-ocr page 1-

TIJD SCHEI PT

voor

VEEARTSENIJKUNDE 1 VEETEELT

uitgegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ondkr rkdactie van

O. 1.4* KiVKIill, l»r. li. J. VAM BEU IIARST

en

W. « . SRHIlWIUli,

Leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

utrecht

J. L. BEIJERS
1896.

J

-ocr page 2-

Gedrukt bij G. J. Thiemb te Arnhem.

-ocr page 3-

INHOUD

van het drie-en-twintigste deel.

Bladz.

I L. PASTEUR I door W. C. Schimmel.......1

Veeartsenijkunde.

Een nieuwe factor in de beteekenis der ademhaling, door Dr.

H. J. Hamburger...............3

Sectio caesarea bij een varken, door I. Breedveld.....8

Verlamming van den nervus peroneus, door J. M. Fillekes Jr. 12

Blaassteen bij een ezelin, door W. C. Schimmel......105

Behandeling van bondenziekte, door Dr. P. F. Vermast . . . 108

Baarmoederfistel, door T. A. L. Beel.........110

Periodieke kreupelheid bij het paard, door idem. . . . . .113
Neurectomie aan den staart, door H. G.
van Harrevelt . . 115
Abscesvorming in het neusschelpje bij het paard (met een plaat),

door D. H. Goossen..............119

Prolapsus vaginae bij een veulen, door A. van Heusoen. . . 122
Habitueele luxatie der patella als oorzaak van hanetred, door

W. C. Schimmel................171

Behandeling van hondenziekte met joodtrichloride, door H. L.

Ellerman Lz.................174

Zes schotwonden, door J. van de Velde........177

Verslagen omtrent de keuring van vee en vleesch aan de vee-
markt en het abattoir te Amsterdam in de jaren 1893 en 1894,

door D. van der Slüijs, Hoofdkeurmeester......183

Actinomycosis in het ruggemergkanaal bij een rand, door P.

Koorevaar.................200

Texaskoorts en aanverwante ziekten (met platen), door D. A.

de Jong Jz..................229

Periodieke kreupelheid bij het paard, door J. Th. van Loiiüizen. 303
Twee gevallen van wonden in het zachte gehemelte bij het rund,

door I. Breedveld...............306

Arecolinum hydrobromicum, door W. J. Paimans.....308

Intraveneuse injectie van chloorbarium bij verstoppingskoliek,

door I. Breedveld...............310

Urine in de baai-moeder, door Th. J. F. Kegelaer.....312

Hydrallantois by een koe, door H. IJmker........314

Micromelie, schistosomie, monobrachie en chyloschisie bij een

kalf, door E. H. Berch Gravenhorst........317

Congenitale verkromming van den staart bij een hond (met een

plaat) door I. Breedveld. . ...........318

Bacteriaemie met haematogene nephritis, urocystitis (bacteriurie)

der kalveren, door M. H. J. P. Thomassen......355

Bursitis intertubercularis, door H. G. van Harrevelt. . . . 377

-ocr page 4-

inhoud.

Korte Mededeelingen.

Bladz.

Behandeling van huidziekten, door H. G. van Harrevelt . . 15
Penetreerencle "buikwond met eventratie van een stuk mesente-

rium bij een koe, door idem. ............16

Tets over het afmaken van honden, door idem......17

Vreemde voorwerpen in den slokdarm van het varken, door E.

H. Berch G ravenhorst.............18

Behandeling van acute primaire peritonitis bij het rund, door

J. H. Cramer.................124

llibfistel bij een rund, door idem ...........125

Tandgebreken, door idem..............126

Operatieve behandeling van atresia ani et recti, door idem . . 126

Abattoirs in Nederland, door D. P. van Esveld......201

Neurectomie van den nervus ulnaris, door W. C. Schimmel. . 273
Keuring van vee en vleesch in Utrecht gedurende 1894, door

D. P. van Esveld...............274

Schurft, overgegaan van hond op mensch, door E. H. Berch

Graveniiorst.................275

Tetanus, door idem................275

Eventratie van het omentum majus, door idem ...... 276

Referaten.

Beschuttende enting tegen de vlekziekte der varkens (réf. W. C.

Schimmel)............■.....19

Keuring van vee en vleesch (ref. idem) ,........20

Wetsontwerp tegen de tuberculose van het rundvee (ref. idem). 22
De antipyretische behandeling (réf.
H.. G. van Harre velt) . . 28
Over parasitaire ictero-haematurie bij schapen. Een bijdrage tot

de studie der amoebo-sporidiën, door Bonome (ref. idem) . . 24
Intraveneuse injectie van chloorbaryum bij verstoppingskoliek (ref.

idem).....................25

Ruptuur van het diaphragma (ref idem)........26

Behandeling van gallen (ref. idem) . . •........26

Septicaemia haemorrhagica (réf. W. 0. Schimmel).....127

Serotherapie bij tetanus (ref. idem) . ........129

Filaria in het oog van een hond (ref. idem).......129

Arecoline, een nieuw middel tegen hoefbevangenheid (ref. idem). 130
Wet tegen cle tuberculose van het rund in België van 30 October

1895 (ref. idem)................130

Steriliseeren van tuberculeus vleesch (ref. idem)......131

Levering van tuberculine (ref. idem)..........132

Neurectomie van den nervus ulnaris (ref. idem)...... 202

Het gebruik der chloroform PiCTET in de veterinair-chirurgie

(ref. idem)..................203

Epizoötisch verwerpen (ref. idem)...........203

De zwarte dood bij dieren (ref. idem).........204

Bacteriologie (ref. de Haan)............206

De diagnose van kwade-droes (ref. idem)........276

Paardenvleesch als voedingsmiddel (réf. W. C. Schimmel) . . 321

TI

-ocr page 5-

inhoud.

Bladz.

Wordt opgenomen koper ook met de melk uitgescheiden ? (ref.idem) 322
Morphologische wijziging van de soort en erfelijkheid van ver-
kregen eigenschappen (ref. idem)..........323

Bijdrage tot de aetiologie der runderpest (ref. idem) .... 323
Verbreiding van de runder-tuberculose door de faecale stoffen

(ref. idem)..................324

Inenting van de tuberculose der kippen bij zoogdieren (ref. idem) 325
Werking van het antistreptococcen-seruni bij pneumonie van het

paard (ref. idem)...............325

Aetiologie en sero-therapie van petechiaalkoorts (ref. idem) . .326
Grijze, doorschijnende knobbeltjes in de longen van paarden

(ref. K. Hoefnagel)........"......327

De werking van sulfo-cyanaten op het verloop van eenige infectie-
ziekten (ref. idem)...............328

Over pathogene blastomyceten (ref. idem)........329

Over de aetiologie van het staart-eczeem bij paarden (ref.idem) 330

Kalfziekte (ref. idem)...............332

Sulfonal (ref. idem)................332

Bacterio-therapeutisch instituut te Utrecht (ref. idem) . . . . 333

Plotselinge genezingen (ref. idem). ..........334

Miltvuur bij varkens (ref. idem)...........334

Therapie van tetanus (ref. idem)...........335

Bijdrage tot de pathogenese en de therapie van haemoglobinurie

by het paard (ref. H. G. van Harrevelt).......335

Het micro-oïganismus der hondenziekte (ref. I. Breedveld) . . 340
Hoe ver mag men gaan met het onderbinden van bloedvaten?
.(ref
._W._C. Schimmel). ... ..........380

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1894/95. . . 27

Overzicht van het geldel^k beheer over 1894....... 32

,, ,, „ ,, ,, „ in verband met

de begrooting.................34

Programma der 35ste Algemeene Vergadering.......35

Begrooting over het jaar 1896............ 40

Kort verslag der 35ste Algemeene Vergadering......41

Notulen „ „ „ „ ...... . 381

Verslag der afdeeling Groningen...........44

,, „ Friesland ...........47

„ „ „ Gelderland—Overijsel.......50

,, „ Utrecht............52

,, „ „ Noord-Holland..........53

„ ,, ,, Zuid-Holland ..........57

„ „ Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.......59

,, „ afdeeling Zeeland............59

,, „ „ Noord-Brabant—Limburg......63

Beknopte notulen der 25Ete algemeene vergadering van de afdee-
ling Noord-Brabant—Limburg op 2 September 1895 . . . 64

Ledenlijst der Algemeene afdeeling..........67

Verslag omtrent den toestand der bibliotheek.......78

Mede deelingen van het Hoofdbestuur . 94. 150. 214. 280. 341. 399
Verslagen der vergadering van de afdeeling Utrecht . . 148. 399

vii

-ocr page 6-

inhoud.

Bladz.

Vijftig-jarig jubileum van B. J. Aalbebs........404

Bibliotheek van Hollandsche veeartsenijkundige werken . 88. 209

Necrologie............ 154. 281, 343. 406

Personalia......... 95. 155. 214. 281. 344. 408

Veeartsenijkimdig Staatstoezicht. . 96. 155. 214. 281. 344. 408
Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten . . 99. 159. 219

285. 349. 443

Overzicht van het verslag aan de Koningin-Weduwe-Regentes

over 1894 .................. 286

Eenige opmerkingen naar aanleiding van het ,,Verslag aan de
Koningin-Weduwe-Regentes over
1894\'\', door A. Frederikse. 342

Staatsexamens...............280. 444

Rijks Veeartsenijschool ,..... 100. 160. 280. 350. 444

Veterinaire almanak...............292

VI. Internationaal Veeartsenij kundig Congres te Bern, door J. J.

Hinze................ 68, 132, 277

Coöperatie, door F. B. Venema...........151

Veeartsenijkundige Vereeniging tot bevordering der kennis omtrent
de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong. 163. 290

Vee-verzekering-maatschappij „Almelo".........164

Instrumenten (Hauptner)........... 165, 351

Erratum...................225

Nieuw uitgekomen boeken..... 103. 166. 226. 351. 448

Boekbeoordeling.

II. M. Kroon, De koe, haar lichaamsbouw en hare inwendige

organen.......................100

Bericht über das Veterinärwesen im Königreiche Sachsen für das

Jahr 1894 .................. 101

Nocard et Leclainche, Les maladies microbi-ennes des animaux. 102
J. B.
Arnous, Die Krankheiten des Hundes und deren Behandlung. 160
Quadekker, Het paard, zijn lichaamsbouw en zijne inwendige

organen...................161

Een jongen of meisje naar verkiezing.........161

W. C. Schimmel, Handleiding tot de paardenkennis voor de

cadetten der Cavalerie en Artillerie.......- .220

W. Ellenberger und C. Müller, Handbuch der vergleichende

Anatomie der Hausthiere. Achte Auflage........224

Prijsvraag-landbouwkunde.............225

D. P. F. Driessen, Ueber die Tierseuchen besonders über die

Rinderpest in Niederländisch Ostindien........295

J. B. H. Moubis, Het hoefbeslag...........297

Eugen Bass, Therapeutisches Jahrbuch der Thierheilkunde für das

Jahr 1895 .................. 298

A. van Leeuwen, De ouderdomskenmerken bij het paard . . 299

Militair-Geneeskundig Tijdschrift......... 300, 447

Carsten Harms, Lehrbuch der thierärztlichen Geburtshilfe . . 445
K.
Günther, Studien über das Kehlkopfpfeifen der Pferde . . 446
Verslag van de Gezondheids-commissie te Roermond over het
jaar 1895 ..................447

viti

-ocr page 7-

L. PASTEUR.

Den 28steu September 1895 overleed op zijn buiten nabij
Parijs de groote geleerde, wiens naam en werken, althans
in hoofdzaak, over de geheele beschaafde wereld bekend zijn.
Louis
Pasteur heeft een nieuwe aera geschapen in de ziens-
wijze omtrent de besmettelijke ziekten en wel met zulke
verrassende praetische resultaten, dat hij het geheele mensch-
dom aan zich heeft verplicht. In het bijzonder echter zijn
wij, veeartsen, hem dank verschuldigd dat hij speciaal de
ziekten der dieren tot zijn arbeidsveld heeft gekozen; niet
alleen werden deze daardoor tot grooter klaarheid gebracht
en de middelen tot bestrijding er van aangewezen, doch, en
dit dient niet minder gewaardeerd, hij releveerde in niet
geringe mate de veeartsenijkunde door haar dienstbaar te
maken aan cle geneeskunde, aan het geheele menschdom.

Pasteur was van huis uit chemicus. Hij begon zijn loop-
baan met het geven van lessen in chemie en physica, totdat
hij in 1856 te Parijs kwam en enkel met het onderwijs in
chemie werd belast aan de Ecole normale supérieure
aldaar. Spoedig daarna ving hij zijn onderzoek omtrent de
gisting aan en leerde hij als oorzaak hiervan de gist-cellen
kennen. De bestrijding, welke zijn theorie vond, noopte hem
tot nadere onderzoekingen, en aldus leerde hij de eencellige
wezens, de microben, welke aan de gisting te gronde liggen,
afzonderlijk kweeken.

Toen eenmaal deze grondslag was gelegd, schreed bij on-
vermoeid op den ingeslagen weg voort; zijn publicaties om-
trent wijn- en biergisting waren daarvan het gevolg, terwijl
in verband hiermede zijn ontdekkingen, dat leven zonder
zuurstof mogelijk is en dat ziekelijke gisting van wijn en

-ocr page 8-

bier door verhitting boven 55° C. kan worden voorkomen
(het pasteuriseeren), plaats vonden.

In de studie hiervan werd hij gestoord door een opdracht
van Regeeringswege om de ziekte der zijderupsen, welke aan
de industrie zulke groote nadeelen berokkende, te onderzoeken
en, zoo mogelijk, middelen ter bestrijding daarvan aan te
geven. Hij toonde aan dat aan deze ziekte een phyto-
parasitair lijden te gronde lag, en was zeer gelukkig met
het bedenken der middelen om de plaag te doen verdwijnen.

Weldra begon hij zijn onderzoek omtrent de oorzaak van
de kippen-cholera, welke in sommige gedeelten van Frankrijk
groote verwoestingen aanrichtte. Het vinden en rein kwee-
ken der hieraan te gronde liggende microben leidde tot
nadere bestudeering van haar eigenschappen en tot de ont-
dekking eener beschuttende entstof tegen deze ziekte.

Spoedig hierop volgden dezelfde resultaten in zake milt-
vuur, de vlekziekte der varkens, enz., doch bovenal het
vinden eener entstof tegen hondsdolheid, niettegenstaande
het hem niet gelukte de microbe van deze ziekte te ontdekken.

Toen Pasteur eenmaal den grondslag had gelegd, kon
op den door hem ingeslagen weg worden voortgesverkt. Dit
geschiedde in de eerste plaats door de mannen, welke hij
aan zijn laboratorium wist te verbinden en bij wie hij
zijn denkbeelden tot geestelijk eigendom maakte.

Doch ook buiten Frankrijk nam de een dit, een ander
dat gedeelte van
Pasteur\'s onderzoekingsveld voor zijn
rekening en arbeidde daarop voort. De groote denkbeelden
van
Lister, waaruit de tegenwoordige antiseptische methode
is voortgekomen, zijn aan
Pasteur ontleend. Welk een
omvang heeft de bacteriologie gekregen, sedert deze geleerde
in het 6de decennium dezer eeuw bij zijn bestrijding der
generatio spontanea het eerst leerde hoe men microben rein
kan kweeken.

Pasteur heeft er voor gezorgd, dat zijn werken na hem
zullen blijven leven, dat op de grondslagen door zijn arbeid
gelegd, kan worden voortgebouwd. Nimmer kenmerkten zich

-ocr page 9-

zijn handelingen door dat mysterieus, financieel-wetenschap-
pelijk streven, dat in den laatsten tijd op de reputatie van
menig natuuronderzoeker een schaduw heeft geworpen.
Pas-
teur
was Franschman in de beste beteekenis van het woord;
hij gaf zich zooals hij was, doch met een hoffelijkheid, een
schijnbare verwaarloozing van zijn eigen persoon, zooals men
bijna alleen kan verwachten van die groote natie, welke hij
zoo met hart en ziel was toegedaan. En dat dit wederkeerig
was, bewijst zijn plechtige begrafenis, voor rekening van
den Staat, op 5 October jl. in den kelder van de Notre
Dame, van waar het overschot later, overeenkomstig den wensch
zijner ecbtgenoote, in zijn werkplaats, het „Institut Pasteur",
zal worden bijgezet.

W. C. Schimmel.

EEN NIEUWE FACTOR IN DE BETEEKENIS
DER ADEMHALING,

door

Dr. li. jr. HAMBURGER.

Op de vraag waartoe de ademhaling dient, heeft de
physiologie reeds voor langen tijd een antwoord gegeven.
En over dat antwoord is weinig strijd gevoerd: de bloed-
lichaampjes nemen op hun weg door de long-capillaria uit
de ingeademde lucht zuurstof op en geven die later aan
de weefsels af; het door oxydatie gevormde
C03 wordt
door de venae weggevoerd en met de uitgeademde lucht
verwijderd. De roode bloedlichaampjes vervullen hier dus de
rol van overdragers van zuurstof.

Nadere onderzoekingen hebben ons echter geleerd, dat

-ocr page 10-

de beteekenis der roode bloedlichaampjes zich hiertoe niet
bepaalt 1).

Men verrichte de volgende proef:

Een zekere hoeveelheid gedefibrineerd paardebloed wordt
. in twee deelen verdeeld; door het eene deel voert men
zuurstof, terwijl men het tweede onveranderd laat.

Na eenigen tijd ziet men, dat de bloedlichaampjes bezon-
ken zijn en zich daarboven een laag geel serum bevindt.
Zuigt men het laatste met een pipet weg en onderzoekt
men het, dan blijkt het in de beide gevallen aanzienlijk in
samenstelling te verschillen. Het .serum van het met zuurstof
behandelde bloed bevat meer keukenzout, doch minder alkali,
suiker, vet en eiwit dan het serum van het oorspronkelijke,
onveranderde bloed.

Wat is de oorzaak?

Gelijk men weet, bevat het serum zoowel als de bloed-
lichaampjes een aanzienlijke hoeveelheid zouten, verder vet,
suiker en eiwit. Voert men nu zuurstof door, dan treedt
een belangrijke verplaatsing op: het serum geeft een deel
van zijn suiker, vet, eiwit en alkali aan de bloedlichaampjes
af, doch neemt er omgekeerd keukenzout uit op.

Verricht men genoemde proef met koolzuur in plaats van
met O, dan heeft juist het tegengestelde plaats. In dat ge-
val namelijk nemen de bloedlichaampjes Na Cl uit het serum
op, en geven alkali, eiwit, suiker en vet er aan af.

Het is na gebleken, dat bij het doorvoeren van O of CO 9
de bloedlichaampjes geen blijvende verandering onder-
gaan, want de wijzigingen, die door inwerking van O in
de verdeeling van bestanddeelen over bloedlichaampjes en

1  Vergelijk: „Over den invloed der ademhaling op de permeabiliteit der roode
bloedlichaampjes" (Verslagen en Mededeelingen der Koninkl. Academie van Weten-
schappen, 3de Reeks, Dl. IX, blz. 197), en ,,Over den invloed der ademhaling
op de verplaatsing van suiker, vet en eiwit" (Verhandelingen der Koninkl.
Academie van Wetenschappen,
2\'le Sectie, Dl. III, n°. 10). In beide verhande-
lingen vindt men uitvoerig cijfers en nadere bijzonderheden omtrent hetgeen
in de volgende bladzijden zal worden besproken.

-ocr page 11-

serum worden teweeggebracht, worden weer opgeheven door
inwerking van 002 en omgekeerd. De bloedlichaampjes zijn
dus by doorvoering der gassen niet beschadigd, en men
heeft derhalve het recht, aangezien ook bij de ademhaling
de werkingen van O en C02 met elkander afwisselen, voor
dit feit een physiologische beteekenis te zoeken.

Om een denkbeeld te geven van de grootte der genoemde verplaatsingen,
een paar voorbeelden. Bij doorvoeren van zuurstof door gedefibrineerd paarde-
bloed gedurende y3 uur, ging 8.1°/0 van bet in het serum aanwezige eiwit in
de bloedlichaampjes over; bij doorvoeren van
C03 gedurende denzelfden tijd door
dezelfde bloedsoort vermeerderde het eiwitgehalte van het serum ten koste van
dat der bloedlichaampjes met 9% *)•

Bij doorvoeren van O door gedefibrineerd paardebloed gedurende 1/3 uur,
ging 36 °/o van de in het serum aanwezige druivensuiker in de bloedlichaam-
pjes over; bij doorvoeren van koolzuur gedurende denzelfden tijd door dezelfde
bloedsoort vermeerderde het druivensuiker-gehalte van het serum ten koste van
dat der bloedlichaampjes met 50 °/0 2).

Ook suiker, welke o p z e 11 e 1 ij k aan het gedefibrineei\'dc bloed werd toege-
voegd, verplaatste zich, onder den invloed van zuurstof, van serum naar bloed-
lichaampjes, en onder den invloed van koolzuur, van bloedlichaampjes naar
serum (blz. 6, l.c.).

Uit de gegeven voorbeelden blijkt, dat bij kunstmatige
doorvoering van O en C02 de verplaatsing van bestand-
deelen, zoowel van bloedlichaampjes naar serum als omge-
keerd, zeer aanzienlijk is.

Maar de hoeveelheid O en C02, welke men aldus kunstmatig
doorvoert, is ook belangrijk en het was nu de vraag: is
bij het normale, natuurlijke arteriëele en veneuse bloed het
verschil in O en C02 gehalte groot genoeg, om ook daar
den genoemden invloed der gassen te herkennen? Was dit
het geval, dan moest b.v. het serum (plasma) vanhetC02-
rijke jugularis-bloed meer alkali, suiker, vet en eiwit, doch
minder keukenzout bevatten dan het serum (plasma) van
het CO2-arme carotis-bloed.

Inderdaad werd dit ook gevonden en zoo namen wij bijv.
waar, dat het jugularis-serum (plasma) 4°/0 van de totale

\') Over den invloed der ademhaling op de permeabiliteit, enz.
3) Over den invloed der ademhaling op de verplaatsing, enz. blz. 4.

-ocr page 12-

a

hoeveelheid suiker meer bevatte dan het carotis-plasma van
hetzelfde dier (blz. 7, l.c.). Op het eerste gezicht moet het
vreemd schijnen, dat het serum van het reeds in dienst dei-
weefsels geweest zijnde veneuse bloed nog meer van een voe-
dingsstof bevat dan het arteriëele, maar hetgeen is opgemerkt,
heeft geen betrekking op het geheele bloed. Immers, door
Chauvjsau is aangetoond, dat het jugularis-b 1 o e d in zijn
geheel minder suiker bevat dan het carotis-bloed.

De zaak is eenvoudig deze, dat het C02 hetwelk in de
weefsels ontstaat, op het in de capillaria aanstroomende
carotis-bloed inwerkt en een aanzienlijke hoeveelheid suiker uit
de bloedlichaampjes naar het bloedvocht doet overgaan.

De doelmatigheid van deze regeling is niet gering te
schatten, immers

1°. wordt hierdoor bevorderd de oxydatie in de bloedlichaampjes,
2°. de voeding van en de oxydatie in de weefsels,
Dit dient nader toegelicht.

1°. Zooals men weet, wordt het veneuse bloed uit de rech-
ter kamer in de longcapillaria gedreven, om daar uit de
ingeademde lucht zuurstof te ontvangen. De haemoglobine
wordt tot oxyhaemoglobine. Naar onze onderzoekingen nu
gebeurt er meer. Bij inwerking van zuurstof namelijk op de
bloedlichaampjes nemen deze een deel van het in het bloed-
vocht aanwezige alkali, vet, eiwit en suiker op, terwijl om-
gekeerd uit de bloedlichaampjes keukenzout in het bloedvocht
overgaat.

Deze verplaatsing is zeer doelmatig; immers suiker, vet
en eiwit vinden veel gunstiger voorwaarden tot oxydatie
in de bloedlichaampjes dan in het bloedvocht, omdat juist
in de roode bloedlichaampjes bijna uitsluitend de zuurstof\'
aanwezig is. Daarbij komt, dat deze oxydatie nog bevorderd
wordt door het gelijktijdig intreden van alkali in de bloed-
lichaampjes, welk alkali, gelijk bekend is, in hooge mate
het vermogen bezit de oxydatie te begunstigen x).

\') Ctjrt Lehmann toonde o. a. aan, dat na toediening van alkali (Na C02)
en druivensuiker, hetzij per os of intraveneus, de stofwisseling (opneming van

-ocr page 13-

De in de longcapillaria opgenomen zuurstof\' dient dus niet
alleen om aanstonds naar de weefsels te worden getrans-
porteerd, zij brengt ook dadelijk een wijziging in de verdee-
ling van bestanddeelen tusscben bloedlichaampjes en bloed-
vocht teweeg. En die wijziging heeft een zeer gunstigen
invloed op de oxydatie van voedingsstoffen i n de bloed-
lichaampjes, een invloed die zich in het geheele arteriëele
stelsel doet gevoelen en vermindert naarmate het bloed aan
O-gehalte verliest.

2°. Heeft het bloed, na het arteriëele stelsel te hebben
doorloopen, de capillaria bereikt, dan ontvangt het C03 uit de
weefsels. Dit C03 werkt in op de bloedlichaampjes, wat,
gelijk boven werd medegedeeld, ten gevolge heeft, dat zij
behalve zuurstof, ook eiwit, suiker, vet en alkali aan het
bloedvocht afgeven.

Met dit proces wordt een tweeledig voordeel bereikt:

a. De voeding der weefsels wordt bevor-
derd; immers uit het bloedvocht ontvangen de weef-
sels hun voedingsmateriaal en aangezien de hoeveelheid van
dit voedingsmateriaal juist door overgang uit de bloed-
lichaampjes is vermeerderd, kan het bloedvocht een ruimer
hoeveelheid daarvan aan de weefsels aanbieden dan toen
het bloed nog zuiver arteriëel was.

Bestond deze regeling niet, dan zou het bloedvocht in
voedende kracht afnemen, naarmate het zich langer tijd
door het capillair-gebied had bewogen. Nu ziet men, dat hoe
langer dit is geschied en hoe hooger dus het C03-gehalte
stijgt, des te meer voedingsmateriaal uit de bloedlichaampjes
in het bloedvocht overgaat. En, gelijk wij zeiden, uit het
bloedvocht moeten de weefsels hun voedsel putten.

b. De oxydatie in de weefsels wordt bevor-
derd; door invloed van C03 toch worden door de bloed-

O en afscheiding van C03) aanzienlijk wordt verhoogd, hetgeen niet het geval
is bij toediening van druivensuilcer alleen. Zoutzuur daarentegen deed de stof-
wisseling dalen.

-ocr page 14-

lichaampjes niet alleen eiwit, suiker en vet aan het bloecl-
vocht afgegeven, maar ook zuurstof en alkali.

Met de voedingsstoffen gaan dus tevens de middelen tot
oxydatie daarvan in de weefsels over.

Zag men tot dusverre in de ademhaling
slechts het middel om het lichaam van 0 te
voorzien en het C03 er uit te verwijderen,
naar onze onderzoekingen bl ij kt zijnogeen
andere beteek enis te bezitten. Deze bestaat
in het vermogen om een uitwisseling van
bestanddeel en tusschen bloedlichaampjes
en bloedvocht teweeg te brengen. En deze
uitwisseling is hoogst doelmatig: zij be-
vordert de oxydatie in de bloedlichaam-
pjes, benevens de voeding van en de oxydatie
in de weefsels.

SECTIO CAESAREA BIJ EEN VARKEN,

door

X. BRGEDVELU,

In Mei 1895 werd door W. M. te Zeist aan de consul-
tatieve cliniek van \'s Rijks Veeartsenijschool gebracht een
zeug, primipara, waarbij de verlossing niet wilde vlotten.

Reeds voor twee dagen waren de eerste baringsverschijn-
selen begonnen; de weeën, welke zich eerst hevig open-
baarden, waren nu flauw en nauwelijks waarneembaar, het
dier verkeerde reeds in een soporeusen toestand. Vijf biggen
waren al levend geboren, doch met groote moeite en tame-
lijk veel trekkracht; de eigenaar had echter nog een zesde
gevoeld.

-ocr page 15-

Bij onderhoek bleek, dat de ruucosa der vagina sterk
gezwollen en van kleine wondjes voorzien was, terwijl er
een bloederig vocht afvloeide. Bij! exploratie kon men met
één hand in de vagina dringen, doch de bekkeningang was
niet te passeeren; slechts even, met de toppen der vingers,
kon het zesde foetus worden gevoeld. Het nauwe bekken
belette den doorgang en verhinderde alzoo den partus.

Ofschoon de anatomische bouw wel tot bezwaar aanleiding
kan geven, is de bekkeningang bij het varken over het alge-
meen wijd. Het beenige bekken namelijk is relatief grooter
dan bij één van de andere huisdieren, wat voornamelijk te
wijten is aan de sterke ontwikkeling van de beenplaat vóór-
de gewrichtskom. De middelste dwarse diameter van het
bekken, de zoogenaamde distantia psoadica, is bij het varken
het kleinst. Verder bevindt zich op de binnenvlakte, aan
de voorste helft van de sympbysis, een stompe kam, de
crista pubica interna. Hiertegenover staat, dat de
bovenste bekkenwand grootendeels gevormd wordt door de
eerste vier beweeglijke staartwervels. Moeielijke geboorten
komen dan ook weinig voor, nagenoeg alleen bij primipara
en rachitische bekkens, vooral wanneer deze beide omstan-
digheden gepaard gaan. Ook thans was het bekken waar-
schijnlijk rachitisch, zoodat alle afmetingen en voornamelijk
de middelste en onderste dwarse diameter verkleind waren.
Zeker konden dus moeielijkheden worden verwacht, zelfs bij
normale grootte der foetus.

Daar de partus niet op de gewone wijze kon worden
getermineerd, werd besloten tot de sectio caesarea. Het
varken werd daartoe met de rechter zijde op een operatie-
tafel gelegd, waarna de linker bovenflank, benevens de
omgeving kaal geknipt en op aseptische wijze gereinigd
werden. Vervolgens werd met een aseptisch mes de huid-
snede gemaakt, loodrecht van de bovenflank naar beneden
en ongeveer 15 cM. lang; het onderliggend vetweefsel werd
gedeeltelijk weggenomen en de musculus obliquus externus
abdominalis gekliefd in zijn vezelrichting, zoodat deze snede

-ocr page 16-

ongeveer een lioek van 45° maakte met de kuidwond.
Daarna werd de musculus obliquus internus zoodanig geïn-
cideerd, dat de snede ongeveer loodrecht kwam op de vorige,
terwijl de musculus transversus abdominalis parallel aan
de huidsnede werd gekliefd. Vervolgens werden de fascia
transversa en het peritoneum met een pincet gevat en inge-
sneden, daarna de snede vergroot, terwijl de wondranden
intusschen door stompe haken van elkander verwijderd
werden gehouden. Nu kwamen de ingewanden voor den
clag, welke gereponeerd werden. Daarna werd met een
aseptische hand den drachtigen uterushoorn met het zich
daarin bevindende foetus naar buiten gebracht en de buik-
holte afgesloten door een met creoline-solutie gedrenkten doek.

Het bleek, dat een hevige metro-peritonitis aanwezig was.
De serosa was bedekt met een fibrineus, grauw, troebel
exsudaat, dat zich nog gemakkelijk liet verwijderen, terwijl
de uterus blauwachtig vuil en sterker gevasculariseerd was.

Een insnijding werd gemaakt in de ampul, op het meest
convexe gedeelte, waar weinig groote vaten voorkomen,
waarna het foetus, gedeeltelijk van vliezen ontbloot, werd
verwyderd. Daarbij bleek, dat de vrucht reeds in rotting
was overgegaan. Bij het over de huid strijken werd een
knisterend geluid vernomen, het geheele foetus was dik
en gezwollen, terwijl zich aan de punt van den elleboog
en de hiel reeds rottingsgassen hadden verzameld. Het
foetus was dus ongetwijfeld al één of meer dagen dood.
De uteruswand was verdikt, de uterusmucosa ontstoken, de
secundinae waren reeds in rotting overgegaan; ook deze
werden verwijderd. De uterus bleek geen verdere foetus
te bevatten, zoodat hij na schoon te zijn gemaakt, werd
gehecht.

Als hechtmateriaal werd catgut gekozen, terwijl de sutuur
van
Lembert werd toegepast, d. i. de hechting ging alleen
door serosa en muscularis, zoodat de mucosa er buiten werd
gelaten. Dit geschiedde onder een carbolnevel met de
Rich.ar.d-
soN\'sclie spray. Vervolgens werden de verschillende spier-

-ocr page 17-

lagen gehecht met antiseptische zijde, zoodat deze hechtingen
niet verwijderd behoefden te worden. Het peritonenm werd
gelaten zooals het was. De huid werd gehecht met gewast
touw, de wond begoten met een warme oplossing van subli-
maat in gelatine, waardoor zij later, door stolling der gela-
tine, van de buitenlucht werd afgesloten door een imperme-
able laagje.

Gedurende de operatie was tweemaal subcutaan aether
ingespoten, telkens 5 gram, hetgeen noodig bleek, om collaps
van het moederdier te voorkomen.

De prognose was, rekening houdende met de hevige pe-
ritonitis, infausta.

Na afloop der operatie nam de eigenaar het varken weder
mede. Een week daarna werd patiënte bezocht en geheel
gezond bevonden, in het genot van een flinken eetlust,
terwijl ze de vijf jonge biggen zoogde. De wond was bijna
genezen. Enkele hechtingen waren reeds uit de huid geval-
len, cle andere zouden weldra volgen. Den eigenaar was
geenerlei nabehandeling aanbevolen. Na een drietal weken
was patiënte volkomen hersteld.

Gaat men de literatuur na, dan vindt men o. a. door
Franck (Tierärztliche Geburtshilfe) opgegeven
dat sectio caesarea bij het varken dikwijls met succes wordt
toegepast.
Franck haalt een geval aan van Albert, die 3
varkens opereerde, waarvan 2 genazen en 1 moest worden
geslacht. Verder maakt
Franck melding van 8 varkens,
welke geopereerd werden en alle acht bleven leven. Ook
in het Tijd schrift voor Veeartsen ij k und een
Veeteelt, Deel XXI, 2ae afl., p a g. 120, vinden
wij 4 gevallen vermeld (referaat van den Heer M. Gr.
de Bruin).

Bij geen dezer is echter aangegeven of er reeds peritonitis
bestond. Wel legt
Albert den nadruk op het aseptisch
opereeren.

Zeker is het, dat we tot een groote mate van ongevoe-
ligheid van het peritoneum bij het varken kunnen beslui-

-ocr page 18-

ten, zooclat de sectio caesarea zelfs in een ver gevorderd
stadium nog met succes kan worden beproefd.
\'s-Gravendeel, Augustus 1895.

VERLAMMING VAN DEN NERVUS PERONEUS,

door

J. II. PIEiLjEHES Jr.

Het aantal malen dat bovengenoemde diagnose werd ge-
maakt, is nog gering, ten minste de werken welke mij ten
dienste staan, gewagen er volstrekt niet van, of geven alleen
de symptomen op, of beschrijven slechts
één geval. Dit laatste
geschiedt in
Carsten Harms : „E r f a h r u n g e n über
Kinderkrankheiten"; toch stemt mijn waarneming
niet geheel met die van
Harms overeen.

Op 4 Juni 1895 werd ik ontboden bij een veehouder
te B. De anamnese luidde: Het dier was tochtig en
daardoor zeer onrustig; \'s morgens in het land komende,
vond de eigenaar zijn koe op een hek hangen. Het geheele
lichaam was aan de andere zijde, met den kop en den rech-
ter schouder op den grond, terwijl het linker achterbeen
tusschen de planken van het hek was blijven haken. Met
een groot gedeelte van het lichaamsgewicht hing dus het
dier aan het linker achterbeen, en er was bijna geen leven
meer in. Daar de boer te weinig krachten bij de hand had,
zaagde hij het hek doormidden, waarna de koe als dood op
den grond viel. In dezen toestand bleef patiënte geruimen
tijd liggen.

Door wrijven en begieten met koud water kwam het dier
bij en met een geringen steun aan den staart stond het wel-
dra overeind. Van loopen was echter geen sprake. Spoedig
evenwel verbeterde ook dit en begon het dier weer te gra-

-ocr page 19-

zen; het liep echter kreupel, het onderste gedeelte van het
been hing er slap bij, zoodat de eigenaar vermoedde, dat
dit gebroken was. Daarvoor riep hij nu mijn hulp in.

Status praesens. Ik vond het dier grazende, eenigs-
zins ingevallen aan de flanken. Het stond links achter sterk
overkoot; met dit been steunde het als het ware op het
onderste gedeelte van het pijpbeen. Bij beweging werd het
been normaal naar voren gebracht, doch het sleepte met
den toon en het kootgewricht over den grond, terwijl het
in het spronggewricht niet werd gebogen. Vermeerderde
warmte vond ik noch aan den kogel, noch in de buiging van
het spronggewricht. Alleen trof ik een kleine laesie aan,
mediaal van den schenkel en aan den uier, met geringe
zwelling.

Strekte ik het kootgewricht en boog ik het sprongge-
wricht door met één hand den kogel naar achter te druk-
ken en de andere op het hielbeen te plaatsen, dan geschiedde
de belasting normaal, ook in beweging, wat in tegenspraak
is met het geval van
Harms, die zegt, dat het been bij
belasting sterk samenknikte.

Van het kruis tot het spronggewricht reageerde het dier
op speldeprikken, de mediale zijde van het spronggewricht
reageerde weinig, de laterale zijde en het geheele overige
been weinig of niet.

Diagnose. Aan fractuur kon ik niet denken, evenmin
aan verscheuring van spieren; nergens toch vond ik ver-
meerderde warmte en pijn dan op de aangegeven plaats
van den uier. Er was toch een kreupelheid, en wel een
welke er op wees, dat eenige spieren of spiergroepen niet
normaal functionneerden. Deze functiestoornis moest ik zoe-
ken in den buiger van het spronggewricht en de strekkers
van de klauwen. Daar er geen ruptuur was, dacht ik aan
gebrekkige of geheel opgeheven innervatie van deze spieren,
te meer wijl ook de gevoelloosheid er op wees. Mijn diagnose
luidde dus: peroneusverlamming»

Volgens Franck toch loopt de nervus peroneus in de diepte

-ocr page 20-

tusschen den m. biceps femoris en den m. semitendinosus
naar beneden, geeft een huidtak aan de broekspieren, gaat
over bet laterale hoofd van den gastrocnemius naar het
hoofdje van de fibula en verdeelt zich daar in 2 takken. De
diepe tak voorziet den pijpbuiger en de klauwstrekkers van
zenuwen. Een sterke tak er van gaat met de voorste onder-
schenkel-arterie naar beneden en verdeelt zich in de buiging
van het spronggewricht in 2 takken. De laterale tak innerveert
de katrolspier en gaat naar de huid en het periost; dit
doet eveneens de mediale tak, welke langs het mediale griffel-
been loopt. De oppervlakkige tak is sterker dan bij het
paard en verdeelt zich in 3 takken. Deze voorziet de gemeen-
schappelijke en bijzondere klauwbeenstrekkers van zenuwen,
doorboort de schenkelfascie, geeft één tak mediaal, één lateraal
en één in het midden, welke met hun drieën verder huid en
periost van het onderbeen innerveeren. Doordat dus een groot
gedeelte van de huidzenuwen onder het spronggewricht uit
den nervus peroneus ontspringen, bestond aldaar verminderde
gevoeligheid ; tevens kon de pijp niet worden gebogen, omdat
de pijpbuiger niet werd geïnnerveerd, en de kogel niet worden
gestrekt, omdat de strekkers verlamd waren.

Prognose. Deze stelde ik vrij gunstig, omdat ik recht
had te vermoeden, dat de verlamming was ontstaan door
laesie of door bloeduitstorting in het verloop van de zenuw.
Hoe en waar de zenuw gelaideerd was, kon ik niet uitmaken,
doch ik vermoedde iets boven of aan het spronggewricht.

Therapie. Ik wilde den eigenaar bewegen het dier op
te stallen. Hiervan wilde hij echter voorloopig niets weten,
omdat het voor hem te lastig was in den drogen tijd gras
te maaien, en hij het dier niet op hooi wilde zetten, wijl
het dan minder melk zou geven. Ik zeide, dat dit toch zou
volgen, omdat het minder zou eten in de weide.

Ik legde toen een gipsverband aan, om te beletten dat
de kogel bij beweging over den grond sleepte. Dit ging dien
dag goed, doch den volgenden morgen reeds kwam de
eigenaar met de boodschap, dat patiënte weer evenals den

-ocr page 21-

vorigen dag liep. Nu was de boer er van overtuigd dat bet
in de weide niet zou gaan. Hij stalde patiënte dus op. Ik
legde nu het gipsverband opnieuw tot aan het spronggewricht.
Het steunen op het been ging toen normaal. Ik liet ver-
volgens het spronggewricht en diens omgeving dagelijks
flink wasschen en masseeren met brandewijn, en de ver-
wonding aan den uier met zinkzalf behandelen.

Op stal stond het dier nu normaal en ik liet de genezing
aan de natuur over, nadat ik den eigenaar had aangeraden
wat geduldig te zijn.

Op 24 Juni bezocht ik patiënte weder. Ik nam het gips-
verband af en liet het dier eenige passen achterwaarts
maken. De kogel bleef normaal, het spronggewricht werd
gebogen. De zwelling aan den uier was verdwenen; slechts
eenige korstjes gaven de plaats der laesie aan. Ik liet den
eigenaar het been nog eens goed wasschen met koud water
en daarna fiks droogwrijven; toen zond ik het dier de
weide in. Het loopen ging uitmuntend, alleen werd het been
nog wat hoog opgetild en zwaar neergezet. Na verloop van
een maand zag ik het dier terug, volmaakt in orde en goed
gegroeid.

Berkel, September 1895.

Korte mededeelingen en referaten.

Behandeling van huidziekten. — In navolging van bij den
mensch toegepaste geneeswijzen heb ik dikwijls bij huidziekten
twee recepten voorgeschreven, waarvan het succes zóó goed was,
dat ik ze hier wil laten volgen.
i°. Voor schurft bij honden:

Beta-naphtol (C10H7OH) met vaselinum flavum en lanolinum,
in dezen vorm:

-ocr page 22-

R.

/3-Naphtoli 5,
Vasel. flav. 25,
Lanolini 25,
f. ungt.

S. 2 X daags mede inwrijven»

2°. Bij vochtige eczemen paste ik altijd een droge behande-
ling toe.

Het meest gebruikte ik met succes dit recept:
R.

Amyl. solan. 50,
Talc. venet. 35,
Oxyd. zinci 10,
Acid. salicyl. 2.5,
f. adspergo.

S. 2 a 3 X daags mede bepoederen.

Meer als rariteit wil ik nog iets mededeelen over een behande-
ling, welke ik een eigenaar heb zien toepassen.

De Heer N. te Utrecht had twee groote honden (als ik me
goed herinner Ulmer doggen), welke in hoogen graad lijdende
waren aan acarus-schurft. Hun geheele lichaam was er mede
bedekt. Op raad van een zijner vrienden (aan de veeartsenijschool
waren de dieren voor ongeneeslijk verklaard) wendde hij
Dougall\'s schapen-waschmiddel aan, op dezelfde wijze als men
het voor schapen gebruikt, en gaf den dieren eenige malen daags
(zoo vaak er tijd voor was) daarmede een bad of een geduchte
wassching. Na 3 a. 4 maanden waren ze totaal genezen.

Het feit, dat het acarus-schurft was, heb ik zelf vastgesteld;
ook heb ik de honden genezen gezien.

Misschien verdient proefneming dus aanbeveling.

H. G. van Harrevelt.

Penetreerende buikwond met eventratie van een stuk
mesenterium bij een koe. — Op een goeden morgen werd ik
geroepen bij een koe, welke in een zeis was gaan liggen, die
onder het gras verborgen lag, en daardoor een wond had ver-
kregen, „waaruit iets hing."

Ik kwam en zag het volgende :

-ocr page 23-

Onmiddellijk achter en onder de valsche ribben, aan de rechter
zijde, bestond een perforeerende wond in den buikwand, terwijl
van die wond een huidsnede van ongeveer 50 cM. naar voren
over de ribben liep. De wond was veroorzaakt door de naar
boven gerichte punt van de zeis, de huidsnede door het verdere
snijdende gedeelte.

De eerste liep in zeer schuine richting door den buikwand,
zoodat ze door den last van de ingewanden werd dichtgedrukt.
Uit de wond hing een lis mesenterium, Hoe dit heeft kun-
nen prolabeeren zonder dat er een stuk darm medeging, be-
grijp ik niet best; genoeg het was er. Vergissing met omentum
was onmogelijk.

Overigens vertoonde het dier geen enkel ziekte-symptoom.

Ik maakte de wond schoon en knipte de haren er omheen af.
Het geëventreerde stuk behandelde ik als volgt:

Ik reinigde het in bacteriologischen zin en onderbond alle
daarin verloopende vaten, zoowel arteriën als venae, zoo dicht
mogelijk bij de wond, met aseptische zijde.

Vervolgens knipte ik het geheele buiten hangende stuk (16 cM.
lang) weg. In de wond bleef nu een stomp achter met onder-
bonden vaten. Ik reinigde nogmaals, poederde den stomp dik in
met jodoform en bracht hem in de buikholte terug. Het kostte
eenige moeite hem door de wond naar binnen te brengen, zoo
stevig werd deze op de bovengezegde wijze dichtgedrukt.

Ten slotte hechtte ik de huid losjes.

Dagelijks werd nu de wond antiseptisch geïrrigeerd (tusschen
de hechtingen door) en na 6 dagen werden de hechtingen ver-
wijderd. Na korten tijd was alles weder intact, terwijl de koe
absoluut geen ziekteverschijnsel van welken aard ook had vertoond.

H. G. van Harrevelt.

Iets over het afmaken van honden. — Men wordt in de
praktijk niet alleen geroepen om te genezen; er zijn helaas vele
gevallen waar öf de eigenaar óf wij zeiven moeten te kennen
geven, dat de dood te verkiezen is boven het leven. In zulke
gevallen wil de eigenaar en ook wij, dat het dier, wat men
noemt een „zachten" dood heeft.

Ik zeg ,,wat men noemt", want of het een zachte dood is, kan
natuurlijk niemand zeggen.

-ocr page 24-

Men moet oordeelen naar de verschijnselen, hoe minder dood-
strijd we zien, des te zachter noemen we den dood.

Onder de middelen, in eiken veterinairen apotheek aanwezig,
vind ik nitras strychnini het meest geschikt voor zulk een
dood.

Wanneer de dosis groot genoeg is, zien we absoluut
geen krampen optreden. Ik gebruikte het tal van malen en
zag telkens een foudroyanten dood, zonder eenigen doodstrijd,
zonder zelfs kenteekenen van onrust of pijn.

Zooals ik zeide moet de dosis groot zijn.

Als laagste doodelijke dosis geeft men aan voor honden 5—20
milligram, terwijl ik voor een zeer grooten hond met goed gevolg,
d. w. z. zonder optreden van eenigen doodstrijd, 400 mg. gaf,
dat is dus twintigmaal zooveel.

Ook bij andere honden behield ik dien maatstaf en steeds met
het gewenschte gevolg.

Misschien kan men wel minder gebruiken, maar ik behield de
2o-voudige letale dosis, omdat ik er de eerste maal goed succes
mede had gehad. De aanwending geschiedt natuurlijk subcutaan.

Heeft men geen al te nauwkeurige vergiftbalans, zooals ik helaas
wel eens bij de collega\'s heb gezien, dan kan men doseeren
als volgt:

Men maakt een verzadigde oplossing van nitras strychnini.
De oplosbaarheid van die stof in koud water is 1 op 90; een
PRAVAz\'sche spuit van 10 cc. bevat dus, vol zijnde met verza-
digde oplossing, 0.111 gr. strychnine.

H. G. van Harrevelt.

Vreemde voorwerpen in den slokdarm van het varken.

— Naar aanleiding van de mededeeling van den Heer de
Bruin
in de vorige aflevering van dit Tijdschrift wil ik gaarne
mijn, hoewel geringe ervaring omtrent dit onderwerp ten beste
geven. Vooraf echter zij het mij vergund de methode van
collega
Hoogland te Zeddam aan een bescheiden critiek te
onderwerpen. Zooals bekend is, komen vooral bij het varken
dikwijls vitia cordis voor, zooals daar zijn: cor adiposum, obe-
sitas cordis en vooral endocarditis verrucosa, als gevolg van
vlekziekte, maar ook door andere lagere organismen teweeg,
gebracht (bacterie van polyarthritis rheumatica en nog drie

-ocr page 25-

andere bacteriën, door Weichselbaum gevonden). Wegens dit
feit komt het mij bedenkelijk voor om een varken, mager of vet,
m chloroformnarcose te brengen; immers wij leeren steeds (en
dit wordt ook in de menschelijke chirurgie hoog gehouden)
„geen chloroformnarcose bij een vitium cordis". Ook bij ons zijn
daarvan, vooral uit de hondenpraktijk, treffende voorbeelden aan
te halen.

De methode, welke ik nu reeds driemaal met veel succes heb
toegepast, bestaat daarin, dat ik het varken een lis om de boven-
kaak laat leggen, waarna ik het touw over een dwarsbalk laat
aantrekken. Vervolgens leg ik een lis om de onderkaak en laat
deze door een of twee man naar beneden trekken, dus ongeveer
op de manier, waarop den honden aan de Veeartsenijschool de
mond wordt opengebroken. Nu plaats ik mij recht vóór het dier
en breng de gewone
M0NR0\'sche slokdarmsonde voor koeien
langzaam in de keel en den oesophagus; aldus duw ik, door
zachter of harder drukken, het voorwerp in de maag.

In twee gevallen hadden de varkens in een boomgaard geloo-
pen en waren het dus waarschijnlijk appels, die den slokdarm
verstopten; in het derde geval had het dier op pas gerooid
aardappelland geloopen en was het een gave aardappel (een half
gare zou nog gemakkelijker door te duwen zijn). Steeds dronken
zij onmiddellijk na de manipulatie een halven emmer melk uit,
terwijl ze vóór dien tijd alles regurgiteerden. Een paar dagen
lang laat ik daarna vloeibaar voedsel toedienen, om mogelijke
laesies in den oesophagus eerst te laten genezen.

Ik meen, dat die methode steeds kan worden beproefd vóór
men tot de chloroformnarcose en de oesophagotomie overgaat,
te meer wijl deze het gewenschte gevolg niet kunnen opleveren,
zoodra de hindernis in het thoracale gedeelte van den oesopha-
gus is gezeten.

Druten, October 1895. E. H. Berch Gravenhorst.

Beschuttende enting tegen de vlekziekte der varkens. —

Reeds sedert een paar jaren hield Dr. Lorenz zich met deze
entingen bezig en deelde de resultaten hiervan mede in de
Deutsche Zeitschrift für Thiermedicin, Bd. XX
en XXI. Zijn aanvankelijk aangenomen methode bleek in de
Praktijk niet te voldoen; thans meent hij echter alle bezwaren

-ocr page 26-

te boven te zijn gekomen. Het resultaat van zijn uitvoerige on-
derzoekingen vat hij in het volgende samen:

i°. De beschuttende enting tegen de vlekziekte der varkens,
bestaande in de aanwending van geprepareerd, immuniseerend
entserum met opvolgende cultuur-injectie, veroorzaakt een tame-
lijk lange, minstens een jaar durende immuniteit tegen de ziekte.

2°. Bij nauwkeurige uitvoering van de enting gaat zij niet met
nadeelige gevolgen gepaard; vooral dan is zij gevaarloos, wanneer
de gebruikte entstot goed, d. w. z. het bereide serum werkzaam
genoeg en de cultuur zuiver is. In dat geval zijn noch acute
entziekte, noch de chronische gevolgen der vlekziekte, als endo-
carditis, te wachten.

3°. Voor de bereiding van een vertrouwbaar entserum zijn
bijzondere inrichtingen noodig, voorzien van alle omstandigheden,
welke een doelmatige voorbereiding van de te gebruiken varkens
mogelijk maken. De rentabiliteit dezer inrichtingen staat vast,
tenzij ze plotseling overtollig mochten worden door de ontdek-
king van een eenvoudiger methode. W. C. S.

Keuring van vee en vleesch., — In de 63ste jaarvergadering
van de British Medical Association, gehouden te
Londen van 30. Juli tot 2 Augustus 1895, werd o. a. ter tafel
gebracht de wenschelijkheid om het slachten van dieren voor
menschelgk voedsel beter te regelen dan dit tot heden in Enge-
land het geval is. De discussie daaromtrent werd geopend door
Dr.
Legge, die er op wees van hoe groot belang de oprichting
van abattoirs was, gelijk deze in Frankrijk, Duitschland en De-
nemarken bestaan en door hem waren bezocht. Hij gaf de voor-
keur aan de Duitsche slachtplaatsen boven de Fransche, wijl in
de eerste, welke groot en ruim waren, gemakkelijker reinheid
kon worden betracht en de noodige ventilatie aangebracht, terwijl
het toezicht op het slachten beter kon plaats vinden dan in de
kleine, afgescheiden kamers der Fransche abattoirs.

Dr. Legge besprak de bepalingen omtrent het slachten van
dieren in België, Frankrijk, Denemarken en Duitschland, en ver-
geleek die met de daaromtrent bestaande voorschriften in Enge-
land. Het keuren van vee en vleesch was overal bijna geheel
opgedragen aan veeartsen en niet aan een „medical officer of
health," hetgeen hij verklaarde met de opmerking, dat de vee-

-ocr page 27-

artsenijkunde op het vasteland wetenschappelijk hooger stond
dan in Engeland, waar het onderwijs in dat vak niet vanwege
den Staat wordt gegeven.

Een groote leemte in Engeland was, dat geen wettelijke be-
palingen bestonden omtrent de ziekten der dieren, welke het vleesch
ongeschikt maken voor de consumtie. Hij wees er op hoe dit in
Duitschland was geregeld, speciaal hoe met tuberculeuse dieren
in de verschillende graden van infectie moet worden gehandeld.
Te Berlijn kookt men (evenals reeds in ons land geschiedt)
vleesch, dat sterk tuberculeus is, zóó, dat het onschadelijk
wordt, terwijl de voedzaamheid en smakelijkheid zoo weinig
mogelijk verminderen. Het wordt dan voor een geringen prijs
verkocht.

Dr. Marsden trad in uitvoerige beschouwingen omtrent de
behandeling van het vee vóór het dooden, de methode van slach-
ten en de inspectie van het geslachte dier, terwijl ook het con-
serveeren van het vleesch en de gevolgen van het bevriezen
werden herdacht. Hij betoogde, evenals anderen na hem, de
wenschelijkheid van de oprichting van abattoirs en het keuren
door veterinaire inspecteurs. Alleen Dr.
Slade-king verzette zich
tegen het laatste; indien de „medical officer of heaith" niet op
de hoogte was,dan moest dit een gebrek in zijn opvoeding wor-
den genoemd, waarin kon worden voorzien. Ook zou het ophef-
fen der particuliere slachtplaatsen groote bezwaren ontmoeten.

Dr. Hill achtte het verspreid zijn van vele slachtplaatsen over
een stad een bron van nadeel voor de openbare gezondheid,
afgescheiden nog van de moeielijkheid in zake het keuren der
geslachte dieren.

Op voorstel van Dr. Newsholme werd de volgende motie aan-
genomen : Aangezien de Koninklijke Commissie ter onderzoek
van de gevolgen van tuberculeus voedsel voor de gezondheid
van den mensch, door de bewoordingen van de opdracht, be-
perkt was tot tuberculose, acht de se«tie het wenschelijk, dat
een Koninklijke Commissie worde benoemd ter overweging van
de geheele zaak der keuring van vee en vleesch, en dat een af-
schrift van dit besluit worde gezonden aan alle Ministers van
den Staat (British Medical Journal, 31 Aug. 1895).

W. C. S.

-ocr page 28-

Wetsontwerp tegen de tuberculose van het rundvee. —

De Minister van Landbouw in Frankrijk heeft bij de Kamer van
Afgevaardigden ingezonden een wetsontwerp tegen de tuberculose
van het rundvee, waarvan de eerste vier artikelen als volgt luiden:
Art. r. Elk rund, dat de clinische verschijnselen van tuber-
culose vertoont, wordt op bevel van den prefect afgemaakt.

Art. 2. De runderen, welke clinische verschijnselen vertoonen
waardoor het bestaan van tuberculose kan worden vermoed,
worden aan de tuberculine-proef onderworpen; die welke reageeren,
worden op bevel van den prefect afgemaakt.

Art. 3. Bij eenig geval van runder-tuberculose, hetzij dit is
waargenomen bij een levend dan wel bij een gestorven of gedood
dier, worden alle runderen, welke met het zieke in denzelfden
stal verblijf hebben gehouden, aan de tuberculine-proef onder-
worpen. Die welke de karakteristieke reactie vertoonen, mogen
niet worden verkocht dan voor de slachtbank, waaraan zij binnen
een jaar moeten worden overgeleverd. Deze termijn kan bij be-
sluit van den Minister van Landbouw, na advies van het „Comité
consultatif des épizooties", worden verlengd. Maar in dit geval
verliest de eigenaar zijn aanspraak op de schadevergoeding, be-
doeld bij artikel 4.

Elk dier dat, na op tuberculine te hebben gereageerd, gedu-
rende het toezicht, waaraan het wordt onderworpen, verschijnselen
gaat vertoonen van tuberculose, wordt op bevel van den prefect
afgemaakt.

Art. 4. In geval van geheele of gedeeltelijke inbeslagneming
van het vleesch, afkomstig van dieren, welke overeenkomstig de
bovenstaande artikelen zijn afgemaakt, wordt aan de eigenaren
een schadeloosstelling toegestaan als volgt:

i°. Het vierde gedeelte der waarde van het in beslag genomen
vleesch, wanneer het dier op bevel van den prefect is afgemaakt.

2°. De helft der waarde van het in beslag genomen vleesch,
indien het dier aan de slachtbank is overgeleverd binnen een
jaar, als bedoeld bij artikel 3, en geen enkel clinisch verschijnsel
van tuberculose heeft vertoond.

In elk ander geval geeft het in beslag nemen van vleesch geen
aanspraak op schadevergoeding.

Het wetsontwerp is vergezeld van een uitvoerige toelichting,
waarin wordt gewezen op het gevaar der tuberculose van het
rund voor de volksgezondheid, op de uitbreiding welke de ziekte,

-ocr page 29-

ook buiten Frankrijk, heeft verkregen, en de nadeelen die zij
voor den veefokker oplevert (Recueil de médecine vété-
rinaire, 15 Septembre 1895). w-

De antipyretisehe behandeling. — In het R e c u e i 1 de

méd. vét., VIII Série, Tome II, n°. 15 vinden we onder
bovenstaanden titel een stuk van Dr.
Albrecht. Het is een plei-
dooi voor de hydrotherapie bij koorts en een op den achter-
grond stellen van chemische antipyretica.

Hij zegt, gesteund door de proeven van Bauer en Künstle,
„dat de antipyretica wel de lichaamstemperatuur lager doen wor-
den, maar niet de abnorme eiwitverbranding beperken."

Aan het eind van zijn stuk noemt Dr. Albrecht als zijn con-
clusies :

i°. Het is een zeldzaamheid als wij bij onze huisdieren een
temperatuur constateeren boven 430.

2°. De dieren bieden dagen, zelfs maanden lang weerstand
aan zeer hooge temperaturen, zonder er onder te bezwijken.

3°. Bij een aantal met koorts gepaard gaande ziekten beant-
woorden de verschijnselen, wat hun hevigheid betreft, niet aan
de stijging van de lichaamstemperatuur.

4°. Het is niet onweerlegbaar bewezen, dat een zeer hooge
temperatuur de micro-organismen, welke de essentiëele oorzaak
van koorts zijn, doodt, maar wèl daarentegen dat die temperatuur
het organisme verzwakt en verderfelijk werkt op het zenuw- en
vaatstelsel.

5°. Het is voldoende om patiënten, door goedaardige ziekten
aangetast op dieet te stellen en slechts in zware gevallen diene
men antipyretica toe, niet alleen om de temperatuur te verlagen,
maar veeleer om hun gunstige werking op het hart, het zenuw-
stelsel en het digestie-apparaat.

6°. Deze effecten worden verkregen door koude compressen
en irrigaties of wel geheele baden (voor kleine dieren).

De hydrotherapie is zeer goedkoop en moet niet door genees-
middelen (chemische) worden vervangen, dan in geval de applicatie
onmogelijk is.

7°. Groote doses alcohol, welke noodig zijn om de lichaamstem-
peratuur te verlagen, zijn eerder schadelijk dan voordeelig voor
het organisme.

-ocr page 30-

Dit geneesmiddel moet slechts in kleine doses worden gegeven,
als excitans om collaps te bestrijden. Het kan met voordeel wor-
den vervangen door hypodermatische injecties van camphor of
aether, welke heden ten dage nog weinig in de veeartsenijkundige
praktijk worden aangewend. H. G. v. H.

Over parasitaire ietero-haematurie bij schapen. Een bij-
drage tot de studie der amoebosporidiën, door
Bonome. —
Onder bovenstaanden titel vinden we in het Centralblatt
für allgemeine Pathologie und pathol. Ana-
tomie, Band
VI, n°. 12/13, een referaat uit Virchow\'s Ar-
chiv, Band 139, S. 1. Dit luidt:

Bij de schaapskudden in de nabijheid van Padua komt in het
voorjaar een epizoötie voor, welke clinisch gekarakteriseerd is
door groote neerslachtigheid van het dier, gebrek aan eetlust,
hevigen icterus, haematurie, dikwijls met oedeem aan de zijvlakten
van den hals.

Het lijk bevindt zich gewoonlijk in zeer slechten voedings-
toestand, en vertoont icterus van slijmvliezen en huid, sterk oedeem
in het subcutane bindweefsel van kop en hals, contractie van
het hart, verkleuring van het myocardium (vaak roodachtig-geel),
dikwijls geelachtig transsudaat in de sereuse holten, harde don-
kerroode milt, welke veelal zwartachtig is met geelwitte follikels,
kleine, slappe lever, bloedarm en diffuus groengeel, gezwollen
nieren, slap, groengeel tot zwartachtig, enz.

In het bloed, de milt, de nieren, welke eenerzijds vettige
degeneratie der bastepitheliumcellen en haemorrhagieën, anderzijds
verkleining en necrose van de kernen der vaatlissen, exsudaat
onder de kapsel of wel geheele vernieling van glomeruli ver-
toonen, en in de grootendeels necrobiotische lever kon
Bonome
glanzende, kleurlooze lichaampjes aanwijzen, welke zich met
aniline-kleurstoffen tingeerden en 1 —
3 micra groot waren. In
het versche bloed voerden die lichaampjes vaak levendige con-
tractie-bewegingen uit. Een proef om ze te kweeken mislukte,
evenals het overdragen door transfusie van het gedefibrineerde
bloed op een hamel, een konijn en op cavia\'s. Dit laatste waar-
schijnlijk daardoor, dat de parasiet alleen, ten minste binnen
zekere grenzen, niet voldoende is om de ziekte te voorschijn te
roepen, maar dat er nog andere voorwaarden moeten worden

-ocr page 31-

vervuld, wellicht uitgaande van het digestiekanaal en de lever.
Het digestiekanaal is misschien de poort, waardoor de parasiet
binnenkomt.

De schrijver meent uit coupes van de milt een reeks van ontwik-
kelingsstadiën zijner protozoa, welke zich door deeling moeten
voortplanten, te kunnen vinden. De aanwezigheid van geeseldraden
of pseudopodiën aan te toonen, gelukte niet. Daar men met een
endogene vermeerdering, evenals bij sporidiën te doen heeft, en
de levendige beweging van de jonge vormen in het bloed der
schapen hun amoeben-natuur kenbaar maakt, zoo noemt
B. zijn
parasieten: amoebosporidium polyphagum van de haematurie der
schapen.

„Polyphagum" omdat de parasiet niet alleen de roode bloed-
cellen aantast, maar ook de cellen van het nierepithelium en de
levercellen.

De icterus houdt Bonome voor een absorptie-icterus, niet voor
haematogeen.
 H. G. v. H.

Intraveneus© injectie van cMoorbaryum bij verstoppings-
koliek. — De veearts
Schmuck te Friedrichshagen beschrijft in
de Berl. Thierartztl. Wochenschr., no. 33, een ge-
val van deze therapie.

Bij een paard met hevig verstoppingskoliek geroepen, had hij
te vergeefs natriumsulfaat en eserine geappliceerd. Na 4 uur lag
het dier met vuilroode conjunctiva, 52 ademtochten p. m., on-
telbare en harde pols, onvoelbaren hartslag en sterke gasophoo-
ping in het colon.

Schmuck spoot toen onder aseptische cautelen 0,6 gr. baryum
chloratum, in 10 gr. aqua destillata opgelost, in de vena ju-
gularis. (Men moet de dosis bij bestaande hartzwakte zeer
beperken.)

De werking trad na 3 minuten in; eerst werden de verschijn-
selen van pijn heviger. Het dier kromde den rug en legde zich
behoedzaam neder, het hoofd opgericht met strakken blik en af
en toe steunend. Op vijf schreden afstand was het darmgeruisch
te hooren. Na tien minuten werd de eerste flatus ontlast, wat
zich vaak herhaalde. Het paard dronk gretig het voorgehouden
water en stond gewillig op. Men liet het dier toen stappen en
20 minuten na de inspuiting werden de eerste faeces ontlast, welke

-ocr page 32-

van weeke consistentie waren. In de eerstvolgende uren werden
groote quantiteiten faeces ontlast, waarna volkomen genezing
volgde. H. G. v. H.

Ruptuur van het diaphragma. — Prof. Dr. Schxampp deelt in
de Zeitschrift fixr Thiermedicin, 18 Supplement
Heft, het volgende mede (Der Thierarzt, 1895, n°\' 7):

Een eigenaar vond \'s nachts zijn paard op stal staan met koliek-
verschijnselen. Symptomen waren: pols 44, middelmatig groot,
week, regelmatig; 24 ademtochten, peristaltiek beiderzijds goed
hoorbaar. Mest kon per anum in groot quantum worden ontlast.
Abdomen niet uitgezet. Koliek-verschijnselen eerst zeer gering, later
zeer hevig. De pols werd van minuut tot minuut sneller en klei-
ner (60—82—104). De peristaltiek bleef hoorbaar en het abdo-
men ingevallen. Het meest in het oog springend en onrustbarend
symptoom was de toenemende ademhalingsfrequentie, welke in het
verloop van nog geen kwartier tot zeer sterke in- en exspiratorische
dyspnoe steeg. Tracheotomie baatte niets; 20 minuten later stortte
het dier neder en stierf den stikkingsdood.

De diagnose: middelrifverscheuring met prolapsus van darmen
in den thorax, zooals de sectie uitwees, was intra vitam niet ge-
maakt geworden; het voornaamste symptoom ontbrak, namelijk:
het pleksgewijze begrensd optreden van een tympanitischen percus-
sietoon aan den borstwand. De percussie liet beiderzijds een vollen
toon hooren. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in het
feit, dat het linker colon door de scheur in het middelrif niet
tusschen long en borstwand was gedrongen, maar mediaal tus-
schen de beide longen in. Al klopt men in dit geval nog zoo
sterk, er is geen tympanitische toon uit te halen.

Van eenige oorzaak voor de ruptuur was niets te zeggen. Daar
het dier, vóór de eigenaar er bij kwam, den halster had afge-
stroopt, is het mogelijk, dat een sprong of een val de aanlei-
ding gaf (m. i. toch hoogstens een determineerende oorzaak,
Ref.). Verwondingen waren niet aanwezig.

H. G. v. H.

Behandeling van gallen. — (Wochenschrift für
Thierheilkunde und Viehzucht, n°. 19, 1894);
(Schweizer Archiv für Thierheilkunde, Band

-ocr page 33-

XXXVII, Heft 3.) Bij gallen, welke hardnekkig weerstand bie-
den aan de ingestelde behandeling, ga men als volgt te werk:

Na onder aseptische cautelen de gal te hebben geledigd, hetzij
door troicart of PRAVAz\'sche spuit, en de steekwond goed te
hebben bedekt met jodoformcollodium, penseelt men de geheele
oppervlakte van de gal met sublimaatcollodium in de verhouding
van 8 : 20. De hierdoor ontstane korst valt na 10—12 weken af.

Heichlinger zag van deze behandeling goed succes; natuurlijk
kan er geen sprake van zijn bij gallen, welke als gevolg
optreden van slechte beenen, enz.
 H. G. v. H.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

VERSLAG VAN DEN TOESTAND DER MAATSCHAPPIJ
TER BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE IN
NEDERLAND OVER 1S94/95.

M.M.H.H.!

Ik heb de eer u, namens het Hoofdbestuur, de volgende
mededeelingen te doen omtrent den toestand der Maatschappij
over het tijdvak van September 1894 tot heden.

Er valt te constateeren een vermeerdering van het aantal
leden, dat van 262 volgens het vorig verslag, geklommen is
tot 272. Het aantal eereleden en correspondeerende leden bleef
hetzelfde. Van de gewone leden werden er drie afgeschreven en
bedankten twee leden.

De 272 leden zijn verdeeld als volgt:

Afdeeling Groningen—Drente......29 leden.

s Friesland.........19 »

» Gelderland—Overijsel ..... 38 »

2> Utrecht..........44 s>

» Noord-Holland ....... 24 »

» Zuid-Holland........18 »

Nieuwe » Zuid-Holland ........28 »

» Zeeland.............15 »

s Noord-Brabant—Limburg. ... 29 »

Algemeene s> ............28 »

Totaal , . ,272 leden.

-ocr page 34-

Aan de Maatschappij ontvielen door den dood eenige leden en
oud-leden, met name de
H.H. L. Swart, G. J. Hengeveld en
J. N.
Dijkman. Door het Hoofdbestuur werd aan de familie van
eerstgenoemde een brief van rouwbeklag gericht, evenzoo aan
de familie van den Heer
Hengeveld, bij wiens begrafenis ook
tegenwoordig waren de i8te en de 2de Secretaris. De iste Secre-
taris sprak aan het graf een enkel woord ter herinnering aan de
verdiensten van den overledene ten opzichte van de Maatschappij
en van de veeartsenijkunde. In het Tijdschrift, Dl. 22, afl. blz.
16 en 17, is de necrologie van den Heer
Swart en in hetzelfde
Deel, afl. 2, blz. 99 en vv., die van den Heer
Hengeveld ver-
schenen, de laatste vergezeld van het portret van den overledene,
dat zeker aan vele zijner oud-leerlingen als souvenir welkom zal
zijn geweest.

In het Tijdschrift werd ook herdacht (Dl. 22, afl. 5, blz. 295
e. vv.) de Heer A. J. de B
ruijn, oud-Luitenant-Kolonel Paarden-
arts, die o. m. van x Februari 1866 — 1 September 1867 tijde-
lijk leeraar was aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

Verslagen (of ledenlijsten) werden ontvangen van de afdeelin-
gen: Groningen (over 1893), Noord-Holland, Zuid-Holland, Gel-
derland—Overijsel, Groningen—Drente, Utrecht, Friesland en
Zeeland.

Van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland kwam geen verslag in,
terwijl de afdeeling Noord-Brabant—Limburg enkel een presen-
tielijst zond van de laatste afdeelingsvergadering.

In den loop van het tijdperk waarover dit verslag wordt uit-
gebracht, vielen aan een drietal leden van de Maatschappij
onderscheidingen te beurt. Den Heer
J. Poels te Rotterdam
werd, in het begin van het jaar 1895, door den Senaat van de
Rijks-universiteit te Leiden het doctoraat honoris causa in de
Geneeskunde verleend.

In de maand Juli 1895 werd aan den Heer W. C. Schimmel
en in Augustus d. a. v. aan den Heer H. J. H. Stempel het rid-
derkruis toegekend in de orde van Oranje-Nassau.

Het Hoofdbestuur heeft aan genoemde Heeren, namens de
Maatschappij, zijn gelukwenschen aangeboden.

De verslaggever wil, wat het aantal en de titels der tijdschrif-
ten waarmede de Maatschappij op het oogenblik in zake haar
Tijdschrift in ruil verkeert, niet in bijzonderheden treden. De

-ocr page 35-

Heer D. F. van Esveld is zoo vriendelijk geweest dit jaar als
bibliothecaris te fungeeren; hij heeft aan het Hoofdbestuur een
rapport omtrent de boekenverzameling ingediend, dat in de
eerstvolgende aflevering van het Tijdschrift zal worden opgeno-
men. De boekenverzameling bevindt zich op het oogenblik in
een der leerzalen van \'s Rijks Veeartsenijschool (waartoe de Di-
recteur dier school zijn toestemming heeft gegeven), en is tegen
brand geassureerd voor
de som van ƒ2000.

Door den i8te Secretaris werden een 130-tal stukken in ontvangst,
beantwoording en verzending behandeld.

Met i Januari trad als 2de Secretaris op de Heer D. van der
Sluijs
te Amsterdam.

De H.H. D. F. van Esveld en W. C. Schimmel hebben hun
herbenoeming tot lid van de Commissie van redactie van het
Tijdschrift aanvaard.

Op het verzoek aan Zijn Excellentie den Minister van Water-
staat, Handel en Nijverheid om subsidie voor het Rapport in zake
enquête-vleeschkeuring, waarvan in het vorig verslag sprake was,
is bij missive van 15 October 1894 geantwoord, dat het niet
voor inwilliging vatbaar was. Mocht dus van Regeeringswege
onze Maatschappij in dit opzicht niet worden gesteund, toch
mochten wij van andere zijden veelvuldige blijken van sym-
pathie met en belangstelling in de resultaten der enquête ont-
vangen.

Zoo gewerd ons b. v. een schrijven van den, Geneeskundigen
Raad van Zeeland en westelijk Noord-Brabant, waarin waardee-
ring werd betuigd met het Rapport, en mededeeling werd gedaan
van een besluit om bij Zijn Excellentie den Minister van Binnenland-
sche Zaken aan te dringen op de ten uitvoerlegging der conclusies.

Voorts werd onze oud-Voorzitter, de Heer van Esveld,
wiens groote verdiensten ten opzichte van dit Rapport wij allen
waardeeren, uitgenoodigd om met een Commissie, benoemd door
de Maatschappij van Geneeskunde, over het Rapport en de con-
clusies er van te confereeren. Een voorstel, behandeld op de
laatste Algemeene Vergadering dier Maatschappij, is daarvan het
gevolg geweest.

Van één lid onzer Maatschappij kwam tweemaal een schrijven
ln) houdende protest tegen de conclusies. Het eerste schrijven
moest, wegens den vorm, als kennisgeving worden aangenomen,
terwijl hem in antwoord op het tweede is medegedeeld, dat hij zijn

-ocr page 36-

bezwaren in een Algemeene Vergadering ter sprake kon brengen.

Door den Penningmeester zijn de gelden, verschuldigd voor de
uitgave, enz. van het Rapport, afbetaald.

Door het besluit der 34ste Algemeene Vergadering tot het
samenstellen eener Commissie „Reorganisatie van het Vee-
artsenijkundig Onderwijs," is aan de Heeren, welke staande die
vergadering benoemd zijn, door het Hoofdbestuur gevraagd of
zij die benoeming wilden aanvaarden. De H.H. D.
A. de Jong,
M. H. J. P. Thomassen,
Dr. L. J. van der Harst, J. F. Laméris
en D. van der Sluijs hebben zich daartoe bereid verklaard; de
H.H. Dr.
A. W. H. Wirtz en J. J. Hinze hebben verklaard de
benoeming niet te kunnen aanvaarden.

Het Hoofdbestuur, waaraan was opgedragen om, in overleg
met de leden der Commissie die de benoeming wel hadden
aanvaard, de Commissie te completeeren, rekening houdende met
het aantal door de Algemeene Vergadering uitgebrachte stemmen
en met de verschillende takken der Veeartsenijkunde, heeft op
9 December 1894 de leden der Commissie tot een bijeenkomst
samengeroepen, om over de aanvulling daarvan te spreken.
Uitgenoodigd zijn toen achtereenvolgens de H.H. J.
Poels, A.
Frederikse,
J. Mazure, F. W. van Dulm, D. Kruijt, H. C.
Reimers
enj. M. Billroth. De H.H. Frederikse en Billroth
hebben zich bereid verklaard zitting te nemen; de overige H.H.
hebben bedankt.

De Commissie van 7 leden compleet zijnde, heeft het Hoofd-
bestuur haar op 17 Februari 1895 de taak, welke haar was opge-
legd, kunnen overdragen en heeft de Commissie zich geconsti-
tueerd met den Heer
Thomassen als voorzitter en den Heer de
Jong
als secretaris. Het rapport der Commissie zal dezer dagen
worden uitgebracht; het is nog niet bij het Hoofdbestuur ont-
vangen.

Het Hoofdbestuur vergaderde driemaal, n.1. op 14 October
1894, 9 Juni 1895 en 7 Juli 1895. De laatste vergadering was
speciaal gewijd aan het vaststellen van het programma en het
opmaken der praeadviezen in zake de daarop vermelde voorstellen
■ De gecombineerde vergadering werd gehouden op 7 Juli 1895.
Daarin werden de notulen der 34ste Algemeene Vergadering ge-
lezen en goedgekeurd en werd ook de rekening en verantwoor-

-ocr page 37-

ding, aanwijzende een batig saldo van f 234,20, door de af-
gevaardigden der afdeelingen Zeeland, Utrecht en Noord-Bra-
bant—Limburg nagezien en in orde bevonden.

Het Hoofdbestuur ontving een uitnoodiging van de Geldersch-
Overijselsche Maatschappij van Landbouw om een vertegenwoor-
diger te zenden bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan der Maat-
schappij op 23 en
24 Juli 1895. De Heer W. C. Schimmel heeft,
op verzoek van het Hoofdbestuur, onze Maatschappij bij die ge-
legenheid vertegenwoordigd.

Het Hoofdbestuur heeft het besluit genomen de Maatschappij
lid te doen worden van het 6<le Internationale Congres voor
Veeartsenijkunde, in September 1895 te Bern te houden. Een
vertegenwoordiger op kosten der Maatschappij te zenden was,
met het oog op den financiëelen toestand, niet te verantwoor-
den. Toch zag het Hoofdbestuur de Maatschappij gaarne op dit
Congres vertegenwoordigd en, daar de Heer Luit.-Kolonel Diri-
geerend paardenarts J. J.
Hinze te \'s-Gravenhage, zich, op verzoek,
bereid verklaarde onze Maatschappij te vertegenwoordigen, is
hiervan aan het Congresbestuur kennis gegeven.

1

Van het Tijdschrift is, in 6 afleveringen, Deel 22 verschenen.
Met toestemming van het Hoofdbestuur is de grens van 24 vel
eenigermate overschreden, zoodat 257/3 vel het licht hebben
gezien.

Hiermede acht ik mijn taak als verslaggever volbracht.

De isU Secretaris,
L. J. VAN DER HARST.

Utrecht, 28 September 1895.

-ocr page 38-

OVERZICHT VAN HET GELDELIJK BEHEER
DER MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING
DER VEEARTSENIJKUNDE IN NEDER-
LAND OVER HET JAAR 1894.

Ontvangsten.

Saldo anno passato.................f 322.90

Contributie Afd. Noord-Holland over 1893 » 84.—

» » Nieuw Zuid-Holland » 1893 s 16.—

» j> Gelderland—Overijsel » 1894 * 138.—

s » Friesland » 1894 » 76.—

» » Zuid-Holland » 1894 j> 76.—

» » Zeeland » 1894 » 54.—
» » Groningen over 1892, f 27.—; 1893,

f 104.—; 1894, f 84.— . ... » 215.—

» » Noord-Brabant—Limburg over 1894 » 118.—
» 31 Utrecht over 1892, 1 8.—; 1893,

f 140.—..........» 148.—

s van 2Ó1/3 hd der Algemeene Afdeeling . ® 132.50

Restitutie van de Afd. Utrecht, rekening Beijers . . » 9.—

Verkoop 3 exemplaren Enquête-rapport.....» 3.75

Uit de spaarbank.............» 500.—

Hierop verschenen rente . .........» 14.36

f 1907.51

-ocr page 39-

Uitgaven.

In casso................f 2.05

Zegels................» °-25

Porto\'s............• . . . s 17.89

Vleeschkeuring (Enquête)..........» 213.38

J. L. Beijers te Utrecht, vleeschkeuring op rekening » 650.—

J. L. Beijers te Utrecht..........» 437-52

Contributie Hygiënisch congres te Budapest. . . . » 12.04

B. J. Aalbers, reiskosten.......» 6.—

L. J. van der Harst, id........» 6.—

M. H. J. P. Thomassen id........ » 6.50

M. G. df. Bruin id. . ......» 4.60

J. M. Billroth id........» 4°.5°

Gedelegeerde Afd. Friesland over 1893.....» ix.70

» j> Nieuw Zuid-Holland ....,.» 6.—

» 5 Utrecht.........5.05

» » Friesland over 1894.....» 10.—

3> » Groningen—Drente.....» 13.50

» » Zeeland.........» x 1.60

» » Gelderland—Overijsel . . . . » 5.—

s » Zuid-Holland . .......» 5.—

L. J. van der Harst, secretariaat.......» 26.59

» redactiekosten.........» 49-5°

D. F. van Esveld, id. ..........» 49-5°

» verschotten..........» 33.64

W. C. Schimmel, redactiekosten.......» 49-5°

Contanten in kas . ............» 234.20

f 1907.51

Rijsoord, i Januari 1895. S. E. et O.

jDe Algemeene Penningmeester
B. J. AALBERS.

O

-ocr page 40-

OVERZICHT VAN HET GELDELIJK BEHEER
DER MAATSCHAPPIJ OVER 1894, IN VER-
BAND MET DE BEGROOTING.

Ontvangst

Saldo van 1893 ........

Contributie over 1892......

,, m i893 ......

„ » i§94 *).....

Opbrengst verkochte exemplaren Rap-
port Vleeschkeuring......

Restitutie van de afdeeling Utrecht. .

Uit de postspaarbank......

Intresten...........

f 1907.51 f 1676.59

De gewone inkomsten (berekend tegen 25 leden der alge-
meene afdeeling en 226 van de bijzondere afdeelingen) moeten
bedragen f
1029.—

Uitgaven.

Werkelijk. Begrooting.

f

456.48

f

420.-

51

4.71

15

5\'

9-97

>5

25-—

)1

>1

12.50

i)

148.50

144.—

>5

44-73

V

30.—

11

2.05

55

4 —

5)

63.60

55

75-—

55

67.85 3)

5\'

100.—-

863.38

\'5

200. —

>5

I2.04

51

25.-

„ 234.20

Aan het Tijdschrift .......

„ de bibliotheek.......

„ drukwerk.........

,, lokaalhuur ........

,, de redactie van het Tijdschrift .
„ verschot, briefporten, zegels, enz.
„ kosten van incasseeren ....
„ reiskosten van het Hoofdbestuur .
„ „ der leden van de ge-

combineerde vergadering ....
Voor de enquête naar den toestand der

vleeschkeuring........

Onvoorziene uitgaven......

Aan contanten in kas ......

f 1907.51 f 1035.50
De gewone uitgaven (de niet-uitbetaalde aan leden der gecom-
bineerde vergadering berekend als voorgaande jaren) hebben
bedragen f 799.73.

e n.

Werkelijk.

Begrooting.

f 322.90

f

873.59

» 35 —

55

V 344- —

»5

„ 678.50

J5

803.-2)

3-75

51

9-—

5>

1, 5°°.—

,1 14-36

11

-ocr page 41-

PROGRAM MA

voor de

35ste ALGEMEENE VERGADERING,

te houden op Zaterdag 28 September 1895, des voor-
middags te 10 uur in het hotel Bellevue te Arnhem.

1. Opening der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der bij-
zondere afdeelingen.

A. Huishoudelijke werkzaamheden.

a. Verslag van het Hoofdbestuur omtrent den toestand der
Maatschappij en haar geldmiddelen (art. 22 van het Reglement).

b. Begrooting over het jaar 1896 (zie hierachter).

c. Benoeming van een Penningmeester, wegens perio-
dieke aftreding.

d. Rapport, uitgebracht door de in de 34ste Algemeene Ver-
gadering benoemde Commissie tot herziening van het Reglement
der Maatschappij (c. f. Tijdschrift, Dl. 22, afl. x, en Notulen der
34ste Algemeene Vergadering, Dl. 22, afl. 6). {Zie verder Bijlage.)

e. Voorstel van den Heer Th. H. L. Arntz, tot het uitkeeren
van een honorarium aan de inzenders van stukken in het Tijdschrift.

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur meent het aannemen van dit voorstel te moeten ont-
raden. Op het oogenblik zou uit de kas der Maatschappij slechts weinig
geld beschikbaar zijn. De benoemingen van Commissies en de gevolgen er
van hebben in de laatste jaren een bres in de kas gemaakt, zoodat, althans
in de eerste jaren, slechts van een zeer gering honorarium sprake zou
kunnen zijn. Ons Tijdschrift moet bestaan vóór en vooral dóór onze
veeartsen. Werd dit laatste een werkelijkheid omdat enkele guldens per
vel druks werden uitbetaald, dan zou dit niet pleiten voor den weten-
schappelijken zin der beoefenaars der veeartsenijkunde. Het Tijdschrift
ls geen particuliere onderneming, ook niet het orgaan van een Maatschappij
flïet honderden, hoog contribueerende leden, het is het orgaan van
onze Maatschappij, alle leden kunnen hetgeen zij wenschen mede te dee-
len in ^at Tijdschrift opgenomen zien. Overdrukken worden steeds gratis,
aan de inzenders die zulks verlangen, verstrekt; de onkosten hiervan zijn
Wet bijzonder groot.

Het honoreeren op flinke wijze gaat de draagkracht der Maatschappij,
althans nu nog, te boven. Der Redactie zou ook een minder aangename
taak worden opgedragen, daar zij toch wel niet verplicht zou zijn om alles,
w»t nret het oog op honorarium wordt ingezonden, op te nemen. Het

-ocr page 42-

Hoofdbestuur ziet in het aannemen van het voorstel een bezwaar voor de
geldmiddelen niet alleen, maar een bron van vele onaangenaamheden.

Wie wat mede te deelen heeft, dat hij gaarne onder het oog zijner col-
lega\'s brengt, zal dit ook wel zonder honorarium doen. Het voorstel van
den Heer
Arntz is niet nieuw, het is vroeger reeds door anderen gedaan
en meermalen besproken en telkens heeft het Hoofdbestuur het aannemen
er van moeten ontraden, gelijk het dit ook nu weder doet.

f. Voorstel van den Heer D. van der Sluijs, luidende:
De Algemeene Vergadering besluite aan leden der Maatschappij
of andere personen, welke zich op de eene of andere wijze bij-
zonder verdienstelijk hebben gemaakt tot bereiking van het doel
der Maatschappij, als blijk van erkentelijkheid aan te bieden een
zilveren, verguld zilveren of gouden medaille (eerepenning), ter
waarde van hoogstens vijftig gulden.

De Heer van der Sluijs geeft hierbij de volgende

Toelichting:

„Het komt mij voor, dat het geacht kan worden geheel in overeenstem-
ming te zijn met het doel der Maatschappij, dat de gelegenheid worde
geopend door een stoffelijk blijk aan leden of andere personen, welke zich
te haren opzichte bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt, aan te bieden,
haar gevoel van waardeering voor deze diensten te kunnen toonen.

Wel is waar bestaat thans de gelegenheid, om door de benoeming tot
eerelid, aan verdienstelijke personen een bewijs van appreciatie te geven,
doch m. i. heeft dat eerelidmaatschap voor verdienstelijke leden en voor
de Maatschappij zelve een schaduwzijde, n.1. deze, dat eereleden buiten de
Maatschappij worden gesteld en niet met eenige functie in haar boezem
kunnen worden belast. Het voorstel heeft ook een andere strekking dan
het geven van een moreel eerbewijs, daar het te gelijker tijd de vereering
door een stoffelijk huldeblijk beoogt.

De vorm van een medaille schijnt mij toe het geschiktst te zijn, omdat,
die eenmaal vastgesteld zijnde, over de keus van een eventueel aan te
bieden eerbewijs niet meer van gedachten gewisseld behoeft te worden.

De verdeeling in drie categorieën komt mij gewenscht voor, omdat het
daardoor mogelijk is de verdiensten te classificeeren en naar hun waarde
te appreciëeren. („Dit punt is echter voor mij van meer ondergeschikt be-
lang en ik wil dit gaarne voor beter geven of terugnemen.") Herziening
van de Statuten of van het Reglement, meen ik, dat op de aanneming van
dit voorstel niet noodzakelijk behoeft te volgen, krachtens de laatste bepa-
ling van art. 2 van het Reglement.

Toch zal het noodig zijn in het Reglement een artikel op te nemen,
waarin bepaald wordt door wien en op welke wijze een voorstel tot aan-
bieding van de medaille (of van een der medailles) behoort gedaan te wor-
den en op welke wijze over een dergelijk voorstel moet worden beslist.

Dit artikel zou kunnen luiden;

-ocr page 43-

Een voorstel tot aanbieding van een medaille van verdienste, zal slechts
op een Algemeene Vergadering kunnen worden aangenomen, als dit öf
door het Hoofdbestuur, öf op verlangen van minstens twee afdeelingen op
het Programma der Vergadering is geplaatst en
4/5 der uitgebrachte stem-
men zich daarvoor verklaren.

Opmerking van het Hoofdbestuur:

Het Hoofdbestuur was omtrent dit voorstel niet eenstemmig in zijn oor-
deel. Eén lid verklaarde er zich tegen, terwijl de overige leden met het
denkbeeld, in het voorstel uitgedrukt, konden instemmen.

g. Voorloopige mededeelingen van de Commissie in zake
„Reorganisatie van het veeartsenij kundig onderwijs."

B. Opgegeven onderwerpen.

1. Over bacillen in vleesch, in te leiden door den Heer D.
van der sluijs.

2. Over puerperaal-septicaemie, in te leiden door den Heer
M. G. de Bruin.

3. Een nieuwe „emasculateur", in te leiden door den Heer
M. H. J. P. Thomassen.

C. V r ij e mededeelingen.

D. a. Opgave van onderwerpen voor de 363te
Algemeene Vergadering.

b. Bepaling van de plaats waar deste Alge-
meene Vergadering zal worden gehouden.

Opgemaakt in de Hoofdbestuursvergaderingen van 9 Juni en
7 Juli 1895.

Namens het Hoofdbestuur:
M. G. de BRUIN, Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST, iste Secretaris.

Bijlage.

Rapport, uitgebracht door de Commissie in de Algemeene
Vergadering te Amsterdam benoemd tot herziening van het re-
glement der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde,
bestaande uit de Heeren: M. G.
de Bruin, voorzitter; A. J.
Vlamings, lid en H. L. Ellerman Lzn., rapporteur.

De Commissie stelt wijziging voor in onderstaande artikelen
en wil die lezen als volgt:

Art. 7. De eereleden worden uitgenoodigd tot het bijwonen der Alge-
meene Vergaderingen en tot liet inzenden van berichten overeenkomstig
het doel der Maatschappij, terwijl zij tevens het tijdschrift ten geschenke
ontvangen.

-ocr page 44-

Zij brengen geen stem uit.

Art. 12. De bijzondere afdeelingen bepalen zeiven het bedrag van de
contributie harer leden.

Zij storten jaarlijks voor ieder lid f 4 in de kas der Maatschappij.

De rest van art. 12 onveranderd.

Art. 17. Het Hoofdbestuur bestaat uit zes leden, zijnde een voorzitter, een
ondervoorzitter, een eerste en een tweede secretaris, een penningmeester
en een bibliothecaris.

Art. 19. Jaarlijks treedt één der leden van het Hoofdbestuur af. De voor-
zitters en de tweede secretaris zijn eerst na verloop van een jaar, de eerste
secretaris, de penningmeester en de bibliothecaris zijn dadelijk herkiesbaar.

Het Hoofdbestuur doet een aanbeveling van twee leden voor elke vacature.

De aftreding geschiedt op ultimo December en verder naar tijd van be-
noeming, met dien verstande, dat ieder lid, benoemd voor een niet periodieke
vacature, aftreedt op den tijd dat zijn voorganger zou zijn afgetreden.

Art. 22. Het Hoofdbestuur brengt jaarlijks in de Algemeene Vergadering
een verslag uit over den toestand van de Maatschappij, van haar geldmid-
delen en van de bibliotheek.

Art. 25. Aan de leden van het Hoofdbestuur, aan de Commissie bedoeld
in art.
27 en aan de door de Algemeene Vergadering benoemde Commissiën
kunnen de werkelijk uitgegeven reis- en verblijfkosten worden vergoed,
mits hun desbetreffende declaratiën binnen drie maanden bij het Hoofd-
bestuur worden ingediend. Declaratiën dienaangaande later ingediend,
komen voor vergoeding niet meer in aanmerking.

In bijzondere gevallen kan door het Hoofdbestuur een afwijking van deze
laatste bepaling worden toegestaan.

Art. 26. Jaarlijks in de maand September wordt een Algemeene Vergade-
ring gehouden.

De bijzondere afdeelingen worden vertegenwoordigd door haar afge-
vaardigden.

Art. 28. In de jaarlijksche Algemeene Vergadering wordt bepaald waar
de volgende zal worden gehouden.

Art. 1. De toevoeging van de woorden „en veeteelt", door den Heer
H. A.
Kroes te Dieverbrug voorgesteld, acht de Commissie met het oog
op art.
2 c. onnoodig.

Art. 2. De verandering van het woord „tijdschrift" in „weekblad" (H.
A.
Kroes) acht de Commissie ongewenscht.

Art. 2, c. De toevoeging van; „bestrijding der kwakzalverij" (H. A.
Kroes) acht de Commissie niet noodig met het oog op het in dit artikel
onder
b bepaalde.

Art. 7. Met de opmerking van den Heer Moubis, die het woord

gratis\'\' veranderd wil zien in „ten geschenke\'\', gaat de Commissie mede.

De door de afdeeling Zuid-Holland voorgestelde verandering, waarbij
de eereleden in dezelfde rechten zouden treden als de gewone leden, acht
de Commissie ongewenscht.

-ocr page 45-

Art. 12, alin, 2. Met de reeds aangenomen wijziging, waarbij door de
afdeelingen van iedei lid in plaats van f3.—, f
4.— moet worden gestort
in de kas der Maatschappij, gaat de Commissie gaarne mede.

Art. 12, alin. 3. De Commissie kan geen vrijheid vinden het voorstel te
doen om de jaarlijlcsche contributie van de leden der algemeene afdeeling
van f
5.— op f 6.— te brengen, aangezien deze afdeeling voor een groot
deel uit Indische leden bestaat en anderen slechts tijdelijk lid zijn om zich
later bij een bijzondere afdeeling aan te sluiten.

Art. 17. Wat dit art. betreft, achtte de Voorzitter het noodig dat het
Hoofdbestuur met één lid, n.1. een Bibliothecaris, werd uitgebreid en het
aantal dus op zes werd gebracht.

Het lid Ellekman meende tegen deze uitbreiding bezwaar te moeten
maken, omdat: i°. dan een even getal Hoofdbestuurders zou bestaan en dit
bij stemmingen tot moeielijkheden aanleiding zou kunnen geven, en
2°. daar-
door, met het oog op art.
25 van het Reglement, meerdere kosten van de
kas zouden worden gevorderd.

Hij wenschte de zorg voor de bibliotheek op te dragen aan den 2de
Secretaris en dan in art.
19 zoodanige wijziging te brengen dat ook de
Bibliothecaris, dan 2de Secretaris-Bibliothecaris, herkiesbaar is.

De Voorzitter meende zich tegen deze wijziging te moeten verzetten, aan-
gezien daardoor op de leden der Maatschappij een soort dwang zou worden
gelegd om bij de benoeming van een 2de Secretaris steeds iemand te kie-
zen die in Utrecht woont, aangezien een Secretaris-Bibliothecaris, buiten
die gemeente wonende, een te zware last voor de Maatschappij zou zijn,
wat betreft de reis- en verblijfkosten.

Na andermaal gehouden besprekingen is de Commissie tot de conclusie
gekomen, dat uitbreiding van het Hoofdbestuur met één lid, n.1. een Biblio-
thecaris, wenschelijk is. Zij stelt derhalve voor aan het einde van art.
17
toe te voegen de woorden: „en een Bibliothecaris\'\' en het woordje „en"
achter „Secretaris" te doen vervangen door een komma (,).

Art. 19, alin. I. In verband met de voorgestelde wijziging van art. 17
stelt de Commissie voor alinea 1 van art. 19 te lezen als volgt: „Jaarlijks
treedt één der leden van het Hoofdbestuur af. De Voorzitters en de tweede
Secretaris zijn eerst na verloop van een jaar, de eerste Secretaris, de Pen-
ningmeester en de Bibliothecaris dadelijk herkiesbaar."

Met de door de afdeeling Zuid-Holland gewenschte bijvoeging als alinea
2 van dit artikel, luidende; „Het Hoofdbestuur doet een aanbeveling van
twee leden voor elke vacature", gaat de Commissie mede en stelt dus
deze bijvoeging voor.

Eveneens vereenigt zich de Commissie met het voorstel Zuid-Holland om
de 3de alinea te lezen als volgt: „De aftreding geschiedt op ult°. December
en verder naar tijd van benoeming," enz.

Art. 22. Zij stelt voor om het in dit artikel voorkomende woordje
>.en\'\' te vervangen door een komma (,) en achter geldmiddelen te voegen
de woorden: „en de bibliotheek" (voorstel Zuid-Holland).

Art. 25. Wat art. 25 betreft, meende het lid Ellerman dat het, hoewel

-ocr page 46-

hij niet twijfelde aan de uitvoering in dien geest, toch billijk is dat door
de Algemeene Vergadering benoemde Commissiën eveneens recht hebben op
vergoeding voor reis- en verblijfkosten. De Voorzitter beaamde dit ten volle
en wenschte er tevens bij aan te geven den termijn binnen welken de decla-
ratiën moeten zijn ingezonden.

Dientengevolge stelt de Commissie voor art. 25 te wijzigen en te lezen
als volgt: „Aan de leden van het Hoofdbestuur, der Commissie bedoeld in
art.
27, en aan door de Algemeene Vergadering benoemde Commissiën kunnen
de werkelijk uitgegeven reis- en verblijfkosten worden vergoed, mits hun
desbetreffende declaratiën binnen
3 maanden bij het Hoofdbestuur worden
ingediend. „Declaratiën dienaangaande later ingediend, komen voor ver-
goeding niet meer in aanmerking." In bijzondere gevallen kan door het
Hoofdbestuur een afwijking van deze laatste bepaling worden toegestaan."

Art. 26. Dit artikel stelt de Commissie voor te wijzigen en te lezen:
„Jaarlijks in de maand September wordt een Algemeene Vergadering ge-
houden. De bijzondere afdeelingen worden vertegenwoordigd door haar
afgevaardigden."

Art. 27. Wat artikel 27 betreft is de Commissie van oordeel, dat het
nog te kort in werking is om nu al tot w-ijziging daarvan te adviseeren.
Zij heeft mitsdien de eer voor te stellen dit artikel onveranderd te laten.

Art. 28. Aangezien in de artt. 28 en 32 het woord „plaats" in ver-
schillende beteekenis voorkomt, acht de Commissie het gewenscht art.
28
te wijzigen en te lezen als volgt: „In de jaarlijksche Algemeene Vergadering
wordt bepaald waar de volgende zal worden gehouden."

De in dit rapport niet genoemde artikelen van het reglement stelt de
Commissie voor onveranderd te laten en te behouden.

Utrecht, April 1895. De Rapporteur^

(was gei.) H. L. ELLERMAN Lzn.

Begrooting voor het jaar 1896.

Inkomsten.

Kas-saldo op 1 Januari 1895.........f 234.20

Vermoedelijke ontvangst aan contributie over 1895 . „ 1100.—

f 1334.20

Uitgaven.

Aan Tijdschrift..............f 420.—

„ drukwerk...... . .......,, 40.—

„ lokaalhuur............».„ 12.50

,, redactie..................„150.—

„ verschotten, briefport, zegels, enz........ 40.—

Transporteere . . . . f 662.50

-ocr page 47-

Transport . . . f 662.50

Aan kosten van incasseeren. .........„ 4.—

„ reiskosten van het Hoofdbestuur......„ 75.—

„ „ van de leden der gecombineerde ver-
gadering (art. 27)............ 100.—

,, onderhoud en assurantie der bibliotheek , . . „ 50.—

,, onvoorziene uitgaven..........„ 25.—

„ onkosten der Commissie „Reorganisatie Veeart-

senijkundig onderwijs"..........memorie

f 916.50

Opgemaakt in de Hoofdbestuursvergadering van 9 Juni 1895.
M. G. DE BRUIN,
Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST, Secretaris.

KORT VERSLAG
VAN DE 35ste ALGEMEENE VERGADERING,
GEHOUDEN TE ARNHEM

op 28 September 1895.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur.

Voorzitter de Heer M. G. de Bruin.

Volgens de presentielijsten bevinden zich 44 leden ter ver-
gadering.

Elke bijzondere afdeeling is door haar afgevaardigde ver-
tegenwoordigd.

Deze afgevaardigden brengen, volgens de ingediende volmachten,
90 stemmen uit, terwijl het geheele aantal der uit te brengen
stemmen in den loop der vergadering 119 bedraagt.

De presentielijst voor Eere-leden, Correspondeerende leden en
introdrucé\'s bleef in blanco. De Voorzitter deelde mede, dat
het eerelid Dr.
W. P. Ruijsch te kennen had gegeven, tot
zijn leedwezen verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.

Nadat de Voorzitter de leden met een hartelijk woord
welkom heeft geheeten, wordt de vergadering door hem geopend.

De iste Secretaris brengt het gewone jaarverslag uit, dat goed-
gekeurd wordt.

-ocr page 48-

Tegen de begrooting voor het jaar 1896 wordt door niemand
bezwaar gemaakt.

Daar het verkiezen van een Penningmeester aan de orde is,
verzoekt de Voorzitter den
H.H. Hengeveld en Cayaux zich
met het opnemen der stemmen te willen belasten. Na stemming
blijkt uit hun rapport, dat de Heer
Aalbers met 114 stemmen
herkozen is.

De Heer Aalbers verklaart die herbenoeming te willen aan-
vaarden, maar geeft er uitdrukkelijk bij te kennen dit slechts
voor één jaar te doen, en dat hij dus in 1896 wenscht af te treden.

Ter behandeling wordt nu aangeboden de door de Commissie
van herziening ontworpen reglementswijziging.

Het spreekt van zelf dat zich naar aanleiding van talrijke arti-
kelen een uitvoerige discussie ontspon, te uitvoerig om haar, zelfs
verkort, in dit ,,kort" verslag weer te geven.

Er werden amendementen ingediend en besproken, redactiewij-
zigingen voorgesteld, enz. enz. Ten slotte werd het geheele, nu
ook door de vergadering hier en daar gewijzigde reglement, in
zijn geheel met algemeene stemmen goedgekeurd.

Daar door enkele wijzigingen in het reglement ook eenige verande-
ringen in de statuten noodig zijn geworden, wordt de zorg daarvoor
opgedragen aan de Commissie voor de reglementsherziening.

Het voorstel van den Heer Th. H. L. Arntz, betreffende het
honoreeren van inzenders in het Tijdschrift (zie programma), wordt
met groote meerderheid verworpen (14 stemmen vóór).

Het voorstel van den Heer D. van der Sluijs, het aanbieden
van medailles (eerepenningen) aan personen, verdienstelijk ten
opzichte onzer Maatschappij (zie programma), geeft tot zeer uit-
gebreide besprekingen aanleiding. Het blijkt uit die discussies, dat
zich bij uitvoering van het plan allerlei moeielijkheden zullen
voordoen, en het uitreiken van dergelijke medailles door onze Maat-
schappij weinig zin heeft. Zijn er personen, die zich zoo verdien-
stelijk maken dat de Maatschappij ze eeren wil, dan kan daar-
van schriftelijk de betuiging worden gegeven.

Alles gehoord hebbende, trekt de Heer van der Sluijs zijn
voorstel in.

De Heer Thomassen doet verslag namens de Commissie „Reorga-
nisatie van het veeartsenijkundig onderwijs". Hij deelt mede, dat de
Commissie 6 maal vergaderd is geweest en dat in die bijeenkomsten,

-ocr page 49-

gesteund door gegevens uit het buitenland, het internaat, de langere
duur der studie, de examens, enz. enz. zijn besproken. De Secretaris
der Commissie, de Heer D. A.
de Jong Jz., heeft het rapport ge-
reed gemaakt; het zal in October door de Commissie vastgesteld
en in het Tijdschrift gepubliceerd worden.

In afwijking van de volgorde der agenda wordt nu overgegaan
tot het kiezen der plaats voor de 36ste Algemeene Vergadering.
Na kort debat staat de keuze tusschen \'s-Gravenhage en Utrecht.
De laatste stad wordt met 93 stemmen (tegen 23 op\'s-Gravenhage)
aangewezen.

De huishoudelijke werkzaamheden, die veel tijd in beslag
namen, afgedaan zijnde, komt de Heer M. H.
J. P. Thomassen
aan het woord om te beschrijven en te vertoonen een nieuwen emas-
culateur, welke ook door hem is beschreven in een opstel, waarvan
hij verschillende overdrukken onder de leden verdeelt.

De Heer D. van der Sluijs houdt een zeer uitvoerige voordracht
over „bacillen in vleesch", waarbij hij tot de conclusie komt, dat het
onderzoek op bacteriën in vleesch in de toekomst een goed hulp-
middel bij de keuring zal zijn, een conclusie, welke hij door verschil-
lende door hem waargenomen gevallen en gedane onderzoekingen,
ook aan het laboratorium van Prof.
Forster te Amsterdam, staaft.

Omtrent dit onderwerp heeft eenige discussie plaats.

De Heer M. G. de Bruin houdt daarna een voordracht over
puerperaal-septicaemie en puerperaal-infectie in het algemeen,
welke voordracht toejuichingen uitlokt.

De Voorzitter wenscht nu de vergadering, met de gebruikelijke
dankbetuigingen aan sprekers en stembureau en de overige leden,
te sluiten, maar de Heer
Heidèma vraagt nog even het woord
om aan de Redactie van het Tijdschrift in overweging te geven
den titel van het Tijdschrift te wijzigen, door de woorden „en vee-
teelt" te doen vervallen.

De Heer van Esveld vraagt of men de tabellen betreffende „den
staat der besmettelijke veeziekten" in het Tijdschrift wenscht te
behouden? Men wenscht dit wel, maar niet zoo uitvoerig als tot
heden, bijv. provincie\'s- en niet gemeente\'s-gewijze.

Nadat de Heer M. G. ïïengeveld den Voorzitter heeft bedankt
voor diens leiding, wordt de vergadering gesloten.

Utrecht, 11 October 1895. Be iste Secretaris,

van der HARST.

-ocr page 50-

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN.

Het ledental onderging deze wijziging, dat de Heer Duursma
zich naar het buitenland begaf en het lid Tacoma als zoodanig
werd geschrapt, wegens aanhoudende wanbetaling.

Door de afdeeling werden in 1894 drie vergaderingen ge-
houden, welke telkens door de kleinste helft der leden waren
bezocht. Van het aldaar verhandelde komt hieronder het voor-
naamste voor.

Besloten werd om het tekort in de kas, ontstaan door ver-
schillende oorzaken, aan te zuiveren door een directe bijdrage.
Daar er vóór gestemd werd om aan het Hoofdbestuur een ver-
hoogde contributie van 3 op 4 gulden toe te staan, werd tevens
aangenomen de afdeelingscontributie te verhoogen van 5 op 6
gulden. Hierdoor zou de ünanciëele toestand weer geheel in het
reine worden gebracht.

De Voorzitter, de Heer Laméris, die aan de beurt van aftre-
ding was, werd herkozen.

Tot afgevaardigde ter gecombineerde vergadering volgens art.
27 van het algemeen reglement werd gekozen de Heer
Kroes.
Eveneens werd genoemd lid aangewezen als afgevaardigde ter
Algemeene Vergadering en de Heer
Heidema tot zijn plaats-
vervanger.

De Heer van Oijen te Haarlem werd aanbevolen voor de
betrekking van 2de Secretaris bij het Hoofdbestuur, en zulks
voornamelijk omdat de leden van meening waren, dat een prak-
tizeerend veearts in het Hoofdbestuur gewenscht zou zijn. Dat
het bovendien een degelijk veearts moest zijn, wiens woonplaats
hem in staat stelde om gemakkelijk met zijn medebestuursleden
te kunnen samenkomen, sprak van zelf.

In het bekende voorstel der afdeeling Noord-Holland, in zake
benoeming eener Commissie welke een onderzoek zou instellen
naar de mogelijkheid eener gewenschte reorganisatie van het
onderwijs aan \'s Rijks Veeartsenijschool, werd de volgende wijzi-
ging verlangd: ,,in plaats van te lezen 5 veeartsen, waarvan
minstens 2 leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool, 7 leden, waar-
van minstens 2 leeraren aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

Arnhem werd aanbevolen als plaats voor de volgende Alge-
meene Vergadering,

-ocr page 51-

Verschillende onderwerpen, rakende de veeartsenijkunde enz.,
werden behandeld, waarvan o. a. het volgende de aandacht ver-
dient.

Van den Secretaris van de Noorder afdeeling van het Ge-
nootschap van Nijverheid in de provincie Groningen, den Heer
H.
Welt te Uithuizermeeden, was ingekomen een schrijven, waarin
aan onze afdeeling advies werd gevraagd omtrent de nadere
oplossing of verklaring van het ziekteverschijnsel, den gepasseer-
den winter menigvuldig onder het ressort dier Noorder afdeeling
waargenomen onder de varkens. De Voorzitter onzer afdeeling
was in staat omtrent die verschijnselen de volgende inlichtingen
te geven:

„In de maanden Januari en Februari 1894 kwam in Warfum\'s
,,omstreken een ziekte onder de varkens voor, welke deed den-
„ken aan Rehe. De beweging werd moeielijk, pijnlijk; de dieren
„gingen stil liggen en de eetlust verdween. De achtervlakte der
„ooren gloeide sterk, de huidtemperatuur was erg verhoogd, de
„lichaamstemperatuur steeg tot 390 C. De aanraking in de len-
„denstreek deed pijn; ook de klauwen waren zeer pijnlijk. De
„ontlasting was traag, stijf en droog. (De kleur der slijmvliezen
„is bij een varken moeielijk waar te nemen.) De groei van de
„klauwen van een herstelde, welke meestal na 3 dagen weer eetlust
„kreeg, deed sterk denken aan knolhoeven.".

De Noorder afdeeling voornoemd vroeg naar de oorzaken. Dien-
tengevolge werd over een en ander gedelibereerd, waarvan in
het kort het gevolg was, dat de Secretaris onzer afdeeling ge-
machtigd werd een schrijven te richten aan den Secretaris der
Noorder afdeeling, waarin nauwkeurig de conclusie werd neerge-
schreven, door onze afdeelingsvergadering in deze zaak genomen.
Onze Secretaris schreef daarop het volgende:

Advies aan de Noorder afdeeling van het Ge-
nootschap van N ij verheid in de provincie Gro-
ningen nopens ziekteverschijnselen onder varkens.

„Voldoende aan de opdracht der ledenvergadering onzer afdee-
ling ter bevordering der Veeartsenijkunde, enz., heb ik de eer
,,U aangaande Uw verzoek om advies van 25 Mei 1894 het
„onderstaande mede te deelen;

„Door de aanwezige deskundigen, die in de gelegenheid
„waren de bekende ziekteverschijnselen onder de varkens waar
,,te nemen, werd eenparig als hun gevoelen te kennen gegeven,

-ocr page 52-

„dat het buitenlandsch gerstemeel, dat intensiever
,,voedt dan ons inlandsch en door den goedkoopen prijs
,,in t e ruime mate aan de varkens wordt toegediend, als de
,,eerste aanleidende oorzaak moet worden beschouwd van het
„ontstaan van stoornissen in het spijsverteringskanaal, meer in
„het bijzonder de maag. Het is bekend, dat individuën, aangetast
„door dergelijke stoornissen, zeer vatbaar zijn voor kouvatting
„en, door de mededeelingen der hieromtrent ondervinding opge-
daan hebbende veeartsen in dit gevoelen versterkt, werd algemeen
„de meening geuit, dat kouvatting in tweede instantie moet hebben
„meegewerkt om een ziektebeeld te doen ontstaan, als waarvan
„hier sprake is. Door het opnoemen der zeer waarschijnlijke
„oorzaken wordt meteen de weg gewezen tot voorkoming der
„U bekende ziekte. Opheffing der oorzaken is wel het eerste,
„wat iederen veehouder in dergelijke gevallen te doen staat.

„De afdeeling hoopt dat haar advies den leden uwer Noorder
„afdeeling zeer ten goede mag komen."

Met achting,

De Secretaris der afdeeling Groningen—Drente enz.

Dan werd nog door den Heer Venema een voorstel gedaan
tot coöperatieven aankoop van geneesmiddelen. De Heer
Venema
zou zijn beschouwingen hieromtrent breedvoerig trachten te plaat-
sen in ons Tijdschrift.

Andere vrije mededeelingen op verschillend gebied werden ge-
daan, welke niet alle hier een plaats kunnen vinden.

De Secretaris,
K. F. WIERSUM.

Naamlijst der leden:

R. Bosscher, Veendam; G. F. Bronsdijk, Roden; K. Büchli,
Uithuizermeeden; J. Doornbos, Noordbroek; D. de Fluiter,
t Zand; M. B. ten Have, Midwolde; A. W. Heidema, Gronin-
gen;
H. H. Huizinga, Appingedarn; J. Knol, Dalen; A. J.
Koster
, Beerta; H. A. Kroes, Dieverbrug; K. J. F. Laméris,
Warfum; G. J. Mos, Assen; J. M. A. van Nes, Zuidlaren; W.
Oostingh, Emmen; G. A. Reimers,Ruinerwolde; H. Remmelts,
Nijkerk; H. R. Rentema, Nieuwwolde; M. Smit, Veendam; K.
van der Veen
, Grijpskerk; F. B. Venema, Bedum; J. J. Ver-

-ocr page 53-

Deniüs, Winschoten; M. Verdenius, Groningen; H. j. de Vries,
Hoogezande; U. van der Wal, Eenrum; H. G. Werkman,
Leens; K. F. Wiersum, Groningen; H. Wolters, Nieuw-Buinen.
Als nieuw lid trad in 1895 toe
J. Huizinga te Uithuizen.
Het bestuur der af deeling bestaat uit de Heeren
: K. J. F.
Laméris,
Voorzitter; R. Bosscher, Onder-Voorzitter; K. F.
Wiersum,
Secretaris-Penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

Gedurende het jaar 1894 onderging het ledental onzer afdeeling
geen verandering; het bedraagt 19. Ook in het bestuur kwam
geen wijziging. Twee vergaderingen werden gehouden te Leeuwar-
den, namelijk den ioden Augustus en den 28sten December.

Tot afgevaardigde, volgens art. 27 van het reglement der Maat-
schappij, werd gekozen de Heer
Attema; tot diens plaatsvervanger
de Heer R.
Boer Hz.

Bij het nazien der rekening van den penningmeester, op de
eerste der gehouden vergaderingen, bleek een voordeelig saldo
van f 75.355 aanwezig te zijn. De betaalde contributie bedroeg
f5.— per lid.

De vergaderingen werden bijgewoond door ruim de helft der
leden.

Behalve de huishoudelijke werkzaamheden die werden afgedaan,
werden behandeld de volgende onderwerpen.

Subcutane phenol-injecties als voorbehoed-
middel tegen enzoötisch verwerpen.

Door den Heer Boer werd de geschiedenis dezer voorbehoe-
dende entingen nagegaan en een paar door hem zelf behandelde
gevallen medegedeeld, waarbij het resultaat der injecties schitte-
rend was.

Bij de bespreking van dit onderwerp bleek, dat men algemeen
zich geen denkbeeld weet te vormen van de gunstige werking
van zoo kleine hoeveelheden carbolsolutie, al wordt die dan sub-
cutaan aangewend.

Gemakkelijker te verklaren is de nuttige werking van was-

-ocr page 54-

schingen der genitaliën met antiseptica, welke door enkelen met
succes werden toegepast.

De Heer Hubenet had in een stal, waar reeds verschillende
koeien hadden verworpen, wasschingen met 2 % creoline doen
aanwenden; 20 dieren hadden daarna op tijd gekalfd, 4 moesten
er nog kalven.

Nog werd de wenschelijkheid besproken van een uniform tarief
voor de veeartsen, wanneer de entingen opgang maken.

De behandeling van chronische cornea-v 1 ek-
k e n werd door den Heer
Eggink ter sprake gebracht.

Het bleek dat de meeste der leden kennis hadden gemaakt
met gevallen, welke aan elke behandeling weerstand boden. Soms
werd nog met JK en Hg2 CI2 succes verkregen.

Loodvergiftiging bij koeien was den Heer Zwart voorge-
komen. Door de bestaande diarrhee was het beeld van lood-
intoxicatie niet bijzonder duidelijk, zelfs was aan een infectieus lijden
gedacht, zoodat het Veeartsenijkundig Staatstoezicht er bij te pas
kwam. Naar aanleiding van deze geschiedenis werd door den
Secretaris mededeeling gedaan van door hem te Koudum waar-
genomen gevallen, waarbij dat beeld bijzonder typisch was.

Omtrent de vraag of hanetred ook kan voorkomen aan de
voorbeenen bij het paard, was men het niet eens. Wel herinneren
velen zich gevallen te hebben gezien dat een dergelijk lijden
bestond aan een of beide voorbeenen. Door die krampachtige
bewegingen schijnt het dier het onaangename gevoel, dat bij het
strekken van het been wordt ondervonden, te willen tegengaan.
Aan de achterbeenen kan men hanetred bij verschillende abnorme
toestanden, als bij spat, hazenhak, ontstekingen van de onderste
gewrichten en bij hoefziekten te zien krijgen, iets dergelijks zal
bij soortgelijke toestanden aan de voorbeenen ook in het
spel zijn.

De Heer Attema meent zich te herinneren, dat deze toestanden
door
Dieckerhoff aan verkorting van fasciae worden toege-
schreven. Men zou hier met verkorting der onderarmfascie te
doen hebben, terwijl bij hanetred aan de achterbeenen de schen-
kelfascie verkort is.

Art. 1546 van het Burgerlijk Wetboek kan tot grove
onbillijkheden aanleiding geven. Door den Heer
Eggink wordt een
geval vermeld, waarbij een koe, welke pas was gekocht, de rug brak.
Bij slachting bleek het dier aan tuberculose te lijden. De kooper had

-ocr page 55-

alleen de schade, het verlies was door toeval ontstaan, niet ten ge-
volge van het verborgen gebrek.

Van torsio uteri vóór afloop van den draagtijd werden een
paar gevallen geconstateerd door den Heer
Veenstra. Hij acht
het raadzaam om bij elke dragende koe, welke koliekverschijnselen
vertoont en urine-bezwaren heeft, het ostium te onderzoeken.

Het onderkennen van distomatose vóór circulatie-stoornissen
optreden, werd ter sprake gebracht door den Heer
Attema. Uit
de gehouden besprekingen bleek, dat dit slechts zelden gelukt.

De Heer W. van Staa verhaalde hoe van een koe, welke bij
slachting erg aan distomatose bleek te lijden, eenige malen de
urine was onderzocht door een apotheker, zonder dat iets karak-
teristieks in de chemische samenstelling was gevonden.

Verder kwamen nog ter sprake:

De behandeling van chronischen darmcatarrh
met diarrhee bij het paard. Niemand kende een be-
handelingsmethode waarmede succes was te behalen; velen
was gebleken dat de prognose steeds zoo slecht mogelijk moet
worden gesteld.

De behandeling van het mond- en klauwzeer.

Waar de wasschingen der beenen met carbol, opgelost in zeep-
water, zorgvuldig werden uitgevoerd, leverde dit goede resultaten.

Extractum hydrastis fluidum.

De resultaten er mede verkregen waren van dien aard, dat
niemand dit middel durft recommandeeren.

Nog werden door verschillende leden interessante mededeelin-
gen gedaan omtrent voorgekomen ziektegevallen.

De Secretaris,

Koudum, Augustus 1895. J. ATTEMA Cz.

Naamlijst der leden:

J. Attema Cz., Koudum; K. Bergsma, Oosterwierum; J. H. de
Boer,
Wolvega; R. Boer Hz., St.-Anna-Parochie; T. Bosma, Wom-
mels
; P. C. Buyterse, Harlingen ; H. F. Eggink, Beetsterzwaag ; M.
A.
Hibma Jr., Franeker; B. J. C. Hubenet, Dokkum; J. Jansma,
Joure; G. van der Meulen, Menaldum; J. Plet, Heerenveen;
H.
C. Poll, Witmarsum; P. Schat, Hallum; H. van. Staa,
Leeuwarden; W. van Staa, Sneek; E, Sytsema, Kollum; H.
Veenstra, Huizum; J. M. A. Zwart, Leeuwarden.

-ocr page 56-

Het bestuur der afdeeling bestaat thans uit de Heeren: P. C.
Buyterse, Voorzitter; R. Boer Hz., Onder-Voorzitter; T.
Bosma,
Penningmeester; J. Attema Cz., Secretaris.

VERSLAG DER
AFDEELING GELDERLAND—OVERIJSEL.

De afdeeling hield in het afgeloopen jaar twee vergaderingen, de
eerste te Zutfen, op Zondag 17 Februari, de tweede te Deven-
ter op Zondag 25 Augustus, terwijl, zooals reeds in aflevering 5,
Deel XXII, van dit Tijdschrift is gemeld, het
25-jarig bestaan der
afdeeling op 25 Juni te de Steeg feestelijk werd herdacht.

Het jaar werd aangevangen met 33 leden, terwijl de afdee-
ling nu 38 leden telt. Ons medelid, de Heer J. N.
Dijkman te
Arnhem, is ons door den dood ontvallen, terwijl tot nieuwe le-
den werden benoemd de H.H.: J. L. G.
Cayaux te Deventer,
A.
ten Sande te Blokzijl, G. Bulk te Ommen, W. G. van der
Wal
te Arnhem, P, Baerends te Arnhem en D. KoKteVelp1).
In plaats van den aftredenden Onder-Voorzitter, den heer
Reimers,
werd gekozen de Heer Cayaux.

Op de vergadering te Zutfen bracht de Heer van Dulm nog-
maals ter sprake: „Opruiming van alle vilderijen en in de plaats
stelling van gemeente-localiteiten ter opruiming van diercadavers."
De zaak ondervond weinig ondersteuning, daar er veel practische
bezwaren bleken te bestaan.

De H.H. Arntz en Egberts deelen beiden gevallen mede, waar-
uit blijkt, dat sommige burgemeesters, en over het geheel de po-
litie, weinig medewerken om de hier en daar bestaande, redelijk
georganiseerde vleeschkeuring te handhaven, en knoeierijen
daaromtrent aan het licht te brengen.

Op de vergadering te Deventer werd. bijna alle tijd besteed
aan de behandeling van het programma der Algemeene Vergade-
ring. Hierover zal ik in dit verslag niet uitweiden.

1  De leden Cayaux, ten Sande, Bulk en Kok gaan met 1 Januari
1896 bij de afdeeling over. Het Hoofdbestuur.

-ocr page 57-

Daarna betoogde de Heer Akkerman de wenschelijkheid eener
wettelijke regeling ter verkrijging van diploma\'s als hoefsmid.
Nu geven vele veeartsen de diploma\'s af; er bestaat niet genoeg
waarborg, dat hun leerlingen bedoeld diploma verdienen, en de
kwakzalverij wordt op die wijze in de hand gewerkt. Spreker kent
hiervan voorbeelden en dringt daarom aan op wettelijke regeling.

Algemeen is men ten gunste van dit voorstel gestemd en is
men overtuigd dat een regeling noodzakelijk is. Het eerst heeft
men kans van slagen, als het Hoofdbestuur der Maatschappij de
verschillende Landbouwmaatschappijen verzoekt zich daaromtrent
tot de Hooge Regeering te wenden. Hiertoe zal op de eerstvol-
gende Algemeene Vergadering worden aangedrongen.

De Heeren districtsveeartsen zouden dan in hun advies, dat
in deze zaak wel door de Regeering zal worden gevraagd, op
een goede regeling kunnen aandringen. Algemeen acht men het
het beste, dat van staatswege een commissie worde ingesteld,
welke belast wordt met het uitreiken der diploma\'s als hoefsmid;
de smeden zouden dan hun opleiding kunnen blijven ontvangen
van de verschillende veeartsen. Er op aan te dringen, dat alleen
gediplomeerde hoefsmeden het hoefbeslag mogen uitoefenen, acht
men nog wel wat voorbarig, al moet het toch langzamerhand
daarheen worden geleid.

Deventer. De Secretaris,

H. M. KROON.

Naamlijst der Leden:

D. Akkerman, Brummen; S. W. Arntz, Millingen; Th. H.
L.
Arntz, Nijmegen; P. Baerends, Opheusden; A. A. Bosch,
Groenlo; G. C. Brinkhorst, Gendringen; G. Bulk, Ommen;
J. L. G. Cayaux, Deventer; J. H. Cramer, Almelo; F. W. van
Dulm
, Arnhem; J. W. B. Egberts, Kampen; G. J. Eggink,
Twello; W. F. Elsen, Geldermalsen; W. F. A. Gantvoort,
Borkelo; W. L. Gitzels, Bemmel; G. L. Hinrichs, Eist; J.
Hoogland
, \'s-Heerenberg; B. de Jong, Rijsen; R. Kattenwinkel,
Zwolle; D. Kok, Velp; H. M. Kroon, Deventer; J. Th. van
Lohuizen
, Winterswijk; J. W. G. Meerstadt, Gorsel; S. J. M.
Mogendorff, Wijë; F. Mos, Elburg; A. D. Oosterbaan, Lochem ;
A. A.
Overbeek, Hengelo (O); F. F. Reichman, Hengelo (G);
H. C. Reimers, Wageningen; D, J. B. Rutgers, Doesburg; A.
ten Sande, Blokzijl; C. Schilperoort, Apeldoorn; D. Schurink,

-ocr page 58-

Keppel; Th. M. Thien, Vörden; F. S. J. Veeze, Enschede ;
W. G. van der Wal, Arnhem; J. M. D. Westholz, Arnhem
M. F. Weijers, Antwerpen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: J. M. D.
Westholz, Voorzitter; J. L. G. Cayaux, Onder-Voorzitter;
F. S. J. Veeze, Penningmeester; H. M. Kroon, Secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

Voldoende aan art. 14 van het reglement der Maatschappij
heb ik de eer het volgende mede te deelen:

De vergaderingen werden geregeld gehouden en voldoende
bezocht.

Bij de periodieke aftreding van den Onder-Voorzitter, den Heer
M. G. de Bruin, werd deze herkozen; in het bestuur kwam
verder geen verandering.

Tot afgevaardigde volgens art. 27 der statuten werd herkozen
de Heer D. A.
de Jong Jzn. en tot diens plaatsvervanger de
Heer K.
Hoefnagel.

Door over te gaan naar andere afdeelingen en het bedanken
van een lid, verloor onze afdeeling in het afgeloopen jaar 5 leden,
terwijl 10 nieuwe leden werden aangenomen, zoodat het ledental
klom van 37 tot 42.

Behalve de huishoudelijke zaken werden vele wetenschappelijke
onderwerpen behandeld, welke alle in het Tijdschrift zijn geplaatst.

De Secretaris,
H. J. C. VAN LENT.

Naamlijst der leden:

H. Anker, Oudewater; W. de Beijl, Barneveld; A. E. ten
Broeke,
Lonneker; P. Brouwer, Milligen; M. G. de Bruin,
Utrecht; W. van der Burg, Breda; S. A. Cramer, Leusden;
J. Crans, Bergschenhoek; G. Daams, Baarn; L. A. J. Deijer,
Hoedekenskerke; D. F. van Esvelh, Utrecht; E. Faeer, \'s-Gra-
venhage;
G. Goosens, Houten; Dr. H. J. Hamburger, Utrecht;

-ocr page 59-

J. Harp, Wijk-bij-Duurstede; H. G. van Harrevelt, Utrecht;
J, J. F. Hartmann, Loenen • Dr. L. J. van der Harst, Utrecht;
W. F.
van Haselen, Vianen; L. Hermices, Kuilenburg; A. van
Heusden,
Nijmegen; K. Hoefnagel, Utrecht; G. J. Hoogland,
Utrecht; D. A. de Jong Jzn., Leiden; J. van Klaveren, Leer-
dam;
S. Knöps, Utrecht; A. Kuiper, Oudshoorn; H. J. C. van
Lent,
Tiel; J. Maas, Venlo; A. Overbosch, Amersfoort; Dr. J.
D. van der Plaats,
Utrecht; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. C.
Schimmel,
Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; J. van Tright,
Zalt-Bommel; G. C. Verkaik, Woerden; J. de Vries, Zalt-Bom-
mel; M.
H. de la Vieter,\'s-Gravenhage ; J. J. Westbroek, Roer-
mond; F.
Th. Weitzel, Utrecht; G. G. J. Westholz, Raalte.

Als nieuwe leden traden in 1895 nog toe: E. H. Berch
Gravenhorst,
Druten; D. van Gruting, Utrecht en H. A. Ver-
meulen,
Beesd.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: D. F. van
Esveld,
Voorzitter; M. G. de Bruin, Onder-Voorzitter; Dr. L.
J. van der Harst, Penningmeester en H. J. C. van Lent,
Secretaris.

VERSLAG VAN DE AFDEELING
NOORD-HOLLAND.

De afdeeling verloor één harer leden, den Heer W. H. Lampe,
die den i9den Januari 1894, op ruim 7o-jarigen leeftijd te Pur-
merend overleed. Den 29sten Juli 1843 was hij tot veearts bevor-
derd, zoodat hij een ruim 5 o-jarigen loopbaan achter zich had,
waarin hij, tevens in zijn verschillende qualiteiten als plaatsver-
vangend districtsveearts en als gouvernementskeurmeester, steeds
met de meeste nauwgezetheid zijn plicht had betracht.

De Heeren Wester en Marcus werden door hun vestiging
resp. te Alkmaar en te Hilversum, lid der afdeeling, terwijl de
Heer
Harp van Alkmaar naar Wijk-bij-Duurstede vertrok en
bij de afdeeling Utrecht overging. De Heeren
Fischer en van
den Berg,
resp. van Ouderkerk aan den Amstel en Harderwijk
naar Indië vertrokken, bleven lid der afdeeling.

Het aantal leden bleef derhalve 24.

In de December-vergadering werd tot Secretaris gekozen de

-ocr page 60-

Heer A. L. J. Goethals, in de plaats van den Heer B. M. Bu-
sing, die ingevolge art. n van het reglement moest aftreden.
Tot afgevaardigde naar de 34ate Algemeene Vergadering werd
benoemd de Heer
J. Mazure Czn., tot plaatsvervanger de Heer
P. Korevaar.

Overeenkomstig art. 27 van het reglement der Maatschappij
werden de Heeren D.
van der Sluijs als lid en J. Mazure Czn.
als plaatsvervanger van de, in dat artikel bedoelde Commissie
gekozen.

De contributie bleef bepaald op f6. — De kas der afdeeling
sloot met een flink batig saldo.

De drie gewone vergaderingen hadden plaats in April, Augus-
tus en December.

Als voorstel voor de 34ste Algemeene Vergadering werd door
de afdeeling het navolgende opgegeven.

„De Vergadering benoeme een Commissie, welke een on-
derzoek instelt naar de wijze waarop een reorganisatie van
het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland aangewezen
zou kunnen worden geacht, en die tevens de middelen aan-
geeft, waardoor de Maatschappij een hervorming zou kunnen
bevorderen.

„Tot leden dier Commissie worden verkozen 5 of meer vee-
artsen, waarvan minstens 2 leeraar zijn aan s\' Rijks Veeartse-
nijschool."

In de December-vergadering werd besloten tot het aanschaffen
van boekwerken voor rekening van de afdeeling, deze bij den
Secretaris te deponeeren en op aanvraag voor de leden beschik-
baar te stellen. Vooreerst zou het „Jahresbericht" van
Schütz en
Müller, zoo mogelijk de geheele uitgave, voor dit doel worden
aangekocht.

Op de vergaderingen werden de navolgende mededeelingen
gedaan.

De Heer Korevaar vermeldde een geval van foetale tuberculose
bij het rund.

Aan het abattoir werd een drachtige koe van ongeveer 14 jaar
geslacht; dit rund was in hooge mate tuberculeus. Behalve tu-
berculose van long en longklieren had het vele tuberculeuse ulcera
in dunne en dikke darmen, sterk vergroote en verkalkte mesen-
teriaalklieren, miliairtuberkels in alle nierkwabjes, en tevens nog
tuberculeuse leptomeningitis der hersenen.

-ocr page 61-

Het overigens flinke foetus van 7 maanden was eveneens tu-
berculeus.

In longen en lever zag men een zevental duidelijk waarneembare
knobbeltjes, de bronchiaalklieren waren vergroot en reeds verkalkt,
de portaalklieren eveneens in omvang toegenomen. In wrijfpraepara-
ten, van die knobbeltjes gemaakt, werden, hoewel spaarzaam, tuberkel-
bacillen gevonden. In coupes van lever en bronchiaalklieren zag men
vele karakteristieke reuzencellen. Microscopisch werden in coupes
van de lever ook vele kleine tuberculeuse haardjes gezien. Een cavia,
met die knobbeltjes uit de lever geënt, stierf na xo weken.

De Heer D. van der Sluijs deelde een 2de geval van intra-
uterine tuberculose bij het rund mede.

Het moederdier was zeer tuberculeus; longen, rechter nier en
verschillende lyraphklieren waren aangetast.

Het foetus, in de 8ste maand, vertoonde een duidelijke miliair-
tuberculose van de lever en de milt; de klieren aan den hilus
van de lever, de bronchiaal-, mediastinaal- en ileaalklieren waren ver-
groot en in het centrum duidelijk verkalkt; in de organen en de
klieren werden tuberkelbacillen aangetroffen.

Hier bevatte de niet bevruchte uterushoorn een vuilgele, taaie,
niet stinkende vloeistof, zeer rijk aan tuberkelbacillen, terwijl in
het eerstgenoemde geval de uterus normaal was.

De Heer Billroth vermeldde een geval van miltvuur bij var-
kens, toebehoorende aan een slager, die een doode koe had ge-
kocht, welk dier zooals later bleek aan miltvuur was gestorven.
In het bloed en het aanwezige oedeem van de keelstreek werden
geen bacillen gevonden, doch wel in de spieren en spaarzaam in
de milt. Deze bacillen hadden een eenigszins anderen vorm dan
de gewone miltvuurbacil; het vinden van de kapsel bevestigde
evenwel de diagnose.

De Heer Korevaar deed mededeeling van een geval van engas-
trius (foetus in foetu) bij een geslacht vrouwelijk varken van 9
maanden oud. In de buikholte werd een vuistgroot gezwel aan-
getroffen, door vet omgeven; bij nadere beschouwing zag men in
een bindweefselkapsel een massa losse haren en na wegspoeling
dier haren een foetus; het grootste gedeelte werd ingenomen door
een gedeformeerden kop, met sterk ontwikkelde tanden. De hals-
wervels waren onderling vergroeid en de kolom was gedraaid;
verder zag men de twee voorste ledematen, waarvan de klauw-
tjes in den schedel drongen.

-ocr page 62-

De wervelkolom eindigde met den ioaen rug wervel ; een even
groot aantal ribben was wederzijds aanwezig, ook het borstbeen
was normaal. In den samengedrukten thorax werd een spiermassa
met een groot vat, waarschijnlijk het hart en de aortaboog, ge-
vonden. Aan den hals zag men eenige vaten en de trachea, welke
blind in de borstholte eindigde.

De skeletspieren waren lichtrood van kleur en zeer verweekt.
Van het achterstel na den ioden borstwervel was niets te vinden.
Het varken was nooit drachtig geweest, zoodat van buitenbaar-
moederlijke zwangerschap geen sprake kon zijn.

Dit rudimentaire foetus wordt in de teratologie gebracht tot de
omphalopagen, en door zijn ligging in de buikholte : „engastrius5\'
(in tegenstelling van epigastrius) genoemd.

Zij worden ook wel gebracht tot de groep: „inclusio foetalis"
of „foetus in foetu."

De Heer Mazure gaf een uitvoerig verslag van zijn bezoek
met Dr.
Voûte aan het Instituut Pasteur te Parijs, ten einde
de methode, aldaar gevolgd, ter verkrijging van antidiphtheritisch
bloedserum te bestudeeren, benevens van de toepassing dier me-
thode op 2 paarden te Amsterdam (Roux en Behring ge-
doopt), welke aan het abattoir gestald zijn.

Door den Heer D, van der Sluijs werden de navolgende prae-
paraten vertoond.

i°. Vleesch van een rund, dat lijdende was geweest aan chro-
nische pyaemie; in de hartspier en de nieren werden abscessen
van verschillende grootte en ouderdom aangetroffen ; de milt en
de lever waren vrij ; het vleesch zag er van buiten goed uit ; bij
insnijden vond men tal van grootere en kleinere abscessen.

2°. Kop, longen, lever, nieren, hersenen en ruggemerg van
een kalf van een paar dagen oud, alles sterk gepigmenteerd.

3°. Melanomen, afkomstig van een schimmel, in de spieren
enz.; ook in het omentum werden ze aangetroffen.

4°. Een varkenskop met tuberculose van de inwendige gehoor-
gang ; de trommelholte was geheel weggevreten, terwijl het proces
zich tot in de hersenholte had uitgebreid. Het dier was lijdende
aan algemeene tuberculose.

Naarden, io April 1895. De Secretaris,

B. M. BUSING.

-ocr page 63-

Naamlijst der leden:

J. D. van den Bergh, Besoeki ; P. D. Beunders, Amsterdam;
J. M. Billroth, Hoorn; B. M. Busing, Naarden; D. J. Fischer,
Buitenzorg; J. Folmer, Hoofddorp; J. W. H. Geerlings, Pur-
merend; A.
L. J. Goethals, Amsterdam; G. Hannema, Zaandam ;
M. J. Hengeveld, Haarlem; P. Korevaar, Amsterdam; F. M.
de Leur,
Weesp; H. van der Linden, Nieuwer-Amstel; A.
Marcus, Utrecht; J. Mazure Czn., Amsterdam; G. Muijs,
Schagen; J. H. van Oijen, Haarlem; J. Rempt, Ouderkerk aan
den Amstel
; J. W. Roeloffs, Texel; D. van der Sluijs, Y. van
der Sluis,
A. P. Smits en W. S. Stüven, allen te Amsterdam;
J. Wester, Alkmaar.

In 1895 trad als lid toe: F. J. Nieuwenhuijzen, Hilversum.
Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: M.
J. Hen-
geveld,
Voorzitter; P. Korevaar, Penningmeester en A. L. J
Goethals,
Secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Deze afdeeling telde 20 leden.

Er werden 2 vergaderingen gehouden, den i8den Februari en
den 3oaten Augustus, welke zeer goed werden bezocht. De finan-
ciëele toestand is gunstig te noemen, aangezien op ultimo Decem-
ber f 76
.24 aan contanten in kas waren.

In de eerste vergadering (elk jaar treedt het bestuur af, doch
is herkiesbaar) werd het bestuur herkozen. Een aantal bacteriolo-
gische praeparaten werd ter bezichtiging rondgegeven, met een
microscoop door den Secretaris daartoe beschikbaar gesteld; dit
gaf aanleiding tot langdurige besprekingen, zoodat de leden laat
uiteengingen.

In de 2de vergadering werd als afgevaardigde ter Algemeene
Vergadering te Amsterdam aangewezen de Secretaris, terwijl als
gedelegeerde de Heer W. F. Altevogt werd benoemd. De ver-
gadering was verder hoofdzakelijk gewijd aan de bespreking van
de punten van behandeling voor de Algemeene Vergadering.

-ocr page 64-

Voorts werd besproken de wijze waarop het mond- en klauw-
zeer zich uitbreidde, verder het infectieus verwerpen en de be-
handeling volgens de methode van
Bk&uer door injectie van acidum
phenylicum, en ook werd door een lid de vraag gedaan of het
niet mogelijk zou zijn dat elk veearts de uitgevaardigde Koninklijke
besluiten verkreeg. Aangezien die besluiten echter in den regel
in de couranten verschijnen, zelfs vóór zij door den districts-
veearts of diens plaatsvervangers zijn ontvangen, is men van
oordeel dat door het aanschaffen van die couranten de bezwaren
worden opgeheven.

Aangezien de leden geen gelegenheid hebben alle gewenschte
besprekingen in twee vergaderingen te houden, wordt besloten
voor 1895 een extra-vergadering in te stellen.

In de maand November leed onze afdeeling een gevoelig ver-
lies door het overlijden van haar Eere-Voorzitter, den Heer
Leendert Swart. Nog iets toe te voegen aan hetgeen reeds in
het Tijdschrift daaromtrent is gemeld, zou in strijd zijn met
den geest van den in zijn leven zoo bescheiden en eenvoudigen
collega.

Dordrecht, April 1895. De Secretaris,

H. L. ELLERMAN Lzn.

Naamlijst der leden:

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-Gravenhage; W.
F. Altevogt,
Klaaswaal; D. de Bruijn, Strijen; M. C. van
Büuren,
Zuidland; H. L. Ellerman Lz., Dordrecht; C. Fauel,
Nieuwenhoorn ; M. Frankenhuis Jr., Oud-Alblas; P. A. Goed-
hart,
Meerkerk; J. J. Hendrikse, Groot-Ammers; J. J. Kleij-
burg,
Nieuw-Lekkerland ; E. A. Kok, Rotterdam ; E. Overbosch,
Gouda; H. Poot, Naaldwijk; Th, G. van Rijssel, Dordrecht;
C. Roodzant Oude-Tonge; C. A. Rotscheid, Rotterdam; G.
J.
C. van der Starp, Gorinchem.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren : Th. G. van
Rijssel,
Voorzitter; B. J. Aalbers, Penningmeester en H. L.
Ellerman Lzn.,
Secretaris.

-ocr page 65-

VERSLAG DER NIEUWE AFDEELING
ZUID-HOLLAND.

Dit Verslag is tot heden niet ingekomen.

Naamlijst der leden:

M. E. Baron Bentinck, Leiden; G. Bulk, Ommen !); J. Burg-
graaf
, Bodegraven; J. J. F. Dhont, Rotterdam; P. G. Eland,
\'s-Gravenhage; J. M. Fillekes Jr., Berkel; A. Frederikse en D.
H. Goosen, \'s-Gravenhage; C. van Heelsbergen, Amsterdam;
M. Flohil, Zoetermeer; J. J. Hinze, \'s-Gravenhage; H. de
Jong
, Barendrecht; H. C. Ittmann, Leiden; J. Hellemans,
Lekkerkerk; J. M. Knipscheer, Utrecht; D. Kruijt, Delft; J.
Laméris, Amersfoort; J. Laméris en J. F. Laméris, \'s-Graven-
hage; A.
van Leeuwen, Leiderdorp; C. M. Mazure, Rotterdam;
P.
C. Muijzert, Zutfen; A. Overbosch, Breda; Dr. J. Poels,
Rotterdam; L. J. van Rhijn, Bergen-op-Zoom; K. T. Smits,
Roon; J. C. van der Slooten en D. C. Valewink, \'s-Graven?
hage; A. J.
van Velzen, Schiedam; A. ten Sande, Blokzijl.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: J. J. Hinze,
Voorzitter; J. F. Laméris, Penningmeester en Dr. J. Poels, Secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

De vergaderingen blijven bij voortduring zeer matig bezocht;
de oorzaak daarvan moet worden gezocht in de moeielijkheid,
zoo niet de onmogelijkheid waarin sommige leden verkeeren, om
op één dag heen en weer naar Middelburg te reizen. In de laatst-
gehouden vergadering is thans besloten de volgende voorjaars-
vergadering des avonds te houden, in de hoop dat het vooruitzicht
van een gezellig samenzijn onder collega\'s velen zal doen be-
sluiten op te komen.

I) Met x Januari 1896 gaan bij de afdeeling Gelderland—Overijsel
over de leden
G. Bulk en A. ten Sande.

-ocr page 66-

De afdeeling had in 1894 het verlies te betreuren van een
zeer gewaardeerd lid, n. 1. den Heer
M. Luteijn Mazure, een
man, wiens ijver voor zijn vak met de jaren niet verflauwde en
die steeds met opgewektheid aan onze besprekingen deelnam.
Slechts ziekte kon hem weerhouden de vergaderingen te bezoeken.

Niettemin is het ledental vooruitgegaan door de toetreding van
de Heeren J.
Kraamer, thans veearts te Koudekerke en W. F.
Hilwig,
provinciaal-veearts te IJzendijke.

Onder de mededeelingen, die werden gedaan, respectievelijk
de besprekingen, welke werden gehouden, zijn de volgende van
meer of minder belang.

Door Risch werd vermeld de onhebbelijke gewoonte, waar-
genomen bij 2 paarden, om, wanneer zij in den regen loopen,
onophoudelijk met het hoofd te schudden, en wel in zulk een
mate, dat het gevaar oplevert voor den berijder of bestuurder.
Te vergeefs werd door hem naar de oorzaak daarvan gezocht;
enkelen waren van oordeel dat de reden van dat kopschudden
wel zal moeten worden gezocht in het overmatig gevoelig zijn
van de ooren voor het op- of invallen van druppels.

Mazure heeft meermalen een dergelijk verschijnsel bij paarden
waargenomen en schrijft het toe aan verhoogde irritabiliteit der lip-
pen ; merkwaardig genoeg blijft het achterwege, wanneer een aan
den neusriem bevestigd netje over neus en lippen wordt gehangen.

Van der Vliet doet mededeeling van een circulaire
darmhechting, welke hij heeft verricht bij een hond.
Alvorens operatie en verloop te beschrijven, geeft hij een
overzicht der voornaamste darmhechtingen, duidelijk gemaakt
door eenige teekeningen. In het bezit zijnde der vergroeide
darmuiteinden (de hond werd 9 weken na de operatie afge-
maakt), worden de leden in de gelegenheid gesteld door een
zeer duidelijk praeparaat den uitslag te zien van een derge-
lijke darmgenezing. De darmeinden waren gehecht volgens de
gecombineerde methode van
Lembert en Czerny, met antisep-
tische zijde.

De Graaff vermeldt een darmom slingering bij een
veulen, welke duidelijk langs het rectum te constateeren viel.
Er volgde genezing, niettegenstaande een ernstig accident; de
eigenaar van patiënt stootte n. 1. door onkundig exploreeren een
gat in den bovensten rectaalwand. Een antiseptische therapie
bracht evenwel spoedig herstel teweeg.

-ocr page 67-

Lucieer bespreekt een tweetal gevallen uit zijn praktijk bij
paarden, waarvan de secundinae manuaal werden verwijderd.
Patiënten vertoonden n. 1. een groote mate van stijfheid in
de ledematen, vooral in de voorbeenen. Vóór en geruimen
tijd (8 dagen) na de verwijdering der nageboorte werd zoo goed
mogelijk geïrrigeerd, in het eene geval met sublimaat-solutie, in
het andere met creoline-emulsie. Bij beide patiënten werd het
genitaal-apparaat geheel normaal, maar de stijfheid bleef in
meerdere of mindere mate bestaan. Tijdens de behandeling ging
de temperatuur de 40° C. nimmer te boven. Wat mag nu de
reden zijn dier stijfheid ? Het door een lid geopperde vermoeden
dat men hier te doen had met rheumatische hoefontsteking, wordt
door den waarnemer betwijfeld, omdat de hoeven zonder ringen
blijven afgroeien en pilocarpine geheel en al machteloos bleek.
De spoedige en totale verwijdering der secundinae en de zorg-
vuldige irrigatie doen niet gelooven aan metastasis.

Van der Vliet vertoont een praeparaat van den slokdarm
eener koe, welke geleden had onder.de volgende verschijnselen.
Aanvankelijk verkeerde zij in goeden voedingstoestand, alleen
stond zij te kwijlen en braakte hevig. Na een mondvol water ge-
nomen te hebben, volgde weder braking. Wijl deze symptomen
op een vreemd voorwerp in den slokdarm wezen, werd de slok-
darmsonde aangewend, die wel ver kon worden ingebracht, maar
niet tot in de maag. Toch werd het dier niet tympanitisch. Ein-
delijk gelukte het de sonde tot in de maag te brengen, maar de
toestand bleef onveranderd. De temperatuur, zoowel als de eetlust,
bleef normaal. Had men hier te doen met kramp van de car-
dia? Deze mogelijkheid bestaande, werd morphine subcutaan
geïnjiciëerd, welke medicatie na twee inspuitingen in zooverre
hielp, dat het braken ophield en wat voedsel kon worden opge-
nomen.

Weinige weken later herhaalden zich dezelfde symptomen.
Weder werd de slokdarmsonde aangewend en weder kon zij niet
tot in de maag worden gebracht. Het vermoeden rees dat men
te doen had met een vernauwing van den oesophagus of met
een divertikel.

Elke behandeling bleek thans vruchteloos; er trad vermagering
m en eindelijk werd de koe geslacht. De diagnose was juist
geweest; er bestond een divertikel onmiddellijk vóór
de c a r d i a. Het zieke gedeelte van den slokdarm werd door

-ocr page 68-

van der Vliet vertoond; het slijmvlies was geërodeerd, waar-
schijnlijk ten gevolge van de aanwending der sonde.

Vermoedelijk slikte de koe te voren een vreemd voorwerp in,
waardoor de oesophagus verwond werd. Daarop volgde vernau-
wing door cicatrisatie en hierboven verwijding.

Nog wordt door Mazure medegedeeld, dat door hem goede
resultaten zijn gezien van applicatie van tinctura jodii in den
omtrek der aangedane gewrichten bij metastatische ge-
wrichtsontsteking van een rund met retentio van de
secundinae.

De gunstige toestand van de kas deed de afdeeling besluiten
haar zomervergadering in Augustus 1895 te houden in Domburg.
Deze bijeenkomst, waaraan een rijtoer verbonden was door het
prachtige eiland Walcheren, droeg een min of meer feestelijk
karakter, en werd vereerd door de tegenwoordigheid van den
iste Secretaris der Maatschappij, Dr. L. J. van der Harst.

De Secretaris,
M. LUCIEER.

Naam! ij st der leden:

J. Bauwens, Axel; H. J. M. Berghuijs, Serooskerke (W);
G. A. Blind enb ach, Zieriksee; A. H. Geluk, Ellemeet; J. A.
de Graaff, Kortgene; W. F. A. Hilwig, IJzendijke; J. Kooiman,
Hontenisse; J. Kraamer, Koudekerke; M. Lucieer, Oostburg;
C.
Mazure, Middelburg; E. L. van Mervenneé, Goes; J. Z.
Risch, Scherpenisse; B. J. Vermande, Heinkenszand; M. van der
Vliet,
Kruiningen; D. G. de Vries, Klinge.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren: C. Mazure,
Voorzitter; E. L. van Mervenneé, Penningmeester en M. Lucieer,
Secretaris.

-ocr page 69-

VERSLAG DER
AFDEELING NOORD-BRABANT—LIMBURG.

Kort verslag\' der buitengewone vergadering, gehouden
te Eindhoven den 2de« Juli 1895.

Aanwezig waren de H.H. Montens, J. Billekens, Vlamings,
Bloemen, van der Leeden, Goossens, Paimans
en Beel.

De iste Secretaris opende de vergadering en bracht in herin-
nering dat in 1894 de Heer
Montens tot Voorzitter werd geko-
zen, maar dat deze later schriftelijk bedankte. Tot Onder-Voor-
zitter werd in diezelfde vergadering gekozen de Heer
Janné,
welke zijn benoeming aannam, maar in Januari d. a. v. bedankte.
De afdeeling had dus Voorzitter noch Onder-Voorzitter en was in
verband met art, 10 van het afdeelingsreglement zonder bestuur,
ergo in een toestand waarin het reglement niet voorziet. In ver-
band met de regeling der vergadering te Valkenburg, welke men
eenigszins feestelijk wilde vieren, hadden de iste en 2de Secretaris een
onderhoud over de vraag hoe in dit geval te handelen. Het resultaat
daarvan was, dat dezen besloten het benoodigde aantal leden te
Werven om een buitengewone vergadering te kunnen beleggen.
Zoodoende is deze vergadering tot stand gekomen.

Na voorlezing en goedkeuring der notulen van de vorige verga-
dering, merkt de Heer
Montens op, dat uit de notulen niet blijkt
dat er een formeel besluit is genomen omtrent den aard der
feestelijkheden op de volgende vergadering, en dat men dus in zake
de regeling niet gebonden is. Spreker en onderscheidene leden,
die hij over de zaak onderhield, waren tegen een kostbaar feest.
Men kon even goed in Valkenburg van de schoone natuur genieten.

De iste Secretaris antwoordde hierop, dat dit ook niet de
bedoeling was geweest, maar wel om twee leden uit het Zuiden te
belasten met de regeling, opdat een geschikte dag, samenvallende
met feesten, zou kunnen worden uitgekozen. Na eenige discussie
werd dit opgedragen aan de
H.H. Lemmens en Beel.

Vervolgens was aan de beurt de verkiezing van een Voor-
zitter en van een Onder-Voorzitter.

De ista Secretaris wijst er op dat deze verkiezing eigenlijk in

-ocr page 70-

strijd is met art. 12 van het reglement, maar volgens art. 10 kon
thans, wegens bestuursloosheid, niets gebeuren. Men moest dus
breken met het eene of met het andere.

De Heer Vlamings was tegen een verkiezing en zag de zaken
liever afgedaan door de overblijvende leden van het bestuur.
De Heer
Paimans meende dat alle artikelen gelijke waarde had-
den en nu men voor het feit stond met een artikel te moeten
breken, deed men het best dit met art. 12 te doen, ten einde een
geregelden toestand te verkrijgen.

Bovendien bleek dal de overblijvende bestuursleden er tegen
opzagen de verantwoordelijkheid op zich te nemen. Op voorstel van
den Heer
J. Billekens wordt met algemeene stemmen, behalve
die van den Heer
Vlamings, besloten om tot bestuursverkiezing
over te gaan.

Tot Voorzitter werd gekozen de Heer W. Paimans, tot Onder-
Voorzitter de Heer
G. Goossens. Beiden accepteerden, hetgeen met
applaus werd begroet. Verder werd besloten een reglementsher-
ziening reeds dit jaar op het programma te plaatsen, ten einde
die bij aanwezigheid van een voldoend aantal leden onder han-
den te kunnen nemen. Een gezellig diner besloot de vergadering.

Venraai, October 1895. De iste Secretaris,

T. A. L. BEEL.

Beknopte notulen der 25s*e algemeene vergadering, gehouden
resp. te Talkenburg op 1 September en te Maastricht
op 2 September 1895.

Aanwezig zijn de H.H. Paimans, Voorzitter, Goossens, Onder-
Voorzitter,
Montens, H. Billeicens, Michels, de Jong, Houba
van Kempen, Lemmens, Duijsens, Hillen, van der Leeden
en
Beel, en als introducé de Heer Marcus, rijks-veearts te Hilver-
sum. Met kennisgeving waren afwezig de Heeren
Vlamings,
Janné, J. Billekens, van den Munckhof
en Köhler. De Heeren
Dr.
Fouquet, Driessen en J. Essek, welke op deze vergadering
waren uitgenoodigd, konden om verschillende redenen niet aan-
wezig zijn.

De vergadering werd gehouden in het hotel Vossen (Belle-
vue). De Heer
Paimans riep den leden een hartelijk welkom toe

-ocr page 71-

in Zuid-Limburg en drukte den wensch uit dat het feestelijk
karakter dezer vergadering geen afbreuk zou doen^aan haar
degelijkheid. Spreker had gehoopt op een meer talrijke opkomst;
den grooten afstand voor sommige collega\'s in aanmerking genomen,
mocht men evenwel tevreden zijn. Verder sprak hij den wensch
uit dat niets de feestvreugde mocht verstoren en dat allen die
de beslommeringen van het practische veterinaire leven thans
voor eenige dagen ter zijde hadden gezet, naar hartelust mochten
genieten van Limburg\'s natuurschoon en het samenzijn onder
collega\'s. Deze woorden werden met een luid applaus begroet.
De notulen der buitengewone vergadering werden voorgelezen
en onveranderd goedgekeurd.

De rekening en verantwoording van den Penningmeester ge-
schiedde wegens diens afwezigheid schriftelijk. Nagezien door de
Heeren
Montens en van Kempen, werd deze goedgekeurd.
Het batig saldo bedroeg f 14,96. Tot iste en
2üe Secretaris wer-
den resp. herkozen de Heer
Beel en gekozen de Heer Vlamings.

Verder werd besloten den Heer Stempel, districtsveearts te
Utrecht, wegens zijn benoeming tot ridder der Oranje-Nassau
orde, telegrafisch te feliciteeren.

Daarna werd de vergadering geschorst en verzamelden allen
zich aan tafel. De Heeren
Montens en H. Billekens stelden een
toast in respectievelijk op H.H.
M.M. de Koningin en de Koningin-
Regentes, welke toasten met daverend applaus werden "begroet.

Weldra weerklonken de tonen der fanfare-muziek van Valken-
burg, ten teeken dat men zich gereed diende te maken voor
den onderaardschen fakkeltocht. Alle bijzonderheden hiervan
en van de verdere feesten in dit beknopt verslag weer te geven,
zou te ver voeren. Dat allen genoten èn van het natuur-
schoon èn van het kameraadschappelijk samenzijn, bewees de
vroolijke stemming, welke tot \'s avonds laat bleef heerschen.

Den volgenden morgen werd reeds vroeg de wandeltocht door
het schilderachtige Geuldal naar Meersen aanvaard. Met den Heer
van Kempen als gids werden alle merkwaardigheden in oogen-
schouw genomen, en toen men op het bepaalde uur aan het
station Meersen arriveerde, om van daar naar Maastricht te sporen,
waren allen ten hoogste voldaan over het schoone wat men ge-
noten had. Te Maastricht aangekomen, werd op het bepaalde
uur de vergadering voortgezet.

De Voorzitter wees er op dat het feestelijk gedeelte thans was

5

-ocr page 72-

afgeloopen en men nu het meer zakelijke nog diende af te
handelen. Den Heeren
Lemmens en Beel bracht hij namens de
afdeeling zijn dank voor de goede regeling van de feesten.
Het inmiddels ingekomen verslag van den Heer
Vlamings aan-
gaande de 34ste vergadering wordt door den iste Secretaris voor-
gelezen en daarna goedgekeurd. Tot afgevaardigde naar de
35ste Algemeene Vergadering wordt gekozen de Heer
van Kempen,
tot plaatsvervanger de Heer Paimans.

Het verslag van den afgevaardigde naar de gecombineerde
vergadering wordt voor kennisgeving aangenomen. Daarna werd
het algemeen programma behandeld. De begrooting voor 1896
werd goedgekeurd en den afgevaardigde opgedragen voor penning-
meester op den Heer
Aalbers te stemmen. De reglementsher-
ziening wordt artikelsgewijze behandeld. Men wilde het bestuur
laten zooals het thans is en de werkzaamheden van bibliothecaris
opdragen aan den 2de Secretaris, die toch weinig bezigheden
heeft. Het voorstel van den Heer
Arntz, tot uitkeering van een
honorarium aan inzenders van stukken in het Tijdschrift, lokte een
uitvoerige discussie uit. Sommigen meenden dat het denkbeeld van
den Heer
van der Sluijs, n.1. het instellen eener „medaille van
verdienste", een voldoende prikkel zou opleveren, om hen die
stof tot schrijven hadden, te bewegen dit te doen. Anderen
wilden ten minste de porto\'s vergoed zien voor stukken welke worden
geplaatst. Men besloot dit laatste het volgend jaar op het program-
ma te brengen en den afgevaardigde op te dragen tegen het
voorstel van den Heer
Arntz te stemmen. Wat betreft het voor-
stel van den Heer
van der Sluijs konden allen zich met het
gronddenkbeeld vereenigen, doch iedereen was tegen classificatie,
wegens de onaangenaamheden die daaruit onvermijdelijk zouden
voortvloeien.

Tot plaats voor de 26ste vergadering (25-jarig bestaan der af-
deeling) wordt Eindhoven aangewezen, terwijl als afgevaardigde
naar de gecombineerde vergadering en tot diens plaatsvervanger
worden benoemd de HH.
Paimans en Beel.

Bovendien werd beslotenden i3te Secretaris op te dragen het regle-
ment der afdeeling te herzien en het concept daarvan den leden vóór
de volgende vergadering naast het oude in druk toe te zenden. De jaar-
lijksche contributie werd voor één jaar weder op 6 gulden gebracht.

Ditmaal was de Heer Duijsens de gelukkige winner van het
verlote boekdeel.

-ocr page 73-

Ten slotte werden behandeld de eraasculateur, tuberculine-in-
jecties, keuring van vleesch, waarde van vleesch, afkomstig van
paarden welke aan tetanus hebben geleden, enz.

Na de vergadering verzamelden allen zich aan een gezelligen
disch, waar evenals den vorigen dag een vroolijke stemming
heerschte. Weldra kwam het onverbiddelijke scheidingsuur en
stormden allen in verschillende richtingen huiswaarts om de
praktijk weer op te nemen, overtuigd het aangename met het
nuttige te hebben vereenigd.

Venraai, October 1895. De \\st« Secretaris,

T. A. L. BEEL.

Naam 1 ij st der leden:

T. A. L. Beel, Venraai; A. Bierman, Helmond; J. Billekens,
Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Oosterhout;
J. C. Boots, Kuik; P. A. F. H. Boots, Tilburg; A. G. A. Clerx,
Echt; M. J. H. Duijsens, Heerlen; H. A. den Engelse, Din-
teloord; G. B.
Goossens, Roermond; J. H. Hillen, Maastricht;
P. K. M.
Houba, Maastricht; L. T. Janné, Roermond; A. de
Jong,
Kapelle; L. van Kempen, St. Geertruid; J. Köhler, Alm-
kerk;
C. A. van der Leeden, Eindhoven; H. J. Lemmens,
Schimmert; J. de Man, Bergen-op-Zoom; P. F. Michels, Heus-
den; A.
J. Montens, Teteringen; P. A. van den Munckhof,
Sambeek; P. den Ouden, Zevenbergen; W. J. Paimans, Os;
E. A. L. Quadekker, Haarlem; M. H. J, P. Thomassen, Utrecht;
Dr. P. F.
Vermast, Etten; A. J. Vlamings, \'s-Hertogenbosch.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de Heeren:

W. J. Paimans, Voorzitter; G. B. Goossens, Onder-Voorzitter;
J.
Köhler, Penningmeester; T. A. L. Beel, iste Secretaris en
A. J. Vlamings, 2do Secretaris.

NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE
ALGEMEENE AFDEELING.

Eereleden: Dr. Th. Mac Gillavry, Leiden; Dr. A. W.
H. Wirtz, Utrecht; Dr. W. P. Ruijsch, \'s-Gravenhage.

-ocr page 74-

Correspondeerende leden: Dr. L. Mulder, Haar-
lem;
Ch. Siegen, Luxemburg.

Leden: J. N. Ballangée, Amersfoort; F. A. Deijermans,
Dirksland; J. K. F. de Does, Tegal; J. van Dorssen, Salatiga;
Geldersch—Overijselsche Maatschappij van Landbouw;
H. \'t Hoen,
Samarang; L. J. Hoogkamer, Batavia; J. de Jong, Salatiga; R.
L. Klinkenberg, Klundert; D. Kok 1), Velp; E. F. L. Kort-
man,
Bindjie; S. de Lange, Paramaribo; G. Lubberink, Zwolle;
J. B. H. Moubis, Amersfoort; J. M. van Nieuwenhuijzen,
Steenbergen; K. J. Poll, de Bilt; J. N. A. C. Scheepens, Har-
derwijk ; Dr. J. A.
Schouten, IJzendijke; B, Sikkema, Poerwo-
redjo;
W. F. Schröder, Utrecht; A. de Vletter, Gouda;
J.
Vollema, Makasser; B. Vrijburg, FortdeCock; A.Vrijburg,
Medan-Deli; C. F. G. H. de Wilde, Rembang; J. van der
Willigen,
Driel.

In 1895 zijn nog als lid toegetreden: L. Boogaert,Ovezande;
I,
Breedveld, Utrecht en S. Heimans, Utrecht, terwijl op 1 Janu-
ari 1896 zal toetreden
R. A. Plemper van Balen, Utrecht.

HET 6de INTERNATIONAAL VETERINAIR-
CONGRES TE BERN,

door
J. jr. HIIXK.

Het 6ae Internationaal veterinair-congres werd den i6den Sep-
tember jl„ des morgens te 9 ure, door den eere-voorzitter, den
bondsraad
Deucher, chef van het departement van landbouw,
geopend.

In zijn rede werd, na de leden te Bern welkom te hebben ge-
heeten, op het gewicht gewezen van deze bijeenkomst, wijl de
veterinaire wetenschap, die in de laatste jaren zulke groote vor-
deringen heeft gemaakt, in het nauwste verband staat met land-
bouw en veeteelt, en alzoo een grooten invloed uitoefent op de
welvaart van alle Rijken.

1  Het lid D. Kok zal op 1 Januari 1896 bij de afdeeling Gelderland—
Overijsel overgaan.

-ocr page 75-

Daarna werd door den kolonel Potterat, als president van
het organisatie-comité, rapport uitgebracht omtrent de werk-
zaamheden door dat comité verricht.

Door den secretaris van genoemd voorloopig comité, prof.
Noyer, werd mededeeling gedaan dat zich 675 veterinairen tot
deelneming aan het congres hadden opgegeven, nl.uit Amerika
1, België 24, Bulgarije 2, Denemarken 2, Duitse h-
land
77, Engeland 4, Egypte 1, F r a n k r ij k 55, Gr i e-
kenland 1, Indië 2, Italië xi, Japan 1, Luxem-
burg 2, Nederland 12, Noorwegen 1, Oostenrijk-
Hongarije
17, Portugal 1, Rumeniü 64, Rusland
12, Spanje 2, Zweden 1 en Zwitserland
375, terwijl
ongeveer de helft daarvan is opgekomen.

Vervolgens werd het reglement van werkzaamheden, door het
voorbereidend comité samengesteld, met algemeene stemmen aan-
genomen en ingevolge art. 1 daarvan (dat het Congres het recht
geeft om personen, die op het gebied der veeartsenijkunde in
het algemeen buitengewone verdienste hebben, tot eereleden te
benoemen) onmiddellijk de professoren
R. Koch, L. Pasteur
en M. Röll tot eerelid benoemd.

Ten slotte werden voor de 6 zittingsdagen de volgende voor-
zitters gekozen; prof.
Chauveau van Parijs, dr. Lydtin van
Baden, prof.
Raupach van Dorpat, prof. Hutyra van Budapest,
prof.
Berdez van Bern en prof. Müller van Berlijn.

Tot onder-voorzitters werden gekozen: prof. Degive,
prof. Hirzel, dr. Wirtz, prof. Röckl uit Berlijn, prof. Cope van
Londen, prof.
Nocard, prof. Perroncito, prof. Bang, Siegen
(Luxemburg), prof. Arloing en Sperk (Weenen).

Behalve 6 stemopnemers (allen Zwitsers) werd tot algemeen
secretaris benoemd prof.
Noyer te Bern. Voorts werd bepaald
dat de zittingen des morgens ten 9 uur een aanvang zouden ne-
men, en de verhandelingen in het Duitsch of Fransch
zouden plaats hebben, welke door de vertalers onmiddellijk in
het Fransch, resp. Duitsch zouden worden herhaald.

Daarna werd onder het praesidium van prof. Chauveau over-
gegaan tot de behandeling van het eerste onderwerp:

Internationale regeling van de veterinaire
politie; voorstel tot een internationale conferentie ten opzichte
van het verkeer van vee en de uitgave van een internationaal
bulletin omtrent besmettelijke ziekten van het vee.

-ocr page 76-

Rapporteurs voor dit onderwerp waren : de professoren Berdez,
Degive, Huxyra
en Perroncito.

Het resultaat van deze zitting was, dat unaniem werd aange-
nomen :

„aan den Zwitserschen Bondsraad het verzoek te richten,
„om door zijn tusschenkomst de verschillende Regeeringen te
„verzoeken, een internationale conferentie te beleggen, tot het re-
„gelen eener internationale veterinaire politie," zulks in overeen-
stemming met de conclusiën van de genoemde rapporteurs, die
daarin het beste middel zagen, om langs eenvormigen weg de
verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen.

De tweede zitting (Dinsdag 17 Sept.) had plaats onder voor-
zitterschap van dr.
Lydtin. Deze was buitengewoon druk be-
zocht.

Hierin moesten worden behandeld:

i°. de beteekenis van de malleïne als diagnostisch hulpmiddel
voor den kwade-droes der paarden, en

2°. die van de tuberculine bij de tuberculose der koeien.

Rapporteurs voor het eerstgenoemde onderwerp waren: prof.
Nocard\' uit Alfort; dr. Heine uit Posen; prof. Schindelka uit
Weenen
; Preusse uit Dantzig en dr. Foth uit Oderberg.

Ter vermijding van herhalingen de mededeelingen van ge-
noemde rapporteurs samenvattende, werd door hen geconstateerd,
dat de malleïne-injecties bij gezonde dieren aangewend, geen of een
nauwelijks merkbare reactie veroorzaken. De temperatuur wordt
slechts weinig verhoogd, er ontstaat maar een geringe zwelling
aan en in den omtrek van de injectie-plaats, terwijl de alge-
meene toestand goed blijft en niet het minste nadeel wordt uit-
geoefend.

Somwijlen gebeurt het echter, dat b ij enkele gezonde
paarden werkelijk een verhoogde temperatuur ontstaat, evenals
bij het bestaan van kwade-droes. Dit hangt evenwel van de indi-
vidualiteit van het dier af. Door
Foth werd beweerd, dat dit
speciaal voorkwam bij buitengewoon krachtige dieren, welke alzoo
tegen het malleïne-gif reageeren.

Ook bij enkele andere ziektetoestanden als: m e 1 a n o s e,
goedaardige-droes, chronische bronchiaal-catarrh
en long-emphyseem ontstaat een verhoogde temperatuur.

Het groote onderscheid is evenwel daarin gelegen, dat de
verhoogde temperatuur, welke soms bij gezonde paarden

-ocr page 77-

en bij de zooeven genoemde ziektetoestanden voorkomt, slechts
kort duurt, zoodat deze na verloop van 24 uur meestal weder
normaal is, terwijl de plaatselijke reactie, gelijk zij zich
bij het bestaan van kwade-droes openbaart, steeds ontbreekt,
wat ook het geval is met de algemeene verschijnselen.

Hoewel dit in de eerste tijden van de aanwending der malleïne
tot schromelijke vergissingen "aanleiding heeft gegeven en daar-
door de malleïne-injecties in miscrediet zijn gebracht, is een
dwalen in dit opzicht evenwel alleen mogelijk bij een opper-
vlakkige en onvolkomen waarneming.

Bij paarden met kwade-droes volgt na de inspuiting,
gewoonlijk tusschen het 8ste en i2de uur (zelden later), reeds een
verhoogde temperatuur, welke verhooging 20, 2°.5 en meer be-
draagt en langen tijd blijft aanhouden om dan zeer lang-
zaam te dalen, zoodanig dat, na 36, ja zelfs na 48 uur en nog
later, de temperatuur ver boven de normale is.

Deze lange duur der temperatuursverhooging is een van de
cardinale punten voor de beoordeeling in zake het bestaan van
kwade-droes.

Verder ontwikkelt zich reeds eenige uren na de inspuiting aan en
in den omtrek van de injectie-plaats een sterke en pijnlijke zwel-
ling, gemiddeld ter grootte van een hand, soms nog grooter,
waaruit lymphstrengen loopen naar de naastbijgelegeo lymph-
klieren; deze zwellingen blijven evenzoo zeer lang aan-
houden en bestaan somwijlen zelfs nog na 2 en 3 dagen.

In de laatste plaats treden in enkele gevallen algemeene ver-
schijnselen op, als: groote neerslachtigheid, pijnlijke en gespannen
gang, verminderde of geheel opgeheven eetlust, spiertrillingen,
enz. Hoewel deze verschijnselen niet altijd even intens voorko-
men, ontbreken zij toch nooit geheel.

Ten opzichte van de verhoogde temperatuur werd door en-
kelen opgemerkt, dat tijdens de daling, welke, zooals reeds is
vermeld, zeer langzaam plaats heeft, nog een of meer ver-
heffingen zouden voorkomen, een verschijnsel waaraan o. a. door
prof.
Schindelka te We en en bij de onderkenning van kwade-
droes zeer veel gewicht wordt gehecht en door hem als typ i-
s c h e reactie is aangegeven. Door anderen werd hieraan niet
die groote beteekenis toegekend, wijl dit ook is waargenomen bij
paarden, die niet aan kwade-droes leden.

-ocr page 78-

Het typische van de reactie bestaat in de buitenge-
woon verhoogde temperatuur (meer dan 2°), gepaard met
den langen duur dier verhooging en de sterke, even-
zo o lang durende plaatselijke zwelling.

Doordien nu niet altijd met de grootst mogelijke nauwkeu-
righeid acht is gegeven op den langen duur der verhoogde tem-
peratuur en menigmaal door de proefnemers tot het bestaan
van kwade-droes werd besloten en tot afmaken werd overgegaan
wanneer de temperatuur maar 20 was verhoogd, zijn teleurstellin-
gen niet achterwege gebleven.

Ten opzichte van de groote grief welke bij enkelen tegen de
aanwending van mallëïne bestond en nog bestaat, nl. dat er ge-
vallen zijn waargenomen waar bij paarden, welke op de malleïne-
injecties niet reageerden, bij afmaking die bij wijze van controle
plaats vond, toch kwade-droes werd geconstateerd, werd opge-
merkt, dat de weinige gevallen waarbij dit is gezien daardoor
moeten worden verklaard, dat bij de proeven ongetwijfeld
gebruik is gemaakt van een onwerkzaam of minder werkzaam
praeparaat.

De te bezigen malleïne moet nl. zoo versch mogelijk zijn; na
eenigen tijd verliest zij haar werkzaamheid, vooral door de in-
werking van licht en warmte.

Daartegenover staan talrijke proefnemingen, waarbij dit niet is
waargenomen.

Onder de omstandigheden, waarbij men met het oog op de
beslissing omtrent het al of niet bestaan van kwade-droes nog
bijzonder acht moet geven, is te noemen de opgenomen tem-
peratuur vóór de injectie. Bij een verhoogde temperatuur vóór
de injectie zal deze daarna niet zoo sterk meer stijgen, terwijl
omgekeerd een subnormale temperatuur te meer zal toenemen,
hoe lager zij vóór de injectie was.

Omtrent de samenstelling en de bereidingswijze van de ver-
schillende soorten van malleïne zal ik verder niet uitweiden,
alleen wil ik releveeren, dat de door dr.
Foth bereide malleïne
in drogen toestand (het malleïnum siccum) volgens zijn bewering
te verkiezen is boven de vloeibare soorten, wijl zij bijzonder
lang kan worden bewaard en zelfs na jaren nog volkomen werk-
zaam is.

Overigens bestaat er, volgens de proeven door dr. Foth
ook met andere malleïne genomen, geen verschil in werking,

-ocr page 79-

zoodat het gebruik van deze of gene soort van malleïne (mits
rekening houdende met de samenstelling en sterkte, en de daarvan
afhangende dosis) niets afdoet aan de te verkrijgen resultaten.
Bij de droge malleïne bedraagt de in te spuiten hoeveelheid
slechts de helft van de vloeibare.

Van deze laatste soorten wordt die van dr. Roux uit P a r ij s
door
Nocard bijzonder aanbevolen, als zijnde constant
in samenstelling.

Omtrent de techniek der malieïne-injecties wil ik mij bepa-
len tot de mededeeling, dat allen het bij deze kunstbewer-
king een hoofdzaak noemden, om zoo veel mogelijk antiseptisch
te handelen, ten einde nadeelige gevolgen te voorkomen.

Van belang komt het mij nog voor melding te maken van
de wijze, waarop prof.
Nocard de malieïne-injecties in de praktijk
toepast. Bij verkregen typische reactie wil hij alleen dan
tot afmaking overgaan, wanneer zich daarbij, zij het slechts
één enkel clinisch verschijnsel vertoont. Men kan dan positief
zeker zijn, dat kwade-droes bestaat. Bij die paarden waar
kwade-droes-reactie voorkomt, doch geen enkel clinisch ver-
schijnsel bestaat, wil hij strenge afzondering en
dagelijksche observatie, zoodat bij het ontstaan van het een
of ander clinisch verschijnsel onmiddellijk tot afmaking kan
worden overgegaan, wat in den regel spoedig plaats heeft.
Zoo niet, dan wil hij deze paarden, evenals alle welke twijfel-
achtig reageeren, waar de verhooging van temperatuur b.v. tus-
schen i°,5 en 20 schommelt, zoomede die, waar b.v. wel een
verhooging van meer dan 20 wordt waargenomen, maar de
plaatselijke reactie ontbreekt of zeer gering is, enz. aan een
voortgezette malleïne-inspuiting onderwerpen en dit elke
maand of wel om de twee maanden. Hierbij zal men
in vele gevallen het verrassende feit opmerken, dat de paarden,
na eenige inspuitingen, niet meer reageeren. Wanneer na twee
achtereenvolgende inspuitingen geen reactie meer intreedt, kunnen
die paarden worden ontslagen.

In dit geval mag men aannemen dat geen verdere voortgang
van de ziekte heeft plaats gehad; deze paarden kunnen dus
als genezen worden beschouwd.

Prof. Nocard is van meening, dat door voortgezette inentingen
op deze wijze de kwade-droes geheel kan worden uitgeroeid,
terwijl vergissingen volkomen kunnen worden vermeden.

-ocr page 80-

Door prof. Schindelka en dr. Foth werd beweerd, dat de
herhaalde inspuitingen zonder eenig nadeel reeds om de 14
dagen en zelfs nog eerder kunnen geschieden, zoodat de
definitieve uitspraak veel vroeger kan plaats hebben.

In het bijzonder werd er nog op gewezen, dat in de omstan-
digheden, waar bij paarden verschijnselen voorkomen van dien
aard, dat het bestaan van kwade-droes kan worden vermoed,
doch deze verschijnselen toch ook van anderen aard kunnen
zijn, zooals veelvuldig het geval is, de malleïne-inspuiting het
eenige hulpmiddel moet worden geacht, om alsdan met
zekerheid uit te maken of kwade-droes bestaat dan wel andere
ziekte-processen welke hiermede overeenkomst hebben.

Van de achtereenvolgens nog opgetreden sprekers werd door
prof.
Locusteano uit Bucharest mededeeling gedaan omtrent de
proeven met malleïne in R u m e n i ë bij meer dan 2000
paarden, zoowel van de cavalerie als van particulieren, waarbij
de practische waarde van dit middel gunstig uitkwam.

Uit deze proefnemingen is gebleken, dat bij alle paarden
waar de temperatuursverhooging meer dan 20 bedroeg en
overigens een typische reactie bestond, steeds kwade-
droes, in de meeste gevallen ook bacteriologisch, kon worden
geconstateerd.

Om zekerheid te verkrijgen aangaande die paarden, welke
niet hadden gereageerd, werd daarvan een groot aantal opge-
offerd, waarbij steeds bleek, dat hierbij geen spoor van kwade-
droes te ontdekken was. Ook zijn eenige gevallen geconstateerd,
waarbij na herhaalde inspuitingen om de 10 dagen, gedurende
2 a 3 maanden, bij paarden welke primitief reageerden en als
verdacht werden beschouwd, geen reactie meer volgde, zoodat
ook hier genezing moet worden aangenomen.

Door mij werd mededeeling gedaan van de ten vorigen jare
verkregen gunstige resultaten in de weiden bij
W a m e 1, alwaar
onder een koppel van 90 paarden de kwade-droes was uitgebro-
ken, waarbij insgelijks werd gewezen op een tweetal paarden,
welke positief aan infectie waren blootgesteld geweest en waarbij
de meer dan twijfelachtige reacties na 6-maal aanwenden van
malleïne, om de twee maanden ingespoten, ten slotte geheel
achterwege zijn gebleven.

Ook door den chef van den militairen veterinairen dienst in

-ocr page 81-

Griekenland, den luitenant-kolonel Dr. Pilavics uit Athene,
werd niet alleen gewag gemaakt van de positieve resultaten door
de malleïne-injecties verkregen, maar ook in het bijzonder gewe-
zen op het nut van de voortdurende injecties,
welke door hem om de acht dagen werden verricht en waarbij
hij opgaf aldus acht paarden te hebben genezen.

Verder spraken nog prof. Lanzilotti uit Milaan, prof. Degive
uit Brussel en anderen ten gunste van de malleïne-werking als
onderkenningsmiddel voor den kwade-droes.

Hoewel door de professoren Leblanc uit Parijs en Müller
uit Berlijn de groote waarde van de malleïne-werking werd be-
streden op grond van de reeds aangehaalde bezwaren, welke zich
somwijlen voordoen ten opzichte van het uitspreken eener bepaalde
diagnose, en zij aan genezing van kwade-droes niet gelooven, werd
na repliek van
Nocard en anderen, ten slotte de volgende door
prof.
Nocard voorgestelde motie, met groote meerderheid van
stemmen aangenomen.

Het Congres spreekt als zijn overtuiging uit, dat de mal-
leïne een uitstekend middel moet worden geacht, om met
zekerheid de onderkenning van kwade-droes vast te stellen in
alle gevallen waar paarden van die ziekte verdacht worden
gehouden;

2°. dat de systematische aanwending van de malleïne als het
beste middel moet worden beschouwd, om in stallen (of
weiden) waar de kwade-droes is uitgebroken, dezen geheel uit
te roeien.

Een tweede gecombineerd voorstel van de Heeren Chauveaü,
Leblanc, Foth
e. a. om de Regeeringen te verzoeken wel de
noodige middelen (fondsen) ter beschikking te willen stellen om
langs experimenteelen weg, nl. door kunstmatige infectie
van een zeker aantal paarden met kwade-droes en opvolgende
toepassing van malleïne, tot een positieve beslissing\' te geraken
omtrent de beteekenis der malleïne in haar toepassing als vete-
rinaire politie-maatregel, werd bovendien met algemeene stemmen
aangenomen.

Wijl het inmiddels ruim één uur was geworden, alvorens de
malleïne-quaestie haar beslag had gekregen en alzoo de geheele
zitting door de beschouwingen over dat onderwerp was ingenomen,
werd een voorstel van den voorzitter, om ter behandeling van

-ocr page 82-

de tuberculine-inentingen een namiddagzitting te houden, aange-
nomen. Deze ving te half drie aan.

Door de rapporteurs, de professoren dr. Bang uit Kopenha-
gen en
Hess uit Bern, werden thans hun aangekondigde voor-
drachten gehouden over de waarde van de tuberculine als dia-
gnosticum van tuberculosis.

Door prof. Bang werd aangegeven, dat al moge de tuberculine
geen onfeilbaar middel zijn ter onderkenning van tuberculosis, dit
toch in dezen zin reeds buitengewoon veel diensten heeft bewezen.

Het is het eenige middel waardoor men in staat is het veel-
vuldig voorkomen en de uitbreiding dezer ziekte op te sporen,
zoodat men daardoor in de gelegenheid wordt gesteld de ziekte,
door het aanwenden van rationeele hulpmiddelen, te bestrijden.

Deze bestrijding wordt door den spreker wel der moeite
waard geacht, omdat daardoor niet alleen groote financiëele voor-
deden worden verkregen, maar ook een der bronnen voor het
ontstaan van tuberculosis bij den mensch wordt weggenomen.

Door bestendige toepassing van tuberculine-injecties, in ver-
band met de door hem opgegeven hulpmiddelen tot bestrij-
ding der ziekte, meent prof.
Bang dat de tuberculosis der koeien
geheel kan worden uitgeroeid. Deze hulpmiddelen bestaan:

i°. in strenge afzondering van de gezonde en zieke
dieren (ook van de personen die daarmede omgaan en van de
te gebruiken gereedschappen);

2°. in het voorkomen van de besmetting der kalveren door
de melk, door hun alleen de melk te geven van dieren, welke
niet hebben gereageerd, of anders gekookte of tot 85° verhitte
melk, en

3°. het bestrijden van aangeboren tubercu-
losis, door de kalveren, afkomstig van ouders welke in hevigen
graad aan tuberculosis lijden, niet op te fokken, of ze ten
minste zoo vroeg mogelijk door middel van tuberculine te
onderzoeken.

Proeven door hem in deze richting genomen, zijn met den
besten uitslag bekroond en in zijn referaat door statistische op-
gaven gestaafd.

Volgens hem zijn de opgegeven onjuistheden betreffende de
diagnose van tuberculosis door middel van tuberculine zeer
overdreven, en bedragen deze, wanneer nl. de secties steeds met

-ocr page 83-

zaakkennis en uiterst nauwkeurig geschieden, gemiddeld
slechts 9%•

Het bovendien beweerde nadeel, dat door de tuberculine-
injecties een toeneming van de bestaande tuberculosis zou worden
veroorzaakt, is volgens hem niet te vreezen.

Door herhaalde toepassing van tuberculine is aan prof. Bang
zelfs gebleken, dat ten slotte geen reactie meer wordt verkregen
en alzoo genezing moet worden verondersteld.

Prof. Hess komt in zijn uitvoerig referaat daarentegen tot het
besluit, dat hoewel de tuberculine goede diensten kan bewijzen,
dit middel evenwel als diagnosticum voor tuberculosis veel-
vuldig in den steek laat en bovendien gevaarlijk kan worden,
wijl daardoor menigmaal het ontstaan van acute miliair-
tuberculosis wordt bevorderd.

Hierop volgde een langdurige discussie, waarbij bleek dat de
meeningen omtrent de waarde van dit middel nog al uiteenliepen.

Een voorstel van de prof. Hess en Guillebeau, om naar
aanleiding van de verschillende meeningen, welke tot heden nog
omtrent de toepassing van tuberculine bestaan, tot de orde
van den dag over te gaan, kon evenwel niet meer dan 3
stemmen verwerven.

Daarentegen werd met nagenoeg algemeene stem-
men aangenomen een voorstel van de prof.
Bang en Nocard,
luidende:

„Het Congres erkent, dat tuberculine als een uitstekend
„hulpmiddel moet worden beschouwd voor de diagnose van
„tuberculosis en grootè diensten kan bewijzen bij de bestrijding
„van die ziekte, terwijl er geen reden bestaat om voor de alge-
,,meene toepassing daarvan te waarschuwen, uit vrees dat hierdoor
,,de tuberculosis zal verergeren."

Een voorstel van de prof. Arloing en Perroncito, luidende:

„De tuberculine is een uitstekend diagnosticum; het Congres
„beveelt de in Denemarken toegepaste methode tot bestrijding van
„tuberculosis aan," werd met 73 tegen 31 stemmen verworpen.

Een ander voorstel van den Heer Butel:

„Het 6de Internationaal veeartsenijkundig-congres erkent de
„tuberculine als het beste middel tot heden bekend voor de
„zekere onderkenning van tuberculosis bij dieren en alzoo als
,,het beste middel tot bestrijding van die ziekte,

-ocr page 84-

„Spreekt den wensch uit, dat de toepassing van tuberculine
„in de veeartsenij kundige politie, in de verschillende Staten ver-
plichtend zal worden gesteld," werd met een groote meerderheid
verworpen.

Hetzelfde lot viel ten deel aan het volgend voorstel van
prof.
Feser:

„Het 6de Internationaal veeartsenijkundig-congres, kennis geno-
den hebbende van de proeven, welke in Denemarken met de
„beste gevolgen zijn genomen tot bestrijding van de tuberculose
„der runderen, door de toepassing van tuberculine, verzoekt
„den Bondsraad van Zwitserland om aan alle Regeeringen de
„hierop betrekking hebbende verhandelingen van het Congres mede
„te deelen en onder aanbeveling van de Deensche methode te ver-
doeken, deze wel in ernstige overweging te willen nemen."

Ten slotte werd nog het volgend voorstel van Nocard, met
73 tegen 25 stemmen aangenomen:

„Het Congres spreekt den wensch uit, dat door de Regeeringen
„de toepassing van tuberculine bij die veekoppels worde bevolen,
„waar tuberculosis is geconstateerd."

Eerst ten 6 uur \'s avonds was deze zitting geëindigd.

(Vervolg en slot in de volgende aflevering.)

VERSLAG, uitgebracht aan liet Hoofdbestuur van de Maat-
schappij ter bevordering der Veeartseny kunde,
omtrent den toestand der bibliotheek.

Reeds in October 1893 werd door ondergeteekende gevolg
gegeven aan zijn toezegging op de 33ste Algemeene Vergadering
onzer Maatschappij, betrekking hebbende op de oprichting eener
bibliotheek van Hollandsche veeartsenij kundige werken.

Het doel moet zijn zooveel mogelijk bijeen te brengen wat in
Nederland op veeartsenijkundig gebied is verschenen en tevens
een overzicht te verkrijgen van alles wat door Nederlandsche
veeartsen in het licht is gegeven.

Dit is zeker nog lang niet bereikt, maar bij het naslaan der
lijsten van ingekomen stukken (zie het Tijdschrift: deel XXI,

-ocr page 85-

bldz. 55, 124, 211, 261, 314, 355; deel XXII, bldz. 137, 21 è,
277, 335; deel XXIII, aflevering 1) blijkt het dat wij op den
goeden weg zijn en dat, bij verdere onderlinge samenwerking,
het doel wel degelijk kan worden bereikt.

Door 33 personen, waaronder 30 collega\'s, werd aan onze
oproeping gevolg gegeven; zij zonden
472 nummers in. In dit
eerste verslag mogen hun namen, met opgaaf van het aantal der
toegezonden stukken, niet ontbreken. Zij zijn als volgt:
J. Attema
te Koudum 9; J. Blaauw Azn. te de Rijp i; L. Boogaert te
Ovezande
2; P. Brouwer te Milligen 13; W. van der Burg
te Breda 2; F. A. Deijermans te Dirksland 18; D. F. van
Esveld
te Utrecht 120; G. Goosens te Houten 1; D. van
Gruting
te Utrecht 1; J. de Haan en Dr. M. Straub te Utrecht
x; Dr. L. J. van der Harst te Utrecht 1; H. G. van Harre-
velt
te Utrecht 3; uit de nalatenschap van den Heer F, C.
Hekmeijer 13; J. J. Hinze te \'s-Gravenhage 3; K. Hoefnagel
te Utrecht 2; D. A. de Jong Jzn. te Leiden 2; M. KLnipscheer
te Utrecht 2; H. A. Kroes te Dieverbrug 2; H. M. Kroon te
Deventer 1; H.
J. C. van Lent te Tiel 16; A. Overbosch te
Amersfoort
19; H. C. Reimers te Wageningen 1; W. C. Schim-
mel
te Utrecht 191; D. van der Sluijs te Amsterdam 10; J.
J.
U. Smits te Deventer 1; H. J. H, Stempel te Utrecht 9;
M. H.
J. P. Thomassen te Utrecht ro; J. van Tricht te Zalt-
Bommel 9; H.
Veenstra te Schrans x ; H. A. Vermeulen te
Beesd
1; F. Th. Weitzel te Utrecht 2; N. Wolf te Utrecht 2
en H. L. A. Wijnen te Odoorn 2. Bovendien werd door L. van
Kempen
te St. Geertruid één werk in bruikleen afgestaan en
mogen wij ons verheugen in de belofte tot toezending eener
verzameling van werken (waaronder ook van niet-Hollandsche
schrijvers) door Dr.
C. G. von Reeken te Haarlem.

Gij zult zeker met mij instemmen waar ik dank breng aan
allen die de poging tot oprichting der bibliotheek zoo krachtig
steunden.

De gedrukte stukken, welke reeds het eigendom waren der Maat-
schappij, en die circa
90 nummers beslaan, zijn door den iste
Secretaris aan de bibliotheek afgestaan; de titels dier stukken
zullen in een aanhangsel bij dit verslag worden gevoegd.

Tot heden werden door de Maatschappij ontvangen de
navolgende werken, meerendeels als ruilexemplaren voor ons Tijd-
schrift :

J

-ocr page 86-

I-. \'s Rijks Veeartsenijschool, Programma der lessen voor het
schooljaar 1895/96.

2. Verslag aan de Koningin-Weduwe-Regentes van de bevin-
dingen en handelingen van het Veeartsenijkundig Staatstoe-
zicht over 1893.

3. Veeartsenijkundige bladen voor Nederlandsch-Indië.

4. Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt.

5. Hippos, Weekblad gewijd aan de belangen van paardenfok-
kerij en paardensport.

6. Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde.

7. Geneeskundige courant.

8. Programma der Landbouwschool voor het jaar 1895/96.

9. Verslag over den landbouw 1892/93, iste gedeelte.

10. Landbouwkundig Tijdschrift.

11. Rundvee-stamboek. Mededeelingen en berichten, Deel I,
ste aflevering.

12. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-
Indië.

13. P. H. van der Kemp, Handboek tot de kennis van \'s Lands
zoutmiddel in Nederlandsch-Indië.

14. Veterinaire almanak.

15. Deutsche Zeitschrift für Thiermedicin und vergleichende
Pathologie.

16. Deutsche thierärztliche Wochenschrift.

17. Wochenschrift für Thierheilkunde und Viehzucht.

18. Mittheilungen für Thierärzte.

19. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene.

20. Oesterreichische Monatsschrift für Thierheilkunde.

21. Thierärztliches Centralblatt.

22. Schweizer-Archiv für Tierheilkunde.

23. Recueil de médecine vétérinaire.

24. Revue vétérinaire.

25. Le progrès vétérinaire.

26. Annales de médecine vétérinaire.

27. L\'Echo vétérinaire.

28. The Journal of comparative pathologie and therapeutics.

29. The Journal of comparative medecine and veterinary archives.

30. The veterinary Magazine.

31. Archives des sciences biologiques (St. Pétersbourg).

32. Maanedsskrift for dyrlaeger (Koppenhagen).

-ocr page 87-

33- Enkele voorloopige verslagen van het Internationaal vee-
artsenijkundig congres te Bern.

De bibliotheek is thans geplaatst in een der lokalen van \'s Rijks
Veeartsenijschool, waartoe ons eerelid, de Directeur dier school,
Dr.
A. W. H. Wirtz, welwillend toestemming verleende. Dank
zij deze plaatsing is het Uw verslaggever, die tijdelijk be-
reid is de zorg voor de bibliotheek op zich te nemen, mogelijk
in het vervolg aan aanvragen tot toezending van stukken gere-
geld te voldoen. Het niet bekend zijn, dat daartoe gelegenheid
bestaat, is waarschijnlijk oorzaak dat tot heden slechts van 7
personen aanvragen inkwamen; aan 2 dier verzoeken kon niet
worden voldaan, daar de gevraagde werken niet in de biblio-
theek aanwezig zijn.

Voorloopig is door mij bepaald, dat de werken gedurende een
vast te stellen termijn voor iedereen beschikbaar zijn op behoorlijk
onderteekende aanvrage en onder restitutie der verzendings-
kosten. Enkele doubletten, waarvan later opgaaf zal volgen, kunnen
worden ingeruild tegen werken die in de bibliotheek nog ontbreken.

De onkosten voor de verzameling bedroegen tot heden f10.5x.
Op Uw begrooting is een post uitgetrokken voor de bibliotheek
van f 50. Wordt deze in de a. s. Algemeene Vergadering goed-
gekeurd, dan zal van dit geld in de eerste plaats gebruik worden ge-
maakt om een aantal werken te doen innaaien. Met Uw goedkeuring
werd in Juli 1895 op den omslag van het Tijdschrift aangekon-
digd dat nog enkele complete jaargangen en losse afleveringen
van het Tijdschrift verkrijgbaar zijn tegen 1 gulden per jaargang
en f 0.25 per aflevering. Wanneer ook het daarvoor ontvangen
geld (tot heden kwam echter nog geen enkele aanvrage in) voor
de boekerij mocht worden gebruikt, dan zou dit kunnen medewerken
om te voorzien in de dringende behoefte aan inbinden en innaaien.

Er ontbreekt aan de verzameling nog te veel om reeds nu
een behoorlijken catalogus te geven. Dringend verzoek ik aan
alle lezers van dit verslag om door het afstaan van werken het hunne
«r toe bij te dragen dit spoedig mogelijk te maken. Na toezending van
een lijstje met de volledige titels der boeken welke men wil schenken,
zullen door mij de werken worden doorgeslagen die reeds in
ons bezit zijn, om daardoor onnoodige toezending te voorkomen.

Utrecht, 21 September 1895. De Verslaggever,

VAN ESVELD.

-ocr page 88-

Stukken, toebehoorende aan de Maatschappij, door den
1ste Secretaris in de bibliotheek geplaatst.

Tijdschrift voor veeartsen ij kunde en veeteelt,\'
jaargang x—22 ; enkele jaargangen en onderscheidene losse afle-
veringen.

Veeartsen ij kundige bladen voor Nederlandsch-Indië,
jaargang 1—8 (van het 5ae deel ontbreekt aflevering 2).

Verslagen van de bevindingen en handelingen van het
Veeartsen ij kundig Staatstoezicht 1882 — 1893. (Het
verslag van 1882 is niet geheel compleet.)

Programma der lessen aan \'s R ij k s V e e a r t s e n ij-
school voor de schooljaren 1874/75—1895/96 (de jaargangen
1877/78 en 1881/82 ontbreken).

Aanteekeningen uit de geschiedenis der R ij k s-
Veeartsen ij school te Utrecht, uitgegeven bij de her-
denking van haar 50-jarig bestaan (11 September 1872) door de
feestregelings-commissie. Zwolle,
W. E. J. Tjeenk Willink 1872.

H. J. H. Stempel, Rede uitgesproken bij de herdenking
van het 25-jarig bestaan der Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland op den i7den
September 1887. Utrecht,
J. L. Beijers 1887.

Veterinaire Almanak 1887—1895.

Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche
leger behandelde zieke paarden over 1892 en
1893. Leiden,
J. J. Groen.

Rapport der commissie in zake varkensziekte.

J. F. Laméris, Een woord aan veeartsen, medici, landbou-
wers en veehouders in Nederland en zijne koloniën. Bolsward,
P.
de Jong 1891.

Verslag van de directie der Vereeniging tot bevorde-
ring van veeartsen ij kunde in Nederlandse h-I n d i ë
over
1884/87 en 1887/88.

Rekwest der veeartsenijkundige vereeniging, naar aanleiding
der ter beschikking stelling van den Heer W.
Eefting,
gepatenteerd veearts, ten einde benoemd te worden tot G o u-
vernements-veearts. Batavia, 18 Februari 1890.

Friesch paardenstamboek 1880, afl. 1. Leeuwarden,
Coöperatieve Handelsdrukkerij 1880.

-ocr page 89-

Nederlandsch rundvee-stamboek 1891, afl. XVII, vol-
ledige uitgaaf; idem 1894, afl. XX, volledige uitgaaf. Schiedam,
H. A. M. Roelants.

Friesch rundvee-stamboek 1880, afl. I. Leeuwarden,
Coöperatieve handelsdrukkerij 1880.

Het Nederlandsch Poland-China-varkens-stamboek, deel I, 1886,
jste en
2de afl_ Groningen, J. B. Wolters 1886.

H. C. Scharff, Toespraak over den heerschenden veety-
p h u s. Zaandijk, J.
Heijnis Tsz. 1866.

G. J. Hengeveld, Dr. Alex. Müller\'s Tabel in kleuren,
voorstellende de voedingswaarde der voornaamste voe-
dingsmiddelen. Uit het Duitsch naar de 4de uitgave. Utrecht, W. P.
Dannenfelser 1876 (De inleiding, door G. J. Hengeveld, ontbreekt).

C. G. Rommenhöller, De epidemische ziekten der
schapen. Naar het Hoogduitsch. Rotterdam,
Corns. Immig,
z. j. (1879).

H. A. Kroes, De varkensziekte en hare bestrij dings-
middelen. Iets over slecht hooi. Assen, Provinciale
Drentsche en Asser Courantdrukkerij 1888.

D. F. van Esveld, Over keuring van v 1 e e s c h. Utrecht,
J. van Boekhoven 1890.

Het Bestuur der Ned. Vereeniging tot bescherming van dieren,
De vivisectie als onderwijsmethode aan veeartsenijscholen,
door een deskundige beoordeeld. Leiden,
J. J. Groen 1881.

Richard Knoche, Het „w e t e n s c h a p p e 1 ij k" dieren-
martelen.

Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor ge-
neeskunde. Amsterdam,
F. van Rossen. Jaargang 1887,
2de deel, tot heden (ontbreekt n° 6 van deel II, 1888).

Feestbundel, Donders-J u b i 1 e u m. Amsterdam, F. van Rossen
1888.

B. J. Stokvis, Nationaliteit en Natuurwetenschap.
Haarlem,
Erven F. Bohn 1887.

Ruysch, Openings-rede voor het eerste Congres voor N ij v e r-
heidshygiëne en Reddingswezen, Juni 1891.

Ruysch, L\' inspection médicale dans les P a y s - B a s
en 1887 et 1888. Extrait du „Mouvement hygiénique".

Verslag van de gezondheidscommissie te Roer-
mond over 1891. Roermond, J. J.
Romen en Zn. 1892.

Comptes rendus et mémoires du Congrès pour

-ocr page 90-

l\'étude de la tuberculose chez l\'homme et chez les ani-
maux. 2e Session 1891. Paris,
G. Masson 1892.

Jubilé de M. Pasteur. 1822—1892. Paris, Gauthier-
Villars et Fils
1893.

Programma van het onderwijs aan \'s Rijks Landbouwschool te
Wageningen voor de leerjaren 1877/78 tot heden (ontbreken de
jaargangen
i878/79) so/^ 82/^ 83/^ 89/^

Catalogus van de bibliotheek der R ij k s Land-
bouwschool. Wageningen 1891.

Landbouwkundig tij dsch ri ft, jaargangen 1893 en 1894.

Verslag over den landbouw in Nederland, jaargangen 1864
tot heden (ontbreekt: 1874, 2de gedeelte).

Uitkomsten van het onderzoek naar den toestand
van den landbouw in Nederland, met verzameling van
adviezen door de Landbouwcommissie aan de Regeering
uitgebracht. \'s-Gravenhage, Gebroeders
van Cleef, 1890—1891.

Comptes rendus du Congrès international d\'à g r i-
culture à la Haye en 1891. La Haye, M. M.
Couvée 1892,
met Souvenir: Guide eh trois langues de la Haye et Schèveningue.

Hollandsche Maatschappij van Landbouw. Mededeelingen
en berichten van 1862 —1878. (hiervan ontbreken: 1866,
afl. 3; 1870, afl. 2 en 3; 1872, afl. i en 2 ; 1874, afl. 1 en 2 ;
1875, afl. 2; 1877, afl. 2; 1878, afl. x, 2 en 4).

Geldersche Maatschappij van Landbouw. Mededeelingen
en berichten: 1883, If, 1884,1 en II, 1885, I en II, 1886,1.

Dr. J. C. Ballot, M a g a z ij n voor Landbouw en
Kruidkunde van 1862—1874. Hiervan ontbreken : 1862, afl.
7—12; 1864, afl. 12; 1865, afl. xi ; 1866, afl. 9—12; 1867, ge-
heel; 1869/70 geheel; 1870/71, afl. 1—7 en 10, 11; 1871/72,
afl. 10—12; X872/73 geheel; 1874/75, afl. 5 — 12.

Maandblad voor den Nederlandse hen Land-
bouwer 1878 (ontbreken afl. 1—3).

Maandblad van de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw 1879—1891 (ontbreken: 1879, afl. 3; 1881,
afl. 2; 1882, afl. 7 en 8; 1883, afl. 3—5; 1884, afl. 3; 1885
afl. 2 en 10; 1888, afl 6; 1891, afl. 5).

Almanak voor Landbouwers en Veehouders
voor 1878.

Pakket programma\'s van Landbouwtentoon-
stellingen.

-ocr page 91-

Armand Sassen, Concentratie van krachten op land-
bouwgebied. De Amsterdammer van 12 en 13 December 1883.

Een Nederlander, Een feest op het Frederiksplein te A ra-
st er dam. Opgedragen aan Hoofdbestuur en Afdeelingen der
Hollandsche Maatschappij van Landbouw. Amsterdam,
Gebr. van
Es 1871.

F. J. van Pesch, Bekroond antwoord op de prijs-
vraag uitgeschreven door de Veldpost. Amsterdam, A. W.
van Megen 1892,

Bemesting van weiden, gras- en hooilanden door middel
van
Thomas-P hosphaatmeel en Kaïnit.

Statuten van de Nederlandsch-Indische Maatschappij van
Nijverheid en Landbouw, Batavia,
Ogilvie & Co. 1885.

Verslagen over de jaren 1860 — 1863 en notulen der
algemeene en bestuursvergaderingen, met 1 e d e n 1 ij s t van de
N.-I. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw. Batavia, H. M.
van Dorp 1861—63.

G. F. de Bruijn Kops, Statistiek van den handel en de
scheepvaart op Java en Madura. deel I, invoer;
deel II, uitvoer. Batavia,
Lange & Co. 1857—59 (bij deel I
ontbreken de bladzijden 344—377).

H. P. J. van den Berg, Brieven aan een suikerfabrikant
over de muntkwestie in verband tot de landbouw-
nijverheid. Batavia,
Ogilvie & Co. 1888.

J. Dinger Wzn., De nadeelen van onze tegenwoordige
muntregelingen. Batavia,
Ogilvie en Co. 1887,

G. Mundt, Ceylon en Java. Aanteekeningen van een thee
planter. Batavia,
Ogilvie en Co. 1886.

P. H. van der Kemp, B ij d r a g e n tot de wordingsge-
schiedenis van het reglement op de particuliere
landerijen bewesten de Tji-manoek. Batavia,
Ogilvie en Co.
1889.

Idem, Resumé van de gewestelijke rapporten over de
kunstn ij verheid in Nederlandsch-Indië. Batavia,
Ogilvie
en
Co. 1889.

Idem, Billiton-opstellen, afl. VI. Het B i 11 i t 0 n-c o n t r a c t
m de Tweede Kamer der State n-G e n e r a a 1. Batavia,
Ogilvie en Co. 1886.

T ij d s c h r i f t voor N ij verheid en Landbouw in N e-
derlandscn-Indië. Uitgegeven door de N.-I. Maatschappij

-ocr page 92-

van Nijverheid en Landbouw. Batavia. Aanwezig zijn: deel I—IX
(hiervan ontbreken bij V, afl. i en
2, bij VI, afl. 4 en 5), verder
deel XXXI tot heden (bij deel XXXI ontbreekt afl. 6, terwijl
deel XXXII geheel afwezig is).

Repertorium der Tierheilkunde, 1886 —1893 (ont-
breken
1891, afl. 9; 1892, afl. 8).

Wochenschrift für Thierheilkunde und Vieh-
zucht,
1894 (ontbreken afl. 17—30 en 35—45).

Deutsche thierärztliche Wochenschrift, 1893
en 1894.

Mittheilungen für Thierärzte, 1894.

Thierärztliches Centraiblatt 1894 (ontbreekt afl. 2).

OesterreichischeMonatsschriftfurThierheil-
kunde und Revue für Thierheilkunde und Thierzucht,
1894.

Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene,
1893/94 (ontbreken de afl. 1—3).

S c h w e i z e r-A rchiv für Tierheilkunde, 1894 (ont-
breekt afl. 1).

Recueil de médecine vétérinaire, 1887—1894
(van den jaargang 1887 ontbreekt n°. 18).

Revue vétérinaire, 1894.

Annales de médecine vétérinaire, 1894.

L\'Echo vétérinaire, 1889—1894.

Archives des sciences biologiques. St. Péters-
bourg, deel III.

Tidsskrift f o r v e t e r i n a e r e r, 2de reeks, 1889—1894.

American veterinary review, deel XI—XVIII (van
deel XI is slechts aanwezig n°. 10; van deel XII ontbreken de
afl.
2, 4, 5, 9 en 11 j van deel XIII ontbreken afl. 4, 6, 8, 9, 10, 12;
van deel XIV zijn slechts aanwezig de nos.
2 en 9 ; van deel XV
ontbreekt afl. 1, en van deel XVIII afl.
5).

The journal of comparative medicine and
veterinary archives, deel IX, XIV en XV (van deel IX
ontbreken de afl. i en
4).

The veterinary Magazine, 1894.

The journal of comparative pathology and
therapeutics, deel IV—VII.

Dr. Ed. Hering und W. Probstmayer. Amtlicher Bericht
über die Internationale thierärztlicbe Versamm-

-ocr page 93-

lung zu Hamburg am 14 — 18 Juli 1863. Stuttgart, Ebner
en Seubert 1864.

M, G. Butel, Rapport sur la prophylaxie de la
péripneumonie contagieuse. Paris,
Asselin et Hou-
zeau 1889.

A. Degive, R a p p o r t sur la prophylaxie de la pl e u-
ropneumonie contagieuse des bêtes bovines. Paris,
Asselin et Houzeau 1889.

Thomass Bigg, Bigg\'s improved S h e e p-and Lam b-d i p-
ping composition. London,
Hazell, Watzonand Viney,z. j.

American veterinary college. Annual a n n o u n-
cement 17 en 18. New-York,
Holt Brothers 1891/92.

Verder onderstaande stukken, ingezonden door den Heer Char-
les Siegen,
gemeenteveearts te Luxemburg.

Ch. Siegen, Dispositions réglant le commerce des ani-
maux domestiques dans le grand-duché de Luxem-
bourg. Luxembourg,
J. Joris 1881.

Idem, Considérations générales sur les animaux \'
et les viandes de boucherie. Liège,
F. Festraerts Fils
1876.

Idem, Hernie inguinale étranglée; her ni o-
tomie souscutanée. Luxembourg,
Th. Schroell 1873.

Idem, A propos d\'une altération de viande de bou-
cherie, reconnaissable seulement après la cuisson.
(Extrait des Annales belges de médecine vétérinaire, 1882.)

Idem, Appréciation des viandes de boucherie et des
produits de la charcuterie. (Extrait de l\'Echo vétéri-
naire, Mai 1878,)

Idem, Rapport sur le service v é t é r i n a i r e dans
le grand-duché de Bade depuis 1874—1881, par
A. Lydtin.
(Extrait de l\'Echo vétérinaire, Mai 1882.)

Idem, Maladies infectieuses consécutives aux
traumatismes par E.
Semmer. (Extrait des Annales belges
de médecine vétérinaire, 1882.)

Idem, Bericht über die pasteur\'sche I m p f u n g gegen
Milzbrand in Herve. Luxemburg,
J. Joris-Joseph Beffort

1882.

Idem,, Des oblitérations artérielles chez le che-
val. Luxembourg,
Th. Schuoell 1882.

Idem, Bon pour la troupe! Réflexions sur la viande

-ocr page 94-

et le lait destinés à l\'alimentation des soldats. (Extrait des Annales
belges de médecine vétérinaire, 1884.)

Idem, Rapport sur le concours institué par sa Majesté
le roi grand-duc et concernant les améliorations agri-
coles dans l\'arrondissement judiciaire de Luxembourg,
1884 et 1885.

Idem, Note sur deux tissus hétérotopiques
(Bulletin de la société des sciences médicales du grand-duché
de Luxembourg 1885. Luxembourg,
Th. Schroell 1885).

Idem, Corrélation entre la r é t i v i t é des chevaux et
les altérations profondes des principaux viscères de
l\'organisme. Luxembourg,
Th. Schroell 1879.

Idem, Contribution au diagnose de la tuberculose
bovine et la tuberculose de la chèvre (Communications
faites au 3e Congrès pour l\'étude de la tuberculose, tenu à Paris
en juillet 1893).

BIBLIOTHEEK VAN HOLLANDSCHE
VEEARTSENIJKUNDIGE WERKEN.

I0de yervolg.

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:
Van den Heer W. C.
Schimmel te Utrecht:
Concept-verordeningen voor het abattoir te Amsterdam.
Gemeenteblad, afdl. 1 van 15 Januari 1887.

X. Enkele opmerkingen over de wijze van bevorde-
ring van de officieren van den geneeskundigen
dienst. Nieuwe Rotterdammer Courant van 1 December 1886.

N.N. Naar aanleiding van ,,Enkele opmerkingen over de
wijze van bevordering voor de officieren van den g e-
neeskundigen diens t". Nieuwe Rotterdammer Courant
van 5 December 1886.

X. Een landsbelang „Rem on tecom missiën en Request
aan den Minister van Oorlog van de Provinciale Vereeniging tot

-ocr page 95-

bevordering der paardenfokkerij in Groningen" omtrent het
aank oopen van remonte-paarden voor de veld-artille-
rie in D u i t s c h 1 a n d. Nieuwe Rotterdammer Courant van 7
December 1888.

G. J. Dommer van Poldersveldt, Binnenlandsche
remonte. Nieuwe Rotterdammer Courant van 19 Maart
1889.

Een Dwarskijker, naar aanleiding der oefenings-ope-
r a t i ë n aan \'sRijks Veeartsen ij school. Utrechtsch
Nieuws- en Advertentieblaadje van 16 December 1888.

Verslag der buitengewone vergadering van de Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, waarin be-
sproken zijn: „de voorschriften betreffende het verrichten
van heelkundige operatiën aan \'s R ij k s veeartse-
nijschool." Utrechtsch Prov. en Stedelijk Dagblad van 14 Ja-
nuari 1889.

Vijftigjarig jubileum als veearts van Li Swart.
Dordrechtsche Courant van 27 Juli 1889.

Heis, Vivisectie, \'sRijks veeartsen ij school. De
Amsterdammer, Weekblad voor Nederland van 27 Januari en
6 Februari 1889.

Verslag van het Weduwfonds voor Genees-, Heel-, Verlos-, Na-
tuurkundigen, Apothekers en Veeartsen over 1883.

Landbouwcourant, jaargang 1876 (hierin zijn opge-
nomen de nummers 40 van 1874, verder n°. 1, 3, 4, 7 en 53
van 1875, benevens de bijbladen 1, 2, 18 en 19 van dat jaar),
1877, *885 (hiervan ontbreken verschillende nummers; in dit
deel zijn gevoegd n°. 18, 20, 22, 23 en 24 van het Militair-
blad 1885 en n°. 18 en 25 van De Locomotief 1887),
1886, 1887, 1888, 1889, 1890, 1891.

Bijblad van de Landbouwcourant, jaargang 1876 en 1877.
Maandblad voor den Nederlandschen Landbouwer,
jaargang 1865 (ontbreken n08.
4 en 5), 1866 (ontbreekt n°. 1),
1867, I868 (ontbreken de nos. 2,
3, 4, 5, 8, 9, 10), 1869 (ont-
breekt n°.
4), 1870 (ontbreken nos. 11 en 12), 1871, 1872 (ont-
breekt n°. 8), 1873 (ontbreekt n°. x 1), 1874, 1875, 1876 (ontbreekt
n°. 11) en 1877 (ontbreken de nos. 4—12).

Maandblad Hollandsche Maatschappij van Landbouw, jaar-
gang 1885, 1886 (ontbreekt n°. 5), 1887 (ontbreekt n°. 3), 1888,
1889, ^90, 1891.

-ocr page 96-

Nederlandsch Landbouwweekblad 1894 (ontbreken de
nos. 7, 24, 47 en 51).

Mededeelingen en berigten der Hollandsche
Maatschappij van L a n d b o u w, jaargangen 1848—1858.

Het Platteland, 1875 (ontbreken de nos. 46 en 60).

Ceres, vervolg op het Platteland, 1876.

De Boerencourant, iste jaargang, 1876—77; alleen de
nos. i—25 zijn aanwezig, uitgezonderd n°. 22.

Militair Blad, jaargang 1886—1887 (zie hierboven Land-
bouwcourant van 1885).

De Locomotief 1887, nos. 32, 33, 45 en 46 en n°. 32 van 1889.

L. Romein, De rundveerassen van Nederland, Duitsch-
land, Zwitserland en de meest gezochte van Oostenrijk, door
Hugo Lehnert. Uit het Hoogduitsch vertaald. Met aanteekeningen
en een groot aantal losse platen. Zwolle, W. E. J.
Tjeenk
Willink
1889.

W. C. Schimmel, Rapport over verbetering der paar-
denfokkerij, uitgebracht bij het departement Utrecht der
Maatschappij van Nijverheid. Nieuwe Rotterd. Courant van 20
Januari 1885.

W. G. van der Wal, Paardenfokker ij en Remon-
teering. Nieuwe Rotterd. Courant van 8 Mei 1885.

W. G. van der Wal, Antwoord aan den Heer Wickevoort
Crommelin
omtrent „paardenfokker ij". Nieuwe Rotterd.
Courant van 3 Juni 1885.

F. A. Deijermans, Over paardenfokkerij. Nieuwe Rotterd.
Courant van 23 Juni 1885.

Verslag der 4iste Algemeene Vergadering der Geldersch-
Overijselsche Maatschappij van Landbouw omtrent punt 11,
f o k k e r ij van remontepaarden en punt 12, wijzigingen
in het Nederlandsch Rundveestamboek. Nieuwe Rotterd. Courant
van 4 Juli 1885.

Mededeeling van den Heer Sloet in de afdeeling Let-
terkunde der Kon. Academie van Wetenschappen over
hoefijzers te Nieuwersluis gevonden. Utrechtsch Prov. en
Stedel. Dagblad van 16 September 1885.

Verslag der i24ste Vergadering van het Hoofdbestuur der
Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw, handelende
over paardenfokker ij. Nieuwe Rotterd. Courant van 20
October 1885.

-ocr page 97-

Verslag eener voordracht van den Heer W. G. van der
Wal
over paardenfokkerij. Nieuwe Rotterd. Courant van
28 October 1885.

Hippiater, Het voorloopig verslag in zake den veterinairen
dienst. Nieuwe Rotterd. Courant van 24 November 1885.

X. De veterinaire dienst. Nieuwe Rotterd. Courant
van 3 December 1885.

H. de Jong, De hengstenkeuring te Rotterdam.
Nieuwe Rotterd. Courant van 28 December 1885.

W. C. Schimmel, Hondsdolheid. Delftsche Courant van
4 Mei 1886.

Van den Heer H, G. van Harrevelt te Utrecht:

H. G. van Harrevelt, Het gebruik van honden als
trekdieren. Utrechtsch Prov. en Stedel. Dagblad van 2 Juli 1895.

Dixi, Mishandeling van trekdieren. Utrechtsche Cou-
rant van 5 Juli 1895.

H. G. van Harrevelt, Het gebruik van honden als
trekdieren. Utrechtsche Courant van 10 Juli 1895.

Van den Heer F. A. Deyermans te Dirksland:

Houba, Open brief aan den Weledelen Heer Schoevers.
\'s-Gravenhage, 21 Maart 1866.

Van den Heer H. J. C. van Lent te Tiel:

A. J. de Bruijn, Gebruik en verzorging van het g e-
reden paard. Vertaald uit het Hoogduitsch van
Richard
Schoenbeck.
\'s-Hertogenbosch, W. C. van Heusden 1880.

H. J. R. Baars, De r ij k u n s t in hare toepassing op het
campagne-, militair- en schoolrijden. Naar het Hoogduitsch van
Adolph KasTNER. Zwolle, van Hoogstraten en Gorter 1873.

E. J. Brilman, De veepest in Wonogiri. Soerabaja, 22 De-
cember 1884.

Verslag over de vleeschvergiftigingin Augustus 1887
te Middelburg, overgenomen uit de Staatscourant. Nieuws
van den Dag van 24 October 1887.

H. J. C. van Lent, Vleeschvergiftiging te Middel-
burg. Nieuws van den Dag van 31 October 1887.

Veeartsen ij school. Utrechtsch Nieuws- en Advertentie-
blaadje van 9 December 1888.

-ocr page 98-

Van den Heer N. Wolf te Utrecht:

W. Janssen, Het belang van den landbouwer. Voorbehoed-
middelen ter bestrijding der kalfziekte en varkensziekte of
vlekkentyphus, middel tegen droes en verkoudheid bij paarden,
enz.
3de uitgave van Januari 1891. Veghel, I. J. Wiesell 1891.

K. Hoefnagel, Tuberculine als onderkenningsmiddel van
tuberculose (z. g. n. parelziekte of pokken) bij het rund-
vee. Nederlandsch Landbouwweekblad van 6 Juli 1895.

Van den Heer J. M. Knipscheer te Utrecht:

J. M. Knipscheer en Mr. M. H. Hartog. Twee stukken over
het uitoefenen van particuliere praktijk door paardenartsen. Ne-
derlandsch Landbouwweekblad van 6 April 1895.

Van den Heer G. Goosens te Houten:

A. Numan, Genezingsleer der huisdieren. Dictaat, geschreven
door G. J. W.
Berghuijs, in 10 deelen.

Van den Heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Maandblad voor den Nederlandse hen Landbou-
wer, jaargangen 1878, 1879, 1880, 1881 (hiervan ontbrekende
nos. 9—12).

Dr. J. C. Ballot, M a g a z ij n voor Landbouw en
Kruidkunde, jaargangen 1850, 1857, 1862—1871.

Landbouwcourant, jaargangen 1851—1854 (bij de
laatste ontbreekt n°. 2), 1857 — 1865.

B ij bladen van de Landbouwcourant, jaargangen
1864 en 1865.

Boerengondmijn, iste tot 9de jaargang.

De Nieuwe Boere n-g o u d m ij n, jaargangen 1864—1867.
(Bij jaargang 1865 ontbreekt het Maart-nummer.)

L\'Echo vétérinaire, jaargang 9 — 14 (bij de laatste ont-
breekt n°. 12).

J. le Francq van Berkhey, Natuurlijke historie van Holland,
deel
IV, istegtuk, paar den. Amsterdam, Ynkema en Tieboel 1779.

Wouter van Lis, Pharmacopaea Galeno-chemico-medica of
meng-, schei- en geneeskonstige artsenij winkel van
Gualtheri van
Lis.
Tweede druk. Amsterdam, Jan Morterre 1764.

EI et Repertorium, Nieuwe reeks onder redactie van Dr.
L. Ali Cohen, 1855 en 1856.

F. C. Hekmeijer, Zoönosen. Vertaald uit hetHoogduitsch

-ocr page 99-

haar R. Virchow. Handboek der bijzondere pathologie en therapie,
2de deel, iste afdeeling. Tiel, H. C. A. Campagne 1856.

A. Lzt. 1\'Embriotomia nei grandi animali domestici
per M. H.
J. P. Thomassen. Vertaald uit het Fransch. Milano,
pletro Agnelli 1881.

Ontwerp-reglement der Veeartsenijkundige Vereeniging
tot bevordering der kennis omtrent de keuring van voedings-
middelen van dierlijken oorsprong. In ontwerp vastgesteld op
de vergadering van 6 October 1893 te Leiden.

Statuten en Reglement van bovengenoemde vereeni-
ging, vastgesteld 3 Februari 1895.

D. F. van Esveld, Keuring van vee en vleesch.
Geneeskundige bladen, 2de reeks, n°. VIII. Haarlem, Erven F.
Bohn 1895.

Van de Heeren J. de Haan en Dr. M. Straub, te Utrecht:

J. de Haan en Dr. M. Straub, Voordrachten over
Bacteriologie voor praktizeerende medici en veeartsen.
Leiden,
S. C. van Doesburgh 1895.

Van den Heer M. H. J. P. Thomassen te Utrecht:

M. H. J. P. Thomassen, 1\'E m b r y o t o m i e chez les
grands amimaux domestiques. Bruxelles,
Brogniez
et van de Weghe 188 i.

Idem, Accident conse\'cutif à la castration d\'un
cheval cryptorchide. Overdruk uit „Annales de médecine
vétérinaire".

Idem, D y s t o c i e maternelle et foetale chez la jument.
Overdruk uit „Annales de médecine vétérinaire\'\'.

Idem, La castration chez la jument. Overdruk uit
„Annales de médecine vétérinaire1\'.

Idem, Affections des poches gutturales. Overdruk uit
„Annales de médecine vétérinaire".

Idem, Les spasmes cloniques du diaphragme
chez le cheval. Overdruk uit „Annales de médecine vétérinaire".

Idem, U r o 1 i t h i a s e spontanée et expérimentale et son
traitement chirurgical chez les animaux. Overdruk
uit „Annales de médecine vétérinaire".

Idem, Des moyens mis en pratique pour combattre la
pleuropneumonie contagieuse. Overdruk uit „Compte
rendu du VI Congrès vétérinaire à Bern, 1895."

-ocr page 100-

Thomassen et Hamburger, Paralysies multiples chez
un cheval. Overdruk uit „Annales de médecine vétérinaire".
E. Nocard, Traitement (Thomassen) de 1\'actinomycose par
1\'iodure de potassium. Paris, A.
Maulde et C. 1893.

Vereeniging tot bevordering der volksgezondheid
te Maastricht.
7de Verslag A. Maastricht, Leiter—Neipels

1895.

Van den Heer F. Th. Weitzel te Utrecht:

L. van Driel, Schadelijke gevolgen van het gebruik
van dierlijk voedsel, afkomstig van vee. \'s-Hertogenbosch,
Gebr. Muller 1868.

Voorstel tot stichting van een abattoir. Aan den
Gemeenteraad (van Rotterdam) ingeleverd den 2 7atenNovember 1879.

Van den Heer H. M. Kroon te Deventer:

H. M. Kroon, De koe, haar lichaamsbouw en hare inwendige
organen, met vijf beweegbare, gekleurde platen en geïllustreerden
text. Naar het Duitsch. Deventer,
Kluwer en Comp., z. j, (1895).

De ondergeteekende, die, op verzoek van het Hoofdbestuur der
Maatschappij, voorloopig nog de zorg voor de bibliotheek op
zich neemt, wekt alle collega\'s op hem bijdragen te zenden aan
zijn persoonlijk adres : \'s Rijks Veeartsenijschool. Alles wat in het
Hollandsch verscheen en met de veeartsenijkunde in verband
staat, wordt gaarne ingewacht, maar ook stukken door Holland-
sche veeartsen in vreemde talen of over andere onderwerpen
geschreven.

Utrecht, 20 September 1895. Van Esveld.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

Als nieuwe leden zijn aangenomen:

bij de Algemeene afdeeling: L. Boogaert te Ovezande, I.
Breedveld te Utrecht, S. Heimans te Utrecht, en met ingang
van
i Januari 1896 R. A. Plemper van Balen te Utrecht;

bij de afdeeling Gelderland-Overijsel: P. Baerends te Op-
heusden en
W. G. van der Wal te Arnhem ;

-ocr page 101-

bij de afdeeling Noord-Holland: F. J. Nieuwenhuijzen te
Hilversum.

Met ingang van i Januari 1896 worden gerekend over te gaan:
bij de afdeeling Gelderland-Overijsel: G.
Bulk te Ommen en
A.
ten Sande te Blokzijl, beiden van de Nieuwe afdeeling Zuid-
Holland, A.
van Heusden te Nijmegen van de afdeeling Utrecht
en D.
Kok te Yelp van de Algemeene afdeeling;

bij de afdeeling Utrecht: H. Remmelts te Nijkerk van de
afdeeling Groningen ;

bij de afdeeling Zeeland: L. Boogaert te Ovezande van de
Algemeene afdeeling.

Bij de afdeeling Friesland is benoemd tot Voorzitter de Heer
P.
C. Buyterse te Harlingen en tot Penningmeester T. Bosma
te Wommels, terwijl bij de afdeeling Gelderland-Overijsel als
Onder-Voorzitter is opgetreden J.
L. G. Cayaux te Deventer.

PERSONALIA.

Bij Koninklijk besluit van 28 Augustus 1895, no. 29, is benoemd
tot ridder in de orde van Oranje-Nassau de Heer H. J. H.
Stempel, districtsveearts te Utrecht.

Bij Koninklijk besluit van 23 Augustus 1895, no, 34, is op
zijn verzoek, ter zake van lichaamsgebreken, met ingang van 1
November 1895, eervol ontslag verleend met recht op pensioen
aan den paardenarts 2de klasse van het Ned.-Ind. leger R.
Takens.

Bij Koninklijk besluit van 26 October 1895, n°- x9i is be-
noemd tot leeraar aan de winter-landbouwschool te Sittard de
Heer L.
van Kempen te St. Geertruid.

Bij Koninklijk besluit van 1 November 1895, no. 29, is be-
noemd tot paardenarts 2,ie klasse de paardenarts 3de klasse D.
H.
Goossen te \'s-Gravenhage.

Als tandarts gevestigd te Groningen R. Takens.

Gevestigd: te Oost-Stellingwerf H. Ymker van Hoogeveen.

Verplaatst: van Hilversum naar Zelhem A. Marcus ; van
Nijmegen naar Antwerpen M.
F. Weijers; van Zeerijp naar
\'tZand D.
de Fluiter; van Maarsen naar Lonneker A. E. ten
Broeke.

-ocr page 102-

Overgeplaatst: van Batavia naar Salatiga de paardenarts
2de klasse J. van Dorssen, gedetacheerd van het Nederlandsche
leger.

Aan den directeur van binnenlandsch bestuur in Indië is thans
opgedragen de opleiding van inlandsche veeartsen opnieuw in gezette
overweging te nemen. (N. Rott. Courant van i September 1895.)

VEE ARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Koninklijk besluit van 24 September 1895, no. 26, zijn
benoemd : met ingang van 1 October tot plaatsvervangers van
den districtsveearts, wien Roermond als standplaats is aangewezen,
de veeartsen H.
J. Lemmens te Schimmert en M. J. ff. Duijsens
te Heerlen; met ingang van 12 October tot plaatsvervanger van
den districtsveearts, wien \'s-Gravenhage als standplaats is aange-
wezen, de veearts D.
Kruijt te Delft.

Bij Koninklijk besluit van 4 October 1895, no. 35, is, met
ingang van 6 October a. s., op zijn verzoek eervol ontslag ver-
leend als plaatsvervangend districtsveearts aan G.
J. C. van der
Sxarp
te Gorinchem.

Bij Koninklijk besluit van 26 October 1895, n°. 17, zijn
benoemd:

i°. tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien \'s-Graven-
hage als standplaats is aangewezen: met ingang van 1 November
1895, de veearts
A. van Leeuwen te Leiderdorp; met ingang
20 November 1895, de veeartsen
J. C. van der Slooten te
\'s-Gravenhage en
A. J. van Velzen te Schiedam;

2°. met ingang van 21 November 1895, tot plaatsvervanger
van de districtsveeartsen wien Utrecht en \'s-Gravenhage als stand-
plaatsen zijn aangewezen, de veearts H.
Anker te Oudewater.

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat blijkens een bekendmaking van den regee-
rings-president te Dusseldorf, voorkomende in den Duitschen
Reichsanzeiger van 13 dezer, de invoer in Pruisen van paarden,
ezels, muildieren en muilezels langs het grensstation Elten, van

/

-ocr page 103-

i September a, s. tot 15 Januari 1896, behalve Maandags en Vrij-
dags, ook des Woensdags onder de bestaande voorwaarden zal
mogen geschieden. Het geneeskundig onderzoek van bedoelde
dieren vindt te Elten tusschen half elf des voormiddags en vijf uur
des namiddags plaats (Staatscourant van 20 Augustus 1895).

Wegens het heerschen van mond- en klauwzeer in de Limburg-
sche gemeente Berg en Terblijt heeft de Minister van Binnen-
landsche Zaken, met ingang van 22 October 1895, het vervoer
van herkauwende dieren en varkens verboden uit het gedeelte
van de gemeente Berg en Terblijt begrensd:

i°, ten Oosten a. door een lijn loopende van de rivier de Geul
tot den Vogelzangweg langs den oostkant der perceelen, kadastraal
bekend sectie A, n°s. 682 en 683;

b. door den Vogelzangweg-,

c. door het gedeelte van den Meeseweg, dat den Vogelzangweg
verbindt met het voetpad, hetwelk in zuidelijke richting op den
provincialen weg van Maastricht over Berg naar Valkenburg uitloopt;

d. door dat voetpad;

2°. daarna ten Zuiden door den provincialen weg tot aan het
hierna onder 30. te noemen voetpad;

3°. vervolgens ten Oosten door het voetpad, tevens waterloop,
dat, beginnende bij den bovengenoemde provincialen weg tusschen
de mijlpalen 7 en 8, in zuidwestelijke richting naar de gemeente
Bemelen loopt.

Dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van het verbod van
vervoer noodzakelijk maken, zoodanige afwijking kan worden
toegestaan door den burgemeester, na advies van den districts-
veearts (Staatscourant van 21 October 1895).

De Minister van Buitenlandsche Zaken maakt bekend :
»blijkens aan het departement ontvangen telegraphisch bericht
van den gezant te Parijs, is bij Ministeriëele beschikking van 24
October 1895 de Fransche grens wederom voor den invoer van
vee uit Nederland opengesteld" (Staatscourant van 26
October 1895).

Ter aanvulling van het bericht omtrent de wederopenstelling der
Fransche grenzen voor den invoer van vee uit Nederland, opge-
nomen in de Nederlandsche Staatscourant van 26 October,
n252) brengt de Minister van Buitenlandsche Zaken ter kennis
van belanghebbenden, dat vee, — te weten runderen, schapen,
geiten en varkens, bestemd om in Frankrijk ingevoerd of door

-ocr page 104-

98

dat land doorgevoerd te worden, — vergezeld behoort te zijn
van een door de overheid van de plaats van herkomst afgege-
ven certificaat, inhoudende, dat het vee gezond is, en dat op het
tijdstip der verzending, alsmede 6 weken vóór dat tijdstip, geen
besmettelijke ziekte ter plaatse is voorgekomen onder vee van
dezelfde soort (Staatscourant van 28 October 1895).

De Minister van Buitenlandsche Zaken maakt bekend:
„blijkens telegraphisch bericht van Hr. Ms. Gezant te Rome heeft
de Italiaansche Regeering, bij decreet van 25 October 1895, den
invoer van Nederlandsch vee in Italië weder toegelaten, onder voor-
waarde dat er bij worde overgelegd een certificaat van een Ita-
liaansch consulairen ambtenaar, houdende dat ter plaatse van
herkomst van het vee geen enkele besmettelijke veeziekte heerscht"
(Staatscourant van 27/28 October 1895).

-ocr page 105-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende Augustus en September 1895.

(De cijfers tusschen ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol-
heid.

^OVWCIE.

m

Justus

feigen

5
26

1

6
16

4

23
71
17
23
1

13 (!)
188 (5)

gSsr

160 P)
121 p)

47 (4)

6

13(2)

and

3ï,

11 (5)

814 P9)

4 (^
7 (7)

66 F)

5 (5)
272 P9)

1155 P°7)

72 (W)

350 (266)

6 (5)

»

3 (s)
1

6 (8)

9 (5)
1

2756 p37)

totaal

281 (25)

254 («)

27 P)

13(3)

193

^Holland
"^abant

32 O

388 (80)

9 O

9 (9)

69 C\'7)

11 (6)

49 (20)

234 (209)

7 (7)

226 (17°)

5 (2)

6
27
1

3
16

6
12
34

4
25

2

126 (»)

1

»

1

5 (5)

Äd
" \'-Holl

(3)

12

99 (4)
26 (3)

1

5(3)

urg

T°taal .

251P)

9 (9)

12 (3)

6(4)

1039 p8)

136

(Staatscourant van 14 September en van 13/L4 October 1895.)

-ocr page 106-

\'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,

Bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van
18 September 1895, no. 360^, afd. M. P., zijn voor het tijdvak
van i October 1895 tot en met 30 September 1896 benoemd
tot assistenten aan \'s Rijks Veeartsenijschool de veeartsen
I.
Breedvelo te \'s-Gravendeel, S. Heimans te Groenlo en D. van
Gruting
te Utrecht.

BOEKBEOORDEELING,

De koe, haar lichaamsbouw en hare in-
wendige organen. Met vijf beweegbare pla-
ten en geïllustreerden, verklärenden tekst, voor
fokkers, liefhebbers en bezitters van rundvee,
alsmede voor cursussen in landbouwkunde (naar
het Duitsch), door H. M. KROON, rijksveearts te
Deventer. Deventer, Klnwer & Co. z. j.

Zooals de titel aanduidt, is dit boekje niet voor veeartsen be-
stemd; het moet zijn lezers zoeken in den veel uitgebreider
kring, welken de titel aangeeft, doch waarin het moeite kost
zonder introductie door te dringen. Die introductie echter
kunnen de veeartsen bezorgen; daarvoor is het gewenscht dat
zij den arbeid van onzen collega hebben leeren kennen. Wat
behelst deze? Op 24 bladzijden, in dubbele rij gedrukt, geeft
het boekje een kort overzicht van de anatomie en physiologie
van het rund, waarbij het een en ander over hygiëne en exterieur,
de melksecretie, de verdeeling van het rund uit een slachters-
oogpunt, enz. In den tekst komen afbeeldingen voor van het
rund met indeeling naar het vleesch, van 5 gebitten de ouder-
domkennis betreifende, van den bloedsomloop en van een door-
snede van het oog en den uier.

Een groote, gekleurde plaat van een koe duidt de verschillende
lichaamsstreken aan; slaat men deze om, dan ziet men het ge-

-ocr page 107-

raamte en den bloedsomloop; slaat men de laatste weder om,
dan liggen voor ons de voornaamste spieren van het rund en op
een 5de plaat de ingewanden van borst- en buikholte. Deze platen
zijn zeer instructief. En dit geldt ook van den tekst, wanneer
die met aandacht, onder eenige leiding, wordt gelezen.

Het is moeielijk dergelijke onderwerpen populair en toch de-
gelijk mede te deelen; de schrijver is er vrij goed in geslaagd.
Natuurlijk valt er te critiseeren; zoo bijv. waar hij de namen
der klieren gaat opnoemen, welke het darmsap afscheiden of
waar hij bij de lever spreekt van een „Spiegelsche kwab". Die
eigennamen zijn minstens overbodig.

Den lezers van dit tijdschrift zij het boekje ter kennismaking
aanbevolen; wellicht vinden zij daardoor aanleiding het bij „fok-
kers, liefhebbers", enz. te introduceeren. Een jeugdig collega,
die zich in ons land op het doornig pad der literatuur durft
wagen, dient gesteund, waar dit naar recht en billijkheid kan
geschieden. W. C.
Schimmel.

Bericht über das Veterinarwesen im
Königreiche Sachsen für das Jahr
1894, Herausgegeben von der Königlichen Com-
mission für das Veterinarwesen zu Dresden. Neun-
unddreissigster Jahrgang. Dresden, G-. Schönfeld\'s
Verlagsbuchhandlung 1895.

Dit jaarbericht is weder even belangrijk als zijn 38 voorgan-
gers. Een opgaaf van den inhoud is voldoende om dat aan te
toonen. Vooreerst bevat het 203 bladzijden groote boek een
jaarbericht van de veeartsenijschool te Dresden; daarop volgen
in concreten vorm de gewichtigste feiten, welke de „Bezirksthier-
arzte\'\' in Saksen gedurende het jaar 1894 hebben waargenomen.
Vervolgens komen beschouwingen over rundveeteelt en vleesch-
keuring, een excerpt uit het ziekenrapport over 1894 van de
paarden van het i2de armeecorps, en als aanhangsel: i°. Is colo-
cynthine een afvoermiddel voor onze huisdieren ? 20. De neus-
holte en de boezems, 30. Bestaat er een verbinding tusschen den
kapselband van het knieschijfgewricht en dien van het dijbeen-
schenkelbeengewricht bij het paard ? 40. Het zachte gehemelte
van den hond, 50. Onderscheid in de richting der haren bij het
schaap en de geit, 6°, Het bedwelmen der slachtdieren met het

-ocr page 108-

slachtmasker, 70. De in Saksen bestaande veeverzekeringen en
8°. De slachtveeverzekeringen.

De onderwerpen onder i°—50 aangegeven verschenen reeds
in andere tijdschriften en zijn dus wellicht aan de meeste lezers
bekend; de andere artikelen zijn door
Siedamgrotzky bewerkt,
hetgeen een waarborg oplevert voor hun degelijkheid. Papier en
druk (met Latijnsche letter) zijn onverbeterlijk.

W. C. Schimmel.

Prof. Noeard en Prof. Leclainche, Les maladies micro-
biennes des animaux. Paris, Masson 1896.

Ofschoon in onze dagen algemeen en niet ten onrechte over
de veelschrijverij op ieder gebied wordt geklaagd, zal de aankon-
diging van een nieuw werk, dat beschouwd kan worden de vrucht
te zijn van vele jaren arbeids, toch steeds door belangstellenden
met vreugde worden begroet. Deze ontvangst zal ongetwijfeld
van den kant der veeartsenijkundigen en van vele medici ten
deel vallen aan het werk dezer dagen van de hand der Heeren
Nocard te Alfort en Leclainche te Toulouse, onder bovenge-
noemden titel verschenen.

Een overzicht, hoe beknopt ook, van dit lijvig boekdeel van
ruim 800 pag. te geven, daaraan valt niet te denken. Al de
infectieziekten der huisdieren (behalve influenza, borstziekte en
tetanus) zijn zeer uitvoerig behandeld. Bij de beschrijving der
ziekten is over het algemeen de volgende orde in acht genomen. In
de eerste plaats vinden wij een historisch overzicht, de bacterio-
logie en de geographische uitbreiding der kwaal, vergezeld van
de noodige statistieken. Daarna volgt het meer clinisch gedeelte,
d. w. z. de symptomatologie, de pathologische anatomie en de
diagnostiek der ziekten; verder het experimenteel onderzoek aan-
gaande receptiviteit, natuurlijke infectie, resistentievermogen en
attenuatie der smetstof en de immunisatie. Ten laatste komt de
curatieve en de prophylactische behandeling aan de beurt.

Bij een nadere kennismaking met deze belangrijke pennevrucht,
voor de samenstelling waarvan de schrijvers in ruime mate reke-
ning hielden met de literatuur uit alle landen, werd onze belang-
stelling steeds in hooge mate gaande gehouden. Het boek mag
rijk aan ongekende gegevens en nieuwe beschouwingen worden
genoemd.

Wat de uitvoering betreft, hiervan kunnen wij met den meesten

-ocr page 109-

dos

lof gewagen ; papier en letter zijn onberispelijk, de taal is vloeiend
en de beschrijving nauwgezet en helder.

Men zal trouwens niet anders verwachten van een werk waarop
de naam van
Nocard prijkt. Hij toch, sedert vele jaren belast
met het onderwijs in de leer der infectieziekten, de veeartsenij-
kundige politie en de practische bacteriologie, heeft op dit
gebied reeds lang zijn sporen verdiend. In zijn oud-leerling en
assistent,
Leclainche, vond hij een ijverig en bekwaam mede-
werker.

Wij twijfelen niet of deze nieuwe aanwinst der veeartsenijkun-
dige literatuur zal weldra deel uitmaken van den boekenschat
der meeste Nederlandsche veeartsen.

Utrecht, 10 October 1895. M. H. J. P. Thomassen.

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

Dr. F. Schenck, Physiologisches Prakticum. Eine Anleitung
für Studirende zum Gebrauch in prakt, Kursen der Physiologie. Mit
153 Abbildungen. Stuttgart, F.
Enke 1895. Preis 7 Mark.

Getreide und Hülsenfrüchte als wichtigste Nahrung s-
und Futtermittel mit besonderer Berücksichtigung
ihrer Bedeutung für die Heeresverpflegung, heraus-
gegeben im Auftrage des Kgl. preuss. Kriegsministeriums. Erster allge-
meiner Theil. Mit 13 Tafeln in Farbendruck, Berlin,
Mittler &Sohn
1895. Preis 10 Mark.

Dr. Rohde, Ueber den gegenwärtigen Stand der Frage
nach der Entstehung und Vererbung individueller
Eigenschaft ean und Krankheiten. 8vo. 149
S., Jena 1895.

Lohmann, Lebensmittelpolizei. Ein Handbuch zur Prüfung und
Beurteilung der menschlichen Nahrungs- und Genussmittel im Sinne
des Gesetzes vom 14 Mai 1879. Leipzig 1894.

Edelman, Ueber die Fleischbeschau mit besonderer Be-
rücksichtigung der Freibankfrage in ihrer Bedeu-
tung für den Landwirt. Dresden,
G. Schönfelds Verlag 1895.

Schmidt-Mühlheim, Der Verkehr mit Fleisch und Fleisch-
waren und das Nahrungsmittelgesetz vom 14 Mai
1879. Zweite Auflage, durchgesehen und zum Teil neu bearbeitet von
J.
Goltz. Wiesbaden, Franz Bossong 1895.

Martin Reuter, Die deutsche Viehseuchengesetzgebung
nach dem Reichsgesetz betre f f e nd die Abwehr und
Unterdrückung von Viehseuchen in der Fassung
des Gesetzes vom 23 Juni 1880—1 M a i 1894 nebst der

-ocr page 110-

IÖ4

Bundesrat h sinstruction, den hie zu erlassenen Voll-
zugsbestimmungen, dem bayerischen und preüssi-
schen Milzbrandentschädigungsgesetze. Mit Erläute-
rungen, sowie einem Anhange, enthaltend eine Belehrung über nicht
unmittelbar in der Reichsgesetzgebung behandelte Viehseuchen. Mün-
chen, J.
Schweitzer 1895. Preis 5 Mark.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreiche Sach-
sen für das Jahr
1894. Herausgegeben von der Königlichen
Commission für das Veterinärwesen zu Dresden.
39 Jahrgang. Dresden,

G. Schönfeld 1895.

Jahresbericht der königl. thierärztlichen Hochschule
in München.
1893—94. Mit 4 Abbildungen. Leipzig, F. C. W.
Vogel 1895.

Prof. Dr. Ellenberger und Prof. Dr. Schütz, Jahresbericht über
die Leistungen auf dem Gebiete der Veterinä r-M e-
dicin. Vierzehnter Jahrgang, Jahr
1894. Berlin, A. Hirschwald 1895.

A. Degive et V. Lorge, Abrégé d\'organographie chevaline.
Mignon volume in
-16, de 517 pages, relié en toile anglaise. Bruxelles,
Guyot 1895. Prix 5 francs.

Gedoelst, La viande et le lait des animaux tuberculeux
au point de vue de l\'hygiène alimentaire. Bruxelles,
X. Havermans 1895.

A. Conte, Police sanitaire des animaux. Un vol. in-18 de 516
pages, Encyclopédie vétérinaire, publiée sous la direction
de
C. Cadéac. Paris, J. B. Baillière et fils 1895. Prix 5 francs.

Mosselman and Liénaux, Manual of Veter inary Microbiolog y.
Translated by
R. R. Dinwiddie. New York, Williams R. Jenkins 1894.

Tuson\'s Veterinary Pharmacopoea. Fifth édition. Revised and
edited bij
James Bayne. London, J. and A. Churchill 1895.

Het Paard, zijn lichaamsbouw en zijne inwendige organen. Met 5 ge-
kleurde beweegbare platen en geïllustreerden, verklärenden tekst, voor
fokkers, liefhebbers en bezitters van paarden, alsmede voor landbouw-
onderwijs en cursussen in hoefbeslag. Naar het Duitsch voor Nederland
bewerkt door
Quadekker, kapitein-paardenarts. Deventer, Kluwer &
Co. 1895. Prijs, stevig gecartonneerd f 1,25.

De Koe, haar lichaamsbouw en hare inwendige organen, met vijf beweeg-
bare, gekleurde platen en geïllustreerden tekst (naar het Duitsch) door

H. M. Kroon, rijksveearts te Deventer. Deventer, Kluwer & Co.
1895. Prijs f I.25.

A. A. ter Haar, Het varken. Wetenswaardigheden in bevattelijken
vorm over het fokken en mesten. Goes,
A. A. W. Bolland 1895.
Prijs f 0,25.

Handleiding lot de Paardenkennis voor de cadetten
der cavalerie en artillerie door
W. C. Schimmel, met
medewerking van
D. F, van Esveld, J. H. Knel en M. H. J. P.
Thomassen. 2de
geheel omgewerkte druk. Breda, Gebr. Oukoop
I^95. — Atlas van XLV1II platen behoorende bij de
Handleiding voornoemd, Breda, Militaire Academie
1895. Prijs
van Handleiding en Atlas : voor het leger f 6,75, voor particulieren f 9,—.

D. F. van Esveld, Keuring van vee en vleesch (Geneeskundige
Bladen, 2de reeks, n°.
8). Haarlem, Erven F. Bohn 1895. Prijs f 0,50.

-ocr page 111-

BLAASSTEEN BIJ EEN EZELIN,

dook

W. C. SCHIMMEL.

Den 13den November 1895 werd a,an \'s Rijks Veeartsenij-
school opgenomen een 9-jarige ezelin, hoog 1,10 M., toe-
behoorende aan den heer v. S. te \'s-Gravenhage. Een
begeleidend schrijven van een collega bevatte het bericht,
dat bedoelde ezelin aan blaassteen leed.

Het dier verkeerde in goeden voedingstoestand, had nor-
malen eetlust, doch perste telkens met groote kracht tot
urineloozing, zoodat het vaginaal- en zelfs het rectaalslijm-
vlies eenigermate naar buiten werden gedrongen. Daarbij
werd dan een geringe hoeveelheid troebele, slijmige urine
ontlast, welke naar alle zijden heenspatte.

Bij exploratie bleek de vaginaal-mucosa wat gezwollen en
warmer dan normaal, de monding der urethra verwijd, zoo^
dat een vinger gemakkelijk kon passeeren. Het collum
vesicae was niet gesloten; onmiddellijk daarvóór, gedeeltelijk
in den hals, kon een ruwe, harde steen worden gevoeld.
Deze vulde nagenoeg de geheele ruimte op en was niet te
verschuiven. Aan de onderzijde kon de vinger vrijelijk pas-
seeren, aan de bovenzijde echter scheen de steen aan den
blaaswand vast te zitten. Het vooreinde kon niet worden
bereikt. Dit gelukte wel bij exploratie langs den onderwand
der vagina; naar hetgeen men daarbij vond te oordeelen,
moest de steen wel 10 cM. lang zijn. Indien men de top-
pen der vingers vóór den steen bracht, kon deze met de

8

-ocr page 112-

blaas zoo sterk naar achteren worden geduwd, dat hij in
de sehaaraopening zichtbaar werd.

De meening, dat die steen gemakkelijk kon worden ge-
extraheerd, heeft zich helaas niet bewaarheid.

Eerst werd beproefd hem bij het staande dier manuaal
te verwijderen. Al spoedig konden twee vingers in de blaas
worden gebracht, doch het bleek onmogelijk den steen te
pakken. Ook met de verschillende steentangen gelukte dit
niet; het collum vesicae, hoe verwijd ook, kon niet vol-
doende worden gedilateerd om een tang te laten passeeren,
welke zoover geopend was, dat de steen kon worden gevat.
Of, wanneer deze eenigszins werd gepakt, dan bleek elke
poging tot extractie vruchteloos.

Het dier werd neergelegd in rugligging en opnieuw be-
proefd den steen te verwijderen; de bovenwand der urethra
werd eenigszins ingesneden, ten einde meer ruimte te krij-
gen voor tang en steen, alles echter zonder het gewenschte
gevolg.

Intusschen was de steen losgemaakt van zijn omgeving,
zoodat hij kon worden gewenteld. Eindelijk gelukte het een
gedeelte daarvan stuk te knijpen; verdere pogingen tot
lithotripsie leden evenwel schipbreuk.

Door al die manipulaties was het slijmvlies van vagina
en urethra sterk geïnfiltreerd geraakt, de plooien daarvan
legden zich telkens vóór den tang en de vingers, en be-
moeielijkten de verdere handelingen. Ook het persen van
het dier maakte de zaak niet gemakkelijker.

Toen na ruim \'2 uur arbeids èn extractie èn lithotripsie
onmogelijk bleken, werd een ruimer incisie in het collum
gemaakt, zoodat de tang van
Bouley kon worden ingebracht
en de steen geëxtraheerd. Daaraan adhereerde echter een
stukje weefsel, waardoor dadelijk het vermoeden rees, dat
de blaas geperforeerd kon zijn. Die vrees bleek helaas juist;
patiënte overleed reeds den volgenden morgen.

De obductie leerde o. a. kennen een chronische blaasont-
steking met verdikking van den wand, behalve ter plaatse

-ocr page 113-

\'waar de steen had gelegen; aldaar was hij duidelijk ver-
dund. De steen was met den bovenwand vergroeid geweest,
op een enkele plaats zelfs zoo innig, dat bij de pogingen
om hem los te maken van de omgeving, de wand eer per-
foreerde, dan dat een scheiding van steen en mucosa tot
stand kwam.

Door deze opening waren urine, gruis, enz. in de buik-
holte gedrongen, en was natuurlijk peritonitis ontstaan.

De rechter nier was veel grooter dan de linker; de kapsel
kon daarvan moeielijk worden verwijderd, wat op een inter-
stitiëele ontsteking wees. Een gedeelte was echter normaal
en kon dus nog naar behooren functionneeren.

De linker nier was klein; bij opensnijden bleek haar
bekkenholte sterk vergroot en dientengevolge de medullaire
substantie verdrongen. Slechts een gedeelte der corticale sub-
stantie was behouden; er bestond dus eenigermate hvdrone-
phrose.

Het gedeelte steen, dat ongeschonden naar buiten was
gebracht, had een lengte van 6 cM., bij een omtrek van
13 cM. Het gewicht daarvan en van de verzamelde kleine
stukjes bedroeg 127 gram. Ongeveer
4- was afgebroken, zoo-
dat de nagenoeg cylindrische steen 9 cM. lang zal zijn ge-
weest en ongeveer 190 gram moet hebben gewogen. Hij
was ruw, poreus op de oppervlakte, donkerbruin van kleur
en scheen ontstaan door samenvoeging van talrijke kleine
steentjes. Een laagsgewijze bouw viel niet op te merken.
Hij behoorde dus tot de zoogenaamde sedimentachtige steenen,
gelijk
Fürstenbero en Röll ze hebben genoemd. Op de
bovenvlakte was een gedeelte glad en nog met slijm-
vlies bedekt; hier was hij vastgehecht geweest aan den
bovenwand der blaas.

De steen bevatte C02, Ca, Na, HOI, H3004 en H3P04;
vermoedelijk bestond hij voor het grootste gedeelte uit
calcium-carbonaat, voorts uit calciumphosphaat en oxalaat.

Volgens Röll (Pathologie und Therapie der
Hausthiere, 5te Aufl., Band I, S. 347) hebben de

-ocr page 114-

sedimentachtige steenen een vorm, welke met dien van de
blaas overeenkomt, van onderen gewelfd en van boven hori-
zontaal. Daarvan verschilt onze steen, die rolrond, bijna
eylindrisch is, aanmerkelijk. Het ontbreken van lagen doet
hem echter onder deze rubriek een plaats vinden, en niet
onder de witte of geelwitte, welke zich langzamer ontwik-
kelen, vaster zijn en öf compacte lagen hebben, als de witte
steenen, öf afwisselend van vaste, donkere en weekere,
lichte lagen voorzien zijn, gelijk de geelwitte blaassteenen.

Utrecht, 25 November 1895.

BEHANDELING VAN HONDENZIEKTE,

door

l)r. I». V. VKRMiST.

Hoewel ik reeds geruimen tijd de praktijk der veeartsenij-
kunde heb verlaten, de liefde voor het vak mijner eerste
keuze blijft nog steeds onverflauwd; vandaar dat ilt ook
gaarne het Tijdschrift bij zijn verschijnen ter hand neem om
het eens door te bladeren. Toen ik daarin had gelezen van
een nieuwe behandeling tegen hondenziekte, werd mij weldra
de gelegenheid gegeven om die in toepassing te brengen.

Voor eenigen tijd werd de hond van mijn vriend ziek;
een foxterrier van krachtigen lichaamsbouw, reu, oud ruim
één jaar; aangezien deze hond ook een lieveling van mijn
huisgezin was, kwam ik er toe hem onder behandeling te
nemen.

De anamnesis leerde, dat de hond sedert een paar dagen
onwel was, steeds de warme kachel opzocht, nu en dan
gras at en weinig eetlust aan den dag legde. Hij braakte
af en toe en had ontlasting van dunne faeces. De vroeger

-ocr page 115-

zeer speelsche hond was nu stil en bracht een groot ge-
deelte van den dag in zijn mand door.

Het onderzoek leerde mij, dat de anders levenslustige
hond er vrij suf uitzag en bijna geen moeite deed om uit zijn
mand te komen; was hij eenmaal overeind, dan stond
de vroeger ranke hond met gekromden rug. De con-
junetivae waren zeer hyperaemisch en in de binnenooghoeken
zat muco-purulent secreet; om en in de neusgaten zag men
geelbruine korsten, terwijl een geel slijmig vocht uit den
neus vloeide. De ademhaling was door de zwelling van
het neusslijmvlies zeer moeielijk, zoodat het dier nu en dan
den mond moest openen om de behoorlijke quantiteit lucht
te kunnen inademen. De tong was beslagen en foetor ex
ore was in erge mate aanwezig; de eetlust was tot een
minimum beperkt, het dier niesde en hoestte nu en dan,
terwijl zijn rectaal-temperatuur tot 40.2° 0. gestegen was.
Bij auscultatie hoorde ik hier en daar vochtige ronchi; geen
pijnlijkheid werd geuit bij het palpeeren van den buik.

Diagnosis: Febris catarrhalis epizootica canum.

Mij de mededeeling van collega de Bruin in de 2c1e en
3de aflevering van Deel 21 herinnerende, wat betreft de
behandeling van hondenziekte met joodtiïchloride, nam ik
de behandeling van dat dier op mij, eensdeels om boven-
gemelde redenen, anderdeels wegens afwezigheid van een
veearts.

In de eerste plaats werd het dieet geregeld en het dier
zooveel mogelijk warm gehouden, terwijl neus en oogen
1 ede ren dag schoon werden gemaakt; daarna spoot ik hem
dagelijks 5 cM3 van een oplossing van 1:2000 joodtiï-
chloride subcutaan in, d. w. z. gedurende drie achtereenvol-
gende dagen. De daaropvolgende zwelling en pijnlijkheid
waren zeer gering en na één dag verdwenen. Opmerke-
lijk was het echter, hoe reeds den dag volgende op de
lste inspuiting de temperatuur niet boven de 39° C. kwam
de hond er blijkbaar beter aan toe was, Na de 8ae in-
spuiting was de temperatuur dan ook gedaald tot 37,5° C.;

-ocr page 116-

de eetlust was veel verbeterd, de diarrhae bad opgehouden,
niezen en hoesten waren verminderd, geen ronchi waren meer
te hooren, in één woord, het dier was toen zoover her-
steld, dat ik van meer inspuitingen afzag en alleen een
diaetetische verpleging liet volgen, met dit resultaat, dat
hij op het oogenblik weer even levenslustig, even vroo-
lijk is als vóór zijn ziek worden.

Een verdere proefneming met deze behandelingsmethode
kan ik den collega\'s zeer aanraden.
Ettbn (N.-B.), 5 Dec. 1895.

BAARMOEDERFISTEL,

door
T. A. I4. BEKL.

Op den 17dBn September j.1. werd mijn hulp gevraagd bij
een melkkoe, oud ± 4 jaar, welke een gezwel had in de
linker liesstreek.

Bij onderzoek bleek dat zich onder den uitwendigen
darmbeenshoek een peervormig gezwel bevond, dat zich in
de lengterichting van boven naar voren en beneden uit-
strekte, Hoewel er bij betasten fluctuatie was te voelen,
kwam er na proefpunctie niets voor den dag. De eigenaar
wist te vertellen dat de koe sedert het kalven jaar ge-
leden) slecht had willen groeien en steeds dor in het haar
was gebleven.

Rondom het gezwel was oedeem waar te nemen, dat zich
juist uitstrekte tot de mediaanlijn van den buik en verder
naar voren. Aangezien daar ter plaatse wel eens abscessen
voorkomen met daarachter zittende breuk, besloot ik voor-
loopig niet te openen, maar een afwachtende houding aan

-ocr page 117-

te nemen. Het gezwel zelf werd met laurierzalf ingesmeerd.
Den volgenden dag was het tweemaal zoo dik. Vooral het
oedeem was over de gelieele linker buikvlakte verbreid tot
achter den elleboog, het was heet en zeer pijnlijk. Een tot
tweemaal herhaalde punctie op schijnbaar fluctueerende
plaatsen leverde geen resultaat op. Ook de linker uierhelft
was sterk gezwollen. Alles bleef evenwel steeds links van
de mediaanlijn.

De behandeling werd voortgezet tot 23 September. Toen
was de zwelling een weinig vermeerderd, terwijl de gang
pijnlijk en stijf was en de eetlust bijna verdwenen. Na nog
een paar dagen met
PniEszKiTz\'sche omslagen te zijn behan-
deld, zonder veel resultaat, trad plotseling, onder toeneming
der zwelling, het bekende knisteren van lucht of gassen
onder de huid op, beginnende in de liesstreek waar het
gezwel was ontstaan, maar zich weldra uitbreidend over het
schouderblad, den hals, enz. Bovendien werd een sterk
vloeistofklotsen waargenomen. De eigenaar besloot tot slachten.

Bij de sectie bleek het volgende:

De huid was over de linker helft van den buik bijna
niet los te krijgen van het onderliggend gezwel. Daar waar
deze innige verbinding door het mes werd opgeheven, zag
men tal van gele knobbeltjes, ter grootte van gierstkorrel-
tjes, blijkbaar kleine tuberkels. Toen de huid geheel losge-
prepareercl was, lag het bont en blauw uitziende gezwel
bloot. Een overlangsche snede van 4 vinger diep liet
eeu poreus, luchthoudend weefsel zien, gelijkende op de
doorsnede van een slecht uitgebloede long. Ook hier zag
men uit de holten, welke van verschillende afmetingen
waren, hier en daar vloeistof en schuim te voorschijn
komen. Tusschen deze ruimten vond men grootere en kleinere
tuberkels. Was men door deze dikke laag heen, clan kwam men
in een groote vloeistof houdende ruimte, waaruit ± 15 liter
roodgeel, reukeloos, helder vocht afvloeide. Blijkbaar was dit
tusschen een paar spierlagen opgehoopt en had de vroegere
punctie geen doel getroffen, omdat de proeftrocart niet diep

-ocr page 118-

genoeg was doorgedrongen. Bij liet openen dezer vocht-
houdende ruimte ontweek eveneens veel lucht. Dit alles was
geheel reukeloos.

Ten einde een beter overzicht te krijgen van den toe-
stand, werd besloten de buikholte eerst te openen. De
gewone buikorganen waren normaal, erg anaemisch, de milt
iets vergroot, enz. Dadelijk viel de gezwollen baarmoe-
der in het oog. Deze zag donkerrose, was week op het
gevoel en met den linker hoorn, welke grooter was dan
normaal, geheel vergroeid met dat deel der buikvlakte, dat
met het gezwel correspondeerde. Bij nader beschouwing
bleek de linker eierstok vergroot te zijn door een tubercu-
leuse aandoening, welke blijkbaar een adhaesieve ontsteking
had veroorzaakt van uterushoorn en buikwand. De uterus
overlangs geopend zijnde, vertoonde verdikte wanden, ter-
wijl de sneevlakte een spekachtigen glans had. De inwen-
dige ruimte bevatte hetzelfde vocht als uit de straks
vermelde holte vloeide. Op de verbindiugsplaats van uterus
en buikwand bevond zich een groot gat, waardooï twee
vingers konden passeeren, met gave randen, communicee-
rende met de vochtophoopingen tusschen de verschillende
spierlagen. Het vocht werd dus geproduceerd in de baar-
moeder en ging door deze fistel naar buiten. Dat later lucht
in het gezwel is gekomen, laat zich verklaren door toetre-
ding van lucht door den baarinoedermond, welke werkelijk
bij de sectie bleek niet geheel gesloten te zijn.

Het geheele ziektebeeld zal men zich ontstaan kunnen
denken ais volgt. De linker eierstok heeft het eerst geleden
aan tuberculose, waarbij kwam vasthechting aan den buik-
wand en verspreiding der tuberculose in de buikspieren.
Op de vergroeiingsplaats is een tuberculeus absces ontstaan
met doorbraak naar de baarmoeder en achterlating van de
twee vinger groote opening. De zieke baarmoederwand,
welke toch geneigd is ouder zulke omstandigheden vocht
te produceeren, leverde ook in dit geval de groote hoeveel-
heden vloeistof, welke zich een uitweg baanden door deze

-ocr page 119-

opening en tereclit kwamen tusschen de buikspierlagen
(misschien bevorderde de hooge spanning der vloeistof in
de baarmoeder de doorbraak naar buiten). Doordien deze op
tal van plaatsen tuberculeus waren aangedaan en zoodoende
onderling vergroeid, laat zich ook verklaren waarom er ver-
schillende ruimten waren, waarin de vloeistof zat. De schijn-
bare tijdelijke beterschap is wellicht te verklaren door een
terugloopen van de vloeistof van de holten naar de baar-
moeder, wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding gaven,
bijv. bij het liggen, waardoor dit ten gevolge van verhoogde
spanning of hooger vloeistofniveau gemakkelyk werd ge-
maakt. Dat èn vloeistof èn gassen reukeloos waren, wordt
verklaard door het eerst kort te voren binnentreden der
buitenlucht. Blijkbaar is de baarmoedermond langen tijd ge-
sloten gebleven, maar eindelijk door algemeene lichaams-
zwakte geopend.

Venraai, 11 Ootober 1895.

PERIODIEKE KREUPELHEID BIJ HET PAARD,

door
V. A. El. KSfiEEi.

Den 5deu Maart 1.1. werd mij een Geldersche merrie van
circa 8 jaar ter behandeling aangeboden, welke sedert een
1 O-tal dagen periodiek kreupelde. De eerste maal, dus 10
dagen vroeger, had patiënte dit lijden vertoond bij stapvoets
Werk. Langzamerhand, hoewel gezond en wel van stal ge-
gaan, werd het linker achterbeen minder vlug naar voren
gebracht en sleepte het weldra over den grond, terwijl het
zweet over het geheele lichaam uitbrak. Na eenige rust kon
de eigenaar weer huiswaarts keeren. Op den terugweg trad

-ocr page 120-

hetzelfde nog eens op, vlak bij huis. Daarna had men de
merrie eenige dagen rust gegeven en bemerkte men niets
meer van kreupelen, totdat men haar weer gebruikte.

De tijd van het begin der beweging tot het optreden dei-
kreupelheid was in den beginne circa een half uurtje, thans
reeds minder, namelijk 15 minuten. Ten einde het ziekte-
beeld eens te zien ontstaan, en niet te ver van huis ver-
wijderd te zijn, om een degelijk onderzoek in te stellen,
liet ik patiënte in de dorschmacliine spannen. Werkelijk
trad na ruim een kwartier een achterblijven van het linker
achterbeen op, hetgeen spoedig in nasleepen overging, waarna
het dier over het geheele lichaam begon te transpireeren,
de slijmvliezen hoogrood werden, het oog een starenden
blik vertoonde en de merrie niet meer van de plaats kon.
Alleen het linker achterbeen transpireerde niet, dit was
integendeel, vooral aan de binnenvlakte, ijskoud, en werd
schuin naar buiten en achteren gestrekt gehouden. Prikken
met een speld werd in minder mate waargenomen dan anders
bij zulk een paard het geval zou zijn geweest.

Onmiddellijk geëxploreerd, was ver naar voren een ver-
hoogde pulsatie der bekkenarterie waar te nemen. Van een
verandering van het bloedvat achter de plaats der verhoogde
pulsatie kon ik mij niet goed overtuigen. Vermoedelijk werd
dit zeer bemoeielijkt, omdat het paard bijzonder vet
Avas.
Gedurende den aanval, welke ± 5 minuten duurde, bleef
patiënte naar het been omzien, waarschijnlijk wegens het
slapende gevoel. Zachtjes aan begon het paard weer te loopen,
maar dan herhaalden de aanvallen zich spoediger.

Blijkbaar had men hier dus te doen met onthouding van
arteriëel bloed aan de musculatuur, enz. van het linker
achterbeen, ten gevolge van obliteratie der toevoerende arterie.

Mijn prognose was ongunstig en de therapie bestond, om
toch den eigenaar te bevredigen, in: volkomen rust, snieren
met een licht liniment op het kruis en de achterbeenen,
gepaard met PBiESNiTz\'sche omslagen op het achterstel. Wel-
licht kon aldus door vermeerderden bloedsaandrang naar het

-ocr page 121-

achterstel, het ontstaan van een collateralen bloedsomloop
worden bevorderd.

Tot begin April werd patiënte rust gegeven, en thans,
7 maanden later, doet zij steeds dienst (enkel stapvoets),
zonder dat het lijden terugkeert. Blijkbaar is dus genezing
opgetreden.

Venraai, October 1895.

NEURECTOMIE AAN DEN STAART,

dooll

Cl. VAI HABHKVELT.

In de Annales de médecine vétérinaire, No-
vembre
1895, blz. 643, leest men een referaat van Rubay
uit de Revue Vétérinaire van Juni 1895 (Bulletin
de la société centrale de médecine vétérinaire)
over bovengenoemd onderwerp, dat ik, tot goed begrip van
het geheel, hieronder laat volgen:

«Rousseau is op het denkbeeld gekomen om het tot nog
toe gebruikelijke nicteeren van den staart door myotomie, te
vervangen door een neurectomie, welke, volgens den schrijver,
atrophie van de neertrekkende spieren van den staart ten
gevolge zou hebben, zoodat deze beter zou worden gedragen.
Schrijver opereert aan de ondervlakte van den staartwortel,
zoo dicht mogelijk nabij den romp ; hij zoekt de zenuw op
door den langen opheffer en den langen neertrekker van
elkander te scheiden.

Hij heeft deze operatie éénmaal kunnen toepassen1),
waarbij geen slechte gevolgen (b. v. ontsteking) optraden.

1  En dan reeds te beschrijven ! v. H.

-ocr page 122-

De operatie is eenvoudig en, voegt RoussEx er bij, zou
ook te beproeven zijn bij het scheef dragen van den staart.

Barrier deelt mede, dat hij reeds bezig is met anatomische
onderzoekingen, aangaande de mogelijkheid om de partiëele
excisie van de lange neertrekkers van den staart (een
operatie, welke vele handelaars zelf doen en meestal met
succes (?)) te vervangen door neurectomie. Hij wijst echter
op één punt, door
Rousseau over het hoofd gezien, nl. ,,het
feit, dat de zenuw wordt begeleid door een arterie en twee
venae, welke men bij de operatie licht zou kunnen laideeren.

Deze arterie heeft een vrij aanzienlijk volume, nl. de dikte
van een duiven-slagpen1). Hoe het zij, de operatie van
Rousseau is te beproeven en te volmaken, want het schijnt,
dat men veel minder gevaar loopt de arterie door te snijden
bij neurectomie dan bij myotomie (subcutaan)".

Behalve enkele onjuistheden, b. v. waar de schrijver
spreekt van „de zenuw", vergetende dat het een zenuw-
streng is, uit 5 zenuwtakken bestaande (in het oorspronkelijk
stuk staat trouwens «de zenuwen»), vergeet hij te zeggen,
dat we die zenuwen aan beide zijden moeten doorsnijden,
wijl anders de staart scheef zal worden gedragen (in het
oorspronkelijke wordt dit evenmin gezegd), is het gelieele
artikel m.i. één groote fout.

Laat ons voor de duidelijkheid even de anatomie van
den staart nagaan, voor zoover het de spieren en zenuwen
betreft.

1  Door anatomisch onderzoek is mij gebleken, dat men volstrekt niet bang
behoeft te zijn een vat aan te snijden, wanneer men de operatie een paar maal
gedaan heeft. v. H.

-ocr page 123-

Spieren:

Namen.

1. Zijwaartstrekker van den staart.

(m. coccygeus.)

2. Lange neertrekker van den staart.
(m. depressor caudae longus.)

3. Korte neertrekker van den staart.
(m. depressor caudae brems)

4. Lange opheffer van den staart.
(m. levator caudae longus.)

5. Korte opheffer van den staart.
(m. levator caudae brevis.)

6. Tusschendwarsspieren van den staart.
(m. intertransversales caudae.)

Zenuwen:

Zooals we zien, worden alle spieren, behalve de eerste\', geïnnerveerd door takken van de cauda equina, welke als
volgt zijn gerangschikt:

Tusschen de eerste 6 staartwervels komt aan weerszijden een zenuw te voorschijn, welke zich onmiddellijk in twee
takken splitst, nl. een bovensten en een ondersten. De bovenste gaan alle in één streng verloopen en de onderste
evenzoo. De bovenste streng ligt tusschen de spieren 4 en 6, de onderste tusschen 6 en 2. In elke streng geven de
zenuwen draden aan elkander, d. w. z. elke draad een aan de volgende; de eerste takken krijgen draden van de laatste
kruiszenuwen. Mediaal loopt de einddraad van het ruggemerg, welke langzamerhand verdwijnt.

Innervatie.
Tak van de inwendige

schaamzenuw.
Takken van de cauda

equina.
Als n°. 2.

Werking.
Eenzijdig: trekt staart zijwaarts.
Tweezijdig: „ „ neer.
Als n°. 1.

Trekt den staart neer.

Eenzijdig; zijwaarts omhoog.
Tweezijdig: omhoog.
Recht omhoog.

Trekken den staart zijwaarts.

Insertie.

Breedebekkenband, lstetot
4<Je staartwervel.

2de kruiswervel, alle staart-
wervels.

Kruisbeen-uiteinde, eerste
8 staartwervels.

Kruisbeen (zijvlakte), 5at\' tot
laatsten staartwervel.

4de kruiswervel, 5de tot
laatsten staartwervel.

Alle staartwervels.

-ocr page 124-

Na dit anatomisch overzicht blijft er nog over op te
merken, dat er gewoonlijk drie staartwervels in het bekken
verborgen zijn, en dat men gerust kan zeggen niet hooger*
te kunnen opereeren dan ter plaatse van den vijfden staart-
wervel.

In zake de operatie dient overwogen: 1°. wat men
moet verrichten en 2°. wat men doet.
Ad 1"™:

De operatie is gericht tegen het te sterk neertrekken van
den staart. De spieren welke dit bewerken zijn die onder
1, 2 en 3 van de tabel aangeduid; deze moet men dus
geheel of grootendeels onwerkzaam maken door de inner-
veerende zenuwen door te snijden.
Ad 2"m:

Men snijdt ter plaatse van den 5den staartwervel (hoogstens)
de onderste zenuwstreng door; wat daar beneden ligt
wordt nu verlamd, d. i. het minst sterke gedeelte van de
spieren, onder 2 en 3 aangegeven. N°. 1 blijft volmaakt
intact. De neertrekkende kracht wordt dus slechts voor een
zeer klein gedeelte gebroken. Onmiddellijk na de operatie
zullen de gedeelten der opheffers van den 5<len wervel af
allicht eenigen tijd de overhand behouden en zal de staart
misschien een hondenkrul gaan vertoonen; gewoonte en
natuurlijke zwaarte (meestal de eenige oorzaak van het laag
dragen) van den staart zullen hem echter al heel spoedig
iu zijn vorige positie brengen, neergetrokken als hij wordt
door spier 1 en het boven- (zwaarste) gedeelte van de
spieren 2 en 3.

Het effect der operatie is dus — 0. Wat betreft een
neurectomie tegen het scheef dragen, hiervoor geldt in alles
relatief hetzelfde.

Utrecht, December 1895,

-ocr page 125-

ABSCESVORMING IN HET NEUSSCHELPJE
BIJ HET PAARD,

(met een plaat)
dook.

D. H. «flOSSEV.

Den 29sten Mei 1894 werd het paard n°. 372 van het
1ste regiment veld-artillerie ter behandeling aangeboden.
Patiënte, een 42-jarige, goed doorvoede merrie, vertoont de
volgende verschijnselen: eenzydige pnrulente neusuitvloeiing,
welke een hevig stinkenden reuk verspreidt; aan dezelfde
zijde klierzwelling in de keelgang, het aangezichtsgedeelte
onder het linker oog sterker gewelfd dan rechts. Mondholte
(kiezen) normaal; met den neusspiegel was niets abnormaals
fe ontdekken. Oogen normaal, eetlust gering, het eten uit
de ruif ging zeer moeielijk, het hoofd werd geleidelijk en
langzaam opgericht om bij het voedsel te komen. Verhoogde
temperatuur.

Deze verschijnselen deden een boezemcatarrh vermoeden.

Na trepanatie van den kaakboezem, welke den 2den Juni plaats
bad, ontlastte zich een aanzienlijke hoeveelheid foetide etter.
Het slijmvlies bleek gezwollen te zijn; op een plaats was de
wand elastisch op het gevoel. De trepanatie-opening werd met
een kurk gesloten, de boezem 2-maal daags geïrrigeerd met
creoline, en later met aluin-solutie, waardoor de secretie wel
wat verminderde.

Den 4den Juni werd de voorhoofdsboezem geopend, welke
normaal bleek te zijn; de opening sloot zich zeer spoedig.

Den 13den Juni werd de onderste kaakboezem getrepaneerd,
ingezien een gedeelte van het secretum steeds in den boezem
bleef staan. Door de beide trepanatie-openingen van grooten
en kleinen kaakboezem werd een draineerbuis gebracht,
zoodat stagnatie van het secreet werd voorkomen.

Onder het voortduren echter van geringen eetlust, van

-ocr page 126-

120

slikbezwaren, koorts, het optreden van conjunctivitis en
keratitis, ondraaglijke lucht uit den mond, ging patiënte
steeds achteruit en stierf den 26sten Juni.

Bij de obductie werd het volgende gevonden.

Buikholte: peritoneum en darmen normaal. De nierkapsel
gemakkelijk te verwijderen, nieren week van consistentie,
bij doorsnede vertoonden zij enkele etterhaarden; lever sterk
hyper aemisch.

Borstholte: longen, pleura en hart normaal.

Oogen: conjunctivitis en keratitis.

Neusholte: het hoofd in de mediaan lijn doorgezaagd en
het neusmiddelschot verwijderd zijnde, bleek het slijmvlies
van den grooten kaakboezem sterk ontstoken. De neus-
schelpjes waren zeer hyperaemisch, het bovenste overigens
normaal. In het ondei\'ste bevond zich een absces (zie de afbeel-
ding bij A), ter lengte van 6 en ter breedte van 4 cM; de laterale
wand heeft cle middelste neusgang in richting gewijzigd, de
onderwand van het antrum H
iohmobi (B) opwaarts geduwd,
terwijl het door een kanaal (C) van ongeveer vingerdikte
door het zeef been* communicatie had met de pharynx. De
inhoud van het absces bestond uit een ingedikte ettermassa.

M

Epricrisis. Primair: abscesvorming in het achterste
neusschelpje, verweeking van den beenigen wand van het
antrum
Highmobi en een gedeelte van het zeefbeen, Secun-

-ocr page 127-

d a i r: voortplanting van de ettering op liet slijmvlies van
den grooten kaakboezem (empyema antri
Higiimort) en door
het (traankanaal aandoening der oogen, terwijl door metastase
nierabseessen zijn opgetreden, en de dood veroorzaakt werd
door pyaemie.

Het tweede geval betrof het paard n°. 776, 11-jarige
merrie van het 3de regiment huzaren, welke wegens peesver-
wonding op den ziekenstal stond. Van patiënte werd op
zekeren morgen in de maand September bemerkt, dat zij
eenzijdige neusuitvloeiing had. Het paard verkeerde in geen
gunstige conditie, was mager en dor in het haar, en het
vorig jaar lijdende geweest aan influenza. Uitvloeiing
gering, met weinig klierzwelling, mondholte normaal, eet-
lust zeer goed. Aanvankelijk bestond de behandeling in het
irrigeeren der neusholten met aluinoplossing, later in een
tamponade met watten, bepoederd met jodoform, alles echter
zonder succes. Door het inbrengen der tampons, welke, niette-
genstaande het sterke proesten, vrij goed bleven zitten, werd
patiënte zoo kopschuw, dat het bijna ondoenlijk was haal-
verder te behandelen.

Den 29sten September werd de groote kaakboezem geopend,
waarbij zich een vrij groote hoeveelheid etter ontlastte; het
slijmvlies bleek verdikt en bezat veel neiging tot bloeden.
De nabehandeling bestond eveneens in irrigatie.

Beterschap viel echter niet te bespeuren; enkele dagen
bleef de neus droog, doch plotseling trad weer uitvloeiing
°p, welke een hevig stinkenden reuk verspreidde.

Door het aanhoudend slechte weder (want ook hier zijn
wïj genoodzaakt in de buitenlucht te opereeren) had de
volgende operatie eerst den 26ste" November plaats. Toen werd
de voorhoofdsboezem geopend; bij het palpeeren bemerkte
wen dat naar beneden, aan de basis van den neus ongeveer,
een fluctueerende plaats bestond. Gedachtig aan het vorig
geval werd besloten tot proef-punctie, en wel met dit gevolg,
dat zich uit de canule een dikke, etterige massa ontlastte.
-Aangezien na de trepanatie uit den voorhoofdsboezem geen

9

-ocr page 128-

etter te voorschijn was gekomen, leed het geen twijfel of
het pus kwam uit een omsloten ruimte, een absces, dat naai-
de plaats te oordeelen, in het bovenste neussclielpje moest
zijn gezeten.

De groote kaakboezem werd nu opnieuw geopend en met
eenige moeite gelukte het een draineerbuis door het absces
te brengen, waardoor een goede irrigatie mogelijk werd
gemaakt. Voor het irrigeeren werd gebruik gemaakt van
jodoform-glycerine 1 : 10, met dit gevolg, dat patiënte den
llde" Februari geheel hersteld den ziekenstal verliet.

Op het oogenblik verkeert zij in goeden voedingstoe-
stand, heeft met succes de manoeuvres medegemaakt en
geen uitvloeiing meer gehad, terwijl van de wonden nagenoeg
niets meer te zien is.

Opmerkelijk is het, dat de eerste patiënte zoo soporens
was; mijns inziens moet dit worden toegeschreven aan de
groote uitgebreidheid, welke het proces reeds had, toen het
dier ter behandeling werd aangeboden. Immers, voor verwee-
king van den beenigen wand van den grooten kaakboezem
en het vormen van een kanaal door het zeef been is zeker
geruime tijd noodig geweest. Dat patiënte echter met een
dergelijk proces nog zoo lang dienst kon doen, schijnt niet
minder verwonderlijk.

De uitvloeiing bestond in beide gevallen links.

\'s Graveniiagé, 1 December 1895.

PROLAPSUS VAGINAE RIJ EEN VEULEN,

door

1. I\'AI «IKUSIIKW.

Den 22sten October 1895 werd mijn hulp ingeroepen bij
een 1-J-jarig merrie veulen. Het was veertien dagen te voren
op een markt gekocht en daarna in de buurt van Nijme-
gen in de weide gedaan. Kort na den koop, nog vóór het

-ocr page 129-

verlaten van de markt, werd de nieuwe eigenaar opmerk-
zaam gemaakt op een ongeveer vuistgroot gezwel, dat nu
en dan uit de vulva te voorschijn kwam en van zelf
weder verdween. De eigenaar meende dat dit wel van voor-
bijgaanden aard zou zijn en deed het dier dus gerust in
de weide.

Bij een bezoek aldaar op den 22sten October bemerkte hij
evenwel, dat bet gezwel veel grooter was geworden en dat
het veulen sterk perste; daarom riep hij mijn hulp in. Toen
ik bij patiënte kwam, bevond zich buiten de vulva een
donker- tot zwart-roode massa; het dier perste sterk, had
een frequente respiratie, een versnelden pols en vertoonde
koliekverschijnselen. Bij onderzoek bleek mij, dat de vagina
geprolabeerd was en dat zich in het geprolabeerde gedeelte
darmen bevonden. Dit deel bereikte bij persen de grootte
van een menschenhoofd; daarbij drong tevens een gedeelte
van het rectaalslijmvlies naar buiten.

Het reponeeren ging vrij gemakkelijk; bij eenige druk-
king keerde de vagina op haar plaats terug, om onmiddellijk
daarna weder te voorschijn te komen. De wand der scheede
Was op verschillende plaatsen vrij diep ingescheurd, zoodat
ik elk oogenblik een naar buiten komen der darmen ver-
wachtte. Bij verder onderzoek bleek dat ongeveer de ge-
beele vagina uitgestulpt was. Aan haar bovenwand kon ik
circa 4 cM. ver in de vagina komen en stuitte dan tegen
bet geprolabeerde gedeelte; van onderen was dit mogelijk
tot even achter de opening van de urethra.

Aangezien de vaginaalwand reeds voor een groot gedeelte
necrotisch was, stelde ik de prognose zeer ongunstig; dit
deed den eigenaar besluiten het dier te laten slachten.

Bij de sectie vond ik, afgezien van de hevige acute ont-
steking met necrose, den onderwand der vagina abnorm
verdikt, wat zich uit het medegedeelde laat verklaren. De
beide uterushoornen waren volkomen normaal, zoodat, door
de ontsteking, de overgang van vagina in uterus duidelijker
dan anders was waar te nemen.

-ocr page 130-

Volgens mijn meening bestond in easu een chronische
partiëele prolapsus van de vagina, welke plotseling zóó was
verergerd, dat zich necrose ontwikkelde. Hoe lang die pro-
lapsus reeds heeft bestaan, is moeielijk te beslissen; de vorige
eigenaar zal het dier wel wegens dat gebrek hebben verkocht.

Het bovenstaande scheen mij daarom belangrijk toe, wijl
er in de literatuur, zoover deze althans voor mij beschikbaar
is, nog slechts twee gevallen zijn aangegeven van prolapsus
vaginae bij jonge, nimmer drachtig geweest zijnde merriën,
als: een van
Koepke in het «B e r 1 i n e r A r c h i v 1891,»
en een van Münch in de «Wochen schrift van
Adam 1878». Koepke nam bij een 3-jarige merrie een
plotseling ontstanen prolapsus ter grootte van een vuist waar,
welke later van zelf verdween.
Münch beschrijft een habitu-
eelen prolapsus bij een 4-jarige merrie, welke nog niet
drachtig was geweest. Van het voorkomen van dit lijden bij
een zoo jeugdige merrie als hierboven werd vermeld, is mij
geen analogon bekend.

Nijmegen, 2 November 1895.

Korte mededeelingen en referaten.

Behandeling van acute primaire peritonitis bij het rund,

door J. H. Cramer. — Dr. Carsten Harms beveelt in zijn
„Rinderkrankheiten" aan om bij acute primaire peritonitis borax
per os te appliceeren, terwijl hij daarbij uitwendig gebruik maakt
van derivantia en PRiESSNiTz\'sche omslagen.

Men leest over het algemeen, ook in buitenlandsche tijdschriften,
zeer weinig over peritonitis bij het rundvee, en toch ben ik zoo
vrij als mijn meening uit te spreken, dat deze ziekte niet zelden
voorkomt, niet secundair, doch als primair, idiopatisch lijden;
ten minste men kan hoegenaamd geen oorzaak opsporen. We
moeten dan aannemen dat of een door het bloed aangevoerde
infectiestof de oorzaak der ziekte is, óf dat een rheumatische
invloed het lijden doet ontstaan.

Het is mij meermalen voorgekomen dat ik runderen in behan-

-ocr page 131-

deling kreeg, die weinig of niets aten, zeer traag waren, een
lichten graad van tympanitis vertoonden, een temperatuur hadden
van 40 a 410, daarbij een frequenten pols, en pijn te kennen gaven bij
drukking op den buikwand, zoodat daaraan onmogelijk een ge-
wone maagdarmcatarrh te gronde kon liggen. Voegt men hierbij
nog een typisch klotsend geluid bij stooten in de linker zijde,
veroorzaakt door vochtophooping in de buikholte, een meestal
vertraagde, pijnlijke mestontlasting, dan zijn dit in hoofdzaak de
verschijnselen, welke mij tot de diagnose peritonitis leidden. In
hevige gevallen, waarbij de dood volgde, vond ik bij sectie voor
het meerendeel de typische verschijnselen van peritonitis. Steeds
heb ik, wanneer ik met eenige zekerheid buikvliesontsteking con-
stateerde, de patiënten behandeld met groote doses biborax natricus,
ml. driemaal daags 100 gram met wat pulvis baccarum juniperi.
Verder appliceerde ik op den buikwand een scherp smeersel en
het dezen warm inhullen.

Reeds na 1 a 2 dagen ziet men, behoudens de zeer ernstige
gevallen, bij aldus behandelde patiënten eenige beterschap op-
treden ; meestal wordt in acht k tien dagen volkomen herstel
verkregen. Ook bij metritis heb ik meermalen, naast een doel-
matige locale behandeling, succes gehad met de inwendige toe-
diening van borax in groote doses.

Ribüstol bij een rund, door J. H. Cramer. — Voor eenigen
tlld werd mijn hulp ingeroepen door een landbouwer te Ambt-
Almelo, voor zijn zwartbonte 4-jarige melkkoe, welke een diffuus
gezwel had, ter grootte van een kinderhoofd, op den rechter
ribwand, nabij de 7de a 8ste rib, even boven den elleboog. In
midden van bedoelde zwelling bevond zich een zeer kleine
°pening, welke reeds sinds ongeveer 14 dagen een geringe hoe-
veelheid stinkenden etter ontlastte, terwijl patiënte, vooral in de
Matste 4 dagen, zoowel in voedingstoestand als in melksecretie
sterk was achteruitgegaan. Met de sonde in de fistelopening
dringende, was het mij niet mogelijk verder dan eenige
centimeters te vorderen, zoodat ik verplicht was met de geknopte
bistouri een flinke opening te maken.

Toen daarna het gezwelweefsel gedeeltelijk was gedestrueerd,
gelukte het mij met den vinger naar beneden te dringen. Alras
°ntmoette ik een puntig voorwerp, zoodat ik veronderstelde met

-ocr page 132-

een stopnaald of een ander scherp voorwerp te doen te hebben.
Na eenige manipulaties werd het mij echter duidelijk, dat zich in
de diepte een necrotisch stuk been met een scherpe punt bevond.
Met eenige moeite gelukte het mij bedoelden sequester van de
ribben los te maken en te verwijderen; deze bleek circa
7 cM. lang en ongeveer half zoo breed te zijn. De gewone open
wondbehandeling bracht na eenige weken volkomen herstel aan.

De eigenaar van bedoelde koe deelde mij ten slotte nog mede,
dat patiënte vóór circa vijf weken in de weide een hoornstoot
had gekregen van een andere koe, waarna een vuistgroote zwel-
ling was ontstaan. Ik meen te mogen veronderstellen dat dit
trauma tot bedoelde sequestervorming aanleiding heeft gegeven.

Tandgebreken, door J. II. Cramer. — Een ongeveer 17-jarige
vosmerrie had een vuistgroot absces in de rechter wangstreek
met lymphklierzwelling in de keelgang. Bij opening met het
absceslancet ontlastte zich een groote hoeveelheid stinkende etter.
Den volgenden dag kwamen voedseldeelen uit de gemaakte
abscesopening, waarom ik den mondspiegel aanwendde; met
behulp hiervan kon ik de oorzaak van het absces en van de
communicatie met de mondholte opsporen. Aan de eerste boven-
kies rechts had zich, doordat ze voor een groot deel niet met
die der onderkaak in slijting kwam, een ongeveer 5 cM. lange
haak gevormd, welke, zoodra het paard den mond sloot, in de
weeke deelen van de onderkaak drong, tot zelfs op het been.
Ten gevolge daarvan had zich een ontsteking ontwikkeld, welke
genoemd absces veroorzaakte. Na verwijdering van den haak
met den tandbeitel en een antiseptische behandeling van het
absces trad spoedig genezing in.

Operatieve behandeling van atresia ani et recti, door
J. H.
Cramer, —■ Bij een landbouwer in de gemeente Ambt-
Almelo werd voor eenigen tijd mijn hulp ingeroepen bij 4 jonge
varkens, welke, naar luid van zijn mededeeling, geen van alle
een anaalopening hadden en dus geen faeces konden ontlasten.

Bij mijn onderzoek vond ik de vier weken oude biggen zeer
achterlijk in ontwikkeling, zoodat ze er uitzagen alsof ze 1—
week oud waren. Zij hadden buikjes zoo rond als een ton, wat
bij hun magerheid een zeer belachelijk aanzien gaf.

-ocr page 133-

Bij n°. i bestond een eenvoudige atresia ani, zoodat ik na
wegneming van een stukje huid op de plaats van den anus ter
grootte van een dubbeltje, met den vinger in het rectum kon
dringen. Het gevolg daarvan was dat een massa dunne faeces
werd ontlast, stellig wel een liter, terwijl de schijnbare welge-
daanheid plotseling verdween.

N°. 2 en 3 ondergingen een gelijke operatie met hetzelfde gevolg.

Bij n°. 4 bestond echter naast een atresia ani ook een atresia
recti, zoodat ik na wegneming van een stukje huid met den
vinger het rectum niet kon bereiken. Tevens was hier een fistula
recto-vaginalis aanwezig, ten gevolge waarvan faecale stoffen langs
de vagina werden ontlast. Genezing achtte ik hier niet mogelijk,
zoodat afmaking is gevolgd. De drie eerstgenoemde biggen zijn
uitstekend hersteld en groeiden er na eenige weken lustig op los.

Hoewel Möller in zijn Specielle Chirurgie beweert, dat
dieren met atresia ani of recti spoedig te gronde gaan, wanneer
niet langs operatieven weg wordt ingegrepen, bleven deze patiënten
toch 28 dagen betrekkelijk gezond, althans zonder ernstige stoor-
nissen voortleven.

Almelo, November 1895.

Septicaemia haemorrhagiea. — Onder dezen naam beschrijft
D.
J, Fischer in de Veeartsen ij kundige Bladen,
Deel IX, afl. 3, een epizoötie, waardoor in de afdeelingen Bui-
tenzorg en Meester Cornelis binnen 7 maanden tijds 658 buffels
stierven. Werd reeds vroeger door Dr.
van Eecke beweerd, dat
men in Indië dikwijls runderpest heette, wat tot de z. g. „Wild-und
Rinderseuche" behoorde, uit het door
Fischer medegedeelde
blijkt, dat laatstbedoelde ziekte in genoemde afdeelingen inheemsch
is. Zij komt in drie vormen voor: i°. de pectorale; 20. de exan-
thematische, en 30. de intestinale vorm. Meestal gaan de vormen
onder i°. en 20. bedoeld met dien onder 30. aangegeven samen;
niet zelden zijn alle drie vormen te gelijk aanwezig.

De buffels leden aan tympanitis met gestoorde defaecatie en
urineloozing; soms bestond diarrhee. De respiratie was frequent
en pijnlijk. In andere gevallen zag men uitgebreide zwelling van
huid en subcutis aan onderbuik, borst, onderhals en een deel
der beenen; daarbij-was de oogbol weggezonken, de conjunctiva
hyperaemisch, de neusspiegel droog, terwijl de anus niet zelden

-ocr page 134-

openstond. Steeds waren de dieren soporeus, weigerden alle voed-
sel, hadden verhoogde temperatuur en een pijnlijke, frequente
respiratie.

Bij den pectoralen en intestinalen vorm nam men post mor tem
waar: sterke injectie der huidvaten, kleine haemorrhagieën in de
subcutis tot tusschen de spieren. In de borstholte veel sero-
fibrineus vocht, de pleura, vooral van onderen, behalve op de
pleura phrenica, bedekt met een 3 cM. dikke sero-tibrineuse laag,
welke na afvloeien van het vocht slechts x mM. dik was. De
longen zwartrood, gevlekt of gestreept, niet samengevallen, murw,
scheurden gemakkelijk, waarbij bloed en het juist bedoelde vocht
afvloeiden, het interstitiëele weefsel van 2 mM. tot cM. dik,
sterk geïmbibeerd, zoodat de longen een marmerachtig aanzien
hadden. Tracheaal- en bronchiaal-slijmvlies waren gelijkmatig
donker gekleurd of gestreept, - met een vuile laag slijm bedekt.
Het pericardium bevatte meestal weinig vocht, de hartwand was
slap, in het hart bevonden zich uitgebreide fibrine-stolsels.

Het rumen was gevuld met droog voedsel; hier en daar be-
stonden door verlies van epithelium, evenals in net- en boekmaag,
geërodeerde, ontstoken plekken. Het slijmvlies van lebmaag en
darmen was donkerrood, gevlekt, zonder erosies. De
peyer\'sche
klieren waren niet bijzonder gezwollen of geareoleerd, het peri-
toneum sterk geïnjiciëerd, de lever van normale grootte, doch
donker en murw, de galblaas gevuld en rood gevlekt, evenals
de miltkapsel, de milt overigens normaal, de nieren bloedrijk,
zwart gevlekt.

Bij den exanthematischen vorm vloeide uit de ingesneden, zieke
huidgedeelten een vocht, overeenkomende met dat in de buik-
holte; met deze vloeistof was de subcutis en het spierweefsel op
de vermelde plaatsen gedrenkt, soms tot een dikte van 10 cM.
In den omtrek daarvan bestonden haemorrhagieën. Het geheel
was reukeloos. De longen waren soms niet aangetast, enkel
hyperaemisch; neus, mond en keel belangrijk ontstoken, evenals het
genitaalslijmvlies. Het intestinaallijden was als boven is vermeld.

De besmetting breidde zich uit van Oost naar West, dus niet
in de richting der vee-beweging, welke van Zuid naar Noord
plaats heeft.
Fischer meent, dat de wind geen invloed had op
de verbreiding, wijl daarbij niet zelden groote sprongen werden
waargenomen. Evenmin kon het grondwater worden beschuldigd,
omdat de ziekte in een droog getijde ontstond. Ook de loop der

-ocr page 135-

rivieren kon niet tot verklaring dienen. De Schrijver moet op
de vraagv hoe de ziekte ontstaan is en zich verbreid heeft, het
antwoord schuldig blijven.
Het resultaat der verrichte entingen wordt niet medegedeeld.

W. C. S.

Sorotherapie bij tetanus. — Nocard deed op 22 October
j.1. in de Académie de mëdecine te Parijs mededeeling
omtrent de resultaten zijner preventieve behandeling van tetanus.
In de eerste helft van 1895 zond hij aan talrijke veeartsen anti-
tetanisch serum, in het geheel meer dan 1800 doses a x o cubiek-
centimeter. Daarbij recommandeerde hij om in een geïnfecteerde
streek bij elk verwond dier, zoo spoedig mogelijk na het trauma,
io ccM. te injiciëeren en deze dosis na ongeveer 14 dagen te
herhalen.

Omtrent 375 op deze wijze behandelde dieren waren berichten
ingekomen. In al deze gevallen bleek het serum absoluut on-
schadelijk, terwijl geen enkel der geënte dieren tetanus kreeg,
niettegenstaande deze ziekte korten tijd te voren in hun naaste
omgeving was voorgekomen. Sommige geënte individuen stonden
met tetanus-lijders in denzelfden stal; eenige waren op dezelfde
wijze verwond geworden als andere, welke niet werden behandeld
en aan tetanus stierven. Dezelfde veeartsen, die in de eerste helft
van dit jaar geen der 375 met serum behandelde patiënten ver-
loren, namen in dit tijdperk 55 gevallen van tetanus waar bij
niet behandelde dieren.

Bij reeds aan tetanus lijdende individuen was de behandeling
vruchteloos (Journal de méd. vét. de Lyon, Octobre 1895).

W. C. S.

Filaria in het oog van een hond, — Een 6-jarige herders-
hond kreeg rechts een kerato-conjunctivitis. Daar de hond beet,
werd de ziekte verwaarloosd totdat zich een panophthalmitis had
ontwikkeld. Toen het dier door Rossi ter behandeling werd op-
genomen, was een cornea-fistel aanwezig, waaruit een gedeelte
der iris prolabeerde. De voorste oogkamer was met etterachtig-
fibrineus exsudaat opgevuld.

Het oog werd geëxtirpeerd. Na doorsnijden van den bulbus
vond men midden in het exsudaat een vrouwelijke filaria, wier

-ocr page 136-

species de Schrijver niet kon bepalen. Zij bezat een draadvormig,
overlangs gestreept, bleekrood lichaam van
14,7 cm. lengte en
ongeveer y3 mm. diameter. Het kopeinde was afgerond, de staart
kort, recht en toegespitst, de mond cirkelvormig, naakt, de
oesophagus kort, de maag vormde een geringe verwijding van
den darm, welke overigens gewonden was. De anaalopening lag
i mm. van het staarteinde. De uterus was dubbel, geslingerd en
bevatte een geringe hoeveelheid eieren met embryonen. De
vaginaalopening was ongeveer
5 mm. van den mond verwijderd
(L\'A 11 e v a t 0 r e n°.
204, p. 1072; Berl. thierarztl.
Wochenschrift
1895, n°* 47)-

Areeoline, een nieuw middel tegen acute hoefbevangen-
heid.
— Fröhner gebruikte dit middel in 12 gevallen van acute
hoefbevangenheid met goed gevolg. Hij zag de symptomen snel
afnemen, zelfs bij die patiënten, welke te vergeefs een aderlating
hadden ondergaan.

De areeoline zou op overeenkomstige wijze werken als de
pilocarpine en de aderlating, doch krachtiger, en bovendien
goedkooper zijn.

De dosis is 0,8 tot 0,10 centigram, hypodermatisch aangewend;
deze gift kan eiken dag worden herhaald zoolang het noodig
blijkt.
Fröhner behoefde dit nooit langer te doen dan 7 dagen.
Volgens hem zou het middel de bloedsverdeeling in het
Organis-
mus
wijzigen, en door opwekking der secretie van de speeksel-
klieren, de darmen en de huid, een depletie van het vaatstelsel
teweegbrengen (Monatsheft für prakt. T h i e
r h e i 1-
kunde, Band VII, Heft 1). W. C. S.

Wet tegen do tuberculose van het rund in België van
30 October 1895.
— Deze wet, uit 34 artikelen bestaande,
treedt i° Januari
1896 in werking; zij bevat als voornaamste
punten het volgende.

Elk rund, afkomstig uit een vreemd land, moet bij den invoer
met een onuitwischbaar teeken worden gemerkt. Indien het,
wegens het bestaan van clinische symptomen, beschouwd wordt
als lijdende aan- of verdacht te zijn van tuberculose, dan wordt
het onmiddellijk teruggezonden naar het land van herkomst.

-ocr page 137-

Weigert men dit, dan wordt het dier binnen 3 dagen afge-
maakt.

De invoer uit eenig land wordt verboden, wanneer daarin
tuberculose voorkomt; besluit men niet tot dien maatregel, dan
moet het in te voeren vee aan een tuberculine-proef worden
onderworpen.

Invoer van tuberculine of vervoer daarvan binnen het land
en het inenten hiermede mogen niet plaats hebben zonder mach-
tiging van den Minister van landbouw en openbare werken.

Wanneer een rund bij het slachten aan tuberculose blijkt te
hebben geleden, dan moet de eigenaar hiervan aangifte doen;
het vee uit denzelfden stal wordt nu verdacht verklaard. Elk
veearts, die bij het levende of doode dier tuberculose her-
kent, moet dit onverwijld berichten aan den districts-
veearts. Vee dat, wegens het bestaan van clinische symptomen
aan tuberculose lijdende wordt bevonden, en evenzoo dat het-
welk, verdacht zijnde, op tuberculose heeft gereageerd, wordt
afgemaakt. De runderen, welke in denzelfden stal staan, mogen niet
worden verkocht dan voor de slachtbank, tenzij ze herhaaldelijk
zijn ingeënt met tuberculine en daarop niet hebben gereageerd.
Deze inentingen geschieden op kosten van den Staat.

Elk eigenaar kan machtiging ontvangen om zijn vee aan de
tuberculine-proef te onderwerpen; reageert een dier, dan moet
dit onmiddellijk afgemaakt en de proef later herhaald worden.

De Staat vergoedt de helft der waarde van de geslachte run-
deren, wanneer het vleesch niet voor de consumtie kan worden
gebruikt, intusschen op voorwaarde, dat de eigenaar zijn overige
vee niet tuberculine laat inenten.

Van de op bevel der Regeering afgemaakte runderen wordt
70 percent vergoed, indien het vleesch voor de consumtie on-
geschikt is; kan het daarvoor worden gebezigd, dan ontvangt
de eigenaar 25 percent der waarde van het dier. W. C. S.

Steriliseeren van tuberculeus vleesch. — Bij Ministeriëel
besluit van 30 September 1895 is in België bepaald, dat
vleesch, afkomstig van tuberculeuse runderen, hetwelk anders
zou moeten worden afgekeurd, tot de consumtie kan worden
toegelaten, indien het, onder toezicht van een veearts, gedu-
rende minstens 3 uur blootgesteld is geweest aan een vochtige

-ocr page 138-

temperatuur van iio" C., in een sterilisator, welke door den
Minister van landbouw en openbare werken is goedgekeurd.

__W. C. S.

Levering van tuberculine. — De «Farbwerke vorm. Meister
Lucius & Brüning» te Höchst a/M. maken bekend, dat zij
van i° December 1895 tuberculine leveren voor den volgenden
verminderden prijs.

Tuberculine Kocini, in fleschjes van 50 ccm., k 30 Pf. pro
i ccm. (tot heden kostte deze 6 Mark), incl. verpakking, netto
complant. Kleiner (leschjes dan van 50 ccm., onverschillig van
welke grootte, worden met 20 Pf. extra berekend.

Het tot heden toegestane rabat van 20 % voor drogisten en
van 15% voor apothekers blijft van kracht
(B e r 1. t h i e r-
ärztl. Wochenschrift 1895. n°. 49).

W. C. S.

HET 6de INTERNATIONAAL VETERINAIR-
CONGRES TE BERN,

door
J. I. HIIKK.

(Vervolg en slot.)

Wegens het gewichtige van het onderwerp, dat in de namiddag-
zitting van Dinsdag 17 September werd behandeld, kom ik nog
eenmaal daarop terug, om ietwat uitvoeriger mededeeling te doen
van de ervaringen door prof.
Bang in Denemarken opgedaan
omtrent de tuberculine, in verband met de bestrijding der tuber-
culosis aldaar, welke ervaringen door hem in een uitvoerig referaat
zijn neergelegd.

Prof. Bang vangt aan met de mededeeling dat, sinds de be-
smettelijkheid der tuberculosis algemeen was erkend, vele intel-
ligente veehouders de verwoestingen door die ziekte aangericht,
trachtten te bestrijden door onmiddellijke afzondering van de
zieke dieren, door deze niet meer voor de fokkerij te bezigen,

-ocr page 139-

door desinfectie van stallen, enz. Hoewel niet geheel zonder
invloed beantwoordde het toch niet aan de verwachtingen, omdat
de latente gevallen achterwege bleven en de ziekte altijd
opnieuw te voorschijn kwam, wijl men niet in staat was die
latente gevallen te onderkennen; dit gelukte eerst na de prachtige
ontdekking van
Koch.

Dat door de tuberculine reactie de diagnose in den regel met
zekerheid kan worden vastgesteld, is volgens
Bang wel niet meer
aan twijfel onderhevig; alleen kan er nog verschil van meening
bestaan over de quaesties: hoe menigmaal en onder
welke omstandigheden er onjuiste diagnoses voorkomen,
zoomede of aan het gebruik van tuberculine gevaar verbon-
den is.

Reeds heb ik aangehaald dat Bang, op grond van zijn vroegere
waarnemingen, het aantal «Fehldiagnosen» op 9% steh- Dit is
het vorig jaar op het hygiënisch congres te Budapest medegedeeld.
Volgens zijn latere waarnemingen. is dit resultaat ongeveer het-
zelfde gebleven, n.1. 9.7 %•

Bij de onlangs door prof. Eber gepubliceerde opgaven is het
resultaat iets ongunstiger, bedragende dit ruim 13%. De onjuiste
diagnosen zijn van tweeërlei aard.

i°. Kunnen de dieren op tuberculine gereageerd hebben, zonder
dat het gelukt bij de autopsie tuberculosis aan te wijzen.

Hieromtrent wijst spreker op de groote moeielijkheid om som-
wijlen aanwezige geringe tuberkelknobbeltjes, b.v. in verborgen
lymphklieren, op te sporen, vooral wanneer de sectie geschiedt
door personen, die daarin minder geoefend zijn of welke niet
met de grootste nauwkeurigheid te werk gaan.

Hem zelf zijn maar 3 gevallen voorgekomen waar, b ij typi-
sche reactie, volstrekt geen tuberculeuse veranderingen kon-
den worden gevonden. Slechts in één daarvan werd etterige
pyelitis en chronische fibreuse nephritis aangetroffen. In de zieke
organen werden wel streptococcen en andere bacteriën gevonden,
tuberkelbacillen konden evenwel niet worden ontdekt.

Dit is dan ook het eenige geval dat Bang heeft waargenomen,
waarbij het den schijn heeft dat de reactie door een andere
chronische, n i e t-tuberculeuse ziekte zou zijn veroorzaakt, zooals
in de literatuur menigmaal wordt opgegeven.

Hij maakt nog opmerkzaam op het feit, dat dieren welke aan
carcinoom of actinomycose lijden, gelijktijdig tuberculeus kunnen

-ocr page 140-

zijn en dat in die gevallen de tuberculeuse processen zoo licht
over het hoofd worden gezien.

Bij negatieve bevinding, bij wel gereageerd hebbende dieren,
blijft dus altijd twijfel bestaan.

Zekerder is de 2de vorm van onjuiste diagnose, n.1. die
waarbij tuberculosis wordt gevonden, niettegenstaande geen
reactie heeft plaats gehad. Naar zijn ervaringen is dit evenwel
meestal het geval bij hoogst onbeduidende of wel verkrijte
tuberkelafzettingen, niet zelden zóó oud en zóó volkomen ver-
krijt, dat men onwillekeurig geneigd is aan een genezings-
proces te denken.

Hoewel de tuberculine-werking niet als onfeilbaar mag worden
aangemerkt en een daardoor verkregen diagnose in gerechtelijke
gevallen niet als een zeker bewijsmiddel zou kunnen worden
opgevat, heeft zij toch voldoende waarde om, volgens
zijn reeds medegedeelde grondstellingen, als middel te dienen
tot het uitroeien van de tuberculosis.

Het schaadt toch niets als bij de afgezonderde tuberculeuse
dieren eenige niet-tuberculeuse, doch met andere chronische
ziekten behepte koeien terechtkomen, ook niet wanneer dit het
geval zou zijn met enkele gezonde.

Grooter nadeel zou men kunnen verwachten in het omgekeerde
geval, dat n. 1. in de afdeeling van gezonde koeien, dieren
bleven, welke tuberculeus zijn. Hiertegen brengt
Bang even-
wel in het midden dat, wanneer de tuberculosis in hevigen
graad bestaat, de clinische verschijnselen dit wel zullen aan-
wijzen, terwijl wanneer, zooals hij het meest waarnam, alleen
verkrijte tuberkels in enkele lymphklieren voorkomen, zulke
dieren voorloopig zeker niet gevaarlijk zullen zijn voor
het overbrengen van de smetstof.

Mochten de tuberculeuse processen toenemen, dan zou dit bij
een volgende toepassing van de tuberculine stellig worden ont-
dekt, en kan de fout dus worden hersteld.

Van grooter gewicht is de vraag of de tuberculine-injecties een
toeneming van de ziekte ten gevolge zouden hebben, zooals door
prof.
Hess wordt beweerd.

Ingevolge Bang\'s waarnemingen op groote schaal, is gebleken,
dat na tuberculine-enting slechts bij uitzondering acute
m i 1 i a i r-t uberculosis ontstaat, en dat deze alleen te vree-
zen is in gevallen van uitgebreide en ver gevorderde tubercu-

-ocr page 141-

losis; zij komt echter ook voor in die omstandigheden dat geen
tuberculine is aangewend, zoodat het bewij s, als zou zij hier-
door worden veroorzaakt, niet kan worden geleverd.

Wanneer de bewering van Hess juist ware, dan zou onder die
koppels rundvee waarbij de tuberculine-enting herhaaldelijk wordt
toegepast, de tuberculosis een schrikbarend ongunstig verloop
moeten nemen, hetgeen juist niet het geval is, zooals
Bang
door tal van opgaven staafde,

In Denemarken wordt de tuberculine-enting reeds sedert
jaren op groote schaal toegepast, en nog steeds neemt dit toe.
Dit zou toch zeker niet het geval zijn, wanneer daardoor een
verergering der ziekte ontstond, Integendeel, de gezondheidstoe-
stand verbetert.

Zooals reeds werd opgemerkt, is men alleen door de tuber-
culine-enting in staat om de uitgebreidheid der ziekte te consta-
teeren; daarbij is gebleken, dat de latente vorm van tuberculosis
verbazend uitgebreid voorkomt onder koppels, waarbij deze
ziekte geconstateerd is geworden ; het aantal bedraagt somwijlen
zelfs 70 a 80%.

Ingevolge nauwkeurige secties van dergelijke dieren bleek,
dat de ziekte slechts bestond in kleine knobbeltjes (beginselen
der ziekte), meestal in de lymphklieren (voornamelijk de retro-
pharyngeale, bronchiale, mesenteriale en mediastinale).

Bang deelt verder de resultaten mede van de tuberculine-
injecties bij 46.495 dieren in 1675 koppels. Het getal der rea-
geerenden bedroeg 18.399 of 39.6 %, terwijl bij 28.096 of
60.4 <yQ geen reactie volgde. Daarbij bleek dat dit zeer ver-
schillend was in de onderscheidene provinciën, meestal daarvan
afhangende of er veel handel in vee wordt gedreven, of dat
de aanvulling van de koppels geschiedde door fokkerij op
eigen stal.

Bij 1170 koppels werden alle stuks vee geënt. Het aantal
dieren bedroeg 30.617. Bij 93 koppels was het aantal beesten
meer dan 50, bij 1077 minder dan 50. Bij de groote kop-
Pels bedroeg het getal reageerenden 59.6 °/0, bij de kleine
slechts 33.1 %. In het geheel waren 255 koppels geheel vrij
van tuberculosis, en wel bij 252 kleine en slechts bij 3 groote.

Ook ten opzichte van den leeftijd bestaat er een groot ver-
schil in het voorkomen van de tuberculosis. Hoe hooger de
leeftijd stijgt, des te grooter is het aantal reageerenden. Bij

-ocr page 142-

halfjarige dieren bedroeg dit slechts 15.7 %, bij éénjarige 30.3 %,
bij tweejarige 40.6 % en bij volwassene 50 °/0.

Volgens Bang is dit een bewijs, dat de ziekte in den regel
door besmetting wordt verkregen en niet aan-
geboren is. Naar zijn meening is een van de voornaamste
oorzaken van het ontstaan der ziekte gelegen in het gebruik
van de melk van tuberculeuse koeien. Daarop zijn dan ook de
punten 2 en 3 tot bestrijding der ziekte (reeds vermeld) door
hem gebaseerd.

Volgens verklaring van Bang wordt reeds sedert 1893 in vele
Deensche stallen overeenkomstig zijn systeem gehandeld, wat
door den Staat wordt gesteund. Deze verstrekt de tuberculine
gratis en vergoedt ook de onkosten van de veeartsen, met het
onderzoek belast,

In de zitting van Woensdag 18 September, onder voorzitter-
schap van prof.
Raupach uit Dorpat, kwamen in de eerste plaats
in behandeling de beschouwingen over de voorbehoedende in-
entingen tegen bil- of boutvuur (Rauschbrand).

Rapporteurs over dit onderwerp waren de heeren Strebel te
Freiburg (Zwitserland) en prof.
Cornevin te Lyon.

Door eerstgenoemde werd deze inenting sterk aanbevolen, wijl
daardoor ingevolge de statistische gegevens het aantal gevallen
van bil- of boutvuur minstens met 80 % wordt verminderd.
Volgens hem moet de inenting met een behoorlijk verzwakt
virus, als een uitstekend prophylactisch middel tegen genoemde
ziekte worden beschouwd.

Omtrent de verschillende wijzen van inenting wordt opge-
merkt dat, hoewel de enting aan den schouder uit een tech-
nisch oogpunt vele voordeelen biedt, hem gebleken is dat
het aantal entziekten daarbij grooter is dan bij entingen aan
den staart.

Van de verschillende entstoffen geeft hij aan die van Lyon
beslist de voorkeur boven die van Bern en die van
Kitt.

Omtrent den duur der immuniteit door de inenting verkregen,
kan
Strebel nog geen juiste opgaven doen, wijl die van de
individualiteit en 20. van den leeftijd der geënte dieren afhankelijk
is. Bij jonge dieren is zij van veel korter duur dan bij oudere.
Bij zeer jonge dieren wordt somwijlen zelfs geen immuniteit ver-

-ocr page 143-

kregen, zoodat het zaak is om deze een volgend jaar weder
in te enten.

Volgens de proeven van Arloing, Cornevin en Brémond zou
de immuniteit, door tweemaal inenten verkregen, ongeveer
17 a 18 maanden aanhouden, wat over het geheel genomen wel
met zijn eigen waarnemingen overeenkomt.

Door prof. Cornevin wordt in zijn referaat de gunstige werking
van bovenbedoelde inentingen aangetoond door statistische over-
zichten van de jaren 1893—95, terwijl de inenting met de Lyon\'-
sche entstof aan den schouder wordt aanbevolen.

Na een levendige discussie, waarbij o.a. door prof. Kitt de
door hem vervaardigde entstof wordt verdedigd, werd met alge-
meene stemmen de volgende resolutie aangenomen:

„Het Congres beschouwt de door de heeren Arloing, Cornevin
>,en Thomas ontdekte voorbehoedende inenting tegen het bil- of
„boutvuur als een uitstekend middel tot vermindering van deze
„ziekte."

Daarna sprak prof. Arloing uit Lyon over de waarde van de
pneumobacilline met betrekking tot de diagnostiek der longziekte
van het rundvee. Onder den naam van „pneumobacilline" ver-
staat
Arloing het glycerine-extract van kunstmatige of natuurlijke
vochten, waarin de pneumobacillus liquefaciens
b o v i s gevegeteerd heeft. Hij heeft dit verkregen uit bouillon-
culturen en uit sereuse vloeistof van longziekte-haarden.

In beide gevallen moeten deze vloeistoffen gedurende 20 mi-
nuten bij een temperatuur van 8o° C. worden gesteriliseerd, waar-
door de virulentie van de smetstof tot een minimum wordt gere-
duceerd. Vervolgens moet zooveel glycerine worden toegevoegd,
dat na verdamping tot op een vierde gedeelte van het oorspron-
kelijk volume er een 40% glycerine-oplossing overblijft.

Na filtratie (door flanel) verkrijgt men een bruine vloeistof,
welke een weinig scherp riekt en de toxische zelfstandigheden in
zich bevat, welke in de bouillon of wel in het sereuse longvocht
onder den invloed van de pneumobacilli zijn gevormd.

Hoewel de virulentie van de pneumobacilline, door middel van
bouillon verkregen, verschillend is van die uit de natuurlijke
sereuse vloeistoffen, blijft de werking daarvan op het organismus
toch dezelfde.

Het doel van Arloing is om de pneumobacilline als dia-
gnostisch middel toe te passen bij de longziekte van het rundvee.

10

-ocr page 144-

Deze toepassing is evenwel lang niet zoo gemakkelijk als in-
zonderheid met de malleïne bij kwade-droes het geval is, wijl de
thermische reactie, waaraan bij eerstgenoemde ziekte een groote
beteekenis moet worden gehecht, bij de diagnose van longziekte
door middel van de pneumobacilline niet als karakteristiek ver-
schijnsel kan worden beschouwd, maar daarbij alle lunctionneele
veranderingen te berde moeten worden gebracht.

, De pneumobacilline veroorzaakt ook bij gezonde dieren func-
tionneele stoornissen, bestaande in: versnelden bloedsomloop, hart-
kloppingen, versnelde ademhaling, hoesten, vaatverwijding, ver-
meerdering van alle se- en excreties, temperatuursverhooging,
welke van 0
,6 tot 2,7° kan bedragen, en in groote giften
ook diarrhee en tympanitis. Door het inspuiten van 5—6 ccm.
in de vena jugularis kon
Arloing bij een dier van 400 — 500
kilogram gewicht den dood veroorzaken.

Bij die dieren, waarbij öf beginnende longziekte aanwezig is,
öf wel waarbij chronische laesies dier ziekte bestaan, treden deze
verschijnselen in sterker mate te voorschijn, zoodat de dieren,
welke ten behoeve van de diagnose op longziekte aan pneu-
mobacilline-injecties worden onderworpen, op alle bovenge-
noemde levensverrichtingen nauwkeurig moeten worden onderzocht.
Een zeer opmerkzame waarneming is dus noodig.

De geheele toestand der dieren moet daartoe niet alleen vóór
de injectie, maar ook later en wel alle 2 uur nauwkeurig worden
waargenomen, tot het i2de uur daarna.

De dosis van de injectie zou volgens Arloing, ingevolge zijn
proeven, moeten bedragen 1 ccm. op 200 kilogram gewicht.

Zooals door Arloing zelf werd opgemerkt, heeft dit middel
tot nog toe geen algemeene toepassing gevonden. Volgens hem
zou het hoofdzakelijk van groot nut kunnen zijn, om zoo spoe-
dig mogelijk de latente gevallen van longziekte (welke veelvuldig
zijn) op te kunnen sporen en daardoor de besmetting van
andere dieren te voorkomen.

Discussies hadden daarover dan ook niet plaats, terwijl even-
min eenig besluit te dezen opzichte werd genomen. Door den
voorzitter werd den spreker dank gezegd voor zijn belangrijke
mededeeling.

Daarna kwam het volgend thema in behandeling:

„Bestrijding van de besmettelijke borstziekte der varkens
(Schweineseuche)."

-ocr page 145-

Door prof. Zschokke uit Zurich werd, als rapporteur over dit
onderwerp, opgemerkt .dat men omtrent deze ziekte, in tegen-
stelling van de vlekziekte der varkens (Rothlauf),
welke in haar drie verschillende vormen: goedaardige, kwaad-
aardige en chronische (endocarditis), voldoende bekend is, nog
niet geheel in het reine verkeert,

In de eerste plaats worden door sommigen nog twee ver-
schillende ziekten onderscheiden, n.1. de varkensziekte (Schweine-
seuche) en de varkenspest (Schweinepest), terwijl men verder
omtrent den aard der besmetting, de wijze van verspreiding dei-
ziekte, de voorbehoedende inentingen, de natuurlijke immuniteit,
enz, nog tamelijk wel in het duister rondtast.

Volgens spreker behooren de „Schweineseuche" en „Schweine-
pest" evenwel als één ziekte (pneumo-enteritis) te worden be-
schouwd, omdat èn de clinische verschijnselen èn de sectiebe-
vindingen nagenoeg met elkander overeenkomen. Hetzelfde is
het geval uit een bacteriologisch oogpunt. Het onderscheid dat
door sommigen in de bacteriën is vastgesteld, waaromtrent evenwel
volstrekt geen algeheele overeenstemming bestaat, is te gering,
om op grond daarvan twee verschillende ziekten aan te nemen.

Uit een practisch oogpunt, ook ten opzichte van de veterinaire
politie, acht hij het daarom doelmatig beide ziekten niet te
scheiden, maar als één ziekte op te vatten.

Van de immuniteit is weinig bekend; bij geen enkel varkensras
schijnt er een aangeboren immuniteit voor die ziekte te bestaan,
ofschoon de veredelde Engelsche rassen daarvoor grooter dispo-
sitie bezitten.

Hoe lang een doorgeziekt dier immuun blijft, is evenmin be-
kend. Dat neemt niet weg, dat
Zschokke het, met het oog op de
groote schade welke door deze ziekte wordt aangericht, nood-
zakelijk acht daartegen maatregeien te nemen, als: verplichte
aangifte, afsluiting van stal en plaats gedurende minstens 20
dagen, in ieder geval tot na afloop van de desinfectie.

Omtrent dit laatste (de desinfectie) moet er rekening mede
worden gehouden dat de microben dezer ziekte een tijd lang
saprophytisch kunnen leven; gedroogd, bleven zij nog 10 a 14
dagen levensvatbaar. Verder planten zij zich voort in vochtige
substraten buiten het organismus, zoodat de desinfectie zeer
moeielijk is en met de meeste zorg en voorzichtigheid behoort
te geschieden.

-ocr page 146-

ZsCHOKKE wil het vleesch van zieke dieren niet anders ten ver-
koop toelaten dan in gekookten toestand.

Ook Preiss wenscht geen onderscheid te maken tusschen de
varkensziekte en de varkenspest. Het onderscheid in de bacteriën
is daartoe niet voldoende. Volgens hem zijn beide ziekten hoogst-
waarschijnlijk identisch, terwijl zij alleen onder verschillende
vormen voorkomen.

Na eenige discussies, waaruit blijkt dat de ziekte, terwijl zij slechts
hier en daar voorkwam, door het nemen van strenge maatrege-
len, als het dooden van de zieke dieren en volledige desinfectie,
gestreden is geworden, werd het volgend voorstel van prof.
Zschokke met nagenoeg algemeene stemmen aangenomen.

a. De beide heerschende varkensziekten, varkensborst-
ziekte en varkenspest, behooren uit een practisch oog-
punt onder een gemeenschappelijken naam in de wetten op de
besmettelijke veeziekten te worden opgenomen, en in de officiëele
kennisgevingen te worden vermeld, afgescheiden van de vlekziekte
(Rothlauf).

l>. De wijze van bestrijding wordt overgelaten aan de ver-
schillende Rijken, overeenkomstig de bestaande wetgeving en de
locale verhoudingen.

Wegens de veelvuldige werkzaamheden die nog aan de orde
waren, werd besloten, dat gedurende de volgende dagen de ver-
gaderingen te 8 uur zouden aanvangen.

In de zitting van Donderdag 19 September werd het praesidium
waargenomen door Dr.
Hutyra van Budapest.

Aangezien de rapporteur over de aan de orde zijnde onder-
werpen : inentingen tegen de besmettelijke vlekziekte en de borst-
ziekte der varkens, tetanus, mond- en klauwzeer, enz., namelijk prof.
ScHliTZ van Berlijn, niet was opgekomen, werd door Dr. Lorenz een,
naar analogie van het „Diphtherie-heilserum", door hem vervaar-
digd „Rothlauf-heilserum" aanbevolen als een uitstekend middel om
immuniteit te veroorzaken tegen de vlekziekte bij de varkens,
waarna over de ingekomen voorstellen van de heeren
Malm en
Lorenz werd gestemd.

Het eerste voorstel (Malm) luidende:

„Het Congres, de waarde van de voorbehoedende inenting als
„bestrijdingsmiddel van de vlekziekte der varkens erkennende, gaat
„over tot de orde van den dag,"

werd met 62 tegen 45 stemmen verworpen.

-ocr page 147-

Het tweede (Lorenz) werd daarentegen met groote meerder-
heid (slechts 6 steramen tegen) aangenomen; dit luidt:

a. De voorbehoedende inenting is een onontbeerlijk middel bij
de bestrijding van de besmettelijke vlekziekte der varkens;

b. Het Congres vestigt de aandacht der Regeeringen op dit
feit, met verzoek de bedoelde inentingen pecuniëel te willen
steunen en door het doen houden van toezicht daarop en het
invoeren eener statistiek dienaangaande, de beteekenis van de
verschillende wijzen van entingen vast te stellen.

Daarna deelt Nocard mede, dat hij een tetanus-serum heeft
vervaardigd, dat evenwel bij reeds ontstanen tetanus onwerk-
zaam is gebleken, doch als voorbehoedmiddel, bij verwondingen
waarna dikwerf tetanus ontstaat (nageltred bv.), goede diensten
schijnt te bewijzen.

In sommige streken of plaatsen ontstaat na nageltred dikwerf,
soms als regel, tetanus, bv. in het Noordwesten van Parijs,
Nocard
heeft aldaar 385 op dergelijke wijze ver wonde paarden preventief
ingeënt, waarbij geen enkel geval van tetanus is voorgekomen.
Deze serum-injecties veroorzaken geen nadeelige gevolgen;
alleen treedt na de inspuiting een oedeem op, dat evenwel spoe-
dig weder verdwijnt.

Daarna sprak Pourtalé over inentingen, zoowel uit het oog-
punt van voorbehoed- als van geneesmiddel tegen de hondsdol-
heid, met het virus van rabies, dat door herhaald invoeren
in het lichaam van geiten zoodanig is verzwakt, dat het geen
nadeelen meer veroorzaakt, maar wel immuniteit tegen de ziekte
teweegbrengt.

Ten slotte werd nog een aanvang gemaakt met de mededee-
lingen over de longziekte van het rundvee in de verschillende
Rijken, met opgaaf
van de resultaten welke zijn verkregen door
de genomen maatregelen tot bestrijding dier ziekte, waarom-
trent referaten waren ingekomen van
: Liautard betreffende
Amerika,
Thomassen voor Nederland, België, Luxemburg en
Denemarken, Roeckl aangaande Duitschland, Leblanc voor
Engeland en Frankrijk, Speric voor Oostenrijk-Hongarije, Lindquist
voor Zweden en Noorwegen, Generali voor Italië en van Biurrun
v- Rodriquez voor Spanje en Portugal, welke in de zitting van
Vrijdag
20 September, onder voorzitterschap van prof. Berdez,
directeur van de veeartsenijschool te Bern, werden voortgezet.

Door prof, Hirzel uit Zurich werd uit de verschillende refera-

-ocr page 148-

ten een algemeen bericht samengevat, waarbij hij de stelling
uitsprak, dat de longziekte van het rund geheel kon worden
beteugeld, wanneer slechts energiek werd gehandeld, namelijk
zoowel de verdachte als de aangetaste dieren werden gedood.

Bij de discussies bleek dan ook, dat de meesten daarmede in-
stemden en de inenting over het geheel geen voorstanders had
dan de uitvinder daarvan, dr.
Willems uit België. Alleen meen-
den
Leblanc en Chauveau, hoewel besliste voorstanders van het
systeem van afmaken, dat onder bepaalde omstandigheden en onder
bijzondere locale verhoudingen, de inenting kon zijn aangewezen.

Door dr. Wirtz werd verklaard, dat de longziekte in Neder-
land reeds sedert 10 jaar is uitgeroeid en daarom werd door
hem protest aangeteekend tegen de hier en daar bestaande
opgaven in Duit sch land, als zou de longziekte aldaar nog
voorkomen.

Het Congres nam met nagenoeg algemeene stemmen (2 tegen)
het volgend voorstel aan van prof.
Hirzel, den algemeenen
rapporteur:

„Het 6de Internationaal Veeartsenijkundig Congres meent, dat
„de besmettelijke longziekte van het rund in korten tijd geheel
„kan worden bestreden, wanneer daarbij de volgende grondstel-
lingen in acht worden genomen:

a. De aan longziekte lijdende dieren behooren voor altijd van
het publiek verkeer te worden uitgesloten.

b. Bij het uitbreken van de ziekte moeten niet alleen alle
zieke, maar ook de verdachte dieren worden geslacht.

c. Verplichte vleeschkeuring behoort overal te worden inge-
voerd.

Het voorstel van prof. Arloing (als toevoegsel aan dat van
Hirzel), waarbij werd bepaald, dat onder sommige verhoudingen
en daar waar de veekoppels veelvuldig worden vernieuwd, de
voorbehoedende inenting nuttig kan zijn, werd mede met 47
tegen 28 stemmen aangenomen. Hierdoor vervielen de overige
voorstellen of werden deze ingetrokken.

Ten slotte hadden de verhandelingen plaats over het gebruik
van het vleesch van tuberculeuse dieren, in verband met den
gezondheidstoestand van den mensch.

Dit onderwerp werd ingeleid door de heeren Butel uit
Meaux (Frankrijk),
Guillebeau uit Bern en de Jong uit
Leiden»

-ocr page 149-

Door Butel werd er op gewezen dat, ingevolge proefnemin-
gen, niet alleen de lymphe en de lymphklieren van een tubercu-
leus dier als virulent zijn te beschouwen, maar dat zulks ook het
geval is met het bloed, terwijl het vleesch van derge-
lijke dieren evenmin indifferent kan worden genoemd; daar-
bij komt nog, dat de maag van zieke of herstellende menschen
geschikter zal zijn om het virus op te nemen dan die van
de dieren, welke voor de experimenten hebben gediend.

Om alle deelen van de tuberculeuse dieren onschadelijk te
maken, moeten zij minstens een half uur lang aan een temperatuur
van 70° C. worden blootgesteld. Zoodra het vleesch van binnen
nog bloederig blijft, is het per se besmettelijk.

Butel keurt het ten sterkste af dat een onderscheid wordt ge-
maakt in het gebruik van vleesch naar gelang van de uitbrei-
ding der tuberculeuse processen, waarbij aan de keurmeesters wordt
overgelaten omtrent de meerdere of mindere uitgebreidheid en de
hevigheid (den graad) der ziekelijke processen te oordeelen, wijl
daardoor het gevaar ontstaat, dat op de eene plaats vleesch
zal worden afgekeurd, wat op een andere wordt toegelaten. Hij
wenscht dat het vleesch van tuberculeuse dieren alleen gesterili-
seerd wordt verkocht.

Ook prof. Guillebeau meent, dat het gebruik van het vleesch
van tuberculeuse dieren steeds gevaarlijk kan zijn en wil ten
opzichte van het gebruik daarvan een splitsing maken voor die
landen, waar het vleesch niet anders dan goed gaar gekookt,
en die waar het meer of minder rauw wordt gebruikt.

Ten slotte zoekt Guillebeau de beste bestrijding van de runder-
tuberculosis in het zorgvuldig verzamelen en vernietigen van de
sputa van tuberculeuse menschen, als voornaamste oorzaak van
het ontstaan van tuberculosis bij het rund.

De Jong zoekt het hoofdpunt der bestrijding van het gevaar
van tuberculosis bij den mensch in het steriliseeren van
het vleesch, wijl dit daardoor geheel onschadelijk
wordt gemaakt, terwijl alleen dan behoort te worden overgegaan
tot in beslagneming en tot vernietiging, wanneer het vleesch de
kosten van sterilisatie niet waard is. Dit is o. a. het geval
met het vleesch van buitengewoon vermagerde tubercu-
leuse runderen, niet alleen omdat het tuberculeus is, maar in
hoofdzaak omdat zulk vleesch toch geen voedingswaarde bezit.

Overigens wil de Jong, met uitzondering van etterige of kaas-

-ocr page 150-

achtige haarden, het geheele dier, verkleind, in de sterilisatie-
toestellen brengen en geschikt verklaren voor voedsel.

Door een groot aantal leden werd aan de daaropvolgende
discussies deelgenomen, o. a. door
Chauveau, Edelmann,
Beissw&nger, Loraust, Morot, Sigmund, Stubbe, Lydtin, M\'c Fa-
dyean
, Nocard, Trasbot, Roquiza, Lanzillotti e. a.

De meeste sprekers wilden blijkbaar niet zoo ver gaan om het
vleesch van tuberculeuse dieren in het algemeen ongeschikt te
achten voor de consumtie, in welken geest op vorige congressen
een besluit was genomen.

Algemeen werd erkend, dat het gebruik van vleesch, afkomstig
van tuberculeuse dieren voor den mensch gevaarlijk k a n zijn,
doch dat dit afhangt van de meerdere of mindere uitgebreid-
heid der ziekte bij het rund en van den toestand van het
vleesch zelf.

Door enkelen werd het vleesch van tuberculeuse dieren, welke
slechts in geringen graad aan die ziekte lijdende zijn en waarbij
de tuberculeuse processen maar in weinig organen voorkomen,
als geheel onschadelijk geacht.

Het zou dus volstrekt niet in het volksbelang zijn, om derge-
lijk vleesch te vernietigen; daardoor zou een groot kapitaal ver-
loren gaan. Eerst dan wanneer de tuberculosis algemeen is ge-
worden, waren velen van meening, dat ook door het vleesch
infectie kan worden veroorzaakt, doch zelfs in dit geval meen-
den onderscheidene leden, dat zulk vleesch onder zeker voorbe-
houd toch nog voor de consumtie kon worden gebruikt, omdat
het óf door koken óf door sterilisatie voor de gezondheid onscha-
delijk kan worden gemaakt. Dit voorbehoud bestaat daarin, dat
het vleesch als zoodanig wordt gestempeld of wel de herkomst
hiervan wordt opgegeven en dat het afzonderlijk wordt verkocht.

Anderen spraken als hun overtuiging uit, dat tegen den verkoop
van dergelijk vleesch bij hen alleen dan geen bezwaar zou bestaan,
wanneer dit door de zorg van de Regeeringen vóór den verkoop
steeds werd gesteriliseerd. Zij meenden, dat het tot de taak der
Regeeringen behoorde, om in het belang van de volksgezondheid
de benoodigde sterilisatietoestellen beschikbaar te stellen.

Er bestond alzoo een groote strijd over de mee r d e r e of
mindere gevaarlijkheid van het vleesch en de in verband
daarmede te nemen maatregelen.

Door prof. BeissWcÏnger werd er op gewezen, dat men over het

-ocr page 151-

al of niet schadelijke van het vleesch van tuberculeuse dieren op dit
oogenblik-volstrekt niet kan oordeelen,en men in de verste verte
niet kan bepalen, wanneer het gevaar voor infectie een aanvang
neemt, zoodat het ook onmogelijk is om juiste grondslagen
vast te stellen voor het gebruik van het vleesch. Daarom deed
hij, in vereeniging met
Kitt, Kocii, Albrecht, Schindelka,
Foth e. a. het voorstel, om daaromtrent geen besluit te nemen,
doch dit onderwerp op het eerstvolgend Congres opnieuw ter
sprake te brengen.

Wellicht zou men dan ook tot geen resultaat zijn gekomen,
wanneer niet Dr.
Lydtin een warm pleidooi had gehouden voor
het nemen eener conclusie, wijl hij het als een plicht van het
Congres beschouwde om, al kon de quaestie dan ook niet wis-
kunstig zeker worden beslist, de oplossing er van toch een stap
nader te brengen, te meer daar bij vorige congressen practisch
onuitvoerbare besluiten waren genomen, waarbij geen rekening is
gehouden met de hygiënische en nationaal-oeconomische zijde
van het vraagstuk.

Eindelijk werden dan ook de volgende voorstellen van de
heeren
Butel, Degive, Laho, Hendricks, Mosselman, Locu-
steano, Lydtin, Pütz, Kaiser, Perroncito, Wirtz, Hutyra,
Imlin, Schmaltz, Leistikow, Chauveau, Nocard, Furtuna,
Lothes, Müller, Arloing en Trasbot aangenomen.

Ten opzichte van het vleesch van tuberculeuse dieren
behooren bijzondere maatregelen te worden genomen (met alge-
nieene stemmen.)

2°. Het vleesch van genoemde dieren wordt in beslag geno-
men, wanneer de tuberculeuse processen van dien aard zijn, dat
Zlj èn door hun uitbreiding èn door hun karakter als s c h a-
^ e 1 ij k moeten worden beschouwd (met
89 tegen 8 stemmen).

3°. Het in beslag genomen vleesch moet van de consum-
tie worden uitgesloten (worden vernietigd), wanneer:

a. het afkomstig is van vermagerde dieren (met algemeene
stemmen);

b. het een slecht aanzien heeft (met groote meerderheid);

c\' de tuberculeuse processen ook in het spierweefsel zelf (vleesch)
borden aangetroffen (met algemeene stemmen), en

d. deze zich in verschillende ingewanden" te gelijk voordoen
(met groote meerderheid).

4°. Wenschelijk wordt het geacht om het vleesch van tuber-

-ocr page 152-

culeuse dieren, dat geschikt wordt verklaard voor de consumtie,
slechts onder opgaaf van de herkomst in afzonderlijke lokalen te
verkoopen, resp. nadat het vooraf aan een volkomen desinfectie
(sterilisatie) is onderworpen (met 57 tegen 35 stemmen).

5°. Spreekt het Congres den wensch uit, dat vanwege de ver-
schillende Regeeringen zooveel mogelijk het beschikbaar stellen
van sterilisatietoestellen worde bevorderd (met groote meerderheid).

In verband met het bovenstaande maakt het Congres de Re-
geeringen der officieel vertegenwoordigde Staten opmerkzaam op
de noodzakelijkheid van het invoeren eener algemeen verplichte
vleeschkeuring (met algemeene stemmen).

Ten slotte werd nog een motie van prof. Trasbot uit Alfort
met groote meerderheid van stemmen aangenomen, luidende
als volgt t

Het 6do Internationaal Veeartsenijkundig Congres spreekt den
wensch uit, dat er in elk land een commissie worde benoemd
met de opdracht om, in alle gevallen waar bij de sectie tuber-
culosis geconstateerd is geworden, nauwkeurig aan te geven of
door de keurmeesters van vee en vleesch, zoowel van algemeene
slachthuizen als van private slachterijen, het vleesch in consumtie
kan worden gebracht, of wel geheel of gedeeltelijk moet worden
vernietigd.

Hierdoor werden de overige ingediende voorstellen öf inge-
trokken öf niet meer in stemming gebracht of wel verworpen.

Door Dr. Lydtin was een uitmuntend referaat samengesteld,
handelende „over den invloed van de veterinaire wetenschappen
op de sociale ontwikkeling en den algemeenen welstand." Wegens
gebrek aan tijd kon deze spreker slechts een kort resumé
geven van zijn werk, waarover uit den aard der zaak ook geen
discussie kon plaats hebben.

In deze zitting werd nog mededeeling gedaan van den uitslag
der verhandelingen, door een bijzondere sectie van anatomen
gehouden, ten doel hebbende een uniforme anatomische nomen-
clatuur vast te stellen.

Het rapport daaromtrent, opgemaakt door de prof. Martin
(Zurich) en Rubeli (Bern), luidde als volgt:

i°. Als basis voor een Latijnsche internationale anatomische
nomenclatuur zijn( de nomina anatomica His, aangenomen.

2°. De toepassing van de nomina anatomica His en het toe-
voegen van de nieuwe Latijnsche benamingen zal worden ver-

-ocr page 153-

deeld onder de veterinair-anatomen van de verschillende landen
hier vertegenwoordigd, met recht van coöptatie van andere
anatomen.

3°. Er zal een uitvoerend comité worden benoemd van twee
leden; hiervoor worden voorgesteld de professoren
Ellenberger
en Süssdorf.

4°. De veterinair-anatomische commissie zal zich het jaar vóór
dat het volgend Congres plaats heeft, vereenigen in een zooveel
mogelijk centraal gelegen plaats, door het uitvoerend comité te
bepalen.

5°. De voorstellen van de bewerkers zullen in de veterinaire
tijdschriften worden gepubliceerd en daarvan afdrukken aan de
verschillende leeraren in de anatomie worden gezonden, met
verzoek zich hierbij aan te sluiten.

6°. De kosten daaraan verbonden zullen worden bestreden
door het volgend Congres, en door het organiseerend comité
van dit laatste aan het uitvoerend comité voor de nomenclatuur
worden overgemaakt.

7°. De arbeid betreffende de nomenclatuur zal onder de na-
volgende heeren worden verdeeld:

Müller, Berlijn: osteologie en syndesmologie.

Arloing, Lyon: myologie.

Lorge, Brussel: digestieorganen.

Süssdorf, Stuttgart: angiologie.

Schmaltz, Berlijn: urogenitaal-apparaat.

Martin, Zurich: neurologie.

Rubeli, Bern: zintuigen.

Szakal, Budapest: vogels.

Deze voorstellen werden met algemeene stemmen aangenomen.

Hoewel het reeds laat was geworden, werd na afloop van deze
zitting door prof.
Degive, aan de veeartsenijschool te Bern, de
door hem beschreven wijze van castratie der cryptorchiden nog
aan twee paarden verricht.

Zaterdag 21 September had een tocht plaats naar I n t e r-
laken, waartoe alle afgevaardigde buitenlandsche leden namens
den Zwitserschen Bondsraad waren uitgenoodigd.
Aldaar werd de sluitingszitting gehouden onder praesidium van
prof.
Müller, waarin voorgesteld en met algemeene stemmen
aangenomen werd dat, behoudens de goedkeuring van de Groot-
hertogelijke Badensche Regeering, het volgend Congres, in het

-ocr page 154-

jaar 1899, te Baden-Baden zal worden gehouden, terwijl de
organisatie van het 7do Congres werd opgedragen aan de Baden-
sche leden van het 6de Congres, met het recht, zoo noodig,
andere leden aan zich toe te voegen.

VERSLAG VAN DE VERGADERING DER
AFDEELING UTRECHT,

gehouden op 10 Augustus 1895.

Aanwezig zijn de heeren van Esveld, Hermkes, de Bruin,
van
Harrevelt, ten Broeke, van Haselen, Anker, Hoef-
nagel, de
Jong, Hartmann, Stempel, Berch Gravenhorst,
Vermeulen, van Gruting en van Lent.

Geïntroduceerd: de heeren Marcus en Knipscheer.

Behalve de huishoudelijke zaken werd behandeld door de
heeren
van Esveld en de Bruin: „facialis-paralyse". Na een
nauwkeurige anatomische beschrijving van den nervus facialis en
zijn anastomosen, verduidelijkt en toegelicht door eenige anato-
mische praeparaten, wordt overgegaan tot beschrijving van boven-
genoemde ziekte.

Als aetiologisch moment noemt spreker in de i»te plaats: trauma.
Vooral daar waar de facialis zich over den rand van de achter-
kaak omslaat, is hij door den gesp van den halster of door het
slaan met het hoofd op den grond of tegen de krib aan kneu-
zingen blootgesteld. De verlamming ten gevolge van deze oorzaak
is peripheer en meestal eenzijdig. Ook door melanomen in de
parotis, zooals bij schimmels veelvuldig worden aangetroffen, kan
deze aandoening ontstaan.

De oorzaak kan ook meer centraal zijn gelegen, b. v. in het
rotsbeen, door ontsteking en woekering in het midden-oor. Ook
releveert spreker het geval beschreven door de heeren
Tho-
massen
en Hamburger. Voorts komt verlamming van den nervus
facialis voor bij cerebrospinaal-meningitis en lepto-meningitis
basillaris; soms ook als gevolg van infectie-ziekten, b. v. honden-
ziekte, en ook bij vergiftigingen, b. v. door digitalis.

-ocr page 155-

De verschijnselen kunnen worden gesplitst in 2 groepen:

a. Verschijnselen bij periphere verlamming:

Bij eenzijdige verlamming zijn lippen en neus scheef geplaatst,
bij beiderzijdsche hangt de onderlip af en kan de bovenlip niet
worden bewogen. Het opnemen van voedsel en drank geschiedt
zeer moeielijk; dientengevolge gaan de dieren in voedingstoestand
achteruit.

Eenzijdige facialis-paralyse wordt soms over het hoofd gezien;
er wordt dan, door de ophooping van voedsel aan de verlamde
zijde tusschen wang en kiezen, een mondlijden vermoed.

b. Bij centrale verlamming, n.1. wanneer de oorzaak gelegen is
aan de basis van de hersenen, binnen of in de directe omgeving
van het rotsbeen, ziet men behalve de genoemde verschijnselen,
de oorspieren verlamd en meestal ook ptosis optreden.

De prognose luidt bij periphere paralyse gunstiger dan bij
centrale.

Recente periphere verlammingen van traumatischen aard gene-
zen gewoonlijk in enkele weken. Is de verlamming reeds eenige
maanden oud, dan wordt de prognose slechter. Centrale ver-
lammingen zijn meestal ongunstig te beoordeelen, vooral wanneer
facialis-paralyse met ptosis optreedt, zonder voorafgaande ziekte.

Reactie der verlamde spieren op electrische prikkels is als
een gunstig prognostisch teeken te beschouwen.

Bij de behandeling dient te worden gezorgd voor voedsel dat
weinig behoeft te worden gekauwd, terwijl de mond nu en dan
moet worden schoongemaakt. Bij kneuzing van den achterkaak-
rand behoort de behandeling gericht te zijn op resorptie van
het exsudaat daar ter plaatse. Is de oorzaak gelegen in parotis-
tumoren of abscessen, dan zijn deze het object der behandeling.

Bij periphere verlammingen kunnen scherpe inwrijvingen,
veratrine-injecties en electriciteit worden toegepast. Bij centrale
verlammingen, welke niet het gevolg zijn van infectie-ziekten of
intoxicaties, is de behandeling geheel doelloos.

De heer de Jong deelt de ziektegeschiedenis mede van een
hond, door hem behandeld; daar alle onderzoekingen nog niet
ten einde zijn, stelt spreker zich voor den verderen afloop
later mede te deelen en ter bekwamen tijde in het Tijdschrift
te plaatsen.

De heer Anker zegt een paard onder behandeling te hebben
gehad, dat een klap had gekregen, zoodanig dat de spatader

-ocr page 156-

verwond was. Na onderbinding werd het dier naar huis gebracht
en genas de wond in enkele dagen. Na drie weken krijgt het
koliek en vond spreker het been gebroken ter plaatse waar de
verwonding was toegebracht. In dien tusschentijd had het meer-
malen voor het rijtuig geloopen, zonder dat er iets abnor-
maals aan was bespeurd.

Nog wordt een geval van fissuur medegedeeld door den heer
Anker, alsmede door de heeren de Jong en van Esveld.

De heer de Bruin verhaalt mede een geval, waargenomen op
den stal van \'s Rijks Veeartsenijschool. Het paard werd hevig
kreupel opgenomen, het sprong op drie beenen en had een
pijnlijke plaats aan de tibia. Het werd dadelijk in een broek
gehangen en bleef daarin circa 4 weken. De eigenaar verlangde
toen zijn paard terug en gebruikte het gedurende 14 dagen. Op
een morgen glijdt het uit, en breekt de tibia op de zelfde plaats
waar de pijnlijkheid, dus de fissuur, was waargenomen.

De Secretaris,
H. J. C. VAN LENT.

Tiel, 2 December 1895.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

Als lid der algemeene afdeeling is aangenomen de Heer W.
J.
Esser, gouvernements-veearts in Ned. Indië, thans met verlof
hier te lande.

Met ingang van 1 Januari 1896 zijn als leden bij de algemeene
afdeeling overgegaan de Heeren: G. J.
C. van der Starp te
Gorinchem van de afdeeling Zuid-Holland, en A.
Marcus van
de afdeeling Noord-Holland.

Bij de afdeeling Noord-Holland is tot penningmeester benoemd
de Heer
J. Wester, te Alkmaar.

-ocr page 157-

COÖPERATIE.

Voordracht gehouden in de afdeeling Groningen en Drente der
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland,

door
F. IS. VEWKIIA.

Op elk gebied wordt de strijd om fatsoenlijk en langs eerlijke
wegen door de wereld te komen grooter, en wordt er naar
middelen omgezien, om het inkomen te verhoogen of de uit-
gaven te verminderen. Op het laatste vooral wensch ik uw aan-
dacht te vestigen. Vele standen in de maatschappij slaan de
handen ineen en vormen een genootschap om coöperatief hun
benoodigdheden aan te koopen of het gefabriceerde van de hand
te doen, en meestal met succes. Een tweeledig doel wordt hier-
door bereikt: in de eerste plaats kan men door op grooter schaal
in te koopen, dit uit de eerste hand en daarmede aanmerkelijk
voordeeliger doen, en in de tweede plaats kan men zich beter
tegen bedrog en vervalsching vrijwaren. Men kan koopen onder
controle. Deze controle is individueel te kostbaar en te omslach-
tig, maar voor een vereeniging zeer goed mogelijk.

Een en ander deed mij besluiten om in deze vergadering de
vraag ter tafel te brengen of het wenschelijk zou zijn, dat wij
veeartsen, hetzij enkel de leden van deze afdeeling, of nog
beter (indien dit na onderzoek mogelijk blijkt) de rijksveeartsen
over geheel Nederland, een coöperatieve vereeniging in het leven
roepen, ten doel hebbende den gezamenlijken inkoop van alle
apothekersbenoodigdheden en, zoo mogelijk, ook van boeken en
instrumenten.

Ik twijfel geenszins M. H. of hierdoor zou niet alleen een
aanzienlijk financieel voordeel worden verkregen, maar ook, en
dit is van nog veel meer belang: men kon de zekerheid bekomen,
dat de medicijnen de vereischte zuiverheid hadden. Wij weten
allen, hetzij bij ondervinding, hetzij van hooren zeggen, hoe veel-
vuldig onze voedingsstoffen en dranken worden vervalscht en
welke nadeelen voor de gezondheid daaruit kunnen voortvloeien;
om dat kwaad tegen te gaan zijn o. a. proefstations nuttig
werkzaam.

-ocr page 158-

Laat ons naar aanleiding daarvan eens de aandacht vestigen
op de geneesmiddelen, welke wij dagelijks moeten gebruiken.
Wel staan onze apotheken onder toezicht, doch ik zou gaarne
zien, dat daaraan wat beter de hand werd gehouden; niet om te
verbaliseeren, maar om op de gebreken te worden gewezen, wat
ook zeer nuttig zou kunnen werken tegen de empirici. Wij weten
bij ondervinding dat er ook vervalsching van medicamenten plaats
heeft, en wij gevoelen hoe machteloos wij daar tegenover staan
met onze warenkennis. Een chemisch onderzoek is niet zeer ge-
makkelijk, en bovendien te tijdroovend en te kostbaar voor
praktizeerende veeartsen.

Wanneer wij tot veearts zijn bevorderd, treden wij de maat-
schappij in met een weinig waren-, doch volstrekt geen handels-
kennis. Vol vertrouwen geven wij ons over aan een leverancier,
die ons wordt aanbevolen, of aan iemand, die zich goed weet
voor te doen en ons daardoor inneemt. Zelfs worden meermalen,
wanneer het collega\'s niet schikt om contant of op 3 maanden
te koopen, complete apotheken geleverd tegen een verleidelijke
schuldbekentenis, welke toch ook eenmaal moet worden betaald.
Men gevoelt, dit geschiedt tegen grove winsten, en hij die zich
aan dusdanige speculanten overlevert, wordt bedrogen, en in
slaap gewiegd door het gemak, hem aangeboden. Langzamerhand
echter wordt men wakker geschud en gevoelt men meer en meer,
dat het woord vertrouwen in deze eeuw niet meer thuis
behoort. Men wordt schroomvallig in het kiezen van zijn leve-
ranciers, betaalt te veel, en is evenwel voor geen bedrog gevrij-
waard, wat toch in de eerste plaats vereischte is. Wanneer b. v.
de medicijnen door de eene of andere omstandigheid hun wer-
king op het organisme missen, brengt ons dit gemakkelijk op
een dwaalweg, en verliezen wij het vertrouwen in het genees-
middel.

Genoeg hierover; mocht mijn voorstel bij mijn medeleden in
goede aarde vallen, dan is er tijd en raad om een en ander
nader te onderzoeken en uit te werken, Het licht niet in mijn
bedoeling om de voordeelen, voortspruitende uit den coöpera-
tieven aankoop, alléén te doen vloeien in de zakken van de
leden onzer vereeniging, doch ik wenschte een gedeelte hier-
van te reserveeren voor de stichting van een fonds, en wel om
de volgende redenen: i°. is er altijd, wanneer iets moet gebeu-
ren tot bevordering der veeartsenijkunde, behoefte aan geld;

-ocr page 159-

2°. is er in onze afdeeling meermalen sprake van geweest om
voor rekening van de leden een of ander instrument aan te
koopen, een bibliotheek op te richten; 30. zouden pasbeginnende
jongelui, wier middelen door de studiën uitgeput zijn, een voor-
schot kunnen krijgen tot aankoop van hun eerste benoodigdhe-
den, zoodat zij aan de macht van bovengenoemde speculanten
werden onttrokken; 40. zouden behoeftige nagelaten betrekkingen
uit de kas eenige ondersteuning kunnen genieten. Wij gevoelen
wel, dat dit fonds niet aanstonds belangrijk zal zijn, doch het
„veel kleintjes maken een groote" zal ook hier onder een goed
beheer en na verloop van tijd worden bewaarheid. Ieder onzer,
die hiertoe medewerkt, zal ontegenzeggelijk een goed werk ver-
richten; al is het iets voor het nageslacht, het zal in elk geval
den collegialen band versterken. Mocht het voorstel algemeene
deelneming vinden, en de leden zich tevreden stellen met de
zekerheid dat de waren, welke men bestelt, goed zijn, zoodat het
financiëele voordeel in de kas werd gestort, dan zou dit binnen
een niet te groot tijdvak een benijdenswaardige steun worden,
om in de door mij genoemde omstandigheden te voorzien.

Mocht in deze vergadering worden besloten om aan het ver-
melde gevolg te geven, dan zou er een commissie moeten worden
benoemd, die, in overleg met een vertegenwoordiger, de zaak
nader onderzocht en uitwerkte. Het zij mij vergund mijn meening
dienaangaande nog eenigermate te ontvouwen.

Ieder lid geeft het bestuur of den vertegenwoordiger een ge-
specificeerde lijst met de hoeveelheid van alle artikelen, welke
hij voor een jaar noodig denkt te hebben. De totalen van elk
artikel worden bijeengetrokken, terwijl den leveranciers wordt
gevraagd tegen welken prijs zij die hoeveelheden gedurende het
boekjaar — natuurlijk ongeveer — willen leveren.

Bij het tot stand komen van een koop wordt de vereeniging
door den leverancier voor het totaal-bedrag van dien koop ge-
debiteerd, terwijl de wijze van betaling vooraf kan worden gecon-
ditionneerd.

Het bestuur geeft den leden kennis van den volbrachten koop,
waarna ieder lid zijn benoodigdheden in den loop van het boek-
jaar bij den leverancier kan opvragen.

De laatste geeft daarvan bericht aan den vertegenwoordiger,
met vermelding der hoeveelheden.

De vertegenwoordiger of administrateur zendt dan een rekening

11

-ocr page 160-

aan dat lid, debiteert hem namens de vereeniging voor den ver-
koopsprijs, plus de vastgestelde percentage.

De vertegenwoordiger draagt zorg voor de betaling aan den
leverancier, alsook voor het incasseeren der bedragen, verschul-
digd door de leden.

Uit het surplus worden betaald de administratiekosten en een
vastgesteld percentage voor de reserve-kas, terwijl de rest wordt
verdeeld naar de bijdragen der rekeningen van ieder lid.

De administrateur doet jaarlijks rekening en verantwoording
aan het bestuur, en dit weer aan de leden der vereeniging.

Bij een oppervlakkige beschouwing zou men geneigd zijn te
verklaren, dat al die beweging de moeite niet zal loonen; maar
wanneer men er zich iets meer indenkt en begint na te cijferen
(wat natuurlijk niet anders kan zijn dan een onzuivere bereke-
ning, omdat, ten minste aan mij, elke basis ontbreekt), dan kan
ieder daarover het zijne denken en zeggen.

Neemt eens aan wij tellen 200 leden; ieder lid heeft jaarlijks noodig,
niet alleen aan medicamenten, doch wegens alle apothekersbenoo-
digdheden, voor een som van ongeveer f 350, dus voor een gezame-
lijk kapitaal van f 70.000, Gesteld nu, dat 20 % goedkooper wordt
ingekocht (waaraan ik geenszins twijfel), dan zou dit een winst
geven van f14000, alzoo een niet te versmaden sommetje, wel
de moeite waard om er eenige aandacht aan te schenken.

Toch blijft de winst bijzaak. Van veel grooter belang is het,
dat we zekerheid kunnen verkrijgen of de gekochte waren de
vereischte zuiverheid hebben, en ik geloof wel dat, op aanvraag,
van Regeeringswege, kosteloos een proefstation of laboratorium
beschikbaar zou worden gesteld, om deze te controleeren.

Bedum, 11 November 1895.

NECROLOGIE.

Op 4 October 1895 overleed te Schijndel, in den ouderdom
van 73 jaar,
Petrus Dobbelaere. Den 29sten Juli 1842 tot vee-
arts der iste klasse bevorderd, werd hem tot standplaats Rozendaal
aangewezen, vanwaar hij in 1844 naar Waspik werd overgeplaatst,
om in 1846 te vertrekken naar \'s-Grevelduin-Kapelle. Den i2den
October 1848 werd door hem met gunstig gevolg het examen
afgelegd voor heelmeester ten plattelande en den 8sten October
1849 voor vroedmeester; hij vestigde zich te Rukfen, later te

-ocr page 161-

Best en eindelijk te Schijndel, waar hij jaren lang de genees-
kundige praktijk uitoefende. Dat hij zijn oorspronkelijke studie
niet geheel vergat, blijkt hieruit dat hij in 1851 werd benoemd
tot secretaris van de Veeartsenijkundige Vereeniging in Noord-
Brabant.

Te Oosterhout is overleden de empirist C. Rutten.

PERSONALIA.

Verplaatst: van St. Geertruid naar Sittard de veearts L. van
Kempen; van Barneveld naar Nunspeet de veearts W. de Beijl.

Met i Februari 1896 zullen onderling van garnizoen verwisselen
de paardenartsen 2de klasse P.
Brouwer te Milligen en D. H.
Goossen te \'s-Gravenhage.

Gedeputeerde Staten van Zeeland, hebben met ingang van 15
December 1895, aan den provincialen veearts der 3de klasse
W, F. Hilwig, op zijn verzoek, eervol ontslag als zoodanig ver-
leend; en den dienst in den dienstkring van den veearts, wien
IJzendijke als standplaats is aangewezen, van 15 December 1895
af tijdelijk opgedragen aan den provincialen veearts der 2de klasse
M.
Lucieer, te Oostburg.

Het arts-examen is op 22 November 1895 met goed gevolg
afgelegd door den veearts
S. Knöps.

De cursus in bacteriologie aan het Rijks-hospitaal te Utrecht
is gedurende October en November 1895 mede (zie vorige afle-
vering) bijgewoond door den gouvernements-veearts in Ned.-Indië,
met verlof hier te lande,
W. J. Esser. De met verlof zijnde paar-
denarts iste klasse van het leger in Ned.-Indië R. A.
Plemper van
Balen zal den volgenden cursus (Februari en Maart 1896) bijwonen.

De adviseur voor den veterinairen dienst in Ned. Indië, de heer
D. P, F.
Driessen, thans met verlof hier te lande, is op 19
December 1895 aan de universiteit te Giessen gepromoveerd tot
Doctor in de Veeartsenijkunde. De redactie wenscht den heer
Driessen van harte geluk en hoopt later in de gelegenheid te
zijn een en ander over de dissertatie mede te deelen.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft bij besluit van

-ocr page 162-

9 November 1895 ingetrokken zijn beschikking van 21 October
1895, n°- 4°S2i waarbij het vervoer van herkauwende dieren en
varkens verboden is uit een gedeelte van de gemeente Berg en
Terblijt (Staatscourant van 10/11 November 1895, n°. 265).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis dat,
blijkens bericht van H. M. Minister-resident te Bern, de invoer
van vee uit Nederland in Zwitserland, over de Fransch-Zwitsersche
grens tot nader order is toegestaan (Staatscourant van 13
November 1895, n°. 267).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis dat,
blijkens bericht van H. M. gezant te Brussel, de rechtstreeksche
doorvoer door België — zonder overlading — van varkens, her-
komstig uit Nederland en verzonden naar Frankrijk, via Essen,
met ingang van 20 November a, s. is toegestaan (Staats-
courant van 15 en 19 November 1895, n03. 269 en 272).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis dat,
blijkens een beschikking van den Belgischen Minister van land-
bouw en openbare werken, voorkomende in den
Moniteur van
29 dezer, met ingang van 5 December a. s., tot nader order wordt
toegestaan de invoer in België per spoor, van rundvee, verzon-
den uit Nederland en bestemd voor de slachthuizen van Brussel,
Cureghem—Anderlecht, Antwerpen, Gent, Luik en Brugge.

De invoer zal behooren te geschieden langs een der hieronder ge-
noemde tol- of hulpkantoren, op de dagen en uren daarbij aangegeven.

Na aan de aangewezen kantoren aan een veeartsenijkundig
onderzoek te zijn onderworpen, zullen de dieren worden ver-
zonden naar een der stations Brussel (Zuid), Brussel (West),
Cureghem—Anderlecht, Antwerpen, Gent, Luik of Brugge, om
van daar onder toezicht der plaatselijke politie, naar een der
bovengenoemde abattoirs te worden geleid en er binnen hoog-
stens drie dagen te worden geslacht.

Wat den invoer van schapen betreft, zoo zal, eveneens met
ingang van 5 December e. k., de in- en doorvoer dier dieren
zijn veroorloofd langs dezelfde tol- en hulpkantoren en op dezelfde
dagen en uren als voor den invoer van rundvee aangewezen.

Bij aankomst aan die kantoren zullen de schapen op kosten
der invoerders door den veearts worden onderzocht. Bevindt
deze de dieren gezond, dan stelt hij zulks vast door een getuigschrift,

-ocr page 163-

dat den eigenaar of begeleider der schapen wordt ter hand gesteld.

De rechtstreeksche doorvoer van schapen door België., zonder
overlading, per spoor, blijft toegelaten langs alle daarvoor open-
gestelde kantoren en is aan geen bijzondere formaliteit van sani-
tairen aard onderworpen.

De in- en doorvoer van varkens, herkomstig uit Nederland,
blijft in het algemeen verboden. De rechtstreeksche
doorvoer door België, langs den spoorweg, zonder overlading,
blijft echter geoorloofd, zonder dat daarvoor eenige bijzondere
formaliteit van veterinairen aard wordt vereischt.

Ook is de invoer in, en de doorvoer door België van varkens-
vleesch, herkomstig uit Nederland, met ingang van 5 December
e. k., weder toegelaten.

Dagen en uren waarop de tolkantoren zullen
zijn opengesteld voor den invoer van
vee uit Nederland.

Namen der tol- en Dagen en uren van

hulpkantoren. openstelling.

Westcapelle ..... eiken Dinsdagmorgen op het uur, dat

de eerste locaaltrein passeert.
Selzaete (station).... eiken Dinsdag van
2 tot 4 uur

namiddag.

Esschen (station).... eiken Maandag en eiken Woensdag,

van zonsopgang tot zonsondergang.
Achel (station) .... eiken Woensdag en eiken Zaterdag vóór

10 ure \'s morgens, op het uur dat de
treinen uit Nederland passeeren.

Visé (station).....eiken Dinsdagvoormiddag en eiken

Zaterdagnamiddag, op het uur dat
de treinen uit Nederland passeeren.
(Staatscourant van 30 November 1895, n°. 282.)

De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën ma-
ken bekend dat, in de gevallen, waarin de Belgische autoriteiten op
grond van de daar te lande geldende veeartsenij kundige voorschrif-
ten de toelating van uit Nederland ingevoerde runderen of schapen
mochten weigeren, de geweigerde dieren weder in Nederland
zullen kunnen worden ingevoerd op de volgende voorwaarden:

i°. dat de invoer geschiede langs dezelfde lijn als de uitvoer
plaats greep;

-ocr page 164-

2°. dat aan het grensstation hetzij in originali dan wel in ge-
waarmerkt afschrift of uittreksel de vrachtbrief worde overgelegd,
welke bij den invoer tot geleiding heeft gestrekt;

3°. dat het vee niet verder dan het grensstation worde vervoerd
dan na door den districtsveearts of een zijner plaatsvervangers te
zijn onderzocht (Staatscourant van 5 December 1895,n°. 286).

Bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van
16 December 1895 is bepaald :

i dat aan den eigenaar van een dier, dat aan miltvuur lijdende
is gestorven, en verbrand, begraven of op andere wijze onscha-
delijk is gemaakt — wanneer hij de te dezer zake volgens wet of
wettelijk voorschrift op hem rustende verplichtingen naar be-
hooren heeft nagekomen — door den burgemeester op Rijks-
kosten een gedeeltelijke schadeloosstelling voor de huid van dat
dier zal worden gegeven, bedragende het twee-derdegedeelte van
de waarde, waarop die huid door den districtsveearts wordt geschat;

2°. dat dit bedrag door den burgemeester van het Departe-
ment van Binnenlandsche Zaken kan worden teruggevorderd,
overeenkomstig de „Voorschriften aangaande de verrekening der
kosten, voortvloeiende uit de toepassing der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131)" behoudens dat bij de desbetreffende decla-
ratie ook moet worden overgelegd de verklaring van den districts-
veearts, waaruit blijkt, of de eigenaar van het dier de ter zake van
het ziektegeval volgens wet of wettelijk voorschrift op hem rustende
verplichtingen naar behooren heeft nagekomen en op welk bedrag
de districtsveearts de waarde van de huid van het dier heeft geschat;

3°. dat deze beschikking ook van toepassing zal zijn voor de ge-
vallen van miltvuur welke vóór haar dagteekening zijn voorgekomen;

4°. dat bij andere besmettelijke ziekten dan miltvuur, de be-
slissing over de toepassing van het in den aanhef dezer beschikking
genoemde voorschrift, voor elk geval in het bijzonder blijft voor-
behouden (Staatscourant van 17 December 1895, n°. 296).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat, blijkens telegraphisch bericht van H. M.
gezant te Brussel, de Belgische
Moniteur van 28 dezer de officiëele
rnededeeling bevat dat de algemeene invoer van vee uit Nederland
in België weder zal worden toegelaten met ingang van 6 Janu-
ari 1896 (Staatscourant van 29/30 December 1895).

-ocr page 165-

159

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland,
gedurende October en lovember 1895.

(De cijfers tussclien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

O Ö
fi
%

Hondsdol-
heid.

pRovincie.

gingen

q 6Qte .

herland _
vlecht.
»Holland

«ïïg^

8 O1)
54 (10)

3
13
2
3

6

»

12
13
3
22
1

11(2)

70 (6)

2 (3)
6 (6)

67 (6)

15 (10)

40 (81)
1

47 (40)

26 (5)
3 0)

20)

8 e

»

»

6 (!)

9 (2)

3 (3)

172 (101)

totaal

78(8)

21P)

3(2)

99 (12)

14 (3)

78

Gember.

feï^en .
0>te .
ï^land.

1

3 (2)

n

2 (2)
»

3 (2)
1
1

2 (2)

3
10

1

107 (15)

3 (s)

2 (2)
1

d
1
9
10
3
11

5 (i)
34 (5)
102 (7)

»

370

»
2
(2

13 («)
5 (4)
15 (is)

ïecht

C^ólland

Totaal .

13(ii)|

37(3)

40 (32)

2(2)

S49(29)

52

j (Staatscourant van 13 November en van 12 December 1895.)

(„?ea staat °ver September moet het ciifer voor varkensziekte in Noord-Brabant worden 238(181) en
tQtaal 1051(569). 1 J

-ocr page 166-

\'S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij Ministeriëel besluit van 9 December 1895, n°. 4604, afd. M.P.,
is met ingang van 1 Januari 1896, voor den tijd van één jaar, in
dienst gesteld als oeconoom bij \'s Rijks Veeartsenijschool F. H.
Postma te Utrecht.

BOEKBEOORDEELING.

J. B. Arnous, Die Krankheiten des Hundes
und deren Behandlung.
Berlin, Richard Schoetz 1895.

Eigenlijk moest dit boek heeten: «Die inneren Krankheiten
des Hundes» ; immers de chirurgische ziekten zijn daarin buiten
beschouwing gebleven. De schrijver was vroeger onderscheidene
jaren assistent te Berlijn bij de cliniek voor kleine huisdieren en
mocht zich daarna in die stad verheugen in een uitgebreide pri-
vate praktijk, waarin hij gelegenheid vond zijn vroeger opgedane
kennis te toetsen en te ontwikkelen. Op aandrang van zijn col-
lega\'s besloot hij die bouwstoffen aan de pers toe te vertrouwen,
opdat de practici hiermede hun voordeel zouden kunnen doen.

De schrijver deelt dit alles mede, ten einde den lezer te
preveniëeren, indien deze een streng wetenschappelijk betoog
mocht verwachten aangaande de onderscheidene ziekten. Aan die
eisch beantwoordt het werk niet. De pathologische anatomie is
bijv. nagenoeg geheel achterwege gebleven. In hoofdzaak is gelet
op aetiologie, symptomatologie, differentiëel-diagnostiek en therapie.
De laatste is er speciaal op ingericht om beginnenden te gemoet
te komen, wijl de schrijver zich niet heeft bepaald tot het in al-
gemeene trekken aangeven van behandelingsmethoden en genees-
middelen, doch de recepten volledig heeft neergeschreven, zelfs
voor eventueele complicaties, de verschillende stadia eener ziekte, enz.
■ Het boek, groot 192 bladzijden, is uitgegeven in royaal octavo-
formaat, op goed papier en met een duidelijke letter gedrukt.
Indien het weldra een 2den druk mocht beleven, wat ik den
schrijver toewensch, dan zou ik hem in overweging willen geven

-ocr page 167-

de indeeling meer systematisch te maken met afdeelingen, hoofd-
stukken, paragrafen, enz., en vervolgens om wat meer variatie te
brengen in den tekst door minder lange alinea\'s en grooter ver-
scheidenheid in lettertypen. Ook mocht dan de correctie wel wat
nauwkeuriger plaats vinden, opdat men niet leze «interkranielle
Isnpfungs bij dolheid (blz. 19), Transudation (blz. 105), enz.

De matige prijs van het boek (5 Mark, gebonden 6 Mark) zal
er zeker mede toe bijdragen om het in veler handen te brengen,
vooral van die collega\'s, welke zich veel met hondenpraktijk be-
zighouden,
 . W. C. Schimmel.

Het paard, zijn lichaamsbouw en zijne
inwendige organen. Met gekleurde platen
en geïllustreerden tekst, voor fokkers, liefhebbers
en bezitters van paarden, alsmede voor landbouw-
onderwijs en cursussen in hoefbeslag (naar het
Duitsch van A. Schwarz), door QUADEKKER,
kapitein-paardenarts. Deventer, Kluwer en Co. z
j.

Na hetgeen in de vorige aflevering reeds gezegd is omtrent
het werk van denzelfden uitgever «de koe, haar lichaamsbouw
en hare inwendige organen», kunnen wij over het bovenstaande
geheel overeenkomstige werkje kort zijn. De platen zijn op
dezelfde wijze bewerkt en zien er keurig net uit, terwijl in den
tekst een 14-tal afbeeldingen voorkomen, waarvan 8 de ouder -
domkennis betreffen.

Blijkbaar was het doel van den schrijver alleen een kort bij-
schrift te leveren bij de platen en dus een schets te geven van
de anatomische gesteldheid van het paard. Hierin is hij werkelijk
goed geslaagd, voor zoover het anatomisch gedeelte betreft, maar
de natuurlijke historie en bovenal de beschrijving van hoef en
hoefbeslag zijn wel wat al te beknopt behandeld. Toch zullen de
lezers, waarvoor het boekje bestemd is, er zeker met belangstelling
kennis van nemen, te meer daar een
io-tai bladzijden een korte
maar duidelijke verklaring der platen bevat.

Van Esveld.

Een jongen of meisje naar verkiezing.
182 blz. Vrij naar het Hoogduitseh van Dr. Ed.
Seligson. Leiden, A. H. Adriani. 1895.

Wanneer er iets op dit boek valt af te dingen, dan is het bijna

-ocr page 168-

alleen het reclame-achtige van den titel, welke recht geeft te
denken aan vaststaande feiten, terwijl de inhoud toch in hoofd-
zaak slechts goed verdedigde hypothesen aanbiedt.

Het werkje behandelt een vraagstuk dat de menschen reeds
sedert eeuwen heeft beziggehouden, nl. aan welke factoren is
het verwekken van een bepaald geslacht gebonden en hoe kun-
nen wij die factoren door onzen wil beheerschen.

Na een overzicht van de voortplanting te hebben gegeven,
begint de schrijver met een kleine „bloemlezing", zooals hij het
noemt, uit het ontzaglijk aantal hypothesen en theorieën en wijdt
dan het overig gedeelte van het boek aan zijn eigen opvatting.
Deze is, hoewel in ruwen vorm, oorspronkelijk afkomstig van
Hippocrates, en werd in 1786 door proeven op dieren en waar-
nemingen bij menschen bevestigd en uitgewerkt door
Henke,
om eindelijk door den schrijver in het licht der hedendaagsche
wetenschap te worden .\'gepreciseerd.

De opvatting gaat uit van twee hypothesen:

i°. Dat het linker ovarium en de linker testis slechts vrouwe-
lijke, het rechter ovarium en de rechter testis slechts man-
nelijke kiemen voortbrengen.

2°. Dat zwangerschap alleen dan mogelijk is, wanneer één of
meer eitjes, van één ovarium afkomstig, in aanraking komen
met spermatozoën in den gelijkzijdigen bal bereid.

Heeft men het dus in zijn macht bij den coitus een der testes
naar verkiezing te laten functionneeren, dan heeft men, volgens
genoemde hypothesen, het ontstaan van het geslacht in de hand.

Hoe bij den mensch die functionneering kan worden geregeld,
vindt men in het boek nader uiteengezet. Bij dieren schijnt een-
zijdige castratie van het mannelijk individu vooralsnog het meest
aangewezen.

Dit is in hoofdzaak de inhoud van het werk, dat met groote
klaarheid in een goeden, wetenschappelijken betoogtrant is
geschreven.

Voor hen, die zich met veeteelt bezighouden, is het geschrift
wel lezenswaardig en zouden experimenten in die richting, naar
het mij voorkomt, nuttig kunnen zijn.

Utrecht, December 1895. Dr. Hamburger.

-ocr page 169-

VEEARTSENIJKUNDIGE VEREENIGING TOT BEVORDE-
RING DER KENNIS OMTRENT DE KEURING VAN
VOEDINGSMIDDELEN VAN DIERLIJKEN
OORSPONG.

In een vergadering van bovengenoemde vereeniging is onder-
staand schema, betreffende bepalingen aangaande keuring van vee en
vleesch en aanverwante voedingsmiddelen, aangenomen.

Een verordening in zake de keuring, hetzij die afzonderlijk
of als een hoofdstuk der algemeene politieverordening wordt
vastgesteld, dient volgens dit schema bepalingen te bevatten,
waarbij wordt aangegeven:

i°. Welke voedingsmiddelen aan de keuring zullen zijn onderworpen,
vee, versch en toebereid vleesch, visch, wild, gevogelte
melk. „

2°. Aan wien de keuring hiervan zal zijn opgedragen: wat het vee en
vleesch betreft aan een gediplomeerd veearts, aan wien ook de keuring dei-
verder genoemde zaken kan worden toevertrouwd.

30. Wat wordt verstaan onder vee: n. 1. runderen, kalveren, varkens,
bokken en geiten, paarden, ezels, muildieren en muilezels.

4°. Wat wordt verstaan onder vleesch: n. 1. alle deelen van het geslachte
dier, behalve de huid, hoornen en klauwen, voor zooveel deze in verschen
toestand verkeeren, alsmede het voor den handel toebereide vleesch.

5°. Waarbij de keuring van het levend vee wordt geregeld, met ver-
melding van den tijd en de plaats waar die zal plaats hebben en omschrij-
ving der merkteekenen, welke als bewijs van goedkeuring daaraan zullen
worden gehecht.

6°. De wijze en de tijd waarop de keuring van het geslachte vee en
vleesch zal geschieden.

Hierbij dient te worden vermeld:

a. dat de slager verplicht is de uit het lichaam verwijderde deelen
(borst- en buikingewanden en kop en tong) in de onmiddellijke nabij-
heid van het geslachte dier aanwezig te doen blijven tot na de keuring,
alsmede het kenmerk der levende keuring ter aangebrachte plaatse
bevestigd te houden;

b. dat het goedgekeurde vleesch van een merkteeken zal worden voorzien
en de omschrijving hiervan;

c. de verplichting van den slager of vleeschverkooper om insnijdingen
in het vleesch en alle verdere bewerkingen, welke de keurmeester in
het belang der keuring noodig acht, toe te laten.

7". De voorwaarden waarop versch of toebereid vleesch van elders mag
Worden ingevoerd en ter keuring aangeboden: als zoodanig komen in aan-
merking:

-ocr page 170-

a. dat de invoer alleen mag plaats hebben tusschen zonsop- en zons-
ondergang ;

b. dat het ingevoerde vleesch (versch) slechts als heele of halve dieren,
met daaraan door de natuurlijke verbinding vastgehechte ingewanden,
als: longen, hart, lever, milt, nieren, baarmoeder en voor paarden, zoo
noodig, de kop, mag worden gekeurd.

Dispensatiën kunnen zoo noodig worden verleend voor het keuren
van kleinere deelen, op voorwaarde dat bij het ter keuring aangeboden
vleesch worde overgelegd: een deugdelijk bewijs van herkomst en
keuring en waarin door een gediplomeerd veearts wordt verklaard,
dat hij het dier, waarvan het vleesch afkomstig is, levend en geslacht
heeft gekeurd; dat het aan geen voor den mensch nadeelige ziekte
heeft geleden en zoo het dier wegens ziekte is geslacht of gestorven,
de ziekte wordt vermeld, alsmede dat het vleesch door hem van
goedkeuringsmerken is voorzien.

c. dat het vleesch in een daartoe aangewezen lokaal moet worden gekeurd.

d. dat het vleesch slechts\' langs hiertoe aangewezen wegen daarheen
mag worden vervoerd.

8°. Op welke wijze vleesch mag worden vervoerd en verkocht, n. 1.:

a. Het is verboden vleesch te vervoeren, voorhanden te hebben in win-
kels of bergplaatsen, te koop te stellen of te verkoopen, dat niet is
gekeurd en ten blijke van die keuring is voorzien van de voorge-
schreven goedkeuringsmerken.

b. Het is verboden vleesch te vervoeren, voorhanden te hebben in win-
kels of bergplaatsen, te koop te stellen of te verkoopen, dat ondeug-
delijk, schadelijk of bedorven is.

9°. Hoe met afgekeurd vleesch zal gehandeld worden.

Dienaangaande dient te worden vermeld;

i°. Het afgekeurde vleesch zal worden onschadelijk gemaakt.

2°. Voorwaardelijk afgekeurd vleesch kan, voor zooveel het nog door
bepaalde toebereidingen als menschelijk voedsel geschikt gemaakt
kan worden, voor consumtie worden toegelaten, na die toebereidin-
gen te hebben ondergaan.

VEE-VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ.

De redactie ontving onderstaande circulaire:
M. H.! — Uw aandacht zij eenige oogenblikken gevestigd op de Onder-
linge Vee-Verzekering Maatschappij „Almelo".

Deze Maatschappij werd gevestigd in 1892, breidde zich allengs in deze

-ocr page 171-

volgorde uit: in Januari \'93 liepen 22 polissen, in Januari \'94: 330, in
Januari \'95: 1370 en thans 3563.

Zij vergoedt de geheele verzekerde waarde bij sterfgeval, onteigening
en brand, en de halve dokterskosten ook bij herstel, omdat zij overtuigd
is dat niets zoo schadelijk werkt op het sterftecijfer als het te laat inroepen
van deskundige hulp.

De Maatschappij „Almelo" werkt dus volkomen in den geest van h.h.
veeartsen. Haar belang is het hunne, en bovendien, de „Almelo" gaat tegen het
verkoopen van cadavers en ziek vee. Ook in dit opzicht reikt zij de hand
aan hen die alleen gezond vleesch in consumtie gebracht willen zien.

Zij vraagt dus Uw steun, Uw welwillende medewerking om daar waar
haar agenten zijn gevestigd, dezen te helpen en daar waar zij nog niet
zijn aangesteld om te zien naar een vertrouwbaar, ijverig veekenner.

Daartoe beveel ik mijn jonge, bloeiende Maatschappij in Uw blijvende
aandacht aan, opdat eindelijk eens op de puinhoopen van de eervol ge-
sneuvelde Geldermalsensche en Hoeksche-Waardsche Vee-Verzekeringen
de krachtige Nederlandsche Vee-Verzekering „Almelo" verrijze.

De Directeur der Onderlinge
Paarden- eit Vee- Verzekering-Maatschappij
„Almelo\'\',
N. Fr. SNEL,
Secretaris der Twentsche Landbouw-Maatschappij.

INSTRUMENTEN (Hauptner).

Door den instrumentmaker H. Hauptner te Berlijn, Luisenstrasse 53,
die uitsluitend veeartsenijkundige instrumenten maakt, zijn de volgende gun-
stige bepalingen vastgesteld voor veeartsen in Nederland.

Verkauf unter Garantie für jedes Stück.

Den Herren Thierärtzen wird ein Rabatt von 10 °/0 eingeräumt.
Derselbe wird jedoch nur den Herren Thierärzten gewährt und kommt nur
auf den Rechnungen für Letztere in Abzug.

Der Versand erfolgt gegen Voreinsendung oder Nachname des Betrages,

Bei Bestellungen im Nettobetrage von 25 M. = er. 15 fl. holl. W., erfolgt
der Versand portofrei und werden alle entstandenen Zollspesen gegen Ein-
sendung der Zollquitung zurückgezahlt.

Ein Umtausch wird bereitwilligst gestattet.

Preise in Marke und Pfennige, 1 Mark = 100 Pfennige.

-ocr page 172-

i Mark = 60 Cents (Durchschnittscours). Die Umrechnung erfolgt zum
Tagescours.

De catalogus van 1893, alsmede de bijlage van 1895, worden op franco
aanvrage gratis toegezonden, terwijl in Januari 1896 een nieuwe bijlage zal
verschijnen.
 de redactie.

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

Prof, G. Bunge, Lehrbuch der physiologischen und patho-
logischen Chemie. In 25 Vorlesungen für Aerzte und Studirende.
Dritte vermehrte und verbesserte Auflage. Leipzig, F. C. W.
Vogel 1895.

Prof. Dr. F. Müller, Lehre vom Exterieur des Pferdes, 5te
Auflage. Wien, VV. Braumüller 1895.

O. Lubarsch und R. Ostertag, Ergebnisse der allgemeinen
Pathologie und pathologischen Anatomie des Men-
schen und der Thier e. — Ergebnisse der allgemeinen
pathologischen Morphologie und Physiologie. Mit
Abbildungen. Wiesbaden 1895.

Prof. Th. Kitt, Lehrbuch der tp a t h o 1 o g i s c h-a nat o mischen
Diagnostik für Thierärzte. Zwei Bände. II Band mit 130
Abbildungen. Stuttgart,
F. Enke 1895. Preis geh. 15 M.

Prof. Dr. F. V. Birch-Hirschfeld, Lehrbuch der pathologi-
schen Anatomie. Zweiter Band. Specielle p ath o lo-
gische Anatomie, zweite Hälfte. Vierte, umgearbeitete Auflage.
Mit 86 Abbildungen. Leipzig,
F. C. W. Vogel 1895. Preis 12 M., geb.
13 M. 25 Pf.

H. Dexler, Beiträge zur Pathologie und pathologischen
Anatomie der Com pressionsmyelitis des Hundes.
(Separat-Abdruck der Oesterreichischen Zeitschrift für
wissenschaftliche Veterinärkunde, Band VII, Heft
1 u n d 2). Wien und Leipzig,
Wilhelm Braumüller 1895.

Fritz Flaum, Zucht und Sport in den deutschen Reichs-
landen (El sass-Lo th rin gen). 8vo. 95 Seiten. Berlin,
P. Parey 1895.

Prof. Dr. M. Fleischer, Die Torfstreu, ihre Herstellung und
Verwendung. 8vo. 109 Seiten. Bremen,
M. Heinsius\' Nach-
folger 1895.

Dr. J. Schrank, Anleitung zur Ausführung bakteriologi-
scher Untersuchungen. Mit 137 Abbildungen, gr. 8vo, 255
S.
Wien, F. Deuticke 1895. Preis 3 fl. 60 kr.

StaVenhagen, Einführung in das Studium der Bakteriolo-
gie und Anleitung zu bakteriologischen Untersu-
chungen für Nährungsmittelchemiker. Mit 83 in den
Text eingedruckten Abbildungen. Stuttgart, F.
Enke 1895.

-ocr page 173-

Dr. Jos. Bayer und Dr. Eug. Fröhner, Handbuch der thierärzt-
lichen Chirurgie und Geburtshilfe. Unter Mitwirkung von
25 Mitarbeitern (worunter Prof. M. G.
de Bruin für Geburtshilfe des
Rindes). 7 Bände in Gross-Octav-Format, circa 200—250 Druckbogen,
reich illustrirt. (Operationslehre, Allgemeine Chirurgie, Specielle Chir-
urgie, Huf- und Klauenkrankheiten, Augenheilkunde, Hautkrankheiten,
Geburtshilfe). Hiervan verscheen reeds: Dr. Jos.
Bayer, Operations-
lehre. Erste Lieferung, 10 Bogen mit 171 Abbildungen. Wien und
Leipzig,
Wilhelm Braumüller 1896. Preis 4 Mark.

J. B. Arnous, Die Krankheiten des Hundes und deren Be-
handlung. Berlin,
Richard Schoetz 1895. Preis 5 Mark, gebunden
6 Mark.

KoNHäüSER, Die Krankheiten des Hundes und deren Be-
handlung. 2te gänzlich umgearbeitete und vermehrte Auflage. Wien
und Leipzig,
Wilhelm Braumüller 1895.

Prof. Dr. Zürn, Die Krankheiten der Kaninchen. Leipzig,
Richard Freese 1895.

Dr. A. Stühlen, Ueber die Verbreitung von Krankheiten
durch Milch und deren Producte, sowie über die
Massregeln gegen die Verbreitung vom sanitäts-
polizeilichen Standpunkt (Thiermedizinische Vorträge von
Dr. G.
Schneidemühl, Band III, Heft 7). Leipzig, Arthur Felix 1895.

Dr.G . Schneidemühl, Die Tuberkulose der Menschen und der
T h i e r e, vom sanitäts und veterinärpolizeilichen Standpunkte erörtert.
(Thiermedizinische Vorträge.) Leipzig,
A. Felix 1895.

Dr. A. Marmorek, Der Streptococcus und das Antistrepto-
kokkenserum, Aus den Laboratorien der Herren
Metschnikoff
und Roux. 8vo. 28 Seiten. Separat-abdruck aus der „Wiener medicini-
schen Wochenschrift". Wien,
Moritz Perles 1895. Preis 50 Kreutzer.

Dr. Lersch, Geschichte der Volksseuchen nach und mit
den Berichten der Zeitgenossen unter Berücksich-
tigung der Thierseuchen. Berlin,
S. Karger 1896. Preis
11 Mark.

Dr. R. Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau für Thier-
ärzte, Aerzte und Richter. 2te Aufl. Mit 161 in den Text
gedruckten Abbildungen. Stuttgart, F.
Enke 1895. Preis 16 Mark.

J- W. Rüffert, Katechismus der Trichinenschau. Dritte
verbesserte und vermehrte Auflage. Mit 52 in den Text gedruckten
Abbildungen. Leipzig, J.
J. Weber 1895.

L- Edgar Andes, Das Conserviren der Nährnngs- und Ge-
nussmittel
(Hartleben\'s chemisch-technische Bibliothek, n°. 208),
kl. 8vo, 428 Seiten. Wien 1895.

Behrend, Kompressions-Kältemaschinen mit flüchtigen
Flüssigkeiten von R. E.
de Marchena. Autorisierte deutsche
Ausgabe. Veröffentlicht als wissenschaftliche Ergänzung zu seinem
Buche «Ueber Eis- und Kälteerzeugungsmaschinen». III. Auflage. Halle
a. S., W.
Knapp 1895.

K. von Rohrscheidt, Die Vieseuchengesetze für das deut-
sche Reich und für Preussen zusammengestel lt. 520
Seiten, Taschenbuchformat. Berlin,
Karl Heymann 1895. Preis ge-
bunden 5 Mark.

-ocr page 174-

Prof. Dr. W. Dieckerhoff, Die Gewährleistung beim Vieh-
handel und das Währ schaftssystem im Entwürfe
des bürgerlichen Gesetzbuches. Berlin,
Richard Schoetz
1895. Preis 3 Mark.

Dn R. Alexander, Die Desinfektionspraxis. Leitfaden für
Desinfektoren und Anleitung zur Desinfektion im Hause. Berlin,
R.
Schoetz
1895. Preis 1 Mark.

Prof. L. Braun, Vorlagen für Pferdekonstruktionszeich-
nen. 44 Konstruktionsblätter mit begleitendem Text nebst 4 Photochrom-
Reproduktionen. 1, 2 und 3 Lieferung. Zürich,
Orel Füssli 1895.
Lieferung à 3 M.

Prof. Dr. R. Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für
das Jahr 1896. Berlin,
R. Schoetz 1895. Preis 4 Mark.

Aloys Koch, Veterinärkalender für 1896. Ausgabe für Deutsch-
land. 19 Jahrgang. Wien,
Moritz Perles 1895.

W, Eber, Veterinärkalender für das Jahr 1896. 2 Abtheilun-
gen, Geschäftstaschenbuch und Personalien. Berlin,
August Hirsch-
wald
1895.

Mosselman et hébrant, Eléments de chimie physiologique.
Beau-volume in 8vo. broché, 43 figures. Bruxelles,
Lamertin 1895.
Prix 5 fr.

Van Ermengen, Des intoxications alimentaires. Bruxelles,
F. Hayez 1895.

R. Saint-Loup, Les oiseaux de parcs et de faisanderies.
Un vol. in-16 de 354 pages, avec 48 fig. dans le texte. Paris, J. B.
Kaii.hère 1895. Cartonné, prix 4 fr.

H. Jacotin, Nouveau guide pratique du vétérinaire dosi-
mètre, contenant l\'histoire succinte et la posologie des principaux
médicaments dosimétriques employés en médecine vétérinaire, ainsi que
le traitement dosimétrique des maladies les plus fréquentes de nos
animaux domestiques. Paris,
Ch. Chanteaud 1895.

Dr. E. L, Trouessart, L^s parasites des habitations humai-
nes. Un petit vol. in-8vo. de 168 pages, avec 53 fig. dans le texte.
Paris,
G. Masson et Gauthier-Vill ars 1895. Prix 2 fr- 5°-

J. Guittard, Pathologie bovine. Etude pratique des maladies de
l\'appareil digestif.
1 vol. de 392 pages. Paris, BailliÈre 1895. Prix
6 francs.

Mosselman et Hébrant, La viande et les produits qui s\'y
rattachent dans l\'alimentation de l\'homme. In-8vo.,
broché avec figures. Bruxelles,
Lamertin 1895. Prix 1 fr.

Gallemaerts et J. B. Dessart, Manuel de droit et de science
vétérinaire en matière de vente et d\'é change d\'à n i-
maux domestiques. Bruxelles 1895.

Ollier, Guide militaire des vétérinaires de l\'armée active,
de réserve et de l\'armée territoriale. Paris, Société
d\'éditions scientifiques, 4 rue Antoine-Dubois 1895.

Prof. L. G. Neumann, Biographies vétérinaires. Avec 42 por-
traits dessinés par l\'auteur. Un beau volume in-8vo. de 450 pages.
Cartonnage souple, tranches rouges. Paris,
Asselin & Houzeau 1895.
Prix 8 francs.

-ocr page 175-

A. Seyfferth, The ox, its external and internal organisa-
tion. An illustrated presentation and brief description. Revised and
edited bij prof.
G. T. Brown. London, George Philip and Son 1895.
Price 3 s. 6 d.

William Hunting, The art of horse-shoeing: a manual for
farriers. With nearly 100 illustrations. London,
H. and Brown
1895. Price 3 s. 6 d.

MoLLer\'s Operative veterinary Surgery, translated and edited
from the second enlarged and improved edition of 1894 by J. A. W.
Dollar. With 142 illustrations. One volume, royal 8vo., 722 pages.
Edinburgh,
David Douglas 1895. Price 21 s.

Prof. Wesley Mills, The dog in health and in disease, 2d edition.
New York, D.
Appleton & Co. 1895.

Edward Brown, Poultry fattening: a practical guide to the fattening,
killing, shaping, dressing and marketing of chickens, ducks, geese and
turkeys. With illustrations. London,
Edward Arnold 1895.

Salmon, Investigations concerning infectious diseases
among poultry, bij
Theobald Smith and Veranus A. More.
Washington, Governement Printing Office 1895.

Live Stock Journal Almanac 1896. Numerous illustrations.
London,
Vinton & Co. 1895. Price i s.

Leisering e Hartmann, II piede del cavallo, Versione della octava
editione dei Dottori
A. Baldone e G. B. Caradonna. Con 300 incisioni.
Milano 1895. 10,50 lire.

Dr. G. Doyer van Cleeff, Handleiding bij het quantitatief
scheikundig onderzoek, 3de druk. Utrecht, J.
Bijleveld 1895.

J. de Groot, Handleiding bij de opleidingtotapothekers-
bediende. De Rijp, J.
W. van Raven 1895.

-ocr page 176-
-ocr page 177-

HABITUEELE LUXATIE DER PATELLA ALS
OORZAAK VAN HANETRED,

dook

W. C. §CHIIHKIKIi.

Den 10den December 1895 kwam aan \'s Rijks Veeartse-
nijschool ter castratie een 11-jarige hengst, rijpaard, met
veel bloed, vos, hoog 1,63 M., toebehoorende aan den heer
D.
S. te A. Dit paard maakte bij het zijwaarts gaan in
den stal met het linker achterbeen nu en dan krampach-
tige bewegingen, alsof het aan ,,Streukrampf" leed. Ook
buiten den stal geschiedde dit, speciaal bij zij waarts gaan;
liet men het paard echter rechtuit stappen of draven, dan
viel niets abnormaals in den gang te bemerken. Ook bij de
wendingen of het loopen in een kring geschiedde de bewe-
ging van het linker achterbeen regelmatig.

In rust kon de krampachtige beweging vrij zeker te voor-
schijn worden geroepen door het linker achterbeen naar
voren op te beuren; daarbij werd dan een geluid vernomen,
alsof een sterk gespannen koord plotseling wordt ontspan-
den. Het bleek weldra clat dit werd veroorzaakt door vast-
haken van de patella op clen binnen-condylus van de femur
en daarna plotseling afglijden der knieschijf. Men kon zich
hiervan overtuigen door de linker hand tegen de patella te
houden en met de rechter het achterbeen naar voren te
brengen; men voelde dan de rechte banden maximaal ge-
spannen, waarna, met een ruk, welke het geluid veroor-
zaakte, de patella losschoot en naar beneden werd getrokken.

Het dier leed dus aan een habitueele luxatie van de

12

-ocr page 178-

patella naar boven. Bassi beeft dezen vorm van banetred
den echten of knieschijfhanetred genoemd en
daartegen aanbevolen het doorsnijden van den binnen-zijband
der patella.

De qualificatie „echte" is niet zonder bedenking, 1°. om-
dat het symptoom hanetred bij luxatio patellae niet perma-
nent aanwezig is, doch, gelijk in dit geval, zich niet open-
baart onder de omstandigheden (in stap, bij wendingen),
waaronder men gewoonlijk hanetred diagnostiseert, en 2°.
wijl habitueele Inxatie der patella bij het paard onder de
vrij zeldzame ziekten moet worden gerangschikt. Het schijnt
daarom wenschelijker dezen vorm van hanetred te brengen
tot de niet-echte of beter tot de symptomatische, evenals
die vormen welke door spat, overhoef, rhagades in het koot-
hol, klemhoef, enz. zijn veroorzaakt.

De vraag kan worden gesteld: hoe komt het dat bij ha-
bitueele luxatie der patella hanetred ontstaat? Dit is ge-
makkelijk te verklaren- Het paard doet een poging om het
been in knie- en spronggewricht te buigen. Dit ontmoet
weerstand; krachtiger wordt beproefd de flexie te bewerk-
stelligen, waarbij ook een grooter buiging in het heupge-
wricht tot stand komt. Op eens raakt de knieschijf los en
heeft een hyperflexie in knie- en spronggewricht ten gevolge.

Hoe lang de habitueele luxatie bij dit paard reeds had
bestaan, kon niet worden uitgemaakt. De eigenaar had het
weinige dagen te voren als reform-paard gekocht, waarna
hem van bevoegde zijde was medegedeeld, dat het paard
geen gebreken had, doch verkocht was geworden, wijl men
voor dien tak van dienst niet langer een hengst wenschte.

Zooals boven werd vermeld, recommandeert Bassi bij
dezen vorm van hanetred het doorsnijden van den inwen-
digen zij band der knieschijf. In het beschreven geval was
van een dergelijke therapie geen quaestie, wijl het paard
enkel ter castratie kwam en nog denzelfden dag weder ver-
trok, doch de vraag is: zou men die operatie in een dus-
danige omstandigheid durven aanbevelen?

-ocr page 179-

Omtrent het doorsnijden van bedoelden band bij het
levende paard heb ik geen ervaring, doch wanneer men
nagaat, dat door verscheuring van dit ligamentum
een luxatie der patella naar buiten kan ontstaan, gelijk
meermalen is waargenomen, dan schijnt deze operatie wel
aan eenige bedenking onderhevig.

Stockfleth (Handbuch der thierarztlichen
Chirurgie, I Theil, S. 679) beweert, dat bij luxatie
der patella naar boven de binnen-zijband het meest gespannen
is; tracht het paard onder deze omstandigheid het kniege-
wricht te buigen, dan kan die band geheel of gedeeltelijk
verscheuren, waarna de patella, welke thans haar steun aan
de inwendige zijde verliest, over den lageren, buiten-condv-
lus naar de laterale vlakte afglijdt.

Op blz. 689 van gemeld werk deelt Stockeleth mede,
dat hij bij een drachtige, magere koe, welke aan een chro-
nische luxatie der patella naar boven leed, door langzame
verscheuring van den b u i t e n-zijband (welke bij deze dier-
soort zwakker is dan de binnen-zijband, terwijl de uit-
wendige rechte band ontbreekt), allengs een luxatie van de
knieschijf naar binnen zag ontstaan.

De vrees is dus rechtmatig, dat percisie van het ligamentum
transversum patellae tibiale een luxatie naar buiten ten
gevolge zou kunnen hebben. Intusschen kan de stoornis in
de locomotie bij telkens herhaald vasthaken der knieschijf
op den binnen-condylus van dien aard zijn, dat het
paard onbruikbaar is en dus raad moet worden geschaft.
Wat zal men dan beter kunnen doen dan het advies van
Bassi opvolgen? Bovendien, hij heeft op deze wijze het ge-
wensclite resultaat verkregen en dit zegt meer dan alle
theoretische beschouwingen.

Utrecht, 10 December 1895.

-ocr page 180-

BEHANDELING VAN HONDENZIEKTE MET
JOODTRICHLORIDE,

door

II. Ii. EliIiERMAJii Iik.

Toen in de 2de aflevering van liet 223te deel van dit
Tijdschrift een mededeeling van den lieer
M. G. de Bruin
over het bovenstaande voorkwam, zal ik niet te veel zeggen
als ik beweer, dat vele collega\'s met mij daardoor verrast
waren en zich voorstelden zoo spoedig mogelijk met die in-
spuiting te beginnen. Zooals wel eens meer geschiedt, kan
men niet altijd even spoedig tot datgene geraken waarnaar
men vurig verlangt, en zoo was het ook met mij.

Eerst den 24sten Augustus jl. kwam ik in de gelegenheid
om met JC13 te experimenteeren. Dit was bij een kleinen
taks van den heer P. J. B., zijnde reu, 4 maanden oud,
goed gevoed en ongeveer 1 dag weigerachtig geweest in het
eten. Behalve de gewone catarrhale symptomen aan neus
en oogen was ook een pustuleus exantheem aan het weinig
behaarde gedeelte van den buik en de binnenvlakte dei-
dijen aanwezig; de temperatuur bedroeg 39.5° C. Reeds des
namiddags ten 2 ure van denzelfden dag werd 5 gram van
een joodtri chloride-oplossing 1: 2000 ingespoten. Den vol-
genden morgen ten 11 ure weder komende om in te spui-
ten, was de eerste vraag welke de eigenaar mij deed: „Wat-
heb je gisteren met dien hond uitgevoerd, hij is zoo vroo-
lijk en hongerig als een paard?" Onder eenige reserve
werden hem de resultaten van deze behandeling medege-
deeld en verrichtte ik in zijn tegenwoordigheid de 2de inspui-
ting, een behandeling welke hij zeer eenvoudig vond en
waarbij het dier niet de minste pijn toonde. Den 3den dag
kreeg patiënt op verschillende plaatsen van de dichtbe-
haarde huid van borstwanden en rug plekken met overeind-

-ocr page 181-

staande haren, ter oppervlakte van 0,5 x 1,5 cM. en min-
der, en zeer onregelmatig van vorm, terwijl er aan de
donker gekleurde huid op die plaatsen niets bijzonders was
te bemerken.

Gedurende 8 dagen zijn de injecties voortgezet; de hond
werd hoe langer hoe lustiger, de eetlust was uitstekend, in
één woord de toestand van het dier liet niets te wensehen
over. De exantbemateuse plaatsen verdroogden, de epider-
mis schilferde af. Alleen op de dichtbehaarde huid was dit
niet zoo »spoedig afgeloopen, daar het laatste plekje eerst 10
dagen na de jongste inspuiting was verdwenen.

Den 8sten September werd ik geroepen bij een grooten
taks van den heer M. L. C. S., zijnde reu, 1 jaar oud, in
uitstekenden voedingstoestand, waarvan mij werd medege-
deeld dat hij een stuip had gehad. De hond was geagiteerd,
at nog tamelijk, doch niet zoo goed en was niet zoo lustig
als de eigenaar gewend was; op den buik en de binnen-
vlakte der dijen was een pustuleus exantheem aanwezig.
Mijn diagnose luidde: hondenziekte; een uur later spoot ik -
10 gram van een jood trichloride-oplossing 1 : 2000 in. Na
de 3de inspuiting werd mij verzekerd dat patiënt veel beter
was, goed at en dronk, en dat hij zijn oude streken, n.1.
de pantoffels van den eigenaar van onder de canapé door
de kamer sleepen, terug had gekregen.

Niettegenstaande ik den 9de" September de 6de aflevering
van het 22ste deel van dit Tijdschrift ontving, waarin de
heer
de Bruin mededeelde dat bij complicaties als parapa-
resis, paraplegie of choreïforme krampen de injecties niet
°P haar plaats zijn, besloot ik toch daarmede door te
gaan. Het had dan ook allen schijn, toen ik den 17deu
September de laatste inspuiting verrichtte, dat het succes
volkomen zou zijn. Gedurende de behandeling had ik patiënt

een afzonderlijk vertrek verblijf doen houden en er den
eigenaar op gewezen dat rust, in den uitgebreidsten zin,
gewenscht was; hieraan was, op een enkele maal na dat
Patiënt eens in de kamer mocht komen, streng de hand ge-

-ocr page 182-

houden. Den 18den September echtei-, des namiddags ten
half twee, kwam een boodschap dat de hond weder een
stuip had gekregen. Na een behandeling met neurotica,
enz. succombeerde patiënt den 12den October.

In aanmerking genomen den gunstigen toestand waarin
patiënt gedurende de injecties bleef en dat hij vóór de be-
handeling in 5 dagen tijds tweemaal een stuip had gehad,
meen ik het vermoeden te mogen uiten dat, wanneer met
de injecties niet 8, doch 20 of 30 dagen ware voortgegaan,
een beter resultaat zou zijn verkregen. Doch waaruit zal
men den duur van de injecties moeten opmaken en hoe zal
men weten dat men er mede kan eindigen, wanneer men,
zooals in casu bij de laatste inspuitingen, een normaal dier
vóór zich heeft. Ik stel mij dan ook voor, zoodra de gele-
genheid daarvoor wordt geboden, de injecties langer vol te
houden.

Daarna kwamen den 20stC!1 September een jachthond van
den heer H. A. B.; den 27sten September een hondje van
L. O. en den 22slen November twee uit
één nest afkomstige
en nog bij elkander verblijvende jachthonden, resp. van de
heeren B. S. en P. B. in behandeling.

Alleen de twee laatste honden verdienen, met het oog
op de behandeling, een nadere beschouwing. De eerste,
een lichtgele teef van den heer B. S., 6 maanden oud en
sterk gebouwd, vertoonde niets abnormaals dan het pustu-
leus exantheem aan buik en binnenvlakte der dijen; de
temperatuur was 38.5° C. De tweede, een bruine teef van
den heer P. B., 6 maanden oud, veel kleiner dan de vorige,
at sedert 3 dagen niets, was erg verzwakt, vertoonde catar-
rhale verschijnselen aan neus en oogen, was zeer lusteloos,
had een doffe huid en eveneens een pustuleus exantheem aan
den buik en de binnenvlakte der dijen; de temperatuur was
40.3° C. Alleen voor dezen hond werd mijn hulp ingeroe-
pen ; ik constateerde hondenziekte en gaf in overweging beide
honden gelijktijdig te laten behandelen, daar toch te wach-
ten was dat eerstgenoemde ook ziek zou worden. Den 23ateu

-ocr page 183-

werd de gele met 5 gram, de bruine met 10 gram van
een joodtriehloride-oplossing 1 : 1500 ingespoten. De laatste
was zóó verzwakt, dat hij over een afstand van ± 25 M.
moest worden gedragen naar de plaats waar ik mij bevond.
Den volgenden dag terugkomende moest ik, daar het Zondag
was, een anderen weg volgen en werd ik door de meest
ziek zijnde patiënte zoodanig tegen het lijf gesprongen, dat
de voorklauwen vlekken op het borstgedeelte van mijn jas
achterlieten. Ook hier moest ik weer hooren: ,,Wat heb je
toch eigenlijk met dien hond uitgevoerd ?" Zij was even
vroolijk als de gele en rammelde van den honger. De gele
teef heeft verder geen enkel verschijnsel van hondenziekte
vertoond en beide waren na 8 inspuitingen geheel hersteld.

De beide andere door mij behandelde honden van H. A.
B. en L. O. hebben die spoedige verandering in den eetlust
niet vertoond, wat ik meen te moeten wijten aan den
langeren duur van het ziek zijn. De eerste was reeds 12,
de laatste 7 dagen ziek, eer mijn hulp werd ingeroepen.

In verband met het reeds hierover medegedeelde, meende
ik deze waarnemingen bekend te moeten maken en geef de
verzekering dat de verbazing bij den eigenaar groot is, wan-
neer binnen 24 uur een zoo belangrijke verandering plaats
heeft als in het eerste en het laatste geval, door my waar-
genomen. In hoever dit reeds meer is geconstateerd, weet
ik niet, doch ik mag veronderstellen dat dit wel het geval is.
Dordrecht, 7 December 1895.

ZES SCHOTWONDEN,

door

,f. VAI DES VKLUË.

In de jaren 1893 en 1894 had ik op Atjeh gelegenheid
eenige schotwonden te zien, waarvan vijf bij paarden en

-ocr page 184-

één bij een muildier. Het onmiddellijk nut van dergelijke
waarnemingen is misschien voor
Nederland gering, vooreerst
wijl wij hier niet
licht in de gelegenheid komen om geschoten
wonden te behandelen en ten tweede omdat de vervanging
van het BsAUMONTgeweer door het repeteergeweer, model
1894, aanstaande is, terwijl andere Europeesche natiën
ons handvuurwapen
niet bezitten. En de gevallen welke
ik ga bespreken, waren alle veroorzaakt door Beaumont-
kogels, waaraan de Aijeher zelden gebrek heeft. Het is
bekend dat de uitwerking der projectielen van het klein-
kaliber magazijngeweer met rookzwak kruit aanzienlijk ver-
schilt van die van den kogel uit den enkellader.
Tegenover
deze omstandigheden staat echter de overweging, dat
onze literatuur niet rijk is aan beschrijvingen van schotwon-
den bij paarden, waarbij
komt dat het tot zekere hoogte
belangwekkend mag worden genoemd
om na te gaan, hoe zulke
ernstige beleedigingen als het hier geldt, mits geen voor
het leven hoog gewichtig orgaan is getroffen, goed en
snel plegen te genezen, en dit ondanks den weinigen invloed
Welken wij, als chirurg, op het herstel vermogen uit te
oefenen, vergeleken met hetgeen te dien opzichte in de
heelkunde van den mensch mogelijk is.

Aan mijn aanteekeningen over belangrijke ziektegevallen
ontleen ik het volgende:

N°. 11 van de berg-artillerie kwam den \'25sten November
1893 onder behandeling wegens verwonding door een ge-
weerschot, dat een handbreed onder en achter den rechter
vleugel van den atlas had getroffen, terwijl het projectiel
links, een paar vingers onder de manenstreng en dicht
achter de parotis onder de huid werd gevoeld. Een insnij-
ding veroorloofde gemakkelijk den (
Beaumont-) kogel te
verwijderen, welke in het geheel niet was misvormd en
blijkbaar geen belangrijk orgaan had getroffen. Alvorens
deze tegenopening te maken werd de huid daar ter plaatse,
alsmede in de omgeving van de wond rechts, ter grootte
van een handpalm, met het scheermes geschoren, de manen

-ocr page 185-

werden geheel afgeknipt en de geheele hals, manenstreng
incluis, werd gewassehen met zeep en sublimaat 1 : lOOO. Er
bestonden geen stoornissen van welken aard ook, evenmin was
bloeding aanwezig. De wonden werden zoo diep mogelijk met
sublimaat 1 : 1000 geïrrigeerd; van doorspuiten was natuurlijk
geen sprake. De tubus van den irrigator werd niet in het
wondkanaal gebracht. Na een klein kwartier irrigeeren
werd de opening luchtig opgevuld met jodoformgaas. De
omgeving der wonden werd met oleum caryophyllorum be-
streken (om de vliegen af te weren). Deze behandeling ge-
schiedde dagelijks éénmaal. De wonden genazen zonder
eenige complicatie en zonder noemenswaardige ettering. Den
2{8ten December hervatte het paard zijn dienst.

N°. 317 van de bergbatterij werd den 26steu Juni 1894,
\'s avond te 7 uur, per trein aangebracht van de post welke
het dichtst bij het gevechtsterrein lag; het paard kon nog
loopen, doch moeielijk, en was zeer gedeprimeerd. Tempera-
tuur 40,2» C. Twee vingers onder het rechter zitbeen bevond
zich de ingangsopening van een geweerkogel, terwijl men
het projectiel in de linker flank 20 cM. beneden en vóór
den linker uitwendigen darmbeenshoek, in de kleine
schuine buikspier voelde zitten. De kogel werd door een
insnijding gemakkelijk verwijderd. Wijl de blaas en de dikke
darmen vrij zeker waren doorboord, waarop de algemeene
toestand ook wees, moest de prognose natuurlijk zeer
ongunstig worden gesteld. Het paard stierf dan ook den-
zelfden nacht. Er was geen tijd om lijkopening te verrichten.

Het muildier n°. 362 kreeg den 26ste11 Juni 1894 een
geweerschot aan de linker zijde in het praeputium, circa 4
CM. van den ingang van den koker verwijderd, welk schot ook
de rechter zijde had doorboord zonder penis of knieschijf
te raken. Het dier rukte zich los en stórmde weg; de
draagbok zakte af en kneusde den rechter schenkel hevig,
doordat hij er telkens tegen aan sloeg.

-ocr page 186-

De wond en haar omgeving (de geheele koker, de buik en de
binnenvlakte der dijen) werden gewasschen met sublimaat en
zeep, waarna de wonden werden in- en doorgespoten met subli-
maat en vervolgens met jodoformgaas getamponneerd. Ook de
penis en de binnenvlakte van den koker werden met zeep en
sublimaat gewasschen. Deze behandeling werd dagelijks her-
haald ; het dier was dag en nacht opgebonden. Er volgde ge-
durende de eerste drie dagen een sterke oedemateuse zwelling,
welke de urineloozing dreigde te belemmeren. Om die te mati-
gen, werd het muildier veel afgestapt; de zwelling verminderde
nu spoedig. De jodoformgaas-tampons werden den 4dcn
dag weggelaten; van toen af werd slechts na de irrigatie
jodoform opgeblazen. Binnen 3 weken waren beide wonden
van den koker volkomen genezen. De kneuzing (gepaard
met necrose van de huid) van den schenkel vorderde
7 weken. Den 10den Augustus hervatte het muildier zijn dienst,

N°. 16 van de bergbatterij kreeg den 26sten Juni 1894
een geweerkogel ongeveer 10 cM. onder het linker zitbeen.
Men voelde het projectiel in de spieren zitten, circa 4 cM.
onder de linker knieschijf, van waar het, na insnijding
gemakkelijk kon worden verwijderd (BEAUMONïkogel, niet
misvormd). Kaalscheren der omgeving van beide wonden,
wasschen van den geheelen omtrek met sublimaat en zeep,
irrigeeren der wonden met sublimaat en daarna jodoform-
gaas-tampons, ziedaar de behandeling welke werd ingesteld.
Na verloop van 16 dagen, toen de ingangsopening en de
gemaakte tegenopening reeds zoo goed als gesloten waren,
werd niettegenstaande de genoemde behandeling was voort-
gezet, een etterverzakking geconstateerd, reikende tot 12
cM. recht naar beneden onder de ingangsopening. Er werd
een tegenopening gemaakt en naar gissing 200 kub. cM.
vocht ontlast van het voorkomen van olijfolie. Gedurende
de eerste dagen werd een tampon van jodoformgaas als
dracht door de ondermijnde ruimte gebracht, en deze
holte dagelijks uitgedrukt en doorgespoten. Na een week

-ocr page 187-

werd de tampon weggelaten, waarna de opening zich sloot;
daar zich echter steeds weer, ofschoon allengs minder,
exsudaat verzamelde, moest de opening, welke slechts dicht-
gekleefd bleek, tot ontlasting van het vocht, met een sonde
worden heropend. Dit geschiedde met steeds grooter tus-
schenpoozen, totdat het paard \'1°. Augustus was hersteld.

Het paard van de cavalerie n°. 67 kreeg den 26stol Juni
1894 een geweerschot in den linker masseter, 3 cM. vóór
den rand van de achterkaak, dat de kauwspier circa 12 eM.
verder naar voren had verlaten en een kanaal had gevormd,
evenwijdig aan de huid, in de buitenste spierlaag. Afscheren dei-
haren, afwasschen met sublimaat en zeep, doorhalen van een
dunnen jodoformgaas-tampon en doorspuiten met sublimaat.
Er volgde min of meer een etterverzakking, welke een vrij
sterke zwelling van de kaak teweegbracht, echter werd het
kauwen niet belemmerd. Allengs werd de jodoformgaas-
tampor) kleiner gemaakt en daarna weggelaten, voorts de
wond dagelijks uitgedrukt, maar minder doorgespoten, Het
kanaal vernauwde zich geleidelijk en de zwelling vermin-
derde. De sluiting van de uitgangsopening werd nog eeni*
gen tijd vertraagd door het langzaam afstooten van lappen
der aponeurose. Den 26sten Juli was het paard hersteld.

Den 26sten Juni 1894 kreeg het paard van den overste
H., terwijl de ruiter was afgestegen, een geweerschot circa
10 cM. achter den linker uitwendigen darmbeenshoek.
Het paard liep niet kreupel en werd eerst den volgen-
den dag onder behandeling gegeven. Geenerlei functie-
stoornis was toen waar te nemen. Bij voorzichtig sondeeren
werd een richting van het wondkanaal geconstateerd circa
onder een hoek van 45° naar beneden en voren, in de rich-
ting alzoo van het darmbeen. Kogel noch been kon echter
worden gevoeld.

Afscheren der haren, afwasschen der omgeving, inspui-
ten met sublimaat en opvullen met een lossen jodoformgaas-

-ocr page 188-

tampon. Van den verderen loop van het projectiel kon aan-
vankelijk niets worden gevonden. Na 8 dagen ontstond een
omschreven pijnlijke zwelling, links naast de wervelkolom,
een hand breed achter de schoft. Twee dagen later kon
men bij palpeeren onduidelijk een klein, hard voorwerp
onderscheiden. Afscheren der haren, klieven van huid en
lange rugspier en verwijderen van den niet misvormden
(Beaumom-) kogel uit den musculus longissimus dorsi, dage-
lijks uitspuiten met sublimaat en inblazen van jodoform.
Den 263te"
J uli was de ingangsopening gesloten; de gemaakte
tegenopening, welker wanden wegens sterk woekeren met de
thermo-cautère van
Pacquelin moesten worden gecauteri-
seerd, schreed daarna ook goed voort op clen weg van gene-
zing, en den 2den Augustus kon het paard zijn dienst hervatten.

Wanneer men ziet hoe weinig reactie een geweerkogel
by zijn loop door de weefsels pleegt teweeg te brengen, een
feit dat ook bij schotwonden van mensehen vaak wordt ge-
constateerd, terwijl het duidelijk is dat men het wondbanaal
slechts tot zeer geringe diepte vermag te ontsmetten, dan
zou men geneigd zijn aan te nemen dat een geweerkogel
den loop gesteriliseerd verlaat. Men heeft dit meer gegist
en onderzoekingen in die richting gedaan, waarvan mij de
details niet meer helder voor den geest staan, maar waarvan
de conclusie in elk geval was, dat het projectiel niet
aseptisch wordt gemaakt.

Deventer, December 1895.

-ocr page 189-

VERSLAG OMTRENT DE KEURING VAN VEE EN
VLEESCH AAN DE VEEMARKT EN HET
ABATTOIR TE AMSTERDAM IN DE
JAREN 1893 EN 1894,

door

1». VAM Kl it SEdTIJS,

Hoofdkeurmeester.

Het in verschillende provinciën heerschend mond- en
klauwzeer vorderde in de jaren 1893 en 1894 een streng en
nauwlettend toezicht op het ter markt en slachting aange-
voerde vee, vooral wat de runderen betreft. Met uitzondering
van een in 1894 aan deze ziekte lijdend bevonden os wer-
den onder het aangevoerde vee geen zieken aangetroffen.

Het optreden der ziekte in de stallen, soms 1 of 2 dagen
na aankomst van het vee, leverde meermalen het bewijs, dat
het besmet was vóór den aanvoer.

Het is niet gebleken dat de besmetting van hier naai-
de provinciën is overgebracht. Daartoe zal wel krachtig
hebben medegewerkt de door den districtsveearts M. J.
hengevel,i) te Haarlem voorgestelde en den Minister aan-
bevolen maatregel van verbod tot uitvoer van vee gedurende
eenige maanden. Hierdoor hield de aanvoer van melkvee,
dat het grootste gevaar voor verspreiding der smetstof op-
leverde, geheel op, terwijl ook het personen-verkeer er sterk
door verminderde.

Op den aanvoer van vet vee voor de slachtbank had deze
maatregel geen belemmerenden invloed, niettegenstaande de
veeprijzen er belangrijk door daalden, een omstandigheid welke
bet meest aan de vleeschhandelaren ten goede is gekomen.

In 1893 werden bij het slachtvee (runderen) 239, en in
1894 102 gevallen van mond- en klauwzeer waargenomen.

Ook werden in 1894: 10 schapen, 1 bok en 1 varken,

-ocr page 190-

welke in. de stallen alhier verblijf hielden, door de ziekte
aangetast.

Ter markt zijn aangevoerd in:

, „ 98 22423 , 10835 ,, . . 635

18 94 : 24884 9897 Vette kalveren\' 3Ï3 S™*"

, . 9714 .. . _ 1996 . 1329 ,

kalveren. nuchtere kalveren, schapen, lam-

11048 2453 D{JÜ1

31580 , 5 t 31 .
meren, varkens, —- paarden, — veulens.

36785 o 11

Aan het abattoir zijn geslacht in:

, n93 28342 , 17625 ,, , . 10833

18— : -------- runderen, •--■■■■- vette- en araskalveren,

94 25443 17627 s \' 12686

6791 . 270 . ., 34924

nuchtere kalveren, —schapen, 7-— bokken en geiten,

4554 40a Ö75dö

1917 r

93 — 43B

Voor export zijn geslacht in 18— : -—runderen, r vette- en
CT 94 25 459

, i 1639 ,, , , 559 , 732 .

graskalveren, ——- nuchtere kalveren,— schapen, —- varkens.
1823 — 780

Van elders geslacht vee zijn ter keuring aangevoerd in

1C)93 2022 , 252 . , , 96114 Tzn ,

94 " 2200 VUnderen\' 392 ™rendeele»> 72888 KG\' rd"

, 39080 . . 105609 , „ . 2651/,

vleesch, KG. rundvet, KG. runder-afval;

2701/2 1633 60 .

vette, ■ , gras-, ■nuchtere kalveren, — vieren-

45oy3 n 88672

deelen, ™ KG. kalfsvleesch; ^ -4- schapen, KG. scha-

pen vleesch; IIyt- varkens, KG. varkensvleesch en reu-

0073 8524

zei; paarden, — KG. paardenvleesch.

Afkeuringen. Evenals in de vorige jaren gaven ver-
schillende ziekteprocessen en abnormale veranderingen van
het vleesch aanleiding tot een groot aantal afkeuringen-
De redenen der afkeuringen waren in het algemeen: t u~
berculosis, septico-pyaemie, gangraeneuse pneu-
monie, sero-fibri neu se en purulente pleuro-

1947 , 3
varkens, ,Q — paarden, -— ezels.

-ocr page 191-

peritonitis, g a s t r o-e n t e r i t i s, g a n g r a e n e u s e m a s-
titis, pnrulente arthritis, emphy semainfectiosum,
cystic er cosis, psorospermosis (sarcosporidiën),
actinomycosis, di s to m a to si s, echinococcosis,
strongylosis, hydronephrosis, carcinomatosis,
cachexia aquosa, verschillende ontstekingsprocessen, ver-
oorzaakt door mycosen en trauma, als mycotische
pneumonie (a s p e r g i 11 u s g 1 a u c u s e t n i g e r), p e r i-
en myocarditis, hepatitis, splenitis, met vorming
van koude abscessen, c o n t u s i ë n, bederf door weersinvloed
en lang bewaren, malleus, anthrax, trichinosis en
besmettelijke vlekziekte.

Afgekeurd zijn in : ^JJ (4 runderen, ingevoerd,

94 dlöVs \'2

55 • , . , 1716 . 147 . 1352

■gg borst- en buikingewanden, longen, — mg., ~

, 144 . 54 ... 3 . 112 . 71 .

Vei\'S\' ÏÏ5mg" 61" milten\' UT mgl\' IÖÖ meren\' "54 lüg-\'

42 21 286 2 14 11

3y harten, —- ing., —Q uiers, - ing.. - koppen, — ing.,

4 1 . 180 . , 140 . 95 _

— tongen, — mg., ^ KG. vleesch, — mg., — KG.

72 _

vet, —KG. beenderen, — KG. afval van runderen, ing. ;
kalveren, ing., ~ borst- en buikingewanden, 1

o7 o lö —

50 , 6 . 46 , 5 . 3 , .

lng\'\' 9Ï longen, — mg., —levers, — ing., — harten,

1 8 2 2 2 1
~ ing., _— nieren, — ing., — milten, koppen, — wier ,

-ytong, ™ KG. vleesch, — KG. ing., — KG. beenderen,

ing. van halveren;

varkens, ^ borst- en buikingewanden, ^jjf longen ,

180 14 17 . 1 , , 5 .

levers, -- milten , — nieren , — hart, — uiers van

varkens ;

-ocr page 192-

13 V2 , Va . 317 , 13 . 942 1

— schapen, -ff mg., — longen, — mg., — levers,

24 . 4 1 . — . 1,6.

— mg., — milten, - mg., — nieren, — nart, — uiers,

vleesch, ~ ing., van schapen;

\' 1% \'IS

4 __22 —

—- geiten, — borst- en buikingewanden, -- longen, — ing.,
i j y i

7 ■ levers, — ing. van geiten;

19 2 11 22

— paarden, — ing., —- borst- en buikingewanden, —

longen, ~ levers, ing., —- milten, nieren, — hart,

öD ---o "

1

uier, — kop met tong van paarden.
Afgekeurd zijn:

258 5 47

Wegens tuberculose: ^— runderen, — ing., — borst-

.... , 1269, 62 . 129 , 15 .

en buikingewanden, longen, — mg., — levers, — mg.,

29 — . 9

— milten, — mg., — nieren, ing. van runderen;

kalveren, | ing., borst- en buikingewanden,

longen, - ing., — lever van halveren;

251 — . 178 . 106 , 1 M,

366 varkens> T mg>\' 227 lon£en> 139 levers\' milt
van varkens;

— schaap, ^ longen, 0 levers van schapen;

--6 A

13 2

- geit,— longen, — levers van geiten;

— paard, ing.

. ......, 7, ■ 1

Wegens cachexia aquosa: 0— runderen, — ing.,

tU --

kalveren, ~ ing., ™ schapen, geit, — paarden.

-ocr page 193-

Wegeus septicopyaemie: r-yr runderen, ing., -

lo/o 6/2 2

kalveren.

Wegens gangraeneuse pneumonie: -y- rund, — paard.
Wegens „ mastitis: -j- rund.

Wegens sero-fibiïneuse en purulente p 1 e u r 0 - p e r i-

2 1 1

10 n i t i s: —- runderen, — kalf, — paard.

Wegens gastro-ent er it is: — rund, — paard, — varken.
Wegens emphysema infectiosum: — rund1).

g

Wegens ieterus: —- kalveren (nuchtere).

D

Wegens cysticercosis: -y- varken.

Wegens psorospermosis (sarcosporidiën): -j— varken.

Wegens trichinosis: — varken3).

Wegens 0 n d e u g d e 1 ij k h e i d: runderen, ing.;

10 2 . 8 , 4V2 , Va\' • 2

r— kalveren, — ing.; — varkens ; schapen,—f ing.; —

X / XX ó X -

geiten; ^paarden: verder borst- en buikingewanden, ~

gy g __g j

longen, — ing., — levers, — ing-, jj milten, — ing.,

57 . 58 . 19 , , 15 . 14 . 11

meren, — ing., — harten, — mg., — koppen, —

• 6 , 4 . 180 , . 140 . 95

mg., — pooten, — mg., - KG. vleesch,.-—- mg.,

KG. ing., ~ KG. beenderen ing., — KG. afval ing. van

80 o0

runderen;

borst- en buikingewanden, ~ ing., longen, ~

1  Na mond- en klauwzeer (klauwverzwering) bij een oude koe.

2  Dit varken was met een stoomschip uit Australië als proviand hier aan-

-ocr page 194-

5 . 4 . 1 . , . 1 . . 75

mg. , — levers, — mg., — hart, mg., — kop, mg., —

20 7

KG. vleesch, — KG. ing., — KG. beenderen, ing,, van

kalveren ;

5 . . 2 2

y- borst- en buikingewanden, — longen, -— levers van

varkens ;

9 , 4 . 9 . 3 . 3 ... 1

— longen, — ing- > levers, — mg., — milten, --

__28 14

ing.; nieren,—jy KG. vleesch, -^yr KG. ing., van schapen;

2 77g I /a

— longen, levers, van geiten;

9 . . 2 —

— borst- en buikingewanden, — longen, - - hop, van

paarden.

5

Wegens ontstekingen: — boi*st- en buikingewanden,

ö

144 , 27 . 291 . 49 . 7 M1 2

Ï32 longen, — mg. , — levers, — mg., — milten, —

42 9 23 6 255

ing-t jö nieren, — ing., — harten, — ing., — uiers,

\' "T" tongen, rvan runderen;

4 5

23 2 17

7 borst- en buikingewanden, ^ longen, — ing., ---

. 1 . 2 , , 1\' - 5 . 2 .

levers, — mg., harten, ■— mg.; — nieren, —- mg.,

1 uier, van kalveren;

— borst- eu buikingewanden, —- longen, levers, ~

— JI u\\) 4

j 2

nieren, milt, - - hart, — uiers, van varkens ;
\'ll 6 \' \'

longen, levers, — milt, — hart, ~ uiers, van

scha,pen ;

longen, — lever, — nier, van geiten;

M 1 1

-ocr page 195-

2 . 17 1- . 5

— borst- en buikingewanden, — longen, —- ing., —

■— ld -— a\\)

levers, — milt, hart, -i- nieren, van paarden.

w j • , , - 96 5 . 845

Wegens distomatosis: — longen, — mg., — le-

55 D ÜD5

_ 22

vers, ing. , van runderen; — level\'s van kalveren;
28 6

levers, milten, van varkens; — longen, Ie-

OU 19 oüU

vers, ing., van schapen; longen, ~ levers, van
1

geiten; — lever van 1 paard.

158 , 15 . 78

Wegens echinococcosis: — longen, — mg,, —

levers, — inff„ — hart, — milten, van runderen; — le-
1 8 ö \' 1 \'5 —

12 21 4 2

ver van i kalf; — longen, — levers, — milten, — nie-

68 . 1 . 37 ,

ren, van varkens; — longen, — mg., — levers, van

schapen; ~ levers, — ing., van paarden.
À
1

Wegens actinomycosis: longen, ~ ing., -j-

g0 13 2 _

lever, —- uiers, •—■- ing., —— tongen, — kaken, — kop-
190 \' 1 \' 4:

____13

pen, — ing., van runderen; kop van l kalf; —

uiers van varkens.

Wegens vermine use pneumonie (stro n-

223

g y 1 u s pseudalis ovis pulmonalis Koch):

longen, — van schapen

Wegens strong
iongen van
varkens.

6 1

Wegens strongylosis: —- longen van kalveren ; -j-

y

-ocr page 196-

Wegens cysticercosis (tenuicollis): 8 levers van

varkens.

Wegens pentastomatosis1): — levers van geilen.
Wegens angiomata: ^ levers van runderen, ing.
Wegens sarcomatosis: — longen van
paarden.
Wegens carcinomatosis: — long, ~ lever,
milt, — uier, van 1
paard.

4.

Wegens hydronephrosis: y- nieren van runde-
ren;
— nieren van halveren; -y nieren van varkens.

Wegens zwangerschap: de baarmoeders met daarin

672 29 34

aanwezige vruchten van runderen; — varkens;

schapen; — paarden.
2

Het afgekeurde vleesch is, voor zooveel het niet is uitge-
voerd of ingezouten, aan het abattoir verbrand in het vuur
onder den stoomketel.

Zooals uit de hiervoren opgegeven cijfers blijkt, komt het
grootst aantal afkeuringen, zoowel van geheele dieren als
van enkele organen, vooral wat de runderen en varkens be-
treft, op rekening der tuberculose.

1  Penta9toma werden nog waargenomen in de raesenteviaal-klieren van deze
en vele andere geiten.

-ocr page 197-

Eenigszirss gedetailleerd overzicht der gevallen van
schillende slachtdieren in 1893/94.

tuberculosis bij de ver-

DIERSOORT.

geslachte

tuberculeus

zieke

afgekeurde

afgekeurde tot

afgekeurd.

goedgekeurd.

dieken.

bevonden.

tot geslachte.

zieke.

Runderen ....

28342

1491

248

1243

5.260/

1.01 "\'

16.6 f)/

25448

1544

259

1285

6.— /0

16.7 \'u

Runderen ....

2022

53

5

48

2.6

0.25

9.4

(ingevoerd).

2200

85

14

71

3.9 *

0.61 "

16.3 "

Varkens. ....

85656

426

251

175

1.2

0.70

59

37568

638

866

272

1.7"

0.97 "

57.3 "

Kalveren ....

80530

31

12 (1 ing.)

19

0.09

0.03

88

28953

84

13 „

21

0.10 "

0.04 "

36 "

-ocr page 198-

Verder werd tuberculosis geconstateerd bij: schapen
-y, geiten y , paarden y- ^^ ^; bij ~ schaap, y geit, -j-
paard was de ziekte algemeen.

5

Vernietigd zijn: van de afgekeurde runderen —, varkens
—, kalveren y schapen geiten y-, paarden —.
Gezouten zijn: runderen, varkens, ~kalveren.

ÖO öd i O

208

Naar elders buiten de gemeente vervoerd zijn: runde-
ren, varkens, -§- kalveren.
\'24 o

9 17

Onder de runderen waren: —ossen, — stieren; bij

ü ai

y o s s e n, ~ stieren was de ziekte algemeen.

Van de kalveren waren: ^ vette, — gras^ y nuchtere

kalveren; algemeen was de ziekte bij: vette, ~ gras-, —

7 o 1

nuchtere kalveren.

Toezicht buiten het abattoir.
Het aantal winkels waarin versch vleesck werd ver-
kocht, bedroeg in 48^- : ; in hiervan werd alleen
94 663 215

rundvleesch, in rund- en kalfsvleesch, in ^ rund-, kalis-
en schapenvleesch, in varkensvleescli, in paarden-

J du

vleesch verkocht; in komenijs-winkels werd nog gedu-
rende de wintermaanden versch varkens vleesch verkocht.

Het aantal bezoeken door de vijf keurmeesters 2de klasse in
de diverse winkels, aan de spoorwegstations, aanlegplaatsen
van stoombooten en vrachtschuiten afgelegd, bedroeg in
1894 10063.

-ocr page 199-

Wegens overtredingen der politie-verordening zijn — pro-
cessen-verbaal opgemaakt, als: ~ wegens vervoeren ; ^

wegens te koop stellen of voorhanden hebben van niet

2

gekeurd versch vleesch (deugdelijk); wegens voorhanden

O

hebben en — wegens vervoeren van niet gekeurd ondeug-
delyk vleesch.

Van de ontvangers der rijksbelastingen en accijnsen uit
naburige gemeenten werden geregeld berichten ontvangen
omtrent afgiften van geleibiljetten tot vervoer van vleesch
naar het abattoir, alsmede van aangiften van noodslachtingen
aan hun kantoren. Zoo werden van den ontvanger te Sloten

kennisgevingen van noodslachting ontvangen, nl.,

79

van runderen, ^ van kalveren. Van den subontvanger te

Diemen in 1894 van 63 runderen en 16 kalveren. Aan
dit kantoor waren 26 runderen en 9 kalveren aangegeven
op een waarde van fl—f 10 en van fl—f2.

Ook te Sloten zijn onderscheidene aangiften beneden
f 20 voor runderen vermeld.

Van de uit nood geslachte dieren zijn er eenige aan
het abattoir ter keuring gebracht;; het meerendeel even-
wel niet. De minder deugdelijke, welke niet aan de keu-
ring zijn onderworpen, hebben zeker wel een weg ge-
vonden waarop het vermoedelijk beter ware geweest, dat zij
niet waren gebracht.

Dit verslag met de vele cijfers geeft een vrij volledig
overzicht omtrent den aard en den omvang der keuring.
Dat deze in een uitgebreide gemeente als Amsterdam slechts
aan een centrale slachtplaats behoorlijk uitvoerbaar is, en
eerst goed tot haar recht komt als zij wordt uitgevoerd
door geoefende deskundigen (veeartsen), zal wel geen nader
betoog behoeven. Als zoodanig kan ik met lof de namen

-ocr page 200-

der keurmeesters lste klasse P. Koorevaar, Y. van der
Sluis, A. P. Smits
en P. D. Beunders vermelden.

Het doelmatig ingericht laboratorium dat van de meest
noodzakelijke hulpmiddelen is voorzien, bevat een niet on-
belangrijke verzameling pathologische voorwerpen op alcohol
en in gedroogden toestand, benevens een groote collectie
microscopische praeparaten. De hulp en goede zorg van den
heer
Koorevaar, tot het verkrijgen van deze verzameling,
dienen afzonderlijk te worden vermeld.

De mededeeling van eenige bijzonder belangrijke ziekte-
gevallen kan, naar het mij voorkomt, de waarde van dit,
door de vele getallen wel wat dor verslag slechts verhoogen.
Als aanvulling van de in de laatste jaren in verschillende
tijdschriften vermelde gevallen van foetale, respectievelijk
congenitale tuberculose, zij dan melding\' gemaakt van
enkele alhier waargenomen analoge gevallen. Volledigheids-
halve is hieraan toegevoegd een opgave der geschriften
waarin beschrijvingen over dit onderwerp zijn gegeven.

Bij ieder geval is de naam vermeld van den keurmeester,
door wien het is geconstateerd.

jste Geval. Congenitale tuberculose, waar-
genomen bij een twee dagen oud nuchter kalf (k e u r-
meester
P. Koorevaar). Bevinding: miliair-tuberkels
in longen, lever, milt, nieren, bronchiaal-, mediastinaal-,
mesenteriaal- en portaalklieren.

Door het microscopisch-histologisch onderzoek, alsmede
door intraperitoneale enting bij een cavia van een tuberkel
uit de milt, werd de anatomische diagnose volkomen be-
vestigd.

De geënte cavia vertoonde na ongeveer 8 weken een
duidelijke tuberculose in het oraentum, het mesenterium en
in de milt.

2dev Geval. Congenitale tuberculose bij een
geslacht ter keuring aangevoerd nuchter kalf, enkele dagen

-ocr page 201-

oud (keurmeester P. D. Beunders). Bevinding: tuber-
kels in longen, milt en bronckiaalklieren. De darmen en
het mesenterium waren niet aanwezig. De aanwezigheid van
bacillen, welke in verscheidene dekglaspraeparaten werden
gevonden, bevestigde ook hier de anatomische diagnose.

3de Geval. Tuberculose bij een runderfoetus
vau ongeveer zeven maanden (keurmeester P.
Koore-
vaar
). Den 6don Maart 1894 werd bij de keuring van een
alhier geslacht rund tuberculose geconstateerd. Bevinding :
op pleura en peritoneum parietale enkele verspreide tuber-
kelconglomeraten, de longen geheel doorzaaicl met verkalkte
en verkaasde haarden, benevens vele grijze miliair-tuberkels,
eveneens de bronchiaal- en mediastinaalklieren. In de nieren
embolische miliair-tuberculose in bijna alle kwabben, ver-
kalkte en verweekte tuberkelhaarden iu de retropharynge-
aal- en mesenteriaalklieren ; darmtuberculose, fraaie tuber-
culeuse ulcéra in het ileum en coecum ; in de zachte her-
senmeningen over de geheele oppervlakte verspreide miliair-
tot speldekopgroote, grijze, gedeeltelijk reeds verkalkte tubei\'-
kels, ook in de corfcicaal substantie enkele dergelijke tu-
berkels.

Bij het microscopisch onderzoek van in paraffine geharde,
en met den microtoom gesneden coupes van de hersensub-
stantie en de meningen werden, vooral in de pia mater, het
subarachno\'ideale weefsel en om de vaten in de schors, klein-
cellige infiltraties gevonden (
Koorevaar).

Daar het rund drachtig bleek te zijn, werd ook het
foetus nauwkeurig onderzocht. De uterus was volkomen
normaal1).

Bij de opening van het relatief kleine foetus werden in
de longen en de lever een vrij belangrijk aantal miliair- en iets
grooter tuberkels aangetroffen ; de portaal- en bronchiaal-
klieren waren aanmerkelijk vergroot en bleken bij door-

1  Microscopisch waren in cle coupes van de eenigszins verdacht voorkomende
cotyledones geen abnormale veranderingen te zien. P. K.

-ocr page 202-

snijding verscheidene reeds verkalkte tuberkelhaarden te
herbergen.

Dekglaspraeparaten van deze tuberkels gaven een zeer be-
vredigend beeld van bacillen te aanschouwen.

Hoewel de macroscopische en microscopische bevindingen
de diagnose: foetale tuberculose ten volle recht-
vaardigden, meende ik voor dit geval de entproefbij dieren
nog te baat te moeten nemen. Daartoe werd bij een cavia
intra-abdominaal gebracht een tuberkel uit de lever en
hiervan het verloop afgewacht. Na ruim drie maanden
stierf het wel wat vermagerde, doch oogenschijnlijk gezond
gebleven proefdier. Bij de sectie kwam een zeer mooi beeld
van tuberculose in de lever, de milt, het omentum en
mesenterium te voorschijn. Ook in deze tuberkels konden
vele bacillen worden aangetoond.

4de geval. Rund, oud 8 jaar, geslacht 30 Juni 1894
(keurmeester P.
Koorevaar). Bevinding : magere ge-
vleesde koe, op pleura en peritoneum parietale et viscerale
bedekt met grootere en kleineve tuberkelconglomeraten ; in
longen, brouchiaal-, mediastinaal- en retropharyngeaal-klie-
ren een groot aantal gedeeltelijk vaste, gedeeltelijk verkaasde
tuberkelhaarden, sterke tuberculeuse mastitis van de rechter
helft met aandoening der klieren.

Ook dit rund was drachtig, en wel van een foetus van
ongeveer acht maanden. De niet bevruchte hoorn van den
uterus was gevuld met een vuilgele, taaie, niet stinkende
massa, welke bij onderzoek rijk aan tuberkelbacillen bleek
te zijn. Op het in dezen hoorn geschoven chorion waren
verscheidene speldekopgroote, gele granulaties waar te nemen.
Overigens waren uteruswand en placenta normaal.

Bij de sectie van het normaal gevormde foetus bleken
tuberkels aanwezig te zijn in de lever en de milt; de portaal-,
mesenteriaal- en bronchiaalklieren waren vergroot en door-
zaai d met reeds vrij sterk verkalkte tuberkels. In de lever-
en de milt waren naast vele niiliair-tuberkels, een vijftal
ter grootte van een erwt aanwezig.

-ocr page 203-

Dekglas- (strijk-) praeparaten, gemaakt uit de tuberkels
in de lever en de milt, gaven een vrij groot aantal bacillen
te aanschouwen.

In de granulaties van het chorion waren noch bacillen,
noch reuzencellen te vinden.

Vermoedelijk is de uterus-infectie van het sterk tubercu-
leuse peritoneum uitgegaan.

5de Geval. 10 Juli 4895 was een 8 weken oud, mager
en klein kalf geslacht (keurmeester
P. Koobevaar).
Bevinding: het vet ontbrak op die plaatsen waar dit ge-
woonlijk bij kalveren in bet oog valt, de spieren waren
bleek en slap. Het geheele peritoneum parietale et visce-
rale bedekt met kleine tuberkels. Op verschillende plaatsen
waren adhaesies tusschen de beide platen. De milt doorzaaid
met niiliair- tot erwtgroote tuberkels, welke centraal verkalkt
waren. In de nieren een zeer groot aantal miliair- en
submiliair-tuberkels, zoowel in de medullaire als in de cor-
ticale substantie (embolische miliair-tuberculose).
In het slijmvlies van de pens en van de lebmaag enkele
fibreuse knobbeltjes en hier tusschen, in het fundusgedeelte
der lebmaag, een dertigtal kleine zweren. Ook in de dunne
en dikke darmen, vooral in het coecum, vele tuberculeuse
zweren. Al deze ulcéra schenen van recenten datum
te zijn.

De aanzienlijk vergroote mesenteriaalklieren bevatten
vele reeds vrij sterk verkalkte tuberkels. Dekglas-praepa-
raten uit de ulcéra leverden, door de aanwezigheid van
bacillen, het bewijs dat het inderdaad tuberculeuse zweren
waren. De pleura costalis et phrenica waren evenals het
peritoneum bedekt met kleine tuberkels; op de pleura
waren enkele losgescheurde brides aanwezig, welke op adhae-
sies met de longenpleura wezen.

De longen en lever welke naar men aangaf bij dit kalf
behoorden, bleken volkomen normaal te zijn. Daar dit on-
mogelijk met de overige verschijnselen in overeenstemming
was te brengen, moest het er voor worden gehouden, dat

-ocr page 204-

cle zieke organen verwijderd en deze normale ondergeschoven
waren. Ondanks alle nasporingen is het niet gelukt de
ware longen en lever terug te vinden, zoodat het niet mo-
gelijk was de veranderingen hierin na te gaan.

Behalve de reeds genoemde lymphklieren waren nog vele
andere, zoowel in als buiten de lichaamsholten gelegen, tu-
berculeus ; vele bevatten verkaasde en verkalkte haarden.

Na opening der schedelholte en verwijdering der dura
mater vertoonden zich in de arachnoïdea en in de pia mater,
aan de convexe hersenvlakte kleine grauwe, en grootere reeds
verkalkte tuberkels. Aan de hersenvlakte der dura mater was
een knobbeltje zichtbaar.

De basil air vlakte der hersenen was normaal. Bij over-
langsche doorsnijding der groote hemispheren werden in de
grauwe substantie enkele verspreide knobbeltjes waargenomen.
De ventriculi laterales bevatten een geringe hoeveelheid
sereus vocht.

In het verlengde- en ruggemerg waren geen veranderin-
gen zichtbaar.

Beide oogen leverden een hoogst interessant beeld van
tuberculose. De corneae waren zeer troebel en van de ran-
den uit was een duidelijke vascularisatie waar te nemen;
verder was het oog uitwendig normaal. In de oogkamers
zag het er daarentegen anders uit. Door adhaerentie van de
iris aan de cornea bestond geen voorste oogkamer meer ;
de lens was geheel ondoorzichtig (cataract); het corpus vi-
treum was aan de voorvlakte bij het corpus ciliare een
weinig troebel; de intacte retina lag in normalen stand.

Na wegneming hiervan vertoonden zich in de chorioidea
millair- en submiliair-tuberkels, welke scherp tegen de gepig-
menteerde basis afstaken. Ook in de iris en liet corpus ciliare
waren vele grijze tuberkels aanwezig welke, hoe klein ook,
ten deele reeds verkalkt waren.

Bacillen konden in de tuberkels der verschillende organen
worden aangetoond.

De leeftijd van het kalf (8 weken) zou de veronderstelling,

-ocr page 205-

dat het na de geboorte geïnfecteerd kon zijn, niet onmoge-
lijk maken. De uitgebreidheid van het proces en het reeds
gevorderd stadium van regressieve metamorphose der tuber-
kels geven echter naar onze meening voldoende aanleiding
om aan te nemen, dat ook hier de infectie in den uterus
heeft plaats gehad, en het proces reeds daar tot ontwikkeling
is gekomen, zoodat ook dit geval wel tot de ^congeni-
tale tuberculose (parasitaire erfelijkheid) mag worden
gerekend.

Waarnemingen omtrent foetale, resp. congenitale tuber-
culose, zijn medegedeeld door:

Johne (M i s s e 1 w i t z), Zeitschr. f ii r T li i e r-
raedicin etc., Bd. XI. p. 207, (1 foetus 8 md.)
1885.

Csokor, idem, p. 209 (1 kalf 3 weken) 1885.
Goltz, Zeitschr. f. Fleischbeschau undPleisch-
production, Bd. I, p. 1886 (1 kalf 5 weken).

Bang, Zeitschr. für Thier medicin etc., Bd.
XVI, p. 109, 1890 (3 gevallen, 1 doodgeboren kalf, een kalf
van 2 dagen, 1 van 14 dagen oud).

Bang, C e n t r a 1 b 1 a 11 für Bakteriologie etc.,
Bd.
XIII, p. 536 (ref. Jensen), 1893 (6 gevallen, 1 foetus 6
md., 1 id. 6 ä 7 md., 2 kalveren 1 dag, een id. 14 dagen,

1 id. 2 ä 3 weken).

Lucas, Archiv für wissen sc h aft 1. und
prakt. T h i e r h e i 1 k u n d e, Bd. XVII,
p. 361, 1891
(1 foetus 6 ä 7 md.).

Falk, Zeitschr. für Fleisch- und M i 1 c h h y g.,

2 Jahrg., p. 109, 1892 (1 kalf 5 dagen).
Bayersdorfer, Berl. thierärztl. Wochenschr,

p. 224, 1892 (l kalf 2 weken).

Kohl, idem, idem, p. 531 (1 kalf, 2 dagen).
Fadyean, idem, idem, p. 510 (1 kalf, 5 dagen).
ÖAHNERj Zeitschr. für Fleisch- und Milch-
hyg., 3 Jahrg., p. 139, 1893 (1 kalf, 8 dagen).
Ruser, idem, idem, 4 Jahrg., p. 31 (2 kalv. 1 dag).

-ocr page 206-

Lungwitz1), Archiv für wissensch. undprakt.
Thierheilk., Bd. XX, p. 204, 1894 (2 foetus 4| en 6 md.).

Beckers, Zeit sehr. für Fleisch- und Mileh-
hyg., Bd. V, p. 115, 1895 (1 pasgeboren kalf).

Actinomyeosis in het rugge m e r gka naai
b ij een rund, door P.
Kooreva ar.

Den 9den Augustus 1895 werd aan het abattoir een koe
ter slachting aangevoerd, welke om staande te blijven door een
viertal mannen aan den kop en aan de heupen moest worden
gesteund.

Bij de keuring bleken de longen met de bronchiaalklieren,
de retropharyngeaal- en de mesenteriaal-klieren tuberculeus
te zijn. Zoekende naar de oorzaak der paretische verschijn-
selen viel mijn aandacht op een week gezwel in het lenden-
gedeelte van het ruggemergkanaal (de wervelkolom was ge-
kloofd), en een weinig pus in het 3de tusschenwervelgat.

In verband met de bedoelde tuberculeuse processen lag
de veronderstelling, dat ook dit verschijnsel daartoe zou be-
hooren, voor de hand. Dit wekte te meer onze belangstelling,
omdat tot nog toe geen tuberkels in het lendengedeelte
van de wervelkolom bij runderen waren waargenomen. Na
wegneming van een drietal wervels, inclusief het gezwel,
bleek bij nadere beschouwing dat hier geen tube r-
culose, doch wel actinomycose in het spel was. Zoowel
microscopisch als reeds macroscopisch was dit waar te nemen.

1  Door Lungwitz wordt ook nog gewezen op mededeelingen van Gkotiiaus,
P reu s s. Mi tt heil. 1883 (1 foet. 9 md.).

Köhler, Bericht über das Veterinärwesen im Königr,
Sachsen 1888 (föten?).

Malvor u Bkowier, Annales de 1\'Institut Pasteur 1889 (1
Toet 8 md.),

Dürr, ßadn. Thierärztl. M i 11 e i 1. 1890 (kalf 7 weken),
ßecapituleerende, verkrijgen wij 32 gevallen, waarvan 11 betrekking hebben op
foetus en 21 op reeds geboren kalveren, v.
d. S.

-ocr page 207-

Het actinomycoom was gezeteld in de epiduraal-ruimte en
strekte zich uit van den 2den tot den 5den lendenwervel.

Het lumen van het ruggemergkanaal was voor een groot
deel door het gezwel ingenomen; op den bodem van het
kanaal was dit meer dan 1 cM. dik. De drukking door den
tumor op het ruggemerg uitgeoefend, verklaart voldoende
de paretische verschijnselen. Het ruggemerg zelf kon niet
nader worden onderzocht, daar dit zooals gewoonlijk bij het
doorhakken geschiedt, uit het kanaal was gescheurd en
verwoest.

Nasporingen naar het voorhanden zijn van andere acti-
nomycotische processen, ook in de digestie-organen, leverden
een negatief resultaat op, zoodat wel mag worden aange-
nomen, dat hier een primair actinomycoom in het
ruggemergkanaal aanwezig was.

Korte mededeelingen en referaten.

Abattoirs in Nederland, door D. F. van Esveld. — Sinds de
verschijning van het rapport omtrent den toestand der keuring
van vee en vleesch in Nederland, in Mei 1894, is hier en daar,
Wat de keuring betreft, wel eenige verbetering te bespeuren. In
enkele gemeenten werd een meer of minder uitgebreide keuring
ingevoerd, in andere werden de bepalingen verscherpt of werd
deskundig personeel aangesteld. Dit alles is echter slechts stuk-
werk, daar vooruitgang in de eene gemeente den toestand in de
aangrenzende gemeenten in den regel verergert.

Beter is het gesteld met abattoirs. In onderscheidene gemeen-
ten werden commissies benoemd ter beantwoording van de vraag
of oprichting van een abattoir wenschelijk en mogelijk is; wij
wijzen slechts op de voorbeelden gegeven door Leiden, Groningen,
Haarlem, Maastricht, Nijmegen en Utrecht, maar ook op klei-
nere gemeenten als Roermond, Hoogezand en Winterswijk. Niet
overal was men even gelukkig, het minst te Leiden en te

-ocr page 208-

Maastricht, waar men het verst gevorderd scheen; in laatstge-
noemde gemeente wil men het bestaande abattoir, dat reeds in
1826 werd opgericht maar waar geen varkens worden geslacht,
door een nieuw en meer uitgebreid vervangen.

Roermond gaf het goede voorbeeld. Bij raadsbesluit van 28
December 1895 werd met algemeene stemmen, op één na, besloten
buiten de Venlo\'sche poort aan den spoorweg naar Venlo en naar
Antwerpen een abattoir op te richten, dat naar wij hopen in
November 1896 in exploitatie kan worden gebracht. Daarop
volgde Groningen, waar den nden Januari 1896, met 17 tegen 14
stemmen, werd besloten tot het stichten van een abattoir, dat
tegen Mei 1899 gereed kan zijn, terwijl de gemeenteraad van
Nijmegen op 25 Januari 1.1., ingevolge het voorstel van een daar-
toe benoemde commissie, met 19 tegen 4 stemmen in beginsel
besloot tot de oprichting van een abattoir, voor rekening der
gemeente. Wij spreken de verwachting uit dat men in deze drie
gemeenten gelukkiger mag zijn dan in Utrecht, waar reeds den
24stea Januari 1878 tot de oprichting werd besloten en waar de
zaak thans weder in handen eener raadscommissie is.

Mogen de overige gemeenten, waar het onderwerp in onderzoek
is, het goede voorbeeld, door Roermond, Groningen en Nijmegen
gegeven, spoedig volgen, want het is inderdaad meer dan tijd dat
de keuring van vee en vleesch in ons land ernstig ter hand worde
genomen, niet alleen met het oog op de gevaren welke den mensch
dreigen door het gebruik van vleesch, afkomstig van zieke dieren
en wegens de verbetering der hygiënische toestanden in gemeen-
ten waar abattoirs worden opgericht, maar ook in zake de be-
smettelijke veeziekten, welke zoo belemmerend werken op den
handel. De bestrijding van tuberculose, o. a. in Denemarken en
België zoo krachtig aanvaard, was zeker voor ons land met zijn
grooten veestapel en uitgebreiden veehandel, ook naar het bui-
tenland, hoogst noodig.

Neureetomie van don nervus ulnaris. — Soms gebeurt het
dat een paard na neurectomie van den nervus medianus kreupel
blijft, niettegenstaande de oorzaak hiervan in het ondereinde
der extremiteit is gezeteld, en de bewegingsstoornis niet van
zuiver mechanischen aard is, In die gevallen raadt prof.
Vennerholm aan den nervus ulnaris door te snijden. Een Fin-
landsch veearts,
BéIrlund, zag daarna het gewenschte gevolg.

-ocr page 209-

Deze zenuw communiceert bij het carpaalgewricht met den
uitwendigen tak van den nervus medianus en kan alzoo de sen-
sibiliteit der phalangen doen voortduren. Zij wordt doorgesneden
ïo cM. boven het os accessorium, aan de achtervlakte van den
onderarm, nabij den buitenrand. Hier wordt een snede gemaakt
van 6 cM. (natuurlijk na afknippen der haren en desinfectie der
huid), welke door de huid en de fascia gaat, waarna men de
zenuw gemakkelijk, oppervlakkig tusschen de buigers, vindt. Na
excisie van een 2—3 cM. lang stuk, geschiedt de wondbehande-
ling als naar gewoonte.

Of na deze dubbele neurectomie meer nadeelige gevolgen
zullen ontstaan dan anders, is tot nog toe niet gebleken; men
bedenke echter, dat de operatie alleen dan wordt uitgevoerd,
indien op geen andere wijze beterschap is te verkrijgen (Monats-
hefte für prakt. Thierheilkunde, von
Fröhner und
Kitt, Band 7, Heft 2). W. C. S.

Het gebruik der chloroform Pictet in de veterinair-
chirurgie. —
Magister C. Preipitsch—Freyberg deelt zijn onder-
zoekingen daaromtrent mede in de Monatshefte für
praktische Thierheilkunde, von Prof.
Fröhner und
Prof. Kitt, Band 7, Heft 3. Dit chloroform-praeparaat
heeft in de chirurgie van den mensch, evenals de chloroform-
Anschütz, een goeden naam gekregen en dezen verdient de
chloroform
-PiCTET, volgens schrijver, ook voor de narcose van
het paard. Het excitatie-stadium zou korter, de slaap rustiger
en vaster, de anaesthesie dieper zijn, met minder verandering in
de hartswerkzaamheid en in de polsfrequentie dan bij de gewone
chloroform van den handel.

Ook voor honden kan de schrijver het chloroformium medi-
cinale
Pictet aanbevelen als een voortreffelijk en volstrekt ge-
vaarloos anaestheticum.

Katten, welke voor de gewone chloroform zoo gevoelig zijn,
verdroegen die volgens
Pictet zonder eenig levensgevaar. Bij
schapen echter werkt deze, niettegenstaande haar chemische zui-
verheid, analoog met de gewone chloroform, zoodat zij bij deze
dieren als anaestheticum niet kan worden aanbevolen.

W. C. S.

Epizoötisch verwerpen. —- BrSuer maakt in de Deutsche

14

-ocr page 210-

Zeitschrift für Thiermedicin, Band 21, Heft 6, ge-
wag van de voortdurend gunstige resultaten, welke zijn reeds in
1884 aanbevolen subcutane injectie van 2% carbolzuur oplevert.
Op een hofstede met 76 stuks rundvee kwam reeds sedert 10
jaar nu en dan abortus voor. De koeien werden in het voor- en
najaar met 20 gram eener 2 % oplossing van carbol in water
(10 gram aan elke zijde) ingespoten, met het resultaat dat geen
verwerpen meer voorkwam. W. C. S.

De zwarte dood bij dieren. — Prof. Janson van Tokio
deelt omtrent deze ziekte in het Archiv für Thierheil-
kunde, Band 51, Heft 6, het een en ander mede, waaraan het
volgende is ontleend.

In 1894 stierven alleen in Canton 80,000 menschen aan de
pest; daarbij nam men waar, dat haar uitbreiding in niet geringe
mate werd bevorderd door ratten, muizen en andere dieren. Het
lijden ontstond het eerst bij dieren; behalve ratten en muizen
waren de varkens er zeer gevoelig voor, doch ook runderen,
paarden en gevogelte leden daaraan. De verspreiding der ziekte
werd in de hand gewerkt door de onzindelijke leefwijze der
Chineezen ; deze wonen, althans wat de laagste klasse betreft, met
de varkens in hetzelfde vertrek en eten hun vleesch, ook dan
wanneer dit van zieke dieren afkomstig is.

Bij een officiëele inspectie vond een arts 5 — 7 groote varkens
onder elk bed, en dit niet alleen gelijkvloers, doch ook op de
i ste en 2de verdieping. Closets houden de Chineezen er niet op
na; de faeces worden in vaatwerk onder het bed geplaatst, en
de varkens zorgen er voor, dat de eigenaar er verder niet naar
behoeft om te zien.

Bij de laatste epidemie in Canton heeft men in de huizen en
riolen duizenden gestorven ratten aangetroffen ; in één stadswijk
vond men 35,250 doode ratten.

Het beloop der ziekte bij de dieren komt met dat van den
mensch overeen; bij kleine dieren is het meer acuut en ontwik-
kelen enkele verschijnselen zich niet ten volle. Men zag o.a.
tranen der oogen, verlies van eetlust, sopor, temperatuur tot
410 C., wegkruipen, ten slotte krampachtige bewegingen en na
2—5 dagen den dood. Bij minder snel beloop ontstaan ook bloed-
diarrhee en braken. Etterende bubonen werden niet waargenomen.

Bij de sectie vond men constant, evenals bij den mensch,

-ocr page 211-

zwelling der lymphklieren, vergrooting van milt en lever, infiltratie
van het bindweefsel om de klieren. Typisch en voor de diagnose
van belang zijn de bacteriën, welke steeds worden gevonden in
het bloed, de milt en de lymphklieren; deze zijn identisch met
die van den mensch.

Kitasato, die op last der Japansche regeering omtrent deze
ziekte een onderzoek instelde, verrichtte entproeven met culturen,
afkomstig van den mensch. Daarbij bleek, dat muizen en ratten
snel bezweken, doch dat konijnen en cavia\'s het langer uithielden.
Duiven schenen onvatbaar te zijn.

De bacterie is een bacil in staafjesvorm, aan de uiteinden iets
stomper, soms van een duidelijke kapsel voorzien ; hij laat zich
goed kleuren met aniline-kleurstoffen. Op een vloeibaren voe-
dingsbodem of in serum van lichaamstemperatuur groeit de bacil
het snelst. Erg resistent is hij niet; immers wordt hij onder een
temperatuur van 8o° reeds in 30 minuten gedood. Culturen,
welke 4 dagen aan de lucht zijn blootgesteld, hebben haar levens-
vatbaarheid verloren 5 in het zonlicht stierven ze reeds na 3—4
uur. Indien de culturen 0.5 pCt. carbolzuur bevatten en 2 uur
lang in de kamer bleven staan, was alle levenskracht geweken.
Ditzelfde had plaats met 0.5—1 pCt. kalkwater.

De bacterie kan, evenals bij den mensch, reeds vóór den dood
in het bloed worden aangetoond ; bij geen andere ziekte is deze
aangetroffen.

Dr. Yersin, die door de Fransche regeering naar Tonkin werd
gezonden om een onderzoek in te stellen naar de aldaar onder
de runderen en buffels heerschende pest, welke blijkbaar uit de
aangrenzende Chineesche provincie Yunnan was overgebracht,
bevestigde de resultaten van
Kitasato volkomen. Hij is van
meening, dat die runderziekte identisch was met de bubonen-
ziekte van den mensch.

Hoe de verschrikkelijke sterfte onder menschen en dieren
door de pest, naar Chineesche bronnen, wordt verklaard, blijkt
uit de volgende mededeeling der North China Daily News.

De Keizerin-weduwe houdt in haar paleis te Peking 18 lampen,
welke de onderscheidene provinciën van China voorstellen, voort-
durend brandende. In het begin van het vorig jaar brandde één
dezer lampen hardnekkig slecht, hoewel daaraan dezelfde zorg
werd besteed als aan de andere. Ten einde de oorzaak hiervan
op te sporen, liet de Keizerin den keizerlijken opper-astronoom

-ocr page 212-

komen, die na zorgvuldige overweging en na consultatie der
archieven verklaarde, dat de zoo slecht brandende lamp de pro-
vincie Canton voorstelde, welke door een zware epidemie zou
worden bezocht, terwijl de god der pestilentie besloten had om
8/io der bevolking weg te maaien.

De Keizerin was mistroostig over deze openbaring en vraagde,
of er geen middel bestond om dit ongeluk af te wenden, waarop
de opper-astronoom hernam, dat dit alleen mogelijk was door
aanhoudende gebeden en offers. Dientengevolge beval de Kei-
zerin, dat alles in het werk moest worden gesteld om den god
der pestilentie te doen bedaren.

Toen den opper-astronoom geruimen tijd later naar het resul-
taat werd gevraagd, antwoordde hij, na overpeinzing en gepleegd
overleg, dat de god der pestilentie zich had laten vinden, want
hij had bepaald, dat slechts de helft van het voorgenomen getal
menschen, alzoo 4/10 als offer der epidemie zou vallen; voor de
andere helft moesten echter 4/io der ratten sterven. Meer kon
met den besten wil niet van hem worden verlangd!

W. C. S.

Bacteriologie. — De Annales de 1\'i n s t i t u t de patho-
logie et de bactériologie de Bucarest, deel V,
1895, bevatten een reeks van belangrijke mededeelingen, waaraan
hét volgende is ontleend.

Babes en Zugura (Etude sur l\'entér o-h épatite sup-
purée endémique) bestudeerden een in Rumenië endemisch
voorkomende ziekte, welke zich door eigenaardige ulceratie in het
colon adscendens en groote lever-abscessen kenmerkt. De ver-
schijnselen in den darm schijnen meerdere malen van oude tuber-
culeuse ulcéra uit te gaan en komen niet overeen met de diph-
theritische aandoeningen, aan de dysenterie eigen. In de ulceraties
werden herhaaldelijk microben gevonden, welke evenwel niet in staat
waren experimenteel bij proefdieren dezelfde ziekte teweeg te
brengen. Slechts bij uitzondering werden in praeparaten van de
ulcéra vervaardigd en in den etter der abscessen amoeben gevonden.
De aetiologie dezer ziekte kon niet verder worden opgehelderd.

Noma komt in Rumenië veelvuldig voor. Volgens de onderzoe-
kingen van
Babes en Zambilovici (Recherches sur le
noma) is het een zelfstandige ziekte, verschillend van alle andere
storaatitides met gangraeneus karakter. Door een voorafgaande

-ocr page 213-

infectie-ziekte, meestal roodvonk, wordt het terrein voor de in-
werking der specifieke bacterie voorbereid, terwijl een anaemische
toestand van den lijder en een overmatige ontwikkeling van vet-
weefsel onder de praedisponeerende momenten worden gerekend.

De door hen gevonden specifieke microbe is een zeer fijne
bacil, welke in overgroot aantal in het aangedane weefsel voor-
komt. Deze bacil werd in cultuur gebracht en het gelukte
daarmede bij konijnen, door inspuiting onder de huid van de
wang, een geheel met noma overeenkomstig lijden te verwekken.
In sommige gevallen veroorzaakte deze microbe bij het proefdier
een absces of septichaemie zonder locale aandoening.

In zijn Recherches sur le tétanos deelt Babes een
aantal belangrijke feiten mede. Hij vond, dat tetanus-bacillen
weerstand bieden aan een verwarming gedurende 30 minuten tot
bijna ioo°. De bouillon-culturen dezer microben behouden haar
virulentie, wanneer zij tot 65° worden verwarmd. Boven deze
temperatuur verliezen zij haar giftigheid, doch krijgen die weer
terug, wanneer zij op nieuwe voedingsstoffen worden overgebracht.
Het vleesch van tetanus-zieke dieren, noch de culturen van
tetanus-bacillen veroorzaken tetanus, wanneer zij in de \'maag
worden gebracht. De microben verliezen evenwel bij den door-
tocht van het darmkanaal haar virulentie niet. Om deze reden
kunnen de dejecties van mensch en dier als infectiebronnen voor
deze ziekte gelden. Kikvorschen krijgen slechts dan tetanus,
wanneer men ze na de infectie kunstmatig tot warmbloedige
dieren maakt door ze in de broedstoof te plaatsen. De hond en
de kat kunnen ook tetanus krijgen. Evenzoo de duif, doch deze
alleen door infectie met zeer virulente culturen.

Het schijnt, dat injecties van lugol\'sche oplossing tetanus bij
den hond kunnen genezen. Meermalen gelukte het bij honden de
verschijnselen van tetanus, welke niet zeer acuut waren opgetreden,
of nog niet ver waren voortgeschreden, door inspuitingen met
carbolzuur te doen verdwijnen.

Kippen, ofschoon gewoonlijk refractair, kunnen bloed leveren
met antitoxische eigenschappen, wanneer zij behandeld zijn met
groote doses-virulente culturen of met toxinen.

Voor immunisatie is de door Roux en Vaillard aangegeven
methode, inspuiting van toxine met jood-joodkali behandeld, de
meest eenvoudige.

Ten slotte worden de ziektegeschiedenissen medegedeeld van

-ocr page 214-

eenige lijders aan tetanus, behandeld met antitoxisch serum,
afkomstig van een koe. Een patiënt, lijdende aan uitgebreide
verschijnselen van tetanus, herstelde volkomen na inspuiting van
380 cMs. antitoxisch serum in 9 dagen. Bij een anderen lijder,
die eveneens herstelde, werden in 12 dagen 405 cMs. serum
ingespoten. Een derde patiënt genas na inspuiting van 320 cM3.
in 16 dagen. Twee lijders stierven ondanks de inspuiting.

In een moeielijk te refereeren artikel (Observations sur
les corpusculus métachromatiques) bespreekt
Babes de
genese der vertakte bacteriën en der bacterie-kapsels. Naar
analogie van hetgeen de studie van het deelingsproces bij strep-
tococcen ons leert, meent hij, dat het ontstaan van vertakkingen
bij bacteriën afhankelijk is van een verandering der richting,
waarin de deeling der individuen plaats heeft en tevens van een
belemmering in de onderlinge afscheiding der bacteriën, welke zich
verdeeld hebben. Hij herinnert hierbij aan de mededeeling van
sorokin, die een spiril beschreef, bij welke jonge individuen
ontstonden in den vorm van vertakkingen uit de sporen, welke zich
nog in de oude microben bevonden.

De kapsels ontstaan, evenals de vertakkingen, bij voorkeur
slechts bij individuen, die zich langzaam en onder ongunstige
voedingsvoorwaarden ontwikkelen.
Babes ziet in de kapsels der
bacteriën een verdedigingsmiddel tegen den invloed van het
levende weefsel, waarin de microben zich ontwikkelen.

In twee gevallen van hondenziekte (Nouvelles recherches
sur 1\'étiologie de la maladie de petits chiens)
vonden
Babes en Barzanesco een bacillus, welke bij honden de
algemeene verschijnselen der ziekte en de locale aandoening van
het ademhalings-, soms ook van het digestie-apparaat, kon te-
weegbrengen. Deze bacillus verschilt van de door andere onder-
zoekers gevonden microben en doodt de proefdieren veel sneller
dan dit bij de niet-experimenteele ziekte het geval is. Voor
caviae, ratten en konijnen is dit micro-organisme ook pathogeen.
In sommige gevallen kwam de bacterie voor te gelijk met andere,
meestal met streptococcen.

De hondenziekte is, volgens de schrijvers, geen eenvoudig
ziektebeeld en daarom is het ook niet mogelijk, dat zij uit een
aetiologisch oogpunt als eenheid kan worden beschouwd. Terwijl
die ziekte in sommige gevallen wordt veroorzaakt door de
microbe van
Babes en Barzanesco, kan de mogelijkheid niet

-ocr page 215-

worden ontkend, dat in andere gevallen andere bacteriën als
oorzaak hebben gefungeerd.

Starcovici en Cartianu (Recherches expérimentales
sur le rouge t) kweekten van aan vlekziekte lijdende var-
kens bacteriën, die wel, evenals de door
Löffler en Schütz
gekweekte microbe der vlekziekte, door overenting op duiven in
virulentie toenamen, doch het gelukte hun niet met deze microben
bij varkens experimenteel vlekziekte te doen ontstaan. De voor-
barige conclusie: dat het niet mogelijk is langs experimenteelen
weg aan varkens vlekziekte te bezorgen, ja zelfs, dat de vlekziekte
geen besmettelijke ziekte is, staat lijnrecht tegenover de positieve
resultaten door
Schütz bij zijn inentingsproeven verkregen en
tegenover de ervaring der veeartsen, dat door middel van het
vaccin tegen vlekziekte bij een klein procent-gehalte der jonge
varkens, welke aan de inenting worden onderworpen, vlekziekte
ontstaat.
 De Haan.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

BIBLIOTHEEK VAN HOLLANDSCHE VEEARTSENIJ-
KUNDIGE WERKEN,
i idy Vervolg.

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:

Dr. A. Numan, Waarnemingen omtrent het 1 a n g d u r i g ver-
blijf boven den gewonen dragttijd van gestorvene jon-
gen bij de moederdieren. Overdruk uit: Verhandelingen
der Eerste klasse van het [Koninklijk Nederlandsch Instituut —
nieuwe verh. IIIde deel, 1831?

Idem, Beschrijving van een grootendeels d u b b e 1 d
kalfsmonster: Overdruk uit Verhandelingen enz. VIIde
deel 1838?

Idem, Bijdrage tot de ontleedkundige en physiologische kennis
der horens van het rundvee. Overdruk uit Verhande-
lingen enz. XIIIde deel, 1848?

-ocr page 216-

Idem, Drietal waarnemingen betrekkelijk de dolheid bij
den hond. Amsterdam,
C. G. Sulpice 1843.

Idem, Ontaarding in vet of steatosis en buitengewone ver-
grooting der slaapspieren bij een jonggeboren kalf. Overdruk uit
Verh. der Eerste klasse van het Kon.-Nederl. Instituut reeks,
4de deel. Amsterdam. J.
C. A. Sulpke 1851.

A. J. de Bruijn, Handwoordenboek der vervalschingen, die in
voedingsmiddelen, dranken en andere aitikelen van
dagelijksch gebruik voorkomen, met aanwijzing der zekerste midde-
len om die zelf te kunnen opsporen en echtheid van vervalsching
te onderscheiden. Naar den 2den Hoogduitschen druk van Dr,
Hermann Klencke. Met een uitslaande plaat. Utrecht, J. G.
Broese
1879.

Mr. Hubert Sassen, Proeven eener handleiding tot de in
Nederland meest voorkomende jagten met den s t a a n d e n
hond, alsmede een natuurkundige beschrijving der behandelde
dieren, in verband met dezelver jagten. Met een aanhangsel be-
treffende de noodigste jagt-verordeningen. 2de druk. \'s-Hertogen-
bosch,
P. R. D. Muller 1843.

v. M., Het afrigten van moeijelijk te bewerken of m i s-
bouwde paarden. Uit het Hoogduitsch van E. F.
Seidler.
Haarlem, J. B. van Loghem Jr. 1851.

W. C. Schimmel, met medewerking van Dr. A. VV. H. Wirtz
en D. F. van Esveld, Handleiding tot de paardenkennis
voor cadetten der cavalerie en artillerie. Met atlas. Breda, Gebr.
Oukoop (voor rekening van de Kon. Mil. Academie) 1885.

Idem, met medewerking van D. F. van Esveld, J. H. Knel
en M. H. J. P. Thomassen. Handleiding tot de paar denke n-
n i s voor de cadetten der cavalerie en artillerie. Met atlas, 2de
druk. Breda, Gebr.
Oukoop (voor rekening van de Kon. Mil.
Academie) 1895.

Een deskundige, Tuberculose en uitvoer van vee naar
België. Nieuwe Rotterdammer Courant van 18 December 1895.

Van den heer J. van de Velde te Deventer:

J. van de Velde, De derde uitgave van Plinzner\'s „System
der Pferde-Gymnasti k". Overdruk uit het Indisch Mili-
tair Tijdschrift 1893.

Idem, Drei Fälle von Filaria papillosa. Overdruk
uit „Monatshefte für prakt. Thierheilkunde, VII Band".

-ocr page 217-

Idem, De bestrijding van den k w a d e-d roes in het
Nederlandsch-Indisch leger. Overdruk uit het Indisch Militair
Tijdschrift 1895.

Idem, „Rückenganger" in galop. Overdruk uit het Indisch
Militair Tijdschrift 1895.

Van den heer J. Laméris te Amersfoort:

G. J. Hengeveld, Dictaat. Verloskunde. Geschreven in
1866 door
P. C. Buiterse

J. J. Hinze, Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche
leger in het jaar 1894 behandelde zieke paarden. Leiden,
J. J.
Groen,
1895.

Van den heer H. G. van Harrevelt :

Mr E. Jongsma, De paardenfokkerij in Friesland.
Leeuwarden,
G. T. N. Suringar 1865.

H. G. van Harrevelt, Over sterfte van jong vee
tengevolge van het voeren met afgeroomde melk.
Nieuws- en advertentieblad voor Epe, Heerde, enz., van 23 Juni 1894.

Van den heer J. Rempt Dzn. te Ouder-Amstel, ter aanvulling:

Programma der lessen aan \'s R ij k s V e e a r t s e n ij-
school voor het schooljaar 1881/82,

S. te K., Wenken in de varkensfokkerij. Het kiezen
der fokdieren. Ned. Landbouw-Weekblad van 4 Augustus 1894.

A. van Leeuwen, Voorstel van de afdeeling Leiden en om-
streken omtrent eene eventueele regeling der vleeschkeu-
r i n g. Maandblad van de Holl. Maatsch. van Landbouw, No-
vember 1891.

Van den heer N. H. Wolf te Utrecht:

N. H. Wolf, \'sRijks Veeartsen ij school te Utrecht.
Met platen. Wereldkroniek van 16 November 1895.

Van den heer J. J. Dhont te Rotterdam :

Gemeenteblad van Rotterdam, voor zooverre dit betrekking
heeft op abattoir en vleeschkeuring: 1883, n03. 39 en 47; 1887,
n°. 12; 1889, nos. 9 en 11; 1895, nos.
18 en 19.

J. J. Dhont, Verslagen omtrent den toestand van het openbaar
slachthuis te Rotterdam over de jaren: 1884, 1887, 1889—1894.

Verslag omtrent den toestand van abattoir en veemarkt te
Amsterdam over
1894.

-ocr page 218-

Van het Nederlandsch Landbouw-Comité:

De nos. 7, 24, 47 en 51 van het Nederl. Landbouw-Weekblad
1894 en de geheele jaargang 1895.

Verslag van de handelingen, verricht door het Ned. LandboUw-
Comité, over de jaren 1893 en 1894.

Van de besturen der Vereenigingen „Friesch paarden-stamboek"
en „Friesch rundvee-stamboek":

Friesch p a a r d e n-s t a m b o e k, afl. I—XVI (1880—1895).
„ rundvee-stamboek, afl. IX—XXI (1884—1895).
„ h u 1 p-s t a m b o e k, afl. I—X (1885—1895).
„ rundvee-stamboek, kalverenboek 1895.

Van den héér E. A. L. Quadekker te Haarlem:

C. D. van der Weg, Handleiding voor paarden fokker ij,
ten dienste van den Nederlandschen Landbouwer-Paardenfokker,
samengesteld uit de op een prijsvraag ingekomen drie bekroonde
antwoorden van de heeren: E.
A. L. Quadekker te Breda, A.
van Leeuwen
te Leiderdorp en M. W. V. van Bijlevelt te
Rilland-Bath. Groningen, Erven B.
van der Kamp 1893.

Quadekker, Het paard, zijn lichaamsbouw en zijne inwen-
dige organen. Met gekleurde platen en geïllustreerden tekst voor
fokkers, liefhebbers en bezitters van paarden, alsmede voor land-
bouwonderwijs en cursussen in hoefbeslag, naar het Duitsch van
A, Schwarz. Deventer, Kluwer & Co., z. j. (1895).

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:

L. T. Janné, De slachthuiskwestie. De nieuwe Koe-
rier van 31 Augustus 1895.

A. van Hessen, Tuberculose bij het vee. De Telegraaf
van 9 October 1895.

M. H. J P. Thomassen, Sur un nouveau procédé de cast ra-
tio n des males. Overdruk uit : Annales de médecine vétérinaire,
Juin 1895.

L. J. van der Harst, Een diastatisch en pepton-vormend
ferment in de zaden van phaseolus vulgaris
L. Over-
druk uit het Maandblad voor Natuurwetenschappen, jaarg. 7, n°. 1.

Johs. R. , V e e o o r 1 o g. De Telegraaf van 25 Sep-

tember 1895.

-ocr page 219-

J. van de Velde, Beknopte handleiding tot de paarden-
kennis. Haarlem L.
Spoon, z. j.

Idem, De muildieren bij de bergbatterijen. Overdruk uit
het Indisch Milit. Tijdschrift 1894.

Van den heer K. van der Veen te Grijpskerk:

J. H. Formsma, Een boekje met een groot aantal recepten
tegen verschillende ziekten bij het vee. Opgemaakt tusschen
1776 en
1847 (in manuscript).

Van den heer M. G. de Bruin te Utrecht:

Ericus, Weiden waarop besmettelijke ziekten van het vee
voorkomen. Nieuws van den Dag van 9 Januari 1896.

Van den heer M. Lucieer te Oostburg:

Buffon, Oeuvres complètes de Buffon et ses conti-
nuateurs. Bruxelles,
Th. Lejeüne 18331).

Van den heer J. de Koning te Nijmegen:

J. de Koning, Openbare slachthuizen. Overdruk uit
de Vragen van den Dag
1895.

Van den Heer P. H. J. Gasille te Utrecht:

P. de Plaa, veearts (empirist) te Meliskerke. Ieder zijn
eigen veearts. Receptenboek ter genezing van zieke
paarden en koeien. Middelburg, M. S.
de Zeeuw 1891.

Van den heer H. L. Ellerman Lz.

H. L. Ellerman Lz. De longwormziekte bij de varkens.
Overdruk uit de Veldpost
1896.

VAN ES VELD.

1  Hoewel dit werk in onze verzameling niet te huis behoort, meende
ik toch — na gehouden overleg met het Hoofdbestuur — het in
dank te moeten aanvaarden, daar de uitgave geheel compleet is, fraaie
platen bezit en keurig gebonden is. v. E.

-ocr page 220-

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

Bij de afdeeling Friesland is als lid aangenomen de heer H.
Ymker te Oosterwolde.

PERSONALIA.

Verplaatst: van IJzendijke naar Oude-Wetering de veearts
W. E. Hilwig.

De arts S. Knöps heeft zich gevestigd te Middelharnis.

Bij Koninklijk besluit van 6 Februari 1896, n°. 15, is benoemd
en aangesteld tot paardenarts 2ae klasse bij het personeel van
den geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indië de veearts J.
N. A. C. Scheepens te Harderwijk.

De paardenarts 3de kl. J. Maas, uit Venlo, volgt den cursus in
bacteriologie (Februari en Maart) aan \'s Rijks-hospitaal te Utrecht.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

In aansluiting aan het bericht omtrent de openstelling der
Belgische grenzen voor den invoer van vee uit Nederland, op-
genomen in de Ned. Staatscourant van 29/30 December 11.
n°. 305, volgt hieronder de Vlaamsche tekst der op dien invoer
betrekking hebbende bekendmaking van het Belgisch Departe-
ment van Landbouw en Openbare Werken, zooals die voorkomt
in den Moniteur Beige van 28 December te voren.

De Minister van Landbouw en Openbare Werken, gezien de
wet van 30 December 1882 enz.

Besluit:

Art. ï. De in- en doorvoer van runddieren, herkomstig uit
Nederland, zijn toegelaten langs de tolkantoren en hulpkantoren

-ocr page 221-

in bijgaande tabel aangeduid, op dagen en uren die er in aan-
gewezen zijn, onder de voorwaarden vermeld o. a. in de artikels
3, 4 en 51) van het reglement op de tuberculose van het rundvee.

Zoodra de op de grenzen in te richten lokalen bestemd tot
het tuberculiseeren zullen voltooid zijn, zullen de koeien, her-
komstig uit Nederland, uitsluitend mogen ingevoerd worden langs
de tolkantoren met zulke lokalen voorzien. Behoudens de te
bepalen uitzonderingen, zullen deze dieren in gezegde lokalen
met tuberculine beproefd worden, gelijkvormig de voorschriften

1) Deze schikkingen luiden als volgt:

Art. 3. Alle rundvee tot den invoer aangeboden, wordt, bij het inkomen,
op kosten der invoerders onderzocht en met blijvende teekens gemerkt, den
dag van den invoer aanwijzende. Dieren onder de vier maanden kunnen van
de merking vrijgesteld worden.

Die merken, alsook de andere merken waarvan het gebruik door de uit-
voering van het tegenwoordig besluit zou worden gewettigd, worden door den
Minister bepaald en hunne toepassing geschiedt, volgens zijne voorschriften.
De Minister bepaalt de kosten van het toezicht (a).

Het is verboden de merken te doen verdwijnen of te beschadigen.
Art. 4. De ingevoerde dieren worden gelost alvorens onderzocht te worden.
Ten opzichte der dieren langs zee ingevoerd, zal gehandeld worden volgens
de schikkingen der besluiten genomen in uitvoering van artikel 49 van het
Koninklijk besluit van 20 September 1883.

Art 5. Als een dier, op eene land- of zeegrens tot den invoer aange-
boden, erkend wordt als aangedaan te zijn van pokziekte of er van verdacht
wordt, uithoofde van het bestaan van clinische teekens, vergt de veeartsj
met het gezondheidstoezicht gelast, door tusschenkomst van den plaatselijken
toloverste, dat de invoerder of de vervoerder het dier onmiddellijk naar
het land van herkomst terugzende, nadat hetzelve met blijvende merken
geteekend is geworden.

Bij gebreke door den invoerder of den vervoerder aan die vraag te vol-
doen of wanneer de terugzending in het land van herkomst geweigerd
wordt, doet de veearts het dier afzonderen, in afwachting dat het zonder
schadevergoeding, door de zorgen van den eigenaar of, bij zijne ontsten-
tenis, door de tusschenkomst van de plaatselijke overheid, afgemaakt worde,
l^ie afmaking moet zoo gauw mogelijk geschieden, en ten laatste binnen
de drie dagen

1 (a) De kosten van het toezicht zijn bepaald als volgt, per dier :

-ocr page 222-

van art. 6 van het reglement op de tuberculose van het rundvee
en de maatregelen ingevolge deze schikking genomen.

Art. 2. De in- en doorvoer van schapen zullen geschieden
langs de tolkantoren en hulptolkantoren, in de hierbij gaande
tabel aangeduid, op de dagen en uren die er in aangewezen zijn.
Bij hunne aankomst in gemelde kantoren of hulpkantoren zullen
de dieren, op kosten der invoerders, door den veearts met het
toezicht belast, onderzocht worden.

Als de veearts bevindt dat deze dieren gezond zijn, stelt hij
zulks vast door een getuigschrift gelijkvormig bijgaande model, dat
aan den eigenaar of den begeleider der dieren wordt overhandigd.

Art 3. De in- en doorvoer van varkens, herkomstig uit
Nederland, blijven verboden.

Art. 4. De rechtstreeksche doorvoer van rundvee, schapen en
varkens, zonder overlading, langs den spoorweg, wordt toegela-
ten zonder eenige bijzondere formaliteit van sanitairen aard.

Art. 5. De besluiten van 18 April en 26 November 1895 zijn
ingetrokken.

Art. 6. Huidig besluit zal in uitvoering komen den 6den Januari
1896.

Brussel, den 24sten December 1895.

De volgende kantoren zijn \'op de dagen en uren daarachter
geplaatst voor den invoer van runderdieren en schapen, her-
komstig uit Nederland opengesteld:

Westcappelle, Dijnsdag, op de doortochtsuur van den eersten
buurtspoortrein in den morgen.

Stroobrugge (Maldegem), Woensdag, van 2 tot 3 uur namiddag.

Watervliet, Zaterdag, van 8 tot 10 uur voormiddag.

Staak (Assenede), Dijnsdag, van 2 tot 4 uur namiddag.

Selzate (statie), Dijns- en Donderdagen, van 2 tot 4 uur na-
middag (uitgenomen het tijdperk van 1 November tot 1 Maart,
van middag tot 2 uur namiddag).

Kieldrecht, Zaterdag, van 10 uur \'s morgens tot middag.

De Tromp (Stekene), Woensdag, van 9 tot 10 uur voormiddags.

Kruisstraat (Moerbeke), den eersten en derden Woensdag van
elke maand, van 2 tot 3 uur namiddag.

Santvliet, Dijns- en Zaterdagen van 9 tot 11 uur voormiddag.

Esschen (statie), Dijnsdags en Zaterdagen, van zonsop- tot zons-
ondergang.

-ocr page 223-

Esschen (dorp), Vrijdag, van 2 tot 4 uur namiddag.

Wuestwezel, Zaterdag, van 10 uur \'s morgens tot middag en
den derden Dijnsdag der maand, van 2 tot 4 uur namiddag.

Strijbeek (MeerleJ, Maandag, van 2 tot 3 uur namiddag.

Baerle-Hertog, Dijnsdag, van 9 tot 11 uur voormiddag.

Arendonck, van 1 April tot 30 September, Donderdag van 8
tot io uur voormiddag; van 10 uur \'s morgens tot middag, te
rekenen van 1 October tot 31 Maart.

Poppel, Dijnsdag, van 2 tot 3 uur namiddag.

Achel (statie), langs de spoorbaan en langs den aardeweg;
Woensdag, tot
10 uur voormiddag.

Hamont (statie), Woensdag, op doortochtsuren van den eersten
trein in den morgen.

Maarseik, Maan- en Donderdagen, van 10 uur \'s morgens tot
middag.

Smeermaas (Lanaken), Dijnsdag, van 2 tot 3 uur namiddag.

Mouland, Woensdag, van 10 tot 11 uren voormiddag; den
eersten Maandag van elke maand, van 4 tot 5 uur namiddag.

Visé (statie), Dijnsdag, vóór den middag, en Zaterdag na den
middag, op de doortochtsuren der veetreinen komende
uit
Holland.

La Planck (Sint-Maarten Voeren), Maandag, van 2 tot 3 uur
namiddag, en Zaterdag van 8 tot 9 uren voormiddag.

\'s Graven Voeren, den eersten en derden Dijnsdag van elke
maand, van 10 tot 11 uur voormiddag.

Gemmenich, den eersten en derden Woensdag van elke maand,
van 2 tot 3 uur namiddag (Staatscourant van 4 Januari
1896, n». 3).

Blijkens een bekendmaking, voorkomende in den Belgischen
Moniteur van 5 dezer, zijn de uren, waarop het grenskantoor
Strijbeek (Meerle) is opengesteld voor den invoer van rundvee
en schapen uit Nederland, bepaald als volgt:

van i November tot 31 Maart: des Maandags van 11 tot 12
uur voormiddags;

van i April tot 31 October: des Maandags van 2 tot 3 uur
namiddags (Staatscourant vau 12/13 Januari 1896, n°. 10).

De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën ;

Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat afwijking van

-ocr page 224-

bestaande verbodsbepalingen wordt toegestaan ten aanzien van
den invoer uit Frankrijk van rundvee en scha-
pen, bestemd voor de slachtbank, daaronder begrepen de export-
slachterijen, op de volgende voorwaarden :

x. dat aan het grensstation worde overgelegd een ambtelijke
verklaring van de overheid van de plaats van herkomst, binnen
de laatste 8 dagen afgegeven, ten bewijze :

a. dat het vee, waarvan de leeftijd en het signalement te ver-
melden zijn, gedurende de laatste 20 dagen aldaar verblijf heeft
gehouden, en

b. dat aldaar, benevens binnen een afstand van 10 Km., in
de laatste 120 dagen geen besmettelijke longziekte en in de laatste
20 dagen geen veepest, geen mond- en klauwzeer en geen schaaps-
pokken zijn voorgekomen ;

2. dat het vee, bij aankomst aan het grensstation, door den
districtsveearts of een zijner plaatsvervangers zij gekeurd en gezond
bevonden, ten bewijze waarvan door hem, die het onderzoek heeft
verricht, een aanteekening op de bovenbedoelde verklaring is te
stellen;

3. dat het vervoer van het vee van het grensstation naar de
plaats van bestemming geschiede per spoor zonder overlading,
in afzonderlijke, gesloten en verzegelde wagens;

4. dat het vee op de plaats van bestemming onder politie-
toezicht zoowel ontladen als vervoerd worde naar de slachtplaats,
alwaar het van ander vee afgezonderd is te houden en binnen"
24 uur, mede onder politietoezicht, moet worden geslacht, alles
onverminderd zoodanige voorzorgen van bij zonderen aard, als
ter wering van besmetting wegens plaatselijke omstandigheden
door Harer Majesteits Commissarissen in de onderscheidene pro-
vinciën bovendien mochten worden voorgeschreven (Staats-
courant van 14 Januari 1896, n°. it).

-ocr page 225-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in lederland,
gedurende December 1895 en Januari 1896.

■ij^cijfers tnsschen ( > duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol-
heid.

WCIE.

o s

o O

M

9 a

paov

^«mber.

Q^JSel
U^pand

fe^ïolland
^ant

8

10

»

2
3
1
9
10
1

10 (2)
57(J2)

3 (a)
2 (^

3 (3)

n
1

2 (3)
1

2 (2)

2 (2)
(G)

(2)

35 (5)
33 (3)

1

20 (10)

2 (2)

3 (2)

»

6 0)

2(2)

totaal

6 t1)

48

3(3)

135 («)

35 (21)

20F)

! gfer

2 (4
28 (9)

1

2 (2)

Osei
^ fC^and
Ceht.

1
1

2 (3)
3 (3)

60
8(s)

5 0)

15 (ö)

5 (3)

3 (3)

23 (3)
4 0)

ant

4 (4)
1

urg

p°taal .

36

12(3)

13P)

im

57 (i4)

32 (iö)

{Staatscourant van 12/13 Januari, n°. 10 en van 16/17 Februari 1890, n°. 40.)

v. E.

-ocr page 226-

BOEKBEOORDEELING.

Handleiding tot de paardenkennis voor
de cadetten der Cavalerie en Artil-
lerie, door
W. C. SCHIMMEL, Leeraar aan
\'s Bijks Veeartsenijschool. Met medewerking van
D. F. VAN ESVELD, Leeraar aan \'s Rijks Veeartse-
nijschool, JV H. KNEL, Kapitein der Veld-Artillerie,
en M. H. J. P THOMASSEN, Leeraar aan \'s Rijks
Veeartsenijschool. Tweede, geheel omgewerkte druk.
Te Breda, ter stoomdrukkerij van G-ebrs. Oukoop,
voor rekening van de Koninklijke Militaire Academie
1895.1)

De heer Schimmel zegt in het „V o o r b e r i c h t" o. m. het
volgende: „Van bevoegde zijden werd mij de wenschelijkheid
betoogd, om bij de bewerking van den tweeden druk dezer
Handleiding het natuurhistorisch en het anatomisch-
physiologisch gedeelte (Boek I en II) der eerste uitgaaf in
te krimpen en een ruimer plaats open te stellen voor de bewe-
gingsleer en, in verband daarmede, voor de leer der spieren.
Hieraan is voldaan. Als gevolg daarvan is de atlas van vele nieuwe
platen voorzien; door haar betere uitvoering zijn zij gemakkelijk
van de oude te onderscheiden. Ook de eerste plaat, van het
geraamte, werd geheel vernieuwd, terwijl voor de ouderdom-
kennis een nieuwe werd ingevoegd.

„De heer Thomassen belastte zich met de bewerking van
Boek I en II, de heer
Knee schreef het Derde Hoofd-

1  De Redactie verzocht mij de bespreking van dit belangrijke boek.
Aanvankelijk heb ik deze uitnoodiging niet durven aannemen, daar ik er
ernstig tegen opzag. Ik vertrouw dat ieder die reden zal billijken. —
Een tweede verzoek in dien geest heb ik evenwel niet willen afslaan. Ik
zie er nog zeer tegen op, doch zal trachten het naar mijn beste weten te
doen, en.... in het vertrouwen dat de auteurs mij de kleine opmerkingen
omtrent enkele gedeelten zullen willen beantwoorden, waardoor datgene,
wat mij thans vreemd of onjuist toeschijnt, wellicht door een nadere uit-
legging helder en juist zal voorkomen. A. W. H.

-ocr page 227-

stuk van Boek III, terwijl de heer van Esveld het Vijfde
Hoofdstuk daarvan weder voor zijn rekening nam."

Dat deze belangrijke Handleiding in 10 jaar tijds een 2den druk
mocht beleven, is de vermelding waard, daar ons land toch zoo klein
is, en de beoefenaren van de daarin vervatte wetenschap zoo weinig
talrijk zijn. Zij is bij den 2tlen druk nog iets in omvang en zeker nog in
belangrijkheid toegenomen. Boek I en II: „Natuurhistorisch gedeelte"
eti „Inwendige Paardenkennis1\' zijn ingekort, ofschoon het spier-
stelsel uitvoeriger is behandeld, doch het Derde Hoofdstuk van
„Uitwendige Paardenkennis", Boek VI („Koop, verkoop en sig-
nalement van paarden") en Boek VII („Wetsbepalingen aangaande
paardenhandel en besmettelijke ziekten van het militaire paard")
zijn belangrijk uitgebreid. Telde de eerste druk 809 blz,, de tweede
druk heeft er 868.

Voor de plaat van het geraamte is een andere en betere af-
beelding gekozen. Zij is mede verbeterd, doordat de omtrek van
het bij te denken paard ook is weergegeven. Verder zijn
5 spier-
platen en een plaat voor de ouderdomkennis toegevoegd, en de
platen behoorende bij het Derde Hoofdstuk van Boek III be-
langrijk uitgebreid en verbeterd.

Deze Handleiding is een standaardwerk. Zij bevat een schat
van wetenschap, welke met een voorbeeldige nauwgezetheid is
bewerkt en gerangschikt, en die veel arbeid moet kosten om haar
machtig te worden. Ware de schrijver evenmin als ik van nabij
bekend met het doel waarvoor zij is geschreven, dan zou de
vraag kunnen rijzen of deze Handleiding misschien niet te om-
vangrijk is voor dat doel?

Het zij mij vergund enkele opmerkingen te maken omtrent de
afzonderlijke gedeelten der Handleiding.

»Het natuurhistorisch gedeelte" en j>de inwendige paarden-
kennis", Boek I en II.
Het Eerste Boek is belangrijk inge-
kort. Dit is geschied op een zoodanige wijze, dat de waarde van
deze Afdeeling er niet door is afgenomen. Het Tweede Boek is
ook veel minder uitgebreid dan in de eerste uitgave, het spier-
stelsel echter uitvoeriger behandeld. Dit was noodig voor
de bewegingsleer. De studie van dit hoofdstuk lijkt mij ver-
schrikkelijk moeielijk voor hen, die geen onderwijs hebben ge-
noten in de practische ontleedkunde. Zoo dit niet aan de Kon.
Mil. Academie wordt gegeven, dan schijnt mij het bestudeeren
van die rubriek in de eerste uitgave voor de cadetten vrucht-

-ocr page 228-

baarder te kunnen zijn dan van die in den tweeden druk.
Ingeval zij echter in den thans gegeven vorm noodig is, dan is
m. i. het onderwijs in practische ontleedkunde voor de cadetten
der cavalerie en artillerie onontbeerlijk.

Uitwendige paardenkennis, Boek III. Met uitzondering van
het Derde Hoofdstuk heeft dit weinig veranderingen ondergaan.
Ten opzichte van „D e uitwendige lichaamsdeelen"
hebben zij in geringe mate betrekking op „Het hoofd", „De
nek", „De oogen" — de ouderdomsboog, die als een grijze ring
op den hoornvliesrand veelal bij oude menschen optreedt, zou
bij het paard onafhankelijk van den leeftijd voorkomen —, „De
voorknie" — hierbij wordt gezegd dat de uitsnijding onder de
voorknie somtijds slechts schijnbaar bestaat, nl. dan wanneer de
omvang van de pijp voldoende is, doch de voorknie en de onder-
arm van ter zijde gezien, zeer breed zijn —, „De kroon" —
waarbij het zijbeen wordt gereleveerd —, „De schenkel" en „Het
spronggewricht". De laatste twee hebben nog al eenige verandering
ondergaan. Schrijver heeft in het maandblad Hippos reeds aan-
gegeven dat volgens de tegenwoordige opvatting voor snelle
gangen wel een lange schenkel en dito pijp wordt verlangd,
doch dat deze moeten samengaan met een bijna verticalen stand
van de pijp, een grooten hoek in het spronggewricht en een ver
naar voren gelegen kniegewricht. De gewenschte hoekvorm in
het spronggewricht van een rijpaard heette vroeger 140 —150° te
zijn, thans 10 graden meer. Deze sprong schijnt voor een rij-
paard — geen renpaard zijnde — iets ruim.

Aan „De ouderdom kennis" is een gedeelte toegevoegd
omtrent het onderkennen van den 10—30-jarigen leeftijd, door
het in verschillenden vorm voorkomen van een groeve op de
hoektanden, afhankelijk van den ouderdom. Deze wijze van ouder-
domsbepaling is door den schrijver vroeger eveneens in het
maandblad Hippos ter sprake gebracht.

Het Derde Hoofdstuk, „Evenredigheden, hou-
dingen, standen, lichaamsbewegingenen gan-
gen", is van 30 op 87 blz. gebracht. In „Gebreken der gangen"
wordt o.a. gezegd dat bij den Franschen stand „Het maaien"
valt waar te nemen. Bij dien stand is zulks soms niet het geval.
I)it hangt af van het feit of de ondereinden der voorste ledematen
naast een divergeerend verloop tevens — vóór naar buiten en
achter naar binnen — zijn gedraaid of niet. Komt het eerste voor,

-ocr page 229-

dan schept het paard, d.i. worden de ondereinden binnenwaarts
opgenomen ; is het laatste het geval, dan maait het, d. w. z.
worden die ondereinden buitenwaarts opgenomen.

„De kleuren" zijn evenals in de eerste uitgave uitvoerig
behandeld.

Het Vijfde Hoofdstuk „Paardenrassen", is vooral onder
,,Nederland" belangrijk omgewerkt. Het Oldenburgsche paard
wordt 1.70 — 1.80 M. hoog genoemd. Hiermede is zonder twijfel
bandmaat bedoeld. — Bij de opgave omtrent de stoeterij te
Herrenhausen in Hannover wordt op blz, 459 gezegd dat vol-
gens de „Encyclopadie van
A. Koch" aldaar in 1888 i2witgeboren
schimmels en 13 isabellen waren, terwijl het maandblad Hippos
zegt dat daar in 1892 nog slechts vijf hengsten en een merrie
waren, waardoor het schijnt dat die mededeelingen niet beide
waar kunnen zijn. En toch kan zulks zeer goed. De tegenwoordige
eigenaar dier stoeterij, de hertog van Cumberland, heeft die stam
van schimmels en isabellen successievelijk laten uitsterven of
weggegeven. Op dit oogen\'blik is in Herrenhausen geen enkele
schimmel of isabel meer. De jaarlijksche hengstenkeuring te
Aurich vindt tegenwoordig plaats in de eerste week van Febru-
ari. — In Beieren worden in de laatste jaren vrij veel Oost-
friesche en Oldenburgsche hengsten vanwege het Riik ter dek-
king gesteld.

Boek IV: „De hoef en het hoefbeslag". Dit is ook belang-
rijk omgewerkt en vermeerderd, vooral met betrekking tot het
ontleedkundig gedeelte en het winterbeslag. De schroef kalkoenen
worden als het beste winterbeslag aangegeven. Dit heeft tegen-
woordig vrij zeker de meeste aanhangers. Het beslag met insteek-
kalkoenen kan echter ook uitstekend zijn en heeft voor doctoren
en stalhouders, waar meermalen \'s nachts verwisseling van stompe
met scherpe kalkoenen moet plaats vinden, veel vóór boven dat
met schroefkalkoenen. De verwisseling der stiften kan bijna in
zooveel seconden geschieden als die der schroeven in evenveel
minuten. En zoo de stiften en de gaten nauwkeurig zijn vervaar-
digd, behoeft er bijna geen enkele te worden verloren.

Boek V : Gezondheidsleer. Dat het turfstrooisel het stroo
niet geheel zal vervangen, ligt voor de hand. Tal van paarden-
handelaren en stalhouders denken er echter niet aan het sedert
de laatste jaren gebruikte turfstrooisel te doen vervangen door
stroo. De paarden gaan op turfstrooisel meer liggen dan op stroo.

-ocr page 230-

De ligplaats is ook warm, wanneer voldoende wordt zorg gedragen
Voor tijdige verwijdering der urineplekken.

De Boeken VI en VII zijn veel uitgebreid. Bij het eerstge-
noemde werd opgenomen : „Gang van zaken bij een procedure
over een verborgen gebrek." A. W.
Heidema.

Handbuch der vergleichenden Anatomie der Hausthiere,
bearbeitet von W. KLLENBERGER. und C. MüLLER.
Achte Auflage mit 322 in den Text gedruckten
Holzsehnitten. Berlin, Verlag von August Hirsch-
wald 1896.

Waar de herdrukken elkander zoo spoedig opvolgen als bij het
bovenstaande werk, zal een uitvoerige aanbeveling zeker onnoo-
dig zijn. Het werk is geheel op de hoogte van den tijd; daar-
voor waarborgen ons trouwens de namen der schrijvers. Een
oppervlakkige vergelijking met de zevende editie doet zien, dat
het histologisch overzicht geheel is weggevallen en dat het werk
door de bijvoeging van een groot aantal figuren, welke uitstekend
zijn bewerkt, zeer aan waarde is toegenomen. Het was een ge-
lukkige gedachte ook in de osteologie af beeldingen op te nemen ;
gaarne had ik gezien dat de schrijvers nog iets verder waren ge-
gaan door evenzoo bij de beschrijving van de bijzondere beenderen
van het hoofd figuren te voegen. Wegens het overlijden van
Leise-
ring
moest zijn aandeel van het werk door anderen worden over-
genomen. Voor myologie nam
Baum die taak op zich en hij
kweet zich daarvan uitstekend. Dat hij de noodige aandacht schonk
aan fascitin, peesscheeden en slijmbeurzen komt het geheel zeer
ten goede.

De leer der ingewanden is door Ellenberger geheel omge-
werkt, terwijl er een uitvoerige beschrijving aan is toegevoegd van
de ligging der ingewanden bij de verschillende huisdieren en de
wijze waarop deze uit het lichaam moeten worden verwijderd.

Reeds bij de spierleer en verder bij de overige hoofdstukken
gaat een algemeen vergelijkend overzicht vooraf, wat aan de
duidelijkheid van het bijzondere gedeelte zeer bevorderlijk is.
Ellenberger leverde dit bij vaat- en zenuwleer, van welke
laatste hij ook de centraal-organen geheel bewerkte, terwijl het
bijzondere gedeelte de verdienstelijke arbeid van
Müller is. De
leer der zintuigen is door
Ellenberger geheel gewijzigd, terwijl

-ocr page 231-

Müller aan het werk een korte anatomie van de vogels toevoegde.

Uitgezonderd in de osteologie en in de anatomie der vogels
is overal de nieuwere nomenclatuur gebruikt en wel bij voorkeur
de Latijnsche, waardoor het geheel zich veel gemakkelijker laat
lezen, iets wat eveneens wordt bevorderd door het gebruik van
verschillende lettertypen.

Een enkele opmerking moet mij uit de pen. Nu aan de ge-
heele afwerking door schrijvers en uitgever zooveel zorg is be-
steed, steken enkele der oude figuren sterk bij de nieuwe af, een
verschil dat b. v. in het oog springt, indien men o. a. de figuren
80 en 120 vergelijkt.

Gaarne zie ik dit boek in veler handen.

Van Esvelo.

Prij svraag-landbouwkunde.

De commissie uit de Gedeputeerde Staten van Friesland, belast met
het beheer over het door wijlen Dr. L. A.
Buma aan de provincie
ten dienste van de landbouwkunde vermaakte legaat, looft een prijs
uit van f 500 voor de beste, mits goedgekeurde beantwoording
van de navolgende prijsvraag, waarbij verlangd wordt:

«Een beknopte geschiedenis van het rundveeslag in Friesland,
alsmede eene beschrijving van de eigenschappen waardoor het
zich, vooral ten aanzien van de melkgeving, doch ook in andere
opzichten, boven andere veeslagen onderscheidt, met aanwijzing
van hetgeen tot verbetering, of veredeling van het veeslag zal
kunnen worden gedaan.

«Een en ander toegelicht door afbeeldingen van mannelijke
en vrouwelijke exemplaren van den laatsten tijd en met heen-
wijzing naar of overlegging van afbeeldingen van exemplaren van
vroegeren tijd.»

ERRATUM.

Op bladzijde 130 van dit deel staat in het referaat over
arecoline: De dosis is 0,8 tot 0,10 centigram. Dit moet
zijn: De dosis is 0,08 tot 0
,10 centigram. de redactie.

-ocr page 232-

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

J. M. Lungwitz, Taenia ovilla Rivolta, ihr anatomische
Bau und die Entwicke lung ihrer Geslechtsorgane.
Dissertatie. 8°., 56 S., 2 PL Berlin 1895.

Scheibel, Der Bau der Tänia magna A b i 1 d g a a r d (Taenia
plicata Zeder). Ein Beitrag zur Kenntnis der Pferdetänien.
Giessen 1895.

J. Ch. Huber, Bibliographie der klinischen Helmintho-
logie. München,
J". F. Lehmann 1895.

Dr. W. Haacke, Gestaltung und Vererbung. Eine Entwicklungs-
mechanik der Organismen. Leipzig,
T. O. Weigel Nachfolger (Chr.
H. Tauchnitz)
1895.

F. schenck, Physiologisches Prakticum. Eine Anleitung für

Studirende zum Gebrauche in praktischen Cursen der Physiologie. Stutt-
gart,
F. Enke 1895.

O. Lindemann, Theorien der Heilung des Kehlkopfpfei-
lens der Pferde und allgemeine Gesichtspunkte
über die Atlimung während der Bewegung. Hannover,
H.
Lindemann 1895.

Prof. Ch. Cornevin, Voyage zootechnique dans l\'E u r o p e
centrale et orientale, gr. in
-8% avec 6 planches. Paris, J.
B. Baillière et fils 1895.

A. Capitaine, Notes sur l\'industrie mulassière poitevine.
Broch, in-8°. de 18 p, Niort
/^hiron 1895.

Dr. H. Gillet, La pratique de la sérothérapie et les trai-
tements nouveaux de la diphtérie, I vol. in-16 de 300
pages, avec 37 figures. Paris, J.
B. Baillière et Fils 1895. Prix
cartonné 4 fr.

Prof. A. Rodet, L a variabilité des microbes. Introduction par
le professeur
Arloing, i vol. grand in-8°. de 216 pages. Paris, J. B.
Baillière et Fils 1895. Prix 6 fr.

Dr. E. !.. Trouessart, Diagnostic bactériologique des mala-
dies microbiennes. Un vol. in-8°. de 207 pages, avec 39 fig.
dans le texte. Paris,
Asselin et IIouzeau 1896.

G. Viaud, De la zoothérapie où traitement de l\'homme malade par les
animaux sains. Broch. in-8°. de 16 p. Poitiers,
oudin 1895.

Prof. R. Montez, Traité élémentaire de parasitologie ani-
male et végétale appliquée à la médecine. I vol. in
8°.
de 600 pages, avec 100 fig. Paris, J. B. Baillière et Fils 1896.
Prix 10 fr.

Prof. F. Peuch et Prof. X. Lesbre, P r é c is cl u p i e d du cheval et
de sa ferruv e. Un volume in-8°. de 500 pages, avec très nom-
breuses figures dans le texte. Paris,
Assei.in et Houzeau 1896. Prix
8 francs.

A. Esclauze, De la ferrure mécanique et de la ferrure à
froid. Brochure in-8°. de 152 pages. Paris, L.
Baudoin 1895.

A. Thary, M ar éc h aie r i e. Un vol. in-180. jésus de 458 pages (Ency-
clopédie
Cadéac). Paris, J. B. Baillière et Fils 1895. Plix 5 francs.

-ocr page 233-

Prof. Haab, Atlas manuel d\'ophtalmoscopie. Edition française
par le Dr.
Terson. i vol. in-i6°. de 250 pages, avec 63 planches
coloriées. Paris,
J. B. Baillière et Fils 1895. Prix cartonné 12 fr.

Prof. P. J. Cadiot et J. Almy, Traité de thérapeutique chir-
urgicale des animaux domestiques. Tome premier (chirurgie
générale, maladies communes à tous les tissus, maladies des affections
des membres). Un vol. grand in
-8°. de 630 pages avec 117 figures
dans le texte. Paris,
Asselin et Houzeau 1895, Prix 10 francs. (Le
Tome II, qui paraîtra en
1896, sera livré au prix de 8 francs aux
souscripteurs.)

Dr. H. Gillet, Formulaire des médications nouvelles
(antisepsie, badigeonnage, bains, injections, stypage etc.) 1 vol. in-i8°.
de
280 pages, avec figures. Paris, J. B. Baillière et Fils 1895. Prix
cartonné
3 fr.

E. Marchal, Des viandes de boucherie conservées par
le froid, viandes congeleés, et de leur usage dans
l\'armée. Un vol, petit in
-8°. de 157 pages, aves 3 cartes en couleurs
et
2 planches hors texte. Paris, Asselin et Houzeau 1895. Prix 3 francs.

E. Littré, Dictionnaire de médecine, de chirurgie, de
pharmacie, de l\'a rt vétérinaire et des sciences qui
s\'y rapportent.
17e édition. 1 vol. gr. in-8°. de 1904 pages à 2
colonnes, illustré de 600 figures. Paris, J. B. Baillière et Fils 1895.
Prix cartonné 20 fr., relié 25 francs.

F. Smith, A manuel of veterinary physiology. Second edition.

Rewritten. London, Baillière, Tindall and Cox 1895.

W. J. Gordon, Our carriage horses. With illustrations, 40 pages.
Londen,
Sutton Sharpe and Co. 1895.

W. Hunting, The art of horse-shoeing. 115 p. with nearly 100
illustrations. London H. & W. Brown 1895. Price 3 s. 6 d.

Archibald Macneilage, Tuberculosis from a Layman\'s Stand-
point: a lecture delivered before the Renfrewshire Agricultural
Society. Glasgow, Scottish Farmer Office
1895. Price 3 d.

A. H. Archer, Practical veterinary advice for stockow-
ners. London,
Vinton and Co. 1895. Price 1 s. 6 d.

G. N. H. van Riesen, Het Paard. Leiddraad voor de behandeling en

verzorging van het paard, het rijden en dresseeren, enz. Zwolle, H.
ten Heuvel 1895.

A. A. ter Haar, Het melkvee, keuze, verpleging en voe-
ding- 57 bladzijden. Goes A. A.
W. Bolland 1895. Prijs f 0,25.

A. A. ter Haar, Het mestvee. Goes, A. A. W. Bolland 1896.
Prijs f 0,25. ^

-ocr page 234-
-ocr page 235-

TEXASKOORTS EN AANVERWANTE ZIEKTEN,

door

1». A. UK JOSfe Jzu.

A. Texaskoorts.

Er komt in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika
onder liet rundvee een ziekte voor, Texaskoorts geheeten,
Welke om verschillende redenen een merkwaardige ziekte
mag worden genoemd. Dat merkwaardige bestaat niet zoo
zeer in het groot aantal offers, dat zij kan eisehen, of in
het gevaar, dat zij voor den veestapel van andere wereld-
deelen zou kunnen opleveren, dan wel in het a e t i o 1 o-
g i s c h moment van de ziekte in de eerste plaats, en
in de wijze, waarop de ziekte van een aangetast op een
gezond individu schijnt te worden overgebracht, in de
tweede plaats.

Nog een derde merkwaardigheid zou daarbij te noemen
zijn en wel deze, dat de ziekte in een bepaald gedeelte der
Vereenigde Staten inheemsch is, d. w. z. er voortdurend
heerscht, zij het ook in lichten vorm, zonder dat van inslee-
ping sprake behoeft te zijn. Vertoont de ziekte zich in andere
deelen van de Staten-Unie, dan is de bron van infectie te
zoeken bij runderen, uit dat permanent besmette gebied
af\'komstig en elders geïmporteerd.

In het permanent besmette gebied is dus voortdurend de
smetstof, de specifieke oorzaak van het lijden, aanwezig. En
nu is het merkwaardige van die smetstof, dat ze niet
behoort tot de groote groep van schyzomyceten of
bacteriën, waaraan de oorzaak van tal van besmette-
lijke ziekten terecht wordt geweten.

-ocr page 236-

Gewoonlijk worden de bacteriën beschouwd als tot het
plantenrijk te bebooren, gelijk de naam splijtzwammen
aanduidt; de oorzaak van Texaskoorts wordt gebracht tot
het dierenrijk en wel tot de laagste hoofdgroep daarvan,
de protozoën.

Het is bekend, dat een aantal ziekten bij mensch en
dier het gevolg zijn van de invasie van dierlijke
parasieten, welke verschillende deelen van het orga-
nisme tot zitplaats kunnen kiezen. Onder die dierlijke para-
sieten zijn er enkele, welke het bloed tot verblijfoord hebben
gekozen, b. v. de d i s t o m a h a e m a t o b i u m, welke
voorkomt in poortader, miltader, darmscheilsaderen, endel-
darm- en blaasvaten by menschen en apen in Egypte en
Abessinië. De filaria sanguinis hominis leeft als
larve van filaria Bankrofti in de bloed- en in de
lymphvaten van den mensch, mede in tropische streken
(Egypte, Brazilië, Britsch-Indië, Guadeloupe). Bij honden
komt in het rechter hart en in de longvaten voor de filaria
imitis s. haematica, vooral in Amerika, China en
Voor-Indië, terwijl bij deze dieren ook de filaria sanguinis
schijnt te kunnen parasiteeren. De sclerostomum a r-
m a t u m leeft in aneurysmen van de voorste darmscheils-
slagader van vele, en ook bij onze inlandsche paarden.

Deze parasieten schijnen het, om zoo te zeggen, gemunt
te hebben op het bloed in zijn geheel. Zij. behooren ook
alle tot hoogere diergroepen dan de protozoa. Er zijn echter
bloedparasieten tot de laatstgenoemde diergroep behoorend,
welke het gemunt hebben op de cellige elementen van het
bloed en wel speciaal de r o o d e bloedlichaampjes.

Een dergelijke parasiet is de specifieke oorzaak van Texas-
koorts, volgens de onderzoekingen van
Smith en Kilborne,
verricht aan «the Bureau of Animal Industry» in de jaren
1889, 1890, 1891 en 1892.

Bij den mensch kent men dergelijke parasieten sinds 1880,
toen
Lavéran dierlijke wezens ontdekte in de roode bloed-
lichaampjes van malaria-lijders, en later
zijn ze bij enkele

-ocr page 237-

dieren beschreven, b. v. bij vogels, schildpadden, hagedissen
en kikvorschen. Tot de protozoën behoorende bloedparasieten
waren reeds vóór 1880 gevonden bij kikvorschen, vogels en
visschen, en later zijn deze zoogenaamde trypanosomen
(=: spiraalvormige lichamen), welke naam afkomstig is van
Gruby, bij onderscheidene kleinere dieren beschreven, als rat-
ten, hamsters, konijnen, cavia\'s, ja ook in 1880 bij grootere
dieren, n. 1. paarden, muilezels en kameelen,
waarbij zij een ziekte veroorzaken, welke in Indië voorkomt
en onder den naam van Surra bekend is. De trypanosomen
leven evenwel bij voorkeur niet in de roode bloedlichaam-
pjes en zijn ook gewoonlijk grooter dan deze.

Bij de grootere huisdieren waren echter parasieten in de
roode bloedlichaampjes levend en als protozoën beschouwd,
vóór de publicaties van
Smith en Kilborne niet beschre-
ven, en daarom heb ik gemeend te mogen zeggen, dat de
ziekte merkwaardig is om haar aetiologisch moment *).

Merkwaardig heb ik de ziekte ook genoemd om de wijze,
waarop zij van een ziek op een gezond dier schijnt te wor-
den overgebracht. Dit geschiedt, altijd volgens de onderzoe-
kingen van
Smith en Kilbokne, door andere parasieten, op
de huid der runderen levend, en tot de spinnen behoo-
i\'end, n. 1. door teken.

Eigenaardigheden in het optreden.

De Texaskoorts schijnt reeds in de vorige eeuw bekend
te zijn geweest. Eerst in 1868 trok de ziekte de aandacht
van het Gouvernement; sinds dien tijd is zij langzamerhand
1]i haar verschillende onderdeelen bestudeerd en naar het
schijnt met zooveel succes, dat, ten minste volgens
Smith
en Kilborne, de aetiologie en de wijze van verspreiding als
bekend mogen worden verondersteld. Reeds vóór 1868 waren
echter door practische waarnemingen vele eigenaardigheden
van de ziekte bekend geworden en waren een massa hypo-

1) Babï:s beschreef in 1888 den haematococcus van haemoglobinnrie bij het
Tuud in Rumenic, doch sprak niet van protozoën.

-ocr page 238-

thesen omtrent de oorzaak opgesteld. Zoo had men reeds
opgemerkt, dat de besmetting werd overgebracht door vee,
afkomstig uit een vrij groot, maar tamelijk scherp omschre-
ven gebied, omvattende een aantal der zuidelijke staten
van de Unie, naar meer noordelijk gelegen streken. Boven-
dien was opgemerkt, dat dit overbrengen geschiedde in de
warmste tijden van het jaar, en dat het vee, uit die zuide-
lijke staten afkomstig, in den winter onschadelijk was. Ook
wist men reeds, dat de ziekte niet onmiddellijk van zuidelijk
op noordelijk vee overging, maar dat de bodem, welke het
zuidelijk vee passeerde, werd geïnfecteerd, en dat van dien
bodem de smetstof kon worden opgenomen door noordelijk
vee, waardoor het ziek werd. Het was dus voldoende dat
noordelijk vee, in het warme jaargetijde, een gebied pas-
seerde, dat niet te lang te voren door zuidelijk vee gepas-
seerd was geworden.

Maar er waren reeds meer merkwaardige dingen be-
kend. Werd zuidelijk vee op noordelijke weiden gebracht,
dan verloor het na verloop van eenigen tijd het vermogen
om meer weiden te infecteeren, en werd onschadelijk. Op
dezelfde wijze verloor vee, dat uit het zuidelijk gelegen
permanent besmette gebied, over een aanzienlijken afstand
noordwaarts werd gedreven, na eenigen tijd op reis te
zijn, het vermogen om weiden te besmetten.

Ook wist men, dat wanneer noordelijk vee zich bevond
op weiden, waarlangs zuidelijk vee was gedreven, dat de
ziekte niet plotseling bij het noordelijk vee optrad, doch
dat het gewoonlijk minstens 30 dagen duurde, vóór de
eerste sterfgevallen voorkwamen. Maar zeer merkwaardig is
zeker het toen reeds bekende feit, dat ziek noordelijk vee
gewoonlijk onschadelijk is voor ander noordelijk vee.

En tegenover deze merkwaardige feiten stond dit, dat
noordelijk vee in het zuidelijk gebied gebracht, de ziekte
krijgt, en dat de invoer van zulk vee in het
permanent
besmette gebied daarom zeer gevaarlijk is.

Daar de Texaskoorts af en toe groote verwoestingen onder

-ocr page 239-
-ocr page 240-

den noordelijken veestapel aanrichtte en de invoer van zui-
delijk vee in gezette tijden van het jaar onmogelijk was,
waren nauwkeurige onderzoekingen omtrent de geheimzinnige
ziekte gewenscht en deze begonnen, gelijk gezegd is, in
1866, maar hadden in de eerstvolgende jaren weinig succes.

Het meest belangrijke wat werd gepresteerd, was het vast-
stellen van de grenslijn van het permanent geïnfecteerde-
gebied door
Salmon. Daardoor bleek, dat de noordelijkste
grens van het gebied, waaruit de infectie kan worden over-
gebracht, niet boven den 37sten breedtegraad reikt, behalve
in het Oosten, waar zij stijgt tot tusschen den 38sten en
den 39sten.

Deze grenslijn is thans vanwege het Gouvernement officieel
vastgesteld, in verband met politie-maatregelen, welke met
het oog op de verbreiding van Texaskoorts zijn uitgevaar-
digd, en is op de kaart in zwart aangegeven. De staten
Zuid-Carolina, Georgïe, Florida, Alabama, Mississippi, Ar-
kansas, Louisiana en Indianen-gebied vallen geheel, Yirginië,
Noord-Carolina, Tenessee en Texas gedeeltelijk in het
permanent geïnfecteerde gedeelte1). De naam Texas-
koorts is dus minder juist; in elk geval zijn de namen
Southern cattle fever of Southern cattle pla-
g u e beter.

Het is hier niet de plaats om de verschillende onderzoe-
kingen aangaande de ziekte, welke vóór die van
Smith en Kil-
borne
werden gepubliceerd, te bespreken. Wat de aetiologie
betreft, hebben daarvan het meest de aandacht getrokken
die van
Billings, die een bepaalde schyzomycete als oorzaak
meende te hebben ontdekt. Na de publicaties van
Smith en
Kilborne echter wordt de waarde der onderzoekingen van
Billings betwijfeld, alhoewel hij zelf zijn inzichten steeds
als de ware blijft verdedigen.

En waarom wordt dan aan de onderzoekingen van Smith
en Kilborne zooveel waarde gehecht? In de eerste plaats,

1  Gelijk men ziet, liggen deze staten in de nabijheid van den golf van Mexico.

-ocr page 241-

wijl zij gedaan zijn met verbazende nauwkeurigheid en
omdat hun conclusiën volkomen in overeenstemming zijn
met hetgeen hun experimenten hadden geleerd, en ten tweede,
omdat de zooeven genoemde eigenaardigheden in bet optre-
den der ziekte (waarop later, onder bijvoeging van andere,
zal worden teruggekomen) ongedwongen door de opvatting
van
Smith en Kilborne kunnen worden verklaard.

Verschijnselen.

Het schijnt gewenscht thans eerst in korte trekken de
verschijnselen van Texaskoorts aan te geven. Volgens
Smith
en Kieborne treedt de ziekte in twee vormen op, n.1. een snel
verloopenden (acu ten) en een langzaam verloo-
penden (chronischen), de eerste zich door zijn meer
hevig en gevaarlijk karakter onderscheidend van den laatsten.
Maar nog om een andere reden kunnen beide vormen wor-
den gescheiden; bij den chronischen vorm toch vertoont de
bloedparasiefc andere eigenschappen dan bij den acuten.

1. Acute vorm.

De acute ziekte komt voor in de warme zomermaanden.
Gewoonlijk treedt ze plotseling op en tegelijk bij alle dieren,
welke op hetzelfde tijdstip aan infectie zijn blootgesteld ge-
weest. Koorts is het eerste verschijnsel en dieren, welke er
o ogenschijn lijk gezond uitzien, vertoonen reeds een tempe-
ratuur van 40 tot 42 graden Celsius. Men ziet dus, dat de
temperatuur vrij hoog is; zelden gaat ze hooger dan even
boven de 42°
C. (De normale temperatuur van de proef-
dieren van
Smith en Kilborne was van 38 tot 39° C.,
terwijl die van kalvers en jong vee tot 39.5° C. kon klim-
men). Neemt men de temperatuur éénmaal per dag op,
dan ziet men dat ze langzaam en geleidelijk stijgt tot een
maximum, waarna, gewoonlijk vrij spoedig, de dood of
wel herstel intreedt. In het eerste geval echter daalt
de temperatuur even vóór den dood iets beneden het
normale. Neemt men ze echter tweemaal per dag op,

-ocr page 242-

\'s morgens en \'s avonds, dan ziet men, dat de temperatuur,
welke \'s morgens zeer laag is, tegen den avond stijgt, om tegen
den volgenden morgen weer iets te dalen. Deze schomme-
lingen (remissies) houden twee of drie dagen aan, totdat de
morgen-temperaturen dezelfde stijging vertoonen als de avond-
temperaturen. De febris continua remittens is dus een febris
continua geworden. Echter zijn de dalingen van de tempe-
ratuur tegen den morgen dikwijls zoo groot, dat de normale
temperatuur weder bereikt wordt. Men heeft dan alzoo met
intermissies te doen.

Het aantal polsslagen en het aantal respiraties vermeer-
dert met het stijgen van de temperatuur. Herstelt echter
het dier, zoodat de temperatuur daalt, dan blijft de pols nog
geruimen tijd versneld, in verband met de groote zwakte;
de ademtochten dalen evenwel tot zelfs beneden het normale.
Nadert de dood, dan nemen de hartslagen in frequentie toe,
maar worden steeds zwakker, terwijl het aantal respiraties
even vóór den dood, evenals de temperatuur, subnormaal wordt.

Volgend op de temperatuur eischt de urine attentie.
I>yna pathognomonisch is de kleur; deze is donkerrood,
lijkt veel op rooden portwijn, door de bloedkleurstof, welke er
in aanwezig is. Er bestaat dus haemoglobinurie. De
haemoglobine heeft de erythrocyten verlaten, is in het
bloedplasma gesuspendeerd en wordt langs de nieren uitge-
scheiden. Dit verschijnsel is bijna constant aanwezig, tenzij
in het begin van de ziekte, of wel wanneer de ziekte niet
hevig is, zoodat herstel volgt. In elk geval verdient het
aanbeveling, indien het vermoeden op de ziekte bestaat, en
het opvangen der urine moeielijkheden oplevert, te trachten
ze door middel van den catheter te ontlasten. De kleur van
de urine zal meer of minder donker zijn, naarmate er meer
of minder haemoglobine in aanwezig is. Ook in andere
opzichten vertoont de urine afwijkingen, doch deze zijn van
minder belang.

Verder bestaat verloren eetlust, gestoorde ruminatie,
verminderde melksecretie en constipatie. In enkele gevallen

-ocr page 243-

treden hersenverschijnselen op. Icterus werd door Sm mi en
Kilboune niet opgemerkt. Anderen namen dit verschijnsel
wel waar.

Een andere eigenaardigheid van het acute type der ziekte
is de waterigheid van het bloed. Maakt men spoedig
na het verschijnen der verhoogde temperatuur een snede in
de huid, dan is de druppel uitvloeiend bloed veel dunner,
wateriger en bleeker dan in normale omstandigheden. Laat
men bloed in een vat coaguleeren, dan is het afgescheiden
serum rood door opgeloste haemoglobine. Deze verschijnselen
zijn het gevolg van het te gronde gaan van roode bloed-
lichaampjes.

De ziekte verloopt snel; de dood volgt spoedig, of er ont-
staat in korten tijd herstel, waarbij de dieren overigens zeer
verzwakt overblijven en een vrij lange reconvalescentie heb-
ben. In 14 dagen, gewoonlijk echter vroeger, treedt herstel
of de dood in.

De mortaliteit loopt zeer uiteen, in verband met den tijd
van ontstaan. Treedt de ziekte midden in den zomer op,
dan is de mortaliteit het grootst, soms tot ver boven 50 %.

2. Chronische vorm.

Deze vorm was tot vóór de onderzoekingen van Smitm
en Kilborne onopgemerkt gebleven, wat niet te verwonde-
ren is, daar hij zeer dikwijls alleen door onderzoek van het
bloed, waaruit de aanwezigheid van de Texaskoorts-parasieten
en een kleiner of grooter verval van roode bloedlichaampjes
blijkt, te constateeren valt.

De ziekte treedt op in den herfst, dus nadat de zomer-
hitte voorbij is, vooral in October, November en soms in
December. Toch kan ze ook vroeger voorkomen, b. v. reeds
in Augustus, maar dan bepaalt ze zich tot kalvers (welke
in het algemeen een mindere vatbaarheid hebben) en tot
een uiterst gering aantal volwassen dieren.

Het verschil tusschen den acuten en den chronischen vorm
der ziekte is te zoeken in de oorzaak. De Texaskoorts-para-

-ocr page 244-

siet toch komt, zooals later zal blijken, bij den acuten
vorm in andere gedaante voor dan hij den chronisclien.

De dieren zijn zeer weinig ziek; de temperatuur bereikt
zelden 40° C., de eetlust is weinig verminderd, in één woord,
het lijden ontsnapt dikwijls aan de aandacht.

Eigenaardig is het, dat dieren, welke een acuten aanval
van Texaskoorts hebben gehad, later den chronischen vorm
kunnen vertoonen. Het schijnt, dat het weder optreden van
de ziekte, echter nu in chronischen vorm, niet altijd het
gevolg behoeft te zijn van een nieuwe infectie, maar dat
dergelijke gevallen ook als een weder instorten kun-
nen voorkomen.

Bij de bovengenoemde, verschijnselen zouden ook de ver-
anderingen, welke de rood e bloedlichaampjes
bij Texaskoorts ondergaan, vermeld moeten zijn, daar deze
het essentiëele der ziekte vormen. Zij zullen echter worden
behandeld bij de a e t i o 1 o g i e, daar, zooals reeds werd
gezegd, de Texaskoorts-parasiet in de roode bloedcellen wordt
aangetroffen en ze te gronde doet gaan. Evenwel is het ge-
wenscht vooraf in het kort aan te geven, welke verande-
ringen der organen worden aangetroffen bij dieren, aan Texas-
koorts gestorven.

Anatomische veranderingen.

De lijken van aan Texaskoorts gestorven dieren gaan zeer
spoedig in ontbinding over, wat ook bevorderd wordt door
het feit, dat de sterfgevallen gewoonlijk in het warme jaar-
getijde voorkomen.

De huid vertoont in den regel weinig afwijkingen; op
enkele plaatsen is ze bezet met teken. Het subcutane
bind- en vetweefsel en de zichtbare slijmvliezen zijn nu en
dan geel gekleurd, als gevolg van icterus, doch dit behoort
volgens
Smith en Kilborne tot de zeldzaamheden, volgens
anderen is het een bijna constant verschijnsel. De spieren
zijn normaal. Hetzelfde geldt voor de hersenen en de Ion-

-ocr page 245-

gen. Van het hart is de rechter kamer gevuld met bloed,
vloeibaar of gestold naar den tijd, welke, na den dood is
verloopen. De linker kamer is gecontraheerd en bevat een
weinig bloed. Steeds komen bloedingen voor onder het
epi- en het pericardium, vooral aan de linker kamer. De
hartspier zelf vertoont injectie van de kleine vaten; de
capillairen blijken bij microscopisch onderzoek sterk met
bloed gevuld te zijn; hier en daar zijn de spiervezelen
vettig gedegenereerd.

Om de nieren vindt men een gelatineus oedeem; soms
ook tusschen duodenum en lever. In het omentum worden
hier en daar hyperaemische plekken aangetroffen.

Karakteristiek is vooral de verandering van de milt,
en dat was reeds aan vroegere schrijvers bekend, getuige
den naam van splenic fever (niet te verwarren met
miltvuur). De milt kan 2- tot 4-m aal het nor-
male gewicht (circa 1 kilo) bereiken, terwijl de ver-
grooting varieert naar het stadium der ziekte, waarin het dier
is gestorven. De dieren, welke sterven na gedurende een paar
dagen hooge temperatuur te hebben gehad, bezitten de grootste
milten. De miltkapsel is sterk uitgezet en daarbij dunner
geworden, zoodat de donkere miltpulpa doorschemert; cle
aderen van de kapsel zijn sterk gevuld; hier en daar zijn
bloed-extravasaten ontstaan. Het orgaan is gewoonlijk vast op
het gevoel. Bij doorsnijden doet de pulpa zich voor als een
donkerbruine massa, op jam van zwarte bessen ge-
lijkend. De Malpighische lichaampjes en de trabeculae
zijn niet duidelijk te onderscheiden. De pulpa is vast, soms
iets vloeibaar.

Het microscopisch onderzoek doefc zien, dat de zwelling
van de milt is toe te schrijven aan een overmatige vulling
met roode bloedlichaampjes.

Nog meer dan de milt is de lever veranderd. Zij is
sterk vergroot, met stompe randen, gewoonlijk lichter
van kleur dan normaal en daarbij gevlekt; de vlekken doen
zich voor als kleine grijsgele plekjes. Het orgaan is niet

-ocr page 246-

bloedrijk en er loopt dik, lakkleurig bloed over de snee-
vlakte. De kleur van deze laatste is bruingeel, of wel
gevlekt als aan de oppervlakte. De vlekken ontstaan door
een lichtgele verkleuring van de zone om de centrale aderen
en deze verkleuring (of ontkleuring) is te sterker, naarmate
de ziekte langer duurt. Parallel met dit degeneratieve proces
gaat de mindere consistentie van het orgaan, dat bovendien
broos is.

Bij microscopisch onderzoek blijkt, dat de kleinere gal-
buizen met gal overvuld zijn, zoodat de levercellen beslo-
ten zijn in een netwerk van gele galkanalen. Deze g a 1«
stuwing en de daardoor veroorzaakte galstasis is bijna
constant aanwezig en ontbreekt alleen bij dieren, welke in het
begin der ziekte zijn gestorven; ze komt over een meerdere
of mindere uitgestrektheid in de lever voor en schijnt het
sterkst te zijn om de venae centrales.

De levercellen zijn sterk vettig gedegenereerd, terwijl dik-
wijls pigment voorkomt, maar meer in het oogspringend is een
neiging tot necrose van de zone om de vena centralis, waardoor
de bovengenoemde lichtgele vlekken ontstaan; ter plaatse
zijn de kernen niet meer te kleuren of wel zij schrom-
pelen te zamen tot een onregelmatige massa, welke veel kleur-
stof opneemt. Het celprotoplasma kleurt zich minder sterk
dan normaal of in het geheel niet. Zeer waarschijnlijk hangt
dit degeneratieve, tot necrose voerende proces, samen met
de galstuwing in de kleinere gal wegen. Die galstuwing moet
het gevolg zijn van het te gronde gaan van vele roode
bloedlichaampjes in de capillairen van de lever, en waarvan
de débris in de galcapillairen terechtkomen. Er wordt
op die wijze een abnormale gal gevormd, vooral veel bloed-
pigment bevattend, en daarop berustend, dat de lever, als
excretie-orgaan, tracht het bloed van zijn abnormale bestand-
deelen te ontlasten. Deze quaestie eischt evenwel een nader
onderzoek.

De galblaas bevat veel gal; deze is zeer dik vloeibaar,
lijkt min of meer op gekauwd gras; de kleur is donker.

-ocr page 247-

terwijl alle voorwerpen, welke er mede in aanraking komen,
zeer sterk geel worden gekleurd.

De nieren vertoonen dikwijls een bloederig, gelatineus
oedeem in bet omgevende vet- en bindweefsel. De organen
zelf zijn iets vergroot en bloedrijk. Bij microscopisch onder-
zoek blijken de capillairen en kleinere vaten sterk gevuld
te zijn; hier en daar vindt men versch bloedpigment. Overi-
gens is het weefsel vrij wel normaal. Bij dieren, welke na het
verdwijnen der koorts en der haemoglobinurie aan uitputting
sterven, zijn de nieren bleek en slap. In de bloedlichaampjes
van de sterk gevulde capillairen vindt men veel Texaskoorts -
parasieten. Het nier bekken en zijn kelken vertoonen
bloed-extravasaten. In de blaas bevindt zich bloede-
rig gekleurde urine, en het slijmvlies bezit hier en
daar ecchymosen.

Wat de digestie-organen aangaat, deze zijn tot
aan het a b o m a s u m normaal. Dit laatste is dikwijls hy-
peraemisch en vertoont soms oedeem van den wand. De ver-
anderingen in de darmen bepalen zich in hoofdzaak tot
hyperaemie en pigment eering. In het duodenum
wordt veel gal gevonden en in coecum en rectum bevinden
zich dikwijls harde ingedroogde faeces.

Het spreekt van zelf, dat deze pathologische veranderingen
betrekking hebben op dieren, gestorven aan den acuten
vorm van Texaskoorts. Aan den chronischen vorm sterven
de dieren gewoonlijk niet.

Aetiologie en pathogenese.

Reeds werd gezegd dat, bij dieren lijdende aan Texaskoorts,
het bloed zeer dun en waterig wordt. Deze eigenschappen
zijn het gevolg van het te gronde gaan van roode bloedli-
chaampjes, zooals door
Smiti-i en Kilrorne werd ontdekt,
en geen wonder, dat zij hun aandacht vestigden op de
destructie van deze vormelementen van het bloed, en ze tot
een onderwerp van afzonderlijke studie maakten. Zij hadden

-ocr page 248-

dit feit reeds waargenomen in \'1888, vóórdat hun meer
nauwkeurige onderzoekingen waren begonnen.

Het aantal roode bloedlichaampjes vermindert in snel
verloopende gevallen van Texaskoorts zeer spoedig. Daarbij
veranderen ze wat grootte en wat voorkomen betreft, en de
kennis van deze veranderingen is van groot belang, wil
men verwarringen met de parasiet van Texaskoorts voor-
komen,

Om het aantal bloedlichaampjes te tellen, gebruikten
Smith en Kilboene het bekende apparaat van Zeiss-Thoma.
In normale omstandigheden bevat het bloed van runderen
(in de Vereenigde Staten) van tot 8 millioen roode bloed-
lichaampjes in een cubieken millimeter, laat ons
zeggen gemiddeld 6 millioen, en in elk geval komt het
aantal van 5 millioen bij gezonde dieren weinig voor.
En nu ziet men dat, bij dieren aan Texaskoorts lijdende,
het aantal bloedlichaampjes vrij snel daalt, tot 2 a 1
millioen, zoodanig, dat het aantal per dag dikwijls, vooral
in de laatste dagen, met 700000 tot 1 millioen roode bloed-
lichaampjes per mM3 kan verminderen.

In sommige gevallen neemt men geen voortdurende daling
maar schommelingen in het aantal waar, juist alsof op een
een tijdperk van herstel tijdperk van verlies volgt. Waar-
schijnlijk is dit toe te schrijven aan het telkens weder ver-
nietigen van bloedlichaampjes door de Texaskoorts-parasiet,
nadat het aantal aan het vermeerderen was.

Bij den snel verloopenden vorm van Texaskoorts daalt het
aantal roode bloedlichaampjes veel spoediger, vooral na het
verschijnen der temperatuursverhooging, dan bij den langzaam
verloopenden vorm. In het eerste geval duurt de daling
eenige dagen, soms 10, 12 of iets langer en dan treedt her-
stel of de dood in. Bij den chronischen vorm kan het weken
duren, voordat het laagste getal is bereikt, en vooral ook
in deze gevallen zijn de zooeven genoemde schommelingen
waar te nemen.

Volgt herstel, dan vermeerdert het aantal roode bloed-

-ocr page 249-

lichaampjes vrij langzaam, en het kan weken duren, vóór
het normale getal weder is bereikt. Binnen drie maanden is
hun aantal echter meestal normaal geworden, en gevallen
waarin drie maanden na het begin van het herstel, het aantal
erythrocyten nog beneden de 4 millioen bleef, werden door
Smith en Kilborne niet waargenomen.

Het herstel van het aantal roode bloedlichaampjes is mi-
croscopisch na te gaan door het optreden van embryonale
roode bloedcellen.
Smith en Kjlborne hebben uitgemaakt dat
de veranderingen, welke in het algemeen in het herstellings-
tijdperk van Texaskoorts optreden, dezelfde zijn als bij die-
ren, welke zij kunstmatig, door bloedsonttrekking, auaemisch
hadden gemaakt. En dit is van groot belang, want daardoor
werd uitgemaakt, dat de eigenaardige vormen van roode
bloedlichaampjes welke bij het herstel voorkomen, niets met
de ziekte of met de parasiet te maken hebben, doch wel met
de anaemie.

Te meer is deze quaestie van gewicht, omdat in de vormen
van roode bloedlichaampjes, welke ontstaan bij herstellende
anaemie en ook bij herstellende Texaskoorts, dikwijls kor-
rels worden waargenomen, welke veel op een bepaald stadium
van de parasiet gelijken, doch er, juist omdat zij ook bij
gewone anaemie voorkomen, en ook om redenen welke later
zullen worden genoemd, niets mede te maken hebben.

De Texaskoort s-p a r a s i e t.

De boven beschreven veranderingen zijn het gevolg van
de werking van de Texaskoorts-parasiet, zoodat de Texas-
koorts als een werkelijke bloedziekte dient te worden opge-
vat. Het essentiëele van de ziekte is te zoeken in de ver-
anderingen, welke de roode bloedlichaampjes door het micro-
organisme ondergaan, en de noodlottigste verandering welke
wordt teweeggebracht, is de destructie der roode
bloedlichaampj es.

Het gelukte aan Smith en Kilborne, bij gevallen van

-ocr page 250-

Texaskoorts, ia de roode bloedcellen eigenaardige lichaampjes
aan te treffen, welke bij gezonde dieren niet voorkomen. Deze
lichaampjes, welke zij voor protozoën honden en dus als
tot het dierenrijk behoorend, hebben zij waargenomen in
twee vormen, hoewel beicle vormen naast elkander kunnen
voorkomen. Merkwaardig is echter, dat de eenevorm
van de parasiet in hoofdzaak eigen schijnt te zijn aan den
acuten vorm der ziekte, de andere aan den c li r o-
nischen vorm.

a. Parasiet van den acuten vorm. Wordt
versch bloed sterk vergroot beschouwd, b. v. bij ver-
grootingen van 500- tot 1000-maal, dan vindt men in
vele bloedlichaampjes twee peervormige lichaam-
pjes, het eene, verbreede uiteinde, afgerond, en de andere,
puntige uiteinden elkander dikwijls naderend, juist alsof ze
samenhangen. In verband met dezen peervorm hebben de
meergenoemde onderzoekers daaraan den naam gegeven van
pyrosoma bigeminum (peervormig tweelinglichaam) of
pyroplasma bigeminum, zooals in den laatsten tijd de
naam weer schijnt te zijn. De lichaampjes zijn bleek en scherp
afgescheiden van het protoplasma van het roode bloedlichaam-
pje ; ze kunnen in grootte wat verschillen, van 2—4 micra in
lengte en 1,5—2 micra in breedte, maar de twee lichaampjes
m één zelfde bloedlichaampje zijn gewoonlijk van dezelfde
grootte. In de grootste parasieten is in het dikke gedeelte
af en toe een klein rond of ovaal lichaampje op te merken,
sterk lichtbrekend, soms zelfs twee.

Deze lichaampjes, welke niet altijd direct peervormig zijn,
soms meer spoelvortnig. kunnen, in een thermostaat gebracht,
bij 35—42° C. van vorm veranderen, amoeboïde bewegingen
uitvoeren, hetzij plotseling, hetzij meer langzaam, niet zoo
zeer bestaande in het uitsteken van pseudo-podiën, dan wel
lü het veranderen van den omtrek van het lichaam. Deze
amoeboïde bewegingen zijn weergegeven in fig. 1, waarop
de roode bloedlichaampjes en de daarin aanwezige pyrosomen
sterk vergroot zijn voorgesteld. Het schijnt, dat de grootste

-ocr page 251-

peervormige lichaampjes deze bewegingen niet uitvoeren.

Maakt men gedroogde dekglas-praeparaten van bloed en
kleurt men met alcalische methyleenblauwsolutie,
dan krijgt men schoone praeparaten, daar de parasieten nu sterk
worden gekleurd, docli bet bloedlichaampje weinig of niet.
En vooral gelukt deze kleuring goed bij bloed uit de inwen-
dige organen, beter dan bij circuleerend bloed. Ook andere
basische aniline-kleurstoffen kunnen worden gebruikt. Hae-
matoxyline kleurt eveneens zeer goed.

Niet alle parasieten in het acute stadium zijn peervormig
(of spoelvormig) en gepaard. Sommige hebben een meer
onregelmatigen vorm; waarschijnlijk werden deze gekleurd
in het stadium, toen ze amoeboïde bewegingen uitvoerden.

Het spreekt van zelf, dat het indringen van dergelijke
parasieten een fatalen invloed op de roode bloedlichaampjes
moet uitoefenen. Dit blijkt dan ook als men den vorm
der bloedlichaampjes in versch bloed nagaat; de rand is
onregelmatig geworden, zij zijn als het ware gedood.

Het aantal op die wijze geïnfecteerde lichaampjes in het
periphere bloed is betrekkelijk gering, misschien 4 a 2 %,
en het klimt tot 5 a 10 % tegen het naderen van den dood.

Treedt herstel in, dan verdwijnen de parasieten zeer spoe-
dig met het dalen van de temperatuur.

Oneindig veel grooter is het aantal geïnfecteerde bloed-
lichaampjes in de capillairen van de meer inwendig gelegen
organen, vooral van de deelen, welke hyperaemisch zijn. In het
hart, in het omentum, en verder in lever, milt en nieren
vindt men een groot aantal bloedlichaampjes, welke parasieten
herbergen, en daardoor is dan ook het groote verlies aan
bloedlichaampjes te verklaren. In het hart en in de capil-
lairen van het omentum kunnen tot 50 % der erythrocyten
geïnfecteerd zijn, in de nieren zelfs 80 %. Veelal is de vorm
van de parasiet in die organen ook minder peervormig
dan wel spoelvormig of onregelmatig.

Hier moet worden opgemerkt, dat de spoelvormige en
peervormige parasieten dikwijls niet worden gevonden, indien

-ocr page 252-

men aan den aeuten vorm van Texaskoorts gestorven dieren
eenige uren na den dood onderzoekt. De parasieten schijnen
dan een meer ronden vorm aan te nemen.

Bij een dergelijke destructie van roode bloedlichaampjes,
als in den acuten vorm van Texaskoorts voorkomt, moeten
natuurlijk ook parasieten vrij in de bloedbaan aanwezig zijn.
Men vindt ze echter gewoonlijk niet in het periphere bloed.
Wel kan men ze aantreffen in de capillairen van de hartspier
en van de nieren, dikwijls ook in paren bijeen; echter zijn
ze lang niet altijd peervormig, doch dikwijls rond. En wanneer
het aantal roode bloedlichaampjes zeer gering is geworden,
dus tegen den dood, dan ziet men in de genoemde organen
een groot aantal vrije parasieten, welke een ronden vorm
hebben aangenomen. Het schijnt dus, dat de peervorm in
hoofdzaak gebonden is aan de aanwezigheid in de roode
bloedlichaampjes.

b. Parasiet in den c 죕 onischen vorm. Bij
den chronischen vorm van Texaskoorts is de parasiet anders
gevormd en heeft zij andere levenseigenschappen. In den
acuten vorm moeten we aannemen dat de parasiet in kor-
ten tijd een groot aantal roode bloedlichaampjes doet te
gronde gaan; bij den chronischen vorm werkt zij langzamer.

Voorts is de parasiet kleiner. Moge de peervorm niet geheel
ontbreken, hij is zeer zeldzaam en het kenmerkende van
het chronisch type is wel het vertoonen van een kleiner
stadium van de parasiet. Het aantal bloedlichaampjes, dat de
parasiet bevat, varieert in de periphere vaten van 5 tot 50 %•
In praeparaten van versch bloed is dit stadium van de
parasiet moeielijk te ontdekken; beter gaat het in gedroogde en
gekleurde praeparaten, waarbij zij zich in de bloedlichaampjes
voordoet als ronde, op micrococcen gelijkende lichaampjes,
van 0,2 tot 0,5 micron. Zij liggen gewoonlijk nabij den
rand van het bloedlichaampje; meestal vindt men er één,
soms 2, vlak naast elkander, in één cel; bet laatste geval is
blijkbaar het gevolg van een deelingsproces. Zij kleuren zich
gemakkelijk met basische aniline-kleurstoffen en met haema-

17

-ocr page 253-

toxyline. Deze parasieten komen voor bij dieren welke laat
in liet seizoen (October en November) met Texaskoorts wor-
den geïnfecteerd, bij dieren welke een acuten aanval hebben
doorstaan en later een tweeden krijgen, en bij dieren welke in
het warme jaargetijde een goedaardig verloopenden aanval
bekomen. , Gewoonlijk vindt men dan uitsluitend de kleine
op coccen gelijkende lichaampjes, alhoewel in de laatstge-
noemde gevallen de ziekte een acuut, kwaadaardig karakter
kan verkrijgen, waarbij dan de grootere vormen van de
parasieten optreden.

Dat deze op coccen gelijkende lichamen parasieten zijn,
en geen korrels in de bloedlichaampjes als gevolg van de
anaemie, blijkt wel hieruit, dat zij optreden met of even
vóór het te gronde gaan der roode bloed-
cellen en niet nadat het aantal bloedlichaampjes belang-
rijk is gedaald. Bovendien zijn zij in hetzelfde bloedpraepa-
raat steeds van dezelfde grootte, wat met korrels,
als gevolg van anaemie, niet het geval is. Ook komen er
slechts één of twee in een bloedlichaampje voor, en ver-
der kunnen de bedoelde lichaampjes door een kunstma-
tig opgewekte anaemie niet te voorschijn worden gebracht.
Eindelijk zijn de bloedlichaampjes, waarin men ze
vindt, steeds vrij wel normaal.

Zijn nu de groote vormen in het acute type en de kleine
vormen bij het chronische type verschillende stadiën
van dezelfde parasiet? Hierop is alleen dan
een positief antwoord te geven, wanneer het gelukt zal zijn
de parasieten te kweeken, wat tot heden, evenmin als met de
malaria-parasieten, niet het geval is. Maar dat zij bij elkander
behooren, blijkt toch met groote waarschijnlijkheid daaruit,
dat
Saam en Kilborne ze aantroffen in alle door hen\'
onderzochte gevallen, en daar, waar de goedaardige in den
kwaadaardigen vorm overging, vond men beide typen ver-
eenigd. En nog bleek de verwantschap uit een ander door hen
waargenomen geval, waarbij door enting aan 2 runderen een
acute aanval, met peervormige parasieten, werd bezorgd,

-ocr page 254-

waarvan de dieren herstelden. 7 a 8 weken daarna kregen
beide, zonder gelegenheid tot nieuwe infectie, weder een
aanval, en nu vertoonden vele bloedlichaampjes den coccus-
vorm van de parasiet.

Smith en Kilboune geven aan hoe zij het verband tus-
schen de beide vormen van parasieten opvatten, waaromtrent
overigens met zekerheid niets bekend is. Zij opperen het
vermoeden, dat er een vóórloopende vorm, als z w e r m-
spore zou bestaan, welke zoowel bij gezonde als bij
zieke dieren zou kunnen voorkomen en door in de roode
bloedlichaampjes te dringen, aanleiding zou kunnen geven
tot het ontstaan van de op coccen gelijkende lichaampjes.
Deze laatsten zouden het vermogen bezitten zich in tweeën
te deelen, waarbij de helften dikwijls aan elkander verbonden
blijven. Die deelen zouden zich kunnen verlengen en aldus
twee spoelvormige lichamen vormen, met de uiteinden aan
elkander verbonden, en daaruit zouden dan twee peervor-
mige lichamen kunnen ontstaan, welke zich meer en meer
van elkander verwijderen en op het laatst vrij worden.
Gaat het bloedlichaampje te gronde, dan komen de parasieten
in het bloedplasma terecht.

Zij beschouwen dus den kleinen vorm als een voorlooper
van den grooten, welke in gunstige omstandigheden, b.v.
m het warme jaargetijde, tot ontwikkeling komt en dan den
acuten vorm geeft, echter vooral in het koude jaargetijde alleen
den goedaardigen vorm der ziekte doet ontstaan. Verder
schijnt uit den grooten vorm van de parasiet eveneens weder
de kleine geboren te kunnen worden. Waarschijnlijk kunnen
de parasieten zich zeer snel vermeerderen. Op welke wijze
dit geschiedt, daaromtrent verkeert men echter geheel in het
duister, terwijl, zooals reeds werd opgemerkt, de zooeven
genoemde voorstelling slechts hypothetisch is.

De Texaskoorts-parasiet verschilt in veel opzichten van de
parasieten der roode bloedlichaampjes van den mensch en
van andere dieren; pigment b.v. vormt zijniet. Ik acht mij
niet bevoegd de classificatie t,e critiseeren.
Smith en Kilborne

-ocr page 255-

brengen haar tot de groote groep van protozoën e\'n zij zwijgen
over de klasse; wel hebben zij er een nieuwe soort, pyro-
soma bigeminum, van gemaakt. Deze quaestie is echter
voor den veearts van ondergeschikt belang.

Door deze Texaskoorts-parasiet, welke de roode bloed-
lichaampjes aantast en een grooter of kleiner aantal doet
te gronde gaan, kunnen de verschijnselen van de ziekte
ongedwongen worden verklaard. De haemoglobinnrie, de al-
gemeene verschijnselen en de verschillende ziekelijke veran-
deringen aan de cadavers waargenomen, zijn gemakkelijk
te brengen op rekening van de veranderingen van het bloed,
vooral van de roode bloedlichaampjes.

Het constant voorkomen van de parasieten pleit sterk
voor de bewering, dat zij de oorzaak vormen van de ziekte,
maar dit feit is als bewijs niet voldoende. Het laatste zal
alleen dan te leveren zijn, wanneer het gelukt de parasieten
te cultiveeren op kunstmatige voedingsbodems, dieren met
die culturen de ziekte te bezorgen, en uit de geënte dieren
weder de smetstof te kweeken. Dan is aan de voorwaarden,
door
Kocti gesteld, voldaan,

Echter zijn er andere zaken, welke er voor pleiten, dat
de pyrosoma bigeminum de oorzaak van Texaskoorts is.

Ten eerste gelukte het Smith en Kilboene n i e t in ge-
vallen van Texaskoorts ooit een bacterie te kwee-
k e n, welke met eenig recht als de oorzaak der ziekte zou
kunnen gelden. De onderzoekingen van
Billings konden zij
niet bevestigen en zij gelooven, dat hij met b a c t e r i u m
c o 1 i c o m m u n e te doen had.

Verder pleiten voor de meening van Smith en Kilbohne
de entingsproeven, welke zij hebben verricht.

Zij hebben 9 entingsproeven op runderen gedaan.
In de twee eerste werd gedefibrineerd bloed van zieke dieren
in de jugularis van gezonde gebracht. De laatste werden
ziek, vertoonden destructie van roode bloedlichaampjes,
maar de parasiet werd bij de geënte dieren niet gevonden.

-ocr page 256-

Bij de derde proef werd een gedeelte van de hartspier van
een ziek dier met physiologisehe zoutsolutie fijngewreven,
gehltreerd, en het til traaf bij een gezond dier in de jugu-
laris gespoten. Bij n°. 4- werd bloed uit de jugularis van een
ziek dier direct overgebracht in die van een gezond. Het-
zelfde geschiedde met n°.
5. N°. G kreeg gedetibrineerd bloed
vaneen ziek dier in de jugularis; n°. 7 dito onder de huid,
n°. 8 idem en n°. 9 kreeg gedetibrineerd bloed van een
ziek dier, welk bloed 3 dagen bij 10° C. was bewaard, in
de jugularis.

Al deze dieren werden ziek, zeer ziek, en de p a r a-
s i e t e n waren in het bloed aanwezig. Nu kan
men nog zeggen, dat de oorzaak iets anders kon zijn, maar
de waarschijnlijkheid is toch zeer gering.

Sm.ith en Kilborne hebben ook getracht schapen, duiven,
konijnen en cavia\'s te enten, alle met negatief gevolg. Er
moet hier echter u i t d r u k k e 1 ij k op worden gewezen,
dat zij voor die proeven een te klein aantal dieren hebben
gebruikt.

Voorloopig moet dus met Smith en Kilborne worden
aangenomen, dat Texaskoorts is een bloedziekte, gepaard
gaande met vernietiging van roode bloedlichaampjes, ver-
oorzaakt door een dierlijke parasiet, tot de protozoën be-
hoorend, welke in de roode bloedcellen dringt en ze doet te
gronde gaan.

Wijze van infectie.

Het was reeds een traditie geworden onder de veehouders,
dat het optreden van Texaskoorts te wijten zou zijn aan
een parasiet, op de huid van runderen in de zuidelijke staten
levend, en wel een tekensoort, die bekend is onder
den naam van boöphilus bovis of wel boöphilus
annulatus (
Say), zooals ze later genoemd schijnt te zijn.

Er leeft in het permanent geïnfecteerde gebied nog een
andere teek op runderen, deamblyoma unipunc-

-ocr page 257-

TT

250

t a t a s. a m e r i c a n u s, doch van een invloed van deze
soort op het overbrengen van Texaskoorts is tot heden
niets bekend. De teek, welke gewoonlijk wordt aangetroffen
op de zuidelijke runderen, ook wanneer zij in de noordelijke
staten arriveeren, is de boöphilus amiulatus s. bovis.

Het zij mg vergund een korte beschrijving van den
boöphilus bovis te geven.

Hij behoort tot de klasse arachnoïdea en daarvan
tot de orde a c a r i n a. Van deze behooren zij tot de
familie der teken- Ixodidae. De parasiet is het eerst
in
1868 door Curtice beschreven. De dieren zijn vrij plat,
eirond van vorm, van voren meer spits toeloopend. Het man-
netje is iets kleiner dan het wijfje, lichtbruin van kleur en
heeft op den rug een eenigermate H-vormige teekeniug.
Het wijfje loopt van achteren iets stomper toe dan het
mannetje en is meer donkerbruin van kleur met een ovale, glan-
zende afteekening op de rugzijde. De teek heeft vier paar vrij
sterk ontwikkelde pooten. De buikzijde is gewoonlijk leiachtig
gekleurd, de kaaksprieten zijn zeer dun, de onderkaken met
haken aan het einde. Het schijnt, zooals blijkt uit de exem-
plaren, welke ik uit Amerika ontving en waarbij ik geen
mannetje kon vinden, dat na het zuigen van bloed de kleur
eerst meer geelbruin wordt, om daarna langzamerhand don-
kerrood te worden, terwijl de dieren geheel van vorm ver-
anderen en min of meer op volgestopte zakken gaan gelijken.

De volwassen en met bloed volgezogen wijfjes leggen
elk circa 2000 eieren en hebben daarvoor 8 tot 15 a 16
dagen noodig. De eieren, roodbruin van kleur, zijn
ongeveer \\ mM. lang en 0,38 niM. breed. Uit de eieren
komen na verloop van 20 tot 45 dagen, afhangende van
de temperatuur, de larven te voorschijn. Die larven zijn
circa 0,67 mM. lang, hebben drie paar pooten, en zijn vrij
resistent tegen uitwendige invloeden. Het schijnt voor de
verdere ontwikkeling noodig te zijn, dat zij zich vastzuigen
op runderen. Na ongeveer een week ondergaat de larve
een vervelling en komt als pop met vier paar pooten te

-ocr page 258-

voorschijn; na weder circa een week ondergaat de pop
opnieuw een vervelling en het volwassen dier ziet het levens-
licht. Worden de wijfjes nu bevrucht en zijn zij volge-
zogen met bloed, dan vallen zij op den bodem, leggen
weer eieren en geven aanleiding tot het ontstaan van een
nieuwe generatie. In het algemeen kan men zeggen, dat
van het oogenblik, waarop een pas uitgekomen larve zich op
een rund vasthecht, tot aan het tijdstip van weder afvallen
21 tot 23 dagen verloopen. In het gunstigste geval is
dus een generatie:

van het eierleggen tot het uitkomen
der larve ...... 20—45 dagen en

van den larvetoestand tot het vol-
wassen stadium ..... 21—23 dagen,

dus in het geheel 41—68; dagen oud.
Natuurlijk wordt dit tijdperk verlengd, indien de larve
niet dadelijk in de gelegenheid is zich vast te zuigen op
een rund. In dat geval kan de periode van ei tot het als vol-
wassen dier afvallen verscheidene weken langer duren.
Het mannetje valt na de bevruchting eveneens spoedig af.
In de warmere zuidelijke streken kan de teek ook \'s win-
ters leven en zich voortplanten. In koudere streken schijnt
het, dat de eieren in den winter levensvatbaar kunnen blij-
ven, en \'s zomers de teken uitkomen. In het noorden der
Vereenigde Staten schijnt de temperatuur echter in het alge-
meen te laag te zijn voor het levensvatbaar blijven der
eieren.

De teken zuigen bloed en geven daardoor aanleiding tot
lichte ontstekingen op de aangedane huidplaatsen. Zij zui-
gen zich bij voorkeur vast aan de dunnere huidgedeelten,
vooral aan de binnenvlakte der achterbeenen, en aan en bo-
ven den uier. Zij kunnen zich echter ook op andere plaat-
sen vasthechten.

Door het zuigen van bloed zwellen zij verbazend op, wor-
den rood van kleur en kunnen circa 12 mM, lang, 7 iiiM,
breed en 4 mM. dik worden.

-ocr page 259-

Smith en Kilborne meenen nu door een aautal experi-
menten te hebben aangetoond, dat de teken de besmetting
van de zuidelijke op de noordelijke runderen overbrengen
en wel, doordat de jonge teken, afkomstig van teken, welke
op zuidelijke runderen hebben geparasiteerd, zich vastzuigen
op noordelijke runderen, en zoo de ziekte doen ontstaan.
Hiervoor moet dus noodig zijn, dat de volwassen teken, welke
van de besmette zuidelijke runderen afvallen, de parasiet
van Texaskoorts hebben medegenomen uit het bloed, dat de
parasiet overgaat in het lichaam der jonge teken, op welke
wijze dan ook, en dat deze, zich vasthechtende op andere,
vatbare runderen, de ziekte cloen ontstaan.

Een vraag, welke zich onmiddellijk voordoet is deze: hebben
Smith en Kilborne de Texaskoorts-parasiet, pyrosoina bige-
minum, in het lichaam der teken kunnen aantoonen ? Hierop
moet het antwoord ontkennend luiden. Ook hebben zij, door
de lichamen der teken met gesteriliseerd water fijn te
wrijven en deze vloeistof op verschillende wijzen in het
lichaam van runderen te brengen, nooit Texaskoorts kunnen
doen ontstaan. Wel hebben zij onderzoekingen in het werk
gesteld, ten einde te weten of in het lichaam der teken
bacteriën voorkomen, welke de ziekte zouden kunnen ver-
oorzaken. Zij konden op die wijze verschillende bacteriën
kweeken, maar een bacterie, welke constant voorkwam, hebben
zij niet gevonden.

Hoe hebben dan Smith en Kilborne durven zeggen, dat
de boöphilus annulatus de besmetting overbrengt, terwijl zij
in die teken de door hen geproclameerde smetstof\' niet kon-
den vinden? Zij zijn tot die conclusie gekomen door een
aantal interessante experimenten, welke z.ij in de jaren 1889,
1890, L891 en 1892 hebben genomen, en waarbij zij het
volgende vonden :

1°. dat noordelijk vee, in aanraking gebracht met zuide-
lijk vee met teken, ziek werd;

2°. dat noordelijk vee, in aanraking gebracht met
zuidelijk vee, waarvan alle teken zoo nauwkeurig

-ocr page 260-

mogelijk waren verwijderd, gezond bleef;

3°. dat, indien teken van zuidelijk vee afkomstig,
werden gestrooid op bepaalde proefvelden
en wanneer n o o r d e 1 ij k vee op die velden werd gedreven,
het noordelijk vee ziek werd, zonder dus met bet
zuidelijke in aanraking te zijn geAveest;

-4°. dat, indien men teken, van zuidelijk vee afkom-
stig, liet broeden in glazen doozen in het laboratorium, en
men plaatste de larven of jonge teken op noordelijk vee,
dit laatste ziek werd, moge het dan ook niet zoo hevig
zijn als wanneer de infectie op natuurlijke wijze plaats heeft.

Deze resultaten zijn te frappant om niet aan de rol van
de teek in het overbrengen der infectie te gelooven.

Smith en Kilboene hebben deze proeven genomen op
uitgestrekte proefvelden, behoorende aan the Bureau of Aniinal
Industrj te Washington. De verschillende velden waren
steeds gescheiden door strooken lands, welke absoluut vrij van
infectie waren. Het zou te ver voeren op de experimenten
zelf verder in te gaan.

Toen eenmaal de rol van den boöphilus annulatus in het
overbrengen van de smetstof van Texaskoorts als vaststaande
was aangenomen, ging men onderzoeken of de eigenaardig-
heden, aan het optreden van Texaskoorts verbonden, daar-
door waren te verklaren. En dit ging werkelijk zeer
gemakkelijk.

Wij hebben vroeger reeds gezegd, dat de ziekte, nadat
zuidelijk met noordelijk vee in aanraking is geweest, min-
stens 30 dagen na die aanraking, en gewoonlijk later, de
eerste sterfgevallen geeft. Dat is nu gemakkelijk te verkla-
ren, want van het eierenleggen tot het verschijnen der larve
verloopen minstens 20 dagen. Deze larve kan dadelijk op
runderen vastzuigen, maar aan
Smith en Kilborne was uit
hun proeven gebleken, dat gewoonlijk ongeveer 10 dagen
verloopen vóór de eerste verschijnselen der ziekte optreden,
en dat 7 tot 14 dagen daarna de eerste sterfgevallen voor-

-ocr page 261-

komen. Volgens deze berekening zouden dus na 37 dagen
de eerste sterfgevallen kunnen ontstaan.

Maar prachtig was door middel der teken ook te ver-
klaren het vreemde verschijnsel, dat dieren welke later clan
andere in aanraking werden gebracht met zuidelijk vee op
kortelings geïnfecteerde weiden, toch ophetzelfde oogen-
blik ziek werden. Dat is zeer duidelijk; zij hadden, voor
de infectie, niet te wachten op de g e h e e 1 e ontwikkeling
van ei tot larve, maar slechts op een deel daarvan.

Dat het optreden der ziekte soms zeer lang op zich laat
wachten, is ook al weer te verklaren door de ontwikkeling
der teken. Soms, onder ongunstige omstandigheden, b.v.
kond weder, kan het wel 45 dagen duren, vóór de lar-
ven uit de eieren komen.

En waarmede ik had moeten beginnen is, dat de
practisch opgedane ervaring, dat zuidelijk vee de infectie niet
direct op noordelijk vee overbrengt, maar dat weiden en
velden de smetstof vasthouden, zoo gemakkelijk door de
tekentheorie is te verklaren. En evenzeer is gemakkelijk
te begrijpen het feit, dat zuidelijk vee na verloop van eeni-
gen tijd het vermogen om weiden te infecteeren verliest,
en dat weiden de eigenschap oru te infecteeren kwijt raken,
indien zij niet telkens weder door zuidelijk vee worden
besmet.

Duidelijk is het ook, waarom van ziek geworden noordelijk
vee gewoonlijk geen verdere infectie van ander noordelijk
vee uitgaat. De dieren sterven meestal vóór de teken
volwassen zijn, dus voordat zij eieren leggen otn een nieuwe
generatie voort te brengen. En al deden zij dit, dan is de
temperatuur gewoonlijk te laag om die eieren tot uitbroe-
ding te doen komen. Toch kunnen noordelijke runderen wel
andere noordelijke besmetten, mits er teken zijn, welke de
besmetting kunnen overbrengen en de daarvoor gunstige
omstandigheden aanwezig zijn. Proeven door
Smitii en Kil-
bornk genomen hebben dit bewezen.

Ook is gemakkelijk te verklaren, waarom zuidelijk vee

-ocr page 262-

in het koude jaargetijde onschadelijk is. De teken planten
zich dan niet voort en brengen dus de smetstof niet over.

De verklaring, welke Smith en Kilbokne van het overgaan
van de Texaskoorts-parasiet geven, is hypothetisch. Zij
zeggen, of de pyrosoma bigeminum gaat van de volwassen
teek in het lichaam der progenituur over, of wel de vrou-
welijke teek gaat na het eierenleggen op den grond dood
en de jonge teken, welke in de buurt vrij komen, nemen uit
het doode lichaam de parasiet op. En zij veronderstellen nu nog
daarbij, dat niet de parasiet, zooals zij in het bloed voorkomt,
in het lichaam der teken overgaat, maar een soort sporevorm.

Ook geven Smith en Kilborne geen positief ant-
woord op de vraag of de teek uitsluitend eigen is aan
het permanent besmette gebied; maar dit schijnt toch vrij
wel het geval te zijn. Zij zeggen, dat de teek zich misschien
niet altijd daartoe zal bepalen en zich in warme zomers
noordelijker zal begeven, maar in elk geval is gevaar-
1 ij k zuidelijk vee met teken bezet; en zonder teken is
zulk vee niet gevaarlijk. Waarom is nu zuidelijk vee,
dat met teken bezet is, altijd gevaarlijk, onverschillig of
het
gezond is of niet? Is dat vee dan permanent geïnfec-
teerd, d. w. z. bevat het bloed altijd de Texaskoorts-parasiet
en zijn zij gevaarlijk, omdat de teek die kan overbrengen
op vatbare dieren, of zit de smetstof primair in de zuide-
lijke teken en niet in de zuidelijke runderenV
Smith en
Kilborne geven op deze vragen een zeer positief ant-
woord. Zij zeggen dat zoowel het microscopisch onderzoek als
opzettelijk gedane proefnemingen bewijzen, dat het zuidelijke
vee den p y rosoma bigeminum in het bloed
heeft, ook al is hei\' gezond. Zij hebben drie run-
deren geënt met het bloed van een gezonde zuidelijke
koe en alle drie kregen exquisite Texaskoorts.

Later herhaalden zij de proef met nog twee runderen en
zij kregen dezelfde resultaten. En dat de smetstof, welke voort-
durend in het bloed van zuidelijke runderen aanwezig schijnt

-ocr page 263-

te zijn, niet behoeft te berusten op een voortdurende reïnfectie
door de teken veroorzaakt, bleek daaruit, dat een der zui-
delijke koeien, met wier bloed met succes was geënt, sedert
50 dagen geen teken meer op het lichaam had.

Hoe het dus komt, dat het zuidelijke vee in het perma-
nent geïnfecteerde gebied steeds de smetstof herbergt, blijft
een vraag, welke vooralsnog niet opgelost is. Waarom het
oogenschijnlijk gezond is, moet wel daaraan liggen, dat het
als kalf, een tijdperk waarin de dieren minder vatbaar zijn,
aanvallen heeft doorstaan, waardoor het later voor de ern-
stige gevolgen der infectie nagenoeg onvatbaar is geworden.

Om nog nader de waarschijnlijkheid te bewijzen, dat de
teken de overbrengsters zijn der besmetting, hebben
Smitii
en Kilborne andere experimenten genomen. Zij hebben ge-
tracht weiden te besmetten met bloed, m i 11 p u 1 p a,
excrementen, enz. van dieren, aan Texaskoorts gestor-
ven. De dieren op die weiden gebracht bleven gezond; de
weiden waren op deze wijze niet te infecteeren.

Het kan niet worden ontkend, dat de nauwkeurige proe-
ven van
Smith en Kilborne er voor pleiten, dat de teken
onmisbaar zijn voor het overbrengen der besmetting. Toch
is het iets, wat iedereen die de zaak goed overdenkt, zal
aarzelen aan te nemen. Iets ook is er, dat er tegen pleit.
Men beweert, dat Texaskoorts ook in andere werelddeelen,
zelfs in Europa, voorkomt;
Smith en Kilborne zeiven achten
dit geenszins onmogelijk. En in die gevallen is tot heden
slechts terloops van teken gesproken, zonder daaraan zulk
een belangrijke rol toe te kennen.

Overigens is de veronderstelling van Smith en Kilborne
reeds aangevallen, al geschiedde dit, ten minste naar mijn
bescheiden meening, onvoldoende voorbereid, en daarom niet
gevaarlijk.

In een verslag van de Séance de 1\' A c a d é m i e
de médecine du 15 Octobre 1895, las ik het
volgende:

-ocr page 264-

„Prétendu rôle pathogénique des tiques
,,o u i x o d e s.

„M. Mégnin fait une communication sur ce sujet.

,,En Espagne, on accuse ces parasites d\'être venimeux
„et de provoquer chez l\'homme le développement d\'une
„maladie spéciale qu\'on a nommé i x o d i s m e.

,,En Amérique on accuse les mêmes parasites d\'être les
„agents de transmission d\'une maladie contagieuse des grands
„ruminants, connue sous le nom de fièvre du Texas.

,,M. Mégnin se basant sur l\'étude approfondie qu\'il a faite
„pendant de longues années de l\'organisation, de la phy-
siologie et des moeurs des i x o d e s, démontre que les
„femelles fecondées seules s\' attachent aux animaux à sang
„chaud pour leur emprunter un peu de sang qui transformé
„dans leurs organes en vitellus, sert à nourrir leur nom-
breuse progéniture; qu\'elles se fixent à la peau de manière
„qu\'il leur est impossible de passer d\'un animal à un autre,
„qu\'elles se détachent quand elles sont repues pour aller se
„cacher dans la terre ou elles pondent tranquillement des
„milliers d\'oeufs et meurent ensuite; qu\'il leur est impos-
sible par conséquent d\'être des agents de transmission de
„maladie, même quand le sang qu\'elles auraient absorbé
„serait contaminé.

,,En ce qui regarde le pretendu pouvoir venimeux des
„ixodes, de nombreuses observations faites en France, tant
„sur l\'homme que sur les animaux et une expérience faite
„sur lui-même par
M. Mégnin, démontrent que ce pouvoir
„vénimeux n\'existe pas.

„En somme, malgré leur aspect répugnant, malgré l\'ar-
,,mature formidable de leur rostre à laquelle ils doivent la
„solidité de leur adhérence, les tiques ou ixodes sont
„parmi les acariens parasites des plus inoffensives.

„M. Leblanc fait observer que les tentatives d\'inoculation
„d\'animaux sains, au moyen d\'ixodes provenant de boeufs
„malades, n\'ont donné que les résultats négatifs ( ! ? ).
„Au contraire le contact des animaux malades avec les

-ocr page 265-

„animaux sains confère à ceux-ci la maladie ( ! ? ). La
„maladie peut même se déclarer chez des boeufs enfermés
„dans des étables préalablement occupées par des animaux
„malades.

„D\'ailleurs dès que les animaux quittent une certaine
„région de l\'Amérique du Nord, la maladie disparait.
C\'est
„encore là une preuve que la fièvre du Texas a une évolu-
tion analogue à celle de la malaria et que les ixodes ne
„sont pour rien dans sa transmission.

„M. Bla.ncha.rd confirme également les conclusions de
„M. M
égnin (Lancette française, Gazette des
„hôpitaux, 17 Octobre 1895)."

Naar mijn meening blijkt hieruit, dat, alhoewel Mégnin
de levenswijze van veel teken bestudeerd kan hebben, hij
den boöphilus annulatus nog niet tot onderwerp zijner
studiën heeft gekozen en dit eerst dient te doen alvorens
een oordeel te vellen. Mogen de teken, die hij onderzocht
heeft, eerst na de bevruchting op dieren hechten, met den
boöphilus annulatus schijnt dit niet zoo te zijn.

Leblanc geeft blijken van het niet goed gelezen hebben
der onderzoekingen van
Smitii en Kilborne.

Dat de bekende Blanchard niet aan de rol der teken
gelooft, geeft zeer zeker te denken. Trouwens ieder zal ze
niet dadelijk gelooven. Maar de veel bewijzende experimen-
ten van
Smith en Kilborne zijn niet eenvoudig weg te
redeneeren. En ik moet er bijvoegen, dat, è n wat de
bloed p arasiet betreft, èn wat de teken aan-
ga-at, experimenten z ij n genome n, door R.
R.
Dinwiddie aan de A r k a n s a s A g r i c u 11 n r a 1
Experiment Station, die de onderzoekin-
gen van
Smith en Kilborne volkomen bevestigen.

Bestrijding der ziekte.

Op welke wijze is de ziekte te bestrijden?

Zuidelijk vee is onvatbaar, maar die onvatbaarheid is

-ocr page 266-

tijdelijk. Wordt zuidelijk vee naar het noorden gebracht,
dan is de immuniteit gewoonlijk na verloop van een jaar
reeds verdwenen. Noordelijk vee is in den regel altijd vat-
baar voor de ziekte. Heeft noordelijk vee de ziekte door-
staan, dan schijnt nagenoeg geen immuniteit over te blijven.

Juist het niet overblijven van immuniteit na het doorstaan
der ziekte pleit min of meer tegen een ziekte veroorzaakt
door bacteriën en doet reeds vermoeden, dat zij moeie-
lijk door preventieve entingen zal kunnen worden bestre-
den. Dit is zeer te betreuren, want daardoor zou het
gevaar, verbonden aan het importeeren van noordelijk vee
in het permanent geïnfecteerde gebied, kunnen worden bezwo-
ren; het laatste toch is moeielijk tegen de infectie te beschutten.

Het best is voor dat importeeren kalveren te gebruiken,
daar de ervaring leert, dat kalveren minder vatbaar zijn
dan volwassen dieren, gewoonlijk een zeer lichten aanval
krijgen, en niet sterven.

Echter, al moge na het doorstaan der ziekte geen on-
vatbaarheid overblijven, toch blijkt, dat dergelijke dieren
iets minder vatbaar zijn voor een tweeden fat alen
aanval. Ware het dus mogelijk dieren, welke men wil im-
porteeren, eerst een aanval van goedaardige Texaskoorts
te bezorgen, dan zou daarmede misschien veel zijn gewonnen.
Nu kan men zulk een lichten aanval bezorgen door dieren
na de grootste hitte van den zomer, b. v. half September,
op besmette weiden te brengen. Zij krijgen dan gewoonlijk
een goedaardig verloopenden chronischen aanval. Desnoods
kan men dit een volgend jaar herhalen.

Ook door inspuiting van bloed van zieke dieren wekt
men gewoonlijk een goedaardigen aanval op, indien men
het na het warme jaargetijde doet. Het bloed van zuidelijke
dieren geeft hetzelfde resultaat. Nog eenvoudiger kan men
het doen, door teken uit het permanent besmette gebied te
laten komen, die te laten uitbroeden, en met de jonge teken
een aanval te voorschijn te roepen.

Om het noordelijk vee tegen infectie te beschermen, moet

-ocr page 267-

de invoer van zuidelijk vee gedurende liet warme jaargetijde,
b. v. van Maart tot December, worden belet. In de Ver-
eenigde Staten is bet vervoer uit het permanent geïnfecteerde
gebied in dien tijd verboden, tenzij het vee onmiddellijk
wordt geslacht. Bovendien moet het vervoer per spoor ge-
schieden en een grondige desinfectie van de wagens en
localiteiten na het gebruik plaats vinden, waarbij dan alle
aandacht dient te worden gevestigd op het dooden der teken,
aannemende dat deze de overbrengsters der besmetting zijn.

Dat het vervoer wèl mag geschieden in het koude jaar-
getijde is een gevolg van het feit, dat men trouwens
vroeger al kende, dat het zuidelijk vee in het koude jaarge-
tijde onschadelijk is.
Smith en Kilborne verklaren dit daar-
door, dat de teken zich in het koude jaargetijde niet verder
kunnen ontwikkelen.

Ongevaarlijk zou men zuidelijk vee kunnen maken, ook
in het warme jaargetijde, door de teken, welke op hun lichaam
voorkomen, te dooden. Dit zou men kunnen doen door het
aanwenden van parasieten-doodende wasschingen.

Smith en Kilborne geven echter een ander middel aan
om het vee van de teken te bevrijden. Men neemt daartoe
drie afgesloten weilanden. Men brengt het zuidelijk vee eerst
ongeveer 15 dagen in de eerste weide, dan 15 dagen in
de tweede en vervolgens 15 dagen in de derde weide. In
dien tijd zijn zeker alle teken afgevallen, terwijl de jonge
teken uit de afgevallen wijfjes voortgekomen, geen tijd
hebben zich weder op het vee te hechten. Een dergelijk
terrein kan maar ééns per jaar worden gebruikt en liet
volgend jaar opnieuw, indien de temperatuur in den winter
laag genoeg is om de teken te doen sterven.

Is een weide geïnfecteerd, dan moet met het brengen van
vee daarop worden gewacht tot na het invallen van het
koude jaargetijde. Besmette stallen dienen grondig gedes-
infecteerd te worden, vooral met het oog op de teken.

Wat de behandeling der zieke dieren zelf betreft, de teken
dienen zorgvuldig te worden verwijderd en de dieren op

-ocr page 268-

niet besmette plaatsen gebracht. Overigens wordt een symp-
tomatische behandeling ingesteld. Of chinine-praeparaten,
welke bij malaria-lijders dikwijls zoo gunstig werken, hier nut
kunnen stichten, moet nader worden onderzocht.

Voorkomen buiten de Vereenigde Staten.

Een vraag van zeer practisch belang is deze: komt
Texaskoorts alleen in de Vereenigde Staten voor en niet in
de Oude Wereld, met name Europa? En is de ziekte niet
uit Amerika in de andere werelddeelen te importeeren, zoo-
dat zij ook daar gevaarlijk kan worden ?

De laatste vraag moet gedeeltelijk bevestigend worden
beantwoord en het daarop betrekking hebbend feit heeft mij
juist aanleiding gegeven aan Texaskoorts meer aandacht
te schenken clan men anders aan een veeziekte, welke in ons
land niet voorkomt, gewoonlijk zou doen.

In de laatste jaren werd levend slachtvee uit Amerika
naar Europa getransporteerd en te Hamburg ontscheept.

De Hamburger Pakketvaart-Maatschappij richtte verschei-
dene booten voor het vervoer in, en weldra werden door de
P e r s i a en de Prnssia om de 14 dagen regelmatig
transporten aangebracht.

Dat vee werd te Hamburg steeds nauwkeurig geïnspec-
teerd met het oog op de insleeping van besmettelijke vee-
ziekten uit Noord-Amerika. Reeds meermalen waren onder-
weg sterfgevallen voorgekomen; steeds was in die gevallen
hevige ontsteking van maag en darmen ge-
constateerd, maar aan andere ziekten was niet gedacht.

Den 45den September 1894 ging de Persia met 396 run-
deren uit New-York en kwam den 26sten September te Ham-
burg aan; onderweg waren 4 dieren gestorven. Van 34 stie-
ren, welke tot een bijzonder transport behoorden, waren
verscheidene ziek. In het geheel waren vóór den 303tei1 Sep-
tember 7 stieren gestorven of in nood geslacht. Den 308ten
September werden de overige gedood, waarvan er 11 ziek
bleken te zijn.

-ocr page 269-

Den 19de" October kwam de Prussia met 368 run-
deren aan. Bij onderzoek bleek één os ziek te zijn, op dezelfde
wijze als de vorige runderen.

Bij het eerste bacteriologisch onderzoek, dat ingesteld
werd in net bacteriologisch laboratorium van
Dr. Langiurtii
te Altona en in het laboratorium van het abattoir te Ham-
burg, meende men groote eivormige bacteriën, welke uit de
organen der zieke dieren werden gekweekt, als het micro-
organisme, dat
Billings als de oorzaak van Texaskoorts
had beschreven, te moeten opvatten.

Zeer spoedig kwam echter het bericht, dat Maaszejs in
het Reichs-G esun dh ei t samt in de organen, en vooral
in dekglas-praeparaten van afstrijksel der nieren, de parasiet
van
Smith en Kilborne, pyrosoma bigeminum, in
de roode bloedlichaampjes had gevonden.

Een praeparaat van de nieren, dat ik zoo gelukkig was van
het Reichs-Ge sundh e i t sa in t te ontvangen, vertoont
in de capillairen en kleinere vaten der nieren, welke sterk met
bloed zijn gevuld, en in de vaatlussen der glomeruli, de
parasieten in de roode bloedcellen zeer duidelijk. Zij zijn
echter kleiner dan in de praeparaten, welke ik uit Amerika
mocht ontvangen en veelal rond. We zouden dus met een
oreval van chronische Texaskooi-ts te doen hebben. Dit is

O

zeer goed mogelijk, want de praeparaten zijn afkomstig van
den zieken os van de Prussia. Deze os was niet hevig aan-
getast en is niet aan de ziekte gestorven, doch werd in nood
geslacht.

De ziekte is dus in Europa ingevoerd geweest. Of zij er
stationnair kan worden en, gelijk in Amerika, hevige ver-
woestingen aanrichten, is een tweede vraag. Men weet van
pyrosoma bigeminum tot heden te weinig om te kun-
nen zeggen of dit organisme zich in Europa zou kunnen
nestelen. En neemt men met
Smith en Kilborne aan, wat
door
Dinwidoie werd bevestigd, dat de teken de smetstof
overbrengen, dan zou een voorwaarde voor verspreiding der
ziekte zijn, dat de teken in Europa een geschikt klimaat

-ocr page 270-

vinden om zicli op de aangegeven wijze te ontwikkelen. In
Amerika schijnen de teken beperkt te zijn tot de zuidelijke
staten, wat waarschijnlijk in verband staat met den warmen
golfstroom, welke in de golf van Mexico ontstaat. Meer
noordelijk is de temperatuur te laag voor een volledigen
ontwikkelingsgang. Toch komt het mij voor, dat er streken
genoeg iu de Oude Wereld zijn, waar de teken de geschikte
temperatuur zouden vinden.

Deze zaak blijft dus dubieus. In elk geval schijnt het
raadzaam het uit Amerika afkomstige vee nauwkeurig te
controleeren. De Duitsche Regeering heeft dan ook, naar
aanleiding der waargenomen gevallen, den invoer van levend
vee uit Amerika verboden.

En nu de eerste vraag, of Texaskoorts alleen tot de
Vereenigde Staten beperkt is? Het antwoord daarop moet
luiden, dat tot heden de Texaskoorts, zooals die in Amerika
voorkomt, niet met zekerheid buiten Amerika (afgezien van
de in Duitschland geïmporteerde gevallen) werd geconsta-
teerd ; dat echter wel bieren daar ziekten bij runde-
ren voorkomen, die, wat verschijnselen tijdens het
leven en na den dood aangaat, en zelfs wat betreft
het vertoonen van parasieten in de roode bloed-
lichaampjes, veel op Texaskoorts gelijken.

In de eerste plaats moet van de aan Texaskoorts ver-
wante ziekten worden genoemd:

B. De haemoglobinurie der trekossen in Zuid-Afrika.

In 1883 bracht een commissie, belast met het instellen
van een onderzoek naar een veeziekte in de Kaap-
kolonie voorkomend, een rapport uit aan het En-
gelsche parlement.

Deze ziekte was het eerst waargenomen in 1870 en schijnt
te worden overgebracht door trekossen, welke uit noordelijker
streken komen, en wel zoodanig, dat zij niet direct andere
dieren besmetten, maar eerst den bodem infecteeren, waar-

-ocr page 271-

over zij Ioopen. Het merkwaardige verschijnsel is ook bij
deze ziekte de haemoglobinurie. De overige symp-
tomen welke meer algemeen zijn, komen sterk overeen met
die van Texaskoorts. Bij een postmortaal onderzoek springt
vooral in het oog de bleekheid van verschillende organen, alsof
het dier door verbloeding werd gedood. Ook hier schijnt men
een acuten (waarbij de dieren spoedig sterven) en een chro-
nischen, goedaardig verloopenden vorm te hebben opgemerkt.

De patliologisch-anatomische veranderingen, aan de cada-
vers waargenomen, komen merkwaardig veel overeen met die
bij Texaskoorts gevonden.

Ook in dit geval dus wordt de ziekte uit een noordelijk
gelegen, warmer gebied overgebracht naar een kouder. Even-
eens is bij deze ziekte, op advies der commissie, een grenslijn
aangenomen, welke loopt langs de Umtatarivier.

Nadere bijzonderheden omtrent dit lijden zijn zeker ge-
wenscht.
Smiïh en Kilboiïne meenen, dat het waarschijnlijk
Texaskoorts is.

C. Haemoglobinurie bij het rund in Rumenië.

Deze ziekte, welke sinds onheuglijke tijden haar slacht-
offers onder het rundvee van Rumenië eischt, werd in 1888
door
Babès aan een nader onderzoek onderworpen. Zij
komt in hoofdzaak voor bij trekossen; koeien worden zel-
den en kalvers nooit aangetast. Zij treedt vooral op in
de moerassige laaglanden van den Donau en begint met
algemeene verschijnselen, welke na een paar dagen weer
afnemen of wel — er ontstaat donkere urine. In
de ernstige gevallen volgt in 4 tot 7 dagen de dood. Het
lijden schijnt dus iets sneller te verloopen dan Texaskoorts.

De veranderingen, na den dood aanwezig, gelijken veel op
die van Texaskoorts.
Ba bes zelf meent, dat men hier waar-
schijnlijk met dezelfde ziekte te doen heeft. De veranderin-
gen in de lever, vooral wat het centrum van het lever-

-ocr page 272-

eilandje aangaat, komen bij beide ziekten overeen. Ook de
milt is bij de Rumeensche ziekte zeer vergroot. Eveneens
vindt men haemorrhagisch oedeem om de nieren.

In de mesenteriaalklieren en in de buikholte werden
veel exemplaren van pentastom um denticulatum
aangetroffen, welke echter met de ziekte niets te maken
hebben.

Het merkwaardigst is wel dit, dat Babès in de roode
bloedlichaampjes, en ook vrij in het plasma, lichaampjes
vond, welke hij voor de oorzaak der ziekte houdt. Hij vond
ze in de capillairen van het slijmvlies van maag en darmen,
van de mesenteriaalklieren, in lever, milt en nieren. De
lichaampjes zijn öf meer rond, öf wel min of meer vierkant
en door een fijne lijn in tweeën verdeeld, gelijkende op
diplococcen, of wel ze zijn meer gerekt. Soms vindt men
2 of 3 paar in één rood bloedlichaampje, maar 1 paar
is zeer gewoon. De grootte loopt uiteen van 0,5 tot 2 micra 1).
Zij zijn te kleuren met methylviolet en methyleenblauw ; in
het eerste geval doen zij zich meer gerekt voor en ver-
toonen een deelingslijn, in het tweede geval zijn zij meer rond.
Volgens
Ba bes bewegen zij zich niet in de bloedlichaampjes.

Afgaande op een praeparaat, dat ik van den heer Star-
covici
op het congres te Bern mocht ontvangen en dat met
methylviolet gekleurd is, zijn de parasieten dikwijls rond,
in andere gevallen meer langwerpig en onregelmatig van
vorm. De peervormen of liever de spoelvormen van pyrosoma
bigeminum kon ik bij deze parasiet slechts zelden ontdekken.

Babès meent, dat de ziekte haar ontstaan vindt in putten
met slecht drinkwater en zich van daar over zekeren afstand
verspreidt.

Het groote verschil tusschen den haematoeoccus
van
Babès en pyrosoma bigeminum is, dat Babès zegt zijn
micro-organismen gecultiveerd te hebben als diplococcen,
waarmede hij konijnen ziek kon maken.
Smith en Kilborne

1  En komt dus niet geheel overeen met die van de Texaskoorta-parasiet.

-ocr page 273-

trekken dit in twijfel. Overigens kon Ba bes de ziekte bij
runderen doen ontstaan door enting met bloed van zieke
of gestorven dieren.

Ook Smitïi en Kïlborne gelooven, dat deze ziekte zeer
waarschijnlijk Texaskoorts is, ofschoon het laatstgenoemde
lijden niet uitsluitend bij trekossen voorkomt en hoewel bij
de haemoglobinurie in Rumenië aan teken geen hoofd-
rol in het overbrengen wordt toegekend.

Babès noemde zijn parasieten eerst bacteriën; latei-
meende hij ze tusschen bacteriën en protozoën te
moeten plaatsen.
Starcovici 1) vergelijkt de Texaskoorts en
de door
Babès beschreven ziekten: haemoglobinurie der
runderen en carceag der schapen, met elkander, en ook
de bij die ziekten gevonden bloedparasieten. Hij komt tot
de conclusie, dat deze drie ziekten van elkander verschillen.
De parasieten brengt hij tot een nieuwe (de laagste) klasse
der protozoa, die hij Babesia heet en waartoe dus behooreu:
Pjrosoma bigeminum
(Th. Smith), Babesia bovis (Babès)
en Babesia ovis (Babès). Deze dieren zouden een overgang
tusschen de protozoën en de bacteriën vormen.

De beschouwing der microscopische praeparaten doet ook
mij gelooven, dat Texaskoorts en de Rumeensche ziekte niet
dezelfde zijn.

Starcovici wijst er uitdrukkelijk op, dat Babès de priori-
teit heeft van het ontdekken van deze parasieten (1888).
Zeer zeker heeft hij ze het eerst gezien, doch hij heeft
gesproken van „bacteriën", terwijl
Th. Smith (4889) ze
dadelijk als protozoën determineerde. De prioriteit van
Babès
in deze aangelegenheid is dus relatief.

Starcovici spreekt verder van teken, welke in grooten getale
op het lichaam der aan haemoglobinurie gestorven runderen
zouden voorkomen ; in het lichaam van die teken werden
de parasieten in vermeerderd getal aangetroffen. Deze
mededeeling is belangrijk, maar — het is zonderling, dat

1  Ceutralblatt f. Bakteriologie und Parasitenkunde. XIV Bd. N°. 1, 1893.

-ocr page 274-

Ba bes in zijn verschillende publicaties, welke Starcovici
citeert, en voor zoover ik ze in handen kon krijgen 1), nergens
van teken spreekt. Indien echter ook in Rumenië de teken
de ziekte overbrengen, is de overeenkomst met Texaskoorts
frappant.
Starcovici geeft echter in zijn aangehaald artikel
geen nadere bijzonderheden omtrent een eventueele rol, welke
de teken zouden spelen.

SctiNEiDEMÜHL zegt 2), dat Piana en Katschinski de be-
vindingen van
Babès omtrent de aetiologie van de haemo-
globinurie der runderen konden bevestigen bij door hen in
Italië (Brescia) waargenomen gevallen. Hij zegt ook, dat
„evenals bij Texaskoorts de parasieten langen tijd in het
„lichaam van teken kunnen blijven leven en dat deze
„laatste onder gewone omstandigheden de overbrengsters der
„ziekte schjjnen te zijn."
Schneidemühl deelt echter omtrent
deze quaestie niets naders mede en geeft ook niet de bron
aan, waaruit hij heeft geput.

Het blijft dus nog altijd een open vraag of bij de hae-
moglobinurie in Rumenië (en Italië) teken een rol spelen
en zoo ja, welke, en verder, met welke species van teek men
hier te doen heeft?

D. Haemoglobinurie bij runderen in Finland.

Door Krogius en Von Hellens is in de „Archives de
médecine expérimentale, numéro du 1er Mai 1894," een ziekte
beschreven, welke veel met Texaskoorts overeenkomt, ook wat
betreft de parasieten in de bloedlichaampjes, die zij daarbij
hebben aaugetroffen.

Elk jaar richt deze ziekte onder den veestapel van Fin-
land enorme verwoestingen aan. Zij verloopt acuut en het
hoofdsymptoom is haemoglobinurie, als gevolg van

1) Het moclit mij niet gelukken inzage te krijgen van de door Starcovici
aangehaalde mededeeling van Babès in de ,,Annalea de l\'Institut de Bactério-
logie, Bukarest, 1888/1889."

2) Lehrbuch der Vergleichenden Pathologie und Therapie, pag. 115.

-ocr page 275-

het overgaan van haemoglobine uit de roode bloedlichaam-
pjes in het bloedplasma (haemoglobinaemie). De schrijvers
wgzen er dadelijk op, dat deze ziekte verschilt van die door
Babès beschreven, omdat ze niet alleen ossen, maar ook
koeien en kalvers aantast.

De haemoglobinurie van het rundvee is enzoötisch in het
midden en het zuiden van Finland. In het noorden komt
zij bijna niet voor. Elk jaar wint de ziekte terrein, terwijl
de verspreiding gebonden schijnt te zijn aan het -invoeren
van dieren uit de besmette naar de nog bevrijd zijnde streken.
De lage en moerassige weilanden zijn vooral gevaarlijk; ge-
draineerde geven de ziekte niet. De ziekte verschijnt m
het midden van Juni en duurt tot einde Augustus ; zeld-
zaam worden gevallen waargenomen in Mei, September ot
October. Warm weder bevordert het ontstaan. Bij kalvers is
de ziekte goedaardiger dan bij volwassen runderen. Een
aanval laat niet altijd immuniteit ua ; zelfs kan een dier twee-
maal in denzelfden zomer worden aangetast. In de p e r-
manent geïnfecteerde streken schijnen de inheem-
sche runderen een zekere immuniteit te verkrijgen, terwijl
vooral de geïmporteerde dieren als slachtoffers vallen.

Symptomen. De incubatie schijnt te variëeren van
2 tot 14 dagen. Na een paar dagen van depressie, gestoorden
eetlust en verminderde melksecretie, treedt haemoglobi-
nurie op. De urine bevat eiwit en geen roode bloedlichaam-
pjes. Er is hooge koorts, tot 41,5° C. toe. Snelle, zwakke pols,
versnelde respiratie, in het begin veelal diarrhee, daarna
constipatie. Spoedig worden alle slijm vliezen zeer
bleek, soms iets geelachtig (i c t e r u s). Bij onderzoek
van het bloed blijken de roode bloedcellen sterk vermin-
derd te zijn, tot 1 \'a \\\\ millioen per uiM3. De haemoglo-
binurie duurt gewoonlijk 2 a 3 dagen; daarna sterft een
groot aantal der aangetaste dieren, onder verlaging van
temperatuur en met de verschijnselen van hartzwakte. An-
dere herstellen, de urine wordt normaal, het aantal roode
bloedlichaampjes vermeerdert en de dieren herkrijgen lang-

-ocr page 276-

zamerhand hun krachten. De mortaliteit bedraagt van 30
tot 50%.

Uit het voorgaande blijkt, dat de ziekte gewoonlijk
sneller optreedt dan Texaskoorts, en dat de dood spoe-
diger volgt.

Pathologische anatomie. Bloederig oedeem op
verschillende plaatsen in het onderhuidsche bindweefsel. In
het pericardium bloedig-sereus vocht. Het hart is slap, met
ecchymosen onder peri- en epicardium; het myocardium is
bruin. De milt is vergroot, zacht, met bijna vloeibaren
inhoud. Bij microscopisch onderzoek zijn de cellige elementen
vermeerderd. De lever is groot en bleek; het parenchym
is galkleurig; uit de galbuizen komt dikke gal, waarmede
ook de galblaas gevuld is. Microscopisch blijken de cellen
op sommige plaatsen normaal te zijn, op andere geen
kleurstof aan te nemen. In de nierkapsel haemorrhagisch
oedeem, ecchymosen aan het nieroppervlak. De nieren
zijn vergroot, vochtig op de sneevlakte; de structuur
is diffuus. Bij microscopisch onderzoek blijkt het nier-
epithelium op verschillende plaatsen afgestorven te zijn. Leb-
maag en duodenum hier en daar geïnjiciëex\'d. In den dikken
darm bevindt zich een geelachtig vocht. Mesenteriaal-
klieren gezwollen. In epiploön en mesenterium af en toe
haemorrhagische oedemen. Het beenmerg heeft een geel-
roode kleur.

Pathogenese. In twaalf gevallen hebben Krogius
en Von Hellens het bloed nauwkeurig microscopisch onder-
zocht en in drie gevallen hebben zij de organen van gestor-
ven dieren nagegaan.

Cultuurproeven uit bloed en organen gaven negatieve
resultaten. Bacteriën werden niet gevonden. In alle geval-
len vonden zij echter parasieten, gelijkende op die door
Smitii en Kilborne beschreven.

In de roode bloedlichaampjes of wel daarbuiten, dus in het
plasma, vindt men ronde of ovale, niet zelden ook peervor-
mige, lichaampjes, met een diameter van 1,5—1,8 micron,

-ocr page 277-

welke zich soms verplaatsen en van vorm veran-
deren. Gewoonlijk bevinden zij zich nabij de peripherie
van het bloedlichaampje, soms met een gedeelte binnen en
een gedeelte buiten. Nu en dan begeven zij zich uit een
bloedlichaampje in het plasma. Ook zagen
Krogius en
Von Hellens een lichaampje, dat aan een erythrocyt
door een soort draad verbonden was en heen en weder
slingerde. De peervormige lichaampjes, welke zeldzamer zijn
dan de ronde, bevinden zich p a a r s g e w ij z e in een
roode bloedcel en zijn aan de puntige einden met elkander
verbonden.

In de lichte gevallen is een klein aantal, in de zware
gevallen een groot aantal bloedlichaampjes geïnfecteerd. Soms
bevatten ze wel 3 of 4 parasieten. In het plasma vindt men
dezelfde lichaampjes. Vooral door methyleen-blauwkleuring
zyn de parasieten goed te zien. En dan constateerden de
schrijvers, dat de gewone vorm de peripheer gelegen,
ronde is, maar dat daarnaast peervormige parasie-
ten voorkomen, in tweeën bijeen, of wel men vindt twee
ovale lichaampjes in één bloedcel, meer of minder dicht
bij elkander. Ook kunnen twee ronde lichaampjes iu één
bloedcel worden aangetroffen.

Het aantal geïnfecteerde erythrocyten bedraagt in het begin
7—15%, iater 25 a 30%.

Het aantal parasieten houdt gelijken tred niet de hevigheid
der ziekte, terwijl in de ernstige gevallen de vormen der
haemotozoën meer uiteenloopen dan in de lichte gevallen.

Bij gezonde dieren vonden de schrijvers niets, dat op de
genoemde parasieten geleek.

In de capillairen der ingewanden en der spieren waren
de parasieten talrijker. In de milt zijn 75 tot 80 % der roode
bloedlichaampjes aangetast, in het niersap 30 — 50 %, in
de lever 35 %, in de spieren van de ledematen 25 a 30 %•
In de mesenteriaalklieren komen vele vrije parasieten voor.

De schrijvers hebben nog geen voldoend aantal proeven
genomen om uit te maken of de ziekte op gezonde dieren

-ocr page 278-

is over te brengen door inenting met het bloed van zieke.

Krogius en Von Hellens beschouwen de door hen be-
schreven parasieten als de oorzaak der ziekte, vermoeden
dat het dezelfde wezens zijn als door
Babès en Smïth be-
schreven en brengen ze tot de protozoën.

De parasieten door Krogius en Von Hellens beschreven
gelijken, zooals de door hen gegeven afbeeldingen aantoonen,
sprekend op die van
Smith en Kilborne; ze zijn echter iets
kleiner. Ook de verschijnselen der ziekte komen veel overeen
met die van Texaskoorts.
Krogius en Yon Hellens reppen
echter niet van teken en het kan niet worden ontkend, dat
dit weer pleit tegen de teken-theorie van
Smith en Kilborne,
ten spijt van hun onderzoekingen en die van Dinwiddie.

Leiden, Januari 1896.

LITER ATUUR-OPG AVE.

Smith and Kilborne, Investigations into the nature, causation,
ancl prévention of Southern eattle fever. Eighth and ninth annual
reports of the Bureau of Animal Inclustry, 1891 and 1892 (met vol-
ledige opgave van de tot dien tijd bestaande Amerikaansche literatuur).

BabÈs, Comptes rendus de l\'académie des sciences. Octobre 1888 ;
Virchow\'s Archiv 1889, Bd. 115, S. 81; Comptes rendus de l\'acad.
des sciences 1890 ; Annales de l\'Institut de bactériologie, Bukarest,
1888/1889; Verhandlungen des X internationalen medizinischen Con-
gresses, 1890, II, 3te Abtheilung, S 104 ; Comptes rendus de l\'aca-
démie des sciences, Août 1892.

Ii. R. Dinwiddie. Arkansas Agricultural Experiment Station;
Bulletin n°. 20, November 1892; Bulletin n°. 25, December 1893.

Starcovici, C. Bemerkungen über den durch BabÈs entdeckten
Blutparasiten und die durch denselben hervorgebrachten Krankheiten,
die seuchenhafte Hämoglobinurie des Rindes
(BabÈs), das Texasfieber
(Tu.
Smitii) und der Carceag der Schafe (Babès) ; Centralblatt für
Bakteriologie und Parasitenkunde, XIV Band, n°. 1, Juli 1898.

A. Kuogius et 0. von Hellens, Sur l\'hématozoaire de l\'hémo-
globinurie du boeuf. Archiv, de méd. expérimentale, 1894-, pag. 353.

-ocr page 279-

Völlers, Texasfieber. Mittheilungen für Thierärzte, December 1894.
W
eisser und Albert Maaszen, Zur Aetiologie des Texasfiebers.
Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamte,
1894, pag, 411—417.

VERKLARING DER FIGUREN.

F i g. 1. Amoëboïde bewegingen van pyrosoma bigeminum in de roode
bloedlichaampjes (naar
Smith and Kilborne, Investigations into the nature,
causation, and prevention of Southern cattle fever. Eighth and ninth annual reports
of the Bureau of Animal Industry, 1891 and
1892, Washington 1893.

, F i g. 2. Pyrosoma bigeminum in dc roode bloedlichaampjes; dekglaspraepa-
raat van miltafschrapsel, gekleurd met alcalische methyleenblauvvoplossing;
Zetss, oculair 2, homogene immersie van Seibebt \'/12. Praeparaat ontvangen
van Dr. D.
E. Salmon*, Washington.

F i g. 3. Téxaskoortsparasiet; dekglaspraeparaat van afschrapsel van de nier,
gekleurd met methyleenblauw;
Zeiss, oculair 2, homogene immersie van Seibebt
1112.
Praeparaat ontvangen van Dr. D. E. Salmon, Washington.

F i g. 4. Nier-glomeruhis. In de bloedlichaampjes de parasiet, van den chro-
nischen vorm van Texaskoorts ;
Zeiss, oculair 2, homogene immersie van Sei-
bebt 1/i2.
Praeparaat, gekleurd met haematoxyline, ontvangen van het, „Kaiser-
liches Gesundheit8amt" te Berlijn (Bij het teekenen iets vergroot).

F i g. 5. Boöphilus bovis s. annulatus, naar Smith and Kilborne loc.
cit. a. Grootte van de teek van het uitkomen uit het ei tot het oogenblik,
waarop het vrouwelijk dier eieren legt.
b. Eieren vijfmaal vergroot, c. De pas
uitgekomen jouge teek, 40-maal vergroot,
cl. Het geslachtsrijpe mannelijke
insect, rugzijde, 40-maal vergroot,
e. Het geslachtsrijpe vrouwelijke dier, rug-
zijde, 40-maal vergroot, ƒ. Een gedeelte van de huid van den uier met teken.
ff. Een gedeelte huid van het oor met teken, welke\'op het punt zijn af te vallen.

F i g. 6. llaematococcus van Babès. Dekglaspraeparaat, waarschijnlijk van
afschrapsel van de nier. Praeparaat ontvangen van den lieer
Stakcovici te
Bukarest.
Zeiss, oculair 2, homogene immersie van Seibert 1/i2.

F i g. 7. Blóedparasiet van de hacmoglobinurie in Finland. Bloed uit de milt,
gekleurd inet methyleenblauw;
Zeiss, oculair 2, homogene immersie van Seibebt
1112.
Praeparaat ontvangen van Dr. A. Krogius te Helsingfors.

-ocr page 280-

Fii 1

• c c ® e

© O € € €

e 9 9 o e

O 9 9 9

G © ® O

« © * © $

-ocr page 281-

Pij 2.

Fiji. 3.

I

«

0 jSjfr

O. *fv /

v ; - j > > /

©

x» >

0

© * ö © o m

-ocr page 282-
-ocr page 283-

Fi6.

Q

ß ©
D

o

O -O

• -o °

O

O ♦ Q

r,x

OD

J B

Ö

M

öS

o

Cr

Fi«. 7.

<5S

JU

FSiPÄ

^e^&c- .-J

-ocr page 284-

Korte mededeelingen en referaten.

Neurectomie van den nervus ulnaris door W. C. Schimmel. —
Den 2isten December 1895 kreeg ik een 15-jarig inlandsch paard,
toebehoorende aan P.
S. te S., in behandeling, dat links vóór
vrij erg kreupel liep. Hoe lang die kreupelheid reeds bestond,
was onbekend, wijl de eigenaar het paard kort te voren kreupel
had gekocht.

Het bleek te lijden aan een chronische arthritis en peri-arthritis
van het kootgewricht links vóór. Zoowel in stap als in draf trad
het paard niet door in dit gewricht; de achtervlakte hiervan,
nabij de sesambeenderen, was belangrijk verdikt en hard. Van
acute ontsteking was niets te bemerken. Een 5 % cocaïne-injectie
boven den kogel had ten gevolge, dat het paard tijdelijk rad liep.

Tot den i8den Januari werd beproefd om door rust, massage
met jodiumzalf en P r i e s s n i t z\'sche omslagen herstel te ver-
krijgen, doch te vergeefs; niet de minste beterschap volgde.

Op laatstgemelden datum werd neurectomie van den nervus
medianus verricht. Ondanks de antiseptische behandeling ontstond
nog al zwelling onder de fascia, zoodat de kreupelheid den eer-
sten tijd toenam. Na verloop van 14 dagen echter waren de
zwelling en de pijnlijkheid, door de operatie teweeggebracht,
verdwenen, doch de oorspronkelijke kreupelheid bestond onver-
anderd voort. Bij het prikken met een speld onder den kogel
ontstond geen reactie; deze openbaarde zich echter wel, indien
aan de achtervlakte van de pijp en aan den kogel in de huid
werd gestoken.

Den 6den Februari werd de nervus ulnaris doorgesneden, op
de wijze als op bladzijde 202 van dit deel is beschreven. On-
middellijk na de operatie liep het paard rad. In de opvol-
gende dagen was de beweging echter zeer beperkt, wijl zich aan
de operatieplaats een hernia muscularis ontwikkelde, welker be-
strijding nog al bezwaren opleverde. Hoewel deze na een io-tal
dagen nog niet volkomen hersteld was, bleek het paard toch rad
te loopen. Op speldeprikken aan de achtervlakte van de pijpen
aan den kogel werd niet meer gereageerd.

Den 24sten Februari was de operatiewond boven den carpus

-ocr page 285-

nagenoeg genezen en wijl het paard nog steeds rad was, kon
het weder in gebruik worden genomen.
Utrecht, 9 Maart 1896.

Keuring van vee en vleeseh in Utrecht gedurende 1895,

door D. F. van Esveld. — Levend werden gekeurd 5678
runderen, 3525 kalveren, 2260 nuchtere kalveren, 299 schapen,
192 geiten en 112 paarden, terwijl alleen geslacht werden
gekeurd 14192 varkens.

Ingevoerd werden: 74 voet en 72782 KG. rundvleesch,
52 voet en 2924 KG. kalfsvleesch, 4 voet nuchter kalfsvleesch,
16 voet en 28 KG. schapenvleesch, 48 voet geitenvleesch, 28 voet
en 26638 KG. varkensvleesch, 2326 KG. paarden vleeseh, 3297
zijden buitenlandsch en 471 zijden inlandsch spek, 2287 buiten-
landsche en 1564 inlandsche hammen, 2911 KG. gerookt rund-
vleesch, 6962 KG. gerookt paardenvleesch, 14 KG. gezouten rund-
vleesch, 52 KG. gezouten paardenvleesch, 372 KG. gezouten var-
kensvleesch en 49416 KG. worst.

Afgekeurd werden: 18 runderen, 2 kalveren, 1 nuchter
kalf, 4 schapen, 6 geiten, 11 varkens, 106 longen, 253 levers,
2 milten, 3 harten, 4 nieren, 6 uiers, 78 borst- en buiksingewan-
den, 3 stel darmen, 1 uterus, 135 ongeboren vruchten, 108 KG.
rundvleesch, 3 KG. kalfsvleesch, 4 voet en 4 KG. nuchter kalfs-
vleesch, 15 KG. varkensvleesch, 2 KG. paardenvleesch, 24 KG.
inlandsch spek, 8 KG. inlandsche ham, 121 KG. gerookt paarden-
vleesch en 276 KG. worst.

Hieronder waren, als afgekeurd wegens tuberculose: van
runderen: 5 geheele dieren, 59 borst- en buiksingewanden, 2 stel
darmen, 1 uterus, 34 longen, 7 levers en 2 ongeboren vruchten;
van kalveren: 1 borst- en buiksingewanden 5 van varkens: 2 ge-
heele dieren, 14 borst- en buiksingewanden, x stel darmen, 5
longen, 7 levers en 1 milt.

In het geheel kwamen 100 gevallen voor van tuberculose bij
het rund, dus 1.76 percent; hierbij was één stier van il/2 jaar
oud en een kalf van circa 3 maanden, waarbij de ziekte primair
in het darmkanaal was opgetreden. Bii 37 dieren was de ziekte
in zoo geringen graad ontwikkeld, dat het vleeseh nog als iste
soort kon worden gestempeld; in 3 gevallen werd den verkooper
toegestaan liet vleeseh voor eigen gebruik in te zouten, in 18 werd

-ocr page 286-

het uit de gemeente vervoerd en in 40 onder de bij verordening
bepaalde voorschriften in de gemeente verkocht.

De ziekte kwam bij 0.16 percent der geslachte varkens voor;
van 10 werd het vleesch als iste soort gestempeld, 2 werden
voor eigen gebruik ingezouten, 6 werden buiten de gemeente
vervoerd en van 4 werd het vleesch in de gemeente verkocht.

Wegens overtreding der verordening op de keuring werd 15-maal
procesverbaal opgemaakt.

Als «vleesch 2<ie soort» werden gestempeld: 78 runderen,
157 kalveren, 2260 nuchtere kalveren, 5 schapen, 12 varkens,
112 paarden, 156 voet rundvleesch, 4 voet kalfsvleesch en 4 voet
varkensvleesch.

Voor 2 runderen en 1 varken werd herkeuring aangevraagd
de afkeuring werd in alle drie gevallen bevestigd.

Schurft, overgegaan van hond op mensch, door E. H.
B
erch Gravenhorst. — Medio September kreeg ik een 4 weken
ouden fox-terrier ten geschenke, welke hevige jeukte had, zon-
der dat er aan de huid iets abnormaals te bespeuren viel; alleen
was de hond dun in het haar. Ik nam het diertje, dat erg
kouwelijk was, \'s morgens wel eens een poosje in mijn bed,
met het gevolg, dat ik ook een ondragelijke jeukte aan mijn
armen en beenen kreeg, terwijl zich daarop later puistjes vormden.
Nu dacht ik pas aan schurft, welke zoowel bij mij zeiven als
bij mijn hond, waarbij zich nu ook puistjes hadden ontwikkeld,
microscopisch gemakkelijk kon worden aangetoond. De hond
genas spoedig door creoline-wasschingen en ik zelf door een
perubalsem-therapie.

Tetanus, door E. H. Berch Gravenhorst, — In twee ge-
vallen van tetanus, bij een 6- en een 4 maanden oud kalf, heb
ik genezing verkregen na een totaal nihilistische therapie; alleen
deed ik bij elk met een tusschentijd van 4 dagen tweemaal
penssteek, welke geïndiceerd werd door erge tympanitis. Vooral
in het eerste geval was deze zeer noodig, daar een empiricus,
die het dier eerst had behandeld, 5 recepten had gegeven, welke

-ocr page 287-

te gelijk moesten worden gebruikt: 2 uitwendig om de kaken te
smeren en 3 voor inwendig gebruik, waarvan één uit ammonia
liquida bleek te bestaan en deze had het dier erg doen opzwellen.

Eventratie van het omentum majus, door E. H. Berch
Gravenhorst. — Schreef ik in deel 21, blz. 244 van dit Tijd-
schrift over een „wond in de vagina met eventratie van het
omentum majus" en de behandeling daarvan, dezer dagen kreeg
ik een overeenkomstig geval in behandeling. Bij gemis aan een
ecraseur kneep ik met mijn vingers het omentum in de wond
af, zonder antiseptische cautelen, en in 5 dagen tijds was volkomen
herstel gevolgd.

De diagnose van kwade-droes (Kutscher, Zeit sehr,
für Hygiene 1895, Bd. 21, H. 1). — Reeds vroeger werd
door Ref. medegedeeld, dat
Löffler een zeer karakteristieke
eigenschap van den kwade-droes-bacillus heeft beschreven, welke
ons in staat stelt om door het dier-experiment in korten tijd met
zekerheid de diagnose kwade-droes te maken. Deze eigenschap
bestaat in het opwekken van een ontstekingsproces in de tunica
vaginalis propria, wanneer bij een mannelijken cavia kwaaddroezig
materiaal in voldoende hoeveelheid in de buikholte wordt gebracht.

Kutscher kweekte nu uit het neusslijmvlies van een aan kwade-
droes lijdend paard een andere bacterie, welke hij tot de groep der
pseudo-tuberculose-bacillen rekent en die evenals de kwade-droes-
bacterie de eigenschap heeft in de tunica vaginalis van caviae een
ontstekingsproces te doen ontstaan, doch in andere opzichten, naar
het Ref. voorkomt, voldoende van deze verschilt om beide van
elkander te kunnen onderscheiden. Zoo veroorzaakt de infectie in
de peritoneaal-holte met kwaaddroezig materiaal of met reine
culturen van kwade-droes-bacteriën nimmer een eenigszins merk-
bare aandoening van het peritoneum. Ref. zag ten minste bij de
voor verschillende doeleinden zeer vele malen herhaalde injecties
van groote hoeveelheden kwade-droes-bacteriën in de peritoneaal-
holte nooit peritonitis ontstaan. Door de bacterie van
Kutscher
wordt evenwel naast de aandoening der tunica vaginalis een heftige
peritonitis opgewekt. Bovendien vormt deze microbe, op aardappelen
gekweekt, een dun wit beslag, terwijl de kwade
-droes-bacterie

-ocr page 288-

daarop haar zeer gemakkelijk herkenbare, eerst barnsteen-gele,
later intensief donkerbruin wordende vette cultuur geeft.

De opmerking, dat de methode van Strauss (lees: methode
van
Löffler, Ref.) door het ontdekken dezer bacterie haar spe-
cifiek karakter verliest, wenscht Ref. niet te onderschrijven. Er
zal toch wel geen enkel onderzoeker zijn diagnose kwade-droes
stellen alléén op de uitwendig zichtbare zwelling der testikels van
het proefdier. Het optreden van dit verschijnsel kan alleen de
aanleiding zijn om het onderzoek verder voort te zetten en dan
is er voor vergissen geen gevaar.
 De Haan.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

HET 6<le INTERNATIONAAL VETERINAIR CONGRES
TE BERN,

door.

J. J. HIlVXK,

(Naschrift.)

Met enkele woorden wensch ik nog eenige opmerkingen mede
te deelen, waartoe de organisatie van bovenbedoeld congres mij
aanleiding heeft gegeven.

Vooraf zij opgemerkt, dat het voorbereidende comité zeker
allen lof verdient voor de vele moeite welke het zich heeft ge-
geven voor het welslagen van het congres, terwijl ook dank moet
worden gebracht voor de gulle en hartelijke ontvangst der vreem-
den, inzonderheid voor het organiseeren van de huishoudelijke
en gezellige bijeenkomsten, welke steeds na afloop der werk-
zaamheden plaats hadden. De laatste hebben daardoor volstrekt
niet geleden, iets wat niet van alle congressen kan worden ge-
tuigd; menigmaal waren daarbij de talrijke partijen en feesten een
hinderpaal voor het geregeld afdoen van zaken.

Een struikelblok echter voor een geregelde en vooral een

19

-ocr page 289-

volledige afdoening der aan de orde zijnde onderwerpen lag
mijns inziens in het te groote aantal onderwerpen, ter behan-
deling opgegeven. Wanneer men toch het programma van dit
congres heeft nagegaan, dan heeft men ontwaard, dat er niet
minder dan 12 belangrijke onderwerpen aan de orde waren ge-
steld, welke in den tijd van 5 dagen moesten worden afgehandeld,
— en waaromtrent 38 voordrachten door rapporteurs waren
aangekondigd.

Daarbij kwam dat, volgens het reglement van werkzaamheden,
aan de rapporteurs het woord werd verleend zonder eenige beper-
king van tijd, terwijl aan de leden, die aan de discussie deelna-
men slechts een tijd van 15 minuten voor de eerste en van 10
minuten voor de tweede maal was toegestaan, welke tijd later
nog tot 10 è, 5 minuten werd beperkt, omdat men anders geen
kans zag zich door de aangekondigde onderwerpen heen te kunnen
slaan.

Het spreekt van zelf dat dit aanleiding gaf, dat vele gewichtige
quaesties niet voldoende konden worden besproken ; de discussies
werden dan ook zooveel mogelijk bekort en kwamen eenvoudig
neer op het nemen van conclusies.

Door deze haast om al het opgegevene toch te kunnen afhan-
delen, waren de conclusies ook niet altijd even juist gesteld of
wel, werden er conclusies aangenomen, welke bij meer tijd tot
kalm denken, wellicht niet zouden zijn goedgekeurd.

Ik zal mij daaromtrent niet verder in details begeven; ieder
die mijn verslag of dat van anderen heeft gelezen, zal waar-
schijnlijk reeds dienzelfden indruk hebben verkregen.

In het belang van de congressen en in het bijzonder in het
nemen van conclusies welke voor practische toepassing geschikt
zijn, komt het mij wenschelijk voor 0111 slechts een gering aantal
van de groote vraagstukken van den dag aan de orde te stellen,
en om eerst dan, wanneer er tijd mocht overschieten na afdoe-
ning van het officiëele programma, een keuze te doen uit nog
verder opgegeven onderwerpen.

Bovendien komt het mij noodzakelijk voor, dat de specialiteiten
op het een of ander gebied der veeartsenijkunde, rapporteurs
zijnde, hun voordrachten zoo lang vóór den aanvang van het
congres inzenden, dat deze minstens een maand te
voren gedrukt
aan de deelnemers kunnen worden toegezonden. Na dien tijd
moesten geen rapporteurs meer worden toegelaten.

-ocr page 290-

Eerst dan kan elk deelnemend lid van een congres volkomen
op de hoogte zijn van de aan de orde gestelde onderwerpen en
gelegenheid hebben om met vrucht aan de discussie deel te nemen.

Verder zou het voldoende zijn om aan de rapporteurs bijv.
een tijd van hoogstens 20 minuten toe te staan tot nadere
toelichting van een en ander, omdat hun gedrukte referaten toch
in handen van alle leden zijn, zoodat geen kostbare tijd ver-
loren gaat met het geheel voorlezen der verslagen en deze dus
kan worden besteed voor de discussies.

Ten slotte wensch ik nog op te merken, dat ik bij het opmaken
van dit verslag, door het betrachten eener te groote kortheid,
geen voldoende recht heb laten wedervaren aan onzen collega
D.
A. de Jong te Leiden, wat betreft zijn denkbeelden omtrent
de te nemen maatregelen bij het voorkomen van tuberculosis bij
het geslachte vee, door hem te Bern verdedigd, en waaromtrent
ik thans nog het volgende wil releveeren.

De Jong heeft zich als een tegenstander doen kennen van het
aan de consumtie onttrekken van het vleesch van alle aan
tuberculosis lijdende dieren.

Wanneer men uit de pathologisch-anatomische veranderingen
opmaakt, dat de tuberkel-bacillen zich overal in het lichaam
bevinden, dus ook in de spieren (het vleesch), dan alleen dient het
geheele dier in beslag te worden genomen. Indien slechts
enkele organen zijn aangetast, dan is het zaak alleen beslag te
leggen op de besmette deelen, terwijl het overige zonder iets
meer in consumtie kan worden gebracht.

De in beslag genomen deelen behoeven echter niet te worden
begraven of vernietigd, Deze kunnen door sterilisatie abso-
luut onschadelijk worden gemaakt.

Kortom, de Jong wil dus alleen het vleesch van tuberculeuse
dieren, dat anders begraven, verbrand of op andere wijze ver-
nietigd zou moeten worden, door sterilisatie nog bruikbaar maken,
tenzij het de kosten dezer bewerking niet waard mocht zijn.

-ocr page 291-

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

De paardenarts 2de klasse P. Brouwer is i°. Januari 1896 over-
gegaan van de afdeeling Utrecht bij de Nieuwe afdeeling Zuid-
Holland.

STAATSEXAMENS.

Bij Koninklijk besluit van 20 April 1896, n°. 24, zijn benoemd
tot lid en voorzitter der commissie, die gedurende de jaren 1896,
1897 en 1898 belast zal zijn met het afnemen van het Veeartse-
nijkundig examen, bedoeld in art. 12, alin. 2 en 3, der wet van
8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 99):

Dr. A. W. H. Wirtz, directeur van \'s Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht; tot lid en secretaris:
M. G de Bruin, leeraar aan
\'s Rijks Veeartsenijschool; tot leden:
M. J. Hengeveld GJzn.,
districtsveearts te Haarlem ; H. J. C. van Lent, plaatsvervangend
districtsveearts te Tiel; D.
A. de Jong Jzn, plaatsvervangend
districtsveearts te Leiden;

tot plaatsvervangende leden:

M. H. J. P. Thomassen, leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht;
J. Mazure Cz., plaatsvervangend districtsveearts en
gouvernementskeurmeester te Amsterdam
; J. H. van Oijen, plaats-
vervangend districtsveearts en gouvernementskeunneester te
Haarlem; H.
van Aken, gemeenteveearts te \'s-Gravenhage; A.
van Leeuwen, plaatsvervangend districtsveearts te Leiderdorp.

Blijkens een mededeeling in de Staatscourant van 23 April 1896,
n°. 95, zal de heer
M. J. Hengeveld GJzn. als waarnemend
voorzitter der commissie optreden.

RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Met ingang van April 1896 is door den Minister van Binnen-
landsche Zaken aan Dr. L. J.
van der Harst, leeraar aan
\'s Rijks Veeartsenijschool, wegens ziekte, voor de tweede maal
een verlof van drie maanden verleend. In diens plaats zijn 14
April 1896 als tijdelijke leeraren aangesteld de philos. candidaten

-ocr page 292-

te Utrecht H. F. Nierstrasz (voor dierkunde en aardkunde) én
S. L. Schouten (voor plantkunde en de leer der voeder-, vergift-
en artsenijplanten).

Wijl Dr. A. W. H. Wirtz, directeur der Rijks Veeartsenijschool
wegens ziekte verhinderd wordt zijn werkzaamheden te verrichten,
is de waarneming van het directeurschap door den Minister van
Binnenlandsche Zaken sedert 10 April 1896 opgedragen aan
W. C. Schimmel, leeraar aan voornoemde school.

NECROLOGIE.

Op 24 Februari 1896 overleed te Hilvarenbeek de empirist
Fr. van Corven, die vroeger in Noord-Brabant een grooten naam
had als „haarmeester."

Reeds in 1894 is overleden de empirist F. van Rooy te
Halsteren.

PERSONALIA.

Verplaatst: van \'s-Gravenhage naar Deventer de arts E.
Faber; van Bergschenhoek naar Heteren de arts J. Crans; van
Raalte naar Driebergen de veearts
G. G. J. Westholz.

De Gouvernementsveearts C. G. A. A. Rouijer, met verlof
hier te lande, is 11 April j. 1. weder naar Indië vertrokken.

De Gouvernementsveearts B. Sikkema is belast met den dienst
in de residentie Madioen, standplaats Kediri en de Gouverne-
mentsveearts C. A.
Penning met dien in de residentiën Banjoemas
en Bagelen, standplaats Poerworedjo.

De empirist T. J. Smit uit Garmerwolde heeft zich te Groningen
gevestigd.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën bren-
gen ter kennis van belanghebbenden, dat, met intrekking hunner
beschikking van 11 Januari 1896 en afwijking van de verbods-
bepalingen, vervat in de Koninklijke besluiten van 8 December 1870
(Staatsbl. n°. 194) en 14 Augustus 1888 (Staatsbl. n°. 142)
wordt toegestaan ten aanzien van den in- en doorvoer uit Frank-

-ocr page 293-

rijk van rundvee, schapen, geiten én varkens op de volgende
voorwaarden.

A. Bij i n v o e r van rundvee, schapen, geiten en varkens, be-
stemd voor de f o k k e r ij:

i°. dat aan het eerste kantoor worde overgelegd een ambte-
lijke verklaring van de overheid van de plaats van herkomst
binnen de laatste dagen afgegeven, ten bewijze:

a. dat de dieren, waarvan de leeftijd en het signalement te
vermelden zijn, gedurende de laatste 20 dagen aldaar verblijf
hebben gehouden, en

b. dat aldaar, wanneer het rundvee betreft, in de laatste
120 dagen geen besmettelijke longziekte en in de laatste 6 weken
geen veepest en geen mond- en klauwzeer,

wanneer het schapen betreft, in de laatste 6 weken geen
veepest, geen mond- en klauwzeer, geen schaapspokken en geen
rotkreupel,

wanneer het geiten betreft, in de laatste 6 weken geen mond-
en klauwzeer en geen schaapspokken,

wanneer het varkens betreft, in de laatste 6 weken geen
mond- en klauwzeer en geen varkensziekte zijn voorgekomen;

2°. dat de dieren, na aan het eerste kantoor door den districts-
veearts of een zijner plaatsvervangers te zijn gekeurd en gezond
bevonden, zoo spoedig mogelijk, afgescheiden van ander vee, naar
de plaats van bestemming worden doorgevoerd, per spoor, zon-
der verdere overlading, in afzonderlijke, gesloten en verzegelde
wagens;

30. dat de dieren op de plaats van bestemming gedurende de
15 volgende dagen afzonderlijk worden gehouden en na dien
termijn niet met ander vee in aanraking gebracht worden, dan
na door" den districtsveearts of een zijner plaatsvervangers te zijn
gekeurd en gezond bevonden.

B. Bij i n v o e r van rundvee, schapen, geiten en varkens, be-
stemd voor de slachtbank, daaronder begrepen de export-slach-
terijen :

i°. = sub A, i0.;

2°. dat de dieren, zoo spoedig mogelijk, afgescheiden van ander
vee, naar de plaats van bestemming worden doorgevoerd, per
spoor, zonder overlading, in afzonderlijke, gesloten en verzegelde
wagens;

3°. dat de ontzegeling der wagens op de plaats van bestem-

-ocr page 294-

mirig niet geschiede dan in tegenwoordigheid van den districts-
veearts of een zijner plaatsvervangers;

4°. dat de dieren op de plaats van bestemming onder politie,
toezicht zoowel ontladen als vervoerd worden naar de slachtplaats,
alwaar zij van ander vee afgezonderd zijn te houden en binnen
24 uur, mede onder politietoezicht, moeten worden geslacht.

C. Bij d o o r v o e r van rundvee, schapen, geiten en varkens:

dat de dieren, na aan het eerste kantoor door den districts-
veearts of een zijner plaatsvervangers te zijn gekeurd en gezond
bevonden, zoo spoedig mogelijk, afgescheiden van ander vee,
worden doorgevoerd per spoor, zonder verdere overlading, in
afzonderlijke, gesloten en verzegelde wagens (Staatscourant
van i—2 Maart 1896, n°. 52).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van be-
langhebbenden, dat, krachtens een besluit van den president der
Fransche Republiek, opgenomen in het Journal officiel van
15 dezer, met ingang van 15 April e. k. nieuwe bepalingen in wer-
king zullen treden op den invoer van buitenlandsch vee in Frankrijk.

Aan bedoeld besluit is het volgende ontleend.

Art. 1. Rundvee, herkomstig uit het buitenland, wordt bij
invoer in Frankrijk aan de tuberculine-proef onderworpen en te
dien einde gedurende ten minste 48 uur ten koste der invoer-
ders aan de grenzen in observatie gehouden.

De dieren, welke bij inenting de verschijnselen vertoonen, die
op het bestaan van tuberculose wijzen, worden, na gemerkt te
zijn, teruggezonden, tenzij de invoerder zijn toestemming geve
tot onmiddellijke afmaking. In dat geval geschiedt de afmaking
ter plaatse, onder toezicht van den aan het tolkantoor van invoer
verbonden veeartsenijkundigen inspecteur.

Art. 2. Rundvee, voor de slachtbank aangegeven, is van de
tuberculine-proef vrijgesteld, doch wordt alleen toegelaten, indien
het bestemd is voor markten op plaatsen, alwaar een openbaar
slachthuis bestaat. De dieren worden gemerkt en het geleidebiljet
vermeldt de plaats van bestemming.

Binnen 14 dagen na de daarop gestelde dagteekening wordt
dat geleidebiljet teruggezonden aan den veeartsenijkundigen in-
specteur die het heeft uitgereikt, vergezeld van een bewijs van
afmaking, afgegeven door den veearts, belast met het
toezicht
op het abattoir, waar de dieren zijn geslacht.

-ocr page 295-

Indien niet alle dieren mochten zijn afgemaakt ter plaatse
daartoe bij den invoer in Frankrijk opgegeven, zullen de over-
geblevene slechts dan verder verzonden mogen worden, indien
zij vergezeld zijn van een geleidebiljet van den burgemeester
dier plaats en bestemd voor andere plaatsen, alwaar eveneens
een openbaar slachthuis is gevestigd. Het bewijs van afmaking
dier dieren zal moeten worden geleverd in den vorm en binnen
het tijdsverloop in de vorige alinea aangegeven CS taatscou-
rant van 24 Maart 1896, n°. 71).

Blijkens een bekendmaking, voorkomende in den Belgischen
M o n i t e u r, zullen ter gelegenheid van Paschen, Maria Hemel-
vaart en Pinksteren e. k., de volgende veranderingen worden
gebracht in de dagen van openstelling van sommige Belgische
tolkantoren voor den invoer van rundvee en schapen uit Neder-
land: het kantoor van Selzaete (station), Vrijdag 15 Mei in
plaats van Donderdag 14 Mei;

het kantoor van Strijbeek (Meerle), Dinsdag 7 April en Dins-
dag 26 Mei in plaats van Maandag 6 April en Maandag 20 Mei;

het kantoor van Arendonk, Vrijdag 15 Mei in plaats van Don-
derdag 14 Mei;

het kantoor van Maaseik, Dinsdag 7 April, Vrijdag 15 Mei
en Dinsdag 26 Mei in plaats van Maandag 6 April, Donderdag
14 Mei en Maandag 25 Mei

het kantoor van Mouland, Dinsdag 7 April in plaats van
Maandag 6 April;

het kantoor van la Planck, Dinsdag 7 April en Dinsdag 26
Mei in plaats van Maandag 6 April en Maandag 25 Mei
(Staatscourant van 25 Maart 1896, n°. 72).

De Minister van Buitenlandsche Zaken vestigt de aandacht van
belanghebbenden op de noodzakelijkheid, dat vee, bestemd voor
Oostenrijk-Hongarije, vergezeld zij van ambtelijke certificaten van
onbesmette herkomst.

Die certificaten moeten het aantal dieren aangeven, met nadere
beschrijving en eventueele bijzondere kenteekenen en vermelden
dat de dieren bij afzending gezond waren en dat op de plaats
van herkomst en omgeving op het tijdstip van verzending geen
besmettelijke veeziekte heerschte (Staatscourant van 12/13
April 1896, n°. 86).

-ocr page 296-

s T A A T der gevallen
gedurende

(De cijfers tusscüeu ( > duiden het

van besmettelijke veeziekten in Nederland,
Februari en Maart 1896.

getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol-
heid.

provincie.

ïh cc

O P

r> <d

M

-

<

\'\'»»uaii.

peilingen . .

IJsland . .

Ste . . .

?>jsel . .

Koerland. .

f echt. . .
^•Holland

6 (2)

42 (4)
6 (i)

2 (2)
1
1

3 (2)
1

8 (6)
2 (3)

21

1

2 (2)

8 (7)

2 (s)
1

6 (!)
8 (3)

44 (6)
17 (i)

24 (5)

2(])

totaal . .

15 (u)

42

2(i)

19 (16)

30 (7)

35 (4)

109(i2)

Jï°ningen .
«and .
0>te . .

gSET:.

^-Holland
if Holland .

Ö\'Brabant

1

4 (2)

„ |22(")

5 («)

»

4 (3)
1

»

3 (i)

2 (2)

8" (8)

4 (*)

3
2
1

4
10

1
7
4

3 0)

»

6 (2)
12 (!)

2 (!)

»

3(3)

(5)

4 O

totaal .

8 (3)

40

4(s)

7 (7)

7 (4)

„ j27 P)

40(18)

[Staatscourant van 11 Maart 1896, n". 60, en 11 April 1896, n°. 85).

v. E.

m

-ocr page 297-

Aan het „Verslag van de bevindingen en han-
delingen van het Veeartsen ij kundig Staatstoe-
zicht 1894" ontkenen wij het volgende:

Op i Januari waren bij het Staatstoezicht werkzaam 9 districts-
veeartsen en 100 plaatsvervangers, terwijl praktijk werd uitge-
oefend door 224 veeartsen en 209 empiristen.

Omtrent ziekten, niet in de Koninklijke besluiten als besmet-
telijk vermeld, teekenen wij het volgende aan.

Over het algemeen was de gezondheidstoestand van den vee-
stapel niet zoo heel gunstig, daar als gevolg van het natte weer
bij geringen voorraad van voedsel veel digestiestoornissen, maar
ook beenbreekziekte en distomatose optraden.

Boutvuur met doodelijken afloop kwam in Noord-Brabant
zeer veel voor ; het aantal entingen in die provincie, maar ook
in Zuid-Holland neemt meer en meer toe. Bij de methode
Kitt
is het resultaat niet altijd afdoende, maar bij de toepassing der
methode
Arloing, Cornevin en Thomas kwamen geen sterfgevallen
voor.

Tuberculose werd op een groot aantal plaatsen gecon-
stateerd, o. a. te Kampen bij 14 dieren, te Utrecht bij 71, te
Middelburg bij 23, te Nederweert bij 12, te Groningen bij 8, te
Nieuw-Buinen bij 7, te \'s-Gravenhage bij 3 pet. der geslachte
runderen, te Rotterdam bij 3.2 pet. ("varkens 0.8 pet.), te Leiden
bij 5.86 pet., te Amsterdam bij 6 pet. (kalveren 0.1 en varkens
1.7 pet.) en verder in Noord-Holland bij 68 runderen en 5 var-
kens. Bovendien kwam de ziekte aldaar op 2 stallen enzoötisch voor.

Actinomycose werd in Gelderland en Overijsel dikwijls,
in Noord-Holland sporadisch aangetroffen. Te Amsterdam kwamen
49 gevallen bij runderen en 6 bij varkens, te Rotterdam 18 bij
runderen voor.

Kalfziekte vertoonde zich meer dan voorgaande jaren en
het verloop was in den regel ongunstig, in Noord-Brabant wordt
de ziekte zelfs boosaardig genoemd.

1) Dit verslag is in den handel verkrijgbaar voor f 0.50.

-ocr page 298-

Met succes worden in Friesland en Groningen carbol-injecties
en in Limburg inspuitingen van den uterus met warme creoline-
solutie toegepast tot het voorkomen van abortus.

Influenza had in Gelderland — Overijsel een gunstig ver-
loop, maar was in het voorjaar in Groningen kwaadaardig.

De volgende gevallen stippen wij nog aan.

In den herfst stierven in Noord-Brabant talrijke paarden aan
een acute darmaandoening met verschijnselen van doorloop. Na
het gebruiken van hooi met veel vlas gemengd werden te Fijnaart
6 paarden ernstig ziek ; 2 er van zijn gestorven. Te Nieuwwolde
stierven 5 paarden aan acute ruggemergs-ontsteking; de oorzaak
kon niet worden opgegeven.

Ook dit jaar werden in de Groninger veenkoloniën weder
onderscheidene gevallen van maagdarmontsteking, traumatische
pericarditis en metaalvergiftiging waargenomen, als gevolgen van het
gebruik van compost; de afloop was meestal doodelijk. Te Echt
stierven na een ziekte van 2 dagen 3 runderen, in wier voeder
zuringzout was gekomen. De verschijnselen waren: kwijlen,lastig
slikken, strakke blik, bloedige diarrhee, gedeeltelijke verlamming,
versnelde pols en ademhaling en een temperatuur van 40.50 C.

In enkele Limburgsche gemeenten kwam lupinose onder scha-
pen voor, waaraan 25 pet. der aangetaste dieren bezweken en bij
een kudde, welke met boekweitstroo was gevoerd en in de zon
gedreven werd, ontstond een eigenaardig uitslag aan lippen, oogen
en ooren, gepaard met lichtschuwheid. De zomer was voor schapen
in Friesland zeer nadeelig, daar behalve distomatose en cachexie
veel diarrhee en madenziekte werden waargenomen.

Te Wijk-bij-Duurstede stierven enkele varkens aan rhododendron-
vergiftiging.

Van besmettelijke ziekten volgens de wet kwamen niet voor:
veepest der herkauwers, longziekte der runderen, schaaps-
pokken bij schapen, bokken en geiten.

Mond- en klauwzeer kwam, met uitzondering van de
provincie Drente, in het geheele land voor. Aangegeven zijn: bij
runderen 213916 (15489) gevallen in 543 gemeenten, bij schapen
in 185 gemeenten 23326, bij geiten in 38 gemeenten 159 en bij
varkens in 182 gemeenten 22337 (voor de juiste cijfers bij deze
en volgende ziekten verwijzen wij naar de maandstaten, vroeger
in dit Tijdschrift opgenomen). In nadere bijzonderheden omtrent
deze ziekte zullen wij niet treden.

-ocr page 299-

K w a d e-d roes en huid worm werden bij 31 paarden en
2 muilezels geconstateerd; de laatste dieren, alsmede 1 paard,
waren uit Engeland ingevoerd. Bij 2 paarden te Haskerland werd
de aanwezigheid der ziekte eerst aangetoond na malleïne-
injectie.

Aan schurft (sarcoptes- en dermatocoptes-schurft) leden in
6 gemeenten 8 paarden en in 30 gemeenten 380 schapen, be-
hoorende tot 42 kudden. Een der paarden was als slachtdier uit
Engeland aangevoerd.

Van besmettelijke vlekziekte bij varkens vinden wij
in 192 gemeenten 1122 gevallen en van besmettelijke
borstziekte slechts 4. Bij vlekziekte was de afloop als volgt:
gestorven 30.7 pet., geslacht 48.1 pet., hersteld 10.9 pet. en
onbekend 10.2 pet.; aan borstziekte zijn 2 der dieren gestorven,
r is hersteld en 1 geslacht.

Slechts i geval van trichinen ziekte werd waargenomen
bij een Amerikaansch varken, via Engeland aangevoerd en aan
het abattoir te Amsterdam geslacht.

Miltvuur werd aangetroffen bij 232 runderen in 133 ge-
meenten, verder bij 3 schapen, 5 paarden en 6 varkens.

Van hondsdolheid kwamen 12 gevallen in de omgeving
van Breda voor en één te Utrecht. De hond in de laatste ge-
meente had
5 personen en 3 honden aangevallen; van de personen
was er één oppervlakkig aan de binnenvlakte van den pols
gewond. In de omgeving van Breda werden 4 personen gebeten,
waarvan 2 in het Instituut
Pasteur te Parijs zijn verpleegd. Een
geit werd gebeten en later door dolheid aangetast. Als verdacht
werden afgemaakt 39 honden en 6 katten.

Kwaadaardig klauwzeer (rotkreupel) werd bij 302
schapen (waarvan alleen te Texel 128) in 11 gemeenten waar-
genomen.

Uit het «Algemeen verslag over voorbehoedende inentingen
tegen miltvuur en varkensziekte» blijkt, dat in Noord-
Brabant, Noord-Holland en Limburg bij 23 eigenaren tegen
miltvuur zijn ingeënt 315 runderen, 8 paarden, 1 schaap, 2 geiten
en ir varkens. Van al deze dieren stierf één koe, 8 dagen na
de enting, aan miltvuur.

Van Regeeringswege werden dit jaar geen entingen tegen
varkensziekte verricht. Toch had enting plaats en wel in
Friesland bij 31 dieren, in Groningen bij 135 en in Noord-Holland

-ocr page 300-

bij 144. "Van de 310 varkens gingen 5 verloren, verminderden
er 29 in waarde en bleven 276 zonder schade behouden.

Het «Algemeen verslag over proefneming met inspuiting van
m a 11 e ï n e» bevat alle bijzonderheden over de entingen te Wamel
bij militaire paarden, waarover op blz. 272, deel XXII van dit
Tijdschrift, reeds het een en ander is vermeld, zoodat wij het stil-
zwijgend voorbijgaan. Bovendien werden inspuitingen verricht bij
3 paarden te Haskerland, 12 te Beerta en 2 te Zoelen. Van de
3 te Haskerland werd er één na de iste injectie afgemaakt; bij
een merrie met haar veulen werd een 2(3e injectie toegepast,
waarna het veulen werd afgemaakt, terwijl de merrie ook na de
3de injectie geen voldoende reactie vertoonde en het dier later ge-
zond bleek te zijn. Van de 12 paarden te Beerta had er één een tem-
peratuursverhooging van 2.8° C.; na het afmaken werd bij het
dier alleen vrij uitgebreid longemphyseem waargenomen. De 2
paarden te Zoelen werden na de iste injectie afgemaakt en bleken
kwaaddroezig te zijn.

In § 6 wordt de gezondheid der legerpaarden behandeld, waar-
over in deel XXII reeds uitvoerige mededeelingen zijn geplaatst.

De uitvoer van vee naar verschillende landen bedroeg: 13588
paarden, 60333 runderen, 53312 schapen, 1273 geiten en 55925
varkens. Hiervan werden uitgevoerd: naar België 4932 paarden,
43820 runderen, 53284 schapen, 1271 geiten en 5868 varkens;
naar Pruissen 7685 paarden, 16317 runderen en
49595 varkens.

De invoer bedroeg: 11709 paarden, 118 runderen, 10 scha-
pen, 6 geiten en 33 varkens, waarvan uit Groot-Brittannië 5739
paarden, 5 runderen, 7 schapen en 4 varkens; uit België 1821
paarden, 61 runderen en 19 varkens; uit Pruisen 4149 paarden,
15 runderen, 4 geiten en 8 varkens.

In het geheel werd 6-maal vervolging ingesteld wegens onbe-
voegd uitoefenen der veeartsenijkunst; in 5 dier gevallen had
veroordeeling plaats. Verder zijn als bijlagen opgenomen het Ko-
ninklijk besluit van 13 September 1894, Staatsblad n°. 150, het
Ministerieel besluit van 22 December 1894 en het Reglement voor
\'s Rijks Veeartsenijschool, vastgesteld bij Kon. besluit van 25 Mei
1894, Staatsblad n°. 65,

VAN ESVELD.

-ocr page 301-

YERSLAG van de vergadering der Yeeartsen\\jkundige
Yereeniging tot bevordering der kennis omtrent
de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken
oorsprong, gehouden den 26steu Januari 1896, by
KRASNAPOLSKY te Amsterdam.

Aanwezig de heeren H. van Aken, Dr. J. Poels, M. G. de
Bruin, IJ. van der Sluis, A. P. Smits, F. S. J. Veeze, K. F.
W
iersum, J. M. Billroth, D. A. de Jong Jzn., J. J. F. Dhont,
Th. H. L. Arntz, P. Koorevaar, W. S. Stüven, A. L. J. Goet-
hals,
D. van der Sluijs, K. Hoefnagel, J. H. van Oijen,
J. Mazure Czn.

De voorzitter, de heer D. van der Sluijs, opende de vergade-
ring, heette de aanwezige heeren hartelijk welkom en kon tot
zijn genoegen mededeelen dat, hoewel het aantal heeren die ter
vergadering togen nooit zoo bijzonder groot was, de jeugdige
Vereeniging zich toch in de sympathie van vele collega\'s mocht
verheugen, getuige het nog steeds toenemend ledental.

Na het voorlezen der notulen ging men terstond over tot de
ballotage der nieuwe leden, n. 1. van de heeren
Vermeulen te
Beesd,
Remmelts te Nijkerk, Cramer te Almelo, Stüven te
Amsterdam,
Kooijman te Hontenisse, en van Heusden te Nijme-
gen, welke allen met algemeene stemmen werden aangenomen.
Het ledental is hiermede tot 58 gestegen.

Als plaats voor de volgende algemeene vergadering werd Utrecht
gekozen, terwijl men bepaalde, dat de contributie ook voortaan
twee gulden per jaar zou bedragen. Een vierde exemplaar van
de „Zeitschrift für Fleisch- und M i 1 c h h y g i e n e"
en twee exemplaren van de „Berliner t hier ärztliche
Wochenschrift" zullen worden aangeschaft, welke tijd-
schriften onder de leden ter lezing circuleeren.

Volgens punt 7 van de agenda zou het bestuur eenige mede-
deelingen aan de vergadering doen omtrent den bouw en de
exploitatiekosten van abattoirs in kleinere gemeenten. Het bestuur
was evenwel eenstemmig tot de conclusie gekomen, dat het feitelijk
onmogelijk was eenige gegevens en cijfers aan te voeren, welke
voor verschillende gemeenten als basis dienst zouden kunnen doen,

-ocr page 302-

omdat de toestand van bodem, afwatering, enz., welke op de
kosten invloed uitoefent, bijna overal verschillend is.

De heer Dhont deelde mede, dat hij eenige inlichtingen had ge-
vraagd aan sommige gemeentebesturen alwaar de abattoir-quaestie
aanhangig is, zooals Roermond, Maastricht, enz., en berichtte hier-
over het een en ander, terwijl hij ten zeerste aanbeval, om het
werk van
Osthoff over den bouw en de inrichting van abattoirs,
eens goed te lezen.

De inspecteur van de vee- en vleeschkeuring te Leiden, de heer
D.
A. de Jong, vroeg, welke slachtloonen men toch redelijker-
wijze mag heffen ? Men moet, volgens hem, vooral in het oog
houden, dat de slachtloonen aan de abattoirs te Amsterdam en
Rotterdam laag zijn, in vergelijking met die van het buitenland,
iets wat van zeer veel gewicht is, omdat vertegenwoordigers van
gemeentebesturen, welke naar de exploitatiekosten van abattoirs
informeeren, dikwijls juist door die lage slachtloonen worden af-
geschrikt.

De heer Wiersum uit Groningen vroeg het oordeel der verga-
dering over de voor- en nadeelen van een h a 1-systeern en van
een kamer- of c e 1-systeem bij het bouwen van een openbaar
slachthuis ? Hierop werd door de heeren
Van der Sluijs en
Dhont geantwoord dat het hal-systeem de voorkeur verdient, wijl
men daarbij gemakkelijk controle kan uitoefenen, de reiniging
uiterst gemakkelijk is, terwijl — last not least — de oprichtingskosten
daarvan veel geringer zijn dan van een abattoir met kamer-systeem.

Alsnu was punt 8 van de agenda aan de beurt, la question
brülante, n. 1. de keuring en behandeling van vleesch van tuber-
culeuse dieren, in verband met de stellingen van
Moreau, hoofd-
inspecteur van den dienst der vleeschkeuring te Parijs (voorstel
van het bestuur).

Nadat de voorzitter dit onderwerp had ingeleid, onderwierp
de heer
Dhont de volgende stellingen aan het oordeel der ver-
gadering.

i°. Er moeten algemeen maatregelen worden genomen tegen
het onvoorwaardelijk in gebruik brengen van tuberculeus vleesch,
in verband met het tegenwoordig standpunt der wetenschap.

2°. Bij de beoordeeling van tuberculeus vleesch is de uitbrei-
ding van de ziekte langs het lymphstelsel de basis voor die
beoordeeling, zonder daarbij de verspreiding van de ziekte langs
het bloedvatenstelsel uit het oog te verliezen.

-ocr page 303-

3°. Partiëele afkeuring is in sommige gevallen gewettigd.

4°. Sterilisatie van tuberculeus vleesch moet zooveel mogelijk
worden bevorderd.

Deze vier stellingen werden alle aangenomen, maar niet dan
na een heftige en langdurige discussie, waaraan bijkans alle leden
deelnamen. Vooral de voorzitter en de heer
D. A. deJongJzn.
gaven als hun meening te kennen, dat de verspreiding der ziekte langs
de bloedvaten van zeer veel gewicht is, en toonden tevens aan,
dat het in zeer veel gevallen onmogelijk is om uit te maken,
op welke wijze en in welke mate de smetstof verspreid is.

Dr. J. Poels wees er ten slotte nog op, dat sterilisatie van
tuberculeus vleesch niet altijd voldoende is om het gevaar voor
infectie van den mensch volkomen af te weren. Hij deelde
mede dat, zooals bekend is, sommige bacteriën in het lichaam
toxinen vormen, welke door koken niet worden gedood en
dus nog ais vergiften kunnen blijven werken. Naar aanleiding
hiervan stelde hij voor om sterk vermagerde dieren, door
tuberculosis in voedingstoestand achteruitgegaan, steeds van de
consumtie uit te sluiten en het vleesch daarvan dus ook niet
te steriliseeren; dit werd aangenomen.

De heer van Aken betuigde hierna nog de wenschelijkheid, dat
het bestuur eens uitmaakte bij welke ziekten het vleesch steeds
dient te worden afgekeurd.

Hierover zal het bestuur later mededeelingen doen. Nadat eenige
jaargangen van de «Zeitschrift fiir Fleisch- und
Milchhygiene» aan den meestbiedende waren verkocht,
sloot de voorzitter de vergadering. — Enkele leden bleven nog
eenigen tijd aan een gezelligen disch bijeen.

De secretaris

Utrecht, 8 Februari 1896. K. HOEFNAGEL.

VETERINAIRE ALMANAK 1896.

Ha! dacht ik, toen mij de almanak, gebruikelijkerwijze met
het verzoek om een aankondiging, door de redactie van het
Tijdschrift ter hand werd gesteld, ha! nu kan ik eens een mooie

-ocr page 304-

speech afsteken op het tienjarig kind van Absyrtus. 10 jaarl
een kroonjaar zou men in Zeeland zeggen.

Maar jawel! Ik sla, om te beginnen, het „Mengelwerk" op, en
ziedaar, daar heeft de veearts-poëet uit het land der kroonjaren,
mosselen en kreukels,
Jac. Z. R. uit Sch., mij het gras voor de
voeten weggemaaid door een verjaarsvers voor het kind te leveren,
zóó vol uitdrukkingen van sympathie en zóó vol goede wenschen,
dat ik er niets meer kan bijvoegen. Mij rest dus niets anders
dan mij daarbij aan te sluiten.

De Veterinaire Almanak leve, groeie en bloeie!

En wat zal ik verder zeggen van datgene, waarover wat valt
te zeggen ? Welnu, niet anders dan veel goeds. Dat er uit de
eerste in of
115 bladzijden in een aankondiging niet veel te
releveeren valt, is duidelijk, daar deze pagina\'s het gewone
almanakgedeelte, verslagen, enz. enz. bevatten. Toch wil ik even
aanstippen, dat uit de verslagen der veterinaire vereenigingen, al
mogen er hier en daar ook klachten in doorklinken, in het alge-
meen van een goed corpsleven blijkt.

Geen leven echter zonder strijd. Zoo ook hier.

Iets nieuws vinden wij op blz. 116 en vv., namelijk de „Titels
van werken, geschriften, enz., geschreven door leeraren, assis-
tenten en leerlingen van \'s Rijks Veeartsenijschool tot i°. Septem-
ber 1S95", wat de eerstgenoemden betreft „sinds hunne verbin-
tenis aan onze veeartsenijschool." Deze opsomming neemt 26
bladzijden in beslag; wat een „geleerdigheid" in zoo\'n klein
bestek.

Op blz. 143 en vv. is opgenomen „naamlijst, standplaatsen,
enz. van alle gediplomeerde veeartsen in Nederland en zijne
kolonië.i", een lijst welke in vele opzichten een groot gemak op-
levert en zonder veel moeite kan worden bijgehouden.

Een stukje uit de geschiedenis der veeartsenijkunde in ons
land vinden wij op blz. i63 en vv.

Blz. 171 —177 worden gevuld door een zeer waardeerende
schets van het leven en de werken van wijlen prof. Dr. E. A.
von
Hering, van de hand van Z.

Eindelijk is in dit, laat ik zeggen redactioneel gedeelte, maar
in dit geval buiten verantwoordelijkheid der redactie, een stukje
opgenomen van A. M., getiteld „Onze beroepsnaam".

Ik wil een aankondiging en geen critiek schrijven, maar de
vraag moet mij toch uit de pen : is een verandering van den

20

-ocr page 305-

titel „veearts" in dien van „dierarts" of ,,dierenarts" wel gemo-
tiveerd en is het wel zoo heel erg den titel van „rijksveearts"
te gebruiken ?

Het is waar, die laatste titel heeft tegenwoordig geen
raison d\'être meer en kan alleen aanduiden, dat men aan een
rijksinrichting onderwijs ontvangen heeft of voor een rijks(staats-)
commissie examen heeft afgelegd. Maar dan moest men bij ana-
logie ook spreken van „rijksarts", „rijksapotheker", enz.

Nu de titel „rijksveearts" gebezigd wordt ter onderscheiding
van de empirici en een zeker burgerrecht heeft verkregen, kan
men het echter best zoo laten.

Dat het officiëele begrip „vee" niet alle dieren omvat,
welke de veearts zoo al eens in behandeling krijgt, vind ik ook al
geen zwaar motief voor verandering van titel.

Dat er nog veel niet-officiëel vee is, blijkt o. m. uit de onge-
twijfeld naar het leven genomen en goed getroffen schets van enkele
persoonlijkheden uit het typisch aardig stuk „nog iets uit het
leven van een jong veearts", door H. K. Dat wij allen verlangend
zijn nog meer uit Sukkelhuizen en van dezen veearts-novellist te
hooren, spreekt van zelf. Hij houde dus de belofte aan het eind
van zijn stuk gedaan.

„Sculptur" levert ons iets fraais in zijn allegorieën „Vreugde",
„Smart" en „Hoop". Wie zoo in woorden weet uit te drukken
wat zijn geestesoog ziet, mag men kunstenaar heeten.

„Cubiculum locandum" is de titel van een vlug schetsje van
N. H. W.

En dan vinden wij weder de „Hoop", maar nu in gezelschap
van „Geloof" en „Liefde", alle drie op dichterlijke wijze ver-
eenigd door
Jac. Z. R.

De „liefde" laat ons ook nog niet los, want de r.u volgende
kleine novelle van
Debawa behandelt ,,eene liefde uit de jeugd".
Een aardig, verdienstelijk stukje, waarin de held eerst „wat raar"
deed, maar ten slotte toch een „braaf en fatsoenlijk" man werd
en bleef.

„Du bist wie eine Bltime", het sympathieke lied van Heine,
is door Jac. Z. R. als „bladvulling", in vloeiend Hollandsch weer-
gegeven.

„Inspiratie" door Tenor, een ode aan Sancta Musica, verraadt
een hooggestemd kunstenaarsgemoed.

Men ziet het, ik kan slechts prijzen. En dat moet ik evenzoo al

-ocr page 306-

wat nog volgt in het „Mengelwerk", hoe verschillend van genre
de bijdragen ook zijn.

De schets „Uit het leven", door Marie, de „Stormdroom",
vers van
Nea, „Op de Heide" van Erica, „In East-End" van
Ouwendijke Veldzorg, hebben elk voor zich hun verdiensten,
waarover ik met het oog op de ruimte niet verder mag uitwijden.
De „Varia" besluiten natuurlijk het geheel. Dat het portret van
het eerelid van Absyrtus, den oud-directeur Prof.
Mac Gillavry
in dezen jaargang is opgenomen, zal allen bezitters van den alma-
nak ongetwijfeld groot genoegen doen.

Het geheel ziet er keurig uit en doet de redactie, dit jaar
bestaande uit de h.h.
J. A. R. Avis (president), D. B. Wagenaar
(vice-president), N. H. Wolf (secretaris-penningmeester), J. A.
K
lauwers en H. Markus alle eer aan. H.

BOEKBEOORDEELING.

D P. F. DBIESSEN, Ueber die Tierseuchen
besonders über die Rinderpest in Nie-
derländisch Ostindien. Inaugural-Disserta-
tion zur Erlangung der veterinärmedizinischen Doc-
torwürde der Hohen Medizinischen Facultät der
Grossherzoglich Hessischen Ludewigs-Universität
Giessen.
Venlo, Firma Uijttenbroeck 1895.

Aldus luidt de titel van de eerste dissertatie door een Neder-
landsch veearts geschreven ter bekoming van de waardigheid van
doctor in de veeartsenijkunde. Eere den collega die het ijs heeft
gebroken. Wanneer zal men daarvoor niet meer naar het buiten-
land behoeven te gaan! Die tijd zal komen, de voorteekenen der
omwenteling op veeartsenijkundig gebied zweven reeds door het
luchtruim. Aan de toekomst is het voorbehouden welken con-
creten vorm zij zullen aannemen. Moge het niet zijn een verbe-
terde editie der veeartsenijschool, al ware het ook met het jus
promovendi, doch — een afzonderlijke faculteit der universiteit. Het
isolement schaadt de veeartsenijkunde; het is haar beter in de

-ocr page 307-

schaduw, maar dan toch naast haar oudere en grootere zuster,
de geneeskunde, te staan dan van elk verlaten, alleen. „L\'union
fait la force" geldt ook voor ons.

Zooals de titel aanduidt, geeft Driessen een beschouwing over
de runderpest in Nederlandsch-Indië, een onderwerp dat hij vol-
komen machtig is en waarover door hem reeds veel licht is
verspreid. Na 24 bladzijden tekst komt hij tot de volgende
besluiten.

„i°. Uit de geschiedenis der runderpest hebben wij geleerd, dat
deze ziekte in elk geval reeds vóór het in bezit nemen van Java
door de Hollanders uitgebreid op de Soenda-eilanden voorkwam,
en dat zij de meest verbreide en gevreesde veeziekte in Neder-
landsch Oost-Indië was. Deze omstandigheid is ondanks de vee-
ziekte-wet van 1869 niet belangrijk veranderd.

2°. De rundveeslagen van Soenda zijn alle even vatbaar voor
de ziekte; het uit Bengalen ingevoerde vee heeft immuniteit, de
Javaansche nakomelingschap daarvan echter niet.

30. De dood door runderpest ontstaat steeds eerst na vooraf-
gaande obstipatie met opvolgende diarrhee.

4°. Bij buffels vindt men bijna altijd bloedige dejecties, bij
runderen zelden.

50. Haematurie wordt nooit waargenomen.

6° De in- en extensiteit der runderpest is afhankelijk van de
temperatuur en de vochtigheid der atmosfeer en wordt des te
geringer hoe heeter en droger de lucht is.

70. Zeer jonge en zeer oude dieren bieden het minst weer-
stand aan de infectie.

S°\' De mortaliteit schommelt, in afwijking van de opgaven
in de literatuur omtrent West-Europeesche runderpest-epizoötieën,
tusschen 7—8 en 98—99 °/0.

9°. Dieren, welke gedurende de ziekte in slechten voedings-
toestand hebben verkeerd, vertoonen bij sectie in het algemeen
veel minder veranderingen dan krachtige, goed gevoede indi-
viduen.

xc° De buffel bezit bijna constant een groot, ver uit den
heupdarm in den kartel darm reikend klier paquet, dat bij runder-
pest in hevige mate is aangetast en de achterste grens vormt van
de pathologisch-anatomische darmveranderingen."

Aan den arbeid zijn twee kaarten toegevoegd, één van Oost-
Indië en één van Java afzonderlijk; bovendien een afbeelding

-ocr page 308-

van een Soendaneeschen stier en van een Soendaneesche koe, ont-
leend aan
„G. J. Hengeveld, Het rundve e."

Druk en papier zijn van dien aard, dat zij tot lezen uitnoodigen .

W. C. SCHIMMEL.

J. B. H. MOUBIS, Het hoefbeslag. Handleiding tot eene
rationeele uitoefening van het hoefsmidsvak. Met

43 houtsneefiguren. Derde, herziene en vermeerderde druk.
Amersfoort,
G. J. Slothouwer 1896.

In deel XX, blz. 312 sqq. van dit Tijdschrift noemde ik het
een voor ons land verrassend verschijnsel, dat van bovenvermelden
arbeid in 4 jaar tijds een 2de druk noodig was gebleken. Sedert
zijn nog geen
3 jaar verstreken en reeds heeft de 3de druk zijn
intrede in de wereld gemaakt. Wat de tijden kunnen veranderen!
Als men daarmede vergelijkt, wat de baanbrekers op dit gebied
(Hart, Wüppermann, Hekmeijer, van de Poll, de Bruijn, Hinze)
hebben ervaren, dan heeft de heer Moubis waarlijk reden om met
zelfvoldoening op zijn arbeid neer te zien.

Maar — noblesse oblige! Bij zooveel waardeering dient ook
de schrijver het «excelsior» in zijn banier te voeren. Dit is niet
genoegzaam geschied. In het voorbericht heet het: «De derde
«druk dezer handleiding bevat slechts geringe wijzigingen van
«den inhoud. Eene bepaalde omwerking werd door mij onnoodig
«geacht, wegens het korte tijdsverloop dat de vorige uitgaaf ver-
«scheen en in verband met het goede onthaal, dat deze mocht
«ten deel vallen.®

Of dit goed gezien is, waag ik te betwijfelen. Rust roest;
stilstand is achteruitgang. Ook op het gebied van het hoefbeslag
rolt het leven niet meer zoo rustig voort als dat van den land-
man, dien
Poot bezong. En al is het nu niet noodig in een
handleiding de ontwikkeling der denkbeelden schrede voor
schrede te vervolgen, de slotsom daarvan dient althans mede-
gedeeld.

Intusschen is met enkele mijner vroeger gemaakte opmerkingen
rekening gehouden, in zoover dit zonder ingrijpende veranderingen
van den tekst kon geschieden.

Bij een vierden druk, welke, in aanmerking genomen de groote
belangstelling, die het hoefbeslag allerwege ondervindt (wie zou
voor
25 jaar hebben gedroomd dat zelfs een tijdschrift als «De
Hoefsmid» in ons land levensvatbaarheid had?), niet lang op zich

-ocr page 309-

zal laten wachten, hoop ik dat de aanwijzing op het titelblad
«herziene en vermeerderde druk» meer recht van bestaan zal
hebben dan thans, en minder in strijd zal zijn met het voorbericht;

Utrecht, 24 Maart 1896. W. C. SCHIMMEL.

EUGEN BASS, Therapeutisehes Jahrbueh der Thierheil-
kunde für das Jahr 1895.
Berlin, Richard Schoetz
1896. Preis 4 Mark.

In deel 22, blz. 411, van dit Tijdschrift kondigde ik den isten
jaargang van bovengenoemd werk aan en sprak daarbij het ver-
trouwen uit, dat het bij de praktizeerende veeartsen waardeering
zou vinden. Dit is blijkens het voorbericht van den 2aen jaargang
dermate het geval geweest, dat het
Bass aanspoort om met ver-
hoogden ijver op het ingeslagen pad voort te gaan.

De inrichting van het jaarboek is hetzelfde gebleven als over
1894, de inhoud is echter belangrijk uitgebreid. Terwijl toen slechts
uit 17 tijdschriften was geput, is dit over 1895 uit 35 tijdschriften
(ix Duitsche, 7 Fransche, 5 Italiaansche, 2 Hollandsche, 2 En-
gelsche, 2 Oostenrijksche, x Belgisch, 1 Amerikaansch (Spaansch),
i Deensch, 1 Zweedsch. x Galicisch en 1 Zwitsersch) geschied.
Ten einde den omvang niet belangrijk te vermeerderen, is veel
met een kleine letter gedrukt; toch is de inhoud met 38 blad-
zijden toegenomen.

Wat op het gebied der therapie in 1895 is ervaren en gepu-
bliceerd, vindt men in dit jaarboek kort weergegeven. Van de
Hollandsche veeartsen treft men er referaten in aan van :

Berch Gravenhorst : Vreemde lichamen in den slokdarm bij
het varken ;

Breedveld : Sectio caesarea bij het varken;

M. G. de Bruin : Vreemde lichamen in den slokdarm bij het
varken, over emplastrum acre, tusschenklauw-panaritium en behan-
deling van hondenziekte met joodtrichloride.

Van Dulm : Apomorphine bij vreemde lichamen in den slok-
darm van het varken (hierbij teekent
Bass protest aan, gelijk ook
de Bruin in deel 22, blz. 370 van dit Tijdschrift reeds deed,
in zake de werking van apomorphine bij deze diersoort);

Van Esveld : Referaat omtrent de ziekten der legerpaarden ;

Filleices : Paralysis van den nervus peronaeus;

Van Harrevelt: Behandeling huidziekte en penetreerende
buikwond;

-ocr page 310-

Hoogkamer : Filaria papillosa uit: Veeartsen ij kundige
Bladen;

Hoogland (Zeddam): Vreemde lichamen in den slokdarm bij
het varken;

Thomassen: Amerikaansche castratietang (uit: Annales de
Bruxelles);

Van de Velde: Filaria papillosa (uit: Monatsheftevon
Fröhner und Kitt).

Waarom geen notitie is genomen van het door andere Hol-
landsche veeartsen in dit Tijdschrift gepubliceerde, namelijk door
van Heusden, Klinkenberg, Kroon, Scheepens, Veenstra, enz.,
is voor mij duister.

Voor de praktizeerende collega\'s, die geen gelegenheid hebben
om onderscheidene tijdschriften bij te houden, biedt dit werk een
overzicht van hetgeen elders op therapeutisch gebied werd ervaren.
Dit wordt smakelijk gemaakt door de inrichting van het boek:
alphabetische rangschikking, Latijnsche letter, verschillend groote
letter, maar vooral door het samengeperste van den inhoud, zoodat
den lezer enkel het essentieële, de quintessens, ontdaan van alle
ornament, wordt aangeboden.

Wanneer ik Bass een hernieuwd succes op zijn arbeid toe-
wensch, dan vertrouw ik hierin door de toekomst niet te worden
beschaamd. W. C. SCHfMMEL.

A. VAN LEEUWEN, De ouderdomskenmerken bij het
paard.
Met figuren in den tekst en 4 gekleurde platen.
Tweede, veel vermeerderde en herziene druk. Groningen,
Erven B.
van der Kamp 1896.

In 1892 verscheen de eerste druk van dit werkje, blijkens de
voorrede een overdruk van een artikel uit Hippos, met de daarbij
behoorende platen. De eerste druk als zelfstandig werk is mij
niet bekend, maar afgaande op bovenbedoeld artikel heeft de
schrijver alle recht om nu te spreken van een veel vermeerderden
en herzienen druk, want het keurig gedrukte en gemakkelijk
leesbare boekje geeft een kort doch tamelijk volledig overzicht
van al de ouderdomskenmerken van het paard.

De tekst beslaat slechts 27 bladzijden, welke grootendeels zijn
gewijd aan den leeftijd beneden 8 jaar; met het oog op de lezers
waarvoor het boekje beslemd is, mag dat gedeelte werkelijk zeer
goed worden genoemd.

-ocr page 311-

De leeftijd boven de 8 jaar is slechts kort aangegeven, vooral
waar sprake is van verschillen in den vorm der wrijfvlakte van
de snijtanden. Voor paardenfokkers en liefhebbers, waarvoor het
boekje is geschreven, had ik dit gedeelte op blz. 18 wel iets
uitvoeriger gewenscht. Waarom schrijver op blz. 21 zegt: „in
zijn geheel wordt de tand natuurlijk steeds korter, door het vullen
der tandkas met nieuw been," begrijp ik niet recht.

De in den tekst afgedrukte figuren, uit Hippos reeds bekend,
zijn uitstekend. De gekleurde platen geven monden te zien van
paarden op verschillenden leeftijd; zij zijn met zorg geteekend,
maar toch zag ik ze liever in het zwart, bewerkt naar den trant
van de in den tekst afgedrukte. Over den smaak valt echter
niet te twisten.

Gaarne vestig ik de aandacht op het werkje en ik vertrouw
dat ieder collega het met genoegen zal inzien en dat ieder paar-
denfokker het niet alleen gaarne zal lezen, maar er een ernstige
studie van zal maken, wat voor velen hoog noodig is, daar
grondige kennis op het gebied van paardenfokkerij nog al te
veel wordt gemist.

Voor schrijver en uitgever hoop ik dat spoedig een derde druk
moge volgen.

VAN ES VELD.

Militair-Geneeskundig Tijdschrift uitgegeven door J. W.

Deknatel, H. Folmer, A. Frederikse, J. de Haan, E.
J.
van Ixallie, G. W. Klosser, J. E. L. Kraft, L. van
Lier, H. Offerhaus, H. Plantenga, A. A. J. Qdanjer,
J. Bartolotti Rijnders, R. A. J. Snethlage, H. Zwaar-
demaker
en Dr. J. G. Fyan, Secretaris der redactie. i3te
aflevering, Haarlem, de
Erven Bohn 1896.

Aldus is de titel van een nieuw tijdschrift, dat uitsluitend
gewijd zal zijn „aan militaire geneeskunde en deze opgevat als
een specialiteit." Het zal om de 2 a 4 maanden worden uitge-
geven in afleveringen van 3 a 4 vel druks, groot 8°; 6 zulke
afleveringen vormen een deel van ruim 300 bladzijden. De prijs
per deel is f 4, franco per post f 4,40.

Voor elke afdeeling der militaire geneeskunde (legerziekten,
militaire chirurgie, militaire hygiëne, medicina navalis, tropische
geneeskunde, tactische zaken en keuringen, statistiek en roode
kruis, veterinaire geneeskunde en militaire pharmacie) zijn vaste

-ocr page 312-

medewerkers, wier namen een waarborg geven voor de deugde-
lijkheid der bijdragen. Hiervan levert de iste aflevering reeds het
bewijs. Daarin vindt men: Hysterie in de legers, door J. W.
Deknatel; Klein-caliber geweer, door A. A. J. Quanjer; Aetio-
logie der gele koorts (literatuur-overzicht), door Dr. F. J.
van
Leent. Voorts treft men er in aan referaten, berichten en personalia.

Men ziet, de militaire veeartsenijkunde is (met den heer A.
Frederikse) op uitnemende wijze vertegenwoordigd; het spreekt
echter van zelf, dat deze wetenschap slechts een klein onderdeel
van het geheel zal kunnen uitmaken. Toch kan, uit een algemeen
wetenschappelijk oogpunt, den veeartsen de lezing van dit tijd-
schrift worden aanbevolen.

Het technisch gedeelte van het tijdschrift laat niets te wen-
schen over.

W. C. SCHIMMEL.

-ocr page 313-
-ocr page 314-

PERIODIEKE KREUPELHEID BIJ HET PAARD,

doob.

J. TI». Vil\' LOH1JIKF!«.

Den I0den Januari jl. werd mij wegens kreupelheid ter
behandeling aangeboden een paard van een bleekerij te Win-
terswijk. Veertien dagen te voren was het dier, volgens
verklaring van den eigenaar, nadat het over een slechte
houten brug was gegaan, sterk kreupel geworden en had
daarbij gedurende een paar uren lichte koliekverschijnselen
vertoond.

Bij mijn onderzoek ten huize van den eigenaar bevond ik,
dat het paard rechts achter een weinig kreupel liep, en wijl
de beweging van het dier mij op een kreupelheid in het
bovengedeelte van het been wees, beval ik rust aan en liet
ik de rechter knie insmeren.

Vier dagen later zag ik het paard terug bij den smid,
nadat het een weg van ongeveer een half uur afstand had
afgelegd ; ik kon niet zien, dat de kreupelheid erger was dan
bij mijn eerste onderzoek.

Wegens de drukte der bleekerij kon de eigenaar het paard
moeielijk laten staan, zoodat hij het den 18den Januari weer
gebruikte voor een wagen, beladen met waschmanden. Nog
niet ver van huis zijnde, was het paard steeds langzamer en
meer en meer wijdbeens gaan loopen, waarbij het erg begon
te zweeten, tot het zich op een kwartier afstand van huis
plotseling voor den wagen liet vallen.

Mijn hulp werd toen weer ingeroepen en ik vond het dier
sterk bezweet liggende in een naastbij zijnd en stal, met ang-

21

-ocr page 315-

stigen blik en sterk geïnjiciëerde slijmvliezen, terwijl het
steeds omzag naar het achterstel.

Nadat ik het paard had opgejaagd, trof het mij, dat de
kreupelheid nu links was en in veel sterker mate dan vroe-
ger rechts. Ook zag ik dat het dier de achterbeenen slecht
kon gebruiken; het hield nu het rechter, dan het linker
achterbeen naar voren en was moeielijk op de been te
houden.

Alle verschijnselen wezen mij op een thrombose der
arteriën; daarom stelde ik een rectaal onderzoek in, waarbij
ik de bekkenarteriën aan beide zijden, van de verdeeling
der aorta af, als harde strengen kon voelen. Drukte ik de
arterie sterk onder mijn vinger, dau kon ik bij elke pulsatie
duidelijk waarnemen, dat daardoor geen bloed stroomde, doch
dat de lichte schok slechts een voortgeleide trilling was van
den polslag in den hoofdstam der aorta.

Beide achterbeenen waren kouder dan normaal, ook min-
der gevoelig bij prikkeling; de tegenstand bij het opbeuren
van den staart was echter weinig minder dan anders. Ik
gaf den eigenaar in overweging het dier te doen slachten,
waartoe hij dan ook overging.

Bij sectie vond ik het volgende.

Tn het achterste gedeelte der aorta, iets vóór de verdee-
ling, had zich een thrombus gevormd, welke zich in de beide
bekkenarteriën voortzette. Dezen vervolgende, vond ik aan
weerszijden de schenkelarteriën met haar verschillende takken
mede gevuld ; evenzoo de knieholteslagader en haar vertakkin-
gen, de voorste en achterste schenkelslagader. Daar het been
aan het spronggewricht was afgesneden en door het ophangen
veel in dit gewricht had geleden, kon ik de arteriën moeie-
lijk verder vervolgen. Op doorsnede waren de spieren aan
de voorvlakte van den schenkel grootendeels gedegenereerd,
namelijk zeer kruimelig en bleekrood van kleur.

Bij het uitsnijden van de psoasspieren vond ik nog, dat
de daar langs loopende arterie evenzoo geheel met throm-
busmassa was gevuld.

-ocr page 316-

Ook beide nieren waren op doorsnede gedegenereerd, ter-
wijl zich in de eene, onder de kapsel, een groote holte met vocht
had gevormd. Die verandering in de nieren is zeker ont-
staan door de grootere bloedsdrukking. De nierarteriën waren
normaal. Een aanleidende oorzaak voor de thrombusvorming
kon ik niet vinden.

Winterswijk, 2 Februari 1896.

Naschrift.

Van Dr. H. J. Hamburger, wien ik bovengenoemde prae-
paraten, benevens een darmscheilswortel gezonden had, ontving
ik de volgende mededeeling.

Bij nauwkeurig onderzoek is mij gebleken, dat de arterie-
wanden in den mij toegezonden darmscheilswortel ontstoken
waren en dat de oorzaak was: strongylus armatus, waarvan
ik drie fraaie exemplaren vond in stolseltjes, welke tegen de
intima waren gelegen. Hierdoor wordt het ontstaan van de
thrombi volkomen verklaarbaar. Eigenaardig was het den
groei daarvan te vervolgen; telkens een nieuwe laag stolsel
tegen de oude aan, bladerig als de spieren van een
schelvisch.

De nierarteriën waren, voor zoover daarover macroscopisch
kon worden geoordeeld, normaal. Misschien kan het micro-
scopisch onderzoek een verklaring geven voor de parenehy-
mateuse en vettige degeneratie der nierepithelia en mogelijk
een vaatziekte doen kennen. De prachtige vettige degeneratie
der spieren is natuurlijk het gevolg van een stoornis in de
voeding. v. L.

-ocr page 317-

TWEE GEVALLEN VAN WONDEN IN HET
ZACHTE GEHEMELTE BIJ HET RUND,

DOOR

I. RKHKUVRbl».

Den 27sten Februari 4895 werd aan de cliniek van \'s Rijks
Veeartsenijschool opgenomen een vaalbont stierkalf, 1 jaar oud.

Het dier had sinds het begin van den winter slikbezwaren
vertoond, waarbij zelfs bet voedsel nu en dan door den neus
terugkwam. Hooi vooral was moeielijk te verteren, het bleef in
de mondholte vrij regelmatig zitten, ging daar in ontbinding
over en gaf aanleiding tot een hevigen foetor ex ore. Lijn-
drank ging goed naar binnen, lijnkoek ook wel, maar toch
moeielijker.

De patiënt verkeerde in uitstekenden voedingstoestand.
Het onderzoek der mondholte leverde aanvankelijk een nega-
tief resultaat op. Het hooi, dat er in was opgehoopt en
daar in bederf overging, had wel een stinkenden adem ten

O <D~

gevolge, maar de kiezen, de tong, kortom alle organen
waren normaal. Een verlamming van den pharynx kon even-
min worden geconstateerd. Bij een nader onderzoek echter
werd een abnormaliteit in het zachte gehemelte gevonden.
Even achter de aanhechting aan het harde gehemelte was,
aan weerszijden van de mediaanlijn een kleine opening,
zóó dat de top van den vinger er juist door kon en men
alzoo in staat was den bovenwand van de choanae te voe-
len, wanneer men het zachte gehemelte naar boven duwde.
De randen der openingen waren glad. De pilaren van het
zachte gehemelte waren breeder dan gewoonlijk, de rechter
het meest; daardoor werd de isthmus faueium vernauwden
lag deze niet geheel in de mediaanlijn.

De ziekte moest dus worden toegeschreven aan openingen
in en misvorming van het zachte gehemelte.

-ocr page 318-

De prognose werd dnbia gesteld; van een topisehe be-
handeling kon geen sprake zijn, een diaetetisehe therapie
werd toegepast. Aan den stier werd dagelijks lijndrank en ook
lijnkoek verstrekt; het opnemen hiervan ging niet met
bezwaren gepaard. Hooi gaf steeds aanleiding tot proppen
maken; een zoo groote massa kon niet worden ingeslikt,
de harde sprieten prikkelden door de openingen heen den
bovenwand der choanae, zoodat het dier niet durfde door-
kauwen. Herhaaldelijk werd de mondholte onderzocht, doch
geen verbetering geconstateerd. Na een maand werd van
verdere behandeling afgezien; den eigenaar werd aangeraden
het dier veel lijnkoek en geen hooi te geven en het zoo
spoedig mogelijk in de weide te doen.

Het 2de geval betrof een zwartbonte koe, 4 jaar oud.
De eigenaar vertelde, dat patiënte sinds eenigen tijd bij
het eten van hooi proppen maakte en uit den mond stonk,
voorts dat het dier vloeibaar voedsel steeds goed opnam,
doch voortdurend vermagerde.

Bij onderzoek bleken hier eveneens twee gaatjes te be-
staan in het zachte gehemelte, aan elke zijde van de rae-
diaanlijn één. De randen dezer openingen waren bloederig
en gekarteld; de pink kon er juist passeeren.

Op grond van de ervaring in het vorige geval opgedaan,
werd de prognose ongunstig gesteld.

De therapie was diaetetisch. Hooi werd kort gesneden
gegeven, meer echter werd vloeibaar voedsel en ook lijn-
koek verstrekt. De mondholte werd geïrrigeerd met een 2 %
aluinoplossing, ten einde den stank te verdrijven. Na twee
weken was aanmerkelijke beterschap gevolgd. Het kort ge-
sneden hooi werd zeer goed gekauwd en weldra geschiedde
dit ook met het lange hooi. Op dat tijdstip bleken de
wondjes aanmerkelijk kleiner te zijn geworden. Voortaan
werd niet meer een vinger in de gaatjes gebracht, ten einde
de voortschrijdende genezing geen hindernis in den weg te
leggen. Drie weken later was de koe geheel hersteld en

-ocr page 319-

twee maanden, nadat zij aan de behandeling was onttrokken,
bleek van recidieve geen sprake te zijn.

Vraagt men zich af, wat de oorzaak van dit lijden kan
zijn, dan dient vooreerst de mogelijkheid te worden aange-
nomen, dat hier congenitaal een zwakke structuur van het
zachte gehemelte bestond en dat waarschijnlijk kleine ope-
ningen of zwakke plaatsen aanwezig waren. Door hard stag-
neerend voedsel konden deze gemakkelijk vergroot oi geper-
foreerd zijn geworden.

Het is heel goed mogelijk zulke wonden in het zachte
gehemelte over het hoofd te zien en het lijden eenvoudig
met den naam dysphagie te bestempelen.

Utrecht, 1 Mei 1896.

ARECOLINUM HYDROBROMICUM,

door

w. J. faimamS.

In de eerste plaats wenschte ik op te merken dat de
dosis van arecolinum hydrobromicum voor het paard niet
is 0,08 a 0,10 c. gr., zooals de verbeterde opgave luidt in
de 3de aflevering van dit Tijdschrift, ook niet 5 a
10 gr.,
zooals in ,,D er Thierarz t," n°. 4, pag. 94, opgegeven
is, maar volgens
Fröhner 0,08 a 0,10 gr. of 8 a 10 c. gr.

Nadat Fröhnee dit middel reeds vroeger tegen koliek
had aanbevolen, deelde hij onlangs, nl. in Monatshefte,
Band VII, n°. 1, zeer gunstige resultaten mede van het
gebruik daarvan bij hoefbevangenheid. Hij gaf daarbij op
om bovengenoemde hoeveelheid dagelijks eenmaal onderhuids
in te spuiten.

Slechts tweemaal heb ik tot dusverre gelegenheid gehad

-ocr page 320-

arecoline bij hoefbevangenheid toe te passen. Toevallig echter
waren beide patiënten op betrekkelijk grooten afstand, zoodat
het mij niet mogelijk was er dagelijks heen te gaan en ik
mij moest tevreden stellen met de injectie om den anderen
dag te verrichten ; maar ook aldns toegepast waren de resul-
taten uitstekend.

Het eerste paard was, toen ik er bij kwam, sinds den
vorigen dag in zeer hevige mate bevangen in de vier hoeven.
Na viermaal 0,1 gr. arecolinum hydrobromicum in 5 a 6
gr. aqua destillata telkens om den anderen dag subcutaan
te hebben ingespoten, was het paard volkomen hersteld.

Het tweede paard was bij mijn komst sinds bijna vier
dagen wel niet zoo erg als het vorige, maar toch vrij
hevig bevangen in drie hoeven ; één voorhoef was vrij. Hierbij
was het herstel volkomen na drie injecties, elk van 0,1 gr.
arecolinum hydrobromicum om den anderen dag.

Ook bij koliek zijn de resultaten over het algemeen
zeer gunstig, getuige o. a. het volgend geval.

Den 4den April jl. kwam\' de knecht van H. te B. des
morgens bij mij met de boodschap, dat een paard sinds den
vorigen avond aan koliek leed. Daar ik noodzakelijk op reis
moest en het tijd werd voor den trein, gaf ik zonder
lang te praten maar gauw een kalmeerend middel mede.
Bij mijn thuiskomst was er echter iemand met het bericht, dat
het paard niets beter was ; tevens bleek mij dat er des morgens
een misverstand had plaats gehad, dat wij in de haast elk-
ander verkeerd hadden begrepen. Zoodoende had het paard,
toen ik er tegen den avond bij kwam, in ruim 24 uur
volstrekt geen mest ontlast, en had het nog altijd een vrij
hevig koliek. Ik deed onmiddellijk een subcutane injectie van
Ojl gr. arecolinum hydrobromicum, met het gevolg dat al
heel spoedig mest werd ontlast en beterschap intrad.

Den volgenden morgen kwam de eigenaar zeggen dat het
paard volkomen hersteld was ; er was zooveel mest afgegaan dat
het dier, zooals hij zeide, niet alleen zyn schade inge-
haald, maar wel voor een dag vooruitgewerkt had er bij.

-ocr page 321-

Wijl arecoline bij het paard zulke gunstige resultaten
geeft, en daarbij de vroeger ook wel niet goedkoope, maar
tegenwoordig wat al te dure pilocarpine volkomen kan ver-
vangen, wilde ik het ook wel eens bij het rund beproeven.

Bij drie koeien heb ik arecolinum hydrobromicum gebruikt;
bij twee daarvan elk eenmaal 0,1 gr. en bij de derde 0,08
gr. Ik heb hierdoor echter geen bijzonder gunstige resul-
taten verkregen. Het meest opmerkelijk was, dat speeksel-
vloed slechts in geringe mate ontstond. Wel volgde spoedig
urineloozing en een oogenblik later ontlasting van den in
het rectum aanwezigen mest, daarna nog persen en dringen,
maar geen purgatieve werking zooals bij het paard. Tevens
schenen de dieren benauwd en onrustig te zijn, steunden, gingen
herhaaldelijk liggen om direct weer op te staan en hadden
frequenten pols en respiratie. Voornamelijk het voorstel beefde ;
bij één koe nam men daarvan nu en dan zelfs krampachtige
spiercontracties waar.

Dit duurde ongeveer een uur, om daarna spoedig tot den
vroegeren toestand terug te keeren.
Os, 3 Mei 1896.

INTRAVENEUSS INJECTIE VAN CHLOORBARIUM
BIJ VERSTOPPINGSKOLIEK,

door

I. BHEKIIIELU.

In aflevering 1, deel 23 van dit Tijdschrift refereert
de heer H. G.
van Harrevelt omtrent het genezen
van verstoppingskoliek door intraveneuse injectie van
chloorbarium, zooals dit is aanbevolen door prof. Dr.
Dieckerhoef.

Scheen het eerst of chloorbarium een onschuldig genees-

-ocr page 322-

middel was, al spoedig werd er op gewezen, dat het als een
gevaarlijk hartvergift plotseling den dood kan veroorzaken.

Mollereau vermeldt het eerst in het Recueil de
médecine vétérinaire van 30 December 1895 drie
gevallen, waarbij de patiënten plotseling stierven ten gevolge
van een injectie.

In de „Berliner thierarztliche Wochen-
schrift, Jahrgang
1896, n°. 6, geeft F. C. W. Möl-
ler
een geval aan, waarin een paard 2-§ a 3 minuten na
de inspuiting stierf. De symptomen waren hierbij als volgt.
Na de inspuiting fleemde patiënt een paar maal, opende den
mond, drong vooruit en stortte neder, sloeg met de beenen,
stond op en bleef nu ongeveer een minuut met stijf uit-
gespreide beenen staan. De ademhaling was zeer diep en
moeielijk; het paard stortte weer neder en nam een houding
aan, alsof het met strychnine vergiftigd was; hals en hoofd
werden tot op de ribben gebogen, de staart kwam zijdelings
op de dij te liggen, vervolgens kwamen de lichaamsdeelen
weer in de normale positie en totale apnoë volgde. Het
hart sloeg 60 maal pro minuut; na 1-J- minuut trad de dood in.

In hetzelfde tijdschrift geeft Dr. Dieckerhoff zijn meening
ten beste. Uit zijn proefnemingen komt hij tot het volgende
resultaat. Wordt een paard binnen het half uur met tus-
schenpoozen van 8 tot 10 minuten in dosi refracti chloor-
barium intraveneus geïnjiciëerd, dan treedt een cumulatieve
werking op en de defaeeatie is hierbij even rui m, als
wanneer de dosis in eens wordt verstrekt. Bij vele paar-
den is het daarom nuttig herhaalde kleine doses te
nemen, waardoor men een vergiftiging kan voorkomen.
Aanbeveling verdient verder het geneesmiddel in een groote
dosis water, b. v. 20 gram op te lossen, wijl dit hierdoor
beter in het bloed wordt verdeeld en er aldus bij de
inspuiting minder verloren gaat. Bij paarden met een indi-
gestiekoliek is het voldoende de helft of tweemaal een derde
gedeelte in te spuiten. De optredende sterke peristaltiek
bevordert dan reeds de uitscheiding van gassen langs het

-ocr page 323-

rectum, waardoor tevens de pijn verdwijnt. Bij verstoppings-
kolieken, welke 12 uur of langer hebben geduurd, is echter
een groote dosis te verkiezen. De maximaaldosis is naar de
grootte en zwaarte van het paard 0,5—1,25 gram. De wer-
king wisselt naar de individueele eigenschappen van den
patiënt sterk, zoodat hierop bij dit zware harfcvergift dient
te worden gelet.

Utkecht, April 1896.

URINE IN DE BAARMOEDER,

dook

vil. .V W. H-EfiEIiAER.

Op 24 Februari 1.1. werd mijn hulp ingeroepen voor een
barende merrie, wier veulen niet geboren kon worden. Men
vond mij niet te huis, zoodat ik eerst twee uur later bij de
merrie kwam; ze lag met den rug tegen den stalmuur en
kon dus niet opstaan. Het voorstel van het veulen lag
buiten de vulva, het achterstel zat in het bekken beklemd;
tijdens mijn afwezigheid had men al veel trekkracht aan-
gewend om de merrie te verlossen.

Bij het onderslaan vond ik het achterstel van het veulen
in zittende houding (met in de spronggewrichten gebogen
beenen onder het lijf) in het bekken beklemd. Ik vatte de
beide kootjes en schoentjes in de linkerhand, drukte deze
tegen den buik van het veulen en liet met vier man aan-
trekken; oogenblikkelijk was het foetus geboren.

De merrie was van achteren niet gezwollen en scheen
niet erg vermoeid ; ik liet haar daarom van den muur trekken,
opdat zij zou kunnen opstaan. Op aanroepen deed ze geen
poging om overeind te komen, ze lag plat op het stroo,
doch met behulp van een stokje deed ze geweld om op de
been te geraken. Dat ging evenwel niet; ze viel nu

-ocr page 324-

links dan rechts, waarom ik ze voorloopig maar liet liggen.

Ik bleef nog wat op de hoeve, toen men mij kwam zeg-
gen dat het lijf afzakte, en werkelijk lag de baarmoeder,
met de haal er aan, gedeeltelijk buiten de vulva. Mijn eerste
werk was de secundinae te verwijderen en dan de baar-
moeder te reponeeren, wat nog al gemakkelijk ging; spoedig
echter bestond weer een inversio uteri en toen deze op-
nieuw hersteld was, vertrouwde ik het liggen der merrie
niet meer, zoodat ik ze flink liet aandrijven om op te
springen, wat nu ook gelukte. Het was gemakkelijk te
zien dat het paard niet erg sterk in de lenden was, het
omgaan ging zeer langzaam en bezwaarlijk. De merrie bleef
nu 40 uur staan en scheen overigens gezond; daarna liet
ik ze weer liggen.

Den derden dag na de verlossing meende de eigenaar dat
het paard ziek was, en dat er nu en dan een stinkend water
uit de kling vloeide. Ik reed mede om te onderzoeken wat
er gaande was en vond het volgende: natte staart, koorts-
koude, temperatuur 39.5 ; het paard gebruikt een weinig hooi
en verplaatst zich gemakkelijker dan kort na de verlossing.
Bij het laten omgaan stort eenig vocht uit de vagina. Bij
het onderzoek van dit deel en van den uterus, vond ik in
den laatsten een vrij groote hoeveelheid vocht, waarin ik
zoodanig met de hand kon plassen, dat men het in den stal
kon hooren. De pisblaas bevatte weinig urine. Bij het on-
derzoek perste het paard niet, het zal dan ook bij het
urineeren geen groote drukking op de blaas hebben uitge-
oefend en aldus kan de urine door het openstaand orificium
in de baarmoeder zijn gevloeid. Het vocht rook naar urine,
het was troebel, niet frisch; het laatste was wel te begrij-
pen, daar het water onder toetreding van lucht lang in liet
lichaam was opgehouden.

Merkwaardigerwijze was het paard den vijfden dag na de
verlossing geheel hersteld.
Steenbergen, Maart \'96.

-ocr page 325-

HYDRALLANTOIS BIJ EEN KOE,

boor

■I. Utl RKlt Hz.

Op den 5dei1 Februari j.1. werd mijn hulp ingeroepen bij
een vaars, toebehoorende aan den landbouwer B. te Foch-
teloo (Friesland). Deze had de koe kort te voren op een
markt gekocht; zij was drachtig. Hoe lang de drachtigheid
bestond, wist hij niet mede te deelen.

In de laatste weken had de eigenaar opgemerkt, dat de
buik van de koe langzamerhand in omvang toenam.

De vaars was tamelijk goed gezond; de eetlust was wel
een beetje traag, maar het herkauwen, het urineeren en de
defaecatie waren normaal. Eigenaardig was, dat het dier
niet meer durfde te gaan liggen.

Bij onderzoek bleek de temperatuur evenals de pols nor-
maal. De buik was sterk opgezet en wel beiderzijds. Eerst
dacht ik aan tympanitis, doch daarop wezen de verschijnselen
niet voldoende. De ademhaling was niet frequent; van be-
nauwdheid was geen sprake. De koe stond kalm voor zich
uit te kijken. Bij percussie op den buik was de toon ge-
dempt, niet tympanitisch. Bij exploratie langs het rectum
kon ik een groote blaas voelen, welke met vocht was gevuld
en naar voren niet scheen te eindigen. De pisblaas kon het
dus niet wezen. Zeer onduidelijk was er een kalf in waar
te nemen. Ook kon ik in de rechter onderflank het kalf
niet voelen, zooals meestal in het laatst van de drachtigheid
het geval is. Niettegenstaande dat nam ik aan, dat er een
kalf aanwezig was en dat ik te doen had met hydrallantois.

Van peritonitis of overvulling der pisblaas was geen
sprake.

Het ostium uteri was ver naar voren gelegen; daar de
vagina zeer nauw was, kon ik het met de hand niet bereiken.

-ocr page 326-

De banden aan bet kruis waren niet verslapt en de uier
was weinig gezwollen.

o O

Wat hieraan te doen ? Daar ik een groote penstrocart
had meegenomen, in de veronderstelling tympanitis te moeten
behandelen, besloot ik maar eens op de bekende plaats in
de pens te steken, overtuigd, dat die operatie onschuldig
zou zijn. Ik sloeg de trocart met kracht in de pens, schuin
naar voren, in de richting van het rechter ellebooggewricht.

In plaats van gassen kwam er een heldere vloeistof uit
de canule stroomen. Dit had ik niet verwacht. Ik liet de
canule ongeveer een half uur liggen en met een regelmatig
straaltje stroomde de vloeistof naar buiten. Toen de canule
uit den buik was getrokken, bleef de vloeistof zich steeds
droppelsgewijze uit de wond ontlasten. Na eenigen tijd ge-
wacht te hebben, stak ik opnieuw in, ongeveer een handbreed
onder de eerste plaats, en weer stroomde die heldere vloei-
stof uit de canule. Nadat zich op deze wijze een massa vocht
naar buiten had ontlast, kon men zien, dat de koe dunner
werd in de linker bovenflank.

Ik trok de canule er ten slotte uit en ook deze opening
bleef lekken. Een paar emmers met vloeistof zal zich op
deze wijze hebben ontlast.

Toen ik den tweeden keer de operatie uitvoerde, stootte
ik met de canule op iets hards; ik voelde duidelijk, dat ik
langs de huid van het kalf ging. Dien avond heb ik
patiënte een poeder in laten geven, bestaande uit 25 gr.
nitras kalicus en 80 gr. baccae juniperi; als diureticum
kon dit heilzaam werken.

Den volgenden dag urineerde de koe dikwijls. Nog altijd
ging zij niet liggen. Dien dag liet ik patiënte rustig op
stal staan. De twee gemaakte openingen waren door zwel-
ling gesloten.; er kwam geen vocht meer uit.

Den daaropvolgenden dag heb ik weer twee keeren punctie
gedaan, telkens iets lager. Den eersten keer stroomde er
weer een mooie straal vloeistof uit de canule. Door de vele
bewegingen van de koe, als springen en trappelen, viel de

-ocr page 327-

canule er echter uit, nadat ze ongeveer een kwartier in den
buik had gezeten. Ik stak nogmaals in, weer een beetje
lager. Nu was ik al in de onderbuikstreek genaderd. Zelfs
thans kwam er vloeistof. Aan den rechter kant durfde ik
niet in te steken, daar ik bang was een darm te raken.
Dien avond gaf ik het dier weer 25 gr. nitras kalicus met
baccae juniperi. De diurese was den volgenden dag aan-
merkelijk verhoogd.

Den nacht daarop gebeurde er iets, dat ik kunstmatig
had willen doen ontstaan, doch wat mij niet gelukte, wijl
ik het ostium uteri niet kon bereiken. Het dier kreeg
namelijk abortus. Deze scheen mij ontstaan te zijn door de
herhaaldelijk uitgevoerde punctie.

Het kalf zal op ongeveer 6 weken na voldragen zijn ge-
weest en was wel een beetje klein, maar overigens even-
redig gebouwd. Het was dood, doch dit scheen nog niet
lang het geval te zijn. Van rotting was geen sprake. De
secundinae gingen binnen twee dagen af; de koe was toen
totaal genezen. Nu ging het dier weer liggen. Het her-
kauwen, dat gedurende de laatste dagen vóór den abortus
achterwege was gebleven, keerde terug. De koe kreeg een
goeden eetlust en is in de laatste maand aanmerkelijk ge-
groeid.

Volgens Frank verloopt punctie bij hydrallantois meestal
ongunstig. In dit geval schijnt zelfs viermaal pungeeren het
dier niet te hebben geschaad.

Oosterwolde, Maart \'96.

-ocr page 328-

MÏCROMELIE, SCHISTOSOMIE, MONOBRACHIE
EN CHEILOSCHISIE BIJ EEN KALF,

door

K. H. HIKI II »RAVEWHUBST.

Den 22aten Januari 1.1. werd mijn hulp ingeroepen bij
een partus praematurus eener koe, welke van het derde kalf
zwanger was. De eigenaar had \'s morgens bij het uitmesten
van den stal gemerkt, dat bij patiënte bloed uit de vulva
liep en iets later veel water; daarna was een gedeelte van
de gebroken ,,blaas" naar buiten gekomen.

Toen ik er bij kwam, had de koe weinig dolores, maar
onder licht trekken werd het ongeveer 7 maanden oude,
reeds lang gestorven foetus, in stuitligging zeer gemakkelijk
geboren. Reeds bij exploratie trof mij het verdraaid en
onontwikkeld zijn der achterbeenen, maar grooter nog was
mijn verwondering, toen het kalf er geheel uit was en het
bleek, dat de buikholte geopend en bijna alle buiksingewan-
den daarbuiten waren gelegen, terwijl er maar één voorste
lidmaat aanwezig was. Bij nader onderzoek bleek het vol-
gende: de achterbeenen waren verdraaid, te klein en in de
gewrichten vergroeid, er ontbraken echter geen samenstel-
lende beenderen aan (micromelus, n a n o m e 1 u s,
m i c r o p u s). De lever was in verhouding t.ot het lichaam
zeer groot; ongeveer van het schubkraakbeen van het sternum
tot de symphysis pubis was het abdomen open (s c h i s-
tocormus f i s s i ventralis,
Gub.lt, fissuraab-
d o m i n a 1 i s s. ventralis), terwijl van het schubkraak-
been een huidstreng, welke strak om de borst was gelegen,
over den rug heen naar den tegenovergestelden kant van
de buikfissuur ging, om daar, hoewel veel lager, ongeveer
bij den navel, over te gaan in de huid, welke aldaar den
rand vormde van het open abdomen.

-ocr page 329-

Zooals gezegd is, had het monster slechts één voorbeen
(m o n o b r a c h i a, monomelia a n t e r i o r 1), p e r o-
melus monochirus,
Gurlt) ; ik dacht, dat de genoemde
huidstreng het ontbrekende voorbeen had afgesnoerd, maar
toen ik insneed op de plaats, waar het schouderblad moest
zijn gelegen, vond ik daar niets dan een zeer dikke, pezige
bindweefselplaat. Bij onderzoek van het aanwezige voorbeen
(dat goed ontwikkeld was) bemerkte ik een dikte achter het
schouderblad; aldaar insnijdende vond ik onmiddellijk er
achter een tweede blad, met grooten kam en kamknobbel,
doch verder geen zweem van humerus, etc. De mond ver-
toonde een typische hazenlip, een weinig naar links ver-
draaid (cheiloschisis, 1 a b i u m leporinu m), het
gehemelte was normaal. Ik stel mij voor, dat het foetus
eerst een schistosoma reflexum was en later weer
recht is komen te liggen, doch ik geef deze veronderstelling
gaarne voor beter. Hoe echter die huidstreng ontstond, is
mij niet duidelijk. Had het foetus niet in zulk een verge-
vorderden staat van ontbinding verkeerd, dan zou ik het
naar de Rijks Veeartsenijschool hebben gestuurd, want ik
herinner mij niet iets dergelijks in het teratologisch museum
dier inrichting te hebben gezien.

Druten, Januari 1896.

CONGENITALE VERKROMMING VAN DEN
STAART BIJ EEN HOND,

door

I. BRKKDVKLU.

Den 13deu Januari 1896 werd aan de cliniek van \'s Rijks
Veeartsenijschool aangevoerd een hond, mastiff, reu, oud
11 maanden.

1  Komt volgens Kitt (Lehrbuch der P a t h o 1 o g i s c h-A n a to-
mischen Diagnostik) veel voor bij den hond en de kip.

-ocr page 330-

Op den leeftijd van 4 weken bespeurde de eigenaar bij
zijn hond een knik in den staart, maar dacht dat deze
wel zou vergroeien. De vader van den bond had ook zulk
een staart, echter in minder mate verbogen ; het gebrek
was dus hereditair.

Bij dezen hond, een fraai rasexemplaar, scheen het kruis-

been een normale richting te hebben; de aanhechting van
den staart bij
a (zie de figuur) is verheven ; daar vóór be-
staat een indruk. Van den 2den wervel knikt de staart zich
naar beneden rechts tot den 4dea wervel b; daarna buigt hij
zich met een verdikking onder een hoek van 110° naar
links beneden tot c, d. i. tot ongeveer den 6den wervel.
Hier ligt hij in een groeve op de linker bil, keert zich
vervolgens boogvormig naar onderen bij
d, waar hij rechts
van de mediaanlijn en binnen het ondersteuningsvlak
eindigt. De staartwervels vormen een compacte massa; de

22

-ocr page 331-

gewrichten schijnen vergroeid, zij laten althans geen beweging
toe. Het onderste gedeelte, beneden den laatsten knik, is
slechts passief beweeglijk, het is paretisch.

Hier had men dus hereditaire congenitale misvorming,
gepaard met paresis.

De eigenaar deelde nog mede, dat men bij mastiffs dik-
wijls exemplaren met zulk een staart aantreft, wat men
toeschrijft aan een vroegere paring met den bull-dog, waar-
door men mastiffs trachtte te verkrijgen met korte, breede
koppen. Hoewel het een vereischte is voor een mastiff om
een zwaren, rechten staart te hebben, worden, volgens den
eigenaar, honden met zulke geknakte staarten op tentoon-
stellingen nog wel bekroond, daar men de oorzaak er van kent.

Dat deze gebrekkige staart erfelijk was, wordt nog bewezen
door het feit, dat in een nest van 7 jongen, afkomstig van
denzelfden vader als de hond in quaestie, er 6 op een derge-
lijke wijze misvormd waren. In een ander nest van 9 puppies,
ook van dezen vader, waren alle daarentegen wel geschapen.

De prognose moest ongunstig worden gesteld, wijl er
geen kans bestond om de verkrommingen op te heffen. De
staart had op 3 a 4 verschillende plaatsen moeten worden
gebroken, terwijl daarna een antiseptisch, immobiliseerend
verband moest zijn aangelegd. Dit was practisch onuitvoer-
baar. Evenmin kon een spalkverband hier diensten bewijzen.
Het gevolg ware hoogstwaarschijnlijk geweest necrose van
den staart en bij slot van zaken grooter difformiteit dan de
bestaande.

Doch gesteld, wat onaannemelijk schijnt, dat het door
osteotomiëen en daaropvolgende antiseptische en immobili-
seerende therapie gelukt was een of zelfs alle verkrommingen
op te heffen, zonder het uiteinde van het ruggemerg te
hebben beleedigd, dan nog zou vermoedelijk de paresis van
de punt van den staart zijn achtergebleven en daarmede
het doel van den eigenaar: een tentoonstellingshond, niet
bereikt zijn geworden. c

Utrecht, Mei \'96.

-ocr page 332-

Korte mededeelingen en referaten.

Paardenvleesch als voedingsmiddel. — Prof. Esser hield
over dit onderwerp een voordracht, waarbij hij de hippophagie
tracht te bevorderen. Hij merkt op, dat het paardenvleesch ver-
moedelijk het eerst door de Scandinaviërs en Germanen als voedsel
werd genuttigd. Zij fokten op de heilige weiden een ras van witte
paarden, welke op de feesten der godin
Freya geofferd en als
lievelingsspijs gebruikt werden. Met de invoering van het Chris-
tendom nam het eten van paardenvleesch meer en meer af, zoodat
in plaats van een voorkeur voor dit vleesch, gelijk thans nog bij
de Tartaren, Kalmukken, Kirgiezen en Chineesche Mongolen be-
staat, een tegenzin, een walging optrad. Onder de beschaafde
Europeesche landen keerde Denemarken het eerst, en wel gedu-
rende het beleg van Kopenhagen in 1807, tot de hippophagie
terug. In Duitschland werd in de dure jaren van 1816—17 veel
paardenvleesch gegeten; de paarden werden echter meestal in het
geheim geslacht.

Het slechte jaar 1847 gaf aan prof. Spinola en den operazanger
Blume aanleiding om te Berlijn een paardenslachterij op te rich-
ten. Dit had ten gevolge, dat reeds na een jaar te Berlijn 11
zoodanige inrichtingen werden geopend, waarin gezamenlijk onge-
veer 3000 paarden werden geslacht.

Esser doet uitkomen, dat de banvloek over het paardenvleesch
uitgesproken, nog steeds niet is opgeheven. Nog altijd bestaat er
tegenzin voor dit vleesch, welke geenszins zijn grond vindt in
een bijzonderen smaak of in de voedingswaarde. Het vooroordeel
tegen paardenvleesch is volgens hem ingebeeld. Hij deelt mede,
dat bij onderzoekingen, welke hij in vereeniging met zijn assis-
tenten en toehoorders verrichtte, niemand in staat was om, met
gesloten oogen, paardenbouillon, gekookt en gebraden paarden-
vleesch van overeenkomstige rundvleeschpraeparaten te onder-
scheiden. Weliswaar is paardenvleesch iets zoeter, doch dit kenmerk
kan door de toebereiding geheel verdwijnen.

In 1866 bedroeg het slachtgewicht der paarden te Parijs ge-
middeld 190 Kg., in 1881 daarentegen 225 Kg.
Esser meent
daaruit te mogen besluiten, dat het paardenmateriaal door het
invoeren der hippophagie zwaarder is geworden.

-ocr page 333-

In de provincie Hanover betaalt men voor goed gevoede,
groote paarden 100 tot 120 Mark, voor minder goed gevoede
40 tot 80 Mark.

Esser zou het een nationaal-economische aanwinst heeten,
wanneer in gevangenissen, werkhuizen en dergelijke inrichtingen,
waarin dikwijls Amerikaansch spek wordt genuttigd, inheemsch
paardenvleesch werd gebruikt. De voeding der menschen zou
daaronder geenszins lijden (Journal fiir Landwirthschaft,
Band
43; Zeitschr. für Fl eise h- un d Mil chh y gi en e,
Febr. 1896), W.
C. S.

Wordt opgenomen koper ook met de melk uitgescheiden
en kan zulke melk een schadelijke werking uitoefenen? —
Dr.
Baum en Dr. Seeliger stelden hieromtrent onderzoekingen
in en deelen deze mede in het Archiv für Thierheilkunde,
Band 22, Heft 3. Zij experimenteerden bij geiten, wijl zij niet
over koeien konden beschikken en kwamen tot de volgende
resultaten.

i°. Het per os verstrekte koper wordt in den regel niet met
de melk uitgescheiden, excretie langs dezen weg geschiedt hoog-
stens tijdelijk en in die gevallen is slechts een spoor van koper
in de melk aanwezig; alleen bij groote uitzondering komt het
metaal in zoodanige hoeveelheid voor, dat het nog weeg-
baar is (in 400 gr. melk minstens 0.0005 gr. — 0.000125
pCt. CuO).

2°. De melk der dieren, waaraan gedurende langen tijd koper
per os is toegediend, blijkt geen voor de gezondheid nadeelige
eigenschappen te bezitten indien zij door andere dieren en zelfs
zuigelingen wordt gebruikt, ook al maakt zij van de laatste het
eenige voedsel uit.

3°. Of de lang voortgezette toediening van koper een nadee-
ligen invloed uitoefent op de qualiteit der afgescheiden melk kon
niet worden beslist; de sehrijvers meenen echter, dat dit in ge-
ringe mate het geval is.

Weldra hopen zij hun onderzoekingen mede te deelen aan-
gaande chronische koper-intoxicatie, waarmede zij zich thans
onledig houden. W. C. S.

-ocr page 334-

Morphologisehe wijziging van de soort en erfelijkheid
van verkregen eigenschappen. —
Bezig zijnde met experimen-
tale onderzoekingen omtrent wijzigingen der soort, nam
Rémy
Saint-Loup bij cavia\'s de verschijning van een overtollig teenlid
aan de achterpooten waar. Het aantal teenleden, normaal drie,
is tot vier gebracht, en deze verkregen eigenschap is tot dit
oogenblik, d. w. z. tot in de 3de generatie, door herediteit over-
gegaan. De ouders dezer cavia\'s waren aan een bijzonder regime
onderworpen, dat de schrijver nog niet kan mededeelen,
wijl het
nog niet is uitgemaakt, welke der ingewerkte oorzaken de ge-
wichtige factor is geweest (Académie des Sciences, 18
Nov. 1895; Revue vétérinaire, Février 1896).

W. C. S.

Bijdrage tot de aetiologie der runderpest. — Tartacovsky
deelt aangaande de oorzaken dezer ziekte, welke in Rusland nog
steeds groote verwoestingen aanricht en immer gereed staat om
zich weder over Europa te verbreiden, het tot heden bekende
mede in de Archives des sciences biologiques,
publiées par 1\'Institut impérial de médecine expé-
ri mentale a St. Petersbourg, tome IV, n°. 3. In een
uitvoerig artikel (32 bladz. groot 40) geeft hij een critisch over-
zicht van de onderzoekingen door zoovelen verricht, ten einde
de aetiologie der ziekte tot klaarheid te brengen. Deze leiden
hem tot de volgende besluiten:

i°. Alle micro-organismen zonder onderscheid, welke door
verschillende schrijvers als oorzaken van de runderpest zijn aan-
gegeven, hebben daarmede in werkelijkheid niets uitstaande. Dit
geldt van de micrococcen van
Semmer en Klebs, van de bacillen
van
Menzdorf, van de sarcinen van Kostytchew, van de spi-
rillen van
Kolesnikow, van de polymorphe bacillen van Savéliew,
van de typhiforme bacteriën beschreven door Metchnikow en
Gamaléia, eindelijk van de bacillen van Zakharow en van den
proteus van
Sadovsky, Konew en Trophinow.

2°. Geen micro-organisme van die, welke men op gewone voe-
dingsbodems uit den tractus intestinalis en van het slijmvlies van
den neus, de trachea en de vagina der door runderpest aange-
taste dieren kan isoleeren, brengt bij kalveren na inenting der
reine cultuur runderpest voort.

-ocr page 335-

3°. De microben welke men in het digestiekanaal en op de
slijmvliezen der ademhalingswerktuigen en der uitwendige ge-
slachtsorganen van aan runderpest lijdende dieren aantreft, komen
meerendeels ook bij gezonde runderen voor.

4°. Het bloed en de inwendige organen van de dieren, welke
door runderpest aangetast of aan deze ziekte bezweken zijn,
blijken in de groote meerderheid der gevallen volkomen steriel,
in dien zin, dat men er noch microscopisch noch op een andere
wijze bacteriën in kan ontdekken. Niettemin bevatten die organen
het virus, want hun inenting bij kalveren, zoodanig verricht dat
elke mogelijkheid van accidenteele besmetting is uitgesloten,
roept de karakteristieke verschijnselen van runderpest, welke met
den dood eindigen, te voorschijn.

5°. De gevallen dat bij runderen bacteriën in het bloed, in
de lymphklieren en in de parenchymateuse organen voorkomen,
zijn vrij zeldzaam; zij zijn in elk geval slechts post-mortale ver-
schijnselen of gevolgen van secundaire accidenteele infecties,
welke meerendeels voortkomen uit den digestietractus.

6°. De runderpest is, naar alle waarschijnlijkheid, geen bac-
teriëele ziekte. De microbe behoort naar het schijnt tot de
klasse der sporozoa; zij ontsnapt aan de onderzoekingsme-
thoden welke gewoonlijk worden toegepast voor de studie
der bacteriën.

7°. De runderpest is onder geen voorwaarden entbaar bij
cavia\'s, konijnen, duiven, witte muizen en katten.

Spoedig hoopt Tartacovsky zijn eigen onderzoekingen mede
te deelen, vergezeld van uitvoerige processen-verbaal en van
afbeeldingen.

W. C. S.

Verbreiding van de runder-tubereiilose door de faecale
stoften.
— Cadéac en Bournay hebben vroeger aangetoond, dat
tuberkel-bacillen, welke door den hond worden ingeslikt, den
digestie-tractus passeeren en intact worden aangetroffen in de
faecale stoffen.

Thans deelen zij in de Compte-rendu de laSociété
de Biologie van 7 December 1895 mede, dat hetzelfde geschiedt
bij het rund. De faecale stoffen van tuberculeuse koeien bevatten
steeds tuberkel-bacillen, welke afkomstig kunnen zijn van het

-ocr page 336-

ingeslikte sputum en ook van den hier en daar ulcereerenden
darmwand. Deze kunnen, op dezelfde wijze als het sputum bij den
mensch, bijdragen tot de verbreiding der ziekte. W. C. S.

Inenting van de tuberculose der kippen bij de zoog-
dieren.
— Cadiot, Gilbert en Roger deden hieromtrent proeven,
waarvan de resultaten zijn medegedeeld in de Compte-rendu
de la Société de Biologie van 8 Februari 1896. Hieruit
blijkt, dat de kippen-tuberculose gemakkelijk kan worden over-
geënt bij het konijn, doch moeielijk bij de cavia. Wanneer zij
echter eenige malen door zoogdieren gaat, verhoogt haar werk-
zaamheid ten opzichte van de cavia belangrijk, terwijl zij dan
voor de kippen onschadelijk wordt.

Door dien overgang langs zoogdieren verliest het kippen-virus
zijn werking bij de kip en wordt het pathogeen voor den hond;
een intraveneuse enting gaf bij dit dier aanleiding tot ontwikkeling
van kleine tuberkels in de longen.

Door deze feiten wordt men genoopt de beide tuberculosen als
twee variëteiten of twee rassen van een zelfde soort te beschouwen
en niet als twee verschillende soorten.
 W. C. S.

Werking van het antistreptoeoccen-serum bij pneumonie
van het paard. —
Daaromtrent deelt Lignières zijn experimen-
ten mede in het Recueil de médecine vétérinaire van
30 Maart 1896. Wanneer men bij pneumonie en pleuritis van
het paard de microben tracht te isoleeren, welke in buitengewone
massa voorkomen in de gehepatiseerde longen of het pleuritisch
exsudaat, dan wordt men getroffen zoowel door de soorts-ver-
scheidenheid als door de menigvuldigheid der streptococcen.
Het meest vindt men echter terug den streptococcus van goed-
aardige-droes en dien, welken
Schütz als de oorzaak van infec-
tieuse pneumonie bij het paard heeft doen kennen.

Lignières experimenteerde met witte muizen en konijnen, welke
hij inentte met versche culturen van den streptococcus van goed-
aardige-droes of van den streptococcus van
Schütz; eenige uren
of ook onmiddellijk daarna injiciëerde hij het serum van
Mar-
mores.
Ook spoot hij een cultuur in van den streptococcus van
goedaardige-droes of van dien van infectieuse pneumonie, welke

-ocr page 337-

2o minuten te voren was vermengd rriet het antistreptococcen-
serum.

De resultaten waren niet gunstig voor het serum van Mar-
morek;
dit scheen zelfs bevorderlijk voor de ontwikkeling van
den streptococcus van goedaardige-droes, terwijl het slechts weinig
invloed uitoefende op den streptococcus van infectieuse pneumonie.

Ondanks dit resultaat beproefde hij het serum bij paarden met
pneumonie; het kon toch gebeuren, dat sommige pneumonieën
veroorzaakt waren of gecompliceerd werden door streptococcen,
waarop het serum een gunstige werking uitoefende. Hij had ter
beschikking 14 gevallen van pneumonie, waarvan 9 typisch infec-
tieus waren. Alle 24 uur werd 40 cM3 serum ingespoten; tevens
werden toegepast: een sinapisme, in het begin der ziekte een
kleine aderlating en inwendig tonica.

In het algemeen kon op den gang der ziekte, haar duur en
afloop geen duidelijke invloed worden waargenomen.

W. C. S.

Aetiologie en serotherapie van poteehiaalkoorts. — Lig-
nières
te Alfort heeft van talrijke paarden, welke aan petechiaal-
koorts lijdende waren, bloed, weefselsap en pathologische producten
genomen en daarmede cultuur- en entproeven verricht. Hij besluit
daaruit, dat petechiaalkoorts veroorzaakt wordt door een strepto-
coccus, dien hij identisch houdt met streptococcus pyogenes.
Dit gaf hem aanleiding tot het nemen van verdere proeven om-
trent de werking van het antistreptococcenserum, dat door Dr.
Marmorek in het Instituut Pasteur is bereid en bij ziekten door
streptococcen veroorzaakt, werd aanbevolen.

Dit antistreptococcenserum werd bij 15 aan petechiaalkoorts
lijdende paarden aangewend, zoodanig dat de patiënten daarvan
gemiddeld per dag
30 ccm. kregen. Geen andere behandeling
werd toegepast. De injectieplaatsen waren ongeveer 25 cM. van
elkander verwijderd; op één plaats werd nooit meer dan 10 ccm.
ingespoten. Vóór de injectie werden de haren afgeschoren en de
huid aldaar gedesinfecteerd.

Opmerkelijk is, dat de inspuitingen na ongeveer 8 uur steeds
een meer of minder ontwikkeld oedeem ten gevolge hadden, iets
wat bij den mensch niet werd waargenomen. Na 36 tot 48 uur
verdween het oedeem echter volkomen.

-ocr page 338-

Van de 15 uitsluitend met serum behandelde dieren stierven er
slechts 2, een gunstig resultaat, maar toch bewijst de duidelijke
beterschap der patiënten dadelijk na de eerste injecties nog beter
de geneeskrachtige werking van het serum. Deze wordt niet min-
der duidelijk aangetoond door de snelheid waarmede de patiënten
herstellen, want het reconvalescentie-stadium, dat anders zeer lang
duurt, loopt bij de serumtherapie slechts over enkele dagen.

Lignières beveelt aan om bij het begin 40 ccm. in te spuiten
en de volgende dagen 30 ccm. pro die, tot resolutie is verkre-
gen. Die resolutie geeft zich te kennen: i°. door stilstand en
progressief afnemen der zwellingen, 20. door het verdwijnen der
petechiën, en 30. door de temperatuur, hoewel deze niet de be-
teekenis heeft van de beide andere factoren, wijl het toenemen
daarvan kan zijn teweeggebracht door een met petechiaalkoorts
te gelijk voorkomend lijden (Recueil de médecine vété-
rinaire, 30 Dec. 1895). W. C. S.

Grijze, doorschijnende knobbeltjes in de longen van
paarden,
door professor Schütz. — Schütz, die reeds meermalen
over dit onderwerp heeft geschreven, deelt in het Archiv für
wissenschaftliche und practische Tierheilkun de,
Bd. XXI, Heft 4 en 5, S. 382—392, nog het een en ander mede
over deze knobbeltjes, welke zoo dikwijls als kwade-droes-tuberkels
zijn beschouwd.

Bij de beoordeeling der malleïne-werking speelden deze grijze,
translucide haardjes langen tijd een groote rol en zij waren ook
de oorzaak, dat men een primairen long-kwade-droes aannam,
zonder dat het ooit iemand was gelukt in deze knobbeltjes kwade-
droes-bacillen aan te toonen.
Schütz maakte herhaalde malen
dekglas-praeparaten en vond nimmer bacillen; bovendien zaaide
hij deelen der knobbeltjes op voedingsbodems uit, waarop geen
kwade-droes-bacillen bleken te groeien, terwijl ten slotte verschil-
lende proefdieren, geënt met stukjes van deze knobbeltjes, volkomen
gezond bleven. Naar aanleiding hiervan acht
Schütz het dan ook
volkomen bewezen, dat van malleus geen sprake kan zijn. Het
gelukte Dr.
Künnemann, assistent aan het bacteriologisch labo-
ratorium van
Schütz, in deze knobbeltjes een parasiet te vinden
en wel een wormpje, behoorende tot de nematoden.

Gelijktijdig toonde Olt den zoöparasitairen aard dezer knob-

-ocr page 339-

beitjes aan; hij vond namelijk in den inhoud nematoden en
echinococcen.

U. K. H.

De werking van sulfocyanaten op het verloop van eenige
infectie-ziekten, door Dr. G. Martinotti. —
Dr. Martinotti
trachtte een stof te vinden, welke, zonder het dierlijk lichaam te
schaden, de door de bacteriën geproduceerde giften neutraliseert.
Daar nu in de normale bestanddeelen van het lichaam en in de stof-
wisselingsproducten der cellen lichamen (leukomaïnen) voorkomen,
welke de cyaangroep bevatten, vermoedde hij, dat cyaanlichamen
of hun derivaten een rol spelen in den strijd van het zieke
organisme tegen infectie-ziekten.

Hij injiciëerde daarom allereerst eenige proefdieren subcutaan
met verschillende sulfocyanaten, waarbij hem o. a. bleek, dat een
dosis van 5—10 cG. natriumsulfocyanaat toxisch werkte bij
cavia\'s. Tevens vond hij dat de groei van kwade-droes-bacillen op
glycerine-agar werd belemmerd, wanneer hierbij kwikzilversulfo-
cyanaat of natriumsulfocyanaat werd gevoegd.

Cavia\'s, door hem in de voorste oogkamer met kwade-droes-
virus geënt, welke na eenigen tijd mooie knobbeltjes op de iris
hadden en hierna dagelijks 1 a 2 maal subcutaan werden inge-
spoten met natriumsulfocyanaat, vertoonden spoedig teekenen van
beterschap, terwijl de knobbeltjes in de iris al kleiner werden.

Toen men evenwel met de inspuitingen ophield, gingen de
proefdieren spoedig hard achteruit en bezweken aan subacuten
kwade-droes.

Daarna entte Dr. Martinotti konijnen en cavia\'s in de voorste
oogkamer met tuberkel-virus, waarna eveneens spoedig een tuber-
culeuse iritis optrad. Toen nu deze proefdieren hierna met
natriumsulfocyanaat onderhuidsch werden ingespoten, trad niet
alleen spoedig aanmerkelijke verbetering op, maar sommige
dieren genazen totaal, zoodat bij de lijkopening geen spoor van
tuberculose meer was te vinden.

Aangemoedigd door deze resultaten, spoot hij later bij een
vrouw met beginnende long-tuberculose dagelijks kleine hoeveel-
heden natriumsulfocyanaat in, waarbij in den beginne geen plaatse-
lijke of algemeene reactie-verschijnselen optraden. Ongelukkigerwijze
ontstond op de plaats der injectie later een absces, niettegenstaande

-ocr page 340-

onder zeer strenge asepsis was ingespoten1), waarna de behandeling
werd gestaakt.

Dr. Martinotti eindigt met mede te deelen, dat hij volstrekt
niet wil beweren een middel gevonden te hebben tegen kwade-
droes en tuberculose. Hij publiceerde reeds nu zijn onderzoekingen,
omdat hij, wegens zijn verplaatsing van Liena naar Bologna, waar
geen voldoend laboratorium schijnt te zijn, voorloopig zijn proeven
moet staken en omdat nog iemand op dezelfde wijze bezig is
met de werking der sulfocyanaten te bestudeeren (Central-Blatt
für Bakteriologie, XIX Band, n°. 4/5).

U. K. H.

Over pathogene blastomyceten, door Dr. H. Tokishige,
assistent-professor aan het veterinair-instituut der
k e i z e r 1 ij k e-u niversiteit te Tokio.

In het Central-Blatt für Bakteriologie, XIX Band, n°.
4/5, refereert Janson een interessante verhandeling van Dr. H.
Tokishige
over een ziekte, welke zeer veelvuldig onder de paar-
den in Japan heerscht, ook aldaar bij runderen geconstateerd is
en clinisch veel overeenkomst heeft met «kwade-droes».

In de huid der aangetaste dieren ontstaan harde, weinig pijn-
lijke, circumscripte knobbeltjes, ter grootte van een erwt tot een
hazelnoot, welke na eenigen tijd verweeken en abscedeeren,
waardoor zich een vrij dikke, met bloed gemengden etter ont-
last en een zwerende vlakte, met opstaande randen en fungeuse
granulaties, achterblijft. Van de cutis breidt zich het ziekte-proces
dikwijls uit in de vlakte en diepte, steeds den weg der lymph-
vaten volgende, zoodat in het subcutane bindweefsel rozenkrans-
vorrnige strengen ontstaan en de naastbijliggende lymphklieren
gezwollen zijn.

Ook op het slijmvlies van de neusholte, trachea en bronchiën
vindt men somtijds zwerende vlakten, welke evenwel meestal
secundair optreden en onstaan zijn, doordat de ziekte zich van

1  Ook bij de paarden van het bacterio-therapeutisch laboratorium
te Utrecht ontstaan na subcutane injecties van diphtherietoxinen, hetzij
zuiver of verdund met carbol, herhaalde malen abscessen, niettegenstaande
onder de meest strenge asepsis wordt ingespoten.

U. K. H.

-ocr page 341-

de huid op het slijmvlies van den neus uitbreidde. Is het neus-
slijmvlies eenmaal aangetast, dan zijn gewoonlijk ook de keel-
gangsklieren gezwollen. Als praedilectieplaats van de ziekte geeft
Dr.
Tokishige de ballen aan, waar de knobbels in de cutis van
scrotum of praeputium optreden en zich van hier in de tunica va-
ginalis en in de testes verspreiden. Localisaties der ziekte in de
longen of in de andere organen zijn hoogst zeldzaam, vooral
ook omdat een verspreiding der ziekte langs de bloedbaan
slechts bij hooge uitzondering geschiedt.

In den aanvang der ziekte blijven de paarden in goeden voe-
dingstoestand en zijn zij vroolijk. Zoodra evenwel de huid op ver-
scheidene plaatsen is aangetast en vooral wanneer eenmaal het
neusslijmvlies medelijdt, stijgt de temperatuur tot boven 390 C.
en gaan de dieren onder sterke vermagering spoedig dood.

Merkwaardigerwijze vond Dr. Tokishige bij deze ziekte be-
halve bacteriën (waarover verder niets wordt medegedeeld) ovoïde
lichaampjes, met toegespitste polen en met transparanten inhoud
of met een sterk lichtbrekende coccenvormige kern, welke lichaam-
pjes door hem als spruitzwammen worden beschouwd, behoorende
tot de saccharomyces. Het gelukte hem deze, volkomen op gistcellen
gelijkende spruitzwammen of blastomyceten op gewone voedings-
bodems te cultiveeren, hoewel zij zeer langzaam groeien. Entingen
met zuivere culturen en directe overentingen hadden, ondanks het
groote aantal proeven, geen positief resultaat. Men mag daarom
vrij zeker aannemen, dat de ziekte gewoonlijk niet van dier op
dier overgaat, maar dat de infectie meestal geschiedt langs kleine
wondjes in de huid en de smetstof dus van buiten, gelijk een
miasma, op de dieren inwerkt.

De beschreven ziekte heeft veel overeenkomst met een lijden,
heerschende onder de paarden in Italiü en Frankrijk, en aldaar
„Afrikaansche of Napolitaansche worm" (lymphangitis epi.
z
o o t i c a) genoemd, waarbij reeds Rivolta als ziekteoorzaak
ovoïde lichaampjes vond, door hem „c r y p t o c o c cu s f a r c i-
rainosus" geheeten. Het is, na de ontdekking van Dr.
Tokis-
hige,
wijzer om van ,,saccharomyces farciminosus" te spreken.
U. K. H.

Over de aetiologie van het staarteezeem bij paarden. —
In de ,,Deutsche t h i e r ä r z 11 i c h e Wochenschrift

-ocr page 342-

n03. 4 en 5, 4de j a a r g a n g, beschrijft de veearts M. Casper
een hardnekkig huiduitslag aan den staart van verscheidene paar-
den, behoorende tot de bacteriologische afdeeling der z. g. n.
„Höchster Farbwerke," waar, zooals bekend is, het anti-diphthe-
risch serum op groote schaal wordt gewonnen.

Daar verschillende paarden, op grooten afstand van elkander
geplaatst, werden aangetast, dacht
Casper spoedig aan infectie.
Hij vervaardigde daarom uit het vocht, hetwelk op de zieke
huidplaatsen werd aangetroffen, dekglaspraeparaten, kleurde met
de gewone basische aniline-kleurstoffen en vond, tusschen de
leucocythen, kleine coccen, welke meestal twee aan twee lagen,
maar somtijds ook kleine kettingen vormden. Om nu hiervan
reine culturen te verkrijgen, entte hij met het secreet der aan-
getaste huidplaatsen eenige muizen, welke na 4 a 6 dagen stierven
en waarbij hij in het lichaam weer streptococcen vond, welke hij
op agar kweekte.

Op dezelfde wijze werd van verschillende paarden het secreet
van het staarteczeem onderzocht, waarbij constant een micro-
organismus werd gevonden, dat daarin zoo goed als in reine
cultuur aanwezig was, pathogene eigenschappen bezat, en door
zijn groei en werking op muizen beschouwd mag worden als
streptococcus pyogenes.

Om te bewijzen, dat de gevonden streptococcen werkelijk de
ziekteoorzaak en niet toevallig in het wond-secretum aanwezig
waren, werd een paard, dat nog volkomen gezond was, geënt
met een versche reine cultuur der streptococcen op de zijvlakte
van de huid aan den staart, waardoor spoedig hetzelfde karakte-
ristieke eczema crustosum et madidans ontstond, dat
bij de overige paarden was aangetroffen.

Daar bij alle paarden dagelijks tweemaal de thermometer werd
aangelegd en aan de thermometers een stukje touw bevestigd
was, vermoedde
Casper met veel recht, dat juist door dit touw
de infectie werd overgebracht, omdat dit telkens in contact kwam
met de zieke huidplaatsen.

Het verloop der ziekte was zeer hardnekkig; intensieve was-
schingen met warm zeepwater en het aanbrengen van nieuwe
touwtjes om de thermometers leidden ten slotte tot genezing der
ziekte.

U. K. H.

-ocr page 343-

Kalfciekte. — In het „Recueil de médecine vétéri-
naire" van 30 Januari
1.1. deelt Nocard het een en ander mede
omtrent zijn onderzoekingen naar de oorzaak der kalfziekte.
Sedert langen tijd overtuigd met een infectieziekte te doen te
hebben, zocht hij herhaalde malen naar een specifieke microbe,
maar te vergeefs. Zoo onderzocht hij niet alleen het bloed, de
gal, de urine, maar ook de hersenen en het ruggemerg van kalf-
zieke runderen.

Voornamelijk omdat bij kalfziekte bestendig glycosurie voor-
komt en bij hondsdolheid der herbivoren eveneens bijna altijd
suiker in de urine wordt aangetroffen, hoopte hij in het centrale
zenuwstelsel der zieke runderen iets te vinden, daar toch bij
hondsdolheid hersenen en ruggemerg in hooge mate virulent zijn.

Toen deze experimenten geen resultaat opleverden, verzocht
Nocard aan eenige veeartsen hem de baarmoeder van kalfzieke
runderen te willen zenden. In het geheel onderzocht hij den in-
houd van zeven uteri; door het slijmvlies uit te drukken of door
de cotyledonen samen te persen, verkreeg hij een slijmerige massa,
waarmede hij verschillende voedingsbodems entte. Hieruit bleek
het hem al spoedig, dat verschillende vormen van staphylococcus
pyogenes, n. 1. aureus, albus en citreus, steeds in deze baar-
moeders voorkwamen, hoewel hij slechts in twee dezer organen
uitsluitend staphylococcen vond, terwijl in de overige uteri tevens
streptococcen of colibacillen aanwezig waren.

Het geregeld voorkomen van staphylococcen in de baarmoe-
der der kalfzieke runderen doet
Nocard vermoeden, dat deze
een specifieke rol vervullen in de aetiologie der ziekte en waar-
schijnlijk een toxine produceeren, welke de ziekte-verschijnselen
teweegbrengt.

Indien het niet te kostbaar was, zou Nocard drachtige koeien,
die op het punt staan van te kalven, inspuiten met gefiltreerde
staphylococcen-culturen, ten einde te zien of hij aldus de ver-
schijnselen van kalfziekte kon doen ontstaan.

U. K. H.

Sulfonal. — In den laatsten tijd wordt vooral van Fransche
zijde in de veterinaire chirurgie sulfonal aanbevolen. Het is even-
wel veel meer een somniferum dan een anaestheticum; het ver-
oorzaakt een natuurlijken slaap zonder cerebrale congestie en
heeft bovendien geen nadeeligen invloed op het digestiekanaal.

-ocr page 344-

Ofschoon het sulfonal onoplosbaar is, kan men het gemakkelijk
per os toedienen, door het bijv. voor honden met fijn gehakt
vleesch te vermengen en voor paarden in de slobbering te doen.

Cagny wendde het herhaalde malen met goed gevolg aan. Hij
gaf een grooten St. Bernard, waarvan de nagels moesten worden
geknipt en welke zich zeer verzette, 2 gram sulfonal in een
stukje vleesch. Het dier was na drie kwartier volkomen ingeslapen
en de operatie geschiedde zonder eenige moeite.

Eveneens diende hij 6 paarden, welke gecastreerd moesten
worden, vóór de operatie elk 20 gram sulfonal toe. Na een uur
werden de dieren uit den stal gehaald; met gebukt hoofd, de kin
op de knie, liepen de paarden suf voort, terwijl de beenen nauwe-
lijks werden opgelicht. De kluisters konden gemakkelijk worden
aangelegd, vooral wanneer hierbij weinig geraas werd gemaakt;
bij de operatie reageerden de dieren veel minder dan dit gewoon-
lijk het geval is(Recueil de médecine vétérinaire,
30 Januari 1896).

U. K. H.

Baeterio-therapeutisch instituut te Utrecht. — In het «Bac-
terio-therapeutisch instituut» van den heer
Van Eeten, civiel-
ingenieur te Utrecht, wordt thans antidiphtherisch genees-serum
gewonnen van vier jonge, gezonde, krachtige paarden, Deze dieren
worden door herhaalde inspuitingen met steeds klimmende hoeveel-
heden van de toxine der
LöFFLER\'sche diphtheriebacillen (waarover
later in dit Tijdschrift het een en ander zal worden medegedeeld)
immuun gemaakt.

De sterkte van het aldaar bereide serum wordt nauwkeurig be-
paald door proefneming bij cavia\'s. Zij bedraagt, in vivo gemeten
volgens Roux, minstens 100000; met andere woorden: een dosis
diphtheriegif, voldoende om een cavia binnen 48 uur te dooden,
blijkt volkomen onschadelijk, indien het dier 12 uur te voren een
hoeveelheid serum heeft ontvangen — V100000 van zUn lichaams-
gewicht .

Het serum behoudt, op een koele plaats ( io° C.) en in het
donker (dus in houten kokers) bewaard, zijn sterkte gedurende vele
maanden. Het bevat noch kamfer, noch carbol of orthocresol en is
volkomen k i e m v r ij. De af en toe in het paardenbloed voor-
komende microben
(Nocard) zijn er uit verwijderd met het filter
van
Chamberland.

-ocr page 345-

Voor de veeartsen is het van belang te weten, dat in het bac-
terio-therapeutisch instituut ook een aanvang is gemaakt met de
bereiding van tuberculine. Vermoedelijk zullen later andere toxinen,
serums en vaccins volgen,

U. K. H.

Plotselinge genezingen. — Werd onlangs in het „O r g a n
der thierarztlichen Vereine von Schleswig-
Holstein und Hamburg-Altona" medegedeeld, dat
een paard met tetanus plotseling herstelde nadat de eigenaar in
den stal een geweer afschoot, thans bericht hetzelfde tijdschrift
een geval van genezing van een rund, dat na de baring was
blijven liggen. Het dier was door een veearts volkomen rationeel
behandeld, maar toen er geen beterschap intrad, besloot de eige-
naar zeer edelmoedig het uit zijn lijden te verlossen door het
met een bijl op den kop te slaan. Deze slag had een geheel ander
gevolg dan de eigenaar had verwacht; de koe begon nl. plotse-
ling te eten en drie uur na den slag stond zij welgemoed op.

Of deze therapie van Dr„ Eisenbart navolging verdient, ver-
meldt de schrijver niet.

U. K. H.

Miltvuur bij varkens, door prof. Dr. von Rütz teBudapest.
— In Hongarije komt miltvuur bij dieren veelvuldig voor, maar
volgens de ambtelijke verslagen zouden varkens slechts bij hooge
uitzondering door deze ziekte worden aangetast.

Toen nu in den zomer van het vorig jaar door den veearts
Wahl verschillende miltvuurgevallen bij Poland-China varkens
werden geconstateerd, had
von Ra\'Tz gelegenheid de organen der
aangetaste dieren bacteriologisch te onderzoeken, waarbij hij de
diagnose van
Wahl kon bevestigen, daar hij in de milt en
de lymphklieren van den hals miltvuurbacillen constateerde. Op-
merkelijk was, dat in de milt slechts weinig bacillen werden ge-
vonden, terwijl deze in de halslymphklieren zeer talrijk waren.
Muizen, geënt met stukjes van deze lymphklieren, gingen spoedig
aan anthrax dood, waarbij het bloed van bacillen wemelde;
entte men de witte muizen echter met miltpulpa, dan bleven • zij
in leven.

Von RaTz vermoedt dat de varkens wegens de belangrijke
zwelling van de keelgang sterven, vóór de bacillen zich sterk

-ocr page 346-

kunnen vermeerderen en uitbreiden. Hij trachtte varkens kunst-
matig te infecteeren met virulente miltvuurculturen, wat evenwel
slechts gelukte als hij de infectiestof in de keelholte spoot. De
dieren werden dan zwaar ziek, maar herstelden toch. Subcutane
entingen gaven slechts aanleiding tot gezwellen om de plaats
der injectie.

Referent, welke eens in de gelegenheid was clinisch miltvuur
te constateeren bij een varken, vond in talrijk vervaardigde dek-
glaspraeparaten van miltpulpa en bloed geen bacillen. De symp-
tomen bij het leven waren evenwel van dien aard, dat het dier
hoogstwaarschijnlijk toch aan miltvuur moet hebben geleden,
terwijl eenige dagen vóór de ziekte van het varken op dezelfde
boerderij en in denzelfden stal twee runderen aan anthrax waren
gestorven. Hier had het onderzoek der halslymphklieren waar-
schijnlijk de clinische diagnose kunnen bevestigen (Central
Blatt fiir Bakteriologie, XIX Band, n°.
9/10).

U. K. H.

Therapie van tetanus. — In het „C e n t r a 1 Blatt f li r
Bakteriologie, XIX Band, n°.
9/10", wordt melding gemaakt
van twee gevallen van tetanus, n
.1. bij een 41/g-jarig meisje en
bij een
44-jarigen hoefsmid, die volkomen herstelden na behan-
deling met chloral-hydraat en tetanus-antitoxine.

U. K. H.

Bijdrage tot de pathogenese en de therapie van haemo-
globinurie bij het paard. — Onder dezen titel vindt men in
de Berliner thierarztliche Wochenschrift, n°.
51,
1895,
een artikel van prof. Hoffmann.

Na twee bladzijden algemeen bekende zaken krijgt men ein-
delijk het volgende te lezen.

„Mijns inziens hebben wij in den aanvang der ziekte te doen
met een kramptoestand, niet met paralyse of parese. Er is
een prikkelingstoestand, een hyperkynese aanwezig.

Een paard, dat aan haemoglobinurie lijdt, valt niet neder om-
dat zijn zenuwstelsel den dienst weigert en zijn spieren de con-
tractiliteit hebben verloren, maar het valt en is niet bij machte
weder op te staan, omdat zekere spiergroepen in een kramptoe"
stand zijn geraakt.

-ocr page 347-

Reeds de geheele aard van het ziek worden bewijst, dat er
geen eigenlijke verlamming in het spel kan zijn, zooals die bij
infectie of auto-intoxicatie optreedt; het ontstaan van een myositis,
welke zware verlammingssymptomen met zich voert, vordert
veel meer tijd dan er verloopt tot het eerste symptoom, het
nederstorten van het dier. Juist het plotseling optreden der hevige
verschijnselen, het apoplectisch neervallen is karakteristiek voor
haemoglobinurie. Een myositis kan niet zoo plotseling ontstaan,
wel een kramp. Niet alleen de snelheid waarmede de verschijn-
selen optreden, maar de gezamenlijke in den beginne opgemerkte
symptomen pleiten er voor, dat een zeer pijnlijke en hevige kramp
in de aangedane spieren bestaat. De buitengewone hardheid der
musculatuur, welke reeds vroeg opgemerkt, maar verkeerdelijk
als ontstekingszwelling is aangeduid, de stijfheid der ledematen,
ook op plaatsen, waar de saamgetrokken spieren met haar lange
pezen tot werking komen, het fixeeren der extremiteiten in een
bepaalde houding, zooals met de aangedane spiergroepen over-
eenkomt, verder de polsversnelling bij afwezigheid van koorts,
dit alles zijn slechts verschijnselen, welke op kramp wijzen en
niet op parese of paralyse, ten gevolge van myositis.

Ook het feit, dat de huid over de gespannen harde spieren
hooger temperatuur heeft dan elders, dat deze spieren zeer pijnlijk
zijn en dat zij evenmin op speldeprikken reageeren als op electri-
citeit, dat alles houd ik voor bewijzen, dat wij niet met verlamming,
maar met kramp te doen hebben. Bij een myositis is op zulke
prikkels altijd nog eenige reactie te verwachten, terwijl bij een
tonische kramp, waarbij de spieren het maximum van haar con-
tractiliteit hebben bereikt, alle reactie op dergelijke inwerkingen
uitgesloten schijnt te zijn.

Wanneer eenmaal bij een aan haemoglobinurie lijdend paard
de verschijnselen van een myositis aan te wijzen zijn, dan zijn de
spieren niet meer hard en gecontraheerd, maar daarentegen week,
deegachtig, geïnfiltreerd en gedrenkt met een sereuse vloeistof,
en dan is het krampstadium reeds lang voorbij. Het is daarom
m. i. zeer juist, dat de in zware gevallen zeker voorkomende
parese en paralyse als tweede, beter als derde stadium van de
ziekte worden opgevat; die verlamming is waarschijnlijk slechts
het gevolg van een ontaarding der spieren door de hevige kramp.

Het experiment, dat koude de haemoglobine in het bloed in
methaemoglobine omzet, kan m. i. de vaak enorme bloedsomzet-

-ocr page 348-

tïng bij haemoglobinurie niet verklaren, want een zoodanige
afkoeling, als voor de vorming van methaemoglobine noodig is,
kan in de zware spiermassa\'s van het paard niet tot stand komen.
Dat zou tegen al onze kennis van warmte-regulatie indruischen.
Daarentegen kan men hier een ander experiment aanvoeren,
namelijk dat overmatige inspanning van spieren bij aanhoudende
contractie iets dergelijks bewerken kan, zoodat niet alleen bloed-
wateren plaats vindt, maar ook oplossing van bloedcellen en
spierkleurstof, benevens de vorming van methaemoglobine.

Dat bij tetanus iets dergelijks niet optreedt, is waarschijnlijk
te danken aan de gesteldheid van bloed en lymphe, welke bij
haemoglobinurie een dispositie tot ziek worden is.

Tot het ontstaan van haemoglobinurie is niet alleen een indi-
vidueele dispositie noodig, zooals voor de paroxysmale hae-
moglobinurie van den mensch bewezen is, maar er behoort,
zooals algemeen wordt aangenomen, nog een bijzondere, ver-
kregen, voorbijgaande dispositie toe, welke ontstaat door lange
rust, overmatige opneming van voedsel en eventueel voorhanden
zijn van te groote hoeveelheden circulatie-eiwit in de lymphe- en
in de bloedbaan. Dit laatste is bij de paroxysmale haemoglo-
binurie van den mensch niet het geval.

De op een gegeven oogenblik inwerkende koude veroorzaakt
de kramp, deze het neervallen van het dier, dat dan niet in staat
is zich weder op te richten; anderzijds bewerkt de kramp in deze
omstandigheid verval van roode bloedcellen, erythrolyse en vorming
van methaemoglobine.

Het laatste werkt als algemeen vergift voor het lichaam en
doet verlamming ontstaan.

Men kan nog juister onderscheiden: op de kramp volgt ver-
slapping en uitputting; dit is het tweede stadium, waarin de
myositis begint. De gevolgen daarvan uiten zich als : parese, resp.
paralyse (derde stadium). Het is mogelijk dat tusschen het irritans
der koude en dat der methaemoglobine nog een ander, een
auto-intoxicatie, moet worden ingeschoven.

Ik ben alzoo van meening, dat bij haemoglobinurie de volgende
aetiologische momenten in het spel zijn :

i°. Individueele dispositie, 2°. door rust en overmatige opne-
ming van voedsel verkregen dispositie, 30. inwerking van den
schadelijken prikkel, irritamentum = koudevatten, 40. kramp met
hardheid van spieren, stijfheid, eventueel apoplectisch neder-

-ocr page 349-

storten en onbekwaamheid tot opstaan, resp. tot blijven staan,
5°. bloeddissolntie in het stadium der spiercontractie, hetzij door
de contractie en de tot ziek worden disponeerende oorzaak of
wel door nog een ander moment, 6°. verslapping en paralytische
verschijnselen, myositis. In dit stadium zal geen bloedsomzetting
meer plaats hebben.

Therapie.

In den beginne geloofde ik de ziekte met vroegtijdige aan-
wending van sedantia te kunnen bestrijden; dat is echter voor
alle gevallen niet toereikend, want er is bij haemoglobinurie niet
alleen kramp van de skelet-musculatuur, maar er ontstaat ook
een meer of minder gelocaliseerde toxische kramp van gladde
spiervezelen; vandaar de hartaandoening, de pis- en mestopstop-
ping. Men móet bij de krampstillende middelen derhalve ook
zulke aanwenden, welke de uitscheiding der door het proces
ontstane schadelijke stoffen verhaasten; eindelijk mosten ook
middelen worden verstrekt, welke de dreigende uitputting tegen-
gaan. Daar men van oudsher op de beide laatste indicaties acht
heeft gegeven, dient hier slechts een middel tegen het eerste
stadium, de kramp, te worden ingevoegd.

Hoe vroegtijdiger deze behandeling wordt toegepast, des te
werkzamer is zij; is de kramp voorbij, dan heeft zij geen zin
meer, ja is zelfs schadelijk, evenals tot hiertoe m. i. de prikke-
lende behandeling in het aanvangsstadium schadelijk was. Ik
gebruik voornamelijk: morphine, broomkalium, camphor en zweet-
drijvende middelen. Een pas ziek geworden paard geef ik, na
een poging om het te doen opstaan, eerst een zekere dosis
morphine en laat het dan rustig liggen. Was het paard over-
eind te brengen en bleef het staan, dan is geen morphine noodig,
zelfs in het geheel geen verdere behandeling. In alle zware, pas
ontstane gevallen, waarbij de spieren hard en de achterbeenen
stijf zijn, is morphine geïndiceerd; bij reeds ingetreden verslapping
niet meer. Tegen de lang aanhoudende kramp van darm- en
hartmusculatuur, alsmede die van de urine-organen, geef ik broom-
kalium in tamelijk groote dosis: 150 —200 gram, met water. Ik
wil hier invoegen, dat ik broomkalium voor beter houd dan het
door
Dieckerhoff aanbevolen natrium bicarbonicum. Verder,
dat ik de werking van dit laatste middel, dat eveneens vroeg moet
worden aangewend, als bewijs aanvoer voor de juistheid van het
boven besprokene. Na3 C03 werkt gunstig, omdat het hier een

-ocr page 350-

krampstillenden invloed uitoefent. Morphine en broomkalium doen
dit echter nog beter.

Behalve deze middelen tracht ik het paard te laten zweeten en
hiertoe is in de eerste plaats noodig, dat het dier staat.

Wanneer men morphine ingespoten en broomkalium gegeven heeft,
dan kan men na i—2 uur beproeven het paard overeind te brengen.

Is de kramp dan wel opgehouden, maar blijft het dier ten ge-
volge van uitputting toch liggen (men ziet dit aan de spierver-
slapping} en zijn daarbij hartslag en pols zwak, dan doet men
een campher-injectie. Men appliceert daarbij niet de gebruikelijke
hooge doses, maar alle 10—15 minuten 1 — 2 gr. camphervaseline
subcutaan. Staat de patiënt eenmaal, dan geeft men hem terstond
een dampbad. Men dekt het dier toe met kleeden, welke men
met veiligheidsspelden verbindt, zoodanig dat vóór, achter en
ter zijde de kleeden op den grond hangen. Hoofd en hals moeten
vrij blijven. Onder deze kleeden tusschen de vier beenen van het
paard plaatst men een pot kokend water, soms met een gloeiend
ijzer er in om dampen te ontwikkelen. Patiënt gaat dientengevolge
sterk zweeten. Wrijvingen, met of zonder rubefacientia en pur-
gantia, kunnen m. i. achterwege blijven. Daarentegen zijn uitspoe-
lingen van den darm met warm water aan te bevelen; later, als
de krampverschijnselen voorbij zijn, kunnen alle tot heden ge-
bruikelijke middelen rationeel worden aangewend.»

Tot zoover prof. Hoffmann. Enkele opmerkingen wil ik hier
bijvoegen. Schrijver neemt blijkbaar koude vatten als eerste
oorzaak der ziekte aan; in de 2do plaats zou er wel auto-intoxi-
catie bij kunnen komen, zegt hij.

Ik ben zoo vrij koude vatten als oorzaak geheel uit te
sluiten. Hoe vaak toch zien we het lijden niet op warme zomer-
dagen optreden!

M. i. is de e e n i g e oorzaak auto-intoxicatie. Daarom
kan ik ook niet meegaan met
Hoffmann\'s therapie.

Bij een dergelijke auto intoxicatie zal een ruime venaesectie een
goed deel der toxische stof elimineeren. Daarbij moeten we de
bron der toxische stoffen doen opdrogen, m a, w. zoo spoe-
dig mogelijk het darmkanaal ledigen. Dit geschiedt het best
door eserine in een dosis van 10 cg. of meer, desnoods herhaald.

Morphine vertraagt de peristaltiek en is dus gecontra-indiceerd.

Broomkalium werkt uitsluitend op de hersenen en verlamt de

-ocr page 351-

reflex-werkingen; het zal dus de peristaltiek vertragen, als abnortïie
stoffen den darrnwand anders tot meerdere contracties zouden
aanzetten. Was dit het geval, dan zou het, om dezelfde reden
als boven de morphine, gecontra-indiceerd zijn.

Het zal echter de darmkramp in het geheel niet opheffen, want
deze is het gevolg van de directe werking van de circuleerende
toxische stof op de spieren.

Dus noch morphine, noch broomkalium zijn hier aan te wenden.

Mijn therapie zou bestaan in: aderlating en eserine subcutaan.
Prikkelende fricties kunnen naar mijn meening gerust wegblijven
— die helpen in het algemeen weinig of niets. Laten zweeten
is m. i. ook geheel overbodig.

U. H. G. v. H.

Het mikro-organismus der hondenziekte, door Dr. Bruno
Galli—Valerio. — In het Schweizer-Archiv für Tier-
heilkunde, 4 und
5 Heft, 1895, deelt Dr. Bruno Galli—
Valerio zijn proeven mede op het gebied van hondenziekte
genomen. Eerst echter houdt hij een korte beschouwing over het
wezen der ziekte en stemt met Dr.
Williams in aangaande de
meening, dat hondenziekte identische symptomen vertoont met
mazelen. In beide gevallen merkt men op verhooging van tem-
peratuur met conjuctivaal- en neuscatarrh, stoornissen in het
respiratie-, digestie- en centraal zenuw-stelsel en huidaandoenin-
gen. Zegt men, dat bij mazelen de eruptie exanthematisch is,
bij hondenziekte pustuleus, dan voert hij daartegen aan, ten ïste
dat bij mazelen de eruptie knobbelig kan zijn, ten 2de dat ze
bij hondenziekte soms ook exanthematisch is, en ten 3de dat er
onderscheid bestaat tusschen de huid van den hond en die van
den mensch, waardoor de wijziging gemakkelijk kan worden
verklaard. Hoewel bij mazelen de laesies van het centraal zenuw-
stelsel niet dikwijls voorkomen, zijn ze dezelfde als van den
hond, wanneer ze aanwezig zijn.

Na mededeelingen van onderzoekingen, vroeger verricht om-
trent de oorzaak van hondenziekte, waarbij de schrijver gewag
maakt van de mededeeling van Dr.
Zielinski, die bij menschen
een hevige tenonitis zag ontstaan, tengevolge van besmetting door
het virus van hondenziekte, vermeldt hij zijn eigen nasporingen.

Hij begint met culturen te maken van exsudaat uit de longen,

-ocr page 352-

de hersenen, het ruggemerg en de hersenvliezen. Deze culturen
ontwikkelen zich goed en in alle vindt hij ovoïde bacteriën.
Na tal van proefnemingen hiermede komt hij tot de volgende
resultaten.

i°. Bij hondenziekte vindt men in de longen en in het centraal
zenuwstelsel steeds een ovoïden bacillus, welks afmetingen variëeren
van 1,25—2,5 micra lengte en 0,31 micra breedte.

2°. Men krijgt karakteristieke cultures in gelatine bij i8°—20"
en ook in agar-agar bij 38°—40° temperatuur.

3°. Het intraveneus, subcutaan en intrapulmonair inenten van
volwassen honden heeft geen hondenziekte ten gevolge.

4°. Het subcutaan inenten van een hond, welke 5—6 maanden
oud is, met een cultuur uit de hersenen afkomstig, veroorzaakt
hondenziekte, vooral met het karakteristieke beeld van den
cerebro-spinalen en pulmonairen vorm.

De schrijver hecht veel gewicht aan het gebruik der entcul-
turen, afkomstig van cerebraal exsudaat, wijl deze grooter kans
bieden zuiverder te zijn dan die van pulmonair of cutaan exsudaat,

U. I. B.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR.

De heer S. Heimans te Zutfen, lid der algemeene afdeeling,
zal met 1 Januari 1897 overgaan als lid bij de afdeeling Gelder-
land-Overijsel. Als lid dier afdeeling heeft bedankt de heer
M.
E. W
eijers te Antwerpen.

De heer D. van Gruting te Breda, lid van de afdeeling Utrecht,
zal met 1 Januari 1897 overgaan als lid bij de afdeeling Noord-
Brabant-Limburg.

-ocr page 353-

Könige opmerkingen naar aanleiding van het „Verslag aan
de Koningin-Wednwe-Regentes van de bevindingen
en handelingen van het veeartsenij kundig staats-
toezicht in het jaar 1894," wat betreft de
malleïne-injecties te Wamel,

door

V FKEDERIHSE.

In dit verslag komt ook voor het rapport der malleïne-injec-
ties te Wamel. Hoe welwillend de heer Dr.
Wirtz ook spreekt
van „veel zorg en toewijding\'\', waarmede aldaar is gearbeid,
toch zij het mij vergund met enkele woorden iets omtrent het
epicritisch overzicht te zeggen.

Wat de opmerkingen betreft reeds vóór dit overzicht gemaakt
(pag. 145—153), wensch ik slechts te zeggen, dat steeds meer
de voorzichtigheid dan de zuiver wetenschappelijke argumentatie
voorzat. Zoo werd bijv. n°. 343 meer dan eenmaal geïnjiciëerd,
omdat gebleken was, dat er zich een klein litteeken in den neus
bevond; niemand zou onder andere omstandigheden bij dit paard
malleïne hebben gebruikt, hier echter was dit niet misplaatst. De
overige paarden van deze serie (IV h. i.) hadden met dit paard
in de weide geloopen.

Maar genoeg, het was te doen om te zorgen, dat door deze
paarden geen kwade-droes in het leger werd gebracht en het is
niet te absoluut indien beweerd wordt, dat wij daarin volkomen
zijn geslaagd.

In het epicritisch overzicht spreekt de heer Dr. Wirtz bij de
nos. 94 en 99 van het „ten onrechte" aannemen van de gemid-
delde n o r m a a 1-temperatuur, maar in de tabellen enz. wordt
overal van gemiddelde (waargenomen) temperatuur gespro-
ken, en dat 39.4, resp. 39.15, niet voor normaal werd gehouden,
blijkt toch duidelijk daaruit, dat n<>, 328, serie VI, no. 5, niet
werd geïnjiciëerd, maar voorkomt als n°. 6 in serie VII. Dr.
Wirtz heeft dit nummer in het verslag in serie VI weggelaten,
evenals de reden waarom dit paard niet werd geïnjiciëerd (zie
pag. 10, statistisch overzicht).

In conclusie 9 is paard n°. 99 bepaald genoemd als hebbende

-ocr page 354-

een te hooge temperatuur. Dat de paarden 94 en 99 toch wer-
den geïnjiciëerd, had tot oorzaak, dat
94 verdacht werd aan
huidworm te lijden, en dat het paarden waren van de laatste
serie, welke, dit stond vast, wegens de antecedenten, voor een
2de injectie in aanmerking moest komen.

Om practische redenen handelde men aldus; wetenschappelijk
had met deze nos. hetzelfde moeten gebeuren als met n0. 5,
serie VI.

Mijns inziens is conclusie 2, in haar geheel genomen en in
verband met de overige conclusies, juist, en is zij wel degelijk
de gevolgtrekking van hetgeen te Wamel werd waargenomen.

De opmerking onder B is slechts een gevolg van onze uiterste
voorzichtigheid, welke blijkbaar tot goede resultaten heeft geleid.

Omtrent de dosis door mij aangewend, het volgende. Of de
hoeveelheid malleïne, gebruikt bij ,,de gewone, bij ervaring
als goed gebleken methode" de beste is, betwijfel ik, op
grond van de in Frankrijk (Montoire) genomen proeven, waarbij
toch bleek, dat onder de paarden, welke (bij de kleine dosis)
niet hadden gereageerd, er zoodanige voorkwamen, die aan kwade-
droes leden. Dit moest in elk geval door mij worden vermeden,
zou het werk vruchtbaar zijn; dat in aanmerking genomen en
wetende (door een mondelinge mededeeling van den heer
Tho-
massen)
dat bij gezonde paarden deze hoogere dosis geen nadeelig
gevolg heeft, ging ik daartoe over. De eerste series bevestigden
deze opvatting dadelijk. Had ik op de gewone wijze gewerkt,
dan was ik zeker spoediger met mijn opdracht gereed geweest,
maar of wij dan uit de onzekerheid waren geraakt, gelijk de
heer
Wirtz meent, daaromtrent bestaat ruimschoots twijfel.

De malleïne-injecties te Wamel hebben niet alleen uitgemaakt,
dat de hoogere dosis niet schaadt, doch ook dat deze den
zekeren weg aangeeft om alle geïnfecteerde paarden te ondekken.

\'s-Gravenhage, Mei \'96.

NECROLOGIE.

Op 3 Mei 1896 is te Schildwolde (SlochterenJ overleden de
heer H. J.
Doornbos, empirist aldaar.

-ocr page 355-

PERSONALIA.

Benoemd tot keurmeester: te Zutfen de heer S. Heimans
en te Breda de heer D. van Gruting, beiden uit Utrecht.

Verlof verleend, voor den tijd van i jaar, aan den heer
K. Bosma, gouvernementsveearts te Samarang.

De gouvernementsveearts VV. J. Esser en de paardenarts iste
klasse R. A. Plemper van Balen zijn weder naar Indië vertrokken.

De paardenarts 2de klasse J. van Dorssen is overgeplaatst van
Batavia naar Atjeh.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Koninklijk besluit van 6 Juni 1896, n°. 32, is, met ingang
van 16 Juni 1896, benoemd tot plaatsvervanger van den districts-
veearts, wien Groningen als standplaats is aangewezen, de veearts
K. F.
Wiersum, te Groningen.

(Staatsblad n°. 68.) Wet van den igden April 1896, hou-
dende nadere wijziging van de wet van 20 Juli 1870 (Staats-
blad na. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig staatstoezicht
en de veeartsenijkundige politie, aangevuld bij de wet van 1 Augus-
tus 1880 (Staatsblad n°. 123) en gewijzigd bij de wet van 15
April 1886 (Staatsblad n°. 64).

In naam enz. enz.

Eenig artikel. Het tweede lid van artikel 24 der wet van
20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) wordt gelezen als volgt:

„Alvorens tot onteigening ter afmaking over te gaan, benoemt
de burgemeester een deskundige om het vee te waardeeren,,
waarbij moet worden in acht genomen, dat voor verdacht vee
de volle waarde, voor vee, door een besmettelijke ziekte aan-
getast, ten minste de helft en ten hoogste het volle bedrag der
waarde, die het in gezonden toestand zou hebben, wordt berekend,
met dien verstande, dat in den algemeenen maatregel van bestuur,
bedoeld in artikel 34, van elke besmettelijke ziekte, waarbij afma-
king plaats heeft, de maatstaf bepaald wordt, naar welken het
bedrag voor vee, door die ziekte aangetast, wordt berekend."
(Staatscourant van 3/4 Mei 1896, n°. 104.)

-ocr page 356-

De Minister van Buitenlandsche Zaken vestigt de aandacht van
belanghebbenden op de onderstaande, uit den „Moniteur Beige"
van
2i dezer overgenomen besluiten van den Belgischen Minister
van Landbouw en Openbare Werken, betreffende den in- en
doorvoer in België van vee uit Nederland.

De Minister van Landbouw en Openbare Werken;

Gezien het advies van den Minister van Financiën,
Besluit:

Art. i. Bij wijziging van art. i van het Ministerieel besluit
van
24 December 1895 is de in- en doorvoer van runddieren,
uitgenomen de koeien (dieren die reeds gekalfd hebben), uit
Nederland herkomstig, toegelaten langs de tolkantoren en tol-
hulpkantoren in bijgaande tabel aangeduid, op de daarin ver-
melde uren en dagen en onder de voorwaarden bepaald door
de artt.
3 tot 5 van het reglement betreffende de tuberculose.

Art. 2. De in- en doorvoer van koeien verzonden langs dezelfde
grenzen zal uitsluitend plaats hebben langs de kantoren Selzate
(statie), De Klinge (statie), Esschen (statie), Esschen (dorp), Achel
(statie), Maaseik en Visé (statie), op de dagen en uren in voor-
melde tabel opgegeven.

Art. 3. Na het gewoon onderzoek der koeien, zullen de dieren,
ten koste der invoerders, onderworpen worden aan de proef met
tuberculine. Te dien einde zullen zij gedurende ten minste acht
en veertig uren opgehouden worden in de stallen, ingericht in de
nabijheid der kantoren aangeduid in voorgaand artikel.

Bedoelde proef zal in voormelde stallen geschieden voor zoo-
verre er plaats beschikbaar is.

Art. 4. Mogen van de proef met tuberculine vrijgesteld wor-
den de koeien die, volgens den toezienden veearts, zich in zulken
staat van vetheid bevinden dat hare onmiddellijke bestemming
voor de slachtbank niet twijfelachtig is. Die dieren zullen binnen
de vijftien dagen na hunnen invoer moeten afgemaakt zijn.

Art. 5. Het tegenwoordig besluit zal verplichtend zijn den
29Sten Mei 1896.

Brussel, den 2osten Mei 1896.

-ocr page 357-

TABEL houdende opgaaf der dagen en uren waarop sommige
Belgische tolkantoren opengesteld zijn voor den invoer
van rundvee en schapen, herkomstig uit Nederland.

Tol-

en Hulpkantoren.

Aangenomen Veeartsen.

Namen.

Openingsdagen.

Namen.

Verblijf-
plaatsen.

Westcappelle

Stroobrugge
(Maldegem)

Watervliet

Staak (Asse-
nede)

Selzate (sta-
tie)

De Klinge

Kieldrecht

De Tromp
(Stekene)

Kruisstraat
(Moerbeke)

Santvliet

Esschen
(statie)

Esschen
(dorp)

Wuest wezel

Strijbeek
(Meerle)

Maandag op het uur van
doortocht van den eer-
sten buurtspoortrein in
den morgen.

Woensdag van 2 tot 3 uren
namiddag.

Zaterdag van 8 tot 10 uren
voormiddag.

Dinsdag van 2 tot 4 uren
namiddag.

Woensdag en Zaterdag,
met de treinen uit Ne-
derland, om 11 uren
voormiddag en middag
aankomende.

Woensdag van 10 uren tot
middag.

Zaturdag van 10 uren tot
middag.

Woensdag van 9 tot 10
uren voormiddag.

Den eersten en derden
Woensdag van elke
maand van 2 tot 3 uren
namiddag.

Dinsdag en Zaterdag van
9 tot 11 uren voormid-
dag.

Dinsdag en Zaterdag van
zonsopgang tot zonson-
dergang.

Zaterdag van 2 tot 3 uren
namiddag.

Zaterdag van 10 uren
\'s morgens tot \'s middags
en den derden Dinsdag
der maand van 2 tot 4
uren namiddag.

Van i November tot 31
Maart \'s Maandags, van
11 uren tot middag, en
van I April tot 31
October denzelfden dag
van 2 tot 3 uren namid-

Van Damme-

Van der Heyden.
Id.
Id.

Denil.

De Clerck.
Id.

De Bruyn.
Id.

Bril.

Van Gerven.
Id.

Quaeyhaegens.
Id.

Westcappelle.

Eekloo.
Id.
Id.
Lokeren.

Vracene.
Id.

Stekene.
Id.

Stabroek.
Sint-Nikolaas.

Id-

Hoogstraten.
Id.

Baarle-

Hertog

dag.

Dinsdag van 9 tot 11 uren
voormiddag.

Huynen.

Turnhout.

-ocr page 358-

Tol-

en Hulpkantoren.

Aangenomen Veeartsen.

Namen.

Openingsdagen.

Namen.

Verblijf-
plaatsen.

Arendonck

Van i April tot 30 Sep-
tember, \'s Donderdags

Huynen,

Turnhout.

van 8 tot 10 uren voor-

middag; van 10 uren

\'s morgens tot middag,

te rekenen van 1 Octo-

ber tot 31 Maart.

Poppel

Dinsdag van 2 tot 3 uren
namiddag.

ld.

Id.

Achel (statie)

Langs de spoorbaan en
langs den aardeweg;
Woensdag en Zaterdag
tot
10 uren voormiddag.

Vanperhoydonck.

Peer.

Hamont

Woensdag op het door-

Schouterden.

Bree.

(statie

tochtsuur van den eersten
trein in den morgen.

Maaseik

Maandag en Donderdag
van
10 uren \'s morgens
tot middag.

Pernot.

Maaseik.

Smeern aas

Dinsdag van 2 tot 3 uren

Tyvaert.

Lanaken.

(Lanaken)

namiddag.

Mouland

Woensdag van 10 tot 11
uren voormiddag en den
eersten Maandag van
elke maand, van
4 tot
5 uur namiddag.

SlMON.

Visé.

Visé (statie)

Dinsdag voormiddag en
Zaterdag namiddag op de
doortochtsuren der vee-
treinen komende uit
Nederland.

Id.

Id.

De Planek

Maandag van 2 tot 3 uren

Lonhienne.

Aubel.

(St. Maar-

namiddag en Zaterdag

tens-Voeren)

van 8 tot 9 uren voor-
middag.

\'s Graven-

Den eersten en derden

Wertz.

Id.

Voeren

Dinsdag van elke maand
van
10 tot 11 uren voor-
middag.

Gemmenich

Den eersten en derden
Woensdag van elke
maand van
2 tot 3 uren
namiddag.

Dumoulin.

Montzen,

In- en doorvoer van koeien langs de havens van Antwerpen,
Gent en Ostende. — Tuberculiseering.

De Minister van Landbouw en Openbare Werken;
Gezien de wet van 30 December 1882;

Gezien het reglement van algemeen bestuur van 30 October
1895, betreffende de pokziekte onder het rundvee;

-ocr page 359-

Gezien het advies van den Minister van Financiën;

Besluit:

Art. i. De koeien (\'t is te zeggen de runderen die reeds ge-
kalfd hebben), langs zee ingevoerd, hetzij voor den doorvoer,
hetzij voor het verbruik, worden bij hare aankomst in de haven
van invoer (Antwerpen, Gent en Ostende) aan de proef met tuber-
culine onderworpen, in de voorwaarden bepaald door artikels 3
tot 6 van hooger vermeld reglement.

Te dien einde, zullen zij gedurende ten minste acht en veertig uren
in de quarantainestallen van gezegde havens opgehouden worden.

In geval van plaatsgebrek in deze stallen kan de bevoegde
inspecteur-veearts, na advies van den haven-veearts, toelaten
andere stallen in gebruik te stellen, toebehoorende aan bijzondere
of aan openbare gestichten.

Art. 2. Mogen van de proef met tuberculine vrijgesteld worden,
de koeien die zich volgens den toezienden veearts in zulken staat
van vetheid bevinden dat hare onmiddellijke bestemming voor de
slachtbank geen twijfel oplevert. Die dieren zullen ten laatste
binnen de vijftien dagen na hunnen invoer moeten afgemaakt zijn.

Art. 3. Tegenwoordig besluit zal verplichtend zijn te rekenen
van 29 Mei 1896.

Br ussel, den 2osten Mei 1896.

(Staatscourant van 24, 25 en 26 Mei 1896, n°. 121.)

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter algemeene ken-
nis, dat de Zwitsersche kantoren Fahy, Damvant, Reclère, Bressau-
court en La Motte, voorloopig gesloten zijn voor den invoer van
uit Frankrijk afkomstig vee.

Intusschen kan, op aanvrage van belanghebbenden, van het
Zwitsersch Departement van Landbouw vergunning worden beko-
men voor den invoer langs die kantoren van uit Nederland
herkomstig vee, dat door Frankrijk wordt doorgevoerd.

(Staatscourant van 30 Mei 1896, n°. 125.)

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, in aansluiting aan het bericht Staatscourant
n°. 121 voorkomende, dat de invoer van rundvee en schapen uit
Nederland in België alsnog ook is toegestaan via het douane-
kantoor van het spoorwegstation te Selzate, des Woensdags en
Zaterdags voormiddags van xx—12 uren (Staatscourant
van 4 Juni 1896, n°. 129).

-ocr page 360-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende April en Mei 1896.

(De cijfers tusselien ( > duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

Hondsdol-
heid.

I

5
a

si

/: •

fH 00

O fl

X

O Ö

a> es

provincie.

o3
p(

x>

PQ

V

(i^üingen
rusland
Ste .

Hf^erland
rrecht . . .

>°?rd-Holland
Holland .
f land. . .
j^rd-Brabant

»

2 (i)

2 (2)
n

1

3 («)

n

1

3 («)

»

8 (ö)

5
1
1
8
1
3
11

22 (ij
31 f1)

n
»

»

18 (10)

2 (!)
»

Totaal .

20 (13)

18 ()

4 (2)

2(2)

53 (*)

31

V—

o

klingen
D^sland
Nte .
«sel

^-Holland

ïJ^d-Brabant
^burg . .

1

2 (2)

9" (8)
2 (2)

n

4 (»)

2 (2)

»

2 (2)

n
1

2 (2)

2 (!)

2 0)

10 (7)

3 (3)

»

(])

1

16(2)

»

8 (!)

1

1

2 (2)

{Staatscourant van 10/11 Mei 1896, n°. 110, en van 12 Juni 1896, n°. 136).

v. E.

1  0)18(4)

-ocr page 361-

\'s-RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Dr. H. J. Hamburger, leeraar aan \'s-Rijks Veeartsenijschool,
is, in een buitengewone vergadering van 18 April 1896, benoemd
tot lid der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amster-
dam. Deze benoeming werd op 5 Mei 11. bekrachtigd door Hare
Majesteit de Koningin-Regentes.

De redactie is overtuigd de tolk te zijn van alle veeartsen in
Nederland en zijn koloniën, wanneer zij
Dr. H. J. Hamburger
gelukwenscht met deze welverdiende onderscheiding. Het licht
door hem ontstoken op het gebied van physiologie en pathologie
straalt ook uit over de veeartsenijkunde en doet, allengs meer,
den scheidsmuur vallen, welke tusschen deze en haar zuster-
wetenschap, de geneeskunde, bestaat.

De spes medecinae veterinariae, fijn gevoelend als zij is, overzag
onmiddellijk het gewicht van deze benoeming en bood Dr.
Hamburger een serenade aan, welke welwillend werd aanvaard.
Den 9den Mei 1.1. werd de benoemde aldus door de leerlingen
gehuldigd, in tegenwoordigheid van zijn collega\'s, de leeraren der
veeartsenijschool.

Ook deze gaven later, echter stil en bescheiden, blijk van hun
sympathie met de onderscheiding aan hun ambtgenoot ten deel
gevallen.

Door den Minister van Binnenlandsche Zaken is bij besluit
van 28 April 1896, n°. 1422, afd. M. P., het verlof, wegens ziekte
verleend aan den hoofdopziener A. W. J.
RinkesJi\'., verlengd tot
i September 1896.

Ter vervanging van Dr. A. W. H. Wirtz, is met ingang van
April
1896, den districts-veearts M. J. Hengeveld G.Jzn. te
Haarlem, door den Minister van Binnenlandsche Zaken tijdelijk
opgedragen het geven van onderwijs in veeartsenijkundige politie.

Bij Ministerieel besluit van 28 April 1896, n°. 1438, afd. M. P.,
is, op zijn verzoek, met ingang van 1 Juni 1896 eervol ontslag
verleend als assistent aan \'s Rijks Veeartsenijschool aan
S. Heimans,
en bij besluit van 13 Mei 1896, n°. 1637, afd. M. P., is met
ingang van denzelfden datum, eveneens op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend aan den assistent
D, van Gruting.

-ocr page 362-

Bij Ministerieel besluit van 16 Mei 1896, n°. 1720, afd. M. P.,
is, met ingang van dien datum tot 1 Juli 1897, benoemd tot
amanuensis bij de physiologie en ziektekundige ontleedkunde
aan \'s Rijks Veeartsenijschool J.
W. L. Weller te Utrecht.

Führer durch die Ausstellung der Xnstrumenten-Fabrik
H. HAUPTNER, Berlin N. W. Luisenstrasse 53.

Bovenstaande gids, een boekje van 20 bladzijden in-160 for-
maat, zendt de firma
Hauptner te Berlijn aan elk, die er om
vraagt. Het bevat naast afbeeldingen van de fabriek en van het
pavilloen der firma op de tentoonstelling te Berlijn, een overzicht
van de zaak en van hetgeen zij levert, terwijl de beide laatste
bladzijden worden ingenomen door een opgaaf van de voor-
drachten, welke van 4 Juni tot 25 September in de gehoorzaal
van het chemiegebouw op de tentoonstelling zullen worden ge-
houden.

Het doel van het boekje is — dit blijkt reeds voldoende —
om de aandacht van de bezoekers der tentoonstelling te Berlijn
te vestigen op het aldaar geëxposeerde der firma
Hauptner,

Het zal wel overbodig zijn de collega\'s aan te sporen om
Hauptner niet te vergeten, wanneer zij dezen zomer verpozing-
kunnen gaan zoeken van hun inspannenden arbeid en — gelokt
door den sirenenzang, welke zich van de oude stad aan de Spree
over geheel Europa doet hooren — besluiten kennis te gaan
maken of hun kennis te hernieuwen met het vele dat Berlijn,
ook buiten de tentoonstelling, biedt.

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

Prof. Dr. G. Jaeger\'s M o n a t s b 1 a 11, Zeitschrift für Gesundheitspflege und
Lebenslehre. Erscheint monatlich. Stuttgart,
W. Kohlhammer. Preis
Jahrgang
3 Mark.

-ocr page 363-

Preiswerk, Beiträge zur Kenntniss der Schmelzstruc-
tur bei Säuget Ii ieren mit besonderer Berücksich-
tigung der Ungulaten. Basel 1895. Preis 6 Mark.

H. Schindler, Hippologische Fragen und Antworten. Klein
8vo., 31 S. Wien, im Selbstverlage des Verfassers 1896.

Prof. Dr. Kaiser, Gemeinverständlicher Leitfaden der Anatomie und Phy-
siologie der Haussäugethiere. Zum Gebrauche an landwirtschaftlichen
Lehranstalten. II Auflage. Berlin,
Paul Parey 1896.

Kurzes Repetito rium der Parasitenkunde (thierische Para-
sitenkunde des Menschen und der Hausthiere, sowie die von ihnen
herrührenden Krankheiten). Als Vademecum für Aerzte, Thierärzte,
Naturhistoriker, Sanitätsbeambte u. s. w. Bearbeitet nach
Blanchard,
Braun, Claus, Küchenmeister, Leuckart, Monier, Morlin, Nau-
mann, Priper, Zürn.
N°. 68 von Breitenstein\'s Repetitorien. Leipzig
und Wien, M.
Breitenstein 1896. Preis 1,60 Mark.

Andès, Das Konservieren der Nahrungs- und Genuss-
mittel. Praktisches Handbuch mit 39 Abbildungen. Wien, Pest,
Leipzig, A.
Hartleben\'s Verlag 1896.

Prof. Johne, Der Trichinenschauer. Fünfte, neubearbeitete Auflage.
Mit 120 Textabbildungen und einem Anhange, gesetzliche Bestimmun-
gen über Trichinenschau betreffend. Berlin.
P. Parey 1896.

Weiss, Lehrkursus der praktischen Trichinen und Finnen-
schau. Vierte Auflage. Mit 31 Abbildungen. Düsseldorf,
Schwann 1896.

Dr. B. M. Lersch, Geschichte der Volksseuchen nach und
mit den Berichten der Zeitgenossen, mit Berück-
sichtigung der Thierseuchen. Berlin, P.
Karger 1896.
Preis 11 Mark.

Prof. Dr. Siedamgrotzky, Die Veterinärpolizei. Gesetze und Ver-
ordnungen für das Königreich Sachsen. III umgearbeitete Auflage.
Dresden, E.
Schönfeld\'s Verlag 1896.

Dr. Ed. Vogel, Thier ärztliches Taschenbuch mit einer
Sammlung diätetischer Vorschriften und Recepte.
5 Auflage, geb., kl. 8vo. 508 Seiten. Ulm, J.
Ebner 1896.

Jahresbericht über das Veterinärwesen in Ungarn. Im
Auftrage des Kgl. ungar. Ackerbauministeriums nach ambtlichen Be-
richten bearbeitet von Dr.
Franz Hutyra, o. ö. Professor an der
Veterinär-Akademie, Docent an der Universität in Budapest. 6 Jahrg.
1894 (nach dem 8 Jahrg. der ungarischen Ausgabe). Budapest 1895.

D. Mandel, Reichsvieh Versicherung vom Standpunkte
der Landwirthschaft, des Handels und der Indu-
strie. Klein 8vo., 16 S. Krakau 1896.

Josef Rudovsky, Die Viehversicherung, gr. 8vo., 157 S. Verlag
der k. k. Landwirthschaftgesellschaft in Mähren, 1896.

Illustrirter Preiscourant über Pferdespor t-A r t i k e 1 etc.
der englisch-amerikanischen Gummiwaaren-Niederlage von
krehann
und Wydra. Wien, Herrengasse n°. 4.

P. Mégnin, Le cheval et ses races. Histoire des races à
travers les siècles et races actuelles. Avec 74 figures,
la plupart hors texte, représentant des types de races, 487 pages. Vin-
cennes, aux bureaux de l\'Eleveur et Paris, Boulevard Poissonnière 12,
1895. Prix 10 francs.

-ocr page 364-

X. Raspail, Les origines des animaux domestiques. Broch.
gr. in-8vo. de 4 pages (Extr. du Compte-rendu des séances du 3e con-
grès international de zoologie). Leyde, E. J.
Brill 1896.

Calixte Pages, Hygiène des animaux domestiques dans
la production du lait. I vol. in-i6mo. Paris,
Masson 1896.
Prix 3 francs.

Prof. R. Monier, Traité de parasitologic animale et végé-
tale appliquée à la médecine. Un vol. in-8vo de 680 pages,
avec
ill figures intercalées dans la texte. Paris, J. B. Baillière 1896.
Prix 10 francs.

A. Béclère, Chambon et Ménaud, Etudes sur l\'immunité vac-
cinale et le pouvoir immunisant du sérum de génisse
vacciné (Extr. des Annales de l\'Institut
Pasteur). — A. Béclère,
Essais de séru m-t herapie de la variole à l\'aide du
sérum de génisse vaccinée (Extr. du Bulletin de la Soc.
médic des Hôpitaux). Broch. gr. in-8vo de 55 pages. Paris, G.
Masson 1896.

A. Boudard, Histoire de la vaccine, de la variole et de
la sérothérapie. Broch. in-8vo de 30 pages. Marseille, impri-
merie Méridionale 189g.

Léon Lefèvre, Traité des matières colorantes artificiel-
le s. 2 vol. in-8vo. Paris, G.
Masson 1896. Prix, reliés 90 francs.

G. Desoubry, Les anesthésiques en chirurgie vétérinaire.
Un vol. in-18 de 124 pages avec 4 figures dans le texte. Paris,
Asselin
et Houzeau 1896. Prix 2 francs.

L. Gallemaerts et J. B. Dessart, Manuel de droit et de science
vétérinaire en matière de vente et d\'é change d\'à n i-
maux domestiques. Un volume de 430 pages. Bruxelles, 1896.
Prix 5 francs.

Bruce Lowe, Breeding Race Horses. (Met portretten van be-
roemde paarden). London,
Horace Cox 1896. Prijs f 22,10.

Theo Taunton, Famous Horses. (Met platen en pedigrees van paar-
den). London,
Sampson Low, Mantow & Co. Prijs f 29,40.

Henry Thompson, Elementary Lectures on veterinary science.
Illustrated, 273 pages. Whitehaven,
T. Brakenridge and Co. 1896.
Price 6 s.

Annual report of proceedings under the contagious
diseases (animals) acts, etc. for the year 1894. London,
Eyre & Spottiswoode 1896.

-ocr page 365-
-ocr page 366-

BACTERIAEMIE MET HAEMATOGENE
NEPHRITIS, UROCYSTITIS (BACTERIURIE)
DER KALVEREN,

DOOR

91. ■«. .1. P. THOMAiSK«1.

Telken jare wordt in vele landen en niet liet minst in
Nederland melding gemaakt van verwoestingen door heer-
schende ziekten onder de kalveren aangericht, die den
toch reeds zwaar beproefden veehouder belangrijke schade
berokkenen. Veelal zijn dit bekende en goed gekende infec-
tieziekten, in andere gevallen wordt de practicus geroepen
om een hem absoluut onbekenden vijand te bestrijden.

Onder de eerste dient als de meest voorkomende voor-
opgesteld de dysenteria alba, waarvan, dank zij de
onderzoekingen van
Jensen, de specifieke oorzaak reeds
bekend is 1). De onderkenning dezer ziekte levert zelfs voor
den minst ervaren practicus geen moeielijkheden op. Reeds
uit de vorige eeuw bestaan beschrijvingen liarer symptomen,
Avelke nog zeer goed voldoen. Zij treedt 24—48 uur na
de geboorte op en kenmerkt zich vooral door een frequente
ontlasting van zeer dunne, meestal licht gekleurde faeces.
De voornaamste laesies worden in 1 e b m a a g en dunne
darmen aangetroffen. In bloed, lymphklieren, milt, lever
en longen vond
Jensen een ovale bacterie, in de
kleine vaten in hoopjes bij elkander liggend, in de groote
aderen geïsoleerd.

In cultuur met melk aan gezonde kalveren toegediend,
verwekt deze bacterie dysenterie, aan de gevolgen waarvan

-ocr page 367-

de dieren na één of twee dagen sterven. Een subcutane
injectie der culturen is niet altijd doodelijk voor kalveren.
Soms bleef zelfs, volgens
Jensen, de intraveneuse injectie
zonder gevolg.

Jensen houdt bet micro-organisme in quaestie voor identiseh
met bacterium coli commune, waarmede het alle
bekende eigenschappen gemeen heeft. Hij noemt het een
facultatieven parasiet, welke slechts onder bepaalde omstan-
digheden pathogene eigenschappen krijgt. Entingen met de
colibacterie, gekweekt uit het darmkanaal van gezonde
kalveren, brachten geen nadeelige gevolgen teweeg.

Bij cavia\'s, konijnen en muizen zag hij zelfs geen stoor-
nissen na subcutane injectie der culturen van den pathoge-
nen bacillus. In de buikholte bij cavia\'s gebracht, verwekte
hij een s e r o-f ibrineuse peritonitis.

In de tweede plaats verdient vermelding de septische
pleur opneumonie, welke reeds in 1886 x) door Dr.
Poels uitvoerig en nauwkeurig is beschreven. Het gelukte
hem de specifieke bacteriën der ziekte in het bloed, maar
vooral in long-, pleura- en pericardium-exsudaat en verder
in de meeste inwendige organen aan te toonen. Deze bac-
teriën hebben zeer veel overeenkomst met die van konijnen-
septicaemie, ,,W ildseuche" en ,,S c h w e i n e s e u c h e"
en dooden muizen, konijnen, cavia\'s, kalveren en zelfs jonge
runderen. Bij varkens veroorzaken zij, volgens
Poels, een
ziekte, welke zeer veel met „Schweineseuch e" over-
eenkomt. Ook zij worden voor facultatieve parasieten ge-
houden.

Het ziektebeeld, waarbij de verschijnselen uitgaande van
de long-borstvliesontsteking op den voorgrond treden, is
zeer karakteristiek en de kwaal door een physisch onderzoek
der borstorganen gemakkelijk te onderkennen.

Jensen beschrijft 1) een boosaardige septicaemie van het

1  Monatshefte für prakt. T hi e r h e i 1 k u n d e 1890.

-ocr page 368-

kalf, door hem meermalen in Denemarken heerschende waar-
genomen, waarbij hij als specifieke oorzaak onderkende een
ovoïde bacterie, gelijk aan die der septische p 1 e u-
r o p n e u m o n i e. De ziekte verschilt evenwel van laatstge-
noemde door een meer acuut beloop en vooral door het
ontbreken der typische ontstekingsverschijnselen in de longen.
Het micro-organisme dezer kalverziekte onderscheidt zich
van dat gevonden bij k i p p e n c h o 1 e r a, «R i n d e r s e u c h e»,
en «Schweineseu che», door zijn pathogene eigenschap-
pen voor muizen, konijnen, enz., die van 10-—48 uur na
de enting sterven en van dat der septische pleuropneumo-
nie door zijn mindere virulentie voor het varken. De kal-
veren stierven onder hevige koorts, 12—24 uur na de eerste
ziekteverschijnselen vertoond te hebben. Door ze op een
anderen stal te plaatsen, kon men de niet aangetaste dieren
voor de ziekte vrijwaren. Het is meer dan waarschijnlijk
dat onze veestapel van deze kalver-septicaemie ook niet
verschoond blijft en dat zich jaarlijks hier en daar gevallen
voordoen.

Een goede bekende is nog de p olyarthritis, welke
zeer zeker minder moorddadig is dan de hiervoor genoemde
kwalen en tevens goedaardiger dan het er mede overeen-
komende lijden van het veulen.

In het voorjaar van 1896 had ik gelegenheid een onbe-
kende, maar zeer boosaardige ziekte van het kalf te
bestudeeren. Het zijn de resultaten van hoewel nog on-
voltooide onderzoekingen dienaangaande, welke ik thans reeds
meen te moeten mededeelen, om zoodoende de aandacht dei-
practici op deze infectieziekte te vestigen en door hun toe-
doen spoedig een schrede verder te komen op het gebied
van prophylaxis en therapie der kwaal1).

1  Het is mij reeds gebleken, dat deze ziekte ook in andere streken van ons
land wel eens heerseht. Op deze quaestie kom ik uitvoeriger terug. Moeiten er
onder de collega\'s zijn die kaar hebben waargenomen, dan zullen zij met eenige
mededeeling mij ten zeerste verplichten. Th.

-ocr page 369-

35é

Op 11 Maart zijn twee zieke kalveren door den veehou-
der v. B. te Houten aan \'s Rijks Veeartsenijschool ter ver-
pleging aangeboden, Het voorbericht luidde, dat beide dieren
sedert een paar dagen ziek waren en dat reeds een vijftal
aan de gevolgen der zelfde kwaal bezweek. Den volgenden
dag bracht de man nog vier zieken, en een derde bezen-
ding, bestaande uit twee, verscheen op 16 Maart, zoodat in
het geheel acht dieren in observatie waren.

Symptomen. Aangezien het ziektebeeld bij alle patiënten
vrij wel identisch was, zullen wij ons, ter vermijding van
nuttelooze herhalingen, bepalen tot de opsomming der symp-
tomen in het algemeen en terloops de weinige verschillen,
welke de waargenomen gevallen onderling aanbieden, nader
aanstippen.

De dieren kwamen gezond ter wereld en vertoonden cle
eerste ziekteverschijnselen meestal omstreeks den 5den tot
gsten na ^g geboorte.

Zij werden traag en lusteloos, bleven liggen, soms met
het hoofd uitgestrekt op den grond of teruggeslagen op den
borstwand, en wanneer men ze dwong om op te staan, rek-
ten de dieren zich onder sterk doorbuigen van rug en lenden.
De neusspiegel was droog en de ademhaling veelal frequent,
d. i. 50—120 ademtochten in de minuut. Verder werd ge-
constateerd een kleine pols van 100—150 slagen en een
temperatuur welke gedurende het geheele beloop der ziekte
tusschen 40° en 41° schommelde. Enkele dieren hoestten nu
en dan vrij krachtig en droog. Hoewel de eetlust was afge-
nomen, dronken de patiënten meestal nog \\\\—2 liter melk
per keer en wel 2-maal daags, veelal tot den laatsten dag.

In het algemeen ontlastten de dieren faeces van normale
consistentie en kleur; slechts in een paar gevallen waren
deze gedurende een dag met bloedstrepen bedekt en in één
geval werd diarrhee waargenomen, waarbij toch in geen
opzicht aan dysenteria al ba te denken viel.

De urine werd slechts in kleine hoeveelheden en fre-

-ocr page 370-

quent geloosd; zij was troebel, bevatte schijnbaar geen bloed,
doch bij koken, na toevoeging van kaliloog (
Heller) vormde
zich een rood praecipitaat; verder is er in aangetroffen
een vrij groote quantiteit eiwit, blaasepithelium, cylinders
en lagere organismen (waarover nader), welke pas bij de
laatste patiënten onze attentie trokken.

De resultaten van het physisch onderzoek der borstkas
waren van dien aard, dat elk lijden der borstorganen uitge-
sloten moest worden en bij gevolg in de eerste plaats de
septische pleuropneumonie.

Beloop. De ziekte duurde gemiddeld 5 tot 6 dagen en
eindigde steeds letaal. Soms meende men in den alge-
meenen toestand, vooral \'s morgens, eenige beterschap te
bespeuren, d. w. z. de diertjes waren dan levendiger en
tieriger, stonden meer, bewogen zich vrijer door den stal
en hadden ook meer eetlust. De temperatuur bleef evenwel
steeds hoog, circa 40°, en de pols daalde niet beneden de
100 slagen in de minuut.

Den laatsten dag waren de dieren niet meer te bewegen
om op te staan, de extremiteiten werden koud en een pijn-
lijk steunen werd vooral bij het uitademen waargenomen.

Een kalf der tweede bezending is, met toestemming van
den eigenaar, bij aankomst onmiddellijk afgemaakt, om door
de obductie, welke zonder uitstel is verricht, zoo spoe-
dig mogelijk tot een juiste diagnose der kwaal, waarvan
wij den aard niet kenden, te komen.

De volgende tabel geeft een volledig overzicht van tem-
peratuur, pols en ademhaling, zooals die bij twee dieren
gedurende het geheele ziektebeloop zijn waargenomen. Deze
afwijkingen kwamen bij de overige patiënten in hoofdzaak
hiermede overeen.

-ocr page 371-

I.

II.

Temp.

Pols.

Kesp.

Temp.

Pols.

Resp.

16 Maart 40.3°

120

100

14 Maart 40.9°

100

60

»

»

40.6°

420

110

12

» 41.1°

140

90

17

40.3°

130

90

»

» 41.0°

»

»

40.2°

120

66

»

» 40.7°

»

40.15°

120

72

»

» 41.1°

48

»

39.9°

110

72

13

» 40.2°

144

102

■»

»

40.4°

108

72

»

» 40.6°

»

»

40.7°

120

90

»

» 40.6°

448

120

19

»

40.5°

120

90

»

» 40.9°

»

1>

40.8°

84

78

»

» 40.4°

140

108

»

»

40,9°

410

90

t>

» 40.8°

»

»

40.4°

115

80

14

» 39.6°

426

92

20

»

40.2°

100

60

»

» 39.6°

»

»

40.2°

90

66

»

» 39.2°

124

100

»

»

40.1°

410

80

»

»

40.4°

115

84

gestorven 20 Maart.

gestorven 14—

15 Maart.

Al de dieren zijn, zonder gunstig resultaat, behandeld als volgt:

Therapie. Dat het in casu een infectieziekte gold, was
reeds van den aanvang aan geen twijfel onderhevig en de
aangewezen medicamenten moesten bij gevolg uit de groep
der antiseptica worden gekozen. Wij meenden deze
zoo spoedig mogelijk en liefst onomgezet in de bloedbaan
te moeten brengen, waarvoor dus de subcutane en de iu-
traveneuse applicatiemethoden waren aangewezen.

Voor den eersten patiënt viel de keuze op carbol, welke
tweemaal daags ter hoeveelheid van 10 grm. eener 2 °/0 so-
lutie werd ingespoten. Een ander dier werd met e u c a-
1 y p t o 1, l : 10 olie, behandeld, waarvan telkens vijf grm.
zijn gebruikt. Beide middelen waren niet in staat de ziekte
te bedwingen.

Daarna zijn 2-maal daags 10 gram kamferspiritus gebruikt.
Verder joodpraeparaten als, joodtrichlorid l : 1000
in groote hoeveelheid, zelfs tot 80 gram solutie daags.

-ocr page 372-

Intraveneus is lugol\'sehe solutie (\'1 Jd., 1 Jdk. in
100 aq.) ter hoeveelheid van 40 grm. aangewend x). Een
en ander jodium-praeparaat had op het ziektebeloop geen
invloed.

Een kalf, door den eigenaar te huis behandeld met c a r-
b o 1, per os toegediend, is genezen. Nadat dit dier, volgens
verklaring van den eigenaar, reeds eenige dagen aan de
beterhand was, schijnt een recidieve opgetreden te zijn,
waarbij de inwendige carbol-therapie met vsucees is herhaald.
De eigenaar beweert zelfs een anderen patiënt te hebben zien
genezen na toediening van gewone jenever langs het
digestiekanaal.

Lijkbevinding. Bij alle patiënten, waarvan de obductie is
geschied, boden de veranderingen aan de inwendige organen
waargenomen een zeldzame overeenkomst aan. Een algemeene
beschrijving, in de eerste plaats der macroscopische laesies,
kan daarom voldoende worden geacht.

Bij het openmaken der borstkas waren de longen samen-
gevallen ; aan de pleura was niets abnormaals te bespeuren.
Op doorsnede vertoonden de longen geen sporen van ontste-
king. Het enclocardium was bezet met talrijke roode vlekken
(ecchymosen), welke inzonderheid aan de atrio-ventriculair
kleppen en vooral aan het tricuspidaalklapvlies zijn aange-
troffen. Het subsereuse bindweefsel was geïnfiltreerd met een
sereus vocht. De bronchiaalklieren waren vergroot, sterk
verweekt en op doorsnede bezaaid met haemorrhagische plek-
ken. Ook de lympkklieren aan den hals waren gezwollen en
vertoonden inwendig dezelfde veranderingen.

Uit de buikholte vloeide bij enkele dieren een helder,
eenigszins amberkleurig vocht. Op vele plaatsen was de
darmserosa met roode stipjes bezet.

De milt was bij alle dieren sterk vergroot; soms had dit
orgaan het vijf- tot zesvoudige van het normale volume

-ocr page 373-

verkregen en daarbij een gewicht van ruim 500 gram 1).

De miltkapsel was glad en glanzend en de kleur meestal
blauwrood. De miltpulpa was zeer bloedrijk, zwartrood of
soms chocolade-kleurig en zeer week, zoodat zij bij door-
snijden uitvloeide. Soms vertoonde de milt een onregel-
matigen vorm, doordat zij op de eene plaats sterker ge-
zwollen was dan op de andere. In strijkpraeparaten van de
milt van het afgemaakte kalf werden bacillen (waarover
nader) in grooten getale aangetroffen. Uit deze milt zijn
ook reine culturen gemaakt.

Bij alle dieren vertoonden beide nieren de verschijnselen
eener haemorrhagisehe pareuchymateuse ontsteking. Zij zijn
bruinrood, soms zwartrood, de kapsel laat zich gemakkelijk
verwijderen. Op doorsnede is de kleur soms gelijkmatig
rood, in andere gevallen bepaalde zich deze verkleuring meer
tot de medullaire substantie. De consistentie der nieren
was normaal.

De blaas bevatte meestal slechts weinig troebele urine,
waarin aangetroffen werden eiwit, cylinclers, veel blaasepithe-
lium en bacillen in menigte; hiervan zijn culturen gemaakt.

Het blaasslij in vlies was soms gelijkmatig, in andere ge-
vallen streep- of vleksgewijze bruinrood gekleurd. Zelfs de
ureteren hadden een dergelijke verkleuring ondergaan.

De mesenteriaalklieren waren sterk vergroot, week, op door-
snede doorzaaid met haemorrhagisehe plekken en vochtrijk.

Het lebmaagslijmvlies vertoonde vooral aan de plooien
donkerroode vlekken. Deze werden eveneens hier en daar in
het slijmvlies der dunne darmen waargenomen. De
PEUEii\'sche
plaques waren veelal gezwollen.

De lever had over het algemeen een normale consistentie.
Soms was zij bloedrijk, blauwachtig van kleur en bevatte
extravasaten; in andere gevallen was zij eenigszins leem-
kleurig en waarschijnlijk parenchymateus gedegenereerd.

1  Onder normale omstandigheden heeft de milt van jonge kalveren een ge-
middeld gewicht van 70—80 grm.

-ocr page 374-

In het centraal zenuwstelsel werden noch uitwendig aan
de meningen, noch inwendig in de zenuwsubstantie macro-
scopisch waarneembare veranderingen aangetroffen.

Het hart was gevuld met donker gestold bloed.

Bij het microscopisch onderzoek der coupes van ver-
schillende organen, vooraf behandeld met sublimaat 10 %>
alcohol 70 %, water, aluin-cochenille, water, alcohol, enz.,
werden de volgende veranderingen waargenomen.

De nieren vertoonden de meest karakteristieke veran-
deringen. Vooreerst een hoogen graad van hyperaemie, zoodat
de capillaria sterk met bloed waren gevuld. De verdere ver-
anderingen wezen op een diffuse parenehymateuse en inter-
stitieële nephritis. De piskanaaltjes waren ver van elkander
geweken, doordat de intertubulaire ruimten opgevuld waren
met leucocythen. Vooral tusschen de tubuli contorti
zijn groote hoeveelheden exsudaat aangetroffen. In sommige
piskanaaltjes vond men totale destructie van epithelium ten-
gevolge van necrose. Van andere kanaaltjes was het lumen
verstopt door sterke zwelling van het epithelium. In de
BowMAN\'selie kapsels was het epithelium ook sterk gezwol-
len. In enkele glomeruli zijn bloeduitstortingen aangetroffen.

Het blaasslijmvlies, voor een groot gedeelte van
zijn epithelium ontdaan, vertoonde verschijnselen van ont-
steking en vele bloeduitstortingen.

Meestal waren in de lever bij microscopisch onderzoek
geen veranderingen waar te nemen; soms bloedingen en
parenehymateuse degeneratie.

In de lymphklieren vond men kleine bloedingen
en een cellige hyperplasie.

Aan het slijmvlies der dunne darmen, voor zoover
dit is onderzocht, waren villi en submucosa volkomen
normaal.

Het lebinaagslijm vlies vertoonde alleen vleksgewijs hae-
morrhagieën.

De hartspier was geheel normaal, hoewel zij macro-
scopisch eenigszins bleek scheen.

-ocr page 375-

In coupes der nieren en lymphklieren, behandeld
met carbol-metbyleenblauw en daarna ontkleurd in alcohol
van 50 pet., waren bacteriën duidelijk waar te nemen.
Hierover meer in het bijzonder bij de pathogenesis.

BACTERIOLOGISCH ONDERZOEK.

Overtuigd van het infectieuse karakter der ziekte was ons
streven, zoo mogelijk het specifiek micro-organisme op te
sporen, te isoleeren en in reine cultuur te brengen.

Voor dit doel werd reeds bij de eerst aangebrachte dieren
genomen:

\'1°. Bloed uit de v e n a s a p h e n a.

2°. Vocht uit de buikholte.

Beide proefvockten zijn met de noodige aseptische voor-
zorgen door middel eener PASïEUu\'sche pipet opgezogen en
onmiddellijk in gelatine plaatculturen gebracht en bij 22° C.
in de broedstoof geplaatst.

Reeds den tweeden dag vertoonden zich op de gelatine
kleine grauwe, eenigszins glanzende koloniën, welke de gelatine
niet deden vervloeien. Naast deze verschenen op de platen
met het vocht uit de buikholte enkele grootere culturen,
welke de gelatine wel deden vervloeien. Deze waren gemak-
kelijk van de eerste te onderscheiden; zij bestonden uit zeer
groote staafjes, die men voor saprophyten kon hou-
den. De andere in alle platen voorkomende culturen be-
stonden uit korte aan de uiteinden afgeronde bacillen, welke
veelal twee aan twee vereenigd waren.

Nog denzelfden dag zijn bouillon-culturen gemaakt uit
lever en milt van het afgemaakte kalf. Na een verblijf
in de broedstoof gedurende twee dagen, werd in al de geënte
buisjes de boven beschreven bacil in reine cultuur aangetroffen.
Men mocht dus aannemen, dat deze reine culturen van het-
zelfde staafje, uit vier verschillende bronnen geput, vermoe-
delijk het specifiek micro-organisme, waaraan de ziekte in
quaestie haar ontstaan te danken had, bevatten.

-ocr page 376-

Alvorens de studie der morphologische en biolo-
gische eigenschappen dezer bacterie te vervolgen, is vooraf
haar pathogeen vermogen voor enkele diersoorten be-
paald. Het kalf verdient onder deze in de eerste plaats
onze belangstelling. In het geheel maakten wij voor dit
doel van vier proefkalveren gebruik.

proeven op dieren.

a. Kalveren.

I. Op 19 Maart werd een sterk kalf, oud 5 dagen, aan
de inrichting geboren, met een bouilloncultuur, 2de generatie,
uit de milt gekweekt, achter den linker schouder geënt.
Vóór de injectie had het dier een gemiddelde temperatuur
van 38.5°; het was tierig en had een uitstekenden eetlust.
Reeds op den dag der enting, \'s avonds, was de tempera-
tuur tot 39.4° gestegen. Den volgenden morgen wees de
thermometer weer 38.6°. Reeds den tweeden dag nam de
ademhaling toe in frequentie en werd steunend. Het diertje
lag meer en was moeielijk overeind te krijgen; zijn bewe-
gingen waren in de achterbeenen vooral stijf, rechts zelfs
pijnlijk. Op de plaats der injectie vertoonde zich een be-
langrijke oedemateuse zwelling, welke zeer pijnlijk en warm
was, terwijl de huid blauwachtig was gekleurd. De eerste
twee dagen na de injectie dronk het dier nog melk als te
voren ; den derden dag was de eetlust belangrijk verminderd ;
de faeces bleven steeds normaal en de urineloozing geschiedde
frequent; de urine was troebel en eiwithoudend.

Langzamerhand verergerde de toestand, zooals duidelijk
uit onderstaande tabel blijkt.

Temp. Pols. Respir.
29 Maart \'s m. 38.3" — —
» » \'s av. 39.4° —- —
20 » 8 u. 38.6° — —
» » 1 u. 39.4° — —
» » 7 u. 39.2° — —

-ocr page 377-

Temp.

Pols.

Respir.

20

Maart 10

u.

39-4°

21

» 8

u.

40.3°

88

64

»

» 12

u.

40.4°

100

64

»

» 4

u.

40.6°

112

60

»

» 10

u.

40.6°

96

62

22

» 8

u.

40.5°

»

» 12

u.

40.6°

»

» 6

u.

40.6°

—.

»

» 10

u.

40.8°

100

In den nacht van 22 op 23 Maart, den 4den dag na de
injectie, is de patiënt bezweken. Den laatsten dag bleef het
dier steeds liggen en weigerde om op te staan.

13ij de lijkopening zijn de volgende veranderingen waar-
genomen. Op de plaats der injectie bestond een sterke
infiltratie van huid en subcutis. De onderliggende spieren
zijn bleek en gedegenereerd ; het intermusculaire bindweefsel
is oedemateus en haemorrhagisch geïnfiltreerd. In borst- en
buikholte bevindt zich een groote hoeveelheid sero-fibrineus
vocht, waarin de bacillen werden aangetroffen. Vooral in
het abdomen was de hoeveelheid van dit amberkleurig vocht
vrij groot.

De longen zijn overigens normaal. De milt is sterk ver-
groot en de pulpa week en donker gekleurd. De lever had
een blauwachtige tint en was sterk gezwollen. De lymph-
klieren, vooral die van het mesenterium, waren vergroot,
week en rood op doorsnede. Op het lebmaagslijmvlies, vooral
aan de plooien, bevonden zich haemorrhagische plekken;
aan de overige maagafdeelingen was niets te zien. De nieren
vertoonden dezelfde veranderingen als bij de vorige kalveren
en het blaasslijmvlies zag even donker. De heldere urine
bevatte een massa bacillen, eiwitcylinders en blaasepithelium.
Op het endocardium, vooral aan het tricuspidaal-klapvlies,
werden haemorrhagieën aangetroffen.

Van dit dier zijn uit verschillende organen stukjes be-
waard en microscopisch onderzocht.

-ocr page 378-

II. Op 24 Maart werd aan een krachtig, levendig dier,
ongeveer vijf dagen oud, een bouillon-cultuur 2de gene-
ratie van 17 Maart
per os toegediend. Den volgenden dag
\'s namiddags vertoonde dit kalf nog niets abnormaals; de
thermometer wees 38.1°. Met het oog op de naderende va-
cantie besloot ik niet langer te wachten en dit dier ook
maar liever subcutaan te enten. Achter den rechter schou-
der werd slechts 1 cc. eener cultuur 3de generatie inge-
spoten. Reeds na eenige uren was cle temperatuur tot 39,1°
gestegen. Evenwel was zij, zooals bij het vorige kalf, den
volgenden morgen weer normaal, d. i. 38,8°. Van toen af
steeg zij langzamerhand regelmatig, zooals uit onderstaande
tabel blijkt. Het diertje werd allengs meer lusteloos. De
zwelling op de plaats der injectie was heet en zeer pijn-
lijk, zelfs meer dan bij het eerste kalf. De ademhaling werd
frequenter en wanneer men het dier dwong op te staan,
waren de bewegingen vooral van de achterbeenen stijf. Ook
zag men weer na het opstaan het eigenaardige rekken, dat
bij de eerste dieren was waargenomen. De eetlust, hoewel
niet geheel normaal, bleef tot den laatsten dag voortbestaan,
zoodat de patiënt nog telkens liter melk gebruikte. In
den namiddag van den vierden dag na de injectie lag het
dier aanhoudend en steunde vrij sterk bij het uitademen.
Tegen den avond is patiënt gestorven.

De temperatuur verhield zich als volgt:

25

Maart 38.3°

38.5°

39.1°

26

id.

38.8°

39.4°

39.6°

39.7°

27

id.

40.5°

40.7°

40.9°

40.9°

28

id.

41.0°

41.1°

41.1«

29

id.

40.4°

40.6°.

Pols: 100—-120 slagen gemiddeld.

Ademhaling: 40—50 ademtochten van af den tweeden dag.
Sectieverschijnselen. De veranderingen der milt,
nieren, blaas, lymphklieren, van het lebmaagslijmvlies en
endocardium waren gelijk aan die bij de eerste kalveren.
De lever had evenwel een lichtgele kleur.

-ocr page 379-

III. Het derde kalf, een zwak dier, ruim 6 dagen oud,
met eenigszins dunne ontlasting, werd 21 April met een
bouillon-cultuur aan den linker schouder geënt. Ook hier trad
reeds den volgenden dag op de plaats der injectie een zeer
pijnlijke zwelling op. Het dier lag veel, was niet tierig en
werd zeer pijnlijk in de beenen. De ademhaling nam toe
in frequentie en den laatsten dag ging zij gepaard met
steunen. Het dier bleef tot den laatsten dag ruim een liter
melk telkens gebruiken. Op 27 April des morgens is de
patiënt gestorven. De temperatuur vertoonde eigenaardige
schommelingen, zooals uit de volgende tabel blijkt.

22 April s\' m. 38.2° 38.4° 38.9° 38.6" 39.4° 39.1°

23 » » 38.5° 38.8° 39.2° 39.2° 39.5° 39.8°

24 » » 38.5° 38.8° 38.9° 39.3° 39.2° 39.1°

25 » » 38.2° 38.6° 39.0° 38.7° 39.4° —

26 » » 38.6° 39.0° 39.3° 39.5° 39.6° 39.7°

27 » » 38.2° — — — — —
Sectieverschijnselen. De lijkopening werd on-
middellijk na het intreden van den dood verricht. Milt,
lever, endocardium, lymphklieren, nieren en blaasslijmvlies
vertoonden dezelfde veranderingen als in de vorige gevallen.
De urine bevatte vele bacillen, zeer veel eiwit en epithe-
lium-cellen. Alhoewel het dier ook vóór de enting veel
hoestte, zijn in de longen geen veranderingen gevonden.

IV. Op 29 April is aan een krachtig stierkalf een bouil-
lon-cultuur van 27 Maart, ter hoeveelheid van ongeveer 100
cm.,
per os toegediend. Het dier had geen voorbereiding
ondergaan, d. w. z. het maagsap was niet geneutraliseerd.
Den volgenden dag was nog niets abnormaals te bespeuren.
Van den lsten Mei af werd het dier meer soporeus en ge-
bruikte slechts de helft der hoeveelheid melk van de vorige
dagen. In de faeces bespeurde men enkele bloedstrepen,
welke evenwel na een paar dagen weer verdwenen, zoodat
de defaecatie volkomen normaal was. Verder lag de patiënt
bijna aanhoudend, was moeielijk te bewegen om op te staan
en vertoonde dan het eigenaardige rekken, waarvan reeds

-ocr page 380-

melding is gemaakt. De ademhaling geschiedde gedurende de
paar laatste dagen, na eerst frequent te zijn geweest, op zeer
eigenaardige wijze, zoodat zij duidelijk het z.g.
Cheynk-
Stoke\'s phenomeen vertoonde, dat waarschijnlijk als uraemisch
verschijnsel in aanmerking mag komen. De urine bevatte
eiwit en een massa bacillen.

De temperatuur vertoonde dezelfde schommelingen als bij
de vorige proefdieren, d. w. z. dat zij des morgens steeds lager
was dan s\' avonds.

30 April 38.4° 38.3° 39.1° — — —

1 Mei 39.1° 39.4° 40.3° 40.4° — —

2 » 39.8° 40.0° 40.2° 40.4° 40.5° 40.4°

3 , 39.5° 39.8° 40.1° 40.2° 40.0° —

4 » 39.8° 39.9° 40.0° 40.2° — —

5 » 39.8° 39.6° 39.9° 40.1" 40.3° —

6 » 39.9° 40.2° 40.1° 40.1° — —

In den voormiddag van 6 Mei is het dier bezweken, zoo-
dat de kwaal een langzamer beloop heeft gehad dan na
subcutane infectie.

Bij de lijkopening is gevonden een sterk vergroote, violet-
kleurige milt met brijachtige pulpa. Verder ecchymosen op
het endocardium, gezwollen lymphklieren, welke verweekt
waren en op doorsnede haemorrhagische vlekken vertoonden.
Het lebmaagslijmvlies was vooral aan de plooien sterk rood
gekleurd, ten gevolge van bloeduitstortingen. De nieren waren
van normale consistentie en op doorsnede gelijkmatig rood
gekleurd, zoodat de medullaire en de corticale substantie
bijna niet van elkander te onderscheiden waren. Ureteren
en blaasslijmvlies hadden ook een hoogroode kleur. De
lever had een normaal uiterlijk.

De hersenen, zoowel de meningen als de cerebrale sub-
stantie, waren vrij van macroscopisch waarneembare laesies.
Het beenmerg was sterk rood gekleurd, evenzoo het diploë der
platte beenderen.

Wij dachten voorloopig met deze entproeven op kalveren
te kunnen volstaan, daar zij genoegzaam bewijzen dat zoowel

-ocr page 381-

subeutaan als langs het digestiekanaal de infectie met reine
culturen kunstmatig kan worden teweeggebracht, niet alleen
bij pas geboren dieren, maar ook bij oudere kalveren. In
hoever runderen van meer gevorderden leeftijd al of niet
receptiviteit voor den bacil in quaestie bezitten, is een zaak
welke uitgemaakt dient te worden, zoodra het hiervoor
noodige proefmateriaal beschikbaar kan worden gesteld.

b. Honden.

In de tweede plaats hebben wij getracht honden te infec-
teeren en met dit doel vooreerst de milt van een gestorven
kalf gegeven aan een dier, dat ze gretig verslond zonder den
minsten last hiervan te ondervinden.

Vier andere honden zijn subeutaan met versche bouillon -
culturen geënt. Ook bij deze vertoonde zich geen reactie.

Zelfs is bij een hond een bouillon-cultuur intratlioracaal
geïnjiciëerd, zonder dat de minste reactie hierop volgde.
Hieruit blijkt dat wij den hond als volkomen immuun
voor dezen bacil mogen beschouwen.

c. Konijnen.

Met konijnen is het anders gesteld. Het eerste is 21 Maart
subeutaan met een versche runderbouillon-cultuur geënt. Op de
plaats der injectie vertoonde zich weinig zwelling, maar de
huid was weldra stroef, eenigszins perkamentachtig. Het dier
werd lusteloos, had spoedig minder eetlust en vermagerde
sterk. Op 29 Maart, dus 8 dagen na de injectie, is het
diertje gestorven, nadat het tot een geraamte was uitgeteerd.

Bij de sectie bleken vooral de nieren ontstoken te zijn.
De urine bevatte veel eiwit en weinig bacillen. Vooral de
medullair-substantie vertoonde een donkere kleur. De milt
was vergroot en de pulpa week. De mucosa der dikke dar-
men was bezet met ecchymosen, welke op het endocardium
werden gemist. De lymphklieren waren vergroot.

Het tweede konijn is 1 Mei met bouillon-cultuur subeu-
taan geënt, gekweekt uit de milt van het 3de kalf, dat

-ocr page 382-

kunstmatig was geïnfecteerd. Ook dat dier was reeds den
vierden dag in het oog vallend vermagerd. Het stierf totaal
uitgeput in den naclit van 8 op 9 Mei. Dezelfde laesies werden
in hoofdzaak aangetroffen als bij het eerste. Ook hier trad de
nephritis met haar gevolgen op den voorgrond.

Een derde konijn, dat met de beide voorgaande in hetzelfde
hokje had gezeten en steeds gezond was gebleven, werd in de
voorste oogkamer geënt; spoedig vertoonden zich ontstekings-
verschijnselen, zoodat door troebeling der cornea de veranderin-
gen in de diepte moeielijk te volgen waren. Het dier werd na
een paar dagen minder levendig en vermagerde sterk. Na veer-
tien dagen ongeveer kwam de opgewektheid terug, het kreeg
meer eetlust en de voedingstoestand verbeterde langzamerhand.

In de voorste oogkamer had zich een purulent exsudaat
afgezet.

d. Paard.

Slechts één proefpaard is met bouillon-cultuur subcutaan
geënt. Noch plaatselijke noch algemeene reactie-verschijnselen
zijn waargenomen, zoodat deze diersoort vermoedelijk ook
immuun is voor de bacterie in quaestie.

e. Muizen.

Op 9 Juni zijn twee witte muizen met suiker-bouillon-
cultuur op het kruis subcutaan geënt. Den volgenden dag,
ongeveer 24 uur na de enting, zaten de dieren in elkander
gedoken, met gesloten oogen en rechtopstaande haren; zij
hadden een frequente ademhaling en geen eetlust. Na een
paar dagen waren de diertjes weer levendiger en was de
eetlust belangrijk verbeterd. Tusschen 13 en 14 Juni, dus
ruim vier dagen na de injectie, is één muis gestorven.

In een strijkpraeparaat van de milt, welke vergroot en don-
ker gekleurd was, zijn bacillen in grooten getale aangetroffen.
Met bloed uit het rechter hart zijn plaatculturen in gelatine
aangelegd. Na een paar dagen verschenen kolonies van het
ingeente micro-organisme in reine cultuur.

De andere muis is, schijnbaar geheel hersteld, tot 24 Juni

26

-ocr page 383-

in leven gebleven. Bij de lijkopening sprong vooral sterk
in het oog de buitengewoon groote milt, welke meer dan
het vijfvoudige van het normale volume vertoonde. In
strijkpraeparaten van dat orgaan is de specifieke bacil aan-
getroffen. In gelatineplaten, geënt met bloed en miltsub-
stantie, vormden zich uitsluitend kolonies van den bacil in
quaestie.

ƒ. Ratten.

Slechts één witte rat is 27 Juni met een bouillon-cultuur
subcutaan geënt. Veertien dagen na de enting was aan het
dier nog geen enkel ziekteverschijnsel te bespeuren.

morphologische en biologische eigenschappen van den bacil.

Het micro-organisme is een korte bacil, welke in vorm
overeenkomst vertoont met bacillus typhi van den
mensch of zoo men wil met het van dezen moeielijk te
onderscheiden bacterium coli commune. Van beide
wijkt het, behalve door reeds vermelde pathogene eigenschap-
pen voor dieren, in menig ander opzicht af, zooals nader
zal blijken.

De bacterie in quaestie kleurt zich gemakkelijk met de
bekende aniline-kleurstoffen, maar niet volgens
Gram. Zij
is over het algemeen gemakkelijk te kweeken, zelfs bij
kamertemperatuur in en op verschillende voedingsbodems,
waarbij de volgende bijzonderheden zijn waargenomen.

In gelatinöplaten groeien vooreerst grootere ko-
loniën aan de oppervlakte en kleinere in de diepte. De
eerste zijn grauwwit en paarlemoerachtig glanzend ; de kleinere
in de diepte zijn eenigszins geelachtig. Beide zijn grofkorrelig
en hebben, bij zwakke vergrooting gezien, een radiairstreep-
vormige gedaante, welke constant in alle koloniën wordt te-
ruggevonden. De randen der oppervlakkige culturen zijn
niet gelobd, maar volkomen gaaf. De bacil doet de gelatine
niet vervloeien.

-ocr page 384-

In steekcultuur vormt zich langs den steek een
dunne draad, welke uit fijne, bruine granula bestaat. Aan de
oppervlakte der gelatine is de groei sterker. Hier vertoont
zich spoedig een paarlemoerachtig vliesje, dat zich langza-
merhand uitbreidt en zich meer en meer boven het niveau
verheft. Later, na ongeveer drie weken, wordt de bovenste
laag der gelatine melkachtig troebel. De vorm der cultuur
aan de oppervlakte is soms eenigszins gelobd.

Op agar is de groei krachtiger nog dan op gelatine. Op
scheef gestolde agar vormt zich een vuilwitte cultuur,
eenigszins doorschijnend, met gelijkmatige randen, welke van
onderen het breedst is en naar boven langzamerhand smaller
wordt.

Op aardappel groeit de bacil op eigenaardige wijze. Na
een verblijf van eenige dagen in de broedstoof, bij een tem-
peratuur van circa 37°, is de cultuur macroscopisch nog bijna,
niet zichtbaar. Alleen is de vlakte van den aardappel,
waarop de enting heeft plaats gehad, eenigszins vochtig,
vooral in het middengedeelte en nooit tot aan den rand.
Rij een microscopisch onderzoek blijkt dat de vlakte bezaaid
is met bacillen, welke zich, hoewel bijna niet zichtbaar, op
dezen voedingsbodem weelderig hebben ontwikkeld.

Ook hier blijkt dus weer, dat de onzichtbare aardappel-
cultuur van
Gaffky niet uitsluitend karakteristiek is voor
den typhus-bacil.

Bouillon is in de broedstoof reeds na 12 uur troebel,
waarbij zich een gering witachtig neerslag heeft gevormd,
dat bij schudden door de vloeistof zweeft. Dit praecipitaat
neemt niet belangrijk toe wanneer men de buisjes gedurende
geruimen tijd in den thermostaat Iaat vertoeven. Ook bleek
bij microscopisch onderzoek der vloeistof steeds, dat zij niet
zeer rijk was aan bacillen. Bouillon-culturen kregen zelfs
na weken nooit een onaangename lucht.

Gesteriliseerde melk in kolfjes werd geënt, deels met
een cultuur welke ruim een maand oud was, deels met
een cultuur, 2de generatie, van twee dagen. Na een

-ocr page 385-

Verblijf van ruim veertien dagen in den thermostaat, bij
37°, was in de melk nog geen spoor van stolling waar te
nemen. Ten bewijze dat de bacil zich genoegzaam in de
melk had ontwikkeld, werden nit een kolfje gelatine-platen
geënt, waarop zich na twee dagen talrijke kolonies van
den bacil hadden ontwikkeld, welke microscopisch zijn ge-
controleerd.

Verder is bouillon met 10% druiven su iker, in
Uvormige buizen van
Einhorn, geënt met oude en versche
culturen. Na een verblijf van enkele dagen in de broedstoof
bij 37° ontwikkelde zich in de voedingsvloeistof slechts een
onbeduidende hoeveelheid 002. In den top der gesloten buis
was slechts een kleine gasbel te bespeuren. In de kromming
der buis bevond zich een rijke cultuur, in den vorm van
een grauwwit vlokkig praecipitaat. De bouillon vertoonde een
sterk zure reactie.

Aan zout-pepton 1% en boui 1 lon-pep ton, in buis-
jes, waarin zich sedert eenige dagen culturen hadden ont-
wikkeld, is salpeterighoudend salpeterzuur toegevoegd om de
indol-reactie te bepalen. Hierop volgde in enkele buisjes
slechts een onbeduidende roodkleuring aan de oppervlakte.

Om den graad der beweeglijkheid van de bacterie
na te gaan, werd een hangende druppel uit een bouillon-cultuur
microscopisch onderzocht. Hierbij vertoonden de meeste
bacillen slechts een oscilleerende beweging; andere daar-
entegen maakten een ware buitelende, draaiende, dus actieve
beweging, waarbij zij zeer snel langs het gezichtsveld pas-
seerden.

Uit de opgesomde eigenschappen blijkt reeds, dat de bacil
staat tusschen bacillus typhi, waartoe hij in vele
opzichten nadert, en de groep der zoogenaamde typhusach-
tige bacteriën, van welke het meest bekend is de hoofdrepre-
sentant bacterium c o 1 i commune, waarvan hij
evenwel in vele punten verschilt. Als meest karakteristiek
en ons inziens zwaarwegend verschil noemen wij den hoogen
graad van virulentie voor sommige diersoorten, zoo-

-ocr page 386-

als uit bovenvermelde entproeven blijkt. Deze is nooit waar-
genomen voor eoli-bacteriën, uit liet darmkanaal van gezonde
menschen of dieren gekweekt. Bekende patbogene
coli-bacteriën, als onder anderen de bacterie gevonden
door
Jensen bij kalveren, lijdende aan dysenteria alba
waarvan in de inleiding melding is gemaakt, missen ook nog
den graad van virulentie, welke deze bacil steeds vertoont.

Ten einde de meerdere of mindere verwantschap dei-
bacterie in quaestie met bacillus coli communis
verder na te gaan, hebben wij van den laatsten een niet
pathogenen vorm, van een gezond rnensch afkomstig, naast
dien der kalveren gekweekt.

Vooreerst is gebruik gemaakt van de methode van Elsner,
met de gewijzigde voedingsstof volgens voorschrift van de
Haan 1). Beide bacteriën werden geënt in platen met aard-
appel-gelatine, waaraan 4 pet. joodkalium is toegevoegd, en
daarna in de broedstoof bij 22° geplaatst. Den tweeden dag,
dus ongeveer na 48 uur, viel het volgende waar te nemen.
Bij vergelijking der beide platen n° III bleek, dat die met
bacillus coli communis ryker met kolonies was bezet
dan de andere, welke nauwelijks het tiende gedeelte van het
aantal kolonies bevatte. De aanwezige culturen, gezien met
zwakke vergrooting, hadden in beide platen dezelfde grootte.
Hieruit mag men de gevolgtrekking maken dat bacillus
coli zich relatief sneller en sterker had ontwikkeld. Even-
wel waren de kolonies der kalver-bacterie niet te voorschijn
gekomen als kleine, doorschijnende, op waterdroppels gelij-
kende cultuurtjes, zoo als men dit ziet van typhus-bacillen.
Zij hadden het aspect der gewone coli-culturen.

Verder is gebruikt als voedingsstof, volgens voorschrift

1  Zie Ned. tijdschrift voor Geneeskunde, 1896, deel I, n<>. 17.

Voor liet gebruik van meer samengestelde voedingsbodems, toestellen en kleine
proefdieren, moehten wij beschikken over het materiaal van het laboratorium
in het militair hospitaal te Utrecht, waarvoor wij den lieer
de Haan onzen
oprechten dank betuigen, te meer daar hij ons, als altijd, met zijn hoog-
gewaardeerde raadgevingen en voorlichtingen ter zijde stond.

-ocr page 387-

van Gbrmano en Maurea 1), agar, waaraan 2 pet. druiven-
suiker was toegevoegd, ten einde het vermogen om C02 te
ontwikkelen van beide bacteriën te controleeren.

Met elk zijn drie buisjes geënt. Spoedig bleek, dat onder
deze omstandigheden het gistingsvermogen van beide bacillen
vrij wel gelyk is.

In de zes buisjes vertoonden zich reeds na 24 uur,
talrijke gasbellen, welke de bacillus typhi niet in staat
is te produceeren. Wij zien dus dat deze methode als
onderscheidingskenmerk meer aanbeveling verdient dan het
gebruik der suikerhoudende bouillons, waarvan vroeger mel-
ding is gemaakt.

Bij steekculturen in gelatine, van beide bacillen gelijktijdig
gemaakt, viel de snellere ontwikkeling der gewone c o 1 i
aan de oppervlakte sterk in het oog. In enkele dagen was
de geheele vlakte tot aan den wand van het buisje met
een rijke cultuur bedekt, terwijl de kalver-bacil onder de-
zelfde verhoudingen geplaatst, slechts rondom de steekopening
een kringvormige cultuur vormde.

Van de kleuring der ciliën is als dilferentiëel-diagnostisch
hulpmiddel, met het oog op de groote nioeielijkkeid harer
uitvoering en daarbij de weinige betrouwbaarheid der resul-
taten, geen gebruik gemaakt.

Alhoewel de bacterie in quaestie in enkele opzichten met
bacillus coli communis overeenkomt, onderscheidt
zij zich door vele andere eigenschappen van dezen. Als
punten van verschil komen vooral in aanmerking :

4°. Haar meerdere beweeglijkheid; 2°. de eigenaardige groei-
wijze op aardappel;
3°. de minder snelle groei op gelatine;
4°. het geringer vermogen C0o in suikerhoudende bouillons en
indol uit eiwitstoffen (pepton) te vormen;
5e. het gemis van het
vermogen om melkstolling, zelfs na weken, tot stand te brengen;
6°. liet minder gelobde voorkomen der kolonies aan de gelatitie-
oppervlakte;
7°. het steeds ontbreken der foetide lucht, welke

1  Ziegler\'s Bei trage, B d. XII, 3 Heft, p, 494.

-ocr page 388-

vooral waar te nemen is bij het openmaken der glasdoozen,
waarin gelatine-plaatculturen zich gedurende eenigen tijd hebben
ontwikkeld.

In gemelde opzichten komt de bacterie met bacillus
typhi van den mensch overeen, zoodat men voorloopig
van een pseudotyphus- of coliform e-b a c i 1 zou
kunnen spreken.

Thans blijven nog de meest gewichtige vraagstukken voor
de praktijk, de pathogenesis en de prophylaxis
der ziekte te bespreken.

( Wordt vervolgd.)

BURSITIS INTERTUBERCULARIS,

door

Ifl. U, VAUl HAHKKVKTiT.

Eenigen tijd geleden had schrijver van dit artikel gelegen-
heid een fraai geval van bovenstaand lijden waar te nemen,
hetwelk intra vitam niet gediagnostiseerd, eerst bij de door mij
verrichte obductie aan het licht kwam. Het betrof een onge-
veer zesjarig paard, dat wegens ongeneeslijke kreupelheid
aan \'s Rijks Veeartsenijschool zijn leven moest eindigen in
de qualiteit van anatomie-paard.

De verschijnselen waren de volgende. Het dier belastte
in rust het been (linker voorbeen) niet en liet den toon
van den hoef op den bodem rusten (zonder steunen dus),
terwijl de gewrichten in flexie werden gehouden. In stap
sprong het op drie beenen, terwijl draven totaal onmogelijk
was. Bij het maken van passieve bewegingen met het been
kon men het zeer goed gestrekt naar voren opbeuren. Bij
het naar achteren brengen daarentegen verried het dier pijn.
Bij percussie van den hoef was reactie merkbaar. Overigens
vertoonde geen der gewrichten of scheeden iets abnormaals.

-ocr page 389-

Natuurlijk was er inactiviteitsatrophie van de schouder-
spieren waar te nemen, daar de kreupelheid aldus meer dan
een jaar had bestaan. Blijkbaar was patiënt aan den schou-
der gesmeerd geweest, terwijl uit de annamnese gebleken
was, dat men zelfs een lijden van het ellebooggewricht had
gediagnostiseerd.

In het angstvallig vermijden van elk steunen op den hoef,
benevens in de reactie bij percussie van den hoef, vond men
aanleiding een hoeflijden te vermoeden. Om dit uit te maken,
spoot men op de gebruikelijke wijze cocaïne-oplossing in aan
weerszijden in de streek der laterale en mediale pijpzenuwen.

En ziet, na de injectie steunde patiënt op den hoef, het-
geen na eenig stappen nog merkbaar beter werd, zóó zelfs,
dat men het paard in draf kon krijgen. Van rad zijn was
natuurlijk geen sprake; secundaire laesies, door het langdurig
bestaan van dit lijden, beletten het zonder twijfel. De diagnose
«hoefkreupel» was dus schijnbaar bevestigd; er werd zelfs
vermoeden geuit op een fractuur van het straalbeen.

Het paard werd nu afgemaakt en mij opgedragen het
betroffen voorbeen in zijn geheel grondig te onderzoeken.

Om kortte gaan: bij de sectie vond ik: 1°. geen elle-
booggewrichtslijden en 2°. geen hoeflijden. Alles
was op die plaatsen volmaakt intact. Wèl vond ik een
bursitis intertubercularis chronica.

Zooals bekend kan worden verondersteld, ligt bedoelde
slijm beurs oncler het pezig gedeelte van den musculus biceps
brachii, op het middelste katroluitsteeksel aan de bovenste
epiphysis van het opperarmbeen. Zij slaat zich van de beide
zijdelingsche katroluitsteeksels op de pees over, is vrij groot
en altijd aanwezig. Men weet verder, dat het pezig deel van
de spier te dier plaatse verkraakbeend is en aldus een
katrol vormt.

Deze slijmbeurs nu was chronisch ontstoken. Het beldee-
dend kraakbeen van het katroluitsteeksel van het opper-
armbeen was totaal verdwenen, geusureerd. Dit was ook het
geval met het kraakbeen uit de katrol van den biceps, welk

-ocr page 390-

gedeelte geheel week eu door drukken met den vinger in
vezelaehtige massa\'s te splijten was. Partikels vervallen
kraakbeen en fibrine-stolsels waren in de holte der slijm-
beurs voorhanden, welke holte geheel droog was. Men
kan dit lijden dus het best met een arthritis deformans
vergelijken.

Later over de bursitis intertubercularis in Möller\'s chirur-
gie eens nalezende, zag ik dat alle verschijnselen van dit lijden
werkelijk voorhanden waren geweest, terwijl de afbeelding,
welke
Möller geeft van den typischen stand van zulk een
lijder, mede geheel overeenkwam met de houding, welke
het dier had vertoond. Te verklaren waarom die symptomen
zoo moeten optreden, ligt niet op mijn weg, men kan dit
in elke goede speciëele chirurgie nalezen, en desnoods ook
zelf wel bij eenig nadenken vinden. Wèl resten mij nog twee
zaken te bespreken, namelijk:

4°. Waarom reageerde patiënt bij percussie van den hoef?

2°. Waarom trad na cocaïne-inspuiting beterschap in den
gang op ?

Ad lum. Ik meen vaak opgemerkt te hebben dat men
paarden met volslagen normale hoeven hoef kreupel p e r-
cuteeren of liever slaan kan!

Ad De cocaïne-injectie heeft hier blijkbaar de pijn
aan het boven gedeelte van het been opgeheven of al-
thans verminderd. Over de oorzaak hiervan kan ik mij
slechts hypothetisch uitlaten.

Het is een bekend feit, dat sommige inboorlingen in
Zuid-Amerika zich door het kauwen van coca-bladeren
en het inslikken van het sap, ongevoelig maken voor
vermoeidheid en aldus arbeid verrichten en afstanden af-
leggen, waartoe zij anders niet in staat zouden zijn. Het
is dus zeer Avaarschijnlijk, dat cocaïne een algemeen anaes-
theseerende werking heeft. Misschien kan het ook worden
verklaard door de bekende exeiteerende werking van cocaïne
op het cerebrum; men kan dit natuurlijk theoretisch zoo
maar niet uitmaken.

-ocr page 391-

Nog een andere hypothese waag ik hier uit te spreken,
n.1. deze: bij de injectie komt de cocaïne of direct in een
lymphvat terecht, of wordt snel door de lymphvaten opge-
nomen en stijgt onmiddellijk met den lymphstroom op tot
aan het eerste station: elleboogs- en boeg-lymphklieren. Op
deze wijze zou zij misschien te dezer plaatse haar anaes-
theseerende werking doen gevoelen. Hoe het zij, men hoort
van verschillende kanten de waarde van cocaïne-injecties als
diagnosticum voor hoefkreupelheden in twijfel trekken; ik
voor mij kan haar als zoodanig geen waarde meer toe-
kennen, na het bovenbeschreven geval te hebben gezien.

Utrecht, 22 Mei 1896.

Korte mededeelingen en referaten.

Hoe ver mag men gaan met liet onderbinden van bloed-
vaten ? —
Onder dit opschrift leest men in de B e r 1. t h i e r-
arztliché W och en schrift 1896, n°. 20, het een en
ander, waaraan het volgende is ontleend.

Voor de studie der bloedsdrukking en circulatie deden Arnous,
Dr. Jezek en Gützlaff in 1892 de volgende operaties.

In iy3 uur tijds werden bij een hond aan beide zijden
onderbonden de arteriae brachiales, femorales et carotides.

2°. Bij een anderen hond werden binnen het uur aan weers-
zijden onderbonden de venae brachiales, femorales et jugulares.

Geenerlei stoornis van welken aard ook ontstond; zelfs geen
zwelling aan de geopereerde lichaamsdeelen. De wonden genazen
spoedig.

3°. Bij een hond werd de aorta abdominalis onmiddellijk achter
de arteriae renales onderbonden. Na de operatie ontstond vol-
komen paralysis van het achterstel, welke echter na
18 uur was
verdwenen. De hond scheen later volkomen gezond; achter de
ligatuur was geen pols waar te nemen.

Bij obductie der gevallen onder i°. en 30. bleken de vaten
volkomen afgesnoerd; dat onder
2°. is post mortem niet onder-
zocht. Op grond van deze en andere waarnemingen gaf Dr.
Jezek

-ocr page 392-

in 1892 te Leipzig een brochure uit, getiteld: „Umsturz der
ÏÏARVEy\' sehen Lehre vom Blutkreislaufe und
Erklärung der natürlichen Blutbeweg u n g." Het
daarin medegedeelde noopte
Gützlaff tot de volgende proef.

Bij een oud, mager paard werden de arteria carotis en de
vena jugularis aan weerszijden op commando te gelijk onderbonden.
Daarvoor waren de ligatuurdraden vooraf los om de bedoelde
vaten gelegd. Het resultaat was als volgt.

Na 3 minuten begon het paard moeielijk te ademen, uit de
sterk verwijde neusgaten onstond een geringe neusbloeding, het
paard drong naar voren, liep in een halven cirkel tegen een boom
en kwam te vallen. Liggende geschiedde de respiratie onder maxi-
male verwijding van den thorax. Wijl het dier dreigde te stikken,
werd het op de been gebracht, waarna de ademnood spoedig op-
hield. Reeds 15 minuten na de onderbinding was niets bijzonders
meer op te merken dan dat het paard blind was; het at met
smaak. Vier weken later stierf het aan metastatische pneumonie;
de thrombi waren ten deele purulent. Een directe samenhang
met de onderbinding der carotides en jugulares was niet te vinden.

Volgens Gützlaff leeren de proeven, dat men bij operaties
de storende bloedvaten in den grootsten omvang kan onderbinden,
zonder dat men heeft te vreezen dat het leven der patiënten
daardoor in gevaar wordt gebracht.

W. C. Schimmel.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

Notulen tier 35ste Algemeene Vergadering, gehouden
te Arnhem op 28 September 1895.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur (n.1. de H.H.
M. G. de Bruin, Thomassen, Aalbers, D. van der Sluijs en
van der Harst).
Voorzitter: de heer M. G. de Bruin.

-ocr page 393-

Voor zoover de volmachten voor de afgevaardigden der bijzon-
dere afdeelingen niet reeds vóór de vergadering bij den i3te
secretaris waren ingekomen, worden zij nagezien en in orde
bevonden.

Het blijkt uit deze volmachten dat de afdeelingen zijn ver-
tegenwoordigd als volgt:

de afdeeling Groningen—Drente door den heer

Heidema.............met 10 stemmen.

de afdeeling Friesland door den heer Schat . » 12 »
de afdeeling Gelderland —O verijsel door den

heer Cayaux...........»13 »

de afdeeling Utrecht door den heer Hoefnagel »15 »
de afdeeling Noord-Holland door den heer

Hengeveld . •..........»11 s

de afdeeling Zuid-Holland door den heer Al-

tevogt.............» 9 s

de nieuwe afdeeling Zuid-Holland door den heer

C. Mazure............»10 »

de afdeeling Zeeland door den heer Hilwig . » xo »
de afdeeling Noord-Brabant—Limburg door den

heer Van Kempen.........»13 s ■>

zoodat door de afdeelingen kunnen worden uitgebracht 103 stemmen.

Uit de presentielijst blijkt de aanwezigheid van 44 leden, van
welke nog
18 een eigen stem kunnen uitbrengen, zoodat het
aantal stemmen ten slotte
121 bedraagt.

Eereleden, correspondeerencle leden of introducé\'s zijn niet
aanwezig.

De voorzitter deelt in het begin der vergadering mede, dat
het eerelid Dr. W. P. R
uijsch te kennen heeft gegeven tot zijn
leedwezen verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.

Gebruikelijkerwijze begint de voorzitter met een toespraak aan
de leden, waarin hij een overzicht geeft van het lief en leed, dat
in het afgeloopen jaar der Maatschappij is overkomen. Hij her-
denkt degenen, die de Maatschappij door den dood verloor, maar
wijst tevens op den vooruitgang in het aantal leden; hij bespreekt
het Tijdschrift, beveelt dit in de medewerking der leden aan en
opent de vergadering.

Het jaarverslag door den iste secretaris uitgebracht, bevat de
verschillende mededeelingen omtrent den toestand der Maat-
schappij, omtrent hetgeen door het Hoofdbestuur verricht is, op

-ocr page 394-

gelijken voet als zulks in vorige verslagen is geschied. Alleen
wordt in dit verslag geen melding gemaakt van het aantal of de
titels der tijdschriften en boekwerken voor de Maatschappij ont-
vangen door den heer
van Esveld, die zich welwillend met de
functie van bibliothecaris heeft belast, en daarover een rapport aan
het Hoofdbestuur heeft ingediend, dat in het Tijdschrift zal worden
opgenomen.

Het verslag van den iste secretaris wordt goedgekeurd (het is
opgenomen in dit Tijdschrift, Dl. 23, afl. 1, blz. 27 en v.v.).

Het verslag omtrent den toestand der geldmiddelen (zie dit Tijd-
schrift, Dl. 23, afl. x, blz. 32 en 33) geeft evenmin als de be-
grooting over 1896 (zie dit Tijdschrift, Dl. 23, blz. 40 en 41)
tot nadere discussies aanleiding.

Nu stemmingen aan de orde gaan komen, noodigt de voor-
zitter de h.h.
Hengeveld en Cayaux uit, zich met de stem-
opneming te willen belasten.

Nadat deze heeren zich daartoe bereid hebben verklaard, wordt
overgegaan tot het benoemen van een penningmeester (wegens
periodieke aftreding van den heer
Aalbers).

Het blijkt dat 1x6 stemmen zijn uitgebracht, waarvan 1 op den
heer
Reimers, i op den heer Van Dulm en 114 op den heer
B. J. Aalbers,

De voorzitter feliciteert den heer Aalbers met het groot ver-
trouwen dat blijkens deze stemming door de Maatschappij in hem
wordt gesteld en vraagt hem of hij bereid is de functie weder
op zich te nemen?

De heer Aalbers bedankt de vergadering en verklaart het
penningmeesterschap opnieuw te willen aanvaarden, maar slechts
voor één jaar. Hij wenscht in 1896 voor goed af te treden ; hij
zou het nu reeds doen, maar op aandrang van vele leden wil
hij zijn aftreden als penningmeester doen samenvallen met
het tijdstip, dat hij zijn diploma als veearts
50 jaar zal hebben
bezeten.

Nu stelt de voorzitter aan de orde het rapport der Commissie
tot herziening van het reglement (zie notulen 34ste Algem. Verg.).
Dit rapport is als bijlage aan het programma toegevoegd, in den
vorm dat naast de bestaande artikelen de voorgestelde wijzigin-
gen geplaatst zijn. De voorzitter stelt voor het reglement arti-
kelsgewijze te behandelen. Dit wordt goedgevonden.

-ocr page 395-

Hoofdstuk I.

Art. 1. Wordt onveranderd, zooals het door de Commissie is
voorgesteld, overgenomen.

Art. 2. De afgevaardigde van de afd. Groningen—Drente
wenscht aan alinea e: „alle geoorloofde middelen, die haar ten
dienste zullen staan," toe te voegen dat ook speciaal de bestrij-
ding der kwakzalverij daarbij zal worden genoemd. Persoonlijk,
zegt hij, is hij niet voor die bijvoeging. Hij leest een stuk voor
van den heer
Kroes, met een bijschrift van den heer Van der
Veen, om het voorstel te verdedigen, maar hij voegt er ook aan
toe, dat het voorgelezene de persoonlijke meening der beide hee-
ren weergeeft, maar niet die der afdeeling, daar het in de afdeeling
niet besproken of behandeld is.

De Voorzitter wil art. 2 (onveranderd, zooals voorgesteld is)
in stemming brengen, maar de heer
Reimers stelt voor om het
woord „landhuishoudkunde", voorkomende in alinea
c1 te ver-
vangen door „landbouwkunde", aangezien de term „landhuishoud-
kunde" als verouderd kan worden beschouwd.

De heer Thomassen zegt dat de beide woorden een verschillende
beteekenis hebben en vraagt naar de bedoeling der voorgestelde
verandering.

De heer Reimers zegt, dat het toch wel niet anders kan zijn
of de bedoeling van het artikel is zich in connectie te stellen
met maatschappijen van landbouw.

Onder „landbouw", zegt de heer van Dulm, is alles begrepen,
ook landhuishoudkunde.

De heer Aalbers meent toch een verschil of een onderscheid
te kunnen aantoonen. Er is, zegt hij, toch een landhuis-
houdkundig congres.

De heer Reimers, dit toestemmende, wijst er op, dat er ook is
een Landbouw comité, en dat dit een officiëel lichaam is.

Wordt besloten in art. 2, al. c te veranderen „1 and-
huishoudkunde" in „1 a n d b o u w k u n d e", na stemming
en nadat het Hoofdbestuur het laatste heeft overgenomen (met
10 stemmen tegen).

Art. 3 wordt onveranderd (volgens voorstel der Commissie)
goedgekeurd.

-ocr page 396-

Art. 4. Na korte discussies blijkt dat de meerderheid (de
afd. Friesland tegen) de bepaling „buiten hare afdeelingen" wil
laten vervallen. Die bepaling wordt dus geschrapt.

Art. 5 blijft onveranderd.

Art. 6. Gelderland—Overijsel stelt bij monde van den heer
Cayaux voor in alinea x het woord „geleerdheid" te laten ver-
vallen en deze alinea te lezen: „tot eereleden zijn benoembaar
„zij, die belangrijke diensten bewijzen aan de Maatschappij of
„aan de wetenschap."

De heer Schat (afdeeling Friesland) wil hierbij gevoegd zien
„veeartsen ijkundige".

De Voorzitter, lid der Commissie, acht die bijvoeging niet
gewenscht, omdat dit de bedoeling beperkt.

De heer Schat trekt zijn voorstel in en de door den heer
Cayaux voorgestelde wijziging wordt aangenomen. Het geheele
artikel wordt nu met algemeene stemmen goedgekeurd.

Art. 7. Wordt overeenkomstig de door de Commissie voor-
gestelde redactie aangenomen, nadat de door de afdeeling Zuid-
Holland voorgestelde verandering is teruggenomen.

Artt. 8, 9, 10 en 11 blijven onveranderd.

Art. 12 wordt volgens de voorgestelde wijziging goedgekeurd.

Art. 13 blijft onveranderd.

Art. 14. Door den heer Van Esveld is hierop het volgende
amendement voorgesteld.

„Jaarlijks vóór i Mei zenden de besturen aan den iste
„secretaris een ledenlijst en aan den penningmeester de contri-
butie over het loopende jaar, terwijl zij vóór den 15aen Augustus
„een verslag indienen omtrent de werkzaamheden en den toe-
stand der afdeeling gedurende het afgeloopen jaar.\'\'

Voorts om de laatste alinea onveranderd te laten.

De voorsteller geeft hierbij de volgende motieven aan: „een
lijst van het aantal harer leden" te vervangen door „ledenlijst"
is eenvoudiger.

De inzending van het jaarverslag vóór 1 Mei heeft bijna nooit
plaats en dit gaat ook moeielijk zoo die verslagen eerst in de

-ocr page 397-

afdeelingsvergaderingen moeten worden besproken, wat wensche-
lijk is. Enkele afdeelingen vergaderen eerst laat in het jaar, zoo b.v.
de afdeeling Friesland dit jaar eerst op 23 Augustus, andere hou-
den slechts eenmaal vergadering, n. 1. op den tijd dat het pro-
gramma van de algemeene vergadering kan worden besproken,
dus eerst in den zomer, b.v. de afdeeling Noord-Brabant—Limburg.

Daar de algemeene vergadering eerst in September (en wel
meestal eerst in het laatst dier maand) wordt gehouden, heeft de
jste secretaris bij ontvangst vóór
15 Augustus voldoende tijd
het algemeen jaarverslag op te maken en, indien er geen hoofdbe-
stuursvergadering meer wordt gehouden, het te doen circuleeren
bij de leden van dat bestuur.

De voorzitter zegt dat er veel voor de aanneming dezer
redactie is, en daar niemand zich er tegen verklaart, wordt zij
aangenomen en het artikel aldus goedgekeurd,

Artt. 15 en 16 blijven onveranderd.

Art. 17. De afdeeling Noord-Brabant—Limburg verklaart zich
tegen de voorgestelde uitbreiding met een lid van het Hoofdbe-
stuur. De afgevaardigde van Noord-Holland zegt dat dit punt
een onderwerp van uitvoerige discussie in zijn afdeeling heeft
uitgemaakt en door hem is voorgesteld de functie van onder-
voorzitter aan te vullen met die van bibliothecaris, dat evenwel
het voorstel van den heer
Van der Sluijs om de betrekking
van penningmeester met die van bibliothecaris te vereenigen is
aangenomen en hij dus dienovereenkomstig een voorstel doet.
Hij is tegen bijvoeging van een lid, om dezelfde redenen als door
den heer
Ellerman, lid der Commissie, zijn aangegeven. Wil men
het Hoofdbestuur uitbreiden, dan zal men het getal leden op
zeven dienen te brengen en dit is weer zeer kostbaar.

De afdeeling Noord-Brabant— Limburg is ook tegen het voorstel
om het Hoofdbestuur uit 6 leden te doen bestaan, omdat dit de
uitgaven bezwaart. Zij wil den 2de secretaris tevens bibliothecaris
doen zijn. Door enkele afgevaardigden wordt opgemerkt dat zij
eigenlijk geen mandaat hebben voor nieuwe voorstellen. De heer
Hengeveld zegt dat als er afgevaardigden zijn welke geen mandaat
hebben, het dan beter is de discussie te staken en de voorstellen
over te dragen aan de permanent blijvende herzieningscommissie.

De voorzitter brengt alsnu de voorgestelde wijziging van het

-ocr page 398-

artikel in stemming. Deze wordt verworpen met 63 stemmen
tegen en 54 vóór.

Alsnu komt in bespreking het voorstel Noord-Holland: „ver-
eeniging van penningmeester met bibliothecaris." De heer
Hen-
geveld
motiveert de voordeelen dezer combinatie boven eenige
andere. Yereenigt men tweede-voorzitter en bibliothecaris, dan
moet ook deze weer herkiesbaar zijn; geeft men den tweede-
secretaris die opdracht, dan dient hij weer uit Utrecht te worden
gekozen. Wordt de penningmeester bibliothecaris, dan kan de
wisseling van het Hoofdbestuur dezelfde blijven van thans en er
behoeven dan slechts twee vaste leden in te blijven; de overige
drie zijn niet dadelijk herkiesbaar.

De heer Moubis stelt de vraag of het wel noodig is dat de
bibliothecaris lid van het Hoofdbestuur zij. De voorzitter meent,
dat er wel niemand bereid zal zijn de functie van bibliothecaris
te vervullen zonder dat hij lid van het Hoofdbestuur is en hij
zou dit ook niet goedvinden. De afdeeling Zeeland wil het voor-
stel aan de herzieningscommissie renvoyeeren, omdat de afgevaar-
digden geen mandaat hiervoor hebben; de heer
Hermkes sluit
zich hierbij aan.

De voorzitter merkt op dat dit punt toch op de afdeelingen
besproken is en bij stemming vóór of tegen uitbreiding van het
Hoofdbestuur deze is verworpen; er behoeft nu maar uitgemaakt
te worden wie bibliothecaris zal zijn en het is wenschelijk dat
dienaangaande een beslissing wordt genomen, daar deze functio-
naris hoog noodig is.

De heer Berghuis (afdeeling Zeeland) meent dat het voor de
afgevaardigden moeielijk is te beslissen en wil het voorstel ook
naar de Commissie renvoyeeren.

De voorzitter vraagt of men dan den bestaanden toestand wil
behouden en art. 17 onveranderd laten.

De heer Reimers merkt op, dat nog niet is uitgemaakt of de
vergadering een bibliothecaris wenscht.

De heer Hengeveld geeft nu in overweging het voorstel aan
de Commissie te renvoyeeren; het kan dan in de afdeelingen be-
sproken worden, welke tevens kunnen beslissen of er al of
niet een bibliothecaris zal worden benoemd; het eenige bezwaar
is, dat het reglement niet kan worden afgedaan.

De voorzitter zegt niet van stukwerk te houden en raadt de
beslissing over het voorstel aan.

«ü

-ocr page 399-

De heer Cayaux (afdeeling Gelderland\'—Overijsel) zegt dat er
een regeling moet zijn ; er is een bibliotheek, er moet dus ook een
bibliothecaris zijn; wie zal er zich mede belasten? Hij vindt er
voor de afgevaardigden geen bezwaar in de zaak nu af te doen.
Die tegen uitbreiding van het Hoofdbestuur waren, zijn ook tegen
een zelfstandigen bibliothecaris.

De heer Van Esveld komt tegen het denkbeeld van den
heer
Hengeveld op; hij kan wel meegaan met het voorstel
Noord-Holland en wil dit nu afdoen. De bibliotheekquaestie wordt
moeielijk nu het voorstel van uitbreiding gevallen is.

De voorzitter brengt het voorstel van de afdeeling Noord-
Holland in stemming. Dit wordt aangenomen met
104 stemmen
vóór en
12 tegen, 1 buiten stemming.

De heer Aalbers merkt op dat hij wel benoemd is als pen-
ningmeester, doch niet als bibliothecaris, waarop de heer
Van
Esveld te kennen geeft dat de laatste functie eerst in 1897
aanvangt, dus deze voor rekening komt van den het volgend
jaar te verkiezen titularis.

Art. 18 blijft onveranderd.

Art. 19. Ingevolge de bepaling van het zooeven aangenomen
art.
17 zal in dit artikel iste alinea ingevuld moeten worden ach-
ter penningmeester het woord „bibliothecaris" en deze beide woor-
den door een verbindingsteeken samengekoppeld.

De wijziging van alinea 2 van dit artikel, voorgesteld door de
afdeeling Zuid-Holland, en overgenomen door de Commissie van
herziening, geeft tot eenige discussie aanleiding. De afgevaardigde
van Zuid-Holland, de heer
Altevogt, zegt dat zijn afdeeling
dit voorstel niet heeft gedaan, omdat zij bang was geen candi-
daten te kunnen stellen, maar alleen om de stemmingen te ver-
korten en daardoor tijd te sparen. Naar aanleiding van het artikel
van den heer
De Jong over deze quaestie, opgenomen in het
Tijdschrift,
22sfce deel, aflevering 6, pagina 388, wil hij alleen
constateeren, dat de schrijver het omtrent candidaatsstelling met
zijn afdeeling eens is. Wil men den weg volgen van den heer
De Jong, dan komt het op de algemeene vergadering waarschijn-
lijk toch weer tot verwarde stemming.

De afdeeling Noord-Holland heeft het voorstel met belang-

-ocr page 400-

stelling gezien en behandeld. Het schrijven van den heer De
Jong kan hier buiten bespreking blijven, dit toch is geen voor-
stel, zegt de afgevaardigde. Hij meent echter dat door het
voorstel, wordt dit zoo aangenomen, het Hoofdbestuur in moeie-
lijkheden kan komen. Het doet een aanbeveling, noemt candidaten,
waaraan echter de vergadering niet gebonden is, men zal ver-
moedelijk meegaan uit beleefdheid, maar geschiedt dit n i e t,
dan zou zulks voor het Hoofdbestuur zeer onaangenaam kunnen
zijn. Hij meent dat de tegenwoordige regeling bij de verkiezing
wel behouden kan blijven.

De voorzitter brengt nu de voorgestelde wijziging in stemming,
welke wordt verworpen met 60 stemmen tegen en 58 vóór.

De afdeeling Groningen—Drente zou het wenschelijk vinden
dat voor elke vacature door iedere afdeeling vóór 1 Mei aan
het Hoofdbestuur een candidaat werd opgegeven en dat het Hoofd-
bestuur de volledige candidatenlijst aan de afdeelingen kenbaar
maakte door middel van het programma.

De heer Schat, afgevaardigde der afdeeling Friesland, zou
nog redactiewijziging wenschen van de iste alinea van dit artikel
en bepaald willen zien dat de penningmeester ook eerst na een
jaar herkiesbaar werd gesteld.

Dit punt afgehandeld zijnde, kan niet meer in behandeling
komen.

De heer Van der Harst merkt op, dat het Hoofdbestuur op
iedere algemeene vergadering de a.s. vacature zal dienen te
vermelden, om de afdeelingen in de gelegenheid te stellen hiervoor
een candidaat op te geven.

Door den heer Van Dulm wordt de vraag gesteld of de can-
didatenlijst bindend is bij de verkiezing. Hierop wordt een ont-
kennend antwoord gegeven.

De heer Hengeveld vraagt of er niet met de algemeene
afdeeling rekening moet worden gehouden. Hij geeft nog in over-
weging de vrijheid te laten, te meer daar de candidatenlijst toch
niet bindend is.

De heer Van der Sluijs vindt het ook wel een bezwaar dat
door de algemeene afdeeling geen candidaten worden opgegeven,
maar vraagt: is dit eigenlijk wel een afdeeling en is zij ook in
ons land wel noodig ? Behalve de Indische collega\'s kan iedereen
lid worden van een bijzondere afdeeling en daar zijn stem doen
gelden. Nu is de algemeene afdeeling geen geconstitueerd lichaam

-ocr page 401-

en heeft geen eigen bestuur. Vrijheid van steramen voor afzon-
derlijke leden zal er moeten blijven.

Het spijt den heer Heidema (afdeeling Groningen —Drente)
dat de heer
Hengeveld niet met het voorstel kan meegaan; hij
beaamt het gesprokene door den heer
Van der Sluijs en ver-
dedigt nog nader de aanneming van het voorstel.

De heer Reimers gevoelt wel wat voor het voorstel Heidema
(Groningen—Drente), maar hij vreest dat er overheersching van
de kleinere door de grootere afdeelingen uit zal volgen.

De heer Van Esveld acht het voorstel Groningen—Drente
wel aanbevelenswaardig, het kan de verkiezing vergemakkelijken,
doordien een candidatenlijst hierbij een richtsnoer voor de afdee-
lingen zal zijn. Hij moet de denkbeelden van den heer
Van
der
Sluijs omtrent opheffing der algemeene afdeeling bestrijden
en ontraadt die ten zeerste, dit zou een te groot verlies opleveren
voor de kas. Ook kunnen jonge veeartsen, die lid willen worden,
spoediger opgenomen worden bij de algemeene dan dit in den
regel het geval is bij de bijzondere afdeelingen.

De heer Hengeveld verklaart zich ook tegen de zienswijze
van den heer
Van der Sluijs ; de algemeene afdeeling is een
noodzakelijkheid. De heer
Van Esveld heeft hem attent gemaakt
op een groot bezwaar voor de candidaatstelling; de afdeeling
Noord-Brabant—Limburg vergadert slechts éénmaal per jaar na
ontvangst van het programma, hoe kan nu die afdeeling candi-
daten stellen?

Dit punt genoegzaam besproken achtende, brengt de voor-
zitter het voorstel Groningen—Drente in stemming. Dit wordt
aangenomen met 64 stemmen vóór en 55 tegen, 1 lid buiten
stemming.

De heer Van der Harst merkt op dat alle wijzigingen, vol-
gens de bepaling van het slotartikel van het reglement, met 2/s
der stemmen moeten worden goedgekeurd, en stelt voor om aan
het einde het geheel herziene reglement in stemming te brengen
en dan op deze bepaling te letten. Dit wordt aangenomen met
algemeene stemmen.

De Voorzitter stelt voor een half uur te pauseeren.

Na de pauze worden de werkzaamheden over het reglement hervat.

Artt. 20, 21, 22, 23 en 24 worden zonder discussie goedge-
keurd; art. 22 overeenkomstig de voorgestelde wijziging.

-ocr page 402-

Art. 25. De heer Van Esveld kan zich niet geheel vereeni-
gen met de voorgestelde wijziging van dit artikel en stelt als
amendement voor dit te lezen als volgt: „Aan de leden van het
„Hoofdbestuur, aan de Commissie bedoeld in art. 27 en aan de
„door de algemeene vergadering benoemde commissiën kunnen
„volgens een door het Hoofdbestuur vast te stellen tarief reis-
„en verblijfkosten worden vergoed" en verder als door de Com-
missie is voorgesteld.

Het komt den voorsteller vooral gewenscht voor „werkelijk
uitgegeven" te veranderen in „volgens een door het Hoofdbestuur
vast te stellen tarief." In vergaderingen volgens art. 27 van het
reglement gehouden, is het meermalen voorgekomen, dat de leden
belast met het nazien der rekening aanmerking maakten op decla-
ratiën, die volgens hun meening te hoog waren.

De uitdrukking „werkelijk uitgegeven reis- en verblijfkosten"
is dan ook zeer rekbaar, zegt spreker, en het komt hem voor
dat het Hoofdbestuur gemakkelijk een tarief kan opmaken waarbij
de restitutie zoodanig is geregeld, dat iemand behoorlijk kan rei-
zen en zoo noodig logeeren.

Het voorstel met de toelichting van den heer Van Esveld
was reeds 24 Juni door hem schriftelijk bij het Hoofdbestuur
ingediend.

De heer Henc-eveld vraagt inlichting omtrent de bepaling
„binnen drie maanden"; van welk tijdstip moet die termijn ge-
rekend worden te beginnen? De voorzitter antwoordt dat door
leden van het Hoofdbestuur na de uitgave, en van de Commissie
drie maanden na elke reis zal moeten worden gerekend. De
heer
Hengeveld zou liever „driemaandelijksch" willen lezen.
Dit denkbeeld vindt geen ondersteuning, zoodat binnen drie
maanden behouden blijft.

De heer Van Dulm geeft in overweging art. 25 geheel te doen
vervallen, het is toch een grief dat de Commissie bedoeld bij
art. 27 aan de Maatschappij f 100 kost. Hij wil dat de leden de
reiskosten voor eigen rekening zullen nemen of dat deze voor
rekening der afdeelingen zullen komen.

Stemmen: en het Hoofdbestuur dan? Daarop heb ik niet ge-
rekend, zegt de heer
Van Dulm, maar volgens zijn opvatting
is het lidmaatschap van het Hoofdbestuur en van Commissiën
op zich zelf een eere-opdracht en de leden moesten de kosten
van reizen en verblijven voor eigen rekening nemen. De heer

-ocr page 403-

Hengeveld zegt dat hij de denkbeelden van den heer Van
Dulm niet uitvoerbaar en idealistisch vindt; als die werkelijkheid
moesten worden, zouden er al heel weinig leden voor de bedoelde
opdracht te vinden zijn en deze alleen door hen kunnen worden
vervuld, wier particuliere middelen die uitgaven gedoogden, en
hij vreest dat dan de zaken niet altijd in de goede handen zou-
den komen.

De heer Reimers is het eens met de redeneering van den
heer
Van Dulm, hij meent ook dat de eer groot genoeg moet
zijn en geen onkostenrekening behoeft te worden gemaakt; hij
zelf heeft nooit uitgaven gedeclareerd. De voorzitter beveelt de
door den heer
Reimers in practijk gebrachte generositeit ten
zeerste aan.

De heer Hengeveld stelt voor het tarief door de algemeene
vergadering te doen vaststellen. De heer
Van Esveld neemt
deze wijziging over voor zijn voorstel.

De heer Aalbers vraagt of de uitbetaling dadelijk na de
ontvangst der declaratiën zal moeten geschieden, de kas laat dit
niet altijd toe.

De heer Hengeveld antwoordt hierop neen; voor commissies,
wier taak nog niet geëindigd is, kan dit ook niet, maar het
indienen van declaratiën heeft ten doel het Hoofdbestuur op de
hoogte te houden van den financiëelen gang van zaken.

De Voorzitter merkt op dat de Commissie ook bij haar voor-
stel van dit denkbeeld is uitgegaan.

Nadat nogmaals door den heer Hengeveld is gevraagd of er
bezwaar bestaat ,,drie maanden" te veranderen in „driemaande-
lijksch" en de voorzitter hierop geantwoord heeft dat hij per-
soonlijk de voorkeur geeft aan de door de Commissie en den
heer
Van Esveld voorgestelde lezing en de heer Hengeveld
geen voorstel van zijn denkbeeld maakt, wordt het geheele voor-
stel, zooals het door den heer
Van Esveld is voorgedragen en
door het Hoofdbestuur overgenomen, in stemming gebracht. Het
wordt aldus aangenomen met 115 stemmen vóór en 2 tegen.

Art. 26 wordt overeenkomstig de voorgestelde wijziging aan-
genomen zonder discussie.

Art. 27. De heer Cayaux geeft in overweging dat de afdee-
lingen leden afvaardigen, welke de vorige algemeene vergadering

-ocr page 404-

hebben bijgewoond, met het oog op de goedkeuring der
notulen.

De heer Heidema (afdeeling Groningen—Drente) zou gaarne
zien dat later dit artikel verviel en bij een eventueele reglements-
herziening werd bepaald dat een avondvergadering vooraf moest
gaan aan de dagvergadering, ten einde daarop de huishoudelijke
werkzaamheden te kunnen behandelen en de dag vergadering te
kunnen besteden aan wetenschappelijke verhandelingen.

Een voorstel kan hiervan thans niet worden gemaakt.

Het artikel wordt zonder wijziging goedgekeurd.

Art. 28 wordt overeenkomstig de voorgestelde redactie goed-
gekeurd.

Artt. 29, 30, 31, 32, 33 en 34 worden onveranderd
vastgesteld.

Art. 35. Door de afdeeling Groningen—Drente wordt voor-
gesteld de 2de alinea te lezen: „bij staking der stemmen over een
„voorstel wordt het geacht te zijn verworpen."

De afgevaardigde meent dat deze lezing den voorzitter in
voorkomende gevallen van een moeielijkheid zal ontlasten.

Deze wijziging wordt overgenomen en het artikel dienovereen-
komstig vastgesteld met
ioi stemmen vóór en 18 tegen.

Art. 36. Door de afdeeling Gelderland—Overijsel wordt voor-
gesteld in de eerste alinea bij te voegen „en telkens niet langer
dan io minuten."

Dit voorstel vindt geen ondersteuning. Het artikel wordt der-
halve onveranderd goedgekeurd.

Artt. 37, 38, 39 en 40 worden evenzoo onveranderd en
zonder discussie vastgesteld.

Alsnu wordt het geheele reglement in stemming gebracht en
aangenomen met algemeen e stemmen.

De voorzitter stelt voor nu de herziening van het reglement
is afgedaan ook de statuten te wijzigen en de herzieningscommissie
hiervoor diligent te verklaren. Dienovereenkomstig wordt besloten
met algemeene stemmen.

-ocr page 405-

Thans komt in behandeling punt E der huishoudelijke werk-
zaamheden, n. 1. het voorstel van den heer
Th. H, L. Arntz
tot het uitkeeren van een honorarium aan de inzenders van stuk-
ken in het Tijdschrift.

De afdeeling Noord-Brabant—Limburg verklaart zich tegen het
voorstel en refereert zich aan het praeadvies door het Hoofd-
bestuur uitgebracht. De afgevaardigde deelt mede dat er in
zijn afdeeling toch een lid was dat de porto\'s voor verzending
der stukken vergoed wenschte te zien (hilariteit).

Het voorstel, in stemming gebracht, wordt verworpen met 14
stemmen vóór en 106 tegen.

F. Het voorstel van den heer Van der Sluijs, betreffende
de toekenning van een medaille aan verdienstelijke personen
tegenover de Maatschappij.

De heer Hengeveld (afdeeling Noord-Holland) het woord
hierover verkregen hebbende, licht uitvoerig toe de motieven
waarom zijn afdeeling, althans een kleine meerderheid der leden,
tegen dit voorstel is. Hij acht dit niet den goeden weg om ver-
diensten te honoreeren.

Hij heeft zich afgevraagd: is een dergelijke prikkel noodzakelijk ?
en is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is; evenmin is
hij nuttig. Veeleer zal het toekennen van een medaille een twist-
appel worden en tot moeielijkheden leiden bij de beoordeeling van
verdiensten en bovendien kost het nog geld aan de Maatschappij.
Heeft iemand zich zoo verdienstelijk gemaakt dat men hem een
onderscheiding waardig keurt, dan kan men hiervan een voorstel
maken voor een algemeene vergadering en er zou dan een schrif-
telijke verklaring van de erkenning der verdiensten kunnen
worden gegeven. De medaille kan en mag toch niet worden
gedragen.

De afdeeling Zuid-Holland kan wel meegaan met het voorstel,
maar zou slechts één soort van medaille bepaald willen zien,

De afdeeling Noord-Brabant—Limburg verklaart zich ook vóór
het voorstel in den zin als door Zuid-Holland is te kennen
gegeven.

De heer Moubis stelt voor een diploma of eervolle vermelding
toe te kennen.

De voorzitter zegt, dat het debat zich moet bepalen tot het
voorstel
Van der Sluijs en een nieuw voorstel niet aan de orde
kan komen.

-ocr page 406-

De heer Van Esveld is na het gehoorde van meening, dat
het voorstel in stemming kan worden gebracht. Hij denkt wel
dat het niet zal worden aangenomen en hoopt dit voor de Maat-
schappij, waarom hij ook aanneming moet ontraden. Verdien-
stelijke personen kunnen op andere wijze worden geëerd, b. v.
door een dankbetuiging vanwege de Maatschappij.

De heer Van der Sluijs trekt, gehoord de discussiën en de
hiertegen gevoerde oppositie, zijn voorstel in, zoodat dit niet in
stemming wordt gebracht.

G. Voorloopige mededeelingen der Commissie in zake „Reorga-
nisatie van het veeartsenijkundig onderwijs."

De heer Thomassen geeft hieromtrent eenige mededeelingen
en zegt dat de Commissie deze zaak met ernst en veel ijver heeft
behandeld, doch nog niet aan het eind harer werkzaamheden,
welke omvangrijk zijn, is gekomen.

Er zijn 6 vergaderingen gehouden, waarop de zaak in haar
geheel is besproken. Gegevens uit het buitenland zijn verkregen
en de toestanden daar vergeleken met die van hier. Vooral is de
aandacht gevestigd op de afschaffing van het internaat, den duur
der studie, de toelatingseischen, de verdeeling der leervakken en
de examina.

De heer De Jong is aangewezen als rapporteur; hij heeft zijn
voorloopig rapport samengesteld, dit zal in October behandeld
en zoo mogelijk definitief vastgesteld worden. Zoodra het rapport
gereed is, zal het aan het Hoofdbestuur worden gezonden en het
zal zeker wel op de volgende algemeene vergadering ter tafel
kunnen worden gebracht. De Commissie meent, dat het in het
Tijdschrift kon worden geplaatst en zoo ter kennis van de leden
gebracht.

De voorzitter dankt den heer Thomassen voor zijn wel
korte doch niettemin belangrijke mededeelingen.

Met een kleine afwijking van de volgorde wordt nu eerst punt
D van het programma in behandeling genomen:

a. Opgave van onderwerpen voor de 3Öste algemeene vergadering.

Onderwerpen werden niet opgegeven.

b. Bepaling der plaats voor de 36ste algemeene vergadering.

De heer Hermkes stelt voor de vergadering in den Haag te

houden.

De heer Van der Sluijs geeft in overweging Utrecht als plaats
aan le wijzen en zegt dat de ervaring heeft geleerd dat deze plaats

-ocr page 407-

doorgaans de meest gewenschte is. De opkomst der leden is op
andere plaatsen niet grooter. Is er een bepaalde, bijzondere reden
om een andere plaats te kiezen, dan kan dit altijd gebeuren.

De reden waarom wij beden te Arnhem vergaderen, heeft haar
doel gemist, de landbouwvergadering heeft reeds lang plaats gehad.

De afdeeling Groningen—Drente sluit zich aan bij het voorstel
Hermkes.

De heer Hengeveld vraagt den heer Van der Sluijs wat
er tegen deze vergadering hier te zeggen is; de opkomst is, meent
hij, toch goed.

De heer Van der Sluijs antwoordt hierop, dat hij niets tegen
deze vergadering heeft gezegd, alleen heeft hij gereleveerd dat
het doel waarom Arnhem het vorig jaar is gekozen niet is
bereikt, daar de landbouwvergadering met de tentoonstelling en
de feesten reeds tot het verleden behooren.

De heer Bkouwer beveelt Groningen aan, om ook het Noor-
den eens in de gelegenheid te stellen de vergadering gemakkelijk
te bereiken.

De afgevaardigde van Groningen—Drente wil dit denkbeeld
van den heer
Brouwer wel aanvaarden en mede naar huis nemen
om er een volgend jaar over te spreken.

Tot stemming overgaande tusschen den Haag en Utrecht wordt
laatstgenoemde plaats gekozen met 93 stemmen, terwijl voor den
Haag 23 stemmen zijn uitgebracht en x voor Hilversum.

Thans komen de opgegeven onderwerpen aan de beurt. De
volgorde wordt hierbij veranderd en het eerst het woord
verleend aan den heer
Thomassen, die eenige belangrijke
mededeelingen ten beste geeft over den „emasculateur," welk instru-
ment hij ter bezichtiging stelt.

Spreker stelt de vele voordeelen van dit instrument bij
castratie in het licht, beschrijft de behandeling er van en geeft
eenige gevallen aan, waarbij hij het heeft toegepast. Het is zeer
gemakkelijk en zonder gevaar te gebruiken, zelfs bij oude dieren;
voor nabloeding is al zeer weinig gevaar, daar het instrument als
snij- en kneuswerktuig te gelijk dienst doet en de slagader zoodanig
wordt dichtgedrukt, dat er soms maar een enkele druppel bloed uit-
komt als zij is afgesneden. Een groot voordeel er van is dat het dier
staande kan worden gecastreerd. Hij kan het instrument ten zeerste
aanbevelen. De heer
Thomassen reikt ook een aantal exemplaren
van een afdruk uit de Annales de Médecine Vétérinaire,

-ocr page 408-

waarin hij een beschrijving van het instrument en zijn gebruik
heeft gegeven, aan de leden uit. Deze worden met graagte en
onder dankbetuigingen aangenomen.

De heer Van Dülm deelt mede dat hij het instrument met
het beste gevolg bij 19 stieren heeft toegepast; bij paarden heeft hij
eenigermate vrees voor nabloeding met de lasten en gevaren
hieraan verbonden, ervaring heeft hij hiervan evenwel niet.

De voorzitter dankt den heer Thomassen namens de leden
voor zijn interessante mededeeling. Zijn woorden worden met
applaus bekrachtigd.

De heer Van der Sluijs houdt daarna een uitvoerige voor-
dracht over bacillen in vleesch, deelt eenige onderzoekingen door
hem gedaan hierover mede en vertoont eenige daarbij verkre-
gen culturen. Meer speciaal geeft hij beschouwingen over een
bacil in vleesch gevonden door hem en den heer
Basenou,
assistent van Prof. Forster. Deze bacil is door prof. Forster be-
titeld met den naam „bacillus bovis morbificans." Een uitvoe-
rige beschrijving van de onderzoekingen hieromtrent is door den
heer
Basenou gegeven in het Archiv für Hygiene, 1894.

De conclusiën, welke spreker aan zijn rede toevoegt, zijn: dat
het bacteriologisch onderzoek een goed hulpmiddel kan zijn bij
de vleeschkeuring en het daarbij in de toekomst meer en meer
zal worden toegepast.

De heer Van Dulm wil niet aan de waarde van het bacterio-
logisch onderzoek te kort doen, maar meent toch dat het bij de
practische uitoefening der vleeschkeuring niet in toepassing kan
worden gebracht. Als er een oordeel moet worden geveld over
de bruikbaarheid van vleesch in een gegeven geval, kan men toch
zijn uitspraak niet uitstellen tot er cultures gemaakt en inentin-
gen gedaan zijn, men zal dan wel op microscopische waarnemin-
gen moeten afgaan.

De heer Van der Sluijs hierop repliceerende zegt, dat hij
ook niet zoo zeer nadruk heeft gelegd op de groote waarde van
het bacteriologisch onderzoek voor de practische vleeschkeuring
en erkent dat men het hierbij in de meeste gevallen vooral op
het platteland en in kleine plaatsen waar men er niet op is in-
gericht, niet zal kunnen toepassen, maar meer heeft willen aan-
toonen dat men door het bacteriologisch en microscopisch onder-
zoek een vaster basis voor de beoordeeling van het vleesch
bekomt.

-ocr page 409-

De voorzitter dankt ook dezen spreker voor zijn belangrijke
voordracht en beveelt het Tijdschrift aan voor de opneming hiervan.
De heer
Van der Sluijs zegt toezending aan het Tijdschrift toe.

Ten slotte komt de voorzitter, de heer De Bruin, aan het
woord tot het houden zijner voordracht over puerperaal sep-
ticaemie.

In een keurig gestileerde en zaakrijke verhandeling zet spreker
uiteen de oorzaken, het beloop, de vormen en uitgangen dezer
dikwijls bij dieren na den partus voorkomende ziekte en wordt
daarbij aandachtig door zijn hoorders gevolgd en met applaus
begroet.

Plaatsing dezer voordracht in het Tijdschrift wordt door den
heer
De Bruin toegezegd x).

De heer Thomassen vraagt of ook de endometritis beschouwd
wordt te zijn ontstaan door de opgegeven oorzaken. Ofschoon
ons daaromtrent bij dieren geen zekere gegevens ten dienste staan,
meent spreker dat de wijze van infectie en de aard van het
inficiëns evenwel andere zijn.

Op het punt staande de vergadering, welke reeds lang geduurd
heeft, te sluiten, vraagt en bekomt de heer
Heidema nog het
woord en geeft in overweging van den titel van het Tijdschrift
weg te laten het woord veeteelt.

Door den heer Van Esveld wordt nog, in verband met daar-
over gemaakte opmerkingen, gewezen op de tabellen betreffende
besmettelijke veeziekten, zooals die telkens in het Tijdschrift wor-
den opgenomen. Hij erkent dat de staten uitvoerig, bewerkelijk
en kostbaar zijn. Wil men ze bekort hebben, dan heeft hij hier-
tegen geen bezwaar.

De meerderheid der aanwezigen verlangt een beknopter vorm
dier tabellen en de redactie zegt hiernaar te zullen handelen.

De heer Hengeveld, ook nog het woord verkregen hebbende,
zegt dat van deze vergadering te verwachten was, dat zij wegens
de reglementsherziening lang zou duren en vermoeiend zou worden.
Het is hem echter nog zeer meegevallen en dat alles zoo vlug
van de hand is gegaan, is voor een groot deel te danken aan het
beleid en de leiding van den voorzitter. Hij houdt zich over-
tuigd de tolk te zijn van alle aanwezigen als hij den voor-

-ocr page 410-

zitter dank brengt voor zijn goede leiding en bekorting van
noodelooze debatten. Spreker\'s woorden worden met algemeen
applaus bekrachtigd.

Nadat nog door den voorzitter dank is gebracht aan de spre-
kers, het stembureau en de overige leden voor hun belangstel-
ling, wenscht hij allen een wel tehuis en tot weerziens toe en
sluit de vergadering.

Opgemaakt naar de aanteekeningen van den iste secretaris.

Goedgekeurd in de gecombineerde vergadering gehouden te
Utrecht 28 Juni 1896.

M. G. de BRUIN, voorzitter.

D. van der SLUIJS, 2de seeretaris.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

Bij de afdeeling Groningen zijn als leden toegetreden: L. Hu-
benet te Hoogeveen en H. S. Luurs te Noordhorn.

Bij dé algemeene afdeeling zijn als leden aangenomen: W. Folmer
te Groningen, A. J. van Hemert te Dordrecht, J. A. Klauwers
te Zandpoort, L. F. D. E. Lourens te Rotterdam, L. Louter te
Heinenoord,
A. A. van Mansfeld te Bergen-op-Zoom en P.
Teljer te Hellevoetsluis.

Als candidaten, gesteld voor de beide vacatures in het Hoofd-
bestuur, moeten nog worden vermeld: door de afdeelingen Noord-
Holland en Zuid-Holland voor iste secretaris Dr. L. J.
van der
Harst, voor penningmeester-bibliothecaris D. F. van Esveld,

VERSLAG DER VERGADERING VAN DE
AFDEELING UTRECHT,

gehouden den 3osten November 1895.

Aanwezig zijn de H. H.: E. H. Bekch Gravenhorst, H. A.
Vermeulen, J. van Klaveren, H. Remmelts, W. C. Schimmel,

-ocr page 411-

M. G. de Bruin, H. J. H. Stempel, H. G. van Harrevelt, H.
A
nker, L. Hermkes, G. Goosens, D. A. de Jong, Dr. H. J.
H
amburger, D. van Gruting, Dr. L. J. van der Harst, D. F.
van Esveld en H. J. C. van Lent.

Na afdoening der huishoudelijke bezigheden, vertoont de heer
Schimmel een collectie instrumenten, welke voor \'s Rijks Vee-
artsenijschool zijn aangekocht. De heer
Goosens dankt ZEdG.
voor de genomen moeite en de duidelijke verklaring.

Spreker heeft in ons Tijdschrift gelezen, dat er sprake is van
coöperatieven aankoop van geneesmiddelen; hij meent dat coöpe-
ratie bij aanschaffen van instrumenten eenvoudiger en doelmatiger
zou zijn.

De voorzitter zegt, dat, wanneer de heer Goosens dit beginsel
op de volgende vergadering nader wil ontwikkelen, het alsdan op
de agenda zal worden geplaatst.

De heer Anker deelt mede, dat vernauwingen van het tepel-
kanaal meestal ongeneeslijk zijn. De heer
van Lent opereert
in den regel met succes, wanneer de vernauwing geheel onder aan
den tepel zit; ligt zij hooger, dan valt het meestal tegen. De heer
Goosens is het hiermede eens.

De heer De Jong wijst op een verwarring, welke nog al eens
schijnt te bestaan. De tepel is maar voor een klein gedeelte
tepelkanaal, het grootste gedeelte van het lumen behoort bij den
boezem.

De heer Van Klaveren vraagt of een koe, na een jaar
droog gestaan te hebben aan een kwartier, weer vierkant opuiert ?
Deze vraag wordt door den heer
Anker bevestigend beantwoord.

De laatste spreker vertoont een haarbal, welke door een
harde korst omgeven, gevonden is in de pens van een koe.
De heer
Schimmel zegt dat zulke haarballen dikwijls zijn ge-
vonden en dat er vele zijn in het museum van \'s Rijks
Veeartsenijschool. Als gevolg van het aanwezig zijn van haar-
ballen ontstaat soms tympanitis; in enkele gevallen worden zij
wel uitgebraakt.

De heer Anker wordt wel eens geconsulteerd om te con-
stateeren dat een beest door het hemelvuur is getroffen ; hij
vraagt inlichting omtrent de verschijnselen. Een geval had zich
als volgt voorgedaan. Een paard werd na een onweer in de
sloot gevonden het werd er uitgetrokken, doch kon niet opstaan.
Bij onderzoek werd geen andere laesie gevonden dan een gezwel-

-ocr page 412-

letje bij den elleboog. Hij durfde geen uitspraak doen. Na
eenige dagen trad er huidversterf op aan de zijde waar het
gezwelletje te zien was, terwijl het dier bijna altijd op de andere
zijde had gelegen.

De heer Goosens zegt dat in contracten van Maatschappijen
voor Veeverzekering vermeld staat: «door of ten gevolge van het
hemelvuur gestorven zijn». Hij gaat veel af op de omgeving
waar het dier gevonden is, of aldaar boomen zijn getroffen,
of er splinters van de heining zijn geslagen, enz.

De heer De Bruin meent dat men kan volstaan met een
uitvoerige omschrijving van het geval, dan kan de Maatschappij
zelve oordeelen en behoeft men zich niet bloot te geven aan ge-
waagde attesten.

De heer Stempel heeft hiermede ook veel te doen gehad.
Onweer is er geweest, dit is te constateeren; het is den agent
of de Maatschappij nu slechts te doen om gedekt te zijn en
om fraude te voorkomen; zijns inziens komt het meer aan op de
overtuiging van den veearts dan wel op een bewijsvoering.

De heer Anker vraagt inlichting omtrent het gewone beloop
eener procedure, in zake restitutie bij verkoop van een paard
lijdende aan een koopvernietigend gebrek.

De heer De Bruin, hierop antwoordende, zegt: de veearts
begint met een verklaring af te geven, waarop de deurwaarder
den verkooper sommeert het paard terug te nemen. Doet deze
dit niet, dan volgt een tweede sommatie, welke dagvaarding
heet. Is het paard meer dan f200 waard, dan is het een zaak
voor de arrondissements-rechtbank, is de prijs minder, dan komt zij
voor het kantongerecht. Nu komt de zaak voor en moet kooper
(eischer) een procureur stellen, waarvan hij kennis geeft aan de
rechtbank 5 de procureur geeft kennis aan den verkooper (ge-
daagde) dat hij optreedt in genoemde zaak, waarop gedaagde
zich eveneens van een procureur voorziet en nu moeten deze
twee heeren de zaak uitvechten.

De procureur van eischer vraagt plaatsing der zaak op de
rol. In de zitting waar de zaak voorkomt, dient de procureur
van den eischer een eisch in. Veertien dagen later komt de
procureur van gedaagde met zijn verweer. Als beide heeren ge-
hoord zijn, komen zij met hun bewijzen, b.v. de afgegeven
attesten. Is de zaak nu duidelijk, dan doet de rechter uitspraak,
zoo niet, dan beveelt hij een onderzoek door één of drie des-

-ocr page 413-

kundigen; deze brengen een rapport uit, het visum repertum.

Nu is het ook mogelijk dat de gedaagde geen procureur stelt;
vindt de rechter de zaak duidelijk genoeg, dan doet hij direct
uitspraak bij verstek.

Het aanbieden van het object bij de dagvaarding is niet noodig,
evenmin om, hangende de procedure, het object op kosten van
ongelijk te stellen. Het dier kan gerust bij den eischer op stal
blijven staan.

De heer Goosens vindt dat de koopman veel voor heeft, hij
toch kan zich overal partij stellen; voorts pleit hij volgens het
Wetboek van Koophandel, terwijl de boer volgens het Burgerlijk
Wetboek berecht wordt.

De heer Berch Gravenhorst kreeg dezer dagen een vetten
os in behandeling, welke telkens hoestte en waarbij duidelijk
demping was te constateeren. Na slachting bleek een hyperphre-
nisch absces aanwezig te zijn. Kan dit de oorzaak zijn geweest
van de demping door hem waargenomen en zijn deze absces-
sen intra vitam te constateeren? De heer
Stempel herinnert
zich tijdens de longziekte een geval, dat bij een rund een flinke
demping werd waargenomen. Het dier werd geslacht en bleek
een groot leverabsces te hebben zonder eenige aandoening der
longen.

De heer De Bruin zegt, dat ze meestal bij slachting eerst
worden geconstateerd, terwijl er bij het leven niets is waargenomen.
De oorzaak dezer abscessen is onbekend. Dezer dagen kwam
een mededeeling voor in een medisch tijdschrift, dat personen
met dergelijke abscessen, bij inwerking van electrische stroomen,
sterk reageeren door verhooging van temperatuur.

De heer Gravenhorst deelt een geval van botryomycose mede
van den uier bij een paard, uitgaande van een klein wondje aan
den tepel; hij had het geval voor ongeneeslijk verklaard. De
heer
Hermkes heeft 2-maal dergelijke patiënten met succes
behandeld, eerst met ungt. cantharidum, later met jodium-zalven.

De heer Plemper van Balen deelt mede dat in Indië de filaria
papillosa nog al veelvuldig voorkomt met infiltratie van de cornea.
Punctie wordt aanbevolen en volgens den heer
Hoogkamer is
deze zelfs noodzakelijk. Spreker is dit niet met hem eens; voort-
gezette atropine-indruppeling doodt de filaria, waarna ze wordt
geresorbeerd zonder eenige infiltratie achter te laten. Door punctie
kan hevige bloeding optreden, waarbij het oog verloren gaat.

-ocr page 414-

De heer Schimmel vraagt of vóór de paracenthesis cocaïne
werd ingedruppeld. De heer
Plemper zegt steeds onder chloro-
form-narcose geopereerd te hebben.

De heer De Jong kreeg een hond in behandeling met trau-
matische keratitis; onder atropine-indruppeling ging de genezing
vrij voorspoedig. De hond bleef met lange tusschenpoozen weg.
Bij gelegenheid patiënt weder ziende, trof hem het vreemde aspect;
aan de zijde waar geïnstilleerd was, waren alle aangezichtsspieren
geheel geatrophiëerd. Kan bij maandenlange behandeling met
atropine deze atrophie ontstaan ?

De heer Schimmel zegt wel speekselvloed te hebben zien op-
treden bij honden, doch verklaart het geval voor herpes zoster,
een ontsteking in het beloop der trigeminus-zenuwen ; deze kan ook
de oorzaak van het ooglijden zijn geweest. De heer
De Jong
kan als tegenwerping doen gelden het duidelijk zichtbare trauma,
door een kattennagel ontstaan.

Hij meent dat de heer Anker, 3 a 4 jaar geleden, gespro-
ken heeft over nieraandoeningen bij runderen; één of beide
nieren zijn aangedaan, genezing treedt niet op. De diagnose is
zeer gemakkelijk; wanneer men van afschrapsel der nierbuisjes
een cultuur maakt, krijgt men een prachtige reine cultuur van
den bacillus renalis bovis. Maakt men van het slijm en bloeduit
de urine een dekglas-praeparaat en kleurt het volgens de GRAM\'sche
methode, dan kan men intra vitam den genoemden bacil, dus de
ziekte constateeren.

De heer Anker zegt dat de diagnose ook clinisch te maken
is. Door het rectum is de vergroote nier te betasten, voorts
urineeren de dieren met kleine beetjes en pijnlijk, in de urine
vindt men slijmpropjes en bloedpijpjes; hij gelooft niet dat deze
verschijnselen bij eenig ander nierlijden te zien zijn. De heer
De Bruin vermeldt nog dat patiënten met beiderzijdsche pyo-
nephritis soms lang leven en dan in eens dood gaan; de eene
nier is chronisch, de andere peracuut ontstoken.

De heer De Bruin deelt nog mede dat hij dikwijls sectio
caesarea heeft gedaan bij honden en ook bij het varken. Het
peritoneum is bij die dieren niet erg gevoelig, bovendien is de
contractie van den uteruswand zoo sterk, dat geen nauwkeurige hech-
ting noodig is. Bij een kleinen hond was de baring onmogelijk,
zelfs met den forceps. Er werd besloten sectio caesarea te doen; ge-
durende de operatie trad eclampsie op, het bewustzijn bleef echter

-ocr page 415-

goed. Na laparotomie gedaan te hebben, bleken er 2 vruchten aan-
wezig te zijn; bij het manipuleeren was de uteruswand verwond,
zoodat de operatie spoedig moest worden verricht, n. 1. amputatie
van den uterus. Het collum werd afgebonden, de stomp in de
buikholte geschoven en een hechting aangebracht. De eclampsie was
dadelijk over, de wond genas per primam en na eenige dagen
werd de hond hersteld afgehaald.

Tiel, x Juli 1896.

De secretaris der afd. Utrecht,

H. J. C. VAN LENT.

50-JARIG JUBILEUM VAN B. J. AALBERS.

\'t Was 18 Juli; na gedurende twee dagen volop den zoo zeer
gewenschten regen te hebben gehad, scheen moeder natuur zich
te ontfermen over eenige veeartsen, wier doel een bezoek aan
Rijsoord gold. Nu, zal men zeggen, dat eenige veeartsen op
een of andere plaats samenkomen, is niet zoo wonderlijk, doch,
voor zoover ons bekend is, genoot Rijsoord nimmer de eer een
zestal te gelijk binnen zijn grenzen te hebben. Doch daarvoor
was wel een reden. Het was in de afdeeling Zuid-Holland van
de Maatschappij ter Bevordering der Veeartsenijkunde niet onbe-
kend, dat haar penningmeester op dien datum het gouden ambt-
jubileum vierde. Vandaar dat in haar Januari-vergadering, na-
tuurlijk bij afwezigheid van den betrokkene, werd besloten een
commissie te benoemen, om datgene te doen wat zij mocht
noodig achten, ten einde dien dag niet onopgemerkt voorbij te
laten gaan. Die commissie bestond uit de heeren
Th. G. van
Rijssel, voorzitter, E. A. Kok, lid en H. L. Ellerman Lz.,
secretaris-penningmeester. Tevens werd besloten om, in den
geest van den aanstaanden jubilaris handelende, alleen tot de
leden der afdeeling, wier penningmeesterschap door hem reeds
zooveel jaren met ijver en nauwgezetheid is waargenomen, een
circulaire te richten, om dien dag voor den opgewekten, nog
steeds volijverigen en met jeugdig vuur bezielden grijsaard, on-

-ocr page 416-

vergetelijk te maken. Wij mogen ons niet ontveinzen dat aan
de roepstem dier commissie alleszins gehoor is gegeven en zij
daardoor in staat werd gesteld te doen, wat zij zich voorstelde.

Van daar dat de jubilaris werd uitgenoodigd aan de commis-
sie mededeeling te doen op welken datum het hem convenieerde
om haar te ontvangen, daar wij het geluk hadden van hem te
vernemen dat hij den i9den naar Hoogeveen zou reizen, om al-
daar eveneens het gouden jubileum van onz^n collega L. Hu-
benet mede te vieren. Wij hadden het voorrecht van ZEd.
bericht te ontvangen, dat hem dit het best schikte op 18 Juli.

Op dien datum kwam de commissie met nog 3 andere leden
van de afdeeling, de heeren
Altevogt, Hendrikse en Rotscheid,
aan den Rijsoordschen brug samen en gingen zij tegen 2lj2 uur
naar de woning van den jubilaris, gevolgd door ... een lakei,
neen mijne heeren, geheel in overeenstemming met den geest
van den jubilaris, gevolgd door een eenvoudig man, op het hoofd
een zeer gemakkelijken eikenhouten stoel dragende. Op weg zijnde,
schitterden reeds de zilvergrijze haren in onze oogen, het steeds
jeugdig vuur uit des jubilaris oogen weerkaatste in de onze,
want het was hem zeker wel wat laat, dat wij kwamen. Hij die
zoo gaarne in gezelschap van zijn collega\'s is, die, hoewel hij in
de laatste 40 jaar niets aan de praktijk heeft gedaan, toch nog
steeds de vergaderingen trouw bezoekt, het duurde hem te lang
dat collega\'s hern de hand zouden kunnen drukken, overtuigd
dat die collega\'s geheel met hem medeleven. Zonder bril of
lorgnet wachtte hij met ineengeslagen handen onze komst af, als
of hij zeggen wilde: „wat maakt ge voor mij een drukte"! Welnu,
dit zij hem vergeven; hij die steeds beseft heeft, dat de mensch moet
geven wat hij heeft en daarvoor geen dank behoeft, van hem is dit te
wachten en wij vereenigen ons gaarne met dat idee.

De voorzitter der commissie wenschte hem te zijnen huize har-
telijk geluk met het voorrecht hem geschonken, bedankte hem
in welgekozen woorden voor al wat hij steeds in het belang der
veeartsenijkunde in het algemeen en voor de afdeeling Zuid-
Holland in het bijzonder had gedaan, beval de afdeeling in zijn
welwillendheid aan en bood namens haar den bedoelden stoel
aan, in de hoop dat hij nog jaren lang daarvan een goed en
nuttig gebruik zal mogen maken.

Blijkbaar zeer bewogen, doch met een vaste stem, bedankte
onze goede
Aalbers voor de gebrachte hulde en het cadeau

-ocr page 417-

waarmede hij was verrast, en beloofde nog gaarne een groot aan-
tal jaren in het belang van de afdeeling werkzaam te willen zijn.

Wij vernamen uit zijn mond dat hij gedurende 5 jaar te Oud-
Beierland gevestigd is geweest en daarna naar Dubbeldam ver-
trok. Zijn gezondheidstoestand en de afkeer dat het publiek liever
door empiristen bedrogen werd dan door een gediplomeerd vee-
arts werd bijgestaan, kwelden hem verschrikkelijk. Dit was dan
ook de reden dat hij zich uit de praktijk terugtrok en rijstpel-
molenaar werd, een zaak waarvan hij toen, op 2 8-jarigen leeftijd,
niets wist. Niettemin heeft hij gewerkt en volgehouden tot voor
enkele jaren, toen hij bij zijn zoon ging wonen en gevolg gaf aan
zijn liefde voor het tuiniersvak. Ja, zijn liefde in dit vak gaat
zoover, dat hij ons in een kast met heerlijk aanrijpende druiven
aantoonde, hoe hij gedurende jaren gesukkeld heeft met een ziekte
in die plant en nu door verschillende proefnemingen er in ge-
slaagd is deze ziekte zoodanig te bestrijden, dat daarvan geen
sporen meer in de kast aanwezig zijn. Hulde, driewerf hulde
aan dien man; driewerf i°. omdat hij niet kon medegaan met
het mundus vult decipi, decipiatur ergo, 20. omdat hij als rijst-
pelmolenaar steeds zijn zaken met succes heeft gedreven en 30.
omdat hij zelfs op phytopathologisch gebied succes heeft behaald.
Doch ook driewerf hulde zij hem gebracht, dat hij, niettegen-
staande zijn bezigheden zoo zeer afwijken van de veterinaire,
steeds de vaan der veeartsenijkunde hoog heeft gehouden, zich
nimmer vervreemd heeft van zijn collega\'s en zelfs nu op ruim
7o-jarigen leeftijd nog de belangen der veeartsen behartigt.

Dat hem nog vele jaren gegeven mogen worden om met denzelf-
den ijver werkzaam te zijn, en dat een goede gezondheid zijn
deel moge blijven. E.

NECROLOGIE.

Uit het buitenland moet het overlijden worden vermeld van
een tweetal groote mannen op veeartsenijkundig gebied.

Den i9den Juni van dit jaar stierf te Mollans, op den leeftijd
van
71 jaar, de beroemde physioloog Constant Gabriel Colin,
oud-leeraar aan de veeartsenijschool te Alfort. Men behoeft

-ocr page 418-

alleen het beroemde werk ,,Traité de physiologie comparée des
animaux domestiques", dat in 1854 verscheen en in 1871 en
1886 herdrukt werd, in herinnering te brengen, om aan te toonen
welk een uitstekend geleerde en handig experimentator de jeugdige
veearts (in 1845 behaalde hij zijn diploma) toen reeds was. Met
de meest gebrekkige hulpmiddelen werkte hij als chef de service
bij anatomie en physiologie tot 1847 te Lyon en daarna tot 1862
te Alfort; in dat laatste jaar werd hij tot leeraar benoemd in
hygiëne, botanie, zoölogie en exterieur.

Later wisselde hij van vakken en eerst in 1878 werd hem het
onderwijs opgedragen in physiologie en algemeene therapie, waar-
mede hij tot zijn aftreden in 1887 belast bleef.

Hij was o. m. lid van de Académie de médecine.

Kort na hem, n. 1. den i3a<sn overleed te Winne de Geh.
Medicinalrath professor
Carl Günther, oud-directeur der vee-
artsenijschool te Hannover.

In 1822 geboren, werd hij na voleindigde studie reeds in 1845
benoemd tot leeraar in de chirurgie te Berlijn en het volgend
jaar naar Hannover overgeplaatst, waar hem in 1870 de betrek-
king van directeur werd opgedragen, welke door hem tot 1880
werd vervuld. Als zijn meest bekende werk mag zeker genoemd
worden de „Topographische Myologie des Pferdes", welke in 1866
verscheen, en verder „Die Beurtheilungslehre des Pferdes", door
Günther, vader en zoon, in 1859 uitgegeven. Waar zijn naam
wordt genoemd, denkt men zeker aan alles wat door hem werd
verricht op het gebied van cornage en aan de talrijke instru-
menten welke nog zijn naam dragen.

Ook voor ons land moet op treurige verliezen worden gewe-
zen. Den i6deu Juni werd de tijding vernomen van het plotseling
overlijden van den paardenarts
2de klasse J. van de Velde te
Deventer; hij was in 1858 geboren en werd in 1881 tot paar-
denarts 3de klasse aangesteld.

Den 8steu Juli overleed te Gent, eveneens plotseling, de provin-
ciaal-veearts der 2de klasse J.
Bauwens uit Axel. Hij behaalde
zijn diploma als veearts te Hannover.

Den 233teli Augustus overleed te Sambeek, in den ouderdom
van 55 jaar, de provinciaal-veearts P. A.
van den Munckhof;
hij werd in 1870 tot veearts bevorderd.

Te Stedum is overleden de empirist G. Luurs.

-ocr page 419-

PERSONALIA.

Bij Koninklijk besluit van 29 Augustus 1896 is benoemd tot
officier in de Orde van Oranje-Nassau de luitenant-kolonel, diri-
geerend paardenarts
J. J. Hinze. — Van harte wenschen wij het
hoofd van den militair veterinairen dienst geluk met deze wel
verdiende onderscheiding.

Benoemd: tot provinciaal-veearts 3de klasse, standplaats
Axel, de veearts
L. Boogaert te Ovezande.

Gevestigd: te Ovezande de veearts A. Marcus uit Zelhem;
te Schildwolde (gemeente Slochteren) de veearts D.
de Fluiter
uit \'t Zand.

De Gouvernementsveearts W. J. Esser is belast met den dienst
in de residentiën Banjoemas en Bagelen, standplaats Poerworedjo.

Met ingang van 1 Juli 1896 is benoemd tot Gouvernements-
veearts in West-Indië S.
de Lange te Paramaribo.

Bij Koninklijk besluit is een commissie benoemd tot het aan-
koopen van 20 hengstveulens: deze commissie bestaat uit den
majoor der artillerie D.
Kromhout, den paardenarts iste klasse
(majoor-titulair) W. F.
Schröder en de heeren B. den Ouden
te Opijnen en N. Straver Jr. te Babyloniënbroek (N, R o 11.
Crt. van 23 Augustus 1896).

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Koninklijk besluit van 13 Juli 1896, n°. 28, is, met ingang
van 7 Augustus 1896 benoemd tot plaatsvervanger van den dis-
trictsveearts wien Teteringen als standplaats is aangewezen, de
veearts L. J.
H. Bloemen te Oosterhout.

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden dat, ingevolge besluit van den Belgischen Minis-
ter van Landbouw, het douanekantoor Esschen (dorp) van 6 Juni
e.k. af, des Zaterdags van 2 tot 3 uur \'s namiddags, in plaats
van des Donderdags 2 tot
4 uur opengesteld zal zijn voor den
invoer van runderen en schapen, herkomstig uit Nederland
(Staatscourant van 5 Juni 1896, n°. 130).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis dat,

-ocr page 420-

ingevolge besluit van den Belgischen Minister van Landbouw,
het hulp-douanekantoor De Clinge (dorp) van af i Juli e.k., des
Woensdags van 9 tot 10 ure voormiddags opengesteld zal zijn
voor den invoer van rundvee en schapen, afkomstig uit Nederland.

De ingevoerde koeien zullen naar de in de nabijheid van ge-
noemd kantoor opgerichte quarantaine-stallen worden geleid, om
aan de tuberculine-proef onderworpen te worden (Staats-
courant van 26 Juni 1896, n°. 148).

Koninklijk besluit van 22 Juni 1896 (Staatsblad n°. 98).

Art. 1. De in- en doorvoer van eenhoevige dieren en van
vleesch, van die dieren afkomstig, is verboden uit landen of
streken, door de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van
Financiën aan te wijzen.

Art. 2. De aanwijzingen worden door plaatsing in de Neder-
landsche Staatscourant ter algemeene kennis gebracht; intrekking
of verandering der aanwijzingen geschieden op gelijke wijze.

Art. 3. De aanwijzingen kunnen tevens voorschriften behelzen
omtrent uitzonderingen, welke op het uitgevaardigd verbod zullen
worden toegelaten.

Art. 4. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na
dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staats-
courant, waarin het is geplaatst (Staatscourant van 3 Juli
1896, n°. 154).

De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën
brengen ter algemeene kennis dat, met ingang van 5 Juli 1896,
de in- en doorvoer uit Groot-Brittannië en Ierland van eenhoevige
dieren en van vleesch, van die dieren afkomstig, verboden is.

Dit verbod is niet toepasselijk:

I. wat den invoer betreft:

a. op eenhoevige dieren van Rijkswege aangekocht ten behoeve
van het leger;

b. op eenhoevige dieren, welke aan het eerste kantoor door
den districtsveearts of een zijner plaatsvervangers bij onderzoek
bevonden worden niet te zijn lijdende aan of verdacht van kwa-
de-droes; de districtsveeartsen en hun plaatsvervangers zijn
bevoegd verdachte dieren, hetzij te onderwerpen of onder hun
toezicht te doen onderwerpen aan malleïne-inspuiting op kosten
van den belanghebbende, hetzij tot den invoer toe te laten op

-ocr page 421-

voorwaarde van slachting op de plaats, binnen den termijn en
op de wijze, door hen te bepalen en met inachtneming der om-
trent de onschadelijkmaking van de overblijfselen van verdacht
vee geldende bepalingen ;

c. op, van eenhoevige dieren afkomstig, vleesch, waaraan de
ademhalingsorganen vast zijn en hetwelk aan het eerste kantoor
door den districtsveearts of een zijner plaatsvervangers bij on-
derzoek voor consumtie geschikt wordt bevonden;

II. wat den doorvoer betreft:

a. op eenhoevige dieren, welke, afgescheiden van ander vee,
terstond na de overlading uit het schip worden vervoerd per
spoor, zonder verdere overlading, in afzonderlijke, gesloten en
verzegelde wagens;

b. op, van eenhoevige dieren afkomstig, vleesch, hetwelk zoo-
danig is verpakt, dat er geen gevaar voor overbrenging van be-
smetting bestaat (Staatscourant van 4 Juli 1896, n°. 155).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft met ingang van
12 Juli 1896 het vervoer van herkauwende dieren en
varkens verboden uit een kring, welke de gemeente Millingen,
alsmede het oostelijk deel der gemeente Ubbergen omvat, en
waarvan de grenzen zijn als volgt: van af de grenspaal 646 ten
Zuiden der Pruisische grens, de Benkische straat, de Pleaburg-
sche straat, de Heuvelsche straat, de Duffeltsche bandijk, de
Halve galg, de Erlecomschen weg tot aan de Waal, de linker oever
van de Waal tot aan de Pruisische grens.

Te bepalen dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van het
verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit den
in deze beschikking genoemden kring noodzakelijk maken, zoo-
danige afwijking kan worden toegestaan door de burgemeesters
van Ubbergen en van Millingen (Staatscourant van 12 en 13
Juli 1896, n°. 162).

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat ter gelegenheid van Onze Lieve Vrouwen
Hemelvaart de Belgische grenskantoren Watervliet, Selzaete (station),
Kieldrecht, Santvliet, Esschen (station en dorp), Achel (station),
VVuestwezel, La Planck en Visé (station) voor den invoer
van vee uit Nederland zullen zijn opengesteld op Maandag 17
Augustus e. k., op de gewone uren, in plaats van op Zaterdag 15
Augustus (Staatscourant van 14 Juli 1896, n°. 163).

-ocr page 422-

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden: met
ingang van 18 Juli 1896, den kring, van waaruit bij de hiervoor ge-
noemde beschikking het vervoer van herkauwende dieren en varkens
is verboden, uit te breiden met het gedeelte van de gemeente Ub-
bergen, begrensd als volgt: van af de grenspaal 646 ten Zuiden
der Pruisische grens, de Benkische straat, de Pleaburgsche straat,
de Heuvelsche straat, de Duffeltsche bandijk, de Zijfflichsche kapit-
teldijk en Hornsche sluis, de Breede wetering ten Zuiden der
Pruisische grens tot aan de grenspaal 646 bij de Benkische brug
(Staatscourant van 18 Juli 1896, n°. 167).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:

A. met ingang van 23 Juli 1896 het vervoer van herkauwende
dieren en varkens te verbieden uit een kring, welke een gedeelte
van de gemeente Herwen en Aart omvat en waarvan de grenzen
zijn als volgt:

van af den Rijndijk, de afweg van de weide van Heistermann,
het voetpad tot aan den Ouden Rijn; van den Ouden Rijn op
den Pallandschen dijk tot aan den verlengden Boterdijk; van
daar de noordwestelijke grens, zijnde de Eltensche weg tot aan
de brug over den Ouden Rijn.

B. te bepalen dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit den
in deze beschikking genoemden kring noodzakelijk maken, zooda-
nige afwijking kan worden toegestaan door den burgemeester van
Herwen en Aart (Staatscourant van 23 Juli 1896, n°. 1719.

De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter algemeene
kennis, dat, met ingang van 20 dezer, de invoer van varkens in
Zwitserland is verboden.

Het Zwitsersch Ministerie van Landbouw is echter bevoegd om :

1. varkens, meer dan 60 kilo wegende, toe te laten, indien
het kantonnaal bestuur, dat daartoe aanvraag doet, zich verbindt
om de ingevoerde dieren op te nemen in behoorlijke stallen, die
gemakkelijk kunnen ontsmet worden, in de nabijheid der slacht-
plaatsen en onder sanitair toezicht te stellen, totdat zij worden
afgemaakt;

2. varkens, 60 kilo wegende (biggen en mest varkens), bij
wijze van uitzondering toe te laten, indien het kantonnaal bestuur,
dat daartoe aanvraag doet, zich verbindt om de ingevoerde dieren

-ocr page 423-

op te nemen in behoorlijke stallen, die gemakkelijk kunnen ont-
smet worden en hen daar gedurende 30 dagen in stalquarantaine
te houden, onder voortdurend toezicht van een gepatenteerd
veearts.

Belanghebbenden moeten hun aanvragen om toelating tot
invoer, welke onder meer het tolkantoor behooren aan te duiden
waarlangs de invoer zal plaats hebben, richten tot de bevoegde
kantonnale overheid, die bedoelde aanvragen, begeleid van een
prae-advies, doorzendt aan het Ministerie van Landbouw (S t a a t s-
courant van 24 Juli 1896, n°. 172).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:

A. met ingang van 31 Juli 1896 het vervoer van herkauwende
dieren en varkens te verbieden uit een kring, welke een deel der
gemeente Eibergen omvat en waarvan de grenzen zijn als volgt:
van de kerk te Beltrum tot aan de Vossenbergsche brug, de
rijksweg tot aan den paal op de grens van de gemeenten Groenlo
en Eibergen, die grens tot aan den paal van de heerlijkheid
Borkelo op den weg van Groenlo naar Beltrum en van dien paal
naar de kerk te Beltrum;

B. te bepalen dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit
den in deze beschikking genoemden kring noodzakelijk maken,
zoodanige afwijking kan worden toegestaan door den burgemeester
van Eibergen (Staatscourant van 31 Juli 1896, n°. 178),

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft:

A. met ingang van 4 Augustus 1896 ingetrokken zijn beschik-
king van 30 Juli 1896 (Staatscourant van 31 Juli 1896,
n°. 178), waarbij het vervoer van herkauwende dieren en varkens
verboden is uit den kring der gemeente Eibergen;

B. met ingang van 4 Augustus 1896 het vervoer van herkau-
wende dieren en varkens verboden uit een kring in de gemeente
Eibergen, waarvan de grenzen zijn als volgt: van af de Vosse-
bergsche brug tot aan den grenspaal Eibergen-Ruurlo, van af
dien paal tot aan de Eendenkooi, van daar tot de grensscheiding
Borkelo—Eibergen, van daar langs den grintweg Borkelo—
Groenlo tot aan den paal der heerlijkheid Borkelo, van daar
tot aan den grenspaal Groenlo—Eibergen en van af dien paal
tot aan den Yossebergschen weg;

-ocr page 424-

C. bepaald dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van het
verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit den
in deze beschikking sub B genoemden kring noodzakelijk maken,
zoodanige afwijking kan worden toegestaan door den burgemeester
der gemeente Eibergen (Staatscourant van 4 Augustus 1896,
n°. 181).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden :
met ingang van 5 Augustus 1896 het houden van markten, open-
bare verkoopingen, tentoonstellingen en andere vereenigingen van
herkauwende dieren en varkens te verbieden in de gemeenten
Groenlo, Eibergen, Aalten, Winterswijk, Lichtenvoorde, Wisch
en Dinksperlo (Staatscourant van 5 Augustus 1896 n°. 182).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:

A. met ingang van 7 Augustus 1896 den kring, welke een
gedeelte van de gemeente Herwen en Aart omvat, en van waar
uit het vervoer van herkauwende dieren en varkens is verboden,
uit te breiden met de Pannerdensche Waard, zoover als het
eigendom reikt van barones
Van Brienen, met inbegrip van de
weide van de erven
J. Terwindt Az., te Arnhem;

B, te bepalen dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit
den bovenbedoelden kring noodzakelijk maken, zoodanige afwijking
kan worden toegestaan door de burgemeesters van Herwen en
Aart en Pannerden (Staatscourant van 7 Augustus 1896,
n°. 184).

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
is, met ingang van 19 Augustus 1896, het vervoer van herkau-
wende dieren en varkens verboden uit een kring in de gemeenten
Eibergen en Lichtenvoorde, waarvan de grenzen zijn als volgt:
van den grenspaal Eibergen—Ruurlo tot aan de Oude Maat, van
daar de Nieuwe Beek tot aan de Klaasbrug, van daar de Oude
weg Lichtenvoorde-Groenlo tot Beusink, van daar de grintweg
tot de grensscheiding Lichtenvoorde—Groenlo, van daar de grint-
weg tot aan den grenspaal Groenlo—Eibergen, van af dien paal
tot aan den paal der heerlijkheid Borkelo, van daar de grintweg
Groenlo—Borkelo tot aan de grensscheiding Borkelo—Eibergen,
die grensscheiding tot aan de Eendenkooi en vandaar tot aan den
grenspaal Eibergen—Ruurlo.

-ocr page 425-

Voorts uit een kring in de gemeente Pannerden, waarvan de
grenzen zijn als volgt: van af den Bandijk over den nieuwen
grintweg tot aan de Waal, van daar langs den leidam tot aan
den Nieuwendijk, over den Nieuwendijk tot aan den Bandijk en
van daar over den Bandijk tot aan het uitgangspunt.

Wanneer bijzondere redenen afwijking van dit verbod nood-
zakelijk maken, kan die afwijking worden toegestaan door den
burgemeester van een der genoemde gemeenten.

Tevens is — eveneens met ingang van 19 Augustus — het
houden van markten, openbare verkoopingen, tentoonstellingen en
andere vereenigingen van herkauwende dieren en varkens ver-
boden in de gemeenten Herwen en Aart, Pannerden, Zevenaar,
Didam, Berg, Borkelo, Nede, Haaksbergen, Enschede, Lonneker,
Oldenzaal, Denekamp, Tubbergen, Ootmarsum, Hardenberg (Stad),
Hardenberg (Ambt), Gramsbergen en den Ham (Staatscou-
rant van 20 Augustus 1896, n°. 194).

Op grond van artikel 3, van het Koninklijk besluit van 10 Juli 1896
— waarin o. a. is bepaald, dat in de gevallen en naar den maatstaf,
door den Minister van Binnenlandsche Zaken te bepalen, door
een. burgemeester op Rijkskosten een gedeeltelijke schadeloos-
stelling wordt gegeven voor de huid van een dier, dat, aan een
besmettelijke ziekte lijdende, is gestorven en daarna verbrand, be-
graven of op andere wijze door den districtsveearts te bepalen,
onschadelijk gemaakt is — heeft genoemde Minister bepaald:

1 dat aan een eigenaar van een dier dat, aan miltvuur
lijdende, is gestorven en daarna verbrand, begraven of op andere
wijze onschadelijk is gemaakt — wanneer hij de te dezer zake
volgens wet of wettelijk voorschrift op hem rustende verplich-
tingen naar behooren heeft nagekomen — door den burgemeester
op Rijkskosten een gedeeltelijke schadeloosstelling voor de huid
van dat dier zal worden gegeven, bedragende het twee-derde
gedeelte van de waarde, waarop die huid door den districts-
veearts wordt geschat;

2°. dat dit bedrag door den burgemeester van het Departement
van Binnenlandsche Zaken kan worden teruggevorderd, overeen-
komstig de «Voorschriften aangaande de verrekening der kosten,
voortvloeiende uit de toepassing van de wet van 20 Juli 1870
(Stbl n°. 131), behoudens dat bij de. desbetreffende declaratie ook
moet worden overgelegd de verklaring van den districtsveearts,

-ocr page 426-

waaruit blijkt, of de eigenaar van het dier de ter zake van het
ziektegeval volgens wet of wettelijk voorschrift op hem rustende
verplichtingen naar behooren heeft nagekomen en op welk bedrag
de districtsveearts de waarde van de huid van het dier heeft geschat;

30. dat deze beschikking ook van toepassing zal zijn voor de ge-
vallen van miltvuur, die vóór hare dagteekening zijn voorgekomen ;

4°. dat bij andere besmettelijke veeziekten dan miltvuur de
beslissing over de toepassing van het in den aanhef dezer beschik-
king genoemde voorschrift voor elk geval in het bijzonder blijft voor-
behouden (S t a a t s c o u r a n t van 21 Augustus 1896, no. 195).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:

A. met ingang van 23 Augustus 1896 het vervoer van her-
kauwende dieren en varkens naar het overige gedeelte des Rijks
te verbieden uit een kring in de gemeente Gendringen, waarvan
de grenzen zijn als volgt: de Duitsche grens en de weg gaande
van het kasteel Zwanenburg langs Diekman en Scholtenmaat tot
grenspaal n°. 8;

B. te bepalen, dat afwijking kan worden toegestaan door den
burgemeester der gemeente Gendringen (Staatscourant
van 24 Augustus 1896, n°. 198).

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft goedgevonden:

met ingang van 25 Augustus 1896,

A. het vervoer van herkauwende dieren en varkens te verbieden
uit een kring in de gemeente Zomeren, waarvan de grenzen zijn als
volgt: de Molenweg, de Hoogeweg, de Zandstraat en de Heistraat;

B. het vervoer van herkauwende dieren en varkens te verbieden
uit een kring in de gemeente Zomeren, waarvan de grenzen zijn
als volgt: de Zandweg van af de brug Halftwaalf over de Zuid-
Willemsvaart tot aan de Groote Aa, de Groote Aa tot aan het
gehucht Hooge Bergen, van daar de Gezande Baan tot aan de
Zuid-Willemsvaart en die vaart tot aan de brug Halftwaalf;

C. het houden van markten, openbare verkoopingen, tentoon-
stellingen en andere vereenigingen van vee te verbieden in de
gemeente Zomeren;

D. te bepalen dat, wanneer bijzondere redenen afwijking van
het verbod van vervoer van herkauwende dieren en varkens uit
de, in deze beschikking sub A en B genoemde, kringen nood-
zakelijk maken, zoodanige afwijking kan worden toegestaan door

-ocr page 427-

den burgemeester der gemeente Zomeren (Staatscourant
van 25 Augustus 1896, n°. 199.)-

Bij Koninklijk besluit van 22 Augustus 1896, n<>. is de com-
missie van deskundigen, bestaande uit: Dr.
W. P. Ruysch, ad-
viseur voor de medische en veterinaire politie bij het departement
van Binnenlandsche Zaken, tevens voorzitter ; Dr. A.
W. H. Wirtz,
directeur van \'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht; M. J. Hen-
geveld
G.Jzn., districtsveearts te Haarlem; Th. G. van Rijssel,
districtsveearts te Dordrecht, en H. van Staa, districtsveearts
te Leeuwarden,

benoemd bij Koninklijk besluit van 14 April 1894, n°. 2, om
te worden gehoord over de vraag, in hoeverre de bepalingen van
het Koninklijk besluit van 27 Maart 1888 (Staatsblad nü. 67)
herziening behoefden, ontbonden, met dankbetuiging voor de
bewezen diensten.

De Commissaris der Koningin in Gelderland heeft den bur-
gemeesters in die provincie bericht, dat door den regeerings-
president te Dusseldorp nader is bepaald, dat paarden uit Neder-
land, welke regelmatig de grenzen passeeren, om te dienen bij
landbouw of tot vervoer van personen en goederen, niet vooraf
door den veearts behoeven te worden onderzocht, doch dat om
de zes weken aan het Duitsche grenskantoor moet worden ver-
toond een vernieuwde verklaring van het bestuur der gemeente
van herkomst, houdende dat de paarden bij landbouw of tot
genoemd vervoer worden gebruikt en dat in die gemeente en in
den omtrek van 15 kilometer daarvan gedurende de laatste zes maan-
den geen besmettelijke ziekte onder de paarden heeft geheerscht.

(STAATSBLAD n°. 104.) besluit van den ic^" Juli 1896,
waarbij nader wordt bepaald, welke ziekten van het vee
voor besmettelijk worden gehouden en welke der, in de
wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) genoemde,
maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van
elke dier ziekten moeten toegepast worden.

In naam van Hare Majesteit WILHELMINA, bij de gratie
Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.

Wij EMMA, Koningin-Weduwe, Regentesvan het Koninkrijk,

Overwegende, dat het noodzakelijk is te herzien het Koninklijk

-ocr page 428-

besluit van 27 Maart 1888 (Staatsblad n°. 67), waarbij nader
wordt bepaald, welke ziekten van het vee voor besmettelijk wor-
den gehouden en welke der, in de wet van 20 Juli 1870 (Staats-
blad n°. 131) genoemde, maatregelen bij het dreigen of heerschen
van elk dier ziekten moeten toegepast worden, gewijzigd door
het Koninklijk besluit van 12 Mei 1889 (Staatsblad n°. 62)
en aangevuld door de Koninklijke besluiten van 9 October 1889
(Staatsblad n°. 128), 20 Mei 1890 (Staatsblad n°. 92) en
17 November 1892 (Staatsblad n°. 254);

Gezien de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), tot
regeling van het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenij-
kundige politie, aangevuld bij de wet van 1 Augustus 1880
(Staatsblad n°. 123) en gewijzigd bij de wetten van 15 April
1886 (Staatsblad n°. Ó4)en
15 April 1896 (Staatsblad n°. 68);

De Commissie van deskundigen, benoemd bij Koninklijk besluit
van 14 April 1894, n°. 2, gehoord;

Op de voordracht van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 23 Mei 1896, n°.
1777, afdeeling Medische Politie;

Den Raad van State gehoord (advies van 23 Juni 1896,^. 11);

Gelet op het nader rapport van den voornoemden Minister van
7 Juli 1896, n°. 2183, afdeeling Medische Politie;

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen:

§ 1. De ziekten van het vee, welke voor
besmettel ij k worden gehouden.

Artikel 1. Voor besmettelijk worden gehouden de volgende
ziekten van het vee:

de veepest der herkauwende dieren;

2°, de longziekte (pleuro-pneumonia contagiosa) der runderen;

3Ü. het mond- en klauwzeer (besmettelijke blaaruitslag van den
mond en de klauwen) bij de herkauwende dieren en de
varkens;

4°. de kwade-droes en de huidworm bij de eenhoevige dieren;

5°. de schurft (sarcoptes-schurft en dermatocoptes-schurft) bij
de eenhoevige dieren en de schapen;

6°. de schaapspokken bij de schapen en de geiten;

7°. het rotkreupel der schapen;

8°. de vlekziekte der varkens;

90. de trichinenziekte bij de varkens;

-ocr page 429-

io°. het miltvuur bij alle vee;
11°. de hondsdolheid bij alle vee.

§ 2. Maatregelen, welke tegen elk der besmet-
tel ij ke veeziekten toegepast moeten
of kunnen worden.

Artikel 2. Onverminderd de verplichte aangifte, voorgeschreven
in artikel 13, en de verwijdering en afzondering, voorgeschreven
in artikel 14 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131),
zijn bij elk der, in artikel 1 van dit besluit genoemde, vee-
ziekten de volgende, in de daarbij vermelde artikelen der aan-
gehaalde wet genoemde, maatregelen toepasselijk:
i°. het plaatsen der kenteekenen (artikel 17);
2°. wanneer dit door den districtsveearts noodig wordt geoor-
deeld, het merken van ziek of verdacht of hersteld vee (artikel 19);

3°. het verbod van vervoer van vee, door een besmettelijke
ziekte aangetast of daarvan verdacht, behoudens vergunning van
den burgemeester (artikel 21);

4°. wanneer dit door den districtsveearts noodig wordt geoor-
deeld, de afsluiting van besmette hoeven of weiden en der naast
aangelegen landerijen en erven en de ontsmetting van de klee-
deren der personen, die het afgesloten terrein verlaten (artikel 29);

5°. ontsmetting volgens de, bij algemeenen maatregel van be-
stuur gegeven of te geven, voorschriften (artikel 31);

6°. het verbod van gedurende een termijn, bij dit besluit
voor elke besmettelijke ziekte bepaald, vee te brengen in ge-
bouwen of op weiden, erven of hoeven, waar vee staat of gestaan
heeft, dat aan een besmettelijke ziekte lijdt of geleden heeft
(artikel 32).

Artikel 3. Indien een, aan een besmettelijke ziekte lijdend,
stuk vee is gestorven, is de houder of hoeder verplicht daarvan
onmiddellijk kennis te geven aan den burgemeester der gemeente,
waar het gestorven dier zich bevindt.

Vee en overblijfselen van vee, dat aan een besmettelijke
ziekte lijdende is gestorven, mogen zonder vergunning van den
burgemeester niet vervoerd worden en moeten door de zorg en
—\' behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel —
op kosten van den eigenaar zoo spoedig mogelijk na de, in het
vorig lid bedoelde, kennisgeving, binnen een, door den burge-

-ocr page 430-

meester te bepalen, termijn, worden verbrand, begraven of op
andere wijze, door den districtsveearts te bepalen, onschadelijk
gemaakt.

De brandstoffen en andere benoodigdheden voor het verbran-
den te bezigen, de, bij het begraven te gebruiken, ontsmettings-
middelen benevens — voor zooveel dit noodig is — hulp en
opzicht bij het verbranden of begraven worden den eigenaar op
Rijkskosten ter plaatse verstrekt.

Schadeloosstelling voor het gestorven dier of de overblijfselen
daarvan wordt niet gegeven, behoudens:

a. dat in gevallen en naar den maatstaf, door den Minister
van Binnenlandsche Zaken te bepalen, door den burgemeester
op Rijkskosten een gedeeltelijke schadeloosstelling wordt gegeven
voor de huid van het dier;

b. dat de Minister van Binnenlandsche Zaken in bijzondere
gevallen een, door hem te bepalen, schadeloosstelling uit \'s Rijks
kas kan toekennen aan den eigenaar van een dier, dat is in-
geënt en binnen een, door den Minister gestelden, tijd is ge-
storven, volgens de verklaring van een geëxamineerden veearts,
lijdende aan de ziekte, waartegen het was ingeënt.

Artikel 4. Indien een stuk vee, dat, naar luid van artikel 22
der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), van een be-
smettelijke ziekte verdacht wordt gehouden, is gestorven, mag
dit zonder vergunning van den burgemeester niet vervoerd worden
en is de houder of hoeder verplicht hiervan onmiddellijk kennis
te geven aan den burgemeester der gemeente, waar het gestorven
dier zich bevindt.

Deze doet onverwijld door den districtsveearts het gestorven
dier onderzoeken. Als bij dit onderzoek niet duidelijk blijkt, dat
het dier niet door een besmettelijke ziekte aangetast was, moet
het gestorven dier of moeten de overblijfselen daarvan worden
onschadelijk gemaakt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3
van dit besluit.

§3. Maatregelen tegen de veepest der
herkauwende dieren.

Artikel 5. De zieke en de verdachte dieren moeten ten spoe-
digste worden afgemaakt en daarna verbrand, begraven of op
andere wijze, door den districtsveearts te bepalen, onschadelijk
gemaakt.

-ocr page 431-

Totdat de dieren worden afgemaakt, moeten zij afgezonderd
worden gehouden van alle ander vee.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1S70
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 15 dagen.

Artikel 6. Indien zieke of verdachte dieren mochten zijn ge-
slacht, gelden de bepalingen, die bij de artikelen 3 en 4 van
dit besluit ten aanzien van gestorven vee zijn vastgesteld.

Artikel 7. De stal of het gebouw en, wanneer dit door den
districtsveearts noodzakelijk wordt geacht, ook het terrein, waar
zich zieke of verdachte dieren hebben bevonden, moeten worden
ontsmet.

De, op het erf of op de hoeve aanwezige, mestvaalt moet
worden onschadelijk gemaakt.

Artikel 8. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke of verdachte dieren gestaan hebben, mag
geenerlei vee gebracht worden gedurende een termijn van 30 dagen,
te rekenen van den dag, waarop de ontsmetting van die stallen,
gebouwen en terreinen en de onschadelijkmaking van de mest-
vaalten geheel is afgeloopen.

Artikel 9. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde,
is verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
herkauwende dieren, honden, katten en pluimgedierte en uitvoer
uit den afgesloten kring van eenhoevige dieren en varkens en van
melk, vleesch, onbereide huiden, horens, klauwen, haar, wol,
vederen, beenderen, ongesmolten vet, van mest en allen anderen
afval en van hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken
en stalgereedschap.

Artikel 10. Het vastleggen of vasthouden van honden kan
worden geboden, met inachtneming van hetgeen bepaald is
bij artikel 30 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad
n°. 131).

Artikel ix. Binnen de, door den Minister van Binnenlandsche
Zaken, bij aankondiging in de Staatscourant en zoo moge-
lijk in een of meer plaatselijke nieuwsbladen, aan te wijzen, plaatsen
of streken, is het verboden rundvee, schapen of geiten te ver-
voeren of te doen vervoeren, behoudens het in artikel 12 van
dit besluit bepaalde omtrent vervoer:

i° van vee naar de slachtbank;

2°. bij verhuizing van den eigenaar of houder van vee;

-ocr page 432-

3°. door den kooper van vee op een openbare verkooping;

4°. van vee naar de weide en uit de weide naar den stal.

Artikel 12. Vervoer van vee in de, aan het slot van artikel 11
van dit besluit bedoelde, gevallen kan, den districtsveearts gehoord,
plaats hebben met bijzondere vergunning van den Commis-
saris der Koningin in de provincie; deze kan ook den burge-
meester der gemeente machtigen tot het verleenen van die ver-
gunning.

Artikel 13. Het, in artikel 12 van dit besluit bedoelde, vervoer
mag alleen plaats hebben met een vervoerbiljet, afgegeven door
den burgemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt.

Het vervoerbiljet vermeldt het getal, de soort en het signalement
van het te vervoeren vee, den weg, die tot aan de plaats van
bestemming gevolgd moet worden, alsmede den tijd, gedurende
welken het biljet geldig is.

Wanneer de districtsveearts het noodig acht, moet het te ver-
voeren vee van een merkteeken worden voorzien.

Indien het vervoer naar een andere gemeente plaats heeft,
zendt de burgemeester, die het vervoerbiljet heeft afgegeven, een
afschrift daarvan aan den burgemeester der gemeente, werwaarts
het vervoer geschieden zal.

Artikel 14. De slachting van het vee, bedoeld aan het slot
van artikel 11, sub i0., van dit besluit, geschiedt onder toezicht
der politie binnen den tijd, door den burgemeester der gemeente,
waar het vee zich na het vervoer bevindt, te bepalen.

Artikel 15. Het houden van markten en openbare verkoopin-
gen van alle vee is verboden in gemeenten, waarvan de aanwijzing
door den Minister van Binnenlandsche Zaken, door plaatsing in
de Staatscourant en zoo mogelijk in een of meer plaatse-
lijke nieuwsbladen, ter algemeene kennis zal worden gebracht.
De aanwijzing geschiedt voor een tijdvak van ten hoogste 3
maanden; op gelijke wijze kan die aanwijzing worden hernieuwd,
telkens voor een niet langer tijdperk, alsmede worden ingetrokken
of gewijzigd, zoo daartoe termen zijn.

Openbare verkooping van vee van denzelfden eigenaar of be-
hoorende tot de nalatenschap van een overledene blijft geoor-
loofd met schriftelijk verlof van den burgemeester en binnen een,
door dezen daarbij te bepalen, termijn, nadat de districtsveearts
verklaard heeft, dat daartegen geen bezwaar bestaat.

-ocr page 433-

§4- Maatregelen tegen de longziekte (pleuro-
pneumonia contagiosa) der runderen.

Artikel 16. De zieke en de verdachte dieren moeten ten spoe-
digste worden afgemaakt.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 4 maanden.

De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de afmaking van
Regeeringswege van verdachte dieren voor bepaalde plaatsen of
streken en bepaalden tijd doen staken.

Artikel 17. Van de afgemaakte zieke dieren alsmede van de
afgemaakte verdachte dieren, waarvan na de afmaking blijkt, dat
zij door de ziekte waren aangetast, moeten de borst- en buikinge-
wanden verbrand of begraven en de huiden ontsmet worden.

Artikel 18. Wanneer de afmaking van verdachte dieren van
Regeeringswege niet plaats heeft, zijn de eigenaars daarvan be-
voegd deze, met inachtneming van de, door den districtsveearts
voor te schrijven, maatregelen van voorzorg, te slachten, na aan-
gifte bij den burgemeester en onder toezicht der politie.

Indien na het slachten van verdachte dieren blijkt, dat zij door
de ziekte waren aangetast, moeten de borst- en buikingewanden
verbrand of begraven en de huiden ontsmet worden.

Artikel 19. Totdat de zieke en de verdachte dieren afgemaakt
of geslacht worden, moeten zij afgezonderd worden gehouden van
alle ander vee.

Artikel 20. Indien zieke of verdachte dieren mochten zijn ge-
slacht of indien eerst na het slachten blijkt, dat niet voor ziek
of verdacht gehouden dieren door de ziekte waren aangetast,
gelden de bepalingen, die bij de artikelen 3 en 4 van dit besluit
ten aanzien van gestorven vee zijn vastgesteld, met dien verstande,
dat de onschadelijkmaking beperkt is tot de borst- en buik-
ingewanden.

Artikel 21. De stal of het gebouw en, wanneer dit door den
districtsveearts noodzakelijk wordt geacht, ook het terrein,
waar zich zieke of verdachte dieren bevonden hebben, moeten
worden ontsmet.

Artikel 22. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mogen geen runde-
ren gebracht worden gedurende een termijn van 30 dagen, te
rekenen van den dag, waarop het laatste ziektegeval door dood,

-ocr page 434-

afmaking of slachting is geeindigd, en in elk geval eerst na den
geheelen afloop der ontsmetting.

Artikel 23. Bij afsluiting van besmette weiden, erven of hoe-
ven, ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde,
is verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
runderen en uitvoer uit den afgesloten kring van schapen, van
onbereide of niet ontsmette huiden, hoornen, hoeven en klauwen
van herkauwende dieren, van mest en allen anderen afval, hooi,
stroo en ander veevoeder.

Artikel 24. Het vastleggen of vasthouden van honden kan
worden geboden, met inachtneming van hetgeen bepaald is bij
artikel 30 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131).

Artikel 25. Het is verboden uit, naar of binnen de kringen,
door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen, rund-
vee te vervoeren of te doen vervoeren en uit of binnen die
kringen de, door voornoemden Minister nader aan te wijzen, in
artikel 15 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131)
bedoelde, voorwerpen.

In bijzondere gevallen, wanneer dit door den districtsveearts
noodig wordt geoordeeld, kan binnen de, in het eerste lid van
dit artikel bedoelde, kringen ook verplaatsing van rundvee door
den burgemeester verboden worden.

Artikel 26. In de, in artikel 25 bedoelde, kringen wordt door
veeopzichters al het rundvee in daartoe aangelegde lijsten opge-
schreven.

Deze opzichters worden benoemd en ontslagen door den Mi-
nister van Binnenlandsche Zaken. Bij de aanvaarding hunner bedie-
ning leggen zij in handen van den burgemeester der gemeente, die
hun als standplaats is aangewezen, den volgenden eed (of belofte) af:

„Ik zweer (beloof), dat ik de verplichtingen, verbonden aan de
betrekking van opzichter van het vee, naar behooren vervullen zal.

Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig. (Dit beloof ik.)"

Artikel 27. Op de, van het rundvee van eiken eigenaar afzon-
derlijk door de opzichters in duplo op te maken, lijsten wordt
dat vee genummerd en beschreven. De lijsten worden in dubbel
gehouden en door de eigenaars of, bii ontstentenis van dezen,
door de houders of hoeders van het vee voor gezien ondertee-
kend; indien zij opgeven niet te kunnen of te willen ondertee-
kenen, maakt de veeopzichter daarvan melding op de lijsten. Een
exemplaar van iedere lijst wordt aan den burgemeester toegezonden.

-ocr page 435-

Artikel 28. Van elke verandering in het, op de lijsten aan-
geteekend, getal van het rundvee door geboorte, sterven, slach-
ting of verplaatsing binnen de kringen, volgens artikel 25 van
dit ^besluit aangewezen, en van elke verwisseling van een der,
op de lijsten beschreven, runderen met een ander geeft de eigenaar,
houder of hoeder binnen 24 uren kennis aan den burgemeester,
die daarvan aanteekening houdt op het, bij hem berustend, exem-
plaar der lijsten.

Artikel 29. Onmiddellijk of uiterlijk binnen 12 uren na het
sterven of na de slachting van een stuk rundvee, geeft de eigenaar,
houder of hoeder daarvan kennis aan den opzichter, die het gestor-
ven of geslachte dier binnen 24 uren na de aangifte moet visiteeren.

Zoolang deze visitatie niet heeft plaats gehad, is het verboden
de longen los te maken of eenig deel van het stuk vee te vervoeren.

Artikel 30. De opzichters zijn gehouden al het rundvee, vermeld
op de, door hen opgemaakte, lijsten, ten minste éénmaal \'s weeks
te visiteeren en met de lijsten te vergelijken. Veranderingen, als
in artikel 28 zijn vermeld, worden onverwijld op de lijsten aange-
teekend en door de eigenaars, houders of hoeders voor gezien
onderteekend.

Vermoeden de opzichters bij deze visitatie of bij die, in artikel
29 vermeld, dat een stuk rundvee aan longziekte lijdt of geleden
heeft, of ontdekken zij een verandering in de getalsterkte of een
verwisseling van het rundvee, waarvan niet, ingevolge de beide
voorgaande artikelen, is kennis gegeven, zoo geven zij in het
eerste geval daarvan onverwijld kennis aan den burgemeester, die
handelt als in de wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) is
voorgeschreven, en in de beide andere gevallen maken zij op
hunnen ambtseed proces-verbaal op van de overtreding.

Artikel 31. Wanneer dit door den districtsveearts noodzakelijk
wordt geacht, moeten de veehouders hun rundvee, dat zich in
weiden of andere opene plaatsen bevindt, op last van den bur-
gemeester opstallen of ophokken.

Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid volgt de
districtsveearts de bevelen van den Minister van Binnenlandsche
Zaken.

Voor de, uit het opstallen of ophokken voortvloeiende, buiten-
gewone kosten van veevoeder kan door den Minister van Binnen-
landsche Zaken uit
\'s Rijks kas een gedeeltelijke schadeloosstelling
worden toegekend.

-ocr page 436-

Artikel 32. Het houden van markten, openbare verkoopingen,
tentoonstellingen en andere vereenigingen van rundvee is verboden
in gemeenten of gedeelten van gemeenten, door den Minister van
Binnenlandsche Zaken aangewezen.

Openbare verkooping van rundvee van denzelfden eigenaar of
behoorende tot de nalatenschap van een overledene blijft geoor-
loofd met schriftelijk verlof van den burgemeester en binnen een,
door dezen daarbij te bepalen, termijn, nadat de districtsveearts
verklaard heeft, dat daartegen geen bezwaar bestaat.

Artikel 33. De, in de artikelen 25 en 32 bedoelde, aanwijzin-
gen worden door plaatsing in de Staatscourant en zoo
mogelijk in een of meer plaatselijke nieuwsbladen ter algemeene
kennis gebracht.

Daarbij worden tevens voorschriften gegeven omtrent uitzon-
deringen, die op het uitgevaardigde verbod zullen worden toe-
gelaten.

De intrekking of wijziging van de, in de artikelen 25 en 32
bedoelde, aanwijzingen worden op dezelfde wijze ter algemeene
kennis gebracht.

§ 5. Maatregelen tegen het mond- en klauwzeer
(besmettelijke blaaruitslag van den mond
en de klauwen) bij de herkauwende
dieren en de varkens.

Artikel 34. De zieke en de verdachte dieren moeten van de
overige afgezonderd worden gehouden.

Wanneer, naar het oordeel van den districtsveearts, het afge-
zonderd houden van enkele zieke dieren geen nut meer kan
opleveren ter voorkoming van de besmetting van den geheelen
koppel of wanneer er geen gelegenheid bestaat tot afzondering
van een geheelen verdachten koppel, geeft de burgemeester, op
advies van den districtsveearts, vergunning de zieke dieren in
den verdachten koppel te laten verblijven of verdachte dieren
niet af te zonderen.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°,
131), wordt gesteld op 15 dagen.

Artikel 35. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den
districtsveearts, kan afmaking van zieke of verdachte dieren worden
bevolen. Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid

-ocr page 437-

volgt de districtsveearts de bevelen van den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken.

De huiden, hoornen, hoeven en klauwen der afgemaakte zieke
of verdachte dieren moeten worden ontsmet. De borst- en buik-
ingewanden en, wanneer dit door den districtsveearts noodig
wordt geacht, ook de koppen der afgemaakte zieke of van ziekte
verdachte dieren moeten worden verbrand of begraven.

Artikel 36. Eigenaars van zieke of verdachte dieren zijn be-
voegd deze, met inachtneming van de, door den districtsveearts
voor te schrijven, maatregelen van voorzorg, te slachten, na
aangifte bij den burgemeester en onder toezicht der politie.

In dit geval zijn de voorschriften van het 2de lid van artikel
35 van toepassing.

Artikel 37. De stal of het gebouw, waarin zich zieke of ver-
dachte dieren bevonden hebben, moet na afloop van het laatste
ziektegeval worden ontsmet.

Artikel B8. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mogen geen herkau-
wende dieren en varkens gebracht worden gedurende een termijn
van 15 dagen, te rekenen van den dag, waarop het laatste ziekte-
geval door herstel of dood is geeindigd en, wat de stallen en
gebouwen betreft, in elk geval eerst na den geheelen afloop der
ontsmetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van herstel
begint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld bij
schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door tusschen-
komst van den burgemeester aan den belanghebbende kosteloos
wordt uitgereikt.

In bijzondere gevallen kan de districtsveearts bepalen, dat ter-
stond na afloop der ontsmetting van de stallen en gebouwen
wederom herkauwende dieren en varkens daarin gebracht mogen
worden.

Artikel 39. Bij afsluiting van besmette hoeven, er ven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 4., van dit besluit bepaalde, is
verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van her-
kauwende dieren en varkens en uitvoer uit den afgesloten kring
van niet ontsmette huiden, hoornen, hoeven en klauwen van
herkauwende dieren, van wol, van mest en allen anderen afval
en van hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en stal-
gereedschap.

-ocr page 438-

Artikel 40. Het is verboden uit, naar of binnen de kringen,
door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen, te ver-
voeren of te doen vervoeren herkauwende dieren en varkens en
uit of binnen die kringen de, door voornoemden Minister nader
aan te wijzen, in artikel 15 der wet van 20 Juli 1870 (Staats-
blad n°. 131) bedoelde, voorwerpen.

In bijzondere gevallen, wanneer dit door den districtsveearts
noodig wordt geoordeeld, kan binnen de, in het eerste lid van
dit artikel bedoelde, kringen ook verplaatsing van herkauwende
dieren en varkens door den burgemeester verboden worden.

Artikel 41. Wanneer dit door den districtsveearts noodzakelijk
wordt geacht, moeten de veehouders hun vee, dat zich in weiden
of andere opene plaatsen bevindt, op last van den burgemeester
opstallen of ophokken.

Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid volgt
de districtsveearts de bevelen van den Minister van Binnenlandsche
Zaken.

Voor de, uit het opstallen of ophokken voortvloeiende, buiten-
gewone kosten van veevoeder kan door den Minister van Binnen-
landsche Zaken uit \'s Rijks kas een gedeeltelijke schadeloosstel-
ling worden toegekend.

Artikel 42. Het houden van markten, openbare verkoopingen,
tentoonstellingen en andere vereenigingen van herkauwende dieren
en varkens is verboden in gemeenten of gedeelten van gemeenten,
door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen.

Openbare verkooping van herkauwende dieren en varkens van
denzelfden eigenaar of behoorende tot de nalatenschap van een over-
ledene blijft geoorloofd met schriftelijk verlof van den burgemeester
en binnen een, door dezen daarbij te bepalen, termijn, nadat de
districtsveearts verklaard heeft, dat daartegen geen bezwaar bestaat.

Artikel 43. In de, door den Minister van Binnenlandsche
Zaken aangewezen, gemeenten of gedeelten van gemeenten, ge-
legen langs of in de nabijheid van de grenzen van een kring,
waaruit door den genoemden Minister, krachtens artikel 40 van
dit besluit, vervoer van herkauwende dieren en varkens is ver-
boden, is het vervoer van de, eveneens door den genoemden
Minister aan te wijzen, soorten van vee verboden, tenzij de ver-
voerder in het bezit zij öf van een schriftelijke vergunning,
waarbij hem, met inachtneming van de voorschriften, gegeven
krachtens artikel 44, tweede lid, van dit besluit, afwijking van

-ocr page 439-

het verbod van vervoer uit den afgesloten kring ten behoeve van
het vee, dat hij vervoert, is toegestaan, öf van een vervoerbiljet,
afgegeven door den burgemeester van de plaats van herkomst
van het vee en bevattende een nauwkeurige beschrijving van
het vee door opgave van geslacht, leeftijd, kleur en blijvende
bijzondere kenteekenen, een opgave van de plaats van herkomst
en de plaats van bestemming en van den tijd, gedurende welken
het biljet geldig is, alsmede de verklaring van den burgemeester,
dat het vee zich na het in werking treden van de, krachtens dit
artikel gedane, aanwijzing niet in den afgesloten kring heeft be-
vonden.

Artikel 44. De, in de artikelen 40, 42 en 43 bedoelde, aan-
wijzingen worden door plaatsing in de Staatscourant
en zoo mogelijk in een of meer plaatselijke nieuwsbladen ter al-
gemeene kennis gebracht.

Daarbij worden tevens voorschriften gegeven omtrent uitzon-
deringen, die op het uitgevaardigde verbod zullen worden toe-
gelaten.

De intrekking of wijziging van de, in de artikelen 40, 42 en
43 bedoelde, aanwijzingen worden op dezelfde wijze ter algemeene
kennis gebracht.

§ 6. Maatregelen tegen den kwade-droes
en huidworm bij de eenhoevige dieren.

Artikel 45. De zieke dieren moeten worden afgemaakt en
daarna verbrand, begraven of op andere wijze, door den districts-
veearts te bepalen, onschadelijk gemaakt.

Artikel 46. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den
districtsveearts, kan afmaking van dieren, die verdacht zijn wegens
ziekteverschijnselen, welke zij vertoonen, worden bevolen. De
afmaking van zieke dieren kan, op advies van den districts-
veearts, buiten toepassing blijven.

Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid volgt
de districtsveearts de bevelen van den Minister van Binnen-
landsche Zaken.

De termijn, bedoeld bij art. 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 3 maanden.

Artikel 47. Zieke dieren of dieren, die verdacht zijn wegens
ziekteverschijnselen, welke zij vertoonen, moeten, zoolang als zij

-ocr page 440-

niet worden afgemaakt, afgezonderd worden gehouden van alle
ander vee.

Artikel 48. Indien zieke of verdachte dieren mochten zijn
geslacht of indien eerst na het slachten blijkt, dat niet voor ziek
of verdacht gehouden dieren door de ziekte waren aangetast,
gelden de bepalingen, die bij de artikelen 3 en 4 van dit be-
sluit ten aanzien van gestorven vee zijn vastgesteld.

Artikel 49. De plaats in den stal of het gebouw, waar een
ziek of wegens ziekteverschijnselen verdacht dier gestaan heeft,
moet worden ontsmet.

Waar de districtsveearts het noodig oordeelt, moet ontsmetting
plaats hebben ook van andere gedeelten van den stal of het ge-
bouw of van den geheelen stal.

Artikel 50. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke of wegens ziekteverschijnselen verdachte dieren
gestaan hebben, mogen geen eenhoevige dieren gebracht worden
gedurende een termijn van 15 dagen, te rekenen van den dag,
waarop het laatste ziektegeval door dood of afmaking is geëin-
digd en, wat de stallen en gebouwen betreft, in elk geval eerst
na den geheelen afloop der ontsmetting.

Artikel 51. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of wei-
den, ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde,
is verboden : invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
eenhoevige dieren.

§ 7. Maatregelen tegen de schurft (sarcoptes-
schurft en dermatocoptes-schurft) bij de
eenhoevige dieren en schapen.

Artikel 52. De zieke of verdachte eenhoevige dieren moeten
van de overige eenhoevige dieren afgezonderd worden gehouden.

Artikel 53. De zieke schapen moeten van de overige schapen
afgezonderd worden gehouden.

In bijzondere gevallen kan de burgemeester, op advies van
den districtsveearts, toestaan, dat de zieke schapen in de aange-
taste, mits afgezonderd gehouden, kudde verblijven.

De zieke en de verdachte schapen mogen zich niet bevinden
op plaatsen, waar dit door den burgemeester, op advies van den
districtsveearts, ter voorkoming van besmetting, verboden is. De
eigenaar, houder en hoeder zijn verplicht te zorgen, dat dit ver-
bod wordt nageleefd.

-ocr page 441-

Artikel 54. De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20
Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 15 dagen.

Artikel 55. Eigenaars van zieke of verdachte dieren zijn bevoegd
deze te slachten, na aangifte bij den burgemeester en onder
toezicht der politie.

De huiden der geslachte dieren moeten worden ontsmet of,
volgens aanwijzing van den .districtsveearts, op andere wijze
onschadelijk gemaakt.

Artikel 56. De plaats in den stal of het gebouw, waar een ziek
eenhoevig dier, en de stal of het gebouw, waarin zieke schapen
gestaan hebben, moeten worden ontsmet.

Artikel 57. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mogen onderscheiden-
lijk geen schapen of eenhoevige dieren gebracht worden gedu-
rende een termijn van 5 dagen, te rekenen van den dag, waarop
het laatste ziektegeval door herstel, dood of slachting is geëin-
digd en, wat de stallen en gebouwen betreft, in elk geval eerst
na den geheelen afloop der ontsmetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van her-
stel begint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld
bij schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door tusschen-
komst van den burgemeester aan den belanghebbende kosteloos
wordt uitgereikt.

In bijzondere gevallen kan de districtsveearts bepalen, dat
terstond na afloop der ontsmetting van de stallen en gebouwen
wederom schapen en eenhoevige dieren daarin gebracht mogen
worden.

Artikel 58. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde, is
verboden: bij schurft van eenhoevige dieren, invoer in en uitvoer
uit den afgesloten kring van eenhoevige dieren en uitvoer uit den
afgesloten kring van niet ontsmette huiden van eenhoevige die-
ren ; bij schurft van schapen, invoer in en uitvoer uit den
afgesloten kring van schapen en uitvoer uit den afgesloten
kring van niet ontsmette huiden van schapen en van ruwe wol
die niet verpakt is in gesloten zakken.

§8. Maatregelen tegen de schaapspokken
bij de schapen en de geiten.

Artikel 59. Zieke dieren of dieren, die verdacht zijn wegens

-ocr page 442-

ziekteverschijnselen, welke zij vertoonen, moeten van de overige
afgezonderd worden gehouden.

Artikel 60. Dieren, die, zonder ziekteverschijnselen te vertoonen,
van besmetting verdacht zijn, moeten door den districtsveearts
of, op aanwijzing en onder toezicht van den districtsveearts door
een geëxamineerden veearts zoodra mogelijk worden ingeënt
(geovineerd). De inenting (ovinatie) heeft niet plaats indien de
dieren geslacht worden binnen 7 dagen, nadat zij in verdachten
toestand zijn geraakt.

Totdat de dieren worden ingeënt of geslacht, moeten zij van
de overige afgezonderd worden gehouden.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 15 dagen. Dieren,
waarbij de inenting zonder merkbare uitwerking blijft, moeten
tusschen den 8sten en i2den dag na de inenting herent (gereovi-
neerd) worden. De inenting en de herenting geschieden op kosten
van het Rijk. De ingeënte dieren worden geacht door schaaps-
pokken te zijn aangetast, totdat de entpokken verdwenen zijn en,
ingeval geen entpokken merkbaar worden, gedurende een termijn
van 15 dagen, te rekenen van den dag der inenting of der
herenting.

De inenting van niet verdachte dieren is verboden.

Artikel 61. Van de verplichting tot inenting en herenting kan,
in bijzondere gevallen, door den Minister van Binnenlandsche
Zaken vrijstelling worden verleend.

In dat geval moeten de, bij artikel 60 van dit besluit bedoelde,
verdachte dieren afgezonderd worden gehouden.

Wanneer geen vrijstelling van de inenting of herenting is
verleend, zijn de eigenaars, houders en hoeders der dieren ver-
plicht toe te laten, dat die inenting of herenting, overeenkomstig
artikel 60 van dit besluit, plaats hebbe.

Artikel 62. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den
districtsveearts, kan afmaking van zieke of verdachte dieren worden
bevolen.

Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid volgt
de districtsveearts de bevelen van den Minister van Binnenland-
sche Zaken.

De afgemaakte dieren moeten worden verbrand, begraven of
op andere wijze, door den districtsveearts te bepalen, onschade-
lijk gemaakt.

-ocr page 443-

De bepaling van het 3de lid van dit artikel geldt niet ten aanzien
van dieren, die, zonder ziekteverschijnselen te vertoonen, van be-
smetting verdacht zijn.

Artikel 63. Indien zieke of, bij artikel 59 van dit besluit be-
doelde, verdachte dieren mochten zijn geslacht, gelden de bepa-
lingen, die bij de artikelen 3 en 4 van dit besluit ten aanzien
van gestorven vee zijn vastgesteld.

Van deze bepaling kan door den burgemeester, op advies van
den districtsveearts, vrijstelling worden verleend ten opzichte van
de ingeente dieren, bedoeld bij het 3de lid van artikel 60 van
dit besluit.

Artikel 64. De stal of het gebouw, waarin zich zieke dieren
bevonden hebben, moet na afloop van het laatste ziektegeval
worden ontsmet.

Artikel 65. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mogen geen schapen
of geiten gebracht worden gedurende een termijn van 15 dagen,
te rekenen van den dag, waarop het laatste ziektegeval door
herstel, dood of afmaking is geëindigd en, wat de stallen en ge-
bouwen betreft, in elk geval eerst na den geheelen afloop der
ontsmetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van herstel
begint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld bij
schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door tusschenkomst
van den burgemeester aan den belanghebbende kosteloos wordt
uitgereikt.

Artikel 66. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 4% van dit besluit bepaalde, is
verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
schapen en geiten en uitvoer uit den afgesloten kring van niet
ontsmette huiden en klauwen, onbewerkte wol, van mest en allen
anderen afval en, behoudens vergunning van den burgemeester,
op advies van den districtsveearts, de uitvoer van melk en versch
vleesch van schapen en geiten.

Artikel 67. Het is verboden uit, naar of binnen de kringen,
door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen, te
vervoeren of te doen vervoeren schapen en geiten en uit of bin-
nen die kringen de, door voornoemden Minister nader aan te
wijzen, in artikel 15 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad
n°. 131) bedoelde, voorwerpen.

-ocr page 444-

In bijzondere gevallen, wanneer dit door den districtsveearts
noodig wordt geoordeeld, kan binnen de, in het eerste lid van
dit artikel bedoelde, kringen ook verplaatsing van schapen en
geiten door den burgemeester verboden worden.

Artikel 68. Het houden van markten, openbare verkoopingen,
tentoonstellingen en andere vereenigingen van schapen en geiten
is verboden in gemeenten of gedeelten van gemeenten, door den
Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen.

Openbare verkooping van schapen en geiten van denzelfden
eigenaar of behoorende tot de nalatenschap van een overledene
blijft geoorloofd met schriftelijk verlof van den burgemeester en
binnen een, door dezen daarbij te bepalen, termijn van ten hoogste
7 dagen, nadat de districtsveearts verklaard heeft, dat daartegen
geen bezwaar bestaat.

Artikel 69. De, in \'de artikelen 67 en 68 bedoelde, aanwij-
zingen worden door plaatsing in de Staatscourant en zoo
mogelijk in een of meer plaatselijke nieuwsbladen ter algemeene
kennis gebracht.

Daarbij worden tevens voorschriften gegeven omtrent uitzon-
deringen, die op het uitgevaardigde verbod zullen worden toegelaten.

De intrekking of wijziging van de, in de artikelen 67 en 68
bedoelde aanwijzingen worden op dezelfde wijze ter algemeene
kennis gebracht.

§ 9. Maatregelen tegen het rotkreupel der schapen.

Artikel 70. De zieke en de verdachte schapen moeten van de
overige afgezonderd worden gehouden.

Wanneer, naar het oordeel van den districtsveearts, het afge-
zonderd houden van enkele zieke dieren geen nut meer kan op-
leveren ter voorkoming van de besmetting van den geheelen koppel,
geeft de burgemeester, op advies van den districtsveearts, vergun-
ning de zieke dieren in den verdachten koppel te laten verblijven
of verdachte dieren niet af te zonderen.

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 15 dagen.

Artikel 71. Eigenaars van zieke of verdachte dieren zijn be-
voegd deze te slachten, na aangifte bij den burgemeester en onder
toezicht der politie.

Van de geslachte dieren moeten de huiden ontsmet en de
klauwen verbrand worden.

-ocr page 445-

Artikel 72. Plaatsen, waar zieke of verdachte dieren gestaan
hebben, worden ontsmet volgens aanwijzing van den districts-
veearts.

Artikel 73. In stallen of kooien, op erven of hoeven, waar
zieke dieren gestaan hebben, mogen geen schapen gebracht wor-
den gedurende een termijn van 10 dagen, te rekenen van den
dag, waarop het laatste ziektegeval door herstel of dood is ge-
eindigd en in elk geval eerst na den geheelen afloop der ont-
smetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van herstel
begint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld bij
schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door tusschenkomst
van den burgemeester aan den belanghebbende kosteloos wordt
uitgereikt.

In bijzondere gevallen ka.n de districtsveearts bepalen, dat ter-
stond na afloop der ontsmetting wederom schapen in de stallen,
kooien, erven of hoeven gebracht mogen worden.

Op weiden, waar zieke dieren zich bevonden hebben, mogen
gedurende een termijn van 30 dagen geen schapen gebracht
worden, tenzij de districtsveearts een korteren termijn, die even-
wel ten minste 10 dagen moet zijn, voldoende mocht achten.

Artikel 74. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel
2, sub 40., van dit besluit bepaalde, is
verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
schapen en uitvoer uit den afgesloten kring van niet ontsmette
klauwen en van mest van schapen.

§ 10. Maatregelen tegen de vlekziekte der
varkens.

Artikel 75. De zieke dieren moeten van de overige afgezon-
derd worden gehouden.

De verdachte dieren moeten van de gezonde afgezonderd
worden gehouden.

Wanneer, naar het oordeel van den districtsveearts, het afge-
zonderd houden van enkele zieke dieren geen nut meer kan
opleveren ter voorkoming van besmetting van de overige, waar-
mede zij bijeen zijn, kan de burgemeester verlof verleenen om
de zieke dieren bij de aldus verdacht geworden dieren te laten
verblijven.

-ocr page 446-

De termijn, bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 10 dagen.

Artikel 76. Eigenaars van zieke of verdachte dieren, die deze
slachten, moeten vóór of onmiddellijk na het slachten hiervan
kennis geven aan den burgemeester der gemeente, waar de zieke
of verdachte dieren zich bevinden.

De ingewanden der geslachte zieke en verdachte dieren, als-
mede de gestorven dieren en de overblijfselen van zoodanige
dieren, moeten verbrand of op andere wijze, door den districts-
veearts te bepalen, onschadelijk gemaakt worden.

Ten aanzien der kosten, vallende op deze verbranding of on-
schadelijkmaking, geldt het bepaalde bij het 3de lid van artikel 3
van dit besluit.

Indien het slachten plaats heeft vóór dat het, in artikel 16 der
wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) voorgeschreven,
onderzoek verricht is, moeten de ingewanden der geslachte dieren
door den eigenaar voor dat onderzoek bewaard worden.

Artikel 77. In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van den
districtsveearts, kan de afmaking van zieke of verdachte dieren
worden bevolen.

Ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid volgt de dis-
trictsveearts de bevelen van den Minister van Binnenlandsche Zaken.

Het voorschrift van het 2de lid van artikel 76 van dit besluit
is in deze gevallen van toepassing.

Artikel 78. Het kot of de plaats in het gebouw, waar zieke
dieren zich bevonden hebben, moet na afloop van het laatste
ziektegeval worden ontsmet.

Art. 79. In kotten of gebouwen of op weiden, erven of hoeven,
waar zieke dieren zich bevonden hebben, mogen geen varkens
gebracht worden gedurende een termijn van 10 dagen, te rekenen
van den dag, waarop het laatste ziektegeval door herstel, dood
of slachting is geëindigd, en, wat de kotten en gebouwen betreft,
in elk geval eerst na den geheelen afloop der ontsmetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van herstel be-
gint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld bij schrif-
telijke en gedagteekende verklaring, die door tusschenkomst van den
burgemeester aan den belanghebbende kosteloos wordt uitgereikt.

In bijzondere gevallen kan de districtsveearts bepalen, dat
terstond na afloop der ontsmetting van de kotten en gebouwen
wederom varkens daarin gebracht mogen worden.

-ocr page 447-

Artikel 80. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde, is
verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van var-
kens en uitvoer uit den afgesloten kring van varkensvleesch,
strooisel, mest en allen anderen afval uit varkenskotten.

Artikel 81. Inenting van varkens tegen de vlekziekte is alleen
geoorloofd als de eigenaar, houder of hoeder van de in te enten
dieren daartoe een schriftelijke vergunning bekomen heeft van
den burgemeester der gemeente, waar de inenting zal plaats
hebben.

De vergunning wordt verleend op advies van den districts-
veearts en onder de, door dezen te stellen, voorwaarden.

De ingeënte dieren worden voor ziek gehouden, totdat de uit-
werking der inenting afgeloopen is en, ingeval de inenting zonder
merkbare uitwerking blijft, gedurende 10 dagen na de inenting.

De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd in bijzondere
gevallen de inenting op Rijkskosten te doen plaats hebben.

§ 11. Maatregelen tegen de trichinen-
ziekte bij de varkens.

Artikel 82. Dieren, wier vleesch trichinen bevat, moeten, zoo
dit nog bij hun leven ontdekt wordt, worden afgemaakt; de ge-
storven of gedoode dieren, die trichinen blijken te bevatten, of
de overblijfselen van zoodanige dieren worden verbrand of op
andere wijze, door den districtsveearts te bepalen, onschadelijk
gemaakt.

Totdat de dieren worden afgemaakt, moeten zij afgezonderd
worden gehouden van varkens.

Artikel 83. Dieren, die verdacht zijn van trichinen te bevat-
ten, moeten worden afgemaakt en daarna onmiddellijk door den
districtsveearts of, in overleg met dezen, door een ander deskun-
dige op trichinen worden onderzocht. Indien bij dit onderzoek
blijkt, dat zij trichinen bevatten, wordt met de dieren of de
overblijfselen der dieren gehandeld, zooals in art. 82 van dit
besluit is voorgeschreven.

In elk geval moeten van de verdachte dieren de ingewanden
worden verbrand.

Totdat de dieren worden afgemaakt, moeten zij afgezonderd
worden gehouden van varkens.

-ocr page 448-

Artikel 84. Indien zieke of verdachte dieren mochten zijn ge-
slacht of indien eerst na het slachten blijkt, dat niet voor ziek
of verdacht gehouden dieren trichinen bevatten, gelden de be-
palingen, die bij de artikelen 3 en 4 van dit besluit ten aanzien
van gestorven vee zijn vastgesteld.

Artikel 85. Het kot of het gebouw en, wanneer dit door den
districtsveearts noodzakelijk wordt geacht, ook het terrein, waar
zich trichineuse dieren bevonden hebben, moeten worden ont-
smet en aldaar gevonden ratten benevens ander ongedierte wor-
den gedood en verbrand.

Eveneens moeten, volgens aanwijzing van den districtsveearts,
worden ontsmet slachthuizen, winkels en bergplaatsen van vleesch
en spek, mitsgaders inrichtingen tot bewerking daarvan, waar
besmet vleesch en besmette voorwerpen zijn aangetroffen.

Artikel 86. In kotten en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zich trichineuse dieren hebben bevonden, mogen
geen varkens gebracht worden gedurende een termijn van 10
dagen, te rekenen van den dag, waarop de ontsmetting van die
kotten, gebouwen en terreinen geheel is afgeloopen.

Artikel 87. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde, is
verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van
levende varkens en varkensvleesch, tenzij, volgens schriftelijke
verklaring van den burgemeester, door den districtsveearts of, in
overleg met dezen, door een ander deskundige onderzocht en vrij
bevonden van trichinen.

Uitvoer van mest en allen anderen afval is toegelaten met
inachtneming der voorschriften, door den districtsveearts zoo
noodig te geven.

Artikel 88. Het is verboden uit, naar of binnen de kringen,
door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen, var-
kens te vervoeren of te doen vervoeren en uit of binnen die
kringen de, door voornoemden Minister nader aan te wijzen, in
artikel 15 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131)
bedoelde, voorwerpen.

In bijzondere gevallen, wanneer dit door den districtsveearts
noodig wordt geoordeeld, kan binnen de, in het eerste lid van
dit artikel bedoelde, kringen ook verplaatsing van varkens door
den burgemeester verboden worden.

Artikel 89, De, in artikel 88 bedoelde, aanwijzing, wordt

-ocr page 449-

door plaatsing in de Staatscourant en zoo mogelijk in
een of meer plaatselijke nieuwsbladen ter algemeene kennis ge-
bracht. Daarbij worden tevens voorschriften gegeven omtrent
uitzonderingen, die op het uitgevaardigde verbod zullen worden
toegelaten.

De intrekking of wijziging van de, in artikel 88 bedoelde,
aanwijzing wordt op dezelfde wijze ter algemeene kennis gebracht.

§ 12. Maatregelen tegen het miltvuur bij alle vee.

Artikel 90. De zieke dieren moeten van het overige vee af-
gezonderd worden gehouden.

Insgelijks moeten van het overige vee afgezonderd worden
gehouden dieren, welke verdacht zijn wegens ziekteverschijnselen,
die zij vertoonen.

De termijn, bedoeld bij art. 22 der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), wordt gesteld op 10 dagen.

Artikel 91. Indien zieke of verdachte dieren mochten zijn
geslacht of indien eerst na het slachten blijkt, dat niet voor ziek
of verdacht gehouden dieren door de ziekte waren aangetast,
gelden de bepalingen, die bij de artikelen 3 en 4 van dit besluit
ten aanzien van gestorven vee zijn vastgesteld.

Artikel 92. De plaats in den stal of het gebouw, waar zich
zieke dieren bevonden hebben, moet onmiddellijk worden ontsmet.

Waar de districtsveearts het noodig oordeelt, moet ontsmetting
plaats hebben ook van andere gedeelten van den stal of het
gebouw of van den geheelen stal, alsmede van andere besmette
plaatsen.

Eveneens moeten, volgens aanwijzing van den districtsveearts,
worden ontsmet slachthuizen, winkels en andere plaatsen, waar
besmet vleesch en besmette voorwerpen zijn aangetroffen.

Artikel 93. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mag geen vee gebracht
worden gedurende een termijn van 10 dagen, te rekenen van den
dag, waarop het laatste ziektegeval door herstel, dood of afma-
king is geëindigd, en in elk geval eerst na den geheelen afloop
der ontsmetting.

Het oogenblik, waarop deze termijn voor het geval van herstel
begint te loopen, wordt door den districtsveearts vastgesteld bij
schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door tusschenkomst

-ocr page 450-

van den burgemeester aan den belanghebbende kosteloos wordt
uitgereikt.

Artikel 94. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of weiden,
ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde, is
verboden: invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van vee ;
daar waar en zoolang en voor zoover als dit door den districts-
veearts noodzakelijk wordt geacht, is verboden: uitvoer van melk
uit den afgesloten kring en uit besmette, niet afgesloten hoeven,
erven of weiden.

Artikel 95. Inenting is alleen geoorloofd als de eigenaar van
de in te enten dieren daartoe een schriftelijke vergunning be-
komen heeft van den burgemeester der gemeente, waar de inen-
ting zal plaats hebben.

De vergunning wordt verleend op advies van den districts-
veearts onder de, door dezen te stellen, voorwaarden.

De ingeente dieren worden voor verdacht gehouden, totdat
de uitwerking der inenting afgeloopen is en, ingeval de inenting
zonder merkbare uitwerking blijft, gedurende 10 dagen na de
inenting. Waar de districtsveearts het noodig oordeelt, heeft
ontsmetting plaats volgens artikel 92 van dit besluit.

De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd in bijzon-
dere gevallen de inenting op Rijkskosten te doen plaats hebben.

§ 13. Maatregelen tegen de hondsdolheid
b ij a 11 e v e e.

Artikel 96. De zieke dieren moeten worden afgemaakt en
daarna verbrand, begraven of op andere wijze, door den districts-
veearts te bepalen, onschadelijk gemaakt.

Totdat de dieren worden afgemaakt, moeten zij afgezonderd
worden gehouden van alle ander vee.

Artikel 97. Dieren, die verdacht zijn wegens ziekteverschijn-
selen, welke zij vertoonen, moeten van het overige vee afgezon-
derd worden gehouden.

Wanneer, op advies van den districtsveearts, de burgemeester
het noodig oordeelt, wordt met deze verdachte dieren gehandeld,
als in het vorige artikel omtrent de zieke dieren is voorgeschreven.

Artikel 98. Indien zieke of verdachte dieren mochten zijn geslacht,
gelden de bepalingen, die bij de artikelen 3 en 4 van dit besluit
ten aanzien van gestorven vee zijn vastgesteld.

-ocr page 451-

Artikel 99. De plaats in den stal of het gebouw, waar een
afgemaakt of gestorven dier gestaan heeft, moet worden ontsmet.

Artikel 100. In stallen en gebouwen of op weiden, erven of
hoeven, waar zieke dieren gestaan hebben, mag geen vee gebracht
worden gedurende een termijn van 3 dagen, te rekenen van den
dag, waarop het laatste ziektegeval door dood of afmaking is
geëindigd en, wat de stallen en gebouwen betreft, in elk geval
eerst na den geheelen afloop der ontsmetting.

Artikel 101. Bij afsluiting van besmette hoeven, erven of wei-
den, ingevolge het in artikel 2, sub 40., van dit besluit bepaalde,
is verboden: uitvoer uit den afgesloten kring van vee, honden
en katten, alsmede van melk, afkomstig van zieke dieren en van
dieren, die verdacht zijn wegens ziekteverschijnselen, welke zij
vertoonen.

De honden en katten, binnen dien kring aanwezig, moeten
worden gedood en de overblijfselen daarvan verbrand, begraven
of op andere wijze, door den districtsveearts te bepalen, onscha-
delijk gemaakt.

Door de bepalingen van deze paragraaf wordt in geen opzicht
tekort gedaan aan de voorschriften der wet van 5 Juni 1875
(S t a a t s b 1 a d n°. 110) betreffende de hondsdolheid.

§ 14. Algemeene bepalingen.

Artikel 102. Vee, dat door den districtsveearts wegens kentee-
kenen, die hij daaraan meent te bespeuren, volgens artikel 22
der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), gehouden
wordt voor verdacht (van ziekte verdacht vee),
blijft verdacht, totdat die kenteekenen opgehouden hebben te
bestaan of de districtsveearts op eenigerlei wijze de overtuiging
heeft verkregen, dat het vee niet aan een besmettelijke ziekte
lijdt.

Het ophouden van den toestand van verdachtheid van aan
een besmettelijke ziekte te lijden wordt door den districtsveearts
vastgesteld bij schriftelijke en gedagteekende verklaring, die door
tusschenkomst van den burgemeester aan den belanghebbende
kosteloos wordt uitgereikt.

Artikel 103. Vee, dat zonder kenteekenen eener besmettelijke
ziekte te vertoonen, door den districtsveearts, volgens art. 22
der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n". 131), gehouden

-ocr page 452-

wordt voor verdacht (van besmetting verdacht

v e e), blijft verdacht gedurende een termijn van:

bij longziekte (pleuro-pneumonia contagiosa) . 4 maanden;

bij mond- en klauwzeer........15 dagen;

bij kwade-droes en huidworm......3 maanden;

bij schurft................15 dagen;

bij schaapspokken..........15 dagen;

bij rotkreupel............15 dagen;

bij vlekziekte........... . 10 dagen;

bij miltvuur.............xo dagen;

bij hondsdolheid van runderen ...... 6 maanden;

bij hondsdolheid van eenhoevige dieren ... 4 maanden;

bij hondsdolheid van schapen, geiten en varkens . 2 maanden;

Alle termijnen zijn te rekenen van den dag, waarop het vee,
naar het oordeel van den districtsveearts, het laatst in de ge-
legenheid is geweest om besmet te worden.

De dag, waarop deze termijn begint te loopen, wordt door
den districtsveearts vastgesteld bij schriftelijke en gedagteekende
verklaring, die door tusschenkomst van den burgemeester aan
den belanghebbende kosteloos worden uitgereikt.

De termijn, gedurende welken het, in het eerste lid van dit
artikel bedoelde, vee verdacht wordt gehouden van besmetting,
eindigt zoodra de districtsveearts op eenigerlei wijze de over-
tuiging heeft verkregen, dat het vee niet besmet is. In dat geval
wordt het ophouden van den toestand van verdachtheid van be-
smetting door den districtsveearts vastgesteld bij schriftelijke en
gedagteekende verklaring, die door tusschenkomst van den burge-
meester aan den belanghebbende kosteloos wordt uitgereikt.

Artikel X04. Wanneer vee, door een besmettelijke ziekte aan-
getast of daarvan verdacht, ingevolge het in artikel
2, sub 20.,
van dit besluit bepaalde, van een merkteeken is voorzien, doet
de burgemeester, op advies van den districtsveearts, dit merk-
teeken zooveel mogelijk onkenbaar maken, als de reden voor
het merken opgehouden heeft te bestaan.

Artikel 105. De maatstaf, naar welken, ter uitvoering van
artikel
24 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131),
de waardeering van vee, door een besmettelijke ziekte aangetast,
geschiedt, bedraagt bij veepest, longziekte, kwade-droes en huid-
worm, schaapspokken, vlekziekte, trichinenziekte en hondsdolheid

-ocr page 453-

5o pet. en bij mond- en klauwzeer 90 pet. der waarde, die het
vee in gezonden toestand zou hebben.

Artikel 106. Waar in dit besluit gesproken wordt van den
districtsveearts wordt daarmede ook bedoeld de districtsveearts-
plaatsvervanger of de geëxamineerde veearts, die hem vervangt
volgens de voorschriften van de wet van 20 Juli 1870 (Staats-
blad n°. 131).

Artikel 107. De maatregelen, welke krachtens dit besluit bij
het heerschen of bij het dreigen van de, in artikel 1, sub 30. en
8°., genoemde ziekten toegepast moeten worden, kunnen door
den Minister van Binnenlandsche Zaken geheel of gedeeltelijk
buiten toepassing worden gesteld daar, waar wegens de uitbrei-
ding der ziekten van de handhaving der voorgeschreven maat-
regelen geen voldoend nut meer is te verwachten.

De uitvaardiging der daartoe te nemen beschikking alsmede
haar intrekking of wijziging worden door plaatsing in de Staats-
courant en zoo mogelijk in een of meer plaatselijke nieuws-
bladen ter algemeene kennis gebracht.

Artikel 108. De Koninklijke besluiten van 27 Maart 1888
(Staatsblad n°. 67), 12 Mei 1889 (Staatsblad n°. 62),
9 October 1889 (Staatsblad n°. 128), 20 Mei 1890 (Staats-
blad n°. 92), 27 Juni 1892 (Staatsblad n°. 167), 17 Novem-
1892 (Staatsblad n°. 254), 17 November 1892 (Staatsblad
n°. 255) en van 13 September 1894 (Staatsblad n°. 150)
worden ingetrokken.

De Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uit-
voering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal wor-
den geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den
Raad van State.

Soestdijk, den lo^en juü

E M M A.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,
Van Houten.

Uitgegeven den acht en twintigsten Juli 1896.

De Minister van Justitie,
Van der Kaay.

-ocr page 454-

"»111.

kroningen
friesland
Drente .
Överijsel
pelderland
utrecht . . .
^oord-Holland
^lid-Holland .
geland. . .
^oord-Brabant
bi m burg . .

8 (*)

17 (9)
»

5 (5)
8 (7)
1

5 (!)
36 (26)
13 P)
11 (9)

2208 (1S)
\'75 (2)
1602C130)

4 t1)
i)

3 (s)

6 (2)
»

2 (3)
3 (3)

8" (8)
2 (3)

2
5
10
1
5
17
7
11
2

n

2 (3,

16 (!)

11(3)

Totaal .

104 (74)

28 (3i)

3901(151)

2 (3)

ll(s)

73

\'uii.

|t\'oningen
friesland
^i\'ente .
^erijsel
Gelderland
utrecht.
^oord-Holland
^id-Holland
geland. .
Gpord-Brabant
\'imburg . .

10 (5)

52 (36)

2" (3)
54 (45)
22 (2)
31 (w)

284(361)
202(153)
49 (38)

240 (3)

46 (3)

6477(288)

6
12
8
4
17
2
7
20
13
15
1

2 (3)
1

119(36)

»

5(3)
1

14 (3)

3 0)

n

9 (8)
3 (3)

13(9) 67 7 7(296)

70 6(555)

19 (16>

Totaal .

119(36)

105

{Staatscourant van 14 Juli 1896, n®. 163, en van 27 Augustus 1896, n°. 201).

v. E.

-ocr page 455-

STAATSEXAMENS.

Het diploma voor het natuurkundig examen, volgens
de artt. 8, 9 en 13 der wet van den 8sten Juli 1874 (Staatsblad
n°. 99), is den 4den Juli 1896 uitgereikt aan de H.H. ■. J.
G.
B
oland van Dinxperlo, P. H. J. Gasille van Vlissingen, L. G.
H. G. van de Pas van Nispen (Rozendaal), M. C. van der
Poel van Nieuwenhoorn, C. J. Rab van Texel, J. H. Rutgers
van Doesburg en K. de Vink van Utrecht.

Het diploma van veearts is den 24sten Juli 1896 uitgereikt
aan de candidaat - veeartsen:

N. H. M. van Altena van Utrecht, W. Folmer van Gro-
ningen,
A. J. van Hemert van Dordrecht, J. D. Keukenmeester
van Maassluis, J. A. Klauwers van Zandpoort (Velzen), L. F.
D. E. Lourens van Rotterdam, L. Louter van Heinenoord, A.
A.
van Mansfeld van Bergen-op-Zoom en P. Teljer van Hel-
levoetsluis.

\'s-RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij de overgangs-examens werden toegelaten:
tot het 2de studiejaar 14 van de 19 leerlingen; een der leer-
lingen nam wegens ziekte geen deel aan het examen;
tot het 4de studiejaar 15 van de 16 leerlingen.
De leerling van het 2de studiejaar L.
H. K. Wildeman heeft
zijn studiën aan de school gestaakt.

Aan het admissie-examen, dat van 6—9 Juli 1896 werd afge-
nomen, namen 23 aspiranten deel; één trok zich gedurende het
examen terug. Aan de gestelde eischen voldeden er 7, n. 1.
: G.
W. Brink te Nijbroek, R. H. Gallandat Huet te Schoonhoven,

G. J. Waldeck te \'s-Gravenhage, J. H. Picard te Utrecht, J.
Flohil te Rijsoord, P. J. van der Kuijlen te Rotterdam en

H. C. L. E. Berger te Winterswijk.

Dr. A. W. H. Wirtz nam met ingang van 12 Juli j.1. het
directeurschap van \'s Rijks Veeartsenijschool weder over van den

-ocr page 456-

leeraar W. C. Schimmel. Den 4den Augustus j.1. werd dit echter
weder opgedragen aan den leeraar M. G.
de Bruin, wijl aan
Dr. A. W. H. WiRxz een verlof was verleend tot den 3istenvan
genoemde maand.

BOEKBEOORDEELING.

Prof. Dr. CARSTEN IIARMS. Lchrbueh der tierarzt-
lielien Geburtshilfe, unter Mitwirkung von A. EG-
G-ELING und Dr. R. SCHMALTZ, 3te Auflage, Teil II,
Pathologie nnd Therapie.

Een groote uitbreiding en belangrijke vermeerdering van stof
heeft de 3de druk van
Harms\' verloskunde ondergaan. Door de
medewerking van
Eggeling en Schmaltz is een geheel verkregen
dat zeer veel wetenschappelijks bevat en waarbij tevens de prac-
tische richting behouden is gebleven.

Harms heeft als uitnemend practicus zijn werk in een nieuw
kleed gestoken en terecht gezien dat door genoemde medewerking
de wetenschappelijke waarde daarvan zou worden verhoogd.

Het werk is verdeeld in de volgende afdeelingen : de pathologie
van het moederdier, de pathologie van het foetus, de verloskun-
dige bandages en instrumenten, de verloskundige operatiën bij
het moederdier. De eigenlijke verloskunde wordt verdeeld in het
verloskundig onderzoek en de liggingen van het foetus en haar
verloskundige behandeling.

Het werk draagt het kenmerk van zorgvuldig bearbeid te zijn
en vele practische wenken worden hier en daar gegeven.

De in de verloskunde van den mensch aangegeven benamingen
bij de classificatie der abnormale liggingen zijn ook ten deele in
dit werk aangenomen. Voor het brengen van eenheid in de defi-
nitie dier liggingen kan dit wenschelijk zijn. Het komt mij voor
dat de in den
2den druk door Harms aangegeven namen de
ligging zeer juist te kennen geven.

Het verheugde mij in dit werk het toestel van Baron tot
extractie van het foetus als dierenmishandeling te zien aangegeven.
Nu hier en daar in ons land weer analoge instrumenten worden
ingevoerd, ten einde het kalf er uit te trekken, mag daarop wel
eens worden gewezen.

-ocr page 457-

Tegenover het vele goede dat dit boek bevat, mogen hier een
paar kleine opmerkingen haar plaats vinden.

Bij de torsio uteri had ook Moesching\'s arbeid aangaande dit
onderwerp kunnen worden vermeld. Bij de hysterectomie der
kleine huisdieren komt het mij voor dat
Treub\'s methode (zooals
die bij den mensch met succes wordt verricht en ook aan \'s Rijks
Veeartsenijschool in enkele gevallen is toegepast) de voorkeur
verdient boven de extraperitoneale stompbehandeling, mits alles
aseptisch geschiede.

Vele autoren worden geciteerd, waardoor de waarde van het
werk wordt verhoogd, ofschoon voor hem die de oorspronkelijke
schrijvers wil naslaan, een literatuuropgave gemakkelijk zou zijn
geweest. Ik herhaal, het zijn slechts kleine opmerkingen, de totaal
indruk van het werk is een zeer gunstige.

Aan de groote uitgebreidheid welke de verloskundige literatuur
in de laatste jaren heeft ondergaan, wordt in dit werk de noodige
aandacht geschonken.

De firma R. Schoetz te Berlijn zorgde voor een nette uitvoe-
ring, terwijl de platen duidelijk en juist de beschrijving wesrgeven.

Het werk zij den collega\'s ter kennismaking aanbevolen.

M. G. de Bruin.

Prof. K. G-üNTHER, Studiën über das Kehl-
kopfpfeifen der Pferde, 2te Auflage. Karls-
ruhe, Verslag der „Deutschen Thierarztlichen Wochen-
schrift" 1896.

Dat bij de massa literatuur der laatste jaren over snuiven binnen
drie jaar tijds een 2de uitgaaf van dit boekje noodig is geworden,
bewijst dat het in een behoefte heeft voorzien. En het zal daarin
ongetwijfeld ook verder voorzien, wijl de schrijver, die helaas na
het verschijnen op 74-jarigen leeftijd overleed, in de 2de uitgave heeft
opgenomen, wat sedert 1893 op dit gebied gepubliceerd is geworden.

Na een kort historisch overzicht zijn 7 bladzijden gewijd aan
de anatomie en physiologie van het strottenhoofd; daarna volgt
i bladzijde over de pathologische anatomie betreffende het snuiven
en vervolgens zijn niet minder dan 38 bladzijden besteed aan de
oorzaken van dit gebrek. Eerst worden die besproken welke ten
onrechte zijn aangegeven, en dan de ware oorzaken.

Het beloop wordt in minder dan één bladzijde afgehandeld;
voor de diagnose zijn echter 12 pagina\'s bestemd.

-ocr page 458-

Daarop volgt een, voor ons Hollanders, wel wat uitvoerige be-
schouwing over «Gewahrszeit» (39 bladz.); al die «Gutachten»
en «Obergutachten» mogen voor de Duitschers van groot belang
zijn, ons interesseeren ze minder.

Ruim één bladzijde is ingenomen met aphorismen, welke de
quaestie vrijwel resumeeren, waarop bijna 10 pagina\'s therapie
volgen. Bij de bespreking der operatie wordt hier en daar aan
Möller de les gelezen; deze zou namelijk met Günther\'s veeren
hebben gepronkt en omtrent de resultaten te optimistisch zijn
geweest. Naar diens meening leidt de operatie op den tot nog
toe gebruikelijken weg niet tot het gewen schte doel. Hij acht de
tracheotomie nog steeds het beste middel om de bruikbaarheid
van het paard te herstellen, resp. te verhoogen.

W. C. Schimmel.

M i 1 i t a i r-G- eneeskundig Tijdschrift, lste d eel,
3da aflevering. Haarlem, ERVEN BOHN 1896.

Deze aflevering, welke haar voorgangsters met prijzenswaardigen
\'spoed is gevolgd, bevat weder onderscheidene oorspronkelijke
stukken, waaronder ook voor den veearts van belang. In dit
opzicht zij o. a. gewezen op: „Massage-behandeling bij been-
breuken," door
A. C. P. Paré, en „Over het chirurgisch ingrijpen
bij ernstige contusies van den buik", door C. J.
te Boekhorst.
Vooral het eerstgenoemde artikel geeft ons practische wenken,
die trouwens reeds met goed gevolg in de veeartsenijkunde werden
toegepast. Men verzuime de lezing er van niet.

W. C. Schimmel.

Verslag van de Gezondheids-commissie
te Roermond over het jaar 1895. Roer-
mond, HENRIVAN DER MARCK 1896.

Dit verslag, 30 bladzijden groot, bevat onder meer de belang-
rijke adviezen, uitgebracht in zake het slachthuis te Roermond;
daarbij wordt hulde gebracht aan het werkzaam aandeel, dat de
heer
L. T. Janné, lid van bedoelde Gezondheids-commissie en
districtsveearts voor Limburg, in deze zaak heeft genomen. Een
5-tal platen aan het verslag toegevoegd, geeft een duidelijk over-
zicht van de voorgestelde inrichting van bedoeld slachthuis.

W. C. Schimmel.

-ocr page 459-

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

Prof. Dr. Karl Arnold, Repetitorium der Cliemie. Geb. 8vo,
606 Seiten. Leipzig,
Leopold Voss 1896. Preis 6 Mark.

Prof. Dr. F. Roloff, Die B e u r t h eilung s 1 ehre des Pferdes
und des Zugochsen, 2 Auflage. Br. Gr-8vo. 300 Seiten. Halle
s.jà. S., Verlag der Buchhandlung des Waisenhauses 1896. Preis 7 Mark.

Prof. Dr. G. Pusch, Die Beurteilungslehre des Rindes. Mit
327 Textabbildungen. Berlin, P.
Parey 1896. Geb. Preis 10 Mark.

M. Reuter, D ie Bestimmungen über die bayerische Rind-
Viehzucht. Kommentar zum Gesetz vom 5 April 1888 betr. die
Haltung und Körung der Zuchtstiere nebst den dazu gehörigen Voll-
zugsbestimmungen. München, J.
Schwarze 1896. Preis 2 Mark.

Graf Suminski, Die eigenen Offizierspferde in der Armee.
Berlin, P.
Parey 1896. Preis 2 Mark.

K. v. Tepper-Laski, Aktuelles vom Rennsport. Berlin, P. Parey 1896.
Preis 1 Mark 50 Pf.

Töpfer, Untersuchungen über das Nierenbecken der
Säuget h iere mit Hülfe der Corrosions-anatomie.
Inaugural-Dissertation. Basel 1896.

Tempel, Vergleichende anatomisch- physiologische Un-
tersuchungen über die Drüsen der Zwischenklaue n-
haüt der Paarzeher. Inaugural-Dissertation. Leipzig 1896.

Sommerfeld, Die Methoden der Mile h Untersuchung. Berlin,
A.
Hirschwald 1896.

Dr. Petri, Das Mikroskop. Von seinen Anfängen bis zur jetzigen
Vervolkommnung. Für alle Freunde dieses Instrumentes. Mit 191 Ab-
bildungen im Text und 2 Facsimiledrucken. Berlin,
Richard Schoetz
1896. Preis brosch. 8 Mark, geb. 10 Mark.

Dr. von Wasielewski, Sporozoen künde. Ein Leitfaden für Aerzte,
Thierärzte und Zoologen. Mit m Abbildungen im Text. Jena, G.
Fischer 1896. Preis 4 Mark.

H. Foth, Ueber die Gewinnung eines festen M alle ïns
und über seine Bedeutung für die Diagnose der Rotz-
krankheit. Berlin,
Richard Schoetz 1896. Preis 1,50 Mark.

Friedberger und Fröiiner, Lehrbuch der speziellen Patho-
logie und Therapie der Haustiere. 4te verbesserte und
vermehrte Auflage. Stuttgart,
F. Enke 1896.

Prof. Dr. G. Müller, Der kranke Hund. Anleitung zur Erkennung,
Heilung und Verhütung der hauptsächlichsten Hundekrankheiten. Für
Hundebesitzer bearbeitet. Mit 62 Textabbildungen. Berlin, P.
Parey
1896. Preis M. 2,50.

Bürchner, Taschenbuch der thi er ärztlich en Gebeimmit*
teilehre. 2 Auflage. 300 S. Augsburg, B. ScHMiD\'sche Verlagsbuch-
handlung 1896. Preis broch. 2,80 Mark, geb. 3,40 Mark.

Recueil des mémoires physiologiques de Maurice Schiff,
3 volumes in 8vo. d\'env. 700 pages avec un magnifique portrait de
l\'auteur, figures dans le texte et planches inédites. Lausanne, E.
Benda
1896, Prix 60 francs.

-ocr page 460-

Dr. E. Nicolas, Le fond de l\'oeil normal chez le cheval et
les principales espèces domestiques. Thèse inaugurale.
Bordeaux, Faculté de médecine 1896.

G. Deyaux, Le blé à 27 francs les 100 kilos. Emploi du fro-
ment sous toutes ses formes dans l\'alimentation du
bétail. Un vol. in-i2mo. de 228 pages, avec une figure hors texte.
Versailles, Louis
Luce 1896. Prix 1 franc 50.

henry F. Euren, Additional Notes on the History of the
Hackney Horse. (Reprinted by permission, from the Transactions
of the Highland and Agricultural Society.) London, Hackney Horse
Society, Hanover Square 1896.

Prof. E. K. Crocker. The education of the horse. Second editon.
Glasgow,
David Bryce & Co. 1896.

G. Fleming, A Text Book of Veterinary Obstetrics: inclu-
ding the diseases and accidents incidental to pre-nancy, parturition and
early age in the domesticated animals. Second edition, revised; 758p.,
with 226 illustrations. London,
Batllière, Tindaix and Cox. Price 25 s.