-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

VEEARTSENIJKUNDE EN VEETEELT

uitgegeven dook de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ondek redactie van

D. F. VAN ESVELD, W. C. SCHIMMEL

EN

M. G. DE BRUIN,

U/fa c 3

Leeraren aau \'s Rijks Veeartsenijschool.

ZEVEN-EN-TWINTIGSTE DEEL.

—I—»33—\'MA«——I—

Utrecht
J. L. BEIJEES
1900.

-ocr page 2-

mW0u

J

I

-ocr page 3-

INHOUD YAN HET ZEVEN-EN-TWINTIGSTE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Bladz.

Een geval van hydrallantoïs bij het rund, door M. G. de Bruin . . 1
Tuberculinisatie van runderen op een hoeve in de provincie Zuid-

Holland, door J. F. Laméris..........................5

Een diplococcus, gevonden bij bacteriologisch vleeschonderzoek, door

H. G. van Harrevelt...............17

Een geval van nephritis chronica bij het paard, door H. Markus . 25

Keuring van vleesch by noodslachting, door H. L. Ellerman Lzn. . 99

Castratie van koeien, door J. Wester...........127

Een geval van algemeene tuberculose by het paard, door J. M.

Knipscheer ...................162

Iets over maanblindheid als koopvernietigend gebrek, door J. N.

Ballangéb...................219

Auto-intoxicatie of schiminelvergiftiging? door B. de Jong. . . . 229

Septische perforatie-peritonitis, door II. Anker........286

Een echt hoorngezwel (keratoom), door J. Wester......242

Een geval van struma bij het paard, door H. Markus.....24-5

Ptomame-vergiftiging bij het rundvee, door J. F. LamÉris .... 293

Abattoirs in kleine plaatsen (met een afbeelding), door S. de Lange 300
De cultuur der bacillen van zoogenaamde urticaria (Baeksteinblattern)

bij het varken, door Dr. D. A. de Jong Jzn........305

Zenuwverschijnselen bij mond- en klauwzeer, door J. Wester . . . 309
Over vleeschvergiftiging en bacteriologisch vleeschonderzoek, door

H. G. van Harrevelt............. 314, 372

De resultaten der behandeling van kalfziekte door inspuiting eener
oplossing van jodetum kalicum in den uier (met een afbeelding),

door M. G. de Bruin...............361

Iets over steriliseeren en vernietigen van vleesch, door D. F. van

Esveld.....................417

Vleesch met naphtaline-smaak, door K. Hoefnagel ...... 430

Korte mededeelingen.

Verscheuring van den musculus gastrocnemius na kalfziekte, door

M, G. de Bruin (met een afbeelding)..........34

Secundaire extra-uterine zwangerschap by een merrie, door E. II,

Bercii Gravenhorst................36

Ilaemophilie (\'?; by varken en koe, door idem........ 38

-ocr page 4-

inhoud.

Bladz.

Mastitis bij niet-melkgevende koeien, door M. G. de Bruin . . . 167
Is het nooclig bij irrigatiën van den uterus steeds antiseptica te

gebruiken? door idem................168

Verlossing van een perosomus elumbus, door idem.......169

Gangreneuse mastitis bij het rund, door H. L. Ellerman Lzn. . . 256

Septische intoxicatie hij een ram, door idem.........257

Een mislukte spatoperatie, dooi\' W. J. Paimans.......258

Cystenvormige lymphangiomen aan het omentum majus van een rund,

door H. G. van Haruevelt.............259

Alcalische reactie van vleesch van een dier dat aan uraemie heeft

geleden, door idem, ................262

Algemeene metastatische actinomycose, door idem.......263

Abattoir te Nijmegen, door D. F. van Esveld........341

Keuring van vee en vleesch te Utrecht gedurende 1899, door idem ■ 345

Indical, door H. J. C. van Lent............385

Pepsine bij slecht granuleerende wonden, door D. P. Wagenaar. . 386

Hundesitzige Lage met teruggeslagen hoofd, door idem.....387

Acarusschurft en genezing, door idem...........388

Het abattoir te Groningen, door P. D. Beundeus.......389

Voorkomen van decubitus, door J. Rempt Dzn........437

Referaten.

Bijdrage tot de kennis der klieren van het derde ooglid (ref. W. C.

Schimmel)...................39

De physiologische verklaring der vaat veranderingen gedurende en na

het gebruik der EsMARCH\'sche lis (ref. idem)........41

De neutraliseerende eigenschappen der gal ten opzichte van het rabies-

virus (ref. idem).................42

De oorzaak der irido-choroiditis recidiva (periodische oogontsteking of

maanblindheid) der paarden (ref. idem).........44-

De paardenartsen in België (ref. idem)..........44

Mond- en klauwzeer.................45

Abattoir te Rotterdam (ref. D. F. van Esveld).......46

Verscheuring van den uterus bij den partus als gevolg van torsio uteri

(ref. M. G. de Bruin) ..\'...•.........169

Hystérectomie bij een hond, cloor idem....... . . . 170

De bevangenheid na den partus hij de koe, door idem.....170

Hernia uteri bij een koe, door idem...........171

Bijdrage tot de statistiek der ScHMiDT\'sche joodkaliuni-bekandeling

bij kalfziekte, door idem. ..............171

Torsio uteri. Chronische peritonitis, door idem........172

Vierlingen bij een koe, door idem............173

Doorgaande uteruswond bij prolapsus uteri, door idem.....173

Schistosoma reflexum, door idem..................173

Een geval van torsio uteri bij een merrie, door idem.....173

Virulentie der melk van tuberculeuse koeien en het nut der tuberculine-

injectie, door II. Markus . . ........... , 174

Het aantoonen van eiwit in de urine, door W. C. Schimmel . . , 176

De vereeniging der veeartsenijschool te Bern met de universiteit, door idem 176

Vereeniging van veeartsenijscholen met de universiteit, door idem . 177

VI

-ocr page 5-

inhoud. vii

Bladz.

Invoering der wet op de keuring van vee eu vleesch in Saksen, door idem 177
Diploma-eindexamen gymnasium als eisch voor toelating tot de studie

der veeartsenijkunde in Duitschland, door idem...... . 177

Prijsvraag gezondheidsleer, door D. F. van Es veld......178

Abattoir te Roermond, door idem............179

De oorzaak der heerschende haematurie bij het rund (ref. W. C.

Schimmel)...................266

De gunstige werking van creoline bij miltvuur (ref. idem).... 267

Refractie-anomalieën bij onze huisdieren (ref. idem)......268

Verslag omtrent een onderzoek naar miltvuurkiemen in huitenlanclsch
graan, door
J, F. LamÊris en Dr, D. A. de Jong Jzn. (ref. D. F.

van Esveld)..................268

Anatomisch instituut te Berlijn (ref. W. C. Schimmel).....270

Hygiënisch instituut te Hannover (ref. idem)........270

Immuniteit tegen mond- en klauwzeer door het gebruik van gekookte

melk, afkomstig van koeien welke aan deze ziekte lijden (ref. idem) 343

Hygiënische instituten aan veeartsenijkundige hoogescholen (ref. idem) 344

Veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden (ref. idem).....344

De hygiëne in het nieuwe onderwijsplan van de veterinair-meclische

faculteit te Bern (ref. idem).............344

Keuring van vee en vleesch te Arnhem in 1899 (ref. D. F. van Esveld) 346

Twee gevallen van tuberculose bij runder-foetus (ref. W. C. Schimmel) 392

Rijkspaarden-verzekering in Beieren (ref. idem)........393

Keuring van vee en vleesch te Dordrecht in 1899 (ref. D. F. van Esveld) 394
De interne secretie van den testikel (ref. W. C. Schimmel) . . . 439
De toxiciteit van tuberculeuse melk ondanks sterilisatie (ref. idem). 439
De overgang van den tuberkelbacil hij de voortteling (ref. idem). . 440
Experimenten omtrent de infectiositeit van den bacillus der borst-
ziekte van de varkens (ref. idem).......
..........441

Nieuwere antiseptica bij wonden der cornea (ref. idem).....441

Première note sur la malaria des bovidés (ref. S. de Lange) . . . 442

Etudes sur la peste bovine (ref. idem) ..•...,•.,, 445

Abattoir te Amsterdam (ref. D. F. van Esveld) ....... 450

Keuring van vee en vleesch te Leiden over 1899 (ref. idem) . , . 451

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1898/99 .... 63

Begrooting voor het jaar 1900 .............67

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij......68

« » den toestand der bibliotheek....... . 69

Kort verslag cler 38ste Algemeene vergadering......• . 58

Verslag der afdeeling Groningen—Drente .......... 48

» Friesland .............49

s » Gelderland—Overijsel.........50

» s Utrecht..............51

» » Noord-Holland...........52

s » Zuid-Holland............53

» der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland.........54

» » » Zeeland...........55

ss » Noord-Brabant—Limburg ..... 56

Naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling.......57

Programma voor de 40ste Algemeene vergadering . ......407

-ocr page 6-

inhoud.

Bladz.

Begrooting voor het jaar 1901.............411

Verslag van het wetenswaardige, behandeld in de vergaderingen van

de aldeeling Gelderland—Overijsel......... 202, 274

Verslag van de 38ste vergadering der Nieuwe afdeeling Zuid-Holland. 396

Mededeelingen uit de vergaderingen der afdeeling Utrecht . ■ . . 458
Vilde Internationaal Veeartsenijkundig Congres gehouden te Baden-
Baden van 7 tot en met 12 Augustus 1899, door M. J.
Hengeveld

GJzn. (met bijlage) . . . .............182

Reglement der Maatschappij..............270

Bibliotheek van Hollandsche Veeartsenijknndige werken . . . .74, 457

Mededeelingen van het Hoofdbestuur . . . 85, 203, 276, 347, 395, 453

Necrologie..............86, 204, 276, 347, 465

Personalia ............ 86, 204, 276, 348, 397, 466

Veeartsenijkundig Staatstoezicht .... 87, 209, 277, 349, 397, 466

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten. 87, 211, 279, 350, 400, 468
Overzicht van het verslag aan de Koningin over het jaar 1898 (ref.

D. F. van Esvkld)................402

Staatsbegrooting over het dienstjaar 1900 ........ 90, 212

\'s Rijks Veeartsenijschool...... 90, 212, 280, 351, 401, 469

Veertigjarig jubileum van Pr. A. W. H. Wirtz, Directeur van \'s Rijks

veeartsenijschool, door D. van der Sluijs. ........ 205

Staatsexamens................. 401, 469

Veterinaire almanak voor het jaar 1900, door K. Hoefnagel . . . 280
Verslag der Veeartsenijkundige Vereeniging tot bevordering der ken-
nis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijken

oorsprong....................351

Congres de médecine vétérinaire a 1\'exposition universelle de Paris,

les 7_il geptembre 1900 ... .....................289

Nieuw uitgekomen boeken...... 96, 216, 290, 358. 414, 472

Boekbeoordeeling.

Dn. R. Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1900, 94

Dr. F. W. van Hallten, Bacteriologische Memoranda.....94

Bericht über das Veterinärwesen im Königreiche Sachsen für das

Jahr 1898. .............................95

De Pluimgraaf, Weekblad voor liefhebbers van zang- en kanarie-
vogels, pluimvee, duiven, konijnen, enz..........283

J. P. Warmeniiuizen, Handboekje over de Practische, Natuurlijke

Vee verloskunde..................284

Da. W. Ellenberger, Leisertxg\'s Atlas der Anatomie des Pferdes

und der übrigen Hausthiere, 3te Auflage.........288

Dr. D. A. de Jong Jzn., Vétérinaire pathologie en hygiëne . . . 354

Idem, De beoordeeling van het vleesch van tuberculeuse dieren . . 356
C. Pontain et C. Richet, Bibliographia medica (Index Medicus). Re-

cueil mensuel..........................358

H. Hauptner, Katalog der Instrumenten-Fabrik für Tkiermedicin und

Land wirthsch aft. .....................413

C. D. Donath, Overheidszorg met betrekking tot melkvervalsching. 470

Dr. R, Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1901. 471

viii

-ocr page 7-

EEN GEVAL VAN HYDRALLANTOÏS BIJ HET RUND,

boor

M, G. DE BRUIN.

Den 24sien "Februari 1899 werd door den veehouder v. H.
te U. hulp ingeroepen voor een zijner koeien. De anam-
nesis luidde dat de patiënte maand drachtig was, weinig
at en in den laatsten tijd zeer vermagerde; de omvang van
den buik nam echter in de laatste weken verbazend toe, zoodat
de eigenaar, welke eerst aan tweelingdrachtigheid had gedacht,
zich nu over dit laatste verschijnsel ongerust begon te maken.

Bii het onderzoek, waarbij de koe uit den stal werd ge-
naaid, bleek het volgende. De omvang van den buik was
enorm, zoodat het dier met moeite door de staldeur ging;
de uitzetting betrof hoofdzakelijk de onderbuikstreek aan
beide zijden, de flanken waren gevuld, echter niet tympani-
tisch. De ribben, de lendenen en het kruisbeen waren scherp
gecontoureerd, de banden vast. De patiënte stond met de
ellebogen buitenwaarts, terwijl hals en hoofd gestrekt wer-
den gehouden. Nu en dan werd een zwak steunen gehoord.

De percussietoon was over de geheele buikstreek aan
weerszijden gedempt (schenkeltoon), ook in de rechter flan-
kenstreek was dit het geval; alleen de linker flankenstreek
gaf in haar bovenste gedeelte een vollen toon. De spanning in
de onderbuikstreek was belangrijk. Bij palpatie rechts waren
geen deelen van den foetus te voelen. De ademhaling was cos-
taal, oppervlakkig en frequent, de temperatuur bedroeg 39,1® C.

De exploratio per vaginam leverde het volgend resultaat.
De introïtus vaginalis was eng, echter gemakkelijk met de
hand te passeeren, de portio vaginalis goed omschreven en
gesloten. Boven de laatste was de vaginaalwand ballon-
vormig naar de vagina uitgezet, zoodat het meest prominee-
rend gedeelte tot achter de portio reikte. De zijwanden der
vagina bevatten enkele variceus uitgezette venae, welke als

1

-ocr page 8-

strengetjes waren te voelen. Bij palpatie der vaginaalwanden
was fluctuatie merkbaar.

De rectale exploratie ging niet gemakkelijk. Ongeveer
25 cM. vóór den anus scheen het rectum dichtgedrukt; de
hand kon aldaar slechts langzaam en zeer voorzichtig voort-
dringen. Het maakte den indruk of de geheele buikholte
werd ingenomen door één sterk uitgezetten ballon. Bij
nader onderzoek bleek dit cle rechter uterushoorn te zijn;
de linker hoorn was eveneens belangrijk uitgezet. Van een
foetus was noch rechts, noch links iets te voelen.

Ter vaststelling der diagnose werd in de rechter onder-
buikstreek een proef-punctie verricht, waarbij een waterhel-
dere vloeistof onder groote drukking uitstroomde. I)e ontlaste
vloeistof bevatte een spoor van eiwit.

Ofschoon met zekerheid niet was uit te maken of men te
doen had met hydramnios of hydrallantoïs, mocht evenwel
met groote waarschijnlijkheid het laatste worden aangenomen.
Immers het zeldzaam voorkomen van hydramnios bij het
rund eu de groote ophooping van vocht mochten doen be-
sluiten dat hydrops van den allantoïszak aanwezig was.

De behandeling welke hier was aangewezen, moest ten
doel hebben een partus praematurus op te wekken. Met
grond mocht dan worden verwacht dat, bij een normaal ver-
loop der uterusinvolutie, herstel zou optreden. De eenige me-
thode om den partus spoedig te doen intreden, was het vrucht-
water te laten afvloeien. Een dilatatie van het cervicaalkanaal
bleek na enkele vergeefsche pogingen niet mogelijk, waarom
besloten werd tot
punctie langs de rechter buikstreek. Daartoe
werd bij het staande dier onder aseptische cautelen een
Char-
lieu
\'sche trocart ongeveer (i cM. vóór den rechter arcus cruralis
S cM. diep ingestoken, in de richting naar voren. Onmiddellijk
stroomde een heldere vloeistof uit onder groote drukking. De
hoeveelheid vocht, welke gedurende drie kwart uur werd
afgetapt, bedroeg fiO liter. Nu en dan stootte het kalf

-ocr page 9-

tegen den trocart, zoodat deze moest worden gefixeerd.
Bij het uittrekken van den trocart werd de huid naar
binnen gedrukt en de operatieplaats daarna ingesmeerd met
bruine teer. Patiënte keerde nu naar den stal terug. Den
eigenaar werd aanbevolen nauwlettend toe te zien of het
dier ook weeën kreeg ■ mocht daarvan iets blijken, dan moest
hij dit te mijner kennis brengen.

Na verloop van drie dagen werd de koe opnieuw on-
derzocht. De omvang van den buik was niet toegenomen,
de eetlust veel verbeterd. Bij exploratie per vaginam bleek
de cervix uteri gesloten, zoodat van een naderenden partus
geen sprake was. Het kalf was in de rechter onderbuikstreek
te palpeeren ; van foetale bewegingen was niets waar te nemen.

Den 8sten Maart, des morgens vroeg, dus elf dagen na de
punctie, traden de eerste weeën op,
welke allengs in intensi-
teit toenamen, \'s Namiddags van denzelfden dag was de cervix
uteri zoo ver verwijd dat het kalf, hetwelk zich presenteerde
in zijligging met het hoofd en de voorbeenen teruggeslagen,
kon worden gereponeerd en geëxtraheerd; dit geschiedde zon-
der veel moeite. Door den eigenaar was geen waterblaas ge-
zien, wel was een groote hoeveelheid vruchtwater afgeloopen,
zoodat de allantoïsblaas wellicht in het geboortekanaal was
gebarsten. Het amnion was bij het onderzoek nog intact.
De uterus bevatte post partum, behalve de vruchtvliezen,
een groote hoeveelheid vloeistof (allantoïs-transsudaat). Zoo-
wel in den rechter als in den linker hoorn bevonden zich
de secundinae en de vloeistof. Als bijzonderheid moet nog
worden vermeld dat bij deze koe op de plaats waar beide
hoornen in het corpus uteri overgaan, een septum aanwezig
was, ter breedte van ongeveer 4 cM. Een bezwaar bij de
parturitie gaf deze afwijking niet.

Het is bekend dat bij patiënten met hydrallantoïs de on-
gunstige afloop meestal moet worden toegeschreven aan de
stoornissen welke tijdens de involutie van den uterus op-

-ocr page 10-

treden. De nabehandeling was er dan ook op gericht om
zoo spoedig mogelijk de secimdinae te verwijderen en den
uterus tot contractie te brengen. Het lospellen der placentae
foetales met de hand was niet mogelijk, daar de uterus zich niet
samentrok en dientengevolge de cotyledonen niet alle konden
worden bereikt. Er werden
irrigatiën van den uterus toege-
past, waarbij gebruik werd gemaakt van 1 proc. lauwwarme
oplossing van
natrium-bicarbonaat. Tevens werd subcutaan 6
gram
extractum secalis cornuti in 20 gram water ingespoten.

Na verloop van enkele dagen konden de secundinae worden
verwijderd. Nog eenigen tijd bleef een subacute endometritis
achter, welke eveneens met goed gevolg bestreden werd door
irrigatiën van bovenvermelde oplossing. De patiënte nam voort-
durend in beterschap toe; na een drietal weken wras de voedings-
toestand belangrijk vooruitgegaan en de koe volkomen hersteld.

De meeste schrijvers over hydrallantoïs bij de koe maken
melding van het feit dat bij deze patiënten meestal normaal
ontwikkelde kalveren worden geboren. Mijn ervaring stemt
daarmede overeen, ofschoon moet worden erkend dat bij
verhoogde drukking in den allantoïszak ook hydrops der
vrucht zou kunnen optreden.

Het kalf van deze koe vertoonde bij de sectie de volgende
bijzonderheden: in de buikholte bevond zich ongeveer
2% liter lichtrood gekleurde vloeistof, de lever was paren-
chymateus gedegenereerd, de milt eenigszins gezwollen. De
nieren waren van een geleiachtige consistentie en in een
2 cM. dikke vetkapsel gelegen, wat de aandacht verdient,
omdat onder normale omstandigheden bij vruchten van
maand geen niervet wordt aangetroffen. Verder bestond
hydrothorax, hydropericardium en hydrops van hersenen en
ruggemerg. Bij het onderzoek van het hart bleek zooweel
rechts als links een endocarditis valvularis te bestaan; de
kleppen waren verdikt en vertoonden hier en daar kleine
woekeringen en puntvormige haemorrhagieën.

-ocr page 11-

Ik stel mij voor dat het primaire bij deze patiënte is ge-
weest een torsie van een gedeelte der vrucht vliezen, waardoor
veneuse stuwing en hydrops van den allantoïszak ontstaan zijn.
Daarna uitzetting van den urachus en der foetale pisblaas.
Tengevolge van deze uitzetting is de afvoer van bloed door
de arteriae umbilicales naar de placentae belemmerd en
stuwing ontstaan in de achterste aorta. Dit heeft geleid tot
stuwing zoowel in het linker hart, als ook door den ductus
Botalli in het rechter hart. De reeds genoemde sectie verschijn-
selen laten zich, wat de veranderingen in de nieren betreft,
terugbrengen tot stagnatie in de ureteren, wat de hydrops
aangaat tot stuwing in het rechter, resp. linker hart door
verhinderden afvoer naar de placentae.

Utrecht, 26 Mei 1899.

TUBERCULINISATIE VAN RUNDEREN OP EEN HOEVE
IN DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND,

door

J. F. LAM.ÉRIS,

Districtsveearts te \'s-Gravenhage.

In April 1898 werden de runderen van een groote hoeve
in Zuid-Holland onder mijn leiding met tuberculine inge-
spoten. Veertig van de 76 runderen, of ruim 52 pet. rea-
geerden. De reageerende dieren werden in hoofdzaak onder
de runderen van driejarigen leeftijd en daarboven gevonden.
Van 9 tweejarige runderen reageerden slechts 6 stuks, terwijl
al de jongere dieren gunstig reageerden. Dit is wel zeer opmer-
kelijk, aangezien de jeugdige dieren met melk van reagee-
rende koeien waren of werden gevoed en uiergebreken daarbij
dikwijls voorkwamen. Onder deze gebreken meen ik echter
vele aan streptococcen-infectie te moeten toeschrijven, zooals
ook bleek uit een bacteriologisch onderzoek, op mijn verzoek

-ocr page 12-

door den heer H. G. van Harrevelt te Rotterdam in het
laboratorium van het abattoir aldaar ingesteld.

Bijna al de reageerende dieren stonden op één grooten
ruimen stal, welke zeer rein werd gehouden en uit een hy-
giënisch oogpunt voortreffelijk was ingericht. Toch moet de
groote uitbreiding, welke cle besmetting had aangenomen,
alleen worden verklaard uit het langdurig samen zijn op
dezen stal van zieke en gezonde dieren. Ook is het mogelijk
dat de vatbaarheid voor tuberculose van de moeders op de
kinderen was overgegaan. De gezamenlijke melkopbrengst
daalde van 546-| liter op 13 April tot 463-f liter op 19 April
(dus 82f liter minder dan op 13 April) en tot 498| liter
op 20 April (dus 48 liter minder dan op 13 April).

De reageerende en niet-reageerende runderen werden in de
weiden afgezonderd en de kalveren voortaan gevoed met melk
van volkomen gezonde runderen, welke niet hadden gereageerd.

Op 28 November en op 6 December 1898 werd de
tubereulinisatie wederom op dezelfde hoeve toegepast.
Verrassend was het dat 15 dieren, welke in het voorjaar
typisch hadden gereageerd, thans niet reageerden. Daar 36
in het voorjaar gereageerd hebbende koeien voor de 2de maal
met tuberculine werden ingespoten, bedroeg dus het aantal
niet reageerende dieren in den herfst ruim 41 pet. Tusschen
beide injecties lag een tijdperk van ruim zeven maanden,
zoodat van immuniteit voor tuberculine wel geen sprake
kon zijn. Ik meen de zaak aldus te moeten verklaren. Ge-
zonde dieren, welke gedurende den winter 1897-—1898 in
één stal met door tuberculose aangetaste dieren waren on-
dergebracht, werden dientengevolge besmet en in geringe
mate aangetast. Daarna volgde de weidegang, gedurende de
zomermaanden, welke zóó gunstig op de gezondheid van
vele in geringe mate aangetaste dieren werkte, dat volkomen
genezing tot stand kwam.

Wanneer men nagaat, dat 20 pet. der door tuberculose

-ocr page 13-

aangetaste mensclien, waarbij dus door liet vertoonen van
clinische verschijnselen de ziekte reeds door medici kon
worden onderkend, in sanatoria volkomen kunnen genezen,
zoo is het wel als zeker aan te nemen, dat een veel grooter
aantal runderen kan herstellen, waarbij door de tuberculine
wel is waar vrij zeker het bestaan van geringe ziektehaarden
werd aangetoond, maar waarbij overigens geen enkel ziekte-
symptoom was waar te nemen.

Bij een analoge ziekte, den malleus, was ik reeds meer-
malen in staat waar te nemen dat paarden, welke typisch
na malleïnatie reageerden, onder gunstige hygiënische voor-
waarden geheel konden genezen. Daar de 15 in den herfst
van 1898 gunstig reageerende dieren, welke in het voorjaar
ongunstig hadden gereageerd, met de overige reageerende
dieren in dezelfde weiden waren afgezonderd, schijnt het
gevaar van besmetting van dier op dier in de weide gering
te zijn. De in het voorjaar 1898 afgezonderde gezonde dieren
waren in het najaar van 1898 volkomen gezond gebleven.
Wel reageerde n°. 18 gunstig in het voorjaar en ongunstig
in het najaar, maar dit rund was reeds bij de eerste in-
jectie door clinische verschijnselen als verdacht te beschouwen.

Uit deze proefneming blijkt dat men runderen, welke een-
maal reageerden,
niet onvoorwaardelijk mag veroordeelen, dat
vele in geringe mate aangetaste dieren onder gunstige om-
standigheden, zooals bij langdurigen weidegang, kunnen
herstellen.
Ten einde dus zoo \\weinig mogelijk verliezen te
lijden, is het aan te bevelen de tuberculine-proef in den herfst
vóór de opstalling te verrichten.

Ik heb de beoordeelingen volgens Nocahd en Ostertag
naast elkander geplaatst. Worden de gevallen, welke volgens
Nocard als verdacht zijn te beschouwen, ook onder dc rea-
geerende dieren gerangschikt, dan loopen de methoden van
beide autoriteiten weinig of niet uiteen. De volgende lijsten
geven daarvan een overzicht.

-ocr page 14-

Injectie met tuberculine bij rund- vee op een hoeve in Zuid-Holland.

Temperatuur

en uren

na

^

Temperatuur

o
ö

CD

§ o

CD

Beoordeoling

Liters melk

op

p

o
c5

\'5°

de injectie.

te

g
g

63

Leeftijd.

rS

c

c3

8 "Ö
o

, => <s

19 April

20 April

Aanmerkingen.

co

6 uur

terstond

>

__ g

cs

19 April

avond-

avond-

S3

ö

vóór de

na de

\'55

a

3

^ a
O O

Cl
p3

-=i
h

morgen-

melk.

melk.

inspui-

inspui-

o

p

9

12

15

18

w

o
O

h

&H

en avond-

20 April

21 April

ting.

ting\'.

p

> \'o
>

É3

tjq

o

melk.

morgen-

morgen-

melk.

melk.

1

Vr.

20 Mei \'86

38.4

38

0.4

18 Apr.

38.5

39.6

40.85

41,15

2.95

T

T

2

n

28 Mrt. \'86

.38.4

38

ij

»

38.2

38.6

38.7

38.2

0.5

G

G

13

1174

12V»

8

n

18 Febr. \'87

39.5

ij

ii

1.4

Leed aan uierontsteking.

4

26 Mei \'88

39.2

39

ii

n

39.1

39.1

40.45

40.5

V

T

5

ii

— \'88

38.6

38.2

jj

ij

40.2

41

41.2

42

3.6

T

ii

23

13

203/4

6

u

— \'90

38.8

38.35

jj

ij

38.25

38.6

40.5

40.6

2.3

»

ii

7

5l/o

57a

7

n

— \'90

38.3

38.1

ii

jj

38,7

39.75

40.5

40.4

ki

2.3

a

u

77*

6

67a

8

— \'90

38.5

38.2

a

ij

38.2

40.2

40.5

40.15

N

2.15

!J

a

177»

16

177.

9

n

— \'91

38.8

38.7

u

ij

88.6

39.2

40.7

40.9

2.15

11

a

19

19

177a

Geboren uit n°. 3.

10

ij

— \'91

39.15

39

ij

li

39.2

38.65

39.55

39.85

0.77-

g

i>

Dit dier had dikwijls aandoening van den

3.1

uier. Het had 14 April gekalfd.

11

ij

— \'91

38.4

38

u

ij

39.5

40.7

41.3

41

T

ij

24

16

24

Het dier rilde.

12

ij

— \'91

38.5

38.2

»

ij

38.55

38.6

40.4

39.9

2.05

a

11

18

1574

15V4

13

u

— \'91

38.7

38.6

ij

ij

39.2

38.4

39.1

40

1.35

V

11

2iy3

171/3

167*

Geboren uit n°. 1.

14

li

— \'90

38.4

38.3

u

ij

38.4

38.4

40.7

41.15

2.8

T

11

15

n

Jan. \'92

38.6

38.4

»

li

38.4

38.5

39.6

40.75

2.25

ij

n

28

21V4

2278

16

ij

22 Mei \'92

38.55

38.3

jj

ij

38.7

38.2

38.5

88.7

0.27

a

G

17

li

24 Mrt. \'92

38.7

38.15

ij

jj

38.5

38.9

40.8

40.4

2.37

T

T

20%

197a

19

Geboren uit n°. 5.

18

ii

11 Apr. \'92

38.8

38.55

ii

u

88.2

38.55

38.75

39.4

0.72

G

G

27V,

25i/o

2374

Vermagerd, dorre vastliggende huid.

19

li

- \'92

88.6

38.2

11

li

38.5

38.2

41.1

40.1

2.7

T

T

1972

1872

181/.

20

a

20 Mrt. \'92

38.45

38.2

11

li

38.8

38.7

41.3

40.2

2.97

»

a

14 V3

1^/4

147a

21

u

6 „ \'92

89.25

38.7

u

11

39.95

40.4

40.7

40.5

1.72

n

n

10 April droog gelaten.

22

ij

29 Febr. \'92

38.4

38.25

ii

11

38.45

38.6

40.4

40.75

2.42

ij

ii

9

8

87a

23

n

21 Jan.\'92

38.7

38.6

ij

11

39

38 7

39.5

40.45

1.8

ii

n

24

ij

9 „ \'92

38.6

38.4

ii

jj

38.7

39

41.3

41.2

2.8

n

ii

20

18

177a

25

u

11 „ \'93

38.85

38.6

11

il

38.8

38.3

38.3

38.65

0.07

Gr

G

177a

20

1974

26

ij

19 Mrt. \'93

38.85

88.2

11

jj

38.85

40.9

40.8

40.8

2.37

T

T

5%

37,

4

27

a

25 Nov. \'94

38.3

38.2

n

ii

38.35

39.7

41

40.6

2.75

n

a

10 V3

87«

10

28

IJ

— \'93

38.35

38.2

ii

Ij

88.4

38.25

38.4

38.6

0.32

G

G

16V3

17

167a

29

ii

- \'92

38.7

88.1

li

n

88.9

40.7

40.65

40.6

2.3

T

T

201/4

123/<

177a

Het dier rilde.

30

IJ

— \'93

38.8

38.5

li

11

88.75

38.9

39.5

40.3

1.65

" n

JJ

31

jj

— \'94

39.3

39.1

1!

ij

40.4

41.7

41

41.4

2.5

n

;;

10 April droog gelaten.

32

ij

— \'94

38.6

38.3

ij

II

38.9

38.6

40.15

40.7

2.25

ii

»

15

187»

15

33

ij

— \'94

3S.25

38

11

li

38.7

88.1

38.3

38.1

0.57

Gr

G

16

15s/4

, 1574

34

— \'94

38.8

38.3

l>

ij

38.2

38.5

41.3

41

8

T

T

14%

12V8

14

35

jj

— \'94

88.8

38.7

ij

ij

38.55

39.8

40.2

39.6

1.45

11

»

16V2

iiV3

137a

36

ij

— \'94

88.5

38.3

ij

IJ

38.7

38.2

38.45

38.8

0.4

Gr

G

19

191/4

201/a

37

jj

9 Mrt. \'95

38.6

38.2

II

li

38.85

40.45

41.5

41.4

3.1

T

T

14

81/o

12

88

ii

21 Fobr. \'95

38.5

38.4

11

u

39.2

40.8

41.3

41.3

2.85

a

a

19

15 Va

173/4

Geboren uit n°. 24.

Transporteere

4731/4

4061/4

485

-ocr page 15-

Injectie met tuberculine bij rund- vee op een hoeve in Zuid-Holland.

Temperatuur

Aanmekkinge».

6 uur
vóór de
inspui-
ting-.

18 Apr.

Leeftijd.

terstond
na de
inspui-
ting.

1

Vr.

20 Mei

\'86

38.4

38

0.4

2

tj

28 Mrt,

\'86

.38.4

38

3

ij

18 Febr. \'87

39.5

jj

4

jj

26 Mei

\'88

39.2

39

jj

5

n

\'88

38.6

38.2

jj

6

jj

\'90

38.8

38.35

jj

7

»

\'90

38.3

38.1

jj

8

jj

\'90

38.5

38.2

jj

9

jj

\'91

38.8

38.7

jj

10

»

\'91

39.15

39

jj

11

»

\'91

38.4

38

jj

12

jj

\'91

38.5

38.2

jj

13

jj

\' —

\'91

38.7

38.6

jj

14

\'90

38.4

38.3

jj

15

»

.hui.

\'92

38.6

38.4

jj

16

jj

22 Mei

\'92

38.55

38.3

jj

17

jj

24 Mrt.

\'92

38.7

38.15

jj

18

jj

11 Apr

\'92

38.8

38.55

jj

19

n

\'92

38.6

38.2

jj

20

jj

20 Mrt.

\'92

38.45

38.2

jj

21

jj

6 „

\'92

39.25

38.7

jj

22

jj

29 Febi

. \'92

38.4

38.25

jj

23

n

21 Jan.

\'92

38.7

38.6

jj

24

n

9 „

\'92

38.6

38.4

jj

25

jj

11 „

\'93

38.85

38.6

jj

26

jj

19 Mrt.

\'93

38.85

38.2

j!

27

jj

25 Nov. \'94

38.3

38.2

jj

28

jj

\'93

38.35

38.2

jj

29

jj

\'92

38.7

38.1

jj

30

jj

\'93

38.8

38.5

jj

31

1)

\'94

39.3

39.1

n

32

j)

\'94

38.6

38.3

jj

33

jj

\'94

38.25

38

jj

34

jj

\'94

38.3

38.3

jj

35

jj

\'94

38.8

38.7

jj

36

jj

\'94

38.5

38.3

jj

37

jj

9 Mrt.

95

38.6

38.2

jj

38

jj

21 Febr. \'95

38.5

38.4

jj

Temperatuui

en uren

na

F

, O

5 g

Beoordeeling\'

Liters melk

op

de injectie.

g [5s

S \'O

O

J = g

19 April

20 April

a

19 April

avond-

avond-

3 a

w O

03

■<
E-i

morgen-

melk.

melk.

9

12

15

38

e -o

O
O

B
H

en avond-

20 April

21 April

> -o
>

GG

O

melk.

morgen-

morgen-

melk.

melk.

38.5

39.6

40.85

41,15

2.95

T

T

38.2

38.6

38.7

38.2

0.5

G

G

13

1174

127a

39.1

39.1

40.45

40.5

1.4

V

T

40.2

41

41.2

42

3.6

T

jj

23

13

203/4

38.25

38.6

40.5

40.9

2.8

jj

jj

7

5 Va

5Va

38,7

39.75

40.5

40.4

2.3

jj

jj

7 Va

6

67a

38.2

40.2

40.5

40.15

2.15

!)

jj

17 Va

16

177 *

38.6

39.2

40.7

40.9

2.15

jj

jj

19

19

17 Va

39.2

38.65

39.55

39.85

0.77

G

j)

39.5

40.7

41.3

41

3.1

T

jj

24

16

24

38.55

38.6

40.4

39.9

2.05

jj

jj

18

15Vé

1574

39.2

38.4

39.1

40

1.35

V

jj

21 Va

1.772

167 i

38.4

38.4

40.7

41.15

2.8

T

ij

38.4

38.5

39.6

40.75

2.25

jj

jj

28

217*

221/2

38.7

38.2

38.5

38.7

0.27

G

G

38.5

38.9

40.8

40.4

2.37

T

T

20 >/2

I91/2

19

38.2

38.55

38.75

39.4

0.72

G

G

27 y4

25i/s

231/4

38.5

38.2

41.1

40.1

2.7

T

T

19Va

I8V2

I8V0

38.8

38.7

41.3

40.2

2.97

»

jj

14Va

11=74

14 Va

39.95

40.4

40.7

40.5

1.72

jj

jj

38.45

38.6

40.4

40.75

2.42

n

jj

9

8

87a

39

38 7

39.5

40.45

1.8

jj

jj

38.7

39

41.3

41.2

2.8

jj

jj

20

18

17i/2

38.8

38.3

38.3

38.65

0.07

G

G

17i/o

20

1974

38.85

40.9

40.8

40.8

2.37

T

T

5VS

37*

4

38.35

39.7

41

40.6

2.75

jj

jj

101/3

87«

10

38.4

38.25

38.4

38.6

0.32

G

G

16Va

17

167a

38.9

40.7

40.65

40.6

2.3

T

T

20i/4

1274

177a

38.75

38.9

39.5

40.3

1.65

jj

))

40.4

41.7

41

41.4

2.5

jj

))

38.9

38.6

40.15

40.7

2.25

jj

n

15

137a

15

38.7

38.1

38.3

38.1

0.57 \'

G

G

16

IS®/,

157 4

38.2

38.5

41.3

41

3

T

T

14i/4

12 V8

14

38.55

39.8

40.2

39.6

1.45

jj

jj

167a

1±V8

131/0

38.7

38.2

38.45

38.8

0.4

G

G

19

197i

207a

38.85

40.45

41.5

41.4

3.1

T

T

14

87a

12

36.2

40.8

41.3

41.3

2.85

jj

jj

19

167a

1774

Transporteere

Ï7377

4061/4

435

Leed aan uierontsteking.

Geboren uit n°. 3.

Dit dier had dikwijls aandoening van den

uier. Het had li April gekalfd.
Het dier rilde.

Geboren uit n°. 1.

Geboren uit n°. 5.

Vermagerd, dorre vastliggende huid.

10 April droog gelaten.

Het dier rilde.

10 April droog gelaten.

Geboren uit n°. 24.

-ocr page 16-

N u m m e r.

Geslacht.

Leeftijd.

Tempe

6 uur
vóór de
inspui-
ting.

ratuur

terstond
na de
inspui-
ting.

O

O

£
&

\'co

O
p

i

Datum van injectie. j

Te

9

mperatuur en uren
de injectie.

12 \' 15

co

ca

39

Yr.

1 Mrt. \'95

38.7

38.4

0.4

18 Apr.

38.85

38.45

40.2

40.4

40

ft

14 Apr. \'95

38.6

38.3

n

»

89.7

41,5

40.9

41

41

77

))

16 „ \'95

38.3

88.3

jj

»

38.6

40.3

40.75

40.45

42

6 Mei \'95

38.5

38.5

»

n

39.6

39.9

40

40.3

48

— \'95

38.25

38.15

»

>j

39.25

41.25

40.9

40.65

44

n

28 Nov. \'95

38.8

38.7

n

11

41.2

41

40.35

39.75

45

ij

3 Dec. \'95

38.8

38.5

»

•ft

39.3

88.3

40.6

41

46

))

28 „ \'95

38.5

38.7

»

i)

39.5

40.95

40.5

40.8

47

jj

20 Mrt. \'96

38.8

38.5

»

38.45

88.4

38.6

39.2

48

»

22 „ \'96

38.7

38.6

ij

n

38.45

40.95

38.5

39.1

49

jj

23 „ \'96

38.65

38.4

11

n

38.2

88.4

38.65

38.9

50

77

25 „ \'96

88.8

38.6

u

»

38.55

38.8

38.4

38.75

51

7)

16 Apr. \'96

88.75

38.65

»

u

38.8

38.4-

38.8

39.1

52

)i

27 Nov. \'96

39

38.45

0.8

n

38.55

38.5

38.4

38.9

53

})

21 Dec. \'96

38.6

38.4

u

n

88.2

38.6

38.5

38.8

54

))

1 Mrt. \'97

38.8

38.6

0.15

n

38.65

38.7

38.65

39

55

n

6 „ \'97

88.7

38.55

0.2

25 „

38.8

38.4

38.3

38.7

56

77

11 „ \'97

38.65

38.3

j!

18 „

38.7

38.1

88.1

38.4

57

7)

12 „ \'97

38.7

38.6

1}

25 „

38.45

88.2

38.4

38.7

58

77

22 „ \'97

39

38.7

ij

18 „

88.65

38.7

38.8

39.2

59

29 „ \'97

38.9

38.8

!)

»

88.5

38.55

38.5

38.8

60

77

1 Apr. \'97

38.7

88.7

!j

25 „

38.8

38.4

38.6

38.5

61

10 „ \'97

88.75

38.4

jj

»

38.7

88.55

88.6

38.7

62

}J

25 „ \'97

38.7

88.9

u

u

38.6

38.5

38.75

38.9

63

.28 „ \'97

38.7

38.5

n

u

38.85

38.4

88.6

39

64

??

29 Dec. \'97

88.65

38.8

0.1

m

38.85

88.65

38.5

38.8

65

j 7

31 „ \'97

38.6

38.8

n

u

38.8

38.65

38.7

38.7

66

7}

9 Febr. \'98

88.85

38.8

n

n

88.6

38.9

88.3

39

67

n

25 „ \'98

89

39.5

n

i>

39.8

39.55

39.4

39.45

68

J7

2 Mrt. \'98

39.1

38.8

n

•n

39

88.9

38.7

39

69

77

26 „ \'98

39

39.1

i>

n

39.1

39.1

38.9

38.7

70

»

3 Apr. \'98

38.7

38.7

!)

»

38.6

38.8

88.45

38.6

71

M.

\'96

38.5

37.6

0.5

38.55

38

38.2

38.4

72

Vr.

\'93

38.7

88.5

0.3

18 „

38.4

40.1

40.7

40.2

73

))

- \'93

38.7

38.5

»

n

88.7

38.6

38.3

39.05

74

M.

22 Mei \'96

38.8

37.95

0.4

25 „

38.45

37.6

38

38.5

75

n

22 Juli \'97

38.6

88.55

0.15

»

38.35

37.8

38.35

39

76

Yr.

20 Juni\'97

39.2

38.5

»

»

38.8

38.3

38.6

88.8

Liters melk op

Aanmerkingen.

19 April
avond-

melk.

20 April
morgen-

melk.

20 April
avond-
melk.

21 April
morgen-

melk.

13 April
morgen-
en avond-
melk.

g 3

O

Transport

. . t

4731/4

4O6I/4

435

1.85

T

T

14

15

15

3.05

»

17

II3/4

8

Geboren

uit

n°.

7.

2.45

»

77

16

1372

HVs

17

71

71

15.

1.8

17

n

1372

10 h

1574

»

17

71

20.

3.05

n

17

12

672

2.45

»

71

11

11

9.

2.35

71

17

»

77

11

18.

2.85

n

n

77

77

1.

0.65

G

G

»

17

9

10.

2.30

T

T

0.37

G

G

71

71

71

4.

0.05

n

)5

0.4

»

11

17

11

77

14.

0.17

»

71

»

77

71

17.

0.8

n

71

»

17

77

35.

0.3

»

n

»

17

»

16.

0.17

6.

0.22

»

17

)>

17

»

30.

0.05

7)

»

77

11

77

5.

0.35

7!

71

17

n

11

13.

0.05

77

»

»

71

>1

15.

0.1

4.

0.12

»

»

»

n

»

22.

0.1

»

»

11

»

11

3.

0.4

2.

0.07

77

11

17

17

17

33.

0.1

11

17

71

17

71

34.

0.17

H

17

»

17

17.

0.55

>1

71

71

17

77

39.

0.05

17

71

71

71

11

82.

0.05

5.

0.1

71

71

71

n

H

11.

0.5

7)

2.1

T

T

Het dier

rilde.

0.45

G

G

6

4

474

0.37

»

0.42

»

0.05

»

»

Totaal

. . .

546i/2

4638/,.

4987s

00
co

48

-ocr page 17-

Temperatuui

en uren

Temperatuur

O

O

4-3

3

O

de injectie.

a
a

O
cS

Leeftijd.

O

C3

»

00

6 uur

terstond

-p

l>

&

CD

O

vóór de

na de

\'co

|

inspui-

inspui-

a

Cj

O

9

12

15

ting.

ting.

rH

39

Vr.

1 Mrfc. \'95

38.7

38.4

0.4

18 Apr.

38.85

38.45

40.2

40

Yi

14 Apr. \'95

38.6

38.3

»

»

39.7

41,5

40.9

41

ft

16 „ \'95

38.3

38.3

n

»

38.6

40.3

40.75

42

ft

6 Mei \'95

38.5

38.5

»

n

39.6

39.9

40

43

— \'95

38.25

38.15

»

)j

39.25

41.25

40.9

44

ft

28 Nov. \'95

38.8

38.7

»

»

41.2

41

40.35

45

)•)

3 Dec. \'95

38.8

38.5

»

n

39.3

38.3

40.6

46

ft

28 „ \'95

38.5

38.7

»

i)

39.5

40.95

40.5

47

j)

20 Mrt. \'96

38.8

38.5

li

n

38.45

38.4

88.6

48

))

22 „ \'96

38.7

38.6

IJ

!)

38.45

40.95

38.5

49

ft

23 „ \'96

38.65

38.4

J?

»

38.2

88.4

38.65

50

25 „ \'96

38.8

38.6

)!

»

38.55

38.3

38.4

51

ft

16 Apr. \'96

38.75

38.65

»

38.8

38.4

38.8

52

ft

27 Nov. \'96

39

38.45

0.3

»

38.55

38.5

38.4

53

;;

21 Dec. \'96

38.6

38.4

»

»

38.2

38.6

38.5

54

ft

1 Mrt. \'97

38.8

38.6

0.15

i>

38.65

38.7

38.65

55

ft

6 „ \'97

38.7

B8.55

0.2

25 B

38.8

38.4

38.3

56

11 „ \'97

38.65

38.3

»

18 „

38.7

38.1

88.1

57

ft

12 „ \'97

38.7

38.6

»

25 „

38.45

38.2

38.4

58

ft

22 \'97

39

38.7

n

18 „

38.65

38.7

38.8

59

29 „ \'97

38.9

38.8

n

»

38.5

38.55

38.5

60

ft

1 Apr. \'97

38.7

38.7

»

25 „

38.8

88.4

38.6

61

10 „ \'97

38.75

38.4

j j

»

38.7

38.55

88.6

62

»

25 „ \'97

38.7

38.9

ij

»

38.6

38.5

38.75

63

28 „ \'97

38.7

38.5

»

»

38.85

38.4

88.6

64

ft

29 Dcc. \'97

38.65

38.8

0.1

»

38.35

38.65

38.5

65

ft

31 „ \'97

38.6

38.8

»

n

38.8

38.65

38.7

66

ft

9 Febr. \'98

38.85

38.8

»

»

38.6

38.9

38.3

67

n

25 „ \'98

39

39.5

»

39.8

39.55

39.4

68

ij

2 Mrt. \'98

39.1

38.8

»

»

39

38.9

38.7

69

ft

26 „ \'98

39

39.1

»

39.1

39.1

38.9

70

ft

3 Apr. \'98

38.7

38.7

»

»

38.6

38.8

88.45

71

M.

\'96

38.5

37.6

0.5

»

38.55

38

38.2

72

Vr.

\'93

38.7

38.5

0.3

18 „

38.4

40.1

40.7

73

))

— \'93

38.7

38.5

»

»

38.7

38.6

38.3

74

M.

22 Mei \'96

38.3

37.95

0.4

25 „

38.45

37.6

38

75

n

22 Juli \'97

38.6

38.55

0.15

38.35

37.8

38.35

76

Vr.

20 Juni \'97

39.2

38.5

»

»

38.8

38.8

38.6

Beoordeeling

Liters melk

op

19 April

20 April

Aanmerkingen.

q

cs

13 April

avond-

avond-

«
-<

h
p5

morgen-

melk.

melk.

o
o

»

en avond-

20 April

21 April

iz;

o

melk.

morgen-

morgen-

melk.

melk.

sport

. . .

4731/4.

4067,

435

T

T

14

15

15

D

9

11-74

8

974

Geboren

uit

n°.

7.

1)

9

16

IS1

11%

9

9

9

15.

n

9

18 7a

10 /s

157,

9

9

9

20.

»

9

12

67*

73/4

9

9

9

9

9

9.

9

9

9

9

9

18.

n

9

a

9

9

1.

G

G

9

9

»

10,

T

T

G

G

9

9

9

4.

9

»

9

9

9

9

14.

9

9

9

9

9

17.

9

9

9

9

9

85.

9

9

9

9

9

16.

9

9

9

9

9

6.

w

9

9

9

9

30.

9

9

9

9

9

5.

9

9

»

9

9

13.

9

9

9

9

15.

9

9

9

9

9

4.

9

9

9

9

9

22.

9

9

9

9

9

3.

9

9

9

9

9

2.

9

9

9

9

9

33.

»

;;

9

9

9

34.

9

9

9

9

9

17.

»

9

9

9

9

39.

9

9

»

9

9

32.

9

9

9

9

9

5.

9

9

9

9

9

11.

9

T

9

T

Het dier

rilde.

G

G

6

4

474

9
9

9
9

»

9

\'otaal

• . .

54672

4638/i

4987o

8274

48

=3 T3

<D

03

>

1.85
8.05
2.45
1.8
3.05
2.45
2.35
2.35
0.65
2.30
0.37
0.05
0.4
0.17
0.8
0.3
0.17
0.22
0.05
0.35
0.05
0.1
0.12
0.1
0.4
0.07
0.1
0.17
0.55
0.05
0.05
0.1
0.5
2.1
0.45
0.87
0.42
0.05

-ocr page 18-

Injectie met tuberculine bij runde

<D

3

g

S

3

O
o3

K

O

Leeftijd.

Tempe

6 uren
vóór de
injectie.

ratuur

terstond
na de
injectie.

Dosis tuberculine.

Datum

van
injectie.

9

Tempei
dt

12

atuur en
injectie.

15

uren na
18

21

1

Vr.

20 Mei \'86

38.2

38.1

0.4

28Nov.

38

38.2

38.7

40.15

39.5

2

28 Maart\'86

39.5

39.3

jj

jj

39.1

38.9

39.5

39.6

39

3

18 Febr. \'87

38.4

38.2

jj

jj

38.6

38.4

40.2

40.3

40.5

4

26 Mei \'88

38.6

38.4

»

jj

38.75

38.5

40.35

39.95

40.02

5

u

— \'88

38.7

37.7

jj

jj

38.5

40.3

39.9

40.1

39.5

6

f,

— \'90

38.7

38.1

jj

jj

38.4

38.1

38.7

39

39.35

8

jj

— \'90

39.1

38.8

»

»

39.1

38.7

39.85

39.2

38.2

9

»

— \'91

Temperatuur te hoog

38.9

10

__ \'91

38.8

38.35

jj

ij

38.65

38.3

38.7

38.6

11

jj

— \'91

38.55

38

jj

jj

38.8

38.5

40.1

39.15

38.5

12

jj

— \'91

39.2

38.8

ij

jj

38.7

38.8

38.3

39.55

39.1

13

— \'91

38.8

38

jj

jj

38.8

38.2

38.4

38.8

38.5

14

jj

— \'90

38.7

38.2

jj

jj

38.45

38.1

39.55

39.85

39.8

15

jj

Jan. \'92

38.75

38.2

jj

jj

38.85

38.1

38.6

38.5

38.5

16

22 Mei \'92

38.6

38.15

jj

jj

38.2

38.1

38.5

38.9

38.1

17

ij

24 Maart\'92

39.5

38.7

jj

»

39.25

38.4

39.75

40.6

39.2

18

/f

11 April \'92

38.7

38.4

jj

n

39.15

38.6

39.3

39.55

39.3

19

— \'92

39.4

38.7

jj

jj

38.3

38.4

38.8

39.2

38.6

20

20 Maart\'92

Temperatuur te hoog

21

6 „ \'92

38.1

37.25

jj

jj

38.6

37.9

37.9

38.4

37.8

22

29 Febr. \'92

38.9

38.2

jj

jj

38.5

38

38.3

38 65

38.4

23

u

21 Jan. \'92

38.85

38.3

jj

jj

38.7

38.15

39

39.1

38.3

24

jj

9 „ \'92

38.7

38.4

jj

jj

38.85

39.9

415

40

40.6

25

11 „ \'93

38.8

37 9

jj

jj

38.6

38

38 6

38.8

38.5

27

ij

25 Nov. \'94

Temperatuur te hoog

28

jj

— \'93

38.9

38.75

jj

jj

38.8

38.5

39.1

39.3

38,8

29

\'92

38.7

38.3

jj

jj

38.5

38.15

3S.3

39.7

40.1

31

jj

— \'94

38.85

38.3

jj

jj

38.25

39.3

38.95

39.3

38.6

32

jj

— \'94

39.1

38.6

jj

jj

38.85

38.6

38.9

38.9

38.75

33

jj

- \'94

Temperatuur te hoog

jj

jj

39.2

34

— \'94

38.6

38.5

jj

jj

38.3

38

38.3

38.85

35

— \'94

38.9

38.6

jj

ii

39

38.7

39

39.45

38.7

36

— \'94

38.9

38.8

jj

ij

38.2

38.1

38

38.4

37.S

37

jj

9 Maart\'95

38.8

39.1

jj

jj

38.8

39.5

40.75

39.5

38

38

jj

21 Febr \'95

39.3

38.4

jj

li

39.1

38.9

41

40.6

39.4

39

1 Maart\'95

38.7

38.3

jj

ii

38.65

38.15

38.7

39.2

38.35

40

jj

14 April \'95

39.3

38.7

»

ii

39.4

38.9

39.8

40

39.9

41

jj

16 „ \'95

38.85

38.65

n

»

39.05

38.S

39.8

4115

39.9

m—mm

ren op een hoeve in Zuid-Holland.

r-i

O
O
t>~

Verschil

Liters melk

op

Beoordee-

tem-

ps -jj
J=J O

-4-3 O

ling.

peratuur

24 Nov.

29 Nov.

30 Nov.

c3 *JT>

vóór en

avond-

avond-

*

3 "-I
°

O ^

n
«

6
<

EH

na
injectie
18 April

morgen-
melk

en
avond-

melk
en

30 Nov.

melk
en
1 Dcc.

Aanmerkingen.

^ ö

co O

a>
t>

•t

O

c

iz;

«

m

H

CQ

O

en
25 April.

melk.

morgen-
melk.

morgen-
melk.

2

T

T

2.95 T

137*

12%

11%

0.2

Gr

G

0.5 G

2.2

T

T

1074

974

9%

1.85

n

n

V 1.4 T

127a

121/,

12Vo

2.1

V

n

3.6 T

10%

10 VB

91 fB

Zou na inspuiting op 18 April 1898\'

0.95

V

G

2.3 „

131/2

14

131 2

in groei en in melk verminderd zijn.

0.95

n

T

2.15 „

2.15 „

Geboren uit n°. 3.

0.32

G

G

GO.77 „

1.82

T

T

3.1 „

13

12%

12%

0.55

G

2.05 „

0.4

j)

G

V1.35„

ii7s

12

11%

Geboren uit n°. 1.

1.4

V

T

2.8 „

4

3i/o

0.37

G

G

2.25 „

lll/o

11

11 Va

0.52

»

n

0.27 G

9%

9

9

1.5

T

T

2.37 T

87a

3 Va

3 Va

Huid vast. Linker voorkwartier slechte

melk en was geboren uit n°. 5.

1

y

n

0.72 G

4

. 5%

57s

Vermagerd; dorre, vastliggende huid.

0.15

G

G

2.7 T
2.97 T

0.92

Y

1.72 T

0.1

G

2.42 »

10

10

9Va

0.52

>?

»

1.8 „

111/2

11%

11%

2.95

T

T

2.8 „

87:

8%

8

0.45

G

G

0.07 G
2.75 T

12

12

12

0.47

)!

?7

0.32 G

1.6

T

T

2.3 T

0.72

G

G

2.5 T

10

1074

9%

0.05

»

»

2.25 „
0.57 G

7V»

6%

6

0.65

»

3 T

0.70

»

1.45 G

0.45

»

0.4 G

12

13%

14

1.8

T

T

3.1 T

117.

11 Va

11

2.15

»

»

2.85 „

97a

9i/0

9

Geboren uit n°. 24.

0.7

G

G

1.85 „

573

5

5

1

Y

T

3.05 „

7

n D n \'\'

2.4

T

!>

2.45 „

7

67 2

5%

r> y> i> 15.

Transporteere

222%

2211/4

214i/2

-ocr page 19-

Injectie met tuberculiiie bij runde

Temperatuur

©

O

.S

p

Datum

Temperatuur en

uren na

a
s

O
c3

Leeftijd.

6 uren

terstond

03
PO

■B

van

de injectie.

£

m
<D

O

vóór de

na de

*CC

injectie.

injectie.

injectie.

fi

9

12

15

18

21

1

Vr.

20 Mei \'86

38.2

38.1

0.4

28Nov.

38

88.2

38.7

40.15

89.5

2

jj

28 Maart \'86

39.5

39.3

»

li

39.1

88.9

39.5

39.6

39

3

18 Febr. \'87

38.4

38.2

jj

ii

38.6

38.4

40.2

40.8

40.5

4

26 Mei \'88

38.6

38.4

li

ii

38.75

38.5

40.35

39.95

40.02

5

»

— \'88

38.7

37.7

ff

n

38.5

40.3

89.9

40.1

89.5

6

jj

— \'90

38.7

38.1

tl

ii

38.4

38.1

38.7

39

39.35

8

ff

— \'90

39.1

38.8

n

»

39.1

38.7

39.85

39.2

38.2

9

1)

— \'91

Temperatuur te hoog

38.9

10

— \'91

38.8

38.35

ff

n

38.65

38.3

38.7

38.6

11

ff

— \'91

38.55

38

ff

ii

38.8

38.5

40.1

39.15

38.5

12

ff

— \'91

39.2

38.8

!}

»

38.7

38.8

38.3

39.55

89.1

13

— \'91

38.8

38

ff

ii

38.8

38.2

38.4

38.8

38.5

14

11

- \'90

38.7

38.2

ff

ii

38.45

38.1

39.55

39.85

89.8

15

11

Jan. \'92

38.75

38.2

ff

ii

38,85

38.1

38.6

88.5

38.5

16

22 Mei \'92

38.6

38.15

ff

ii

38.2

38.1

38.5

38.9

38.1

17

II

24 Maart\'92

39.5

38.7

»

»

39.25

38.4

39.75

40.6

39.2

18

ff

11 April \'92

38.7

38.4

1!

ii

39.15

38.6

39.3

39.55

39.3

19

— \'92

39.4

38.7

»

ii

38.3

88.4

38.8

39.2

88.6

20

20 Maart\'92

Temperatuur te hoog

21

6 „ \'92

38.1

37.25

ff

ii

38.6

37.9

37.9

38.4

37.8

22

ff

29 Febr. \'92

38.9

38.2

»

ii

38.5

38

38.3

38 65

88.4

23

ff

21 Jan. \'92

38.85

38.3

)f

ii

38.7

38.15

39

39.1

88.8

24

9 „ \'92

38.7

38.4

ff

ii

38.85

39.9

41.5

40

40.6

25

ff

11 „ \'93

38.8

37 9

ff

i>

88.6

38

38 6

38.8

38.5

27

lf

25 Nov. \'94

Temperatuur te hoog

28

ff

— \'93

38.9

38.75

ff

ii

38.8

38.5

39.1

39.3

88.8

29

— \'92

38.7

38.3

11

ii

38.5

88.15

38.3

39.7

40.1

31

ff

— \'94

38.85

38.3

11

ii

38.25

39.3

38.95

89.8

88.6

32

ff

— \'94

39.1

38.6

11

i)

88.85

38.6

38.9

88.9

38.75

33

ff

- \'94

Temperatuur te hoog

11

ii

39.2

34

— \'94

38.6

88.5

11

ii

38.8

88

38.3

88.85

35

fj

— \'94

38.9

38.6

ff

ii

39

38.7

39

39.45

38.7

36

— \'94

38.9

38.8

ff

ii

38.2

38.1

38

38.4

37.8

37

ff

9 Maart\'95

38.8

39.1

ff

li

38.8

39.5

40.75

39.5

88

38

ff

21 Febr \'95

39.3

38.4

n

ii

39.1

38.9

41

40.6

89.4

39

1 Maart\'95

38.7

38.3

ij

ii

38.65

38.15

38.7

39.2

38.85

40

ff

14 April \'95

39.3

88.7

ii

ii

39.4

38.9

39.8

40

39.9

41

n

16 ■ \'95

88.85

88.65

i)

»

89.05

38.8

89.8

4115

39.9

13

ren op een hoave in Zuid-Holland.

O

O
>■

Verschil

Liters melk

op

u

Beoordee-

tem-

p

O
CD

lin

g\'.

peratuur

24 Nov.

29 Nov.

30 Nov.

cj -jr>

vóór en

avond-

avond-

s ®

O

6
H

na
injectie

morgen-
melk

melk
en

melk
en

Aanmerkingen.

03

rs =

d
«

18 April

en
avond-

30 Nov.

1 Dec.

"Ü §
>

u

O

{Zi

«

a
En

O

en
25 April.

melk.

morgen-
melk.

morgen-
melk.

2

t

T

2.95 t

1374

12S/4

11 \'74

0.2

G

G

0.5 g

2.2

t

T

IO74

974

974

1.85

»

w

y i.4 t

127,

127o

1270

2.1

n

»

8.6 t

103/4

107«

970

Zou na inspuiting op 18 April 1898\'

0.95

V

G

2.3 „

1372

14

18l 0

in groei en in melk verminderd zijn.

0.95

n

t

2.15 „

2.15 „

Geboren uit n°. 3.

0.82

G

G

go.77 „

1.82

T

t

8.1 „

13

1274

1274

0.55

G

??

2.05 „

0.4

))

G

V1.35„

HVs

12

1174

Geboren uit n°. 1.

1.4

V

T

2.8 „

47s

4

sy2

0.87

G

g

2.25 „

ll7o

11

llVs

0.52

»

0.27 g

97a

9

9

1.5

T

T

2.37 t

37s

37*

37a

Huid vast. Linker voorkwartier slechte

melk en was geboren uit n°. 5.

1

V

0.72 g

4

. 574

57 3

Vermagerd; dorre, vastliggende huid.

0.15

G

G

2.7 T
2.97 t

0.92

y

1.72 T

0.1

g

2.42 „

10

10

97,

0.52

>?

n

1.8

H]/3

HS/4

1174

2.95

t

t

2.8 „

8V0

8S/4

8

0.45

G

G

0.07 g
2.75 t

12

12

12

0.47

!>

11

0.-32 g

1.6

t

T

2.3 t

0.72

G

G

2.5 t

10

1074

974

0.05

»

77

2.25 „
0.57 G

?7a

674

6

0.65

»

3 T

0.70

»

))

1.45 g

0.45

1!

0.4 g

12

1374

14

1.8

T

T

3.1 T

117c,

11 Va

11

2.15

»

79

2.85 „

9Vs

97j,

9

Geboren uit n°. 24.

0.7

G

g

1.85 „

&7a

5

5

1

Y

T

8.05 „

7

n n » \' •

2.4

T

»

2.45 „

7

67s

57a

» » » 15-

Transporteere

222%

2217,

2147a

-ocr page 20-

Temperatuur

O

rS

"3

P

Datum

.Temperatuur en uren na

g

O
03

Leeftijd.

6 uur

terstond

S>

van

de injectie.

0

&

O

C5

vóór de

na de

m

injectie.

injectie.

injectie.

P

9

12

15

IS

21

42

Yr.

6 Mei \'95

39.25

38.3

0.4

28Nov.

38.75

38.7

40.4

40.4

40

48

»

\'95

39.5

38.9

n

n

89.3

39.3

39.4

40

39.6

44

»

28 Nov. \'95

38.95

38.5

n

n \'

38.6

38.8

40.15

39.6

39.9

45

»

3 Dec. \'95

39.2

38.4

»

»

38.75

38.4

38.2

39.15

38.4

46

»

28 Dec. \'95

Temperatuur te hoog

47

n

20 Maart\'96

38.7

38.95

n

38.95

38.25

39.2

39.3

39

48

»

22 „ \'96

39.1

39.1

V

•n

39

39

39.45

40.15

40.4

50

»

25 „ \'96

38.7

38.3

»

n

38.65

38.7

88.55

38.6

38.4

51

n

16 April \'96

38.7

88.3

n

n

38.8

38.2

38.5

38.6

88.5

77

M.

88.4

37.5

0.5

n

38.3

38.1

38.2

38.3

38.2

52

Yr.

27 Nov. \'96

38.85

38.2

0.3

»

38.7

38.3

38.5

38.9

38.7

54

»

1 Maart\'97

39

38.5

n

i)

39.1

38.55

38.3

38.3

38.6

55

»

6 „ \'97

39

38.3

n

n

38.85

38.15

38.5

39

39.1

57

!)

12 „ \'97

38.7

38.3

Jt

i)

38.7

38.3

38.5

38.9

38.15

59

n

29 „ \'97

88.9

38.5

n

n

88.6

38.4

38.3

38.9

38.5

60

n

1 April \'97

38.7

38.3

»

n

38.7

38.2

38.5

38.9

38.5

61

!)

10 „ \'97

38.75

38.5

ii

38.5

38.4

38

39

39.4

62

»

25 „ \'97

39.1

38.45

n

»

38.7

37.9

38.3

38.3

38.3

68

n

28 „ \'97

39.1

38.3

»

v

39

88.4

38.2

39.3

38.5

64

;;

29 Dec. \'97

39.25

38.3

0.2

6 Dec.

39.7

38.6

38.8

39.4

38.9

65

!t

31 „ \'97

39.4

38.7

D

n

38.8

38.9

39

39.6

39

66

»

9 Febr. \'98

39.1

38.3

7}

»

39.45

38.5

38.8

39.25

38.5

67

»

25 „ \'98

89.1

38.6

»

38.05

39

88.7

39.4

39.3

68

»

26 Maart\'98

Temperatuur te hoog

69

»

2 „ \'98

40.05

| 38.8

»

39.75

39.1

39.45

39.7

39.3

70

n

3 April \'98

Temperatuur te hoog

78

n

16 Mei \'98

39.3

38.4

»

J)

88.9

38.5

38.5

39.4

38

79

n

14 April \'98

39.6

88.8

0.15

»

39.1

39.25

39.2

39.75

39.4

80

n

29 Juni \'98

n

81

»

10 „ \'98

39.85

39.3

n

38.5

38.5

39

38.7

39.1

72

n

\'93

39

38.8

0.3

n

38.8

38.8

40.1

40.95

39.35

73

»

\'93

38.5

38.45

V

u

38.85

38.15

38.7

38.5

38.65

82

n

April \'96

38.5

88.2

V

n

38.9

38.6

38.1\'5

38.65

38.1

83

n

30 „ \'96

38.75

38.4

1)

n

38.75

38.5

38.5

38.6

38.55

74

M.

22 Mei \'96

38.5

38.3

0.5

j)

38.5

38

38.2

88.4

38.5

84

Vr.

20 Juni \'97

38.85

38.6

0.2

j>

38.9

38.75

88.9

38.8

38.7

75

M.

22 Juli \'97

39.2

38.2

0.35

»

38.8

38.3

38.9

39

38.8

85

Yr.

24 Febr. \'98

39.1

39,25

0.1a

»

38.7

38.8

i

38.95

39

39.25

15

vO

Verschil

Liters melk

op

Beoordee-

tem-

3 °

S,

ling.

peratuur

24 Nov.

29 Nov.

30 Nov.

S n

vóór en

avond-

avond-

o

*

<D

ci

R

«

ES
H

na
injectie
18 April

morgen-
melk

en
avond-

melk
en
30 Nov.

melk
en
1 Dec.

A a 11 m e r k i n g e n.

( g §

ü

«

en

melk.

moi\'gen-

morgen-

u
>

O
£

EH
CQ
O

25 April.

melk.

melk.

Per transport . .

222%

22II/4

2141/0

1.62

T

T

1.8 T

57a

6V4

57é

Geboren

uit

20.

0.8

y

it

3.05 „

1.87

T

77

2.45 „

16

16%

1174

Dit dier

hoest.

Geboren uit n°. 9.

0.35

a

G

2.35 „

10 Va

9%

1074

Geboren

uit

18.

2.85 „

17

»

71

1.

0.47

T>

»

0.65 G

17

71

17

10.

1.3

V

T

2.3 T

0.2

G

G

0.05 G

13 Va

13

14

0.3
N 0.35

»

71

0.04 „

13

12

12 Va

11

71

11

14.

n

77

0.37

n

71

0.17 „

»

n

71

17.

0.85

n

71

0.3 „

»

71

17

16.

\' 0.45

»

71

0.17 „

17

77

71

6.

0.4

n

77

0.05 „

71

71

77

5.

0.2

n

n

0.05 „

n

H

n

15.

0.4

ii

19

0.1 „

17

n

17

4.

0.77

ï)

71

0.12 „

71

71

n

22.

0.425

»

71

o.i „

17

n

71

3.

0.6

19

71

0.4 „

77

71

71

2.

0.62

n

71

0.07 „

77

n

33.

: 0.55

n

yt

0.1 „

77

17

77

34.

0.75

71

77

0.17 ,

»

n

17.

0.55

n

11

0.55 „
0.05 „

11
n

11
IJ

19
77

39.
32.

0.32

77

77

0.05 „

»

17

5.

Ï\'?

71

0.1 »

71

n

17

11.

•77

77

71

71

19

35.

0.55

77

7!

71
71

71
71

17

71

14.
16.

0.17

G

G

77

71

n

1.

2.05

T

T

2.1 T

0.37

G

G

0.45 G

41/0

4%

4%

: 0.55

77

17
71

4

4

0.17

77

7

77a

7

0.1

77

71

0.37 „

0.17

77

77

71

77

17

73.

03

7,

7!

0.42

0.07

77

77

Totaal

\' -

297

29474

28672

-ocr page 21-

Temperatuur

i

-tj

•S
"p

p

Datum

Temperatuur en uren na

a

o
03

Leeftijd.

6 uur

terstond

s

van

de injectie.

ö
»

gn
«

O

vóór de

na de

Ui

injectie.

injectie.

injectie.

fi

9

12

15

18

21

42

Yr.

6 Mei \'95

39.25

38.8

0.4

28 Nov.

38.75

38.7

40.4

40.4

40

43

jt

\'95

39.5

38.9

»

»

39.3

39.3

39.4

40

39.6

44

n

28 Nov. \'95

38.95

38.5

»

» \'

38.6

38.8

40.15

39.6

39.9

45

»

3 Dec. \'95

39.2

38.4

»

»

38.75

38.4

38.2

39.15

38.4

46

»

28 Dec. \'95

Temperatuur te hoog

47

»

20 Maart\'96

38.7

38.95

»

38.95

38.25

39.2

39.3

39

48

»

22 „ \'96

39.1

39.1

n

»

39

89

39.45

40.15

40.4

50

n

25 „ \'96

38.7

38.3

»

»

38.65

38.7

88.55

38.6

88.4

51

»

16 April\'96

38.7

38.3

D

»

38.8

38.2

38.5

38.6

38.5

77

M.

38.4

37.5

0.5

!t

38.3

38.1

38.2

38.3

38.2

52

Yr.

27 Nov. \'96

38.85

38.2

0.3

»

38.7

38.3

38.5

38.9

38.7

54

n

1 Maart\'97

39

38.5

n

1)

39.1

38.55

88.3

38.3

38.6

55

n

6 „ \'97

39

38.3

n

»

38.85

38.15

38.5

39

39.1

57

!j

12 „ \'97

38.7

38.3

9

n

38.7

38.3

38.5

38.9

38.15

59

jj

29 „ \'97

38.9

38.5

li

n

38.6

38.4

38.3

38.9

88.5

60

»

1 April \'97

88.7

38.3

n

n

38.7

38.2

38.5

38.9

38.5

61

»

10 „ \'97

88.75

38.5

jj

38.5

38.4

38

39

39.4

62

n

25 „ \'97

39.1

38.45

n

n

88.7

37.9

38.3

38.3

38.3

63

n

28 „ \'97

39.1

38.3

K

V

39

38.4

38.2

39.3

38.5

64

>i

29 Dec. \'97

39.25

38.3

0.2

6 Dec.

39.7

38.6

38.8

39.4

88.9

65

n

31 „ \'97

39.4

38.7

»

K

38.8

38.9

39

39.6

39

66

n

9 Febr. \'98

39.1

38.3

!j

n

39.45

38.5

38.8

39.25

38.5

67

»

25 „ \'98

39.1

38.6

Ti

D

38.05

39

38.7

39.4

39.3

68

»

26 Maart\'98

Temperatuur te hoog

69

»

2 „ \'98

40.05

1 38.8

n

1}

39.75

39.1

39.45

39.7

39.8

70

jj

3 April \'98

Temperatuur te hoog

78

i)

16 Mei \'98

39.3

38.4

n

n

38.9

38.5

88.5

39.4

38

79

!>

14 April \'98

39.6

88.8

0.15

»

89.1

39.25

39.2

39.75

39.4

80

jj

29 Juni \'98

81

»

10 „ \'98

39.85

39.3

r>

»

38.5

38.5

39

88.7

39.1

72

»

\'93

39

38.8

0.3

K

38.8

38.8

40.1

40.95

39.35

73

jj

\'93

38.5

38.45

n

ij

38.85

38.15

88.7

38.5

38.65

82

jj

April \'96

38.5

88.2

n

jj

38.9

38.6

88.15

38.65

38.1

83

jj

30 „ \'96

38.75

38.4

»

n

38.75

88.5

38.5

38.6

38.55

74

M.

22 Mei \'96

38.5

38.3

0.5

u

38.5

38

38.2

38.4

38.5

84

Vr.

20 Juni \'97

38.85

38.6

0.2

jj

38.9

38.75

88.9

88.8

38.7

75

M.

22 Juli \'97

39.2

38.2

0.35

j>

38.8

38.3

88.9

39

38.8

85

Vr.

24 Febr. \'98

39.1

39.25

0.15

»

38.7

38.8

38.95

39

39.25

Verschil

Liters melk op

Beoordee-
ling.

tem-
peratuur

30 Nov.
avond-
melk
en
1 Dec.
morgen-
melk.

29 Nov.
avond-
melk

en

30 Nov.
morgen-

melk.

24 Nov.
morgen-
melk

en
avond-
melk.

Aanmerkinge n.

injectie
18 April

en
25 April.

Per transport . .

2223/,

2211/i

2141/"

1.62

T

T

1.8 T

BVa

674

574

Geboren

uit

n°.

20.

0.8

V

11

8.05 „

1.87

T

19

2.45 „

16

16s/4

1^4

Dit dier

hoest.

Geboren uit n°. 9.

0.35

G

G

2.35 „

10^

974

1074

Geboren

uit

11°.

18.

2.35 „

7>

77

77

1.

0.47

»

n

0.65 G

77

77

77

10,

1.3

V

T

2.3 T

0.2

G

G

0.05 G

13Va

13

14

0.3

»

19

0.04 „

13

12

12 Va

77

77

77

14.

N 0.35

n

0.37

n

r>

0.17 „

77

77

77

17.

0.35

77

n

0.3 „

77

77

77

16.

0.45

»

n

0.17 „

77

77

77

6.

0.4

n

19

0.05 „

77

77

77

5.

0.2

»

n

0.05 „

77

77

77

15.

; 0.4

n

r>

0.1 n

77

77

77

4.

0.77

n

n

0.12 „

77

77

77

22.

0.425

»

n

o.i „

77

77

77

3.

0.6

n

n

0.4 „

17

77

77

2.

0.62

»

19

0.07 „

77

77

77

38.

0.55

n

19

o.i „

n

77

77

34.

0.75

»

19

0.17 ,

77

77

77

17.

0.55

n

19

0.55 „

77

77

77

39.

!

0.05 „

77

77

77

32.

0.32

n

19

0.05 „

77

77

77

5.

l

0.55

19

0.1 „

77

77

11.

■n

19

77

77

77

35.

0.55

n

19

77

77

77

14.

77

77

77

16.

0.17

G

G

77

77

77

1,

2.05

T

T

2.1 T

0.87

G

G

0.45 G

47-2

474

474

0.55

»

99

±7*

4

4

0.17

n

7

7]/3

7

0.1

n

1J

0.37 „

! 0.17

77

11

77

77

77

78.

03

n

19

0.42 „

0.07

7)

Y>

Totaal

• •

297

294i/4

2861/2

-ocr page 22-

f4

<D

s

Temperatuur

ó
•S

13

p

Datum

Temperatuur en

uren na

,3

-p

te

ä «ä
03 <

Liters melk op

a
a
0
(ZI

O

cS
©

Ï»

Leeftijd.

6 uur
vóór de
injectie.

terstond
na de
injectie.

©
rO

■ 3

CO
O

Q

van
injectie.

9

a

12

3 inject
15

ie.

18

21

O
CO

<3
>

<3

Cs

<x>

® H
(O 03
O g
O oa

® O

Aanmerkingen.

6

Yr.

\'90

38.8

38.35

0.4

18

Apr.

38.25

38.6

40.5

40.9

T

6

8

55
77

J90
\'90

38.7

38.5

38.1

38.2

J?
»

28
18

Not.
Apr.

38.4
38.2

38.1

40.2

38.7
40.5

39

40.15

39.35

G
T

8

55

\'90

39.1

38.8

57

28

Not.

39.1

38.7

39.85

39.2

38.2

G

10

5J

\'91

39.15

39

18

Apr.

39.2

38.65

39.55

39.85

T

10

\'91

38.8

38.35

28

Not.

38.65

38.3

38.7

38.9

38.6

G

13

\'91

38.7

38.6

M

18

Apr.

39.2

38.4

39.1

40

T

13

\'91

38.8

38

28

Nov.

38.8

38.2

38.4

38.8

38.5

G

15

Jan.

\'92

38.6

38.4

18

Apr.

38.4

38.5

39.6

40.75

T

15

77

\'92

38.75

38.2

»

28

Not.

38.85

38.1

38.6

38.5

38.5

G

19

7?

\'92

38.6

38.2

H

18

Apr.

38.5

38.2

41.1

40.1

T

19

57-

\'92

39,4

38.7

»

2S

Not.

38.3

38.4

38.8

39.2

38.6

G

21

ß

Mrt.

\'92

39.25

38.7

18

Apr.

39.95

40.4

40.7

40.5

T

21

55

6

\'92

38.1

37.25

JJ

28

Not.

38.6

37.9

37.9

38.4

37,8

G

22

5?

29

Febr

\'92

38.4

38.25

v

18

Apr.

38.45

38.6

40.4

40.75

T

22

55

29

»

\'92

38.9

38.2

M

28

Not.

38.5

38

38.3

38.65

38.4

G

23

j?

21

Jan.

\'92

38.7

38.6

ÏJ

18

Apr.

39

38.7

39.5

40.45

T

23

»

21

»

\'92

38.85

38.3

«

28

Not.

38.7

38.15

39

39.1

38.3

G

31

\'94

39.3

39.1

»

18

Apr.

40.4

41.7

41

41.4

T

31

7?

\'94

38.85

38.3

))

28

Nov.

38.25

39.3

38.95

39.3

38.6

G

32

5?

\'94

38.6

38.3

18

Apr.

38.9

38.6

40.15

40.7

T

32

;7

\'94

39.1

38.6

28

Nov.

38.85

38.6

38.9

38.9

38.75

G

34

»

\'94

38.3

38.3

»

18

Apr.

38.2

38.5

41.3

41

T

34

??

\'94

38.6

38.5

»

28

Nov.

38.3

38

38.3

39.2

38.85

G

35

53

\'94

38.8

38.7

n

18

Apr.

38.55

39.8

40.2

39.6

T

35

n

\'94

38.9

38.6

n

28

Not.

39

38.7

39

39.45

38.7

G

39

1

Mrt.

\'95

38.7

38.4

)!

18

Apr.

38.85

38.45

40.2

40.4

T

39

•n

1

\'95

38.7

38.3

28

Not.

38.65

38.15

38.7

39.2

38.35

G

45

55

O

Dec.

\'95

38.8

38.5

H

18

Apr.

39.3

38.3

40.6

41

T

45

55

»>

\'95

39.2

38.4

»

28

Not.

38.75

38.4

38.2

39.15

38.4

G

-ocr page 23-

EEN DIPLOCOCCUS, GEVONDEN BIJ BACTERIOLO-
GISCH VLEESCHONDERZOEK,

door

H. G. VAN HAEREVELT.

INLEIDING.

Wanneer dieren gestorven of in nood geslacht zijn, het-
geen meesttijds gelijkelijk te beoordeelen is daar de slachting
dikwijls in de agonie plaats heeft, dan kan het zijn, dat we
op de pathologisch-anatomische verschijnselen afgaande, geen
reden tot afkeuring kunnen vinden. Voornamelijk zijn het
darmontstekingen, uterus- en uierziekten (zonder symptomen
van septicaemie), waarbij dit voorkomt. Echter ziet het vleesch
van zulke dieren er soms recht onbehaaglijk uit, wat vooral
na een flinke insnijding aan de binnenvlakte van de dij of
na afneming van een schouder aan den dag komt.

Dergelijk vleesch nu wordt door mij steeds aan een bac-
teriologisch onderzoek onderworpen. Het uitgangspunt van
zulk een onderzoek is het aseptisch nemen van een stukje
vleesch uit het midden van een dikke spier, bijv. een der
adductoren van de dij. Van dit vleesch wordt een agar-plaat
aangelegd, welke .24—36 uur bij 37° C. in een broedstoof
wordt geplaatst. De keuring van het dier wordt dan even
lang uitgesteld en de beslissing hangt af van het al of niet
groeien van lagere organismen op de agarplaat, en van de
soort welke zij vertegenwoordigen.

Op deze methode en de wijze van beoordeeling van den
uitslag hoop ik later uitvoerig terug te komen en dan aan
te toonen, dat een geregelde bacteriologische vleeschkeuring
in twijfelachtige gevallen mogelijk en noodzakelijk is.

Bij een dergelijk onderzoek, ingesteld aan vleesch, afkom-
stig van een paard dat aan partiëele darmontsteking (koliek)
had geleden en deswege in nood was geslacht, is het mij

2

-ocr page 24-

gelukt een lager organisme te vinden, dat pathogene eigen-
schappen voor proefdieren bezit, en, zoover mij bekend, nog
nergens beschreven is.

Morphologie. Het organisme heeft den diplococcus-
vorm, welke vorm het op alle voedingsmedia behoudt. Oude
cultures op agar en gestold bloedserum, alsmede in vloei-
baar serum, vertoonen hier en daar ook ketens van vier,
welke duidelijk uit twee diplococcen bestaan, d. w. z. de afstand
tusschen den 2den en 3den coccus is iets grooter dan tusschen den
pten en 2den, resp. den Sden en 4den. Een kapsel is niet aan-
wezig, althans voor zoover de daartoe gebruikelijke onder-
zoekingsmethoden ons die overtuiging kunnen schenken.

De enkele coccus is iets kleiner dan de streptococcus pyoge-
nes hom., en soms min of meer ovaal (niet de w kaarsvlam "-
vorm van den diplococcus lanceolatus, maar zuiver ovaal).

In den hangenden droppel bezien, vertoont de diplococcus
levendig de gewone coccen-bevveging; daar de beide deelen,
welke den diplococcus vormen, hierbij om elkaar heen draaien en
zij beurtelings het middelpunt van de draaiende beweging zijn,
verandert het geheele organisme ook een weinig van plaats.

Volgens de autoren is deze coccen-beweging niets anders
dan zoogenaamde moleculair-beweging, welke aan alle zich
vrij in een droppel bevindende stofdeeltjes zichtbaar is. Ik
geloof dit niet; de beweging der coccen is een geheel andere,
en berust blijkbaar op zich vormende en verdwijnende kleine
oppervlakte-verheffingen van het cellichaam: een levensver-
schijnsel dus. Hierop kom ik later terug.

Kleuring. Het organisme kleurt zich goed met alle
gebruikelijke kleurstoffen. Bij het aanwenden van de
Gram-
sche methode is het regel, dat de diplococcen hun kleur-
stof verliezen. Bij niet te lang voortgezette alcohol-spoeling
blijven enkele echter zeer flauw gekleurd.

Cultuur-eigenschappen. Alle hier te bespreken voe-
dingsbodems zijn bereid met behulp van rundvleesch.

-ocr page 25-

a. Plaat culturen op gelatine en agar. De cliplococcus groeit
hierop in zeer kleine koloniën, gelijkende op die van den
streptococcus pyogenes hominis, doch maakt in tegenstelling
met deze de gelatine zeer langzaam vloeibaar. De koloniën
zijn weinig boven de oppervlakte verheven
[in den voedings-
bodem ontwikkelen ze zich niet), vuilwit van kleur en in
het midden dikker dan aan den rand, waardoor het centrum
schijnbaar donkerder, meer geelbruin van kleur is.

In de gelatine ontstaat (microscopisch gezien) een smalle,
heldere zone om de kolonie heen; dit is waarschijnlijk een
reactie van de gelatine op de stofvvisselingsproducten van
het organisme. Jonge koloniën zijn doorschijnend, parelmoer-
achtig glanzend; oudere worden ondoorschijnend door haar
dikte. De vorm van de kolonie is rond en soms ovaal; dit
laatste is een verschijnsel, waarvan ik de oorzaak niet heb
kunnen ontdekken. Van 8 platen op even oude gelatine van
dezelfde samenstelling droeg er één uitsluitend ovale kolo-
niën. Bij overenting kwamen er weer ronde voor den dag.
De plaat was na de stolling niet meer vloeibaar geweest.
Het, zou namelijk kunnen zijn, dat door iets t,e hooge
broedstoftemperatuur de gelatine begon te vervloeien; bij
geringe beweging van de plaat zouden dan de reeds ge-
vormde koloniën eenigszins uitvloeien.

De teekening van de koloniën is gegranuleerd, waardoor
de rand een gekarteld voorkomen heeft; uitJoopers vormen
zich niet. Bij het overenten blijkt, dat de koloniën een
slijmige consistentie hebben.

b. Streepcidturen. 1°. Op gelatine bij 20° C. na 48 uur.

De streep heeft een fraai gevederd voorkomen, d. w. z. van

de koloniën welke zich op de naaldstreek hebben gevormd,
gaan naar weerszijden, loodrecht op die streek, straalsgewijze
uitgroeiingen uit. Dit is macroscopisch het best zichtbaar op
8 pet. gelatine; bij 10—12 pet. is het voor het bloote oog
weinig, microscopisch echter nog goed zichtbaar. In het

-ocr page 26-

algemeen demonstreeren groeiwijzen zich duidelijker op weeke
dan op harde gelatine.

Na 6 dagen is de gelatine zoover verweekt, dat bij het recht-
opstaande buisje de geheele kolonie-streep van den voedings-
bodem afglijdt en zich onder in het buisje samenpakt. Na
20 dagen is al de gelatine in het buisje vloeibaar geworden.

2°. Op agcir bij 36° C. na 48 uur. Een wit beslag heeft zich
over de geheele oppervlakte uitgebreid; deze is doorschijnend
met lichten parelmoerglaris. Het condensatie-water is troebel.

3°. Op zure cigar bij 36° C. na 48 uur. Zeer dik beslag over
de geheele oppervlakte, bijna ondoorschijnend en zonder parel-
moerglans, maar dof wit. Het condensatie-water is troebel.

4°. Op agcir met 4 pet glycerine bij 36° C. na 48 uur.

Als op gewone agar, maar minder welig.

So. Op gestold bloedserum (van runderbloed) bij 36° C. na
48 uur. Dezelfde groeiwijze als op agar.

c. Steekculturen. 1 . In gelatine bij 20° C. na 48 uur.
Aan de oppervlakte om den ingang van het steekkanaal goed
ontwikkeld: ongeveer over Vs van de oppervlakte uitgebreid
en plat. De glazen wand wordt niet bereikt.

In het steekkanaal weinig ontwikkeling en wat er groeit,
ontwikkelt een
zaagvorm. De gelatine wordt trechtervormig
verweekt.

2°. In agar bij 36° C. na 48 uur. In het steekkanaal
weinig ontwikkeld en zaagvormig. Aan de oppervlakte heeft
snelle uitbreiding tot aan den glazen wand plaats.

3°. In glycerine-agar bij 36° C. na 43 uur. Als de vorige,
doch de uitbreiding aan de oppervlakte veel geringer.

4°. In druivensuiker-agar bij 36° C. na 48 uur. Als in
agar. Geen gasvorming.

5°. In melksuiker-agar bij 3(3° G. na 24 uur. Als de vorige.

6°. In stijfsel bij 36° C. na 24 uur. De stijfsel is
geheel vloeibaar geworden, bevat echter geen suiker, waaruit
volgt, dat het organisme geen diastatisch ferment vormt.

-ocr page 27-

d. Cultuur voor onderzoek op aërobiose. Een buisje gelatine
wordt gesmolten, geïnfecteerd, doorgeschud, afgekoeld tot
vastworden en bij 20 C. geplaatst. Alleen aan de opper-
vlakte ontwikkelen zich de kleine koloniën, welke weldra tot
één witte laag conflueeren.
In de gelatine ontwikkelt zich
niets. Nadat oppervlakkig vervloeiing heeft plaats gehad,
schrijdt deze regelmatig naar de diepte voort; de micro-or-
ganismen blijven als een huidje bovenop drijven. De diplo-
coccus is dus aëroob.

e. Boidlloncultuur bij 36° C. na 48 uur. De vloeistof is
geheel troebel met een slijmig bezinksel, dat weinig adhae-
rent is aan den glazen bodem.

f. Cultuur in druivensuiker-bouillon. Groeiwijze als bij de
vorige, geen gasvormiiig; de alcalische vloeistof wordt zuur.

g. Cultuur in melksuiker-bouillon. Groeiwijze als de vorige.

h. Cultuur in vloeibaar gesteriliseerd runderserum. Eerst
vormt zich een huidje aan de oppervlakte, dat (als het nog
niet te oud is) bij eenig schudden in lensvormige koloniën
uiteenvalt, welke daarbij snel zinken en als slijmige massa
onder in het buisje blijven liggen. Laat men de cultuur
thans staan, dan vormt zich een nieuw huidje. Schudt men
nu, dan zinkt het weer, enz. Schudt men niet, dan wordt
het al dikker en dikker, tot ten slotte (bijv. na 4 weken)
de geheele vloeistof één slijmige massa is. De
vorming van
koloniën heeft alleen aan de oppervlakte plaats.

i. Cultuur in melk bij 36° C. Na 3-maal 24 uur is de
melk gestold. Het stolsel vormt een zeer slijmige massa, en
er wordt minder zuur geproduceerd dan door de gewone
melkzuurbacteriën.

Enkele zaken herhalende, kunnen we de aandacht vestigen op :

1°. Het veel sneller groeien bij lichaamstemperatuur dan
bij kamertemperatuur. (Op agar bij 36° C. na 6 uur reeds
een mooie ontwikkeling; op gelatine bij 20 C. na 24 a 36
uur nog schaars.)

-ocr page 28-

2°. De goede ontwikkeling op voedingsmedia, van rund-
vleesch afkomstig, hoewel het organisme van een paard
afkomstig is.

3°. De weliger groei, wanneer de voedingsbodem zuur
reageert.

4°. De minder welige groei, wanneer glycerine aan den
voedingsbodem is toegevoegd.

5°. Het stollen van de melk.

Uit de cultuurproeven zijn mij verder gebleken de volgende
phgsiologische eigenschappen:

1°. De diplococcus vormt geen HsS. Jonge culturen ontwik-
kelen evenwel een reuk naar gekookte garnalen, welke op de
grens van bederf zijn ; in oudere culturen verdwijnt deze reuk.

2°. In vaste voedingsbodems, vermengd met een of andere
suiker, wordt geen gas gevormd. In vloeibare bodems met
suikers vermengd evenmin; toch verandert de alcalische
reactie van den bouillon in een zure.

3°. Een peptoniseerend ferment wordt langzaam gevormd.
(De vervveeking van de gelatine begint eerst na 6 dagen.)

4°. Een diastatisch ferment wordt niet gevormd.

5<>. Indol en salpeterigzuur worden niet gevormd.

6°. Kleurstof wordt niet gevormd.

7°. De reactie van de culturen is alcalisch.

8°. Melk wordt onder geringe zuurvorming tot slijmige
coagulatie gebracht.

Proeven hij dieren. I. Een 24-uur oude streepcultuur
op gelatine (2de generatie) wordt met 10 cc. gesteriliseerde
chloornatrium-oplossing van 0.9 pet. afgespoeld. Van de aldus
verkregen bacteriën-emulsie wordt 7 cc. bij een groot konijn
in de peritoneaalholte gebracht. Reeds 20 minuten na de
injectie toont het dier zich zwaar ziek, is zeer soporeus en
heeft hooge temperatuur. Na ongeveer 8 uur sterft het.

Sectie. Lichte peritonitis ; ongeveer 2 cc. exsudaat (min of
meer haemorrhagisch) kan uit de buikholte worden verzameld.

-ocr page 29-

Parenchymateuse zwelling van milt, lever, nieren en lymph-
klieren. Het peritonitis-exsudaat bevat den diplococcus in
reine cultuur. Van dit exsudaat, van het hartebloed, van de
lever, de milt, de nieren en van een spierstukje (uit de
spieren aan de achtervlakte van de dij) worden gelatine-
platen aangelegd. Deze bij 20° C. geplaatst, vertoonen na
24 uur een nagenoeg reine cultuur van een diplococcus.
Na genoegzaam de identiteit van dezen diplococcus met den
eerst gebruikten te hebben vastgesteld, wordt eerstgenoemde
voor de verdere experimenten gebezigd.

II. Herhaling van I met volkomen gelijk resultaat.

III. Dezelfde vloeistof als in I bij een konijn subcutaan
aangewend, aan eiken schouder 4 cc. Ongeveer 5 uur later
toont het dier zich eenigszins ziek. Den volgenden dag is
het evenwel hersteld.

IV. Herhaling van III met gelijk resultaat.

V. Het konijn van proef III wordt 48 uur na die proef
intraperitoneaal geënt met dezelfde injectievloeistof als in I.
Het dier blijft in leven.

VI. Om de virulentie van de culturen te controleeren,
herhaling van proef I. Resultaat als bij I.

VII. Het konijn van proef IV 3 dagen na die proef in-
traperitoneaal geënt als voren. Vier uur na de enting bloed
uit een oorvena genomen en daarvan een gelatineplaat aan-
gelegd, welke den volgenden dag den diplococcus in reine
cultuur te zien geeft. Na ongeveer 60 uur sterft het dier.

Sectie. Het geheele sectiebeeld is meer geprononceerd
dan in proef I. De peritonitis is duidelijker, met meer
exsudaat. De parenchymateuse organen zijn heviger aan-
getast. Dit alles is te verklaren door het langzamer beloop
van het ziekteproces. Alle weefsels bevatten weder den
diplococcus.

VIII. Herhaling van III met gelijk resultaat.

IX. Een grijze muis gevoerd met brood dat doortrokken

-ocr page 30-

was met een bouilloncultuur (3 dagen oud). Het dier blijft
bij voortduring normaal.

X. Herhaling van IX met een andere muis met hetzelfde
resultaat als IX.

XI. Konijn gevoerd met brood, doortrokken met een
bacteriën-emulsie als in I. Drie agar-culturen worden aldus in
12 uur opgevoerd, terwijl elk ander voedsel onthouden wordt.

Na 24 uur heeft het dier nog geen ontlasting gehad, is
wat tympanitisch en minder vlug. Eerst na 72 uur weder
een weinig ontlasting en daarna gaandeweg verbetering van
den toestand, tot na 96 uur volledig herstel is ingetreden.

XII. Bij een konijn 10 cc. bouilloncultuur rectaal aan-
gewend. G-een effect.

Vervolgens werden de injectie-proeven ook bij cavia\'s ge-
daan. Zij brachten steeds dezelfde gevolgen teweeg als bij de
konijnen.

Uit de genomen proeven bij dieren is te concludeeren:

1°. De diplococcus intraperitoneaal aangewend, doodt de
proefdieren in enkele uren.

2°. Subcutane applicatie van de microbe heeft geen effect,
zelfs geen locale reactie of temperatuurstijging.

3°. Subcutane injectie maakt het dier voor korten tijd
immuun. Heeft de intraperitoneale injectie niet al te lang
na de subcutane plaats, dan verloopt het ziekteproces lang-
zamer en geeft een duidelijker sectiebeeld.

4°. Voederproeven hebben bij de gebruikelijke laborato-
riumdieren nagenoeg geen imwerking. x)

1) Ditzelfde stuk is ook verschenen in liet Centralblatt für Bacteriologie,
Band XXVI, non. 415.
Op verzoek van Dr. Uhlworm heb ik er aldaar aan
toegevoegd de kenmerken voor een difterentiaal-diagnose van andere diplo-
coccen. Ik acht dit te dezer plaatse echter niet noodzakelijk, omdat elk
bacterioloog zo, na lezing, zelf wel kan opstellen. v. H.

-ocr page 31-

EEN GEVAL VAN NEPHRITIS CHRONICA BIJ
HET PAARD,

dooe

H. MABKTJS.

In deel 24 van dit Tijdschrift gaf de lieer Thomassen een
casuïstisch overzicht van nephritis chronica bij het paard en
deelde hij tevens vijf eigen waarnemingen mede uit de
cliniek van \'s Rijks veeartsenijschool. De vermelding van
een onlangs waargenomen geval worde daarom slechts be-
schouwd als een aanvulling van bovengenoemd artikel.

Den 5den October 1898 werd een bruine ruin, oud 27a
jaar, in de stallen van \'s Rijks veeartsenijschool ter behan-
deling opgenomen.

Anamnesis. Het paard, dat reeds vroeg in het voorjaar
in de weide was gedaan, begon omstreeks Juli te vermage-
ren, niettegenstaande goeden, zelfs zeer grooten eetlust. Het
sprong den eigenaar spoedig in het oog dat het dier buitengewoon
veel dronk, iets dat hij gemakkelijk kon constateeren, daar
in de weide geen natuurlijke drinkplaats aanwezig was en
het drinkwater dientengevolge in een houten bak werd ver-
strekt. De hoeveelheid water welke gedurende de maanden
Juli, Augustus en begin September werd opgenomen, bedroeg
ongeveer 50 a 60 liter per dag. Polydipsie was dus aanwezig.

Ongetwijfeld bestond er toen ook polyurie; de eigenaar
wist hieromtrent echter niets mede te deelen. Gedurende den
weitijd is polyurie dan ook moeielijk vast te stellen. De
voedingstoestand ging steeds achteruit en in de laatste helft
van September openbaarde zich bovendien een hardnekkige
diarrhee, waarbij dun-vloeibare, stinkende faeces werden
ontlast.

-ocr page 32-

De eigenaar begon zich toen ernstig te verontrusten en
verzocht daarom opneming van den patiënt in de stallen van
\'s Rijks veeartsenijschool.

Status praesens en symptomatologie. Patiënt verkeerde
in slechten voedingstoestand, was erg vermagerd, had een
vastliggende huid met overeindstaancle haren. In stap was de
beweging van het achterstel min of meer waggelend, zonder
twijfel een gevolg van algemeene zwakte.

Het conjunctivaal-slijmvlies had een vuil-geelbruine kleur
en was, evenals dat van den neus, in geringen graad geïn-
jiciëerd. Inwendige lichaamstemperatuur 37.9° C., pols 50
slagen, ademhaling normaal.

De ontlasting was inderdaad zeer dun en waterig en ver-
spreidde een ondraaglijken stank. Ook thans was volgens
clen eigenaar de eetlust nog zeer goed,
zóó zelfs dat hij een
dubbel ration liet verstrekken. Het bleek echter weldra clat
dit geheel overbodig was. In het oog sprongen de oedemen
aan borst, buik en ledematen; in verband met de anamnesis
was dus een onderzoek in de richting der nieren ten zeerste
aangewezen, te meer omdat èn de normale temperatuur etc.,
èn het physisch onderzoek der borstorganen een ontstekings-
toestand daar ter plaatse vrijwel uitsloten. Noch het onder-
zoek van het hart, noch dat van de longen had namelijk iets
abnormaals opgeleverd.

Bij rectale exploratie werd de linker nier niet vergroot ge-
vonden; evenmin was verhoogde gevoeligheid te constateeren.
Het onderzoek van de urine leverde echter meer positieve
resultaten op. De urine, bij natuurlijke loozing opgevangen,
was minder slijmig van consistentie dan gewoonlijk bij het
paard het geval is; ze was troebel en eenigszins donkerder
van kleur dan normaal. Het soortelijk gewicht, bepaald met
den urometer, was 1024; dit getal is, in vergelijking met het
gemiddeld cijfer 1040, laag; echter bij gezonde paarden varieert
het soortelijk gewicht van 1020—1050. De reactie was zwak

-ocr page 33-

zuur. Het onderzoek op eiwit toonde aan dat deze urine
daarvan 1,5 per mille bevatte

Het bezinksel dat zich vormde na staan in een puntglas,
bleek bij microscopisch onderzoek veel vreemde elementen te
bevatten, namelijk spaarzaam hyaline en gekorrelde cvlinders,
losse epithelium-cellen, leucocythen en zeer enkele roode
bloedlichaampjes; verder kristallen, waaronder vooral die van
oxaalzure kalk in zeer groote hoeveelheid voorkwamen.
(Oxalurie.) In zure paarden-urine komt dit bestanddeel steeds
in groote quantiteit voor. Diagnostische beteekenis wordt er
tot nu toe niet aan gehecht.

Ook gedurende het verblijf aan de inrichting was het
dorstgevoel verhoogd, echter niet in die mate als gedurende
de zomermaanden het geval was; polyurie was niet aanwezig,
hetgeen bij het enorme vochtverlies langs het darmkanaal
niet behoeft te verwonderen.

De eetlust was geheel verdwenen en patiënt verkeerde in
weinig opgewekten toestand.

Diagnosis. Na het chemisch en microscopisch onderzoek
van de urine en in verband met de anamnesis kon met
zekerheid de diagnosis:
nephritis chronica worden gesteld.

Om op grond van het clinisch onderzoek fijnere onderschei-
dingen te maken, namelijk tusschen een zuiver parenchyma-
teuse en een zuiver interstitiëele aandoening (gesteld dat
in chronische gevallen een dergelijke scherpe scheiding
voorkomt), is, zooals onderscheidene waarnemingen, waaronder

1) De eiwitbepaling geschiedde met den albuminometer van Biegler.
Een aangegeven boeveelheid van een poedervormig reagens, bestaande uit
asaprol en acïdum citricum
ana, wordt in het daartoe bestemde buisje ge-
daan; tot
A met water gevuld, wordt het poeder daarin opgelost. Daarna
wordt tot
TJ met urine aangevuld en omgeschud. Na 24 uur staan kan het
eiwitgehalte per liter urine worden afgelezen. Mijns inziens verdient de
methode
Esbach, wegens haar nog grooter eenvoudigheid, voor den practicus
de voorkeur. (Zie bovengenoemd artikel van den heer
Thomassen.)

-ocr page 34-

ook bij den mensch, geleerd hebben, althans met absolute
zekerheid, niet wel mogelijk. Trouwens uit een practisch
oogpunt is de diagnose in globo : nephritis chronica, voldoende.

Ik stel mij voor in de epicrisis nader op de diagnostiek
intra vitam terug te komen.

Prognosis. Deze moest beslist ongunstig luiden ; de eige-
naar was dan ook al zeer spoedig geneigd het dier aan de
behandeling te onttrekken.

Therapie. Alhoewel natuurlijk van geen enkele therapie
herstel te verwachten was, werd toch tegen het darmlijden
een behandeling ingesteld.

Den dag na aankomst werd patiënt in een pil 15 gram
tannalbine toegediend; de beide volgende dagen 20 gram.
Op de consistentie der faeces had dit geneesmiddel echter
niet den minsten invloed; de mest bleef dun en even on-
aangenaam van reuk. Den derden dag werden bovendien
nog clysmata toegediend met mucilago althaeae en 15 gram
vinum opii aromaticum; ook deze bleven zonder gevolg.
Het darmslijmvlies was heet en gezwollen. Patiënt werd meer
en meer soporeus; de temperatuur was verhoogd (39,2° C.),
cle pols versneld (70 sl. p. m.).

Den derden dag na opneming, 8 October, besloot de eige-
naar het paard te doen slachten.

Wij waren slechts in staat de nieren, een stuk van de
lever en een gedeelte van het coecum aan een onderzoek te
onderwerpen.

Onderzoek der nieren.

De nieren waren niet grooter dan normaal; zoowel aan
de linker als aan de rechter nier waren aan de opper-
vlakte hier en daar ingetrokken plaatsen waar te nemen,
zoodat deze min of meer hobbelig waren. De kapsel
was verdikt en op vele plaatsen adhaerent aan de nier-sub-
stantie; de kleur van de laatste was licht geelbruin. Op door-
snede vertoonde de sneevlakte hier en daar, direct onder de

-ocr page 35-

kapsel, plaatsen, waar duidelijk bindweefsel-nieuwvorming was
waar te nemen. Het macroscopisch aspect was dus dat van
secundaire schrompelnier. Yan aanzienlijke verkleining van de
nieren was geen sprake; evenmin van de sterke atrophie
der corticalis, zooals die bij primaire schrompelnier voorkomt.
Trouwens geen enkele der talrijke oorzaken van dit lijden,
zooals die bij den mensch voorkomen, was hier aanwezig.

Voor liet microscopisch onderzoek werden stukjes nier in
formaline gehard en met aluin-cochenille in toto gekleurd.

Naast sterke bindweefselvorming bier en daar, viel een
belangrijke degeneratie van het merparenchym, vooral der
tubuli contorti in het oog. Veelal was in eenzelfde veld het
bindweefsel goed gekleurd, terwijl het parenchym, althans
de gewonden piskanaaltjes, zeer slecht kleurstof hadden op-
genomen.

In het bindweefsel waren cellen met ronde, ovale of meer
spoelvormige kernen verspreid; op enkele plaatsen, in hoofd-
zaak in de corticalis, was de bindweefselvorming reeds van
vrij ouden datum, daar hier zeer veel fibrillen met slechts
spaarzame platte bindweefselcellen voorkwamen.

De cjlomeruli waren alle min of meer van vorm veranderd;
van enkele was de kapsel zeer sterk geschrompeld. Dienten-
gevolge was het vaatkluwen verwrongen en had het epithe-
lium zich slecht gekleurd. Bij andere was zoowel de epithe-
lium-laag tegen den kapselwand als op het vaatkluwen goed
behouden gebleven ; soms was een geringe vettige degeneratie
waar te nemen. Om de glomeruli, vooral om die, welke
sterk van vorm waren veranderd, oud fibrillair bindweefsel
met weinig cellen; deze bindweefselvorming bleef steeds
extracapsulair. Op andere plaatsen was de glomerulus door
talrijke min of meer ronde cellen omgeven; hier was het
proces nog jong en konden we van een periglomerulitis
spreken.

De tubuli contorti vertoonden in eenzelfde veld zeer uit-

-ocr page 36-

eenloopende stadia. Terwijl te eener plaatse de epithelium-
cellen der gewonden piskanaaltjes duidelijk begrensd waren,
goed gekleurd, met kernen en kernlichaampjes, waren te
anderer plaatse noch celgrenzen noch kernen waar te nemen,
en was het protoplasma troebel en sterk gekorreld. Sommige
cellen waren vettig gedegenereerd, andere hadden vacuolen
in het protoplasma, welke soms de geheele cel innamen;
zij boden dus het beeld van hydropische degeneratie.
In het lumen der tubuli waren gedegenereerde epithelia en
leucocythen aanwezig; soms waren deze cellen tot een
amorphe detritus-massa overgegaan.

In enkele buisjes was de epithelium-laag in haar geheel
van de membrana propria teruggetrokken.

De tubuli recli vertoonden in het algemeen hetzelfde mi-
croscopisch beeld, alhoewel in de medullaris de cel degeneratie
minder op den voorgrond trad.

De bloedvaten in het nierweefsel waren bijna zonder uit-
zondering sterk met bloed gevuld, terwijl op sommige plaat-
sen het bindweefsel er omheen was toegenomen. Het endo-
tlielium was goed behouden gebleven.

Op grond van dit onderzoek mogen we deze nieraandoe-
ning bestempelen met den naam van
nephritis chronica pa-
renchymatosa et intersmialis
of korter: nephritis chronica
mixta.
De ingetrokken plaatsen aan de oppervlakte der nieren
zijn ontstaan uit bindweefsel-nieuwvorming, gevolgd door
retractie en in haar genese misschien nog bevorderd door
atrophie (verschrompeling) der glomeruli.

Onderzoek van het gedeelte lever. Omtrent de grootte van
de lever in haar geheel kon natuurlijk geen oordeel worden
geveld. Het leverweefsel was vast op het gevoel en was ook
bij insnijden vrij consistent onder het mes. Microscopisch
onderzoek bracht een
cirrhosis hepatis inultilobularis s. atro-
phica
aan het licht. Over het algemeen waren de levercellen
sterk vettig gedegenereerd. . . . .

-ocr page 37-

Onderzoek van let gedeelte coecum. Het stuk blinde darm
dat ter sectie kwam, verkeerde in chronische ontsteking; hier
en daar was beginnend substantie-verlies waar te nemen,
zoodat het proces eenigszins een ulcereerend karakter droeg
(enteriti-s ehroniea ulcerosa).

E P I C R I S I S.

Iïet microscopisch onderzoek der nieren doet ons dus zeer
duidelijk zien dat, althans in het beschreven geval, een dif-
ferentiatie gedurende het leven tusschen
chronisch parenchy-
mateus
en interstitïêel foutief zou zijn geweest.

Intra vitam zou men op grond der volgende symptomen:
de niet verhoogde diurese, de huidoedemen, de vele vreemde
elementen in de troebele urine, en het ontbreken van
hartbypertrophie, tot een parenchymateuse aandoening heb-
ben kunnen besluiten;
tegen de waarschijnlijkheidsdia-
gnose: nephritis chronica
parenchymatosa zouden echter ook
argumenten zijn aan te voeren. Ten eerste ontbrak bij patiënt
de zwakke en weeke pols, welke men in den regel bij een
dergelijke nieraandoening kan constateeren; de pols was,
behalve de meerdere frequentie, vrijwel normaal te noemen,
vooral niet zwak en week. Ten tweede kan het ontbreken
van polyurie veroorzaakt zijn door het groote vochtverlies
dat langs het darmkanaal plaats had. Ten derde was het
specifiek gewicht der urine vrij laag, ook een feit dat ons
aan een interstitiëel lijden zou doen denken, al was de ver-
laging niet zoo sterk als in den regel bij een in hoofdzaak
interstitiëele aandoening voorkomt. Ten vierde is het afwezig
zijn van harthypertrophie intra vitam zeer moeielijk met
volkomen zekerheid vast te stellen.

De hypertrophie, welke in den regel een excentrische is,
kan in den beginne anatomisch alleen gekarakteriseerd zijn

-ocr page 38-

door een verdikking van den spierwand, inzonderheid van
dien van den linker ventrikel. Vergroote bartdemping is in
zulk een geval bij percussie niet waar te nemen; deze wordt
toch uitsluitend door de excentriciteit van het hart, door de ge-
lijktijdige verwijding der holten, veroorzaakt. Bij een zooda-
nige hypertrophie zou men misschien, bij de normale uitbreiding
der demping, een sterkere matheid dan gewoonlijk verwach-
ten, omdat de dempende massa massiever is geworden dan
normaal. Ook hierin ligt geen afdoend criterium, aangezien de
intensiteit der hartdemping steeds ten zeerste geïnfluenceerd
wordt door de longlaag tusschen hart en borstwand, in dien
zin, dat de meerdere of mindere hoeveelheid lucht in dit
longgedeelte den percussietoon, hetzij tot den vollen, hetzij
tot den gedempten doet naderen.

Indien men met middelmatig sterke hypertrophie te doen
heeft, is de onderkenning met zekerheid bijna alleen bij
sectie mogelijk. Het gemiddeld gewicht van een paardenhart,
dat volgen
Colin 4 KG. bedraagt, is bij hypertrophie ver-
hoogd; het kan zelfs stijgen tot 16
KG. De dikte van den
wand van den linker ventrikel is normaal
3 a 4 cM., ter
rechter zijde 1 Va cM. Ook deze afmetingen kunnen aanzienlijk
zijn toegenomen, evenals de lengte van het hart van basis
tot punt, welke gewoonlijk ongeveer 26 cM. bedraagt.

Om dus bij betrekkelijk geringe graden van harthypertro-
phie zekerheid te verkrijgen, is het hartsonderzoek na den
dood beslist noodzakelijk. Dit onderzoek kon in het beschre-
ven geval helaas niet plaats hebben.

Het onderkennen van harthypertrophie is daarom van
zooveel belang, omdat deze de drijfkracht van het hart ver-
hoogt en dientengevolge polyurie optreedt. Harthyper-
trophie en polyurie gaan dus samen;
polyurie \'is echter
geen pathognomonicum voor een interstiiièele aandoening, doch kan
ook bij een parenchymateus lijden voorkomen
(Waarnemingen
van
Verhei jen, Lustig, Tapken, Friedberger, Thomassen.)

-ocr page 39-

Mijns inziens moet men zich in het onderhavige geval de
gang van zaken als volgt voorstellen. De belangrijke polydipsie
was een gevolg van polyurie, welke in de weide niet kon worden
waargenomen. We moeten dus aannemen dat bij patiënt een
zekere graad van harthypertrophie bestond. Later trad se-
cundair hevige diarrhee op; het groote vochtverlies langs
den tractus intestinalis deed de polyurie verdwijnen; de poly-
dipsie bleef bestaan. Bovendien is bij liet verdwijnen der
polyurie nog een tweede factor in het spel geweest, namelijk de
in intensiteit afnemende compenseerende hartswerking; van-
daar de meer en meer versnellende pols (in de laatste dagen
omstreeks 70), vandaar de oedemen ten gevolge van de minder
goede circulatie. Oedemen bij nephritis chronica kunnen dus van
tweeërlei aard zijn. Zij kunnen optreden
vóór de polyurie;
de nieraandoening zal dan bij voldoende resistentie van het
individu nog meerdere stadia doorloopen, of zij treden op
na de polyurie en zijn in zulk een geval de voorboden van
het naderend einde.

Nephritis chronica is bij het paard met zekerheid te dia-
gnostiseeren ; nephritis chronica parenchymatosa of interstitialis
kunnen slechts met meer of minder waarschijnlijkheid worden
vastgesteld, omdat de symptomen van beide vormen niet scherp
gescheiden zijn.

Bij microscopisch onderzoek blijken in het meerendeel der
chronische gevallen interstitiëele en parenehymateuse aandoe-
ningen naast elkander voor te komen.
De hevige diarrhee,
welke in de laatste weken optrad, pleit voor het reeds
vergevorderd stadium van het nierlijden, toen patiënt onder
veeartsenijkundige behandeling werd gesteld. Gedurende de
laatste levensdagen kenmerkt de nephritis chronica zich dik-
wijls door praedispositie voor slijmvliescatarrhen; de hevige
enteritis was hiervan een gevolg.

Ook leveraandoeningen, hetzij in den vorm van atrophische
eirrhose, hetzij als amyloïde en vettige degeneratie, zijn bij

3

-ocr page 40-

chronische nephritis meermalen waargenomen. Even zoo be-
hooren ontstekingen van serosae en de praedispositie voor
bloeduitstortingen tot de complicaties in de laatste levens-
periode,

Utrecht, 14 Mei 1899.

Korte mededelingen en referaten.

Verscheuring van den musculus gastrocnemius na kalfzielcte,

door M. G. bb Bruin. — Bij den veehouder U. te U. leed in
het begin van April j .1. een koe aan kalfziekte. De patiënte, welke
niet veeartsenijkundig was behandeld, trachtte den 4cle11 dag post
partum, nadat zij twee dagen verlamd was geweest, op te staan.
Bij de pogingen hiertoe scheurde de linker musculus gastrocnemius
nabij het insertiepunt aan den femur af. De eigenaar meende dat
dit lijden nog wel zou herstellen en liet de koe gedurende vijf
weken in een hok staan, zonder er iets aan te doen.

Bi] mijn bezoek in Mei trof ik patiënte aan in vrij goeden
voedingstoestand; de melkproductie bedroeg circa 20 liter daags.
Op het linker achterbeen kon het dier volstrekt niet staan ; de
hiel stond veel lager dan gewoonlijk en raakte bij belasting den
grond, zoodat de koe op de achtervlakte van de pijp en den hiel
steunde. De pees van
Achjllis was slap, de spieren van het
been waren sterk atrophisch. Slechts eenige passen kon de koe,
op drie beenen voortspringende, maken. De lichaamslast werd
ook in rust zooveel mogelijk naar de voorhand verplaatst; als
gevolg daarvan stonden de ellebogen naar buiten gekeerd en
werden hoofd en hals gestrekt gehouden.

Bij het onderzoek had het mijn aandacht getrokken dat de koe
op het been kon staan, wanneer het linker achterbeen in de nor-
male positie werd gebracht en het kleiner worden van den sprong-
gewrichtshoek door drukking met de hand tegen den hiel werd
voorkomen. Dit gaf mij aanleiding te beproeven of het sprong-
gewricht niet door een doelmatig en solied verband in den
normalen stand was te houden; wellicht kon de koe daarmede
loopen en zou na eenigen tijd genezing kunnen worden verkregen.

-ocr page 41-

Het verband moest niet alleen stevig zijn en geen decubitaal-
gangraen veroorzaken, maar diende ook door drukking tegen
den hiel te worden gesteund. In overleg met den heer
van Horsen,
onderwijzer in het practisch hoefbeslag aan \'s Rijks veeartsenij-
school, wiens practische blik en bereidvaardigheid mij hierin van
grooten dienst zijn geweest, werd een bandage van plaatijzer
geconstrueerd, waarvan de samenstelling uit bijgaande teekening

blijkt.

Het steunijzer
kwam met den
hoek alleen dan
op den grond,
wanneer \'t been
werd belast; het
voorkwam het kleiner wor-
den van den sprongge-
wrichtshoek en in verband
hiermede het doordrukken
van de huid aan de buig-
vlakte en aan den hiel. Van
binnen was het plaatijzer
bedekt met houtwol.

Onmiddellijk na het aan-
leggen van dit verband kon
patiënte, welke anders geen
vijf passen kon voortsprin-
gen, uit den stal worden
gehaald en buiten worden
gebracht. In den beginne
werd met het rechter ach-
terbeen nu en dan tegen
het steunijzer geschopt, na
een paar dagen evenwel geschiedde dit niet meer en kon de
koe over een groote uitgestrektheid loopen en grazen.

Na verloop van 2 maanden was een zoodanige beterschap
gevolgd dat de koe ook zonder bandage zeer goed liep, alleen
bleef de spronggewrichtshoek van dit been kleiner.

Utkecht, Juni 1899.

-ocr page 42-

Secundaire extra-uterme zwangerschap I>ij een merrie, door
E. H.
Berch Gravenïiorst. — Deze vorm van graviditeit is bij
het paard nog weinig waargenomen of beschreven;
Sala (zie de
Bruin
, blz. 250, afl. 4, 1898 van dit Tijdschrift) zag een geval
bij een ezelin. Zooals bekend is, onderscheidt men oneigenlijke
of secundaire en eigenlijke of primaire buikzwangerschap. Bij den
eersten vorm is de vrucht door een ruptuur van den uterus in
de buikholte gekomen, en bij den tweeden vorm heeft de be-
vruchting van het ei in cle buikholte buiten den uterus plaats
gehad en heeft de vrucht zich dus van den beginne af aan buiten
den uterus ontwikkeld. Het laatste geval is in zijn gevolgen
voor het moederdier veelal gunstiger dan het eerste, daar de
vrucht op het tijdstip van de baring, dus bij opening van het
collum uteri, niet met de buitenlucht in aanraking komt, alzoo
niet in rotting overgaat, doch mummificeert, terwijl bet vrucht-
water wordt geabsorbeerd. Talrijk zijn de mededeelingen uit abat-
toirs, waar men vooral bij schapen en varkens dergelijke litho-
therions na slachting vond. Ook kan in dit geval maceratie der
vrucht plaats grijpen, hetgeen men eigenlijk zou kunnen noemen
een aseptische ontbinding der vrucht. Het vruchtwater en de
weeke deelen der vrucht toch worden geabsorbeerd; de beenderen
vallen in de gewrichten uiteen, veroorzaken ter plaatse een
ontsteking welke veelal in abscedeering overgaat en worden
door het absces ontlast of blijven in het lichaam. Bij extra-uterine
zwangerschap ten gevolge van ruptuur van den uterus kan ook
een litiiopaedion achterblijven; wanneer namelijk de vruchtvliezen
mede in de buikholte zijn gezakt en de navelstreng niet meer
intact is, sterft de vrucht af en mummificeert. Blijven de vrucht-
vliezen met de baarmoeder verbonden, dan groeit de vracht door
en vormt niet zelden met haar chorion een soort placenta foetalis
met het peritoneum, terwijl het laatste trots zijn gemis aan
uterusklieren een soort placenta materna vormt. Dit heeft
natuurlijk niet plaats, wanneer de vrucht in den laatsten tijd
der drachtigheid buiten den uterus geraakt. Heeft bij de baring
de lucht door het geopend collum uteri toegang tot de vrucht
in de buikholte, dan
kunnen de vruchtvliezen den foetus zoodanig
beschermen, dat toch geen rotting optreedt; dit komt echter
weinig voor.

Den 10den Mei van het vorig jaar werd \'s morgens vroeg mijn

-ocr page 43-

liu 1 p ingeroepen voor een merrie van de Wed. K. te Batenburg,
welke koliek had. Ik was afwezig en kwam pas \'s avonds
8 uur bij patiënte aan; direct bemerkte ik, dat hier geen sprake
was van koliek, doch dat het dier in barensnood verkeerde. Het
had, hoewel met lange tusschenpoozen, flinke dolores, doch scheen
zeer uitgeput. De temperatuur bedroeg 39°, de ademhaling en
pols waren zeer versneld, de banden in het geheel niet verslapt.
Bij exploratie ongeveer \\\\ dM. in de vagina doorgedrongen, voelde
ik een week gezwel, dat ik eerst voor de gevulde blaas hield; verder
indringend bleek het collum uteri geheel gesloten; het was hard
op het gevoel. Nadere betasting van het gezwel en van de blaas
leerde mij, dat de laatste geheel ledig was; de onderwand lag
vast tegen de urethra-opening, ik kon dien voor een groot deel met
den vinger betasten, maar vlak tegen den wand aan lag het boven-
bedoelde gezwel. Hoewel de waarschijnlijkheidsdiagnose «buikzwan-
gersckap» reeds gemaakt hebbende, stak ik met een trokart door de
blaas heen ; vocht kwam niet te voorschijn, doch bij eenige bewegin-
gen van den trokart voelde ik het eigenaardige schrapen van de
punt langs een hard voorwerp, in casu de hoefjes van het veulen.
Ik twijfelde nu niet meer aan mijn diagnose en beproefde op
alle manieren om het collum uteri te openen; ik kon er echter
zelfs met één vinger niet indringen. Inmiddels werd de toestand
van de merrie zóó, dat ik besloot te trachten ten minste het
veulen te redden en daartoe tot sectio caesarea over te gaan.
Deze geschiedde in de linker flank; het veulen werd levend
geboren, doch stierf een half uur later, wat niet te verwonderen
was, daar het den geheelen dag aan de hevige weeën der moeder
was blootgesteld. De tijd van den partus was eerst 10 dagen later.

Na de verlossing kon ik mij overtuigen, dat er een over-
langsche ruptuur aan den onderwand van den uterus bestond ;
de vruchtvliezen waren grootendeels met het veulen in de
buikholte gezakt. Den zoon der eigenares vragende of het
paard ook soms kortelings gevallen was, deelde hij mij mede,
dat een drietal dagen geleden het dier bij het ploegen met de
achterbeenen in een diepe voor was uitgegleden en dat het hem
voorkwam, dat het na dien tijd meer «lijf» had gekregen; het
ligt dus voor de hand om aan te nemen, dat de pogingen van
de merrie om op die gladde klei op de been te blijven tot rup-
tuur van den uterus aanleiding hebben gegeven.

-ocr page 44-

Het geval verdient m. i. daarom vermelding, omdat ruptura
uteri
in de laatste dagen van de drachtigheid, niet per se aanlei-
ding behoeft te geven tot verschijnselen, als in het bovenvermelde
geval aanwezig waren. Mummificatie en maceratie van de
vrucht zijn, theoretisch beschouwd, niet buitengesloten; doch
ik geloof, dat in praxi het zakken van het veulen in een
ruimte, waar hiervoor geen plaats is, bij de minste beweging
van den foetus aanleiding geeft tot op koliek gelijkende verschijn-
selen, namelijk hevige buikpersingen, waarbij de baarmoeder echter
geen deel neemt aan de pogingen tot verwijdering van de vrucht,
waarom het collum dan ook gesloten blijft. Wanneer echter de
ruptuur in de eerste tijden van de drachtigheid plaats vindt en
de foetus, zich langzaam ontwikkelend, zachtjes aan de ingewanden
verdringt, dan zal mummificatie of maceratie zeer zeker volgen.
Druten, Mei 1899.

Haemophilie (?) by varken en koe, door E. H. Berch
GravenhöRst, — Friedbergkr
en Fröhner zeggen dat deze
ziekte tot nog toe slechts bij het paard is geconstateerd.
Ook ik ben in de gelegenheid geweest, ik meen in 1893
in de cliniek van den heer
Schimmel, zeer waarschijnlijk een
geval van haemophilie bij een paard te zien. De beide gevallen,
welke ik kort na elkander in behandeling kreeg bij een varken
en een koe, deden mij sterk aan deze bloedanomalie denken;
daar ik echter niet zeker weet of mijn diagnose juist is geweest,
heb ik een vraagteeken achter het opschrift gesteld.

1°. 10 Maart 1899, \'s morgens om 9 uur, werd mijn hulp inge-
roepen door v. L. te Ochten, wiens magere zeug vroeg in den morgen
in den neus was geringd en voortdurend bleef bloeden. Toen ik
circa 10 uur bij patiënte kwam, was zij juist doodgebloed. Er
was niets bijzonders aan het neus middelschot te zien en het
dier was altijd gezond geweest. Nu kunnen er op een vaatrijke
plaats als dit septum wel angiomen bestaan, maar zelfs dan is
een doodbloeden na deze onschuldige (ten minste veelvuldig in
gebruik zijnde) operatie nog onbegrijpelijk, zoodat ik het geval
niet anders kan verklaren dan als haemophilie.

2°. 24 Maart 1899 kwam v. M. uit Ochten mij halen voor
een koe, welke volgens hem uit een wratje aan den schouder

-ocr page 45-

\'s nachts zooveel bloed had verloren, dat het dier niet meer op
kon staan. Werkelijk lag het bi] mijn komst lusteloos ter
neer, met zeer anaemiscke slijmvliezen en esn slappe (weeke), ver-
snelde pols, en was bepaald machteloos
0111 op te staan. Het
wratje bleek te zijn een hernia van den musculus infraspinatus,
ter grootte van een erwt. Eerst dacht ik, dat het dier door voort-
durend schuren aan de stalreep zóó had gebloed, maar er was
van schuren aan den omtrek van deze plaats niets te zien, ter-
wijl dan toch zeker de huid en de haren rondom de uitpuiling
zouden hebben geleden; bovendien bleef het bij het liggende dier
doorbloeden. Bij mijn komst echter had het bloeden juist opgehouden.
Ik knipte met de schaar de hernia weg en direct volgde weer een
hevige parenchymateuse bloeding, welke ik met de lapisstift niet
tot stilstand kon brengen ; steeds sijpelde het bloed door de brand-
horst heen. Daarom nam ik mijn toevlucht tot het ferrum can-
dens in den vorm van een gloeienden pook en nu was ik de bloeding
weldra meester. Daarna liet ik het dier, dat liggende toch niet
kon schuren, ten overvloede zóó bevestigen, dat het zich dit
staande ook niet kon doen; eenige dagen later was het wondje
genezen. Misschien was hier ook weer quaestie van een angioom,
een aneurysma of een vaiïx in de diepte; uitwendig was niets te
zien, zoodat aan haemophilie moet worden gedacht.
Druten, Mei 4899.

Bijdrage tot de kennis der klieren van liet derde ooglid. —

Onder dezen titel deelt A. Lutz uit Cannstatt in de Zeitschrift
für Thiermedicin, Bd. III, Heft
2 und 3 (1899) zijn uitvoerige
onderzoekingen omtrent bovengenoemd onderwerp mede. Daaraan
is het volgende ontleend.

De klier van Harder en de wenkvliesklier zijn tot vóór 10
jaar algemeen als identisch beschouwd. Bij het varken zijn, grof
anatomisch, beide klieren duidelijk gescheiden. Bij het stekel-
varken is de klier van
Harder van de wenkvliesklier gescheiden
enkel door een bindweefselstrook. Bij het konijn ligt de wenk-
vliesklier vóór die van
Harder ; een bindweefselkapsel vormt de
grens. Bij het rund bestaat slechts een aanduiding van de schei-
ding. Bij de slangen zijn de klieren ten deele duidelijk van elk-
ander gescheiden, ten deele bijna geheel met elkander vereenigd.

-ocr page 46-

Of het gerechtvaardigd is de beide klieren als deelen van één
klier te beschouwen, of ze beide voor zelfstandige klieren te
houden, moet worden uitgemaakt door de histologische en physi»
ologische verhouding.

Uit de ontwikkelingsgeschiedenis der klieren van het derde
ooglid bij het rund en het varken volgt, dat men bij deze dieren
verschillende klieren moet aannemen, welke gemeenschappelijk
haar uitgangspunt nemen van het conjunctivaal-epithelium van
het wenkvlies.

Histologisch is de wenkvliesklier bij het paard gebouwd naai-
den sereusen typus; zij bevat in haar klierepithelium talrijke
groote vetdruppelSj welke meestal in het basale gedeelte er van
liggen.

Het voorste gedeelte van de wenkvliesklier bij het rund, dat het
kraakbeen omgeeft, bezit den fcypus der glandula lacrymalis en bevat
vetdruppeltjes. In het achterste gedeelte der klier zijn twee ver-
schillende vormen van structuur vertegenwoordigd; het gebied
dat grenst aan het juist beschreven kliergedeelte gelijkt daarop,
terwijl het achtereinde der ldier uit acini met een wijd lumen
bestaat. Het epithelium is langer dan breed. Het vetgehalte wis-
selt af.

De wenkvliesklier der kat bezit denzelfden bouw als de traan-
klier. Daarin komen slechts weinige, zeer kleine vetdruppels voor.

Bij den hond vindt men tweeërlei soort van alveolen; de eene
vertegenwoordigt den sereusen typus, de andere is voorzien van
groote holle ruimten; het epithelium is conisch, veel helderder
en verschilt belangrijk in grootte. Dikwijls komen vetdruppels
voor.

De varkens hebben een voorste klier met acini van een nauw
lumen en pyramiedvormige cellen. Dit is een slijmklier. De ach-
terste
(hardeit\'sche) klier is gebouwd naar den tubulo-acineusen
typus. Het epithelium springt in het oog door de grootte dei-
cellen ; het bevat vetdruppeltjes.

Het resultaat van den arbeid van Lutz laat zich aldus samen-
vatten :

1». De klier van Harder en de wenkvliesklier zijn niet iden-
tisch; de eerste ligt achter de laatste.

k2°. Het rund bezit slechts een aanduiding van de HARDER\'sche
klier,

-ocr page 47-

3°. De wenkvliesklier en die vau Harder scheiden een vettig
secretum af.

4°. Bij het varken is de wenkvliesklier een slijmklier.

w. c. s.

De physiologische verklaring der vaatveranderiiigeii gedu-
rende eu ua het gebruik der
ESMARCH\'sche lis, door Prof.
Dr. A. Bier. — Zooals bekend is, ontstaat na de verwijdering
eener EsMARCH\'sehe lis een sterke hyperaemie, te sterker naar-
mate de circulatie langer gestoord is geworden. De oorzaak daarvan
zou zijn een drukkingsverlamming der vasomotorische zenuwen,
welke een verslapping en verwijding der arteriën ten gevolge
zou hebben.

Deze meening is volgens Bier onjuist. Vooreerst ontstaat de
hyperaemie niet door drukking op de zenuwen, want indien men
de arteria en venae brachiales vrijlegt en de overige zachte deelen
afsnoert, dan ontstaat geen hyperaemie. Eerst wanneer men onder
de buis het geheele lichaamsdeel, met inbegrip der vaten, gedu-
rende twee minuten afsnoert, ontwikkelt zich na het losmaken
der lis de gewone reactieve hyperaemie. Het is dus de tijdelijke
opheffing van den bloedsomloop, welke de hyperaemie ten gevolge
heeft. Deze heeft met de zenuwstammen niets te maken, doch
de chemische en physische veranderingen, ontstaan door het
afbreken van de circulatie, leveren den prikkel voor de verwijding
der vaten, welke prikkel onmiddellijk op de vaten zelve inwerkt,
zonder hulp van het zenuwstelsel. Indien men namelijk het
achterbeen van een genarcotiseerd varken afsnijdt tot op de arteria
en vena femoralis, de doorgesneden vaten onderbindt en gedurende
10—20 minuten de arteria femoralis inklemt, dan ontstaat
dadelijk na het openen in het afgesneden been een belangrijke
hyperaemie, welke na eenigen tijd verdwijnt.

Ter voorkoming van de tegenwerping dat de vaatverwijdende
zenuwen wellicht in den wand der arterie zouden liggen, heeft
de schrijver de arterie doorgesneden en de uiteinden daarvan
door middel van een glazen buis vereenigd. Ook in dat geval
had het onderbreken van den bloedstroom hyperaemie ten gevolge.

Men kan bovendien nog het lenclenmerg exstirpeeren en de
grensstrengen van den nervus sympathicus doorsnijden, steeds

-ocr page 48-

ontwikkelt zich na aanwending der EsMARCH\'sohe lis hyperaemie.
Deze staat dus niet in verband niet de zenuwen; liet is echter
een, aan uitwendige lichaamsdeelen eigenaardige, automatisch
werkende eigenschap, dat bij verhindering in den bloedsomloop
een verminderde weerstand in de vaten en aldus hyperaemie
ontstaat.

De reactieve hyperaemie na kunstmatige bloedledigheid treedt
geenszins alleen op door verwijding der arteriën, docli ook van
de capillairen. Hierbij bestaat niet enkel verslapping en verwijding
van de vaten, dus ook niet een verlamming van het automatisch
werkend apparaat der vaten, want volgens de proeven van den
schrijver zijn de laatste, zelfs na langdurige afsluiting van den
bloedstroom, nog in staat zich levendig samen te trekken. Men
komt dus tot een geheel andere meening omtrent den aard der
vaatverandering bij en na het gebruik der EsMARcn\'sche lis:
elke belemmering van den bloedstroom in een lichaamsdeel, welke
ten gevolge heeft, dat dit niet voldoende van versch bloed wordt
voorzien, vermindert den weerstand voor de arteriëele circulatie
in dat deel belangrijk. Het sterkst openbaart zich deze vermin-
dering van weerstand wanneer de bloedstroom tijdelijk geheel
opgeheven en dan weer toegelaten wordt, namelijk door een
hevige hyperaemie. Die afneming van het weerstandsvermogen
berust niet op een verlamming der vaten in den gewonen zin,
want zij ontstaat niet tegenover sterk verbruikt veneus bloed.
Integendeel, dit prikkelt zelfs arterie en capillairen tot samen-
trekkingen, welke het verbruikte bloed in de venae drijven.
(Deutsche medicinische Wochenschrift 1899, no. 31; Deutsche
thiercirztliche Wochenschrift
1899, no. 38.)

w. c. s.

De neutraliseerende eigenschappen der gal ten opzichte van
liet rabies-virus. —
Franzius beweert in het Centralblatt für
Bakteriologie,
Bd. XXIII, S. 782, dat de gal van dieren, gestor-
ven aan rabies, een antitoxine tegen cleze ziekte bevat. Zij bezit
echter geen preventieve eigenschappen; daarmede ingespoten ko-
nijnen, vervolgens geënt met het virus van rabies, sterven even
goed als konijnen, welke niet vooraf zijn behandeld met gal van

-ocr page 49-

aan rabies gestorven dieren. Ook stierven de konijnen wanneer
in de voorste oogkamer van liet eene oog virus werd geënt en
in die van liet andere oog eeti gelijke hoeveelheid rabies-gal.
Evenwel overleefden de proefdieren de enting eener emulsie, be-
staande uit gelijke hoeveelheden rabies-gal en rabies-virus. Dit
is, volgens
Franziits, niet het gevolg eener eenvoudige chemische
werking, doch van het antitoxisch vermogen dezer gal; immers,
zoo merkt hij op, de gal van gezonde dieren (rund, varken, schaap),
vermengd met het virus en onder dezelfde voorwaarden geënt,
belet geenszins de ontwikkeling van dolheid.

H. Yallee, repetitor aan de veeartsenijschool te Toulouse, con-
troleerde de experimenten van
Fiunzius en deelt de resultaten
daarvan mede in de
Revue vétérinaire van 1 Augustus 1899. Hij
bezigde tot dit doel 60 konijnen; het virus was van onderscheiden
afkomst, terwijl enkel konijnen-gal van onverdachte zuiverheid
werd gebruikt.

Evenals Franzius vond hij dat de gal van dieren, gestorven
aan rabies, geen preventieve kracht bezit. Voorts dat een mengsel
van gelijke hoeveelheden virus en rabies-gal de dieren niet doodt.
Vallée bestrijdt echter de antitoxisehe werking van laatstbedoelde
gal en meent dat deze van
antiseptischen aard is, en wel op
grond van de volgende waarnemingen, door hem gedaan. Wan-
neer hij de emulsie in de voorste oogkamer spoot,
onmiddellijk
nadat virus en gal met elkander waren vermengd, dus zóó dat
het antiseptisch vermogen der gal nog geen invloed had kunnen
uitoefenen, dan stierven de geënte dieren; had het mengsel echter
eukele minuten gestaan, dan bleven zij in het leven. Het voor-
afgaand verhitten der gal tot 110° 0. gedurende 10 minuten,
deed geen afbreuk aan haar neutraliseerend vermogen.

Vallée vond verder dat de gal van gezonde konijnen hetzelfde
antiseptisch vermogen bezit als van die, welke aan rabies zijn
gestorven. Immuniteit werd echter niet verkregen, noch door ra-
bies-gal, noch door gal van gezonde dieren; geen der konynen,
welke weerstand hadden geboden aan de inentingen onder de
meningen of in het oog, met rabies-gal, verhitte rabies-gal of
normale gal, vermengd met virus, heeft de controle-enting over-
leefd. W. C. S.

-ocr page 50-

De oorzaak der irido-clioroiditis recidiva (periodisclie oog-
ontsteking\' of maanMindheid) der paarden.
— Dr. Louis Dor,
chef van het laboratorium aan de faculteit van geneeskunde te
Lyon, medewerker van professor
Poncet, vond in de cellen van
het irisweefsel bij een paard, dat een aanval had gehad van pe-
riodische oogontsteking, een onbekenden klosvormigen bacil, welke
aan elk uiteinde, dat afgerond is, een schitterend punt vertoonde.
Deze bacil welke op geen der tot heden bekende gelijkt, kon
niet worden gekweekt in een kunstmatig medium, doch ontwik-
kelt zich, onder de noodige voorzorgen, door een bijzondere me-
thode, in het oog van het konijn, waarin hij een iritis teweeg-
brengt; van daar kan hij op het paard worden geënt.

De enting in de peri-oculaire weefsels levert niets op, even-
min de enting der vochten van een ziek oog, welk laatste de
negatieve resultaten der vroegere in die richting gedane proeven
zou verklaren. Enkel de inspuiting van den bacil van
Dor in de
oog vochten verwekt een iritis.

Het schijnt dat het infectieuse agens een endogenen oorsprong
heeft, dat het door middel van voedsel en meer nog van drank
in het lichaam komt, en dat sommige streken of stallen bijzonder
gevaar opleveren.

Eenmaal in de cellen van het irisweefsel gedrongen, zou de
bacil de bekende periodische aanvallen ten gevolge hebben.
(Le
Progres vétérinaire,
van 6 Augustus 1899.) W. C. S.

De paardenartsen in België. — Bij Koninklijk besluit van
26 Juni 1899 is een reorganisatie van den militairen veterinai-
ren dienst in België tot stand gekomen, waarvan de hoofdpunten
hier volgen.

Er zuilen voortaan zijn: 1 „vétérinaire en chef\' met den rang
van luitenant-kolonel, 4 „vétérinaires principaux" met den rang
van majoor, 36 „vétérinaires de régiment, vétérinaires de lre classe,
de 2e classe, de 3e classe et vétérinaires adjoints". Hiervan
hebben de „vétérinaires de régiment" den rang van „capitaine
commandant", de „vétérinaires de lre classe" den rang van „ca-
pitaine en second", de «vétérinaires de 2e classe" den rang van
lste luitenant, de «vétérinaires de 3e classe" en de „vétérinaires
adjoints" den rang van 2de luitenant.

-ocr page 51-

Bij het in dienst treden als «vétérinaire adjoint» of van de
3de klasse, wordt de studietijd berekend voor 6 effectieve dienst-
jaren. Er moet een verbintenis voor 8 jaar worden aangegaan.
Om tot paardenarts te worden benoemd, moet men voldaan heb-
ben aan een examen, waarvan het programma wordt vastgesteld
door den Minister van Oorlog.

Eerst na twee jaar dienst als adjunct-paardenarts of paarden-
arts der 3de klasse kan men paardenarts der 2de klasse worden.
Evenzoo moet men voor de lste klasse minstens 2 jaar 2de klasse
zijn geweest. Voor majoor moet men minstens 4 jaar hebben gediend
als paardenarts lste klasse en regiments-paardenarts, terwijl men
eindelijk voor luitenant-kolonel minstens 3 jaar majoor moet
zijn geweest.

De bevordering tot paardenarts 2de en lste klasse en tot regi-
ments-paardenarts geschiedt voor de helft bij keuze, voor de
andere helft bij anciënniteit, in zoover de oudsten geschikt zijn
om tot koogeren rang te worden bevorderd. De paardenartsen
der lste klasse moeten een examen afleggen, waarvan het pro-
gramma wordt vastgesteld door den Minister van Oorlog; die
der 3ds en der 2de klasse worden bevorderd bij gebleken practi-
sche bekwaamheid. De bevordering tot majoor en luitenant-kolonel
geschiedt bij keuze.

In oorlogstijd kan sneller bevordering plaats hebben dan boven
is aangegeven; het examen voor lste klasse kan dan worden op-
geheven. (
Annales de médecine vétérinaire de Septembre—-
Octobre
1899.) __W. C. S.

Mond- en klauwzeer. Na vergelijkenderwijs de verschillende
hemelhoog geprezen ontsmettingsmiddelen tegen mond- en klauw-
zeer te hebben onderzocht, heeft de chef van het departement
van landbouw en nijverheid in Frankrijk de voorkeur gegeven
aan ,,lysol", waarvan de groote antiseptische kracht hem duide-
lijk is gebleken. In een circulaire, gericht aan de importeurs
van het vee en aan de veeartsen, beschrijft hij, van ambtswege,
het gebruik er van als volgt:

A. — "Vee. — De ontsmetting der dieren heeft plaats door
hun lichaam te besprenkelen door middel van een sproeier of een
gieter met veel gaten? met een oplossing van lysol van drie
percent, of ongeveer 3 eetlepels vol op 1 liter water. De pooten

-ocr page 52-

en andere licliaamsdeelen, welke veelal bevuild zijn met den drek
der dieren, worden vooraf met lauw zeepwater gewasschen.

B. — Stallen en gereedschappen. — Het legerstroo, zoowel als
het voedsel, dat in de etensbakken of ruiven achter blijft, moet
worden weggenomen. De bodem van den stal moet vervolgens
worden afgewasschen met overvloedig water, zoodat die goed
rein is tot in alle hoekjes.

De muren, etensbakken, ruiven, deuren, vensters, alles wat in
aanraking kan geweest zijn met den drek, of met de zieke
dieren, moeten worden afgewasschen met kokende oplossingen van
koolzure potasch, met kokende loog, terwijl de oppervlakte steeds
moet worden afgekrabd om de stof los te maken.

Na deze algemeene reiniging wordt een oplossing van lysol
van 3 percent gesprenkeld, zoodat ze tot in alle tusschenruimten
kan doordringen. De afvoerbuizen van de mestgier moeten even-
zoo worden behandeld, eerst met veel overvloedig water gereinigd
en dan met de oplossing van lysol. De mesthoopen, de binnen-
plaats, de paden, de drinkplaatsen, ze worden alle besproeid.

C. -— Ontsmetting van personen. — Ieder, die in aanraking
is geweest met besmette dieren, moet zijn handen, zijn kleeren
en zijn schoeisel afwasschen met bovengenoemde oplossing.

Als aanvulling op het bovenstaande kan nog dienen, dat het
zeer wenschelijk is vóór de staldeur een laag lysol-poeder van
5 a 6 c.M. dikte te strooien, waarin de dieren dus zelf hun
zieke pooten desinfecteeren, telkens als zij den stal in- of uitgaan.
(Ar.
Rott. Crt. van 5 October 1899.)

Abattoir te Rotterdam. — Aan het verslag omtrent den toe-
stand van het openbaar slachthuis over het dienstjaar 1898,
opgemaakt door den Directeur
J. J. F. Dhont, ontleen ik het
volgende.

Op 1 Augustus trad een nieuwe verordening in werking op
het keuren van ingevoerd vleesch en werd de keuringsdienst van
vleesch en de dienst aan het abattoir saamgevoegd. Als hoofd-
keurmeester werd benoemd II. G.
van Harrevelt, prosector aan
\'s Rijks veeartsenijschool. Een lokaal voor de keuring van het
aangevoerde vleesch werd gebouwd en daaraan een uitstekend
ingericht laboratorium verbonden. Ook werd een paardenstal voor

-ocr page 53-

80 dieren gebouwd, waaraan, met het oog op den toevoer uit
Engeland, groote behoefte bestond.

Op het abattoir-terrein werd voor particuliere rekening een
rookerij en zouterij van vleeschwaren met daaraan verbonden
worstfabriek opgericht, wat met recht een stap in de goede
richting wordt genoemd, waar het betreft de keuring van toe-
bereide vleeschwaren. _

Geslacht werden: 23536 runderen, 8549 kalveren, 4533
nuchtere kalveren, 2756 schapen, 893 geiten, 30986 varkens,
4184 paarden en 4 muilezels, terwijl bovendien voor export
werden geslacht: 562 runderen, 49413 kalveren, 42947 nuchtere
kalveren, 179988 schapen en 23903 varkens.

Hiervan werden afgekeurd: 202 runderen, 34 kalveren, 28
nuchtere kalveren, 33 schapen, 7 geiten, 140 varkens, 2122 Kg.
rundvleesch, 120 Kg. kalfsvleesch, 30 Kg. nuchter kalfsvleesck,
10 Kg. schapenvleesch, 142 Kg. varkensvleesch, 120 Kg. var-
kenshuid, 1728 levers, 1737 long en, 464 koppen, 29 runder-
tongen, 134 uiers, 134 nieren, 18 harten, 1359 partijen inge-
wanden en bovendien 7 stel borstingewanden van varkens.

Van de afgekeurde dieren konden 135J rund en 81 varkens,
welke aan tuberculose hadden geleden, alsnog door sterilisatie
voor de consumtie worden toegelaten.

Ingevoerd werden (sedert 4 Augustus): 4-1 runderen, 44
kalveren, 542 nuchtere kalveren, 9 schapen, 15 geiten, 140 var-
kens, 2 paarden, 29775^- Kg. vleesch en vet en 7004 Kg. afval.
Hiervan werden afgekeurd 6% rund, 2 nuchtere kalveren,
1 schaap, 4 varkens, 1 paard, 2 voet rundvleesch, 238 Kg.
vet, 298 levers, 415 longen, 21-| kop, 1 rundertong, 8 stel
hersenen, 1 uier, 328 nieren, 38 harten, 34 milten, 10 clarm-
scheilen van runderen, 31 Kg. varkensdarmen.

Van de bij Rijkswet besmettelijk verklaarde ziekten kwamen
voor: bij runderen 3-maal miltvuur, 11-maal mond-en klauwzeer,
bij varkens 1\\-maal vlekziekte en bij paarden 26-maal kwade-droes.

De geheele ontvangsten bedroegen f 107,298.77"\', tegen
f 95504.20 in 4897. v. E.

-ocr page 54-

Maatschappij ter bevordering der Yeeartsenijkunde.

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN—DRENTE.

1°. Van de leden.

In het begin des jaars moest de afdeeling 3 leden verliezen,
namelijk
H. Luurs te Noordhorn, die bedankte, en W. Oostingh
te Emmeii, die wegens wanbetaling werd geroijeerd. Het ledental
daalde deswege van 29 op 27, welk aantal tot 1 Januari 1899
stationnair bleef.

2°. Van de werkzaamheden.

Er werden in den loop des jaars 4 vergaderingen gehouden.
In de tweede werd de secretaris-penningmeester A.
aran Leeuwen
herbenoemd. Tot afgevaardigde ter Algemeene vergadering-
werd gekozen K.
Büchli en tot zijn plaatsvervanger H. J. de Vries.

Als uitvloeisel van een ten vorigen jare genomen besluit om
zooveel mogelijk op elke vergadering een voordracht te doen
houden door een der leden, volgens een bij loting vastgestelden
rooster, werden in drie vergaderingen dergelijke bijdragen ge-
leverd, als door:

Vknema over kalfziekte (behandeling);

Büchli over actinomycose (aetiologie en behandeling);

De Fluiter over toediening van krachtvoer.

Deze vielen zeer in den smaak, zoodat de proef als geslaagd
kan worden beschouwd en zal worden voortgezet.

Overigens werd een aantal andere onderwerpen behandeld,
waarvan de voornaamste zijn; vee verzekeringsmaatschappij en,
entingen tegen vlekziekte, maatregelen tegen mond- en klauw-
zeer en de oprichting van een veeartsenij kundig weekblad.

3°. Van den toestand.

De financiëele toestand is zeer bevredigend; het kassaldo be-
droeg op 1 Januari 1899 ƒ70.705.

Het bezoek der vergaderingen is, bij het vorig jaar vergeleken,
iets verbeterd, zoodat nu gemiddeld de helft der leden opkwam.

De verstandhouding tusschen de leden was boven lof verheven;
dientengevolge droegen de vergaderingen steeds een gezellig
karakter.

De secretaris,
A. VAN LEEUWEN.

-ocr page 55-

Naamlijst der leden. *)

F. Boeriiave, Staphorst; Gr. T. Bronsdijk, Roden; K. Büchli,
Roodeschool; J. Doornbos, Noordbroek; D. de Fluiter, Schild-
wolde; W.
Folmer, Deventer; M. B. ten Have, Midwolde; A.
W.
Heidema, Groningen; L. Hubenet, Hoogeveen; H. H.
Huizenga
, Appingedam; J. Huizinga, Uithuizen ; J. Knol, Dalen;
A.
J. Koster, Beerta; H. A. Kroes, Dieverbrug; K. J. F.
Laméris
, Warfum; A, van Leeuwen, Groningen; G. J. Mos,
Assen;
J. M. A. van Nes, Zuidlaren; M. C. van ber Poel,
Loppersum; G. A. Reimers, Ruinerwolde; H. R. Rentema,
Niewolde; M. Smit, Yeendam; F. B. Venema, Bedum; H. J.
de Vries
, Hoogezand; U. van der Wal, Grijpskerk; H. G.
Werkman, Leens; K, F. Wiersum, Groningen; H. Wolters,
Nieuw-Buinen.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: K. J. F.
Laméris, voorzitter; J. M. A. van Nes, onder-voorzitter; A.
van Leeuwen, secretaris-penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

Behalve de twee gewone vergaderingen, gehouden in December
1898 en Augustus 1899, werden nog vier buitengewone ver-
gaderingen gehouden, namelijk twee in October 1898, één in
Januari en één in Februari 1899.

De vergaderingen werden tamelijk goed bezocht en verschillende
wetenschappelijke onderwerpen werden behandeld. De buiten-
gewone vergaderingen werden bijeengeroepen om de beruchte
tuberculine-quaestie (Friesch rundvee-stamboek) te bespreken.

Twee leden, de heeren Eggink en Plet 1), bedankten voor
het lidmaatschap der afdeeling.

Om den minder gunstigen toestand der kas werd in de ver-
gadering van December 1898 besloten de contributie te ver-
hoogen met ƒ 0.50, en alzoo te brengen op ƒ 5.50. Wegens
periodieke aftreding der heeren P. C.
Buyterse, voorzitter

1 ) Beiden werden lid der Algemeene afdeeling.

-ocr page 56-

en Th. Bosma, penningmeester (niet herkiesbaar), werden als
zoodanig gekozen respectievelijk de heeren
B. J. C. Hubenet
en J. Attema Czn. De heer Hubenet heeft evenwel voor de aan-
vaarding vaar het voorzitterschap bedankt, zoodat een nieuwe
keuze moet worden gedaan.

De secretaris,

G. VAN DER MEULEN.

Naamlijst der leden.

J. Attema Czn., Kollum; K. Bergsma, Oosterwierum; J, H.
de Boer, Wolvega; R. Boer Hzn., St. Anna-Parochie; Th.
Bosma
, Wommels; P. C. Buyterse, Harlingen; R. Feddema,
Ferwerd; A. H. Geluk, Didam; M. A. Hibma Jr., Franeker;
B. J. C. Hubenet, Dokkum; J. Jansma, Joure; G. van der Meulen,
Menaldum; H. C. Poll, Witmarsum; H. van Staa, Leeuwarden ;
W.
van Staa, Sneek; H. Veenstra, Huizum; H. Ymker Rzn.,
Hardegarijp; J. M. A, Zwart, Leeuwarden.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: ........

voorzitter; H. Veenstra, onder-voorzitter; J. Attema Czn.,
penningmeester en G, van der Meulen, secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING GELDERLAND—OVERIJSEL.

Het verslag is tot lieden niet ingekomen.

N a a m 1 ij s t der leden.

D. Akkerman, Brummen; N. H. M. van Altena, Hengelo;
S. W. Arntz, Millingen; Th. H. L. Arntz, Nijmegen; P.
Baerends, Arnhem; A. A. Bosch, Rijsen; G. C. Brinkhorst,
Gendringen; G. Bulk, Ommen; J. L. G. Cayaux, Deventer;
J. H.
Cramer, Almelo; C. A. van Dorssen, Ecle; F. W. van
Dulm
, Arnhem; J. W. B. Egberts, Kampen; G. J. Eggink,
Twello; W. F. Elsen, Geldermalsen; W. F. A. Gantvoort,
Borkelo; W. L„ Gitzels, Bemmel; B. van Goor, Epe; S. Heimans,
Zutfen; A. van Heusden, Nijmegen; G. L. Henrichs, Eist; J.
Hoogland J.Gzn., Zeddam; B. de Jong, Olst; R. Katten-

-ocr page 57-

winkel, Kampen; J. t). Keukenmeester, Wije; D. Kok, Velp;
H. M.
Kroon, Deventer; J. Th. van Lohuizen, Winterswijk;
A.
Marcus, Heusden; W. J. Gr. Meerstadt, Gorsei; S. J. M.
Mogendorfe
, Schoonhoven; F. Mos, Elburg; H. J. Odé, Lichte-
voorde; A. D.
Oosterbaan, Lochern; A. A. Overbeek, Steenwijk;
A. F.
Reichman, Steenderen; F. F. Reichman, Hengelo (G.);
H. C.
Reimers, Wageningen; D. J. B. Rutgers, Doesburg;
A.
ten Sande, Renkum; 0. Schilperoort, Apeldoorn; D. Schurink,
Laag-Keppel; Th. M. Thien, Vörden; F. S. J. Veeze, Enschede;
W. G. van der Wal, Arnhem; J. M. D. Westholz, Arnhem.

Het bestuur bestaat uit de heeren: H. M, Kroon, voorzitter;
G. L,
Hinrichs, onder-voorzitter; D. Kok, penningmeester en
D.
Schurink, secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

De vergaderingen werden geregeld gehouden en redelijk bezocht.

Tot onder-voorzitter werd herbenoemd de heer Dr. D. A.
de Jong ; overigens kwamen geen veranderingen in het bestuur.

Tot afgevaardigde volgens art. 27 van het reglement werd
gekozen de heer
H. J. C. van Lent en tot diens plaatsver-
vanger de heer K.
Hoeenagel.

In behandeling kwam de herziening van het afdeelingsregle-
ment, waarvan verschillende artikelen werden gewijzigd.

De voornaamste onderwerpen, in de vergaderingen behandeld,
namelijk de voordracht over de aetiologie der extra-uterine
graviditeit, door den heer M. G.
de Bruin, die over den oog-
spiegel van
Cuignet, door den heer Dr. J. D. van der Plaats
en de demonstratie omtrent de toepassing daarvan, door den
heer kapitein-paardenarts
J. N. Ballangée , werden in hun
geheel in het Tijdschrift opgenomen.

De secretaris,
H. J. 0. VAN LENT.

Naamlijst der leden.

H. Anker, Oudewater; R. A. Barmen \'t Loo, Barneveld;
W.
de Beul, Nunspeet; E. H. Berch Gravenhorst, Druten;

-ocr page 58-

M. G. be Bruin, Utrecht; S. A. Cramer, Leusden; J. Orans,
Dieren; G. Daams, Baarn; L. A. J. Deijer, Hoek; D. F. van
Esveld
, Utrecht; E. Faber, Deventer; G. Goosens, Houten;
Dr. H.
J. Hamburger, Utrecht; J. Harp, Veenendaal; J. J. F.
Hartmann, Loenen; W. F. van Haselen, Vianen; L. Hermk.es,
Kuilenburg; K Hoefnagel, Utrecht; G. J. Hoogland, Utrecht;
Dr. D. A.
de Jong Jzn., Leiden; I. van Klaveren, Leerdam;
S.
Knöps, Sommelsdijk; A. Kuiper, Oudshoorn; H. J. C. van
Lent
, Tiel; J. B. H. Moubis, Utrecht; A. Overbosch, Amers-
foort; L.
G. H. G. van de Pas, Utrecht; Dr. J. D. van der
Plaats
, Utrecht; C. J. Rab, IJselstein; A. de Ruiter, Mijdrecht;
W. C. Schimmel, Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; J. van
Tright
, Zalt-Bommel; G. C. Verkaik, Woerden; H. A. Ver-
meulen
, Wijk-bij-Duurstede; J. de Vries, Zalt-Bommel; J. J.
Westbroek, Haarlem; G. G. J. Westiiolz, Driebergen; Dr. P.
M. J. M. E. Woltering, Utrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: M. G. de
Bruin
, voorzitter; Dr. D. A. de Jong Jzn., onder-voorzitter; H. J.
H. Stempel, penningmeester en H. J. C. van. Lent, secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-HOLLAND.

Gedurende het jaar 1898 kwam geen verandering in liet aan-
tal leden der afdeeling, zoodat dit bij den aanvang dezes jaars
vijf-en-twintig bedroeg.

De reglementair voorgeschreven vergaderingen werden te
Amsterdam gehouden in April, Juli en November.

De contributie bleef onveranderd en de toestand der kas bleek,
volgens verslag gegeven door den penningmeester der afdeeling,
gunstig.

Als afgevaardigde ter gecombineerde vergadering werd benoemd
de heer M.
J. Hengeveld GJzn. en als plaatsvervangend afge-
vaardigde de heer
B. M. Busing.

De bibliotheek der afdeeling werd aangevuld met de laatste
jaargangen van: 1°. het Tijdschrift der Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde in Nederland; 2°. Monatshefte für
practische Thierheilkunde (
Fröhner und Kitt); 3°. Jahresbe-
richte (
Ellenberger und Schütz).

-ocr page 59-

Onder meer werden in dit vereenigingsjaar op de afdeelings-
vergaderingen de volgende voordrachten gehouden: overjoodka-
lium-injeetie bij kalfziekte door den heer J. H.
van Oijen;
demonstratie van een teratologisch-anatomisch praeparaat, zijnde
een vergroeiing der phalangen bij een kalf, waardoor de samen-
stelling ongeveer werd, zoowel wat beenstelsel als pezen aangaat,
gelijk bij het paard voorkomt, door den heer P.
Koorevaar,
toegelicht met photographieën door den heer D. van der Sluijs;
over het voorkomen van drie gevallen van algemeene tuberculose
bij het paard, macroscoirisch en microscopisch vastgesteld aan het
abattoir te Amsterdam, door den heer
D. van der Sluijs, en
over het voorkomen van echinococcus veterinorum bij het var-
ken, door denzelfden.

De secretaris,
F. M. DE LEUR.

Naamlijst cl er leden.

A. A. Barendregt, Barendrecht; J. D. van den Berg, Rem-
bang; P.
D. Beunders, Groningen; J. M. Billroth, Hoorn:
B. M. Busing, Naarden; D. J. Fischer, Makassar; J. Folmer,
Hoofddorp: J. W. H. Geerlings, Punnerend; A. L. J. Goethals,
Amsterdam; G. Hannema, Zaandam; M. J. Hengeveld GJzn.,
Haarlem; P. Koorevaar, Amsterdam; F. M. de Leur, Weesp ;
Hs.
van der Linden, Amsterdam; J. Mazure Cz., Amsterdam;
G. MuiJS, Schagen; F. J. Nieuwenuuyzen, Hilversum; J. H.
van Oyen, Haarlem; J. Rempt Dzn., Ouderkerk a/d. Amstel;
J. W. Roeloees, Texel; D. van der Sluys, Amsterdam; IJ.
van der Sluis
, Amsterdam; A. P. Smits, Amsterdam; W. S.
Stüven
, Amsterdam; J. Wester, Alkmaar.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren D. van der
Sluys
, voorzitter; B. M. Busing, penningmeester; F. M. de Leur,
secretaris-bibliothecaris.

VERSLAG DER AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Het ledental onderging geen verandering.

Er werden twee vergaderingen gehouden, welke goed bezocht

-ocr page 60-

werden en waarin, niettegenstaande meermalen wrijving van ge-
dachten plaats had, een zeer collegiale geest heerschte en ver-
schillende practische zaken werden besproken.

Wat de laatste betreft, verdient een mededeeling van den heer
Aalbers de aandacht. In de laatste jaren voederde hij zijn
kippen met fijn gehakte runderlong, waarin wel eens knobbels
aanwezig waren, welke hij er bij hakte. Nu is het hem gebleken
dat die dieren, alsook 3 kalkoensclie hanen, tuberculose hebben
gekregen.

Voorts dat hij van de weduwe Dogterom te Krimpen a/d.
Lek had vernomen, dat zij nog nimmer zooveel tuberculose
onder het vee had gehad als sedert het tijdstip dat zij beer
voor de bemesting van haar land gebruikte.

De secretaris,
H. L. ELLERMAN Lzn.

Naamlijst der leden.

B. J. Aalbers, Rijsoord; H. van Aken, \'s-G ravenhage; W.

F. Altevogt, Klaaswaal; D. de Bruin, Strijen; M. C. van Buuren,
Zuidland; H. L. Ellerman Lzn., Dordrecht; C. Fauel, Nieuwen-
hoorn; M.
Frankenhuis Jzn., Sliedrecht; P. A. Goedhart, Meer-
kerk ; A.
J. van IIemert, Sommelsdijk; J. J. Hendrikse, Groot-
Ammers;
J. Kleijburg, Nieuw-Lekkerland ; E. A. Kok, Rotterdam;
J. Laay, Dordrecht; E. Overbosch, Gouda; H. Poot, Naaldwijk;
C.
Roodzant, Oude-Tonge; C. A. Rotscheid, Rotterdam; Th.

G. van Rijssel, Dordrecht.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: B. J. Aalbers,
voorzitter; J. J. Hendrikse, penningmeester en H. L. Eller-
man Lzn
., secretaris.

VERSLAG DER NIEUWE AFDEELING ZUID-HOLLAND.

Het verslag is tot heden niet ingekomen.

-ocr page 61-

Naamlijst der leden.

M. E. baron Bentinck, Amersfoort; P. Brouwer, \'s-Graven-
hage; W.
van der Burg, Soerabaja; J. Burggraaf, Bodegraven;
J. J. F. Dhont, Rotterdam; P. Gr. Eland, \'s-Gravenhage; J.
M. Fillekes, Berkel; M. Flohil, Zoetermeer; A. Frederikse,
Amersfoort; D. H. Goossen,\'s-Gravenhage; D. van Gruting, Lei-
derdorp ;
H. G. van Harre velt, Rotterdam; C. van Herlsbergen,
Amsterdam; W. F. A. Hilwig, Oude-Wetering; J. J. Hinze.
\'s-Gravenhage; H. 0. Ittmann, Leiden; H. de Jong, Ginneken;
J. M. Knipscheer, Leiden; D. Kruyt, Delft; F. Laméris, Zutfen ;
J. Laméris, \'s-Gravenliage; J. F. Laméris, \'s-Gravenhage; L.
F.
D. E. Lourens, Rotterdam; J. Maas, Miliigen; 0. M. Mazure,
Rotterdam; P. C. Muyzert, Breda; A. Overbosch, Breda; Dr.
J. Poels, Rotterdam; H. Rèmmelts, Ylaardingen; L. J. van Riiijn,
Bergen-op-Zoom; K. T. Smits, Roon; J. C. van der Slooten,
\'s-Gravenhage; D. 0. Valewink, \'s-Gravenhage; A. J. van
Yelzen
, Schiedam; M. II. de la Vieter, \'s-Gravenhage.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de heeren: J. J. Hinze,
voorzitter; J. F. Laméris, penningmeester en Dr, J. Poels,
secretaris.

YERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

De vergaderingen werden bij voortduring matig bezocht,
Verschillende onderwerpen van practisch belang werden be-
sproken en er werden mededeelingen gedaan van ervaringen uit
de praktijk. Zij zijn evenwel niet belangrijk genoeg om hier
afzonderlijk te worden vermeld. In Augustus 1898 herdacht
de afdeeling haar 10-jarig bestaan.

De secretaris,
M. LUCIEER.

Naamlijst der leden.

G. A. Blindenbach, Zieriksee; L. Boogaert, Axel; J. P. L.
Gobmans, Serooskerke (S.); J. A. de Graaef, Scherpenisse; C.
S. Jeronimus, Bindjei; J. Kooijman, Hontenisse; J. Kraamer,

-ocr page 62-

Koudekerke; L. Louter, IJzendijke; M. Lucieer, Oostburg; E.
L. van Mervennee, Middelburg; H. J. van Nederveen, Middel-
burg; J. Z.
Risch, Groes; A. Risseeuw, Heinkenszand; B. J.
Vermande, Heinkenszand; G. C. Verweij, Kortgene; M. van
der Vliet,
Kruiningen; D. G. de Vries, Clinge.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de lieeren: E. L. van
Mervennee,
voorzitter; M. van der Vliet, penningmeester en
M. Lucieer, secretaris.

VERSLAG

DER AFDEELING NOORD-BRABANT—LIMBURG.

Het verslag is tot lieden niet ingekomen.

N a a m 1 ij s t der leden.

T. A. L. Beel, Roermond; A.. Bierman, Helmond; J. Billekens,
Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Oosterbout;
J. C. Boots, Kuik; A. G. A. Clercx, Echt; M. J. H. Duijsens,
Heerlen; H. A. den Engelse, Dinteloord; G. B. Goossens,
Roermond; J. H. Hillen, Heer; P. K. M. Houba, Maastricht;
L. T. Janné, Roermond; A. de Jong, Kapelle; L. van Kempen,
Sittard; J. Köhler, Almkerk; C. A. van der Leeden, Eindhoven;
H.
J. Lemmens, Schimmert; J. de Man, Bergen-op-Zoom; P.
F. Michels,
Heusden x); A. J. Montens, Teteringen; P. den
Ouden,
Zevenbergen; W. J. Paimans, Os; M. H. J. P. Thomassen,
Utrecht; Dr. P. F. Vermast, Etten; A. J. Vlamings,\'s-Her-
togenbosch.

Het bestuur der afdeeling bestaat uit de beeren: A. J. Vla-
mings,
voorzitter; G. B. Goossens, onder-voorzitter; J. Köhler,
penningmeester ; T. A. L. Beel, lte secretaris en W. J. Paimans,
2de secretaris.

1) Op 6 Augustus 1899 overleden.

-ocr page 63-

NAAMLIJST

DER LEDEN VAN DE ALGEMEENE AFDEELING.

Eere-leden: Dr. Th. H, Mac Gillavry, Leiden; Dr. A. W. Ha
Wirtz, Utrecht; Dr. W. P. Ruysch, \'s-Gravenhage; Mr. C. J.
Sickesz, \'s-Gravenhage.

Correspondeerende leden: Dr. L. Mulder, Haarlem; Ch. Siegen,
Luxemburg.

Leden: J. R. A. Avis, Haarlem; J. N. Ballangée, Amersfoort;
L.
ue Blieck, Utrecht; J. G. Boland, Dingsperlo; K. Bosma,
Bondowosso; R. Bossohër, Yeendam; I. Breedveld, Batavia; A.

E. ten Broeke, Banjoe Biroe; F. A. Deyermans, Dirksland; J. K.

F. de Does, Weltevreden; J. van Dorssen, Roermond; H. F. Eggink,
Beetsterzwaag; W. J. Esser, Buitenzorg; Gelderscli-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw; H. J.
Tromp de Haas, \'s-Gravenhage ;
J.
Hellemans, Serang; H. \'t Hoen, Fort cle Koek; L. J. Hoogkamer,
Batavia; J. de Jongh, tijdelijk Nijmegen; J. A. Klauwers,
Tilburg; R. L. Klinkenberg, Klundert; E. F. L. Kortman,
Scheveningen; D. C. Kruymel, Utrecht; S. de Lange, Parama-
ribo; G.
Lubberink, Zwolle; A. A. van Mansfeld, Bergen-
op-Zoom; H.
Markus, Arnhem; A. F. Muller, Amsterdam;
J.
M. van Nieuwen hui jzen, Steenbergen; J. C. Numans, Harder-
wijk; R. A.
Plemper van Balen, Salatiga; J. Plet, Heerenveen;
K. J.
Poll, de Bilt; E. A. L. Quadekkër, Nijmegenj J. H.
Rutgers, Zetten; H. J. H. Sala, Utrecht; P. Schat, Pro-
bolingo; J.
N. A. C. Scheepens, Kota Radja; Dr. J. Schouten,
IJzendijke; W. F. Schröder, Utrecht; B. Sikkema, Kediri; J. 0.
F. Sohns, Utrecht; G. J. C. van der Starp, Gorinchem; A.
H.
Steenbergen, Emmen; P. Teljer, Peursum; D. G. Ubbels,
Oosthuizen; Iv. van der Veen, Laboean; K. de Vink, Bleskens-
graaf; J.
Ylasicamp, Eibergen; A. de Yletter, Poerworedjo;
J.
Vollema, Pamekasan; A. Vrijburg, Medan (Deli); R. Vrijburg,
Tegal; D. B. Wagenaar, Ovezande; C. T. G. H. de Wilde,
Probolingo; J. van Zijverden, Breda.

-ocr page 64-

Kort Verslag van het verhandelde op de 39ste Alge-
meene vergadering, gehouden te Utrecht, den
23stcn September 1899.

Aanwezig waren de leden van het Hoofdbestuur, de afgevaar-
digden van alle afdeelingen, benevens een 63-tal leden, waarvan
32 stemgerechtigd waren, en 6 geïntroduceerden (candidaat-vee-
artsen).

De afdeelingen waren als volgt vertegenwoordigd: Groningen —
Drente door
H. A. Kroes, met 13, Friesland door H. IJmker Iiz.,
met 12, Gelderland—Overijsel door A. D.
Oostbrbaan, met 15,
Utrecht door H.
J. C. van Lent, met 11, Noord-Holland door J.
Wester
, met 8, Zuid-Holland door H. L. Ellerman Lzn., met 7,
Nieuw-Zuid-Holland door
H. G. van Harrevelt, met 16, Noord-
Brabant—Limburg door
W. J. Paimans, met 7 en Zeeland door
M.
van der Vliet, met 9 stemmen.

De voorzitter, de heer Thomassen, begroette de leden met een
hartelijk woord van welkom en gaf in zijn openingsrede een
kort geschiedkundig overzicht der ontwikkeling van het veeart-
senijkundig onderwijs. Hij wees op de hervormingen welke onze
veeartsenijschool sedert haar oprichting in \'1821 heeft onder-
gaan, namelijk in 1851 en onder
Mac Gillavry in 1872. Bijzonder
vestigde spreker de aandacht op de afschaffing van het internaat
als eerste stap in de goede richting voor een derde hervorming,
waaraan de behoefte algemeen wordt gevoeld, en waarop door de
Maatschappij het eerst is gewezen. Hy meent dat wij den Di-
recteur-Generaal
Mr. C. J. Sickesz dank verschuldigd zijn voor
zijn bemoeiingen in deze zaak. Die eerste stap doet verwachten
dat spoedig meer belangrijke hervormingen aan de Veeartsenijschool
zullen volgen.

Voorts wijdde hij een woord van piëteit aan de gestorven
leden, de heeren
P. A. F. H. Boots te Tilburg en P. F. Michels
te Heusden.

Ook herdacht hij de heeren Dr. D. A. de Jong en Dr. J. Poels,
den eersten wegens zijn bevordering tot doctor medecinae veteri-
nariae, magna ciim laude, aan de universiteit te Giessen; den tweeden
wegens zijn benoeming tot ridder in de orde van Oranje Nassau eu de
toekenning der verguld zilveren medaille door de Friesche Maat-
schappij van Landbouw.

-ocr page 65-

De lste secretaris bracht daarna verslag uit omtrent den toestand
der Maatschappij (zie bladz. 63), en de penningmeester-biblio-
thecaris, de heer D.
P. van Esvëld, gaf verslag van den toestand
der geldmiddelen en van de bibliotheek (zie bladz. 68).

I)e afgevaardigden der afdeelingen Gelderland- Overijsel, Utrecht
en Zeeland vormden, op verzoek van den voorzitter, het bureau
van stemopneming.

Bij de 2de vrije stemming werd tot onder-voorzitter gekozen de
heer
H. M. Kroon, met 60 stemmen, terwijl op den heer M. J.
Hengeveld GJzn
. 54 stemmen waren uitgebracht.

Bij herstemming werd tot £de secretaris benoemd de heer A.
Frederikse, die 61 stemmen verwierf, tegen 47 stemmen, welke
op den heer W. C.
Schimmel waren uitgebracht.

De heer Kroon, ter vergadering aanwezig, verklaarde zich
bereid de benoeming te aanvaarden.

De voorgestelde reglementswijzigingen werden aangenomen,
zoodat nu de eerstvolgende Algemeene vergadering op twee ach-
tereenvolgende dagen zal worden gehouden, en vermoedelijk de
gecombineerde vergadering niet zal plaats hebben.

Omtrent het voorstel der redactie van het Tijdschrift, en dat
van de afdeeling Gelderland-Overijsel, het eerste ten doel hebbende
het Tijdschrift uit te breiden, het tweede om naast het Tijd-
schrift een Weekblad uit te geven en te exploiteeren, werden
uitvoerige besprekingen gehouden. Daar de meeningen over
beide voorstellen nog al uiteenliepen en het gewenscht scheen
beide plannen nog aan een nader onderzoek te onderwerpen,
werd besloten het Hoofdbestuur op te dragen, de zaak in overleg
met de redactie in nader onderzoek te nemen en vóór de vol-
gende Algemeene vergadering een nieuw voorstel voor te bereiden.
Het Hoofdbestuur aanvaardde deze opdracht.

De voorgestelde wijziging van artikel 12 van het reglement,
verhooging der contributie voor de leden der Algemeene afdeeling
tot f6 en van de bijdrage der afdeelingen tot f 5, werd dien-
tengevolge voorloopig uitgesteld. Ook kwam een voorstel om de
contributie op flO te brengen niet in nadere behandeling.

De redactie verkreeg de machtiging der vergadering om dit
jaar, ter voorziening in de noodzakelijkste behoefte tot het plaat-
sen van hierop wachtende bijdragen, voor zooveel de geldmiddelen
dit toelaten, eenige uitbreiding aan het Tijdschrift te geven.

-ocr page 66-

De begrooting voor 1900 werd zonder discussie, na een korte
toelichting door den penningmeester, goedgekeurd en vastgesteld.

De commissie in zake de reorganisatie van het veeartsenijkundig
onderwijs gaf, bij monde van den voorzitter, een kort overzicht
harer werkzaamheden.

Een der voornaamste besluiten, waartoe de commissie kwam,
is dat zal worden aangedrongen op het oprichten aan \'s Rijks
veeartsenijschool van een laboratorium voor melkonderzoek en
voor microscopie en bacteriologie, en dat aan het hoofd daarvan
worde geplaatst een veearts-docent.

In cle ingekomen antwoorden, ongeveer 80, op de circulaire
aan alle veeartsen gericht, wordt door sommige practici de
wensch uitgesproken, dat meer gelegenheid zal worden gegeven
tot het verleenen van verloskundige hulp, dat de runderpraktijk
zal worden uitgebreid, en dat het onderwijs in de
clinische onderzoe-
kingsmethoden
uitvoeriger zou worden behandeld.

Anderen willen de verheffing der school tot een zelfstandige
hoogeschool, de afschaffing van het admissie-examen, en het bezit
van het einddiploma eener hoogere burgerschool met 5-jarigen
cursus of van een volledig gymnasium, als eisch van toelating tot het
onderwijs, verlenging van den studietijd en uitbreiding van het
leeraars-personeel, alsmede beperking van het aantal lesuren in
het practisch hoefbeslag en uitbreiding van het onderricht in de
practische vleeschkeuring.

Op voorstel van het Hoofdbestuur werd Me,. C. J. Sickesz,
Directeur-Generaal, chef der afdeeling Landbouw, met algemeene
stemmen tot eerelid der Maatschappij benoemd.

Een voorstel van de afdeeling Utrecht, dat eerst inkwam nadat
het programma reeds was opgemaakt, werd even besproken.
Dit voorstel luidt:
De Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland dringe er bij de Regeer ing op aan, dat
een onderzoek -worde ingesteld naar de aetiologie der kalf ziekte,
in verband met de differentieel-diagnostiek van acute puerperaal-
septicaemie.

Aan het Hoofdbestuur is opgedragen te onderzoeken, of en op
welke wijze aan dit voorstel, dat een belangrijke zaak betreft,
gevolg kan worden gegeven.

De heer Hengeveld heeft bericht gezonden, dat hij wegens
treurige familie-aangelegenheden tot zijn leedwezen verhinderd is

-ocr page 67-

ter vergadering te komen en een voorloopig mondeling verslag
te geven van het verhandelde op het VIIde Internationaal Vee-
artsenijkundig Congres te Baden-Baden, waar hij de Maatschappij
vertegenwoordigde.

De heer M. G. de Bruin hield zijn aangekondigde, voordracht
over de placenta der herkauwers. Deze zeer interessante voor-
dracht, opgeluisterd door lichtbeelden van bevruchte en niet-
bevruchte uteri van herkauwers, wekte zeer de belangstelling dei-
leden. Plaatsing in het Tijdschrift is toegezegd.

De heer Dr. de Jong verzocht geëxcuseerd te worden voor
het niet houden zijner op het programma vermelde voordracht,
en vroeg verlof op een andere belangrijke aangelegenheid de aan-
dacht te mogen vestigen. Hij besprak het wetsontwerp omtrent het
staatstoezicht op de volksgezondheid. Hieronder valt ook het toezicht
op de levensmiddelen, waaronder het vleesch zeker een eerste plaats
inneemt. Het toezicht op het vleesch is ongetwijfeld een zuiver vee-
artsenijkundige zaak. Volgens het wetsontwerp zal een centrale ge-
zondheidsraad worden samengesteld, welke uit drie, hoogstens vijf
leden, en van den aanvang af niet uit enkel geneeskundigen
zal bestaan. In verband met het groot aantal onderwerpen, welke
tot het domein van het staatstoezicht op de volksgezondheid
zullen behooren, is het te verwachten, dat alle leden niet-
veeartsenijkundigeii zullen zijn; evenzoo de inspecteurs. Het
nieuwe staatstoezicht zal, indien het zich op het gebied der
vleeschkeuring mocht bewegen, toch veeartsenijkundige voorlich-
ting niet kunnen ontberen. Om in deze behoefte te voorzien, zou
als buitengewoon lid van den centralen raad een veterinair
kunnen worden benoemd. Spreker meent, dat het op onzen weg
ligt hierop de aandacht te vestigen en te trachten, dat met de
veeartsenijkundige belangen behoorlijk rekening zal worden ge-
houden. Hij noodigt het Hoofdbestuur uit zijn aandacht aan het
belangrijk wetsontwerp te schenken en zoo noodig een nadere
bespreking in een Algemeene vergadering voor te bereiden.

De voorzitter zegt, dat aan den wensch van den heer de Jong,
welke ook die der vergadering is, gevolg zal worden gegeven.

De heer Thomassen bespreekt de identiteit der tuberculose
bij mensch en rund. Hij wijst er op dat in den laatsten tijd
weer van enkele zijden wordt getwijfeld aan de identiteit der
tuberculose van den mensch en de parelziekte van het rund.

-ocr page 68-

De afwijkende vorm en het verschil in virulentie der tuberkel-
bacillen is voor sommigen het bewijs dat de ziekte bij mensch en
genoemde diersoort niet identisch is. Reeds zijn sedert
Villemin zich
vóór de identiteit uitsprak, veel proeven met tuberculeus materiaal
genomen om deze uitspraak te controleeren. Minder zijn die
proeven na de ontdekking van den tuberkelbacil door
Koch, met
reine culturen herhaald.

Spreker heeft ook proeven genomen om de identiteit te onder-
zoeken. Hij heeft daartoe 2 kalveren gebruikt. Slechts van één
kan hij het resultaat der inenting met tuberkelbacillen, afkom-
stig van den mensch, mededeelen. Het andere proefdier is
kort na de enting gestorven en hiervan heeft hij dus het beloop
niet kunnen volgen.

Het in leven gebleven kalf is in de voorste oogkamer geënt.
Vóór de enting is de tuberculine-proef met een negatief resul-
taat toegepast. Deze proef is later herhaald met te voorschijn
treden van reactie-verschijnselen. In het oog was een tubercu-
leuse iritis ontstaan, en bij de sectie van het kalf bleken ook
veel tuberculeuse haarden in de longtoppen, de bronchiaal- en
de halsklieren aanwezig te zijn. Hier is dus weer een positief
resultaat verkregen. De proefnemingen zullen worden voortgezet.
Spreker zal deze verhandeling in het Tijdschrift publiceeren.

Met aandachtige belangstelling werd ook deze voordracht aan-
gehoord.

Met algemeene stemmen is besloten de volgende Algemeene
vergadering te Utrecht te houden.

Nadat de voorzitter den leden in het algemeen voor hun be-
langstelling, en hun die aan de debatten hebben deelgenomen in
het bijzonder, dank had gebracht voor den welwillenden geest
welke daarbij aan den dag was gelegd, en ook de pers een woord
van dank had toegesproken, verkreeg de heer
Stempel nog even
het woord, om als oudste lid der vergadering, namens deze, den
voorzitter te huldigen voor de aangename en tactvolle wijze
waarop hij de vergadering had geleid. Daarna werd de verga-
dering opgeheven.

-ocr page 69-

Verslag van den toestand der Maatschappij
ovev 1898/99.

M.M. H.H.

Ingevolge de bepaling van artikel 22 van liet reglement voldoe
ik hierbij aan den aangenamen plicht U namens het Hoofdbe-
stuur verslag te geven omtrent den toestand en de werkzaamheden
der Maatschappij van 24 September 1898 tot heden.

Door de ziekte en het overlijden van mijn hooggeachten en
betreurden voorganger, was mij deze taak de drie voorgaande
jaren ad interim opgedragen. Thans heb ik de eer die, ingevolge
mijn benoeming door de vorige Algemeene vergadering, als Uw
fungeerencl lste secretaris te vervullen.

Het is het Hoofdbestuur aangenaam ook in dit verslag weer van
den gunstigen toestand der Maatschappij te kunnen gewagen. Twaalf
nieuwe leden, allen dit jaar gediplomeerde veeartsen, versterkten
door hun toetreden als lid der Algemeene afdeeling ons ledental.

In dit verslag kan helaas de vermelding van het verlies van twee
afgestorven, zeer geachte leden niet ontbreken. Den llden Februari
1899 werd de heer
P. A. F. H. Boots te Tilburg, na een lijden van
eenige maanden, uit zijn werkkring en aan zijn gezin door den dood
ontrukt. Hij bereikte slechts den leeftijd van 49 jaar.

Den 6deu Augustus van dit jaar stierf, na een kortstondige ziekte,
de heer
P. F. Michels te Heusden in den ouderdom van circa 59 jaar.
Beide waren zeer geachte leden der afdeeling Noord-Brabant—Lim-
burg. Omtrent den heer
MichelS gaf de heer Vlamings een treffende
necrologie in de laatst verschenen aflevering van het Tijdschrift.

Het ledental, dat thans 309 bedraagt, is als volgt over de al-
gemeene en de 9 bijzondere afdeelingen verdeeld :

Groningen—Drente.......28 leden

Friesland..........18 „

Gelderland—Overijsel......46 ,,

Utrecht.........

Noord-Holland.......

Zuid-Holland.......

Nieuwe afdeeling Zuid-Holland .

Zeeland.........

Noord-Brabant—Limburg .
Algemeene afdeeling .

39

25
19
35
17

26

56

Te zamen. . . 309 leden.

-ocr page 70-

In 4889 was liet aantal leden 205, zoodat dit in het laatste
decennium met ruim honderd, of 10 leden per jaar, is toege-
nomen.

Twee verblijdende gebeurtenissen kunnen hier in herinnering
worden gebracht en wel :

1°. Dat de heer D. A. de Jong te Leiden den 10den Febru-
ari 4899 door de genees- en veeartsenijkundige faculteiten
aan de universiteit te Giessen
magna cum laude is bevorderd tot
doctor medicinae veterinariae, op een van wetenschappelijken zin
getuigend proefschrift, getiteld: «Untersuchungen iiber Botryo-
myees». Het Hoofdbestuur meent zich van Uw aller instemming
overtuigd te kunnen houden als het
Dr. de Jong hulde brengt
voor de eervolle wijze, waarop hij den titel van doctor in de
veeartsenijkunde verwierf.

2°. Is het een niet minder verblijdend feit, dat ons geacht
lid
Dr. J. Poels een Koninklijke onderscheiding ten deel mocht
vallen, door ziju benoeming tot ridder in de orde van Oranje-
Nassau. Met het Hoofdbestuur zult gij U zeker allen verheugen
over deze erkenning der verdiensten van onzen begaafden col-
lega, wiens werkzaamheid bijzonder in zake de bestrijding der
kalverziekte ook door de Friesche Maatschappij van Landbouw
is gehuldigd door de toekenning van de groote verguld-zilveren
medaille.

De afdeelingen verkeeren alle in bloeienden toestand; het
aantal leden van iedere afdeeling overtreft verre het bij artikel
48 van het reglement bepaalde minimumcijfer 4. Blijkens de
afdeelings-verslagen was in het algemeen het bezoek der ver-
gaderingen bevredigend, maar de belangstelling kon grooter zijn.
Gaarne had het Hoofdbestuur een woord van hulde willen
brengen aan de activiteit der secretarissen en penningmeesters
van alle afdeelingen, doch het kan dat tot zijn spijt ook in dit verslag
nog niet doen. Van drie afdeelingen werden geen verslagen
ontvangen en van één afdeeling kwam het verslag eerst na den
daartoe bepaalden termijn in.

De afdeeling Zeeland herdacht haar 10-jarig bestaan.

Het Hoofdbestuur hield dit jaar 5 vergaderingen, namelijk 2
in 1898 en 3 in 1899, waarin de belangen der Maatschappij
werden besproken en geregeld.

In de in December 4898 gehouden vergadering, welke op uit-

-ocr page 71-

noodiging daartoe werd bijgewoond door de nieuw benoemde
leden, den voorzitter en den 2de secretaris, droeg de heer
de
Bruin
, aftredend voorzitter, zijn mandaat over aan den heer
Thomassen en installeerde hij den lste en £de secretaris in hun
respectieve functiën.

Slechts op een der vergaderingen was het Hoofdbestuur vol-
tallig bijeen. De heer J. J.
Hinze, onder-voorzitter, was ver-
hinderd de overige vergaderingen bij te wonen.

Gevolg gevende aan het besluit der vorige Algemeene vergade-
ring en aan de daarvan ontvangen opdracht voldoende, heeft het
Hoofdbestuur deheerenM. H.
J. P.Thomassen, M. J. HengeveldGJz.,
A. Frederikse, Dr. J. Poels en Dr. D. A. de Jong Jzn. uitgenoodigd
zitting te willen nemen als leden der commissie in zake de
reorganisatie van het veeartsenij kundig onderwijs. Daar er op
de loopende begrooting geen post tot dekking van eventueele
uitgaven, als gevolg der werkzaamheden van die commissie, was
uitgetrokken, achtte het Hoofdbestuur het zich ten plicht bij de
nitnoodiging de aandacht hierop te vestigen. Het Hoofdbestuur
stelt het daarom te meer op prijs dat genoemde heeren zich bereid
verklaarden aan de uitnoodiging gevolg te geven.

Den 15den Januari 11. kwamen zij met twee leden van het
Hoofdbestuur, den voorzitter en den 2de secretaris, te Utrecht te
zamen en werd de commissie geconstitueerd. Een onbekende gever
had de vriendelijkheid door tusschenkomst van Dr.
de Jong
vijfentwintig gulden ter beschikking van de commissie te stellen,
ter bestrijding van eventueel noodige uitgaven. Het Hoofdbestuur
spreekt hierbij gaarne zijn erkentelijkheid uit voor de welwillend-
heid van den niet genoemden belangstellende.

Den 25sten Juni van dit jaar vergaderde te Utrecht het Hoofdbe-
stuur met de commissie van afgevaardigden der afdeelingen, bedoeld
bij art. 27 van het reglement. In deze gecombineerde vergade-
ring werden de notulen der 38ste Algemeene vergadering gelezen
en goedgekeurd. De notulen zijn opgenomen in de 6de aflevering
van het Tijdschrift, deel XXVI.

Ook werd in die vergadering de rekening en verantwoording
van den penningmeester goedgekeurd, na door de afgevaardigden,
de heeren
A. Frederikse van Nieuw-Zuid-Holland, A. van Leeu-
wen
van Groningen—Drente en W. J. Paimans van Noord-
Brabant—Limburg, te zijn accoord bevonden. Deze rekening

5

-ocr page 72-

is eveneens in bovenvermelde aflevering van liet Tijdschrift
afgedrukt.

Daar het Hoofdbestuur reeds voor deze gecombineerde verga-
dering te vergeefs eenige leden had uitgenoodigd de Maatschappij
op het
Vllde Internationaal Veeartsenij kundig Congres te Baden-
Baden te vertegenwoordigen, meende het, alvorens daartoe ver-
dere pogingen te doen, hierover de gedelegeerden te moeten
raadplegen. Het deed dit te meer, omdat in zijn midden verschil
van gevoelen bestond omtrent de personen tot wie het zich zou
wenden. Aan de gedelegeerden werden als geschikte vertegen-
woordigers voorgesteld in alphabetische volgorde de heeren M.
J. Hengeveld GJzn. en J. F. Lamébis.

Na eenige beraadslagingen werd met algemeene stemmen op
één na besloten den heer
Hengeveld uit te noodigen de Maat-
schappij op genoemd congres te vertegenwoordigen.

Deze, ter vergadering aanwezig zijnde, verklaarde zich bereid
de uitnoodiging te aanvaarden.

Het Hoofdbestuur ontving van het bestuur van het Nederlandsch
Congres voor Openbare Gezondheidsregeling
de uitnoodiging om de
Maatschappij op de, den 7den en 8sten Juli van dit jaar te Maastricht
t,e houden 4de algemeene vergadering te doen vertegenwoordigen. In
overleg met gedelegeerden werd besloten aan die uitnoodiging
gevolg te geven, terwijl aan den voorzitter, den heer
Thomassen,
werd opgedragen de Maatschappij op die vergadering te verte-
genwoordigen.

Een onverwacht geval deed zich bij het Hoofdbestuur voor,
doordien het bij schrijven van 30 Juni 11. van den onder-voor-
zitter, den heer J. J.
Hinze, de mededeeling ontving, dat hij, te
rekenen van dien datum, zijn ontslag wenschte te nemen als
onder-voorzitter en als lid van het Hoofdbestuur.

Door dit onverwacht besluit is een tusschentijdsche vacature
in het Hoofdbestuur ontstaan, in welker voorziening dat bestuur
gemeend heeft U in de eerstvolgende Algemeene vergadering de
gelegenheid te moeten geven, zooals uit het programma dezer
vergadering zal zijn gebleken.

Bijzonderheden omtrent den toestand der geldmiddelen en van
de bibliotheek worden U door de desbetreffende verslagen van
den penningmeester-bibliothecaris medegedeeld. Alleen zij hier
vermeld dat het Hoofdbestuur de welwillende toestemming heeft

O

-ocr page 73-

verkregen van den Directeur der veeartsenijschool tot het tijdelijk
plaatsen van twee boekenkasten naast de reeds aanwezige in een
der lokalen dier inrichting.

Het Tijdschrift kwam geregeld uit, dank zij de medewerking
van de leden die bijdragen leverden, en de goede zorgen en
vele bemoeiingen van de in de vorige Algemeene vergadering
herbenoemde leden en het nieuw benoemde lid van het comité
van redactie, de heeren
D. F. van Esvjeld, W. 0. Schimmel
en M. Gr. de Bruin, welke laatste de plaats van den heer van
der Harst
innam. Met de voor eenige dagen verschenen 6de
aflevering is het 26ste deel compleet geworden.

Het Hoofdbestuur hoopt met dit verslag weer naar Uw ge-
noegen aan zijn verplichting te hebben voldaan.

De iê(e secretaris,
D. VAN DER SLUIJS.

Begrooting voor het jaar 1900.

Inkomsten.

Kassaldo op 1 Januari 1900......pro memorie.

Interest van belegde gelden............idem.

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën . . f 1260.—

Onvoorziene inkomsten . ......pro memorie.

f 1260.—

Uitgaven.

Aan Tijdschrift.......... . f 600.— *)

» drukwerk...........» 50.—

» lokaalhuur. . ........ . » 12.50

» redactie...........» 180.—*)

Transporteere. . . . f 842.50

1) De Algemeene vergadering heeft goedgevonden dit bedrag, zoo de
kas het toelaat, te overschrijden.

-ocr page 74-

Per transport.

f

842.50

Aan

verschotten, briefport, zegels, enz. .

»

60.—

»

kosten van ineasseeren.......

»

5.—

»

reiskosten van het Hoofdbestuur . .

»

75.—

»

onderhoud en assurantie der bibliotheek .

»

100.—

»

onderzoek geheimmiddelen .....

2>

50.—

»

commissie in zake reorganisatie veeartse-

nijkundig onderwijs....... .

»

50.—

»

onvoorziene uitgaven.......

»

77.50

f 1260.—

Goedgekeurd in de Algemeene vergadering van 23 Sep-
tember 1899.

M. H. J. P. THOMASSEN, voorzitter.
D. VAN DER SLÜIJS, secretaris.

Verslag omtrent de geldmiddelen der Maatschappij.

Het financieel verslag dat, ingevolge art. 22 van bet reglement
door het Hoofdbestuur moet worden uitgebracht, kan voor het
jaar 1898 zeer kort zijn. De rekening over dat jaar is in de
laatste aflevering van het Tijdschrift opgenomen, terwijl een
overzicht van het beheer, in verband met de begrooting, daaraan
is toegevoegd.

Niettegenstaande ook nu, als buitengewone uitgaaf, een post
van f 87,24 (grootendeels voor de vertegenwoordiging op het
tuberculose-congres te Parijs) op de rekening is geplaatst en er
voor het Tijdschrift f 55.52J meer is uitgegeven dan waarop bij
de begrooting was gerekend, bleef er een saldo van f94.45-|.

De financiëele toestand der Maatschappij mag dus op dit
oogenblik niet ongunstig worden genoemd, daar de gewone uit-
gaven door de inkomsten worden gedekt en er zelfs een overschot
is, waarop evenwel niet altijd kan worden gerekend. Van het
vormen van een
«kas» kan echter in de tegenwoordige omstan-
digheden geen sprake zijn, tenzij meerdere personen het goede
voorbeeld volgen van den onbekenden gever, die door bemiddeling
van Dr. D.
A. de Jong Jzn. uit Leiden, het Hoofdbestuur f 25 ter

-ocr page 75-

hand stelde, ter bestrijding der uitgaven voor de zoogenaamde
reorganisatie-commissie. Een woord van dank, namens U allen,
is bier zeker gepast.

Ook voor bet loopend jaar is de toestand gunstig, wat gedeel-
telijk bet gevolg is van bet toetreden van twaalf nieuwe leclen.
Was ons dit vroeger bekend geweest, dan had het cijfer op de
begrooting voor «vermoedelijk te ontvangen contributiën» wel
tot f 1260 gebracht kunnen worden, en daar er waarschijnlijk
een saldo van circa flOO zal zijn, wordt de begrooting voor
1900 daardoor sluitend.

Utrecht, 14 September 1899.

Namens het Hoofdbestuur,

De penningmeester-bibliothecaris,
VAN ES VELD.

Verslag omtrent den toestand van de bibliotheek
der Maatschappij over 1898/99.

liet Hoofdbestuur heeft de eer, ingevolge art. 22 van het
reglement der Maatschappij, aan de Algemeene vergadering ver-
slag uit te brengen omtrent den toestand der bibliotheek, van
12 September 1898 tot heden.

Het streven om alles te verzamelen wat door Hollandsche vee-
artsen is geschreven, wordt blijkbaar meer en meer gewaardeerd,
Behalve de gewone verslagen, ruil-exemplaren en enkele Hol-
landsche werken ter recensie gezonden (zie de bijlage), werden
door 27 personen 145 nummers voor de bibliotheek aangeboden.
Dat daaronder stukken voorkomen voor ons van groote waarde,
leert een enkele blik in het 17d0 vervolg van de „bibliotheek
van Hollandsche veeartsenijkundige werken", dat hier achtereen
plaats vindt.

Bovendien is van den paardenarts lste klasse A. M. Vermast
te Atjeh een kist met boeken ontvangen, terwijl toezegging is
gedaan voor de zending van een tweede. Door gebrek aan ruimte
was de bibliothecaris verplicht de kist voorloopig bij de Maat-
schappij voor dienstverrichting in Utrecht op te slaan.

Aan alle gevers brengt het Hoofdbestuur langs dezen weg hartelijk

-ocr page 76-

dank voor hun medewerking bi] de uitbreiding onzer bibliotheek.
In het bijzonder gevoelt het zich verplicht een woord van dank
te brengen aan Mejuffrouw 0.
Smits te Deventer, die de goedheid
had den bibliothecaris de keuze te laten uit de werken van wijlen
haar vader, den heer J. J. U.
Smits, op 4 Mei 1899 over-
leden. Van dit voorrecht is, zooals uit de opgave blijkt, een
ruim gebruik gemaakt, terwijl mogelijk nog het een en ander uit
een pakket brieven en rapporten voor ons van waarde zal blijken.

Aan het bezwaar, geopperd in het slot van het voorgaand
verslag, is gelukkig — zij het ook slechts tijdelijk — te gemoet
gekomen. Een tweetal boekenkasten werd aangekocht en, dank
zij de welwillendheid van ons eerelid
Dr. A. W. H. Wirtz, werd
ons toegestaan ook deze tot 1 Januari 1900 te plaatsen in een
der lokalen van \'s Rijks veeartsenijschool. Moge deze vergunning
nog meermalen verlengd worden.

Langzamerhand wordt het aantal duplicaten in ons bezit
grooter, terwijl soms ook werken worden gezonden welke, omdat
onze bibliotheek een meer speciaal karakter heeft, aldaar
minder te huis behooren. Van enkele der gevers ontving onder-
geteekende reeds de toestemming om met deze werken en de
duplicaten naar verkiezing te handelen, zoodat het plan bestaat
ze, ten bate der bibliotheek, te verkoopen. Bestaan daar-
tegen echter bezwaren bij enkele collega\'s, clie ons bij het tot
stand brengen der bibliotheek helpen, clan hoopt ondergeteekeude
daarvan bericht te ontvangen; gaarne zal hij dan de duplicaten
en bedoelde werken terugzenden.

Was men steeds van voldoende ruimte verzekerd en was
de tijd van den bibliothecaris niet beperkt, dan zou moge-
lijk voldaan kunnen worden aan den wensch van onzen
collega Dr. D. P. F.
Dkiessen te Batavia, om namelijk aan
de bibliotheek een afdeeling te verbinden van ,,waardelooze
afleveringen", waaruit ieder die een aflevering van een tijd-
schrift of vervolgwerk mist, kan putten.

Ook dit jaar werd van onze bibliotheek een ruim gebruik ge-
maakt; aan 18 personen, waaronder 14 van buiten de stad,
werden 58 nummers uitgeleend. Een stel kranten, per post naar
Amsterdam gezonden, schijnt verloren te zijn gegaan. Gaarne
breng ik de volgende bepaling nog eens onder Uw aandacht:
„Boeken of geschriften uit de bibliotheek zijn, gedurende een

-ocr page 77-

door den bibliothecaris vast te stellen termijn, voor ieder be-
schikbaar op behoorlijk onderteebende aanvraag en onder
restitutie der verzendingskosten".

Namens het Hoofdbestuur,

De penningmeester-bibliothecaris,

YAN ES VELD.

Utbeght, 14 September 1899.

Bijlage.

1. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, deel XXVI.

2. \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht. Programma der lessen
voor het schooljaar 1899/1900.

3. \'s Rijks Landbouwschool te Wageningen. Programma van
het onderwijs voor het leerjaar 1899/1900.

4. Friesch Rundvee-stamboek 1899, afl. 25; Hulp-stamboek, afl.
13; Kalverenboek 1898. Leeuwarden, Miedema & Co. 1899.

5. Paarden-stamboek voor de provincie Friesland 1899, afl.
XXL Leeuwarden,
Miedema & Co. 1899.

6. Verslag aan de Koningin van de bevindingen en handelingen
van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht over 1897. \'s-Gra-
venhage, Landsdrukkerij 1899.

7. Verslag van de handelingen, verricht door het Nederlandsch
Landbouw-Comité over
1898. Amsterdam, J. H. de Bussy
1899.

8. Verslag over den Landbouw in Nederland, over 1896 en 1897.
Eerste en tweede stuk. \'s-Gravenhage, Gebr. Belineante 1899.

9. Verslag van de Provinciale Commissie voor de Veefokkerij
in Friesland over het jaar 1898.

10. C. D. Donath, Het abattoir-vraagstuk in de op 12 December
1898 gehouden vergadering van de Vereeniging van Burge-
meesters en Secretarissen in de provincie Noord-Holland,

1) Op de vraag, van meer dan één zijde tot mij gericht, wanneer een
catalogus der bibliotheek zal verschijnen, kan worden geantwoord dat de
verschillende boeken en stukken alphabetisch zijn geordend, maar dat de
collectie nog te onvolledig is om reeds nu een belangrijke som voor het
drukken van een catalogus uit te geven.

-ocr page 78-

11. E. van Dieren, Begripsverwarring of erger? Een antwoord
op Prof. Dr. 0.
Eykman\'s artikelen over «Beri-Beri en voe-
ding
Amsterdam 1898.

12. J. Bartolotti Rijnders en Dr. H. J. L. Struycken, Vivi-
sectie
is in het belang der mensehheid. Een enkel woord
tot beoordeeling der brochure, uitgegeven door den Ned.
bond ter bestrijding van vivisectie. Breda, P.
B. Nieuwen-
huys
1898.

13. Dr. J. Poels, Rapport over de halverziekte in Nederland, in
opdracht van Z. E. den Minister vau Binnenlandsche Zaken.
\'s-Gravenhage, M.
Nijiïoff 1899.

14. E ügen Bass, Therapeutische Notizen aus der thierarztlichen
Literatur des Jahres 1897. Abdruck aus der Zeitschrift für
Thiermedicin, 2tei\' Band 1898.

15. Dr. L. H. Petit, üomptes rendus et mémoires. Congrès pour
1\'étude de la tuberculose chez 1\'homme et chez les aniinaux.
4e session, 1898. Paris,
Masson et C. 1898.

16. Mededeelingen omtrent het VIIdo Internationaal Veeartsenij -
kundig Congres in Baden-Baden van 7 —12 Augustus 1899.

\'17. De Ziekenverpleging en de zorg voor de openbare gezondheid
in de laatste 50 jaren. Artikelen, geschreven voor den cata-
logus der historisch-geneeskundige tentoonstelling te Arnhem,
Juli
1899. Amsterdam, F. van Rossen 1899.

18. Dr. F. W. van Haeeten, Bacteriologische memoranda. Ta-
bellen ten gebruike bij het practisch werken. Utrecht, G-
J. C.
scrinerius 1899.

19. Veeartsenijkundige bladen voor Nederlandsch-Indië, deel XI,
afl. 4; deel XII, afl. 1 en 2.

20. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt, 4de jaargang
compleet; 5do jaargang nos. 1—23.

21. Hippos, weekblad gewijd aan de belangen van paardenfok-
kerij en van paardensport, 8ste jaargang compleet; 9de jaar-
gang nos. 1—15.

22. Landbouwweekblad, 7de jaargang compleet: 8ste jaargang
nos. 1—36.

23. Mededeelingen en berichten der Friesche Maatschappij van
Landbouw, 14de jaargang compleet; 15do jaargang nos. 1—4«

24. Landbouwkundig tijdschrift, deel 1898 compleet; deel 1899
noa,
1—4.

-ocr page 79-

25. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederlandsch-
Indië, deel 57 en 58 compleet.

26. Orgaan van de Vereeniging van oud-leerlingen der Rijks
Landbouwschool, llde jaargang, nos. 126—134.

27. Tijdschrift Maatschappij voor Nijverheid, deel II compleet;
deel III nos. 1—8.

28. Hygiënische bladen, deel I compleet; deel II, nos. 1—8.

29. Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor Genees-
kunde, deel II 1898 en I 1899 compleet; deel II 1899
nos. 1 — 11.

30. Geneeskundige Courant, jaargang 52 compleet ; jaargang 53
nos. 1—37.

31. Militair geneeskundig Tijdschrift, deel II compleet; deel III
nos. 1—3.

32. Deutsche thierärztliche Wochenschrift, Jahrgang VI voll-
ständig; Jahrgang VII nos. 1—36.

33. Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene, Jahrgang IX,

34. Oesterreichische Monatsschrift für Thierheilkunde, Jahrgang
XXIII vollständig; Jahrgang XXIV nos. 1—9.

35. Thierärztliches Centralblatt, Jahrgang XXI vollständig ; Jahr-
gang XXII nos. 1—25.

36. Schweizer-Archiv für Thierheilkunde, Band 40 vollständig ;
Band 41 nos. 1 — 4.

37. Recueil de médecine vétérinaire, série 8, tome V complète;
tome VI n<>s. 1 — 16.

38. Revue vétérinaire, année XXIII complète; année XXIV
nos. 1—9.

39. Le progrès vétérinaire, année Xt complète; année XII,
premier semestre complète, deuxieme semestre nos. 1 —10,

40. Bulletins de la société d\'anthropologie de Paris, tome X n°. 1.

41. Le bulletin vétérinaire, année IX no. 56.

42. Annales de médecine vétérinaire, année XLVII complète,
année XLVIII nos. 1—8.

43. L\'Echo vétérinaire, année XXVIII complète ; année XXIX

nos 1 — 6.

44. Archives des sciences biologiques à St. Petersbourg, tome
VI complète; tome VII nos. 1—3.

45. The Journal of comparative pathology and therapeutics ;
vol. XI, nos. 3—4; vol. XII, nos. 1—2.

-ocr page 80-

46. The Journal of comparative medecine and veterinary ar-
chives, vol. XVIII n«. 8—12; vol. XIX nos. 1—7.

47. Maanedsskrift for Dyrlaeger (Kopenhagen), Bind X nos. 6—
12; Bind XI, nos. 1—4.

48. Tijdschrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheids-
regeling, Ist® jaargang nos. 8 en 9.

BIBLIOTHEEK

YAN HOLLANDSCHE VEEARTSENIJKUNDIGE WERKEN.

(17 de verVolg).

Voor de bibliotheek zijn ontvangen:
Yan den heer
F. A. Deyermans te Dirksland:
Chomel, Huishoudelijk woordenboek verkort in vier deelen. Met
naar de natuur geteekende en gekleurde plaaten. Amsterdam,
J. A
llart 1800.

J. E. van der Trappen, Herbarium vivum, of verzameling van
gedroogde voorbeelden van nuttige gewassen vooral van dezulke,
die in Nederland inlandsch zijn of geteeld worden, en wier kennis
voor landbouw, handel en fabrieken belangrijk is, met derzelver
beschrijving. Als bekroonde prijsverhandeling uitgegeven door
de Nederl. Maatsch. ter bevordering van Nijverheid te Haarlem.
2 deelen. Haarlem,
V. Loosjes 1839 en 1843.

Van den heer D. Rempt te Ouder-Amstel:
Mr.
Jacobus de Smet, Den lusthof van het cureren der peerden,
beschreven door Mr. Jacobus de Smet, Peerdemeester in Borger-
hout buiten de stadt Antwerpen. Deze vierden druk van nieuws
oversien, van veel fouten gesuyverfc, ende vermeerdert met een
bijvoegsel van eenige
Geneesmiddelen voor de ziekten der koeijen.
Alsmede eenige ligte Remediën voor de gebreken der schapen,
varkens en hoenders.
Dordrecht, Adriaan Walpot 1761.

Handboek van Veeartsenijkunde. Eerste deel: Van de huisdieren
in staat van gezondheid, door
Dkfays en IIusson 1854; Tweede
deel: van de huisdieren in staat van ziekte, door P. S. J.
Ver-
heijen 1857.
Brussel, E. Tarlier.

-ocr page 81-

Philipp Jac. Sachs a Lewenheimb, Beschrijvinge van de melk
zijnde een troost der podagristen.

Steph. Blankaart, M. D., Briefsgewijze verhandelinge aan den
heer
Pilet tot Parijs wegens \'t groote gebruik der melk, zoo voor
de gezonde als ongezonde, voornamen tlijk in het
podagra; be-
toonende dat de melk het aller gesondste voedzel des werelds is.

Van den heer Th. L. Arntz te Nijmegen:

H. J. Prakke, Bijdrage tot de jongste runderpest-invasie in
Friesland. Leeuwarden, 9 October 1867.

Idem, Missive van Gedeputeerde Staten, geleidende het verslag
van den provincialen veearts H.
J. Prakke, betrekkelijk zijne
reis naar Zuid-Holland tot waarneming in loco der
runderpest.
Leeuwarden, Wed. M. van den Bosch 1865.

Yan den heer F. S. J. Yeeze te Enschede:

Besmettelijke veeziekten in Drente, middelen van voorbehoeding
en genezing, door het Landschaps-Bestuur voorgeschreven en aan-
geprezen, enz.;
1685—1770. In «Losse bladen uit Drenthe\'s
geschiedenis», verzameld door
J. S. Magnum. Assen, Willinge
Gratama 1856.

Hengstenkeuring in Overijsel (Enschedesche Courant van \'17 en
24 April en 2 Juni 1898).

Van den heer H. M. Kroon te Deventer:

H. M. Kroon, De invloed van het voedsel op melk en boter
(Overgedrukt uit het Nederlandscli Weekblad voor zuivelberei-
ding en veeteelt). Doetinchem, C.
Misset 1898.

Idem, Is het wenschelijk, dat naast ons Tijdschrift voor Vee-
artsenijkunde een
Veeartsenijkundig Weekblad wordt opgericht?
Voordracht, gehouden in de vergadering der afdl. Gelderland-
Overijsel op 16 Augustus 1898.

Van den heer A. Frederikse te Amersfoort :

Frederikse, Pineet voor bacteriologisch gebruik (met afbeel-
ding). Overgedrukt uit het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde
1892, deel I.

Van der Pluym en Frederikse, Scheikundig en bacteriologisch
onderzoek van melk en drinkwater met het oog op het voor-

-ocr page 82-

komen van eenige ziektegevallen (Afdruk uit het Nederlandsch
Militair Geneeskundig Archief 1891).

Van den heer Dr. D. A. ob Jong Jzn. te Leiden:

D. A. dn Jong Jzn., Untersuchungen über Botryoinyces. Inau-
gural-Dissertation zur Erlangung der veterinär-medicinischen Doc-
torwürde der hohen medicinischen Facultät an der Grossherzoglich
Hessischen Ludwigs-Universität Giessen. Leiden, E.
J. Brill
1899.

Idem, Verslag der vee- en vleeSchkeuring te Leiden over 1898.

Idem, Tuberculose et pseudo-tubercidose (vermineuse) du mouton
et de la chevre (Extrait du Congres de la Tuberculose, 4e ses-
sion 1898).

Idem, Ein Fall von Adenoma Renis (Abdruck aus der Zeit-
schrift für Thiermedicin 1899),

Idem, Ueber Staphylococcus pyogenes bovis (Abdruck aus dem
Centralblatt für Bakteriologie, Parasitenkunde und Infektions-
krankheiten, Band XXV, 1899).

Idem, Antwoord op enkele vragen, gesteld door het Hoofd-
bestuur der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, betrekking
hebbende op de verbreiding van tuberculose. Leiden, \'29 Novem-
ber 1898.

Van den heer E. H. Berch Gravenhorst te Druten:

Th. G. van Lidth de Jeude, Verklaring der ontleedkundige
afbeeldingen, ten gebruike der veeartsen en kweekelingen van
\'s Rijks Veeartsenijschool. lsto aflevering. Beschrijving der been-
deren van den kop des paards.
Utrecht, L. E. Bosch 1836.

C. Star Numan, Schets van het leven en karakter van Alex-
ander Numan
(overleden 1 September 1852). Groningen, 8 Juni
1853.

M. C. Verloren, Catalogue des musées d\'histoire naturelle et
d\'anatomie comparée, delaissés par feu
M. N. C. de F r km e rij et
feu
M. T. D. ScHUBäRT. Utrecht, Kemink & Zoon 1856.

D. P. Manvis Wzn.. Ieder pater prijst zijn convent aan of
eene korte beschrijving van de
wetenschappelijke overeenkomst tus-
schen den menschenarts en den veearts.
Zutphen, W. C. Wans-
leben
1838.

-ocr page 83-

Van clen heer O. Daams te Baarn ;

Discussie in den raad der gemeente Baarn over vleêschkeuring
(Baarnsch Nieuwsblad van 14 Januari 1899).

Verordening op de keuring van vee, vleesch en visch in de ge-
meente Baarn, van 23 Februari 1899.

Van den heer J. H. van Oijen te Haarlem:
J. Leijh en J. H. van Oijen, Rapport omtrent het oprichten
van een
abattoir te Haarlem met situatieteekening van het ter-
rein en schets-ontwerp. Haarlem, Maart 1899.

Van den heer D. van der Sluijs te Amsterdam:
Verslag over
abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1897.
D.
van der Sluijs, Voordracht over tuberculose bij het vee,
gehouden op de 25ste Algemeene vergadering der vereeniging
,,het Nederlandsche rundvee-stamboek" op 24 Mei 1898. Uit:
Mededeelingen en berichten van ,,het Ned. rundvee-stamboek",
afl.
23. Schiedam, H. A. M. Roelants 1898.

Van den heer L. T. Jannè te Roermond:
Verslag van de
gezondheidscommissie te Roermond over het
jaar 1898. Roermond, M.
Waterreus 1899.

N. N. Slachthuis (Maas- en Roerbode van 12 November 1898).
Z. idem ( » » » » 29 » 1898).

Van den heer H. A. Kroes te Dwingelo:
Voorstel van Burgemeester en Wethouders te Meppel, dato
14 Januari 1899, omtrent de
oprichting van een abattoir aldaar
(Prov. Drentsche en Asser courant van 20 Januari 1899).

Van den heer A. F. Muller te Amsterdam:
Een
veeartsenijschool in Indië (Algemeen Handelsblad van 14
Augustus 1895).
Indische veeartsen (Algemeen Handelsblad van 25 December 1895).

Van clen heer F. W. van Dulm te Arnhem:

Verslag der vee- en vleeschkeuring te Arnhem over 1898.

Van clen heer W. van der Burg te Soerabaja:
W.
van der Burg, De hondsdolheid (Soerabaja-Courant van
6 April 1899).

-ocr page 84-

Van den heer M. G. de Bruin te Utrecht:

Voorkoming van kalversterfte door ontsmetting der navelstreng
(Het Nieuws van 4 Februari 1899).

V. Kweeker, De kalf koe. Over haar behandeling vóór en na
het kalven, de verlossing (ook bij verkeerde ligging der vrucht),
het verwerpen, het blijven liggen na het kalven, de kalfziekte
of melkkoorts, de witte diarrhee en de verlamming der kalveren,
enz. Met
17 afbeeldingen. Goes, A. A. W. Bolland z.j. (1899).

A. M. Vermast, Het Sandelhout-paard. Een koloniaal belang
(Orgaan van de Vereeniging van Oud-leerlingen der Rijks Land-
bouwschool, van October 1898).

H. C. Reimers, Hoefbeslag (Idem).

M. G. de Bruin, Die traumatische Pericarditis des Rindes (Se-
paratabdruck aus «Monatshefte für praktische Thierheilkunde»,
XI Band).

Van den heer H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht:

Request aan den gemeenteraad der Dordrechtsche Slagersver-
eeniging over
keuring van vee en vleesch aldaar (Dordrechtsche
Courant van 20 December 1898).

Antwoord van Burgemeester en Wethouders van Dordrecht op
het request voornoemd, 27/28 Maart 1899.

Behandeling van dit onderwerp in den gemeenteraad (Dord-
rechtsche Courant van 5 April 1899).

Uittreksel uit het verslag van den toestand der gemeente
Dordrecht over het jaar
1898, voor zooveel betreft toezicht op de
levensmiddelen.
Dordrecht, Morks en Geuze 1899.

Jubileum van Th. G. van Rijssel (Dordrechtsche Courant van
21 Juni 1899).

Van den heer H. G. van Harrevelt te Rotterdam:

X. Reorganisatie van \'s Rijks veeartsenijschool en aansluiting
aan cle Utrechtsclie Universiteit (Nieuwe Rotterdamsche Courant,
van 1 Januari 1899).

Van den heer A. van Leeuwen te Groningen :

H. A. Kroes, Schapenschurft (Prov. Drentsche en Asser Cou-
rant van 8 Augustus 1898).

Idem, Staatshengsten (Idem van 6 Februari 1899).

-ocr page 85-

A. van Leeuwen, Schapenschurft (Idem van 16 December 1898),

Idem, Bestaat in Nederland behoefte aan schapenvleesch ?
(Nederlandsch Landbouw Weekblad van 29 October 1898.)

Idem, Goedkoop vleesch voor den werkman is niet te ver-
schaffen door den invoer van bevroren schapenvleesch (Idem, van
17 December 1898).

A. W. Heidema en A. van Leeuwen, Aanvulling van het
ingezonden stuk der heeren P.
Bolt te Hoogemeden en B. Bosman
te Groningen (Prov. Groninger Courant van 10 December 1898).

Van den heer Burgemeester der gemeente Groningen:

Bestek en teekeningen van het openbaar slachthuis te Gro-
ningen.

Van den heer W. C. Schimmel te Utrecht:

J. A. Bennet, Ontwerp eener veeartsenijkundige schole. Bekroond
antwoord op een prijsvraag der Maatschappij ter bevordering van
den Landbouw te Amsterdam (Verhandelingen dier Maatschappij,
deel
14, 2de stuk. Amsterdam, J. C. Sbpp en Zoon 1820).

W. Hoogenboom, Beschouwingen over het nut dat van het
abattoir te Amsterdam in oorlogstijd kan worden getrokken voor
eene behoorlijke voorziening van die positie van dierlijk voedsel
(Voordracht, gehouden in de Vereeniging ter beoefening van de
krijgswetenschap, op 26 Februari 1892. \'s-Gravenhage, C.
van
Doorn en Zoon
1892).

Lichaamsgebreken bij het paard. Voordracht gehouden te Ange-
ren op
30 November 1898 door H. C. Reimers (De Betuwe van
10 December 1898).

Rundvee in \'t algemeen. Voordracht gehouden te Renkum op
26 December 1899 door H.
C. Reimers (De Betuwe van 7
Januari 1899).

T. Bolt en D. Bosman, Onderzoek op cornage (Provinciale
Groninger Courant van 10 December 1898).

G. A. Vorsterman van Oijen, De Belgische grenskwestie (Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 20 December 1898).

Sociale hygiëne en tuberculose. Voordracht gehouden te \'s-Gra-
venhage door
Dr. W, P. Ruijsch, benevens een ingezonden stuk
omtrent dit verslag (Nieuwe Rotterdamsche Courant van 14 en
15 Maart 1899).

-ocr page 86-

Tuberculose, enz. Voordracht gehouden te \'s-Gravenhage,
door J. F. L
améris (Nieuwe Rotterdamsche Courant van 31
Maart 1899).

Van den heer J. J. Hinzè te \'s-Gravenhage:

J. J. Hinze, Statistisch overzicht der bij het Nederlandsche
leger hier te lande in het jaar 1898 behandelde zieke paarden.

Van den heer D. F. van Esveld te Utrecht:

Bar Jona, Vleeschvoeding (De Telegraaf van 23 Januari \\ 899).

R. Meindersma, id. ( id. 26 id. ).

J.W.H.hüykman.id. ( id. 27 id. ).

Bar Jona, id. In antwoord aan den heer Meindersma

(De Telegraaf van 30 Januari 1899).

Idem. id. In antwoord aan den heer Huykman

(De Telegraaf van 31 Januari 1899).

T., Oude Koeien ( idem ).

Omnivorus, Toch vleeschvoeding (De Telegraaf van 1 Februari 1899).

B. H. Bertels, Vleeschvoeding ( id. 3 id. ).

R. Meindersma, idem Wederantwoord aan Bar Jona

(De Telegraaf van 4 Februari 1899).

P. de Jong, idem ( id. 6 id. ).

Huykman, Een rijkswet op de keuring van vee en vleesch
(De Telegraaf van 21 Februari 1899).

Bar Jona, Vleeschvoeding. Een laatste woord. Ter responsie
aan Dr.
Hüykman, arts te Elspeet (Ermelo) (De Telegraaf van
4 Maart 1899).

Paardenvleesch (Utrechtsche courant van 21 April 1899).

Vivisectie, door een medicus (De Telegraaf van 5 November 1898).

Hoe oud is een paard? Verslag van een voordracht, gehouden
te Wierden, door J. H.
Cramer (Utrechtsche courant van
12 April 1899).

Het schaap (De Telegraaf van 18 April 1899).

De konijnen. Verslag van een voordracht, gehouden te Utrecht,
door M. C.
Spiiuijt (Utrechtsche Courant van 12 April 1899).

Een abattoir te Middelburg (Middelburgsche Courant van 3
September 1891).

Een abattoir te \'s-Gravenhage (De Telegraaf van 1 Juli 1899).

Vee en vleesch (Utrechtsche Courant van 5 Juli 1895),

-ocr page 87-

Een algemeene vleeschkeuring (Utrechtsche Courant van 27
Februari 1899).

Het openbaar slachthuis (De Nieuwe courant voor Utrecht en
omstreken van 27 September 1890).

Het abattoir in den gemeenteraad te Utrecht (Utrechtseh prov.
en stedl. Dagblad van 19 Mei 1897 en 8 November 1898).

Kleine oorzaken, groote gevolgen (abattoir te Utrecht) (Utr.
prov. en stedl. Dagblad van 2 October 1898).

F. Smulders, De openbare slachtplaats en de Nederlandsche
industrie (Utr. prov. en stedl. Dagblad van 9 October 1898).

Abattoir te Utrecht (Utrechtsch prov. en stedl. Dagblad van 14
October 1898).

H. M. K(roon), Zuivelfabrieken en het mond- en klauwzeer
(Nederlandsch weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt van
18 Mei 1897).

J. J. IJ. Smits, Kan het mond- en klauwzeer telkens als het
optreedt onmiddellijk onderdrukt worden?

Boekbeoordeeling (Overveluwsch weekblad van 24 Nov. 1883).

A. van Hessen, Tuberculose bij het vee (De Telegraaf van
21 September 1898).

Elles, Besmet vee of protectie? Een tuberculose-proef (De
Telegraaf van 15 April 1899).

Het tegengaan van tuberculose door ontsmetting van den vee-
stapel
(Dit artikel is geplaatst in het „Nederlandsch Militair
Geneeskundig Archief 1898, 4de afl.). Aankondiging in de Tele-
graaf van 28 Januari 1899.

Hs. van der Linden, Dieren ? in de omgeving van de 2de
Helmersstraat (De Telegraaf van 5 October 1898).

Dierenmishandeling (De Telegraaf van 19 December 1898).

Misplaatst medelijden (?) (Utrechtsch prov. en stedl. Dagblad
van 15 Februari 1899).

Een expositie (De Telegraaf van 29 October 1898).

Coöperatieve slagerij (Winterswijksche courant van 20 De-
cember 1898).

Begrafenis van J. L. van der Wuree (Yenloosche Courant
van 9 Juni 1894).

Het 40-jarig Jubileum van W. F. Steijgerwalt te Leiden
(Leidsch Dagblad van 1 November 1893 en Leidsche Courant
van 3 November 1893).

-ocr page 88-

Veertigjarig jubileum van Dr. A. W. H. Wirtz, Directeur
van \'s Rijks veeartsenijschool (Utrechtsch prov. en stedl. Dagblad van
17 Juli 1899).

J. F. LamÉris, Verslag van den districtsveearts te \'s-Graven-
hage betreffende de proefnemingen, in \'1898 van Rijkswege te
Oegstgeest gehouden met
inenting tegen de vlekziekte der varkens
volgens de
methode Lorenz (Staatscourant van 10 Juni 1899,
n°. 134).

v. d. H(arst), Methode tot het afscheiden van strychnine uit orga-
nische mengsels (Weekblad voor pharmacie van 7 Februari 1885).

N. N. Reorganisatie van Rijks veeartsenijschool en aansluiting
aan de Utrechtsche Universiteit (Nieuwe Rotterdamsche Courant
van 8 Januari 1899).

Verslag der werkzaamheden van de Commissie van toezicht op
vee en vleesch
in de gemeente Utrecht, over het jaar 1898.

Bepalingen betreffende de uitvoering der wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad n°. 131), tot regeling van het veeartsenijkundig staats-
toezicht en de veeartsenijkundige politie bij het voorkomen van
besmettelijke ziekten
onder paarden van het leger. Koninklijke
Boodschap N°. 1. Het Loo, den 17den December 1874.

Reglement der Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
verlies van vee, gevestigd te Amersfoort.

X De Belgische regeering en ons vee (De Telegraaf van 15
October 1898).

J. van der Chijs, Idem (De Telegraaf van 19 October 1898).

Veeziekten in België (De Telegraaf van 6 Deeember 1898).

F. Roevens, De Belgische grenzen (De Telegraaf van 27 De-
cember 1898).

Vee-invoer in België (De. Telegraaf van 4 Januari 1899).

De veehandel (De Telegraaf van 7 Februari 1899).

D. Hutcheon, Aphta (Uitknipsel uit een der Zuid-Afrikaansclie
bladen).

Abattoir, Verslag eener voordracht gehouden door D. F. van
Esveld
in den Geneeskundigen Raad te Arnhem (Utrechtsch
prov.- en stedl. Dagblad van 19 Juni 1899).

Vee-uitvoer (Utrechtsch prov. en stedl. Dagblad van 6 Augustus
1899).

G. A. Vorsterman van Oijen, De grensquaestie en Troepen-
paarden
(De Telegraaf van 5 Augustus 1899).

-ocr page 89-

Dr. G. H. Leignes Bakhoven, Een volksbelang. Vleeschkeu-
ring in Nederland. Tweede druk. Kampen,
Laurens van Hulst
1897.

Van Dr. F. E. Fouquet te Maastricht:

Dr. Fouquët, Het abattoir en deszelfs rentabele opbrengst (Ons
Zuiden van 25 Juli 1894).

Idem, Bewaren van vleesch, enz. in ijs (Limburger Koerier
van 8 December 1896).

Idem, De slachthids-guaestie te Maastricht (7de verslag (A) der
vereeniging tot bevordering der volksgezondheid te Maastricht.
Maastricht,
Leiter Ntpei.s 1895).

Cand., Bedreigd! (Slachthuis-quaestie Maastricht) (Limburger
Koerier van 3 April 1897).

Dr. Fouquet, Niet bedreigd (Limburger Koerier van 10 April
1897).

Idem, Begrooting van jaarlijksche ontvangsten en uitgaven
van een slachthuis te Maastricht (Limburger Koerier van 17
April 1897).

Idem, Wordt, door verplicht slachten en keuren in een publiek
slachthuis, de prijs van het vleesch verhoogd? Kunnen deze in-
richtingen zich rendeeren? (Limburger Koerier van 14 Augustus
1897.)

Idem, Welke is de opinie der leden van den gemeenteraad van
Maastricht omtrent het slachten der varkens in een stedelijk
publiek abattoir? (De Limburger Koerier van 28 Augustus 1897.)

Apollo, Ons stedelijk abattoir (Dagblad van Maastricht van
4 September 1897).

Dr. Fouquet, Slachthuis-cjuaestie te Maastricht (Overdruk uit
een der nummers van de Limburger Koerier 1897).

Van Mejuffrouw Chr. Smits te Deventer:

J. J. U. Smits, Gewone verschijnselen van den runclveetgphus, of
handleiding voor veehouders om genoemde ziekte te kunnen
onderkennen. Deventer, D.
Reuvecamp, z. j. (1866);

Idem, Over de aderlating als voorbehoedmiddel tegen de kalf-
ziekte, melkziekte en het melkvuur
der koeijen (Overdruk uit «De
Boerengondmijn» 1859, no. 2).

-ocr page 90-

Idem, Rapport aan Heeren Gedeputeerde Staten van Overijsel
omtrent een
onderzoek naar runderpest, dato 22 Maart 1866.

Idem, Iets over geregtelijke veeartsenijkunde, uit een kritisch
oogpunt (overdruk uit «De Boeren-goudmijn» 1861, nos. 8 en 9).

Idem, Vluchtige blik op het voorloopig verslag betreffende de
aanhangige wetsontwerpen tot regeling van het
veeartsenijkundig
staatstoezicht
, enz. Deventer, W. Reuvecamp, z. j.

J. J. U. S(mits), De veeartsen tegenover den veetyphus en de
menschenartsen tegenover de
cholera (Davo-bode, 23 Mei 1866).

J. J. U. Smits, Een woord betrekkelijk Dr. R. Smit\'s
beschouwing over de tongblaar, enz. (Deventer Courant van
15 October 1869).

Idem, Dagvaarding in zake een ingezonden rekening (Provinciale
Overijselsche en Zwolsche Courant van 10 Januari 1872).

J. J. U. S(mits), Waartoe de wet, regelende het veeartsenij-
kundig staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie (Arnhemsche
Courant van 23 Augustus 1872).

Idem, Eene ziekte te voorkomen is beter dan die te genezen, met
een opmerking (Arnhemsche Courant van 2 en 9 October 1872).

Idem, Besmettelijke longziekte in het spoeling-district (Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 17 Januari en 10 Febr. 1885).

Idem, Mond- en klauwzeer (Nieuwe Rotterdamsche Courant
van 12 Juli 1885).

Idem, Tuberculose (Deventer Dagblad van 4 Mei 1896).

S... s (Smits), Vee-invoer (Algemeen Handelsblad van 14
Januari 1899).

J. J. U. S(mits), Hondsdolheid (Provinciale Overijselsche en
Zwolsche Courant yan 28 Juli 1876).

J. Jennes, Het stelsel van Gitenon, om aan uitwendige ken-
teekenen der koe te kunnen zien: de hoeveelheid en hoedanig-
heid der melk, die zij zal geven, benevens den duur der melk-
geving. Nader toegelicht, vereenvoudigd en gewijzigd door
M. Magne, met platen. Zwolle, J. J. Tul 1848.

H. M. Hartog, De longziekte en hare voorbehoedmiddelen (Over-
druk uit den «Vriend van den Landman» 1857, n°. 8).

Van der Does de Willebois, Het mond- en klauwzeer in Groot-
Britannië gedurende het jaar 1883. Londen, 6 Juni 1884.

G. A. O., te Zalt-Bommel, De longziekte in het spoeling-district
(Schiedamsche Courant van 19 Februari 1885).

-ocr page 91-

J. Th. Cattie, Hondsdolheid en dierenbescherming (Arnhemsche
Courant van 26 October 1876).

? ? De strijd tegen de longziekte en bet enquête-voorstel (Nieuwe
Rotterdamscbe Courant van 2 en 4 November 1876). x)

S., Vee-uitvoer (Algemeen Handelsblad van 4 December 1898).

Amersfoordt, Vragen omtrent bet ontstaan der besmettelijke
longziekte bij het rundvee (Nieuws van den Dag van 22
Augustus 1882).

G. A. O(), De longziekte in het spoelingdistrict (Nieuwe
Rotterdamscbe Courant van 30 Januari en 3 Februari 1885).

Van den heer Dr. J. D. van der Plaats te Utrecht:

J. D. van der Plaats, Eene natuurkundige verklaring van de
schaduwproef (Nederl. oogheelkundige bijdragen 1899, afl. 8).

Utrecht, 20 September 1899.

De bibliothecaris,

VAN ESVELD.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

De heer A. Frederikse heeft de op hem uitgebrachte benoe-
ming tot lid van het Hoofdbestuur aangenomen.

Bij de Algemeene afdeeling is aangenomen als nieuw lid de
heer
H. J. Tromp de Haas, paardenarts 2de klasse bij het leger
in Ned.-Inclië, thans met verlof te *s-Gravenhage, terwijl verder
bij die afdeeling zijn overgegaan de heeren H. F.
Eggink en J.
Plet van de afdeeling Friesland. Van de Algemeene afdeeling
gaan, met ingang van 1 Januari 1900 over: bij de afdeeling
Noord-Brabant—-Limburg de heer J. A.
Klauwers, bij cle afdee-
ling Zuid-Holland de heer
P. Teljer.

1) Het eerste stuk van dit artikel, waarschijnlijk in het bijblad van 1
Maart 1876 geplaatst, ontbreekt; ondergeteekendo zou dit gaarne ontvan-
gen, alsmede: Middelburgsche Courant van 12 Juni 1895 of iets vroeger,
waarin een stuk moet voorkomen van J. J.
U. Smits; het Meuws van den
Dag van 21 Augustus 1882, waarin een artikel van H, over longziekte;
Nieuwe Rotterdamsche Courant of Schiedamsche Courant van het begin
1885, waarin stukken moeten voorkomen van I tot IX, door G. A. O, over
longziekte.

-ocr page 92-

Necrologie.

Den 6den September 1899 overleed te Sittard, in den ouderdom
van
87 jaar, de heer Ferdinand van de Vorst, die den 13den
Mei 1812 te Montenaeken in Belgisch Limburg was geboren.

De overledene werd den 9den September 1837 te Brussel tot
veearts bevorderd en vestigde zich bij den overgang van Limburg
aan Nederland in 1839 te Si ttard, waar hij zich in een zeer
uitgebreide praktijk mocht verheugen.

In de laatste 20 jaar oefende hij echter de gewone praktijk
niet meer uit, maar nam slechts de functiën waar van provin-
ciaal-districtsveearts.

Zeer algemeen was de deelneming bij de begrafenis van den
eerwaardigen grijsaard.

Personalia.

Gevestigd: te Haarlem J. A. R. Avis, te Bleskensgraaf K. de
Vink
, te Eibergen J. Vlaskamp, te Enschede (tijdelijk) H. Markus,
te Zetten J. H. Rutgers.

Benoemd: tot provinciaal-veearts, standplaats Heusden, II. J.

H. Sala, van Utrecht; tot directeur van het abattoir te Groningen
P. D. Beunders van Amsterdam; tot gemeente-veearts te Kampen
R. Katten winkel aldaar; tot provinciaal-districtsveearts, ter stand-
plaats Sittard, L.
van Kempen aldaar; tot veearts bij den burger-
lijken dienst in Ned. Indië
J. Breedveld te Batavia.

Verplaatst: van Groenlo naar Heusden A. Marcus, van Baren-
drecht naar Ginneken H.
de Jong, van Bindjei naar Batavia

I. Breedveld, van Milligen naar \'s-Gravenhage de paardenarts
2de klasse D. H. Goossen, van \'s-Gravenhage naar Milligen de
paardenarts 2de klasse J.
Maas ; van Atjeh naar Batavia de paar-
denarts 3de klasse J. N. A. C.
Scheepens.

De cursus in bacteriologie aan het Militair hospitaal te Utrecht
wordt gedurende October en November 1899 bijgewoond dooi-
den heer F. S. J.
Veeze van Enschede.

Den adviseur voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst,
dr. D. P. F.
Driessen, is opgedragen zich naar Midden- en

-ocr page 93-

Oost-Ja va en het eiland Madoera te begeven, ten einde een
onderzoek in te stellen naar de zoötechnische toestanden aldaar
(De Telegraaf van 4 October 1899).

Door de gouvernements-veeartsen H. \'t Hoen en J. D. van
den Beegh
is, dato 3 Juli 1899, met gunstig gevolg afgelegd
het examen in de Javaansche taal, bedoeld bij art. 2 van het
programma, vastgesteld bij Staatsblad
1891, n°. 39.

De heer I. Korteweg, sinds 34 jaar werkzaam te Strijen en
vóór dien tijd te Zwaluwe, herdacht den lGden October den dag,
waarop hem vóór 50 jaar het diploma van genees-, heel- en
verloskundige werd uitgereikt. Hij werd in 1846 tot veearts
bevorderd.

Veeartsenij k undig Staatstoezi clit.

Bij Koninklijk besluit van 26 Augustus \'1899, n°. 24, zijn,
met ingang van 16 October 1899, benoemd tot plaatsvervanger
van den districtsveearts, wien Dordrecht als standplaats is aan-
gewezen, de veeartsen L.
Boogaert te Axel en O. Roobzant
te Oude-Tonge.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 30 Augustus 1899, n°. 50471, af\'d. Landbouw, is, met ingang
van 1 September 1899, tot bijstand van den districtsveearts, wien
Haarlem als standplaats is aangewezen, in het afwenden van het
gevaar, waarmede besmettelijke veeziekten den veestapel bedreigen,
benoemd tot tijdelijk veeopzichter ter standplaats Amsterdam,
J. H.
Sluijtee aldaar.

Bij Koninklijk besluit van 26 September 1899, n°. 4, is, met
ingang van 1 October 1899, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervanger van den districts veearts, wien Groningen als
standplaats is aangewezen, de veearts
II. R. Rentema te Niewolde.

Blijkens bericht van Harer Majesteits gezant te Brussel zal,
met ingang van 1 September e. k., het douanekantoor te Sant-
vliet voor den invoer van Nederlandsch melkvee gesloten, en het
douanekantoor te Bsschen (station en dorp) heropend worden
(Staatscourant van 27/28 Augustus 1899, n°. 201).

-ocr page 94-

Blijkens bericht van Harer Majesteits gezant te Brussel bevat
de „Moniteur Beige" van 8 dezer een besluit, waarbij, met ingang
van 9 daaraanvolgende, de invoer per spoorweg van Hollandsche
runderen en schapen met bestemming naar de slachthuizen te
Anderlecht, Antwerpen, Brussel, Gent en Luik, wordt toegelaten
op alle Maandagen van 11 tot 12 uur langs Clinge (station),
onder de voorwaarden van het Koninklijk besluit van 14 December
1896, gepubliceerd in de Staatscourant van 19 December 1896
(De Telegraaf van 11 October 1899).

Met ingang van 15 October \'1899 is de invoer van melkkoeien
in België, langs Clinge, station en dorp, verboden (De Telegraaf
van 13 October 1899).

Met ingang van 2 November 1899 is de invoer van Neder-
landsch melkvee langs het Belgisch douanekantoor Visé (station)
wederom toegestaan (Staatscourant van 26 October 1899, n°. 252).

Blijkens bericht van Harer Majesteits gezant te Brussel bevat
de «Moniteur Beige» van den 29 dezer het bericht dat met
ingang van 2 November a. s. de invoer van melkkoeien langs
Baarle Hertog tot nader orde verboden is. (Staatscourant van
29/30 October 1899, n°. 255).

-ocr page 95-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Augustus en September 1899.

(De cijfers tusscüen ( ) duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten. .

Veepest der herkauwers, j

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-dro es en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d
he

Is
M
a

Ti

0
■H

w

nds-
ol-
id.

0
>

h

O
Ti
fl

eS

H

Rotkreupel.

Augustus.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland . . .
Noord-Brabant.
Limburg . . .

12
20

5
8
41
38
54
96
52
34
7

i)
55

55
55
55
55
55
»
»
»
»

ss
»

n
yi

n

»

n
55

n
»

55

482 (40)
385 (6)
2
C2)
977(i")
2655(3^)

5134(286)

1230(i8i)
83 7 5(580)
3 1 88(322)
1175(134)
82 (3)

»
»
»

j)
55

1

6(2)

55

n

168 (?)
89 (29)
2 (i)

35 (2)
30 (2)
33 (2)

n
Ï)
n

n
»

n

55

»

55
55
55

n
n
n

26 (20)
5 7 3 (346)

4 (i)
1

5 (4)

3 (2)
11
(7)
26 (25)
46 (43)
21 (U)

4 (i)

55
»
55

55
55
55

55

5)
55

2 (2)
2 (2)
1
55

4 (4)

55

3 (3)
1

7 (6)

5 (5)

55
55
55
55

55

»

55
55

55

55

55

n
55

55
55
15
55
55
55
!5
55

55
55

2(2)
55

55

19(4)

55
55

55

Totaal . .

367

»

»

2 3 6 85(2083)-

7(3)

357 (43)

n

720 (46i)

»

25 (24)

»

55

21 (6)

September.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

14
19
9
11
50
43
63
85
69
32
5

»
»
55
»
»
»
»

55
»

»
»

55

»

»

n
»

55

n
n

n
»

258 (34)
1725 (34)
28 (5)
433 (45)
24 58 (369)
3126 po)

20 58 ( 265)
2 5 74 (295)
6032 (642)

849 (92)
17 (3)

55
1

55
55
55

3(3)
4(2)

55
55
55

2 (i)
77 (5)
101 (29)

656 (19)
»

9 (2)
75 (9)
112 (6)
55

6 (i)
»

»

n
»

»
»

n
»

»
jj

n

n

16 (12)
316 (92)

V)

1

25 (16)

24" (1«)

35 (34)
65 (57)
11 (6)
10 (2)

55
55
55
55

55

»

5)
55
55
55
55

2 (i)
3 (2)
2 (2)
2 (2)
3 (3)
1

17(11)
1

5 (5)
1

55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55

55

55

»

55
55
55
55
55

55

n

55
55

8 C)

1
55

27 (4)
??

11

»

V)

Totaal . .

400

»

»

195 5 8(1984)

8(6)

1038 (72)

»

503 (236)

»

37 (29)

55

36 (12)

(,Staatscourant van 22 September 1899, no. 228, en van 26 October 1899, n°. 252).

v. E.

-ocr page 96-

Rijks veeartsenijschool.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandscbe Zaken
van 28 Angnstus 1899, n°. 4398, afd. Landbouw, is, met ingang
van 1 September 1899, aan P. H.
Postma eervol ontslag verleend
als econoom bij \'s Rijks veeartsenijschool.

De leerling M. de Ridder van het 3de studiejaar, die door ziekte
verhinderd was aan het overgangsexamen deel te nemen, is, na
in September gehouden examen, tot het 4do studiejaar toegelaten.

Krachtens diploma van een hoogere burgerschool met 5-jarigen
cursus is
J. M. Kerkhoven van Ruurlo tot het lste studiejaar
toegelaten.

Aan den cursus 1899/1900 nemen 70 leerlingen deel en wel
lste studiejaar 20, 2do studiejaar 18, 3do studiejaar 9 en 4de
studiejaar 23.

Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1900.

Hoofdstuk Y, Afdeeling VI.

Art. 163. Jaarwedden en verdere belooningen van de vaste

districtsveeartsen............f 22500.—

Art. 164. Reis-, verblijf- en bureelkosten van de districts-
veeartsen, reis- en verblijfkosten en vacatiegelden van hun
plaatsvervangers en reis- en verblijfkosten en belooning van de
geëxamineerde veeartsen, bedoeld in de artt. 14, 16, 17, 19, 21
en 25 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), de artt. 1
en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n°. 94) en de artt.
2 en 5 der wet van 5 Juni 1875 (Staatsblad n°. 110).

a. reis- en verblijfkosten........f 45000.—

b. bureelkosten..................» 3100.—

Art. 165. Jaarwedden en verdere belooningen van den direc-
teur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s
Rijks veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen:

a. jaarwedden van den directeur en cle leeraren :

1 directeur.............f 4000.—

4 leeraren a f3500 ..........» 14000.—

1 leeraar..............» 3458.33

-ocr page 97-

Bij het tot stand komen van de regeling der traktementen van de leer-
aren der Rijks veeartsenijschool, zooals die thans is, stelde men voor f 8000
aan de jongere en f 3500 aan de oudere leeraren toe te kennen. De oudste
vier docenten zijn sedert geruimen tijd in het genot der jaarwedde van
f 3500. Laatstelijk zijn 3 hunner in het genot van het maximum der wedde
gesteld na 12-jarigen dienst. Op 1 Februari 1900 zal ook Dr. H. J.
Ham-
burger
gedurende 12 jaar leeraar aan de inrichting zijn geweest. Gelet op
diens ijver en toewijding is het billijk, dat zijn jaarwedde, welke thans
f 3000 bedraagt, met ingang van dien dag op f 3500 worde gebracht. Te
dien einde is voor dit onderdeel f 458.83 meer te ramen.

2 leeraren a f3000 .......

b. jaarwedden der verdere ambtenaren:

1 prosector ..........

1 hoofdopziener........

1 smid...........

5 assistenten a f 1000 ......

f CiOOO,—

» 1500.—

» 1200.—

» 1200.—

» 5000.—

De leeraar in veeteelt, verloskunde, gerechtelijke veeartsenijkunde, vleesch-
keuring en cliniek heeft tot dusver niefc over een eigen assistent te beschik-
ken. Yoor de dagelijksche consnltatieve cliniek wordt hij bijgestaan door de
twee assistenten bij het onderwijs der twee leeraren, die belast zijn met de
stationnaire cliniek, terwijl hij de buitencliniek geheel zelf waarneemt, beur-
telings vergezeld van twee leerlingen van het oudste studiejaar. Voor een
deel van laatstbedoelde, vaak zeer tijdroovende werkzaamheden, inzonder-
heid de nabehandeling, is de aanstelling noodig van een afzonderlijk assis-
tent, die bovendien den leeraar zou kunnen vervangen in urgente gevallen,
als buiten de gewone cliniek-uren onmiddellijk hulp moet worden verleend.

Naar zich laat verwachten zal de ambulatoire cliniek door de voorgestelde
regeling zeer in omvang toenemen, hetgeen voor de leerlingen van het
oudste studiejaar, vooral met het oog op de runderpraktijk, van groote waarde
zoude wezen. Ook uit anderen hoofde is de aanstelling van dezen nieuwen
titularis, voor wien f 1000 wordt aangevraagd, gewenscht.

Ten gevolge van het uitwonend worden van alle leerlingen, zal de dienst-
regeling der clinische assistenten een wijziging beliooren te ondergaan, waarbij
vaste dienstbeurten aan de inrichting noodig zullen worden, en voor een
geschikte verdeeling dier dienstbeurten is een getal van drie assistenten wel
vereischt. Zoolang er inwonende leerlingen waren, kon bij velerlei van hun
hulp worden gebruik gemaakt.

Ook bij het onderwijs in natuurlijke historie en aanverwante vakken is
het optreden van een assistent op een bedrag van f 1000 noodzakelijk. Het
onderricht in plantkunde, dierkunde, delfstof- en aardkunde, artsenijwaren-
kennis, artsenijmengkunde en praetische scheikunde, benevens het toezicht
op den pharmaceutischen dienst, zijn aan één leeraar opgedragen. Zoolang
dat onderwijs uitsluitend oraal gegeven pleegde te worden, was met de
hulp van een bediende te volstaan, maar sedert de nieuwere methode ad-
structie van het onderricht door ruime demonstratie en het doen kennis

-ocr page 98-

maken met de natuur door eigen onderzoek medebrengt, kan bovendien de
hulp van een assistent niet worden ontbeerd.

Het geven van een groot aantal colleges in voornoemde uiteenloopende
vakken vordert van den docent voordurend zooveel studie, dat hem te weinig
tijd overblijft om voor elke les het noodige demonstratie-materiaal gereed
te hebben.

Hierbij dient hjj ter zijde gestaan te worden door iemand, die in de natuur-
historische vakken zekere bekwaamheid bezit. Door het optreden van den
bedoelden assistent zal het voorts mogelijk wezen verschillende chemische
en toxicologische onderzoekingen, welke thans steeds van de hand gewezen
moeten worden, te verrichten, en zullen mede de herhaalde aanvragen der
leerlingen om zeiven te experimenteeren en een of ander na te gaan, zeer
tot hun belang, vatbaar worden voor inwilliging. Wordt het gevraagde
bedrag toegestaan, dan zal do post „subsidiën voor het onderwijs" (artikel
166, a) te verminderen zijn met f 500, vermits verschillende van de hulp-
middelen, die men thans verplicht is aan te koopen, alsdan met eigen
krachten vervaardigd zullen kunnen worden.

1 laborant in de apotheek........f 1200.—

1 opziener............ . » 1200.—

De laborant in de apotheek en de opziener hadden, toen zij inwonend
waren, ieder een jaarwedde van f 700. In verband met de opheffing van het
internaat is er op gerekend hun bezoldigingen met 1 September 1899 te
kunnen verhoogen met f 400 ter vergoeding van het gemis van inwoning,
voeding en verpleging. Het blijkt evenwel, dat het voor ambtenaren
van hun categorie bezwaarlijk is in Utrecht voor minder dan f 40
\'s maands huisvesting met voeding te bekomen. In verband daarmede
wordt het billijk geacht beider wedde met f 100 te verhoogen en mitsdien
te brengen op f1200.

2 arnanuenses a f 700.—........f 1400.—

c. schrijfloonen, loon der bedienden en arbeiders » 11600.—

Yolgens den maatstaf, waarnaar dat onderdeel in verband met de ophef-
fing van het internaat geraamd werd voor de laatste 4 maanden van het
loopend jaar, zoude hiervoor uit te trekken zyn f 11800; er blijkt evenwel
met f 11600 volstaan te kunnen worden.

Art. 166. Subsidiën voor de verzamelingen en andere in-
richtingen van onderwijs aan \'süijks veeartsenijschool; aanbouw,
onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop van
meubelen en gereedschappen, vuur, water en licht, aankoop en
voeding van dieren, administratieve en verdere uitgaveii:

a. subsidiën voor het onderwijs......f 5000.—

Op de gronden, uiteengezet in de memorie van toelichting bij art. 165b,
(zie hiervoor) kan dit onderdeel f 500 lager geraamd worden dan in het
vorig jaar.

-ocr page 99-

h. onderhoud en lasten der gebouwen, onderhoud en aankoop
van meubelen en gereedschappen, mitsgaders vuur, water en

f 11000.—

De omstandigheid, dat verschillende lokalen, tot dusver voor hot inter-
naat in gebruik, overeenkomstig de ten vorigen jare aangekondigde bedoe-
ling, voor het onderwijs ingericht zullen worden, maakt het noodzakelijk
dat onderdeel met f 1000 te verhoogen.

c. schrijfbehoeften, drukloonen en kleine huishoudelijke uit-
gaven................f 700.—

d. voeding en verpleging van dieren in de stallen dei-
school................» 13000.—

e. aankoop van dieren.........» 3500.—

Art. 167. Toelagen voor huisvesting en verpleging aan leer-
lingen van \'s Rijks veeartsenijschool, die bij de opheffing van het
internaat inwonend waren.........f 2400.—

Zij, die laatstelijk inwonend leerling van \'s Rijks veeartsenijschool waren,
betaalden jaarlijks f 250 voor huisvesting en verpleging. Naar hetgeen ge-
bleken is, zullen deze jongelieden, in geval zij na de opheffing van het inter-
naat de lessen der inrichting blijven volgen, voor huisvesting en verpleging
ten minste f 400 per jaar hebben te besteden. Onder die omstandigheid is
het billijk, dat hun dit verschil, ten bedrage van f 150, uit \'s Rijks kas
worde vergoed. Voor zooveel het schooljaar 1899 —1900 betreft, worden
bij dat artikel de noodige gelden aangevraagd.

Art. 168. Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van cur-
sussen in hoefbeslag...........f 3600.—

Art. 169. Kosten van de examens van hen die een diploma
als veearts verlangen volgens de wet van 8 Juli 1874 (Staats-

f 3000.—

blad n°. 99).

Art. 172. Kosten, subsidiën en schadeloosstellingen tot af-
wending van het gevaar waarmede besmettelijke veeziekten den
veestapel bedreigen, en daartoe betrekkelijke uitgaven, waaronder
belooning van tijdelijke buitengewone districtsveeartsen en vee-
opzichters ..............f 75000.—

Aangezien het in de bedoeling ligt met betrokking tot het mond- en
klauwzeer hot in den laatsten tijd gevolgde stelsel van doorzieken eventueel
toe te passen, zoodra het euvel niet meer tot sporadische gevallen beperkt
mocht zijn, zal voor dezen post vermoedelijk met f 75000, zijnde f 25000
minder dan ten vorigen jare geraamd werd, volstaan kunnen worden.

licht

Art. 173. Kosten, voortvloeiende uit de wet van 5 Juni 1875

f 250
v. E.

(Staatsblad n°. 110)

-ocr page 100-

Boekbeoordeeling.

Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr
1900. Herausgegeben in zwei Teilen von Prof. Dr. R.
SCIIMALTZ. Mit Beiträgen von weiland Prof. Dr. RABE,
Dr. ARNDT, Dr. EDLING-ER, Dr. ESCHBAUM, HARTEN-
STEIN, KOCH und Dr. STEINBACH. Berlin, R. SCHOETZ
1900. Preis 4 Mark.

Reeds den 30sten Augustus zag deze belangrijke almanak bet
licht; het vroegtijdig verschijnen heeft echter aan den inhoud
geen afbreuk gedaan. Het is thans de elfde jaargang en in een
tiental jaren is de inhoud van 170 tot 315 bladzijden gestegen.
Dit wijst op het voortdurend streven van den uitgever om den
almanak allengs tot een onmisbare vraagbaak voor eiken veearts
te maken.

Thans zijn weder een paar hoofdstukken toegevoegd, namelijk
een verhandeling over voederingsleer, met tabellen, door
Dr.
Ellinger,
en twee tafels met afbeeldingen van de gewichtigste
Duitsche en Oostenrijksche stoeterijteekens, Het artikel over
koopvernietigende gebreken is herzien en in overeenstemming
gebracht met
Dieckeruofe\'s handboek der gerechtelijke vee-
artsenijkunde, terwijl dat over het opsporen van bacteriën door
Prof.
Rabe verbeterd en aangevuld is, evenals de geneesmiddel-
leer en vele andere artikelen. Overigens zij verwezen naar hetgeen
omtrent dezen almanak het vorig iaar is vermeld.

Zij die hem van vroeger kennen, zullen dien trouwen vriend,
dat vademecum wenschen te behouden; den overigen collega\'s
zij de kennismaking aanbevolen.

W. 0. Schimmel.

Bacteriologische Memoranda, doorDr. P. W. VANHAEPTEN.

Utrecht, Gr. J. C. SCRINERIUS 1899.

De 2,l\'s en 3d6 aflevering van genoemd werk zijn thans in één
boekje verschenen en daarmede schijnt, ten minste te oordeelen
naar het laatste gedeelte dat uitsluitend aan bacteriologische
techniek gewijd is, het geheel voltooid. Ref. is den schrijver
erkentelijk, dat hij heeft willen gehoor geven aan het in de

-ocr page 101-

eerste aankondiging uitgedrukte voorstel om voortaan de plaats
te vermelden waar de voornaamste oorspronkelijke onderzoekingen
omtrent, verschillende micro-organismen te vinden zijn. Wij hopen
dat weldra een tweede druk zal noodig zijn en dan ook de eerste
aflevering soortgelijke toevoegingen zal erlangen. Misschien vindt
de schrijver dan tevens de gelegenheid, aan zijn boek een wat
kleiner en handiger formaat t,e geven, wat vooral voor een boek
dat dikwijls geraadpleegd wordt niet ongewenscht is.

Wij wenschen het verdienstelijke werk van den ijverigen auteur
in veler handen. Het heeft er recht op.

H. J. Hamburger.

Bericht über das Veterinärwesen im König-
reiche Sachsen für das Jahr 1898. Herausge-
geben von der Königliehen Commission für das Veteri-
närwesen zu Dresden. Drei und vierzigster Jahrgang.
Dresden,
Cr. SCHöNFELD\'s Verlagsbuchhandlung 1899.

Ook in dit 43ste jaarbericht worden, behalve de gewone be-
richten, tal van bijzonderheden aangetroffen, zoo b.v. het
amputeeren van den eikel bij earcinoma glandis penis bij het
paard; het voorkomen van epulis carcinomatosa bij een 20-jarigen
ruin; solutio retinae als aangeboren gebrek bij een veulen,
waarvan de moeder aan periodische oogontsteking had geleden,
zoodat hier mogelijk van intra-uterine infectie sprake is.

Bij de mededeelingen van de «Bezirks-thierärzte» wordt uit-
voerig over
kippencholera gehandeld, waardoor vooral ganzen
worden aangetast; dat deze ziekte van groot belang kan zijn,
blijkt wel uit het aantal ganzen dat werd ingevoerd, namelijk
828294. CJit de apotheek der school werden 3631 doses tuberculine
afgegeven, terwijl o. m. uit een mededeeling van Dr.
Lungwitz
blijkt, dat de tuberculine-enting als bestrijdingsmiddel van tuber-
culose
betrekkelijk nog weinig wordt toegepast.

Toch komt de ziekte zeer veel voor, want van de 104018
geslachte runderen waren er 31690, d. i. 30.46 pet. tuberculeus;
het hoogste cijfer, 48.19 pet., wordt te Midweida aangetroffen.
Verder bleken van de geslachte dieren door de ziekte aangetast:
kalveren 0.24 pet., schapen 0.09 pet., geiten 0.41 pet., varkens

-ocr page 102-

3.16 pet., paarden 0.16 pet., honden 0.37 pet. Al deze cijfers
zijn hooger dan in het voorgaand jaar.

Bij de trichinenJceuring bleek dat 0.0062 pet. der geslachte
varkens, d. i. 1 op 16027, trichineus waren. De percentage in
1891 bedroeg 0.014 pet.

In het geheel werden 535 honden geslacht.

Met het oog op de algemeene keuring van vee en vleesch
werden, te beginnen met 1 October, 174 personen geëxamineerd
als keurmeesters.

Als aanhangsel zijn opgenomen de verschillende wetten en
besluiten op veeartsenijkunde betrekking hebbende.

Van Esveld.

Nieuw uitgekomen boeken.

C. Gerot, Das Geschlecht des Embryo. Ein Beitrag zur Lösung des Problems
der Geschlechtswahl. Für ärztliche Kreise bestimmt. Br., kl. 8vo. 64 Seiten.
Berlin, J.
Gabriel 1899.

Prof. R. Müller, Grundzüge der landwirtschaftlichen Tierproduktions-
lehre für Studierende und Praktiker.
Mit 184 Textabbildungen. Berlin,
P.
Parey 1900. Preis 6 Mark.

Prof. Dr. F. Friedberger und Prof. Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der klini-
schen Untersuchungsmethoden für Thierärzte.
3te Auflage. Stuttgart,
F. Enke 1900.

Dr. G. L. Schleich, Neue Methoden der Wundheilung. Ihre Bedingungen
und Vereinfachung für die Praxis. Berlin,
Julius Springer 1899.

Prof. Dr. W. Dieckerhoee, Gerichtliche Thierarzneikunde. 2"\' vermehrte
Auflage. Berlin, R.
Schoetz 1899. Preis geb. 20 Mark.

H. Schelenz, Pharmacognostische Karte für die Arzneibücher Europas und
der vereinigten Staaten von Amerika.
2tc Auflage. Wien, G. Freytag &
Berndt 1899. Preis fl. 1.50.

Jahresbericht über die Leistungen auf dem Gebiete der Veterinär-Medicin,
herausgegeben von Prof. Dr. Ellenberger, Prof. Dr. Schütz und Prof.
Dr.
Baum. 18 Jahrgang (Jahr 1898). Berlin, A. Hirschwald 1899.

Dr. Hülsemann, Die Vieh- Versicherung, ihr Wesen, ihre Aufgabe, ihre Orga-
nisation.
Berlin, Richard Schoetz 1899. Preis 2 Mark.

Prof. Dr. Schmaltz, Deutscher Veterinär-Kalender für das Jahr 1900.
2 Theile mit Beiträgen von Prof. Rabe, Dr. Arndt, Dr. Ellinger, Dr.
Eschbaum, Hartenstein, Koch und Dr.- Steinbach. Berlin, R. Schoetz
1900. Preis 4 Mark.

-ocr page 103-

Koenig, Veterinär-Kalender für das Jahr 1900, unter Mitwirkung von Prof.
C. Dammann, H. Dammann, Prof. Eber, F. Holtzhauer und Prof.
Johne. 2 Theile (1 Theil als Taschenbuch gebunden). Berlin, A.
Hirschwald 1899. Preis 3 Mark.

Alois Koch, Veterinär-Kalender pro 1900. Taschenbuch für Thierärzte mit
Tagesnotizbuch.
23 Jahrgang. Wien, Moritz Perles 1899. Preis 3 M.

A. Setinec, Geschäfts-Styl für Militär-Thierärzte. Kl. 8vo, 202 pag. Lem-
berg, Selbstverlag des Verfassers 1899. Preis 2 fl. 80 kr.

Prof. Dr. StrssDORFP, Die Vorbildung der Thierärzte. Hannover, Gebr.
JäNECKE 1899. Preis M. 1.20.

F. X. Lesbre, Cours d\'extérieur du cheval et des principaux mammifères
domestiques.
Lyon, Savy 1899. Prix 5 fr. 50.

Ad. Guenon, Le mulet intime. Un vol. de 232 pages, orné de 30 illustra-
tions. Paris,
Baillière 1899.

H. Yallée de Loncey, La saison de monte des chevaux en France pour
1899.
Un vol. in-12 de 172 pages. Paris, libr. agr. 1899. Prix 1 fr. 25.

L. Gedoelst, Traité de Microbiologie, appliquée à la Médecine vétérinaire.
A l\'usage des médecins et des étudiants vétérinaires. 530 pages avec 97
figures intercalées dans le texte.
édition. Lierre, Joseph yan In &
Cie 1899. Prix 10 francs.

P. J. Cadiot, Etudes de Pathologie et de Clinique. Recherches expérimen-
tales.
40 leçons et 160 observations cliniques. Un vol. grand in-8vo de
620 pages avec 63 figures (dont 4 planches ,en couleurs). La plupart
dessinées par
G. Nicolet, bibliothécaire à l\'École d\'Alfort. Paris, Asse-
lin
& Houzeau 1899. Prix 10 francs.

-ocr page 104-
-ocr page 105-

KEURING VAN VLEESCH BIJ N00DSLACHT1NG,

DOOR

H. L. ELLERMAW Lzn.

(Voordracht gehouden in de vergadering der afdeeling Zuid-Holland.)

Het zij mij vergund uw welwillende aandacht gedurende
eenige oogenblikken te vragen om een en ander over genoemd
onderwerp mede te deelen.

Dat een slachting uit nood en in nood verschillend is,
en dat in den regel van noodslachting wordt gesproken
al is het dier zijn natuurlijken dood gestorven, zal ik niet
nader behoeven aan te toonen ; ik mag dit als bekend ver-
onderstellen.

Misschien wordt mij de opmerking gemaakt dat dit onder-
werp beter te huis behoorde in een vergadering van keurmeesters
van vee en vleesch. Dit moge waar zijn, ik hoop u echter
de overtuiging te schenken dat het in de hoogste mate de
belangstelling van alle praktizeerende veeartsen verdient. De
mij herhaaldelijk bereide verrassingen gaven mij aanleiding
in ruimer kring hierover te spreken. Gelukkig kan ik getuigen
dat in het algemeen de gedachte aan opzet op den achter-
grond kan blijven, hoewel enkele gevallen mij dwingen
pessimistisch te denken.

Naar mijn bescheiden meening zijn wij op onze bijeen-
komsten verplicht; daar waar dit noodig is, elkander voor te
lichten en te wijzen op tekortkomingen; het is daarom dat
ik mij veroorloof de, vooral in het laatste jaar, opgedane
ondervinding te uwer kennis te brengen. Herhaaldelijk toch
is het voorgekomen dat vleesch, vergezeld van een deskundige

7

-ocr page 106-

verklaring van goedkeuring, ter keuring werd aangeboden en
door mij op grond van septische intoxicatie moest worden
afgekeurd. Gelukkig is het mij gebleken dat dit niet alleen
bij mij voorkomt.

Nu is het waar dat er soms wel eenige verontschuldiging
voor de goedkeuring is te zoeken, ik zeg „te zoeken", doch
afdoende is dit niet. Zeer zeker is de keuring van vleesch
bij noódslachtingen moeielijk en de daaraan verbonden be-
zwaren schijnen voor sommige collega\'s onoverkomelijk te
zijn. Zij die op het platteland praktizeeren, ontmoeten die
bezwaren niet het minst.

Heeft men een dier in behandeling en moet men tot
slachting adviseeren, dan is dit alleen reeds een twijfelachtige
aanbeveling. Komt men nu nog in de noodzakelijkheid om
dit vleesch af te keuren, dan ontstemt dit den eigenaar; zijn
zelfverwijt, het verdere beloop van de ziekte nu niet te hebben
afgewacht — want met een dood kalf is het goed sollen —
werkt verre van kalmeerend en niet in het belang van den
naam en de praktijk van den veearts.

Het zou daarom ongepast zijn grove verwijten te uiten
wanneer der verzoeking geen weerstand kan worden geboden
en de veroorloofde grenzen een weinig ten gunste van den
eigenaar worden overschreden. Toch, men houde het mij ten
goede, herhaal ik de vraag of de naam en het belang van
den collega daarbij gebaat is.

Een paar voorbeelden mogen mij veroorloofd zijn. Den 22sten
Maart 1898 werd het vleesch vaneen rund ter keuring aan-
geboden, vergezeld van een deskundige verklaring van goed-
keuring en de mededeeling dat het dier, waarvan dit vleesch
afkomstig was, aan een inwendige verbloeding was gestorven.
Niettegenstaande alle nasporingen kon geen enkel overblijfsel
van inwendige verbloeding worden geconstateerd.

Bevinding: In de klapvliezen van het hart, onder het
endocardium en onder de weivliezen van borst- en buik-

-ocr page 107-

holte, bevonden zich puntvormige bloedingen, de intima der
groote vaten was lichtrood gekleurd, hart en lever waren
vettig gedegenereerd, en er viel vergrooting en sereus hae-
morrhagische ontsteking van de lichaamslymphklieren te
constateeren. Dit vleesch werd wegens septische intoxicatie
afgekeurd.

Van dit dier werd overigens niets vernomen.

Den 31sten October 1898 werd het vleesch van een rund
ter keuring aangeboden, vergezeld van een deskundige
verklaring van goedkeuring en goedkeuringsstempels op de
buitenvlakte van het vleesch.

Bevinding: De buitenvlakte van dit vleesch zag er, opper-
vlakkig beschouwd, zeer goed uit; alleen kon men zien,
dat de onderhuidsche aderen met droge doeken waren uit-
gedrukt. Het was afkomstig van een goed gevoed dier.

In de klapvliezen van het hart (atrio-ventriculaire), onder
het endocardium en onder de weivliezen van borst- en
buikholte, waren puntvormige haemorrhagieën waar te nemen ;
voorts diffuus roode verkleuring van de intima der voor
een deel nog aanwezige achterste holle ader en van de
nieraderen, haemorrhagieën in en sereuse infiltratie van het
bindweefsel onder de schouders en tusschen de spieren der
billen, alsmede onder de breede schenkelscheede. De oksel-
aderen en de vaten in de weivliezen, vooral in het gedeelte
dat het nog aanwezige stuk (hef spierachtige) van het mid-
delrif bekleedde, waren sterk opgespoten en er bestond
groenachtige verkleuring der weivliezen met zwelling en
haemorrhagische ontsteking van alle lichaamslymphklieren.

Een mijner onder-keurmeesters weigerde, niettegenstaande
bovenbedoelde verklaring, dit vleesch goed te keuren. Ook
ik was van meening dat dit vleesch, waaraan de symptomen
van septische intoxicatie zóó duidelijk waren waar te nemen,
moest worden afgekeurd.

Omtrent dit vleesch was ik zoo gelukkig, zij het ook in

-ocr page 108-

een verre van vleiend schrijven, iets te vernemen. Om der
curjositeits wille laat ik dit schrijven hier woordelijk volgen.
Het luidt:

„Wel, wel:

Gegeven een gezonde kalfkoe, direct na het kalven pro-
lapsus uteri, gereponeerd, 24 uren daarna op advies van
den veearts noodslachting, het dier goed uitgebloed en dan te
Dordrecht afgekeurd wegens bloedvergiftiging.

Ieder zijn zaak; maar het komt mij voor te ruiken naar:
,,Mania Vleeschkeuriana epidemica".

volgt onderteekening.

Uit medelijden was ik oorspronkelijk van plan dien collega
te antwoorden; ik heb dit echter niet gedaan, te meer
.omdat hij er niet om gevraagd had.

Wel heb ik mij de vragen gesteld waarom de bewuste
collega tot slachting van een rund met gereponeerden uterus
adviseert, wanneer het gezond is, en of hij dit vleesch
wel heeft
gekeurd? Op de laatste vraag moet ik beslist
ontkennend antwoorden, daar de grootste leek op het gebied
van vleeschkeuring bij een eenigszins degelijk onderzoek
zijn neus zou hebben opgetrokken. Mijn veronderstelling,
en deze is door latere mededeelingen bevestigd, dat die
collega alleen de buitenoppervlakte van het vleesch heeft
gezien en zich van de weivliezen en verdere aanwezige
organen niets heeft aangetrokken, is de eenig denkbare.

Of dit keuren van vleesch is? Mijne heeren, verontschuldig
mij, dat ik daarop geen antwoord zal geven.

Naar aanleiding van dit geval werd ik er van welwillende
zijde op attent gemaakt, dat de betrokken collega be-
twijfelde dat zóó spoedig een algemeene infectie, beter
intoxicatie, kon plaats vinden. Ik moet daarop antwoorden:
eerstens was het niet twijfelachtig dat de betrokken koe
niet uit of in nood was geslacht, doch gestorven is. Dit
werd mij betuigd door den niet in Dordrecht wonenden

-ocr page 109-

vilder, doch bovendien (want vilderspraatjes moet men hou-
den voor hetgeen zij zijn) was het vleesch bij insnijding
hoogrood van kleur en had het uitwendig een troebel,
verbleekt, als gewasschen aanzien. De borst- en psoas-
spieren vertoonden aan den rand een aardachtige kleur, in
het centrum een roode; de spieren van de bekken veree-
niging hadden een zalmkleur, zagen er als gekookt uit en
lieten zich tusschen • de vingers fijn wrijven (
Villain).
De weivliezen vertoonden een groenachtig waas, een netwerk
van sterk geïnjiciëerde vaten, terwijl de- okseladeren even-
eens sterk waren gevuld.

Aan de randen der halssnede was geen bloedige infiltratie
aanwezig, terwijl de mucosa van de luchtpijp en van den
slokdarm, welke zich bij een slachting tijdens het leven
contraheert, niet was teruggetrokken.

Wat de snelheid betreft, waarmede bacteriën zich in het
dierlijk lichaam kunnen verspreiden, zou ik kannen wijzen
op de proeven van
Fütterer. Hem toch bleek, dat bij in
de poortader gebrachte culturen van bacillus pyocyaneus en
prodigiosus, de bacillen reeds na 1 minuut in het halsader-
bloed aanwezig waren; zij passeeren dus zonder weerstand
de lever, om na korten tijd in den grooten bloedsomloop
te verschijnen.

Een geval uit de praktijk kan dit nog duidelijker maken.
Den 18den Maart j.1. wordt een collega bij een koe met
prolapsus uteri geroepen en adviseert, wegens perforatie
van den wand, tot slachting. Op een desbetreffend verzoek
belast hij zich hiermede en doet de halssnede. Het gedoode
dier wordt verder afgeslacht en aan hart, longen en lever
wordt door hem niets ziekelijks waargenomen; alleen is
een geringe mate van enteritis aanwezig, en het vleesch
wordt door hem goedgekeurd.

Ongeveer 24 uur later, den 14den Maart, wordt dit vleesch
ter keuring aangeboden en door een mijner onder-keur-

-ocr page 110-

meesters geweigerd daaraan zijn goedkeuring te hechten, niet-
tegenstaande de collega in quaestie als zeer nauwgezet bekend
staat. Aan dit vleesch waren ook verschillende op septische
intoxicatie wijzende verschijnselen aanwezig, waarvan ik, om
herhaling te voorkomen, de vermelding achterwege laat.

Aangezien ik de verantwoordelijkheid voor dit vleesch
niet wilde dragen, deed ik pogingen dien collega in de ge-
legenheid te stellen het door hem goedgekeurde vleesch te
zien. Dit gelukte mij, met het gevolg dat hij volkomen met
mij accoord ging, zoodat dit vleesch werd afgekeurd.

Omtrent de verspreiding van de bacteriën en den tijd
waarbinnen zij in de lymphklieren van een bepaalde streek
kunnen worden aangetoond, levert J.
Halban in het Archiv
für klinische Chirurgie, Band LV, Heft
3, 1897. de noodige
ophelderingen. Hij toont hierin aan, dat de wijze van infectie
(subcutane injectie, intramusculaire verwonding, enz.) grooten
invloed uitoefent op de snelheid van de resorptie, en dat
de klier daarop reageert door een zeer spoedig intredende
vermeerdering van de lymphoïde zelfstandigheid, waardoor
zij in grootte toeneemt. Bovendien dat binnen zeer korten
tijd een intoxicatie kan plaats hebben en deze sneller zal op-
treden, naarmate de infectiehaard een grooteren omvang heeft.

Volledigheidshalve zou ik er nog bij moeten voegen, dat
niet alle bacteriën even snel door de lymphklieren worden
opgenomen. Om daarvan een voorbeeld te noemen, vond hij
dat de micrococcus prodigiosus bij steekinfectie na eenige
oogenblikken, de staphylococcus aureus eerst na 1 uur, en
de bacillus anthracis eerst na 272 uur was aan te toonen.

Na deze geringe afwijking van het spoor gaan wij terug
naar het eigenlijk onderwerp, waarover
Hartenstein, Augst,
Jknsen en anderen in den laatsten tijd verschillende mcde-
deelingen hebben gedaan.

De vraag is gewettigd, hoever we met de beoordeeling
van vleesch bij noodslachtingen mogen gaan.
Hartenstein

-ocr page 111-

geeft hierop een, mijns inziens, zeer juist antwoord, wan-
neer hij beweert dat de geschiedenis der vleeschvergiftigingen
daaromtrent, zij het ook bescheiden ophelderingen geeft.
Zij laten te wenschen over, omdat de betreffende zieke
dieren öf in het geheel niet öf slechts oppervlakkig zijn
onderzocht en dus de pathologisch-anatomische veranderingen
niet met voldoende juistheid zijn vastgesteld, en omdat de
personen die in enkele gevallen in de gelegenheid waren
geweest om licht te verschaffen, deels meer of minder be-
leedigd waren, zoodat aan hun opgaven slechts twijfelachtige
waarde kan worden gehecht.

Toch geven de waargenomen vleeschvergiftigingen een
niet te miskennen steun. Zij leeren ons dat hier hoofdza-
kelijk twee ziektegroepen ter sprake komen, welke door de
wetenschap septicaemie en pyaemie worden genoemd. Het
zij ter loops aangemerkt dat het verschil tusschen septicaemie
en pyaemie alleen berust op clinischc en pathologisch-ana-
tomische kenmerken, en dat door bacteriologisch onderzoek
van het bloed het onderscheid niet is te maken, niettegen-
staande beweerd is dat de septicaemie door streptococcen,
de pyaemie door staphylococcen of gelijktijdig door druif- of
ketencoccen wordt veroorzaakt. Nu weet men dat beide door
de meest verschillende pat hogen e elementen kunnen worden
veroorzaakt. (Prof. Dr.
Heim, Lehrbucli der Bacteriologie.)

Onder septicaemie wordt een zwaar algemeen lijden ver-
staan, dat tot stand komt door het in den bloedstroom,
dus ook in het geheele lichaam, geraken van specifieke splijt-
zwammen, welke zich aldaar enorm vermenigvuldigen en
gelijktijdig vergiftig werkende scheikundige stoffen, de zoo-
genaamde toxinen, voortbrengen. Met behulp van deze
verklaring is het niet moeielijk de bij bijna alle vleesch-
vergiftigingen waargenomen verschijnselen te verklaren, dat
voornamelijk het rauw gebruikte vleesch schadelijk werkt,
dat echter ook dikwijls, zij het in geringeren graad, die

-ocr page 112-

personen ziek worden, welke alleen gekookt vleesch of
bouillon hebben genuttigd.

Aan het levende dier uit zich de septicaemie door hooge
koorts, groote zwakte, neerslachtigheid, stoornis van het
algemeen welzijn en soms ook door hersenverschijnselen.

Bij de keuring van het vleesch bezitten de ontleedkundige
veranderingen de meeste waarde en verkeert hij, die het
dier in levenden staat reeds heeft gezien, in een zeer be-
nijdenswaardige positie. Die ontleedkundige veranderingen
bestaan in: haemorrhagieën, veranderingen van de intima
der vaten, van de serosa, het net en de lymphklieren, en
degeneratiën.

De haemorrhagieën komen als grootere en kleinere punt-
vormige bloeduitstortingen onder de weivliezen, aan de
darmen, onder het epi- en endocardium, in de klapvliezen
van het hart en in het bindweefsel voor.
Johne beweert
dat deze puntvormige bloedingen aan de septicaemie eigen
zijn en teweeg worden gebracht, deels door bacillaire vergif-
ten, welke hun invloed op de vaten, vooral de capillairwanden,
doen gelden, deels door een indirecte beschadiging dezer
vaatwanden ten gevolge van het verval van talrijke roode
bloedlichaampjes, waardoor een vermindering van de voeding
der vaatwanden wordt teweeggebracht, deels eindelijk te
wijten is aan het nadeel, door de toxinen en het bloed-
verval aan de contractiele hartzelfstandigheid veroorzaakt,
waardoor bij iedere septicaemie hartzwakte en veneuse
stuwing voorkomt. Bij volkomen gezonde nuchtere kalveren
worden in de atrio-ventriculair klapvliezen soms ook bloe-
dingen waargenomen, Is dit het eenige abnormale verschijn-
sel, dan moet het niet tot afkeuring leiden.

De veranderingen van de intima der vaten bestaan in een
licht- tot roodbruine imbibitie van de vaten, vooral van de
longslagader. Ook aan de weivliezen vindt men deze ver-
anderingen, vooral ook aan het endocardium.

-ocr page 113-

Wat het endocardium betreft, moet men zich niet ver-
gissen met het normaal voorkomend verschijnsel dat de
vleeschbalken op hun hoogste vlakte diffuus rood verkleurd
zijn. Men vindt dit verschijnsel dan niet tnsschen de vleesch-
balken. Volgens
Hofmann komt dit ook gedurende het leven
voor bij iedere systole en verdwijnt het bij de diastole.
Wordt het gevonden, dan zou dit een bewijs zijn dat het
dier gestorven is op het oogenblik dat het hart in systole
verkeerde. Deze diffuse verkleuringen doen zich ook aan de
darmen, speciaal aan de dunne, zelden aan de dikke voor.

Wat het net betreft, een ieder die wel eens een cadaver
heeft geopend, weet in welken toestand het kan verkeeren,
en dit is niet te verwonderen als de door R
anvier uitge-
sproken meening, namelijk dat het net als een in de vlakte
uitgebreide lymphklier moet worden beschouwd, juist is.
R
oger (Berliner tkierarzttiche Wochenschrift, 1898, S. 329)
heeft op experimenteelen weg de juistheid van deze opvatting
aangetoond, en is eveneens van meening dat het als be-
schuttingsorgaan voor het organisme bij bacteriën-invasie
door den darmwand moet dienen.

Wat de degeneratiën betreft, vinden wre het hart in dien
toestand; het doet zich als gekookt voor en heeft een geel-
achtig grauwe of grauwroode kleur.

Bij de minste verdenking van septicaemie verdient het
onderzoek van het hart, naast dat van de darmen en de
lever (waarin zich het eerst en het meest in het oogvallend
een parenchymateiise ontaarding vertoont), onze bijzondere
aandacht.

De lever is meestal meer of minder gezwollen en gede-
genereerd; de glans is verdwenen en de roodbruine kleur
heeft plaats gemaakt voor een grauwbruine; zij is troebel.
De structuur is veranderd, het vochtgehalte verminderd en
daardoor het parenchym droog en brokkelig (acute paren-
chymateuse degeneratie of troebele zwelling).

-ocr page 114-

Heeft deze toestand eenigen tijd geduurd, dan gaat hij in
vettige ontaarding over; de lever is dan geelbruin, geelgrijs
of geel van kleur, zij is broos en het mes wordt bij insnij-
ding met een vettige laag bedekt.

Volgens Ostertag zijn beide veranderingen van bijzonder
belang, daar zij de eerste en bij een vroegtijdige slachting
soms de eenige verschijnselen van zware infectieziekten zijn.
Men vergete echter niet dat bij geheel gezonde en zelfs
goed gemeste dieren de z.g. vetlever voorkomt. Hier echter
hebben we met een vetinfiltratie te doen; het levereiwit is
in vet veranderd; de lever is in verhouding kleiner, heeft
scherpe randen en is betrekkelijk dun en slap. Bij micro-
scopisch onderzoek zijn de acini duidelijk waar te nemen.

Hartenstein is, nadat hij hieromtrent onderscheidene on-
derzoekingen heeft gedaan, met betrekking tot de leverde-
generatie eenigszins anders gestemd geworden. Vindt hij bijv.
bij een, wegens baarmoederlijden geslacht rund deze veran-
dering van de lever, overigens echter geen secundaire af-
wijkingen (vooral aan het epicardium, de binnenvlakte der
groote vaten, de darmen en de spieren), dan verklaart hij
het vleesch deugdelijk, doch gebruikt cle voorzichtigheid zijn
einduitspraak eerst na 24 of 48 uur te doen. Reageert het
vleesch dan zuur, dan laat hij het in consumtie brengen.

Onmiddellijk na de slachting kan het vleesch volkomen
normaal schijnen. Niettemin treedt zeer spoedig een ont-
leding er van in, welke zich het eerst te kennen geeft
door een alcalische reactie der spierzelfstandigheid. Toch moet
men, zooals
Hartenstein ondervonden heeft, met een spoedig
na de slachting optredende alcalische reactie van het vleesch,
een gereserveerde houding aannemen.

Ook Aügst heeft waargenomen dat vleesch van dieren,
welke onder symptomen van ademnood (bij pericarditis trau-
matica, acute pneumonie, tympanitis) werden geslacht, vooral
in den zomer, de normale zure reactie op zijn vroegst 24 uur

-ocr page 115-

na de slachting vertoonde en tot dat tijdstip alcalisch rea-
geerde.

Waarschijnlijk is dit ten gevolge van een onvoldoende
oxydatie van het bloed door de asphyxie in de laatste
levensuren. 7

Eveneens heeft Edelmann er op gewezen dat hij aan het
abattoir te Dresden, ook bij normale slachtingen van gezonde
dieren, vleesch met duidelijke alcalische reactie heeft waar-
genomen. Voorts is hem en
Noack gebleken dat de alca-
lische reactie, bij gezond geslachte dieren, soms bleef
bestaan tot het oogenblik waarop rotting intrad. Boven-
dien vonden zij de reactie op verschillende plaatsen van het
lichaam, zelfs binnen bepaalde spiergroepen, verschillend.
Volgens hen berusten deze verschillen op een stoornis in
de chemische samenstelling der spieren.

Ook mij is gebleken dat in enkele gevallen bij normale
slachting het vleesch een alcalische reactie kan vertoo-
nen, zonder dat aan bederf of sepsis te denken valt. Het
is dus zaak niet al te veel gewicht aan de alcalische
reactie te hechten, daar zij volstrekt geen zeker teeken van
sepsis is.

Wat het van verschillende zijden aanbevolen microsco-
pisch onderzoek van de spiervezel betreft, welke bij septi-
caemie eindelijk de dwarse strepen verliest en in plaats
daarvan een korrelig aanzien verkrijgt, dit is volgens
IIar-
tenstein
volkomen overbodig. Ook Ostertag is van deze
meening, daar volgens hem die verandering in de spier-
vezel alleen bij sterke en aanhoudende inwerking van de
smetstof intreedt; zij kan dus ook bij zware infectieziekten
ontbreken, wanneer de dieren vroegtijdig zijn geslacht. Is
echter spierdegeneratie werkelijk aanwezig, dan heeft ons
de toestand van de lever, het hart en de darmen reeds
voldoende op het gevaar gewezen.

Daar echter de ingewanden dikwijls verwijderd zijn, kan

-ocr page 116-

het microscopisch onderzoek van de spiervezelen ons soms
goede diensten bewijzen. Niettemin mag, volgens
Atjgst,
het eindoordeel niet op dat onderzoek berusten, daar hij
bij volkomen gezond vleesch troebeling en verdwijnen van
de dwarse strepen heeft waargenomen.

Er is reeds op gewezen clat septicaemie door de aanwe-
zigheid en door de inwerking van specifieke splijtzwammen
in het bloed, dus in het geheele lichaam, wordt te voor-
schijn geroepen en dat het opnemen van die infectiestof
steeds uit zieke of beleedigde lichaamsdeelen, welke met
de buitenwereld in verbinding staan, plaats heeft. Daar-
omtrent bestaan in de literatuur belangrijke voorbeelden.
Het is toch, zegt
Bartenstein, opmerkelijk, dat bij alle
vergiftigingen waarbij het vleesch van ziek rundvee de
oorzaak was, dit nooit van mannelijke, doch steeds van
vrouwelijke dieren afkomstig was.

In de literatuur zijn 24 gevallen van vleeschvergiftiging
bekend, welke door het vleesch van septicaemische koeien
was veroorzaakt en waarvan het oorspronkelijk lijden, dat
tot septicaemie aanleiding gaf, eenigszins bekend was. Van
deze 24 koeien waren lijdende: 14 aan den uterus, 6 aan
maag en darmen en 4 aan uierontsteking.

Deze cijfers wijzen er den keurmeester op, dat de ziekten
der geboortewegen in de eerste plaats de aandacht verdienen
en wel te meer, daar zij zeer dikwijls voorkomen en wegens
de hevigheid in den regel tot slachting van de patiënten
aanleiding geven.

De algemeen als juist erkende eisch, dat de keurmeester,
vooral bij noodslachtingen, alle organen nauwkeurig moet
onderzoeken, dient vooral met betrekking tot de baarmoeder
in acht te worden genomen. Doch juist dit is een punt
waarbij wij dikwijls op onoverkomelijke moeielijkheden stuiten.
De slagers hebben de gewoonte om de baarmoeder direct te
verwijderen, ten eerste omdat zij beweren, dat dit orgaan

-ocr page 117-

hoogstens voor hondenkost geschikt is, en ten tweede omdat
zij zeer terecht vermoeden, dat uit de hoedanigheid er van
een beslissing omtrent het vleesch zou kunnen worden ge-
trokken. In den regel wil niemand weten waar de baar-
moeder gebleven is.

Te beweren, zegt IIartenstein verder, dat het vleesch
van iedere koe met een baarmoederlijden als ondeugdelijk
aan de consumtie moet worden onttrokken, zou te ver gaan.
Integendeel moet worden toegegeven, dat in vele gevallen
van uterusziekten het vleesch geen schadelijke eigenschappen
bezit.

Koeien met retentio secundinarum worden zeer dikwijls
ziek; de nageboorte gaat in rotting over en de rottings-
producten kunnen zelfs irriteerend op clen uterus werken
en een chronische ontsteking van de mucosa teweegbrengen.
Deze rottingsproducten of rottingsvergiften kunnen na-
tuurlijk in liet bloed worden opgenomen, hiermede door
het geheele lichaam gaan en zoo een meer of minder ernstige
ziekte van het dier teweegbrengen.

Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat alleen
de scheikundige rottingsproducten, de toxincn, niet de voort-
brengers er van, de bacteriën, in de bloedbaan komen; eens-
deels omdat zij in het stroomende bloed direct te gronde
gaan, en anderdeels omdat zij hierin, als saprophvten, de
geschikte levensvoorwaarden missen. De in de baarmoeder
gevormde, door haar slijmvlies opgenomen en in de bloedbaan
gekomen chemische vergiften kunnen zich dus in het bloed
niet vermeerderen; hun werking op het lichaam zal alzoo
van de chemische natuur en vóór alles van de hoeveelheid
afhangen.

We hebben dus hier met de zuivere werking; van een
vergift te doen, en de hierdoor teweeggebrachte ongesteld-
heden noemt men daarom ook speciaal putride intoxicatie
of sapraemie.

-ocr page 118-

Geheel iets anders hebben we bij de septicaemie, waarbij
geen rottingsbacteriën indringen, maar waarbij pathogene
bacteriën door een natuurlijke (den uterus) of tegennatuurlijke
opening (wonden) in het lichaam komen, vervolgens in het
stroomende bloed dringen, daarin leven, zich onbegrensd
vermeerderen en meer of minder omvangrijke veranderingen
van het bloed kunnen teweegbrengen; dus bacteriën welke
een ziekmakende natuur hebben en in het bijzonder septi-
sche bacteriën worden genoemd.

Aangezien door hun levensproces voortdurend vergiften,
z.g. septische vergiften, worden gevormd, volgt hieruit dat
deze vergiften zich in steeds stijgende hoeveelheid in het
bloed en alle doorstroomd wordende weefsels ophoopen, en
in het bloed en het protoplasma der weefselcellen meer of
minder diep ingrijpende chemische omzettingen zullen teweeg-
brengen, welke met elkander het beeld van septicaemie
vormen.

De ervaring nu heeft geleerd dat het vleesch van aan
putride intoxicatie lijdende dieren, ontstaan door een zuivere
rotting der achtergebleven nageboorte, bijna zonder uitzon-
dering onschadelijk is. Dit zou zich daardoor laten verklaren
dat de hoeveelheid van het vergift, uit de baarmoeder aan
het geheele lichaam van het dier toegevoerd, wel is waar
aanzienlijk kan zijn, maar de dosis, welke op één rantsoen
van dit vleesch komt, veel te gering schijnt om het vleesch
nadeelig te doen werken. Daarbij komt dat door de physio-
logische processen van het lichaam de schadelijkheid van
het opgenomen vergift vermindert.

Bij deze putride intoxicatie, evenals bij alle niet-septi-
caemische baarmoederongesteldheden, vinden we in den regel
bij de geslachte dieren geen verdere veranderingen. De
secundaire verschijnselen, als karakteristiek voor de septi-
caemie genoemd, ontbreken.

Daarom is het voor den keurmeester zaak om, als onge-

-ocr page 119-

steldheden van de geslachtsorganen aanwezig zijn, een nauw-
keurig onderzoek in te stellen of ook degeneratie, punt-
vormige bloedingen, verkleuring van de wei vliezen aanwrezig
zijn en hoe de reactie van het vleesch is. Is deze zuur,
althans niet alcalisch, en zijn hart, darmen en lever normaal,
dan kan men zonder bedenken het vleesch goedkeuren.
Heeft de lever daarentegen veranderingen ondergaan, is zij
troebel, geel of grijs verkleurd en broos, of zijn ergens
puntvormige bloedingen of imbibitie van de intima der
groote vaatstammen, of zijn diffuus roode verkleuringen aan
de darmen waar te nemen, of reageert het vleesch alcalisch,
dan moet het minstens als verdacht gehouden en niet in
consumtie gebracht worden. Deze gedragslijn zal toereikend
zijn om in de meeste gevallen zonder aarzelen een beslis-
sing te nemen.

Hartenstein stelt zich echter de vraag of deze keuring
niet te streng is, vooral met het oog op de vettige de-
generatie der lever, namelijk of deze wel de waarde van
een criterium bezit. Hij wijst op de niet zeldzaam voor-
komende gevallen waar, bij korten tijd na het kalven
geslachte koeien, een zwelling van den baarmoederwand,
diphtheritische zweren in hef slijmvlies, zwelling der in-
wendige darmbeensklieren worden gevonden en, behalve de
genoemde verandering der lever, geen secundaire afwij-
kingen in de overige organen voorkomen. Hij stelt zich
dit eenige hier gevonden wordende verdachte verschijnsel
voor als gevolg van een van den baarmoeder-inhoud uitge-
gane intoxicatie of van koorts, welke in den regel bij een
zuiver locale baarmoederontsteking in meerderen of min-
deren graad optreedt.

Is nu de (eververvetting op de aangegeven wijze ontstaan
of is zij werkelijk de ontleedkundige uitdrukking voor een
beginnende septicaemie ?

Hartenstein is geneigd zich aan de eerste gedachte te

-ocr page 120-

houden, hoewel hij er nimmer toe is overgegaan het vleesch
van zulke dieren te laten gebruiken, met het oog op de
treurige gevolgen welke zouden kunnen ontstaan, wanneer
deze meening onjuist was.

Johne is van gevoelen dat de vettige degeneratie bij
koortsachtige algemeene ziekten, en hiermede hebben we in
dit geval te doen, steeds een in het verdere beloop van de
acute parenchymateuse degeneratie of troebele zwelling in-
tredend proces is.

In alle gevallen, waarbij de aangegeven toestand met
koorts, gepaard gaat, en zich zwelling en sereuse infiltratie
van de lymphklieren van het vleesch laat aantoonen, zou
hij het proces als van septischen aard beschouwen en het
vleesch van zulke dieren van het gebruik als menschelijk
voedsel uitsluiten.

Reeds is er op gewezen dat Halban onderzoekingen heeft
gedaan over de verspreiding van de bacteriën, alsmede hun
opneming in de lymphklieren. Aangezien de lymphklieren
als de filters van de lymphe zijn te beschouwen, spelen zij
in de keuring van het vleesch een zeer groote rol.

Onmiddellijk na de slachting kan elk verschijnsel van
septische intoxicatie ontbreken en toch kan reeds een alge-
meene intoxicatie hebben plaats gehad. Daarom moet het
als een vereischte worden beschouwd, dat de noodige aan-
dacht aan de lymphklieren wordt gewijd.

Heeft een algemeene intoxicatie plaats gehad, dan zijn alle
lymphklieren nu eens gezwollen, dan haemorrhagisch ont-
stoken en zeer vochtrijk, terwijl het mergachtig gedeelte
boven de sneevlakte uitpuilt (
Jensen).

Niettegenstaande bij septische metritis en bij sepsis, na
prolapsus uteri, de boegklieren gezwollen, sereus en rood-
bruin werden bevonden, houdt
Johne het er voor dat de
zwelling van de mergzelfstandigheid en de roodbruine ver-
kleuring dezer lymphklieren niet altijd als een werkelijke

-ocr page 121-

adenitis is te beschouwen. Hij is van meening dat dit meestal
oedemen, stuwingshyperaemieën en kleuring ten gevolge van
afgezette bloedkleurstof zijn.

Augst daarentegen hecht veel gewicht aan den toestand
der lymphldieren, welke bij sepsis in ontsteking verkeeren
en waarbij men te doen heeft met een lymphadenitis acuta
of haemorrhagica, dikwijls ook alleen met hyperplasie.
Hij beschouwt de ontsteking van de lymphldieren als een
zeker teeken van een ingetreden algemeene intoxicatie,
zelfs ook dan wanneer direct na de slachting de algemeene
verschijnselen van sepsis bij de organen ontbreken. Zijn
echter alleen de boegklieren ziek, dan heeft dit voor hem geen
waarde en beschouwt hij dezen toestand, evenals
Hartenstein,
als hypostase. Als criterium voor een algemeene septische
intoxicatie geldt volgens hem een lijden van alle lymphldieren.

Afgezien van een mogelijke hypostase in de klieren van
den boeg of aan de zijde waarop het dier den laatsten tijd
vóór de slachting heeft gelegen, werd bij septische intoxi-
catie steeds een meerdere of mindere vergrooting met sereuse
of haemorrhagische infiltratie waargenomen.

Mijn waarnemingen van I Februari 1898 tot 20 Juni
1899 loopen over 27 koeien, 1 vaars, 3 pinken, 16 kalveren,
5 paarden, 1 veulen, 1 varken en 1 schaap, waaronder 1
koe met septico-pyaemische verschijnselen.

Waarschijnlijk staat men er verbaasd van, dat in bijna
17 maanden een getal van 55 dieren wegens septische
intoxicatie is voorgekomen en het vleesch dus aan de con-
sumtie werd onttrokken. Wanneer men echter in aanmerking
neemt dat 7 buiten de gemeente wonende vilders, waarvan
er nu slechts 4 hun bedrijf voortzetten, tamelijk regelmatig
vleesch invoerden, dat er 2 in Dordrecht wonen, waarvan
één rijp en groen eenige uren buiten de gemeente, ja zelfs
in Noord-Brabant en Gelderland, opkoopt, zal uw verwonde-
ring minder worden.

-ocr page 122-

Doch zult ge zeggen: wanneer zooveel wordt afgekeurd,
kunnen die lui niet staande blijven. In schijn, doch in
werkelijkheid is dit anders. Zij koopen de dieren van de
eigenaren voor een bepaalde som, onder voorwaarde dat het
vleesch moet worden goedgekeurd. Kan het de keuring niet
doorstaan en wordt het vleesch in beslag genomen, dan
hebben zij nog steeds de huid, welke zij zich in den regel
voor de gedane moeite toeëigenen en daardoor nog een
goed daggeld verdienen.

Eén dezer vilders weet in den regel vooraf mede te
deelen dat hij weder een beestje heeft, doch het maar
aan het bureau voor vleeschkeiiring zal brengen; de
heeren behoeven er niet naar te kijken, als hij maar een
briefje krijgt.

Wat nu verder de lymphklieren betreft, is een ontsteking
van de mesenteriaalklieren bij enteritis of van de bronchiaal-
klieren bij pleuritis, enz. voor den algemeenen toestand van
geen belang. Eveneens kunnen oppervlakkig gelegen lymph-
klieren, als de knieplooi- of vangklieren, door uitwendig
geweld gekneusd zijn. Zulke klieren vertoonen zich op
doorsnede ook bloedig, doch met dit onderscheid dat men
het bloed met het mes van de sneevlakte kan afstrijken,
geen zwelling van de mergzelfstandigheid aanwezig is en
deze dan ook niet boven de sneevlakte uitpuilt.

Bij niet of slecht uitgebloede dieren neemt men ook de
bloedrijkheid van de klieren waar, en dit is aan de zijde,
waarop het dier gestorven of gedurende de laatste uren vóór
den dood gelegen heeft, het ergste.

Bij oudere koeien komt in de bastzelfstandigheid van de
klieren dikwijls pigment voor, waardoor deze laag een don-
kerbruine kleur vertoont. Eveneens vindt men in het sub-
cutane bindweefsel kleine klierachtige lichaampjes, z.g. bij-
klieren, welke op doorsnede donkerrood zijn en een fijn
korrelig voorkomen hebben. Hierbij is echter de snee vlak te

-ocr page 123-

droog en puilt de mergzelfstandigheid niet boven de snee-
vlakte uit.

Worden deze normale toestanden uitgesloten en vindt men
de lymphklieren ontstoken, dan is de diagnose van algeraeene
intoxicatie ook dan zeker, wanneer onmiddellijk na de slachting
aan de inwendige organen de verschijnselen van sepsis, als
troebele zwelling en vettige degeneratie der lever, nieren
en van het hart, zwelling van de milt, een lichte ontsteking
van de dunne darmen en haemorrhagieën onder de weivliezen
ontbreken (
Jensen).

De lijkstijfheid treedt bij septische intoxicatie niet in en
als zoodanig is dit een zeer verdacht verschijnsel.

In Saksen bestaat een voorschrift dat in twijfelachtige
gevallen, in den winter na 48, in den zomer na 24 uur,
een tweede onderzoek moet plaats hebben, althans het eind-
oordeel niet vóór het verstrijken van die termijnen mag
worden gegeven. Dit is naar mijn meening een goede maat-
regel. Is bij het eerste onderzoek uit het voorkomen van
de lymphklieren cle verdenking van septicaemie opgewekt,
dan zullen bij het tweede onderzoek een goed waarneembare
degeneratie, voornamelijk van hart en lever, het ontbreken
van de lijkstijfheid, alle bewijzen van een algemeene sep-
tische intoxicatie, duidelijker te voorschijn treden. Voorts
staat het vast, dat bij septicaemie het vleesch binnen den
aangegeven tijd een smerig voorkomen en een groene ver-
kleuring van de weivliezen kan vertoonen en daarbij geducht
kan stinken.

Bij noodslachtingen treft men dikwijls het verschijnsel
aan, dat het buikvlies in de nierstreek eenigen tijd na de
slachting groenachtig van kleur is geworden. Dit schijnt
niet met een voorafgegane ziekte van het dier in verband
te staan, daar het meestal bij die dieren wordt gevonden,
welke na den dood niet direct geopend en uitgehaald zijn.

In die gevallen vindt men steeds aan eén zijde het nier-

-ocr page 124-

bed ingedrukt, als gevolg van de drukking waaraan het
van de zijde der ingewanden is blootgesteld geweest. Daar-
door is het dan ook niet moeielijk uit te maken op welke
zijde het dier na den dood is blijven liggen.

In alle gevallen waar, bij het onderzoek van een nood-
slachting, de genoemde degeneratie der organen, diffuse of
sterkere roodheid der intima, bloedingen of de reeds beschreven
toestand van de lymphklieren wordt aangetroffen, zij het in
verbinding met een traumatische hartezak-, gewrichts-, borst-
vlies- of buikvliesontsteking, met longgangraen, met een
ichoreuse bindweefselontsteking of een andere ziekte, moet.
het vleesch als schadelijk voor de gezondheid worden be-
schouwd, tenzij men de natuur van de ziekte nauwkeurig
kent en het bovendien bewezen is dat zij aan het vleesch
geen schadelijke eigenschappen verleent, zooals dit bij vlek-
ziekte het geval is. (Zie
Berliner thier ärztliche Wochenschrift

1897, no. 3.)

Iets geheel anders is het natuurlijk bij die ziekten, welke
reeds herhaaldelijk tot treurige gevolgen aanleiding hebben
gegeven, zooals zekere darm- en uierontstekingen. Wat de
laatste betreft, moet het reeds als een verdacht teeken worden
beschouwd als een rund, wegens een uierontsteking, welke
toch gewoonlijk goedaardig verloopt, uit nood wordt geslacht.

(Een zeer mooi geval van uierontsteking met septische
verschijnselen is door
Knoll, directeur aan het abattoir te
Prenzlau, in de
Berliner thier ärztliche Wochenschrift van

1898, no. 24, beschreven.)

Ook de pyaemie wordt, zooals we reeds zagen, door
bacteriën veroorzaakt, welke door een natuurlijke of tegen-
natuurlijke opening in het lichaam dringen, op de plaats
van binnendringen een primairen etterhaard vormen, van
hier in den bloedstroom komen, en overal waar zij heenge-
voerd worden en blijven zitten, nieuwe etterige, secundaire,
plaatselijke aandoeningen, ettermetastasen, teweegbrengen.

-ocr page 125-

De algemeene verschijnselen welke bij pyaemie worden
waargenomen, zijn: een meer of minder met koude rillingen
gepaard gaande koorts, veroorzaakt door de, door de bacteriën
in het bloed geproduceerde scheikundige stofwisselingspro-
ducten (pyrogene stoffen) of door de in het bloed dringende
chemische producten en primaire of secundaire ettering.

Daarom vinden we bij de pyaemie naast de primaire
ettering in de hoeven, de klauwen, de gewrichten, in de
baarmoeder, enz. secundaire etterhaarden in de meest ver-
schillende organen en wel bij de slachtdieren in het been-
merg, in de longen, de milt, de lever, de nieren, enz.

In het eerste geval wordt het anders geelachtig witte
merg der lange beenderen eerst roodachtig van kleur, ver-
volgens verdwijnt deze roodheid, terwijl het merg een
etterigen, soms
zóó vloeibaren vorm aanneemt, dat het uit
de kunstmatig geopende holte vloeit.

Men vergete echter niet dat deze vervloeiing of verweeking
ook bij osteomalacie voorkomt. De genoemde vorm van
pyaemie verloopt letaal; het aanwezig geweest zijnd alge-
meen lijden verraadt zich bij de sectie door een lichte troe-
beling der lever, door zwelling van de milt en bloedingen
in de nieren.

Deze etterige osteomyelitis heeft, en wel in aansluiting
met een met het klauwzeer soms gepaard gaande purulente
klauwontsteking, reeds herhaaldelijk tot vleeschvergiftigingen
aanleiding gegeven; daarom moet het vleesch van zulke
dieren in alle gevallen als schadelijk voor de gezondheid
worden beschouwd.

Niet geheel zonder verdere tegenspraak geldt dit van den
anderen vorm van pyaemie, waarbij namelijk primaire of
secundaire ettering voorkomt. De in de verschillende organen
optredende etteringen hebben een zekere neiging tot inkap-
seling, zoodat zij van de omgeving zijn afgesloten. Zulke
afgekapselde abscessen hebben voor het dier slechts een

-ocr page 126-

locale beteekenis en moeten daarom, ook al komen zij in
grooter aantal of in een voor leeken als bedenkelijk schij-
nende uitbreiding voor, bij de vleeschkeuring als onschuldig
worden beoordeeld.

Zijn daarentegen de haarden niet afgekapseld, bestaat er
een zekere neiging tot uitbreiding en vertoonen zij het aan-
zien van een purulente infiltratie, dan dient ons oordeel te
worden gewijzigd.

Is een dier wegens een purulente gewrichtsontsteking
van den klauw of om baarmoederontsteking geslacht, dan
dienen we nauwkeurig toe te zien of een osteomyelitis of
multiple haarden in andere organen aanwezig zijn. Is
alleen dit laatste het geval, dan dienen we ons te over-
tuigen of er afkapseling bestaat, en dus het. lijden als
locaal kan worden beschouwd; in twijfelachtige gevallen
zou het ontbreken of aanwezig zijn van troebeling der
lever, zwelling van de milt en bloedingen in de nieren,
den doorslag geven.

Een bijzondere vermelding verdient de pyaemie der kal-
veren, eerstens omdat zij van een bepaald punt, den navel,
uitgaat, en tweedens omdat zij een beeld levert dat van het
reeds geschilderde in menig opzicht afwijkt.

Bij volwrassen dieren worden van de ingewanden de longen,
als de hoofdfilters van het bloed, het eerst ziek; bij de
kalveren daarentegen wordt, tengevolge van den functionneelen
samenhang welke tot aan de geboorte tusschen den navel
en de lever bestond, deze het eerst aangedaan.

Aan de kort na de geboorte zich openbarende etterige
infectie van de navelstreng en de hiervan uitgaande etterige
thrombo-phlebitis van de navelader, sluiten zich ettermetastasen
in de leververtakkingen van de poortader.

Met betrekking tot het beloop en de sanitaire beoordeeling
van het vleesch van aan zoodanige pyaemie lijdende dieren,
kan men van deze kalverpyaemie twee vormen onder-

-ocr page 127-

scheiden. De eene vorm verloopt goedaardig, daar de ontstane
metastatische leverabscessen door inkapseling onschadelijk
worden gemaakt. De bij het slachten van overigens goed
gevoede en gezonde runderen zoo herhaaldelijk en onver-
wacht gevonden wordende etterhaarden in de lever zijn
dikwijls de gevolgen en de overblijfselen van zulke etter-
metastasen, waaraan de dieren in de eerste levensdagen
hebben geleden.

Geheel anders verhoudt zich de tweede vorm, de z.g. Kcilber-
lähme.
Deze vertoont, evenals cle septicaemie der kalveren,
een bepaald typisch en bij beide ziekten een zeer overeen-
stemmend beeld. Zij neemt haar oorsprong aan den zieken,
maar meestal niet in het oog vallend en niet omvangrijk
veranderden navel. Onder de verschijnselen van een zwaar
algemeen lijden komen aan cle gewrichten, hoofdzakelijk de car-
paal- en t ar saaigewrichten, aanzienlijke zwellingen voor, welke
door ophooping van een abnormale hoeveelheid vocht in en om
de gewrichtsbeurs worden teweeggebracht, en dit heeft bij
de pyaemie een meer etterige, bij de septicaemie een meer
dunne of geleiachtige consistentie. Daarnaast vinden we
herhaaldelijk troebelirig en losheid van de parenchymen,
zwelling van de milt en bloedingen onder de sereuse vliezen
en in de nieren.

Beide ziekten der kalveren eindigen in den regel letaal
en verleenen aan het vleesch der geslachte dieren een voor
de gezondheid van den mensch schadelijke eigenschap;
althans is dit voldoende bewezen van die ziekte, waarbij
zich in en om de gewrichten een gele, sereuse vloeistof
heeft opgehoopt, dus van den septicaemischen vorm. Men
dient alzoo bij het onderzoek van kalveren vooral op de
gewrichten te letten.

Hoewel beide ziektetoestanden volgens de laatste onder-
zoekingen (van Dr.
Poels) als collectief-namen moeten wor-
den beschouwd, zijn zij alleen bezien uit het oogpunt van

-ocr page 128-

vleeschkeuring, en verdienen zij daarbij in de hoogste mate
onze bijzondere aandacht, daar zij tot afkeuring van het
vleesch dwingen.

Eindelijk verdient het aanbeveling nog de kookproef
te doen welke, volgens
Ostee,tag, vooral bij perforatief-
peritonitis en retentio secundinarum gewenscht is. Ook om
uit te maken of het vleesch den reuk van een of ander
medicament heeft aangenomen, is de kookproef het aange-
wezen middel.

Hiermede meen ik te hebben aangetoond, dat het voor
den praktizeerenden veearts wenschelijk is bij de keuring
van vleesch:

1°. Zich te overtuigen of men wel met een noodslachting
te doen heeft.

2°. Zooveel mogelijk een voorbericht in te winnen, doch
de waarde hiervan niet te hoog te schatten, daar hij aan de
grofste misleiding bloot staat.

3°. Het onderzoek in verband met het voorbericht te doen
en bij gebrek aan overeenstemming met de gevonden patho-
logisch-anatomische veranderingen, de meest mogelijke ver-
denking te koesteren.

4°. Zich te overtuigen of de lijkstijfheid is ingetreden.

5°. Nauwkeurig na te gaan of ook anatomische verande-
ringen aanwezig zijn welke aan een septische intoxicatie
doen denken.

6°. De reactie van het vleesch vast te stellen.

7°. De spiervezel, met inachtneming van het medegedeelde,
microscopisch te onderzoeken.

8°. Een stukje vleesch te koken.

Dat men op het voorbericht in den regel niet kan ver-
trouwen, is mij reeds herhaaldelijk gebleken. Een dezer ge-
vallen veroorloof ik mij mede te deelen omdat dit nog al
teekent. Den 4den September 1893 werden uit een buiten-
gemeente door een vilder ter keuring aangeboden twee

-ocr page 129-

voorvoeten en een achtervoet vleesch, liggende in een houten
bak en blijkens mededeeling van den aanvoerder afkomstig
van een den vorigen middag gezond geslacht kalf. De vochtige
oppervlakte van het vleesch der voorvoeten werd verklaard te
zijn ontstaan door het op elkander liggen.

Onder den linker schouder kwamen puntvormige bloedingen
voor en was het bindweefsel in een bloederige geleiachtige
massa veranderd.

Het microscopisch onderzoek van strijkpraeparaten uit de
kamspier en de getande spier gaf een groot aantal bacillen
te zien. Ook gaven strijkpraeparaten van de oppervlakte van
den achtervoet dezelfde bacillen; uit de diepte der spieren
waren geen bacillen te verkrijgen, zoodat mijn vermoeden
dat de achtervoet en de beide voorvoeten niet van hetzelfde
kalf afkomstig waren, niettegenstaande de beweringen van
den vilder, zekerder werd.

Het vleesch, de gereedschappen, de bak, de kar, enz. werden
aangehouden en verder werd een onderzoek ingesteld, nadat
mij was medegedeeld dat het kalf van een vilder uit Bleskens-
graaf afkomstig was.

Daarbij bleek mij dat den vorigen morgen bij een vee-
houder in die gemeente plotseling een kalf was gestorven en
dit door een aldaar wonenden vilder was weggehaald. Deze
had de beide voorvoeten aan een vilder te Papendrecht voor
hondenkost gezonden — omdat daarom gevraagd was — en
had een achtervoet, tot hetzelfde doel bestemd voor de honden
van een broeder te Sliedrecht, in een zak op zijn hondenkar
liggen toen ik hem per rijtuig ontmoette. De andere achter-
voet was nog te zijnen huize en lag in een vuilen bak,
bezoedeld met mest, enz., om door zijn honden te worden
gebruikt. De ingewanden waren voor het grootste gedeelte
door 3 biggen verorberd. Het macro- en microscopisch onder-
zoek van de achtervoeten versterkten mijn meening dat ik
met miltvuur te doen had.

-ocr page 130-

Den 9den September daaraanvolgende werd bij dienzelfden
vilder te Bleskensgraaf een onderzoek ingesteld naar de
oorzaak van den dood van een gestorven big. De huid
aan den hals was rood gekleurd; de omgeving van het
strottenhoofd haemorrhagisch geïnfiltreerd, de lymphklieren
aan den hals sterk gezwollen en in sereus haemorrhagische
ontsteking, de milt gezwollen, de pulpa strookachtig, de
lever vergroot en sterk haemorrhagisch, de portaalklieren
vergroot en in haemorrhagische ontsteking; voorts bestond
enteritis met submuceuse haemorrhagieën.

Blijkbaar was dit dier aan anthrax gestorven. De eigenaar
deelde mij nog mede dat deze big al een poos achterlijk
was geweest (zij was dan ook kleiner en niet zoo zwaar als
de beide anderen), wat als een praedisponeerend moment
voor de infectie met opvolgende intoxicatie moet worden
beschouwd. De beide andere biggen waren gezond en zijn
dit gebleven.

Wat verder de aangegeven wijze van onderzoek betreft, zal
men (ik bedoel hiermede natuurlijk alleen de op het platteland
praktizeerende veeartsen) in den regel uit het pathologisch-
anatomisch onderzoek een conclusie kunnen trekken.

Wanneer we toch uit de geschiedenis der vleeschvergifti-
gingen weten, dat alle ontstekingen van de vrouwelijke ge-
slachtsorganen, febriele maag-darmcatarrhen, diffuse roodheid
en petechiale haemorrhagieën in de, resp. onder de mucosa
en serosa, zwelling, sereuse en haemorrhagische ontsteking
der lymphklieren, troebele zwelling der nieren, van de lever
en van het hart (al is zij nog zoo gering) op het opnemen
van schadelijke stoffen in het bloed wijzen; dat verder
pleuritis en peritonitis ten gevolge van perforatie der spijs-
verteringsorganen, traumatische pericarditis met fibrineus
exsudaat in het pericardium, naveladerontstekingen met
secundaire gewrichtsziekten en uierontstekingen, gepaard met
een algemeen lijden, onze bijzondere aandacht eischen, dan

-ocr page 131-

zullen we in den regel met het pathologisch-anafcomisch
onderzoek kunnen volstaan.

Zijn organen verwijderd en kan men tot geen besliste
conclusie komen, dan doet men voorzichtiger de keuring
achterwege te laten dan voor eventueele nadeelen, welke
uit het sebruik van vleesch kunnen ontstaan, ter veraut-

O \'

woording te worden geroepen.

Hoe men van belang zijnde afwijkingen tracht te verwij-
deren, blijkt uit de door mij waargenomen manipulatie om
het endocardium af te wasschen en de atrioventriculaire
klapvliezen te verwijderen.

Eindelijk zij het mij veroorloofd te wijzen op de zware
verantwoordelijkheid, welke op ons rust als we bewijzen
van goedkeuring afgeven zonder het vleesch te zien. Dat
dit geschiedt, is mij herhaaldelijk medegedeeld; deze
mededeelingen laten we echter voor wat ze zijn. Slechts
zij vermeld dat den 7den Maart 1892 door den burge-
meester eener naburige gemeente mijn advies werd inge-
roepen over het in een schuur hangende vleesch eener
koe. Zonder van iets te weten, was ik verplicht te consta-
teeren dat dit vleesch afkomstig was van een dier dat
zijn natuurlijken dood was gestorven en, niettegenstaande
het koele winterweder, bedorven was. De burgemeester
bleek reeds te weten dat een collega in den avond van
den 5den Maart een bewijs van goedkeuring had afgegeven,
zonder het vleesch te zien, en een verklaring dat dit
vleesch van een uit nood geslachte koe afkomstig was,
zoodat hij op verontwaardigden toon te kennen gaf, dat
ik er mooie collega\'s op nahield. Afgezien nog van die
aangename (P) gewaarwording, werd mij de daaraanvolgende
week nog een verrassing bereid toen ik, in die gemeente
komende, hoorde zeggen: //daar gaat die vent, die zijn
collega\'s in de kast helpt."

Het behoeft wel geen betoog dat ik mij boven die praatjes

-ocr page 132-

en zelfs boven den collega, die cle oorzaak hiervan was, ver-
heven acht.

Ik heb gemeend, vooral met het oog op de komende
dingen en in het belang van ons vak, van onze eer, van
onzen stand, een en ander te moeten mededeelen, doch
niet het minst omdat wij veeartsen ook geroepen zijn het
hygiënisch belang van onzen medemensch te behartigen.
Naar mijn bescheiden meening zijn wij verplicht dit werkelijk
schoone doel met alle kracht voor te staan.

Komen we daardoor ook dikwijls in conflict met de bij-
zondere belangen van eigenaren van dieren, staat misschien
ons eigen belang in meerdere of mindere mate op het speb
laten we toch niet vergeten dat elk bijzonder belang voor
dat van het algemeen moet wijken en wij, bij een strenge
nakoming van onze plichten, hoe langer hoe minder be-
zwaren zullen ontmoeten.

Ik eindig met het bekende motto: „Salus publica suprema
lex esto."

Na eenige besprekingen werd met algemeene stemmen
besloten de volgende motie aan te nemen en ter kennis te
brengen van de Veeartsenijkundige vereeniging tot bevordering
der kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van
dierlijken oorsprong:

,,De afdeeling Zuid-Holland, van de Maatschappij ter be-
vordering der veeartsenijkunde in Nederland, op den 29sten
„Juni 1899 te Rotterdam vergaderd, gehoord het vele mis-
,,bruik van het afgeven van bewijzen van goedkeuring voor
„vleesch, afkomstig van gestorven, van in of uit nood ge-
slachte dieren, besluit haar afkeuring uit te spreken over
„het lichtvaardig afgeven van deze bewijzen."

-ocr page 133-

CASTRATIE VAN KOEIEN,

door

J. WE STEE.

Door toevallige omstandigheden mij interesseerende voor
deze operatie, vooral wat betreft haar economische waarde,
heb ik getracht mij daarvan een vaststaand oordeel te vor-
men. Het bevreemdde mij, dat, terwijl de ovariotomie in-
dertijd door bekwame handen werd uitgevoerd, ze hier toch
compleet in onbruik is geraakt, en feitelijk ook aan de
veeartsenijschool fungeert als operatief curiosum, dat om
der volledigheidwille wordt besproken.

In verband nu met de schitterende ervaringen, en vooral
voorspellingen, welke af en toe, en ook weer in den laatsten
tijd worden gepubliceerd, kwam deze vraag bij mij op:
aan wie of wat is het toch te wijten, dat iets van zoo
groote economische waarde, als men ons van de ovariotomie
wril doen gelooven, hier in de dagen van groot enthousiasme
daarvoor, met kracht ingevoerd, nu toch geen blijk meer
geeft van leven P Is het de schuld van ons veeartsen, die
hetgeen bekend was of kon zijn, hebben vergeten of niet
kunnen toepassen? Is het de schuld der veehouders,
die hardnekkig hebben geweigerd, iets als goed en nuttig
te accepteeren, terwijl het nut toch moet zijn gebleken
(als ten minste de aanprijzingen van nu en vroeger op solide
basis berusten) ? Of wel, is het daarentegen te wijten
aan de geringe waarde der operatie zelve en aan haar ge-
schiedenis hier te lande?

Deze vragen heb ik trachten op te lossen. Daartoe heb
ik de ervaringen van de laatste halve eeuw, voor zooverre
ze als vaststaande kunnen worden beschouwd, zooveel moge-
lijk verzameld, en de andere aan critiek onderworpen; tot

-ocr page 134-

dit doel heb ik ook de geschiedenis der zaak hier te lande
nagegaan.

De ovariotomie wordt verricht, om de periodiek optredende, of
ook voortdurend aanwezige ziekelijke tochtigheid te voorkomen.

De tochtigheid bestaat in een hyperaemie der geslachts-
organen (eierstok, baarmoeder, scheede en kling) en van
den uier, en daarmede in verband staande slijmige (ot
ook bloederige) uitvloeiingen. Ze wordt middellijk door de
werkzaamheid van de ovarïën veroorzaakt; bij ieder bersten
van een
Gkaaff\'scIi blaasje en opvolgend overgaan van een
eitje in den eileider treedt ze op. Van welken aard evenwel
het verband is tusschen de werking van den eierstok en de
geslachtelijke opwinding is niet juist uitgemaakt; evenmin
is vooralsnog elke andere prikkel van de overige deelen van
het geslachtsapparaat uitgaande, beslist als niet bestaande
te beschouwen.

De periode duurt 24—36 uur; ze heeft nog een vóór-
en nastadium, waarvan weinig wordt gemerkt.

De intensiteit der verschijnselen is zeer verschillend, en
hangt af, voor ieder individu als zoodanig, van voedings-
verhoudingen, van het jaargetijde, enz.

Bronsttijden, in ieder waarvan een reeks eitjes loslaat, welke samen als
het ware tot een geheel hehooren, met een tusschenperiode van minder
intensiteit in de geslachtsuiting, zijn er bij het rund twee op te merken, namelijk
gedurende een maand of drie na het kalven en negen maanden daarna. Met
altijd zijn deze bronsttijden echter duidelijk te scheiden.

Ook individueel zijn de verschillen in geslachtsuiting groot.
Bij sommige dieren verneemt de veehouder weinig of niets
van tochtigheid (vooral dan ook in den tijd tusschen de
bronsttijden, stille tochtigheid); bij andere evenwel zijn de
verschijnselen heftig en duren zij langer, zonder evenwel de
grenzen van het normale te overschrijden.

De physiologische uitingen van de geslachtsdrift bestaan
(in verband met de hyperaemie, welke zooeven ter
sprake kwam) in een onstuimige aandrift tot bevrediging

-ocr page 135-

daarvan. De dieren zijn onrustig, loopen heen en weer,
brullen, springen op andere dieren, gaan uit de weide,
zoeken den stier op, eten en drinken weinig, Ze hebben
daarbij een eigenaardigen doffen, onbestemden, vochtigen
blik. De kling is meer of minder gezwollen, het slijmvlies
van de sclieede rood; slijmige (soms bloederige) uitvloeiin-
gen hebben plaats. De uier is eveneens gezwollen (vooral
op te merken bij guste koeien).

Het laatste verschijnsel wordt blijkbaar te voorschijn geroepen door reflex-
werking; de vascularisatie van het geslachtsapparaat staat niet in zoo direct
verband met die van den nier, dat een congestie naar het eene, eveneens een
hyperaemie naar den anderen ten gevolge zou moeten hebben.

De melkproductie is verminderd, de qualiteit der melk
veranderd; ze wordt meer biestachtig.

Welke veranderingen de melk evenwel in samenstelling ondergaat, is niet
juist uitgemaakt. Bij guste koeien is de congestie naar den uier duidelijker,
en de secretie van de anders droge melkklier blijkbaar weer eenigszins
aangezet; de tepels zijn dikwijls vochtig door een kleverig secretum.

In enkele gevallen is cle geslachtsdrift ziekelijk ontwikkeld
(\'nymph,omanie, stierziekte, bruiziekte, brommer zijn,
enz.).
Sommige rassen hebben daarvoor blijkbaar speciaal aanleg
(Trasbot 1)). Meestal treedt ze op bij oude dieren, waarbij
de ziekelijke veranderingen zich natuurlijk langzamerhand
beter hebben kunnen ontwikkelen. Ook jonge dieren even-
wel zijn soms door de ziekte aangetast, wat in verband
met de oorzaken niet behoeft te verbazen.

Er zijn overgangen van de gewone physiologische ge-
slachtsuiting tot de ziekelijk verhoogde geslachtsdrift. Ze
bestaan in een dikwijls hoog dragen van den staart, onrust
als er andere koeien tochtig zijn, springen op tochtige
dieren als ze maar gelegenheid vinden, zonder dit zelf toe
te laten. Het periodiek optreden der tochtigheid bestaat dan
dikwijls nog.

De tusschentijd is evenwel soms reeds iets verkort, en
duurt in plaats van 3 weken, bijv. 10 dagen of nog korter.

-ocr page 136-

Uitwendig is het in die gevallen dikwijls reeds te zien door
zoogenaamde „bandeloosheid", meestal evenwel is er uit-
wendig nog niets abnormaals op te merken.

Deze overgangsvormen zijn de beginstadia der echte nympho-
manie.
Bij genoegzame ontwikkeling dezer ziekte is de ge-
slachtsdrift voortdurend aanwezig. De dieren zijn van een
beweeglijk en onrustig temperament, staan dikwijls te brullen,
of stooten voortdurend brommerige geluiden uit. Ze springen
op alle koeien en brengen daardoor den geheelen koppel in
onrust. De eetlust is meestal normaal, de onrustigheid doet
de dieren echter vermageren. De melksecretie is verminderd,
de melk ondeugdelijk. Sommige dieren zijn kwaadaardig en
woest. De voortdurende congestie naar de geslachtsorganen
heeft een verslapping der bekkenbanden ten gevolge (zoo-
genaamde bandeloosheid), dikwijls gepaard gaande met
zwelling van de kling. Door den minderen weerstand kan
hierbij gemakkelijk habitueele uitzakking van de vagina
optreden.

Bandeloosheid en uitzakken der vagina (zoogenaamd lijf bieden) zijn geen
verschijnselen evenwel, welke bij nu juist nymphomanie beliooren; er bestaat
nymphomanie zonder die symptomen, terwijl ze ook zonder brulziekto
kunnen voorkomen. Zwaar kalven is daarvan dan dikwijls oorzaak.

Pathologisch-anatomisch kan de nymphomanie een zeer
verschillend beeld geven; de oorzaken zijn velerlei. Ziekten
van het ovarium spelen dikwijls de hoofdrol (carcino-
mateuse, sarcomateuse, tuberculeuse of cysteuse ontaarding
van den eierstok), maar ook gezwellen en woekeringen op
de baarmoeder en omgevende vliezen, tuberculose van den
baarmoederhals en zelfs van de scheede zijn als oorzaak der
stierziekte aangetoond. Ook liggingsveranderingen van de
geslachtsorganen, atrophie en hypertrophie van den uterus
zijn waargenomen.

In sommige gevallen is er pathologisch-anatomisch niets
opmerkelijks te zien, en moet men wellicht conclu-
deeren dat de nymphomanie uit een zenuwlijden is voort-

-ocr page 137-

gesproten. (Schmidt deed sectie bij 10 nymphomane koeien
en vond geen oorzaak2)).

Dit normaal périodisch optreden der tochtigheid of ook het
voortdurend aanwezig zijn der geslachtsdrift bij stierziekte ie
voorkomen of weg te nemen, is het directe doel va.n de castratie.
Wordt dit allernaast liggend doel altijd verkregen?

In het meerendeel der gevallen heeft de ovariotomie, mits
goed verricht, hieraan voldaan, maar toch is er een reeks
van gevallen bekend, waarbij noch de physiologische tochtig-
heid, noch in andere gevallen de bruiziekte, opgeheven
bleek te zijn. Zelfs is het meermalen voorgekomen, dat
normaal aanwezige tochtigheid door castratie tot nympho-
mauie werd.

Er zijn verschillende oorzaken welke daartoe aanleiding
geven. In enkele gevallen hebben gecastreerde koeien later
nog gekalfd ; de oorzaak is dan gemakkelijk te vinden en
behoeft geen nadere aanduiding. Dit zal een goed operateur
trouwens wel niet overkomen.

Het is daarnaast geconstateerd, dat een overblijvende
verzwering op de plaats van den eierstok de prikkel ver-
oorzaakte, waardoor nymphomanie bleef bestaan.

Albrechtsen castreerde 75 meer of minder brulzieke dieren, waarvan er
10 stierziek bleven. In alle tien gevallen kon bij zweervorming constateeren.
Na een herbaalde operatie bij 3 koeien werd nog herstel verkregen bij
2 daarvan
3).

Ook kunnen als oorzaken voor dit niet doeltreffend zijn
der operatie gelden, het aanwezig blijven van
restes van
den eierstok
, welke daarbij nog in woekering kunnen over-
gaan, en dan den prikkel voortdurend onderhouden, waardoor
liet verklaarbaar is, hoe normaal tochtig zijn na de castratie
tot nymphomanie wordt.

ft- J. Hengeveld castreerde 15 kooien (niet-stierziek) welke alle 15 tochtig
bleven of zelfs stierziek werden. Hierbij kon volgens H. bij 3 dieren een

9

-ocr page 138-

rest van het ovarium zijn overgebleven. In een dier gevallen werd, volgens
Willink Ketjen te Doetiehem, die bij de opening aanwezig was, op de
plaats van het ovarium een knobbelig orgaan gevonden, waarin een met
vocht gevuld blaasje. Was dit een cyste of een
GRAAïr\'sch blaasje?4) Ook
Richter meent hieraan het blijven der tochtigheid te moeten toe-
schrijven.5)

Bij nymphomanie is dikwijls, gelijk ik zooeven reeds aangaf,
de ziekte-oorzaak gelegen in een ander deel van het geslachts-
apparaat. Na de ovariotomie blijft dan de oorzaak inwerken
en onderhoudt de geslachtsdrift (vooral bijv. parelziekte der
vliezen). Hiermede is bewezen dat een versterkte ziekelijke
prikkel van andere organen dan de eierstok tot geslachts-
uitingen aanleiding kan geven. Wellicht is daaruit met recht
de veronderstelling te putten, dat ook physiologisch een
prikkel van die andere deelen de geslachtsdrift kan op-
wekken. In die gevallen waar bij terugblijvende tochtigheid
na castratie, hiervoor geen andere oorzaak dan een zenuw-
lijden is te vinden, zou dit verschijnsel misschien voor een
deel daarop terug zijn te brengen.

Dit overblijven der tochtigheid is een groot inconvenient en
„ontneemt veel aan de waarde der ovariotomie" (
Henge-
veld
6). Hoe hoog het percentage is, kan niet worden
uitgemaakt. Sommige operateurs merkten het op bij alle
door hen gecastreerde dieren (
Hengeveld), anderen in meer-
dere of mindere mate.

Nog meer dan feitelijk zal dit een inconvenient zijn in
het oog der veehouders.

Ook het gevaar der ovariotomie is van een economisch
standpunt niet weg te cijferen. Niemand zal beweren dat
de operatie tot de levensgevaarlijke moet worden gerekend.
Indien men echter met gezonde dieren te doen heeft, welke
om der wille van het voordeel in vetvorming bijv. zullen
worden gecastreerd, is dit gevaar wel degelijk een post om
rekening mede te houden, vooral als de operatie door minder
geoefende operateurs wordt uitgevoerd.

-ocr page 139-

Maar ook geoefende operateurs hebben het niet altijd in
de hand complicaties, in den vorm van peritonitis, abscessen,
verbloedingen, enz. te voorkomen. Zelfs met alle voorzorgen
door de antiseptiek voorgeschreven, heeft
Vennerholm 4—5
pet. der geopereerde dieren moeten laten slachten. Hij
spreekt evenwel het vermoeden uit, dat door een geoefend
operateur en bij zorgvuldige keuze van het operatiemateriaal,
het sterftecijfer tot op 1—2 pet. zou kunnen worden terug-
gebracht 7). Ook
Vogel erkent dat „trotz aller Antiseptik
die Mortalitat immer noch ziemlich grosz ist."8). Ik
spreek hierbij alleen over de methode
Charlier, met alle
zorgvuldigheid uitgevoerd: In den vóór-antiseptischen tijd en
vooral bij de flankensnede was het sterftecijfer hoog genoeg
om alle economische voordeelen, welke dan ook, verreweg
te overtreffen (15—20 pet.).

Ik wil echter veronderstellen dat het gevaar geweken is,
en de tochtigheid niet terugkeert; welke zijn dan de meerdere
voordeelen, die het gecastreerde dier zal afwerpen?

Achtereenvolgens zal ik bespreken :

1°. Herstel bij nymphomanie.

2°. Meerdere vetaanzetting en beter vleeseh bij gezonde
dieren.

3°. Langer lactatie-tijd en vermeerderd melkquantum.

4°. Verbeterde melkqualiteit door verhooging van het vet-
en casëinegehalte der melk.

Dit toch zijn de hoofdvoorcleelen, welke men sedert Thomas
Winn en vooral na Charlier aan de ovariotomie heeft toe-
geschreven, of nog toeschrijft. Enkele andere redenen waar-
voor de operatie door dezen of genen wordt aanbevolen,
zooals verbetering van het werkvee, of ten behoeve van de
prophylaxis voor tuberculose
(Hendrickx), zijn van te onder-
geschikt belang of te naïf om veel bespreking te behoeven.

1°. Castratie ter genezing van nymphomanie heeft, zooals ik
boven reeds aantoonde, lang niet altijd het gewenschte gevolg,

-ocr page 140-

en is bovendien bij sommige ziekelijke veranderingen, welke
aanleiding geven tot deze ziekte, gevaarlijker dan bij gezonde
dieren9). Het sterftecijfer is om die reden bij nymphomanie
het grootst.

In het meerendeel der gevallen echter kan men door de
castratie bij deze ziekte herstel verkrijgen. Het onrustige dier
kan normaal worden in zijn doen, kan in plaats van ver-
mageren, vet worden. De onrust, die zulk een patiënte in
den geheelen koppel veroorzaakt, kan op die manier worden
opgeheven.

De economische waarde der operatie te dezen opzichte wordt(af-
gezien van de gevallen waarin het doel niet wordt bereikt, of het
dier bezwijkt), bepaald door het
aantal zieke dieren dat percents-
gewijze voorkomt, en tevens door de
slachtwaarde van het zieke
dier, zoodra zich de eerste verschijnselen vertoonen. Beide om-
standigheden staan in direct verband met plaatselijke toestanden.

Wat het voorkomen der nymphomanie betreft, wil het mij
toeschijnen, dat in enkele streken de runderen daaraan meer
lijden dan in andere. Aangezien tuberculose van den eierstok en
de baarmoeder, of het buikvlies dat haar omkleedt, dikwijls oor-
zaak is van stierziekte, is deze stelling voor een groot deel der
gevallen te bewijzen. Mij is dan ook bij onderzoek gebleken, dat
in Noord-Holland de bruiziekte niet bijzonder frequent is ; som-
mige veehouders, die het blijkbaar wel eens wagen, hebben er
last van, de meesten evenwel niet; en zelfs zij die jaarlijks ± 80
koeien vetweiden, hebben hoogstens één dier dat er aan gaat
lijden. Percentsgewijze is het overigens niet aan te geven.

Ook de slachtwaarde van meer of min zieke dieren hangt
van plaatselijke omstandigheden af. In de buurt van een
groote stad zijn zulke dieren heel wat meer waard dan op
afgelegen plaatsen, waar het vleesch in kleinen kring moet
worden geconsumeerd.

Dieren, welke aan bruiziekte lijden, kunnen zeer goed
naar een marktcentrum (zooals bijv. Purmerend voor Noord-

-ocr page 141-

Holland) worden vervoerd, en brengen dan een prijs op,
welke zich in rechte reden verhoudt tot hun slachtgewicht. Het
is dan ook meermalen voorgekomen dat koeien, welke aan-
gekocht waren om te worden vetgeweid, maar bleken aan
bruiziekte te lijden, wederom ter markt gebracht, voor de
slachtbank meer opbrachten, dan ze voor de weide hadden
gekost. In andere gevallen is dikwijls de directe schade
betrekkelijk gering, als de veehouder zich van zulk een dier
ontdoet en met een kleine aanvulling er een gezond dier
voor terug koopt.

Kan hij daarvoor het gevaar en de risico van niet slagen
doorstaan en de kosten lijden ? Ik wil het hopen. Evenwel
deze redeneering, welke zelfs heel wat nuttiger operatie of
medicatie in de runderpraktijk tegenhoudt, heeft een vrij
gezonde basis, waardoor ik vrees dat zelfs voor stierzieke
koeien de operatie ook nu nog weinig toekomst heeft.

2°. Ter verkrijging vcm meerdere vetafzetting en beter
vleeseh big gezonde dieren.

Het is ontegenzeggelijk waar, dat de dieren door de cas-
tratie van een rustiger temperament worden. Men heeft het
resultaat der ovariotomie te dezen opzichte wel eens willen
vergelijken met dat van de castratie van mannelijke dieren.
Die vergelijking gaat echter mank, dat behoeft wel geen
lang betoog.

De geslachtsfunctie bij mannelijke dieren behoeft slechts
een opwekking, om ieder uur van den dag op te treden.
Bij vrouwelijke dieren is die functie slechts gedurende
hoogstens 2 dagen, in 3 weken, aanwezig. Het is dan ook
in hoofdzaak doordat dit periodieke tijdperk van opwinding
door de ovariotomie kan worden teruggehouden, dat het
temperament in kalmte wint. Het tusschen gelegen
tijdperk waarin anders de koeien, ten minste het meeren-
deel, rustig en kalm zijn, zal door de castratie weinig
worden geïnfluenceerd. Wel zou men in dien tijd ook indirect

-ocr page 142-

winnen, doordat een toevallig tochtige koe niet meer den
geheelen koppel van overigens niet tochtige dieren in onrust
zal houden.

De voordeelen zijn op koeien voor de slachtbank bestemd
derhalve niet weg te cijferen; voor iedere koe zou men op
deze wijze, veronderstellende dat door de tochtigheid, elke
3 weken, gedurende 48 uur, de gewone groei niet plaats
heeft, in een jaar ± 34 groeidagen worden gewonnen. Aan-
gezien de invloed der castratie ook te dezen opzichte wel
niet van dien omvang zal zijn, dat de geheele veehouding er
door zal worden gewijzigd, hebben we in de meeste streken
van Nederland te maken met een vetweide-tijd van ± 4
maanden. Het voordeel in dien weicle-tijd zou derhalve
in ±10^ groeidagen bestaan.

Deze berekening kan natuurlijk geen maatstaf worden geacht voor den
meerderen groei, en is ook alleen bestemd om don invloed eenigszins dui-
delijk te maken.

Vennerholm nam in dat opzicht zeker een der beste
proeven. Door hem werden 80 koeien gecastreerd en ge-
durende 9 maanden vergeleken met niet gecastreerde dieren,
onder gelijke omstandigheden verkeerende. In dien tijd was
het gewicht der gecastreerde dieren 72 K G. toegenomen,
en het gewicht der contröle-dieren niet noemenswaard.

Er wordt niet bij vermeld of de voedingstoestand vóór de proef van de
2 categorieën dieren wel precies gelijk was, terwijl dat toch van den grootsten
invloed zou hebben kunnen zijn op het resultaat. Bovendien moet hierbij
worden gevoegd dat de gecastreerde dieren
vroeger droog werden dan do
niet gecastreerde, waardoor ze in de gelegenheid waren de vetafzetting eer
te beginnen of te vermeerderen. Do gewichtstoeneming kan dus niet heelemaal
worden opgevat als maatstaf voor de werking der castratie.

De gewichtstoeneming zal overigens voor het grootste deel
moeten worden toegeschreven aan vermeerdering van het
binnenvet, en van het intermusculaire en subcutane vet.
Ook uitwendig zullen de dieren soms een „fijner gemest\'\'
voorkomen hebben; de gewichtstoeneming zal voor den ge-

-ocr page 143-

wonen handel m. i. echter moeielijk te taxeeren zijn. De
dieren zullen zoogenaamd ,,meevallen in de slacht", en
daarmede in consequentie zullen vooral de slagers (en
misschien de consumenten) de voordeelen genieten.

De eenig overgebleven operateur van ons land, die van
1861—1864 de castratie verrichtte, de heer A. J. Monïens,
districtsveearts te Breda, schreef mij omtrent dit economisch
voordeel welwillend zijn meening. Het luidt aldus :

//Indien het direct gevaar van de operatie door antisep-
tische voorzorgen enz. zoo ongeveer op 0 kon gebracht wor-
den, en door voorafgaande tuberculiniseering de tuberculeuse
konden worden uitgeschoten, zou er wellicht voordeel in
kunnen zitten, doordat de dieren zeer waarschijnlijk beter
zouden groeien. Maar aangezien dit vermoedelijk meerdere
vetgroei zou zijn, en de consumenten, en dus ook de handel,
vooral in de laatste jaren, liever vleesch dan vet koopen, zou
ik niet met zekerheid durven voorspellen, dat de verkoop-
waarde gelijke tred zou houden met de meerdere zwaarte. \'

Is de castratie dus voor onze korte vetweiding, en in
verband met deze indirecte gevolgen, in aanmerking nemende
alweer gevaar, risico van niet slagen en kosten, zoo bijzonder
wenschelijk voor den veehouder? Ik betwijfel ook dit.

Ik betwijfel het des te meer, omdat er met goed succes
andere middelen worden toegepast, om het ongedurige van
een tochtige koe uit den koppel te houden, iets wat vooral
voor zeer onrustige beesten met succes in practijk wordt
gebracht, namelijk
ze te laten dekhen. Voor rustige koeien
met zoogenaamde stille tochtigheid zijn de voordeelen, in dit
opzicht te verkrijgen, toch niet groot te achten; voor een
enkel onrustig dier echter is het, ook volgens de meening van
autoriteiten op zoötechnisch gebied, aan te raden boven de
castratie10).

Als koopvernietigend gebrek wordt dit drachtig zijn nooit
aangemerkt; de slagers zijn er, zooals iedereen weet, niet

-ocr page 144-

tegen, wel een bewijs dat de vleescliqualiteit in hun oogen
niet zoo erg vermindert (tenzij het natuurlijk geldt een kalf
van bijv. ouder dan vier maanden).

Ik heb tot dusver speciaal het oog gehad op Hollandsche
toestanden; er zijn evenwel omstandigheden waarin de cas-
tratie van grooter belang kan worden geacht, namelijk daar
waar oude, melkende koeien in het groot worden opgekocht,
welke afgemolken zijnde, zoo gauw mogelijk moeten worden
verkocht, gelijk dit in de melkinrichtingen van groote steden
plaats heeft. Het is dan ook in zulke inrichtingen dat
in het buitenland de castratie zich het best staande heeft
kunnen houden, en nog het meest wordt verricht.

Maar ook voor onze veehouding kan het nut van proeven
omtrent de waarde van ovariotomie te dezen opzichte nog
het best worden verdedigd. Men bedenke evenwel, dat er
een materiaal van honderden is voorafgegaan, waaruit met
vrij groote zekerheid reeds de waarde is te bepalen, en dat
het hier dus aankomt op
vele en nauwkeurige waarnemingen,
om daarop een nog meer vaststaand oordeel voor
onze toe-
standen te kunnen baseeren.

3°. Langer laetatietijd en vermeerderd melkquantum.

Sedert Thomas Winn en Ciïarlier is gedurende een
veertigtal jaren door de meesten altijd weer op hun gezag
aangenomen, dat de lactatie door de castratie verlengd wordt
en de hoeveelheid melk vergroot. Tegenover hun publicaties
welke al bijzonder schitterend waren, was de waarschuwing
van een enkelen (
Duponïx1) bijv.) die eens roepende in
de woestijn. En nog, hoewel proeven van uitnemende des-
kundigen, serieus uitgevoerd, lang hebben bewezen dat de
invloed vrijwel nihil is, duiken telkens naschrijverijen op
van menschen, die blijkbaar niets hebben willen leeren, en
weer klakkeloos de uitingen van
Charlier te hulp roepen
om hun onbewezen veronderstellingen van den invloed dei-
castratie op de melksecretie te staven.

-ocr page 145-

Ik zou kunnen volstaan met te wijzen op den uitslag
van proeven van
Ostertag 12), Vennerholm7) en de resumtie
van
Yogel8) bijv., of ook zelfs voor mijn doel op de
uitspraak van de grootste enthousiasten op dit punt van den
laatsten tijd, die moeten erkennen dat de invloed op de
lactatie bij beste melkgeefsters gering9) is. Ik wil echter
liever eerst nagaan welke invloed de castratie te dezen opzichte
zou
hunnen hebben.

Gedurende de tochtigheid is het melkquantum verminderd,
zeer zeker. De alteratie van de melkklier (congestie), de
veranderde gemoedstoestand, de vermeerderde beweging en
de verminderde voeding gedurende dien tijd van opwinding
bewerken, quantitatief (en ook qualitatief) veranderingen
van de melk. Deze invloed is echter maar korten tijd. aan-
wezig, en heeft op het geheele melkquantum geen merk-
baren invloed. Dit is trouwens ook niet cle invloed dien
sommigen willen hebben onderkend, dat door de castratie
zou worden verkregen.

Wanneer een melkkoe wordt gecastreerd op de grootste
hoogte van de lactatie (bijv. ± 8 weken-na het kalven), dan
zou dit melkquantum niet alleen gedurende langen tijd
(laten we maar rekenen 1 jaar, om niet het hoogste te nemen)
aanwezig blijven, maar zou zelfs nog kunnen vermeerderen.

,,En, zeiden de voorstanders van deze meening, het is
immers zoo duidelijk mogelijk: cle voedingsstoffen, welke
werden verbruikt door het geslachtsleven, gaan nu natuurlijk
gedeeltelijk naar clen uier en worden omgezet in melk."
Deze naïve meening heeft langen tijd gegolden, en is nog
niet heelemaal verdwenen. Toch is sedert langen tijd bewezen,
dat zelfs vermeerdering van voedingsstoffen (al zou als op
commando zich de zaak aldus toedragen), verondersteld
dat
het organisme in gezonden en goed gevoeden staat
verkeert,
slechts binnen zeer enge grenzen invloed heeft op de melk-
afscheiding 13).

-ocr page 146-

Bij niet wel doorvoede dieren is op de melk in quantiteit en
qualiteit wel door de
voeding te influenceeren; er is echter
geen enkele reden om te veronderstellen dat de invloed der
voeding in dit opzicht bij niet gecastreerde dieren zoo-
veel geringer zou zijn dan bij gecastreerde. Zoolang het
digestievermogen niet verhoogd wordt door de castratie, is
dat niet wel denkbaar.

Naast ras, leeftijd en voedingstoestand, zijn vooral de
individualiteit en de voeding, en ook de hoeveelheid water
welke het dier te drinken krijgt, de momenten welke hier den
doorslag geven. (Deze invloeden komen nader ter sprake bij
de beschouwing over de vermeerdering van vetgehalte, enz.) Ik
stel mij voor dat degene, die ter goeder trouw heeft meenen
op te merkeu dat het melkquantum (na de operatie) steeg,
te doen heeft gehad met een weinig melkrijk rund, dat in
niet al te goeden staat verkeerende, een betere voeding
ontving.

Dat de lactatie langer blijft bestaan bij gecastreerde dieren
dan bij
drachtige, en daardoor de geheele hoeveelheid melk
welke gedurende de periode wordt afgescheiden grooter is,
spreekt van zelf.

Het is echter niet met drachtige dieren dat men dient te
vergelijken, de vergelijking moet natuurlijk geschieden met
guste koeien, welke worden doorgemolken, zoogenaamde over-
melkers.
Ik betwijfel echter of het in het buitenland in het
algemeen wel de moeite waard is een guste koe te blijven
doormelken, ten minste met de meeste veeslagen is het dat
zeker niet. Wellicht heeft dan ook de weinige ervaring ten
opzichte van „o vermelkers", welke men zoodoende verkrijgt,
wel eenige aanleiding gegeven, tot de verbazing van sommige
waarnemers, dat men enkele koeien zoo lang kon melken
(na castratie).

Eloire deelt mede dat in een stal vee, waar liet mislukt was de dieren
weer drachtig te krijgen, de lactatie hij de doorgemolken dieren verrassend

-ocr page 147-

lang bleef bestaan. Hij maakt daarbij de opmerking, dat in geval van
castratie, waartoe toch eenïge aanleiding bestond, deze lange lactatieperiode
zeer zeker aan de operatie zou zijn toegeschreven 14).

Voor ons land heeft het niets verrassends, dat men een
koe bijv. 16 maanden na het kalven nog melkt, en dagelijks
±12 liter melk krijgt. Zelfs zijn mij enkele gevallen bekend
waar een koe, na 2 jaar gemolken te zijn, nog ±10 liter
gaf. De waarnemingen van goed-geloovigen van de andere
zijde blijven daar allemaal verre achter.

Cornevin deelt een geval mede waar een gecastreerde koe 480 dagen
(16 maanden) was gemolken en gemiddeld 11.7 L. melk had gegevenl5).
Ik kan legio gevallen citoeren uit eigen omgeving, waar op het eind van
zulk een periode een overmelker nog die hoeveelheid geeft. Uit zulk een
enkele waarneming mag men geen algemeene conclusie trekken.

Verdere betoogen kunnen evenwel achterwege blijven waar
feiten spreken.
Vennerholm castreerde 80 koeien en zag, in
vergelijking met contróle-diereii onder gelijke omstandigheden
gehouden, d.e
totale hoeveelheid melk verminderdT>.

Ostertag kon evenmin invloed op de melksecretie con-
stateeren12).

Moussu nam waar dat de melkhoeveelheid niet toenam9).

Zelfs Vogel moet erkennen, dat de ovariotomist.cn het
nu daarover eens kunnen zijn, dat het verkrijgen van een
blijvend melkquantum niet als indicatie voor de operatie kan
gelden, en dat de invloed op de hoeveelheid melk in het
algemeen inconstant en individueel is8).

Deze verklaringen, na serieuse proeven uitgesproken, of
als resumtie van ervaringen geldend, wegen meer dan op
tegen de verhalen van
Charlier, bijv. dat het melkquantum
per jaar van 1700 op 3200 L. zou kunnen worden gebracht.

Dit als feiten erkennende, zou men vertoog tegen de
andere verouderde meeningen een strijd tegen windmolens
kunnen achten.

De geheele geschiedenis der ovariotomie is echter vol van

-ocr page 148-

deze nasehrijverij van onbewezen of foutieve opgaven;
deze zuurdeesem is blijkbaar
nog niet uitgegist, en geeft
nog aanleiding dat overdreven verwachtingen tot teleurstelling
en schade zullen moeten leiden.

De invloed der ovariolomie op de samenstelling der melk
kan mijns inziens vrijwel worden teruggebracht tot het vraag-
stuk der voeding. Voeding toch bestaat in hoofdzaak in ver-
meerdering van het circuleerend eiwit. Vermindering van
stofverbruik, door onderdrukking der geslachtsfunctie en
dientengevolge rustiger en kalmer zijn, beteekent ook behoud
van circuleerend eiwit, dat de levensfunctiën onderhoudt, tot
orgaan-eiwit wordt, waar daaraan behoefte bestaat, of ook
in
vet wordt omgezet bij reeds beter doorvoed zijn. Datzelfde
circuleerende eiwit is de hoofdbron voor het
melkvet. Zooals
dus de vetvorming van het lichaam wordt bevorderd door
de castratie, zal
in verhouding ook de vermeerdering van
het vetgehalte der melk, een gevolg van de castratie
kun-
nen
zijn.

Intusschen de invloed op de vetvorming in de organen
is al niet bijzonder groot.

Men dient bovendien bij de beoordeeling der mate, waarin
het vetgehalte der melk zou kunnen worden geïnfluenceerd,
in aanmerking te nemen:

1°. Dat het nuttig effect, door het wegblijven der tochtig-
heid feitelijk alleen periodiek, gedurende korten tijd optreedt

2°. Dat een deel van het vet van de melk ook direct
wordt aangevoerd uit de voedingsstoffen, en als zoodanig
door de melkklier wordt uitgescheiden16), en dus met
vermeerdering van circuleerend eiwit niets te maken heeft.

3°. Dat de hoeveelheid circuleerend eiwit, waaruit het
overige melkvet wordt gevormd, toch een zeer klein gedeelte
zal uitmaken van cle geheele hoeveelheid eiwit, welke voor de
instandhouding van alle levensverrichtingen, bij het vormen

-ocr page 149-

van orgaan-eiwit en de vorming van vet in de organen dienen
moet; al wordt er dus meer vet afgezet, zal liet dagelijksch
quantum daarvan in de melk zeer gering kunnen zijn.

4°. Dat het bij proeven gebleken is, dat zelfs 40 % ver-
meerdering van eiwit in het
voedsel niet meer dan 0.4 %
aan het gehalte der melk kon verhoogen16).

5°. Dat ook de proeven van Eleischer en Kühn, reeds
vroeger genoemd, hebben doen blijken, dat in
wel doorvoeden
toestand van het organisme, de vermeerdering van voedseleiwit,
al heel weinig invloed heeft op de qualiteit der melk13).

Be invloed der castratie op liet vetgehalte der melk, hoewel
theoretisch waarschijnlijk, is derhalve toch alleen binnen zeer
beperkte grenzen denkbaar.

Overigens is het een zeer moeielijk wetenschappelijk vraag-
stuk om dien invloed precies te bepalen.

We kennen den grooten invloed op de melksecretie van
individualiteit (cl. w. z. lactatie- en digestievermogen), van
het ras (des gewenscht onder individualiteit té omvatten),
van de voeding (hoeveelheid, samenstelling en watergehalte),
van den
voedingstoest\'and, van het tijdsverloop na het kalven,
van de tijden waarop gemolken wordt, van meer of minder
beweging,
van den leeftijd, en andere nog niet nader gedefi-
nieerde momenten; maar in cijfers valt, er te dezen op-
zichte nos; weinig uit te drukken.

O O

En daarom is het voor een onderzoeker een zeer gevaar-
lijk terrein om zich op te bewegen.

Wil men bij proeven tot een goede conclusie geraken,
dan dient men al die andere momenten (vooral individualiteit,
voeding, voedingstoestand en tijdsverloop na het kalven)
nauwkeurig te aequivaleeren bij de contröle-dieren; anders
komt men tot zeer onzekere, of ook onware resultaten. Dat
het moeielijk gaat deze voorwaarden gelijk te houden bij
proefdieren en contróle-dieren behoeft wel geen betoog.
Alleen proeven
in hel groot derhalve, waarbij ten minste bij

-ocr page 150-

benadering de andere invloeden zijn weg te cijferen, zullen
in dit opzicht tegenover hetgeen reeds werd verricht, tot een
vertrouwbaar resultaat kunnen leiden.

De wetenschap zou met dergelijke proeven wellicht een
weinig gebaat zijn; of we practisch verder komen, en vooral
of kosten en moeite beloond worden door een nadere be-
cijfering is zeer de vraag. Te meer is dat de vraag, omdat
er in dit opzicht reeds resultaat is verkregen, na serieuse
onderzoekingen, door een alleszins vertrouwbaar proefnemer.

Yennerholm toch vond bij zijn reeds meermalen ge-
noemde proef, dat het vetgehalte na de operatie 0,4 pet. steeg.
Dit resultaat komt dus zeer nabij de theoretische stelling,
dat de invloed op het vetgehalte, zoo al bestaande, toch
slechts gering kan zijn.

Er staan echter publicaties, zeer uitvoerige zelfs, daar-
tegenover, welke schijnbaar het tegengestelde bewijzen. In
hoeverre ze op goede basis berusten, zal wel blijken.

Het is overigens bijzonder frappant hoe naschrijverij
een groote rol speelde bij dit voordeel, door de castratie
verkregen. Het zoeken naar analyses welke het bewijs
zouden hebben kunnen leveren, bleek mij al een zeer
onvruchtbaar werk, ten minste wat het aantal daarvan betreft.
De betrekkelijke waarde of liever waardeloosheid van de be-
staande echter, vergoeden dat gemis in aantal weer eenigszins,
aangezien ze juist als de beste bewijzen kunnen worden aange-
merkt voor het tegenovergestelde van hetgeen de onderzoekers
er uit meenden te mogen concludeeren.

Enkele analyses ben ik machtig geworden, zelfs uit de
dagen van
Charlier, welke derhalve als reclame-materiaal heb-
ben dienst gedaan in den strijd tegen de ongeloovigen. Ze
zijn afkomstig uit de
Journal d\'Agriculture pratique et
d\'économie rurale
van 1855 en werden door Hengeveld
in zijn eerste publicatie over dit onderwerp medegedeeld
(Boerengoudmijn
1855).

-ocr page 151-

Van 2 gecastreerde koeien werd op liet laatst der lactatie
± 2 jaar de melk geanalyseerd, met het volgend resultaat:
water 86.70, caseïne 5.20, boter 3.34, suiker 3.90, zouten 0.86.

Bij een ander gecastreerd rund was de samenstelling der
melk 193 dagen na het kalven: caseïne 4.0, boter 2.2,*
suiker 4.7, asch 0.3, water 88.8.

Bij een vierde rund 204 dagen na het kalven : caseïne 3.7,
boter 3.5, suiker 5.2, asch 0.2, water 87.2.

De analyses worden voorafgegaan door de volgende uitspraak :

„Alle de waarnemingen, die ik heb kunnen opdoen omtrent
de natuurlijke hoedanigheden der melk, haar boter- en kaas-
gehalte, hebben geleerd, dat zij niet alleen even goed was,
maar zelfs de melk der andere koeien daarin overtrof."

Tot staving van die meening stel ik mij voor, dat de
beste, meestzeggende waarnemingen in die richting werden
gepubliceerd. Als zoodanig fungeeren dus de analyses welke
ons klinkklaar het bewijs moeten leveren, zonder bijvoeging,
dat een vetgehalte van (hoogstens) 3.34 pet. op het eind
van een lactatie van bijna 2 jaar, niet anders kan worden
verkregen dan na castratie.

Deze bewijsvoering veel meer eer aandoende dan haar
toekomt, wil ik daartegenover plaatsen enkele cijfers, mij
welwillend verstrekt door den heer
Mesdag, zuivelconsulent te
Leeuwarden. Daarbij wordt het duidelijk dat aan het eind
van een gewone lactatie het vetgehalte in de laatste dagen
soms zelfs tot 7 pet. stijgt en dat in het algemeen het vet-
gehalte vermeerdert met den duur van de lactatie.

Koe n°. 6711, Friesch Rundveestamboek.

Gekalfd 27 Januari 1896.
10 Februari , vetgehalte 2.75 pet.
18 Augustus, ,, 3.9 ,,
27 October , „ 5.3
6 November, ,, 7 ,,
Kalftijd 27 Januari 1897.

-ocr page 152-

Koe n°. 7129.

Gekalfd 4 Maart 1896.
21 Maart , vetgehalte 3.55 pet.
18 Augustus, ,, 3.7 ,,
27 October , „ 4 „
16 December, ,, 5.05 „
Kalf tijd 18 Februari 1897.
Ziehier cijfers van kalfkoeien, dus bij normalen duur der
lactatie.

Voor vare koeien is de toeneming van het vetgehalte niet
zoo bijzonder frappant, hoewel toch in het algemeen bestaande.
Men dient daarbij echter vooral ook niet uit het oog te ver.
liezen, dat de boer een vare koe niet tot het eind der lactatie
doorraelkt, waardoor cijfers omtrent het gehalte der
laatste
melk bij vare koeien ontbreken (Mesdag). Het is echter
waarschijnlijk dat de cijfers zich in vrijwel gelijken zin
zullen verhouden als bij kalfkoeien.

Hierbij volgen nog een paar analyses van vare koeien, mij
eveneens door den heer
Mesdag verstrekt.
1°. Vare koe:

laagste vetgehalte 2.4 40 dagen na het kalven,
hoogste r 3.5 10 maanden na het kalven,

// 4.2 12 „ „ u „ (eind),
gaf toen nog 14 K.G. melk.
2°. Koe n°. 8286 Friesch Rundveestamboek:
laagste vetgehalte 2.7 45 dagen na het kalven,
hoogste u 3.75 ruim 6 maanden na het kalven,

ir 3.4 11 maanden n r, „ (eind),
gaf toen nog 10.5 K.G. melk.

3°. Vare koe:

laagste vetgehalte 2.5 1 en 2 maanden na het kalven,
hoogste ,, 3.7 11 „ „ „ „

ir 3.4 13 „ „ „ „

gaf toen nog 15.4 K.G. melk per dag.

-ocr page 153-

Waarmede men derhalve de cijfers van 1855 ook vergelijkt,
ze zijn in geen enkel geval iets zeggend. Als er een con-
clusie uit deze
alleenstaande analyses mag worden getrokken,
is mijns inziens deze alleen gerechtvaardigd: ,/de castratie
heeft geen invloed gehad op het vetgehalte der melk."

In 1897 werd door P. J. Oceanu, professor in de operatie-
leer aan de veeartsenijschool te Bucharest, een proef gepu-
bliceerd met een gecastreerde buffelkoe genomen. Het is
interessant de waardeloosheid van dergelijke experimenten
in een duidelijk licht te zien; daarom zal ik de resultaten,
medegedeeld in het
Reeueil de médecine vétérinaire van 15
April 1897, vrij uitvoerig citeeren.

Op 6 Juni 1895 werd de ovariotomie verricht bij een
buffelkoe van 7 jaar, welke meermalen had gekalfd en
niet nymphomaan was. Het resultaat was (volgens O.):

1°. //Melksecretie tot 10 maanden en 14 dagen (niet ge-
castreerde dieren geven slechts 5 tot 7 maanden melk).\'\'
[Zijn hier bedoeld drachtige of vare buffels, dieren welke
worden gemolken of zoogen? clit wordt niet medegedeeld (W.)].

2°. //Melkhoeveelheid 730 liter."

3°. //Verbetering van melkqualiteit door vermeerdering van
vet- en suikergehalte."

Dan wordt verwezen naar de volgende analyses:

lste analyse, 26 Mei 1895, vóór de operatie: extractief-
stoffen 13.770, boter 4.950, suiker 3.985, caseïne 4.125,
zouten 0.710, water 86.230.

2de analyse, 27 Nov. 1895 (tien maanden na het kalven dus):
extractiefstoffen 15.560, boter 6.016, suiker 5.024, caseïne
3.780, zouten 0.790, water 84.440.

3de analyse, 28 Januari 1896: extractiefstoffen 19.160,
boter 8.610, suiker 5.030, caseïne 4.650, zouten 0.87Ó,
water 80.840.

Verder wordt nog medegedeeld liet gewicht van vele
lichaamsdeelen bij de slachting (560 dagen na de operatie)

10

-ocr page 154-

en het gewicht aan voedingsstoffen welke het dier gedurende
dien tijd had geconsumeerd. De proef maakt derhalve oogen-
schijnlijk aanspraak op bijzondere nauwkeurigheid.

Oceanu besluit zijn mededeeling hiermede :

„Na alles wat voorafging, ziet men dat de ovariotomie
bij deze buffelkoe een zeer gunstigen invloed heeft gehad
op de melkqualiteit en op de vetwording, terwijl de ver-
meerdering van de melksecretie gering was."

Het is mij echter niet zoo duidelijk als blijkbaar Oceanu.
Allereerst neem ik de vrijheid op te merken dat het ge-
middeld vetgehalte bij buffels volgens
Reinders 7.5 pet. is.

(Ik zal overigens geen twijfel uiten omtrent de nauw-
keurigheid der genomen analyses, hoewel het een bekend feit
is dat een nauwkeurige bepaling van het vetgehalte niet
ieders werk is, en men daarin veel ervaring dient te
hebben.)

Er mag dus allereerst worden geconstateerd, dat het vet-
gehalte der melk vóór de castratie
abnormaal laag was.
Dat dit op de schijnbare waarde van de proef bijzonder
grooten invloed heeft, behoeft wel geen betoog.

Waardoor dat lage vetgehalte?

Men zoekt, om het te verklaren, naar den aarden de hoeveel-
heid
van het verstrekte voedsel vóór de operatie. Daarom-
trent wordt echter niets medegedeeld, noch ook omtrent den
voedingstoestand.

Bovendien wordt er geen enkele analyse der melk van een
normalen buffel ter vergelijking bijgevoegd. Ze zullen denkelijk
wel niet in groot aantal bestaan, evenwel ze leveren het
eenige vertrouwbare materiaal dat ter vergelijking mag
worden gebezigd.

Wanneer ik deze grootheden mag vergelijken met de
gelijknamige van een
half hoe, dan springt het in het oog,
dat daar de verschillen nog veel grooter zijn.

Ter vergelijking met een gewone vare koe ontbreekt aan

-ocr page 155-

deze zijde de analyse van de allerlaatst te verkrijgen melk.
De 3de analyse bij deze buffelkoe, welke zal genomen zijn
van de laatste druppels die men kon krijgen misschien (de
hoeveelheid melk, welke het dier bij die laatste gehalte-
bepalingen nog gaf, hoewel van het grootste gewicht, wordt
niet aangegeven), valt wegens gebrek aan cijfers van gelijke
waarde derhalve weg. De twee andere analyses geven een
stijging van het vetgehalte aan van 5 op 6 pet., wat ook voor
een vare koe in verhouding al niets bijzonders is; trouwens
zelfs een stijging van 5 pet. op 8| pet. boter zal waar-
schijnlijk voor een vare koe niet abnormaal zijn.

Het materiaal dat ons hier wordt gegeven, is echter ook
op zich zelf in geenen deele voldoende en mag zelfs als zoo-
danig alle bewijskracht worden ontzegd. Het normale vet-
gehalte varieert soms zoodanig, dat een enkele analyse geen
waarde heeft. Om bewijzend te worden, is een voortdurend,
geregeld volgehouden melkonderzoek alleen afdoende.

De heer Mesdag leverde mij bijv. deze cijfers van 3 koeien :

No.

1.

27 April,

vetgehalte 2.85 pet.

7 Mei

77

5.8

jj

17 „

37

3.1

j >

27 „

37

3.8

3?

No.

2.

14 October

;>

3.15

>7

24 „

7?

4.3

33

3 November

77

3.6

37

No.

3.

5 Juni

33

4.55

73

17 „

y>

2.8

77

20 „

>>

3.2

37

Binnen zulk een kort tijdsverloop varieert dus het vet-
gehalte bij een zelfde dier zeer belangrijk.

Hiermede wordt bewezen dat alleen een lange lijst van
analyses ons een voldoend overzicht kan geven omtrent het
normale vetgehalte der melk. Om veronderstelde abnormali-
teiten te
constaleeren, is een enkele opgave nog minder vol-

-ocr page 156-

doende. Aan de opgaven omtrent het suikergehalte mag
evenmin waarde worden gehecht.

Het caseïne-gehalte werd niet besproken. Ik zal het niet
in. het voordeel van mijn stelling exploiteeren, het ware
inconsequent; ik vestig er evenwel de aandacht op, dat in deze
analyses het
caseïne-gehalte gedurende de eerste 10 maan-
den is
gedaald, wat in flagranten strijd is met de verhoo-
ging daarvan, welke anderen sedert
Charlier proclameeren ,
en ook in strijd met den algemeenen regel, dat het caseïne-
gehalte met het vetgehalte stijgt.

Mijn conclusie is dus: dat dit materiaal in zijn beperktheid,
in het geheel geen bewijskracht mag worden toegekend; dat
bovendien waarnemingen ontbreken omtrent de voeding en
den voedingstoestand vóór de operatie en omtrent de hoeveel-
heid melk op het eind der lactatie; en eindelijk dat (ook
indien daaromtrent niets was aan te merken) ten eenenmale
ontbreekt analoog materiaal waarmede de waarnemingen, wrelke
er zijn, kunnen worden vergeleken.

Daar waar geen analyses van dit soort worden gegeven
(ik heb er niet meer gevonden), berust het oordeel van hen
die meer of min overtuigd zijn van de vermeerdering van
het vetgehalte enz. door de ovaiïotomie, op niet veel meer dan
niet te controleeren algemeenheden, welke de een van den
ander overnam. Ten bewijze daarvan citeer ik hier de des-
betreffende passage uit de „
operatieleer van Hering—Vogel
(1891). Daar staat woordelijk: „Der Erfolg der Kastration
in Bezug auf die Milchmenge ist ein durchaus inkonstanter
und individueller, wohl aber ist jetzt festgestellt das im All-
gemeinen die Milchqualität sich verbessert (mehr Casein und
Fettjf

Dit wrordt gezegd met de geloofwaardigheid, het aplomb
en de zekerheid welke een gezaghebbend leerboek betamen.

Om die geloofwaardigheid te beproeven, zij het mij ver-
gund daarnaast te plaatsen het oordeel van
Ostertag, uit

-ocr page 157-

de „Monatshefte für \'praktische Thier heilkunde\' van 1890.
Woordelijk citeer ik: „
Der Erfolg der Castration in Bezug
auf Milchmenge loird demnach als höchst inconstant und indi-
viduell verschieden bezeichnet; zugegeben aber wird, dass die
Qualität der Milch nach der Castration sich verbessere, indem
sie fett- und kaseinreicher werde"

Mij dunkt de gelijkenis is te frappant om niet liet ver-
moeden te rechtvaardigen dat
Vogel, in zijn operatieleer
van
1891, bekend is geweest met hetgeen ik citeerde uit
de
Monatshefte van 1890. Alleen verzwijgt Vogel de
bronnen, welke
Ostertag aangeeft, en waaruit hij deze
stelling putte.

Als de waarde der door Ostertag gebruikte literatuur is
bepaald, is daarmede tevens aan de zoo fataal precies gelijk-
luidende meening van
Vogel recht gedaan. Ostertag nu
citeert tot staving van zijn meening daarbij
: De Tuoni en
Ercolani, Dieulafait, Merkt en Seubert. De Tuoni
en Ercolani schreven hieromtrent in het „Repertorium\' van
1856; Dieulafait wordt geciteerd door Dr. Benno Martini
in „Die Milch\'1, Dan zig 1871. Merkt schreef een oorspron-
kelijk artikeltje over castratie bij stierzieke koeien in
„Adam s
Wochenschrift
" 1860. Seubert sprak zijn meening uit in de
,,General Versammlung des thier ärztlichen Ver eins von Unter-
franken und Aschaffenburg
medegedeeld in „Adams
Wochenschrift\'\' 1861.

Van dien ouden datum dateert dus ook het njetzt" vast-
gestelde van
Vogel in ITering\'s operatieleer. Ik ben helaas
niet in de gelegenheid om de twee eerstgenoemde publicaties
te controleeren.

Merkt echter zegt, uitsluitend sprekende over de castratie
bij hrulzieke koeien: „Alle Kühe, welche ich im Latife von
22 Jahren wegen Stierzucht castrirte, haben nach gut über-
standener Operation an Milchergiebigkeit nicht oder doch nicht
erheblich zugenommen, jedoch bei gewöhnlicher Fütterung das

-ocr page 158-

vor der Operation gegebene Quantum in bessere Qualität
während 4—6 Monate ziemlich gleichmässig fortgegeben."
Meer niets.

Dat intusschen na de castratie van brulzieke koeien de
melk van die dieren, door wegblijven der voortdurende toch-
tigheid verbetert, is klaar.
Merkt spreekt overigens niet
van vet- en caseïnegehalte.

Seubert zegt het volgende: ,,Die Castration der Kühe
finde ich nicht so vorteilhaft, wie dieselbe von Vielen ge-
schildert wird. Die Kühe geben zwar ihre Milch fort, brechen
aber wie andere Kühe von Zeit zu Zeit ab. In qualitativer
Beziehung ist clie Milch von castrirten Kühen aber viel bes-
ser, wie von Andern."

En verder ook hier niets, geen zweem van bewijs, alleen
een overtuiging op onbekende gronden. Ik hoop dat het
gehalte der overige bronnen van
Ostertag beter moge zijn.
Ik betwijfel het evenwel zeer, vooral ook omdat ze voor een
deel nog ouder zijn.

Wat blijft er dus van de gezaghebbende uitspraak van
Vogel over? Hij schreef Ostertag na, en Ostertag verge-
noegde zich er mede verklaringen van 40 jaar geleden zonder
grond als waar aan te halen.

Een merkwaardig staaltje in dit genre levert ook E. Hen-
drickx
, in de Annales de médecine vétérinaire van October
1892. Daar luidt het:
„Mais le lait nest pas seidement
augmenté en quantité
(zelfs dit wordt dus nog verdedigd),
la qualité est aussi influencée par Vopération. C\'est ainsi
que les nombreuses analyses à Reims et à Grignon ont
démontré que le lait de vache châtrée contient plus de crème,
plus de sucre de lait et plus de caséine
Ailes dus nog af-
komstig van
Charlier, die door Ostertag niet eens werd
aangehaald.

Het meest merkwaardige is echter dit : „ Ce fait comprend
d\'ailleurs aisément, car il n est que la consécration dun phé-

-ocr page 159-

nomène physiologique bien eonstatée, eest a dire que Ie lait
devient d\'autant plus riche que la béte est plus éloignée de la
période de mise bas."

Gemakkelijk te begrijpen is het mijns inziens, dat Hendrickx
in de laatste alinea precies te niet doet wat hij in de eerste
beweert: als de lange duur van de lactatie de melk reeds
zoo verbetert, kan het moeielijk aan den invloed van de
castratie als zoodanig worden toegeschreven, en omgekeerd.

Mij dunkt, ik heb in het bovenstaande genoeg bewijs
geleverd, om de meening te rechtvaardigen dat, op zijn
zachtst genomen, de veronderstelling dat de castratie be-
langrijke invloed zou uitoefenen op de samenstelling der
melk, al op zeer zwakke basis rust.

Wat betreft het caseïne- en suikergehalte, voor de praktijk
kan het voldoende zijn op te merken, dat het gehalte aan
droge stof der melk in het algemeen stijgt met het vet-
gehalte, zoodat het ons derhalve niet behoeft te verbazen,
dat naast vetgehalte, caseïne- en suikergehalte stijgen. Zonder
castratie geschiedt dat even goed.

En nu nog een vraag van groot practisch belang.

Is het te verwachten dat de melk beter geschikt wordt
voor de boter- en kaasbereiding, of zal men ook voor de
melk van gecastreerde dieren de maatregelen moeten nemen,
welke men meestal voor melk van koeien, langer dan een
jaar gemolken, toepast, namelijk
ze uit te sluiten van de boter- en
kaasbereiding ?
Zoolang deze vraag niet ten gunste van de
castratie is beslist, wat wel niet te verwachten valt, kan
men eigenlijk gerust nalaten een kwart of zelfs een half
procent vet
meer na te loopen, en heeft de practijk reeds
beslist, dat men noch om de quantiteit melk, noch om de
qualiteit der melk koeien moet castreeren; ten minste waar
men bedoelt de voordeelen te zoeken uit een zeer verlengde
lactatie.

De verdere voordeelen, welke men nu en dan aan de

-ocr page 160-

castratie tracht toe te dichten, zijn van zeer ondergeschikt
belang. Zoo is er bijv. wel eens beweerd (
Hoffmann), dat men
de melk van gecastreerde dieren met vracht zou kunnen
gebruiken als kindervoeding, omdat ze het inconstant zijn
door de tochtigheid niet medebracht 18).

Het is evenwel zeer de vraag of men de vette koemelk
van een lang gemolken dier wel bij voorkeur als kinder-
voedsel zou moeten gebruiken, aangezien de gewone melk
reeds verdund moet worden.

Zoo veronderstelt Hendrickx dat uit een prophylactisch
oogpunt tegen tuberculose nut zou zijn te trekken uit de
castratie, aangezien oude koeien daaraan het meest lijden,
en zoo voor de voortteling onbruikbaar konden worden
gemaakt 19). Mijns inziens echter zal de verstandige economie,
welke er geen voordeel in ziet oude, zieke beesten te houden,
wel voor de opruiming zorgen, ten minste zoo geschiedt dat in
Holland. Bovendien zou het uit een algemeen prophylactisch
oogpunt juist nadeelig kunnen zijn, aangezien de langer du-
rende lactatie (welke aanwezig is bij zulk een dier als guste
koe, of in het oog van de voorstanders aan de castratie is
verbonden) eventueel des te meer aanleiding zou kunnen
geven tot verspreiding van tuberculose door cle melk.

Ik zou meer van een wetenschappelijk standpunt, dan wel om de practische
voordeelen, nog willen wijzen op het voordeel, dat zou kunnen worden be-
reikt door het voorkomen van uierontstekingen bij weidekoeien, welke zooals
ik vroeger reeds opmerkte juist optreden gedurende, of even na de tochtig-
heid. De zwelling van den uier tijdens die periode geeft daartoe wellicht
eenige praedispositie, en de druppel secretum welken men in dien tijd dikwijls
aan de spenen kan opmerken, zou als voedingsbodem voor bacteriën, de
invasie daarvan kunnen bevorderen. Deze wijze van infectie wordt voor de
meeste vormen van mastitis door
Bang verworpen, doch komt mij zeer
waarschijnlijk voor.

Resumeerende kom ik tot de conclusie:

Dat slechts weinige der voordeelen, welke door enkelen worden
aangegeven als gevolgen van de castratie, kunnen ivorden geacht
te bestaan; dat het belang daarvan evenwel niet groot genoeg

-ocr page 161-

i-s, om eenige verandering te brengen in onze gewone veehou-
ding ; dat ze derhalve daar alleen toepassing zal hunnen
vinden of behouden, waar de toestanden zich er bijzonder
voor leen en. Zeer groote melkinrichtingen bijv. met eigen vee,
ivaar oude {in het algemeen u zwaar mestende\') melkkoeien
worden gebruikt, om te worden afgemolken en dan zoo spoedig
mogelijk voor slachtwaarde te worden verkocht, moeten het
terrein worden geacht, waar de castratie met eenig voordeel
zou, kunnen worden toegepast.

Reeds de waarheid van deze gevolgtrekking zou bewijs
genoeg opleveren, om het verdwijnen der castratie hier te
lande na 1864 te verklaren. De geschiedenis van de operatie
in ons land geeft ons daaromtrent nog nadere aanwijzing.
Gedeeltelijk kwam ze, voor zoover het de resultaten betreft,
reeds ter sprake. Het is echter misschien voor dezen of
genen, evenals het voor mij was, interessant iets meer daar-
omtrent te vernemen.

Historisch overzicht. Het eerste bericht, hoewel zeer vaag,
omtrent de ovariotomie door een Hollandsch schrijver,
vinden we in de
Natuurlijke Historie van Le Francq van
Berkheg
20) (18 0 5). Daar luidt het: „Ik ben niet vreemd
van te onderstellen, schoon ik het maar als gissing opgeef,
dat de Ouden zelfs de kunst verstonden om cle eierstokken
uit de liezen te snijden, om daardoor dezelven tot ongemeene
vetheid en zwaarte te brengen." Hoe de schrijver tot die
gissing kwam, wordt niet aangegeven. Deze uiting is van
weinig waarde, maar ze bewijst toch dat de ovariotomie,
welke sedert
Aristoteles al een heele geschiedenis had
doorloopen 22) (ook de Talmud spreekt er blijkbaar reeds
van), weinig bekendheid had verkregen.

Toch schijnt ze niet lang, nadat le Francq van Berkhey
dit schreef, hier te lande reeds door Luiksche kastreerders
te zijn uitgevoerd. Prof.
Numan vertelt ten minste dat
± 1815 deze castratie in Groningerland een enkelen keer

-ocr page 162-

werd verricht bij jong vee, om zwaarder en beter slachtvee
te krijgen 21). Diezelfde Luikenaars zullen wellicht ook in
andere provinciën af en toe de operatie hebben verricht.

ÏTuman was een Groninger en jaren lang arts te Hoogezand; zijn ervaringen
uit die dagen berusten derhalve meer speciaal op Groningsche toestanden.

De vermeende ontdekking van Thomas Winn (1831), vee-
houder te Natchez (Louisiana), die het eerst de aandacht
vestigde op verlengde lactatie en verbeterde melk door de
operatie, gaf aanleiding dat de ovariotomie kort daarop door
Levrat (± 1834), veearts te Lausanne, en anderen in Europa
meer werd uitgevoerd.

Ook hier te lande trok daardoor de zaak wel eenige aan-
dacht 23
), (C. Soetens geeft bijv. in 1834 en 1835 een
beschrijving en afbeelding), zij kon evenwel nog geen
vasten voet verkrijgen. Meer uitvoerig schrijft
Numan
er over (1843); hij bespreekt de gevolgen der castratie,
welke tot vóór
Winn alleen werd uitgevoerd op jonge
dieren, bij melkkoeien, komt echter tot de conclusie, dat
de invloed der castratie op den duur niet groot zal zijn,
aangezien de melksecretie toch ophoudt, de melk slechter
wordt (al is het dan na langen tijd), en er voor het verkrijgen
van uitstekend vleesch ossen genoeg zijn 21).

Na 1850 ging de operatie een ongeleenden bloei te gemoet
door de ontdekking van
Charlier (veearts te Reims), dat
de ovariën op minder moeielijke en minder gevaarlijke wijze
konden worden weggenomen langs de
scheede dan op de
tot dusver gevolgde wijze
met de fianksnede. Door de éclat
makende manier waarop
Charlier zijn vinding publiceerde,
werd ze binnen korten tijd ver buiten Frankrijk bekend
en bereikte het gerucht van haar bijzondere voordeelen ook
ons land.

Nada door G. J. Hengeveld (destijds leeraar aan
\'s Rijks veeartsenijschool) in de
uBoerengoudmijri\' van 1856
eveneens met enthousiasme de operatie was aangeprezen,

-ocr page 163-

wemelden de periodieke landbouworganen van die dagen
van mededeelingen, besprekingen en verslagen van con-
gressen en vergaderingen waar ze ter sprake was gekomen.
Men betwistte elkander zelfs met scherpe woorden het recht
van prioriteit, het eerst te hebben gewezen op de bijzonder
rijke ,/goudmijn\'\', welke nu voor den boerenstand maar voor
het ontginnen gereed lag. (
Mulder, redacteur van de „Boeren-
goudmijn\'
en Enklaar, redacteur van //De Vriend van den
Landman

Intusschen werd de zaak door de zoo zeer bevoor-
deelde veehouders met een twijfelend oog bekeken (Bou-
man) 24). De aanprijzingen waren dan ook al te schitterend;
men ging in zijn enthousiasme te ver. Met alleen dat
de vetvorming en de lactatie op overweldigende wijze
zouden zijn te verhoogen en te verbeteren, maar de
castratie werd ook aangeprezen als een probaat middel
tegen velerlei ziekten. v Vooral parelziekte en enkele
andere borstziekten" zouden er bijzonder gunstig door wor-
den geïnfluenceerd. In het buitenland werd dit genees-
middel tegen parelziekte cloor enkelen op uitgebreide schaal
geëxploiteerd. Veeartsen, die beweerden tuberculose bij 20
of 50 koeien prompt te hebben genezen, waren er legio.

Niet weinig schuld aan die overdrijving had Charlier
zelf. Zijn verhalen van het melkquantum per jaar van 1700
liter op 3200 te brengen, zijn reeds ter sprake gekomen.
Ter aanbeveling liet hij zich zelfs verleiden de operatie voor
het rund //een aangename" te noemen en stelde in ernst
voor de ovariotomie bij een deel van de merriën der cavalerie
te doen verrichten.

Dat er daardoor reeds twijfel ontstond bij enkelen voordat ze
nog iets van de resultaten hadden gezien, is wel te begrijpen,
en dat men waarschuwde tegen eigenbelangzuchtige bedoe-
lingen eveneens (
Bouman, Hekmeijer) 25\\ Het duurde dan
ook nog een paar jaren, vóór de operatie hier (ten minste

-ocr page 164-

volgens Charlier) werd verricht; niemand had blijkbaar veel
lust zijn dieren er aan te wagen,

Weitzel (destijds veearts te Wijk-bij-Duurstede) was
de eerste die hier te lande een proef van eenigen omvang
nam 25).

ÏTüman iiad reeds in 1834 een kalf tot „kunstkween" laten castreeren.
II
engevelp castreerde in 1855 een kalf langs de flank.

Weitzel opereerde eenige kalveren en pinken (door
de flank), evenwel met zeer ongelukkig gevolg. Eén
der dieren kalfde later, een ander werd geregeld tochtig, en
van de overige konden de invloed op den groei en de vet-
vorming niet worden nagegaan. Het schijnt wel alsof
Weitzel later nog meer castraties verrichtte; het resultaat
daarvan wordt evenwel nergens medegedeeld.

In Augustus 1857 had Hengeveld voor het eerst
gelegenheid de castratie te verrichten bij twee koeien
van eenige heeren uit den achterhoek van Gelderland, onder
wie de heer
Willink Ketjen uit Doetichem 26).

In 1858 werd de ovariotomie door hem nog verricht bij
2 koeien van baron Domburg-Heide te Woubrugge 27). In
1861 castreerde Hengeveld 7 koeien van verschillende heeren
te
Alkmaar, die in de onderneming gesteund werden door cle
afdeeling Alkmaar der Hollandsche Maatschappij van Land-
bouw 28), en 3 koeien van Jhr.
van Beijma te Weidum, die
daarvoor zelf de nieuwste instrumenten had aangekocht29).

Al deze dieren waren niet- stier ziele en de operatie werd
speciaal verricht om haar groote economische voordeelen op
het stuk van lactatie en vetwording te doen blijken.

Naar het schijnt wel wat ontnuchterd, schreef Henge-
veld
daaromtrent, voor zoover hij het weten kon, in „De
Boer eng oudmijn
\' van 1861 (overgedrukt in het ,,Landbouw-
weekbladV
van 8 Juli 1899) een verslag. De operatie was niet
gevaarlijk gebleken, maar ook niet bijzonder doeltreffend.
Alle dieren doorstonden haar met glans, maar
alle 15 bleven

-ocr page 165-

ook vieer of minder tochtig, een enkel werd zelfs stierziek.

Omtrent de economische voordeelen was toen nog niet veel
gunstigs bekend.
Hen geveld beloofde de uitkomsten later
nog mede te deelen, evenwel heb ik zijn eindoordeel ner-
gens kunnen vinden. Waar het direct te verwachten gevolg
niet eens werd verkregen, was het overigens a priori vrij
zeker, dat de indirecte gevolgen (in den vorm van lactatie
en vetvorming) ook wel op zich zouden laten wachten.

Daaraan zal het dan ook wel voor een deel zijn toe te
schrijven, dat
Hengeveld verder geen castraties verrichtte.
Voor een ander deel bleek de lust ook den veehouders te
zijn vergaan. Jhr.
van Beijma schreef ten minste in de
,,Berichten en mededeelingen der Friesche Maatschappij van
Landbouw
" (1862), dat hij, met het oog op het slechte resultaat
en de kosten, de operatie niet meer zou doen uitvoeren.

Ook in het zuiden van ons land werd, maar met een
andere bedoeling, de ovariotomie verricht.

Wagelmans (veearts te Ginneken, later te Zevenaar)
opereerde 4
niet-stierzieke dieren, waarvan weinig bericht
omtrent het resultaat is te vinden 30). Toch publiceerde
hij later met veel ijver zijn gunstige resultaten bij
stier-
zieke
koeien31), waarbij echter nooit sprake is van deze
vier niet-stierzieke dieren. Mag ik hieruit besluiten, dat
ook hij te dien opzichte geen bijzonder gunstige resultaten
had? Waarschijnlijk wel.

Van de 9 gecastreerde stierzieke dieren stierf er een aan
de gevolgen der operatie, en één werd weer stierziek
(daarbij werden cysten gevonden aan een der baarmoeder-
hoornen). Overigens was het resultaat goed. Ook de heer
A. J. Montens (thans districtsveearts te Breda) opereerde een
elftal stierzieke koeien, waarvan er twee stierven (resp.
geslacht werden) en een paar tochtig bleven. De overige
dieren hebben aan de verwachtingen voldaan en zijn goed
gaan groeien 32}.

-ocr page 166-

In het (/elteel zijn hier dus, voor zoover mij bekend, vol-
gens de methode
Charlier 15 13 11 =39 koeien ge-
castreerd. Daarvan stierven aan de gevolgen der operatie {of
werden afgemaakt
) 3, en bleven er 18 tochtig of stier ziek.
Van de economische voordeelen bij niet-stier zieke koeien is
weinig of niets gebleken, terwijl de operatie behoudens de
ongevallen bij stierzieke koeien goed voldeed.
Voorwaar geen
schitterend succes.

Na 1864 is dan ook de ovariotomie niet meer uitgevoerd.
Ik wil veronderstellen dat de veepest en de longziekte in
het volgend tiental jaren de aandacht zoodanig hebben afgeleid,
dat ook die plagen mede de schuld hebben van het ver-
dwijnen dezer operatie, met zooveel enthousiasme aangekondigd,
geprezen en uitgevoerd. Ik stel me evenwel voor dat vooral
de weinig aanmoedigende resultaten haar vroegen dood
ten gevolge hebben gehad. De gevolgen toen verkregen,
behoeven echter
nu niet meer als maatstaf te dienen; in
verband evenwel met hetgeen ik vroeger aantoonde, vrees
ik dat, -wanneer ook nu weer de horoscoop wordt getrokken,
de toekomst voor deze operatie weinig gunstiger zal zijn.

Een verrassende gelijkenis (in het klein) met deze historie vertoont de
geschiedenis van het
„ongehoornde vee" van Dutröne. Precies dezelfde
voordeelen, als aan de dieren welke gecastreerd worden, werden aan dit vee
toegeschreven.
Meer melk, beter melk, meer vleesch, beter vleesch, gemakke-
lijk kalven
, waren voordeelen welke zelfs de groote Yerheijen aangaf. Ook
deze verminking werd hier te lande en elders in het begin met enthousiasme
toegejuicht; haar leven was echter nog korter dan dat van de ovariotomie.
Al sedert lang wordt ze nergens meer uitgevoerd.

Ten slotte kan het wellicht eenig nut hebben nog met een andere, zeer
verwante operatie een vergelijking te maken, namelijk met de
ovariotomie
bij het varken.

De geschiedenis van deze operatie is oud, en bijna geen land bestaat waar
de varkensteelt eenige ontwikkeling heeft bereikt, of ze is een der meest ge-
bruikelijke operatiën. En dat succes heeft ze niet te danken aan opgeschroefde
aanprijzingen van enkele voorstanders, maar alleen aan haar economische
waarde. Het klinkt, oppervlakkig bekeken, vreemd, dat dezelfde operatie bij
het eene dier zooveel meer opgang heeft kunnen maken dan bij het andere,
bij nader inzien is het dat evenwel niet.

-ocr page 167-

Welke zijn dan de grootere voordeelen? 1°. Zijn de kosten gering, 2°. is
liet gevaar gering, 3°. is de risico gering, 4°. is het effect grooter:

ra. doordat de bronsttijden vaker optreden (2-3 keer, bij het rund 1-2 keer
in het jaar);

b. omdat de bronstvrije tijd korter is (9—18 dagen, bij het rund 20—30
dagen);

c. omdat de bronstperiode bij varkens langer duurt (1-5 dagen, bij het rund
1-3 dagen);

cl. omdat de geslachtsdrift zich intensiever uit.

Bovendien wordt het voordeel bij varkens alleen van die zijde gewenscht,
waar de ovariotomie ook bij liet rund het bost te verdedigen valt.

Alkmaar, Juli 1899.

LITERATUUR.

1. Friedberger und Frühner, Pathologie und Therapie (Fransche ver-
taling).

2. Idem.

3. De castratie van nymphomane koeien. Maanedskr. f. Dyrl. 4 Bd., réf.
im
Jahresbericht von Ellenberger und Schütz, 1891.

4. Boerengoudmijn 1858, blz. 124.

5. Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachsen für das Jahr
1860
, von Karl Haubner.

6. Boerengoudmijn 1861.

7. Yennerholm, Die Krankheiten der weiblichen Geschlechtsorgane und
der Milchdrüsen incl. Ovariotomie
, 1897.

8. Hering, Operationslehre, 5de uitgave 1891.

9. Moussu, Becueil de médecine vétérinaire, 1899.

10. Sanson, Becueil de méd. vét., 1899.

11. Journal des vétérinaires du midi, 1861.

12. Monatshefte von Fröhner und Kitt.

13. Proeven van Gustav Kühn en M. Fleischer, Handboek voor den
Nederlandschen landbouw en de veeteelt
van Reinders.

14. Becueil de méd. vét. 1899.

15. Lyon Journal, 1896, ref. im Jahresbericht von Ellenberger und Schütz.

16. Vergleichende Physiologie der Haussciugethiere von Dr. W.Ellenberger.

17. Recueil de méd. vét-, 1897.

18. Deutsche Zeitschrift für Thiermedicin 1889.

19. Annales de médecine vétérinaire 1892.

20. Natuurlijke Historie van Holland door Joannes le Francq van
Berkheij, 1805, 1ste stuk, blz. 173.

21. Verhandeling over de onvruchtbare runderen, bekend onder den naam
van kweeën.
Utrecht 1843, p. 21.

-ocr page 168-

22. La castration chez la jument par M. Thomassen, Annales de méde-
cine vét.
1889.

23. C. Soetens, Wetenschappelijk Maandschrift, Dl. I. 1834, Dl. II, 1835.
E. C. E
ntclaae, De vriend van den Landman, 1837—1840, 1842 — 1850.

24. Landbouwcourant 1857, n°. 40. Bouman, Veehouder in den Beemster.

25. Veeartsenijkundige mededeelingen en verhandelingen 1858.

26. Bmr eng oudmijn 1858, blz. 124.

27. Landbouivcourant 28 Mei 1858.

28. Landbouwcourant 1861.

29. Berichten en mededeelingen der Fr iesche Maatschappij van Landbouw, 1860.

30. Boerengoudmijn 1858, blz. 200, 1859, blz. 3.

31. Attesten in cle Landbouwcourant en andere bladen, 1862.

32. Vriend van den Landman 1862. — Veeartsenijkundig Tijdschrift 1864.

EEN GEVAL VAN ALGEMEENE TUBERCULOSE
BIJ HET PAARD ^

door

J. M. KNIPSCIIEER.

Meermalen ziet men in cle literatuur mededeelingen omtrent
paarden, welke aan tuberculose hebben geleden. Aan de juist-
heid der waarnemingen valt dikwijls te twijfelen. Het is niet
onmogelijk, dat daaronder gevallen schuilen van kwade-droes;
van den anderen kant is het waarschijnlijk voorgekomen, dat
men malleus meende te zien, waar tuberculeuse veranderingen
bestonden. Ook wat met de namen scrofulose en „Darrsucht"
werd aangeduid, is vermoedelijk menigmaal niets anders
geweest dan tuberculose. Alle vergissing daaromtrent is op-
geheven, nadat het
Koch in 1882 gelukt is in de tuberkels
den tuberkelbacil aan te toonen. Van dien tijd af kan er
meer waarde worden gehecht aan de casuïstiek. Hoewel
deze reeds vrij uitgebreid begint te worden, blijft het een
betrekkelijk zeldzaam feit, wanneer een paard door tuberkel-

1) Medegedeeld met demonstratie van praeparaten in de vergadering van
de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland, den 23sten Augustus 1899.

-ocr page 169-

virus besmet wordt. Het volgend geval vinde daarom hier
vermelding.

Het paard n®. 529 der 5de batterij van het 2de regiment
veldartillerie te Leiden, een twaalfjarigen ruin van inlandsch
ras, wenschte men om zijn voortdurende krachteloosheid niet
meer bij de batterij te behouden, doch bij de treinafdeeling
over te plaatsen. Bij de naar aanleiding hiervan gehouden
inspectie trokken echter de ongunstige voedingstoestand en
de lusteloosheid mijn aandacht, waarom het paard ter obser-
vatie 111 den ziekenstal werd opgenomen. Dit geschiedde den

gsten April j ]

Reeds sedert onbepaalden tijd liet het uiterlijk te wenschen
over. Naar men mij mededeelde, at het paard zijn voer altijd
geheel op, al ging dit ook wat langzaam. Het was bekend
als een weinig krachtig dier, dat echter zijn dienst steeds
had verricht.

Bij nader onderzoek bleek de lichaamstemperatuur iets ge-
stegen te zijn; pols en ademhaling waren wat versneld. ]£en
dubbele flankslag was niet te zien, de uitademing had gewoon,
in één tempo plaats. Het slijmvlies der oogleden was eenigs-
zins livide gekleurd. Uit den neus vloeide geen secretum,
en hoesten werd in het geheel niet gehoord. Zwelling van
lymphklieren in de keelgang, de liezen of op andere plaatsen
was niet aanwezig. De huid op de ribben was vrij los, de
haren lagen glad en waren glanzend. Blik en houding van
het dier verrieden echter een lijdenden toestand. De percussie
van de borstkas gaf overal een zeer goeden toon van lucht-
houdende longen te liooren, bij auscultatie kon slechts wrat
versterkt vesiculair ademen worden vastgesteld. Het onder-
zoek van het hart gaf niet met zekerheid afwijkingen te
kennen, alleen kwam mij de eerste hartstoon wat doffer,
de tweede wat meer klinkend voor dan bij andere paarden.
De eetlust bleek goed te zijn, het voedsel werd langzaam
opgenomen. Behalve het gewone ration haver en hooi kreeg

11

-ocr page 170-

het paard dikwijls gras, meel met zemelen en brood. De
ontlasting was wat klein gebald en iets donker van kleur.

Al spoedig werd bespeurd dat het paard in erge mate
aan polyurie leed, waarmede het verhoogd dorstgevoel ver-
band hield. Ben herhaald ingesteld onderzoek der soortelijk
lichte urine (1002—1012) toonde door middel van de kook-
proef het aanwezig zijn van eiwit aan Suiker was niet
aanwezig, gelijk bij een dergelijk lichte urine ook niet te
verwachten was. Niercylinders konden niet worden waarge-
nomen. Een onderzoek per rectum gaf een negatief resultaat.

Kort samengevat waren dus de verschijnselen voornamelijk :
toenemende vermagering, lusteloosheid, krachteloosheid, bij
beweging spoedig optredende dyspnoe, voortdurend verhoogde
lichaamstemperatuur, polyurie en albuminurie. Zij deden ver-
moeden, dat het paard een nierlijden had.

De toestand verergerde nu snel. Ondanks den wel wissel-
valligen, doch over het geheel goeden eetlust vermagerde het
paard zoo erg, dat het ten slotte bijna een geraamte geleek.
De spieren, voornamelijk aan rug, lenden en kruis, atrophiëer-
den tot een minimum, en de huid legde zich strak over de on-
derliggende deelen, waardoor alle beenuitsteeksels scherp voor
den dag kwamen. De uitdrukking van het oog werd steeds
meer lijdend en het paard was niet in staat zich gedurende
eenige minuten in stap te bewegen, doordat het al spoedig
buiten adem geraakte. In een wending dreigde het van de
been te gaan. De temperatuursverheffing schommelde tusschen
0,5 en 1,5°; soms was de temperatuur bijna normaal. Pols
en ademhaling waren nu eens meer dan weer minder
versneld. Slechts zelden werd een korte, droge hoest gehoord;
soms vloeide eenig gewoon slijmig secretum uit beide neus-

-ocr page 171-

gaten. Spoedig werd dan van hoesten en uitvloeiing niets
meer bespeurd en bleven zij dagen achtereen geheel achter-
wege. Ook een herhaald onderzoek van de borstkas leverde
niets marquants op; de percussietoon was steeds helder, zelfs
voller dan men ze gewoonlijk kan hooren, daar geen dikke
vet- of spierlaag het onderzoek belemmerde. Een paar weken
vóór den dood begonnen de tot nog toe droog gebleven
beenen zuchtig te zwrellen. Het voer werd thans meermalen
geweigerd. Ook ging het paard, dat steeds op de been was
gebleven, vaak in zijn box liggen. In den avond van den
30sten Juni liet het zich onverwachts vallen, en stierf, bijna
3 maanden dus nadat het aan den dienst was onttrokken 1.

De obductie toonde het volgende aan. Tuberkels in
de milt tot de grootte van een knikker. Aan het me-
senterium enkele parels en aan de buikzijde van het
middelrif één parel ter grootte van een duivenei. (Ook
bij het paard komen dus aan de serosae tuberculeuse
vegetaties voor.) In de mesenteriaalklieren bevonden zich
enkele kleine tuberkels. De lever was normaal; de nieren
eveneens, alleen bestond er pyelitis. Darmen normaal. De
longen waren zeer vergroot, echter nog bijna overal lucht-
houdend en doorzaaid met groote en kleine tuberculeuse
haarden. In de bronchiaalldieren bevonden zich eenige kleine
tuberkels; vele andere lymphklieren waren veranderd of met
tuberkels bezet. Het hart was zeer in omvang toegenomen.

In het slijm der bronchiën werden tuberkelbacillen ge-
vonden, het afschraapsel der longhaarden gaf in onnoeme-
lijke hoeveelheid bacillen te zien. Fijn gesneden miltknobbeltjes
werden met gesteriliseerd water fijn gewreven en met een
kleine hoeveelheid van dit mengsel werd een cavia intrape-

1  Het had plaats tijdens mijn afwezigheid; collega Dr. De Jong had de
welwillendheid de sectie te verrichten en een bacteriologisch onderzoek in
te stellen.

-ocr page 172-

ritoneaal geënt. Deze is na zeer vermagerd te zijn den
16den September j.1., dus na maand, gestorven en gaf
bij de sectie een uitgebreide tuberculose in borst- en buik-
holte te zien.

Uit de literatuur blijkt, dat bij het paard de abdominale
vorm van tuberculose het menigvuldigst voorkomt. In het
hierboven beschreven geval hebben wij blijkbaar met een
primaire longinfectie te doen. Het verst gevorderd en het
meest verbreid zijn de veranderingen in de longen. Hierin
waren ook geen
miliaire tuberkels aanwezig, daarentegen
bestond er wel bronchopneumonie.

Onder welke omstandigheden de infectie tot stand geko-
men is, valt niet met zekerheid te zeggen. Het geldt hier,
evenals gewoonlijk bij tuberculose van het paard, een op
zich zelf staand geval in een stal, waar ongeveer 50 paarden
verblijf houden. Indien het echter, overeenkomstig de onder-
zoekingen van
Noca.rd, vaststaat, dat de abdominale tuber-
culose van het paard bacteriologisch gelijk is aan de vogel-
tuberculose, daarentegen de longtuberculose van het paard
identiek zou zijn met de menschelijke tuberculose dan
ligt het voor de hancl om aan te nemen, dat een tering-
lijder in het bereik van het paard virulent sputum uitge-
worpen heeft, dat na ingedroogd te zijn, door het dier in
den vorm van stof is ingeademd.

Ten slotte zij er nog op gewezen, dat volgens Nocard 1de polyurie een belangrijk diagnostisch kenmerk is. Hij zag
haar bij het paard in 11 gevallen van (abdominale) tuber-
culose. Een onderzoek van de borstkas levert zelfs bij ver
gevorderde longveranderingen vaak weinig resultaat op.
Zekerheid is alleen te verkrijgen door een microscopisch en
experimenteel onderzoek van het sputum. Er wordt echter

1  Nocard, Les tuberculoses animales.

-ocr page 173-

menigmaal in het geheel niet geëxpectoreerd, of het sputum
wordt onmiddellijk ingeslikt. Het is althans niet altijd ge-
makkelijk te verkrijgen, tenzij men in het benedengedeelte
de luchtpijp zou willen incideeren. Door de gemaakte ope-
ning heen kan dan een sponsje, aan een metalen draad be-
vestigd, gebracht worden tot aan de bifurcatie van de trachea.
Deze methode, welke door Dr.
Poels werd aanbevolen, stelt
ons in staat sputum te verzamelen.

Leiden, 1899.

Korte mededeelingen en referaten.

Mastitis niet-melkgevende koeien, door M. G. de Bruin. —
Bij een veehouder te U. werd in het begin van den weidetijd
veeartsenij kundige hulp ingeroepen voor 14 koeien, welke niet
wilden groeien. Na onderzoek bleek dat al deze koeien lijdende
waren aan parenchymateuse mastitis, waarbij een purulent secreet
uit de cysterne kon worden gemolken.

Enkele koeien hadden de aandoening aan één kwartier of een
uierhelft, de meeste echter aan alle kwartieren. Het was van
belang te weten op welke wijze de infectie was ontstaan. De
nasporingen dienaangaande leidden tot het volgend resultaat.

Door den eigenaar waren 14 koeien aangekocht, welke alle
kort te voren waren droog gemaakt. Onder deze was er één,
lijdende aan mastitis. De knecht met de oppassing der koeien
belast, had deze koe uitgemolken en den geheelen uier daarna
met het purulent secreet ingesmeerd. Met vuile handen, waaraan
het exsudaat nog kleefde, had hij onmiddellijk daarna ook de
andere koeien uitgemolken. Hij meende wellicht dat ook hierbij
nog stolsels in den nier aanwezig zouden zijn. Op deze wijze
had hij de infectie overgebracht.

De behandeling had als volgt plaats.

1°. De koeien werden onmiddellijk in een andere weide ge-
bracht, ten einde te verhinderen dat nog gezonde uiers werden
geïnfecteerd door het op de weide aanwezige purulente secreet.

-ocr page 174-

De patiënten waren namelijk in de weide uitgemolken en het
exsudaat uit den uier was op den grond neergestreken.

2°. Na het uitmelken van elke koe moest de helper zijn
handen wasschen en desinfecteereu. Dit geschiedde door wasschen
met teerzeep.

3°. Het uit den uier afkomstige secreet werd in een emmer
gemolken en vernietigd.

4°. De zieke uiers werden 4-maal daags uitgemolken en
2-maal daags gemasseerd met unguentum zinco-camphoratum.

Na 14 dagen waren alle koeien hersteld en drooggemaakt.

Is het noodig b\\j irrigatiën van den uterus steeds anti-
septica te gebruiken? door
M. G. de Bruin. — Uterusirrigatiën
kunnen voor verschillende doeleinden worden toegepast:

1. Bij retentio secundinarum waar het niet mogelijk is langs
manualen weg de plaeentae foetales van de cotyledonen los te
maken. Is de verbinding van de villi met de crypten te vast,
wellicht door bindweefselvorming aldus ontstaan, dan zijn irrigatiën
aangewezen. Op deze wijze wordt een aseptische maceratie van
de vruchtvliezen verkregen. Men kan hier toepassen 2 pet. lauwe
aluin- of boorzuuroplossingen.

Creoline-, lysol-, of carholoplossingen kunnen, indien zij
sterker zijn dan 1 pet., aanleiding geven tot persingen, vooral
wanneer zij koud worden aangewend,

In gevallen waarbij de secundinae in rotting zijn overgegaan
en putride intoxicatie dreigt, bereikt men, zoo de verbinding
der plaeentae onmogelijk met de hand los kan worden gemaakt,
meer door den uterus herhaaldelijk met lauw water uit te spoelen,
dan door het enkele malen gebruik maken van antiseptica.

Van een mechanische reiniging, uitsluitend met gekookt water dat
tot
38 a 40 gr.C. is afgekoeld, en door middel van caoutchouc-
slang en trechter of door hevelen, worden goede resultaten
gezien.

2. Bij de chronische endometritis, welke bij runderen en oude
merriën dikwijls gepaard gaat met verschijnselen van leucorrhoea,
zijn irrigatiën van 1 tot 1 pet. aluin- en natriumbicarbonaat-
oplossingen zeer doelmatig gebleken.

Bij de septische metritis wordt de waarde van sterke anti-

-ocr page 175-

septische uterusuitspoelingen dikwijls overschat. Ook hier kan
men de oplossingen van creoline, phenolum en lysol aanwenden
in de sterkte tot 1 procent, de sublimaat bij de merrie tot 1
op 5000.

Verlossing van een perosomus elumbus. — van Lent vond
bij exploratie van een koe, welke niet kon baren, het achterstel
van het kalf in de geboorte en de achterbeenen onder het lichaam
geslagen. Hij trachtte, daar het vruchtwater grootendeels was
afgevloeid, de achterbeenen van uit het heupgewricht weg te
nemen. De beenen braken echter in het schenkelgewricht af,
zoodat alleen de dijbeenderen konden worden uitgetrokken. De
bekkenbeenderen haalde hij er met de hand uit. Het kalf werd
door middel van een touwtje om den linker schenkel geëxtraheerd.
Het bleek te zijn een perosomus elumbus; lendenen en kruisbeen
ontbraken. Het achterstel verkeerde reeds in ontbinding, terwijl
het voorstel nog geheel versch was. M. G.
d. B.

Verscheuring van den uterus hy den partus als gevolg van
torsio uteri. —
Lücet beschrijft 3 gevallen van spontane uterus-
verscheuring tijdens de geboorte. Het betrof koeien welke niet
konden baren ten gevolge van torsio uteri.

In het eerste geval werd door wenteling de torsio opgeheven
en daarna een levend kalf geëxtraheerd. Bij onderzoek bleek een
uterusscheur aanwezig te zijn van 25 c.m. lengte, welke in dwarse
richting verloopende, dicht bij het collum was gelegen.

In het 2de en 3de geval was vóór de komst en het onderzoek
van
Lucet geen kunsthulp aangewend, zelfs niet geëxploreerd.
Beide patiënten hadden een torsio uteri, welke gemakkelijk werd
opgeheven. In den onderwand van den uterus bleek in geval 2
een dwarse scheur van 18 c.m. lengte, in geval 3 een scheur
van 32 c.m. lengte in dwarse richting, eveneens vóór het os pubis
te bestaan.

Ltjcet-. merkt terecht op dat deze zoogenaamde spontane rupturen
wellicht ontstaan door drukking van voorliggende deelen van den

-ocr page 176-

foetus, voornamelijk de extremiteiten. Daardoor kan zeer ge-
makkelijk de getordeerde uteruswand worden verscheurd. (
Recueil
de médecine vétérinaire,
15 Juin 1899.) M. Gr. d. B.

Hysterectomie by een hond. — Lucet verrichtte hysterecto-
mie bij een hond, welke op het einde der drachtigheid een slag
tegen de buikstreek had gehad, waardoor de dood van den foetus
was veroorzaakt. De patiënt braakte, had hevige pijnen en ver-
toonde weeën.

Nadat de extractie langs den gewonen weg niet mogelijk was
gebleken, werd onder chloroformnarcose de buikholte in de linea
alba geopend en daarna de metrotomie verricht. Uit den rechter
hoorn werden drie, uit den linker twee emphysemateuse vruchten
verwijderd.

De toestand van den uterus leidde er toe dat de wegneming
van de baarmoeder aangewezen was. De tubae werden met catgut
onderbonden, het collum uteri van twee ligaturen voorzien en
daartusscken doorgesneden. De stomp werd nauwkeurig gedesin-
fecteerd en de uterus verwijderd. De buikwond werd met een
étagehechting gesloten.

De vruchten hadden een gezamenlijk gewicht van 2200 gram,
de moeder woog 10.3 KG.
(Recueil de médecine vétérinaire, 15 Juin
1899.) M. G. d. b.

De bevangenheid na den partus by de koe. — Lucet is
van meening dat de bevangenheid na den partus (fourbure de
parturition) veroorzaakt wordt do^r teruggebleven lochiën en niet
door circulatiestoornissen, waarbij een hyperaemie van de vaat-
netten der klauwen aanleiding zou geven tot deze stoornissen.
(Recueil de médecine vétérinaire, 15 Juin 1899.)

Volgens mijn ervaring moeten vele gevallen van zoogenaamde
«bevangenheid na den partus» bij het rund worden teruggebracht
tot gewrichts- of peesscheede-aandoeningen van metastatischen
aard. De infectie geschiedt ongetwijfeld meestal uit den uterus,
echter ook uit den uier.

Het behoeft altijd niet te komen tot het beeld eener volledige

-ocr page 177-

polyarthritis; dikwijls bepaalt de stoornis zicb tot een sereuse
synovitis aan één of meer gewrichten, welke na korten tijd in
genezing overgaat. Tot belangrijke uitzetting van den gewrichtszak
behoeft dit evenmin te leiden, wel tot pijnlijkheid bij drukking
of bij percussie van de epiphysen.

De door Lucet aangegeven behandeling van dit lijden door
intra-uterine antiseptische injecties moet als rationeel worden
beschouwd.
 M, G. d. B.

Hernia uteri by een koe. — Salles deelt een geval mede
van een koe waarbij in de 5de maand der drachtigheid een buik-
breuk ontstond van enorme grootte. In het laatst der drachtig-
heid nam de breuk sterk in omvang toe, zoodat kort vóór den
partus de basis 50 c.M., de hoogte 25 c.M. bedroeg.

Bij den partus welke op tijd plaats had, bleek na exploratie
dat het kalf in stuitligging lag met de hielen tegen het schaam-
been. Tevens bestond een torsio uteri van ± 120°.

De achterbeenen werden gestrekt en in de geboorte gebracht.
De extractie was daarna echter niet mogelijk. Deze gelukte
eerst nadat de koe in rugligging was gelegd. Het kalf kwam
dood ter wereld, de koe werd geruimen tijd daarna aan den
slager verkocht. (
Le Progrès vétérinaire, 1899, n°, 23.)

M. G. d. B.

Bydrage tot de statistiek der SCHMIDT\'sche joodkalium-
behandeling by kalfziekte.
— Busterholz heeft een zeer
nauwkeurige statistiek gemaakt van 197 gevallen van kalfziekte.
Hieruit blijkt dat genezen zijn 154 of 78.17 pet., geslacht 40
of 20.3 pet., gestorven 3 of 1.52 pet.

Onder de 40 patiënten welke uit nood waren geslacht, waren
er 18 waarbij de slachting het gevolg was van bijkomende ziekten,
namelijk bij 9 slikpneumonie, bij 1 paraplegia post parfcum, bij
1 maligne oedeem, bij 1 prolapsus uteri, bij 1 verlamming, bij
1 septicaemie, 3 koeien werden te vroeg geslacht, terwijl één
patiënt te vroeg werd gemolken.

"Wat betreft het tijdstip na het kalven waarop de eerste ziekte-
verschijnselen optraden, geeft hij aan dat deze werden waarge-

-ocr page 178-

nomen den lsten dag bij 37 of 20.79 pet., den 2den dag bij 103
of 57.87 pet., den 3den dag bij 29 of 16.29 pet., den 4den dag
bij 6 of 3.37 pet., den 5den dag bij 3 of 1.68 pet.

Van 123 herstelde koeien stonden er 14 op na verloop van
1 tot 3 uur, 44 na 4 tot 6 uur, 29 na 7 tot 9 uur, 21 na
10. tot 12 uur, 6 na 13 tot 48 uur, 9 na 19 tot meer uur.
Hieruit blijkt dat bijna 9/io van het aantal gevallen na 12 uur
zoover genezen, dat de patiënten weer opstaan.

Van de 197 gevallen zijn bij 61 ook geneesmiddelen per os
gegeven. Enkele der 14 slikpneumonieën zijn daaraan wellicht
toe te schrijven, ofschoon ook uit 6 gevallen dezer statistiek blijkt
dat zonder medicatie per os slikpneumonie kan ontstaan.

In 9 gevallen werd een geringe catarrhale ontsteking van een
of twee uierkwartieren waargenomen. Bij twee koeien ontstond
echter een zoodanige ontsteking dat noodslachting volgde.
Rusterholz merkt zeer terecht op dat zorgvuldige reinheid en
nauwkeurigheid bij de injectie de eerste vereischten zijn, wil men
een goed resultaat verwachten. (
Schweizer ArcMv, Bd. XLI,
Heft
4.) M. G. d. B.

Torsio uteri. — Chronische peritonitis. — A. Louis be-
schrijft een door hem waargenomen geval van torsio uteri bij
een koe. Patiënte verkeerde in de 7de maand der drachtigheids-
periode, ofschoon geen enkel verschijnsel daarop wees. Bij rectale
en vaginale exploratie werd een torsio uteri onderkend van rechts
naar links. In den uterus bevond zich een zeer vaste massa. De
sectie bevestigde de diagnose. Behalve een chronische metritis,
welke tot belangrijke verdikking van den baarmoederwand had
geleid, bestond ook een pelvi-peritonitis met ongeveer 10 liter
sero-haemorrhagisch exsudaat. Het kalf was ongeveer 4 maanden
oud en goed geconserveerd (mummificatie). In verband met de
reeds twee maanden te voren waargenomen koliekverschijnselen,
mocht men aannemen dat reeds destijds de torsio, welke tot den
dood der vrucht heeft geleid, is ontstaan. Van dien tijd af
dateeren de circulatiestoornissen in de baarmoeder met haar
gevolgen en de dood der vracht. (
Recueil de médecine vétérinaire,
15 Juillet 1899.) M. G. d. B.

-ocr page 179-

Vierlingen by een koe. — Mossb deelt mede dat een 14-jarige
Hollandselie koe, wegende pl. m. 600
K.G. een maand vóór den
afloop van den drachtigheidstermijn
4 kalveren wierp, waarvan
slechts één leefde; zij hadden door elkander een gewicht van
18 K.G. De nageboorte werd eerst na verloop van acht dagen
uitgedreven.
(Journal de méd. vétérinaire, Mars 1899.)

M. G. d. B.

Doorgaande uteruswond by prolapsus uteri. — Biot deelt
een geval mede van prolapsus uteri bij een koe, waarbij een
doorgaande uteruswond van 15 c.m. bestond. Patiënte was
tympanitisch en de repositie scheen onmogelijk. Nadat de tympa-
nitis door punctie met den trocart was opgeheven, contraheerde
zich de uitgezakte uterus dermate, dat de wond nu nog maar
5 c.m. lang was. Het inbrengen van den uterus ging thans gemakke-
lijk. De koe herstelde.
(Recueil de médecine vétérinaire, Mars 1899.)

M. G. d. B.

Schistosoma reilexum. — Villemin beschrijft de verlossing
van twee dergelijke gevallen bij het kalf. In het eerste geval
was de vrucht aan de achterbeenen uit te trekken. In het
tweede geval kwamen de voor- en achterbeenen met het hoofd
in de geboorte. De verlossing was alleen mogelijk na het weg-
nemen der voorbeenen; daarna kon door trekken aan de achter-
beenen de verlossing worden getermineerd.
(Journal de médecine
vétérinaire et de zootechnie
, 31 Mai 1899.) M. G. d. B.

Een geval van torsio uteri bij een merrie. — Baillkux
beschrijft een door hem waargenomen geval van torsio uteri bij
een merrie. De conceptie had plaats gehad den 20sten Mei 1898,
het einde van den normalen drachtigheidstermijn was dus onge-
veer 20 April 1899.

Den lsteu April vertoonde het paard koliekverschijnselen, welke
van voorbijgaanden aard waren, zoodat het dier den volgenden
morgen weer goed at en werkte als voorheen. De uierzwelling
verdween.

-ocr page 180-

Den 21sten Augustus, dus 15 maanden na de laatste dekking,
traden opnieuw koliekverschijnselen op, gevolgd door lievige
persingen,

Bij de exploratio per vaginam bleek een torsio uteri te bestaan
van 360° en wel van links naar rechts. Alle pogingen tot retorsie
faalden; na twee dagen stierf patiënte. De auteur vermeldt
dat de vrucht noch bij vaginale, noch bij rectale exploratie te
voelen was, zoodat hij aan een gemummificeerden foetus dacht.

De autopsie leverde het volgende op. De buikholte bevatte
eenige liters purulente vloeistof, het getordeerde collum uteri was
ontstoken en er bestonden sterke adhaesies met het rectum. De
uterus-serosa was, over een oppervlakte van 60 bij 30 a 35 c.M.,
vergroeid met de parietaal-plaat van het peritoneum. De uterus
bevatte 7 a 8 liter zwarte reukelooze vloeistof, de vruchtvliezen
waren goed geconserveerd, echter ontkleurd. Het veulen was be-
haard en vertoonde geen spoor van emphyseem. (
Recueil de méde-
cine vétérinaire,
15 Oetober 1899.)

M. Gr. d. B.

Virulentie der melk van tuberculeuse koeien en het nut
der tuberculine-injectie, door Dr. Lydia Rabinowitsch en Dr.
Walter Kempner. (
Instituut voor infectie-ziekten en pathologie der
veeartsenijkundige hoogeschool te Berlijn.)
— Onder bovenstaanden
titel geven
Rabinowitsch en Kempner verslag van hun onderzoe-
kingen over een onderwerp, waaromtrent nog steeds verschil
van meening bestaat. Na mededeeling van experimenten, verricht
door
Obermüller, Petri, Bollinger, May, Stein, Bang, Hirsch-
berger, Smith, Schroeder, Delepine
en Nocard, formuleeren
zij het vraagstuk naar den tegenwoordigen stand der wetenschap
als volgt:

Bevat de melk tuberkelbacillen:

1. Bij beginnende tuberculose zonder aantoonbare aandoening
van den uier?

2. Bij latente tuberculose, welke alleen door de tuberculine-
reactie kan worden aangetoond ?

Zij experimenteerden met melk van 15 runderen, welke alle
op tuberculine hadden gereageerd. De melk werd gecentrifugeerd
en daarna werden room- en bodemlaag vermengd; van dit meng-

-ocr page 181-

sel werden bij caviae 3—5 ccm. intraperitoneaal ingespoten.
Het resultaat was dat zij in 71.4 pet. der gevallen door deze
injectie tuberculose van het proefdier verkregen. Zij vestigen
voorts vooral de aandacht op het clinisch onderzoek der tuber-
culeuse runderen, hetgeen door prof.
Eggeling was verricht.

1. Eén rund leed aan clinisch te diagnostiseeren uiertuberculose.

Bij één rund bestond uiertuberculose, welke alleen histolo-
gisch
was aan te toonen.

3. Bij drie runderen, lijdende aan ver gevorderde algemeene
tuberculose, vertoonde de uier bij microscopisch onderzoek slechts
het beeld van chronische interstitiëele ontsteking, doch niet dat
van tuberculose.

4. Eén rund leed in zeer geringen graad aan tuberculose.

5. Bij één rund kon eerst na herhaald onderzoek beginnende
tuberculose worden vastgesteld.

6. Eén rund had bij het eerste onderzoek rhonchi, welke bij
daarop herhaald onderzoek geen verschijnselen van tuberculose
boden.

7. Eén rund had geen verschijnselen van tuberculose, na 3 maal
herhaald onderzoek. Ook bij een andere koe waren
geen zichtbare
teekenen van tuberculose
aanwezig.

Zij beantwoorden bovengestelde vragen daarom als volgt:

1. Zoowel bij beginnende tuberculose zonder aantoonbare aan-
doening van den uier
, alsook

2. Bij latente tuberculose, welke alleen door de tuberculine-
reactie is aan te toonen, kan de melk tuberkelbacillen bevatten.

Hun conclusie luidt:

De melk van runderen, welke op tuberculine hebben gereageerd, is
steeds als verdacht te beschouwen van besmet met tuberkelbacillen.

De tuberculine-proef moet als het meest belangrijk criterium ter
verkrijging van melk, vrij van tuberkelbacillen, worden beschouwd.

En ten slotte:

«Wij moeten op grond onzer experimenten aan de tuberculini-
satie
, in zake virulentie der melk, beslist grooter ivaarde hechten
dan aan de clinische diagnose.

In den loop van het artikel wijzen zij bovendien nogmaals op
de onbetrouwbaarheid der microscopische diagnose, namelijk het
aantoonen door kleuring van zoogenaamde «zuurvaste» bacteriën
(onderzoekingen van Koen,
Pëtri, Rabinowitsch en van Moeller,

-ocr page 182-

die dergelijke bacteriën vond op eenige grassoorten en in runder-
faeces). (
Archiv für wissenschaftliche und praktische Thierheilkunde,
25 Band, 5 Heft) H. M.

Het aantoonen van eiwit in de urine. — Men laat in een
reageerbuisje, dat ongeveer 10 ccm. gedistilleerd water bevat, 10
tot 15 druppels azijnzuur en eenige druppels eener 10 pet. ferrocyan-
kalium-oplossing vallen ; voegt men er druppelsgewijs gefiltreerde
eiwitboudende urine bij, dan ontstaat troebeling. Het voordeel der
methode bestaat daarin, dat men slechts zeer kleine hoeveelheden
van de eiwitboudende vloeistof noodig heeft; voorts is zij ge-
voeliger dan elke andere wijze van onderzoek. (
Berliner thier-
arztliche Wochenschrift
, 30 November 1899.) W. C. S.

De vereeniging der veeartsenijschool te Bern met de uni-
versiteit.
— De pogingen aangewend om aan de veeartsenijschool,
bij dezelfde voorbereidende ontwikkeling als voor de geneeskunde,
een hooger en rang te verleenen, verkeeren in het volgend stadium:
de groote raad van het canton Bern heeft op voorstel van den
regeeringsraad besloten tot het wetsontwerp :

§ 1. De veeartsenijschool te Bern wordt met de universiteit
verbonden en vormt daarvan een afzonderlijke faculteit.

§ 2. De bepalingen der wet omtrent de universiteit, van
14 Maart 1834, evenals van de wet betreffende verandering van
artikel 47 der universiteitswet van 20 November 1867, zijn mede
van toepassing op de veeartsenijschool.

§ 3. Tot den afloop van den ambtsduur der hulpleeraren aan
de veeartsenijschool trekt de Staat, in de plaats van de tegen-
woordige schoolgelden, de collegiegelden voor de onderscheidene
leervakken.

§ 4. Deze wet treedt in werking zoodra zij door het volk is
aangenomen.

§ 5. Daardoor worden opgeheven: 1°. de wet voor de vee-
artsenijschool van 3 September 1868, 2°. het reglement voor de
veeartsenijschool van 11 Maart 1876.
(Thierärztliches Centraiblatt,
1 November 1899.) W. C. S.

-ocr page 183-

Vereeniging van veeartsenijscholen met de universiteit. —
De groote raad heeft in Zwitserland de wet aangenomen, waarbij
de veeartsenijschool te Bern met de universiteit aldaar wordt
vereenigd. (
Berl. thierarztl. Wochenschri/t van 7 December 1899.)

De veeartsenijschool te Napels is bij de medische faculteit dei-
universiteit aldaar ingelijfd. (
Der Thierarzt, November 1899.)

w. c. s.

Invoering der wet op de keuring van vee en vleesch in
Saksen.
— De Saksische landwet, betreffende de invoering eener
algemeene keuring van slachtvee en vleesch, zal 1 Juni 1900 in
werking treden. (
Thierarztliches Centralblatt, 1 November 1899.)

W. C. S.

Diploma eindexamen gymnasium als eiseli voor toelating
tot de studie der veeartsenijkunde iu Duitschland. — Het

jaar 1899 heeft zich onder anderen gekenmerkt door een toene-
mende beweging onder de Duitsche veeartsen om het „Abiturienten-
Examen" als eisch te stellen voor toelating tot de studie der
veeartsenijkunde. De Duitsche veterinair-raad heeft zich daarom-
trent schriftelijk gewend tot die Maatschappijen en Vereenigingen,
welke meer of minder bij de onderwerpelijke zaak betrokken zijn
en hun verzocht daarover een oordeel te willen uitspreken. Zoo
werd dit punt op 21 December 1899 ook behandeld in de alge-
meene vergadering van den Beiersehen landbouwraad, de officiëele
vertegenwoordiging van den Beierschen landbouw. Naast anderen
voerde hierin prins
Lodewijk van Beieren het woord ten gunste
van het „Abiturienten-Examen" ; de laatste deed dit met zooveel
waardeering voor de veeartsen, dat zijn woorden, medegedeeld
ia de
Wochenschrift für Thierheilkunde und Viehzucht 1899,
n°. 52, aan prof.
Schmaltz in de Berliner thierärztliche Wochen-
schrift
1899, n°. 52, de kreet ontlokten: „Besser konnte sich
das alte Jahr und Jahrhundert (?) nicht verabschieden, eine
schönere Sylvesterfreude uns nicht mehr machen". Hier zij weer-
gegeven wat daartoe aanleiding gaf.

Zijn Koninklijke Hoogheid de prins Lodevtijk van Beieren
merkte in bedoelde vergadering op, dat hem zelden een voorstel

-ocr page 184-

178

zoo sympathiek, zoo noodzakelijk en zoo gemotiveerd was voor-
gekomen als het onderhavige. Immers is het tegenwoordig niet
enkel de taak van den veearts om ziekten te onderkennen en
te genezen, maar ook om op het gebied van veeartsenijkundige
politie, van volksvoeding en van baeteriëel onderzoek werkzaam
te zijn. Zijn werkkring is van zoo groot belang en zoo ingrij-
pend, dat daarvoor slechts de best onderlegde personen geschikt
zijn te achten. Om deze reden mag de opleiding, zoowel wat de
voorbereidende als de veeartsenijkundige betreft, niet langer
achter staan bij die der meest wetenschappelijke vakken. Hij ver-
klaart zich daarom niet alleen vóór den eisch: eindexamen
gymnasium, doch gaat nog verder en houdt de aansluiting der
veeartsenijkunde bij de universiteit als een afzonderlijke faculteit
voor zeer gewenscht. Dit is, naar zijn meening, het beste middel
om de veeartsenijkunde, welke tot heden in vergelijking met
andere wetenschappelijke vakken, een ondergeschikte positie heeft
ingenomen, tot de haar toekomende waardeering en beteekenis
te verhoogen. Met de op zich zelf goed gemeende verheffing dei-
veeartsenijscholen tot hoogescholen zou dit slechts onvoldoende
zijn bereikt.

Ook andere personen van beteekenis, als prof. dr. voisr Ranke
en dr. Ritte r von Haag, lieten zich in denzelfden geest uit,
en toen een lid te berde bracht dat door den eisch: eindexamen
gymnasium, de studie der veeartsenijkunde duurder en daardoor
voor minder bemiddelden moeielijker zou worden, merkte de prins
op, dat het niet de bedoeling is om
zooveel mogelijk veeartsen
te verkrijgen, maar om
zeer geschikte te bekomen.

Hij had er bij kunnen voegen dat de ervaring overal heeft
geleerd, dat het aantal candidaten voor eenig vak toeneemt met
het hooger stellen der eischen.

En waarom dan in Nederland nog vastgehouden aan een toe-
latingsexamen, dat de poort opent voor onvoldoend voorbereiden ?

w. c. s.

Prijsvraag gezondheidsleer. — Door de Commissie uit
Gedeputeerde Staten van Friesland, belast met het beheer
van
het Buma-legaat, is een prijs van ƒ500 uitgeloofd voor het beste,
mits goedgekeurde antwoord op de navolgende prijsvraag:
een

-ocr page 185-

beknopte door afbeeldingen toegelichte gezondheidsleer van het veê
ten dienste van ontwikkelde Nederlandsche veehouders. Door vee
worden verstaan de eenhoevige, de herkauwende dieren en de varkens.

Het antwoord, met een andere hand geschreven dan die van
den schrijver, moet ten minste 7 vel druks beslaan. Het moet
gemerkt zijn met een
motto en vergezeld gaan van: 1°. een, met
datzelfde motto voorzien, gesloten briefje, bevattende den naam
en het adres des schrijvers; 2°. een briefje, waarop eveneens dit
motto is aangegeven, bevattende het correspondentie-adres van
den schrijver.

De antwoorden moeten vóór 1 Januari 1901 worden ingezon-
den bij den secretaris der Commissie Mr. C. B.
Menalda, griffier
der Staten van Friesland te Leeuwarden.

De beoordeeling der ingezonden antwoorden geschiedt door
drie niet mededingende personen, daartoe door Gedeputeerde
Staten uitgenoodigd. De niet bekroonde antwoorden worden aan
de correspondentie-adressen teruggezonden. Het bekroond ant-
woord wordt het eigendom der provincie; van het stuk wordt
zoo spoedig mogelijk door de Commissie, zoo noodig met hulp
van den bekroonde, een goedkoope uitgaaf gegeven, met ver-
melding van den naam des schrijvers en van de bekroning.

Het BüMA-legaat is door Dr. Lieuwe A. Buma aan de provincie
Friesland vermaakt, „tot het uitloven om de twee jaar van een
som van f500, voor het best en voor het algemeen bevattelijk
gekeurde antwoord op een daartoe uit te schrijven prijsvraag
over eenig onderwerp betrekkelijk de landbouwkunde of eenige
harer hulpwetenschappen". v. E.

Abattoir te Eoermond.i) — Den 30sten Juli 1898 werd te
Roermond de eerste steen gelegd voor het abattoir, en den
Igden December 1899 werd het feestelijk geopend. Dit slachthuis,
waarvan het primitief ontwerp werd opgemaakt door wijlen den

De gegevens voor deze mededeeling zijn meerendeels ontleend aan een
beschrijving van het slachthuis door den gemeente-opzichter
Jean Speetjens,
geplaatst in de Maas- en Roerbode van 4, 11 en 18 November 1899. Tot
mijn leedwezen kon ik voor de bibliotheek onzer Maatschappij plan en
teekeningen van het abattoir niet verkrijgen.

-ocr page 186-

bekwamen architect Georg Osthoff te Berlijn, is geheel naai-
de meest moderne eischen ino\'ericht en kan als model-inrichting

O O

dienen voor de kleinere gemeenten in ons land.

Het terrein voor het slachthuis bestemd is 85 bij 75 M.;
daarnaast ligt een terrein dat tot veemarkt zal worden ingericht;
het geheel is in de nabijheid der spoorlijnen.

Behalve de directiegebouwen, een paardenstal met wagenloods
en stallen voor groot en klein vee, waarin ruimte is voor 13
runderen, 12 kalveren en 20 schapen, vindt men het hoofdgebouw
met twee vooruitspringende vleugels, waarin onder meer het voor-
koelhuis, het koelhuis en de slachtplaatsen. Het gebouw heeft
een frontlengte van bijna 40 M. en een breedte van 33 M. Het
voorkoelhuis, met een oppervlakte van ruim 52 M2., geeft door
dubbele, met turfmolm opgevulde deuren, toegang tot het eigen-
lijk koelhuis, groot 11.50 bij 10.70 M. In deze ruimte zijn 26
getraliede ijzeren cellen (vleeschcellen), ieder ongeveer 3 M3. groot,
waarin gegalvaniseerd ijzeren haken tot het ophangen van vleesch.
Door een met zwaveligzuur werkende koelmachine (systeem
Pictet) en een doelmatigen luchtkoeler is het mogelijk de lucht
in het koelhuis af te koelen tot op 2 a 4° 0., haar in be-
weging te houden, te drogen en zoo dikwijls dit noodig is te
vernieuwen.

Boven het koelhuis is de koelkamer aangebracht, waarin de
ventilator, door de stoommachine in beweging gebracht, de warme
lucht uit het koelhuis opzuigt en afvoert om ze, opnieuw afge-
koeld en gedroogd, weder in het koelhuis te drijven. Op deze
verdieping zijn aangebracht een koudwater-reservoir van 18 M3.
inhoud en een warmwater-reservoir van 15 M3., waardoor alle
inrichtingen kunnen worden voorzien van koud en warm water.

De linker zijvleugel wordt ingenomen door de slachtplaats voor
groot en klein vee. Van dit lokaal, lang 19.50 Mv breed 12.60 M„
is een gedeelte uitsluitend bestemd voor het slachten van kal-
veren, schapen en geiten. De plaatsing van vijf windtoestellen,
ieder met een draagvermogen van 1250 Kg., en het aanbrengen
van een transportbaan maken het mogelijk de dieren gemakkelijk
af te slachten en over te breiigen naar het voorkoelhuis. In de
transportleiding is een automatische bascule aangebracht.

In de rechter vleugel is de slacht- en broeiplaats voor varkens.
De broeiplaats heeft een broeikuip van 1.60 M. middellijn en een

-ocr page 187-

om haar as beweegbare kraan met een hefvermogen van 450 K.g.,
waarmede de dieren gemakkelijk in de kuip kunnen worden
gebracht. De dampen worden uit dit gedeelte der ruimte weg-
gezogen langs een bijzonder grooten houten koker met lucht-
zuiger. Het overige gedeelte van het lokaal, bestemd voor het
afslachten, is geheel ingericht om de dieren gemakkelijk te kunnen
behandelen, verplaatsen en ophangen. De broeiruimte en de
slachtbocht staan direct in verband met de varkensstallen, welke
zeer doelmatig zijn ingericht.

Meer naar achteren vindt men de machinekamer, waarin
een stoommachine van 26 paardenkracht en de dynamo voor
de electrische verlichting van terrein en lokalen, bovendien
een ruimte voor een sterilisator. Achter de machinekamer is een
inrichting tot het fabriceeren van ijs. In het ketelhuis is een
stoomketel geplaatst, met een verwarmingsoppervlak van 32 M2.

De darmwasscherij voor groot en klein vee is geheel overeen-
komstig de eischen, terwijl een bijzondere slachtplaats voor paar-
den is ingericht.

Het afmaken van groot vee heeft plaats met het schietmasker;
dat men in deze inrichting alle noodelooze kwelling van dieren
wil vermijden, blijkt wel uit de opschriften hier en daar aan-
gebracht. Zoo leest men boven de buitendeur van het slachthuis
voor groot en klein vee:

Wilt ge in uw vak bedreven zijn,
Slacht dan het vee met weinig pijn.

terwijl men in den varkensstal onder meer leest:

Leeft met waardigheid,
Werkt •met vaardigheid,
Mijdt ^wreedaardigheid.

Bij de feestelijke opening, welke door een groot aantal genoo-
digden werd bijgewoond, hield de burgemeester der gemeente,
de heer G. B,, C. M. R
aupp, een rede waarin uitvoerig de ge-
schiedenis van het abattoir, tot welker bouw reeds in 1837 was
besloten, werd besproken en waarbij spreker in het bijzonder
wees op de groote verdiensten in deze zaak van den districts-
veearts, den heer
L. T. Janné. De directeur, de heer T. A. L.
Beel
, aanvaardde daarna de leiding van het abattoir met een
toespraak, waarin hulde werd gebracht aan den burgemeester, die

-ocr page 188-

als groot voorstander van wetenschappelijke keuring zijn sporen
reeds heeft verdiend.

Moge het goede voorbeeld van Roermond in ons land veel
navolging vinden. v. E.

Vilde Internationaal Veeartsenijkundig Congres,
gehouden te Baden-Baden van 7 tot en met
12 Augustus 1899.

Met voldoening en opgewektheid kwijt ik mij van de verplich-
ting U verslag te geven van het 7de internationaal veeartsenij-
kundig congres, waar ik ingevolge Uw uit.noodiging het voor-
recht mocht hebben onze Maatschappij te vertegenwoordigen.

Voldaan toch zal zich met mij ieder gevoelen, die dit congres
bijwoonde, hetwelk uitmuntte zoowel door uitstekende voorberei-
ding als door belangrijkheid der behandelde onderwerpen, aan
welker bespreking tal van bekende voorgangers op veeartsenij-
kundig gebied deelnamen, en dat daarenboven onder begunstiging
van verrukkelijk weder gehouden werd in een der schoonste,\'
meest aantrekkelijke streken van Zuid-Duitschland.

Met opgewektheid moeten de deelnemers wel terugdenken aan
de verrassende, gezellige feesten, welke onder anderen door het ge-
meentebestuur van Baden-Baden werden aangeboden. Festiviteiten,
welke echter evenmin, als de door het uitvoerend comité georgani-
seerde uitstapjes, afbreuk dedèn aan het zeer geanimeerde bezoek
der algemeene en sectie-vergaderingen.

Ter aanduiding van den gang van zaken zij vooropgezet, dat
door het uitvoerend comité tot voorbereiding der tijdens het
congres te voeren besprekingen en der te nemen besluiten, onder-
scheidene bekende veeart.senijkundigen1) waren uitgenoodigd
hun meening schriftelijk te kennen te geven over de, op de alge-
meene vergaderingen te behandelen onderwerpen. De ingekomen
referaten waren tijdig (Juni en Juli) aan de leden toegezonden
en vormden in de drie officiëele talen van het congres (Duitsch,
Fransch en Engelsch) een lijvig boekdeel, groot 1200 pagina\'s.

Het waren nu de in die referaten neergelegde conclusiën,
welke in sectie-vergaderingen, voorafgaande aan de algemeene
vergaderingen, uitvoerig werden bediseussiëerd.

!) Zie bijlage.

-ocr page 189-

Onmiddellijk na afloop der sectie-vergaderingen vereenigden
zich de betrokken aanwezige referenten om, in verband met
het besprokene, de conclusiën vast te stellen, welke onder toe-
lichting door een of meer rapporteurs aan het oordeel der
algemeene vergaderingen werden onderworpen.

De sectie-vergaderingen, waarvan die, welke op Zondag 6 Augus-
tus, dus vóór de opening van het congres, werden gehouden
ten gevolge eener ongesteldheid niet door mij konden worden
bijgewoond, waren in vele opzichten zeer interessant. Bij de al-
daar gevoerde besprekingen toch trad men meer in bijzonder-
heden en maakte men kennis met meeningen, welke ter voor-
koming van misverstand minder voor de zittingen in pleno ge-
schikt waren.

In verband met het bovenstaande zal het door U zeker gebil-
lijkt worden, dat ik mij ter vermijding van groote uitvoerigheid
hoofdzakelijk beperk tot het geven van een overzicht der eind-
conclusiën, zooals die door het congres werden aangenomen.
Vooraf echter in het kort nog de volgende bijzonderheden.

Ingeschreven waren ± 1000 leden, waarvan een afwisselend
aantal van 200—400 de algemeene vergaderingen, welke in een
der fraaie zalen van het «Conversationshaus» werden gehouden,
bijwoonde.

Vertegenwoordigd waren, behalve nagenoeg alle Europeesche
Staten: de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Canada, Argen-
tinië, Peru, Uruguay, Venezuela, Japan, Transvaal, Natal, Ma-
rokko, voorts verscheidene steden (waaronder Parijs met drie ge-
meenteraadsleden), veeartsenijkundige en landbouwmaatschappijen.

Uit Nederland waren nog aanwezig dr. W. P. Ruijsch, dr.
A.
W. H. Wirtz, gedelegeerden der Regeering, de luitenant-
kolonel paardenarts
J. J. Hinze, gedelegeerde voor het Ministerie
van Oorlog,
D. van der Sluijs, gedelegeerde van Amsterdam,
L. T. Janné en dr. D. A. de Jong.

Na een schitterende ontvangst der leden op den avond van den
7den Augustus in voormeld gebouw, werd het congres op den
volgenden dag, des voormiddags negen uur, geopend door den
geheimraad dr.
Lydtin, voorzitter van het uitvoerend comité,
die daarbij ter kennis bracht dat Zijn Koninklijke Hoogheid, de
Groot-Hertog van Baden-Baden, het beschermheerschap van het
congres goedgunstig had aanvaard, tevens dat de Minister van

-ocr page 190-

Binnenlandsche Zaken dr. Eisesiloiir zich een benoeming tot
eere-voorzitter had doen welgevallen.

Op welsprekende wijze zette daarop genoemde Minister de
strekking en de beteekenis van het congres uiteen en in heusche
bewoordingen werd het congres vervolgens begroet door den
eerste-burgemeester van Baden-Baden, den heer
Goenner.
Woorden van dank volgden namens het uitvoerend comité door
dr.
Lydtin aan allen, die aan het tot stand komen van het congres
steun en medewerking hadden verleend.

Uit naam van het congres bracht prof. Chauveau (Parijs)
hulde aan Z. M. den Duitschen Keizer en aan den beschermheer
van het congres, waarop de eigenlijke werkzaamheden van den
eersten dag aanvingen onder praesidium van dr.
Köhler, voor-
zitter van het Keizerlijk gezondheidsambt te Berlijn.

De algemeene secretaris, dr. Gaspar (Höchst), deed eerstens
verslag, aangaande de omvangrijke voorbereidende werkzaam-
heden, waaruit onder anderen bleek dat subsidies werden ver-
strekt door het Duitsche Rijk (f 6000), de gemeente Baden-
Baden (f 1200), terwijl verschillende veeartsenijkundige vereeni-
gingen te zamen een som van f4200 beschikbaar hadden gesteld.

In plaats van wijlen Pasteur, aan wiens nagedachtenis eer-
biedige hulde werd gebracht door het opstaan van alle aanwezigen,
benoemde het congres tot eere-lid prof.
Chauveau en viel op
voorstel van prof.
Nocard te Parijs gelijke in hooge mate
verdiende onderscheiding te beurt aan
Lydtin.

Aangenomen werd daarna het door het uitvoerend comité
ontworpen reglement der zittingen en eerst nadat nog voor-
zitters, vice-voorzitters, secretarissen, enz., waren gekozen, kon
worden overgegaan tot behandeling van punt I van het
programma:

Maatregelen tegen de, door de internationale veebeweging
veroorzaakte uitbreiding der besmettelijke veeziekten.

Tot inleiding der discussiën deelde de voorzitter mede, dat de
referenten in de sectie-vergadering niet tot volkomen overeen-
stemming waren gekomen en er dientengevolge waren ingediend
twee voorstellen, waarvan\'één door de algemeene rapporteurs, prof.
Dammann (llannover) en prof. Dieckerhoef (Berlijn) en een door
prof
Hütyra (Budapest), die zich niet had kunnen vereenigen met
het tweede gedeelte van het voorstel
Dammann—Dieckerhoff.

-ocr page 191-

De door laatstgenoemde rapporteurs aangegeven conclusie luidde
als volgt:

«1°. Het congres acht het zoowel in het belang der afzon-
«derlijke rijken, als voor het algemeen welzijn nuttig en wen-
«schelijk, dat de bestrijding der besmettelijke veeziekten ge-
«schiede door uniforme toepassing der wetenschappelijk vast-
«staande grondslagen, alsook door doeltreffende regeling èn van
«het veeartsenijkundig staatstoezicht, èn van de offieiëele open-
baarmaking van den stand der besmettelijke veeziekten (Seuchén-
«Nachrichten-Dienst), alsmede van het internationaal veeverkeer.

«2°. Met het oog op de bestaande verschillen in maatschap-
«pelyke ontwikkeling en in verkeerstoestanden, alsook in ver-
eband met de uiteenioopende organisatie van het veeartsenij-
«kundig staatstoezicht in de onderscheidene rijken, meent
«het congres echter dat voor het tegenwoordige de tijd nog
«niet is aangebroken, om bepaalde grondslagen voor een inter-
nationale conventie vast te stellen."

Hutyra, medegaande met het lste gedeelte dezer conclusie, gaf
in overweging voor het 2de gedeelte het onderstaande in de
plaats te stellen:

»In aansluiting niet en ter verwezenlijking van het door
» vorige veeartsenijkundige congressen herhaaldelijk eenparig inge-
»nomen standpunt, noodigt het congres de Duitsche regeering
»uit, om bij de overige rijken een internationale regeling aan-
»hangig te maken, betreffende de grondslagen ter bestrijding
»der besmettelijke veeziekten, ook met betrekking tot het vee-
»verkeer en de offieiëele openbaarmaking van den stand der
»besmettelijke veeziekten."

Het £de gedeelte van het voorstel Dammann—Dieckerhoff
werd door de voorstellers hoofdzakelijk verdedigd op grond, dat
overeenkomstige door vorige congressen (ook door dat te Bern)
in het werk gestelde pogingen tot heden geen bevredigende
uitkomst hadden opgeleverd; daarenboven waren o. a. de han-
delsbelangen der verschillende staten te uiteenloopend om onder
de thans bestaande omstandigheden te mogen verwachten, clat
men tot eenige internationale conventie zou kunnen geraken.

Hutyra daarentegen achtte het aangewezen om voort te gaan
met by de regeeringen aan te dringen op een internationale
regeling in den aangegeven zin, daar het congres naar zijn opvat-

-ocr page 192-

ting geen rekening had te houden met den tijd, waarop derge-
lijke regeling uitvoerbaar zou blijken, en de veeartsenijkundigen
zich niet hadden te bekommeren om bijkomende uitwendige om-
standigheden (handel, politiek).

De verdedigers van deze zienswijze beriepen zich op resultaten,
welke onder den invloed van vorige congressen reeds waren ver-
kregen, bijv. ten opzichte van runderpest. Dr.
Ruijsch vestigde
daarbij de aandacht van het congres op het welslagen der pogin-
gen tot het verkrijgen van een internationale conventie met
betrekking tot eenige besmettelijke ziekten van den mensch en
dat wel in weerwil der aanvankelijk bestaande groote bezwaren,
welke ten slotte toch niet onoverkomelijk bleken. Prof\'.
Schütz
(Berlijn), zich aansluitende bij het voorstel Dammann—Diecker-
itoff
, achtte de mogelijkheid eener internationale regeling, bijv.
voor kwade-droes, hoogst onwaarschijnlijk, daar de meeningen
aangaande de waarde der malleïne-proef, waarop in Frankrijk,
Engeland, België, enz. de bestrijding dier ziekte grootendeels
berust, te veel uiteenliepen. Hij voor zich staat onder anderen
lijnrecht tegenover
Nocard, en hecht absoluut geen waarde aan de
malleïne als diagnosticum.

Nocard, blijkbaar weinig gesticht over den sterk afkeurenden
zin, waarin spreker zich over de waarde der malleïne had uit-
gelaten, vatte onmiddellijk vuur en bood aan om onder getuigen,
waar dan ook, de juistheid zijner inzichten over de malleïne te
bewijzen.

De mededeeling van den voorzitter, dat nog 12 sprekers
waren ingeschreven, gaf aanleiding tot het aannemen van een
voorstel tot sluiting der discussiën, waarop het lste gedeelte van
het voorstel
Dammann-Dieckerhoee met algemeene stemmen werd
aanvaard, en vervolgens ook het 2de gedeelte hunner conclusie
met aanmerkelijke meerderheid van stemmen de goedkeuring van
het congres verwierf.

Op den tweeden congresdag was de leiding der algemeene
vergadering in handen van
Nocard, die bij den aanvang dei-
zitting, naar aanleiding der aanwezigheid van Zijn Koninklijke
Hoogheid den Groot-Hertog van Baden-Baden, in welgekozen
bewoordingen de erkentelijkheid betuigde voor de belangstelling,
welke de hooge bezoeker, ook door de aanvaarding van het be-
schermheerschap het congres welwillend betoonde. Deze toespraak

-ocr page 193-

werd besloten met een uitnoodiging aan de aanwezigen om, door
het staande uitroepen van een driewerf herhaald ,,Hoch", hulde
te betoonen aan den beschermheer. Ondubbelzinnig werd aan de
uitnoodiging gevolg gegeven, waarop Zijn Koninklijke Hoogheid
aan het congres dank betuigde voor de hartelijke wijze van
ontvangst, onder toewensching dat de eongreswerkzaamheden aan
de verwachtingen der leden, tot heil der volkeren, zouden be-
antwoorden.

Het woord werd nu verleend aan prof. Löffler, die in ver-
band met het op dezen dag te behandelen onderwerp:
„de be-
strijding van het mond- en klauwzeer
", een voordracht hield over
de uitkomsten van het, op uitnoodiging der regeering ingestelde
onderzoek betreffende het opsporen van een beschuttend serum
tegen genoemde ziekte.

Zooals reeds uit de publicaties in tijdschriften bekend is,
meende
Löffleu en zijn medewerkers, prof. Feosch en dr. Ui-il,
zoodanig serum te hebben gevonden.

Bij de practische aanwending van dat serum (seraphtine)
werden echter geen afdoende gevolgen verkregen, hetgeen volgens
Löffler moest worden toegeschreven aan den afwisselenden graad
van virulentie der bij de bereiding te bezigen lymphe uit de blaren.
Spreker wees echter op de vorderingen, welke ingevolge zijn
onderzoekingen waren gemaakt en was dan ook van oordeel, dat
weldra een bruikbare methode tot het verwekken van kunst-
matige immuniteit kon worden tegemoet gezien.

Versterkt werd deze door Löfeler uitgesproken verwachting
door de mededeelingen van
Hecker (Halle), die in een voor-
dracht, gehouden op den 5den dag van het congres, een overzicht
gaf van hetgeen door hem was verricht tot vermeerdering der
kennis aangaande de eigenschappen enz. der smetstof van het
mond- en klauwzeer, alsmede tot het verkrijgen van een be-
schuttend serum.

Uit de door Hecker ingestelde, meerendeels hoogst practische
onderzoekingen, was onder meer gebleken, dat ook kleine dieren,
namelijk honden, konijnen en Guineesche biggetjes door mond-
en klauwzeer konden worden aangetast; dat het incubatietijdperk
bij eerstgenoemde dieren op 10 dagen moest worden gesteld, dat
vogels en insecten de smetstof kunnen overbrengen en dat de
smetstof wel haar virulentie spoedig verliest in mesthoopen, maar

-ocr page 194-

daarentegen ongeveer twee maanden virulent kan blijven in strootjes.

Het door hem gevonden beschuttend serum leidde evenmin als
de seraphtine. tot een constant resultaat. Natuurlijk werrl in de
duidelijke, herhaaldelijk toegejuichte voordracht ook de uit de
tijdschriften bekende prioriteits-quaestie in zake het serum gerele-
veerd en gaf spreker zijn leedwezen te kennen over de afwezigheid
van een veearts in de door
Löffler bedoelde staatscommissie.
Aangenaam was het
Hecker echter te kunnen constateeren dat
zijn proefnemingen en die der staatscommissie principiëel tot
dezelfde uitkomsten hadden geleid.

Wat betreft het boven reeds aangegeven onderwerp van den
dag, werden door de referenten
Damma-nn, Hafneb, (Karlsruhe) en
E. Hess (Bern), onderstaande conclusiën voorgesteld:

»Ter afdoende bestrijding van het mond- en klauwzeer is
» het aangewezen:

» 1°. dat het wetenschappelijk onderzoek betreffende die ziekte
»krachtig worde voortgezet;

» 2°. dat de grenzen voor het veevervoer worden gesloten en
»wel zoo, dat het verbod van vervoer bij het heerschen der
» ziekte in het buitenland zich uitstrekke over de geheele grens ;

»8°. dat het verkeer met handelsvee aan het veeartsenijkun-
»dig staatstoezicht worde onderworpen, in dien zin, dat het
»vee van veehandelaren vóór het ten verkoop stellen worde
>.\' onderzocht;

»4°. dat de magere melk en de melkresiduen door de zuivel-
»fabrieken (,,Sammelmolkereien") niet worden afgeleverd dan
»na blootgesteld te zijn geweest aan een temperatuur, welke
» de smetstof vernietigt;

»5°. dat aan de betrokken autoriteiten bevoegdheid worde
s verleend, om in de daarvoor aangewezen gevallen afraaking
»van vee te gelasten, onder toekenning aan belanghebbenden
»eener vergoeding voor gevolgelijke schade;

» 6°. dat de in aanmerking komende veeartsenijkundige politie-
» maatregelen, waaronder vooral streng doorgevoerde afsluiting,
»ontsmetting van kleederen van dienstpersoneel, enz., van over-
»wegend belang zijn, ook wat
aangaat de uitvoering en hand-
»having voor een bepaald rijk, uniform worden geregeld."
Deze conclusiën werden, na toelichting door den algemeenen
rapporteur
Dammann, met zeer groote meerderheid van stemmen

-ocr page 195-

aangenomen, nadat de tweede conclusie op voorstel van Htjtyra
was geredigeerd als volgt:

»2°. dat het gebied, waar de ziekte heerscht met betrekking

»tot het vee-vervoer worde gesloten,"

Het eerste gedeelte der congres-zitting op den derden dag werd
onder voorzitterschap van
Hutyra gewijd aan punt III van het
programma: „
de tegenwoordige eischen voor een afdoende vleesch-
kearing."

In verband met de voorstellen der referenten liepen de dis-
cussiën zoowel ter sectie als ter algemeene vergadering hoofd-
zakelijk over de noodzakelijkheid der oprichting van abattoirs in
gemeenten rnet meer dan 5000 inwoners, over het al of niet
toelaten van niet veeartsenij kundige keurmeesters en over de
keuring bij de zoogenaamde huisslachting.

Vooral van Fransche zijde was men voor de erkenning der
noodzakelijkheid eener oprichting van abattoirs in den aangegeven
zin en waren het onder meer de professoren
Barbier en Trasbot,
die in dien geest het woord voerden. Nooard pleitte tegen keuring
bij huisslachting, maar erkende ten slotte de wenschelijkheid
daarvan, na op de nadeelen van het niet keuren bij slachting
voor privaat-gebruik te zijn gewezen door
Lydtin, die de aan-
dacht vestigde op de gevaren welke daarbij door het gebruik van
trichineus vleesch zouden kunnen ontstaan.

De Jong (Leiden) meende dat ,,Freibanken", welke in Neder-
land onbekend zijn, konden worden gemist, daar een keurmeester
zich niet had in te laten met de beoordeeling der meer of minder
geldelijke waarde van het vleesch. Die spreker vestigde er verder
de aandacht op, dat de keuring eerst dan uitsluitend door vee-
artsen zou kunnen worden verricht, indien
overal slachthuizen
zouden zijn opgericht.

Prof. Perroncito (Turijn), wenschte ook aan geneeskundigen,
die hetzij aan een universiteit, hetzij aan een veeartsenijkundige
onclerwijs-inrichting onderricht in vleeschkeuring hebben ont-
vangen, bevoegdheid toe te kennen, zooals zulks in Italië ge-
schiedt in gemeenten, waar geen veeartsen beschikbaar zijn.

De door den algemeenen rapporteur dr. Edelmann (Dresdeu)
voorgestelde besluiten werden na een paar wijzigingen met over-
groote meerderheid van stemmen vastgesteld als volgt:

»1°. Het congres vestigt de aandacht der gedelegeerde rijken

-ocr page 196-

»op de noodzakelijkheid eener algemeene invoering van een ver-
»plichte vleeschkeuring.

» 2°. Alleen gediplomeerde veeartsen kunnen worden benoemd
»tot deskundigen voor de vleeschkeuring. Daar waar nog geen
»gediplomeerde veeartsen beschikbaar zijn, kunnen voorloopig
»ook leeken worden aangesteld; deze hebben echter beperkte
»bevoegdheid, moeten een staats-examen afleggen, na daartoe
»aan een abattoir door veeartsen te zijn opgeleid. Zij staan met
»betrekking tot de uitoefening van hun beroep onder veeartsenij-
»kundige controle.

»3°. Het onderwijs in vleeschkeuring aan de veeartsenij-
»kundige onderwijs-inrichtingen moet worden verbeterd.

» Vleeschkeuring moet zoo mogelijk onder de practische vakken
svan liet veeartsenij kundig examen worden opgenomen, Laatst-
»bedoelde eisch moet ook worden gesteld aan het examen voor
»ambtelijk-veearts; daarbij moet dan tevens van den candidaat
»worden gevorderd, dat hij minstens 8 weken werkzaam is ge-
dweest aan een onder veeartsenij kundig toezicht staand openbaar
»slachthuis.

»4°. De vleeschkeuring moet principieel berusten op weten-
schappelijke en practische grondslagen, ten opzichte waarvan
»getracht moet worden internationale uniformiteit te verkrijgen.

»5°. De vleeschkeuring moet voor het geheele rijk worden
»ingevoerd en wel met betrekking tot alle soorten van slachfc-
»dieren. Zij moet zich uitstrekken over alle slachtdieren en al
»het vleesch, bestemd voor voeding van den mensch en voor
»openbaar gebruik, onverschillig of het voor publieken verkoop,
»dan wel voor privaat gebruik zal dienen.

»6°. Afdoende vleeschkeuring is slechts daar mogelijk, waar
»openbare slachthuizen met verplichte slachting bestaan.

»Het tot stand komen dier inrichtingen in alle gemeenten
»moet zooveel mogelijk worden bevorderd.

» 7°. Met betrekking tot de keuring van in te voeren vleesch
»moet worden geëischt:

» a. dat de invoer geschiede van paarden en runderen minstens
»in vierendeelen ; van varkens in helften en van de overige
»dieren in onverdeelden toestand;

» b. dat de voornaamste ingewanden op natuurlijke wijze aan
»het vleesch zijn verbonden.

-ocr page 197-

» Dezelfde eischen gelden voor invoer van versch vleesch
» uit het buitenland ; toebereid vleesch mag uit het buiten-
»land slechts worden ingevoerd, indien het uit een sanitair
»oogpunt voldoende blijkt geconserveerd en de onschade-
lijkheid daarbij met zekerheid kan worden bepaald.

»8°. Goedgekeurd vleesch moet op geschikte wijze worden
»gekenmerkt (stempelen, looden).

» 9°. Vleesch, dat onschadelijk, maar van mindere hoedanigheid
»blijkt te zijn, moet onder declaratie op bepaalde aan ambtelijk
»toezicht onderworpen plaatsen („Freibanken") worden verkocht.

» 10°. De invoering eener verplichte staats-slachtveeverzekering
»is, ter bevordering zoowel der vleeschkeuring als ter bestrijding
»van besmettelijke veeziekten, dringend aangewezen.

»41°. De uitkomsten der vleeschkeuring moeten op grond
»van wetenschappelijke en volksbelangen systematisch en statis-
tisch worden verzameld, terwijl getracht moet worden dien-
»aangaande internationale uniformiteit te verkrijgen."
In het tweede gedeelte der 3de algemeene vergadering, waarbij
het voorzitterschap werd waargenomen door prof.
Schütz, die
de beraadslagingen opent met het geven van een historisch
overzicht, aangaande punt IV van het programma
vaststelling
eener uniforme anatomische nomenclatuur
," worden door de profes-
soren
Arloing (Lyon) en Süssdorf (Stuttgart) namens de commissie
onderstaande conclusiën voorgesteld:

» De door de leden der voorbereidende commissie voorgestelde
»namen zullen tot grondslag dienen der uniforme veeartsenij-
»kundige anatomische nomenclatuur.

»Het congres verklaart zich bereid de door de commissie
» voorgestelde benamingen in den door de anthropotomen op het
»congres te Bazel aangenomen vorm te doen drukken."
De leden der commissie:
Martin en Süssdorf toonen met
sprekende voorbeelden de wensehelijkkeid aan eener uniforme
nomenclatuur, terwijl laatstgenoemde nog wijst op het omvang-
rijke van het werk der commissie, daar ongeveer £04)00 namen
afzonderlijk moesten worden nagegaan.

De president spreekt zyn bewondering uit voor het door de
commissie tot stand gebrachte werk en brengt daarvoor in de
allereerste plaats hulde aan
Arloing, die de uitgesproken lof
echter ook wenscht toegebracht te zien aan zijn medewerkers.

-ocr page 198-

Ais eind-conclusie wordt voorts het volgende aangenomen:

»Het congres, zich. vereenigende met de voorstellen der nomen-
» clatuur-commissie, stelt de benoodigde geldmiddelen, met inbe-
»grip der uitgetrokken f1500, beschikbaar. De onkosten zullen
»verder worden bestreden öf uit de bijdragen van veeartsenij-
»kundige vereenigingen of uit cle kas van het 8ste congres."
Niet minder belangwekkend dan de voorgaande aan het oordeel
van het congres onderworpen conclusiën waren die, welke op
den 4den dag in behandeling kwamen, achtereenvolgens betreffende :
de bestrijding van de tuberculose der huisdieren en het gebruik van
het vleesch en cle melk van tuberculeuse dieren.

Aangaande het eerste dezer twee onderwerpen werden de volgende
beslissingen genomen:

»1°. De bestrijding der runder-tuberculose is noodzakelijk.
»2°. De uitroeiing der runder-tuberculose door de eigenaren
» (vrijwillige uitroeiing) is mogelijk en dient algemeen te worden
»bevorderd. Het zoo spoedig mogelijk slachten van gevaarlijk
»tuberculeuse dieren, alsmede een zorgvuldig voorkomen eener
» besmetting van kalveren en gezond vee zijn daartoe vereischten.

»De vrijwillige uitroeiing der runder-tuberculose dient van
»staatswege te worden aangemoedigd door geldelijke tegemoet-
»koming en door het verspreiden van juiste denkbeelden over
»de natuur en de wijze van verbreiding der smetstof, alsook
»over de beteekenis der tuberculinatie.

»Aanbeveling verdient het om bij de bestrijding der vee-
»tuberculose gebruik te maken van de tuberculine, zijnde tot
»heden het beste diagnostisch middel.

»Het Verstrekken van tuberculine geschiede, onder staats-
»controle, uitsluitend aan veeartsen.

»3°. De bestrijding der runder-tuberculose van staatswege
»verdient volstrekte aanbeveling. Zij is, mits met beleid plaats
»vindende, uitvoerbaar, zal een toeneming der ziekte verhinderen
»en geleidelijke beperking ten gevolge hebben.
»Die bestrijding eischt:

■»a. verplichte aangifte der veeartsen van de door hen onder-

»kende gevallen;
» b. een zoo spoedig mogelijke onschadelijkmaking der gevaar-
»lijk tuberculeuse dieren, namelijk van die, welke door uier-,
»baarmoeder-, darm- of long-tuberculose zijn aangetast,

-ocr page 199-

»onder toekenning eener schadeloosstelling, gedeeltelijk uit
»de rijksmiddelen;
»c. verbod van aflevering door de zuivelfabrieken („Sammel-
» molkereien") van niet gesteriliseerde melk."

Uit de aanneming dezer conclusiën biijkt, dat het congres van
opinie was, dat men bij de bestrijding der tuberculose niet in-
grijpend moet te werk gaan, maar zich vooreerst dient te bepalen
tot maatregelen, welke langs geleidelijken en min kostbaren weg
een beteugelen der ziekte ten gevolge kunnen hebben.

Bij de discussiën, welke geleid werden door prof. Degive
(Brussel), wees prof. Guillïïbeau (Bern) met het oog op de bij
de bestrijding te bouwen verwachtingen, op het gevaar dat den
veestapel dreigt van de zijde van tuberculeuse menschen die,
met de verzorging van vee belast zijnde, door besmetting van
het voedsel met sputum, gevolgelijke besmetting der dieren
kunnen veroorzaken; tevens meende spreker op grond van
proefnemingen weinig waarde te moeten toekennen aan de
besmetting door inhalatie. Bestreden werdeu deze gevolgtrekkingen
door
Bang en Löffler.

Op het nut der sterilisatie van melk en der melk-residuën,
afkomstig uit zuivelfabrieken, werd gewezen door prof.
Bang
(Kopenhagen), die aan de desbetreffende in Denemarken bestaande
wettelijke voorschriften een vermindering der gevallen van tuber-
culose onder de kalveren en varkens meende te mogen toeschrijven.

Prof. Schütz deed in een heldere voordracht mededeeling van
de door hem onder medewerking der doctoren
Olt en Caspar
genomen proeven met op verschillende wijze bereide tuberculine, en
komt op grond der bekomen resultaten onder meer tot de gevolg-
trekking dat tuberculose bij de dieren door middel van tuber-
culine met zekerheid kan worden onderkend. Als kenmerkend
onderscheid1) tusschen de pseudo-tuberkelbacillen en den tuberkel-
bacil geeft spreker aan, dat na enting van cavia\'s met tuberkel-
bacillen een overenting op andere cavia\'s gelukt, terwijl die over-
enting zonder gevolg blijft, indien de ua de enting ontstane
pathologische veranderingen zijn teweeggebracht door de enting
met pseudo-tuberkelbacillen.

Natuurlijk alleen niet betrekking tot de aandoeningen, welke na de
entingen kunnen optreden.

-ocr page 200-

In de sectie-vergadering gaf dr. Rüijsch nog in overweging
om, ter aanmoediging der medewerking van veehouders, de melk-
vaten, welke afkomstig zijn van hoeven waar de tuberculose
niet meer bleek voor te komen, van rijkswege van een bepaald
merkteeken te doen voorzien.

Yan groot economisch-hygiënisch gewicht waren eveneens de
volgende besluiten, genomen in zake:
het gebruik van het vleesch
en de melk van tuberculeuse dieren,
a. Vleesch.

»Onder vooropstelling dat een algemeene verplichte keuring
» vóór en na het slachten van slachtdieren bestaat, moeten met het
»oog op de gevaren, welke voor de gezondheid van den mensch
»door het gebruik van het vleesch van tuberculeuse dieren
»kunnen ontstaan, de volgende maatregelen worden voor-
» geschreven:

»1°. De met de vleesehkeuring belaste deskundigen zijn ver-
»plicht het onderzoek volgens een bepaalde methode te bewerk -
»stelligen, en wel zoo, dat niet alleen elk geval van tuberculose
» bij de geslachte dieren worde onderkend, maar dat daarenboven
»ook de uitbreiding der tuberculeuse-processen met zekerheid kan
»worden bepaald.

»2°. Het hoofddoel dier vleesehkeuring is het onderkennen"
»en het nauwkeurig op onschadelijke wijze opruimen der tuber-
»culeuse organen met samenhangende deelen.

»3°. Het vleesch waarin tuberculeuse haarden worden aan-
»getroffen, moet, met inbegrip der door de correspondeerende
»lymphvaten begrensde gedeelten, worden behandeld als tuber-
» culeus orgaan ; bepalen zich de tuberculeuse veranderingen in
»het vleesch tot de lymphklieren, dan kan het, mits na ver-
»wijd erin g der beenderen, gewrichten, vaten en lymphklieren,
»en na afdoende sterilisatie, worden vrij gegeven. Bij vette
»dieren kan het uitkoken van het vet, na verwijdering der
»tuberculeuse haarden, worden toegelaten.

»4°. Bij locale, alsmede bij genezen, zich tot de ingewanden
»bepalende generale tuberculose, kan het vleesch in verschen
»toestand worden vrijgegeven; bij belangrijke uitbreiding der
»tuberculeuse processen in de ingewanden is declaratie aan-
» gewezen.

»5°. Bij het bestaan van duidelijke vermagering of van ver-

-ocr page 201-

»schijnselen, welke duiden op acute bloed-infectie (miltzwelling,
»zwelling der lymphklieren, miliair-tuberkels in longen, lever,
» milt of nieren), moet het vleesch worden afgekeurd, met uitzon-
»dering van het vet, hetwelk na smelting kan worden vrijgegeven.

» 6°. In de gevallen, waarbij het locale karakter en de onschade-
lijkheid van het vleesch twijfelachtig zijn, voornamelijk bij het
»aanwezig zijn van cavernen en bij beginnende voedingsstoornis,
»worde het vleesch slechts na sterilisatie vrijgegeven.

»7°. Gesteriliseerd vleesch en gekookt vet moeten onder
» declaratie worden verkocht."
»b. Melk."

» 1°. Melkvee moet aan geregelde veeartsenij kundige controle
» worden onderworpen.

»2°. De melk van tuberculeuse dieren welke vermagerd zijn
»of wel lijden aan uier-tuberculose, mag niet in consumtie
»worden gebracht als voedingsmiddel voor den mensch.

» 3°. De sub \'2 bedoelde dieren moeten, onder toekenning van
»schadeloosstelling aan den eigenaar, onvoorwaardelijk uit den
»koppel worden verwijderd en uitsluitend voor de slachtbank
»worden bestemd."

Aan de discussiën ter algemeene vergadering onder leiding
van prof.
Berdez (Bern), werd voornamelijk deelgenomen door
Ostertag, de Jong, cideac en Degive, terwijl de door eerstge-
noemden als algemeene rapporteurs gestelde conclusiën, na geringe
verandering overeenkomstig voormelde redactie, bij overgroote
meerderheid van stemmen werden aangenomen.

Alvorens nu over te gaan tot het verhandelde op den 5den
congresdag meen ik de conclusiën te mogen vermelden, welke in
het referaat van
de Jong, aangaande het gebruik van het vleesch
van tuberculeuse dieren waren gesteld:

»1°. Een keuring van slachtdieren vóór en na het slachten
»is noodzakelijk met het oog op de gevaren, welke voor de
»gezondheid van den mensch door het gebruik van het vleesch
»van tuberculeuse dieren kunnen ontstaan.

»2o. Het vleesch van tuberculeuse dieren moet worden aan-
»gehouden:

T>a. bij het bestaan van acute miliair-tuberculose;

»b. bij tuberculeuse veranderingen in het vleesch of in de
» vleeschlymphklieren.

-ocr page 202-

»3°. Na inbeslagneming der aangedane gedeelten of organen
»kan het vleeseh in alle andere gevallen worden vrijgegeven.

»4°. Yleesch dat, hoewel overigens onschadelijk, uitwendig
»met virulente stoffen is verontreinigd, kan slechts voorwaar-
»delijk worden vrijgegeven, namelijk met bestemming voor de
»Freibank" of onder declaratie.

»5°. Werkelijk twijfelachtige gevallen moeten als gevaarlijk
» worden beschouwd.

»6°. Aangehouden vleeseh of organen moeten worden geste-
»riliseerd, voor zooverre de sterilisatie-kosten niet meer bedra-
»gen dan de gevolgelijke handelswaarde.

»7o. Gesteriliseerd vleeseh en gesteriliseerde organen moeten
»op een „Freibank" of onder declaratie worden verkocht.

» 8°. De begrippen: vermagering, onoogelijk voorkomen, wal-
»gingwekkend uiterlijk en dergelijke meer zijn voor de beoor-
» deeling van het gevaar van tuberculeus vleeseh onbeteekenend.
»Elk voor zich kunnen zij echter aanleiding tot afkeuring geven."
Prof.
Esser, die op den 5den congresdag het praesidium waar-
nam, verleende na cle reeds vermelde voordracht van
Heoker
het woord aan dr. Lorenz tot toelichting der conclusiën waar-
over de referenten
Lorenz, Nocard, Perroncito en Preusse aan-
gaande punt VII van het programma: ,,
de bestrijding d,er besmet-
telijke varkensziekten\'
\' tot overeenstemming waren gekomen.
Die besluiten luiden:

» 1°. De bestrijding der besmettelijke ziekten van cle varkens
»geschiede door het treffen van veeartsenijkundige politiemaat-
»regelen, welke evenwel moeten worden gescheiden in die voor
»borstziekte en pest eenerzijds en voor vlekziekte anderzijds.

»2o. De tegen borstziekte en pest te nemen maatregelen zijn
»hoofdzakelijk: afmaking van zieke en verdachte (lieren en ont-
»smetting der besmette hoeven, in dien zin, dat afmaking aan-
»beveling verdient in die streken, waar sporadische gevallen
»voorkomen.

»De toepassing der voor het tegenwoordige nog niet overal
»voldoend onderzochte beschuttende entingen is slechts daar
»aangewezen, waar uitgebreide ziekte-centra bestaan.

»3°. Bij de bestrijding der vlekziekte komt allereerst naast
»de gewone veeartsenijkundige politie-rnaatregelen, cle beschut-
»tende enting van alle dieren en bedreigde kudden in aanmer-

-ocr page 203-

»king, mits die enting plaats vinde onder controle der veeartseny-
jkundige politie. Voorts verdient het aanbeveling om de enting
® verplichtend te stellen voor die beslagen waaronder de ziekte
»jaarlijks optreedt."

Het onderscheid in maatregelen met betrekking tot de twee
aangegeven groepen berust voornamelijk op de wetenschap, dat
borstziekte en pest voor bepaalde landen als zuiver besmettelijk
moeten worden beschouwd, terwijl de vlekziekte onder de bodem-
ziekten dient te worden gerangschikt.

Ter sectie-vergadering bleek overtuigend, dat men bij laatst-
genoemde ziekte tot heden weinig resultaat met de gewone,
bekende politie-maatregelen had bekomen en meende men alleen
heil te kunnen verwachten van een verplichte enting.

Ad rem was zeer zeker het afkeurend oordeel dat prof. Kitt
(Munchen) uitsprak over de meer en meer gebruikelijke geheim-
houding van den wetenschappelijken gang van zaken bij het
onderzoek, betrekking hebbende op het verkrijgen van beschuttende
sera, zelfs in die gevallen, waar voor dat onderzoek rijksmiddelen
beschikbaar waren gesteld. Tegenover dergelijke wijze van handelen
stelde spreker de loyale publicaties van
Nocard en andere onder-
zoekers, die zonder eenige terughouding steeds al de uitkomsten
hunner onderzoekingen bekend maakten.

De mededeelingen ter algemeene vergadering betroffen vooral
de verschillende beschuttende sera tegen de vlekziekte. Het
congres, zich aansluitende bij de inzichten van
Lorenz, wenschte
echter geen uitspraak te doen over de meer of mindere deugde-
lijkheid van een bepaald serum. Toch erkende men met
Nocard
eenstemmig, dat aan Lorenz de eer toekwam, door de aanwending
van serum bij de enting tegemoet te zijn gekomen aan de be-
zwaren, welke in vele gevallen aan de
PASTEUR\'sche methode
verbonden waren gebleken.

Schütz trachtte in een hoogst wetenschappelijke uiteenzetting
de meerdere waarde aan te toonen van het serum uit Höchst,
tegenover dat van
Lorenz, welke bewering echter ten deele door
laatstgenoemden onderzoeker werd weerlegd.

Nocard vestigde de aandacht van het congres op de openbaar
gemaakte ontdekking van prof.
Leclainche, die een beschuttend
serum tegen de vlekziekte verkreeg door bij paarden een cultuur
van vlekziekte-bacillen in de bloedbaan te brengen. De inspuiting

-ocr page 204-

geschiedde achtereenvolgens tweemaal (500 gram cultuur) met een
tusschentijd van 6 a 8 weken; het serum kan 14 dagen na de
laatste inspuiting worden afgetapt.

De groote waarde dezer ontdekking werd hierop bevestigd
door
Schütz en Lorenz, die verklaarden dat ook de door hen
besproken sera van paarden werden verkregen.

Op den 6den congresdag en wel vóór dat ter algemeene ver-
gadering tot behandeling der laatste punten van het programma
werd overgegaan, werden de leden verrast door een goed inge-
kleede en met geestdrift uitgesproken rede van dr.
Jean Koeble
(Munchen), die de nauwe betrekking aantoonde tusschen veeartsenij-
kunde en geneeskunde, welke spreker beschouwde als twee takken
van één wetenschap.

Ingevolge een bij het uitvoerend comité ingekomen uitnoodi-
ging van den Hongaarschen Minister van Landbouw, koos de
vergadering
Budapest als plaats, waar het 8ste congres in 1905
zal worden gehouden, voor welke keuze dank werd gebracht
door
Hutyra, die daarbij de verzekering meende te kunnen geven,
dat de leden van het 8ste congres door iederen Hongaar met open
armen zouden worden ontvangen. De voorzitter,
Dammann, stelde
vervolgens aan de orde:
„de uitbreiding van het veeartsenij kundig
ondenvijs.\'"

Op duidelijke wijze verdedigde prof. Malkmus (Hannover) de
dienaangaande door referenten voorgestelde eind-conclusiën, welke
na eenige wijziging werden aangenomen als volgt:

» 1°. De eischen voor toelating tot het veeartsenijkundig onder-
»wijs zijn gelijk te stellen met die, welke voor de universiteit
» worden gevorderd.

»2°. De studietijd worde op minstens vier jaar gesteld.

»3°. Het veeartsenijkundig onderwijs moet in meer practische
»richting worden gegeven.

14°. De studie der veeartsenijkunde strekke zich uit tot alle
»landhuishoudelijke gebruiksdieren.

»5°. Een hygiënisch instituut zij aan iedere veeartsenij kundige
»onderwijs-inriehting verbonden, ten dienste van het onderzoek
»naar de oorzaken en de voorkoming der ziekten, vooral der
3> besmettelijke ziekten.

»6°. Het onderwijs in vleeschkeuring eischt afzonderlijk aan-
schouwelijk onderricht aan een groot openbaar slachthuis."

-ocr page 205-

Uit hetgeen Nocakd mededeelde, bleek dat in Frankrijk in
hoofdzaak reeds aan bovengenoemde eischen was voldaan, tevens
dat de uitkomsten redenen tot navolging opleverden. Ook in
België, waar de studietijd 5 jaar bedraagt (2 jaar aan een
hoogeschool en 3 jaar aan de veeartsenijschool), waren, volgens
Degive, de resultaten der tegenwoordige onderwijs-inrichting
hoogst bevredigend.

In de desbetreffende sectie-vergadering liepen de besprekingen
grootendeels over de waarde en de wijze van inrichting der
hygiënische instituten, welke in den sub 5 der besluiten aange-
geven zin aan geen veeartsenijkundige onderwijs-inrichting mochten
worden gemist, daar, zooals
Dammann het kort maar krachtig uit-
drukte, „denn wer unterrichtet, muss forschen", en de gelegenheid
voor wetenschappelijke op- en nasporingen juist door de oprichting
eener hygiënische afdeeling in hooge mate werd gegeven.

Herhaaldelijk toegejuicht werd een rede van Lydtin, waarin
deze beknopt weergaf hetgeen uitvoerig door hem was behandeld
in het referaat over
vde veeartsenijkundige ambtenaren" (das
Veterinär Beambtentum). Gewezen werd op de meerdere erken-
ning welke der veeartsenijkunde ten deel viel, nadat tal van
veeartsen als politie- en saniteifcs-beambten werkzaam waren en
de noodzakelijkheid hunner medewerking bij het samenstellen
van de desbetreffende wetten en verordeningen was gebleken.
Wetten welke, rakende de economische belangen der maatschappij
en dienende tot verbetering der volksgezondheid en tot ver-
meerdering der volkswelvaart, den invloed der veeartsenijkunde
in geen geringe mate deden stijgen.

Aangespoord werden de ambtelijke veeartsen om door bekwaam-
heid, door waardige wyze van optreden, alsmede door nauwgezette
plichtsbetrachting niet alleen te trachten dien invloed te behou-
den, maar ook mede te werken tot toenemende verheffing van
den veeartsenijkundigen stand.

Voor dat nu het congres door Lydtin werd gesloten, hield de
voorzitter der eerste algemeene vergadering, Dr.
Köhler, ver-
tegenwoordiger der Duitsche regeering, in uitmuntend gekozen
bewoordingen een toespraak, waarin vooral onder grooten bijval
der vergadering, groote lof werd toegebracht aan den ij verigen,
zeer bekwamen, voorkomenden voorzitter van het uitvoerend
comité.

-ocr page 206-

Tot slot van dezen laatsten congresdag vereenigden zich tal
van mannelijke en vrouwelijke deelnemers aan een banket, het-
welk aangericht was in de, door de schoone tafelversiering bijna
niet te herkennen vergaderzaal.

Niet te verwonderen valt het, dat onder den machtigen indruk
van dit congres er bijna geen einde kwam aan de officiëele en
feesttoasten, en dat vele leden na afloop van den feestdisch scheid-
den met een tot weerziens in Budapest.

Met een woord van waardeering voor collega de Jong, die met
opoffering van tijd en geld wel heeft willen bijdragen tot het
welslagen van den wetenschappelijken arbeid van het congres,
eindig ik dit beknopt verslag, met de hoop dat, in het belang
der Nederlandsche veeartsenijkunde, het door dien collega ge-
geven voorbeeld navolging moge vinden.

M. J. HENGEVELD GJz.

Haarlem, den 28sten November 1899.

Bijlage.

Opgave der behandelde onderwerpen en van de «amen der referenten.

a. Maatregelen tegen de, door de internationale veebeweging veroorzaakte
uitbreiding der besmettelijke veeziekten.

Referenten: Dr. F. Hutyra, directeur der veeartsenijkundige lioogeschool
te Budapest.

Camille Leblanc, lid der academie voor geneeskund e te Parijs.
.... BRaNDLE, gezondheidsraad, kantons-veearts te St. Gallen.
A. C.
Cope, chef der afdeeling veeartsenijkunde aan het
Landbouwministerie te Londen.
Dr.
Lothes, departements-veearts te Keulen.
Dr.
Arndt, departements-veearts te Oppelen.
B. De bestrijding van het mond- en klauwzeer:

Referenten: M. Paul Cagny, gedelegeerde der veeartsenijkundige maat-
schappij in het departement Oise te Senlis.
Prof. Dr.
Dammahn, geheimregeeringsraad en directeur der
veeartsenijkundige hoogeschool te Hannover.
A.
C. öope (zie boven).

Dr. Fortuna, chef van den civielen veeartsenijkundigen dienst
te Budapest.

Hafner, regeeringsraad, technisch veeartsenijkundig adviseur
aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te Karlsruhe.

-ocr page 207-

rrnsrnmammmmmmmmmmm^mmmmmmmmmamm

1

I "

...

201

E. Hess, leeraar aan de veeartsenijkundige school te Bern.
Prof. dr. C. A.
Lindqyist, directeur der veeartsenijkundige
hoogeschool te Stockholm.

C. De tegenwoordige eischen voor een afdoende vleeschkeuring.
Referenten: Dr.
Richard-Edelmann, directeur der stedelijke vleeschkeuring

en lector aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden.
Gust. Kjerrulf, chef van den stedelijken veeartsenijkundigen
dienst te Stockholm.

Augt. Postolica, ambtelijk stadsveearts te "Weenen.

D. Bestrijding van de tuberculose der huisdieren.

Referenten: Dr. B. Bang, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Kopenhagen.

Dr. O. Malm, directeur der afdeeling veeartsenijkunde aan
het Ministerie van Binnenlandsche Zaken in Noorwegen te
Christiania.

Gustav Regnér, bataillons-veearts.

Josef Rudovsky, K. K. departements-veearts te Brunn.

Dr. Siedamgrotzky, geheimmedicinaalraad, hoogleeraar aan de

veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden.

Dr. L. Sttjbbe, veeartsenijkundig inspecteur aan het Ministerie

van Landbouw te Brussel.

E. Het gebruik van het vleesch en der melk van tuberculeuse dieren.
Referenten:
G. Butel, lid der centrale veeartsenijkundige maatschappij

te Meaux.

Dr. D. A. de Jong, inspecteur van vee en vleesch te Leiden.
Dr.
Ostertag, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Berlijn.
I\'. De bestrijding der besmettelijke varkensziekten.

Referenten: E. Leclainci-ie, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige school
te Toulouse.

Dr. Lorenz, groothertogelijk medicinaalraad te Darmstadt.
Dr.
E. Perronoito, directeur der veeartsenijkundige school,
voorzitter der Koninklijke academie voor geneeskunde te
Turijn.

M. preusse, Koninklijk veeartsenijkundig assessor te Dantzig.
Dr.
Schütz, geheim-regeeringsraad, hoogleeraar aan de vee-
artsenijkundige hoogeschool te Berlijn.

Dr. TJebele, veeartsenijkundig assistent aan het Koninklijk
"Wurtembergsche „Medicina!. Kollegium".
G. De uitbreiding van het veeartsenijkundig onderwijs.
Referenten: A.
Degive, directeur der veeartsenijkundige hoogeschool te
Cureghem, Brussel.

Dr. Kitt, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige hoogeschool
te München.

Dr. Malkmus, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige hooge-
school te Hannover.

En. Nocard, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige school
te Alfort.

-ocr page 208-

P. Nogueira, hoogleeraar aan de veeartsenijkundige en aan
do landbouwschool te Lissabon.
Dr.
Schütz (zie boven).
H. Veeartsenijkundige ambtenaren.

Referenten: Dr. Lydtin, geheimregeeringsraad te Baden-Baden.

Dr. Liautahd, directeur der veeartsenijkundige school te
New-York.

Verslag van het wetenswaardige, behandeld in
de vergadering der afdeeling Gelderland—
Overijsel op 29 Augustus 1899.

De secretaris geeft een overzicht van zijn ervaringen omtrent
het „poudre de Roox". Reeds in een vorige vergadering had hij
goede resultaten mede te deelen. De hooge prijs van het geheim-
middel had hem echter weerhouden er een ruim gebruik van te
maken en deed hem besluiteu daarvoor in de plaats te stellen
de combinatie, welke volgens de Zwitsersche ambtelijke analyse
van het poeder is opgegeven. Het grootste gedeelte zou pulvis
seminis foeniculi zijn, een kleiner gedeelte secale cornutum en
pulvis gummi resinae asae foetidae. De bij de Zwitsersche analyse
gevonden kleine hoeveelheid secale cornutum had hij er maar
uitgelaten, als vermoedelijk geen dienst doende, en daarvoor in
de plaats gesteld een overgewicht van secale cornutum, zoodat het
remplaceerend mengsel bestond uit pulvis seminis foeniculi 100;
pulvis secalis cornuti 35, pulvis gummi resinae asae foetidae 25.

Dit middel, toegediend bij 10 koeien, gaf geen enkel resultaat.
Daarna werd het echte «poudre de Roux» aangewend bij 8 dieren,
welke door de bijkomende omstandigheden het vermoeden deden
wekken, dat de secundinae zouden terugblijven. Bij al deze dieren
was de nageboorte hoogstens na de 3de dosis uitgedreven.

De heer Overbeisk heeft met toediening van extractum secalis
cornuti eveneens goede resultaten verkregen.

De heer Akkerman stelde, naar aanleiding van blaartjes in
de geheele mondholte van een veulen, loopende in een weide
waar koeien met mond- en klauwzeer waren, de vraag of die
ziekte bij het paard kan voorkomen? Zoo ja, dan uitte zij zich
in dit speciale geval door
koorts-symptomen en schuimen uit den
mond. De heer
Hinrichs nam iets dergelijks waar bij 2 anderhalf-
jarige paarden.

-ocr page 209-

De heer de Jong geeft verslag van een zeer interessant ziekte-
beeld; daar hij de toezegging deed een beschrijving daarvan in
het tijdschrift te plaatsen, zal er hier geen verdere melding van
worden gemaakt.

De heer Kroon demonstreert een collectie nieuwere instru-
menten uit de fabriek van de firma
Hauetner te Berlijn, daartoe
welwillend door die firma afgestaan.

De heer Hinrichs maakt melding van een veulen van 14 dagen,
dat op dien leeftijd reeds een aanzienlijke hoeveelheid melk in
den uier had.

De beer Overbeek nam verscheuring waar van de beide
AcHiLLEspezen na zwaar kalven.

De heer Kroon constateerde verzakking van een uitwendigen
darmbeenshoek bij 2 koeien. Hij vermoedde dat er fractuur in het
spel was, ofschoon dit bij speciaal onderzoek niet werd bevestigd.
Kreupelheid bestond, maar niet in hooge mate.

De heer Heimans vermeldt een geval van genezing, door hem
verkregen bij verwonding en doorsnijding der pezen aan het
achterbeen.

De Secretaris,
D. SCHURINK.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Te rekenen van 1 Januari 1900 gaan over van de Algemeene
afdeeling : naar de afdeeling Noord-Brabant—Limburg A. A.
van
Mansfeld
te Bergen-op-Zoom; J. M. van Nieuwenhuijzen te
Steenbergen en H. J. H.
Sala te Venraai; naar de afdeeling
Zeeland J.
C. Numans te Noordwelle; naar de afdeeling Noord-
Holland J. A. R. Avis te Haarlem.

Van de afdeeling Gelderland naar de afdeeling Noord-Brabant—
Limburg
A. Marcus te Heusden.

Van de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland naar de afdeeling Noord-
Brabant—Limburg
W. F. A. Hilwig te Heusden en H. de Jong
te Ginneken.

Door den penningmeester zal in het begin van Februari per
post-quitantie worden beschikt over de contributie van de leden
der Algemeene afdeeling.

-ocr page 210-

Necrologie.

Den 15den December 1899 overleed te Zieriksee na een langdurige
ziekte, in den ouderdom van
51 jaar, Gr. A. Blindenbaciï, provinciaal-
veearts 2de klasse, gouvernements-keurmeester en plaatsvervangend
districtsveearts. De afdeeling Zeeland verliest in hem een trouw lid.

Te Utrecht overleed den 6den December, eveneens na een
langdurig lijden, de gepensionneerde paardenarts lste klasse H. M.
Sttekkel Schoemaker, in den ouderdom van 61 jaar.

Personalia.

Gevestigd: te Dingsperlo J. G. Bol and ; te Noord welle J. C.
Numans.

Benoemd: tot veearts in den veekring Heusden, standplaats
Heusden, W. F. A.
Hilwig, van Oude-Wetering; tot keur-
meester lste klasse aan het abattoir te Amsterdam H.
Markus,
tijdelijk te Enschede; tot plaatsvervangend directeur aan het abat-
toir te Roermond
G. B. Goossens, veearts aldaar; tot provinciaal-
en gemeente-veearts te Venraai H.
J. H. Sala ; tot sub-ontvanger
voor het abattoir te Roermond T. A. L.
Beel, directeur van dit
abattoir.

Door Gedeputeerde Staten van Gelderland is voor het jaar 1900
als deskundige tot het doen van het geneeskundig onderzoek, bedoeld
bij het 2de lid van art. 5 van het Reglement tot bevordering dei-
paardenfokkerij in dit gewest, benoemd P.
Brouwer, paarden-
arts 2de klasse bij het 3de regiment huzaren te \'s-Gravenhage,
en als diens plaatsvervanger aangewezen de veearts G.
L. Hinrichs
te Eist. (De Telegraaf van 2 Januari 1900.)

Verplaatst: van Noordwelle naar Zieriksee J. P. L. Goemans.

Verleend: verlenging van verlof met zes maanden aan den
paardenarts 2de klasse van het leger in Nederlandsch-Indië H. J.
Tromp de Haas.

Bedankt: voor de benoeming tot provinciaal-veearts, standplaats
Heusden, H.
J. H. Sala.

Toegevoegd: aan den adviseur van den burgerlijken veterinairen
dienst de gouvernements-veearts
J. Breedveld, met bepaling dat
zijn standplaats zal zijn Batavia.

-ocr page 211-

Veertigjarig jubileum van Dr. A. W. H. Wirtz,
Directeur van \'s Rijks Veeartsenijschool,

door D. van der Sluijs.

Den 12den Juli 11. was het veertig jaar geleden dat de tegen-
woordige directeur der veeartsenijschool, na een vierjarige studie
aan die inrichting, het diploma als veearts verwierf.

In October 1859 werd de heer Wirtz aangesteld als paarden-
arts 3de klasse bij het leger hier te lande, en wel bij het regi-
ment rijdende artillerie te Leiden.

De heer Wirtz, die zich als leerling aan de veeartsenijschool
had doen kennen als een buitengewoon ijverig en intellectueel
zeer goed aangelegd jongmensch, bleef zich aan de studie wijden.
Door zijn voorbereidende opleiding aan het seminarium te Rolduc,
bekend zijnde met de oude talen Latijn en Grieksch, had de
jonge luitenant, bezield met de zucht naar de vermeerdering zijner
kennis, zich voorgesteld te profiteeren van het universitair onder-
wijs, en zoodoende den titel van doctor medicinae te verkrijgen.

Dit mocht echter niet zoo zijn. Al spoedig werd hij overge-
plaatst naar Arnhem, en daardoor het volgen der academische
lessen hem onmogelijk gemaakt. Geleerde paardenartsen werden,
volgens den regiments-commandant, destijds niet gewenscht. De
werkzaamheid en bekwaamheid van den heer
Wirtz bleven even-
wel niet onopgemerkt, en reeds spoedig verliet hij den militairen
dienst, om weer naar de veeartsenijschool terug tekeeren. Toen
in
1864 de leeraar Jennes was overleden, werd de heer Wirtz
geroepen diens plaats te vervullen. In September van dat jaar
ving hij zijn lessen aan in de algemeene en bijzondere ziektekunde
en geneesleer, de geneesmiddel- en vergiftleer en de cliniek. Met
een bewonderenswaardig talent wist de nieuwe docent al spoedig
zijn schat van kennis aan zijn discipelen mede te deelen. Hij
bracht een nieuwe richting in den gang van het onderwijs.

Zelf doordrongen van een plichtsgevoel en nauwgezetheid, eischte
hij die ook van zyn leerlingen, en menigeen, ja wel iedereen
onder zijn oud-leerlingen, zal zich wel een berisping herinneren
welke op klemmenden toon werd uitgedeeld, als er blijken waren
gegeven van niet al te grooten ijver of nalatigheid in de ver-
zorging van patiënten e. z. m. Die vermaningen hadden evenwel
een goede uitwerking. De oplettendheid en de ernst bij de lessen

-ocr page 212-

en de studie werden er door bevorderd. Als leeraar was en wordt
de heer
Wirtz nog zeer geacht en gewaardeerd, en zijn welwil-
lendheid en rechtvaardige beoordeeling bij het afnemen der examens
worden nog heden geroemd.

Toen in 1877 door de benoeming van den toenmaligen directeur,
dr.
Mac Gillavry, tot hoogleeraar aan de Leidsche universiteit,
diens plaats open kwam, werd den heer
Wirtz het directoraat
van de veeartsenijschool opgedragen, en den 8sten October van
dat jaar aanvaardde hij deze gewichtige betrekking. Hij bleef
echter als leeraar werkzaam. Het onderwijs in de algemeene ziekte-
kunde en geneesleer en de geneesmiddel- en vergiftleer was reeds
aan andere leeraren opgedragen, ingevolge de tijdens het direc-
toraat van dr.
Mac Gillavry tot stand gekomen reorganisatie
der school. Aan deze reorganisatie nam ook de heer
Wirtz een
zeer werkzaam aandeel. Toen in 1881 een vernieuwing van het
leeraars-personeel plaats had, werd weer een gedeelte der leer-
vakken van den directeur aan een der nieuwe leeraren opgedra-
gen, die ook de cliniek van hem overnam. Hij doceert thans
nog de bijzondere ziektekunde en geneesleer (2de gedeelte: para-
sitaire en besmettelijke ziekten), geschiedenis der epizoötische ziekten
en veeartsenijkundige politie.

Hoewel van den wetenschappelijken arbeid van den heer Wirtz
niet veel ter algemeene kennis is gekomen, is die evenwel niet
onopgemerkt gebleven. Dat die is gewaardeerd, is gebleken uit
zijn bevordering tot doctor medicinae konoris causa.

Deze eervolle waardigheid werd den heer Wirtz den 4don Mei
1882 bij monde van den hoogleeraar
Donders door de medische
faculteit der Utrechtsche universiteit toegekend. Zij was hem te
meer welgevallig, om reden hij de eerste veearts was in ons land
aan wien deze onderscheiding ten deel viel.

Als directeur der veeartsenijschool was de heer Wirtz ook
zonder daartoe een speciale aanstelling of titel te hebben ver-
kregen, de aangewezen man om de Regeering te dienen van
advies in verschillende veeartsenijkundige aangelegenheden,
bijzonder in zake de bestrijding van besmettelijke veeziekten.
Herhaaldelijk was hij lid van de commissie van deskundigen, als
het gold wetswijzigingen of het ontwerpen van Koninklijke
besluiten. Dat zijn adviezen en rapporten zakelijk en duidelijk
zijn, is bekend. Dat zijn arbeid op dit gebied door de Regeering

-ocr page 213-

werd (en nog wordt) gewaardeerd, eveneens. Als blijk van ver-
trouwen en erkenning voor zijn belangrijke diensten den lande
bewezen, viel in 1889 bij gelegenheid der 40-jarige Regeering
van Koning Willem III, hem de eer te beurt van te worden
benoemd tot ridder van den Nederlandsehen Leeuw. Aan de achter-
eenvolgens op verschillende tijdperken gehouden internationale
veeartsenijkundige congressen werd door
Wirtz als Regeerings-
atgevaardigde deelgenomen, en ook dit jaar is hij met dr.
Ruysch
aangewezen om Nederland te vertegenwoordigen op het in
Augustus te Baden-Baden te houden VIIde internationaal vee-
artsenijkundig congres.

Dat dr. Wirtz in het buitenland geen onbekende is gebleven,
kan blijken uit zijn benoeming in 1880 tot eerelid van het
Koninklijk genootschap van veeartsen te Londen, en van clen
Raad der veeartsenijschool te Dorpat.

De heer Wirtz is gedurende eenige jaren lid van het bestuur
en ook voorzitter der Yereeniging „Nuttige Kennis" te Utrecht.
De meermalen door hem daar gehouden voordrachten over para-
sieten en besmettelijke ziekten vonden steeds een talrijk en aan-
dachtig gehoor.

De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in
Nederland, waarvan hij in 1868 en 1870 voorzitter was, bood
hem in 1876 het eerelidmaatschap aan.

Zooals reeds in de dagbladen is vermeld, ging de dag, waarop
de heer
Wirtz voor 40 jaar tot veearts werd bevorderd, niet
onopgemerkt voorbij.

Eenigen tijd geleden vormde zich een commissie, bestaande
uit de heeren M. J.
Hengeveld, districtsveearts te Haarlem, H. J.
van O yen, gemeenteveearts te Haarlem, H. van Aken, gemeente-
veearts te \'s-Gravenhage, P. W.
van Dülm, gemeenteveearts te
Arnhem en L. J. M.
Rijnenberg, paardenarts lste klasse te Breda.
Deze commissie richtte aan de veeartsen in Nederland per
circulaire een uitnoodiging, om door toezending van hun naam-
teekening op het achterblad der circulaire te doen blijken van
hun instemming met het plan der commissie, om den keer
Wirtz door een gepaste hulde op den 12don Juli te verrassen.

Een groot aantal veeartsen gaf gehoor aan deze uitnoodiging,
en in een kort daarop gehouden vergadering van vereerders werd
vastgesteld op welke wijze den jubilaris hulde zou worden ge-

-ocr page 214-

bracht. Aan de voorbereidings-commissie werden nog toegevoegd
de heeren
H. J. H. Stempel, districtsveearts te Utrecht, studie-
genoot van dr.
Wirtz en J. B. H. Moubis, paardenarts lste klasse
te Utrecht, een zijner oudste oud-leerlingen.

Woensdag 12 Juli was een twintigtal veeartsen in het
Hotel des Pays-Bas saamgekomen, om den jubilaris te begroeten
en tegenwoordig te zijn bij de aanbieding van de stoffelijke
blijken zijner waardeering. De beide laatstgenoemde heeren
haalden den heer
Wirtz aan zijn woning per rijtuig af en
geleidden hem omstreeks 3J uur in de receptiezaal. Zichtbaar
verrast en bewogen hoorde hij op den voor hem bestemden
zetel de verschillende sprekers, die het woord tot hem richtten, aan.

Achtereenvolgens werden in welgekozen en met overtuiging
uitgesproken woorden de verdiensten van den jubilaris herdacht
door de heeren
Stempel, Hengeveld en Moubis.

Den heer Hengeveld was opgedragen hem het achter een
scherm verborgen bureau-ministre met een daarbij passenden stoel
en een cartonnière over te dragen.

Deze fraai gesneden en keurig afgewerkte meubelstukken, af-
komstig uit de fabriek van de firma J.
de Zwart, Ganzenmarkt
te Utrecht, maakten een verrassenden indruk op den jubilaris. Aan
déze geschenken was nog toegevoegd een fraai album, met jucht-
lederen band. Op het eerste blad bevindt zich de, door de
meesterhanden van de gebroeders
Grevenstuk uitgevoerde ealli-
graphische opdracht in goud, rood en lila, omgeven door pen-
teekeningen, voorstellende het oude cliniek-gebouw met de stallen,
het hoofdgebouw van de achterzijde gezien, benevens het wapen-
schild der Utrechtsche universiteit met ,,Sol Justitiae" en het
ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw in kleuren. Op het
2de blad zijn weer twee fraaie penteekeningen te zien, voorstellende
het nieuwe cliniek-gebouw, waarvan de heer
Wirtz in September
1875 den eersten steen legde, en het hoofdgebouw van de Bilt-
straat gezien. Verder zijn hierop vermeld de verschillende leer-
vakken, welke door den heer
Wirtz zijn en nog worden onderwezen.

Op de 10 volgende bladen zijn de eigenhandig geschreven
namen der deelnemers geplakt.

Het geheel is een fraai werkstuk, dat den vervaardigers op-
nieuw tot eere strekt.

Nadat deze cadeaux door den jubilaris waren bezichtigd, nam

-ocr page 215-

hij het woord en dankte zijn vrienden en vereerders met een
door aandoening minder vaste stem voor de hartelijke blijken
van sympathie, hem op dezen onvergetelijken dag door woord en
stof aangeboden.

Nadat deze plechtigheid was geëindigd, werd de tijd tot
het oogenblik van het diner in gezelligen kout doorgebracht, en
nog menige herinnering aan het verleden door den jubilaris en
zijn oud-discipelen opgewekt. Aan het diner, dat het Hotel tot
aanbeveling kan strekken, werd natuurlijk nog menig hartelijk
woord gesproken. Zeer aangenaam had het den jubilaris getroffen
dat de eerste gelukwensch, op dezen dag tot hem gekomen, af-
komstig was van zijn oud-leerling en vriend, dr.
Driessen, vee-
artsenijkundig adviseur te Batavia, en op den 42den van daar
was verzonden.

Amsterdam, 18 December 1899.

Veeartsenij kun dig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 6 November 1899, n°. 27 is, met
ingang van 15 November 1899, voor den tijd van drie jaar,
benoemd tot plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Tete-
ringen als standplaats is aangewezen, de veearts A.
de Jong te
Capelle.

Bij Koninklijk besluit van 23 November 1899, n°. 16, zijn,
met ingang van 1 December 1899, voor den tijd van drie jaar,
benoemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien \'s-Gra-
venhage tot standplaats is aangewezen, de veeartsen H.
Rem-
melts
te Vlaardingen, en D. van Gruting te Leiderdorp. En is
aan den plaats vervangenden districtsveearts H.
Remmelts te\'
Vlaardingen, toegekend de titel van Gouvernementskeurmeester
van vee en is hij, als zoodanig, belast met de visitatie van vee
aan den Hoek van Holland vóór de inlading in een naar het
buitenland bestemd schip. (Staatscourant van 25 November 1899,
n°. 278.)

Bij Koninklijk besluit van 24 November 1899, n». 28, is, met
ingang van 21 December 1899, benoemd tot plaatsvervanger van
den districtsveearts, wien Groningen als staudplaats is aange-

-ocr page 216-

wezen, de veearts G. A. Reimers te Ruinerwold. (Staatscourant
van 26/27 November 1899, n°. 279.)

Bij Koninklijk besluit van 9 December 1899, n°. 35, is, met
ingang van 1 Januari 1900, aan W. F.
Hilwig te Alkemade,
op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als plaatsvervanger van
den districtsveearts, wien \'s-Gravenhage als standplaats is aan-
gewezen. (Staatscourant van 10/11 December 1899, n°. 291.)

Met ingang van 15 November is de invoer van melkkoeien
langs Selzaete verboden en langs Clinge (station en dorp) weder
geoorloofd. (Staatscourant van 15 November 1899, n°. 269.)

Blijkens bericbt van Harer Majesteits gezant te Brussel van
den 23sten dezer, zal de invoer van Nederlandsch melkvee langs
bet grenskantoor „Santvliet", met ingang van 1 December e. k.
wederom zijn toegestaan. (Staatscourant van 26/27 November
1899, n°. 279).

Bij gelegenheid van de Kerst.- en Nieuwjaarsfeesten zal bet
grenskantoor Selzaete (station) op Woensdag 27 December 1899
en 3 Januari 1900 den geheelen dag geopend zijn voor den
invoer van Nederlandsch vee, met rechtstreeksche bestemming
naar de slachthuizen, alsmede voor paarden, schapen en geiten.
(Staatscourant van 13 December 1899, n°. 293.)

Het grensstation Achel zal, met ingang van 15 December 1899,
des Woensdags en Zaterdags van zonsondergang tot 12 uur ge-
opend zijn voor den invoer van Nederlandsch vee, bestemd voor
de slachthuizen, alsmede voor den invoer van paarden, schapen
en geiten. (Staatscourant van 14 December 1899, n°. 294.)

Blijkens bericht van Harer Majesteits gezant te Brussel bevat
de „Moniteur Beige" van 30 December het bericht, dat met
ingang van 1 Januari 1900 de invoer van melkkoeien langs
Clinge (station en dorp) verboden, en met ingang van 2 Januari
1900 langs Selzaete weder geoorloofd is. (Staatscourant van 31
December 1899, n°. 307.)

-ocr page 217-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in lederland
gedurende October en lovember 1899.

(De cijfers tusseken ( > duiden liet getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

| Veepest der herkauwers, j

1 Longziekte (rund). j

Mond- en klauwzeer.

ä
o
pt

\'3

H

q

0}
o

u

y

t3
cs

is
«

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Honds-
dol-
heid.

Rotkreupel.

! ■

Bij hond en kat.

Bij ander vee.

öetober.

Groningen .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . ■
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . .

16
16

8

15

48
20
44
46
56
33
7

71
77

77
"

77
77
77
77
77

77
»

77
77

77
»

77
»

77
77
77
77
77

149 (is)
1073 (25)
6
\'(2)
254 (30)

12 5 4(200).

664 (»O)
608(104)
788
(02)
1866(1S2)
731 P)
25 (4)

77
37

73
77

1

5(2)

77
77

102\' (5)
103 (
30)
396 (15)
3 (i)
7 (i)
91 .(9)

49 (*)
»

1

"

17
»

77

77
77
77
77
77
77
77

7 (5)

42 ( 22)

1"

16 (8)

5" (1)
12 (12)
4 (i)
10 (io)
2
(2)

71
33
77
77
77
77

77

77
77

2 (2)
2 (2)
1

2 (2)
2 (2)

4 (2)
))

6 1

71
77
77
77
77
77
17
71

77
11

»

i7

17
77
77
17
77
17

77
»

»

11(2)
11

5(i)
33(5)

17
77

10(1)

Totaal . .

-

309

77

77

7418 (77-i) 6(3)

I

751 (J2)

77

99 (65)

1

19(io)

» ! 59 (9)

November.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

11
15
5
9
42
10
14
18
38
14
7

77
77
17
77
17
77
77
77
77

17

77

>7
77
77
77
77
77
77
77

17

71 (8)
1006 (is)
4 (i)
198 (is)
900 (134)
113 (io)

606 (O3)
381
(32)
1172 (79)
113
(9)
66 (*)

71

77
77
77

1

V

n

19 (2)
7 (i)
33 (io)
190 (U)
43 (i)

46" (5)
3 (i)
1
77

77

77
77
77
77
77
77
77
37

11
31

24" (19)

37

1

(2)

17
77

4 (3)
1

10 (9)

5 (i)

77
17
77
77
77
37
77
V
77
77
77

(2)

1

77

6 (0)
»

2 (2)
»

1

(3)
4 (4)

77
77
77
77

77
77
77
77
77
77
77

77
77

33

77
»

77
77
77

77
33

77

3 (i)
11
11
77

20" (*)

77

Totaal . .

183

77

I

„ 14630 (»")

1

1

342 (38) „

48 (se)

37

21 (19)

,1

,, 23 (5)

I

(,Staatscourant, van 3/4 December 1S99, n°. 285 en van 24/27 December 1899, n°. 303.)

v. E.

-ocr page 218-

Rijks veeartsenijschool.

De tot het lste studiejaar toegelaten leerling E. T. Roelofs
heeft van deze toelating geen gebruik gemaakt, maar zijn studiën
in een andere richting voortgezet.

Met ingang van 9 Januari 1900 is, op grond van een diploma
eindexamen hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus, als leerling
tot het
lste studiejaar toegelaten H. W. Klerk de Reus van Delft.

Staatsbegr ootin g.

Wij ontleenen aan het Voorloopig verslag :

Art. 164. Geklaagd werd over te groote bemoeienis van de
veeartsen ten opzichte van de schapenschurft. Vooral in Drente
is de last die daarvan ondervonden wordt, zoo groot, dat deze
van invloed is geworden op het houden van kudden.

Art. 165. Men vroeg hoe het staat met de voorbereiding der
reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs. Hoe noodig
eene gegronde hervorming is, blijkt, zoo werd opgemerkt, juist
bijzonder duidelijk uit de toelichting op dit artikel. „Adstructie
van het onderricht door ruime demonstratie", het ,,doen kennis-
maken met de natuur door eigen onderzoek", het „experimen-
teeren door de leerlingen zelf", worden daar als nieuwe zaken
voorgesteld.

Art. \'172. Ten vorigen jare deelde de Minister in de memorie
van antwoord mede, dat zoodra het eerlang te verwachten advies
der Staatscommissie in zake bestrijding der tuberculose zou zijn
uitgebracht, hij deze aangelegenheid onverwijld verder ter hand
zou nemen. Bij deze begrooting wordt met geen enkel woord op
de zaak teruggekomen. Dit werd vrij algemeen ernstig betreurd.
Opnieuw werd met nadruk gevraagd naar de plannen der Regeering
ten aanzien van deze urgente zaak. Wij moeten in deze niet
achterblijven bij andere landen, waar krachtige maatregelen worden
genomen. Men wees er nogmaals op dat het voortwoekeren dezer
ziekte onder het vee ook voor menseken groot gevaar oplevert.
Het geldt hier een veel ernstiger ziekte dan het mond- en
klauwzeer.

Met voldoening had men uit noot 23 van den toelichtenden
staat gezien, dat het de bedoeling der Regeering is het stelsel

-ocr page 219-

van doorzieken toe te passen, zoodra het mond- en klauwzeer
zich niet meer bepaalt tot enkele sporadische gevallen.

Voor het afgeven der verklaring dat hoeven niet meer besmet
zijn, ontvangen de gewone veeartsen geen vergoeding zoo niet de
districtsveearts hen tot clat doel heeft gerequireerd. Het gevolg
is dat zij bij gebreke van zoodanige vordering niet genegen zijn
aan aanvragen van belanghebbenden te voldoen. Men wenschte
dat hierin zou worden voorzien.

Naar men meende te weten, heeft zich dezen zomer het volgende
geval voorgedaan. Aangezien op Duitsch gebied het mond- en
klauwzeer heerschte, had de Commissaris der Koningin in Gelder-
land de burgemeesters in de grensplaatsen aangeschreven om,
indien de Duitsche grensbewoners gebruik wilden maken van
bun recht van beweiding op Nederlandsch gebied, dat vee niet
toe te laten. Door sommige burgemeesters werd deze aanschrij-
ving aldus opgevat, dat ook het aanwezige vee moest worden
teruggenomen. De Duitsche belanghebbenden hebben zich hier-
over beklaagd bij den Minister, die daarop de aanschrijving van
den Commissaris heeft te niet gedaan. Men vroeg of men ten
deze juist was ingelicht. Zoo ja, dan zou men ernstig betreuren
dat de Minister zich door die klachten heeft laten bewegen een
in het belang van onzen veestapel zeer wenschelijkeu maatregel
op te heffen.

Aan het Antwoord op het voorloopig verslag :

Art. 164. Voor zooveel den ondergeteekende bekend is, zijn
de bemoeienissen van de ambtenaren van het Veeartsenijkundig
Staatstoezicht met betrekking tot de schapenschurft alle gebleven
binnen den kring der bevoegdheden, toegekend bij de wet van
20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131) en bij den daarop steunenden
algemeenen maatregel van bestuur.

Het feit, dat in sommige streken de maatregelen ten opzichte
van de schurft tot eenig misnoegen onder de schapenhouders
aanleiding hebben gegeven, kon niet geweten worden aan al te
krachtig optreden van de districtsveeartsen en hun plaatsvervan-
gers, maar is veelal toe te schrijven aan de omstandigheid, dat
de belanghebbenden geruimen tijd in de meening verkeerd hadden,
dat de schurft niet behoorde tot de besmettelijke ziekten in den
zin der wet.

In enkele deelen van Drente moge sedert eeuige jaren door

-ocr page 220-

het grooter gebruik van kunstmest en over het algemeen dooi-
de meer intensieve cultuur, welke het houden van schapen
overbodig maakt, een kleine achteruitgang in den omvang dei-
kudden zijn waar te nemen — hetwelk intusschen eerder als
een vooruitgang dan als een ongunstig teeken op landbouw-
gebied is te beschouwen — over het algemeen valt juist het
tegendeel op te merken; zoo bleken er bij de jongste onder-
zoekingen in 19 der 34 Drentsche gemeenten ruim 6000 schapen
meer dan in 1898 aanwezig te zijn.

Art. 165. Op de reorganisatie van bet veeartsenijkundig onder-
wijs blijft de aandacht van den ondergeteekende gevestigd.

Art. 172. De kennisneming van het, door cle staatscommissie
in zake de bestrijding der tuberculose onder het vee omstreeks
half Juni 1.1. uitgebracht advies heeft na ernstig onderzoek dezer-
zijds er aanleiding toe gegeven om in den aanvang van September
d. a. v. met betrekking tot verschillende punten het nader gevoelen
der deskundigen in te winnen. Het daarop ontvangen antwoord is
15 dezer ingekomen en zal zoo spoedig mogelijk worden overwogen,
zoodat eerlang de indiening van voorstellen ten deze tegemoet
gezien kan worden.

Wat de vergelijking betreft, welke in het voorloopig verslag
met andere landen wordt gemaakt, zij opgemerkt dat tot dusver
slechts in 4 Staten (België, Zweden, Noorwegen en Denemarken)
meer of minder krachtige maatregelen tot bestrijding der tuber-
culose onder het rundvee stelselmatig voorgeschreven en in wer-
king zijn, ongerekend de grensmaatregelen, die buiten de ge-
noemde landen hier en daar genomen worden om den invoer
van tuberculeuse runderen tegen te gaan.

Het was den ondergeteekende aangenaam te bespeuren, dat
de gedragslijn, welke hij zich voorstelt met betrekking tot het
mond- en klauwzeer te volgen, instemming mocht vinden.

Het is niet volkomen duidelijk, wat bedoeld wordt met de
opmerking ten aanzien van „het afgeven der verklaring clat
hoeven niet meer besmet zijn." Vermoedelijk heeft men het oog
gehad op het deskundig onderzoek, hetwelk na het voorkomen
van besmettelijke veeziekten geschiedt alvorens door den districts-
veearts tot intrekking der voorgeschreven maatregelen wordt
geadviseerd. Behalve wanneer het een geval van mond- en klauw-
zeer betreft, pleegt bedoeld onderzoek steeds plaats te vinden en

-ocr page 221-

wel als regel door de dis triets veeartsen en hun plaatsvervangers
en als uitzondering door geëxamineerde veeartsen; door beide
laatstbedoelde groepen wordt deswege vacatiegeld genoten.

Bi] mond- en klauwzeer wordt bedoeld onderzoek in den laat-
sten tijd niet meer ingesteld; zulks hangt samen met het aan-
genomen stelsel van doorzieken. Van het oogenblik af\', dat art. 32
der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad n°. 131), houdende verbod
van vervoer van vee naar besmette plaatsen, buiten toepassing-
is gesteld en de ontsmetting achterwege blijft, is de ontvangst
eener verklaring van den belanghebbende, dat er sedert het ein-
digen van het laatste ziektegeval door herstel of dood een termijn
van 15 dagen verstreken is, voor den districtsveearts vol-
doende om tot opheffing der genomen maatregelen te kunnen
adviseeren.

De toedracht van hetgeen gedurende den afgeloopen zomer in
Gelderland bij de grensbeweiding heeft plaats gehad, is, in af-
wijking van de, in het Voorloopig Verslag gegeven voorstelling,
geweest als volgt:

Wegens het voorkomen van mond- en klauwzeer in de Prui-
sische gemeenten Elten en Emmerik had de Commissaris der
Koningin in cle provincie Gelderland, bij besluit van 24 Juni
1899, ingetrokken o. a. de loopende vergunningen tot invoer
van vee ter beweiding of beakkering van grenslanderijen in Neder-
land voor zooveel betreft genoemde buitenlaudsche gemeenten en
\'10 kilometer in den omtrek daarvan, en voorts den burgemees-
ters in diens gewest, voor zooveel noodig, aangeschreven voor
richtige uitvoering der beschikking zorg te dragen. In verband
daarmede meende de burgemeester van Herwen en Aart bij
publicatie bekend te moeten maken, dat vóór 1 Juli d. a. v. al
het Duitsche vee, hetwelk in zijn gemeente ter beweiding inge-
voerd was krachtens vergunning van den Commissaris der Koningin,
over de grens teruggevoerd behoorde te worden. Hiertegen kwa-
men Duitsche belanghebbenden op.

Toen uit het, naar aanleiding van de klacht ingestelde onderzoek
bleek, dat er met betrekking tot al het te Herwen en Aart aan-
wezige Duitsche vee sedert den invoer een langer termijn verstreken
was dan bij het Koninklijk besluit van 10 Juli 1896 (Staatsblad
n°. 104) als incubatietijdperk is aangenomen, heeft ondergetee-
kende, overeenkomstig het gevoelen van Harer Majesteits Com-

-ocr page 222-

missaris, den burgemeester van Herwen en Aart doen aanschrijven,
dat de bewuste dieren niet teruggevoerd behoefden te worden,
wijl er geen gevaar meer bestond, dat bestendiging van hun ver-
blijf hier te lande tot insleeping van mond- en klauwzeer aan-
leidiug kon geven.

De ambtgenooten van genoemden burgemeester zijn voor zoo-
veel noodig in gelijken zin ingelicht.

Later heeft zich bij verschillende van bovenbedoelde dieren te
Herwen en Aart mond- en klauwzeer vertoond. Ook toen heeft
de ondergeteekende geen termen gevonden om den terugvoer te
doen geschieden omdat het, gelet op den sedert den invoer
verstreken termijn, zeker was dat de besmetting niet van uit den
vreemde maar van hieruit had plaats gehad.

Uit het bovenstaande blijkt alzoo, dat van opheffing van eenigen
maatregel, die in het belang van onzen veestapel zeer wenschelijk
kon genoemd worden, geen sprake is geweest.

v. E.

Nieuw uitgekomen boeken.

Die österreichischen Rinderrassen. Herausgegoben vom k. k. Ackerbau-
ministerium. 3 Band. Böhmen, Mähren, Schlesien. Erster Theil: Böhmen,
bearbeitet von einem Sondercomite des Landesculturrathes für das Königreich
Böhmen, redigirt von
Ferdinand Lassmann, Thierzuchtinspector, mit drei
Karten. Br.; gr.-8o., 260 Seiten. Wien, W.
Frick 1899.

Prof. Dr. E. Fröiiner, Lehrbuch der allgemeinen Therapie. Zweite, umge-
arbeitete Auflage. Stuttgart,
F. Ehke 1900. Preis 6 Mark.

Prof. Dr. H. Möller und Prof. H. Frick, Chirurgie für Thierärzte,
II Band: Specielle Chirurgie
, 3Ie vermehrte und verbesserte Auflage. Stuttgart,
F. Enke 1900.

Prof. Dr. Jos. Bayer, Operationslehre. Zweite, umgearbeitete Auflage,
522 Seiten mit 451 Abbildungen. (Handbuch der Thierärztlichen Chirurgie
und Geburtshilfe, herausgegeben von Prof. Dr. Jos.
Bayer und Prof. Dr.
Eug. Fröhner). Wien und Leipzig, W. Braumüller 1899.

Reismüller, Die Fleischschaugesetze und Vorschriften nebst dem
Schlachtviehversicherungsgesetze im Königreich Sachsen.
Chemnitz, Yorlag
des empirischen Fleischbeschauers 1900. Preis 1 Mark.

Ludw. Mainiiard, Die Gewährleistung beim Thierhandel nach dem
deutschen bürgerlichen Gesetzbuche.
Gemeinverständlich dargestellt. Gr. 8o.,
51 Seiten. Karlsruhe, G. Braun 1899. Preis 60 Pf.

Die -neue Königliche Thierärztliche Hochschule in Hannover. Ihr Bau
und ihre Einrichtungen. Festschrift von Dr.
Carl Dammann, Geheimer
Regierungsrath und Medicinalrath, Director der Thierärztlichen Hochschule

-ocr page 223-

und Walter Hesse, Kônigl. Landbauinspector. Mit 48 Abbildungen. Berlin,
A.
Hirschwald 1899. Gebunden, Preis 7 Mark.

Simon, Der Tierarzt. Leipzig, P. Beyer 1899. Preis 0,50 Mark.

Prof. P. Dechambre, Zootechnie générale. Avec 12 figures dans le texte.
316 pages. Paris, J.
Rueff 1899. Prix 5 francs.

Gallier, Le cheval anglo-normand. 1 vol. in-16 de 350 pages, avec figures,
cartonné. Paris, J.
B. Baillière et fils 1899. Prix 4 francs.

Prof. F. Laulaniè, Eléments de Physiologie. Premier fascicule avec 114
figures intercalées dans le texte. (Le deuxième fascicule paraîtra au mois
de Mai, le troisième et dernier fascicule au mois d\'Octobre. Paris,
Asselin
et
Houzeau 1900. Prix de l\'ouvrage complet pour les souscripteurs 18 francs.

H. Bocquillon-Limousin, Formulaire des médicaments nouveaux pour
1900.
1 vol. in-18 de 324 pages, cartonné. Paris, J. B. Baillière et fils
1899. Prix 3 francs.

Delaud et Stourbe, Pharmacologie et toxicologie vétérinaires. 1 vol. in-16
de 400 pages, cartonné. Paris, J. B.
Baillière et fils 1899. Prix 5 francs.

J. Bournay, Obstétrique vétérinaire (Encyclopédie vétérinaire publiée
sous la direction de
C. Cadéac). 524 pages avec 72 figures intercalées dans
le texte. Paris,
J. B. Baillière et fils 1900. Prix 5 francs.

Influence de la Musique sur les animaux et en particulier sur le cheval.
In-8, 136 pages. Paris, J. B. Baillière et fils 1899. Prix 2 francs 75.

L\'animal est-il intelligent? In-18, 61 pages. Paris, J. B. Baillière et
fils
1899. Prix 1 franc.

J. Delobel et P. Cozette, Vaccine et vaccination (Encyclopédie scien-
tifique des aide-memoire
Leauté). Paris, Masson 1899.

Haab et Terson, Atlas manuel cf ophthalmoscopie. 2e édition. 1 vol in-16
de 276 pages avec 80 planches coloriées, relié en maroquin souple, tête
dorée. Paris, J.
B. Baillière et fils 1900. Prix 15 fr.

Haab et Terson, Atlas manuel cles maladies externes de l\'oeil.1 vol.
in-16 de 285 pages avec 40 planches coloriées, relié maroquin souple, tête
dorée. Paris, J. B.
Baillière et fils 1899. Prix 15 fr.

Hoffct et Eallopeau, Atlas manuel des bandages.1) 1 vol in-16 de 160 pages
avec 128 planches, relié en maroquin souple, tête dorée. Paris, J.
B. Baillière
et fils
1900. Prix 14 fr.

Spalikowski, Paysages et paysans normands. In-18, 170 pages. Paris,
J.
B. Baillière et fils 1899. Prix 3 fr. 50.

IV. Hunting, The Art of Horse-Shoeing. Third Edition. London, H. and
AV. Brown 1899.

G. Newman, Bacteria, especially as they are related to the Economy of
Nature, to Industrial Processes and to Public Health.
London, John
Mitrray 1899.

Yan den mensfili.

-ocr page 224-
-ocr page 225-

IETS OVER MAANBLINDHEID ALS KOOPVERNIE-
TIGEND GEBREK,

door

J. N. B AL LAN GÉ E.

In een reeks artikelen, voorkomende in het maandblad
„Het Paard", behandelt de heer A.
van Leeuwen het on-
derwerp „koopvernietigende gebreken." Deze inderdaad be-
langrijke mededeelingen worden in den hem eigen gemakke-
lijken en helderen betoogtrant gegeven, en zullen, dunkt
mij, maar weinig, zelfs stille tegenspraak ondervinden.

In de 10de aflevering van dit jaar is de maanblindheid
aan de beurt. De schrijver komt hier echter tot een con-
clusie welke, naar mijn meening, zóó gesteld, niet zou mogen
worden aanvaard. De heer
van Leeuwen begint zijn opstel
niet de geruststellende verklaring, dat deze oogziekte, althans
in ons land, wel zelden of nooit aanleiding zal geven tot
het instellen eener actie tot vernietiging van den koop. En
wel om de eenvoudige reden, dat zij in ons land zelden
wordt aangetroffen. Hierop laat hij een bespreking der ziekte
volgen en eindigt dan met een conclusie, aldus luidende:
„Iedere inwendige oogontsteking met neiging tot recidieve,
ontstaan door welke directe oorzaak ook, doch waar de indi-
recte, praedisponeerende oorzaak bestaat in vergroeiing van
het regenboogvlies,
moet beschouwd worden als koopvernie-
tigend, mits de waarborgtijd kort zij. Constateert men zelfs
bij den eersten aanval vergroeiingen, die door atropine niet
op te heffen zijn, dan kan men reeds dan besluiten tot een

15

-ocr page 226-

langer bestaan dan 14 dagen. De verkooper kan dus daar-
door in geen geval worden geschaad."

De bespreking, hiervoren bedoeld, kon uit den aard der
zaak slechts kort zijn, maar zij geeft, naar mijn weten, toch
over het geheel goed weer, hoe men van verschillende zijden
over de maanblindheicl denkt.

De belangrijkheid van het onderwerp (al wordt volgens
den schrijver in ons land die oogziekte zelden aangetroffen,
zoo komen toch zeker wel oogaandoeningen voor welke er
zeer na aan verwant, zoo niet er mede identisch zijn) noopt
mij de quaestie der specificiteit iets nader te bespreken,
terwijl ik tevens mijn hierboven uitgesproken meening om-
trent bedoelde einduitspraak zal trachten nader toe te lichten.

Naar mijn gevoelen moeten zij. die zich met de daarop
betrekking hebbende literatuur bezighouden, wel tot het
besluit komen, dat de voor- en tegenstanders van de speci-
ficiteit der ziekte langzamerhand toch meer tot elkander
komen of liever, dat de voorstanders niet meer zoo apodic-
tisch zijn in hun uitspraken.

Op pag. 295 van ,,Het Paard\' kan men wel lezen: men
mag alleen tot maanblindheid besluiten als er een inwendige
oogontsteking bestaat „zonder nadere aanwijsbare oorzaken" ,
maar hierin kan toch niet het specifieke zijn gelegen en
mag men bovendien vragen : welke inwendige oogontsteking ?
Of is
elke inwendige oogontsteking zonder nadere aanwijs-
bare oorzaak dan maanblindheid?

Nu gaf de in deze materie zeker wel gezaghebbende prof.
Bayer in de Monatshefte fürpraktische Ihierheilkunde, Band
X, Heft
, 10 und 11, nog onlangs een uitvoerige verhandeling,
tot opschrift dragende „die Mondblindheit oder periodische
Augenentzündung \', waaruit men soms zou moeten opmaken,
dat de schrijver nog aan een zekere specificiteit der ziekte
denkt; het artikel draagt er, naar mijn meening, niet toe
bij om deze aan te toonen. Ik ben ook eerder geneigd aan

-ocr page 227-

%2l

te riemen, dat het niet juist met dit doel werd geschreven.

Wel geeft Bayer in bedoeld artikel aan de ziekte den
nieuwen naam van „niet etterige panophthalmitis, maar het
is de vraag of daarmede een ziekte is aangegeven, welke
slechts bij het paard zou voorkomen, al wordt bij den
mensch, voor zoover ik op het oogenblik kan nagaan, geen
ooglijden met dezen naam aangeduid.

Men spreekt daar wel van panophthalmitis, maar zonder
eenige bijvoeging, en er is dan, naar ik meen, steeds sprake
van ettering. Zulk een toestand doet zich voor, indien bij
een cliorioiditis suppurativa de cornea en sclera mede in
het etteringsproces gaan lijden, waarbij dan gewoonlijk etter
door cornea of sclera naar buiten doorbreekt.

Bayer bezigt dan ook, naar men uit zijn mededeeling
mag opmaken, het woord meer om aan te duiden dat alle
deelen van het oog min of meer lijden, al beginnen toch,
zooals hij zelf zegt, „die abnormen Zustande stets an den
gefasstragenden Theilen" (blz. 452).

Nu is het ook algemeen bekend dat, met of zonder spe-
cificiteit, de ziekte in hoofdzaak bestaat in een lijden der
tunica uvea, waarvan de samenstellende deelen continu een
geheel vormen, zoodat het uitbreiden van het eene gedeelte
op het andere per continuitatem kan geschieden.

Dit heeft dan ook dikwerf in meerdere of mindere mate
plaats, evenals zich, door de nauwe aanraking en het onmid-
dellijk in verbinding staan der tunica met de andere deelen
van het oog, een uitbreiding per contiguitatem zal kunnen
voordoen. En zoo is het dus niet onmogelijk, dat in
sommige gevallen van iritis, cyclitis of chorioiditis de
overige deelen, in welken graad dan ook, gaan medelijden,
zonder dat zulks voor het paard iets specifieks behoeft
t,e zijn.

Berlin sprak dan ook niet van panophthalmitis, toen hij
in 1888 in een voordracht over maanblindheid, gehouden

-ocr page 228-

Voor een vergadering van Wurtembergsche veeartsen, aari
de mogelijkheid van dit medelijden moet hebben gedacht.
Hij zegt daar namelijk: „Spontane Perforation der Formhäute
des Augapfels mit Entleerung von Eiter nach aussen ist bis
jetzt bei der periodischen Augenentzündung nie beobachtet
worden." Hij schrijft dan ook in
1890 aan Dr. Makrocki,
oogarts te Potsdam: „was die Thierärzte Mondblindheit
nennen ist eine Iridocyclitis mit grosser Neigung zu Rück-
fällen." Alzoo het specifieke slechts een „groote\'\' neiging
tot recidiveeren.

En nu wordt door Bayer ook de periodiciteit bestreden.
Hij zegt namelijk op blz. 434: „Diese Forderung dass die
Iridochorioiditis recidiviren muss, damit man sie als Mond-
blindheit bezeichnen kann, ist ungerechtfertigt, unlogisch
und die hierdurch bedingte Eintheilung der Iridochorioiditis
in eine recidivirende und nicht recidivirende ein Gewaltact."

Reeds lang trouwens was door de voorstanders in de
tijden wraarin de aanvallen terugkeeren zooveel speelruimte
gelaten, men kan wel zeggen : als zoo „zwanglos" opgegeven,
dat men dat terugkeeren wel op één lijn mag gaan stellen
met de „neiging" tot recidiveeren, welke ook wel bij het
lijden van een of meer samenstellende deelen der tunica
uvea van den mensch wordt opgegeven.

Wanneer nu een eerste aanval reeds noodlottige gevolgen
kan hebben, zoo is men het toch eens, clat juist in de meer-
dere of mindere groote neiging tot recidieven, door wrelke
oorzaak dan ook, veelal het groote gevaar voor al die fatale
uitgangen der ziekte is gelegen.

De vraag mag worden gesteld: zou een behandeling niet
een zekeren invloed ten goede op bedoelde neiging kunnen
hebben ? Volgens
Bayer is dat niet het geval, want al gewaagt
hij zelf van gevallen waarbij „volkomen genezing" is opgetre-
den, hij komt toch tot de bekende uitspraak van vroeger : „Die
Therapie ist machtlos".

-ocr page 229-

Ik kom op grond van een zekere ervaring omtrent bet
verloop van die aandoeningen, welke ik volgens de hand-
boeken en verdere literatuur door mij nageslagen, tot rnaan-
blindheid meen te mogen rekenen, niet tot deze absolute uit-
spraak omtrent behandeling. Ik heb de overtuiging gekregen, dat
over het geheel veel afhangt van een „vroegtijdig" ingestelde
behandeling, welke niet „te spoedig" wordt opgeheven. Dit
was trouwens reeds lang bekend. Zoo kan men in de
Oesterreichische Vierteljahresschrift für wissenschaftliche Ve~
terinärJcunde
1875, XL1I1 Band, 11 Heft, in een refe-
raat van prof.
Förster : het glaucoom bij den mensch en de
periodische oogontsteking bij het paard van prof.
Friedberger,
lezen: „Gerade bei Iritis, namentlich bei Recidiven dieses
Leidens und bei Iridocyclitis treten erhebliche Verengerungen
der Pupille auf und hintere Synechien sind die gewöhnlichen
Folgen der genannten Krankheiten, welche besonders dann
zu Stande kommen wenn, wie diess boim Pferde sehr leicht
möglich ist, die erste und zweckmässige Hilfe (künstliche
Erweiterung der Pupille) versäumt wurde."

Wanneer men in aanmerking neemt, dät inderdaad meer-
malen het geval zich voordoet, dat men iritis kan consta-
teeren, terwijl bij oppervlakkige beschouwing slechts zeer
weinig afwijkends, soms alleen een weinig tranen, wordt
waargenomen, dan wordt dat verzuim, alhoewel niet te ver-
ontschuldigen, toch wel verklaard. Het is tevens niet moeielijk
hierin een der redenen te vinden, waarom bij het paard die
aandoeningen dikwerf niet met veel succes worden behandeld.
Dit is dan ook in 1892 in dit tijdschrift op duidelijke wijze
door
Hoogkamer aangetoond.

Ook bij den mensch wordt opgegeven, dat chronische
vormen van iritis gemakkelijk wegens de weinig alarmeerende
verschijnselen over het hoofd worden gezien, en dat de ont-
stekingsverschijnselen meermalen gedurende het eerste opko-
men zoo gering zijn, dat de patiënten er niets van merken

-ocr page 230-

en eerst door een lichte onduidelijkheid in het zien en dooi-
de onmogelijkheid van aanhoudend werken, er het eerst op-
merkzaam op worden gemaakt. Verder kan men daar lezen :
„iritis behoort tot de gewichtigste oogziekten, zoowel om den
treurigen afloop dien zij kan nemen, als om de zekerheid
waarmede zij in de overgroote meerderheid der gevallen voor
een tijdige hulp der kunst wijkt.

Al is Möller ook nog al pessimist ten opzichte van de
behandeling, hij verklaart haar zeker niet voor volkomen
machteloos. Hij zegt dan ook: „Es bleibt dem Therapeuten
bisher nur übrig, die Umstände für den Ablauf des Anfalls
möglichst günstig zu gestalten, und das Auftreten besonders
nachtheiliger Veränderungen zu verhindern, z. B. der Syne-
chien. Deshalb findet auch das Atropin in Lösung zu 1—2 °/0
um so vorteilhaftere Anwendung, je früher es applicirt wird."

Men ziet dus, dat vóór alles een zoo spoedig mogelijk in
te stellen behandeling vereischte is, al heeft men, vooral in
eenigszins ernstige gevallen, meermalen volstrekt geen resti-
tutio ad integrum te verwachten.

Maar daarom is de therapie toch niet machteloos, want
veelal zal men, zelfs in die gevallen zooeven bedoeld, toch
het oog, zij het dan ook oogenschijnlijk, intact kunnen hou-
den en de kans op recidiveeren veel verminderen, al is de
visus (gezichtsscherpte) door opgetreden veranderingen in het
oog veel verminderd, soms zoo goed als geheel opgeheven,
terwijl in de lichtere gevallen (die zonder vroegtijdige of
wellicht in het geheel geen behandeling tot ernstige gevol-
gen aanleiding zullen geven) een behandeling in den regel
veel meer succes zal hebben. Voegt men hierbij het feit dat,
zooals reeds door mij werd aangehaald, de periodiciteit door
Bayer zelfs wordt bestreden, dan blijft er van het kenmer-
kende der maanblindheid niet veel meer over dan de veelal
treurige afloop welke wordt opgegeven.

Wat dit laatste betreft, zullen zij die eenige werkelijke

-ocr page 231-

ondervinding in deze materie hebben, moeten toestemmen,
dat de aandoeningen der tunica uvea bij het paard dikwerf
ernstige gevolgen hebben; maar mag men alleen daarom,
zooals
Möller in zijn leerboek over oogheelkunde doet,
zulke voorkomende gevallen specifiek onderscheiden van de
meer lichtere P Waarom zouden ook bij deze aandoening zich
niet verschillende graden van het lijden kunnen voordoen ?
Bovendien moet men, wat betreft ,,dat dikwerf ernstige
gevolgen hebben", niet uit het oog verliezen, dat het „niet
vroegtijdig" behandelen bij het paard, wegens de verhouding
waaronder het leeft, in veel omstandigheden wel „als regel"
kan worden gesteld, terwijl het ook dikwerf niet is uit te
maken of de behandeling zelve naar eisch is kunnen geschieden.
Naar mijn meening heeft men dus clinisch geen bepaalde
gegevens om een slechts aan het paard eigen ooglijden aan
te nemen, dat periodisch optreedt en zoo niet altijd, dan
toch zoo goed als steeds tot verlies van het gezichtsvermogen
van het oog en dikwerf van beide leidt.

Nu kan het in de gewone praktijk tamelijk onverschillig
zijn of men bij meerbedoeld ooglijden van maanblindheid
spreekt of niet, als dit ten minste, zooals
Hoogkamer reeds
in zijn verhandeling in dit Tijdschrift terecht opmerkt, in
het eerste geval zeer ten nadeele van patiënt, maar geen
reden is om van een behandeling af te zien.

Iets anders is het in het geval, dat een gerechtelijke ver-
klaring moet worden afgegeven, daar hier niet alleen de aan-
hangers van de leer dat de maanblindheid een specifieke
op zich zelf staande ziekte is, en zij die daarin slechts een
min of meer uitgebreide aandoening der tunica uvea met
al haar gevolgen zien, tegenover elkaar komen te staan, maar
zelfs de voorstanders onderling van zienswijze kunnen ver-
schillen omtrent het begrip van maanblindheid. Men vindt
hierover een interessante mededeeling in het Tijdschrift voor
vergelijkende oogheelkunde, 4de jaargang (1886).

-ocr page 232-

Afgescheiden nu van de vraag of de conclusie van den
heer
van Leeuwen voor de hierboven bedoelde moeielijk-
heid een oplossing geeft, komt het mij voor dat de samensteller
wel wat veel eischt, indien de praedisponeerende oorzaak
van de neiging tot recidieven ,,moet" verklaard worden te
bestaan in vergroeiing van het regenboogvlies. Ik meen dat
men, in zake veeartsenijkundige oogheelkunde, voorloopig
althans, nog wel zal doen om, zonder juist alles wat bij
den mensch wordt opgegeven zoo maar zonder meer op het
paard toe te passen, nog dikwerf bij de oogheelkunde van
den mensch te rade te gaan. Wij hebben, voor zoover ik
uit de literatuur, welke mij tot nu ten dienste stond, kon
opmaken, nog geen werkelijk materiaal genoeg om bedoelden
steun te kunnen missen.

Bij den mensch nu wordt opgegeven, dat de waarde van
de synechiën met betrekking tot recidieven wel wordt over-
schat, daar dikwerf bij het bestaan er van recidieven uit-
blijven en zonder die vergroeiingen niet zelden voorkomen.

Hieruit zou reeds kunnen blijken, dat die synechiën niet
altijd de schuld behoeven te hebben en ik betwijfel het ook
of het werkelijk is uitgemaakt, dat zij zelfs bij het bestaan
altijd de oorzaak der voorkomende recidieven zijn. Wanneer
bedoelde vergroeiingen steeds een gewichtige diagnostische
beteekenis hebben en in geval van een bepaalde uitbreiding,
waardoor meer kan worden verklaard, een herhaling of liever
verergeren van den toestand zeer waarschijnlijk maken of
zeker in het vooruitzicht stellen, dan kan men, naar ik meen,
de verklaring hierboven bedoeld toch niet
met zekerheid
afleggen.

Er is echter meer. Indien steeds vergroeiingen werden
geëischt, wat men uit de conclusie moet opmaken, dan zou,
juist door een der redenen, door den heer
van Leeuwen in
het begin van zijn opstel opgegeven, waardoor zooals hij
vermoedt „men in de nieuwe literatuur niet zoo veel meer

-ocr page 233-

over maanblindheid leest als in de oudere" en wel door de
verbeterde wijzen van onderzoek en behandeling der oog-
ziekten, de kooper meermalen in het ongelijk worden
gesteld, terwijl toch inderdaad alle omstandigheden voor een
koopvernietigend ooggebrek aanwezig konden zijn.

Tot toelichting van deze bewering moge dienen, dat in
enkele van de door mij in de laatste jaren behandelde
gevallen van iritis, iridocyclitis (chorioiditisl de reeds opge-
treden aaneenldevingen van iris met voorste lenskapsel, na
langen tijd weerstand geboden te hebben, toch werden opge-
heven , doch in hoofdzaak slechts een resultaat der behandeling,
als in het volgend geval, werd verkregen.

Hierbij deed zich het verschijnsel voor, dat de zeer ver-
nauwde pupil, welke den 3den dag iets wijder begon te
worden en zeer langzaam in grootte toenam, tot den 10den
dag een normale doch nog steeds kleiner gedaante behield
en eerst op dezen dag bij het nog meer verwijden een door
adhaesies veroorzaakten abnormalen vorm liet zien.

Deze vorm veranderde, terwijl de pupil langzamerhand
wijder werd, meermalen, totdat hij op den 18den dag der
behandeling weer tamelijk wel normaal was.

Een jaar daarna, toen ik het paard vóór het uit het
garnizoen vertrok voor het laatst onderzocht (er had zich in
dien tijcl geen recidieve voorgedaan welke het paard weer
in behandeling deed komen), constateerde ik een normale
iriswerking met normalen pupilreflex. Bij invallend sterk
zonlicht bleef de pupil van onderen iets wijder dan op die
plaats aan het gezonde oog, doch vertoonde de pupil zich
bij kunstmatige verwijding goed wijd en normaal van vorm-
Toch waren alle voorwaarden voor een koopvernietigend
gebrek aanwezig, daar de karakteristieke troebelingen in het
pupilvlak nog bestonden, zooals zij zich voordeden op het
tijdstip dat de behandeling werd geëindigd, waardoor slechts
een zeer flauwe aanduiding van pupil en het overige deel van

-ocr page 234-

den fundus was waar te nemen en liet paard dus slechts een
zeer geringen visus voor dat oog had overgehouden. Al
bestonden er nu geen duidelijke pupilvervormingen welke op
het bestaan van synechiën wezen, de hierboven aangehaalde
wijze waarop de pupil op invallend fel zonlicht reageerde,
is toch wel verdacht; in alle geval was er geen bepaalde
inwendige oogontsteking te constateeren, zooals de heer
van Leeuwen toch in zijn conclusie eischt.

Mollek en Bayer gaan dan ook verder, daar zij. nu opge-
ven, evenals
Berlin deed, dat het in het aanvalsvrije tijdperk,
door
Berlin latente toestand van maanblindheid genoemd,
kan worden uitgemaakt of deze oogziekte al dan niet aan-
wezig is. Dus slechts uit de veranderingen die zijn achter-
gebleven. Deze kunnen in veel gevallen dezelfde zijn als in
het door mij hiervóór omschreven geval.

Terwijl nu als resultaat eener vroegtijdige en goed door-
gevoerde behandeling de pupil dikwerf haar normalen vorm
kan herkrijgen, kan men in veel gevallen zulk een gunstige
uitkomst niet verwachten, wat betreft het verdwijnen der
ingetreden of zelfs het tegengaan van nieuw te vormen troe-
belingen.

Deze troebelingen, met of zonder pigmentresten, zullen
daarom naar omstandigheden zeker niet minder dan de
synechiën een criterium vormen voor het bestaan van het
gebrek en, in verband met het al of niet aanwezig zijn van
waarneembare ontstekingsverschijnselen, casu quo den graad
van deze, voor den waarschijnlijken duur van het ooglijden.
Ook zegt de heer
van Leeuwen: „constateert men zelfs bij
den eersten aanval vergroeiingen die door atropine niet op
te heffen zijn, dan kan men reeds dan besluiten tot een
langer bestaan dan 14 dagen." Al heb ik, zooals ik zooeven
deed uitkomen, nog al een goeden dunk van een vroegtijdige
en goede behandeling ten opzichte van het opheffen van
synechiën, mijn ervaring reken ik daaromtrent nog niet van

-ocr page 235-

dien aard om deze uitspraak te durven onderschrijven.

Wanneer echter de wet spreekt van het aanwenden van
atropine, dan zou, naar ik meen, ook moeten worden opgege-
ven hoedanig en hoe lang dat gebruik zou moeten geschieden
om een wettig bewijs te leveren. Om de redenen hiervóór
ontwikkeld, komt het mij voor, dat de conclusie van den
heer
van Leeuwen niet ongewijzigd zou mogen blijven, ge-
steld dat een goede formuleering ware te verkrijgen voor die
landen waar de koopvernietigende gebreken en waarborg-
tijden worden opgegeven.

Ik geloof daarom, dat men, juist in zake koopvernietigende
ooggebreken, wel zal doen in ons land geen afzonderlijke
lijst met waarborgtijden in te voeren. De geachte schrijver
zegt dan ook in een zijner opstellen, dat het Romeinsche
rechtsprincipe wel het eenige juiste en meest eerlijke is; men
zou er aan kunnen toevoegen: en zeker in het bijzonder met
betrekking tot verborgen ooggebreken.

Want dan kan ten minste elke oogaandoening, welke men
als verborgen voor den kooper beschouwd, aanleiding geven
tot het instellen van een eisch tot vermindering van den
koopprijs of geheele vernietiging van den koop.

Amersfoort, December 1899.

AUTO-INTOXICATIE OF SCHIMMEL-VERGIFTIGING ?

dooe

B. DE JONG.

In het begin van dit jaar, den 25sten Februari, werd\'s mor-
gens vroeg mijn hulp ingeroepen door een eigenaar onder
mijn gemeente, die des nachts een zijner paarden had aan-

-ocr page 236-

getroffen in den stal, niet in staat om op te staan. Bij mijn
aankomst vond ik liggende, in een stalletje apart, een 4-jarig
buitengewoon goed gevoed zwart merriepaard, badende in
zweet, vergeefsche pogingen aanwendende om omhoog te
komen, daarbij hevig slaande met hoofd en beenen en voorts
met de volgende symptomen : blik angstig, temperatuur hoog-
normaal, defaecatie normaal, urmeeren niet waargenomen,
voedsel en drinken worden geweigerd. Met behulp van tou-
wen en katrollen gelukt het patiënte op de been te krijgen;
na verloop van eenige minuten begint ze van achteren te
trippelen, wordt overkoot en laat zich in de touwen hangen,
zoodat het dier weer wordt neergelaten. Ik merk op een
zeer onregelmatigen hartslag, nu eens bonzend, dan weer
onvoelbaar. Mijn diagnose is „kruisberoerte" met overwegend:
degeneratie der hartspier.

Aangezien een venaesectie mij met het oog op de gede-
genereerde hartspier niet gewenscht voorkwam, bleef deze
achterwege; ik liet het dier door stroobossen zoodanig steu-
nen dat het in de gewenschte positie lag, appliceerde een
frictie op het kruis en gaf inwendig broomkalium. In den
loop van den dag werd nogmaals getracht het paard op de
been te krijgen, zoo-ook den volgenden morgen. Alle pogin-
gen lieten evenwel glansrijk in den steek en in den namiddag
stierf het jonge krachtige dier onder hevige benauwdheid.

Juist een week hierna deed zich bij denzelfden eigenaar
een tweede analoog geval voor. Nu betrof het een bruinen
ruin met bles, van 8-jaar. Symptomen als de vorige, temperatuur
38,5, urine iets donker van kleur en al weer die hartverschijnse-
len, zelfs in nog heviger graad. De acliterbeenen werden bij het
vlak liggen gestrekt gehouden en nu en dan eigenaardig op-
getrokken; op speldeprikken reageerde het dier overal, de
staart en de sluitspier van den anus waren niet geparalyseerd.
Pogingen om het dier te doen opstaan met behulp van
katrollen mislukten. Ik appliceerde
PiiiESNrrz\'sche omslagen,

-ocr page 237-

gaf een pil met 60 gram aloë, injiciëerde subcutaan coffeïne
met natrium salicylicum 5. Een venaesectie was reeds verricht.
In den middag van dien zelfden dag mislukte een tweede poging
om het dier omhoog te krijgen en een kwartier later suc-
combeerde patiënt. Door omstandigheden was ik helaas ver-
hinderd sectie te doen.

Op verlangen van den eigenaar verrichtte ik venaesectie
bij zijn overige 3 paarden, zijnde een oude versleten schim-
melmerrie, een zwarte merrie van 6 jaar en een schimmel-
ruin van 13 a 14 jaar.

Twee dagen hierna lag de oude schimmel in den stal, al
weer niet m staat om op te staan. Met doelmatige hulp
kwam het dier op de been en ging naar den bak, waarbij
ik opmerkte dat zij kreupelde met het rechter voorbeen en
dit been weinig belastte. Ik medicineerde met dit dier niet,
daar ik mij het geval aldus verklaarde: de schimmel is
versleten, is den geheelen winter een slechte eter geweest,
is als gevolg van het aderlaten nog meer verzwakt en heeft
summa summarum geen voldoende kracht om zonder hulp
op te staan, terwijl de kreupelheid wel zal veroorzaakt zijn
door het vallen, te meer daar dit been te voren reeds met
de noodige exostosen aan de voorknie was behept. Ik heb
me hierin vergist, zooals straks zal blijken.

Ruim 3 weken sukkelde de eigenaar met dit dier; kreu-
pelheid bestond nu eens rechts dan wreer links, terwijl
algemeene vermagering optrad. Op mijn advies werd het
dier geslacht.

Ter completeering van zijn paardenstal schafte de eigenaar
zich een ander paard aan, zijnde een zwarte merrie van 6
jaar, min of meer kwaadaardig van humeur en geen beste
eter.

Alles ging goed tot den 8sten Mei. Het nieuw gekochte
paard, dat (ik herhaal het) steeds een slechte eter was, lag
thans in den stal en kon alweer niet opstaan. Met doelma-

M

-ocr page 238-

tige hulp evenwel gelukte dit en het dier kon zich aardig
goed redden, van voren nog beter dan van achteren. Het
maakte korte, trippelende pasjes. Temperatuur 38,2, urine
bruinachtig, defaecatie gewoon, eetlust tamelijk, conjunctiva
vuilrood, hartslag bonzend en frequent, maar niet onregel-
matig. Ik appliceerde PRiEssNiTz\'sche omslagen en injiciëerde
0,1 arecolinum hydrobromicum. Patiënte stond in den geïm-
proviseerden broek op haar gemak, maakte echter geen
aanstalten om te gaan liggen.

Twee dagen hierna, alzoo den 10den Mei, lag weer een
paard, namelijk de zwarte merrie van 6 jaar, welke zich in
excellenten voedingstoestand bevond, hevig slaande met hoofd
en been en, erg zweetende met een bonzenden en frequenten
hartslag. Ook dit paard werd omhoog gehaald, in een broek
geplaatst en 0,L arecolinum geïnjiciëerd. In beide gevallen
meende ik weer met een lichten graad van kruisberoerte te
doen te hebben, reden waarom ik den volgenden dag deze
beide paarden eens zachtjes aan uit den stal wilde doen
halen, om door beweging het gedegenereerde spierstelsel
langzamerhand te normaliseeren.

Een minder aangenaam accident deed zich hierbij voor.
Het laatst aangetaste paard namelijk, staande meer achter
in den stal, werd het eerst losgemaakt en van een toom
voorzien, deed het eenige passen zeer goed, begon toen van
voren te strompelen, viel op cle knieën en tegen het tweede
paard aan, dat eveneens begon te wankelen, met het gevolg
dat beide dieren weer nedervielen. Ik liet ze naar hun
respectieve plaatsen sleepen en door stroobossen ondersteunen.
Ze hadden steeds neiging vlak te gaan liggen en begonnen,
na ongeveer 2 uur rustig te hebben gelegen, weer met hun
slaanoefeningen. De broeken werden opnieuw aangelegd en
de dieren omhoog gehaald, zoodat alles weer als te voren
leek. Ik zeg „leek", want den volgenden dag was het beeld
weer eenigszins anders. Beide paarden stonden nog steeds,

-ocr page 239-

maar het laatst aangetaste was rechts voor kreupel en hield
dit been gebogen; ik meende pijnlijkheid te bespeuren in
de armwerveltepelspier. Patiënt liet zich achteruit zetten en
naar links en rechts bewegen, waarbij krakende, knappende
geluiden in de gewrichten van beide voorbeenen werden
gehoord ; het opnemen van voedsel was eenigszinsbemoeielijkt,
en nu en dan zag men kleine clonische spiercontracties,
beginnende bij het achterstel. Geheel in rust gelaten, hing
het dier met het voorstel in den broek, den kop eenigszins
naar rechts gehouden. Defaecatie, urineeren en temperatuur
normaal, hartslag frequent, maar niet meer bonzend.

Het eerst aangetaste paard scheen meer in het achterstel
te lijden, want terwijl het zich vóór tamelijk vrij bewoog,
was die beweging met de acnterbeenen beperkt in een cirkel
van i M. middellijn. Het overkootte nu en dan, terwijl de
defaecatie onder persen en steunen geschiedde en de staart
gedeeltelijk geparalyseerd was.

Mijn medicatie was, zooals in dergelijke gevallen gebrui-
kelijk is, nog al variëerend. Behalve de omslagen greep ik
naar pulvis strychni, vervolgens naar salicylas natricus,
daarna naar joodkalium; ook bicarbonas sodae en acidum
hydrochloricum heb ik toegediend, om te eindigen met een
zuiver diaetetiscne behandeling, daar geen der genoemde
middelen een gunstigen invloed op het ziekteproces scheen
uit te oefenen. Langzaam, zeer langzaam gingen mijn patiënten
vooruit; 3, soms 5 dagen bleven ze staan, totdat ze door
hangen in den broek te kennen gaven dat eenige uren rust
hun aangenaam was. De touwen werden losgemaakt en het
duurde niet lang of meer vallend dan dat ze gingen liggen,
kwamen ze op den grond. Na eenige uren gelegen te heb-
ben, werden ze opgehaald en zoo ging het door tot den 15den
Juli, dus ongeveer 10 weken na het begin der ziekte.

Sinds 3 weken had ik de patiënten niet gezien, ze schenen
mij nu wel in staat beweging te nemen. Het brengen uit

-ocr page 240-

den stal ging dan ook tamelijk goed, alleen bij de minste
oneffenheid op hun weg strompelden ze en was een goede
steun aan het hoofd noodig, om vallen te voorkomen ; opmer-
kelijk was thans bij beide paarden een totale atrophie der
kamspieren beiderzijds en gedeeltelijke atrophie van de
lange rugspier. Vooral sprong dit in het oog bij het laatst
aangetaste paard, een dier met een goed ontwikkeld spier-
stelsel en dat ook thans nog in uitstekenden voedings-
toestand verkeert, want terwijl er te voren (door de sterk
ontwikkelde rugspieren) een gleuf was over den rug, zijn
thans de doornvormige uitsteeksels onder de huid zichtbaar.
De kam van het schouderblad bij beide paarden steekt
uit, waarnaast de verdieping gevormd door de geatrophiëerde
kamspieren.

Na 10 minuten aan de hand te zijn geleid, begonnen ze
flauw te worden en te gapen (als gevolg der nog onvol-
doende hartsactie ?). Ik ried den eigenaar aan de dieren over
dag maar in de weide te doen, daar beweging thans nood-
zakelijk was. Aldus geschiedde, en vielen ze, dan werd
spoedig een 3-tal lange staken in den vorm van een drievoet
boven het dier geplaatst, een katrol in den nop en een kleine
hulp was voldoende om ze op te richten en weidende te
doen heengaan. Op het oogenblik is de toestand zoodanig,
dat de dieren voor licht werk kunnen worden gebruikt.

Rest mij nu nog mede te deelen dat de tweede schimmel in
dien stal gedurende een 14 dagen stijf is geweest, met kra-
kende geluiden in de gewrichten en een maal of wat niet
dan met hulp heeft kunnen opstaan; overigens is dit paard
gezond gebleven.

Wat is nu de ziekte en wat is de oorzaak?

Buiten twijfel hebben deze dieren geleden aan een aan-
doening van het spierstelsel (hartspier incluis), veroorzaakt
door een toxische zelfstandigheid.

Voor schimmelvergiftiging getuigt het gelijktijdig optreden

-ocr page 241-

bij meer dan 1 individu, evenals ook sommige symptomen,
maar voor schimmelvergiftiging is schimmel noodig. Het
haverkort (d. i. gesneden haverstroo met de haver) was van
uitstekende qualiteit, niet muf, niet schimmelig en zonder
bijmenging van riet, equisetum, enz., terwijl het hooi dat de
eerste dieren hebben gegeten ander hooi was dan dat de laatste
kregen. Ook aan het hooi was macroscopisch niets wraar te
nemen, alleen was een enkel vlokje klaverhooi dat onder de
pannen had gelegen, met gelen schimmel bezet, maar mijns
inziens zullen de toch zoo fijn proevende paarden, waar
voedsel van goede qualiteit in overvloed was te krijgen, het
beschimmelde wel ter zijde hebben gelegd. Daarbij komt dat
bij de tweede invasie het nieuw gekochte paard, dat geen beste
eter was en weinig hooi gebruikte, toch het eerst werd
aangetast.

Ik voor mij hond deze gevallen voor een vorm van kruis-
beroerte (d. i. auto-intoxicatie, toxine-leverancier onbekend).
Het geheele ziektebeeld der beide eerste patiënten wijst
er mij op, terwijl ik waag de veronderstelling dat het
hypothetisch micro-organisme in de laatste gevallen zoodanig
was gemitigeerd, dat het beloop der ziekte minder storm-
achtig was. En dat als gevolg van „kruisberoerte" atro-
phieën van bepaalde spiergroepen optreden, zien we immers
vaak bij de knieschijfspieren, de haasspieren en meermalen
ook van de lange rugspier. Intusschen geef ik mijn meening
voor beter.

Oist, 20 September 1899.

-ocr page 242-

SEPTISCHE PERF0RA1TE PERITONITIS,

door

H. ANKER.

De laatste dagen van November 1899 vernam ik dat bij
den veehouder P. B. te W. een ziekte onder het vee voor-
kwam, waaraan reeds eenige runderen zouden zijn gestorven,
eenige nog ziek waren, en waarvan de oorzaak vrij wel on-
bekend was. De beschrijving van de ziekte, welke mij gewerd,
was een zoodanige dat het ook mij niet mogelijk was bij
benadering een diagnose te maken. Den 27gten November
\'s avonds ongeveer 5 uur stelde ik ter plaatse een onder-
zoek in.

Anamnese. De eigenaar deelde mij mede dat reeds vier
runderen waren gestorven, waarvan drie door den vilder
waren weggehaald en het vierde op dat oogenblik aan den
balk hing. Verder dat nog zes runderen ziek waren, welke
tien alle op één stal in de schuur hadden gestaan, resp.
nog stonden. Alle runderen waren plotseling ziek ge-
worden, ontlastten weldra bloederigen mest en zelfs bloed-
stolsels, vertoonden in meerdere of mindere mate zwelling
aan anus, vulva en omgeving, en hadden vervolgens gedu-
rende het ziektebeloop weinig of geen mestontlasting meer.
Eén is gestorven binnen 24 uur, de drie andere na een paar
dagen. De eigenaar kon zich geen voorstelling maken van
de oorzaak der ziekte, daar de qualiteit van hooi en drink-
water goed was; te minder omdat nog eenige runderen in
die schuur, en een 20-tal in het achterhuis, bij hetzelfde
voedsel volkomen gezond waren.

Onderzoek. De zes zieke runderen vertoonen alle dezelfde
verschijnselen in mindere of meerdere mate. De zieken zien
vroolijk uit de oogen, mijns inziens iets te strak; de con-

-ocr page 243-

junctiva is normaal of een weinig anaemisch; de pols klein
en iets frequent; de eetlust verminderd of totaal weg, zelfs
voor lijnkoek, welke vroeger graag werd gegeten; res-
piratie normaal; pens- en darmbeweging verminderd, bij de
ziekste totaal opgehouden en als gevolg daarvan ophooping
van gassen in de pens (tympanitis). Bij drukken op den
buikwand geven een paar runderen pijn te kennen; bij alle
was een zekere stijfheid in de beweging aanwezig. Door het
nu en dan slaan met de achterbeenen naar den buik bewij-
zen ze pijn in de buikingewanden te hebben. De anus is
bij alle oedemateus gezwollen; bij twee zieken is die zwel-
ling verder uitgebreid over de breede bekkenbanden en het
kruis, en wel eenzijdig en naar beneden over de vulva en de
damstreek. Een der zieken had in den loop van den dag een
kleine hoeveelheid mest gemaakt, te hard van consistentie,
anders normaal; de anderen hadden geen defaecatie gehad.
Temperatuur normaal, althans niet hooger dan 39,2°.

Het laatst gestorven rund (het 4de) was afgeslacht, zoodat
de borst- en buikingewanden op een hoop er bij lagen.
Dadelijk sprong in het oog dat het rund aan peritonitis had
geleden en dat een hevige sereuse infiltratie van de weeke
deelen van het bekken aanwezig was. De digestietraetus bleek
mij, na een zeer oppervlakkig onderzoek, normaal; alleen
het rectum was gezwollen en ontstoken, alsook de uterus,
terwijl de vagina geen afwijkingen vertoonde. Longen en
hart gezond. Het onderzoek van dit cadaver geschiedde alleen
met het oog op eenige besmettelijke ziekte, met name milt-
vuur. Hoewel de patiënten noch het cadaver eenig vermoe-
den deden ontstaan omtrent de aanwezigheid van milt-
vuur, werd voor alle zekerheid toch een microscopisch
onderzoek ingesteld, echter met negatief resultaat.

In overweging nemende het groot aantal ziekte- en sterfte-
gevallen, alhier aanwezig, gaf ik den heer districtsveearts te
U. kennis van mijn ontmoeting en onderzoek, met het ge-

-ocr page 244-

volg dat wij samen den 29sten November een onderzoek in-
stelden. Dien morgen was juist een rund (het 5de) gestor-
ven en wel één, dat ik den 27sten November nog volkomen
gezond en herkauwende had bevonden. Het was afgeslacht,
zoodat borst- en buikingewanden reeds waren uitgehaald.

Sectie. Alle organen bleken normaal te zijn, behalve het
hart en het rectum, terwijl, voor zooverre nog te consta-
teeren was, een uitgebreide peritonitis bestond. Wat het hart
betreft, kwamen op het endocardium petechiën en zelfs groo-
tere vlekken voor, een verschijnsel dat dikwijls bij gestorven
runderen te zien is. Bij het onderzoek van het rectum
bleek een groote wond, welke den bovenwand perforeerde,
aanwezig te zijn, alsmede een kleine beleediging van het
slijmvlies met gezwollen wondrand, beide op denzelfden af-
stand ongeveer 15 cM. van den anus.

Het maakte toen reeds den indruk, dat we hier te doen
hadden met een verwonding van het rectum door uitwen-
dig geweld, doch daar het rectum erg gezwollen was en niet
in onze tegenwoordigheid was uitgehaald, kon de meening
worden geopperd — en werd zij ook geopperd — dat die
verwondingen (scheuren) postmortaal zouden zijn ontstaan.
Daarom werd met den eigenaar afgesproken dat, wanneer
weer een rund stierf, de vilder niet mocht beginnen den
buik te openen vóór wij aanwezig waren-

Den 30sten November kreeg ik bericht dat een rund uit
het achterhuis plotseling ziek was geworden.

Anamnese. De eigenaar had dien morgen zelf het vee in
het achterhuis afgevoederd en daarbij niets abnormaals be-
merkt, toen omstreeks tien uur bedoeld rund onrustig was
geworden en meteen door den anus bloedstolsels kwijt was
geraakt. Het rund stond n°. 1 van de groepdeur.

Onderzoek. Het rund was in de schuur afgezonderd, had
een normalen blik, een zwakke doch geen frequente pols,
normale respiratie, was iets tympanit.isch, wat telkens (om

-ocr page 245-

de li a 2 minuten) verdween oui dan weer op te treden,
had normale darmperistaltiek, was pijnlijk in het achterstel,
zooals bleek uit het trippelen en het nu en dan trapbewe-
gingen maken naar den buik, had zwelling van anus en
vulva, waarbij nog te zien was dat bloed, resp. bloedstolsels
waren ontlast, had volstrekt geen eetlust meer en normale
temperatuur.

Behandeling: koude douches op het kruis.

Den lsten December was de toestand bij alle patiënten vrij
wel dezelfde. De zwelling van anus en vulva bij het rund,
dat den 30sten November ziek werd, was merkbaar iets ver-
minderd, doch voor het overige was er weinig verandering
ten goede. Een der runderen, volgens den eigenaar reeds
tien dagen ziek, was dien dag beginnen te steunen en klagen ;
het was erg tympanitisch geworden met kleine en frequente pols.

2 December. Het rund, dat op 1 December steunde en
erg tympanitisch was, is in den loop van den nacht gestor-
ven (het 6de).

Sectie. Bij het wegnemen van de huid vloeide sereus
vocht uit het subcutane weefsel van anus en vulva en de
directe omgeving dier organen. Na het openen der buikholte
bleek een hevige peritonitis te bestaan met vochtuitstorting,
waarin fibrmestolsels en vlokken zweefden. Na het openen
der bekkenholte langs de symphysis en het wegnemen dei-
vrouwelijke geslachtsorganen, welke, behalve eenige zwrelling
der vagina, vrij wel normaal bleken te zijn, zag men het
rectum erg gezwollen en rood, vooral aan het achterste
gedeelte te voorschijn komen. Bij het losmaken bleek het
rectum vergroeid te zijn met het peritoneum, resp. het
omliggend celweefsel, in welk laatste zich een absces ter
grootte van een ganzenei en vele kleinere bevonden. Reeds
toen waren twee perforaties aan den bovenwand waar te
nemen, te merken aan het borrelen van gasbellen, komende
uit het lumen van het rectum. Na het voorzichtig losmaken

-ocr page 246-

en opensnijden van het rectum bleken twee perforeerende
wonden aanwezig te zijn, op een afstand van ongeveer 20
cM. van den anus.

Hoewel het duidelijk was dat hier uitwendig geweld moest
zijn gebruikt, waren toch de zwelling en verandering van
het rectum en omgeving zoodanig, dat het verlangen niet
kon worden bedwongen om lijkopening te doen bij een rund,
dat slechts korten tijd ziek was geweest. Op verzoek gaf
de eigenaar toestemming het rund, dat den 308ten November
ziek was geworden, te slachten, te eerder daar dit rund in
den namiddag zulke zorgwekkende verschijnselen vertoonde,
dat de hoop op herstel nihil was.

Lijkopening van dat rund, zwartbonte kol, 3 jaar oud, uit
nood geslacht te ongeveer vier uur \'s namiddags.

Buikholte : het net haemorrhagisch ontstoken en met fibrine
bezet; in de buikholte ongeveer 10 liter fibrineus, haemor-
rhagisch vocht; hevige haemorrhagische peritonitis van het
buitenste blad, vooral in de bekkenholte, en langzamerhand
minder wordende naar voren. Op de darmen hier en daar
ontstoken plekken, terwijl het rectum als een dikke, roode en
ontstoken streng ligt in de oedemateuse omgeving; het celweefsel
in het bekken is zeer oedemateus, terwijl de ontsteking van
den darm zich niet verder uitstrekt dan tot driekwart meter
van den anus af. Bij nauwkeurig onderzoek van het rectum
merkt men dat de linker zijwand vóór den bekkeningang
adhaereert aan het peritoneum, hoewel gemakkelijk los te
pellen, en dat aldaar aan den rectum-wand een haematoom
aanwezig is. Aan het achterste gedeelte van het rectum,
ongeveer 20 cM. van den anus, bevindt zich ook aan den
linker zijwand een groot haematoom in het celweefsel, in
welks midden een opening ter grootte van een gulden,
waaruit luchtbellen en faeces te voorschijn komen. Ter-
zelfder hoogte rechts bevinden zich faeces in het celweefsel.

Na het openknippen van het rectum langs den onderwand

-ocr page 247-

241

bleek het slijmvlies, behalve eenige oedemateuse zwelling,
normaal, doch vielen dadelijk verwondingen, bedekt met
faeces, in het oog. Na voorzichtig uitwasschen bleken vier
verwondingen aanwezig te zijn en wel ongeveer 15 cM. van
den anus verwijderd, waarvan drie in overlangsche en een
in dwarse richting.

De rechter wond was de grootste, ongeveer 5 cM. groot,
en bleek te zijn een verwonding van het slijmvlies, om dan
dieper in den darmwand te dringen en eindelijk iets verder
naar voren te perforeeren; de twee middelste wonden waren
ongeveer 2,5 cM. groot en de vierde wond, links en over-
dwars, eveneens 2,5 cM. Bij sondeeren bleek de linker
dwarse wond te voeren door een gang naar het eerste hae-
matoom; de beide middelste wonden kwamen uit in den
bovenwand van het rectum, alwaar vroeger de luchtbellen
en faeces uit het tweede haematoom drongen, terwijl de
rechter groote wrond correspondeerde met de faecesmassa
in het celweefsel.

Alle wonden hadden gescheurde randen.

Andere organen zijn niet onderzocht.

Oorzaak van cle ziekte van het rund: septische perforatie-
peritonitis, ten gevolge van vier verwondingen van het
rectum, veroorzaakt door een voorwerp, opzettelijk met
geweld in het rectum gestoken.

Meerdere ziekte- of sterftegevallen zijn niet voorgekomen,
terwijl de overige patiënten op heden hersteld zijn.

OuDEWATEJEt, Januari 1900.

B

-ocr page 248-

EEN ECHT HOORNGEZWEL (KERATOOM),

doob

J. WESTER.

Nu en dan wordt ten onrechte met den naam keratooni
bestempeld de hoornwoekering, welke zich soms door ab-
normen stand van enkele papillen na verwonding van de
hoef kroon ontwikkelt. Het woord doet, geplaatst in de rij
chondroom, osteoom, enz., aan een gezwel denken. Toch mag
op bedoelde abnorme hoornvormingen de naam
gezwel niet
worden toegepast, en doet men beter de woekeringen (patho-
logische) hyperplasieën te noemen.

In de handboeken over pathologische anatomie zoeken we
te vergeefs naar het woord „keratoom"; blijkbaar zijn echte
hoorn gezwellen niet waargenomen. Enkele jaren geleden werd
door mij echter een waarneming gedaan, waarbij het woord
hoorngezwel, ook voor een streng wetenschappelijke nomen-
clatuur, wel eenig recht van bestaan heeft. Ze was als volgt.

Voor een viertal jaren werd door mij een oude hit be-
handeld, welke gedurende eenigen tijd links achter kreupel was.

Boven den kroonrand van het been was een diffuse zwel-
ling waar te nemen, welke bij drukking eenigszins pijnlijk
was. Ik besloot de zwelling te openen; een subcoronair absces
was echter niet aanwezig, wat met het oog op de betrekkelijk
geringe pijnlijkheid trouwens niet was te verwachten. Met
de sonde gelukte het mij langs harde wanden een drietal
centimeters diep in de richting van het hoefgewricht door
te dringen. Toch was geen arthritis aanwezig, welke na dit
sondeeren purulent had moeten worden.

Ik begreep er niets van, en adviseerde na eenigen tijd
vruchteloos behandelen het dier te doen afmaken.

-ocr page 249-

De sectie gaf een zeer interessant beeld te zien.

Op doorsnede van den hoef zag ik van den boven-voorrand
van het hoefbeen naar het centrum van dat been zich
richtend een eivormige
holte, welke opgevuld was met een
compacte hoornige massa. Bij eenig wringen met de sonde
werd de eivormige, gladde hoornmassa uit haar bed gelicht,
en vertoonde de holte zich ter grootte van een klein duivenei.
Ze had haar grootste doorsnede vrij wel daar, waar ze het
diepst in het hoefbeen was doorgedrongen. Naar de rich-
ting van den bovenrand van het hoefbeen was de diameter
geringer en kwam cle holte met een opening, waardoor een
kleine knikker kon worden geschoven, naar buiten tot onder
de hoefkroon.

De hoornmassa welke de holte geheel opvulde, kwam door de
opening naar buiten en oefende blijkbaar een voortdurende
drukking uit op de hoefkroon, waardoor de kreupelheid
wordt verklaard. Deze hoornmassa w^as glad aan de opper-
vlakte en hier en daar van pigment voorzien, zoodat het-
zelfde verschil in kleur bestond als van den donkeren wand-
hoorn en die van de witte lijn bijvoorbeeld. Op doorsnede
vertoonde ze concentrische lagen, met een oude, harde kern.
De lagen konden in vrij groot aantal gemakkelijk worden
losgelegcl. Het juiste aantal, wat in verband met den leeftijd
van het dier interessant zou zijn te weten, heb ik niet
kunnen opnemen. De holte was met een glad, glinsterend
vliesje bedekt, dat later gedroogd, vrij gemakkelijk van het
onderliggende been kon worden afgetrokken. Het had blijk-
baar de hoornmassa gevormd, door misschien jaarlijks bijge-
voegde lagen.

Jammer genoeg werd dit bekleedend vlies buiten de hoef-
beenholte niet nauwkeurig blootgelegd, wat verklaring of
verontschuldiging vindt in het onverwachte van het verschijn-
sel. Ook is het te betreuren, dat het niet dadelijk microsco-
pisch werd onderzocht, waardoor wellicht had kunnen worden

-ocr page 250-

vastgesteld de waarschijnlijkheid, dat de bouw bestond uit
in de vlakte uitgebreide hoorncellen.

Latere pogingen daartoe bij het gedroogde praeparaat, onlangs door den
heer D.
van der Sluijs uitgevoerd, gaven geen resultaat meer.

De vele en onvaste definities van „gezwel" buiten be-
schouwing latende, zal de vraag of hetgeen beschreven
werd, als een gezwel moet worden aangezien, terug kunnen
worden gebracht tot deze: „was de groei centripetaal of
centrifugaal ?"

Indien de ontwikkeling centripetaal ware geweest, en de
oorsprong kon worden toegeschreven aan vervormde papillen
welke van uit den kroonrand in verkeerde richting waren
gegroeid, zou de zaak feitelijk analoog zijn aan de hoorn-
woekeringen na verwonding. Dit mag evenwel onmogelijk
worden geacht.

Het is niet denkbaar dat enkele papillen, in de vlakte
uitgebreid tot een secerneerend vlies, zich een weg zouden
hebben kunnen banen tot in het hoef been, en daar dat been
tot atrophie hebben kunnen brengen en verdringen.

Hieruit volgt reeds dat de groei centrifugaal moet zijn
geweest.

Bovendien pleiten daarvoor de volgende omstandigheden :

1°. De vorm van de holte, welke de grootste doorsnede
vertoont in het centrum van het hoef been.

2°. Is het been meer compact aan den omtrek van de
holte dan elders, wat wijst op voortdurende drukking.

3°. Bestaat de hoornmassa uit concentrische lagen, om
een middelpunt, dat in het centrum van de holte moet
hebben gelegen.

4°. Was eerst in den laatsten tijd de zwelling aan de
kroon ontstaan en daarmede de kreupelheid opgetreden, ter-
wijl het geheele proces zich onmogelijk in korten tijd heeft
kunnen ontwikkelen.

Ik waag het derhalve de volgende hypothese op te stellen. In

-ocr page 251-

het hoefbeen zijn enkele embryonale hoornvormende cellen
verdwaald geraakt. Zij produceerden, met de sterke neiging
tot proliferatie der embryonale cellen, hoorn, welke door de
overal ondervonden gelijkmate drukking, de cellen zich in
de vlakte, tot een secerneerend vlies deed uitbreiden,
üie krachtige hoornvorming was aanleiding dat het omrin-
gend hoefbeen door drukking tot atrophie werd gebracht.
Yoorloopig bleef de vorm vrijwel die van een bol. Eindelijk
evenwel, in de buurt van den hoefbeensrand, werd daar
minder drukking ondervonden, waardoor zich op die plaats
het hoorngezwel sterker kon ontwikkelen en tuitvormig
het hoefbeen kon doorboren, om onder het zachte weef-
sel van den kroonrand tot sterker proliferatie gerakend,
binnen korten tijd kreupelheid te doen ontstaan.

Deze „atypische Gewebsneubildung von embryonaler Be-
schajfenheit \'\'
zou volgens de definitie van Cohnheim den naam
„gezwel" (meer speciaal
heratoom) rechtvaardigen. Dit gezwel
zou dan in aard en genese naast de
dermo\'idcysten staan.

Alkmaar, October 1899.

EEN GEVAL VAN STRUMA BIJ HET PAARD,

dook

H. MARKUS.

In de literatuur zijn weinig gevallen van struma bij het
paard vermeld; vooral zeldzaam zijn die beschrijvingen,
waarin een duidelijk beeld wordt gegeven van de patholo-
gisch-anatomische veranderingen, welke de schildklier heeft
ondergaan.

-ocr page 252-

Johne vermeldt een geval, waargenomen bij een paard van 12 jaar, waarin
de geheele klier carcinomateus was ontaard; uit dit
carcinoma thyreoïdeae
was secundair carcinoom der longen en der bronchiaalklieren ontstaan. Ook
Elouet constateerde aandoening van de klier in kaar geheel; de rechter
helft woog
450 gram, de linker helft 425 gram. Hij noemde dezen krop
struma fibrosa; hij kwam voor hij een veulen.

Zschokke diagnostiseerde bij een paard, waarbij stenose der luchtwegen
bestond en neusbloedingen voorkwamen, een haematoom in de bovenste hals-
streek. Het dier werd gedood en bij de sectie werd de geheele schild-
klier aanzienlijk vergroot gevonden. In het bindweefsel der omliggende
spieren werd overal gestold bloed aangetroffen. Iiet klierweefsel vertoonde
op doorsnede tal van bloedingen en zelfs holten met gestold bloed gevuld.
Op grond der groofce neiging van carcinomen tot bloedingen meent
Zschokke
hier met carcinoma thyreoïdeae te doen te hebben, ofschoon een microsco-
pisch onderzoek niet is verricht. Onder den titel:
„tumeur hémorragique du
corps thyroïde chez le chevaV
beschrijft Ries een struma bij een paard van
15 jaar, welke alleen rechtszijdig voorkwam. jSJa meermalen herhaalde
punctie (waarna de tumor steeds weer zijn vorige grootte herkreeg doordat
een arterietakje vrij in de ruimte eindigde) werd tot exstirpatie overgegaan
en trof hij een cyste aan met fibreusen wand en bloederigen inhoud.

Ries spreekt hier van: „ forme vasculaire du goitre.\'" Zonder twijfel is dit
een geval van
struma haemorrhagica, s. cavernosa, s. vascidosa.

Het is zeer wel mogelijk dat ook Zschokke met een dergelijke struma,
zij het dan ook in een minder ver gevorderd stadium, te doen heeft gehad.

Wat krop bij andere dieren betreft, zijn waarnemingen bekend bij den
hond: van
Cadiot (primair sctrcoom met metastasen in longen en hart), van
Siedamgbotzky (osieoïdchondroom en epithelioom), van Kitt (struma ossea)]
bij den dromedaris en de giraffe van Joiine en wel bij het eerste dier een
struma cystica en een struma colloïdes, s. adenoma gelatinosumphyllodes en
bij het laatste dier een
hypertrophid diffusa van de schildklier.

In den zomer van 1899 was ik in de gelegenheid een
geval van struma waar te nemen bij een paard, dat in de
stationnaire cliniek der Rijks veeartsenijschool ter behande-
ling was opgenomen.

Een ongeveer 15-jarige vosmerrie had een nagenoeg vuist-
grooten tumor, gelegen tegen de trachea onder de larynx ter
rechter zijde. Het gezwel was hard, niet pijnlijk en alleen
door de huid bedekt, welke ter plaatse goed verschuifbaar
was. De eigenaar had het paard voor twee jaar in Noord-
Brabant gekocht; het had toen reeds deze abnormaliteit,

-ocr page 253-

waarvan de verkooper wist te verzekeren dat zij, gedurende
de drie jaar dat hij het paard bezat, ook reeds aanwezig
was. Op het tiende levensjaar bestond de tumor dus reeds;
het was mij niet mogelijk nadere inlichtingen te verkrijgen
omtrent den tijd, waarop het begin van zijn ontwikkeling
plaats vond. Wel was de tumor langzamerhand in grootte
toegenomen, zooclat het den eigenaar in den laatsten tijd
voorkwam alsof de ademhaling er, bij eenigszins inspan-
nenden arbeid, door werd belemmerd; redenen waarom hij
het paard thans onder veeartsenijkundige behandeling stelde.
Op den gezondheidstoestand van het paard had het gezwel
nooit den minsten nadeeligen invloed uitgeoefend.

Met zekerheid kon worden gezegd dat alleen een operatief
ingrijpen herstel kon aanbrengen ; het eenzijdig voorkomen
der anomalie leverde in het meest waarschijnlijke geval dat
zij van de schildklier uitging, geen contra-indicatie voor de
exstirpatie op. Indien de geheele schildklier aangedaan ware
geweest en zij dus bij operatie totaal verwijderd had moeten
worden, had er gegronde vrees bestaan voor nadeelige ge-
volgen.

Het is toch een bekend feit dat, althans bij honden, na weg-
neming der klier, de eigenaardige ziekteverschijnselen optreden
welke bij den mensch het beeld van
cachexia strumipriva
vormen en bij den hond daarin bestaan dat, volgens de
onderzoekingen van
Möller, eenige weken na de operatie
een merkbare zwakte optreedt, gepaard gaande met anaemie
en vermagering, ten gevolge waarvan de dieren ten slotte
bezwijken.

Volgens Munk is vleeschvoeding na de operatie hoogst
nadeelig, terwijl volgens
Breisacher bij lang volgehouden
melkdiëet de strumiprive verschijnselen, vooral de clonische
en tonische krampen, alsook de krampen der ademhaling,
langzamerhand weer afnemen.

Een der daarop volgende dagen werd de operatie bij het

-ocr page 254-

liggende dier door den heer de Bruin verricht. Na het in-
snijden cler huid kon de tumor gemakkelijk los worden
gepeld; alleen aan de zijde der trachea was hij door een
vaste, vaatrijke streng vrij innig met de omgeving verbonden.
Ten einde ernstige bloeding te voorkomen, werd om deze
streng een flinke ligatuur gelegd, waarna het gezwel zonder
gevaar kon worden verwijderd. De ontstane holte werd met
jodoformgaas getamponneerd en in de huid werden enkele
hechtingen aangebracht. Den volgenden dag werden gaas en
hechtingen verwijderd en de wond geheel open behandeld;
reeds spoedig was de ligatuur met het daarin begrepen
weefsel nog slechts even adhaerent aan de omgeving, zoodat
ze kon worden weggenomen. De wondgenezing ging verder
naar wensch en liep ten einde bij den eigenaar aan huis, die
het paard middelerwijl weer had afgehaald.

Het interesseerde mij ten zeerste te weten van welken
aard de verwijderde nieuwvorming was; de rijke toevoer van
bloed en de ligging ter plaatse van de schildklier wrezen
reeds met eenige zekerheid op een aandoening van dit orgaan,
hetgeen nog meer waarschijnlijk werd door het feit dat in
de diepte der holte, bij de operatie ontstaan, geen schild-
klierkwab was te voelen.

De nieuwvorming had bijna de grootte van een vuist, was
ovaal van vorm en woog 175 gram. Bij nauwkeurige be-
zichtiging bleek zij omgeven door een fibreusen kapsel.
Zooals reeds bij het clinisch onderzoek werd opgemerkt, was
de massa van zeer vaste consistentie, iets wat ook bij het
doorsnijden kon worden geconstateerd. Op doorsnede bleek
de nieuwvorming te bestaan uit vrij wel homogene lobuli,
welke door bindweefselschotten van elkander werden ge-
scheiden. Nergens waren holten aanwezig; wel was nabij het
ondereinde het weefsel over kleine uitgestrektheid haemor-
rhagisch geïnfiltreerd en de tumor-massa ter plaatse van
eenigszins weekere consistentie.

-ocr page 255-

Voor het microscopisch onderzoek werden zoowel uit het
centrum als uit het meer oppervlakkige gedeelte stukjes in
formaldehyde-oplossing gehard en ten slotte ongekleurd in
paraffine gesloten. De coupes werden met haematoxyline
gekleurd, terwijl tevens enkele praeparaten volgens
van
Gieson1) werden behandeld.

In den loop van het onderzoek bleken echter in de struc-
tuur op genoemde plaatsen geen ingrijpende verschillen te
bestaan; wel vertoonde één en hetzelfde praeparaat in dik-
werf direct naast elkander gelegen gezichtsvelden belangrijke

1  Harding in MüLLER\'sche vloeistof vooral voor het zenuwstelsel of in
alcohol of formaline. (De harding in formaline geeft, wat betreft tumoren en
deelen van verschillende organen, het zenuwstelsel uitgezonderd, zeer goede
praeparaten.)

-ocr page 256-

afwijkingen, zoodat een afzonderlijke beschrijving van elk
dezer typen noodig is.

Te eener plaatse dan werd reeds bij een eerst algemeen
overzicht met zwakke vergrooting (
zeiss, obj. A, oc. 2) het
oog getroffen door den grooten rijkdom aan meestal duidelijk
begrensde holten, gevuld met een (vrij wel) homogene zelf-
standigheid. Bij sterke vergrooting (obj. E, oc. 2) bleek dat
genoemde ruimten geheel of gedeeltelijk begrensd werden
door een laag van ronde, soms min of meer ovale, soms
eenigszins cubische cellen met groot,e kern, waarin kern-
lichaampjes. Op vele plaatsen was deze cellaag over grooter
of kleiner uitgestrektheid verstoord en werd de holte direct
begrensd door het tusschenliggend weefsel. Dit tusschenlig-
gend weefsel was hier en daar echter zóó gering, dat de
lumina bijna ongestoord in elkander overgingen. Waar echter
duidelijke septa aanwezig waren, bleken zij te bestaan uit
hyaline bindweefsel, waarin cellen. Deze cellen, die hetzij
geheel vrij, hetzij in onregelmatige ophoopingen bijeen lagen,
vertoonden zeer veel overeenkomst met de wandstandige
cellen der holten. Over het algemeen hadden ze eenigszins een
gedegenereerd voorkomen.

De inhoud der holten, zooals gezegd een vrijwel homogene
zelfstandigheid, hier en daar een weinig van den wand
teruggetrokken, was op enkele plaatsen als het ware gespleten.
Hij nam met
van Gieson een bruine kleur aan, terwijl het
interfolliculaire bindweefsel licht geelbruin werd.

Beschouwen wij nu een andere plek van het praeparaat.

Alhoewel de structuur van het weefsel op het eerste ge-
zicht zeer sterk van het juist beschreven beeld scheen af te
wijken, werd het bij nauwkeurig onderzoek al spoedig dui-
delijk, dat het aspect slechts veroorzaakt werd door quanti-
tatieve verschillen tusschen de samenstellende elementen, en
wel in dien zin dat het weefsel, dat te eener plaatse slechts
dunne septa tusschen de holten vormde, hier in zeer groote

-ocr page 257-

251

hoeveelheid voorkwam en de holten zelve sterk op den
achtergrond geraakten. De tusschenstof was hier celrijker
dan op de andere plaatsen; veelal lagen onderscheidene cel-
len in onregelmatige hoopjes bijeen; waarschijnlijk lag
hieraan een hyperplasie der cellen te gronde. Het bind-
weefsel had eveneens een hyaline karakter.

Het behoeft geen betoog dat het microscopisch beeld van
de nieuwvorming, in verband met de plaats van voorkomen,
ons terstond de overtuiging schonk met een anomalie der
glandula thyreoïdea te doen te hebben, en wel met een
zoodanige, waarbij eensdeels overvloedige colloïdvorming in
de klierfollikels had plaats gevonden, anderdeels de epitlieel-
cellen in een toestand van proliferatie verkeerden, terwijl
het bindweefsel over het algemeen een hyaline karakter droeg.

Volgens de onderzoekingen van Pflug groeien de follikels
van de schildklier, welke niet door een membrana propria
zouden zijn omgeven, op dezelfde wijze als die van het ovarium ;
de epithelia prolifereeren, vormen celophoopingen en worden
door een vaatrijk stroma gescheiden en afgesnoerd; in het
centrum wordt het secretum der epitheliumcellen, de colloïde
massa opgehoopt, zoodat zich daardoor holten vormen.

Al naar gelang de colloïd-vorming of de celproliferatie de
overhand had, troffen wij de twee verschillende typen aan,
welke hier boven zijn beschreven.

We moeten dezen vorm van krop dus aanduiden als:
struma partim cottoïdes, parlim hyperplastica, z. g. schild-
Miercolloïd
in den zin van Virchow, ook wel genoemd
struma follicularis. Het proces had zich over de rechter
klierkwab diffuus verbreid; het is bekend dat dergelijke
diffuse hyperplasieën, hetzij met, hetzij zonder colloïdvorming
een goedaardig karakter dragen en we hier dus te doen
hebben met een struma benigna. Als struma maligna ken-
nen wij de boosaardige gezwelvormingen in de schildklier,
zooals sarcoom en carcinoom. Uit ingewonnen informaties

17

J

-ocr page 258-

kon alleen worden bepaald dat de krop bij dit paard reeds
5 jaar bestond; omtrent zijn congenitaliteit kunnen dus
niet anders dan hypothesen worden gesteld.

Reeds in 1875 schreef Pfltjg een diepgaande vergelij-
kende studie over
struma congenita bij mensch en dier,
waaruit blijkt dat, zoowel bij den mensch als bij de dieren,
congenitale krop voorkomt, zelden hereditair, meer frequent
als enzoötiscli lijden. In vele gevallen is zulk een struma
oorzaak van den vroegen dood van het jonge dier, welke
onder asphyctische verschijnselen intreedt. Bij de geboorte
kan struma stoornissen in het normale beloop van den
partus doen ontstaan.

Het meest schijnt congenitale struma bij schaap en geit,
zeldzamer bij rund, hond en paard voor te komen; omtrent
varken en kat is eigenlijk met zekerheid niets bekend. Voor
nadere bijzonderheden verwijs ik naar het zeer lezenswaardig
artikel van
Pflug ; het zij mij echter vergund, voor zoover
het \'t paard betreft, aan genoemd artikel een en ander te
ontleenen.

Volgens Rueff zou aangeboren krop bij veulens niet zeld-
zaam zijn, alhoewel door anderen nimmer dergelijke gevallen
werden waargenomen.
Pflug verklaart Rueff\'s waarnemingen
daardoor, dat de laatste of hereditaire struma zag bij veulens
welke nauw aan elkaar waren verwant of clat hij zijn gege-
vens verzamelde in zoogenaamde kropstreken.

Men kent enkele gevallen, waaruit men werkelijk tot
herediteit van krop bij het paard mag besluiten. Lebert
vermeldt een geval, waargenomen door Rayer ; een hengst
in een Fransche stoeterij had een aanzienlijke struma, welke
op alle van hem stammende veulens overging (
Virchow\'s
OnJcologie). Wörz zag in een paardenfamilie van Arabisch
bloed op hoogen leeftijd een zekeren aanleg tot kropvorming.
Op dien leeftijd had hij enzoötische struma nooit geconstateerd.

Bij het schaap zijn waarnemingen bekend van Haubner

-ocr page 259-

(Gurlt\'s Pathologische Anatomie), die in een kudde 3 jaar
achtereen lammeren met krop geboren zag worden en van
Geddis, die van een kropdragend moederschaap alle lammeren
met deze anomalie ter wereld zag komen.

Zoowel de aetiologie van struma benigna als van struma
maligna ligt nog grootendeels in het duister. Het spreekt
van zelf dat de klaarheid, welke men eerlang hoopt te ver-
krijgen in de oorzakelijke momenten van het carcinoom
en sarcoom, ook voor de aetiologie dier kwaadaardige nieuw-
vormingen in de schildklier van overwegend belang zal zijn.

Wat de goedaardige struma betreft, meent men sinds lang
dat telkens optredende hyperaemieën van het klierweefsel
haar ontstaan konden bevorderen; men is echter reeds even
lang overtuigd, dat die hyperaemieën alléén niet de oorzaak
der afwijking zijn. Omtrent de aetiologie moeten we ons in
hoofdzaak refereeren aan hetgeen daarvan bij den mensch
bekend is.

Schneidemühle zegt daaromtrent:

„Man nimmt gegenwärtig mit Recht an, dass die Entstehung des Kropfes
auf pathogene. Organismen zurückgeführt werden irfuss, welche sich in den
Boden und indem Wasser der Gegenden vorfinden und die besten Bedingungen
für ihre Entwicklung erhalten, wo der Kropf endemisch auftritt. Wie bei
anderen pathogenen Organismen werden auch diejenigen des Kropfes nur
auf einem bestimmten Nährboden und hier nicht zu allen Zoiten gleichmäs-
sig wachsen. Ebenso werden die (mit der Nahrung oder mit dem Trink-
wasser) in den menschlichen Organismus .gelangten Krankheitserreger für
ihre pathogene Wirkung noch einer besonderen Disposition des betreffenden
Individuums bedürfen. Hinsichtlich des geeigneten Nährbodens zeigt sich aus
den bisherigen Beobachtungen, dass der Kropf nur auf
marinen Ablagerun-
gen vorkommt
, und zwar auf den marinen Sedimenten des paläozoischen
Zeitalters (Devon, Silur, Kohle, Dyas), der Trias und der Tertiärzeit; dagegen
sind frei von Kropf die aus dem Innern der Erde glutflüssig aufgestiegenen
und an der Oberfläche erstarrten Eruptivgebilde des krystallinischen Gesteins,
die Sedimente des Jura und Kreidemeeres, des quaternären Meeres sowie

-ocr page 260-

sämmtliche Süsswassorablageruugeri (Ewald). Für die weitere Annahme,
dass die Schädlichkeiten vorwiegend mit dem
Wasser aufgenommen werden,
spricht die Thatsache, dass das Trinken von Wasser gewisser Quellen —
der
Kropfbrunnen — innerhalb kurzer Zeit Kropf erzeugt und dass diejeni-
gen, welche vermeiden in Kropfgegenden Wasser aus verdächtigen Quellen
zu trinken, verschont bleiben.

Bekannt ist ferner, dass der Kropf abnimmt, schwindet oder stärker auf-
tritt, je nach gewissen künstlich oder durch Naturereignisse hervorgerufenen
Aenderungen der Quellen und Brunnen. Ebenso lehrt die Erfahrung, dass
einzelne Personen und Familien in Kropfgegenden vom Kropf verschont ge-
blieben sind, wenn sie das „Kropfwasser" vermieden, Cisternenwasser tranken
oder das Wasser vor dem Gebrauche abkochten. Ganze Ortschaften sind
kropffrei geworden, wenn eine neue Wasserversorgung bewirkt wurde. In
allen Fällen von Kropferzeugung durch Wasser ist das Wasser
Träger eines
Kontagium vivum
, obwohl es bisher noch nicht gelungen ist, mit den gefun-
denen Organismen Kropf künstlich zu erzeugen.

In Gegensatz zu den Ursachen für das epidemische Auftreten des Kropfes
ist bei dem überall gelegentlich vorkommenden
sporadischen Fällen von
Kropf eine spezifische Infektion nicht anzunehmen.
Bildungsanomalien, be-
sondere Prädisposition, Trauma, Gravidität, ungünstige Beschäftigungsart
können in solchen Fällen die Ursache sein."

In een geval van strumitis heeft men het bacterium coli
commune kunnen aantoonen. Of echter dit bacterium, dat
reeds bij tal van ziekten, als peritonitis, leverabscessen,
cystitis, pyelonephritis, puerperale infecties, endocarditis,
meningitis, broncho-pneumonie, pleuritis, bronchitis putrida,
dysenteria alba der kalveren, etc. als pathogeen agens in
aanmerking is gebracht en bij sommige dier ziekten wer-
kelijk als causa essentialis is erkend, in de aetiologie van
struma een rol speelt, is vooreerst nog een onbeantwoorde
vraag.

Voor zoover mij bekend, is in de Nederlandsche literatuur
geen enkel geval van struma bij het paard vermeld; trou-
wens krop komt in Nederland bij onze huisdieren slechts
hoogst zelden of nooit voor. liet is zonder twijfel, dat we
in het beschreven geval met een zuiver sporadisch geval
van krop te doen hebben, waarbij een infectieuse oorzaak
dus wel is uit te sluiten. Of de struma
reeds bij de geboorte

-ocr page 261-

aanwezig was, kan, zooals reeds is opgemerkt, niet met
zekerheid worden gezegd.

Volgens Anacker komt krop bij de dieren in bergstreken
niet veelvuldige!\' voor dan op het platteland; hij zag in
den Eifel, den Hunnsrück en in Zwitserland zelden struma bij
de huisdieren. Zijns inziens zou de bodemgesteldheid op
het ontstaan van grooten invloed zijn, evenals een hoog
kalkgehalte van het drinkwater, de aard der voeding, het
klimaat, etc. Bovendien zou een zekere praedispositie voor
het lijden kunnen bestaan, gelegen bijvoorbeeld in een sterke
ontwikkeling der betrokken vaten, in een vitium cordis of
in circulatie-stoornissen.

In streken waar veel struma voorkomt, waar werkelijk
enzoötieën van dit lijden heerschen, zal men moeten trachten
in de aetiologie meer licht te verschaffen; de kans van slagen
is daar grooter dan in de zuiver sporadische gevallen, waarbij
men steeds genoodzaakt zal blijven het ontstaan op min of
meer hypothetische gronden te verklaren.

LITERATTJUR.

Elouet, Struma fibrosa (jRee. de mécl. vêt. 1866). Leisering, Kropf bei
einem Bären (
Sachs. Jahresber. 1867). Siedamgrotzky, Osteoïdchondrom der
Schilddrüse beim Hunde (ibid.
1871). Epitheliom der Schilddrüse beim Hunde
(ibid.
1872). Pflug, Struma congenita (Deutsche Z. f. Thiernied. 1875).
J
ohne, Carcinom der Schilddrüse, secundäres Carcinom der Lunge und der
Bronchialdrüsen
(Sachs. Jahresber. 1880). Behandlung eines Kropfes (Struma
cystica) bei einem Dromedar durch parenchymatöse Jodinjectionen (ibid.
1881).
Diffuse Hypertrophie der Schilddrüse mit seitlicher Compression der Trachea
(ibid.
1885). Thomson Sloan (The Lancet 1887). Referaat: Ueber Kropf bei
Thieren
(Schweizer Arch. f. Th.h.k. 1888). Zschokke, Schilddrüsenkrebs
beim Pferd (ibid.
1888). Hutyra (Oesterr. Z. f. wisschenscli. Vet. le. 1890).
C
adiot, Sarcome primitif du corps thyroïde chez le chien (Bulletin de la
Soc. centr. de méd. vêt.
1893). Ries, Tumeur hémorragique du corps thyroïde
chez le cheval
(Ree. de méd. vét. 1894). Ltjcet, De la thyroidite aiguë chez
les jeunes ruminants (ibid.
1894). Chénier (Revue vétérinaire 1894). Preus-
sisches Militär rapport
1894. Frühner (Monatshefte f. prakt. Th.h.k. 1894).

-ocr page 262-

Lienaux, Struma aberrans (Ann. de med. vet. 1895). Fentzling, Schafscbild-
drüsen gegen Kropf bei Hunden
(Deutsche th. Wochenschrift 1895).
M
öller, Jodotkyrine gegen Struma beim Hunde (ibid. 1897). Anacker (Koch\'s
Encyclopaedie, Band 5).

Korte mededeelingen en referaten.

Gangraeiieuse mastitis by liet rund, door H. L.Ellerman Lz. —
Den 17de11 October 1899 werd door den vilder G. C. alhier een
op een wagen liggende goed gevoede koe ter onderzoek aangeboden,
welke volgens hem een ,,kwaad uier\'\' had en niet kon rijzen. Er
werd verlof tot slachten gegeven, echter onder uitdrukkelijk beding
dat niets van het geslachte dier zou worden verwijderd.

Bij het onderzoek na de slachting bleek het hart vettig gede-
genereerd ; op het endocardium, vooral van de rechter kamer,
waren gele vlekken aanwezig. De longen waren normaal, de
bronchiaal- en mediastinaalklieren echter een weinig vergroot en
sereus geïnfiltreerd. De lever was vergroot, vettig gedegenereerd
en op doorsnede korrelig, de portaalklieren vergroot en sereus
geïnfiltreerd. De milt was vergroot en in het midden verdikt;
in cle kapsel waren petechiale baemorrhagieën. De nieren waren
bleek, wasachtig van kleur, haar bastzelfstandigheid op doorsnede
bleek en haar mergzelfstandigheid hyperaemisch.

Het rechter achter kwartier van den uier was blauwzwart van
kleur, vergroot, terwijl bij insnijding uit de melkhuizen en de
aanwezige grootere en kleinere holten een stinkende ichoreuse stof
vloeide. De overige kwartieren waren normaal.

Het rechter achterbeen verkeerde geheel in ontsteking, was
sterk gezwollen, de spieren donker blauwzwart van kleur. In en
tusschen de spieren was een stinkende ichoreuse vloeistof aanwezig,
evenals in het zieke kwartier.

Na het wegnemen van de binnenveer van het linker achter-
been kwamen in het bindweefsel puntvormige bloedingen te voor-
schijn, welke ook in grooten getale aanwezig waren in het bind-
weefsel van de liesplooi. De hierin aanwezige klier was vergroot
en sereus geïnfiltreerd. Onder de schouders waren eveneens petechiale

-ocr page 263-

haemorrhagieën aanwezig. De schaam- en lendenklieren, de knie-
holteklier van het linker achterbeen, de oksel- en de boegldieren
waren sterk vergroot en sereus purulent ontstoken. De inwendige
kaak- en de retro-pharyngeale klieren waren niet vergroot, doch
op doorsnede sereus geïnfiltreerd. De darmscheilsklieren waren alle
sterk vergroot en in vele daarvan zijn etterhaarden aanwezig.

Het vleesch werd wegens de gevonden symptomen van septische
intoxicatie als schadelijk voor de gezondheid afgekeurd. Om den
zeldzaam voorkomenden uitgang van mastitis in gangraen bij
koeien, meen ik van dit geval melding te mogen maken.

Dordrecht, December 1899.

Septische intoxicatie by een ram, door H. L. Ellerman Lz. —
Den 9den October j.1. werd door den vilder C. keuring aange-
vraagd van het vleesch van een in zijn slachtplaats aanwezigen
ram. Volgens zijn mededeeling had dit dier met een natuurge-
noot slag geleverd en was ongeveer 36 uur daarna gestorven.

De dienstdoende onder-keurmeester L. liet dit vleesch met de
ingewanden naar het bureau voor vleeschkeuring overbrengen,
daar alle verschijnselen van septicaemie aanwezig waren.

Na aankomst aldaar werden, behalve de symptomen van een
natuurlijken dood, ook die van septicaemie door mij waargenomen,
waarvan ik geen nadere omschrijving geef. Alleen zij medege-
deeld, dat de kransvaten sterk gevuld en onder het epicardium
petechiale haemorrliagieën aanwezig waren. Het overigens geheel
intact zijnd pericardium opensnijdende, trok het mijn aandacht,
dat op, resp. in den wand der linker kamer een nog versch
bloedcoagulutn aanwezig was. Na voorzichtige verwijdering hier-
van kwam een knievormige, niet doorgaande verscheuring van
dien wand te voorschijn, welke een lengte van 5, een breedte
van ruim 1 en een diepte van ongeveer 1 cM. had, en waarvan
de randen franjes vertoonden. De hartspier verkeerde in een ge-
ringen graad van vettige degeneratie en op het endocardium, dat
overigens normaal was, bevonden zich petechiale haemorrliagieën.

Dat dit dier nog 36 uur na den strijd heeft geleefd, meen ik
te moeten toeschrijven aan het intact blijven van het endocar-
dium, daar bij doorgaande verwonding of bersting van dezen om-
vang een plotselinge dood niet achterwege zou zijn gebleven. Nu

-ocr page 264-

bij het vinden van op septieaemie wijzende symptomen in alle
liehaamslymphklieren, van petechiale haemorrhagieën in het bind-
weefsel tusschen de spieren en onder de serosa, alsmede van
vettige degeneratie der lever, moet mijns inziens de oorzaak van
den dood in een septische intoxicatie worden gezocht.

In hoeverre hier aan fragmentatio myoeardii (zie Kitt, Lehr-
buch der pathologisch-anatomischen Diagnostik,
S. 342) moet wor-
den gedacht, is moeielijk uit te maken, daar ik tot mijn leedwezen
geen microscopisch onderzoek der spier heb ingesteld.

Hoe dit zij, in de mij ten dienste staande literatuur trof ik
een dergelijke waarneming niet aan, waarom zij hier een plaats
vinde.

Dordrecht, October 1899.

Een mislukte spatoperatie, door W. J. Paimans. — De
stalhouder V. B. kocht voor een paar jaren een paard met een
spat, waaraan het min of meer kreupel liep. Desniettegenstaande
deed het zijn dienst uitstekend; het was ,,\'nen taaie".

Langzamerhand werd de kreupelheid echter heviger, zoodat het
ten laatste niet meer in staat was zijn werk behoorlijk te ver-
richten. Ook voor de slachtbank had het slechts weinig waarde
want ofschoon het de laatste maand haast niet meer geloopen
had, was het toch, door de voortdurende pijn, houtmager ge-
bleven.

Het spronggewricht was niet erg misvormd, enkel een ge-
wone spatknobbel was aanwezig; bijgevolg een mooi geval voor
de operatie van Bosi.

In overleg met den eigenaar zou ik deze op 28 October ver-
richten, maar door toevallige omstandigheden moest ik het werk
ten halve staken; ik kon alleen maar neurectomie van den
nervus tibialis doen. Onmiddellijk daarna was de kreupelheid
veel beter, zoo zelfs dat de eigenaar dacht, dat het paard wel
geheel hersteld zou zijn als de wond genezen was. Dat het dier
niet veel pijn meer had, bleek ook daaruit, dat het al heel gauw
begon te groeien.

De genezing der operatiewond ging zoo voorspoedig mogelijk,
namelijk per primarn, maar een weinig kreupelheid bleef toch
bestaan, zoodat besloten werd ook nog neurectomie van den

-ocr page 265-

nèrvus peroneus te verrichten. Hierna liep het paard onmiddellijk
volkomen rad. Deze wond genas niet geheel per primam, maar
overigens toch heel voorspoedig, zoodat zij veertien dagen daarna
reeds van weinig beteekenis meer was. De eigenaar liet toen
zijn paard meermalen voor kennissen en vrienden draven en op
30 November ook een toertje maken, ingespannen voor een
rijtuig.

Helaas, de vreugde zou niet van langen duur zijn. Den 2den
December kwam de eigenaar des morgens met het paard bij mij,
vragende of hij het, daar hij geen ander beschikbaar had, zou
kunnen gebruiken voor een reisje met een licht rijtuig naar O.,
op een afstand van ruim één uur gaans, over een goeden grind-
weg. Wijl niet de minste kreupelheid te bespeuren was en alles
goed scheen te zijn, had ik er geen bezwaar tegen.

Op de heenreis ging alles goed; op de terugreis werd het
allengs minder, en toen het bijna weer te huis was, verloor het
arme dier zijn hoornschoen en wandelde het, ofschoon hevig
kreupel, op het bloote hoefbeen verder naar den stal, om te
worden afgemaakt.

Os, 7 December 1899.

Mededeelingcii uit liet pathologisch laboratorium van het
abattoir te Rotterdam,
door H. G-. van Haukevelt.

I. Cystenvormige lymphangiomen aan het omentum majus van
een rund.

Eenigen tijd geleden had ik gelegenheid het omentum majus
van een rund te zien, dat op zijn inwendige (bursale) vlakte een
groot aantal blaasvormige aanhangselen droeg, welke geel, geel-
rood en rood gekleurd waren en de grootte hadden van een erwt tot
die van een hazelnoot. De blaasjes waren met een geelachtige vloeistof
gevuld, welke in sommige min of meer rood gekleurd was ge-
worden door uitgetreden bloed. Hierop berustte, de doorschijnend-
heid van den wand in aanmerking genomen, de kleurschakeering
der blaasjes. Behalve op genoemde plaats hingen nog zeer enkele
blaasjes aan het peritoneum parietale, ter hoogte van de musculi
psoas en iliacus internus.

Macroscopisch gezien schenen de cysten uit te gaan van het

-ocr page 266-

oppervlakkige blad van bet peritoneum; nergens waren ze dieper
ing e woeker d.

Een microscopisch onderzoek van den cystenwand bewees, dat
deze uit endotheliumcellen bestond met een weinig bindweefsel.

De vloeistof, welke in de blaasjes aanwezig was, bleek zuivere
lymphe te zijn; echter, zooals boven gezegd is, in sommige
cysten vermengd met een grooter of kleiner aantal roode bloed-
cellen.

Ik vatte het vermoeden op hier te doen te hebben met muU
tipele uitzettingen van lymphvaten. Werkelijk gelukte het mij, na
een paar uren zoeken, met behulp van vergrootglas en fijne
naalden, te zien, hoe een blaasje in directe verbinding stond
met een lymphvat. Vandaar dus,\'dat de blaasjes lymphe bevatten;
het hier en daar bijgemengde bloed zal waarschijnlijk uit de
vaatjes van den cystenwand zijn getreden, waar deze, bij het
grooter worden van het blaasje, werd omgeknikt.

Nooit had ik iets dergelijks gezien, evenmin vond ik het ergens
beschreven. Omtrent de oorzaak is na onderzoek van dit ééne
geval niets te zeggen. Lagere organismen waren niet in de cysten
aanwezig, de lymphe was steriel.

Twee maanden ongeveer na het hier beschreven geval vond ik
in het
Centralblatt far allgemeine Pathologie und pathologische
Anatomie
van 15 October 1899 een dergelijk geval vermeld, dat
bij een menscli was waargenomen. In genoemd tijdschrift komt
voor het ,,
Bericht über die Verhandlungen der deutschen patholo-
gischen Gesellschaft auf der 71 Versammlung cleutscher Natur-
forscher and Aerzte zu München von
17—23 September 1899."
In dit verslag nu lezen we een mededeeling van
Henke te Bres-
lau met eenige opmerkingen van anderen. Ik laat die mededee-
ling hier volgen:

,,Multipel cystenvormig lymphangioom van de buikholte.\'\'\'

In de buikholte vond men een groot aantal kleine en groote
cysten (tot de grootte van een noot); bijzonder veel bevonden er
zich op het omentum majus; verder in de bursa omentalis, op
lever- en miltkapsel. De cysten waren nergens
in de organen ge-
woekerd. Microscopisch bleken de blaasjes echte cysten te zijn,
met epithelium bekleed en met lymphachtige vloeistof gevuld.
Het was blijkbaar een echte nieuwvorming.

In de discussie, naar aanleiding van deze mededeeling gevoerd,

-ocr page 267-

zeiden Ziegler en Orth clat ze dergelijke gevallen gezien hadden ;
Borst vroeg of de cysten niet door hyaline degeneratie van
endotheliomen ontstaan konden zijn.
Virchow sprak de nieening
uit, dat de wijze van ontstaan der multipele cysten verschillend
kan zijn en dat ook vetweefsel cyste-acktig kan degenereeren.
Henke merkte ten slotte op, dat het microscopisch onderzoek
degeneratieve processen uitsloot, en dat er wellicht een congeni-
tale aanleg in het spel was.

Indien mijn geval hetzelfde is als dat van Henke, wat zeer
waarschijnlijk is, dan sluit ik mij op grond van mijn onderzoek
bij zijn meening aan, dat we niet met een degeneratieproduct
te doen hebben.

Indien het echter waar is, wat Henke zegt (of is het een
drukfout?), namelijk dat de cysten met
epithelium bekleed zijn,
dan is zijn geval niet hetzelfde als het boven beschrevene.
Hier toch was duidelijk een endothelium-wand. Het is, dunkt
mij, vrij raadselachtig, hoe men epitheliumcellen op sereuse vliezen
zou kunnen vinden, als ten minste die cellen in het intra-uterine
leven niet daarheen verdwaald zijn, wat ik moeielijk gelooven
kan, wanneer ik de wijze van voorkomen in het oog houd; ik
denk dus voor het naast aan een schrijf- of zetfout en dat het
geval van
Henke en het mijne identisch zijn.

Zooals boven gezegd, hebben we hier naar mijn meening
inderdaad te doen met uitzettingen van lymphvaten, welke zich
op het dunne peritoneum als blaasjes moeten voordoen. Commu-
niceert een blaasje aan twee zijden met een lymphvat, dan is
het iets als een varix aan een ader. Is er maar één communicatie,
dan zou het mogelijk kunnen zijn, dat een lymphvat-verstopping
aan de vorming van het blaasje is voorafgegaan. Hierop verder
redeneerende, zouden wij ons echter in nuttelooze hypothesen
verliezen; ik merk evenwel nog op, dat ik slechts één communi-
catie van blaasje en lymphvat heb kunnen vinden.

De naam welke ik hierboven heb geplaatst, is, zooals men
begrijpen zal, niet correct; ik nam hem van
Henke over, omdat
hij mij nog het best toescheen van al de namen, welke men
aan het geval zou kunnen geven.

-ocr page 268-

II. Alcalische reactie van vleesch van een dier dat aan uraemie
heeft geleden.

In de alcalische reactie van vleesch heeft men wel eens ge-
meend een kenteeken van bederf te bezitten. Het is echter
gebleken, dat vleesch, zelfs in hoogen graad van bederf, nog
zuur reageert; ten slotte gaat het wel alcalisch reageeren, maar
dan is het in een stadium, dat we beter onzen neus dan lak-
moespapier kunnen gebruiken !

Integendeel bestaat er een geval (mogelijk nog meerdere),
waarin het vleesch alcalisch reageert en volstrekt niet bedorven
is. Ik bedoel bij uraemie.

Den 19de11 September 1899 zag ik een geslachte koe (nood-
slachting) met het volgend sectiebeeld: hart en longen normaal;
lever: hyperfcrophische cirrhose; nieren: één schrompelnier in
hoogen graad, de andere sterk gehypertrophiëerd en aangedaan
door een nephritis mixta; milt: normaal; tractus intestinalis:
normaal; blaas : chronische cystitis.

Verder haemorrhagieën (meestal puntvormig, hier en daar grooter
en conflueerend) in de gansche subcutis, op alle fasciae, op de
pleura en op het peritoneum. Van alle deelen van het cadaver
gaat een ammoniakreuk uit, welke echter buitengewoon zwak is;
een stukje vleesch in water gekookt, verspreidt dezen reuk dui-
delijker.

Pathologische anatomische diagnose: uraemie als uitgang van
een chronisch nierlijden.

Daar in een dergelijk geval het bloed omzettingsproducten van
urine bevat, zoo vatte ik het vermoeden op, dat het vleesch een
alcalische reactie zou te zien geven, nam proeven in die richting
en vond:

1°. Dat een stuk versch vleesch op de sneevlakte zwak, maar
duidelijk alcalisch reageerde.

2°. Dat een fascie sterker alcalisch reageerde dan het vleesch.

3°. Dat na 24 uur een versche sneevlakte door het vleesch
zwakker alcalisch reageerde dan den vorigen dag.

4°. Dat na 48 uur de reactie neutraal was.

5°. Dat na drie dagen de reactie zuur geworden was.

Indien het vleesch dus 2—3 dagen oud is, hebben de normale
zure producten (melkzuur, enz.) de alcalische urine-bestanddeelen
geneutraliseerd.

-ocr page 269-

In verband met deze laat optredende zure reactie van bet
vleesch, trad ook de lijkstijfheid even laat op.

III. Algemeene metastatische actinomycose.

Hoewel de actinomycose bij het rund een, vooral in sommige
streken dikwijls voorkomende ziekte is, zoo betreft zij toch in
bijna alle gevallen zuiver locale processen, door directe infectie
van buitenaf tot stand gekomen.

Bij den mensch schijnen, behalve de langs het digestie-kanaal
of\' de ademhalingsorganen per continuitatem voortgeleide actino-
mycose, nog al eens voor te komen de zoogenaamde praever-
tebrale phlegmonen, waarbij van boven naar onderen alle organen
vóór de wervelkolom gelegen achtereenvolgens worden aangetast:
de infectie begint dan gewoonlijk in een der organen om of
nabij de mondholte gelegen, een verbreiding per contiguitatem
dus. Echte metastasen zijn zeldzaam, en worden zij al eens aan-
getroffen, dan is het gewoonlijk een quaestie van een of meer
ingewanden, als bijv. longen, lever, nieren.

Lymphklier-actinomycose vinden we alleen vermeld daar, waar
het gevallen betreft waarin die klieren in onmiddellijk verband
met primair aangedane organen staan, en waarbij derhalve van
geen echte metastasen sprake is (bijv. mondholte met keelgangs-
of subparotideale klieren, longen met bronchiaal- en mediastinaal-
klieren, darmen met darmscheilsklieren).

Ik laat hier volgen, wat in de te mijnen dienste staande
literatuur over deze zaak wordt gezegd.

Billkoth und Winiwarter, Allgemeine chirurgische Pathologie
und Therapie
, S. 565. Metastasen kunnen in de meeste in-
wendige organen voorkomen. Schrijvers noemen hier geen klieren
en de haarden embolisch, m. a. w. langs cle bloedbaan tot stand
gekomen. Zij zeggen verder niets van de verbreidingswijze.
Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau: Onder omstandigheden
(! v.
H.) kan de actinomycose zich generaliseeren; het is echter
uiterst zeldzaam.
Hertwig noemt één varken, de eenige onder
verscheidene millioenen varkens te Berlijn geslacht. Bij dit dier
waren aangetast uier en rugwervels. Ook zijn te Berlijn 2 ossen met
algemeene actinomycose geslacht. In aansluiting met actinomyces-
haarden aan den kop hadden deze dieren haarden in longen en
lever, en bij één waren in den omtrek van de nieren eveneens

-ocr page 270-

haarden aanwezig. Verder heeft Jensen embolische actinomyces
in twee halswervels van een koe gezien.

Ziegler, Allgemeine Pathologie und pathologische Anatomie,
Band I, S.
654. Bij de locale processen kunnen metastasen
komen en wel door directe doorbraak van de woekering in de
bloedbaan, doch dit is tamelijk zeldzaam.

Flügge, Die Microorganismen, Th. II, S. 55. De versprei-
ding van in het weefsel gedrongen actinomyces komt tot stand,
eensdeels door den groei van het organisme (alzoo per continui-
tatem), anderdeels door verplaatsing der kiemen door den lymph-
stroom of door wandelcellen (phagocytose). In laatstgenoemde
cellen heeft men vaak fragmenten van een actinomyces-vegetatie
gevonden,

Centralblatt für Bacteriologie, XXV Band, n°. 17, S. 617.
Volgens onderzoekingen van
Gasparini verspreidt de actinomyces
zich langs de lymphwegen. Bij injectie van actinomyces in de
pleuraal- of peritoneaalholten bleef de aandoening tot die holte
beperkt, waar was inspoten.

Jahresbericht, Bau mg artkn und Tangl, 1889. Hamburger, Vir-
chow\'s
Archiv, Bnd. CXV11, 1889, S. 423. Beschrijving van een
geval van actinomycose van ribben, femur en tibia van een paard.
Dit was waarschijnlijk een geval van metastase in de beenderen,
uitgegaan van een klein wondje aan een been.

Ibid. 1890, blz. 406. Boström, Untersuchungen über die Actino-
mycosis des Menschen
, Ziegler\'s Beiträge, Bnd. IX, 1890, Heft 1.
„De actinomyces veroorzaakt geen ettering, evenmin lymphklier-
metastase en kan clus niet tot de infeciieuse granidatiegezwellen
worden gerekend."

Ibid. 1891; Knoll, Berliner thierärztliche Wochenschrift 1891,
n°. 23, ,,Actinomycosis bij een varken \'. In de linker onderribstreek
bevond zich een actinomycotische nieuwvorming van 20 eM.
lengte en 12 cM. breedte; verder waren kleine haarden aan-
wezig in de lever, de longen, op de pleura costalis en in de tong.

Ibid. 1895, bldz. 439: Messner, Zeitschrift für Fleisch-und
Milchhygiene, Bd.
6, Heft 2, S. 31. M. publiceert een van die
zeldzame gevallen van generalisatie van actinomycose bij het
rund, welke daarom groote beteekenis bezitten, wijl in den
laatsten tijd door autoriteiten is beweerd (zie
Friedberger
und Fröhner, Handbuch der speciellen Pathologie und \'Therapie,

-ocr page 271-

4te Aufl., Bnd. 2, S. 511, dat de actinomyces slechts in het
met de graankafjes samenhangende ontwikkeling-s- stadium patho-
geen is, dat hij echter, eenmaal in het dierlijk lichaam aan-
gekomen, niet meer voor overdraging vatbaar is. Deze bewering
wordt door het voorkomen van gegeneraliseerde actinomycosis
direct wederlege! (
Johne).

Tot mijn genoegen ben ik in staat hier een geval van actino-
mycosis mede te deelen, dat de meening van
Eriedberger en
Fböhnkr e. a. direct weerlegt. In Augustus van het afgeloo-
pen jaar werd ik op zekeren dag door een dienstcloenden keur-
meester verzocht een rund te komen beoordeelen, dat volgens
hem aan algemeene tuberculose lijdende was geweest. Ik vond
een dier waarbij in longen, lever, nieren, boegklieren, vang-
klieren, knieholteklieren, onderschouderklieren, mediastinaal- en
bronchiaalklieren, in drie rugwervels en in twee borstbeen-
stukken haarden aanwezig waren, welke men a priori voor
tuberculeus kon houden. Ook bevond zich een tumor ter grootte
van een kinderhoofd aan den buikwand in de linker onderflank-
streek. Later vond ik ook haarden in de tong.

Het aspect der haarden op doorsnede, namelijk het dikke
bindweefselomhulsel, bracht mijn vermoeden op tuberculose aan
het wankelen; de haarden in de tong waren typische actinomyces-
haarden. Ik begon derhalve aan de mogelijkheid te denken, of
niet alle haarden van actinomycotischen aard zouden kunnen zijn.

Dit vraagstuk was gemakkelijk op te lossen. Ik maakte uit
alle genoemde organen microscopische praeparaten, op de wijze
zooals men dat bij het onderzoek op actinomyces pleegt te doen.
Bij dit onderzoek vond ik inderdaad in alle haarden duidelijk
actinomyces; in de achttien praeparaten welke ik maakte, ont-
braken de typische koloniën in geen enkel. Ook de tumor aan
den buikwand bleek van actinomycotischen aard te zijn.

Door dit geval is mijns inziens bewezen, dat, zij het dan ook
zeldzaam, de actinomyces zich van een primairen haard uit kan
generaliseeren, op geheel dezelfde wijze als de tuberculose, zoowel
langs bloed- als lvmphwegen.

Wat in het hier medegedeelde geval de primaire haard
is geweest, is niet met zekerheid te zeggen; in de longen was
het proces het meest gevorderd, terwijl in de overige organen
haarden van ongeveer gelijke grootte aanwezig waren. Het is

-ocr page 272-

dus niet onmogelijk, dat liet proces in de longen begonnen is.

Het snel groot worden der longhaarden kan echter ook door
een secundaire infectie, bijv. roet streptococcen geschieden, waar-
voor in dit geval werkelijk de groote weekheid dier haarden zou
pleiten.

In de darmen noch in de darmscheilsklieren was iets van
actinomyces te bespeuren; de lever-infectie moet clus langs de
bloedbaan hebben plaats gegrepen. De haarden in de tong waren
er gelijkmatig in verspreid, zoodat we ook daar geen primaire
infectie kunnen aannemen.

Er bestaat nog de mogelijkheid dat de infectie is tot stand
gekomen langs een wondje en vervolgens langs het beenmerg,
terwijl later van daar de metastase heeft plaats gehad. De been-
deren zijn evenwel niet onderzocht kunnen wordenzoodat dit
in het duister moet blijven.

Een andere mogelijkheid is nog, dat het gezwel aan den buik-
wand de primaire actinomycotische affectie (van een wond bijv.)
voorstelt en dit is wellicht het gemakkelijkst aan te nemen.

Is op een of andere wijze de lymphstroom geïnfecteerd, dan
kan de generalisatie bij eenigszins sterke infectie gemakkelijk via
den ductus tlioracicus langs de bloedbaan plaats grijpen. Ik zou
willen voorstellen in een geval als het bovenstaande te spreken van
algemeene metastatiscke actinomycose, in plaats van ,,algemeen e
actinomjcose", niet de begripsverwarring voor oogen, welke de
naam ,,algemeene tuberculose" sticht, als die naam gebruikt wordt
voor iets wat metastatisclie tuberculose is, dat is in bijna alle
gevallen.

Rotterdam, Januari 1900.

De oorzaak der heeivschende haematurie by het rund. —

Jackschath, veearts te Pollnow, deelt in de Berliner thierärzt-
liche Wochenschrift
van 7 December 1899 „voorloopig" mede,
dat hij de oorzaak der in Pommeren menigvuldig voorkomende,
enzoötische haematurie bij runderen meent te hebben gevonden.
Als zoodanig beschouwt hij een micro-organisme, dat hij in 53
gevallen aantrof in het bloed van het levende dier en in 1.0

-ocr page 273-

gevallen bij het doode dier, hetzij in het bloed of in kneuzings-
praeparaten van de milt, of in sediment van de blaas. De microbe
laat zich goed kleuren met
Löffler\'s blauw en heeft een deels
ovale, deels boonvormige gedaante. Binnen in de lichaampjes
bevinden zich een of meer korreltjes.

De overgang geschiedt niet van dier op dier, doch door middel
van teken (ixodiden) of door het water dat op de weiden, alwaar
telkens weder haematurie voorkomt, wordt aangetroffen.

Jackschath zal zijn onderzoekingen in den aanstaanden zomer
voortzetten. W. C. S.

De gunstige werking van creoline by miltvuur. — Meer
en meer hoopen zich de waarnemingen op van de goede gevolgen
der toediening per os van creoline bij aan miltvuur lijdende
runderen. In de
Berliner tliierarzüiche Wochenschrift van 7 December
1899 deelt cle veearts Hansen te Flensburg wederom enkele
gevallen daarvan mede.

Bij een plotseling ziek geworden koe constateerde hij miltvuur;
een uur daarna stierf het dier; sectie en microscopisch onderzoek
bewezen de juistheid der diagnose.

Twee dagen later werd een andere koe ziek onder geheel
dezelfde verschijnselen als de eerste; aan het bestaan van milt-
vuur was geen twijfel, zoodat
Hansen een spoedigen exitus letalis
voorzag. Toch liet hij het dier 30 gram creoline in een fleseh
haverslijm ingeven, met het verrassende resultaat dat reeds na
een uur beterschap ontstond. Toen \'s avonds de temperatuur
weer begon te stijgen, schreef hij nogmaals 20 gram creoline
voor. Na 7 dagen was de koe, welke 3-maal daags een eetlepel
creoline had bekomen, geheel hersteld.

Nog twee runderen in denzelfden stal werden ziek onder
verschijnselen van miltvuur; deze dieren waren bezoedeld geworden
met het bloed der gestorven koe. Daar onmiddellijk creoline
werd toegediend, ontwikkelde de ziekte zich niet ten volle, terwijl
beide na verloop van 5 resp. 7 dagen geheel hersteld waren.

De overige dieren in den stal kregen gedurende 8 dagen
prophylactisch creoline; alle bleven gezond. W. O. S.

-ocr page 274-

Refractie-anomalieën by onze huisdieren. — Nou onderzocht
door middel van de skiascopie de breking van het oog bij het
paard en het rund, en kwam tot geheel andere resultaten dan
vroegere onderzoekers. Van 211 paarden waren 146 hyperme-
troop = 69 percent, 37 emmetroop ~ \\1\\ percent en 28
myoop — 13 percent. De graad van de hypermetropie schom-
melde tusschen 0,5 en 2 D., die der myopie tusschen 1 en 3 D.,
zelden bedroeg deze 4 D.

Noli gelooft dat er verschil in breking van het oog bestaat
bij de onderscheidene paardenrassen; dat mannen als
Carrère,
Smith, Njcolas
et Fromagbï, en Möller (onze in dit opzicht
zoo verdienstelijke collega\'s
Ballatn\'gke en Frederikse worden niet
genoemd) fouten zouden hebben gemaakt bij hun onderzoek, wil
hij niet aannemen.

Hij ging de refractie ook na bij 100 runderen; daarvan waren
42 hypermetroop, 26 emmetroop en 32 myoop. De graad van
de hypermetropie schommelde tusschen 0,5 en 1 D., die der
myopie tusschen 1 en 3
D. {11 nuovo Ercolani 1899, blz. 321 ;
Deutsche thierdrztliche Wochenschrift 1900, n°. 7.)

w. c. s.

Verslag omtrent een onderzoek naar miltvuurkiemen in
buitenlandsch graan,
door J. F. Laméris en dr. D. A. de
Jong Jzn
. — Dit verslag, geplaatst in de Nederlandsche Staats-
courant
van 6 December 1899, n°. 287, bevat het onderzoek
omtrent de aanwezigheid van miltvuursporen in afval van graan,
afkomstig uit Rusland en uit Amerika. Het was door een
meelfabriek te Vlaardingen in den handel gebracht en het
vermoeden bestond dat het voederen er van aanleiding zou hebben
gegeven tot het optreden van miltvuur onder het vee van
eenige landbouwers in de provincie Zuid-Holland; bij onthouding
van het verdachte voedingsmiddel kwamen geen nieuwe ziekte-
gevallen meer voor. Ook in de provinciën Noord-Brabant, Lim-
burg en Utrecht werd het afval gevoederd; de districtsveeartsen
in de beide eerstgenoemde provinciën meenden voorgekomen
miltvuurgevallen niet met het voedsel in verband te moeten
brengen, terwijl de districtsveearts te Utrecht 7 gevallen van

-ocr page 275-

miltvuur vermeldde waarin wel, tegenover 11, waarin niet van
het bedoelde voeder gebruik was gemaakt.

Het afval bleek bij onderzoek te bestaan uit graankorrels,
gedeeltelijk door kalander aangevreten en uit verschillende zaden
van onkruiden, alsmede uit stukjes droge aarde en droge faeces.

Een reeks van 7 proeven wordt beschreven, waarbij kleine
dieren, voor miltvuur vatbaar (muizen, caviae), met het te onder-
zoeken graan werden geïnfecteerd, maar geen enkel sterfgeval
aan miltvuur werd waargenomen, en ook gelukte het niet door
het aanleggen van culturen miltvuurkiemen te isoleeren. Inspuiting
van het graan-extract veroorzaakte bij twee muizen een spoedigen
dood, terwijl bij caviae na de enting langzaam verdwijnende
zwellingen optraden, welke soms tot afsterving of abseesvorming
aanleiding gaven. Deze pathogene werking was het gevolg van
cle aanwezigheid van een klein staafje met afgeronde uiteinden,
dat veel overeenkomst met bacillus coli communis vertoonde,
maar daarvan toch in enkele opzichten afweek; het werd door
middel van plaatculturen uit het onderzochte graan geïsoleerd
en. door de onderzoekers „
graanbaciUW\' genoemd.

I)e pathogene werking daarvan werd bij een groot aantal proef-
dieren, ook bij konijnen, honden, geiten, lammeren en kalveren
beproefd. Het gevonden micro-organisme heeft in vrij hevige
mate pathogeen, resp. toxisch, bij verschillende proefdieren gewerkt.
,,Deze werking geleek echter in de groote meerderheid der gevallen
op die, welke door bacillus coli communis wordt uitgeoefend,
wanneer deze splijtzwam met eenige pregnante virulentie is toegerust.
In enkele gevallen deed cle werking denken aan die der bacteriën
van de haemorrhagische septicaemie. Het sectiebeeld, en vooral
de verspreiding der bacillen in de organen, waren daarvan
verschillend."

De morphologische, cultuur- en andere eigenschappen van den
graanbacillus worden uitvoerig aangegeven, waarbij o. m. blijkt,
dat hij in veel opzichten op den bacillus coli communis gelijkt,
„daarvan door het gemis van indolproductie, den groei op aard-
appel en het niet ontkleuren van neutraalrood afwykt en door
deze laatste eigenschap meer op bacillus typliosus gelijkt". Ook
omtrent het agglutineeren door het serum van geïmmuniseerde
dieren werden proeven genomen.

Het resultaat van het onderzoek is:

-ocr page 276-

\'1°. „Dat liet door ons onderzochte bnitenlanclsche graan of
graanafval
geen miltvuur kiemen deed vinden, en derhalve, met het
oog daarop, niet als voedsel voor vee behoeft te worden gemeden.

2°. Dat voedering van het graan bij muizen coccidiosis deed
ontstaan.

3°. Dat de pathogene werking van het graan bij vele der
gebruikte proefdieren moet worden toegeschreven aan het daarin
voorkomen van een
tot de colibacülen behoor end micro-organisme."

v. E.

Anatomisch instituut te Berljjn. — De veeartsenijkundige
hoogeschool te Berlijn zal worden verrijkt met een nieuw ana-
tomisch instituut. Daarvoor is 308000 Mark toegestaan, welk
bedrag over drie jaar is berekend; voor het eerste jaar wordt
120000 Mark verbouwd. (
Thierarztliches Centralblatt, 1 Februar 1900.)

W. G. S.

Hygiënisch instituut te Hannover. — De veeartsenijkundige
hoogeschool te Hannover krijgt een hygiënisch instituut, waarvan
de bouwkosten, zonder de inwendige inrichting, op 127000 Mark
zijn berekend. Voor het onderzoek naar heerschend voorkomende
ziekten zijn, evenals het vorig jaar, 80000 Mark toegestaan.

In Duitschland worden aan de veeartsenijscholen hygiënische
instituten (proefstations voor heerschende ziekten) gebouwd,
nieuwe inrichtingen gesticht en het gelieele veterinair-wezen in
elke richting bevorderd en gesteund.
(Thierarztliches Central-
blatt, 1 Februar WW.)
 w.c. s.

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

REGLEMENT DER MAATSCHAPPIJ.

HOOFDSTUK I.

Doel.

Art. 1. Het doel der maatschappij is liet bevorderen der veeartsenijkunde.\'
Art. 2. De maatschappij zal dit doel trachten te bereiken door:

a. onderlinge samenkomsten der veeartsen;

b. het behandelen van veeartsenijkundige en van op veeartsenijkunde be-
trekking hebbende onderwerpen;

-ocr page 277-

c. het zich in verbinding stellen met binnen- en buitenlandsche genoot-
schappen van veeartsenijkunde, geneeskunde, veeteelt, landbouwkunde
en nijverheid;

cl. het uitgeven van eeu tijdschrift, tevens orgaan der maatschappij;

e. alle andere geoorloofde middelen, die haar ten dienste zullen staan.

HOOFDSTUK II.

Samenstelling der Maatschappij.

Art. 3. De maatschappij is samengesteld uit bijzondere afdeelingen en ééne
algemcene afdeeling.

De afdeelingen bestaan alleen uit gewone leden.

Art. 4. De maatschappij kan eereleden en correspondeerende leden benoemen.

Art. 5. De zetel der maatschappij is gevestigd te Utrecht.

HOOFDSTUK III.

Van de Leden.

Art. 6. Tot eereleden zijn benoembaar zij, die belangrijke diensten bewijzen
aan de maatschappij of aan de wetenschap.

Zij worden door het hoofdbestuur of door eene bijzondere afdeeling voor-
gesteld en in eene algemeene vergadering bij meerderheid van 2/3 der aan-
wezige stemmen benoemd.

Art. 7. De eereleden worden uitgenoodigd tot het bijwonen der algemeene
vergaderingen en tot het inzenden van berichten overeenkomstig het doel der
maatschappij, terwijl zij tevens het tijdschrift ten geschenke ontvangen.

Zij brengen geen stem uit.

Art. 8. Tot gewone leden zijn benoembaar allen, die belang stellen in de
bevordering der veeartsenijkunde.

Art. 9. Zij, die lid der maatschappij wenschen te zijn, zonder deel uit te
maken van eene bijzondere afdeeling, kunnen, op hunne schriftelijke aanvraag
aan den eersten secretaris, door het hoofdbestuur benoemd worden. De be-
noeming geschiedt bij meerderheid van stemmen door minstens drie leden
van het hoofdbestuur.

Zij vormen de algemeene afdeeling.

Art. 10. Leden van bijzondere afdeelingen kunnen, met ingang van een
maatschappelijk jaar, tot de algemeene afdeeling overgaan, mits zij daarvan
te voren kennis gegeven hebben aan het bestuur hunner bijzondere afdeeling
en aan den eersten secretaris.

Leden der algemeene afdeeling, die lid eener bijzondere afdeeling wenschen
te worden, doen daartoe schriftelijk aanvraag bij het bestuur dier afdeeling.
Van hunne benoeming, die steeds ingaat met een maatschappelijk jaar,
geven zij kennis aan den eersten secretaris.

Leden der maatschappij, die eene nieuwe afdeeling gevormd hebben, geven
daarvan onverwijld kennis aan den eersten secretaris.

Art. 11. De correspondeerende loden worden door het hoofdbestuur of door
eene bijzondere afdeeling voorgesteld en in eene algemeene vergadering be-
noemd bij meerderheid van stemmen.

Zij deelen in de voorrechten der eereleden en brengen eveneens geen stem uit.

Art. 12. De bijzondere afdoelingen bepalen zelve het bedrag van de con-
tributie har er leden.

Zij storten jaarlijks voor ieder lid f 4 in de kas der maatschappij.

Do leden der algemeene afdeeling betalen jaarlijks, vóór of op den eersten
Mei, aan den penningmeester der maatschappij
f 5 voor hun lidmaatschap.

Wie lid der maatschappij wordt in de tweede helft van het jaar, betaalt
voor dat jaar halve contributie, te voldoen binnen een maand na zijne be-
noeming.

Het maatschappelijk jaar wordt gerekend van 1 Januari tot ultimo December.

-ocr page 278-

HOOFDSTUK IY.

Van de bijzondere afdeelingen en haar bestuur.

Art. 13. Een getal vau vier leden is voldoende om eene afdeeling te vormen.

Art. 14. Jaarlijks vóór 1 Mei zenden de besturen aan den eersten secretaris
een ledenlijst en aan den penningmeester de contributie over liet loopende
jaar, terwijl zij vóór den 15ien Augustus een verslag indienen omtrent de
werkzaamheden en den toestand der afdeeling gedurende het afgeloopen jaar.
Vóór 1 Januari doen zij opgave van den naam van het lid, dat voor het
volgende maatschappelijke jaar namens de afdeeling zitting neemt in de
commissie, bedoeld in art. 29.

Art. 15. Iedere afdeeling heeft haar eigen huishoudelijk reglement, over-
eenkomende met het doel der maatschappij. Dit reglement moet, alvorens
in werking te kunnen treden, door het hoofdbestuur goedgekeurd zijn.

Art. 16. De toezending van brieven en stukken geschiedt portvrij door de
secretarissen aan den eersten secretaris en omgekeerd.

HOOFDSTUK V.

Van het Hoofdbestuur.

Art. 17. Het hoofdbestuur bestaat uit vijf leden, zijnde een voorzitter, een
ondervoorzitter, een eerste en een tweede secretaris en een penningmeester-
bibliothecaris.

Art. 18. De leden van het hoofdbestuur worden in eene algemoene ver-
gadering gekozen uit de gewone leden.

Art. 19. Jaarlijks treedt één der leden van het hoofdbestuur af. De voor-
zitters en de tweede secretaris zijn eerst na verloop van een jaar, de eerste
secretaris en de penningmeester-bibliothecaris dadelijk herkiesbaar.

Door elke bijzondere afdeeling wordt voor iedere vacature vóór 1 Mei een
candidaat gesteld en aan het hoofdbestuur opgegeven. Het hoofdbestuur
brengt op het programma voor do aanstaande algemeene vergadering de
volledige candidatenlijst ter kennis van de leden.

Do aftreding geschiedt op ultimo December en verder naar tijd van be-
noeming, met dien verstande, dat ieder lid, benoemd voor eene niet periodieke
vacature, aftreedt op den tijd dat zijn voorganger zou afgetreden zijn.

Art. 20. De secretarissen kunnen schrijftoonen en porto\'s in rekening brengen.

Art. 21. De secretarissen houden van alles aanteekening in een register
en handelen in overleg met den voorzitter of diens plaatsvervanger. De tweede
secretaris is meer in het bijzonder belast met de belangen der algemeene
afdeeling en met de verzending der tijdschriften en programma\'s.

Art. 22. Het hoofdbestuur brengt jaarlijks in de algemeene vergadering
een verslag uit over den toestand van de maatschappij, van hare geldmiddelen
en van de bibliotheek.

Art. 23. Het hoofdbestuur dient in elke gewone algemeene vergadering
eene begrooting in voor het volgende jaar, welke begrooting, op het programma
mede te deelen, niet mag overschreden worden zonder toestemming der ge-
combineerde vergadering, bedoeld in art. 29.

Art. 24. Het hoofdbestuur vergadert zoo dikwijls als dit in hot belang der
maatschapinj door den voorzitter en twee andere loden wordt noodig geacht.
De eerste secretaris vermeldt op het convocatie-biljet do te behandelen zaken.

Art. 25. Aan de loden van het hoofdbestuur, aan de commissie bedoeld
iu art. 29 en aan de door de algemeene vergadering benoemde commissiën
kunnen, volgens een door de algemeene vergadering vast te stollen tarief,
reis- en verblijfkosten worden vergood, mits hunne desbetreffende declaratiën
binnen drie maanden bij bet hoofdbestuur worden ingediend. Declaratiën
dienaangaando, later ingediend, komen voor vergoeding niet meer in aanmerking.

In bijzondere gevallen kan door bot hoofdbestuur ocno afwijking van deze
laatste bepaling worden toegestaan.

-ocr page 279-

HOOFDSTUK VI.

\'Van de algemeene vergaderingen.

Art. 26. Jaarlijks in de maand September wordt eene algemeene vergade-
ring gehouden.

Iedere bijzondere afdeeling wordt vertegenwoordigd door haar afgevaardigde.

Art. 27. In de jaarlijkaohe algemeene vergadering wordt bepaald waar do
volgende zal gehouden worden.

Art. 28. Het hoofdbestuur is bevoegd, om zeer gewichtige en dringende
redenen, buitengewone algemeene vergaderingen te beleggen en bepaalt
daarvoor den tijd en de plaats.

Art, 29. Het hoofdbestuur is verplicht met eene commissie uit de bijzondere
afdeelingen in een gecombineerde vergadering overleg te plegen aangaande
bijzondere gevallen of maatregelen, welke niet tot de eerstvolgende algemeene
vergadering kunnen worden uitgesteld, of waarover het, alvorens eene beslissing
te nemen, het gevoelen der bijzondere afdeelingen wenscht te vernemen.

Tot lid dezer commissie wordt telkens voor één jaar door ieder der
afdeelingen één harer leden aangewezen.

Tot deze gecombineerde vergadering worden de leden der commissie,
bovenbedoeld, tijdig door den eersten secretaris opgeroepen, met opgave
der te behandelen zaken.

Art. 30. De leden der algemeene afdeeling stemmen persoonlijk.

De afgevaardigden der bijzondere afdeelingen moeten voorzien zijn van
een volmacht van het bestuur hunner afdeeling, waarin tevens vermeld zijn
het aantal en de namen der leden, welke aanwezig waren, in de vergadering,
waarin hunne benoeming tot afgevaardigde plaats vond.

Bij de stemming over een voorstel, dat in het programma opgenomen is,
wordt door de afgevaardigden de uitslag medegedeeld van de stemming
(voor elke stem in het bijzonder), die over dat voorstel in hunne afdeeling
plaats heeft gehad.

Leden van bijzondere afdeelingen kunnen persoonlijk hun stem uitbrengen
als zij de afdeelingsvergadering, in het tweede lid van dit art. bedoeld, niet
bijgewoond hebben.

Art. 31. Het hoofdbestuur maakt van de werkzaamheden van elke alge-
meene vergadering een programma op, dat minstens twee maanden te voren
gezonden wordt aan de leden der algemeene afdeeling en, door tusschen-
komst der afdeelingsbesturen, aan de leden der bijzondere afdeelingen, verder
aan de eereleden en aan de correspondeerendo leden.

Art. 32. Het hoofdbestuur \'bepaalt do twee achtereenvolgende dagen
waarop en de plaats waar de algemeene vergadering zal worden gehouden;
op don eersten dag worden uitsluitend huishoudelijke werkzaamheden aan
de orde gesteld.

Art. 33. Voorstellen van bijzondere afdeelingen en van leden, ter behandeling
in een gewone algemeene vergadering, worden in het programma voor die
vergadering opgenomen, als zij vóór 1 Juni bij den eersten secretaris ingekomen
en voldoende blijfeen toegelicht te zijn.

Art. 34. Omtrent al de te behandelen zaken, de maatschappij betreffende,
brengt het hoofdbestuur een praeadviés uit.

Art. 35. De voorzitter leidt do vergadering en kan in dringende gevallen
het woord ontnemen.

Art. 36. Aan ieder lid, dat zulks verlangt, wordt in de algemeene vergadering
hot woord gegeven, doch niet meer dan drie malen over hetzelfde onderwerp.

In de algemeene vergadering wordt beslist bij meerderheid van stemmen.

Bij staking van stemmen over een voorstel wordt dit geacht te zijn
verworpen.

Stemming over personen moet schriftelijk geschieden,

-ocr page 280-

HOOFDSTUK VII.

Van het Tijdschrift.

Art. 37. Het tijdschrift der maatschappij wordt, onder medewerking van
het hoofdbestuur, uitgegeven door een comité van redactie, waarvan de leden
in eene algemeene vergadering benoemd worden voor den tijd van drie volle
jaren en na hunne aftreding herkiesbaar zijn.

Art. 38. Het tijdschrift zal, als orgaan der maatschappij, de verslagen
van hare werkzaamheden bevatten.

Art. 39. Aan elk der bijzondere afdeelingen wordt één exemplaar van het
tijdschrift, henevens één exemplaar van alle gedrukte stukken, van de
maatschappij uitgaande, voor haar archief toegezonden.

Slotartikel. Wanneer in een gewone algemeene vergadering 2j$ der stem-
hebbende leden wijziging van dit reglement verlangen en daartoe een voorstel
doen, worden, staande die vergadering, bij meerderheid van stemmen, twee
leden benoemd, die met den voorzitter der maatschappij de commissie zullen
uitmaken tot herziening van het reglement.

Deze commissie brengt vóór 1 Mei van het volgend jaar haar oordeel
over de verlangde wijziging uit, dat met hare daartoe betrekkelijke voorstellen
in het programma voor de volgende algemeene vergadering opgenomen
wordt. Deze voorstellen tot wijziging van het reglement wrorden vóór alle
andere behandeld.

Wijzigingen van het reglement worden vastgesteld bij meerderheid van
2/s der stemmen.

Vastgesteld in de algemeene vergadering, den 23"c" September 1899
te Utrecht gehouden.

M. H. J. P. THOMASSEN, Voorzitter.

D. VAN DEE SLUIJS, Eerste Secretaris.

Kort verslag van het wetenswaardige, behandeld
in de vergadering der afdeeling Gelderland—
Overijsel, op 23 Januari 1900.

De heer Kroon brengt den morbus maculosus equorum ter
sprake. Hij is ook de meening toegedaan, dat deze ziekte haar
oorsprong vindt in de opneming van giftige stoffen in het bloed;
deze maken dat de vaatwand minder weerstandbiedenu wordt,
waardoor uittreding van bloed en uitzweeting van serum. De
plaats van vergiftvorming vindt hij dikwijls als te zijn bij goed-
aardige-droes de klieren; een treffend voorbeeld haalt hij aan:
een paard, lijdende aan parotis-zwelling, krijgt pelecbiaaltyphus
nadat de klier eenigen tijd geleden in zwelling was verminderd.
In den beginne is er geen noemenswaardige ternperatuurs-verhoo-
ging en geen versnelde pols, later ontstaan die pas. Hij neemt
met
Dieckerhofe aan, dat er een primaire plaats voor het ontstaan
der ziekte moet zijn. De paardenarts
üe Jong deelt mede, dat
petechiaal-typhus in Indië geregeld na goedaardige-droes optreedt;
de heer
Th. L, Arnïz merkte dien na neuskeelcatarrh op.

-ocr page 281-

De heer Kroon maakt melding vau een abnormaliteit in het
gebit vau een 4-jarige koe; in een der kaaktakken was een kies
afwezig, de tegenovergestelde groeide zoo lang door, tot het kauwen
belemmerd werd; na afbëiteling daarvan ging het normaal.

De heer Baerends vond bij sectie als oorzaak van heupkreu-
pelheid bi] het paard een verscheuring van den kruisbeens-darm-
beensband.

De heer Ovbrbeek vindt het voor de slokdarmsnecle bij koeien
niet noodzakelijk hechting te verrichten; anderen vinden het zelts
niet wenschelijk.

De heer Schurink wijst op het gunstig effect, wat meermalen
gelegen is in de operatieve behandeling van vergroeiingen, welke
dikwijls bij koeien plaats vinden in de tepelholte, waardoor de
aanvoer der melk geen gelijken tred kan houden met het uitmelken.
Wanneer de operatie onder zorgvuldige antiseptische maatregelen
wordt verricht, behoeft men geen complicaties te vreezen.

Ook vestigt hij nogmaals de aandacht op het „poudre de Roux".
In drie achtereenvolgende gevallen had hij er geen resultaten
mede verkregen. Waaraan is dit toe te schrijven ? Aan den minder
frisschen toestand ? Bij het ontvangen had het „poudre" blijkbaar
geleden; aan den kant van de massa was schimmelvorming. Ook
was de sterke geur niet zoo duidelijk als bij de vorige zendingen.
Aan het verwijderen van de werkzame stof? Spreker had uit een
paar doozen macroscopisch een kristallijne stof in den vorm van
kluitjes verwijderd, ten einde die op de vergadering te toonen en
er zijn verwondering over uit te spreken, dat die stof niet genoemd
is geworden als resultaat van het ambtelijk onderzoek in Zwitserland.

De heer Th. L. Arntz merkt op, dat, waar het bij andere
medicatie schijnbaar zonder succes bleef, hij meermalen bevond,
dat de secundinae door de behandeling wel los gemaakt waren,
maar niet werden uitgedreven. Een eenvoudige extractie was dan
voor verwijdering voldoende.

Volgens de ervaring van enkelen mocht JC13, zich niet meer
in den aanvankelijken naam als afdoend geneesmiddel tegen
hondenziekte verheugen.

-ocr page 282-

Mededeelingen van liet Hoofdbestuur.

Met ingang van 1 Januari 1900 zijn overgegaan: bij de
afdeeling Groningen P. D.
Beunders te Groningen, lid der
afdeeling Noord-Holland; bij de afdeeling Gelderland-Overijsel
A. H.
Geluk te Didam, lid van de afdeeling Friesland; bij de
afdeeling Noord-Holland H.
Markus te Amsterdam, lid der
Algemeene afdeeling; bij de nieuwe afdeeling Zuid-Holland J.
Kleyburg te Nieuw-Lekkerland, lid der afdeeling Zuid-Holland,
en A. A.
Baren dregt te Barendrecht, lid der afdeeling Noord-
Holland. Bij de Algemeene afdeeling
W. van der Burg te
Soerabaja, lid der afdeeling Nieuw-Zuid-Holland.

Tot voorzitter der afdeeling Noord-Holland is benoemd M. J.
Hengeveld GJzn
. te Haarlem.

Necrologie.

Den 15den Januari 1900 overleed te Utreelit in den ouderdom
van ruim
69 jaar Gustav Carl Schröder, die in 1850 tot
veearts werd bevorderd, maar reeds sinds jaren geen praktijk
meer uitoefende.

De empiristen J. van Dijk te Westbroek en A. van der
Oudera
te Rozendaal zijn overleden.

Pers onali a.

Gevestigd: te Rozendaal E. F. L. Kortman.

Benoemd: tot inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst
in Nederlandseli Indië Dr.
D. P. F. Driessen, thans adviseur
voor dien dienst; op 24- Februari 1900 tot lid van het Koninklijk
Instituut voor taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië
Dr.
D. P. F. Driessen te Batavia; tot lid der commissie tot aan-
koop van remonte-paarden in Engeland en Ierland de paarden-
arts lste klasse A.
Overboscii te Breda, en tot diens plaatsvervan-
ger de paardenarts 2de klasse A.
Frederikse te Amersfoort; tot
keurmeester aan bet abattoir te Nijmegen, meer in het bijzonder
belast met het bacteriologisch onderzoek A.
van Heusden aldaar.

Verplaatst: van Dingsperlo naar Markelo J. G. Bot,and ; van
Amsterdam naar Oude-Wetering A. F.
Muller.

-ocr page 283-

Belast: met den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in de
afdeeling stad en voorsteden van Batavia en in een deel der
afdeeling Meester-Cornelis en Tangerang, met Batavia als stand-
plaats, de veearts P. A.
van Velzen; de residentiën Soerakarta
en Djokdjokarta, met Soerakarta als standplaats, de veearts P.
Til. van der Poel; de Padangsche bovenlanden en de afdeeling
Natal, Siboga en Toba en Silindoeng der residentie Tapanoeli
(gouvernement Sumatra\'s Westkust), met Padang als standplaats,
de veearts
J. Vollema ; de residentie Madoera, Bali en Lombok
de veearts
J. Breedveld.

In de naamlijst der leden van de Algemeene afdeeling (zie
bladzijde 57) zijn een paar fouten geslopen. Geplaatst zijn:
W, J. Esser -te Soerabaja, J. N. A. C. Scheepens te Batavia en
C.
T. G. H. de Wilde te Buitenzorg.

Veeartsenij kundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 5 Januari 1900, n°. 100, is, met ingang
van 15 Januari 1900, voor den tijd van drie jaar, benoemd tot
plaatsvervanger van den districtsveearts wien Teteringen als stand-
plaats is aangewezen, de veearts
H. J. H. Sala, te Venraai.

Bij Koninklijk besluit van 15 Januari 1900, n°. 1, is, met
ingang van 1 Februari 1900, benoemd tot plaatsvervanger van
den districtsveearts wien Groningen als standplaats is aangewezen,
de veearts
H. Wolters te Borger.

Bij Koninklijk besluit van 14 Februari 1900, n°. 32, is, met
ingang van 1 Maart 1900, voor den tijd van 3 jaar, benoemd
tot plaatsvervanger van den districtsveearts wien Utrecht als
standplaats is aangewezen, cle veearts
E. H. Berch Gravenhorst
te Druten.

Bij Koninklijk besluit van 5 Maart 1900, n°. 15, zijn, met
ingang van 26 Maart 1900, benoemd tot plaatsvervangers
van den districtsveearts wien Arnhem als standplaats is aange-
wezen, de veeartsen G. C.
Brinkhorst te Gesuiringen, en A. A.
Overbeek te Steen wijk.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 26 Februari 1900, n°. 1153% afd. L, is, met ingang van
1
Maart 1900, tot bijstand van den district»veearts wien Arnhem

-ocr page 284-

als standplaats is aangewezen, in liet afwenden van liet gevaar
waarmede besmettelijke veeziekten den veestapel in Overijsel be-
dreigen, benoemd tot tijdelijk veeopzichter, ter standplaats Zwolle,
M. M. Polak aldaar.

Met ingang van 15 Januari 1900 is de invoer vau melkvee
uit Nederland, langs Maseyck (station), weder toegestaan (
Staats-
courant
van 14/15 Januari 1900, n°. 11).

Met ingang van 15 Januari 1900 zullen de grenskantoren
Hamont, station en dorp, voor den invoer van Nederlanclsch
rundvee met reclitstreekscke bestemming naar de slachthuizen te
Antwerpen, Brussel, Cureghem, Anderlecht, Gent en Luik, alsmede
voor dien van paarden, schapen en geiten, uitsluitend des Woens-
dags van 8 tot 9 uur v. m. geopend zijn (
Staatscourant van 16
Januari 1900, n°. 12).

Met ingang van 1 Februari 1900 zal de invoer van melkvee
langs Baarle-Hertog en Clinge, station en dorp, wederom geoor-
loofd zijn (
Staatscourant van 30 Januari 1900, n°. 24).

Met ingang van 14 Februari 1900 wordt het douanekantoor te
Selzaete (station) cles Woensdags van 6 tot 11 uur en des Zaterdags
na 12.34 geopend voor den invoer van Nederlandsch slachtvee,
bestemd voor de abattoirs te Antwerpen, Brussel, Cureghem,
Anderlecht, Gent en Luik, alsmede voor den invoer van paarden,
schapen, geiten en vleesch
(Staatscourant van 13 Februari 1900,
n°. 36).

Met ingang van 21 Februari is de invoer van rundvee met
rechtstreeksche bestemming naar de slachthuizen te Antwerpen,
Brussel, Cureghem, Anderlecht, Gent en Luik, en van paarden,
schapen en geiten langs het grenskantoor te Hamont (station)
bij het doorrijden van den eersten trein in den voormiddag toe-
gestaan, terwijl die van paarden, schapen, geiten en vleesch via
Hamont (dorp) des Vrijdags van 8 tot 9 uur geoorloofd zal zijn.

Bovendien kunnen eiken werkdag paarden langs beide kantoren
en vleesch langs het grenskantoor Loozen worden ingevoerd,
mits 24 uur voorat kennis worde gegeven aan den veearts te
Peer
(Staatscourant van 21 Februari 1900, n°. 43).

-ocr page 285-

STAAT der gevallen van. besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende December 1899 en Januari 1900.

(De cijfers tussctien ( ) duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. 1

Longziekte (rund). J

Mond- en klauwzeer.

Kwado-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d
he

13

S

d>

Ti

P3
0
(—

s

nds-
ol-
id.

0

0
>

u

0

fl

os

3

Rotkreupel.

December.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . , .
Gelderland . .
Utrecht . . ■
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland . . .
Noord-Brabant.
Limburg . . .

4
10
\'7

5
23

5
9
17
15
17
9

»
»
»

17

n
»

»
»

J)
»

»

11
11
71
17
71
71
71
7!
71
11
11

19 (2)
314 JU)
5 (*)
4 (2)
1036 (99)
40 (2)
132 (12)
392 (i\')
366 O11)
252 (i<t)
48 (<)

17
17

ji
77

1

5(5)

V

1

»

91 (4)
1

31 (9)
52 (4)
10 (»)
5 (i)
103 (i°)
10 (2)
li

V

77
11
H
71
71
77
17
77
77
77
77

1

16 (9)

4 (i)

17

2 (2)

19" («)
2 («)

5 (8)
4 (2)

71
71
71
77
77
77

71
77

V
71

2 (2)
1

3 (2)
1

3 (3)
2 (2)
3 (2)

5 (4)

4 (3)

?)
5!
77
71
17
77
77

77
77

77
17

77.
71
H
11
71
71
71
5?
71
71
71

11

71

17

13(4)

71

7)

Totaal . .

121

71

7,1

2608 (183)

7(7)

303 (36)

77

53 (23)

-

24 (20)

71

13 (4)

Jannari.

Groningen . .
Priesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht , . .
Noord-I-Iolland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

4
11

3
12
19

4
6
7
7

11

5

n

7)
»

77

n

i n

■n
»

71

n
n

71

n
11
7!
7>

71
»

V
71

77

8 (i)
373 (12)
6
(2)
164 («)
604 P)

78 (12)
136 (7)
129 (0)
261 (12)
8 (i)

71

17
V
77
77
1

4(2)

77
77

1

22 (4)

216 (i8)
77

8 (i)
7
(3)
63 (i)

77
77

71
11
71
71
71
77
17
11

77
77

77
77

1
1

«

3 (i)

71
l"

3 (3)

77

77
V
77
17
77
77
17
77
71

77
»

3 (2)
2 (2)

1

»

3 (3)
2 (2)
71
77

2 (2)
5 (4)

71
V
71
77
77
77
77
77
77
77
77

71
7
1
17
71
71
7!
77
77

77
77

7!

•n

77
77

36 (6)

77

Totaal , .

89

n

\'

1

71

1767 O")

5(3)

\' \' 1
317
(28)

9 (\')

1 "

18(16)

77

11

36 (6)

(,Staatscourant van 25 Januari 1900, n°. 20 en van 15 Februari 1900, n". 38.)

v. E,

-ocr page 286-

Rijksveeartsenijscliool.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsclie Zaken
van 26 Februari 1900, n®. 988, afd. L, zijn voor het tijdvak
van 1 Maart 1900 tot en met 31 Augustus 1901 benoemd aan
\'s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht: tot assistent bij de cliniek
en de verloskunde D. G.
Ubbels, veearts te Oosthuizen; tot
assistent bij de natuurlijke historie
C. Ph. Moerlands, onderwijzer
te Vleuten.

Veterinaire almanak voor het jaar 1900. Utrecht,
G. .1. C. SCRINERIUS 1900. Prijs f2.50.

De veterinaire almanak van 1900 maakt reeds terstond door
het keurig omhulsel een prettigen indruk.

De veijaardagen van het Koninklijk huis, de Paaschdagformule
volgens
Gauss, de Israëlietische feestdagen, enz. enz. zullen wij,
hoe belangrijk zij ook mogen wezen, behoorlijk laten rusten om
allereerst even stil te staan bij de verslagen der verschillende
vereenigingen.

Volkomen ben ik het met den verslaggever over het sociëteits-
jaar 1898—99 eens, dat de groene baretten, waarmede de novitii
dit jaar voor het eerst prijkten, niet aan de verwachtingen heb-
ben beantwoord. Zelden zag ik smakeloozer hoofdbedekking en
ik geloof dat alleen een Duitsch student van het 14de semester
met een echt bierhoofd en de noodige litteekens door een der-
gelijke baret geflatteerd zou kunnen worden. Voor de onschuldige
gezichten van onze aanstaande collega\'s passen zij evenwel aller-
minst.

Uit het verslag van de vereeniging „Demosthenes" blijkt dat
haar leden er niet tegen opzien onderwerpen van zeer verschil-
lenden aard voor hun zaterdagavond-voordrachten te kiezen.
Deze waren onder anderen als volgt:
Mohammed en het Islamisme,
de pijn, iets over
IIeine en diens werken, de bouwkunst der dieren,
kunstmatige broederijen. Dit pleit zeker voor de veelzijdige ont-
wikkeling der leden.

Met genoegen las ik in het verslag van „Hercules" dat de
animo voor het schermen zeer groot is, zoodat zelfs één der leden
tot meester op de sabel en drie anderen tot prevot op datzelfde

-ocr page 287-

wapen werden bevorderd. Vlugheid en lichaamskracht zijn twee
eigenschappen welke den veearts in zijn verdere leven uitstekend
te pas kunnen komen en daarom zijn dergelijke oefeningen in
de studiejaren zeer aan te bevelen.

De verslaggever van de ijsclub ,,Houdt moed" deelt mede dat
men in Maart de gebruikelijke bierfuif hield, en dat er geen ijs
was geweest, voorts dat wegens bijzondere verdiensten, welke
helaas niet nader worden vermeld, collega J.
Laaij te Dordrecht
tot eerelid werd benoemd.

De jongste der veterinaire vereenigingen, namelijk het tooneel-
gezelschap ,,N. J. A", dat minstens eenmaal in het jaar een
uitvoering op de sociëteit geeft en dit jaar onder groot succes
debuteerde met het blijspel in drie bedrijven „de student thuis",
schijnt veel kans te hebben op een duurzaam bestaan.

Vóór den aanvang van het mengelwerk geeft v. E. een over-
zicht van „Het vereenigingsleven voorheen", waarmede de auteur
een zeer goed werk heeft verricht. Wij allen weten reeds lang
dat de mensch ,,een gezellig dier" is, terwijl \'
xurlt, en deze
was niet le premier venu, reeds in 1839 schreef ,,dat het ge-
zellig en collegiaal te zamen komen veel vóór heeft, zoowel voor
den persoon als voor het algemeen; het verhindert het totaal
verboeren en dwingt ieder veearts om op de hoogte van zijn vak
te blijven."

En toch, hoe velen van onze vroegere vroolijke studiemakkers
schitteren op de Algemeene vergadering in September steeds door
hun afwezigheid. Wellicht zullen velen hunner na het lezen van
dit artikel met den sleur breken, en door weder deel te nemen
aan het vereenigingsleven geest en lichaam verfrisschen.

Z. geeft een levensbeschrijving van Jon. Adam Kersting, den
eersten directeur der veeartsenijschool te Hannover. De biographie
laat zich prettig lezen en ik voor mij vind in de levensbeschrij-
ving van groote mannen altijd iets zeer leerrijks. Wat zou onze
groote voorganger verbaasd zijn als hij thans de nieuw gebouwde
„Hochschule" te Hannover eens mocht zien. Persoonlijk was ik
in de gelegenheid deze schoone inrichting van nabij te bezich-
tigen en, ofschoon afgunst een zeer slechte eigenschap is, kan
men toch onwillekeurig niet, nalaten vergelijkingen te maken
tusschen hier en ginds.

Op deze levensbeschrijving volgt een geschiedkundig overzicht

-ocr page 288-

van onze veeartsenijkundige wetgeving door J. K. Mochten wij
eenmaal in ons land een rijkswet op de keuring van vee en
vleesch krijgen, dan zou het heffen van een hoorngeld, evenals
vóór de inlijving bij Frankrijk (zie bl. 132), wellicht de onkosten
dezer wet kunnen dekken en zou bij iedere afkeuring voldoende
schadevergoeding kunnen worden gegeven.

Het mengelwerk vangt aan met „een vriendelijk verzoek" van
Jac. Z. Risch, die tevens „Tevredenheid" en „Wiegezang" dichtte.
Dit jaar vind ik
Risch in zijn poëzie minder gelukkig dan in
de vorige jaargangen, niet omdat het koekoekje éénzang wordt,
zooals de dichter vreesde, maar omdat de weemoedige toon in de
drie gedichten overal te veel doorstraalt en zij niet zoo goed
gerijmd zijn als voorheen.

Daarentegen is het stuk proza „Zomernamiddag" dat, als ik
mij niet vergis, door den schrijver ook reeds eenmaal met succes
werd geplaatst in het tijdschrift „Nederland", uitstekend van stijl ;
hier geeft de schrijver opnieuw blijk dat hij de kunst om diepe
gemoedsaandoeningen weer te geven uitstekend verstaat.

„Kobus" van Bètha heb ik met een prettige voldoening gele-
zen. Mocht de redactie van den almanak gewoon zijn om de
inzenders apart te bedanken, laat zij dan niet zuinig zijn met de
loftrompet te steken voor den auteur, wiens lange beenen wij
ons allen nog wel zullen herinneren.

Als ik „de Liefde" geschreven had, zou ik er vol trots mijn
naam onder gezet hebben. De schrijver kent zeker het versje niet
„Bescheidenheit ist eine Zier, doch kommt man weiter ohne Ihr".
Ik vind het stuk vlot geschreven en hoop het volgend jaar weer
iets goeds van den inzender te kunnen zeggen.

Rembrandt\'s leven en werken, ofschoon een excerpt uit het werk
van den Franschen schilder
Fromentin „les Maîtres d\'autrefois",
is zeer goed geschreven en geeft een blik in het leven van onzen
grooten schilder.

Ik wed dat „Con Amore" de schrijver van „Misnnderstood"
alle werken van
Couperus, van Eeden, van Deysel, enz. gelezen
en herlezen heeft. Vergis ik mij, dan maak ik nog hier ter plaatse
„amende honorable". Uit het stukje straalt zoo in alles de geest
van
Couperus\' werken door, dat deze als het ware den schrijver
geïnspireerd heeft. En daar ik nu eenmaal, hoe mooi zij ook
geschreven zijn, niet dweep met de werken van
Couperus, omdat

-ocr page 289-

zij onzen wil verzwakken en ons doen gelooven aan een noodlot,
zoo kan ik ook „Misunderstood" niet mooi vinden, ofselioon het
goed is gesteld.

O O

De varia, waaronder zeer geestige, sluiten den almanak en het
goed gelijkend portret van
Dr. Woltering prijkt op de lsto bladzijde.

Ik wensch de redactie van harte geluk met haar stuk werk.
Met genoegen vernam ik dat zij de gelegenheid heeft aangegrepen
om hooggeplaatste personen, buiten de veeartsenijkunde staande,
met den almanak kennis te doen maken.
 Hoefnagel.

Boekbeoordeeling.

De Pluimgraaf, Weekblad voor liefhebbers
van zang- en kanarievogels, pluimvee,
duiven, konijn en, enz. Hoofdredacteur: J. HEN-
DRIK VAN BALEN, Twello. Haarlem, ERVEN LOOSJES.
Prijs f 2,50 per jaar, franco per post.

De redactie ontving, vermoedelijk ter bespreking in dit tijd-
schrift, n°. 51, lste jaargang (van 22 December 1899) van
,,De Pluimgraaf\'. Dat zij hierop ingaat, is grootendeels te
danken aan de omstandigheid, dat de heer Dr. J.
Scholten,
praktizeerend arts (hij is tevens veearts) te IJzendijke, daarin
een overzicht geeft van de secties, door hem in 1899 kosteloos
gehouden bij uit verschillende plaatsen van Nederland toegezonden
gestorven pluimvee, vogels, enz. Niet minder dan 251 lijk-
schouwingen werden door hem. in dat tijdperk gedaan.

Hij wijst er op dat de ziekten der vogels in het algemeen
weinig bekend zijn en dat het dus van overwegend belang is
nauwkeurige onderzoekingen in te stellen. Vooral door het
verrichten van secties en het doen van microscopisch en bacte-
riologisch onderzoek kan veel licht worden ontstoken.

Tuberculose, gregarinose, diphtheritis en parasitaire long-, lever-
en darmziekten kwamen over geheel Nederland voor; de acute
ziekten hoofdzakelijk in de kleinere hoenderverzamelingen, de
chronische en de infectieziekten meer in de grootere hoenderparken.

Eenigszins uitvoerig staat de schrijver stil bij de tuberculose
en bespreekt do punten van verschil en overeenkomst tussehen

19

-ocr page 290-

dit lijden bij vogels ter eenre, en bij den inenscb en de zoog-
dieren ter andere zijde.

De neer Schouten acht het begrijpelijk dat de studie der
vogelziekten in de veeartsenijkunde nog erg werd verwaarloosd,
omdat de veterinaire wetenschap toch reeds zoo uitgebreid is.
„Van het aantal vakken dat daar (bij het natuurkundig en
veeartsenijkundig examen) door den examinandus wordt verwerkt,
heeft de gewone medicus geen flauw begrip", aldus merkt hij op.

„Gaarne wil ik vooreerst de secties blijven doen," schrijft de
heer
Schouten, „doch in het belang der wetenschap vooral zou
het zeer wenschelijk zijn, dat het den uitgevers van ons blad
gelukte een veearts te vinden, die lust en gelegenheid genoeg
bezat, dit arbeidsveld, dat vrijwel onontgonnen ligt, te bewerken."
Het is te verwachten dat de uitgevers niet ernstig naar dien
veearts zullen uitzien, 1°. omdat zij moeielijk een meer geschikten
zouden kunnen vinden dan cle heer
Schouten is, 2°. wijl zij
nergens goedkooper terecht zouden kunnen komen, en 3°. omdat
zij stellig niemand zouden ontdekken die, pro deo arbeidende,
bij zooveel onaangename bejegening als de heer
Schouten enkel
reeds van den heer C.
Moe,botter te Hees ondervond, alles nog
zóó van den humoristischen kant zou blijven bekijken.

Het is te hopen dat zulke teleurstellingen onzen collega niet
zullen weerhouden zijn nuttige onderzoekingen voort te zetten;
mogelijk vloeit daaruit later een handboek over pathologische
anatomie der vogelziekten voort, iets waaraan, zooals hij zelf
opmerkt, groote behoefte bestaat. W.
C. Schimmel.

J. P. WARMENHUIZEN, Handboekje over de P r a e-
tisehe, Natuurlijke Veeverloskunde (onmis-
baar voor eiken veehouder) ook ten dienste van H.H.
Studenten aan de Veeartsenijschool. Aanbevolen door de
Vereeniging tot ontwikkeling van den landbouw in Hol-
lands Noorderkwartier.

Het bestuur van bovengenoemde vereeniging schreef in den
loop van 1898 een prijsvraag uit voor een beknopte handleiding
ten gebruike van practische veehouders „voor wat zij in zake
de verloskunde van het vee dienen te weten." Als antwoord

-ocr page 291-

kwam een geschrift in dat door de Vereeniging warm wordt
aanbevolen.

De bespreking van dit boekje kwam mij om verschillende
redenen gewenscht voor.

In dit Tijdschrift, Deel 26, blz. 344, is door mij reeds de
meening verkondigd dat de veehouder alleen met wetenschap-
pelijk gevormde en goed onderlegde veeartsen is gebaat. De
lezing van dit boekje heeft mij in die meening nog versterkt en
ik werd er onaangenaam door getroffen hoe door dit populaire
geschrift de kwakzalverij in de hand wordt gewerkt.

De schrijver behandelt achtereenvolgens de gewone, natuurlijke
geboorte, het kalf voor het kruis, een dood, kalf, een mismaakt kalf
en een slag of een draai in het lijf. Bij dit laatste onderwerp geeft
hij een vermakelijke demonstratie van deze liggingsverandering
van den uterus; zij luidt als volgt.
„Om goed te begrijpen hoe
zich alles in de koe bevindt, neme d,e veehouder een gewonen zak
en doe daar iets in, dat bijv. den zak voor een vierde of een derde
gedeelte vult. Een levende hond is even goed als een kwart mud
aardappelen of een paar stoven. Nu neme hij den zak van boven
(bij den strotJ bij elkaar, late dien door een helper vasthouden en
draaie dan zelf het zware ondergedeelte van den zak een halven of
een heelen slag rond."
De schrijver laat vervolgens in den zak
exploreeren en laat dezen ook terugwentelen.

Vervolgens wordt behandeld „het lijf van de koe"; de auteur-
verstaat daaronder de prolapsus uteri,
het af binden van het lijf
(amputatio uteri) en is nog al optimistisch omtrent de prognose.
Volgens hem kan de veehouder zelf dit zaakje wel in orde brengen.

Daarna komt „het bietlijf\' (prolapsus vaginae ante partum)
aan de beurt en
„het wegblijven der nageboorte.\'\'\' Bij het "laatste
moet de veearts te pas komen, want het advies luidt: ,,men ga
dan dadelijk naar een veearts en vrage medicijnen voor het
afdrijven van de nageboorte."

De embryotomie wordt in dit werkje niet behandeld, wel de
herstelling van abnormale liggingen.

De twee laatste onderwerpen zijn: „de koe kan na het kalven
niet overeind komen1"
en „de melkziekté". Wat het eerste betreft,
geeft hij als oorzaken aan
a het moeielijk kalven en b de wolf.
Bij het liggen blijven na moeielijk kalven raadt de schrijver de
methode van
Johnje aan om de koe op te zetten. Geefc het dier

-ocr page 292-

blijken van ongesteldheid, dan naar den dokter gaan om hulp.

Maar het kan ook ziju dat de koe „aan de wolf:\' ligt. Het
bekende verhaal van het slappe einde van den staart (dat men
bij
elke kalfkoe kan waarnemen) wordt opgedisckt en de raad
gegeven met een mes een flinke snede tot op het been te maken
,,even minder dan een handbreedte lang". Daarna insmeren met
zeep, zout en peper en een lap er om; de koe een paar dekken
op. Aan het einde van dit artikel zegt de schrijver: „de heer
Reimers, leeraar aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen,
wiens oordeel ik op lioogen prijs schat, is van meening dat deze
behandeling onnoodig is, wanneer men de(n) dieren maar krachtig
voedsel geeft." Was de schrijver maar met dit laatste advies
begonnen, in plaats van den veehouder die dierenmishandeling
aan de hand te doen.

In het laatste hoofdstuk wordt beschreven „de melkziekte of
melk over het lijf (lichaam)".
Het tusschen haakjes geplaatste woord
,,lichaam", waarde lezer, is n. 1. noodig geacht, omdat de schrijver
ook het woord „lijf" gebruikt in de beteekenis van uitgestulpte
baarmoeder.

In dit hoofdstuk worden eerst beschreven de verschijnselen van
kalfziekte, daarna de behandeling. Hier laat de schrijver den heer
Reimers zeggen : „wanneer men bang is dat koeien melkziekte
zullen krijgen, kan men die ziekte
voorkomen, door de dieren
onmiddellijk na het kalven een nat laken over te leggen en daar-
over wollen dekens, opdat de dieren goed gaan zweeten. Laat
die bedekking
24 uur liggen en het gevaar voor melkziekte
is zeer gering. Aangezien
voorbehoeden beter is dan genezen, is
dit middel steeds toe te passen daar het geen geld kost."

Het schijnt dat de schrijver overtuigd is dat de veehouder uiet
steeds deze kostelooze prophylaxis toepast of aan de gunstige
werking daarvan twijfelt, immers hij laat nu de eigenlijke behan-
deling volgen. Zie toe wat komt.

Eerst aderlaten ( 4 liter bloed) uit de meikaderen; ,,kan men
zelf niet laten, dan maar spoedige hulp bij een buurman gevraagd.
Spoedig zeg ik, want men kan te laat zijn ook om bloed te krijgen".
Daarna trachte men de koe warm te krijgen (dekken op) en diene
bij herhaling inwendig toe veel raapolie en stroop. Verder dikwijls
melken.

Men is verplicht bij het dier te blijven, zegt de schrijver, want

-ocr page 293-

het wordt erg benauwd. Mij dunkt dit is geen wonder, de
patiënten zullen dan ook wel eens slikpneumonie krijgen, \'s Mans
therapie kan hier slechts schaden.

En dan volgt de geruststelling: ,,7n het land, in de wei gaan de
koeien „aan de melk" bijna zeker dood; op stal en wannéér men
er op tijd bij is, heeft men zich bij deze behandeling niet zoo gauw
ongerust te maken.\'\'\'

Aau het slot van dit hoofdstuk volgt de behandeling door
inspuiting eener joodkaliumoplossing in den uier, volgens den
schrijver hem door den heer
Reimers medegedeeld ! Met een har-
telijk woord van dank aan laatstgenoemde „die langs dezen weg
de jongste uitkomsten der wetenschap bij de behandeling der
melkziekte gaarne aan den veehouder bekend maakte", wordt
besloten.

Men herleze mijn artikel, reeds in den aanvang van dit schrijven
genoemd en vrage zich af waarheen de opleiding vau veeverloskun-
digen zal leiden.

De injectie in den uier blijve het werk van den veearts, alleen
dan kan zij goed en zonder gevaar voor het dier worden toege-
past. Deze behandelings-methode kan, indien zij door leeken wordt
verricht, aanleiding geven tot hevige mastitiden. Maar er dreigt
nog een ander gevaar. De veehouder is niet altijd competent te
heoordeelen of zijn koe werkelijk kalfziekte heeft. De onderschei-
ding met andere ziekten is voor hem niet zoo eenvoudig en
het geven van clit middel in de handen van leeken is zeer
geschikt om deze therapie in diserediet te brengen.

Door voorlichting in hygiënisch en prophylactisch opzicht kan
veel nut worden gesticht, niet door het populariseeren van be-
liandelings-methoden, waarvan de toepassing door leeken niet lege
artis kan geschieden. Volgens mijn meening moet de veearts
zich van het laatste onthouden.

De schrijver van het boekje geeft ook aan dat het „ten dienste
(is) van H.H. Studenten aan de Veeartsenijschool". Alleen toch
zeker ter kennismaking met populaire benamingen; dat zij hun
kenuis aangaande dit vak uit dit werkje en analoge schrifturen
zouden moeten putten, is toch wel wat naïef. Die phrase zal
meer als reclame-middel dienst moeten doen.

Op den binnenoinslag leest men de aankondiging van een
werk, mede bij den uitgever verschenen, namelijk: „Tiet zieke

-ocr page 294-

huisdier" van Steueb,t, voor Nederland omgewerkt onder toezicht
van een rijksveearts, wiens naam echter niet wordt genoemd. Bij
de aanbeveling staat nota bene ,,
dat het reeds alle andere boeken
over veeartsenijkunde heeft verdrongen
, omdat het bijgewerkt is tot
op den tegenwoordigen tijd, omdat er geen geneesmiddelen in
worden aanbevolen, die niet meer te krijgen zijn, omdat de
afbeeldingen zoo zijn, dat men bijna zonder te lezen de bedoeling
van den schrijver begrijpt, omdat behalve genees- en heelkunde
ook cle verloskunde behandeld is en omdat ieder die dit boek
bezit nu bij een verlossing nooit meer den veearts zal roepen,
als hij reeds zelf den boel verknoeid heeft." Maar de uitgever
kent zijn volkje. Er staat ook te lezen ,,Wie eenmaal met be-
hulp van dit boek de geringste ziekte of de kleinste wond ge-
neest, haalt den koopprijs er
in dien éénen keer al dubbel en
dwars uit." A bon entendeur, salut!

De bespreking is wat lang geworden. Ik wilde echter den
lezer eens kennis doen maken met hetgeen over onze weten-
schap al zoo in
populairen vorm verschijnt.

M. G. de Bruin.

LEISEEING\'S Atlas der Anatomie des Pferdes
und der übrigen Hausthiere, von Obermedizinalrat
Prof Dr. W. ELLENBERGER, unter Mitwirkung von Prof.
Dr. BAUM, 3te Auflage. Leipzig, B. G. TEUBNER 1899.
Lf. 9 ä 6 Mark.

Op blz. 252 van deel XXVI kondigde ik de 7de aflevering van
bovenstaand plaatwerk aan en thans is de 9de verschenen, zoodat
de 8ste niet door mij is ontvangen. Later hoop ik gelegenheid
te hebben daarop terug te komen.

De 9de aflevering bevat het slot van dezen atlas. Op plaat
49 vindt men, waarschijnlijk in aansluiting aan de mij on-
bekende plaat 48, prachtige afbeeldingen van het neusskelet, de
keelholte, maag en darmen, de nieren en de geslachtsorganen
van het varken.

Plaat 50 geeft een goed geteekend skelet van den hond, be-
nevens de oppervlakkige spieren aan romp en ledematen, terwijl

-ocr page 295-

een paar kleine maar fijn uitgevoerde teekeningen liet verlengde
merg en den hersenstam cloen zien.

Ook de platen 51 en 52 zijn aan de anatomie van den liond
gewijd. De ligging der ingewanden in borst- en buikholte, de
klieren van het hoofd, de keelspieren, de hersenen en de geslachts-
organen van het mannelijk en het vrouwelijk dier trekken zeer
de aandacht, maar vooral plaat 53 geeft veel nieuws te zien.
De arteriën en venen in de buikholte en de arteriën in de borst-
holte, beide gekleurd, zijn zeer fraai bewerkt. Ook de doorsnede
van de schedelholte is mooi. Twee doorsneden, de een van de
keelholte van den hond, de ander van het varken, zijn bijzonder
instructief.

De laatste plaat bevat 7 afbeeldingen, alle van de kip, n.1.
het skelet, de kop op doorsnede voor tong en keelholte, het
digestie-apparaat in zijn natuurlijke ligging, de maag en de
cloaca, beide geopend, de overige borst- en buikingewanden en
de zoogenaamde luchtzakken.

Zoodra afl. 8 mij bereikt, hoop ik die aan te kondigen en nog
even op het werk als geheel te wijzen.

Van Esvjsld.

Circulaire du Comité d\'Organisation du Congrès Vétérinaire Français de 1900.

Adressée aux Sociétés et aux Journaux Vétérinaires Etrangers.

LE CONGRÈS DE MÉDECINE VÉTÉRINAIRE à l\'Exposition
Universelle de Paris, les 7, 8, 9, 10 et 11 Septembre 1900.

Un Congrès Vétérinaire Français aura lieu cette année à Paris, pendant
VExposition Universelle, sous la présidence de Monsieur le Sénateur
Darbot,
Vétérinaire à Langres. Il se tiendra les 7, 8, 9, 10 et 11 Septembre, c\'est-à-
dire au moment de VExposition Chevaline Internationale.

Le Comité a reçu dès la fin de 1899 un grand nombre de souscriptions
françaises individuelles, sans compter d\'importantes subventions allouées par
diverses Sociétés Vétérinaires de France.

Le programme du Congrès comprend les questions suivantes:

1°. Certificats d\'origine et de santé. — Caisse cles épisooties. — Rapporteur:
M. Larmet, de Besançon, Chef du Service sanitaire vétérinaire du départe-
ment du Doubs;

2°. Justification et Codification des motifs de saisie des viandes clans les
abattoirs.
— Rapporteur: M. Cb. Morot, Vétérinaire inspecteur sanitaire de
la Ville de Troyes (Aube);

3°. Organisation du Service sanitaire vétérinaire et nécessité de l\'unifor-
miser.
— Rapporteurs: M. H. Rossignol, Vétérinaire directeur de l\'abattoir

-ocr page 296-

290

de Melun (Seine-et-Marne) ot M, Oabreatj, Vétérinaire directeur de l\'abattoir
de Dijon (Côte-d\'Or);

4°. Production chevaline et réorganisation des Haras. — Rapporteur :
M. le Sénateur Darbot, Vétérinaire à Langres;

5°. Du rôle des Vétérinaires dans VEnseignement agricole. — Rapporteur :
M. E.
Thierry, Vétérinaire, directeur de l\'Ecole pratique d\'agriculture et
de viticulture de Beaune;

6°. L\'Agencement des Abattoirs au point de vue sanitaire. — Rapporteur:
M. le Dr. Moreau, Vétérinaire inspecteur sanitaire du département de la
»Seine, à Paris;

7°. Des Clos d\' équarrissage au point de vue de VInspection des viandes et
de la Police sanitaire des animaux.
— Rapporteur : M. le Dr. Morel,
Vétérinaire inspecteur de l\'abattoir de Vaugirard, à Paris.

Quoique national, le Congrès Vétérinaire de l\'Exposition Universelle de
Paris admettra avec plaisir les adhésions des vétérinaires étrangers, qui
voudraient faire coïncider avec le temps de sa célébration l\'époque de leur
visite à l\'Exposition, ou qui, tout en restant dans leur pays, tiendraient
seulement à recevoir les rapports et le compte rendu des séances du Congrès.

Tous les Vétérinaires Etrangers adhérents au Congrès pourront prendre
la parole lors des discussions.
Les Vétérinaires Français auront seuls le
droit de vote.

_ Le Comité d\'organisation du Congrès espère que MM. les Vétérinaires
Etrangers voudront bien entendre son appel et accepter son invitation
confraternelle de participation aux travaux professionnels des Vétérinaires
Français.

Déjà plusieurs Vétérinaires Etrangers ont envoyé leur adhésion individuelle.
Des Sociétés Vétérinaires Etrangères ont également adhéré au Congrès et
décidé de s\'y faire représenter par un ou plusieurs délégués.

La cotisation, dont le prix est fixé à dix francs pour les Vétérinaires
Français et Etrangers, peut être envoyée dès maintenant aux adresses suivantes:

1°. M.Larmet, Vétérinaire à Besançon (Doubs), Secrétaire général du Congrès;

2°. M. Rossignol, Vétérinaire à Melun (Seine-et-Marne), Membre du Comité
d\'organisation :

3°. M. le Dr. Moreau, "Vétérinaire à Paris, rue de Vaugirard, n°. 380,
Trésorier du Congrès;

4°. M. Ch. Moro\'-C, Vétérinaire à\'Troyes (Aube), Secrétaire adjoint du Congrès.

Le Comité d\'Organisation du Congrès prie MM. les Directeurs des Jour-
naux - Vétérinaires Etrangers de vouloir bien insérer la présente Circulaire
dans leur plus prochain numéro.

Le Comité prie également MM. les Membres du Bureau des Sociétés Vété-
rinaires Etrangères de porter ladite Circulaire à la connaissance des Membres
de ces Sociétés.

Au nom du Comité d\'organisation :
Le Secrétaire-adjoint du Congrès Vétérinaire Francais do 1 900,

Troyes, le Janvier 1900. Ch. MOROT.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. Dr. Fischer, Leitfaden der Thier suchtlehre für pract. Landwirthe.
Leipzig, Hugo Voigt 1900. Preis 3 Mark.

Prof. Dr. E. Fröhner, Allgemeine Chirurgie, 2" Auflage (Handbuch der
thierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe, herausgegeben von Prof. Dr.

-ocr page 297-

Jos. Bayer und Prof. Dr. E. Fröhner). Wien und Leipzig, W. Braumüller
1900. Preis.8 Mark.

Prof. Dr. Fröhner, Lehrbuch der Arzneimittellehre für Thierärzte. 5le
Auflage. Stuttgart, F. Enke 1900. Preis gek. 14 Mark, geb. 15 Mark.

Prof. Dr. E. Vogel, Spezielle Therapie und Diätetik der innerlichen Tier-
kranlcheiten für Tierärzte.
Lieferung I. Stuttgart, Schickhardt und Ebner
1900. Vollständig in 4 Lieferungen ä Mark 4.

Das Veterinärwesen in Bosnien und der Hercegovina seit 1879, nebst
einer Statistik der Epizootien und des Viehexportes bis inclusive 1898
, mit
7 Diagrammen und 1 Karte, herausgegeben von der Landesregierung für
Bosnien und die Hercegovina. Sarajevo 1899.

Prof. Dr. O. Siedamgrotzky, Die Fleischbeschau-Gesetze für das Königreich
Sachsen.
Leipzig, 1900. Preis 1,60 Mark.

Dr. M. Tempel, Die gesetzlichen Grundlagen für die Fleischbeschau und
staatliche Schlachtvieh-versicherung im Königreich Sachsen.
Dresden, 1900.
Preis 2 Mark.

Richter, Die Gewährleistung beim Viehhandel. Ein Vortrag. Frankenberg
bei Bossberg, 1900.

Prof. Dr. Rupp, Die Untersuchung von Nahrungsmitteln, Genussmitteln
■und Gebrauchsgegenständen.
Heidelberg, 1900. Preis 7 Mark.

Jahresbericht über das Veterinärwesen in Ungarn. Im Auftrage des
Königlichen Uug. Ackerbauministeriums nach amtlichen Berichten bearbeitet
von Dr.
Franz Hutyra. Budapest, Druck des Franklin-Verein 1899.

Jahresbericht über die Verbreitung der Thierseuchen in Deutschland für
das Jahr 1898.
Berlin, Julius Springer 1899. Preis 10 Mark.

Jno A. W. Dollar, A Handbook of horse-shoeing. With the collaboration
of
Albert Wheatley, 433 pages, 406 illustrations. New York, William
R. Jenkins 1899. Price $ 4,75.

Edward Sewell, The examination of horses as to soundness and selection
as to purchase.
New-York, William R. Jenkins 1899. Price $ 1,50.

Prof. P. J. Oadiot, A treatise on veterinary surgical therapeutics of
domestic animals.
Translated by Dr. A. Liautard. Part I, Vol. I. New York,
William R. Jenkins 1899. Price $ 1,00.

W. E. A. Wyman, The clinical diagnosis of lameness in the horse. Largely
illustrated. New-York,
William R. Jenkins 1899. Price cloth $ 2,50.

T. M. Legge, Cattle tuberculosis. A practical guide to the farmer, butcher
and meat inspector. New-York,
William R. Jenkins 1899. Price cloth $ 1,00.

-ocr page 298-
-ocr page 299-

PTOMAÏNE-\'VERGIFTIGING BIJ HET RUNDVEE,

door

J. F. LAM ÉR IS.

(Voordracht, gehouden in de 38ste vergadering van de
Nieuwe Afdeeling Zuid-Holland.)

Den 20sten October 1899 deelde mij een veehouder te
Överschie mede, dat hij verschijnselen van veepest bij zijn
runderen meende te hebben waargenomen. Bij mijn ter
plaatse ingesteld onderzoek waren reeds twee runderen
stervende den hals afgesneden, terwijl een tiental runderen
in meerdere en mindere mate door ziekte aangetast in ver-
schillende koppels op de stallen werd aangetroffen. Twee
dieren waren als moribund te beschouwen. Een zwarte wit-
kop, oud 2i jaar, lag in slapende houding, den kop op de
borst steunende en geheel ongevoelig voor de buitenwereld.
De ingezonken oogen waren door het afhangen van de
bovenoogleden bijna geheel gesloten (ptosis), de oogbol was
ongevoelig, de pupil verwijd, het bindvlies livide gekleurd.
De punt van de tong kwam uit cle mondspleet te voorschijn,
terwijl op den bodem veel speeksel werd aangetroffen. Zonder
de minste inspanning kon de slappe tong, tusschen duim en
voorvinger aangevat, naar buiten worden gebracht. Telkens
wanneer het dier het in de mondholte opgehoopte speeksel
trachtte in te slikken, vloeide dit bij stralen uit den mond
en gaf tevens aanleiding tot verslikken en hoesten, als gevolg
van de verlamming der slikwerktuigen. De slijmvliezen van
den neus en de mondholte waren eenigszins rood gekleurd

20

-ocr page 300-

en de eerste met een taai slijm bedekt, dat aan de neus-
randen te voorschijn kwam.

Werd de kop naar voren in zijn gewone positie gebracht
en daarna losgelaten, zoo viel deze krachteloos waggelend
wederom op den borstwand. Pols noch hartslag waren waar
te nemen. De ademhaling had langzaam plaats. De buik was
ingevallen en de peristaltische maag- en darmbeweging zeer
gering. Het slijmvlies van de vagina was hoog rood gekleurd.
Geweldig slaan en luid geschreeuw konden het dier niet tot
opstaan bewegen. Het was daarvoor totaal ongevoelig.
Reeds 17 October, dus drie dagen te voren, had het dier
alle opneming van voedsel en drank geweigerd, terwijl de
melkafscheiding opgehouden en de mestontlasting zeer ver-
traagd was.

De tweede zwartbonte koe, oud 4 jaar, vertoonde, hoewel
in mindere mate, dezelfde verschijnselen. Ptosis werd echter
niet, wrel werden kauwbewegingen en knarsetanden waar-
genomen. Dit dier was met veel moeite tot opstaan te be-
wegen. Algemeene spierzwakte en voornamelijk verlamming
van het kruis kwamen daarbij duidelijk te voorschijn. Na
eenig heen en weer trippelen ging het dier spoedig, doodelijk
vermoeid, liggen of liever het liet zich vallen.

Bij een zeer zieken os van 2 jaar werden eveneens alge-
meene spierverlamming en verlamming van de slikorganen
en van het achterstel waargenomen. De urine werd onwille-
keurig en droppelsgeAvijs ontlast en was waarschijnlijk door
galkleurstof groen
gekleurd. De temperatuur bedroeg 38.8° C.
Sedert 1 November trad langzamerhand genezing in, terwijl,
nadat gedurende eenige dagen constipatie had bestaan, later
een dunne slijmige ontlasting te
voorschijn kwam.

Van de andere zieke dieren vertoonden sommige in
meerdere of mindere mate verlamming der slikorganen,
verlamming van het achterstel, ptyalismus, verminderden
eetlust, en verminderde melkproductie voor zoover het melk-

-ocr page 301-

vee betrof. Constipatie werd later door diarrhee opgevolgd.
Bij andere dieren werden enkel digestiestoornissen opgemerkt,
liet reconvalescentie-tijdperk duurde zeer lang, de dieren
wilden niet meer groeien, zoodat de meeste ter slachtbank
moesten worden gebracht.

De lijkbevinding van de twee runderen, reeds bij mijn
eerste bezoek geslacht, en van de beide runderen toen door
mij als moribund bevonden, bracht het volgende aan het licht.
Het dunne darmkanaal was in meerderen of minderen graad
ontstoken. Het gezwollen slijmvlies was overal met een
dikke slijmlaag bedekt. De PEiJEu\'sche plaque\'s waren ge-
zwollen, soms geareoleerd. Bij een paar runderen werd plaat-
selijk de zoogenaamde „Aalhaut"-verkleuring waargenomen.
Bij één rund was het slijmvlies van de lebmaag ontstoken.
Bij een ander rund, blijkbaar in het tijdperk der agonie
geslacht, bevonden zich onder het endo- en epicardium
bloeduitstortingen. Het bloed was donker gekleurd en on-
gestold. Het spierweefsel had een donkerroode kleur.

De verschijnselen waren ontegenzeggelijk die van ptomaïne-
vergiftiging, veroorzaakt door opneming van bedorven voedsel.
De spoeling kon niet in verdenking komen, aangezien andere
veehouders spoeling van denzelfden oorsprong hadden gevoe-
derd, zonder daarvan schadelijke gevolgen bij hun vee te
ondervinden. Het toegevoegde boonenmeel was onberispelijk.
Behalve deze voedingsmiddelen werd ook pulpe, afkomstig
van de suikerfabriek, gevoerd en wel in verhouding van een
kruiwagen op 1000 liter spoeling. Een kleine hoeveelheid
van deze pulpe was nog in een open kuil aanwezig; zij was van
een partij overgebleven, welke in het voorjaar was opgedaan.
De uitwendige laag was donker gekleurd en bezet met een
weelderige flora van schimmels en met vuil. Deze laag werd
echter telkens verwijderd en niet voor voedering bestemd.
Daaronder volgde een meer slijmige en papachtige, ongeveer
handbreed dikke laag, welke als bedorven, in verrotting

-ocr page 302-

verkeerende was aan te merken en waarin vele maden huis-
vestten. Vervolgens verkreeg de pulpe in de diepere lagen
een normale kleur en een gezond voorkomen.

De heer van Harrevelt, werkzaam aan het bacteriologisch
laboratorium van het abattoir te Rotterdam, was zoo be-
leefd en bereidvaardig een hoeveelheid van de bovenbedoelde
bedorven pulpe met water te vermengen en door een
pasteini\'sche filter te filtreeren. Twintig cubiek centimeter
van dit filtraat in de buikholte van een konijn gespoten, had
geen nadeelige uitwerking. Toch meen ik op grond van mijn
ervaringen en in de tweede plaats op grond van de literatuur,
bedorven voedsel en in dit geval bedorven pulpe als ziekte-
oorzaak te moeten aannemen.

In de gemeente het Bildt (provincie Friesland) nam ik
in 1875 bij een koe, welke bedorven en sterk met schim-
mels bezet klaverliooi had gegeten, en in 1883 in de gemeente
Overschie bij runderen, die gedurende twee christelijke feest-
dagen koude bedorven spoeling hadden gebruikt, in hoofdzaak
dezelfde verschijnselen waar. Behalve ptyalismus, verlamming
der slikorganen en van het achterstel, werd tevens bij
enkele dieren verlamming van de achterkaak waargenomen.
Deze verschijnselen deden mij zelfs een oogenblik aan honds-
dolheid denken.

In de Pathologie und Therapie von Prof. Friedberger und
Fröhner wordt onder het hoofdstuk „Darmentzündung"
etc. de zoogenaamde ,,Schnitzelkrankheit" beschreven, welke
ziekte in Noord-Duitschlancl zou voorkomen, en haar ontstaan
te danken zou hebben aan voedering met bedorven, in rotting-
overgegane pulpe, afkomstig uit de suikerfabrieken.

In de Mitteilungen aus der thierärztlichen Praxis im
Preussischen Staate,
van 1880—1881, bladzijde 31 tot 32,
vinden we cleze ziekte meer uitgebreid behandeld door de
veeartsen
Barth, Frauenholz en Ulrich. In het district
Brieg werden op een domein 16 trekossen ziek, welke met

-ocr page 303-

80 koeien en jongere dieren in één stal stonden. In verloop
van twee dagen namen zij geen voedsel en dronken slechts
nu en dan een weinig water. Uitvloeiing van slijm uit cle
oogen en uit den neus, walgelijk riekend belegsel op het
slijmvlies van de mondholte, in het begin verstopping, later
doorloop, waarbij slijmige en bloedige massa\'s werden ont-
last, tenesmus, knarsetanden en groote neerslachtigheid waren
de voornaamste ziekteverschijnselen.

De sectie van een na 4 dagen gestorven os leverde het vol-
gende op. Drie tot vier stalemmers van een melkachtig troebel
vocht van penetranten vreemden reuk in de buikholte, het
peritoneum met gestold exsudaat bedekt, bloedextravasatcn
in het darmkanaal, ontstekingsverschijnselen van den dunnen
darm, welke een mengsel van bloedig slijm en waterige
massa\'s bevatte, in den wand der lebmaag een bloedextravasaat
dat de helft van de geheele slijm vliesvlakte innam, aan het hart
ecchymosen en petechiën. Al deze dieren hadden van de in
een kuil bijna een jaar lang bewaarde pulpe gegeten, welke
onder den invloed van zonnestralen en van de vrije lucht
in rotting was overgegaan en een papachtige hoedanigheid
had aangenomen. Volgens
Barth zouden slechts weinige
dieren herstellen en dan nog zeer langzaam. Hij ried
daarom aan de overige goed gevoede ossen te doen slachten,
Bij een geslachten os waren de nieren omgeven cïoor gele,
geleiachtige uitstortingen en bloedextravasaten. De dunne
darm was matig ontstoken en bevatte geleiachtige bloedige
massa\'s. Het vleesch was zeer waterig. Het water vloeide
24 uur lang in een dunnen straal naar beneden en zou
verschillende stalemmers hebben kunnen vullen (2).

In de Eneyldopadie der gesammten Tlnerheilhunde und
Thierzucht,
van Alois Kocii, vinden we op de bladzijden
295 en 296 in de eerste plaats de „Schnitzelkrankheit des
Rindviehes" beschreven, als bestaande in een mycotische
gastro-enteritis, gepaard met hydraemie. Deze ziekte zou

-ocr page 304-

ontstaan wanneer naast pulpe, welke van 60—93 pCt. water
bevat, geen hooi, stroo of andere meer voedende bestand-
deelen worden toegevoegd. De verschijnselen bestonden in
diarrhee en in verminderden eetlust, of wanneer overmatige
hoeveelheden van pulpe waren opgenomen, in indigestie,
exantheem, zwakte in het kruis, oedemateuse zwelling der
beenen en eindelijk hydraemie. Daarna wordt de „sogenannte
Schnitzelkrankheit" bij het rundvee behandeld. Deze ziekte
zou ontstaan wanneer in gisting verkeerende, papachtige,
onaangenaam riekende pulpe wordt gevoederd. Door kook-
hitte zouden de nadeelige eigenschappen echter kunnen
worden weggenomen.

Vóór Barth, Frauenholz en Ulrich zou deze ziekte zijn
waargenomen door den „Bezirksthierarzt"
Fuchs (.Badische
tliierärztliche Mittheilungen
, 1888).

De verschijnselen worden als volgt opgegeven: eetlust
en opgewektheid verminderd; spoedig houden de eetlust en
het herkauwen geheel op, alleen drank wordt nog gebruikt.
Verder staan de haren overeind, men bemerkt aanvallen van
koorts bij versnelling van hartslag, pols en ademhaling, de
rectale temperatuur stijgt tot 40 en 41,8° C., de zieke dieren
worden onrustig, steunen, vooral bij drukking op de maag- en
leverstreek, het achterlijf zet op, uit mond, neus en oogen vloeit
slijm, de faeces worden zeldzamer en in geringer hoeveelheid
afgezet, dikwijls treedt hardnekkige verstopping op, welke later
in diarrhee overgaat, waarbij slijmige en bloedige excrementen
onder tenesmus worden ontlast. Zwakte en apathie maken
snelle vorderingen; de meeste dieren sterven na vier dagen,
soms na tien dagen geheel onverwacht; slechts weinige recon-
valesceeren. Bij de autopsie vindt men het bloed waterig,
vuil van kleur, het subcutane en intramusculaire bindweefsel
sterk sereus geïnfiltreerd, het vleesch waterig en verweekt,
het verbreidt bij het koken dikwijls een walgelijke, naar
urine riekende geur, in de borst- en buikholte uitstorting

-ocr page 305-

van bloedig of etterig, troebel serum, de longen hyperaemisch.
Hart, maag, darm, nieren met ecchymosen en petechiën
bezet, de laatste, met inbegrip van de omgeving, sereus
geleiachtig geïnfiltreerd, het darmslijmvlies weinig gezwollen
en lichtrood, de maagwanden aan het buikvlies vastgekleefd.

De therapie zou bestaan in verandering van voedsel. In
het begin kunnen geringe doses van dubbelzouten worden
gegeven, met tartarus emeticus en kamfer, later tonica en
excitantia.

Voor de keuring van vee en vleesch van gewicht, moet
worden opgemerkt, dat ook volgens cle verhandeling in de
boven aangehaalde
MiWieilungen aus der thierarztlichen
Praxis,
het vleesch, dat aanvankelijk zeer oedemateus was,
na twee dagen er nog gezond uitziet. In gekookten toestand
zouden reuk en smaak alsdan niets te wenschen overlaten. Na
den derden dag zouden evenwel vele koopers dit vleesch
ter onderzoek hebben aangeboden. Het nam namelijk na
gekookt te zijn een zeer walgelijke, naar urine ruikende en
smakende hoedanigheid aan. Iiet vleesch van de geslachte
zieke runderen uit Overschie werd aan het abattoir te
Rotterdam goedgekeurd, terwijl later van de consumenten
geen klachten zijn vernomen.

Plet blijkt dat de ziekteverschijnselen, door mij waarge-
nomen, niet geheel overeenstemmen met die, welke door
andere waarnemers werden opgemerkt. Zoo wordt door hen
van geen verlammingen van zekere spiergroepen melding
gemaakt.

Vooral de pathologisch-anatomischc verschijnselen loopen
zeer uiteen. Het is trouwens bekend dat de mycotische
gastro-enteritis zich op zeer verschillende wijze kan voordoen,
terwijl de verlamming van de tong en de overige slikorganen
gemakkelijk aan de aandacht kan ontsnappen.

-ocr page 306-

ABATTOIRS IN KLEINE PLAATSEN,

door

S. DE LANGE.

(Met een afbeelding).

In het bekende „Rapport omtrent de keuring van vee
en vleesch in Nederland" *) wordt er op gewezen, dat het
zeer wel mogelijk is ook in kleine plaatsen — boven de
5 a 7000 inwoners —- abattoirs op te richten, zonder dat
gemeentebesturen zich groote uitgaven behoeven te getroos-
ten of wel in de vleeschprijzen een stijging van eenige
beteekenis hebben te vreezen. Roermond en enkele kleine
Duitsche steden worden als voorbeelden aangehaald.

Ook ik kan een voorbeeld bijbrengen tot staving van die
bewering en meen den lezers van ons Tijdschrift geen ondienst
te doen door de mededeeling er van; niet zoozeer om hen
van de waarheid te overtuigen, dan wel om hen op te
wekken anderen, en speciaal gemeentebesturen, die waarheid
te doen inzien.

De verschillende groote voordeelen van een abattoir uit
een hygiënisch oogpunt zijn gemakkelijk te vatten door
ontwikkelde leeken, doch niet zoo eenvoudig is het, hen te
overtuigen dat het bezit van een abattoir geen luxe is,
alleen goed voor groote steden. Men vreest algemeen ver-
meerderde uitgaven voor de gemeente en verhooging van de
vleeschprijzen.

In 1897 werd de post „abattoir" op de begrooting voor
1898 (West-Indië) door den Minister overgenomen, nadat
de verzekering was gegeven en met cijfers was aangetoond, dat

-ocr page 307-

de exploitatiekosten zouden worden gedekt en gezorgd zou
worden voor een behoorlijke aflossing van het oprichtings-
kapitaal. De Memorie van toelichting gaf de volgende bere-
kening omtrent opbrengst en bedrijfskosten. Het jaar waarin
het
geringste aantal dieren was geslacht (na mijn komst
in 1893), werd als uitgangspunt genomen en daarna het
aantal geslachte dieren nog eens met 20 pCt. verminderd; de
zaak werd dus waarlijk niet optimistisch voorgesteld.

liet werd toen: oprichtingskapitaal. . . . f 15000.—

Inkomsten per maand
90 runderen a f 2.— = f 180.—
60 varkens a „ 1.— = „ 60.—

f 240.— = f 2880.— \'sjaars.
Bedrijfskosten per maand:
personeel (3 knechts) f 110.—
onderhoud . . . . ,, 50.—
bureaubehoeften. . . ,, 5.—

f 165.— = f 1980.— \'sjaars.
Voor rente en aflossing dus f900.— hetgeen zeker vol-
doende mag worden genoemd.

Later werd het tarief van opbrengst gewijzigd, doch
natuurlijk zóó, dat de eindcijfers dezelfde bleven. Wij vonden
het billijker een tarief op te maken, waarbij zou worden
betaald naar het netto-gewicht van het dier (alleen het ge-
wicht der 4 bouten), en wel voor runderen 2 en voor varkens
2i cent per K G.

De opbrengst welke door deze verandering nagenoeg
dezelfde zou blijven, was dus
slacJitgeld. Bij de bedrijfskosten
behoefde geen salaris voor den directeur te worden uitge-
trokken, daar het
keurloon ongewijzigd bleef bestaan (emolu-
menten voor den keurmeester en diens assistent).

Eenvoudiger regeling was, dunkt me, wel niet mogelijk.
Het komt me voor dat men in kleine plaatsen in Holland
hier vooral op bedacht moet zijn, ook al wenscht men het

-ocr page 308-

niet zóó primitief in te richten als dit in de tropen de eisch
is. Was dus het fmanciëele gedeelte al zeer kort en bondig
geregeld, niet minder eenvoudig zou de bouw van het abattoir
met de bijgebouwen en de verdeeling der werkzaamhe-
den zijn.

Ziehier hoe het is en hoe het er toegaat.

Het hoofdgebouw is 24 meter lang en 10.5 M. breed.
Eén verdieping, direct staande onder een groot en hoog
dak van singels (houten plankjes, dakpansgewijze gelegd).
Alles is van hout, zooals al onze huizen, en wel van een
duurzame inlandsche soort (bruinhart), dat de tand des tijds
zelfs in de tropen meer dan een menschenleeftijd weerstaat.
Het hooge singeldak (alleen bniten de stad mogen, wegens
brandgevaar singels voor dakbedekking worden gebruikt),
maakt het geheel zeer luchtig.

De geheele vloer, ook van de kamers, is van cement, als
uit één stuk gegoten. In de varkens- en runder-afdeeling
loopt deze vloer vrij sterk glooiend af naar het midden,
waar een breede goot, eveneens van cement, is gemetseld.
Deze wordt op drie plaatsen doorgespoeld door de helft van
het dakwater. Het regenwater dat door de andere helft van
het dak wordt opgevangen, komt in twee reservoirs, welke
buiten op vrij hooge neuten staan. Deze reservoirs vormen
cle bron voor de verschillende kranen in het gebouw, en
kunnen in den drogen tijd door welwater uit den nabij-
staanden put worden gevuld. Voor goede afwatering en
doorspoeling, benevens reinhouden van den bodem, is dus
wel gezorgd.

Zooals uit de schets blijkt, zijn er 5 slachtplaatsen voor
runderen. Een komvormige opening in het cement, door
een buis met de hoofdgoot verbonden, dient voor bloeclbak;
een geul er naast voor bed. Na geslacht te zijn, worden de
dieren met behulp van een
weston-takel, welke, verbonden
aan een wagen, die over de luchtbalken rijdt, gemakkelijk

-ocr page 309-

van den eenen kant van het gebouw naar den anderen kan
worden verschoven, opgehaald en gebracht waar zij moeten
wezen. Voor het ophangen, doorzagen, enz. zijn 12 plaatsen.
(De twee luchtbalken over de geheele lengte der runder-
afdeeling zijn 10 voet van den grond af opgesteld. De
wagen beweegt zich dus over de geheele lengte van de
afdeeling; de beweging van een klein wagentje dat op
den grooten staat, en waaraan de takel hangt, is hier lood-
recht op).

Buiten het gebouw bevinden zich twee gemetselde ruimten.
De eerste, waarbij een pomp welke rivierwater levert, dient
tot plaats van afwassching der ingewanden; op de tweede
gemetselde ruimte, naast den put, wordt alles met welwater
nagewasschen. Op den put staat een zuig- en perspomp.
Beide ruimten loozen door een gemetselde goot in een onder-
grondsche afvoerbuis, dezelfde waar de goot van het gebouw
in uitkomt. Die ondergrondsche aarden afvoerbuis van zeer
groote breedte mondt eerst op geruimen afstand in de
rivier uit.

Verder staan op het terrein 2 stallen, één voor een 20-tal
runderen en één voor varkens, beide met cementen bodem
en voorzien van af\'voergoten. Beide stallen dienen om het
vee, dat denzelfden clag of den daarop volgenden zal worden
geslacht, te bergen. Er is genoegzaam terrein beschikbaar
voor het bouwen van particuliere stallen.

Van 1 Mei 1899 tot 1 Januari 1900, dus 8 maanden, is
het abattoir nu in gebruik en voldoet het zeer goed. Enkele
kleine verbeteringen werden na de oprichting nog aange-
bracht. De inrichting, evenals de woning van den directeur,
werden telephonisch verbonden. Een voldoend instrumen-
tarium is voor onderzoekingen aanwezig. En wat de finan-
ciëele zijde aangaat, heeft het abattoir de verwachtingen
verre overtroffen en bewezen, dat de inkomsten en uit-
gaven bij de begrooting voorzichtig zijn geraamd.

-ocr page 310-

Er werden geslacht: van 1 Januari—1 Mei, dus vóór de
oprichting: . . . 529 runderen, 317 varkens en 2 schapen;

in de volgende 8
maanden in het

abattoir . . . ,1044 „ 838 „ „ 7 „
dus in 1899. . 1573 runderen, 1155 varkens en 9 schapen.
Aan slachtgeld werd in die 8
maanden ontvangen:
f3140.175, dus f260.175 méér dan de raming
per jaar.

Later kan dus zeer goed tot vermindering van het slacht-
geld worden overgegaan, bijv. voor runderen 1 cent en voor
varkens 2 cent per KG. netto, En bij toenemende bevolking
en toenemend gebruik van ve\'rsch vleesch (thans wordt nog
zeer veel het uit Noord-Amerika ingevoerde gezouten vleesch
gebruikt) kunnen deze cijfers steeds gunstiger worden. De
raming der onkosten bleek zeer juist te zijn en zal in geen
geval behoeven te worden overschreden.

Doch ook zonder verandering kan het slachtgeld niet hoog
worden genoemd voor een land als dit, waar alles vrij duur
is. Bij het meerendeel der slagers bleven de vleeschprijzen
dan ook onveranderd; twee verhoogden den prijs met en
één met 5 cent per KG., en wellicht zal de concurrentie
hen nog wel dwingen tot de oude prijzen terug te gaan.
Behalve het slachtgeld hebben de slagers ook nog de onkosten
van het vleeschtransport naar hun winkels. Toch vond de
oprichting van het abattoir bij de slagers weinig tegenstand
en zijn zij nu zelfs ingenomen met de inrichting. In die 8
maanden kwamen er twee runderslagers bij en ook het aantal
varkensslagers — die het bedrijf als bijzaak uitoefenen —
verminderde niet.

Paramaribo, Januari 1900.

-ocr page 311-

te
.pr

ta

1

to

OS

O

s-

S?

r~r

r-f

o

H

u>

3

SU

3

a>

Ï3*

<9

W

O

-ocr page 312-

DE CULTUUR DER BACILLEN VAN ZOOGENAAMDE
URTIC ARIA (BACKSTE1NBLATTERN)
BIJ HET VARKEN,

door

D. A. DE JONG Jan.

Een paar jaren geleden onderzocht ik met den heer
J. E.
Laméris te \'s-Graveiihage een te Leiden geslacht varken,
dat over het geheele lichaam verspreid schoone, omzoomde,
rechthoekige, zoogenaamde urticaria-vlekken vertoonde.

De heer Laméris gaf mij in overweging te trachten uit
deze huidplaatsen de vlekziekte-bacillen te kweeken, ten
einde uit te maken of ook hier werkelijk vlekziekte in het
spel was. Volgens hem was het tot dusver aan
Dr. Poels
te Rotterdam niet gelukt middellijk of onmiddellijk uit zulke
huidplekken vlekziekte-bacillen te cultiveeren.

De door mij aangelegde culturen bleven steriel. En ook
doorsneden van de aangetaste deelen, volgens
Gram-Günther
behandeld, deden geen op vlekziekte-bacillen gelijkende micro-
organismen vinden. Behandelt men coupes van de huid van
aan
acute vlekziekte gestorven varkens op dezelfde wijze,
clan vindt men, vooral in de huidcapillairen, een groot aantal
bacillen.

Onlangs, op den 29sten Juli van het vorig jaar, vertoonde
een vet varken van een der weeshuizen alhier verminderden
eetlust, en daar het vlekken aan de huid te zien gaf, deed
men aangifte van vlekziekte. De districtsveearts constateerde
„Backsteinblattern" en stelde mij voor thans weder te
trachten om uit te maken of hier van „rouget" al dan niet
sprake was. De gelegenheid voor onderzoek was gegeven,
want de eigenaar wilde het varken slachten.

-ocr page 313-

Het dier vertoonde bijna geen ziekte-verschijnselen. Aan
clen linker schouder was één vierkante, omzoomde, zooge-
naamde urticaria-vlek aanwezig. Spaarzaam waren hier en
daar eenige kleine roode huidverkleuringen te zien, doch
deze waren niet karakteristiek.

Het onderzoek van het cadaver van het geslachte dier
deed alle deelen volkomen normaal bevinden, met uitzon-
dering van de genoemde huidveranderingen.

Het stuk huid aan den linker schouder werd ruim uit-
gesneden en voor het onderzoek medegenomen. Het laatste
geschiedde ook met lever en milt. Uit het stuk huid, de
lever en de milt werden onmiddellijk steekculturen in ge-
latine aangelegd. Bovendien werd van elk dezer deelen een
grijze muis subcutaan onder de huid van den rug geënt.

Op den 3den Augustus lag de muis, welke met het stuk
huid geënt was, dood; het cadaver vertoonde geheel het
vlekziekte-beeld. De twee andere muizen waren gezond en
zijn dit gebleven.

De aangelegde culturen, zoowel die uit huid, als uit
lever en milt, bleven volkomen steriel. Van de gestorven
muis werden uit nier, milt en rechter hart steekculturen
aangelegd in gelatine.

Daar ik op den 4den Augustus voor eenigen tijd Leiden
verliet, nam de heer
Laméris het onderzoek over. Op den
gsten Augustus constateerde hij, dat de uit de gestorven
muis aangelegde gelatine-culturen typische vlekziekte-cul-
turen waren.

Op den llden Augustus entte hij met de cultuur uit het
hart een witte muis, en een halfwas konijn, aan de binnen-
vlakte van de rechter dij.

Op den 14den Augustus lag de witte muis dood in karakte-
ristieke vlekziekte-houding. Culturen werden aangelegd uit
lever en hart.

Het geënte konijn heeft niets dan kreupelheid vertoond

-ocr page 314-

en bovendien het over een groote uitgestrektheid uitval-
len der haren aan de binnenvlakte van het rechter ach-
terbeen.

Op clen 27sten Augustus was ik terug en onderzocht ik de
door den heer
Laméris aangelegde culturen. Zij bestonden
uit vlekziekte-bacteriën en bacillus coli communis. De ver-
ontreiniging met het laatstgenoemde micro-organisme was
verklaarbaar, want de heer
Laméris was eerst 24 uur na het
sterven der muis, op 14 Augustus, in de gelegenheid sectie
te maken.

Op den 30sten Augustus entte ik de gelatine-culturen uit
milt en nier van de op den 3den Augustus gestorven muis
over in versche gelatine. Van een dezer culturen spoot ik
op 8 September een witte muis 1 cM3., en een oude, sterke,
witte rat 4 cM3. subcutaan in.

De witte muis stierf in 29 uur aan typische vlekziekte.
In dekglaspraeparaten van nier, milt, lever en hartebloed
werden door middel van de
GRAM\'sche methode een zeer
groot aantal vlekziekte-bacillen gevonden. De uit nier, milt,
lever en rechter hart aangelegde gelatine-steekculturen
groeiden prachtig borstelvormig.

De witte rat bleef tot den llden September vroolijk; er
was echter een pijnlijke zwelling aan de entplaats te zien,
welke op den 13den September sterk was toegenomen. Het
dier was ook minder tierig geworden en at minder. Den
volgenden dag vertoonde het verlamming van het linker
achterbeen, de zijde der inspuiting, welke links, aan de linker
kruishelft, had plaats gegrepen. De toestand bleef de vol-
gende dagen stationnair, de eetlust verbeterde echter. Op
20 September was het dier links achter nog verlamd, terwijl
het been in zijn geheel, echter vooral het onderstuk, sterk
gezwollen was. De rat was belangrijk vermagerd.

Op den 21sten September werd zij door chloroform gedood.
De rechter achterpoot was in zijn geheel oedemateus ge-

-ocr page 315-

zwollen; het oedeem was niet haemorrhagisch en strekte
zich gedeeltelijk over de linker bekken- en rugzijde
uit. De overige organen waren, afgezien van de verschijn-
selen door den chloroformdood te voorschijn geroepen,
normaal.

Een dekglas-praeparaat, gemaakt van het oedeemvocht en
gekleurd volgens
Gram-Günther, deed geen vlekziekte-
bacillen vinden. Culturen, aangelegd uit het oedeemvocht,
uit nier, milt en rechter hart bleven steriel.

Zoowel het vroeger geënte konijn als de witte rat
zijn niet aan acute vlekziekte gestorven, alhoewel ze
wrel degelijk reageerden, vooral door verschijnselen aan de
ent plaats.

Door bovengenoemd onderzoek meenen wij te hebben aan-
getoond, dat de in ons land voorkomende huidziekte bij
varkens, onjuist „urticaria" genoemd, identisch is met vlek-
ziekte en door dezelfde smetstof wordt veroorzaakt, gelijk ook
in andere landen werd aangetoond. De geïsoleerde bacillen
lieten zich regelmatig in den typischen borstel vorm verder
kweeken.

Ik wensch hierbij nog op te merken, dat Jensen, die
het eerst onderzoekingen omtrent dezen vlekziekte-vorm
publiceerde, in de aangetaste huidplaatsen 1) talrijke vlek-
ziekte-bacillen vond in de lymphspleten (niet in de capil-
lairen, gelijk bij gewone vlekziekte) van het corium. Hij
kleurde daartoe coupes volgens
Gram. Het experimenteel
bewijs, dat men met vlekziekte te doen had, leverde hij door
muizen te enten en daaruit te cultiveeren. Alleen vermeldt
hij één geval, waarin het hem gelukte in de milt van een
varken, dat aan „Nesselfieber" had geleden, zoowel door

1  C. 0. Jensen, Die Aetiologie des Nesselfiebers und der diffusen Haut-
neerose des Schweines:
Deutsche Zeitschrift für Thiennedicin, Bd. 18 (1892).

-ocr page 316-

microscopisch onderzoek als door het uitzaaien in gelatine,
een gering aantal bacillen aan te toonen.

Lorenz daarentegen gelukte het *) uit de aangetaste
huidplaatsen bij „Backsteinblattern" de vlekziekte-bacillen
direct in gelatine te kweeken.

Gelijk is medegedeeld, gelukte het mij tot tweemalen toe
niet, de vlekziekte-bacillen direct uit de aangetaste huid-
gedeelten te cultiveeren, terwijl in het eerste geval ook het
microscopisch onderzoek negatief was. In het tweede geval
was dit anders. In met borax-karmijn en daarna volgens
Gram-Günther gekleurde doorsneden van het corium werden
in de lymphspleten vlekziekte-bacillen gevonden, niet talrijk,
gelijk
Jensen aangeeft, maar ze waren gemakkelijk te vinden.
Vrij talrijk vond ik ze echter in de bovenste laag van het
derma, daar waar deze grenst aan de diepste laag van de
epidermis. In de capillairen werden vlekziekte-bacillen gemist,
terwijl ze daarin in geval van acute vlekziekte talrijk voor-
komen.

ZENUWVERSCHIJNSELEN BIJ MOND-
EN KLAUWZEER,

door

J. WESTER.

Gedurende de telkens herhaalde invasiën van mond- en
klauwzeer hebben we goede gelegenheid gehad bijzonderheden
omtrent deze ziekte te verzamelen, waarvan het voorkomen

-ocr page 317-

van zenuwverschijnselen wel tot de minst beschrevene mogen
worden gerekend.

Die zenuwaandoeningen in het verloop dezer ziekte doen
zich het meest voor in den vorm van
paresis, of ook totale
paralysis van het achterstel, soms progresseerende tot
het voorste gedeelte van het lichaam, zoodat dan het
geheele beeld veel overeenkomst vertoont met dat van
kalfziekte.

Te gelijker tijd, of even daarna, vertoonen zich dikwijls
intensieve verschijnselen van mondzeer vooral, welke het
niet twijfelachtig doen zijn of de paralytische verschijnselen
behooren in die gevallen tot de symptomen van het mond-
en klauwzeer.

Een zestal gevallen van dusdanigen aard is door mij
waargenomen, waarvan het meerendeel binnen enkele dagen,
voor zooverre het de zenuwaandoeningen betreft, geheel genas.
Mijn therapie bestond hoofdzakelijk in koude douches.

Een enkel geval was letaal, ten gevolge van de daarbij
voorkomende
larynx-paralyse. De verschijnselen hiervan,
intra vitam en post mortem, schijnen mij belangrijk genoeg
om nader te worden beschreven.

In Juli 1897 heerschte het mond- en klauwzeer onder
het vee van S.
d. D. te Sch. Mijn hulp werd ingeroepen
bij één der zieke runderen. Het dier was reeds gedurende
een paar dagen lijdende, maar was nu een wankelende
gang gaan vertoonen. Rij mijn onderzoek kon het reeds
niet meer staan. De blik was overigens rustig, de houding
normaal, eetlust gering, pols zwak en frequent, tempe-
ratuur 40°. Het mondslijmvlies was op de gewone wijze
aangetast.

De behandeling bestond in douches en pulvis foliorum
digitalis met antifebrine. Twee dagen daarna werd ik
andermaal geroepen bij hetzelfde dier, aangezien het was
gaan snurken en soms zeer benauwd werd. Bij mijn komst

-ocr page 318-

lag het dier rustig en was slechts een gering stenose-
geruisch waarneembaar. De eetlust was zeer gering, de ont-
lasting dun en stinkend, de pols nog frequent, de tempe-
ratuur wat gedaald. Een poging tot opstaan gelukte het
dier reeds weer zonder hulp. De patiënt begon daarbij
echter te snurken, en weldra trad in hevige mate ademnood
op. De dyspnoe was alleen
inspiratorisch; de exspiratie ge-
schiedde zonder moeite en zonder geluid.

Voor tracheotomie bestond binnen kort de vitaal-indicatie.

De operatie werd zoo vlug mogelijk nog bij het staande
dier verricht. De patiënte werd daarop wat rustiger en ging
liggen: wankelend en met moeite. Een paar braakbewegingen ;
speeksel en braaksel liepen af in de trachea en werden met
kracht geaspireerd, zoodat binnen kort de agonie intrad.

Bij de sec/ie bleken de longen doorzaaid met geaspireerde
voedselpartikels. De hersenen en het ruggemerg waren oede-
mateus. Aan de larynx was niets abnormaals op te merken;
slijmvlies en spieren waren normaal. De overige sectiever-
schijnselen waren die van het gewone mond- en klauwzeer.

Werd de laryngeaalstenose veroorzaakt door kramp van de
adduetoren of door paralyse van de glottis-verwijders ?

Intra vitam kon ik ook niet met zekerheid uitsluiten de mogelijkheid van
het bestaan van afhangende slijmvlieslappen van de larynx, wat bij mond-
en klauwzeer niets bijzonders zou zijn. Eindelijk kon het lijdon zelfs van
myopathischen aard zijn.

De waarschijnlijkheid pleitte voor paralyse, in verband
met de paretische verschijnselen van het achterstel. De
diagnose kon echter feitelijk alleen worden gebaseerd op de
dyspnoe gedurende de inspiratie, terwijl de uitademing niet
werd gehinderd, en bovendien op het afloopen van speeksel,
enz. in de trachea.

Bij den mensch zijn in twijfelachtige gevallen het spiegolonderzoek en de
chloroform-narcose uitnemende diagnostische middelen; bij glottiskramp
verdwijnt de dyspnoe gedurende de narcose, terwijl ze, veroorzaakt door
paralyse, verergert.

-ocr page 319-

Was de paralyse, weihe ik als vaststaand dien aan te
nemen, van centralen
of van peripheren oorsprong ? Bij mond-
en klauwzeer zou heel goed na een slijmvlieslijden een
periphere oorzaak hebben kunnen inwerken, immers ook de
postdiphtheritische paralysen die men bij den mensch waar-
neemt, worden meestal veroorzaakt door
Streptococcen, welke
in de zenuwscheeden zijn gedrongen x).

De sectieverschijnselen sluiten in casu een peripheren
oorsprong uit; deze moet derhalve worden gezocht in het
centrale zenuwstelsel.

Is het geconstateerde hersen-oedeem voldoende om dit
alles te verklaren?

Had het virus van mond- en klauwzeer laesies in de
centra veroorzaakt?

Is er een onbekend soort intoxicatie in het spel geweest?

Ziedaar allemaal vragen, welke ik niet verder zal trachten
op te lossen.

Gedurende diezelfde mond- en klauwzeermvasie heb ik
elders een dergelijk geval van parese van het achterstel met
larynx-paralyse zien genezen. Nadat tracheotomie was ver-
richt, bleek het leven van patiënte gered, en een paar
dagen daarna waren zelfs alle zenuwverschijnselen verdwenen,
zoodat de tracheotubus zonder bezwaar kon worden weg-
genomen.

Deze zenuwverschijnselen komen bij den mensch in het
verloop van infectieziekten dikwijls voor en worden, behalve bij
diphtheritis, bijv. ook bij typhus waargenomen; bij de laatst-
bedoelde ziekte zijn zij blijkbaar van centralen oorsprong 1).
Bij dieren is iets dergelijks minder vaak geconstateerd.

Voor zooverre het mond- en klauwzeer betreft, zeggen
bijv.
Nooard en Leclajnche: „Enfin on signale dans

1  Sammlung klinischer Vorträge von Rich. Voi-kmann, No. 182: „Heber
Lähmungen der Kehlkopfmuskeln beim Unterleibs- und Flecktyphus von
Ludwig Przedborski."

-ocr page 320-

quelques formes des accidents cérébraux" (Imminger)1).

Galtier spreekt alleen van „troubles d\'innervation", en
verder van enkele cerebrale verschijnselen (vertige, immobi-
lité, mouvements convulsifs 2).

Friedberger en Fröhner zeggen er niets van 3).

Vie bespreekt een geval waarbij een dier, verkeerend in
het reconvalescentie-stadium van mond- en klauwzeer, bij het
herkauwen, blijkbaar door verlamming van de larynx, voedsel-
partikels aspireerde4).

Prudhomme en Thirion maken eveneens melding van een
aantal gevallen, waarbij koeien, lijdende aan een goedaardigen
vorm van mond- en klauwzeer, plotseling in voedselbrokken
waren gestikt, of ook na ingeven van slobbering asphyctisch
waren gestorven. Ze schrijven dit toe aan pharynx- en larynx-
paralyse. (De larynx-paralyse zou dan hebben moeten bestaan
in die van de
adductoren, te meer omdat er van stenose-
geluiden niet wordt gesproken 5).

Alkmaar, 1 Maart 1900.

1  Les maladies microbiennes des animaux, Ie ed.

2  Galtier, Traité des maladies contagieuses des animaux domestiques.

3  Friedberger und Fröhner, Pathologie und Therapie der Hausthiere.

4  Vie, Revue vétérinaire, 1898, p. 161.

5  Prudhomme et Thirion, Contribution à Vétude du mécanisme de la
mort, dans la forme apoplectique de la fièvre aphteuse.
(Ree. de méd. vét.
15 févr. 1899.)

-ocr page 321-

OVER VLEESCHVERGIFTIGING EN
BACTERIOLOGISCH VLEESCHONDERZOEK,

door

H. G. VAN HARREVELT.

I. Literarisch overzicht.

In de inleiding van mijn opstel over ,,een diplococcus,
gevonden bij bacteriologisch vleeschonderzoek" heb ik beloofd
terug te zullen komen op de rol, welke het bacteriologisch
onderzoek van vleesch in de vleeschkeuring kan en moet
spelen. Thans wil ik. den lezers van dit Tijdschrift in beknopten
vorm voorleggen, wat over het hierboven genoemd onder-
werp in de literatuur bekend is, wat ik op dit gebied gedaan
heb en hoe men door een doeltreffende vleeschkeuring het
voorkomen van vergiftigingen tot een minimum kan beperken.

Mijn eigen onderzoekingen zijn nog lang niet afgesloten;
ik hoop dan ook later meer daarvan te publiceeren. Met
het schrijven van dit stuk daarop te wachten, ging om
prioriteitsredenen niet aan; er dreigen namelijk van andere
zijden stukken over ditzelfde onderwerp te verschijnen, welke
ik liever niet laat vóórgaan, daar toch het Rotterdamsche
abattoir de eerste en eenige inrichting op de wereld is, waar een
geregelde bacteriologische controle op verdacht vleesch wordt
uitgeoefend. Om de grootte van dit opstel niet te buiten-
sporig te doen worden, en tevens voor het gemakkelijk
overzicht, geef ik hier cle mededeelingen van vleescbvergif-
tigingen, in
Ostertag\'s handboek geciteerd, in den vorm
van een tabel. Deze mededeelingen zijn grootendeels van
Bollinger afkomstig en omvatten de meest bekend ge-
worden vleeschvergiftigingen, voorgekomen tusschen de jaren
1841 en 1897.

-ocr page 322-
-ocr page 323-

OVERZICHT der gevallen van vleesehvergiftiging,

Jaar.

Plaats.

Aantal
zieken.

Gestorven.

Wat gegeten is.

Dier-
soort.

Hoe
gestorven.

1.

1841

Andelfingen.

450

10

gaar vleesch.

kalf.

onbekend.

2.

1866

Lahr.

70

4

„Schwarten

rund.

noodslach-

magen".

ting.

3.

1867

Pluntern.

27

1

vleesch.

nuchter

noodslach-

kalf.

ting.

4.

1874

Bregenz.

51

0

vleesch, bouillon.

rund.

noodslach-

ting.

5.

1874

Middelburg.

349

6

leverworst.

onbekend.

onbekend.

6.

1874

Neubodenbach.

?

?

leverworst.

onbekend.

onbekend.

7.

1876

Griessbekerzell.

22

0

vleesch, worst.

rund.

noodslach-

ting.

8.

1876

Sonthofen.

7

0

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

9.

1876

Nordhausen.

400

1

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

10.

1877

Würzen.

206

6

vleesch, worst,

rund.

noodslach-

pekelvleesch.

ting.

11.

1878

Garmisch.

17

0

leverknoedels.

rund.

noodslach-

ting.

12.

1878

St. Georgen.

18

0

vleesch en lever.

rund.

noodslach-

ting.

-ocr page 324-

Welke van 1841-1898 zijn beschreven (naar Bollingek).

Ziekte der aangetaste
personen,

Ziekte van het dier.

Aanteekeningen.

onbekend.

een nierziekte.

polyarthritis septica.
(coli-polyarthritis.)

symptomen van typhus; ook
slikbezwaren en pupilver-
wijding.

braken, diarrhee, pupilver-
wijding,
braken, diarrhee, stupor,
deliriën, duizeligheid, pu-
pilverwijding.

Deze vergiftiging geschiedde bij
een zangersfeest. Het kalfs-
vleesch had ook rundvleesch
geïnfecteerd.

Waarschijnlijk waren de nieren
in het gerecht gehakt.

De gestorven persoon had rauwe
lever gegeten. Bij zijn sectie
vond men slechts petechiën
in de subcutis, op het epi-
cardium, in nieren, darmen
en longen.

verwonding geboorte-
weg en retentio se-
cundinarum.

onbekend,
onbekend.

prolapsus uteri, septi-
sche metritis.

puerperale sepsis.

braken, diarrhee, hoofdpijn,
duizeligheid, zwakte in de
ledematen, brandend ge-
voel in den mond, oor-
suizen, cholera-achtig ge-
voel, dorre huid, zwakke
pols.
niet beschreven,
niet beschreven,
als cholera nostras, ook her-
senverschijnselen.

niet beschreven.

Gekookt vleesch en worst even
schadelijk als rauw. Een 20-
jarig meisje, dat vóór en na
het eten van worst brande-
wijn had gedronken, bleef
gezond!

Het gekookte of gaar gebraden
vleesch was hier niet scha-
delijk, het rauwe wel.

enteritis.

üiastitis en paralysis

der achterbeenen.
peritonitis, leverdege-

neratie.
enteritis.

als cholera.

braken, diarrhee, hoofdpijn,

koorts, pupilverwijding,
niet opgegeven.

Dit vleesch was ten deele grauw,
stinkend en vochtig geweest.

Het vleesch van dit dier was
onschadelijk.

Degenen die lever hadden ge-
geten, waren het ergst ziek.

-ocr page 325-

N°.

Jaar.

Plaats.

Aantal
zieken.

Gestorven,

Wat gegeten is.

Dier-
soort.

Hoe
gestorven

13.

1878

Kloten.

657

6

vleesch.

kalf.

noodslach-

ting of ge-

storven.

14.

1878

Birmensdorf.

8

1

vleesch.

kalf.

noodslach-

ting.

15.

1879

Lockwitz.

40

0

rauw vleesch

rund.

noodslach-

ting.

16.

1879

Riesa.

30

0

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

17.

1881

Bautzen.

120

0

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

18.

1881

Zittau.

?

0

vleesch

paard.

noodslach-

ting.

19.

1881

Spreitenbach.

30

0

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

20.

1881

idem.

±60

4

vleesch.

rund en

onbekend.

kalf.

21.

1882

Oberlangenhand.

8

1

vleesch.

kalf

gestorven.

22.

1884

?

10

0

vleesch.

rund

noodslach-

ting.

28.

1884

Lauterbach.

groot.

3

vleesch en bouillon-

rund.

noodslach-

ting.

24.

1885

Röhrsdorf\'.

?

1

vleesch, worst,

paard.

onbekend

lever.

25.

1886

Schönenberg.

50

1

vleesch.

rund

noodslach-

ting

26.

1886

Ludwigshafen.

90

2

vleesch, worst.

rund.

noodslach-

ting.

27.

1887

Middelburg.

286

0

vleesch, bouillon

rund

noodslach-

ting.

28.

1888

Gumbinnen.

34

0

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

J

-ocr page 326-

Ziekte der aangetaste
personen.

Ziekte van het dier.

Aanteekeningen.

onbekend (colibacil-
losis ?).

als typhus.

Ham, met dit vleesch gelijk
voorgediend (het was een
zangersfeest), was ook geïn-
fecteerd. Ook 55 gevallen van
overdragen van de ziekte
door ziek geworden eters op
andere personen (typhus ?).
Zij, die dronken waren ge-
weest, bleven verschoond of
werden slechts weinig aan-
getast.

Polyarthritis septica

(coli-p olyarthritis).
hji\'sio uteri

Mastitis.

Septische metritis.

Peteehiaalkoorts,

^iek na de baring.

°Hbekend

onbekend.

Siek na de baring.

enteritis.

onbekend.

enteritis.

retentio secundi-

narum.

•"etenüo secundina-
rum, septische me-
tritis.

geslacht wegens ver-
keerde ligging van
de vrucht.

als abdominaaltyphus.
niet beschreven.

diarrhee, braken, duizelig-
heid, hoofdpijn.

niet beschreven.

diarrhee, braken, duizelig-
heid, hoofdpijn,
als boven

als boven.

braken, diarrhee, brandend
gevoel in de maag, pijn
in de ledematen.

De gestorvene is een kind.

De veearts werd in dit geval
gestraft wegens „fahrlässiger
Körperverletzung", omdat hy
het dier in consumtie had
laten brengen (bravo! v. II.).

De veearts werd hier vrijge-
sproken, omdat aan de dar-
men weinig te zien was.

Het paard zou volgens derden
aan abscessen hebben geleden.

De veearts hadden uterus alleen

van buiten bekeken.
Het vleesch was ongewoon van
reuk en smaak.

-ocr page 327-

.T-

Jaar.

1

! Plaats.

Aantal
zieken.

Gestorven. I

Wat gegeten is.

Dier-
soort.

!

Hoe |
gestorven, j

29.

1888

Frankenhausen.

59

1

rauw en gaar

rund.

noodslach-

vleesch.

ting.

30.

1889

Reichenau.

150

0

worst en hak-

rund.

noodslach-

vleesch.

ting.

31

1889

H. in Saksen.

?

1

vleesch.

rund.

noodslaoh-

ting.

32

1889

Darkehmen

30

0

bouillon

rund.

onbekend.

83.

1889

?

31

0

vleesch.

noodslach-

ting

34.

1889

Cotta.

136

4

vleesch, bouillon.

kalf

noodslach-

ting.

35.

1889

Gersdorf.

groot.

0

vleesch, worst.

rund.

onbekend.

36.

1889

Katrineholm.

± 57

0

vleesch, bouillon.

rund.

noodslach-

ting.

37.

1890

Löbtau.

groot.

0

vleesch.

rund.

geslacht.

38.

1890

Altena.

20

1

hakvleesch.

paard.

noodslach-

ting.

39.

1891

Kirchlinde.

groot.

0

vleesch.

rund.

?

40.

1891

Alfenreuth.

300

2

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

41.

1891

Piesenkam.

groot.

1

worst

rund.

noodslach-

ting.

42.

1891

Friedberg.

21

0

pekelvleesch.

rund.

noodslach-

ting.

43.

1891

Corres.

± 25

0

vleesch.

rund.

noodslach-

ting.

44.

1892

Moorseele.

80

1

vleesch.

2 kal-

1 noodslach-

veren.

ting. 1 ge-

storven.

-ocr page 328-

Ziekte der aangetaste
personen.

Ziekte van het dier.

Aanteekeningen.

elteritis.

^aagontsteking.

Misschien peritonitis.
°Hbekend.

arterio-phlebitis umbi\'
bcalis (colibacillosis?)
"ierontsteking.

°1bekend

Kptische metritis.

^oekmaag verstopping.
°tvbekend.

niet opgegeven

niet opgegeven.

niet opgegeven.

niet opgegeven,
als typhus.

niet beschreven.

Bij sectie zag het vleesch er goed
uit, de darm was slechts gedeel-
telijk rood, de parenchymen
waren niet gedegenereerd.

Op denzelfden stal gingen nog
twee runderen met zulk een
„maagontsteking" dood!

Het vleesch was onschadelijk

Dit kwam voor bij gelegenheid
van een schuttersfeest. Een
herbergier had 21 kalveren
verbruikt, waaronder stellig
één ziek.

Vooral de bouillon was infectieus.

Waarschijnlijk

nitïs.
°Hbekend

perito-

^aag-, darm- en blaas-
ontsteking.

\'auwzeer.

klauwzeer, pyaemie.
Herke diarrhee.

diarrhee, duizeb\'gheid, on-
macht,
braken, diarrhee, sopor.

Een slager-keurmeester had het
dier goedgekeurd en maakte
zelf van het vleesch, het bloed
en de darmen worst. Hij kreeg
8 maanden gevangenisstraf.

Het versche vleesch werd goed
verdragen. Het 10 dagen oude
pekelvleesch en worst werkte
toxisch.

Het vleesch was goed gaar en is
spoedig na het slachten gege-
ten. Niet alle gebruikers wer-
den ziek. Het incubatie-tijd-
perk bedroeg 3 uur tot 3 dagen.
De persoon met het langste
incubatie-tijdperk stierf,

-ocr page 329-

322

cS S3
ffl

Ö M

eS O)

Dier-
soort.

Hoe
gestorven

Wat gegeten is.

Plaats.

Jaar.

<3

N

C5

Breslau.

Weissenfels

Stollberg.

Brugge.
Souchez.
Abbeville
Gersdorf

Bischofswerda.

Denis.
Gaustadt.

86

45, 1898

100

46.

1893

groot.

70
60
150
groot.

100

80
101

47.

48.

49.

50.

51.

52.

53.

54.

1893

1894
1894
1894
1894

1894

1894

1895

vleesch.

vleesch.
vleesch.
vleesch.
vleesch

vleesch, worst.

vleesch
vleesch.

rauw hakvleesch.

worst, hakvleesch.

2 runde-
ren.

rund.

kalf.

kalf.
kalf.
kalf.
rund.

rund.

rund.

noodslach-
ting.

noodslach
ting\'

noodslach-

kl,

ting,
gestorven.

noodslach-
ting

gestorven.
9

Kempen (Posen).

Daber.

Sielkeim.

Keulen.

Thurgau.

100
33
41
41
groot.

1896
1896

1896

1897
1897

oo.

56.

57.
58
59.

vleesch, worst,
bouillon.

vleesch.

vleesch.
vleesch.
vleesch.

varkens.

rund.

2 kalve
ren.

rund.

varken.

noodslacli-

ting.
noodslach-

ting.
noodslach -

ting,
noodslach-
ting.

m

ka

-ocr page 330-

Ziekte der aangetaste
personen.

^\'ekte van het dier

Aanteekeningen

ten

had een verwon-
ding van den ge-
boorteweg, de andere
leed aan septicaemie.
auwzeer.

\'iarrhee.

\'^bekend,
^bekend,
^bekend.

)eritonitis post partem,

pbekend.

Rbekend.
\'bbekend.

\'^bekend.
Rteritis.
parrhee.
!r>teritis.

"r|;iag-d arme atarrh,
foodkleuring van de
huid.

acute maag-darmcatarrh,
koorts, duizeligheid.

acute gastro-enteritis.

niet. beschreven.

als cholera nostras.

niet beschreven.

niet beschreven.

als n" 48 met huiduitslag.

als cholera nostras, soms

eczeem aan de lippen,
niet beschreven,
braken, diarrhee, eczeem of
erytheem van het gelaat,

niet beschreven,
niet beschreven,
als cholera nostras.
braken, diarrhee, sopor.
maag-darmcatarrh.

20 gram vleesch werkte reeds
pathogeen!

De sectie van den doode gaf
gastro-enteritis en hyperaemie
van de meningen te zien.
De doode was een 7-jarige knaap.

De sectie van de dooden gaf te
zien : petechiën op de serosae,
acute darmcatarrh, kleine In-
farkten in de longen.

Vooral rauw was het vleesch
zeer virulent.

Het vleesch was gedeeltelijk
gezouten en gerookt. Het
gestorven individu was een
4-jarig kind, dat na een ziekte
van 2 dagen, onder diarrhee
en krampen, was overleden.

-ocr page 331-

Beschouwen we bovenstaande tabel, kolom voor kolom,
ten einde te zien welke gevolgtrekkingen we daaruit kunnen
maken. Uit de kolom der jaartallen is niets belangrijks af
te leiden; uit die der plaatsen van voorkomen der vergif-
tigingen evenmin. Ook het aantal ziektegevallen leert ons
niets; uit het percentage der sterfgevallen echter blijkt, dat
doodelijke afloop vrij zelden voorkomt en het menschelijk
organisme nog al bestand is tegen dergelijke vergiften, hoe
hevig de verschijnselen ook zijn, welke zij te voorschijn
roepen.

De kolom der gebruikte vleeschsoorten doet ons zien, dat
bereidingen als koken, braden, zouten en rooken, schadelijk
vleesch niet altijd zijn slechte eigenschappen ontnemen, en
dat allerlei deelen van het dier nacleelig kunnen zijn voor
den consument.

De opsomming der diersoorten stelt ons voor oogen, dat
het vleesch van allerlei dieren vergiftigd kan zijn. Rund en
kalf vindt men het meest opgegeven; deze worden echter
ook het meest gegeten. Dat het varken, vooral in de kleinere
plaatsen van Duitschland, niet meer als oorzaak van vergif-
tigingen wordt aangegeven, doet ons vermoeden, dat varkens
in dit opzicht onschuldiger zijn dan runderen.

Inderdaad is het een feit, dat uterus-, uier- en darm-
ontstekingen, welke de hoofdoorzaken der schadelijkheid van
volwassen dieren schijnen te zijn, bij het varken lang niet
zooveel voorkomen als bij het rund.

Uit de volgende kolom kunnen we zeer terecht cle con-
clusie trekken, dat het de uit nood geslachte en gestorven
dieren zijn, welke de vleeschvergiftigingen veroorzaken. Een
uitzondering hierop zullen we later bespreken.

De ziekten der dieren, waaraan het vleesch zijn giftige
eigenschappen direct of indirect te wijten heeft, zijn niet
moeielijk te groepeeren. Het zijn metritis, mastitis, enteritis,
peritonitis, puerperaal-septicaemie en de verschillende andere

-ocr page 332-

vormen van septicaemie, al dan niet voortvloeiende uit een
der genoemde ziekten. Dit geldt in hoofdzaak voor runderen,
terwijl bij kalveren de wegens polyarthritis, navelontsteking
(lees colibacillosis), diarrhee of niet aangegeven ziekten uit
nood geslachte of aan die ziekten gestorven individuen de
schuldigen blijken te zijn. Dat hierbij de virulente colibacil
(Poels) een groote rol speelt, behoeft waarlijk niet te worden
betwijfeld.

In de volgende kolom worden de ziekten der vergiftigde
personen beschreven en hieruit zien we, dat die in vele
gevallen identisch moeten worden beschouwd. In het alge-
meen doen de symptomen denken aan cholerine, cholera
nostras, abdominaal-typhus en acuten intestinaalcatarrh.
Zenuwverschijnselen treden veelal sterk op, terwijl zich zeld-
zaam een huiduitslag voordoet; verschijnselen van maag- en
darmstoornissen ontbreken nooit.

Hetgeen in de rubriek „aanteekeningen" wordt genoemd,
is niet voor een globale bespreking vatbaar; op zich zelf
geven vele dezer aanteekeningen hoogst merkwaardige feiten
aan, welke genoegzaam voor zichzelf spreken en ook in het
vervolg nog ter sprake zullen worden gebracht.

Uit het voorgaande kunnen we, staande op het standpunt
der hedendaagsche wetenschap, zonder rationeele tegenspraak
uit t,e lokken, concludeeren, dat de vleeschvergiftigingen
worden veroorzaakt door vleesch, waarin vergiften van bac-
teriëelen oorsprong met of zonder de bacteriën zelve aan-
wezig zijn.

En niettegenstaande elk wetenschappelijk niensch hiervan
doordrongen moet zijn, is er in die richting nog zoo goed
als niets onderzocht! Slechts ongeveer 15 onderzoekers
hebben, zoolang van bacteriologie iets bekend is, zoo af en
toe een weinig studie gemaakt van de aetiologie van enkele
vleeschvergiftigingen, terwijl vele van die onderzoekingen schit-
teren door buitengewoon onwetenschappelijke onvolledigheid!

22

-ocr page 333-

l)e voornaamste onderzoekingen, welke op dit gebied zijn
verricht, wil ik hier citeeren. Vooraf wil ik echter een schema
geven van de eigenschappen van den bacillus coli commune,
als type van de groep, waartoe bijna alle gevonden lagere
organismen schijnen te behooren.

1". Vorm en grootte: kleine staafjes, 0.4—0.7 : 1—3 micra.

2°. Beweeglijkheid: levendig beweeglijk.

3°. Behoefte aan zuurstof: groeit aëroob en anaëroob.

4°. Peptoniseerend vermogen: vervloeit gelatine niet.

5°. Gistingsvermogen: splitst zoowel druiven- als melk-
suiker en rietsuiker.

6". Melkstolling: coaguleert melk.

7°. Indolvorming: positief.

8°. Phenolvorming: negatief.

9°. Reductievermogen: sterk voor lakmoes zoowel als
indigozwavelzure natron, nitraat wordt nitriet.

10". Kleuring: kleurt niet volgens Gram, overigens zeer
gemakkelijk.

Gaan wij thans over tot de verschillende onderzoekingen,
welke in de literatuur vermeld zijn, dan vinden we, dat het
eerste werk op dit gebied is geleverd door
Johne in 1884.
Het betrof vergiftiging n°. 23 van de tabel. Hij vond in het
vleesch een bacil, dien hij voor bacillus anthracis hield, welke
meening door
Boström werd gedeeld.

Het daaropvolgend onderzoek dateert van 1888 en werd
verricht door
Gürtner bij gelegenheid van de vergiftiging
te Frankenhausen (tabel n°. 29).
G&rtner vond hierbij den
aldus door hem genoemden bacillus enteritidis; welke zich
van bacillus coli commune onderscheidt door het ontbreken
der indolvorming in peptonchloornatrium-oplossing. Bacillus
enteritidis vormt een hevig werkend vergift en brengt, vooral
van den darm uit een hevige infectie van het proefdier
teweeg, waardoor deze bacil meer schijnt te naderen tot den
bacillus typhosus (
Eberth).

-ocr page 334-

Volledig is de beschrijving van Gürtner omtrent dezen
bacil niet; met zekerheid kunnen we hem echter bij de
coli-typhusgroep indeelen en hem hevige infectieuse en toxische
eigenschappen toekennen.

In 1889 vond Johne dezelfde bacillen in het vleesch, het-
welk de vergiftiging te Cotta (tabel n°. 34) had veroorzaakt
en later (in 1894) ook in worsten, welke te Bischofswerda
(tabel n°. 52) 100 menschen hadden ziek gemaakt.

Bij de vergiftiging te Röhrsdorf in 1885 (tabel n°. 24)
vonden
Gaffky en Paak hun zoogenaamde „worstbaeillen"
in de geïncrimineerde paardenworst. Zoover men uit de
onvolledige beschrijving na kan gaan, was ook dit organisme
een virulent lid van de coli-typhusgroep.

Bij de vergiftigingen te Moorseele (tabel n°. 44) en te
Breslau (n°.
45) werd door van Ermenghem en Kaensche
een bacil in het vleesch gevonden, welke alweder veel over-
eenkomst heeft met bacillus coli commune. Hij heeft als
deze het vermogen suikers te splitsen, echter stolt hij geen
melk en vormt geen indolDe gevonden bacil was zeer
virulent voor proefdieren; ook gekookte culturen werkten
giftig.

Bij de vleeschvergiftiging te Friedeberg vonden Gaffkij
en Paak een organisme, dat zich van bacillus coli commune
onderscheidt door het ontbreken van indolproductie en melk-
coagulatie, van bacillus typhi door zijn grootere patho-
geniteit, vooral bij voederproeven met de gewone laboratorium-
dieren. Van bacillus enteritidis onderscheidt hij zich door
het uitblijven der melkstolling en de vernietiging der toxine
bij kookhitte, van bacillus Breslaviensis alleen door het
laatste moment. Bacillen, welke zich van den bacillus Friede-
bergensis alleen onderscheidden door het ontbreken van
pathogeniteit, zijn door
Gaffkij en Paak in darminhoud

1) Ik lieb een dergelijken bacil gevonden in liet vleesch van een rund, dat
septicaemie-verscliijnselen vertoonde. Zie later.

-ocr page 335-

van dieren gevonden; enkele malen en wel uit rauizen-
cadavers welke in aarde waren bewaard, konden schrijvers
ook virulente bacillen met alle eigenschappen van den bacillus
Friedebergen sis isoleeren (
Flügge). De verbreiding dezer
bacillen in de buitenwereld is daarmede dus bewezen (? v. H.)

In 1894 vond Kubarn bij de vergiftiging te Denis staphy-
lococcus pyogenes flavus (tabel n°.
53). In 1895 werd de
vergiftiging te Gaustadt nader onderzocht door
Holst (tabel
n°.
54). Deze vond in de lijken van de gestorven personen
een bacil, welken hij identisch verklaart met dien van
van
Ermenghem.

Günther isoleerde uit lever en milt van personen, die te
Kempen in 1896 (tabel n°. 55) aan de gevolgen van een
vleeschvergiftiging waren overleden, een bacil, welken hij
voor bacillus enteritidis hield.

SiLBERscHMTD vond in 1897 te Thurgau (n°. 59) een bacil,
welke alweder zeer veel op bacillus coli commune geleek,
maar geen coaguleerende eigenschappen bezat voor melk.
Hiermede zijn de onderzochte gevallen, welke in de tabel
zijn genoemd, besproken. Echter hebben nog andere onder-
zoekers zich bezig gehouden met het onderwerp vleesch-
vergiftiging.

In de Nederlandsche taal verscheen het beste onderzoek,
wat tot heden op dit gebied is gepubliceerd, van de hand
der heeren
Poels en Dhont. Jammer, dat juist die Neder-
landsche taal oorzaak is van de geringe buitenlandsche be-
kendheid van dezen zoo uitstekenden arbeid.

Bedoeld onderzoek is zeer uitvoerig in dit tijdschrift be-
schreven1); ik zal er dus niet verder op ingaan. Slechts
wensch ik te wijzen op het feit, dat zich in het onderzochte

1  Deel 20, aflevering 5, bldz. 265, en deel 24, aflevering 3, bldz. 187.

-ocr page 336-

vleesch een bacil bevond, met coli-achtige eigenschappen en
zeer groote virulentie, welke een toxine vormde dat bij het
koken niet onwerkzaam werd gemaakt. Het vleesch was
afkomstig van een normaal geslacht dier en moet dus
11a
het slachten verontreinigd zijn (zie later).

Ook Hamburger heeft eenmaal een onderzoek gedaan en
wel van gekookt vleesch, dat in het Utrechtsche diaconessen-
huis diarrheën had veroorzaakt. Hij vond een bacil, die wel
met proteus-soorten analoge eigenschappen vertoonde en door
hem als een tot heden onbekend organisme beschouwd en
„bacterium cellulaeformans" genoemd werd, naar aanleiding
van de eigenaardige groeiwijze van sommige culturen. Bij voe-
derproeven gingen muizen in 2—4 dagen dood aan diarrhee
en septicaemie. Subcutaan bij een hond geappliceerd, veroor-
zaakten (gefiltreerde) bouillonculturen diarrhee. Verhitting
tot 100° C. ontnam aan deze vloeistof de toxische eigen-
schappen.

Verder verscheen in 1897 een in het Nederlandsch ge-
schreven proefschrift van
Basenau, dat den titel droeg:
,,Verdere bijdragen tot de geschiedenis van vleeschvergifti-
gingen." Vóór dien tijd had
Basenau al eens een onderzoek
gepubliceerd omtrent een door hem in vleesch gevonden
bacil, welken hij bacillus morbificans bovis noemde.

Ik zou in herhalingen moeten vervallen, zoo ik den inhoud
van genoemd werkje refereerde. Daarom zal ik hier slechts
in tabelvorm de resultaten van de eigen onderzoekingen van
Basenau mededeelen.

In zes gevallen zijn door hem bacillen in vleesch gevon-
den en wel: bij perforatie-peritonitis na ulcus ventriculi bij
een kalf, bij febris puerperalis paralytica, bij chronische
pyaemie, bij miltabscessen, bij septicaemia kryptogenetica
en nog eens bij febris puerperalis paralytica. De gevonden
bacillen zullen we in de tabel met de nos I—VI aanduiden.

-ocr page 337-

Bacillus
moebificans

bovis.

B. I

B. II

B III

B. IY

B. V

B. VI

Grootte en vorm . . .

alsbacilluscoli

als bacillus coli

als bacillus coli

als bacillus coli

als bacillus coli

als bacillus coli

als bacillus coli

Beweeglijkheid . . . .

beweeglijk

beweeglijk

beweeglijk

beweeglijk

beweeglijk

beweeglijk

beweeglijk

Peptoniseerend vermogen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Gistingsvermogen tegen-

over druivensuiker.

Idem melksuiker . .

-

Idem rietsuiker. . . .

Melkstolling.....

Indolvorming . . . .

Reductievermogen op lak-

moes ......

Toxinevorming . . . .

-f

-ocr page 338-

Het laatste werkje, over bacteriologische vleeschkeuring
geschreven, is de dissertatie van Dr.
Victor Presuhn, uit-
gegeven in 1898. Na een historisch overzicht beschrijft
Presuhn de experimenten, welke hij genomen heeft met
vleesch en parenchymateuse organen van gezonde dieren.

In het gezonde vleesch vond hij nooit lagere organismen,
wel in de lever en ook in de milt. Dit laatste was echter
steeds te verklaren door verontreiniging bij het slachten.
Volgens experimenten aan kleine dieren blijkt, dat organen,
onmiddellijk na het dooden steriel aan het lichaam van een
gezond individu ontnomen, geen bacteriën bevatten (speciaal
bedoeld zijn hier de lever, de milt en de nieren).

II. Eigen onderzoeking en.

Van Augustus 1898 tot April 1900 had ik gelegenheid
vleesch en organen van ongeveer 50 dieren, welke uit nood
geslacht of natuurlijk gestorven waren, bacteriologisch te
onderzoeken. Niet alle werden onderzocht met het oog op
de keuring, vele zelfs eerst na afkeuring. Ook zijn vele
dieren onderzocht, waarbij het vinden van micro-organismen
onwaarschijnlijk was, alleen als experiment. Deze onderzoe-
kingen zullen nog eenige jaren moeten worden voortgezet,
vóór en aleer men er onweerlegbare conclusies uit kan
trekken; ik geef ze daarom voor hetgeen ze zijn en doe
dit alweer in .tabelvorm, welke het geschiktst is om een goed
overzicht te verkrijgen.

Het woord „septicaemia kryptogenetica" is als ziektenaam
daar gebruikt, waar duidelijk septicaemie-verschijnselen aan-
wezig waren, maar de bron der infectie of intoxicatie niet
viel op te sporen. Hierbij houde men in het oog, dat bij
van buiten de gemeente ingevoerde dieren het digestiekanaal
steeds ontbreekt; daarin kan vaak de reden zijn gelegen
voor het niet vinden van de oorzaak der septicaemie.

-ocr page 339-

Diersoort.

Hoe

Pathologisch- an atomische
diagnose.

1

N°.

gestorven.

Gevonden.

1.

rund.

gestorven.

gestorven post partem; geen
symptomen.

niets.

2.

nuchter kalf.

noodslachting.

colibacillosis (Poels).

virulente colibacil
(Poels).

3.

rund.

noodslachting.

gangreneus-purulente mastitis;
geen symptomen van septi-
caemie.

niets.

4.

rund.

noodslachting.

subacute entero-peritonitis.

niets.

5.

rund.

noodslachting.

kalfziekte.

niets.

6.

rund.

noodslachting.

kalfziekte.

niets.

7.

rund.

noodslachting.

kalfziekte.

niets

8.

varken.

noodslachting.

scorbut of morbus maculosus

niets.

(Werlhoeü).

9.

rund.

gestorven.

geen symptomen.

niets.

10.

rund.

gestorven.

geen symptomen.

niets.

11.

rund.

noodslachting.

kalfziekte.

niets.

12.

rund.

noodslachting.

endocarditis verrucosa (met ver-
val), purulente nierembolieën.

niets.

13.

nuchterkalf.

noodslachting.

polyarthritis colibacillosa.

niets

14.

rund.

gestorven.

gestorven post partem; geen
symptomen.

niets.

15.

rund.

gestorven.

gestorven post partem; geen
symptomen.

niets.

16.

rund.

noodslachting.

kalfziekte.

niets.

17.

kalf.

noodslachting.

septicaemia kryptogenetica.

niets.

18.

kalf.

noodslachting.

septicaemia kryptogenetica.

niets

19.

rund.

noodslachting.

mastitis purulenta.

niets.

20.

rund

gestorven.

gestorven post partem; geen
symptomen.

niets.

21.

nuchterkalf.

gestorven.

colibacillosis.

virulente colibacil
(Poels).

22.

rund.

noodslachting.

gangreneus-purulente mastitis.

niets.

23.

nuchterkalf.

noodslachting.

colibacillosis.

virulente colibacil
(Poels).

24.

rund.

gestorven.

geen symptomen.

niets.

25.

nuchterkalf.

gestorven.

polyarthritis colibacillosa.

niets.

26.

nuchterkalf.

noodslachting.

polyarthritis colibacillosa en
septicaemie.

virulente colibacil
(Poels).

27.

paard

noodslachting.

partiëele enteritis (koliek).

diplococcus (beschre-
ven in dit Tijdschrift,
deel 27, afl. 1).

28.

graskalf.

noodslachting.

fibrineuse polyarthritis en milt-
abscessen.

niets.

29.

rund.

noodslachting.

septische metritis, lymphstu-
wing in de longen, rechts

niets.

slikpneumonie; zeer vage

symptomen van septicaemie.

-ocr page 340-

Pathologisch-anatomische
diagnose.

Hoe
gestorven.

Diersoort.

Gevonden.

nu cht er kalf,

rund.

kalf.

rund.

rund.
rund.

rund.
rund.
varken,
varken.

vark«n.
nuchter kalf.

rund.
rund.

rund.

rund.

nuchter kalf.

nuchter kalf.

rund.
rund.
rund.

gestorven.

noodslachting.
noodslachting.
gestorven.

gestorven,
noodslachting.

gestorven,
noodslachting.
noodslachting.
noodslachting.

gestorven,
noodslachting.

gestorven,
gestorven.

noodslachting.

noodslachting.

gestorven.

noodslachting.

noodslachting.

gestorven.

gestorven

septicaemie.

acute entero-peritonilis.
enteritis, septicaemie.
gestorven post partem; geen
symptomen van septicaemie;
vleesch als gekookt; bloedige
sugillaties tussclien de spie-
ren,
als n°. 33.

septicaemia kryptogenetica.

septicaemia kryptogenetica.
uraemie.

septicaemia kryptogenetica.
parenchymateuse degeneratie
van lever en milt, chronische
nephritis; zeer vermagerd,
enteritis (plotselinge dood),
coli-bacillosis.

septicaemia kryptogenetica.
chronische metritis, chronische

mastitis, links,
perforatie-peritonitis na embryo-
tomie, geen septicaemie-ver-
schijnselen.
gangreneuse mastitis.

geen symptomen van septi-
caemie, vleesch zeer vochtig
en met bloedingen.
polyarthritis colibacillosa.

pyaemie na uitgebreide Phleg-
monen (waarin Streptococcen),
chronische metritis en para-
metritis (plotselinge dood),
zeer vage symptomen van septi-
caemie, kan ook kalfziekte
zijn geweest.

virulente colibacil

(Poels).
niets,
niets,
niets.

niets.

een coli-achtige bacil,
welke de melk
niet
coaguleert.
niets,
niets,
niets,
niets.

niets.

virulente colibacil

(Poels).
niets,
niets.

niets.

In het vleesch niets,
in de milt enkele
virulente colibacillen.
Veel staphylococcus
pyogenes aureus,
weinig idem albus.
Virulente colibacil
(Poels) ; zeer groote
hoeveelheid,
niets.

niets.

niets.

-ocr page 341-

Behalve de in deze tabel genoemde dieren, heb ik nog
eenige malen vlëèsch en worst onderzocht, welke bij het
gebruik min of meer tot ongesteldheden aanleiding hadden
gegeven. Het eerste onderzoek van dien aard betrof een stuk
rauw vleesch, mij door collega
Hoefnagel gezonden en
waarvan het resultaat vermeld is in deel 26, afl. 5, blz. 350,
van dit Tijdschrift.

Het onderwerp van het tweede onderzoek was een stuk
gaar gebraden kalfsborst, hetwelk collega
Köhler ons zond
met de mededeeling, dat na gebruik van dit vleesch diarrhee
was opgetreden bij onderscheidene gebruikers. In dit vleesch
waren geen bacteriën te vinden. Het is waarschijnlijk dat
hier toxinen, welke bij het braden niet waren vernietigd,
een rol hebben gespeeld.

Het derde geval betrof een stukje gebraden rollade, door
den districtsveearts
Laméris ter onderzoek gezonden en dat
eveneens ongesteldheid zou hebben teweeggebracht. Dit
vleesch was in schijfjes gesneden en door en door veront-
reinigd met saprophyten, zoodat een behoorlijk onderzoek
niet kon geschieden.

Het vierde onderzoek gold de pathogeniteit van een
weinig rauw gehakt vleesch, afkomstig van een slager
uit Schiedam, dat (rauw gebruikt) typische intoxicatie had
veroorzaakt. De verschijnselen waren geweest: braken,
diarrhee, duizeligheid, krampen, hoofdpijn. Dit vleesch was
doorgroeid met bacillus proteus vulgaris, welke een toxine
vormt, waaraan bovengenoemde verschijnselen stellig moeten
worden geweten.

Later is gebleken, dat de betrokken slager zijn vleesch-
molen eens in de week reinigde, zoodat de bron, waaruit
de bacillus proteus afkomstig was, niet meer behoefde te
worden gezocht.

Het vijfde onderzoek betrof een rookworst, afkomstig uit
Zalt-Bommel, welke eveneens vergiftiging had veroorzaakt.

-ocr page 342-

In deze worst werd evenzoo bacillus proteus vulgaris aan-
getroffen (behalve de altijd in worst voorkomende, als bijv.
bacillus subtilis, staphylococcen en andere). Ook hier mocht
het gelukken de vermoedelijke oorzaak der infectie op te
sporen. Ter bereiding van de worst waren namelijk voor
een deel bedorven darmen gebruikt.

Het zesde geval was het onderzoek van een weinig ge-
smolten reuzel, welke vermoedelijk vergiftiging had veroor-
zaakt. Ook hier kon bacillus proteus vulgaris worden aan-
getoond.

Het onderzoek van een gebraden varkensrollade vormde
het zevende van deze reeks. Na het gebruik, van dit vleesch
was bij de geheele familie hevige diarrhee opgetreden. Dit
vleesch heb ik niet zelf onderzocht. De vergiftigde familie
was namelijk die van een assistent van het bacteriologisch
laboratorium der waterleiding alhier, welke „bacterioloog"
reeds zelf een organisme uit het vleesch had geïsoleerd. Hij
bracht dit mij ter determineering. Het organisme in quaestie
bleek bacillus megatherium te zijn, een tot dusver als
onschuldig te boek staande saprophyt van de subtilis-familie.
Mijn lezers zullen erkennen, dat dit onderzoek niet be-
trouwbaar was, te meer daar er alleen in bouillon was ge-
cultiveerd.

.Het achtste geval had tot onderwerp een gerookte osse-
tong, na welker gebruik een kraamvrouw en haar kindje
ziek waren geworden. Deze tong was in het centrum, vooral
dicht bij de basis, zeer verweekt en bevatte daar een mengsel
van staphylococcen en bacillus proteus vulgaris.

Alleen in het eerstgenoemde geval was dus een coli-achtige
bacil schuldig, in alle andere (uitgezonderd het onbetrouwbare
n°. 7) bacillus proteus vulgaris.

Met deze laatste tot oorzaak is ook een vergiftigingsgeval
beschreven in het
Cenlralblatt für Bacteriologie, Band 25>
Lief. 20, Seile
696.

-ocr page 343-

III. Beschouwingen en conclusies.

Vleesch afkomstig van zieke, al of niet natuurlijk gestor-
ven dieren kan voor \'s menschen gezondheid schadelijk zijn,
omdat het (grootendeels onbekende) stoffen bevat, welke
vergiften zijn en dat met bekende vergiften gemeen hebben,
dat ze, per os opgenomen, speciaal inwerken op den tractus
intestinalis en het centraal zenuwstelsel. Deze vergiften nu,
waarvoor verschillende min of meer fraai klinkende, onwe-
tendheid bedekkende namen zijn uitgedacht, welke ik hier
niet zal noemen, zijn de producten van een bacteriënfiora,
welke zich in het geheele dier of in eenig gedeelte er van
ontwikkeld heeft, of wel later, na het afslachten, in een of
ander stuk vleesch is gaan vegeteeren.

In verband met de vraag, wanneer het vleesch zijn schade-
lijke eigenschappen verkrijgt, kunnen we spreken van:
1°. praemortale infectie; 2°. agonale infectie; 3°. postmortale
infectie.

De praemortale infectie kan op twee wijzen plaats hebben.
In de eerste plaats kunnen de pathogene bacteriën, welke
de ziekte van het dier veroorzaken, in het bloed verspreid
zijn (dus bij infectieziekten) en dan zouden we van een
actieve infectie kunnen spreken. In de tweede plaats kunnen
accidenteel, bijv. van een wond uit pathogene of saprophytische
organismen in de bloedbaan worden gevoerd; wordt het dier
nu geslacht, vóór clat deze microben door het bloed zijn
vernietigd of hebben ze zich daarin vermenigvuldigd, dan
vinden we die organismen in het vleesch of in enkele orga-
nen en zouden daarbij van een passieve infectie kunnen
spreken. Op deze wijze van infectie berust ongetwijfeld het
vinden van staphylococcen in het vleesch en ook het daarin
aanwezig zijn van bacillus subtilis. Uit het vleesch van een
rund met uitgebreide, deels geopende phlegmonen, waarbij
zich geen septische verschijnselen voordeden, heb ik zoowel

-ocr page 344-

uit de nieren als uit het vleesch bacillus subtilis kunnen
kweeken.

In de tweede plaats spraken wij van agonale infectie.
Sommige bacteriën, speciaal darmbewoners, dringen reeds in
de agonie, vooral als deze langdurig is, tot de verschillende
deelen van het lichaam door; zoodra nu het dier dood is,
vindt een weelderige vegetatie plaats. Dit schijnt menigmaal
bij enteritiden voor te komen.

In de derde plaats was er boven sprake van postmortale
infectie. Deze kan geschieden vóór en na het afslachten.
Blijft een dood dier gesloten liggen, dan zullen, ook weer
vooral van den darm uit verschillende microben het cadaver
kunnen doorwoekeren en zóó het vleesch infecteeren. Na
het afslachten kan elk willekeurig stuk vleesch door de
meest verschillende bacteriën worden geïnfecteerd.

Dit alles geldt natuurlijk voor die gevallen, waarin het
vleesch zijn schadelijke eigenschappen te wijten heeft aan de
aanwezigheid der lagere organismen zelve. Zijn alleen ver-
giften in het vleesch aanwezig, terwijl de bacteriën welke
het produceerden op een bepaalde plaats van het dierlijk
lichaam zijn gelocaliseerd gebleven, dan kan men slechts
van intoxicatie van het dier spreken en wel van bacteriëele
intoxicatie; zoo iets kan natuurlijk enkel praemortaal
geschieden.

Tegenover zulke gevallen staat een bacteriologische vleesch-
keuring machteloos. Dikwijls zal men dergelijke toestanden
door het aanwezig zijn van septicaemie-verschijnselen kunnen
constateeren, waartoe echter het dier met alle ingewanden
behoort te worden gezien. Meermalen zijn deze verschijnselen
echter hoogst vaag.

Gelukkig heeft men in de tot heden onderzochte gevallen
van vleeschvergiftiging steeds bacteriën in het vleesch ge-
vonden, en daar het verder een feit is, dat de bloote aan-
wezigheid van toxinen in het vleesch niet te constateeren is

-ocr page 345-

en de septicaemie-verschijnselen dikwijls ontoereikend zijn,
vooral voor den leek-keurmeester, om tot afkeuring over te
gaan, en dus waarschijnlijk menig toxinen-bevattend stuk
vleesch wordt geconsumeerd, kunnen we gerust aannemen,
dat vleeschvergiftigingen, door toxinen alleen veroorzaakt,
zelden voorkomen.

De toxinen-vrees behoeft dus geen motief te zijn, om
een bacteriologische vleeschkeuring af te breken.

Voor geringschatting van de toxinen moet echter evenzeer
worden gewaarschuwd. Zijn septicaemie-verschijnselen aan-
wezig en doet een bacteriologisch onderzoek geen bacteriën
vinden, dan moet niettemin stellig worden afgekeurd, ge-
dachtig aan de zeer juiste stelling: in twijfelachtige gevallen
moet steeds worden afgekeurd. Indien de wetenschappelijke
keurmeester niet de overtuiging met zich omdraagt, dat het
gekeurde onschadelijk is, vergrijpt hij zich aan plicht en
wetenschap door goed te keuren. Evenzoo moet wel in het oog
worden gehouden, dat ook daar waar officiëel geen vleesch-
vergiftiging wordt geconstateerd, deze toch wel kan voor-
komen, doch niet door den medicus wordt onderkend, die
de overigens juiste diagnose maakt: maag- en darmcatarrh,
cholerine, enz.

Later kom ik op een en ander terug.

Wij willen nu eens nagaan, welke bacteriën er alzoo bij
vleeschvergiftigingen en in cle onderscheidene gevallen van
bacteriologisch vleeschonderzoek zijn gevonden. In de ver-
schillende, reeds beschreven onderzoekingen zijn aangetroffen :
L°. bacillus anthracis; 2°. bacillus enteritidis; 3°. bacillus
van
Gaffky enPAAK; 4°. bacillus Breslaviensis; 5°. bacillus
Friedebergensis; 6°. staphylococcus pyogenes flavus; 7°. een
coli-bacil, welke geen melk stolt; 8°. de bacillus der Rotter-
damsche vleeschvergiftiging; 9°. bacillus bovis morbificans;
10°. bacillus I—VI van B
asenaü; 11°. bacillus cellulaefor-

-ocr page 346-

mans; 12°. een diplococcus; 13°. virulente colibacil (Poels),
en 14°. bacillus protens vulgaris.

Hieruit blijkt, dat bijna alle gevonden bacillen tot de
coli-groep behooren, namelijk de nos.
2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10
en 13, waarvan zekerlijk onderscheidene identisch zijn. De
nos.
11 en 14 werden gevonden in toebereid vleesch.

De gevallen waarbij bacillus anthracis gevonden is, kunnen
eigenlijk niet onder de vleeschvergiftigingen in engeren zin
worden genoemd. De gevonden coccen stellen vermoedelijk
een passieve infectie voor. Daar liet geen obligate saprophyten
zijn, hebben ze zich in het bloed kunnen voortplanten. De
bacillen van de coli-groep, welke vermoedelijk bijna alle
darmbewoners bij verschillende dieren zijn, kunnen zoowel
door praemortale als door agonale en postmortale infectie
in het vleesch geraken.

Praemortaal bijv. bij de colibacillosis der nuchtere kalveren,
agonaal bij sommige septicaemieën en enteritiden, postmortaal
in verschillende gevallen, waarbij de ingewanden lang in
het dier zijn gebleven en de bacil dus gelegenheid heeft
gehad het dier te doorwoekeren, en ook als verontreiniging,
bijv. met faeces, bij en na het slachten.

Pathogeen voor proefdieren zijn al cleze bacillen in meer-
dere of mindere mate; een specifieke pathogeniteit vertoont
geen enkele. Alle planten zich in het bloed der dieren voort,
wat te bewijzen is, door eenigen tijd na de infectie van
het proefdier een bloedonderzoek in te stellen. Van sommige
moet de ingespoten dosis echter zeer groot zijn om een met
den dood eindigende infectie teweeg te brengen.

Vele van deze bacteriën hebben de eigenschap sterk wer-
kende vergiften te produceeren, waarvan enkele door koken
of steriliseeren niet onschadelijk worden gemaakt.

De door CHAMBERLAND-PASTEüR-filter gefiltreerde bouillon-
culturen van de door mij in vleesch gevonden coli-achtige
bacillen brachten bij proefdieren even goed den dood teweeg

-ocr page 347-

als de bacillen-houdende culturen, zij het dan ook minder
snel. Gekookte culturen heb ik nog niet aangewend; echter
blijkt de waarheid van het bovenstaande genoegzaam uit de
vergiftigingsge vallen.

Het is moeielijk, althans in korten tijd, experimenteel vast
te stellen, dat dergelijke bacteriën schadelijk zullen zijn voor
den mensch. Daar echter vele van de groep het wel zijn en
het bepalen van identiteit of difïërentie niet zoo maar één,
twee, drie, gaat, is het niet meer dan rationeel, vleesch dat
tot de coli-groep behoorende bacillen bevat, noch rauw noch
gesteriliseerd in consumtie te doen brengen.

Wat den bacillus proteus in toebereid vleesch betreft,
hiervan is reeds lang bekend, dat hij een hoogst vergiftige
stof vormt, welke bij den mensch hevige intoxicatie kan
teweegbrengen. Overigens plant deze bacil zich niet in het
lichaam voort, althans niet als algemeene bloedinfectie, wel
locaal in wonden en in pleuritische en pneumonische exsu-
daten ; dit laatste doet hij als echte saprophyt. Hij veroor-
zaakt dan een omzetting van exsudaten en produceert daarbij
zijn toxinen, welke den patiënt spoedig dooden. Bij den
mensch komt dit nog al eens voor.

Per os toegediend, zijn de proteus-toxinen een sterk vergift.

De coccen zijn per os opgenomen hoogstwaarschijnlijk vrij
onschadelijk; althans in normale worst komt steeds een groot
aantal dezer organismen voor (staphylococcus pyogenes aureus
et albus, diplococcen, enz.).

Het spreekt van zelf, dat in vleesch van zieke dieren nog
andere organismen kunnen worden gevonden, bijv. bacillus
anthracis, bacillus oedematis maligni, bacillus sarcophyse-
matos (boutvuur), bacillus septicaemiae haemorrhagicus,
vlekziekte-bacillen en vele andere, maar van deze zal bij een
bacteriologisch vleeschonderzoek wel geen sprake zijn, daar
die specifieke ziekten reeds vroeger zullen zijn gediagnosti-
ceerd, hetzij vóór, hetzij na de slachting.

-ocr page 348-

Na dezen blik in de aetiologie en het voorkomen der
vleeschvergiftigingen zullen we een volgende maal overgaan
tot haar prophylaxis.

(Wordt vervolgd).

Korte mededeelingen en referaten.

Abattoir te Nijmegen, door D. F. van Esveld. — Wanneer
men met den trein, uit de richting van Arnhem komende, het
dorpje Lent nadert, wordt de aandacht geheel ingenomen dooi-
de prachtige ligging der oude stad Nijmegen, zoodat men, over
de spoorbrug gaande, er zelfs niet aan denkt ook naar rechts
van het schoone riviergezicht te genieten. Toch zou die moeite

O O

ruimschoots worden beloond, want aan de westzijde der haven
maakt een groep gebouwen, w-aartusschen een hooge schoorsteen
uitsteekt, een goed effect. De helder gekleurde daken van een paar
dier gebouwen, welke het meest op den voorgrond treden en meer
of minder in Zwitserschen stijl zijn opgetrokken, geven aan het
geheel een vroolijk aanzien.

Het is het abattoir, dat op 1 April in gebruik werd genomen
en waarin de Nijmeegsche slagers met 1 Juli a. s. verplicht zijn
hun vee te slachten; hierdoor zal de voornaamste bron van bodem-
verontreiniging in de oude en de nieuwe stad worden gestopt.

Daar het abattoir-terrein buiten den dijk ligt en dus bij
zeer hooge waterstanden zou kunnen onderloopen, is het geheel
met een waterkeerenden muur omgeven, terwijl achter op het
terrein, aan de Waalzijde, de klaarinrichting voor het gebruikte
water werd aangebracht, waarvan de afvoer zoo is geregeld, dat
ook bij hooge waterstanden de loozing op de rivier mogelijk blijft.

Van de beide gebouwen, hierboven bedoeld, is het linker de
directeurswoning, terwijl het rechter boven dienstwoningen bevat
voor opzichter en machinist en beneden bestemd is voor admi-
nistratie-lokalen en laboratoriën, welke laatste keurig zijn ingericht.

Tusschen die gebouwen doorgaande, komt men aan het hoofd-
gebouw, dat in het midden het koelhuis met het voorkoelhuis
bevat, rechts de slachthal voor groot en klein vee, links de

-ocr page 349-

slacht,hal voor varkens, waarin men twee groote broeikuipen aan-
treft. Langs lacht-transportbanen, waarin een automatisch weeg-
toestel aanwezig is, kan het geslachte vee zeer gemakkelijk naar
het voorkoelhuis en later naar het eigenlijke koelhuis worden
overgebracht. In het laatste, met 58 vleeschcellen, wordt de koude
verkregen door het systeem
Linde (verdamping van ammoniak).

Aan de achterzijde dezer afdeelingen heeft men een zeer breede,
overdekte gang, welke toegang geeft rechts tot de darmwasscherij,
in het midden, tot de ijsfabriek en de machinekamer, links tot
de kleedkamer en den varkensstal. Door die gang heeft men ge-
legenheid met wagen en paard tot den ingang van het voorkoel-
huis te komen, om vleesch te laden; tevens geeft zij toegang tot
de hoog geplaatste reservoirs voor koud en warm water en tot
de koelmachine, welke boven het voorkoelhuis is gelegen.

In de darmwasscherij treft men een aantal spoelbakken aan
met kraüen voor koud en warm water en twee groote broeiketels,
in de machinekamer de stoommachine van vijftig paardenkracht
en de dynamo voor de electrische verlichting (in alle lokalen
zijn boog- en gloeilampen, terwijl tevens gasleiding is aange-
bracht). De machinekamer staat in verbinding met een werkplaats
voor den machinist, met een ketelruimte, waarin twee ketels,
terwijl er nog ruimte voor een derde over is, en met een
lokaal waarin een sterilisator (
Hartmann) is geplaatst. Een
desinfector voor het afgekeurde vleesch ontbreekt helaas.

Naast de machinekamer ligt de garderobe voor de slagers, waar
gelegenheid bestaat zich te wasschen en te verkleeden. Achter
den varkensstal, welke zeer practisch is ingericht, vindt men een
bascule voor levende dieren.

De bevloering in al deze ruimten is van cement-beton en waar
dit noodig is, behoorlijk ruw.

Op het terrein, dat voldoende ruimte voor uitbreiding aanbiedt,
treft men verder achter de darmwasscherij een verhoogd gedeelte
aan, waaronder groote wagens staan tot het opnemen van pens-
inhoud en anderen afval, dat met kleine wagentjes wordt aan-
gebracht (mestlokaal). Aan de rechter zijde van het terrein vindt
men een remise, een paardenstal en een hondenstal, alle tot gebruik
van de slagers, en bovendien den runderstal, waarin plaats is voor
40 runderen en voor eenig klein vee. Aan de linker zijde heeft
men een bewaarplaats voor huiden, een slachtplaats voor paarden

-ocr page 350-

en een slachtplaats met stal voor zieke dieren. Deze slachtplaats
wordt tevens gebruikt als keurplaats voor het ingevoerde vleesch.
Bovendien wordt aan deze zijde een lokaal aangetroffen, bestemd
tot verkoop van het gesteriliseerde vleesch; het heeft een aparten
uitgang naar buiten, zoodat de koopers van dat vleesch niet op
het eigenlijk abattoir-terrein komen.

De geheele inrichting, waarvan de plannen ontworpen zijn door
den gemeente-architect, den heer J. J. W
evje, staat onder toezicht
van den directeur, den heer E. A. L.
Quadekkek, terwijl de
veearts A.
van Heusden als keurmeester optreedt, meer speciaal
met het oog op het bacteriologisch onderzoek.

Immuniteit tegen mond- en klauwzeer door liet gebruik van
gekookte melk, afkomstig vau koeien welke aan deze ziekte

lytlen. — Door prof. Winkler te Giessen is medegedeeld dat
den runderen immuniteit tegen mond- en klauwzeer kan worden
bezorgd, wanneer men ze melk verstrekt van koeien, welke aan
die ziekte lijden, na bedoelde melk vooraf te hebben gekookt.

De veearts Schmidt bericht in de Berliner thierärztliche Wo-
chenschrift
van 22 Februari 1900, dat hij de veehouders dikwijls
op dit eenvoudige en goedkoope hulpmiddel heeft gewezen en
voorts dat hij zich persoonlijk van de deugdelijkheid hiervan
meent te hebben kunnen overtuigen. In een stal van 47 stuks
was de ziekte uitgebroken; in een aangrenzenden stal van den-
zelfden eigenaar bevonden zich 10 drachtige koeien, die per dag
en per stuk, gedurende 9 dagen, 2 liter melk kregen welke
afkomstig was van in hevige mate aan aphthae lijdende koeien.
De melk was te voren gedurende J uur gekookt. De 10 koeien
bleven van de ziekte verschoond en kalfden regelmatig.

Schmidt treedt in beschouwingen hoe in casu de immuniteit kan
worden veroorzaakt; daar de infectiestof van aphthae echter nog
niet bekend is, levert een verklaring overwegende bezwaren op.

De schrijver acht het gewenseht dat op groote schaal onderzoe-
kingen worden ingesteld, vooral ook naar den duur dezer zooge-
naamde passieve immuniteit en naar de mogelijkheid om ze, door
tijdens haar bestaan een virulent contagium in te voeren, ineen
actieve en alzoo langer durende immuniteit te veranderen.
W. O. S.

-ocr page 351-

Hygiënische instituten aan veeartsenijkundige lioogescho-

len. — De bouw van het hygiënisch instituut aan de veeartse-
nijkundige hoogeschool te Berlijn is zoover gevorderd, dat het
met het aanstaand wintersemester in gebruik kan worden genomen.

Ten behoeve van de veeartsenijkundige hoogeschool te ïïannover
is een som van 127000 Mark beschikbaar gesteld voor den bouw
van een hygiënisch instituut.

In de begrooting der veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden
vindt men dit jaar een aanvraag voor een hygiënisch instituut.

Zooals bekend is, bezit München in zijn proefstation voor be-
smettelijke ziekten het oudst, zij het ook niet compleet en zelf-
standig, hygiënisch instituut.

Alzoo ontbreken, wat Duitschland betreft, slechts nog te Stutt-
gart en te Giessen de instituten, welke, naar elks meening, voor
een veeartsenijkundige hoogeschool onontbeerlijk moeten worden
geacht. Het is te hopen dat zij ook aldaar weldra worden opge-
richt; daarmede zouden de leermiddelen naar behoefte worden
uitgebreid.
(Zeitsclirift für Fleisch- und Milchhygiene, April 1900.)

w. c. s.

Yeeartsenykundige hoogeschool te Dresden. — Volgens een
courantenbericht is men voornemens ook aan de veeartsenijkun-
dige hoogeschool te Dresden belangrijke vernieuwingen en ver-
beteringen aan te brengen. Behalve uitbreiding der gebouwen
voor cliniek zou een stal worden gebouwd voor fokkerij en voor
raskunde. De geheele hoogeschool wordt electrisch verlicht. De
gezamenlijke kosten zouden op ongeveer 60000 Mark zijn geraamd.
(.Berliner thierärztliche Wochenschrift 1900, n°. 11.)

W. C. S.

De hygiëne in het nieuwe onderwijsplan van de veterinair-
medicinische faculteit te Bern.
— Bij besluit van den Directeur
van Onderwijs in Zwitserland, d.d. 15 Maart 1900, zijn de
volgende voordrachten en oefeningen als verplichte hygiënische
leervakken vastgesteld : 1°. hygiëne, 2de en lste gedeelte ; 2°. bacte-
riologische cursus; 3°. cursus in vleeschkeuring en 4°. melk-
onderzoek.

Alzoo omvat de hygiëne: 1°. de hygiëne der dieren, met in-

-ocr page 352-

begrip van de bacteriologie der hierbij voorkomende keersehende
ziekten, en 2°. de hygiëne der dierlijke voedingsmiddelen (vleesch-
keuring en melkkunde uit het oogpunt van sanitair-veeartsenij-
kundige politie). Al deze onderdeelen der hygiëne zijn examen-
vakken voor het veeartsenijkundig examen. (
Zeitschrift für Fleisch-
und Milchhygiene,
Mei 1900.) W. C. S.

Keuring van vee en vlcesch te Utrecht gedurende 1899,

door D. F. van Esveld. — Levend werden gekeurd 6820 run-
deren, 3942 kalveren, 903 nuchtere kalveren, 417 schapen, 229
geiten en 328 paarden, terwijl 46110 varkens alleen
geslacht wer-
den gekeurd.

Ingevoerd werden: 304 voet en 68176 Kg. rundvleesch, 12 voet
en 3748 Kg. kalfsvleesch, 8 voet nuchter kalfsvleesch, 24 voet en
36 Kg. schapenvleesch, 36 voet geitenvleesch, 4 voet en 33368 Kg.
varkensvleesch, 128 voet en 180 Kg. paardenvleesch, 469
zijden buitenlandsch en 45 inlandsch spek, 2525 buitenlandsche
en 787 inlandsche hammen, 790 Kg. gerookt rundvleesch,
13020 Kg. gerookt en 944 Kg. gezouten paardenvleescb, 22762
Kg. worst.

De geheele som der keurloonen bedroeg f6862.08.

Afgekeurd werden: 39 runderen, 5 kalveren, 2 nuchtere kal-
veren, 1 schaap, 7 varkens, 4 paarden, 71 longen, 84 levers,
1 hart, 4 nieren, 4 uiers, 63 borst- en buiksingewanden, 64 on-
geboren vruchten, 49 Kg. rundvleesch, 2 Kg. kalfsvleesch, 3 Kg.
schapenvleesch, 2 voet en 37 Kg. varkensvleesch, 22 Kg. paar-
denvleescb, 29 Kg. inlandsch spek, 186 Kg. buitenlandsche ham.
106 Kg. gerookt paardenvleesch en 23 Kg. gezouten rundvleesch.

Hieronder waren, als afgekeurd wegens tuberculose: van runde-
ren : 11 geheele dieren, 48 borst-en buiksingewanden, 40 longen,
6 levers en 2 uiers; van varkens: 5 geheele dieren, 9 borst- en
buiksingewanden, 1 long, 1 lever.

Bij runderen werden in het geheel 99 gevallen van tuberculose
waargenomen, dat is 1.45 pet. van alle geslachte runderen.
Daarvan werden als lste soort gestempeld 45, als ,,vleesch 2de soort"
met het stempel „parelziekte" onder de gebruikelijke voorzorgen
in de gemeente verkocht 39, terwijl er 4 naar andere gemeenten
werden uitgevoerd. Bij varkens werd 15-maal tuberculose waar-

-ocr page 353-

genomen, zijnde 0.093 pet. van het aantal geslachte varkens.
Behalve de 5, welke geheel aan de consumtie werden onttrokken,
werden er 5 als lsfce soort gestempeld, 3 als „vleesch 2de soort"
en „parelziekte" en 2 uit de gemeente vervoerd.

In de militaire slachterij werden 835 runderen geslacht,
waarbij 32 gevallen werden geconstateerd van tuberculose, zijnde
3.83 pet.

Als „vleesch 2 soort" werden gestempeld: 64 runderen, 472
kalveren, 903 nuchtere kalveren, 1 geit, 6 varkens, 328 paarden
en 128 voet rundvleesch.

Wegens overtreding der verordening op de keuring werden 7
processen-verbaal opgemaakt, waarvan bij 6 veroordeeling volgde,
terwijl het 7de nog niet is behandeld.

Van besmettelijke ziekten werden in de gemeente geconstateerd:
mond- en klauwzeer bij 230 runderen en 21 schapen van 14 vee-
houders, terwijl de ziekte 8-maal op de markt werd waargenomen;
kwade-droes bij 3 paarden.

Keuring van yee en vleesch te Arnhem in 1899. — Aan

het verslag dier keuring, opgemaakt door den lste keurmeester
F. W.
van Dulm, is het volgende ontleend:

Gekeurd werden: 186 stieren, 1294 ossen, 1348 koeien, 1395
vaarzen, 1590 pinken, 3121 kalveren, 248 nuchtere kalveren,
224 schapen, 494 geiten, 8748 varkens en 106 paarden.

Ingevoerd werden: versch, in kilogrammen: rundvleesch 21174,
kalfsvleesch 2722, schapenvleesch 978, varkensvleesch 67899,
paardenvleesch 1350, rundervet 155, reuzel 9167;
toebereid, in
kilogrammen: gezouten varkensvleesch 27800, gezouten Ameri-
kaansch rundvleesch 100, gerookt rundvleesch 4159, idem run-
dertongen 2028, idem paardenvleesch 1859J, idem varkenskoppen
1330, idem worst 30388, idem spek 22368, idem ham 10525,
Amerikaansch spek 16559, Amerikaanscke ham 8894, Ameri-
kaansche worst 1720, andere worstsoorten 16814, gesmolten
rundervet 910, idem reuzel 390 en gezouten darmen 100.

Afgekeurd werden: 15 koeien, 1 pink, 8 kalveren, 2 schapen,
2 geiten, 6 varkens, 5 paarden, 3 ongeboren vruchten, 21 borst-
en 14 buiksingewanden van runderen, borst-en buiksingewanden

-ocr page 354-

van 1 kalf, 3 idem van varkens, 32 longen, 146 levers, 3 harten,

1 tong, 2 koppen, 1 nier, 1 uier, alle van runderen, 4 longen en

2 levers van kalveren, 4 schaapslongen, 1 long en 6 levers van
geiten, 34 varkenskoppen, 65 Kg. rundvleesch, 10 Kg. kalfs-
vleesch, 551 Kg. varkensvleesch, 40 Kg. paardenvleesch, 81 Kg.
gezouten varkensvleesch, 8 Kg. gerookt rundvleesch, 429^ Kg.
idem paardenvleesch, 46^- Kg. idem ham, 72 Kg. idem spek, 82
Kg. idem worst, 239 Kg. andere worst, 20 Kg. gezouten spek,
50 Kg. rundervet, 1 Kg. varkensvet, 10 Kg. reuzel, 100 Kg.
darmen.

Wegens tuberculose werden afgekeurd: 7 runderen, 1 pink, L
kalf, 1 geit, 21 borst- en 14 buiksingewanden, de borst- en
buiksingewanden van 1 kalf, 3 borst- en buiksingewanden van
varkens, 13 runderlongen, 3 kalfslongen, 1 runderkóp, 1 varkens-
kop, 20 Kg. rundvleesch, 9 Kg. rundervet en 1 Kg. varkensvet.
In het geheel werd de ziekte waargenomen bij 44 volwassen
runderen, 5 kalveren, 5 varkens en 1 geit.

In de gemeente werden uit nood geslacht 33 koeien, 2 pinken,
2 kalveren, 1 varken en 20 paarden, terwijl werden ingevoerd,
als buiten de gemeente in nood geslacht, 10 koeien en 2 paarden.
In 1897 was het aantal in nood geslachte \'en van buiten inge-
voerde runderen nog 52.

Slechts eenmaal werd proces-verbaal opgemaakt, waaraan echter
geen gevolg werd gegeven. v. E.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Als 2de secretaris is in de Nieuwe afdeeling Zuid-Holland op-
getreden
H. G. van Harrevelt te Rotterdam, en in de afdeeling
Noord-Brabant—Limburg H. J. H.
Sala te Venraai. In de af-
deeling Friesland is tot voorzitter benoemd H.
VeëjStsïua te
Huizum en tot onder-voorzitter
Th. Bosma te Wommels.

Necrologie,

Den 20sten April 1900 overleed te Strijen, in den ouderdom
van 74 jaar,
Izaak Korteweg, geneesheer en wethouder dier

-ocr page 355-

gemeente. De overledene werd in Juli 1846 tot veearts lste klasse
bevorderd; hem werd als J standplaats Rosmalen aangewezen.
Den 10den October 1849 behaalde hij het diploma van genees-,
heel- en verloskundige, waarna hij de veeartsenijkundige praktijk
spoedig liet varen.

De empirist H„ Riemens te Zaamslag is reeds geruimen tijd
geleden overleden. Den 19den Maart 1.1. stierf te Putten (Gelder-
land), in den ouderdom van
77 jaar, de empirist C. van Wiggen.

Personalia.

Gevestigd: tijdelijk te Amsterdam B. Takens, tandarts ; te Utrecht
sedert
1 April 1900 L. de Blieck.; te Amsterdam sedert 1 Mei
1900 G. 0. Duval Verweij.

Benoemd: met ingang van 1 April 1900 tot provinciaal veearts
2de klasse, standplaats Zieriksee, de veearts J. P. L
Goemans ;
bij Koninklijk besluit van 23 April 1900, n<>. 53, tot paardenarts
lsto klasse de paardenarts 2de klasse C. van Heelsbergen; tot
veearts-keurmeester aan het abattoir te Groningen A.
Marcus,
gemeente-veearts te Heusden; bij Koninklijk besluit van 7 Mei
1900, n°. 78, tot paardenarts 3de klasse bij hef leger hier te lande
J. C. Numans, gediplomeerd veearts te Ellemeet; tijdelijk tot
keurmeester van vee en vleesch te Vianen L.
de Blieck te Utrecht.

Gepensionneerd: met ingang van 1 Mei bij Koninklijk besluit
van 6 April 1900, n°. 30, de paardenarts der lste klasse, met
titulairen rang van majoor,
W. F. Sciiröder, en het bedrag van
het pensioen bepaald op f 1560 \'sjaars.

Verplaatst: met ingang van 1 Mei 1900 de paardenarts lsteklasse
C.
van Heelsbergen van Amsterdam naar Roermond; de paar-
denartsen 2de klasse
J. Maas van Milligen naar Leiden, J. M.
Knipsciieer van Leiden naar Amsterdam en J. van Dorssen van
Roermond naar Milligen; van Vianen naar Amersfoort W.
H.
van Haselen.

De empirist O. L. de Sutter te Stekene (België), wien ver-
gunning is verleend tot het uitoefenen der veeartsenijkunde over
onze grenzen, oefent wegens hoogen leeftijd geen praktijk meer uit.

Bij Ministeriëele beschikking van 24 April 1900, n°. 2029i,
afdl. Landbouw, is, op hun verzoek, eervol ontslag verleend als

-ocr page 356-

lid van de plaatselijke commissie van toezicht op de Rijks-land-

bouwwinterschool te Leeuwarden, aan........en

H. van Staa te Leeuwarden.

Bij Koninklijk besluit van 30 April 1900, n°. 146, zijn be-
noemd in de Commissie voor advies bij den eerstvolgenden ver-
koop der tot \'s Rijks hengstveulendepot behoorende hengsten,
alsmede voor aankoop van hengstveulens ten behoeve van die
inrichting in het binnenland, benevens in Duitschland, België

en Frankrijk, gedurende het jaar 1900, tot leden:.....

de gepensionneerde paardenarts lst0 klasse, met den titulairen rang
van majoor, W. F.
Schröder te Utrecht.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 23 Maart 1900, n° 17, zijn, met
iogang van \'1 April 1900, voor den tijd van drie jaar benoemd
tot plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Utrecht als
standplaats is aangewezen, de veeartsen J.
Harp te Yeenendaal
en C. J.
Rab te IJselstein.

Bij Koninklijk besluit van 29 Maart 1900, n°. 1, is, met in-
gang van 26 April, benoemd tot plaatsvervanger van den dis-
trictsveearts wien Teteringen als standplaats is aangewezen, de
veearts J. M.
van Nieüwenhuyzen te Steenbergen en Kruisland.

Bij Koninklijk besluit van 6 April 1900, n°. 10, zijn, met
ingang van 26 April 1900, benoemd tot plaatsvervanger van den
districtsveearts wien Leeuwarden als standplaats is aangewezen,
de veeartsen
R. Boer Hzn. te \'t Bilt en H. Ymker Rzn. te
Tietjerksteradeel.

Blijkens bericht van den Nederlandschen gezant te Brussel
wordt met 12 Maart 1900 ten gevolge van het uitbreken van
mond- en klauwzeer in de quarantaine-stallen, het grenskantoor
Achel voor den invoer van Nederlandsch melkvee gesloten
(<Staatscourant van 13 Maart 1900, n°. 60).

Blijkens bericht van H. M. gezant te Brussel zal, met ingang
van 1 April eerstkomende, de invoer van melkvee langs Achel
wederom geoorloofd zijn (
Staatscourant van 31 Maart 1900,
n°. 76).

-ocr page 357-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in lederland
gedurende Februari en Maart 1900.

(De cijfers tusselien ( > duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers. ;|

Longziekte (rund). j|

Mond- en klauwzeer.

..... II

Kwade-droes en huidworm. II

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokkcn.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho

d
h<

"S
s

e
P

O

:r?
M

nds-
ol-
iid.

0
>

u

0
•ö

1
s

Rotkreupel.

Februari.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . •
Noord-Holland .
Zuid-Holland
Zeeland . . .
Noord-Brabant.
Limburg . . .

2
9
6
4
12
1
6
8

6
3

»

»

71
»

»

71
V

i)
»

»
»

»
»

71
»

n

n

7!
71
71
71

n

302 (13)

45 (6)
126 (14)

44 (3)
85 (4)

123 (12)

5)

»

>i
»

»
»

1

1

»

ij
ii

29 (4)
3 (2)
511
(15)
2 (i)

14" (i)
10 (i)
71

16 (i)

71

71
»

71
71
77
77
71
n
71
71

1

71

6 (3)
n

77

V
71

1

»

77

)i
17
11
71
7.1

71

77
71

1

1

»

3?

1
1

4 (3)

2 (2)
3 (3)

77

71

77
»

71

»

77
7!

77

V
71

77
»

77
71
71
S
71
V
71
71
7
1

»

14(i)
1

1

77
>7
71
77

17

Totaal . .

57

»

71

725 (52)

2(2)

585 (25)

8 (5)

H

13(12)

77

16 (3)

Maart.

Groningen . .
Friesland. . .
Drente. . . .
Overijsel . . .
Gelderland . .
Utrecht . . .
Noord-Holland .
Zuid-Holland .
Zeeland . . .
Noord-Brabant .
Limburg . . .

3

7
3

3
12

4

8
9
1

5
4

»
»
»
»

n

»

»
»

V
»

»

71

»

71
71
71
71
71
71

n

71

12 (3)
265 (8)

15 (3)
141 (io)

13 (i)
68 (3)
51 (5)
41 (i)

6 (i)
71

»

»

71
71
71

2(2)

1

»

1

71

10 (2)
30 («)
274 (\')

11
1

4 (3)

2 (i)
»

57 (2)

71
>1
71
77
77
71
V

>7
»

»
71

V
71

5 (3)
2" (2)

V)
»

1

71
77

71

77
77
77
71
71

n

71
11
17
77
tl

71
1

71
»

3 (3)
2 (2)
3 (2)

3 (3)

4 (4)
6 (6)

71
77
71
71
77
J)
77
77
77
71
71

77

71

»

71
77
77
77
77

7!
»

10" (4)

1

77
71
71
71

77
77

Totaal . .

59

»

71

612 (35)

4(4)

3 78 (32)

»

8 («)

»

22(21)

77

71

11 (5)

(Staatscourant van 14 Maart 1900, n°. 61 en van 15, 16, 17 April 1900, n». 88.)

v. E.

-ocr page 358-

\'s Bijks veeartsenijschool.

Bij Ministeriëele beschikking van 21 Maart 1900, n°. 14881,
afd. L., is aan L. de
Blieck te Utrecht, op zijn verzoek, met
ingang van 1 April 1900, eervol ontslag verleend als assistent
aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Bij Ministeriëele beschikking van 3 Mei 1900 is G. W. Brink,
leerling 4de studiejaar aan \'s Rijks veeartsenijschool, van 1 Mei
tot 1 Augustus 1900 belast met de waarneming der betrekking
van assistent in cliniek en de heelkundige vakken aan \'s Rijks
veeartsenij scho ol.

Door den candidaat-veearts O. L. E. de Raadt is op 3 Mei 1.1.
het eerste natuurkundig examen afgelegd aan de Rijks universiteit
te Utrecht; hij zal zijn studie verder in de medicijnen voortzetten.

De Yeeartseiiykundige Yereeniging tot bevordering der
kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van
dierlijken oorsprong
hield den 31sten Maart 1.1. in het
gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht een
algemeene vergadering.

Aanwezig waren de heeren D. van der Sluijs, F. S. J. Veeze,
H. Remmelts, H.
G\'. van Harrevelt, J. J. F. Dhont, A. P.
Smits, H. L. Ellerman, J. F. Laméris, L. Hermkes, H. M.
Kroon, D. F. van Esveld, M.
G. de Bruin, F. "W. van Dulm,
Th
. H. L. Arntz, H. Markus en K. Hoefnagel, terwijl als
nieuwe leden werden aangenomen de heeren S.
Heijmans, G. L.
Hinrichs, W. J. Paimans, A. de Jong
(Kapelle), H. Markus,
E.
A. L. Quadekker, A. Marcus en M. Flohil.

Hierdoor is het aantal leden tot 77 gestegen, voorwaar geen
onbelangrijk cijfer. Te betreuren is het evenwel dat de algemeene
vergaderingen zoo slecht worden bezocht; door sommige leden
op de vergadering aanwezig werd de meening verkondigd dat vele
veeartsen lid der vereeniging werden, om zoodoende de „Berliner
thierarztliche Wochenschrift" en de „Zeitschrift für Fleisch- und
Milchhygiene", welke tijdschriften bij de leden circuleeren, machtig
te worden. Ik hoop en geloof ook niet, dat dit waarheid is. Wij
veeartsen moeten zorgen voldoende vakliteratuur te hebben en

-ocr page 359-

de prijs hiervan is niet zoo hoog, dat men zijn toevlucht behoeft
te nemen tot een dergelijk middel als door sommige leden wordt
verkondigd.

De verzending van deze tijdschriften heeft, volgens den biblio-
thecaris, door sommige leden bovendien zoo ongeregeld plaats, dat
— om nu eens te overdrijven — de joodkalium-therapie bij
kalfziekte reeds jaar bestond, vóórdat één der leden het tijd-
schrift ontving waarin deze therapie werd gelauwerd.

De heer D. F. van Esvëlo werd tot lid van het bestuur ge-
kozen en de heer
J. F. Laméris, districtsveearts te \'s-Gravenhage,
leidde hierna een voorstel in, luidende: „het is in het belang
der openbare hygiëne wenschelijk, dat van overheidswege toezicht
worde gehouden op de productie en den verkoop van melk en
dat dit bij algemeene wet of plaatselijke verordening worde
geregeld."

De inleider wees er op, dat de oorzaak van vele gevaarlijke
ziekten bij den menseh — men denke slechts aan tuberculose,
typhus, cholera, zomerdiarrhee der kinderen, roodvonk, enz. —
gelegen kan zijn in het drinken van met smetstof bezoedelde melk.
In Gorinckem heerschte typhus in verschillende huisgezinnen,
welke alle hun melkleverancier hadden wonen aan de oevers
van
Cremer\'s klein rivierke, de Linge, welke met typhus-baeillen
was besmet en waarin de melkvaten werden gereinigd (?). Derge-
lijke typhus-gevallen werden evenzoo te Rotterdam en te Hoorn
geconstateerd. In den laatsten tijd, zegt de heer
Laméris, wordt
er ook van medische zijde op gewezen, dat er verband schijnt te
bestaan tusschen roodvonk-gevallen, waargenomen bij den menscli,
en zekere uiergebreken bij de runderen. Zoo schijnt in China en
Japan geen roodvonk voor te komen en juist aldaar wordt geen
koemelk geconsumeerd.

In verband met deze ziekten bij den mensch acht de heer
Laméris het dringend noodzakelijk dat van overheidswege zoo
spoedig mogelijk maatregelen worden genomen om aan deze
meikinfectie een einde te maken. Wel is waar geeft de wet van
20 Juli 1870 ons reeds eenige middelen aan de hand, bijv. bij
mond- en klauwzeer, en evenzoo zal de tuberculose-wet, waarnaar
wij allen dagelijks benieuwd uitzien, ons vrij zeker een stap
verder brengen, maar, zegt spreker, dralen is gevaarlijk en daarom
zou hij gaarne zien dat van gemeentewege zoo spoedig mogelijk

-ocr page 360-

verordeningen in het leven werden geroepen, waarin de na-
volgende bepalingen waren vastgesteld:

1°. De gemeente draagt het onderzoek der melk aan deskun-
digen op.

\'2°. Personen, welke het bedrijf van melkverkooper wenschen
uit te oefenen, moeten hiervan kennis geven aan den burgemeester.

3°. Het is verboden melk te vervoeren of te verkoopen welke
is vervalscht door toevoeging van vreemde bestanddeelen. Koe-
melk moet als zoodanig worden vervoerd of ten verkoop worden
aangeboden. Deze melk moet in vaten worden vervoerd of uit
vaten worden verkocht, welke voorzien zijn van het duidelijk
opschrift „volle melk."

Elke ontrooming van volle melk of vermenging van deze melk
met ontroomde (tapte)melk is verboden.

4°. Het is verboden melk te vervoeren of te verkoopen, wan-
neer zij afkomstig is van zieke dieren of indien zij een abnor-
maal of walgelijk voorkomen heeft.

5°. De melkvaten moeten zijn vervaardigd van een stof, welke
geen schadelijke eigenschappen aan de melk kan afgeven.

6°. Het reinigen der melkvaten dient volgens bepaalde voor-
schriften te geschieden.

7°. Personen aan besmettelijke ziekten lijdende, mogen niet
worden belast met het vervoer en het verkoopen van melk, noch
in aanraking komen met aan besmettelijke ziekten lijdende
personen.

8°. De bewaarplaatsen van melk moeten ruim en zindelijk zijn
en mogen niet dienen voor woon- of slaapvertrek of hiermede in
onmiddellijk verband staan.

9°. Overtredingen van deze bepalingen behooren te worden
gestraft met verbeurdverklaring van de melk of de voorwerpen,
waarmede de overtreding heeft plaats gehad, en met een geldboete
van 3 tot 25 gulden.

De rede van den heer Lamérts werd door de aanwezigen met
belangstelling aangehoord en aan de levendige discussies over dit
onderwerp namen de heeren
van der Sluijs, yan Dulm, Dhont,
Ellerman, van Esveld
en Veeze deel. Aan het bestuur der ver-
eeniging werd ten slotte opgedragen in den loop van dit jaar een
zaakrijk rapport te vervaardigen, waarin nauwkeurig zal worden
omschreven, welke maatregelen van overheidswege dienen te worden

-ocr page 361-

354

genomen tegen het in den handel brengen van besmette melk.

De heer Ellerman besprak hierna de keuring van toebereide
vleeschwaren, naar aanleiding van klachten welke in zijn gemeen-
te door slagers ingesteld zijn geworden. De heer
Hoefnagel
wijst er op dat de keuring van toebereide vleeschwaren voor den
keuringsveearts een waar wespennest is en benijdt de collega\'s
welke van deze keuring zijn vrijgesteld, omdat de controle op
de keuring dier vleeschwaren zeer moeielijk en bovendien het
onderzoek zuiver empirisch is, wanneer n.1. een spoedig oordeel
moet worden geveld. De heer
Van Dulm is het hiermede vol-
strekt niet eens; hij verkreeg met deze keuring in Arnhem
schoone resultaten.

Vervolgens hielden de heeren Van Harrevelt en Van der
Sltjijs
pathologisch-anatomische demonstratiën, welke zeer leerrijk
waren. De vergadering ging hierna uiteen.

Utrecht, 30 April 4900.

De Secretaris,

HOEFNAGEL.

Boekbeoordeeling.

Vétérinaire pathologie en hygiëne. Mede-
deelingen en onderzoekingen uit praktijk en laborato-
rium door Dr. D A. DE JONG Jzn., Veearts te Leiden.

\' Leiden, G. L, VAN DEN BERG 1900. Prijs f l.OO.

De tijd is niet ver meer, dat ook de meeste Nederlandsche
steden in het bezit zullen zijn van abattoirs, aan het hoofd
waarvan veeartsen staan, die uit den aard hunner betrekking over
veel pathologisch materiaal beschikken.

De keuringsveearts, toegerust met de noodige kennis en den
aanleg, vereischt voor wetenschappelijk onderzoek, is zoodoende in
de gelegenheid om de veeartsenijkunde met nieuwe feiten te ver-
rijken, waardoor het wetenschappelijk publiek haar meer en meer
naar waarde zal gaan schatten.

De veeartsenijkunde dient toch, meer dan tot heden het geval
was, de vleugels in zuiver wetenschappelijke richting uit te slaan,
zal zij opstijgen uit de nevelen van vooroordeelen, waarin zij nog
steeds gehuld blijft en welke haar, in het oog van het groote
publiek, de meest fantastische vormen doen aannemen.

-ocr page 362-

Dr. be Jong leverde ons dezer dagen weer een proef der resul-
taten van zijn laboratorium-studie, waarvoor cle Nederlandsche
collega\'s bem dank verschuldigd zijn. Echter beantwoordt de
inhoud van zijn werk niet aan het opschrift, en ik twijfel niet
of menigeen heeft bij het raadplegen van den bladwijzer een
zekere teleurstelling ondervonden. Onzes inziens zou de titel
,,bijdrage tot de kennis der tuberculose bij cle huisdieren" beter
den aard der behandelde stof weergeven. Gerechtvaardigd is hij
eenigszins, wanneer de schrijver
spoedig meer verhandelingen over
pathologie en hygiëne laat volgen.

Bij het naslaan van het boekje ontmoeten wij enkele oude ken-
nissen, reeds door den schrijver elders medegedeeld. Voor een
uitvoerige analyse achten wij deze pennevrucht, welke toch geen
samenhangend geheel vormt, minder geschikt; daarom bepalen wij
ons tot het aanstippen van enkele feiten.

Bij het sputum-onderzoek van tuberculeuse runderen was de
schrijver zeer gelukkig. Het valt niet te ontkennen, dat deze
diersoort, zelfs in gevallen van ver gevorderde parelziekte, niet
expectoreert, en wanneer dat bij uitzondering het geval is, zoekt
men veelal te vergeefs naar tuberkelbacillen.

In het tweede hoofdstuk is een geval van primaire darmtu-
bereulose bij de kat zeer nauwkeurig beschreven. De infectie ge-
schiedde waarschijnlijk met dierlijk voedsel. Zeer leerrijk is de
beschrijving der anatomische laesies bij een paar gevallen van
tuberculose van het paard. De schrijver was betrekkelijk dikwijls
in de gelegenheid tuberculose bij de geit waar te nemen.

De heer de Jong vermeldt, dat het hem gelukt is runderba-
cillen te kweeken na enkele passages door het lichaam van caviae.
Het cultiveeren van den bacil dezer species is niet meer zoo
zeldzaam, dat het feit op zich zelf onzes inziens vermelding
verdient.

Aangaande de voorzorgen bij tuberculine-iniecties te nemen en
den modus operandi, doet de schrijver ons niets nieuws aan de
hand; zoo ongeveer, veronderstellen wij, zal ieder practicus op van-
daag handelen. Van belang zijn de resultaten eener vergelijkende
studie van tuberculose bij verschillende vogelsoorten, als: kalkoen,
fazant, papegaai en kip. Het hoofdstuk over
pseudotuberculose bij
het schaap, veroorzaakt door strongylus rufescens, is niet het
minst interessante.

-ocr page 363-

Voor hem, die zich bezighoudt met de studie der tuberculose,
is deze monographie zeer aanbevelenswaardig.

Voor de vele drukfouten, ook in de Fransche citaten, zullen
wij den schrijver niet aansprakelijk stellen.

M. H. J. P. Thomassen.

De „G-eneeskundige Bladen uit Kliniek en La-
boratorium voor de prakt ij k. Uitgegeven
door Prof. M. STRATTB en Pro f. HECTOE TREUB",

bevatten in no. 3 van de zevende reeks een zeer lezenswaardig
artikel van collega D. A.
de Jong Jzn. uit Leiden, getiteld:
„de beoordeeling van het vleesch van tuberculeuze
diere n."

Eerlijk gezegd, moet ik bekennen dat er moed toe behoort om
nog eens dit onderwerp te bespreken, want wij veeartsen weten
allen hoe dikwijls deze quaestie, zoowel op vergaderingen als in
tijdschriften, behandeld is. Maar het „du choc des opinions jaillit
la vérité" was tot heden op dit wetenschappelijk vraagstuk niet
van toepassing, en de keuringsveeartsen (ofschoon ik de titula-
tuur afschuwelijk vind, zal ik toch de benaming maar bezigen)
stoorden zich weinig aan congres-besluiten en handelden vrij wel
verschillend, waar zij geroepen werden om hun veto uit te spre-
ken over de toelating ter consumtie van vleesch, afkomstig van
een tuberculeus dier. Voor hen die de literatuur goed hebben
gevolgd, heeft
de Jong geen nieuwe gezichtspunten omtrent deze
materie geopend, maar het is hem uitstekend gelukt de stof in
zulk een vorm te gieten, dat de lezer tot het einde geboeid blijft.

Allereerst geeft de schrijver een kort overzicht van de beslui-
ten, welke op de internationale veeartsenijkundige en op de tu-
berculose-eongressen sedert 1883 zijn genomen. Welk een verschil
van meeningen heeft toch in den loop der jaren over de mindere
of meerdere schadelijkheid van het vleesch geheerscht! Van af
totale afkeuring tot een vernietiging in slechts enkele gevallen
il n\'y a qu\'un pas, en hoe verder men verwijderd is geraakt van
het oogenblik dat
Koch in 1882 den tuberkelbacil ontdekte, des
te geringer ging men het gevaar achten. Toch zijn wij niet
gerechtigd deze congresbesluiten hard te vallen. Men vergete niet

-ocr page 364-

dat de experimenten, benoodigd voor het onderzoek omtrent de
gevaren aan het gebruik van dat vleesch verbonden, veel tijd
hebben gekost, en juist de resultaten van deze onderzoekingen
de opinies hebben gewijzigd.

Gelukkig is thans, dank zij de sterilisatoren en de abattoirs,
de vleeschkeuring een geheel nieuwe phase ingetreden. Waar men
voorheen, somtijds na een slapeloozen nacht, voor zichzelf had
uitgemaakt dat de tuberculose bij het dier
algemeen was geweest
en men dus tot geheele vernietiging van vleesch en organen
moest overgaan, biedt de sterilisator ons thans een heerlijk middel
om nog iets van de waarde van het vleesch te redden, zonder
de gezondheid van het publiek in gevaar te brengen. Hoe nauw-
keurig ook door collega
de Jong in zijn brochure het begrip locale
en algemeene tuberculose verwerkt is, toch zal de practicus nog
steeds voor een reeks van gevallen komen te staan, waar de juiste
uitbreiding van het proces niet nauwkeurig is na te gaan. In
deze
twijfelachtige gevallen wil de Jong dan ook steeds in on-
gunstigen zin beslist hebben, en juist hier komt de sterilisator
ons zoo uitstekend te hulp. Het is tegenwoordig niet meer de
vraag — dit leert ons de verhandeling van
de Jong opnieuw —
wanneer moet het vleesch van een tuberculeus dier goed- en
wanneer worden afgekeurd, maar wanneer moeten wij het on-
voorwaardelijk vrij geven en wanneer het naar den sterilisator
verwijzen ?

Hierdoor zijn wij een grooten stap verder gekomen, vooral
indien het publiek in de steden eenmaal vertrouwen gaat stellen
in deze sterilisatie. Persoonlijk was ik dit jaar in de gelegenheid
aan het abattoir te St. Nicolaas (België) waar te nemen, hoe het
vleesch en de jus van een tuberculeus rund, gesteriliseerd in het
apparaat van
Wodon, binnen twee uur was uitverkocht.

De Jong eindigt zijn verhandeling met een enkel woord over
de vraag, of de eigenaars van vleesch, dat wegens tuberculose is
afgekeurd, geen recht op schadevergoeding hebben?

Ik raacl ieder collega, die niet op de „Geneeskundige Bladen\'"
geabonneerd is aan, om dit afzonderlijk nummer te bestellen; de
prijs is slechts ƒ
0.50. K. Hoefnagel.

-ocr page 365-

Bibliographia Medica (Index Medicus). Ee-
cueil mensuel. Classement Méthodique de la
Bibliographie internationale des seienees
médicales. Directeurs: Prof. C. PONTAIÜNT et Prof. C.
RICHET. Redacteur en chef: MARCEL BAUDOUIN". Paris,
Institut de Bibliographie 1900.

Deze, op grootsche schaal aangelegde catalogus, beoogt om den
15den van elke maand de in eenige taal op medisch en veterinair
gebied nieuw uitgekomen boeken en gepubliceerde tijdschrift-
artikelen openbaar te maken. Zij zijn geordend naar het leervak
of onderdeel daarvan, waartoe zij behooren; zoo treft men in de
2de aflevering van dit jaar onder het hoofdstuk
gynaecologie niet
minder dan tien onderafdeelingen aan. Daarbij zijn de onder-
werpen naar de namen der schrijvers alphabetisch gerangschikt.
Het tijdschrift vormt dus een uitnemend middel om na te slaan
wat op eenig gebied, tot de geneeskunde en de veeartsenijkunde
behoorende, wordt gedrukt. Het spreekt van zelf intusschen dat
hierbij voornamelijk sprake is van de Fransche, Duitsche, En-
gelsche en Italiaansche talen; de Hollandsche medische en vooral
veeartsenijkundige literatuur zal wel stiefmoederlijk worden bedeeld.

Het tijdschrift wordt fraai uitgegeven, 4°. formaat, 80 bladzij-
den in twee kolommen gedrukt per maand, doch kost ook 50
francs per jaar voor Frankrijk en 60 francs voor het buitenland.
Het is dus eigenlijk alleen bereikbaar voor bibliotheken en dan
nog slechts met het oog op de medische, niet of althans veel
minder wat betreft de veterinaire literatuur.

W. C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

J. F. Suchanka, Das norische Pferd. Historische Studie über die Ab-
stammung und Zucht des norischen Pferdes mit besonderer Berücksichti-
gung der Zucht des Pinzgauer Pferdes im Lande Salzburg. Mit einem Ti-
telbilde, 19 Pferde-Bildern und 3 hippologischen Karten. 8°, 130 Seiten.
Wien,
Hugo H. Hitschmann 1900. Preis 6 Kr.

Dr. K. Ackermann, Thierbastarde, Zusammenstellung der bisherigen Beo-
bachtungen mit Literaturnachweisen,
I Theil "Wirbellose, II Tkeil Wirbelthiere.
Kassel,
Weber und Weidemayer 1900. Preis 3.20 Mark.

-ocr page 366-

Flatau-Jacobson, Randbuch der Anatomie und vergleichenden Anatomie des
Centralnervensysternes der Sciugethiere.
I. Makroskopischer Theil. Berlin,
Karger 1899.

Prof. Dr. Ellenberger und Prof. Dr. Baum, Handbuch der vergleichenden
Anatomie der Hausthiere.
9te Auflage des Handbuches von Gurlt. Berlin,
A.
Hirschwald 1900.

Prof. Dr. Oscar Hagemann, Lehrbuch der Anatomie und Physiologie der
Haus-Säugetiere.
Gemeinfassliche Belehrung für Studierende der Landwirt-
schaft und der Yeterinär-medicin, Landwirte, Tierärzte und Tierbesitzer. I
Theil. Anatomie nebst Gewebelehre. Gr. 8°., 336 Seiten, mit 102 in den Text
gedruckten Abbildungen. Stuttgart,
E. Ulmer 1900. Preis 8 Mark.

Lubarsch und Ostertag, Ergebnisse der allgemeinen Pathologie und pa-
thologischen Anatomie des Menschen und der Tiere.
Y Jahrgang 1898. Wies-
baden, J. F.
Bergmann 1900.

Dr. H. Dürck, Atlas und Grundriss der speciellen pathologischen Histo-
logie. I Band : Circulationsorgane, Respirationsorgane, Magendarmkanal.
München, J. F. Lehmann 1900. Preis 12 Mark.

Prof. Dr. Friedberger und Prof. Dr. Fröhner, Lehrbuch der klinischen
Untersuchungsmethoden
für Thierärzte und Studirende. Dritte verbesserte
Auflage. Stuttgart,
F. Enke 1900. Preis 13 Mark.

Prof. Dr. Eberlein, Die Hufkrankheiten des Pferdes (mit Ausnahme der
Krankheiten der Hornkapsel) (Bogen
1— 10). Mit 67 Abbildungen. (Hand-
buch der thierärztlichen Chirurgie und Geburtshilfe, herausgegeben von Prof.
Dr.
J. Bayer und Prof. Dr. E. Fröhner, IY Band, II Theil, I Lieferung.)
Wien und Leipzig, W.
Braumüller 1900. Preis 4 Mark.

Prof. Dr. G. Schneidemühl, Die animalischen Nahrungsmittel. Ein Hand-
buch zu ihrer Untersuchung und Beurtheilung für Thierärzte, Ärzte, Sani-
•tätsbeambte, Richter und Nahrungsmittel-Untersuchungsämter. I Abtheilung,
gr.
8°, 192 Seiten, mit 25 Abbildungen (erscheint in etwa 5 Abtheilungen).
Berlin und Wien,
Urban & Schwarzenberg 1900. Preis 4 M. 80 Pf.

Dr. H. Haeecke, Die technische Verwerthung von thierischen Cadavern,
Cadavertheilen, Schlachtabfällen
etc. Mit 27 Abbildungen. Wien, Pest, Leip-
zig, A.
Hartleben\'s Yerlag 1899.

Boysen, Ueber die Gefahr der Verbreitung der Tuberkulose durch die
Kuhmilch und über Massregeln zur Abivehr dieser Gefahr.
Vier Vorträge,
gehalten auf der Generalversammlung des deutschen Milchwirtschaftlichen
Yereins am
13 Februar 1900. Leipzig, M. Heinsius Nachfolger 1900.

Dr. ton Oefele, Thierarzneikunde vor viertausend Jahren. Vortrag auf
der Naturforscherversammlung in Düsseldorf. Prager medicinische Wochen-
schrift 1899, n<>. 24.

J. Jacoulet et C. Chomel, Traité d\'hippologie. Deuxième édition. Tome
premier. Un vol., gr. in 8°. de 644 page3. Saumur, S.
Milon 1900.

Dr. Roussy, Travaux de laboratoire. Nouveau matériel de laboratoire et
de clinique à l\'usage des physiologistes, expérimentateurs, médecins, pra-
ticiens, vétérinaires, anatomistes, etc. Un vol. in-8°. de 340 pages, avec 85
figures dans le texte. Paris, O. Dorn 1899. Prix 7 francs.

-ocr page 367-

Ed. Eocard, La clavelée et la clavelisation en Algérie (Rapport a M. Ie
gouverneur de 1\'Algérie). Broch. in-8°. de 20 pages. Alger 1900.

Laquerrière, Guide pratique de police sanitaire. 2e édition. Unvol. in-12
de 366 pages. Paris, 6 rue Nansouty 1900. Prix 4 francs.

D. E. Salmon, Diseases of poultry, 250 pages. Washington, George E.
H
oward & Co. 1899.

Dr. D. A. de Jong Jzn., Vétérinaire pathologie en hygiëne. Mededeelingen
en onderzoekingen uit praktijk en laboratorium. Gr. 8°, 95 bladzijden. Leiden,
G. L.
tan den Berg 1900. Prijs f 1.—.

Dr. D. A. de Jong Jzn., De beoordeeling van het vleesch van tuberculeuze
dieren
(Geneeskundige Bladen, uitgegeven door Prof. M. Straub en Prof.
Hector Treub, 7<3e reeks, n°. 3). Haarlem, Erven F. Bohn 1900. Prijs f 0.50.

A. A. ter Haar, Ons Vee. (Paarden, rundvee, schapen en varkens.)
Fokken, veredelen, verplegen en voederen. In populairen vorm en naar de
nieuwste bronnen bewerkt. Met
10 gekleurde afbeeldingen. Goes, Wed.
S. J. de Jonge-Verwest 1900. Prijs f 2.75.

De genezing van hondsdolheid. Pastetjr of Buisson? Oordeel van des-
kundigen, bijeengebracht door den Nederlandschen Bond tot bestrijding der
Vivisectie, met een voorwoord van Dr. G.
Luchtmans. \'e-Gravenhage, Neder-
landsche Boek- en Steendrukkerij 1900.

EERA T ü M.

Blz. 274, regel 2 van onderen, lees in plaats van „geregeld"
,,meermalen". D.
Schurink.

-ocr page 368-

DE RESULTATEN DER BEHANDELING VAN KALF-
ZIEKTE DOOR INSPUITING EENER OPLOSSING
VAN JODETUM KALICUM IN DEN UIER,

pook

M. G. DE BRUIN.

Liter atitür.

J. Schmidt te Kolding, Studien und Versuche über die Ursache
und die Behandlung des Kalbefiebers, Maanedskrift for Dyrlaeger,

1897, Heft 7; Monatshefte für praktische Thierheilkunde, Bd. IX,
Heft 6. u. 7; Referaat in Berk thierärztl. Wochenschr. 1897,
n°.
50. Ehling, Berl. thierärztl. Wochenschr. 1898, no. 9. A. A.
Overbeek, Tijdschrift voor Veeartsenijk. en Veeteelt, Deel 25,
blz. 296. C. S.
Jeronimus, Ibid. blz. 210. Vereinsnachrichten,
Deutsche thierärztl. Wochenschr. 1898, n°. 31. K.
de Vink,
Tijdschrift voor Veeartsenijk. en Veeteelt, Deel 25, blz. 336.
Strebel, Die ScHMiDT-Koldingsche Behandlung des sogenannten
Kalbefiebers, Schweizer Archiv, Bd. XL, S. 230.
Olof Schwarzkopf,
The Journal of eomp. medicine and Vet. Archives, Sept. 1898,
p. 619. Beretning om Resultaterne af den
ScHMiDT\'ske Behand-
lingsmaade af Kaelvningsfeber, Maanedskrift for Dyrlaeger, 10
Bind, 7. Haefte.
Perussel, Progrès vét. 1898, p. 735. Concours
sur la fièvre vitulaire, Annales de méd. vét., Dec. 1898.
C. 0.
Jensen, Die Gebärparese des Rindes und deren Behandlung mit
Jodkalium, Zeitschr. für Thiermedicin, Bd. III, Heft 1.
Never-
mann
, Die Jodkali-Behandlung des Kalbefiebers, Berl, thierärztl.
Wochenschr., 1899, n°. 1.
Cozette, Recueil de méd. vét., Août.

1898. Degive, Le manuel opératoire de l\'injection intra-mammaire,
par le trayon, dans le traitement de la fièvre vitulaire et de la
mammite catarrhale, Annales de méd. vét., Juin
1899. Ritsterholz,
Schweizer Archiv, Bd. XLI, Heft 4 (Bijdrage tot de statistiek

-ocr page 369-

der ScriMiDT\'sclie joodkaliumbehandeling bij kalfziekte, Tijdschrift
voor Veeartsenijk. en Veeteelt, Deel 27, afl. 2). H. S
wijter, Die
Gebarneurose, Schweizer Archiv, Bd.
XLII, Heft 1. Jensen,
Maanedskrift for Djrlaeger, Marts 1900. P. Corbmans, Annales
de méd. vét., Mai 1900. A. H.
Hartwig, A. G. Alverson, The
Journal of comp. medicine and Vet. Archives 1900, n°. 3.
Aronsoïin, Berl. thierarztl. Wochenschr., 1900, n°. 19.

Er is wellicht geen behandelingsmethode welke in korten
tijd zoo algemeen is. toegepast als de
ScHMiDT\'sche be-
handeling van kalfziekte. De resultaten dezer therapie zijn
zoo in het oog vallend en het economisch belang is er
dermate in betrokken, dat zij een zegen voor de veehouding
mag worden genoemd. Het kwam mij daarom voor, dat het
den lezers van dit tijdschrift niet ondienstig zou zijn eens
kennis te maken met de omvangrijke literatuur welke over
dit onderwerp reeds is verschenen en met de resultaten
dezer methode.

In 1897 deelde Schmidt mede dat volgens zijn meening
de kalfziekte moest worden beschouwd als een auto-intoxi-
catie, waarbij het vergift in den uier werd gevormd. Daar-
voor pleitte, dat alle factoren welke een groote melksecretie
gedurende of na de geboorte veroorzaken, ook een dispositie
voor de kalfziekte geven, en dat de ziekte bij voorkeur op-
treedt na een plotseling sterk geforceerde werkzaamheid des
uiers, vooral bij goede melkkoeien.

Het lag dus voor de hand dat een te groote hoeveelheid
van een vergiftig werkend splijtingsprodukt in den uier werd
ontwikkeld, hetwelk na opneming in het capillaire net der
kliercellen, in den bloedstroom overging en een auto-intoxi-
catie te voorschijn zou roepen. De oorzaak dezer toxinen en
de wijze waarop zij ontstaan, resp. worden afgescheiden, is
niet bekend x).

-ocr page 370-

In aansluiting met deze meening omtrent het ontstaan
der kalfziekte, was de behandeling gericht tegen een ver-
hoogde werkzaamheid der kliersubstantie. Dit beproefde
Schmidt door een oplossing van 10 gram ode turn kali-
cum in 1 liter gekookt water van
40° O. in den uier
te spuiten. Ook werd ingespoten 1 gram jodium en 5
gram jodetum kalicum, opgelost in
30 gram water, en
deze oplossing vermengd met 1 liter water. Eveneens
15 gram lysol in 1 liter water. Joodnatriumoplossing gaf
Schmidt geen goede resultaten; Ehling en Nissl 1)
daarentegen zagen van laatstgenoemde oplossing gunstige
gevolgen.

Een drietal jaren is de SciiMiüT\'sche behandeling van kalf-
ziekte in een zeer groot aantal gevallen beproefd. Er is dus
ruimschoots gelegenheid geweest ervaring daaromtrent te
verkrijgen. Het doel van dit artikel is om na te gaan
welke resultaten zij heeft gegeven, terwijl tevens de techniek
der methode, welke in den loop harer toepassing wijzi-
gingen heeft ondergaan, zal worden beschreven.

In de eerste plaats de modus operandi. De injectie in den
uier geschiedt op de volgende wijze.

De koe wordt op één zijde, liefst de rechter zijde gelegd
en de kop plat op den grond gehouden. Daardoor is het
mogelijk dat de 4 spenen bereikbaar zijn en de behandeling-
kan plaats hebben zonder dat de koe wordt omgelegd. Een
ligging op de rechter zijde is voor patiënte minder be-
zwarend dan op de linker zijde wegens het oprispen.

1. Uitmelken en reinigen van den nier. De uier wordt
schoon uitgemolken en daarna worden de spenen en de omtrek
daarvan gewasschen met zeep en warm water. Dit moet
grondig geschieden, liefst met een zachten borstel. Na

1  Nissl, Oesterreichische Monatsschrift für Thierheilkunde, Jg. 23, S. 271.

-ocr page 371-

het wasschen wordt een in creoline gedrenkten handdoek
onder de spenen gelegd. Deze worden daarna afgespoeld met
een 2 pet. creoline- of lysoloplossing.

2. De injectievloeistof. 10 gram jodetum kalicum worden
opgelost in 1 liter gekookt wrater, dat vervolgens gebracht
wordt op een temperatuur van 40° C.

3. De wijze van inspuiting. Voor de injectie zijn tal van
apparaten aangegeven. Men kan met een melkbuisje, waar-
aan een caoutchoucslang en spuit verbonden zijn, in ieder
uierkwartier 250 gram der oplossing spuiten, zooals door
velen wordt gedaan, echter ook gebruik maken van 4 melk-
buisjes met slangen en trechter, zooals figuur 1 aanwijst. De
inspuiting met dit instrument gaat vlug, terwijl door
slang en trechter tevens gelegenheid bestaat voor de aspi-
ratie van lucht. De trechter wordt bedekt met een stukje
gaas, waardoor stof en vuil, welke in vele stallen van
den zolder vallen, de vloeistof niet kunnen verontrei-
nigen.

Een toestel om elk uierkwartier afzonderlijk in te spuiten,
wordt door
Hauptner in den handel gebracht (zie fig. 2);
de prijs daarvan is f 1.80. Dit instrument heeft voor, dat men
het in den zak kan dragen.

Vooral moet er op worden gelet dat de melkbuisjes en
de caoutchoucslangen steriel zijn. Dit laatste is geen een-
voudige zaak voor den veearts die veel patiënten met kalf-
ziekte behandelt. Uitkoken gedurende | uur is voldoende;
daarna laat men het instrument ^ uur liggen in een 1 pet. creo-
line-oplossing. Men zorge er voor, dat tijdens het transport het
instrument niet vuil wordt. Inpakken in perkamentpapier dat
met creoline-oplossing is bevochtigd en daarover droog papier
voldoet nog het best.

Indien niet voldaan w^orclt aan dezen eisch staat nu en
clan een ernstige mastitis te wachten. Een nalaten der asepsis
kan niet worden verontschuldigd door de meening, dat de

-ocr page 372-
-ocr page 373-

joodkaliumoplossing pathogene microben doodt. Toch moet
worden erkend dat de gevallen van mastitis weinig zijn. In
Jensen\'s statistiek kwam bij 3.22 pet. der ingespoten koeien
mastitis voor, en daarvan werd J geslacht of stierf, hetzij
aan uiergangraen of verbreiding der mastitis over den ge-
heelen uier. Het gevaar is dus niet groot; dit moge echter
niet tot zorgeloosheid in dit opzicht leiden.

Door Schmidï is er reeds op gewezen en uit talrijke
medecleelingen blijkt het des te meer, dat het noodzakelijk
is dat
lucht met de oplossing in den uier wordt gebracht.
Daardoor wordt het vrij komen van jodium bevorderd en
de werking verhoogd. Daar de stallucht dikwijls vreemde
en lang niet onschuldige stoffen bevat, wordt de trechter
voorzien van natgemaakt gaas. De joodkaliumoplossing, welke
wordt doorgezijgd, houdt het gaas, dat als filter werkt, steeds
vochtig. Bij het toestel in figuur 2 is de verontreiniging met
stallucht minder groot.

4. Massage van den uier. Na de inspuiting wordt de
uier gedurende 5 a 10 minuten met de handen gewreven.
Dit is een zwaar werk dat echter door den eigenaar of van
zijnentwege en onder toezicht van den veearts ter dege moet
plaats hebben. De resorptie der oplossing wordt er zeer door
bevorderd.

De koe wordt eerst 18 uur na de injectie gemolken. Het
verbod van melken
is meestal niet naar den zin van den
eigenaar, vandaar dat vooral hierop moet worden gewezen.
Te vroeg melken kan de injectie waardeloos maken. De
oplossing is na zeer korten tijd opgenomen, evenwel mag
niet worden gemolken omdat daardoor de kliersecretie en
hiermede de productie van toxinen wordt aangezet.

Bij groote hartzwakte werd door Schmidt aangegeven 5
gram caffeïnum natro-benzoïcum, in water opgelost, subcu-
taan in te spuiten. Dit middel heeft mij in enkele ge-
vallen uitmuntend voldaan en kan, zooals ook uit vele

-ocr page 374-

gevallen in de literatuur vermeld blijkt, worden aanbevolen.

Behalve dit middel kan bij patiënten met hartzwakte in
den uier worden gespoten
2 liter eener J pet. oplossing
van chloornatrium. Deze injectie, door
Sciimidt het eerst
beproefd en later door anderen eveneens met goed gevolg
aangewend, is gemakkelijk toe te passen, terwijl het voordeel
wordt verkregen dat een groote hoeveelheid vocht
snel wordt
opgenomen.

Het verdient vooral de aandacht dat langs den weg der
intra-mammaire injectie veel vloeistof snel aan de circulatie
kan worden toegevoerd. Van veel belang is dit bij groot
bloedverlies, bijv. bij cervixwonden post partum. Ik hoop
dan ook bij voorkomende gelegenheid van dezen weg ge-
bruik te maken. De hoeveelheid physiologische keukenzout-
solutie kan ongestraft zeer hoog worden opgevoerd.

Naast de bovengenoemde therapeutische behandeling door
intra-mammaire injectie mogen bij kalfziekte niet die maat-
regelen worden verzuimd welke reeds vóór het invoeren
dezer behandelingsmethode van groot nut zijn gebleken. In
de eerste plaats mag daaronder worden gerekend
de ligging
van de hoe.
De positie moet zijn op het borstbeen, rustende
op de gebogen knieën en de spronggewrichten, en op de
rechter zijde. De veearts treft de patiënte dikwijls plat liggende
aan, waarbij in den regel tympanitis aanwezig is. Vooral
plat liggen op de linker zijde is een oorzaak van tympa-
nitis. Legt men de koe recht op de knieën, dan wordt het
oprispen weer mogelijk, de tympanitis verdwijnt en de
patiënte ziet er na deze eenvoudige liggingsverandering 50
pet. beter uit.

De eigenaar ziet dit verschijnsel voor zeer ernstig aan en
inderdaad kan het, als ernstige complicatie, den dood ver-
haasten. Den eigenaar dient dus de raad gegeven voor een
rechte ligging zorg te dragen,

-ocr page 375-

Urine- en faeeesontlasting, het eerste door den vinger in
de urethra-opening te steken en een zachte drukking van
uit de vagina op de blaas aan te wenden, het tweede door
met de hand het rectum te ontledigen, zijn zaken van groot
gewicht. Zij mogen dan ook, nadat de intra-mammaire
injectie heeft plaats gehad, niet worden verzuimd. Het
behoeft geen betoog dat uit een oogpunt van asepsis eerst de
injectie, daarna de urineloozing en ten slotte de verwijdering
van faeces moet plaats hebben.

Moet de Icoe tijdens het beloop der ziekte worden gemolken ?
Het is reeds in den aanvang gezegd dat de injectie ten
doel heeft de kliersecretie tegen te gaan, dat de specifieke
werking van jodium op het klierepithelium de factor is
waarop de behandeling berust en niet de antiseptische wer-
king. Immers ware dit laatste het geval, dan zouden de
injecties met differente antiseptica goede resultaten geven
en dit is gebleken niet het geval te zijn. De kliersecretie
mag dus niet door mechanische middelen als melken worden
verhoogd. Het melken vóór den partus, waardoor de klier-
secretie wordt aangezet en de ophooping van splijtingspro-
ducten bevorderd, moet dus worden ontraden.

Hoe staat het nu met de verkregen resultaten? Vóór
1897 was het mortaliteitscijfer dezer ziekte zeer hoog, het
wisselde van 40 tot 60 pet. En wat al behandelingsmethoden
zijn niet beproefd bij een vrij wel stationnair blijven van dit
cijfer. En thans?
Jbnsen\'s statistiek doet ons zien dat van
1744 patiënten met kalfziekte er 1446 genazen na de jood-
kaliumbehandeling, dus een percentage herstelden van bijna
83 pet. 12 pet. der patiënten stierf aan de ziekte, 2.5 pet.
ging aan pneumonie te gronde.

Ook Nevermann\'s statistiek geeft aan 82.68 pet. genezen,
10.33 pet. gestorven en 6.98 pet. geslacht.

Van 1144 door Deensche veeartsen nauwkeurig waarge-
nomen gevallen is gebleken dat bijna 73 pet. der behan-

-ocr page 376-

delde koeien binnen 18 uur na de injectie opstaat, en wel
ruim 53 pet. binnen 12 uur.

Ook uit de Zwitsersche literatuur staan ons statistische
gegevens ten dienste.
Rusteiiholz heeft een statistiek opge-
maakt van 197 gevallen. Hiervan herstelden 154 (78.17 pet.),
werden geslacht 40 (20.3 pet.), stierven 3 of 1.52 pet. Van
123 herstelde koeien stonden er 114 op binnen 18 uur na.
de injectie. Onder de 197 gevallen zijn er 14 van slik-
pneumonie, hetgeen moet worden toegeschreven aan het
feit, dat bij 61 patiënten geneesmiddelen per os zijn toege-
diend. Echter moet worden erkend, dat zonder eenige medicatie
per os eveneens slikpneumonie kan ontstaan tijdens het
oprispen van voedsel.

Ook bij ons te lande zijn met deze behandelingsmethode
zeer goede resultaten verkregen. Ofschoon ons geen nauw-
keurige statistische gegevens ten dienste staan, mag toch
worden gezegd dat haar toepassing algemeen is en zeer goede
resultaten geeft.

Van enkele zijden hoort men de bewering dat de therapie
nu en dan in den steek laat. Het zij mij vergund hier een
drietal gevallen te vermelden, waarvan het ziektebeeld zeer
veel overeenkomst vertoonde met kalfzielcte.

Geval I. Koe, 6 jaar, goede voedingstoestand, uitstekende
melkgeefster. De partus was zeer gemakkelijk verloopen, de secun-
dinae 4 uur post partum uitgedreven. Twaalf uur na den partus
begon de patiënte de eerste ziekteverschijnselen te vertoonen, n.1.
verminderden eetlust, trage defaecatie, trippelen met de achter-
beenen. Vijftien uur post partum was de verlamming van het
achterstel zeer toegenomen, zoodat na korten tijd de koe omviel
en niet meer opstond. Status praesens. De koe lag plat op de
rechter zijde en steunde, het achterstel geheel verlamd. Tempe-
ratuur 38° C., de sphincter ani had den normalen tonus, pols fre-
quent, ademhaling diep en langzaam. In het rectum was veel
droge mest aanwezig, de blaas sterk gevuld, zij ontledigde zich
echter gemakkelijk door drukking op den ondersten vaginaalwand.

-ocr page 377-

De temperatuur bleef 3 uur normaal, daarna begon zij te
stijgen en bereikte 36 uur na den partus 41° C. Gedurende bet
beloop was de patiënte comateus; zwelling van vulva en vagina
ontbrak gelieel.

Was in den aanvang gedacht aan kalf\'ziekte, deze diagnose
bleek tijdens het beloop niet juist te zijn; wij hadden hier, zoo-
als de sectie later aantoonde, te maken met een geval van acute
puerperale septicaemie. De daartegen ingestelde behandeling met
intraveueuse injecties van argentum CuEnÊ gaf niet het minste
resultaat. Bij de sectie werd gevonden een endometritis, metritïs
en perimetritis met belangrijke exsudatie in de muscularis van
den uterus. Verder een eenzijdige haemorrhagische pleuritis, ter-
wijl het cadaver de verschijnselen vertoonde van septicaemie.

Geval II. Koe, 6 jaar, vet, goede melkgeefster, heeft 3
maanden droog gestaan. De koe heeft zeer gemakkelijk gekalfd,
terwijl de secundinae op tijd zijn uitgedreven. De eerste ziekte-
verschijnselen, verminderde melksecretie, opgehouden eetlust,
trage defaecatie, trippelen met de achterbeenen, zijn 24 uur post
partum waargenomen. Na enkele uren nam de verlamming van
het achterstel toe, zoodat de patiënte omviel en bleef liggen. Bij
bet onmiddellijk daarna ingestelde onderzoek vertoonde de koe
de verschijnselen van kalfziekte met uitzondering van enkele
periphere paralysen. Er bestond n.1. geen opticus- en geen trige-
minusparalysis, de sphincter ani was niet verlamd, wel was
dysphagie aanwezig. Temperatuur 38° C., pols klein en frequent,
ademhaling diep en rochelend.

Ofschoon het beeld van kalfziekte niet volledig was, werd de
intra-mammaire injectie van joodkaliumoplossing toegepast. Deze
had des avonds 8 uur plaats. Den volgenden morgen was de
toestand dezelfde, de temperatuur echter gestegen tot 40.5° O.
De patiënte lag aanhoudend te steunen en was met geen moge-
lijkheid op de knieën te houden, zij bleef plat liggen. De ver-
lamming van het achterstel bestond nog, defaecatie en urineloozing
hadden zonder kunsthulp plaats gehad. 36 uur na de eerste
ziekteverschijnselen stierf de koe.

De sectie leverde het beeld eener septicaemie. De uterus had
de normale involutie, er bestonden geen macroscopisch waarneem-
bare pathologische veranderingen in het endometrium of aan de
uterusserosa. Slechts eenig geleiachtig exsudaat tusschen de Ion-

-ocr page 378-

gitudinale en circulaire spiervezellaag, in de nabijheid van het
orificium uteri internum was aanwezig.

Geval III. Koe, 6 jaar, uitmuntende voedingstoestand, be-
langrijk oedeem van den uier ante partum. Eerste ziekteverschijn-
selen 11 uur post partum. De secundinae waren op tijd uitge-
dreven. Het achterstel was bij het eerste onderzoek, dat 13 uur
na de normale geboorte plaats had, reeds geheel verlamd. Geen
opticus- of trigeminusparalysis. Temperatuur 39° C., pols klein
en frequent, de ademhaling diep en langzaam. Het bewustzijn
was niet gestoord. Het rectum was met drogen mest gevuld. De
blaas bevatte een groote hoeveeelheid urine. Er bestond geen
zwelling van de vulva, geen vloeiing uit den uterus.

Het 2de onderzoek had plaats 18 uur na het eerste. De tem-
peratuur bedroeg thans 41.6° C. Daar de patiënte goed slikte, werd
per os 30 gram antifebrine gegeven en subcutaan 20 gram
kamferspiritus ingespoten. De verlammingsverschijnselen waren
dezelfde, terwijl een diep coma den geheelen dag aanhield.

Den nacht daaropvolgende beterde de toestand eenigszins, den
3den dag was de temperatuur 40.3° O., de patiënte stond op en
had gedronken, zoodat de eigenaar alle hoop had op herstel.

Den 4den dag stierf de koe plotseling en zonder eenigen doodstrijd.

De sectie leverde niet het volledige beeld eener septicaemie.
Er was een metritis crouposa placentaris et diffusa aanwezig; de
uterus bevatte een groote hoeveelheid zeer vloeibare, niet stinkende
lochiën. Op de cotyledonen waren croupmembranen aanwezig.
Lever en nieren waren parenchymateus ontstoken, de retroperi-
toneale klieren belangrijk gezwollen. In de dunne darmen bestond
hier en daar een geringe enteritis. Verder werden in de longen
uitgebreide haarden aangetroffen, tengevolge van slikpneumonie
(geaspireerd voedsel). Het hart was normaal.

Ook het geval door ue Vink in dit Tijdschrift, deel 25, blz. 336
beschreven, vertoont veel overeenkomst met kalfziekte. Aan het
slot van het artikel merkt de schrijver echter terecht op, clat
ofschoon clinisch wellicht de diagnose kalfziekte wordt gemaakt,
het door hem beschrevene veel gelijkt op de door
Guillebeau
en Hess vermelde gevallen van kalfziekte, waarbij volgens hun
meening gedacht moet worden aan een intoxicatie door stof-
wisselingsproducten van lagere organismen
(Schweizer Archiv,
Bd. XXXVII, S.
113;.

-ocr page 379-

Uit deze drie gevallen, waaraan ik nog vele zou kunnen
toevoegen en waarvan ik later een uitvoerige beschrijving
uit een clinisch-diagnostisch oogpunt hoop te geven, blijkt
het volgende.

Er komen bij de koe puerperale ziekten voor welke in
haar ziektebeeld veel op kalfziekte (Gebarparese) gelijken,
doch dit inderdaad niet zijn. Alleen een zeer nauwkeurig
onderzoek en vooral herhaalde temperatuurmetingen, alsmede
het beloop, kunnen ons de juiste diagnose doen stellen.
Nauwkeurige exploratie van den uterus mag niet achter-
wege blijven.

De vraag kan daarom worden gesteld of alles wat wij
clinisch voor kalfziekte houden wel steeds kalfziekte is, en
of er geen gevallen van acute puerperale septicaemie en
andere zaken onder door loopen. Immers het begrip septicae-
mie tijdens het puerperium is niet gebonden aan rotting en
evenmin aan belangrijke stoornissen in utero. De porte
d\'entrée kan weinig, zelfs geen macroscopische pathologisch-
anatomische veranderingen vertoonen, terwijl van hieruit
toch een van den aanvang af algemeen lijden kan optreden.

Zouden wellicht de hier en daar verkregen minder gun-
stige resultaten der intra-mammaire injectie in verband
kunnen staan met het aldaar meer voorkomen van acute
puerperale infectie en cle moeielijkheid, ja soms onmogelijk-
heid eener juiste difFerentiëeldiagnose ?

Zooveel is zeker, dat de ervaring thans reeds heeft ge-
leerd dat de
ScHMiDT sche behandeling bij kalfziekte uit-
muntende resultaten geeft, dat zij boven elke andere methode
groote voordeelen aanbiedt en dat haar toepassing zoo
spoedig mogelijk na het optreden der eerste ziekte-ver-
schijnselen moet geschieden. Alsdan is de kans op herstel
groot.

-ocr page 380-

OVER VLEESCH VERGIF TI GIN G EN
BACTERIOLOGISCH VLEESCHONDERZOEK,

dook

H. G. VAN HARREVELT.

(Vervolg.)

IV. Prophylaxis der vleesehvergiftigingen.

Wanneer we de keuring van zieke, gestorven of uitnood
geslachte dieren zullen bespreken, doen zich van zelf twee
vragen voor, namelijk
wie moet de keuring verrichten en
hoe moet deze worden verricht P Op de eerste vraag is reeds
lang het antwoord gegeven, hetwelk niet anders luiden mag
noch kan, namelijk de veearts. Ik wensch hier echter iets
bij te voegen.

In aanmerking genomen, dat het onderwijs in veterinaire
pathologische anatomie en bacteriologie aan \'s Rijks Veeartsenij-
school bijzonder veel te wenschen overlaat x), zal de veearts,
die de keuring zal gaan uitoefenen, wel doen zich speciaal
in die vakken te bekwamen. Zonder uitgebreide kennis van
pathologische anatomie is elke keuring empirisch, d. w. z.
niet betrouwbaar, en zonder eenige kennis van bacterio-
logie en vooral vaardigheid in de techniek van dat deel der
pathologie is een soms noodzakelijk onderzoek niet te ver-
richten .

Thans de tweede vraag: hoe moet de keuring van een
ziek dier worden verricht?

Het antwoord hierop dient te luiden: 1°. macroscopisch
door het observeeren en beredeneeren van het sectiebeeld;
2°. kan een eenvoudig microscopisch onderzoek naar para-

-ocr page 381-

sieten of van weefsels ons soms van nut zijn; 3°. zal in
onderscheidene gevallen een bacteriologisch onderzoek moeten
worden ingesteld.

Willen we een goed sectiebeeld te zien krijgen, dan dienen
we niet minder dan een half dier (1 vóór 1 achtervoet) t,e
zien, waarbij minstens aanwezig moeten zijn; hart, longen,
lever, milt, nieren, uterus, uier. Indien het mogelijk is, moeten
we ook het darmkanaal zien, doch het is een groot practisch
bezwaar dit (evenals de andere ingewanden) aan het dier
verbonden mede ter keuring te brengen, wanneer het van
buiten de gemeente wordt ingevoerd; dikwijls zullen wij bij
het onderzoek het digestiekanaal dus moeten missen. Verder
moeten plenra en peritoneum niet verwijderd zijn en geen deelen
van het dier of van de ingewanden uit- of afgesneden zijn.

Het ligt uiet op mijn weg lang bij de macroscopische
keuring stil te staau, evenmin zal ik het eenvoudig micro-
scopisch onderzoek bespreken. Slechts op een ziekte, of liever
op een secundair symptomencomplex, dat we bij noodslach-
tingen nog al eens te zien krijgen, wil ik wat nader ingaan.
Ik bedoel de septicaemie. Een zeer juiste vertaling voor
dezen naam is: bloedvergiftiging. Inderdaad het bloed (en
dus het geheele individu) is vergiftigd, bevat stoffen, welke
doodend op het organisme werken. Deze stoffen zijn bacte-
riën met hun chemische producten of die producten alleen
(toxinen).

De septicaemie is soms gemakkelijk, soms bijna niet te
onderkennen. (Wel te verstaan, als men niets van eventueele
clinische verschijnselen afweet, wat meestal het geval is.)

Ook wordt in vele gevallen septicaemie geconstateerd,
waar die in het geheel niet aanwezig is. De oorzaak van dit
alles is, dat de beschrijving van sectiebeelden van sepsis in
de handboeken alleen duidelijke gevallen demonstreeren, en
die gevallen zien we in werkelijkheid slechts zelden.

Als symptomen van bloedvergiftiging vinden we alzoo

-ocr page 382-

I .............

genoemd: bloedingen (liefst puntvormige!) op het endocar-
dium, de pleura en het peritoneum, gedegenereerde (lees:
parenchymatens gezwollen, resp. ontstoken) milt, lever en
nieren, slecht stollend, donker gekleurd bloed.

Zijn die symptomen dan niet juist? Zeer zeker, al te juist!
Hoogst zelden zien we deze verschijnselen bijeen, meestal
slechts enkele en die enkele behoeven lang niet altijd op sepsis te
wijzen! De diagnose (pathologisch-anatomisch) is dus moeielijk.
Om voorbeelden te noemen:

De bloedingen in het endocardium komen bij elke nood-
slachting en bij vele normale slachtingen voor, zelfs „punt-
vormige" ; de laatste zien we ook soms mooi bij stikkings-
dood, resp. koolzuurintoxicatie.

Dat er ook bloedingen op het epicardium, en vooral op
de bases der groote vaatstammen kunnen voorkomen, vindt
men bijna nergens vermeld en toch zijn ze van meer waarde dan
die op het endocardium. Iets wat zeer op bloedingen in de
hartspier gelijkt en waarop ik wel eens triomphantelijk als
zoodanig héb zien wijzen, ontstaat bij het niet-uitgebloede
dier steeds bij het doorsnijden van het hart.

Bloedingen op de borst- en buikvliezen ontbreken bij
sepsis zeer dikwijls; soms ook ziet men ze uitsluitend op de
dorsale vlakte van den musculus triangularis sterni, en op
en bij de vleezige aanhechting van het diaphragma. Ook bij
dieren, welke niet aan septicaemie leden, zijn wel eens bloe-
dingen (zelfs „puntvormige") op genoemde plaatsen aanwezig.
Bloedingen in het bindweefsel onder den schouder en in
de subcutis komen bij noodslachtingen veel voor, vooral als
de dood bijna of geheel vóór de verbloeding was ingetreden.
Zij wijzen dus niet op sepsis, maar kunnen er bij voorkomen.

Bloedingen op de miltkapsel komen af en toe voor, echter
naar mijn ervaring slechts bij stikkingsdood (of intoxicatie-
dyspnoea, b.v. bij ranunculus-vergiftiging) en bij septicaemie.

Bij septicaemie is de lever steeds geel of geelgrijs ver-

1

-ocr page 383-

kleurd en dikwijls zichtbaar gezwollen; in verband met
andere symptomen kan dit ons helpen. Komt deze anomalie
echter op zich zelf voor, dan kan zij ook een bloot gevolg
zijn van een langdurigen koortstoestand van het dier. Kalf-
koeien hebben steeds een geelgrijze, min of meer verweekte
lever, ook al zijn ze normaal geslacht.

De milt is bij noodslachtingen (te weten slachtingen met
het oog op spoedig intredenden dood) bijna altijd pappig
en vuilkleurig; dit is op zich zelf dus geen symptoom van
belang. Ook zwelling (vergrooting en weekheid) van de
milt zegt op zich zelf niets. Gezwollen en ontstoken lymph-
klieren (lies- en boegklieren) zijn een constant symptoom
van septicaemie, doch dan moeten ze
alle aangedaan zijn.

Wat het slecht stollen van het bloed betreft, soms zien
we bij sepsis zeer fraaie normaal gekleurde stolsels in het
hart en de groote aderen. Bloed, hetwelk in het geheel niet
gestold is, vinden we wel eens daar, waar van bloedvergiftiging
geen sprake is! (Bijv. bij stikkingsdood.) De kleur van het
bloed heb ik slechts bij miltvuur merkbaar donkerder gezien.

Men ziet dus, dat men beslist een combinatie van eenige
der genoemde verschijnselen moet hebben, om de diagnose
septicaemie te kunnen stellen. Compleet heb ik het sectie-
beeld nog nooit gezien. Men moet dus de incomplete
symptomen goed overwegen en logisch beredeneeren, alvorens
men tot een diagnose komt.

Ziehier een compleet voorbeeld, hetwelk aantoont hoe
gemakkelijk men zich vergissen kan.

Een hier ingevoerde koe vertoonde: puntvormige haemor-
rhagieën op endocardium, epicardium, bases der groote vaat-
stammen, bloedingen in de long, longemphyseem, gele, weeke
lever, parenchymateuse nephritis, pleksgewijze ontsteking van
pens en duodenum, weeke milt met kapselbloedingen.

Zonder er meer van te weten, zouden velen hier septicaemie
hebben geconstateerd. Toevallig kwam ik te weten, dat het

-ocr page 384-

dier sterke kersen verschijnselen had vertoond en zag ik
ranunculus sceleratus 1), welken het had gegeten. In verband
met de genoemde verschijnselen was de diagnose : vergiftiging,
nu zeker te stellen en kon de koe worden goedgekeurd.

Om tot de diagnose septicaemie te geraken, kunnen we in
sommige gevallen ook een bacteriologisch onderzoek instellen.

Dit gelukt bijv. bijzonder goed bij de kalversepticaemie,
waaraan Dn.
Poels den naam colibacillosis heeft gegeven;
uit alle organen en uit het vleesch van die kalveren is de
virulente colibacil in reine cultuur te verkrijgen.

Helaas vinden we in de meeste gevallen van sepsis bij
volwassen dieren geen lagere organismen, zoodat die gewoon-
lijk op toxinen schijnen te berusten. Een mooi voorbeeld
hiervan is de sepsis, welke optreedt bij septische metritis;
in de door mij onderzochte gevallen van deze ziekte waren
organen en vleesch steriel.

Niet altijd zal het dus zijn uit te maken of er septicaemie
aanwezig is of niet. Kunnen we echter met grond vermoe-
den dat zij bestaat, dan zullen we het dier in quaestie beslist
moeten afkeuren. Ook geven we geen verlof tot sterilisatie,
daar we niet weten of de toxine bij 100° C. al dan niet
onwerkzaam wordt gemaakt.

We komen nu van zelf tot de vraag: in welke gevallen
is het gewenscht een bacteriologisch onderzoek van het dier
in te stellen?

Dit is moeielijk precies aan te geven. In het algemeen
kan men zeggen, dat men dan zulk een onderzoek instelt,
wanneer het ter aanvulling of vaststelling van de pathologiseh-
anatomische diagnose nuttig is te weten of er lagere orga-
nismen in het vleesch, in eenig orgaan of in het bloed voor-
komen.

1  Deze plant was in vrij groote hoeveelheid langs slootkanten in de weide
aanwezig.

-ocr page 385-

Vindt men geen bacteriën, dan kan men de uitspraak
omtrent goed- of afkeuring van andere momenten laten
afbangen. Vindt men daarentegen micro-organismen, dan
heeft men meestal een grondig motief om tot afkeuring over
te gaan. Hierover later.

Uit hetgeen we boven hebben gezien, kunnen we de
gevolgtrekking maken, dat de prophylaxis der vleesch-
vergiftigingen bestaat in:

1°. Het keuren van alle ziek, in nood geslacht of gestorven
vee, dat men in consumtie wil brengen.

2°. Het verrichten van deze keuringen door een veearts,
die speciaal bekwaam is in pathologische anatomie en tech-
nische vaardigheid in bacteriologie bezit.

3°. Het instellen van een bacteriologisch onderzoek,
waar de keuringsveearts dat noodig oordeelt.

(Hiertoe dient dus elke keuringsveearts tijd en gelegenheid
te hebben.)

V. Techniek van het bacteriologisch onderzoek van een
geslacht dier. (Met hel oog op de keuring.)

Het bacteriologisch onderzoek van een geslacht dier om-
vat, evenals alle bacteriologische onderzoekingen, drie deelen,
te weten:

1°. Het direct microscopisch onderzoek; 2°. kweekproe-
ven; 3°. proeven bij dieren. Het direct microscopisch
onderzoek geschiedt door het maken en onderzoeken van
uit te strijken dekglaspraeparaten van spieren, waartoe
stukjes van verschillende plaatsen van het lichaam worden
genomen.

Zooals reeds uit de proeven van Poels en Dhonï is
gebleken, zijn hiervoor spieren met veel los bindweefsel het
meest geschikt. Bij voorkeur neme men de stukjes van
plaatsen, waar kleine bloedvaten op de doorsnede te zien

26

-ocr page 386-

zijn, daar dikwijls de microben in die vaatjes en het hun
omringende bindweefsel het eerst zijn aan te toonen en dus
eenigermate haardsgewijze optreden.

In vele gevallen echter valt dit onderzoek negatief uit,
terwijl kweeking toch bacteriën in het vleesch aantoont;
het is dus alleen bij positief resultaat, dat dit onderzoek
waarde heeft. Niettemin verzuime men het niet en verrichte
het liefst nadat het dier 24 uur gehangen heeft; desnoods
beware men een uitgesneden stuk vleesch in een gesterili-
seerde glazen doos gedurende 24 uur bij 37° C. Er zal dan
een ontwikkeling van microben, welke in het vleesch aan-
wezig mochten zijn, plaats grijpen en daar hun hoeveelheid
dan grooter is, heeft men meer kans ze direct aan te toonen.
Indien men een stuk vleesch bij 37° C. wil bewaren, is het
zaak, het zoo aseptisch mogelijk uit te snijden, want hoewel
men slechts een oppervlakte-verontreiniging met meestal
bekende bacteriën kan krijgen, is het aangenamer en gemak-
kelijker werken met een object, waarvan de oppervlakte
weinig of niet verontreinigd is. Men kan zulk een te bewa-
ren stuk op dezelfde wijze uitsnijden, als straks bij de kweek-
proeven zal worden beschreven; men zorge steeds het op
het dekglas uit te strijken partikel zooveel mogelijk uit het
centrum van het bewaarde stuk te nemen.

In de tweede plaats hebben we de kweekproeven. Deze
geschieden het best door de plaatmethode. Sommigen bren-
gen een stukje vleesch direct in bouillon. Deze methode
deugt daarom niet, wijl de geringste verontreiniging, welke
op een plaat direct als zoodanig herkend wordt, welig in
den bouillon kan tieren en het daarna niet meer uit te maken
is of er microben uit het vleesch zijn gegroeid en zoo ja,
welke het zijn. Het kan \'goed gaan, maar in de meeste ge-
vallen gaat het niet goed, en betrouwbaar is het nooit.

We gebruiken dus cle plaatmethode en kunnen daarvoor
gelatine- of agarplaten nemen.

-ocr page 387-

De gelatineplaat heeft vóór, dat men de verschillende
soorten van daarop gegroeide koloniën beter direct uit elkan-
der kent, dan op een agarplaat het geval is. Bij het gebruik
van deze laatste moeten we van verschillende koloniën een
dekglaspraeparaat, maken of zelfs ze eerst op gelatine over-
enten om te kunnen oordeelen. Dit valt echter mede; eenige
praeparaatjes zijn in een kwartier bezichtigd en het over-
enten is gewoonlijk niet noodig, omdat men microscopisch
de microben, waarmede we te doen kunnen hebben, met
een oogopslag uit elkander kent, vooral ongekleurd in den
hangenden droppel.

Een groot nadeel van gelatineplaten is, dat men ze niet
bij lichaamstemperatuur kan broeden en dus het onderzoek
aanmerkelijk kan worden vertraagd. Ook kan het gebeuren,
dat bij het aanwezig zijn van een snel vervloeiende bacterie
de gelatine binnen 24 uur geheel vervloeid is en dus de
plaat onbruikbaar geworden.

We zullen dus agarplaten gebruiken, welke evenwel iets
moeielijker zijn aan te leggen dan gelatineplaten, hetgeen
uit het volgende zal blijken.

Om een agarplaat aan te leggen, beginnen we een buisje
agar in kokend water te leggen ter smelting. Intusschen
steriliseeren we 5 scalpellen in de vlam, om er na afkoeling
op de volgende wijze aseptisch een stukje vleesch mede uit
te snijden.

Men neme een stuk vleesch van 0.5—1 dM3. en schroeie
met een slagersmes, dat daartoe geënflambeerd wordt, een
streep op de oppervlakte. Nu snijdt men op die streep met
een steriel scalpel diep in; op die sneevlakte wordt met
een tweede scalpel een tweede snede aangelegd en dan even-
zoo een derde en een vierde.

Met het vijfde scalpel snijden we op de laatste (4de) snee-
vlakte een stukje uit van ± 1—2 gram. Inmiddels wordt
de gesmolten agar, welke 100° C. warm is, afgekoeld tot

-ocr page 388-

een temperatuur, die niet doodend op eventueel in het
vleesch voorhanden microben kan werken; daar de gebrui-
kelijke
1.4 pot. agar bij ± 42° C. vast wordt, koelen we,
door toevoeging van koud water, het water waarin de agar
gesmolten is af tot 43° a 44° C. Bijna onmiddellijk heeft
de agar, welke men in het water heeft laten liggen, ook
die temperatuur en we brengen dan het stukje vleesch op
scalpel n°. 5 in het buisje, doen de wattenprop er op en
schudden even door.

Vervolgens gieten we de agar met het vleesch in een
gesteriliseerde glazen doos uit, plaatsen clie bij 37° C. en
laten haar 24 uur staan. (Soms zien we na zes uur reeds
ontwikkeling, maar dit is een uitzondering.)

Verder maken we een plaat uit de milt en uit bloed.

Voor het aanleggen van de miltplaat gaan we te werk
als volgt. Op de oppervlakte van de milt wordt een plek
met een gloeiend mes geschroeid, vervolgens snijden we op
die plek met een gesteriliseerd mes de kapsel in en steken
dan een gegloeiden en weer afgekoelden platinadraad in de
pulpa. Den nu bezoedelden draad brengen we dan in een
buisje als boven gesmolten en afgekoelde agar, schudden
door en gieten weder in een glazen doos.

Hier zij even opgemerkt, dat de PETRi\'sche glazen doozen
van 12 cM. doorsnede met vlakken bodem de beste in het
gebruik zijn. Geheel op dezelfde wijze kunnen platen uit, nier
en lever worden aangelegd, maar dit is meestal niet noodig.

Voor de plaat van het bloed kunnen we bloed uit het
hart nemen, maar bij de meeste slachtingen, vooral als de
dieren van elders worden ingevoerd, is dit bloed reeds ver-
ontreinigd, evenals dat uit groote, direct aangesneden vaat-
stammen. Ook zijn de stolsels welke zich meestal op deze
plaatsen bevinden minder voor het onderzoek geschikt, om-
dat eventueel voorhanden bacteriën daar niet gelijkmatig in
verdeeld zullen zijn.

-ocr page 389-

We zoeken derhalve een diepliggende, niet te kleine ader
op, bijv. de veria femoralis, onderbinden die tweemaal en
snijden het onderbonden stuk uit. Vervolgens schroeien we
den wand even, steken daar een gesteriliseerd
Pasteur\'s
pipetje in en zuigen een droppel bloed op. Ook kan men
de ader eenvoudig aseptisch doorsnijden of knippen, het
bloed er vrij uit laten druppelen door haar in de hoogte te
houden (verticaal natuurlijk) en een droppel op het oogje
van een sterielen platinadraad opvangen. Dit bloed brengen
we als boven in een buisje agar en gieten de plaat.

In de derde plaats de proeven bij dieren. Deze worden
met het verdachte vleesch direct verricht op muizen (voe-
derproeven) of met eventueel uit het vleesch ontwikkelde
microben op allerlei dieren (zoowel voeder- als injectieproe-
ven).
Basen au geeft aan bij het onderzoek van vleesch dit
rauw en gekookt aan muizen te voeren om tevens te be-
palen of het vleesch zijn misschien voorhanden schadelijke
eigenschappen na verhitting nog bezit.

Deze vleesch-voederproeven op muizen zijn mij alleszins
onbetrouwbaar gebleken, omdat ik het herhaaldelijk gecon-
stateerd heb, dat vele muizen bij uitsluitende vleeschvoeding
(met gezond vleesch) in 24—48 uur sterven. Men vindt
bij sectie dan de maag zoo hard en zoo groot als een knik-
ker, met saamgepakt vleesch gevuld; dus een acute indigestie
met doodelijken afloop. Voert men brood en vleesch gecom-
bineerd, dan gaat het beter, doch het spreekt van zelf, dat
deze proeven toch nooit te vertrouwen zijn.

Ook al, omdat een paar door mij met beslist toxische
worst gevoerde muizen volkomen gezond bleven.

Voederproeven met vleesch op muizen kunnen dus mijns
inziens niet worden genomen.

Indien er eenmaal culturen uit het vleesch zijn verkregen,
kunnen proeven bij dieren daarmede natuurlijk haar nut
hebben, doch om het resultaat daarvan af te wachten, duurt

-ocr page 390-

te lang met het oog op de keuring, tenzij men beschikt
over een koelhuis, waarin het vleesch zoolang kan worden
opgeborgen. -

Dat deze dierproeven meestal overbodig zijn, zal, hoop
ik, uit het volgende blijken.

VI. Resultaat en beoordeeling van het bacteriologisch onderzoek.

Wanneer we bloed, milt en vleesch van een dier onder-
zoeken, zullen we steeds de bacteriën vinden, welke door
het lichaam verspreid mochten zijn. Soms zijn alle platen
geïnfecteerd, nu eens enkele, dan weer geene.

De meest voorkomende gevallen zijn: 1°. alle platen ste-
riel ; 2°. bloed en milt geven koloniën, vleesch blijft steriel;
3°. alleen de milt geeft koloniën; 4°. alle platen geïnfecteerde

Voor andere combinatiën der mogelijkheden zijn bijzondere
omstandigheden noodig, welke ik niet noodig vind hier te
bespreken, daar dit opstel een practische strekking heeft.

In het eerstgenoemde geval *) zal men de goed- of
afkeuring laten afhangen van het sectiebeeld. Het 2de en
4de geval behandelt men volkomen gelijk. We zullen die zoo
dadelijk bespreken.

Geeft alleen de miltplaat koloniën, dan is dit gewoonlijk
coli commune, welke vaak als verontreiniging van dit orgaan
optreedt (zie hiervoor). Is de in de milt gevonden bacterie
geen coli commune, dan dient men zulk een geval te behan-
delen als 2 en 4.

In die gevallen richt de beoordeeling zich naar de hoe-
veelheid en den aard der gevonden lagere organismen.

Vindt men een bacterie van de coli-groep, dan keure

-ocr page 391-

men beslist af, om vroeger uiteen gezette redenen. Men
zal ook geen verlof geven tot sterilisatie, omdat men niet
weet of de toxinen bij 100° C. al dan niet worden on-
schadelijk gemaakt. Dit geldt namelijk voor het meerendeel
der gevallen; kan men over een koelhuis beschikken, dan
kan men tijd nemen om uit te maken of sterilisatie al dan
niet zal kunnen geschieden.

Behalve de microben van de coli-groep vindt men nog
wel eens : staphylococcen,
Streptococcen en bacillus subtilis ;
één enkele maal vond ik een anaeroben rottingsbacil in
vleesch, dat er heel mooi uitzag en ook nog een melk-
stollenden bacil van de coli-groep bevatte.

Staphylococcen en bacillus subtilis treden wel eens als
passieve infectie op (zie boven) en zijn dan in groote hoe-
veelheid aanwezig. Weinige koloniën dezer microben op een
plaat wijzen op plaat-verontreiniging, welke bij beginnenden
constant voorkomt.

Zijn deze microben echter wezenlijk in het dier aanwezig,
dan kan dit, indien geen andere omstandigheden daartegen
pleiten, worden gesteriliseerd.

Streptococcen en diplococcen kunnen ook als plaatver-
ontreiniging optreden. Bij sommige septicaemieën schijnen
Streptococcen te kunnen voorkomen, hoewel ik ze nooit heb
gevonden. Dat diplococcen in het vleesch kunnen voor-
komen, bewijst de door mij gevondene. Men zal bij het
vinden dezer microben af moeten keuren en geen sterilisatie
toestaan, daar er toxine-vormende
Streptococcen bestaan.

In het algemeen kan men dus zeggen, dat wanneer in
het dier bacteriën aanwezig zijn, die toxinen vormen of zulke,
waarvan men dit niet weet, men moet afkeuren zonder meer.

Zijn bacteriën aanwezig, welke geen toxinen vormen, dan
kan sterilisatie worden toegestaan.

Is geen sterilisator aanwezig, dan keure men, bij het
vinden van lagere organismen steeds af.

-ocr page 392-

Zouten van liet vleesch alvorens liet in consumtie te
brengen, mag alleen geschieden om vleescli clat er minder
gunstig uitziet,
doch dat geen enkele reden tot afkeuring
aanbiedt, nog waarde te doen behouden, zonder het direct
aan de blikken van het publiek bloot te stellen.

Voor alle andere gevallen is het zouten een onweten-
schappelijk geknoei, dat door niets te verdedigen is.

Hiermede, lezers, hoop ik eenig licht te hebben laten
vallen op een onderdeel der vleeschkeuring, dat in verband
met onze hedendaagsche wetenschap de belangstelling vraagt
van allen, die geroepen zijn door een doeltreffend toezicht
op cle vleeschconsumtie de gezondheid hunner medeburgers
te helpen beschutten.

Ik wensch er ten slotte op te wijzen, dat ik in dit opstel
alleen rekening gehouden heb met zaken, welke in de litera-
tuur duidelijk vermeld zijn, of die ik gezien heb; er zouden
zeker nog vele mogelijkheden te bespreken geweest zijn,
doch dit te doen vond ik onnut.

LITERATUUR.

Dr. R. Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau, 1899.
D
r. L. Heim, Lehrbuch der Bacteriologie, 1898.
D
r. O. Flügge, Die Mikroorganismen, 1896.
D
r. J. Poels, Rapport over de kalverziekte in Nederland, 1899.
D
r. Basenau, Verdere bijdragen tot de geschiedenis der vleeschvergiftigingen. —
Proefschrift,
1897.

Dr. Presuhn, Zur Frage der bakteriologischen Fleischbeschau. — Dis-
sertation,
1898.

Baumgarten und Tangl, Jahresberichten, Pathogene Microorganismen, 1896.
Centraiblatt fur Bakteriologie, Band 25, Lieferung 20.

Poels en Diiont, Rapport over de Rotterdamsche vleeschvergiftiging in 1892.
Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, deel 27, afl. 1,

VERBETERINGEN IN HET EERSTE DEEL VAN DIT OPSTEL.

(Vorige aflevering.)

In de tabel naar Bollinger moet onder no. 33 als diersoort worden
opgegeven
kalf; bij no. 34 rund; bij no. 35 kalf.

-ocr page 393- -ocr page 394-

VERKLARING DER TEEKENING.

Deze stelt voor een agar-plaat, waarin we een stukje vleesch zien, dat

afkomstig is van een aan colibaeillosis geleden hebbend kalf (nood-

slachting). Rondom zien we uit het vleesch een belegsel van colibacillen

zich over de plaat uitbreiden. Ook zijn enkele afzonderlijke koloniën aan-
wezig.

Het geheel kan als type gelden van een agarplaat, mot besmet vleesch
aangelegd.

Korte mededeeliugen en referaten.

Indical, door H. J. C. van Lekt. — Daar het gebruik van
indical, dank zij de bombastische reclame, toeneemt, meende ik
dat het nuttig was de juiste samenstelling daarvan te kennen en
heeft op mijn verzoek de heer J. J.
Veemet (firma Vekwkij en Co.)
alhier het onderzoek ter hand genomen.

Reeds dadelijk vermoedde ik dat wij hier te doen hadden met
de reeds lang in Duitschland aanbevolen ,,Iiussian waters"; toch
bleek bij onderzoek dat de samenstelling van indical eenigszins
afweek van de in de
Berliner thierdrstliche Wockensc/irift n°. 1., 1900,
gepubliceerde analyse, hoewel de hoofdzaak op hetzelfde neerkomt.

Het indical bestaat uit twee vloeistoffen, een groene onder-
zoekings-vloeistof en een gele ter genezing. De eerste wordt
verkocht in stopfleschjes, inhoudende ± 500 gram, en bevat
ammonia 10°, gekleurd met sulfas cupri en curcuma.

De tweede is meer samengesteld; zij is vervat in stopfleschjes
van 300 gram, en bevat als hoofdbestanddeelen NH3 in spiritus
(zoog\'en, spiritus
Dzondii, liquor auunonii caustici spirituosus),
lijnolie, zeep en oleum terebmtliinae, terwijl zij gearomatiseerd
is, o. a. met oleum succini en aetlier, en gekleurd eveneens met
curcuma.

Alle dus van ouds bekende stoffen.

Over den prijs een kleine opmerking. Beide fleschjes indical
zijn verkrijgbaar ad ƒ 3.70, een enkel op nabestelling ƒ 1.75.
Is deze prijs voor het gele indical reeds hoog, voor de groene
(slechts groene ammonia) ƒ1,75 te durven vragen, gaat waarlijk
alle perken te buiten, daar de inhoud met ƒ0.40 ruim betaald
zou zyn.

-ocr page 395-

De werking van het groene indical berust volgens mijn meening
grootendeels op suggestie; het gele kan in sommige gevallen
nuttig werken, evenals zoovele door ons gebruikte smeersels,
doch de wonderwerking welke de heer B. en Co. er van voorspie-
gelt, zal wel nooit worden waargenomen.
Tiel, 22 Mei 1900.

Pepsine Ibiy slecht granuleercnde wonden, door D. B. Wage-
naar
. — In de Therapeutische Monaishefte 1899, n°. 1, verhaalt
Dr.
O. M. Watermann de geschiedenis van een patiënt, aan tabes
lijdende, die tengevolge van zijn ataxie zijn arm. gedeeltelijk
verbrandde. Na negen dagen kwam hij in behandeling. De wond
was toen met een vuile, lichtgele afscheiding bedekt. Na reini-
ging werd met steriel gaas en lijnolie met kalkwater verbonden;
den volgenden dag met jodoformgaas. Den twaalfden dag was
de wond met een vuilgele afscheiding bedekt, die feitelijk uit
pseudo-membranen bestond, welke met het pincet niet waren te
grijpen. Nu werd de geheele wondvlakte met pepsine bestrooid
en vervolgens met gaas verbonden.

Dit was den derden dag geheel doortrokken met een bruin-
achtige vloeistof. De wond was nu omringd met nieuwe opper-
huid en gevuld met eilandjes van gezonde granulaties. Na reiniging
werd opnieuw met pepsine bestrooid en aldus in verloop van 20
dagen de wond, welke 17 c.M. lang en 8 c.M. breed was, tot
5 c.M. lengte en 3 c.M. breedte gereduceerd, wat voor een
tabicus wel een bijzonder snelle genezing mag heeten.

Referent kreeg een paard van 19 jaar onder behandeling met
een uitgebreide gescheurde wond aan de kroon Deze wond was
gedurende drie dagen door den eigenaar met boter ingesmeerd
en zag er flets uit. Gedurende vijf dagen werd de wond éénmaal
daags met een creoline-solutie gereinigd en daarna met omslagen,
hierin gedrenkt, verbonden. Na vijf dagen zag de wond er nog
immer grauwwit uit, terwijl zich aan de oppervlakte een water-
achtig vocht bevond. Het genezingsproces vorderde totaal niet.

Gedurende de drie volgende dagen werd de wond eerst met
een creoline-solutie gereinigd en daarna met pepsine droog ver-
bonden. Na drie dagen had men een rose, goed granuleerende
wond verkregen, waarbij zich aan den rand een witte zoom begon

-ocr page 396-

te vormen, terwijl de oppervlakte met een muco-purulent exsudaat
bedekt was. Van toen af ging de genezing onder de gewone
antiseptische voorzorgen haar geregelden gang.

Referent stelt zich voor dat, waar pepsine in de maag de doode
eiwitten omzet en den gezonden maagwand onaangetast laat, hier
eveneens de fibrinestolsels zullen worden opgelost en het gezonde
weefsel niet zal worden aangetast.

In dat geval zou pepsine bij slecht granuleerende wonden te
prefereeren zijn boven de thans veelal gebruikelijke caustica
(nitras argenti, chloretum zinci). Deze zullen door hun affiniteit
tot eiwit immers niet alleen het doode, maar ook het levende,
gezonde weefsel aantasten en alzoo het genezingsproces in ver-
houding tot pepsine eenigszins vertragen.

Tegen deze hypothese pleit, dat in de maag, naast de pepsine,
het zoutzuur de omzetting verricht. En hoewel andere zuren de
functie van het zoutzuur kunnen overnemen, is dit hier onmo-
gelijk, daar de wondsecretie alcalisch is en speciaal in dit geval
door mij daaromtrent is nagegaan.

Huntlesitzige Lage met teruggeslagen hoofd, door D. B. Wa-
genaar
. — Voor de obstetrische casuïstiek is wellicht de volgende
partus niet van belang ontbloot, daar mij slechts twee dergelijke
gevallen bekend zijn (
Franck, Lehrbuch der tierärztlichen Ge-
burtshilfe
, 3te Auflage, Seite 396, en M. G. de Bruin, dit Tijd-
schrift, Deel 21, blz. 281).

Den 233ten Januari j.1. werd mijn hulp ingeroepen voor den
niet normalen partus eener veulenmerrie. Bij exploratie waren
de vier beenen te voelen. De gestrekte voorbeenen kwamen even
buiten de vul va, de acbterbeenen lagen horizontaal op den bek-
kenbodem. De hoefjes der laatste bereikten bijna de vulva-
opening. Het hoofd was niet te voelen. Terugzetten bleek
onmogelijk, eveneens repositie der achterbeenen. Ook had het
gelijktijdig trekken aan alle vier beenen (methode
Obich) geen
resultaat. Nu werden beide voorbeenen weggenomen en thans
bleek het hoofd tegen den rechter borstwand teruggeslagen te
zijn. Het rechter oor was met de vingertoppen bereikbaar.
Etepositie van het hoofd was dus niet mogelijk. Door te trekken

-ocr page 397-

aan de achterbeenen ontstond spontaan versie en werd de vrucht
in rugligging gemakkelijk geëxtraheerd. De merrie herstelde
volkomen.

Acarussehurft en genezing, door D. 13. Wagenaak.. — Een
mijner honden (collie) was aan de veeartsenijschool in behande-
ling gekomen voor een vochtig eczeem. In den beginne werd
patiënt op acarussehurft onderzocht met negatieve uitkomst en
aldus werd de diagnose gesteld op eczema humidum en bestond
de therapie uit inwrijvingen met zinkzalf 1 : 8, tweemaal per dag.
Het herstel geschiedde langzaam. Na eenige maanden werden bij
een hernieuwd onderzoek echter acarusmijten gevonden. Wegens
de goede resultaten werd de behandeling op dezelfde wijze voort-
gezet en patiënt weldra genezen ontslagen. Na een halve maand
ontstonden opnieuw zeer hevige erupties op verschillende plaatsen,
in den vorm van droge, haarlooze plekken, wellicht vóór zij
werden opgemerkt, reeds langer bestaan hebbende, maar bedekt
door de lange haren. Ten slotte werd na een korte behandeling
het dier gedood door subcutane injectie (n.I. op twee plaatsen)
van 0,5 gram nitras stryehnini, opgelost in \'20 gr. alcohol, met
een doodstrijd van minstens een uur, een voorbeeld dus om niet
na te volgen,

In October 1898 werd een fox-terrier van mij eveneens aan-
getast door een droog eczeem. Drie praeparaten deden mij geen
parasiet vinden. Een week later vond ik in een praeparaat,
terzelfder plaatse genomen, tal van acarusmijten.

Eerst werd een behandeling begonnen met balsamum peruvianae
en styrax aua. Na het inwrijven werden de ingesmeerde plaatsen
zeer hyperaemisch, hetwelk, mede door de kleur der zalf, de
kwaal nog erger deed schijnen; ook de geur
der zalf is penetrant,
dus een hinderlijke behandeling voor een kamerhond. Van ge-
nezing bleek niets. Spoedig (na 14 dagen) werd, in verband tot
de therapie in het eerst beschreven geval, overgegaan tot een
nieuw anti-acarusmiddel, namelijk: sulfas zinci 6, flores sulfuris
30, unguentum hydrargyri 60, oleum lauri, axungia porei
ana 90. S. 2 X d.

Gedurende twee weken kwamen steeds nieuwe plekjes ter
grootte van \'1 cM. middellijn en genezing volgde niet. Trouwens

-ocr page 398-

een behandeling met vette zalven is, behalve wanneer de hond
vastligt, zeer onaangenaam, daar kleederen enz., gemakkelijk
bevuild worden. Toen werd de patiënt behandeld met inwrijvingen
op de aangedane plaatsen van creolinum purum, totdat ontsteking
volgde (gewoonlijk na driemaal inwrijven) en met ereoline-was-
schingen (8 pCt.), tweemaal daags (vide
Friedberger und Fröhner,
Lehrbuch der speciellen Pathologie und, Therapie, I Band, 3te
Auflage, Seite
679). Slechts drie nieuwe plekjes ontstonden nog.
Met de korstjes en de haarlooze plekjes zag de hond er echter
leelijk uit. Thans werden van af 1 December alle plekjes 4 a 5
maal daags even gebet met een watje, gedrenkt in 3 pCt.
creoline-solutie. De haren kwamen terug en 29 December
werd met de behandeling opgehouden. De hond is thans (na
ruim een jaar) nog volkomen gezond. Absoluut bewijzend is dit
geval niet.
Wirtz geeft een geval aan, waar spontaan genezing
optrad. Echter in verband met de eerst gebruikte middelen kan
men hier aan de creoline geen geneeskracht ontzeggen. En de
behandeling heeft, behalve de vele herhalingen, geen onaange-
naamheden. De plekjes zijn na vijf minuten droog, de lucht is
niet penetrant en niet hinderlijk. Hieruit blijkt dus:

1°. Dat acarusschurft is te genezen, een feit dat reeds vaker
is gepubliceerd, doch door sommige practici nog immer wordt
tegengesproken.

2°. Dat herstel van acarusschurft duurzaam kan zijn, een
feit dat eveneens wordt ontkend.

3°. Dat een onderzoek op acarus vaak meer dan eenmaal
moet plaats hebben; door een negatieve uitkomst van het onder-
zoek mag men acarus niet direct uitsluiten;

4°. Dat creoline-soluties een goed middel tegen acarusschurft
zijn, mits bij een geregelde, vaak herhaalde en langdurige behan-
deling.

De hondenarts zal goed doen zijn acarns-patiënten zoo nu en
dan bij zich te laten verschijnen, met het oog op nieuwe erupties,
voor den leek niet altijd merkbaar.

Het Openhaar Slachthuis te Groningen, door P. K. Beunders.—
Aan de noordzijde van den straatweg welke naar Delfzijl leidt
en ongeveer dertien minuten van de Groote Markt, is het Open-

-ocr page 399-

baar Slachthuis gelegen, dat zich in zijn lengte langs genoemden
straatweg uitstrekt, welke laatste aan de zuidzijde begrensd wordt
door het Damsterdiep.

Het slachthuis, den lsten Mei in gebruik genomen, zal den
jsten juij jn (je plaats treden van de particuliere slachterijen.

Zich vóór den ingang plaatsende, ziet men rechts de portiers-
woning met de daaraan grenzende ruime cantine; links het
administratiegebouw, waarin zich beneden en aan de straatzijde
de kantoren der rijksbelasting, en evenwijdig aan deze, doch
gescheiden door een dubbele gang, het bureau van den directeur,
het kantoor van den klerk, de kamer van den veearts-keurmeester,
het laboratorium en een vertrek voor voorloopig onderzoek be-
vinden. Boven de administratielokalen bevindt zich de woning
van den directeur.

Het ijzeren hek, waarop het wapen van Groningen met de
woorden „Openbaar Slachthuis" prijkt/ doorgaande, komt men
op een groot, door klinkersteenen verhard plein, dat aan de
noordzijde door de stallen, aan de oostzijde door het hoofdge-
bouw, aan de zuidzijde door de cantine, de portierswoning en
het administratiegebouw en aan de westzijde door een remise
wordt begrensd. Daar waar dit plein niet door gebouwen wordt
ingesloten, vindt men gazons, beplant met heesters en boomen.
Op een in het midden van het voorplein gelegen sikkelvormig
grasperk verheffen zich drie ijzeren palen met booglampen voor
electrische verlichting; eveneens bevindt zich aan het wapen
boven den ingang een booglamp.

De stallen bieden ruimte aan voor 28 runderen, ongeveer 150
kalveren en schapen en ongeveer 100 varkens. Het hoofdgebouw
wordt gevormd door het koelhuis en de twee slachthallen, welke
het eerste aan beide zijden geheel insluiten.

De hal, bestemd voor het slachten van runderen, schapen en
kalveren, bezit 12 windtoestellen en hiermede correspondeerende
luchtsporen; deze voeren alle naar het koelhuis, voor welks
ingang een weegtoestel is aangebracht.

In de slachthal voor varkens vindt men twee broeikuipen
met kranen; achter deze hal bevinden zich nog eenige hokken
voor dieren welke terstond moeten worden geslacht.

Aan de westzijde der beide slachthallen komt men in het
voorkoelhuis, dat door schuifdeuren toegang geeft tot het 100

-ocr page 400-

cellen bevattende koelhuis en aan de oostzijde in de verbindings-
gang, welke, achter het koelhuis loopende, in verschillende andere
lokalen voert. Bijna alle vertrekken kunnen zoowel met electrisch
licht als gaslicht worden verlicht.

Uit de slachthal voor runderen in de verbindingsgang komende,
heeft men ter rechter zijde een kamertje voor de sjochet, hier-
achter een retirade en boven deze een vertrek waar de slagers
hun kleederen en gereedschappen kunnen bewaren.

De volgende deur geeft toegang tot de darmwasscherij. Met
dit vertrek staat in onmiddellijk verband, doch is ook toegankelijk
van uit de verbindingsgang, het zoogenaamde mesthuis, in welks
bodem zich twee trechtervormige openingen bevinden, waardoor
de afvalproducten in de gereedstaande ijzeren wagens worden
gestort. Onder het mesthuis bevindt zich de ijskelder. Aan
het einde van de verbindingsgang komt men in de ruime
machinekamer, waarin zich de
Linde\'s ammoniak-compressie-
machine bevindt, welke tevens de ijsmachine en dynamo in
werking brengt. De hoeveelheid ijs, verkregen door het bevriezen
van gecondenseerden, afgewerkten stoom, kan per etmaal 5000
KG. bedragen.

De machinekamer wordt aan de eene zijde begrensd door het
lokaal voor ijsbereiding en aan de andere zijde door het ketelhuis.
Het ketelhuis staat aan de westzijde in gemeenschap met de
werkplaats van den machinist en de bergplaats voor steenkolen.
Een klein vertrek in de onmiddellijke nabijheid van de machine-
kamer, doch alleen bereikbaar van uit de verbindingsgang, bevat
den HARTMANN\'schen sterilisator.

Achter het machinegebouw, door een open ruimte daarvan
gescheiden, bevindt zich de woning van den machinist en den
stoker. Tusschen deze woning en den straatweg heeft men het
bassin, waarin alle riolen van het slachthuis uitmonden. Uit dit
bassin, ontlast zich de gefiltreerde vloeistof in het Damsterdiep.

Eindelijk treft men aan de noordelijke grens nog drie kleinere
gebouwen aan; het eerste is bestemd voor het slachten van zieke
of gestorven dieren; het tweede voor het slachten van paarden
en het derde voor het bereiden van bloed. De ruimte tusschen
den straatweg en deze gebouwen is voor eventueele uitbreiding
der inrichting aangewezen. In dit reserveterrein had eenigen
tijd geleden een proefboring plaats, ten einde onafhankelijk te

-ocr page 401-

worden van de particuliere waterleiding, doch zonder goed gevolg.

Tot de oprichting van het Openbaar Slachthuis werd in 1896
besloten; een jaar daarna begon men met de uitbesteding der
verschillende onderdeelen, zoodat onder de leiding van den
adjunct-directeur van publieke werken het geheel voltooid was
in Maart van het jaar 1900.

Groningen, Juni 1900,

Twee gevallen yan tuberculose by runrter-foetus. — De

veearts Thieme merkt in de Zeitschrift für Flnsch-und Milch-
hygiene
van Juni 1900 op, dat congenitale tuberculose bij het
kalf vóór 20 jaar als een groote zeldzaamheid werd beschouwd,
doch dat men, dank zij den onderzoekingen in de slachthuizen,
tot een beter inzicht is gekomen. Bij een groot deel der gevallen
kon placentaire infectie als oorzaak van tuberculose worden aan-
getoond. Gemiddeld kwam deze ziekte bij J—\\ percent dei-
kalveren voor; in Kiel bleek gedurende het jaar 1896/97 zelfs
1,31 percent der geslachte kalveren tuberculeus.

Bang, Johne en Nocard wezen er op dat de congenitale
tuberculose te erkennen is aan het overheerschend ziek zijn der
portale lymphklieren. Dit is later van onderscheidene zijden
bevestigd, Vooral
Klepp te Kiel stelde een nauwkeurig onderzoek
in bij nuchtere kalveren, welke meestal slechts één dag oud waren.
Hij vond onder 4068 nuchtere kalveren, welke in de eerste vijf
maanden van 1896 werden geslacht, niet minder dan 26 tuber-
culeuse, alzoo 0,64 percent. Hierbij waren de portale klieren
steeds en dikwijls ook de mediastinaal- en bronchiaalklieren en
andere lymphklieren aangetast.

Omtrent tuberculose bij foetus bestaat echter geen uitgebreide
literatuur; daarin vond
Thieme aanleiding tot een onderzoek dei-
foetus van drachtige tuberculeuse koeien. In 14 dagen tijds trof
hij onder 86 foetus (in den uterus van tuberculeuse koeien) er
2 met tuberculose aan. Deze beschrijft hij nauwkeurig. Bij één
daarvan kon hij als oorzaak van de placentaire infectie een
tuberculeus lijden der placenta aantoonen; in het andere geval
was de uterus met de vliezen door een misverstand vóór het
onderzoek verwijderd geworden.

Ook hier waren de portale klieren en de achterste mediasti-

-ocr page 402-

naalklieren heb meest aangetast. Door deze omstandigheid kan
men evenzoo bij oudere kalveren de congenitale tuberculose gemak-
kelijk onderscheiden van de voederings-tuberculose. In het laatste
geval lijden voornamelijk de darmscheilsklieren, minder de por-
tale klieren.

Opmerkelijk was dat bij één foetus de tuberculeuse haarden
reeds verkalking aanwezen, niettegenstaande het stellig niet ouder
was dan 4 maanden. W. C. S.

R\\jks-paardenverzekering in Beieren. — Door de wet van
15 April 1900 is in Beieren, met ingang van 1 November aan-
staande, een onderlinge verzekering van paarden voor het konink-
rijk Beieren in het leven geroepen. De grondslag daarvan vormen
vereenigingen voor de verzekering van paarden, welke zich, naai-
den wensch der betrokken eigenaren, over gemeenten of districten
kunnen uitstrekken. De schadeloosstellingen worden voor de helft
gedragen door het rijk, voor de andere helft door de betreffende
maatschappijen. De rijksinrichting is toegerust met een som van
een half millioen mark en krijgt een jaarlijksch subsidie van
40000 mark. Niet alleen bij de stichting en de regeling der
maatschappijen is veel invloed toegekend aan de veeartsen, maar
ook bij alle maatregelen, welke bij ziekte en bij afmaken van de
paarden moeten worden genomen.

Volgens § 19 der statuten is de eigenaar verplicht de hulp
van een veearts in te roepen, zoodra een verzekerd paard ziek
wordt. Het bestuur eener maatschappij is gerechtigd de veeartsenij-
kundige behandeling van een verzekerd paard te doen geschieden
op kosten der maatschappij. De verzekerde moet de veeartsenij-
kundige voorschriften nauwkeurig opvolgen. Het dooden van een
paard mag slechts plaats hebben na toestemming van den veearts.

De leiding en het bestuur zullen berusten bij de koninklijke
verzekeringsmaatschappij; deze verkrijgt met 1 November a. s.
een bijzondere afdeeling voor paardenvel-zekering. (
Deutsche
thierärztliche Wochenschrift
1900, n°. 22.) W. C. S.

-ocr page 403-

Keuring van vee en vleeseh te Dordrecht in 1899 (Keur-
meester
H. L. Elivekman Lzn). —In 1899 werden levend gekeurd:
2308 runderen, 1148 kalveren, 22 schapen, 87 geiten, 4736
varkens en 127 paarden. Omtrent invoer wordt opgave gemist.

Afgekeurd werden: 241 rund en 468 Kg. rundvleesch, 4 kal-
veren en 178 Kg. kalfsvleesek, 5 schapen, 2 varkens en 79 Kg.
varkensvleesch, 6 paarden en 80 Kg. paarden vleeseh.

Van runderen: 5 koppen, 6 tongen, 200 longen, 49 levers,
20 harten, 4 nieren, 10 uiers en 2 baarmoeders; van kalveren:
2 koppen, 1 tong, 10 longen, 3 levers en 2 harten ; van schapen :
1 kop, 3 longen, 1 lever en 2 harten; van geiten: 2 longen
en 5 levers; van varkens: 1 kop, 52 longen, 8 levers, 2 harten
en 6 nieren; van paarden: 6 longen, 3 levers en 3 harten.

Bovendien werden afgekeurd: 46 ongeboren vruchten, 50 var-
kensvellen, 63 Kg. gezouten inlandsch en 276^ Kg. buitenlandsch
spek, 69^, Kg. gezouten buitenlandsche ham, 3631 Kg. gezouten
paarden vleeseh, 28^ Kg. gerookt inlandsch spek, 85 Kg. gerookte
inlandsche en 181 KG. buitenlandsche ham, 801 Kg. gerookt
paardenvleescli, 192 Kg. gemengd vleeseh en 3 bussen vleeseh.

Onder de redenen voor afkeuring zijn aangegeven: houtvuur

1 rund en 136 Kg. kalfsvleesch; septicaemie 19 runderen, 4
kalveren, 2 schapen, 1 varken, 6 paarden en 1 kalfskop ; tuber-
culose: 3 runderen, 1 varken, 415 Kg. rundvleesch, 31 Kg. var-
kensvleesch, 5 koppen, 5 tongen, 151 longen, 9 levers, 7 harten,

2 nieren en 5 uiers, alle van runderen; 3 kalfslongen; 3 longen,

3 levers en 1 hart, alle van varkens.

Bij het in de gemeente geslachte vee kwam tuberculose voor
bij 6,5 pet. der runderen, 0,087 pet. der kalveren en 0,147 pet.
der varkens.

Bij het ingevoerde vleeseh werd de ziekte geconstateerd bij
runderen in 14,144 pet. en bij kalveren in 0.514 pet. der gevallen.

Er werden opgemaakt 20 processen-verbaal en drie der ge-
verbaliseerden zijn ontslagen van rechtsvervolging.

Met ingang van 1 November werden de overtredingen van de
verordening op de keuring van vee en vleeseh, voor zoover be-
kendmaking in het algemeen uoodig wordt geoordeeld, gepubli-
ceerd met vermelding van den naam van den overtreder. Deze
maatregel verdient toejuiching.

v. E.

-ocr page 404-

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Mededeelingen van het Hoofdbestuur.

Bij de afdeeling Noord-Holland is tot bibliothecaris benoemd
de veearts A. P.
Smits te Amsterdam.

Verslag\' van de 38ste vergadering der Nieuwe
Afdeeling Zuid-Holland.

Den 7den Februari 1900 werd te Rotterdam de 38ste vergadering
dezer afdeeling gehouden.

De voorzitter, de heer Hinze, was wegens ziekte verhinderd
deze vergadering bij te wonen, welke geleid werd door den heer
J. F. Laméris.

Nadat de huishoudelijke werkzaamheden waren afgehandeld,
hield de heer J. F.
Laméris een voordracht over ptomaïne-ver-
giftiging bij runderen, welke voordracht te zijner tijd in dit
tijdschrift verschijnt.1)

De heer Flohil hield een verhandeling over een geval van
tuberculose bij het paard, waarvan ik hier een kort uittreksel
laat volgen.

Het betrof een elfjarige merrie, welke geruimen tijd in voe-
dingstoestand achteruit was gegaan en dunne, stinkende ont-
lasting had gehad.

o O

De anamnese luidde: Het dier had in 1898 geaborteerd, in
1899 een klein tenger veulen geworpen, dat later gestorven is.
De merrie is in den laatsten tijd zeer verzwakt; wel is de eet-
lust tamelijk goed, doch het dier heeft blijkbaar geen nut van
het opgenomen voedsel.

Status praesens: mager individu, onvoldoende buikvulling, mest
als koemest en zeer foetide, dorre haren, vastliggende huid,
ingezonken oogen, smalle kaken, eetlust voldoende, sporen van
diarrhee aan schenkels, staart en hakken, het dier geeft een
indruk van cachexie.

Onderzoek: Slijmvliezen bleek, weeke pols van 46 slagen per mi-

1  Zie Deel 27, bladz. 293.

-ocr page 405-

nuut, geen ademhalingsafwijkingen of hoest, temperatuur 38.8° C.,
geen oedemen, geen parasieten in den mest, het voedsel wordt
blijkbaar goed gekauwd. De urineloozing is gewoon, geen vaste
stap, slappe gang, geen ademhalingsafwijkingen in beweging.

Diagnose: chronische darmcatarrh, misschien darmtuberculose.

Prognose: dubia.

Therapie: op stal houden, hooi en haver voederen, weinig
drinken, tonica.

Dit onderzoek geschiedde op den 10den Augustus 1899. Den
19den Augustus en den 2den September was geen verandering
in den toestand te bespeuren, waarom tot afmaken werd geadviseerd.
Dit geschiedde den 21sten October.

Sectie: slijmvlies van trachea en bronchiën intact, knobbels in
het longweefsel, lymphklieren gezwollen. Een zeer groote knobbel
was 1.5 dM. lang, 0.5 dM. breed; op doorsnede was de kleur
matglanzend grijswit, terwijl er op enkele plaatsen nog vrij gaaf
helderrood longweefsel in te zien was. Op de sneevlakte waren
de openingen van bronchiolen te zien. De andere knobbels hadden
een dergelijk aspect.

De mesenteriaal-klieren waren vergroot, vertoonden echter geen
sporen van degeneratie. Verder waren er ulcera in dunne en
dikke darmen. In het colon waren zelfs op een plaats 25 ulcera
op 4 cM2. te zien. Enkele ulcera waren zoo groot als een rijks-
daalder. Alle overige organen bleken normaal te zijn.

Alle genoemde pathologische processen bleken van tuberculeusen
aard te zijn. Het merkwaardige van dit geval is, dat slechts in
de laatste dagen hoest optrad, maar zich overigens nooit adem-
halingsstoornissen hadden voorgedaan.

Ook bestond hier geen polyurie, welke bij tuberculose van het
paard door sommigen pathognomonisch wordt genoemd.

Na deze interessante voordracht deelde Dr. Poels nog een
geval mede van haemoglobinurie bij het paard, waarbij geen
verlammingsverschijnselen waren opgetreden; de andere karak-
teristieke symptomen waren alle aanwezig.

Hierna werd de vergadering gesloten.

De 2de Secretaris,
H. G. VAN HARRE VELT.

-ocr page 406-

Personalia.

Den paardenarts 3de klasse J. C. Numans is Utrecht als garni-
zoensplaats aangewezen.

Benoemd: tot provinciaal-veearts der 2de klasse standplaats
Kortgene, de veearts
D. B. Wagenaar te Ovezande; tot lid
van het provinciaal Utrecht.sch genootschap van kunsten en weten-
schappen Dr.
D. A. de Jong Jzn., veearts te Leiden.

De empirist G. Daalmans te Woensdrecht heeft reeds in 1898
de praktijk neergelegd.

De Minister van Oorlog heeft, ter vervanging van den sedert
1 Mei jl. gepensionneerden paardenarts der lste klasse, met titulai-
ren rang van majoor, W. F.
Schröder, aangewezen als lid van
de vaste remonte-commissie, den paardenarts lste klasse A. O
ver-
bosch
, van het 3de regiment veld-artillerie en als diens plaats-
vervanger den paardenarts lste klasse J. B. H,
Moubis van het
lste regiment veld-artillerie.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

By Koninklijk besluit van den 18den Mei 1900, n°. 5, is, op
zijn verzoek, eervol ontslag verleend als plaatsvervanger van den
districtsveearts wien Dordrecht als standplaats is aangewezen,
aan den veearts W. H.
van Haselen te Amersfoort.

Bij Koninklijk besluit van 13 Juni 1900, n°. 36, zijn, met
ingang van 1 Juli 1900, benoemd tot plaatsvervangers van den
districts veearts, wien Dordrecht als standplaats is aangewezen,
de veeartsen J. A.
de Graaff te Scherpenisse en M. van der
Vliet
te Kruiningen.

Bij Koninklijk besluit van 26 Juni 1900, n°. 34, zijn benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien \'s-Gravenhage
als standplaats is aangewezen, cle veeartsen J.
Ki.eyburg te
Nieuw-Lekkerland, A.
Kuiper te Oudshoorn en J, Bubggraae te
Bodegraven.

-ocr page 407-

Blijkens bericht van Hr. Ms. gezant te Brussel zal de invoer
van Nederlandsch vee met bestemming voor de slachthuizen te
Antwerpen, Cureghem, Anderlecht, Gent en Luik voortaan langs
Hamonfc (station) kunnen plaats hebben des Dinsdags en Vrijdags
bij aankomst van den eersten trein, Hetzelfde geldt voor schapen,
geiten, paarden en geslacht vleesch. Paarden kunnen bovendien
langs Hamont worden ingevoerd iederen werkdag, mits 24 uur
te voren de veearts
van den Bonne te Peer worde gewaarschuwd
(Staatscourant van 24/25 Juni 1900, n°. 145).

De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën:

Gelet op de Koninklijke besluiten van 8 December 1870,
Staatsblad n°. 194, en 14 Augustus 1888, Staatsblad n°. 142 ;

Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat met intrekking
van de gemeenschappelijke beschikking hunner ambtsvoorgangers
van 27/30 October 1888 (Nederlandsche Staatscourant van 31
October d. a, v., n°. 258), afwijking van het verbod van in- en
doorvoer van schapen, bokken, geiten en varkens, alsmede van
versch en gezouten varkensvleesqh bij deze wordt toegestaan:

1°. Voor schapen, bokken, geiten en varkens — ten hoogste
vier stuks van iedere soort — op in Nederland binnenkomende
schepen en vlotten, aanwezig voor eigen gebruik van de zich
daarop bevindende personen, mits de dieren tijdens het verblijf
hier te lande afgezonderd blijven van ander vee en niet gelost
worden.

Ingeval een der dieren tijdens het verblijf hier te lande sterft
of in nood wordt geslacht, is de eigenaar of houder verplicht
hiervan onmiddellijk aan den districtsveearts kennis te geven en
moet alles wat tot het gestorven of geslachte dier behoort aan
boord blijven, totdat dienaangaande door den districtsveearts
zal zijn beslist.

2°. Voor de in den aanhef genoemde vleeschwaren, ten hoogste
zes kilogram per hoofd, op in Nederland binnenkomende schepen
en vlotten, aanwezig voor eigen gebruik van de zich daarop
bevindende personen, mits de vleeschwaren tijdens het verblijf
hier te lande niet gelost worden.

3°. Voor de in den aanhef genoemde vleeschwaren, ten
hoogste drie kilogram per hoofd, welke reizende personen voor
eigen gebruik met zich voeren.

-ocr page 408-

4°. Voor de in den aanhef genoemde vleeschwaren, welke
gezouten en daarna gedroogd of gerookt zijn, behoudens dat bij
den invoer van de onder deze bepaling vallende worst moet worden
overgelegd een ambtelijke verklaring, dat er geen reden is om
te twijfelen aan haar onschadelijkheid.

Voor zooveel noodig worden belanghebbenden tevens opmerk-
zaam gemaakt, dat gekookte of gebraden vleeschwaren, afkomstig
van varkens, niet vallen onder voornoemd verbod van in- en
doorvoer (Utr. prov. en stedel. Dagblad van 25 Mei 1900).

-ocr page 409-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in lederland
gedurende April en Mei 1900.

(De cijfers tussclieu ( > duiden liet getal eigenaren aan, ouder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

1 Yeepest der herkauwers. |

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur,

Ho
d
h(

H

M

a

Q

0
O

m

gop

Bij ander vee. 1 ë"

%

P.
Ö

O

u

O
ti

April.

Groningen . .

11

71

77

73

(11)

77

ii

55

Y)

3

(3)

55

55

55

Friesland. . .

9

n

77

187

r)

17

9

(3)

w

»

3

(3)

5J

)J

11

Drente. . . .

6

n

-77

27

(5)

1

55

;;

55

55

55

55

Overijsel . . .

8

n

77

19

(!)

77

177

(9)

55

Y)

4

(4)

55

55

Gelderland . .
Utreclit . . •

16
1

»

77

194

(18)

71

M

•n

(2).

Y)

2
1

(2)

»

Yi

22 (i)

Noord-Holland .

6

n

77

6

t1)

2(2)

4l"

(2)

55

55

55

55

16 (0

Zuid-Holland •

10

n

77

20

(6)

1

11

(5)

55

4"

C)

55

2

(2)

55

Y)

55

Zeeland . . .

1

1

Noord-Brabant.

7

»

77

111

(5)

k)

55

55

55

2

(2)

55

55

Limburg . . .

5

71

77

4

(l)

10

(4)

55

Y)

3

(3)

V

Yi

55

Totaal . .

80

77

77

641

(55)

7(4)

249

(21)

71

9 (4)

20(

20)

»

»

42 (3)

Mei.

Groningen . .

5

7!

77

1

77

65

(2)

Y)

4

0

71

1

55

Yi

55

Friesland. . .

16

77

77

247

(7)

26

(4)

J?

4

(2)

77

6

(4)

55

Yi

93 («)

Drente. . . .

4

77

Tl

32

(8)

»

4

(3)

55

55

V

55

55

»

B(i)

Overijsel . . .

8

77

»

28

(2)

77

46

(*)

55

1

71

7

(5)
(2)

55

55

Gelderland . .

12

77

71

296

(29)

77

55

6

(5)

77

2

55

Yi

5)

Utrecht . . .

3

17

n

10

(2)

V

Y)

r)

77

1

55

55

75

Noord-Holland .

8

77

77

24

(5)

11(3)

55

71

1

55

55

8 (a)

Zuid-Holland .

34

»

77

394

(48)

55

»

6"

(3)

77

1

55

55

55

Zeeland . . .

2

»

77

33

(2)

55

1

71

55

>7

Noord-Brabant .

8

77

46

(2)

77

55

4

(4)

71

4

(4)

55

5?

Limburg . . .

2

77

77

35

(6)

71

»

;;

Y)

T>

»

Yi

»

Totaal . .

102

11

77

1146 (112) 11(3)

141

(10)

w

26

(17)

>J

23 (1«)

5?

Y)

104 («)

(Staatscourant van 12 Mei 1900, n°. 111 en van 15 Juni 1900, nn. 137.)

v. E,

-ocr page 410-

Rijks-veeartsenijschool.

Bij de overgangs-examens zijn toegelaten tot:
het 2de studiejaar de leerlingen: R.
Nïjhoff van Edam, J. M.
Kerkhoven van Ruurlo, L. J. Colsen van Hontenisse, D. J.
Copper
van Rotterdam, E. J. Dommerhold van Deventer, K. J.
Vroemen
van Broeksittard, J. A. Vreeswijk van Middelharnis,
O.
de Graaf van Utrecht, H. J. Kars van Goudriaan, J. van
Dülm
van Arnhem;

tot het 4de studiejaar de candidaat-veeartsen: A. Wolf van
Musselkanaal,
C. A. Leenheer van Rijsoord, E. C. H. A. M.
Bemelmans
van Maastricht, S. A. van der Mast van Wieldrecht,
J.
van Slooten van \'s-Gravenhage, W. ten Hoopen van Lochem,
A, J. Winkel van Utrecht, M. P. Plankeel van Oostburg.

Bij het adruissie-examen zijn toegelaten: J. B. F. Solkes van
Amsterdam, W. A.
Boswijk van Arnhem, J. 0. Colder van
Amsterdam,
P. Boonstra van Haarlem, H. J. M. Valois van
Nijmegen,
L. Jenniskens van Horst, A. P. van Leuven van
Hontenisse,
L. J. H. Stadhouder van Utrecht, L. C. Meurs van
Alkmaar, A.
Smit van \'s-Gravenhage, W. van Reeuwijk van
Haarlemmermeer en
II. H. Rörik van Holten.

Staatsexamens.

Het diploma voor het natuurkundig examen, volgens de artt.
8, 9 en 13 der wet van den 8sten Juli 1874 (Staatsblad no. 99),
is den öden Juli 1900 uitgereikt aan de heeren; A. J. S. van
Alphen
van Teteringen, K. Over van Oude-Niedorp, P. J.
\'t Hoopt van Hendrik-Ido-Ambacht, P. Veemaat van Dubbeldam,
S.
Ferwerda van Dokkum, P. Ii. van Kempen van Echt, G-
H. J.
Tervoert van Zeddam, G. C. Post van Arnhem, J. A.
van der Linde van Utrecht, K. Kuipers van Gorinchem, M. H.
J. O.
Thomassen van Maastricht, II. C. L. E. Berger van
Utrecht, A. J.
Abspoel van Amsterdam, II. G. O. Boom van
Meppel, H.
W. Overbosch van Gouda en R. H. J. Gallandat
Huet
van Schoonhoven.

-ocr page 411-

Overzicht van het verslag aan de Koningin
over 1898.

Aan liet „Verslag aan de Koningin van de bevindingen en
handelingen van het veeartsenijkundig staatstoezicht in het jaar
1898" is het volgende ontleend.

Op 1 Januari 1899 waren aan het staatstoezicht verbonden
9 districtsveeartsen en 114 plaatsvervangers, terwijl door 231
veeartsen en door 152 empiristen praktijk werd uitgeoefend.

De gezondheidstoestand van het vee was over het algemeen
gunstig.
Ralfziekte kwam wel veel voor, maar de ziekte was
meestal niet van ernstigen aard en week veelal na behandeling
met joodkalium-oplossing volgens
Schmidt.

Houtvuur werd meermalen waargenomen, maar de voorbehoe-
dende inentingen, welke meer en meer worden toegepast, hebben
blijkbaar een gunstigen invloed op het sterftecijfer.

In/ectieuse abortus kwam in enkele streken, bijv. Oudshoorn,
keerschend voor; carbolinjecties werden ook nu meermalen met
goed gevolg aangewend.

Wat tuberculose betreft, zijn de opgaven slechts voor enkele
gemeenten nauwkeurig aangegeven. Te Utrecht bij
1,24 pet. dei-
geslachte runderen en bij 0,18 pet. der geslachte varkens; te
Rotterdam waren deze cijfers voor runderen 8,51 pet., voor var-
kens 2,78 pet., voor kalveren 0,34 pet. en voor geiten 0,11 pet.
Onder de 2002 volwassen tuberculeuse runderen waren 1842
koeien, terwijl 1566 dier dieren boven 6 jaar oud waren. Te
Delft was de percentage voor runderen 2,22 pet., voor varkens
0,22 pet., terwijl die voor runderen te Gouda wordt opgegeven als
0,5 pet.; te Schiedam bedroeg zij voor runderen 9,77 pet.

Te Leiden bleken 20,01 pet. der geslachte volwassen runde-
ren tuberculeus, 0,22 pet. der kalveren, 5,36 pet. der varkens ;
te Amsterdam 13,02 pet. der volwassen runderen, 0,26 pet. dei-
kalveren, 3,59 pet. der varkens. In Friesland werd tuberculose
waargenomen bij varkens gemest met producten der melkfabricage.

In laatstbedoelde provincie werden veel tuberculine-inspuitingen
verricht, vooral ook door de vereeniging „Het Frieseh Rundvee-
stamboek". „Vanwege particulieren werden ongeveer 300 koeien
ingespoten, waarvan 30 pet. reageerden en 3 pet. als verdacht
waren te beschouwen. Bovendien werden door een particulier

-ocr page 412-

die op het buitenland handelt, alle te verzenden koeien ingespo-
ten, waardoor ongeveer 12 pet. werd achtergehouden".

»In de Rijnstreek werden in het voorjaar bij een veehouder
76 runderen getuberculineerd, waarvan 40, meerendeel van 3
jaar en ouder, reageerden. Alle dieren beneden de 2 jaar rea-
geerden gunstig, niettegenstaande zij met melk van reageerende
koeien waren gevoed of daarvan op dat tijdstip nog gebruikten.
In het najaar werden alle runderen weder getuberculineerd. Thans
bleken 15 runderen welke in het voorjaar typisch hadden gerea-
geerd, niet te reageeren. Daar deze 15 runderen met de overige
reageerende dieren in dezelfde weiden gedurende het seizoen waren
afgezonderd, zoo schijnt het gevaar voor besmetting van dier op dier
in de weide gering te zijn. Uit de proefneming blijkt dat runderen,
welke éénmaal reageerden, niet voor altijd veroordeeld mogen worden
en dat vele in geringe mate aangetaste dieren onder gunstige om-
standigheden, zooals bij langdurigen weidegang, kunnen herstellen/\'

In Numansdorp kwamen 7 sterfgevallen voor aan septico-pleuro-
pneumonie onder een koppel van 28 kalveren van 1—4 maanden
oud. Nadat de kalveren in de weide gebracht en de stallen ont-
smet waren, kwamen geen nieuwe ziektegevallen meer voor en
herstelden de 2 in lichten graad aangetaste.

Van besmettelijke ziekten, in de wet genoemd, kwamen niet
voor:
veepest der herkauwers, longziekte der runderen, schaaps-
pokken
bij schapen en geiten, trichinenziekte bij varkens en honds-
dolheid
bij alle.vee.

Van mond- en klauwzeer bleef de provincie Drente verschoond.

In 197 gemeenten kwamen 11023 gevallen voor bij runderen
aan 1350 veehouders toebehoorende, bovendien werden in het
rijk nog als ziek aangegeven 824 schapen, 11 geiten en 652
varkens. In de maand Juni kwam de ziekte in het rijk niet voor.
Bij Noord-Brabant leest men: ,,Door de gewijzigde, minder
strenge, maatregelen tegen de ziekte vond ontduiking der wettelijke
voorschriften dikwijls plaats," terwijl bij Limburg wordt opge-
merkt dat, evenals in vorige jaren, ook thans bleek dat de onder-
melk, afkomstig uit de coöperatieve boterfabrieken, tot verspreiding
der ziekte bijdraagt, wanneer die melk ongekookt aan het vee
wordt gegeven.

Kwade-droes en huidworm werd 24maal waargenomen, terwijl
bovendien aan de abattoirs te Amsterdam 13 en te Rotterdam

-ocr page 413-

22 gevallen werden geconstateerd bij uit Engeland ingevoerde
paarden. Later bleek dat de 7 gevallen in Rotterdam waar
schijnlijk ook uit Engeland — via België — afkomstig waren.

Bij paarden werden slechts 8 gevallen van schurft aangegeven.
Schurft bij het schaap nam men in Zeeland niet waar, in 93 gemeen-
ten van het Rijk kwam de ziekte voor in 308 kudden bij 5181 dieren.

In Drente (1837 gevallen in 92 kudden in 18 gemeenten)
wordt de toestand aanmerkelijk beter. Van de circa 80000 scha-
pen, dit jaar aan een inspectie onderworpen, bleken slechts ruim
0,5 pet. door schurft te zijn aangetast.

RotJcreupel vertoonde zich vooral op Texel (539 in 31 kudden).
In het geheele land kwamen 887 gevallen in 68 kudden voor.

Vlekziekte der varkens had dit jaar geen groote uitbreiding
(974 gevallen in 155 gemeenten). Van deze dieren zijn gestor-
ven 38,1 pet., geslacht 36,8 pet., hersteld 12.4 pet., onbekend
12.7 pet. Veel varkens worden bij het minste ziekteverschijnsel
geslacht en daarvan wordt in den regel geen aangifte gedaan.

Aan de varkensmesterij de Kwaak bij Oegstgeest, op laag ter-
rein, waar de afvoer van faecaliën gebrekkig is, komen elk jaar
gevallen voor, terwijl dit nimmer het geval is op de mesterij
Groenoord te Leiden, welke gebouwd is op hoog terrein en sterk
hellende gecementeerde vloeren heeft. De varkens voor beide in-
richtingen worden op de veemarkten aangekocht.

Yan miltvuur werden in 158 gemeenten geconstateerd: 292
gevallen bij runderen, 18 bij schapen en 12 bij paarden.

„Eenige gevallen zijn in den zomer te Onstwedde voorgeko-
men, zonder dat zij ter kennis van het veeartsenijkundig staats-
toezicht werden gebracht; toen echter in den nazomer meerdere
personen door het eten van ziek vleesch verschijnselen van
miltvuur vertoonden, van welke zelfs één stierf, kwam de ziekte
ter kennis der bevoegde autoriteit. De ziekte heerschte voorna-
melijk in de zandstreken, waar de bewoners op ruwe en slordige
wijze met gestorven of uit nood geslachte dieren omgaan".
Volgens opgave werden geïnfecteerd 4 personen waarvan er 2
stierven. Te Nunhem bezweken 13 schapen, welke gevoed waren
met hooi, afkomstig van een weide, waar vroeger meermalen
miltvuur was voorgekomen.

In 1898 werden tegen miltvuur geënt 793 runderen, 218
schapen, 3 varkens en 22 paarden. Meestal waren dit nood-

-ocr page 414-

entingen, 6 runderen zijn na de enting aan miltvuur gestorven.

Inentingen tegen besmettelijke vlekziekte werden met pasteur\'sche
entstof verricht te Warfum (?) op 15 varkens, 10—12 weken
oud en te Wijdenes op 9 varkens, 43 weken oud ; alle bleven
zonder schade behouden.

Met porcosan werden van Rijkswege entingen verricht te Fin-
sterwolde (zie dit Tijdschrift, deel 26, bl. 182).

Voor eigen rekening werden de volgende proeven genomen:

Te Warfum bij 75 varkens van 3 eigenaren. Bij één werden
35 dieren geënt; na 2 maanden brak vlekziekte uit, waarna er
4 stierven. Bij een ander eigenaar werden er eveneens 35 geënt;
na 5 dagen traden bij 12 dieren ziekteverschijnselen op, welke
aan vlekziekte deden denken.

Te Kampen werden 40 varkens geënt: 3 stierven aan wond-
infeetie.

Omtrent Gelderland, waar entingen zijn verricht, treft men
geen juiste gegevens aan. Over bet algemeen is men echter met
de enting niet ingenomen, daar veel varkens ten gevolge der
inenting onder verschijnselen van vlekziekte zijn gestorven.

Te Nijkerk werden 7 biggen, van 3 maanden oud, met succes
geënt. Omtrent de entingen te Waddingsveen, zie dit Tijdschrift,
deel 26, blz. 237.

Wat betreft de entingen volgens de methode Lorenz wijs ik,
wat de proeven van regeeringswege aangaat, op de verslagen
geplaatst in dit Tijdschrift, deel 26, blz. 102 en 407 en voor de
inspuitingen voor eigen rekening op blz. 218 en 237. Verder
werden te Alkemade 55 varkens geënt en eenige te Bolswarcl;
nadeelige gevolgen traden niet op.

Het algemeen verslag over proefnemingen met inspuiting van
malleïne bevat o. m. het volgende:

Malléïnatie van paarden uit Groot-Britannië en Ierland aan-
gevoerd had plaats te Amsterdam 24, te Rotterdam 6, te Arnhem
en te Renkum 1-maal. Een paard moest in 1899 voor de 3de
maal aan de proef worden onderworpen.

Te \'s-Gravenhage werden, als verdacht te lijden aan kwade-
droes, 16 paarden van de Haagsclie tramweg-maatschappij ge-
malleïneerd, welke via Gent uit Londen waren gekomen. Bij de
eerste inenting vertoonden 5 paarden een te hooge temperatuur,
bij de tweede malleïnatie, een maand later, was dit slechts met

-ocr page 415-

één paard het geval. Dit laatste werd afgemaakt, maar geen
spoor van kwade-droes werd gevonden ; de overige paarden gingen
naar België terug.

Te \'s-Gravenzande werd de malleïnatie op 5 paarden toege-
past, waarvan 1 een 2de inspuiting moest ondergaan, waarbij nog
een maximum verhooging na 12 uur van 1.2° C. werd geconstateerd,
echter zonder eenig ander verschijnsel. Alle werden vrij gegeven.

Te Rotterdam werden 25 paarden gemalleïneerd, waarvan bij

4 de maximum verhooging meer dan 1°, bij 2 2.3" C. bedroeg.
Een van de laatste werd direct afgemaakt en bleek aan long-
einphyseem te lijden, het 2do werd na een 2de injectie kwaaddroezig
bevonden. Van de eerste werd er één afgemaakt, welke aan
kwade-droes bleek te lijden; na een 2do injectie werden er nog
3 afgemaakt, welke alle lijdende werden bevonden.

Omtrent de malleïnatie van 31 paarden van de Utrechtsche
tram-maatschappij zie men dit Tijdschrift, deel 26, blz. 363.

De uitvoer van vee naar verschillende landen bedroeg 12349
paarden, 43585 runderen, 70595 schapen, 1606 geiten en 5026
varkens, waarvan naar België 4173 paarden, 42393 runderen,
70570 schapen, 1601 geiten en 4561 varkens; naar Groot-
Britannië 1401 paarden en 1 geit; naar Pruisen 7075 paarden,
460 runderen, 3 schapen, 3 geiten en 39 varkens.

De invoer bedroeg 14784 paarden, 327 runderen, 43201 scha-
pen, 5 geiten en 54 varkens, waarvan uit België 2654 paarden,
299 runderen, 113 schapen en 11 varkens; uit Groot-Britannië
6545 paarden, 3 runderen, 73 schapen en 41 varkens; uit
Pruisen 5581 paarden, 15 runderen, 43015 schapen, 5 geiten
en 2 varkens.

Met dispensatie werden ingevoerd 327 runderen, 43201 scha-
pen, 5 geiten en 54 varkens. Hieronder behooren als terugge-
zonden uit België, wegens daar geldende voorschriften 287 run-
deren, 111 schapen en 2 varkens.

Wegens onbevoegde uitoefening der veeartsenijkunde werden

5 personen veroordeeld.

Het verslag, dat voor f 0.50 in den boekhandel verkrijgbaar is, be-
vat o. m. ook een verslag over den gezondheidstoestand der leger-
paarden, reeds besproken in deel 26, blz. 482 van dit Tijdschrift.

Referent kan niet nalaten de aandacht er op te vestigen dat
de correctie meermalen veel te wenschen overlaat. Waar dit

-ocr page 416-

alleen spelfouten geldt, kan het, niet zooveel kwaad, maar waar
bijv, op blz. 122, regel 9 v. o. gesproken wordt van ruim 1° tot
en met 5°, dan kan dit tot groote verwarring aanleiding geven.

van Esveld.

PROGRAMMA

voor de

40stö ALGEMEENE VERGADERING

der

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde

in

NEDERLAND,
te houden op Vrijdag 21 en Zaterdag 22 September 1900
in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
te Utrecht.

Aanvang der vergadering Vrijdag, 7 uur \'s avonds.

Huishoudelijke werkzaamheden.

1. Openen der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der af dee-
lingen.

3. Notulen der 39ste Algemeene vergadering.

4. Verslag van den toestand der Maatschappij.

5. Verslag over den toestand der geldmiddelen en van de bibli-
otheek (4 en 5 volgens art. 22 van het reglement).

6. Benoeming van een penningmeester-bibliothecaris (art. 19
van het reglement).

Als candidaat voor deze benoeming is door alle afdeelïngen,
met uitzondering der- afdeeling Utrecht, welke buiten kaar
toedoen niet, in de gelegenheid was haar candidaat tijdig te
melden, opgegeven de heer D. F
van Esveld.

7. Voorstel van het Hoofdbestuur in zake Tijdschrift en Courant.

Het Hoofdbestuur, voldoende aan de opdracht der 39ste Algemeene ver-
gadering, heeft zich, om het gevoelen der leden te leeren kennen, over deze

qnaestie bij circulaire tot alle leden der Maatschappij gewend met de

vraag TT allen bekend.

-ocr page 417-

De eerste maal zijn verzonden 280 circulaires hier te lande en 19 naar
Indië. Daar de antwoorden zeer traag en in slechts gering aantal inkwa-
men, zijn nogmaals 92 circulaires aan de leden verzonden.

In het geheel kwamen in 183 antwoorden, welke nog al van uiteenloo-
penden aard waren. 86 leden wenschten een 14-daagsche courant, 43 wenschten
die niet. Vóór contributie-verhooging ter wille van de courant verklaarden
zich 103 leden, 20 wilden die ook, maar voor andere doeleinden ; 23 leden
wenschten den bestaanden toestand te behouden, terwijl 18 het tijdschrift
wilden uitbreiden. Anderen gaven de voorkeur aan een weekblad boven
een 14-daagsche courant, terwijl eenigen den wensch te kennen gaven om
het Tijdschrift in een goed ingericht weekblad te hervormen.

Ook pleegde het Hoofdbestuur overleg met het comité van redactie en het
gevoelen hiervan was niet gunstig voor een courant, onverschillig of deze
om de 14 dagen of wel als weekblad zou verschijnen. Meer neiging gevoelde
het comité voor uitbreiding van het Tijdschrift; het wenschte dat maande-
lijks te doen verschijnen.

Zooals uit dit kort verslag van de enquête blijken kan, is het voor het Hoofd-
bestuur niet wel mogelijk uit de verschillende antwoorden een bepaald
voorstel op te maken. Het meent daarom U in overweging te moeten
geven de zaak nog niet tot een beslissing te brengen. Mocht het echter
gewenscht worden de quaestie nu reeds op te lossen, dan stelt het Hoofd-
bestuur voor het Tijdschrift uit te breiden en in maandelijksclie afleveringen
tot een omvang van 36 vel per deel te doen verschijnen.

Om dit doel te bereiken, zal dan noodig zijn dat de contributie met f 1
per lid wordt verhoogd.

Het comité van redactie heeft zich bereid verklaard de vermeerdering
van werkzaamheden, welke hiervan het gevolg zal zijn, op zich te nemen.

Het Hoofdbestuur meent, in aanmerking nemende de verschillende bezwa-
ren, welke verbonden zullen zijn aan het uitgeven van een courant om dc
14 dagen of van een weekblad naast het Tijdschrift, dat de voorge-
stelde regeling, zoowel voor een regelmatigen loop der zaak als om de
slechts geringe financiëele oifers welke zij vordert, het meest is aan te be-
velen, en althans voorloopig voor ieder lid het meest bevredigend zal zijn.

8. Voorstellen van de afdeeling Noord-Brabant-Limburg.
1° Voorstel.

De afdeeling Noord-Brabant-Limburg stelt voor:

a. De tijdschriften worden rechtstreeks aan de leden gezonden.

b. De reis- en verblijfkosten van de afgevaardigden op de
Algemeene vergadering worden uit de algemeene kas be-
taald.

c. Onafhankelijk van een eventueele verhooging der contributie
om andere redenen, wordt hiervoor de storting voor de leden
der bijzondere afdeelingen en de contributie voor de leden
der algemeene afdeeling met een gulden verhoogd.

-ocr page 418-

Toelichting. De afdeeling Noord-Brabant-Limburg meent, dat bet wen-
schelijker is dat de veeartsen lid zijn van oen bijzondere afdeeling dan van
de algemeene; dat bet derhalve niet noodzakelijk moet zijn dat de contri-
butie van de bijzondere afdeelingen hooger is dan die van de algemeene,
en dat daarom de onkosten zooveel mogelijk uit de algemeene kas moeten
worden betaald.

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur kan zich vereenigen met punt a van dit voorstel en is bereid
de zorg voor de verzending door tusschenkomst van den uitgever van het
Tijdschrift op zich te nemen, met dien verstande evenwel, dat de secreta-
rissen der afdeelingen, hetzij uit eigen beweging hetzij op aanvraag van
het daarvoor aangewezen lid van het Hoofdbestuur, zorg dragen telkens
opgave te doen van mutatiën onder de leden hunner betrokken afdeeling, en
het lid van het Hoofdbestuur, belast met de controle op de verzending, dus
steeds goed zij ingelicht omtrent de juiste adressen der leden. Yoorts dat de
kosten van verzending jaarlijks na het verzenden der laatste aflevering van
een deel met de afdeelingen zullen worden verrekend en derhalve deze
uitgaven ten laste van de afdeelingen komen.

b en c. Het Hoofdbestuur kan zich niet vereenigen met de strekking van
deze punten. Het meent dat het uitsluitend in het belang der afdeelingen is zich
door een afgevaardigde op de algemeene vergaderingen te doen vertegen-
woordigen en het dus ook billijk is te achten dat de afdeelingen zelve hier-
van de kosten dragen.

"Wonen afgevaardigden op grooten afstand van de plaats waar de algemeene
vergadering wordt gehouden, dan zijn, uit den aard der zaak, de reiskosten
voor die afgevaardigden hooger dan voor meer in de nabijheid wonenden,
maar hierin ligt geen reden om die kosten op de kas der Maatschappij over
te brengen. De verblijfkosten zullen vermoedelijk voor de afgevaardigden
bij de nieuwe regeling in het houden der algemeene vergadering wel is
waar hooger zijn dan vroeger het geval was. Yolgens een globale bereke-
ning zou een post van f 150 op de begrooting moeten worden gebracht en
ofschoon deze post nu wel door een verhoogde contributie zou kunnen wor-
den gedekt, acht het Hoofdbestuur het toch niet geraden hiertoe over te
gaan, daar hierdoor een onbillijkheid zou ontstaan voor de afdeelingen welke
weinig, misschien geen uitgaven hebben te doen voor een afgevaardigde en
meer nog voor de leden der algemeene afdeeling, die van dezen extra post
geen enkel voordeel genieten.

IIde Voorstel.

De Maatschappij wende zich tot de Hooge Regeering met het
verzoek dat in het belang der veefokkerij en meer speciaal in
dat der paardenfokkerij, naast primeering, het onderwijs in
paardenkennis en veeteelt meer binnen het bereik van alle be-
langhebbenden worde gesteld.

Toelichting: De afdeeling acht dit wenschelijk omdat bij ervaring is ge-
bleken, dat in verschillende deelen van ons land verplichte keuring en pri-

-ocr page 419-

meering niet voldoende zijn om tot liet gewenschte doel te geraken. Het
meerendeel der fokkers
ia niet genoegzaam oj> de lioogte van liet exterieur
der landbouwdieren, nocli omtrent de regelen van de veeteelt.

Ofschoon de veeartsen door hun studiën en door hun werkkring als de
aangewezen personen geacht moeten worden en in voldoend aantal over het
geheele land verspreid zijn, heeft de Regeering tot dusverre weinig of geen
partij getrokken van hun capaciteiten.

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Het Hoofdbestuur heeft zich niet kunnen vereenigen met dit voorstel,
daar het van meening is, dat het voorbarig zou zijn thans in den zin van
het voorstel een adres aan de Regeering te richten en acht het meer aan
te raden den loop der hangende regeling over dit onderwerp aan te zien en
af te wachten wat door do Regeering in dit opzicht zal worden gedaan.

IIIde Voorstel.

De afdeeling Noord-Brabant—Limburg stelt voor, dat de Maat-
schappij vast lid worde van de Nederlandsclie Landhuishoud-
kundige Congressen en zich aldaar officieel laat vertegenwoordigen.

Toelichting. Herhaalde malen is gebleken dat op de Landhuishoudkundige
congressen onderwerpen worden behandeld, de veeartsenijkunde in haar
geheelen omvang genomen rakende, en wel door personen die daartoe min-
der bevoegd zijn te achten.

Praeadvies van het Hoofdbestuur.

Ook omtrent dit voorstel deelt het Hoofdbestuur niet het gevoelen der
afdeeling en het is van meening, dat er geen redenen zijn voor de Maat-
schappij om zich als permanent lid bij de Landhuishoudkundige congressen
aan te sluiten. Deed zij dit, dan zouden er waarschijnlijk meer redenen zijn
aan te voeren om lid te worden van verschillende andere maatschappijen of
vereenigingen, waarvoor het Hoofdbestuur thans ook de noodzakelijkheid
nog niet aanwezig acht. Bovendien zou het bedoelde lidmaatschap ook
bijzondere uitgaven vorderen, welke niet evenredig zijn aan het nut dat
er door verkregen zou worden. Uit dien hoofde meent het Hoofdbestuur ook
tegen het aannemen van dit voorstel te moeten adviseeren,

9. Begrooting voor het jaar 1901 (zie volgende pagina).

2de gedeelte, Zaterdag 22 September.

Aanvang der vergadering v.m. 10 uur.

1. Opening der vergadering door den Voorzitter.

2. De afdeeling Gelderland-O verijsel wenscht de meening te
vernemen van de Nederlandsche veeartsen, omtrent de op-
richting van een bureau voor chemisch-pathologisch onder-
zoek, in te leiden door den heer
Ten Sande.

-ocr page 420-

3. Voordracht, te houden door den heer Dr. J. Poels, over
septiGaemia haemorrhagica en aanverwante ziekten.

4. Voordracht, te houden door den heer Dr. D. A. de Jong Jzn.,
over endocarditis verrucosa chronica, in verband met liaemorrha-
gische septicaemie.

5. Voordracht, te houden door den heer M. H. J. P. Ti-iomassen,
over hemiplegia larijngis, als oorzaak van cornage bij het
paard, met demonstratie van praeparaten.

6. Demonstratie van pathologisch-anatomische praeparaten, door
den heer
H. G. van Harrevelt.

7. Vrije mededeelingen. 1)

Hiervoor hebben zich aangemeld de H.H.: M. J. Hengeveld
te Haarlem en D. van der Sluijs te Amsterdam.

8. Opgave van onderwerpen voor de 4lste Algemeene vergadering.

9. Bepaling van de plaats waar de 41ste Algemeene vergade-
ring zal worden gehouden.

Opgemaakt in de vergadering van het Hoofdbestuur
den 30ste" Juni 1900.

Namens het Hoofdbestuur,
M. H. J. P. THOMASSEN, Voorzitter.
D. VAN DER SLUIJS, lste Secretaris.

Begrooting voor het jaar 1901

Inkomsten.

Kassaldo op 1 Januari 1901......pro memorie.

Interest van belegde gelden ...... idem.

Onvoorziene inkomsten..............idem.

Vermoedelijke ontvangst aan contributiën . . 13 03.—

f 1303.—

-ocr page 421-

Uitgaven.

Aan Tijdschrift . ..........f 600.—

» drukwerk.......... » 50.—

» lokaalhuur:..........» 20.—

» redactie Tijdschrift........» 180.—

» reiskosten voor het Hoofdbestuur . . . » 75.—

» verschotten, briefport, zegels, enz. ...» 60.—

» onderhoud en assurantie der bibliotheek . » 100.—

» onderzoek geheimmiddelen ...... 50.—

» commissie in zake reorganisatie veeartse-

nijkundig onderwijs........» 50.—

» onkosten Algemeene vergadering ...» 25.—

» contributie hygiënisch congres » 5.—

» kosten van incasseeren.......» 5.—

» onvoorziene uitgaven.......» 83.—

f 1303.—

NB. In geval tot de uitbreiding van het Tijdschrift mocht wor-
den besloten en in verband hiermede de contributie met
f 1.— wordt verhoogd, zal dienovereenkomstig deze begrooting
worden gewijzigd. De inkomsten zullen dan verhoogd worden
met het aantal leden maal f 1.—, terwijl aan de uitgaven
de meerdere kosten van het Tijdschrift ad f 320 zullen
worden toegevoegd.

Opgemaakt in de vergadering van het Hoofdbestuur den

sten Juni 1900.

M. H. J. P. THOMASSEN, Voorzitter.

D. VAN DER SLUIJS, 1 ^Secretaris.

Hun, die wenschen deel te nemen aan den gemeenschappelijken
maaltijd, na afloop der vergadering op Zaterdag 22 September,
wordt verzocht daarvan kennis te geven aan den lste Secretaris
vóór den 20stün September a. s.

-ocr page 422-

Boekbeoordeeling.

Katalog der Instrumenten-Falbrik für Thiermedicin und
Landwirtschaft H. HAUPTNER, Luisenstrasse 53 Berlin
N.W. 1900. Im Selbstverläge.

Voor dezen catalogus is langen tijd reclame gemaakt, ook op
den omslag van dit tijdschrift, maar het blijkt bij beschouwing
van dezen belangrijken arbeid een geoorloofde te zijn geweest.
Zóó iets grootseh is op dit gebied nooit verschenen. Hij beslaat
niet minder dan 243 bladzijden groot 4° formaat, welke in beeld
en woord een overzicht geven niet alleen van het tegenwoordig
arinamentarium dat den veearts ter beschikking staat, maar ook
grootendeels de geschiedenis weergeeft van onze instrumentologie.
De tekst is in het Duitsch, Fransch en Engelsch weergegeven,
zoodat dit boekwerk als een wereld-catalogus kan worden aan-
gemerkt. De figuren zijn op de bekende fraaie wijze der vorige
catalogi uitgevoerd.

Aan dit werk is toegevoegd: „Die thier ärztlichen Lehranstalten
der Welt an der Jahrhundertwende. Ein Bilderwerk mit
123
Autotypien auf 25 Kunstdruckblättern, mit Angaben über Studien-
verhältnisse, Vorbildung, Frequenz etc. von
H. Hauptner".

Verspreid door den catalogus vindt men fraaie afbeeldingen
van
alle veeartsenijscholen der wereld. Wat moet het aan de
firma moeite en geld hebben gekost om die afbeeldingen machtig
te worden en te doen reproduceeren! Niet alleen Europa en
Amerika, maar ook Azië zijn in Lahore, Calcutta, Komaba-Tokio
en Bombay vertegenwoordigd. Van de Utrechtsche veeartsenij-
school zijn afgebeeld: het hoofdgebouw, het vroegere woongebouw,
de voorste cliniekzaal met de paardenstallen en het pare vacci-
nogène met de smederij.

Uit een historisch-veterinair oogpunt is de korte statistiek
omtrent het onderwijzend personeel, het aantal leerlingen en den
studietijd aan elke school belangrijk. Daaruit blijkt dat in Neder-
land de veeartsenijkunde wel door het kleinste aantal docenten
wordt onderwezen. Constantinopel spant de kroon wat het getal
leeraren betreft; voor 60 leerlingen heeft men aldaar niet minder
dan 25 docenten en 3 assistenten.

Als toegift bevat de catalogus 33 fraaie afbeeldingen van de
fabriek en de magazijnen der firma
H. Hauptner ; zij geven een

-ocr page 423-

voorstelling van den omvang welke de zaak in een halve eeuw
heeft verkregen. Zulk een energie dwingt eerbied af. En dat zij
bij de verkregen resultaten niet stil blijft nederzitten, bewgst
deze catalogus en wordt niet minder in het licht gesteld dooi-
de grootsehe wijze waarop zij zich heeft geïnstalleerd op de we-
reldtentoonstelling te Parijs (classe 16 «Chirurgie» en classe 35
« Agriculture» ).

Het zal wel geen aanmoediging behoeven om te trachten dezen
catalogus, welke kosteloos en franco wordt verzonden, machtig
te worden; het is te verwachten dat cle eerste oplaag, hoe uit-
gebreid deze ook moge zijn, spoedig zal zijn uitgeput.

W. C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

Prof. W. Ellenbeeger und Prof. H. Baum, Handbuch der vergleichenden
Anatomie der Hausthiere.
9t0 Auflage. Gr. 8°. mit 462 Holzschnitten. Berlin,
A.
Hieschwald 1900. Preis 24 Mark.

Dr. Goldbeck, Rossarzt, Die würtembergische Landespferdezucht. Eine
hippologische Manöver-Studie. Saarburg i. L.,
G. Moein 1900. Preis 50 Pfg.

Dr. Ernst S. Zürn, Der Esel und seine Bastarde. Ihre Naturgeschichte,
Rassen, Haltung, Pflege, Zucht und volkswirtschaftliche Bedeutung. Stutt-
gart,
E. Ulmer 1900. Preis steif brochirt 50 Pfg.

Dr. Nöener, Zeitschrift für Ziegenzucht. Illustrirte Fachschrift für die
Gesammtinteressen der Ziegenzucht. Erscheint monatlich in einer Stärke
von mindestens 16 Seiten Octav. Leipzig, R.
C. Schmidt. Abonnementspreis
60 Pfg. pro Halbjahr.

Prof. Dr. K. B. Lehmann und Dr. R. O. Neumann, Atlas und Grundriss
der Bacteriologie und Lehrbuch der speciellen bacteriologischen Diagnostik.
2to Auflage. München, J. F. Lehmann 1899. Preis 16 M.

Prof. Dr. Friedbeegee und Prof. Dr. Fröhner, Lehrbuch der speciellen
Pathologie und Therapie der Hausthiere.
Zwei Bände. 5te, verbesserte und
vermehrte Auflage. Stuttgart,
F. Enke 1900. Preis geb. M. 20, in Leinwand
gebunden
M. 21.40.

Prof. Dr. N. Lanzillotti-Buonsanti, Krankheiten der Gelenke (inclusive
Spat -und Schale).
Mit 32 Abbildungen. (Handbuch der thierärtzlichen
Chirurgie und Geburtshilfe, herausgegeben von Prof. Dr. Jos.
Bayer und
Prof. Dr.
Eug. Feöhneb, IV Band, I Theil, 3 Lieferung.) Wien und Leipzig,
W. Beaumüllee 1900.

Heetee, Zwei Seuchengänge von ansteckendem Verkalben und erfolgreiche
neuere Behandlung des Leidens.
Leipzig, M. Heinsius\' Nachfolger 1900.
Preis 60 Pf.

-ocr page 424-

Goltz, Historische Studien auf dem Gebiete der Fleischnahrung und
Fleischbeschau.
180 Seiten. Cöln, Selbstverlag des Verfassers 1900. Preis
2,25 M.

Prof. Dr. A, Johne, Der Laien-Fleischbeschauer. Leitfaden für den Un-
terricht in der Laienfleischbeschan und für die mit deren Prüfung und
Beaufsichtigung beauftragten Veterinär- und Medicinalbeambten. Mit 228
Textabbildungen. Gr. 8»., 451 Seiten. Berlin,
P. Parey 1900. Preis M. 6,50.

Prof. G. Rupp, Die Untersuchung von Nahrungsmitteln, Genussmitteln und
Gebrauchsgegenständen.
Praktisches Handbuch für Chemiker, Medicinalbeamte,
Pharmaceuten, Verwaltungs- und Justizbehörden etc. Mit
122 in den Text
gedruckten Abbildungen und vielen Tabellen. II Auflage. Heidelberg,
Carl
Winter 1900.

Dr. H. von Haag, Das Gesetz betreffend- die Pferdeversicherungsanstalt
vom 15 April 1900.
München, G. G. Beck 1900.

Prof. Dr. E. Zschokke, Die Unfruchtbarkeit des Rindes. 165 Seiten mit
21 Originalabbildungen im Text. Zürich,
Orell Füssli 1900. Preis M. 4,40.

Dr. Ed. Bitter von Liszt, Die Vivisection, deren Wesen, Univerth und
Schädlichkeit, in fachmännischen Aussprüchen dargestellt.
Mit 19 Illustratio-
nen,
64 Seiten. Wien, Huber und Lahme 1900.

Dr. C. Poulenc, Les nouveautés chimiques pour 1900. 1 vol. in-8° de 350
pages avec 200 figures. Paris, J.
B. Baillière et pils 1900. Prix 4 francs.

Prof. E. Macé, Traité pratique de bacteriologie, 4e édition, 1 vol. gr. in-8°,
1200 pages, 280 figures noires et coloriées. Paris, J.
B. Baillière et fils
1900. Prix 20 francs.

C. Ciiomel, Histoire du cheval dans Vanti\'quité et son röle dans la civilisation.
Un vol. gr. in-8° de 174 pages. Paris, A. Leqoupy 1900.

F. Mercikr et E. Dubois, Manuel juridique des maladies contagieuses des
animaux domestiques.
Un vol. in-12° de 540 pages. Paris, Marchal et
Billard 1900. Prix 7 fr. 50.

P. H. van Eden, Verbandleer. Met afbeeldingen. Groningen, J. B. Wolters
1900.

Ontwerp van wet, houdende bepalingen betreffende de Staatszorg voor de
paardenfokkerij (Wet op de paardenfokkerij) met memorie van toelichting
en bijlagen.
Ongeveer 4 vel, smal Groningen, Erven B. van der Kamp
1900. Prijs ƒ0,15.

Mr. A. Ferf, Iets uit de geschiedenis van de reglementeering der paarden-
fokkerij in ons land
, naar aanleiding van het ingediend wetsontwerp.
Groningen, Erven
B. van der Kamp 1900. Prijs f 0,75.

-ocr page 425-
-ocr page 426-

IETS OVER STERILISEEREN EN VERNIETIGEN
VAN VLEESCH,

door

D. F. VAN ES VELD.

(Voordracht gehouden in den Geneeskundigen Raad van
Gelderland en Utrecht.)

Onder de vele voordeelen welke een goed ingericht abat-
toir aanbiedt, mogen uit een economisch oogpunt zeker
worden genoemd de gelegenheid tot steriliseeren van vleesch
dat anders moet wrorden afgekeurd, en die tot het vernie-
tigen van vleesch.

In Utrecht, een stad met ruim 100.000 inwoners, werden
in 1899 afgekeurd 39 runderen, 5 kalveren, 2 nuchtere
kalveren, 1 schaap, 7 varkens en 4 paarden; zeker schuilt
daaronder veel dat na sterilisatie nog als voedsel voor den
mensch had kunnen dienen. Thans is dat alles en bovendien
een groote hoeveelheid afgekeurd vleesch, spek, worst, in-
gewanden, enz. vernietigd, dat wil zeggen, gedeeltelijk ver-
brand, gedeeltelijk begraven, na onbruikbaar gemaakt te zijn
als voedsel voor den mensch, bijv. door het overgieten met
petroleum, teer of andere stoffen, wat echter zeer kostbaar
is; ware er een desinfector geweest, dan had dat alles pro-
ductief kunnen worden verwerkt.

ITet is reeds van ouds bekend dat het koken een gunstigen
invloed uitoefent op finnig of trichineus vleesch. Alle dier-
lijke parasieten in vleesch sterven uiterlijk bij 70° C., de
temperatuur waarbij eiwit stolt, maar finnen en ook echi-
nococcen sterven reeds bij 50°, terwijl trichinen bij 69° worden

29

-ocr page 427-

gedood. Ook een groot aantal patbogene bacteriën weerstaat
een temperatuur van 100° niet. De sporen, bijv. die van
miltvuur, welke evenwel slechts bij uitzondering in het
dierlijk lichaam worden gevormd, zijn meer resistent; zij
worden bij gewoon koken niet vernietigd. Dat echter koken
van vleesch niet als een universeel middel mag worden aan-
gemerkt om vleesch onschadelijk te maken, blijkt onder
meer uit de vleeschvergiftiging te Middelburg in 1887,
waar 250 militairen en 36 andere personen uit 13 gezinnen
werden aangetast. De koe had geleden aan retentio secundi-
narum en septische metritis.

Alle vergiften van zuiver chemischen aard (stofwisselings-
producten van bacteriën) of stoffen gevormd door inwerking
van bacteriën op de eiwitstoffen van het dierlijk lichaam,
ook stoffen bij rotting gevormd, worden niet door koken
onschadelijk gemaakt. (Er zijn hierop wel enkele uitzonde-
ringen; zoo bijv. toonde
Kitasato aan, dat tetanus-gift reeds
bij 65° wordt vernietigd, terwijl de onderzoekingen van
Fischer en Enoch leerden dat een zeker vischgift ook niet
tegen kooktemperatuur bestand is.) Er zijn dus gevallen
waar vleesch onvoorwaardelijk moet worden afgekeurd en
vernietigd, maar, waar een temperatuur van 100» of iets meer
het vleesch onschadelijk kan maken, daar kan men het door
sterilisatie voor de consumtie behouden. Gewoon koken is
in den regel niet voldoende, want vleesch is een zeer slechte
warmtegeleider; nooit stijgt de temperatuur in het inwendige
er van tot 100°. Waar het zoogenaamd gaar is, dat wil zeggen
die eigenaardig grauwe kookkleur krijgt, bestaat een tem-
peratuur van slechts 70° en in behoorlijk gaar vleesch zullen
dus dierlijke parasieten gedood zijn. Heeft die temperatuur
gedurende eenigen tijd in het diepste van het vleesch inge-
werkt, dan kunnen ook tuberkelbacillen vernietigd zijn, want
de proeven van
Forster leerden clat zij worden gedood door
het blootstellen aan een temperatuur van: 60° gedurende 1

-ocr page 428-

uur; 65° gedurende 15 minuten; 70° gedurende 10 minuten;
80° gedurende 5 minuten; 90° gedurende 2 minuten en
95° gedurende 1 minuut.

Toch mag men op gewoon koken niet vertrouwen, want
de warmte dringt bij zuiver spiervleesch zeer langzaam in
de diepte door. Als voorbeeld hiervoor diene een van de
kookproeven van
Wolffhügel en Hüppe : een gerookte ham
van 4.5 Kg. gewicht, 86 cM. lang, 22 cM. breed en 10 cM.
dik, werd gedurende 4 uur, in zout water, bij een maximum
van 102° gekookt; de thermometers, in het inwendige
van de ham aangebracht, stonden op 75, 77 en 78°. Zelfs
de
Becker—Ullmann\'sche kooktoestellen voldoen in dat
opzicht niet.

Hertwig, directeur van het abattoir te Berlijn, leverde
het bewijs dat men met stoom, onder hooger drukking, vleesch
in betrekkelijk korten tijd (2 a uur) in al zijn deelen
tot 100°, zoo noodig meer, kan verhitten; hij gebruikte bij
zijn proeven den stoom-desinfector van
Rohrbeck x). Dit
toestel bestaat uit een cilindervormigen ketel met dubbelen
wand, waarin het vleesch op roosters wordt gelegd, welke
uitgetrokken kunnen worden. Men kan stoom toevoeren zoo-
wel in den ketel als tusschen de wanden (mantel) en ofschoon
een spanning van één atmosfeer kan worden verkregen,
gebruikt men in den regel niet meer dan | of f overdruk-
king. Er is een inrichting aangebracht, waardoor men den stoom

-ocr page 429-

snel kan afkoelen, zoodat condensatie volgt, waarbij een deel
der vrijkomende latente warmte aan het vleesch wordt af-
gestaan; bij voortgezette afkoeling ontstaat in de ruimte een
verminderde spanning, waardoor alle in het vleesch aanwezige
gassen uittreden en nieuw toegevoerde stoom gemakkelijk in
alle deelen kan doordringen. De stukken vleesch, 3—6 Kg.
zwaar, hadden een dikte van 12—15 cM.; in het midden
er van werd een maximum-thermometer aangebracht, terwijl
ook contact-thermometers of signaal-pyrometers werden ge-
plaatst, welke — bij een temperatuur van 100° •— een
klokje buiten den ketel doen aanslaan. Bij deze proeven
bleek onder meer dat in het inwendige van een schouderstuk,
dik 12 cM., 5 Kg.
Zvwaar, na 2 uur 15 minuten stoomens
een temperatuur bestond van 113.5°; het gewichtsverlies
bedroeg 1.5 Kg. Het vleesch is zeer saprijk en heeft een
aangenamer geur en smaak dan dat gewoon in water ge-
kookt.

Dit alles is van belang, want groote hoeveelheden vleesch
werden tot dien tijd afgekeurd en vernietigd, welke na een
dergelijke bewerking voor de consumtie konden worden be-
houden.

Verschillende inrichtingen tot steriliseeren kwamen nu in
gebruik, waarvan ik slechts op twee de aandacht vestig. De
vleeschstoomer van
Rietschel en Henneberg is een staande
ketel met dubbelen bodem, waarin stoom wordt gevoerd.
In den ketel wordt zooveel water gedaan tot de uitgeholde
bodem geheel bedekt is en daarbij de specerijen gevoegd
voor den bouillon noodig. Het vleesch, met zout en kruiden
bestrooid, wordt gelijkmatig verspreid over draadroosters in
den ketel aangebracht, waarna de deksel luchtdicht wordt
afgesloten. Bij stoomtoevoer in den bodem gaat het water
koken, waarbij men de lucht uit den ketel laat ontsnappen.
Komt uit de luchtkraan stoom, dan wordt zij gesloten en
nu wordt het vleesch onder inwerking van zuiveren water-

-ocr page 430-

damp, bij | atmosfeer overdrukking en een temperatuur van
118 tot 120°, volkomen doorgekookt. Niets gaat er dus
verloren en men verkrijgt uitstekenden bouillon.

De vleesch-sterilisator van Hartmann, welke tegenwoordig
een groote toepassing vindt, berust op hetzelfde principe;
het is een liggende ketel, met dubbelen bodem. Het vleesch
wordt op vlechtwerk gelegd, vóór ingeschoven; de onderste
afdeeling van het apparaat, door een dwarswand afgesloten,
dient tot opneming van het kookwater (later de bouillon).
Met dit toestel zijn aan het abattoir te Hamburg geheele
reeksen van proeven verricht, welke door
Kühnau in de
,,Zeitschrift für Fleisch- und MilMygiene, 1899, Heft 11\'\'
uitvoerig zijn beschreven en waarvan ik slechts een gedeelte
der resultaten mededeel. Het bleek al spoedig dat men den
contact-thermometer niet te veel kan vertrouwen en dat men
in geen geval uit de temperatuur, in één stuk bereikt, mag
besluiten tot die in een ander stuk, want al naar de samen-
stelling uit zuiver vleesch, vet of beenderen dringt de
temperatuur in het eene stuk veel sneller door dan in het
andere. Vleesch werd op verschillende manieren geïnfecteerd
met tuberkelbacillen, staphylococcus pyogenes albus, aureus,
citreus, varkensziekte, miltvuur, bacterium coli commune,
lcippen-cholera en andere, en na sterilisatie werden entproeven
verricht.

Olst kwam tot het resultaat dat na 2 uur stoomens, bij
een i atmosfeer overdrukking, bacteriën werden gedood,
zelfs in vleesch van 16 cM. dik; miltvuursporen werden na
2i uur stoomens, in een stuk van 8 cM. dikte, niet altijd
gedood; in mager vleesch of ham met zwoerd er om dringt
de temperatuur niet zoo snel door als in ander vleesch;
om er goed gaar uit te zien, mogen de stukken niet dikker
zijn dan 11 cM.

Volgens Abel moet het stoomen minstens 2 uur worden
voortgezet, want in een ham van 4.6 Kg. was na IJ uur

-ocr page 431-

stoomens, bij \\ atmosfeer overdrukking, de inwendige tem-
peratuur 59°; tuberkelbacillen waren nog virulent. Om het
groote verschil in het indringen der temperatuur moeten de
stukken niet zwaarder zijn dan 3 Kg. (bij zuiver mager
vleesch liefst 2 Kg.). Bij \\ atmosfeer overdrukking is het
vleesch smakelijker en sappiger dan bij 1 atmosfeer, terwijl
het verlies minder is; het verlies wordt bij rundvleesch ge-
schat op 30 a 40 pet., bij varkens op 20 a 30 pet.

Glage kwam tot dezelfde resultaten wat het dooden van
pathogene micro-organismen betreft. Hij lette vooral op de
kleur van het vleesch in verband met cle temperatuur en
op het indringingsvermogen der warmte; het vleesch wordt
witachtig grauw bij 60°, maar is slap en week, terwijl het
bij 70 a 75° vaster wordt door het stollen van eiwit, en
donkerder grauw door verkleuring van bloed- en spier-
kleurstof.

Kühnau, die practisch den sterilisator zeer veel gebruikt,
merkt onder meer het volgende op. De vleeschstukken moe-
ten bij een gewicht van 2 Kg. niet dikker zijn dan 10 cM.;
zijn zij dunner, dan kan het gewicht tot 5 Kg. stijgen;
soms is klieven van het vleesch noodig, vooral met het oog
op beentuberculose. Het vleesch moet
naast elkaar, niet op
elkaar worden gelegd, zoodat de dampen er vrij om heen
kunnen spelen. De stoom in den bodemwand kan 4 tot 5
atmosfeer spanning hebben en men laat de luchtkraan 25
a 30 minuten, open; stroomt een gelijkmatige, witte straal
stoom uit, dan begint het koken, dat men 2 uur doorzet
(bij oude runderen uur, bij kalveren en biggen
lf uur);
de spanning in den ketel is het eerste kwartier f atmosfeer,
later Het gewichtsverlies bedraagt in die omstandigheden
bij het rund 32 pet., bij het varken 22 a 25 pet. Toch is
aan het abattoir te Hamburg het totale verlies grooter,
want alle losgaande beenderen worden verwijderd en het
vleesch wordt koud verkocht, zoodat door contractie veel

-ocr page 432-

vleeschsap wordt uitgeperst; liet totale verlies is bij het
rund circa 46 bij het varken 33 pet. Wanneer men den
stoom na het koken snel laat ontsnappen, dan ziet het
vleesch er smakelijker uit. Bij een inwendige temperatuur
van 60 a 70° is het vleesch taai, het vleeschsap bloedig, de
sneevlakte grauwrood; bij 70 a 80° is het vleesch vast, het
vleeschsap roodachtig, de sneevlakte grauwwit, terwijl boven
de 80° het vleesch malsch wordt, het vleeschsap kleurloos
en de sneevlakte grauwwit.

In Hamburg brengt het gesteriliseerde rundvleesch 21 cent,
het varkensvleesch 27 cent per kilogram op, waarbij een
schep bouillon als toegift geldt. Na aftrek der onkosten
(circa 20 pet.) ontvangt de eigenaar gemiddeld per kilogram
ruw gewicht voor rand- en kalfsvleesch 18| en voor varkens-
vleesch 28 cents.

Het vernietigen van vleesch1) is uit een sociaal oogpunt
zeker van niet minder gewicht dan het steriliseeren. Eigen-
lijk mocht in geen enkele gemeente van eenig belang een
inrichting daartoe ontbreken, want niet alleen het afge-
keurde vleesch, maar ook de cadavers van gestorven dieren
— voor zoover zij nu op de vilderijen terecht komen — die
van dieren wegens besmettelijke ziekten afgemaakt of daaraan
gestorven, de honden- en kattencadavers, welke onze open-
bare wateren ontsieren en verontreinigen, die alle kunnen
zoo worden vernietigd dat er absoluut geen schade door
ontstaat, terwijl er in veel gevallen nog voordeel mede kan
worden behaald.

Waar ik dit onderwerp hier in verband met sterilisatie en
met abattoirs bespreek, doe ik clat omdat ik meen dat die
inrichtingen in abattoirs op haar plaats zijn, tenzij men,

1  Dit gedeelte is iets uitvoeriger bewerkt dan bet werd besproken, wat
gedeeltelijk eeh gevolg daarvan is, dat afbeeldingen te duur zouden worden.

v. E.

-ocr page 433-

zooals dat o. a. in Duitschland zeer veel het geval is, ze
wil oprichten op en ter vervanging van vilderijen.

Het zijn de vilderijen waartegen met alle recht in de
laatste jaren meer en meer strijd wordt gevoerd, daar zij
meerendeels als een schande voor de beschaafde maatschappij
moeten worden beschouwd. In ons land bestaan, voor zoover
mij bekend is, geen privilegiën voor vilderijen, zooals men die
in het oostelijk gedeelte van Pruisen nog aantreft en waarbij
alle bij het slachten
nunrein" bevonden dieren, uitgezonderd
schapen, aan den vilder moeten worden overgeleverd. De
strijd er tegen wordt daardoor gemakkelijker gemaakt.

Oorspronkelijk werden op de vilderijen de dieren uitsluitend
gevild (van de huid ontdaan), terwijl men de rest wreg liet rotten.
Volgens een beschrijving van een vilderij te Montfaucon bij
Parijs, door
PARENT-DucmiTKLET, een 50 jaar geleden, was
de toestand daar meer dan walgelijk en het eenige voordeel
dat de rottende massa opleverde was, dat men in de kuil
voor de ingewanden bestemd, larven (asticots) kweekte, als
mestvoer voor gevogelte. Na de cholera-epidemie van 1849
kwam hieraan gelukkig een einde.

In de vilderijen is ook hier te lande in de laatste jaren
een groote wijziging gekomen. Niet alleen gestorven, maar
ook oude, afgeleefde en zieke dieren worden daar behandeld,
terwijl een gedeelte van het in nood geslachte vee daar terecht
komt; dat alles wordt (wat minder zindelijk dan bij den
officieëlen slager) verwerkt op de gewone slagersmanier. Het
vleesch komt, zoo het er tamelijk ooglijk uitziet, gewoon in
den handel en ten slotte meerendeels bij de slagers terecht ;
het minder ooglijke wordt tot worst verwerkt of voor dat
doel openlijk naar de groote plaatsen gezonden waar geen
keuring bestaat of wel frauduleus ingevoerd. Ik kan hier
omtrent dit onderwerp niet nader uitweiden, maar verwijs
onder meer naar het door mij medegedeelde in het
Rapport
omtrent den toestand der keuring van vee en vleesch in

-ocr page 434-

425

Nederland 1894, en naar Geneeskundige Bladen uit kliniek
en laboratorium van
Straub en Treub, Tweede reeks, no. YI1L

Wat doet men met het afgekeurde vleesch?

In heel veel gevallen wordt het als voedsel voor den
mensch zoogenaamd onbruikbaar gemaakt, bijv. door in-
wrijven met asch of zand en daarna als voedsel voor honden
of varkens vrijgegeven. Daargelaten dat deze methode met
het oog op verbreiding van parasitaire ziekten zeer slecht is
(men denke slechts aan de verbreiding van trichinose door
varkens op vilderijen gemest), blijft de kans bestaan dat dit
vleesch, zooveel mogelijk gereinigd, onder gehakt of worst-
vleesch wordt gemengd.

Het begraven was van oudsher veel in gebruik en het
opgraven en weder in den handel brengen is ook lang niet
zeldzaam. Om dit laatste te voorkomen, wordt het vleesch
vooraf overgoten, bijv. met gier, petroleum, carbol, of wel
het geheel wordt met ongebluschte kalk gemengd; dat alles
maakt het begraven zeer kostbaar, maar verzekert ons niet
dat toch nog, na opgraven, gedeelten er van in den handel
kunnen komen. Wil men dergelijk vleesch en ook de
cadavers van gestorven of in nood geslachte dieren be-
graven, dan moeten de begraafplaatsen, wat ligging, bodem,
grondwaterstand, enz. betreft, geheel aan dezelfde eischen
voldoen als de begraafplaatsen voor den mensch; alleen
het toezicht of liever de bewaking moet veel scherper zijn.
Dit is zeker niet aan te raden, te meer omdat enkele
lagere organismen geruimen tijd in den bodem kunnen
vertoeven en toch nog virulent blijven, terwijl andere een
zekere levensperiode in den bodem doormaken en dus het
begraven een nieuwe bron van besmetting kan worden. De
proeven van
Petri (.Arbeiten aus dem Kaiserlichen Gesund-
heitsamte
, Band A^II) met miltvuurcadavers hebben geleerd,
dat bij enting nog infectie optrad nadat de cadavers geruimen
tijd begraven waren, in een geval zelfs 5 jaar, 1 maand

-ocr page 435-

en 11 dagen, terwijl in cadavers van konijnen, aan ent-
tuberculose gestorven, welke behoorlijk begraven waren in
zinken en houten kistjes, nog tuberkelbacillen aanwezig
waren na 3 maanden en 6 dagen bij zinken kist, en één
maand en 5 dagen bij houten kist.

Trouwens, men ziet telkens miltvuur voorkomen op weiden
waar een miltvuurcadaver begraven is, en ook na het omploegen
van een bodem waarin miltvuurcadavers aanwezig zijn, treedt
opnieuw miltvuur op. Het begraven verdient dus afkeuring.

Het verbranden van afgekeurd vleesch of van cadavers
van dieren welke aan besmettelijke ziekten hebben geleden,
heeft in zeer veel gevallen onvolledig en onvoldoende plaats,
terwijl het bovendien aan brandstof en aan petroleum of
teer zeer kostbaar is. Evenals bij het begraven levert het
cadaver geen voordeel meer op, wat wel het geval is indien
men de verbranding doet plaats hebben in bepaald daartoe
ingerichte ovens, omdat men daar de asch overhoudt, welke
als meststof kan dienen. De destructors van
Fryer, Herz-
berg,
Pock hacker en anderen, welke voor verbranding van
straatvuil dienen, kunnen daarvoor worden gebruikt. Meer
speciaal voor het verbranden van cadavers bestemd zijn de
ovens van
Gorini, Rey en Siemens, terwijl de verbrandings-
oven van
Keidel op dit oogenblik nog het meest in gebruik
is. De meststof welke overblijft, is echter te gering in
hoeveelheid en waarde, zoodat de toepassing te kostbaar
wordt en men meer het afgekeurde vleesch gewoon in het
ketelvuur verbrandt, wat echter blijkens de ondervinding
voor de ovens zeer nadeelig is, terwijl sterke roetafzetting
plaats heeft en stinkende gassen worden afgevoerd.

Het verwerken van vleesch of cadavers met behulp van
zwavelzuur tot meststof, vindt geen algemeene toepassing;
zoo ik mij niet bedrieg, heeft het aan \'s Rijks veeartsenijschool
te Utrecht, waar het omstreeks 1865 in gebruik was, weinig
voldaan.

-ocr page 436-

Terwijl de vilder nog voor korten tijd het vleesch kookte
om het vet te verkrijgen voor de kaarsenfabrieken, en het
vleesch en de beenderen verzamelde voor de lijmfabrieken,
heeft de industrie in de laatste jaren reuzenschreden vooruit
gedaan en is het thans mogelijk om geheel van de lucht
afgesloten cadavers te verwerken tot vet, lijm en mestpoecler
of cadavermeel, wat tot voedsel voor alle dieren kan worden
gebruikt.

Daartoe zijn tal van inrichtingen gemaakt, waarvan ik
er slechts enkele nader wil aangeven. Een der eerste, de
verschillende Engelsche patent-inrichtingen — meestal voor
een speciaal doel bestemd — buiten rekening latende, was
in 1884 de Kafill-desinfector van
de la Croix, verbeterd
door
Rietschel en Henneberg, later gevolgd door die van
Podewils, Hartmann, Otte, Holtiiaus, Rübenkamp, Tejero
en anderen.

Het principe is het volgende. Het te vernietigen vleesch
of het geheele cadaver wordt in een ketel met dubbelen wand
gebracht. Stoom onder groote spanning wordt toegevoerd
en de inhoud dus onder hooge temperatuur gedurende ge-
ruimen tijd gestoomd en volkomen gesteriliseerd. Het vrij
wordende vet en ook het lijmwater kunnen worden afgetapt
en nader bewerkt. De massa in den ketel wordt gemalen
en door aanvoer van stoom in de mantelruimte als poeder
gedroogd.

Met het systeem Podewils kan men een geheel cadaver
in korten tijd verwerken. In den liggenden ketel met dubbelen
wand, welke om een horizontale as kan draaien en waarin
een zware ijzeren staaf los ligt, wordt het cadaver 3 a 4 uur
gestoomd bij een temperatuur van 160°, onder 5 a 6
atmosfeer spanning, waarbij de inhoud brei-achtig wordt.
Nu wordt de ketel gedurende korten tijd langzaam rond
gedraaid en daarna stilgezet, waarna de zware stukken be-
zinken en het vet en het lijmwater boven drijven. Het laatste

-ocr page 437-

wordt door het openen van een kraan naar een reservoir
gebracht, waarin een scheiding plaats heeft en waaruit het
vet wrordt afgetapt, terwijl het lijmwater naar den ketel
wordt teruggevoerd. Men brengt nu den ketel in beweging
en voert gelijktijdig stoom in den mantel, terwijl de damp
uit den ketel wordt weggezogen en zoo bewerkt, dat hij
zonder nadeel te veroorzaken door den schoorsteen kan ont-
snappen. Na 7 a 10 uur is de inhoud van den ketel gemalen
en in een droog poeder omgezet, dat direct als meststof
kan worden gebezigd. De
Podewils rendeeren wel, maar
de vetopbrengst is niet voldoende, daar het meel soms nog
18—20 pet. vet bevat, iets waardoor de wTaarde als meststof
niet wordt verhoogd.

Het nieuwste op dit gebied, mij bekend, is een combinatie
van de toestellen van
Otte en Hartmann. In een horizon-
taal gelegen ketel, met dubbelen wand, is een trommel met
doorboorde wanden aangebracht, welke om een horizontale
as draait en aan de buitenvlakte roerarmen heeft. In den
trommel wordt al draaiende het te vernietigen vleesch ge-
stoomd en wanneer later in den mantel stoom is gebracht
om de massa te drogen, zakken stukjes door de gaten in
den trommel en worden nu tusschen den heeten mantel en de
roerarmen fijn gewreven. Vet en lijmwater vloeien naar een
recipiënt, waar scheiding van beide plaats heeft. Het lijm-
water wordt naar een bijzonderen ketel gebracht „de v e r-
d a m p e r", waar door een spiraalsgewijze verloopende buis
stoom wordt gevoerd; het lijmwater wordt daardoor ingedikt
en de hiervan afkomstige damp wordt in den ketel gebracht
of bij het drogen in den mantel, zoodat dus, behalve mo-
gelijk in het begin, geen vocht wordt toegevoegd. Bijzondere
inrichtingen zijn aangebracht om de afgevoerde dampen ge-
heel te zuiveren. Dit proces levert groote besparing aan
brandstof en tijd, daar het geheel hoogstens 10 uur vordert.

Het vet wordt in den regel gebruikt bij de zeepfabricatie

-ocr page 438-

en brengt volgens Haefcke al naar de kleur 28 a 40 mark
per
100 Kg. op. De verkregen lijm heeft minder waarde,
maar het poeder kan, zooals reeds werd gezegd, voor ver-
schillende doeleinden worden gebruikt. Oorspronkelijk werd
het uitsluitend voor bemesting verkocht, maar in den laatsten
tijd is de prijs van kunstmest gedaald, zoodat het nu nog
berekend wordt op
8 a 10 mark per 100 Kg.

Bij de verbetering der machines en de meerdere zorg
aan het product besteed, verkrijgt men thans een poeder
dat men laat concurreeren met het
liebio\'sche of Kemme-
rich
\'sche vleeschmeel. Dit vleeschmeel is het restant bij
de vleeschextract-bereiding en bevat nagenoeg alle samen-
stellende deelen van het vleesch, uitgezonderd enkele zouten
en extractiefstolfen. In
1872 werd het als voedsel voor dieren
uit Fray Bentos in den handel gebracht. De eigenaardige
reuk er van, veroorzaakt door aanwezige vetzuren, maakt dat de
dieren in den beginne het niet zoo smakelijk vinden, maar
zij wennen er spoedig aan. De gemiddelde samenstelling
is
73 pet. proteïne, 12 pet. vet en 37 pet. aschbestand-
deelen, zoodat het weinig zouten bevat; het speelt in de
voeding bij vele onzer huisdieren en bij de vischteelt een
groote rol.

Het cadavermeel, op bovenbeschreven wijze bereid,
heeft als gemiddelde samenstelling
56 pet. proteïne, 16
pet. vet en 16 —18 pet. aschbestanddeelen, hoofdzakelijk
uit phosphorzuur en kalk bestaande. Uit reeksen van proeven
is gebleken dat men in dit meel een uitstekend voedings-
middel voor dieren heeft, mits vooral op het volgende wordt
gelet.

1°. Het lijmwater moet niet met het meel worden verwerkt,
want hoe meer lijm er in aanwezig is, des te sterker prik-
keling voor het digestie-apparaat.

2°. Maag en darminhoud moeten vooraf uit het cadaver
worden verwijderd, daar zij onnutte ballast zijn.

-ocr page 439-

3°. Men moet niet met te hooge temperatuur werken,
daar dit mogelijk op de verteerbaarheid van het eiwit een
nadeeligen invloed uitoefent.

Men is begonnen met het te gebruiken als voedsel voor
visschen en thans speelt het reeds een groote rol als
varkensvoer. Evenals vleeschmeel kan het cadavermeel
worden vermengd met andere stoif\'en, bijv. melasse en tot
koeken of biscuit worden bereid. Slechts één bezwaar wordt
er tegen gehoord en dat is de afkomst uit de vilderij, maar
waar dergelijke inrichtingen aan abattoirs zijn verbonden en
dus het woord „vilderij// niet wordt gehoord, zal de weerzin
wel spoedig afnemen.

Het product, verkregen bij de bewerking van dieren aan
besmettelijke ziekten lijdend, welke met huid en haar,
hoornen en hoeven, maag en darminhoud wrorden verwerkt,
kan alleen als bemestingsmiddel worden gebruikt.

Uit een hygiënisch oogpunt mogen we zeggen dat het
doel bereikt is, want thans wordt afgekeurd vleesch dat
men moeielijk kan kwijtraken, zóó dat het geen nadeel ver-
oorzaakt, zonder eenige schade en zelfs met winst, al is die
niet groot, bewerkt tot een goed voedingsmiddel.
UTRECHT, Augustus 1900.

VLEESCH MET NAPHTALINESMAAK,

door

K. HOEFNAGEL,

Directeur van het Abattoir te Utrecht.

Den 4den Juni 11. werd alhier ongeveer 200 Kg. versch
rundvleesch ter keuring aangeboden, afkomstig van een rund
in de gemeente Vianen geslacht en aldaar door een collega
voor de consumtie goedgekeurd.

-ocr page 440-

Het vleesch zag er zeer smakelijk uit; het was afkomstig
van een goed gevoed rund. Ik twijfelde er geen oogenblik
aan om het voor de consumtie toe te laten, te meer omdat
het behoorlijk was voorzien van een bewijs van herkomst
en keuring, afgegeven door een consciëntieus veearts.

Reeds eenige uren na de keuring maakten verscheidene
kleine vleeschhouwers queue voor mijn huisdeur en raadden
mij dringend aan de geheele hoeveelheid vleesch, zoo dit nog
mogelijk was, spoedig in beslag te nemen en te vernietigen.
Wat was er namelijk geschied?

De eigenaar en invoerder van het vleesch had terstond
na de goedkeuring aan eenige slagers alhier verschillende
stukken verkocht en wel zeer goedkoop. Dit wekte eeniger-
mate de achterdocht op van een dezer afnemers, welke het
bevreemdde 1°. dat de invoerder zelf het vleesch niet ponds-
gewijze uit zijn winkel verkocht, 2°. dat de prijs van derge-
lijk vleesch, afkomstig van een jong, vetgemest dier, zoo
laag was.

Deze afnemer nu had bij zijn thuiskomst onmiddellijk van
dit vleesch een stuk gebraden en het zichzelf en zijn gezin
voorgezet. Volgens hem proefden zij allen een zeer eigen-
aardigen smaak, welke volgens hem aan muskus deed denken.

Deze slager waarschuwde terstond zijn collega\'s, die
ook van dit vleesch hadden gekocht en sommeerden te zamen
den invoerder en eigenaar van de 200 Kg. rundvleesch,
om alles terug te nemen. Dit geschiedde in zeer korten
tijd, zoodat ik in de gelegenheid was om de geheele hoeveel-
heid vleesch, uitgezonderd een stukje dat reeds aan twee
gezinnen was verkocht, voorloopig in beslag te nemen en
aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Ik liet den vleeschhouwer C., die het vleesch had inge-
voerd, bij mij ontbieden en bemerkte terstond dat zijn
geweten niet zuiver was. Door hem werden de volgende
inlichtingen schoorvoetend gegeven.

-ocr page 441-

Des morgens vroeg was hij op een telegram naar Vianen
ontboden door den vleeschhouwer H. aldaar. Deze toonde
hem het bewuste vleesch, dat hij hem ten verkoop
aanbood.

Den vorigen avond, namelijk 3 Juni, den 2den Pinksterdag,
had H. een rund geslacht, dat volkomen gezond zou zijn
geweest. Toen nu den volgenden morgen vroeg vleesch van
deze koe aan vijf gezinnen was geleverd, kwamen in den
loop van den dag afgevaardigden van deze gezinnen met
het vleesch terug, omdat het oneetbaar was en naar carbol
smaakte. Bovendien was een vrouw, die alleen wat runder-
vet had gekocht en welke het voorrecht had eenige polder-
jongens en pension te hebben, woedend den winkel binnen-
gestormd, omdat haar kostgangers, die aardappelen en
gesmolten rundervet hadden moeten eten, haar hadden be-
schuldigd van vergiftigingsplannen, wat tot heftige tooneelen
aanleiding had gegeven. Goede raad was duur en daarom
besloot de vleeschhouwer H. het vleesch aan C. alhier te
verkoopen. Volgens hem was de bijzondere smaak alleen te
wijten aan het feit, dat de geslachte koe afkomstig was uit
Overschie en dus in het spoelingdistrict was gemest. Iedereen
weet, zoo redeneerde II., dat dit vleesch een eigenaardigen
smaak heeft en in een stad als Utrecht, waar zoo dikwijls
vee, afkomstig uit Schiedam en omstreken, wordt geslacht,
zou wel niemand er iets van merken.

Na deze mededeeling besloot ik terstond een stuk
van het vleesch te braden en het zelf te proeven.
Nauwkeurig bekeek ik eerst nog de geheele hoeveelheid,
bezag pleura, peritoneum en nieren (de andere organen
waren niet mede ingevoerd), liet de voornaamste lichaams-
lymphklieren opzoeken en doorsnijden, maar alles was vol-
komen normaal.

Een stuk biefstuk door mij gebraden, werd in kleine
stukken gesneden en hiervan werd zoowel door mij als door

-ocr page 442-

den collega, die allereerst het vleesch te Vianen had goed-
gekeurd, geproefd.

Na het flink te hebben gekauwd, proefde ik duidelijk een
zeer onaangenamen smaak, welken ik niet nader kan quali-
ficeeren, terwijl de bedoelde collega beslist een carbolsmaak
meende te herkennen.

Ik besloot nu de geheele hoeveelheid vleesch voor de
consumtie af te keuren en werd hierin nog versterkt, omdat
de beide gezinnen, welke in Utrecht ook van het vleesch
gekocht hadden, het reeds hadden teruggebracht met de
mededeeling, dat het wegens een carbolsmaak ongenietbaar
was en in de keel brandde.

Hierna begaf ik mij met een stuk biefstuk, versch uit
een achtervoet gesneden, naar professor
Wefers Bettink
alhier, met het verzoek dit vleesch voor mij te onderzoeken
en zoo mogelijk aan te toonen, waarmede het verontreinigd
kon zijn.

Met de meeste bereidwilligheid, waarvoor ik hier nogmaals
mijn oprechten dank betuig, onderzocht prof.
Wefers Bet-
tink
dit vleesch en deelde mij na eenige dagen het vol-
gende mede.

„De slotsom, waartoe het onderzoek van het vleesch heeft
geleid, is, dat het verontreinigd is met een vluchtige stof,
die met waterdamp destilleert.

Dat zij vluchtig is, volgt hieruit en ook uit het feit, dat
zij uit het distillaat van de biefstuk slechts sporadisch door
den reuk kon worden waargenomen. Phenol of kreosoot is
het beslist niet. De chemische reacties daarop zijn zeer
scherp en door deze kon geen spoor van die phenolachtige
stoffen worden aangewezen.

De reuk herinnert volkomen aan naphtaline en ook met
picrinezuur werden microskopisch naaldjes verkregen, zooals
naphtaline die geeft. Daar wij echter tot nu toe geen reactie
kennen, die naphtaline met zekerheid aanwijst, moet ik uit

30

-ocr page 443-

den reuk en de naaldjes vermoeden, dat de reuk afkomstig
is van naphtaline."

Nadat ik in het bezit was van dit schrijven, proefde ik
allereerst bij mijn apotheker een weinig naphtaline en moet
bekennen dat de smaak hiervan mij onmiddellijk deed den-
ken aan dien van het vleesch. In hoeverre hier echter
suggestie in het spel is, laat ik aan de appreciatie der lezers
van dit tijdschrift over.

Het vleesch werd vernietigd en begraven, zoodat bijna
niets van het geslachte dier in consumtie is gebracht. Even-
wel vertelde mij de slager H. in Vianen nog, dat hij
wekelijks vleesch naar een klant in Den Helder verzond en
ook van dit vleesch was ditmaal verzonden naar Den Helder.
Daar H. mij het adres opgaf van de dame, welke het
vleesch aldaar wekelijks ontving en het voor mij van belang
was te weten of ook zij iets abnormaals aan het vleesch
gemerkt had, richtte ik tot haar hierover een schrijven,
waarop zij mij o.a. dit mededeelde.

,,5 Juni ontvingen wij, evenals zoovele malen te voren,
een mandje met vleesch van den slager H. te Vianen. Bij
het openen kwam mij een reuk van carbol of zoo iets te
gemoet. Hoewel veronderstellende dat het mandje in het
goederenbureau wellicht bij dergelijk vocht gestaan kon
hebben, heb ik het vleesch toch gebraden. Nadat door mij
\'s middags aan tafel het vleesch was afgesneden en voorge-
diend, was de eerste vraag van alle heeren (ook hier werd
pension gehouden), of het vleesch in den gasmeter had
gestaan. Het was niet eetbaar en zij, die er nog iets van
gegeten hadden, konden den naren smaak niet verdrijven.

Hierop nam ik een kloek besluit en stuurde het mandje
met het gebraden vleesch terug. Aan de jus heb ik niets
kunnen merken en evenmin aan het kalfsvleescb, hetwelk
tegelijk met het rundvleesch in hetzelfde mandje verzon-
den was."

-ocr page 444-

Voor mij was het nu van het grootste belang te weten,
op welke wijze de verontreiniging met naphtaline had plaats
gehad. Ik begaf mij daarom allereerst naar den slager H. te
Yianen. Hier vernam ik dat door hem vier koeien waren
gekocht van den heer R. te Overschie. Bij de drie eerst
geslachte koeien was niets gemerkt, maar van het dier, dat
het laatste was gedood, vertoonde het vleesch den abnormen
smaak.

De koeien waren van Overschie naar Rotterdam te voet
geleid en hierna per Kuilenburgsche boot naar Yianen ge-
bracht. Volgens H was de koe volkomen gezond geslacht
en niet onder veeartsenijkundige behandeling geweest. De
stal te Vianen, waar het beest tot vóór zijn dood verblijf
had gehouden, was niet gedesinfecteerd, hetzij met carbol of
andere desinficientia, en naphtaline kwam nooit in huis.

Bij het openen van het dier was uit de lichaamsholten
ook geen abnorme reuk waargenomen, kortom niets deed
volgens H. vermoeden, dat het vleesch voor de consumtie
ongeschikt zou zijn.

Daar mijn bezoek in Vianen mij dus geen enkele aan-
wijzing kon geven, besloot ik den heer R. te Overschie op
te zoeken. Ook hier werd ik niets wijzer, hoewel de heer
R. mij met de meeste bereidwilligheid alle inlichtingen
verstrekte. Hij zelf was zoo goed gewTeest aan H. te Vianen
de koopsom te restitueeren, hoewel hij volstrekt niet de
overtuiging bezat dat het dier bij hem reeds op eenige wijze
met naphtaline in aanraking wras geweest. Noch in zijn
woning voor huishoudelijk gebruik, noch in zijn stallen was
naphtaline gebezigd. Ook waren de stallen niet voor korten
tijd schoongemaakt of met carbol gedesinfecteerd.

Bovendien onderzocht collega van Velzen te Schiedam
wekelijks het melkvee, omdat hij leverancier was van de
melk voor het stedelijk ziekenhuis te Rotterdam, en ge-
noemde collega, die mij vriendschappelijk alle gevraagde

-ocr page 445-

inlichtingen gaf, kon mij niet op het spoor brengen der
naphtaline-verontreiniging.

Mijn laatste hoop was nu gevestigd op de Kuilenburgsche
boot, waarmede het dier was vervoerd. Wellicht had het
dier tijdens het vervoer ■— zoo redeneerde ik — naast een
zak met blokjes naphtaline gestaan, zooals deze wel in den
handel worden gebracht, en zou de koe deze stof hebben
ingeademd, evenals dit — zooals algemeen bekend is —
wel eens voorgekomen is bij slachtdieren, welke in pas met
carbol ontsmette stallen hebben gestaan. Een schrijven,
gericht aan den kapitein van deze boot, werd terstond beant-
woord met de mededeeling dat geen naphtaline was ver-
voerd, en hierdoor verdween mijn laatste hoop om het spoor
machtig te worden.

Ik weet niet of sommige collega\'s in de runderpraktijk
naphtaline per os toedienen. Zoo ja, dan zou het wellicht
overweging verdienen hierop te letten in verband met de
mogelijkheid, dat na slachting het vleesch zou moeten worden
afgekeurd.

De omvangrijke literatuur, welke mij ten dienste staat,
heeft mij geen enkel geval aan de hand gedaan, waarbij
een verontreiniging van vleesch met naphtaline was be-
schreven.

Vermeld dient nog te worden dat de eigenaardige naphtaline-
lucht, ons allen zoo wel bekend, noch in verschen toestand,
noch nadat het vleesch gekookt of gebraden was, bij het
geslachte dier was waar te nemen.

Utrecht, 12 Augustus 1900.

-ocr page 446-

Korte mededeelingen en referaten.

Voorkomen van deeubitus door J. Remjpt Dz. In het begin
van mijn praktijk had ik, ondanks een zorgvuldige behandeling,
veel moeite met het zoogenaamd doorliggen van dieren (vooral
koeien), welke langer of korter tijd na een verlossing of ziekte
bleven liggen.

Bij toeval ontmoette ik bij een veehouder een koe welke bij
zeer warm weer reeds een week lang had gelegen en geen
enkele doorgelegen kuidplek vertoonde.

Na een vergeefsche behandeling van 4 weken werd de koe
geslacht, waarbij de huid, juist op plaatsen waar men gewoon
is deeubitus te vinden, volkomen gaaf was. Waar ik latei-
patiënten ontmoette, welke verlamd of slecht ter been waren of
zich bijv. plotseling lieten vallen, was mijn voorschrift: zorg dat
ge een dik
zandbed maakt van ongeveer | voet dik; het succes
was steeds prachtig. Een zandbed biedt alle voordeelen aan en
niet de minste nadeelen. De dieren liggen frisch, de urine zakt
ongemerkt weg, en den mest verwijdert men veel gemakkelijker
dan uit lang stroo. Door het zelf heen en weer woelen, komt
het dier steeds op een droge plaats. Met een spade is het bed
direct hersteld, kortom zooveel voordeelen, dat ik ieder collega
den raad geef het te probeeren.

Aangezien het voorkomen van een ziekte even belangrijk is
als het genezen en de reputatie van een dokter niet minder doet
verhoogen, meen ik vooral mijn jongeren collega\'s met dit be-
richtje een dienst te doen.

Ouder-Amstel, 18 Juli 1900.

De interne secretie van den testikel. — Aan een artikel van
Pruneau in het llecueil de médecine vétérinaire van 30 Juni 1900,
onder bovenstaanden titel, zij het volgende ontleend.

De testikel is een klierachtig orgaan met twee secreties: een
excrementitiëele: het sperma, en een recrementitiëele of interne.
Deze beide secreties zijn scherp van elkander gescheiden. Er

-ocr page 447-

komen krachtige individuen voor, die alle eigenschappen van
mannelijkheid bezitten en toch onvruchtbaar zijn (waarnemingen
van
Robin en Brown-Séquaud). Juvenalis verhaalt dat in het
oude Rome eunuchen voorkwamen, die door de Romeinsche dames
gezocht waren.

De mannelijkheid is dus niet gebonden aan de excrementitiëele
functie van den testikel. De chirurgie geeft daarvan afdoende
voorbeelden.
Bardeniiauer deed in 1850 de eerste methodische
epididymectomie bij een geval van primaire tuberculose van den
testikel. Deze operatie had geen atrophie van de testikels ten
gevolge; de geopereerden werden onvruchtbaar, doch waren niet
impotent.

Lode nam in 1891 bij hanen de testikels weg en plantte ze
bij dezelfde dieren onder de huid. In de meerderheid der gevallen
bleef het orgaan levend en vasculariseerde zich; de aldus geope-
reerde hanen werden geen kapuinen, doch behielden opgewekte
geslachtsdrift.

De veterinaire chirurgie levert menig voorbeeld van cryptor-
chide paarden, welke na wegneming van den sterk ontwikkelden
bijbal (dien men voor den bal had gehouden) opgewekte ge-
slachtsdrift behielden.

Uit al deze feiten volgt, dat de viriliteit afhankelijk is van
den testikel, zelfs wanneer deze beroofd is van zijn excrementi-
tiëele functie.

Wat betreft de productie van sperma vond Lode dat herhaalde
ejaculaties een verhoogde productie van spermatozoïden ten gevolge
hebben, maar dat deze vermeerdering een zekere grens niet over-
schrijdt; na vier ejaculaties in één namiddag constateerde de
schrijver dat het aantal spermatozoïden acht dagen lang vermin-
derd was.
Lode meent dat dan een resorptie van spermatozoïden
plaats vindt en dat wellicht aan de producten dezer resorptie de
viriliteit is toe te schrijven.

De interne secretie van den testikel is van groot belang; by
het jonge individu is de testikel nog slechts een genitaalklier
welke aan het opkomen is; zijn interne secretie heeft echter
reeds een verbazenden invloed. Wanneer men op dit oogenblik
den testikel verwijdert, zal zich dit aan het geheele organisme
openbaren (eunuchisme).

Wat gebeurt echter met de klier, indien men de excretie kunst-

-ocr page 448-

matig opheft door afbinding der vasa deferentia ? Talrijke onder-
zoekers hebben dit gedaan en kwamen tot liet besluit: de testikel
blijft zich ontwikkelen en gaat voort met de secretie van sperma-
tozoïden. Dit orgaan maakt dus een uitzondering op de wet in de
physiologie, dat de klieren atrophiëeren na onderbinding van haar
uitvoerbuizen. Wijl het sperma zich niet ophoopt, doch geresor-
beerd wordt, kwam
Pruneau op het denkbeeld om den invloed
van deze resorptie op het organisme te bestudeeren. Hij ver-
deelde zijn proefdieren in twee groepen: 1°. jonge dieren, waarbij
de spermatogenese nog niet aan den gang was, en 2°. dieren,
waarbij deze functie bestond.

Voor beide groepen koos hij honden, konijnen en cavia\'s; bij
een deel daarvan sneed hij de vasa deferentia af en onderbond
ze, bij een ander deel verrichtte hij castratie, en de overigen
dienden als getuigen. Hij kwam tot de volgende conclusies.

Het doorsnijden en afbinden der vasa deferentia vermindert
eenigszins de urine-secretie en brengt geen verandering teweeg
aan de prostata, althans bij een dier waarvan de pliysiologische
functies normaal zijn. Bij oude cavia\'s ontstond atrophie der
zaadblaasjes.

Wat betreft de werking op het geheele organismus, had de
operatie een belangrijke afneming van stikstof en ureum ten
gevolge; in beide groepen van experimenten nam men een ver-
mindering waar van de organische gedaante-veranderingen.

Omtrent het gewicht van het bloed bestond geen overeenstem-
ming bij jonge (sterke toeneming) en oude dieren (geringe afne-
ming). Het skelet nam door de operatie bij beide groepen in
gewicht toe.

De geslachtsdrift werd door de operatie beslist verhoogd, wat
vooral duidelijk was bij de konijnen en de cavia\'s.

Het doorsnijden en onderbinden der vasa deferentia schijnt
dus, door resorptie der spermatozoïden, overeenkomstige gevolgen
te hebben als de injectie van testikel-sap, zonder echter plotseling
te werken; het is een langzame, aanhoudende injectie.

W. C. S.

De toxiciteit van tuberculeuse melk ondanks sterilisatie. —

De melk van tuberculeuse moeders blijft volgens Michelazzi

-ocr page 449-

toxisch voor kinderen, die daarmede langen tijd worden gevoed.
De sterilisatie der melk van tuberculeuse dieren heeft geen ab-
solute waarde, omdat met de vernietiging van het tuberkelvirus
de toxische werking niet wordt opgeheven. Ook de bij 100°
gesteriliseerde melk van tuberculeuse dieren bewerkt bij voort-
gezet gebruik als voedingsmiddel een langzame chronische intoxi-
catie van het Organismus, zij veroorzaakt de karakteristieke febriele
verhooging. De melk van een gezond dier, bij een tuberculeus
individu geïnjiciëerd, heeft geen reactie ten gevolge.
(Giorn. della
r. Societä ital, d\'Jgiene,
1900, n°. 5; Der Thierarst, 1900, n°. 7.)

w. c. s.

De overgang van den tuberkelbacil by de voortteling. —

Volgens de onderzoekingen van Maffucci gaat bij de paring
van tuberculeusen tamelijk dikwijls de tuberkelbacil over in het
ei, in het semen en in de placenta. Bij het product der paring
openbaart zich cle intoxicatie door slechte ontwikkeling, abortus,
vroeggeboorte, sterfte en cachexie in het extra-uterine leven. De
embryonale weefsels begunstigen niet slechts de ontwikkeling
van den tuberkelbacil, maar praedisponeeren ook tot degeneratie
en tot vorming van een toxisch product, dat genoemde weefsels
doordringt.

De uit een geïnfecteerd ei voortgekomen kuikens bezitten een
grooter weerstandbiedend vermogen tegenover de in het embryonale
leven opgenomen tuberkelbacillen en kunnen ze eindelijk ver-
nietigen, wat niet het geval is bij de kippen, welke uit een ge-
zond ei zijn geboren ; deze worden door den tuberkelbacil besmet.

De nakomelingen van tuberculeuse ouders zijn niet in sterker
mate van het tuberkel-virus verdacht dan die van gezonde ouders;
het menigvuldiger optreden van tuberculose bij hen mag niet
worden toegeschreven aan een specifieke hereditaire praedispositie,
doch aan een familie-contagium. De erfelijke tuberculeuse intoxi-
catie kan men door goede hygiëne, zelfs door embryonale
intoxicatie verbeteren; onder gunstige hygiënische voorwaarden
kan men daarmede beterschap en eindelijk genezing verkrijgen.
De propkylaxis moet principieel het contagium vernietigen.
(Giornale della r, Societa ital. d\'Igiene, 1900, n°. h;Der Thierarzt,
1900, n°. 7.) W. C. S.

-ocr page 450-

Experimenten omtrent de infectiositeit van den bacillus
der borstziekte van de varkens. — De
verschillende meeningen
omtrent de infectiositeit van den bacillus suisepticus, alsmede
de belangrijkheid der nog open vraag of deze bacil op den
mensch kan worden overgebracht, gaven
Matthias Prettner
aanleiding om in het pathologisch-anatomisch en bacteriologisch
instituut van prof.
Hlawa te Praag onderzoekingen in te stellen.
Korten tijd geleden deelde
Tauper mede, dat twee slagersknechts,
nadat zij gewerkt hadden aan een varken dat aan borstziekte
was gestorven, door infectie met den bacillus suisepticus een
pustuleus exantheem hadden gekregen. In de puisten werd deze
bacil echter niet aangetoond; wel bevonden zich daarin coccen.

Prettner deelt zijn bacteriologische onderzoekingen en zijn
inentingen bij onderscheidene dieren mede in de
Zeitschrift für
Fleisch- und Milchhygiene
van Juli 1900, en komt tot de vol-
gende resultaten.

1°. De gevoeligste dieren voor den borstziektebacil zijn de
cavia en het varken.

2°. Het meest infectieuse materiaal is het peritoneale exsudaat
der ingeente dieren; wanneer dit peritoneaal wordt geënt, ver-
oorzaakt het zelfs den dood van groote honden (een diersoort
welke moeielijk te infecteeren is).

3°. Het gelukt niet om met dit zeer infectieuse materiaal
proefdieren langs huidwonden of per os te infecteeren.

4°. Ook de mensch kan met den bacillus suisepticus niet
worden geïnfecteerd door verwondingen aan de lichaamsopper-
vlakte.

Het moet worden aangenomen dat ook het vleesch van var-
kens, welke aan borstziekte hebben geleden, op den digestie-
tractus geen nadeeligen invloed kan uitoefenen. Het toelaten
van dit vleesch tot de consumtie is dus uit een wetenschappelijk
oogpunt gerechtvaardigd. W. O. S.

Nieuwere antiseptica by wonden der cornea. — Hauensciiild
onderzocht aan de universiteits-cliniek te Würzburg de werk-
zaamheid van verschillende antiseptica, als hydrargyrum oxycya-
natum, protargol, argentum nitricum en zuiver carbolzuur, bij
oppervlakkig geïnfecteerde hoorn vlies wonden. Daarbij bleek

-ocr page 451-

hydrargyrum oxycyauatuin het beste antisepticum te zijn; hier-
door konden, bij eenigen tijd voortgezette bespoeling onder hooge
drukking, virulente kiemen vrij zeker worden vernietigd. Verder
bleek, dat het door vele Ophthalmologen aanbevolen toucheeren
der zweren met zuiver carbolzuur, uit een bacteriologisch oogpunt
nuttig is te achten.

De werkiug van het protargol was niet in overeenstemming
met den hoogen prijs en de reclame welke voor dit middel is
gemaakt. (Dezelfde ervaring deed referent op, vooral bij subacute
en chronische Conjunctivitis van den hond.)
(Münch, med. Wochen-
schrift,
n°. 5, 1900; Monatshefte für prakt. Thierheilkunde, Band
XI, Heft
9.) W. C. S.

Première note sur la malaria des bovidés, par M. M.

M. Nicolle, Adil-Bey,

Directeur de Vinstitut de hactêriologie Chef de laboratoire.

de Constaniinople.

Onder dit opschrift ontving ik een ,,extrait des annales de
1\'institut Pasteur", waarvan ik een beknopt referaat wensch te
geven. Dit en nog twee artikelen over runderpest waren
aan het Nederlandsch en daarna aan ons Bestuur toegezonden
geworden door Dr.
StÈkoulis te Constantinopel. Bijgevoegd waren
2 fleschjes, elk inhoudende 10 gram serum in poeder, ter in-
enting van door pest aangetast vee. In een begeleidend schrijven
werd verzocht, indien mogelijk, proeven te nemen en van den
uitslag bericht te zenden. Prof.
Nicolle verklaart zich gaarne
bereid gratis serum te verstrekken.

Onder cle namen runderhaemoglobinurie (Babès), Texaskoorts
(Smiïh en Kilborüse en Maassen), rundermalaria, enz. bedoelt
men een en dezelfde aandoening, veroorzaakt door de pyrosoma
bigeniinum, een parasiet uit de groep der haemosporidiën. Thans
in vele landen waargenomen, is de ziekte het onderwerp ge-
worden van herhaalde onderzoekingen, en de laatst genomen
proeven door
Koch hebben getoond welk belang moet worden
gehecht aan deze runderziekte, welke zooveel overeenkomt met
de malaria van den mensch.

De meeste schrijvers nemen een acuten en een chronischen
vorm aan. Beide vormen worden beschreven. De symptomen

-ocr page 452-

mag ik als bekend veronderstellen na enkele referaten en vooral
na het interessante artikel over Texaskoorts in deel 23 van dit
Tijdschrift.

In vele landen hebben de inheemsche dieren een bijna absolute
immuniteit en vooral de jonge dieren zijn zeer weerstandbiedend.
De malaria heerscht vooral in moerassige streken en men is
overeengekomen, sedert de onderzoekingen van
Smith en Kocu,
dat de teken een voorname rol vervullen bij de besmetting.

Alleen runderen zijn vatbaar. Waar sommige onderzoekers de
infectie niet konden veroorzaken, is het buiten twijfel dat zij
zich hebben beziggehouden met inheemsche of met jonge dieren.
De verschillende geleerden die de runderpest in Oost-Afrika
bestudeerden, hebben dikwijls de pyrosoma aangetoond in het
bloed van zieke dieren. In Turkije werd dit ook waargenomen.
Soms verraadt de pyrosoma zich door min of meer kenmerkende
verschijnselen, doch in de meeste gevallen blijft hij latent.

Dan wordt een beschrijving gegeven van een epizoötie, welke
geheerscht heeft in Kutchuk-Tchiftlik onder melkvee,
ingevoerd
uit de Krim. Van de 120 dieren werden er 50 aangetast, 16
stierven. De gestorvenen waren drachtig öf oud of tuberculeus;
de jonge dieren bleven alle gespaard. Men zag 3 vormen: de
foudroyante, de acute en de chronische; de beide eerste steeds
doodelijk, de 3de gunstig verloopend.

Bij den eersten vorm geen voorafgaande verschijnselen; na
enkele oogenblikken van ongerustheid valt het dier en sterft het.
Bij de sectie vindt men ecchymosen op het peritoneum en ruptuur
van de milt.

Bij den 2den vorm: koorts, waarbij ophouden van de melk-
secretie, van het herkauwen, enz., verder zwakte en bleeke slijm-
vliezen. Het is een beeld van snel verloopende anaemie. Deze
vorm duurt 2 a 4 dagen. Men neemt haemoglobinurie waar in
verschillende intensiteit; soms is dit het eerste verschijnsel dei-
ziekte, gewoonlijk komt het den 2den of 3dsn dag. Bij de sectie:
groote milt, nieren hyperaemisch, bloed zeer arm aan kleurstof,
dikwijls helder of rosé.

Bij den 3den vorm eenige koorts, een weinig zwakte, gebrekkige
eetlust, nooit haemoglobinurie; genezing komt snel. Den parasiet
vindt men constant bij eiken vorm. Het bloed van een foetus
van 6 maanden had geen enkelen parasiet.

-ocr page 453-

Ent men geïmporteerde dieren met het virus, dan veroorzaakt
men gemakkelijk de natuurlijke aandoening. Daarentegen geeft
dezelfde enting bij inheemsche dieren slechts een lichte koorts.
Deze begint op den 5don tot den 8sten dag en duurt 2 tot 6
dagen. De temperatuur kan 41,5° zijn. De pyrosoma vertoont
zich van den 4den tot den 8sten dag en verdwijnt van den 8sten
tot den 16den.

Blijft immuniteit achter? Bij geïmporteerde dieren werden
geen proeven genomen. Bij inheemsche dieren geldt het meer
een kunnen verdragen dan het verkrijgen van een ware immuniteit.
Uit het veelvuldig voorkomen van pyrosoma bij natuurlijke of
experimenteele runderpest moet men besluiten dat een groot
aantal dieren den parasiet hebben in een latent stadium. De
parasiet bestaat dus bij de runderen, uiterlijk gezond, welke hem
verdragen, doch niet vernietigen. Een voorbeeld van weerstands-
vermogen van den parasiet in het latente stadium: een runduit
de Krim, 1-| jaar, is 27 Maart intraveneus geënt met c.c.
malaria-bloed. Het vertoont koorts en de parasieten. Men herhaalt
de inenting 30 Juni subcutaan met J c.c. runderpest-virus. Het
dier krijgt runderpest, doch vertoont te gelijker tijd de parasieten,
gedurende het leven en na den dood. Tusschen de beide infecties
was de gezondheid uitstekend. Het gewoon zijn van inheemsche
rassen aan het malaria-virus is onbegrensd. Men kan liters en
liters virulent bloed inspuiten, geheel ongestraft. Evenwel heeft
het serum, gedurende 2 a 6 weken verzameld, niet de minste
preventieve of curatieve kracht. Dit resultaat is weinig aanmoe-
digend voor de sero-therapie.

ïleeft kinine invloed? 10 gram per dag had geen resultaat bij
2 zieke dieren. Toch had het gewerkt; het aantal parasieten
was aanzienlijk verminderd en de meeste waren veranderd. Als
preventief middel kan kinine worden gebruikt.

Wat betreft de toxische werking van malaria-bloed, de cavia ver-
draagt zonder schade 5 c.c. normaal buffelbloed, peritoneaal inge-
spoten, sterft echter dadelijk na injectie van 1 c.c. malaria-virus.

S. de Lange.

-ocr page 454-

Etudes sur la peste Tbovine, par M M.

Nicolle. Adil Bey.

In 1897 werd door Zijn Excellentie Selim Pacha Melhamé,
Minister van Landbouw, aan bovenstaande onderzoekers opge-
dragen de runderpest te bestudeeren, een ziekte welke thans nog
in het Ottomaansche rijk zoovele offers eischt.

Wanneer men een virulente stof inent, welke ook en op welke
wijze ook, bij een rund van gevoelig ras — de dosis kan zeer
klein zijn — dan brengt men een ziekte voort, merkwaardig
gelijk aan zichzelf blijvende en in alle opzichten herinnerende
aan de verschijnselen van eruptie-koortsen.

Een nauwkeurig beeld wordt gegeven van de verschijnselen
vóór en na den dood van een geënt dier, geheel overeenkomende
met de beschrijvingen ons bekend. Subcutaan emphyseem ver-
scheen nooit en de milt was nooit vergroot. Nooit zag men
genezing, als een dier van gevoelig ras was ingeënt.

De meest voorkomende runderrassen in Turkije werden geënt.
De rassen van de Krim, Odessa, Aleppo, Egypte en Anatolië —
alle zwarte rassen — zijn zeer gevoelig; geregeld volgde na
inenting de dood. Het grijze ras van Roumenië, steppenras,
toonde zich daarentegen minder ontvankelijk of liever minder
regelmatig ontvankelijk; aan de eene zijde dieren welke sterven
aan de inenting of zelfs door eenvoudig in contact komen met
zieke dieren, doch aan de andere zijde dieren welke weerstand
bieden of een te genezen vorm der ziekte toonen. De gemengde
rassen (grauw en zwart) zijn zeker gevoelig.

Kunnen de grauwe rassen voordeel opleveren bij het bereiden
van serum, voor proefnemingen zijn ze geheel ongeschikt. Met
buffels konden nog geen proeven worden genomen; zij worden
gedurende epidemieën dikwijls aangetast.

Alles is virulent: vochten, ingewanden, uitwerpselen. Eén
druppel bloed infecteert een dier. In een enkel geval entte men
met ï(jlöo c,c\'» het dier bood weerstand, doch bij het optreden
der koorts bevatte het bloed het virus. Bij een grauw rund, op
weg van genezing, bevatte het bloed nog den 15den dag het virus.

Gedefibrineerd bloed, gefiltreerd door een filter van Chamber-
land
of een kaars van Berkefeld, toont zich onschuldig. Men
kan er niet mede enten. Humor aquaeus gedraagt zich evenzoo.

-ocr page 455-

De wijze van enting heeft geen invloed op de uitkomst en
evenmin de dosis. Twee graphisehe voorstellingen toonen duidelijk
aan, dat 4 liter bloed of één druppel hetzelfde resultaat geven.

Het weerstandsvermogen van het virus is zwak. Bloed, al of
niet gedefibrineerd, verliest snel zijn werkzaamheid. Het is onscha-
delijk geworden na 6 a 7 dagen op ijs; na 3 a 4 dagen bij
zomertemperatuur. 1 c.c. gedefibrineerd bloed, gemengd met 5 c.c.
gelatine, blijft op ijs 32 dagen werkzaam; na 60 dagen was
2 c.c. van het mengsel onwerkzaam geworden. Het bloed, in de
broedstoof geplaatst, houdt op virulent te zijn na 4 a 6 dagen.
Kinine heeft geen invloed op het virus. Duif, konijn en cavia
zijn onvatbaar. 5 c.c. virulent bloed ingespoten en den 5den dag
runderen met hun bloed geënt, geeft noch ziekte noch immuniteit.

Bij schapen kan men door inspuiten van een groote dosis, en
nog niet eens altijd, alleen een lichte temperatuursverhooging
veroorzaken. Spuit men subeutaan bij een schaap in 50 c.c. virus
en ent men den 5den dag 5 c.c. van het bloed bij een kalf, dan
kan dit sterven met de gewone verschijnselen of eerst na vele
(24) dagen of genezen. De passage door het schaap verhoogt dus
niet de virulentie. De geit is gevoelig; zij sterft ten minste in
de meeste gevallen. Bloed van ingeente geiten gaf aan kalveren
een aandoening welke dan doodelijk, dan niet-doodelijk was.

Texaskoorts (of beter runder-malaria genoemd) komt zeer
verspreid in Turkije voor, doch gewoonlijk latent. Het is dus
zaak de geïmporteerde van de inheemscke dieren te scheiden.
De geïmporteerden worden aangetast in sporadischen of epidemi-
schen vorm. Men verwart de ziekte nog al eens met miltvuur
(roode urine, plotselinge dood, groote milt, donker bloed). De
inheemsche dieren toonen geen kenmerkende teekenen van Texas-
koorts dan alléén, wanneer zy door runderpest zijn aangetast.
Ondanks vele microscopische onderzoekingen werd nooit de
pyrosoma bigeminum gevonden in het bloed van gezonde of ge-
zond schijnende dieren; na inenting met gemengd of zuiver
runderpest-virus daarentegen in groote hoeveelheid. Gemengd
virus is runderpestbloed dat haemosporidiën bevat. Het doet er
niet toe of het dier al of niet malaria-symptomen heeft gehad.
Als men met dit virus ent, draagt men èn de runderpest èn de
pyrosoma over. Maar terwijl de runderpest zich vertoont door al
haar verschijnselen, veroorzaakt de pyrosoma niets kenmerkends.

-ocr page 456-

Men ontmoet haar den 4den dag, of vroeger, in het bloed; dat
is alles. Een enkele maal zag men verschijnselen van Texaskoorts
naast die van runderpest.

Ent men grauw vee met gemengd virus, dan wordt weerstand
geboden aan de runderpest en de pyrosoma vertoont zich 3 a 12
dagen in het bloed. Hun bloed, onschadelijk voor een inlandsch,
is soms doodelijk voor een geïmporteerd dier. Een kalf uit de
Kriin, dat malaria-bloed had ontvangen, vertoonde koorts en de
parasieten van den 8sten tot den 16den dag Drie maanden later
geënt met zuiver runderpest-virus, stierf het aan runderpest, ter-
wijl het de pyrosoma vertoonde. Deze waren dus in een latent
stadium gebleven.

Bij inenting met zuiver runderpest-virus gebeurt het dikwijls
dat men de pyrosomen ziet verschijnen te gelijk met de runderpest-
verschijnselen; gewoonlijk geen malaria-symptomen. Ent men
steppenvee met zuiver virus, dan kan dit vee weerstand bieden
aan runderpest en pyrosomen vertoonen, overdraagbaar door enting.
Dit resultaat bewijst dat het runderpest-virus tegenover het ma-
laria-virus de rol vervult van opwekkend agens. Men weet niet
of andere aandoeningen deze vreemde macht bezitten.

Het blijft hier zeer moeielijk zuiver runderpest-virus te verkrij-
gen; de pyrosomen zijn bij bijna alle dieren in een latent stadium
aanwezig. Enkele dieren verdragen enorme hoeveelheden mala-
ria-bloed, maar hun serum heeft geen preventieve of curatieve
kracht.

Immuniteit tegen runderpest. Dieren, van de natuurlijke ziekte
hersteld, hebben een vaste en langdurige immuniteit. Zij kunnen
4, 8, 10 liter virulent bloed ontvangen zonder gedood te worden,
welke het ras of de leeftijd ook zij. De preventieve kracht van
het serum kan men aantoonen.

1. Serum en vervolgens virus. Het serum van dieren welke 4 liter
runderpestbloed hebben ontvangen, toonde zich preventief in een
dosis van 25 c.c. tegen een inenting met virulente stof vele dagen
daarna. De immuniteit duurt slechts enkele maanden.

2. Kolle en Turner verrichtten een dubbele injectie: aan
de eene zijde van het dier 0.5 tot 1 c.c. virus en aan de andere
zijde een hoeveelheid serum, met het doel de ziekte in lichteu
graad te doen ontstaan. De onderzoekers herhaalden de proef
dikwijls; kenmerkende verschijnselen van runderpest verschenen

-ocr page 457-

nooit. Gevoelige rassen vertoonden meestal koorts; als deze niet
verscheen, konden de dieren eenige dagen na de gelijktijdige
enting een groote dosis van het virus verdragen. Steppenvee
reageerde niet, werd echter ongevoelig voor intense infecties.

Bevatte het virus pyrosomen, dan vertoonden zij zich van af
den 4den dag in het bloed, zonder meer; geen verschijnselen van
Texaskoorts.

3. Virus en vervolgens serum. Serum, ingespoten vóór het
verschijnen van de koorts, toont zich werkzaam. Men moet de
dosis opvoeren tot 50 c.c. bij het einde van den 3den dag. De
aandoening wordt teruggebracht tot een gevaarlooze koorts. Ge-
durende een epizoötie kan men dus dieren, in het incubatie-
stadium, redden.

Curatieve kracht van hei serum. Bij reeds zieke dieren moet
men minstens 100 c.c. inspuiten. De kans op genezing vermindert
naarmate de ziekte in een meer gevorderd stadium is. Eén
injectie in groote dosis is beter dan herhaalde kleine hoeyeelheden,
en intraveneus is beter dan subcutaan. Natuurlijk ook doelmatige
verzorging, vloeibaar voedsel, enz.

Wanneer runderpest samengaat met malaria, is elke behande-
ling te vergeefs; eveneens bij tuberculeuse dieren.

Serum en virus gemengd. De weinige onderzoekingen op dit
punt gedaan, gaven geen voldoende resultaten.

Bereiding van het serum. Men verkrijgt serum van dieren
welke hersteld zijn van de natuurlijke ziekte of die immuun zijn
geworden, door welk middel ook. Het is voldoende hen in te
spuiten, in ééns of snel achtereen, 4 a 8 liter virulent bloed.
Men kan ook te gelijker tijd inspuiten 4 liter virus en 25 c.c.
serum; 15 dagen later is het bloed van het dier preventiet in
een dosis van 25 c.c. Veertien dagen na de injectie aderlaat men
en herhaalt dit gedurende 4 a 5 weken om de 5 a 6 dagen (dus
6 aderlatingen). Het serum van de 6do aderlating verschilt niet
in activiteit met dat van de lste.

Na de 6de aderlating spuit men opnieuw 4 L. in en na 14
dagen herhaalt men hetzelfde proces. Het serum wordt werkzamer
naarmate het dier langer onderworpen is aan de inentingen.

Het serum kan men goed bewaren, indien \\ pet. acidum phe-
nylicum wordt toegevoegd. Men verkrijgt het virus voor de
immunisatie door, na de dieren te hebben geïnfecteerd, hun

-ocr page 458-

bloed te nemen wanneer de temperatuur begint te dalen, dus
den 9den dag. De injectie veroorzaakt nooit abscessen. De slag-
ader-lating geschiedt aan de carotis; men vangt bet bloed op in
een vat, inhoudende een geconcentreerde solutie van kalium-
citraat. Dit anticoagaleerend zout, 3 °/ü0, vervangt bet gedefi-
brineerde bloed uitstekend.

Men gebruikte nooit dieren welke verschijnselen van Texaskoorts
vertoonden ; wel moest men dikwijls virus nemen waarin pjrosomen
waren. Natuurlijk worden de injecties aseptisch verricht; het bloed
wordt in 2 a 3 dagen geresorbeerd.

In een 2de opstel over runderpest worden besproken de epide-
miologie, de clinische verschijnselen en de serotherapie.

In de inleiding wordt gezegd, dat alle runderrassen en ook
de buffels gevoelig zijn voor de ziekte; dat gespaard blijven
schapen, geiten (?), vai\'kens, enz. Ook de kameel is onvatbaar.
Drie groote epidemieën werden waargenomen en worden nauw-
keurig, wat tijd en plaats betreft, beschreven. Steeds kon men
constateeren dat de ziekte zich verbreidt door direct contact,
door zieke dieren, door personen die hen verzorgen, enz. Even-
eens door voedsel. Insecten, bodem en water schenen geen invloed
te hebben. De clinische vormen worden beschreven, overeen-
komende met de ons bekende symptomen. Jonge dieren sterven
soms zonder andere verschijnselen dan koorts en matheid. Bij
bijna alle aangetaste dieren werden pyrosomen in het bloed
gevonden.

Een instructie voor het gebruik van serum wordt gegeven.
De temperatuur opnemen bij alle dieren in de besmette streek.
Zij, welke een temperatuur hebben van 40° of hooger, worden
als ziek beschouwd, al of niet symptomen vertoonende. De anderen,
zonder koorts, zijn verdacht. Deze kunnen gezond zijn of in het
incubatiestadium verkeeren.

Algemeene regel is dan: inspuiten met 25 c.c. serum, tempe-
ratuur opnemen den 3den en 5den dag. Blijft het dier zonder
koorts, dan is de enting geëindigd; stijgt de temperatuur tot of
boven de 40°, dan herhaalt men de injectie. Bij uitzondering,
als men de dieren niet kan controleeren, spuit men 50 c.c. in
ééns in. Deze eenvoudige en snelle behandeling kost echter
veel serum.

Zijn de dieren reeds ziek, dan hangt het van het stadium der

-ocr page 459-

ziekte en van het ras van het dier af, hoeveel zal worden inge-
spoten. De injecties bedragen van 100 tot 300 c.c.

Statistieken worden overgelegd waaruit duidelijk blijken de
gunstige resultaten bij het gebruik van het serum.

Paramaribo, Juli 1900. S. DE LANGE.

Abattoir te Amsterdam. — Aan het verslag over 1899 om-
trent abattoir en veemarkt te Amsterdam is het volgende ontleend.

Ter veemarkt werden aangevoerd: 23964 runderen. 8120 kal-
veren, 10154 nuchtere kalveren, 968 schapen, 6368 lammeren,
49033 varkens, 167 biggen en 4 paarden.

In het abattoir zijn geslacht: 35817 runderen, 18077 kalveren,
12945 nuchtere kalveren, 4382 schapen en geiten, 53017 var-
kens, 3346 paarden (waarvan 1727 rechtstreeks uit Groot-Brit-
tannië zijn ingevoerd) en 4 ezels. Hierbij waren voor
export
bestemd: 173 runderen, 610 vette kalveren, 2117 nuchtere kal-
veren en 287 varkens,

Ingevoerd werden: van runderen: 1403^ dieren, 70 voet,
67192 Kg. vleesch, 2731 Kg. vet en 1422551 Kg. afval; van
vette en graskalveren: 240| dieren en 9 voet; van nuchtere
kalveren: 429 dieren; van schapen en geiten: 192 dieren en
7904 Kg. vleesch; van varkens: 62 dieren en 5946 Kg. vleesch
en reuzel; van paarden: 112 dieren en 18 Kg. vleesch.

Afgekeurd werden: 619| runderen, 70 kalveren, 13 schapen,
3 geiten, 988 varkens en 168 paarden. Wegens
tuberculose wer-
den afgekeurd: van de runderen 14.66 pet., van de kalveren
0.27 pet., van de varkens 3.58 pet. Het vleesch van de wegens
tuberculose afgekeurde dieren is:
gezouten van 443 runderen, 12^ kal-
veren, 896 varkens;
gesteriliseerd van 103 runderen, 4^ kalveren,
6 varkens, 1 paard;
vernietigd van 4 runderen, 2 kalveren, 36
varkens en 3 geiten. Van om andere redenen dan tuberculose
afgekeurde dieren is het vleesch:
gezouten van 12 runderen,
1 kalf, 1 schaap, 20 varkens en 16 paarden;
gekookt van 81f
rund, 10 kalveren, 2 schapen, 3 varkens en 47f paarden;
vernietigd van 18 runderen, 55 kalveren, 12 schapen, 28 varkens
en 117J paarden.

-ocr page 460-

Bg 4 aan. het abattoir geslachte varkens werden trichinen ge-
vonden.

De ontvangsten bedroegen f 185232.14, de uitgaven f S7355.625,
zoodat er een saldo voor rente en aflossing overbleef van
f 97876.51*. v. E.

Keuring van vee en vleesch te Leiden over 1899. — Uit

het verslag dier keuring, opgemaakt door Dr. D. A. de JoxNG Jzn.,
Inspecteur der vee- en vleeschkeuring aldaar, is het volgende
overgenomen.

Geslacht werden: 34 stieren, 32 ossen, 3625 koeien, 2108
vette kalveren, 80 graskalveren, 760 nuchtere kalveren, 183
schapen, 422 geiten, 5581 varkens en 138 paarden.

Ingevoerd werden: 65 halve dieren en 38713.5 Kg. rundvleesch,
12 halve dieren en 17031 Kg. kalfsvleesch, 4 halve dieren en
30 Kg. nuchter kalfsvleesch, 42 halve dieren en 337 Kg. scha-
penvleesch, 18 halve dieren en 2.5 Kg. geiten vleesch, 48 halve
dieren en 2489 Kg. varkensvleesch, 1190 halve dieren en 85.5
Kg. paardenvleesch, 1756 zijden buitenlandsch en 1622 zijden
inlandsch spek, 3768 buitenlandsche en 4447 inlandsche hammen,
13004.25 Kg. gerookt rundvleesch, 727 Kg. gerookt paarden-
vleesch en 39326.5 Kg. worst.

Afgekeurd werden: 20 runderen, 1 vet kalf, 1 graskalf, 30
nuchtere kalveren, 10 schapen, 1 geit, 17 varkens, 9 paarden.
Van volwassen runderen: 9 i borst- en 40 buiksingewanden, 904
longen, 150 levers, 5 harten, 8 milten, 29 nieren, 10 baarmoe-
ders, 90 uierhelften, 11 tongen, 12 koppen, 105 ongeboren
vruchten en 1273.65 Kg. rundvleesch; van kalveren: 56 borst-
en 51 buiksingewanden, 62 longen, 10 levers, 1 hart, 1 milt, 7
nieren, 19 koppen en 33 Kg. vet kalfsvleesch; van schapen: 2
borst- en 1 buiksingewanden, 20 longen, 19 levers, 3 ongeboren
vruchten en 45 Kg. vleesch; van geiten: 7 longen, 6 levers, 2
ongeboren vruchten en 4 voet vleesch; van varkens: 55 borst-
en 37 buiksingewanden, 556 longen, 136 levers, 1 hart, 48
milten, 16 nieren en 479.3 Kg. vleesch; 104.5 Kg. paardenvleesch;
4 zijden en 189 Kg. inlandsch spek; 4 buitenlandsche en 3
inlandsche hammen; 11.85 Kg. gerookt rundvleesch; 25 Kg.
gerookt paardenvleesch en 15 Kg. versche worst.

-ocr page 461-

Hieronder werden wegens tuberculose afgekeurd: van runderen:
14 geheele dieren, 85 borst-, 36 buiksingewanden, 814 longen,
57 levers, 2 liarten, 7 milten, 17 nieren, l baarmoeder;, 5 tongen,
6 koppen en 1141.25 Kg. vleesch; van
halveren: 1 borstingewanden,
6 longen, 1 hart en 1.5 Kg. vleesch; van
varkens: 7 geheele
dieren, 51 borst- en 34 buiksingewanden, 414 longen, 131 levers,
45 milten, 4 nieren, 384.6 Kg. vleesch; 1 geit; 1 paard.

In het geheel werd d.e ziekte geconstateerd bij: 1 stier (2.94 pet.),
470 koeien (12.96 pet.), 3 vette kalveren (0.14 pet.), 1 graskalf
(1.25 pet.), 1 geit (0.23 pet.), 275
varkens (4.93 pet.) en 1 paard
(0.72 pet.). De toestand is dus wel iets gunstiger dan het voor-
gaande jaar toen de cijfers voor koeien en varkens respectievelijk
20.57 en 5.36 pet. bedroegen. Bij het ingevoerde vleesch werd
bij 893 keuringen van rundvleesck 66-maal (7.39 pet.) tuberculose
geconstateerd, bij 20 keuringen van varkensvleesch 6-maal (30
pet.) en bij 146 keuringen van vet kalfsvleesch 1-maal (0.68 pet.).

Van besmettelijke ziekten (wet van 20 Juli 1870) werden
waargenomen: mond- en klauwzeer 3 gevallen, vlekziekte 2
gevallen.

Wegens overtreding der verordening werden 31 processen-
verbaal opgemaakt; in één geval volgde vrijspraak, in een ander
ontslag van rechtsvervolging, bij de overige veroordeeling, waar-
van bij uittreksel melding werd gemaakt in een der plaatselijke
bladen.

Uit het verslag van den gemeente-veearts te Leiden, Dr. D. A.
de Jong Jzn. blijkt, dat onderscheidene malen op de markt mond- en
klauwzeer bij runderen was geconstateerd en dat verder om de
volgende redenen dieren van de markt werden verwijderd :
koeien :
actinomycose 1, actinomycose en tuberculose 1, cachexie 5,
diarrhee 1, mastitis 1, tuberculose 24, tympanitis 1, uiertubercu-
lose 1, wratten 1;
stieren: haematoom 1, tuberculose 1; vaarzen:
tuberculose 4; pinken: cachexie 1, tuberculose 1; vette kalveren:
rachitis 2; graskalveren: arthritis chronica 1, cachexie 1, tubercu-
lose 2;
nuchtere kalveren: prolapsas recti 1; schapen: cachexie 1,
eczeem 1, hernia 3, mastitis gangraenosa 1, paralyse 3, perognathie
1, peromelie 1, prolapsus uteri 1;
geiten.- tuberculose 1.

v. E.

-ocr page 462-

Mededeelingen van liet Hoofdbestuur.

Tot leden der Algemeene afdeeling zijn aangenomen de vee-
artsen :
P. H. J. Gasille te Vlissingen, A. van de Sande te
Groede,
M. de Ridder te Zuilen, D. Hubertus te Alfen a/d Rijn,
G. W.
Brink te Nijbroek, J. C. E. van Looveren te Zundert,
J. Flohil te Rijsoord, J. H. Picard te Utrecht, D. Muller te
Loppersum, W. C.
van de Stolpe te Capelle (Zeeland), D. L.
Bakker
te Haarlem, G. A. van Lier te Utrecht, F. W. Kempen
te Amsterdam, C. M. van Rooijen te Loenen (Utrecht), W,
Stuurman te Utrecht en H. J. van der Schroefe te Utrecht.

Mededeelingen uit de Vergaderingen der
afdeeling Utrecht.

De behandelde onderwerpen in 1898 werden steeds door de
sprekers in bet Tijdschrift gepubliceerd:

1°. Een geval van ren fissus door D. A. de Jong (zie deel
25, pag. 257).

2°. Voordracht over de casuïstiek en de aetiologie der extra-
uterine graviditeit door M.
G. de Bruin (zie deel 25, pag. 247).

3°. Voordracht over den oogspiegel en de schaduwproef van
Cuignet door Dr. D. J. van der Plaats (zie deel 26, pag. 1).

De onderwerpen op de afdeelingsvergaderingen in 1899 be-
handeld, zijn:

Het blijven zitten van vreemde voorwerpen in den slokdarm.

De heer de Bruin is altijd huiverig om bij het blijven steken
van bietenkoppen in den slokdarm bij het rund, deze door te
stooten. Men heeft meestal meer succes met een afwachtende
therapie of men tracht, met de hand, het voorwerp per os te
verwijderen. Bij een voorkomend geval had spreker slokdarmsnede
gedaan en kon toen, met den vinger door het kleine wondje
dringende, het voorwerp naar boven drukken en door den mond
verwijderen.

De heer Anker vermeldt door slokdarmsnede twee runderen te
hebben gered, terwijl de heer
Gravenhorst steecis succes heeft
door met geweld door te drukken, zelfs bij varkens. Door den
heer
Hoogland te Zeddam wordt bij deze laatste dieren, direct

-ocr page 463-

slokdarmsnede gedaan onder chloroform-narcose, steeds met gunstig
gevolg. De heer
de Jong omwikkelt den knop van de sonde met
jute of een doekje, wanneer hij merkt dat deze langs het voor-
werp afglijdt en meestal gelukt dan de operatie.

Ly mp ho-endothel i o o m.

De heer D. A. de Jong nam een gezwel weg van 155 gram,
dat los in het onderhuidsche bindweefsel zat bij een Gordon
Setter. Bij microscopisch onderzoek bleek bet stroma uit bind-
weefsel te bestaan, waartusschen de cellen van het gezwel, welke
uit holten schijnen te voorschijn te komen, hun oorsprong nemende
uit het endothelium. Daar epitheliomen in het onderhuidsche
bindweefsel bij dieren nog nergens beschreven zijn, was spreker
huiverig uitspraak te doen en verzocht prof. Dr.
Siegenbeek van
Heükelom
om advies, die het na onderzoek verklaarde te zijn
een lympho-endothelioom.

Typhlitis.

Dr. Hamburger las in de Semaine médicale een clinische les van
Dieulaeoy over typhlitis. Patiënten hadden ontsteking van den
blinden darm en honderden abscessen in de lever, waarin reine
culturen van bacterium coli. Hierbij trof hem het gebruik van
het woord absces, wat aanleiding kan geven tot verwarring.

Een absces toch is een cellige infiltratie, waaraan ten grond-
slag ligt infectie met ettercoccen welke het weefsel vernielen op
de wijze zooals de pyogenes aureus dat doet. Nu gaat men lang-
zamerhand alle cellige infiltratie absces noemen; daar de lagere
organismen welke in het geval van
Dieulafoy de cellige infil-
tratie veroorzaakten zeer zeker het weefsel niet vernielen, mag
hier niet van absces worden gesproken. Dr.
de Jong gaat
met deze redeneering niet mede, daar het begrip absces reeds
bestond vóór men de lagere organismen kende; het was een
holte in een weefsel, gevuld met een massa op witte bloed-
lichaampjes gelijkende cellen, welke een eigenaardige degene-
ratie hebben ondergaan. Eerst later is gebleken dat deze
eigenaardige degeneratie ontstond door inwerking van lagere
organismen.

Scherpe voorwerpen in de maag bij het rund.

De heer Anker behandelde een pink met verschijnselen van
boegkreupelheid. Na eenige dagen smeren, vertoonde zich ter
plaatse een absces, waaruit bij opening een stopnaald kwam.

-ocr page 464-

Deze heeft vermoedelijk van uit de maag, door de borat, haar
weg gevonden.

De heer de Bruin nam bij een koe verschijnselen waar van
traumatische pericarditis, welke na eenige dagen verdwenen. Vier
weken later vertoonde zich achter den linker elleboog een zwel-
ling met emphyseem, waaruit na insnijding een vingerlang been-
stuk te voorschijn kwam en een stopnaald was te voelen. Bij
de pogingen deze te vatten, verdween ze en kon niet worden
terug gevonden. Het dier herstelde en leefde nog vele maanden
in bloeiende gezondheid.

De heer van Esveld zag in één jaar tijds 4 naalden aan den
elleboog te voorschijn komen.

De heer Schimmel herinnert dat Goosens een geval heeft
beschreven waarbij het vreemde voorwerp een langen weg door
het lichaam had afgelegd zonder eenige abscesvorming. Zoodra
het vreemde voorwerp onder de huid komt, volgt abscesvorming;
waarschijnlijk dat hij het gaan liggen, of door de ademhaling,
de punt de huid doorboort, waarbij micro-organismen worden
opgenomen welke ettering veroorzaken.

Scheren bij het paard.

De heer Anker behandelde een paard met verschijnselen van
dampigheid, welke
ïou ernstig waren dat het dier na 15 minuten
rijden asphyctisch op den grond viel. Niets hielp totdat het paard
geschoren werd (wat bij den vorigen eigenaar steeds geschiedde)
en van stonde af aan was het dier volmaakt gezond en voor alle
werk geschikt. Na een jaar vertoonden zich dezelfde verschijn-
selen weer, welke echter na het scheren direct verdwenen.

Bestaat er intermitteerende cornage ?

De heer Schimmel heeft een dergelijk geval waargenomen,
ook
Gerlach heeft er over geschreven. Piepende damp is een
collectiefnaam; er kunnen tumoren in het spel zijn; ook wan-
neer een paard zich zeer nerveus maakt en bij voeding met
enkele stoffen kan tijdelijk cornage optreden.

Periodiek verliezen van staart en maanharen heeft de heer
van Klaveren waargenomen bij een veulen. Bij de haarwisseling
was het dier telkens een paar dagen ziek, verloor al zijn haren
uit staart en manen, welke later weer aangroeiden.

Be operatie van Bosi door W. C. Schimmel (zie deel 26, pag.
152).

-ocr page 465-

Acute primaire darmtuberculose.

Dr. D. A. de Jong demonstreerde een geval van tuberculose
bij de kat. Bij sectie bleken de mesenteriaalklieren zeer vergroot,
de inhoud was kruimelig. Volgens de methode
Ziehl-Gabbet ge-
kleurde dekglas-praeparaten gaven massa\'s tuberkelbacillen te zien.
De mediastinaal- en borstbeensklieren waren mede aangedaan. Aan
de organen was microscopisch niets waar te nemen. De darmen
zaten vol zweren en vele
peyer\'sche plaques waren aangetast.
De kat was afkomstig van een slager en een jaar in zijn bezit;
zij werd gevoed met brood, melk en soms een stukje vleesch.
Vier weken vóór haar dood had de eigenaar een koe geslacht,
lijdende aan tuberculose, en daarvan de kat gevoederd. Vijf dagen
na het gebruik was het dier ziek geworden, gaan kwijnen en
was het gestorven.

Hgdrallantois bij het rund, door M. G. de Bruin (zie deel 27,
pag. 1).

Kalfziekte en acute puérperaal-septicaemie.

Meermalen werd dit onderwerp besproken, en telkens bleek dat
cle clinische differentiëel-diagnostiek zeer moeielijk was. Bij sectie
vond men enteritis, petechiën op het hart, sugillaties in de
submucosa van den uterus en parenchymateuse ontsteking van
lever en nieren. Bij noodslachting zijn deze verschijnselen echter
lang niet altijd aanwezig.

De afdeeling heeft de wenschelijkheid uitgesproken, dat het
onderzoek in deze zaak, welke van zoo groot belang is voor den
landbouw en de vleeschkeuring, met kracht wordt aangepakt.

Onderkenning van tuberculose door sputum-onder zoek.

Dr. D. A. de Jong vindt de methode van Dr. Poels om sputum
op te vangen voor onderzoek op tuberculose niet practisch. In
drie gevallen heeft spreker dit onderzoek met succes kunnen doen
uit sputum, door hem verzameld van de neusgaten of van muren.

Onderzoek met tuberculine.

Dr. D. A. de Jong spreekt de wenschelijkheid uit dat dagen vóór
de injectie temperatuursbepalingen plaats hebben. Veelal wordt
opgegeven dat de maximum-temperatuur optreedt pl.m. 15 uur
na cle injectie, doch dikwijls heeft hij die stijging pas waarge-
nomen 18—21 uur daarna. I4et is dus noodig tot 24 uur na
de injectie te blijven doorgaan met temperatuursopnemingen.

Tuberculose bij het paard (zie deel 27, afl. 2).

-ocr page 466-

Tannalbine.

Met veel succes werd bovenstaand geneesmiddel door velen\'
aangewend bij chronische diarrhee, vooral bij het paard. De dosis
bedroeg 2-maal daags 5 gram; meestal ziet men na gebruik van.
25 gram herstel optreden.

Tdsl, 10 Augustus 1900.

De Secretaris:
H. J. C. VAN LENT.

BIBLIOTHEEK

VAN HOLLANDSCHE VEEARTSENIJKUNDIGE WERKEN.

(18^ vervolg.)

Van den heer W. O. Schimmel te Utrecht:

X, De Zeeuwsche boer moet zich niet toeleggen op het fokken
van remonte-paarden
(Landbouwcourant van 5 April 1885).

Is droog voedsel volstrekt noodzakelijk ter verkrijging van
zuivere melk voor kinderen (Landbouwcourant van 18 Novem-
ber 1886)?

Is het strooien van zout bij gevallen sneeuw nadeelig voor de
beenen cler paarden (Landbouwcourant van 19 Juni 18S6)?

H. J. Carsten en Menno O. Gratama (Hoofdbestuur van bet
Genootschap ter bevordering van den Landbouw in Drenthe),
Hooibroei en de middelen ter voorkoming daarvan (Provinciale
Drenthsche- en Asser-Courant van 14/15 Juni 1886).

G. J. Hengeveld, De Hereford volbloedstier «Succes» (Land-
bouwcourant van 3 Januari 1878).

II. F. Bultman Hz., Een en ander over kalvervoedering (Maand-
blad van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw 1886 n°. 3).

W. C. Schimmel, Verbetering van ons paardenras (Maandblad
van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw 1886, n°. 3).

Idem, Iets over de verpleging der hoeven bij trampaarden (De
Locomotief 1887, n°. 25).

Idem, Stroomatras of turfstrooisel (Militair Blad, n°. 22 van
30 November 1885)?

-ocr page 467-

J. J. Hinze, Een woord over liet turfstrooisel (Militair blad, n°. 23
van 15 December 1885).

Idem, Nog eens — Stroomatras of turfstrooisel (Militair Blad,
n°. 24 van 31 December 1885).

J. L. G. Cayaux, Nog iets over turfstrooisel (Militair Blad van
21 en 31 December 1885).

X, De verzorging van het militaire paard (Militair blad, n°. 18
en 19 van 1885).

W. C. Schimmel, Het gebruik van hoef zalven (Militair Blad, n°. 3
van 15 Februari 1886).

W. J. D. van Iterson, Oogziekte en zonneschijn en hetzelfde
onderwerp door «een lezer» (Landbouwcourant van 23 Februari
en 15 Maart 1888).

Trichinenziekte, verslag van den waarnemenden geneeskundigen
inspecteur voor Zeeland over de in 1887 voorgekomen gevallen van
trichinosis te Goes (Middelburgsche courant van 23 Februari 1888).

W. C. Schimmel, Winterbeslag van W. A. H. van Horsen
(De Locomotief 1888, n°. 32).

Nog eens : «de sanoped horse slioe» en iets over vetten voor
hoeven (De Locomotief 1887, n°. 18).

Union internationale permanente des tramways.

A. Het leger voor trampaarden.

B. De arbeid van trampaarden.

C. De voeding van trampaarden (De Locomotief, nos. 32, 33,
45 en 46 van 1887).

Aankoop van paarden voor het leger in de provincie Gelderland.
Behandeling van dit punt in het Hoofdbestuur der Geldersche
Maatschappij van Landbouw (Mededeelingen en berichten der
Geldersche Maatschappij van Landbouw 1884, I).

Rapport der Commissie tot verbetering van de paardenfokkerij
in Gelderland (Mededeelingen en berichten der Geldersche Maat-
schappij van Landbouw 1884,
II).

Over het type-paard en rapport omtrent de keuring te Arnhem
(Mededeelingen en berichten der Geldersche Maatschappij van
Landbouw 1885, H).

Het Nederlandsche rundvee-stamboek en Is het wenschelijk de
fokkerij van remonte-paarden aan te moedigen ? Dit laatste onder-
werp ingeleid door den heer H.
O. Reimees (Mededeelingen en
berichten der Geldersche Maatschappij van Landbouw 1885, II).

-ocr page 468-

De positie der militaire paardenartsen, door een burger-
veearts (Nieuwe Rotterdamsche Courant van 14 Maart 1900).

W. C. Schimmel, Het kruisen van ons paardenras met Olden-
burgsche hengsten
(Landbouwcourant van 1887, n°. 67).

Idem, Stierenkeuringen (Landbouwcourant 1875, n°. 53).

Idem, Paardenfokkerij en de hengsten op de tentoonstelling te
Dordrecht (Landbouwcourant 1874, n°. 40).

van Meurs, De trampaarden-kwestie in Rotterdam (De Contro-
leur van 10 Februari 1900).

H. C. Rëimers, Over verloskunde. Verslag eener voordracht
gehouden te Andelst. Betuwseh dialect (Nieuwe Rotterdamsche
Courant van 28 October 1899).

Dr. D. A. de Jong Jzn,, Oprichting van stedelijke abattoirs.
Verslag eener voordracht gehouden te \'s-Gravenhage (Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 20 Februari 1900).

D. A. de Jong Jzn., Over vertegenwoordiging van de veeartse-
nijkunde
in den centralen gezondheidsraad, naar aanleiding van
het verslag der Algemeene vergadering van de Maatschappij ter
bevordering der Veeartsenijkunde, opgenomen in de Nieuwe
Rotterdamsche Courant van 24 September 1899 (Nieuwe Rotter-
damsche Courant van 26 September 4899).

F. W. van Dulm, Over het vee en den dracht en over de op-
fokking
van het kalf. Verslag eener voordracht gehouden te
Renkum (De Betuwe van 17 Februari 1900).

J. H. Rutgers, Verlossingen bij paarden en koeien. Verslag
eener voordracht gehouden te Heteren (De Betuwe van 6 Ja~
nuari 1900).

H. C. Reimers, Eerste hulp bij verlossingen en verpleging van
dragende of pas gebaard hebbende
dieren (De Betuwe van 6
Januari 1900),

A. A. Barendregt en D. van Stolk, Dierenbescherming in Rot-
terdam (Nieuwe Rotterdamsche Courant van 29 Juni, 4 en 6
Juli 1900).

Van Heeren Burgemeester en Wethouders te Utrecht:

Teekeningen en bestek van het abattoir, in deze gemeente op
te richten.

Van den heer F. M. de Leur te Weesp:

J. R. Kuperus, Geschiedenis van het Friesche rundveeslag. Met

-ocr page 469-

beschrijving van zijn eigenschappen en aanwijzing van de middelen
waardoor het kan worden veredeld. Bekroond antwoord op de,
door de Commissie belast met het beheer van het
BuMA-legaat,
uitgeschreven prijsvraag. Met 24 afbeeldingen. Leeuwarden, R.
van der Velde z, j. (1898).

Van den heer W". van der Burg te Soerabaja;

W. va.n der Burg, Haamschavingen bij artilleriepaarden (Vee-
artsenijkundige Bladen, deel XII, afl. 3).

Van den heer F. W. van Dulm te Arnhem:

Verslag der vee- en vleeschkeuring te Arnhem over 1899.

Verslag der Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in
Gelderland aan beeren aandeelhouders over 1899.

Verslag der Commissie tot bevordering der paardenfokkerij over
het jaar 1898 aan beeren Gedeputeerde Staten der provincie.

Verslag der Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in
Gelderland, omtrent haar handelingen en lotgevallen in het
jaar 1899.

Van den heer D. van der Sluijs te Amsterdam:

D. van der Sluijs, Versuche über die Schädlichkeit des Flei-
sches tuberkulöser Tiere
(Zeitschrift für Fleisch- und Milchhygiene
1899, Heft 1).

Van den heer Dr. W. P. Ruijsch te \'s-Graveuhage:

Dr. W. P. Ruijsch, Het pestgevaar (Overdruk uit het Tijd-
schrift voor sociale hygiëne en openbare gezondheidsregeling
1899, afl. 7).

Idem, Verslag aangaande het IVde Congres voor tuberculose,
gehouden te Parijs 1898.

Van den heer J. Wester te Alkmaar:

Discussie in den gemeenteraad over het voorstel tot oprichting
van een abattoir (Alkmaarsche Courant van 2 Maart 1900).

Van den heer N. N. te H.:

N. C. de Fremery, Over eenen hoorn en gedeelte des bekke-
neels
van Bos prirnigenius, in Februari 1825 bij de Eembrug ge-
vonden. Amsterdam,
C. G. Sulpke 1831.

-ocr page 470-

Van den lieer A. van Heusden te Nijmegen:
Verordeningen en reglement van orde voor het openbaar
slachthuis te Nijmegen.

A. van Heusden, Het gemeentelijk slachthuis te Nijmegen
(Prov. Geldersche en Nijmeegsche Courant van 1 en 2 April 1900).

Van den heer D. van Gruting te Leiderdorp:
v.
Gr., Onderzoekingen over porcosan. Musehold, Arbeiten aus
dem Kaiserlichen Gesundheitsamte 1898, Bd. 14, H. 1 (Nederl.
Landbouwweekblad van 25 Juni 1898).

Dr. Paui, Jetter, Over porcosan (Nederl. Landbouwweekblad
van 25 Juni en 9 Juli 1898).

D. van Grutlng, Over porcosan (Nederl. Landbouwweekblad
van 23 Juli 1898).

v. Gr., Een ernstig misbruik (Nederl. Landbouwweekblad van
9 Juli 1898).

Van den heer H. Markus te Amsterdam:
H.
Markus, Ein Fall von Struma beim Pferde (Abdruck aus
der Zeitschrift für Thiermedicin 1900).

Van den heer H. L. Ellerman Lzn. te Dordrecht:
Verslag van den gemeenteraad te Dordrecht van 8 Mei 1900,
waarin behandeld wordt een adres van de Dordreehtsche slaerers-
vereeniging met bezwaren tegen de keuring (Dordrechtsehe
Courant van 9 Mei 1900).

Verslag omtrent de keuring van vee en vleesch te Dord-
recht over het jaar 1899.

Gemeenteraad van Dordrecht op 31 Juli 1900. Klacht van
een slager dat bij de
keuring, door groote insnijdingen, schade
wordt veroorzaakt (Dordreehtsche Courant van 1 Augustus 1900).

W. C. Kl. Een stuk over hetzelfde onderwerp (Dordrechtsch
Nieuwsblad van 6 Augustus 1900).

Van den heer H. J. H. Stempel te Utrecht:
Recueil de médecine vétérinaire, Années 1883, \'84, \'85, \'86.
Het
Repertorium, Tijdschrift voor de geneeskunde in al haren
omvang, onder redactie van
F. Üienderhoef en F. C. Hekmeyer,
de jaargangen 1 en 2, en van A. W. M. van Hasselt en F. C.
Hekmeyer, de jaargangen 3, 4, 5 en 6.

-ocr page 471-

Verhandelingen over verschillende veeartsenijkundige onder-
werpen, of
kort verslag van het verhandelde in de 4de, 7de, llde
en
12de vergadering van Rijksveeartsen. Utrecht, Post Uiterweer.

Verzameling van veeartsenijkundige bijdragen. Uitgegeven door
de Zuidhollandsche Maatschappij ter bevordering der veeartsenij-
kunde. Eerste stuk. Leyden, H. R.
de Breuk 1853.

Magazijn voor veeartsenijkunde, vergelijkende geneeskunde en vee-
teelt,
door Dr. A. Numan en Dr. P. H. J. Wellenbergh, lste
deel. Utrecht, Kemink en Zoon 1849.

Dr. J. Poels, Translation of a report on septic pleuro-pneu-
monia of calves in the Netherlands.
London, Eyre end Spottis-
woode 1890.

J. E. S. Enkele stukken betreffende de paardenfokkerij in de
provincie
Groningen. Groningen, Van Heijningen Bosch en
Comp. 1887.

Dr. J. S. Wichers, Abattoir te Groningen. Een stukje geschie-
denis (Provinciale Groninger Courant van 16 Mei 1900).

Van den heer T. A. L. Beel te Roermond:

J. S., Het slachthuis te Roermond (Maas- en Roerbode van
4, 11 en 18 November 1899).

Officiëele opening van het openbaar slacht- en koelhuis der Ge-
meente
Roermond (Maas- en Roerbode van 18 en 19 December
1899).

A. de Jong, Hulde aan wijlen P. F. Michels te Heusden
(Prov. Noordbrabantsche en ?s-Hertogenbossche Courant van 11
Augustus 1899).

J. Nuyts, Voormalig visschers- en korfvlechtersambacht, te Maas-
tricht (Limburger Koerier van 10 Februari 1900).

Van den heer H. A. Kroes te Dieverbrug:

Rede van het kamerlid Smeenge over art. 164 van de staats-
begrooting
voor 1900, met het antwoord van den Minister (Han-
delingen der Staten-Generaal 1899/1900 II).

H. A. Kroes, Waarschuwing tegen het gebruik van indical
(Prov. Drentsche en Asser-Courant van 12 December 1899).

Idem^ Over landbouw-cursussen (Prov. Drentsche en Asser-Cou-
rant van 16 Januari 1900).

Van den heer S. de Lange te Paramaribo:

Resolutie van 14 Maart 1899. La. A n°. 1855, tot vaststelling

-ocr page 472-

van een reglement voor liet abattoir te Paramaribo (Gouverne-
mentsblad van de kolonie Suriname 1899, n°. 19).

Van den heer D. F. van Bsveld te Utrecht:

Strafverordening n°. 14 op het houden en slachten van vee,
alsmede op het invoeren, vervoeren, keuren en verkoopen van
vee en vleesch, vastgesteld door den Raad der gemeente Utrecht
op 24 September 1896.

Instructie voor de keurmeesters van vee en vleesch te Utrecht,
vastgesteld door Burgemeester en Wethouders op 7 Juni
1887.

Verslag van de werkzaamheden der commissie van toezicht op
vee en vleesch
te Utrecht over het jaar 1899.

Keuring van vleesch, Verslag eener voordracht gehouden te
Utrecht door D. F.
van Esveld (Utr. prov*- en stedl. Dagblad
van 17 April 1890).

Een abattoir te Utrecht (Utr. prov.- en sted. Dagblad van
25 September en 26 October 1890).

Hulde aan Van \'t Hoff (Nieuwe Rotterdamsche Courant van
23 December 1899).

Adres aan Gedeputeerde Staten in de provincie Groningen, in
zake
onderzoek op cornage van dekhengsten (Onze Paarden van
28 Januari 1899).

A. A. Ba ren dregt, Over de hengstenverkooping te Bergen-op-
Zoom (Onze Paarden van 28 Januari 1899).

II. C. Reimers, Over de thans bestaande keurings-commissiën
(Onze Paarden van 21 Januari 1899).

G. Ter Beek, Over de heng stenkeuring in Overijsel, met na-
schrift der redactie (Onze Paarden van 18 Februari 1899).

Een brief van den majoor-paardenarts de Bruijn en antwoord
er op van den heer
V. Scholten van Aschat over het houden
van voordrachten door ■paardenartsen (Landbouwcourant van 18
Februari 1875).

Anti-vivisectie, Afdeelingsverslag (Utr. prov.- en stedl. Dagblad
van 26 November 1899).

De paardenkenner (Tram-studiën). (De Telegraaf van 4
Maart 1899.)

L. J. Quarles van Ufford, Afschuwelijke mishandeling van
paarden (De Telegraaf van 20 September 1899).

-ocr page 473-

H. C. Reimers, Stoornissen in de ademhaling. Cornage (Onze
Paarden 1899, n°. 1).

Ontwerp wet met memorie van toelichting tot regeling van
het veeartsenijkundig Staatstoezicht ende veeartsenijkundige politie,
bij het voorkomen van
besmettelijke ziekten onder paarden van het
leger
van 17 December 1874.

Dr. Scii(oüte^), De secties in \'t jaar 1899 (De Pluimgraaf van
22 December 1899).

Dr. Sch(outen), Restitutie van voorschotten (De Pluimgraaf van
22 December 1899).

Oprichting van een abattoir te Nijmegen. Discussies in den
gemeenteraad (Prov. Geldersche en Nijmeegsche Courant van 28
Januari 1896).

De vleeschkeuring in den Duitschen rijksdag (Utr. prov. en
sted. Dagblad van 13 Maart 1900).

Abattoir te Utrecht. Discussie in den gemeenteraad (Utr. prov.
en sted. Dagblad van 5 Januari 1900).

Sequaii-B, Verblijdend nieuws. Van Aalsmeer begint de victorie!
Tweede Séance (Hippos van 16 December 1899 en van 6
Januari 1900).

Jules van Hasselt, Vrije uitvoer naar Engeland (Ned, Slachters-
Courant van 23 April 1887).

Van den heer Dr. D. A. de Jong Jzn., te Leiden:

J. F. Laméris en Dr. D. A. de Jong Jzn., Verslag omtrent
een onderzoek naar
miltvuurkiemen in buitenlandsch graan (Over-
gedrukt uit de Nederlandsche Staatscourant van 6 December 1899,
n°. 287).

Dr. D, A. de Jong Jzn., De beoordeeling van het vleesch van
tuberculeuze dieren (Geneeskundige bladen uit kliniek en labora-
torium voor de praktijk, van Prot.
M. Straub en Prof. Hector
Treub
. Haarlem, de Erven F. Bohn 1900).

Idem, Vleeschkeuring en verkooplokalen aan openbare slachthui-
zen,
met repliek van Prof. A. P. Fokker (Overgedrukt uit de
Hygiënische Bladen 1900, n°. 3).

Idem, Verslag der vee- en vleeschkeuring te Leiden over 1899.

Idem, Bericht über die Verwendung des Fleisches und der
Milch
tuberculoser Tiere (VII Internationaler tierärztlicher Kon-
gress 7—12 Augustus 1899 in Baden-Baden).

-ocr page 474-

Van den heer D. van der Sluys te Amsterdam:

Verslag over abattoir en veemarkt te Amsterdam over 1898
en 1899.

Van den heer J. J. F. Dhont te Rotterdam:

Dhont, Verslag omtrent den toestand van het openbaar slacht-
huis (Rotterdam), opgemaakt naar aanleiding van art 11, sub a,
der verordening op het beheer van het openbaar slachthuis (Ge-
meenteblad n°. 40, A°. 1896).

Van den heer M. G. de Bruin te Utrecht:

H. W. Middendorp, De tuberkelbacillen van Koch. Open brief,
verzonden aan prof. Dr. S.
S. Rosenstein te Leiden (De Tele-
graaf van 18 September 1899).

Idem, Open Brief aan prof. Dr. S. S. Rosenstein, als begin
van: Geschiedenis van den strijd over de beteekenis der KocH\'sche
bacillen bij de
tuberculose en diens geneesmethode (Nieuwsblad
van bet Noorden van 21 Januari 1900).

J. P. Warmenhuizen, Handboekje over de Practische, Natuur-
lijke
Veeverloskuncle (onmisbaar voor eiken veehouder), ook ten
dienste van H. H. Studenten aan de Veeartsenijschool. Alkmaar,
P.
Kluitman. Z. j. (1900).

Dr. B. Sjollema, Onderzoekingen omtrent het verband tusschen
mosterdoliegehalte en schadelijkheid van raapkoeken (Orgaan van
de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijks-Landbouwschool,
November 1899).

Utrecht, 17 Augustus 1900. De bibliothecaris,

van Esveld.

N.B. Mag ik heeren Collega\'s in herinnering brengen de noot
onderaan bh.
85, afl. 1 van dit deel. Geen enkel van de gevraagde
stukken iverd ontvangen.
 v. E.

Necrologie.

Den 2Ssten Juni 1900 overleed te Groningen de eertijds te
Winschoten gevestigden veearts J. J.
Verdenius, aan wien op
9 Juli 1879 het diploma van veearts was uitgereikt.

-ocr page 475-

Te Tolen is op 26 Augustus 1900 overleden de veearts F. J.
Kruijt, die in Juli 1888 tot veearts werd bevorderd.

De empirist J. Boone te \'s Heer-Arendskerke (Nieuwdorp) is
op 9 Mei 1900 overleden; te Luntereu overleed de empirist
A. Hardeman.

Personalia,

Benoemd: bij Koninklijk besluit van 13 Juli 1900, n°. 18, tot
officier in de orde van Oranje-Nassau Dr.
W. P. Ruysch te
\'s-Gravenhage; bij Koninklijk besluit van 27/28 Augustus 1900
tot ridder \'in de orde van Oranje-Nassau de veearts L.
van
Kempen
, leeraar aan \'s Rijks landbouwwinterscliool te Sittard;
tot eerelid der Maatschappij ter bevordering der pharmacie Dr.
W. P. Ruysch te \'s-Gravenhage; bij Koninklijk besluit van 19
Juli 1900, n°. 39, tot plaatsvervangend lid der Commissie belast
met het afnemen van het practisch examen voor apothekers, zit-
ting houdende te Utrecht, Dr.
P. M. J. M. E. Woltering, leeraar
aan \'s Rijks veeartsenijschool.

Eervol vermeld: bij afzonderlijke dagorder, zoowel in Indië als
in Nederland, de militaire paardenarts 3de klasse J. N. A. C.
Scheepens te Batavia (Staatscourant van 17 Juli 1900, n°. 164).

Gevestigd: D. IIubertus te Alfen a/d. Rijn, D. Muller te
Loppersum, D.
L. Bakker te Deventer, J. C. E. van Looveren
te Zundert, M. de Ridder te Leerdam.

Verplaatst: K. Bergsma van Oosterwierum naar Akkrum; C.
Fauël van Nieuwenhoorn naar Rotterdam; M. C. van der Poet,
van Loppersum naar Nieuwenhoorn, H. Buiskool van Nieuwolda
naar Winschoten,
I. van Klaveren van Leerdam naar Utrecht.

Veeartsenijkundig Staatstoezicht.

Bij Koninklijk besluit van 18 Juli 1900, n°. 40, zijn, met in-
gang van 1 Augustus 1900, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Dordrecht als

-ocr page 476-

standplaats is aangewezen, de veeartsen D. B. Wagenaar te
Kortgene en J. P. L.
Goemans te Zieriksee.

Bij Koninklijk besluit vau 23 Juli 1900, n°. 61, zijn, met in-
gang van 1 Augustus 1900, voor den tijd van drie jaar, benoemd
tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wieu Teteringen
als standplaats is aangewezen, de veeartsen A.
Bierman te Hel-
mond en C. A.
van der Leeden te Woensel bij Eindhoven.

Bij Koninklijk besluit van 9 Augustus 1900, n°. 24, zijn be-
noemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts, wien Gro-
ningen als standplaats is aangewezen, met ingang van 1 Septem-
ber 1900, voor den tijd van
3 jaar, de veeartsen: A. H. Steenbergen
te Emmen, G. T. Bronsdijk te Roden, P. D. Beunders te Gro-
ningen, M. B.
ten Have te Midwolde, F. B. Venema te Bedurn,
K.
J. F. Laméris te Warfum, D. de Fluiter te Slochteren, J.
Doornbos
te Noordbroek, J. Huizenga te Uithuizen en definitief
A. A.
Overbeek te Steenwijk.

Met ingang van 8 Augustus 1900 zal het douanekantoor te
Esschen (dorp) den lsten en 15den van elke maand, des voor-
middags van 8 tot 9 uur, geopend zijn voor den invoer van
Nederlandsch melkvee en voor dien van schapen, paarden, geiten
en slachtvleesch iederen Woensdag van 8 tot 9 uur voormiddag
(Staatscourant van 7 Augustus 1900, n°. 182).

Blijkens bericht van onzen gezant te Brussel zal het douane-
kantoor Selzaete (station) des Woensdags van 8 tot 10 uur en
des Zaterdags van 8 tot 11 uur des voormiddags geopend zijn
voor den invoer van Nederlandsch slachtvee, bestemd voor slacht-
huizen te Antwerpen, Brussel, Oureghem, Anderlecht, Gent en
Luik, alsmede voor dien van paarden, schapen, geiten en vleesch
(Staatscourant van 30 Augustus 1900, n°. 202).

-ocr page 477-

STAAT der gevallen van besmettelijke veeziekten in Nederland
gedurende Juni en Juli 1900.

(De cijfers tussohen ( > duiden het getal eigenaren aan, onder wier vee de ziekte voorkwam.)

PROVINCIE.

Aantal gemeenten.

Veepest der herkauwers.

Longziekte (rund).

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes en huidworm.

Schurft bij paard en schaap.

Schaapspokken.

Vlekziekte der varkens.

Trichinen-ziekte.

Miltvuur.

Ho
d

he

<s

a

®

T3
0
O

.q
B

nds-
ol-
id.

<D
©


m

<u
T3

a

C3

M

Rotlcreupel.

Juni.

Groningen . .

3

»

»

w

»

»

»

2 P)

n

1

n

H

»

Friesland. . .

15

»

D

512 (14)

1

2

(2)

n

18 («)

n

»

»

»

16 (3)

Drente. . . .

4

»

»

1

»

7

(5)

»

»

»

2 (2)

»

»

»

Overijsel . . .

7

»

»

75 (io)

))

2

(»)

»

3 (i)

»

j)

»

M

Gelderland . .

18

»

»

1153 f"6)

7)

»

n

1

»

1

n

»

Utrecht . . •

3

»

»

21 (S)

Y>

V

77

»>

»

»

»

r)

n

Noord-Holland .

12

n

V

33 (8)

2(2)

V)

n

1

«

6 (2)

n

n

5 (!)

Zuid-Holland •

48

n

n

601 (79)

4(2)

1

n

4 (4)

»

1

»

»

71

Zeeland . . .

6

71

»

10 (2)

»

»

»

4 (4)

»

»

Noord-Brabant.

6

n

7J

30 (4)

»

2

(2)

»

1

r>

1

»

»

H

Limburg . .

3

»

n

199 (24)

n

»

n

1

»

»

»

Totaal . .

125

»

»

2635(263)

7(5)

14 (ii)

»

34 (20)

»

13 (9)

»

»

21 (4)

Juli.

Groningen . .

12

«

»

216 (27)

7)

»

6 (4)

n

1

»

»

»

Friesland. . .

13

M

722 (\'•>)

1

n

247 (ui)

«

»

»

»

«

Drente. . . .

5

n

»

»

83 (14)

r>

7 (3)

»

1

n

n

Overijsel . . .

2

n

»

18 (i)

n

»

n

1

»

n

n

71

V

Gelderland . .

24

»

»

1112 (147)

»

n

»

11 (8)

»

1

n

n

»

Utrecht . . .

4

n

»

18 (2)

»

»

T>

7 (2)

n

JJ

»

7)

n

Noord-Holland .

16

»

»

78 (13)

»

3 (2)

n

6 (4)

n

8(7)

»

7.1

168 (22)

Zuid-Holland .

45

»

n

1598 (i2s)

«

41 (2)

»

12 (6)

»

»

»

»

Zeeland . . .

9

»

n

302 (7)

11

»

23 (23)

n

»

jj

»

»

Noord-Brabant .

8

»

26 (3)

»

»

n

8 (8)

»

3 (8)

»

n

Limburg . . .

3

»

»

138 (27)

»

n

»

»

1

»

n

"

Totaal . .

141

))

»

4228 (361)

1

127 (is)

n

328 («O)

15 (14)

»

n

168 (22)

(.Staatscourant van 13 Juli 1900, n°. 161 en van 18 Augustus 1900, n». 192.)

v. E.

-ocr page 478-

Rijks veeartsenij school.

Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken
van 16 Augustus 1900, n°. 4415, afdl. Landbouw, zijn, voor het
tijdvak van 1 September 1900 tot en met 31 Augustus 1901
benoemd tot assistenten aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht
de veeartsen: H. J.
van dek Schroeff van Utrecht bij de cliniek
en bij de heelkundige leervakken; W.
Stuurman van Ammerstol
bij de cliniek en bij de geneeskundige leervakken; G. A.
van
Lier
van Amsterdam bij het physiologisch-pathologisch labora-
torium.

De candidaat-veearts N. Wolf is van de lijst der leer-
lingen afgevoerd, terwijl de candidaat-leerling W. A.
Boswijk
van Arnhem de school niet zal bezoeken. Krachtens een diploma
van een hoogere burgerschool met 5-jarigen cursus zijn als leer-
lingen tot het
lste studiejaar nog toegelaten: S. Kingma van
Deersum, H. E.
Reeser en J. G. A. Reeser beiden van Amsterdam,
J.
Stapensea van Leeuwarden en A. E. P. R. Stuur van Batavia.

Aan den cursus 1900/1901 nemen 68 leerlingen deel en wel
op de volgende wijze over de studiejaren verdeeld: lsto studie-
jaar 26, 2de studiejaar 12, 3de studiejaar 16, 4do studiejaar 14.

Staatsexamens.

Het diploma van veearts is den 30sten Juli 1900 uitgereikt
aan de candidaat-veeartsen: D. L.
Bakker van Haarlem, G. W.
Brink
van Nijbroek, J. Flohil van Rijsoord, P. H. J. Gasille
van Ylissingen, D. Hubertus van Soestdijk, F. W. Kempen van
Amsterdam, G. A.
van Lier van Amsterdam, J. C. E. van Looveren
van Zundert, D. Muller van Muntendam, J. H. Picard van
Utrecht, M.
de Ridder van Zuilen, C. M van Rooijen van Loenen, A.
van de Sande van Groede, H. J. van der Schroeff van Utrecht,
W. C. van de Stolpe van Capelle (Zeeland) en W. Stuurman
van Ammerstol.

-ocr page 479-

Boekbeoordeeling.

O. D. DONATH, Overheidszorg met betrekking tot melkver-
valsching. Voordracht, gehouden in een vergadering der
vereeniging van burgemeesters en secretarissen in de pro-
vincie Noordholland, op 18 Juni 1900. Alkmaar, HERM.
COSTER & ZOON 1900.

In den laatsten tijd wordt ook in ons land meer en meer
de aandacht gevestigd op verontreiniging en vervalsching van
uielk, gebruikt zoowel als voedsel voor mensch en dier, als voor
industriëele doeleinden. In bovenstaande brochure, groot 30
bladzijden, wordt er door schrijver in de eerste plaats op gewezen
dat dit onontbeerlijk verbruiksartikel reeds tal van malen aan-
leiding heeft gegeven tot het verbreiden van verschillende ziekten,
meer speciaal van typhus, en ook dat het in veel gevallen de
drager is van tuberkelbacillen. Vervalsching van melk, zoowel
door ontroomen als door bijvoeging van water (en wat voor
water!) komt tal van malen voor en is ook uit een economisch
oogpunt van groote beteekenis. Schrijver komt, als verbruik per
jaar in ons land aan melk, volgens officiëele gegevens, en de
marktprijs op 7 cents per liter stellende, tot de som van
f 117640565. Een prijsverschil van 1 cent per liter op dit be-
langrijk voedingsmiddel beduidt dus een winst of verlies van 17
millioen gulden per jaar.

Ofschoon volgens art. 330 van het Wetboek van Strafrecht
melkvervalsching strafbaar is gesteld, heeft men in de practijk
van het leven aan die bepaling niet veel.. Beter is het, waar een
plaatselijke gezondheidsdienst bestaat, melkvervalsching tot een
politie-overtreding te stempelen en op dat punt worden enkele
mededeelingen gedaan op Rotterdam betrekking hebbende en
wordt verder de melk-contröle te Bern beschreven.

Toch durft schrijver het vaststellen van politieverordeningen
op dat punt niet aan te bevelen, daar het publiek dan meent
steeds te doen te hebben met onderzochte, goedgekeurde en voor
de gezondheid onschadelijk bevonden melk, en er dus op rekent dat
werkelijk
alle melk uit den handel onderzocht en goed bevonden
is, iets wat bij de tegenwoordige wijze van melkverkoop niet te
doen is.

«Een afdoende controle is onmogelijk met het oog op de

-ocr page 480-

ft talrijke plaatsen in elke gemeente waar melk wordt verkocht
«en waar vervalscht kan worden.»

Het ideaal van den schrijver is de melkhandel geheel in
handen te brengen van de gemeente en daarbij dus zooveel mogelijk
de tusschenpersonen te weren. Evenals het water uit de gemeente-
leiding en het vleesch uit het gemeente-abattoir onder scherpe
controle staan, wil hij een «gemeente-inrichting, van waar ge-
«keurde en goed gekeurde melk wordt geleverd op een wijze,
«waardoor vervalsching, nadat het deskundig onderzoek is afge-
«loopen, onmogelijk wordt gemaakt.» Hierbij moeten de veestal-
len en het vee natuurlijk voortdurend worden gecontroleerd.

Referent is het in veel opzichten met den schrijver eens,
maar waar het ideale niet te bereiken is, zou hij zich voorloopig
al tevreden stellen met een toezicht, zooals dit in verschillende
plaatsen wordt gehouden, bijv. Bern of Kopenhagen, mits vooral
het sanitair toezicht sterk op den voorgrond trede. Zeker is
het dat een behoorlijke controle op de melk — het voedsel voor
jong en oud — een dringende eisch des tijds is.

VAN ESVELD.

Deutscher Veterin ar-K alender für das Jahr
1901. Herausgegeben in zwei Teilen von Prof. Dr. R.
SCHMALTZ. Mit Beiträgen von Departementstierarzt Dr.
ARNDT, Bezirkstierarzt Dr. ELLINGER, Dr. ESCHBAUM,
Bezirkstierarzt HARTENSTEIN,Schlachthof-DirectorKOCH,
Prof. Dr. SCHLEGEL, Departementstierarzt Dr. STEIN-
BACH, Marstall-Otaerrossarzt Dr. TÖPPER. Berlin, RICHARD
SCHOETZ 1901. Preis 4 Mark.

Telken jare verschijnt deze almanak iets vroeger; indien dat
zoo voortgaat, kunnen er over niet te langen tijd twee per jaar
het licht zien. Nu, almanakken behooren van oudsher den tijd
vooruit te loopen, en wanneer zij dan zóó goed verzorgd hun
intrede maken als met dezen het geval is, brengt men den be-
werker gaarne een eeresaluut.

Feitelijk is de kalender al weer uitgebreid; wel bestaat de
vermeerdering in het eerste deel slechts in één bladzijde (dit
bevat namelijk 316 pagina\'s), maar het «chemisch onderzoek der
urine» door
Eschbaum en het «bureel van den slachthuis-veearts»
door
Koch, het vorig jaar in deel 1 geplaatst, zijn nu in het

j

-ocr page 481-

2de deel overgebracht. Dit is geschied, zooals Schmaltz uitdruk-
kelijk opmerkt, om den omvang van den eigenlijken almanak,
welke in 10 jaar tijds reeds bijna verdubbeld is, op het thans
aangenomen peil te houden.

De eerste gedeelten van het hoofdstuk «vleesehkeuring» zijn,
in verband met de Duitsche rijkswet op de vleesehkeuring, door
Schmaltz geheel omgewerkt en aangevuld. Evenzoo is het kapit-
tel : «diagnostiek der gewichtigste bacteriën» nieuw bewerkt, en
wel door
Schlegel, terwijl Topper het «overzicht omtrent de
gewichtigste ziekten», dat oorspronkelijk door
Arndt was samen-
gesteld, overeenkomstig den eisch des tijds heeft herzien. Ook
de «geneesmiddel- en vergiftleer», de «verzameling van bepalingen
omtrent rechten en plichten van den veearts» (onder anderen de
wijzen waarop de veearts
doctor kan worden), kortom alles werd,
waar noodig, verbeterd en uitgebreid.

Omtrent de indeeling van den almanak kan naar de aankon-
diging van vroegere jaargangen worden verwezen; trouwens de
meeste, vooral jongere Nederlandsche veeartsen kennen die bij
ervaring. Heeft men
Schmaltz\' kalender eenmaal leeren kennen,
dan kan men dien nauwelijks meer ontberen; hij levert het
antwoord op tal van vragen, welke zich bij den veearts, in en
buiten zijn praktijk, voordoen. W.
C. Schimmel.

Nieuw uitgekomen boeken.

F. von Chelciïowski, Ueber die Grundzüge für die Beurtheilung der
Pferde auf Leistungsfähigkeit
(Vorträge für Tliierärzte von Prof. Schneide-
müi
»). Leipzig, A. Felix 1900. Preis 1,50 Mark.

Dr. Simon von Nathusius, Die Hengste der königlich preussischen Land-
gestüte 1896 bis 1897
(Arbeiten der Deutschen Landwfrtliseliaftsgesellschaft,
Heft 43). Berlin, P.
Pabey 1900.

A. Lungwitz und P. Schmidtchen, Zeichenvorlagen für Ilufbeschlag-
Fachschulen.
Dresden, G. Schönfeld 1900. Preis 7,50 Mark.

TJeber die Gefahr der Verbreitung der Tuberculose durch die Kuhmilch
und über Maassregeln zur Abwehr dieser Gefahr,
4 Vorträge, gehalten auf
der Generalversammlung des Deutschen Milchwirthschaftlichen Vereins am
13 Februar 1900. Mit einem Vorwort und einem Schiusawort herausgegeben
vonOekonomierath
Boysicn in Hamburg. Leipzig, M. Heinsius Nachfolger
1900. Preis 1,50 Mark.

-ocr page 482-

Prof. J. Ehehardt, Die Hundswuth, ihre Verbreitung und Bekämpfung.
Aarau, Emil Wirz 1900. Preis 1,80 Mark.

Prof. E. Hess, Bericht der Commission für eine Revision der eidgenössi-
schen Vorschriften, betreffend Viehseuchenpolizei.
Br., 8°., 128 Seiten. Bern
1900.

Dr. Ellinger, Vorschriften über die Gewährleistung beim Viehhandel nach
dem Bürgerlichen Gesetzbuche, vorzugsweise für Landwirthe.
2 Auflage,
Dermbach, Selbstverlag des Verfassers
1900. Preis 0,35 Mark.

Dr. L. Steuert, Das Buch vom gesunden und kranken Hausthier. Leicht
verständlicher Rathgeber Pferde, Rinder u. s. w. zu schützen und zu heilen.
Zweite, neu bearbeitete Auflage. Mit 289 Textabbildungen und einem Anhang
über Yiehlcauf und Verkauf, Pflege der Ausstellungsthiere, Viehtransport und
Versicherung. Berlin, P.
Parey 1900. Preis 5 Mark.

Jahresbericht über die Leistungen auf dem Gebiete der Veterinär-Medicin,
herausgegeben von
Prof. Dr. Ellenberger, Prof. Dr. Schütz und Prof. Dr.
Baum. Neunzehnter Jahrgeng (Jahr 1899). Berlin, A. Hirschwald 1900.
Preis 10 Mark.

Ducourneau, De Vallaitement chez le chien et le chat. In-8°. de 86 pages.
Paris,
Asselin et Houzeau 1900. Prix 1 fr. 50.

L. Moulé, Histoire de la médecine vétérinaire (Deuxième période : His-
toire de la médecine vétérinaire au moyen-âge). Un vol. in
-8°. de 178 pages.
Paris,
Maulde, Doumenc et Cie. 1900.

A. Gallier, L\'Académie d\'equitation de Caen aux XVIIIe et XIX" siècles.
Un vol. in-8vo. de 220 pages. Caen, E. Adelin 1900.

Frederick T. G. Hobday, Canine and Féline Surgery. Demy 8vo.; 152
pages, 76 illustrations in the text. London, W. & À. K. Johnston 1900.
Price full-bound cloth 5 sh.

Jno. A. W. Dollar, A surgical Operating Table for the Horse. Edin-
burgh,
David Douglas 1900.