HISTORISCH-STAATSREGTELIJKE PROEVE
O VEE
(Grondwet Art. 69, 114).
-ocr page 2-t
-ocr page 3-HISTORISCH-STAATSREGTELIJKE PROEVE
o y e s
(Grondwet Art. 69, 114).
NA MAGTIGING VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS
pR, p. \'P ALBERTS MA,
MWOOH HOOGXEEEAAE IN DE FACULTEIT DEE GENEESKUNDE,
MET TOESTEMMING- VAN DEIST ACADEMISCHER SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DEE REGTSGELEERDE FACULTEIT,
TEE VEEKRIJGING VAN DEN GEAAD VAN
DOCTOR ffl HET ROIEINSCH EN HEDEDAAGSCH REGT,
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
op Vrijdag den 20sten December 1872, des namiddags te 3 ure,
TE VERDEDIGEN
dooe
-«fiïfex GEBOEEN AAN DE BILT.
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON.
18 72.
AAN MIJNE MOEDEK.
-ocr page 6-»Au lieu d\'accorder un Veto réel et positif à la royauté, vous
refaites \'\'a faute de l\'Assemblée constituante et vous n\'accordez au
roi qu\'un Veto suspensif."
h. fonïkède,
Du. Gouvernement du Roi et des limites constitutionnelles
de la prérogative parlementaire (1838.)
Steeds is het. eene der moeijelijkste vragen
geweest, hoe de wetgevende magt in te rig-
ten; hoe te bewerken dat niet de willekeur
van éénen of van weinigen alles overweldige
en te vermijden, dat, door de medewerking
van te velen, het staatsschip zonder stuurman
aan de golven der volksluim prijs gegeven
worde.
Reeds bij de Romeinen eischten de Plebejers
verdedigers hunner vrijheid tegen de overmagt
der Patriciërs, waarop deze hun volkstribunen
gaven, die eerst slechts enkele personen kon-
den beschermen, later niet zelden met hun
beslissend Veto de uitvoering zelfs van wet-
ten en senatus-consulten stuitten. Dat wij hier
wel verpligt zijn tot die grijze oudheid op te
klimmen, zal ons later uit het revolutionair
Fransch Tribunaat, ingesteld bij de constitutie
van 22 Frimaire an VIII (13 Dec. 1799) en
onder het eerste Keizerrijk in 1807 weder op-
geheven, duidelijker in het oog vallen.
Toen het Romeinsche volk, na de verbanning
der Tarquiniussen, de Koninklijke waardigheid
had afgeschaft en den republikeinschen rege-
ringsvorm had aangenomen, begonnen de Patri-
ciërs, die alleen de rnagt in handen hadden, op
hunne beurt allengs meer en meer het volk te
onderdrukken; vooral toen zij de terugroeping
der Koningen niet meer te vreezen hadden. Door
voortdurende oorlogen waren de Plebejers zoo
verarmd, dat zij de schuldenaars der Patriciërs
geworden waren en hunne schulden op een
bepaalden tijd niet kunnende betalen, werden
zij lijfeigenen van den schuldeischer en ver-
loren hunne burgerlijke regten. Deze toestand
werd ondragelijk; eindelijk werden zij zoo ver-
bitterd, dat zij delging der schulden eischten
en de krijgsdienst weigerden; doch tweemaal
werden zij door beloften weder overgehaald
om te velde te trekken tegen de Sabijnen, de
Volscers en de Aequers. Als overwinnaars
teruggekeerd, wilde de Senaat de beloften, hun
door den Dictator M. Valerius gedaan, niet ge-
stand doen, waarop zij onder aanvoering van
Sicinius naar Crustumerium aan gene zijde van
den Anio trokken en zich legerden op eenen
berg, welke sedert dien tijd Mons Sacer werd
genaamd (493 v. Ch.). Dit noodzaakte de Pa-
triciërs om met hen te onderhandelen en hun
een weinig toe te geven. Zij hieven het lijf-
eigenschap voor schulden op, vernietigden de
schulden der armen en gaven hun onschend-
bare tribuni plebis1), door hen zeiven te ver-
kiezen, om hen tegen de overmagt der Patri-
ciërs te beschermen en door deze aanmerkelijke
verbetering in hunnen toestand overreed, keer-
den de Plebejers naar Rome terug.
Hoevele tribuni plebis er het eerst verkozen
werden, daarover bestaat verschil bij de schrij-
vers; de meeste stemmen echter daarin over-
een, dat gedurende de secessio slechts twee tri-
1 De naam was niet geheel nieuw; er bestonden reeds
tribuni; want de praefecti tribubus en equitibus werden
tribuni genaamd. Zij heetten tribuni plebis in tegenstelling
der magistraten die, door de curiën verkozen zijnde, curules
heetten.
l*
-ocr page 10-bunen door het Plebs zonden verkozen zijn1),
doch sommigen meenen dat dit getal tot aan
de Lex Publilia (471 v. Ch.) onveranderd is
gebleven; anderen daarentegen honden het er
voor dat er nog drie bij zijn verkozen a). Dit
is zeker, dat er sedert de Lex Publilia tot aan
het jaar 456 vijf tribunen, singuli ex singulis
classibus zijn verkozen geworden en in 456,
toen de Plebejers door den tribuun Terentilius
Arsa geschrevene wetten eischten en de Patri-
ciërs dit eerst weigerden, wTisten zij toch te
bewerken dat zij 10 in plaats van 5 tribunen
zouden verkrijgen. Die vermeerdering der tri-
bunen zal echter hunne magt weinig versterkt
hebben, daar het voor de tegenpartij nu ook
des te gemakkelijker was, eenigen van hen op
hare hand te krijgen en onder hen tweedragt
en verdeeldheid te zaaijen.
Met de instelling van het Decemviraat (451)
1 Cicero meent dat er het eerste jaar twee tribunen zou-
den verkozen zijn, want hij zegt : „duobus tribunis per sedi-
tionera creatis." De rep. II. 34.
hield ook het Tribunaat op, daar het alle amb-
ten in zich vereenigde; doch na het tweede
Decemviraat (450), dat de tweede uitwijking
der Plebejers ten gevolge had, werd weder het-
zelfde getal (10 namelijk) tribunen verkozen,
en dit is tot den ondergang der Republiek
onveranderd gebleven, hoewel Livius meldt
dat er eenmaal 11 geweest zijn, hetgeen echter
voor eene dwaling wordt gehouden
Het is zeer moeijelijk te bepalen waar en op
welke wijze de verkiezing der tribunen plaats
had, daar de berigten daaromtrent of onduide-
lijk zijn of onwaarschijnlijk; van daar dan ook
het verschil van gevoelen, hetwelk tusschen de
nieuwere schrijvers bestaat.
Cicero en Dionysius 3) melden dat de tribu-
-ocr page 12-nen in de eomitia curiata verkozen werden, doch
hoe stellig zij dit ook zeggen, toch komt het
onwaarschijnlijk voor, daar de eomitia curiata
geheel patricisch waren en het dus vreemd zou
zijn, zoo de Plebejers de verdedigers hunner
regten door de Patriciërs zouden hebben laten
verkiezen; dit zou toch natuurlijkerwijze niet
in hun voordeel geweest zijn. Sommigen hebben
dit dan ook zoo willen uitleggen, dat niet de
verkiezing door de Curiën. geschiedde, maar
slechts eene bekrachtiging der keuze door de
Curiën werd vereischtVreemd zou het echter
zijn dat de Patriciërs, zoo zij de keuze der tri-
bunen konden verhinderen, dit [nooit zouden
gedaan hebben. Doch uit Livius blijkt, dat hoe
de keuze ook geschiedde, de Patriciërs er zijde-
lings veel invloed op uitoefenden door hunne
cliënten, want hij zegt (Liv. II 56) „Rogationem
tulit (namelijk Publilius Yolero) ad populum
ut plebeji magistratus tributis comitiis fierent.
Haud parva res sub titulo prima specie minime
atroci ferebatur; sed quae patriciis omnem po-
testatem per clientium suffragia creandi, quos
yellent, tribunos aufferret."
In welke comitiën nu de tribunen vóór de
Lex Publilia verkozen werden, meldt ons Livius
niet In de comitia curiata, is na het hier-
voren aangemerkte, niet waarschijnlijk, daar zij
alleen uit Patriciërs bestonden. Becker meent,
dat de eerste tribunen in de comitia centuriata
calata verkozen zijn, daar Livius en Cicero 1)
zeggen, dat de Pontifex Maximus aan het hoofd
stond der comitiën, waarin de eerste tribunen
verkozen werden na de afschaffing der Decem-
viri en daar de Pontifex Maximus waarschijnlijk
geene comitiën bijeen heeft kunnen roepen, dan
die in naauw verband stonden met de sacra en
dit waren de comitia calata. Deze waren vol-
gens Gellius tweeërlei, namelijk curiata calata
en eenturiata calata en daar de curiata calata
uitsluitend patricisch waren, zoo zal hier wel
aan de eenturiata calata gedacht moeten wor-
den, omdat deze voor het geheele volk waren.
Dat de Pontifex Maximus voorzat in deze co-
mitiën ter verkiezing van tribunen, was tot
herstelling van de saerosancta potestas der tri-
bunen en tot hernieuwing der leges sacratae;
op dezelfde wTijze zal dit bij hunne eerste in-
stelling noodig geweest zijn; ook schijnen deze
comitiën altijd op het Capitool voor de Curia
Calabra gehouden te zijn, hetgeen geheel in
overeenstemming is met de reeds uit Cicero
vermelde plaats.
Na de Lex Publilia Yoleronis werden de
tribunen in de comitia tributa verkozen, waar
een der tribunen, door het lot aangewezen, het
voorzitterschap bekleedde. Zij aanvaardden op
den IV a. Id. Decembres (9 December) hun ambt,
omdat van dien dag de eerste tribunen dag-
teekenden, en daar zij geen afstand van hunne
betrekking konden doen, hetgeen hun onder
bedreiging van zware straf verboden was \'),
zoo hebben de nieuwe tribunen altijd op dien
dag hun ambt aanvaard.
Slechts Plebejers en dat wel ingenui, zoowel
zij zeiven als hun vader, waren verkiesbaar;
in den bloeitijd echter van het tribunaat heb-
ben zich soms Patriciërs door Plebejers laten
adopteren om tribuun te kunnen worden. Later
mogt niemand, wiens vader een curulisch ambt
had bekleed en nog in leven was, tot tribuun
verkozen worden. Dikwijls geschiedde het vóór
dat de Plebejers ook consul konden worden,
dat zij meer dan eens herkozen werden; hier-
aan werd een einde gemaakt door het plebis-
ciet van 342, waarin bepaald werd: „Ne quis
eundem magistratum intra decem annos cape-
ret." De coöptatie kwam in de eerste tijden
waarschijnlijk veel voor: volgens sommigen
reeds bij de eerste keuze, zoo als boven ver-
meld is, tot dat de Lex Trebonia de coöptatie
verbood
Bij de instelling der Tribunen werd hun eene
zeer geringe magt gegeven en dienden zij slechts
om de enkele personen en dat wel alleen uit
de Plebejers, tegen het consulair geweld te
beschermen Ook hadden zij geen aandeel
aan de regering, hoewel zij Plebejische magi-
straten werden genoemd , doch dit is eene uit-
drukking uit den lateren tijd overgenomen, toen
zij magistraten van het geheele volk waren 2).
Zij worden privati genoemd en misten de insig-
nia en de auspicia, ook de lictoren s) en hieruit
blijkt het duidelijk, dat zij geene eigentlijke
Overheid waren, daar dit juist de kenteekenen
zijn der magistratuur.
De tribunen moesten overal hulp verleenen
waar zulks vereischt werd, ook daar waar hunne
bescherming niet was ingeroepen. Daarom mog-
ten zij nooit eenen geheelen dag de stad ver-
laten en moest hunne woning dag en nacht
openstaan; het blijkt echter uit sommige schrij-
vers dat men bij afwezigheid der tribunen, door
het enkel beroep op een hunner, reeds voor
het oogenblik de vervolging der magistraten
kon doen staken. Wanneer men nu eens het
gezag der tribunen van lateren tijd nagaat,
dan bespeurt men dat alle magt en alle reg-
ten, welke het tribunaat tijdens zijnen hoog-
sten bloei bezat, schier geheel uit aanmatigin-
gen bestonden, waaraan de Patriciërs en de
senaat langzamerhand hadden moeten toegeven
en wel, omdat de tribunen bij hunne eerste
instelling en later na de afschaffing van het
Decemviraat, door den Pontifex uit naam van
het volk, door de Lex Sacrata, als sacrosancti
waren verklaard, hetwelk beteekent dat hij,
die zich, hetzij aan hunne personen zou ver-
grijpen, of die hen in de uitvoering hunner
magt zou hinderen, vogelvrij werd verklaard,
zoodat wie hem doodde, geene straf te duchten
had. Deze onschendbaarheid, die wel dikwijls
aanleiding tot misbruiken zal gegeven hebben,
hoewel zij oorspronkelijk slechts ter bescher-
ming der tribunen was ingesteld, heeft hen
echter niet altijd beveiligd, daar er voor-
beelden zijn van tribunen, die tijdens hun
ambt aangeklaagd en veroordeeld zijn gewor-
den 1).
Met het jus auxilii, dat een jus intercedendi
was tegen de besluiten der magistraten, ver-
dedigden de tribunen, zoo als wij gezegd heb-
ben, de Plebejers tegen de consulaire magt;
dit deden zij echter niet, door bijv. den con-
suls te verbieden, iemand in hechtenis te
nemen, maar zij verhinderden de lictoren de
bevelen der consuls ten uitvoer te leggen en
1 Becker, Röm. Altertb. II. 271 haalt eenige voorbeelden
aan van Valerius Max VI: 5. 4. Magnam Iaudem et illud
collegium tribunorum tulit, quod, cum unus ex eo L. Cotta
fiducia sacrosanctae potestatis creditoribus suis noliet satis-
facere, decrevit: Si neque solveret pecuniam neque daret
cum quo sponsio fieret, appellantibus se creditoribus auxilio
futurum. En van Livius Epit. LXVII Cn. Tremellio tribuno
plebis multa dicta est, quod cum M. Aemilio Lepido ponti-
fice Maximo injuriose contenderat: sacrorumque quam magi-
stratuum jus potentius fuit.
Ook meent hij dat de tribunen na hunne aftreding, niet
meer konden vervolgd worden voor handelingen gedurende
hun tribunaat gepleegd, want hoewel het nergens uitdruk-
kelijk wordt gezegd, zoo zouden er in het tegejapvergestelde
geval voorbeelden van zulke aanklagten moeten zijn, en deze
vindt men niet.
bij geregtelijke aanklagt kwamen zij tegen de
aanklagt zelve of later tegen de uitspraak
der magistraten op. Het te hulp roepen der
tribunen (appellare tribunos) geschiedde aan
het geheele collegie der tribunen, doch ieder
tribuun had evenwel het regt om voor het
oogenblik de vervolging van een magistraat
te doen ophouden; later moest dan het col-
legie der tribunen bijeenkomen om te beslis-
sen of zij het auxilium zouden verleenen of
niet. Waren de tribunen allen van hetzelfde
gevoelen, dan werd het besluit als decreet uit-
gevaardigd en door een der tribunen openlijk
bekend gemaakt, of en waarom het auxilium
werd verleend of geweigerd. Doch het geschiedde
natuurlijk ook dikwijls dat er verschil van ge-
voelen was, dan kon zelfs één enkel tribuun
zijn auxilium verleenen, al weigerde de meer-
derheid het te doen 1).
Reeds zeer vroeg, zoo al niet bij hunne in-
stelling , meent men dat de tribunen het regt
gehad hebben om vergaderingen der Plebejers
1 Niebuhr meent uit Livius te kunnen opmaken, dat bij
de tribunen gedurende langen tijd de meerderheid van stem-
men besliste, doch later is ingevoerd, dat het Veto van éénen
tribuun tegen de meerderheid kracht zou hebben.
bijeen te roepen en de Lex Icilia bepaalde, dat
deze vergaderingen door geen patricisch magi-
straat mogten verhinderd worden. Bij de toe-
neming hunner magt matigden zij zich ook wel-
dra het regt aan, niet alleen Plebejers maar ook
Patriciërs voor deze conciones ter verantwoor-
ding te roepen en zoowel lijfstraffen als boeten
op te leggen en de Patriciërs lieten het hun
toe, daar zij het zeer moeijelijk beletten kon-
den. Zoo hebben zij later consuls en andere
hooggeplaatste magistraten wel eens doen ge-
vangen nemen door hunne viatores of wel
door de aediles plebis; de Dictatoren alleen
waren buiten het bereik hunner magt, zij kon-
den noch tegen hen intercederen noch hen
aanklagen.
Oorspronkelijk hadden de tribunen niet het
regt om in den Senaat te komen, zoodat zij
op de wetgeving geenen invloed konden uitoe-
fenen. Weldra echter werd hun toegestaan vóór
de deuren der Curia op hunne subsellia te zit-
ten en daar konden zij de beraadslagingen van
den Senaat naauwkeurig volgen. Daarna kregen
zij het regt de Curia zelve binnen te treden en
eindelijk werden zij leden van den Senaat door
het plebiscitum Atinium. Nu verkreeg hun
regt van intercessio zijne grootste uitbreiding,
daar zij de Senaatsbesluiten hiermede meermalen
verijdelden1). Deze intercessio werd veto ge-
naamd en dit woord wordt slechts op ééne
plaats en dat wel bij Livius VI 35 vermeld,
waar Sextius zegt: „Faxo ne juvet vox ista veto,
qua nunc concinentes collegas nostros tam laeti
auditis." Eerlang steeg hunne magt zoo, dat bij
ieder senatus-consult de goedkeuring der tri-
bunen werd vereischt en zoo het beaamd was,
werd het met de letter T onderteekend. Het
gezag der tribunen gold alleen in de stad zelve
en buiten baar, tot op een afstand van 1000
schreden; buiten dezen kring hadden zij geene
magt, daar begon het imperium militare,
Het laat zich gemakkelijk begrijpen dat de
tribunen in de laatste tijden der republiek toen
het zedenbederf zoo groot was, eene veel te
uitgebreide magt hadden en daardoor hoogst
gevaarlijk konden zijn x). Dit was dan ook de
reden dat Sulla, die de magt der Patriciërs
wilde herstellen, door de Lex Cornelia, hun de
meeste der door hen aangematigde regten ont-
nam en hunne magt weder binnen de vroegere
perken terugbragt1). Zoo verloren zij het regt
om wetsvoorstellen te doen en naar hoogere
staatsambten te dingen, het regt van intercessio
schijnt hij hun echter gelaten te hebben, doch
welke de omvang dier intercessio was, is niet
1 Becker, Eöm. Alterth. II. 287.
-ocr page 23-met juistheid te bepalen, daar niet al de ver-
schillende bepalingen der Lex Cornelia bekend
zijn. Pompejus herstelde na den dood van
Sulla, de magt der tribunen weder om daar-
door bij het volk in aanzien te komen. De
magt der tribunen kwam echter onder al de
burgeroorlogen na Pompejus zeer in verval;
zoo zette bijv. Caesar een paar tribunen af.
In den tijd der Keizers, toen op het voorbeeld
van Augustus, diens opvolgers alle hooge amb-
ten feitelijk in zich vereenigden, bleven de tri-
bunen ook nog wel bestaan, doch de eigenlijke
tribunitia potestas berustte bij den Keizer; in
de eerste tijden echter schijnen de tribunen nog
nu en dan gebruik gemaakt te hebben van hun
regt om den Senaat bijeen te roepen, van auxi-
lium ferre en zelfs van hun regt van intercessio.
Hoever hun gezag juist ging, is moeijelijk na
te gaan: zeker is het dat hun regt van inter-
cessio altijd zeer beperkt was en slechts in
zooverre kracht had, als het met den wil des
Keizers overeenkwam. Zelf konden de Keizers
in waarheid geene volkstribunen zijn, daar zij
van afkomst Patriciërs waren; doch zij waren
met tribunitia potestas bekleed en als zoodanig
onschendbaar, en zoo riepen zij ook den Senaat
en het volk bijeen en intercedeerden in hun
eigen belang, zoo noodig, tegen dezer besluiten.
In de geschiedenis van het koningrijk Arra-
gon vinden wij omstreeks de helft der 14e eeuw
onder de regering van Pedro IV een magistraat,
die eenigzins overeenkomt met de tribuni plebis
der Romeinen, niet zoo als deze in de laatste
tijden der Republiek voorkomen, maar zoo als
zij bij hunne instelling waren, toen hun het
regt werd gegeven van auxilium dare, d. w. z.
om de burgers tegen het Consulair geweld te
beschermen.
Fraai schetst een Nederlandsch geleerde, om
niet van het voortreffelijk werk van Mignet te
gewagen, den drager van dit regt. „Een per-
soon, aangesteld met den titel van Justiza major
moest, — zoo schrijft Beijerman — waken voor
eene behoorlijke regtsbedeeling en was in die
hoedanigheid boven al de regters van \'t koning-
rijk, ja boven den Koning zelf verheven. Geen
koninklijk besluit had kracht dan na zijne ver-
klaring, dat het niet tegen \'s lands herkomsten
en wetten aandruischte; hij kon \'s Konings Mi-
nisters in hun ambtsbediening schorsen. Aan
de Cortes alleen was hij verantwoordelijk voor
de wijze, waarop hij deze geweldig uitgebreide
magt in het werk stelde."
Dit regt werd het eerst door de Cortes in
1348 aan den Justiza van Arragon, den ko-
ninklijken hofregter geschonken. Reeds onge-
veer twee eeuwen vroeger, vinden wij deze
hooge magistraten vermeld1); toen hadden zij
echter eene meer beperkte magt en bezaten nog
geene eigene regtspraak, doch schijnen slechts,
na omvraag der stemmen in den Raad der ricos
hombres het besluit van deze uitgesproken te
hebben. Langzamerhand heeft zich hun gezag
uitgebreid, zoodat reeds Jacob II (ongeveer
1300) in een geschil tusschen hem en de ba-
ronnen, den Justiza te hulp riep om uitspraak
hierin te doen, welke als geldig door de par-
tijen werd beschouwd. Doch de magt van den
Justiza was nog niet groot genoeg om de vrij-
heid der burgers tegen den Koning te verdedi-
1 Hallam, 1\'Europe au Moyen Age, T. I. p. 462. Hij zegt
dat men sedert de verovering van Saragossa in 1118 deze
magistraten geregeld vermeld vindt; of zij reeds vóór dien
tijd aanwezig waren, is niet met zekerheid te bepalen.
gen, en daarom werd onder Pedro IV, toen
deze de Unie-privilegiën afschafte, een ver-
gelijk getroffen om de gewelddadige middelen,
waarmede men vroeger den Koning van on-
wettige handelingen terug had gehouden, voor
het vervolg te voorkomen. Dit was de oor-
zaak, waarom de Cortes de magt van den Jus-
tiza zoozeer uitbreidden. Sedert 1348 werd de
Justiza onafzetbaar voor het leven benoemd,
vroeger schijnt het dat hij door den Koning
kon ontslagen worden. Daar het echter wel
gebeurde dat hij het den Koningen lastig maakte,
zoo lieten deze hem soms beloven bij het aan-
vaarden van zijne waardigheid, dat hij zijn
ontslag zou nemen, zoodra dit van hem ge-
vorderd werd. Om dit tegen te gaan stelden
de Cortes in 1442 eene wet voor, welke de
Koning, hoewel zeer noode, bekrachtigde en
die bepaalde dat de Justiza, welke beloften hij
ook vroeger mogt gedaan hebben, niet kon ge-
dwongen worden zijn ontslag te nemen. De
Justiza werd altijd verkozen uit den Ridder-
stand en mogt niet tot de groote Edelen be-
hooren, daar deze geene persoonlijke straf kon-
den ondergaan. Hallam meldt ons de twee
hoofdattributen van zijne regtsmagt: deze zijn
de jurisjirma of firma del derecho en de ma-
nifestation. „Le Jurisfirma," zegt hij, „n\'avait
pas seulement pour objet d\'évoquer devant le
Justiza une cause commencée dans une cour
inférieure, mais encore de prévenir ou d\'em-
pêcher l\'issue d\'une procédure contre la per-
sonne qui réclamait le jurisfirma et de la mettre
à l\'abri de toute vexation, de sorte que, dit
Blancas, lorsque nous prenons par devant le
Justiza d\'Arragon, l\'engagement de nous sou-
mettre à la décision de la loi, nos fortunes
seront protégées par l\'intervention de son auto-
rité contre l\'injustice effrénée des juges royaux.
„L\'acte appelé manifestation présentait une
garantie aussi certaine pour la liberté indivi-
duelle que le jurisfirma pour la propriété. Ma-
nifester quelqu\'un, dit Blancas, c\'est l\'arracher
des mains des officiers royaux, pour qu\'il n\'é-
prouve aucune violence arbitraire: cet acte ne
lui rend pas la liberté, parce qu\'il ne préjuge
rien sur le fond de la cause: seulement la
détention du prévenu, de secrète qu\'elle était,
devient publique et les charges élevées contre
lui sont pesées sans passion, avec plus de len-
teur et de calme et suivant les lois; voilà pour-
quoi cet acte est appelé manifestation" 1).
Eene zoo uitgebreide magt in handen van
éénen magistraat, had echter zeer bedenkelijk
en gevaarlijk kunnen worden. Daarom was hij
aansprakelijk gesteld voor elke onregtvaardige
uitspraak en elke schade door hem berok-
kend, en kon hij ter verantwoording geroepen
worden voor een hof van onderzoek, bestaande
uit 4 leden van de Cortes, door den Koning
daartoe benoemd. Deze bragten hun verslag
uit aan de Cortes, die dan uitspraak deden.
In 1461 werd een nieuw hof zamengesteld, be-
staande uit 17 leden, om de klagten, welke
tegen den Justiza waren ingebragt, aan te
hooren en te beoordeelen, want bij het vorig
hof verliep te veel tijd, vóór dat de uitspraak
kon gedaan worden.
1 Hallam, l\'Europe au Moyen Age, T. I. p. 465.
-ocr page 29-Onder Philips II komen de Justiza\'s het
laatst voor, toen de Koning, verdacht van den
moord van Escovedo, den geheimschrijver van
Don Juan, zijnen Staatssecretaris Antonio Pe-
rez, dien hij met den moord had belast, liet
vervolgen, nadat hij eerst zoolang met de ver-
volging had gedraald, totdat hij waande zich
van alle papieren, welke Perez over deze zaak
zorgvuldig had bewaard, meester gemaakt te
hebben; Perez vlugtte naar zijn vaderland Ar-
ragon en riep den Justiza te hulp. De Inqui-
sitie echter stoorde zich niet aan de bescher-
ming van den Justiza, en nam Perez gevangen.
Dit gaf aanleiding tot eenen opstand in Sara-
gossa, daar het een der oude en het volk zeer
dierbare privilegiën van Arragon gold. Philips,
die niets liever verlangde dan eene goede reden
om den Arragonezen hunne vrijheden te ont-
nemen, maakte van deze gelegenheid gebruik
en zond Castiliaansche troepen naar Saragossa.
Ook dit streed tegen de Privilegiën, want er
mogten geene vreemde troepen in Arragon
gebruikt worden. De Justiza, Don Juan de
la Nuza, daartoe door zijne Landgenooten op-
geroepen, protesteerde en daar dit niet hielp,
liet hij de wapenen opvatten, doch hij en de
zijnen werden verslagen. Philips liet den Jus-
tiza onthoofden met drie zijner aanzienlijkste
medestanders, Don Diego ,de Heredia, Don
Juan de Luna en Francisco de Ayerbe, en be-
roofde de Arragonezen van hunne voornaamste
regten 1).
Hij breidde de Inquisitie uit, onderwierp de
Geregtshoven aan de Kroon en stelde de Staats-
vergadering geheel onder zijnen dwang. Zoo
verloor Arragon zijne vrijheden en den Magi-
straat, die met zijne edele landgenooten voor
de verdediging dier regten zijn bloed had veil
gehad 2).
Voorzeker is er geen land, waar het regt
van Veto eene zoo groote uitgebreidheid en
zoo gewigtige beteekenis heeft gehad, als in
Polen, maar ook geen land, waar dat regt,
juist daardoor zooveel verwarring heeft te weeg
gebragt, zooveel onheil heeft gesticht. Want
het is zeker dat het liberum Veto, ieder Poolsch
edelman eigen, waardoor hij de besluiten der
landdagen kon verijdelen, eene der hoofdoor-
zaken is van den val van dat rijk. Vooral toen
door de toenemende beschaving, de betrekkin-
gen en het verkeer tusschen de verschillende
Staten van Europa gemakkelijker werden en
daardoor het zedebederf van de meer ont-
wikkelde Westersche volken ook in het Oos-
ten begon door te dringen, werd het weldra
voor de naburige Vorsten zeer ligt, om door
allerlei middelen op de besluiten der landda-
gen in te werken en aldus het toen nog zoo
magtig Polen in tweedragt en verdeeldheid te
breugen; totdat het eindelijk, ondermijnd en
verteerd door binnenlandsche onlusten, door
zijne overmagtige naburen, Rusland, Oosten-
rijk en Pruissen, werd verdeeld Vreemd is
het bij het nagaan der geschiedenis van Rus-
land en Polen, hoe twee aan elkander gren-
zende natiën, beide uit denzelfden volksstam,
de Slaven gesproten, geheel verschillend van
karakter zijn; de Russen toch, onder het streng-
ste despotisme blindelings gehoorzamende wat
hun wordt bevolen, de Polen daarentegen,
tegen alles wat slechts in schijn hunne vrij-
heden verkortte, zich verzettende, zwak door
binnenlandsche tweespalt, regeringloosheid en
voortdurende oneenigheden, maar sterk door
natuurlijke deugden, den afschuw van dwang,
de dapperheid en veerkracht zijner bewoners
wanneer het vaderland in gevaar was.
Polen werd geregeerd door honderdduizend
edelen, met een gekozen Koning en een Senaat
aan het hoofd. Deze drie vormden de wet-
gevende magt. Nu en dan verzamelde zich die
menigte van edellieden te paard om over de
voornaamste aangelegenheden te beraadslagen.
Eenparigheid van stemmen was een vereischte,
zoodat ééne enkele stem ieder besluit kon ver-
hinderen. Daardoor gebeurde het niet zelden,
dat zij die tegenstemden, om het leven gebragt
werden, om zoodoende tot een besluit te komen.
Deze algemeene vergaderingen der edelen had-
den echter weinig plaats, want in de eerste
tijden kwam het schaars voor, dat er publieke
zaken te behandelen waren. In die tijden vindt
men dat zij jaren achtereen in schijnbaren vrede
met al hunne naburen leefden, en ook in hun
land zelf de volmaakste rust genoten. Hunne
wetten verboden hun veroveringen te maken,
want hunne legers mogten \'s Lands palen niet
overschrijden, en niet langer dan 3 weken
bijeenblijven; hun eenig doel was hunne gren-
zen en hunne vrijheid te verdedigen. Hoewel
dus de wet eenparige toestemming vereischte,
bragt de natuur der dingen zelden mede, dat
de goedkeuring formeel kon gegeven worden ;
daarom lieten zij het bestuur der zaken bijna
geheel over aan den Koning, die door Minis-
ters, welke hij niet kon afzetten en door een
Senaat, zamengesteld uit bisschoppen en be-
stuurders van hertogdommen en steden, werd
bijgestaan.
Zooals wij hebben gezien, was de troon niet
erfelijk, ieder kon tot Koning verkozen wor-
den, zelfs een vreemdeling. De Koning sprak
regt in alle burgerlijke en strafzaken volgens
geschrevene wetten; te dien einde reisde hij
het land door van de eene provincie naar de
andere. Een der voornaamste praerogatieven
van de Kroon was het schenken van domeinen
en van voorname waardigheden aan hen, die
zich verdienstelijk hadden gemaakt jegens het
vaderland. Deze goederen of waardigheden
werden slechts voor het leven gegeven, en ver-
vielen na den dood weder aan den Staat. Nooit
is in Polen het eigenlijk leenstelsel in zwang
geweest, juist omdat de hertogdommen (pala-
tinats), het bevel over de kasteelen en steden
(castellanies) en de militaire belooningen (sta-
rosties) niet dan voor het leven gegeven wer-
den en nooit erfelijk zijn geweest; de begiftig-
den waren geene vasallen van den Staat noch
zij, die onder hen stonden, dezer leenmannen
Er heerschte in Polen een regeringsvorm die
het leenstelsel voorafging en het wekt verwon-
dering, hoe diezelfde regeringsvorm, dezelfde
gelijkheid tusschen alle staatsburgers, zoovele
eeuwen heeft kunnen blijven bestaan, in weer-
wil van den vooruitgang der beschaving, de
verandering van zeden en van regeringsvorm
in de overige landen van Europa. Had de Ko-
ning welligt door het schenken van goederen
aan zijne vrienden zich een Ministerie en een
Senaat kunnen verschaffen, die hij geheel naar
zijne hand kon zetten, de Constitutie had er
voor gezorgd, dat hij op die wijze zijne magt
niet te buiten ging, want het stond den edelen
vrij, in een zoodanig geval een Verbond te ma-
ken tegen de regering en een nieuw hoofd te
kiezen. Bij dat Verbond was meerderheid van
stemmen voldoende en ieder deelgenoot was ge-
houden zich aan de besluiten te onderwerpen;
alle bijzondere belangen zwichtten, wanneer de
vrijheid in gevaar was. „Is het gevaar voorbij ,
zoodat het verbond zich oplost en uiteengaat,"
zoo melden tijdgenooten, „dan vervallen tevens
weder alle bepalingen, gedurende die tijdelijke
vereeniging gemaakt"; want die bepalingen, om
tot wetten te worden verheven, moesten op een
algemeenen landdag hare bekrachtiging krijgen.
Lang heeft in Polen een zoo gevaarlijke rege-
ringsvorm geheerscht zonder tastbare moeijelijk-
heden op te leveren. Toen echter het Rijk met
het Groothertogdom Litthauen en de provincie
Pruissen aanmerkelijk was vergroot, en tegelijk
het getal der edelen zeer was toegenomen en
naar gelang daarvan ook de publieke aangele-
genheden vermeerderd waren, toen werden deze
oude vrijdommen en voorregten bedenkelijk.
Daarom riep in 1467 Koning Casimir II in plaats
van den algemeenen landdag, Afgevaardigden
uit de verschillende provinciën bijeen. Reeds
in de 13e eeuw bezat Engeland zijn Parlement
en een weinig later kwamen ook in Frankrijk
de Staten-Generaal voor; doch hoewel nu deze
wijze van het volk bijeen te roepen in Polen
werd ingevoerd, zoo hebben zij toch nooit
afstand gedaan van het regt noch van de ge-
woonte, om bij buitengewone aangelegenheden
den geheelen Adel te zamen te doen komen.
Daar het bijeenroepen van Afgevaardigden ge-
durig vereischt werd, zoo benoemde de Adel ze
al spoedig om te beslissen in alle voorkomende
aangelegenheden, en niet alleen voor eenig bij-
zonder geval. Ook in deze vergaderingen,
niettegenstaande velen er het gevaarlijke van
aantoonden, bleef het staatsregtelijk beginsel
gelden, namelijk dat alle besluiten met alge-
meene stemmen moesten genomen worden, om
kracht van wet te erlangen. Het is dus ligtelijk
te begrijpen, dat het regt, hetwelk ieder afge-
vaardigde had, om zich alleen tegen allen te
verklaren, veel gewigtiger beteekenis had, daar
er nu ongeveer 400 waren, ieder belast met de
belangen zijner provincie. Voeg daarbij, dat
het persoonlijk gevaar bij dit verzet zeer was
verminderd; nu bestond niet meer in die mate,
de vrees van in die Vergadering zelve om \'t leven
gebragt te worden, zoo zij tegenstemden; want
hun last als Afgevaardigde gaf hun eene zekere
onschendbaarheid; toch was er iets anders dat
wel eens verhinderde om te stemmen, zoo als
men wilde. Bij hunnen terugkeer moesten de
Afgevaardigden namelijk naauwkeurig reken-
schap geven van hunne zending op eene ver-
gadering van den Adel hunner provincie (dié-
tines genaamd) en zoo zij niet geheel en stipt
de instructiën hadden nagekomen, welke zij bij
hunne benoeming hadden ontvangen, liepen zij
daar wel lijfsgevaar. Uit vrees hiervoor, moesten
zij soms hardnekkig hunne goedkeuring aan
besluiten weigeren en door deze voortdurende
belemmering, is in een tijdsverloop van twee
eeuwen, de uitoefening der oppermagt, maar
al te dikwijls en onherstelbaar verlamd. Ook
heeft daartoe veel bijgedragen het groot ver-
schil in aanzien en fortuin, hetwelk zich na-
tuurlijk langzamerhand vormde, en waardoor
het onderscheid van een hoogeren en lageren
Adel in het oog viel. Eerstgenoemden hadden
veelal zitting in den Senaat en waren in groo-
ter aanzien aan het hof; laatstgenoemden hiel-
den daarom des te meer hun regt van Veto
vast, omdat dit nog het eenig punt was, waarop
zij geheel gelijke regten hadden met den hoo-
geren Adel en waardoor zij dezen konden weer-
stand bieden.
Tot 1572, toen de laatste Koning uit het huis
der Jagellonen overleed, was de verkiezing der
Koningen eigenlijk meer eene formaliteit, want
dit geslacht was te zeer bemind en te eerwaar-
dig dan dat men niet telkens weder Vorsten van
datzelfde bloed koos en waarschijnlijk zou dan
ook dat regt wel in onbruik geraakt zijn, zoo dit
huis niet uitgestorven wTare. Nu evenwel was
er behoefte aan eene geheel vrije keuze, en
terwijl zich in bijna geheel Europa een magtig
koningschap begon te vormen, \') herstelden
integendeel de Polen hunnen ouden gebrekki-
gen regeringsvorm. De koninklijke magt werd
besnoeid en er werd zelfs als wet vastgesteld
dat de inter nos dissidentes de religione elkander
nooit den oorlog over de godsdienst zouden
aandoen. Aldus werd Polen het land, dat het
eerst het voorbeeld gaf van verdraagzaamheid
en toch zijn later de kerkelijke twisten eene der
voornaamste redenen van zijnen ondergang ge-
weest1). Reeds weinige jaren later ontstond er
een oorlog met Zweden, die zeer lang duurde
en waartoe de godsdienst de voornaamste aan-
leiding gaf, zoo al niet in het begin, dan toch
in het vervolg.
Dat er weldra geschillen moesten rijzen tus-
schen de belijders der verschillende eerediensten
is gemakkelijk te begrijpen, wanneer men na-
gaat, dat de Koningen het meest hunne eigen
godsdienst voortrokken, en zooveel mogelijk de
andere secten tegenwerkten. Daar kwam nog bij,
dat toen in 1573 de vrijheid van geweten als
wet werd aangenomen, alle regtspleging en de
hoogste waardigheden, welke vooral in handen
der Roomsche priesters waren, bij deze waren
gebleven; de opvoeding der kinderen werd
hoofdzakelijk door de Jezuiten bestierd, zoodat,
al was er in naam gelijkheid, inderdaad de
Roomsche godsdienst verreweg de overhand
had. De naam dissidentes was weldra niet meer
de algemeene naam van alle gezindten, maar
beteekende slechts die, welke niet tot de kerk
van Rome behoorden. Tot deze dissidentes wer-
den de burgerij van vele steden van Pruis-
sen en eenige edelen gerekend, die meer aan
de godsdienst gehecht waren, dan aan aan-
zien en schatten. Deze oneenigheden op het
punt van godsdienst maakten, dat het weldra
onmogelijk werd tot een besluit in de verga-
dering der Afgevaardigden te geraken; want de
godsdiensthaat, het zedebederf, de toenemende
weelde, het wantrouwen, hetwelk men tegen
elkander koesterde, verwekten doorgaans ge-
schillen, zoodat er steeds Afgevaardigden wa-
ren, die tegenstemden. Vele Afgevaardigden
stemden altijd tegen, wanneer hunne eigen voor-
stellen niet aangenomen werden, of zij trachtten
door valsche geruchten de vergadering in ver-
warring te brengen, om op deze wijze, zonder
zich bloot te stellen aan de verwijten hunner
lastgevers, toch de besluiten te verhinderen. Om
dit tegen te gaan, werd er bepaald dat de Af-
gevaardigden de eerste vijf weken van iedere
zitting zouden beraadslagen, en dat in de laat-
ste week de besluiten zouden genomen worden.
Doch ook dit baatte niet, want toen bedachten
zij er iets anders op. Zekere Sizinski, een Poolsch
edelman, verwijderde zich stil op het tijdstip
der stemming. De landdag oordeelde toen, dat,
daar er door zijn vertrek geene eenstemmigheid
mogelijk was, de vergadering hare bevoegdheid
had verloren en derhalve onverrigter zake uit-
een moest gaan. Dit slecht voorbeeld vond later
dikwijls navolging en hoewel verscheidene pro-
vinciën tegen deze misbruiken opkwamen en de
Bisschoppen hen, die er gebruik van maak-
ten met den ban dreigden, verklaarde nogtans
eene menigte Afgevaardigden op den landdag,
waarin over dit punt beraadslaagd werd, „qu\'ils
aimaient mieux exposer 1\'Etat aux invasions
étrangères, que de souffrir la moindre atteinte
k leur liberté" 1). Een noodzakelijk gevolg van
deze voortdurende schorsingen der vergaderin-
gen, was eene geheele stremming in \'s lands
bestuur. De Ministers en andere hooge amb-
tenaren zagen zich gedwongen eigendunkelijk
1 Verg\'. Rulhière, Hist. de l\'anarchie de Pologne, T. I. p. 55.
3*
-ocr page 42-te handelen, hoewel zij altijd in gevaar waren
dat zij tot rekenschap hunner daden zouden
geroepen worden. Die jammerlijke toestand
duurde zoo voort; de hoogere Adel, in het
bezit der aanzienlijkste ambten, wilde niets toe-
geven; de lagere Adel, jaloersch van die magt
en van dat aanzien, belette alles, door steeds
het Veto uit te spreken. Beide partijen gevoel-
den zeer goed, dat het land op deze wijze te
gronde ging; zelfs trachtten zij nog onder Ko-
ning Michaël een middel van uitredding te vin-
den, doch het einde er van was, dat de groo-
ten hunne magt behielden en de lagere Adel in
het bezit van zijne regten bleef en „les nouveaux
abus furent enveloppés sous le nom général des
anciennes coutumes," zoodat eigenlijk alles op
denzelfden voet bleef.
Van daar niet alleen voortdurende binnen-
landsche verdeeldheid; maar daar de vreemde
Mogendheden op allerlei wijze invloed in het
Rijk poogden te verkrijgen, zoo was Polen ook
gedurig in buitenlandsche oorlogen gewikkeld;
inzonderheid de invloed van Rusland heeft eene
beslissend nadeelige werking op dit rijk gehad.
Dat de Polen, die het goed met hun Vader-
land meenden, doordrongen waren van het be-
sef, dat de invoering eener nieuwe, goede Staats-
regeling weder kracht zou geven aan het in
zoovele partijen verdeelde en daardoor geschokt
en deerlijk verzwakt rijk, blijkt uit eene ver-
handeling op aanzoek van Graaf Wielhorski,
door Rousseau geschreven in 1772, kort vóór
de eerste verdeeling van Polen. Daarin toont
de beroemde wijsgeer en Publicist dier dagen
de gebreken aan, die in het bestuur van Polen
heerschten, en de wijze, wTaarop men die moest
verbeteren. Hij zegt daarin onder anderen, over
het liberum veto *): „Le lïberum veto n\'est pas
un droit vicieux en lui-même, mais sitôt qu\'il
passe sa borne, il devient le plus dangereux
des abus: il était le garant de la liberté pu-
blique; il n\'est plus que l\'instrument de l\'op-
pression. 11 ne reste, pour ôter cet abus fu-
neste , que d\'en détruire la cause tout-à-fait.....
1) J. J. Rousseau, Considérations sur le gouvernement de
Pologne et sur sa réformation projetée. Oeuvres Posthumes.
T. IY. p. 385. Zie ook bij De la Croix, Constitutions des
principaux Etats de l\'Europe et des Etats Unis de l\'Amé-
rique, I. p. 321, waar hij het gevoelen van Mably over de-
gebreken en de oorzaken daarvan, in het bestuur van Polen,
uiteen zet. De Réal, La Science du Gouvernement. T. II.
p. 598.
Le liberum veto serait inoins déraisonnable, s\'il
tombait uniquement sur les points fondamen-
taux de la Constitution; mais qu\'il ait lieu gé-
néralement dans toutes les délibérations des
Diètes, c\'est ce qui ne peut s\'admettre en au-
cune façon." Hij wil het liberum veto niet ge-
heel afschaffen, maar het slechts zooveel mati-
gen, dat het misbruik er van verhoed worde;
want hij zegt verder : „II faut bien peser et
bien méditer les points capitaux qu\'on établira
comme lois fondamentales, et l\'on fera porter
sur ces points seulement la force du liberum
veto. De cette manière, on rendra la Constitu-
tion solide et ces lois irrévocables autant qu\'el-
les peuvent l\'être; car il est contre la nature
du corps politique de s\'imposer des lois qu\'il
ne puisse révoquer; mais il n\'est ni contre la
nature ni contre la raison, qu\'il ne puisse ré-
voquer ces lois qu\'avec la même solemnité qu\'il
mit à les établir. Voilà toute la chaîne qu\'il
peut se donner pour l\'avenir. C\'en est assez
et pour affermir la Constitution et pour con-
tenter l\'amour des Polonais pour le liberum
veto, sans s\'exposer dans la suite aux abus qu\'il
a fait naître." Hij geeft ook een plan aan voor
de stemming in de landdagen ; Grondwetten wil
hij alleen met algemeene stemmen, andere wet-
ten, naar gelang zij van meer of minder gewigt
zijn, met 3/4, 3/3 of met meerderheid van stemmen
aangenomen hebben. Veel overeenkomst met die
voorgeslagen Staatshervorming, heeft het nog
vóór 1791 in den landdag als wet aangenomen
ontwerp voor de stemming; want daarin werd
bepaald, dat „L\'unanimité sera requise pour les
lois cardinales, les trois quarts pour les lois
politiques, les deux tiers pour les impóts, leur
simple pluralité pour les lois civiles et crimi-
nelles." Nadat in 1772 Frederik II het met
Katharina van Rusland en Maria Theresia eens
had weten te worden, om zich ieder een deel
van Polen toe te eigenen en er zoodoende slechts
een klein gedeelte van het aloud uitgestrekt
Rijk over bleef, onder den naam van Koning-
rijk Polen, had toch de gebrekkige regerings-
vorm voortgeduurd, totdat Stanislaus II Po-
niatowski, destijds Katharina\'s gunsteling, in
1764 tot Koning van Polen verkozen, eene
nieuwe Constitutie invoerde, waardoor hij hoopte
de magt van het Rijk eenigzins te herstellen.
Om zijn ontwerp, dat in stilte beraamd en ver-
vaardigd was, op den landdag te doen aanne-
men , moest hij eene list gebruiken; want indien
de Gezanten der vreemde Hoven er te voren
iets van hadden bemerkt, zouden zij natuurlijk
alles in het werk hebben gesteld om deze Con-
stitutie te doen verwerpen, daar het in hun
belang was dat de verwarde toestand van zaken
bleef bestaan. Den 3den Mei 1791 kwam de land-
dag te 11 ure bijeen i). Één der Afgevaardig-
den, met het plan bekend, begon met aan de
Vergadering mede te deel en, dat er bij de na-
burige Mogendheden een voornemen bestond,
om tot eene tweede verdeeling van Polen over
te gaan. Het Comité van buitenlandsche zaken
werd geraadpleegd en een zijner leden erkende,
dat ook zij dit gevoelen deelden. Dit diende
echter alleen om de gemoederen bevreesd te
maken en een middel, aangeboden om dit te
voorkomen of tegen te gaan, gemakkelijker te
doen aannemen. Daarop verklaarde één der
Afgevaardigden, dat het beste middel om den
Staat te versterken en door het buitenland te
doen ontzien, zou zijn het maken eener nieuwe
Constitutie. De Commissie, die het ontwerp had
gemaakt, werd verzocht haar plan mede te dee-
1) Verg. De la Croix, Constitutions des principaux états
de l\'Europe et des Etats-Unis de l\'Amérique. T. III. p. 284.
len. Het ontwerp werd voorgelezen ten aan-
hoore niet alleen der Afgevaardigden, maar ook
van een talrijk publiek. Enkele Afgevaardigden,
die nog steeds hunne oude privilegiën wilden
vasthouden, verlangden dat het ontwerp nog
nader zou onderzocht worden, vóór dat het in
stemming werd gebragt; doch de Koning, be-
grijpende dat hij van de geestdrift der gemoe-
deren partij moest trekken, drong er sterk op
aan om het ontwerp dadelijk in stemming te
brengen, hetgeen dan ook geschiedde. Het werd
met bijna algemeene stemmen aangenomen en
nog denzelfden dag bezworen.
In deze Staatsregeling was de wetgevende
rnagt aan twee Kamers opgedragen, de Kamer
der Afgevaardigden en den Senaat, welke laatste
door den Koning werd gepresideerd. De Se-
naat had het regt „d\'accepter ou de suspendre
jusqu\'à une nouvelle délibération de la Nation
et cela à la pluralité des voix telle qu\'elle
sera déterminée par la présente constitution,
toute loi qui, après avoir passé suivant les
formes légales dans la Chambre des nonces,
devra être envoyée sur-le-champ à celle des
sénateurs. Cette acceptation donnera à la loi
proposée la sanction qui peut seule la mettre
en vigueur." Derhalve zou niet de Koning,
maar de Senaat, waarvan hij de president was,
het regt van Veto uitoefenen. Het was een
opschortend Veto (veto suspensif) ; want de
Constitutie luidde verder: „La suspension ne
fera qu\'en arrêter l\'exécution jusqu\'à la pre-
mière diète ordinaire à laquelle, si la chambre
législative s\'accorde à renouveler la même loi,
le sénat ne pourra plus refuser de la sanc-
tionner." Het liberum veto werd in deze Con-
stitutie geheel afgeschaft; want handelende over
de wijze van stemmen in de Kamer der Afge-
vaardigden, bepaalde zij: „Dans tous les cas
sans exception, les arrêtés de la diète seront
portés à la pluralité des voix ; c\'est pourquoi
nous abrogeons à jamais le liberum veto, les
confédérations de toute espèce, ainsi que les
diètes confédérées, comme contraires à l\'esprit
de la présente Constitution, tendantes à dé-
truire les ressorts du gouvernement et à trou-
bler la tranquillité publique" x). Doch Rusland
stookte eene partij ontevredene Polen op, die
de oude Constitutie en de vroegere vrijheden
terug verlangden (confédération de Targowice),
1) Verg. De la Croix. III. p. 310.
-ocr page 49-en dit gaf aanleiding tot de tweede verdeeling
van Polen tusschen Rusland en Pruissen. In
het. volgende jaar had er onder den heldhafti-
gen Kosziusko uit verbittering over de voort-
durende bezetting van Warschau, een algemeene
opstand plaats. Deze werd echter spoedig onder-
drukt en gedempt door Rusland, Oostenrijk en
Pruissen, die nu het laatste overblijfsel van
het vroeger zoo groot en magtig rijk onder
elkander verdeelden
Hoewel in Engeland het regt van Veto van
ouds bestond, zoo vinden wij vóór de regering
van Willem III, bijna geene voorbeelden van
Yorsten, die van dat regt gebruik gemaakt
hebben; doch ook na zijne regering komt het
slechts hoogst zelden voor, zoodat het schier ge-
1) Verg. over de laatste jaren van het bestaan van Polen,
Karl Ludwig Blum, Ein Russischer Staatsmann, des Grafen
Jacob Johann Sievers Denkwürdigkeiten zur Geschichte Rus-
lands. III. 25, vlgg. IV. 3—201, (1793—1795). Ook den
Graaf de Ségur, Décade historique ou Tableau polit, de
l\'Europe. (1786—1796). I, 347. (Pièces justif.).
heel in onbruik verviel. De reden hiervan was,
dat zijne voorgangers in de regering van den
thans Constitutionelen Staat bij uitnemendheid
er geen bezwaar in zagen eene wet, na die be-
krachtigd te hebben, niet ten uitvoer te leggen
of in strijd daarmede te handelen. Dit deed
Willem III niet; hij was er de man niet naar
om, zoo hij eens iets beloofde, zijn woord niet
te houden. Was eene wet door het Lager- en
Hoogerhuis goedgekeurd, dan onderzocht en
overwoog hij die nog naauwkeurig, om te zien
of zij nuttig en heilzaam en in het belang van
het volk was, en had hij haar dan ondertee-
kend, zoo was zij eene heilige zaak in zijn
oog, en hield hij er zich ook stipt aan. Ma-
caulay zegt van hem in tegenstelling met de
Stuarts: „They gave their word readily be-
cause they had no scruple about breaking it.
He gave his word slowly, because he never
failed to keep it."
Macaulay is ook de eerste, die de omstandig-
heden aan het licht heeft gebragt, onder welke
Willem III voor de eerste maal van zijn regt
van Veto gebruik gemaakt heeft. De zaak gold
de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der reg-
ters. De Bill of Rights had aan de Kroon de
magt ontnomen om willekeurig de regters af
te zetten. Daarom waren zij echter nog niet
geheel onafhankelijk; want de Koning had het
regt hunne jaarwedden te verminderen, en zelfs
die geheel in te houden. Om deze reden werd
er eene wet voorgesteld, waarbij hun een vaste
jaarlijksche bezoldiging van 1000 £ verzekerd
werd; doch ongelukkigerwijze werd er bij be-
paald, dat die wedde zou gevonden worden
uit eene vermindering van de inkomsten der
Kroon. Willem III kon deze onregtmatige be-
snoeijing zijner inkomsten niet anders beletten,
dan door zijne goedkeuring aan die wet te
onthouden r).
Deze waren de beweegredenen waarom de
Clerk of the Crown op den 24stea Febr. 1692
aan de vereenigde Huizen mededeelde, dat de
Koning en de Koningin Maria deze wet in
nadere overweging zouden nemen 1).
Macaulay vermeldt nog eenige belangrijke
wetten, waaraan Willem III zijne sanctie wei-
gerde. Hieronder in de eerste plaats de Trien -
nial Bill. Daar het onder Karei II was voor-
gekomen, dat hetzelfde Parlement gedurende
17 jaren vergaderd was gebleven, zoo wenschte
men dit prerogatief te beperken en werd er
voorgesteld, dat de leden van het Lagerhuis
voor drie jaren zouden verkozen worden. Want
niet alleen dat de band tusschen de kiezers en
during life or good behaviour, instead of durante placito,
at the discretion of the crown. The former indeed, is said
to have been the ancient course till the reign of James I.
But this was omitted in the hasty and imperfect bill of rights.
The commissions however of William\'s judges ran quamdiu
se bene gesserint. But the King gave an unfortunate instance
of his very injudicious tenacity of bad prerogatives in refusing
his assent in 1692, to a bill that had passed both houses,
for establishing this independence of the judges by law and
confirming their salaries."
1) De formule, waarmecle in Engeland eene wet door den
Koning of de Koningin werd goedgekeurd, was „Le roi le veut"
en die, waarmede hij eene wet verwierp ,,/e roi s\'avisera."
de leden verviel door gedurende zóó langen
tijd dezelfde leden zitting in het Parlement te
laten houden, maar er was nog eene andere
reden, namelijk het privilegie, waardoor zij
tegen civiele processen gevrijwaard waren, het-
welk voor weinig bemiddelden of verkwisters
hoogst verleidelijk was, daar zij zoodoende door
hunne crediteuren niet vervolgd konden wor-
den. Deze wet, hoewel door beide Huizen
aangenomen, weigerde de Koning te ondertee-
kenen (14 Maart 1693). Doch het Parlement
gaf het niet op en in November 1694 werd
eene dergelijke wet voorgesteld en aangenomen,
en door den Koning bekrachtigd 1). Evenzoo
weigerde hij in 1693 de Place Billa) te onder-
teekenen, hoewel hij eigenlijk niet geheel de
quaestie begreep en meende dat deze wet eene
beperking der koninklijke magt ten doel had.
Tweemaal had hij het Veto over eene wet reeds
uitgesproken, zonder dat het slechte gevolgen
gehad had; wTant het Parlement had er stil in
berust. Hij had echter niet berekend, dat dade-
lijk na de weigering der sanctie bij de twee
vorige wetten, het Parlement uiteen moest gaan
en de leden daardoor tijd hadden om een wei-
nig te bekoelen; ditmaal waren zij aan het begin
hunner werkzaamheden, zoodat het geval nu
wel eens anders kon afloopen. Toen dan ook de
mededeeling aan het Parlement werd gedaan dat
de Koning en de Koningin de zaak in nadere
overweging zouden houden, bragt die verkla-
ring een diepen indruk te weeg onder de leden
van het Lagerhuis. Eene Commissie werd be-
noemd om den Koning een adres aan te bieden,
met verzoek om zijne weigering in te trekken,
niet evenwel in den gewonen nederigen vorm,
maar op vrij aanmatigenden toon. Den daarop
volgenden dag werd het adres voorgelezen. Ver-
scheidene leden waren intusschen reeds meer
bezadigd geworden, en, aanmerkelijk gewijzigd
en zachter in uitdrukkingen werd het daarna
den Koning overhandigd. Hij antwoordde hun
kalm en vriendelijk, zonder echter eenig blijk te
geven dat hij erkende een verkeerd gebruik van
zijn regt gemaakt te hebben noch te beloven,
het niet meer te zullen gebruiken. Hij verze-
kerde hun slechts dat hij altijd hunne raadge-
ving zou op prijs stellen. Den volgenden dag
beraadslaagde het Lagerhuis over het antwoord
des Konings. Een groot gedeelte der leden was
er voor, om genoegen te nemen met Willems
antwoord en er zicli bij neder te leggen; eene
kleine partij wilde een tweede adres indienen
en vorderen, dat de Koning zich duidelijker zou
uitdrukken; doch zij werd door eene groote
meerderheid overstemd, zoodat deze moeijelijk-
heid gelukkiger afliep dan Willem zelf had kun-
nen hopen.
De laatste maal na Willem III, dat de Brit-
sche Vorsten van hun regt van Veto gebruik
gemaakt hebben, was in 1707, toen Koningin
Anna hare goedkeuring weigerde aan eene wei-
nig beteekenende wet over de regeling der
burgerwapening in Schotland 1). Na dien tijd
is het Veto in Engeland niet meer uitgespro-
ken. De Koningen begrepen dat, wanneer het
Hooger- en het Lagerhuis beide zich voor eene
wet verklaard hadden, het ten hoogste onstaat-
kundig zou zijn den aldus uitgesproken volks-
wil te trotseren. Zij bragten dus hunne persoon-
lijke gevoelens ten offer aan het welzijn der
1 vileges, proceedings and usage of Parliament. 4 Edition 1859,
p. 467.
Natie. Zoo ook George IV, die hoe noode dan
ook, en tegen het advies van vele zijner raads-
lieden, onder anderen van den Lord Kanselier
Eldon, zijne goedkeuring schonk aan de wet,
die gelijke staatkundige regten aan de Roomsch-
Catholieken en Protestanten gaf, hoezeer hij
het zijn grootste ongeluk noemde, genoodzaakt
te zijn aan dergelijke wet uitvoering te ver-
leenen
Wat Frankrijk betreft, in het ontwerp der
Grondwet, vervaardigd door de, den 14en Julij
1789 uit de Nationale Vergadering benoemde
Commissie (Comité de Constitution), werd den
Koning het regt van Veto toegekend 1). Leden
dier Commissie waren Mounier, de Talleyrand,
Sieyes, de Clermont-Tonnerre, de Lalli-Tollen-
dal, Champion de Cicé (Aartsbisschop van Bor-
deaux), Chapelier en Bergasse. In het rapport
dier Commissie, hetwelk de Graaf Lalli-Tollen-
dal uitbragt, lezen wij dat het initiatief, het
voorstellen, de overweging en de redactie der
wetten uitsluitend aan de Nationale Vergadering
zullen toekomen. Het deel, hetwelk de Koning
in de wetgeving behoort te hebben, zal alleen
bestaan in het goedkeuren of verwerpen der
wetsvoorstellen; hierdoor verkrijgt de konink-
lijke magt een middel om het kwaad te beletten,
en wordt haar de gelegenheid ontnomen om
kwaad te doen. Sedert Karei den Groote heb-
ben de Koningen deel aan de wetgeving gehad,
en de dankbaarheid jegens hen, omdat het volk
door hun toedoen van de feodale overheersching
werd bevrijd, heeft er toe geleid om de geheele
wetgevende magt den Koningen op te dragen;
zoodat de Staten-Generaal in 1355 als beginsel
aannamen dat „le roi seul pouvait faire des
lois;" maar in 1576 liadden de Staten het on-
verjaarbare regt der Natie weder doen gelden
en eischten zij de magt „de refuser les édits
du roi ;" nogtans erkenden zij tevens diens magt
om de edicten uit te vaardigen. Nu nog wil
het volk hetzelfde. Dit blijkt uit de ons ver-
strekte lastbrieven. „L\'infiniment plus grande
partie de nos mandats prescrit impérativement
le concours, le concert des Etats et du roi pour
la formation des lois et le prescrit impérative-
ment comme une des bases de la Constitution."
Den Koning werd het initiatief ontnomen,
daar de wet „1\'expression de la volonté géné-
rale", haren oorsprong uit den boezem der
Volksvertegenwoordiging behoort te ontvangen
„au milieu des représentants de tous. Celui qui
a conçu le projet d\'une loi, qui en a rédigé
tous les articles, peut avoir une idée que per-
sonne ne pénètre, peut tendre un piège si bien
couvert qu\'aucun oeil ne l\'aperçoive; la nation
pourrait tomber dans les embûches d\'un minis-
tre ambitieux et perfide." Wanneer de Regering
eens het initiatief heeft, zal zij het feitelijk bij-
kans bij uitsluiting hebben, en daar zij altijd op
de hoogte is van hetgeen in het geheele Rijk
geschiedt, is zij in staat gesteld oogenblikkelijk
eene wet in te dienen. Hierdoor zou het volk
zijn besef van magt verliezen, zich gewennen
aan een gevoel van onderworpenheid en afhan-
kelijkheid; „une époque viendra où le ministère
mêlera les pièges avec les bienfaits, et où la na-
tion perdra sa liberté pour avoir abandonné
son droit." Buitendien won het koninklijk ge-
zag er door. Het was eene meer verheven roe-
ping door zijn bijzonderen wil het zegel der
wet op den algemeenen wil te drukken, dan
voorstellen van wet te doen en deze te onder-
werpen aan de beraadslagingen van dertien
verschillende corporatiën.
Dan behandelt Lalli de gewigtige vraag: Zal
deze sanctie, deze deelneming des Konings aan
de wetgevende magt onvermijdelijk noodzakelijk
zijn? Zal hij al dan niet een Veto hebben; zal
de Senaat een Veto hebben en in welke uitge-
breidheid ; zal het onbeperkt zijn, of slechts
opschortend?
De meerderheid van de leden der Commissie
oordeelde dat de Koning een onbeperkt Veto
moest hebben ; anders heeft hij geen waar regt
van sanctie en zouden er omstandigheden wel-
ligt voorkomen, waarin de Assemblee Natio-
nale de koninklijke goedkeuring zou kunnen
achterwege laten; dan toch maakt de Koning
geen eigenlijk deel meer uit van het Wetgevend
Ligchaam, en als de Koning werkelijk geen deel
meer van de wetgevende magt uitmaakte, zou
deze zich allengs de geheele uitvoerende magt
toeëigenen, waarvan de omverwerping der Con-
stitutie en de verdrukking van het volk het
onvermijdelijk gevolg zoude zijn. En wanneer
de Constitutie eens vastgesteld is, wat kan men
dan te vreezen hebben van het onbepaald Veto,
hetwelk deze Staatsregeling hem toekennen zal?
Als eene nieuwe wet wordt voorgesteld, dan
is zij of gunstig of onverschillig, of nadeelig
voor het koninklijk prerogatief. In het eerste
geval geeft de Koning gaarne zijne toestem-
ming ; in het tweede zal hij deze niet weigeren;
zelfs slechte Koningen wenschen dat goede wet-
ten hun rijk doen bloeijen. Zijn zij echter na-
deelig, dan is het noodzakelijk dat de Koning
zich kunne verzetten om de Constitutie te be-
schermen, die het koninklijk prerogatief niet
te zijnen voordeele, maar tot welzijn van den
Staat erkent.
Het opschortend Veto van de Gouverneurs der
(toenmalige) 13 vrije Staten in Noord Amerika
moge voor die Republiek, met haar uitgebreid
grondgebied en hare destijds nog geringe be-
volking, geschikt zijn; want daar zijn in eiken
Staat, door elkander gerekend, slechts onge-
veer 230,000 onderdanen en behoeft dus het
prerogatief niet met zooveel stiptheid gehand-
haafd te worden en heeft dit gezag zooveel
voorstanders als er burgers zijn, die hopen hun
eenmaal in die regten op te volgen; voor Frank-
rijk echter, eene erfelijke Monarchie met 26
millioen onderdanen, is zulk een opschortend
Veto niet toereikend. Ook hebben wij in onzen
leeftijd in de Vereenigde Staten een hevigen
strijd over het gebruik van het Veto door den
President A. Johnson gezien, sterk gelaakt in
een geschrift: The one man power versus Co n-
gress. (Address of Hon. Charles Sumner. Boston,
October 2, 1866).
Zoo men dus de vraag stelt: Zal het Veto
opschortend of onbeperkt zijn, dan is dit het-
zelfde als te vragen: Zal er een Koning zijn
of niet? De wil der Natie is echter dat er een
Koning zij; de vrijheid van het volk heeft be-
hoefte aan een Koning, aan het koninklijk pre-
rogatief, aan \'s Konings regt van bekrachtiging
of weigering der wet.
In zijn kort overzigt zegt Lalli eindelijk :
„7° Que la sanction royale est nécessaire pour
la formation de la loi. 8° Que l\'initiative, c\'est
à dire la proposition et la rédaction des lois,
doivent appartenir exclusivement aux deux
chambres et la sanction seule au roi. 9° Qu\'au-
cune loi ne peut être présentée à la sanction
royale sans avoir été consentie par les deux
chambres. 10° Que les deux chambres doivent
avoir la négative ou le Veto l\'une sur l\'autre
et que le roi doit l\'avoir sur les deux."
Mirabeau verdedigt het Veto tegen de ge-
wone bedenkingen; hij zegt dat, wanneer de
Nationale Vergadering, uit goede elementen
zamengesteld, eene wet ter sanctie aanbiedt,
de vrucht van vrije beraadslaging, dan be-
vat die wet niet slechts den algenieenen wil,
maar ook „la raison générale"; dan schijnt het
tegen het gezond verstand te strijden, dat één
mensch het regt zou hebben zich tegen die
algemeene wilsverklaring te verzetten. Deze
tegenwerpingen wijken echter voor de groote
waarheid, dat zonder een regt van tegenstand,
in handen van den „dépositaire de la force
publique", die magt dikwijls gebruikt zou kun-
nen worden om daden te plegen in strijd met
den algemeen en wil. De Vorst, is de bestendige,
duurzame vertegenwoordiger der Natie, terwijl
de Volksvertegenwoordigers voor een bepaalden
tijd verkozen zijn. De magt van beiden is alleen
voor het algemeen welzijn ingesteld. Men ver-
zet zich niet tegen het Veto der Nationale
Vergadering, hetwelk haar gegeven is, om zich
tegen ieder voorstel te verzetten, dat strek-
ken mogt om de willekeur van Ministers te
herstellen; waarom zoude men zich dan ver-
zetten tegen het Veto des Konings, hetwelk
toch ook niets anders is dan een hem door het
volk toevertrouwd regt, om het herstel eener
heerschzuchtige Aristocratie tegen te gaan?
Wie zou de Kamers beletten, wanneer de
Koning geen regt van Veto had, zich per-
manent te verklaren en langzamerhand alle
bevoegdheden der uitvoerende magt aan zich
te trekken? Zoo de Vorst werkelijk eene heil-
zame wet weigerde te bekrachtigen, zou im-
mers de Nationale Vergadering ieder voorstel
tot heffing van belastingen verwerpen of slechts
voor een zeer korten tijd inwilligen. De Koning,
die zich bedreigd en weldra zijne uitvoerende
magt verlamd ziet, zal, in zulk geval, de
Vergadering ontbinden; worden dan dezelfde
leden door het volk herkozen, zoo inoet de
Koning wel eindelijk toegeven. Ontneemt men
den Vorst het Veto, en is hij derhalve verpligt
eene slechte wet te bekrachtigen, dan is de
eenige hoop gevestigd op een algemeenen op-
stand, en zelfs de gelukkigste afloop daarvan
zal waarschijnlijk treuriger zijn voor de on-
waardige Volksvertegenwoordigers dan de ont-
binding hunner Vergadering, en niet alleen voor
hen, maar het zal een ongeluk zijn voor het
geheele volk.
Mirabeau bepleit het onbepaald Veto; hij strijdt
verder in zijne rede tegen de voorstanders van
het opschortende, in wier mond hij deze woor-
den legt: „Quoi, disent ceux qu\'un grand pou-
voir effraie, parce qu\'ils ne savent le juger que
par ses abus, le Veto royal serait sans limites?
Il n\'y aurait pas un moment déterminé par la
Constitution où ce Veto ne pourrait plus entra-
ver la puissance législative? Ne serait-ce pas
un despotisme que le gouvernement où le roi
pourrait dire: Voilà la volonté de mon peuple;
mais la mienne lui est contraire et c\'est la
mienne qui prévaudra" Hunne redenering —
zoo vervolgt hij — komt hoofdzakelijk hierop
neer: wanneer de Koning weigert eene wet te
bekrachtigen, welke de Nationale Vergadering
hem voorlegt, dan oordeelt hij dat deze wet
of strijdig is met de belangen van het volk,
of dat zij inbreuk maakt op de uitvoerende
magt, die bij hem berust en die hij moet ver-
dedigen ; in dat geval doet hij een beroep op
de Natie; deze benoemt een nieuw Wetgevend
Ligchaam, geeft aan de nieuwe Vertegenwoor-
digers zijne wenschen te kennen, en doet der-
halve uitspraak; dan moet de Koning zich on-
derwerpen of hij ontkent het gezag „du tribunal
suprême," bij hetwelk hij zelf in beroep was
gekomen. Mirabeau betoogt, dat die meening
van onjuiste onderstellingen uitgaat. 1° „Elle
suppose faussement qu\'il est impossible qu\'une
seconde législature n\'apporte pas le voeu du
peuple.
2° Elle suppose faussement que le roi sera
tenté de prolonger son Veto contre le voeu de
la nation.
3° Elle suppose que le veto suspensif n\'a point
d\'inconvéniens, tandis qu\'à plusieurs égards il
a les mêmes inconvéniens que si l\'on n\'accor-
dait au roi aucun Veto."
Verscheidene Afgevaardigden nogtans spra-
ken voor het opschortend Veto. Zelfs de anders
streng monarchale Malonet meende dat, wat
den aard van het Veto aangaat, alleen de Natie
een onbepaald regt moest hebben en dat van
den Koning slechts opschortend zijn kon; want
wanneer de Natie op de aanneming der voor-
gestelde wet blijft aandringen, heeft de Koning
noch het regt, noch de magt om verder tegen-
stand te bieden. Hij wil dat de Koning het
regt zal hebben de wetten, door de Nationale
Vergadering voorgesteld, goed te keuren, of
wel ze terug te zenden en aan een nieuw
onderzoek te onderwerpen.
Geen wonder, dat de Abt Grégoire, een de-
mocraat, uit overtuiging zich tegen het onbe-
paald Veto verzette. Hij acht het onredelijk, dat
wanneer eene wet aan den Koning niet behaagt,
de wil der geheele Natie aan dien van een enke-
len opgeofferd worde. Zal deze man, vraagt hij,
minder vatbaar voor dwaling zijn, hij alleen
tegenover 20 millioen van zijns gelijken? De
voorstanders van het onbepaald veto geven de
middelen aan de hand om eene voortdurende
weigering van de koninklijke goedkeuring te
voorkomen: opstand, weigering tot heffing van
belastingen, de magt der openbare meening.
Opstand is het eene onheil met het andere ver-
wisselen, en door het eerste te verhoeden, wor-
den wij voor het geneesmiddel bewaard. De
weigering van belasting zou tevens de burgers
zelve schaden. De ondervinding leert, dat de
dwingelanden van alle eeuwen doof zijn ge-
weest voor de stem der rede, dat zij de alge-
meene meening trotseerden. Doch het opschor-
tend Veto is daarom wenschelijk, omdat soms
de leden der Vergadering door de welsprekend-
heid van eenen redenaar of door andere gron-
den kunnen medegesleept worden; door het op-
schortend Veto wordt een beroep op het volk
gedaan, en de Natie zal hierdoor niet verbit-
terd worden, daar zij verzekerdis, dat de eind-
beslissing bij haar berust.
Rabaut de Saint-Etienne (een Hervormd Pre-
dikant, lid der Vergadering) merkte op, dat
men niet genoeg het onderscheid tusschen de
koninklijke bekrachtiging en het regt van Veto
in het oog hield. „La sanction," dus sprak hij ,
„est un acte purement matériel, attaché à la
loi faite; le Veto est un acte de volonté qui
empêche que la loi ne se fasse. La sanction est
le sceau de la loi, qui en précède la promul-
gation, qui dit de la loi: sancta sit, elle est
sainte et qui dit aux peuples: voilà la loi:
obéissez. Le droit du Veto est un véritable
pouvoir législatif, quoiqu\'il ne le soit que né-
gativement; car empêcher qu\'on ne fasse telle
loi, c\'est ordonner le contraire ou autre chose
que cette loi. Le droit du Veto peut produire
le droit de sanction, mais le droit de sanction
ne doit jamais produire le Veto, et daignez
observer que dans le système qui vous a été
présenté, le Sénat aurait le Veto sans avoir la
sanction; d\'où il suit que ce sont deux choses
différentes." Het zou geen bewijs van liefde voor
den Koning zijn, zoo men hem blootstelde aan
het ongeluk, dat hij zich tegen wetten kon ver-
zetten, die het volk verlangde. Er is niets ver-
hevener, dan een Koning, onfeilbare uitvoer-
der van den onfeilbaren wil van allen; niets
daarentegen rampzaliger dan een Koning, die
zich verbeeldt, dat zijn wil den algemeenen
wil moet vervangen, die de verwaandheid heeft
te meenen, dat hij beter weet dan de geheele
Natie wat haar dienstig is. Maar de Koning
heeft de uitvoerende magt en aan hem, als
uitvoerder der wetten, kan men vergunnen de
uitvoering op te schorten, door de goedkeuring,
die haar voorafgaat, uit te stellen. Anders zou
deze daad des Konings geen daad zijn van een
wetgever, die medewerkt tot de wet, die haar
kan goedkeuren of afkeuren, maar eene daad
van een hoogst en magistraat, die slechts de be-
krachtiging er van tegenhoudt; het is een be-
roep, hetwelk hij doet van de Volksvertegen-
woordigers op het volk zelf. Het blijkt dus
dat ook hij (Rabaut) een opschortend Veto ver-
langde. De Abt Sieyes ziet integendeel geen
onderscheid tusschen hem, die het regt heeft
wetten te beletten en hem, die het regt heeft
ze te maken; het regt van Veto kan dus, wan-
neer het noodig is, alleen aan hen opgedragen
worden, die het regt hebben wetten te maken,
die reeds aan hare ontwerping en vorming
hebben deelgenomen. Bij den Koning en zijne
Ministers is dwaling nog eer mogelijk, dan bij
de wetgevende magt. Het middel om dwaling
door eene verleidelijke welsprekendheid tegen
te gaan, is de wetten in drie afzonderlijke
Afdeelingen (sectiën) te behandelen; de stem-
men uit die sectiën bij elkander gebragt, alsof
zij in de volle Vergadering waren geuit, zul-
len dan beslissen. Nadat nog vele sprekers
voor het onbepaald Veto, andere voor het op-
schortend Veto hadden gesproken, werd den
llden Sept. 1789 in de Vergadering het op schor-
tend Veto aangenomen met 673 tegen 325 stem-
men , derhalve met eene belangrijke meerder-
heid. In dezelfde maand werd bepaald, dat
de zitting van het Wetgevend Ligchaam twee
jaren zou duren.
De la Croix vergelijkt dit Veto, aan Lode-
wijk XVI toegekend, met het opschortend Veto
van den President der Vereenigde Staten en
oordeelt dat laatstgenoemd beter is geregeld
en minder tijdverlies veroorzaakt. In de Ver-
eenigde Staten moet iedere wet, die in de
Kamer der Vertegenwoordigers en den Senaat
aangenomen is, den President aangeboden wor-
den, vóórdat zij kracht van wet kan verkrij-
gen. De President geeft zijne goedkeuring door
zijne onderteekening te kennen; keurt hij de
wet niet goed, dan zendt hij haar met zijne
bedenkingen aan die Kamer terug, in welke
zij voorgesteld is. Deze Kamer is gehouden
hare bedenkingen woordelijk in het Dagverhaal
van hare Handelingen op te nemen en tot een
hernieuwd onderzoek over te gaan. Keuren
twee derden der leden van die Kamer de wet
goed bij dit tweede onderzoek, dan wordt zij,
met de bedenkingen van den President, naar
de andere Kamer gezonden; zoo zij ook daar,
na hernieuwd onderzoek, door twee derden
aangenomen is, krijgt zij kracht van wet. In
al deze gevallen worden de stemmen met^\'a en
neen uitgebragt, en de namen van hen, die vóór
of tegen gestemd hebben, worden in het dag-
boek van iedere Kamer aangeteekend. Anders
is dit in Frankrijk. Is daar, merkt de la Croix
aan, een voorstel in de Nationale Vergadering,
misschien met de meerderheid van slechts ééne
stem, aangenomen, dan wordt het den Koning
aangeboden, die geen andere keuze heeft dan
het ontwerp te bekrachtigen of het te ver-
schuiven. Is het decreet welligt na eenige wij-
zigingen voor goedkeuring vatbaar, toch wordt
het in dezelfde bewoordingen in de volgende
zitting behandeld, en, daar het dezelfde ge-
breken heeft, zal het op nieuw opgeschort wor-
den. Blijft nu de derde wetgevende zitting bij
het gevoelen der vorige, dan krijgt het voor-
stel kracht van wet. Er is dus een tijdverlies
van 6 jaren mogelijk, hetwelk had kunnen
vermeden worden, indien de Constitutie van
1791 had goedgevonden, dat de Koning de
bevoegdheid had, om de redenen, waarom hij
zijne goedkeuring weigerde, te ontwikkelen en
aan de Vergadering mede te deelen. Waarom
niet liever bepaald dat, wanneer twee derden
der leden de bedenkingen des Konings niet be-
aamden , hetzelfde wetsontwerp den Monarch
weder zou aangeboden worden, die dan nog
van zijn opschortend Veto kon gebruik maken;
terwijl, indien de wet met wijzigingen door
twee derden was aangenomen, de Koning zijne
sanctie verleenen zou en doorgaans veel tijd-
verlies vermeden zou worden. Belangrijke bij-
zonderheden betrekkelijk de geschiedenis van
dit parlementair debat, en aangaande het deel,
door den Minister Necker persoonlijk aan dien
strijd over het gewigtig punt buiten de Kamer
genomen, treft men bij den geschiedschrijver
Droz aan 1).
Den 2 lsten Junij 1791 legde Lodewijk XVI
het sedert eenigen tijd reeds opgevatte plan
1 Joseph Droz, Histoire du règne de Louis XVI. T. II.
Ch. X. 460 suiv., daaruit ontleend bij de Baeourt, Corresp.
entre le Corate de Mirabeau et le Comte de la Marck Prince
d\'Aremberg, 1789—1791. T. I. 211. (Bruxell. 1851).
ten uitvoer, om met de Koningin en zijne kin-
deren naar de grenzen te vlugten; hij hoopte
da&r, gesteand door de Mogendheden, eene
waardiger en sterker houding tegenover de
leiders van het Fransche volk te kunnen aan-
nemen. Groot was de opschudding, die deze
vlugt te Parijs en in de Nationale Vergadering
veroorzaakte. Er werd dadelijk een besluit ge-
nomen, waarbij den Minister van Binnenland
sche Zaken werd gelast naar alle departementen
renboden te zenden, om de vlugt of opligting
des Konings verder te beletten en hem naar
Parijs terug te voeren. Tegelijk werd vastge-
steld, dat de besluiten, die de Vergadering reeds
genomen had, en die door den Koning nog niet
bekrachtigd waren, alsmede de besluiten, die
tijdens zijne afwezigheid zouden genomen wor-
den en derhalve door hem niet konden be-
krachtigd worden, desniettemin den naam van
wetten zouden dragen en in het geheele koning-
rijk verbindende kracht zouden hebben, en dat
de Minister van Justitie er het staatszegel aan
zoude hechten, ook zonder \'s Konings vooraf-
gaande goedkeuring.
Die Minister, Duport-Dutertre, deelde hierop
mede, dat de Koning een eigenhandig bevel
5*
-ocr page 74-had achtergelaten, aldus luidende: „Vous en-
joindrez de ma part à tous les Ministres de
ne signer aucun ordre qui ne soit pas de moi ;
vous enjoindrez de plus au garde des sceaux
de ne point faire usage du sceau que je lui
ai confié, jusqu\'à ce que j\'en aie autrement
ordonné" 1).
Vooral door toedoen van den Postmeester
Drouet te Saint-Menehould, werd, zooals men
weet, de ongelukkige Koning te Varennes aan-
gehouden en naar Parijs teruggevoerd, waar
hij op bevel der Nationale Vergadering in de
Tuileriën bewaakt werd. In een verhoor ver-
klaarde Lodewijk, dat hij zich niet over de
beginselen der Constitutie in zijn achtergelaten
geschrift had beklaagd, maar over den vorm der
sanctie, over de weinige vrijheid die men hem
had gelaten ; zoo ook, dat de besluiten hem
niet in hun geheel werden aangeboden, en hij
derhalve niet over het geheel kon oordeelen.
Den 9den November 1791 bepaalde het Wet-
gevend Ligchaam, dat de emigranten, buiten
de grenzen van Frankrijk verzameld en die
niet vóór den lsten Januarij 1792 zouden terug-
keeren, als schuldig aan hoogverraad tegen
den Staat zouden aangemerkt en met den dood
gestraft worden. Hetzelfde zoude ten aanzien
der Prinsen, en der burgerlijke en militaire
ambtenaren gelden. Bij een ander decreet werd
den broeder des Konings, den Graaf van Pro-
vence, gelast binnen twee maanden naar Frank-
rijk terug te keeren, onder bedreiging van het
verlies van zijne aanspraak op het regentschap,
wanneer namelijk Lodewijk XVI stierf vóór dat
zijn zoon meerderjarig was. Dit decreet werd
door den Koning goedgekeurd, maar het be-
sluit van 9 November weigerde hij te bekrachti-
gen: „sa Majesté examinera." De Koning hoopte,
dat de uitgewekenen uit liefde jegens hem en
het vaderland aan zijne proclamatie x) zouden
gehoor geven en vrijwillig terugkeeren.
Den 29sten November werd nogmaals een
scherp besluit door de Nationale Vergadering
genomen, namelijk tegen de priesters, die den
eed op de Constitutie weigerden. In dat decreet
werd bij Art. 6 bepaald, dat deze priesters
hunne jaarwedden verliezen zouden en door
deze weigering of herroeping van den reeds
afgelegden eed geacht worden „suspects de
révolte contre la loi et de mauvaises intentions
contre la patrie, et comme tels plus particu-
lièrement soumis et recommandés à la surveil-
lance de toutes les autorités constituées."
Bevond zich zulk een geestelijke in eene ge-
meente, in welke, onder het voorwendsel van
verschil van godsdienstige meeningen, onlusten
ontstaan waren, dan kon hij krachtens een be-
sluit van het departementaal bestuur op advies
van het districtsbestuur, voorloopig uit zijne
gewone woonplaats verwijderd worden; verzette
hij zich tegen deze verwijdering, dan werd
hem een jaar gevangenisstraf opgelegd. De
kerken en kapellen (oratoires), welke het be-
stuur niet noodig achtte voor dien eeredienst,
van welken de Staat de kosten droeg, konden
door andere gezindten gekocht of gehuurd
worden, echter niet door die priesters, die den
burgereed hadden geweigerd of herroepen.
Teregt ziet deDuitsche Hoogleeraar Schmidt1)
in deze bepaling dat, namelijk in de door den
Staat onderhoudene kerken, de dienst alleen
1 Adolph Schmidt, Tableaux de la révolution française
publiés sur les papiers inédits. Leipzig 1867. T. I. p. 66.
door beëedigde geestelijken mogt verrigt wor-
den, eene inbreuk op de, door de Constitutie,
verzekerde vrije uitoefening van alle gods-
diensten.
Drie weken later verklaarde de Minister aan
de Vergadering, dat de Koning dit decreet
weigerde te bekrachtigen. De Minister Cahier
de Gerville had Lodewijk XVI toch aangeraden,
om den dienst in zijne kapel door geestelij-
ken , die den eed hadden afgelegd, te doen
verrigten, daar dit het beste middel zou zijn
om de ontevredenen tot zwijgen te brengen.
Deze Vetos waren echter nog niet toereikende
om den Keizer van Duitschland, schoonbroe-
der van Lodewijk, en den Koning van Pruis-
sen de verzekering te geven, dat de Koning
van Frankrijk eene volmaakte vrijheid van
handelen had, zooals blijkt uit de overeen-
komst van genoemde Vorsten te Pilnitz, den
27sten Augustus 1791 geteekend.
De afgevaardigde Delcher, van de Haute-
Loire, had den treurigen moed in de Nationale
Vergadering tegen deze Veto\'s des Konings op
te komen. Hij zeide, dat het de bedoeling der
Constitutie onmogelijk kon geweest zijn om be-
palingen, bij welke periculum in mora was,
aan een zesjarig uitstel te onderwerpen ; de
Constitutie bedoelde natuurlijk alleen wetten,
die het algemeene regt van Frankrijk zouden
regelen, maar bij „lois de circonstances, dans
des lo\'s répressives du moment, dans des lois,
qui ne sont applicables qu a certaines person-
nes et qui ne sont exécutables qu\'en certains
lieux, qu\'en certains moments, le roi ne doit
pas en arrêter l\'exécution ; elles sont inclépen
dantes de sa volonté ou de son caprice; s\'il
en était autrement, votre pouvoir serait seul
votre souveraineté illusoire, et la liberté per*
due" !).
Hierbij bleef het niet; den 27sten Mei 1792
werd een voorstel van Benoiston, na hevige
debatten, aangenomen. Art. 1 van dat voorstel
luidt. „La déportation des ecclésiastiques in-
sermentés aura lieu comme mesure de sûreté
publique et de police générale, dans les cas
et suivant les formes énoncés ci après." Art. 3:
„Lorsque vingt citoyens actifs d\'un même can
ton se réuniront pour demander la déportation
d\'un ecclésiastique non sermenté, le directoire
du département sera tenu de prononcer la dé-
portation si l\'avis du directoire du district est
conforme à la pétition" J). Over dit decreet
zegt de begaafde dochter van den Minister
Necker, Mevr. de Staël1): „Wat heeft men van
de dwingelandij anders te wachten dan zulk
een decreet. Stel in de plaats van twintig be-
lasting betalende burgers, twintig hovelingen
„qui sont actifs aussi à leur manière", en men
heeft dan weder de lettres de cachet, de ver-
banningen, de gevangenhoudingen, die men
immers door de vestiging van een vrijen Re-
geringsvorm wilde verhoeden."
Den 19den Junij schreef de Minister van Jus-
titie Duranthon aan de Nationale Vergadering,
dat de Koning zijne goedkeuring weigerde 1°
aan het decreet van 27 Mei 1792, houdende
verbanning van de „ecclésiastiques insermen-
tés." 2° aan het decreet van 8 Junij, houdende
versterking der militaire magt met 20,000 man
vóór den 14den Julij. Ten gevolge van dit
decreet van den 8sten Junij werden 20,000 Mar-
seillezen, van welke men zeker was dat zij
1 Mad. de Staël Holstein, Consid. sur la révolution franç.
T. II. p. 42.
niets liever verlangden dan tegen de Kroon te
strijden, naar Parijs geroepen.
De herhaalde weigeringen des Konings brag-
ten den 20aten Junij vreeselijke buitensporighe-
den in de hoofdstad te weeg, waarbij Lodewijk
gedurende eenige uren aan allerlei beleedigin-
gen van het gemeen was blootgesteld 1). Wel-
haast, den 10den Augustus 1792, bleek de Troon
tegen die geweldige slagen en onafgebroken
aanranding en ondermijning niet langer bestand.
Men kent het einde der ongelijke worsteling.
Men had te Parijs in 1799 een Pantheon en
een tempel van Mars, geen wonder dus dat
men er ook Tribunen vond. Het was het tijd-
perk, toen men, van den geest van navolging
te Parijs doortrokken, een dichter hoorde uit-
roepen :
1 Zie hierover Mallet du Pan, Mémoires et correspondance
pour servir à l\'histoire de la Révolution française. Recueil-
lis par Sayous. T. I. p. 300, 301.
„Qui nous délivrera des Grecs et des Romains?"
(Berchoux).
Na de gebeurtenissen van den 18dea Brumaire
was een nieuwe Staatsregeling, die bet gezag
en de orde meer dan de vrijheid bevestigde,
in het oog der bewerkers van dien Coup d\'État
eene behoefte.
Sieyes had eene Constitutie ontworpen, die
den Generaal Bonaparte echter niet behaagde;
toch is het grootste gedeelte der Staatsregeling
van 22 Frimaire an VIII (13 December 1799)
daaruit overgenomen. In deze Constitutie wordt
bepaald, dat er een Tribunaat zal zijn, be-
staande uit 100 leden; aan dit Tribunaat wor-
den de wetsontwerpen medegedeeld; na het
onderzoek en de debatten, brengen de leden
hunne stem uit, of zij het ontwerp bij het Corps
Législatif zullen verdedigen of bestrijden. Te
dien einde benoemt het drie zijner leden om
bij het Corps Législatif het aangenomen gevoe-
len te ontwikkelen en te verdedigen. Het Tri-
bunaat kan ook zijn verlangen te kennen geven
over verbeteringen in en bedenkingen tegen
bestaande wetten, alsmede over nieuwe wets-
voorstellen, maar geene der gestelde magten
is gehouden zijne voorstellen in behandeling te
nemen Ook het Wetgevend Ligchaam is
niet aan het gevoelen der Tribunen gehou-
den; het stemt zonder eenige discussie over
wetsvoorstellen te zijnen aanhoore, door rede-
naars uit het Tribunaat en van de Regering
gehouden.
Het blijkt dus, dat zij met de Romeinsehe
Tribunen niets dan den naam gemeen hebben.
De roeping dier naam-tribunen ontvouwt ons
de Staatsraad Champagny, later Hertog van
Cadore, als gedweeë Minister van Buitenland-
sche Zaken bekend, in zijne rede over de oor-
logsverklaring aan Engeland in 1800, waar hij
zegt: „Vous tribuns à qui il appartient d\'être
les interprètes de l\'opinion publique, exprimez
votre opinion sur cette mesure du gouverne-
ment; dites ce que vous voyez de sincérité
dans ses intentions, de grandeur dans ses vues,
de courage dans ses résolutions; et qu\'un noble
enthousiasme, naissant dans votre enceinte, se
communique à toute la France et ouvre aux
Français cette carrière où la patrie les appelle,
où la gloire les attend !"
De President van het Tribunaat, Chassiron,
antwoordt hierop. Hij beweert, dat het Engel-
sche Ministerie zich openlijk vijand der geheele
menschheid heeft betoond; het schroomt niet,
zegt hij, te bekennen dat het den oorlog wil,
omdat deze voor hen eene spéculation lucrative
is. Hij eindigt met te zeggen dat de Eerste Con-
sul met het zwaard in de eene hand en den
olijftak in de andere, deze troostrijke woorden
zal gaan verkondigen. „Paix pour l\'humanité
entière! gloire et liberté pour la France ! indé-
pendance pour toutes les nations." Girardin,
Chauvelin, Bérenger, Thiessé herinneren de
menigvuldige aanvallen en de trouweloosheid
van het Engelsch Bewind.
Op voorstel van Jean Debrj, den vroegeren
Gezant bij het Congres te Rastatt, dat het
Tribunaat door een „voeu solennel" op de ge-
dane inededeeling zal antwoorden, wordt een-
stemmig aangenomen : „Que le peuple français
pénétré du sentiment de ses intérêts les plus
chers, de celui de son existence, de son hon-
neur, de son indépendance, réunisse autour de
son gouvernement tous les moyens qui peuvent
les lui garantir; que tous les sacrifices néces-
saires soient consentis par la nation pour qu\'elle
se conserve le prix des sacrifices qu\'elle a déjà
faits: Que le Premier Consul de la République
revienne vainqueur et pacificateur ! Tel est le voeu
du Tribunat"
Den 17den Nivôse an IX stelde de Staatsraad
-ocr page 85-Portalis een ontwerp voor tot invoering van
een buitengewone Regtbank (tribunal criminel
spécial). Hij zegt: In de Art. 62, 63 en 64
der Grondwet is de regterlijke magt in zaken
van misdaden geregeld; doch Art. 92 bepaalt,
dat er omstandigheden kunnen voorkomen, die
vereischen, dat „1\'empire de la Constitution
peut être suspendu en entier dans les lieux et
pour le temps que la loi détermine" 1). Daar
nu, in sommige gedeelten van het land zwer-
vende rooverbenden angst en schrik versprei-
den, zoo wil hij buitengewone regtbanken in-
gesteld hebben, bestaande uit den president en
twee leden van het tribunal criminel, drie mi-
litairen, niet onder den rang van Kapitein en
twee burgers, die de hoedanigheden bezitten
om regter te kunnen zijn.
De Tribuun Daunou waagde het onbewimpeld
te verklaren, dat het voorstel inconstitutioneel
was. Volgens de constitutionele orde, moest de
eerste jury de beschuldiging toelaten of ver-
werpen. Op deze acte van beschuldiging be-
slist eene tweede jury over het bestaan van het
feit; dan bepalen de regters, die eene crimi-
nele regtbank uitmaken, de straf. Hij zegt ver-
der in zijne rede : „Le projet nie textuellement
tout ce que la Constitution affirme et tout ce
qu\'elle repousse; il l\'établit.....Je ne saurais
pas vous dire de quelle manière la Constitu-
tion essuierait le plus d\'outrages, ou par ces
interprétations dérisoires et périlleuses, ou par
une transgression moins dissimulée."
Ook de Tribuun Ginguené toonde het gevaar-
lijke van het ontwerp aan; echter werd, op de
door den Tribuun Siméon gehouden verdediging,
welke Regtsgeleerde, in lateren tijd Minister
van Justitie in het koningrijk Westfalen i), na
de goedkeuring van het voorstel door het Tri-
bunaat, hetzelve als „orateur du tribunat" in
het Corps Législatif aanprees, het voorstel in
de zitting van 18 pluviôse an IX aangenomen.
Even krachtig, maar vruchteloos verzetten
zich tegen de voorgestelde Orde der légion
d\'honneur, de Tribunen Savoye-Rollin en Chau-
velin (28 floréal an X). Hunne tegenwerpingen
komen hierop neer: „La légion d\'honneur est
un corps privilégié, elle est alarmante pour
la liberté publique et contraire à l\'égalité. En
soumettant ses membres à un serment par-
ticulier, et les dotant en biens territoriaux,
elle contient le germe d\'une noblesse héré-
ditaire."
De Tribuun Lucien Bonaparte verdedigde als
orateur du Tribunat het in die Vergadering
aangenomen voorstel bij het Corps Législatif.
Na een 8jarig bestaan werd het Tribunaat
onder het Keizerrijk opgeheven; den 18den Sep-
tember 1807 deelde de Staatsraad Bérenger,
onder dankbetuiging van Z. M. voor vele goede
diensten, mede dat het Collegie ontbonden was
en dat de tot hiertoe vervulde werkzaamheden
op het Corps Législatif waren overgedragen,
waarin de leden van het Tribunaat zouden op-
genomen worden, krachtens het Senatus-Consult
van 19 Augustus bevorens. Het adres van het
Tribunaat aan den Keizer toont, onzes inziens,
toereikend, dat met die opheffing de vrijheid
niets verloor 1).
Laat ons nog overwegen, wat Necker van de
zelfstandigheid van het Tribunaat zegt. Ieder
jaar moest een vijfde der Leden aftreden, de
Sénat-conservateur wees hen aan, die dit lot
zoude treffen. „Les tribuns y penseront à deux
fois," zeide Necker, „avant de se rendre im-
portuns, avant de s\'exposer à déplaire à un
Sénat qui doit chaque année fixer leur sort
politique et les perpétuer ou non dans leurs
places" (met eene jaarwedde van 15000 fr.). Het
was eene zonderlinge verhouding, dat de Se-
naat, naar goeddunken, kon aanwijzen, wie
tot het aftredende vijfde zouden behooren,
daar hij zelf niet anders als „conservateur", als
verdediger der Constitutie kon optreden, dan
op de aanwijzing van het Tribunaat. „Quelle
supériorité dans un sens, quelle infériorité
dans l\'autre. Rien ne paraît avoir été fait
d\'ensemble" i).
Zijne dochter, Mevr. de Staël, de warme
vriendin van den Tribuun Benjamin Constant,
meent dat er in zooverre genoeg zamenhang
was, dat alles er op aangelegd was om onder
den schijn van vrijheid, het volk in slavernij te
brengen. Necker beweerde dat, daar de Tribu-
nen door den Senaat en niet door het volk
gekozen waren, zij geene kracht genoeg hadden
om hunne roeping, het verzet tegen alle wille-
keurige handelingen, gevangenhouding, verban-
ning en belemmering der vrijheid van druk-
pers, waardiglijk te vervullen Om jegens het
Tribunaat niet onbillijk te zijn, moet men in
de geschiedenis van dat Staatsligchaam de han-
delingen vóór en na 1802 onderscheiden, toen
20 der minst gedweeë leden daaruit werden
gesloten. Verg. Benjamin Constant, die zelf tot
die eervolle uitzonderingen had behoord, waar
hij zegt: „Le Tribunat, jusqu\'à son élimination
en 1802, est demeuré étranger aux principales
servilités qui se sont déployées sous Napoléon,
et qui étonneront nos neveux, comme les ser-
vilités de l\'empire romain nous étonnent." En
verder: „De toutes les assemblées qui ont existé
depuis la révolution française jusqu\'à la Chambre
nommée en 1827, celle qui a le mieux rempli
ses devoirs, si l\'on calcule les circonstances, a
été le Tribunat. Je dois observer que je ne
parle de la conduite du Tribunat que jusqu\'à
l\'époque où vingt de ses membres furent ex-
puisés. A cette époque, le Tribunat cessa d\'être
un pouvoir politique" ]).
Desniettemin vond Napoleon het beter zich
niet verder aan het oordeel van enkele waar-
heidlievende leden te onderwerpen en, zooals
de Staël zegt : „il aima mieux le supprimer,
quelque apprivoisé qu\'il fût. Son nom seul
était encore trop républicain pour les oreilles
de Bonaparte"
Is in eene Constitutionele Monarchie, zooals
de Nederlandsche, een onbepaald Veto wen-
schelijk, of wel een opschortendf
Na al de ervaring van het verleden. achtte
een beroemd Regtsgeleerde en Publicist, de
Heidelbergsche Hoogleeraar Zachariae (Vierzig
Bûcher vom Staate, III, 236), een opschortend
Veto in strijd met het wezen der Constitutio-
nele Monarchie. Hij drukt zich aldus uit: „eine
constitutionelle Monarchie, in welcher dein
Fürsten nur ein aufschiebendes Veto (bis zur
nächsten Versammlung der Kammern etc.) zu-
steht, ist der Sache nach ein Freistaat...... In
dem heutigen Europa ist, meines Wissens, nur
in Norwegen das Veto des Königs blos auf-
schiebend. Aber keine andere Monarchie ist in
dem Grade eines republikanischen Geistes, wie
die Norwegens. Auch hat die Regierung auf die
Verwandlung des aufschiebenden Veto in ein
unbedingtes, bereits wiederholt angetragen" \').
Daarentegen werd in Art. 101 der Constitutie
van 28 Maart 1849 voor het toen nog hersen-
schimmig Duitsche Rijk, in overeenstemming
met het gevoelen van zijn niet minder hoog-
geschatten Ambtgenoot Mittermaier, een op-
schortend Veto aangenomen.
Volgens ons Staatsregt, kan de Koning aan
een door beide Kamers aangenomen voorstel
van wet zijne goedkeuring weigeren. Dit geeft
hij te kennen door de formule: „de Koning
houdt het voorstel in overweging." Maar al
heeft de Koning het voorstel bekrachtigd, het-
geen hij in deze bewoordingen doet: „de Koning
be willigt het voorstel" \'), clan kan hij nog het
in werking treden uitstellen, daar geen tijd
bepaald is, binnen welken de afkondiging in
het Staatsblad moet geschieden.
Zoo zijn dan ook onder de Regering van Wil-
lem I, ten gevolge van veranderde omstandig-
heden in 1830, drie door den Koning voorge-
stelde en in de beide Kamers aangenomene
wetten, betreffende de accijnsen op het zout,
den wijn en de suiker, niet afgekondigd 1).
De Hoogleeraar de Bosch-Kemper zegt met
betrekking tot het Veto hier te lande: „daar
volgens ons Staatsregt de Wetgevende Magt
nooit zonder positieve medewerking des Konings
tot stand komt, kan het slechts tot verwarring
van denkbeelden aanleiding geven van een regt
van Veto van den Koning tegenover de Wet-
gevende Magt te spreken" 2). Het komt ons
1 de Geer, Antecedenten, bl. 50. \'s Gravenhage 1838.
2 De Bosch-Kemper, Ned. Staatsregt, bl. 309.
-ocr page 93-voor dat in het wezen der zaak, wanneer of de
wet, die door den Koning is voorgesteld, door
amendementen aanmerkelijk is veranderd en
bijna onkenbaar geworden , of wanneer eene
der Kamers het initiatief heeft genomen (Grondw.
Art. 110), de weigering der sanctie in niets
van het onbepaald Veto verschilt.
En reeds tijdens de Grondwet van 1815
maakte Thorbecke geen bezwaar van \'s Konings
regt van Veto uitdrukkelijk te gewagen 2), ter-
wijl hij ook naderhand de wenschelijkheid van
de uitoefening van dat regt niet heeft betwist;
merkwaardig is nog de verklaring van een
anderen Aanteekenaar der Grondwet, Professor
van Assen, waar hij s), bij zijne beschouwing
van Art. 120 der Grondwet van 1815 en vlgg.,
Van Hogendorp aanhaalt, die in dit Artikel
als een gebrek gispt, dat de tijd der afkon-
diging na \'s Konings goedkeuring der wet
niet is bepaald. Van Assen echter schreef even
vóór den Belgischen opstand, en nog later in
1844: „Wij hebben elders betoogd, dat het
beter is, den tijd niet met dag en uur te be-
palen, omdat er omstandigheden kunnen zijn,
die in \'t wezenlijk belang van den Staat gebie-
dend eenig uitstel eischen." Zoo ook bij het
parlementair debat over eene belastingwet in
Mei 1830, zeide een der leden uit de Zuidelijke
gewesten, de schrandere Reyphins: „Indiende
wet met eene geringe meerderheid mogt aan-
genomen worden, dan zou ik de uitvoering
afraden." Datzelfde gevoelen beaamde v. Assen
in zijn geschrift: De Hooge Raad van Neder-
land, waar hij zegt: „Er kunnen gevallen plaats
hebben, waarin het heilzamer is voor den Staat,
het aangenomen voorstel van wet terug te hou-
den, dan uit verkeerde schroomvalligheid af te
kondigen, en het ontdekte nadeel den vollen
teugel te vieren" 1).
Sedert 1830 hebben de Koningen van Neder-
land slechts eens hunne sanctie geweigerd, en
wel aan een wetsontwerp betreffende den spoor-
weg Samarang-Vorstenlanden op Java. Aan dit
ontwerp, door de Tweede Kamer geamendeerd
den 80sten Junij en door de Eerste Kamer
den 22aten Julij 1871 aangenomen, weigerde
Willem III zijne bekrachtiging den 25sterL Sep-
tember 1871.
Dat de Natie nog steeds aan het regt van
Veto hecht, en reeds meermalen door reques-
ten den Koning zocht te bewegen van zijn regt
gebruik te maken, om het in \'t leven treden
eener wet te stuiten, bleek nog voor korten tijd
(1871) bij gelegenheid van het met Engeland
gesloten tractaat, hetwelk door de beide Ka-
mers was goedgekeurd, en waarbij het Neder-
landsch Gouvernement voor eene betrekkelijk
kleine vergoeding, afstand zou doen van de
Kust van Guinea. Velen in den lande achtten
het met onzen ouden roem in strijd, op deze
wijze koloniën te laten varen, al wierpen zij
geene geldelijke voordeelen af. Dat die poging
vruchteloos was, is bekend. Ook nu weder,
in de jongste dagen, vereenigde zich eene vrij
sterke partij in ons land om den Koning te
verzoeken, zijne sanctie niet te verleenen aan
eene wet, wraarbij de vaccine verpligtend wor-
den zou, daar dit met de godsdienstige over-
tuiging der onderteekenaren streed. Doch ook
die poging slaagde niet beter.
Desniettemin blijven velen de mogelijkheid
alleen van de uitoefening van het Veto reeds
op zich zelf als gewigtig beschouwen, en schreef
een kundig Publicist nog zeer onlangs, dat
juist door het aan den Monarch toegekend regt
van Veto en van ontbinding der Vertegenwoor-
diging, „de volkswil regtens onderworpen wordt
aan dien des Konings" 1).
Jkr. Mr. C. cle Jonge, in de Bijdragen v. Administrât.
Regt van de HH. Boer, Fruin en Buys (1872), bl. 15, 16.
Hij, die zijne zaak aan twee koopers afzon-
derlijk verkocht heeft, mag bij toevallig ver-
gaan, slechts eenmaal den prijs ontvangen.
De eigenaar is niet gehouden aan hem, die
zich valschelijk voor bezitter uitgaf (dolo liti
se obtulit) en de waarde der zaak voldaan
heeft, de rei vindicatio af te staan, of de zaak,
die hij later herkregen heeft, over te geven.
Ten onregte beweert Windscheid (Lehrbuch
-ocr page 98-des Pandektenrechts § 157. 4.) dat liet eenvoudig
verklaarde voornemen van den houder bewerkt,
# 7
dat de vertegenwoordigde het bezit ook van
roerend goed verliest.
IV.
Een gekozen domicilie gaat door den dood
niet te niet.
V.
Het vruchtgebruik van zaken, die door ge-
bruik te niet gaan, kan door verjaring ver-
kregen worden.
VI.
De vruchtgebruiker heeft geen regt op de
assurantiepenningen, die aan den eigenaar van
het verbrande huis betaald zijn; deze geniet
hierdoor geen onverdiend voordeel.
De bepaling van Art. 1135 laatste lid B. W.
geldt ook (wat het te kort betreft) voor het kind,
dat de erfenis zijner ouders onder het voorregt
van boedelbeschijving heeft aanvaard.
Die zich tegen den wil van den schuldenaar
tot borg stelt, is jegens den schuldeischer ver-
bonden.
In Art. 1945 B. W. mag onder de woorden
„stand der getuigen" ook het beroep begrepen
worden, zonder dat men hierdoor getuigen met
deskundigen verwarre.
X.
De commissionair heeft niet tegen den com-
missiegever, de regtsvordering uit Art. 1302 B.W.
XI.
De failliet verliest het beheer en de beschik-
king zijner goederen met het begin van het
faillissement.
De surseance van betaling vervalt door den
dood van hem, aan wien zij verleend is.
In Art. 76 W. v. R. betreffen de woorden
„onregtmatig en ongegrond" geenszins slechts
de regtsvraag.
XIV.
Het onbepaald Veio is verkieslijk boven het
opschortende.
De Nederlanders, in onze Koloniën gevestigd,
moesten in de Staten-Generaal hunne eigen
vertegenwoordigers kunnen stellen en daarom
zoowel stemgeregtigd als verkiesbaar zijn.
Het regt van initiatief had ook aan de Eerste
Kamer toegekend behooren te zijn.
XVII.
Het is niet wenschelijk, dat een burgemeester
tevens lid der Provinciale Staten zij.
Hij, die zich, uit de in zijn huis aanwezige
gasleiding, arglistig gas toeeigent, is strafbaar
wegens misbruik van vertrouwen.
XIX.
Als medepligtige bij een „délit collectif" kan
hij, die slechts eens hulp verleende, niet be-
schouwd worden.
XX.
De regter mag in plaats van tot één jaar
gewone gevangenisstraf, wel tot 6 maanden,
maar niet tot een half jaar cellulaire gevan-
genis veroordeelen.
XXI.
Ook in de huishouding van den Staat is niet
alles, wat het volstrekt noodzakelijke te boven
gaat, op zich zelf ongeoorloofde weelde te
noemen.
XXII.
Het bezit van Koloniën kan voor het moeder-
land voordeelig zijn, al leveren zij geen batig
slot op.
XXIII.
De moeijelijkheden, aan de Income-tax ver-
bonden, worden daardoor niet opgeheven, dat
de eigen aangifte onder Staatstoezigt geschiedt.