden.

Voor zooverre mijn ervaring omtrent deze therapie strekt,
mag men komen tot de volgende conclusies :

1°. De behandeling van patiënten met hondenziekte
door middel van subcutane injecties eener oplossing van
jodiumtrichloride heeft het meeste succes in den aanvang
der ziekte, in het febrile stadium.

2°. De inspuitingen zijn vooral aan te bevelen, wanneer
bij jonge honden het vermoeden gewettigd is, dat men te
doen heeft met hondenziekte in het initiaal-stadium en ook
dan, wanneer reeds meer verschijnselen van de ziekte aan-
wezig zijn.

3°. De injecties kunnen zonder eenig nadeel worden toe-
gepast in een verdunning van 1 op 1000—2000.

Voor desinfectie van de applicatieplaats en aseptische
canule moet worden zorggedragen.

4°. De hoeveelheid welke dagelijks gedurende een acht-
tal dagen kan worden ingespoten, bedraagt voor een klei-
nen hond 5 gram, een middelgrooten hond 15 en een grooten
hond 30 gram eener solutie van 1 op 2000.

5°. Bij naziekten als paraplegie en chorëiforme krampen
zijn de injecties niet op haar plaats.

-ocr page 189-

een proces over dampigheid,

dooe

G, J. C. VAH DER iTABP.

Den 19deu Maart 1894 kochten twee kennissen van mij
op de palmpaardenmarkt te Utrecht een vos-merrie, 5 jaar
oud. Zij reden \'s middags van Utrecht naar Gorinchem met
mij mede en lieten het gekochte paard achter de dogkar
loopen, door een knecht aan een halster vastgehouden. Op
de plaats van afrit bekeek ik, uit nieuwsgierigheid, het
paard en zeide zoo ter loops, „nu als er niets anders aan
is dan wat men zoo kan zien, dan hebben de heeren een
goeden koop gedaan". Het paard kostte f 390.

Te half drie gingen we op weg. Hoewel de kooper zeer
ingenomen was met zijn gekochte waar, was ik een weinig
achterdochtig omtrent de echtheid daarvan en keek telkens
eens om. Wij reden een gewonen draf, niet te hard, niet
te langzaam.

Op de hoogte van de groote kanaalbrug bij Utrecht be-
merkte ik dat het paard minder vlot liep dan in den be-
ginne. De knecht moest nu en dan wat meer aantrekken.
Vijf minuten later keek ik weer eens om, en zag dat de
neusgaten zich ongewoon opensperden, terwijl het dier
onderdrukt kuchte. Ik hield dadelijk op en ging den flan-
kenslag na. Deze had veel sterker plaats dan anders na
zulk een draf het ge^al is. Er bestond geen uitvloeiing uit
den neus. Ten overvloede vergeleek ik de ademhaling met
die van mijn paard; de neusgaten van den nieuwkoop wer-
den wijd opengezet.

Wij reden op dezelfde manier 10 minuten verder; het
paard begon meer te hoesten, de neusgaten werden steeds
wijder opengesperd, de draf werd moeielijker volgehouden,
er was sterke transpiratie ontstaan, de flankenslag belangrijk
toegenomen. Ook thans geen neus-uitvloeiing.

-ocr page 190-

Men zal moeten toegeven dat een half\' uur rijdens van
Utrecht tot Jutfaas geen beulenwerk is voor een los paard.
Ik constateerde te Jutfaas dampigheid; te Yianen werd een
verklaring door mij afgegeven, waarmede mei] wilde beproe-
ven den verkooper nog te Utrecht te vinden.

Dit mislukte echter door gebrek aan reisgelegenheid. Er
zat niets anders op dan het paard mede te nemen; op mijn
aanraden werd gewoon doorgereden en onderweg nu en dan
aan de paarden rust gegeven. Bij gewoon rijden legt men
het traject Utrecht—Gorinchem, met inbegrip van den rust-
tijd, in 4 uur af. Te Gorinchem werd het paard naar de
boerderij gebracht, en verder werd er door mijn vrienden
en mij overlegd wat nu te doen.

In de eerste plaats diende den volgenden dag de verkoo-
per opgezocht. Dit was J. te EL Daar ik de geheele zaak
niet vertrouwde, vooral ook wegens de beschrijving, die men
my van den verkooper gaf, wendde ik mij tot collega K.
te R. Deze was niet thuis, doch ik had het geluk hem te
ontmoeten en vertelde hem de zaak in quaestie. Na een
en ander breedvoerig te hebben besproken, werd besloten
naar H. te rijden, en aldaar den eigenaar op te zoeken.

Door de handige en leuke wijze van optreden van collega
K. kwamen wij van een koetsier aldaar te weten, dat ge-
noemd paard niet van J. te H. was, maar aan K. de S.,
ook te H., toebehoorde. Op de vraag van collega R. of dat
paard wel eerlijk was, antwoordde de koetsier: 1°. dat het
paard 14 dagen bij hem was geweest om te leeren draven,
2°. dat het alleen voor honden wat bang was en 3°. dat
het met de vastenavondmarkt wat hoestte en verkouden was
geweest. De reis was nu naar K, de S.

Daar aangekomen, werd de zaak aldus behandeld. Bij het
begin van het onderhoud verklaarde K. de S. dat het paard
van hem was, vooreerst door zijn signaleering ervan, maar
dan ook door uitdrukkingen als ,,het is zoo\'n lievert" en
dergelijke. Bij liet vertoonen en onder het lezen van mijn
verklaring, te Vianen geschreven, kon een goed opmerker

-ocr page 191-

bespeuren, clat hij schrok; hij pakte zoo eigenaardig zijn
dij beet en kroop in het hoekje van den schoorsteen
bij de kachel. Er werden schikkingen voorgeslagen. De
slotsom was dat hij het bestaan der ziekte niet aannam,
zijn pet van den schoorsteenmantel pakte en zich verder
wilde gereed maken om zijn veearts kennis te gaan geven,
dat zij beiden den volgenden dag zouden komen. Hij zou
maken dat wij \'s avonds wisten met welken trein hij te
Gorinchem aankwam. Des avonds hadden wij geen bericht
dat hij den volgenden dag zou komen, maar wel een paar
dagen later.

Op den bepaalden dag (Vrijdag) kwam er echter niemand.
Ik adviseerde om uiterlijk Dinsdag daaraanvolgend het paard
gerechtelijk te doen presenteeren. Dit werd door K. de S.
te H. evenwel niet aangenomen, met de woorden „dat paard
is niet van mij, dat heb ik aan J. te H. verkocht". Een
nader bewijs, dat K. de S. onwaarheid sprak, lag in het
roepen van de kinderen op straat „daar hebt ge den vos van
K. de S. weerom !" De zaak kreeg toen den gerechtelijken loop.

Na verloop van 4 of 5 maanden werd door de rechtbank
te Rotterdam gevonnisd, dat van de zijde des koopers ge-
tuigen zouden worden opgeroepen. Dat getuigenverhoor
heeft in October plaats gehad. Ik acht het niet noodig hier-
over breedvoerig te zijn. Alleen wil ik mededeelen, clat de
verklaringen der getuigen juist met elkander overeenstemden,
en dat de conclusie van dien dag was, dat de advocaat van
den verkooper nog een deskundig onderzoek wenschte, en
de vraag deed of er verklaard kon worden dat de eigenaar-
geweten heeft dat het dier dampig was. De deskundige
heeft het paard onderzocht en getuigd, dat het in hooge
mate dampig was en dat hij zich niet kon begrijpen hoe
het lijden zich op dezen leeftijd reeds in zulk een hooge
mate voordeed.

Getuigenverhoor van de zijde des verkoopers heeft niet
plaats gehad; men beweerde dat zij te laat waren gekomen
aan het gerechtshof.

-ocr page 192-

Intusschen is door den verkooper een schikking voorge-
steld. Hoe het nu over en weer behandeld is, weet ik niet.
Dit weet ik echter, dat het paard teruggenomen is en de
verkooper alle kosten voor zijn rekening heeft moeten
nemen.

K. de S. heeft daarna aan den kooper een brief geschre-
ven met de vraag of hij niet eenige tegemoetkoming kon
krijgen, want dat het paard nu maar 70 gulden waard was
(zeker ook niet meer op den dag van den verkoop) en dat
hij slechte raadgevers had gehad. Dit zal ook wel de reden
zijn geweest, dat hij in het begin zoo hardnekkig terug-
neming of schikking weigerde.

Het antwoord door den kooper gegeven, behelsde de vraag:
wat hij gedaan zou hebben, wanneer de kooper niet het
geluk had gehad den waren eigenaar van het paard terug
te vinden ?

Gorinchem, Januari 1895.

iets over tetanus,

dook,

A. VAM HUI *!»*:*.

Onder den naam tetanus verstaat men een infectieziekte,
waarbij in meer of minder mate een verhoogde tonus dei-
spieren op den voorgrond treedt. Deze wordt veroorzaakt
door toxische stoffen, welke door de bacteriën op de plaats
van infectie worden geproduceerd en van hieruit door het
lichaam worden verbreid.

Eerst sedert eenige jaren heeft men die bacteriën nauw-
keurig; leeren kennen. Het eerst gelukte het aan
Caklo en

O o

Rattoüe om aan te toonen, dat het wondsecreet bij tetanus,

-ocr page 193-

van een trauma uitgegaan, infecfcieuse eigenschappen heeft,
daar het in staat is bij proefdieren weder tetanus te veroor-
zaken. Daarna gelukte liet aan
Nicolaieu, Rosenbacii e. a.,
om de aanwezigheid van een specifieke bacterie aan te too-
nen, en kwamen zij tot de ontdekking, dat deze bacteriën
in aarde, hooisfcof en andere zaken voorkwamen en dat entin-
gen met deze stoffen de typische verschijnselen van tetanus
te voorschijn riepen. Vooral het cultiveeren ging met moei-
lijkheden gepaard; na lang zoeken gelukte het aan
Kitasato
reine culturen te kweeken en daardoor den vorm en andere
eigenschappen der bacteriën na te gaan.

Zij zijn obligaat anaëroob, en hebben den vorm van rechte
staafjes met afgeronde uiteinden; aan één der uiteinden
vormen ze een spoor, waardoor ze een speldeknopvormig
aanzien krijgen; enkele zijn tot langere draden vereenigd.
Het uiteinde, waarin de spoor zich bevindt, is sterk afge-
scheiden van het overige gedeelte en is bij kleuring als een
rand om de kleurloos gebleven spoor waar te nemen. De
beste temperatuur voor het ontwikkelen der bacillen is ge-
legen tusschen 36 en 39° C.; onder 14° C. houdt de ver-
menigvuldiging op; tusschen deze beide temperaturen in is
de snelheid, waarmede zij zich ontwikkelen, rechtstreeks
evenredig aan den warmtegraad en varieert tusschen eenige
dagen en een week. Bij een temperatuur van 42—43° C.
ontwikkelen zich nog wel de bacillen, maar blijft het vor-
men van sporen achterwege.

Aangezien zuurstof schadelijk op deze bacteriën inwerkt,
heeft het vormen van reine culturen het beste plaats in een
waterstof-atmosfeer ; als voedingsbodem kan men gebruiken:
gelatine, agar of bouillon, welke zwak alcalisch moeten
reageeren; onder toevoeging van indigo-zwavelzure soda
(l°/oo) druivensuiker (2°/0) neemt de ontwikkeling
sterk toe.

Het resistentie-vermogen der bacteriën, maar vooral van
de sporen, is groot; deze laatste kuntien tot een jaar en
langer in uitgedroogden toestand in de aarde vertoeven,

-ocr page 194-

zonder haar virulentie te verliezen. Vele antiseptica missen,
wanneer ze slechts eenigen tijd op de sporen inwerken, het
vermogen ze onwerkzaam te maken; joodtrichloride (JC13)
en zilvernitraat (Ag N03) schijnen echter een bijzonder
sterken invloed er op uit te oefenen. Hiervan wordt dan
ook gebruik gemaakt bij het verzwakken van culturen, om
daarmede genezing of immuniteit te bewerkstelligen.

De bacteriën komen zeer verspreid voor; men treft ze
vooral aan in de tuinaarde, en wel in die soorten, waarin
zich veel paardenmest bevindt; dienovereenkomstig zijn zij
bijna geregeld in paardenstallen aanwezig. Met het voedsel
komen ze in het darmkanaal der paarden, vermenigvuldigen
zich hier en komen met den mest weder in de aarde; van
hieruit heeft in de meeste gevallen de infectie plaats. Niet-
tegenstaande hun veelvuldig voorkomen in het darmkanaal,
heeft men langs dien kant nog geen infectie kunnen waar-
nemen of veroorzaken.

Door de anaërobe eigenschap zijn, vanwege de infectie,
steekwonden het meest te vreezen, vooral op die plaatsen,
welke volop in de gelegenheid zijn met aarde in aanraking
te komen; hoefverwondingen, speciaal nageltred, zijn dus
het gevaarlijkst.

Zijn éénmaal de bacteriën aanwezig, dan verspreiden ze
zich niet door het geheele lichaam, maar blijven op de
plaats van infectie; van hieruit worden hun stofwisselings-
producten vervoerd, en deze veroorzaken een intoxicatie,
waardoor de verhoogde tonus der spieren ontstaat. Deze
kan het eerst worden waargenomen op de plaats van infectie; dit
behoeft echter niet, want na een verwonding aan den hoef kun-
nen de eerste symptomen van tetanus aan het hoofd optreden.

De hevigheid, waarmede de ziekte ontstaat, verschilt zeer;
in sommige gevallen zijn de verschijnselen zoo duidelijk,
dat niemand aan het bestaan van tetanus zal twijfelen,
in andere gevallen daarentegen^treden ze in zulk een geringen
graad op, dat het maken eener juiste diaguose moeie] ijkheden
oplevert.

-ocr page 195-

Een der voornaamste punten om tot de diagnose te geraken,
is zeker de anamnese; hieruit toch komen wij te weten of
voor eenigen tijd, ten gevolge van een verwonding, een
infectie mogelijk is geweest. In de meeste gevallen ontwik-
kelen zich de eerste symptomen twee tot drie weken na de
infectie; als uiterste grenzen vindt men aangegeven 6 uur
en 5 — 6 weken. In een twijfelachtig geval kan de anamnese
den doorslag geven.

De verhoogde tonus der spieren kan zich over het geheele
lichaam uitstrekken of zich tot eenige spiergroepen bepalen ;
daarmede in overeenstemming zullen zich ook de verschijn-
selen voordoen. Zijn de kauwspieren aangetast, dan zal de
beweging van de onderkaak geheel of ten deele zijn opge-
heven en evenredig daaraan de opneming van het voedsel
bemoeielijkt zijn; deze vorm van tetanus wordt aangeduid
met den naam van trismus (klem in den eigenlijken zin).
Door het aangetast zijn van andere spiergroepen kunnen
voorts als symptomen van tetanus aanwezig zijn: overeind
staan der ooren, te voorschijn treden der membrana nicti-
tans door terugtrekking van den oogbol, het opengesperd
zijn der neusgaten, slikbezwaren, stijve, gestrekte houding
van het hoofd, zwak inbuigen van de wervelkolom, vast-
zetten der ribben en in verband hiermede oppervlakkig en
frequent ademhalen, stijf naar boven en meestal iets scheef
houden van den staart, opgetrokken zijn van den buik, en
een gestrekte stand der ledematen, waarbij deze zooveel
mogelijk naar buiten worden gebracht. Daarmede gepaard
gaan een verhoogde gevoeligheid en schrikachtigheid van
het dier en een vermeerderde zweetsecretie, terwijl temperatuur
en pols normaal of iéts verhoogd zijn; alleen tegen het
naderen van den dood en ook nog eenige uren daarna stijgt
de temperatuur aanzienlijk ten gevolge van omzettingspro-
cessen in de spieren (stolling van cle myosine).

Zijn al de genoemde symptomen aanwezig, dan is het
stellen van de diagnose, in verband met de anamnese, niet
moeielijk; komen er slechts enkele en clan nog in geringen

-ocr page 196-

graad voor,dan levert het diagnostiseeren vele moeielijkheden op.

Het te voorschijn treden van de membrana nictitans aan
beide oogen, wat vooral sterk is wanneer het hoofd wordt
opgelicht, is een symptoom, dat in sommige gevallen het
eerst aanwezig is en zich het duidelijkst openbaart, zoo
zelfs, dat een oppervlakkig onderzoeker geen andere waar-
neemt. In de Duitsche vertaling van
Daumas ,,die Pferde
der Sahara" (1853) vindt men hierover aangehaald:

,,E1 Meghrla (stijfkramp). Men herkent deze ziekte aan
de gezwollen traanklieren, wanneer die zwelling zich tot
over het oog uitstrekt en het kraakbeen der klier de grootte
van een grauwe erwt bereikt. Deze onderkenning wordt
versterkt, wanneer het paard dikwijls gaat liggen en weder
opstaat en niets bemerkt van hetgeen er rondom hem
geschiedt."

In de literatuur worden eenige gevallen medegedeeld, waarbij
het sterk zichtbaar worden van de membrana nictitans door
den eenen deskundige voor een locaal lyden, door den
anderen voor tetanus gehouden wordt.

Maj.jer deelt een geval mede, waarbij het wenkvlies, vooral
bij het opheffen van het hoofd, te voorschijn trad en wel
in die mate, dat daardoor de visus werd gestoord en het
dier in beweging de knieën ongewoon sterk boog; volgens
hem was hier geen tetanus aanwezig, terwijl een ander
deskundige dit lijden wel diagnostiseerde.

Maijer verkreeg na aanwending van groote doses atropine
binnen eenige dagen genezing; de mogelijkheid, dat toch
tetanus bestaan heeft, is daardoor geenszins uitgesloten.

Schortman nam een dergelijk geval waar bij een goed
gevoed Deensch paard, dat op een kouden, winderigen
dag in November gebruikt was tot ploegen. Den vol-
genden morgen stond het met het hoofd omlaag voor de
krib, terwijl er anders niets ziekelijks aan bemerkt werd.
Bij het opheffen van het hoofd trad de membrana nictitans
zoo sterk naar voren, dat het zien totaal belemmerd was;
liet men het hoofd los, dan werd het weder naar beneden

-ocr page 197-

gebogen en verdween de membraan grootendeels. Ook in
dit geval werd, in tegenstelling met
Schortman, door een
ander deskundige tetanus gediagnostiseerd. Onder aanwen-
ding van diaetetische maatregelen en inwrijvingen van spi-
ritus camphoratus rondom het oog trad na tien dagen ge-
nezing op; ook deze genezing sluit het bestaan hebben van
tetanus niet uit.

Een ander geval werd waargenomen aan de cliniek van
\'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht; wel deden zich hierbij
meer symptomen voor, doch een totaal ontwikkeld beeld
van tetanus was geenszins aanwezig. In het laatst van Mei
1894 werd aldaar ter behandeling aangeboden een zwarte
merrie, 7 jaar oud, van Iersch ras en toebehoorende aan
R. L.
d. L. te U. Dit paard was sedert eenige dagen
behandeld wegens een te sterk te voorschijn treden der
membrana nictitans aan beide oogen. Uit de anamnese
bleek, dat patiënte ongeveer vier weken te voren lijdende
was geweest aan nageltred, die echter spoedig was genezen.
Verder werd tegelijker tijd medegedeeld, dat het paard zeer
schrikachtig was, zoowel in rust als in beweging.

Bij onderzoek bleek de gang, vooral van de achterbeenen
stijf, het dier liep wijdbeenig, de staart werd naar boven
en iets ter zijde gedragen; bij betasten bleken de spieren
van romp en ledematen sterk gecontraheerd. De membrana
nictitans trad duidelijk te voorschijn, vooral bij het opheffen
van het hoofd, de mondholte kon nog voldoende worden
geopend, de neusgaten waren opengesperd, temperatuur en
pols normaal, de ribben ■ waren eenigermate vastgezet en
in verband hiermede de respiratie iets frequent. Patiënte
bleek zeer schrikachtig te zijn; bij de minste excitatie
namen de verschijnselen in hevigheid toe, de tonus der
spieren werd verhoogd en de membrana nictitans trad ster-
ker te voorschijn.

Deze verschijnselen, in verband met de anamnese, maakten
het stellen van de diagnose „tetanus" nog al gemakkelijk.
De ziekte trad echter in lichten graad op, aangezien de

-ocr page 198-

verschijnselen reeds ongeveer 8 dagen bestonden, en deze
niet in hevigheid waren toegenomen, niettegenstaande het
dier steeds was gebruikt; bovendien waren ook lang niet
alle symptomen van tetanus aanwezig, o. a. ontbrak de
verhoogde tonus der kauwspieren en deze bleef ook verder
afwezig, zoodat in de opneming van voedsel geenerlei stoor-
nis is ontstaan. Toch werd de prognose dubia gesteld, aan-
gezien de mogelijkheid niet was uitgesloten, dat de ver-
schijnselen langzamerhand in hevigheid zouden toenemen.
Dit bleek echter niet het geval.

Gedurende de eerste drie weken bleef de toestand in statu
quo; de eetlust was steeds goed, alleen geschiedde het opnemen
van voedsel iets langzamer dan normaal. Na dien tijd
kwam er allengs verbetering; het wenkvlies trad alleen
nog bij het opheffen van het hoofd te voorschijn,
terwijl de tonus der spieren verminderde. In dit laatste
stadium vermagerde patiënt sterk en ontwikkelde zich een
oedeem onder de voorborst.

Gedurende al dien tijd was van geneesmiddelen geen ge-
bruik gemaakt; alleen diaetetische maatregelen waren geno-
men. Patiënte werd geplaatst in een box, voorzien van een
goed stroobed; het traliewerk van de box werd geheel
omhangen met dekens, zoodat patiënt van de omgeving
totaal was afgesloten. Door toevallige omstandigheden kon
het paard alléén worden geplaatst in een der kleine stallen;
deze werd afgesloten, door zonneblinden werd de lichtsterkte
geregeld, terwijl voor een frisscke atmosfeer zorg werd ge-
dragen. Alleen in noodzakelijke gevallen en dan onder de
meeste voorzorgen werd het dier in zijn eenzaamheid gestoord.

Na ongeveer vier weken onder deze omstandigheden te
hebben verkeerd, werd, daar het gevaar geweken was, be-
sloten de tot nu toe gevolgde therapie te wijzigen. Patiënte
werd nu eenige malen daags een korten tijd afgestapt; alleen
een eenigszins stijve en wijde gang der achterbeenen was
nog aanwezig, al de andere symptomen waren verdwenen.
In den gang ontstond langzaam verbetering, zoodat na

-ocr page 199-

eenigen tijd het herstel volkomen was. Wegens de zwakte
van het dier en de vermagering werd den eigenaar
aangeraden het paard in de weide te doen. Na een
paar maanden hierin vertoefd te hebben, werd pa-
tiënte weder in gebruik genomen; ze was toen volkomen
hersteld.

In dit laatste geval, waarbij verschillende symptomen
aanwezig waren, werd toch een te voorschijn treden der
membrana nictitans het eerst waargenomen, en laat het zich
wel eenigszins verklaren, dat hiertegen een locale behan-
deling in het werk was gesteld. In de beide eerste gevallen,
waar bij een locale therapie binnen korten tijd genezing
werd verkregen, is de mogelijkheid volstrekt niet uitge-
sloten, dat men te doen had met een lichten graad van
tetanus, waarbij op een zekeren tijd de bacteriën verhinderd
werden chemische stoffen te produceeren en aldus een verder
voortschrijden van het ziekteproces werd belet, zoodat
genezing moest volgen.

De in het laatste geval toegepaste therapie is zeker altijd
aan te bevelen; het gebruik van geneesmiddelen treedt op
den achtergrond. Als diaetetische maatregel bevelen sommigen
aan het paard in een broek te hangen; het voordeel hiervan
is, dat men geen gevaar loopt dat het dier valt, waarna,
door het moeielijk op de been helpen, in vele omstandig-
heden een snelle verergering der ziekte ontstaat. Het nadeel
echter is, dat de broek vele dieren zal exciteeren, en elke
opwekking is voor den patiënt nadeelig. Toch hebben velen
met goed gevolg dit hulpmiddel aangewend ; de aanvankelijk
veroorzaakte excitatie hield spoedig op.

In de meeste gevallen maakt de voeding een punt van
overweging uit, daar wegens de veelal aanwezige kramp dei-
kauwspieren de opneming van vast voedsel verhinderd is;
men doet dan het best met aan het dier slobbering te
geven en wel vele malen daags in kleine hoeveelheden. Het
in de krib plaatsen van een emmer frisch water is aan te
bevelen. Bij slechte ontlasting van faeees en urine ledigt

14

-ocr page 200-

men het rectum met de hand en oefent tevens een lichte
drukking op de blaas uit.

Het aantal in verloop van tijd toegepaste geneesmiddelen
is legio; een voornaam doel was het vinden van een speci-
ficum tegen tetanus. Tal van narcotica zijn hiertegen
gebruikt, waarvan er zeker vele of totaal onwerkzaam
zijn geweest öf den dood hebben verhaast. Mocht men
geneesmiddelen willen gebruiken, dan komen vooral in
aanmerking: chloralhydraat of aether per clysma, sub-
cutane morphine-injecties en chloroform-inhalaties. Het doel
van deze aanwending is het verkrijgen van relaxatie der
samengetrokken spieren. Kon men een paard hierbij rustig
op een zacht veeren bed leggen en de narcose eenigen tijd
volhouden, dan zou van deze therapie heil te verwachten
zijn ; in onze praktijk zijn dit echter onmogelijkheden. Het
ingeven van geneesmiddelen per os is sterk af te raden;
hierdoor toch loopt men veel gevaar een slikpneumonie
te veroorzaken.

De therapie voor de toekomst zal misschien bestaan in de
injectie hetzij van door jodium-trichloride verzwakte reine
culturen, hetzij van serum, afkomstig van voor tetanus im-
mune dieren, of van jodium-trichloride alleen.

Behring en Kitasato hebben gevondeu, dat door jodium-
trichloride verzwakte reine culturen niet alleen in staat
waren dieren immuniteit te bezorgen tegen tetanus, doch
zelfs dat reeds aangetaste dieren, wanneer ze bijtijds in be-
handeling werden genomen, hierdoor nog konden herstellen.
Om hun immuniteit te bezorgen, heeft men eenigen tijd
achter elkander, met enkele dagen tusschenpoos, een steeds
minder verzwakte cultuur ingespoten. Daarvoor heeft men
reine culturen met een langzaam in sterkte verminderende
solutie van joodtrichloride behandeld (van 1 tot|-0/0);
de eerst in te spuiten culturen waren daardoor veel, de
laatste weinig in haar werking verzwakt. Hebben de dieren
immuniteit of zijn ze immuun geworden, doordat ze van
tetanus hersteld zijn, dan bezitten zij een groot weerstand-

-ocr page 201-

biedend vermogen tegen een infectie met tetanus-bacillen
en tegen de daardoor geproduceerde toxische stoffen, ook
dan, wanneer deze zelfstandig worden ingespoten. Bloed-
serum van zulke dieren heeft weder immuniseerende eigen-
schappen voor andere.

Een tijdige aanwending van verzwakte en langzaam
sterker wordende culturen, van bloedserum afkomstig van
immune dieren, of van joodtrichloride, kan een beginnenden
tetanus in zijn verdere ontwikkeling tegengaan en daardoor
de kans voor natuurgenezing grooter maken of kan direct
herstel ten gevolge hebben. Zelfs kan transfusie van bloed,
genomen van immune dieren, hetzelfde veroorzaken. Hoe
groot daardoor de kans op herstel ook moge worden, toch
moet men in de eerste plaats trachten het optreden van
tetanus te voorkomen; een goede, nauwkeurige desinfectie,
vooral bij hoefverwondingen, zal daarom steeds een voor-
name plaats big ven innemen.

Een geval van tetanus, behandeld met subcutane injecties
van jodium-trichloride, moge hier worden vermeld. In de
ambulatoire cliniek van \'s Rijks Veeartsenijschool werd in
Juni 1894 ter behandeling aangeboden een bruin hengst-
veulen, drie maanden oud en toebehoorende aan J. v. W.
te M. De eigenaar had opgemerkt, dat reeds sedert eenigè
dagen het veulen moeielijk zoog, en diens hals stijf was,
zoodat het hoofd niet tot den grond kon worden gebracht.
Bij onderzoek buiten den stal merkte men het uitpuilen van
het wenkvlies al dadelijk op ; dit was vooral sterk, wanneer
het hoofd werd opgelicht. De kaakspieren waren hard op
het gevoel, de mond slechts met moeite en dan nog gering
te openen, de halsspieren waren sterk gecontraheerd, rug
en lenden hard en gespannen en de staart gestrekt, doch
met weinig moeite te buigen. De gang der voor- en ach-
terbeenen was stijf en wijd, buiging in handwortel en sprong-
gewricht geschiedde uiterst moeielijk. Door het mede lijden
der intercostaalspieren was de respiratie oppervlakkig en
frequent; de temperatuur en pols waren normaal. De diag-

-ocr page 202-

nose „tetanus" was hier gemakkelijk te maken. Van een
voorafgegane verwonding wist de eigenaar niets; bij nauw-
keurig onderzoek werd een oppervlakkig wondje, dat reeds
bijna genezen was, aan den linker schenkel waargenomen.
Misschien is dit de plaats van infectie geweest.

De patiënt werd in het donker geplaatst en elke irritatie
zooveel mogelijk vermeden; de gespannen spiergroepen wer-
den eenige malen daags ingewreven met een liniment, be-
staande uit chloroform en oleum olivarum, in de verhouding van
1 op 5. Na eenige dagen waren de verschijnselen in hevig-
heid toegenomen. Bij wijze van proef werd patiënt nu
subcutaan ingespoten met 50 gram joodtrichloride-solutie
van ^ °/0. Tot viermaal toe werd deze hoeveelheid gedu-
rende de volgende dagen eenmaal daags herhaald. Het succes
was echter nihil, acht dagen na de eerste injectie stierf de
patiënt. Het geheele beloop had 14 a 15 dagen geduurd.

Utrecht, Januari \'95.

Korte Mededeelingen en Referaten.

Experimenteele studie over houtvuur en diens betrekking
tot maligne oedeem
(Annales de 1\'Institut Pasteur
1894, n°. 401). — Duenschmann verschafte zich zeer virulente
boutvuurbacillen, terwijl hij ze 5-maal van dier op dier liet gaan
door cavia\'s, waarvan de laatste binnen 8—15 uur stierven. Ko-
nijnen doorstaan de enting met boutvuurbacillen gewoonlijk,
maar voor de toxine daarvan zijn zij toch gevoelig. D. gebruikte
ze om een serum te verkrijgen met beschuttend vermogen tegen de
boutvuurbacillen. Hij entte de dieren op verschillende wijze met
de culturen van hooge virulentie en vond, dat het bloedserum
van meermalen geënte konijnen een beschuttend vermogen bezat,
indien hij het inoculeerde vóór het boutvuurvergift, en verder, dat
het ook de werking van de boutvuur-cultuur ophief, wanneer het

-ocr page 203-

daarmede vereenigd werd ingeënt, terwijl het serum van niet
geënte dieren geen preventieve werking bezat.

Duenschmann bereidde vervolgens op gecompliceerde wijze
(cultiveering in het cadaver van een cavia, enz.) een krachtig
werkende toxine, waarbij hij de ervaring opdeed, dat de toxinen
slechts ontstaan op een voedingsbodem, die zeer rijk is aan eiwit
(zooals runderbloed-serum en maceraties van vleesch). Zijn proe-
ven tot bepaling of het serum van geïmmuniseerde konijnen ook
antitoxisch werkt, vielen positief uit. Bij het gebruik van alcohol
tot het verkrijgen van zuivere toxine bleek, dat het praecipitaat
ongeveer dezelfde werking had als de oorspronkelijke substantie,
terwijl het in den spiritus opgeloste gedeelte buitengewoon ver-
giftig was.

Het uit vleeschculturen verkregen boutvuur-vergift geeft na
enting geen beschutting tegen levende culturen. Eenmaal met
toxine geënte cavia\'s zijn langen tijd zeer gevoelig voor verdere
entingen.

De bacillus van boutvuur kan in het dierlijk lichaam langen
tijd levend en virulent blijven. De konijnen, welke gestorven zijn
door enting met boutvuurbacillen leveren een beschuttend serum.

De dieren welke immuun zijn gemaakt tegen
boutvuur, zijn tevens beschut voor den bacillus
van het maligne oedeem (Deutsche thierarztl.
Wochenschrift, 1894 n°. 50). W. C. S.

Prof. E. Hess, Ueber den "Wertïi des TuTberkuIins in der
Rindviehpraxis
(Landwirthschaftl. Jahrbuch VIII
1894). — Uit Zwitserland komen ongunstige berichten omtrent
de werking van tuberculine. De mededeelingen van prof.
Hess
zijn te belangrijker, wijl zij het resultaat zijn van nauwkeurige
onderzoekingen. De reden, dat zijn waarnemingen en stellingen
in tegenspraak zijn met de meeste der tot heden gepubliceerde
experimenten, is volgens
Hess daarin gelegen, dat de geënte
dieren elders óf te vroeg werden geslacht, namelijk reeds weinige
dagen na de enting, öf te laat, d. w. z. maanden of zelfs jaren
daarna.

Hess heeft bij 30 herkauwers, te weten 26 koeien, 2 stieren, 1
bul en i ram tuberculine ingespoten, om de waarde daarvan
voor de runderpraktijk te bepalen. Van deze dieren kregen 28

-ocr page 204-

stuks elk 0,4, i stuk 0,5 en de ram 0,15 gr. tuberculine. Voor
de beoordeeling zijn vooral 10 gevallen van gewicht, waarin de
met tuberculine behandelde dieren ook geslacht en (door
Guil-
lebeau)
na den dood onderzocht zijn geworden. Van de overige
20 gevallen vermelden wij alleen in het kort de 3 volgende.
Deze betreffen een koe met floride vulva-tuberculose, welke op
tuberculine reageerde, een dier met chronische streptococcen-
septicaemie, dat niet reageerde, en een dier met actinomycose,
dat een lichte reactie-koorts (38,2—40,2) kreeg.

Als koorts werd beschouwd elke verhooging van temperatuur
boven 39,5° C. Van de geënte 30 stuks waren enkele tijdens de
hoogste entkoorts erg ziek, hadden 104 polsslagen, 50 ademtochten
per minuut, waren neerslachtig, hadden dyspnoe, belangrijk ver-
minderden eetlust en gaven weinig melk. Plaatselijk ontstond
dikwijls een lichte phlegmoneuse zwelling, welke nooit in ettering
overging, na eenige dagen weer verdween of aanleiding gaf tot
schuren van de entplaats. Belangrijk was, dat bij 3 dieren de
algemeene toestand, de eetlust en de voeding na de enting beslist
eenigszins verbeterden. Onder de 10 door de obductie nauw-
keuriger waargenomen gevallen was er één (oude tuberculose der
pleura en van de mediastinaalklieren), waarin de entkoorts bij de
eerste enting slechts 0,5° C. bedroeg, doch bij de tweede normaal
bleef, wellicht omdat het dier reeds aan de tuberculine gewend
was. Mogelijk is de geringe reactie ook toe te schrijven aan den
ouderdom der tuberculose. Want in een ander geval, waarbij oude
tuberculose (van de pleura, de bronchiaalklieren, de lever, de mesen-
teriaal- en knieplooiklieren) aanwezig was, ontstond na de enting
geen reactie.

Een derde geval (versche en oude tuberculose van de pleura
en de mediastinaalklieren, tuberculose der longen en van den
neüsscheiwand, versche en oude tuberculose der milt, van het
net, tuberculose der portaalklieren, van de lever, de mesenteriaal-
klieren en de dunne darmen) gaf een nieuwe bevestiging van het
bekende feit, dat runderen zelfs dan niet op tuberculine reageeren,
wanneer hun voedingstoestand slecht en de ziekte in sterke mate
gegeneraliseerd is. Volgens de meening van
Hess werd in dit
zonder entkoorts verloopen geval door de injectie van tubercu-
line een sterk uitbreken van versche tuberculose teweeggebracht.
Nog in 4 andere gevallen bestond naast de oude tuberculose een
geheel versche, welke
Hess toeschrijft aan de werking der tuber-

-ocr page 205-

culine. Ook van deze 4 dieren had één (met oude en versche,
sterk ontwikkelde tuberculose van de longen, de pleura, het
hartezakje en de bronchiaalklieren) niet gereageerd.

Alzoo hebben van de 10 aan tuberculose lijdende runderen 7
gereageerd op de injectie van tuberculine, en 3 niet. Bij uitge-
teerde, algemeen tuberculeuse dieren, evenals bij runderen met
oude tuberculose, kan de ent-reactie volkomen achterwege blijven.
Hess besluit zijn mededeelingen met de volgende behartenswaar-
dige woorden:

«De door ons opgedane ongunstige ervaring, welke overigens
geheel overeenstemt met die bij den mensch waargenomen, moet
buiten twijfel voor de praktijk van beteekenis worden geacht. Wij
zien toch, dat van onze 10 stuks bij 6, door de inenting met
tuberculine, een duidelijke acute miliair-tuberculose werd opge-
wekt. In twee andere gevallen was dit resultaat wel is waar minder
in het oog vallend, echter mogelijk alleen op dien grond, dat
de dieren te vroeg moesten worden geslacht, vóór de reactieve
verschijnselen zich duidelijk konden openbaren. In nog een ander
geval is een afdoend oordeel onmogelijk, wegens het zoo lang
uitgestelde slachten. Slechts bij een enkel dier waren beslist geen
versche veranderingen aanwezig. Juist in dit geval kon door de
enting geen snelle verbreiding der bacteriën en geen generalisatie
der ziekte worden teweeggebracht.

„Wanneer wij deze ervaringen toepassen op de veeartsenij-
kundige praktijk, dan volgt daaruit, dat tuberculine, welke in de
geneeskunde van den mensch met recht als diagnosticum en the-
rapeuticura is verlaten, ook in de veeartsenijkunde, niettegenstaande
haar onbetwistbare diagnostische voordeelen, uit een economisch
oogpunt een zeer groot nadeel veroorzaakt, en dat daarom tegen de
algemeene toepassing hiervan ernstig moet worden gewaarschuwd.

„Vooral schijnt het ons meer dan gewaagd, wanneer geheele
veestapels, dekstieren en voor de fokkerij bestemde koeien, even-
als melkkoeien in melkinrichtingen, aan de inenting met tuberculine
worden onderworpen. Daardoor wordt juist de bij sommige dieren
sluimerende tuberculose opgewekt en direct gevaarlijk gemaakt,
terwijl de nog bestaande goede gezondheidstoestand der behan-
delde dieren, door de bijgekomen acute miliair-tuberculose, zeer
wordt verzwakt, zoodat de eigenaar meestal genoodzaakt wordt
veel vroeger tot slachten over te gaan, dan anders het geval zou
zijn geweest.

N

-ocr page 206-

„Welke ongunstige invloeden zulk een te voorschijn roepen
der tuberculose uitoefent op de hoedanigheid van de melk en
het vleesch, ligt voor de hand, en dat de, uit het oogpunt van
veeartsenijkundige politie, in de tuberculine gestelde hoop zich
niet kan verwezenlijken, schijnt ons vast te staan. Het beste, wat
de Staat voor de bestrijding der tuberculose kan doen, bestaat
in een nauwkeurig onderzoek omtrent het wezen der ziekte en
in bevordering van het veeartsenijkundig onderwijs, opdat de
jonge veeartsen meer en meer in staat worden gesteld de ziekte
vroegtijdig te onderkennen.

Op grond van onze onderzoekingen meenen wij gerechtigd te
zijn de volgende stellingen te formuleeren:

i°. Als diagnosticum kan tuberculine groote diensten bewijzen;

2°. Bij sterk ontwikkelde, evenals bij oude tuberculose, is de
werking niet vertrouwbaar;

3°. Voor de runderpraktijk moet tegen de aanwending van
tuberculine worden gewaarschuwd, wegens het menigvuldig ont-
staan van acute miliair-tuberculose". W. C. S.

Het voorkomen van tuberkelbacillen in de boter. — Door
de onderzoekingen van
Bang is aangetoond, dat tuberkelbacillen,
welke bij de melk zijn gemengd, ook in de boter overgaan.
Roth zag dit door eigen proeven bevestigd. Hij bereidde uit
melk, welke van een tuberculeuse koe afkomstig was en veel
tuberkelbacillen bevatte, boter en entte deze intraperitoneaal bij
cavia\'s. De proefdieren gingen,alle aan tuberculose te gronde.

Daarna experimenteerde Roth met boter, die hij gewoon op
de markt kocht, bracht daarvan 5 — 10 ccM. in de buikholte van
cavia\'s en zag, dat 2 van de 20 boterproeven virulente tuberkel-
bacillen bevatten. Hij acht het derhalve wenschelijk om de boter
uit gekookte melk of gekookten room te bereiden. Beter nog ware,
gelijk in Denemarken geschiedt, de boterbereiding uit gesterili-
seerden room (Korrespondenzblatt für Schweiz.
Aerzte 1894, n°. 17; Zeit sehr. f. Fleisch- und
Milchhygiene, Dezember 1894).

Brusaferro, van Turijn, heeft dezelfde ervaring opgedaan bij
Italiaansche runderen en komt tot een overeenkomstig resultaat;
evenals bij de Zvvitsersche botersoorten bracht 10 °/0 der monsters
infectie teweeg.

-ocr page 207-

Deze waarnemingen zijn van te meer beteekenis, wijl men tot
heden geen practisch middel kent om de boter te steriliseeren
(zie boven) (Revue Scientifique; Recueil de méd.
vét., 15 Dec. 1894). W. C. S.

Beschuttende entingen met foloedserum bij de besmet-
telijke borstziekte van het paard. —
De paardenarts Ebertz
deelt daaromtrent het een en ander mede in de Zeitschrift
für Veterinarkunde, waaraan de Berl. thiërarztl.
Wochenschrift, 1895, n°- 3i volgende ontleent. In een
afdeeling van het artillerie-regiment
von Scharnhorst was de
besmettelijke borstziekte uitgebroken. Er waren 12 ziektegevallen,
waarvan 3 letaal eindigden. Na toestemming van hoogerhand
werden nu (Februari 1894) alle paarden geënt, behalve die, welke
de ziekte reeds hadden gehad. Op den eersten dag werden 94,
op den tweeden 127, op den derden 59 en op den vierden 26
paarden geënt. De ziekten liepen daarmede ten einde, niettegen-
staande de reconvalescenten na de entingen tusschen de gezon-
den werden geplaatst.

Op eens veranderde de toestand echter. In de laatste dagen
van Maart werden alle stallen van de afdeeling gedesinfecteerd
en in April brak de ziekte uit; nog in Mei kwamen nieuwe
ziektegevallen voor. Dit hernieuwd uitbreken der ziekte is moge-
lijk daaraan toe te schrijven, dat bij de desinfectie van den stal
het in de paillasse nog aanwezig contagium uitgestrooid, buiten
den stal verbreid en aldus een nieuwe infectie bevorderd werd.

Het interessante hierbij is, dat de enting wel de eerste maal
de ziekte schijnt te hebben gecoupeerd, doch dat zij reeds na
ruim een maand een herhaald uitbreken der ziekte niet kon voor-
komen. De enting schijnt dus slechts een korten tijd te kunnen
beschutten.

Dit resultaat zou echter reeds van belang zijn, wijl men het
hiermede in zijn macht zou hebben om den gang eener enzoötie
af te breken. W. C,
S.

De besmettelijke borstziekte onder de paarden van het
Oldenburgsche dragonder-regiment n°. 19 en haar behan-

-ocr page 208-

deling met bloedserum in het jaar 1893/94 (Zeitschrift
fiir Veterinarkunde 1895, S. 1—19). Omtrent dit artikel
van
Weishaupt deelt de Deutsche thierarztl. Wochen-
schrift, 1895, n°. 2, ongeveer het volgende mede.

Bij de paarden van het regiment heerschte de borstziekte van
23 October 1893 tot 15 Juli 1894, met inbegrip van de zeswe-
kelijksche periode na het laatste ziektegeval. Gedurende den ge-
heelen duur der ziekte leden bij het

iste eskadron met 2 voorloopers 15 paarden,
2de » »1 voorlooper 7 »

4de 5> 2> i s 28 »

3de » zonder » 17 »

5<3e » » » 13 »

in de officiersstallen 4 »

totaal . . 84 paarden.
Hiervan hadden volgens de clinische diagnose:
3 beiderzijdsche long- borstvliesontsteking,

1 rechtszijdige long-, beiderzijdsche borstvliesontsteking,

2 linkszijdige long- borstvliesontsteking,
7 beiderzijdsche longontsteking,

24 rechtszijdige »

20 linkszijdige »

26 hevige catarrh zonder duidelijke ontsteking der longen.
Er genazen 82 stuks. Een troepenpaard stierf in het reconva-
lescentie-tijdperk aan een ontsteking der dunne darmen, een
o
fficier spaar d aan hartverlamming na ichoreuse pleuritis.

Als naziekte werd driemaal snuiven, zevenmaal pees- en pees-
scheede-ontsteking, driemaal acute periostitis en zeer dikwijls
inwendige oogontsteking geconstateerd.

Weishaupt wendde tot mogelijke verkorting der enzoötie de
door
Hell het eerst aanbevolen entingen met bloedserum aan.
Van paarden, welke de borstziekte hadden doorstaan en reeds 14
dagen vrij van koorts waren, werd, door middel van een ader-
lating, 2—4 Kg. bloed uit de halsader genomen. Het bloedserum,
dat zich hierna óf binnen 24—48 uur afzette óf door toevoeging
van oxaalzuur (1 : 10 bloedshoeveelheid) in korter tijd afscheidde,
werd bij de paarden aan den hals subcutaan geïnjiciSerd, in hoe-
veelheden van 4-maal 50 of 3-maal 67 ccm.

De entresultaten leidden Weishaupt tot de volgende conclusies.
ï0. Het zuivere of na aanwending van oxaalzuur verkregen

-ocr page 209-

bloedserum van paarden, welke de borstziekte kort te voren
hadden doorstaan, schaadt bij invoer in een ander organismus niet.

2*. Door het inenten van serum wordt het uitbreken der ziekte
bij reeds geïnfecteerde paarden bespoedigd.

3*. Het serum is volgens de bij het regiment opgedane erva-
ring wel een praeservatief, doch geen geneesmiddel, en oefent
dus op den gang der ziekte geen noemenswaardigen invloed uit.

4°. De beschuttende kracht tegen infectie met het contagium
van borstziekte, welke door de behandeling met serum wordt
verkregen, is slechts van korten duur; zij regelt zich naar de
individualiteit en duurt 1—2, in een enkel geval hoogstens 3
maanden."

„Alzoo," gaat Weishaupt voort, „dient deze nieuwe genees-
methode nog te worden verbeterd; de hiermede verkregen voor-
deden zijn, wegens de korte immuniteit, nauwelijks in overeen-
stemming met de moeite. Daar, waar genoegzaam entstof aan-
wezig is, iets waaraan in het begin der ziekte meestal gebrek
bestaat, kan men, vooral bij kleine paarden-afdeelingen, de uit-
breiding tegengaan en den omvang der ziekte spoediger aangeven.
Heeft men het noodige materiaal voor de enting echter niet, dan
zal men zich ook verder moeten beperken tot afscheiding en des-
infectie, althans indien het niet gelukt om, door het vinden van
andere methoden, op een centraal-station entstof te maken in
grooter hoeveelheid en van langer durende werkzaamheid."

W. C. S,

Prof. Dr. R. Emmerich, D© genezing van miltvuur door
erysipelas-serum. —
Volgens de proeven van Emmerich, welke
hij reeds in 1886 verrichtte, kunnen acuut verloopende miltvuur-
infecties bij konijnen worden genezen door subcutane of intrave-
neuse injecties van erysipelas-coccen, daar de voor konijnen
minder gevaarlijke infectie met erysipelas-coccen een vernietiging
der miltvuur-bacillen in het organismus ten gevolge heeft.

Reeds 11 uur na de injectie bevinden zich in het weefsel in
verval zijnde, gedoode anthrax-bacillen, wier degeneratie in de
verdere uren nog duidelijker voor den dag treedt.

Een nieuw onderzoek van deze geneesmethode heeft goede
resultaten opgeleverd, zoodat de schrijver ook de practizeerende
veeartsen uitnoodigt om in voorkomende gevallen het erysipelas-

-ocr page 210-

serum te beproeven, dat in het bacteriologisch laboratorium van
Dr. H.
Scholl te München bereid en onder garantie verstrekt
wordt (Münch, med. Wochenschrift, 1894, n°. 28;
Oester r. Monatsschrift für Thierheilkunde,
1895, n°. 2).
 W. C, S.

Natrium benzoïeum bij diphtherie der oogen. — Prof. Her-
mann Cohn
berichtte op het 8ste internationale congres voor hygiëne
en demographie (bacteriologische sectie), dat bij de conjunctivitis
diphtheritica van den mensch alle mogelijke middelen zonder gevolg
waren beproefd. Eerst sedert
nieden-Bochum bij een epidemie in
zijn kippenstal heeft gevonden, dat een 5 pet. oplossing van
natrium benzoïeum de membranen oplost, heeft
Cohn dit middel
ook bij den mensch toegepast en sedert geen oog meer aan
diphtherie verloren. De oplossing moet elk uur worden aange-
wend (Münch. Med. Wochenschrift 1894, n°. 40;
Berl. th. Wochenschr. 1894, no. 49).

Referent heeft dit middel steeds zonder succes bij de diphthe-
ritische conjunctivitis der vogels in toepassing gebracht; ook dan
wanneer de eigenaar vele malen daags de oogen met een derge-
lijke solutie behandelde, zag hij geen verandering ten goede.

W. C. S.

Een geval van echte diphtherie bij den hond. — Arthur
S. Wheéler deelt daaromtrent in The Yeterinary Maga-
zine, Augustus 1894, het volgende mede. Een hond vertoonde
de volgende verschijnselen: onvermogen om te slikken, uithan-
gende tong, sterk ontstoken mond, bloedend tandvleesch, bloe-
derige diarrhee, temperatuur 39.40 C. Daar in hetzelfde huis, eeni-
gen tijd te voren, een geval van diphtherie was voorgekomen
bij een kind, kwam de schrijver op het denkbeeld om een cultuur
te maken van de producten uit het achterste gedeelte van den
mond. Deze | cultuur werd onderworpen aan het onderzoek van
een bacterioloog,
Archinard genaamd, en bleek, zonder eenigen
twijfel, de bacil van
Klebs-Löffler te zijn. De schrijver besluit
daaruit tot de besmettelijkheid van de diphtherie van den mensch
voor den hond.
 W. C. S.

-ocr page 211-

Stoom als bloedstelpend middel. — Onder dit opschrift re-
fereert Dr.
de Wal in het W e e k b 1. voor Geneeskunde
van i Dec.
1894, een artikel van Snegirew (Deutsche med.
Wochenschrift 18943 n°.
38), waaraan het volgende wordt
ontleend. Reeds langen tijd bezigden de verloskundigen heet water
om bloedingen (post partum) te bestrijden.
Snegirew gebruikte
in plaats daarvan stoom en wel met uitnemend resultaat. Zijn
methode van aanwending in de uterus-therapie is als volgt: Na
voorloopige dilatatie van den uterus wordt in de holte een geven-
sterde catheter gebracht. In het lumen daarvan bevindt zich een
dun metalen buisje, dat in verbinding wordt gebracht met een
stoomketeltje. De stoom, welke hieruit komt, heeft een warmte
van ongeveer ioo° C. Het is voldoende dezen — 1 minuut te
laten doorstroomen om dadelijk een bloedstelpende en cauterisee-
rende werking te verkrijgen, daaraan kenbaar, dat uit den cathe-
ter een donkere, op sterken bouillon gelijkende vloeistof loopt
De patiënte voelt hoegenaamd geen pijn ; zij kan zelfs het oogenblik
niet bepalen, dat de stoom inwerkt.

Het plaatselijk gevolg is, dat het uterus-slijmvlies oppervlakkig
wordt gecauteriseerd, zoodat dit als met een fijne, witte eiwitlaag
bedekt raakt. Mogelijk bestaande foetor verdwijnt, evenals pijnlijk-
heid. Brengt men voorts nog in rekening de antiseptische werking
van den stoom, dan heeft men, volgens
Snegirew, in dit middel
een haemostaticum en antisepticum tevens, zooals er geen tweede
bestaat, en dat dus ongetwijfeld een groote toekomst te gemoet gaat.

Met Dr. Blagowolus nam hij een groot aantal proeven bij
dieren om na te gaan hoe de werking van stoom is bij bloedin-
gen uit de lever, de milt, de nieren, enz. Het resultaat was:

i°. Dat men zonder bloedverlies of levensgevaar stukken uit
de lever kan snijden;

2°. Dat men tot zekere hoogte hetzelfde kan doen ten opzichte
van de milt, de longen, de nieren en de hersenen;

3°. Dat de bloedingen uit spongieus been en beenmerg na aan-
wending van stoom onmiddellijk ophouden, terwijl geen nadee-
lige invloeden werden waargenomen;

4°. Dat huid- en spierbloedingen oogenblikkelijk werden gestild.
zelfs bloedde een overlangs of dwars in-, resp. doorgesneden
arteria femoralis bij een hond onder de inwerking van stoom niet;
5°, Dat de wonden per primam genezen.
Nadat , deze gunstige resultaten bij dieren waren verkregen, heeft

-ocr page 212-

Snegirew den stoom toegepast bij de volgende operaties: 5 ge-
vallen van kniegewrichtsresectie zonder elastieken zwachtel of
ligatuur noch arteriepincetten, 1 geval van carcinoma mammae,
eenige van huid-tumoren, 1 carcinoom van het collum uteri,
eenige fibro-myomotomieën, sequestrotomieën en tal van kleinere
operaties. De genezing ontstond in al deze gevallen zonder com-
plicaties, meestal per primam intentionem (Dit laatste schijnt ref.
een lapsus óf in het origineel, óf in het Weekbl. v. Genees-
kunde; na zooveel substantieverlies kan geen onmiddellijke
reunio geschieden. Wanneer geen ettering ontstaat, is men dik-
wijls geneigd van genezing per primam te spreken, ook dan
wanneer aan de vereeniging herstel van weefselverlies heeft moe-
ten voorafgaan. Deze begripsverwarring is stellig nog een uit-
vloeisel daarvan, dat vroeger genezing per secundam en per
suppurationem werden geïdentificeerd. Nu wij echter weten dat
granulatie vorming kan geschieden zonder ettering, diende ook wat
scherper te worden onderscheiden tusschen genezing op den eersten
en op den tweeden weg). W. C. S.

Verdwijnen van een melanotiseh gezwel. — Bij een

vrouw ontstond, zooals de Dermatologische Zeitschrift,
Band I, meldt, in den vorigen zomer onder de rechter mamma,
op de plaats waar de balijnen van het corset langs een reeds
lang bestaande pigmentvlek schuurden, een klein zwart gezwel,
dat weldra de grootte van een kers bereikte, zoodat het moest
worden geopereerd. Daar patiënte er niet toe te bewegen was,
om het gezwelletje operatief te laten verwijderen, werd bij wijze
van proef inwendig arsenik voorgeschreven; hierdoor nam de
tumor langzamerhand in omvang af. Zoodra men met de arsenikkuur
ophield, werd de nieuwvorming weder grooter, totdat zij eindelijk na
consequent volhouden der behandeling volkomen werd geresorbeerd.

Gelijk bekend is, werd hetzelfde middel in vroeger tijd ook
bij paarden tegen melanomen aangewend, evenwel bijna altijd
zonder resultaat, omdat de gezwelmassa in den regel te groot
was. Het ware nuttig om, nu er eenmaal positieve resultaten zijn
verkregen, de proeven met arsenik bij nog versche, zich ont-
wikkelende melanomen van paarden te hervatten (Deutsche
thierarztliche Wochenschrift, 1895, n°. 1).

W. C. S.

-ocr page 213-

Texas koorts, door Vollers, staatsveearts te Hamburg (Mit-
theilungen für Thierarzte, 1894, S. 353—368).

Uit de verhandeling van Vollers vernemen wij de nadere om-
standigheden, welke (in het begin van November 1894) het Duitsche
Rijk aanleiding hebben gegeven tot het verbod van in- en door-
voer van levend rundvee en van versch rundvleesch uit Amerika.

Het schip ,,Persia", dat New-York op den 15den September van
het vorig jaar had verlaten, kwam 26 September \'s avonds met
een lading van 392 stuks rundvee (281 ossen, 111 stieren) te
Hamburg aan, nadat op reis 4 runderen gestorven en over boord
geworpen waren. Te Hamburg werden de dieren, als naar ge-
woonte, van de haven per spoor vervoerd naar een geïsoleerd
gedeelte van de veemarkt „Sternschanze", ten einde binnen 10
dagen in het aldaar aanwezig abattoir te worden geslacht.

Onder de dieren der „Persia" was een os, die bij aankomst,
naar het scheen, leed aan maag-darmontsteking; deze werd mede
getransporteerd naar de veemarkt ,,Sternschanze". Die os werd
op 28 September uit nood geslacht; de veearts
Kühnau ver-
richtte de sectie. Ook nog een ander dier (een stier met etter-
achtige kroongewrichtsontsteking) moest op denzelfden dag uit
nood worden geslacht, evenals 4 stieren op den volgenden dag.
Eén stier was in den nacht van 27 op 28 September gestorven.

Met uitzondering van één os behoorden de uit nood geslachte
dieren alle tot een transport van 34 stuks, welke de firma
Gold-
schmidt
te New-York voor den commissionair in vee O. had
bestemd; ook de reeds aan boord ziek geworden os was door
deze firma verzonden, echter aan den commissionair Sp. De
dieren van deze zendingen verkeerden in slechter voedingstoe-
stand dan de overige der lading en onderscheidden zich ook door
hun bouw (zware kop, spitse vorm van bekken) van de andere,
welke op het shorth©rn-ras geleken.

Op den 3osten September werd weder een stier van de Gold-
scHMiDT\'sche expeditie ziek; daarom werd de rest van 18 stuks,
die van de 34 waren overgebleven, uit nood geslacht. Hiervan
bleken 11 ziek. Verdere ziekten kwamen niet voor, hoewel ruim
100 stuks van de lading der „Persia" eerst op den 6dea October
werden geslacht.

Volgens de opgaven van Vollers weigerden de zieke dieren
plotseling het voeder, de uitdrukking van het oog werd mat en
troebel, de temperatuur in het rectum steeg tot 40,2—40,4" C,,

-ocr page 214-

de ademhaling was bemoeielijkt, soms ontstond hoesten. Het lijf
was iets opgezet, de mest eerst vast, terwijl later doorloop ont-
stond, de urine was bloederig. Een enkele maal werd zwelling
van den kop waargenomen. De dieren waren zeer zwak en luste-
loos. De dood volgde reeds weinige uren na het waarnemen dei-
eerste ziekteverschijnselen.

Bij de sectie waren constante symptomen: lakkleurig, niet
gestold bloed, belangrijke zwelling der milt (2—3-voudige ver-
grooting ; pulpa donkerbruin-zwartrood, niet vervloeiend, tamelijk
vast), vergrooting ook van lever en lymphklieren, en voorts maag-
en darmontsteking. Daarentegen ontbrak bij de dieren, welke bij
het ontstaan der ziekte dadelijk werden geslacht, de bloederige
urine en de blaasontsteking, evenals de klonterige gal en de ont-
steking der galblaas, welke in andere gevallen konden worden
waargenomen. Slechts eenmaal ontbrak elke aandoening der lon-
gen. Anders waren de longen in de onderste gedeelten vrij scherp
begrensd donker grauwrood, bloederig gelatineus geïnfiltreerd,
terwijl het bindweefsel der longen op deze plaatsen geleiachtig
geïnfiltreerd, van grauwgele kleur was. Het hart en de spieren waren
troebel; miltvuur-bacillen waren niet aanwezig.

Onder de vele vee-transporten, welke vroeger en in den loop
van 1894 uit Amerika te Hamburg waren aangekomen, hadden
zich herhaaldelijk, tijdens het opstallen, ziekten voorgedaan.
Vollers houdt het daarom voor waarschijnlijk, dat enkele ge-
vallen van deze ziekte reeds vroeger te Hamburg zijn voorgeko-
men, doch dat zij met andere ziekten verwisseld zijn geworden.
Indien dit werkelijk Texaskoorts is geweest, dan zouden, naar de
ziekte- en sectie-verschijnselen, miltvuur, longziekte, maag- en
darmontsteking en vooral de „W ild- und Rinderseuch e",
voor de differentiëel-diagnostiek in aanmerking komen.

Eerst bij het transport der „Persia" vermoedden Vollers
(Hamburg), Köllesch en Vollers (Altona), dat Texas-koorts
aanwezig kon zijn.

Het bacteriologisch onderzoek van de zieke organen der gestor-
ven dieren geschiedde vooreerst door de veeartsen te Hamburg,
resp. Altona, maar dan ook door
Schütz te Berlijn en in het Keizer-
lijk gezondheidsambt. Het leidde tot zeer verschillende resultaten.

Vollers (Altona) meende den door Billings als oorzaak der
Texas-koorts beschuldigden bacillus in het bloed der geslachte
runderen gevonden en op een voedingsbodem rein geteeld te hebben.

-ocr page 215-

Grips (Hamburg) zag in de milt en in de haemorrhagisch
gezwollen lymphklieren der runderen ronde tot ovale bacteriën,
welke zich op voedingsbodems zuiver lieten kweeken en voor
muizen en konijnen, bij subcutane enting en bij voedering, van
pathogene werking waren, en dan in het bloed en in alle organen
van deze dieren, onverschillig of de laatste met stukjes van organen
der betrokken runderen of van de gestorven entdieren zelve of
met reine culturen behandeld waren geworden, weder in reine
culturen konden worden aangetoond. De met anilinekleuren aan
de uiteinden beter dan in het midden te kleuren bacteriën toonden,
in voorkomen en werking op entdieren, groote overeenkomst met
die bacteriën, welke de ziekten veroorzaken die tot de groep der
septicaemia haemorrhagica behooren. Op een 2-jarigen os lieten
deze micro-organismen (bouillon-cultuur met 2 milten van muizen
in een agaten mortier samengewreven en onder de huid gespoten)
zich slechts overbrengen met het resultaat, dat bij dit dier de
eetlust voor korten tijd verdween en dat verhooging der tempera-
tuur ontstond tot 41,2°, welke nog op den 7den dag na de enting
40,5° bedroeg en daarna weder daalde. Toen de os 32 dagen na
de enting werd geslacht, vond men geen afwijkingen. Een tweede
proef, waarbij een os werd geënt en tevens gevoederd met orga-
nen (milten, levers, nieren) van gestorven konijnen en met bouil-
lon-culturen, had een overeenkomstig gevolg.

Grips is van meening, dat het door hem gekweekte bacterium
de oorzaak is van de ziekte, welke te Hamburg onder de Ame-
rikaansche runderen is uitgebroken.

Op den i9<*en October kwam de „Prussia" met 368 stuks run-
deren uit New-York te Hamburg aan. Onder deze dieren bevond
zich een os, welke op het schip geslacht en door
Köllisch post
mortem onderzocht werd; deze vertoonde wel is waar geen aan-
doening der longen, doch overigens alle veranderingen der orga-
nen, welke aanwezig waren bij de runderen, met de „Persia"
medegekomen. Verdere ziekten kwamen niet voor.

Het bacteriologisch onderzoek der organen van dezen os, door
Grips verricht, leverde niets op. Daarentegen vond Dr. Maassen
in het Keizerlijk gezondheidsambt te Berlijn op den 24sten
October de door
Smith en Kilborne (Amerika) beschreven
lichaampjes (protozoën) in de toegezonden organen, zoodat de
os, welke met de ,,Prussia" was aangekomen, beslist aan Texas-
koorts leed.

-ocr page 216-

Daarna volgde het verbod tot invoer van levend rundvee en
van versch vleesch uit Amerika. W. C. S,

Autopsie van een paard, dat de operatie van Smith tegen
snuiven, heeft ondergaan. —
De operatie bestaat in het door-
snijden van den linker nervus recurrens. en diens vereeniging met
den nervus accessorius. Het paard, dat vóór deze operatie door
een commissie onderzocht was, werd een maand daarna weder
in dienst gesteld en eerst elf maanden later aan een nieuw onder-
zoek onderworpen. Men constateerde een merkbare verbetering
van den toestand, maar het snuiven bleef bestaan.

Bij de autopsie bleken de zenuwen volkomen vereenigd; prik-
keling van den nervus accessorius veroorzaakte duidelijke contracties
aan de linker zijde van den larynx, niettegenstaande er sterke
spier-atrophie bestond. Bij het microscopisch onderzoek bleek de
regeneratie minder duidelijk; in het litteeken kwamen slechts
enkele zenuwbuisjes voor, gelegen in een dikke scheede van
perineurium.

Niettemin was er klaarblijkelijk een begin van regeneratie, wijl
het paard gedurende zes maanden zonder linker recurrens heeft
kunnen arbeiden.

Deze waarneming kan intusschen bewijzen, dat een motorische
zenuw door een andere kan worden vervangen (The Veteri-
narian, September 1894; Ree. de méd. vét., 15 Dec, 1894).

W. C. S.

Verschaffing van Behring\'s middel in Indië. — Naar het
„Bat. Nbl." verneemt, heeft zich te Batavia een commissie ge-
vormd, waarin o. a. zitting hebben de heeren
Eijkman, directeur
van het bacteriologisch laboratorium, dr.
Eilerts de Haan,
directeur van het park vaccinogène en de heer Hoogkamer,
paardenarts 1ste klasse, tot het kweeken van den diphtheritis-bacil
en het vervaardigen van het serum naar dr.
Behring; intusschen
zal men trachten om door tusschenkomst van een der groote
stoomvaart-maatschappijen het serum in de koelkamers over te
brengen uit Europa. Daar diphtheritis hier niet zoo veelvuldig
voorkomt als in Europa, vreest men niet altijd serum genoeg te

-ocr page 217-

hebben, wanneer dat noodig is; in Europa kan men den bacil
steeds doorkweeken met het oog op het voortdurend voorkomen
der ziekte (N. Rott. Cour. van 5 Febr. 1895),

maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR.

Als vervolg op hetgeen op blz. 136 en 137 der vorige afle-
vering vermeld is omtrent de pogingen, in het werk gesteld om
de daar ter plaatse genoemde Commissie voltallig te krijgen,
deelt het Hoofdbestuur mede, dat ook de Heer J.
Mazure ver-
klaard heeft het lidmaatschap niet te kunnen aanvaarden. Achter-
eenvolgens zijn nu uitgenoodigd de H.H.:
F. W. van Dulm, D.
Kruijt
en H. C. Reimers, welke evenzeer bedankten. Eindelijk
is de Heer J.
M. Billroth bereid bevonden zitting in de Com-
missie te nemen. Deze bsstaat nu uit de H.H.
: J. F. Laméris,
M. H. J. P. Thomassen, D. van der Sluijs,
A. Frederikse,
J. M. Billroth,
D. A. de Jong en dr. L. J. van der Harst.
Zij heeft zich Zondag 17 Februari j.1. geconstitueerd, waarbij de
H.H. Thomassen, de Jong en van der Sluijs gekozen zijn
resp. tot Voorzitter, iste Secretaris en 2 Secretaris.

Als nieuwe leden zijn aangenomen in de Nieuwe afdeeling.
Zuid-Holland de Heeren
: J. Hellemans te Lekkerkerk en J. M.
Fillekes te Berkel, terwijl in de afdeeling Groningen werden
voorgedragen de Heeren: G.
T. Bronsdijk te Roden, W. Oos-
tingh te Emmen en K. van der Veen te Grijpskerk.

Als lid van de afdeeling Noord-Brabant-Limburg heeft bedankt
de Heer J. J.
Noest te Lit.

-ocr page 218-

verslag der vergadering van de
afdeeling utrecht.

(28 Juli 1894.)

Geachte Redactie!

In het verslag van de vergadering der afdeeling Utrecht op 28
Juli 1894, opgenomen in de 2de aflevering van het 22ste deel van
het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, leest men:

„De Heer de Jong vraagt of het bekend is, dat in spek nu
,,en dan pigment wordt aangetroffen? Dezer dagen heeft hij het
„waargenomen in enkele vetcellen van stukken spek; door
„geconcentreerd zoutzuur was het niet te vernietigen, dus
„was het niet afkomstig uit het bloed."

Deze mededeeling is onjuist en het spijt mij te moeten beken-
nen, dat dit mijn opmerkzaamheid ontgaan is bij het voorlezen
der notulen van de bedoelde vergadering. De schuld der onjuiste
mededeeling ligt dus aan mij en in geen geval aan den geachten
afdeelings-secretaris.

Door mij is alleen gesproken over de inwerking van geconcen-
treerd zwavelzuur op het in het spek voorkomend pigment, [ter-
wijl tevens werd gezegd, dat dit onderzoek niet voldoende was
om uit te maken of het pigment zijn oorsprong vond in bloed-
kleurstof.

Met de opneming van deze rectificatie, zult u zeer verplichten,

Uw dienstwilligen dienaar,
D. A. DE JONG J
zn.

Leiden, 11 Februari 1895.

bibliotheek van hollandsche
veeartsenijkundige werken.

7de vervolg.

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:
Van den Heer W.
C. Schimmel te Utrecht:
Tan Yoe Hoa, Advies van een Chineeschen landeigenaar
in zake veepest, van 7 Maart 1880. Overdruk uit het „Tijd-
schrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-Indië", 1883.

-ocr page 219-

Dr. A. W. H. Wirtz, Rapport nopens de in West-Java
geheerscht hebbende veeziekte. Tijdschrift voor Nijverheid
en Landbouw in Nederlandsch-Indië, 1883.

W. G. van der Wal, Nederlandsche paardenfokkerij.
Overdruk uit de „Nederlandsche Sport" 1893, n". 571.

D. Schurink, Het boutvuur en zijn voorbehoeding. Doe-
tinchem,
C. Misset, 1893.

J. van de Velde, Uit de p r a k t ij k van een paardenarts.
Overdruk uit de „Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-
Indië", Deel VII, 1893.

J. van de Velde, Proeve eener beschouwing over den
anatomischen bouw van het r ij p a a r d in verband met
het exterieur en de africhting. Overdruk uit het „Indisch
Militair Tijdschrift", 1893.

E. Damen, Openbare slachthuizen en veemarkten
(met twee bladen schetsen). Overdruk uit „De Opmerker\'\', z. j.

F. A. Deijermans, Paardenfokker ij en beoordee-
ling van paarden. Landbouw-courant 1875, n°. 14.

J. Pöels, Inlichtingen over inenting tegen miltvuur en
varkensziekte. Rotterdam 1886.

Eenige opmerkingen omtrent den toestand der veeart-
sen in ons land, door een Veearts. Dagblad van Zuid-Holland
en \'s-Gravenhage van 20 Januari 1887.

De opleiding der veeartsen, door een Veearts. Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 16 Augustus 1887,

De opleiding der veeartsen, door een Veearts. Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 13 October 1887.

E. van Gendt, Eenige beschouwingen over de paarden-
fokkerij in Nederland. Nieuwe Rotterdamsche Courant van
13 November 1887.

N. N. Vleeschkeuring. Nieuwe Rotterdamsche Courant
van 2 November 1887.

Stilstand is achteruitgang, door een Veearts. Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 20 Mei 1888.

Operatieleer aan de Veeartsen ij school, door een
Gemeenteveearts. Nieuwe Rotterdamsche courant van 20 Juni 1888.

K. Büchli, De erfelijkheid van piepende dampig-
heid. Provinciale Groninger Courant van 17 Maart 1890,

-ocr page 220-

Van den Heer D. van Gruting te Utrecht

T. D. Schubart, Atlas en beschrijving van den atlas bevat-
tende de anatomie des p a a r d s. Utrecht, J.
Herfkens
Fz., 1848. -

Van den Heer J. J. Hinze te \'s-Gravenhage:

Instructie ter regelmatige waarneming van den v é t é r i-
n a i r e n dienst bij het leger in tijd van vrede (Vastgesteld
bij beschikking van den Minister van Oorlog van 30 October 1883).
\'s-Gravenhage, Gebroeders
van Cleef, 1883.

Idem, (Vastgesteld bij beschikking van den Minister van
Oorlog van 12 November 1894). \'s-Gravenhage, Gebroeders
van
Cleef, 1894.

Verzameling van voorschriften betreffende den vété-
rinairen dienst bij het leger. Leiden, J. J.
Groen, 1895.

Van den Heer D. F. van Esveld te Utrecht:

T. D. Schubart; Tafel van den ouderdom des p a a r d s.
Utrecht, K.
J. Gieben, 1841.

E. C. Enklaar, De gezondheidsleer der landhuishou-
delijke huisdieren, bewerkt uit het Duitsch van Dr. C. G.
Haubner. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink, i85o.

G. J. Hengeveld, Over het rundvee en zijne verschillende
soorten, rassen en veredeling (met platen). Haarlem, de
Erven
Loosjes, 1853—58.

G. J. Hengeveld. Het castreren der k o e i j e n. Over-
druk uit „De boeren-goudmijn" 1858, n°. 6.

G. J. Hengeveld, Iets over run dvee-stamboeken.
Overdruk uit het „Album der Natuur."

W. J. E. Hekmeijer, Handboek tot de kennis en gene-
zing van de ziekten der honden, bewerkt naar het Hoog-
duitsch van den Hoogleeraar
Hertwig. Utrecht, J. G. Broese, 1854.

J. A. Alers, Baumeister\'s handleiding tot de p a a r d e n-
kennis, bewerkt uit het Hoogduitsch van Dr.
A. Rueff. Gouda,
G. B. van Goor, 1858.

A. W. H. Wirtz, De lintwormen, vooral die van den
mensch. Uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen,
October 1868.

H. A. Kroes, De varkensziekte en hare b e s t r ij-
dings middelen en Iets over slecht hooi. Twee vraag-

-ocr page 221-

punten, op populaire wijze ingeleid, in de vergadering van het
Genootschap ter bevordering van den Landbouw in Drenthe, op
29 September 1888 te Beilen. Provinciale Drentsche en Asser
Courantdrukkerij.

M. H. J. P. Thomassen, Le centennaire de 1\'é c o 1 e de
Milan. Overdruk uit „Annales de médecine vétérinaire" 1891.

M. IL J. P. Thomassen, Un cas de diathèse hémorragi-
que chez le cheval. Overdruk uit „Annales de médecine vété-
rinaire".

D. A. de Jong Jzn., Voeding van melkvee en aanwen-
ding van nieuwe krachtvoeders. Maandblad van de Hol-
landsche Maatschappij van Landbouw, Mei 1891.

D. A. de Jong Jzn., Vergelijkende proef met betrekking tot
het toedienen van gestoomde maïs of gemalen mâïs aan
mestvarkens. Maandblad van de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw, November 1891.

Medische politie. Het Nieuws van den Dag van 7 Sep-
tember 1893.

M., Bacteriologisch laboratorium. De Telegraaf
van 28 December 1893.

D. F. van Esveld, V1 e e s c h en melk als oorzaken van
tuberculose. Overdruk uit het „Nederlandsch Tijdschrift voor
Geneeskunde". VAN ESVELD.

personalia.

Op 15 Februari 1895 is door de Leidsche universiteit benoemd
tot Doctor honoris causa in de geneeskunde de veearts J.
Poels
te Rotterdam.

De redactie wenscht den Heer Poels geluk met deze welver-
diende onderscheiding en is van oordeel dat alle veeartsen in
Nederland met dezen gelukwensch zullen instemmen.

De Heer W. F. Hilwig, tijdelijk te Bergen-op-Zoom, is benoemd
tot provinciaal-veearts 3de klasse te IJzendijke.

Verplaatst: De veeartsen F. J. Kruijt van Fijnaart naar
Tolen en
M. F. Weijers (reeds geruimen tijd geleden) van Huisen
naar Nijmegen.

-ocr page 222-

De paardenarts 2ie klasse C. van Heelsbergen wordt met i
Mei a.
s. verplaatst van Zütfen naar Amsterdam en de paarden-
arts
2de klasse P. C. Muijzert van Amsterdam naar Zutfen.

Bij den burgerlijken veeartsenijdienst in Nederlandsch-Indië zijn
belast: met den dienst in de residentiën Japara en Rembang
(standplaats Rembang) de veearts
Ch. F. G. H. de Wilde 5
Soerabaja en Madoera (standplaats Soerabaja) de veearts F. Pas-
zotta ;
Madioen en Kediri (standplaats Kediri) de veearts C. G.
A. A.
Rouijer.

veeartsenijkündig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 5 Februari 1895, n". 6, is, met ingang
van i Maart, de veearts G. Muijs te Schagen benoemd tot plaats-
vervanger van den districtsveearts, wien Haarlem als standplaats
is aangewezen.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:

met ingang van 24 Januari 1895 in te trekken zijn beschik-
kingen van:

a. 5 November 1894, geplaatst in de Nederlandsche Staats-
courant van 6 November 1894, n°. 260;

b. 10 November 1894, geplaatst in de Nederlandsche Staats-
courant van 11/12 November 1894, n°. 265, waarbij het vervoer
van herkauwende dieren en varkens naar het overige gedeelte des
lands verboden is uit een kring, omvattende de provinciën Noord-
Holland (met uitzondering van de daarbij behoorende eilanden),
Zuid-Holland, Utrecht, Noord-Brabant, Zeeland en een gedeelte
van de provincie Gelderland;

c. 17 November 1894, geplaatst in de Nederlandsche Staats-
courant van 18/19 November 1894, n°. 271, waarbij het vervoer
van herkauwende dieren en varkens in een gedeelte van de pro-
vincie Limburg slechts voorwaardelijk is toegestaan (Staatscourant
van 22 Januari 1895).

-ocr page 223-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende November 1894.

(De cijfers tusschen ( > duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

i GEMEENTE.

Veepest der herkauwers, j

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

s
1

Hond
hei

H

M.

fl

c

a

O

m

sdol-
d.

®
®
>

u

®

Ti

a
«

Rotkreupel.

Eningen . .

Bierum . .

24

(i)

//

Groningen .

»

6

(i)

H

»

»

«

tt

•t

tt

Grootegast .

«

88

tl)

ff

//

tt

,t

tt

»

tt

Hoogkerk . .

»

27

(•)

ft

//

\'t

tt

tt

»

tt

"

Muntendam . .

u

!t

21

<3>

ti

tt

tt

tt

»

n

tt

Oldekerk. . .

ft

24

(i>

n

,t .

,t

tt

■t

tt

tt

ri<Maud , .

Uithuizermeeden

59

tl)

O

V

tt

tt

tt

»

Achtkarspelen .

u

J!

139

(5)

tt

tt

•t

tt

«

in

tt

Baarderadeel.

tl

tt

357

(?)

tf

tt

tt

\'t

tt

n

tt

Barradeel .. .

,,

H

55

(3)

H

,,

*

ft

tt

n

f

Bolsward.

.

39

t,

tt

tt

tt

tt

Dantumadeel

tf

42

(5)

f

■ „

»

tt

H

«

Doniawerstal

#

143

(3)

m

//

//

tt

tt

H

Ferwerderadeel .

2

(»)

1

•f

tl

Franekeradeel .

45

(ll

tt

tt

ft

Gaasterland .

483

(10)

//

//

tt

»

tl

\'f

Haskerland . .

»

n

2 W

tt

1

Hemelumer-Ol-

defaart en

Noordwolde .

59

(1)

tt

n

-/

//

»

■t

tt

tt

"

Hennaarderadeel

n

153

(3)

,,

»

«

t.

tt

f

tt

Idaarderadeel

38

(1)

»

tt

tt

tt

IJlst ....

113

(3)

,t

//

«

»

■t

1

Kollumerland .

160

(3)

V

,t

tt

■t

Leeuwarden .

64

(2)

,t

»

■t

tt

-

Leeuw arderadeel

«

86

(1)

H

tt

«

1

tt

«

■■

Lemsterland.

76

(2)

tt

»

;

V

tt

tt

1

Menaldumadeel .

63

(3)

«

,t

u

//

tt

tt

Oost-Dongeradeel

167

(6)

»

tt

■ tt

*

f

t\'

f\'

Schoterland .

tl

95

(3)

t,

tt

tt

2 «

tt

■t

«

tt

Sneek, . . .

22

(1)

,t

ft

t

Tietjerksteradeel

tt

//

177

W

tf

10 (2)

■t

»

v

■t

ft

tt

Utingeradeel.

»

tt

117

U)

i

»

"

H

"

■f

»

H

West-Dongeradeel

ff

n

3

(1)

rf

t\'

\'t

V

«

tt

tl

"

West-Stellingwerf

\'t

1

110

(3)

tt

tt

»

tt

1

f

"

tt

Wymbritseradeel

ft

\'t

335

(9)

\'t

»

»

tt

//

tt

•f

ft

»

Wonseradeel.

«

H

297

(?)

tt

tt

ft

tt

//

ft

tt

tt

H

»

tt

5(i)

t,

,,

,

1

«

tt

K

ei!]sel, ,

Avereest . . .

(!)

tt

tt

t,

1

*

tt

tt

»

Blankenham. .

"

54

*

*

"

"

tt

"

Transporteere ,

tf

ff

3743 <1M>

15<3>

3 <2>

3 <2>

1

-ocr page 224-

PltOVIJfCIE.

GEMEENTE.

| Veepest der herkauwers. j|

Longziekte (rund). |j

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap. |

1

Sohaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte. j j

Miltvuur.

Hond
he

#

ö

ai

fl
O
J3

m

sdol-
id.


®

> .

u

O

D
fl
03

s

4
%

1
^

Transport. .

3743 <104>

15(3)

3 <3>

3 ®

it

1

Overijsel. . .

Kampen . . .

»

ii

ii

f

ii

1

//

i,

V

11

1

Ommen (Ambt).

ii

«

tt

11

ii

tr

V

1

f

tt

n

Rijsen. , .

«

i,

,1

¥

tt

»

1

,

n

"J

Gelderland. .

Appel tern. . .

»

ii

6 <2>

i,

1,

,1

»

11

tt

1,

i.

%

Barneveld

»

1

H

ii

Beuzichem . .

10 »>

//

tt

Buren. . . .

H

55 <6>

tl ■

H

, 3 <4>

II

"

Deil ....

\'f

18 O)

»

«

Driel ....

tt

8 <3>

!t

H

Ede ... .

74 <»>

"

Geldermalsen

ti

4 O

II

Hedel....

1 <«

tl

»

Heerewaarden .

*

,1

4 (D

*

»

II

Herwen en Aart.

n

97 ©

v

11

,1

II

Herwijnen .

II

10 <4>

»

»

//

,,

U

IJzendoorn . .

\'/

ii

31 (i)

M

H

H

1!

ft

II

Kuilenburg . .

\'1

tt

3 <»

1,

H

tt

*

»

Lienden .

11

r

3 (i)

,

»

,1

H

tr

II

Maurik . .

tl

H

28 (O

tt

tt

11

Nijkerk . .

«

1/

45 (8)

tf

11

11

»

tl

tt

II

Ophemert . .

tl

6 (i)

V

11

N

tt

r

11

M

n

1

Poederooien . .

11

11

9 »)

tf

,

n

ti

,1

tt

tf

1

Putten . . .

>1

tf

27 W

tf

H

i,

»

1

H

»

n

Kuurlo .

n

\'1

ft

H

2(1)

ff

ir

!

Ubbergen. . .

»

11

4 «>

n

11

tt

»

t,

n

»

Vuren e. a.. .

tt

H

24 <5>

n

U

,1

»

tt

tt

t

Waardenburg

»

1.

19 (3)

tt

i, .

II

tt

,1

tt

II

Wageningen .

»

1\'

25 0)

H

tl

n

II

1!

tt

tt

tt

11

Wamel . . .

11

ff

29 <6)

1,

tt

11

,

tt

tt

II

Zoelen. . .

n

I,

8 O)

H

H

n

II

Zuilichem.

,,

,

8 O)

H

H

II

Utrecht . . .

Achttienhoven .

it

H

201 (12)

tl

11

II

Baarn....

i

11

5 (i)

tl

tt

\'

Bilt (de) . . .

f

1,

93 (6)

tt

i,

M

II

Breukelen-Nijen-

rode . .

//

11

117 ®

t,

11

ii

H

*

Breukelen-St.

Pieters. . .

//

»

5 <l>

1/

U

,1

i

Bunnik . .

1

17 (2)

1/

//

;

t

Bunschoten .

*

201 <«*>

V

ff

»

Driebergen . .

1 9 W

it

■1

ii

t

Eemnes .

ii

4 V

tl

tt

ff

,1 ■

H

ii

il

Haarzuilens . .

"

tt

39 <D

II

ft

"

"

*

"

t 1

Transportiere .

tt

»

4998 <a21>

"

15(3)

3)

5 W

»

8 16)

"

l1

-ocr page 225-

Hondsdol-
heid.

GEMEENTE.

(4)

(221)
(14)
(1)
(6)

(H)

(4)
(20)

(I)
(1)
(1)

(17)

(5)

(5)
(2)

(6)
(10)

<2)
(1)
(2)

(4)
(?)
(»)

(5)

(5)
(2)

(6)
(6)
(1)
(1)
(1)

(5)
(4)
O)
(2)
(l)
(7)
(1)
(4)
(3)
(1)
(3)

<U>

(6)
(22)
O)

15<3>

4998
179
2

142
77
106

341

3

4

4

174
47
28
7
91
141

45
2

24
71
104
84
81
52
39
36

46
2

5
7

101
67
137
9
3

150
17
10

17

73
65
208

6

Transport,
Harmeien. ,
Hoogland.
Houten . .
I Jselstein. ,
Jutfaas .
Kamerik .
Kokkengen
Laag-Nieuwkoop
Langbroek
Linschoten ,
Loosdrecht
Loopik .
Maarsen .
Maarseveen
Maartensdijk
Mijdrecht.
Montf\'oort .
Odijk . . .
Oudenrijn
Schalkwijk .
Snelrewaard .
Soest . . .
Tienhoven .
Tul en
\'t Waal
Utrecht . .
Veldhuizen .
Vinkeveen e. a
Vleuten . .
Vreeswijk
Werkhoven
Westbroek
Willeskop
Willige-Langerak
Wilnis.
Zegveld
Zeist .
Aalsmeer
Abbekerk
Akersloot
Alkmaar
Amsterdam .
Andjjk. . .
Anna-Paulowna
Assendelft

Transporteere

7848 («7>

5 <4>

15<3>

9 <?)

-ocr page 226-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

1 Veepest der herkauwers, li

Longziekte (rund). j|

Mond- en klauwzeer.

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hond
he

13
«

O

T3
«

O

A

:n>
W

sdoi-

id.

®

®

v

u

e;

a

C3

M

Transport. .

tt

7848

(457)

lß(3>

5 »)

//

9 O

Noord-Holland.

Avenhorn

ft

tt

44

(5)

ff

Barsingerhorn .

342

(41)

»

Beemster . . .

ff

tt

216

(23)

•f

»

Beets ....

ft

ff

10

(2)

»

Bergen . . .

»

247

(28)

Berkhout. . .

ft

H

169

(23)

Beverwijk . .

ft

ft

23

(2)

h

*

Blarikum\'. .

tt

ff

43

(4)

H

»

»

Bloemendaal. .

ft

//

120

(13)

Blokker . . .

ft

//

50

(6)

Bovenkarspel. .

tt

10

(1)

rt

»

tt

Broek-in-Water-

land . .

ff

400

(38)

Buiksloot.

//

15

(3)

Diemen .

61

(4)

ft

Edam ....

V

50

(5)

»

»

Egmond . . .

ft

ft

222

(24)

tt

H

Enkhuizen .

//

49

(6)

Graft. ....

//

21

(2)

Grootebroek . .

//

38

(4)

»

ft

Haarlem . . .

•/

44

(4)

n

Haarlem merliede

en Spaarnwotide

»

140

(24)

7 (i)

//

»

H

Haarlemmermeer

»

tt

716

(64)

.t

tt

Harenkarspel.

,,

139

(10)

,t

//

t,

Heemskerk .

40

(4)

//

Heemstede .

ft

27

(2)

Heer-Hugowaard

tt

u

238

(24)

,,

ff

Heilo ....

*

ft

25

(4)

ft

n

Helder . . .

46

(7)

tt

tt

!f

tt

Hensbroek . ■

59

(5)

//

Hoogkarspel.

■t

t.

166

(13)

»

f.

H

t,

Hoogwoud . .

ft

tt

175

(13)

ft

,,

//

ft

16

(2)

ff

Ilpendam.

ft

ft

45

(4)

n

//

//

tt

,t

10

(1)

t

/>

■t

//

•f

,t

V

Kastrikum . .

ff

31

(4)

t.

ft

tt

m

*

Koedijk . . .

ft

40

(5)

//

O

,,

,t

Kwadijk . ,

»

10

(1)

,,

•t

,,

tt

Landsmeer . .

,t

111

(13)

v

,t

tt

!t

Laren....

,,

88

(19)

»

//

tt

ft

Maarten (St.-) .

177

(14)

t

tt

ft

,,

ft

tt

Medemblik . .

100

(10)

ft

//

//

/i

tt

Middelie . . .

"

"

60

(4)

"

tr

"

ft

"

"

ft

Transporteere .

12481 «W

15(3)

*

12 <5>

9 ro

-ocr page 227-

Hondsdol-
heid.

£

3

^oyraciE.

GEMEENTE.

03 =5
o >■

«

Transport
Midwoud.
Naarden . .
Nibbixwoud .
Nieuwendam.
Nieuwe-Niedorp
Nieuwer-Amstel
Noord-Schar-

woude .
Obdam .
Oosthuizen
Oostzaan .
Opperdoes
Oterleek .
Oude-Niedorp
Oudkarspel
Ouddorp .
Petten.
Purmerend
Ransdorp.
Schagen .
Schellinkhout
Schermerhorn
Schoorl ,
Schoten .
Sloten. .
Spaamdam
Spanbroek
Sijbekarsnel
Texel .
Twisk.
Uitgee9t
Ursem.
Velzen.
Venhuizen
Warder .
Warmenhuizen
Watergraafsmeer
Wervershoof.
Westwoud .
Westzaan. .
Wieringerwaard
Winkel . .
Wognum . .
Wormer . .

12481 <946>
188 <le>
12 <2>
27 <2>
40 <4>
100 <u>
211 (15)

15(3)

12 <s>

i (7)

3 (2)

V.flolland.

(2)
(11)

20
56

25 (2)
142 (12)

96 (\')
89 <H>

126 (">

nfi (6)

3 5 <3>

50 ©

25 W

189 (,9>

287 OS)

54 (3)

54 (?)

25

320 (32)

23
170

174 <«>

209 <8>

3 5 3 (22>

53 <10\'

149 <«>

166 <">

156 <"»

15

10 (i)

90 (3)

70 <3>

96 W

187 (H)

90 (13)
289 <19>
199 W
187 («)
139 (»4)

Transporteere .

17601«^

15(3)!

12 (5)

10(8)

18 <4>

-ocr page 228-

PROVINCIE.

ts

02
o «

®

a b

CD >

P

s

GEMEENTE.

Hondsdol-
heid.

m

Transport.
Wormerveer .
Wijdenes .
Wijk-aan-Zee en

Duin .
Zaandam . .
Zuid-Scharwoude
Zwaag. . .
Zijpe . . .
Aar (Ter). .
Abbenbroek .
Alblas (Oud-)
Alblasserdam
Alkemade
Alfen . . .
Ameide .
Arkel .

18

].B<»

12 <5>

10 <8>
1

! 760I(I386)

20 W
70 <6>

30 <3>
14 <2>

35 <s>

147 (12)

N oord-Holland.

(1)

534

(53)

5

(1)

9

(2)

\'V

(2)

45

(3)

128

(3)

17

(2)

5

(»)

4

(2)

12

(1)

29

(1)

8

(2)

42

(4)

133

(5)

39

(3)

8

(1)

33

(1)

80

O)

29

w

8

(1)

5

(1)

26

(3)

76

(7)

20

(2)

117

(9)

3

(1)

15

(3)

16

(4)

196

(6)

85

(4)

105

(9)

42

(8)

24

(5)

2

(1)

23

(3)

Zuid-Holland

(i)

Asperen . ,.
Barendrecbt . ,
Barwoutswaarder
Beierland (Nieuw-)
Beierland (Oud-)
Beierland (Zuid-)
Benthuizen .
Bergambacht.
Bergsehenhoek
Bleiswijk. .

Brandwijk .
Brielle. .
Charlois .
Dirksland. .
Dubbeldam .
Geervliet .
Giesendam
Giesen-Nieuwkerk
Goedereede ,
Goudriaan
Goudswaard .
\'s-Gravendeel
\'s-Gravenzande
Groot-Ammers
Hage9tein. .
Hazerswoude.
Heen vliet. .

Transporteere

18

29 <9>

11 W

I5W

19847(1583)

-ocr page 229-

t

Longziekte (rund).

OS OS Ol K) OS fcSlO

Mond- en klauwzeer.

OS -O I—\' N>

OJ .-< O ht>- ts

s -cl VI

i ta -5

H H<1 H K

O VI to CD OS OS

fcCi
fcS

co

KIOlDCe.\'OlKltilOlCOOOOfflCO-)

- o ^ p

>. M W »

Kwade droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

Botkreupel.

-ocr page 230-

Hondsdol-
heid.

PROVINCIE.

CS)

O H

O CD

M
ö h

<D w

ffl"

GEMEENTE.

m

11 O

30»10)

I5<3>

22018(i751)

16 W

42 <6>

33 <4>
51 (3)
89 <2>
18 <2>

120 <4>

39 <2>

14 »

53 <5>

53 <3>
(i)
W
(6)
(11
(1)

147 <,s>
55

34 <3>
8 (2)

71 (6)

41 W

232 <18>

12 (2)

12 <2>
22

38 (6)

4 «

89 <6>

375 <«>
32

70 (ï)

665 (25)

71

18 (2)

27 W

71 (3)

68 (3)

58 («)

87 <*>

Transport
Oudewater
Overschie.
Papendrecht
Pernis. .
Peursum .
Piershil .
Pijnakker.
Poortugaal
Pnttershoek
Roon .
Ridderkerk
Rijnsburg.
Rijswijk .
Rokkanje.
Rozenburg
Sassenheira
Schiedam.
Sliedrecht.
Sommelsdijk
Spijkenisse
Stellendam
Stompwijk
Streefkerk
Strijen
Tienhoven
Valkenburg
Veur . .
Vianen
Vlaardinger-
Ambacht
Voorhout.
Voorschoten
Waddinsveen
Warmond
Wassenaar
"Wateringen
Wijngaarden
Zevenhoven
Zoetermeer
Zoeterwoude
Zuidland .
Zwijndrecht
Arnemuiden
Bruinisse .

Zuid-Ho lland

5
28
207
14
14

7(i)

1

2 (9)

Zeeland . .

Transporteeve

11 «

33<18>

22W „

25116<1933\'

-ocr page 231-

Ol

225

Hondsdol-
heid.

PROVINCIE.

GEMEENTE.

cp

22«

33 <13>

25116&933\'
59 <*>

li 0»

Transport.
Burg . . .
Dreischor.
Filipsland (St.-)
Haamstede .
\'s Heer-Arends-

kerke .
Hontenisse .
Kattendijke .
Klinge. . .
Kolijnsplaat .
Koudekerke .
Maartensdijk (St
Middelburg .
Noordwelle .
Oud-Vosmeer
Poortvliet. .
Serooskerke (Sch
Stavenisse
Tolen . . .
Waterlandkerkje
Westkapelle .
Wissekerke .
Zieriksee . .
Zuiddorpe. .
Almkerk . .
Andel e. a. .
Baardwijk
Bezooien .
Dinteloord c, a
Drongelen c. a
Dussen c. a.
Empel c. a. .
Pijnaart c. a.
Geertruidenberg
Gilze c. a. .
Heesbeen c. a.
Heeswijk .
\'s-Hertogenboseh
Kapelle . .
Klundert . .
Lit ...
Littooien . .
Meeuwen c. a.
Nieuw-Vosmeer

24®

6

(2)

27

(2)

7

(1)

19

(1)

29

(1)

54

(1)

)>

4

(1)

35

41

(1)

7

(1)

15

(2)

2 <2>
3 m

14 <3>

.35 (i)
1

61 «)

176 W

70 <2>

33 <2>

(1>

<2)

(1)

6 W
<4)

7 (2)

°°i\'d~Bralbant.

11 <2>
5 (i>
53 <«>

4 <ä>
16 <0

2 (1)

16 W

5 <2)
8 (!)

20 <5>

1 (i)

1 (1)

4 (D

„ 112(10>| 1
I I
16

25961<l999>

22<4) „ 43

24®

Transporteere .

-ocr page 232-

GEMEENTE.

g

^ 2
O S

rj <c

A £

Go

PROVINCIE.

Honds-
dolheid.

Transport. .

>a

>}

25961(1999)

Oorschot . . .

; >

))

Oud- en Nienw-

Gastel . . ,

ij

7 (2)

Patten. . . .

t>

)l

1

Rozendaal c. a. ,

)>

io w>

Sprang . . ,

ij

6 <2>

Steenbergen c. a.

Terheiden. . .

6 <4>

j Tilburg . . .

>?

11 »

\' Vlijmen .

3/

5 W

! Vrijhoeve-Kapelle

))

3 (2)

Werken (de) c. a.

1

Werkendam . .

i f

22 (,)

Willemstad . .

)j

31 <3>

Woudrichem

s\'

23 <2>

Zevenbergen .

17 <3>

Grevenbicht .

j j

22 <4>

43 (23>
3 ®

12\'10) 1

Noord-Brabant,

(i)

Limburg.

Totaal in Nederland .

26104<2092>!

49 <27>

14(12)

22 «>

(Staatscourant van 15 "December 1894.)

\\

-ocr page 233-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende December 1894.

(De eijfers tussehen < ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol
heid.

p<

es
as

o

co

B

®

nS

5

OS
ft

5

n

S 2

o B

o ®
&

<£> ®

GEMEENTE.

Hoogezand .
Leek . . .
Slochtereii
Achtkarspelen
Baarderadeel .
Bolsward .
Dantumadeel.
Dokkum .
Ferwerderadeel
Franekeradeel
Gaasterland .
Harlingen
Haskerland .
Hennaarderadeel
Kollumerland e.
Leeuwarderadeel
Menaldumadeel
Oost-Dongeradeel
Rauwerderhem
Tietjerksteradee
Utingeradeel.
West- Don geradeel.
West-Stellingwerf
Wonseradeel
Worknm .

I

26

11

»

59
42-

47

8

78
247
64
13
150
75

48
53

150
361

45

151
70

457
61
163
90

i)

Kampen .
Rijsen . .
Zwollerkerspel
Ammerzoden
Barneveld.
Buarmalsen
Gendringen
Haaftea .
Huisen .
Laren. .
Man rik .
Nederhemert
Nijkerk .
Rossum .
Voorst
Winterswijk

14 <3>

5)

41 <4>

55.

10 if>

55
55

16 O)

2620 W

Trnusporteere

3(D! i H

55

55

55

55

55

55

5?

55

>5

55

55

V

55

55

55

15

51

55

55

55

55

55

55

55

55

55

55

11

51

55

55

55

55

>1

5;

55

55

>1

V

55

55

11

55

"

55

51

55

1

55

51

55

55

55

.1)

55

55

»

1

V

"

51

15

55

55

1)

55

55

55

55

55

55

ir

51

55

5\'

11

»

55

55

55

55

55

5\'

»

5?

55

55

1

"

55

55

55

V

55

55

5)

55

55

51

1

,5

1

11

L

55

;i

11

2 <1>

>5

55

1?

55

55

55

11

4 <4\'

55

>5

55

V

55

55

55

55

L

51

55

55

55

11

55

55

1

!>

55

55

1

11

55

5;

55

j 11

55

55

75

11

»

"

55

! 51

51

j 55

55

55

55

"

1

55

1

55

5)

1 55

ÏO«1®)

1 5)

\'■><8>! 55

-ocr page 234-

Hondsdol-
heid

PROVINCIE.

GEMEENTE.

CD CS

CD >

Utrecht

Noord-Holland.

*) Abattoir 2.

Transport.
Achttienhoven
Amerongen .
Bunnik . .
Bunschoten .
Houten .
Utrecht . .
Vreeswijk.
Westbroek .
Willige-Langerak
Akersloot.
Alkmaar .
Amsterdam .
Andijk

Anna-Paulowna
Barsingerhorn
Beemster
Beets .
Bergen
Berkhout
Beverwijk
Blarikum
Blokker
Bovenkarspel.
Broek-in-Water

land
Enkhuizen .
Grootebroek .
Haarlemmermeer
Heer-Hugowaard
Hilversum
Hoogkarspel
Huizen .
Medemblik
Midwoud.
Nieuwendam.
Nieiiwer-Amste]
Oostzaan .
Opperdoes
Oudendijk .
Oaddorp . .
Rijp . . .
Schagen . .
Schellinkhout
Schermerhom

2620 <88>
14 (i)
1

7 W
50 <«)
16 (i)
55 <«>

6 (D

69 (2)
4 (i)

21 O

8 <i>
"O 12 W

61 0)
65 <a)
.59 (3)
31 (8)
30 <2>

70 <3>
36 <2>

2 (i)
12 (1)
10 O
40 <2>

17 <»»
63 <4>
23 <3>
55 <5>
33 <2>
10 <*>

145 <»)

26 «>

52 ©

20 (2)

16 CD

48 (3)

10 «

98 <5>

18 <»
1

63 <«>

10 d>

3d)

10(W)

9 <8>

3 <2>

(1)

20

vi)

Transporteere .

9 (8)

10<10)

29 <5>!

4007a90) :J(\')

-ocr page 235-

r

ff

&

O
<

hh

tzl
o

s

P=

EO
B
P*

B
p.

oo p ° <= OS\'S\'S 5- S o ra ra ra ■ » I o --ra c ra o 2. 2. » ? ro ra ra » « Si o

t-i t< «

ra cd >-i

of &

S ra S\'3 ö

o I a

b CD ff

iL 3 0 * _

n » o ■

! o

O g ,

Hj CL. I

53 co 1

«« ss I

ra S5 !

b » !

£ cu

cr .

p

I
fel
tei-

..H

p s s B. s ^.qs oeossgFEtpsragüQBSïo\'aessa =>"S ssiff^sss??

ra ra

- p S

B. 35 3

g- o

g* I* O
2 2 o

o pj ra

ra ra

B

ö e

Bi &
fl 3>

! p

Qj ^

o
ra

\' 3

p 2. ">

3" ss ra

Veepest der herkauwers

3 ÏJ a u 3 a a

a 3 a a Ü a

a a a a a

a a 3 a

Longziekte (rund).

CO O* OO H O\'t tÖ 05;
CO co w <1 w w <1 O

W {O ca K) ÏO ÏO W ^ ^ M M OS ^ ï
*£> r- O OO 1— 1 GO GO -^I tS C5 W M O*. CO

1 ZO H— iss o

> ■• Cï K)<1 ÏSD - 05 H Ot If\' O

03<I CT CU M O) O «<l Ol C <1 CC C2 tf^

Mond- en klauwzeer.

to

bO
O

Kwado droes en huidworm.

j <0

Schurft bij paard en schaap.
Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

-ocr page 236-

1 Hondsdol-
heid

" 2
o c

O <P

c u

<D Ö
o >■

GEMEENTE.

PROVINCIE.

M

a

•S1
n i

9

Transport.
Rijnsburg.
Rotterdam
Sliedrecht
Sommelsdijk
Spijkenisse .
Stellendam .
Stompwijk .
Strijen. . .
Tonge (Nieuwe-]
Vianen
Voorhout.
Zegwaard. ,
Zevenhoven .
Zwartewaal .
Biggekerke .
Haamstede
Hontenisse
Koudekerke .
Maartensdijk (St
Nieuwerkerk.
Oost- en West-

Souburg .
Oostkapelle .
Oud-Vosmeer
Zieriksee .
Baardwijk
Berkel.

Drongelen e. a.
Fijn aart c. a.
Gilze c. a. .
Hedikhuizen .
Heesbeen c. a.
Herpen

\'s-Hertogenboscl
Kapelle .
Lierop. . .
Raamsdonk .
Schaaik . .
Schijndel . .
Terheiden. .
Teteringen .
Werkendam .
Wijk c. a. .
Zevenbergen .
Gronsveld

6609(314\'

.3 W

(1>

72 W

9 (i)

12 (•)

41 <»

18 W

23 <l>

37 «

h

20 <2)

37 <»

S*1\' 45 <7>

10<"»

1302)

Zuid-Holland

4 <4>!

5 <»>

:i7

Zeeland

1
1
1

3 <3>
1

45 W
25 (D

35 <«

8 <«>

2 W

v

21 a>

76 <3>
»

17 W
2 (i)

»

1

19 <»>

35

12 <»>
5)

2 <>>

75 <3)
»)

22 dl
17

14 <2>

Noord-Brabant.

2 «>

2 <i>!

Limburg.

7277(35,) ;3\'1>j67 <9>

Totaal in Nederland

26<25)

20|1B\'

(Staatscourant van 12 Januari 1896.)

-ocr page 237-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende Januari 1895.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

E 2

o ö

Ja ®

td <£

Hondsdol-
heid

pRovincie. gemeente.

te:

Nte . . .
Verijsel . .

Herland. .

echt . . .

^ord-Holland.

) Abattoir.

ZUid.

Holland

Veendam . .
Franekeradeel .
Idaarderadeel .
Menaldumadeel
Oost-Dotigeradeel
Smallingerland .

Kampen . . .
Ommen (Ambt-)
Zalk en Veekaten
Barneveld
Buurmalsen .
Elburg . .
Lichtenvoorde
Ruurlo . .
Wageningen
Winterswijk.
Zoelen. . .
Amersfoort .
Leusden . .
Schalkwijk .
Vreeswijk .
Westbroek .
Akersloot. .
Amsterdam .
Andijk . .
Berkhout. .
Diemen . .
Grootebroek.
Haarlemmermeer
Heer-Hugowaard
Hoogkarspel. .
Nieuwer-Amstel
Sloten. .
Texel . .
Velzen. .
Aar (Ter)
Barendrecht
Beierland (Oud-)
Beierland (Zuid)
Berkenwonde .

102 W

12 0)

77 <2>

2 <*>

1

>\'

i>
1
1

3(2)

5 W
1

8 O)
17 W

40 (3)
17 (i)

12 (i)

9<i)
1*)

3 (3)

31 <D

15 l»)
43 I2)
64 <3)
10 <»

14 a)

16 (i)
49 (3)

15 O
14 O)

2 a)

10 <<>

8 <>>

11 O)

16 <»)

2 «

Transporteere

615 (3\') I 1

20)

1&12)

19<3>

-ocr page 238-

provincie.

o s
>

Sis

gemeente.

Hondsdol-
heid

M

Transport
Bleis wijk . .
Dubbeldam .
Geervliet. .
Gouderak. .
\'s-Gravenhage
\'s-Gravenzande
Naaldwijk
Noordeloos
Noordwijkerhout
Poortugaal
Rokkanje.
Rotterdam
Schiedam.
Schipluiden
Sommelsdijk
Stolwijk .
"Voorschoten
Vrijenban
Vere . .
Almkerk .
Alfen . .
Baardwijk
Deursen c. a
Etten c, a.
Kapelle
Raamsdonk
Strijp . .
Teteringen
Waspik .
Werkendam
Willemstad
Woudrichem
Bergen .
Horn . .

2(i)

16(12)

19®

615<37>
24 (D
14. W
75 (?)
3 (»>
3 ■<«

17 (!)
24 W
20

43 (3>
38 W

Zuid-Holland

»
}\'

1«)
jj \'

3(3)
>>

*) Abattoir.

1

9 (2)

64 W
16 (i)
2 W

li
1


2 (i)

17 m

2 W

60 <6>

Zeeland . . .
Noord-Brabant.

1

2 W
1

Limburg

Totaal in Nederland

2<«

25(21> 2(2>

1044<e6>

1 I 19®

14(91

(Staatscourant van 16 Februari 1895.)

-ocr page 239-

militaire veterinaire dienst.

I n s t r u c t i e b etr eff end e den veterinairen dienst bij
het leger, in tijd van vrede. Bij Ministerieële beschikking
van 12 November 1894, Afd., n°. 105, is, ter vervanging van

die van 30 October 1883, een nieuwe instructie vastgesteld voor de
paardenartsen van het leger hier te lande. Bij vergelijking van beide
blijkt, dat de hoofdartikelen nagenoeg onveranderd zijn gebleven ;
toch zijn er enkele zeer te waardeeren wijzigingen aan te toonen.
De voornaamste daarvan is wel dat de gebeele correspondentie
(spoedeischende gevallen uitgezonderd) met den Inspecteur van
den Geneeskundigen dienst der landmacht niet meer behoeft ge-
voerd te worden door tusschenkomst van den Dirigeerend-officier
van gezondheid iste klasse in het district van den militairen ge-
neeskundigen dienst. Hierdoor werd niet alleen tijdverlies ver-
oorzaakt, maar tevens een geheel onnoodige contrôle uitgeoefend.

Thans voert de Eerstaanwezend-paardenarts, d. i. de hoogste
of oudste in rang bij een korps, een zelfstandig onderdeel of een
inrichting, direct briefwisseling met den Inspecteur, terwijl in be-
paald voorgeschreven gevallen de stukken ter kennis moeten
worden gebracht van den commandeerenden officier en door dezen
voor „g e z i e n" geteekend (art. 5).

In plaatsen waar zich meer dan één Eerstaanwezend-paarden-
arts bevindt, is de hoogste of oudste in rang Eerstaanwezend-
paardenarts van het garnizoen. Als zoodanig is hij belast met de
uitvoering van wetten, Koninklijke besluiten en Ministerieële
beschikkingen omtrent besmettelijke ziekten bij officiers- en troe-
penpaarden en heeft hij de overige paardenartsen onder zijn
bevelen (art. 3); hij wijst den paardenarts aan die de troepen
vergezelt, wanneer zij tot manoeuvres of andere oefeningen van
langen duur of wel tot parades uitrukken (art. 12).

De Eerstaanwezend-paardenarts bij ieder korps is chef van den
veterinairen dienst en voert als zoodanig het beheer in den zie-
kenstal van het korps, voor zoover het betreft de verpleging en
de behandeling van zieke dieren, enz. Is er in een garnizoen
slechts een ziekenstal ten behoeve van verschillende korpsen, dan
voert de Eerstaanwezend-paardenarts van het garnizoen dit be-
heer (art. 10).

-ocr page 240-

Ieder Eerstaanwezend-paardenarts is o. a. verplicht eenmaal
per maand een inspectie te houden over de hoeven van alle
paarden (art. 18). Paarden met beenbreuk moeten — wannefer
genezing niet mogelijk wordt geacht — op voorstel van den
Eerstaanwezend-paardenarts, op last van den commandeerenden
officier dadelijk worden afgemaakt (art. 24), terwijl de hoeven
van alle gestorven en afgemaakte paarden (met uitzondering van
die welke aan besmettelijke ziekten hebben geleden) aan de Hoef-
smidsschool moeten worden opgezonden (art. 29).

Wanneer een paardenarts, uitgenoodigd een dienstpaard van
een officier, op diens eigen stal gestald, te behandelen of wel dit
paard reeds onder behandeling hebbende, het noodig acht dat het
naar den ziekenstal wordt overgebracht, is hij verplicht den eige-
naar daarmede in kennis te stellen. Is deze evenwel niet genegen
daaraan gevolg te geven, dan is de paardenarts niettemin gehou-
den — tenzij de eigenaar den wensch tot het tegendeel te kennen
geeft — het paard in behandeling te nemen of te blijven behande-
len. Hij is alsdan evenwel ontheven van alle verantwoordelijkheid
voor den uitslag dier behandeling en voor de mogelijke nadeeien,
die uit het niet opvolgen van zijn advies voor het paard mochten
ontstaan (art. 35). Alle officieren hebben voor hun dienstpaarden
aanspraak op de hulp van een paardenarts en eveneens op kos-
telooze verstrekking van geneesmiddelen, voor zoover die ver-
strekking uit \'s Rijks voorraad kan geschieden (art. 13).

Talrijk zijn de wijzigingen in de artikelen, betrekking hebbende
op de middelen tot uitoefening van den dienst, het aanvragen van
instrumenten en geneesmiddelen, enz. Zij zijn voor dit overzicht
echter van geen belang; alleen wenscht referent er op te wijzen
dat volgens art. 47 elk jaar de maten en gewichten moeten worden
herijkt.

Omtrent de slotbepalingen stippen wij aan dat, terwijl in de
vorige instructie alleen sprake was van een burgerveearts
ter vervanging van paardenartsen, thans overal wordt gesproken
van een gediplomeerd veearts, zoodat empiristen voortaan
van die functie zijn uitgesloten en daarmede een werkelijke grief
tegen de instructie is weggenomen.

Aan het slot der instructie vindt men de verschillende model-
len van staten, rapporten, aanvragen, enz.\' Daaronder is ook de
opgaaf van de volgorde, waarin de ziekten en gebreken in de
ziekenrapporten moeten worden vermeld; in die lijst is een groote

-ocr page 241-

verbetering aangebracht, daar voortaan ziekten der oogen, van
de huid en het onderhuidsch bindweefsel, alsmede ziekten en gebre-
ken van den hoef, onder afzonderlijke rubrieken worden geplaatst.

Door den Luitenant-kolonel Dirigeerend-paardenarts J. J.
Hinze is bewerkt een „V erzameling van voorschrif-
ten betreffende den veterinairen dienst bij het
Lege r". In dit keurig bewerkt boekje, 15 bladzijden groot, met
wit papier doorschoten, zijn alle voorschriften vermeld, die niet
in de instructie zijn opgenomen of wel ter aanvulling daarvan
dienen. Zoo vinden wij daar opgaven omtrent briefwisseling,
verlof, dienst ver van ging, burgerpraktijk, maar ook betreffende anti-
sepsis, instrumenten, keuring, enz. Ieder paardenarts zal
Z.H.E.G.
daarvoor zeker dankbaar zijn, wijl het hem tijd en moeite kan
besparen.
 van Esveld.

boekbeoordeeling

Het PAARD. Maandblad, gewijd aan paardenfokkerij
en paardenkennis in uitgebreiden zin. Offieiëel orgaan van
de Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in Gel-
derland en van het Geldersch Paardenstamboek. Jaargang
1895, AA. 1. Redacteur-Uitgever: A. W. HEIDEMA, Rijks-
veearts, Groningen.

Onder dezen titel verscheen in Januari 11., in keurige gedaante,
aflevering 1 van een nieuw Maandblad. Zooals den lezers van
dit Tijdschrift bekend is, was
Heidema de eerste veearts, die
vóór 3 jaar het ondernam om op hippisch gebied een tijdschrift
uit te geven, en wel met uitnemend succes. Zijn Maandblad
„Hippos" beleefde drie jaargangen en mocht zich in een steeds
toenemend aantal inteekenaars verheugen. Door een samenloop van
omstandigheden besloot de uitgever van ,,Hippos" dit Maandblad
in een Weekblad te veranderen en den paardenarts
Quadekker
met de redactie hiervan te belasten. Dit gaf Heidema aanleiding
om een nieuw Maandblad te stichten, ten einde op den eenmaal
ingeslagen weg te kunnen voortgaan, en hij stelde zooveel ver-
trouwen in zijn onderneming, dat hij besloot de uitgaaf voor
eigen rekening te nemen.

-ocr page 242-

Op de keerzijde van den omslag zien wij, dat Heidema zich
in een groot aantal aanzienlijke medewerkers mag verheugen.
Het doet ons veeartsen goed die bonte mengeling van namen en
qualiteiten te lezen, te ontwaren hoe op dit gebied de paarden-
liefhebbers in den lande elkander ontmoeten. Het kan niet mis-
sen of dit samengaan moet tot meerdere waardeering van ons
vak, tot verheffing van den Nederlandschen veeartsenijkundigen
stand leiden.

Geeft de omslag van „Het Paard" ons reeds rijpe stof tot
overweging, niet minder is dit met den inhoud het geval. In
groot 8° formaat, op zwaar papier, met scherpe letter gedrukt,
bevat de iste aflevering 24 bladzijden en twee prachtig geslaagde
phototypie\'s. De artikelen kenmerken zich door groote verschei-
denheid, zooals te verwachten is, indien men bedenkt, dat de
schrijvers zijn twee officieren der veld-artillerie (K. D.
Punt en
J. H.
Knel), een leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool (M. G.
de Bruin), een plaatsvervangend-districtsveearts (F. W. van Dulm)
en de Directeur der Utrechtsche Rijtuig-Maatschappij (C. B.
B
eijerman). En ook de „Korte Mededeelingen" geven elk wat wils.

Van harte hopen wij dat het Heidema moge gelukken zijn
Maandblad staande te houden, vooral ook, wijl dit ongetwijfeld
zal leiden tot meerdere vóeling tusschen ons, veeartsen, en de
paardenliefhebbers in Nederland. K.
Hoefnagel.

Een handleiding der bacteriologie voor Hederlandsche
veeartsen.

Wie onzer heeft in de laatste jaren niet meermalen een vakblad
of eenig ander geschrift onvoldaan ter zijde gelegd, wijl na ken-
nismaking met een wetenschappelijke verhandeling veel hem
onduidelijk, dikwerf zelfs onbegrijpelijk bleef. Het gold dan meestal
beschouwingen rakende de studie der uiterst kleine wezens,
die bij vele ziekten van mensch en dier een overwegend groote
rol spelen. Deze tekortkoming ondervinden niet uitsluitend de
ouderen. Want ofschoon de bacteriologie als gewichtig onderdeel
der geneeskunde overal een voorname plaats in het onderwijs
heeft ingenomen, bleven de veeartsen in Nederland, met uitzon-
dering van enkele bevoorrechten, steeds verstoken van een ge-
noegzame opleiding in de leer der bacteriën, daar dit vak aan de
Utrechtsche school tot heden slechts ter loops en dus te beknopt

-ocr page 243-

moest worden behandeld. Onzes inziens zal deze stiefmoederlijke
behandeling der bacteriologie bestendigd blijven, zoolang zij niet
als afzonderlijk leervak wordt opgenomen, zoodat een docent,
den leerlingen ten goede, den noodigen tijd aan deze onmisbare
wetenschap zal kunnen wijden.

Sedert 1890 bestaat voor enkele militaire en civiele veeartsen
een gelegenheid buiten onze school, om zich in betrekkelijk korten
tijd de grondslagen der theoretische en practische bacteriologie,
zooveel als noodig zijn voor clinische onderzoekingen, eigen te
maken. Hen, die in hun werkkring over de noodige hulpmid-
delen beschikken, stelt de genoten opleiding in staat om, voort-
bouwende op de gelegde grondslagen, zich in het practisch werken
zelfstandig zoover te bekwamen, dat zij tot meer ingewikkelde
nasporingen in staat zijn.

De tweemaandelijksche cursussen, die wij op het oog hebben,
werden tot 1 Januari 1895 aan het militair hospitaal te Utrecht
gegeven door de Heeren Dr.
Straub1) en de Haan, officieren
van gezondheid iste klasse, en worden sedert door laatstgenoemde
voortgezet.

Het zal voor de Nederlandsche collega\'s, die deze hoogst inte-
ressante lessen mochten bijwonen, een aangenaam en welkom
bericht zijn te vernemen, dat genoemde Heeren besloten hun
voordrachten in het licht te geven en dat zij dit plan reeds
ten uitvoer hebben gebracht.

In Januari van dit jaar verscheen bij S. C. van Dóesburgh
te Leiden een boek getiteld: ,, Voor drachten over bacterio-
logie voor praktizeerende medici en veeartsen"
door
J. de Haan en Dr. M. Straub, officieren van gezond-
heid iste klasse bij het militair hospitaal te
Utrecht, groot 375 bladz., met platen.

Wij zullen ons moeten beperken tot een zeer beknopt over-
zicht van den inhoud van genoemd werk, waarvan, het zij gezegd,
de stof de grenzen niet overschrijdt van de algemeene beschouwingen,
voor zoover deze voor het onderzoek en de ver-
klaring der b a c t e r ië n-z i e k t en n o odig z ij n. Men
mag dus in deze handleiding niet verwachten een beschrijving der
morphologische en biologische eigenschappen, enz. van alle
pathogene microben, die voor de veterinaire en de menschelijke

1  Dr. Straub werd benoemd tot buitengewoon hoogleeraar te Amsterdam.

-ocr page 244-

pathologie van belang zijn. Trouwens door boekenstudie alleen
zal men te vergeefs trachten zich die kennis eigen te maken. Deze is
alleen volkomen te bereiken door practisch werken en eigen onder-
zoek ; ter voorbereiding hiertoe zijn in dit handboek de noodige
gegevens glas-helder beschreven.

Het werk is in v i e r boeken verdeeld, of anders uitgedrukt :
de twee-en-twintig voordrachten, die er in zijn opgenomen, vor-
men vier groepen, als:

I. De methoden van bacteriologisch onderzoek.

Onder deze rubriek vinden wij behandeld: het microscopisch

onderzoek; de soorten van bacteriën naar den vorm; de meest
beproefde kleurmiddelen en kleurmethoden; de kweeking van
bacteriën op verschillende voedingsbodems, als bouillon, gelatine,
agar-agar, enz. en de bereiding daarvan; het bacteriologisch
onderzoek door dierproeven, waarbij de voornaamste plaatsen,
geschikt voor enting met producten die ziektekiemen kunnen
bevatten of met reine culturen, worden besproken en de voor-
en nadeelen er van blootgelegd. Naast de subcutane, intraperi-
toneale en intraveneuse methoden, wordt gewezen op het nut der
entingen in de cornea en in de voorste oogkamer.

Dit eerste hoofdstuk, van ongeveer 60 pagina\'s, is voor den
practicus en voor in de bacteriologie oningewijden het meest
belangrijke. Zij vinden hierin al wat bij een clinisch onderzoek te
pas komt.

II. Geschiedenis der bacteriologie en de
groote ontdekkingen der Fransche bacterio-
logische school.

De geschiedenis der bacteriologie is door de schrijvers in drie
tijdperken verdeeld. Het eerste wordt beheerscht door de vraag,
hoe de bacteriën ontstaan. Uitvoerig is de quaestie der gene-
ratie spontanea en die der nieuwere, zoogenaamde het e-
rogenese besproken.

Het tweede tijdperk is ingenomen door de onderzoekingen van
Pasteur omtrent de oorzaak der gisting.

In den aanvang van het derde tijdperk werd een begin ge-
maakt, in navolging van hetgeen
Pasteur en Koch in 1876 en
\'77 in zake de miltvuur-bacterie hadden gedaan, met het culti-
veeren in de laboratoria van parasitaire bacteriën.

Het miltvuur is uitvoerig besproken, alsook de miltvuur-
bacterie en de miltvuursporen in al haar bijzonderheden. Na een

-ocr page 245-

korte beschouwing over septichaemie, wordt een 30-tal
bladzijden ingenomen door een onderwerp, dat de belangstelling
van den veearts in de eerste plaats verdient en wel de voorzorgs-
entingen tegen kippen-cholera, miltvuur, boutvuur en de curatieve
enting tegen hondsdolheid.

III. In het derde hoofdstuk, dat meer in het bijzonder aan
de scheikundige ontsmettingsmiddelen is gewijd, vinden wij onder
meer de resultaten medegedeeld van proeven aangaande het ont-
smettend vermogen der voornaamste desinficientia. De uitkomsten
in het Utrechtsch laboratorium verkregen, verschillen nog al van
hetgeen wij in bekende en nog steeds gangbare tabellen van
Koch en anderen omtrent de antiseptische waarde van sublimaat,
carbol, chloor, enz. opgegeven vinden.

Verder wordt gehandeld over de toepassing der ontsmettings-
middelen in de praktijk, over ontsmetting door hitte en ont-
smetting in de natuur.

IV. De invloed der bacteriologie op de alge-
meene pathologie levert de stof voor het laatste gedeelte.

Hierin is vooreerst nagegaan de invloed der bacteriologie op
de leer der ontsteking; verder is uiteengezet de rol van sommige
microhen bij het ontstaan van gezwellen, als actinomycomen,
mycofibromen, enz.; ook is van de vermoedelijke parasieten, ge-
vonden in carcinomen, melding gemaakt.

Aan de belangrijke quaestie der immuniteit en haar oorzaken,
en het gebruik der antitoxinen als therapeutisch hulpmiddel is een
ruime plaats afgestaan.

Ten slotte komen de Schrijvers in uitvoerige algemeene be-
schouwingen omtrent den invloed der bacteriologie op de alge-
meene aetiologie en de epidemiologie en treden in bijzonderheden
aangaande de aetiologie van tuberculose en de epidemiologie
van malaria, typhus en cholera.

Deze eenvoudige opsomming bewijst reeds genoegzaam, dat wij
te doen hebben met een degelijk werk, rijk aan stof, de
belangstelling der veeartsen overwaard. Ofschoon de beide
Schrijvers buiten ons vak staan, blijkt uit de degelijke behande-
ling der onderwerpen van zuiver veeartsenijkundigen aard, dat zij
de zuster-wetenschap~der geneeskunde, op het gebied der infectie-
ziekten, met veel belangstelling en met vrucht hebben beoefend.
De belofte, uitgedrukt op het titelblad met de woorden : „voor

-ocr page 246-

veear-tse n", zijn zij getrouw nagekomen. De veeartsenijkunde
toch heeft haar behoorlijk en gewenscht aandeel in dit werk.

De heldere, beknopte en vloeiende taal waarin het handboek
is gesteld, iets waardoor het zich van vele andere medische werken
gunstig onderscheidt, maakt de lezing aangenaam en de kennis-
making gemakkelijk.

De betrekkelijk geringe prijs (f 5,90) zal vermoedelijk geen
der collega\'s afschrikken zich dezen wegwijzer op het voor velen
nog onbekende pad der bacteriologie aan te schaffen.

M. H. J, P. Thomassen.

De „Veterinaire Almanak", 1895.

Wanneer ik op verzoek der redactie deze uitgave aan-
kondig, doe ik dat, beginnende met een betuiging van wee-
moed. Weemoed, opgewekt door het aanschouwen van de beelte-
nis van den Heer
G. J. Hengeveld, wien ik zoo gaarne
gegund had, dat hij de waardeering van het jongere geslacht
nog had mogen ondervinden, zooals die nu — maar helaas na
zijn dood — in den Almanak is uitgedrukt. Nu is in een „I n
memoriam" (blz. 158 en v.v.) herinnerd aan de vele ver-
diensten van den overledene. Den Heer
M. G. de Bruin komt
daarvoor een woord van lof toe.

De Almanak begint met de gewone klacht der redactie (de
H.H.: N. H. M.
van Altena, President, E. C. Koens, Vice-
president, J. A. R. Avis, Secretaris-Penningmeester, N. H.
Wolf
en D. B. Wagenaar) over weinige medewerking van de zijde
der leden van „Absyrtus". Toch mag ik opmerken, dat het
„Mengelwerk" een zestal goede bijdragen geeft. Non multa sed
multum.

Na het gewone ,,Almanak"-gedeelte, kalender, verslagen, enz.
enz. volgt een „Lijst der namen, rangen en garnizoenen van
het korps militaire paardenartsen hier te lande", welke lijst
gevolgd wordt door een bijdrage van de hand van Dr. J.
D.
van der Plaats. Deze geeft in een 12-tal hoofdstukken
een overzicht van het „onderwijzend personeel en leervakken
aan \'s Rijks Veeartsenijschool sedert hare oprichting". Bewerkt
met \'s Schrijvers bekende nauwkeurigheid, is dit overzicht (blz.
116 en v.v.) zeker niet een der minst belangrijke deelen van den
inhoud.

-ocr page 247-

Op blz. 145 en v.v. vindt men het „Reglement voor de pro-
vinciale veeartsen in Zeeland van den 4den Juli 1
839", een stukje
historie alzoo, door den Heer J. K., tot aanvulling van vroegere
mededeelingen omtrent den veeartsenijkundigen dienst in de pro-
vincie Zeeland, gegeven.

„Prof. G. B. Ercolani" is de titel van een opstel, waarin
„Dux" ons het leven en de werkzaamheden van den beroemden
Italiaanschen geleerde schetst en waarin diens groote verdiensten
ten opzichte der veeartsenijkunde in het licht worden gesteld.
Jammer, dat op blz. 156 in dit stukje een lapsus calami voor-
komt; immers op reg. 2 v. o. zal in plaats van „toekomstigen", wel
„overleden", „vroegeren", of i. d. moeten worden gelezen.

In het „Mengelwerk" opent N. H. W. de reeks met een toe-
komst-beeld: ,,In het jaar 1945". Of zijn blik een profetenblik
zal geweest zijn ? De bedoeling van het stukje zal overigens wel
in hoofdzaak zijn eenige desiderata kenbaar te maken.

De poëzie is vertegenwoordigd door „Notturno" van Tenor
en door 2 dichtstukjes van Jac. Z. Risch : „Immergrün" en
„Bloemen", alle drie in mijn oogen verdienstelijk in hun genre.
Onder het proza vinden wij: „Liefdesmart" door
Cupido, „Van
illusies die verdwenen", door N. en „Te veel geëischt", door
Dabawa. Is het eerste een luchtig geschreven verhaal van de
genezing eens „zieken jongelings", de beide andere zijn meer
zwaarmoedig getinte schetsen. Ik hoop dat N. betere indrukken
van de wereld zal ontvangen dan hij thans koestert. Een 50-tal
varia maakt het slot uit van dezen jaargang, dien ik ook weer
met genoegen onder de aandacht der lezers kan brengen.

Utrecht, 19 Februari 1895. H.

-ocr page 248-

nieuw uitgekomen boeken.

Dr. F. ß. Ahrens, Organische Chemie für Aerzte. 12 Vorlesun-
gen. Stuttgart, F.
Enkf. 1894. Preis 3 Mark.

Dr. Augstein, Strongylus filaria R. Inaugural-Dissertation. Berlin,
Nicolaische Verlagsbuchhandlung
1894.

Dr. Goldbeck, Die Nematoden in den Respirationsorga-
nen und dem Schlünde des Schafes. Inaugural-Dissertation.
Mühlhausen,
Wentz und Peters 1894.

Rabe, Die Lebensgeschichte eines Pferdes, von ihm
selbst erzählt. Ein Büchlein für alle Tierfreunde und besonders
für solche, die mit Pferden umzugehen haben. Leipzig,
Peter Hobbing
1894. Preis geh. 80 Pfg., geb. 1 Mark.

Prof. Dr. A. KRäMER, Das schönste Rind, Anleitung zur Beurteilung
der Körperbeschaffenheit des Rindviehs nach wissenschaftlichen und
praktischen Gesichtspunkten, gr.
8°, 240 Seiten, mit 82 Text-Abbildun-
gen. Berlin,
P. Parey 1894.

Prof. Dr. Bernstein, Lehrbuch der Physiologie des thieri-
schen Organismus, im Speciellen des Menschen.
Mit
271 Abbildungen. Stuttgart, F. Enke 1894. Preis 16 Mark.

Dr. G. Schneidemühl, Repetito riumderMuskellehrebeiden
Haussäugethieren, gleichzeitig ein Leitfaden für die Präparir-
übungen. Für Studirende und Thierärzte. Zweite vermehrte und ver-
besserte Auflage. Hannover,
Schmorl und von Seefeld Nachf. 1894.
Preis 1,50 M.

Dr. Ludwig Heim, Lehrbuch der bacteriologischen Unter-
suchung und Diagnostik. Eine Anleitung zur Ausführung
bacteriologischer Arbeiten und zur Einrichtung bacteriologischer Arbeits-
stätten. Stuttgart,
F. Enke 1894.

Dr. Klett, Beiträge zur Morphologie des Milzbrancl-ba-
cillus. Inaugural-Dissertation. Karlsruhe,
F. Gutsch 1894.

Prof. Dr. Ziegler, Lehrbuch der allgemeinen und speziel-
len pathologischen Anatomie für Aerzte und Studi-
rende. Achte neu bearbeitete Auflage. I Band. Allgemeine Pathologie.
Mit
458 theils schwarzen, theils farbigen Abbildungen. Jena, G.
Fischer 1895.

M. Reuter, Die Hunde-Staupe und deren Verhütung. Für
Hundezüchter und Besitzer. München, J.
Schön 1895.

F. v. chelchowski, Die Sterilität des Pferdes, ihre Ursa-
chen und Behandlung.
90 Seiten. Wien, Moritz Perles 1894.
Preis 2 Mark.

Hengst und Schmidt» Das Fleisch unserer Schlachttiere. Die
Bedeutung der Fleischnahrung sowie die sachgemässe Beurteilung und
die Verwendung des Fleisches der Schlachttiere im Haushalte. Mit
16
Farbendrucktafeln und 3 schematischen Darstellungen. Leipzig, Th.
Grieben
1894.

sIrauch, Die Schlachtviehversicherung, ihre Organisa-
tion und Verwaltung. Bremen, M.
Heinsius 1895.

-ocr page 249-

Rechenberg, Katechismus der menschlichen Ernährung.
Leipzig,
Max Hesse 1894.

Niemann, Die wichtigsten Verfälschungen der mensch-
lichen Nah rungs- und Genussmittel und deren Nach-
weis. Frankfurt a/M.,
jaeger\'sche Verlagshandlung 1894.

J. Bregenzer, Thierethik. Darstellung der sittlichen und rechtlichen
Beziehungen zwischen Mensch und Thier. Preisschrift. Bamberg, C.
C. Buchner. 1894.

Dr. Georges Pennetier, Histoire naturelle agricole du gros
et petit bétail. Zootechnie générale, produits du
bétail, zootechnie descriptive, parasites et mala-
dies, législation et police sanitaire. 1 volume grand
in-8° de 779 pages. Avec 108 figures dans le texte, cartonné. Paris,
Asselin et Houzeau 1894. Prix 20 francs.

Live Stock Journal Almanac 1895. Numerous illustrations. Lon-
don,
Vinton & C°. 1894. Price i s.

Friedberger and Fröhner, Pathology and Therapeutics of
Domestic Animals. Translated by Prof. W. L.
Zwill of Phila-
delphia, with the notes of the French translators and selections from
those of Prof.
Trasbot, in two volumes. The work is published by
the autor. Philadelphia 1895.

D. J. Hamilton, A Text-Book of Pathology, Systematic and
Practical. Vol. II (The first part is issued in 1889; the work is
now completed). London, M
acmillan & C°. 1894.

George Gresswell, The diseases and disorders of the ox, with an account
of the diseases of the sheep. With additions bij Dr.
Albert Gress-
well.
Second edition. London, W. H. Allen and C°. 1895. Price 7 s. 6 d.

Prof. P. J. Veth, Het paard onder de volken van het Ma-
leische ras. Leiden, E, J.
Brill 1894.

-ocr page 250-
-ocr page 251-

prolapsus et inversio uteri completa
met placentitis bij een merrie,

door

G, H. BËRCH (atAVENHORiV.

Den 7den Maart 4895 werd des morgens door v. d. Hm
landbouwer na bij het fort Vossegat bij Utrecht, de hulp der
ambulatoire cliniek van \'s Rijks Veeartsenijschool ingeroe-
pen voor een paard, dat volgens den eigenaar reeds bijna
twee dagen verschijnselen van hevig koliek vertoonde. Om
circa half twaalf bij patiënte, een 7-jarige vosmerrie,
aangekomen, was het dier vrij kalm; direct werd opgemerkt
dat het bezig was te baren, de chorionblaas was reeds ge-
barsten en er bestonden hevige weeën. De temperatuur was
zeer laag, 36.4° C., de pols frequent doch week, de adem-
haling versneld en oppervlakkig. De lage temperatuur werd
toegeschreven aan het niet gesloten zijn van den sphincter.
Achteraf beschouwd zal het paard echter wel reeds in een
stadium van collaps hebben verkeerd. Vooraf moet worden
opgemerkt, dat het hier een partus praematurus gold;
het dier was volgens den eigenaar 10 maanden zwanger.

Daar de partus niet erg vlotte, hoewel er hevige
dolores waren, werd geëxploreerd en alles in orde bevon-
den ; de plooien van den moedermond waren verstreken, het
veulen lag in de eerste positie der rotatie, dus in zijligging.
Alsnu werd het amnion geopend en het veulen onder licht
trekken levend geboren, waarbij de merrie bleef staan en
de navelstreng werd afgebonden. De uit de vulva hangende
secundinae waren verbazend zwaar en lang, zoodat er eenige
knoopen in moesten worden gelegd en ze later zelfs aan

18

-ocr page 252-

den staart werden vastgebonden. Na den plaats gebad heb-
benden partus bleef patiënte zeer onrustig, was nauwelijks
op de beenen te houden en perste hevig. De uteruscon-
tractiën waren zwak, zoodat hier zeer gunstige factoren aan-
wezig waren voor het ontstaan eener inversio uteri, waar-
om besloten werd patiënte nog eenigen tijd te observeeren.
Werkelijk duurde het geen kwartier of de geheele uterus
kwam omgestulpt met de secundinae te voorschijn, waarbij
direct de intens donkerroode kleur van het geheel in het
oog viel. De verbinding van de uterusmucosa en het chorion
was zeer innig. Nergens had loslating van de placenta foe-
talis plaats gehad. De inplanting van de navelstreng was
een zoogenaamde insertio velamentosa, d. w. z. de navelva-
ten hadden zich op vrij grooten afstand van de placenta
reeds in verschillende takken gesplitst.

De prognose werd infausta gesteld.

De therapie moest met afpellen der secundinae beginnen.
Hiertoe werd het dier, dat inmiddels was gevallen, gekluis-
terd en het geprolabeerde orgaan op een rein laken ge-
legd, flink schoongemaakt en gedesinfecteerd. Alsnu be-
gon het afpellen, dat door de innige verbinding zeer
bezwaarlijk ging; centimeter voor centimeter moest om het
zoo uit te drukken veroverd worden, hetgeen nog het ge-
makkelijkst ging door de vingers van de eene hand onder
het chorion te brengen en nu met een drogen doek den
uterus te drukken tot hij losliet van het vruchtvlies. Soms
stak men door het chorion heen, vooral op plaatsen waai-
de verbinding zeer sterk was, want niet overal was deze
even innig en dan moest men weer met den nagel trachten
tusschenbeide te komen. Tusschen de vlokken der placenta
materna en de chorionvlokken bestond op sommige plaatsen
een vaste verbinding door bindweefsel, een formeele ver-
groeiing, elders was de verbinding minder innig, terwijl
op enkele gedeelten een agglutinatie had plaats gevonden, die
bij een langer drachtigheidsverloop zeer zeker eveneens tot
vergroeiing van beide placentae aanleiding zou hebben ge-

-ocr page 253-

geven. Na cle scheiding der placenta bleek de uterus als
bezaaid met kaematomen van de grootte van een noot tot die
van een vuist. Deze haematomen waren zeer dun van wand en
hadden hun zitplaats tusschen mueosa en muscularis; bij
enkele was de inhoud versch gestold bloed, dus van recen-
ten datum, bij andere was de inhoud meer geelachtig van
kleur. Op enkele plaatsen zag men op het chorion donkere,
soms zwarte plekken, d. i. het pigment dat, achtergebleven
was na de resorbtie van het extravasaat. Eindelijk, na 2
uur werkens en nadat door de noodzakelijke geweld-
dadige losmaking een vrij groot bloedverlies was ontstaan,
waren de secundinae verwijderd en kon worden overgegaan
tot de repositie, waartoe de uterus op een omgekeerde zeef
met schoonen doek was gebracht. Toen echter aan de merrie
een hoogere ligging van het achterstel zou worden gegeven,
bezweek het dier plotseling onder convulsiën, waarschijnlijk
ten gevolge van hersenanaemie.

De oorzaak van den partus praematurus zal mijns inziens
moeten worden gezocht in een primaire placentitis. De uit-
gang der placentitis in vergroeiing van de placenta foetalis
met cle placenta materna en dientengevolge bindweefselnieuw-
vorming met opvolgende retractie, is zeer waarschijnlijk de
oorzaak geweest van circulatiestoornissen, waaraan de vroeg-
tijdige uitdrijving van de vrucht moet worden toegeschreven.

Het is juist met het oog op deze placentitis, dat ik dit
geval mededeel, omdat hiervan in de literatuur en leerboe-
ken over veeartsenijkundige verloskunde weinig vermeld
wordt.
Fiianck (Tierartzliche G e b u r t s h i 1 f e) zegt
hieromtrent, dat ziekten der vruchtvliezen bij onze huisdie-
ren nog weinig zijn waargenomen, maar dat het niet on-
waarschijnlijk is, dat ze meer voorkomen dan men geneigd
is aan te nemen en dat ze dikwijls oorzaak zullen zijn van
bet vertraagde afgaan der secundinae. Dit zou in het
onderhavige geval, had cle inversie» et prolapsus uteri niet
plaats gehad, ook zeker gebeurd zijn, de innige verbinding
in aanmerking genomen.
Ta pk en uit Yarel beschreef in

-ocr page 254-

de Monatshefte für prakt. Thierheilkunde,
1893, 9esHeft, een geval van placentitis dat in dit Tijd-
schrift, Deel XXI, blz. 21, is gerefereerd. In het begin van
het proces ziet men helderroode vlekken op het chorion,
die later meer livide worden. De innige verbinding tusschen
chorion en uterus komt bij acute placentitis tot stand dooi-
de bloedige zwelling waarin de chorionvlokjes verkeeren en
bij chronische gevallen wordt dit door bindweefselnieuw-
vorming veroorzaakt. Ook werden hier enkele myxomata
fibrosa placentae waargenomen, korrels ter grootte van een
flinke erwt, die door
Virchow het eerst zijn beschreven.
Ze zijn doorzichtig, gelatineachtig, blijken meer bindweefsel
dan slijmweefsel te bevatten en komen veel overeen met de
bovenste laag van de navelstreng.

Utrecht, Maart 1895.

uterus-ruptuur bij een koe,

door

II. Ij. KLIIHKlKBEHCi.

Op het einde van het vorig jaar werd mijn hulp inge-
roepen bij de verlossing eener koe. Het dier, dat voor de
derde keer moest kalven, had eenige uren te voren hevige
weeën gehad, doch deze bleven nu totaal weg, waarom
de eigenaar vermoedde dat er iets niet goed zat.

Bij het onderzoek bemerkte ik dat er geen voldoende
ontsluiting van den mond en den hals der baarmoeder was,
terwijl ik duidelijk kon voelen dat de ligging van het kalf
normaal was, kop op de pootjes en de vliezen ongeschonden.
Ik raadde den eigenaar aan geduld te hebben en ging weer
naar huis.

Den volgenden dag kwam de eigenaar mij opnieuw halen,

-ocr page 255-

de koe had nog niet gekalfd; wel had zij hevige^weeën
gehad, doch deze waren weer opgehouden en de koe was
nu erg dik geworden in de linker zijde.

Bij onderzoek van patiënte vond ik de ontsluiting juist
zoo als den vorigen avond, doch uit den uterus waren èn
kalf èn vliezen verdwenen, zoodat ik de schoone cotyledonen
kon voelen. In de rechter zijde bespeurde ik een knobbel,
liet daartegen duwen en nu voelde ik het kalf op den uterus
tegen mijn hand stooten. Van een scheur in den uterus
bemerkte ik niets.

Daar ik nu zeker was dat het kalf tusschen de ingewan-
den lag, liet ik de koe den hals afsnijden. Bij lijkopening
vond ik een volkomen ontwikkeld kalf, nog geheel in de
vliezen gehuld, tusschen de ingewanden liggen; aan de
bovenzijde der baarmoeder was een scheur van ongeveer 30
centimeter lengte. Aan den mond en den hals der baar-
moeder waren op enkele plaatsen verdikkingen waar te
nemen, als van litteeken-weefsel, zoodat de ontsluiting
waarschijnlijk daardoor niet volkomen kon worden.

Toen ik den eigenaar hierop wees en hem nader onder-
vroeg, vertelde hij dat het vorige kalf met geweld geëxtra-
heerd was (met een polderboom) en de koe korten tijd in
behandeling was geweest voor uitscheuring en lichte
metritis. Na herstel werd zij, met het bovenvermeld gevolg,
weder voor de fokkerij gebruikt.

Klundert, Februari 1895.

uterus-bloeding,

door

se, f>. H.I< fi84 ■<:%iieas«.

In Januari van dit jaar werd ik bij een veehandelaar
geroepen, ten einde hulp te verleenen bij een koe, die langs
de genitaliën veel bloed verloor.

-ocr page 256-

De koe had pas gekalfd en perste nu af en toe een
tamelijk groote hoeveelheid bloed naar buiten. Bij het onder-
vragen bleek mij dat één voorbeen teruggeslagen was geweest
en de eigenaar dit zelf ontwikkeld had. Vliezen hadden
(volgens den eigenaar) volstrekt niet tussehen de striktouw-
tjes gezeten, en één man was voldoende geweest om het
kalf uit te trekken.

Bij onderzoek voelde ik voor in den uterus, links, een
arterie spuiten en toen ik trachtte deze te torseeren, bemerkte
ik dat ook rechts twee arteriën bloedden.

Uit vrees dat ik door verder onderzoek soms bloedingen,
die reeds gestild waren, weder aan den gang zou maken,
besloot ik maar terstond te tamponneeren.

Bij gebrek aan voldoend materiaal gebruikte ik voor tam-
pons 6 handdoeken en een half pak jute, alles gedrenkt in
een lauwwarme boorzuur-solutie, en naaide vervolgens de
vulva dicht. Verder liet ik doeken, gedrenkt in ijskoud
water, op kruis en lenden leggen. Inwendig behandelde
ik de koe met extractum secale eornutum.

Den volgenden dag verwijderde ik de tampons voor zoover
dit gemakkelijk ging; die vast gekleefd zaten liet ik zitten,
en van nu af liet ik den uterus irrigeeren met lauwe
creoline-solutie. De overgebleven tampons vielen van zelf
uit en na een dag of acht was patiënte geheel hersteld,
ook van de lichte metritis, die na de tamponnade optrad.

Klundert, Februari 1895.

-ocr page 257-

Referaten.

Zuid-Afrikaanscho zoönosen. — In het S c h w e i z e r-
Archiv f ü r Tierheilkunde, Heft I, 1895, vindt men
door A.
Theiler, veearts te Johannisburg, beschreven: de ,,blauw-
tong" der schapen en het „rooiwater\'\' van het rund, waaraan het
volgende is ontleend.

De b 1 a u w-t o n g. Deze ziekte is speciaal eigen aan het
schaap. Tot voor korten tijd was ze op wetenschappelijk gebied
vrij wel onbekend; eerst in November 1893 vinden we daarvan
een beschrijving door D.
Hutcheon onder den naam van: „Ma-
larial katarrhal fever of sheep". Ze is gekarakteriseerd door een
catarrhale ontsteking van het slijmvlies van den mond, de lippen,
de luchtwegen en het darmkanaal (in meer of mindere mate) en
gaat met koorts (40—41,5° C.) en groote zwakte gepaard.

Het eerst neemt men waar een congestie van de slijmvliezen
van het hoofd, verhoogde temperatuur en depressie. Spoedig ziet
men slijm aan lippen, neus en oogleden, het submuceuse weefsel
zwelt, het epithelium wordt afgestooten en op de genoemde
plaatsen treden zweren te voorschijn; door de zwelling ziet de
tong blauw, vandaar de naam. Soms wordt de huid der ledematen
in het proces betrokken. De kroon en de hoeflederhuid gaan in
verettering over, meestal gepaard met ontschoening; niet zelden
valt de wol totaal uit.

De ziekte komt in hoofdzaak \'s zomers en in den herfst voor;
in droge jaren weinig en dan alleen op laag gelegen landen, in
natte jaren daarentegen zeer verbreid, met uitzondering van de
hoog gelegen gedeelten. Worden de schapen alleen over dag
gedreven en \'s nachts op een heuvel of nog beter op stal ge-
bracht, dan worden ze weinig aangetast; schapen wegens schurft
met antiseptica behandeld, hebben er nagenoeg geen last van.
Hutcheon meent ze te kunnen vergelijken met een infectie, als
bij malaria van den mensch,
Theiler met de boosaardige kop-
ziekte, zooals ze door
Friedberger-Fröhner is beschreven.

-ocr page 258-

Het rooiwater (read water) van het rund, komt
volgens
Theiler, wat verschijnselen betreft, het meest met haemo-
globinurie overeen; het eindigt veelal doodelijk. Naast de long-
ziekte komt dit lijden het meest voor en wel in hoofdzaak
ten Zuiden van Limpopo; ten Noorden daarvan volgens den een
niet, volgens den ander wel. Van buiten aangevoerde runderen,
vooral ossen, zijn zeer vatbaar; aldaar opgevoede dieren hebben
een groot resistentie-vermogen, hun kruisingsproducten verhouden
zich als de eerste. Somwijlen is de sterfte zóó groot, dat alle
geïmporteerde dieren bezwijken. Sinds men deze echter op stal
brengt en voert met hooi, haverstroo en zemelen komt de ziekte
minder voor. De vatbaarheid is op eiken leeftijd gelijk en is het
grootst in den zomer. Bijna zonder uitzondering krijgen de dieren
de ziekte in de weide. Veelal laat men ze daarin tot zich een
geval voordoet, het is dan echter gewoonlijk te laat; zelfs 8—10
dagen na het op stal brengen doen zich nog nieuwe gevallen
voor. Bij een uitsluitend verblijf op stal heeft men het ontstaan
der ziekte nog niet waargenomen.

Velen schrijven de ontwikkeling toe aan het eten van z. g.
„zuurgras", dat vooral op de zuidelijke helling van heuvels groeit.
Volgens oude, aldaar bekende personen, komt het rooiwater eerst
voor na den ontzaglijken invoer van runderen; van de groote
vervoerswegen uit zou het zich door het binnenland hebben
verspreid. Laat men aan rooiwater gestorven runderen aan den
weg liggen of worden ze aan de oppervlakte begraven, dan zou
op die plaats het gras zeer welig groeien, een aangenamen
smaak hebben en daarom geliefd zijn ; het eten er van zou echter
aan het vee de ziekte bezorgen. Daarom worden de gestorven run-
deren zeer diep begraven. Andere ervaringen versterken deze
opinie; op die plaats zou dus de ziekteoorzaak langen tijd ver-
blijven en nieuwe dieren aantasten. Niettegenstaande het bewijs
ontbreekt, zal het rooiwater wel een infectie-ziekte zijn; het onder-
zoek er naar levert vele moeielijkheden op, aangezien de boeren
voor de ziekte geen hulp inroepen; secties behooren daarom tot
de zeldzaamheden. De cadavers worden door de Kaffers zonder
eenig nadeel gegeten.

De verschijnselen worden in hoofdzaak teruggebracht tot die
van een acuten maag-darm-catarrh, wat de boeren aanduiden met
den naam van gal- of stopziekte; daarbij treedt veelal een rood-
kleuring der urine op. De temperatuur is verhoogd (410 C.), de

-ocr page 259-

pols ongeveer ioo, respiratie iets frequent; verder zwakte van
het achterstel en beven. Deze beide laatste symptomen, ja zelfs
het beven alleen, zouden in verband met den acuten maag-darm-
catarrh reeds voldoende zijn voor de diagnose, vóór dat een
roodkleuring der urine optreedt. Het verloop is veelal kort (3—5
dagen) en doodelijk; van de ingevoerde dieren sterven 95 °/o
en meer, van de Transvaalsche rassen 50—80 °/0.

Dikwijls blijkt bij sectie het onderhuidsche bindweefsel zwak-
rood van kleur, slechts enkele keeren is dit donker; in één geval
waren kruis- en lendenstreek bloedig geïnfiltreerd, zeldzaam was
de subcutis geheel normaal. Is het dier niet behandeld, dan is
de maag-inhoud droog en laat het slijmvlies los; soms zijn leb-
maag en darmen catarrhaal ontstoken. De lever is \'bijna geregeld
vergroot, roodbruin, bloedrijk en bevat veel gal; de galblaas
meestal gevuld en de omgeving geïnfiltreerd. Soms zijn de serosae
geel van kleur, evenals een enkelen keer het vruchtwater. De
milt is veelal vergroot, soms tot tweemaal toe. Bij doorsnijden
blijken de nieren donkerrood te zijn en een rood gekleurde vloeistof
te bevatten. De blaas vindt men somwijlen|zeer sterk, met don-
kerroode urine gevuld; het slijmvliesjis niet ontstoken. Het hart
is meestal slap en met bloed gevuld, petechiën in enao- en
pericardium. De longen zijn veelal oedemateus, soms is er op-
hooping van schuim tot aan het strottenhoofd.

De urine, versch opgevangen, is bij opvallend licht donker, bij
doorvallend licht robijnrood van kleur, zonder troebel te zijn.
Ze bevat zelden roode bloedlichaampjes of cylindervormige figuren
en weinig epithelium. De urine uit het cadaver is troebel, bevat
veel endotheliumcellen en een. groote hoeveelheid bacteriën, namelijk
korte staafjes. Bij koken ontstaat een^overvloedig vuil, zwart neerslag.

De boeren verstaan onder den naam ,,rooiwater" ook de z. g.
enzoötische maag-darm-ontsteking; de hevige pathologische ver-
schijnselen van het digestiekanaal, zoowel bij het leven als bij
de sectie, doen ze echter van de haemoglobinurie onderscheiden.
In het begin is de gewone acute maag-darm-catarrh licht met
het rooiwater te verwisselen, daar dit met dezelfde symptomen
begint. A. v. H.

Vergelijkend physiologische onderzoekingen omtrent de
normale polsfrequentie der huiszoogdieren. —
Hieromtrent

-ocr page 260-

deelt Dr. Richard -Ellinger, directeur van het slachthuis te
Grossenham, zijn uitvoerige nasporingen mede in het Archiv
für wissenschaftliche und praktische Thier-
heilkunde, Band 21, Heft 1, blz. 17—51, en komt tot de
volgende resultaten :

i°. De polsfrequentie der huiszoogdieren is, evenals die van
den mensch, in normalen toestand niet constant, doch aan
schommeling onderhevig;

2°. De schommelingen worden voornamelijk te voorschijn ge-
roepen door den invloed van oefening, geslacht, ras, vooral echter
van de hartskracht;

3°. Edele paarden hebben een sterker en zwaarder hart en
minder polsslagen dan koudbloedige rassen;

4°. Hengsten hebben minder polsslagen dan merriën; de pols-
frequentie van den ezel komt ongeveer overeen met die van een
éénjarig veulen;

5°. Onder de runderen hebben vroegrijpe cultuurslagen een
kleiner en lichter hart dan landslagen, en dienovereenkomstig ook
een grooter aantal polsslagen;

6°. Hooglandsche rassen hebben minder polsslagen dan laag-
landsche rassen;

7°. Trekossen hebben gemiddeld 36—48 polsslagen per minuut,
mestossen 48 — 60 en koeien 70 — 80;

8°. Tellingen in koude stallen leveren het minimum, tellingen
in warme stallen het plurimum der polsfrequentie; een omstan-
digheid, welke in de praktijk in acht dient te worden genomen;

9°. Trekossen hebben een hart van 5 — 8 pond, koeien een
hart van 3—6 pond;

io°. Vroegrijpe cultuurrassen van varkens en schapen hebben een
lichter hart en meer ^polsslagen dan landrassen en laatrijpe slagen;

ii°. Groote hondenrassen hebben minder polsslagen dan
kleine; aan beweging gewende honden minder dan even groote
kamerhonden;

12°. Wilde konijnen hebben minder polsslagen dan tamme.

W. c. s.

Prophylaxis der tuberculose door het voedsel. — Onder
dezen titel schreef
Moreau, veearts, hoofdinspecteur van den
dienst der vleeschkeuring te Parijs, een dissertatie, groot 104
bladzijden, welke onlangs te Parijs bij
G. Steinheil het licht zag.

-ocr page 261-

Hij bestudeerde voornamelijk de infectie langs de digestie-orga-
nen en komt tot de volgende conclusies:

A. Melk van tuberculeuse dieren.

I. Het gebruik van melk van tuberculeuse dieren of van de
producten dier melk moet streng worden verboden.

II. Ten einde alle tuberculeuse dieren aan de melkproductie
te onttrekken, zou het noodig zijn de toepassing van de volgende
maatregelen uit te lokken:

a. De melkkoeien zullen periodiek worden onderworpen aan
de tuberculine-proef;

b. De aanvulling der stallen mag slechts geschieden met dieren,
welke kort te voren de tuberculine-proef hebben doorstaan.

III. Tot het oogenblik dat deze maatregelen van overheids-
wege zijn voorgeschreven, moet het publiek worden uitgenoodigd
om niet anders dan goed gekookte, of beter nog vooral voor
kinderen, gesteriliseerde melk, te gebruiken.

B. De voorschriften betreffende het vleesch van tuberculeuse
dieren konden naar de volgende grondslagen worden herzien:

I. De ingewanden, klieren en andere organen of weefsels,
welke tuberkels bevatten, moeten worden vernietigd.

II. De deelen, welke rondom de tuberculeuse organen zijn
gelegen, en ook \' die, welke daarmede door de lymphvaten in
betrekking staan, moeten aan de consumtie worden onttrokken.

III. De generalisatie der laesies in de voornaamste kliergroe-
pen van den romp en van de ledematen moet tot afkeuring van
al het vleesch leiden.

IV. Indien de tuberculose tot een of meer organen, tot een
of meer streken bepaald is gebleven, moet men rondom de zieke
gedeelten aannemen :

a. Een virulente of verdachte zone (aangrenzende deelen en
deelen welke door lymphvaten met de zieke organen in betrek-
king staan), welke dient te worden verwijderd;

b. Onschadelijke streken, welke het overige van het dier om-
vatten en voor de consumtie kunnen worden gebruikt. Het
onderzoek met een loupe van de bereikbare klieren kan de
onschadelijkheid van deze gedeelten aantoonen.

V. Wijl de gewone localisaties thoracaal of abdominaal zijn,
kunnen worden gebruikt: bijna altijd de beenen, en veelal de
lenden- en bekkenstreek met de dijen. Maar de hals, de ribben,
de buikwand, het middelrif, de psoas en de lymphklier-pakketten

-ocr page 262-

aan de boveneinden der voor- en achterbeenen moeten dikwijls
worden opgeofferd
(R e c u e i 1 de m é d. v é t., ij Jan-
vier 1895). W. C. S.

Tuberculose, finnen en trichinen in de Pruisische abat-
toirs van April 1893 tot April 1894. —
Prof. Dr. Schmaltz
geeft in de Berliner thierarztl. Wochenschrift,
1895, n°. 4, een tabellarisch overzicht van de bevindingen bij
de Pruisische slachthuizen gedurende bovengemelden termijn en
knoopt daaraan eenige beschouwingen vast. Hieraan ontleenen
wij ten opzichte van tuberculose, finnen en trichinen het volgende.

Van 695,852 runderen waren 62,312 tuberculeus = 8,9 pet.
(tegen 8,6, resp. 8,1 pet. in de beide voorgaande jaren, wat dus
op een voortdurend toenemen van de tuberculose wijst). De
menigvuldigheid der ziekte was in de onderscheidene regeerings-
districten zeer verschillend. Het percentgehalte der tuberculeuse
dieren onder de geslachte was het laagst in het regeerings-district
Hannover, met 1,2 pet.; daarop volgen met minder dan 2 pet.
Osnabruck, Munster, Minden, Keulen, Aken, Gumbinnen; met
met 2 — 3,2 pet. Koningsbergen, Erfurt, Sigmaringen en Kassei;
met 5—6 pet. Breslau, Posen, Dusseldorf, Trier; met 7—9,9 pet.
Potsdam, Frankfort, Merseburg, Hildesheim, Aurich, Arnsberg,
Wiesbaden; met 10 — 11,7 pet. Cöslin, Sleeswijk, Mariënwerder,
Liegnitz, Oppeln, Luneburg; met 12—13 pet. Stettin, Bromberg,
Coblentz, Dantzig; bovenaan staan Berlijn met 14,6 pet., Straal-
sond met 16,9 pet. en Maagdeburg met 17,5 pet.

Deze groote verscheidenheid berust niet enkel in de verbrei-
ding der tuberculose onder de veestapels der verschillende
districten; veel meer komt daarbij in aanmerking de aanvoer
van buiten, vooral in Berlijn en in het Rijnlandsch-Westphaalsche
kolendistrict, alwaar veel tuberculeus vee van heinde en ver wordt
geïmporteerd.

Na het rund komt het varken in aanmerking wat de tuber-
culose betreft.; bij 2,159,302 stuks werd deze ziekte 14,266 maal
geconstateerd, dus in o}66 pet. der gevallen (tegenover 0,74 en
i pet. in de beide voorgaande jaren, zoodat de verhouding gun-
stiger is "ge worden "dan bij het rund).

Het aantal tuberculeuse kalveren onder de 6 weken be-

-ocr page 263-

draagt 466 van de 1,027,480 geslachte dieren, dus 0,04 pet.,
evenals in het voorgaande jaar.

Van de 1,114,972 geslachte schapen en geiten waren 868 tuber-
culeus, alzoo 0,07 pet. [Dit is dus in strijd met de bewering van
Dr.
Küthe op blz. 194 van het Weekblad voor Ge-
neeskunde, Deel I, 1895, waar hij zegt: ,,en daar de ervaring
\'leert, dat tuberculose bij het rund (in casu kalf) tot een cijfer
van ongeveer 20 pet. voorkomt, en dit bij het schaap uitzondering
is." De Pruisische statistiek leert, evenals trouwens deNederland-
sche, dat een cijfer van 20 pet. der tuberculeuse runderen geluk-
kig niet wordt bereikt. De hoofdkeurmeester aan het abattoir te
Amsterdam constateerde gedurende 188S—1892 1,76—5,3 pet.
bij runderen en 0,4—1.9 pet. bij varkens. In geen geval gelden
deze hooge cijfers echter van het kalf].

Finnen bij het rund werden 868 maal gevonden; op 1014
runderen komt dus 1 finnig voor (0,09 pet.). De methode tot
ontdekking van finnen, welke het eerst door den directeur van
het slachthuis te Berlijn, Dr.
Hertwig, in toepassing werd ge-
bracht, vindt meer en meer algemeene aanwending. Daardoor
worden de finnen buiten Berlijn in steeds grooter mate gecon-
stateerd. Vóór 2 jaar nog zag men alleen te Berlijn 260 gevallen
en in alle overige regeeringsdistricten samen slechts 167 ; in het
voorgaand jaar was de verhouding reeds omgekeerd, namelijk
238 (Berlijn) tot 330, en in dit jaar is een verdere vooruitgang-
waar te nemen, wijl in de provincies 402 finnige runderen werden
waargenomen en te Berlijn 284.

De resultaten, door Hertwig\'s onderzoekingsmethode verkre-
gen, verklaren het vroeger raadselachtige omtrent de menigvul-
digheid van den ongewapenden en den gewapenden bandworm
van den mensch. Waarschijnlijk blijkt, bij algemeen en nauwkeu-
rig onderzoek, dat de finnen bijna even dikwijls voorkomen bij
het rund als bij het varken.

De varkens-finnen werden onder 2,159,302 stuks 7589
maal, dus 1 : 284 — 0,35 pet. (tegen 1 : 243 in het vorig jaar)
aangetroffen.

Trichinen vond men bij 565 varkens; er komt alzoo 1
trichineus varken op 3821 der geslachte, tegen 2384 in het vorig
jaar (dus 38 pet. minder). Het voorkomen van trichinen verhoudt
zich tot dat der finnen als 1 2 13. Het meest zijn de trichinen
waargenomen in Posen en West-Pruisen, daarna in Oost-Pruisen

-ocr page 264-

en Silezië. Zelden zijn zij in Pommeren en in het geheele Westen,
met uitzondering echter van Trier, dat constant een uitzondering
schijnt te maken. W. C. S.

Onderkenning van het vleeseh. van gestorven dieren. —

Mandel besprak in een voordracht (Deutsche Tierarztl.
Wochen schrift 1894, n°. 47) de middelen om te bewijzen,
dat een dier zijn natuurlijken dood gestorven of in agonie geslacht
is, en toonde de wenschelijkheid aan om in twijfelachtige gevallen
het oordeel 24 uur op te schorten. Daarna kan met grooter
zekerheid worden beslist, omdat het vleeseh van zieke en slecht
uitgebloede dieren spoedig in rotting overgaat.

Volgens Mandel heeft het vleeseh van gestorven dieren een
troebel, smerig, als gewasschen en daarna gebleekt aanzien, verder
heeft het een kleur als van zalm of gekookt vleeseh of is ook
leem-, soms zelfs aardkleurig.
Villain wees er reeds op, dat het
vleeseh van zieke dieren op den rand der sneevlakte een zoom
van troebele, aardachtige kleur vertoont, terwijl het centrum er
rooder uitziet. Deze verkleuring neemt men als karakteristiek
verschijnsel van den natuurlijken dood waar aan de borst- en
psoasspieren. Het zalmkleurige en als gekookt uitziende vleeseh
vindt men aan de spieren van de bekken-symphysis. Laat zich
op deze plaats het vleeseh tusschen de vingers stuk wrijven, dan
kan men met zekerheid zeggen, dat het van een gestorven dier
afkomstig is.

Als verdere symptomen aan het vleeseh van gestorven dieren
wees
Mandel op de troebel donkerbruine, soms bleekgroene en
violette verkleuring, op de weeke, fletse consistentie, terwijl de
oppervlakte vochtig, het gevoel, bij betasten van het vleeseh,
slijmig en kleverig is, door „geleiachtige exsudaties en citroengele
serositeiten." De reuk wisselt af van den licht zuren tot den
rottingsstank.

Mandel wees er voorts op, dat bij gestorven dieren de sereuse
vliezen, de aponeurosen en het bindweefsel bleekrood gekleurd
en met een net van sterk ge\'injiciëerde capillaire vaten doortrok-
ken zijn, zoodat deze er als een spinneweb uitzien. De okselader
is steeds sterk gevuld met donker bloed; daarom mag niet worden
verzuimd een schouder los te maken.

Ten slotte maakt Mandel nog opmerkzaam op de schijn-

-ocr page 265-

manoeuvre van den postmortalen hersenslag en idem halssnede
(ontbreken van bloedige infiltraties aan de randen), en betoogt,
dat men in twijfelachtige gevallen liever moet afkeuren, wijl het
belang der consumenten hooger staat dan dat van den eigenaar.

W. C. S.

Het gebruik van anaesthetica bij onze huisdieren. —

Daaromtrent deelt de Magister in de veeartsenijkunde J. Negotin
te Jurjew (Dorpat) zijn onderzoekingen mede in de Monats-
hefte für praktische Thierheilkunde von
Fröhner
Und Kitt, Band VI, en komt tot de volgende resultaten.

i°. Chloroform kan voor paarden en varkens als een
zeker en voortreffelijk anaestheticum worden aanbevolen; ook
kippen verdragen ze zeer goed. Bij honden en katten, doch
vooral bij de herkauwers ("rund, schaap en geit) is de aanwending
echter gevaarlijk.

2°. Aethe\'r is niet geschikt tot narcotiseeren van paarden
en honden, wijl zij bij deze dieren weinig anaestheseerend werkt.
Het aetheriseeren van schapen is gevaarlijk. Alleen katten ver-
dragen de aethernarcose goed.

3°. Tegenover mengsels van aether verhouden de dieren zich
verschillend.

a. Het mengsel van chloroform en aether, gelijke deelen, kan
bij honden en katten niet als anaestheticum worden gebruikt,
wegens de ongunstige werking op de hart- en longwerkzaamheid;
voor het paard verdient het mengsel geen voorkeur boven zuivere
chloroform.

b. Om dezelfde reden is ook het Engelsche mengsel voor
het paard niet aan te bevelen; bij honden en katten werkt het
evenals het mengsel van
Billroth. Hierbij staat het Engelsche
mengsel echter beslist ten achteren wegens het langere excitatie-
stadium.

c. Het mengsel van Billroth verdient bij honden en katten
als anaestheticum te worden aanbevolen, vooral bij honden na
voorafgaande morphine-injectie.

d. Als zeker en goed anaestheticum moet voor honden mel-
ding worden gemaakt van het mengsel van Wachsmuth.

4°. Met hylenbi chloride kan niet worden aangera-

-ocr page 266-

den, daar het bij het begin der narcose een sterke excitatie ver-
oorzaakt en overigens boven zuivere chloroform geen voordeel
aanbiedt.

5°. Bromoform, amylenhydraat en chloral-
hydra a t moeten wegens hun sterk prikkelende en bijtende
eigenschappen in de praktijk niet worden gebruikt,

6°. Morphine is als zelfstandig anaestheticum niet te ge-
bruiken ; daarentegen kan het als ondersteuningsmiddel, verbonden
met een ander anaestheticum, bijv. met het mengsel van
Billroth,
uitstekende diensten bewijzen. (Referent kan zich hiermede, wat
den hond betreft, niet vereenigen; bij dit dier is een hypoder-
matische injectie van 2—9 centigram morphine een uitnemend
anaestheticum.)

7°. Wat de locale anaeslhetica, cocaïne en brucine
betreft, daarvan voldeed de eerste zeer goed, terwijl de laatste
geen anaestheseerende eigenschappen bezit.

De volgende anaesthetica zouden dus passen voor de verschil-
lende dieren:

Paard: chloroform.

Rund, schaap, geit: geen chloroform.

Varken: chloroform.

Hond: mengsel van Billroth na voorafgaande injectie van
morphine; speciaal echter het mengsel van
Wachsmuth.

Kat: aether, mengsel van Billroth.

Kippen: chloroform. W. C. S.

De werking van malle\'ïne op het bloed en haar diagno-
stische waarde. —
Onder dezen titel deelt Dr. Johann Prus
zijn onderzoekingen, verricht aan het „Instituut voor algemeene
en experimenteele „pathologische anatomie" der veeartsenijschool
te Lemberg", mede in een arbeid van 88 bladzijden (Oester-
reichische Zeitschrift für wissenschaftliche
Veterinärkunde, Band VI, Heft 2 und 3), waarbij hij tot
geheel andere resultaten komt dan vroegere onderzoekers. Deze
resumeert hij ten slotte als volgt:

i°. Zoowel de vloeibare malleïne (van Preusse) als de droge
(van
Foth), in verschillenden graad met de physiologische
keukenzoutoplossing verdund, lost de haemoglobine der roode

-ocr page 267-

bloedlichaampjes op, destrueert de witte lichaampjes en belet de
stolling van het bloed. Malleïne is dus een sterk vergift, dat op
dezelfde wijze op het bloed werkt als tuberculine.

2°. Na een subcutane injectie van groote giften malleïne ont-
staan bij kikvorschen eerst sterke clonische krampen, evenals
onder den invloed van strychnine, en daarna volgen spierverlam-
ming en de dood.

3°. Kleine doses malleïne, subcutaan geïnjiciëerd, roepen bij
gezonde dieren de volgende veranderingen in het bloed te
voorschijn. In het eerste uur na de injectie vermindert belang-
rijk de hoeveelheid witte bloedlichaampjes (bijna driemaal), of
de zoogenaamde leukopenie ontstaat en gelijktijdig neemt de hoe-
veelheid roode bloedlichaampjes af, evenals ook die der bloedplaatjes
van
Bizzozero. De witte bloedlichaampjes ondergaan de leuko-
lyse, d. w. z. zij degenereeren en vervallen (karyolysis, caryo-
rhexis, plasmalysis, de vacuolaire en hydropische degeneratie), en de
eosinophile cellen verdwijnen volkomen. De roode bloedlichaam-
pjes ondergaan ook een degeneratie.

Na 6 uur vermeerdert de hoeveelheid witte bloedlichaampjes
in het bloed (leukocytose), het grootste gedeelte der leukocyten
vormen de kleine lymphocyten en de „mast"-cellen, de roode
bloedlichaampjes nemen af (erythropenie), de bloedplaatjes echter
komen in normaal getal voor.

Na i2 uur bereikt de leukocytose haar maximum en het
grootste gedeelte der leukocyten bestaat uit mononucleaire cellen;
de erythropenie begint te verminderen.

Na 24 uur is de leukocytose, hoewel in geringen graad, nog
steeds aanwezig; er komen kleine eosinophile cellen te voorschijn
en de hoeveelheid roode bloedlichaampjes is reeds bijna normaal.

4°. In het bloed der kwaaddroezige paarden vindt men de
neutrophile leukocytose (75 pCt), erythropenie en een grooter
hoeveelheid bloedplaatjes. Vele roode bloedlichaampjes vertoonen
vibreerende en voortgaande bewegingen, en zijn door een lichten
hof omgeven. Dit zijn ziekelijke bloedlichaampjes, in wier opper-
vlakkige laag de haemoglobine is opgelost. Dikwijls kan men in
het bloed kwade-droes-bacteriën aantreffen.

50. Na een injectie van malleïne bij kwaaddroezige paarden
vindt men 12 uur later een belangrijke neutrophile polynucleaire
leukocytose (92 pCt.), terwijl bij gezonde paarden na malleïne
een mononucleaire leukocytose voorkomt.

-ocr page 268-

6°. Dit onderscheid in de soorten van leukocytose wordt door
geen der tot heden bestaande theorieën omtrent het ontstaan van
leukocytose op bevredigende wijze verklaard, namelijk noch door
die van.
Limbeck en Horbaczewski (de chemotactische werking
van malleïne), noch door die van
Rieder (de bovenmatige ophoo-
ping van leukocyten in de periphere vaten) of die van
Löwit
(de leukocytose is het gevolg van voorafgegane leukopenie).

7°. Leukolyse, leukopenie en leukocytose staan niet tot elkander
in de verhouding als oorzaak en werking, maar het zijn gelijk-
waardige verschijnselen.

8°. De leukocytose is het gevolg van den versterkten lymphstroom.

9°. De malleïne bespoedigt den lymphstroom en de lymph-
vorming, daar zij het endothelium der capillaire vaten tot secretie
van lymphe aanzet; zij is dus een lymphagogum en wel onaf-
hankelijk van haar leukolytische werking.

io°. De door malleïne versterkte lymphstroom voert het bloed
van gezonde dieren mononucleaire leukocyten toe uit de lymph-
klieren, uit de milt en uit het beenmerg (van daar de
mononucleaire leukocytose); bij kwaaddroezige paarden echter
brengt zij nog polynucleaire leukocyten uit alle ziektehaarden
aan (van daar de polynucleaire leukocytose).

11°. Het verschijnen der polynucleaire leukocytose na malleïne
wijst op de aanwezigheid van ontstekingshaarden en op een be-
langrijke emigratie van witte bloedlichaampjes (alleen polynu-
cleaire cellen emigreeren).

12°, Na de subcutane injectie van kwade-droes-bacteriën,

a. in een kleine dosis: blijft de temperatuur der proefdieren
normaal;

b. in een matige dosis: stijgt de temperatuur;

c. in een groote dosis: daalt de temperatuur.

130. Na het invoeren van kwade-droes-bacteriën direct in het
bloed (in de ader),

a. bij een kleine dosis verheft zich gewoonlijk de temperatuur;

b. bij een grootere daalt deze en het dier gaat te gronde.

140. Na het aanbrengen van een kleine hoeveelheid kwade-

droes-bacteriën onder het harde hersenvlies stijgt de temperatuur
spoedig en belangrijk, en de dieren sterven aan hersenontsteking;
wanneer de hoeveelheid bacteriën echter grooter is, daalt de tem-
peratuur en het dier bezwijkt nog vóór het ontstekingsproces
tot stand komt.

-ocr page 269-

i5°. In de kwade-droes-bacteriën is de pyrogenetische substan-
tie, de zoogenaamde „Centannis pyrotoxina bacteritica", die in
een zekere dosis het thermogenetische centrum prikkelt, dat zich
in de grauwe substantie van het verlengde merg en in het rugge-
merg bevindt; in een grootere dosis verlamt het dit.

i60. In de malleïne is ook de pyrotoxine bevat. Verschillende
malleïne-doses, subcutaan of direct in het bloed geïnjiciëerd,
roepen een stijgen of dalen der temperatuur te voorschijn of
veranderen de temperatuur in het geheel niet, wat van de hoe-
veelheid pyrotoxine afhangt.

170. Na een gelijktijdige injectie:

a. van kwade-droes-bacteriën (subcutaan of direct in het bloed) en

b. van malleïne (subcutaan) verandert gewoonlijk de tempera-
tuur volstrekt niet (soms stijgt zij), voornamelijk in die gevallen,
waarbij na een gelijke injectie van bacteriën bij de voor controle
gebruikte dieren, de temperatuur in het geheel niet steeg.

i8°. Bij dieren met verhoogde temperatuur (door injectie van
kwade-droes-bacteriën) stijgt de temperatuur na malleïne nog
meer, of zij begint spoedig te dalen en het dier sterft.

190. Wanneer de temperatuur na injectie van kwade-droes-
bacteriën daalde, dan zakt zij na malleïne nog sneller, en de dood
van het dier volgt spoedig.

2o°. Bij dieren, waarbij de kwade-droes zich reeds had ont-
wikkeld, was het verloop der temperatuur na malleïne zeer ver-
schillend.

2i°. Bij kwaaddroezige dieren, die op malleïne reageeren met
temperatuursverhoogirig, treden talrijke kwade-droes-bacteriën en
een belangrijke polynucleaire leukocytose op, terwijl bij de kwaad-
droezige, niet reageerende dieren een mononucleaire leukocytose
voorkomt en men in het bloed geen bacteriën vindt.

2 2°. De malleïne-reactie ontstaat het meest in die gevallen,
waarbij öf versche kwade-droes-infiltraties of kaasachtige massa\'s
aanwezig zijn.

230. De in de longen der paarden aangetroffen grauwe, glazige,
doorschijnende, homogene, met kikvorsch-gelei overeenkomende
knobbeltjes vormen het eerste stadium van ontwikkeling der
veranderingen door de kwade-droes-bacteriën.

240. Malleïne oefent geen specifieken invloed uit, noch
op de kwade-droes-bacteriën, noch op het weefsel dat onder den
invloed der bacteriën gevormd is, noch op sommige zelfstandig-

-ocr page 270-

heden, welke slechts uitsluitend in het organismus van kwaad-
droezige dieren konden voorkomen.

25°. De werking van malleïne kan men zich als volgt verklaren :

Malleïne verhoogt de productie van lymphe door het aanzetten
van het endothelium der capillaire vaten tot secretoire functie,
en versnelt den lymphstroom. De versterkte lymphstroom, welke
door de ziektehaarden vloeit, neemt de aldaar ontstane pyrotoxine
op en voert deze naar het bloed; in het bloed vereenigt zich de
pyrotoxine met die, welke in de malleïne is bevat, en van de
grootte der aldus verkregen som hangt het effect der werking
op de thermogenetische centra af. Wanneer de verbonden pyro-
toxine een geringe hoeveelheid bedraagt, blijft de temperatuur
onveranderd; indien zij echter belangrijker is, dan volgt de prik-
keling der thermogenetische centra en de temperatuur stijgt, en
wanneer de som der pyrotoxine zeer groot wordt, dan ontstaat
verlamming der bovengenoemde centra en daardoor dalen der
temperatuur.

26°. Malleïne bezit geen diagnostische waarde,
daar men noch op grond van het uitblijven der reactie kwade-
droes kan uitsluiten, noch door het optreden der reactie gerech-
tigd is tot het besluit, dat beslist kwade-droes aanwezig is.

De door Prof. Schindelka als typisch aangegeven malleïne-
reactie (de temperatuurscurve komt overeen met de voorstelling
der hoogte van een berg, welke twee hoogste spitsen bezit)
schijnt niet steekhoudend te zijn, zelfs al bedraagt zij meer dan
twee graden.
 W, C. S.

Verband tussehen de ontsteking van de Tenon\'sehe
kapsel bij den menseh en de hondenziekte,
door Zelinski,
Nencki
en Karpinski. — Zes leden van een zelfde huisgezin
werden gelijktijdig aangetast door tenonitis. Behalve het lijden
van den oogbol en de locale symptomen hieraan eigen, beston-
den er ook verschijnselen van algemeene infectie. Als zenuw-
aandoening nam men waar : hoofdpijn, apathie, algemeene zwakte;
bovendien bestonden anorexie, braken en constipatie, terwijl aan
de respiratie-organen werden geconstateerd: bronchitis, pneumo-
nie en angina. De koorts duurde 3—12 dagen.

Het bacteriologisch onderzoek van het conjunctïvaal-secreet
toonde bij alle zieken cén en denzelfden staphylococcus aan.

-ocr page 271-

De epidemie heeft zich niet tot dit enkele huisgezin bepaald.

Een dame, die er een bezoek had afgelegd, werd, thuis geko-
men, ziek en besmette haar vader en den huishond. Negen maanden
na de genezing van alle zieken, werd, niettegenstaande de des-
infectie van het appartement der eerste familie, een persoon, die
overgekomen was, en in het bed sliep, waarin een der vroegere
lijders had gelegen, door dezelfde ziekte aangetast. De ontwikkeling
daarvan kwam overeen met die der vroeger waargenomen aan-
doening, terwijl het bacteriologisch onderzoek denzelfden staphy-
lococcus aantoonde.

De hond welke het volgend jaar spontaan werd geïnfecteerd,
leed, volgens professor
Youkovski, aan dezelfde ziekte. De clini-
sche symptomen van het lijden geleken op die van den mensch;
men vond denzelfden coccus. Morphologisch komen deze cocci
overeen met den staphylococcus albus, maar zij zetten suiker om
en peptoniseeren eitwit.

De cultuur dezer cocci, bij honden in den conjunctivaalzak
geënt, bracht een ziekte teweeg, geheel identisch aan de honden-
ziekte en de tenonitis van den mensch.

De schrijvers besluiten dat: i°. de hondenziekte den mensch kan
infecteeren en omgekeerd; 20. deze ziekte bij den mensch het
voorkomen heeft van een algemeene infectie; 30. de pathogene
microbe van dit lijden op den staphylococcus albus van
Rosen-
bach
gelijkt, maar zich daarvan vooral onderscheidt door zijn
vermogen om rietsuiker om te zetten; 40. de tenonitis bij den
mensch dikwijls niets anders is dan een symptoom van de infec-
tie door hondenziekte (Gazeta lekarska, Juni 1894.
Recueil de médecine vétérinaire, 15 December
1894). W. C. S.

Eenige korte mededeelingen omtrent waarnemingen bij
het snuiven van paarden,
door N. Mackel, staats veearts
te Grevenmacher
(Luxemburg).

i°. Bij het vertrek van de Beiersche bezettingstroepen uit de
Fransche vesting Longvy kocht ik op de toen gehouden verkoo-
ping een koetspaard, dat tamelijk erg snoof. Nadat ik het eenige
maanden had gebruikt, had ik genoeg van die muziek en ver-
kocht het aan een stalhouder, bij wien het geruimen tijd daarna
begon te droezen, terwijl de klieren in abscesvorming overgin\'

-ocr page 272-

gen. Na de\' genezing van deze ziekte had het snuiven opge
houden.

2°. Hierdoor aangespoord, deed ik bij een ander paard, dat
tot het koudbloedig ras behoorde en aan snuiven leed, in de
strottenhoofdstreek een absces ontstaan door injectie van terpen-
tijnolie met aether. Toen het dier later weder in gebruik werd
genomen, bleek ook het snuiven verdwenen te zijn.

3°. Op dit oogenblik bezit ik een sterk Oost-Pruisisch paard,
dat ik voor een jaar te Metz als snuiver kocht. Ik beproefde
weder dezelfde injectie, maar dezen keer zonder het gunstige
resultaat. Ik geloof echter, dat het snuiven bij dit dier niet meer
zoo sterk is als voorheen.

4°. Een uit België ingevoerde hengst was hier goedgekeurd,
niettegenstaande hij snoof. Van dezen zag ik drie veulens van
een en hetzelfde jaar, welke hetzelfde gebrek hadden. Dit pleit
duidelijk voor de herediteit (Deutsche thierarztliche
W och en schrift, 1894, n°. 5i). W. C. S.

Castratie tegen hypertrophie van de glandula prostatica.

— De redactie ontving een afdruk van een artikel over dit onder-
werp, dat zou verschijnen in de Februari-aflevering
1895 van het
University Medical Magazine, welk tijdschrift uitge-
geven wordt door de University of Pennsylvania
Press te Philadelphia. Daarin wordt er op gewezen hoe Dr. J.
William White in 1893, op zuiver theoretische gronden, het
eerst heeft aanbevolen om bij den mensch de castratie te be-
proeven, indien hypertrophie van de prostaat voorkwam. En dat
deze niet zeldzaam is, blijkt uit de onderzoekingen van
Henry
Thompson
, welke vond, dat 1 van de 3 mannen boven 54 jaar na
den dood eenige vergrooting van de prostaat vertoonde; voorts
dat hierdoor bij 1 van de
7 mannen meer of minder obstructie
werd veroorzaakt, terwijl 1 van de 15 gevallen belangrijk genoeg
was om deskundige hulp te doen inroepen.

De prostatectomie gaat met overwegende bezwaren gepaard,
en geneesmiddelen leveren bij de ware hypertrophie gewoonlijk
geen gevolg op.

De castratie tegen dit lijden gerecommandeerd, is niet alleen
in Amerika, doch ook in Europa beproefd en meestal met succes.
In bedoeld artikel wordt melding gemaakt van
18 gevallen. Dit

-ocr page 273-

getal is echter stellig beneden de werkelijkheid. Prof. Korteweg
deelde in de Vergadering van de Sectie voor Heel-
kunde van het Genootschap ter bevordering
van Natuur-, Genees- en Heelkunde op Woens-
dag 2 Januari 1895 (Weekblad voor Geneeskunde
1895, I, n°. 5), een geval mede van castratie bij een 74-jarig
man, die sedert geruimen tijd, bij vergroote prostata, aan incon-
tinentia urinae leed. Deze persoon kon nu en dan kleine hoeveel-
heden urine loozen, docli meestal was de drang zoo plotseling,
dat hij in den regel, zoowel \'s nachts als over dag, nat was. Na
de castratie kon de urine veel beter worden opgehouden, zoodat
er geen gevaar meer bestond voor zelfverontreiniging; een be-
paalde verkleining van de prostata kon echter niet worden ge-
constateerd.

Prof. Korteweg had deze operatie reeds meer toegepast, doch
niet altijd zulke goede gevolgen gezien.

De professoren Koch en Tilanus waren geen voorstanders
van deze operatie.

Zooals bekend is, komt hypertrophie van de prostata nu en
dan bij den hond voor en heeft zij daarbij, door vernauwing van
het bekkengedeelte der urethra, stoornis in de urine-afvloeiing
ten gevolge, welke tot druppelpis, incontinentia urinae, enurie en
uraemie kan leiden. In zulke omstandigheden ware castratie te
beproeven. Er dient dan echter op gelet, gelijk in het redactie-
artikel van het University Medical Magazine is aan-
gegeven, dat ware hypertrophie bestaat, en geen prostata-absces,
geen prostatitis of tumoren in deze klier of aan den hals van de
blaas aanwezig zijn. In zulke omstandigheden zou van de castratie
niets zijn te verwachten. W. C. S.

Slangengif. — In het laatste jaar stierven in Engelsch-Indië,
volgens de officiëele statistiek, ruim 23,000 menschen aan slangen-
beet, waarvan 10,797 gevallen enkel in Bengalen. Het is dus
niet te verwonderen, dat het zoeken naar werkzame middelen
tegen slangengif niet ophoudt. Dit levert ook daarom bezwaren,
wijl het gif van bijna elke slang den dood op een andere wijze
veroorzaakt. Zoo ontstaat na een cobra-beet verlamming der
respiratie-organen, terwijl het daboiagif hevige convulsies verwekt;
aldus wijken de verschijnselen bij de onderscheidene vergiften

-ocr page 274-

bijna altijd van elkander af, wat natuurlijk ook doet besluiten tot
een verschil in het gif zelf. De onderzoeker moet dus niet enkel
streven naar een geneesmiddel voor elke species, doch vóór alles
de symptomen en de doodsoorzaak leeren kennen, zooals deze
zich bij verschillend slangengif voordoen. Dit is echter tot heden
weinig geschied. Niet eens is de groote strijdvraag, of het gif
direct op de zenuwen dan wel op het bloed inwerkt, afdoende
beslist.

Bijzonder hebben in den laatsten tijd de aandacht getrokken
de onderzoekingen van Dr.
Calmette in het Instituut van
Pasteur; het gelukte hem cobra-gif in een reageerbuisje onscha-
delijk te maken door toevoeging van chloorkalk. Tot nog toe
leden de meeste proeven in deze richting schipbreuk.
Calmette
beweert nu, dat door inspuiting van een (tot 1/eo) verdunde op-
lossing van chloorkalk in verschillende lichaamsdeelen de werking
van het vergif wordt opgeheven. Bij konijnen en varkens werd
een milligram cobra-gif, waarvan men de werking vooraf had
onderzocht door het dooden van twee konijnen, ingespoten en
daarna een chloorkalkoplossing; van elf konijnen en twee var-
kens, die aldus werden behandeld, stierven slechts vier dieren.
Ook het bloedserum der geënte dieren zou de werking van het
gif opheffen.

Men kan alleszins tegenwerpingen maken. Zoo was het gif niet
genomen van een levende slang, doch van een, die eenige maan-
den dood was, en hoewel het gif, naar men wil, door den dood
van het dier niet wordt vernietigd, zoo kan het, in den vorm
waarin het is gebruikt, toch belangrijk afwijken van het versche
gif, dat door een beet in de diepte dringt.

In elk geval is de ontdekking van Dr. Calmette tot heden
wel de gewichtigste, die op het ondankbaar gebied van de ge-
neesmiddelen tegen slangengif is gedaan (Thierarztl.
C e n-
tralblatt, i Marz 1895). W.
C. S.

-ocr page 275-

maatschappij tot bevordering
der veeartsenijkunde.

VERSLAG VAN DE VERGADERING DER
AFDEELING UTRECHT,

op 23 November 1894. /

Aanwezig zijn de H.H. A. van Heusden, H. Anker, D. A. de
Jong Jzn., M. G. de Bruin, W. van Haselen, W. C. Schimmel,
G. Goosens, J.
D. de Vries, K. Hoefnagel, H. J. H. Stempel,
Dr. H. J. Hamburger, J. van Klaveren, D. F. van Esveld,
P. Brouwer
en H. J. C. van Lent.

Geïntroduceerd: de H.H. K. van der Veen, F. J. Laméris,
W. Hilwig en H, van Harrevelt.

Als Voorzitter fungeert de Ondervoorzitter M. G. de Bruin.

Na afdoening der huishoudelijke zaken verkrijgt de heer M.
G. de Bruin het woord voor zijn voordracht over: „Het rechts-
principe in de gerechtelijke veeartsenijkunde/\' welke, op verzoek,
door spreker ter opneming in het Tijdschrift zal worden gezonden.

Naar aanleiding van deze lezing zegt de heer D. A. de Jong,
dat het niet altijd zoo loopt als door spreker is medegedeeld,
daar de kooper de keuze heeft tusschen geheele restitutie, of het dier
te behouden tegen zooveel minderen prijs als de rechter beslist.

De heer de Bruin antwoordt dat dit kan, doch dan moet die
efsch dadelijk blijken uit het exploot. Er is geen jurisprudentie
bekend, waarbij vermindering van prijs door de rechtbank wordt
toegestaan bij een actie tot koopvernietiging.

Den heer Goosens is het dikwijls voorgekomen, dat hem advies
werd gevraagd over koopvernietigende gebreken. Men verkoopt
naar Frankrijk, de tolk komt een poos later aan met een ge-
stempeld en gezegeld bewijs, behelzende de een of andere ver-
klaring omtrent het verkochte paard. Wat nu te doen?

De heer Hoefnagel raadt steeds aan af te wachten; laten ze
het paard maar terugzenden en het aanbieden; alsdan kan ook
hier een onderzoek plaats hebben.

De heer de Jong zegt dat men gerust een afwachtende houding
kan aannemen, wanneer in de verklaring niet uitdrukkelijk ver-
meld staat, dat het gebrek in quaestie bestond vóór den verkoop.

Den heer Stempel is ook dikwijls in deze zaken om raad

-ocr page 276-

gevraagd; hem is gebleken, dat wanneer men te doen heeft met
groote kooplui, men wel mag aannemen dat het gebrek bestaat
wanneer ze aanschrijving doen. Soms heeft men met minder ver-
trouwbare personen te doen en dan is het beter maar af te wachten-

De heer Goosens vraagt inlichting omtrent oorzaak en wezen
van het zoogenaamd „kramptrekken"; het is geen hanetred, maar
in verschillende graden ziet men dat één of beide achterbeenen
nu en dan krampachtig worden opgetrokken, vooral bij het ach-
teruitzetten.

De heer Schimmel zegt dat het meestal een begin van hane-
tred is en daar wij van dit lijden evenmin de oorzaak kennen,
is een antwoord op de gestelde vraag moeielijk. Meestal zal het
wel een ruggemergslijden zijn.

De heer de Jong wenscht, dat in verband met de verhooging
van contributie door de afdeelingen, op de aanstaande Algemeene
Vergadering worde voorgesteld ook van de leden der algemeene
afdeeling verhooging der contributie te heffen. Spreker zou er
toe kunnen besluiten om naar de algemeene afdeeling over te
gaan; het is goedkooper en men kan overal komen.

De heer de Bruin wijst er op dat de contributie even hoog
is en dat men als lid eener afdeeling ook de vergaderingen der
zuster-afdeelingen kan bijwonen. Voorts heeft men het voorrecht
op de afdeelings-vergaderingen te kunnen medestemmen, en even-
eens op de algemeene vergadering zijn stem te kunnen uit-
brengen, wanneer men niet tegenwoordig is geweest op de
zomervergadering der afdeeling.

De heer van Esveld maakt er opmerkzaam op, dat de leden
der algemeene afdeeling tot nu toe meer hebben betaald dan de
leden der afdeelingen en vindt dit onbillijk.

De heer Anker meent dat het beter ware van dit punt af te
stappen en tot het volgende der agenda over te gaan. Wanneer
er waren die om genoemde reden uit de afdeeling gingen, zouden
, wij er toe kunnen komen hen van onze vergaderingen te weren.

De heer Schimmel vindt het beter de contributie ad f5.— te
behouden, omdat er vele leden van de algemeene afdeeling in
Indië wonen, die geen ander voordeel genieten dan het tijdschrift
te ontvangen.

De heer de Jong merkt op, dat het niet collegiaal zou zijn
collega\'s te gaan weren van afdeelingsvergaderingen, waarop de
heer
Anker repliceert, dat de collegialiteit door diegenen gene-

-ocr page 277-

geerd, wordt, welke uittreden om een klein geldelijk voordeel.

De heer van Esveld merkt nog op, dat alleen zij lid van de
algemeene afdeeling worden, die geen lid kunnen zijn van een
afdeeling, zooals veeartsen in Indië, paardenartsen, enz.

De heer de Bruin zegt, dat wanneer de heer de Jong dien-
aangaande een voorstel wil doen, dit eerst kan geschieden in de
volgende vergadering.

De heer de Jong wil dit punt alsdan gaarne inleiden en ver-
zoekt het op de agenda te plaatsen.

De heer Marcus vermeldt de eigenaardige therapie bij metritis
van den mensch, het toedienen namelijk van groote hoeveelheden
opium. De antiseptische inspuitingen, zooals wij toepassen, zouden
de beschuttende laag, die door een reactieye ontsteking wordt
gevormd, vernietigen.

De heer van Harrevelt zegt dat injecties van morphine
(0.75—2 gram) bij runderen steeds hevige excitatie-verschijnselen
te voorschijn roepen.

De heer de Bruin is van meening, dat het tot rust brengen
van den uterus altijd zeer gewenscht is. De lymphbanen toch van
den uterus hebben een ander beloop dan die in eenig ander
orgaan. In de muscularis is een wijdmazig net van lymphbanen,
vooral zeer talrijk bij het paard, die overgaan in lymphvaten,
welke in de lendenklieren uitmonden. Na een embryotomie bij
het paard bijv. ziet men de eerste 4 a 5 dagen alles goed gaan,
maar op eens bemerkt men verhooging van temperatuur (390—40°)
en den 89ten of 9flen dag is het dier dood. Den 8steïl of 9de" dag
namelijk treedt bij het paard de bronsperiode op; de septische
stoffen die zich hebben gevormd, worden nu door de contracties
der baarmoeder in het bloed gevoerd en septicaemie is liet gevolg.

De heer de Vries heeft in die gevallen met succes opium
toegediend; hij deed geen morphine-injecties, maar gaf per os
pulvis opii, 2 gram daags.

De heer de Jong vraagt of ook reeds joodkalium is toege-
diend bij metritis en fluor albus, en of er iets omtrent de resul-
taten bekend is ?

Niemand kan spreker inlichtingen geven.

De heer van Klaveren deelt mede, dat zijn hulp werd inge-
roepen bij een ruin; het paard was benauwd en onrustig, zweette
sterk en perste voortdurend op de urine.

Hij deed een morpliine-injectie, exploreerde daarop en vond

-ocr page 278-

de blaas sterk gespannen. Na veel moeite gelukte het hem ein-
delijk den penis in handen te krijgen en zag toen een blaasvor-
mig weefsel uit het orificium hangen; hij perforeerde dit en kon
er daarna een membraan uit halen, die bezet was met blaassteen-
tjes. Maanden geleden was hij ook bij dit paard geroepen, het
had toen in de sloot gezeten, perste evenzoo sterk, doch her-
stelde spoedig na wateraftapping.

De heer Schimmel stelt zich het ziekteproces aldus voor:
eenige blaassteentjes zijn met de urine afgevoerd, doch in de
urethra, nabij het orificium urethrae, blijven zitten. Door het
persen is de mucosa, die de steentjes als een zak omsloot, uit
het orificium gedrongen. De urineloozing werd hierdoor gestoord
en gaf tot bovengenoemde verschijnselen aanleiding. Hij zegt een
dergelijk geval vroeger te hebben waargenomen.

De heer de Bruin merkt op, dat bij hondenziekte alle mid-
delen werden beproefd, doch meestal met ongunstig gevolg. Bij
een veulen met tetanus had spreker joodtrichloride ingespoten,
ioo ccM. van y2 % solutie, hetgeen zeer goed door dit dier ver-
dragen werd. Toen er nu weer patiënten kwamen met honden-
ziekte, wilde hij dit middel ook eens beproeven en wendde het
onder de huid aan in hoeveelheden van 10—20—30 ccM. van
1 : 2000 joodtrichloride-solutie, om den anderen dag herhaald.
Na 2 dagen trad profuse expectoratie op, met braken en diarrhee
en na eenige dagen voortgezette inspuiting volgde herstel.

De heer van Lent deelt over de malleïne-injecties, in 1894
te Waniel gedaan, het volgende mede. Den 2gsten Mei 1894
kwamen er te Wamel 90 remontepaarden, direct uit Ierland
geïmporteerd, om aldaar gedurende den zomer te weiden. Deze
hadden ongeveer 8 dagen te Rotterdam gestaan, alvorens
naar Wamel te worden verzonden. Bij aankomst waren aan deze
paarden geen verschijnselen waar te nemen, die op kwade-droes
wezen. Zij werden, vooral in het begin, bijna dagelijks door
mij nagegaan en minstens éénmaal per week geïnspecteerd door
den majoor-paardenarts
Schröder; geen verdachte verschijnselen
werden waargenomen, totdat den 9aen Juli (dus 40 dagen na aan-
komst) bij een paard duidelijke verschijnselen van kwade-droes
te zien waren.

Het dier werd vanwege het Veeartsenijkundig Staatstoezicht
gedood en de lijkschouwing bevestigde de diagnose.

Den i7aen Juli (dus 5a dagen na aankomst) kwamen er weer

-ocr page 279-

2 gevallen voor van kwade-droes In twee verschillende weiden.
(De paarden waren verdeeld in koppels van 4—12 stuks en deze
waren van elkander afgezonderd gebleven van den dag van aan-
komst af.)

Daar niet met zekerheid te zeggen was, dat de paarden de
ziekte uit Ierland hadden medegebracht, of dat ze op de reis
of te Rotterdam besmet waren geworden, zoo was het bij geen
mogelijkheid te bepalen, hoever de infectie verbreid en onder
welke koppels ze te zoeken was; te minder, wijl alle paarden
min of meer lijdende waren of geweest waren aan goedaardige-
droes, waarbij verschijnselen optraden, die het moeielijk maakten
om met zekerheid uitspraak te doen.

Na eenige voorbereiding werd door den heer Generaal-Majoor,
Inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht, beslo-
ten, dat de malleïne-proef zou worden genomen op al de remonte-
paarden, die te Wamel weidden; daarmede werd belast de paar-
denarts 2de klasse A.
Frederikse, terwijl ik dezen behulpzaam
zou zijn. De luitenant-kolonel-paardenarts
Hinze had verder
bepaald op welke wijze de proef moest worden ingericht; de
paarden die 20 en hooger reageerden, zouden besmet en die
welke i,5°—20 temperatuursverhooging gaven, zouden verdacht
worden verklaard.

Daar de gewone ziekenstal vrij moest worden gehouden, werden
er achteraf hulpstallen gebouwd, waar de paarden achtereenvol-
gens in werden geplaatst, koppelsgewijze, zooals ze in de weiden
bij elkander liepen.

Natuurlijk werden het eerst die koppels genomen, welke het
minst door ons werden verdacht.

De wijze waarop geopereerd werd, was als volgt:

De paarden werden op stal gehaald en den volgenden dag,
werd 3 è, 4 maal de temperatuur opgenomen, ten einde een
gemiddeld cijfer te kunnen vaststellen. Den avond van dien dag
te ongeveer 10 uur, werden de paarden ingespoten. Te voren
was op de linker halsvlakte een plek kaalgeknipt en met een 3 %
creoline-solutie gereinigd; den avond vóór de inspuiting was deze
plaats reeds gedesinfecteerd met een 1 °/00 sublimaatoplossing.

De hoeveelheid malleïne welke bij elk paard werd ingespoten,
was 0,5 gram malleïne brute van Dr. Roux, gemengd met 2
gram 5 %0 phenylsolutie. Na elke inspuiting werd de naald
gedesinfecteerd.

-ocr page 280-

Omtrent 6a? uur na de inspuiting werd het eerst de tem-
peratuur opgenomen en dit om de 2 uur herhaald tot 18 uur
na de inspuiting. Den daaropvolgenden dag werd nog eenige
malen de temperatuur opgenomen.

De eerste 47 paarden, die op de bovenbeschreven wijze werden
ingespoten, gaven geen reactie, d. w. z. de temperatuursstijging
bleef beneden de 1,5° C., gaf geen schommelingen te zien en
daalde spoedig regelmatig.

Dit blijkt uit onderstaand staatje, genomen uit een der vete.

Morgen-
temperatuur.

Middag-
temperatuur.

Avond-
temperatuur.

Gemiddelde
temperatuur.

C uur na de
inspuiting.

ra

00

10 dito.

12 dito.

14 dito.

16 dito.

-8

00

rM

\'r3

O

CM

1

22 dito. j

36 dito.

Hoogte
stijging.

37.9

38.2

38.1

38.1

38.2

38.4

38.7

38.9

39.-

38.6

38.2

38.1

37.8

37.8

0.9

Den 5deB September werden twee paarden afgemaakt, welke meer
dan 2° hadden gereageerd en bovendien enkele clinische ver-
schijnselen aanboden. De sectie toonde duidelijk kwade-droes
aan; dit resultaat werd nog gecontroleerd door bacteriologisch
onderzoek en inenting op caviae, wat opgedragen was aan de
heeren Dr.
Straub en de Haan en positieve resultaten gaf.

Den i8den September werd wederom een paard afgemaakt, dat
meer dan 20 gereageerd had en op dien datum bovendien dui-
delijke verschijnselen vertoonde van kwade-droes (zweren in den
neus en huidworm).

Den i6<,en September werd begonnen met de inspuiting voor
de 2a* maal, waarbij telkens 4 gram verdunde malleïne brüte
werd gebruikt, Deze bewerking ondergingen die paarden, welke
meer dan 1,5° C. gereageerd en die welke met kwaaddroezigen
op één stal gestaan hadden.

Hiervan bleken den 2osten September weer twee paarden boven
de 2° C. te reageeren; deze werden daarom afgemaakt. Sectie
en bacteriologisch onderzoek toonden aan, dat zij aan kwade-
droes lijdende waren geweest.

Den 3osten October werden nog 4 paarden afgemaakt, die na
inspuiting een temperatuursstijging hadden gehad van meer dan
C.
Bij 3 toonden lijkopening en bacteriologisch onderzoek kwrade-
droes aan; bij het 4dfi paard was alleen sterke vergrooting der
bronchiaalklieren te constateeren; het bacteriologisch onderzoek
bleef negatief.

-ocr page 281-

Onderstaande tabel geeft een voorbeeld van twee reactie^
gevallen:

Morgeu-
teraperatuur.

Middag-
temperatuur.

Avond-
temperatuur.

Gemiddelde
temperatuur.

6 uur nu de
inspuiting.

8 dito.

10 dito.

0\'

0

•f

16 dito.

18 dito.

20 dito.

——- 1

22 dito.

0

ïo
CO

48 dito.

0 .

^

M.S

O öjO
0

Wïï

1ste injectie .

">8.3

S8.6

38.8

38.6

38.5

39.-

89.2

3S.9

39.5

39.9

39.6

38.8

38,4

1.3

2de „ .

\'38.2

39.5

39.9

39.2

39-1

39.5

39.6

39.7

4n.-

40.7

41.1

41-

41.-

39 8

39.6

1.9

lste injectie .

37.9

38.-

38.2

38.-

38.2

38.9

38.5

39.1

39.1

39.-

39.1

38.7

38.4

1.1

2de 1 „ .

\'37.8

38.6

38.3

3S.2

39.6

40.4

40.3

39.6

39.5

39.7

39.5

39.5

39.4

39.8

39.4

2 3

Zien we dezen temperatuursstaat in, dan springen het meest in
het oog de schommelingen welke daarin voorkomen (de zooge-
naamde typische reactie volgens
Schindelka), alsmede het lang
aanhouden der verhoogde lichaamswarmte.

Dit verschijnsel deed zich voor bij al de paarden, welke
reageerden op de inspuiting. De verdere verschijnselen welke
daarbij werden waargenomen, waren voornamelijk sterke zwelling
op de plaats van inspuiting die lang bleef bestaan en van waar
duidelijk waarneembare lymphstrengen naar de boegklieren lie-
pen. Voorts werd een enkele maal sterke horripilatie en een
waggelende gang opgemerkt.

Bij de sectie constateerde men meestal alleen longen-kwade-
droes, namelijk enkele kwade-droes-knobbeltjes in de longen,
soms zoo weinig, dat het, zonder het positieve bacteriologisch
onderzoek, niet doenlijk zou zijn geweest om met zekerheid uit-
spraak te doen. Bij andere daarentegen waren de sectie-verschijn-
selen zoo duidelijk en sprekend, dat twijfel niet mogelijk was.

Het resultaat der inenting is geweest, dat van de 90 paarden
er 17 bleken kwade-droes te hebben gehad, en de overige naar
Milligen konden worden gezonden, waarvan er slechts 3 als ver-
dacht in observatie behoefden te blijven.

De heer Brouwer is tegenwoordig geweest bij het onderzoek
der culturen en der caviae, welke te Wamel geënt waren. Als
clinisch verschijnsel bij de caviae treedt orchitis op den voorgrond.
Spreker heeft caviae geïnfecteerd en daarna beproefd met malleïne-
injecties genezing te verkrijgen; dit is hem niet gelukt, de dieren
stierven alle aan malleus. Enkele malen heeft hij bij zijn proeven
gebruik gemaakt van vrouwelijke caviae en daar zag men aan

-ocr page 282-

de labiae der vulva het ziekteproces het eerst en het duidelijkst
optreden.

De heer Schimmel zegt, dat het een bekende zaak is dat bij
hengsten, die kwade-droes hebben, orchitis optreedt, zoodat de
testikels een praedilectie-plaats schijnen te zijn voor den kwa-
de-droes-bacil.

De heer Stempel vult het boven medegedeelde nog aan door
op te merken dat het de aandacht trok, dat de huidwormknobbels
bij 2 paarden zoo groot waren en dat het paard, dat den 8sten
September werd afgemaakt, op de linker halsvlakte een krater,
vormige verzwering had, ter grootte van een hand, met ingevreten
randen.

De heer de Jong deelt mede dezer dagen gelezen te hebben,
dat vleesch van tuberculeuse dieren afkomstig, gevaarlijk is voor
teringlijders, doordien dit vleesch, hoewel dikwijls geen tuberkels
bevattende, doordrenkt zou zijn met tuberculine; deze wordt
opgenomen en werkt in op het aangetaste weefsel der longen,
evenals bij injecties, waardoor de ziekte kan verergeren. Dit is
dus een reden te meer om alle vleesch van tuberculeuse dieren
aan de consumtie te onttrekken.

Dr. Hamburger vraagt of de schrijver ook mededeelt, dat er
tuberculine in de spieren is aangetoond?

De heer de Jong antwoordt, dat de tuberculine wel in de
melk is aangetoond, zoodat het zeer waarschijnlijk is dat deze
ook in het spierweefsel voorkomt.

De heer van Esveld dankt den heer de Bruin voor de
uitstekende leiding der vergadering en deelt mede dat in de vol-
gende week de commissie bijeenkomt van de Maatschappij voor
Geneeskunde, waarin zal worden gesproken over de vleeschkeu-
ring. Spreker is uitgenoodigd deze vergadering bij te wonen om
nadere toelichting te geven.

Niets meer te verhandelen zijnde, sluit de Voorzitter de ver-
gadering.

De Secretaris,

Tiel, 28 Maart 1895. H. J. C. VAN LENT.

-ocr page 283-

bibliotheek van hollandsche
veeartsenijkundige werken.

gste vervolg.

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:

Van den Heer D. van der Sluijs te Amsterdam:

David Heilbron Czn., Korte schets van eene in den jare 1808
in een gedeelte van de provinciën Gelderland en Braband ge-
heerscht hebbende kortstondige koortsziekte onder het
rundervee (bekend onder de benaming van het v u u r, het
bloed ofmiltvuur). Amsterdam,
Johannes van der Hey, 1815.

G. Wit, Dictaat over Verloskunde van het vee.

J. A. Dekker, Nieuw genees- en verloskundig handboek
voor het. vee. Naar het Hoogduitsch. Leiden,
D. Noothoven
van Goor.
z. j.

W. Bavink, Volledig handboek der practische veeart-
sen ij k u n d e, benevens eene handleiding voor de verloskunde,
het aderlaten, zetten van fontanellen, dragten, branden, scarifi-
ceren, enz. enz., naar onuitgegeven aanteekeningen van den veearts
H. W. Hentze. Leiden, D. Noothoven van Goor z. j.

W. J. E. Hekmeijer, De Hollandsche veearts, of de
kunst om de ziekten van paarden, rundvee, schapen, geiten en
varkens te kennen en te genezen. Tiel,
A. van Loon, 1858.

A. J. Janné, Bijdrage tot de kennis en de behandeling van de
ziekten der hoeven bij het paard, bekend onder den naam van
straal- of hoefkanker. Amersfoort,
W. J. van Bommel
van Vloten,
1848.

F. C. Hekmeijer, Handleiding tot de stelselmatige beschrij-
vende ontleedkunde der huiszoogdieren. Utrecht,
J. G. Broese, 1862.

Mr. W. Wintgens, De regering tegenover de veepest. Drie
redevoeringen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. \'s-Gra-
venhage, Gebroeders
Belinfante, 1866.

D. Munnikhuis, Beknopte en duidelijke beschrijving der
melkteekens bij het rundvee. Purmerende, J.
Muusses, 1874.

Abattoirs (Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad,
n03. 292 en 294 van 1894)

-ocr page 284-

Van den Heer K. Hoefnagel te Utrecht:

Mr. H. M. Hartog, Uitoefenen van burgerpraktijk
door paardenartsen (Nederlandsch Landbouwweekblad n°.
8, 1895).

Van den Heer H. J. C. van Lent te Tiel:

K. Hoepnagel en A. van Leeuwen, Uitoefenen van b u r-
gerpraktijk door paardenartsen (Nederlandsch Land-
bouwweekblad n°. 10, 1895).

H. J. C. van Lent, Inspuitingen van malleïne (Mededeelingen
en berichten der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Land-
bouw over 1894, II. Lochem, J. H.
Scheen, 1894).

Van den Heer W. C. Schimmel te Utrecht:

Staat, aanwijzende de betrekkingen, rangen, getal, tracte-
menten en toelagen van het personeel der geneeskun-
dige dienst van de landmagt op den voet van vrede.
Deze staat behoort bij het besluit van 5 Maart 1841, n°. 90.

Koninklijk besluit van 21 September 1841, houdende bepalingen
omtrent het uitoefenen van practijk door paardenartsen,
adjunct-paardenartsen en surnumerair-paardenartsen.

Reglement van 1 December 1841, n°. 80, op de admissie
van kweekelingen voor de militaire geneeskundige dienst en
derzelver bevordering tot officier van gezondheid
der 3de klasse, mitsgaders op de bevordering der officieren van
gezondheid van de 3de tot de 2de klasse, van de 2de tot de
iste klasse en van de i9te klasse tot Eerste officier van gezondheid
(Dit reglement is tevens van toepassing op de bevordering
van adjunct-paardenartsen tot paardenartsen).

Ministerieel besluit van 26 October 1853, houdende wijziging
der artikelen 6 en 11 van de Instructie voor de leeraren aan
\'s Rijks Veeartsenijschool.

Instructie voor de leeraren aan \'s R ij k s Veeart-
senijschool, vastgesteld 18 Maart 1851.

Instructie voor den Directeur aan \'s R ij k s Vee-
artsenijschool, vastgesteld x8 Maart 1853.

Instructie voor den Oeconoom aan \'s R ij k s Vee-
artsenijschool, vastgesteld 15 October 1860.

Instructie voor den smid, tevens o n d e r w ij z e r in
het practisch hoefbeslag aan \'sRijks Veeartsen ij school,
vastgesteld 15 Februari 1873.

-ocr page 285-

Koninklijk besluit van 14 September 1851, n°. 59, houdende
bepalingen omtrent de jaarlijks te betalen som, door kwee-
k e 1 i n g e n aan \'s Rijks Veeartsen ij school, benevens
het Ministerieel besluit van 16 September 1851, houdende:
Programma van de vereischten om aan \'s R ij k s V e e a r t-
s e n ij s c h o o 1 als kweekeling, of tot de bijwoning der lessen
in die instelling te worden toegelaten, en van het onderwijs
aldaar te geven (Van beide besluiten een gedrukt en een ge-
schreven exemplaar).

Koninklijke besluiten van 25 Maart 1860, n°. 54 en 26 April
1860, n°. 65, houdende bepalingen omtrent de bijdragen te
storten voor onderwijs, huisvesting en verpleging door kwee-
kelingen aan \'s Rijks Veeartsenijschool, benevens Ministeriëele
beschikking van T3 October 1860, n°. 172, gie afdl., houdende
Programma, enz. (zie het voorgaand nummer).

Koninklijk besluit van 8 Mei 1864, n°. 8, houdende bepalin-
gen omtrent de bijdragen enz. (zie hiervoor) en: Uittrek-
sel uit het Reglement voor \'sRijks Veeartsenij-
school, vastgesteld bij beschikking van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van 12 December 1865, n°. 2x7, 9de afdl.

Reglement voor \'sRijks Veeartsenijschool,
vastgesteld 12 December 1865.

Koninklijk besluit van 23 April 1873, n\\ 7, houdende bepa-
lingen omtrent de b ij d r a g e n, enz. (zie hiervoor) en Uit-
treksel uit het Reglement, vastgesteld 12 December 1865
en gewijzigd bij beschikking van 16 April en 11 December
1873, 9de afdeeling.

Brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dato 7
October 1865, n°. 236, aan den Leeraar
F. C. Hekmeijer.

Bepalingen omtrent het afnemen der examina voor
paardenartsen bij het leger, vastgesteld op 28 October 1863.

Proces verbaal der eedsaflegging op 9 October 1S30 van
F. C.
Hekmeijer, als veearts der iste klasse in de provincie
Utrecht.

J. van Dam, Hoedanig is de toestand der Veeartsenijkunde in
Nederland? en hoedanig behoorde dezelve te wezen? Voordracht
gehouden in de Vergadering der Veeartsenijkundige Vereeniging
in Noord-Holland op 17 October 1851 (manuscript).

Brief van den iate Luitenant F. v, T. aan F. C. Hekmeijer,
over hoornachtige uitsteeksels aan het been van een
veulen, met schetsteekening.

-ocr page 286-

F. C. Hekmeijer, Korte geschiedenis en inrigting der Mili-
taire Vétérinaire dienst in Nederland, gedateerd
December 1859 (in manuscript).

Dehne, Geschiedkundige verhandeling omtrent het militair
veterinair wezen van voor 1830, betrekkelijk het personeel, hunne
positie, betaling, etc. met 2 bijlagen, gedateerd September 1863
(in manuscript).

F. C. Hekmeijer, Korte aanteekeningen omtrent den militairen
veterinairen dienst bij het Nederlandsche leger sedert de vrede
van Utrecht in 1713 tot op den tegenwoordigen tijd (in manu-
script), ontleend aan een werk van den militairen intendant der
i*te klasse H.
Hardenberg te \'s Hage,

F. C. Hekmeijer, Enkele aanteekeningen uit de jaren 1867 en
1873 omtrent het aanschaffen van zaken voor het onderwijs.

A. de Vos, Iets over de Runderpest en hare tegenwoordige
verhouding tegenover Ned.-Indië. Lezing gehouden op 1 Juni
1867 te Batavia.

A. de Vos, De naderende dood van de Runderpest in Hol-
land (overdruk uit?).

Wetten, besluiten, verordeningen, enz. in verschillende Staten
van Europa, Azië en Amerika tegen het mishandelen van
dieren. Uitgegeven door de Nederlandsche Vereeniging tot
Bescherming van Dieren. \'s-Gravenhage, H. L.
Smits, 1869.

Ontwerp, verslagen, amendementen, enz., betrekking hebbende
op: regeling van het o n d e r w ij s in de veeartsen ij -
kunde en van de voorwaarden tot verkrijging van bevoegdheid
tot hare uitoefening en Regeling van de uitoefening der
veeartsen ij kunst (zittingsjaar 1873 —1874).

Idem, omtrent voorziening tegen hondsdolheid
(zittingsjaar 1874 — 1875).

Van den Heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Bestek en voorwaarden tot het bouwen van een paar-
denstal met kliniek, pathologisch kabinet en leerzaal, een
hondenstal, een wagenhuis; verder het verplaatsen van een hooi-
berg en het leggen van bestratingen, een en ander op de ter-
reinen en ten dienste van \'sRijks Veeartsen ij school\'te
Utrecht. Met 4 teekeningen, 1874.

Bato, Verzorging van de huid der dieren (De Telegraaf
van i April 1895).

-ocr page 287-

D. A. de Jong, Jzn., Behandeling van miltvuur (Land-
bouwcourant van 26 November 1891).

Idem, De veiligheidsstang van Uffenhausen, met
plaat (Overdruk uit Hippos, 15 September 1892).

Idem, De spat (Overdruk uit Hippos, 15 November 1892).

Idem, L\'h érédité; le croisement; la réproduction
en consanguinité. La connaissance de la composi-
tion chimique des nourritures est indispensable
pour l\'alimentation rationnelle du bétail (Extrait du Rapport
du Congrès international d\'Agriculture tenu à la Haye du 7 au
13 Septembre 1891. Troisième section).

Idem, Retropharyngealblutung bei einer Kuh
(Sonderabdruck. Deutsche Zeitschrift fur Thiermedicin und ver.
gleichende Pathologie).

Idem, Oogziekte en zonneschijn (Landbouwcourant
I Maart 1888).

Idem, Die Jodtherapie bei Rethopharyngeal- und Parotis-
actinomykomen. Die Anwendung des Cocainum hydro-
chloric u m beim Nervenschnitt (Sonderabdruck. Deutsche
Zeitschrift für Thiermedicin und vergleichende Pathologie).

Idem, Lichaamsmetingen bij het rundvee (Maand-
blad voor den Nederlandschen Landbouwer 1888, nos. 1 en 2).

Idem, Maïs en beenderenmeel als voedsel voor mest-
varkens (Maandblad voor den Nederlandschen Landbouwer
1890, nos. 10 en 11).

Idem, De beteekenis van organische zuren in voe-
dingsmiddelen (Idem 1890, n°. 11).

Idem, Iets over leverbotziekte en haar oorzaak (Maand-
blad der Holl. Maatschappij van Landbouw 1887, n". 12).

Idem, Voeding van kalvers (Idem 1892, n°. 41).

Idem, De landbouwtentoonstelling te Berlijn (Idem 1894, nos.
26 en 27).

Idem, Verslag der vee- en vleeschkeuring te Leiden over 1893.

Van den Heer H. C. Reimers te Wageningen:

Voordracht over paardenteelt, in verband met den aan-
koop voor de remonte, gehouden te Arnhem (Arnhemsche
Courant van 25 December 1889).

-ocr page 288-

Van den Heer H. J. C. van Lent te Tiel:

H. J. C. van Lent, De tuberculose en hare b e s t r ij-
ding (De Telegraaf van 14, 15 en 16 April 1895).

De ondergeteekende die, op verzoek van het Hoofdbestuur
der Maatschappij, voorloopig nog de zorg voor de bibliotheek
op zich neemt, wekt alle Collega\'s op hem bijdragen te zenden
aan zijn persoonlijk adres, Rijks Veeartsen ij school.
Alles wat in het Hollandsch verscheen en met de veeartsenij-
kunde in verband staatf wordt gaarne ingewacht, maar ook stuk-
ken door Hollandsche veeartsen in vreemde talen of over andere
onderwerpen geschreven.

Utrecht, 2 April 1895. VAN ESVELD.

necrologie

Op den 7den Maart 1895 is te Arnhem overleden de veearts
J. N.
Dijkman, keurmeester van vee en vleesch, die in 1861 tot
veearts werd bevorderd.

Te \'s-Gravenhage overleed op 26 Maart 1895 de gepension-
neerde luitenant-kolonel-paardenarts A. J.
de Bruijn, die in 1834
tot veearts werd bevorderd.

Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad bevat daarom-
trent het volgende:

Te \'s-Gravenhage overleed gister in den ouderdom van bijna
84 jaar de gepensionneerde luitenant-kolonel bij den veterinairen
dienst A. J.
de Bruijn, den 4den September van het jaar 1811
te Delft geboren.

Na gedurende 5 jaar het onderwijs aan \'s Rijks Veeartsenij-
school te Utrecht te hebben genoten, verwierf hij aldaar in het
jaar 1834 het diploma van veearts der iste klasse en werd hij
den i3dtJU Augustus van ditzelfde jaar aangesteld als adjunct-
paardenarts bij het leger, in welke qualiteit hij bij het mobiele
leger dienst deed.

Op grond van Z, M. besluit van den 6den Januari 1840 werd
hem een onbepaald verlof verleend, doch bij besluit van Z. Exc.

-ocr page 289-

den Directeur-Generaal van Oorlog van den isten December 1845
is hij weder in actieven dienst gesteld en den 3osten April 1846
tot paardenarts bevorderd.

Na in 1851 tot paardenarts der 2flo klasse en den 15den Augus-
tus 1856 reeds tot paardenarts der iste klasse te zijn benoemd,
kreeg hij den 3osten Mei 1867 den rang van majoor, welke be-
trekking hij tot in 1879 waarnam en toen met den rang van
luitenant-kolonel werd gepensionneerd.

De Bruijn onderscheidde zich door den grootsten ijver en
een buitengewone werkzaamheid, niet alleen in de uitoefening
van zijn dienstvak, waaromtrent ook eenige werkjes door hem
zijn in het licht gegeven, maar was ook een groot beoefenaar
van eenige natuurkundige wetenschappen, inzonderheid der bo-
tanie.

Zijn handleiding tot de beoordeeling van de fourages voor
het paard, vooral van het hooi, gebaseerd op de kennis der
grassen en overige planten daarin aanwezig, met een verzame-
ling dier planten in gedroogden toestand, getuigde van zijn
bijzondere studie op dat gebied.

Ook in het buitenland was de Bruijn wegens zijn geleerdheid
bekend en als lid van verschillende geleerde genootschappen
opgenomen. Wegens zijn verdiensten was hij mede begiftigd met
het. ridderkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw.

In de volgende aflevering hopen wij een meer uitvoerig levens-
bericht te geven.

personalia.

De veearts M. H. de la Vieter heeft zich te \'s-Gravenhage
gevestigd.

Bij den veeartsenijkundigen dienst in Nederlandsch-Indië zijn
geplaatst de gouvernements-veeartsen B.
Sikkema te Poerworedjo
en
J. D. van den Berg te Besoeki. De gouvernements-veearts
P. P. van der Poel is verplaatst van Fort de Koek naarPadang
en de gouvernements-veearts D.
Hubenet van Soekaboemie naar
Bandoeng.

-ocr page 290-

Aan den gouvernements-veearts C. A. Penning is een verlof
van twee jaar verleend.

De paardenarts iste klasse J. de Jongh is van Lombok naar
Salatiga teruggekeerd.

De paardenarts 2cle klasse H. J. Tromp de Haas is van Ma-
kasser overgeplaatst naar Atjeh, terwijl de paardenarts 2de klasse
J. van de Velde van zijn detacheering in Nederlandsch-Indië is
ontheven en in Nederland is teruggekeerd.

veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 23 Maart 1895, n°. 1238, afdeeling M. P. is, met ingang
van 1 Mei 1895, Teteringen (bij Breda) aangewezen als stand-
plaats van den districtsveearts A. J.
Montens, thans te Breda.

Bij Kon. besluit van 13 April 1895, n°» *5i is> met ingang
van i Juni 1895, benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen, de veearts
H. J. C.
van Lent te Tiel.

Bij Kon. besluit van 17 April 1895, n°. 1, is, met ingang van
i Mei 1895, benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Arnhem als standplaats is aangewezen, de veearts
Tri. H. L.
Arntz, te Nijmegen.

De Minister van Buitenlandsche Zaken deelt aan belangheb-
benden mede, dat, blijkens ontvangen bericht van H. M. Gezant
te Brussel, onder eenige bepaalde voorwaarden omtrent den ge-
zondheidstoestand, de invoer van schapen uit Nederland en be-
stemd voor de slachtplaatsen te Brussel, Cureghem, Anderlecht,
Antwerpen, Gent, Luik en Brugge weer is toegestaan.

De invoer zal uitsluitend langs den spoorweg mogen plaats
hebben, via de kantoren Esschen, Visé, Hamont, Selzaete en het
hulpkantoor Westkapelle, op de dagen en uren hieronder aan-
geduid, zonder overlading tusschen het kantoor van invoer en
de stad der bestemming. Bij hun aankomst aan het tolkantoor
worden de dieren onderzocht ten koste der invoerders, door den
Belgischen veearts.

Wanneer de veearts erkent, dat de schapen gezond zijn, geeft

-ocr page 291-

«

hij daarvan een schriftelijke verklaring af en verklaart tevens of
zij te voet van het station van aankomst naar de plaats hunner
bestemming mogen worden verzonden. Zoodra zij in de slacht-
huizen aankomen, worden de dieren er in voorloopig daartoe
bestemde lokalen gebracht en zijn zij aan een bijzonder toezicht
vanwege den inspecteur-veearts onderworpen tot het tijdstip hun-
ner slachting, welke uiterlijk binnen vijf dagen na de aankomst
in het slachthuis zal plaats hebben.

De invoer, langs dezelfde kantoren, van levende, magere
schapen mag toegelaten worden onder de voorwaarden in het
vorig artikel bepaald, mits overleg van stukken, waarbij bewezen
wordt dat zij herkomstig zijn uit plaatsen in Holland, waar
geen voor de schapen besmettelijke ziekte bestaat of sedert twee
maanden bestaan heeft.

De aanvragen tot vergunningen, met de noodige stukken er
bijgevoegd, moeten worden verzonden naar den dienst van land-
bouw (Beyaertstraat, n°. 3 te Brussel), die de beslissing ter kennis
der belanghebbenden en van de douanen van het kantoor van invoer
zal brengen. De schapen, ingevoerd ingevolge bedoelde vergun-
ningen, zullen ten minste veertien dagen op de plaats hunner
bestemming moeten verblijven.

De kantoren zijn geopend:

Esschen (station), eiken dag van zonsopgang tot zonsondergang.

Visé (station), eiken Dinsdag-voormiddag en eiken Zaterdag-namid-
dag op de uren van voorbijkomst der veetreinen uit Nederland.

Hamont (station), eiken Woensdag op het uur van voorbijkomst
van den eersten trein des morgens.

Selzaete (station), eiken Dinsdag-middag van 2 tot 4 ure.

Westkapelle, eiken Dinsdag-morgen op het uur van voorbijkomst
van den eersten locaal-trein.

Dit besluit is op 6 dezer in werking getreden (Staatscou-
rant van 8 Maart 1895).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter algemeene
kennis, dat blijkens telegraphisch bericht van H. M. Gezant te
Brussel de Belgische grenzen den 23sten Maart 1895 weder zijn
opengesteld voor den invoer van vee uit Nederland (Staats-
courant van 23 Maart 1895).

Ten vervolge op het bericht betreffende de openstelling der

-ocr page 292-

Belgische grens voor den vee-invoer uit Nederland, brengt de
Minister van Buitenlandsche Zaken ter kennis van belangheb-
benden, dat de Belgische Moniteur van 22 dezer ter zake
de navolgende bepalingen bevat:

Bij hun aankomst aan het tolkantoor worden de dieren op
kosten der invoerders door een Belgischen veearts onderzocht.

Wanneer de veearts bevindt, dat het vee gezond is, geeft hij
daarvan een schriftelijk bewijs af en verklaart hij, dat de dieren
naar de plaats hunner bestemming mogen worden vervoerd.

Behalve de grenskantoren bij het besluit van 6 Maart (zie
hierboven) genoemd, is ook nog opengesteld het kantoor Achel,
per spoor en langs den straatweg, eiken Woensdag en eiken Zaterdag
tot 10 uur voormiddag (Staatscourant van 24/25 Maart 1895).

Gedeputeerde Staten van Friesland hebben, ten einde door een
verscherpt veeartsenijkundig toezicht op de veemarkten de ver-
breiding van mond- en klauwzeer tegen te gaan, de volgende
maatregelen voorgeschreven:

Burgemeester en Wethouders der verschillende gemeenten wordt
opgedragen te bevorderen, dat:

de marktterreinen, zoo mogelijk, aldus worden ingericht, dat
het rundvee kan worden gebonden aan een dubbele rij palen,
waartusschen een flinke gang loopt;

bij iedere markt een gelegenheid beschikbaar zij, om ziek en
verdacht vee onmiddellijk af te zonderen;

na afloop der markt het terrein wordt gereinigd en, waar dit
door den districtsveearts noodzakelijk wordt geacht, ook ontsmet;

tijdens de markt ontsmettingsmiddelen, met name carbolzuur
of creoline, aanwezig zijn;

tijdens en vooral bij de opening der markt het niet ontbreke
aan den bijstand der politie;

de daartoe aangewezen veeartsen uit te noodigen, zorg te
dragen, dat zij steeds tegenwoordig zijn vóór het openen der
markt en zich te vergewissen van de juistheid der datums, welke voor
de markt zijn aangegeven (De Telegraaf van 6 April 1895).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden dat, blijkens telegraphisch bericht van H. M.
Gezant te Brussel, de Belgische Moniteur van 20 dezer de be-
kendmaking bevat, dat de Belgische grens den 2 7steu April a. s.

-ocr page 293-

weder voor den invoer van rundvee en schapen uit Nederland
zal zijn gesloten (Staatscourant van 21/22 April 1895).

De Belgische Moniteur bevat het volgende:

De Minister van Landbouw, Nijverheid, Arbeid en Openbare
Werken, gezien de wet van 30 December 1882, op de gezondheids-
politie der huisdieren, alsook het reglement van algemeen bestuur
van 20 September 1883, ter uitvoering dezer wet genomen;

Herzien het ministerieel besluit van 20 Maart laatstleden, waarbij
de in- en doorvoer der runderen en schapen, herkomstig
uit Nederland, onder zekere voorwaarden toegelaten wordt;

Overwegende dat het mond- en klauwzeer herhaaldelijk is vast-
gesteld geworden op dieren van bedoelde veeslagen, sedert voor-
melden dag uit Nederland verzonden;

Gezien de verslagen van het veeartsenijkundig toezicht;

Besluit:

Art. 1. Tot nadere schikking, is verboden de in- en uitvoer
van rundvee en schapen, herkomstig uit Nederland.

Dit verbod is niet van toepassing op de dieren, in rechtstreek-
schen doorvoer, zonder overlading, langs den ijzerenweg, verzonden.

Art. 2. Het huidige reglement zal den 2 7sten April 1895 in
voege treden (De Telegraaf van 22 April 1895).

-ocr page 294-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende Februari 1895.

(De cijfers tusschen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

fl

Pi

os

O

ïS

ü

■ö

iX

1

a

a>

B

OJ

T3

S?

w

03

®
O

Pi

?

Xi

■n !

C3 •

=1

is 1

XI

W

00

Hondsdol-
heid

co .

0 c3
O **

PROVINCIE.

GEMEENTE.

\'Groningen .
Friesland .

Drente . . .
Overijsel. . .
Gelderland. .

Utrecht . . .

Noord-Holland.

\') Hieronder aan
het abattoir 10<4>.
s) Abattoir.

Zuid-Holland .

Nieuwwolde .
Het Bilt . .
West-Stellingwerf
Work um . .

6\'-2>
1

75 <>>

12 ö>
4 l1)

i)22 <B>
13

40 (1>
33 ^
3 «

25 <J>

27 <»
24 <»
29 <«

lft<«

1

47 W

20 <»
1

2 <\'>

4 W

10 (D

Brammen.
Buren .
Hoevelaken .
Laren . . .
Maurik
Zntfeu .
Leusden .
Maartensdijk .
Utrecht
Willige-Langerak
Zuilen .
Amsterdam .
Andijk. . .
Anua-Paulowna
Beemster .
Beverwijk
Haarlem . .
Haarlemmermeer
Medemblik .
Midwoud .
Nibbixwoud .
Velsen.
Alfen . . .
Barwoutswaarder
Bleiswijk . .
Bodegraven .
Dirksland .
\'s-Gravenhage
\'s-Gravenzande
Hoogvliet.
Krälingen .

Transporteere

4 <4>

17(4)

12«2)

391 (23>

-ocr page 295-

o <Z>
o

EO •
C

P .

B

TJ
W
O

O

hH

pa-
B5

B

ê^g-s-S-Esss

re -i t, K P- <-i 53 q -3 ^ -

£ ^ B. M 3 p ~ "

& 5
< p

ö H

Cf)

331
^S-S-a

Cf .

w.

CD »

Veepest der herkauwers.

to
00
co

I— CC W C

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

Kotkreupel,

-ocr page 296-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland»
gedurende Maart 1895.

(De cijfers tussclien < ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

19<1S>

;

PROVINCIE.

I

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. I

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. 1

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltyuur.

Hond

he

Is

M

S

©

T3
S

O

m

sdol-
id.

6

ca
>

u

<v

Ö

08

« ;

\'s
P<

OJ

a

O

P3

Groningen . .

Beerta.....

(1)

4W

tt

,J

Friesland . .

Dantumadeel.

n

it

25

■•

»

ii

•!

ii

-

11

"

Doniawerstal .

H

"

n

ii

»

it

u

H

1

■1

Ferwerderadeel .

it

ii

ri

»

1\'

n

11

1

tt

■1

"

Oost-Dongeradeel .

ti

26

(»)

\'1

»

■1

i

tt

Sneek . * .. .

ii

■1

1

\'i

•1

\'1

\'1

tt

11

"

Drente . . .

H

»

i\'

•1

•1

11

■i

tt

n

Over ij sei. . .

Ham (den) .

»

(11

it

-

"

••

1

tt

Gelderland . .

Beuzichem . . .

H

16

\'1

ii

tt

«

"

Brummen....

II

r

»

\'i

\'1

»

•1

1

tt

"

Ede.....

II

\'/

«

it

n

»

11

11

1

n

Epe.....

II

ii

«

»

w

II

\'1

1

tt

"

Kesteren ....

II

16

W

ii

v

\'1

11

»

\'1

\'/

■1

"

Laren .

1

tt

ii

ii

■1

"

«

\'1

1

O

1!

Manrik ....

II

u

9

(1)

ii

ii

11

11

■1

\'i

n

H

"

Voorst.....

II

H

H

ii

ii

II

11

II

1

11

Utrecht . . .

Abcoude-Proosdij .

II

U

14

(1)

ii

1\'

1

"

■1

1

»

Oudenrijn. .

II

n

*

"

2 <»

tt

"

Soest.....

H

»

ii

11

11

«

1

«

Willeskop....

n

tt

»

\'i

•1

■1

■■

1

«

"

Noord-Holland,

Aalsmeer ....

tt

(1)

ii

34W

\'1

»

n

«

tt

n

"

i) Abattoir.

Amsterdam

])10

1

-I

11

>

*

i

tt

"

"

Haarlem ....

n

»

it

\'1

»

1!

2 <a>

11

"

Ilpendam ....

M

tt

(1)

»

low

1\'

1\'

\'1

»

tt

"

"

Obdam.....

it

tt

31

11

n

H

11

ii

tt

n

Purmerend . .

li

//

u

H

-

,1

1

//

11

"

Sloten .....

H

tt

20

(1)

1

ff

11

"

Weesperkarspel . .

tt

tt

(1)

11

11

il

11

H

1

tt

-

ii

Zijpe (de) ....

II

tt

6

ll

«

ll

11

11

»

"

Zuid-Holland .

Asperen ....

n

tt

21

(1)

\'1

"

11

v

■1

"

\'f

"

Hendrik-Ido-Ambacht

11

13

(1)

II

tt

»

11

••

i\'

\'1

"

Leiden ....

11

>/

ii

■1

n

\'1

■I

ii

11

H

Nieuwenhoorn .

H

*

50

<«)

1

n

\'i

1,

■1

ii

1

"

Rotterdam

11

n

12

(1)

\'1

«

-1

\'1

«

1

n

11

"

Spijkenisse

n

H

13

(1)

"

1\'

>1

11

"

»

tt

"

ll

Zevenhuizen . . .

n

24

(1)

n

«

li

-1

11

ii

11

Zuidland ....

"

n

23

O)

"

"

"

//

"

Transporteere.

329 <17>

2<2> 49<4

-ocr page 297-

Hondsdol-
heid.

PROVINCIE.

GEMEENTE.

19|18>

2(2)

49<4>

329 <")

Transport

Alfen . .
Berkel. .
Deurne c. a.
(rilze c. a.
Goorle.
Grubbenvorst
Horn . . .

"eland . . .
\'»ord-Brabant.

1
I
L

1
1

2(1)

%bnrs:.

Transporteere

2(®> 4Ö(,|) ! *

27(25)

329 <17>

Staatscourant van 12/13 April 1895.

/

-ocr page 298-

\'s rijks veeartsenijschool.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 27 Maart 1895, n . 1309, afdeeling M. P. is aan H. M.
de
la Vieter
op zijn verzoek, met ingang van x April 1895, eervol
ontslag verleend als tijdelijk assistent.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 6 April 1895, n°. 1430, afdl. M.
P. is voor den tijd van
één jaar benoemd, met ingang van 16 April 1895, tot opziener
M.
C. P. Kruse, thans reeds als zoodanig werkzaam.

vi. internationaler tierärztlicher
kongress zu bern.
16 bis 21 September 1895.

Bern, den 5te" April 1895.
Sehr geehrte Herren Kollegen!

Unterm Datum des Clen Januar 1894 hatten wir die Ehre, Ihnen zur Kennt-
nis zu bringen, dass, gestützt auf einen Beschluss des V. internationalen tierärzt-
lichen Kongresses zu Paris 1889, der hohe schweizerische Bundesrat beschlos-
sen habe, es sei als Ort der Abhaltung des VI. internationalen tierärztlichen
Kongresses im Jahr 1895 die Stadt Bern bezeichnet. Gleichzeitig konnten wir
Ihnen mitteilen, dass das Organisationskomitee sich konstituiert habe.

Nach Kenntnisnahme der eingegangenen diesbezüglichen Vorschläge hat das
Organisationskomitee das Programm des Kongresses festgesetzt (vide die Beilage).
Die in dasselbe aufgenommenen Prägen bieten ein hohes Interesse für die inter-
nationale Tierseuchenpolizei, die öffentliche Gesundheitspflege und die Tierme-
dizin. Die Berichte über diese Prägen sollen sofort nach deren Eingang und,
wenn irgend möglich, geraume Zeit vor der Eröffnung des Kongresses den Mit-
gliedern desselben in deutscher, respektive in französischer Sprache zugestellt,
werden.

Als Mitglieder des Kongresses werden alle Tierärzte und Preunde der Tier-
heilkunde betrachtet, welche vor dem 15ten August ihre Beitrittserklärung
einsenden.

Der Beitrag ist auf Pr. 10 festgesetzt; derselbe berechtigt zum portofreien
Bezug aller Publikationen, welche den Kongress betreffen.

Die Beitrittserklärung sowie der Kongressbeitrag sind Herrn Prof. Dr. Rubeli
in Bern, Quästor des Organisationskomitees, einzusenden. Für die Schweiz wer-
den die am 1. August nicht eingezahlten Beiträge per Einzugsmandat erhoben.

-ocr page 299-

Der Kongress wird vom 10 bis 21 September abgebalten, gleichzeitig mit
der VI. allgemeinen schweizerischen landwirtschaftlichen Ausstellung, welche
vom 13 bis 23 September in Bern stattlindet.

Sehr geehrte Herren Kollegen!

Die hohe schweizerische Bundesversammlung hat einen namhaften Beitrag an
dea Kongress bewilligt. Herr Bundesrat Dr.
Deucher, Vorsteher des Land-
wirtschaftsdepartements, hat das Ehrenpräsidium des Kongresses übernommen.
Angesichts dieser wirksamen Unterstützung durch die Behörden glauben wir die
Zusicherung aussprechen zu dürfen, dass, soviel an uns, der VI. internationale
tierärztliche Kongress seiner Vorgänger würdig durchgeführt werden wird.

Genehmigen Sie, hochgeehrte Herren Kollegen, die Versicherung unserer vor-
züglichen Hochachtung.

Namens des Organisation skomitees,

Der Schriftführer: Der Präsident:

E. NOYER. POTTERAT.

De Redactie, voldoende aan een desbetreffend verzoek van het Congresbestuur,
verklaart zich gaarne bereid om inschrijvingen voor liet lidmaatschap aan te
nemen. Zij verzoekt — vóór I Augustus a. s. — aan het adres van onder-
geteekende, het verlangen daartoe kenbaar te maken, onder bijvoeging van
vijf gulden voor contributie.

VAN ESVELD.

PROGRAMM

des

VI. internationalen tieriiztlichen Kongresses zu Bern
16 bis 21 September 1895.

I.

Die internationale Tierseuehenpolizei; Vorschlag einer internationa-
len Konvention betreffend den Viehverkehr; Herausgabe eines inter-
nationalen Bulletins über die ansteckenden Krankheiten der Haustiere.

Berichterstatter: Herren Direktor Berdez in Bern, Direktor DeGive
in Brüssel, Prof. Dr. Hutyra in Budapest, Prof. Perroncito id Turin.

II.

Die Impfungen; ihre veterinärpolizeiliche Bedeutung; die bisher
gewonnenen Resultate betreffend :

a) Die Bedeutung des Malleins als diagnostisches Hiilfsmittel des Rotzes :

Berichterstatter: Herren Regierungsrat Beisswünger in Stutt-
gart, Prof.
Nocard in Alfort, Departementstierarzt Preussk in Danzig,
Prof. Dr.
Schindel ka in Wien ;

b. die Bedeutung des Tuberkulins für die Diagnostik der Tuberkulose :

Berichterstatter: Herren Prof, Dr. Bang in Kopenhagen, Prof.
Huss in Bern, Prof. emerit. Mag.
Semmer in St. Petersburg;

c. der Wert des Pneumo-Bacillins fiir die Diagnostik der Lungenseußhe.

Berichterstatter.- Herr Direktor Arioing in Lyon;

-ocr page 300-

d) die Schutzimpfungen gegen Rauschbrand :

Berichterstatter: Herren Prof. Coenevin in Lyon, Prof. H ess
in Bern, Bezirkstierarzt Strebel in Freiburg, Direktor Dr. Szpilmann
in Lemberg;

e) die Impfungen zu Schutz- oder Heilzwecken gegen Starrkrampf, Rotlauf
und Schweineseuche, Maul- und Klauenseuche, etc. :

Berichterstatter: Herr Rektor Dr. Schütz in Berlin.

III.

Die Verwendung des Fleisches tuberkulöser Tiere und die öffent-
liche Gesundheitspflege :

Berichterstatter: Herren Tierarzt Butel in Meaux (Frankreich),
Fleming in Combe-Martin (England), Prof. Dr. Guillebeau in Bern, Prof.
Dr.
Ostertag in Berlin.

IV.

Uber den Einfluss der Veteriuärwis sensehaften auf die sociale
Entwicklung und die Hebung des öffentlichen Wohlstandes:

Berichterstatter: Herr Oberregierungsrat Dr. Ltdtin in Karlsruhe

V.

Die Lungenseuehe des Rindes j Bericht über die Erfolge der in den
einzelnen Ländern angewendeten Tilgungsmassregeln :

Berichterstatter fiir Amerika: Herr Prof. Liautard in New-York,
,, Belgien, Dänemark, Holland und Luxemburg :

Herr Prof. Thomassex in Utrecht,
„ Deutschland: Herr Geh. Regierungsrat
Roeckl
in Berlin,

„ England, Frankreich : Herr Leblanc, Mitglied

der Akademie der Medizin in Paris,
„ Italien: Herr Prof.
Generali in Modena,
„ Österreich-Ungarn: Herr Sektionsrat
Sperr in
Wien,

,, Rumänien, Türkei und Balkanlander: Herr

Prof. Persu in Bukarest,
,, Russland: Herr Mag.
Eickert, Beamter im

Ministerium des Innern in St. Petersburg;
,, Schweden und Norwegen: Herr Direktor
Lind-

quist in Stockholm;
„ die Schweiz : Herr Prof.
Hikzel in Zürich ;
,, Spanien und Portugal: Herr Prof.
Anteko
Viurrum
in Madrid.
General berichte r statter: Herr Prof.
Hirzel in Zürich.

VI.

Einem mehrfach geltend gemachten Wunsche gemäss wird am Kongress eine
besondere selbständige Sektion für Anatomie gebildet. Als erstes Traktandnm
derselben ist in Aussicht genommen :

Die Aufstellung einer einheitliehen anatomischen Nomenklatur.
Einführende der Sektion: Herren Prof. Dr.
Martin in Zürich
nnd Prof. Dr.
Rubeli in Bern.

-ocr page 301-

A. J. DE BRÜIJN.

Den 26sten Maart 1895 overleed te \'s-Gravenhage
Ary Johannks de Bruijn, gepensionneerd luitenant-kolonel-
paardenarts. Geboren te Delft den 4den September 4811,
moest liij reeds op 13-jarigen leeftijd, door minder gun-
stige financiëele omstandigheden zijner ouders, de school
verlaten. Na dien tijd trachtte hij door eigen studie en door
de hulp van zijn broeder, clen later algemeen bekenden
theoloog M.
D. de Bruijn, zich te bekwamen voor het
toelatingsexamen aan de Veeartsenijschool, hetgeen in niet
geringe mate werd bemoeielijkt, wijl hij over dag werk-
zaam was op het kantoor van een notaris te Delft.

Niettegenstaande deze omstandigheden werd hij, bij dis-
positie van den Commissaris-generaal van Oorlog van
den 10den September 1829, als kweekeling aan genoemde
school geplaatst voor rekening van het Departement van
Oorlog. Na een studie van 5 jaar verwierf hij den 289ten
Juli 1834 het diploma van veearts van de lste klasse.

Den loden Augustus daaropvolgende werd de Briiijn
aangesteld als adjunct-paardenarts bij het regiment lichte
dragonders n°. 4, destijds in cantonnement te Tilburg.
Ten gevolge van liet Koninklijk besluit van den 6dejl Januari
1840 werd hem een onbepaald verlof verleend; dit verlof
eindigde toen hij door den Directeur-generaal van Oorlog
op den lsten December 1845 weder in actieven dienst
werd gesteld.

-ocr page 302-

Gedurende de jaren 1840 —1845 oefende de Brtjijx de
veterinaire praktijk uit; in hoofdzaak legde hij zich echter
toe op literairen arbeid, waarvan het vertalen van een groot
aantal werken, ook op niet-veeartsenijkundig gebied, het
voornaamste was.

Behalve dat hij zich met ijver en buitengewone werk-
kracht wijdde aan de uitoefening van zijn dienstvak, beoe-
fende
de Bjiuijn ook de natuurkundige wetenschappen, waar-
onder vooral de botanie. In 18-45 vinden we hem vermeld
onder de oprichters van de „Vereeniging voor de Flora van
Nederland", thans de Nederlandsche Botanische Vereeniging,
waarvan hij tot zijn dood een der ijverigste leden is geble-
ven. Daar hij zich door zyn scherpen en juisten blik op het
gebied der botanie onderscheidde, werd zijn medewerking
bij de uitgave der Prodromus Florae Batavae ingeroepen.
Van zijn hand vinden we de geslachten Ru bus, Polygonum
en Rumex op zeer nauwkeurige wijze bewerkt; tot kort vóór
zijn overlijden heeft hij deze geslachten bijgewerkt, waarvan
men de bewijzen vindt in het stam-herbarium der Neder-
landsche Botanische Vereeniging.

Dat zijn botanische kennis in ruimen kring bekend was,
blijkt uit de omstandigheid, dat
de • Bruijn door den Minister
van Oorlog gemachtigd werd om voor de bibliotheek van elk
der bereden korpsen en van de Koninklijke Militaire Aca-
demie een verzameling van verschillende gedroogde grassen
en planten bijeen te brengen en daar bij te voegen een door
hem vervaardigde handleiding, ten einde de officieren en
paardenartsen bij cle korpsen en die inrichting in de gelegen-
heid te stellen hun practische voéderkennis te vermeerderen.

Deze verzameling is beoordeeld door den heer Directeur
van den militairen-veterinairen dienst, welke als zijn gevoe-
len heeft te kennen gegeven, dat zij op uitmuntende wijze
is bijeengebracht en gedroogd, zoodat zij volkomen waardig
kan worden gekeurd om in de bibliotheek der bereden korp-
sen en der Koninklijke Militaire Academie te worden opge-
nomen, terwijl de arbeid, naar zijn meening, getuigde van

-ocr page 303-

een bijzonderen lust in de beoefening der botanie. Door
middel van den commandeerenden officier van het 3de regi-
ment dragonders te \'s-Gravenhage ontving
de Bruijn in
October 1861 een tevredenheidsbetuiging over bedoeld werk
van den Minister van Oorlog.

Dat hij ook in het buitenland bekend stond als botanicus
bleek uit zijn benoeming in 1863 tot buitenlandscli lid van
het E. K. Zoölogisch-Botanisch genootschap te Weenen.

Om terug te keeren tot zijn militairen loopbaan zien we,
dat
de Brui-jn den 30sten April 1846 benoemd wordt tot
paardenarts
2de klasse en den 15den October 1856, na een
loffelijk afgelegd examen, tot paardenarts lste klasse. Tot zijn
verschillende garnizoensplaatsen behooren: \'s-Gravenhage
(1851), Zutfen (1856), \'s-Gravenhage (1861), Zutfen (1865)
en Utrecht (1866).

Bij zijn inferieuren, vooral de hoefsmeden, was hij zeer
bemind, omdat hij hun belangen steeds behartigde; niet. zijn
superieuren stond hij echter niet altijd op den besten voet.

Met ingang van 1 Februari 1866 werd de Broun tijdelijk
benoemd tot leeraar aan \'s Rijks-veeartsenijschool, ter waar-
neming van de lessen, opgedragen aan den heer
Hengeveld.
Deze was namelijk van Rijkswege belast met het verleenen
van hulp tot bestrijding van de in ons land heerschende
runderpest. Deze betrekking is door hem waargenomen tot
1 September 1867.

Den 30sten Mei 1867 werd de Bruijn benoemd tot majoor-
paardenarts bij het regiment veld-artillerie te Utrecht, in
welke betrekking hij aldaar tot
1879 bleef. Vele jaren was
hij daar lid der Commissie van toezicht op het vee en
vleescli, van welke functie hij, wegens zijn vertrek in
1879,
op de meest eervolle wijze werd ontheven. Dat hij ook
overigens in Utrecht gewaardeerd werd, blijkt uit zijn be-
noeming op
28 Juni 1864 tot lid van het Provinciaal
Utreehtscli Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

In 1874 werd hij door den Minister Weitzee uitgenoodigd
om een voorstel in te dienen tot wijziging, voor zooveel

-ocr page 304-

noodig, van de, bij aanschrijvingen van het Departement
van Oorlog, dd.
30 September 1818, 2 Mei 1822, 14 De-
cember
1837 en 5 Januari 1858 en van het «Voorschrift
betreffende het africhten van de paarden der kavallerie",
vastgestelde bepalingen, omtrent de voeding, behandeling,
enz. der remonte-paarden ; tevens werd zijn oordeel gevraagd
omtrent een wijziging der bestaande voorschriften aangaande
het op reform stellen van rijkspaarden. Bovendien werd van
hem verlangd een beredeneerd verslag betreffende de plaatsing
der paardenartsen lste klasse bij de depots der bereden korpsen.

Den I2de" Mei 1874 viel aan de Bjjtjijn de onderschei-
ding ten deel benoemd te worden tot Ridder van den Ne-
derlandschen Leeuw, een onderscheiding die, noch voor dien
tijd, noch daarna aan een paardenarts te beurt viel.

Ook buiten den militairen-veterinairen dienst vinden we
de Bruljn vermeld. Den Hflén September 1851 werd hij op de
gde Algemeene vergadering van Rijks-veeartsen, gehouden t,e
Utrecht, benoemd tot lid van het Centraal-veeartsenijkundig
genootschap, welk lidmaatschap hij tot de opheffing van het
genootschap, in
1860, bleef bekleeden. Van 1852—1855,
toen hij volgens het reglement moest aftreden, was hij
onder-secretaris van genoemd genootschap.

In de bijlagen der „Verhandelingen over verschillende
veeartsenijkundige onderwerpen" vinden we van zijn hand
in
1852 : Bijdragen tot de aetiologie der liaematuria vera
(mictus cruentus) ; in
1855: Algemeene beschouwing omtrent
de diagnostiek der kreupelheden; in
1860: Over de kreu-
pelheid in de groote schouderblads-draaierspier (musculus
teres minor,
Schwab.)

Gedurende vele jaren, van 1863—1877, was de Buultn
lid der commissie, belast met het afnemen van het examen
der militaire paardenartsen; in
1867 nam hij deel aan het
examineeren van hen, die zich hadden aangegeven voor
onderwijzer in practisch hoefbeslag aan de Veeartsenijschool,
en van
1878—1880 was hij plaatsvervangend lid der com-
missie voor het veeartsenijkundig examen.

-ocr page 305-

In 1879 werd de Bruijn eervol gepensionneerd onder
toekenning van den rang van luitenant-kolonel; hij trachtte
daarna particuliere praktijk in den Haag te verkrijgen, wat
hem echter niet bijzonder gelukte.

Tot in zijn laatste levensjaren bleef hij zich op de botanie
toeleggen; zelfs zond professor
Suringar hem nog twee jaar
vóór zijn dood een 100-tal planten ter determineering.

Van zijn hand verschenen o. a. de volgende, hetzij oor-
spronkelijke, hetzij vertaalde werken :

Handboek der werktuigkunde, doorLARDNERenKATER(1838).

Onderrigt in de paardenkennis, ten dienste van onderoffi-
cieren, korporaals en manschappen der Nederlandsche Kaval-
lerie (1842).

Handleiding tot de praktische kennis der voedsels en
weiden voor het paard. \'s-Gravenhage, de Erven
Doorman,
1864,

Handleiding tot het praktisch hoefbeslag, inzonderheid
ingerigt ten dienste der bereden korpsen. Uitgegeven met
voorkennis van het Departement van Oorlog. Utrecht,
Kemink en Zoon, 1865.

Handwoordenboek der vervalschingen die in voedingsmid-
delen, dranken en andere artikelen van dagelijksch gebruik
voorkomen. Naar het Hoogduitsch van Dr.
Kljencke. Utrecht,
J. G. Broese, 1879.

De raadgever bij zieke paarden. \'s-Gravenhage, Henri J.
S
temberg, 1880.

Gids voor hoefsmeden. Een handleiding tot het doelmatig
beslaan van paarden, zoowel met gezonde als met ziekelijke
hoeven. \'s-Gravenhage,
Henri J. Stemberg, 1881.

Het turfstrooisel. \'s-Gravenhage, H. C. Susan C.Hzn., 1882.

De beknopte handleiding tot de kennis, het doelmatig
opfokken en verzorgen van het paard. Naar het Hoogduitsch
bewerkt, Amsterdam, J.
Noordendorp, 1852.

De lintworm bij menschen en dieren.

Het werktuigelijk samenstel en de plaatsbeweging van het
paard in verband met de ry- en africhtingskunst.

-ocr page 306-

De raadgever in huis, en nog andere werkjes, over hoofd-
pijn, enz.

De kleurblindheid, haar wetenschappelijke en practische
beteekenis; de theorieën omtrent haar ontstaan, haar voorko -
men en de methoden van onderzoek. Naar het Duitsch van
Kalischee,.

Handleiding tot het fokken en mesten van varkens. Am-
sterdam, J.
Nooedendorp.

D . . . s. De paardenartsen van het Nederlanclsche leger.
Utrecht, G. F.
Koch, 1855.

Bovendien bestaat er van zijn hand een zeer uitvoerig
manuscript over „kreupelheid bij het paard," dat reecis vóór
1870 door een erkend paardenliefhebber in het licht zou
worden gegeven. Na diens dood hadden de erfgenamen be-
zwaar tegen het teruggeven van het manuscript, zoodat dit
nimmer in druk kwam. In clit werk heeft
de Bruijïï zijn
langdurige ervaring omtrent clit punt neergelegd en het is
te betreuren dat ook anderen niet in de gelegenheid zijn
gesteld daarvan gebruik te maken. Uit de enkele hoofdstuk-
ken, ons er van bekend, o. a. over podotrochilitis, ver-
scheuring van den tibialis anticus en van den schortband,
blijkt dat het steeds het streven van
de Bruijjst was om de
kreupelheden te diagnostiseeren uit de afwijkingen in den
stand, dus in hoofdzaak bij het stilstaande paard.

In later jaren bleek ons herhaalde malen dat de Biiuljn,
hoewel steeds dit standpunt behoudende, zijn denkbeelden
aanmerkelijk had gewijzigd.

Uit bovenstaande geschriften ziet men welk werkzaam
leven
de Bkuijn heeft geleid; in zijn 45-jarigen diensttijd
heeft hij geen enkelen keer verzuimd en den eenigen dag,
welken hij op zijn legerstede doorbracht, was die, waarop hij
\'s avonds zijn nuttig leven eindigde.

Utrecht, Juni 1895.

redactie.

-ocr page 307-

huidworm en kwade-droes,

door

D. VAX UKII SLIJI.IS.

Den 16den Maart 11. werd aan het abattoir ter keuring
en slachting aangevoerd een zwaar Engelsch werkpaard,
vos-ruin, aftands 13 a 14 jaar 1). Bij de keuring werden
hieraan de volgende verschijnselen waargenomen: belangrijke
zwelling van het linker voorbeen, vooral van den handwortel
tot boven den elleboog, hard, weinig pijnlijk, aan de ach-
tervlakte boven den carpus in de diepte iets fluctu-
eerend; middelmatig groote legger, niet pynlijk, ook in de
diepte fluctueerend; aan de uitwendige vlakte om het car-
paalgewricht een opening in de huid van ongeveer 1 ctm.
diameter, eenigszins kratervormig met spekaehtigen bodem
en rand. Uit deze opening vloeide een taaie, purulente, tot
korsten opdrogende lymphe; de huid aan het onderbeen
was op enkele plaatsen geëxcoriëerd.

Op de linker wang en aan het bovenste gedeelte van den
hals een vijftal litteekens, in het midden verdiept met iets
boven de huid verheven randen.

Van enkele was de dekkende korst met eenige moeite
te verwijderen en kwam in het midden een kleine granu-
latievlakte te voorschijn.

Vóór de rechter heup, in het bovenste deel van de flank,
een nootfgroote zwelling, waaruit bij matige drukking een
prop taaie, witgrauwe etter te voorschijn kwam; op het
midden van den rechter borstwand een kleine, langwerpige,
weinig pijnlijke, matig vaste zwelling in de huid. Op het
slymvlies van het neusmiddelschot, rechts en links, vie-

1  Dit paard was 14 Maart uit Engeland geïmporteerd.

-ocr page 308-

len, bij opening cler neusgaten, streepvormige, witte, scherp
tegen de hyperaemische mucosa afstekende litteekens (aan
elke zijde één), ter lengte van ctm. en ter breedte van
4 mm. in het oog. Deze strepen misten geheel het karakter
vau genezen ehankers. Uitvloeiing uit den neus, als ook
zwelling van de keelgangslymphklieren, ontbraken.

Deze verschijnselen gaven den heer Y. van der Sluis,
keurmeester aan het abattoir, die het paard onderzocht,
aanleiding mij te rapporteeren, dat het lijdende was aan
kwade-droes en huidworm.

Bij mijn onmiddellijk hierop ingesteld onderzoek vond ik
de aangegeven verschijnselen.

Hoewel ik dadelijk moest toegeven, dat de verschijnse-
len aan de huid van dien aard waren, dat zij tot het stellen
der diagnose huidworm aanleiding gaven, kwam mij toch
de diagnose wel wat te absoluut voor, althans zeker wat
die van neus-kwade-droes betrof. De strepen in het neus-
slijmvlies misten, zooals gezegd, het karakter van gene-
zen zweren, terwijl uitvloeiing en klierzwelling ontbraken,
zoodat geen der drie criteria aanwezig was.

Wat de symptomen van huid-kwade-droes betreft, deze
waren m. i. meer sprekend, doch niet duidelijk typisch. De
zwelling van het been deed meer denken aan een lymphan-
gitis dan aan chronischen huid-kwade-droes ; alleen het absces
vóór de heup, de zwelling aan den borstwand en de littee-
kens aan hoofd en hals maakten, iu verband met de overige
afwijkingen, de zaak suspect.

Mijn conclusie was dan ook het paard niet voor de slach-
ting toe te laten, doch het als „verdacht" in observatie te
houden en door de malleïne-proef te trachten zekerheid te
verkrijgen. Dat de symptomen deze proef niet overbodig
maakten, kan nog blijken uit de mededeeling, dat de heer
Koorevaar, wien ik verzocht het paard ook eens te onder-
zoeken, het ziektebeeld niet karakteristiek genoeg vond om
een zekere diagnose te stellen. De patiënt kwam mij
daarom nog te meer voor, een zeer geschikt object voor de

-ocr page 309-

malleïiie-proef te zijn. Met inachtneming der wettelijke voor-
schriften werd hiertoe overgegaan1).

Daar ik op dat oogenblik geen malleïne tot mijn dispo-
sitie had, wendde ik mij tot den heer
J. Mazure, die mij
welwillend een fleschje malleïne diluée afstond. Deze malleïne
was reeds eenige weken oucl; een dosis hiervan was gebe-
zigd voor de controle van één der paarden, bestemd voor
het verkrijgen van anti-diphtherie-serum.

De injectie had plaats 19 Maart, des avonds te llf uur.
Van 16 Maart, den dag der afzondering tot dezen tijd, werd
de temperatuur van het paard beurtelings door den heer
Koorevaar en mij gecontroleerd, en was gemiddeld 38,3° C.
Onmiddellijk vóór de injectie wees de thermometer 38,6 aan.

De injectieplaats was de linker halsvlakte, midden vóór-
den schouder; ingespoten werd ccm.

Temperatuurs verhoudingen na de injectie.

duidelijk.

38.4

38.5

39.1
39,3
39,3

39,6 zwelling om
39,5 de injectie-

39.2 plaats wordt

) j

»

1  De districteveearts, de lieer Hengeveld, was verhinderd het paard te on-
derzoeken.

-ocr page 310-

21 Maart 1 u. \'s m. (25 uur na de injectie) 39,1

4

1>

38,91)

6

u

39,3

H

11

39,5

2

\'s av. (38

11 li

55

„ ) 39,7

H

,, (401

1) Ji

5)

li ) 40,3

Ö

„ (42

1) 51

JJ

„ ) 40,9

O
11

I 5

II

ii

1

\'s m.

39,3

4

>)

39,0

6

u

51

7

38,2

Si

38,1

H

38,2

12

>!

38,3

6

\'s av.

39,6

11

M (72

ï) 51

51

i, ) 40,1

1

\'s m.

39,9

4

ii

39,7

6

V

38,8

91

2

„ (1 u Ul-

vóór de

afmaking) 38,6.

Het temperatuursverloop na de injectie liet wel geen twijfel
aan het bestaan der ziekte meer over. Een verliooging van
2,3° C. (de maximum-stand van den thermometer) recht-
vaardigde de absolute diagnose. De plaatselijke reactie was
eveneens kenmerkend. Na 15 uur was zeer duidelijk zwelling
om de injectieplaats waar te nemen; cleze nam geleidelijk in
omvang toe, verkreeg een lengte van ruim 15 ctm., bij een
breedte van 12 ctm. en een hoogte van ongeveer 4 ctm. Met
de stijging en daling van de temperatuur ging ook een

1  Gedurende den nacht (1, 4 en 6 uur) is de temperatuur door den portier
opgenomen; waarschijnlijk heeft hij zich daarbij vergist of heeft hij den thermo-
meter niet goed aangelegd.

-ocr page 311-

eenigszins afwisselende vergrooting en verkleining der zwel-
ling gepaard.

Het algemeen welzijn van het paard was, ondanks de be-
langrijke temperatuursverheffing, weinig gestoord, de eetlust
en defaecatie leden geen schade, het paard bleef steeds op
de beenen, de ademhaling werd slechts een paar slagen fre-
quenter, de pols versnelde tijdens de stijging der temperatuur
ongeveer met 10 slagen.

Opmerkelijk waren het intermitteerend temperatuursver-
loop en het relatief late optreden der sterkste verheffingen.

Den 23steu Maart omstreeks half elf \'s morgens werd het
paard afgemaakt. De sectie leverde het volgend resultaat op.
Aan het dikke voorbeen was cle huid zeer verdikt, na klie-
ving der huid langs de achterste mediaanlijn kwam, van den
carpus tot de ulna, in het geheele verloop van de spieren,
subcutaan en in de spier- en peesscheeden, een massa bloe-
derige etter (ichor) te voorschijn. De huid om den legger
was zeer verdikt en cle bnrsa gevuld met vuilbruine lymphe.
In den omtrek van de injectie-plaats, vooral op het midden der
zwelling, was de huid duidelijk verdikt, het subcutane weefsel
met lymphe geïnfiltreerd, de glandula axillaris aanmer-
kelijk gezwollen, ook de andere lymphklieren aan denhals
en onder den schouder vergroot.

Het subcutane weefsel, ter plaatse van de litteekens aan
het hoofd en den hals, was verdikt en vast; aan den borstwand,
correspondeerende met de zwelling, infiltratie en begin van
pasvorming (beginnend absces); vóór de heup een tamelijk
groote abscesholte. Op het neusslijmvlies en in cle boezems
was niets abnormaals te zien. De strepen in de mucosa zijn
bijna niet terug te vinden. Ook de larynx en trachea zijn nor-
maal. In de longen, die behoorlijk gecollabeerd zijn, was een
vrij groot aantal tuberkels voel- en zichtbaar, vooral in de
voorste einden (longtoppen).

Deze tuberkels, miliair tot hagelkorrel groot, schenen
grijsachtig glinsterend door de pleura heen; zij lagen meestal
aan de peripherie, enkele ook meer naar het centrum. Zij

-ocr page 312-

waren vast en homogeen, sommige eenigszins korrelig ver-
vallen, de grootste met een dunne bindweefselkapsel omhuld.

De bronchiaal- en mediastinaalklieren waren duidelijk ge-
zwollen en met lymphe overvuld. De overige inwendige
organen volkomen normaal.

Behalve aan de huid alzoo weinig anatomische verande-
ringen, welke de clinische diagnose versterkten; alleen de
tuberkels in de longen konden als tot het proces behoorend
worden aangemerkt, alsmede de zwelling der lymphklieren.
Karakteristiek voor long-kwade-droes waren de tuberkels
echter ook hier niet.

Bacteriologische diagnose. Om zekerheid te ver-
krijgen of de tuberkels door den kwade-droes-bacil waren ver-
oorzaakt, werd een middelmatig groote knobbel, zorgvuldig,
zooveel mogelijk zonder verontreiniging, uit het longweefsel
genomen en onder de huid van de inwendige dij vlakte van
een vrouwelijke cavia gebracht; de huidopening werd met
één hechting gesloten en het dier ter observatie in zijn kooi
geplaatst.

Reeds na een paar dagen (de enting had plaats direct na
de sectie op 23 Maart) bleek dat de huidwond, die bij
andere entingen gewoonlijk spoedig per primain sluit,
geen neiging tot genezing vertoonde. De wondranden waren
gezwollen, trokken terug, zoodat een gedeeltelijk openstaand,
met een korst bedekt wondje ontstond. Na vijf dagen nam
de zwelling in den omtrek van de wond toe, in de subcutis
vormde zich een vrij vaste, erwtgroote zwelling en ook de
liesklier nam in omvang toe, terwijl de wond begon te sup-
pureeren . Langzamerhand kregen de verschijnselen van huid-
worm een grooter omvang. De liesklier en de in den omtrek
hiervan ontstane knobbeltjes gingen in abscessen over, braken
naar buiten door, conflueerden gedeeltelijk, zoodat een kra-
tervormige opening werd gevormd, ter grootte van ruim

ctm. middellijn; de omvang der zwelling in de diepte was
ongeveer gelijk aan dien van een hazelnoot.

Ook de liesklier aan de andere zyde was gezwollen en

-ocr page 313-

langs den buik en den borstwand ontstonden nog een paar
■kleine knobbeltjes, die. niet in abscedeering zijn overgegaan.
Dit werd na 12—14 dagen waargenomen. De alge-
meene toestand van de cavia leed hieronder blijkbaar, de
haren werden dof en stonden overeind, het diertje verma-
gerde en was minder opgewekt, de eetlust bleef echter
goed.

Na ontlasting van pus en uitstooting van een necrotisch
weefselpropje uit de groote zwelling, bleef de suppuratie aan-
houden, de randen der opening hadden, evenals de bodem
der zweer, een spekachtig voorkomen. Den 22sten April,
alzoo 29 dagen na de enting, bezweek het diertje, nadat
het steeds magerder en krachteloozer was geworden. De
sectie leverde een zeer fraai beeld van metastasen in de
longen, de lever en de milt, waarin typische haarden in groot
aantal werden aangetroffen. Ook in den neus op het slijmvlies
van het septum, werd een zeer fraaie chanker, bedekt met
een kaasachtig, korrelig vervallen massa, aangetroffen.

Aardappeleulturen, uit de knobbeltjes van de longen, de
lever en de milt aangelegd, gaven fraai de kolonies van
kwade-droes-bacillen te zien ; die uit den neus mislukten
door de vermenging met andere micro-organismen, welke in
de cultuur de overhand verkregen.

Microscopische praeparaten van de culturen, gekleurd met
Löfeler\'s methyleen blauw en ontkleurd met azijnzuur tro-
paeoline, gaven een fraai beeld der bacillen (Olie-immersie^
objectief Zeiss, oculair 4, apochromatisch systeem).

De malleïne-proef, de dierproef en het bacteriologisch
onderzoek hebben dus op eclatante wijze de door den heer
IJ.
van der Sluis gestelde diagnose bevestigd.

Ik heb gemeend dat de\' mededeeling van dit op zich zelf
staand geval, waarbij wel is waar genoegzaam aanwijzingen
bestonden om het bestaan der ziekte te vermoeden, doch
de mogelijkheid, dat het geen malleus was, niet geheel was
uit te sluiten, den praktizeerenden collega\'s niet onwelkom
zal zijn en tot onderricht zal kunnen strekken. Zij is in

-ocr page 314-

ieder geval een bijdrage voor de deugdelijkheid der malleïne-
proef in twijfelachtige gevallen.
Amsterdam, Juni 1895.

Referaten.

Eenige proeven over de werking van malleïne tegenover
andere bacteriën-proteïnen,
door H. Schindelka.

Reeds meermalen werd in de literatuur gewag gemaakt van
proeven om in plaats van tuberculine en malleïne andere derivaten
van bacteriën te gebruiken ; daardoor werd echter weinig licht
verspreid.

Onlangs berichtte Schattenfroh (Zeitschrift f ü r H y-
giene 1894,
Bel. XIX, S. 457) omtrent een serie proeven, welke
hij had genomen met de proteïnen van eenige soorten van bac-
teriën, bereid volgens de methode van
Buchner, evenals met
tuberculine en in het bijzonder met malleïne, en kwam tot het
resultaat, dat malleïne wel is waar geen specifieke werking uit-
oefent op kwaaddroezige paarden, doch dat zij hierbij sterker
werkt dan bij gezonde en ook sterker dan de andere proteïnen,
zoodat zij nog steeds het beste diagnosticum is dat wij bezitten.

Met twee van deze door Schattenfroh gebruikte en door
hem in het laboratorium van
Faltauf bereide proteïnen, die
van den bacillus pyocyaneus en de pneumobacillus van
Fried-
leinder,
welke hij pyocyanine en pneumobacilline noemde, evenals
met tuberculine en malleïnum siccum, nam
Schindelka proeven
bij groote dieren, namelijk bij 4 paarden, 2 runderen, 2 geiten
en i varken. Alle dieren waren even slecht gevoed en toonden
de verschijnselen van een duidelijk koortsloos ademhalingsbezwaar.
Het gevolg was verrassend. Van de 4 paarden openbaarde slechts
i na malleïne (de droge van Foth) een typische hooge reactie
van 2,4°, terwijl de andere 3 in het geheel niet (1 maal met 0,9°
en 2 maal met 0,4°) reageerden. Bij de sectie bleek het paard
met de hooge reactie lijdende aan neus-, strottenhoofds- en

-ocr page 315-

long-kwade-droes. Dit dier had na inspuiting van 0,01 gr,
pyocyanine in het geheel geen reactie (o,6°) getoond.

De 3 andere op malleïne niet reageerende paarden bleken bij
de sectie niet met kwade-droes behept; daarentegen vertoonden
zij andere ziekelijke veranderingen, namelijk bij één van chro-
nisch longemphyseem, bij een ander van chronische pneumonie
met een groot long-absces, en bij het derde van belangrijke
phlegmoneuse zwelling met ulceratieve processen aan een ach-
terbeen.

De injectie van pneumobacilline en pyocyanine had nu juist
bij deze niet-kwaaddroezige, doch aan een andere ziekte lijdende
dieren belangrijke temperatuursverhoogingen (van 1,5°, i,8°, 2,1°
en 2,2°) te voorschijn geroepen.

Bij de andere diersoorten was de werking van malleïne even
onzeker als die der bacteriën-proteïnen.

De malleïne heeft alzoo bij deze proef weder haar hooge
diagnostische waarde bewezen. Dat noch de pneumobacilline noch
de pyocyanine in staat zijn om de malleïne te vervangen, blijkt
hieruit voldoende. In de literatuur is veelvuldig beweerd geworden,
dat juist bij andere, met belangrijke emigratie van leucocyten
samengaande ziekteprocessen, door de malleïne in het lichaam
een zelfde reactie wordt veroorzaakt als bij kwade-droes. Deze
bewering kan niet beter worden weerlegd dan door deze proeven
(O ester r. Zeitschrift f li r wissenschaft 1. Veter i-
narkunde, Band VI, Heft 4). W. C. S.

De aanwezigheid van oestruslarven (hypoderma bovis)
in het ruggemerg-kanaal van het rund,
door Hinrichsen,
Horne
en Ruser.

Hinrichsen heeft reeds in 1888 in het Archiv für wis-
senschaft]. und prakt. Thierheilkunde, Band XIV,
over het voorkomen van een parasiet in het ruggemergkanaal van
het rund geschreven, dat hij voor het eerste, nog onbekende sta-
dium van hypoderma bovis hield. Bij deze meening sloot zich
prof.
Brruer aan in een monographie over oestriden. Hij ont-
kende ook, dat de oestrusvlieg de huid doorboort, om in de
gemaakte opening haar eieren te leggen.

Onlangs deed Hinrichsen in de Zeitschrift für Fleisch-

-ocr page 316-

und Milchhygiene verdere mededeelingen, volgens welke
deze larve zelfs zeer menigvuldig in het ruggemergkanaal van
het rund zou voorkomen, voornamelijk in de maanden Decem-
ber—Maart, onafhankelijk van den leeftijd der dieren. Hij beweert,
dat zij bij 40—50 pet. van alle runderen die des zomers in de
weide zijn geweest, in genoemde maanden kunnen worden ge-
vonden, en neemt aan dat de eieren door de mondholte in het
lichaam van het rund geraken. De larven zouden daarna in het
ruggemergkanaal en eerst na maanden onder de huid komen,
waarbij zij het ruggemergkanaal verlaten door de wervelgaten.
Het vinden der larven gaat gemakkelijker bij magere dieren dan
bij vette.

In overeenstemming met de mededeelingen van Hinrichsen
bericht Horne te Christiania in de Zeit schrift f ü r Fleisch-
und Milchhygiene, April 1895, dat hij de bedoelde larven
toevallig ook heeft gevonden in het ruggemergkanaal van het
rund. Daarna heeft hij er nauwkeurig op gelet en trof hij de larve
zoo dikwijls aan, dat hij tot de conclusie is gekomen om het
ruggemergkanaal als de normale verborgen verblijfplaats van
hypoderma bovis te beschouwen. Hij heeft de overtuiging gekre-
gen, dat de larven in het eerste stadium meer of minder groote
tochten maken door het lichaam van den gastheer. Zij schijnen
het ruggemergkanaal van voren naar achteren door te trekken
en komen aan het achterste gedeelte het meest voor. Door de
zijdelingsche tusschenwervelgaten geraken zij nu in de borstholte,
dan in de buikholte, waar zij op verschillende plaatsen subsereus
(tusschen de ribben, in het mediastinum, onder de nierkapsel),
maar ook in de organen (longen, nieren, klieren) kunnen worden
gevonden.

Zoover verdwalen zij intusschen niet dikwijls. Meestal vertoeven
zij in het ruggemergkanaal. Dikwijls worden zulke verdwaalde
larven dood en afgekapseld aangetroffen. Enkele vinden echter
den weg terug en ontwikkelen zich volkomen in de subcutis. In
de maanden Februari tot April heeft
Horne meermalen zulke
vuil-groene larvengangen in het vleesch waargenomen, welke uit
het ruggemergkanaal, tusschen de spieren door, tot onder de
huid voerden. Vooral tusschen de doornvormige uitsteeksels en
aan weerszijden van den nekband zijn deze gangen niet zeldzaam.

Op den tijd, dat de larven volkomen ontwikkeld zijn en zich
ais „wormbuilen" onder de huid vertoonen, verdwijnen de jonge

-ocr page 317-

larven in het eerste stadium meer en meer, en in de laatste
zomermaanden worden daarvan slechts nog enkele achteraan-
komenden aangetroffen. Met de meening van
Hinrichsen dat
de invasies plaats vinden van uit den darm, kan
Horne zich
niet vereenigen; de wegen der larven wijzen op een invasie door
de huid. Van voorafgegane ziekteverschijnselen kon bij het aan-
treffen van larven in het ruggemergkanaal niets worden gecon-
stateerd. Steeds werden zij buiten de dura mater gevonden; een
verplaatsing naar de schedelholte door het achterhoofdsgat is
echter geenszins onmogelijk. De larven zijn in dit stadium 10—15
mm. lang, 2— 3 mm, breed, doorschijnend en cylindrisch, hebben
ongeveer [o dwarse groeven, aan het achterstel met een groot
aantal kleine, doornvormige haken, en aan het mondapparaat een
vork met twee chitine-haken.
Horne voegt er de, uit een oog-
punt van gezondheids-politie, interessante mededeeling aan toe,
dat hij een jonge koe door het geheele lichaam zoo vol met
hypoderma-larven aantrof, dat zij aan de consumtie moest
worden onttrokken.

In aansluiting met de laatste mededeeling van Hinrichsen be-
richt ook de veearts
Ruser te Kiel, dat hij sedert jaren te ver-
geefs had getracht een zoodanige vondst te doen, doch nu, na
de hernieuwde communicaties daaromtrent, weer is begonnen te
zoeken en wel met bijzonder gevolg. Hij vond namelijk, dat het
vetweefsel op de plaats waar de larven liggen, een karakteristieke
vuil-groene kleur aanneemt, welke het vinden der larven gemak-
kelijk maakt. De kleur komt geheel overeen met die, zooals ze
bij het slachten van vee, dat het vorig jaar in de weide is ge-
weest, als gevolg van aanwezig geweest zijnde larven, onder het
ruggevlies voorkomt.

Toen Ruser hiervan op de hoogte was, vond hij tot 20 en
meer larven bij een en hetzelfde dier. Men moet zooveel mogelijk
zoeken terwijl het vet nog niet vast is geworden. Intusschen dient
men de larven eenmaal te hebben waargenomen, wijl men ze
anders licht over het hoofd ziet. Bij een dier, dat 20 larven in
het ruggemergkanaal had, vond
Ruser ook twee even groote in
de subcutis van den rug. Vele van die larven in het ruggemerg-
kanaal staken met het eene uiteinde in de tusschenwervelgaten.

Wat de verhuizing der dieren betreft, zoo is bij de runderen,
welke met wormbuilen in het aanvangsstadium zijn behept, voor-
namelijk het bindweefsel dat de lange rugspier mediaal en ventraal

23

-ocr page 318-

omringt, dikwijls karakteristiek doorweekt, Ervaren slachters be-
vestigen ook, dat het vet in het ruggemergkanaal, gedurende
het voorjaar, wanneer de wormbuilen ontstaan, dikwijls waterig,
oedemateus is. De mogelijkheid van een verhuizing in het losse
bindweefsel is, bij het gewapend zijn der larve, gemakkelijk te
verklaren. Deze diepzittende larven zijn glashelder en matgroen;
die welke onder de huid voorkomen, ook al zijn zij nog even
groot, ondoorschijnend en reeds van donkere, dwarse strepen voor-
zién. Zij kapselen zich in; reeds bij het begin der kapselvorming
echter vindt men door de geheele dikte der huid een kanaal ge-
boord. De larve schijnt voor verdere ontwikkeling zuurstof noodig
te hebben en het kanaal vóór de af kapseling te boren; daardoor
dringen dan ettercoccen, welke de bekende builen doen ontstaan.

Voor de vleeschkeur is het vinden van deze larve tamelijk on-
verschillig, in zoover* geen locale veranderingen in het vleesch
worden aangetroffen.
Ruser houdt het niet voor waarschijnlijk
dat de larven door de huid binnenkomen; men moest ze dan
ook gedurende den herfst in het jonge stadium onder de huid aan-
treffen. Zij zouden bovendien reeds vroeger tot abscessen aanlei-
ding geven, wanneer zij met doorboring der huid waren binnen-
gekomen (Berl, thierarztl. Wochenschrift, 1895, n°. 16).

W. C. S.

Koliek, physostigmine, eseridine. Onder dit opschrift deelt
W. Eber in de Deutsche Zeitschrift für Thierme-
dicin und vergleichende Pathologie, Band XXI,
Heft 3 und 4, zijn waarnemingen en onderzoekingen mede, welke
hem leidden tot de volgende conclusies:

i°. De geforceerde beweging van paarden, welke aan koliek
lijden, onverschillig van welken vorm, is nadeelig wegens het
daarmede verbonden verlammingsgevaar van het ademhalings-
centrum.

2°. Dit gevaar neemt toe wanneer tot opwekking der darm-
peristaltiek, ademhalingsvergiften als physostigmine en eseridine,
zijn verstrekt geworden.

3°. Door haar zesmaal geringer vergiftigheid is eseridine te
verkiezen boven physostigmine als darmopwekkend middel bij
tympanitis. Bij een dosis van 0,3 gr. eseridinum tartaricum is het

-ocr page 319-

gevaar om het bedreigde ademhalingscentrum te verlammen, 1/s
zoo groot als bij physostigmine.

4°. De verstoppingskolieken verloopen onder den invloed der
eseridine-therapie veel rustiger. De zichtbare darmwerking der
eseridine treedt dikwijls later te voorschijn, doch duurt langer
dan die der physostigmine. Het therapeutisch gevolg staat min-
stens niet ten achteren bij dat van de physostigmine, doch ont-
wikkelt zich dikwijls, onafhankelijk van de darmontlasting, in
verrassend korten tijd. De\'dosis voor paarden is 0,15—0,3 gr.
eseridinum tartaricum.

5°. Het mist allen grond om de werking van eseridine slechts
te heeten een verzwakte physostigmine-werking.

6°. De intensiteit der werking van physostigmine en eseridine
is afhankelijk van de energie der cellen. Hoe jeugdiger of weer-
standbiedender het organismus is, des te zwakker zijn de alge-
meene en de darm-werking. Een voorzichtige doseering der phy-
sostigmine zou in dien zin zijn aan te raden, dat men aan de
dieren, welke in lichten graad ziek zijn, grooter doses toedient
dan aan de hevig zieke of oude individuen. Deze voorzichtige
doseering is bij de eseridine niet noodig wegens haar geringe
vergiftigheid.

7°. Het toedienen van glauberzout en aloë is evenmin te ont-
beren bij de aanwending van eseridine als bij die van physostigmine.

8°. Het gelijktijdig injiciëeren van morphine bij physostigmine
en eseridine, zelfs in doses van 0,1 gr., moet worden vermeden,
wijl de darmwerking hierdoor belangrijk wordt verzwakt.

9°. Scherpe huidprikkels, voornamelijk sinapismen en wrijvin-
gen met sterke oplossingen van mostaard-spiritus, zijn bij koliek
gecontra-indiceerd, wanneer men een krachtige darmwerking van
de physostigmine verlangt. Lichte huidprikkels op den buikwand
schaden deze therapie niet.

xo°. Physostigminum sulfuricum Merck is, niettegenstaande de
schijnbaar constante chemische samenstelling, geen onverander-
lijk werkend praeparaat, doch heeft in één geval een zeer zwakke
physiologische werking geopenbaard. W. C. S.

Eseridine in de bujatrische praxis. — W. Eber resumeert
zijn waarnemingen daaromtrent in de Zeitschrift für
Thiermedicin, Bd. XXI, Heft 3 und 4, als volgt.

-ocr page 320-

ï° Eseridine is, in doses van 0,15—0,3 gr., een kostbaar raid-
del tot opwekking van de penswerkzaamheid bij het rund.

2°. Bij acute tympanitis verdienen aanbeveling de subcutane
injecties van eseridine benevens absorbentia en het gebruik van
een slokdarm-catheter. Eseridine alléén kan weinig uitrichten
tegen opgeblazenheid.

3°. Chloroform veroorzaakt in( een gift van 30 gr. bïj niet ge-
trokareerde runderen tuimelen en vallen.

4°. Het toedienen van chloroform kan worden beproefd bij
chronische tympanitis door abnorme gistingsprocessen, met ge-
lijktijdig gebruik van den trokar.

5°. Geschikte trokars zijn die met vleugelvormige verlengsels,
welke door hechtingen in de huid kunnen worden bevestigd. Na
het vasthechten der trokar-plaat is geen toezicht op de dieren
noodig. W. C. S.

Het aantoonen van nuchter kalfsvleesch. in worst. —

Hieromtrent deelt W. Niebel, die in den laatsten tijd bekend is
geworden door zijn glycogeen-bepalingen in het paardenvleesch,
in de Zeitschrift flir Fleisch- und Mil chhygiene,
Band V, Heft 7, het een en ander mede, waaraan wij het vol-
gende ontleenen.

Niebel onderzocht vleesch van een kalfsfoetus op het gly-
cogeengehalte. Hij kreeg uit 400 gram vleesch van een bijna
voldragen kalfsfoetus, door driemaal uitkoken, 7 gram; in een
ander geval uit 6 K.G. vleesch dat 4 dagen oud was, en afkom-
stig van een voldragen kalfsfoetus, door eenmaal uitkoken, 88
gram glycogeen.

Volgens M\'donnel zou het gehalte aan glycogeen in de weef-
sels der longen en in de willekeurige spieren tot 50 pCt. van de
droge substantie bedragen. Dit glycogeen der foetale spieren ver-
dwijnt mettertijd, zoodat bij een kalf van eenige weken oud geen
glycogeen of slechts een spoor daarvan wordt aangetroffen.

Op grond van dit feit kan worst, welke verdacht wordt ver-
valscht te zijn met foetaal kalfsvleesch of het vleesch van zooge-
naamde nuchtere, tot 3 dagen oude kalveren, op wetenschappelijke
gronden worden onderzocht en beoordeeld. Daarbij dient te
worden overwogen of het glycogeen-gehalte der worst niet aan
paardenvleesch is toe te schrijven. Bij het aantoonen van een

-ocr page 321-

buitengewoon hoog glycogeengehalte in worst (d. w. z. meer dan
0.204 pCt. van de vochtige waar, resp. 1 pCt. van de ontvette
droge substantie) mag worden aangenomen, dat dit zijn ontstaan
heeft te danken aan de bijvoeging van paardenvleesch, wanneer
de worst bruinrood is gekleurd, terwijl bij een licht- of bleekroode
kleur het bewijs geleverd is, dat men heeft vervalscht met het
vleesch van ongeboren of nuchtere kalveren.

Ter bepaling van het glycogeen-gehalte kan worden gebezigd
de methode van
Brücke (Zeitschrift für Fleisch- und
Milchhygiene, I., S. 188) of bij aanwezigheid van dextrine
enz., die van
Landwehr (Zeitschrift für phys. Chemie
VIII, S. 165). W. C. S.

In het „Lehrbuch der vergleichenden Patho-
logie und Therapie des Menschen und der
Hausthiere, von
Dr. Georg Schneidemühl,\'5 komen
onder meer eenige ziekten voor die, hoewel voor ons land van
minder belang, uit een wetenschappelijk oogpunt wel de moeite
waard zijn in dit Tijdschrift te worden gerefereerd. Hiertoe behooren:

I. Texas-koorts (Texasseuehe der Hinder). In sommige
deelen van de Vereenigde Staten, vooral in de omgeving van de
golf van Mexico, treedt de Texas-koorts heerschend onder het
rundvee op. Ze is aldaar bekend onder den naam van „Texas
fever" of „S p a n i s
h ferer"; door Bilungs wordt ze :
„Southern Cattle Plague of the United States"
geheeten.

De ziekte wordt veroorzaakt door een parasiet, voorkomende
in de roode bloedlichaampjes, welke genoemd wordt „p y r o-
soma bigeminum." In de donkere, gerimpelde bloed-
lichaampjes der zieke dieren ziet men peervormige figuren, welke
veelal gepaard voorkomen, 2,5—4 mikrons lang zijn enbij24°C.
een duidelijke beweging vertoonen. Volgens
Smith zijn 1 — 2%
der bloedlichaampjes door deze parasiet in beslag genomen;
sterft echter het dier in het koortsstadium, dan zou ongeveer
80% er i" betrokken zijn. In den aanvang van de ziekte en bij
den chronischen vorm zijn deze peervormige figuren vervangen
door ronde, op coccen gelijkende lichaampjes, die door
Smith
en Kilborne als een voortrap der parasiet worden aangezien.

-ocr page 322-

Wordt het bloed van zieke dieren bij gezonde onder de huid
of in de venae gebracht, dan treden binnen weinige uren de
eerste verschijnselen op; opmerkelijk is het dat zelfs bloed,
overgebracht uit besmette streken op runderen, die leven op
plaatsen waar de ziekte totaal niet voorkomt, in staat is deze te
infecteeren. Konijnen, marmotjes, duiven en schapen zijn immuun.

Dat deze parasiet werkelijk de ziekte-oorzaak is, besluit men uit:

1. In meer dan 100 gevallen, verdeeld over verschillende
erupties, heeft men deze parasiet gevonden.

2. In het bloed van dieren van noordelijke streken, welke
niet geïnfecteerd waren, werden de parasieten niet gevonden.

3. De vermenigvuldiging in het geënte dier geschiedt verba-
zend snel en gaat altijd met vernieling der roode bloedlichaampjes
gepaard.

4. De groote gevoeligheid van het rund tegenover andere
dieren pleit er voor, dat het lijden van parasitairen aard is.

5. Dat de parasieten en niet een chemisch agens de roode
bloedlichaampjes verwoesten, wordt voldoende bewezen door de
recidieven, welke weken lang na het eerste optreden der ziekte
met een aanwezig zijn der parasieten gepaard gaan.

Volgens Smith speelt bij de infectie de hoofdrol een teek
(door
Cooper CuRTiCE boophilus bovis, door Ridey
ixodes bovis genoemd), welke in de weide op de runderen
voorkomt, ze infecteert en zorgt voor de verdere verbreiding der
ziekte. Na het verlaten van het ei kruipt de teek op het rund
en verblijft daar liefst in de omgeving van den uier en de bin-
nenvlakte van den schenkel. Na twee vervellingen zijn ze ge-
slachtsrijp, paren en na eenigen tijd neemt het wijfje, soms
binnen 24 uur, sterk in omvang toe, laat los en valt op
den grond. Die sterke uitzetting wordt veroorzaakt door opzuigen
van een naar verhouding groote hoeveelheid bloed. Een paar
dagen daarna wordt een massa eieren, ongeveer 2000 in getal,
losgelaten; uit deze eieren komen na 2—6 weken, afhankelijk
van de temperatuur, jonge teeken, die nu weer hetzelfde leven
beginnen. De duur van het verblijf van de teek op het dier is
ongeveer 23 dagen.

Heeft een bevruchte teek zich volgezogen van een dier dat
aan Texas-koorts lijdt, dan gaan de parasieten over op de jonge
teeken, die nu op haar beurt een ander dier infecteeren. Ver-
hindert men dat de teeken het rund verlaten, dus neemt men

-ocr page 323-

ze, vóór ze loslaten er af, dan kan de uitbreiding worden tegen-
gegaan. Door een weide te bestrooien met rijpe teeken kan men
ze besmetten, zonder dat er geïnfecteerde runderen aanwezig
waren. Ook kunnen kunstmatig uitgebroeide teeken, op een jong
rund gebracht, dit ziek maken. 10—15 dagen na het vasthechten
der jonge teeken treden de eerste verschijnselen op, en 45—60
dagen duurt het eer onder runderen, welke in aanraking zijn
geweest met dieren, voorzien van teeken, de ziekte uitbreekt.

De verspreiding geschiedt veelal doordat met teeken besmette
runderen op een weide overnachten, waarop later andere runderen
komen. Door het aanzienlijk aantal eieren en den langen tijd
(waarschijnlijk maanden), gedurende welken de jonge parasieten
levensvatbaar blijven, is het gevaar voor infectie groot. Volgens
Smith is de kans van besmetting voor andere landen gering,
daar de ontwikkeling van de teek aan een bepaald klimaat ge-
bonden is. Vooral is het van belang, dat runderen, die in zuide-
lijke streken thuis behooren, de ziekte naar andere plaatsen kunnen
overbrengen, zonder dat ze er zelf aan lijden. Aangezien de teeken
door de koude gedood of in haar ontwikkeling belemmerd wor-
den, bestaat er alleen in den zomer en in den herfst gevaar voor
infectie.

De Texas-koorts treedt in een acuten en chronischen vorm op.
De acute vorm gaat gepaard met koorts (40,5—420 C.), bloedwateren
en snel optredende anaemie; bij den chronischen vorm stijgt de
temperatuur alleen des avonds 1—-2° en ontwikkelt de anaemie
zich langzamer. Bij de hevige koorts neemt het aantal roode
bloedlichaampjes sterk af. Veelal sterven de dieren na 5—6 da-
gen, en wel ongeveer 80—90% der aangetaste. Bij herstelde die-
ren kan na verscheidene weken een nieuwe eruptie ontstaan,
veelal echter in een meer chronischen, minder hevigen vorm.

Bij sectie blijkt de milt 2 tot 4 maal vergroot. De lever
is bloedarm, aan de oppervlakte bruingeel van kleur en met
kleine, grauwe vlekken bezet, welke op een beginnende necrose
wijzen. De nieren zijn in het acute stadium donkerrood, bij het
chronische bleek en murw. De blaas is, bijna zonder uitzondering,
met zeer donkerroode, niet doorschijnende urine gevuld, terwijl
deze slechts zelden eenige bloedlichaampjes bevat. Het bloed is
dik-vloeibaar en lakachtig van kleur. In het bloed van hartspier,
lever, milt en nieren vindt men in de roode bloedlichaampjes de
peervormige parasieten. Bij den chronischen vorm zijn deze li-

-ocr page 324-

chaampjes zelden aanwezig; in 5—5o°/0 der roode bloedlichaam-
pjes bevinden zich dan de ronde, coccus-vormige figuren.

De therapie is bij het snelle beloop tot nog toe zonder eenig
succes geweest; chinine in groote doses kan echter worden be-
proefd.

II. Afrikaansehe paardenpest (Pestis africana equorum).

Over den aard van deze ziekte is men het lang niet eens; som-
migen houden het voor apoplectisch miltvuur, anderen voor een
typhus-vorm, weer anderen voor een epidemisch optredende
cerebrospinaal-meningitis. In het midden van deze eeuw wordt
dit lijden het eerst vermeld als aan de Kaap de Goede Hoop
voor te komen, waar er ongeveer
70000 paarden aan stierven ;
in
1878 trad het op in Syrië en Egypte met een verlies van
ongeveer
10000 paarden.

De ziekte begint met koorts, gebrek aan eetlust, depressie en
zwakte. Daarnaast ontstaat een slijmig-etterige conjunctivitis en
meermalen ziet men aan de gezwollen tong en het mondslijmvlies
bloedingen. Onder snel toenemende zwakte treedt na eenige uren
de dood in; bij uitzondering duurt het drie dagen, terwijl gene-
zing zeidén wordt waargenomen.

Bij sectie vindt men volgens sommigen verschijnselen van
septicaemie, volgens anderen zwellingen van de klierachtige
organen met bloedingen in serosae en mucosae.

Behandeling is tot nog toe zonder gevolg gebleven.

Wat betreft de Z u i d-A frikaansche paardenziek-
t e n, namelijk de dunpaardenziekte en de dikkop-
paardenziekte, wordt verwezen naar dit Tijdschrift, Deel
XXI, afl.
3, bl. 191—197.

III. Cadeiras-ziekte. Deze naam werd in 1889 door Re-
bourgeon gegeven aan een ziekte, voorkomende onder de paar-
den in de aequatoriale provinciën van Brazilië. Ze is door stijf-
heid in het achterstel, trismus en verhoogde prikkelbaarheid
gekarakteriseerd. Bij sectie blijken de psoas-spieren sterk aange-
tast te zijn.

IV. Corn fodder (Corn stalk disease; Stoppelziekte).

Deze ziekte van het rundvee wordt sedert 1869 in de Westelijke

-ocr page 325-

Staten van Amerika waargenomen. Ze komt volgens Billings
alleen voor in de maanden November, December, Januari en
Februari en dan bij die runderen welke op laag gelegen stoppel-
velden verblijf houden; ze verloopt veelal doodelijk. Hoewel
eerst met November het koren schadelijke bestanddeelen bevat,
vertoont het reeds in Augustus een vuile massa tusschen stengel
en bladscheede, zwartkleuring van de knoopen op den halm en
later donkerbruine vlekken over de geheele plant.

Als oorzaak heeft Billings gevonden een eivormige, zeer be-
weeglijke bacterie, welke hij uit de zieke plantendeelen, het bloed
en de organen der gestorven runderen kon afzonderen, en die
veel overeenkomst oplevert met die der borstziekte van de var-
kens. Entproeven met die bacterie gedaan bij andere dieren gaven
eenig resultaat.

De aangetaste dieren vértoonen koorts, verlies van eetlust, een
strakken blik, een stijven gang of kreupelheid; veelal volgt de
dood na 24 uur, soms later, zelfs in enkele gevallen eerst natiën
dagen.

Bij de sectie ziet men de verschijnselen van septicaemie met
parenchymateuse degeneratie van lever, milt en nieren, echter
niet de ulceratieve en diphtheritische aandoeningen van de dar-
men, zooals die bij de genoemde varkensziekte voorkomen. Bij
een langer verloop ontwikkelt zich veelal pleuropneumonie met
stuwing en thrombose der longvaten.

V. Milk-sickness. — Onder de planteters (paard, rund, schaap
en geit) komt, volgens
Kimmel, in het centraal gedeelte der Ver-
eenigde Staten een ziekte voor, bekend onder den naam van
m i 1 k-s i c k n e s s. Ze schijnt aan bepaalde tijden en plaatsen
gebonden te zijn; op pas in cultuur gebrachte landen en bij
dieren, welke \'s morgens vroeg en \'s avonds laat op de weide
vertoeven, is het gevaar het grootst. De ziekte duurt van 2—8
dagen en begint met gebrek aan eetlust, constipatie en depressie;
schrijdt ze verder, dan vertoonen de dieren excitatie-verschijnselen,
ze beven sterk en kunnen plotseling neervallen en sterven.

Door het gebruik van melk, boter of vleesch van zieke of ge-
storven dieren, gaat de milk-sickness op den mensch over.
De dan optredende verschijnselen komen veel overeen met die
bij worst vergiftiging (b o t u 1 i s m u s).

-ocr page 326-

VI, Proteosis (mal della ferula). — In sommige streken
der provincie Sassari in Sardinië treedt, nu eens sporadisch dan
weder enzoötisch of epizoötisch, onder den naam „m ai della
ferula" een ziekte op die, wat beloop en verschijnselen betreft,
veel op boutvuur of miltvuur gelijkt. Ze komt onder verschillende
gedaanten bij alle huisdieren voor (van daar den naam: prote-
osis) en kan op den mensch, het konijn, de marmotjes en de
vogels worden overgebracht.

Perroncito vermeldt in de ,,G i o r n a 1 e d i M e d. vet.
prat., 1890, Sulla malattie del bestiame e pui
particolamente della Proteosi in Sardegna", het
volgende:

De zieke dieren vertoonen de symptomen van miltvuur of
boutvuur, soms die van haematurie of haemoglobinurie; ze sterven
plotseling of na 1 — 2 dagen. Het specifieke agens, dat zoowel
in het lichaam als in cultuur veelvuldige vormveranderingen onder-
gaat, heet: „proteus virulentissimu s". De bacterie
groeit in agar-agar, bloedserum, kippen-bouillon, en in neutrale
of zwak zure urine, heeft ter ontwikkeling veel lucht noodig en
is in verschen toestand van een gelei-achtige, moeielijk kleurbare
kapsel omgeven. Ze vertoont veel overeenkomst met den proteus
vulgaris, met den bacil van varkensziekte, met de bacterie van
„Wildseucbe", met die der carbone bufalino en met den proteus
capsulatus. Konijnen sterven na enting zeer snel, paarden en
runderen na 36 uur, marmotjes, schapen en geiten eerst na eenige
dagen. Honden, duiven en kippen worden door de enting niet
gedood. Bij toevallige infectie van den mensch ontstonden op
verschillende plaatsen van het lichaam abscessen.

Vil. Ak-paipak. Tentjian. Dsehumur-Kurt. Volgens
Petrowski komt in de Kirgizen-steppen een ziekte voor, welke
aldaar bij het rund bekend is onder den naam van ak-paipak,
bij het schaap en de geit als tentjian en dschumur-
k u r t, terwijl hij zelf ze scarlatina noemt. Ze kan van dier
op mensch en omgekeerd overgaan; het vleesch van aan ak-
paipak gestorven runderen is zeer gevaarlijk. De smetstof is con-
tagieus en komt in alle se- en excreten voor. De verspreiding
geschiedt veelal door de melk en het melken, door besmette
weiden en stallen en door voorwerpen, daaruit afkomstig. Alle
se- en excreten van den mensch kunnen de dieren infecteeren.

-ocr page 327-

Door de luchtwegen, het digestie-apparaat en de huid wordt de
smetstof opgenomen. Herstel gaat gepaard met immuniteit.

Het incubatie-tijdperk duurt van eenige uren tot enkele dagen.
Het eerst neemt men waar een verhoogde temperatuur (40—410),
loomheid, depressie, gebrek aan eetlust, ophouden der melksecre-
tie, droogheid en warmte van huid en slijmvliezen.

Na een paar dagen ontstaan sterke slijmafscheiding en pleks-
gewijze roodkleuring der mucosae en ook van de huid, vooral
bij den uier en het scrotum, aan de wangen en de neusvleugels,
veelal gepaard met angina, diarrhee en donkergele urine. De
roode plekken verbleeken, maar blijven afschubben. Soms ont-
wikkelt zich op het slijmvlies van mond en neus een croupeus-
diphtheritisch beslag, dat bij afvallen zweren achterlaat. Als com-
plicaties kunnen optreden: gastro-enteritis, gangreneuse processen,
aandoening der respiratie-organen, nephritis, conjunctivitis, lijden
der klauwen, zwelling van de keelgangsklieren \'en de huid. De
duur bedraagt 8—14 dagen; bij den boosaardigen vorm sterven
er 90—95%, bij goedaardig verloop 3—35%, afhankelijk van
den ouderdom en het weerstandsvermogen van het dier.

Bij sectie blijken de dieren sterk vermagerd. In de lichaams-
holten bevindt zich veelal sereus transsudaat. In de pens, de net-
en de boekmaag neemt men roode vlekken waar, in de lebmaag
en den darm zeer donkere vlekken met klierzwelling ; de inhoud
is veelal dun en rood van kleur. De nieren zijn hyperaemisch
en gezwollen, de lever murw en geel; op de slijmvliezen treft
men hier en daar zwellingen aan,

VIII. Bradsot dor schapen. Op IJsland, de Far-oer en in
het westelijk deel van Noorwegen komt onder de schapen een
ziekte voor, welke door
Nielsen in 1888 beschreven is en wegens
haar snel beloop bradsot wordt genoemd. Eén jaar oude
lammeren worden het meest aangetast, vooral in den herfst; de
dieren lijden aan koliek, waarbij de dood spoedig volgt.

De ziekte zou zijn een gastromycosis, al of niet gepaard met
symptomen eener algemeene infectie. Als oorzaak vond
Nielsen
een ovalen, 2—6 mikrons langen bacil, den bacillus gastro-
mycosis ovis, nu eens alleen, dan weder met andere verbon-
den. De bacil is volgens de
gram\'sche methode te kleuren en
vertoont verschijnselen van sporenvorming. Reine culturen en
entingen zijn mislukt. In het slijmvlies van de lebmaag, in de

-ocr page 328-

nieren, de longen, de milt en de vaten komt deze bacterie in
groote hoeveelheid voor.

IX. Morbus maculosus Werlhofli (Purpura). Onder dezen
naam vat
Werlhof een reeks zeer verschillende ziekte-processen
te zamen, welke alle gepaard gaan met haemorrhagieën in de
huid. Deze haemorrhagieën wisselen sterk af wat grootte, uitbrei-
ding, oorprong, voorkomen en beteekenis betreft en kunnen min
of meer met algemeene verschijnselen verloopen. De ziekte
komt bij de dieren niet voor; wel meenen
Friedberger en
Fröhner dat er bij den hond haemorrhagische ziekten kunnen
voorkomen, welke met morbus maculosus van den mensch over-
eenstemmen.

Over de oorzaak verkeert men nog in het duister. Volgens
Kolb wordt deze morbus maculosus veroorzaakt door staafvor-
mige organismen met afgeronde uiteinden; veelal komen ze ge-
paard voor, terwijl men in enkele gevallen lange draden waar-
neemt. Hij noemt die oorzaak „bacillus haemorrhagi-
c u s"; deze bezit geen eigen beweging. Witte muizen en konijnen
sterven na enting hiermede in i—3 dagen. Daarbij ziet men
bloedingen onder de huid (niet op de plaats van injectie), in de
lymphklieren, de spieren en in de buikholte; verder milt- en
leverzwelling. Een droppel van een bouillon-cultuur, subcutaan
of peritoneaal aangebracht, is voldoende om genoemde dieren te
dooden. Marmotjes zijn zoo goed als immuun. Duiven krijgen
necrose op de plaats van injectie. Honden lijden wel aan bloe-
dingen op verschillende plaatsen, doch zijn er verder tegen be-
stand. Voor subcutane entingen bij muizen kan men even goed
de stofwisselingsproducten als de culturen gebruiken. Volgens
Babés wordt de purpura veroorzaakt door verschillende soorten
van bacteriën.

Naar de symptomen onderscheidt men: purpura simplex (kleine,
onzichtbare bloedingen in de huid) en purpura haemorrhagica
(groote bloedingen in de huid en kleine op de slijmvliezen) 5
verder purpura febrilis, non febrilis, rheumatica en peliosis rheuma-
tica (
Schönlein), welke gepaard gaat met ontsteking der ge-
wrichten. De bloedingen in de huid en de slijmvliezen treden
zonder bekende oorzaak op en gaan veelal gepaard met inwen-
dige bloedingen. Verder neemt men waar koorts, pijn in de ge-
wrichten, en voorts maag- en darmaandoening. Het lijden kan

-ocr page 329-

licht worden verward met vergiftigingen, acute infectie-ziekten,
haemophilie, scorbut, e. a. De prognose is dubia en de therapie
tot nog toe zonder succes.

X. Buffelziekte; Barbone-ziekte der buffels; (Barbone dei
bufali). —
Onder de buffels in sommige deelen van Italië komt
een ziekte voor, die veel met „Wild und Rinderseuche" over-
eenkomt en langen tijd voor miltvuur, typhus, droes, enz. is
aangezien.

Door onderzoekingen van Oreste en Armanni (1887) heeft
men de oorzaak der buffelziekte beter leeren kennen. Ze komt
bijna uitsluitend \'s zomers bij jonge buffels voor. In het exsudaat
der locaal ontstane zwellingen, in het speeksel, in de urine, in
de melk en in het bloed van moeder en foetus vindt men ovoïde
bacteriën, zeer veel overeenkomende met die van de borstziekte
der varkens, van kippencholera en van konijnen-septicaemie. Na
enting met reine culturen bleken vatbaar: jonge buffels, paarden,
runderen, schapen, varkens, marmotjes, konijnen, duiven, kippen,
muizen en ratten; honden daarentegen niet. De natuurlijke infectie
geschiedt door huidwondjes en het digestie-apparaat; zelden langs
de luchtwegen. Door uitdrogen, kookhitte, 2 % carbolsolutie en
i % zwavelzuur wordt de smetstof gedood. Volgens Gax komt
de ziekte ook voor bij verblijf op stal en in den winter.

Het eerst neemt men waar koorts (41—420 C.), zwakte en ver-
minderden eetlust. Hiermede gaan gepaard klierzwelling in de
keelgang, speekselen, neusuitvloeiing, zwelling van de tong en
het mondslijmvlies met dyspnoe. In de zwellingen, ook in die
welke op het hoofd, den hals, den buik en de ledematen kunnen
optreden, bevindt zich geel exsudaat; bij drukken daarop blijven
vingerindrukken achter. Veelal sterven de dieren na 3—
10 uur,
onder krampen. Duurt het lijden langer dan
24 uur, dan gene-
zen de zieken gewoonlijk. De sterfte is
40—50%; het verloop
in een bepaalde streek is van 9—10 dagen.

Oreste en Armanni hebben prophylactiscn geënt; ze verzwak-
ken eerst de smetstof bij duiven. Buffels welke driemaal met
kleine hoeveelheden bloed van zulk een duif zijn geënt, worden
immuun. Van
1986 geënte buffels stierven er slechts 6. GaL spuit
in de zwellingen
5 °/0 creoline-solutie, laat den mond betten met
creoline en geeft deze eveneens inwendig (ongeveer
50 gram).

-ocr page 330-

XI. Pest; Oostersche Pest; ÏBubonen-pest. — Dit is een

acute infectie-ziekte van den raensch; naast hevige algemeene
symptomen treden locale op in de lymphklieren.

De ziekte is al lang bekend en is uit het Oosten langs de groote
wegen van Europa verspreid; vroeger noemde men ze: ,,zwarte-
dood". Mislukken van den oogst, hongersnood, overstroomingen
en veeziekten waren èn door het verzwakken van den mensch
èn door bederf van den bodem de gewone voorboden.

De besmetting geschiedt zoowel door personen als door voor-
werpen, handelswaren, e. a. De eene mensch kan den anderen
niet direct infecteeren. Het pus uit aangetaste lymphklieren
schijnt, nadat het langen tijd buiten het lichaam is geweest, nog
pathogeen te zijn. Geïnfecteerde huizen bleken na maanden nog
levende smetstoffen te bevatten. Afwisselende warmte en voch-
tigheid bevorderen het optreden, voortdurende hevige hitte en
strenge koude gaan de ziekte tegen. Genezing gaat veelal gepaard
met immuniteit.

Het incubatie-tijdperk duurt van 2 — 7 dagen. Eerst treden
algemeene symptomen op; na 2 tot 4 dagen ziet men zwelling
der lymphklieren met ontsteking en verettering der omgeving,
zoodat op verschillende plaatsen furunkels, carbonkels en spier-
abscessen ontstaan. In het gunstigste geval gaan de klieren den
gden ^ag jn verettering over en kan er na een lang reconva-
lescentie-stadium genezing volgen ; in andere gevallen ontstaat na
eenigen tijd recidieve. Het sterfte-cijfer is 60—90%, Als naziekten
komen voor : pneumonie, hydrops, psychosen, verlammingen, e. a.

Men heeft met succes excitantia en koude baden aangewend.
Groote zindelijkheid, afzondering der zieken, zorgvuldig uitge-
voerde desinfectie en strenge quarantaine gaan de verbreiding tegen.

Xll. Beri-beri. (Neuritis multiplex endemica; Paraplegia
mephitica; Hydrops asthmaticus; Serophthisis pernieiosa
endemica.)
Scheube beschrijft beri-beri als een neuritis multiplex
endemica. De eerste beschrijving er van dateert van 1642 door
Jacobus Bontius. De ziekte komt voor in een groot deel van de
tropische en sub-tropische landen van het oostelijk en westelijk
halfrond. Onze Indische Archipel, de Solo-eilanden, Voor- en
Achter-Indië, Japan, Kameroen, Brazilië en Californië zijn daar-
voor de meest gevreesde plaatsen.

Een bepaalde ziekte-oorzaak is nog niet gevonden. Ogata,

-ocr page 331-

Pekelharing, Winkler en Lacerda veronderstellen, dat de
smetstof langs de respiratie-organen wordt opgenomen. De mee-
ningen dat het lijden van rheumatischen of constitutioneelen oor-
sprong zou zijn, raken meer en meer van de baan. De beri-beri
treedt vooral op aan de zeekusten en langs de oevers van de
groote rivieren, weinig in het binnenland; ze tast speciaal perso-
nen tusschen 21 en 31 jaar aan; de mannen hebben grooter vat-
baarheid dan de vrouwen. Vochtige jaren en slechte voeding zijn
voor het optreden gunstig. De ziekte is niet contagieus, maar
wordt door het verkeer verspreid. De inboorlingen en vreemde
kleurlingen zijn vatbaarder dan de daar aanwezige Europeanen
en Amerikanen. Infectie-ziekten, zittend leven, slapen onder den
blooten hemel, e. d. verhoogen de vatbaarheid.

Het incubatie-tijdperk loopt van dagen tot weken. Men onder-
scheidt een acuten vorm, waarbij na een paar dagen de dood
volgt en een chronischen, welke veelal in genezing overgaat. Vol-
gens
Scheube zijn vier vormen te onderscheiden. Vooral worden
de zenuwen van de ledematen en van het hart aangetast en naar
het meer of minder op den voorgrond treden dezer symptomen
en het meer acuut of chronisch verloop onderscheidt men de
verschillende vormen,

Meestal volgt genezing; in andere gevallen blijven zenuwstoor-
nissen voor het geheele leven achter. Het verloop kan maanden
en jaren duren. Verwisseling is mogelijk met: meningitis spinalis,
tabes dorsalis, progressieve spieratrophie, ankylostomatose en tri-
chinose.

Een specifiek geneesmiddel bestaat er niet. Van gunstigen
invloed is veranderen van klimaat en verplaatsing der zieken van
de beri-beri-streken naar gezonde, hoog gelegen plaatsen. In het
begin kan een zeereis gunstig werken. De verdere behandeling
is symptomatisch. Volgens
Scheube werken prophylactisch: goede
reiniging van den bodem door draineeren en kanaliseeren en zor-
gen voor goed drinkwater en goede voeding ; woonplaatsen met
ondoordringbaren bodem zijn uitstekend.

Eyckman heeft beri-beri bij apen en konijnen waargenomen;
hij vond in het ruggemerg geen anatomische veranderingen.
Lacerda ontdekte bij paarden en varkens op het eiland Marajo
een epizoötie, die door groote zwakte, ataxie en verlamming der
achterbeenen gekarakteriseerd was en veel overeenkomst met beri-
beri vertoonde. Hij vond in het water van het meer Arary micro-

-ocr page 332-

organismen, behoorende tot de groep der ascomyceten en zag
dat entingen met culturen er van bij konijnen, varkens, vogels en
apen symptomen te voorschijn riepen, overeenkomende met die
van beri-beri. Volgens
Schneider komt deze ziekte bij honden,
runderen en schapen voor. A. v. H.

Dr. Weisser en Dr. A. Maassen. De aetiologie der Texas-
koorts. —
Aan de Berliner thierarztliche Wochen-
schrift 1895, n°. 22, ontleenen we daaromtrent het volgende :

Onder de ladingen rundvee, die respectievelijk 26 September
en 19 October te Hamburg uit New-York werden aangevoerd,
kwam Texas-koorts voor (zie hiervoor dit Tijdschrift, Deel XXII,
afl. 3, bl. 207—210). Uit de onderzoekingen van
Weisser en
Maassen, welke gestorven runderen, behoorende tot de laatste
zending, betreffen, blijkt het volgende:

Bij pathologisch-anatomisch onderzoek waren de lymphklieren
(in casu de boegklieren) vergroot, aan de oppervlakte iets rooder
van kleur, op doorsnede grauwrood en zeer vochtrijk. De milt
bleek sterk vergroot, van buiten donkerbruin van kleur. De
kapsel was dun en gespannen, de pulpa donkerbruin tot zwart
en week. De Malpighische lichaampjes en de trabekels waren
moeielijk te onderkennen. De lever vertoonde een geelbruine
kleur, was vergroot, bloedarm, week en vettig gedegenereerd.
De galblaas en de galbuizen bleken met een donkergroene, dik-
vloeibare, van vlokken voorziene gal gevuld, terwijl het slijmvlies
daarvan sterke vulling der vaten en geringe bloeduitstortingen
vertoonde.

De nieren waren vergroot, donkerbruin van kleur en week;
de kapsel was gemakkelijk te verwijderen en het omgevende vet
met een roode vloeistof doordrenkt. Op de oppervlakte waren
de nieren glad, op doorsnede vertoonde de mergsubstantie een
sterke roode kleur en was met roode strepen doortrokken. De
urine in het nierbekken was donkerrood en troebel, het slijmvlies
iets gezwollen en hier en daar voorzien van bloeduitstortingen.
Op het viscerale blad van het pericardium waren petechiën
aanwezig. De hartspier was geelrood van kleur, troebel, week en
murw 5 in de linker kamer waren sub-endocardiale bloeduit-
stortingen. Het bloed was vloeibaar en lakachtig van kleur.

Entingen bij muizen, konijnen en marmotjes, of voederproeven

-ocr page 333-

bij konijnen en muizen mislukten. Het cultiveeren der smetstof
in bouillon, agar, bloedserum en gelatine gelukte evenmin.

Het best toont men de parasieten aan volgens de methode
van
Ehrlich. Bloederig weefsel uit de nier wordt op een dek-
glaasje dun uitgestreken, daarna gefixeerd door het 2 uur lang
tot iio° C. te verhitten en vervolgens met een alcaliscke methy-
leenblauvv- of gentiaanviolet-oplossing gekleurd. De roode bloed-
lichaampjes ziet men dan als witte, soms iets geel gekleurde
schijven, waarin de protozoën voorkomen, gelijkende op coccen
of diplococcen. Komen ze gepaard in één bloedlichaampje voor,
dan vertoonen ze meer een langen vorm of soms een peervorm.
Zelden zijn er meer dan twee in één bloedlichaampje aanwezig;
wel bevinden ze zich nog al eens er buiten. Het breedste einde van
het protozoön, wanneer deze meer een langen vorm heeft, kleurt
gemakkelijker dan de rest, wat vooral duidelijk te zien is bij
aanwending van alcalisch methyleenblauw. Fuchsine, methyleen-
groen, gentiaanviolet en crystalviolet zijn voor de kleuring even-
eens goed te gebruiken.

Bij weefselpraeparaten zijn haematoxyline, methyleenblauw en
gentiaanviolet goede kleurstoffen ; de beide laatste moeten echter,
als heldere solutie, 24 uur inwerken. In de hartspier en in de
nieren vindt men doorgaans besmette bloedlichaampjes; in de
lever, in de milt en in de boegklieren is dit minder het geval.
De parasieten veroorzaken het verval der roode bloedlichaampjes.

De meening van Billings als zou de Texas-koorts door een
soort van eivormige bacterie veroorzaakt zijn, wordt door deze
onderzoekingen niet bevestigd.

Volgens Maassen en Weisser is Texas-koorts nog te verwarren
met een runderziekte, voorkomende in Kaapland en in de Trans-
vaal en aldaar bekend onder den naam van ,,red water" (zie dit
Tijdschrift, Deel XXII, afl. 4, bl. 251—253).

Babès meent (Comptes rendus de 1\'académie des
sciences, 1888) bij runderen en schapen in Roemenië ziekte-
verschijnselen en parasieten gevonden te hebben, zooals ze bij
Texas-koorts voorkomen.

Starcovici rekent de bij deze drie runderziekten gevonden
parasieten voor protozoën, welke een overgangstrap tot bacteriën
vormen. Hij noemt ze alle drie „Babesia" en onderscheidt de
soorten:

i. Pyrosoma bigeminum (Smith) voor de Texas-koorts;

24

-ocr page 334-

2. Babesia bovis (Babès) voor de heerschend optredende
haemoglobinurie onder de runderen in Roemenië;

3. Babesia ovis (Babès) voor een onder schapen heerschend
optredende ziekte „Carceay" genoemd. A. v. H.

Nocard, Opmerkingen over epizootisch. verwerpen

(Recueil de m é d. v é t. 1895, n°. 16; S c h w e i z e r-
Archiv für Tierheilkunde, Bd. 37, Heft 2).

Aan bovenstaande tijdschriften wordt het volgende ontleend.

i°. Veelal wordt de infectieuse abortus in een stal gebracht
door het aankoopen van een drachtige koe. Verwerpt deze, dan
volgen de runderen, welke bij haar in de buurt staan, zoodat
ten slotte de geheele stal geïnfecteerd is. In een eenmaal be-
smetten stal is de smetstof moeielijk te vernietigen en kan daar
jaren achtereen aanwezig blijven.

2°. Brengt men in een besmetten stal drachtige koeien, af-
komstig van niet geïnfecteerde stallen, dan zal bij die koeien,
waarbij de drachtigheid reeds in een vergevorderd stadium verkeert,
gewoonlijk geen abortus optreden; bij de andere echter meestal wel.

3°. Zelden verwerpt een koe vóór de 4de maand der drach-
tigheid; daarna kan het ten allen tijde geschieden.

4°. Meestal is de verworpen vrucht dood, in enkele gevallen
leeft zij nog en kan zelfs goed ontwikkeld en krachtig zijn.
Leven de vruchten, dan gaan ze toch in 90 % van de gevallen
dood; ze zuigen niet meer, krijgen diarrhee en sterven dan
spoedig.

5°. Het ontruimen van den stal zonder nauwkeurige desinfectie
is niet voldoende om onbesmette dieren, daarin gebracht, onaan-
getast te houden.

6°. Heeft een rund (door een infectieuse oorzaak) verworpen, dan
is het voor de voortteling verloren, daar het óf onvruchtbaar
blijft óf later opnieuw verwerpt; uitzonderingen komen zelden
voor. Het best is zulke dieren vet te mesten.

7°. Ouderdom, ras en voedingstoestand hebben geen invloed
op het verwerpen, zoodat primipara er even vatbaar voor zijn
als multipara.

8°. Aan een koe, die binnen eenige dagen zal verwerpen, merkt
men niets abnormaals; soms ziet men bij nauwkeurige waarne-
ming dat de vulva iets gezwollen is, de zitbeenderen sterk pro-

-ocr page 335-

mineeren en dat bij primipara de uier zwelt. Neemt men deze
symptomen waar, dan moet men het dier direct afzonderen.

9°. De uitdrijving van de vrucht geschiedt gemakkelijk, maar
de secundinae blijven gewoonlijk achter; de manueele verwij-
dering gaat, wegens de innige verbinding van de secundinae
met den uterus, moeielijk.

io°. Het vruchtwater is troebel en vuil; de nageboorte is in
ontbinding, met etter bedekt, terwijl de koe langen tijd na het
verwerpen nog navuil ontlast. In het vruchtwater, aan de vrucht
en in de uitvloeiingen der vulva bevindt zich na en soms vóór
het verwerpen de ziekteoorzaak.

ii°. De infectie geschiedt doordat de smetstof langs de vulva
in den uterus geraakt, en de opneming van de smetstof komt tot
stand, omdat de vulva, bij het liggen der koe, met smetstof be-
vattende zaken in aanraking komt. Eerst langen tijd na de infectie
werkt het contagium pathogeen op het foetus.

Prophylaxis. i°. Pas aangekochte drachtige koeien zet
men zoolang afzonderlijk, totdat ze normaal hebben gekalfd.

2°. Heeft men geen afzonderlijken stal, dan zet men iedere
verdachte koe alléén en desinfecteert haar plaats en de groep
nauwkeurig.

3°. Heeft een koe verworpen, dan moet men ze direct van de
andere afzonderen, de vrucht en de secundinae vernietigen (liefst
verbranden),\' den bodem zorgvuldig schoonmaken en van de an-
dere koeien dagelijks de vulva met haar omgeving reinigen.

4°. Is de stal geïnfecteerd, dan handelt men als volgt:

a. Men wascht iederen morgen zorgvuldig den staart, den
anus, de vulva en het perineum van elke koe met één der vol-
gende antiseptica.

i°. Een creoline-solutie van 4 °/0.

2°. Een mengsel van 10 gram sublimaat, 100 gram zoutzuur
en 20 liter regenwater.

b. Eenmaal per week wordt de bodem nauwkeurig schoonge-
maakt en daarna overgoten met een creoline- of sulfas cupri-solutie
(40 gram op 1 liter regenwater).

Is een koe reeds geïnfecteerd, dan geven deze maatregelen
niets meer; gaat men er echter geregeld mede door, dan kan
men daardoor het verder optreden van infectieusen abortus in
den stal tegengaan. A. v. H.

-ocr page 336-

Anti-diphtheritiseh genees-serum. — Dr. C. H. H. Spronck,
hoogleeraar aan \'s Rijks universiteit te Utrecht en Dr. A. W. H.
Wirtz, directeur van \'s Rijks veeartsenijschool aldaar, hebben aan de
burgemeesters van eenige gemeenten het volgend schrijven gericht:

De ondergeteekenden hebben de eer u kennis te geven, dat zij
aan het einde van het vorig jaar een aanvang hebben gemaakt
met de kostelooze bereiding van anti-diphtheritisch genees-serum,
waartoe particuliere bijdragen uit verschillende oorden des lands
hun de gelegenheid hadden geopend ; dat zij voornemens zijn
met de bereiding voort te gaan zoolang hun daartoe financiëele
steun zal worden geschonken en dat zij thans in staat zijn dat
serum kosteloos beschikbaar te stellen voor zoover de voorraad
strekt.

Zijn Excellentie de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft
in dato 27 December 1894 bepaald, dat het serum voor die
particuliere bijdragen door de ondergeteekenden kosteloos te
bereiden en te verstrekken, enkel verstrekt mag worden aan on-
en minvermogenden, alsmede aan instellingen van weldadigheid.
Ingevolge die bepaling richten zij tot u het verzoek hun te
willen mededeelen, of door u gelegenheid kan worden gegeven
dat in uw gemeente kosteloos worde gevestigd een depot, waar
dat serum op voorschrift van de geneeskundigen, door een apo-
theker zal worden verstrekt.

Bij zulke regeling zou echter onmisbaar zijn de voorwaarde,
dat op elk zoodanig voorschrift van een geneeskundige een
verklaring van uwentwege voorkomt, dat de persoon of de per-
sonen, ten behoeve van wie het voorschrift is gedaan, on- of
minvermogend zijn.

Mocht door u goedgevonden worden, dat uit het eventueel
in uw gemeente te vestigen depot tevens verstrekking zal plaats
hebben ten behoeve van lijders aan diphtherie in naburige ge-
meenten, op voorwaarde dat de voorschriften daartoe zijn voor-
zien van de vorenbedoelde verklaring vanwege den betrokken
burgemeester, dan zou daardoor het algemeen belang zeer gebaat
kunnen worden en het sanitair belang uwer gemeente, bij die bestrij-
ding van diphtherie in haar nabijheid, bijzonder worden gediend.

Het zou den ondergeteekenden hoogst aangenaam zijn, zoodra
mogelijk een gunstig antwoord op hun verzoek te mogen ont-
vangen (Telegraaf van 29 Mei 1895).

-ocr page 337-

Bestrijding van zoogenaamde kalverziekte. — Bij Ministe-
rieel schrijven aan de districtsveeartsen van 22 Februari 1892,
werd hun opgedragen, met medewerking van de veeartsen en zoo
noodig ook van de maatschappijen van landbouw of veeteelt in
hun districten, die door hen zou kunnen worden ingeroepen,
de noodige gegevens te verzamelen, om vóór 1 September van
dat jaar van advies te dienen omtrent de vraag, wat van Regee-
ringswege kan worden gedaan tot verspreiding van meer licht
over de zoogenaamde kalverziekte en tot voorkoming van de na-
deelige gevolgen voor onzen veestapel.

De door de Regeering ontvangen rapporten van de districts-
veeartsen werden bij Ministeriëel schrijven van 2 Februari 1893
gesteld in handen van den directeur van \'s Rijks veeartsenijschool
te Utrecht, die omtrent deze ziekte in hoofdzaak het volgend
verslag heeft uitgebracht.

Voor zooverre uit de ingekomen rapporten blijkt, zou een
heerschende ziekte onder de pasgeboren kalveren eigenlijk alleen
in de provincie Friesland zijn waargenomen, maar ook in Utrecht,
doch bij lange 11a niet algemeen verbreid, voorkomen.

De districtsveearts, die van 1871 tot 1888 als gemeente-vee-
arts te Leeuwarden gevestigd was, deelt mede, dat de bedoelde
ziekte destijds een ware ramp in de provincie Friesland was.

Vraagt men nu wat overigens omtrent die ziekte uit Friesland
bekend werd, dan verdient het volgende opgemerkt te worden.

In de van Regeeringswege van 1851 af tot en met 1860 op-
gemaakte en uitgegeven verslagen vindt men met geen enkel
woord melding gemaakt van ziekte onder de kalveren in Friesland.

Met i Januari 1871 trad het veeartseniikundig staatstoezicht in
werking en in zijn verslagen is over de bedoelde ziekte niets
te vinden omtrent; de jaren 1871 tot en met 1880. Wel wordt
daarin met enkele woorden over veelvuldig waargenomen maag-
darmcatarrh bij jonge kalveren gesproken in de jaren 1881, 1884,
1886, 1887 en 1890. Eerst in het verslag over 1891 wordt er
de aandacht nadrukkelijk op gevestigd en opgemerkt, dat veeart-
senijkundige hulp daarvoor zelden wordt ingeroepen.

Uit het rapport van den districtsveearts te Leeuwarden van 5
September 1892 blijkt, dat de Friesche Maatschappij van Land-
bouw zich per advertentie in de dagbladen tot de veehouders
had gericht, dat Gedeputeerde Staten zich tot de burgemeesters
gewend hadden en dat de districtsveearts zelf de medewerking

-ocr page 338-

van alle veeartsen in de provincie had ingeroepen — maar dat
al die vereende pogingen, om met het voorkomen van gevallen
der kal verziek te bekend te worden, een schraal resultaat hebben
opgeleverd. Slechts eenige keeren is hij er door in de gelegenheid
gekomen, om zieke en doode kalveren te onderzoeken.

Naar de bevinding bij die gevallen te oordeelen, scheen de
bedoelde ziekte eensdeels te zijn een infectieuse darmziekte,
anderdeels een infectieuse bloedziekte of wellicht beide, namelijk
de eene als gevolg van de andere of omgekeerd, terwijl, voor
zoover hierbij gebleken is, de gewone wijze van infectie niet door
den navel, maar in elk geval veel meer door den mond scheen
te hebben plaats gehad.

Na de uitkomst van al die pogingen in het voorjaar van 1892
koesterde genoemde districtsveearts de hoop, dat een volgend
jaar, als de zaak nog in ruimer kring bekend geworden en be-
sproken zou zijn, gedurende den kalftijd de veehouders in hun
eigen belang van meer medewerking zouden doen blijken. Daar-
omtrent is hij evenwel niets te weten gekomen en het komt hem
voor, dat de onverschilligheid hunnerzijds in deze tamelijk de-
zelfde is gebleven.

Omtrent de aanleiding tot het ontstaan van het darmlijden en
van de bloed-infectie bij deze ziekte, of ziekten der kalveren, is
slechts weinig bekend, niet alleen ten onzent, maar ook in tal
van andere landen, waar men met dezelfde ziekte der pas gebo-
ren dieren, bepaaldelijk ook der kalveren, te doen krijgt als hier
te lande.

Omtrent één punt echter is men het eens, althans nagenoeg
eens, op grond van ruime ervaring: hoe eer een pas geboren
kalf onttrokken wordt aan de plaats in den stal, waar onder de
kalveren de bedoelde ziekte voorkomt of voorgekomen is, des te
zekerder zal het er van vrij blijven; wordt het onmiddellijk na
de geboorte uit dien stal verwijderd, dan is het zoo goed als
zeker, dat het niet zal worden aangetast. De oorzaak der ziekte
moet zich bijgevolg bevinden ter plaatse, waar te voren gevallen
er van voorgekomen zijn.

Daaruit volgt van zelf, dat door grondige reiniging en ont-
smetting tijdens den zomer van de bedoelde plaats of plaatsen
in den stal of nog veiliger van den geheelen stal, de zich daar
bevindende infectie-stof vernietigd of onschadelijk gemaakt en
zoodoende de ziekte voorkomen zal kunnen worden. Bij het gros

-ocr page 339-

der veehouders komt men echter met dergelijke overwegingen
en raadgevingen, tegenover hun eigen meeningen in zake van
voorkoming van veeziekten, in den regel niet veel verder.

Op grond van bovenstaande en andere feiten nu, komt de
directeur van \'s Rijks veeartsenijschool tot het volgende besluit.
Wil men een onderzoek naar den aard van de oorzaak of oor-
zaken dezer ziekten instellen, dan schijnt het vooreerst het best,
dat door tusschenkomst van den districtsveearts te Leeuwarden
bij voorgekomen ziektegevallen, die hem daartoe het meest ge-
schikt schijnen, pas gestorven kalveren gezonden worden naar de
Rijks veeartsenijschool.

De aldaar met het onderwijs in algemeene ziektekunde en
ziektekundige ontleedkunde, en als onderdeel daarvan met
pathologische bacteriologie belaste leeraar zal alsdan in de gele-
genheid komen, om onderzoekingen, als de voren vermelde, dien-
aangaande te kunnen instellen, terwijl alsdan tevens aldaar infec-
tie-proeven op kalveren kunnen genomen worden met darminhoud
van zieke kalveren en met daaruit gekweekte bacteriën.

De directeur zelf verklaart zich gaarne tot medewerking bij
het nemen dier proeven bereid (Telegraaf van 20 Mei 1895).

Bijdrage tot het spoedig maken der diagnose van kwade-
droes door de methode van
S t r a u s (Lew en Steinmetz,
Berl. klin. Wochenschr,, 1895, n°. 11). — Voor het
spoedig met volledige zekerheid stellen der diagnose van kwade-
droes bestaat een zeer eenvoudige proef bij dieren. Men brengt
het verdachte materiaal onder- de noodige voorzorgsmaatregelen
in de buikholte van een cavia. Twee tot drie dagen, soms
iets langer, na deze operatie, begint, wanneer het entma-
teriaal werkelijk kwade-droes-bacteriën bevat, bij de mannelijke
caviae het scrotum rood en warm te worden en kunnen de
testikels niet meer door den open processus vaginalis in de buik-
holte worden teruggebracht. Ten gevolge van een adhaesief
ontstekinsproces, dat in de tunica vaginalis zetelt, is de tot nu
toe beweeglijke testikel voor anker gelegd. Wordt het dier thans
gedood, dan vindt men in deze tunica vaginalis een kaasachtig
ontstekingsproduct, waarin zeer gemakkelijk de kwade-droes-
bacillen kunnen worden aangetoond en waaruit men door middel
van de aardappel-cultuur de karakteristieke, in het begin barn-

-ocr page 340-

steen-geel en later meer donker wordende cultuur dezer microben
kan verkrijgen.

Deze methode wordt door Levy en Steinmetz ten onrechte
de methode van
Straus genoemd. Deze toch beschreef dit
verschijnsel eerst in 1889 in de Archives de médecine
expérimentale, terwijl
Löffler indeArbeiten aus
dem Kaiserlichen Gesundheidsamte van 1886 het
reeds in al zijn bijzonderheden heeft medegedeeld.

Referent kan uit eigen, vele malen opgedane ervaring de
bovenvermelde methode ten zeerste aanbevelen. Het schijnt dat
het genitaal-apparaat der caviae bijzonder gevoelig is voor de
infectie met kwade-droes-gif. Niet alleen geldt dit voor de man-
netjes, maar ook voor de wijfjes. Brengt men namelijk in het peri-
toneum van een vrouwelijke cavia kwade-droes-gif, dan ontstaat
in de labia majora een ontstekingsproces, volkomen identiek met
het in de tunica vaginalis bij de mannetjes optredende, en met
evenveel gemak kan uit het daar aangetroffen exsudaat de kwade-
droes-microbe in reine cultuur worden gekweekt. Ook dit feit
was reeds aan
Löffler bekend. De aandoening der labia volgt
niet zoo constant als de ontsteking van de testis bij het manne-
tje. Ref. zag eenmaal bij een zijner proefdieren een zoo belang-
rijke vaste zwelling der labia ontstaan, dat het niet meer mogelijk
was den kwikbol van een zeer kleinen thermometer in het rec-
tum te brengen om de temperatuur op te nemen.

Levy en Steinmetz wijzen er nog op dat, wanneer de ent-
massa wordt ingespoten, men zorg moet dragen de canule niet
te laag in het abdomen te steken, daar men alsdan gevaar
loopt de vesiculi seminales te laedeeren. Deze zijn zeer groot,
gemakkelijk beweeglijk en steken ongeveer 3 — 4 cM. boven
den fundus van de vesica uit.

Door middel van de entproef gelukte het hun in 3 dagen de
diagnose kwade-droes met zekerheid te stellen bij een paard, dat
reeds sedert maanden aan een verdachte uitvloeiing uit den neus
leed (Weekblad Tijdschrift voor Geneeskunde).

de Haan.

-ocr page 341-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING
DER VEEARTSENIJKUNDE.

BIBLIOTHEEK VAN HOLLANDSCHE VEEARTSENIJ-
KUNDIGE WERKEN.

9de vervolg.

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:

Van den Heer L. Boogaert te Utrecht:

Jacob van Dam, landman en veearts, Gedichten. Haarlem,
Wed. A. Loosjes Pz., 1821.

F. C. Hekmeijer, De\'ziekten van den mensen die
ontstaan ten gevolge van besmetting door ziekten van d i e-
r e n. Naar het Hoogduitsch van
B. Ritter. Amersfoort, W. J.
van Bommel van Vloten, 1850.

Van den Heer J. Ja U. Smits te Deventer:

J. J. U. Smits, Maatregelen ter bestrijding van mond- en
klauwzeer. Deventer, Grasmaand 1895 (Overgedrukt uit de
Provinciale Overijselsche en Zwolsche Courant).

Van den Heer H. J. C. van Lent te Tiel :

A. van Leeuwen, Uitoefenen van burgerpraktijk door
paardenartsen (Nederlandsch Landbouwweekblad n°. 20,

1895)-

Van den Heer D. A. de Jong Jzn. te Leiden:

Verslag der vee- en vleeschkeuring te Leiden
over 1894.

Van den Heer H. A. Vermeulen te Utrecht:

G. J. Hengeveld, Het rundvee, zijne verschillende soorten,
rassen en veredeling. Tweede druk. Eerste deel. Haarlem, de
Erven
Loosjes, 1865.

Van den Heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Verslag van de werkzaamheden der Commissie van
toezicht op vee en vleesch in de gemeente Utrecht
van de jaren: 1874, \'8i, \'82, \'84, \'87, \'90, \'91, \'92, \'93 en \'94.

-ocr page 342-

Instructie voor de keurmeesters van het vee
en vleesch te Utrecht, vastgesteld op 13 Januari 1863.

Idem — idem — vastgesteld op 7 Juni 1887.

Verordening op de heffing van keurloonen van
vee en vleesch in de gemeente Utrecht, vastgesteld op 16
Februari 1865.

Verordening voor het toezicht op het vee en
vleesch in Utrecht, vastgesteld op 17 Juni 1880.

Verordening op het houden en slagten van
vee, mitsgaders op het invoeren, vervoeren,
keuren en verkoopen van vee en vleesch te
Utrecht, vastgesteld 25 October 1881.

Voorstel der Commissie van toezicht op vee
en vleesch te Utrecht tot wijziging der „V e r-
ordening op het houden en slachten van vee,
enz. (zie hierboven), ingezonden Maart 1885.

O n t w e r p-Verordening op het houden en slachten van vee,
enz., volgens het voorstel van de Commissie van toezicht op
vee en vleesch te Utrecht, April 1885.

Strafverordening n". 17, op het houden en slachten
van vee, mitsgaders op het invoeren, vervoeren, keuren en ver-
koopen van vee en vleesch te Utrecht, vastgesteld op 22 April
1886, met een drietal wijzigingen, nl. van de artt. 37, 38 en 39,
op 25 November 1886, artt. 16 en 27 op 28 Februari 1889 en
art. 7 op i Mei 1890.

Belastingverordening n°. 20, op de heffing van keur-
loon van vee en vleesch te Utrecht, vastgesteld op 1 October 1891.

Strafverordening n°. 14, op het houden en slachten
van vee, mitsgaders op het invoeren, vervoeren, keuren en ver-
koopen van vee en vleesch te Utrecht, vastgesteld op 24 De-
cember 1891.

Idem —• Verordening tot wijziging der strafverordening n°.
14, vastgesteld op 22 December 1892.

Huishoudelijke verordening n°. 32, regelende de
benoeming en den werkkring der Commissie van toezicht op vee
en vleesch te Utrecht, vastgesteld op 5 October 1893.

Idem n°. 33, tot regeling van den rang, het getal, de bezol-
diging en de wijze van benoeming van de keurmeesters van vee
en vleesch te Utrecht, vastgesteld op 5 October 1893.

Vijf stukken uit dag- en weekbladen (1889 en 1890), betrek-

-ocr page 343-

king hebbende op de keuring van vee en vleesch te
Utrecht en het oprichten van een abattoir aldaar.

Van den Heer J. Attema Czn. te Koudum (al deze boeken
in één band):

Petrus Camper, Lessen over de thans zweevende vee-
sterfte. Leeuwarden, H. A.
de Chalmot, 1769.

Petrus Camper, Voorlooper van waarneemingen omtrent
de uitslag van de i n ë n t i n g e der besmettel ij ke vee-
ziekte op een honderd en twaalf hokkelingen. Leeuwarden,
H. A. de Chalmot, 1769.

W. L. Veerman, Verhandeling over de thans woedende
smetziekte onder het rundvee. Maassluis,
Nicolaas van
der Burgh,
Leiden, J. H. van Damme, 1769.

Eelko Alta, Nodige raadgevingen aan overheden en in-
gezetenen dewelke in het bijzonder voor den Boer in deeze
akelige omstandigheden, waarin het vaderland zig door de Ziekte
van het Rundvee thans bevind, van zeer veel nut kunnen zijn.
Leeuwarden,
H. A. de Chalmot, 1769.

R e m e d i e n tegen de contagieuse Siekte onder de
paarden en hoornbeesten. Leeuwarden,
Tobeas van
Dessel, 1732.

Reiner Fontein, De kunst van het oordeelen over paarden,
van
Bourgelat. Uit het Fransch vertaald. Amsterdam, Ynkema
& Tieboel,
Harlingen, Volkert van der Plaats Junior, 1770.

Abt de Villers, Konst om paarden te kennen, mits-
gaders om derzelven ziektens en gebreken te geneezen door
beproefde middelen, benevens een nette beschrijving van de aderen
van een paard, om welke oorzaaken, en .waar men hetzelve moet
doen aderlaaten. In het Nederduitsch vertaald door? Am-
sterdam,
Gerrit Bom, 1765.

Van den Heer W. C. Schimmel te Utrecht:

Levensbeschrijvingen van beroemde honden
of merkwaardige voorbeelden van derzelver uitmuntende hoeda-
nigheden. Naar het Fransch van A. F.
J. Freville. Nijmegen,
j. F. Thieme, 1S32.

Servaas de Bruin, De kunst om honden te dresseeren naar
eene gemakkelijke nieuwe methode door
Ed. Zborzill. Utrecht,
Gebr van der Post, z. j.

John Clater, Natuur- en huishoudkundige historie der h 0 n-

-ocr page 344-

d e n of onderrigt hoe men honden opvoeden, oppassen
en gewennen kan. Vierde druk. Naar de 34ste Engelsche
uitgave bewerkt door ? Utrecht, C.
van der Post Jr., 1866.

W. Bavink, De jachthonden, hunne a f r i g t i n g op
loopend, vliegend en waterwild, verpleging en de behande-
ling der in- en uitwendige ziekten. Tweede uitgave. Naar het
Engelsch van H.
Robinson. Utrecht, B. Dekema, 1871.

D. Kanis, De hondendokter. Gouda, G. B. van Goor
Zonen,
1877.

J. C. Rougemont, Verhandeling over de gevolgen der
beet van dolle dieren, over de watervrees en hare on-
derscheidene zoorten. Prijsvraag, bekroond door het Utrechtsch
Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Hollandsche en
Fransche tekst. Achtste deel der verhandelingen van dat Genoot-
schap. Utrecht, J.
de Waal Sz., 1794.

G. Greeve, Iets over de hondsdolheid. Utrecht, Padden-
burg
en Comp, 1837.

A. Luijtkn, Hondsdolheid en watervrees. Schoon-
hoven, S.
E. van Nooten, 1847.

F. C. Hekmeijer, Hondsdolheid, over de kenteekenen en
verschijnselen dezer ziekte bij den hond. Uit het Fransch van
H.
Bouley. Utrecht, J. G. Broese, 1865.

G. J. Hengeveld, Wenken over de hondsdolheid. \'s-Gra-
venhage, J.
Brunt, Dz. (firma J. K. de Liefde), z. j.

W. Bavink, De hondsdolheid. Amsterdam, Scheltema
en Holkema, z. j.

Een aandoenlijk verhaal (Runderpest in Indië). In-
dische Polichinel van 12 Augustus 1882.

J. de Man, Nog een getuige omtrent de veepest op
West-Ja va. Landbouw-courant van 16 Februari 18S2,

D. Driessen, Over bloedverwantschap, temperament,
constitutie. Overdruk uit de Veeartsenijkundige Bladen
voor Nederl. Indië, Deel IV, afl. 3.

J. Gr. J. van den Bosch, De veredelde schapenteelt. Bekroond
antwoord op eene door de Zeeuwsche Commissie voor Land-
bouw uitgeschreven prijsvraag. Middelburg, U. F.
Auer, 1843.

W. C. Schimmel, Het hoefbeslag der paarden van het leger.
De Militaire Spectator, 55ate Jaargang, n°. 3. Breda,
Broese &
C°. 1886.

W. C. Schimmel, Winterbeslag van W. A. H. van Horsen,

-ocr page 345-

De Militaire Spectator, 58ste jaargang, n°. 5. Breda. Broese &
CX,
1889.

W. C. Schimmel, Aankondiging van „Het hoefbeslag",
Handleiding tot eene rationeele uitoefening van het hoefsmids-
vak, door J. B. H.
Moubis. De Militaire Spectator, 58ste jaar-
gang, n°. 12. Breda,
Broese & Co., 1889.

W. C. Schimmel, Aankondiging van: Beknopte handleiding
tot de Paardenkennis, door J.
van de Velde. De Mili-
taire Spectator,
Broese & Co., 1890.

De ondergeteekende die, op verzoek van het Hoofdbestuur
der Maatschappij, voorloopig nog de zorg voor de bibliotheek
op zich neemt, wekt alle collega\'s op hem bijdragen te zenden
aan zijn persoonlijk adres: Rijks Veeartsenijschool. Alles wat in
het Hollandsch verscheen en met de veeartsenijkunde in verband
staat, wordt gaarne ingewacht, maar ook stukken door Hol-
landsche veeartsen in vreemde talen ol over andere onderwerpen
geschreven.

Utrecht, 8 Juni 1895. VAN ESVELD.

necrologie.

Te Nijkerk (Veluwe) is op 23 Maart 1895 overleden de oud-
rijksveearts L. J.
Smits, die in 1835 tot veearts werd bevorderd.

PERSONALIA.

Verplaatst: de veearts D. de Fluiter van \'t Zand naar
Zeerijp (\'tZand);
F. B. Venema van Middelstum naar Bedum;
J.
Kraamer van Oost- en West-Souburg naar Koudekerke.

Op 21 Mei 1895 werd te Utrecht tot se mi-arts bevorderd
de veearts S. K
nops.

Benoemd: tot gemeente-veearts te \' Nijkerk (Veluwe) H.
Remmelts te Bellingwolde.

Geplaatst: te Deventer de paardenarts 2de klasse J. van
de Velde.

Verlof verleend: naar Europa, voor den tijd van één
jaar aan den gouvernements-veearts
C. G. A. A. Rouijer te Kediri»

-ocr page 346-

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Koninklijk besluit van 17 April 1895, n°. 1, is met in-
gang van 9 Mei 1895 benoemd tot plaatsvervanger van den
districtsveearts, wien Arnhem als standplaats is aangewezen, de
veearts
Th. H. L. Arntz te Nijmegen.

De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat met afwijking van de
verbodsbepalingen, vervat in het Koninklijk besluit van 8 December
1870, wordt toegestaan ten aanzien van den invoer uit Duitsch-
land en België van rundvee en schapen, bestemd voor de slacht-
bank, daaronder begrepen de exportslachterijen, op de volgende
voorwaarden:

i°. dat aan het grensstation worde overgelegd een ambtelijke
verklaring van de overheid van de plaats van herkomst, binnen
de laatste 8 dagen afgegeven, ten bewijze :

a. dat het vee, waarvan de leeftijd en het signalement te ver-
melden zijn, gedurende de laatste 20 dagen aldaar verblijf heeft
gehouden, en

b. dat aldaar, benevens binnen een afstand van 10 K.M., in
de laatste 120 dagen geen besmettelijke longziekte en in de
laatste 20 dagen geen veepest, geen mond- en klauwzeer en
geen schaapspokken zijn voorgekomen;

2°. dat het vee, bij aankomst aan het grensstation, door den
districtsveearts of een zijner plaatsvervangers zij gekeurd en ge-
zond bevonden, ten bewijze waarvan door hem, die het onder-
zoek heeft verricht, een aanteekening op de bovenbedoelde ver-
klaring is te stellen;

3°. dat het vervoer van het vee van het grensstation naar de
plaats van bestemming geschiede per spoor zonder overlading,
in afzonderlijke, gesloten en verzegelde wagens;

4°. dat het vee op de plaats van bestemming onder politie-
toezicht zoowel ontladen als vervoerd worde naar de slachtplaats,
alwaar het van ander vee afgezonderd is te houden en binnen
24 uur, mede. onder politietoezicht, moet worden geslacht, alles
onverminderd zoodanige voorzorgen van bijzonderen aard, als
ter wering van besmetting wegens plaatselijke omstandigheden

-ocr page 347-

door Harer Majesteits Commissarissen in de onderscheidene
provinciën bovendien mochten worden voorgeschreven (Staats-
courant van 22 Mei 1895).

OVERZICHT VAN HET VERSLAG AAN DE
KONINGIN-WEDUWE-REGENTES
OVER 1893

Het „Verslag van de bevindingen en hande-
lingen van het Veeartsen ij kundig Staatstoe-
zicht over het jaar 1893" bevat o. m. het volgende.

Op i Januari 1894 waren aan het Veeartsenijkundig Staatstoe-
zicht verbonden 9 districtsveeartsen en 79 plaatsvervangers. De
veeartsenijkundige praktijk werd uitgeoefend door 222 veeartsen
en 215 empiristen.

Omtrent veeziekten, die niet in de Koninklijke besluiten als
besmettelijk zijn vermeld, wijzen wij slechts op de volgende :

Tuberculose werd veelvuldig waargenomen. Aan het
abattoir te Amsterdam bij rundvee 5.2 pet., bij varkens 1.15 pet.
en bij kalveren 0.098 pet.; te Rotterdam bij 3 pet. der runderen
en 0.5 pet. der varkens. Bij de noodslachtingen in Zuid-Holland,
door veeopzichters onderzocht, werd 15 pet. der runderen
tuberculeus bevonden, eveneens in Nederweert.

In Utrecht kwam de ziekte bij 1.4 pet. der geslachte runderen
en bij 0.2 pet. der geslachte varkens voor; te Schiedam bij 4
pet. der runderen ; bovendien wordt o. a. melding gemaakt van
60 gevallen in Noord-Holland (buiten die te Amsterdam), van
31 op Voorne, 26 te Middelburg, enz.

Boutvuur kwam in het Westerkwartier van Groningen en
in het zuid-westelijk deel van Drente zeer veel voor en in enkele
stallen op het eiland Putten bedroeg het sterftecijfer 50 pet. Evenzoo
stierven in Friesland vele kalveren aan deze ziekte, terwijl ook
enkele vaarzen en koeien werden aangetast, wat eveneens werd
waargenomen in de omgeving van Elburg. In Noord-Brabant

1) Dit verslag is in den boekhandel verkrijgbaar voor f 0.50,

-ocr page 348-

wordt meer en meer tegen deze ziekte geënt, maar te Woudri-
chem, waar de veehouders tegen de inënting waren, stierven 55
dieren.

Kalfziekte eischte in Noord-Brabant talrijke offers, vooral
in den herfst, toen de ziekte een uiterst gevaarlijk karakter had,
wat ook het geval was in het oostelijk gedeelte van Gelderland
en in Overijsel, waar de meeste patiënten aan die ziekte stierven
of geslacht moesten worden.

In Noord-Brabant werd een ziekte kort na het kalven waar-
genomen, die meestal doodelijk verliep, onder verschijnselen van
doorloop, donkergekleurde urine en verlamming der achterbeenen.
De ziekte onder jonge kalveren werd in Friesland veelvuldig gezien.

Actinomycose kwam meerdere malen voor, o. a. te Rot-
terdam bij 15 en te Leiderdorp bij 10 dieren.

Te Wamel werd onder een koppel paarden in de weide s t o-
matitis pustulosa contagiosa opgemerkt, terwijl in
een deel van Friesland een aandoening van de tepels bij runderen
voorkwam, die voor koepokken werd gehouden.

De houw (keratitis purulenta ?) werd dit jaar veelvuldig waar-
genomen, vooral in Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Zee-
land ; de ziekte had een goedaardig karakter.

In Zuid-Holland, nl. te Leiderdorp, Gouda en Oudewater
eischte in de maanden Juni en Juli een eigenaardige hersen-
en hersenvliesontsteking talrijke slachtoffers onder
runderen van eiken leeftijd. De meeningen omtrent de oorzaak
der ziekte, welke een overwegend soporeus karakter heeft, loopen
nogal uiteen. De eerste verschijnselen openbaren zich door ver-
minderden eetlust en het geven van weinig melk. De faeces zijn
klein gebald, hard, zwart gekleurd en met bloedig slijm bedekt,
of wel er bestaat een weinig dunne ontlasting. Verder worden
de dieren blind. De pupil is verwijd, de conjunctiva zeer rood
gekleurd en de cornea-vaten zijn sterk geïnjiciëerd. De cornea is
geheel gevoelloos, wat ook met de gevoeligste huidplekken het
geval is. De dieren dringen naar voren of tegen voorwerpen aan
en blijven in een eenmaal aangenomen stand staan. Bij het gaan
wankelen zij of vallen tegen den grond. Het bewustzijn gaat
geheel verloren en de mond is soms niet te openen ; nu en dan
hoort men geloei en tandknarsen. Soms blijven de dieren met
het voedsel in den mond staan. Bij sectie blijkt dat de vaten
en capillairen van hersen- en ruggemergvliezen sterk zijn gein-

-ocr page 349-

jiciëerd. Op doorsnede is zoowel de grauwe als de witte hersen-
substantie vochtig en glanzend, terwijl kleine extravasaten zicht-
baar zijn. In de hersenkamers is een vrij groote hoeveelheid
bloedig gekleurd serum. Ook in vroegere jaren werd deze ziekte
bij groote droogte waargenomen.

Osteo malacie kwam in het Noorden van Limburg veel voor,
onderscheidene dieren stierven of moesten worden afgemaakt. Var-
kens leden aldaar veel aan rachitis, terwijl osteomalacie vooral
bij geiten werd waargenomen in oostelijk Gelderland enOverijsel.

Bloedwateren was in Limburg niet zeldzaam, vooral ook
in de omstreken van Maastricht, waar op een nieuw aangelegde
weide veel e u p h o r b i u m voorkwam. Het gebruik van c o 1 c h i-
c u m a u t u m n a 1 e, in de weiden langs Geul en Gulp, was
voor enkele runderen doodelijk.

S o 1 a n i n e-v ergiftiging, na voedering met aardappels
(veelal bedorven of geschoten), verliep, zoo niet spoedig verbe-
tering in de voeding kon worden aangebracht, in den regel slecht.

In Zuid-Beierland stierven 3 paarden na het voeren van be-
schimmelde haver, terwijl ook nu weder in de Groninger
Veenkoloniën onderscheidene gevallen werden geconstateerd van
vergiftiging met lood of andere metalen in de compost aanwezig.

Herpes tonsurans kwam bij runderen in Zevenbergen,
Maashees, Naarden en Venraai voor; de ziekte ging meermalen
op den mensch over.

Van besmettelijke ziekten, in de wet opgenomen, kwamen niet
voor: veepest der herkauwers, 1 o n g z i e k t e tier runderen
en trichinenziekte bij varkens.

Van mond- en klauwzeer bleven Friesland, Groningen
en Drente verschoond. In de overige provinciën werden aange-
tast bij 414 veehouders in 156 gemeenten 8668 runderen, waar-
van het meest in Zuid-Holland (4805 gevallen bij 187 eigenaren
in 72 gemeenten), 421 schapen in 17 gemeenten en 708 varkens
in 37 gemeenten. De maand Januari was de meest ongunstige,
daar toen 5214 runderen, 344 schapen en 549 varkens aan de
ziekte leden.

K w a d e-d roes kwam in Groningen, Drente, Gelderland,
Zeeland en Limburg niet voor. In de overige provinciën werden
69 dieren aangetast, waarvan 43 alleen in Friesland. Behalve in
Friesland, waarvan straks nader, werd malleïne-inspuiting verricht
in Overijsel bij 3 paarden en in Zuid-Beveland bij 1.

-ocr page 350-

Schurft kwam bij 15 paarden ter kennis van het Staats-
toezicht en bovendien bij 328 schapen, verdeeld over 27 gemeenten
en 40 kudden. Alleen Zeeland en Drente bleven van de ziekte
verschoond, terwijl Friesland 98, Noord-Holland 68 gevallen op-
leverde. "Bij één schaap te Delft werd sarcoptes- en dermatocoptes-
schurft waargenomen.

Alleen in Zuid-Holland en Noord-Brabant werden schaaps-
pokken geconstateerd, en wel 333 gevallen in 12 gemeenten
onder 33 kudden; bovendien kwam de ziekte bij 3 geiten in
Klundert voor. Onteigend en afgemaakt werden 11 dieren, terwijl
de verdachte zoo spoedig mogelijk werden geovineerd; de sterfte
onder de ingeente schapen was grooter dan onder de dieren,
welke langs natuurlijke wijze ziek waren geworden,

In 208 gemeenten werden 1845 gevallen van besmettel ij ke
vlekziekte bij varkens waargenomen, waarvan 29.3 pet. zijn
gestorven, 63.8 pet, zijn geslacht, 3.2 pet. hersteld, terwijl de
afloop bij 3.7 pet. onbekend is gebleven. Alleen in Noord-Holland
kwamen 1036 gevallen voor.

Van besmettel ij ke borstziekte, waaraan 8 dieren
stierven en waarom
6 werden geslacht, werden in 5 gemeenten
15 gevallen bekend.

Aan miltvuur leden in 145 gemeenten 300 runderen, ter-
wijl bovendien gevallen werden geconstateerd bij: schapen x,
geiten 7, varkens 3 en paarden 13. Te Voorschoten werden door
de zorgelooze slachting van een aan miltvuur lijdend rund 2
paarden aangetast.

Hondsdolheid kwam alleen in de provinciën Noord-
Brabant (17), Utrecht (1) en Zeeland (x) voor; 99 honden, 24
katten en 1 geit werden als verdacht afgemaakt en 8 menschen
werden gebeten, die allen met goed gevolg de voorbehoedende
enting in het Instituut
-pasteur te Parijs ondergingen.

Van kwaadaardig klauwzeer (z. g. n. rotkreupel)
werden in 7 gemeenten slechts 65 gevallen waargenomen, en wel in
Noord-Holland 20, Zuid-Holland 6, Friesland 32 en Gelderland 7.

Uit het algemeen verslag over voorbehoedende inentingen tegen
miltvuur en varkensziekte blijkt, dat in Limburg in
5
gemeenten bij 5 eigenaren tegen miltvuur zijn ingeënt: 82 run-
deren, 4 schapen en 2 paarden; al de ingeente dieren hebben
de kunstbewerking goed verdragen. In Noord-Holland werden
te Diemen, Middelie en Sloten geënt 213 runderen, 5 schapen

-ocr page 351-

en 3 paarden (zie de uitvoerige mededeelingen in dit Tijdschrift,
Deel XXI, blz. 219).

Een kort verslag van de inentingen tegen varkensziekte, van
Regeeringswege in Friesland verricht, is reeds opgenomen in dit
Tijdschrift, Deel XXI, blz. 254.

Van particuliere zijde werden in Friesland, Groningen en Noord-
Holland entingen verricht bij 324 varkens, toebehoorende aan 49
eigenaren in 13 gemeenten. Van de 100 varkens in Friesland
stierf er e\'én, waarschijnlijk ten gevolge van een hersenlijden, één
verminderde in waarde door de iBte enting en 2 stierven na de
2de enting aan maligne oedeem. Van de 184 geënte varkens in
Groningen stierven er 4, waarvan 3 reeds 4 maanden oud waren,
en trad bij 2 hevige reactie op na de eerste enting; 5 varkens
verminderden in waarde. Bij de entingen in Noord-Holland be-
treffende
40 varkens waren de resultaten zoo gunstig mogelijk.

Het algemeen verslag over proefnemingen met inspuiting van
malleïne ter onderkenning van kwade-droes, van Regeerings-
wege verricht, is zeer uitvoerig. De proefnemingen zijn gedaan
op 81 paarden, nl. Friesland 65 (in 3 gemeenten), Noord-Holland
9 (in 2 gemeenten), Zuid-Holland 1, Overijsel 5 (in 2 gemeenten)
en Limburg 1.

De eerste inspuiting werd bij alle paarden verricht: 26 werden
wegens de uitkomst afgemaakt. Tweede inspuitingen ondergin-
gen 46 paarden, waarvan er 4 werden afgemaakt. Derde inspui-
tingen werden op 37 paarden toegepast en vierde inspuitingen
werden gedaan bij 9 paarden, terwijl daarna een dezer paarden
nog een 5de en een 6de maal en een ander nog eenige malen
ingespoten werd.

De malleïne was verkregen uit het Instituut Pasteur te Parijs;
de gebruikte hoeveelheid wisselde bij de eerste inspuiting van
x —2.5 cMs af.

Bij 50 paarden steeg de temperatuur i° C. of meer.

Verhoogingen van x°—x.50 kwamen voor bij 15 paarden; van
deze is geen enkel afgemaakt.

Verhoogingen van 1.50—2.00 zijn voorgekomen bij 19 paarden;
van deze zijn 15 afgemaakt.

Verhoogingen van 2.00 en meer (t/m 2.90) zijn waargenomen
bij 16 paarden ; van deze zijn 15 afgemaakt.

Aanvankelijk was bepaald dat een verhooging van 2.00 het
bewijs van het bestaan van kwade-droes opleverde, dat een ver-

-ocr page 352-

hooging van i.o° tot 2.00 het paard aanwees als verdacht van
aan die ziekte te lijden, en een verhooging beneden i.o° het niet
bestaan dier ziekte aantoonde. De ervaring van prof.
Nocarp
heeft echter geleerd dat paarden, waarbij de verhooging 1.50 tot
2.o° bedraagt, als aan kwade-droes (of huidworm) lijdende mogen
worden aangemerkt, mits tevens:
a. het dier lusteloos en loom
is, b. de zwelling op de plaats van inspuiting een grooten om-
vang heeft, en
c. er nog een aanmerkelijke temperatuursvernoo-
ging bestaat 24 uur na de inspuiting.

Bij de 15 afgemaakte paarden, waar de temperatuursverhooging
2.0 of meer bedroeg, werden bij 13 verschijnselen in de longen,
bij 6 tevens in de lever, bij 3 ook in het slijmvlies der lucht-
pijp en bij 1 in het neusslijmvlies en in de lymphklieren aangetroffen ;
i paard had slechts in geringen graad longemphyseem. De lijk-
opening bij de 15 andere paarden, waar de temperatuursverhoo-
ging 1.50 —2.00 bedroeg, toonde aan dat bij 14 verschijnselen in
de longen voorkwamen, bij 8 tevens in de lever, terwijl bij x
paard alleen in de lever enkele knobbeltjes werden aangetroffen.

Uit verschillende omstandigheden — vooral opgemerkt bij de
paarden der laatste rubriek — komt de rapporteur tot de con-
clusie dat de hiervoor gestelde 3 voorwaarden, bij paarden die
een temperatuursverhooging van 1.50 tot 2.00 vertoonen, niet
streng in het oog zijn te houden, zonder gevaar te loopen van
te recht verdachte dieren onbesmet te verklaren en vrij te laten.
Het algemeen verslag eindigt als volgt: „Of echter anderdeels
„de bij sommige afgemaakte paarden aangetroffen, opvallend
„geringe ziekelijke veranderingen, namelijk zeer enkele knobbel-
tjes van op zich zelf niet nader bekenden aard, overtuigende
„bewijzen mogen heeten van het bestaan hebben van kwade-
„droes — blijft een vraag, waarop een alleszins bevestigend
„antwoord mij zou toeschijnen vooralsnog een voldoenden grond-
slag te missen."

Het statistisch overzicht over den gezondheidstoestand der
legerpaarden werd uitvoerig opgenomen in dit Deel van het
Tijdschrift, blz. 90.

De uitvoer van vee naar verschillende landen bedroeg 10549
paarden, 120x74 runderen,
91351 varkens, 57849 schapen en
937 geiten, waarvan naar België 3398 paarden, 101192 runderen,
6472 varkens,
57751 schapen en 933 geiten; naar Groot-Brit-
tannië 568 paarden, 219 runderen en 4 varkens; naar Pruisen

-ocr page 353-

6578 paarden, 18452 runderen, 84415 varkens, 51 schapen en
i geit.

De invoer bedroeg 8812 paarden, 37 runderen, 8 varkens,
6 schapen en 9 geiten, waarvan uit België 1735 paarden; uit
Groot-Brittannië 4378 paarden, 4 runderen, 3 varkens en 6
schapen ; uit Pruisen 2690 paarden, 5 varkens en 7 geiten.

Uit een lange lijst van ingestelde vervolgingen blijkt, dat drie-
maal een vonnis werd gewezen in zake het onbevoegd uitoefenen
der veeartsenijkunde.

VAN ES VELD.

AFDEELING GELDERLAND—O VERIJS EL.

Zondag den 23sten Juni 1895 werd door de afdeeling Gelder-
land—Overijsel der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde in Nederland de dag herdacht, waarop vóór 25 jaar de
afdeeling Gelderland van genoemde Maatschappij werd opgericht.

Tot bijwoning van den feestmaaltijd, welke in het Hotel „de
Engel" te de Steeg werd gehouden, waren ook uitgenoodigd
de H.H. Dr.
A. W. H. Wirtz, mede-oprichter en destijds Voor-
zitter der Maatschappij, en M.
G. de Bruin, de thans fungeerende
Voorzitter, welke beiden deze invitatie hadden aangenomen.

Van de oprichters waren mede aanwezig de H.H. J. M. D.
Westholz, thans Voorzitter der afdeeling en F. W. van Dulm;
de Heer M. J. Hengeveld was tot zijn leedwezen verhinderd.

De feestmaaltijd werd door een 17-tal veeartsen uit Gelderland
en Overijsel bijgewoond en talrijke toosten werden uitgebracht
zoowel voor den bloei der afdeeling, als ook om getuigenis af
te leggen van de onderlinge waardeering en collegialiteit.

De regelings-commissie, welke dit feest voorbereidde, had zich
uitstekend van haar taak gekweten.

Wij uiten den wensch dat de afdeeling Gelderland—Overijsel
haar gouden feest met even veel opgewektheid moge herdenken.

-ocr page 354-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland»
gedurende April 1895.

(De cijfers tusschen < > duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)___|

PBOVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. ||

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Triehinen-ziekte.

Miltvuur.

Hond
hc

^

ö

®

IS
fl
O

m

Bij ander vee. J •

•i

I
|

O
&

Groningen . .

H

tt

¥

u

//

n

//

ft

13"

Friesland . .

Dantunaadeel.

»

tt

u

»

Opsterland

H

■>

13W

tt

»

!f

V

West-Stellingwerf .

>t

»

"

»

tt

Drente . . .

Die ver.....

t/

»

»

1

H

H

-

//

Overijsel. . .

Borne.....

//

«

«

2 (D

0

Ham (den) . . .

//

»

t.

//

5 <4>

1/

Hellendoorn . . .

V

»

»

</

2 O

H

H

Ambt-Ommen . .

n

rr

tt

3

//

1

Gelderland, .

Beuzichem . . .

H

21 (1)

»

tt

Eist.....

H

tt

»

»

rt

2 (1)

»

H

»

/

Haaften ....

\'/

H

«

V

!/

//

1

1/

lt

Kesteren ....

13 <»

u

«

//

//

II

Lichtenvoorde . .

/

tt

«

//

n

H

1

H

Maurik ....

//

H

n

ff

*

9f\'

Ophemert....

1/

28 Cl

i/

»

<

"

//

Winterswijk . . .

U

\'/

"

»

1

O

tt

Utrecht . . .

Abkoude-Proosdij .

//

16 (i)

*

»

V

u

Bunschoten .

n

tt

8 (O

«

tt

»

H

Mijdrecht. . . .

n

//

«

-/

3 »

« ■

I!

Oudenrijn. . .

//

"

"

lt

»

H

1

U

»

//

Wilnis. . . . .

n

"

1

//

«

tt

Noord-Holland.

Edam.....

n

13 W

n

V

1

\'/

Medemblik . . .

H

//

»

1

V

//

H

Purmerend . . .

\'/

u

»

»

*

n

tr

1

//

»

II

Sloten.....

H

24 (i)

»

//

V

//

»

n

Wijdenes ....

H

»

»

u

2 (1)

n

»

//

II

Zwaag.....

tr

»

«

»

n

1

//

«

tt

Zuid-Holland .

Abbenbroek .

\'/

6 W

\'r

»

V

»

H

. »

Geervliet . . , .

n

13 (2)

»

!/

H

V

«

n

Gouda.....

H

»

H

«

H

]

1

t!

Klaaswaal....

n

tt

»

»

1

//

»

V

u

Meliszand....

H

»

m

U

3 <3)

H

»

H

Middelharnis.

»

«

32 (i>

»

1

»

\'f

lt

Moordrecht . . .

tt

//

26 O

«

#

H

»

//

»

Nieuwveen . .

*

n

»

»

//

H

1

//

■ ,1

"

Sommelsdijk . . .

//

"

"

"

"

tt

II

Transporteere. . .

200 <12>

14<2l

»

12<»0)

25<21>

-

27(\'

-ocr page 355-

v
&

O

öl
S
tel

cr

/S

A.

«


P

> N tsj tss

B ^ B O

oj s3 ts s "
m ïr- Z. ES

ro, S tg
p g

O

tel
g

K
tel

H
tel

g s

F.. B

Pj

CD

W\'

M

\'2 qj « ao
Lij n a

gr - o-

CC ^ o

CC N

r 3

£72 B1
2 5

S iL ;

Mi

S O

Dj O

.05 .

cd

e

^ £
P I o

B t? S (S
E. a

>—\' co
Cï TS !

5 ^ I

Veepest der herkauwers.

co

<o

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm. !

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

Rotkreupel,

-ocr page 356-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland»
gedurende Mei 1895.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. j|

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Hon<
he

05

S

®

-d
Ö
O

Xi
ffl

Isdol-
d.

cj

O
>

h

0>
Ti

a

OS

S

-i

1

O

a

O

P3

Groningen . .

Termunten .

1

Priesland . .

Franeker ....

//

ff

1

v

ff

Gaasterland .

//

1

»

Hennaarderadeel.

//

U

Schoterland . . .

w

//

1

,f

Wonseradeel .

//

1

»

Drente . . .

tt

l

n

Overijsel. . .

Wijk (de). . . .

tt

1

ff

Ham (den) . . .

u

» .

l

H

«

Stad-Ommen . . .

1

»

Ambt-Ommen

ff

8(3)

Rij sen.....

»

//

1

H

Gelderland. .

Buren.....

»

ff

4(i)

H

«

Putten.....

7 (•)

//

rr

Voorst.....

,,

Wageningen . .

2(J>

H

Utrecht . . .

Bunschoten . . .

2 W

»

Doorn.....

1

»

H

Benswoude . .

u

//

2d)

»

*

Vinkeveen.

n

//

2d)

n

»

Noord-Holland.

Amsterdam .

!)B &

V

II

\') Abattoir.

Berkhout ....

\'t

//

V

Bloemendaal .

\'/

1

n

20<J

Edam.....

H

//

//

30)

Heer-Hugowaard

t,

31 <>>

//

»

#

Ilpendam ....

tt

low

H

a

Oosthuizen . . .

5 <»>

ff

//

u

Oterleek ....

tt

6 «

rt

//

a

Oudorp ....

,t

,,

1

//

n

n

Sloten .....

tt

»

ff

1

a

2 (i)

tf

n

</

Zuid-Holland .

Zijpe (de)....

3 (!)

tf

Aarlanderveen . .

n

1

1

tt

Alfen.....

11 w

ft

a

Goudswaard . . .

11 <>)

tt

«

Hendrik-Ido-Ambacht

4 <»

»

Meliszand.

"

"

tt

4(4)

"

"

"

H

"

Transporteere .

tt

"

87 (is)

1

12(3)

26\'«)

13(H)

#

-ocr page 357-

Hondsdol-
heid.

PROVINCIE.

GEMEENTE.

© <s
©
>■

m

2iiicl-Holland .

I,

") Abattoir.

beland . . .

^\'oord-Brabant.

Limburg. . .

Transport .
Middelharnis .
Nieuwveen
Rotterdam

Tonge (Nieuwe-
Zevenhuizen
Burg . .
Koudekerke
Oostkapelle
Poortvliet.
Scherpenisse
Almkerk
Dongen
Heeze .
Klundert
Woensel
Zevenbergen
Zwaluwe
Heer .
Heerlen
Hom .

13<")

12<3)

24<s>

87
10 (i)

17 «

26118)
1
1
1

2) 4 <3>
2 <2>
1
1

2 <2>
1

2 <2>
1

(i)

8

12 (3)
12 <«

Totaal in Nederland

12(3)

45(35)

» 155 <20>

18<16>

24®

(Staatscourant van 13 Juni 1895.)

-ocr page 358-

\'s rijks veeartsenijschool.

Bij de overgangs-examens werden tot het 2de studiejaar toe-
gelaten 6 van de 10 leerlingen ; één nam aan het examen geen deel.

Tot het 4de studiejaar werden toegelaten 9 van de \'14 leerlin-
gen; één leerling nam aan het examen geen deel en een ander
trok zich, gedurende het examen, wegens ongesteldheid terug.

VERSLAG van de vergadering der V e e a r t s e 11 k u n-
dige Vereeniging tot bevordering
der kennis omtrent de keuring van
voedingsmiddelen van d i e r 1 jj k e n
oorsprong, gehouden op Zondag 3 Februari
1895 te A r n li e 111.

Aanwezig de Heeren: D. van der Sluijs, J. H. van Oijen,
L. Hermkes, H. J. C. van Lent, H. J. Ellerman, F. S. J.

Veeze, F. W. van Dulm, M. G. de Bruin, Th. Arntz, J.J. F.
Diiont en K. Hoefnagel.

De Voorzitter, de Heer D. van der Sluijs te Amsterdam,
heette de aanwezige Heeren hartelijk welkom en betreurde het
ten zeerste, dat de opkomst, nu het ledental reeds tot vijftig is
gestegen, zoo gering was. Vermoedelijk was dit evenwel minder
te wijten aan gebrek aan belangstelling dan wel aan de strenge
koude, waardoor het reizen, vooral voor hen, die groote afstan-
den moesten afleggen, minder aangenaam was.

De notulen van de vorige vergadering werden door den Secre-
taris voorgelezen en goedgekeurd. Hierop werden als nieuwe
leden voorgesteld en bij acclamatie aangenomen de Heeren:
P. Schat, R. Boer Hzn., F. W. van Dulm, H. J. C. van Lent,
P. den Ouden,
J. J. Hendrikse en Rinkes Borger.

Het verslag van het iste Vereenigingsjaar werd voorgelezen,
waaruit 0. a. bleek, dat het batig saldo op 1 Januari 1895^52,33
bedroeg, terwijl als plaats voor de volgende algemeene vergade-
ring Rotterdam werd gekozen.

-ocr page 359-

De Heer Ellerman hield hierna een voordracht over de be-
teekenis van het woord „bedorven" in de vleeschkeuring.
Spreker wijst er op, dat bijna in elke gemeente-verordening op
de keuring van vee en vleesch, het woord bedorven wordt
genoemd, zonder dat evenwel de beteekenis van dit woord nader
gequalificeerd wordt en het toch op zichzelf een subjectief begrip
is. In Duitschland is in de wet van 14 Mei 1879, regelende de
keuring van voedingsmiddelen, duidelijk omschreven, wat onder
„verdorben" verstaan wordt.

Is, vraagt spreker, een lever, waarin distomen voorkomen, be-
dorven? Voordat hierop een positief antwoord gegeven kan worden,
stelt de Heer
Ellerman voor, als bedorven te beschouwen:

i°. Alles, wat naar het algemeen gevoelen walging opwekt;

2°. Alles, wat niet tot volkomen ontwikkeling is gekomen;

3°. Alles, wat parasieten of daarvan afkomstige producten
bevat., voor zoover deze niet zijn te verwijderen.

Na het eindigen van deze voordracht, wisselden verschillende
leden van gedachten over dit onderwerp. De Heer
de Bruin
wijst er op, dat ons woord „bedorven" niet hetzelfde betee-
kent als het Duitsche „verdorbe n". Volgens den Voorzitter
is het vrij wat verstandiger het woord bedorven in een verorde-
ning op de keuring van vee en vleesch geheel weg te laten en
eenvoudig te spreken van d e u g d e 1 ij k en o n d e u g d e 1 ij k,
welke woorden dan ook in de Amsterdamsche verordening wor-
den gebezigd.

De Heer Dhont wil evenwel het woord bedorven behou-
den, maar tevens spreken van „nadeelig voor de gezondheid" en
o 11 d e u g d e 1 ij k, daar men dan bij voorkomende gevallen steeds
gedekt is. Men dient, volgens hem, wel degelijk onderscheid te
maken tusschen „ondeugdelijk vleesch" en „vleesch, schadelijk
voor de gezondheid"; de rechter kan hiernaar zijn requisitoir
nemen.

Na langdurige en herhaalde discussies over de beteekenis van
het woord „bedorven" in de vleeschkeuring en over het al of
niet wenschelijke om dit woord te behouden in een politie-ver-
ordening op de keuring van vee en vleesch, stelt de Heer
Van
Dulm
voor het bestuur te belasten een model-ontwerp-verorde-
ning te maken, welke later als leiddraad kan dienen voor veeartsen,
belast met de vleeschkeuring. Dit voorstel wordt met hooge inge-
nomenheid door alle leden aangenomen.

-ocr page 360-

Hierna hield de Heer Van der Sluijs een voordracht, over
„tuberculose, met betrekking tot de vleeschkeuring."

Het doel van den spreker is hoofdzakelijk er op te wijzen,
hoe nuttig het zou zijn, wanneer de verschillende veeartsen in
ons land bij de beoordeeling van tuberculeus vleesch eenstemmig
handelden. Het prestige der veeartsen moet er onder lijden, wan-
neer in de eene stad het vleesch van parelzieke runderen wordt
goedgekeurd en in een andere gemeente wordt vernietigd.

Bij de beoordeeling van het vleesch, afkomstig van een tuber-
culeus dier, dient in de i3te plaats, zegt spreker, te worden uit-
gemaakt of het ziekte-proces als locaal, dan wel als a 1 g e-
m e e n moet worden beschouwd.

Wanneer met zekerheid kan worden aangetoond, dat de
tuberkel-bacillen in de bloedbaan zijn gekomen en hierdoor bijv.
tuberkels zijn ontstaan in nieren, milt, been of uier, kan men
gerust beweren, dat het dier lijdende is aan algemeene
tuberculose.

Niet altijd is het evenwel gemakkelijk om uit te maken, of
het dier geleden heeft aan algemeene dan wel aan locale tuber-
culose, met andere woorden of een verspreiding van de tuberkel-
bacillen heeft plaats gehad langs de groote circulatie, of langs de
lymphbanen. Indien tuberculeuse haarden worden gevonden bijv.
in de longen, mesenteriaal-klieren, darmen en lever, is het toch
zeer goed mogelijk, dat de ziekte niet als algemeen kan worden
beschouwd. Het hangt er nu maar van af, op welke wijze de
smetstof zich heeft verspreid.

Het is juist zoo gewichtig, zegt spreker, te weten of men van
locale dan wel van algemeene tuberculose moet spreken, omdat,
hoe optimistisch men tegenwoordig ook gestemd zij bij de be-
oordeeling van tuberculeus vleesch, men toch nog steeds huiverig
is, zonder sterilisatie, het vleesch goed te keuren van dieren, welke
aan algemeene tuberculose hebben geleden.

Wij behoeven ons niet te schamen, dat in ons land nog zoo
verschillend gedacht wordt over het begrip „algemeene en
locale tuberculose" en over de beoordeeling van het
tuberculeuse vleesch in het algemeen. Gaan wij toch de geschiedenis
na, zegt de Voorzitter, dan zien wij, dat reeds
Villemin, Gerlach,
Schmidt-Mülheim, Johne
, en last not least Ostertag in zijn
prachtig standaardwerk, getracht hebben, het begrip locale en
algemeene tuberculose te definiëeren. Deze eminente mannen op

-ocr page 361-

het gebied der hygiëne gaven verschillende explicaties en dachten
lang niet eenstemmig over de beoordeeling van dit vleesch.

Werd niet in 1888 op het internationale tuberculose-congres te
Parijs met 150 stemmen tegen 3 besloten, dat al het vleesch van
tuberculeuse dieren moest worden afgekeurd en zouden er thans
van die 150 congres-leden niet velen zijn, die van opinie zijn
veranderd en het gevaar van infectie door het eten van tubercu-
leus vleesch minder hoog schatten ?

Dit besluit vond dan ook van Duitsche zijde hevig verzet en
het is genoegzaam bekend, dat in Duitschland het vleesch van
tuberculeuse dieren slechts dan onvoorwaardelijk wordt afgekeurd,
wanneer de dieren sterk vermagerd zijn of in het vleesch tuber-
kels worden aangetroffen.

Spreker wijst bij het einde van zijn voordracht op de bekende
stellingen van
Ostertag, wanneer onvoorwaardelijk dient te wor-
den afgekeurd en wanneer niet.

De Heeren Van Dulm, Van Lent, Van Oijen, Arntz, Dhont
en Hoefnagel namen aan de discussie welke over dit onderwerp
ontstond deel, nadat de Heer
Van Dulm spreker bedankt had
voor zijn keurige rede, waaruit hem tevens tot zijn groot genoe-
gen gebleken was, dat de geachte spreker bij de beoordeeling
van tuberculeus vleesch, al of niet geschikt voor consumptie,
optimistisch gestemd was.

De vergadering werd hierop door den Voorzitter gesloten en
de aanwezige leden schaarden zich allen aan den gezelligen en
goeden disch in het Hotel Central, waar, tot het uur van vertrek,
een joviale en prettige toon heerschte.

De Secretaris,

HOEFNAGEL.

-ocr page 362-

nieuw uitgekomen boeken.

Dr. L. Born und Prof. Dr. H. Möller, Handbuch der Pferde-
kunde. Für Officiere und Landwirthe.
4. umgearbeitete Auflage. 436
Seiten. Mit 217 Holzschnitten. Berlin, 1895. Preis 9 Mark.

Dr. Fr. Schenck, Physiologisches Practicum. Eine Anleitung
für Studirende zum Gebrauch in praktischen Cursen der Physiologie.
Mit
153 Abbildungen, gr. 8". Stuttgart, F. Enke, 1895. Preis 7 M.

Elsner, DiePraxis des Chemikers bei Untersuchung von
Nahrung s- und Genussmitteln, Gebrauchs-Gegen-
ständen und Handelsprodukten u. s. w. 6te durchaus
umgearbeitete und wesentlich vermehrte Auflage. Hamburg und Leipzig,
Leopold Voss, 1895.

Prof. Dr. F. Friedberger und Prof. Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der
klinischen Untersuchungsmethoden. Zweite verbesserte
Auflage. Mit
99 Figuren im text. gr. 8°. Stuttgart, F. Enke, 1895.
Preis 13 M.

Prof. Dr. Carsten Harms, Erfahrungen über Rinderkran k-
heiten und deren Behandlung. In der Praxis gesammelt
und systematisch geordnet. Zweite, umgearbeitete und vermehrte Auflage.
312 Seiten mit 5 Abbildungen. Berlin, Richard Schoetz, 1895. Preis
brosch.
10 Mark, gebunden 11 Mark.

Prof. Dr. F. B. Zürn, Die Tuberkulose der Hausthier e und
deren Vorbeuge, gr,
8°. 32 Seiten. Leipzig, A. Felix, 1895.
Preis 90 Pf.

E. Bass, Therapeutisches Jahrbuch der Thierheilkunde
für
1894. Berlin, Richard Schoetz, 1895. Preis 3 Mark.

Dr. Cöster, Der Trichinenfinder, Kurze Anleitung für Trichinen-
schauer, Breslau,
Maruschke und Berendt, 1894.

Dr. Ludwig Heim, Lehrbuch der bacteriologischen Unter-
suchung und Diagnostik. Eine Anleitung zur Ausführung der
bacteriologischen Arbeiten und zur Einrichtung bacteriologischer Arbeits-
stätten. Mit zahlreichen Abbildungen und 8 Tafeln in Lichtdruck,
enthaltend 50 Photogramme von Mikroorganismen. Stuttgart, F.
Enke,
1894.
Preis 18 Mark.

Alois Koch, Handwörterbuch der gesammten Thier hei 1-
künde und T h i e r z u c h t, mit Inbegriff aller einschlägigen Disci-
plinen und der speciellen Etymologie. Mit zahlreichen Illustrationen.
Wien,
Moritz Perles, 1895.

Dr. G. Schneidemühl, Lehrbuch der vergleichenden Patho-
logie und Therapie des Menschen und der Ilaus-
thier e. Erste Lieferung : Die Infectionskrankheiten des Menschen
und der Hausthiere. Leipzig, W.
Engelmann, 1895. (Das ganze Werk
soll etwa
50 Druckbogen umfassen. Die zweite Lieferung wird Ende
dieses und der Schluss im Laufe des nächsten Jahres erscheinen.)

Dr. M. Brenning, Die Vergiftungen durch Schlangen. Mono-
graphisch bearbeiteit. Mit einem Vorwort von Prof. Dr. L.
Lewin.
gr. 8°. Stuttgart, F. Enke, 1895. Preis 5 M.

Prof. Dr. M. Braun, Die Thierischen Parasiten des Men-
schen. In
8°, 283 Sv mit 147 Figuren im Text. Wiirzburg, Stuber, 1895.

Le cheval, Histoire naturelle, organisation, fonc-
tions. Album oblong de
28 pages de texte à deux colonnes avec 22
figures intercalées et cinq planches en chromo-litographie superposées.
Paris,
Asselin et Houzeau, 1895, Prix 5 francs.

-ocr page 363-

J. Jacoulet et C. Chomel, Traité d\'H ippologie. Tome deux-
ième. Un vol. grand in-8° de 946 pages, avec 575 figures intercalées
dans le texte. Saumur,
Milon, 1895.

Aureggio, Conférences sur l\'hygiène et l\'étude des races
des chevaux des armées. Un vol. in-8° de 168 pages. Saumur,
E. Roland, 1895. 2 francs.

Ch. Cornevin, Traité de zootechnie spéciale. Les oiseaux
de basse-cour. Un vol. gr. in-8° de 322 pages, avec 4. planches
coloriées et 116 fig. intercalées dans le texte. Paris,
J. B. Bailliêre
et Fils,
1895. Prix 8 francs.

Prof. A. Bouchardat et G. Desoubry, Nouveau formulaire vété-
rinaire, 5e édition, conforme au dernier Codex, revue et augmentée.
Un vol. in-18 de LXX1I—490 pages. Paris,
Félix Alcan, 1895. Prix
broché 3 fr. 50.

Dr. J. Neyraud, Etude comparative sur l\'éther et le chlo-
roforme dans l\'anesthésie générale, d\'à près les
travaux récents (Thèse de Lyon). Broch. gr. in-8° de 80 pages.
Lyon, impr. nouvelle, 1895.

J. Boyer et L. Guinard, Des brûlures; causes des troubles
fonctionnels et accidents généraux q u\'e lies déter-
minent. Études et recherches expérimentales. Broch.
in-8° de 183 pages. Paris,
J. B. Bailliêre et Fils, 1895 (Extr. de
La Province médicale).

P. J. Cadiot, Exercices de chirurgie hippique, pratiqués
à l\'école d\'Alfort. I vol. petit in-80 avec nombreuses figures dans
le texte. Cartonnage souple. Paris,
Asselin et Houzeau, 1895. Prix 4
francs.

C. Pellerin, Névrotomie médiane dans le traitement de
la nerf-férure et de la périostose du boulet. Tn-8° de
62 pages, avec deux planches. Paris,
Asselin & Houzeau, 1895. Prix
2 francs.

A. Gallier, Médecine légale vétérinaire. Un vol. in-18 jésus
de 502 pages (Encyclopédie Cadéac). Paris,
J. B. Bailliêre et Fils,
1895. Prix 5 francs.

Dr. P. Haan, Modifications de la ceinture pelvienne et
du membre postérieur survenues dans le passage
de la station quadrupède à la station bipède (Thèse
de Lille). Broch. gr. in-8° de 224 pages. Lille,
Le Bigot frères, 1895.

Société vétérinaire de l\'A ube. Nécessité de l\'inspec-
tion sanitaire des viandes dans les campagnes.
Etude des moyens les plus propres à assurer le fonctionnement de ce
service. Broch. in-8 de 34 pages. Troyes,
Martelet, 1895.

Prof8. Drs. Laveran et Blanchard, Les hématozoaires de
l\'homme et de-s animaux. Deux volumes in-18 de la Bibli-
othèque médicale Charcot-Debove. Paris,
Rueff et Cie,
1895. Prix 3 fr. 50 le volume.

G. Chénier, Contribution à la détermination des élé-
ments de l\'impulsion et à l\'étude du tirage chez le
cheval, emploi comparatif du collier et de la bri-
cole. Brosch. in 8° de 18 pages. Extr. de la Revue vétéri-
naire. Toulouse 1894.

J. Moray Brown, Polo. Illustrated by Cuthbert Bradley. London, Vinton
& Co., 1895. Price 5 s,

W. B. Tegetmeier and C. S. Sutherland, Horses, asses, zébras,
mules and mule breeding, London,
Horace Cox, 1895.
Price S s.

-ocr page 364-

W. C. A. Blew, W. Scarth Dixon, Dr. George Fleming, Vero Shaw,
Light horses: Breeds and Management. Second Edition.
226 pages, illustrated with two steel engravings and 28 full-page
engravings of the various breeds. London,
VintoN & Co., 1895. Cloth,
price 3 s. 6 d., post free 3 s. 10 d.

Gilbert Murray, Suggestions on the management and
feeding of the dairy cow. Third Edition. London,
Simpkin,
Marshall and Co.,
1895. Price 6 d.

J. Simpson, The wild Rabbit in a new aspect; or, Rabbit
warrens that Pa}\'. Second edition. Edinburgh and London,
Wil-
ltam Blackwood and Sons,
1895. Price 5 s.

E. Willis Hoare, A manual of veterinary therapeutics and
pharmacology. 12 mo. cloth. New-York,
William R. Jenkins ;
London, Bailli^re, Tindall & Cox, 1895. Price $ 2,75.

Investigations concerning bovine tuberculosis, with
special reference to diagnosis and prevention. Conducted under the
direction of Dr. E.
SALMON, Bureau of Animal Industry. Bulletin no. 7.
New-York, 1894.

Smith and Moore, Additional investigations, concerning
infectious Swine diseases. Washington, Government Printing
Office, 1894.

George Armatage, Every man his own horse doctor. 5th
edition. London and New-York,
Warne & Co., 1895.

Dr. C. Ph. Sluiter, De clierlijke parasieten van den mensch
en vanonzehuisdieren. Een deel, 352 biz., gr. 8vo. Met 138
figuren tusschen den tekst. In linnen band. \'s-Gravenhage, M.
Nijhoff,
1895. Prijs f 5,25.

-ocr page 365-

verscheuring van den binnen-hechtbani)
van den kroonbeenbijiger bij
het paard,

DOOR

w. c. iCHinnmii.

De kroonbeenbuiger der achterbeenen is een bijna geheel
pezige spier, welke in de achterste peesgroeve van het dij-
been begint, een zwakken spierbuik vormt, die door de
hoofden van den gastrocnemius bedekt wordt, daarna met zijn
pees die van laatstgenoemde spier omwindt en hiermede de
AcHiLLES-pees vormt, vervolgens zich naar de punt van het
hielbeen begeeft, waar zij zich belangrijk verbreedt, en nu,
met behulp van een slijmbeurs over den knobbel daarvan gaat,
en door twee hechtbanden, welke aan de zijvlakken van het
os calcaneum zijn verbonden, op haar plaats wordt gehouden.
Yan daar begeeft zich de pees naar beneden, om zich ten
slotte aan het kroonbeen vast te hechten.

De bevestiging der pees op de punt van het hielbeen,
schijnbaar niet sterk, is toch zeer solide. Immers, een ver-
scheuring van een dezer hechtbanden is zelden waargenomen.
Zij worden trouwens ondersteund door de fasciae, in hun
nabijheid gelegen. Indien men namelijk, gelijk ik meermalen
deed, bij het paard
één dezer hechtbanden geïsoleerd door-
snijdt, dan ontstaat bij beweging geen dislocatie van den
kroonbeenbuiger; deze blijft bij buiging en strekking van
het sprouggewricht op de punt van het hielbeen gefixeerd,

Zoover mij bekend is, beschreven de beide GüNTHER\'shet
eerst de ruptuur dezer hechtbanden in ,,D i e Beurthei-
lungslehre des Pferde s", pag. 348. Zij beweren ze

26

-ocr page 366-

enkele malen als congenitale stoornis te hebben gezien en
wel aan beide beenen op dezelfde wijze; hierbij waren de
pezen öf op haar plaats öf zij rustten naast het hielbeen.

Aangezien omtrent deze congenitale rupturen niets naders
is aangegeven en daarvan later door geen enkelen schrijver
gewag wordt gemaakt, zal men het best doen met ze te
laten rusten.

De Günther\'s vermelden echter ook, dat door uitwendig
geweld een verscheuring kan ontstaan, en wel van den
b u i t e n-hechtband van den kroonbeenbuiger, zoodat de
pees naar de binnenvlakte van het hielbeen glijdt. Zij is,
volgens hen, niet op de normale plaats terug te brengen,
zoodat de kwaal als ongeneeslijk moet worden aangemerkt.

Hertwig maakt in den lsten en 2den druk van zijn „Prac-
t i s c h e s H a n d b u a h der Chirurgie für Thier-
ärzt e" geen melding van deze ruptuur; in de 8de editie
echter zegt hij, dat een dislocatie van de pees van den
kroonbeenbuiger kan voorkomen, doch geeft niet aan naar
welke zijde of wat daaraan te gronde ligt. Bij beweging
schuift de pees telkens van den tuber calcanei en keert
daarop terug. Hij acht de prognose gunstig en binnen 3
ä 6 weken genezing mogelijk.

Uit de beschrijving blijkt duidelijk, dat Hertwig nooit
een geval van ruptuur van een der hechtbanden heeft ge-
zien ; hij zou er anders stellig een minder vaag en juister
beeld van hebben geschetst.

Dieterichs bewaart omtrent de hierbedoelde laesie in zijn
„H a n d b u c h der V e t e r i n a i r-c h i r u r g i e", zelfs nog in
de
5te Auflage van 1841, het stilzwijgen. Evenzoo Strauss
in zijn ,,Sy s t e m at i s che s Handbuch der Veterinär-
Chirurgie, Wien
1845", en Armbrecht in zijn „Vete-
rinär-Chirurgie" van
1879.

Hagen beschreef een geval in de Thierärztliche
Mittheilungen
1867, S. 151, waarbij na een slag
van een naaststaand paard, een dislocatie van de pees van
den kroonbeenbuiger naar buiten werd geconstateerd. Deze

-ocr page 367-

schoof of spontaan op de normale plaats terug of moest in
enkele gevallen worden gereduceerd. De dislocatie en reductie
van de pees konden duidelijk worden gehoord. Na aanwen-
ding van een scherpe zalf en rust volgde in
14 dagen tijds
genezing. — Dit laatste doet twijfel ontstaan aan de
juistheid van de mededeeling.

Stociceleth maakt in zijn ,,Handbuch derThierarzt-
1 i c h e n Chirurgi e", I T h e i 1, S. 364 (dat in de Deensche
taal reeds in
1870 verscheen), gewag van 1 geval eener
acute, en 2 gevallen eener chronische verscheuring van den
b i n n e n-hechtband van den kroonbeenbuiger. Bij de acute
verscheuring bestond hevige pijn; in rust lag de pees late-
raal van het hielbeen, terwijl zij bij buiging van het sprong-
gewricht met een ruk (van den buiten-hechtband) op de
normale plaats terugkeerde. De ruptuur was plotseling bij
het rijden ontstaan. Na een paar dagen werd het paard ge-
dood ;
Stockeleth vond den binnen-hechtband aan den rand
der pees afgescheurd.

Bij de chronische verscheuring van den binnen-hechtband
door
Stookeleth waargenomen, bestond geen eigenlijke kreu-
pelheid ; het paard zakte echter in het kootgewricht zoo
sterk door, dat het ondereinde van de pijp telkens bijna
den bodem aanraakte. De pees van den kroonbeenbuiger
gleed bij het strekken van het been naar de buitenzijde en
keerde bij buiging daarvan op den tuber calcanei terug.
Stookeleth acht genezing ondenkbaar; de dieren kunnen
met deze laesie nog eenigszins arbeiden, hoewel het naast-
staande gezonde been zooveel te verduren heeft, dat het
weldra ook onbruikbaar wordt.

In de ,,Mi11hei 1 un gen aus derThierarztlichen
Praxis",
1872, S. 160, deelt Voglee, een geval van ruptuur
van den binnen-hechtband mede, welke plotseling bij zwaar
trekken van het paard ontstond. De pees bewoog zich bij
strekken en buigen in het spronggewricht afwisselend naar
buiten en terug. De pijnlijkheid was in den aanvang belang-
rijk en werd door de dislocaties der pees onderhouden. Na

-ocr page 368-

4 weken rust en herhaalde aanwending van eantharidenzalf
groeide de pees lateraal van het hielbeen vast en vermin-
derde de pijnlijkheid zóó, dat het paard weer kon worden
gebruikt.

Bayer zag deze verscheuring nooit; in zijn „Lehrbuch
d er Veterinar-C hirurgie",
2te Auflage, 1890, be-
schrijft hij op blz.
393 enkel de gevallen door Stockfleth
Avaargenomen.

Evenmin maakt Hoefmaan in zijn „Tierarztliche
Chirurgi e", Band I, 8. 889, gewag van een zelf op-
gemerkt geval; hij citeert enkel die van
Hagen en Vogler
boven vermeld. Ook uit de beschrijving, welke Möller in
zijn „L e h r b u c h der speciellen Chirurgie f ü r
Thierarzte", (lste en 2de druk) van deze stoornis geeft,
schijnt te blijken, dat hij ze zelf nooit waarnam.

J. Dardenne vermeldt in ,,Le Progrès vétérinaire"
van 16 September 1894, een geval van „Luxation de
la c o r d e du j a r r et" bij het rund (een kalf van 2|
maand), waarbij de buiten-hechtband verscheurd moet zijn
geweest. De pees schoof bij beweging naar de mediale zijde
van het hielbeen, doch kon, in rust, gemakkelijk worden
gereponeerd.
Dardenne achtte het geval ongeneeslijk. Te
vergeefs zocht hij naar een analogon in de literatuur.

In Juni 1895 werd ter behandeling aan \'s Rijks Veeart-
senijschool aangeboden een zwarte, 7-jarige veulen merrie,
hoog 1,64 M., inlandsch ras, toebehoorende aan C. V. te
W. (prov. Utrecht). Deze was, met haar veulen in de weide
zijnde, bij een hevig onweder, zoo geschrokken, dat zij over
een hek sprong. Het gevolg hiervan was kreupelheid aan
het rechter achterbeen. Een veearts, wiens hulp werd in-
geroepen, liet de achtervlakte van het spronggewricht in-
smeren met een zalf, waarvan teer een voornaam bestand-
deel uitmaakte.

Na verwijdering van deze zalf bleek mij het volgende.
De pees van den kroonbeenbuiger ligt lateraal van het
hielbeen, blijkbaar ten gevolge van een verscheuring van

-ocr page 369-

den binnen-hechtband. Zij verandert bij strekken en buigen
van bet spronggewrieht uiet van plaats, doch blijft voort-
durend naar buiten gedisloqueerd. De afwijking der pees
begint 18 cM. boven de punt van den hiel en eindigt 20
cM. er onder. Op een afstand van 10 cM. boven den tuber
calcanei heeft de pees van
Achilles een breedte van 5,5
cM., terwijl deze aan het gezonde been op dezelfde hoogte
4 cM. breed is. De breedte op de hielbeenspunt bedraagt
aan het zieke been 10 cM., aan het gezonde 7. De afstand
van het midden van de punt van den hiel tot het midden
der afgeweken pees is 7 cM.

De stand van het paard in het spronggewrieht is, wat
de hoekvorming betreft, normaal, althans overeenkomende
met clie van het naaststaande been. In het kootgewricht
treedt het paard echter aan de rechter (zieke) zijde te veel
door; dit deed het dier evenwel reeds vroeger en staat in
verband met een chronische tendinitis (vermoedelijk een
chronische fasciculaire verscheuring) van den kroonbeenbui-
ger aan de achtervlakte der sesambeentjes. Daarvoor werd
het vroeger behandeld, wat echter niet heeft kunnen ver-
hinderen, dat een chronische peri- en paratendinitis bleef
bestaan en tot nieuwvorming en induratie van bindweefsel
aan de achtervlakte van het kootgewricht aanleiding gaf.

De merrie liep bij haar komst aan de Veeartsengschool,
na eenige uren met haar veulen te hebben gemarcheerd,
vrij erg kreupel, doch na ongeveer een week rust was
daarvan in stap niets meer te bemerken. En ook in draf
was de kreupelheid gering, vooral als men de belangrijkheid
der anatomische veranderingen in aanmerking nam. Gelijk
reeds werd opgemerkt, bleef de pees van den kroonbeenbui-
ger hierbij onwrikbaar naar buiten geluxeerd. Het kootge-
wricht geraakte daarbij in sterke dorsaalflexie.

Bij palpatie vau het zieke deel scheen geen pijn te be-
staan; trouwens het dier was zeer phlegmatisch.

Genezing scheen mij onmogelijk; het paard was echter
nog geschikt voor langzamen, niet te zwaren arbeid. Met

-ocr page 370-

het oog op het veulen, en ook wegens cle geringe waarde
der merrie adviseerde ik ze weer in de weide te doen en
van een behandeling van den tarsus af te zien.

Het geval komt het meest overeen met die door Stockixeth
en Voglek beschreven; toch wijkt het daarvan belangrijk
af, 1°. omdat de pees van den kroonbeenbuiger van den
aanvang af (gelijk de eigenaar mij beslist kon verzekeren)
onwrikbaar lateraal van het hielbeen bleef liggen, en ook
niet door manipulatie was te reponeeren, en 2°. wijl de
kreupelheid gering was en eerst na een gang van eenige
uren sterk toenam, zooals den eigenaar ook was gebleken,
toen hij met de merrie, enkele uren ver, naar den hengst
was geweest.

Opmerkelijk is, dat de dislocatie van deze pees, welke
toch mede dient om de punt van het hielbeen te fixeeren,
zoo weinig verandering in de buiging van den tarsus ten
gevolge heeft. Het blijkt, dat de pees van den gastrocne-
niius die functie overneemt. Aan het kootgewricht doet
zich het gemis aan steun echter duidelijker gevoelen, gelijk
ook
Stockeleth opmerkte.

behandeling van het tusschenklauw-
panaritium bij de koe,

door

jff • fi. UK B Kin Hu

Ieder praktizeerend veearts weet bij ervaring welke be-
zwaren zich bij de behandeling van deze patiënten voordoen.
Men wordt veelal eerst dan gei\'oepen, wanneer door den
eigenaar reeds tal van middelen zijn beproefd, bijv. teer,
leemomslagen, kopersulfaat, enz. De tusschenklauwhuid is
ten gevolge daarvan dikwijls zeer hard en droog, de epider-

-ocr page 371-

mis soms gebarsten en daaronder de derma gezwollen, oede-
mateus en bij drukking uiterst pijnlijk. De necrose welke
hier en daar reeds heeft plaats gehad, betreft slechts enkele
gedeelten; er zijn daartusschen eilandjes van nog levend
weefsel, dat evenwel door circulatiestoornissen ras ten onder
zal gaan. In den omtrek, aan de ballen en vóór aan den
kroonrand, soms ook ter zijde, is zwelling aanwezig, dikwerf
zelfs een vrij hoog opgaande lymphangitis.

Een veelal gevolgde behandelingsmethode bestond in ver-
weeken door lijnmeelpappen; het necrotische weefsel laat zich
dan na verloop van enkele dagen vrijwel van het nog gezonde
weefsel los en de, onder het afgestorven weefsel, te voorschijn
tredende granulaties bevorderen een vrij spoedige genezing.
Het pappen is echter tijdroovend en wordt dus dikwijls
door den eigenaar verzuimd; hij laat de pap er koud op
liggen en bereikt daarmede clan een tegenovergesteld effect.
Goed toegepast, is deze methode niet te verwerpen.

Anderen gebruiken wasschingen met warme creoline-solutie,
herhaalde malen daags; ook dit geschiedt niet steeds lege
artis, ofschoon het gemakkelijk is voor hen, die vele patiën-
ten daags bezoekende, geen tijd, lnst of gelegenheid hebben
om een dergelijken patiënt eens goed onder handen te nemen.

Het doel van beide en ik mag wel zeggen van alle ratio-
neele methoden is: eerst verweeken, daarna wegnemen van
alle necrotiscli weefsel, en ten derde snelle en solide cica-
trisatie van het granulatieweefsel.

In de ambulatoire cliniek komen wekelijks vele patiënten
met tusschenklauwpanaritium. De hierbij gevolgde behan-
delingsmethode, waarmede een snel en gunstig verloop is
verkregen, tnoge hier een plaats vinden.

Ik stel voorop dat deze niet nieuw is, doch om baar
doelmatigheid en eenvoudigheid, naar mijn bescheiden mee-
ning, veel vóór heeft.

De patiënt wordt voor het onderzoek, zoo het achterbeen
niet gemakkelijk is op te houden, met een door twee man
gefixeerden stalstaak, welke dwars in de spronggewrickts-

-ocr page 372-

buiging wordt gehouden en waar dus het opgehouden been
op rust, volgens de KuEFF\'sche methode nedergesnoerd. De
kluisters zijn vooraf aangelegd en bij het liggende dier
verbindt men de 4 ringen met een touw en lis.

De klauwen en klauwspleet worden goed gereinigd en
afgewasschen, zoo nooclig schoongekrabd met een renet.
Datgene wat los zit, bijv. aan de kroon, de ballen en in
de klauwspleet, wordt weggenomen. Is de toestaud zoodanig,
dat alles even hard, droog en gespannen is, zoodat verwee-
ken is aangewezen, dan wordt op de volgende wijze ge-
handeld.

In de klauwspleet, om de ballen en rondom de kroon
legt men een tweevinger dikke laag jute of watten, welke
gedrenkt zijn met een 3 °/0 creoline-solutie; beide klauwen
en kroon tot aan de bijklauwen worden hierin gewikkeld.
Alsnu wordt een varkensblaas, waarvan het eene einde plat
is afgesneden, om de beide klauwen getrokken en onder
de bijklauwen, bij wijze van een tabakszak, vastgemaakt.
Hierover gaat een gewoon verband en daarover een stuk
zak voor het doorloopen. De varkensblaas kan ook worden
vervangen door het dure guttapercha papier of door het
goedkoopere perkamentpapier, dat voor de buigzaamheid
vooraf dient te worden natgemaakt.

Dit verband laat men twee dagen zitten, zoo noodigdrie
dagen. Door teruggehouden vochtige warmte heeft nu meestal
een zoodanige verweeking plaats, dat zich alle afgestorven
weefsel laat verwijderen, ja men kan soms met den vinger
of de korentang een lang en dik necrotisch stuk uit de klauw-
spleet trekken, waaronder reeds jong granulatieweefsel aan-
wezig is. Is de verweeking niet voldoende en de pijnlijkheid
nog vrij hevig, dan wordt het boven beschreven verband
gedurende 2 of 3 dagen herhaald. Men staat er verbaasd
van, hoe gemakkelijk zich o. a. de hoorn laat besnijden.

De wond vertoont overal waar het afgestorven gedeelte
is verwijderd, dus in de klauwspleet en ook aan de tusschen-
toonhuid en aan de ballen, een roode kleur, door granulatie-

-ocr page 373-

weefsel dat bij de minste aanraking bloedt. De wond wordt
nu opgevuld met droge watten, met in 3 °/o creoline ge-
drenkte en uitgewrongen jute of met vlas.

Direct op de wond verdient een dun laagje watten de
voorkeur; daarover kan jute worden gedaan. Het "gebruik van
een antisepticum is geen vereiselite, mits alles rein geschiede.

De klauwen worden geïmmobiliseerd door een goed aan-
sluitende jute-tampon in de klauwspleet te leggen en beide
klauwen in één verband te nemen. Over dit verband bindt
uien een stuk zak voor het doorloopen.

Vooral het immobiliseeren van de klauwen is een belang-
rijke factor voor cle snelle en solide cicatrisatie. Dit verband
wordt om de 3 of 4 dagen vernieuwd. Meestal is dit 2 of
3 maal noodig en kan na dien tijd een gewoon verband,
zoogenaamd tusschenklauwverband, met bruine teer worden
aangelegd, dat om den anderen dag door den eigenaar kan
worden ververscht.

Het spreekt van zelf, dat voor de behandeling aan de
achterklauwen dikwijls het neerleggen noodzakelijk is; aan
de voorklauwen kan het been daarentegen gemakkelijk met
de hand worden opgehouden.

Het neerleggen van koeien volgens de RuEFF\'sche methode
(niederschniiren) is echter zoo eenvoudig, dat het door twee
menschen kan geschieden en de toepassing zoo gevaarloos,
dat zij niet behoeft af te schrikken. In meer dan 100 ge-
vallen is door mij in de laatste jaren het neerleggen bij
panaritium toegepast, ten einde volgens de hierbij opgegeven
methode, behoudens enkele variatiën, het tusschenklauw-
panaritium te behandelen, en steeds ben ik over het resul-
taat tevreden geweest.

-ocr page 374-

behandeling van hondenziekte met
joodtrichloride,

DOOK,

M. (;. OEI «KI IW.

Reeds waren in de policliuiek der Rijks Veeartsenijschool
tal van patiënten met hondenziekte volgens deze methode
behandeld, voordat het artikel daarover in dit Tijdschrift
verscheen. Nu op vele patiënten en ook door tal van vee-
artsen de injecties zijn toegepast, is onze ervaring daarom-
trent grooter en, laat ik zeggen, het oordeel over de waarde
der injecties beter gedefinieerd.

Het meeste succes wordt verkregen bij patiënten welke in
het initiaalstadium zijn van hondenziekte, hetzij zij alleen,
bij gebrek aan eetlust, hooge temperatuur, braken en diarrhee
vertooiien, hetzij een pustuleus exantheem aan de huid van
den buik of ook alleen een infectieuse iritis aanwezig is.

Bij patiënten welke in een later stadium van hondenziekte
verkeeren, waar reeds vermagering is opgetreden, een acute
catarrhale pneumonie reeds dagen bestaat, is het succes der
inspuitingen minder; ofschoon ook enkele dezer patiënten
daarmede herstellen, is het resultaat niet zoo in het oog
vallend als bij cle eerste categorie, echter toch veel gunsti-
ger dan bij de tot nu toe gevolgde medicatie per os met tal
van middelen. Waar complicaties optreden, als paraparesis,
paraplegie of choreïforme krampen, zyn de injecties niet op
haar plaats en is het succes even luttel als bij de toepassing
van tal van neurotica.

Niemand twijfelt meer aan de besmettelijkheid van hon-
denziekte en ieder is eveneens overtuigd dat deze ziekte
onder tal van vormen kan optreden, zelfs onder zoodanig
geringe symptomen, dat alleen hij die veel dergelijke patiën-
ten ziet op het denkbeeld komt daarmede te doen te hebben.

-ocr page 375-

Het gebeurt toch dat patiënten aan de cliniek worden
vertoond met de volgende anamnesis: de hond eet niet zóó
goed als vroeger, maar toch nog iets, is vrij vroolijk, braakt
een enkele maal, maar schijnt sinds een paar dagen slecht
te zien, hetzij uit één oog, hetzij uit beide. Het onderzoek
levert het volgende op: patiënt is een vrij goed gevoede
hond, leeftjjd 8—12 maanden, links iritis diffusa, rechts
normaal of geringe keratitis, soms slechts een speldeknop
groote excentrische troebeling, temperatuur 40,5° C. De
diagnose luidt hier «hondenziekte». Wordt dit beloop niet
gecoupeerd, dan ziet men na een 5—8 tal dagen het beeld
in extenso te voorschijn treden. Met cle inspuitingen is het
ons meestal mogelijk een abortief beloop te verkrijgen.

Bij tal van patiënten met hondenziekte is er in den
laatsten tijd nauwkeurig op gelet, en het moet worden erkend
dat het pustuleus exantheem aan de huid van den buik en
de binnenzijde der liesplooien een diagnostische beteekenis
heeft. Bij de aanwezigheid van dit symptoom wordt bij ver-
moeden de diagnose hondenziekte gemaakt. Zooverre mijn
ervaring strekt, laat dit symptoom niet in den steek.

Van het meeste belang zal het dus zijn bijtijds de diag-
nose te kunnen stellen, want dan is het succes met de
inspuitingen het grootst.

Er komen patiënten voor, zooals hiervóór zijn beschreven,
welke reeds na één injectie een belangrijke verbetering der
iritis ondergingen; ja patiënten waarbij alleen vermoedelijk
infectieuse keratitis of iritis was gediagnostiseerd en waar in
verband met den leeftijd en omdat zij aan infectie waren bloot-
gesteld geweest, aan hondenziekte werd gedacht. Bij der-
gelijke patiënten drale men niet met de inspuiting.

Het gevaarlooze der injecties wanneer de dosis blijft
5—10—15—30 gram eener 1 °/oo solutie, naar gelang van
de grootte van den hond, is voldoende bewezen.

-ocr page 376-

verwijdering van vreemde lichamen uit
den slokdarm bij het varken,

DOOlt

m. e. u»] «iiiJiiv.

Vreemde lichamen in den slokdarm van het varken,
meestal halfgare aardappelen, worden nu en clan waarge-
nomen en hebben dikwerf reeds aanleiding gegeven tot
slachten, zonder dat veeartsenijkundige hulp werd ingeroepen.

Door van Dulm wordt aanbevolen de subcutaue injectie
van apomorphine; hij heeft bij de applicatie eener dosis
van 50—100 mgr. gunstige resultaten verkregen. De anti-
peristaltiek schijnt hier krachtig genoeg te zijn om het
corpus alienum per os te expediëeren. Deze ervaring is in
tegenspraak met het tot nog toe opgegevene omtrent cle
werking van apomorphine bij het varken. Nuttig ware het
dat ook anderen hun ervaringen hierover publiceerden.

Hoogland te Zeddam vermeldt als eenige rationeele
methode bij de aanwezigheid van vreemde lichamen in het
halsgedeelte van den slokdarm bij het varken, de oesopha-
gotomie. Deze operatie, welke door hem op een van de ge-
wone wijze afwijkenden modus wordt verricht, levert zoo-
danige gunstige resultaten, dat haar vermelding hier gewenscht
kan worden geacht.
Hoogland brengt het varken eerst in
narcose met chloroform; dit gaat zeer gemakkelijk en snel,
slechts 20 gram voor een varken van 60—70 KG. is daar-
voor benoodigd. De chloroform wordt op een spons ge-
druppeld en daarna in een half doorgesneden varkensblaas
om cle neusgaten gehouden.

Alsnu wordt het varken op den rug gelegd en een over-
langsche incisie gemaakt juist in de mediaanlijn, aan de
voorvlakte van den hals; deze huidsnede moet een lengte
hebben van 8—12 cM. De met haar overlangsche spierve-
zelen aldaar verloopencle spieren worden in de lengterich-

-ocr page 377-

ting gekliefd en de snede gebracht tot op de trachea; de
lengte van de spierwond bedraagt 6—9 cM. Met den vinger
wordt laags de luchtpijp ter zijde en naar achter door het
losse bindweefsel gedrongen en de slokdarm met het vreemde
voorwerp opgezocht. Dit gaat vrij gemakkelijk, daar het
vreemde voorwerp ons voldoende kan oriënteeren. De slok-
darm en inhoud worden buiten de wond gebracht, in de
lengterichting opengesneden en het lichaam geëxtraheerd.
Daarop volgt buiten de wond de hechting van den slok-
darm met catgut, de hechting is de sutura nodosa met 3
of 4 hechtingen. Nadat de slokdarm is losgelaten, trekt hij zich
onmiddellijk terug. In de eerste 4 dagen krijgt de patiënt
niets te drinken dan karnemelk. Na een G-tal dagen is het
varken hersteld.

De hechting van de huidwond is niet noodzakelijk; zelfs
bij onvoldoende slokdarmhechting genezen de dieren, al
loopt er in de eerste dagen bij het drinken kaïmemelk uit
de wond.

H. schrijft daaromtrent: „De operatie acht ik zonder
eenig gevaar." „De eerste maal opereerde ik een hoog-
drachtige zeug, welke reecis zes dagen een appel in den
slokdarm had; dit dier onderging de slokdarmsnede met
uitstekend gevolg."

De voordeelen, welke deze methode aanbiedt, zijn de
volgende:

1°. De operatieplaats is minder gevaarlijk dan bij de
snede in de halsadergroeve.

2°. De wonden in den slokdarm en in de huid commu-
niceeren niet, zoodat de oesopliagotomie als een subcutane
kan worden beschouwd.

3°. Bij aseptische voorzorgen behoeft niet de minste sup-
puratie te volgen. Door H. zijn in de laatste jaren op deze
wijze bij vele varkens vreemde voorwerpen, waaronder aard-
appelen, knollen, appels, uit den slokdarm verwijderd en
met succes.

Ben aanbeveling voor onze collega\'s om met de operatie

-ocr page 378-

niet te dralen en liet advies „slachten", dat hij toepassing
den eigenaar steeds, ofschoon soms geringe schade aan-
brengt, op te schorten.

iets over embryotomie,

DOOR
H. W. KROON.

Dikwijls komt het voor, dat het kalf tot aan het kruis
geboren kan worden. Ook moeten wij in vele gevallen, waar
wTij het voorste gedeelte van het kalf door embryotomie
hebben te voorschijn gebracht, nog tot de kunstmatige ont-
leding van het achterstel overgaan. Waar nu zulk
een niet-
geboren-kunnen worden van het achterstel zich voordoet,
zoekt men de oorzaak in den regel in een te groot bekken
van het kalf naar verhouding van de bekkenafmetingen van
het moederdier. Men gaat. er daarom toe over om het bekken
te verkleinen óf door met beitel, zaag of scherpen haak de
symphysis te scheiden óf door doorsnijding van het darm-
been-kruisbeengewricht. Zelfs tracht men soms de eene
bekkenhelft te extraheeren. Anderen verwijderen het kalf tot
en met de lenden wervels, binden de huid over den stomp van
het achterstel dicht en trachten het gedeelte dat nog in
den uterus is te draaien, zoodat de achterbeenen in de ge-
boorte komen. Dan kan men óf door te trekken het achter-
stel naar buiten brengen óf moet men nog weer tot embry-
otomie overgaan. Beide methoden zijn tamelijk gevaarlijk,
omdat gemakkelijk beleedigingen van den uterus kunnen
ontstaan, en eisclien dikwijls veel inspanning en kracht.

Sedert een drietal jaren volg ik met succes een andere
methode, die gebaseerd is op het feit, dat niet de hindernis
der geboorte is gelegen in een relatief te groot bekken van

-ocr page 379-

het kalf, doch wel in een te groote breedte van de knieën
en van de achterbeenen juist achter en onder het bekken
gelegen. Mijn doel is daarom niet het bekken te verkleinen,
doch wel om de breedte op de vermelde plaats te vermin-
deren. De wijze van handelen is de volgende:

Wanneer het kalf of door de natuur öf door aantrekken
óf door embryotomie van het voorstel zoover gevorderd is,
dat alleen het achterstel nog in de geboorte is, dan is het
eerste werk, de huid aan de eene, liefst de bovenliggende
helft van het kalf los te maken. Is een voorbeen door em-
bryotomie weggenomen, dan kan men dit gemakkelijk doen
door met de hand of de spatel de reeds gedeeltelijk losge-
maakte huid verder los te maken. In de andere gevallen
maakt men een huidsnede op den schouder en begint van
daar uit met hand en spatel de huid los te werken. Doordat
hier nog al veel onderhuidsch bindweefsel aanwezig is, gaat
dit gemakkelijk. In de huidlap wordt een striktouwtje be-
vestigd, om met de spatel flink diep te kunnen indringen,
en ook de huid aan die zijde van het bekken zoover moge-
lijk te kunnen losmaken. Het is soms noodig, dat eerst
eenige der laatste ribben worden weggenomen, om ruimte
te kunnen krijgen voor de spatel. Is aldus de huid goed los
gemaakt, wat zonder bezwaren gemakkelijk kan geschieden,
dan is mijn eenig streven om de heupkom te bereiken en
het gewricht open te maken. Zonder dus verder of rugwer-
vels of lenden wervels of kruisbeen of bekkenbeenderen weg
te nemen, begin ik met het vingermesje of den bistouri caché
de dikke spiei-en ter plaatse van de heupkom door te snij-
den, Dikwijls is de scherpe haak noodig om de laatste spier-
en peesstrengen door te trekken. Is aldus de heupkom bloot-
gekomen en is de groote draaier van het dijbeen goed te
voelen, dan tracht ik met de bistouri caché of met den
haakvormigen beitel in het gewricht te komen. Dit gelukt
spoedig, zoodat men den beursband kan openen en het hoofd
van het dijbeen te voelen is. Het boveneinde van het dijbeen
moet nu echter verder worden losgemaakt. Ik doe dit soms

-ocr page 380-

door achter het bovengedeelte, den hals van het dijbeen,
een aan een striktouwtje verbonden stompen haak te plaatsen
en nu flink te laten aantrekken of, wat dikwijls gemakke-
lijk is, door de bekken van den grooten verloskundigen
tang achter het dijbeen te brengen, en nu het heupgewricht
te laten lostrekken. Als het dijbeenshoofd goed los is
en er niet te veel pees- of spierstrengen aanhangen, is het
het gemakkelijkst om een striktouwtje aan te leggen om
het hoofd van het dijbeen. Brengt dit echter moeielijklieden
mede, veelal door spierstrengen teweeggebracht, dan is het
beter dat men met den grooten, zooeven genoemden tang,
het bovengedeelte van het dijbeen pakt. Laat men nu öf
aan het striktouwtje of aan den grooten tang trekken, dan
zal zachtjes aan het losgemaakte been naar voren en buiten
komen; de huid van het achterbeen stulpt om en gaat zoo
van zelf los. Is op deze wijze het been 40 a 15 cM. aan-
getrokken en zoo de groote breedte bij de heupkommen of
de knieën opgeheven, dan zal in den regel door zacht trek-
ken aan het kalf in eens het geheele achterstel naar bui-
ten worden gebracht, zoodat het doel is bereikt.

In bijna alle gevallen, waar ik deze behandeling, toepaste, ge-
lukte het mij langs dezen eenvoudigen weg het achterstel te
doen geboren worden. De gevaren er aan verbonden zijn gerin-
ger dan die welke andere methoden met zich brengen, en er
wordt minder tijd en kracht vereischt, wat vooral van be-
lang is in die gevallen, waar men zich door een embryo-
tomie van het voorstel reeds vermoeid heeft, en wat nuttig
is voor het moederdier, dat minder kans zal hebben van
na de verlossing te blijven liggen.

Deventer, Juni 1895.

-ocr page 381-

Korte mededeelingen en referaten.

Erysipelas bij paard en mensch. — Van den sleeper
kreeg ik onder behandeling een paard met een warme, pijnlijke,
omschreven zwelling aan de borst, welke bleek erysipelas te zijn.
Op het midden der zwelling was een wondje, door het schaven
van het tuig ontstaan. De plek breidde zich langzamerhand naar
boven en beneden uit, zoodat vooral tusschen de voorbeenen uit-
gebi\'eide zwelling optrad. Na een behandeling met ichtyolzalf
genas het lijden in acht dagen.

Ik deel dit geval alleen mede, omdat juist op denzelfden dag
dat de zwelling zich bij het paard openbaarde, ook de vrouw
des huizes een dikte kreeg aan het hoofd, welke pijnlijk en rood
was en zich spoedig over hoofd en hals uitbreidde.

De behandelende arts diagnostiseerde ook erysipelas. De vrouw
vertoonde groote bullae, welke echter bij het paard niet werden
waargenomen.

Als men weet, dat de vrouw in den regel het paard optuigde,
is het gemakkelijk te verklaren hoe hier dezelfde smetstof te gelijk
bij mensch en paard inwerkte. H. M.
Kroon.

Een oorzaak van retentio der aecundinae. — Mijn hulp werd
ingeroepen bij een koe welke voor het eerst en heel gemakkelijk
gekalfd had, doch waar de nageboorte zelfs na verloop van
14
dagen niet wilde komen. Bij onderzoek bleek mij, dat niet de
secnndinae waren blijven vastzitten aan de cotyledonen, of daar-
achter door een lis waren blijven haken, doch dat zich in de
vagina een vingerdikke, vleezige streng bevond, welke van de on-
derzijde van het collum uteri in een boog naar het bovenge-
deelte daarvan liep. Door de nageboorte welke hierachter was
blijven hangen, was de streng uitgerekt; zelfs kon men door
zacht te trekken een klein gedeelte der streng buiten de vulva
brengen.

Was deze streng bij de geboorte niet hinderlijk, het afgaan der
eivliezen werd er juist door belet. H. M.
Kroon.

-ocr page 382-

De antiseptische en totala irrigatie van den darmtractus,
door Dr. J. Dauviac. — Hieromtrent bevat de B e r 1. t h i e r-
arzl. Wochenschrift, 1895, n°. 26, het volgend referaat
uit Le Progrès Médical. Tot nog toe beproefde men alleen
om den dikken darm uit te wasschen en kwam men nooit over
het klapvlies van
Bauhinius heen. Ten einde den dunnen darm
te irrigeeren, deed men in Frankrijk tijdens de cholera-epidemie
laparotomie, bracht in den dunnen darm een canul en waschte
met behulp daarvan den geheelen darm uit.

De schrijver trachtte, eerst aan het lijk, om den geheelen darm
uit te wasschen langs het rectum. Hij bracht hierin een slokdarm-
sonde, verbond deze mèt een irrigator en kon nu zonder moeite,
bij een drukking van circa 80 cM., 11 liter water in den darm-
tractus voeren. Het water liep den mond weder uit.

Bij dieren gelukte dezelfde proef. Eenigen tijd daarna kreeg de
schrijver een hond, welke aan profuse diarrhee leed en daardoor
zeer was verzwakt. De darm werd geheel uitgewasschen met aci-
dum lacticum 10 : 1000. Dit ging gemakkelijk; 7 liter van deze
oplossing werden ingevoerd, welke langs den mond naar buiten
kwamen. De diarrhee hield dadelijk op.

Op dezelfde wijze behandelde Dauviac, en wel met het beste
gevolg, de onstilbare foetide diarrheeën van kinderen, de diar-
rheeën bij typhus, icterus catarrhalis, enz.

Bij een patiënt met vermagering en diarrhee zonder duidelijke
oorzaak bracht de volkomen wassching een geheele taenia te
voorschijn. Alle stoornissen hielden dadelijk op.

Met behulp van geschikte desinfectantia moet het, naar deze
methode, ook gelukken om den geheelen darmtractus aseptisch
te maken.

Ten einde het terugvloeien van het vocht uit den darmtractus
in den irrigator te verhinderen, heeft de schrijver een bijzonder
toestel geconstrueerd. W. C. S.

Experimenteel onderzoek omtrent het gasgehalte der
melk en van enkele producten van deze,
door Thörner. —
Volgens den schrijver schommelt het gasgehalte der melk in de
eerste uren na het melken tusschen 57 en 86 cM3. per liter. De
gassen zijn in de melk vrij gesuspendeerd en laten zich eenvou-
dig door koken verwijderen. Zij bestaan uit 55.5 tot 75 volumen-

-ocr page 383-

procenten koolzuur, 4.4 tot 11.0 volumen-procenten zuurstof en
23.0 tot 33.0 volumen-procenten stikstof. Bij het staan in open
vaten neemt het koolzuurgehalte der melk af. Het melk-serum
van zure melk bevat meer gassen, namelijk 114 tot 172 cMs.
per liter, waarvan 77 tot 91 pet. koolzuur zijn. Gecentrifugeerde
melk bevatte per liter slechts 27 tot 54 cMs. gassen, daaronder
30 tot 67 volumen-procenten koolzuur, 2 tot 10 volumen-pro-
centen zuurstof en 31 tot 59 volumen-procenten stikstof.

Bij het koken viel een aanzienlijk gasverlies te constateeren,
dat voornamelijk het koolzuur betrof. Het gasgehalte daalde op
15 tot 19 cMs. per liter. Bij het steriliseeren van de melk in
gesloten flesschen ontstond dit gasverlies niet. De schrijver is van
meening, dat de onaangename kooksmaak, welke aan de gesteri-
liseerde melk eigen is, moet worden toegeschreven aan het ont-
wijken van koolzuur bij het steriliseeren. Wil men de melk in
open vaatwerk verhitten, ten einde de minimale sporen van zwa-
velwaterstof, welke bij het verhitten ontstaan, geheel te laten
ontwijken, dan moet men, door later inpersen van koolzuur of
van een gasmengsel, dat veel koolzuur en weinig dampkringslucht
bevat, de verloren gegane gassen herstellen, ten einde den oor-
spronkelijken smaak der melk terug te krijgen (Chemiker-
Zeitung Bd. 18; Zeitschr. für Fleisch-und Milch-
hygiene, Juni 1895), W. C. S,

Verteerbaarheid, van gesteriliseerde en niet-ges teriliseerde
melk,
door Bendix. — Veelvuldig is tegen het gebruik van ge-
steriliseerde melk voor de voeding van zuigelingen aangevoerd,
dat zij slechter wordt geresorbeerd dan eenvoudig gekookte melk.
Zelfs is beweerd, dat de melk door het steriliseeren voor sommige
zuigelingen schadelijk wordt. De schrijver heeft bij drie kinderen,
van
i3/4—21/.2 jaar oud, proeven genomen ten einde deze quaestie
tot oplossing te brengen. Hierbij bleek, dat er geen onderscheid
bestaat in de opneming van de stikstof en van het vet der melk,
hetzij deze gesteriliseerd of eenvoudig gekookt was. Hij beveelt
als kindermelk daarom gesteriliseerde melk aan boven eenvoudig
gekookte, wijl de eerste vele voordeelen aanbiedt (J a h r b. f ü r
K i n d e r h e i 1 k., Bd. 38, Zeitschr. fürFleisch-und
Milchhygiene, Juni 1895). W. C. S.

-ocr page 384-

maatschappij ter bevordering der
veeartsenijkunde.

Notulen van de 34ste Algemeene Vergadering der Maat-
schappij ter bevordering tier Veeartsenijkunde in
Nederland, gehouden te Amsterdam
op 22 September 1894.

Aanvang der vergadering te io uur.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur (de H.H.: de
Bruin, Billroth, Thomassen
en van der Harst), uitgezonderd
de Heer
Aalbers (Penningmeester).

Voorzitter de Heer M. G. de Bruin.

De Voorzitter opent de vergadering met een woord van welkom
aan de leden, die uit alle deelen van het land te Amsterdam
zijn samengekomen; niet het minst, zegt hij, zal de gelegenheid
tot het bezoeken van het abattoir er toe hebben bijgedragen om
velen uit verre oorden herwaarts te lokken, hetgeen bewijst, dat
onze Maatschappij ook belang stelt i n en heeft b ij zaken van
hygiënischen aard. Hij zet het groote nut uiteen, dat er, vooral
voor de jongeren, in gelegen is, de algemeene vergaderingen te
bezoeken, om kennis te maken of kennis te hernieuwen met de
overige leden niet alleen, maar ook om te leeren voelen wat het
is lid te zijn van de Maatschappij, welke het vereenigingspunt
moet zijn van aller belangen.

Het is de eerste maal, zegt de Voorzitter, dat hij een Alge-
meene Vergadering moet leiden; hij heeft de benoeming tot
Voorzitter met schroom aanvaard, wetende wat de Maatschappij
gepresteerd heeft, althans getracht heeft te presteeren, onder de
energieke leiding van zijn voorganger, dien hij tevens hulde brengt
voor het vele en goede voor de Maatschappij gedaan.

De Secretaris doet hierna mededeeling omtrent de vertegen-
woordiging der afdeelingen en het aantal der door de afgevaar-
digden uit te brengen stemmen.

De afd. Utrecht is vertegenwoordigd, met g stemmen, door den
Heer
df. Bruin.

De afd. Noord-Holland is vertegenwoordigd, met 11 stemmen,
door den Heer
Mazure.

-ocr page 385-

De afd. Groningen—Drente is vertegenwoordigd, met 10
stemmen, door den Heer
Kroes.

De afd. Friesland is vertegenwoordigd, met 12 stemmen, door
den Heer
Attema.

De afd. Zuid-Holland is vertegenwoordigd, met 9 stemmen,
door den Heer
Ellerman.

De afd. Gelderland—Overijsel is vertegenwoordigd, met 11 stem-
men, door den Heer
Arntz.

De afd. Zeeland is vertegenwoordigd, met 5 stemmen, door
den Heer
van oer Vliet.

De afd. Noord-Brabant—Limburg is vertegenwoordigd, met 11
stemmen, door den Heer
Vlamings.

De Nieuwe afd. Zuid-Holland is vertegenwoordigd, met 8
stemmen, door den Heer
van der Slooten.

Totaal door de afgevaardigden uit te brengen stemmen 86.

Het aantal uit te brengen stemmen klimt, door de aanwezig-
heid van talrijke leden, met eigen stem, tot 106.

De vergadering wordt verder bijgewoond door 5 introducé\'s,
waaronder twee veeartsen uit Duitschland, de
H.H. Schmidt en
Hinsgen uit Kleef.

De Voorzitter deelt mede, dat het oogenblik is gekomen
tot het bezichtigen van het abattoir. Het gemeentebestuur is zoo
beleefd geweest daartoe toestemming te geven en de Hoofd-
keurmeester, de Heer
van der Sluijs, zal de leden en intro-
ducé\'s rondleiden.

De vergadering zal te 123/4 ure des nam. worden voortgezet.

Na de heropening dankt de Voorzitter de H.H. van der
Sluijs
en Korevaar (keurmeester aan het abattoir) voor de
moeite die zij zich hebben gegeven om de aanwezigen op de
hoogte te stellen van het vele belangrijke dat het abattoir te
zien geeft.

Het verslag omtrent den toestand der Maatschappij wordt hierna
door den iste Secretaris uitgebracht. Het wordt zonder op- of
aanmerkingen goedgekeurd.

De begrooting over het jaar 1895 wordt door den Voorzitter,
wat de verschillende posten betreft, toegelicht. De Heer
Arntz
(afd. Gelderland—Overijsel) doet de vraag, waarom onder
de ontvangsten geen rentepost staat. De Heer
van der Harst
zegt, dat eerst dit jaar door den Penningmeester op aandrang
van het Hoofdbestuur tot rentegevende belegging van een ge-

-ocr page 386-

deelte der kas is overgegaan en dat de renten dus in het volgend
jaar op de rekening en verantwoording bijberekend zullen worden.

De benoeming van een 2de Secretaris alsnu aan de orde zijnde,
wordt tot stemming overgegaan. Het stembureau bestaat uit de
H
.H.: Kroes, Ellerman en van der Vliet, afgevaardigden resp.
der afdeelingen Gelderland—Overijsel, Zuid-Holland en Zeeland.

Het rapport van dit stembureau luidt, dat uitgebracht zijn op
de H.H.:
D. van der Sluijs 44, H. M. Kroon 16, D. Kruijt 22,
H. J. C. van Lent i, J. M. Billroth i, J. H. van Oijen 10 en
H. L.
Ellerman 9 stemmen, totaal 103 stemmen.

Geen der genoemden een volstrekte meerderheid verkregen
hebbende, wordt tot een tweede vrije stemming overgegaan. Het
resultaat daarvan is, dat de Heer
van der Sluijs 50, de Heer
van Oijen 10, de Heer Kroon 12, de Heer Kruijt 24 en de
Heer
Ellerman 9 stemmen verkreeg, totaal 105 stemmen.

Bij derde stemming moet nu gekozen worden tusschen de
H.H.
van der Sluijs en Kruijt. De eerste vereenigt op zich
68, de tweede 33 stemmen.

De Heer van der Sluijs verklaart zich, op de desbetreffende
vraag van den Voorzitter, bereid de betrekking van 2de Secre-
taris te aanvaarden.

Thans moet worden overgegaan tot de benoeming eener Commis-
sie van Redactie, volgens art. 37 van het reglement. De Heer
van
der Sluijs
stelt voor de tegenwoordige Commissie bij acclama-
tie te herbenoemen, maar de Heer
Janné, hoezeer ook inge-
nomen met de strekking van het voorstel, meent, dat de verga-
dering niet mag afwijken van het bepaalde in het reglement, dat
alle stemmingen over personen schriftelijk moeten geschieden ; hij
wil liever in dit opzicht geen precedent gegeven zien.

Daar deze meening door de vergadering wordt gedeeld, gaat
men over tot schriftelijke stemming. De uitslag is dat de aftre-
dende leden der Redactie (de H.H.
van Esveld, Schimmel en
van der Harst) met algemeene stemmen worden herkozen. De
Heer
van der Harst verklaart zich bereid het lidmaatschap op-
nieuw te aanvaarden en meent te mogen verklaren, dat ook de
H.H.
van Esveld en Schimmel daartoe bereid zullen worden
bevonden.

De Voorzitter brengt daarna ter tafel het voorstel der afdeeling
Zuid-Holland betreffende de verhooging van de bijdrage der afdee-
lingen aan de algemeene kas met f 1 per lid. Hij licht dit voorstel

-ocr page 387-

nader toe en dringt aan op het aannemen er van. Op zijn vraag
of iemand het woord over dit voorstel verlangt, zegt de Heer
Arntz (afd. Gelderland —Overijsel) er vóór te zijn. Hij zou zelfs
verder willen gaan, als de verhooging gebruikt werd ten behoeve
van het Tijdschrift en tot het honoreeren van de inzenders.
De Voorzitter wijst er op, dat tijdelijke verhooging noodig was
en toegestaan is wegens de groote post van uitgaven voor de
enquête naar „vleeschkeuring\'\', dat echter de Maatschappij steeds
meer en meer zaken op het getouw zet, welke geld kosten en
daarom een blijvende versterking van de kas noodig is. Het
Tijdschrift kost reeds veel, maar als de kas ruim voorzien zal
wezen, dan zal zeer zeker door het Hoofdbestuur alles in over-
weging worden genomen, wat strekken kan om aan wenschen,
het Tijdschrift betreffende, te gemoet te komen. Nu kan nog
geen toezegging in dit opzicht gedaan worden.

De afd. Noord-Brabant—Limburg verklaart zich vóór het
voorstel, mits ook de leden der Algemeene Afdeeling hoogere
contributie zullen betalen. De Voorzitter wijst er op, dat deze
reeds f 5 in de kas storten. De Heer
de Jong (Leiden) wil het-
zelfde als de afd. Noord-Brabant—Limburg. De Heer
Mazure
(afd. Noord-Holland) steunt het voorstel van Zuid-Holland en
zegt dat hetgeen Noord-Brabant —Limburg wil, nu niet kan wor-
den behandeld, omdat het niet op het programma staat. Het
voorstel van Zuid-Holland is gedaan om het Hoofdbestuur de
handen wat ruimer te geven; de algemeene leden betalen f 5
en de afdeelingsleden mogen van hen niet méér vergen.

Friesland, Gelderland—Overijsel, Zuid-Holland verklaren zich
vóór, evenals Noord-Holland, Zeeland en Utrecht; de Nieuwe
afdeeling Zuid-Holland en Noord-Brabant—Limburg verklaren
zich tegen het voorstel. 15 medestemmende leden zijn vóór
het voorstel, zoodat dit met xxi stemmen wordt aangenomen.

Aangezien nu, volgens het slotartikel van het reglement, twee
leden moeten worden benoemd, die met den Voorzitter in de
volgende Algemeene Vergadering een rapport omtrent de wijzi-
ging van het reglement moeten indienen, stelt het Hoofdbestuur
voor daartoe te benoemen de H.H.
Ellerman en Vlamings.
Beiden worden gekozen resp. met 83 en 84 stemmen.
I
 \'\'

De Heer Arntz stelt, nu toch reglementsherziening aan de
orde is, namens de afd. Gelderland—Overijsel voor, om art. 27

-ocr page 388-

(gecombineerde vergadering) uit het reglement te doen vervallen.

De Voorzitter zegt, dat dit punt n u niet kan worden behandeld,
het kan echter aan de Commissie voor de reglementsherziening
in overweging worden gegeven. De Heer
Van Dulm vraagt of
die Commissie dan ook bevoegd zal zijn het voorstel Gelderland-
Overijsel te behandelen. De Heer
van der Harst vindt het nog
al een ingrijpend voorstel en meent dat het vooraf op het pro-
gramma diende te worden geannonceerd. De Heer
van Dulm
wil, om de zaak te bekorten, aan deze Commissie mandaat ge-
ven om het voorstel in overweging te nemen en er over te rap-
porteeren. De Voorzitter en de Heer
Billroth meenen dat dit
moeielijk zal gaan, daar de afgevaardigden natuurlijk geen opdracht
hebben om een stem uit te brengen over een voorstel, dat niet
op het programma vermeld staat. De Heer
van Dulm verlangt
geen beslissing, maar een onderzoek naar het wenschelijke van
de opheffing van het artikel. Hij wil het verder overlaten aan het
Hoofdbestuur en aan de Commissie voor de herziening of wijzi-
ging van het reglement. De vergadering kan zich hiermede ver-
eenigen.

Door den Heer C. Mazure Sr. zou een onderwerp worden
ingeleid: „Metastatische gewrichtsontsteking bij het rund, met
retentie van de secundinae."

Wegens afwezigheid van den inleider wordt dit onderwerp niet
besproken.

Alsnu komt aan de orde de behandeling van het voorstel der
afd. Noord-Holland, betreffende het benoemen eener Commissie
van 5 veeartsenijkundige leden, om een onderzoek in te stellen
«naar de wijze waarop een reorganisatie van het veeartsenijkundig
onderwijs in Nederland aangewezen zou kunnen worden geacht»
enz. (Zie programma 34ste Algemeene Vergadering en ook het
praeadvies van het Hoofdbestuur ter zelfder plaatse).

De afgevaardigde van Noord-Holland verklaart dat de afd.
met het praeadvies van het Hoofdbestuur medegaat.

De afd. Gelderland—Overijsel wenscht te lezen: „5 of meer
veeartsen, waarvan niet meer dan 2 leeraren zijn (de Directeur
inbegrepen)».

Friesland gaat mede met het praeadvies, zoo ook Zuid-Holland,
Nieuw-Zuid-Holland, Noord-Brabant-Limburg, Utrecht en Zeeland ;

-ocr page 389-

Groningen—Drente wil meer leden, daar zij 5 te weinig vindt.
Deze afdeeling wenscht 7 leden, waaronder 2 leeraren, al zijn dit
geen veeartsen.

Op voorstel van den Heer de Jong wordt in de eerste plaats,
met algemeene stemmen, uitgemaakt d a t er een Commissie zal
worden benoemd.

Nu rijst de vraag, uit hoeveel leden zal de Commissie bestaan,
uit 5 of uit 7 ?

De Heer van Dulm vraagt of het Hoofdbestuur niet zou kun-
nen praeadviseeren tot het benoemen van 7 leden. De Voorzitter
zegt, dat het zuinigheidsprincipe ook in acht dient te worden
genomen. De Heer
Kroes (afd. Groningen—Drente) zegt, dat als
er 5 leden worden benoemd, waaronder 2 leeraren, er slechts 3
plaatsen voor praktizeerende veeartsen overblijven, terwijl de afd-
juist deze in grooter aantal in de Commissie wenschte.

In omvraag gebracht zijnde hoeveel leden men in de Com-
missie wenscht, verklaren zich Zuid-Holland, Noord-Holland,
Utrecht, Zeeland en 7 leden voor 5, en Friesland, Gelderland—
Overijsel, Groningen—Drente, Nieuw -Zuid-Holland, Noord-
Brabant-—Limburg en 12 leden voor 7, zoodat met 64 tegen 41
stemmen wordt besloten dat de Commissie zal bestaan uit 7 leden.

Hoeveel leeraren zullen in die Commissie kunnen worden
benoemd ?

De Heer Janné zegt dat, naar zijn meening, niet hoogstens
2 leeraren in de Commissie behoeven te zijn, en dat hij ook niet
hecht aan de qualiteit van veearts-leeraar: alleen moeten zij lid
zijn van de Maatschappij.

De Heer de Jong merkt op, dat het voorstel Noord-Holland
spreekt van 5 of meer veeartsen, en ook de afgevaar-
digde van Noord-Holland houdt zich aan zijn mandaat.

Er wordt nu overgegaan tot het stemmen over het al of niet
openstellen van plaatsen voor niet-veeartsen in de Commissie.

62 stemmen verklaren zich vóór, 51 tegen het toelaten van
niet-veeartsen als lid.

Nu volgt de keuze van de leden bij stemming, waarbij beslo-
ten wordt dat gekozen zullen worden geacht diegenen welke de
meeste stemmen op zich hebben vereenigd. Er worden stemmen
uitgebracht op 35 personen.

De meeste stemmen hebben op zich vereenigd de H.H. : Dr.
A. W. H. Wirtz, 84; D. A. de Jong, 79; M. H. J. P. Tho-

-ocr page 390-

massen, 57; Dr. L. J. van der Harst, 47; J. J. Hinze, 40;
J. F.
Laméris, 33 en D. van der Sluijs, 33.

De vraag van den Voorzitter en een vraag van.gelijke strekking
van den Heer
Hermkes, n. 1. of bij eventueel bedanken van een
of meer der leden de overblijvenden zullen kunnen assumeeren,
worden bevestigend beantwoord, mits de aanvulling geschiede in
overleg met het Hoofdbestuur.

Het voorstel der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland (zie pro-
gramma) wordt, in verband met het praeadvies van het Hoofd-
bestuur en evenzoo in verband met de voorafgaande besluiten,
door de afdeeling ingetrokken en dus niet verder behandeld.

Gekomen tot het punt: «Vrije mededeelingen» vraagt de Heer
van der Sluijs vooraf nog een enkele inlichting omtrent het
constitueeren der «Commissie van Reorganisaties. Wie zal zich
daarmede belasten? De Heer
van der Harst antwoordt hierop,
dat het Hoofdbestuur de zaken zal leiden tot de Commissie
zich voor goed heeft gevormd. De Heer
van Dulm vraagt of
bij assumptie rekening zal worden gehouden met het aantal
stemmen Op de overige personen uitgebracht, terwijl de Heer
Heidema wenscht dat ook rekening zal worden gehouden met
de verschillende takken der veeartsenijkunde.

Beiden worden hieromtrent door den Voorzitter gerust gesteld.

De Heer Thomassen erlangt hierna het woord en spreekt over
botryomycose, speciaal met het oog op de aetiologie; meer in
het bijzonder bespreekt hij een recent geval van mycofibromen
bij een veulen en den micrococcus, welke bij deze aandoening wordt
gevonden. Hij treedt in bijzonderheden wat de vergelijking betreft
van dezen met den staphylococcus pyogenes aureus.

Na eenige discussie, waaraan de H.H. Goosens en Hermkes
deelnemen, vermeldt de Heer van der Sluijs een paar gevallen
van botryomycose aan het abattoir te Amsterdam waargenomen.

De Heer van Dulm constateert, dat uit een therapeutisch oog-
punt gezien, de behandeling van borstbuilen met joodkalium zeer
voldoet, zoodat operatie meestal achterwege kan blijven. De H.H.:
Heidema, Mazure, van der Sluijs en de Jong stellen, onder
het vermelden van enkele bepaalde gevallen, eenige vragen aan
den Heer
Thomassen, die deze beantwoordt.

-ocr page 391-

De Heer Billroth spreekt over waarnemingen, door hem ge-
daan bij gevallen van anthrax bij het varken. In het bloed waren
geen bacillen, spaarzaam waren ze in de milt, geen waren er in
het keeloedeem aanwezig, daarentegen wel in het keelgangsspier-
weefsel. Ook over dit punt wordt eenige discussie gevoerd tus-
schen den spreker en den Heer
van der Sluijs.

De Heer Kroes brengt als afgevaardigde der afdeeling Gro-
ningen—Drente de reeds meer betoogde wenschelijkheid ter
sprake, dal er door de Maatschappij te velde worde getrokken
tegen de kwakzalverij op veeartsenijkundig gebied. De zaak, zegt
hij, is meermalen besproken, maar een besliste meening er over
is nooit gegeven. Daarvoor bestaan zijns inziens verschillende
redenen. De een heeft er minder mede te maken of heeft geen
last van de kwakzalvers, de ander heeft een staatsbetrekking,
de derde wil geen martelaars maken, enz. enz. Het is mogelijk
dat de wetenschap zal triumpheeren, maar dat duurt te lang. Er
is op die manier geen nauwe aansluiting tusschen de veeartsen
onderling te verkrijgen en ook de Maatschappij kan in deze mate-
rie niets afdoende tot stand brengen. Op een vorige Algemeene
Vergadering heeft men de afdeeling Groningen —Drente er voor
willen spannen, als het ware genoopt om de zaak, het vraagstuk
der bestrijding, in een vorm te gieten. Spreker geeft nu eenige
conclusies, welke hij op schrift heeft, maar die den Secretaris niet
ter hand zijn gesteld, zoodat deze ze niet kan vermelden. De
afdeeling Groningen—Drente zou een Commissie van enquête
wenschen, om deze quaestie grondig te onderzoeken. Haar conclu-
sies zouden dan een leiddraad kunnen zijn; voorop staat, dat
waar men met kans op succes een vervolging kan instellen
men dit ook moet doen. Verder moeten feiten en vonnissen
zooveel mogelijk publiek worden gemaakt.

De Voorzitter dankt den spreker, maar kan geen gelegenheid
geven tot debat over deze onverwacht te berde gebrachte quaestie ;
dit debat zou uit den aard der zaak en met het oog op het
vergevorderde uur zeer onvruchtbaar zijn. Hij meent dat ieder
der leden het gehoorde ter harte zal nemen en zijn best zal doen
het streven van den Heer
Kroes te helpen bevorderen. Hij
geeft den Heer
Kroes in overweging om tegen de volgende
vergadering een omschreven voorstel, hetzij van hem zelf, hetzij
van de afdeeling Groningen uitgaande, op het programma te

-ocr page 392-

brengen, een voorstel om maatregelen te nemen tegen het em-
pirisme; er zal dan een besluit kunnen worden genomen.

Met applaus wordt het denkbeeld van den Voorzitter begroet.

Op de vraag of er nu reeds onderwerpen voor de 35ste Alge-
meene Vergadering worden aangekondigd, antwoordt de Heer
Arntz (afdeeling Gelderland—Overijsel) dat zijn afdeeling voor-
stelt art. 27 uit het reglement weg te nemen en het lezen der
notulen, enz. weder zooals van ouds in de Algemeene Vergade-
ring te doen geschieden.

De afdeeling Groningen—Drente (de Heer Kroes) kondigt
aan: De bestrijding der kwakzalverij op veeartsenijkundig
gebied.

De Heer Arntz komt nog eens terug op het wenschelijke van
het salariëeren (honoreeren) van de inzenders in het Tijdschrift,
waarbij de Heer
Heidema vroegere besprekingen dienaangaande
in herinnering brengt, bijv. de toezegging dat het zou gebeuren,
a 1 s er geld was.

De Voorzitter moet toestemmen dat dit is gezegd; n u kan
er verder niet over worden gesproken, maar het zal in de vol-
gende Algemeene Vergadering een punt van bespreking uitmaken,
hetzij dat dan het voorstel van den Heer
Arntz als zoodanig of
een mogelijk meer gedetailleerd voorstel, als dit inkomt, aan het
oordeel der Algemeene Vergadering wordt onderworpen.

Wat de plaats betreft waar de 359te Algemeene Vergadering
zal worden gehouden, stelt de Heer
Hermkes Arnhem voor,
speciaal met het oog op de ,,landbouwfeesten". Met dit voorstel
gaat Groningen—Drente mede, terwijl de afdeeling Nieuw Zuid-
Holland Rotterdam noemt.

Bij stemming verklaren zich voor Arnhem 59, voor Rotterdam
8 en voor Utrecht 34 stemmen. Aldus wordt Arnhem gekozen
als plaats voor de a. s. Algemeene Vergadering.

De Heer J. Mazure vraagt het woord om er aan te herinneren
dat deze Algemeene Vergadering de eerste is, welke na het ver-
schijnen van het Rapport over,, Vleeschkeuring", wordt gehouden.
Hij wil deze gelegenheid te baat nemen om het Hoofdbestuur
en speciaal den afgetreden Voorzitter, den Heer D.
F. van Esveldi

-ocr page 393-

dank te zeggen voor de vele moeite en inspanning, voor de
groote toewijding in deze zaak betoond. Van vele zijden is het
Rapport met belangstelling ontvangen en met waardeering begroet.

Aan sprekers woorden valt een luid applaus ten deel.

De Voorzitter, het einde der vergadering ziende naderen, dankt
den Heer
Mazure voor zijn tot het Hoofdbestuur gerichte woor-
den; hij dankt ook de opgekomenen voor hun belangstelling in
de zaken der Maatschappij, dankt evenzoo de Commissie voor
stemopneming voor de vervulde, lastige taak en ook de leden
der Amsterdamsche pers voor hun tegenwoordigheid.

De Heer van der Sluijs vraagt, vóór het sluiten der vergade-
ring, het woord om in het kort een denkbeeld uiteen te zetten,
dat hij in een voorstel voor de volgende Algemeene Vergadering
nader zal formuleeren. Het betreft het stichten van een klein
fonds of iets dergelijks, waaruit aan personen, die zich voor
de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde verdien -
stelijk hebben gemaakt, een bewijs van hulde of erkentenis (bijv.
een eere-medaille) zou kunnen worden gegeven.

De Voorzitter gelooft, dat het denkbeeld wel weerklank zal
vinden en zegt dat het Hoofdbestuur, als het desbetreffend
voorstel inkomt, dit gaarne op het programma zal brengen.

Met een woord van dank aan de twee H.H. Duitsche veeartsen
voor hun belangstelling in deze bijeenkomst wordt de 34ste Alge-
meene Vergadering door den Voorzitter gesloten.

M. G. DE BRUIN, Voorzitter.

Dr. L. J. VAN DER HARST, iste Secretaris.

Goedgekeurd in de gecombineerde vergadering van 7 Juli 1895.

-ocr page 394-

Artikel 19, alinea 2, van liet door de Commissie
tot herziening voorgestelde reglement,

door

D. A. DE JONG Jzn.

Het was mij bekend, dat door de commissie tot herziening van
het reglement der Maatschappij een bepaling zou worden voor-
gesteld, betrekking hebbende op het stellen van candidaten voor
eventueele vacaturen in het Hoofdbestuur. De quaestie was een
oogenblik ter sprake gekomen op de vergadering volgens artikel
27 van het reglement, gehouden te Utrecht den 7den Juli 1895.

Op die vergadering meende de afgevaardigde van de afdee-
ling Zuid-Holland, dat het voor een afdeeling moeielijk was een
candidaat te stellen. Het zou, volgens hem, overweging verdie-
nen, dat het Hoofdbestuur een voordracht rond zond.

De voorzitter antwoordde daarop, dat de quaestie bij de
reglementsherziening ter sprake zou worden gebracht. En de voor-
zitter heeft waarheid gesproken, getuige het rondgezonden ge-
wijzigde reglement, zooals het door de commissie wordt voorgesteld.
Het was toen echter niet te vermoeden, dat de commissie een
bepaling geheel in den zin der afdeeling Zuid-Holland zou voor-
stellen, zooals thans het geval blijkt te zijn. De commissie heeft
de bijvoeging aan artikel 19, voorgesteld door de afdeeling Zuid-
Holland, en luidende: „Het Hoofdbestuur doet een aanbeveling
„van twee leden voor elke vacature," woordelijk overgenomen.

Het zou mij spijten, indien deze bepaling werkelijkheid moest
worden. Zij zal aanleiding geven tot het creëeren van een niet
volmaakt gezonden toestand. Ik gevoel mij verplicht daarop te
wijzen.

De toestand toch, waarbij een lichaam, dat door de leden
eener vereeniging met de leiding harer zaken wordt belast, zelf
de candidaten noemt, waarmede het zich voltallig gemaakt wil
zien, is nooit volkomen gezond te noemen. Dit kan reeds daaruit
blijken dat een ander beginsel wordt gevolgd in de staatsinrich-
ting van ons land, bij de verkiezing van Rijks-, Provinciale- en
Gemeentebesturen. Bij vacaturen in Tweede Kamer, Provinciale
Staten en Gemeenteraden zijn het de kiezers, die de candida-

-ocr page 395-

ten stellen, niet de onvoltallige corporaties zelf. Dat is een goed
recht der kiezers, dat zij zich niet uit de handen laten nemen
en de maatregel geeft de beste waarborgen, dat de gekozenen zijn
de uitverkorenen van het meerendeel der kiezers.

Het komt mij voor, dat ook in onze Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde, dat recht aan de kiezers moet blij-
ven, alzoo aan de leden. Zij kiezen de leden van het Hoofdbe-
stuur en zoeken daarvoor mannen, wien zij de behartiging van
de belangen der Maatschappij met het volste vertrouwen opdra-
gen. Aan hen het recht de candidaten te stellen !

Dat er iets ongezonds, ik zou bijna zeggen „iets scheefs", in
den toestand ligt, is gemakkelijk te betoogen. Indien de candi-
daten door het Hoofdbestuur worden gesteld, wordt in het open-
baar, zekerlijk meestal ongewild en onbewust, in elk geval met
de beste bedoelingen, pressie uitgeoefend op de leden dér Maat-
schappij en dat komt mij ongeoorloofd voor. Men zal mij onmid-
delijk tegemoet voeren, dat men zich niet aan de aanbeveling
van het Hoofdbestuur behoeft te houden en dat men kan stem-
men, wie men wil! Zeker, maar het is voor het Hoofdbestuur
toch zeer onaangenaam, indien zijn voordracht wordt genegeerd.
Bij een volgende gelegenheid zal het met weinig lust met een
nieuwe aanbeveling voor den dag komen. Het zal bevreesd zijn
opnieuw — een slag in het aangezicht te ontvangen, is misschien
te sterk — de overtuiging te krijgen, dat zijn candidaten niet
door de leden gewild zijn. Daarom zal de Algemeene Vergade-
ring van haar kant, juist om het Hoofdbestuur niet onaangenaam
te zijn, niet buiten de voordracht gaan. Dit is alleszins begrijpelijk,
maar . . . hiermede is ook het uitoefenen van pressie bewezen.

Daarom zou ik meenen, dat het Hoofdbestuur zich moest ont-
houden, vooral in het belang van zijn eigen waardigheid. De
personen, aan wie de leden de belangen der Maatschappij met
volle overtuiging toevertrouwen, moeten zich van offïcieele aan-
beveling onthouden, indien hun aantal moet worden aangevuld.
De toestand blijft daardoor zuiver en het vertrouwen in de
onpartijdigheid van het Hoofdbestuur stijgt.

De leden moeten dus de candidaten stellen! Maar op welke
wijze ?

In de eerste plaats moet aan de bijzondere afdeelingen, die ik
voor het geval van verkiezingen gerust met kiesvereenigingen
zou durven vergelijken, het recht worden gegeven candidaten te

-ocr page 396-

stellen voor de vacaturen in het Hoofdbestuur. Door dezen maat-
regel komt het recht tot het stellen van candidaten reeds in de
handen van verreweg het grootst aantal leden der Maatschappij.

Dat recht mag echter evenmin onthouden worden aan de leden
der Algemeene Afdeeling. Men kan bepalen, dat een zeker aantal
van hen het recht heeft een candidaat voor een vacature aan te
wijzen. Men zou dit aantal op tien kunnen vaststellen.

Werd dit denkbeeld werkelijkheid, dan zouden dus voor één
vacature een aantal candidaten genoemd kunnen worden. Dezen
zouden aan het Hoofdbestuur opgegeven moeten worden, ten
einde ze te vermelden op het programma der Algemeene Ver-
gadering, met opgave van de bijzondere afdeelingen en de
namen van de leden der algemeene afdeeling, door wie zij
werden gesteld.

Deze opgaven zouden, evenals voorstellen voor de Algemeene
Vergadering, vóór den iste" Juni van elk jaar aan den eersten
secretaris kunnen worden ingezonden.

Op de Algemeene Vergadering wordt daarna door de leden,
al of niet vertegenwoordigd door afgevaardigden van bijzondere
afdeelingen, een keuze gedaan uit de gestelde candidaten, terwijl
het Hoofdbestuur zich van offïcieele aanbeveling onthoudt.

Mij komt een dergelijke regeling in alle opzichten het meest
gewenscht voor; in de eerste plaats met het oog op de rechten
der leden, in de tweede plaats met het oog op de positie van
het Hoofdbestuur.

De meening door den afgevaardigde van de afdeeling Zuid-
Holland op de meergenoemde vergadering geuit, dat het voor
een afdeeling zoo moeielijk is een candidaat te stellen, kan ik niet
deelen. Het is toch geen vereischte, dat een bijzondere afdeeling
een candidaat uit haar midden neemt; zij kan hem elders zoeken.
Zelfs wil ik de afdeelingen niet verplichten een candidaat te stellen;
zij kunnen dat aan de zusterafdeelingen of aan de leden der
Algemeene Vergadering overlaten. In vele gevallen echter zal een
afdeeling wel degelijk iemand weten aan te wijzen, dien zij gaarne
in het Hoofdbestuur zag zitting nemen. De kans tot verwezen-
lijking van dien wensch is alleen dan groot, indien zij dien per-
soon tot haar candidaat kan proclameeren, en daarom moet een
afdeeling dat recht niet uit haar handen geven. Eindelijk kan
een afdeeling zich met een of meer andere afdeelingen, of wel
met leden der algemeene afdeeling verstaan omtrent het stellen

-ocr page 397-

van een candidaat. Het schijnt mij werkelijk, dat het bezwaar
der afdeeling Zuid-Holland imaginair is.

Bovendien moet ik nog wijzen op een groot voordeel van de
door mij voorgestane regeling, dat de moeielijkheid aan het stel-
len van candidaten verbonden, zoo die mocht bestaan, com-
penseert. Indien het Hoofdbestuur een aanbeveling opmaakt, zul-
len daarop alleen personen voorkomen, die aan het Hoofdbestuur
bekend zijn. Worden echter de candidaten gesteld door de
bijzondere afdeelingen en de leden der algemeene afdeeling, dan
heeft men de kans dat bekwame en verdienstelijke mannen ge-
noemd worden, die anders doodgezwegen zouden ziin, omdat
het Hoofdbestuur hen niet kent. Men kan toch van een Hoofd-
bestuur niet verlangen, dat het met alle leden der Maatschappij
bekend is.

Verder veroorloof ik mij de afdeeling Zuid-Holland nog op
één zaak te wijzen. Wil die afdeeling het stellen der candidaten
aan het Hoofdbestuur overlaten, omdat zij zelve ze niet
weet te stellen, dan is zij ook moreel verplicht de candi-
daten van het Hoofdbestuur <te steunen. En dat kan toch de
bedoeling niet zijn! ? Zij zal toch wel aan zich het recht willen
behouden, buiten de voordracht om te gaan.

Ik zou de volgende wijziging van artikel 19 willen voorstellen :

„Jaarlijks treedt een der leden van het Hoofdbestuur af. De
„voorzitters en de tweede secretaris zijn eerst na verloop van
„een jaar, de eerste secretaris, de penningmeester en de bibliothe-
caris dadelijk herkiesbaar.

„Het Hoofdbestuur bericht vóór den isten Januari van elk jaar
„aan de bijzondere afdeelingen en aan de leden der algemeene
„afdeeling, welk lid op ultimo December zal aftreden. /

„De bijzondere afdeelingen en minstens tien leden der alge-
„meene afdeeling hebben het recht voor elke vacature één can-
,,didaat te stellen, welke candidaten vóór den isten Juni, vooraf-
gaande aan de algemeene vergadering, aan den eerste secretaris
„moeten worden opgegeven.

„Het Hoofdbestuur vermeldt de namen der candidaten met de
„namen der afdeelingen en van de leden der algemeene afdeeling,
„die hen hebben gesteld, op het programma der algemeene
„vergadering.

„Zijn vóór den xstet\' Juni geen candidaten aan het Hoofdbe-

28

-ocr page 398-

„stuur genoemd, dan maakt het Hoofdbestuur een voordracht op
„van twee personen en deelt die staande de vergadering mede.

„De aftreding geschiedt op ultimo December en verder naar
„tijd van benoeming, met dien verstande, dat ieder lid, benoemd
„voor een niet periodieke vacature, aftreedt op den tijd, dat
„zijn voorganger zou afgetreden zijn."

Men zal mij dadelijk opmerken, dat bij deze wijziging niet
voorzien is in de tusschentijdsche vacaturen. Ik acht het van
weinig belang daarin te voorzien, omdat die gevallen tot de zeld-
zaamheden behooren. Overigens kan daarin gemakkelijk worden
te gemoet gekomen door in het artikel, vóór de laatste alinea,
in te lasschen: „Zijn door het ontstaan eener tusschentijdsche
„vacature de bijzondere afdeelingen en de leden der algemeene af-
„deeling niet in de gelegenheid geweest op den genoemden tijd can-
„didaten aan het Hoofdbestuur op te geven, dan kan dat nog ge-
schieden staande de vergadering, vóór de stemming. Het Hoofd-
bestuur deelt alsdan de namen der candidaten vóór de verkiezing
„aan de vergadering mede. Zijn geen candidaten genoemd, dan
„heeft het Hoofdbestuur het recht aan de vergadering een voor-
bracht van twee personen te doen."

Van inconsequentie kan in dit voorstel geen sprake zijn, indien
ik het Hoofdbestuur een voordracht wil laten doen in de gevallen,
waarin geen candidaten zijn genoemd. Wanneer de bijzondere
afdeelingen en de leden der algemeene afdeeling, in het algemeen
de leden, de verkiezing van een lid van het Hoofdbestuur van
te weinig belang achten om daarvoor candidaten te stellen, dient
het Hoofdbestuur een voordracht te doen, om eindelooze stem-
mingen te voorkomen.

Vermoedelijk zal mijn voorstel hevige oppositie vinden,
vooral ook omdat de Voorzitter van het Hoofdbestuur, tevens
Voorzitter van de Commissie tot herziening van het reglement,
klaarblijkelijk met de voorgestelde wijziging medegaat, ten minste
uit de toelichting blijkt niet, dat de Commissie op dit punt niet
eenstemmig was. Dit zal mij echter niet weerhouden, als mijn
overtuiging uit te spreken, dat de door mij aangegeven weg de
eenige is om de verkiezingen van leden van het Hoofdbestuur
geheel en al te laten beheerschen door de personen, die daarop
recht hebben, dat zijn de leden der Maatschappij.

Dat het Hoofdbestuur zich niet officieel met de benoeming
van zijn eigen leden inlaat, tenzij de leden der Maatschappij doen

-ocr page 399-

blijken dat de zaak hun onverschillig is, kan niet anders ten
gevolge hebben dan verhooging van de waardigheid van en het
vertrouwen in dat lichaam.

Dat in verschillende andere vereenigingen en maatschappijen
de zaak in den door mij bedoelden zin, zij het dan ook op an-
dere wijze, is geregeld, mag ik als bekend veronderstellen

De groote waarschijnlijkheid, dat ik de aanstaande algemeene
vergadering niet zal kunnen bijwonen, deed mij besluiten plaat-
sing voor dit stukje in het Tijdschrift te vragen. Bovendien bracht
ik mijn meening gaarne vóór de algemeene vergadering onder
de aandacht der leden.

Leiden, 3 Augustus 1895.

mededeelingen van het
hoofdbestuur.

De Maatschappij zal op het VIde internationaal veeartsenijkundig
congres te Bern worden vertegenwoordigd door den luitenant-
kolonel, dirigeerend paardenarts
J. J. Hinze.

In de afdeeling Noord-Holland is opgetreden als Secretaris de
Heer A, L. J.
Goethals te Amsterdam.

In de afdeeling Noord-Brabant—Limburg zijn benoemd, respec-
tievelijk tot Voorzitter en Onder-Voorzitter, de Heeren: W. J.
Paimans te Os en G. B. Goossens te Roermond.

Van de Algemeene afdeeling is overgegaan tot de afdeeling
Zeeland de Heer W. F.
Hilwig.

Afgeschreven zijn: van de afdeeling Zuid-Holland het lid
F. J.
Kruijt te Tolen; van de afdeeling Utrecht het lid V. J.
J. van Hinsbergh te Wijk-bij-Duurstede en van de afdeeling
Groningen het lid B.
Tacoma te Imsum.

Voor de afdeeling Groningen bedankte als lid de Heer L.
Hubenet te Hoogeveen,

1) Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; Nederl.
Maatschappij tot bevordering der Pharmacie; Holl. Maatsch. v. Landbouw, enz.

-ocr page 400-

Bij de afdeeling Utrecht zijn als nieuwe leden aangenomen de
Heeren:
E. H. Berch Gravenhorst te Druten, D. van Gruting
te Utrecht en H. A. Vermeulen te Beesd.

Als leden hebben zich aangemeld: bij de afdeeling Groningen
de Heer
J. Huizinga te Bedum; bij de afdeeling Noord-Hol-
land de Heer
F. J, Nieuwenhuijzen te Hilversum en bij de
afdeeling Utrecht de Heer
J. Breedveld te \'s-Gravendeel.

personalia.

Gevestigd: G. G. J. Westholz te Raalte; A. van Heus-
den
te Nijmegen; E. H. Berch Gravenhorst te Druten; F. J.
Nieuwenhuijzen te Hilversum; H. A. Vermeulen te Beesd; J.
Huizinga te Uithuizen en P. Baerends te Opheusden.

T ij d e 1 ij k belast met de waarneming der betrekking van
veearts bij den burgerlijken dienst de tijdelijke veearts bij de
Deli-Maatschappij B.
Vrijburg.

Belast met den burgelijken veeartsenijdienst in de Padang-
sche Bovenlanden en de afdeeling Mandhéling en Angkola der
residentie Tapanoeli, met standplaats Fort de Cock, B.
Vrijburg.

Bij Koninklijk besluit van 20 Juli 1895, n°. 47, is aan den
luitenant-kolonel, dirigeerend paardenarts J. J.
Hinze te \'s-Gra-
venhage opgedragen de Regeering te vertegenwoordigen op het
veeartsenijkundig congres te Bern in September a. s. Een gelijke
opdracht werd bij Koninklijk besluit van 2 Augustus 1895,
n°. 37, verleend aan Dr. A.
W. H. Wirtz, directeur van \'s Rijks
Veeartsenijschool.

Aan onzen mederedacteur, den Heer W. C. Schimmel, leeraar
aan \'s Rijks Veeartsenijschool, Secretaris der Commissie tot be-
vordering der paardenfokkerij in Gelderland, viel de onderschei-
ding ten deel om bij Koninklijk besluit van 24 Juli 1895,^.18,
te worden benoemd tot Ridder in de orde van Oranje-Nassau.
Wij wenschen onzen collega met deze benoeming recht hartelijk
geluk en twijfelen niet of aan alle lezers van ons Tijdschrift zal
de zoo wel verdiende onderscheiding, aan onzen geachten mede-
werker ten deel gevallen, groot genoegen doen.

-ocr page 401-

Den 25stetl Juli 11. mocht de Heer F. A. Deiermans te
Dirksland den dag herdenken waarop hij vóór 50 jaar tot vee-
arts werd bevorderd.

De paardenarts J. M. Knipsciieer zal den cursus in bacterio-
logie aan het Militair hospitaal te Utrecht volgen.

veeartsenijkundig staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van den i6dcu Juli 1895, n°. 24, is voor
den tijd van 3 jaar, met ingang van 20 Juli 1895, benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Arnhem als stand-
plaats is aangewezen, de veearts F. S. J.
Veeze te Enschede.

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat, blijkens telegraphisch bericht van
H. M.
Gezant te Parijs, de doorvoer door Frankrijk van rundvee, her-
komstig uit Nederland, wederom is toegelaten (Staatscou-
rant van
4 Juli 1895).

Met verwijzing naar het bericht omtrent de openstelling der
Fransche grenzen voor den doorvoer van rundvee, herkomstig uit
Nederland, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van
4
dezer, n°. 154, brengt de Minister van Buitenlandsche Zaken
alsnog ter kennis van belanghebbenden, dat blijkens een nader
ontvangen medecleeling, die doorvoer zal behooren te geschie-
den per spoor, in verzegelde wagens, na geneeskundig onderzoek
aan de Fransche grenzen (Staatscourant van 11 Juli 1895).

-ocr page 402-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Ieder]and»
gedurende Juni 1895.

(De cijfers tusschen < > duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. ;

Longziekte (rund). 1

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honc
hc

d

O

Ti

a

O
&

m

Q*33

Bij ander vee. • \'o

g

OJ
Ö
O

Groningen . .

Nieuwwolde .

ff

H

v

1

tt

ff

n

Termunten .

H

t,

t,

«

»/

1

tt

tt

tt

Friesland . .

Bolsward ....

ft

//

ft

2 (i)

"

Haskeiiand .

»

/•/

tt

tt

1

tt

r>

Hennaarderadeel.

ft

//

tt

ft

3(2)

tt

rt

-

ff

Schoterland .

rr

ff

»

tt

n

3(1)

tt

,/

rt

UtiDgeradeel . . .

tf

■f

:

n

30W

M

33(i6)

n

3 <D

ff

ft

Wonseradeel . . .

//

»

tt

ft

tt

"

Drente . . .

Dwingelo ....

ff

f, .

tt

tt

1

tt

ff

ft

»

»

Over ij sei. . .

Hellendoorn . .

tt

r

tf

tt

■t

ff

tt

rt

1

tt

ff

4

Hengelo ....

ff

■f

>t

//

n

tt

1

tt

ff

tt

"

Wierden ....

V

f,

a

11

ft

1

ft

n

tt

Gelderland. .

Barneveld. . .

tt

ft

//

■t

tt

3 <s>

tt

ff

tt

»

Heteren ....

f

,,

,t

tl

I

ff

rt

tt

Voorst.....

ff

//

tt

1

rt

tt

ff

Wageningen .

»

,,

tt

3(2)

ft

ff

■f

"

Utrecht . . .

Kenswoude .

ft

ff

tt

«

ff

2(2)

»

tt

•t

»

Utrecht ....

ff

n

//

3(3)

ft

r

Noord-Holland,

Beemster ....

ft

ff

»

3<1>

ft

ff

tt

ff

10\'

Edam.....

,,

,f

ff

tt

3 <»

tt

\'s-Gravenland .

13 W

ft

tt

//

ft

ff

Heer-Hugowaard .

11

//

31 W

ff

ff

//

tt

ff

"

Oterleek ....

12 <21

//

tt

tt

\'t

«

tt-

Schellinkhout . .

II

»

»

//

t!

tt

»

tt

,/

Sloten .....

tt

U

,

f,

»

rt

i

ft

1

ft

,

Texel . . . . .

//

tt

tt

tt

ff

2

Zuid-Holland .

Barwoutswaarder

»

tt

1

»

tt

ff

»

Beierland (Oud-) .

t!

n

tt

tt

I

tt

ff

«

Dirksland. .

n

rt

tt

5 <5>

tt

ff

tt

Gouderak ....

n

tt

;

tt

1

ff

•t

ff

»

Herkingen

H

ff

•t

f

2 <2>

tt

»

ft

ff

"

Hillegersberg. .

II

13 <*>

ft

«

f

1

tt

tt

tt

«

Kapelle-a/d-IJsel

ft

•f

5 <*>

t.

\'t

tt

ft

ff

ft

Krimpen-a/d-IJsel .

1

ff

6 0)

tt

:t

tt

»

tt

•t

Meliszand....

ft

tl

«

tt

tt

6 (6)

tt

*

ff

rt

Middelharnis. . .

ff

n

H

ff

//

5 W

tt

»

tt

ff

tt

Nieuwenhoorn .

*

tt

"

1

"

H

"

"

Transporteere.

80 W

34<3)

79<5E)

11 <7>

15

-ocr page 403-

Hondsdol-
heid.

o rt

..o a>

PROYINCIE.

GEMEENTE.

Transport. .
Namansdorp .
Rijnsaterwoude .
Rotterdam
Stad-a/\'t- Haringvliet
Stompwijk
Tonge (Nieuwe-)
Brouwershaven .
Dreischor.
Koudekerke .
Maartensdijk (St.-)
Middelburg .
Almkerk .
Bladel e. a. .
Dongen
Dussen
Gemert

\'s-Hertogenboseh
Klundert .
Valkenswaard
Vrijhoeve-Kapelle
Westerhoven .
Maastricht

15<3>

79{s5)

I

1

33(30)

4 (3)
1
1
1
1

3 <l>
1

LI <7>

34(3)

80 (8)
147 <3)

^lid-Holland

beland .

Noord-Brabant

3 < 2>
1

3 <»>

i

imbnrg. .

Totaal in Nederland . .

15<3

3(3)

34(3)

130(0»)

17(13)

230 <12>

(.Staatscourant van 11 Juli 1895.)

-ocr page 404-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland)
gedurende Juli 1895.

(De cijfers tüssehen ( > duiden het getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekte voorkwam.)

■ »

PROVINCIE.

GEMEENTE.

[ Veepest der herkauwers. ]

Longziekte (rund). |

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honc
hei

"S
s

O
TS
fi
O

s

Isdol-
d.

©

<D

G>
«

fi
s

\'S

f

<£>

1
O

P3

Groningen . .

Meedcn ....

t

Term unten .

rr

»

2 <2>

li

Veen dam ....

»

L

<i

Friesland . .

Baarderadeel .

16 (13)

Bolsward ....

H

30 <14>

rt

Perwerderadeel .

n

24

fi

Praneker ....

ir

n

1

»

Pranekeradeel

»

H

6 <5>

,t

Gaasterland . .

u

H

4 (4>

,r

U

Haskerland . .

//

3 W

,1

Hemelumer-Oldefaart

»

H

60 <?6>

11

Hennaarderadeel.

//

15(1>

//

216 ()07)

„ ■

H

ldaarderadeel.

II

n

//

35 (26)

»

Kollumerland.

//

»

1

u

»

Leeuwarderadecl.

*

//

H

36 (is»

H

Menaldurnadeel .

1/

//

47 (31)

-

Oost-Dongeradeel .

//

«

31 (24)

Oost-Stellingwerf

II

*

H

16<7

Opsterland

i,

II

//

\'t

»

2(1

Kauwerderhem .

//

//

20 d")

//

Tietjerksteradeel.

,,

//

n

2 (i)

V

West-Dongeradeel .

44 («)

,/

Wymbritseradeel

n

//

U(i)

1

»

Wonseradeel .

n

H

//

427 <214>

//

Workum ....

u

S (4)

n

Drente . . .

Dwingelo ....

n

10 <7>

Koevorden

u

\'!

1

Overijsel. . .

Wierden ....

n

II

-v

1

II

Gelderland. .

Appeltern ....

n

II

»

2 O)

«

Arnhem ....

n

\'t

1

H

u

Barneveld....

n

2 (i)

Bemmel ....

*

II

II

8 (2)

n

Brammen ....

>t

fi

2 (i)

u

n

Gorsel.....

\'/

1

„■

Haaften ....

//

II

1

*

Reden.....

//

tl

3 t3)

Utrecht . . .

Doom.....

H

5 W

H

Eemnes ....

n

A

H

n

v

Loosdreeht

H

22 <3>

H

i,

Utrecht ....

"

11

"

"

U

1

"

"

Transpor teere .

*

31 (i)

27(3)

*

1047 <6,2>

3 <3>j

-

18 <8

-ocr page 405-

PROVINCIE.

GEMEENTE.

Veepest der herkauwers. !l

Longziekte (rund). I

Mond- en klauwzeer. j

Kwade-droes enhuidworm. j

Schurft bij paard en sehaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte en borstziekte
bij varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honc
h<

"8
ö

rs
a

O
«

Lsdol-
id.

CD

r-i
Ti

a

OS

s

Botkreupel.

oord-Holland.

Transport .

31 »

27<3>

//

I047<6t2>

3 <3>

18 <8)

Ankeveen ....

3 (D

H

Barsingerhorn . .

»

*

5 (\')

Edam.....

//

1

1

\'s-Gravenland

//

108 W

H

H

Haarlemmerliede.

rt

n

1

Hilversum

ft

43 W

H

H

2 (D

»

f,

Hoogwoud

*

3 («

ft

Kortenhoef .

10 «

»

Krommenie , .

//

H

l

Landsmeer . . .

n

n

1

Medemblik .

•!

12 <*>

Muideu ....

//

U

n

1

Nieuwe-Niedorp .

ff

H

8 m

ff

Schagen ....

ff.

H

9 <4>

f,

;

Sloten.....

-rt

9 (7>

1

Uitgeest ....

ff

2 (i)

Weesperkarspel .

\'/

11 <2>

»

10 \'2>

f,

;

Wijdenes ....

ff

*

2 (1>

,,

ff

lid-Holland .

Winkel ....

tt

\'I

3 <3>

Baren dreeht . . .

tt

ii

1

Beierland (Nieuw-) ,

ft

//

30 (24)

ft

Beierland (Oud-) .

tt

H

ft

\'t

1

,,

»

Beierland (Zuid-) .

u

n

105 (93>

Bommel (Den) . .

ff

ff

2 <s)

*

Dubbeldam .

ff

H

27 <!>

Geervliet ....

tt

21 <18>

Goedereede .

1

Gorincliem

1

Goudswaard .

II

83 «»>

rt

\'s-Gravendeel.

ft

U

u

2 W

Hekelingen . . .

ft

ff

//

3 <3>

n

Hellevoet (Nieuw-) .

ff

f)

4 <4>

Herkingen . .

ft

ff

H

ii

ii

1

Hillegom ....

ff

17 <1)

»

1

IJselmonde .

tl

tr

\'i

Klaaswaal....

//

II

u

5 (S)

Leiderdorp

//

//

//

H .

H

1

»

Maasdam....

V

//

II

1

3 (3)

v

Middelliarnis . .

//

II

U

47 (45>

ft

Mijns-Heerenland .

//

V

1/

1

Meuwenhoorn

»

1

Numansdorp .

V

«

*

\'1

5 <5>

f,

ff

Piershil ....

"

»

16 <16>

"

"

"

Transporteere .

-

223<2°)

"

27(3)

»

1450 <944> I

7(7)

45 f0)

-ocr page 406-

è

«8

CJ

Hondsdol-

3

PH

O

heid

gc

£

X

.2

Sl

CS3

cc

B

N
-»-a

CJ

M

PH

<D

5

£
&

\'3
A

B

cc

V

®

li

O

O ö
JS O

(D

\'S

ÏH

B

n

<b

\'o

ê1

PROVINCIE.

GEMEENTE.

u

©

fi

§

CD

s

os
Pi

PH

cc
p.

<p cS
>

£

<V

.s

B

B

CD

<D
>

?
\'J3

-p

"N

6JD

B

O
P-I

o3

CS
O

Sis

O

1

TS
B

O

■ö
B

CS

O

P3

CJ

P<

?

O

B

O
g

£
CS

B

02

\'N

tD

EH

X

W

>

£
W

■B

O

m

P

iS

Transport .

\'f

223<20>

.

27<s)

1450 t944>

7 (7)

f/

45

Zuid-Hollaud .

Puttershoek .

\'t

,t

n

»

tt

1

a

tt

"

Reewijk ....

"

II

«

f

it

2

(Ï)

f

tt

"

Ridderkerk .

tt

//

tt

tt

1

\'t

tt

a

Rietveld ....

*

,t

u

,t

1

n

tt

tr

"

Rokkanje ....

f

1

a

tt

f

(2)

«

"

"

Rotterdam

»

*

n

4(2)

»

ii

5

H

tt

"

Sommelsdijk .

»

ft

t,

»

tt

tt

14

12)

1

"

-

Spijkenisse

«

f

"

\'i

2

(1)
(«)

"

Stad-aan-\'t Haringvliet

"

a

•t

43

"

»

H

"

Tonge (Nieuwe-).

»

u

•t

tt

•t

\'t

9

(9)

»

"

Tonge (Oude-) . .

"

n

1

•t

-

11

10)

n

tt

*

Waddinxveen.

»

1

tt

tt

1

»

\'t

*

Westmaas. . .

»

//

,!

t!

1

•t

\'t

m

Zevenhoven .

tl

n

t,

tt

10

(9)

\'t

ft

Zuidland ....

»

»

*

H

8

(7)

tl

tt

tt

"

Zeeland . . .

Aagtekerke .

"

rt

tt

\'t

tt

9

(8)

f

tr

\'t

"

"

Annaland (St.-).

»

n

II

tt

tt

3

(3)

»

•t

n

«

Arnemuiden .

"

n

»

tt

1

*

tt

tt

"

Biggekerke . , .

"

n

"

1

tt

5

(5)

a

"

"

Brouwershaven .

tt

u

tl

tt

tt

tt

3

(3)

a

\'i

"

Koudekerke . . .

"

>/

tt

tt

3

(3)

a

"

tt

V

Maartendijk (St.-) .

tt

\'t

tl

5

(2)

?/

»

Nieuw-en St.-Joosland

II

tt

tl

tl

2

(1)

t

II

tt

"

"

0-. en W-. Souburg.

tt

n

0

tt

1

tt

4

(4)
(2)
(1)

t

It

"

i

"

Oostkapelle . .

"

"

tt

"

"

2

•t

H

«

"

"

Vrouwenpolder .

//

\'t

tt

tt

\'1

2

n

H

»

"

Westkapelle .

"

n

f

\'t

tl

7

(8)

tt

II

t\'

"

"

Noord-Brabant

Alfen en Riel . .
Bladel ca.. . .

Boxtel.....

Helmond ....

r/

n
u

-

1

H

"

«

1

1

5 <2>

"

\'s-Hertogenbosch. .

»

ti

.1

If

t,

1

W

tt

tt

»

"

Klundert ....

"

ft

tt

6

f

tt

\'t

"

<

Oosterwijk

"

u

tt

tt

ft

-t

"

■t

1

»

"

Os......

"

•/

tt

tt

ff

II

»

a

l

\'i

Steenbergen c. a. .

"

t,

;

tt

1

(6)

■t

■t

\'\'

Terheiden ....

»

t/

tt

15

n

a

\'i

If

de Werken . . .

»

//

tt

2

(1)

-

■1

-

u

Werkendam . . .

«

//

»

H

tt

2

(2)

f

\'t

i

tt

Woensel ....

"

i,

1

\'f

n

(4)

tt

i

t\'

"

Zevenbergen .

it

tt

4

\'t

■t

"

V

Zwaluwe (Hooge- en

Cl

Lage-) ....

"

//

tt

\'1

8

»

»

"

Liinbnrg. . .

Obbicht ....

"

"

"

"

1

Totaal in Nederland . .

n

224<21>

7(5)

27<3>

1644<1107>

17(14)

45""

(.Staatscourant van 15 Augustus 1895.)

-ocr page 407-

staatsexamens.

x

Het diploma voor het natuurkundig examen, volgens
de artt. 8, 9 en 13 der wet van den Ssten Juli 1874 (Staatsblad
99), is den 6den Juli 1895 uitgereikt aan de H. H. :
A. A.
Barendregt van Beverwijk, J. P. L. Goemans van
Dreischor, B.
van Goor van Zutfen, C. S. Jeronimus van Ant-
werpen, H.
Markus van Arnhem, H. J. van Nederveen van
Middelburg, H. J.
Odé van Winterswijk, A. F. Reichman van
Steenderen, A.
Risseeuw van Groede, A. H. Steenbergen van
Avereest en
J. van Zijverden van Haarlemmermeer.

Het diploma van veearts is den i9den Juli 1895 uitgereikt
aan de candidaat-veeartsen :

P. Baerends van Arnhem, E. H. Berch Gravenhorst van
Utrecht, L.
Boogaert van Driewegen, J. Breedveld van \'s-Gra-
vendeel, D.
van Gruting van Utrecht, S. Heimans van Groenlo,
J.
Huizinga van Bedum, F. J. Nieuwenhuijzen van Hilversum,
H.
A. Vermeulen van Utrecht en H. Ymker van Hoogeveen.

\'s rijks veeartsenijschool.

Bij de overgangsexamens werden toegelaten tot het 3dc studie-
jaar 11 van de 16 leerlingen.

Aan het admissie-examen, dat op 8, 9, 10 en 11 Juli werd afge-
nomen, namen 28 aspiranten deel; twee trokken zich gedurende
het examen terug. Aan de gestelde eischen voldeden er 15, nl.
Vlaskamp van Leeuwarden, Sohns van Nieuwer-Amstel, Muller
van Amsterdam, Stuurman van Ammerstol, Bakker van Haar-
lem,
de Ridder van Zuilen, Ubbels van Oosthuizen, van Looveren
van Zundert, Krüger van \'s-Gravenhage, Kempen van Amsterdam,
Welman van Kralingen, Kruijmel van Amsterdam, Schepens
van Maasheeze en Sala van Utrecht. Bovendien werden L. de
Blieck
van Utrecht en D. Muller van Muntendam zonder
admissie-examen toegelaten, wegens getuigschrift van eindexamen
der hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus.

Bij Ministerieel besluit van den 8sten Augustus 1895, n°. 3159,
afd. M. P., is op zijn verzoek, met ingang van 16 Augustus,
eervol ontslag verleend aan den assistent bij \'s Rijks Veeartsenij-

-ocr page 408-

school G. G. J. Westholz, en bij besluit van 12 Augustus 1895,
n°. 3189. afd. M. P., niet ingang van 1 September 1895, aan
den assistent A.
van Heusden.

veterinaire dienst bij het leger.

Uit het: «Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche leger
in het jaar
1894 behandelde zieke paarden,» bewerkt door den
Luitenant-Kolonel Dirigeerend Paardenarts J. J.
Hinze, nemen
wij het volgende over.

Het aantal paarden bedroeg gemiddeld 5012, namelijk 2476
bij de cavalerie, 2004 bij de artillerie, 460 bij het remonte-depot
en
72 bij de Kon. Mil. Academie. Het ziektecijfer was 122.86
pet., tegen x 10.92 pet, in 1893.

Op i Januari 1894 waren nog in behandeling 219 patiënten;
in den loop van het jaar kwamen er
5939 bij, zoodat het aantal
behandelde dieren
6158 bedroeg. Hiervan zijn hersteld 5734,
gestorven
64, afgemaakt 40, als «niet hersteld» verkocht 42 en
bleven er op
31 December 1894 nog in behandeling 278. Het
totale verlies is dus
146, zijnde 2.37 pet. der behandelde zieken
of ruim
2.9 pet. van de gemiddelde sterkte aan legerpaarden.

Bij de 6158 zieken — waaronder 456 officierspaarden — kwa-
men
1281 inwendige en 4877 uitwendige ziekten voor, en wel bij
de cavalerie
518 inwendige en 2810 uitwendige, met een verlies
van
66, bij de artillerie 493 inwendige en 1650 uitwendig, met
een verlies van
48, bij het remonte-depot 261 inwendige en 359
uitwendige, met een verlies van 31, en bij de Kon. Mil. Academie
9 inwendige en 58 uitwendige, met een verlies van 1.

Van de 1281 inwendige zieken stierven er 57, werden er 18
afgemaakt en 3 verkocht, alzoo een totaal verlies van 78, zijnde
ruim
6 pet. der behandelden. Van de 4877 uitwendige zieken
zijn er gestorven
7, afgemaakt 22 en verkocht 39, alzoo een
totaal verlies van
68, of bijna 1.4 pet. der behandelden.

Over de verschillende kwartalen zijn de ziektegevallen als volgt
verdeeld: iste kwartaal
1136, 2de kwartaal 1379, 3de kwartaal 2301
en 4de kwartaal 1342.

Bovendien werden nog 104 dienstpaarden behandeld van of-

-ocr page 409-

ticieren, niet tot een der bereden korpsen behoorende en 31
paarden der marechaussee.

De gezondheidstoestand was over het algemeen minder gunstig,
deels door het voorkomen van influenza in het iate , 3de en 4de
kwartaal in onderscheidene garnizoenen, deels door het optreden
van k w a d e-d roes onder de in Ierland aangekochte remonte-
paarden.

In het overzicht is een uitvoerig rapport opgenomen omtrent
den uitslag der malleïne-injecties te Wamel. Onze plaatsruimte
laat niet toe dit rapport met de uitvoerige tabellen hier op te
nemen; de lezers vinden een verslag dier injecties in dit Deel
van het Tijdschrift, blz. 272 en vervolgens.

In het voorgaand verslag (zie dit Deel, blz. 91) werd er op ge-
wezen dat aan het einde van het jaar te\'s-Gravenhage en Haarlem
nog influenza voorkwam. In de eerste helft van 1894 werden
te \'s-Gravenhage nog 23 gevallen geconstateerd, waarvan 3 met
doodelijken afloop en te Haarlem 30, waarvan er 2 letaal
eindigden. Gedurende de behandeling werd alleen bij buitengewoon
hooge temperatuur gebruik gemaakt van antipyretica; in
één geval werd 90 gram antifebrine aan een paard toegediend,
waarbij de temperatuur na verloop van 4 uur van 42.i° C. tot
37° daalde. Groote hartzwakte kwam steeds voor, waarbij de sub-
cutane aanwending van camphor goede diensten bewees. De
proeven met serum-injecties te Haarlem werden op 18 paarden
voortgezet; 17 daarvan zijn hersteld en 1 is er gestorven. De
hooge temperatuur daalde daarbij geregeld in eenige dagen. In
October trad te Haarlem weder influenza op; tot 31 December
werden 33 paarden door de ziekte aangetast. Als prophylacticum
werd serum van herstelde dieren geïnjiciëerd bij 77 paarden;
gedurende 4 achtereenvolgende dagen werd telkens 50 gram serum
bij ieder paard aan de voorborst ingespoten. Nadeelige gevolgen
kwamen niet voor. Van 68 dier paarden zijn tot 1 Januari 1895
slechts 5 door de ziekte aangetast, terwijl van de 45 overige
remonte-paarden, die niet zijn geïnjiciëerd, 16 dieren de ziekte
hebben gekregen. Ook therapeutisch werd het middel bij
9 pa-
tiënten gebruikt, waarvan één na
4 dagen aan hartverlamming
stierf.

In het remonte-depot werd in September influenza waarge-
nomen en tot het einde van het jaar werden 91 paarden aange-
tast, waarbij 9 sterfgevallen voorkwamen. De ziekte was waar-

-ocr page 410-

schijnlijk reeds voorgekomen toen de paarden nog in de weiden
onder Nijbroek en Twello waren. Te Arnhem werden in zeer
korten tijd 121 dieren aangetast, waarvan er 3 stierven; de ziekte
had hier meer een zuiver catarrhalen vorm. Ook te \'s-Graven-
hage en in enkele andere garnizoenen kwamen nog eenige ge-
vallen voor, zoodat alles bijeengenomen 345 paarden wegens deze
ziekte werden behandeld en er 18 zijn gestorven.

In het geheel kwamen slechts 76 gevallen van goedaardig e-
droes voor, waaronder twee sterfgevallen aan pyaemie, verder

2 gevallen van petechiaal-typhus, die doodelijk verliepen. Te
Milligen werden 4 gevallen van stomatitis pustulosa
contagiosa geconstateerd.

Van de 13 paarden, behandeld voor algemeene lichaams-
zwakte en vermagering, werd er één verkocht en stierf er
één aan hartverlamming.

Van zenuwziekten werden waargenomen: apoplexie 2 (ge-
storven), h e r s e n c o n g e s t i e 5, hersen- en hersenvlies-
ontsteking 1, chronische hersenwaterzucht
4 (3 afgemaakt), kruislamheid 7 (3 gestorven, 2 afgemaakt
en i verkocht; de 3 gestorven paarden waren opgegeven als
lijdende aan haemoglobinurie, waarvan echter de hoofd verschijn-
selen niet -op den voorgrond traden), tetanus 1.

Van ziekten der ademhalingsorganen kwamen ■ 235 gevallen
voor, waaronder 142 aan neus- en neuskeelcat.arrh;
aan chronischen catarrh van voorhoofd-enkaak-
boezems 13 (1 gestorven aan pyaemie en 1 aan gangreneuse
pneumonie), laryngo-pharyngitis 44, cornage 2,
bronchitis 22 (2 gestorven), pneumonie 6 (2 gestorven),
pleuro-pneumonie 2 (1 gestorven).

Aan ziekten van het hart en van de bloedvaten leden

3 paarden; 2 stierven plotseling door inwendige verbloeding en
i werd afgemaakt wegens aneurysma van de art. mesenterica
anterior. Van de 34 patiënten aan ziekten van lymphvaten
en klieren lijdende, stierf er één aan pyaemie.

Ziekten der spijsverteringsorganen werden 466-maal waarge-
nomen, waaronder 192 gevallen van gastricismus en 77
van m a a g-d arm catarrh (3 gestorven aan maag-darmont-
steking, i aan maagruptuur). Aan koliek leden 197 paarden;
van de 12 dieren aan deze ziekte gestorven, is van 4 niets naders
bekend, 2 stierven aan darmontsteking en gedeeltelijk gangreen,

-ocr page 411-

terwijl de overige respectievelijk geleden hebben aan: maagber-
sting, maagbersting met middelrifscheur, scheur van het colon,
asdraaiing, omslingering der dunne darmen en darminschuiving.

Van de overige ziekten der buiksorganen zijn nog voorgeko-
men i geval van peritonitis, x van nephritis en i van
c y s t i t i s, alle met doodelijken afloop, terwijl in het laatst-
genoemde ziektegeval bij de sectie blaasruptuur bleek te bestaan.
Verder kwamen\'nog voor i geval van met rit is, i van vagi-
n i t i s en 2 van n y m p h o m a n i e, bij welke laatste de clitori-
dectomie met gunstig gevolg werd toegepast.

Bij de uitwendige ziekten wijzen wij op 227 gevallen van
ontsteking van pezen en peesscheeden(igestorven
aan pleuritis, 1 afgemaakt wegens purulente synovitis en 1 ver-
kocht), 43 met acute gewrichtsontsteking (1 gestor-
ven aan decubitus, 1 verkocht, x afgemaakt), 89 met exostosen
(6 verkocht), 684 kneuzingen (1 gestorven aan inwendige
kneuzingen), 1 afgemaakt, 3 verkocht), 752 met drukkingen
door het harnachement, waaronder 288 aan de schoft, 105 aan
rug en lenden, 270 aan ribben en borst, 59 achter den elleboog.

Verwondingen zijn 1151-maal waargenomen; slechts één
paard stierf aan opvolgenden tetanus, terwijl 1 patiënt met pees-
verscheuring moest worden afgemaakt. Van gewrichtswon-
den kwamen 10 gevallen voor; een patiënt stierf aan pyaemie,

1 werd als ongeneeslijk afgemaakt en 1 verkocht.

Beenbreuken kwamen 22-maal voor, waaronder bij 3

officierspaarden; als gevolg daarvan zijn 2 paarden gestorven
(breuk der schedelbeenderen en darmbeensbreuk met opvolgende
peritonitis), 16 afgemaakt (1 neus- en voorhoofdsbeenderen, 1
ruggewervelen, 2 lendenwervelen, 1 opperarmbeen, 2 onderarmbeen,

2 onderarm- en elleboogsbeen, 3 schenkelbeenderen, 1 pijpbeen,
i kootbeen, 1 uitwendige darmbeenshoek) en 4 hersteld (neus-
been, ribben, collum scapulae en uitwendige darmbeenshoek).

Behandeld werden met spierrheumatismus 26 dieren
(5 verkocht), schouderkreupelheid 104 (2 verkocht),
distorsies 553, waaronder 491 van het kootgewricht (6
verkocht), gallen 38, gezwellen
41 en verzweringen
(fistels) 39. Verder werden waargenomen: oogziekten 109
(1 verkocht met amaurosis), ziekten van huid en onder-
huidsch bindweefsel 256, hoefziekten 713, waar-
onder 413 met traumatische en 9 met rheumatische hoefontste-

-ocr page 412-

king, 35 niet chronische hoefgewrichts-kreupelheid (n verkocht),
7 met hoef kanker (i afgemaakt) en 64 met nageltred (1 ver-
kocht). In 12 gevallen werd bij chronische recidiveerende hoefziek-
ten neurodectomie verricht. %

Wat betreft de bijzonderheden in de verschillende garnizoenen
nemen wij slechts het volgende over. Te Amersfoort liep een
paard op de vlakke steenen rad, in de manege en op dik zand
kreupel; een kleine, scherp omschreven plaats, aan de binnen-
vlakte van het kootgewricht, was iets gezwollen en pijnlijk. Na
aanwending van een derivans met opvolgend beslag, waarbij de
buitenhelft van het gewricht iets meer werd belast dan de bin-
nenhelft, ging het paard ook in het zand volkomen rad. De
paardenarts
Moubis verrichtte tweemaal, met gunstig gevolg,
resectie van het linker arykraakbeen tegen cornage, maar het
wegnemen van den linker stemband, door den paardenarts
Quadekker te Haarlem, had niet het gewenschte resultaat.

Te Bergen-op-Zoom had de toediening van pilocarpine bij
een koliek-patiënt geen succes, terwijl het aanwenden van
groote hoeveelheden oleum raparum, met een paar druppels
oleum crotonis in het rectum gebracht, het gewenschte gevolg had.

Bij een verdikking aan het ondereinde van de Achillespees,
gepaard gaande met kreupelheid, werden 30 gaatjes gebrand, dicht
bij elkander, met een gewone dikke naald die in een spiritusvlam
roodgloeiend werd gemaakt. Zonder achterlating van eenig lit-
teeken is de dikte volkomen verdwenen en daarmede ook de
kreupelheid. Verstuikingen van het kootgewricht werden met
succes behandeld door het gebruik van „Gummi Schnur-Strümpfe."

Te Breda genas een paard met stille-kolder onder de volgende
behandeling: in den aanvang werd een paar maal een purgans toe-
gediend, den i7de" Juli in driemaal 0.3O gram hydrochloras
pilocarpini ingespoten, den 2 2sten werd deze dosis in eens
aangewend en dit den 28sten herhaald. Intusschen open-
baarde zich een etterige ontsteking van de keelgangsklieren,
welke na abscedeering spoedig genas. Den i8d«n Augustus werd
intraveneus
3 gram tinct. verat, viridis ingespoten; eiken dag
werd deze dosis met 1 gram verhoogd tot een maximum van 8
gram. Na iedere injectie vertoonde patiënt speekselen, transpireeren
en braakbewegingen. Eenigen tijd 11a deze kuur was de toestand
merkbaar beter. Den 2 5sten Augustus werd 40 gram
LuGOL\'sche
solutie intratracheaal aangewend, maar daar hevige tracheaalca-

-ocr page 413-

tarrh volgde, werd den 5den September intraveneus tinct. veratr.
albi toegepast-, men begon met
5 gram en klom op tot 12.
Patiënt reageerde op deze injectie zeer weinig; de toestand ver-
beterde en het paard werd op den 29sten September als hersteld
afgeschreven. Bij een tweetal hoogst prikkelbare paarden werd, bij
het eene vóór de castratie, bij het andere vóór het wegnemen
van wratten aan den koker, 50 gram hydras chlorali in den vorm
van brokken toegediend; beide patiënten konden zonder eenig
verzet worden gekluisterd en neergeworpen.

Te \'s-Hertogenbosch werd bij een paard, dat reeds langdurig
in behandeling was wegens hoefkanker, met succes een poeder ge-
bruikt, bestaande uit gelijke deelen : naphtalinum, acid. salicylicum,
pulv. rayrrhae en pulv. rad. gentianae, terwijl in Roermond
de verkregen genezing in een dergelijk geval wordt toegeschreven
aan het inwendig gebruik van jodetum kalicum, 8 gram daags,
welke behandeling later nog ondersteund werd door baden van
sulfas cupricus.

Te Zutfen stierf een paard, dat aan boezem-catarrh had ge-
leden, aan pneumonie, waarschijnlijk doordien bij het irrigeeren
of onder het rijden, ichoreuse stukken uit den boezem in de
bronchiën waren gekomen.

In het remonte-depot te Milligen werd bij sectie van een
paard, dat aan goedaardige-droes had geleden, een enorm ver-
groote milt aangetroffen, die bij doorsnijding een ontelbaar aan-
tal kleine etterhaarden te zien gaf, welke het miltparenchym hadden
verdrongen; alleen de kapsel der milt hield die ettermassa bijeen.

Bij paarden met pediculi werd door middel van een borstel
een kleine hoeveelheid ingewreven van een zalf, bestaande uit
ungt. cinereum, sapo viridis en benzine, partes aequales; na
een paar dagen moet afwasschen met een lauwwarme creoline-
solutie volgen.

Bij de verschillende manoeuvres werden geen bijzondere ziekte-
gevallen waargenomen.

VAN ES VELD.

-ocr page 414-

VERSLAG van de Vergadering der „Veeartsenijkundige
Vereeniging tot bevordering der kennis omtrent de
keuring van voedingsmiddelen van dierlyken oor-
sprong", gehouden op 10 Juli 1895 in het Zuid-
Ilollandsch Koffiehuis te Rotterdam.

Aanwezig de Heeren: J. M. Billroth, D. Kruijt, H. J.
Ellerman, J. J. Hendrikse, D. A. de Jong Jzn., W. H. van
Haselen, J. F. Laméris, J. J. F. Dhont, D. van der Sluijs,
A. van Leeuwen, A. J. van Velzen en K. Hoefnagel.

De Voorzitter, de Heer D. van der Sluijs, opende de verga-
dering te half twaalf, waarna de Secretaris, de Heer
Hoefnagel,
de notulen der vorige vergadering las, welke, behoudens eenige
kleine wijzigingen, werden goedgekeurd.

Allereerst werd de model-concept-verordening op de keuring
van vee en vleesch behandeld, welke door het bestuur was ver-
vaardigd en als leiddraad zal kunnen dienen voor veeartsen, in-
dien zij door gemeentebesturen worden uitgenoodigd om een
verordening op de vleeschkeuring samen te stellen. Bijna alle
artikelen dezer model-verordening werden voetstoots door de
leden goedgekeurd; evenwel kon de Inspecteur van de vee-
en vleeschkeuring te Leiden, de Heer D. A.
de Jong, zich vol-
strekt niet vereenigen met de strekking van één der artikelen,
luidende: „Iedere verordening moet bepalingen hebben tot wering
van het verkoopen van vleesch, dat o n d e u g d e 1 ij k, scha-
delijk of bedorven is". Volgens hem behoeft de slager,
als leek, alleen te weten, dat het vleesch, wat hij verkoopt,
gekeurd moet zijn en dat het niet bedorven mag wezen. Over de
schadelijkheid en de ondeugdelijkheid kan en mag hij geen oor-
deel vellen. De overige leden, uitgezonderd de Heer
Kruijt uit
Delft, vinden den slager in het algemeen niet zoo naïef en onwe-
tend, zoodat het artikel dan ook behouden is.

Nadat over enkele andere artikelen nog uitvoerig van gedach-
ten was gewisseld, werd de model-concept-verordening goedge-
keurd en zal zij, na gedrukt te zijn, aan de leden worden rond-
gezonden. Als plaats voor de volgende Algemeene Vergadering
werd Amsterdam gekozen.

De Heer Hoefnagel hield hierna zijn op de agenda aange-

-ocr page 415-

kondigde voordracht over de beteekenis van het begrip «locale
en algemeene tuberculose» voor de vleeschkeuring,
terwijl hij tevens de belangrijke dissertatie besprak van
Moreau,
veearts en hoofdkeurmeester te Parijs, die in het afgeloopen
jaar tot doctor in de medicijnen promoveerde met het proefschrift:
«Prophylaxie de la tuberculose d\'o r i g i n e a 1 i-
m e n t a i r e.s Volgens
Moreau is tuberculose een locale ziekte,
maar met vele en opeenvolgende localisaties. Zoodra de tuberkel-
bacillen langs den ductus thoracicus in de circulatie geraken,
moeten zij, willen zij blijven leven, zich in een of ander orgaan
of weefsel localiseeren, daar, zooals bekend is, het bloed en
spierweefsel hen zeer vijandig gestemd zijn. Tuberculose is, zegt
Moreau, een echte ziekte van het lymphstelsel en daarom moet
er, volgens hem, bij de beoordeeling van het vleesch, veel meer
worden gelet op de meerdere of mindere uitbreiding van de
ziekte langs het lymphstelsel dan wel op de tuberkels, welke
zich in nieren, lever, milt of uterus bevinden, wat slechts wijst
op het feit, dat tuberkel-bacillen zich eenige uren in het bloed
hebben opgehouden. In zijn conclusies geeft
Moreau dan ook
aan, dat het vleesch steeds moet worden afgekeurd, wanneer
verschillende lymphklieren van romp en ledematen zijn aangetast,
terwijl, indien zich bijv. alleen in de longen tuberkels bevinden,
enkel dat gedeelte van het vleesch moet worden afgekeurd, het-
welk met de longen in z. g. n. lymphatisch verband staat.

Spreker zegt bij het einde van zijn voordracht, dat hij met de
conclusies van
Moreau niet kan mede gaan en dat hij zal trach-
ten in de gemeente Utrecht een toestel te verkrijgen, waar tuber-
culeus rund- en varkensvleesch voldoende gesteriliseerd kan wor-
den, zoodat geheele afkeuring van tuberculeuse runderen en
varkens, behalve bij hydraemische dieren, niet meer behoeft plaats
te hebben.

De Heer D. A. de Jong hield ten slotte een hoogst belang-
rijke en streng wetenschappelijke rede over «pigmentvorming in
spek.» Nadat hij allereerst een algemeen overzicht gaf van het-
geen tot heden bekend is over de pigmentvorming in het dierlijk
lichaam en de methode besprak, hoe men langs chemischen en
micro-chemischen weg de samenstelling van het pigment kan
aantoonen, demonstreerde hij een stukje buikspek van een varken,
waarbij zich in den panniculus adiposus verschillende pigment-op-
hoopingen bevonden. Door spreker werd aangetoond, dat dit

-ocr page 416-

pigment niet ontstaan was door degeneratie der vetcellen en ook
niet afkomstig was van bloedkleurstof, maar dat het vermoedelijk
een gevolg was van een z. g. n. metabolische celwerking.

Hoogstwaarschijnlijk zullen de belangrijke onderzoekingen
aangaande dit onderwerp door den Heer
de Jong worden ge-
publiceerd, zoodat wij over deze pigmentvorming niet meer in
bijzonderheden zullen treden.

Wetenschappelijke mededeelingen werden nog gedaan door de
Heeren
Dhont en J. F. Laméris.

Bij het einde van mijn verslag verzoek ik mijn Nederlandschen
collega\'s zich bij onze jonge vereeniging aan te sluiten. Mis-
schien is de tijd niet meer ver, dat zij allen geroepen zullen
worden, zoowel in steden als op het platteland, het vleesch
van gestorven of uit noodgeslachte dieren van Rijkswege te
keuren. Zij, die zich bijtijds in deze materie hebben ingewerkt,
zullen dan hun taak wellicht gemakkelijker kunnen vervullen.

De Secretaris,
K. HOEFNAGEL.

boekbeoordeeling.

Dr. Reinold Schmaltz, Topographische Anatomie
des
R i n d e s. Berlin, Verlag von Richard Schoetz. Preis pr.
Lief. 4 Mark.

Reeds in 1890 verscheen aflevering I van dit werk, thans
liggen afl. II en III voor ons en in den loop van den winter
mogen wij het laatste gedeelte verwachten. Hoewel dus het boek
nog niet voltooid is, meenen wij het toch nu reeds onder de
aandacht onzer lezers te mogen brengen.

De ontleedkunde van het rund, welke uit den aard der zaak bij
de stadie der ontleedkunde, zoowei hier als in het buitenland,
in den regel een beetje stiefmoederlijk wordt behandeld, ver-
diende zeker — vooral in ons land — meer op den voorgrond
te treden. Immers de runderpraktijk is in vele onzer streken de
meest belangrijke. Voor een veearts is het zeer moeielijk zich
een juist inzicht te verschaffen omtrent de anatomie van het
rund, vooral ook wat betreft de juiste ligging der verschillende
ingewanden, daar deze in de meeste anatomische werken
slechts stuksgewijze wordt behandeld en veelal nog als aanhangsel

-ocr page 417-

A

van de ontleedkunde van het paard. Voor de runderpraktijk en
de vleeschkeuring is die kennis echter hoog noodig. Een topo-
graphisch overzicht van de verschillende lichaamsholten van het
rund kan dan ook niet anders dan welkom zijn aan allen, die in
de ontleedkunde van het rund belangstellen of de kennis er van
noodig hebben voor de uitoefening hunner praktijk, zoodat wij
het bovenstaande werk dan ook gerust een aanwinst mogen noemen
voor den praktizeerenden veearts.

De duidelijke en uitstekend bewerkte platen, welke in het werk
worden aangetroffen, zijn geteekend naar bevroren cadavers, zoo-
dat de ligging der verschillende deelen juist is aangegeven. In
afl. I, over de borstholte handelende, treffen wij een 5-tal dwarse
doorsneden aan, terwijl afl. II en III een nauwkeurige beschrijving
bevatten van de wanden, den vorm en de indeeling der buikholte,
opgehelderd door 4 dwarse doorsneden en een teekening van
de regio hypogastrica; tevens is daarin grootendeels de maag
afgehandeld en hierbij een plaat gevoegd, voorstellende de
dorsale en de ventrale pensvlakte. Het overige gedeelte der
buikingewanden en de bekkenholte moeten dus nog worden be-
werkt, terwijl de schrijver een zelfstandig boek over systematische
en topographische anatomie van het rund in het vooruitzicht
stelt. Bij de laatste aflevering zullen teekeningen van overlangsche
doorsneden worden gevoegd.

Laat de bewerking der platen, ook die in den tekst opgenomen,
niets te wenschen over, ditzelfde kan worden gezegd van de be-
schrijving der verschillende deelen, welke in juistheid, beknoptheid
en duidelijkheid uitmunt en waarin steeds rekening is gehouden
met de eischen der praktijk. Ook de uitgever zorgde voor een
net kleed; de platen zijn zoodanig achter elkander geplaatst,
dat men de verschillende dwarse doorsneden gemakkelijk kan ver-
gelijken, terwijl druk en papier niets te wenschen overlaten. Wij
durven dit werk dan ook zonder voorbehoud bij onze Neder-
landsche collega\'s aanbevelen. VAN ESVELD.

Eugen Bass, Therapeutisches Jahrbuch der
Thierheilkunde für das Jahr 1894. Berlin,
Richard
Schoetz
1895. Pr. 3 Mk.

De geachte schrijver uit Grats (Posen) heeft een nuttigen arbeid
verricht met de uitgave van bovenstaand boekje. Zooals in het
voorbericht wordt medegedeeld, is het bestemd voor die prakti.

-ocr page 418-

zeerende veeartsen, wien tijd en gelegenheid ontbreekt om op
de hoogte te blijven van de vele veeartsenijkundige periodieke
geschriften, en die zich ook niet elke nieuwe uitgave der vee-
artsenijkundige werken kunnen aanschaffen en deze bestudeeren.
Bij de groote uitbreiding, welke de literatuur allengs verkrijgt,
wordt het meer en meer moeielijk om het kaf van het koren
te scheiden, om op te sporen wat den practicus nuttig kan zijn,
en wat veilig over boord kan worden geworpen. Welnu,
Bass
heeft voor ons gezift en geschift, daarbij enkel de quintessens
medegedeeld uit een 17-tal tijdschriften, waaronder 12 Duitsche,
4 Fransche en 1 Engelsch.

Het materiaal is in 98 bladzijden alphabetisch gerangschikt en
bevat ten slotte een register op den inhoud, dat, compres ge-
drukt, 10 bladzijden beslaat. Reeds nu wordt hierin de arbeid
van enkele Nederlandsche veeartsen gerefereerd, doch dit kan
een volgend jaar meer het geval zijn, wijl
Bass, op zijn verzoek,
thans ook de afleveringen van ons Tijdschrift ontvangt, ten einde
daaruit in de toekomst voor zijn ,,Jahrbuch" te kunnen putten.

Het is bekend, dat Ellenberger en Schütz reeds sedert jaren
een dergelijk overzicht van de veeartsenijkundige literatuur leveren,
doch dat is, voor den practicus, weer te uitgebreid. Hier daaren-
tegen vindt hij in 98 bladzijden alles wat 1894 voor hem
op therapeutisch gebied merkwaardigs heeft opgeleverd.

Ik vertrouw dan ook, dat het „T herapeutischesjahrbuch",
zich in een uitgebreid debiet zal verheugen en de bewerker daardoor
zal worden aangemoedigd om op het ingeslagen pad voort te gaan.

Papier en druk (Latijnsche letter) laten niets te wenschen over.

W. C. SCHIMMEL.

Keuring van vee en vleesch, door D. F. van Esveld.

De achtste aflevering van de tweede reeks der Geneeskundige
Bladen, uitgegeven door Prof. M.
Straub en Prof. Hector
Treub,
bevat: „Keuring van vee en vleesch", door D. F. van
Esveld.
Dit zeer interessant en uitvoerig opstel begint met
enkele beschouwingen naar aanleiding van het in Mei 1894
verschenen verdienstelijk rapport omtrent den toestand der
keuring van vee en vleesch in Nederland, waaraan de schrijver
een zoo werkzaam aandeel had.

Op de gevaren welke het vleesch van uit nood geslachte

-ocr page 419-

dieren voor de menschelijke gezondheid kan teweegbrengen, wordt
mede reeds in den aanvang gewezen.

Daarna wordt beschreven op welke wijze het vleesch van som-
mige zieke dieren door stoomsterilisatie voor den consument kan
worden behouden en worden enkele methoden opgegeven om
ondeugdelijk vleesch als voedsel ongeschikt te maken, zoodat het
na destructie als mestspecie nog eenige waarde heeft.

Het grootste gedeelte van het opstel en zeker niet het minst
belangrijke wordt ingenomen door de beschrijving van ziekten
welke bij keuring aanleiding kunnen geven tot voorwaardelijke
goedkeuring of tot afkeuring van het vleesch.

De postmortale veranderingen van het vleesch gaan hieraan
vooraf. Langer wordt stilgestaan bij de pyaemie en septicaemie
der slachtdieren en de verschillende vormen daarvan worden be-
knopt en duidelijk behandeld.

Daarna volgen de infectieziekten, o. a. anthrax, variola, rabies,
tuberculose, actinomycose, enz. De tuberculose wordt uitvoeriger
besproken met het oog op het veelvuldig voorkomen daarvan en
het belang voor de vleeschkeuring. Nadat een tweetal bladzijden
zijn gewijd aan de bloedanomalieën en de intoxicatiën, volgt de
beschrijving der dierlijke parasieten, welke op of in onze slacht-
dieren leven en de beoordeeling van het vleesch bij deze para-
sitaire ziekten, o. a. van den cysticercus inermis, den cysticercus
cellulosae, de trichina spiralis en den echinococcus polimorphus.

De schrijver drukt aan het slot den wensch uit dat de genees-
kundigen, bij voorkomende ziektegevallen door het gebruik van
schadelijk vleesch, de resultaten van hun ernstig onderzoek pu~
bliceeren, opdat de Regeering toegeve aan den dringenden eisch
tot wettelijke regeling der vleeschkeuring.

Het doel van den schrijver met dat opstel is klaarblijkelijk ge-
weest het opwekken van meer belangstelling voor de vleesch-
keuring bij de medici, een pogen dat waardeering verdient en
dat met succes moge worden bekroond.

Éet onderwerp bevat voor velen nieuws en de stof is met zorg
gerangschikt, zoodat het geheel zich aangenaam laat lezen.

Wij bevelen de kennisneming van dit belangrijk en zaakkundig
opstel onzen lezers ten zeerste aan. (Afzonderlijke afleveringen zijn
in den boekhandel verkrijgbaar a fo.50.)

M. G. DE BRUIN.

-ocr page 420-

nieuw uitgekomen boeken.

Prof. L. Steuert. Die Rinderhaltung, Körperbau, Lebensvorgänge,
Gesundheitspflege, Schläge, Beurtheilungslehre, Züchtung, Mast-, Zug-
und Milchleistung. Handbuch für Praktiker. Mit
24 farbigen Rassebildern
und
728 Textabbildungen. Berlin, P. Parey 1895. Preis 16 Mark.

W. Liebeskind, Der Hühner- o d er G e f 1 ü g e 1 h o f, enthaltend prak-
tische Anleitung zur rationellen Haltung und Zucht der Hühner, Trut-
hühner, Perlhühner, Gänse, Enten und Tauben, sowie des Ziei-geflügels,
der Pfauen, Fasanen, Schwäne etc., mit ausführlicher Beschreibung der
Rassenmerkmale. 8te verbesserte Auflage. Mit
45 Illustrationen und
einem Titelkupfer. Weimar, B. F.
Voigt 1895. Preis 4,50 M.

Prof. Dr. Keller, Vererbungslehre und Thier zucht, für prak-
tische Landwirthe dargestellt,
162 Seiten. Berlin, P. Parey 1895. Preis
M.
4.

B. Zielke, Die Kunst des Melkens. 3te Auflage. Bremen, M. Hein-

sius Nachf. 1895. Preis 60 Pf.

Baumeister, Milch und M o 1 k e r e i p r o d u k t e. Ein Handbuch des
. Molkereibetriebs. Mit
143 Abbildungen und 10 Tabellen. Wien, Pest,
Leipzig, A.
Hartleben 1895.

Prof. W. Ebf.r, Instruction zur Untersuchung ani maier
Nahrungsmittel auf Fäulniss. Berlin,
Richard Schoetz
1895.
Preis M. 1.

F. Fischof.der, Leitfaden der practi sehen Fleischbeschau.
Mit
5 Abbildungen, 272 Seiten Klein-Octav. Berlin Richard Schoetz
1895.
Preis brosch. M. 4,50. Geb. M. 5.

Josef Rudovsky, Die Rotzkrankheit der Pferde und die An-
wendung des Malle
ins zur Sicher Stellung dieser
Krankheit. Brünn, Commissions-Verlag von C.
Winkler\'s Buch-
handlung
1895.

Prof. Dr. Möller, Die Jïufk rankheiten des Pferdes, jte Aufl.
Berlin, P.
Parey 1895.

E. Thierry, Les vaches laitières, choix, entrelien, production,
élevage, maladies, produits. I vol. in
-16 de 349 pages avec 73 figures,
cartonné. Paris, J.
B. BailliÈRF, et Fils 1895. Prix 4 francs.

E. Aureggio, Les chevaux du nord de l\'Afrique. Un vol. in-40
de 312 pages, avec 20 photographies et trois cartes. Saumur, mllon
Fils
. Alger, Giralt 1893. Prix 10 fr.

C. Baillet, Du croisement continu dans les races d\'à n i-
maux domestiques. Broch. in
-8° de 22 pages. Extrait des M é-

moires de l\'A cadémie des sciences, inscriptions et

belles-lettres de Toulouse, 1895.

j. Gutttard, Pathologie bovine. Étude pratique des mala-
dies de l\'a p pare il digestif. Agen, imprimerie
Quillot, cours
Washington,
1, 1895.

ERICHS, Gras (Bibliotheek voor landbouw, veeteelt en zuivelbereiding).
Amsterdam, S.
L. van Looij, H. Gerlings z. j. Prijs f 0,4.5.