-ocr page 1-
-ocr page 2-

A. qu.
192

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

RECHTSGEDINGEN OVER BEPAALDE GOEDEREN
IN OUD-HELLEENSE RECHTEN

-ocr page 8-
-ocr page 9-

RECHTSGEDINGEN OVER BEPAALDE
GOEDEREN IN OUD^HELLEENSE
RECHTEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD
VAN DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DE RECTOR MAGNIFICUS Dr. B. J. KOUWER,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEES-
KUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE
VERDEDIGEN OP DONDERDAG 26 FEBRUARIE 1914,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR

JOHAN HENDRIK VAN MEURS,

GEBOREN TE RIJSSEN

A. H. KRUYT
amsterdam

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Aan het einde van mijn studietijd past het mij,
de Hoogleraren en Lektoren, van wie ik onderwijs
mocht genieten, voor het geleerde mijn erkentelikheid
te betuigen, in het biezonder U, Hoogleraren van
de Fakulteit der Rechtsgeleerdheid.

Met eerbied zal ik steeds Hamaker blijven ge-
denken als de leermeester, wiens geschriften mijn
bijna gedoofde belangstelling in de rechtswetenschap
weer aanwakkerden.

Uw voorkomende hulp, Zeergeleerde Rutgers van
der Loeff
, op allerlei manieren verleend, maakte
mij het bestuderen van inskripties en teksten belang-
rijk gemakkeliker.

Hochgeehrter Herr Geheimrat Lipsius ! Als ich
mich vorigen Sommer von Ihnen verabschiedete, riefen
Sie mir auf der Schwelle Ihres gastfreien Studier-
zimmers zu : „Bestreiten Sie meine Behauptungen ,
ich werde Ihnen dankbar sein". Und ich habe sie
bestritten mit dem Ingrimm des Juristen, der einen
Zweig seiner modernen Wissenschaft im Banne der
Antike bedroht sieht. Es war mir jedoch immer be-
wusst, das eben die Philologen, und Sie in erster
Reihe, es ermöglicht haben über einzelne Punkte des
Griechischen Rechts überhaupt zu streiten. Ihr phi-
lologisches Buch und Ihre mündlichen Ratgebungen
schufen mir den sicheren Boden für meine juristischen
Untersuchungen.

-ocr page 12-

Dat ik bij die onderzoekingen niet telkens ver-
dwaalde, dank ik aan Uw woord en schrift, Hoog-
geleerde
Naber, gewaardeerde promotor. Uw blik
overziet, altans op dit punt, Grieks, Romeins, vele
Germaanse en meerdere moderne rechten en ik be-
schouw het als een geluk, dat ik juist met dit onder-
werp bij U kwam, nog onbewust van Uw gelouterde
wetenschap in deze dingen. Vaak ben ik na die eerste
keer nog bij U komen aankloppen en nooit was het
U te veel, mij met raad en daad bij te staan. Dit
proefschrift zal mij steeds een herinnering aan Uw
welwillendheid blijven.

Niet minder dan de Akademie betekenden voor
mij in mijn lange studentetijd mijn vrienden. Mogen
zij voor mij die betekenis blijven behouden, in veel
langere, volgende tijden. Die vriendschap ontstond in
het U. S. C. en ook daarom wens ik, dat dit corps, ont-
daan van zijn vele gebreken, moge blijven ontgroenen
en groeien bloeien tot in lengte van dagen en
nachten.

-ocr page 13-

INHOUD

Bladz.

I Inleiding...........6

Romanisme bij de schrijvers ; . . . i

invloed van het Germaanse recht ; . 2
begrenzing van het onderzoek naar

plaats en tijd ;.......4

titel en opzet van het proefschrift. . 5

II Dc grondbegrippen.......7 — 12

Bezit;...........7

detentio en possessio ;..... 8
recht op het bezit:

A negatieve of positieve formu-
lering .........8

B zakelike rechten al of niet onder-
scheiden ten opzichte van ter-
minologie en aktie; . . . . 9
C verdeling van de partij rollen . 10

III De Griekse terminologie.....13 — 26

Zoeken van de schrijvers naar een
woord voor „eigendom" :

oucna;...........13

Tzo^y.xy\\alai ;..........14

ontbreken van zulk een woord en de
gevolgtrekkingen daaruit; ... 15

\\

-ocr page 14-

uitdrukkingen voor :

ie bezitten; ze betekenen. . . . 16

niet tevens „eigendom";. . . 17

verhouding der termen tot elkaar; 18

en syy.TyjCTt.«;;.....19

2e terecht bezitten;......21

3e ten onrechte bezitten ; .... 21

4e iemand mag bezitten ; .... 22

5e iemand mag niet bezitten; . . 22

betekenis van xópio? en afleidingen;. 23

de term „eigendom" toch te gebruiken. 25

IV De Attiese rechtsvorderingen bij de

nieuwere schrijvers......27—39

Platner ;..........27

Heffter ;..........28

Meier—Schömann ;......30

Lipsius als bewerker van Meier —

Schömann;........31

kritiek op zijn systeem; . . . . 33

Leist ; ..........34

Beauchet ;.........-36

Mitteis ;..........37

Lipsius (Das Attische Recht und
Rechtsverfahren)......37

V De SiaSixacua..........40 —49

Wat behoort tot het begrip SiaSixaai«

in het algemeen ?......40

Ze is een groepsnaam voor verschil-
lende zelfstandige akties; ... 42
t

-ocr page 15-

bewijs/«s£ of bewijs recht : Romanisme

en Germanisme ;......45

de SiaSixaata over bepaalde goederen
is geen iudicium duplex
(Isaeus,
Plato, botsingen tusschen Grieks
en Romeins recht, papyri). ... 46

VI De Sbo) èSofovjs.........50-68

Ze is niet possessoor, maar petitoor; 50
de scheiding tussen actio iudicati en

eigendomsaktie is van geen belang ; 51

ze is actio negativa ;......52

gevallen, in de bronnen vermeld :

ie erfopvolging;.......53

2e WW]; BefJaioöv; kritiek op de be-
handeling bij sommige schrijvers; 54
3e vonnis ; ten onrechte een inskrip-
tie uit Amorgos aangehaald ; . 56

4e hypotheek;.......57

ruimer strekking van de Suaj è^ouXv)?; 57

betekenis van -ra èfxa, ÏSta enz.;. . . 57

u7io0ïjx7) en 7tpacn<; ètti Xuctei, ;.....59

werking van de ëfAp<xoiq;.....60

betekenis van tiwXsiv en verwante

termen ;..........61

de Sixr) è£ouXy]<; de centrale aktie voor

de zakelike rechten ;.....62

het land èv a<pécret in Egypte onder de

Ptolemaeen;........64

èSaywy rj; geen invloed op de partij-
rollen;..........64

-ocr page 16-

wie is bezitter ?........66

VII De overige Attiese akties.....69—70

Dext) zie, èfxcpixvcov xaTacyxaaiv ; . . . 69

de 8ba] piatcov; . .......70

de Stxai èvoixiou, xap7iou en ouaia? ; . . JI
meningen der schrijvers over de strek-
king ;..........71

over de opeenvolging ;.....73

roerend en onroerend goed ... 74

VIII De rechten buiten Attica.....76—88

Gortyns : iudicium duplex en bezits-

bescherming;........76

LocriEpizephyrii, Polybius, verhaal; 77

aycoyT] en È^ayoiy^ ;.......78

bezitsbescherming in verband met

Athene;.........79

Hierapytna tegen Itanus : bezits- en

eigendomskwestie;......80

volkerechtelike wijzen van eigendoms-

verkrijging;........82

Magnesia tegen Priene ;.....84

Sparta tegen Messene ;.....85

Samos tegen Priene.......87

-ocr page 17-

Inleiding

Wie over een onderwerp uit de Oudhelleense
rechten iets wil schrijven, mag zich voor alles er wel
goed rekenschap van geven, ten eerste, hoe hij het
gebied van zijn onderzoek naar tijd en plaats zal
afbakenen en verder, naar welk recht hij ter verge-
lijking en orientering zijn blik zal richten. Tot op de
laatste tijd toe zijn de Oudhelleense rechten, met het
Attiese recht en het Cretiese recht van Gortyns
als brandpunten, voornamelik bestudeerd door Ro-
manisten of door filologiese beoefenaars der zo-
genaamde antikiteiten : zuivere Graecisten of Helle-
nisten, hoe men ze ook noemen wil, zijn ook nu nog
dun gezaaid en zo ligt over de studie van het Griekse
recht nog altijd de geweldige schaduw van het Ro-
manisme.

Want bij de juristen was de belangstelling vaak
slechts middellik : via Locri Epizephyrii, Egypte of
Syrië kwamen zij naar Griekenland en hun doel was
voornamelik Romanisties. Zij bepaalden er zich mees-
tal toe de grenzen van de geldigheid van het Romein-
se recht te trekken,1) of een ontwikkelingslijn2) van
Grieks naar Romeins recht te vinden, of parallellen
in beide rechten op te sporen.3)

1  Mitteis Reichsrecht.

2  Hofmann Beitragc.

3  Vooral B. W. Leist Graeco-italische Rcchtsgeschichtc. Zie over deze dingen
in \'t algemeen
Mitteis Privatrecht bl. 10 vg.

-ocr page 18-

De filologen hadden natuurlik wel een onmiddel-
like belangstelling voor hun onderwerp en zucht naar
parallellen of ontwikkelingslijnen had natuurlik op
hun onderzoek gewoonlik geen invloed. Maar voor
de studie van het Griekse recht hadden ze een zekere
hoeveelheid rechtsbegrippen nodig en het lag voor
de hand, dat hun rechtsbegrippen Romanisties wer-
den.1) Want Romanisties is onze moderne rechtsdog-
matiek en het vereist meer rechtstudie, dan van een
filoloog verwacht kan worden, om de betrekkelik-
heid dier Romanistiese leringen in te gaan zien. En,
deed soms een zelfstandige een poging om buiten het
Romanistiese systeem te komen, dan was die poging
niet altijd gelukkig.2) Vooral het terrein, dat hier in
dit proefschrift onderzocht zal worden, het eigendoms-
proces en verwante dingen, heeft zwaar geleden onder
de verkeerde methoden : aan de ene kant rechtzinnig
Romanisme, aan de andere zijde de wilde SiaStxacia-
uitspatting.

Maar er zit verandering in de lucht : de zon van
het Germaanse recht is opgegaan over het geteisterde
terrein. Het had al lang geschemerd : telkens en
telkens was bij de schrijvers het Germaanse recht
even genoemd3), maar bewust was het nog niet
gebruikt om wegwijs te worden in de Griekse in-
stellingen .

Maar uit de laatste tijd weet ik de namen van drie

1  Zo wordt altijd geopereerd met het begrip bewijs/as* bv. MSchL. bl. 674
Lipsius bl. 681 ; het begrip bewijs«cft< is hun vreemd.

2  Bv. Lipsius ten opzichte van bezit en eigendom. Zie verder Hfdst. II.

3  Ik noem alleen : Bücheler—Zitelmann bl. 53, 72.

Recueil I bl. 434.

Hitzig Pfandrecht bl. 8\'.

Mitteis Grundzüge bl. 133.

-ocr page 19-

schrijvers, twee juristen en een filoloog, die met volle
bewustheid het Germaanse recht in het algemeen
hebben vooropgesteld ter orientering en waarvan de
twee juristen ook bij de biezondere onderwerpen van
hun onderzoek van dit Germaanse recht gebruik
hebben gemaakt.

De filoloog U. von Wilamowitz-Moellendorf
schreef1) : ,,das ist ja schon ausgemacht und bestä-
tigt sich täglich mehr, dass das hellste Licht von den
Germanen zu holen ist."

De jurist E. Rabel wijdde een groot stuk van de
inleiding tot een van zijn geschriften2) aan de ver-
houding van Grieks, Romeins en Germaans recht en
een der hoofdstukken3) van dat, over Grieks recht
handelend, werk behandelt Germanistiese theorieen.
In zijn inleiding zegt hij o. a. : „Die Forschungen der
letzten Jahre rechtfertigen die Behauptung, dasz die
Verwandschaften zwischen dem deutschen und dem
griechischen Recht ausserordentlich Weit reichen und
ihre Beachtung zu unvergleichlich gröszeren Ergebnis-
sen führen wird, als die lang mühselig erquälte isolie-
rende Gegenüberstellung der Römer und Griechen."4)
En J. C.
Naber zegt in zijn Observatiuncula5), in
het biezonder handelend over het onderwerp van dit
proefschrift, kortweg : „me quidem iudice sine Ger-
manorum iuris notitia ne Atticum quidem intelligi
recte (potest)." 5)

1  Staat und Gesellschaft der Griechen bi. 74-

2  Verfügungsbeschränkungen.

3  III.

4  Bl. 4. Een typies voorbeeld van zulk star Romanisme is nog Pappulias
"h è[i7rpxyfiaT0g dcryxXeiz enz.

5 ó) BI. 127.

-ocr page 20-

En op allerlei punten drong zich de analogie tussen
deze beide rechten ook zo duidelik aan mij op, dat
ook ik in dit proefschrift een ruim gebruik heb ge-
maakt van het Germaanse recht om in het Griekse
wegwijs te worden op andere punten. Dat er toch
grote verschillen bestaan, was mij altijd duidelik en
maande tot voorzichtigheid : men denke aan het grote
verschil tussen roerend en onroerend goed bij de
Germanen en aan de grote plaats, die de symboliek
daar inneemt, anders dan bij de Grieken, waar ,,der
Verstand früh die Herrschaft gewonnen hat";
twee punten voor het zakenrecht van het allergroot-
ste belang.

Bij de behandeling van mijn onderwerp heb ik mij
niet tot het Attiese recht beperkt, hoewel dit recht
de meeste stof biedt, maar ik heb de rechten van alle
Oudhelleense staten en staatjes, die bij konden dragen,
opgenomen. Alleen voor het recht van Egypte onder
de Ptolemaeen heb ik een uitzondering gemaakt.

Dit recht, dat gewoonlik naast Atties recht en
andere rechten tegenover de Hellenistiese als Oud-
helleens recht wordt behandeld,1) heb ik buiten-
gesloten.

Doch deze uitsluiting is geen principiele, maar meer
een daad, berustende op nuttigheidsoverwegingen.
Met zijn ander staatsrecht, zijn land èv acpéasi, 2) zijn
voortbestaand landrecht, geeft Egypte veel eigen-
aardige moeilikheden en daar juist een der karakte-
ristieke beginselen van het Griekse recht op dit punt,

1  Pappulias. Tö èxxvjviy.bv XJTIXÖV d\'ixxiov enz. bl. 12 noot 18.

2  Wilcken Grundzüge blz. 270 vg.

-ocr page 21-

onder een der Ptolemaeen veranderd schijnt te zijn,
kan een afzonderlike behandeling, later, geen kwaad.

Maar het niet-principiele van de scheiding laat
dan ook toe, dat toch zo nu en dan een papyrusoor-
konde wordt aangehaald en het strenge standpunt,
dat bv.
Lipsius inneemt tegenover het papyrus-
recht, is niet het mijne. 1)

Wat de tijd betreft, is mijn onderzoek in het al-
gemeen begrensd door het optreden der Romeinen,
al zullen enkele inskripties worden behandeld uit
Romeinse tijd, waar het zuiver-Griekse recht duidelik
uitkomt.

Van een historiese ontwikkeling binnen de bie-
zondere rechtskringen is niet heel veel te zeggen en
een bepaald tijdperk wordt van elk recht dan ook
eigenlik slechts behandeld. Voor het Attiese recht
is dat tijdperk vanzelf door de redenaars gegeven, voor
het recht van Gortyns door de eerste wet 2) en voor
de andere rechten beslist de toevallige datum van
elke inskriptie.

Mijn titel koos ik als opzettelike herinnering aan
de Germaansrechtelike „Klagen um Gut" en hij
houdt dus al een soort geloofsbekentenis in, maar is
natuurlik ook juist gekozen, om&at bv. „Eigendoms-
processen" te veel zou uitsluiten, zoals in hoofdstuk
VI duidelik zal worden. Toch vormt de eigendoms-
kwestie de kern van het onderzoek.

Omdat bij de behandeling door de filologen de

1  Lipsius II 2 Vorwort ; verder telkens bij de biezondere onderwerpen.

2  ± 450 v. C.

-ocr page 22-

grondbegrippen niet altijd met die helderheid te
voorschijn komen, die gewenst en hier te bereiken is
en omdat dit geschrift, zo het al gelezen wordt,
vooral ook door filologen gelezen zal worden, heb ik
eerst een hoofdstuk gewijd aan die grondbegrippen.
Daarna volgt in aansluiting daaraan een hoofdstuk
over de terminologie dier begrippen in de Griekse
taal. Dat een zuivere terminologie van groot belang
is, zal in het algemeen wel erkend zijn en zal bij dit
onderwerp nog biezonder uitkomen.

Het Attiese recht en de andere rechten worden
daarna, in hoofdzaak afzonderlik, behandeld, waarbij
het Attiese recht met zijn systeem van Sixai een
goede grondslag geeft.

-ocr page 23-

De grondbegrippen

Bezitten is het feitelik hebben van een zaak ; be-
zitter is hij, die in een zodanige feitelike betrekking
tot een zaak staat, dat hij geacht wordt haar te heb-
ben. Deze feitelike betrekking behoeft niet juist een
direkte, mechaniese, fysieke te zijn : tussen het dag-
en-nacht-meedragen van een ring aan de vinger en
de verhouding van een grootgrondbezitter tot het
land, dat hij door pachters laat bebouwen, door een
rentmeester laat beheren, terwijl hij zelf in het bui-
tenland woont — tussen die twee uitersten liggen een
oneindig aantal mogelikheden. Het dageliks leven zal
sommige dier verhoudingen nu eens niét, een andere
keer wél, met de naam „bezit" bestempelen en zo
moeten in elk recht grenzen getrokken worden en
doet zich onder elke rechtsorde de vraag voor „Wie
bezit ?"

Die vraag kan in het algemeen behandeld worden
in een bepaald wetboek1), er kan een algemeen krite-
rium aangegeven zijn2), maar het kan ook best zijn,
dat nergens zulk een algemene uitspraak te vinden
is onder een bepaald recht.

In het laatste geval doet zich de vraag aan de we-
tenschap in deze vorm voor : „Aan welke feitelike

1  Vele moderne wetboeken.

2  In het Germaanse recht : de it in nut unde in gelden hebben; de den tins
dar ut boret.

-ocr page 24-

betrekkingen worden onder een bepaald recht de rechts-
gevolgen (voordelen) vastgeknoopt, die in de rechts-
wetenschap gevolgen van het bézit genoemd worden?"

Deze vraag nu zal in dit proefschrift voor het
Griekse recht niet volledig worden beantwoord, al
zal ze nu en dan wel aangeroerd worden. Hier, in dit
algemene hoofdstuk, behoeft alleen nog op één ding
gewezen te worden : de onderscheiding van natuurlik
en juridiek bezit, van detentio en possessio.1) Deze is
volstrekt geen laat produkt van een geschoolde
rechtswetenschap : in alle scherpte treedt ze te voor-
schijn in het Germaanse recht en het is dus volstrekt
geen invoeren van Romeinse of moderne begrippen in
het Griekse recht, wanneer men daar een bezit, afge-
scheiden van de fysieke heerschappij, meent te ontdek-
ken,2) al worden beide met hetzelfde woord aangeduid.

Is nu uitgemaakt, wie onder een bepaald recht
bezit, dan is daarmede nog niet uitgemaakt, wie het
recht heeft om te bezitten, wie terecht bezit3) en dit
is dus een andere vraag die in elk recht, dus ook in
het Griekse recht, ter sprake komt. Deze kwestie nu
heeft twee zijden.

A De ene zijde is de vraag, of degene, die be-
zit, terecht of niet terecht4) bezit; de andere zijde
is de vraag, of degene, die niet bezit, behoort te
bezitten,5) recht heeft op het bezit6) en dus het bezit
van de bezitter kan opvorderen. Doch dit zijn twee

1  De kwestie, waarvan men moet uitgaan, van detentio of van possessio, de
strijd v.
Jhering—v. Savigny op dit punt, zij hier volkomen terzijde gelaten.

2  Zie hoofdstuk III.

3  Isaeus X 15 : ^txxlu? £%£/?>.

4  Isaeus X 4 : iJótoJS iftOVTOg. Demostiienes XXVIII 22.

5  Isaeus V 14 : TvpotTyKZiv £%£iv. Demosthenes XXVII 58 : éi-yv. . . £%£jy.

6  Isaeus I 28 : J/jta/ov i)yeïro .. . l\'%etv.

-ocr page 25-

zijden van dezelfde zaak en een wezenlik materieel-
rechtelik verschil brengt het niet mee, of in een rechts-
geding de vraag in de ene 1) of de andere2) formule-
ring wordt gesteld en beantwoord en ook in het
proces zelve is het slechts een kwestie van formu-
lering, die op zichzelf ook op de bewijsvraag geen
invloed uitoefent.

Hoe ook in dit opzicht het proces er uit moge zien,
altijd wordt uitgemaakt, wie van beide partijen be-
hoort te bezitten, wie het recht heeft, wat men ook
zo kan uitdrukken : wie meer recht heeft, 3) of aan
wie de zaak eerder toekomt. 4)

B Nu kan een recht op de zaak door allerlei
rechtsfeiten verkregen worden, door koop, pand-
neming, leen enz., en in verband daarmee is het mo-
gelik, dat in de rechtstaal het recht op de zaak, de
è^ouat\'a, verdeeld wordt in individuele, subjektieve
rechten als eigendom, pandrecht enz. 5) en dat die
rechten ieder hun eigen afzonderlike akties en excep-
ties hebben, maar\'een noodzakelikheid is dat nieten
vooral, waar de geschetste negatieve formulering ge-
vonden wordt, zal zich niet altijd een dergelijk stel
woorden voor de aparte rechten ontwikkelen, daar
zulk een apart recht in het proces niet als zodanig
ter sprake komt. 6) Toch is zelfs onder zo\'n recht een

1  Heusler Gewere bl. 74 : malo ordine et injuste contra legem detines.

2  Lenel Edictum perpetuum1 bl. 181: Si paret rem q.d.a. ex iure Quiritium
a\' A\' esse....

3  1. 2 D. 43, 17.

4  Plus pertinet ad episcopum quam a( = ad)me; zie Heusler Gewere bl. 79
noot 1.
oru TpocyxEi ixUWov; zie Dekker Anecdota bl. 236.

5  Romeins recht en moderne rechten.

6  Zo het Germaanse recht ; zie Heusler Institutionen II bl. 10, bl. 17-18.
Planck Das deutsche Gerichtsverfahren im Mittelalter bl. 365, 500. Sciiröder
Rcchtsgeschichte bl. 287.

-ocr page 26-

geïndividualiseerde terminologie mogelik, wat de la-
tere Germaanse rechtstaal bewijst, die eenvoudig de
Romeinsrechtelike termen overnam of vertaalde met
nieuwgevormde woorden.

In elk geval is ook deze kwestie zonder invloed op
het materiele recht 2) en ook bij een niet-geindividua-
liseerde terminologie zal hetzelfde verschil tussen
eigendom, pandrecht, vruchtgebruik blijven bestaan.
Ook hier zal de pandgever-eigenaar tegen de pand-
houder het geding verliezen, als de schuld niet afge-
lost is en hij toch het pand terug wil hebben, zal de
zaak bij de eigenaar terugkomen, als het vrucht-
gebruik is afgelopen. Op grond ervan te beweren, dat
het eigendomsrecht relatief is, dat men in zulk een
rechtsorde maar zeer oneigenlik van eigendom kan
spreken 3), is onjuist. Nog onjuister is natuurlik een
bewering, die bij het ontbreken van een aparte term
voor eigendom, zegt, dat in zulk een rechtsorde
eigenlik bezit en eigendom niet onderscheiden wor-
den. 4) Deze laatste bewering staat gelijk met het
ontkennen van rechtsgedingen over bepaalde goede-
ren, met het onbeperkt erkennen van het recht van
de sterkste, een konsekwentie, die de aanhangers
dier mening wel niet zullen aandurven.

C Een derde verschil kan tussen verschillende
rechtsorden bestaan in de manier, waarop het bewijs

1) Heusler Institutionen II bi. 47.

2) Heusler t. a. p. : Dieser Eigenthumsbegriff ist dem deutschen Rechte
ganz geläufig, er kommt aber allerdings nur indirect in der Bezeichnung des „zu
Eigenthum besessenen Gutes" zum Ausdrucke (bl. 48 vg.).
Pollux VIII 59 :
üg V7T0^>jKi]V £%WV.

3) Leist bl. 38 vg.

4) Lipsius II bl. 674, scherper nog bl. 578 noot 109. Thalheim4 bl. 103 noot 3.

-ocr page 27-

is geregeld. Te dien opzichte zijn drie stelsels mogelik
en wel:

ie het bewijs is bij de eiser in de eerste plaats :
het Romeinsrechtelike beginsel. 1)

2e het bewijs is bij de gedaagde-bezitter in de
eerste plaats : het Germaansrechtelike be-
ginsel. 2)

3e het bewijs is bij beide partijen gelijkelik, de
partijrollen zijn niet onderscheiden : hier heb-
ben wij dan het iudicium duplex, voor het At-
tiese recht veelal aangenomen, ten onrechte,
zoals wij zullen zien. 3)

Ook dit oefent geen invloed uit op het materiele
recht, op de aard van eigendom, pandrecht, enz. ;
wat hiervan onder B gezegd is, behoeft op deze plaats
niet herhaald te worden, doch geldt ook hier. Dat het
proces echter een andere gedaante heeft, naarmate
een der drie beginsels geldt, is duidelik. Het hangt
dan ook weer met allerlei opvattingen over het proces
in het algemeen samen, in het biezonder met de
vraag, of bewijzen als een last of een recht gevoeld
wordt. In het Germaanse recht werd bewijzen als een
recht gevoeld, de bewijsmiddelen waren daar strijd-
middelen en zo lag het voor de hand, dat in het al-
gemeen in processen om bepaalde goederen aan de
bezitter de (voordelige) bewijsrol werd toebedeeld. 4)

In het Romanisme daarentegen is de onus probandi

1  Bewijsplaatsen onnodig.

2  Zie Planck Das Gerichtsverfahren im Mittelalter. Lauand Vermögens-
rechtliche Klagen.

3  Hoofdstuk V. Naber Mnemosyne 1913 bl. 117.

4  Zie Von Amira\' Grundriss des germanischen Rechts § 89 bl. 269 vg.

-ocr page 28-

welbekend en het bewijs van de niet-bezitter-eiser
geldt daar dan ook.

Wij hebben nu in dit hoofdstuk drie tegenstellin-
gen zien optreden, die wel samenhangen, maar toch
scherp onderscheiden behoren te worden1) :

A positieve of negatieve formulering.

B het algemene recht op een zaak al of niét ver-
deeld in afzonderlike rechten, wat taal of aktie
of beide betreft.

C bewijs öf bij eiser, of bij gedaagde, of bij beide.

Voor het Griekse recht zullen nu alle drie punten
onderzocht moeten worden. Het eerst zal ik de ter-
minologie onderzoeken, waarbij dus B ter sprake
komt; de andere punten volgen vanzelf.

1  Door Leist bv. volkomen verward.

-ocr page 29-

III

De Griekse terminologie

De terminologie is bij dit onderwerp tot nu toe
slechts zeer fragmentaries behandeld : de schrijvers
bepaalden er zich toe om in enkele gevallen, wanneer
ze een woord nodig hadden in een bepaalde betekenis,
plaatsen te gaan opzoeken, waar dat woord die be-
paalde betekenis wel kon hebben.1)

Vooral het woord „eigendom" heeft het in dat op-
zicht moeten ontgelden. Allerlei uitdrukkingen heb-
ben dienst moeten doen om het gemis aan zulk een
uitdrukking in de Griekse rechtstaal, een gemis, dat
velen heel smartelik schenen te gevoelen, te vergoe-
den en allerlei afgezonderde plaatsen werden daarvoor
opgezocht.

Een der eerste woorden, die dienst deden om dit
hopeloos verlangen te bevredigen was ovoix. Bij
Harpocration2) was een IsAEUsplaats bewaard geble-
ven, waar het woord
ouota zodanig gebruikt stond, dat
Heffter3) en Thalheim4) er de betekenis van „eigen-
dom" uit haalden. Nu is echter de plaats door
Sauppe5)

1  Pai\'pulias. \'II èfxrpxjixxTOi; iayx"h£ix enz. bl. 133, 134, 152 noot 2.
LiPsius bl. 674 en 675.
Hitzig Pfandrecht bl. 24 noot 2. J. Partsch Die Schrift
formel im römischen Provinzialproccsse bl. 22.

2  Onder dixjJLxpTUpyiTXi.

3  Bl. 226.

4  Tiialheim\' bl. 114. In de 4de uitgave niet meer.

5  Bl. 241.

-ocr page 30-

zo verbeterd, dat het woord er niet meer in voor komt
en
oùgîx is dus voor goed van de baan.

Maar er zijn al weer andere uitdrukkingen opge-
doken. In de zogenaamde tweede noodwet van
Ephesus uit het jaar
85 voor C. komt het woord
7cayxT7)(7ia 1) voor. Er is daar sprake van hypotheek-
houders die bij het vervallen van de schuld het ver-
pande goed in bezit hebben genomen, waarna over
de Trayx-rqcüa nog een proces kan gevoerd worden.
Dareste vertaalde „propriété"2), later „propriété
définitive"3) en ook
Dittenberger4) en Szanto5)
verstaan er „eigendom" onder. Dit berust dan op de
mening, dat na de inbezitneming (e|xpa<riç) alleen
bezit, nog geen eigendom van de schuldeiser bestond.6)
In hoofdstuk VI zal deze mening bestreden worden.

Lipsius7) heeft dit Trayxrqcta proces in verband
gebracht met de kwestie der hyperocha en ziet er
„Volleigenthum" in. De vertaling is volgens mij
„vol bezit" en overigens ben ook ik van mening, dat
het hier gaat over het geval, dat er verschil bestaat
tussen de waarde van het stuk grond en de geleende
som.

Dan hebben nog zyziv of ïyziv y.a.1 xpaxeïv, xx^aiç en
otxeïoç dienst moeten doen. Daarover zal ik het
later hebben.

Maar, aangenomen, dat roxyxr/jcna werkelik de

1  Regel 78.

2  Revue historique de droit français et étranger 1877 bl. 161 vg.

3  Recueil I bl. 39.

4  Sylloge\' II bl. 127.

5  Wiener Studien IX (1887) bl. 282 = Ausgewählte Abhandlungen bl. 77.

6  Ook Naber Mnemosyne 1903 bl. 229, voor de tijd altans van deze inskriptie.

7  Bedeutung des griechischen Rechts bl. 30. Hem volgt Hitzig Pfandrecht
bl. 91.

-ocr page 31-

betekenis van „eigendom" had, dan zou nog een
Ephesiese noodwet uit Romeinse tijd niets bewijzen
voor het Oudhelleense recht in het algemeen. Volgens
mij is dus één woerd, zonder meer met „eigendom" te
vertalen, in de originele Griekse rechtstaal nog niet
aangetoond.

Wat volgt daaruit ? Niet, dat de Grieken niet tot
een scherpe onderscheiding van eigendom en bezit
zouden zijn gekomen. *) Deze mening is in het vorige
hoofdstuk al bestreden en ze zal ook door de termi-
nologie zelve blijken onjuist te zijn. Trouwens, de
voornaamste vertegenwoordiger van deze mening,
Lipsius, die voor ë^eiv e. a. zowel „eigendom" als
„bezit" als vertalingen heeft, komt zonder de onder-
scheiding zelf niet uit.

Niet alleen zegt hij, dat het onderscheid niet „un-
bemerkt" is gebleven, 1) al is het niet scherp doorge-
voerd, maar bij het pandrecht 2) onderscheidt hij de
pandvormen er naar.

En de mening is natuurlik volkomen wederlegd,
wanneer blijkt, dat de Grieken steeds goed het recht
op een zaak (bv. eigendom) en het bezit van de zaak
in hun terminologie onderscheiden, al is er dan ook
niet één enkel woord voor eigendom. Dit ontbreken
van een bepaald woord voor eigendom wijst veeleer
op een toestand, zoals die in het Germaanse recht
bestond en in het vorige hoofdstuk onder letter A
en B is geschetst. Het staat dus in verband met de

1  Bl. 674 noot x.

2  Bl. 690 vg.

-ocr page 32-

verhouding der zakelike rechten onderling en niet
met de verhouding van eigendom en bezit.

Bestuderen wij de Griekse teksten, dan treft ons
bij nauwkeurige lezing, dat ze veel konkreter zijn in
hun rechtstaal, dan de Romeinse. Ze komen in dit
opzicht en vooral in het zakerecht, veel meer overeen
met de Germaanse bronnen. Nergens zien wij een
bepaald recht, bv. erfpachtsrecht, pandrecht, eigen-
domsrecht in een abstrakte term uitgedrukt, overal
wordt de inhoud van dit recht gegeven of er wordt
in \'t algemeen gezegd, dat een zaak ,,van iemand" is,
of er wordt beweerd, dat men aanspraak op een zaak
maakt, „omdat men bv. gekocht heeft."

Precieseren we nu meer de gevonden resultaten, dan
krijgen wij het volgende schema te zien :

ie. Uitdrukkingen voor bezitten, bezitter, bezit, enz.
a ë^siv, zyoyj enz. 1)
b xexxyjaOai, x£XT7][iivoç, enz. 2)

C véfAOfJWU. 3)

d xpaxeïv, of ë/eiv xal xpaxeïv. 4)

e xaxé^etv, xaxsyscrOai, Staxaxé^eiv. 5)

ƒ xapTTEijsiv, xap7roüa0ou, xap7uÇea0ai. 6)

1  Isaeus I 28; passim. Demosthenes XXIV 8; passim. Plato Wetten XI
2 bl. 915. Recueil I no. 5 regel 39 (Ephesus). Sylloge\' 928 regel 54. Eerste wet
van Gortyns passim. Sylloge* 929 regel 38, 62.

2  Isaeus V 8; passim. Demosthenes XXI 159; XXII 75, 76. Astynomen-
inskriptie van Pergamon (Ath. Mitt. 1902) regel 64.

3  Recueil I no. 5 regel 76, 79, 80. Sylloge\' 929 regel 39. Ephemeris Archaio-
logike 1901 bl. 125 regèl 28.
I. G. V 2 no. 444 regel 8.

4  Isaeus X 12; VIII 2. Demosthenes XXXV 24\'; XXXVII 10. Sylloge\' 550
regel 34.
Aristoteles Respublica 56, 2. \'ETixpxTtÏV bij Hari-ocation onder
oîxr\'toiÇ S\'ixy ; SictxpocTSÎv bij Suidas onder Kxpxoû Sixvr

5  Demosthenes XXIX 22. Sylloge\' 929 regel 55 ; 314 regel 52. Recueil I
no. 4 regel 54.

6  Demosthenes XXIX 43, 45. Recueil I no. 9 regel 5, 11. Sylloge\' 929
regel 80. Ditt. Ori. 455 regel 15 (Carie 39 v. C.).
Pollux VIII 59.

t

-ocr page 33-

g spyaaioc, yecopYSiv, yewpyó*;. 1)

Wie nu meent, dat s^eiv evengoed eigendom als
bezit kan aanduiden, zal mij natuurlik tegenwer-
pen, dat ik voor de uitsluitende betekenis „bezit"
niets heb bewezen met dit eerste lijstje van mijn
schema. Ik kon nu wel gerust afwachten, tot het
volledige schema genoeg zegt om mijn mening te
rechtvaardigen aan ieder, die de zaak algemeen wil
beschouwen en ook de analogie van de Germaanse
rechtstaal wil laten gelden. Maar ook reeds nu kan
ik wat aanvoeren tot mijn verdediging. Iemand kan
nl. op drieerlei manier in betrekking staan tot een
zaak : hij kan öf alleen het bezit hebben zonder het
recht op dat bezit óf hij kan bezitten en ook het recht
hebben öf hij kan-alleen het recht hebben zonder te
bezitten. Nu vinden we plaatsen, waar ëXeiv, xexxTjaOou
enz. gebruikt worden voor de bezitter, die het recht
niet heeft. Dit blijkt, doordat er uitdrukkingen bij
staan, die aanduiden, dat het
recht bij een ander is.2)
Bovendien worden de woorden vaak gebruikt in
gevallen, waar de redenaar juist in zijn rede het recht
bestrijdt. In al de genoemde gevallen is de betekenis
„bezit" tegenover „eigendom" dus zeker.

Niets is voor deze kwestie natuurlik te halen uit
de gevallen, waarin vaststaat, dat er én bezit én recht
(eigendom of ander) aanwezig is of waar er niets van
blijkt. En op deze gevallen zal dan wel de bestreden
mening, dat lyzw ook de eigendom uitdrukt, steunen.

1  Demosthenes XXXVII 35 ; XXX 25. Recueil I no. 5 regel 27.

2  IsAEUs IV 22: ri xWirpix ë%£iv ; id. VII 39; id. Hegesippus over
Halpnnesus 26.
Isaeus V 8 : xfJtrï^rS\'«/ r\'xWirpix. Demosthenes XXIV 87 :
Tct Ci/xéTSpx i^f/V flip ; en vele andere plaatsen. Zie ook onder 3e en 4c in de tekst.

-ocr page 34-

Maar zien we nu, dat nergens die uitdrukkingen
gebruikt worden, waar alleen het recht, niet het bezit
aanwezig is, dan mogen we dus besluiten, dat
bezit
nodig is, om van êxsiv te kunnen spreken, eigendom
niet, zodat we kunnen zeggen, dat e^stv enz. niet
„eigendom" maar „bezit" betekent.

Ik heb in het gegeven rijtje een zevental soorten
van uitdrukkingen, om bezit aan te duiden, opgesomd.
Nu wil dat niet zeggen, dat al die woorden maar
klakkeloos altijd met „bezit" moeten worden ver-
taald.
"E^eiv zal „hebben" of „houden" blijven, yecopyeïv
het landbouwersvak blijven uitdrukken, vé(j.o[xai zal
met „genieten" vertaald moeten worden. Maar juri-
dies drukken zij alle het bezitten uit, waarvoor niet
één techniese term bestaat, maar waarvoor de Griekse
taal al die verschillende uitdrukkingen heeft, die
ieder afzonderlik een bepaalde zijde van het bezitten
uitdrukken en dan ook bij verschillende gevallen
bij voorkeur (niet altijd) gebruikt worden. Zo komt
XpOCTEÏV, de custodia uitdrukkend, vaak voor bij
hypotheken ;x) zo wordt xapTcoüaOai. gezegd om op de
usus de nadruk te leggen1) en ysfopyeïv gezegd van een
landbezitter, terwijl bij mijnwerken op de èpyacna
wordt gelet.2) KexTyjaOai geeft in \'t algemeen het
bezit als maatschappelik verschijnsel aan 3) en e^eiv
vaak het houden in een rechtsgeding. 4)

1  Demosthenes XXIX 43, 45.

2  Zie bl. 17 noot 1. In die zin is dus te wijzigen de mening van Naber over
de
dUy è^ovKvjg als actio negativa „quae competit kutcI rüv êt-stpyóvrcoi/,
sive possident, sive non, É7T£pyix<7\'ia5 Sé Tl? ... l\'ipyoao (Harpocration) : Mne-
mosyne 1902 bl. 327.

3  Duidelik in de Astynomeninskriptie van Pergamon, waar de XEXTyiiévoi
van huizen als zodanig de straten moeten schoon houden ; zie bl. 16 noot 2.

4  Duidelik in Gortyns.

-ocr page 35-

Maar, zoals ik reeds zeide, streng volgehouden is
dit gebruik niet altijd en er is dan ook meer van een
neiging, dan van vaste regels te spreken.

Soms komen verschillende uitdrukkingen naast
elkaar voor, zooals
iyjzw xai, xpaxstv ; èyew xpareïv
XprjcrOai xapmCsaöai. ; 1) ëysiv xaTÉ/siv xapTu^eaöai.
2) de beide
laatste uit Romeinse tijd.

Als objekten van het bezit zijn allerlei dingen
genoemd, als
xpw*™ >3) Stopeia ,4) ouaÉa 5) enz. en
bepaalde zaken, zoals IjjuxTta6) /copfov 7) enz. Een
verschil in terminologie is hierbij niet op te merken ;
evenmin tussen roerende en onroerende zaken.

De uitdrukkingen komen voor, zoals we zagen,
bij hypotheek en eigendom. Ook zijn ze te vinden bij
erfpacht. 8) Waar ze gebruikt worden bij bewaarge-
ving9) en huur10), doet zich de vraag voor, of ze ook
dienen, om niet het juridiek bezit, maar de detentie
aan te duiden, m. a. w. of de bewaarnemer en huurder
in het Griekse recht bezitters of bloot houders zijn.
Bij bewaargeving ontbreekt alle materiaal om er op
te antwoorden en ook bij huur valt er maar heel
weinig van te zeggen.

Hiervoor moet ik de betekenis van xx^oiq en
eyxTTjau; wat nauwkeuriger nagaan. KxaoOai is ver-

1  Ditt. Ori. 455 ; zie bl. 16 noot 6.

2  Sylloge\' 929, vertaling van dc Latijnse formule : habere possidere frui.

3  Demosthenes XX 25.

4  Demosthenes XX 2.

5  ISAEUS VI 63.

6  Isaeus II 9.

7  Isaeus II 35. I. G. V 2 no. 444-

8  Recueil I no. 12 B regel 8 bl. 246.

9  Demosthenes XXI 177- [Demosthenes] XXXIII 37.

10  Sylloge\' 550 regel 34 ; 16 regel 45, 64. Demosthenes XXXVII 7; XXXVI 37.

-ocr page 36-

werven, vandaar het perfectum x£xtt)<70ou, verworven
hebben, dus bezitten.
Kt^ci? is nu ie het verwerven
en meer juridies de
titel, 2e het verworvene en wel
het geheel, xi%a is dan het afzonderlike stuk goed, 1)
3e bezit, 2) wel eerst getituleerd bezit, later in \'t
algemeen gebruikt.

Daar nu gyx-njan; een samenstelling is met y.rf\\aiq,
betekent het woord ook niet „bevoegdheid om eigen-
domsrecht te hebben" maar „bevoegdheid om land
te „bezitten" ofte „verwerven" ", op welke manier ook,
door verpanding, door verkoop of op andere manier.3)
Nu weten we echter, dat in Athene aan mensen
zonder
ëyxr*J015 huizen verhuurd werden 4) en we
zouden daaruit kunnen afleiden, dat de huurder niet
geacht werd eigenlike xTïj<ns in juridiese zin te hebben,
dat dus huur slechts detentio gaf.5)

Ik heb deze kwestie slechts even aangeroerd, alleen om
ze te stellen ; dat ik ze uitgemaakt heb met deze kom-
binaties, zou ik in de verste verte niet durven beweren.

De eyxTTjai? brengt ons vanzelf weer op de Tiayxrqcrix
terug. Wat van 7rayxT/]<iÊa wordt beweerd, zagen we
reeds. Na de verhandeling over
xt9)<ti<; kan ik nu met
meer recht zeggen, dat dit woord „vol bezit" betekent.

1  Aristoteles Pol. I 2 bl. 6, 16: rö xri^t* bpyxvov irpög fayv ètrrt xxl
ij xrvpig T"hföog opyxvuv êtrrt.

2  Tiiucydides IV 105.

3  Sylloge» 80 regel 35 vg. (tweede Attiese zeebond).

4  Zie Biichsenschütz bl. 95.

5  Zie ook Hitzig Pfandrecht bl. 98, 99: ,,Er übt den Besitz durch den
Pachter aus."

-ocr page 37-

Wanneer we nu met het gevondene de Germaanse
rechtstaal vergelijken, dan zien we dit grote verschil:
Bij de Germanen is er één centraal woord om het
bezit aan te duiden : „Gewere", „vestitura" ; en dit
woord is symbolies, duidend op „bekleding" ; in het
Griekse recht vinden we een stel uitdrukkingen,
allerlei variaties van bezit aanduidend, door op be-
paalde kenmerken de nadruk te leggen ; een symbool
geven ze geen van alle. 1)

2e Uitdrukkingen om aan te duiden, dat men
terecht bezit.
We vinden hiervoor o. a. 7rpocry]xóvTco?
iyzw ; 2) 8ixxiciQ ë/eiv ; 3) xocxa tou? vójaoix; iyzw 4) of het
wordt uitgedrukt, door te zeggen, dat men t<* aÜTwv
sx(eiv)5) of men noemt er bij de manier, hoe men er aan
gekomen is, bv.
: Töv xXïjpov fanSuamfcpevoc.6)

3e Daar tegenover staan dan de uitdrukkingen,
die aangeven,
dat men ten onrechte bezit, ook weer
door een bijwoordelike bepaling, als: aSixw? xaxaax^» 7)

aSixo)? £xeiv> Trapa to Sixaiov \'éyew ;8) p) 8txa£w<; iyzw, u)
7rapavófxax; xai dcCTeXytó?,9) ou 7rpoa7)xóvTG)<;
eyzw ;12) of door

1  Zie bl. 4 noot 1.

2  Isaeus VII 37.

3  Isaeus X 15.

4  Isaeus XI 12.

5  Hegesippus over Halonnesus 26. Eerste wet v. Gortyns passim : tA
aVTÜg. Zie over rd xvrov enz. Hoofdstuk VI.

6  Isaeus XI 19. Pollux VIII 59 : xxpTroOaSxi x éTplxro, ... a èvU^usv.

7  Demosthenes XXVIII 22.

8  Isaeus X 8.

9  Isaeus X 15. Sylloge\' 154 : M tp$üs KEKT^pLévog.

-ocr page 38-

uitdrukkingen, als: -rajjux... èyovrzq 1) 4) xsx-rijaQai TaXXÓTpia,2)
xexTvjcröai a aoi ouSèv 7rpo<7^xe /p-^aTa. 3)

4e Uitdrukkingen, waarbij in het algemeen of in
een biezonder geval gezegd wordt,
dat iemand mag
bezitten :

olfxou Sixaiov eZvai ë^siv, 5) è^v . . . xpaxsïv, 6) waarbij de
algemene wettelike bevoegdheid wordt uitgedrukt; 7)

y£ypa7ttai . . . éox; S\'av <xno8S>ai, xpareïv twv ypy]\\j.ó.x<AV 8)

lep\' &ts of cóctte s^eiv xai xpaTsïv, 9) waarbij in een kon-
trakt
bevoegdheden worden gegeven ; xópioi scrTworav ...
a7toS[i.Só[JLe]vot. xal [iicr0oüvTS<; xa[l] xexT7j[xévoi ; 10) [ÓTCojxepoi. . .
XaTSÏ/[ov] .... 87t(d£ OÜTOl OUt[(i)<; XaTÉ^tOCTlV.] n) waarbij
in
vonnissen bevoegdheden tot bezitten worden
gegeven.

5e Uitdrukkingen waarbij gezegd wordt, dat ie-
mand niet mag bezitten :

ou Seï ëjrsiv ;12) ouxéxi e^tjv e7CtxpaT£iv ; 13) è£5)v jr/jSèv
zyeiv ;14) ptyj è^etvat e/eiv.15)

1  Demosthenes XXVIII 24.

2) Isaeus V 8; Hegesippus ; zie bl. 21 noot 6.

3) Isaeus V 44 ; XI 29.

4) Lysias bij Harpocration onder xxp7rov Jfitjj.

5) Isaeus X 18.

6) Harpocration onder ovvixs Slxy.

7) èi-ovalx is de êTiTpoTtj vó/jlou vgs. Plato. Zie Thesaurus ling, graecae.
onder
êifovtrix; {vófiog) SiSuriV éfyvtrlxv .. . £%e/V [Demosthenes] XXXV 4.

8) [Demosthenes] XXXV 24.

9) Zie bl. 19 noot 1 èxtTOfxsv e%eiv Sylloge\' 427 regel 17 (Creta;\'staats-
rechtelik);
eSukev £%£/J>. .. juei r^y o\\y.\\xv oixsïv, waar door het volgende
oinEÏv, het feitelike van £%£/> goed uitkomt Demosthenes XVII 5 ; Sylloge1 740
regel 19: èirl ru ... . £%£/[>].

10) I. G. XII 5 no. 572 regel 7, 9, 10, 11.

-ocr page 39-

Na dit schema blijft er nog een woord over te be-
spreken, nl. xupio? met afleidingen.

Volgens Lipsius, kan dit woord bij zaken gebruikt,
nu eens „eigenaar" betekenen, dan weer duidt het
volgens, hem aan dat iemand „Verwaltung und Nutz-
nieszung" zusteht. x) Ik zou die uitspraak willen
wijzigen. Volgens mij is xupios hij, die de macht
heeft over zaken of over personen. Die macht is over
zaken : het beheer en de beschikking. 1) Ook de eige-
naar heeft meestal die macht, 2) maar daarom kan
men het woord nog niet met „eigenaar" vertalen, 3)
daar er ook andere personen zijn, die die macht be-
zitten, bv. de man van een s7uxX7)po<;,
zolang4) de
zonen nog niet mondig zijn,
na die tijd worden de
zonen xópioi.

Dit zeggen de aangehaalde plaatsen uitdrukkelik.
Vertaalt men hier xupio; met eigenaar, dan zou hier
gezegd worden, dat,
vóór de zonen mondig zijn, ze
niet eigenaars zijn ; en dit is niet waar. Uit de twee
andere plaatsen van
Isaeus, nog door Lipsius aan-
gehaald voor zijn mening, is niets af te leiden, daar
de eerste 5) helemaal niets zegt over de mondigheid
der zonen 6) en de tweede 8) een referaat is van
dingen, die volgens de spreker zijn wijsgemaakt aan
een man met &
vokx en die dus een ëwoioc, niet

1  Niet noodzakelik „Nutznieszung", bv. de gewone voogd.

2  Niet, als hij onmondig is.

3  \'t Is hier net als bij é\'^f/v : ook de eigenaar bezit meestal, maar daarom is
£"XJUV nog niet „eigenaar".

4  Isaeus VIII 31 ; X 12.

5  Isaeus I 45.

6  Daar ze echter hws. zinspeelt op dezelfde wet, als de te voren aangehaalde
plaatsen, kan ik naar het gezegde verwijzen.

-ocr page 40-

behoeft te geloven. Kup 10c, drukt dus een macht uit,
die de eigenaar gewoonlik wel heeft; de eigenaar is
dus vaak wel xüpto? over zijn vermogen ; doch daarom
is niet xópio? = eigenaar. 1) Die macht vindt zijn
eigenaardige uiting op het gebied van het familie-
recht en daar parallel aan deze macht ergens2)
het woord xpaTeïv gebruikt wordt, zou het mogelik
kunnen zijn, in het
xupio?-zijn ook een (familierechte-
like) vorm van bezit te zien, waarbij dan de gedachte
aan de Germaanse „Gewere zu Vormundschaft" van-
zelf opkomt, maar aan de andere kant de mogelïkheid
opdoemt, dat in het Griekse recht dit bezit slechts
als een detentio gevoeld werd en dat er geen zakelik
recht mee korrespondeerde. Trouwens, deze gehele
kwestie werp ik slechts op en ik verbeeld me ook hier
niet, iets meer dan mogelikheden gegeven te hebben.

, Maar, vorm van bezit of niet, het feitelike 3) en
niet-rechtskarakter (eigendom) wordt zekerder, als
we zien, wat de ruimere betekenis van xópio? buiten
het familierecht is. Zo wordt van rechters gezegd, 4)
dat zij xópioi in een bepaalde zaak zijn, dus de be-
slissing in handen hebben 5) en als van iemand
gezegd wordt, dat hij bij zijn leven zijn aangenomen
zoon xijpiov x<xTé<7T/]as tuv auToü 6) dan wordt dit iets

1  xópiog tüv èautoü bij Isaeus II 46, waar dus xópiog en het eigendom
tegenover elkaar gesteld worden.

2  Isaeus X 12. Polybius XII 16 (niet familierechtelik).

3  Men vergelijke ook KXpTSpÓg in de eerste wet van Gortyns, dat van de
niet-eigenaar (VI 33) en van de eigenaar (VIII 48) beide gezegd wordt en dat
iets dergelijks als
xópiog betekent; zie Bücheler—Zitelmann bl. 57, 58.

4  Isaeus II 47.

5  „In handen geven", ky^stpi^siv bij een Tpot%: Demosthenes XXX 20.

6  Isaeus VII 13.

-ocr page 41-

verder omschreven met : 7ravra -ra auxou Sioixeïv
toxpéswxsv. Bij Demosthenes 1) wordt een vrouw
xupia gemaakt over TSTTapa -raAavxa - xaTCopuy[i.éva en dit
later 2) omschreven met : tpóXoc-rTstv sSwxev.

Geheel anders is het gesteld met xópio; en xupieta
op papyri 3) en op inskripties 4) van de Romeinse
tijd. Dit zijn geen termen, organies uit het Griekse
rechtsleven voortgekomen, maar mechaniese verta-
lingen van dominus en dominium.

In de oorspronkelike Oudhelleense rechtstaal vinden
we dus de geschetste konkrete manier van zeggen op
dit punt. Uit het Germaanse recht is dezelfde manier
bekend, maar ook aan de Romeinse rechtstaal is ze
niet vreemd. Waar het woord dominium om een be-
paalde reden niet dienst kan doen, zoals bij de ager
provincialis, daar wordt het recht omschreven met :
oeti frui possidere defendere liceto. 5)

Uit de gevonden terminologiese resultaten volgt
natuurlik volstrekt niet, dat wij van modern weten-
schappelik standpunt deze konkrete manier van
zeggen behoeven te blijven volgen. Abstraktie is een
voorwaarde voor de ontwikkeling van elke wetenschap
en zo zal de moderne rechtswetenschap, het Griekse
recht bestuderend, met een gerust geweten de meer

1  XXVII 53.

2  55.

3  IJ. Tor i Col. I regel 23, Col. V regel 37.

4  Zie Hoofdstuk VIII bi. 83 noot 3.

5  Lenel Edictum perpetuum grondde hierop zijn formule met licere, wat
Partsch Die Schriftformel enz. bl. 107 bestrijdt met de bewering, dat licere de
feitelike mogclikheid, niet de wettelike bevoegdheid aangeeft. Doch dat is onjuist,
licere kan beide betekenen, evenals ii-e<TTl, de vertaling. Bovendien, al was de
formule onjuist, dan zou dit nog niets voor de in de tekst geciteerde wet betekenen,
daar dan ten overvloede nog altijd in de imperatief (lice/o) de bevoegdheid ligt.

-ocr page 42-

abstrakte term „eigendom" kunnen gebruiken. Nooit
mag de eerbied tegenover de klassieke oudheid ons
verleiden om datgene, wat korter en makkeliker in
andere termen kan uitgedrukt worden, te blijven
uitdrukken op de oude manier. En waar hier de
latere Grieken van de tijd der papyri voorgingen,
mogen wij niet teruggaan.

-ocr page 43-

. iv

De Attiese rechtsvorderingen bij de nieuwere schrijvers

Nu ik mij een vaste terminologiese grondslag heb
gegeven, kan ik overgaan tot de behandeling der
verschillende rechtsvorderingen in het Attiese zake-
recht.

Daarvoor zal ik eerst bij de verschillende schrijvers
van de negentiende en twintigste eeuw nagaan, hoe
zij zich de verhouding van de rechtsvorderingen, die
in aanmerking komen, denken.

Beginnen zal ik met de drie boeken, die naar aan-
leiding van een prijsvraag in Duitschland in het begin
van de igde eeuw uitkwamen,1) de werken van
Platner, Heffter en Meier-Schömann.

Platner heeft het volgende systeem :

ie de SiaSixacria. 2) Het is een dubbel proces zonder
eigenlike eiser en gedaagde, een „wedstrijd" ;
bij de
biezondere gevallen wordt echter het eigendomsgeding
tussen partikidieren niet genoemd.

2e de 8b«] èSouX-^. 3)

Zij dient : a als gewone reivindicatio,

b tot handhaving van hypotheekrecht,
c als actio iudicati.4)

3e de Sixy) tic, èpicpavwv xaTaaxaaiv. 5)

1  Zie de litteratuuropgave.

2  II bl. 17—21.

3  II bl. 291—297.

4  Bl. 181 bovenaan en I bl. 436.

5  II bl. 297—301.

-ocr page 44-

Zij is een vordering tot vertoning van een roerende
zaak aan ieder, die een rechtsgeldig belang er bij heeft,
in het biezonder een gewijzigde eigendomsaktie, niet
tot afgifte, maar tot vertoon van de roerende zaak.
4e
de §ix7] (Stócuov.1)

Zij is een aktie op grond van geweld in het al-
gemeen en in het biezonder op grond van geweld-
dadige ontzetting uit het bezit van roerende of on-
roerende zaken.

Niet duidelik zegt Platner : a of ze possessoor of
petitoor is ; de vergelijking met de
Sixrj è^oóXrjg pleit
voor het tweede, andere uitdrukkingen van
Platner
schijnen op het eerste te duiden; b of ze reiperse-
kutoor is of niet.

5e de Stxat evoixiou, xap7roü en ouctai;. 2)
Zekerheid is niet te krijgen ;3) maar in elk geval
zijn ze niet onder te brengen, noch bij de uitvoering
van vonnissen,4) noch bij het eigendomsproces ;5)
waarschijnlik is, dat ze gebruikt worden tegen iemand,
die een retentierecht beweert te hebben op een zaak,
zonder het eigendomsrecht van de eiser te ontkennen. 6)
In dit stelsel is de hoofdaktie dus de Sixv]
è^ouXy^, als
reivindicatio ; de StaSixama staat er buiten.
Heffter heeft de volgende ordening :
ie
de SiaSixaata. 7)

Zij is een „Prioritatsstreit" ; onder de biezondere

1  II bl. 176—183.

2  I bl. 438—442.

3  bi. 440.

4  Bl. 438 (tegen Hudtwalcker).

5  Bl. 441/2.

6  Bl. 441.

7  Bl. 272—276.

-ocr page 45-

gevallen wordt ook bij Heffter niet het eigendoms-
geding tussen partikulieren genoemd.

2e de Si*?) È^ouX-/]^.

Ze is actio iudicati, zowel van vonnissen, die tot
afgifte van een zaak veroordeelden, als van andere,
zonder onderscheid. 1)

3e de Sixrj zie, è|i.cpav(ov xaTa<7Ta<nv. 2)

Ze dient in \'t algemeen, om een roerende zaak te
doen vertonen of uitleveren en in een biezondere toe-
passing is ze
de vindicatio bij roerende zaken, ,,wenn
der Inhaber dem Eigenthümer verlohren gegangene
Mobilien oder Movenzien, mit Einschlusz von Sklaven,
vorenthielt und er sich nicht durch Angabe des
Auktors legitimiren konnte."

4e de StxY) ßiatav. 3)

Ze is aktie wegens gewelddadigheden in het alge-
meen, 0. a. wegens gewelddadige wegname van roe-
rende zaken.

Daar ze niet onder „Klagen in Beziehung auf eine
bestimmte Sache", maar onder „Klagen wegen Pri-
vatvergehen" geranschikt is, schijnt
Heffter haar
niet als een reipersekutore aktie te beschouwen. 4)

5e de Sixai èvouaou, xapTtoü en oüata;;. 5)

a de Sixai svotxiou en xapTroo.

Ze zijn in het algemeen akties om vruchten binnen
te krijgen van een onroerende zaak. In het biezonder
kunnen ze gebruikt worden : als een soort
possessoor ! ?

1  Op bl. 268 wordt ze : „possessorisches Rechtsmittel" genoemd.

2  Bl. 268—269.

3  Bl. 247—248].

4  Bl. VIII.

5  Bl. 263—267.

-ocr page 46-

rechtsmiddel van de eigenaar ! ? tegen de „Inhaber" ! ?
om deze laatste te ontzetten ! 1)

(3 de slxy] Q\\)GLO.q.

Ze dient, al of niet voorafgegaan door het „posses-
sore rechtsmiddel", als
eigenlike reivindicatio bij
onroerende zaken,
waarna dan de Sixyj è£ouAv)<; kan
volgen om het gevelde vonnis uit te doen voeren.

In dit stelsel Staan dus de Slxtj ei? èjxcpavwv xaxaaxacnv,
en de Sixtj oucna.<;, respektievelik voor roerende en
onroerende zaken, als
hoofdakties in het midden. Peti-
torium en possessorium zijn, altans bij onroerende
zaken, gescheiden.
De SwcSixaala staat er buiten.
Meier-Schömann hebben het volgende stelsel:
ie
de SLaStxaoia. 2)

Ze is in \'t algemeen een strijd over meerder recht
of meerdere verplichting. Iudicium duplex wordt ze
in \'t algemeen niet genoemd, 3) evenmin bij een van
de biezondere toepassingen, het eigendomsgeding. 4)
2e
de SixT] è^oüXT]«;.

Ze is volgens de verwarde behandeling :
a actio iudicati 5)

b een aktie van de eigenaar tegen een derde, die
zich van een zaak meester heeft gemaakt. 6)
c 7) aktie tegen ieder, die iemand uit het bezit van
een onroerende, later ook van een roerende zaak,
ontzet öf in het gebruik maken van een ,,der

1  BI. 265.

2  BI. 367—370.

3  Alleen in een biezonder geval wel : als een erfenis nog door niemand in
bezit was genomen : bl.
465.

4  Bl. 492 : Eigenthumsstreit, der zu den Diadicasieen gehorte.

5  Bl. 748.

6  Bl. 492.

7  Bl 485.

-ocr page 47-

unter dem Worte „Besitz" begriffenen Rechte"
hindert.

3e de SixT) ei? èfxcpavoiv xaxadTacnv. 2)
Ze is in \'t algemeen aktie tot vertoning van roerende
zaken ; in een biezonder geval een vordering tot ver-
toning én opgave van de bezitstitel aan degene, die
beweert eigenaar te zijn doch het eigendomsproces
wordt apart gevoerd.
4e
de Sb«) (3wucov. 3)

Ze is : a een aktie, later Sixv) genoemd, we-
gens verkrachting,
b een aktie tegen degene, die een ander het
bezit van een roerende zaak met werkelik
geweld onttrekt. Gevolg is dubbele schade-
betaling : aan benadeelde en aan de staat.
56
de Sixou èvoixtou, xap7Toü en oucrta?. 4)
a de 81x0a evoouou en xapTroü :

Ze zijn : a akties om huur of pacht in te vorderen.
b met p de §[xt) ouaia?, akties om na een
vonnis, dat eigendom konstateert, eerst
de vruchten te innen, dan zich schadeloos
te stellen uit het hele vermogen
(S.oücrta?),
indien nog steeds de onroerende zaak zelf
niet was afgegeven, waarna de S
ixyj è^ouXr]?
nog kon komen.
c evenzo, als men geen vonnis had, maar
eigendom beweerde te hebben.
In de jaren 1883 — 1887 bewerkte
Lipsius het boek
van
Meier-Schömann. Op de punten, die ons hier

1) BI. 486.

2) BI. 374—377-

3) bi. 544—547.

4) BI. 531 ; 749—750.

-ocr page 48-

interesseren, werden enige wijzigingen aangebracht,
doch voor een groot deel bleef de behandeling dezelfde,
ie
de SixSixxaia. 1)

Geen verandering in het algemeen ; bij het bie-
zondere geval van het eigendomsproces wordt uit-
drukkelik ingevoegd, dat ze een gewoon proces, (dus
geen iudicium duplex) is : „Ebenso genoss er (bezit-
ter) wohl den Vortheil, als Beklagter der Beweislast
überhoben zu sein."
2e
de Sb«) è£ouA7)<;. 2)
Geen wezenlike verandering.
3e de Sixï] eiq ê^cpavcöv xaxaaxacnv. 3)
Geen wezenlike verandering ; alleen wordt er meer
de nadruk op gelegd, dat ze alleen tot vertoning, niet
tot andere dingen dient. 4)
4e
de 81x7] piatwv. 5)
Geen wezenlike verandering.

5e de Stxat èvotxiou, xap7roü en ouaiaq. 6)

Deze behoren niet, zoals Meier-Schömann aan-
nam, gedeeltelik in de exekutie, 7) gedeeltelik in de
vindikatie, maar het zijn alleen „Vindicationsklagen,"
overigens met de gevolgen, door de vorige schrijvers
genoemd.

Zowel in het oorspronkelike boek, als in de bewer-
king, hebben we dus naast elkaar als eigendoms-
akties : ie de SwcSixaata, 2e de 81x75 s^ouXv^, 3e de
Sixv) ouaias, al of niet voorafgegaan door de Sixai èvotxlou

1  MSchL. bl. 471—476; 674.

2  BI. 966—970; 665—668.

3  Bl. 478—482.

4  BI. 481 noot 17.

5  Bl. 643—646.

6  Bl. 969—970 noot 589.

7  Vgs. Hudtwalcker alléén in de exekutie.

-ocr page 49-

of xapTtou. Van een iudicium duplex is geen spoor te
ontdekken.

Vragen we nu, waar het verschil ligt tussen de drie
genoemde processen, dan krijgen we het volgende
antwoord :

,,Een Atties begrip van eigendom is er niet !"
Waarom de schrijvers dan telkens van eigendom
spreken, is een vraag, die natuurlik voor de hand ligt.
Een antwoord zou men daarop kunnen geven, als men
de uitspraak cum grano salis neemt en ze interpre-
teert als : „eigendom en bezit zijn niet onderscheiden,"
zoals
Lipsius later in zijn nieuwe boek duidelik uit-
spreekt. Zo genomen, is de mening wel niet juist, 1)
maar verklaart ze toch iets van de verhouding van
de drie akties, zoals de schrijvers ze zich denken.

Dan zijn dus alle drie akties tot handhaving van
bezit oftewel eigendom. Dan geldt volgens hen :

ie de SiaSixaawi: als twee of meer eigendom
beweren ; de bezitter blijft tot de uitspraak in het
bezit en is van bewijs vrij. 2)

2e de 8bo] è£ou\\-r\\c, : voor een bezitter oftewel
eigenaar tegen ieder, die met symbolies geweld
(È^aytóyT)) hem stoort in of ontzet uit het bezit =
eigendom ; ze wordt vergeleken met de Romeinse
akties : unde vi, vi bonorum raptorum, quasi serviana
of hypothecaria „freilich mit einigen wesentlichen
Unterschieden."
3e de Sbor) ouCTia? : 3) vindicatio tegen iedere hou-

1  Zie vorige hoofdstukken.

2  MSch. bl. 492—493 MSchL. bl. 673—674.

3  MSch. bl. 750; MSchL. bl. 969-

-ocr page 50-

der, ook al erkent hij het eigendomsrecht bv. de hy-
potheekhouder (En verschil was er niet tussen bezit
en eigendom ! ?), alleen bij onroerend goed.

Nu is mij niet duidelik, wat dan het verschil is
tussen Si*-/)
s^ouXtjc; bij onroerend goed en Sixrj oöolou;,
daar ze beide bij de veertigmannen aanhangig wor-
den gemaakt. Volgens de schrijvers ligt tussen deze
twee aan de ene kant en de SiaSixasia aan de andere
kant het verschil in de „Eigentumsanspruch" van
de bezitter. Dit nu is geen verschil, daar een aktie
steunt op een recht van de eiser in verband met
schending van dat recht door de tegenstander. De
„Eigentumsanspruch" van de bezitter komt natuurlijk
eerst uit in het proces, na het syxX^^a, en kon dan
natuurlik wel verschil maken voor de verdere loop
van het geding, maar de toelaatbaarheid der aktie
zelf wordt er niet door bepaald. Verschil kan er
natuurlijk wel zijn, als men de SiaSixaaia als praeiudi-
cium neemt, maar dit schijnen de genoemde schrijvers
niet te doen, tenminste niets wijst er op. x)

Erg bevredigend is het systeem dus niet.

Na 1886 kwam er een grote verandering in de
litteratuur ; toen verscheen het geschrift van G. A.
Leist. 1) "

Volgens Leist is :

ie de SiaStxama in het algemeen een praeiudicium
zonder eigenlike partijrol-verdeling, dus iudicium
duplex. 2)

Het eigendomsproces IS of StaSixaota of

1  Door Lipsius voor MSchL. nog niet benut, alleen in de aanvullingen vermeld.

2  Leist bl. 9—12, bl. 31 vg.

-ocr page 51-

2e 8uo] è^ouXï)?, een eenzij dig-relatief proces ten
gevolge hebbend. *)

3e de 8\'iXYj et? èjxcpavcov xaTaaracnv
Hierover laat hij zich niet uit.
4e de Sixy) ßiaitov 1)
Deze is niet reipersekutoor.
5e
de Sixat. èvoixtou, xap7Tou en oucria?.
Hierover laat hij zich niet uit.
Bij hem hebben we dus voor het eerst het iudicium
duplex in het gewone eigendomsproces. Bij de 8ux-
Sixaaitx nu is volgens Leist van geen recht of recht-
schending sprake, 2) de rechter vindt door „Abwä-
gung" der gronden het recht in een tweezij dig-relatief
proces. Eerst na het vonnis kan er sprake zijn van een
recht op de zaak, dat dan door de S
êxyj è^ouXvje kan
gehandhaafd worden, evenals op andere manier ont-
stane rechten in bepaalde gevallen :
(behalve
a vonnis).
b erfopvolging van suus heres.
c verkrijging van de staat.
d verval van hypotheek.

e als men bewijzen kan, dat de titel van de tegen-
stander onwaar is, öf3)
/ nietig is. 4)

Hij bedenkt daarbij niet, dat in het proces pas blijkt,
of men een dergelik iets, als onder
een f wordt ge-
noemd, kan bewijzen en dat dus deze kwestie nooit een
aktie kan „begründen". In alle andere gevallen is dan

1  Bl. 57 noot i.

2  Bl. 38 vg.

3  Bl. 53-

-ocr page 52-

volgens hem eerst een SiaSixacria nodig. Op de verwar-
ringen van relatief, partijrollen enz., is reeds in hoofd-
stuk II door mij gewezen.

Ik zeide reeds, dat zijn werk een grote verandering
te weeg bracht
: Beauchet en, in den beginne,
Mitteis volgden hem bijna geheel en ook Lipsius
in zijn nieuwe werk raakte onder de invloed, hoewel
niet in alles.

Bij Beauchet :

ie is de StaSixaota kortweg de manier, om op te
lossen ,,toutes les questions de propriété" ; ze is
iudicium duplex 1) en praejudicieel. 2)

2e de Sfao) e^Xtjç 3) dient :

a als actio iudicati, de oorspronkelikebetekenis,
b bij erfopvolging van de suus heres,
c bij verkrijging van de staat,
d bij vervallen hypotheek,

alle geprivilegieerde gevallen (tegen Leist).

3e de S1X7] s ie, è[x<pav(öv xaxaGxaaiv. 4)

Ze dient alleen tot vertoning, niet als eigendoms-
aktie.

4e de stxt) (3loug)v. 5)

Een persoonlike aktie, niet reipersekutoor.

5e de Slxou èvoixiou, xap7T0U en oùaîaç. \')

Het zijn alleen ,,voies d\'exécution". 6)

Dus, wat SiocSixxmtx en Sîxy] è^otiXyjç betreft, volgt

1  III bl. 386/7 : les parties sont au point de vue de la preuve, mises sur un
pied d\'égalité, sans aucun regard à la possession.

2  III bl. 376—378.

3  III bl. 392—409.

4  III bl. 409—417.

5  III bl. 397, IV bl. 385.

6  Bl. 368.

-ocr page 53-

hij geheel Leist, behalve diens gevallen onder 2e
e en /.

Mitteis sloot zich in 1891 x) geheel bij Leist aan
en adstrueerde zelfs diens betoog met voorbeelden,
buiten Attica gevonden.

In 1902 echter liet hij zich uit over het Attiese
eigendomsproces in een tijdschriftartikel 1) en in
deze behandeling is geen spoor meer van de SiaSixama,
zoals ze door
Leist werd geschetst, te vinden : er
worden partij rollen voorondersteld. In dezelfde geest
liet hij zich ook in het voorbijgaan uit in 1908. 2)

In 1912 3) beschouwt hij de leer van de eigendom
in het graeco-egyptiese recht als een ,,ganz unsiche-
re(s) Gebiet", en in de Chrestomathie uit hetzelfde
jaar beschouwt hij een geval (het zgn.
Hermias-
proces), vroeger 4) aangevoerd als een voorbeeld van
een dubbelproces, niet meer als zodanig. 5) Ik be-
twijfel het dus, of ik-hem nog als volgeling van
Leist
op dit punt mag beschouwen.

Lipsius heeft in zijn boek een stelsel, dat overeen-
komt met zijn vroeger, maar gewijzigd door
Leists
geschrift. Bij hem is:

ie de StaSixaaia in de regel iudicium duplex,6) o. a.
bij het gewone eigendomsproces, of de zaak in bezit
van iemand is, of niet. 7) Praejudicieel is ze niet. 8)

1  ZSS. 1902 bl. 274 vg.

2  Privatrecht bl. 19 noot 55a.

3  Grundzüge Vorwort bl. III.

4  Reichsrecht bl. 502—503.

5  Chrestomathie no. 31 bl. 37 noot bij regels 3—13.

6  Lipsius bl. 463.

7  Bl. 678.

8  Bl. 463 noot 3.

-ocr page 54-

2e de StxT) s^oijXt)?. Als vroeger, doch ook voor echt,
niet-symbolies geweld.

3e de Slxt} zlq I[xtpav6)v xocTacrracriv. 1)

Ze dient alleen tot vertoning, niet als eigendoms-
aktie.

4e de 8ixT] piaiwv. 2)

Als vroeger; alleen wat uitdrukkeliker gezegd,
dat ze wel reipersekutoor is en dus konkurreert met
8ix7] è^oóXT]? voor roerend goed. 3)

5e de 81x0a èvoLxiou, xap7rou en ovGioiq. 4)

Als vroeger. De 8êxt] ouata? is nu vindicatio tegen-
over het dubbelproces van de
8ioc8ixa<na, toch heeft de
gedaagde ook hier bewijslast. 5)

Bij hem dus vier gevallen van ,,eigendoms- oftewel
bezits-akties". Bij één geval
gelijke bewijslast, \'t
andere geval
beide bewijslast (niet gelijk ?) in \'t derde
en vierde geval (8. è£oóX-q<; en pwtcov) geen woord
erover. En wanneer \'t ene geval te pas komt, wanneer
\'t andere ? Behalve de besproken „Eigentumsan-
spruch" als kriterium nog een uitlating om
Sixtj è^ouXtj«;
en
8ia8ixa<i£a tegen elkaar af te grenzen, 6) waaruit

1  BI. 585—588.

2  B1. 637—639.

3  B1. 671.

4  B1. 679—681.

5  Von der Diadikasie unterscheidet sich die OÖtTlzs eben dadurch, dass
sie Klage ist, also Kläger und Beklagten hat. Dass aber auch bei ihr der Beklagte
der Beweislast, die in der Diadikasie natürlich allen Parteien in gleicher Weise
oblag, nicht überhoben war, darf man aus einer Äusserung desIsAios entnehmen ;
Isaeus X 24 ; zie vgd. hoofdstuk.

6  BI. 668: „Demosthenes gegen Onetor . . . (ist) actio iudicati. Denn Demosthe-
nes
leugnet entschieden, dass das behauptete Pfandrecht überhaupt bestehe ; das
gerichtliche Urteil sei darum dem Anspruch von
Onetor gegenüber ebenso voll-
streckbar, wie gegen
Aphobos. Handelte es sich nur um den Nachweis des besseren
Rechtes,
so war der gebotene Weg der der Diadikasie....

-ocr page 55-

ik, zo er al iets is uit te halen, alleen kan halen de
beschouwing van de
SkxSlx ata als een soort prae-
iudicium.

Hiermee is mijn overzicht van de schrijvers ge-
eindigd. Enkele, zoals
Hudtwalcker en Thalheim
e. a., heb ik niet afzonderlik behandeld : zij zullen
nog wel aangehaald worden. Ik zal nu overgaan tot
de ontvouwing van friijn opvatting.

-ocr page 56-

V

De StaSixao-ia

We hebben in het vorige hoofdstuk de Sia&ixacna
bij de schrijvers vanaf
Leist zien staan in het middel-
punt van het eigendomsgeding, als individueel, be-
paald proces, dubbelzijdig,
naast andere akties bv.
de 8bo] !£ouX
tjs. Ik hoop in dit hoofdstuk aan te tonen,
dat ze wat anders is, nl. een gemene naam voor ver-
schillende processen uit allerlei streken van het
privaatrecht
o. a. uit het z aker echt en dus o. a. de
Si*?) I^ouXt)? in zich sluit.

Wanneer we nagaan, welke elementen tot het be-
grip StocSixaata in het algemeen behoren als nood-
zakelike bestanddelen, dan hebben we daarmee ook
elementen van bepaalde toepassingen gevonden ; die
eigenschappen komen dan ook voor in de SiaSixaaCa
over bepaalde zaken, in het eigendoms-geding en we
hebben slechts de biezonderheden, die van de bepaalde
species nog vermeld worden, hier bij te voegen, om
die species geheel te bepalen.

Wat zijn nu die. kenmerkende eigenschappen van
de SiaSixaffta in het algemeen ?

Hoort daartoe een eigen forum ?

Diadikasieen over erfenissen en erfdochters komen
voor het forum van de ap^wv of de 7roXé[xapxo? ; 1)

1  Aristoteles Respublica 58, 3.

-ocr page 57-

bij twisten over priesterschappen heeft de p<xanXsó<; *)
de jurisdiktie. Dus geen afzonderlik forum.

Maakt een bepaalde inhoud dan soms een proces
tot een
SiaSixocata ?

Er zijn diadikasieen over rechten en verplichtingen,
over priesterschappen, voogdijen enz. Daar is ieder
het over eens en het behoeft geen bewijzen meer.

Dus ook geen bepaalde inhoud.

Is er dan soms een bepaalde vorm gemeen aan alle
diadikasieen, een bepaalde verdeling van de bewijs-
last, is de StaSixaata als zodanig iudicium duplex ?

Het is door sommigen beweerd.1) Maar gaan we na,
waarop die bewering steunt, dan zien we, dat er geen
enkel bewijs is.
Leist vergenoegt er zich mee, het
,,aan het oordeel der lezers over te laten" 2) in hoe-
verre het dubbelzijdige karakter van alle diadikasieen
uit de aangehaalde gevallen blijkt; daarna gaat hij
onmiddellik over tot het
biezondere geval : het eigen-
domsgeding. En ook
Beauchet geeft geen bewijs-
plaatsen, die dit staven kunnen. Ons oordeel, waaraan
Leist alles overlaat, kan niet anders oordelen, dan :

Tot het begrip SiaStxasioc behoort niet de dubbel-
zijdigheid, want niet alle diadikasieen zijn dubbel-
zijdig. Zo is de strijd tussen trierarchen over afgifte
van de crxeur) geen iudicium duplex.3) Zo zegt ook
Lipsius alleen, dat het ,,in de regel" een dubbel-
zijdig proces is.

Leist zocht verder nog een element van de SiaSixaaia

1  Leist, Beauchet.

2  BI. 31 regel 12 vg.

3  [Demosthenes] XLVII 26. Lipsius bl. 114 noot 242 ; bl. 463 noot 3.

-ocr page 58-

in het algemeen in het praejudiciele karakter.1)
Daarvoor is geen enkele bewijsplaats te vinden en we
behoeven ons daarmede niet langer bezig te houden.

En zo zou ik nog door kunnen gaan met allerlei
dingen op te sommen, die geen noodzakelike bestand-
delen van het begrip SiaSixacaa in het algemeen zijn.
Ieder punt op zichzelf zegt nog niets ; zo is het niets
biezonders, dat een bepaalde aktie in verschillende
gevallen een verschillend forum heeft, zoals de
Sixtj
(ftdcjSr)«;. 2)

Maar door iets moet een aktie toch bepaald zijn, om
een zelfstandige plaats
naast andere akties te kunnen
innemen. Daar dit nu bij de Sioc&xaaÉa niet het ge-
val is, blijft ons niets over, dan de gevolgtrekking,
dat ze is een
verzamelnaam voor verschillende akties,
die een zelfstandig bestaan voeren. En van welke
soort deze akties zijn, die onder het woord Sia&txaa&x
in een bepaalde groep worden samengebracht, is heel
makkelik te zien. Bekend genoeg (en vaak genoeg
misbruikt) is de definitie :
oüx cc-kX^q Traaa Sixrj xaXeïxai,
aXX\' èv al? rapi Ttvo? afx^iaByjTYjau; èaxiv,
Ötoj 7ipocr/]xst, |j.aXXov. 2)

Deze definitie, zó aangevuld, dat er ook de ge-
dingen -over verplichtingen onder vallen, zegt niets
meer of minder, dan dat niet elke aktie een StaSixaaia
genoemd wordt (dus b.v. niet een Stxyj pXapyj? of
cpóvou), maar alleen die akties, waarbij erover getwist
wordt, aan wie iets toekomt, of wie tot iets verplicht
is. (dus b.v. de
Sixrj è^ouXtj?). 4) Dat hier [xaXXov, de

1  Leist bl. g en 31.

2  Bekker Anecdota bl. 236.

-ocr page 59-

komparatief, gebruikt wordt, daarvoor verwijs ik
naar hoofdstuk II bladzijde 9 noot 4.

Dat StaStxaoria slechts groepsnaam, verzamelnaam
is en niet een zelfstandige aktie aanduidt, daar-
voor pleit het eerste gedeelte van de definitie. Het
zou overbodig zijn van een bepaalde, zelfstandige
aktie te beweren, dat ze niet was areX&<;
7ra<ra Sixyj.
Doch als een bewering, dat SiaSixoccna niet synoniem
is met Sixyj, doch slechts een bepaalde groep omvat,
is het heel goed te verklaren, vooral als we bedenken,
dat het spraakgebruik, dat de Anonymus in dit eerste
deel afkeurt, werkelik voorkwam. 1)

Met deze opvatting van SiaStxaata als groepsnaam
komt ook overeen, wat we lezen kunnen uit een
plaats van
Demosthenes, 2) luidend : öawv Six-q 7rpóx-
epov èysvsTO r\\ euOuva ^ SiaSixacna . . . Hier worden dus
drie dingen naast elkaar gesteld. Ab«] is zo veel-
omvattend, als men maar wil; süOuvtx is niet een
bepaalde, zelfstandige\' aktie, maar er is bij de euOuvoc
gelegenheid tot het instellen van verschillende ak-
ties, met name
xAo7r95c;, Swpcov, dSixtau. 3) Een groepsnaam
is dus suOuva;4) een andere groep staat er naast
genoemd, de groep StaSixaaia.

Verdere bruikbare gegevens over de SiaStxouna in
het algemeen hebben, we niet; de andere plaatsen 5)
spreken over bepaalde gevallen.

Wanneer we de resultaten van ons onderzoek na-

1  Plato Wetten XI 14. [Xenophon] Staath. der Ath. 3, 5 vg. = Kritias ?
vgl. Pollux VIII 25. Lipsius bl. 466 noot 16.

2  XXIV 54 evenzo XX 147.

3  Aristoteles Respublica 54,2 Plutarciius Pericles 12.

4  Zie Lipsius bl. 290 vg.

5  Zie Lipsius bl. 463 noot 2.

-ocr page 60-

gaan, zien we dus, dat van een „systeem" 1) der diadi-
kasieen geen sprake is en dat in het begrip SiaStxaaia
niets anders ligt, dan een geding over een verplich-
ting of een recht, dat dus allerminst op grond van het
algemene begrip, in bepaalde gevallen, bv. de gedin-
gen over bepaalde goederen, de dubbelzijdigheid
mag worden aangenomen. In hoeverre in elk bie-
zonder geval zulk een iudicium duplex aanwezig is,
zal telkens opnieuw uit
andere gegevens dan het
SiaStxacua-begrip moeten worden opgemaakt.

Na dit verkeerde 8t,a8ix<x<na-begrip bij mijn onder-
zoek geelimineerd te hebben, kan ik dus voortgaan
met het onderzoek van de afzonderlike akties, op
bepaalde zaken betrekking hebbend en vallend onder
de term SiaSixacria, zoals ik haar opvat.

Is nu het geding over bepaalde goederen een iudi-
cium duplex ? Terwijl dit iudicium duplex bv. bij
erfrechtsprocessen duidelik uitkomt, zoeken wij voor
dit, ons onderwerp tevergeefs naar plaatsen, die het
bewijs gelijkelik op beide partijen werpen, aan beide
partijen geven. De IsAEUSplaats, 2) waaruit
Leist
dit haalde, 3) zegt wat anders, zoals we dadelik zul-
len zien. Nu is daarmee natuurlik de
mogelikheid
van zulk een iudicium hier niet uitgesloten, maar
bewezen is het in elk geval niet door de schilder-
achtige beschrijving van een dergelijk proces, door
Leist gegeven, 4) of door de overweging, dat het best
anders kan zijn, dan in het latere Romeinse recht.

1  Leist.

2  x 24.

3  BI. 41/2. Lirsius bl. 681 brengt haar in verband met de Ji\'jcty oCitTixg,
waar volgens hem het bewijs wel op beiden, maar niet gelijkelik rustte.

4  Kapitel III.

-ocr page 61-

Analogieen zijn er wel: bv. in Gortyns en in het
oudere Romeinse recht. 1) Maar voor een andere
toestand, die zijn analogie in het Germaanse recht
vindt, zijn bepaalde bewijsplaatsen aan te voeren.
Deze andere toestand is niet de latere Romeinse
vindicatio, met de bewijslast op de eiser gewenteld,
de vorm, die bv. bij
Lipsius onmiddellik de plaats
gaat innemen, die het iudicium duplex verliest.
(8uo) oÜGias). Dit aan te nemen, is niets dan een on-
bewust Romanisme, dat ik zal trachten hier te niet
te doen.

In het Romanisme wordt het bewijzen gevoeld
als een
last, de uitdrukking onus probandi is welbe-
kend. Maar in het Germaanse recht 2) werd in tegen-
deel het bewijzen als een
recht gevoeld, de bewijs-
middelen zijn daar strijdmiddelen en oorspronkelik
als zodanig niet door tegenbewijs te wederleggen. 3)
Hier komen dan ook uitdrukkingen in gebruik als :
,,dasz man sich zum Beweisrecht nicht stehlen könne 4)
en ,,näher zum Beweise." Zoiets hangt nauw met het
formele karakter van het bewijs samen en waar dit
formele karakter gewijzigd wordt, kan in bepaalde
gevallen het bewijzen vaak een last worden, maar het
kan toch tijden duren, voordat de mening „bewijs is
een recht" in het algemeen verandert en dus de
konsekwenties ervan ook verdwijnen. 5) Nu is ook

1  Zie Mitteis Privatrecht bl. 87. Nader Mélanges Girard.

2  Aan de Germanisten, die eventueel dit mochten lezen, zeg ik hier eens
vooral, dat ik in dit proefschrift het woord „Germaans" maar voor de kortheid
gebruik, om niet altijd een der bepaalde rechten te behoeven te noemen, niet,
omdat ik overal een gelijkheid van alle rechten aanneem.

3  Von Amira Grundriss, § 89 bl. 269 vg.

4  Von Amira Grundriss bl. 210.

5  Pas onder de Ptolemacen ; zie bl. 5 noot 1.

-ocr page 62-

zulk een konsekwentie van de geschetste mening,
dat het bewijs bij de bezitter hoort, als recht hebbende
op de voordelige positie in het proces.

Hoe staat het nu met de opvatting : „bewijzen is
een recht" in het algemeen en met de biezondere
toepassing : „bewijs bij de bezitter" in de Oudhel-
leense rechten.

In het Attiese recht vond ik geen plaatsen, die zich
over de algemene opvatting uitlieten, wel in andere
Griekse rechten. Zo staat in een inskriptie uit Hali-
carnassus 1) van de 5e eeuw v. C. de uitdrukking :

[*Hv] Sé tic, ucrrepov È7rixaA7)t to\\j(to] to /póvo tüv oxtg) xat,
Ssxa
[[xv)]v£>v, öpxov Ivat, toh v£jj.ofiévto[i t]t)v yîjv yj rà oi\'x[t.]a

enz. en de uitgevers van de Recueil vertalen dan ook
terecht
,,le droit de prêter serment appartiendra au
possesseur."

In het recht van Gortyns vinden we de uitdrukking
opxuÓTspov Tjpiev van partij 2) of getuigen 3) en ze
worden dan ook vertaald met : „näher zum Beweise."4)

Heel sterk zijn deze bewijzen voor het Attiese
recht niet, maar ze zijn toch voldoende om het Ro-
manisme te breken.

En voor de bepaalde toepassing zijn er Attiese
bronnen te vinden. Een reeds vroeger aangehaalde
ISAEUSplaats5) luidt
: tcov ä[i.cptcß7]trjCTL[i.(ov ycoptcov Set

TÔV è\'xovT« r, 0ST7JV 7] 7rpaT7jpa Tj xaraSeSi.xaCT(i.évov

çaiveaOat.____ Hier wordt dus alleen van de bezitter

gesproken en hem het bewijs door aanwijzing van de

1  Recueil I no. i regel 22 vg. § 4 bl. 2.

2  Wet I col. 2 regel 15. Wet II col. 2 regel 12. Recueil I no 19B regel 5
bl. 399-

3  Wet II col. 2 regel 12.

4  Kohler—zlebarth ; bücjieler—zltelmann.

5  ISAEUS X 24.

-ocr page 63-

rechtstitel gegeven. Of xaTaSeSixaafiÉvov 9ouvea6oa bete-
kent: „of anders veroordeeld te blijken" of „aantonen,
dat het toegewezen is", is niet beslissend. 1) In het
eerste geval geeft de plaats een voorbeeld van bewijs
meer, in het andere een minder ; volledig is ze toch
niet, daar bv. schenking ontbreekt. Mij persoonlik
lijkt de laatste vertaling, door
Lipsius o. a. aange-
nomen, de enige juiste. 2)

Dat uit de plaats ook bewijs van de niet-bezitter,
het iudicium duplex, wordt gehaald, 3) is natuurlik
niets anders dan petitio principii : de plaats rept
alleen van de
ex«v.

Ook Plato 4) zegt over het eigendomsgeding :

avayéro) jjIv ó ë/wv etc, 7rpaT7jpa ^ xov Sóvra a^tó/pecóv te xal
è\'vSixov ^ Tm TpÓ7T(i) 7rapaSóvxa aXX<<> xupÊco?.
Hier is dus
al de in de vorige plaats ontbrekende schenking
aanwezig. En al moge deze uitspraak direkt niets
voor het Attiese recht bewijzen, voor de algemene
tendens, om het bewijs aan de g^v te geven, zegt
ze veel.

Bij een lexikograaf staat ergens: 5) Sta t<xut^ oSv

Sixy]? (zie, . £[i.cp . xaTaetTaarv) È7t7)vayxa^ov t&v ëx0VTa è[j.cpav7j
xaxacrr/jaai aura te xa aüXa xal 7rapa tivoc, tovrjaaxo xaura.
Ook hier wordt dus alleen van de ë^wv gesproken.

Nog meerdere plaatsen over Atties recht geven
dergelijke uitspraken. 6)

Wel brengt Leist 7) de eerste (IsAEUS)plaats

1  Zie Naber Mnemosync 1913 bl. 117 vg.

2  Lipsius bl. 675 noot 4 (tegen Leist en Mitteis).

3  Leist, Beauciiet, Mitteis, Lipsius.

4  Wetten XI 2 bl. 915.

5  Lex. Segueriana V bl. 246.4 = Lex. Milleri bl. 103 vg.

6  Etym. Magn. onder èyyCvj? kxtzI3oKv}v ; Harpocration onder iiroypxyVj.

7  Bl. 36, 37-

-ocr page 64-

geheel buiten verband van de auctoris nominatio in
het proces en ziet hij in de pepoctaais alleen een ver-
houding van bezitter tot auctor, maar het geval van
Micio bewijst, dat de psfJaico««? het proces beslist
en ook de analogie in het Germaanse recht spreekt
hier heel duidelik, die
Naber in zijn meermalen aan-
gehaald geschrift het eerst zag en doorvoerde (1913).

Maar ook andere plaatsen komen het verkregen
resultaat versterken, al geven ze weer geen direkte
bewijzen voor het Attiese recht, omdat we niet zeker
weten, uit welk Grieks recht ze afkomstig zijn.

Een rescript van Arcadius, in 396 in de Oostelike
helft van het Romeinse rijk uitgegeven, uit Con-
stantinopel gericht aan de stadhouder van de provincie
Asia, 1) behandelt, zoals
Mitteis aantoonde, de vraag,
in hoeverre een bezitter, om een zaak te behouden in
een proces, de titel van zijn bezit moet aantonen.
Zij luidt:

Cogi possessorem ab eo qui expetit titulum suae
possessionis edicere, quae tanta erit amentia, ut
ratione praepostera petitor ab eo quem pulsat infor-
mari suas postulet actiones, com
omnem probationem
exigi oporteat ab eo qui vindicare nititur,
non ab eo
qui se iuste tenere contendit ? Intentanti namque,
non suscipienti probationum necessitas imponenda est...

Mitteis zag hier terecht een botsing tussen Grieks
en Romeins recht en een beslissing ten gunste van het
Romeinse. Maar ten onrechte zag hij in het Griekse
recht, dat hier te voorschijn komt, het iudicium
duplex. Met geen woord wordt hier op de mogelik-

1  Cod. Theod. g, 39, 12 ; zie Mitteis Reichsrecht bl. 499 vg.

-ocr page 65-

heid van beider bewijslast gezinspeeld ; uitdrukkelik
worden het bewijs öf van de bezitter-gedaagde
(Grieks)
öf van de eiser-niet-bezitter (Romeins) tegen-
over elkaar gesteld.

En hetzelfde valt te zeggen van de andere plaats,
door
Mitteis aangehaald : x) ook hier staat:

Nee enim possessori incumbit necessitas probandi
eas ad se pertinere, cum
te in probatione cessante
domininm apud eum remaneat.

Ook hier nergens beider bewijs.

Het HERMiASproces geldt nu bij Mitteis ook niet
meer als geval van het iudicium duplex, zoals ik in
het vorige hoofdstuk aantoonde en als we met
Naber1)
het daarin voorkomend trpócraypia rapl t£>v cpixav0p(ó7:6>v
TüEpl TÖiv xexpaxTjxÓTcov. (P. Tor I col IX 2i — 22 = Chres-
tomathie no. 31) als een algemeen dekreet beschouwen,
dan ligt daarin een argumentum a contrario voor onze
opvatting in elk geval tegen de Romeinse vindicatio in
het oudere Griekse recht, dat hier het graeco-egyptiese
recht had helpen vormen. Tevens hebben we \'dan
een tijdstip voor het Griekse recht, waarop de op-
vatting „bewijs is een recht" o. a. tengevolge van
veranderde procestoestanden niet meer vol te houden
was, waarom de gever van dit 7rpó<7Tay[i.a de biezondere
toepassing ook veranderde.

1  1913 t. a. p.

-ocr page 66-

De Siy.7] è^ouXt)?

Wat voor funkties in de litteratuur aan deze aktie
gegeven worden, hebben we gezien. Een van die
funkties moet ik hier heel in \'t kort bestrijden. Er is
namelik beweerd, dat ze bezitsaktie zou zijn. Nu is
een bezitsaktie een aktie, steunend op het bezit als
zodanig, zonder dat verder het recht op dat bezit
ter sprake komt, terwijl dit bij de 8bo) s^ou
Xtjs niet het
geval is, daar de bezitsverkrijging (titel) altijd ter
sprake komt. Daarmede is voor een jurist de vraag
uitgemaakt en, behalve
Hudtwalcker, is er dan
ook geen jurist, die zich aan deze fout heeft schuldig
gemaakt.1)

Deze kwestie bestaat natuurlik niet voor hen,2)
die bezit en eigendom niet goed onderscheiden ; hun
fout is reeds vroeger besproken.

Wat is nu volgens mij de 8txyj è^ouXtj«; ?

Volgens een scholium op Homerus, in twee papyri3)
bewaard gebleven, werd de Stxrj è^ouXy)? ingesteld
èav
tlq s^siXXfl &v\' av Sixyjv vixrjcrf] en het WOrdt uit-

1  Petitore aktie o. a. bij : Platner, Leist, Hofmann, Beauciiet, Mitteis,
Naber, Dareste
(Science de droit bl. 311 vg.), Dernburg (Pfandrecht I bl. 74 vg.).

Possessore aktie bij : Heffter, Hudtwalcker, Boeckh (Staathaushaltung der
Athener
I* 497), Piiilippi (Fleckeisens Jahrbücher für classische Philologie Neue
Folge
XIII (1867) bl. 584). Zie over dit alles zeer goed Leist bl. 48 vg.

2  Meier-Schömann, Lipsius, Thaliieim, Hitzig ? (Pfandrecht bl. 138 vg.).

3  De ene, door Nicole uitgegeven (1891). Gen. Papyrus I p. 202, de andere
P. Oxy. II bl. 70; met geringe verschillen.

-ocr page 67-

drukkelik gegeven als een Soloniese wet met ver-
melding van de a£o>v, waarop ze geschreven stond.
Wie dus bij de exekutie, de èvsxupacia (de enige
manier van exekutie, toen de schuldslavernij afge-
schaft was) verhinderd werd, bezit te nemen van een
zaak uit het vermogen van de veroordeelde, stelde
de aktie in.

Verder is ze toegelaten in enige speciale gevallen,
die volgens
Lipsius1) weliswaar de enige „belegbare
Kategorien" zijn, maar toch het gebied van de
8êxy]

ouXy]? niet bepalen, daar men aan kan nemen, dat
ze gebruikt werd in alle gevallen van bezit (— of-
tewel eigendom — )storing, wanneer men een beter
recht op het bezit meende te hebben. Zo komt hij 2)
tot een scheiding tussen actio iudicati aan de ene
kant en bezitsaktie aan de andere kant. En hij
is,
Hudtwalcker 3) volgend, van mening, dat de
laatstgenoemde betekenis chronologies de oorspron-
kelike was, waaruit zich de actio iudicati ontwik-
kelde, ook voor vonnissen, die niet afgifte van een
bepaalde zaak inhielden.

Anderen4) daarentegen beweren het tegenoverge-
stelde.

Ik zal mij in deze strijd niet mengen, om de een-
voudige reden, dat volgens mij van een ontwikkeling
in een dier beide richtingen niet valt te spreken. Niet,
dat daarmede gezegd zou zijn, dat in de loop der
tijden vanaf
Solon tot de redenaars niet een of meer
gevallen buiten het gebied van de aktie zouden kun-

1  Lipsius bl. 667 vg.

2  En anderen.

3  Hudtwalcker bl. 134 vg.

4  Dareste Revue de philologie XV (1891) bl. 97. Beauciiet III bl. 393.

-ocr page 68-

nen zijn gesloten of binnen haar gebied getrokken,
hoewel we er geen gegevens voor hebben, maar de
tegenstelling : actio iudicati x bezitsaktie is voor mij
hier niet relevant.

Gaan we na, wat de algemene uitingen over de
SixY)
s^ouAt)? in de bronnen zijn, dan lezen we op een
plaats, 1) dat ze is een (
Sixyj), ?)V èrtayoucriv oi cpaaxovre«;,
s^stpyeaöa!.
Ttov tSicov xaxa tcóv s^sipyovx(ov en op andere
plaatsen vinden we met andere woorden ditzelfde
gezegd. Zo lezen we voor
ÏSto? ook otxeïo?, 2) terwijl
Demosthenes 3) ta è[xa heett. Voor è£etpyeiv komen
allerlei andere werkwoorden voor als èx^XXsiv.1) 2)
ayetv,3) h\\ztXXeiv 4) en alle worden ze omschreven door
de uitdrukking
rj ëxoVTa ÊxpocXX?) yj ayzÏM xcoXucjfl. 5) Uit
al deze uitdrukkingen blijkt, dat we hier met een
actio negativaG) te doen hebben, zoals
Naber 6)
zag, en wel speciaal een aktie, gegrond op het
onrecht, dat bestaat in het storen in, onthouden
van, ontzetten uit het bezit in een van zijn variëtei-
ten, 7) wanneer de eiser recht op dat bezit heeft. Dit
onrecht wordt ook samengevat onder het ene woord
è£<xyo-ffj, waarover later. En voor dit alles maakt het
geen verschil, of men nu in een èvexupacta krachtens
vonnis of in een è|xpaT£uat<; krachtens hypotheekrecht
gehinderd wordt, evenmin*, of een vonnis tot afgitte

1  Harpocration onder êt-ouXyg Slxy.

2  Nicephor. Gregoras, aangehaald bij Hudtwalcker bi. 134.

3  Demosthenes XXX 4, 5.

4  Zie bl. 50 noot 3.

5  Pollux VIII 59. Men vergelijke in het Germaanse recht de uitdrukkingen:
malo ordine invasisse en malo ordine possidere.

6  Mnemosyne 1902 bl. 327.

7  Zie hoofdstuk III bl. 18.

-ocr page 69-

van een bepaalde zaak of tot betaling van een som
gelds geexekuteerd wordt. In alle gevallen is het
è^slXXsiv de handeling, waarop de aktie steunt en ety-
mologiese argumenten zijn er dus niet voor de oor-
spronkelikheid van een der gevallen. 1)

Welke rechtsfeiten in het Attiese recht zulk een
recht op bezit en, bij verhindering, aanleiding tot
een Sktyj è^ouX-/]? geven, is de kwestie, die nu aan de
beurt is, om onderzocht te worden. We vinden de
volgende speciale gevallen aangegeven :

ie erfopvolging. Deze erfopvolging moet van te
voren vaststaan en ze staat vast:

a bij een suus heres door de dood zelf van den
erflater ; aanvallen op het
erfrecht kunnen met
de SiafjiapTupia worden afgeweerd.
b in andere gevallen door è7u8ixoccr£a en SiaStxama

over de enenis.
Staat het erfrecht vast, dan mag de erfgenaam
paS^eiv el? de verschillende goederen van de erfenis.
Wordt hij nu bij die inbezitname gehinderd, dan
komt de Sboj è^oiiXyj? te pas. Voor de suus heres
betwist dit niemand, voor de andere gevallen is er
geen reden om het te ontkennen, daar die in elk geval
vallen onder 3e (vonnis). In het proces wordt dan
niet meer het erfrecht betwist; dit zou op de daarvoor
aangewezen manier moeten gebeuren, maar het è£e£XXeiv
kan de tegenstander trachten te rechtvaardigen met
de bewering, dat de zaak niet in de erfenis behoorde
maar éaurou 2) is. Deze twee verschillende kwesties

1  Anders Lipsius bl. 666. Tegen zijn etymologie zelve heb ik natuurlik niets
in te brengen.

2  Wat iaUTOÜ is, zullen wc zo straks zien.

-ocr page 70-

worden goed onderscheiden in het meermalen aange-
haalde ÜERMiASproces in Egypte. Ook bij
Isaeus
wordt duidelik onderscheiden tussen het erfrecht
(oljjiai Ssïv xupia? elvai Ta? Sia0^xa?) en de kwestie, of een
zaak in de erfenis behoort (rapl
[xévtol twv aXXoTpicov ou
xupia?). Dat op deze plaats de tweede kwestie ook
weer over een heel vermogen gaat en niet over
een bepaalde zaak, doet er niet toe ; \'t is maar
de vraag, of ze wordt onderscheiden van de andere
erfeniskwestie.

2e om). Van «bv/j van de staat wordt ons bericht bij
pollux : 1) otocv ti<; tov ex §Y]fxo<n\'ou 7rpt.afi.Evov jxï) èa
xap7toüa0ou.

Maar ook voor wvyj van partikulieren hebben wij een
bewijs in het geval van
Micio, 2) dat nog ter sprake
komt. En tussen beide gevallen bestaat ook voor deze
kwestie geen wezenlik verschil, daar, zoals we straks
zullen zien, het in het proces pas uitkomt, met wie
de <óvY) gesloten was.
Dan bestaat er natuurlik wel
verschil: de wvrj van de staat is onvoorwaardelik
geldig, terwijl bij dwj van een partikulier onderzocht
wordt, of en betwist kan worden, dat deze partiku-
lier het recht had, de zaak te ttw
Xeïv. Tegen de om)
van de staat kan een dergelijke kwestie niet opge-
worpen worden, zo\'n kwestie is daar oüx Etaaytóyt-
jjlo<; 3) en kan met een Trapaypacpv] afgewezen worden,
maar natuurlik, als men ook werkelik de staat als
7rpaTï)p kan Tzu.pzyz^v.1. 4) Dat dit racpsxsaOou geschiedde
door, evenals bij partikulieren, de verkoper te laten

1  VIII 59-

2  isaeus V 21—24.

3  DeMOSTHENES XXXVII 19; XXIV 54.

4  Isaeus X 24.

-ocr page 71-

ßsßoaouv is op zich zelf waarschijnlik en wordt be-
vestigd door
Pollux, 1) die zegt, dat de prytanis
der poleten daarvoor optrad.
Meier — Schömann 2)
en, niets veranderend, Lipsius 3) verwerpen deze
plaats van de lexikograaf met er op te wijzen,
dat immers „gegen den Käufer von Sy)[AiÓ7rpaTa ein
Vindicationsprocess überhaupt nicht angestellt wer-
den konnte." Maar dit is een kringredenering. Hoe
denken zich deze schrijvers zulk een koper van de
staat ? Liep hij als\'een soort heilig persoon rond, wie
ieder het kon aanzien, dat hij een stuk grond van de
staat gekocht had? Toch wel niet ! Maakt iemand aan-
spraak op dit stuk grond, dan kan de eerste een
-apayparpY) instellen, omdat hij van de staat heeft
gekocht. Maar om die 7tapaypa<p^, die toch
in een
proces plaats heeft, te rechtvaardigen, moet hij toch
juist die koop van de staat aantonen en hiervoor
trad de prytanis der poleten op om te
ßcßaiouv. Men
mag zich wel altijd er goed rekenschap van geven,
wat zulke uitspraken als : „das durch keine Klage
angefochten werden darf," 4) eigenlik betekenen, vóór
men er konklusies uit gaat trekken. Mogelik is, dat
op de aangehaalde PoLLUxplaats
ßeßaiouv betekent :
„addicere" (zie
Lipsius bl. 748 noot 264). Dan zou
alleen deze plaats vervallen voor het bewijs, dat bij
het
ßeßaiouv de prytanis van de poleten optiad namens
de staat. De zaak blijft er hetzelfde door, zoals ze

1  VIII 99.

2  MSch. bl. 528.

3  MSchL. bl. 722. Lipsius bl. 748 noot 264.

4  Lipsius bl. 667.

-ocr page 72-

in de tekst is voorgesteld. Aparte pepaiornjpe? naast de
verkoper haal ik niet uit de plaats.

Als derde toepassing van de SUrj e^ouXtjc; wordt
genoemd :

3e vonnisDit vonnis behoeft er geen te zijn
over een bepaald stuk goed ; integendeel, elk vonnis
door èvsxupccCTta te exekuteren, kan aanleiding geven
tot een
Sixri s^ouXt)?. Als voorbeeld van de Sixyj è^ouXï)?,
steunend op een vonnis, dus als voorbeeld van de
Sfca] è£ouX73? als actio iudicati, wordt een geval in Amor-
gos aangehaald. 1) Ten onrechte. In de betreffende in-
skriptie 2) wordt op enkele plaatsen toegelaten het
TcpdcTTsiv alsof de tegenstander
in een Sixrj è^oóXv)?
veroordeeld was. 3) Hier wordt dus gesproken van
exekutie van een „contrat exécutoire" en deze exeku-
tie gelijk gesteld met
exekutie van een vonnis, gewe-
zen in een
Sixrj è£oóXï)?. In welke gevallen zo\'n Sbo]
è^ouXt]? in Amorgos te pas kwam, daarover laat de
inskriptie zich niet uit. Hieruit dus een geval van
actio iudicati te halen, is onnauwkeurig redeneren.
Voor een dergelijke konklusie zou er moeten staan :
„er zal een Sboj è^oóXvji; geoorloofd zijn (actio), alsof
er een vonnis ware (iudicatum)." Dan zou de
S£xy]
è^ouXvj? het
gevolg van een vonnis zijn en op dat
vonnis berusten als actio iudicati ; zoals nu de in-
skriptie luidt is de
Slxt] s£oiSXy)<; en het vonnis daarin
gewezen, de
grond van het wpiTreiv en het „contrat
exécutoire" wordt er
als andere grond mee gelijkgesteld.

1  Lipsius bl. 665 noot 104.

2  Recueil I no. 15 regel 15, 31, 41 bl. 318.

3  [x<z3"i/T£/) J/xjjy &y>]\\ijx6TE<; efouX^?; ü? có^X^Jtü? 5/xip êi-oó\\y?.

-ocr page 73-

Als vierde geval van Sóoj èZotXrjc; in het Attiese
recht wordt genoemd :\'

4e verhindering van bezitname van een vervallen
hypotheek. 1)

Maar algemener wordt het gebied van de Sfoo) s^ouXr]?
omschreven bij
Harpocration, die zegt: hzl toxvtö?

tou sx tüv ISlcov èxfJaXXofJiÉvou xaxTETat xouvo[i,a xal (ou) . . .
[ióvcov èx xaTaStxy)?
o^iXóvtcov . . .

Wanneer is men nu èx tmv ISEwv èxpaXXófZEvoc; ?

Deze vraag heeft twee delen en het eerste is: ,,Wat
zijn
tSia?" het tweede: ,,Wat is èxöaXXeiv." Over de
tweede vraag heb ik al eerder wat gezegd, hier zal
nu eerst de eerste behandeld worden. In hoofdstuk
III heb ik trachten aan te tonen, dat woorden als
ÏSto?,
oixeïot;, è\\iÓQ een recht op de zaak aanduiden. Nu is
het dus nodig te zien, wat voor rechten die woorden
aanduiden en hoe die rechten zich onderling verhouden.

Ik zal hier trachten waarschijnlik te maken, dat we
in het Griekse recht te doen hebben met een stel
rechten op het bezit van zaken, niet afzonderlik met
namen onderscheiden en in Attica in één centraal
proces, de
Sixtj è^ouXt]?, gehandhaafd tegen schenders,
è^ayovTa?. Hiervoor kan ik geen onomstotelike be-
wijzen, uit het Attiese recht alleen geput, vinden ;
er is slechts een stel van lichte aanduidingen, over
verschillende Griekse rechten verspreid, die echter,
met de analogie van het Germaanse recht, hem
genoeg zijn, die aandachtig wil luisteren naar wat de
Grieken zeggen.

Wanneer worden de woorden ra i[xa, iSia enz.
gebruikt ?

1  Pollux VIII 59.

-ocr page 74-

a Voor zaken die bij vonnis zijn toegewezen, ook
zonder dat men bezit heeit genomen. Zo zegt
De-
mosthenes
van zaken, die hij nog niet in zijn
bezit heeft :
èjjLcöv Êcrofiivwv xaxa TTjv Stxyjv en Harpo-
cration
2) rangschikt onder de goederen, die ïSwc
zijn en waaruit een ander sipysi, ook de toegewezene,
door S(xr) è^ouXy]? te verkrijgen. De Sixtj è^oóXrj? is hier
toepasselik.

b Voor mijnen, die men van de staat heeft ge-
pacht (zo bij
Demosthenes 3) ), waar ook de Sixtj
è^Xy)? in te stellen is 4) en die dus daarom ook onder
de t\'Swc vallen.

c Voor in erfpacht genomen goederen wordt in
een inskriptie de uitdrukking „
è-otiv é;xa" gebruikt. 5)
d Voor verpande zaken. Zo zegt Demosthenes : 6)

OUX OC7rOT£Tm7)XCOi; (door A) aXX\'l^cov (van B)

dus, waren ze wel verpand, dan waren de zaken toü

a7rOT£Tl[J.Y][i.£VOU (van C).

Ook bij bodemerij zien we hetzelfde. Zo zegt De-
mosthenes
van de bodemerij gevers: Savsiaafxevot knl toïc,
Y][x£T£poi? 7) (= van de schuldeiser).

Bij gewone hypotheek komt het ook voor : xa 6no-

X£t[XEVa . . TtóV U7TOO£[X£V(OV ècTTLV. 8)

Dat bij Trpaoi? ItzI Xuaei de zaak ,,van de schuld-

1) XXX 28. Zie ook XXVIII 18 : toótov ylyysTxt, ri]v êtüj(3e\\ictv éólv
öyKu/JLSV.

2) Onder é^oóXvj? Sixy.

3) XXXVII 29 eyxXypLtz: tö ê[ióv.

4) Dionysius Halicarnassensis over Dinarchus 13 ; Lirsius bl. 635, 667.

5) Michel 1359 regel 10. (Chios).

6) XXX 28. Ook nog XXXI 13 (<toj/ shxi rè "fcuplov) in verband met 3
(tü,xoTSTtixyla%a.i).

7) XXXV 22.

8) Demosthenes XXVIII 18.

-ocr page 75-

eiser" wordt, behoef ik natuurlik niet aan te tonen
aan degenen, die juist daarin het verschil met ÜTroöypa]
zien, dat bij de npaaiQ inl Xuoei de eigendom overgaat,
bij uTco07)XY] niet. 1) Over die verhouding en over het
ontstaan der pandvormen is veel getwist. Ik zal mij
in die twisten over het ontstaan hier niet mengen,
maar, uit welke beginselen ook beide zich hebben
ontwikkeld, zeker is het voor mij, dat in de redenaars-
tijd de Trpaat? È7u Auast, en de uTioO7)>o) niet verschilden
in juridiese betekenis. De terminologie is bij bei-
de dezelfde 2) en het is niet uit te maken, welke
vorm bedoeld wordt, als het woord
ttcoAsïv enz. niet
gebruikt wordt. Als enig argument voor het verschil
wordt dan aangehaald het woord Tupaau; : dit wordt
vertaald met „verkoop" 3) en er wordt geredeneerd :
,,dus eigendomsovergang" ; bij hypotheek komt men
dan op grond van de vertaling tot de andere konklusie.

Alleen Rabel en Mitteis hebben minder starre
kategorieen en in 1903 had reeds
Naber gezegd :
Itaque lepidum est eorum libros legere, qui magna
doctrina exquirunt, quid sit vetustius :
Trpaat«; èrcl
Aiiasi an Oégk;, quum nihil intersit. 4)

Dat het verschil niet ligt in de al-of-niet-eigendoms-
overgang, daarvoor pleit, dat ook bij 7rpaaiq
èm Augzi
toch de schuldenaar-TTpaTYip nog opnieuw dezelfde zaak
kan bezwaren door een 7ipaai<; ètu Xuaei aan dezelfde
persoon.5)

1  Pappulias, Lipsius, Hitzig.

2  [Demostiienes] XXXIII 8: (bvvjv \\ 9: èvéxjupovi2:s,t\'i7/J.

3  Bv. Pappulias. \'H e/xtpó.y/xxrog curyxteix enz. bl. 28 vg. ; bl. 115 §
18
I. Hitzig Pfandrecht bl. 3 : „die 7TpJ.h. ist eln walirer Kauf."

4  Mnemosyne 1903 bl. 228.

5  "Opsg uit Lemnos ; zie Revue des Etudes grecques 15 (1902) bl. 140 en
Pappulias t. a. p. bl. 38.

-ocr page 76-

Van juridies belang is slechts de onderscheiding van
pandrecht met of zonder bezitsovergave en het pand-
recht krijgt zo de betekenis van een recht met ont-
bindende of opschortende voorwaarde, zoals ook de
toestand in het Germaanse recht was. 1) Op overeen-
stemming in terminologie, overeenkomst van het
woord u7toTi0év3u met de Germaanse termen wees
Partsch 2) en Rabel 3) trok er de konklusie uit:
„Damit gewinnen wir eine Anzahl der Argumente für
uns, welche die Germanisten für die Qualität der
Satzung als bedingter Ubereignung, eventueller Hin-
gabe an Erfüllungsstatt, aufstellen". De „voorwaar-
de" ligt ook in de uitdrukkingen 8\'av daroSSat, 4)
(onechte tijdsbepaling) en
km. \'Em is juist het ty-
piese voorzetsel voor de voorwaarde en ik begrijp dan
ook niet hoe
Hitzig kan zeggen : „der Gedanke der
Bedingung wird nirgends verwendet". 5) Wat
Mit-
teis 6)
zegt over het papyrusrecht, krijgt zo een nieuwe
versterking en het is waarschijnlik dat de „Annähe-
rung" 7) tussen de beide pandvormen reeds veel
vroeger, dan hij meent, plaats had.

Een andere kwestie, die van de werking der gfxßam?
of IjxßaSela of IpißaTeta, 8) komt zo ook in een ander
licht te staan. Bij mijn opvatting spreekt het vanzelf,
dat niet
a bezit alléén er door ontstaat en het eigen-
domsrecht door latere feiten ontstaat, 9) dat ook niet

1  Schröder Rechtsgeschichte bl. 300. Heusler Institutionen II bl. 131.

2  Griechisches Bürgschaftsrecht I 35.

3  Verfügungsbeschränkungen bl. 73.

4  [Demosthenes] XXXIII 8 ; XXXV 24.

5  Pfandrecht bl. 107 noot 4.

6  Grundzüge bl. 135 vg., 151 vg., bl. 133.

7  BI. 138 regel 7.

8  Pappulias t. a. p. bl. 132.

9  Szanto, Dareste.

-ocr page 77-

6i

b bezit én eigendom er door ontstaan,1) maar dat c
het voorwaardelike recht, door de Ü7rep7)[i,epia on-
voorwaardelik wordt (van hypotheekrecht tot eigen-
domsrecht) en dat
krachtens dit recht de ê^xcic,
plaats heeft, zodat na de e^aai? wel beide, én recht
én bezit aanwezig zijn, maar men niet kan zeggen,
dat het recht dóór de Ifx^aoi? ontstaat. Deze opvat-
ting vond ik tot mijn grote verwondering bij de
Romanistiese
Pappulias. 2) Hier bleek dus gelukkig
de overtuigende kracht van bepaalde papyri, 3) door
Mitteis4) in het juiste licht gesteld, in staat het Ro-
manisme te breken. Dat in deze papyri nog enige
formaliteiten optreden, doet aan de hoofdpunten
niets af. 5) Ook hier kunnen dus Atties recht en het
recht der papyri elkaar steunen.

Na dit uitstapje in het pandrecht keer ik tot mijn
eigenlike onderwerp terug.

Wat is de betekenis van ttwAeïv enz. ?

De woorden komen voor bij :

a gewone verkoop.

b verpachting van mijnen van de staat, bij De-

mosthenes, 6) Aristoteles. 7) Zo ook buiten Attica

i ~ 8\\
epytovai. J

c verpachtingen van belastingen, bij Aristoteles 8)

1  Lipsius, Hitzig ; zie hoofdstuk III bl. 14.

2  t. a. p. bi. 131 vg. Lipsius bl. 675 noot 3 rangschikt hem ten onrechte bij
Szanto en Dareste.

3  P. Flor. I no. 55 ; no. 56 = Chrestomathie no. 241.

P. Oxy. II no. 274 = Chrestomathie 110. 193.

BGU I no. 101.

4  ZSS. 1906 bl. 343—345-

5  Zie Mitteis. Grundziige bl. 158 vg.

6  XXXVII 37 ; XX 60.

7  Respublica 47, 2.

8  Respublica 47, 2.

-ocr page 78-

en op een inskriptie. x) nójxot TsXomxot bij Demosthe-
nes,
2) wvsïaOai OOk bij xenophon. 3)

Uit het woord raoAsïv is dus nooit een argument
voor „eigendomsovergang" te halen, dus ook niet voor
d pandgeving door Trpaoi? tid Aiiasi.
Voegen we hier nog bij, dat in een inskriptie ergens 4)
Ps(3ou(ócti? voorkomt bij erfpacht, dan hebben we in
\'t geheel al aanduidingen voor het samenhangen van
de rechten, ontstaan door :
vonnis, koop, pacht v.
mijnen, erfpacht, erfopvolging, p andneming
, terwijl
de
schenking 5) en ruil 6) zich vanzelf aansluiten. Daar
nu voor vonnis, koop, pacht v. mijnen, erfopvolging
en pandneming de Sixvj è^oóXvj^ gewaarborgd is en
de verdere uitingen over deze aktie algemeen luiden
en uitdrukkingen als ÏSia, oixsia, enz. gebruiken,
is, dunkt mij, de konklusie niet al te gewaagd, dat
deze aktie de centrale aktie is om al deze rechten te
handhaven, ook tegen elkaar.

Zo zal ei 6 |j.èv (bg ètov/jfjiivoc, a|x<pi<T(3aTst XT/]fAaTO<;, ó Sè ai?
ura>0r)x7)v zycov, ook dit in de Slxt) l^ouXr]? berecht worden.7)
Dit kan o. a. in twee gevallen plaats hebben, nl. :
de geldopnemer kan een overgedragen pand terug-
eisen, voordat hij zijn schuld heeft terugbetaald öf
het kan gebeuren, dat dit na terugbetaling geschiedt.

1) Recueil I no. 4. regel 34.

2) XXIV 96.

3) TÓpOt. 4. 19-

4) Recueil I no. I3ter regel 22.

5) Plato Wetten XI 2 bi. 915.

6) [Demosthenes] LVI 32.

7) Pollux VIII 59. Hitzig Pfandrecht bi. 140 ziet hier ten onrechte alleen het
geval, dat de schuldenaar „das Pfandobjekt durchVerkauf veräussert hat." De plaats
zegt in elk geval dat de schuldeiser bezit (i\'^s/).

-ocr page 79-

In dit laatste geval zal natuurlik de pandgever het
proces winnen, in het eerste geval de schuldeiser.

Nemen we nog eens het laatste geval. Volgens
Lipsius en anderen is hier, altans in geval van
7ipa
<tii; zTcl Aiicrèi., de Sixtj <tuv07]xcóv 7rapa(3dccre60<; nodig, als
de schuldeiser weigert
terug te verkopen. Hiertegen
valt op te merken, dat van een verplichting om
terug
te ,,verkopen"
geen sprake is. Vóór aflossing der schuld
bestaat er geen verplichting, na aflossing bestaat een
\'verplichting, maar niet om te „verkopen" maar om
te „leveren". Of menen de schrijvers, dat na aflossing
nog eens de koopprijs betaald moest worden ? Toch
wel niet ; en dit is toch nodig om van „koop en ver-
koop" te kunnen spreken. Dat in een verkoopsre-
gister van Tenos 1)
nd aflossing en levering, het woord
È7cpiaxo gebruikt wordt, waar bij aangaan van de
TTpaai? È7u Xuaei, a7TÉ8o)xe gezegd werd, is heel begrij-
pelik en bewijst niets. Na aflossing en levering is de
iuris figura natuurlik koop, maar na aflossing en
vóór levering bestaat er natuurlik alleen een verplich-
ting tot levering. Dat deze verplichting tot levering
niet door de
Sboq auvO-rjxwv 7rapapaae<o(; maar door de
SlxY) è£oüA7]<; te handhaven is, zegt de volgende rede-
nering :

a door aflossing is de zaak weer ÏSiov geworden
van de schuldenaar (ontbindende voorwaarde : èïul

Xucrei; èw? a7to8c5(uv).

b wie twv iStcov è^etpyovxai, stellen de Sixy] è^ouXt]; in.

Ook in het Germaanse recht was het zo en boven-

1  Recueil I no. 7 § 46.

-ocr page 80-

dien, de andere weg was toch zeer omslachtig : eerst
een proces ter veroordeling tot een geldsom, dan öf
betaling, zodat de pandgever zijn zaak niet terug
kreeg, terwijl bij de
Sbo) è£ouiXtjs het de ander oüxé-u l^v
ETcixpocTEtv ; öf Evsxupaata, bij voorkeur natuurlik op de
betwiste zaak en daarna, bij è^aycoyrj, toch ten slotte
de StXT) ê^oiiXï]?. 1)

Ten opzichte van het trekken van de erfpacht bin-
nen de kring der gradueel-verschillende rechten valt
nog op te merken, dat zo ook de overgang naar de
y7) sv a<pÉ(TEi in Egypte gemakkelik verklaarbaar wordt.
We hebben dan immers :

a een niet-principieel verschil tussen eigendoms-
recht en het recht van de erfpachter.

b de grote vrijheid, die bv. de Atheense staat
zich veroorloofde ten opzichte van het eigendom van
de burgers.

Voegen we daarbij het ,,1\'état c\'est moi" van de
Ptolemaeen en stellen we de onder a en b genoemde
beginselen nog wat meer op de voorgrond, dan zijn
we zonder grote overgang bij de opvatting, dat alle
land door de koning Èv acpéaEt is gegeven. Overgangs-
vormen zijn dan ook nog te vinden. 2)

Ik heb vroeger gezegd, dat de 8£xij è£o\\iXv)<; be-
rustte op è^EiXXeiv en dit dient nu verder onderzocht te
worden.

We hebben gezien, dat deze handeling is Êx(3aXXeiv
ot ays.lv xwXueiv, dat ze dus geschiedt tegenover een
bezitter (ÈxpaXXstv) of tegen iemand, die bezit wil

1  Dat in het Romeinse recht de debiteur, die de fiducia aflost, in personam
agere moest met de actio fiduciae, is heel wat anders, daar hij natuurlik niet kon
zeggen : res mea est ex iure Quiritium. De Griek zei wel, dat de zaak
ixvrov was.

2  Recueil II no. 25.

-ocr page 81-

verkrijgen {cr/eïv xcoXüetv). En daarmee komende ge-
vallen van è^aywyT), waarover we kunnen oordelen, ook
overeen.

Zo bestaat het è^aysiv van Onetor tegenover
demosthenes in cr/eïv xcoXuetv en ook bij [Demos-
thenes]
tegen Leochares 1) komt het zo voor, evenzo
bij
Isaeus. 2)

Als sxpaXXstv komt het voor in het geval-Micio 3) en
in de rede tegen
Zenothemis. 4)

Èr wordt verder over getwist, of de è.Za.yió\'fh alléén
symboliese betekenis heelt, 5) of dat ze óók in werke-
lik geweld kan bestaan. 6) Van veel belang is die
kwestie voor ons onderwerp niet, daar in beide ge-
vallen de juridiese betekenis dezelfde is. Als sym-
boliese daad is ze natuurlik juist een nabootsing van
het feitelik geweld en feitelik geweld zou men kun-
nen beschouwen als een beetje hardhandige sym-
boliek.

Wat is nu de juridiese betekenis van de s^aycoYT) ?
Mitteis 7) zegt: ie inleiding van. het vindikatie-
proces ; voor mij spreekt dit natuurlik vanzelf, juist
door de opvatting als actio negativa. 8) Maar :

2e geeft hij haar ten opzichte van de partijrollen
betekenis. Hoe hij die partijrollen denkt, behoeven

1  XLIV 32.

2  Isaeus III 62 ; zie Lipsius bl. 669 noot 117.

3  Isaeus V 22—24.

4  demosthenes XXXII 17, l8, 19.

5  Beauchet III bl. 403 : ,,une procédure préliminaire et symbolique". MScli
bl. 371—372 ; ook nog
Lipsius in MSchL. bl. 477. Mitteis ZSS. 1902 t. a. p.

6  Lipsius bl. 668. Geheel verkeerd Leist bl. 51, die er soms een „exekutie"
in ziet.

7  T. a. p.

8  Zie echter het volgend hoofdstuk over de Slxy sig ififxvüv x.xtx<ttxi71v.

5

-ocr page 82-

wij hier niet uiteen te zetten en te bestrijden, daar
hij daarbij alles op de bewijslast van de eiser instelt.
Wij hebben gezien, dat het bewijs bij de eycov als zo-
danig rust. Nu hebben we .na te gaan, of soms de
s^aycoy7) voor het proces de lyw tot een niet-sycov
maakt.

Nemen we het geval-Micio. Micio is eerst è\'xoiv. Nu
volgt è^aycoyv) door de spreker der rede. Toch zien
we
Micio in het proces, de Sba) è^Ay]?, daarop vol-
gend,
dvayetv dc, Trpax^pa en dlcaoegenes, de Trparrip
(s7tl xóoei) pepououv.
Dat dit niet ,,ex abundantia"
geschiedde, maar het gewone bewijs was, daarvoor
spreekt, dat de beslissing afhangt van het al- of niet-
optreden van
Dicaeogenes als (3e(3oucoTy)p. We zien
dus
Micio nog bewijzen en dus è\'xcov ; wat in het Ger-
maanse recht welbekend is. Vatten we de è^aywyrj als
symboliese daad op, dan is dit nog begrijpeliker,
daar ook de feitelike toestand er niet door verandert.

Dus : sSaywyq heelt geen invloed op de partij rollen,
ë^cov blijft, wie het was. We hebben dus nu te onder-
zoeken, wie ëxoiv is in de gevallen, waarin de Slxr;
è^ouXt)? te pas komt.

In de gevallen, waar è^pareuCTi? plaats heeft : bij
erfopvolging, hypotheek, die vervalt; of bij êvexupaaÊa,
is dit makkelik te beantwoorden. Hier heeit inbezit-
name plaats, dus de ander, die die inbezitname ver-
hindert, is ëxcov. Voor het erfrecht hebben we daar-
mee een tegenstelling met Germaans recht (le mort
saisit le vif).

Lastiger wordt het bij koop. \'E^axeuetv wordt hier

-ocr page 83-

nergens vermeld ; dit wijst er dus op, dat verkoop
opgevat werd als overdracht1) van het recht (sala)
met onmiddellik, noodzakelik gevolg de bezitsover-
dracht (investitura). 2) Mogelik is, dat die bezits-
overdracht, die bij onroerend goed uit de aard der
zaak altijd een symbolies karakter moet dragen, lang-
zamerhand is ineengeschrompeld tot een formule of
tot niets, daar de verstandelike Grieken niet erg
symbolies aangelegd waren in \'t algemeen. Derge-
lijke verschijnselen hebben zich meer voorgedaan,
o.a. in latere Germaanse rechten ; en in het heden-
daagsche Franse recht is ook het laatste overblijf-
sel der bezitsoverdracht, de clausule de saisine et de
dessaisine, verdwenen. Zekerheid hebben we daarover
niet in het Attiese recht, alleen kunnen we zeggen,
dat een aparte traditio, volgend op de verkoop, in
de redenaarstijd nergens te vinden is. Verder kan
ik er hier niet op ingaan en voor schenking en ruil
is mutatis mutandis hetzelfde te zeggen, terwijl bij
pandovereenkomsten de aard dier overeenkomsten
beslist en bovendien het èfxpaxeósiv gewaarborgd is. 3)
Stellen we ons nu de loop van een 8bo)
I£ouXy)<;
voor, dan stuiten we nog altijd op de moeilikheid, hoe
twisten over de vraag, wie bezitter is, worden opge-
lost. Te beantwoorden is de vraag niet met volkomen
zekerheid ; mogelik is een toestand, zoals die in het
Germaanse recht bestond, waar de bezitsvraag in
hetzelfde proces éérst werd opgelost. 4) In andere

2  Mits de prijs betaald is.

3  [Demosthenes] XXXIII 6, 7.

4  Heusler Institutioncn II, bl. 44 noot 1.

-ocr page 84-

Y

Griekse rechten (hoofdstuk VIII) is iets dergelijks
te vinden. Maar voor de tijd, toen
Aristoteles zijn
IIoXiTeta \'AOyjvoucov schreef is ons in elk geval naar
mijn mening een apart possessorium gewaarborgd
door een plaats in dat geschrift, 1) die in hoofdstuk
VIII wat uitvoeriger zal besproken worden.

1  Respublica 56. 2. Zie hoofdstuk VIII bl. 79 noot 1.

-ocr page 85-

VII

De overige Attiese akties

Ik kan hierover kort zijn, nu ik de meningen der
schrijvers al tevoren heb uiteengezet. In aanmerking
komen :

ie de Six/) zie, èfxcpavcov xocraCTTacnv.

Terwijl de Si\'x?) è£ouXrjt; in het algemeen zowel voor
roerende, als voor onroerende zaken geldt,1) zijn er
bij roerende goederen gevallen mogelik, waarin er
van een ê£aywyyj geen sprake kan zijn, omdat de zaak
verborgen,
atpavfc is. Mitteis2) heeft nu de mogelik-
heid gesteld, dat in die gevallen de Sboj
zie, l^avwv
xaTacjTacfiv diende om het bewijs van het bezit van
de tegenstander te brengen en hij zegt verder, dat
daarna een è^ayuyY] geen zin meer heeft voor roerende
goederen. Ook volgens mij is daarna van è^aycoyV)
geen sprake meer. Ik beschouw de 8(xv) el? EfKpav&v
xaTaerraeriv als een aktie voor roerende goederen
naast de Sboj è^ouX7j<;, dus als de tweede aktie der
diadikasieen omtrent bepaalde zaken.3) Ook zij is
actio negativa en het
ayzZv xtoAiieiv bestaat hier in
het verborgen houden van de zaak. Ze dient dan

1  Demosthenes XXXII: partij graan. Harpocration onder efouAtj? JiJOjt
■xspl ci$px7ró$ou. Harpocration onder ovcrlzg J/\'xjj : irspl %ojpluv v\\ oixiüv.

2  ZSS t. a. p. bi. 293.

3  Mitteis spreekt in \'t algemeen van „der dingliche Prozess": bl. 293.

-ocr page 86-

7 o

a om het verborgen houden van de zaak aan te
tonen*)

b tot voorbrenging, 1^9avr; ttoisïv van de zaak.

Dit is dan praeparatorium, maar in hetzelfde proces,
wordt

c over het recht beslist, evenals bij de 8ix-rj è^ouXy)?.
Wel ontkennen dit
Meier-Schömann en Lipsius,2)
doch bij een lexikograaf3) staat uitdrukkelik, dat de
ëx«v moest aangeven rapa tivo? wvvjcraTo Taüxa, een uitdruk-
king, die volkom\'en parallel gaat met de meermalen
genoemde plaats van
Isaeus4) en die toch wel nergens
anders op slaan zal, als op het eigendomsproces.

Aristoteles 5) geeft als forum van deze aktie, dat
van de apy<ov en dit komt zeer goed overeen met de
werkzaamheid van deze magistraat in bezitskwesties,6)
daar de eerste funktie van deze aktie juist op het bezit
betrekking heeft.

2e de 8\'ixy) (3wuo>v.

Zij behoort niet tot de processen over bepaalde
goederen, daar zij slechts veroordeling tot boete aan
de eiser en aan de staat ten gevolge heeft,7) terwijl
ten opzichte van de
Sixyj e^ouXtj«; uitdrukkelik wordt
gezegd; dat het de veroordeelde
ouxéxi è^vjv èruxpaxetv
en dat de zaak elae7upaxxexo toO S9][jlou 8) Nergens
wordt ze ook in verband gebracht met processen

1) Daarmede is dus de tegenstander als ïyuv gestempeld. Dionysius Ham-
carnassensis
over Isaeus 5 bl. 613 (Fr. 6 Sp.).

2) Zie hoofdstuk IV en Lipsius bi. 587. Anders Heffter bl. 234.

3) Lex Seguer. V bl. 246, 4 = Lex. Milleri bl. 103 vg.

4) X 24.

5) Respublica 56, 6 ; zie Lipsius II bl. 525 noot 23.

6) Zie Hoofdstuk VIII.

7) Harpocration onder fltxiuv.

8) Suidas onder èï-o\\j"Kvfi.

-ocr page 87-

over bepaalde goederen, al kan natuurlik roven van
andermans goed een geval piatcov zijn.1)2)
Ten slotte blijven er nog over :
3e de
Sixai èvouaou, xapTioü en ouataq.
De meningen van enkele schrijvers zijn in hoofdstuk
IV al besproken, maar voor de volledigheid worden ze
nog eens genoemd.

a Sommigen3) plaatsen de drie akties bij de
exekutie.

b Anderen 4) geven ze een plaats zowel bij exe-
kutie als eigendoms-(bezits-)proces.
c Een derde groep van schrijvers 5) plaatst de
akties alleen bij het eigendomsproces (bezits-
proces).

d Anderen laten zich over deze kwestie niet uit 6)

of verwerpen alle drie andere meningen. 7)
Voor mij is de onderscheiding tussen exekutie en
eigendomsproces in deze dingen niet relevant, zoals
ik reeds in hoofdstuk VI ten aanzien van de Stx?)

betoogde. Zowel na een vonnis, als na bv. koop
of schenking zal men kunnen beweren, dat de tegen-
stander, die zich tegen inbezitneming verzet, iets

1  Plato Wetten X bi. 884 ; Lex Cantabr. bl. 665, 26.

2  Zo Leist bl. 57 noot 1. Anders Lirsius bl. 671 en noot 125. De meningen over
de verhouding tussen
S . ét-. en J . ß . behoeven hier dus in \'t geheel niet
verder besproken te worden.

3  Hudtwalcker bl. 141. Beauchet III bl. 368.

4  MSch. bl. 531, 749—750.

5  Heffter bl. 263—267 : $ . KxpToO en èvoixtou possessoor ? ; J . oùtrlaç
reivindicatio. MSchL. bl. 969—970 en noot 589 : Vindicationsklagen ; Lirsius
bl. 585—588 idem.
Thalheim« bl. 130 noot 1.

6  Caillemer Etudes sur les antiquités juridiques d\'Athènes VIII bl. 16. Hitzig
Pfandrecht bl. 140 noot 4.

7  Platner I bl. 438—442. (ten onrechte door Thalheim t. a. p. bij de eerste
groep geplaatst).

-ocr page 88-

heeft, dat aan de ander toekomt (el itöv cr&v xt ïys.ï);
en zal men dus als eerste middel een S£xyj èvotxlou
of een Stxvj xapnoü kunnen instellen. 1)

Dat dit eerste middelen zijn, waarop als tweede
de Stxv] ouata? en als derde de
81xy) è^ouXtq? volgen of
kunnen volgen, zegt
Harpocration : 2) ol Sixa^ójxevoi

TOpl xwploiv ^J olxtcov 7rpo<; Tou? zyovxccq oug\'iolc, èStxa^ovTO T7]v
Seuxépav .
7) 8è TrpoTÉpa ^v twv (jièv olxtwv èvotxtou, twv 8è yuplcov

Xap7TOU, TplTY) £711 TOUTOl? è^OuXv)?.

Vragen we nu, wat de strekking van de drie akties
was, dan valt er van te zeggen, dat de
81x7) xapuou
en èvoixfou, evenmin als de 81x73 oucuoc?, dienden, om
het huis of het stuk grond zelve in het bezit te
krijgen; dit zegt óns dezelfde plaats van
Harpocra-
tion :
xal è^rjv rot? eyovai (èXoucrt de handschriften) xpocxetv
tcöv xt7)[i,atc0v xal et tt]v toü xaprcoü tj toü èvotxtou xal el t7]v
Seuxépav tjtttjoetev ttjv ouala?. Ze waren dus, in tegen-
stelling met de SI
xt) è^oóx^, geen processen over be-
paalde goederen in strikte zin. Anders, dan deze
negatieve- bewering, is er geen plaats, die iets over
de strekking van de
8txat èvotxlou en xaprcoü uitdrukkelik
zegt ; één plaats bij
Suidas, 3) is er, die van de 81xtj
ouCTta? zegt, dat ze dient om schadeloosstelling uit het
hele vermogen te krijgen.
Thalheim noemt deze laatste

1  T. z. p. Sixxuxi xxtx toüg vó/xoug, si jiiv xuP\'0U AfifurfyTtlq,
xapTOu, si 5è o\'ucixg, èvoixiou.

2  Onder ovtrixg Sixq.

3  Onder oür\'ixg Stxy 1 : oürixg sitrxyovui SUvjv Tpög Toüg êxhuxirxg èv
Tporépx 2\'txy xpéovg
(!) ij nxproO, üg Séov xTo\'hxpfixvsiv xvToüg e\'f bXyg
rijg ovarixg x
xxtsS\'ixxitxv.

-ocr page 89-

plaats „Verwirrung hervor (rufend)" en ook Lipsius x)
wil er niet van weten.

We weten dus alleen zeker, dat de akties als voor-
bereiding konden dienen voor de 8£
xy) è£ouXv]?. Dat
ze in elk geval vooraf
moesten gaan, wordt door Thal-
heim
beslist beweerd, met een beroep op het LysiAsfrag-
ment
(xa-ra toi)? v6(iou?) en „weil ohne den Zwang niemand
den umständlicheren Weg eingeschlagen haben wür-
de."
Lipsius beweert het alleen, en nog niet beslist,
van de
sóoj oüattx?1) met een beroep op Harpocra-
tion
; van de Sixai èvoixfou en xap7rou zegt hij alleen,
dat het de regelmatige weg was, 2) deze eerst in te
stellen en verklaart dit, door te wijzen op het mindere
risiko dat men bij de akties liep ten opzichte van de
te storten gelden (Gerichtsgebühren), wat dus eigen-
lik het argument van
Thalheim van de „umständli-
chere Weg" te niet doet.
Hitzig daarentegen laat
het geheel aan de keus van de eiser over, of hij de
omslachtige weg al of niet wilde volgen en verklaart
dit uit de mogelikheid, dat de eiser niet de zaak
zelve, maar alleen geld wil hebben. 3) We zijn hier
volkomen in het gebied der hypothese gekomen en
zo is het ook met de strekking der akties. Enige dier
hypothesen daaromtrent zal ik noemen.

De Stxtxi évoixLou en xapTrou dienen als akties om huur-
penningen of vruchten van het betwiste huis of land
te krijgen, daar is vrijwel ieder het over eens en
uit de Griekse woorden is het ook wel af te lei-

1  BI. 680.

2  BI. 679.

3  Vóór de vrijheid om te kiezen : Heffter, Hudtwalcker.

-ocr page 90-

den ;*) alleen Heffter ziet er possessore middelen in.

Onenigheid bestaat meer over de 8fro) ouoiaq.

Ze dient volgens sommigen 1), om de zaak zelve op
te eisen, wat ik al weerlegd meen te hebben.

Volgens Hudtwalcker, die steunt op de Suidas-
plaats i, dient ze, om de eiser schadeloos te stellen
uit de „Nutzungen des ganzen Vermogens" van de
gedaagde. Ten opzichte daarvan kan ik alleen op-
merken, dat
Suidas zo iets zegt ; in hoeverre Suidas
hier juist is, is onmogelik te beoordelen.

Dareste 2) geloofde eerst, dat ze diende, om de
waarde van de zaak, niet de zaak zelve, te krijgen,
maar later 3) zag hij van elke beslissing af, wat mij
het verstandigst lijkt van alles.4)

Ook ik zal geen hypothese in \'t midden brengen,
maar overgaan tot het laatste, wat nog in \'t kort
besproken moet worden : de toestand, wat betreft
roerend en onroerend goed. De kwestie in haar geheel
zal ik niet bespreken, dit zou te ver buiten mijn on-
derwerp voeren ; ik wil alleen nagaan, in hoeverre
ze van belang is bij de besproken akties.

Dan valt op te merken :

ie dat de Stxrj è^oóXyj? ingesteld kan worden, als
het gaat, zowel om een stuk land,5) een huis,6) als
om een slaaf 6) en een partij graan. 7)

1  Lipsius, Heffter, Thalheim, Hitzig ?.

2  Plaidoyers civils de Démosth. bl. XXXVI.

3  Nouvelles études d\'histoire du droit (1902) bl. 86.

4  Andere schrijvers nog in hoofdstuk IV.

5  Harpocration onder oCitrixg è\'ixy.

6  Dezelfde onder Hjo-jXyq iinyj.

7  Demosthenes XXXII.

-ocr page 91-

2e dat het bij de 86<y) zie, Ipicpavtöv xaTaaxaaiv alleen
om roerende zaken kan gaan, daar die slechts
a9!xv-?j kunnen worden. Dit is dus alleen een gevolg
van de natuurlike aard der dingen en \'geen bewijs
voor een onderscheiding van roerend en onroerend
goed in het
recht, zoals wij die in onze moderne
rechten kennen.

3e Bij de Sixai èvoix\'iou, xap7rou en ouata? wordt alleen
van een huis of een stuk land gesproken en hier
schijnt dus een scheiding tussen roerend en onroerend
goed gemaakt te zijn.

-ocr page 92-

De rechten buiten Attica

i In Gortyns vinden we, in tegenstelling met
Attica, als proces over een bepaalde zaak hetiudicium
duplex. De plaats uit de eerste wet van Gortyns1)
luidt :
Ai Sé x\' ajjucl SóXot uoXiovte. 7toviovt£!; jrov jrsxv.repoq,
è\'[i.ev, ai (i.év xa [Ltxïrvc, oltzotcovzZ xara tov fxai/rupa SixaSSev, ai Sé x\' S
av7roTÉpoi<; a7ro7tovi!ovT!. e sSaTepoi,
tov StxaGTav ojxvuvxa xpivev.

De schrijvers, die zich erover uitlaten,2) zijn eens-
gezind in dit opzicht; allen zien hierin een iudicium
duplex en ik kan mij daar zonder meer bij aansluiten,
minder, omdat ik het argument van de „Contravindi-
cation" zo erg dwingend vind, dan wel, omdat er
zonder onderscheid van partijen gesproken wordt
van getuigen, die fjL£8aT£poi of avTtOTÉpoii; a7io::oviovTt.
Want de woorden
tioviovte^/ov /cxatspo? ë[j.ev geven op
zich zelf nog niet het recht, een iudicium duplex
aan te nemen : ook bij de
slxtj è%ouxrjt; komt het voor,
dat ó {xèv ètovirjjjiévot; afx<pi.CT[3Y)T£Ï xTrjfxaTo?, ó 8è cic,
uttoOt)X7)V
\'zi<xjv, 3) dat dus beiden zeggen, dat de zaak èautou
is — en toch zal niemand beweren, dat de 86o] I^Xy)?
een iudicium duplex is.

Maar, op welke manier dan ook, de plaats in de
wet van Gortyns geeft een iudicium duplex. Nu is

1  Col. I regel 17—21.

2  Mitteis Reichsrecht bl. 600.

Naber Mélanges Girard.

Uitgevers v. Recueil I bl. 447.

BÜCHELER—zltelmann bl. 87.

3 * 3) Pollux VIII 59.

-ocr page 93-

het alleen de vraag, of de wet, die geen volledige
kodifikatie is, maar slechts wijzigingen van het be-
staande recht inhoudt,dit invoerde als een nieuwig-
heid voor processen over slaven, waarvan alleen hier
sprake is, of dat ook bij andere goederen dit zelfde
beginsel gold. Zekerheid is hierbij niet te krijgen_
alleen valt op te merken, dat bij andere gelegenheden
wel degelik partijrollen toegedeeld zijn ten opzichte
van het bewijs.1)

Vonden we in Athene ten opzichte van de bezits-
bescherming alleen de plaats van
Aristoteles\' Res-
publica Atheniensium, die straks nog ter sprake zal
komen — in Gortyns is het bezitsproces uitdrukkelik
gescheiden van het eigendomsproces, echter weer
alleen voor slaven. De eerste regel van de wet luidt :

"Oç x(a)... SóXoi [iéXXei <xv7U[i,oXev, Tïpo 8ixaç àyev en dit ge-
bod wordt gesanktioneerd met geldboete voor elke dag
7tpLv xa Xayâasi ;2) later volgt dan het eigendomsproces.3)

2 De bezitskwestie, afgescheiden van de eigen-
domskwestie, vinden wij, in wat andere vorm, weer
bij
Polybius,4) waar hij het bekende proces — ook
weer over een slaaf — in Locri Epizephyrii verhaalt.

Hier wordt tussen twee jonge mannen erover ge-
twist, wie tijdens het eigendomsproces over een slaaf
de borgen moet stellen en de slaaf bij zich mag hou-

1  Col. III regel 6 § 15 in Recueil ; col. XI regel 48-49 § 73. Zie Recueil bl.
433 : „La préférence pour le serment
(ipxiÔTSpoç zie Hoofdstuk V) constitue un
grand avantage, qui, en général, est accorde au défendeur".

2  Regel 9-10.

3  Zo : Kohler—Ziebarth bl. 80. Recueil I bl. 444. Buciieler—Zitelmann
bl. 84 vg. Zie ook Col. XI regel 24 § 70 en Dialektinschriften Kreta no. 5149 = Bull,
de Corr. Heil. XXIX bl. 204.

4  XII 16.

-ocr page 94-

den (xupio(<;) slvai ; xpa-reïv tüv d|x<picrßv)TOU(j(ivcüv fii/pi xvfc

xptcrew?), wie bezitter is en uit wiens bezit de adductio
in ius, de
dycoy/) plaats heeft. De slaaf is nl. tijdens
de afwezigheid van A door B geroofd maar door A
na zijn terugkomst uit het huis van B gehaald en
voor het gerecht gebracht. Nu besliste de kosmopolis,
een hoog magistraat, dat volgens
Zaleukos\' wet de

dywy/) Tcapd toutcov yiyvs(Tai), Trap\' olc, av èV/arov aSïjpiTov yj
ypóvov Tiva yeyovo; to dfxcpiaßiQTOij^evov. èdv
Sé ric, d^eXó^svot;
ßta TOXpa,
tivo? aTOxydyy) Tcpo? sauröv, xa7tstTa ra pi. toutov
T7]v ay<oy}]v 6 Tzpovr.z.pxtev 7roi9)Tat Sec^iot/);, oux (iativ ï) aycoyr]
xupia) Dus verandert gewelddadige inbezitneming de
rechtspositie niet, de ontzette (in Attica: è^ayó[xevo?) blijft
als bezitter gelden, van uit zijn huis wordt rechtens
de dycoyv) gedaan en hij mag ook de zaak in handen
hebben, tot het vonnis in het eigendomsproc.es geveld
is. We zien dus ook hier, dat gewelddadige ontzetting
(in Attica ê£aya>yïj) niets verandert aan de kwaliteit
van bezitter, evenmin als in Attica.

Zoals hier deze kwestie is beschouwd, beschouwen
haar ook
Naber en Hofmann. 1) Mitteis ziet
in de
dytoy/) éénzelfde ding als de Attiese è^aywyr),
omdat er een „Formalakt" vereist is. Nu kan natuur-
lik, zoals
Naber2) opmerkte, de adductio in ius ook
heel best „solemniter fieri". Zijn opvatting hangt
samen met de mening, dat in het Attiese recht de
è^aywyvj invloed had op de partij rollen, maar daar
dit niet zo is volgens mij en bij de dywyy) in Locri
dit wel het geval is, is voor mij de dytoyó heel iets

1  Beiträge bl. 118 vg.

2  T. a. p. bl. 121 noot 11.

-ocr page 95-

anders, dan de è^aywyy). Hofmann, die eveneens een
groot verschil tussen beide aanneemt,1) is tén opzichte
van de
è^aycoyT] echter, evenals Mitteis, van mening,
dat ook zij de partijrollen bepaalt en beiden gaan ze
van het aprioristiese, Romanistiese standpunt uit,
• dat de bezitter vrij is van bewijs, dat de bewijs,,last"
drukt op de niet-bezitter. Nu wordt over het eigen-
domsproces zelve bij
Polybius niets verhaald en in
dit opzicht is van Locri dus niets bekend. Gaan we
echter op de bezitskwestie nog verder in, dan zien
we, dat in deze zaak een hoog magistraat, de kos-
mopolis, optreedt, niet de rechters van het eigen-
domsproces. Nu kan het wel zijn, dat dit een
biezonder geval was en ook later wordt gezegd, dat

de rechters exptvav xi)v aytoyyp xaxa xtjv xoü 7toafA07TÓAt8oc;

yvcójxrjv, maar onmogelik is het niet, dat de kosmo-
polis bezitskwesties regelde en zo zouden we dan
een parallel hebben van de ARiSTOTELEsplaats,2) die
in
Athene aan de dcpxwv bezitskwesties te regelen
geeft, de 5pxcov, tot wiens jurisdiktie ook de Skoj et<;
è[i<pocvwv xaxaaxaoiv behoort, een aktie, die met bezits-
kwesties zo nauw in verband staat.
Deze AriSTO-
TELEsplaats wordt door anderen in verband gebracht
met eigendom3) en het voorkomen van een
avaSaCT[xó<;. 4) 5)

1) BI. 126 vg.

2) Rcspublica 56, 2. y.xl\'o /xèv a-px^v etöög eiirstötiv Tpürov fxèv xyfiurrei,
baa. Ti? slx,ev irplv aMv eitreXBetv ei5 rijv ApxVv, txOt\' è\'x£n/ x"x\' *P*Tétv
fxéxp\' xpxvfi TéXovg.

3) Photiades in \'A^VjVöig XVII bl. 156. Pappulias ZSS. XXVII (1906) bl.
361 bezit èn eigendom.
Lipsius bl. 58 : ,,den ungestörten JSesitx ihres Eigentums
zusicherte."

4) Zie de heliasteneed : Demostiienes XXIV 149.

5) De Hollandse uitgevers van Leeuwen en van Herwerden houden de
plaats voor korrupt.

-ocr page 96-

8o

Maar, waar zonder meer wordt verkondigd, dat de
archont er\' voor zal zorgen, dat, wat iemand bezit,
hij zal blijven bezitten, tot de archont aftreedt, daar
hebben we te doen met bezitsbescherming en niet met
eigendomshandhaving, die immers niet in handen
van de archont was, maar in handen van de daarvoor \'
aangewezen rechters. Met
Lipsius het xYjpuyfxx te
beschouwen als ,,ein Rudiment aus älterer Zeit, in der
die Archonten noch die Regierung des Staates geführt
hatten", is ongemotiveerd, daar de door mij, in navol-
ging van
Naber, 1) verdedigde opvatting, volstrekt
niet tot ongerijmdheden leidt, integendeel een lakune
in de kennis van de Sfcaj èl-oóto]?, de kwestie „wie be-
zit?", aanvult,2) nu volgens mij de ë£aywy
yj in die
kwestie niet beslist.

3 Uit de vele geschillen tussen Griekse staten
over stukken land, waarvan ons in inskripties zijn
overgebleven de beslissingen, gegeven door de scheids-
rechters, daartoe aangewezen door de partijen zelf
of door een andere autoriteit, vaak de Romeinse
senaat — uit die geschillen verdienen enkele hier een be-
spreking. Over de verdeling van de partij rollen in het
eigendomsproces geven ze zo goed als niets, maar
duidelik komt in de vier gevallen, die ik hier zal
bespreken, de onderscheiding tussen de bezitskwestie
en de eigendomskwestie uit.

a Het eerste geschil, dat te bespreken valt, is een
strijd tussen Hierapytna en Itanus, twee Cretiese
steden, die door de Romeinse senaat verwezen wer-
den naar Magnesia als scheidsrechter. De Romeinse

1  Sertum Nabericum (1908) bl. 273 vg.

2  Zie hoofdstuk VI.

-ocr page 97-

consul Lucius Calpurnius (cos. 139 v. C. *)) gaf een
soort formula 1), waarin gezegd werd : ov xpÓ7rov

èxaTepoi .... xaTecr/7)xaTe<; sÏTjaav nrjï 7rpo tou -Jjjjiiptxi r\\ 6 7tó\\e[AO<;
•5)p?aTO
.... o7C<oi; outxpivwaiv auxou? \'éyeiv .... è^sïvai 2)

Hier wordt dus met zoveel woorden gezegd te
oordelen dat, wie op een bepaald tijdstip (144 v. C. 3)
bezat, ook zal mogen bezitten voor het vervolg.

Wat de Romeinse senaat, die de formula Calpur-
nius
ingaf, precies voor had, gaat ons hier niet aan.
\'t Is mogelik, dat ze het als een voorlopige beslissing
wilde beschouwen, tot aan het vonnis over de eigen-
dom, dat we dus met een echte bezitsbescherming
te maken hebben, maar waarschijnliker is, dat ze
voorgoed de zaak wilde beslechten. Ook doet
het er niets toe, dat de formule :
ïyzw xaxéxstv
xapTTL^eaOat 4) een vertaling is van habere possidere
frui, 5) een formule, die met een werkwoord van
,,mogen" (licere) verbonden 6) het recht aangeeft op
provinciebodem. De plaatsing van die verschillende
woorden,
ë-jzw enz., naast elkaar is alleen het niet-
Griekse, maar overigens is alles zuiver en goed-Grieks.
Maar minder goed-Grieks scheen in de oogen van de
scheidsrechters te zijn, de manier, waarop de kwestie
zelf werd opgelost door de Romeinen. De toestand te

1  Zie Partsch Die Schriftformel. De inskriptie regel 10, 11.

2  Regel 51—54.

3  Zie Dittenberger t. a. p. noot 36.

4  In het senatusconsultum de Aphrodisicnsibus (42 v. C.) : Bruns Fontes
(1909) bl. 189 regel 15 : g%co<Ttv xpxTtbriv %püvTcti xxpTl{u>Txt. Sc. de Ascle-
piade t. a. p. bl. 178: 17: t\'^wiTiv $txxxTé%u3T;
xxpreCuvrxi.

5  Lex Agraria (111 v. C.) : Bruns t. a. p. bl. 82 : 52.

6  Lex Agraria, t. a. p. bl. 80 : 32. Partsch t. a. p. bl. 18 verwart hier alles,
door dit werkwoord van „mogen" te veronachtzamen, dat juist het
recht tot h.
poss. fr. geeft. Zie mijn Hoofdstuk III.

-ocr page 98-

laten blijven, zoals die op een bepaald tijdstip was,
naar oude rechten niet meer om te zien, dat scheen
helemaal niet in hun aard te liggen. Wat deden ze
dus ? In hun vonnis wijdden ze een paar regels in het
begin x) aan de kwestie, zoals ze door de Romeinen
gesteld was en beslisten, dat op het bedoelde tijdstip
door Itanus bezeten werd (Staxaxscrx/jiiivr)). 1) Daar-
na verdonkeremaanden ze op eervolle wijze de op-
dracht, zoals die gegeven was en gingen kalm verder 2)
met het opsommen van de motieven, die hen er ten
slotte (een 90-tal regels schrift op de steen) toe
leidden om te beslissen, dat het recht aan de zijde
van Itanus was. Daarbij deden dienst, om het recht
aan te tonen, grensregelingen tussen staten3), geschied-
schrijvers, 4) ook, wat wij modern zouden noemen :
aan wijzigingen. 5) De grensregelingen worden
69\' éxa-
TÉpwv [è7TtSeix]0évTe?, 6) en ook andere bewijzen worden
door beiden bijgebracht 7) of altans van beiden
geeist. 8) Toch valt hieruit niets vóór of tegen een
iudicium duplex af te leiden, daar natuurlik ten slotte
in alle procesvormen beide partijen wat kunnen be-
weren, daar van alle procesvormen, iudicia duplicia
of niét, toch geldt : ,,audi et alteram partem."

1  Partsch t. a. p. bl. 21 zegt : „Das Wort iiXKXTé^eti/. . bezeichnet grade
im griechischen Eigentumsprocesse den rechtmässig begründeten Eigenbesitz des
Beklagten." Maar hier wordt toch niets anders gezegd, dan, in aansluiting aan de
formula, hoe de bezitstoestand was ; de „Begründung" van het recht volgt later pas.

2  Regel 56 : olaxv iè kxI xttö tyg xp%ijg \'Irxvluv.

3  Regel 57 vg.

4  Regel 93.

5  Regel 73, regel 84.

6  Regel 57-

7  Hierapytna ? regel 130 vg., regel in : \'lepXTUT[v]loi: nominativus ! De
overigen allemaal door Itanus.

8  Regel 134 vg.

-ocr page 99-

Opmerkelik is nog de opsomming van volkerechte-
like wijzen van eigendomsverkrijging, genoemd aan
het slot van de inskriptie, waarbij gezegd wordt, dat
Hierapytna geen dier wijzen heeft aangetoond. Ze

zijn 1) : yj 7iapa 7rpoyóvwv [7capaXapóvxe<;]
v] [ïtpiafjievoi xax\' apyupÉou Sjócriv
r\\ Sópacri
xpaxyjaavxEi;

roxpa xivo<; xcöv xpeiaaóvfwv cyóvtzc,~\\ en
het eigendomsrecht wordt hier uitgedrukt in de vorm :
hjiouoi xupieca«;,2) wat al een verandering is van de
oude Griekse terminologie, die overigens in de inskrip-
tie gewoon verschijnt
: eocuxcöv EÏvai of Ê.UTOxpxEiv.3)

Ruggiero, die het geschil opnam in zijn verza-
meling, 4) haalt uit de inskriptie 2 gedingen, waarbij
de regels 12 — 86 handelen over een vroeger geding,
ook door Magnesia berecht en dat hier nog eens in
herinnering wordt gebracht. De scheiding, die ik aan-
bracht tussen het eerste
deel van hetzelfde vonnis
volgens de formula van de Romeinse magistraat en
het tweede deel, handelend over het recht, bestaat
voor hem dus niet. Hij ziet in het gyvw^sv enz. 5) het
hele vonnis, in dit eerste, vroegere proces gewezen en
in de regels 56 — 86 de gronden van dit vonnis. 6) Al

1  Regel 133—134. Men vergelijke Lirsius bl. 675 : Bestimmungen über Erwer-
bungsarten des Eigentums . . . kennt das Attische Recht nicht.

2  Kvpiilx ook bij LEnAs-Waddington III no. 332, de plaats die Lirsius bl.
675 noot i als enige opgeeft.

3  Regel 47—49 UTXpxeiV ook op papyri bv. P. Lond 2. 401 regel 5 = Chres-
tomathie no. 18, maar met de dativus.

4  L\'arbitrato pubblico in relazione col privato presso i Romani, in: Bullettino
dell\' instituto di diritto romano V (1892) bl. 49 vg. no. 10 op bl. 307 vg.

5  Regel 54—56.

6  Bl. 314—315.

-ocr page 100-

kende hij ook nog niet de hele inskriptie, x) die ons
ten dienste staat, toch is het daarom niet minder
opmerkelik, dat hij het grote verschil tussen de be-
doeling van de senaat en het onderzoek van het scheids-
gerecht in \'t geheel niet schijnt in te zien ; tenminste,
hij zegt er niets van, dan : „Magnesia giudica a favore
di Itanus 1) . . . sulla base di documenti presentati
dalle parti e dal scnato romana". 2) Partsch ziet er in :
(einen) für unser gegenwärtiges Wissen zweifellos
bestehenden Widerspruch. 3)

Minder zelfstandig, dan de rechters uit Magnesia
stonden tegenover de opdracht van de Romeinen,
gedroegen zich de mannen uit Mylasa, die in de eerste
helft der 2de eeuw v. C., ook weer na een Sóyjxoc van de
senaat en een èmaxoXrj van een Romeinse magistraat,
als scheidsrechters optraden tussen Magnesia en
Priene, zoals een inskriptie uit Magnesia 4) ons vertelt.
Hier had eveneens de senaat opgedragen te on-
derzoeken, wie op een bepaald tijdstip
(öte el? tyjv
9\'.>iav Tou Sr)[i.ou toü \'Pco(i.a£tov 7tapeyéveTO. Magnesia m
190 v. C.) bezat, enj dan daarnaar het land toe te
wijzen. Alleen gebruikte de senaat voor bezitten nu
het woord \'éyzw 5) en sprak hij bij het vonnis van
-poa-
xpÉveiv tt]v x"Pav au-roH. 6) Dat dit niet als een voor-
lopige maatregel bedoeld was, maar als de finitieve

1  BI. 315.

2  BI. 314.

3  BI. 22 ; zie verder zijn pogingen tot verklaring op bl. 23 en noten.

4  Sylloge* 928 ; zie noot 23 van deze inskriptie.

5  Regel 54.

6  Regel

-ocr page 101-

beslissing, wordt waarschijnliker, nu we zien, dat er
een voorlopige beslissing van de senaat zelve was
voorafgegaan, inhoudende, dat Magnesia zou èxxwpsiv
uit het betwiste land, o7rw? xpiTYiptov 80673 *) en dus
ook wel slechts (jiéypi 1% xpfesco?. 1) De rechters uit
Mylasa volgen trouw de opdracht van senaat en ma-
gistraat ; ze beroemen er zich terecht op, dat ze
xaxaxoXouGeïv tou; sesoyfiaticjejivok; 2) want het hele pro-
ces loopt er verder over, wie bezat. In de inskriptie
komen allerlei termen uit de bonte rij van Griekse
uitdrukkingen voor „bezitten" te voorschijn, 3) zonder
dat er een bepaald onderscheid te bespeuren valt. 4)
Daar het laatste deel van het vonnis ontbreekt, 5)
is het altijd nog mogelik, dat ten slotte de rechters
ook nog het
recht op het bezit onderzocht hebben,
maar dan blijft in elk geval nog het verschil met het
tevoren besproken proces, dat hier toch de beslissing
over het bezit in den brede wordt behandeld.

Dittenberger Sylloge2 no. 314 bevat een inskriptie
uit Olympia, waarop staat, eerst een besluit van de
Eleers om Messene deze inskriptie te laten plaatsen
in Olympia.6) Vervolgens staat er op geschreven een
brief van Milete aan de Eleers, het bericht behelzende,
dat zij aan Messene een afschrift hebben gegeven van het
vonnis, 7) dat, ten derde, op de steen staat vermeld 8)

1  POLYDIUS XII 16.

2  Regel 7—8.

3  2ixxaTé%eiv : regel 74, 87 ; èvéfxovTO : regel 87 in het vonnis ; xaro%Jf:
regel
 45 ; regel 54.

4  Zie Partsch t. a. p. bl. 42—43-

5  Dittenbkrgf.r t. a. p. bl. 768 noot 15.

6  Regel i—28.

7  Regel 29—40.

8  Regel 41—70.

-ocr page 102-

en dat gewezen is door rechters uit Milete in een
geschil tussen Sparta en Messene. Het was al een
oeroude strijd
; Epaminondas, koning Philippus
van Macedonië (338 v. C.) en Mummius (146 v. C.)
waren er al aan te pas gekomen 1) en nu, tussen 146
en 135, wordt nogmaals de zaak aanhangig gemaakt,
en wel voor de Romeinse senaat. Deze wijst Milete
als scheidsrechter aan en volgt haar gewone methode:
ze draagt, via de magistraat, op, te oordelen volgens
de regel
: 7uó]tepot . . . xaxeïx[ov] Öte . . . Ötccóc, oÖtoi

X.aTÉ/COCTlv]. 2)

Hier wordt dus weer een ander werkwoord gebruikt
en het beslissende tijdstip is 146 v. C. Deze inskriptie
hebben we volledig en het blijkt, dat de scheidsrech-
ters over niets anders beslisten, dan wat de senaat
en de magistraat hadden aangegeven. 3)

Maar, mochten de Milesiese rechters met een der-
gelijke oplossing al genoegen nemen, de strijdende
partijen helemaal niet. Want nog enkele malen komt
de zaak voor 4) en het laatste, wat we er van weten,
is, dat in het jaar 25 n. C. onder
Tiberius de senaat
nogmaals de zaak te beslissen kreeg en zelf het vonnis
velde : „Ita secundum Messenios datum". 5) En bij
deze laatste beslissing, komen weer alle oude gegevens
ter sprake, om het recht op de zaak te beoordelen :
contra Messenii veterem inter
Herculis posteros
divisionem Peloponnesi protulere. 5) Tot de Herak-
liden opgaan, hoger kan het haast niet ; de tegenzin

1  Zie Ruggiero t. a. p. no. 16 bl. 334 vg. Dittenberger bl. 498 noot 1.

2  Regel 52 vg.

3  Regel 60 vg.

4  Tacitus Annales IV 43 noemt Caesar en Antonius en Atidius Geminus,
praetor Achaiae (onder Augustus of Tiberius).

5  Tacitus t. a. p.

-ocr page 103-

van de Grieken om een status quo te handhaven,
blijkt hier duidelik.

Sterk uitgesproken is dat ook in het laatste proces,
dat ik in dit proefschrift zal behandelen, de onenig-
heid tussen Priene en Samos over een kasteel en om-
ringend land. Ook hier werd er meermalen geproce-
deerd en wij weten van 4 keren wat :

a Ongeveer 280 v. C. werd koning Lysimachus
er in gemengd. Over is een brief van hem aan Samos
over deze zaak.

b Een oordeel van Rhodos over het kasteel en
het omliggende land i 240 v. C. Dit proces is in een
grote inskriptie bewaard gebleven. 1)

c 188 v. C. Cn. Manlius Volso kent het kasteel
en land aan Samos toe.

d De Romeinse senaat vernietigt in 135 v. C.
het oordeel van
Manlius en bekrachtigt dat van
Rhodos. 2)

Geven a, c en d niets om in dit verband op te mer-
ken,
b daarentegen geeft ons, niettegenstaande de
slechte toestand van de inskriptie op sommige plaat-
sen, een merkwaardig voorbeeld van een Grieks
volkerechtelik eigendomsproces, waar alleen Grieken
aan het woord zijn, waar geen Romeinse senaat zich
mee bemoeid heeft en waar dus geen procesformule
op te volgen of listig te omzeilen is. De vertegenwoor-
digers van Samos gaan terug tot de 6de eeuw v. C.
om te zeggen, dat hun het land is toebedeeld. 3)

1  Ancient Greek inscriptions in the British Museum III. 1 no. 403 met een
kommentaar van
Hicks. Dialektinschriften. III i, 5 110. 3758 ed. H. van Gelder.

2  Ruggiero t. a. p. Sylloge\' I 315.

3  Regel 44—53, i°4-

-ocr page 104-

Priene bestrijdt dit, bij het debat doen geschiedschrij-
vers dienst als bewijsmiddelen voor het recht en de
rechters verklaren een dier geschiedschrijvers voor
vals. Van het recht op het bezit wordt het bezit
zelve duidelik onderscheiden ; Samos zegt, dat Priene
op het ogenblik het kasteel en het land bezit
7tapa tö
SUaiov, 1) dat ze dit met geweld in bezit hebben ge-
nomen :
8è Kapiov êcpaoxv [èo]v aurcóv xaTaXa(3éo0ai
liptavet?. 2) Prienes woordvoerders zeggen, dat ze niets
in bezit hebben genomen, maar altijd bezaten :
ëyeiv
xaQx xal Trpórepov en het slot is, dat de scheidsrechters
oordelen, dat het land en het kasteel hoort aan

Priene : [8ia]xplvo|xev to 9pou[piov xal Tav rapl] to «ppoópiov
X<ópav eïfxeiv ITpiavewv 3)

Voor bezitten komen hier ook weer verschillende
termen voor
I exeiv, 4) xaTeyeiv, 5) vé(jLe<rOai ; 7) het recht
wordt op de gewone wijze met éauToü aangegeven.

Wanneer we nu de besproken gevallen nog eens
samenvatten, dan blijkt nog één ding : dat de Grieken,
altans in volkerechtelike geschillen een grote afkeer
van verjaring hebben ; altijd gaan ze, zo mogelik,
tot de verste tijden terug en dit gegeven kan van
belang zijn bij de kwestie over de verjaring in het At-
tiese recht, 6) al erken ik natuurlik dadelik, dat er
geen afdoend argument in ligt.

1  Regel 100.

2  Regel 109.

3  Regel 157. êTCSlfistv ïïpixvéuv : regel 26.

4  Regel 82.

5  Regel 111.

6  Zie Lipsius bl. 676 noot 5.

-ocr page 105-

Lijst van aangehaalde geschriften

A Over Grieks recht enz

M. H. Hudtwalcker. Ueber
die öffentlichen und Privat-
schiedsrichter — Diäteten —
in Athen und den Process
vor denselben.

A. W. Heffter. Die Athenaei-
sche Gerichtsverfassung.

Platner. Der Process und die
Klagen bei den Attikern.

M. H. E. Meier und G. F.
Schömann.
Der Attische
Process.

id. bevverkt door J. H. Lipsius.

A. Böckh. Die Staathaushal-
tung der Athener. 2e uit-
gave.

J. Caillemer. Etudes sur les
antiquités juridiques d\'Athè-
nes.

B. Büchsenschütz. Besitz und
Ervverb im griechischen Al-
terthume.

R. Dareste. Plaidoyers civils
de Démosthène.

1812.

1822.
11824.
II 1825.

1824.
1887.

1851.

1865 vg.
1869.

Hudtwal-
cker.

Heffter.

Platner.

M Sch.
M SchL.

Böckh Staat-
haushaltung.2

Büchsen-
schütz.

-ocr page 106-

9o

F. Bücheler und E. Zitel-
mann.
Das Recht von Gor-
tyn. Ergänzungsheft van het
Rheinische Museum für Phi-
lologie.

G. A. Leist. Der attische Ei-
gentumsstreit im System
der Diadikasien.

R. Dareste. La science de
droit en Grèce.

J. H. Lipsius. Bedeutung des
griechischen Rechts.

Th. Thalheim. Rechtsalter-
tümer. 4e ed. in K. F.
Her-
mann.
Lehrbuch der grie-
chischen Antiquitäten neu
hsg. von
H. Blümner und
W. Dittenberger.

F. Hitzig. Das griechische
Pfandrecht. Ein Beitrag zur
Geschichte des griechischen
Rechts.

L. Beauchet. Histoire du droit
privé de la République athé-
nienne.

J. H. Lipsius.\' Das Attische
Recht und Rechts verfahren.
Mit Benutzung des attischen
Processes von
M. H. E. Mei-
er
und G. F. Schömann.

J. Partsch. Griechisches Bürg-
schaftsrecht.

1885.

1886.
1893.
1893.

1894.

1895.

1897.

I 1905
II 1.1908
II2.1912
Illnietuit

I 1909

Bücheler-
Zitelmann.

Leist.

Thalheim.

Hitzig
Pfandrecht.

Beauchet.

Lipsius.

-ocr page 107-

E. Rabel. Die Verfügungsbe-
schränkungen des Verpfän-
ders besonders in den Pa-
pyri. . 1909.

U. vonWilamowitz-Moellen-
dorf.
Staat und Gesellschaft
der Griechen. In : Die Kultur
der Gegenwart II. IV. 1. 1910.

J. Kohler und E. Ziebarth.
Das Stadtrecht von Gortyn
und seine Beziehungen zum
gemeingriechischen Rechte. 1912.

B Grieks en Romeins recht,

H. Dernburg. Das Pfandrecht
nach den Grundsätzen des I 1860
heutigen römischen Rechts. II 1864

F. Hofmann. Beiträge zur Ge-
schichte des griechischen und
römischen Rechts. 1870.

B. W. Leist. Graeco-italische

Rechtsgeschichte. 1884.

L. Mitteis. Reichsrecht und
Volksrecht in den östlichen
Provinzen des römischen
Kaiserreichs. Mit Beiträgen
zur Kenntniss des griechi-
schen Rechts und der spät-
römischen Rechtsentwick-
lung. 1891.

J. Partsch. Die Schriftformel
im römischen Provinzial-
processe. \' 1905.

Rabel Ver-
fügungsbe-
schränkungen.

Kohler-
Ziebarth.

enz

Dernburg
Pfandrecht.

Hofmann
Beiträge.

Mitteis
Reichsrecht.

Partsch
Schriftformel.

-ocr page 108-

O. Lenel. Das Edictum Per-
petuum. Ein Versuch zu sei-
ner Wiederherstellung.
2e ed.

L. Mitteis. Römisches Privat-
recht bis auf die Zeit Dio-
kletians. In
Bindungs Syste-
matisches Handbuch der
deutschen Rechtswissen-
schaft. I. VI. i.
A
. ÜAnnOTAIAS . \'H l[X7cpayaa-
toc, txacpxXeia. xam tov éXXrjvixov
xal
tov pwfjiaïxov Sixaiov.
A . nAIUIOTAIAS . To eXXtjvix^v
a<xuxov Stxatov ev rfj iGTopixyj
auTOÜ è^sXt^ei.

id. Vertaald door J. C. Naber
in het Nederlands in Themis
No. 2.

L. Mitteis und U. Wilcken.
Grundzüge und Chrestoma-
thie der Papyruskunde.

I. i. Hist. Grundzüge. I. 2.
Hist. Chrest.

II. 1. Jurist. Gr. II. 2. Jurist.
Chrest.

Lenel Edic-
tum perper
tuum.

1907.

Mitteis
Privatrecht.

1908.

I 1910

1912.

I9I3.

1912.

Grundzüge of
Chrestoma-
thie.

C Germaans recht

P. Laband. Die Vermögens-
rechtlichen Klagen, nach den
sächsischen Quellen des Mit-
telalters dargestellt.

Laband Ver-
mögensrecht-
liche Klagen.

-ocr page 109-

A. He\'usler. Die Gewere.

J. W. Planck. Das deutsche
Gerichtsverfahren im Mit-
telalter.

A. Heusler. Institutionen des
deutschen Privatrechts in
Bindungs Systematisches
Handbuch der deutschen
Rechtswissenschaft II. 2.

R. Schröder. Lehrbuch der
deutschen Rechtsgeschichte.
5e ed.

K. von Amira. Grundriss des
germanischen Rechts. 3e
Ausg. in
Paul\'s Grundriss
der germ. Philologie.

D Inskriptieverz

Inscriptiones graecae.

Griechische Dialektinschriften.

Ph. Le Bas et W. H. Wad-
dington.
Voyage archéolo-
gique en Grèce et en Asie
Mineure pendant 1843 et
1844. II partie.

R. Dareste. B. Haussoulier.
Th. Reinach.
Recueil des
inscriptions juridiques grec-
ques. Texte, traduction, com-
mentaire.

1872.
1879.

I 1885
II1886.

1907.

19*3-
amelingen

1847-
1876.
I I 1891
I 2 1892

I 3 1894

II II898
II 2 en 3

1904

Heusler
Institutionen.

Schröder
Rechtsge-
schichte.

v. Amira
Grundriss.

I. G.

Le Bas-
Waddington

Recueil.

-ocr page 110-

Gu. Dittenberger. Sylloge
inscriptionum graecarum. 2e
ed.

Ch. Michel. Recueil d\'inscrip-
tions grècques.

W. Dittenberger. Orientis
graeci inscriptiones selectae.
Suppl. sylloges inscr. graec.

Ancient Greek Inscriptions in
the British Muséum.

I 1898

II 1900

III 1901

1900.

I 1903

II 1905

Sylloge2.

Michel.

Ditt.
Ori.

E Tijdschriftartikelen, waarvan verkort aangehaald:

Mitteilungen
deutschen
Instituts,
teilung.

Zeitschrift der Savignystiftung.
Archiv für Papyrusforschung.

des Kaiserlich
archaeologischen
Athenische Ab-

Ath. Mitt.

ZSS.

Archiv.

-ocr page 111-
-ocr page 112-
-ocr page 113-
-ocr page 114-
-ocr page 115-

STELLINGEN

i

De Stxrj ê£oüA7)<; in liet Attiese recht was petitoor,
niet possessoor.

II

Waar Pappulias voor het Griekse recht spreekt van
het erfpachts^c/^ als voorwerp van een hypotheek,
in plaats van
de zaak zelve als voorwerp van die
hypotheek te beschouwen, daar maakt hij zich schul-
dig aan ongeoorloofd Romanisme.

(Pappulias\'H èprp(xy[j.atos aacp&Xziix enz. bl. 72 regel
i luidt : \'Ex twv ènï aXXoxpfou 7Tpay(xaTO<; ètX7ipaY^aTCi)v Si-
xaito[i,aTWV è7rav£iX7)(j.[jtivco<; ywcxai. Xóyoc, Trepl è[i.9UTeuoew<;
«<; avuxetfjiévou Trj<; U7ro07jx7]<;.)

III

Bij de berekening van het wettelik erfdeel behoort
de beklanting van een affaire als afzonderlik bestand-
deel naast de goederen van die affaire in aanmerking
genomen te worden.

IV

Het leerstuk der rechtspersoonlikheid, zowel stich-
tingen als verenigingen omvattend, behoort syste-
maties in het personerecht thuis.

-ocr page 116-

V

Wanneer een burgemeester namens zijn gemeente
als eiser of gedaagde in een proces optreedt, kan hij
tevens als getuige onder ede gehoord worden.

VI

De Hooge Raad trad niet op het gebied der feiten
met zijn beslissing, zakelik luidend als volgt : Wan-
neer de titels van vestiging van erfdienstbaarheden
ten hypotheekkantore zijn ingeschreven en van die
vestiging aantekening is geschied in het algemeen
register no. 2, dan kan de koper van het bestaan
dezer erfdienstbaarheden kennis dragen en mist der-
halve art. 1538 B. W. toepassing. (Arrest van 27
Junie 1913 W. 9538.)

VII

Een beroepsdrukker, die niets anders of meer
deed, dan een beledigend blaadje drukken en aan
zijn lastgever afleveren, waarvoor hij volgens art.
419 W. v. S. werd veroordeeld, is te dier zake niet
ook civielrechtelik aansprakelik.

VIII

Bij een behoorlike systematiek van het Neder-
landse zakerecht moet, afgezonderd van het feit
„bezit", het daarop steunende recht („bezitsrecht")
naast eigendom en andere zakelike rechten behandeld
worden.

-ocr page 117-

De mening, dat iemand, die een bepaald strafbaar
feit zelf niet kan plegen, ook geen middellik dader
van datzelfde feit zou kunnen zijn, is in haar alge-
meenheid onjuist.

X

De vraag naar de strafbaarheid van de chirurg
voor operatieve handelingen en die van de verlos-
kundige voor afdrijving en doding der vrucht, in de
uitoefening en binnen de grenzen van hun beroep,
is voor beide, niettegenstaande terminologiese toe-
valligheden der Nederlandse strafwet, dezelfde en
behoort ontkennend beantwoord te worden.

XI

Artikel 391 ie lid van het Wetboek van Strafvor-
dering eist een onmogelikheid.

XII

Wanneer verkiezing voor leden van de gemeente-
raad plaats heeft voor 15 Mei en stemming na 15
Mei, dan moet bij die stemming gevolgd worden de
kiezerslijst, van kracht geworden de 15de Mei van
het vorige jaar.

XIII

Een stemming voor de gemeenteraad is niet nietig
enkel op de grond, dat enige, voor de verkiezing ge-

-ocr page 118-

bruikte formulieren, niet het aantal vakjes voor de
ondertekening van de kiezers bevatten, dat vastge-
steld is bij \'koninklik besluit. (K. B. van 9 Januarie
1901 S. 26 in verband met K. B. van 8 Mei 1897
S. 144).

XIV

Bij de opsomming der vakken in art. 77 der wet
op het hoger onderwijs behoort de „encyclopaedie
der rechtswetenschap", onder 2e a. vermeld, te wor-
den vervangen door een minder vage aanduiding van
de te onderwijzen leerstof.

XV

In de Universiteitsteden behoren de bestaande
„Bureau\'s van Consultatie", tot akademiese instel-
lingen vervormd, aan de praktiese opleiding van de
juridiese studenten dienstbaar gemaakt te worden.

*

-ocr page 119-
-ocr page 120-