-ocr page 1-

J. A. ROETERT FREDERIKSE

-ocr page 2-

A. qu.
192

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

D)SS urrecH I

19IS W

DAT KAETSPEL GHEMORALIZEERT.

-ocr page 6- -ocr page 7-

DAT KAETSPEL GHEMORALIZEERT

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. H. SNELLEN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN
EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 11
JUNI 1915, DES NAMIDDAGS TE DRIE UREN DOOR
JACOBUS ANTHONY ROETERT FREDERIKSE,

GEBOREN TE AMERSFOORT

LEIDEN - A. W. SIJTHOFF\'S UITG.-Mij. - 1915

»

■%\'y

-ocr page 8-
-ocr page 9-

AAN MIJN VADER

UN

AAN DE NAGEDACHTENIS MIJNER MOEDER

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij het beëindigen raüner academische studiën past my een woord
van dank aan U, professoren der Faculteit van Letteren en Wijs-
begeerte.

Vóór allen geldt die dank U, Hooggeleerde Muller, Hoogge-
achte Promotor. Uwe welwillendheid en hulpvaardigheid, zoowel
gedurende als na myn eigenlijken studententijd my betoond, Uw
belangstelling in myn arbeid en Uwe hartelijkheid zullen zeer
zeker blijven behooren tot myn aangenaamste Stichtsche herinne-
ringen.

De nagedachtenis van wylen Professor J. H. Gallée zal ik steeds
met dankbaarheid in eerc houden.

Ook aan Uw onderwys, Hooggeleerde Kernkamp, Frantzen,
Caland, Vogelsang, Niermeyer
en Van Gelder, gevoel ik groote
verplichting. Daarvoor betuig ik U hier mijn oprechten dank!

Mede is het hier de plaats een woord van erkentelijkheid to
richten tot hen, op wier hulpvaardigheid ik nimmer tovergeofs
een beroep heb gedaan en aan wier medewerking ik voor de tot-
standkoming van myn arbeid zoor veel verschuldigd ben. Mot
name noem ik hier don heer G.
Jans te Zaandam, die zoo vrien-
delijk was do door hom overgeschreven handschriften aan my af
to staan, hetgeen my veel moeite en tyd bespaarde; don hoor
Mr. Dr. K. J. Frederiks to \'s-Gravenhage, dio my met zyn konnis
van het oudvaderlandsch recht welwillend ter zydo stond on den
heer
Dr. S. A. Waller Zeper te Leeuwarden, die zoo vriendelijk
was mij inlichtingen te verstrekken omtront de gi\'avon van Blois.

-ocr page 12-

Door de bereidwilligheid, die Heeren Bibliothecarissen en het
personeel der Koninklijke en Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek
m\\j steeds toonden, werd het schrijven van dit werk mij zeer ver-
aangenaamd.

U, Mijne Vrienden, dank ik voor hetgeen ik van u mocht leeren
en ontvangen. Dat onze vriendschap zich verder uitstrekke dan
tot de grenzen der academiestad!

Wel nooit zag een proefschrift in droever tijden het licht!
Terwijl voorheen het internationalisme, althans in de wetenschap,
werd gehuldigd, gaat nu alles schuil in de schaduw van een, wel
verklaarbaar, maar niettemin bekrompen, chauvinisme. Terwijl de
uitgave van dezen arbeid van een Vlaamsch schrijver verschijnt,
ligt Vlaanderland terneer, gedrenkt door „bloed van landzaat cn
van vreemden".

Moge spoedig allerwegen als leus weerklinken en dün meer clan
een leus zijn de schoone zinspreuk der Utrechtsche Hoogeschool:
„Sol Iustitiae, Illustra nos!"

\'s-Gravenhagk, April 1915.

-ocr page 13-

INLEIDING.

I. DE INHOUD VAN „DAT KAETSPEL".

Dc auteur vangt aan mot mede te doelen wat hem tot het
sehryven van zyn werk heeft gebracht: „Dit es tmotyf ende dc
waoromme dat gheraaect was tghuent dat hier na volghet". In
een zeer lang doch wiskunstig-logisch betoog vertelt hij, hoe een
boezemvriend van hem, evenals zoovele menschen, een lijfspreuk,
een levensmotto had: „niet voor weldoen ende blijde sijn" (d. i.:
er gaat niets boven het blijmoedig verrichten van goede daden),
hetwelk hem eon zeer geschikt uitgangspunt voor zijn beschou-
wingen toescheen. „Ende ter waerdicheden van don voorsoydon
ruddere, ende omme lodichedc te scuwcnc" heeft hij bovengenoemde
lijfspreuk in twee deelon gesplitst: „weldoen" het eene, „blijde
syn" het andere.

Toen nu zyn vriend hom vertoldc, dat „hy meest woldaden
doen mochte in te minncne ondo te voordorno iusticio endo
ghorechtichcdo", en doze, op dc vraag van den schrijver, wolke
„ty\'dcortinghc", hem het aangenaamst leek, het kaatsspel noemde,
lag hot voor de hand zich zelf do taak te stellen het kaatsspel te
moraliseeron. En daar do schryvor, oven als vóór hem Jacob van
Maorlant over dc verdorvenheid der wereld klagend, ook in zijn
tyd de „iusticio welnaer al verstoken ende onder voot" vindt,
beweegt zyn werk zich bijna uitsluitend op juridisch torrein.

Na dezo lange inleiding begint het oigonlyke werk, dat uit vior
„partiën" of deelon bestaat:

I. „do waorommo ondo mijn motyf dat ic ghemaect hobbe, dner
of dats eon ghedoel voren verclaorst os" (éón hoofdstuk).

-ocr page 14-

II. „tkaespel\') gheinoralizeert, ende ghebrocht ter verstannesse
van iusticien" (21 hoofdstukken).

III. „de virtute ende de proprieteden die rechters ende iugen
sculdich sijn te hebbene" (26 hoofdstukken).

IV. „de conclusie van al desen" (één hoofdstuk).

I. Na de opsomming der redenen, die tot het scliryven van het
„Kaetspel" hebben medegewerkt1), wordt nog verteld, dat de
auteur een groot liefhebber van kaatsen is en op later leeftjjd
„iuge ende rechtere" is geweest. Ten slotte verzoekt hij zyn lezers
„diet beghinnen lesen dat sijt vullesen/ of anders de leser ne
zoude daer in gheene vulcommelike ghenouchte hebben".

II. A. Van den anlegghers.

Drie kaatsspelers, Jan, Jacob en Pieter „beroupen" (roepen op)
drie „tegencaetsers" om tegen hen te kampen. De namen van de
„anlegghers" worden nu verklaard en onmiddellijk heeft de schry ver
ook hier een allegorie by de hand:
„Jan es te zegghene de gratie des
heeren. Ende zo wije ghestelt es omme iusticie teregierene up dat hyse
mint ende voordert / In hem es de gratie Gods.
Jacob / „es te zegghene
een onderwerpere of een man die onderwerpt den haestighen",
waarvoor als verklaring de stryd van Jacob met den engel wordt
aangehaald, waarby Jacob door den engel „an een zenuwe an syn
dye" gekwetst werd. „Ende so wye dat ghestelt es omme iusticie
te doene/ ende die te houdene/ hy moet worstelen ende onder
voet werpen ghierichede/ ontsiennesse/ faveur/ nyt/ ende alle
andere beieghentheden van iusticien."
Pieter „dats tc zegghene
een steen, welken naam God hem gaf, omdat hy „was als een
steen / hart/ väst/ ende ghestade int gheloove." „Ende zo wye
iusticie zal regieren ende gouvernoren / hy es sculdich versteent
tc sine/ in eene eenparighe ghestadichede/ te minnen iusticie".

B. Vanden drien verweerrers.

Deze drie „anlegghers" worden bestreden door drie „ver-
weerrers", Willekin, Reynkin en Desier, wier namen eveneens
worden verklaard. „
Willekin neemt syn beghinsele van Willem/
Ende Willem es een groot perturbuer ende belettere van iusticien/
ende es een harde groot adversaris van Jannc/
licynkin mach
bedieden reynarde/ want do name spruut ende neemt beghinsele
van reynardie/ ende reynardie es quade subtile behendichede.

\') Zie omtrent dezen vorm Hoofdstuk VI.
\') Zie ook blz. XV onder
IV.

-ocr page 15-

Desier „es te segghene begheerte" en is „een groot viant van
Pietren", dus „ghierichede" wordt tegenover „gestadichede"
geplaatst.

C. Van der stede daer men kaetsen zal.

By het kaatsen is het voor de spelers van het grootste belang
een goede plaats te kiezen. Evenzoo moeten de rechters „kiesen
eene stede oorboorlic ende profitelic"; ze moeten zich een juist
en alleszins verdedigbaar standpunt en een goede standplaats
kiezen, waarvan alleen in den hoogsten nood mag worden afge-
weken. Men moet niet telkens de „stede van den ghedynghe
verleiden als nu hier als nu daer", zooals eenige aan den schrijver
bekende „officiers" plachten te doen. En Jacob\'s visioen te Bethel\')
wordt, evenals de aanwijzing van een rechtsplaats door Sozoneus :)
als bewys hiervoor aangehaald. Ook de „partien" moeten goed
weten waar hun plaats is. En bovenal: God es iusticie/ ende
hy moet also wel gevreest ende ontsien syn/ als gheeert/ ende
ghemint".

D. Van den dienaers.

De kaatsspelers worden bijgestaan door mensehen, die —
natuurlijk eerlijk en onpartydig! — de behaalde punten („kaetsen")
moeten opteekenen of den bal halen, wanneer deze ver weggeslagen
is. Bovendien moeten ze — evenals de ballenjongens by het
hcdendaagsche tennisspel1) — er voor zorg dragen, dat ze steeds
eenige ballen by de hand hebben, die gebruikt kunnen worden,
terwyl do andere worden opgezocht.

De man, die de „kactson" opteekent, wordt vergeleken by den
„secretaris of griffier of clerc van secreten", die do vonnissen
registreert; de andoro helpers by do „soriantcn colfdraghors", aan
wie is opgedragen te onderzoeken, wie de misdaad heeft begaan.
Hiorby haalt de schrijver eenige voorbceldon van trouwe gerechts-
dienaars aan (Antonius; Julius Caesar; Pharao; Josof; keizer
Titus Vespasianus).

Over die dienaren daarentegen van vrouwe Justitia, die hier al
te zeor gencralisccrond „tacllieden" worden genoemd on mot wolkc
hier in bet byzonder de advocaten van kwado zaken worden aan-
geduid, is do schryvor al heel slecht to spreken, vooral, omdat ze,
zoowel van arm als ryk „onrcdolikon loon nomen" en dikwijls met

1 «) Zie Hoofdstuk V, exompol 2.
») Zie Hoofdstuk V, exempel 1.
») Zie hierover vorder Hoofdstuk 111.

-ocr page 16-

ongebreidelde tong spreken, als deze ten minste niet door zilver
of goud in toom gehouden wordt. Daarom wordt zoo\'n „taelman"
ook zelden of nooit een goed rechter.

E. Hoe men de kaetsen teekent ende met wat teekenen.

Men teekent de behaalde punten (kaetsen) op „met sticx van
steenen / of van teghelen / of met spaenderen / ondertiden met
eenighen anderen dynghen" /, in elk geval op een voor elk der
medespelenden zeer duidelijkex) wijze en nooit meer dan twee
punten te gelijk.

Evenzoo zyn er „in iusticien twee manieren van teekenen".
„Teen teeken es van zaken die commen sijn van tghuent dateomt
van criemen: onterving, die van allerlei ook hier genoemde *)
formaliteiten vergezeld moet gaan; „van criminelen faite", waaraan
zeer vele „teekenen" verbonden zijn, die echter, naar schrijvers
meening „zeere beghinnen verdonckeren mids de ghebreke van
iusticien". „Andere teekenen van iusticien vint men/ ghelikc
slotelen / ooren snijden.... te dien hende dat elc hem hoeden ende
wachten soude van mesdoene",

F. Hoe hem de kaetsers ontcleeden.

Evenals de spelers bjj het kaatsen zich zoo veel mogelyk
ontdoen van alles, wat belemmeren of verhitten kan, moeten dc
rechters zich „naect maken van alle zaken / die iusticie beieghenen
moghen" cn dus de onpartijdigheid in den weg zouden staan.

G. Hoe diere de kaetsers spelen ende hoe dat sy pant
bijstellen.

Alvorens het spel te beginnen wordt overeengekomen, wat de
inzet zal zjjn en wordt geld of pand ingezet. In „tspel van iusticien
ende van gerechticheden" is de winst voor hem, die „iusticie
ontsiet", het eeuwige leven; degene, die iusticie haat of blameert,
kan het pand, zjjn ziel, verliezen.

H. Hoe men den bal upslaen sal dewelke es van VIII
sticken / ende hoe iusticie es int ghelike van VIII
sticken.

„Die buten spelen die slaen up den bal ende die van binnen
wachtens". En evenals de bal, om zoo rond mogclijK te zjjn,

\') Of deze wijzen van opteekenen alle ovon duidelijk zün, mag met recht worden
betwtJfeld; vooral ton opzichte van het teekenen „met spuwo" is scepticisme gerecht-
vaardigd. Doch er ls geon reden, dunkt me, om hot ongeloofwaardig te achten. Zelfs onze
hedendaagsche jeugd verwaarloost in dit opztcht allo twintlgsteöeuwsche orde on
netheid on is, by haar spelen ten minste, niet kioschkeuriger.

Zie Hoofdstuk IV.

-ocr page 17-

uit acht stukken bestaat, bestaat ook „iusticie" uit acht deelen
„na der zede van Vlaendren want zeven scepenen ende een maenre
dewelke maenre een rechtere es" \'), van welke acht personen de
schepenen „iusticie wijsen" en „de rechtere executeert".

I—P. Elk stuk van den bal wordt daarna „zonderlinghe" met
een onderdeel der iusticie vergeleken, waarbij allerlei verordenin-
gen en reglementaire büzonderheden worden vermeld. Zoo moet
een ieder, „die iusticie heeschen wille":

1° „al voren sine dachten doen in tijden ende in wijlen / ande
personen van der iusticien" en wel, op sommige plaatsen binnen
drie dagen, elders binnen negen of dertien, meestal „bin jare ende
bin daghen"5), en altijd en overal „daer de zake behoort ghehan-
delt te zine"1); 2° „dach doen"; 3° „eesch anlegghen" 3); 4° „weder-
tale of verweren" houden; 5° „oorcondscepe" hooren; 6° „vonnesse"
maken; 7° „vonnesse wijsen"; 8° „execucie of innynghe".

Q. Hoe men tspel wint of verliest met vier kaetsen.

Evenals nu de spelers moeten trachten met vier kaetsen het spel
te winnen, moeten de rechters in het bijzonder „vier zaken weder-
staen", t. w. „faveur of minne, gramscepe ende nijd, ontsionnesse
en corruptie of ghierichede".

R. Hoe men speelt met II kaetsen eer men ute gaet.

Men maakt hoogstens twee kaetsen te gelijk „metccnen uutgane".
Daarna worden do rollen verwisseld en gaan dc twee buitensten
naar binnen en omgekeerd. Evenzoo moet het volk door twee
wetten worden geregeerd: een geestelijke en een wereldlijke wet,
en moet men niemand vcroordeelen dan naar de getuigenis van
minstons tweo personen.

S. Hoemen ondertiden ne maect maer een kaetse.

Na gezegd te hebben, dat één hoofdstuk over de kaetsen cn eon
„van den uutgane" zal handelen, wordt verteld, dat men soms, in
plaats van mot vier kaetsen, het spel wint „met eenre kaetse zonder
meer", n.1. wanneer do eone party er veertig heeft en dc ander
dertig, doch indien do laatste ophalen tot veertig, duurt het spel
langer dan vier kaetsen \'). Wanneer de eene partij dan een kaetse
wint en „tvoordccl tvoordeol" roept, heeft ze het geheele spel

\') Zie IloofJstuk IV.

\') D. I. éón jaur, zo» woken en drio dagen; in de Middoleeuwon is „jaer ondo dach" eon
veolvuldig voorkoniendo torman (lal. nnnus et dies,
fra. an et jour). Zio Verdam i v.
jaer (III, 985) on Ducange1 1, 292.

\') Zie WoordonlUat. i. v.

<) Vergelijk «deuce" In ons tennisspel. Mutatis mutandis is .tvoordeol\' mot ,advantago\'
te vergolOken.

-ocr page 18-

gewonnen. — Evenzoo in de rechtspraak: daar zijn somsquaesties,
die niet tot beide wetten, doch slechts tot een van beide behooren
„of ter gheesteliker of ter leeker wet\'.\'.

T. Hoe deghuene die binnen ghespeelt hebben buten
gaen/ ende die buten waren commen binnen spelen.

Evenals de kaatsspelers, die buiten stonden, naar binnen gaan
en degenen, die binnen waren, naar buiten, zoo gebeurt het
soms dat rechters in zaken betrokken worden, die hun vreemd
waren, hetzij „by costumen/ ende usagen van plaetsen", hetzij
„omme tprofijt". Ten bewijze, „dat de ghone die ghepriveert hebben
ghesyn / dat men ze gheerne weder an nam / ende steldese in
regement van iusticie" dient het bekende Griseldis-exempel.

U. Hoe de kaetsspeelders rekenen met eenen slagheXV.

De schrijver constateert, maar verklaart allerminst, — want ook
hem „is dit een ghedeelkin vreemde" — dat men niet voor elke
kaats een punt rekent, doch voor de eerste twee XV, voor de
derde X en voor de vierde XX, dus 15, 30, 40, 60. De spelers
winnen dus zeer veel bij eiken slag. Evenzoo de rechter, wanneer
hy eerlijk en oprecht zijn taak vervult; ook hy zal dan „menich-
voudich gheloont syn". Deze stelling wordt verdedigd met het
exempel van Ezechias, die door hartelijk berouw zyn leven „XV
jaer verlanghet" kreeg.

.Hiermede eindigt de tweede partie.

III. In het derde gedeelte van zyn werk bespreekt de schryver
de deugden, die, volgens zyn meening, de rechters behooren te
bezitten. De kaatsspel-allegorie is hier over \'t algemeen geheel of
byna geheel zoek. Bovendien is deze partie meer van een algemeen
menschelyk-ethische dan van een speciflek-juridische strekking. De
schryver hoopt, dat de door hem besproken deugden niet zullen
worden versmaad, al komen ze uit den mond van iemand, die als
elk ander zyn vele menschelyke gebreken heeft. Ziet slechts den
vlierboom, roept hy uit, hoe leelyk en waardeloos is het hout en
hoe mooi en helder wit zyn de bloemen 1

Achtereenvolgens worden dan de verschillende deugden besproken:
rechtvaardigheid, „teerste ende tprincipaclste" vooral voor rechters;
eerlykheid, zonder welke rechtvaardigheid niet kan bestaan; „hoe
men zweren sal ende sinen eed wel houden"; „hoe deghuene die
statuten maken die alvoren zelve sculdich syn te houdene", waarby
de rechters worden aangemaand by het maken van wetten alleen
op het algemeen belang te letten, met geheele terzijdestelling van

-ocr page 19-

eigen voordeel; nauwkeurige inachtneming van „vryheden ende
previlegien"; „hoe zij elc anderen minnen zullen ende wesen een-
drachtich", waarby de schrijver zyn lezers bezweert naastenliefde
te betrachten en eensgezind te zyn; „hoe elc iuge sinen gheselle
sal verwaren van erruere", waarin den jongeren wordt aangeraden
op de ouderen te letten, doch dezen wordt verzocht niet te „willen
domineren up hare outhede over de ionghe"; „hoe iugen syn
sculdich bescaemt te sine van mesdoene; „van der goedertierlieit
van iugen" en „van vele te zochte te zine": elk rechter behoort
genadig te zijn doch hy moet niet te dikwyls genade voor recht
laten gelden, omdat „daer by iusticie failgiert"; zelfbeheersching,
„van gramscepen te bedwynghene"; lankmoedigheid, stilzwijgend-
heid; geen onbeperkt vertrouwen in „lettren van certiflicatien";
„men ne sal niet fonderen up wanynghen / noch up zaken die
twyfelic sijn/"; standvastigheid tegenover elke poging tot corruptie;
„hoe nyement verwaent en sal zyn up zyn officie"; huwelijkstrouw/
„sy sullen haer huwelic emmer wel houden / ende niet hebben te
doene met anderen wyfs/".

En hiermede eindigt „de derde partye van desen boucko".

IV. De auteur laat, na nogmaals nederig erkend te hebben zelf
niet alle deugden te bezitten, die hy in een rechter hoopt aan te
treffen, zyn eindconclusie volgen „dewelke es ghemacct in vormc
van eenre lettre missive" aan den ridder, van wien in het begin
van het „Kaetspel" sprake is geweestUit dezen zeer bescheiden
gestelden brief vernomen we, dat er, toen deze ridder eens te
Brugge by den schryvcr den avondmaaltijd gebruikte, sprake was
van het „Scaecspel" en er over gesproken werd, of het niet
mogelyk zou zyn een ander spel eveneens te moralisecren. Hierbij
was toen onmiddellijk aan het kaatsen gedacht, „ommo dat een
edel spel ende goot es". Daarop heeft de schrijver zich hiermede
belast en ziehier nu het resultaat. Mocht er iets goeds in zyn, zoo
zegt hy naïef, dan is dat meer een spel van hot tooval dan do
vrucht van welberaamd overleg en dan het gevolg van „mijnrc
conste of wyshodo". Immers ook „de czole van Balaam sprac
redene ende goet bescheet endo verstandolikcn / nochtannc van
homselven ne wiste hy niet wat hy seydo".

Ten slotte eindigt hy mot hot gewone verzoek aan den lezer
„desen (s)inon arboyt in dancke" te willen nemen.

-ocr page 20-

11. DE ALLEGORISCHE VORM. AARD, DOEL, BETEEKENIS.
NAVOLGING VAN „DAT SCAECSPEL".

De schrijver van het Kaetspel heeft zich, zooals zoovelen vóór
en na hem, bediend van de allegorie. Zeer waarschijnlijk heeft
ook hij de bedoeling gehad vóór alles zijn stof voor zijn publiek
aangenamer, leesbaarder te maken, al zal ook een litteraire mode-
zucht den auteur tot de keuze van dezen kunstvorm hebben
gebracht. Want vooral in de Middeleeuwen vinden we het gebruik
van de allegorie veelvuldig en op alle gebied, en wel in de eerste
plaats op godsdienstig terrein, hoewel de allegorie geen specifiek-
religieusen oorsprong heeft. „Die Allegorie verwandelt die Erschei-
nung in einen Begriff, den Begriff in ein Bild, doch so, dass der
Begriff\' im Bilde immer noch begrenzt und vollständig zu halten
und zu haben und an demselben auszusprechen sei\'"). Dit voor-
stellen van het abstracte door het concrete bracht een publiek,
dat nog aan het begin van zijn letterkundige ontwikkeling stond,
verheldering en ontwarring van vele zaken, voor welke zij, indien
ze zuiver in het afgetrokkene waren behandeld, niet-bcgrijpend
waren blijven staan. Het allegorische element in onze middol-
eeuwsche kunst is dan ook bijzonder groot1).

Zooals algemeen wordt aangenomen, is de Fransche Roman de la
Rose
het boek, dat in de middeleeuwsche letterkunde het meest tot
de verbreiding der „allegorische methode" heeft bijgedragen. Ook
in verscheidene werken van Maerlant en in Thomas van Cantimpró\'s
Biënboec vinden we echter reeds voorbeelden van allegorie. Zeer
veelvuldig treffen we haar aan in de homiletische en apocalyptische
literatuur, vooral onder invloed van de Alexandrijnsche allego-
ristiek, van welke de kerkvader Origenes, die in de eerste helft
van de derde eeuw leefde, de grondlegger is. Op het iniddel-

1 \') Goethe, Sprüche in Frosa.

-ocr page 21-

nederlandsch tooneel treffen we in een spel vanden Winter ende
vanden Somer
reeds enkele allegorische personages; in het rede-
rijkersdrama vinden we ze, zooals algemeen bekend is, by
menigte 1).

Veelvuldig waren de concreta, waarin men zijn begrippen be-
lichaamde: in de natuur had men ze voor het grijpen. Willem
van Hildegaersberch en Augustijnken van Dordt tastten in deze
schatkamer met volle hand: „het meerblad of de waterlelie,
rijzende en dalende met vloed en ebbe, wordt door den eerste
gebruikt als zinnebeeld van den vleier. De welriekende bladerrijke
meidoorn met stevig hout is voor hem het beeld van een krachtig
heer, die door zijn volk tegen onrecht te beschermen in den besten
reuk staat, terwijl zyne nederige, meewarige, gelijkmoedige ingetogen
vrouw haar beeld vindt in de linde met zachte schors, buigzame
twijgen, gelijkmatig groene bladeren en zacht klinkenden naam" *).

Een ander schrijver maakt de kleuren tot symbool of trekt een
parallel met een der toenmalige spelen. Onder deze laatste staat
Jacobus de Cessolis met zijn werk de „Ludus Scaccorum\'") zeer
stellig vooraan. En do populariteit, die dit werk in de Middel-
eeuwen heeft gehad, dankt het zeer zeker voor een niet gering
deel aan de keuzo der allegorische parallel: de eigen maatschappij
verzinnelijkt in en in verband gebracht met het allerwegen zoo
geliefde schaken, door Petrus Alphonsus in zijn „DisciplinaClericalis"
zelfs een dor „septcm probitates"2) genoemd! Toon er een ver-
taling in het Middclnedorlandsch van verscheen, werd liet geschrift
ook in deze landen meer bekend en steeg do roem er van zóózeer,
dat Franconis\' vertaling met recht onder de besto voortbrengselen
van Middelnedorlandsch proza mag worden gerangschikt.

Door dit succes aangemoedigd, z\\jn verschillende personen aan
het werk getogen om iots dergelijks te leveren3): Fr. Johannes
schroef in het laatst dor 14° eeuw een Ludus Cartularum, Petrus
Johannes Huiler (alias do Wiscelbach) een anderhalve eouw later
een „Tractatus do moribus ot disciplina humanae convorsationis,
id est ludus cartularum".

1  \') Zie over do allogorio vorder b.v.: D. W. Bomomanu, Die Allegorie rfn Kunst, Wissenschaft
I und Kirche.

2 ) M.Lat. probitas In den zin van dapperheid, naar de oudate bet. van ons braaf,
fra prouesse (« probitas). Zie Ducange 1. v. Men voigoiyke let neuf preux - de neghen
besten
(TUdschr. XXVIII, blz. 286).
\') Dr. G. H. v. 8chaick Avelingb,
Dat Scaeespel, blz. XXXVI.

-ocr page 22-

En in 1431 schreef Jan van den Berghe te Brugge een navolging,
waarin hij den vorm zijner allegorie aan het kaatsspel ontleende,
en, zij het dan ook dikwijls wringend en plooiend, een parallel
trok tusschen dit spel en de rechtspleging der 15e eeuw: „Het
Kaetspel ghemoralizeert".

Helaas kan dit geschrift niet bogen op een zoo groote bekendheid
als het Scaecspel; een groote rol heeft het in onze prozaliteratuur
der Middeleeuwen niet gespeeld, zooals trouwens van een navolging
ook niet te verwachten is. We moeten ons al zeer verheugen, dat
we kunnen bewijzen, dat het „Kaetspel" ten minste nooit geheel
in het vergeetboek is geraakt1).

Ook het onderwerp leende zich niet best tot een bewerking, die
aanspraak zoii mogen maken op de belangstelling van den gemid-
delden leek, zooals dat met het „Scaecspel" het geval was. De
quaesties, in het „Kaetspel" ter sprake gebracht, konden eigenlijk
alleen den juristen van die dagen, hoogstens een algemeen ont-
wikkeld en zeer belangstellend niet-deskundige, belang inboezemen;
voor elk ander was het gegeven te bijzonder, voor den oninge-
wijde het onderwerp te dor, om in ruimer kring tot lezing op te
wekken.

Een proeve van stijl was het geschrift al evenmin: de zinnen
zyn dikwijls allesbehalve vloeiend, de gedachtengang is niet zelden
traag en stroef. Ja, wanneer men de honderd exempelen alleen
had kunnen lezen, dan zou er misschien meer belangstelling zyn
geweest; nu hield het kader, waarin deze verhalen zijn vervat,
waarschijnlijk de meesten van lezing terug.

Al is het „Kaetspel" dus geen uitmuntend monument in onze
middeleeuwsche prozaliteratuur, voor de Nederlandsche philologie
behoudt het toch zijn belang, zoowel wegens de talrijke ingelaschte
exempelen, die materiaal leveren voor de vergelijkende literatuur-
geschiedenis, als om zijn taal. Wanneer men het beoordeelt naar
de onaantastbare normen eener volstrekte aesthetica, is hot zeer
zeker slechts een werk van den zooveelstcn rang, maar dit is
immers, wanneer men een dergelyken maatstaf ter hand neemt,
het geval met zoovele Middelnederlandsche prozawerken, die
hun meerdere of mindere belangrijkheid dikwijls meer aan den
inhoud dan aan den vorm te danken hebben. Fynciseleercnde

-ocr page 23-

woordsmeedkunst, verrukkend door rhythme en klank, is in dit
werk evenmin te vinden als in zoovele andere geschriften van
zijn tyd; doch het is de eerlyke arbeid van een man, die het
kwade zag en het goede wilde. Hy heeft een open oog voor de
misstanden in de rechtspraak, hy ziet door, geld en kuiperyen het
recht verkracht eii.-verdr
aaid en daartegen wenscht hy\' met alle
kracht te protesteeren. En dat protest, het moge nuchter, soms
gebrekkig geschreven zijn, steeds hooren we er in het sympathieke
geluid van den man, die een ernstige overtuiging heeft en die
weet wat hy wil.

Zyn werk moge litterair-aesthetisch geen byzondere waarde
i hebben, een cultuur-historische beteekenis heeft het zeker wel.

Dat het „Kaetspel" „meer beteekenis voor de kennis van het
oudvaderlandsch recht dan voor die onzer nationale letterkunde
heeft" \') meen ik ernstig in twyfel te mogen trekken. Hoewel het
moeilyk en bovenal gevaarlyk is, hier op rechts- en letterkundig
gebied te gelyk een oordeel\' te vellen, wagen we het toch de
onderstelling uit te spreken, dat het „Kaetspel" voor denphiloloog
een zeker niet minder belangryke bydrage is dan voor den jurist.
Voor zoover ik dit heb kunnen nagaan, levert het
voor den laatste
al heel weinig nieuws *).

-ocr page 24-

III. HET KAATSSPEL, GESCHIEDENIS, BESCHRIJVING.

Voor den echten Hollander der twintigste eeuw is „kaatsen"
niet veel meer dan een woord. Hij weet wel, dat „wie kaatst den
bal moet verwachten", hij heeft in de sportrubriek van zijn lijfblad
naast voetbal, cricket, tennis ook wel het kaatsen besproken gezien;
maar heel veel meer dan dat het een of ander soort balspel is,
zult ge niet van hem vernemen, tenzij hij, toen hy in Friesland
logeerde, zyn neef gevraagd heeft wa„ er eigenlijk op dat veld
daar gebeurde en „hoe het ging", of tenzij hij op zyn reis
door Zuid-Nederland bij een der toeschouwers inlichtingen heeft
ingewonnen. Stellig is het kaatsspel hier te lande niet meer een
algemeen beoefende tak van sport, verdrongen als het is — omdat
den Nederlanders het uitheemsche boven alles gaat, zeggen de
kaatsliefhebbers smalend, zonder te bedenken, dat ook hun lieve-
lingspel in vroeger eeuwen uit den vreemde hierheen werd
gebracht — door hot allerwegen beoefende, uit Engeland geïmpor-
teerde, meer verwante tennisspel.

Balspelen zijn er altijd en overal geweest. Nausikaii balt met
haar meisjes aan het strand, als het linnengoed gewasschen is\');
de Romeinen spelen in hun sphaeristerium 1), zoodra hun dagtaak
is afgeloopen; de Franschen houden zich in de Middeleeuwen zeer
druk met balspelen bezig3) (peloter, jeu de paume o. a.), en nog in
het einde der 18® eeuw zweert men bij het uitbreken dor Revolutie
„Ie

serment du jeu de paume". Do Nederlanders beoefenen in de
Middeleeuwen vooral het kaatsspel en spelen later, evenals de
andere bewoners van West-Europa, raket (getuige V. Alphen\'s
Kornelis4) en De Gónestet\'s Fantasio); nu voetbal, hockey, cricket,
billard, pingpong en korfbal.

-ocr page 25-

Toch is dit vroeger heel anders geweest. In de Middeleeuwen
is het kaatsspel in heel West-Europa het balspel by uitnemendheid,
door alle standen, ridder zoowel als poorter, beoefend en door een
ieder, die het speelde, om het zeerst geprezen: „want dat spel en
ware niet verboden / maer ware gheoorlooft beede gheestelike endc
weerlike lieden" „omme de beste tydcortinghe / ende ommetmeeste
oorbore van sinen lechame ende verblydenesse van sinen sinnen\')
zegt de auteur van Dat Kaetspel. „Le jeu de la Paulme est un
exercice fort agrcablc et trés utile pour la santé" vinden we in
de „Académie universelle des jeux" *).

Hoe algemeen dit spel in deze gewesten geliefd was, blijkt wel
het duidelijkst uit de talrijke bepalingen omtrent het kaatsen in
allerlei Middeleeuwschc keuren5). In 1463 werd b.v. te Leiden het
houden van „revetten" (d. z. dans- en speelhuizen) kaats-, kloot-
of klots- en kegelbanen binnen tien roeden afstands van een kork,
klooster, gasthuis of eenig geestelijk gesticht verboden; behoudens
dat elk op dc openbare straat zou mogen kaatsen ,,bi
consent
desghenen van diens huyse, dat men kaetst"4). Op hot einde der
16de eeuw word het kaatsen op Zondag in Zeeland verboden").

Vele namen van straten herinnoren aan do vroegere populariteit
van dit spel. In de 17d® eeuw heeft men te Amsterdam de „Kaats-
baansteeg" en den „Kaatsballengang"*), waar vooral op Kopper-
maandag7) druk werd gespeeld;in Dc Rijp had men de „Caotsbrugh";
in Den Briel heeft men nog een straat, die dc „Kaatsbaan" heet8).

Onze schrijvers bespreken het spel, zooals Erasmus in zijn
Colloquia\') of maken er toespclingon op, zooals Hooft10), Cats")
en Lucas Schermer").

/Onze taal bezit nog tal van uitdrukkingen, aan hot kaatsspel")
ontleend:
den bal ?nisslaanu) (= bezijden do waarheid zijn), waar-

\') Fol. lc. •) l\'artio I, bit. Ml. , .. .

\') Men vergel(Jko hier: Dr. Ja. W. P. Drost, Het Nederlandteh Kinderspel voor de
zeventiend*
«utr, blz. 63 vlgg.

*) Leidscho Keuren, 1421-1470, ed. Schovlchaven. Zie verder Do Middeloeuwsche keur-
boekon van de stad I.elden, od. Dr. H. G. Hamaker.
l) Groot Placaotboeck, I. 863.
\') Tor Gouw,
De Volk tver maken, blz. 101.
) Ibidem, blz. 121.
") Navorschor, XIX D. blz. 372.
\') Ernsmi Colloquia (ed. ▼. d. Aa 1708) I. 046. D. sqq.
<°) Warenar, IV, lo Toon. 848c; V", 0 (
vb. 1475).
") Kaets of minno heoft geen val zondor ovorgaondon bal.

") Poözy, blz. 24». ,

») NatuurlUk valt hlor niot mot zekorheld to zoggen, of deze uitdrukkingen aan nei
kaatsspel dan wel aan hot balspol in \'t algomoen hun ontstaan to dankon hebben.
") Stoett,
Nederl Spreekwoorden, n». 137.

-ocr page 26-

tegenover vroeger het nu in onbruik geraakte: den bal wél hebben1)]
die kaatst moet den bal verwachtenJ); elkander den bal toewerpen\')
(of toekaatsen) = elkander helpen; iemand den bal toegooien2)
= iemand bijzondere gunst bewijzen; in studenten- en jongenstaal:
er geen bal (of: de ballen) van weten3) voor „er niets van weten;
de beste kaatser slaat wel eens een bal mis4).

In de 15® en 166 eeuw was het kaatsen, zooals reeds gezegd,
een spel, dat door arm en rijk, door vrouwen zoowel als door
mannen werd gespeeld. De poorters en dorpers hielden zich vooral
bezig met het balslaan, klootschieten, kegelen, klotsen, ringryden,
beugelen, boogschieten, maar bovenal was het kaatsen geliefd.
Wilden de edelen voor hun ondersaten een volksfeest aanrichten,
dan gaven ze hun een „kaatsbal". Van dergelijke feesten vindt men
de aanteekeningen nog in oude rekeningen (b. v. van den rentmeester
van Buren A°. 1469)\').

Dat er ook door den adel druk gekaatst werd, blijkt o. a. wel
hieruit, dat Graaf Willem VI zulk een hartstochtelijk liefhebber
was, dat hy zelfs zyn „gouden tuin" (d. w. z.: zyn halsketen) ver-
speelde, hetgeen eveneens van Willem van Oostervant wordt
verteld5). Ook een der markgraven van Bergen en prins Maurits
waren bekende kaatsspelers.

Aan de beoefening van het kaatsspel danken we allerlei anec-
doten. Volgens een dier verhalen hebben de tegenwoordige Oude-
gracht-bewoners te Utrecht aan de groote verbreiding van dit
spel hun „gesloten steen" te danken. „Daar \'t kaatsen zulk een
algemeen volksvermaak was, dat alle groote heeren \'t even graag
deden als de boeren, dachten ze niet anders, of de duivel zou het
met zyn knecht ook wel doen. En de Utrechtenaars wisten zelfs
op de Oudegracht den grooten steen aan te wyzcn, dien Joost
voor kaatsbal gebruikte; waarom de Bisschop, toen hy \'t hoorde,
dadelijk bevel gaf dien steen aan een ketting te sluiten"6).

Alvorens nu, na de verbreiding van het kaatsen besproken te
hebben, tot het spel zelf over te gaan, moeten we ons de vraag
stellen: wat beteekent het woord „kaatsen"?

1 \') Sartoriu8 IV, 67: rectam vlam lnstare.

2 «) Antw. Idiotie., 180.

3 ») Stoett, Xederl. Spreekwoorden, n®. 136.

4 ) Zie verder Harrebomee, Spreekwdb.; verscheidene van de daar genoemde spreekwazen
zyn, met het spel zolf, tot hot Friesche grondgebied teruggedrongen.

5 ") Dr. E. Verwijs, De oorlogen van Hertog Albrecht met de Friezen, blz. 197.

6 ») Ter Gouw, De Volksvermaken, blz 6.

-ocr page 27-

Het mnl. kaetsen\') is ontleend aan het picardisch cachier, centr.
fra.
chacier, nfr. chasser, eng.« nrdfr.) catch vangen en chase «centr.
fra-) jagen. We moeten in het woord dus zeer waarschijnlijk in
de eerste plaats het vangen en werpen van den bal zien. Hiermede
in overeenstemming is de verklaring van Grimm 1) „fangball" en van
Diderot et D\'Alembert\'s Encyclopédie2): „attendre la balie et la
renvoyer", dus: opvangen en teruggooien3).

Naast kaatsen vinden we den vorm ketsen, met de bijvormen
ketsen, kutsen, naloopen, zoeken te verkrijgen 4).

Daar het spel door de tijden heen in hoofdzaak hetzelfde gebleven
schijnt te zijn ®), ga hier aan een bespreking van het kaatsen in
onzen tekst een korte uiteenzetting van het spel vooraf, zooals
het tegenwoordig nog in Friesland, en met enkele wijzigingen in
Zuid-Nederland en Noord-Frankrijk, wordt gespeelde-

Een vlak, kaal grasveld is het meest gewensclite terrein, hoewel
degenen, die minder veeleiscliend zijn, zich ook wel met oneffen
kerkpleinen willen behelpen. Het speelveld bestaat uit twee recht
hoeken, die met de korte zijden aaneensluiten, en waarvan de
grootste aan beide kanten van de aangrenzende korte zijde van
den kleinsten evenveel broeder is; de kleinste rechthoek heet „perk"
en is tegenwoordig meestal 41/, by 18 M. groot, do grootste hoeft
geen byzonderen naam en beslaat een oppervlakte van 25 by 65 M.

Er zyn meestal zes spelers, verdeeld in twee „parturen", ieder
van drie spelers, waarvan elk een der beide rechthoeken te
verdedigen hebben: hot perkpartuur, waarvan twee spolers in
het perk staan on één or voor (dus in den grootcn rechthoek), en
het opslagpartuur, hetwelk in do eerste plaats tot taak heeft den
bal door opslaan in het perk te drijven en zich verder beijveren
moet om den eventueel uitgeslagen bal door terugslaan en
koeren achter of zoover mogelijk in de richting van do grens
tusschen opslag- en perkpartuurterrcin (voorlyn) te brongen. Het
perkpartuur tracht den bal zoovor mogolyk in de tegengestelde

1 \') Franck-v. Wyk, Etym. Woordenboek, i. v. kaatsen.

■) Grimm, Deutsches Wörterbuch V, £79 i. v. katzball.

2 J) 1 v. „poloter" en „paume".

3 ) Wanneer zich hot spol tot opvangon on toruggoolon boporkt, noomon do Fransclion
dit: polotor, „c\'est Jouer sans s\'assujettir ii itucuno autro röglo do co jou (c. 1» d. lo Jeu do
paumo) sinon d\'attondro la ballo et do la ronvoyor". Een kaatsspel in kiom dus.

\'•) Mon vorgolUke ook Salvorda do Gravo, De franse woorden in het Nederlands, blz. 3CO
on m.

\'•) Althans by oon vergelding van don tekst van „Dat Kaotspel" mot een beschrijving
van het kaatson in Erasmus\' Colloquia, in do Académie univorsollo dos Jeux on in oon
modern work ovor dozen tak van sport (b. v. Wostra,
Jlei Kaatsspel, Haam 1910) fl)n
goon tegenstrijdigheden aan to wUzen.

4 ï) Een volledige ultlogging vindt men in Wostra, liet Kaatsspel, Hoofdstuk IV.

-ocr page 28-

richting naar de verst verwijderde korte zijde van het opslagterrein
(bovenlijn) te brengen.

Het slaan geschiedt met de flauw gestrekte hand, de vingers
niet gespreid; by voorkeur bovenhands, met den arm zooveel
mogelijk gestrekt, want de slag moet zoo krachtig mogelijk zijn en
den bal den grootst mogelijken afstand doen doorloopen.

Het spel wordt begonnen door den opslager, die zich in het
midden van het opslagpartuurterrein, ± 40 & 45 M. van het perk
verwijderd (opslaglyn), posteert om den bal zoo ver en krachtig
mogelijk in de richting van en liefst binnen het perk te drijven.
Als dit gelukt, moet de perkbezetting hem weer „uitslaan".

Ieder lid van beide parturen tracht dus den bal steeds in de
tegenovergestelde richting te dryven, of, als dit mislukt, den bal
ten minste te keeren. De tot rust gekomen bal zal zich ten slotte,
öf achter de voorlyn van het perk bevinden (hy zit), öf voorby de
bovenlyn (hy is boven) öf tusschen voor- en bovenlyn (er ontstaat
een „kaats"1). Voor eiken winst- of verliesslag worden twee punten
gerekend; acht punten vormen een half spel. Als men „3 spel"
heeft, is men winner.

Aldus is de gang van het kaatsspel tegenwoordig hier te lande.
Vergelijken we hiermede nu in de eerste plaats onzen tekst en
daarnaast eenige andere werken over deze sport uit vroeger tyd,
dan blijken de punten van overeenkomst zeer talrijk, die van ver-
schil zeldzaam te zyn. Bovendien zal uit het volgende blijken, dat
de schrijver van „Dat Kaetspel" slechts in de eerste twee gedeelten
van zyn werk de allegorie volhoudt en hot spel bespreekt (en dan
nog zeer oppervlakkig!), doch in het overige van zyn tekst over
het kaatsen nagenoeg geen woord rept.

In „Dat Kaetspel"1) bestaat elk der beide partijen uit drie
spelers, naar het schijnt, ook vroeger3) het gewone getal: „Ic
mach segghen dat drie kactspeelders beroupen hebben een spel!
ende hebben gheseyt te wederstane/ alle andre wye hem lieden
up comen willen in ghelike ghetale", terwijl even verder1) ,,van
den drien verweerders" sprake is.

Wanneer de partyen verdeeld zyn - of dit by loting geschiedt
of op welke andere wyze, wordt niet vermeld — „so pleghen de
speelders te zouckene eene goede behouvelike stede omme te

1  FoL 2a.

>) Ook in de Académie universelle dos Jeux (II, 23) is drie het normale getal Alleen
Erasmus in zyn Colloquia vermeldt twee spelers. *) Fol. 2c

-ocr page 29-

speelne/ daer een goet hooghe dack sy daert schoone es weder in
keeren/ rume plaetse ende heffene/ ende uter zonne/ daer ment
goelicx vinden mach omme te scuwene de hitte1).

Het terrein werd dus ook reeds in de Middeleeuwen met zorg
gekozen; een mooi, vlak veld is ook hier de eerste eisch. Verder
moet het flink groot („rume") zijn, doch afmetingen worden niet
vermeld; of deze steeds dezelfde waren, heb ik nergens gevonden.
Dat er uitsluitend of voornamelijk in den zomer gespeeld werd,
blijkt duidelijk uit de laatste woorden. Alleen is niet met volkomen
zekerheid vast te stellen, wat men hier onder „een goet hooghe
dack" heeft te verstaan. Moet men hierin in het algemeen een
beschutting tegen de warmte, dus b.v. ook een bladerdak, zien;
of is hier bepaaldelijk een kunstmatig aangebracht dak, in de meest,
beperkte beteekenis, bedoeld? Het schynt, naar de woorden „daert
schoone es weder in keeren", schaduw te hebben moeten verleenen,
niet ty\'dens, doch na het spel. In dat geval zou het dus by ons
tentje op het tennisveld te vergelijken zyn. Wcstra spreekt hier-
over in zyn werkje met geen woord.

In Hoofdstuk IV1) wordt over degenen, die de kaetsers by het
spel behulpzaam zyn, gehandeld. „Als de kaetsers hebben ghe-
coren eene goede stede/ ende zy eens syn van accoorde wacr sij
sullen spelen / ao es hemlieden van nooden te hebbene twee
manieren van dienaers / den eenen omme te teekenen wel ende
ghetrouwelike de kactsen / Ende nc behoort niet dat hy onghe-
trouwelike teekenc/ meer ter bate van der eenre partyc/ danne
van der andere/ Item es van nooden eene andere inanierc van
diennaers te hebbene / die den bal halen als hy verre ghesleghen
ende ongherecd zy / Eist in gooten / in kolnaers / in vcinstron / of
elders / Ende dese diennaers syn sculdich vele ballen by hemlieden
te hebbene/ Te dien hendc/ dat als den eenen bal dacrmen mede
speelt onghereet es/ dat sy den andoren bal muoghen ghoven
omme mode te speelne/ die wilo dat men den ongherecden bal
gaet souckon / onde dat de specldors niet ledich souden sjjn/ noch
boydon omme den ongherecden bal". Dozo twee categorieën van
helpers, dio men respectievelijk met onze scheidsrechters en ballon-
jongens by tennis- en voetbalwedstrijden kan vergelijken, schijnt men
steeds te hebben gehad; in allo beschrijvingen\'), die iny van het
kaatsspel bokond zijn, worden ze ton minste genoemd. „Coux qui

\') Fol. 3a. a) po], 4b.

\') In „Dat Kaotspel" zei! (lol. Gd): „Het os lettel yomont/ hoo lettel dat hy lium ver-
staet an dit spol / hy ne heeft gtaosien dat mon de voorueyde kaotsen teokent."

-ocr page 30-

jouent à la Paulme, ont ordinairement deux marqueurs; ce sont
proprement des valets de jeux de Paulmes qui marquent les chasses;
et qui comptent le jeu des Joueurs, qui les servent et qui les
frottent", zoo vermeldt de Académie universelle des jeux 1). Ook
tegenwoordig worden de kaatsen nog opgeteekend, doch, bij offlcieele
wedstrijden ten minste, zijn de helpers door een „telegraafbord"
vervangen ï). Wanneer elke partuur slechts uit één persoon bestond,
schijnt men de „teekenaars" of „diennaers" overbodig te hebben
geacht: Erasmus spreekt er in zijn Colloquia3) ten minste met geen
woord van. Dat men zich in alle landen van dergelijke hulp bij
het kaatsen voorzag, blijkt wel hieruit, dat we overal uitdrukkingen
voor het „kaatsteekenen" aantreffen: fra.
marquer la chasse, hd. den
ort bezeichnen
(lat. signare terminum sive pilares moras \').

Het opteekenen der kaatsen gebeurde, naar het schijnt, op heel
wat primitiever wijze dan tegenwoordig, zöoals in het Kaetspel6)
wordt verteld.

„Hoe diere de kaetsers spelen"6) vormt een afzonderlijk hoofd-
stuk. Het schynt derhalve vroeger de gewoonte geweest te zijn
om een van te voren bepaalden inzet te kaatsen, iets, waarvan
tegenwoordig, nu bij alle wedstrijden de medaille (het „blikje"), door
het bondsbestuur uitgeloofd, het hoogste is, geen sprake meer kan
zijn. Doch in de Middeleeuwen werd de prijs voor eiken wedstrijd
afzonderlijk, vastgesteld: de kaetsers „pleghen ov
ereen tc draghenc
hoe diere dat z
ij spelen willen / ende wat tspel doen sal / ende hoe
vele dat men winnen of verliesen sal metten spele/ Ende als zij
dies eens s\\jn / ende van accoorde / daer men zekere spelen wille / zo
pleecht men ghelt of pant bij tc stcllene". Van een kibbelarijtje hier-
over geeft Erasmus in zijn Colloquia7) een geestig tafereeltje in zijn
dialoog tusschen Nicolaus cn Hicronymus: „NI. Age, nihil moror;
sed quanti certabimus? III. Talitro "), sic parcetur pccuniac. NI. At
ego malo fronti parci, quam pccuniac. III. Et inihi frons charior
est pecunia. Aliquo periculo ccrtandum est, alioqui friget ludus.
NI. Sic res habet, ut dicis." — Ook in de ^Académie universelle
des jeux" wordt over de prijzen gesproken, welke over het alge-

\') Acad. Univ. des Jeux, II, blz. 17.

Ó W. Wostra geeft er in „Het Uaatsspol" blz. 53 oen afbeeldingen blz. 62 on 54 een
beschrijving van.
•) Erasrai Colloquia, cd. Rabus, blz. 83—34.
«) Grimm,
Deutsches Wörterbuch V. 279.

\') Hoornen de kaetsen teekent ondo mot wat tcokenon (fol. Cd). Zio ook IloofdHtuk I4 E.

\') Pol. 9a. \') Blz. 82. Pila.

") D. i.: om zóóveol, om oen vingerknip, om niets.

-ocr page 31-

\\

meen een zeer practisch karakter schijnen te hebben gedragen;
ten minste in het hoofdstuk, dat handelt „Des formalités qu\'on
observe au jeu de Courte-Paulme, lorsqu\'il s\'y joue un prix1),
worden niet alleen „une raquette et une balie d\'argent" genoemd;
„on y joignoit quelquefois une paire de gants, ou autre chose
de cette nature". En wie zich op de hoogte wil stellen van de
verscheidenheid en vindingrijkheid, in dezen door de Friezen
bereikt, leze het derde hoofdstuk van
Westra\'s Kaatsspel of bezoeke
het Friesch Museum, waar talrijke eerepryzen worden bewaard.

Dat ook in „Dat Kaetspel" de opslager het spel opent, blykt uit
het hoofdstuk „Hoeaien den bal upslaen sal"l). De bal, waarmede
gespeeld wordt, wordt hier ook beschreven; dat hij „van VIII
stieken es", vindt waarschijnlijk nergens anders zijn reden in dan
in de vergemakkelijking der parallellen in do allegorie; we vinden
dit immers in geen enkel ander werk medegedeeld, hetgeen, juist
waar \'t een dergelijke bijzonderheid geldt, toch wel heel opmerke-
lijk zou zyn.

Over de qualiteit van den kaatsbal in vroeger tijd valt niet veel te
zoggen5). Volgens onzen tekst bestond hy uit „acht stieken". Misschien
dat dit acht stukjes laken of vilt waren, die aan elkaar werden
genaaid. Daar de bal met de vlakke hand werd geslagen, moethy wel
van een dergelijke substantie zyn geweest. De grootte van den bal was
niet alty\'d dezelfde (fol. Xa „zwaer naer der groothede die hy heeft").

Na al deze voorafgaande losse opmerkingen uit ons werk omtrent
het kaatsspel, die de schryver alle slechts tor inleiding vermeldde,
volgen in do laatste helft der tweede partic eenige oveneens
onsamenhangende mededeclingen, waaruit wc ten minste iets omtrent
den gang van hot spel te dien tyde tc weten komen.

„Als de kactsers aldus nllc gherccsccpo hebben ouime spelen/
ende dio zaken zoo verre verleden sijn gheliken dat gheseyt cs/
20 beghinnen sy haer spol/ Ende hot es lettel yoment/ hinc weet
datmen pleecht tc spclenc inet vier kaetsen / Ende so wyc die vier
kactsen wint/ dio winnet tspcl" 4). „Ende als twee kaetsen ghemaect
sijn / zo gaen buten diero s) binnen waren / ende die buten waren
gaen binnen spelen/ omme dio twee kaotson diere gheinacct syn
te winncno6). Tegenwoordig gelden in België — in tegenstelling
met do Friescho spcelregols, volgons welke vier winstslagcn een

\') Tome II, pag. 28. «) FoL 10a.

\') Misschien werd de bal vroegor opgevuld, vorgoHJk althans: oon bal gevullet met
drave (Wap. Mart. II).
\') Fol, 20b. ») T. w.: in het pork. •) FoL 8Sb.

-ocr page 32-

half spel vormen — nog vier slagen voor één spel \'). Het wisselen
van perk en opslag had en heeft nog steeds plaats. Deze wisseling
geschiedt tegenwoordig by de Friezen met één kaats, als beide
parturen (of een van beide) 6 punten hebben; met twee kaatsen,
als geen der parturen 6 punten heeft1). Ook hier is dus de over-
eenkomst tusschen vroeger en nu grooter dan het verschil.

Evenzoo bij het verrekenen van winst en verlies in elk spel
zelf. Hierin rekende men namelijk — evenals tegenwoordig in het
Belgische kaatsen nog3) — met vijftienen \'), en daar het spel,
zooals we boven zagen, uit vier kaatsen bestaat, derhalve: vyftien,
dertig, vijfenveertig en zestig. Deze wyze van tellen was, in de
Middeleeuwen de algemeen gangbare: Nicolaus en Hieronymus in
Erasmus\' meergemeld Colloquium tellen op deze zelfde wyze8).
De auteur van de Académie universelle des jeux" 6j vertelt hier-
omtrent hetzelfde: „Le jeu de Paulme se compte par quinzaines
en augmentant toujours ainsi le nombre et disant par exemple,
trente, quarantecinq, puis un jeu, qui vaut soixante". Waarom men
aldus telde, is hem ook niet bekend: „On ne sçait point positive-
ment la raison de cela; il y en a qui l\'attribuent à quelques
Astronomes, qui sachant bien qu\'un signe physique, qui est la
sixième partie d\'un cercle, se divise en soixante degrés, ont cru à
cette imitation devoir compter ainsi les coups du jeu de paulme.
Mais comme cette raison souffre quelques difficultés, on ne s\'y
arrête point comme à une choso certaine. — D\'autres disent, et
plus probablement, que cette manière de compter à la paulme,
nous vient de quelques Géomètres, d\'autant qu\'une figure géomé-
trique a soixante pieds de longueur, et autant de largeur; et que
considérant le jeu de la Paulme comme un tout qu\'ils ont mesuré
selon leur imagination, ils ont jugé à propos que cela se prati-
quât ainsi."

Een parallel voor dezo telling is het hedendaagsche tennisspel;
alleen telt men daarby den derden slag voor 10 en daarom den
vierden voor 20 (fifteen, thirty, forty7), game (sixty). In hoe-
verre in dit opzicht het tennisspel den invloed van hot kaatsspel8)

\') Westra, Het Kaatsspel, blz. 67. 5) Ibidem, blz. 69.

») Ibidom, blz. 67. <) Dat Kaotspel, fol. 3ib.

\') Dicimus quindecim, triginta, quadragintaquinque.
«) Tome II, pag. 25.

\') Misschien als afkorting van don ongomakkelUkon langoren vorm forty-fiveJ
") Het tennisspel is hier immers al zeer vroeg beoefend. Reeds in HOI verbood de raad
van Utrecht te „tenoyten tot OudwJJcker velt". (Het Utr. Buurspraeckboeck, od. J. J.Dodt
van Flensburg.) Zie hierover verder
MqJ. Ja. W. P. Drost\'s dissertatie: Itet Nederlnndsch
Kinderspel vóór de zeventiende eeuw,
blz. 65.

-ocr page 33-

heeft ondergaan, is mij onbekend. De oorsprong van deze wijze
van tellen bij het kaatsen is evenmin met zekerheid vast te stellen;
misschien is de onderstelling — overigens niet meer dan een
bloote gissing —, dat de kwartierverdeeling van het uur de grond-
slag voor deze wijze van tellen is geweest, niet meer gewaagd dan
de twee boven uit de Académie universelle aangehaalde.

Dat we ons met deze enkele opmerkingen omtrent dezen in de
Middeleeuwen zoo druk beoefenden tak van sport moeten verge-
noegen, valt te betreuren; doch onze tekst geeft alleen in de eerste
twee partiën deze enkele aanwijzingen en zwijgt er in de twee
laatste, zooals reeds boven werd opgemerkt, geheel over. Het eenige
dat, dunkt ons, met zekerheid mag worden geconstateerd, is, dat
het kaatsen vanouds het openluchtspel bij uitnemendheid geweest
is en dat, wat den gang van het spel betreft, do verschillen tusschen
toen en nu gering mogen worden genoemd.

-ocr page 34-

IV. EENIGE OPMERKINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE
RECHTSKUNDIGE BIJZONDERHEDEN IN „DAT KAETSPEL".

„Dat Kaetspel" geeft meerendeels een algemeene bespreking
van het recht, de „iusticie", waarvoor de auteur telkenmale de
pleitbezorger wordt. Meestal blyft het bij een behandeling van
de „Iustitia" in den ruimsten zin, van wat billijk en rechtvaardig
is, een bespreking van wat „recht en krom" is, en behoort het ter
sprake brengen van bepaalde verordeningen en in-acht-te-nemen
formaliteiten tot de uitzonderingen. Toch komen deze, zij het
dan ook niet in grooten getale, voor. Hier mogen enkele losse
aanteekeningen in verband met deze juridische uitweidingen van
den auteur volgen, voor zoover dit voor een op het gebied van
het oudvaderlandsch recht geheel vreemde en ondeskundige
mogelijk is.

In het begin van zyn werk\') klaagt dc schrijver: „Ic hebbc
eenighe officiers gheweten / die de stede van den ghedynghe ver-
leiden als nu hier als nu daer/ Ende dit en es niet redelic/ want
te allen siiken diemen doen sal/ dacr behoort toe behouvolike
stede / Ende eene stede es behouvelic omme eeno zake / ende
eene andere stede es behouvelic omme eone andere zake".

Deze klacht komt in alle tijden bij verschillende schrijvers
voor en ligt niet in het bijzonder op het terrein van het oud-
vaderlandsch recht. Wc vinden hier gewag gemaakt van een
inbreuk op een algemeen juridisch beginsel, het ius do non
evocando, het recht om binnen zijn eigen rechtsgebied gehoord
en gevonnist te worden \').

In fol. 7a. behandelt de schrijver de verschillende wyzen van

>) FoL Sa.

") Men zie hiorovor o.a. Mlraoua, Diplomat« Bellica, n°. 23.

-ocr page 35-

overdracht: „Ende syn in iusticien twee manieren van teekenen/
ghelike dat men twee kaetsen teekent / ende niet meer te gadere/
Teen teeken es in iusticien van zaken die commen sijn van
tghuent dat comt van criemen / Ten eersten alst ghevalt / dat
hem yement ontervet door iusticie daer solenniteit toebehoort/
zo pleecht de ploekere te ghevene een stroo / den ghonen die de
erve ontfanghen sal / In teekenen ende in oorcontscepen / dat de
bijstaenders dat onthouden souden / Teeneghen steden gheeft men
een ruus van eerden / ende een rys van eenen boome / In
teekenen dat teen land es / ende tandere cateylen / Ende dat men
beede land ende cateylen / overgheeft ende quite scelt. We hebben
hier dus te doen met de overdrachtsformaliteiten, die in de oudere
oorkonden „traditio" en later „in-vestitura" worden genoemd \') Op
verschillende wyzen vond de investituur plaats s), waarby de over-
drager den nieuwen eigenaar de macht over het goed verschafte en
er zelf „uitging", zooals dit bij de Franken heette: „per festucam
se exitum dicere", de eerste manier, hier door den schrijver aan-
gegeven. Zeer dikwyls ook werd de tweede hier genoemde for-
maliteit, de overhandiging van een zode of boomtakje verricht. Dit
is de z.g. overreiking „cum ramo et cespite" 3), een zinnebeeldige
voorstelling van het onroerend goed, dat niet in eigenlijken zin
kon worden overgegeven. Toen men in de Qermaansche landen
later de overgave van onroerend goed door een vormelijke over-
handiging van een geschrift vervangen had (.traditio per cartam\'),
verving men de zode en het takje door het eenvoudiger symbool,
de festuca4), den halm. Dit was, altlmns in de latere Middel-
eeuwen, de algemeen gebruikelijke overdrachtswyze: In de Rechts-
bronnen der stad Aardenburg5) lezen we b. v.: „Ic zegghe, dat
ghi dien man ende zyn wyf zult doen plockon ende halmen, dat
zij tote dezen goede nemmermeer heessehen ne moghen ende daer
so 8uldijt. hemliedon doon plocken ende halmen".

Wanneer men zich by een dergelijke overdracht de „sauvegarde
van den prince", d. w. z. vrijgeleide, bescherming van den vorst
verschaft had, plaatste men „up sine huuscn, vanokins of bannier-
kins/ of pingoonkins / verwapent ende ghctcekcnt metter wapenc

) Zie hlorovor: Iliiisa, Traditio u. investitura, § 4-10.
) Mon vergolUko: Fockema Androao,
Oud-Nederl. üurgerl. Recht, I, 190 vlgg.
) Mon lnzo: Mlraous,
Dipl. Belg. no. 22, 285, 80 on Sloot, Oorkondenboek, 112.
Hot ultvoeron dor afstandshandollng wordt dan ook „oflostucaro", in het Middel-
noderlandsch „hom halmon" genoemd. Mon vorgelUko voor dozo handoling liolnaort I
(od. Mullor) rogol 2652 en 2570-\'75.
\') Ed. Q. A. Voratorman van Oyon, blz. 310.

-ocr page 36-

van den prinche / in teekenen dat hem elc hoede ende wachte
dien persoon yet te mesdoene": een effestucatio dus onder \'s vorsten
bescherming, welke de rechtszekerheid der beide partijen bij de
overdracht waarborgde.

Onmiddellijk bij het voorgaande aansluitend worden enkele
strafrechterlijke bijzonderheden vermeld: „Men vindt ooc van
grooten orribelen faiten / weder dat de faiteur gheiusticiert es / of
verbannen / dat men die huusen die toe behooren den faiteur/
omme/ ende ter nederwerpen sal. Ende dat men die stede nem-
mermeer bewoenen en sal / noch behuusen en mach / In teekenen
ende in ghedynckenessen ter eeuweliker memorien / Dat hem elc
hoede ende wachte van zulken faite te doene". Zooals trouwens
uit den aanhef dezer bepaling duidelijk blykt, behoorde een der-
gelijke krasse maatregel tot de uitzonderingen; meestal werd,naar
het schijnt, in dat geval een boete opgelegd. Althans in de
Rechtsbronnen van Aardenburg\') lezen we: „[So wie die] wort
ghebannen van leeliken fayte, comt hi weder jof blijf binnen dien
palen daar hi uit ghebannen es, ende hi betoghet wort voor twee
scepenen binnen zinen palen ende binnen zinen terminen, zo sal
zijn ban gheduren daerna also langhe als hi eerst ghebannen was,
[ende up] diezelve boete".

Allerlei zeer bijzondere voorschriften worden bij halszaken in
acht genomen: „Ende van criminelen faite / daer de lechame by
iusticien omme ghestorven es / stelt men ten litteekene den doode
lichame up raden / of hangse an ghalghen / of ydere / naer dat
de mesdaet heescht / Ende daer boven es noch den dooden lichame
gheteekent met zynre mesdaet/ want daermen glieene raden of
wielen useert/ daer bindmen de handen van den dooden up sinen
rigghe / Ende eenen van straetroove / van moorde / of van anderen
zaken / dat der hoogher iusticien toebehoort / die bindmen do
handen van den dooden vooren /". Er bestonden hiernaast nog
verschillende andere manieren om te doen blijken, waarom gerech-
tigheid was geschied: „Te wetene an trad van eenen moordenaro/
stont een palster/ An trad van eonon moortbrandere / hync eenen
pot/ up trad van eenen straetroovorc/ stont een rijs/", tegelijk
dus als aanduiding van het misdrijf en als waarschuwing voor
ieder ander.

Deze gewoonten schijnen algemeen te hebben gegolden; meer-
malen \') althans vindt men ze aangehaald of er op gezinspeeld.

>) Blz. 132, S 257.

\') Zie o.a. Rechtsboek v. Den Briel, od. MaUhysen 6n Rechtsbr. v. Aardenburg (passim).

-ocr page 37-

In de Rechtsbronnen van Aardenburg\') b.v. vindt men: „Item, so wie
eenen anderen brinct van live ter doot, bi nachte jof bi daghe, ende
dat fait niet en liët ende ane hem en trecket, dien sal men justicieren
metten zwerde ende metten rade, als over eenen moordenare____"

Ten slotte vinden we enkele mededeelingen omtrent de inrichting
van de schepenbank en over de wjjze van procesvoering.

„Ende gheliken dat de bal es van VIII stieken / so es iusticie
van VIII sticx / nader zede van Vlaendren / want zeven scepenen
ende een maenre / dewelke maenre een rechtere es / Es te zamen
een lechame van iusticien / want die zeven personen wysent ende
de rechtere executeert tghuent dat ghewijst es / Ende waer een
van desen ghebreect/ dat ne es gheen gheheel lichame van iusticien/
omme alle zake van iusticien te doene/ In eonighe steden syn
wel meer scepenen dan zevene/ want ic weeter te eenighen steden
IX / Ik weeter tanderen steden XII / lc weeter ooc in eenighen
steden of plaetsen XIII / Ende teenre stede weet icker XIX ende
teenre andere stede weet icker XXVII". Ook hieruit blykt dus,
dat het aantal schepenen gewoonlijk zeven was, doch dat in
verschillende plaatsen van dit cyfer werd afgeweken. Dit mag ook
uit do door my geraadpleegde rechtsbronnen 2) worden geconclu-
deerd. Te Geervliet b. v. had men „VII scepenen. Ende met
III scepenen mach men voll recht doen"3). Ze maken „nieuwe
keuren ende gebooden niet raede van onze schouten 4) en worden
gekozen door de „guede mannen", dio alsdan „wet ende gerechte
vernieuwen"G) Te Hoogwoudo kiest men uit do 26 ryksten „zes
scepen ende uut zeven den ryesten van Edertswoudc een sccpen" \').
Hetzelfde aantal vinden we voor Wognum ;), Nieuwe Niedorp"),
Schagen9), Winkel10) en Langendyk") vermeld. Te Abbenkork
waren er negen11), te Nijmegen twaalf13).

Meestal wordon ze voor een jaar gekozen: „Dominus faciet
septora scabinos, et tune faciet illos scabinatum per unuin annuin",
lezen we b.v. in de Oude Rechten van Steenbergen"14) en „soesal
hl se doon zweren scependoom dat jaer omme 15).

\') Ulz. 208, § 02 en 03. =) Fol. 10b.

) Verslagen en Mododoellngon van do Vorooulgiug tot ultg. dor oud vadorl. Rechts-
bronnen I, blz. 187.

*) Ibidem, blz. 198, XLV.

\') Ibidem, blz 484, art. 2

4) Wostfrl. stadsrechten, cd. Pols I, blz. 82, XIII.

\') Ibidem, blz. 33, XV. «) Blz. 34, I

,J) Blz. 80, 1. >d) Blz. 89, 1.

") Blz. 41, 2. 1«) Blz. 32, XIV.

\'») Stadsrechten van Nymegon, od. Krom on Pols, blz. 239, 111 on 210, IV.

") Ed Bezemer, blz. 3J, XXXIX. ») Blz. 10, XXIV.

Kaetspel. 3-

-ocr page 38-

In hoofdzaak komen dus deze citaten met dat uit onzen tekst
overeen; het aantal schepenen is meestal zeven geweest, doch er
werd van afgeweken. Alleen heb ik nergens de hooge cijfers aan-
getroffen, van welke in den laatsten regel onzer aanhaling sprake is.

Een ander punt wordt in fol. 13a van onzen tekst aangeroerd;
daar wordt nl. over den termijn van dagvaarding („dach doen")
gesproken ,,so wanneer dat de claghe ghedaen es alsoot behoort/
so es men sculdich te doen roupene den ghonen of de ghuene up
wien men gheclaecht sal hebben / Dats te wetene dat men hem
lieden dach sal doen voor iusticie / want men ne behoort up
niemende te procedeerne / hy ne zij ghedachvaert tzynre prochy-
kerke/ Ende tanderen plaetsen te synre wuensten / of montsprekens
up dat men se vinden can". De termijn zelf schynt nogal aan
variatie onderhevig geweest te zijn. In de Rechtsbronnen der stad
Utrecht1) lezen we: „Voert so zeilen die boden, die de lude voer
den scepene te bieden pleghen, daghelix tfolc moghen bieden
tieghens den naesten rechten dingdach, zonder opten rechten
dingdach, dat is te verstaen opten Dinxdach of opten Donre-
dach, alse die scepene terechte te zitten pleghen". In de Rechts-
bronnen der stad Haarlem2) lezen we: ,,Oec elc poerter nuwelyc
poerter ghemaect, heeft vicrtich daghe vry syn dinc in der voer-
seider poerte te brenghon" en „Een poerter ghedaecht mach corten
dien dach der daghinghe, maer van recht soc heeft hi na dien
dach dat hi ghedaghet is twee weken verste". Ten slotte noemen
we hier de Rechten van Vianen3): „Item soe wie rechts te doen
had op ten anderen van schade off van schoude, die sal en
anspreken opter poirte dingdach ende des dages te voren voer
doen bieden dan sal hy zyn clage doen ende die clage sal stnen
drie XIIII dage, alsoe verre als die ghene die angesproken is, enz."

De termijn binnen welken gedagvaard moest worden, was dus
in geen geval overal gelyk; twee of drie weken schynt, althans in
Holland, de normale tijd hiervoor geweest tc zyn.

Hiermede meenen we dit hoofdstuk over het recht tc mogen
eindigen. Zeer zeker zou een deskundige op het gebied van het
oudvaderlandsch recht meer in bijzonderheden kunnen afdalen,
doch, naar ik meen, zyn de in dezen belangrijkste kwesties hier
door my ter sprake gebracht.

•) Ed. Mr. S. Muller I, 49«. \') Ed. Dr. J. Iluizinga, blz. C en 7.

») Versl. en Meded. Veroeniglng tot ultg. dor Br. v. h. oude vadorl. Kocht, II, 130. _».

-ocr page 39-

V. DE EXEMPELEN.

In „Dat Kaetspel" volgt de schrijver de methode van zoovele
zijner tijdgenooten en voorgangers, die in de Middeleeuwen werken
met zedelijke strekking geschreven hebben: hij tracht nl. door
het invlechten van „exempelen", d. w. z. van meer of minder
bekende, meestal korte verhalen („voorbeelden" van hetgeen in de
zedenles gepredikt wordt), die aan de geschiedenis, den Bijbel, de
klassieken of het werkelijke leven ontleend zijn, de voor zijn lezers
eenigszins droge moralisatie smakelijk te maken.

Na de dissertatie van De Vooys\') en de uitgave door Prof. Ver-
dam van den „Spiegel der Sonden", na hetgeen Tinbergenï)>
V. d. Vet\') en, nog kort geleden, mej. V.
Schaick Avelingh1) in hun
proefschriften over den aard en de beteekenis der exempelen
hebben gezegd, zal men het ons niet euvel duiden, wanneer we
hier, ter inleiding, met enkclo algemeono opmerkingen volstaan.

liet eerst hebben de niiddoleeuwsche predikers het gebruik van
gelijkenissen, het geven van voorbeelden in verband met hunne
zedenlessen, in ruime mate aangewend.

En was het wonder, dat juist deze predikers het voorbeeld gaven,
zij, die dagelijks in hun Bybol immers hetzelfde vonden, die daar-
uit hadden gezien, hoe Christus zelf hierin was voorgegaan? Een
verhaal als van den verloren zoon of van den zaaier — zo zagën
het zelf b(j hun toehoorders — sloeg in, het pakte zóó, dat een
ieder zich die parabolen het best herinnerde. En ook de belang-
stelling van hun hoorders moest worden geleid, want ook dezen
dwaalden spoedig af, zonder verder acht te slaan op hun ver-
maningen en waarschuwingen2). Bobert de Sorbon b.v. begon zijn
Paaschsermoen inet de verzuchting, dat hy helaas wel wist, dat

1 ) Dat Scaocspol.

2 oxamplls. öormo onlra carpnom f.iclliuj transit do sonsu ad ymaginaUvnin otdoyniuginu-
ctono ad memoriam (Etlonuo do Bourbon,
Anecdottt, pag. £>)•

-ocr page 40-

het hun dien dag meer om pret maken dan om heiliging te doen
was. „Je sais qu\'il vous faut en ce jour sermon court et table
longue. Plût à Dieu que le temps de la messe elle même ne vous
durât pas trop"1). „Audiunt sermones curiosos, non curant de illis
quae aedilicant", zeide Albert van Reims2).

Ten tijde van den bekenden Jacques de Vitry was het gebruik
van exempelen3) het meest algemeen en hun invloed het grootst.
En na hem hebben ze dan ook in zulk een mate burgerrecht ver-
kregen, dat er in ieder sermoen gebruik van werd gemaakt, en
wanneer het publiek onontwikkeld was, een zeer ruim gebruik.
Ter vergemakkelijking van de taak der predikers werden er al
spoedig heele lijsten van geschikte exempelen aangelegd, ten slotte
zelfs groote verzamelingen, waar ook de minder belezen redenaar
de door hem gezochte verhalen maar voor het grijpen had4).

Daarna maakten hiervan ook de schrijvers van stichtelijke wer-
ken een dankbaar gebruik. Ja, deze gewoonte was zóó tot een
stelsel geworden, dat wc zelfs in het ook in een ander verband
genoemde Rechtsboek van Den Briel, te midden van welks rechts-
kundige vertoogen men toch allerminst exempelen zou verwachten,
een vrij belangrijk aantal van deze verhalen vinden5).

Inderdaad treffen we dan ook de geheele Middeleeuwen door in
tallooze geschriften uit alle landen een uitgebreide exempelen-
litteratuur aan: in Engeland bij Chaucer, hier te lande bij Jan
Matthijsen, in Duitschland bij Seb. Brant in diens Narrenschiff\',
om slechts enkelen uit de velen te noemen; overal cn ten allen
tijde vinden we dergelijke anecdoten in de didactische lectuur.

De exempelen droegen soms een zuiver geestelijk, soms een
geheel werejdlyk karakter. In de eerste vinden we copieën en
navolgingen van de verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament;
hier ontmoeten wc Salomo, Saul, Samuel, David en Goliath, Elia
en Elisa, de twee profeten, die destijds in zoo byzondere vereering
stonden 8), Mozes, die by sommigen de reputatie had een toovenaar
te zyn7), en Jacob; we vinden Jezus, en Maria (in dezen tyd van
groote Mariavereering natuurlijk in de eerste plaats), en daarnaast
tallooze episoden uit het leven der Heiligen, die in de menigvuldige

.\') Lecoy de la Marche, La chaire française au moyen âge, paç. 203.
•) Ibidem, pag 200

5) Men Torgolylco : Crâne, lùcempla of Jacquet de Vitry.
<) Zie Verdam, Spiegel der Sonden, Inleiding LI en LU.
\') Ibidem, Inleiding LII.

\') Zlo Alfred Maury, Crtgancet el V\'gendes du tnoym âge.
•) ZI« Apulelua, Opera, II, MO. ed. Bétolaud 1S9L

-ocr page 41-

hagiographieën voor het grijpen lagen en bovendien door de leden
der kloosterorden, vooral door de Dominicanen, vol piëteit waren
vergaard.

De tweede groep, die der wereldsche exempelen, ontleende men
aan de oude of de middeleeuwsche geschiedenis of aan het werke-
lijke leven, soms ook aan een of anderen Physiologus of Bestiaris.
Vooral de Oudheid en, natuurlijk vooral na de Kruistochten, het
Oosten met zijn groote verbeeldingskracht, waren een schier onuit-
puttelijke bron Zijn het verhalen, aan het werkelijke leven en
dan bijzonderlijk aan het leven of de omgeving van den schrijver
ontleend, dan is de oorsprong uiteraard zeer moeilijk, dikwijls in
bet geheel niet, na te gaan.

Evenals in het Scaecspel2) hebben ook in het Kaetspel de meeste .
exempelen een wereldlijk karakter; van de ruim honderd exem-
pelen, die het bevat, zijn er een vijftiental ongeveer aan den Bijbel
ontleend, de overige bijna alle aan verschillende klassieke schrij-
vers, onder welke ook hier Valerius Maximus en Seneca een eerste
plaats innemen, en aan latere homileten.

Niet altijd echter is de bron van het exempel met zekerheid
aan te wijzen, vooral niet, wanneer het mondelinge overlevering
betreft. In dezen moeten we ons helaas aansluiten bij de uitgevers
van Nicole Bozon\'s exempelen: „il est souvent impossible de
déterminer ces sources avec précision. Le même récit se rencontre
souvent en des ouvrages différents sous des formes assez rapprocliées
pour qu\'il soit difficile de dire que 1\'imitation a suivi plutöt 1\'une
que 1\'autre 3).

Waar de schrijver zelf geen bron vermeldt, zullen we dus bij
een eenigszins algemeen verbreid verhaal de ontleening niet zelden
in het midden moeten laten.

Een betrekkelijk groot aantal (26) exempelen is klaarblijkelijk
uit het Scaecspel4) overgenomen. We zullen bij deze volstaan met
een eenvoudige verwijzing naar het overeenkomstig verhaal en de
uitvoerige bespreking in het meergemelde proefschrift van mej.
Van Schaick Avelingh.

I. Onder vermelding der bron (,ln den bouc die men heet
Scolastica") wordt verteld, dat Sozoneus (
Hs. T.: Foroneus), de zoon

\') Zie Benfey, Oriënt und Oceident. ») Dat Scaecspel, blz. LXXII.

\'J Les contes moralisés de Nicole Bozon, frère mineur, publiés par Lucy Toulmin Bmtth
et Paul Meyer, bli. XIII

\') Dat dus. ook biyksns dit gegoyen, ouder biykt dau Dat Kaetspel. II». A. van Dat
Scaecspel Is Irouwens 1403 gedateerd.

-ocr page 42-

van Ynacus (Hs. T.: Ynarus), welke Sozoncus de grondlegger heet te
zijn van het Griekseh recht, een persoon aanwees, „die de rechten
verclaersen ende bewijsen soude / voor den welken men alle de
ghescillen brynghen soude" / en een plaats bestemde voor het
vonnissen en recht spreken „ende dese stede hiet forum".

Dit verhaal vinden we, behalve in Petrus Comestor\'s Scolastica,
in Vincentius Bellovacensis\' Speculum Historiale, Lib. I, cap. CX
(Phoroneus fllius Inachi et Yohis), in Maerlant\'s Spiegel Historiael,
I1, 45 en Augustinus\' De Civitate Dei\'), Lib. XVIII, cap. III.

2. Het voorgaande exempel wordt onmiddellijk door dit tweede
gevolgd, hetwelk het eerste is van de 16 aan den Bijbel ontleende
exempelen, die er in het Kaetspel voorkomen. „In den bouc van
Genesis staet", zoo lezen we en dan volgt het overbekende verhaal
van de Jacobs-ladder: „[hij] sach eene leedre gaende toten hemel".
Bij zijn ontwaken noemde Jacob deze plek de poort des hemels
en plengde er olie, beloofde een offer b\\j zijn terugkomst en noemde
deze plaats Bethel „dat es te segghene / Gods huns /". Hieruit trekt
de auteur dan de zedenles, dat men steeds en overal „goet recht
doen" moet, want „waer men goet recht doet / daer gaen die
inghelen up ende neder/ tusschen Gode ende den rechters cndc
brynghen trechte van boven nederwaert".

Behalve in Genes. \'28, vs. 10 vlgg. vinden we deze geschiedenis,
echter zonder deze toepassing, die van den schrijver zelf schijnt
te zijn, in Augustinus\' De Civitate Doi, XVI, cap. 38; Flav. Josephus,
Antiq. Jud. Lib. I, Cap. 18; Bocndalc\'s Lekcnspicghcl, I 39, 49
vlgg.; in Chaucer\'s The porsoncs talo 2) 440, IV, 595.

3. Dit verhaal is, zooals ook vermeld wordt, ontleend aan Exodus
3, 5 en bevat do geschiedenis van Mozes in het brandende braam-
bosch, waar.God tot Mozes de bekende woorden spreekt: „doe uwe
schoenen van uwe voeten, want do plaats, waarop go staat, is
heilige grond." Eenigszins gewrongen trekt de auteur dan deze
parallel: „Int ghelike mach men segghon/ dat do stede hclich is
daer men goede iusticie/ ende goet recht doet".

4. De verandering van Jezus\' gedaante op den berg Thabor.
Mattheus wordt hier als bron opgegeven en Hoofdstuk 17 van dit
evangelie is dan ook op den voet gevolgd. Ook de Spiegel
Historiael3) I7, 14 vertelt „ons heren transfiguratio", evenals de

-ocr page 43-

Kijmbijbel II cap. LIV. Waarschijnlijk is het aan Augustinus\' De
Civitate Dei, Lib. XX, cap. 21. ontleend.

5. Zonder vermelding van bron -wordt hier gehandeld over den
trouwen dienaar Pinopion
(Hs. T.: Panopion), die, toen men zijn
inecster zocht „bij nachte omme doot te slane", zich zelf in diens
klcederen hulde. Hier vooral treft de naïeve middeleeuwsche ver-
haaltrant. Deze geschiedenis vinden we ook bij Val. Maxim.\')
VI, 8, 6 en Seneca, De Beneflc.\'), Lib. III, cap. 25.

6. Bovengenoemd staaltje van slaventrouw wordt onmiddellijk
gevolgd door dit tweede. De slaaf van een advocaat, Anthonis
goheeten, wilde, toen zijn meester „gheaccuseert was van te hebbene
ghedaen ghetrouwet hoerdom", ondanks „de pinen en tormenten,
die men hem dode", niet tegen hem getuigen. De schrijver zegt
het aan Valerius Maximus ontleend te hebben, en we vinden het
dan ook Val. Maxim. VI, 8, 1. Een dergelijk verhaal wordt in de
Gesta Romanorum 3) 269, app. 73 (blz. 669) vermeld.

7. Het omgekeerde van 5 on 6, trouw van den meester tegen-
over den slaaf, is de inhoud van dit verhaal, waarvoor geen bron
vermeld wordt, doch hetwelk, te oordcelon naar de aanvangs-
woorden ,,mcn leest van", uit een geschrift afkomstig moot zijn.
Dc meester is hier niemand minder dan Julius Caesar, die,
hoewel eerst na aansporing van den beschuldigden slaaf zelf,
zich opwerpt als diens verdediger voor het gerecht. Hetzelfde
wordt in het Scaccspel \') verteld, waaraan het wel ontleend
zal zijn.

8 en 9 zijn voorbeelden van dezelfde trouwe dankbaarheid, als
waarvan in 7 wordt gewag gemaakt.

In exempel 8 wordt koning Pharao om zijn dankbaarheid als
vorst geprezen: h{j maakte ten bewijze zijner erkentelijkheid Jozef
regent over geheel Egypte. Hoewel hier geen bron wordt vermeld,
mag zeker Genes. 41, vs. 41 als zoodanig golden. Hetzelfde verhaal
bij Flav. Josephus, Antiq. Jud., VI, 1.

In exempel 9 strekt do zoon van Titus Vcspasianus tot voor-
beeld, die eiken dag, waarop hij „niet gheghovcn en haddo", als
verloren beschouwde.

Do auteur ontloondo dit exempel aan oon der in het Scaecspol5)
over Titus zelf voorkomende anecdoton, waarin hot weer uit

\') Ed. Toubner. «) Ed. Gorcke, L. A. Seneca» Opera. •) Ed. Oesterley.

\') Fol. 88b, exerap. 42.

») Dat Scaecspel fol. 3öa; zie vordor: Ibld. blz LXXXVIIJ, no. 31.

-ocr page 44-

Suetonius, Titus, Lib. VIII. cap. 8 (,,Amici, diem perdidi") werd
overgenomen.

10. Keizer Tiberius\' goede verhouding tot zijn officieren geeft de
stof van dit zeer korte exempel, dat de schrijver volgens zijn
mededeeling aan (Flavius) Josephus heeft ontleend, bij wien we
het echter niet hebben aangetroffen. Wel vinden we het o. a. bij
Orosius1) VII, 4, 1 en in Pauli\'s Schimpf u. Ernst, no. CCXXXVI.

11. Aan denzelfden Josephus ontleend („Hij seyde ooc een
exempel aldus") is de geschiedenis van den man, die met zweren
overdekt was, en nu ontzettend door vliegen werd gepijnigd. Toen
iemand, die medelijden met hem had, deze kwelgeesten verjoeg,
werd hem dit door den patiënt verweten met de opmerking, dat
hij te voren slechts weinig bloed verloor, daar die vliegen zich
tot verzadigings toe aan z\\jn bloed gelaafd hadden, terwijl nu een
nieuw leger van die hongerige dieren op hem zou aanvallen. Om
deze zelfde reden hield nu Tyberius steeds dezelfde officieren, daar
zij z. i. bü deze verzadigde vliegen te vergelijken waren.

Het verhaal is ontleend aan Flav. Joseph., Antiq. Jud., Lib. XVI11,
cap. 6, 5. Parallellen vinden we Gest. Kom., blz. 721, no. 51 en
W. v. Hildegaersberch, XXXVI.

12. Hierin wordt vr\\j getrouw naverteld, hetgeen in 4 Koningen:)
5 vs. 1—27 verhaald wordt: Naaman, vazal (,prinche\') van den
koning van Syrië, was melaatsch en zocht en vond genezing
bij den profeet Eliza (
IJss. Elyzeus en Helizeus), die het hem door
Naaman geboden geld weigerde. Eliza\'s dienaar Gehasi (
Ilss. Gyesi)
wist toen toch met een leugen dat geld van N. te krijgen, doch
E. ontdekte het „bij ingheven van Godo" en strafte hem met
melaatschheid. Ook de Gest. Roman. (app. 15. 211; 620) en Augus-
tinus\' De Civitatc Dei, Lib. XXII, 29 (toespeling: Ocsterley, blz. 659)
maken melding van deze bestraffing.

13. Toen do Senaat van Rome eens boraadslaugde over de vraag,
wien men als rechter naar Spanje zou zenden, een rijk maar gierig
of een geheel onbemiddeld man, gaf „Scipio van Affrike" don raad
geen van beiden te zenden „want die eene en heeft niet endo die
ander en ghenoecht niet". Dit exempel, dat ook in hot ScaecspeP)
wordt verteld en daaruit waarschijnlijk is overgenomen, is aan
Val. Maxim. VI, IV, 2 ontleend.

-ocr page 45-

14. Helinandus (Hs. K.: Alimandus; Hs. T.: Linnandus) verhaalt:
Op een vraag van Domesteus
(Hs. T.: Domestius) aan een advocaat,
Aristodemus geheeten, hoeveel hij aan een bepaalde rechtszaak
gewonnen had, luidde het antwoord: „een mare gouds"; Domestius\'
wederantwoord was: ,,ic hebbe meer ghewonnen metzwyghene dan
ghij met sprekene". We lezen deze aneedote inderdaad in Helinandus,
De Bono Regimine Principis\'), Cap. XX, waar de namen der twee
personen echter „Demosthenes en Aristodius\'\' luiden.

15. Aan Gen. 19, vs. 24 is ontleend de bestraffing van Sodom
en Gomorra, op welke steden God een zwavelregen (in
Hs. T. ver-
keerdelijk: fulgur3) deed neerkomen, waardoor alles verbrandde!
behalve Loth en diens twee dochters, die op bevel van den engel
de stad verlaten hadden. Ook hier wordt de zelden ontbrekende
zedenles niet gemist: „Hieran mach men merken sine gherech-
tichede/ ende zine iusticie / inde wrakende punicie van der mis-
daet". Ook Augustinus\' De Civitate Dei, Lib. XVI, cap. XXX en Flav.
Joseph., Antiq. Jud. 1, 11 (toespeling ibid. VIII, 3) vermelden dit
bijbelverhaal.

16. Toen de Senaat van Rome een vaalt had doen herscheppen
in een wandelpark, bleek na korten tijd, dat daaronder een spelonk
was, waarin zich albasten beelden, die verschillende deugden
voorstelden, bevonden. Het beeld der Justicic was geblinddoekt en
geheel naakt. En nadat de senatoren eerst omtrent de bedoeling
hiervan in hot onzekere verkeerd hadden, hebben ze die tenslotte
begrepen cn daardoor het wezen van de rechtspraak beter verstaan.

Blijkens de woorden, waarmede dit exempel aanvangt, is het
ontleend aan de „Historie van Rome", wat misschien aan do Gesta
Romanorum zou kunnen doen denken: op pag. 300 ed. Oesterley
komt ongeveer dezelfde geschiedenis voor. Vorder heeft Bromyard,
Summa Praedicantium 11, 148 een vrijwel gelijkluidend verhaal.

17. Bij het wegbreken van een korkmuur to Longres (Hs. T.:
Lenghers) vonden do worklieden eon loodon kist, waarin een „begra-
ven monscho" lag, die, naar zij tneendon, niet dood was. Priester
noch suffragaan kondon dit aantooncn, doch op do vraag van den
„ovorbisschop" antwoordde do man niet alleen, doch vertelde zelfs
zijn levensgeschiedenis, welko hierop neerkwam, dat h\\j lango
jaren geleden in Lengres als hoidon, weldoende cn door eon ieder
geacht, goleefd had; wegens zijn goeden levenswandel waren do
holsehe pijnen hem bespaard gebleven, doch, daar hij heidon

*) VorgeHJk bonoden, Hooldst. VI.

\') Migno, Patr. Lat., no. 212, blz. 741.

-ocr page 46-

geweest was, bleek de hemelsehe zaligheid niet voor hem weg-
gelegd. De „overbisschop" heeft toen den man alsnog gedoopt.

De auteur zegt het exempel aan de Aurea Legenda\') ontleend te
hebben, waar we eap. CLXVI, blz. 743 een soortgelijk verhaal
aantreffen. Ook de Sp. Hist. I3, 54 vertelt van de lotgevallen
„van den bisschop Desidere van Lengres".

IS. Hetgeen in Esther, Hoofdst. 1—9 staat opgeteekend wordt
hier zeer uitvoerig en nauwkeurig naverteld. Hoe Ahasverus zijn
vrouw Vasthi, een nicht van Mordechaï
(lis. K.: Marodocius; Hs. T.:
Mardocheus) verstiet en Esther tot vrouw nam, zijn vriendschap voor
Haman
(Hss. Amman), dit alles vinden we hier in den breede
uiteengezet. — Het exempel is waarschijnlijk ontleend aan de Gesta
Komanorum, cap. 177, welks verhaaltrant hier zeer dichtbij staat,
terwijl do vormen der eigennamen met die van
Hs. T. overeenkomen.
Ook Chaucer heeft het in The talc of Melibeus (vs. 2299 vigg.)
opgenomen. Eveneens ontmoeten we het in Brant\'s Narrenschiff*),
blz. 264, die het, naar het schijnt, eveneens uit de Gest. Roman,
overnam. Ook Hans Sachs (I. 1. 246) vermeldt dit verhaal. Voor
andere paralellen te vergelijken: Gest. Roman, blz. 741, n°. 177.

19. Het bekende verhaal van Salomo\'s „eerste recht" volgens
Koningen III.

Het is hier, als elders, ondoenlijk naar de door den schrijvel-
gebruikte bron te gissen, daar wc uit zoovele te kiezen hebben.
We vinden dit, ook in de Middeleeuwen, reeds zoo algemeen
bekend voorbeeld van rechtvaardigheid o. a. in Flav. Josepli.,
Lib. VIII. cap. II, Rechtsb. v. Den Briel 3), blz. 50, regel 17 vlgg.,
Sp. der Sond.4), vs. 15123—\'38.

20. Alcxander van Macedonië ging eens „ghelijc eenen simpolcn
rudderc spionncercn aan het hof van koning Pore. Deze, die in
Alexander een van diens ridders Antigomes {lis. \'/\'.: Antigoncs)
meende tc herkennen, ontving hem zeer vriendelijk en vroeg hem,
toen zc samen aten, naar do sterkte van Alexandcrs strijdmacht. Toen
echter Alcxander bij het einde van den maaltijd ecnigo gouden
schotels wegstopte en „tsconyncx Pore drussaten" hem als dief
voor koning Pore brachten, vroeg deze naar de motieven van
dezen zonderlingen diefstal. Aloxander antwoordde, dat h\\j een
arm ridder was en het bovendien aan Alexandcrs hof als gewoonte
gold de schotels als eigendom te laten aan den gast, wicn zc

\') Ed. Graesse. J) Ed. A. W. 8troebel, Quedlinburgil, Loipzig, 1839.

>) In de Oudvaderl. Rechtsbr., ed. Fruln en Pols. 4) Ed. Verdam,

-ocr page 47-

xliii

voorgezet waren; dat hy daarom gemeend had, dat dit gebruik
nog te eerder bij koning Pore zou gelden, daar deze immers veel
rijker was dan Alexander. Nadat tot groote verbazing van koning
Pore\'s dienaren gebleken was, dat werkelijk deze traditie aan
Alexanders hof bestond, zijn ze allen uit hebzucht tot hem over-
geloopen, hebben Pore verslagen en Alexander heerscher over
diens rijk gemaakt.

Dit is een van de vele verhalen, die er omtrent Alexander den
Groote in de Middeleeuwen in omloop waren \') en waarvan dc
auteur van het Kaetspel er drie1) heeft opgenomen. Een bron
wordt voor deze anecdote door den schrijver niet opgegeven: ze
zal echter wel aan de Gesta lioman. cap. 198 blz. 610 3) ontleend
zijn. In den Spiegel Historiael l4, XXXIX en XL vinden wc
hetzelfde vermeld l) alsmede bij Hoogstra, Leven v. Alcx. den Gr.,
Tekst I, blz. 14 en 15.

21. Koning Nebukadnczar (zooals bij ongeveer alle middel-
eeuwsche schrijvers, naar de Vulgaat „Nabugodonosor" genoemd),
was zoo onredelijk, van zijn toovenaren en wichelaars te eischcn,
dat zy hem een droom zouden uitleggen, dien hy zelf vergeten
was. Blykens de beginwoorden, „men leest in den bouc van
Danielo den prophete" is dit exempel ontleend aan Daniël, waar
wo het dan ook Ilfdst. 2, vs. 1—11 vermeld vinden. Verder by
Plav. Joseph., Antiq. Jud. Lib. X, Ilfdst. 10, 429; Chaucer, The
house of Famc, Lib. II, regel 515 en Maerlanfs Rymb., cap. CCCCXV.

22. „In den bouc van dor proprieteit van dieren" wordt verteld,
dat er een slang „aspis" bestaat, op welke algemeen jacht gemaakt
wordt, daar ze een kostbaar edelgesteente vóór in den kop hoeft.
Meestal heeft men de grootste kans haar te vangen, wanneer men
ze „mot menestraudio" in slaap weet te brengen, doch soms is
deze slang zoo slim, dat zo do ooren tochoudt om do verleiding
te ontgaan. Een parallel vinden wc in Petrus Alphonsus, Disciplina
Clericalis •"•), blz. 690, fab. XV, doch aan wolken Bcstiaris deze
mcdedceling ontleend is, heb ik niet kunnen opsporen.

23. Het bekende verhaal van do „Susanna-boevon": Joachim\'s
vrouw Susanna, door twee Joodscho priesters valschclyk van
overspel beschuldigd om hun eigen vergryp te bedekken. Dit

tho storle of Alisaundro is so comuno
that ovory wight that hath discrecioun
hath hord somwhat oral of his fortuno.
(Chaucor, Tho monkos talo, Vol. IV, 203, rogol 641—\'44).
») T. w. oxompel 20, 49, 73. >) Eon variant ibid., n°. 230.

\') Vergoiyk ibid., XXVI. ») Migno, Tatr. Lat, n°. 167.

-ocr page 48-

bijbelverhaal\') vinden we eveneens in het ScaecspelJ), waaraan
het echter niet ontleend zal zijn, daar de listige vraag van Daniël,
onder welke soort van boom het overspel bedreven was, alleen in het
Kaetsspel en niet in het Scaecspel3) voorkomt. Behalve de door
Dr. Van Schaick Avelingh genoemde parallellen vindt men dezelfde
geschiedenis o. a. bij Chancer, vol. IV. B. 639 en in het Rechtsboek
van Den Briel, blz. 147 vlgg. Een ontleening aan Petrus Comestor\'s
Historia Scolastica is zeer waarschijnlijk De schilderkunst met
haar tal van schilderijen over dit onderwerp kan verder tot
bewijs strekken, hoe verbreid de geschiedenis der Susannaboevcn
in de Middeleeuwen is geweest.

24. Toen de auteur „iusticier in eene notable baillie in Vlaen-
deren" was, kwam er een Lijflandsch koopman, Michiel, met een
vriend bij hem klagen over een Duitscher, een zekeren Herman,
een zeekaper, die vroeger jaren lang te „Valemunde" r>) had gewoond.
Deze zeoroover nu had „up eenen Sente Maertins avent" een uit
Lijfland komend schip, waar Michiel\'s broer aan boord was, beroofd
en geplunderd, alle schepelingen overboord geworpen en, toen
deze zich eerst op de eeuwigheid wilden voorbereiden, met biecht
en godsdienst gespot. Op deze aanklacht werd de beschuldigde
gegrepen en door een zeer nauwkeurig getuigenverhoor werd de
geheele zaak opgehelderd en waarheid van leugen gescheiden. —
Hieruit wordt dan deze les getrokken: „Men sal de oorconden
nauwe ondersoucken ende examineren also wel ten laste van
partien als ter onsculde/ ende also wel ter onsculdo als ten laste"/.

25. Seneca is de bron van hot verhaal, waarin verteld wordt
„dat eenighc lieden s\\jn / die meer profijts doen die peinsen/ ende
niet schinen doende / danne sulko andere die schinen zeer labou-
rerende." Als voorbeeld daarvan wordt „Socratus"
(lis. T.: Socrates)
aangehaald, die „ondertiden sat eenen gheheclen dach in ghepeinso
sonder handen/ voeten / of eenich ander let / of selfs de mont to
roerene" en die, als men hem vroeg waarom h\\j „so penseus
was", antwoordde: „Ic ne bem ghccn poorter, mar ic hem een
laboureur / die laboureer voor allo de weerelt".*— Bohalvo by Seneca,
De otio VIII. 1. vinden we het bovenstaande o. a. Rechtsb. van Den
Briol, blz. 108, regel 10 vlgg.

-ocr page 49-

26. „Valerius seeht" is het begin van een exempel, dat in Hs. K
voorkomt doch in Hs. Tontbreekt. Het vertelt van een 90-jarig edelman
»Carnaydes", die „so penseus" was, dat zijn vrouw Melissa — nde
welke hij ghenomen hadde / meer omme sinen tyt mede te cortene/
ende sijn ghepeins mede te minderne / danne anders" / wordt er
naievelyk by vermeld — hem voortdurend, de spyse in sinen
mont" moest steken om te verhinderen, dat hy den hongerdood
2ou sterven. Op deze geschiedenis zinspeelt waarschynlyk Seneca,
Dialog. X. 14, waar de oude man „Carneades", de juiste naam van
den wijsgeer, te vinden is\').

27. Het exempel van het onduidelijk vonnis is een mondelinge
overlevering (,,Ic hoorde eens") waarvan ik geen parallel heb
gevonden. In een bijzonder belangrijke zaak werd een zóó duister
vonnis gewezen, dat geen van beide partyen er iets van begreep,
doch, nadat de rechters op hun herhaald verzoek het vonnis nog
eenmaal hadden uitgelegd, werd het hun glashelder, tengevolge
waarvan degene, die eerst in appèl wilde gaan „van sinen appeele
renunchierde\',. Hieruit wordt de wenschelykheid afgeleid „dat de
rechter die best ter talon / ende verstandelicxt can spreken" het
vonnis „clacr sal wysen".

28. Ten bewijze, dat ,,vonncssen behooren ghercchtelikc ende
claerliken ghewyst te sine / ende behooren ghercchtelikc ende
wyselike verstaen te sine", dient het onmiddellijk op het vorige
exempel volgend bekende verhaal, dat God aan Mozes beval naar
den Koning van Egypte, Pharao, tc gaan ter bevrijding van het
volk van Israël, en toen deze zich wegens zyn geringe wolbe-
spraaktheid verontschuldigde, hem zyn broer Ailron toevoegde.
»Dus laste onse lieero Moyscs mottor bederve/ ende Araonno
mettor talen", ter bevordering van een duidelijke en verstandige
behartiging dezer zaak. Zooals ook vermeld wordt, is het ontleend
aan Exodus III—VI. Verkort te vinden Flav. Joseph., Antiq. Jud.
II. 152.

29. God zond den profeet Samuel tot Koning Saul om hem te
bevelen met zjjn ganscho volk naar het land van Amalech te gaan
en daar alles te dooden: monachon en dieren. Saul volbracht Gods
bevel, doch liet alleen koning Agag leven, ovenals alle vctto
beesten. Daar dit God mishaagde, zond Hy hem een bedreiging.
„Doe bad de conync Saul den prophete Samuel/ dat hy sinun
paix zoudo maken tjeghon Godo" en hield „daartoe" den profeet

\') Karuoitdes, Griokach wtfsgoor, 214-129 v. C., loldor vun do uchool vuu Platc to Athene.

-ocr page 50-

zóó vast bij zijn mantel, dat deze scheurde, waarop de profeet
zeide: „uw rijk zal scheuren, gelijk nu mijn mantel scheurt, omdat
ge Gods gebod niet volvoerd hebt". Saul verdedigde zich wel
door te zeggen, dat hij de vette beesten gespaard had om God
offeranden te brengen; doch Samuel antwoordde, dat God gehoor-
zaamheid boven offerande stelde. Toen hij daarna koning Agag
liet dooden, werd hij door de „quade gheest beseten / doot ghe-
sleghen / ende sine kinderen int gheberehte van Ghelboe" gevoerd.
Hieruit wordt dan de moraal geput: „Ende ghelic dat God wrac
dit ghebrec van execucien / hets te gheloovene / dat hijt loonen
sal die de goede execucien van iusticien doet". Behalve I Koningen,
15 vlgg. vinden we dit exempel bij Flav. Josephus, Antiq. Jud.,
VI. IV. 6.

30. De diefstal van den Judaeër Achan (Hs. K.: Achor; IIs. T.:
Acar) voor Jericho tegen Gods uitdrukkelijk gebod: de Israëlieten
verloren nu den strijd voor de stad van Ai
(Hs. K.: Hay; Hs. T.: Bay)
en Achan werd gedood in een dal, dat nog heden zyn naam draagt.
Ontleend aan Jozua, VI. 1 vlgg. Bovendien: Ryinb. CXXXVI1I en
Flav. Joseph., Antiq. Jud., V. I. 5—10.

31. Abrahams offer. Wegens de algemeene verbreiding van dit
verhaal (o. a. Flav. Joseph., Antiq. Jud., I. 10. 5.) is het onmogelijk
met eenige zekerheid de bron, waaraan de schrijver hier ontleend
heeft, aan te wijzen.

32. Nauwelijks den naam van exempel verdient hot zeer kort
vermelde verhaal van „Narcisus"
(lls. T.\\ Naercisus), die „hem sclven
doodede ommc minne / Ja omme minne van syns selfs scaduwc/
dat was eene zotte ende eene onbekende minne". In
Hs. T. is het
onvolledig en onnauwkeurig vermeld. Het is mogelyk ontleend aan
Ovidius\' Metamorphoses \'), Lib. III. 870 vlgg.

83. Socratcs zegt, - en eenige regels te voren wordt dezelfde
uitspraak van Cicero
(Hs. K.: Tulius; Hs. T.\\ Tullius) vormeld —
dat bij het wijzen van een vonnis vooral gramschap vermeden moet
worden. Aan Alexander werd altyd voorgehouden dat hy, wanneer
hfj toornig was, als hy recht moest spreken, zou wachten tot zijn
goede stemming zou zyn teruggekeerd. By Seneca vinden wc
meermalen dergelijke aanmaningen tot een kalm oordeel, o. a.: De
Ira II. VII. 3. en V. XIII. 3.

34. Onmiddellijk hierop volgend en zich hierby geheel aan-
sluitend wordt als voorbeeld van een byzonder rechtvaardig vorst

>) Ed. Teubner.

-ocr page 51-

XLVII

Cambyses, de koning van Meden en Perzen, genoemd. Toen een
zijner rechters eens in woede geheel zonder reden een man ter
dood veroordeelde, beval de koning hem levend te villen en liet
daarna den rechterstoel van den overledene met diens eigen vel
dekken, waarna hij den zoon van den ter dood veroordeelde tot
rechter aanstelde. Helinandus f
Es. K.: Alimandus; Es. T.\\ Elmandus)
Lib. XV is de bron van deze anecdote, die we ongeveer gelijk,
luidend in het Scaecspel\') aantreffen. Verder zie men de parallelle
plaatsen door Oesterley, blz. 717, n°. 29 opgegeven. Ook in de
schilderkunst treffen we dit onderwerp aan; de te Oudewater
geboren en te Brugge — in \'t eind der 15de eeuw, na \'t verschij-
nen van „Dat Kaetspel" — werkende schilder Gerard David *) heeft
het in twee bekende werken behandeld.

35. Toen de dappere Romein Marcus Regulus in een zeegevecht
tegen de Carthagers gevangen genomen was, de Romeinen daaren-
tegen vele jonge Carthagers van hun vrijheid beroofd hadden,
mocht hij op zijn eerewoord naar Rome gaan om dan op een
bepaalden dag terug te keeren, nadat hy alle Carthagers zou
hebben laten bevryden; indien de Romeinen de Carthagers niet
loslieten, zou hy toch tcrugkeeren en „de alrequaetstc doot"
sterven. M. R. heeft deze vrijlating aan de senatoren, die er wel
voor te vinden waren, sterk afgeraden, daar Rome niet door
hem alleen, doch Carthago wel door een groot aantal sterke jonge
mannen den stryd zou kunnen winnen. De rechters behooren,
zegt do schrijver, evenals M. li., hot algemeen belang boven hot
eigen belang te stellen. Val. Maxim. I. 14 staat het dichtst by
do lezing, die Dat Kaetspel heeft. — Een dergelijk, hoewel minder
sterk staaltje van M. 11.\' eerlijkheid en vaderlandsliefde wordt in
het Scaecspel3) gemold, waarvoor Cicero, Do offleiis en Augustinus
De Civ. Dei als bronnen kunnen gelden. Dat Cicero in dezen
de bron is geweest (de auteur geeft „Tullius" als bron op) is
onwaarschijnlijk; althans ik heb in diens werken geen parallel
aangetroffen.

30. Toen do Roineinscho senatoren overlegden wolken rechter
zij uit zouden zenden naar het buitonland, waarschuwde Scipio
Africanus, vooral geen gierigaard of hebzuchtige aan te wyzen.
Een bron wordt niet vermeld; doch wo vindon S. A.\'s raadgeving

\') Fol. 15c.; vorgoiyic Dut Scaecspel, ed. V. Scli. Avol., bi*. LXXXII, no. 17.
a) Zlo Eberli. Frelh. von Bodonhauson, Gorard Davld und solne Schulo (Münclion 1905)
p. 127 f.
>) Fol. 87a.

-ocr page 52-

XLVIII

gedeeltelijk althans terug in het Scaecspel\'), waar S. A. een soort-
gelijken raad geeft.

37. Precoorde, de bijzit van Clerus, was zeer hebzuchtig. Toen
ze begeerd werd door een zekeren Spontonius (
Hs. T. : Spontones)
en deze haar niet kon verleiden, heeft hij haar zooveel goud
aangeboden, als het hoofd van Clerus woog. Voor dit aanbod
bezweek ze. Ze hieuw Clerus het hoofd af en ontving het gewicht
er van aan goud, nadat ze, door haar hebzucht gedreven, eerst
het hoofd vol lood gegoten had. Hierdoor was ze schuldig aan
vier zonden: „ghierichede, hoerdom, moort en valshede". De bron
wordt niet vermeld en is mij onbekend gebleven.

38 en 38a. Om aan te toonen, dat „de jugen de vier zaken die
gheseyt sijn met vroescepen zouden verwinnen" dienen in
IIs. K. twee
exempelen, terwijl er in
Hs. T. slechts één, verreweg het kortste,
voor wordt gebruikt en \'t in
Hs. K. eerst genoemde exempel er niet
voorkomt. Het is het verhaal van David, die met behulp van drie
anderen, met name Abysay, Sebocay en Jonathas, de vier zoons
van Corpha ,,van den juedschen geslachte" en den „heydin ruese"
Golyas versloeg. Deze geschiedenis wordt dan gebruikt om, naar
middeleeuwschen trant, zeer gezocht allegorisch aan te toonen,
dat „elc juge" de vier in het vorig exempel genoemde deugden
„wederstaen ende verwinnen moet". Een bron wordt niet vermeld;
gedeeltelijk vinden we het exempel: Flav. Josephus, Antiq. Jud., VI.
IX, 9: „Goliathuin gigantem interlicit".

De overwinning van koning „Salemon" op de vier „vroede van
Moab": Dorsa, Cascal, Eman en Elhan (dese namen komen in
Hs. T. niet voor) waarschuwt eveneens tegen do vior door Precoorde
bedreven jonden.

39. Dc listige aanslag van Judith (Hs. K.: Judich; lis. T.: Judith) op
Ilolofernes
{JJs. K.: Olyphernus; Ha. T.: Holofernis) bij dc belegering
van Bethulia. De parallel, die daarna tusschen de kaatsers en Judith
getrokken wordt, is, in hare naieve gezochtheid, kostelijk: ,,Endc
gheliken dat de kaetsers van binnen buten gaen / so ghync Judich
van binnen buten der stede / Ende ooc gheliken dat de kaetsers
twee kaetsen maken met tween slaghen / zo slouch Judich Olyphcr-
nese thooft of met twee slaghen"! Behalve in het apocriefe boek
Judith, Hfdst. 6 vlgg. lezen wij het verhaal in den Spiegel Histo-
/ riael, I3, 10, Rijmbijbel, CCCCXXXIV, Chauccr, The tale of Melibeus

Fol. lid.

-ocr page 53-

2287, vlgg.; Seb. Brant\'s Narrenschiff, blz. 114: „Holofernes truncken
von fullen u. prassen", Pauli\'s Schimpf u. Ernst, no. CCXXVI.
Verder vermeldt Oesterley1) nog een 25-tal parallellen.

40. Het verhaal van Mozes (IJss. Moyses) en Aaron (Hs. K.: Araon),
die, de een wereldlijk, de ander geestelijk, God dienden en naar
koning Pharao gezonden werden om de kinderen Israëls te ver-
lossen.
Hs. K. geeft als bron „Exodus ende Leviticus", Hs. T. alleen
• Exodus". Hier zal waarschijnlijk Exodus III de bron zijn geweest.

41. Een tot in de kleinste bijzonderheden nauwkeurig naverteld
verhaal — de schrijver is blijkbaar met de uitvoerigheid van dit
exempel zelf eenigszins verlegen en verontschuldigt zich dan ook
bij voorbaat: „dat een ghedeel lanc es/ maer het es goet ende
warachtich / ende hiertoe wel dienende" — van
de bekende beproe-
ving van „de verduldighe Griseldis"\') door haar man en vorst
Gautier
(Hs. T.: Gautier), „marcgravc van Salusen" (Hs. T. ontbr.),
die haar als eenvoudige dochter van den man uit het volk, Jan
de Nicole,
(Hs. T.: Jan Nicollo) huwde en baar alle koninklijke
rechten en eerbewijzen gaf, doch, om haar liefde cn trouw te
beproeven, haar van hare kinderen beroofde en ten slotte wegzond
en bij een listig bedachte comediebruiloft met haar eigen dochter
dienares liet zijn, welken plicht zo uit liefde voor Gautier zonder
eenige uiterlijke ontroering vervuldo.

Dit in de Middeleeuwen zoo algemeen verbreide verhaal dankt
zeer waarschijnlijk zijn groote bekendheid aan de bewerking er
van in Boccaccio\'s Decamcrone, aan welke volgons sommigen oen
historisch feit, naar de meening van anderen echter „le lai du
Froisne" van Marie do Franco\') ten grondslag ligt. Petrarca gaf er
in 1373 een Latijnscho vertaling van. Wo mogen gerust aannemen,
dat ons exempel tot deze vertaling van Petrarca to herleiden is,
wanneer wo in onzen tekst als bron zien opgegeven „oen pouetc
de wolke ghonaemt was Francisquc
(Hs. T.: Francisko) Patriarke".
Alleen pleit het dan niet voor de ontwikkeling van den schrijver
(of afschrijver?), dat hy den naam van den bekenden ltaliaanschcn
Renaissanceschryver zoo volksetymologisch heeft verbasterd en in
hem biykbaar een kerkvader heeft gezien!

Over geheel Europa, tot in IJsland toe, is Petrarca\'s vertaling
bekend geworden en tot mysteriespel, drama of volksroman omge-
werkt: in Frankryk verscheen in 1395 een „mistère par personnages",

\') Blz. 720, no. 60.

») Hierop hoeft V. Veordoghem, Tydschr. XV11I, 40-47, reeds gowozen.

») Zio den inhoud van dit gedicht door Qalléo modegedeold ln Tüdschr. IV, 6-8.

Kaetspol. **

-ocr page 54-

getiteld: „L\'estoire de Griseldis\'"); in België werd het in het begin
der 16e eeuw voor het tooneel bewerkt; Chaucer in zyn Canterbury-
Tales1) leverde „The Clerks Tale"; volksboeken verschenen in alle
landen van Europa, o. a. in 1471 een te Augsburg, dat in talryke
herdrukken het licht zag3); in Frankrijk vindt men ,,le Fabliau de
Griselidis", waarin de graaf van Saluces Eustace genoemd wordt,
en de „Histoire de la constance et patience de Grisildis traduitedu
Latin de Fr. Petrarca" en „Le Mirouer des femmes vertueuses",
waar de graaf Gautier heet. De Nederlandsche volksboeken dragen
den Franschen stempel; ze zyn ook hier te lande in grootengetale
verschenen4), de meeste in de 16® en 17e eeuw.

Of de schryver van „DatKaetspel" Petrarca\'s vertaling zelf gelezen
en gevolgd heeft, dan of hy een tot deze vertaling te herleiden
bron voor zich heeft gehad, kan nies met zekerheid worden vast-
gesteld. Doch een ernstig bezwaar is dit niet, wanneer wc zien, hoe
weinig de Nederlandsche redacties van het verhaal onderling afwy-
ken. Ten bewyze hiervan vindt men hieronder eenige passages uit
onzen tekst naast de overeenkomstige plaatsen uit een der volksboe-
ken, getiteld: „Een schoone Historie van de goede vrouwe Griseldis"
by B. Koene, Boekdrukker in de Boomstraat, gedateerd 1612 5):

Dat Kaetspel.

(fol. 25d) Het was een
pouete de welke ghenaemt was
Francisque Patriarke/ Endedese
scryft/ dat deerste maregrave
van Salusen hiet Gautier / Endo
dese maregrave was versocht
van sinen lieden onde onder-
zaten / dat hy trouwen wilde
een wyf/ anghemerct dat hy
gheeno on haddo / Tc dien honde
dat syn lant naer hem niet en
blevo ongheoort / Do welke zake
hy sinen ondersaton consen-
teerde ____

Volksboek.
(blz. 3) Het was een Poëet,
die genaamt is Franciscus
Paracha; dcese beschryft dat
de eerste Markgrave van Salu-
sen Hecre Gautier was. En
decse Markgrave was verzogt
van zyn Volk on Onderzaaten,
dat hy een wyf trouwen zoude:
(want hy geen en hadde) tot
dien einde, dat zyn land na
hem niet bleef ongcregeerd.
Welke zaake hy zyn Onder-
zaaten consenteerde.

-ocr page 55-

(fol. 27b) Ende als dese
dochter out was drie iaren of
daerontrent / Gautier quam tote
Gryselden ende gheliet hem
of hfl gram gheweest hadde/
segghende Grijselde/ du weets
hoe du best commen in mijn
huis/ Ende al eist dat ie dy
ghenouch liefhebbe /mineedele
lieden ne hebben di niet over-
danckelic / ende specialic sic-
dent datstu van my een kint
hadts / want sy hebben groote
onghenouchte/ dat sy sullen
moeten syn subgiten / ende
ondersaten / zulken heere of
vrouwe van so cleenen ende
nederen gheslachte/ alstu zyts
commen /

(blz. 7) Toen de dogter drie
jaaren oud was, kwam Gautier
tot haar, toornig schijnende, en
zeide: Griseldis, gij weet hoe
gy gekomen zyt in myn huis;
al is \'t dat ik u lief heb, myn
Edelen en hebben u niet al te
lief; byzonder om dat gij een
kint by my hebt, en om dat zy
onderdanig moeten weesen zulk
een Vrouwe, als gij zyt, van
zulk eene kleine en nederige
geslagte als gy zyt;

Zooals men ziet, dekken deze beide redactieB elkaar vry wel.
En, wanneer men dan bedenkt, dat ze ongeveer twee eeuwen
uiteenloopen (1431—1612), treft dezo gelijkvormigheid in verhaal-
trant en woordenkeus nog meer. Doch het opsporen van de
gemeenschappelijke bron, die hier gevolgd is, wordt er uitermate
moeilijk, zoo niet onmogelijk door.

42. „In den vierden bouc van don Conynghen staet" ■), dat,
toen koning Ezcchias don vorst van „Azicrien"
iHs. T.i Assurien)(
Zenazcris (/ƒ«.
T.: Ihonazeris), „by miraclen van Godo" overwonnen
en mot Gods hulp Jeruzalem verwoest had, Ezechias Gods hand in
zÜ\'n geluk niet wilde erkennen. Hierop zond God hem een „ziechede/
dat hy qual totor doot" en liet hom door don profeet Jesaja (
IIss.
Ysayasi weten, dat hy stervon moest. Toon daarop ochter Ezechias
berouw toonde, verkreeg hfl vergiffenis, genas en leefde nog
vyftion jaar. Waarna do auteur met een vermaning, dio meer op
ervaring dan op zuivoro ethiek berust, besluit en bovendien weer
eon zijner gewrongen parallellen met het kaatsen laat volgen:
„Dus ghecrecch Ezechias met eenre duecht van berouwenessen/
syn leven verlanghot XV jaer/ gheliken dat de kaetsero wint met

-ocr page 56-

Lil

eenre kaetse XV in sine rekenynghe." - Waarschijnlijk is dit
exempel aan Flav. Joseph., X, 1, 12 ontleend. Men vindt het ook
vermeld in Maerlant\'s Rijmbijbel, CCCLXXX.

43. „Gheliken dat de guldine legende seyt" stond op elk klein
stukje van het hart van Sinte Ignacius, nadat het door „keyser"
Trygamus\') in stukken gesneden was, met gouden letters de naam
van „Jhesus Xristus". We lezen dit wonderverhaal werkelijk Aurea
Legenda, Cap. XXXVI4, De Sancto Ignatio: „et illud (sc. cor)
scindentes per medium totum cor ejus inscriptum, hoe nomine,
Jesus Christus, litteris aureis inveniunt".

44. Nauwelijks den naam van exempel verdient het verhaal van
den schipper, die zich, vóórdat hij de reis aanvaardt, van alle
„lyftuchten" voorziet. — Uiteraard is hier niet na te gaan, uit
welke bron de schrijver dit putte.

45. Van dezelfde strekking als het voorgaande is het verhaal,
dat „in den eersten bouc van den Conynghen staet", van Davids
strijd tegen Golyath (
Hs. K.: Golyas; lis. T.: Golias), waarbij David
overwon, daar „hine niet ghepayt [was] met eenen steene of met
tween sonder meer / maer hy versach hem van vyf steenen / ende
van al dies dat hem van nooden was." We vinden dit bijbelverhaal
by velen naverteld of vermeld1), o. a.: Flav. Joseph., VI. IX. 9,
Spiegel Historiael I\'), 25. Chaucer\'s Tale of the man of lawe,
934—\'35.

46. De auteur toont met het exempel van den vlierboom aan,
dat de door hem, zondig mensch als wy allen, verkondigde zedelijke
stellingen, al komen ze dan uit den mond van een gewoon ster-
veling, allerminst te verachten zyn. „Ic ne zegghc niet / noch selfs
peinse/ dat in my waren noch syn de voorseyde duechdcn ende
virtuten / Ende ic ne bem niet so presumptueus / dat ic wane of
meene / dat ic eenich oft minste vulcommelic hebbe / noch houde
in also vele als ic my dies bewindo/ dat betre God". Dezclfdo
verhouding, zegt hy dan, als er bestaat tusschen mij en do deugden,
is er tusschon den vlierboom
(lis. K.: vlionderboom) en diens bloemen:
de boom zelf ziet er leelyk uit, het hout is niets waard en toch
heeft hy mooie, witte, geurige bloemen, waarvan men „water
distelleert dat goet ende oorboorlic es", waaruit dus blijkt, dat
„de bloumen / ende de boom van wion sy comraen / al contrarie
[syn]". - Een bron wordt niet opgegeven, en zeer wol mogelijk is

-ocr page 57-

lui

dit exempel door den schryver aan zyn eigen natuurkennis
ontleend.

47. Aan Augustinus\' De Civitate Dei is het exempel van de kuisehe
Lucretia ontleend. „Sinte Augustijn scryft in den bouc van der stat
ons heeren"): Lucretia, de vrouw van Collatinus, werd door Sextus,
den zoon van Tarquinius Superbus
(Hs. K.\\ Tarquelin de hovaer-
dighe,
Hs. T.: Terquewin die hoverdighe), toen Collatinus met den
keizer op expeditie was, verkracht. Zy ontbood daarop haar man,
vertelde hem, wat er gebeurd was en doorstak zich met een
zwaard, dat ze heimelyk onder haar mantel verborgen had gehouden.
Collatinus zwoer daarop Tarquinius, diens zoon en hun geheele
geslacht te zullen verdrijven, welken eed hy gestand deed. —
Dit verhaal van zelfmoord uit kuisehe schaamte is vroeger en
later zeer algemeen verbreid geweest: Oesterley geeft in zyn
uitgave van de Gest. Roman.\') ± 30 parallellen, waarnaast nog
Orosius, II. 3. 12, Chaucer, vol. III. 335 vlgg. en Scb. Brant\'s Nar-
renschiff, blz. 128 en 137 zouden te noemen zyn.

48. „Trogus Pompeius" (IIs. T.: Troymus Pompius) vertelt van
Lycurgus
(Hs. K.: Lingurgius, Hs. 1\\: Ligurgus), die er zijn geheele
leven alleen op uit was „omme gherechtichedc te doene ende die
te houdene". Wanneer hij wetten maakte, zorgde hy or steeds
voor, dat daarby verschillende deugden in acht genomen werden:
matigheid, onbaatzuchtigheid, „dat men niet meer prysen soude
goud of zelvor/ danne copcr of thin", een goede verdoeling
van do werkzaamheden der „vrome", dio „zouden oordinceren do
batailgen" en van do „wysc endo vroede", dio „regieren de
wetten endo renten", billyk orfrocht, zuinigheid, toezicht op
kinderarbeid, eerbied voor den ouderdom, verder het beginsel
„datmen do maechdon zoude huwon zonder douarie" en kuischhoid
(„no behoort niet dat sij vercochten haerliedcr mnghedom ende
zuverhede"). Doch toon hot volk dergelijke zwaro wetten niet
aanvaarden wilde, verzon hy or wat op („vant hij cone llxio") on
zei, dat dozo wetten niet van hom, doch van don god „Apollo Delhus"
(Hs. T.: Apollo Delphinus) waren, van wicn men misschien wol
dispensatie zou kunnen krijgen. Hy zcide wel genegen to zijn
dozen god daarom to gaan vragen, mits hot volk dan beloven
wildo do wotton to houden tot zijn terugkeer. Nadat hot dit gezworen
had, ging hy naar Creta en bleef daar zyn gansche leven,
torwyl hy op zyn sterfbed bepaalde, dat hy in zoo zou wordon

-ocr page 58-

LTV

begraven, opdat ook zyn lijk niet meer in zijn vaderland zou
terugkeeren. — Behalve by Trogus \'), 3, 3, 12 wordt Lycurgus\' list
verteld door Val. Maxim., I. 2. 3. *) en in de Gest. Roman., blz. 557 J),
waar Lycurgus tot Ligurius verbasterd is. Naast de door Oesterley
genoemde paralellen worde nog Chaucer gen. L. 2425, als ook Vinc.
v. Beauvais, Spec. Histor. II, 90 vermeld.

49. De Sicilianen verlangden allen naar den dood van bun
vorst, den tyran Dionysius (
Hss. Denys), behalve een vrouw, die
steeds bad, dat hem een lang leven zou zyn weggelegd. Daar de
tyran hiervan op de hoogte was, ontbood hy deze vrouw by zich
en vroeg de reden. Ze antwoordde, dat ze zeer oud was, twee
voorvaders van Dionysius ook als tyran had gekend en opge-
merkt had, dat steeds de zoon wreeder en kwaadaardiger was
dan de vader. Wanneer dus Dionysius gestorven zou zyn, zouden
ongetwijfeld de Sicilianen in nog ongelukkiger toestand geraken. —
Blykens de beginwoorden is dit exempel ontleend aan Val. Maxim,
waar we het dan ook VI. 2, 2 lezen. Bovendien treffen we het
aan: Sp. Histor. I3, 48, Pauli\'s Schimpf u. Ernst en Gesta Roman.,
waar5) een 18-tal parallellen worden opgegeven.

50. Toen by de belegering van Lampsacus (lis. K.i Lapsacum
mede;
Hs. T.: Lapsacum) door Alexander den Groote, diens
vroegere leermeester Anaximenes
(lis. T.: Anaximanes) het krijgs-
plan van zyn oud-leerling vernam, ging hy naar Alexander om hem
te smeeken dit niet ten uitvoer te brengen. Daar Alexander, toen
hy Aneximenes zag naderen, zich niet wilde laten overhalen, zwoer
hy nooit te zullen doen, wat deze hem zou vragen. Deze, den eed
hoorend, vroeg toen juist het omgekeerde, nl. om heel Lampsacus
te vernietigen en allen te dooden. Alexander zag in dat hy
„versubtylt" was en liet de stad overeenkomstig zyn eed verder
ongemoeid. Deze anecdote is zeer waarschynlyk aan hetScaecspel\')
ontleend, waar het weer uit Val. Maxim. VII, III, 4 zal zyn over-
genomen. Overigens zyn hier naast de in de Scaecspel-uitgave5)
genoemde parallellen: Quint. Curt., I, blz. 30") en Hoogstra, Leven
v. Alexander den Groote, Tekst II blz. 92 en 93, te vermelden.

51. Onmiddellijk hierop volgt een wederom aan Valerius Maximus
ontleend verhaal, nl. de zelfopoffering van een bekend Romein.

Toen aan Fabius (Hs. T.: Vabius), die tegen een groote som gclds
van Hannibal gevangenen had losgekocht, in de meening, dat do

-ocr page 59-

senaat te Rome stellig deze handelwijze zou goedkeuren, geen geld
door de senatoren werd toegestaan, liet hy door zyn zoon al zyn
bezittingen verkoopen en betaalde, om zijn koop gestand te kunnen
doen, met zyn eigen fortuin de vereischte som. Een rechtstreeksche
ontleening aan Val. Maxim. IV, 8, 1 is niet waarschynlyk; eerder
denke men hier aan Jac. v. Cessolis, Ludus Scaccorum, 20. Dit staaltje
van eerlijkheid en trouw is o. a. ook te vinden in Plutarchus\'Fabius,
VII en in de Gest. Roman. blz. 349, waaraan de auteur het eveneens
kan hebben ontleend, daar ook deze redactie tot die van Val. Maxim,
te herleiden is.

52. Een rechter Salencrus (IIs. T.: Salencius), wiens zoon als straf
voor een door hem begaan misdrijf beide oogen zouden worden
uitgestoken, liet zich door de dringende bede van het volk over-
halen dit niet toe te laten. Daar hij echter wilde ,,dat recht vulcommen
worde", liet hy zyn zoon en zich zelf ieder één oog uitsteken.
Hetzelfde exempel komt in het Scaecspel\') voor, waaruit het wel
zal zyn overgenomen. Verder zie men Gest. Roman. blz. 720, n°. 50,
waar de rechter Zaleucus heet.

53. Toen eens een senator in haast met omgord zwaard do
senaatszaal te Rome kwam binnenloopen en daardoor zondigde
tegen do bepaling, dat niemand daar gewapend mocht verschijnen,
bood deze, zoodx-a hy zyn fout bemerkte, zyn zwaard aan zyn
medeleden aan om zoo de doodstraf te ondergaan Toen geen
senator het vonnis aan hem wilde voltrekken, stak hy zich zeil\'
dood ,,als deghuene die houden wilde / tghuent dat hy selve haddo
gheholpen maken". Ook dit verhaal is zeer waarschyplyk aan het
ScaecspelJ) ontleend. Het feit, dat ook in hot Scaecspel het vorig
exempel en dit op elkaar volgen, maakt deze ontleening nogwaar-
sehynlyker.

„Anexersus (lis. T.: Maxorlcs) een philosophe secht", dat vele
rechtors grooto overeenkomst vortoonon met webben van spinnen,
die niets vangen dan heel kleine vliegjes, doch „quade dieren
onde grooto bitendo woormon / diet al verbiton endo verderven"
ongedeerd laten. Wolko wysgeer hier bedoeld is, valt niet mot
zekerheid uit te inakon; moet misschien aan den Arabischon
philosoof Averroös worden gedacht?

55. Aan hot zevende boek (Hs. T.: in don sesten boeck) van Augusti-
nus\' De Civitato Dei is ontleend het exempel van den Roinoinschen

-ocr page 60-

schoolmeester, die zijn woonplaats Phalistes wilde verraden door
zijn leerlingen aan den belegeraar Emylius
(Hss. Camille) over te
leveren, welk aanbod door dezen met verontwaardiging van de hand
gewezen werd: ,,Ende ie die Romeyn bem/ ne wille haerlieder
gheslachte niet winnen / dan met gherechtiger oorloghen". De
inwoners van de belegerde stad vonden deze handelwijze zóó
„ghetrouw ende hoofsch", dat ze de poorten voor Camillus open-
stelden.

Ook het Scaecspel1) vermeldt deze geschiedenis. Toch zal het
Kaetspel dit verhaal hieruit niet hebben overgenomen, daar de
beide
Hss. K. en T. de juiste eigennamen hebben, terwyl deze in
het Scaecspel öf verbasterd (de belegeraar heet daar „Emulius") óf
weggelaten zjjn (de naam van de belegerde stad). De schrijver van
het Kaetspel zal dus waarschijnlijk rechtstreeks aan Valerius
Maximus (VI, 5, 1) of Annaeus Florus (1, 12) ontleend hebben
(in Lib. VI noch VII komt deze anecdote voor). Voor de verdere
verbreiding van dit exempel zie men: V. Schaick Avelingh, Dat Scaec-
spel, blz. XCII, nu. 40.

56. „Pauwels ystorograffe" (Hs. T.\\ hystoriograve) „scrijft", dat
Remonde, hertogin van Fornil
(Hs. T.: Fornijl), vier zoons en twee
dochters had. Toen de koning van Hongarije, Tantannis
(Hs. T.: Tan-
thannus) genaamd, haar in haar kasteel belegerde, werd Remonde,
zoodra ze hem zag, verliefd op hem en liet hem weten, dat ze het
kasteel wilde overgeven, als
hy haar tot vrouw nam. Nadat hy dit
aanbod aanvaard had en het kasteel was binnengegaan, werden
alle bewoners gegrepen en uitgeplunderd. De twee dochters bleven
„onghevioleert", doordat ze adeliyke kuikens aan haar borst hadden
gehouden: wegens de onaangename lucht werden ze ongerept
gelaten. Doch koning T. greep de hertogin, „slicpcr by eenen
nacht omme sinen eet te quitene" en doodde zo daarna. Waarop
de auteur aanraadt: „aldus sout men antieren de wyfs/ die over-
gheven ende verraden sondor noot/ tghent dat sü sculdich waren
te houdeno".

57. Een exempel zonder vermelding dor bron, behandelend de
liefde van Abisai en Joab1), dio door hun onderlinge vriendschap
en naastenliefde meer bereikten dan door kracht alleen. Verschil-
lende staaltjes dezer vriendentrouw vinden we in 2 Kon. verteld.

58. Een tweede voorbeeld van groote vriendentrouw volgt oninid-
deliyk op het voorgaande. Hior zyn het de bekende Damon en

\') Fol. 37c.

-ocr page 61-

Phintias (Hs. K.\\ Damon ende Phecians; Hs. T.: Amon ende Phisyas).
Toen de een door den tiran van Sicilië, Dionysius (beide hss. den
Franschen naam: Denis in de vormen: Denize en Denys) ter dood
veroordeeld werd, vroeg hy uitstel om orde op zijn zaken te kunnen
stellen, terwyl de ander borg zou blyven voor zyn terugkomst. Dit
werd toegestaan en de eerste was precies binnen den gestelden
termyn terug om terechtgesteld te worden. - Hetzelfde verhaal
vinden we in het Scaecspel\'), waar de namen der beide vrienden
juist zyn weergegeven. In Oesterley\'s uitg. v. d. Gest. Roin.,
Pag. 7-29, n°. 168 en Dat Scaecspel blz. LXXXIV, n°. 22 vindt men
vele parallellen, waaraan nog V. d. Vet, Het Biënboec van Th.
v Cantimpré, blz. 315—\'17 en Sielentr., fol. 136v zouden toe te
voegen zyn. Zoowel met dit als met het volgend
exempel is het
bekende Mnl. verhaal „van twee gesellen, die elc voer andren
sterven wilden"1) te vergelijken.

59. Nog een derde staaltje van groote vriendschap wordt hieraan
toegevoegd. Hot is ontleend aan „Pieter Dalfonse" en verhaalt van
twee jongelui uit Bagdad (
JIs. K.: Baldac; Ih. T.: Baldach) en Egypte,
van welko de laatste zyn verloofde, op wolko do eerste verliefd
was, aan dezen afstond „want hy haddo liever te verliesene do
maecht danne sincn ghcsello". Lator, toen do vriend uit Egypte
onschuldig van een misdaad beticht word, gaf do ander zich als
don dader aan om zyn vriond dions vrocgoro weldaad to ver-
gelden en voor hom den dood in to gaan. — Hot exempel is uit
het Scaecspel\') overgenomen en dit hoeft liet weer ontleend aan
de bron, die ook in hot Kaetspel wordt opgegeven, nl. Petrus
Alphonsus, Disciplina Clericalis, II, blz. 674. In het Scaecspel wordt
niet van „de gesellon van Bagdad en Egypte" maar van „Balda-
chorus" en „Egypcius" gesproken, terwijl do auteur van hot Kaetspel
(in beido Hss.) hooft begrepen, dat h(j hier niet met eigennamen
to doen had. Uit oen dergolyk feit zou mon misschien mogen
concludeeren, dat do schrijver dezo anecdoto niet hot eorst in
hot Scaccspol, maar bij Petrus Alphonsus of een andore bron heeft
gelezen. Dat dit verhaal bijzonder bekend is geweest, kan mon
opmaken uit hot groot aantal plaatsen, waar dezo anecdoto voor-
komt »). Omtrent hot ontstaan dozor geschiedenis zio men do ook
in do Scaocspol-uitgavo *) vcrmoldo moening van Grllsse.

60. Toon eon Romein door Hannibal op voorwaarde van terug-

-ocr page 62-

Lvin

komst of losprijs voor een bepaalden tijd was vrijgelaten, ging deze
er zich te Home op beroemen, dat hij „met eenen quaden eede te
zweerne" Hannibal bedrogen had. De Senaat dwong hem echter zich
aan zijn eed te houden en terug te gaan. — Blijkens de begin-
woorden is het ontleend aan Yalerius Maximus en wel II. VII. 8,
waar we dit verhaal omtrent Q. Fabius Rullianus verteld vinden.

61. Meer in naam (ten minste volgens Hs. K.: exemple) dan in wezen
een exempel is de vergelijking met het schip, waar niet één persoon
aan het hoofd staat, doch allen evenzeer het commando willen
voeren. — By een „exempel", dat in dergelijke algemeene termen
is vervat, kan natuurlijk geen bron worden nagespeurd.

62. Seneca vertelt, dat er een man was, Archexilla (Hs. T.: Arthe-
xilla) geheeten, die een armen vriend, welke zich voor zijn armoede
schaamde, op zeer kiesche wyze steunde, nl. door een beurs met
geld onder zyn kussen te leggen, zoodat de vriend niet wist, aan
wien hy deze som te danken had. — Ook deze geschiedenis is
zeer waarschynlyk aan het Scaecspel\') ontleend, waar de naam
van den weldoener „Archecilla" luidt. Dit verhaal is overgenomen
uit Seneca, De Beneflciis, II. 10, waar hetzelfde omtrent „Arcesilaus"
wordt verteld.

63. Exempel van de dochter, die, toen haar moeder gevangen
zat en de „steenwaerder" in zyn „groote ontfaermenisse up dit
wyf\' niet het doodvonnis aan haar voltrok, maar de dochter zelfs
toestond haar moeder te bezoeken, deze met haar eigen melk
voedde. — Waarschynlyk eveneens uit het Scaecspel *) overge-
nomen; in het Kaetspel zeer nauwkeurig, zelfs hier en daar vrijwel
letteriyk, nagevolgd. Ontleend aan Val. Maxim, V. 4. 7.

64. Koning Porus (Hs. K.: Poro; IIs. T.: Poore) vroeg aan eenige
personen, die hem gelasterd hadden, naar de reden van dit kwaad-
spreken. Hierop antwoordde een hunner: „heere/ hadden wy meer
wyns/ ende keersen ghehadt/ twelke ons beede faelgierde/ ende
bydien wy moesten scheeden / wy hadden noch vele meer ghescyt".
Toen ze zoo openhartig erkenden niet nuchter geweest te zyn,
heeft de koning hun de straf kwytgescholden. Waaraan dit bowys
van Porus\' genade ontleend is, wordt niet vermeld en is my niet
bekend. By Curtius, die zeer veel staaltjes van \'s konings verheven
karakter geeft *), staat dit niet opgeteekend.

65. Phisistratus (Hs. T.: Philistratus) „een hertoghe van Atheenen"

-ocr page 63-

LIX

werd, toen een arm jongmensch zyn dochter op straat een kus
gaf, in \'t geheel niet boos, maar kalmeerde zyn vrouw met de
woorden: „of wy doen sterven of quaet doen den ghuenen die
ons liefhebben ende minnen / wat zullen wy dan doen den ghuenen/
die ons leed hebben ghedaen". — Het Scaecspel\') vertelt hetzelfde
omtrent Phisistratus\' kalmte; hier luidt de naam van den hertog
„Phylistratus (dus ongeveer =
Hs. T.). Ontleend aan Val. Maxim. V, I,
ext. 2, waar de hertog Pisistratus (ongeveer:
Hs. K.) heet. Dezelfde
geschiedenis lezen we: Kaiserehronik *) 3, 953. Zie verder: Gest.
Koman., ed. Oesterley, blz. 742, n°. 190.

66. „Dat rechters ende iughen sullen goedertieren syn ende niet
fel" bewyst „Seneca in natueren": „Ende specialic an den conync
van den bien", die wel koning en rechter is, doch geen angel
beeft, zoodat hy geen „felhede" kan doen. — Niet in Seneca\'s
De Naturalibus vinden we deze vermaning, maar in zyn De Ira,
I. 13-14.

67. Aan „don eersten bouc van den conynghen"\') is ontleend
het exempel van Eli
(Hs. K.\\ Ely; Hs. T.i Hely), die de zonden
van zyn zoons niet bestrafte, waarom hy zelf van Godswege
straf ontving en door do Filistijnen verslagen werd. - Dit bybel-
verhaal vinden we eveneens Flav. Joscph., Antiq. Jud., V. X. 1.

68. Eveneens aan den Bijbel ontleend is het verhaal van koning
Basa\'s wreedheid. Toen eens een profeet, met name „Iheu"
(IIs. T.:
Jehu), tot hem kwam en hom het goede voorhield, liet hy dezon
doodon. God strafte Basa wegens deze wreedheid: hy werd gedood
on in do plaats Caisen 4) begraven, terwijl zyn zoon „Ela"
(IIs. T.:
Hola) hetzelfde lot onderging, toon hy een jaar koning was. Deze
bestraffing lozen we 3 Koningen, 16. Misschien is dezo dezelfde
als Basanes, do zoon van Macholus, wions wreedheid door Flav.
Josoph., Antiq. Jud., VIII, II, 4 wordt vermeld.

69. Onmiddellijk hierop volgt het uit „Oratius" (Hs. T. \\ Gracius)
overgenomen verhaal van Thcrilles, die een metalen stier liet ver-
vaardigen om er zyn vijanden in te doen verbranden; bovendien
steeg or, als or iemand in verbrand word, oen ontzagwekkend golooi
als van oen rund op, opdat hot monscholijk gekerm niet gehoord
zou wordon. — Hot Kaotspol nam dit over uit hot Scaecspel8),
hotwolk ook „Oracius" als bron opgeoft. Dc schrijver blykt echter
Orosiu8 bedoeld te hobben. Deze vermeldt hot in zijn Ilistoriarum

-ocr page 64-

Libri septem I. XX. In het Scaecspel heet de smid Perillus, de
tyran Phelaris. Het is een algemeen verbreid verhaal geweest,
dat o. a. ook in de Gesta Romanorum\') voorkomt.

70. Toen „Archite" (Es. T.: Arthur) „van Tarenten" een van
zijn steden verloor door het wanbestuur van een dienaar, zeide
hij: „waer ie up dy niet toornich ie zoude dy slaen/ want begonste
ie dy te slane / ic zoude mij meer toornich maken danne te voren".
Als bron geeft de schrijver Valerius (Maximus) op, waar we dit
voorbeeld van zelfbeheersching dan ook IV. 1. extr. 1, aantreffen.
Hier is de naam „Archytas" (het meest met
Es. K. overeenkomend).
Het Biënboec\') heeft een parallel: „lc soude di gepinicht hebben
had ic niet op di toernich geweest". Eveneens: Apuleius\'), II. 172
Seb. Brant\'s, Narrenschiff, blz. 141, „von luchtlich zyrnen" en
Chaucer\'s The knightes tale.

71. Een dergelijk verhaal doet Valerius (Maximus) omtrent Plato,
die, toen hij woedend was „up zinen knape/ omme zine mesdaet"
zyn neef Persipe
(Es. T. heeft: „een sijn vrient" en noemt geen naam)
de straf liet toedienen, zeggende: „men es niement sculdich te
punierne met gramscepen; dadict ic zoude begrepen worden ende
het ware recht". Behalve Val. Maxim., IV. 1. extr. 1, waardenaam
van den neef „Speusippus" luidt, heeft Seb. Brant\'s Narrenschiff,
blz. 141 deze anecdote.

72. Dit exempel is niet meer dan een variant van het vorige
en vertelt „van denzelven Plato", dat deze, toen hy een jongen
kastyden zou on hij dezen zich naakt had laten uitkleoden, „bezief
dat hij begonste verhitten ende gram sijn / ende dan bleef hjj
stille staende / zine hand uphoudende/ zonder slaen / verbeydeude
tot sine gramscepe leden was". Het Rechtsboek van Den Briel,
blz. 40, meldt eveneens dit staaltje van Plato\'s zelfbeheersching.

73. Alexander blijkt een dankbaar mensch geweest te zyn jegens
een vriend, die hem zijn feilen toonde. De „Ystorie van Alexandro"
meldt nl., hoe deze vorst de opmerking, dat hy geen goed koning
was, daar hy — zoo lasterde men — „syn leven leede in quaden
faiten ende in luxuriën", „goedertierlic ghedoochde", en dankbaar
was, dat hy door deze, zy het dan ook onware, opmerking, zich
„corrigieren ende beteren" kon. Maerlant\'s Alexander geeft in
dezen geen bepaalde parallel.

74. Men leest van Iulius Caesar, dat hy kaalhoofdig was on

-ocr page 65-

Lil

zich over dit gebrek schaamde. Toen echter een „rudder" met hem
den spot dreef en er de hatelijkheid aan toevoegde, dat het
gemakkelijker zou zijn, te zorgen, dat hij geen !) kaal hoofd meer
had dan een dapper strijder van hem te maken, „verdrouch hy
dit pacientelic". — Zeer waarschynlyk is ook dit exempel uit het
Scaecspel3) overgenomen, in welks inleiding3) Johannes Sares-
berienses Policraticus, III. 14 als parallel wordt genoemd.

75. Een ander maal zei men tot Caesar, dat hy een parvenu
(„incommelync") was, waarop hy ten antwoord gaf: „beter ist dat
edelhede beghint an my dan datse hende neemt an
dy". In het
Scaecspel4) wordt dit ook medegedeeld, terwijl daar Caesar\'s
antwoord in het Latyn vooraf gaat: „Quid melius existimas, aut
quod nobilitas in me incipiat, aut quod in me desinat"6). Evenmin
als aan de bewerkster van „Dat Scaecspel" is het my gelukt do
bron dezer anecdote op te sporen.

76. Toen men Caesar zeide, dat hy een wreed tyran was, gaf
hy ten antwoord: „ware ic sulc alstu zechts/ ic zout up dy
wreken/ want ic hebs wel de macht/ dus blyct dattu lieghest."
Herkomst my onbekend.

77. Een exempel, dat wel in Hs. K. doch niet in Hs. T. voorkomt,
is het verhaal van Scipio Africanus („Sypion van AlTrike"), die, toen
Wen hem zeide, dat hy oud en leclijk was en van oorlogvoeren
weinig begrip had, dit vcrwyt aanvaardde en zelfs erkende, hoewol
hij een der dappersten uit Komo was.

78. Evenals Alexander8) was keizer Vcspasianus (IIss. „Vaspa-
siaen"), toen men hem eens „spiteliken had toeghesproken" ver-
heugd, dat men hem op zyn louten wees.

79. In Soneca, De Ira, III. 22 vinden we een staaltje van de
goedertierenheid van Koning Antigonus
(Hs. K.: Antigaras; Hs. T.:
Antigoncs), die, toen hij, achter een gordyn staande, hoorde, dat
eenige personen hem lasterden,
plotseling op hen toetrad cn hen
wegzond, zonder
ze tc straften. Hot is hier waarschijnlijk uit het
Scaecspel7) overgonomen.

80. Phisistratus (lis. T.: Phicostratus), hertog van Athone (dezelfde
waarschijnlijk waarvan in ex. 65 sprake is), verdroeg eveneens den

-ocr page 66-

laster van een zekeren „Trassippus (Hs. T.: Trasippus)oft Arispus"
in lijdzaamheid. We vinden het verhaal Val. Maxim., V. I. ext. 2,
waar de vriend Thrasippus heet. Heeft de auteur van het KaetBpel
hier uit het Scaecspel, waar dit zelfde verteld wordt\'), overgenomen
en dan met verbetering van den naam van den lasteraar, die daar
„Arispus" heet; of heeft hy rechtstreeks aan den Latynschen
schryver ontleend1)?

81. De bekende twist tusschen Socrates en Xanthippe. Toen deze
haar man in woede „vuyl water up syn hooft ghoot", antwoordde
hy zeer laconiek, dat men meer ziet dat groote hitte door „donde-
rende water" gevolgd wordt. — Een bron wordt niet vermeld;
misschien moet Seneca, De Constantia als zoodanig gelden. Overi-
gens vinden we dezen twist vermeld of verteld: Aul. Gellius,
Noctes Atticae, I. XVII, Seb. Brant\'s Narrenschiff, blz. 141.,
Spiegel historiael P, 28, Chaucer (D. 729): „How Xantippa caste
pisse upon his head"3).

82. „Marcolf (Hs. T.: Socrates) scryft in den bouc van den
droome van Sypion" over de standvastigheid en eerlijkheid van
Papyrius
(Hss. Pappies), den zoon van den voormelden Scipio
(„Sypion"), lid van den Romeinschen senaat, die een aan hem
toevertrouwd geheim, ondanks alle pogingen daartoe aangewend,
niet verklapte. — Zeer waarschijnlijk is dit verhaal uit het Scaecspel *)
overgenomen. Het kind heet hier Papyrius en de auteur zegt het
exempel aan Macrobius te hebben ontleend, in welks Saturn., I.
6. 20 we het dan ook aantreffen, op z{jn beurt weer uit Gellius2)
overgenomen. Ocsterley noemt in zyn uitgave van deGest Roman. ®)
een 30-tal plaatsen, naast welke Pauli
\'B Schimpf. u. Ernst, CCCXCII
nog te vermelden is. In het in de Middeleeuwen zeer bekende
boek van Marcolphus komt deze geschiedenis niet voor.

83. Aan den werkkring van den schrijver zelf, die blykens de
eerste woorden „bailliu in Oostvlaenderen" is geweest, is dit exempel
ontleend. Het vertelt de list van een moordenaar, waardoor de
auteur, rechter in dit geding, al to lichtgoloovig, bedrogen werd.

84. Toen de schryver „in eene andere notable baillio in Vlaen-
deren" bailliu was (waaraan
Hs. K. nog bescheidenlek toevoegt: „al

1 \') Fol. 3(5.

2 «) Gesta Roman., blz. 732-"33, n". 126.

-ocr page 67-

Lxni

en was iex niet waerdieh") kreeg hy eenige zeeroovers te vonnis-
sen. — Een vry verward verhaal moet dan dienen om te bewijzen
„dat gheen zeker dyne en es/ yement te condempneerne / ofte
absolveerne up lettren van certificacien".

85. Een alleen in Hs. K. voorkomend exempel, dat aan Petrus
Alphonsus („Pieter van Alfonse secht") is ontleend, vertelt van het
bewijs, dat een vader aan z\\jn zoon leverde, dat men niet te licht-
vaardig op vrienden vertrouwen moet. De vader zeide één vriend
te hebben; de zoon meende in het bezit van vele vrienden te zyn.
Doch toen ze een dood varken in een zak gedaan hadden en aan
hun wederzydsche vrienden vertelden, dat de zak het lijk van een
door hen vermoorden man bevatte, bleek al spoedig dat de vriend
van der^ vader de eenige was, die in deze benarde omstandigheden
helpen wilde. — Behalve bij Petrus Alphonsus, II. 8 vinden we dit
verhaal in de Gesta Roman., blz. 483, cap. 129, De amicitie vere
probacione. Oesterley geeft een lijst van 36 parallellen1): wel een
bewijs voor de overgroote bekendheid van dit verhaal.

86. Jozua 24 vlgg. is de bron van dit exempel, dat in Hs. K.,
ten gevolge van het uitvallen van hetgeen in Hs. T.: fol. 42,
r. 29—fol. XLIII r. 18 staat opgeteekend, zeer onvolledig weer-
gegeven is. Het bevat het verhaal van Jozua\'s verbond met
het volk.

87. Alleen in Hs. T. (ten govolge van do bij ex. 86. vermelde lacune
in
Hs. K) vinden we het aan Augustinus\' Do Civitate Dei ontleende
verhaal van den zceroovor „Dyomodes", die door koning Alexander
gevangen gonomen werd. Op \'s konings vraag, waarom hij zulk
een misdadig bedrijf uitoofondo, was zijn antwoord, dat men
iemand, die mot een of twee schepen uit stelen ging, een zceroovor
noemde, maar dat Alexander, dio hetzelfde „met grooter moghent-
heden" deed, hooggeacht en vereerd werd. — Het exempel is
vrij wol lottorlijk overgenomen uit Augustinus\' Do Civitato Dei, III.
4: „quia id ego oxiguo navigio facio, latro vocor; quia tu magna
classe, imperator". — Waarschijnlijk werd dit verhaal aan het
Scaecspel1) onileend. Het is algemeen verbreid geweest, getuigen
Gest. Rom., n°. 146, Do Vooys, Mnl. Leg. on Ex., blz. 345, V. d. Vet,
Het Biënbocc van Th. v. Cantimpró, blz. 320 en de ondor laatst-
genoemde bladzijde voorkomende noot.

88. Hot verhaal van den koopman te Gonève „hiet Aubacrt
Daust"
(Hs. T. : Ambert Danist), dio weigerde een som gelds, welke

-ocr page 68-

hij een „valsch man" schuldig was, te betalen, doch die onmid-
dellijk toegaf, toen deze dreigde hem te „diffameren ende scande
doen", dient als bewijs, dat men beter kan verliezen „Vc florinen
danne sine goede name". Dit vrij zonderlinge chantage-exempel
zou volgens beide teksten aan Seneca zijn ontleend, hetgeen natuur-
lijk, althans in dezen vorm, onmogelijk is, wegens den naam van
den koopman en van diens woonplaats; ik heb ook geen dergelijk
verhaal bij Seneca gevonden. Waaraan de auteur het ontleend
heeft is mij onbekend.

89. „In den bibel / int bouc van Genesis staet", dat, toen Loth
„twee inghelen in de ghelikenesse van twee mans" als gasten in
zijn huis ontving en de Sodomieten dezen aan hen uitgeleverd
wilden zien, Loth hun zijn twee dochters aangeboden heeft. — Dit
alleen in
Hs. K. voorkomend exempel vinden we, behalve in
Genesis 19, vs. 1—9, in het Scaecspel \'), waaraan het wel ontleend
zal zijn. Ook Maerlant\'s Rijmbijbel, I. XLIII heeft dit verhaal.

90. Toen een vrouw, die een pot met geld ter bewaring wilde
geven, dezen daartoe aan een monnik Juliaen aanbood, en, opdat
anderen van den inhoud niets zouden weten, het goud met
asch overdekte, nam Juliaen het goud er uit, vulde den pot
opnieuw met asch en ontkende daarna deze handelwijze tegenover
de vrouw brutaalweg. Later ging hij naar Rome, waar hij keizer
werd: de bekende Julianus Apostata. Ten slotte legde God hem
zijn straf voor deze zonden op: „een rudder Marcurius", door God
uit den doode opgewekt, benam hem het leven en keerde daarna
weer in zijn graf terug. — Zooals de tekst ook vermeldt, vinden
we het exempel, hoewel minder volledig, in Joannes Belethus,
Rationale divinorum officiorum, Cap. 147 en 148. Uitgebreider ver-
meld is het in de Aurea Legenda, XXX, n°. 5.

91. (Annaeus) „Florus" (Hs. T.\\ Lorus) vermeldt do eerlijkheid
van Fabricius tegenover zijn vijand, koning Porus. Fabricius ging
nl. niet in op een voorstel van diens medicus om hem te helpen
vergeven, maar meldde het aan den koning, die „zeer groot ver-
wonderen hadde in de ghetrauwicheit van Fabricius sinen viant".
Hetzelfde exempel komt in Dat Scaecspel5) voor, waar de koning
Pirrus heet. Omtrent de verschillende lezingen van dit verhaal
zie men Dat Scaecspel, blz. XCI, n°. 39.

92. Toen Jan Canazac al z\\jn geld aan zijn schoonzoons gegeven
had en dezen, nu hij niets meer bezat, hem niet meer wilden

»). Fol. 37b—c.

-ocr page 69-

kennen, heeft hij „10000 pont" van een koopman en vriend geleend,
onder voorwaarde, dat hij het binnen drie dagen zou teruggeven.
Nadat hij hun had laten blijken, dat hy weer geld had en hun
had medegedeeld, dat dit alles voor hen zou zijn, indien ze zich
voortaan goed jegens hem gedroegen, stuurde hü alles weer aan zijn
vriend terug. Tot Canazac\'s dood was de houding der schoonzoons
onberispelijk. Op zijn sterfbed droeg Jan hun op eerst geld te geven
aan verschilleude orden en zeide hun, dat het overige geld in den
koffer voor hen was. Na Jans dood bleek dit niets te bevatten
dan een knuppel („eene groote zware codde of colve van houte")
en een brief, waaruit hun de ware toedracht der zaak bekend
werd. — Waaraan dit verhaal ontleend is wordt niet opgegeven;
doch het zal wel overgenomen zijn uit het Scaecspel\'). welks lezing
op den voet gevolgd is. Ook in Pauli\'s Schimpt\'u. Ernst, n°. CCCLXXX
komt Canazac\'s listige bestraffing voor, zij het dan ook in een
andere redactie. Verder vergelijke men: V. Schaick Avelingh, Dat
Scaecspel, blz. CX—CXIII, n°. 68 en Tijdschr. XVUI, 210-215
(Jan Splinter\'s Testament).

93. Alleen in lis. K. wordt het aan Valerius (Maximus) ontleende
exempel vermeld van Manlius, die voor het keizerschap bedankte,
daar hij bang was do voor dit moeilijke ambt zoozeer vereischte
bekwaamheid niet te bezitten. — Val. Maxim, vertelt dit staaltje
van bescheidenheid VI. 4. 1.

94. Valerius Maximus vertelt eveneens — ton minste volgens
den schrijver, doch deze anecdoto trof ik bij hem niet aan — van
°en koning, die het koningschap weigerde uit vrees voor de toe-
komst, waarin hy zorg en ellende voorzag.

95. Vespasianus Aveigerde eerst keizer to worden doch gaf later,
na velo beden, toe. Dit exompcl ontbreekt in
lis. T.

96. Do god „Appollyn" wees Gyges, dio zcor ryk en op zyn
schatten zoer trotsch was, toen dezo vroeg, wie er gelukkiger
dan hy genoemd kon worden, op don schijnbaar armen „Agolaus
Saflco", die zeer „aerm van goede", maar „rike van herten" was. —
Dit verhaal ontbreekt, ovenals n°. 95, in
Hs. T. Is dit Gyges\'),
bokend uit do geschiedenis van don ring?\') Dezo anecdoto vond
ik nergens eldors vermeld.

97. Zokore „Inghelran van Marengi" — zoo vertelt „do coroniko

-ocr page 70-

van Vranekerike"\') — was eerst zeer rijk en hoog in aanzien, doch
ten slotte keerde de fortuin zich zóózeer tegen hem, dat hy te
Parijs werd opgehangen. Ontbreekt eveneens in
Hs. T.

98 en 99 vermelden twee voorbeelden van kuischheid van
„Dimetrius en een schoone non", die hun oogen uitstaken om niet
aan verleiding bloot te staan. De zegsman is my onbekend gebleven.

100. Om dezelfde reden kwam een zekere „Spurimus" (Hs. T.:
Spinomius) tot zelfverminking. Val. Maxim. IV. 5, 1 vertelt dit van
zekeren Spurina, een jongen Toscaan.

101. Toen een jongmensch „Domestenes" met een „schoon wivekin"
overspel wilde plegen en deze daarvoor een byzonder groote som
gelds eischte, is hy van haar gegaan, daar hij voor „eenighe zaken
van corter ghenouchten" niet „eene langhe quale ende rouwe" wilde.

102. Toen by gelegenheid van Carthago\'s verovering door Scipio
Africanus dezen als oorlogsbuit een mooi meisje werd geschonken)
heeft hij, zoodra hy hoorde, dat ze verloofd was, afstand van haar
gedaan en ze aan haar minnaar teruggegeven. Van dit en het
vorige verhaal heb ik geen bron kunnen opsporen.

103. Balach, koning van Moab, ontbood den profeet „Balaam"
om de kinderen van Israël te vervloeken; doch B. weigerde, daar
God het hem niet bevolen had. Toen verzocht de koning hem,
alleen te komen volvoeren wat Gods wil was, waarop de profeet
zyn ezel zadelde en tot hem ging. Hierop volgt dan de beschryving
van het bekende engelvisioen, dat in Numeri 22 wordt verhaald.

REGISTER DER EXEMPELEN.

Exempel

1

is

te

vinden

op ... .

. . . bladz.

6,

r.

21

»

2

n

n

»

„ ... .

n

6,

r.

30

ti

3

n

n

n

n ... .

• • • tt

8,

r.

12

it

4

n

a

tl

„ ... •

n

8,

r.

17

n

5

tl

»

it

n ... .

... n

9,

r.

23

n

6

li

n

it

n ... .

. . n

9,

r.

33

n

7

n

n

n

„ ... •

... n

10,

r.

1G

u

8

n

n

tt

n ... .

... „

10,

r.

32

n

9

it

n

n

n ... .

. „

10,

r.

34

tl

10

*n

n

tl

tt • • \'

• n

11,

r.

10

tt

11

»

0

li

g ... .

... „

U,

r.

16

>) Welke kroniek is bier bedoeld? In die van Froissart en Alonstraulet vond ik dit
niet vormeld.

-ocr page 71-

lxvii

Exempel 12 is te vinden op .

n

13 . „

a

a •

n

14 . „

a

»

»

15 . „

a

a

16 » »

a

a

a

17 , n

a

a

a

18 » »

a

a

a

19 » »

a

a

a

20 „ „

a

a \'

a

21

a a

a

a •

n

22

* a a

a

a \'

a

23 „ „

n n

a

a \'

a

24 „ „

a

a •

a

25 „ .

a

a \'

a

26 . „

a

a •

a

27 jj „

a

a •

a

28 f) ,

a

a •

a

29 „ „

a

a •

a

30 . ,

a

a \'

a

31 , „

a

a •

a

32 . „

a

a •

a

33 „ .

a

»

»

34 „ .

a

a •

a

35 „ „

a

a •

a

36 „ „

a

a •

a

37 „ „

a

n

a

38 on 38\'

is to vinde

a

39 is to vindon

op .

a

40 „ „

a

If

a

41 . „

a

If *

a

42 . „

a

if •

a

43 „ „

a

if *

a

44 „ „

a

if *

a

45 „ .

y

a

46 . B

n n

a

47

a a

a

48 , „

a

49 M „

71 ff

50 , „

ff

a

51 . ,

A

n *

52 ff

a

blaaz. 11, r. 35

12, r. 32

13, r. 13

16, r. 10

17, r. 22
19, r. 9

, 22, r. 21
29, r. 36
31, r. 13
„ 33,
r. 13
„ 33, r. 23
„ 34, r. 19
35,
r. 18

37, r. 27

38, r. 4
„ 38,
r. 29

39, r. 16

40, r. 14

41, r. 15
41, r. 15

, 42, r. 34
43,
r. 11
43, r. 16
„ 43,
r. 30

45, r. 31
„ 45,
r. 36

46, r. 26
„ 48, r. 19
„ 51, r. 16

53, r. 5
64, r. 30
„ 65, r. 30
66, r. 2
66, r. 14
„ 67,
r. 2
„ 67, r. 32
„ 69, r. 23
71, r. 36
, 73, r. 26

74, r. 14

75, r. 3

-ocr page 72-

LXVIII

Exempel

53

is

te

vinden

op ... .

. . . &£adz.

75,

r. 16

n

54

0

ff

»

75,

r. 34

i)

55

)>

I?

»

76,

r. 31

»

56

»

*

n

78,

r. 1

»

57

li

ff

79,

r. 6

ff

58

»

li

n

79,

r. 14

ff

59

0

ff

79,

r. 36

»

60

»

li

ff

81,

r. 21

ff

61

ir

ff

82,

r. 14

62

»

ii

li

82,

r. 22

»

63

li

n

83,

r. 9

ff

64

»

tl

n ... .

83,

r. 33

ff

65

»

»

ff

84,

r. 13

ff

66

»

ff

84,

r. 28

»

67

»

li

85,

r. 3

»

68

»

n

ff

85,

r. 35

ff

69

ff

li

0

86,

r. 11

ff

70

9

0

0

87,

r. 20

>i

71

ff

0

tl

87,

r. 26

i>

72

ff

0

n

87,

r. 31

»

73

II

i>

n

88,

r. 31

»

74

ff

n

tl

89,

r. 1

ff

75

II

n

ff

89,

r. 32

ff

76

ff

0

ff

89,

r. 18

ir

77

ff

li

ff

89,

r. 22

ff

78

ff

ff

ff

89,

r. 34

»

79

ff

0

tl

90,

r. 9

tl

80

ff

0

n

90,

r. 16

ff

81

II

a

tl

91,

r. 4

ff

82

ff

0

9

91,

r. 29

ff

83

0

0

ff

94,

r. 8

*

84

>

0

ff

94,

r. 27

n

85

ff

0

ff

95,

r. 34

ff

86

0

0

tl

97.

r. 20

»

87

ff

in

Hs. R

uitgevallen,

komt alleen in

ƒ/*.

ï\' voor.

ff

88

ff

te vinden

op ... .

98,

r. 14

89

0

p

99,

r. 18

»

90

n

n

100,

r. 10

0

91

ff

0

n

102,

r. 8

»

92

»

0

u

103,

r. 5

»

93

*

a

n .....

» • • li

105,

r. 23

-ocr page 73-

Exempel 94 is te vinden op

» 95 „ „ n n

» 96 „ „ ff ff

ff 97 „ff » »

» 98 „ „ „ „

» 99 „ „ r r»

» 100 „„ » n

» 101 „ff ff »

» 102 „ „ „ »

» 103 „ „ „ n

Mctfte. 105,

r.

27

»

106,

r.

2

»

106,

r.

10

»

106,

r.

28

107,

r.

26

»

107,

r.

30

n

108,

r.

7

ti

108,

r.

21

n

108,

r.

31

n

111,

r.

24

-ocr page 74-

VI. DE TAAL DER TWEE (KOPENHAAGSCHE) HAND-
SCHRIFTEN.

Wanneer wy de vragen, die by een nadere beschouwing dezer
handschriften by ons opkomen — nl. welk dezer beide hss. is
naar den vorm het oudste; welk is het oorspronkelijkste; zyn het
beide afschriften, of is éen der beide van den schryver zelf; in
welk dialect zyn ze geschreven? — willen trachten te beantwoorden,
dan is een eenigszins gedetailleerde vergelyking noodzakelijk. Vooral
is deze werkwijze vereischt, indien we de beide hss. zullen pogen
te localiseeren. Allicht wordt zoodoende tevens een en ander tot
de algemeene Nederlandsche taalkunde bygedragen.

Wat den inhoud, den gedachtengang betreft, in dit opzicht stemmen
de beide hss. vry wel geheel overeen: van de ± 100 exempelen
b.v., die in het eene
Hs. voorkomen, zyn er in het andere slechts
zeer enkele geschrapt of toegevoegd. De vergelijking kan zich tot
den vorm beperken en zal dus uitsluitend taal en styl betreffen.

Allerminst heb ik my do moeilykheden, die zich bij eon dergelijk
onderzoek plegen voor te doen, ontveinsd; doch ik meende dat,
welk het "resultaat er van ook mocht zijn, in elk geval, zoo al
geen nieuwe gezichtspunten, dan toch bewijzen voor reeds geuite
onderstellingen zouden worden geleverd. En vooral, waar op dit
gebied nog zoo bijzonder weinig is gedaan, valt er allicht wAt
te oogsten. De klachten van Franck1), Muller1) e a. zijn wol
bekend, doch nog geenszins verhoord, al hebben ook Do Vooys *)
en Van Wyk4) meermalen niet alleen om bydragen tot de
kennis der middeleeuwsche dialecten gevraagd, we zouden haast
zeggen, gesmookt, maar ze ook zelf gegeven. Ook Van Ginneken
in zyn „Handboek der Nedorlandscho Taal" 5) vraagt hot studie-
terrein in deze richting tc ontginnen. En — wanneer het ten

1 \') Franck, Mitlelniederl. Orammatik2, Vorwort.

2 ) 0.a. in Tydschrift VII, noot 2; XXXI, 179 on Commentaar opdocrlt.od. v.d.Reinaert,

-ocr page 75-

minste geoorloofd is hier even op onze straks te trekken eind-
conclusie vooruit te loopen — vooral, daar het hier naar alle
waarschijnlijkheid gedeeltelijk het Hollandsch dialect betreft, grond-
slag onzer latere spreek- en schrijftaal, is een onderzoek ten
zeerste gewenscht. Immers te recht zegt Dr. De Vooys:

„Veel belangrijker dan de onderlinge verhouding van Brabants,
Oost- en Westvlaams, is voor onze verdere taalontwikkeling de
kennis van het Hollands in de Middeleeuwen en van de invloeden,
die het Hollands uit het Zuiden onderging. Het Hollands was
immers voorbestemd om de hegemonie van het Brabants over te
nemen en de basis te worden van de Noord-Nederlandse taal-
eenheid. Men zou dus verwachten, dat het Middeleeuwse Hollands
sinds lang afzonderlik bestudeerd was. Het tegendeel is het geval.
By enkele tekstuitgaven vindt men losse opmerkingen (o. a. Proza-
Reinaert, cd. Muller en Logeman, Dirc van Delf, Fragmenten,
Dr. G. H. Van Schaick Avelingh, Dat Scaecspel, maar een systcmatics
onderzoek bleef tot nu toe uit" \').

Hierin ligt de reden, waarom ik de dialectverschillen wat uit-
gebreider heb behandeld.

Achtereenvolgens zullen dus de verschillen in klinkers en mede-
klinkers, in vervoeging, verbuiging, woordvorming, woordenschat,
cn syntaxis mooten worden besproken. Bij do pogingen, die ik
aanwendde om in dezen tot klaarheid tc komen, z{j hier vooraf
vermeld, dat ik in de eorstc plaats de Rechtsboeken gebruikte,
van welko dat van Den Briel van Jan Matthyssen mij van groot
nut was; daarnaast natuurlijk do verschillende dialectgrammatica\'s,
die in do laatste 20 jaar verschonen zijn i). Ook vergeleek ik hier
en daar de taal van V. Ilildogaersberch en Potter. Jacobs\' „Klank-
en Vormleer dor Middolnedoiiandscho dialecten" — hetwelk echter
mot omzichtigheid moot worden geraadpleegd, o. a. omdat aan
do vocalon vóór
r -f- dentaal geen afzonderlijke plaats is aan-
gewezen s) — en Do Bouchory\'s artikel (in dc Versl. Vla. Acad. 1907)
bewezen me ovencons goedo diensten. — Toch bleok mij, ton
gevolge van hot feit, daï „do hedendaagse Zuid-Hollandso dialekten
zeor onvoldoende onderzocht en geboekt zijn, dc veertiende- en
vijftiendc-couwso auteurs al sterk onder Zuidnedcrlansche invloeden

\') Do Vooys, De Niouwo Tanlgids, VII, blz. 98.

Vooral G. J. Bookonoogon, De Zaanscho Volkstaal, 1896; M. A. van Weel, Hot
dialect van Wostvoorno, 1901; A. Opprol, Hot dialoct van Oud-Bolorland,
1896; W. van
Schothorst, Het dialoct dor Noord-Wost-Voluwo, 1904; A. v. d. "Water, De volkstaal van
hot Oosten van do Boramelorwaard, 1904.

9) Men vergolUke hlortegonover: V. Wijk In Tijdschrift XXX, blz. 81 vlgg. en XXXI,
blz. 21 vlgg.

-ocr page 76-

lxxii

staan en de voornaamste dokumenten, de gedrukte en ongedrukte
archiefstukken nog niet of onvoldoende onderzocht zijn", de
waarheid van De Vooys\' in meergemeld artikel geuite onderstelling
„dat menig woord met een vraagteeken versierd zou moeten
worden" \')•

A. Spelling J).

Déze verschillen kunnen voorloopig alleen worden geconstateerd3).
Eerst wanneer onderzocht en vastgesteld zal zyn, in hoeverre
getracht werd een phonetische afbeelding van het destijds gesprokene
te geven, dan wel, of men buiten de jpreektaal om, een bepaalde
conventie volgde, zullen wij in deze onderlinge afwijkingen de
graphische uiterlijkheden met zekerheid van het wezenlijk phone-
tische kunnen onderscheiden. Hier moeten we vooralsnog met een
bloote opsomming volstaan *):

Begin-2 x begin-s is een regel, waarop bijna geen uitzondering
wordt aangetroffen:
zalicli X salich enz.

Begin-fc x begin-c, voornamelijk vóór a, komt zeer algemeen
voor:
kaetsene x caetsene.

Begin- en tusschen-i X begin en tusschen-j (soms gy) als aan-
duiding van de Fransche
j: iug(h)en X jug(h)ens); serianten X sar-
gy anten.

gh- x g- vóór alle klinkers (passim). Heeft hier ook verschil van
klank bestaan?

aix X ays: paix x pays.

ou X oe: scoudcren X scoederen.

au x ou vóór t: sautsteen x soutsteen; vaute X voute. Of in dit
en het vorige geval ook een werkelijk vorschil in klank heeft
bestaan, is moeilijk vast te stellen.

ay x a in onbeklemde, meestal protonische lettergrepen: pay-
layse
x palayse.

\') Nieuwe Taalgids, VII, blz. 72.

») De belde hss.: Kgl. on Thottske Samlln,\' zullen resp. door K en T worden aangoduid-

\') Volledigheidshalve mogen hier enkelo verschrijvingen worden vermeld: ghtsalle voor
ghescille (dat de a en de ei ln het schrift zeer gemakkelijk en dus zoer vaak verward zijn,
vindt mon o. a. Museum XIV. 210 vermeld, waar nog andere voorbeelden worden opge-
geven),
sulfur voor fulgur, punieren van voor privieren van (vergelijk He. T. t. a. p. berooft).
Theofiastus X Trofiritas, florusX Lorus, OraliusXOrnciut,
beide voor Orosiun en verder
tal van eigennamen (zie.boven, V).

\') De vorm van Hs. K. is steeds vooropgeplaatst; achter X volgt die van lis. T.

») Zeer dikwijls met h\'l

-ocr page 77-

LXXIII

ue x oe of o ter aanduiding van hd. ö, nnl. eu (passim):
ghuene x goene, wuensten x woensten.

y en ij worden niet onderscheiden: dy, dynen, geryngh, subtyl-
hede
enz. alle ook met ij.

B. Klinkers \').

a) Een zeer juiste, nauwkeurige, Vlaamsche onderscheiding van
e en ee, o en oo: ghebreken, gouverneren, stede, doch heeten, keeren,
teekenen, vreeselic, glose, zo, so
(onbeklemd), personen, zone, doch
gheloove, groote, hooge, noode, pooghenJ). Vgl. Muller, Comm. op
do crit. ed. v. d. Reinaert.

b) invloed van consonanten:

vóór r: o gerekt X o ongerekt: doorpkin X dorpkin,ghciuoorpcn X
gheworpen, smoorghens X des morghens, voorderde X vorderde. Zie
ook Franck, Mnl. Gramm., § 47 en 48.

vóór r: c gerekt X c ongerekt: neerenstichts X nerstichs.

vóór rin: ü met svarabhakti en rekking X a ongerekt: arem x
arm (Franck, Mnl. Gramm., § 46).

c) in protonische lettergrepen: oXa in costumcxcastume. Steeds
«Xe, waar dozo te herleiden is tot fra. e: danys X denys, fra.
St. Denis.

d) umlaut in Hs. IC, ondanks het volgen van overigens umlaut-
verhinderende cons.:
bevrecht X bevracht; daarentegen dikwtfls geen
umlaut, waar men die zou vorwachten:
langde X lengde (passim) j
crancken x ere ticken.

e) regelmatige afwissoling van c met r: spel x spil, let X Ut,
mes-
x mis-, ■nesse x -nisse (Franck, Mnl. Gramm., §67). Hier vinden
we dus overal vla.
e x holl. t.

Eveneens afwisseling van u en t: busschop x bisschop3).

f) eenige (meer uitvoerig besproken) dialectische verschillen:
blent x blint. Een zeer netelige quacstie. Franck zegt in § 67—69
van z{jn Mnl. Gramin.: „gewühnlich stcht
i vor Ji-Vorbindingen" en

\') De hier volgendo verschillen il)n ongevoor allo van dlalectischon aard, nlot voor
olk kon dit in \'t byronder wordon bowosen; diegone, voor welko nadoro bowUzon zlin
bUeongobraclit, volgen onder f).

") Hier stoeds (ook bü Kil., zie I. v.) met oo. Verg. Franck-V. Wp, Etym. Wdb. i. v. -
Hoopt en hope komon beido voor; de laatste vorm ochter zelden.

\') Bi) deze rubriok is misschlon hot best to noomen: do gorokto naast don oorspronko-
lUken korten klinker in
vreemde X vremde (Franck, Mnl. Gramm., $ 83).

-ocr page 78-

wanneer we de verschillende dialectgrammatica\'s naslaan, zullen we
ook schier overal den vorm met
i aantreffen: het Goereesch, Zaansch,
Beierlandsch en Betuwsch hebben hier:
blind. Ook Melis Stoke
(althans
Hs. B en C1) gebruikt dezen vorm. Uit de bij Verdam2)
geciteerde plaatsen blykt dat
blent voornamelijk, zoo niet uitsluitend,
in het Zuiden werd gebruikt.

De germ. 6 onderging in Hs. K. de gewone verandering en ging
vóór gutt. en lab. over in den hgd. u-klank (geschreven
ou), doch
bleef in
Hs. T. gehandhaafd (geschreven oo), dus boucxbooc, roupen
X ropen, noumen X nomen, droughen X droghen. Deze verschillen
komen geregeld en zonder uitzondering in de beide hss. voor.

Wanneer we nu bij Verdam de citaten van dragen nagaan, dan
is het opmerkelijk hoe zelden de vorm
droghen by Vlaamsche
auteurs wordt aangetroffen, terwyl de werken, die in een der
noordelijke dialecten geschreven zyn, zeer dikwyls den o-vorm
hebben. Het Rechtsboek van Den Briel heeft herhaaldelijk den o-,
zéér zelden den w-klank
(ou, oe). Van Weel in zyn grammatica
vermeldt (§ 81) verscheidene woorden, waar het Goercesch den
o-klank heeft, o. a.
drög = droeg en röpa — roepen1). Blykens de
andere der bovengenoemde dialect-grammatica\'s komt deze klinker-
verandering vla.
ou x holl. o vóór gutt. en lab. in de overige
dialecten niet voor. We hebben hier dus met een bijzonderheid in
het vocalisme der Zuidhollandsche eilanden te doen.

(glie)brocht x (ghe)bracht. Een begrenzing dor gebieden, waar a
en waar o voorkomt, is moeilijk to geven. Franck zegt in § 56
zyner Grammatik: „die mcisten Textc habcn beide Vokalo ncben-
einandcr, meist mit einigem Ucbergewicht von o; o allein kommt
kaum vor, wohl abcr in anderen Textcn
a allein." Dat a en o naast
elkaar voorkomen is z. i. aan een vermenging van saks.-fri. en
frank, toe te schrijven. In onze beide hss. zijn do o- en a-vormon
echter zeer weinig door elkaar gebruikt: men vindt zelden in
Hs. K. den a-, in Hs. T. don o-vorm.

Uit de plaatsen, by Verdam genoemd, en uit hetgeen Jacobs in zijn
werk3) zegt en De Bouchery4) vermeldt, blijkt duidelijk dat
brocht

1  Zto hierover 8. Hofkor, Taal van Melis Stoke, blz. 45, IV. vlgg.

2 \') I. 1801.

3 zegt: „allerlei taalvormen.... die eonvoudig uit hot Ilollandscho dialect to vorklaron
zijn:
meinen, meisier, bedroven, ropen."

-ocr page 79-

lxxv

de gewone Vlaamsche vorm is. Deze is ook op West-Voorne 1), de
Veluwes), de Bommelerwaard3), in Delfland4) de algemeen heer-
schende, terwjjl hjj ook door Melis Stoke5) werd gebruikt. Langs
de kust der Noordelijke gewesten schijnt dus
brocht eveneens
gewoon geweest te zijn. Daarnaast vinden we over het geheele
gebied, zoowel in het Noorden als in het Zuiden, den vorm met
as), doch aan een eenigszins nauwkeurige bepaling valt voorshands
niet te denken.

erve x arve (evenzoo: bederven x bedorven). In de beide Hss.
vinden we zeer regelmatig deze afwisseling. De Bouchery in zijn
meergenoemd artikel7) formuleert hier aldus: „Overal, waar de
Hollanders de a voor een r gebruiken, bezigt men te Gent altijd
een è". In hoofdzaak is dit zeker wol waar. Jacobs\') zegt omtrent
a en e vóór r-{-cons.: „De mvla. dial., vooral die langs den
rechteroever van Leie en Schelde, hebben vaak
e, hetgeen ons mot
het oog op het feit, dat ogerm. a doorgaans bewaard bleef en
ogerm. è\' soms tot
a word, tot het bestaan van /-umlaut in hot
ownfra. en in de oostelijke mvla. dialecten doet besluiten". Uit
Verdam i. v.
erve blijkt, dat deze vorm verreweg het meest bij
Vlaamsche, de vorm
arvc zeer zelden bij doze, meerendeels b\\j
Hollandscho schrijvers voorkomt. Doch Potter, V. Ilildegaorsbcrch,
het Rechtsboek van Den Bricl en do Delftsche keuren9) hebben
meermalen
erve; daartegenover Priv. v. Briolle: arvei0). Ook in
hot Zuiden vinden we beido naast olkaar")- Het Gentsch dialect
onderscheidt in tegonstelling met hot Antwerpsch, Aalstseh cn
andoro oostelijke dialecten do niet gerokte
a en e voor r-f dentaal
en vertoont ook voor r-{- labiaal en gutturaal geheel dezelfde
ontwikkeling van
a cn e als de naburige dialecten. In het Gontsch
en hot Wostvlaamsch zijn do groepen
ar -{-dentaal cn cr-f- dentaal
niot samengevallen; vóór labialen cn gutturalen
ar met volgenden
umlautsfactor en
er in er wel.

De Bouchory\'s bovengenoemde formuloering blijkt dus in zijn
algemeenheid minder juist.

Do woorden mot er X ar (<^oorspr. o) vóór dentaal: er x ar,
dus: herte x harte, smerte X smartc, bernende X barnendc. In do

-ocr page 80-

Vlaamsche streken vindt men als regel de e: onfr. e vóór r-f-
dentaal bleef meestal e1); waar Hollanders
a voor r gebruiken,
bezigt men te Gent steeds
e2). De noordelijke gewesten daaren-
tegen hebben den vorm met
a, althans het Zaansch, Veluwsch,
Goereeseh, Beierlandsch, de taal van Melis StokeJ), het Delf-
landsch4), het Rechtsboek van Den Briel5). Alleen Dirc Potter
gebruikt tegen den regel:
herte6), hetgeen waarschijnlijk wel aan
Vlaamschen invloed mag worden toegeschreven. Ook is een Hoog-
duitsche invloed bij deze litteraire schrijftaal niet onmogelijk.

Gerekte o X gerekte e «I oorspr. ë) vóór r -}- dentaal: swaert x
sweert b. v. is een regelmatig terugkeerende afwisseling.

Hoewel over deze moeilijke quaestie zeer zeker het laatste woord
nog lang niet gesproken is, vooral ten gevolge van de omstandig-
heid, dat het zeer moeilijk valt vast te stellen, in hoeverre hier
getracht is een nauwkeurige afbeelding der destijds gesproken
klanken te geven en daarnaast, welke klank de
ac hier voorstelt,
een
a of een è, hebben toch vooral V. Wijk\'s onderzoekingen7)
een nieuw licht op deze zaak doen vallen en is hierdoor menige
vraag beantwoord.

In \'t algemeen vallen oude ar en tr, ër by rekking vóór dentalen
in het Zeeuwsch en Hollandsch") samen en is de uitspraak daar
vrijwel overal öêr. Ten Noorden van de eilanden is de uitspraak
deels
ar, deels air, waarby de grens by gebrek aan gegevens
alsnog niet is vast te stellen. Het Westvlaamsch daarentegen heeft
by de meeste auteurs den vorm
swaert9) (verder cf. Verdam VII,
i. v.
swaert).

ongemeen x ongemeyn. Franck) acht de woorden, waarin ê en ei
afwisselen, soms „dialektisch verschieden", soms „gleich beliebt",
waaraan hy dan toevoegt: „in der Regel mit Ueberwiegon von c,
wenigstens im illteren Mnl." Vergelyken we hiorna de dialect-
grammatica\'s, dan vinden we in \'t Delflandsch, aan do Zaan en op
Goerce") den diphthong. In
zy\'n studie over het Delflandsch zegt
Te Winkel1\'): „de
ey is in dezen in Ilollandsehe dialecten zeer
gewoon, b. v.:
betexjkent, vleis, heilig". In het Rechtsboek van
Den Briel vinden we meermalen den vorm
beteykenen. Blykens

-ocr page 81-

LXXVII

Verdam en ook Jacobs1) is de e de gewone middelvlaamsche vorm.

hilt x hielt. De eerste vorm is de algemeen voorkomende; zelden
treft men den vorm met
ie aan1). Bij Melis Stoke (Hs. C.) vindt
men meestal
hilt (slechts éénmaal, en dan nog buiten rijm helt) 2);
in Reinaert I en II 587, 1160—1183, 5572 den vorm met i, II 3680,
6080, 6351, 7479 dien met
ie %), welke ie zeker wel van den Hol-
landschen afschrijver zal zyn.

huwen x houwen (ook met graphie inverse: houden). Germ.
iuw^>üwZ> ouiv3). Die oorspr. I vinden we nóg in het Gentsch:
hïwelijk naast heivelijk4). Overigens ontmoeten we in het Vlaainsch
overal de
uw: De Bo7) geeft huio en huwhave = huwelijksgoed;
Maerlant5) gebruikt dezen vorm geregeld; Jacobs vermeldt9): onfr.
iw <germ. iw treedt in de mvla. dialecten regelmatig op als uw
(Uw), uitgezonderd misschien in een enkelen vorm uit de 13° eeuw;
althans vormen met
ouw zyn zeer zeldzaam en de hedcndaagsche
dialecten hebben ook alleen
ilw. Het Brab. Holl. heeft meestal en
als regel diphthongeering: by Bredero vinden we
liuwclijck en
houwelijck naast elkaar ,0).

lettel x luttel. Volgens Franck ") een umlaut-quaestie; waarbij
de umlaut
(e) door de i van het suffix-Ma (x lütila-) veroorzaakt
is. De dialectgrammatica\'s geven hier geen bewys, daar vele
tongvallen dit woord niet schijnen gekend tc hebben ofte kennen,
lettel is echter zeer waarschijnlijk de vlaamsche, luttel do holl.
vorm: Roinaort I hoeft stoeds de
e; Do Bo vermeldt lettel als
don normalen vorm, waarnaast somtyds do
u (een lutsken sley-
mooren, een weynigh slapen
), daarentegen by V. Hildogacrsborch 12)
en Potteru) do u-vorm. Brodoro heeft beide, e en
u naast
elkaar \'*).

liede x lude. Ilot Rechtsb. v. Den Briol gebruikt steeds den vorm
lude, zeer dikwijls treft men dezen vorm ook aan in do liechtsbr. der
stad Amsterdam-15), bü V. Hildogacrsborch ,fl) eveneens.De mecning,
in Hofkor, Do Taal v. M. Stoke. uitgesproken, dat
ie en u in dit
woord vormoodelyk dooroen zyn gebruiktl7), is m. i. dan ook
moeilijk bowysbaar;
liede(n) is zeer stellig Vlaamsch. Jacobs ,8) zegt:
„hot Vlaamsch heeft hior zoor regelmatig
ie". Ook do talrijke

1 ) Tijdschrift, VII, 47. ») Franck, a. w., § 62«. «) Do Bouchery, blz. 634.

2 \') § 956, 20. >) Franck, a. w., § 149. •) S. Hofker a. w., blz. 46, V.

3 \') T. a. p. blz. 396. •) Rl)mb()bol (passim). ") A. w. f 119.

4 u) A. w., $ 67.

5 ") Ed. Joh. C. Broen. o. a. blz. 8> enz. » B. v.: 177, 230. ") Blz. 95«.

-ocr page 82-

LXXVIII

plaatsen bij Verdam \') bewijzen, dat de Vlaamsehe schrijvers lieden
schreven.

sente x sinte. Met zekerheid valt hieromtrent niet veel te zeggen.
Tegenwoordig hebben de meeste Noordnederlandsche dialecten s)
i of u. In \'t Friesch: sente. Bij Stoke vindt men e en i in dit
woord naast elkaar, doch het hs. A van den afschrijver Wouter
de Clerc heeft als regel e (26 maalj, zelden (6 maal)
i. De
e-i-afwisseling als een vla.-holl. verschil te beschouwen ligt dus
zeer zeker voor de hand, al valt een afdoend bewijs moeilijk te
leveren.

slachten x slechten. De umlaut van klinkers voor cht is volgens
Franck 1) zeer zeldzaam en „im wesentlichen auf limb. brab.
Dialekte beschränkt". In elk geval mogen we, waar Kiliaan *) en
De Bo alleen den vorm zonder umlaut vermelden en Jacobs5) de
a in het mvla. „regelmatig" noemt, dezen als den normalen Vlaam-
schen vorm aanmerken. Den vorm met umlaut te verklaren en te
localiseeren is heel wat ingewikkelder. Is
slechten naast glieslechte
gevormd, waar de umlaut uit een -to\'a-suflix te verklaren is of
hebben misschien in het germ. vormen op
-6n en -jan naast
elkaar bestaan? Het gebied van den umlaut in het Noorden is aller-
minst duidelijk: het N. W. Veluwsch en het Bommelorwaardsch
kent alleen den
a-klank, het Beierlandsch e) daarentegen heeft
slechten, Boekenoogen vermeldt het woord niet en uit § 24 van
zijn inleiding is zoowel tot den
a- als tot den e-vorm te conclu-
deeren. V. Hildegaersberch heeft steeds
slachten en Potter gebruikt
het woord niet. Het eenige, wat we dus hieromtrent kunnen
vaststellen, is dat de umlaut-vorm in het Noorden wel voor-
kwam, al is een nadere aanduiding van zyn gebied voorshands
onmogelijk.

sclver x sulver waarsch. < germ. è7), ags. fri. ë. 15° eouwsch
Gentsch:
selversmeta). Maerlant gebruikt selver\'), de dichter van
Kein. I ,0) eveneens. Den /-klank vinden wo in het N. W. Veluwsch,
het Goereesch, het Zaansch (hiernaast ook de
u) ") en in hetRechts-

-ocr page 83-

boek van Den Briel (passim). Bij V. Hildegaersbereh vinden we de
uitdrukking
in silver brouwen voor: een luidruchtig, vroolijk leven
leiden. De «-klank, die zich uit de
i heeft ontwikkeld, komt in
het Delflandsch \') voor.

Zeer waarschijnlijk mogen we in dezen dus concludeeren, dat
de e meerendeels in het Vlaamsch 1) in gebruik is geweest, terwijl
de
i-u voornamelijk in het Hollandsch werd aangetroffen, waarbij
de
i, in de 15e eeuw althans overheerschend was en de-« in het
Zuidhollandsch het meest scheen voor te komen.

werden x worden. Door welke oorzaak in dit werkwoord e en o —
waarnaast nog de e (gerekt <c) en « «#)> die hier buiten
beschouwing blijven — naast elkaar voorkomen, is dMrom zoo
moeilijk met zekerheid aan te wijzen, omdat men tusschen zoovele
invloeden, die hier gewerkt kunnen hebben, te kiezen heeft: den
invloed van de
w, dien van r -f dentaal en een analogiewerking
van het verleden deelwoord, van den 2. 3. pers. enkelv.

Pranck3) onderstelt een invloed van de r-verbinding, V. Wijk4)
acht een ontstaan het waarschijnlijkst. De o, in het tegen-

woordig Algemeen-Beschaafd alleen aangetroffen, was reeds in de
Middeleeuwen algemeen 5). Toch was 6) cn is7) in West-Vlaandercn
de
ë (waarnaast iï) gewoon. Bredero gebruikt werden en worden
naast elkaar8). In Rechtsb. v. Den Briel *) vinden we de o. Eveneens
in het Goercesch (met rekking), Zaansch, N. W. Veluwsch en in
de Bommelerwaard.

zullen X selen. De tweede vorm ontstond, doordat de l inhetHoll.
Brab. en soms ook in \'t Vla. enkelvoudig bleef, waarvan „
solen"
het gevolg was; dikwijls kreeg solen umlaut>söleti of meestal
selen10). Op do N. W. Vcluwo nog: eon of zql»nu), in het
Zaansch:
ze zellc. In het Rechtsb. van Don Briel vindon we sullen
en Bellenn) boido gebruikt. Daar sing. ic sel in hoofdzaak uit
selen, sellen to verklaren is \'»), mag men misschien aannemen, dat
het Delflandsch, dat
sel had l4), ook den vorm selen gebruikt hoeft.

-ocr page 84-

Hetzelfde geldt voor het Oud-Beierlandschl). Franck\'s meening,
dat
selen een Holl.-Brab. vorm is, wordt hierdoor dus volkomen
gestaafd.

C. Medeklinkers.

a) Assimilatie in Hs. T.:

lu. progressieve, b. v. béhendichede x behennichede.

2°. regressieve, „ vroetdom x vroe(d)dom.

b) assimilatie in Hs. R.*):

regressieve assimilatie: impacientxinpacient, ombootxontboot,

ommogelic X onmoghelic.

c) syncope in Hs. T.: boomgaert x boogliaert, bruutlocht X bru-
locht, weerliken
X weeliken, hoofsche X hoosche.

d) Begin-7i, waar deze etymologisch niet hoort, in Hs. K. zeer
geregeldx iïs.
T., waar deze vlaamsche dialect-eigenaardigheid nooit
wordt aangetroffen, b. v.
heffene x effene, huuten x uten enz.

Het omgekeerde, het ontbreken eener hist.-etym. h-, komt in
Hs. K. zeer zelden voor.

e) graphie inverse in Hs. T.: huwen x houden.

f) apocope in Hs. T., waar de in Hs. K. nog aanwezige consonant
in oorspr. Fransche woorden voorkomt en uit den Fra. vorm te
verklaren is: b.v.
tyrant X tyian.

D. Vervoeging.

a) In het praet. der zwakke verba heeft Hs. K. steeds den vollen,
Hs. T. bijna zonder uitzondering den gesyncopeerden vorm:
batede X boete, doodede X doode, cortede X corte, verbeydede x ver-
beyde, levede
x leefde. De onverkorte vorm komt bij verba die d of
t als stamklinker hebben reeds in het oudere Mnl. zelden voor
(zie Franck, §154). Hier schrijft dus
Hs. K. wellicht hypercorrecte,
spraakkunstige schrijftaal.

b) onverkorte vorm in\' Hs. K. apocope in Hs. \'/\'.: en ware x en
waer.

c) in het gerund, -ne X -en: te voorderne X te vorderen, te
wederkeerne
x te wederkeren.

d) imperatief van doen: doe x doch (Franck, § 123, Anm. 2).

e) onverkorte vorm in Hs. K.X syncope van den uitgangsconsonant

\') Opprel, § 2a.

-ocr page 85-

b»Ü verba, gevolgd door een geïnclineerd pronomen in Hs. T.:
sulstu
X sultu, bidde u (dy) x bid(d)u. Ook hier is Hs. K. waar-
schijnlijk meer spraakkunstig-correct.

f) Een regelmatig gebruik van den ouderen vorm bem x ben.

E. Verbuiging.

a) Substantiva:

1) In \'t algemeen kan men zeggen, dat hier in de eerste plaats
het veelvuldig voorkomen van apocope der 3 (e) in
Hs. T. tegen-
over het bewaren van den ouderen, onverkorten vorm in
Hs. K.
het meest treft. Het blijkt ten slotte een regel, waarop bijna geen
uitzonderingen gevonden worden:
met ziere dochtere X met sire
dochter, exempele
X exempel, voetsele X voetsel, met selvere X met
sulver
enz. Enkele dezer e\'s in Hs. K. zijn abnormaal, secundair,
zooals deze voornamelijk in het jongere Vlaamsch worden toe-
gevoegd.

2) Syncope in Hs. T., vooral voor buigingsuitgangen: snachts x
snachs.

3) Geslachtsverschil: omme tmeeste oorbore X om den meesten oor-
boor, dat spel
X die spel.

b) Adjectiva:

Comparatiel-uitgang -re x -der, mueghenre X moghender.

c) Pronomina:

1) Apocope in Hs. T.: hare X liair, mine x mijn, sine X sfjn, bij
harer dochter(e)
X met haeire dochter (alle passim).

2) Soe x sy. Over het gebruik van deze twee vormen hebben
Franck\'s en Van Wtjk\'s\') onderzoekingen meer licht geworpen.
Hieruit blijkt, dat
soe b\\j verschillende Vlaamsche auteurs voorkwam,
terwyl
si in do Noordelijke gewesten do cenigo vorm was.

3) Met al mer herten X met alle mijnre herten.

4) Het du-ghi-gebrmk.

Terwijl dezo beide pronomina in de Middeleeuwen vrij veel ver-
wisseld werden1), vooral in geestelijk proza en geestelijke poëzie 3),
treft ons in „Dat Kaetspel" een over \'t algemeen uiterst conse-
quent gebruik; nergens wordt God anders dan met
du aange-
sproken; bijna altyd spreekt do meerdere den mindere met
du,
deze genen met ghi aan. Hoe trouw dit laatste wordt volgehouden,
zien we bijzonder duidelijk in het oxempel van Gautier en Griseldis:
wanneer Griseldis aan hot door Gautior in-scene-gezotte bruilofts-

-ocr page 86-

lxxxii

maal de rol van dienstbode vervult, spreekt ze tot Gautier steeds
met
ghi\'): op Gautier\'s vraag, hoe zij zijn bruid vindt, is haar
antwoord: ,,
ghine hadt goelicx gheene schoonre noch edelre ghe-
connen vinden of kiesen
", doch even te voren, toen hun ver
houding nog was die van man en vrouw, wordt wederzijds
gedudijnd.

d) Numeralia:

Dandere X die ander, vele saken X veel taken, tvijfste X tvijfte,
tellevenste
X elfte.

F. Woordvorming.

a) Suffixen:

1) (in verba) -sen x -en: verclaersen X verclaren; bespaersdene X
bespreede; meersene X meere te maken.

2) -ieren X eren1) b. v.: poingieren X poingeren; regieren x regeren.
Deze afwisseling komt zeer regelmatig voor.

3) (bjj substantiva) -nedex •inne of andere vrouwelijke uitgang:
graefnede x gravinne, gespeelnede X ghespele.

4) -nesse X -nisse: verstandenesse X verstandenisse.

5) -teur X -toor: senateur X senatoor e. a. (zie boven).

6) -scepe X -scap: gramscepe x gramscap.

7) (nom. agentis) -re X -der: speelre X speelder.

8) (by adjectiva) -saem x -samich: ghedoochsaem x ghedoechsamich\'

9) (stoffelijke adjectiva) -ine X -ene: guldine x guldene.

10) -insche X -en: loodinsche X looden.

b) Praefixen: .

1) Ghe- X be-: ghemetst X bemetst.

2) He- x ver-: bederven X verdarven.

3) Part. praet. te- X ghe•: tebroken x ghebroken.

G. Woordenschat.

Hetgeen ons, zelfs by een oppervlakkig doorzien der beide hand-
schriften, het meest en het eerst treft, is zeer zeker het feit, dat de
afschrijver van
Hs. T. systematisch de zeer talryke in Hs. K. voor-
komende bastaardwoorden door zuiver Hollandsche woorden

-ocr page 87-

lxxxiii

heeft vervangen. Of hij de Fransche woorden niet kende en ze
dus niet kon gebruiken, dan of hy ze niet wilde laten staan,
moet hier in het midden gelaten worden en zal wellicht in de
eindconclusie blijken. Ten bewyze, hoe stelselmatig
Bs. T. hier
te werk is gegaan, volge hier een lyst der belangrijkste
purismen:

(ghc)abitueert x (ghe)cleet.
accuseerden
x wroechdyn.
te sinen acoordextot sinen wille,
die glieweest hadden van der
aliance van Amman
X die
alle eendrachtich met Amman
geweest hadden,
affaitiert
x ghecreghen.
amys
X boel.
aucteur
x wroegher.
al ne hadden sy gheene aurtori-
teyt
x al waert dat sy daertoe
niet gheset en waren,
blameerne
X lachteren.
cesseert
x blijft te nyete.
cir cum standen
x saken.
colleur van
X ghedaente van.
comparatie
X gheljfkenisse.
compareert
x voortcomt.
concubine
x boel.
[ghocondampneert worde in de
costen
X wijsen ende oordeelen
mach den cost te ghelden.
condcmpnatie
x vcrdoemcnissc.
condempnercn
X oordeelen.
condempneren of absolveren
X
oordeelen noch vcrwijscn noch
ooc ontslaen off lasteloos laten,
de conync consenteerde dit
x het

gheliefde den coninc soo wel.
(ghe)consenteert ende (ghe)acoor~

deert X overdraghen.
consideratie
X marekende.
convenient
X bequaem.

ghync corrumperen met ghiften x

ghinc hoor ane met ghiften.
course
x loope.

deposeerden X seyden dat sy

wisten,
deposicie
x aenbringhen.
detruerers
X verdarvers.
differende
X twiste.
different
X tweerande.
differeren
x verlenghen.
domineren
x verlaten up.
equditeit van exigencienxnadat
die grootheid heeft ht (?) van
der misdaet.
erreur
X dolinghe.
examineren X vraghen.
excuseerde
x onschuldichde.
executeert
x volghet.
executed den
x ghernc hilden.
e.xperiencien
x ondervonden,
expert
x gheleert.
fait
x saken.
faiteur X sculdighe.
om eenich faveur X om gunste,
meer favorable waren
x dat sy

meer gunste hadden,
flngierende X ghebarendc.
al flxie was X dat al versiert was.
fremeneurs X minrébroeders.
te gouverneerne X helpen regeren,
te vullen (ghe)informeert
X te

vollen onderwijst,
iniurieuse X ovtrdraghende.
inpacient X onlijdsamich.

-ocr page 88-

(ghe)instrueert x geleert,
bij inspiracien
x bij ingheven.
an de interrogacie van vraghene
X an haer manieren van vra-
ghenen.

sij jugierden se X werdt sy ver-
oordeelt,
laboureur
x wercman.
laboureren
x arbeyden.
multipliert
X wordt sy altoos

meerder,
zouden oordineren de batailgen
X

soude varen te strijde,
gheene oppositie ieghen ware
X
nyemant teghen segghen en
soude,
pacient
x lijdsamich.
pacientelic
x lijdsamlic.
(ghe^pareert
x ghesiert.
parerement
x verschieren.
penseus
X pensachticli.
persevereerde
x bleef volstantich.
perplex
x bescaemt.
persumptueus
X uutwoordich.
dierbaren precieusen steen
x zeer

costelijken steen,
te Hermans preseticie
X in de
ieghenwoordicherjt vanden sel-
ven Haerman.

presenteerdene X schenden.
(ghe)priveert
X berooft,
procedeerne
X recht te vorderen,
tpeupel
X tvolc.
puniert
x (on)ghepijnt.
renommee
X voerdeel,
ic ne reputeerde
X ic en meende,
rigoureuser
X strengher.
niet te scrivene noch te estimeerne
X niet te segghene noch te
scrivene.
signet
X zeghel,
specialike
X sonderlinghe.
statuten
X rechten,
subgiten ende ondersaten
X onder-

danich ende ghehoorsamich.
sustineren
X dincken.
eene ghetransflgureerde goddinne

X wesende een goddinne.
.user en
X hebben in ghewoenten.
varyeerden
x veranderden.
(qhe)veriffiert
x versekert.
die virtute ende de proprieteden
x
die goede manieren endedoech-
den.

visieren X toelegghen.

\\

Wanneer we dit lijstje van verschillen, hetwelk gemakkelijk voor
uitbreiding vatbaar zou zijn, nader beschouwen, dan zien we,
dat verreweg het grootste gedeelte dezer woorden tot de alge-
meene omgangstaal moet worden gerekend. En als we deze hebben
uitgeschakeld, blijven er ongeveer alleen rechtstermen over, het-
geen bij een juridisch geschrift als het onze allerminst verbazing
behoeft te wekken. Uit het feit, dat zelfs allo rechtskundige be-
grippen, die
Hs. K. steeds met bastaardwoorden noemt, door Hs.
T.
zonder uitzondering met Hollandsehe zijn aangeduid, mag,
meen ik, worden geconcludeerd, dat, zelfs tegen het midden der
15a eeuw, toen het Bourgondische huis de teugels van het bewind

-ocr page 89-

in handen had en de Nederlanden onder centraal gezag bracht,
ook de officieele taal in het Noorden nog allerminst verfranscht
was; immers de auteur van
Hs. T. blijkt nooit verlegen te zitten,
handhaaft geen enkel bastaardwoord, maar vindt, ook wat den
juridischen woordenschat betreft, steeds een Hollandsch equivalent\').
In dezen kunnen we dus de door Salverda de Grave geuite meening!):
,,in Holland zijn de vreemde woorden zeldzaam en behoren uit
de aard der zaak zelden tot de omgangswoorden " ten volle onder-
schrijven. Indien zijn meening, dat prozateksten die van vreemde
woorden wemelen, zeldzaam zijn en volkomen op zich zelf staan1),
juist is, dan hebben we — hetgeen in een vla. hs. van een vla-
tekst geen verbazing behoeft te wekken — in onzen tekst (Hs. K.)
een dier zeldzame gevallen aangetroffen.

2. Tautologieën, in Hs. K., bestaande uit een vreemd en een
zuiver Nederlandsch woord, terwijl in
Hs. T. het eerste door een
Hollandsch synoniem is vervangen of is weggelaten.

Dit verschijnsel der tautologieën is \'t laatst besproken door
Prof. Dr. J. W. Muller in zijn artikel „Do twee dichters van
Keinaert I"4), als een bijzonderheid, die zeer veelvuldig voorkomt5),
doch nog nimmer afdoende is verklaard. Het verschijnsel wordt
daar als volgt geformuleerd: „In do vertaalde proza-literatuur der
149 en 15e eeuw is in den laatsten tijd meermalen opgemerkt een
kennelijk niet toevallige, veeleer opzettelijke manier om één Fransch
of Latijnsch woord te vertalen door twee of meer zinverwante
woorden, hetzij beide of allo Diotsche. hetzij ook niet zelden een
Walsch met een Dietsch als tor verklaring er bij (veeleer er achter,
doch ook wol er vóór)".

Craracr4) acht do vertaling en verklaring van éón uitheomsch
woord door tweo, hetzij in- of uithoemsche, in gronsstreken ont-
staan. Maller acht dit7) onjuist, doch verklaart het verschijnsel
uit do „middeleeuwschc grandiloquentia" met haar voorkeur voor
hot broode, statige, zwierige, deels uit den kanselarijstijl, „vanoudB
er op uit door veelheid van termen alle excepties to weren",
doch h|j acht hot ook wel in oorsprong verwant met do bekende

\') Do twoo gevallen, die hier moeten uitgezonderd, waar lls. T, hot in IIs. Jf.gobrutkto
vreemdo woord niet vertaalt, doch weglaat (,
consenteeren\' on ,<n termen\') dionen slechts
als uitzondorlngon om don rogel to bevostlgen.
\') Verhandollngen der Kon. Akademio, Nieuwo Reoks, Doel VII, blz. 117.
«) T. a. p., blz 114*—15.
«) Tijdschrift XXXI, blz. 235.

») Er worden hier voorbeoldon uit negon mnl. werkon aangehaald.
•) Jan Mandoville\'s Reis, Inleid., LVII.
\') T. a. p-, blz. 237, noot.

-ocr page 90-

lxxxvi

stijlfiguur der variatie in de Oudgermaansche, allitereerende en
eindrijmende, epische poëzie of eindelijk zelfs met het bekende
parellelisme der Hebreeuwsche poëzie.

Kögel\') houdt zich voornamelijk aan deze laatste motieven.

Zeer moeilyk, zoo niet ondoenlijk, is het te onderzoeken, of de
bovenvermelde feiten de werkelijke oorzaken van dit verschijnsel
zijn, of ze alle, of slechts sommige tot de verbreiding dezer tauto-
logieën hebben bijgedragen. Wanneer we meer in het bijzonder
onzen tekst beschouwen, dan kan men ook al niet verder komen
dan tot het uiten van vermoedens en het stellen van vragen.
Door welke gedachte de auteurs zich hierbij hebben laten leiden
is uit het hier voorhanden materiaal evenmin met zekerheid te
concludeeren. Zouden in het „Kaetspel" de beweegredenen tot deze
eigenaardigheid niet in de eerste plaats gezocht moeten worden in
den kanselarijstijl, die in een zucht om alle exceptiën te ondervangen
overduidelijk placht te zyn? De inhoud van dit werk en de juridische
werkkring van den auteur2) geven m. i. tot dergelijk vermoeden
wel recht. Misschien dat bovendien hier ook nog de door Muller
genoemde middeleeuwsche Latijnsche grandiloquentia gewerkt
heeft, die zich onder het schrijven zeer spontaan en daardoor
op de grilligste wijze uitte, zoodat we dan zouden mogen
vaststellen, dat er van een bepaalde in dezen te ontdekken lijn
geen sprake kan zyn. In de gevallen, waar de auteur van
Hs. T.
aan het in Hs. K. uitsluitend voorkomende vreemde woord een
zuiver ïïollandsch toevoegd, was zonder twijfel de bedoeling duidelijk
te zijn en begrepen te worden het hoofdmotief, b.v.:
iusticie x
trer.ht ende iusticie; ghepareert x ghepareert ende ghesiert] examineren
X ondersoeken ende examineren; sonder execucie X sonder vervolch
ende execucie; reverencie
X reverencie ende eere.

Soms wordt ook in Hs. K. het vreemde woord vertaald, b.v.:
erreur of dolynghe X dolinghe ende dwalinghe of wordt het eenvoudig
weggelaten:
glieabituweert ende gliecleet x ghecleet.

Eén enkelen keer, zoover ik kon nagaan, heeft Hs. K. alleen het
zuiver Nederlandsche woord, terwijl
Hs. T. daarnaast het vreemde
woord,
ghepijnt (ende ghetorment), vermeldt. Hoe deze uitzondering,
deze afwijking te verklaren? Is misschien in
Hs. K. het laatste
gedeelte dezer tautologie weggevallen? In
Hs. K. komen overigens
bijna geen tautologieën, waarvan een der beide deelen niet uit
een bastaardwoord bestaat, voor.

J) Zie beneden, IX.

\') Paul, Grundr., II8, 64, 105.

-ocr page 91-

lxxxv ii

Ten slotte hiervan de voornaamste voorbeelden ter illustratie1):
bedroughense (ende accuseerdense); bescaemt (ende perplex); (different
ende) schillende; dierbaren (jprecieusen) steen; daer buten niet gaen
(noch ooc die excederen); (examineert ende) vraecht \\ eens sijn (ende
van accoorde); (executeren ende) vulcommen; (calangierde ende) daer
ieghen sprake; (inconvenienten ende) quaetheden; (te sustineerne ende)
te prouvene.
Deze voorbeelden zouden met tientallen te vermeer-
deren zyn.

3. Zinverwante woorden in Hs. K. en T.
a) S ubs tan ti va.
Aspis X serpent.

Verdam, Mnl. Wdb., I. 475 goeft voor „aspis" slechts één
auteur, nl. Maerlant, Der nat. BI., VI. 97. 126. 447; XII.
686. — „serpent" is het algemeen mnl. woord blijkens
Mnl. Wdb., VII. 1230. i. v. „slange".
bederve X bootscap.

„bederve" = dienst; het verrichten van hetgeen noodig
is (Mnl. Wdb., i. v. I, 627).
,bootscap" = zending, opdracht.

Daar bovendien bij Verdam voor beide woorden bijna
alleen Vlaamsche auteurs worden genoemd, is do reden
waarom één hs. meermalen voorkeur voor het één, hot andere
voor het andere woord toont, niot aan to wijzen.
behout x noot.

„behout" = heil, gelukzaligheid (Mnl. Wdb., I. 7591).
Speciaal Vlaamsch.
beieghentheden X ghelikenisse.

„boioghentheit" = smaad (hier): van iusticien, van rechte
(Mnl. Wdb. I, 774). De lezing van
Hs. T. is m. i. onvol-
lediger en vager.
beseffene X ghevoelen.

Een bepaald verschil in boteekonis of gebruik van deze
beide woorden valt niet op te geven, evenmin als een
verschil in de topographische verbreiding. Waarschijnlijk
hebben we hier te doen met eon willekeurige verandering
door den boworker van
Hs. T., mot het doel zich een
schijn van oorspronkelijkheid to goven.

1  Ilotgoou tusachen haakjes staat bleef dus In Ut. T. weg.

-ocr page 92-

LXXXVIII

gheliefte x wille.

„gheiiefse" voornamelijk Vla. en Brab. (Mnl. Wdb.,
III. 1232). „wille" waarschijnlijk iets minder sterk dan
„gheliefte".
God x ons heere.

Waarschijnlijk een geheel willekeurige verandering van
Hs. T.

justicier\') X baliu ende rechter.

Dit verschil komt zeer dikwijls voor.
„justicier" = hij, die met rechtspraak belast of met
rechtsmacht bekleed is. Dit woord was zeker meer in
Vlaanderen dan in Holland bekend en had in elk geval
een ruimer beteekenis dan de twee andere, die het eerste
specialiseeren.
loy ne statuut2) x scoutate.

„scoutate" vooral in Holland gebruikt (Mnl. Wdb.,
VII, 720-\'23); het woord komt o. a. in het Rechtsb. v.
Den Briel voor led. Matthijssen, blz. 39).
maghen x glieslachte.

Blijkens Mnl. Wdb., IV. 947 is „maghen" een typisch-
Vlaamsch woord.
medepleghers3) x ghesellen.

„medepleghers", een rechtsterm, die oud maar niet ver-
ouderd is, was (Mnl. Wdb., V. 1265) specifiek Vlaamsch. —
„gheselle" was veel minder gelocaliseerd en werd
by Vla.,
Holl. eó Limb. auteurs aangetroffen.
oorconden X ghetuyghen. (

Volgens Stallaert (i. v., II. 300): betuigen, certifler.
Kiliaen: testari. Overigens geen aanwüsbaar verschil in
gebruik of beteekenis.
onderhoorichede x ghehoorsamicheit.

Het eerste woord werd meer in \'t by\'zonder in Vlaan-
deren gebruikt (Mnl. Wdb., V. 359), terwyi het tweede
zeer veel in Holland voorkwam 4).

-ocr page 93-

LXXXIX

b) A dj eeti va.
ghehelt x gheneghen.
ghelievelic
X ghenoechlic.

gheveimde \') X vremde (namen), (passim) Hierin moeten we zeer
waarschünlijk in de eerste plaats de tegenstelling van het
bastaardwoord tegenover het zuiver-Hollandsche zien.
ondieren ende odeliken x snooden (cleederen).

ondiere als b\\jv. n.w. is ongewoon (Verdam, V. 476), en
komt altyd als b\\jw. voor;
odelijc daarentegen is een veel-
vuldig voorkomend Vlaamseh adjectief2, (Verdam, V. 8—9).

e) Praeposities.

ghenade roepen an x ghenade roepen up; naer de macht X na de
macht; omme
X om wille; sien in X sien aen; over waer X voer waer
houden; te
X tot.

d) Coniun cties.

also X nadat; naerdat X nadat of doen ; nietieghenstaende X nochtan
dat
(passim); nietieghenstaende dat die X daer die; siedent X sinder
dat; ende waert dat
x ende waer dat saken.

e) Telwoorden.

De verschillen in deze rubriek z\\jn te wyten aan onnauwkeurig-
heid, of, waar het rechtsgebruiken betreft, aan het verschil van
jurisprudentie in do woonplaatsen van do schavers van de beide
Ilss. K. en T. Wellicht is ook hior nu en dan do rodon te zoeken
in een poging om oorspronkeiyk te schy\'nen. Vandaar b. v.:
eenighe X sommighe; syn tweedere X hem andere e. d.

f) Adverbia.

Slechts enkele, meermalen voorkomende verschillen worden hior
genoemd:
also welXuls; daerby X anderwerf; ende doeXmettien.

g) Verba.

bekennen X kennen; belijden X lijden; beivysen X onderwijsen; (dach)
doen
x (dach) betekenen of (dach) settcir, eere bieden X cerc bewysen;
gheligghen van <eenen kinde)
X ghenesen van (ccnen kinde); in
handen gaen*)
x omme glievangen gaen; ghehoort X behoort; de doot
kiesen
x sterven\', over onsculdich houden X onsculdich vinden; het
ware quets
x het soude sceren; (ghc seyt X (ghe)spelt; doen sterven X
dooden; te tugliene
X waer te maken; ute ghedaen X uutglienomen
(in do beteekenis van .behalve\'); verliezen X tonder bliven; verpeinsenK)

-ocr page 94-

xo

X overdencken; vertellen X verstrecken (waarschijnlijk voor ver-
trecken)\'); vlaen
x villen (hiervan is vlaen het typisch vla. woord);
voorseyde X voorscreven; vervaert x versaeckt; wachtene x bewarene;
wederroupen
x wederbieden-, wesen X sy\'n.

h) Eesten nog enkele syntactische verschillen:
ic hebbe ghehoort segghen x ic hebbe hooren seggen.
beghinnen verdonckeren
X beghinnen te verdonckeren.
diet beghinnen lesen
x diet beghinnen te lesene.
ne wiste niet wat verantwoorden
X en wiste niet wat hij andwoorden
soude.

H. Zinsbouw en stijl.

Ten slotte mogen hier nog enkele opmerkingen aangaande
den stijl der beide handschriften volgen. We begeven ons
hier op een terrein, dat bijzonder uitgestrekt is, en waar we ons
derhalve zullen moeten beperken. Zoowel in
Hs. K. als in Hs. T.
treffen we wijzigingen aan, uitbreidingen en inkrimpingen, ver-
beteringen en verslechteringen; soms ontbreekt een zin of zins-
deel, dat in \'t eene hs. in den breede is uitgesponnen, in het ander
geheel en al. Hendiadys en pleonasmen komen zeer veelvuldig
voor. Somtijds hebben de veranderingen haar ontstaan te danken
aan slecht begrijpen van het oorspronkelijke, soms ook zijn het
verschrijvingen en niets meer. Nu en dan zijn de zinnen eenvoudig
omgezet, terwijl de gedachtengang dezelfde bleef, hetgeen schijnt
te wijzen op een gewoonte van den afschrijver om den zin in zijn
geheel te lezen en daarna uit het hoofd op te schrijven, klaarblij-
kelijk ter bespoediging van zijn arbeid. Verder heeft het ook hier
wel eens den schijn, of do auteur van
Hs. T. soms eenvoudig
alleen veranderingen heeft aangebracht om zich zelf een brevet
van oorspronkelijkheid te geven.
Van het bovenstaande volgen hior enkele voorbeelden:
Pleonasmen in
IIs. T.: hij troudese X troude hy se tot eenen
wive *).

Hendiadys in Hs. K.: ghetrouwichede ende goeden dienst x ghe-
trouwen dienst; binnen desen tijden ende middelen
X binnen desen
middelen tijde.

-ocr page 95-

xct

De voorstellingswijze is in Hs. K. soms beter, duidelijker
dan in
Hs. T., b.v.:

te hans zoe nam eenen besem
ende andere instrumenten omme
thuus schoone te makene ende
ghyne vaghen de zale ende
daerna ghyne zoe oordineren
omme te stellene tafelen.

te hans ghinc syt maken al
seoone ende sette tafelen\').

Uit al het bovenstaande mag stellig worden geconcludeerd, dat
Hs K. een Vlaamsch, Hs. T. een Hollandsch handschrift is. Er zijn
enkele kenmerkende verschillen, dio geen twijfel overlaten:

1° Van de woorden, die we in de rubriek G, 3 behandelden, bleken
bijna allo in
Hs. K. voorkomende Vlaamsch, alle in Hs. T. ver-
melde Hollandsch te zijn.

2°. In Hs. K. wordt do anlautende h daar aangetroffen, waar het
Hollandsch zo nooit schrijft of zegt (C, d).

3°. De talrijke onverkorte (nietgesyn- of geapocopeerde) vormen in
Hs. K., waar lls. T. steeds syn- of apocope heeft.

4°. De suffixen -scn en -ncdc in Hs. K. x -en en -in(ne) in Hs. T.

54. De talrijke bastaardwoorden in Hs. K.

Wanneer we ons nu afvragen, waar in Holland Hs. T. gelocaliseord
moet worden, dan moon ik als plaats van herkomst van dit hand-
schrift het Zuiden van Holland te mogen noomon. Toogcstomd zal
moeten worden, dat vooral de op blz.
lxxiv besproken woorden
hiortoo alle reden geven. Zeer talrijk zijn de bewijzen niet, maar
zo zijn in. i. doorslaand. Ik meen uit hot bovenstaande te mogen
besluiten, dat
Hs. T. uit do streek, die Delft als Noordgrens en het
Noordon van Zeeland als Zuidgrens heeft, afkomstig is: de vormen
nomen, roopic, droghen (B, f.) govon aan dit vermoeden zeer zoker
oonigen grond.

Do vragon, dio ons nu nog te beantwoorden overblijven, nl.
welk dezer beide hss. is het oudste, zjjn hot beide afschriften of
is een van beide van den schrijver zelf, zijn niot moeilijk te

\') Oolc wanneer Hs. T. hier puristisch is gowoest en daarom do twee bastaardwoorden
uit
Hs. K. hoeit willen vormUdon, biyrt toch hot feit, dat Iis. K. hot geval lovondlgor
voor oogen stolt.

-ocr page 96-

XCII

beantwoorden. Beide handschriften K. en T. dateeren uit de tweede
helft der vijftiende eeuw,
Es. K. is 1481 gedateerd en Es. T. moet
stellig ± 1490—1500 geschreven zijn \'); de auteur van Dat Kaetspel
heeft zyn werk in 1431 geschreven.
Es. K. en T. zijn derhalve
beide afschriften van een verloren geraakt, althans ons onbekend,
origineel, waarvan, blijkens Huydecoper\'s citaten naar een hand-
schrift van 1452 1), nog meer afschriften hebben bestaan.

Dat we Es. K. en niet Es. T. meenden te moeten afdrukken,
vindt zijn oorzaak hierin, dat de taal van
Es. K. Vlaamsch is 3) en
de tekst van
Hs. K. ook bijna overal beter en oorspronkelijker
blijkt te zijn dan die van
Es. T. — Hs. K staat dus, zoo het al niet
letterlijk den archetypus van den Vlaamschen auteur weergeeft,
stellig veel dichter daarbij dan
Es. T., dat een jonger Hollandsch
af- of liever omschrift is, gelijk er in dien tijd zoovele zijn: al te
gader blijken van de hoogere cultuur in Vlaanderen, die van daar
in Holland „geïmporteerd" werd.

]) Vergelijk beneden, VIII.

s) V. Veerdeghem in Bulletin de l\'Académie de Belgique, Tomé XXIX, blz. 169.

\') Zie in verband met de afkomst van don schrijver benoden, VIII.

-ocr page 97-

VII. HET KEULSCHE HANDSCHRIFT

a. De Taal.

Niet alleen de aanduidingen op het titelblad 1), ook verschillende
büzonderheden in de taal van dit handschrift dragen bij tot het
aannemen van Keulsche afkomst en oorsprong.

Het Keulsch dialect, dat tot het Middelfrankisch taalgebied
behoort3), leert men het best kennen door lezing van twee rijm-
kronieken, t. w.: „Des Stadt-Secretarius Cristianus Wierstraat, Reim-
chronik der Stadt Neuss zur Zeit der Belagerung durch Karl den
Kühnen, Herzog von Burgund" 4) en Des Meisters Godefrit Hagen,
der Zeit Stadtschreibers Reimchronik der Stadt Cülns). Een meer
nauwkeurige vergelijking van
K. H. met deze beide kronieken
zou zeer zeker belangwekkend en do moeite waard zijn, doch in
ons bestek een te groote plaats innemen; te dozer plaatse moeten
wc met do volgende opmerkingen volstaan.

In vocalisme en consonantisme w\\jkt hot Middelfrankisch, en in
het bijzonder hot Noordelijk gedeelte van dit taalgebied, in sommige
gevallen belangrijk van hot Middolnoderlandscho af; o. a. is de
Iloogduitsche klankverschuiving op verschillende punten (doch nog
niet overal) doorgedrongen. Een van do meest bokendo uitzonde-
ringen op do tweede klankverschuiving in het Mfrk. — en ook in
dezon tekst — zijn wel do neutraio vormen van hot pronomen*).
Bohalvo dezo vindon wij in dezen tekst talrijke voorbeelden van
typisch-Rijnfrankischo taalvormen en woorden, afwijkende van do
Hgd., doch overeenstemmende met do Mnl., vooral do Oostncdorfr.,
Limb. Zoo b. v.:

1  Eil. E. v. Groote, Cöln a. R, 1834.
\') Franck,
Altfrk. Grammatik, | 100, Anra. a

-ocr page 98-

XCIV

1) germ. stemhebb. media (hgd. t): deil, eyns sprechwordes,
gebruychde, doin, seden, dades
(lat. mortis).

2) neutrale vormen van het pronomen demonstr. op -1 (nhd. -s):
dit, dat, wat, it.

3) p na l of r blijft onverschoven: helpen, werpen.

4) anlautend pl- blijft onverschoven: pleet (nhd. pflegt).

5) pron. pers. 31 pers. masc. sing.: he (mnl. hi, hij, hgd. er).

6) woorden of woordvormen, hetzij al dan niet met de Mnl.
overeenstemmende, die
K. H. met Cristianus Wierstraat\'s Reim-
chronik gemeen heeft\'):
boich (buch), in(de) {und), zo (zu), disz (dieses),
wail(l) (wohl), ouch (auch), groit (grosz», dorch (durch), fr om (tüchtig),
vrede (friede), verleenen (verleihen), verblijden (erfreuen), schuwen
(scheuen), setten (setzen), vroych (frühe), katijff (captivus, chétif, skiave),
ijser (eisen), geboit (erzeugt, angeregt), ewech (hinweg, fort).

7) woorden, hetzij al dan niet met de Mnl. overeenstemmende,
die
K. H. met Des Meisters Godefrit Hagen Reimchronik gemeen
heeft:
ane, ain, arne (ohne), allein (gleichviel, ebenso), balt (kühn),
bejach (beute), bejegen (erbeuten), bestain (bestätigen), betwang (bezicang),
bispel (Sprichwort), boissen (büszen), doin (thun), doit (tod), dorp
(dorf), dorperliche (roh, plump), entgouden (berauben), gan, gain
(gehen), gein (keiner), gewach (mittlieilung), hain (haben), helpen
(helfen),
he, hie (er), int (und), matt (mädchen), mer (aber), moder
(mutter), neder (nieder), plegen (pflegen), rede (Vernunft), riden (reiten),
seder (seither), suverlich (säuberlich), trecken (ziehen), uns (unseres), up
(auf), veir (vier), vrede (friede), weder (wieder), ze, zo (zu).

Uit deze enkele proeven blykt dat K. II. in het Keulsch dialect
is omgeschreven- Hiermede wil echter volstrekt niet gezegd
zijn, dat
K. H. woord voor woord overeenkomt met de destijds
door de bewoners van die streken gebezigde omgangstaal; nu
en dan komt men zuiver Middelnederlandsehe vormen tegen,
die bewijzen dat dezo omwerker onder den invloed heeft gestaan
van het handschrift, dat voor hem lag. Of dit verschijnsel1) hierin
zijn oorzaak vindt, dat de omschrijver van geboorte geen Keulenaar
was, dan wel hierin, dat hy in deze gewesten had vertoefd en
daardoor met de taal van zyn origineel vry goed vertrouwd was,
is natuurlijk niet te beslissen; misschien moet het alleen of vooral
aan slordigheid worden geweten of aan inconsequentie.

1 \') Tusschcn haakjes staan de gelijkwaardige Nhd. woorden.

!) Zie eveneens Verdam, Spiegel der Bonden, Inleid., blz. XX, III, waar we hetzelfde
aantreffen.

-ocr page 99-

xcv

b. De betrekking van IC. H. tot de Kopenhaagsehe

Handschriften.
Daar de beide
Hss. IC. en T. naar den inhoud byna geheel gelijk
zijn en zelfs in stijl, behoudens enkele minder ter zake doende
inlassehingen en doorhalingen \'), slechts een zeer gering verschil
vertoonen, is het niet zoo heel gemakkelijk uit te maken, met
welk der beide
Hss. IC. en T., het Keulsche omschrift het meest
verwant is. Doch wanneer we nagaan, hoe
K. H. zich gedraagt ten
aanzien van enkele hierboven genoemde verschillen tusschen de beide
Kopenhaagsehe Hss., dan meen ik, dat er wel eenige reden bestaat
voor de onderstelling, dat de auteur van
IC. H. het Hs. IC. of een
voor ons verloren gegaan handschrift, dat zeer dicht bij
Hs. K.
stond, heeft omgewerkt.

Het begin van IC. H. en dat van Hs. IC. b.v. komen onderling
overeen en wyken beide van dat van
Hs. T. af. By de geringe
verschillen tusschen
Hs. K. en T. staat IC. H. meestal \'t naast
by het eerste. In elk geval mogen we aannemen dat de punten,
waarin
K. H. en K. van elkander afwyken, vry nietig en te
vorwaarloozen zyn.

Om dit laatste aannemelijk te maken en tevens om een proeve
van de taal van het omschrift te geven volgen hieronder eenige
proeven uit
Hs. K. cn IC. H. naast elkander.

(fol. la). Dit es tmotyf ende
do waerommo dat ghemaect was
tghuont dat hier na volghet ende
es teerste deel van vioron\').

Vele provorbien syn gheseyt.
Eon proverbio es ghcsoyt bi
don eenen/

Een andro proverbio es ghe-
seyt bi den andoren/ Endo
hebbo dickent gheweton/ dat
ocnigho personen usoren oenich
proverbie to seggheno elc zon-
dorlinghe nasynro ghonouchton
Ende dat valt hem dickent
inden mont/ ende dit mach sijn

Dat is die rede ind warumb
gemacht i6 dat ghene dat hio
na volget. Ind is dat yerste
deil van vieren1).

.... Sprichwort wurde gespro-
chen ind gesacht/ Dat oyne
van dorn oynen ind dat ander
van dorn anderen ind ich liain
dick gewist dat otzlicho lüde gc-
bruichdcn gezuchlichdcr sprcch-
wordo/ zo sagen endo yerlich
sundorlich na synro ghcnouchde
ind dat vilt em dyckwile in
den mont. Ind van deson bibrin-
gon so mach dit syn zoverstan

1  Men zie hierover beneden, VIII.
>) Ontbreekt In
Iis. T.

-ocr page 100-

XOVI

te verstane dat ele gherne
spreect van dinghen daer toe
dat hij meest ghehelt es / Want
men seyt ghemeenlike / dat in
der herten dat in den mont/
Ende ten propooste van desen
Ie weet eenen goeden rudder
die mijn lieve speciale vrient
es ende heere / die ghetidelike
pleecht té useerne een proverbie
ende een woort zegghende
aldus / Niet voor weldoen ende
bljjde zyn /

(fol. 3a.) Van der stede daer
men kaetsen zal.

So wanneer dat men kaetsen
zal so pleghen de speelders te
zouckene eene goede behouve-
like stede omme te speelne/
daer een goet hooghe dack sy
daert schoone es omme uut te
slane/ ende schoone es weder
in keeren / rume plaetse ende
heffene ende uter zonne / daer
ment goelicx vinden mach omme
te scuwene de hitte/Int ghelike
zo zullen de ghone die iusticie
houden/ kiesen eene stede
oorboorlic endo profltelic omme
de iusticie / omme deondersaten/
omme de ghuene die te diere
stede resorteren ende ooc omme
eiken die daer iusticie te
zouckene heeft.

(fol. 4d.) Valerius secht dat eens
een advocaet was die hiet
Anthonis / die gheaccuseert was
van te hebbene ghedaen ghe-
trouwet hoerdom / ende was
daer omme ghebrocht voort
tgherechte/ ende men boot dat
dat eyn yerlich gern spricht
van dyngen daer zo he geneicht
is / want man sact gemeynliche
Dat in dem hertze is / dat is
ouch in dem monde/ Ind noch
van desen bibringen so weisz
ich eynen goiden ritter / die
meyn sudderlinge is ind her is/
die degelich8 pleet zo gebru-
chen eyns sprechwordes sagende
alsus
Niet vur icail doin ind
vroelich
zo sijn.

Van der stat dae man kaetsen
sal. Hij.

So wane dat man kaetsche
sal/ so pleent die speler zo
soeke eyne behoirliche stat zo
spelen dae it goit hoe ind
schoin ass slain is ind schoin
wederkeren / ruyme plaetsche
ind gelych Ind uss der sonne/
dae man die genoechlichste
vynden mach / umb zo schuwen
die hitzde. Gelyckerwyss / sul-
len diegene die gericht halden/
kesen eyn stat urborlich ind
profytlich dem gerichte/ den
undersaessen ind den genen die
zo der stat gehören ind den
ghenen/ die dae gericht haint
zo soeken.

Valerius sact dat eyns eyn
Advocaet was ind hiesch Antho-
niss/ Die besacht wart dat he
solde gemalt hain heymlichen
sachen van boeleryen ind wart
dair umb gebracht vur dat
gerichte / Ind man vermass dat

-ocr page 101-

up hem te prouvene met syns
selfs dienare/ die de lancterne
voor sinen meester hadde ghe-
draghen / als hij ten faite ghync/
van den welken
hy was in
grooter vreesen van sinen live/
hoe hy ontgaen mochte/ Ende
omme dat te wetene de zelve
z(jn dienare was ghepynt toot
up de doot / Ne maer wat pinen
of wat tormenten dat men hem
dede/ hy ne wilde noyt sinen
meester accuseren / zo secreet
ende ghetrouwe was
hy sinen
meester.

fol. 6d. Hoe men de kaetsen
teekent ende met wat teekenen.

Ic hebbe hier voren gheseyt
van den dienaers van den kaet*
sers / ende onder dandere van
den ghuenen die de kaetsen
teekent / Nu es hem van nooden
diese teekenen sal / dat hy
hebbe teekencn ommo dese
kaetsen te teekene/liet es lettel
yeraent/ hoe lettel dat hy hem
verstaet an dit spel / hy ne
heeft ghesien datmen do voor-
seydo kaotson toekent/ onder
tidon met sticx van stcenen/ of
van teghclon/ of met spaenderen/
ondertiden met spuwo / onder-
tidon met eenighon andoren
dynghen/ dat de tookonaersofdo
kaetsers selvo eorst vinden /____

oever yn zo proeven myt syns
selfifs dienre die die lachte
plach zo dragen vur synnen
meister als he zo raede gyn ge/
Dairumb der meister was in
groissen angste syns
ïyffs / we
he uutgaen moechte/ Ind umb
dit zo wissen/so wart der selve
syn dienre gepyniget ind gefol-
tert zer doit/ Ind so watpynen
off liden dat man eine dede/
he en wold synen meister niet
beseggen / so vast ind so ge-
truwe was he synen meister.

We man die kaetschen tzcichet
ind mit wat tzeichen.

Ich hain hie vur gesacht van
den dienren den kaotschcr ind
under den anderen van den-
ghonen dio die kaetschen tzei-
chen/ Nu is ein noit dio sy tzoi-
chent dat ho have tzeichen/
umb dio kaetschen int zo tzei-
chen / Dar is wenich ymant we
wenich dat hc sich des spils
versteit/ ho en havo gesicn dat
man dio kaetschen tzoichene/
under zyden mit stuckon van
stcyncn oft\' van tziolsteynon ofl\'
mit spenen under tzidon mit
spuwen I undorzyden mit eync-
chen anderen dyngen dat dio
tzoichcnen off dio kaetschoro
yerst
vy\'ndo....

xovii

Kaotspol.

-ocr page 102-

VIII. DE HANDSCHRIFTEN EN INCUNABELEN.

Van „Dat Kaetspel" kennen we twee handschriften, die beide
op de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen berusten1); boven-
dien het boven, in Hfdst. VII, besproken Keulsche omschrift te
Keulen, benevens vier incunabelen en eeu postincunabel.

I. Handschrift op papier (Hs. K.), in houten band met bruin leder
overtrokken, gedateerd 1481, gemerkt „Gl. Kgl. Samling n°. 383".
De bladzijde meet 27.5 x 20 c.M. Op de keerzijde van wat vroeger
tot schutblad diende, vindt men de woorden: „
Amor, odium, timor
et proprium commodum sepe pervertunt judicium
", daaronder:
„1563
Franchoys du bourg" en weer wat lager: „Lambert van
der burch",
welk laatste woord nog eenmaal na de tafel wordt
aangetroffen.

Het handschrift bevat: den tekst van het Scaecspel *), in gewoon
vyftiende-eeuwsch schrift, met de tafel en eenige miniaturen 100
folia beslaand en eindigend met de woorden
„Int jaer ons heren
duyst vier hondert ende een ende LXXX den XXIIIJn in September
ghescreven ende vulcómen bij mij Victoor hugen in de stede van
brugghe
"; drie onbeschreven folia; Dat Kaetspel, 57 folia beslaand,
recto en verso op twee kolommen (de spiegel 21.2 x 16.3 c.M.; de
kolombreedte 7.5 c.M.), elk van 35 regels. Het Kaetspel is geschreven
met groote Gothische letter uit de tweede helft der 15° eeuw in
duidelijk leesbaar schrift, voorzien van talryke grootere en kleinere
hoofdletters. De zwarte hoofdletters in den tekst zijn rood door-
streept, de rubrieken (Lat. citaten en beginletters) meerendeels
kunstig versierd. Roode en zwarte kantteekeningen komen vrij
veelvuldig voor. Als leesteeken wordt het streepje, meestal ver-
ticaal, soms ook schuin geschreven, gebruikt. Do getallen worden
steeds door Romeinsche cijfers aangeduid. De verkortingen zijn de
in de Middeleeuwen algemeen gebruikelijke. De tafel ontbreekt,
doch daartoe waren waarschijnlijk de drie onbeschreven folia

\') Zlo Van Veerdeghem\'s artikel in: Bulletin de l\'Académie royale de Belgique,
Serie III, Tome XXIX no. 1, 1895, blz. 166.
») Zie V. Schaick Avelingh, Dat Scaecspel, blz. XLIi (H
s I).

-ocr page 103-

xcix

bestemd, welke den tekst voorafgaan. Folium 49 is onbeschreven
gebleven; het verhaal wordt daar plotseling onderbroken en er is
een lacune van het slot van hoofdstuk 41 tot in het begin van
hoofdstuk 43. Het handschrift eindigt met de woorden:
„Ende bidde
hu harde lieve ende speciale heere / dat ghij desen arbeyt in dancke
wilt nemen\'\'\'
en mist de sub- en superscriptie die in Hs. K
voorkomen.

In het papier van dit handschrift komen de volgende water-
merken voor:

1°. Het wapenschild met de Fransche leliën, waartusschen de
hoofdletter
L \'), met een kroon gedekt, waarboven een symmetrisch
versierd dak, in welks midden een kruisbloem, op welks hoogte-
punt wederom een bloem is geplaatst1). De Stoppelaar dateert het
± 1500 \').

2°. Een gothische P, door welks schacht een schuine streep loopt,
of het spiegelbeeld hiervan. Volgens De Stoppelaar uit denzelfden
t\\jd als het vorige.

3°. Een wapenschild, welks kwartieren, links boven en rechts
onder, een dolfijn en, rechts boven en links onder, een Fransche
lelie voorstellen; de geheele figuur ook hier door oen symmetrisch
versierd dak mot de kruisbloem bedekt\'). Het werd, blijkens De
Stoppclaar\'s mededeelingen, in 1480 o. a. te Middelburg gebruikt.

Omtrent de lotgevallen van dit, blijkens letter en watermerk,
vijftiende-eeuwsch handschrift weten we alleen, dat het in 1783 voor
de Dcensche Koninklijke Bibliotheek aangekocht werd op de veiling
Bernhard Müllmann (f 1778), in leven bibliotheek-directeur te
Kopenhagen.

II. Handschrift op papier (Hs. T.), in houten band mot bruin
leder overtrokken, niet gedateerd, gemerkt „Thottske Samling
N°. 312". Do band meet 29.5 X 21 c.M. Vooraan vindt men drie
perkamenten en zos papieren schutbladen. Op hot laatste schutblad
leest men, in waarschijnlijk achttiende-eeuwsch schrift, met zwarten
inkt geschreven: „Secdekundige bcschrijvingc van het Schaakspel
en hot Kaatsspol"; op hot onbeschreven blad voor het Kaetsspcl met
dezelfde hand: „Sedekundigo beschrijvingc van hot Kaatsspel"*).

-ocr page 104-

c

Het handschrift bevat: den Nederlandsehen tekst van het Scaec-
spel\'), den Nederlandsehen tekst van het Kaetspel en den Lat(jn-
sehen tekst van het Scaecspel\'), welke alle drie met verschillende
hand geschreven zijn. Het Kaetspel beslaat hier 48 folia, recto en
verso in doorloopende regels (de spiegel 19.2 X 12.2 c.M.; de
kolombreedte 10.5 c.M.), gemiddeld 36 regels per bladzijde. Het
schrift is in de gewone hand van de tweede helft der vijftiende
eeuw. De titels der hoofdstukken zijn in grootere letter, met het
eerste letterteeken alleen rood; alle hoofdstukken en paragrafen
en ook vele zinnen beginnen met een roode of roodgestreepte
letter. Ook hier worden, evenals in het vorige handschrift, de
getallen door Romeinsche cijfers voorgesteld, terwijl het verticale
streepje het algemeene leesteeken is. Het handschrift eindigt met
denzelfden zin als het vorige hs. waaraan dan echter hier de
woorden:
„ende ist dat u gelieven eeniglie saken tot mij die ic
vermach daertoe weet mij altoos her egt / dat weet God die u bewaren
moet in siele ende in live
", waaraan met anderen inkt en andere
hand een
sub- en superscriptie, en iets lager Deo laus en een
onduidelijk monogramachtig figuurtje zijn toegevoegd.

In het papier van dit handschrift komen de volgende water-
merken voor:

a) In den Hollandschen tekst van het Scaecspel als eenig water-
merk het wapenschild met de Fransche leliën, waartusschen de
met een kroon gedekte hoofdletter
L (zie watermerken, Hs. K. 1°).

b) In den tekst van het Kaetspel:

1°. Een weegschaal in een zeer eenvoudige voorstelling1).

2°. Een hand; de rug van de hand toegekeerd, de vingers van
onregelmatige grootte, een band om den pols, welke door een
regelmatig gekartelde lijn wordt afgesloten.

3°. Een ossekop met recht opstaande, zeer hoog symmetrisch
ombuigende horens, waaronder de ooren lang en horizontaal zijn
geplaatst; de oogen groot en do neus lang en breed. Boven op
den kop een verticale lijn, die in een dubbele gaffel eindigt en
boven de horens uitsteekt1).

c) In den Latijnschen tekst van het Scaecspel:

1°. De Gothische P (zie watermerken Hs. K. 2°).

2°. Pijl en boog4).

-ocr page 105-

Cl

Naar de watermerken moeten we dit Hs. dus omstreeks de helft
der 15® eeuw stellen. In de 18e eeuw was dit handschrift in het
bezit van den bekenden Deenschen geleerde Otto Thott (1703—1785),
die z\\jn reusachtigen boekenschat aan de Koninklijke Bibliotheek
te Kopenhagen vermaakte.

III. Handschrift op papier, in houten band met bruin leder, welks
benedenhelft geschonden is. De band, voorzien van twee koperen
sloten (waaraan een knip ontbreekt), is versierd met 15 figuren,
koppen van heiligen en dieren voorstellend, en in vier evenwijdige
ruiten gevat; hij meet 14.5 x 20.8 c.M. Het handschrift berust op
de Gemeente-Bibliotheek te Keulen (G. B. 87)\'). Het bestaat uit
93 bladen, 14.3 X 20.6 c.M., waarvan de laatste onbeschreven, elk
blad met 34 h. 35 doorloopende regels. Het eerste blad reeds
groezelig door inktafdrukken, is bovendien deerlijk gehavend, vooral
aan het benedengedeelte. Na eenige onleesbare teekens boven aan
deze bladzijde volgt de titels „
Eyn suverlich boich van bedudynge des
kaetschcns. Ind yt zobclioirt den Cruutzbroedcrcn bynnen Coelnen".
Daaronder in dik-zwarten inkt een onleesbare dateering, bestaande
uit: een ligatuur, welke misschien „anno" beteekent, een kapitale
Af, twee vertikale streepjes, elk met eon horizontaal boogje gedekt
en aan don voet ter linker- en rechterzijde van een diagonaal-
streepje voorzien, een driehoek, die het meest op een V gelijkt en
drio verticale streepjes, waarvan do laatste iets langer is dan do beide
andere on waaraan twee parallelle links naar beneden loopende
strepen verbonden zijn. Iets lagor:
Estc libcr pertinct fratribus sanctac
crucis in Colonia
; daaronder: Stultorum manus on weer wat lager
met andere hand:
„moralis explicatio Lusus pilac palmaria in qua
moraliter praescribitur omnibus mhiistris qualUcr illa administranda et
lites coés ventilandae sint".
Op dit schutblad en eon onbeschreven
blad volgt or eon, waarop met rooden inkt:
„Eyn suverlich boicli van
bedudynge des kaetschens. Dit is die rede ind wurumb gemacht is dat
ghyne dat hie na volget ind is dat yerste deil van den vieren". —
Do eerstvolgende vier folia bevatten do inhoudsopgave. Hot
hs. is mot zwarten inkt in een vrij duidelijke letter geschreven;
do hoofdstukken, alsmede zeer dikwijls ook do zegswijzen en do
eigennamen, zijn rood onderstreopt; do hoofdletters zjjn rood of
rood doorstreept; do doorhalingen zijn steeds mot rooden inkt. Do
afkortingen zijn do in do Middoleeuwen algemeen gebruikelijke. —

-ocr page 106-

on

Op blz. 78 eindigt het afschrift van het Kaetspel met de sub- en
superscriptie, welke hier als volgt luiden:

Der dirde/ der yrste/ der ander vocail\')
end daran eyn
r gedain
nemt verkeert van dem dale
so moicht ir des mechers naem untfain.

en:

In eynen ritter eirsam ind wijss

Royal gesel goit fijn Galois

van wes name ich uch doin bewijss

als der vernoemde greve van Bulloiss

van uit synre oornoem geit eirsam voyss

Tusschen tzwerens\') ke eyn r gestelt

van wunschen 3) is he eyn Gantois

Der name is ghesacht der zonaem ghespelt.

Bij sub- en superscriptie zijn de oplossingen van den afschrijver
er door dezen bijgezet: naast de superscriptie: „h
Rolof van wtkerke"
naast de subscriptie vinden we: „Jaer van dem ige" (Jaer
voor Ian ten gevolge van den hier corrupten eersten regel).

De bladz. 78—93 bevatten eenige opmerkingen over woicher,
gelden, verkouffen
e. d., die wel van den afschrijver zelf afkomstig
zullen zijn.

Het watermerk is do reeds ineer vermelde en zeer algemeen
voorkomende ossekop, waarbij de
horenB echter veel korter zijn
dan in het papier van
Hs. T.4); zie watermerken Hs. T, 3°.

Behalve deze drie hss. zijn vier exemplaren van incunabelen en
één van een postincunabel5) bewaard gebleven.

De eerste uitgave verscheen (in folio) in 1477 te Leuven bij Jan
uut Westfalen; de tweede, in quarto, in 1498 te Delft bjj Hendrik
Eckert van Homberch •}. Van de eerste, Leuvensche uitgave ver-
meldt Campbell twee exemplaren: het eene in de bibliotheek van

-ocr page 107-

cm

Lord Spencer te Dublin; het andere in de Bibliothèque Nationale
te Parijs, hetwelk vroeger aan de familie D\'Arconnati te Brussel
toebehoorde. Van de tweede, Delftsche uitgave noemt Campbell
alleen het exemplaar, dat vroeger in het bezit was van prof. Serrure
en nu toebehoort aan den Hertog van Arenberg te Brussel; doch
ook het British Museum te Londen bezit er een exemplaar van
(Algemeene Catalogus, nu. c. 31, f. g.).

Alleen van het Parjjsche exemplaar der Leuvensche uitgavel)
kan ik hier een beschrijving geven.

Een sierlyk boekdeeltje, in bruinlederen, goed onderhouden band;
op den rug in rood
„Kaetspel Lovanii 14=77". Do bladzijde meet
27 x 13.5 c.M. Op het schutblad, dat er nieuwer uitziet dan het
overige, lezen we de volgende rederijkersrijmen:

v J 5 / / / t

Om recreacie/ tzins vorlichtinghe
wert menich vremt motiil\'/ ghelesen
moralisacie/ proze/ oft dichtinghe
Daer zalicheyt/ uut comt/ ghereson.

Ende in desen / boeck wert bowesen
wat den rechters behoort/ oft niet
Figucreronde / trccht/ gheprosen
comcn/ een kaotspol spelen ziet
Tuyghcnde / monich scoon bcdiet
In .xlix. capittelen/ reeno
Gheexemplecrt / alzoot God / hem ziot
Diet maecto om elcs proflit ghemeono
Tconcept van dien / stcrct duecht/ allcne
want van viii sticken / es den bal
By wolken sticken8 / groot ondo clcone
Viii doelen / int recht / vindon sal
Want iusticio/ puorcrot al
So / don bal tspol don winners winnen doet
Duorzocct / do poenten / groot ondo emal
Tos dwerek / dacrmen duecht / by beminnen / moot
Leest voirt notabele/ wyse/ zinnen vroet.

Het lettertype is uiterst duidolyk. Alle kapitalen zyn rood
doorstreept. Achter op het schutblad vindon wo:
„Dit cs van den
kactspeleI ghemaect op eenen gheesteliken sin/ ghefigueree[r]t ende
toegevoecht den rechte ende den rechters met vele doechden die den

-ocr page 108-

OIV

rechters ende eenen yegheliken mensche toebehoorende siin / met vele
notabelen exemplen ende leeringhen daertoe dienende ende dit boec
heeft int gheheele xlix capittelen."

Hierop volgt een inhoudsopgave in twee kolommen, welke ruim
twee bladzijden beslaat. Dan recto, op de 4e blz.: Het Kaetspel
zelf, aldus aanvangend:
„Dit es dat ierste capitel van desen boeke
van den kaetspele/ daer in staet tmotiif ende die waeromme dat dit
boec ghemaect es"
(rood onderstreept), en eindigend: „ .... in danke
wilt nemen / ende eest soe dat u ghelievet eenighe saken die ic vermach
daertoe weet mij / altoes bereet dat kenne God die u bewaren in ziele
ende / in live. — Ghescreven te Brugghe op den xxiii dach in Decem-
ber / int Jaer ons heeren als men screef mcccc. end ocxxi.

Hierop volgt Die superscripcie:

Aen eenen ridder eersam end wiis

Royael gheselle goet flin Saloys1)

Van wiens name ic u doe bewiis

Als die vroomste grave van Bulloys

Want uut siinder oorname gaet eersaem voys

Tussehen tweewerf ke een r ghestelt

Van woensten soe es hii een Santoys

Die name es ghezeit toename ghespelt.

en de subscripcie:

De derde dierste dese twee vocalen
Ende daer toe een
n ghedaen
Nemet tverkeerde van den dale
Soe mocchdi tsmakers name ontfaen.

Op de laatste bladzijde volgt ten slotte afzonderlijk ,Een ander
conclusie\':

Ongheblameert / ieesten / historiën
Soe es dit boeck / nuttich voiral
Tes een verlichten / der meinorien
Wel zii den rechtere diet volghen sal
Dauctoriteyten / groot ende smal
Elc capittel figuerlic wesen
Gheexempleert / der duecht/ ghetal
Elc poent / bij gheliiken / ghepresen

-ocr page 109-

cv

Edel zinnen / wilt hier in / lezen

Want men hier groote duecht/ in vint

Tliet maken een ridder / om druc ghenesen

Die hier voirtiits [was] wonende te Ghint

Binnen Lovene eest nieu gheprint

Int jaer xiiii.c en lxxvii. mede

By meester Janne uut Westfalen vrinden ghemint

Xpristus gheven eiken ziinen vrede

Diet leest/ oft hoort/ in elke/ stede.

Hieronder een ruw geteekende manskop, profiel, in medaillonvorm.

In het papier komen de volgende watermerken voor:

1°. een omgekeerde p, waarvan de steel in twee takken uitloopt1).

2°. een wapenschild met een kruis er boven\').

De postincunabel.

Dit is dat boec van den Caetspele ghcmoraeliseert inder iusticicn
ofte rechten.
Aan het einde: Geprint Tantwerpen, op de Camerpoort-
brugge. In den schilt van Artoys: Bi mi Jacob van Lcesvelt, int jaer
ons Heeren MCCCCC en XXIX
Op een der laatste bladzijden staat
ook hier de dateering:
Gescreven te Brugge op den XXIII dacli in
december int jaer ons Heeren, als men screef MCCCC en XXXI.
De
subscriptie is gelijk aan die van
lis. T doch do superscriptie is
geheel verknoeid3).

Dezo postincunabel van 1529 was in de bibliotheek van prof.
Serrure.

Eindelijk vermold ik nog do volgende, mij door Mr. Loon. Willcms
opgegeven titels:

„Eon Tractact van den caetspcl. Gheprint tot Loven in
do Boichstrato inden Lupcort, bij Anthonis Maria Bergaigno,
gesworen boecprintcr. Int jaor MDLI." Do Gontschc Bibliotheek
bezit van deze uitgavo oen exemplaar 4).

Ten slotte noemt de catalogus van hot „couvent des Riches
Claircs" te Gent den titel van een schenking, door „la soour
Vyts" aan hot klooster gedaan: „Tgoestelic Caetspol" s).

-ocr page 110-

IX. DE SCHRIJVER. — DE „RIDDER". —
DE OORSPRONKELIJKHEID VAN „DAT KAETSPEL".

Bg de beantwoording van de vraag, wie „Dat Kaetspel" ge-
schreven, heeft zyn de sub- en superscripties in de handschriften
en incunabelen de belangrykste bronnen. Voornamelijk zyn hier
het Keulsche afschrift en de incunabelen (Leuvensche en Delftsche
uitgave, resp. van 1477 en 1498) van beteekenis. De subscripties
in deze beide laatste zyn volkomen geiykluidend: „
die derde deerste
deze twee vocalen / Ende daertoe een n ghedaen / Nemet tvei keerde
van den dalei Soe moechdi tsmakers name ontfaen".
De oplossing
van dezen rebus levert ons dus:
,Jan van den bergh(e)\' of ,Jan
berch\'.
De twee eerste regels der subscriptie van het Keulsche
afschrift luiden:
,Der dirde \\ der yrste / der ander vocail / und
daran eyn r gedain\',
terwyi de laatste geiyk zyn aan de overeen
komstige van de bovengenoemde. Klaarbiykelyk zyn deze beide
regels corrupt:
,der ander vocail\' moet door ,dese twee vocalen
en de r door een n vervangen worden. Anders zou de voornaam
,iaer\' moeten luiden, welke klankverbeelding, zoover ik weet, als
naam in Vlaanderen niet bekend is geweest.

„Dat Kaetspel" is, biykens den laatsten regel van de Leuvensche
uitgave, in het laatst van het jaar 1431 te Brugge geschreven.
Weliswaar zouden we hier theoretisch ruimte moeten laten voor
de opvatting, dat het handschrift, waarnaar de Leuvensche uitgave
gedrukt is, in 1431, maar ,Dat Kaetspel\' zelf vroeger geschreven
is; doch de overige dateeringsmotieven, vooral de verhouding van
den ouderdom van „Dat Kaetspel" tot dien van „Dat Scaeespel"
maken deze mogeiykheid zeer onwaarschijniyk.

By onze nasporingen omtrent een Bruggeling Jan van den Borghe
of Jan Berch, die ± 1431 in deze stad woonde, althans vertoefde,
stuiten we op een zeer groote moeiiykheid: deze namen ,Berch\' of
,van den Berghe\' waren in Vlaanderen en ook in Brugge in de
15° eeuw zoo algemeen, dat zy ons slechts een zeer vage aanduiding
geven. La Borde in zyn „Essai de Catalogue des artistes aux Pays

-ocr page 111-

cvir

Bas k la cour de Bourgogne-\' vermeldt alleen een zekeren schilder
Mathieu van den Berghe, die in 1450 lid was van het Brugsch
St. Lukasgilde. Verder heb ik nergens een nadere aanwyzing
aangetroffen; ook het Brugsch stadsarchief kon in dezen geen licht
verschaffen\'). Of misschien deze Jan een familielid, een zoon of
neef van bovengenoemde Mathieu is geweest, viel derhalve niet
nader vast te stellen.

Omtrent den werkkring van den auteur geeft de tekst geen
talryke, doch zeer duidelijke inlichtingen: by het vertellen van
eenige exempelen1), die aan zijn eigen leven zyn ontleend, deelt
hy mede, dat hy „bailliu in Oostvlaenderen"s) en daarna „in een
andere notable baillie in Vlaenderen" *) is geweest. Een ambt, het
best te vergeiyken met een combinatie der hedendaagsche ambten
van officier van justitie en president van de rechtbank.

Een en ander omtrent den schry\'ver werd in Hoofdstuk I en
II reeds medegedeeld; we kunnen hier dus met enkele opmer-
kingen volstaan. Uit alles blykt, dat we hier te doen hebben met
een man, die verbeteringen wil brengen in hetgeen, volgens zyn
beste weten, wantoestanden zyn. Mot de kracht cener innige over-
tuiging betoogt hy, welke fouten er zyn in de rechtspraak zyner
dagen, en hy wyst hier en daar ook op middelen tor verbetering.
Doch het treft steeds, hoe bescheiden hy wordt, wanneer hy zich-
zelf in zyn werk een rol laat spelen. Steeds doet hy dit aarzelend
en, als \'t ware, verontschuldigend. Nu en dan, b. v. in do toe-
voeging „al en was icx niot waordich" aan zyn mededcoling, dat
hy „bailliu in Vlaonderen" is geweest, gaat hy voor ons gevoel
in zyn bescheidenheid wel wat heel ver.

By onze pogingen om iets naders omtrent den schryvcr te weten
to komen, worden wy er vanzelf toe gebracht oen onderzoek te
doen naar don persoon, die hem, zooals hy zolf aan hot begin on
aan het einde van ,.Dat. Kaotspel" vertelt, tot hot schryvon van
dit werk aanspoorde: een „ruddcr dio myn liovo speciale vrient
es ondo heore" en aan wion hy in do laatsto regels van zyn werk
zyn arbeid opdraagt. In do superscriptie vinden we omtrent hem
eonige bolangryke opmerkingen. Ook deze superscriptio luidt in
do verschillende IIss. on incunabclon niot geheel gelyk. In
lis. K.
komt ze niet voor; in lis. T. luidt zo:

\') Naar de heer goraeente-secretaris van Brugge too vriendelijk was mU medo todeelen.
\') Vergeltfk exoinp. 83 on 84.
») Exempel 83. «) Exempel 84.

-ocr page 112-

CVIII

Aen eenen Riddere eersam ende wijs
loyael goet geselle fijn Galoys
van wiens name ie u doe bewijs
Als die vroemste grave van Bulloys
Uut sinen name gaet eersame voys
Tusschen tweewerff
k ende r gestelt
van woensten is hij in Gantoys
Die name es gheseict (?)\') toename gespelt.

In het Keulsche afschrift vinden we „loyael" door „royal", „uut"
door „van uut", en „k
ende r" door „ke eyn r" vervangen, terwijl de
oplossing van dezen rebus er hier naast geschreven is: h
Roloff va
Wtkerke.
Verder lezen we hier, evenals in de Leuvensclie en Delftsche
uitgaven van 1477 en 1498 „
oer (oor)name" 1) in plaats van „name"
in den vijfden regel. Bovendien wordt in een aan de beide incunabelen
toegevoegde
ander conclusie vermeld: „een ridder die hier voirtijts
woende te Ghent
*). Hetgeen we omtrent dezen persoon onmiddellijk
mogen vaststellen, is, dat deze ridder een van oorsprong Fransch
edelman
(„fijn galoys") was, die vóórdat Jan van den Berghe
(Berch) „Dat Kaetspel" schreef, te Gent heeft gewoond. Men zou,
zonder verdere toevoeging, tot de conclusie komen, dat de laatste
regel van de superscriptie in de verschillende uitgaven onbegrijpelijk
is en dat, blijkens den zesden regel, de naam van dezen ridder
„kerke" luidde. Maar dit wordt ons belet door de in het Keulsche
handschrift bijgeschreven oplossing: „h
Roloff va Wtkerke." Hoe
komt deze afschrijver aan
„Roloff va wt" by de oplossing van dit
raadsel? Zou de laatste regel
„der name is ghesacht, der zonaem
gliespelt"
misschien licht kunnen verschaffen? Moeten we misschien
uit de laatste helft van dezen regel opmaken, dat do voornaam
door een lettercombinatie in de superscriptie verborgen zit, welke
dus een soort naamdicht zou blijken te zijn? Is deze onderstelling
al te gewaagd? Doch de letters van den in het Keulsche handschrift
vermelden voornaam z\\jn in den tweeden regel der superscriptie
in volgorde te vinden, terwijl de vyfde regel met de woorden
„van uut"2) begint! Is dit alles louter toeval?Bovendien isUutkerke
inderdaad eon dorp in de nabijheid van Brugge\') en Blankenbergo.

1 ) D. i. geslachtsnaam (zie Ned. Wd^. XI, 55).

2 s) Mon zie omtrent dazen plaatsnaam o. a.: Corn. Evoraort, ed. Muller en Scharpó, 111,9«:

tvoer by zy tghelee tHuutkercke pachten. Eveneens wordt doze plaatsnaam Tijdschrift
XVII. 370 genoemd; bovendien komt hij in een door De Vooys (Tijdschrift XXI, blz. 110)
besproken zestiendeSeuwschen bundel voor.

-ocr page 113-

CIX

In den derden en vierden regel lezen we: „van uriens name
ic u doe bewiis als die vroemste grave van Bulloys"
\')• Was
deze ridder zelf nu een graaf van „Bulloys"? Welke plaats-
naam of landstreek wordt met dit „Bulloys" dan aangeduid? Zeer
waarschijnlijk is „Bulloys" een der vormen, waarmede de naam
„Blois" werd gesproken en geschreven: Beloys, Boloys *), Bulloys,
Batl)loys. In de veertiende eeuw worden deze vormen in Holland
herhaaldelijk gevonden 3). Muller, b\\j de verklaring van Reinaert I,
1510 4), zou by Blois gaarne aaneen der aldus genoemde landstreken
in Holland en Zeeland (bg Gouda, Schoonhoven, Beverwijk, Schouwen
en op Tolen), denken, doch vindt een onoverkomelijk chronologisch
bezwaar in het tijdstip der naamverbreiding. Broese van Groenou s)
geeft een verklaring van „dat land van Vermendois", waarin dan
Blois zou moeten liggen, waarmede z. i. niet het Fransche „Ver-
mandois", doch een streek tusschen Sluis en Brugge bedoeld is;
evenals Risseeuw6) reeds vroeger meende het in het Oostkerker
ambacht té moeten zoeken. Het overbrengen van Franscho namen
op Nederlandsche landstreken kwam dus meer voor. Teirlinck7)
meent dat op de bovengenoemde plaats uit den Reinaert geen
sprake is van de bekende Fransche stad, noch van het kleine land-
schap Blois8), doch wel van Ambloys (Ambligia — Crespinium).

We vinden dus do meest uiteenloopendo hypothesen naast elkaar
en hebben tor localiseering de keuze uit allerlei plaatsen of streken
tusschen Gouwe en Loirc. In Holland zullen we het m. i. zeer
zeker niet moeten zoeken. Onze subscriptie maakt hot immers
zeer waarschijnlijk, dat, naast het chronologische bezwaar, dat
door Muller tegen hot plaatsen van „B(o)lois" uit den Reinaert in
Holland werd geopperd, een nieuw moot worden te berdo gebracht:
het ligt nl. allerminst voor do hand, dat onze „ridder" — een
Gentenaar, „goct flin Galoys" — een Hollandsch edelman zou zijn
geweest. In verband mot ónzen tekst zou zeker de verklaring van
van Risseeuw en Broese van Groenou de meest gewenschte en
aangenaamste zijn. Maar zulk oen „13(o)lois" is daar helaas nog
niet aangewezen. We blyvon hior dus gissen cn de grootste vraag-
teekens moeten we bij déze verklaring laten staan.

__a

-ocr page 114-

cx

Maar er is nog een andere mogelijkheid, t. w. dat „de ridder" niet
„grave van Bulloys" was, doch eenvoudig -vergeleken wordt
met („
ic doe u bewiis als" \') „die vroemste grave van Bulloys", omdat
hij iets met dezen gemeen had. Zijn voornaam b.v.! Want graaf van
Blois kón hij niet geweest zijn, daar Guy van Blois (f 1397), jongste
kleinzoon van Jan van Beaumont, de laatste graaf van dien titel is
geweest1). En onze „ridder" moet in het eerste kwart van de vijf-
tiende eeuw hebben geleefd. Indien de in het Keulsche omschrift
naast de superscriptio bijgeschreven oplossing
(rRoloff va wtkerke")
de juiste is, zou hij dus vergeleken worden bij een Rolofif of Rudolf
van Blois, die dan bijzonder dapper geweest moet zijn. Touchard—
Lafosse \') noemt weliswaar geen heer van Blois van dien naam,
doch misschien was het een der plaatselijke beroemdheden.

Doch, wanneer we deze Keulsche oplossing der naamsaanduiding
loslaten, is er nog een derde, naar mijn meening de waarheid
het meest nabijkomende, mogelijkheid. Blijkens de uittreksels van
rekeningen van Philips den Goede heeft deze vorst een raadsheer
en kamerling gehad, die den naam „Jan van Uutkerke" droeg en
ridder was!4) De geslachtsnaam en de tyd komen te mooi overeen
om deze onderstelling niet op den voorgrond te plaatsen. Te eerder
meenen we aan deze oplossing de voorkeur te moeten geven, daar
ook de Stadsrekeningen van Leiden (1390—1434) 2) dezen naam Jan
van Uutkerke passim *) vermelden. Deze bewaarde met 60 man het
slot te Gouda van 12 Juli 1428 tot 23 December 1429. In dien tijd
deed hij op dat slot een nieuw bolwerk maken. In verband met
het sluiten van de voorloopige zoen met Utrecht bleef hij daarna
met slechts 36 man op het slot liggen 3). Ongeveer 10 Maart 1430
had er een gevecht plaats tusschen hem en Beilinc. Op dien dag
werd uit Gouda een bode gezonden aan zijn zoon ltoelant van
Uutkerke in Vlaanderen om hem dat te berichten 4).

Deze Roelant van Uutkerke leidde, begin April 1426, toen do
tegen Philips in opstand gekomen Kennemers het beleg voor
Haarlem geslagen hadden, de verdediging der belegerde stad fl).

1 \') Werken van het Historisch Gonootschap, 8e serie, n°. 84, 2e deel.

2 *) Ibidem, zie Register.

3 ) Thesoriersrekening van Boudin van Zwieten, Aug. 1428-Oct. 1480, fol. 46 y0 (Algem-
Rijksarchief). \') Ibidem, fol. IIB vs.

4 Zie C. Ekaraa, Het beleg van Haarlem door vrouwe Jacoba in 1426.

-ocr page 115-

0X1

Meer vernemen we omtrent deze beide leden van het geslacht
van Uutkerke niet; bijzonderheden omtrent vader of zoon vonden
we overigens in de Stadsrekeningen van Leiden niet opgeteekend.
Doch deze gegevens zijn op zichzelf belangrijk genoeg: in Maart
1430 b.v. is Roelant van Uutkerke in Vlaanderen, één jaar slechts,
voordat Jan van den Berghe „Dat Kaetspel" schrijft.

Is hier nu de vader, Jan, of de zoon, Roelant, de bewuste
„rudder"? De naastgeschreven oplossing van het Keulsche omschrift
maakt het laatste het waarschijnlijkst; Roelant was zeer waar-
schijnlijk in den tyd, toen „Dat Kaetspel" geschreven werd, in
Vlaanderen, terwijl we dit, wat Jan betreft, slechts vermoeden
kunnen. Maar de „vroemste grave van Bulloys" was Jan van Blois
of anders diens grootvader Jan van Beaumont. In dezen meenen
we dus ons van een keuze te moeten onthouden. Om een stellige
uitspraak te doen zouden we trouwens gaarne nader omtrent Jan
en Roelant onderricht willen zyn. We zouden b.v. zoo gaarne
weten, of we in de woorden ,,goet fiin galoys\' werkelijk een toe-
speling op een Pransche afkomst moeten zien. Want op het eerste
gezicht lijkt het wel een groote contradictie: deze echt-Ncderlandsche
naam
Van Uutkerke en een Fransche afkomst. V. d. Haeghen\')
hcoft dit „galoys" als „vroolijk" verklaard. Onmogelijk is deze
verklaring misschien niet. Doch wat is er tegen in dit „goet-fljn
galoys" noemen van den ridder slechts een eenvoudige beleefdheid
to zien? Het was toch, vooral in dezen tijd, in Vlaanderen een
heele eer voor oen Fransehman tc worden gehouden: „hij zou wol
een Franschtnan hebben kunnen zijn, dozo edelman!" In dit geval
hebben we dus met een vergelijking to doen, evenals in rogol 4.
Op dezo wijzo blijft do schrijver in zijn loftuiting, evenals wij
in onzo verklaring, volkomen consequent.

Resumecrendo ineoncn\' wo dus to mogen aannemen, dat do
„ridder" Jan of Rudolf van Uutkerke heette, een edelman, al of
niet uit Frankrijk afkomstig, die to Gent heeft gewoond en wiens
vader of die zolf in nauwo botrokking hoeft gestaan tot het Bour-
gondische hof van Philips den Goede.

Is „Dat Kaetspel" eon oorspronkelijk werk? Daar in onzo letter-
kunde zooveel uit hot Fransch vertaald of op den voot nagevolgd
is, ligt het voor de hand deze vraag te stellen. Ontkennend wordt
ze beantwoord in don catalogus der boekerij van C. G. Bultman1),

\') Bulletin do 1 Académie do Belgique, Tomo XXIX, 1886, blz. 103.

«) Bibliotheca Hultmanniana 1821, blz. 87, n®. 184.

-ocr page 116-

oxii

welke mededeelt, dat het Kaetspel uit het Franseh vertaald zou zyn.
Campbell geeft dezelfde opmerking ten beste1). Prosper Marchand
in zijn Dietionnaire historique1) is geheel in de war, haalt Seaecspel
en Kaetspel door elkaar, en spreekt van: „La traduetion hollandaise,
institulée Tractaat van den Tytverdryf der edelen Heeren en
Vrouwen, genoemt het Schaakspel, gemoraliseert in justicien, ge-
sehreeven (ou plutöt traduit) in \'t jaer 1431, a été imprimée quan-
tité de fois dans le XVe siècle". Van Veerdeghem1) vermoedt, dat
\'s ridders „Galoys zijn" tot deze conclusie (dat het werk niet oor-
spronkelijk is) zou hebben geleid. Doch — zooals hy trouwens zelf
vraagt — wordt dit argument door het feit, dat de ridder te Gent
woonde, niet volkomen waardeloos gemaakt? Uit het werk zelf
valt geen enkel bewijs te putten, dat we hier met een vertaalden
tekst te doen zouden hebben. Zou de schryver, die in alle opzich-
ten den iDdruk maakt steeds eerlijk en openhartig te zyn, het
kalm hebben verzwegen? Dit is m. i. kwalijk aan te nemen. Er
komen zeer zeker veel bastaardwoorden in zyn werk voor; doch
dit is in de vyftiende eeuw niets ongewoons, vooral niet, als het
werk in Vlaanderen is ontstaan. Ik heb nagevraagd en gezocht
naar een „Jeu de Paume moralisé\' of naar een werk met soort-
gelijken titel1); doch, voor zoover nagegaan kon worden, bestaat
een dergelyk werk niet. Ook de bronnen der exempelen, die voor
een niet gering deel Vlaamsch zyn, pleiten m. i. voor de stelling,
dat we hier met een oorspronkelyk Nederlandsch werk te doen
hebben. Ik meen my dus tegenover Hultman, Campbell en Marchand
by Van Veerdeghem en mej. V. Schaick Avelingh2) te moeten
aansluiten.

1 \') Campbell, Annales 1060 en \'61. \') 1758. I blz. 181 ln nota.

2 \') Stolling 4 achter „Dat Scaecspel".

-ocr page 117-

DAT KAETSPEL GHEMORALIZEERT.

-ocr page 118-

De tekst, die hier volgt, is een diplomatische afdruk van Hand-
schrift
K. De spelling van het handschrift is overal behouden;
alleen zijn de eigennamen van hoofdletters voorzien. De interpunctie^
die in het hs. duidelijk genoeg is om den lezer den inhoud be-
grijpelijk te maken, is gehandhaafd. Slechts enkele malen, wanneer
het hs. eene in het oogloopende schrijffout bevatte, is een verande-
ring aangebracht; de geschrapte woorden zijn dan steeds in een
noot onder aan de bladzijde vermeld. De opschriften der hoofd-
stukken, in het handschrift rood aangegeven, zyn cursief gedrukt
doch, evenals in het origineel, zonder alinea.

De varianten uit Hs. T., onder den tekst afgedrukt, zijn alleen
die, welke in Hoofdstuk VI der Inleiding niet zyn behandeld en
tot een afzonderlijke bespreking geen aanleiding geven. Zij dienen
voornamelijk om aan te toonen, hoe gering de verschillen in stijl
en inhoud tusschen de beide Kopcnhaagsche handschriften zijn.

-ocr page 119-

P 5 ^

tol. ia Dit es tmotijf ende de ruaerommc dat ghemaect icas tghuent dat
hier na volghet ende es teerste deel van vieren /
Vele proverbieii
syn gheseyt / Een proverbie es ghesoyt biden eenen / Een andre
proverbie es gheseyt biden anderen / Endo hebbe dickent ghewe-
B ten/ dat eenighe personen useren eenich proverbie te segghene elc
zonderlinghe na synre ghenouehten/ Ende dat valt hem dickent
in den mont / ende dit mach syn te verstane dat elc ghorne
spreect van dinghen daer toe dat hy meest ghehelt es/ Want
men scyt ghemeenlike/ dat in der herten dat in den mont/ Endo
10 ten propoosto van desen / Ic woot eenen goeden ruddcr die m\\jn
lievo speciale vrient es ondo hecre/dio ghotidcliko pleecht te usoernc
een proverbie/ endo een woort zegghendo aldus/Niet voor weldoen
endo bl(jdo z(jn/ Ende voorwaer ghoiyc als hjjt pleecht te
segghene/ also ploocht hy te loveno/ Want ic hebben den solven
iB ruddere langhe ghekent / endo ic hobbeno altoos zien pooghen
om weldoen endo blijde syn/ al wast dat h(j ondertiden oenich
wederstokon mochte hebben/ daer oramo dat oenigho souden
tol. ib laten woldoon ondo haro bl(jschopo / niotioghonstaondo hy useerdo
weldoen / endo was altoos blido / Endo niot alleono in syn ghowerken/
20 maor in syn zegghon / altoos wol doen ondo biydo syn/ also
voorseyt es/ Eens my wesonde in lodichedon wort poinsonde up
tproverbio vandon voorscyden ruddere/ ondo wart
my te bedy\'nc-
kene van mynre lodichede / endo oversach dat ledighon
tyt es
verloren
tyt/ endo no profiteert Godo noch dor weerolt/ noch
26 selves don monscho dio in lodichedon looft / maer es onprofitolic
ende onoorlic/ Endo tor waordichodon vanden voorscyden
ruddere ondo ommo lodichodo to scuwono/ Nam an in my

3 gesproken ondo gheseyt, dat een proverbien is gheseyt l>ü den anderen
8 van dinghen gherne spreect

10 ende dit mach syn te verstane tot tesen propoosto 13 gheltfc dat
27 desen voerscroven nam in my selven up dit proverbie te niakene mora-
lyteyt oversiende dat daerin syn twee deelen

Kaotspel. 1

-ocr page 120-

\\

selven dat up die voorseyde proverbie sijn twee deelen / Teen
deel es weldoen/ ende dat es zalich ende godlic/ Ende tander
deel es blijde sijn / ende dat es weerlie ende ghenoughelic / dus
staet dit wel te gader/ ende men mach wel zegghen met goeder
6 redenen/ Niet voor weldoen ende blyde syn/ Ende die weldoet
ende blyde es/ sal eeuwelic leven ende eeuwelic blijde syn/
Want hy sal leven ende blide syn in dese weerelt / Ende daer
na sal hg leven ende blijde syn in dandere weerelt/ ende syn
leven ende sine blijscepe es ieghenwoordich / ende blyft eeuwelic
10 gheduerich/ Ic vraechde daer naer eens den selven rudder in wat
saken dat hij hem selven meest verblyde / ende sinen tyt meest
cortede / in weerliken zaken omme toorbore ende profy t van
sinen lechame naest den voetsele van nacuren j verantwoorde my
in vele saken / maer omme de beste tydcortinghe / ende omme
16 tmeeste oorbore van sinen lechame ende verblydenesse van sinen
foi. ic sinnen / hadde meest ghenouchten int spel van kaetsene/Want dat
spel en ware niet verboden / maer ware gheoorlooft beede ghees-
telike ende weerlike lieden / So ne was niet dobbelen / queckcn/
ende andere ghelike spelen / Ooc ne ware niet vele ghezien dat
20 van kaetspele quam yet vele differencien of twisten / Men maec-
ter mede goeden langhen adem ende gherynghe leden / Ende
het en ware niet alleene ghenoughelic den speclders maer het
ware ooc ghenoughelic den toezienders / Ende van ghecnen spele
ne vant men so vele bisitters of bystaenders daer men wel speelt/
2 6 alst doet van kaetsene/ Ende dit es cxperioncie/ dat een ghe-
noughelic spel es/ Ende vele goede andere redenen die hy daer
toe seyde/ Ic vraechde hem voort by tander deel waerin dat hem
dochte dat hy mochte meest weldoen ende verdienen / ende
doen toorboor van zynre zielen / verantwoorde my dat / mochte wel
80 doen in vele zaken / Ende hem dochte dat hy meest weldaden doen
mochte also hy gheaviseert was / In te minnenc ende te voorderne
iusticic endo gherechtichede / Want het ware nu van nooden meer
fol. id dan het ye was dat men iusticie up holpe/ minde / voorderde/

7 beyde in dese werelt ende daer boven in dander werelt daerse eewelyc
gheduerich wesen sal

17 mannen beede gheestelic ende waerlyc

18 ne ware met 20 discoorts oft onruste

24 bijstanders ende toesienders 25 als men

25 van den caetspele 27 int ander deel

30 ende verdienen dat hi meest weldaden mochte doen alsoo hy gheaviseert
was te minnene trecht ende iusticie ende gherechtichede te vorderen

-ocr page 121-

ende sustineerde/ want zoe ware welnaer al versteken ende
onder voet / Ende ie dat hoorende / mij dochte dat hy wel seyde/
Ende ten propooste van sijnre proverbie also boven gheseyt es/
so segghe int ghelike/ Niet voor weldoen ende blijde syn/ Ende
6 omme te scuwene de voorseyde lediehede ende omme minen
tijt mede te eortene/ Ooe mede omme die tydcortinghe van den
ghonen die dit lesen sullen hebbe ghemoralizeert tkaetspel / ende
dat ghebroeht ende gheaecordeert up tfayt van iustieien / inder
manieren hierna volghende / dat drie of dat viere partien of deelen
10 syn/ Teerste deel es de waeromme endo myn motyf dat ic dat
ghemaect hebbe / daer of dats een ghedeel voren verelaerst es
ende ooe mede dat ic in mine ionghe daghen plaeh minen tyt
te eortene met kaetsene / Ende in mine oude daghen plaeh
te regierne ende te helpen regierne iusticie/ Beede als iuge ende
te ooe als rechtere / al was icx niet weerdich noch niet wys / Tander-
deel es tkaespel ghemoralizeert / ende ghebroeht ter verstannesso
van iustieien/ also voren gheseyt es/ Terdo doel es de virtutc
ende do proprieteden die rechters ende iugen sculdich syn te
hebbeno/ Endo tviordo doel es do conclusie van al desen/ Ic
2o bidde den ghonen diot beghinnen lesen dat syt vullesen / of
anders do leser ne zoude daer in glieeno vulcommelike ghe-
nouchte hebben / want wat zaken dat het zy / dat niet vulcomen
es / Nes niet vulmaect in ghenouchto / Endo mceno voorwaer zo
tol. 2a wye diot vullesen of vulhooren sal / zalre goede moralitcet in vinden
25 endo daor in nemen ghenouchto/ Tmotyf onde teerste deel es
hiermede ghedaen /
Ende volghet hier naer tkaetspel ghemoralizeert
ende ghenouch ter iusticie / hier naer volghet kaetspel ghcmoralisecrt
ende es tanderdeel de drie namen vanden anlegghcrs.

Omme voort to procedeorne int ghuent dat gheseyt es/ Ic
8 0 mach zogghon dat drie kaotspeeldcrs beroupen hebben een spel
endo hobbon gheseyt to wedorstano/ alle andre wye hem lieden
up coinon willen in ghelike ghetalo / daerof dat doen heot Jan/

2 als ic dit hoerde 4 segghe ic

8 gheleken der Justicicn onde gherechticheden die usancic hrenghende
ende concorderende up ....

11 Deerste deel 13 mellen caelspele

13 in minen ouden lijden

14 ie regeren 15 noch wys 20 te lesene

20 vollesen off die lesere en sonde....

22 want wat sake dattet sy

27 Hier naer volghet.... Omme voort, ontbr.

-ocr page 122-

dander / Jacob / de derde / Pieter / Ende de waeromme sij aldus ghe-
naemt syn de redene es dese/ Jan es een ebreeux woort/ Ende
es te zegghene de gratie des beeren / Ende zo wye ghestelt es
omme iusticie te regierene up dat hyse mint ende voordert/
6 In hem es de gratie Gods / Jacob es te zegghene een onderwerpere
of een man die onderwerpt den haestighen / Ende de redene es
foi. 2b sulc / dat Jacob die patriarke / was gheheeten Israel / hy worstelde
ieghen eenen Inghel die hem verscepen hadde inde vorme van
eenen man/ Ende ne lietene niet gaen voor dat hy hem de
xo benedixie gaf / Ende wart de zelve Jacob ghequetst van den Inghel
an een zenuwe an sijn dye / daer of dat hy langhe daer na mydde/
Omme twelke de jueden oyt ziden hebben ghelaten / ende
noch laten zenewen te etene/ also dit bat ende claerliker blyken
mach inden bouc van Genesis / Dit bediet dat Jacob een onder-
16 werpere gheseyt es/ Ende so wye dat ghestelt es omme
iusticie te doene ende die te houdene / hy moet worstelen ende
ondervoet werpen/ Ghierichede/ ontsiennesse/ faveur / n[jt/ ende
alle andere beieghentheden van iusticien / Ende de derde speelder
heet Pieter ende dats te zegghene een steen want Pieter de
2 0 apostel hiet van eersten Symon / Ende onse heere God gaf hem
den name Pieter / of hy zegghen wilde/ dat hy was als een steen/
hart/ vast / ende ghestade int gheloove / Ende zo wye iusticie sal
regieren ende gouvernercn / hy es sculdich versteent te sine / in
eene eenparighe ghestadichede/ te minnen iusticie/ Ende die
20 te doene/ ende te doen doene / ende te sustineerne ieghen elken
ende met elken / Dese drie voorseyde personen aldus ghenaemt
elc met synre proprieteit die gheseyt syn/ Die syn comen in plaetscn
roi. 2c omme te kaetseno ieghen deghonen dies bestaen willen endo
hem ieghen dese vermeten willen /
Vanden drien verweerrers/
2 6 Dit hebben vernomen drie andere kaotsers van andere namen
ende van andere condicien / die hem vermeten hebben/
Janne / Jacobpe / endo Pietro / te weder stane met haren spcle/
daer of dat deen heet / Willekin / dandcro Reynkin ende do dorde
Desier/ Ende niement en twyfele dat dit ghevoinsde namen sfln/

7 die redene es dese 7 patriarch 7 israhel 9 mensche

10 gequest aen 11 mjjde 12 waerom 12 scuwen ende laten

14 Dus tbediet 15 gheheeten 16 gheset

17 ghierichede ende alle dat der iustice contrarie is 20 yerat

24 in eenparichede ende in ghestadichede

26 elc met synre proprieteit die gheseyt syn ontbr.

29 van den drien verweerrers ontbr. 33 ghenaemt is

-ocr page 123-

want ic kenne lieden die also heeten ende ghenaemt zijn
Ende men vint van eiker deser drie namen ghenouch/ Niet
alleene inde terme vanden namen / maer inde verstannesse vanden
namen/ Want Willekin neemt sy\'n beghinsele van Willem / Ende
6 Willem1) es een groot perturbuer ende belettere van iusticien ende
es een harde groot adversaris van Janne/ wiens name bediet de
gratie des heeren also voorseyt es/ Dandere die gheheeten es
Reynkin / mach bedieden Reynarde / want de name van Reynekinne
spruut ende neemt beghinsele van reynardie/ ende reynardie
10 es quade subtile behendichede / Ende dit es een groot adversaris
van Jacopbe/ die een onderwerpere es van loosheden ende
aercheden omme gherechtichede te houdone staende want men
foi. 2d comt te hoofde ende over / Ende met quader behendichede / ende
met subtylder scalker reynardie/ dat cracht/ of worstelen / niet
iB en soude connen wederstaen/ want men seght ghemeenlike/ dat
subtylhede gaet voor cracht/ De derde van desen die gheheeten
es Desier/ die mach wel verstaen wesen over ghierichede
want desier es te segghene begheerte/ Ende hadde ghierichede
haren naem verloren / endo zoo eenen anderen name hebben
ao moeste / men ne mochso niet bet nomen danne desier of begheerte/
Ende voorwaer dit es een groot viant van Piotron wiens name
bediet vast in ghestadicheden / Want mot ghioricheden es ghecorrum-
peert ghestadichede / Ende es te duchtene dat dit dicwile ghcvalt
endo dat menich iugo ende rechtere mot ghioricheden es
2 5 ghesteken uut ziere ghestadicheden / also de maere ghemeen-
like gaet achter lande / watter of es dat weet God / Ie rapporters
my in hem / Deze drie adversarisen voorseyt van iusticien sfo\'n
comraen in plaetson omme te kaotseno ieghen dandro drie
ghonoomt int capitol voor dit / Endo hebben hemlieden opcnbacrli-
so ko vermeten tspel to winnono endo tonder te doone /Janne /Jacobpe/
endo Piotrcn /
Vander stede daermen kaetsen zal.
fol. 8c So wannoor dat men kaotson zal so pleghen de speolders te
zouckene cene goedo behouvelike stede omme te speelne daer

2 want men....

2 dat ic dit segglio dat is niet alleene in die manieren

8 Reynardie 10 behennichede ofT looschedo 13 nu te hove

16 van desen drien es gheheeten 18 ende waerl dat ghierichede

20 namen 25 na dat die ware

26 wat dat daer af is dies verdraghic m\\j

31 van der stede daermen kaetsen zal oiitbr. 33 plaetse

») Hs. Wille.

-ocr page 124-

een goet hooghe dack1) sij daert schoone es omme uut te
slane / ende schoone es weder in keeren / rnme plaetse ende
heffene / ende uter zonne / daer ment goelicx vinden mach
omme te scuwene de hitte/ Int ghelike zo zullen de ghone die
5 iusticie houden/ kiesen eene stede oorboorlic ende profltelic
omme de iusticie / omme de ondersaten / omme de ghuene
die te diere stede resorteren / ende ooc omme eiken die daer
iusticie te zouckene heeft / Also naer inden middel van diere iuris-
dictie als men goedlicx mach / ln eene goede stede van lijftuchten
10 ende daer de weghen best s(jn ende redelicst/ Ende dese stede
en salinen niet veranderen / het en ware van grooten noode/
Ende dat bij wetene ende consente vanden ghenen diet scuidich
sijn te wetene ende te consenteerne / want biden veranderen
vanden plaetsen / de menighe mochter b\\j bescempt ende
is beschadicht sijn/ Ende in iusticie ne behoort gheen scemp te
sine / Ic hebbe eenighe officiers gheweten / die de stede van den
ghedynghe verleiden als nu hier als nu daer / Ende dit en es niet
redelic/ want te allen saken diemen doen sal / daer behoort toe
fol. ib behouvelike stede / Ende eene stede es behouvelic omme eene
20 zake/ ende eene andere stede/ es behouvelic omme eene andere
zake / Inden bouc diemen heet Scolastica / staet dat Ynacus hadde
een zone / ende die hiet Sozoneus Deze Sozoneus was dcerste die
wetten vant in grieken lant/ Ende daertoe ordonneerde h\\j eenen
man die de rechten verclaersen ende bew\\json soude/ voordon
26 welken men allo de ghescillen2) brynghen soude / omme te onder-
scheedene wye recht of onrecht hadde / Ende hier toe oordonneerde
h(j eene stede daer men trocht in houdon soude/ Ende dese
stede hiet forum / Int ghelike sal eene stede ghehouden sjjn ghesta-
dich ende eenparich ten proffite van wetten ende van iusticien.
30 Inden bouc van Genesis staet / Dat Jacob die ooc hiet Israel ghync
int lant van Mesopotonia tote Balam sinen oom ten versoucke
van Rebecca s(jnro moedcre/ de welke Balan broeder was vander

1 hooch dack 3 daer.... mach ontbr. 5 eerbaerlic

6 om een yeghelilien recht le doene om die ondersaten endo om....

10 vrelicxt

14 mocht daer hy sijn recht verzuimen bescaemt ende heschuet worden

19 behoeven een plaetse ende ander saken behoeven een ander plaetse

23 in gryekerland

27 ingevoegd: „endo dat men daer te rechte comen soude dies begheeren
wouden"

>) Hs. dre.

\'-) Hs. ghesallon.

-ocr page 125-

zeiver Eebecea / omme te trouwene de dochter van sinen voorseyden
oom / Ende onderweghe so wort hy slapende up eenen steen / by
eenre stede hiet Lusa/ Ende daer sach hy eene leedre gaende toten
hemel / Ende zach up de zelve leedre gaen / Inghelen up ende
5 nedere/ Ende als hy ontwaken wart / hij seyde in dese stede es
foi. 3c ons heeren goddelichede dese stede es zeere ontsienlic/ dus Gods
huus/ ende de hemelsche poorte/ Ende up dien steen daer h(j up
gheslapen hadde/ daer ghoot hy up olye in de warachtichede
van dier stede/ ende beloofde daer te doene offerande te sinen
io wederkeerne/ Ende die stede die Lusa hiet / die name veranderde
hy ende hietse Bethel / dat es tesegghene / Gods huus /of Gods stede/
De lieden van iusticien zullen zoucken ende houden goede be-
houvelike stede/ ende up die goede stede goet recht doen / want
waer men goet recht doet / daer gaen die Inghelen up ende neder/
16 tusschen Gode ende den rechters/ ende brynghen trechte van
boven nederwaert/ Ende draghen do verdienten van beneden
upwaert/ ende dat es Gods stedo/ al so Jacob seydo/Voort zo zeyt
Jacob de stede es vreeselic ende ontsienlic/ Also mach te rechte
verstaen syn / dat de stedo daarmon goedo iusticie doet die es
ao vreesolic ende ontzienlic/ dats te verstane de jugen sullen hem
vreescn ende ontzien van mesdoeno/ dats te weteno dat sy
ghebrockelic moghen syn in wol to verstane / ende toe te lioorne/
int voortstelion van partion / in to oxamineerno oorcontscap van
r°i. 3<i partien / ende te ymagineorno do circumstancien / Ende ooc daer

2 6 naer int maken endo int wyson van haren vonnesson/ Ooc mede

sullen hem partien vreeson onde ontsion in vele manieren / To
wetene in liaers solfs simpolhcdo / datsi niet en sullen conncn
advertoron haren taolman van haren rochto / want qualic ghctoocht/
endo ghepropozeert / os zooro ghoignoreort van zinen rechte / want
so tvoorstellen cs tfondamont\') van goeden ghedyngho / Endo al waert
so dat partien den taelman wol ghoadvorteert haddon / nochtanno
moghen hom do partien wol ontsion / vroeson van simpelheden of
faveur vanden taolman / z\\j moghon hem ooc wel ontsion van
simpelheden of faveur / van don oorcondcn / van simpelheden of

3 6 faveur van iugon / en willic niet moor sproken / Ic hope dat daer of

gheen noot on es of vreese / eist also dat betere God / Ooc sullen

G dese stede ontbr. 8 werdichede 10 lot sinen wederkeren

15 rechtere 19 dats te verstane 28 van haren rechte ontbr.

30 fundament 32 vreescn voer gunste voer haet off nyt 39 oft so es

\') Ha. ifondamon.

-ocr page 126-

partien ontsien ende vreesen de stede daermen iustieie doet ende
altoos in vreesen ende in vare syn of zy goede cause hebben of
ne doen / Ende eist zo dat hem dynct datsy onrecht hebben / maken
haerselves vonnesse / ende kennen haerlieder onrecht / want hets
6 meer eeren ende zalicheden dat de mensche hem selven oordeele
ende iugiere/ danne hy gheoordeelt ende gheiugiert worde van
eenen anderen / Ooe mede de stede van iusticien es zeere te
lol. 4a ontziene / want elc salse also wel vreesen ende ontsien / als minnen
ende eeren / Want minne sonder vreese of vreese sonder minne/
io en es niet wel ghefondeert up redenen / God es iustieie / ende hy
moet also wel gevreest ende ontsien syn / als gheeert ende ghemint/
In den bouc van Exodus staet/ dat onse heere God riep Moyses/
daer hy scheen zynde in eenen vierighen doorne/ Ende sprac
heere / Ic bem hier tote denwelken onse heere seyde / Doe ute
is dine scoen / de stede es helich daer du up staets/ Int ghelike mach
men segghen dat de stede helich es / daer men goede iustieie ende
goet recht doet/ Matheus scryft in sinen ewangelium dat onse
heere God hem transfigureerde up den berch van Thabor/ Ende
omme dit te doene/ hy leedde met hem drie discipulen / Te wetene
20 Janne/ Jacobpe/ ende Pietren/ sonder meer / Ende ne wilde niet
dat dit yement meer sach/ danne dese drie voorseyt/ Dit zyn de
drie namen die voren gheseyt ende gheglozeert syn / int tweede
capitel van desen boucke/ Ende daerna zaghen dese drie discipulen
onsen heere God claer ghelike der zonne / ende sine cleedercn wit
26 ghelyc snee / Ende zaghen voort dat Moyses ende Elyas hem verbaer-
den ende spraken ieghen onsen heere / Nochtanne dat sy daer te
lol. 4b voren over menich iaer verscheeden waren vander waereit / Ende
daer zo quam eene stemme in een zwerc/ die seyde dats m\\jn
gheminde zone / Doe sprac Pieter die de stede zeere vercoos / ende
so verminde / also wel bleec an zyn woort/ want liy seyde toot onsen
heere / God heere / het doet hier goet wesen / lact ons hier maken
drie tabernaclen / dy heere eene / Elyas eene / ende Moyses eene/
Pieter sprac daer alleene/ Pieter bediet ghestadichede / also gheseit
es int tweede capitel van desen boucke/Ende schijnt an syn woort
3 5 dat hem de stede wel ghcnouchde/ ende dat hy se vercoos / want hy
wildese eeren met drien tabernaculen / voorwaer het es ooc goet

5 saligher 9 of vreese sonder minne ontbr.

10 gefundeert up god noch op redene 12 onse heere ontbr. 13 stont in

15 doch uut 17 in sine ewangelien 19 leede 20 sonder meer ontbr.

30 als goed te hoorne was in sün woorden

31 het es hier goet wesen

-ocr page 127-

wesen ter atede daer men goede iustieie ende goet recht doet/
ieghen eiken / ende met eiken /
vanden dienaers.

Als de kaetsers hebben ghecoren eene goede stede / ende zy eens
syn van accoorde waar sy sullen spelen / zo es hemlieden van
6 nooden te hebbene twee manieren van diennaers / den eenen omme
te teekenen wel ende ghetrouwelike de kaetsen / Ende ne behoort
niet dat hy onghetrouwelike teekene/ meer ter bate vander eenre
partye/ danne vander andere/ Hem es van nooden eene andere
f°i- 4c maniere van diennaers te hebbene / die den bal halen als hy
io verre ghesleghen ende onghereet zy / Eist in gooten / in kelnaers/
in veinstren / of elders / Ende dese diennaers syn sculdich vele
ballen by hemlieden te hebbene / Te dien hende / dat als den eenen
bal daermen mede speelt onghereet es / dat sy den andoren bal
mueghen gheven omme mede te speelne/ die wile datmen den
is onghereeden bal gaet soucken / ende dat de speelders niet lcdicli
zouden syn/ noch beyden omme den ongereeden bal. By den
eersten dienaro die de caetsen teekont es te verstane een secretaris
of een greffler / of clerc van secreten / Ende die es sculdich te
wesene secreet / ende wel ghetrouwelike to rogistreerne de vonnessen
ao ende de huuthanghcndo lettren dcuchdelike te teekenen endo to
scrivene/ endo allo sine pappieren wol te houdcno/ sinen meesters
wol te adverteerne / van goeder pollicien/ende van goeder iusticien/
ende hemlieden ghotrouwo te sino toter doot/ Hot was een beere
die liiot Pinopion dio eonon dienaro haddo/ die sinen beere so
26 ghetrouwe was/ dat wonder was/ Het ghoviel eens dat hl wiste/
datmen sinen meester sochto by nachto ommo doot to slane/Endo
ne mochte syn hcoro uto dien huusc niet ontcommen / mids dat hy
4d daer in beloyt was / Die dienaro ghync an doen do cleederon van
sinen meestor endo heere/ Ende dedo an syn hant do rynghon/
so die syn meester plach to draghono/ endo ghync also ligghen in
syns meesters boddo ommo dat sine viandon wanen zouden dat
hy Panopion waro/ ondo dit dedo hy om selvo te sterveno / voor
sinen heere endo meestere / Valerius secht dat eens een advocaet
was die hict Anthonis / die gheaccuscert was van to hebbene
3 5 ghedaen ghctrouwet hoerdom/ endo was daer ommo ghobrocht
voort tghorechte/ ende men boot dat up hem to prouveno met syns

2 ende met elcken: Sequitur 2 van den diennaers ontbr.

4 willen spelen 9 die ballen 18 of een greffier ontbr.

25 hi wiste dat ontbr. 29 die te draghene ontbr.

31 dat syn meester selve ghoweest hadde

33 ende meestere ontbr. 34 gheheeten

-ocr page 128-

selfs dienare/ die de lancterne voor sinen meester hadde ghedraghen/
als hy ten faite ghyne/ vanden welken hy was in grooter vreesen
van sinen live / hoe hij ontgaen mochte / Ende omme dattewetene
de zelve zyn dienare was ghepijnt toot up de doot/ Ne maer wat
6 pinen of wat tormenten datmen hem dede / hij ne wilde noyt sinen
meester accuseren / zo secreet ende ghetrouwe was hy sinen meester/
Dandere dienaers vanden kaetsers/ die de ballen zoucken ende
halen/ Bedieden de serianten colfdraghers die sculdich syn te
loopene/ te rijdene/ ende te ghane/ omme tprofijt ende tvoordeel

1 o van iusticien tondersouckene / wye dat mesdaen heeft ieghen insticie/
fol.
Ba Emmer hemlieden wel te informeerne / te dien hende datzy gheene

onsculdighe moeyen en sullen / noch besculdighe toe gheven / Ende
daer sy eenighe beschuldighe vinden / die te brynghen ter kennessen
van insticie / ghelye dat men brynct den bal die onghereet gheweest
16 heeft / ende vonden es / ter kennessen van speelders / Ende also langhe
als sy dit doen / men sal hem lieden goede bystand doen / Men leest
van Julius Cesar / dat een van sinen ouden dienaers was ghebrocht
voorden iuge / ende hem an gheteghen dat hy syn lyf verbuert
hadde/ Ende daer hy stont voor den Juge/ hy versach Juliuse/

2 0 ende riep met luder stemmen / Cesar / help my / ic bem dyn dienare/

Ende als Julius Cesar dat hoorde/ hy sende hem eenen goeden
advocaet/ die voor hem dynghen soude/ Doe seyde de dienaer:
Cesar/ als du waerts in doorloghe van Azien/ in aventueren van
dinen live/ Ic ne sende dy gheenen stedehoudere over my / maar
as ic vacht voor dy met minen live / ende bescudde dyn lyf metminen
live / ende was daer omme ghewont toot up de doot/ ende toochde
hem die lixemen van sinen wonden / Doe wart Cesar bescaemt
ende quam voorden juge / ende bescudde desen dienare van sinen
fol.
Bb live/ Ende seyde die my goede bystant ghedaen heeft / ic wille
so hem weder bystandichede doen / ende wil my ooc daer toe pooghen/
men salse van goeden dienste wel loonen / ende iegh»m hem lieden
milde syn / De conync Pharaon loonde Iosepphe sine ghetrou-
wichede ende goeden dienst / want hy steldene daer over gouver-
neur ende regent van sinen rike van Egypten. De keyser Titus
86 Vaspasianus zone/ was zo milde/ dat hy niement ontseyde die
hem ghetrouwelike ghedient hadde/ of daghelicx diende/ Het
gheviel eens up eenen dach / dat hy binnen dien daghe niet ghe-

-ocr page 129-

gheven en hadde/Doe seyde hy tote sinen lieden / dat hy up dien
dach sinen tyt verloren hadde/ omme dat hy binnen dien daghe
niet ghegheven en hadde/ ter meenynghe dat hfl alle daghe
sculdich ware te loonene / Ende niement betide hem hij sy rechter/
5 of andere / met vrecker hand / ende met gheslotenre buerse / wel
ghedient te sine/ En daer een rechtere syn dienaers niet wel en
loont/ hy gheeft hem lieden actie om quaet te doene. Men ne sal
de dienaers niet verlaten / also langhe als sy ghetrouwe syn ende
wel doen / ende hem quiten ieghen iusticie / ieghen haren over-
10 sten / ende ieghen tpeupel/ Josepphus seght dat de lieden wonder
\'1\' 5c hadden hoe dat toe quam dat de keyser Tyberius sine officiers so
zelden vernicuwede/ ende dat hyse hilt zo langhe in officien/
ende was hem eens ghevraecht de waeromme dat hi se zo zelden
vernieuwede/ hy verantwoordde ende seyde/ wistic dat profijt
15 ware om iusticie / ende omme mine lieden / ic soudse vernieuwen/
Ende seyde voort een exempel aldus / Ic sach eens eenen aermen
man / die so dropich ende rappich was / dat up zine zeericheden
säten so vele vlyeghen dat een wonder was / ende zoghen ute zyn
bloet/ Ic hadde ontfermenesse up den man/ ende iaechde de
2o vlieghen wech / De aermo man seyde toot my/ Ghi mesdoet/ ende
doet my groot quaet / want do vlieghen die ghy wech iaccht/ dio
syn zad van minen bloede/ endo ne moghen my niet vele meer
quaets doen / Nu zullen andere vlieghen comen die honghcrich
syn / die my velo zeerdere zullen biten / ende meer sughen zullen
2 6 van minen bloede/ danne diegheno dio wech syn / ende zad van
minen bloede zyn / Endo by desen ghy hebt my meer pinen
beraden dan ic te voren hadde/ Ende doe seyde Tyberius / hier by
zo lato ic mino officiers zo langhe in officien / Want sy zyn rikc
foi. 6d ende zad/ endo sullen velo min onrechts doen ondo tpeuplo min
so eten/ danne de aermo dio honghcrich souden common in officien/
Ooc medo die langhe in officien ghewccst hebben / weten bet wat
sy doen / ende termen van iusticion / danno die nieuwe souden
wosen / do welken metten eersten min wetende souden wesen endo
wers ghestileert / dan de oude / men salso ooc punicron als sy
86 mesdoen/ In den bibel staet inden bouc van den conynghen/ dat

1  dieneren 10 hoe dat den volcke groot wonder gafT dat

14 ende — verantwoorde ontbr. 17 ende rappich ontbr.

ÏJO die arme die ghierich in officien comen souden 31 hat

32 wat sy doen sullen ende wat den rechte toe beboert

33 do welke — de oude ontbr. 35 in den vierden boec

-ocr page 130-

de eonijne van Surien badde onder hem eenen prinehe die ghe-
heeten Naamman / Ende dese Kaamman was zeere lazerseh ende
zeere beziect/ Ende omme ghenesen te sine van synre beziecthede/
dede hem brynghen anden prophete Elyseus / de welke ghenesen
6 wart biden selven prophete/ Ende als hij ghenesen was hy wilde
Elyseus ghelt ende ghiften gheven / maer de prophete ne wildese
niet/ Ende doe trae de voorseyde Naamman te sinen lande waert/
Deze prophete hadde eenen dienare die ghenaemt was Gyesi/Dese
dienare trae achter den voorseyden ghenesen man / ende veinsde
10 eene lueghene/ ende seyde tote Naamman/ Myn heere sent my
na dy/ ende ontbiet dij dat hem twee gasten over commen syn/
twee propheten kinderen / ende dats du hem bij my zents ghelt
foi. 6a ende cleederen / twelke Naamman gheerne dede / Ende als Gyesi
dat ghelt ende dese cleederen hadde/ hij stacse wech en waende
is dat syn meester niet en soude gheweten hebben / maer dit wiste
al de voorseyde prophete by inspiracien van Gode / ende vraechdc
snavonts sinen dienare waer hy gheweest hadde/ hy verantwoorde
ende seyde heere nieuwers / Doe seyde hem de prophete Elyseus
al syn gebrec van desen / ende daer so punierdene swaerlike \') / Ende
20 seyde omme datstu hebts ghenomen ghelt ende cleederen van den
laserscepe van Naammanne/ daeromme sultu ende dine nacommers
lasersch ende beziect wesen / ende het gheviel also / Dit was een
groote punicic / ende ooc eene gherechtighede / Voort syn eenighe
maniere van dienaers van iusticien / ende dat syn taellieden ende
25 hier of ne make ic gheen fait noch velo mentioens by vele redenen/
Eerst omme datsi niet gheinstitueert noch ghestelt syn by iusticien/
Want elc mach sine tale spreken die wille ende diet can / Ende
elc mach syns selfs tale spreken dies hem glietroostcn dar / Eene
andere redene es / de taellieden nemen onredelikcn loon / Ende
so dit es onrecht en onjusticie / ende dit doen sy weder sy aerm syn
of rike/ Ende hare tongho es scadelic/ es zoc niet ghebreidelt/
fol. ob met selvere of met goudc / Valerius sccht dat eens de scnatcurs
van Rome ghynghen te rade up twee personen do welke men
soude senden in Spaengen / omme dacr tc sine iugen of gouvor-
3 5 neerders / deen was ghierich ende rike / ende dandero was aerm/

2 lazarijs 3 van synre siecten 9 versierde
12 dattu hem soude senden clederen 15 die prophete
15 niet gheweten en hadde 17 antwoorde 18 doen
18 elyseus
ontbr. 19 zwaerlijc 22 nu voert an lazerseh*
26 want sij 30 gheen iusticie 33 den *welcken beeden

\') Hs. waerllke.

-ocr page 131-

Hierup verantwoorde Sypion van Affrike / Noch den eenen / noch
den anderen / en salmen senden in Spaengen / Want deen en heeft
niet/ ende den anderen ne ghenoucht niet/ Aldus eist metten
taellieden / syn zy aerm zy begheren vele / ende syn zy rike / hem
5 lieden en ghenoucht niet dat een aerm man heeft / ende up een
lettel en achten zy niet / Ende daer omme so laten de lieden omme
een cleen dyne te rechte te gane/ want anders de taelman soude
ondertiden meer hebben / danne tprincipael ghedraghen soude /
Eene andere redene es / zy dienen also wel / ende neerstólike
io den ghuenen die onrecht hebben / als den ghuenen die recht hebben/
Ende hebben goet behaghen ende roum dat zy van eenen onrechte
hebben ghemaect een schinen van rechte/ of van eenen rechte
een onrecht / ende trecht by cantelen versteken / Alimandus secht
dat Domesteus eens vraechde eenen taelman do welke biet Aristo-
16 domeus/ Wat hy ghowonnen hadde met eenre zake te winnene
.6c int ghedynghc/ die hy doe onlancx ghedynghet hadde / endo hy
verantwoorde een mare gouds / Domesteus verantwoorde/Ichebbe
meer ghewonnen mot zwyghenc dan ghy met sprekene/ Het
gevalt wel dickent als yemant comt an de taellieden omme ract/
ao dat sö segghen ghy hebt goede cause endo redene / niet iegen-
staendo dat sy wel weten de contrarie/ Ende dit es omme dien
te treckcne int ghcdyngho/ ende omme an hem te winnene/Endo
waren sculdich als sy hooren ende weten / Dat hare partyc onrecht
hadde / hem lieden te ontradeno in ghcdyngho te commcno/ Want
2& do menighe waent recht hebben by simpelheden dat hys niet en
ghovroot/ die nochtanno onrecht heeft/ Ende wisto hy dat hy
onrecht hadde/ hy nc sout niet willen sustinoren/ Endo als een
taelman dynct dat sino partyc onrecht heeft / endo hyt hem lieden
ghesoyt heeft/ ondo syn beste ghedacn omrao dien of to stellcnc/
80 endo achter te docne blivcne / willo do partyo daer boven dynghon/
de taelman die mach dien daer nacr met rechte ende met redenen
heipon ende dienen / endo anders niet / maer also no ghevallet
niet allo don taellieden / Endo ommo dat sy daghelicx practiscren/
• also wel in tonrechte / als in trechtc / so plcochtmcn ghemeenlic
8 6 te segghene/ dat noyt goed advocact/ ne wart daer naer goot
iuge/ Ende ic mcone datmer by cxperiencion vint/ endo by al

6 die armen lieden 7 to ontbr. 12 schyn

13 by loosen trekken 14 ghenacmt was

19 wel ontbr. 21 nochtan dat

29 te voren seet 33 Daerorn 34 gemeenlic ontbr.

36 dat ment alle daghe wel vint

-ocr page 132-

dese redenen / so ne stellic taellieden niet onder lieden van
iusticien / Maer de dienaers daer ie voren of ghesproken hebbe
die syn van nooden omme iustieie / ende daer by stellicse in
regemente van iusticien / ende met lieden van iusticien /
Hoe men
6 de kaetsen teekent ende met wat teekenen.

Ic hebbe hier voren gheseyt van den dienaers vanden kaetsers/
ende onder dandere van den ghuenen die de kaetsen teekent / Nu
es hem van nooden diese teekenen sal/ dat hy hebbe teekenen
omme dese kaetsen te teekenne / Het es lettel yement / hoe lettel
10 dat hy hem verstaet an dit spel / hy ne heeft ghesien datmen de
voorseyde kaetsen teekent / onder tiden met sticx van steenen / of
van teghelen / of met spaenderen / ondertiden met spuwe / onder-
tiden met eenighen anderen dynghen / dat de teekenaers of de
kaetsers selve eerst vinden/ Ende behooren de kaetsen so claer
16 gheteekent te sine/ datmen se wel ziet/ ende bekennen mach/
ende dat de kaetsen niet te zouckene en syn/ Te dien hende/
foi. 7a dat van dien gheene questie noch ghcschil en corame / Also eist
van nooden in vele saken van iusticien daer teekenen toe be-
hooren dat die gheteekent syn / Ende syn in iusticien twee manieren
20 van teekenen/ ghelike datmen twee kaetsen teekent/ ende niet
meer te gadere / Teen teeken es in iusticien van zaken die com-
men syn van tghunt dat comt van crieraen / Ten eersten als
ghevalt/ dat hem yement ontervet door iustieie daer solcnniteit
toe behoort / Zo pleecht de plockere te ghevcne een stroo / den
26 ghonen die de erve ontfanghen sal/ In teekenen ende in oor-
contscepen / dat de bystaenders dat onthouden souden / Teeneghen
steden gheeft men een ruus van eerden / ende een rys van eenen
boome / In teekenen dat teen land es / ende tandere cateylen/
Ende datmen beede land ende cateylen / overgheeft ende quite
80 seelt/ In steden daer men uscert van sauvegardc vanden princc/
Ende yement versekert wille syn / by sauvegarde vanden prinche/
men stelt up sine huusen vanekins / of bannierkinne / of pingocn-
kins/ verwapent ende gheteekent mettcr wapene vanden prinche/
in teekenen dat hem elc hoede ende wachte dien persoon yet te
36 mesdoene/ ende dat hy es in de protectie ende bcscermencssc

4 ende mei lieden van iusticien ontbr. 13 dinghen die

14 selve ontbr. 19 mense teekent 20 alzoo men

22 comen syn van arven

22 Dander is dat comt van misdaden ofF van brooken
24 die dat arve toe behoort te ghevene diet ontfangen sal
27 ruys off een rys

-ocr page 133-

foi. 7b vanden prince / ende van iustitien / Ie hebbe ooc ghesien de pin-
goenkinne die aldus ghestelt waren up de huusen / dat daer up
gheplact ende gesteken stont in wasse / den zeghel vanden prinehe/
omme te meer versekertheden / ende te meer teekens / ele hem te
6 hoedene ende te waehtene / dien persoon yet te mesdoene / Men
vint ooc van grooten orribele faiten/ Weder dat de faiteur es
gheiusticiert of verbannen / dat men die huusen die toe behooren
den faiteur/ omme ende ter nederwerpen sal/ Ende datmen die
stede nemmermeer bewoenen en sal / noch behuusen en mach / In
to teokenen endo in ghedynckenessen ter eeweliker memorien/ Dat
hem elc hoede ende wachte van zulken faite te doene/ Ende van
criminelen faite/ daer de lechame by iusticien omme ghestorven
es/ stelt men ten litteokene den dooden lichame up raden / of
hangse an ghalghen/ of ydere/ naer dat de mesdaet heescht/
16 Ende daer boven es noch den dooden lichame gheteekent met
z\\jnre mesdaet/ want daermen gheene raden of wielen useert/
daar bindmen do handen vanden dooden up zinen riggho/ Ende
eenen van straotroovo / van moordo / of van andoren zaken / dat
der hoogher iusticien toe behoort/ die bindmen de handen van
20 den dooden voorcn/ Ooc es sculdich boteekont te zino de iusticio/
\'oi. 7c weder zoo toebehoort eenen hooghen iusticier / of eenen viscon-
tier/ want de hoogho iusticiors doon hanghcn an hare iusticio
yserinno haken/ of ketenen/ endo de visconticrs/ diono vcr-
mueghen dat niet/ noch trad niot/ Ic hebbo ooc ghesien ando
2 6 raden gheteekent van wat faite dat de lechamon die daer up
laghon ghestorven waren / Te woteno an trad van eonen moor-
denaro / stont een palstcr/ An trad van eenen moortbrandcro/
hync eenen pot / up trad van oenen straetroovcro / stont een rfós/
Aldus es gheteekent de iusticio in haer zolvcn / do faiten / do
80 waorommo de iusticio ghoschict es/ Ende do auctoriteyt endo
muoghenthede vandon iusticicr/ Wiet heeft ghedaon doen / Andere
teokenen van iusticien vint men / gholikc / slotclcn / ooron snyden/
of andere loden / nemende \') do equalitoit van cxigcncien vandor
mesdaet/ ommo dat ole van dien de mosdaot kcnlic zoudo weson/
8 5. te dien hendo dat elc hom hoeden endo wachten soudc van mes-

1 Ic hebbe ooc ghesien.... Men vint ooc ontbr.

6 weder ontbr. 8 die hem toebeliooren 8 ter neder worpt.

14 ofT elders nadat die misdaet heeft gheweest 15 nader misdaet

16 want daermen gheene.... Te wetene by eenen moort brander hanct
men eenen pot up tradt
ontbr. 33 ofl ander ledon nemen 34 elcken

\') Hs. nomondo ledon.

-ocr page 134-

doene / Ende ooc vielen zy weder in gheliken of in andre mes-
daden / dat die rechter weten sonde by den teekene / dat hy eens
gheweest hadde ghepuniert by iusticien / ende dat daer bij de
fol. 7d iusticie te rigoreuser wesen sonde / So wel den landen daer van
5 desen teekenen vele ghevalt / Maer dese teekenen beghinnen zeere
verdonckeren / mids de ghebreken van iusticien / Ende men ne
kent se niet so claer/ alst wel van nooden ware / ghelike den
kaetsere / of sinen dienare / die syn kaetsen zo onclaer ende zo
donckere teekent / datter dickent ghescil of inconvenient of comt/
10 Men leest in den bibel inden bouc van Genesis / hoe dat God de
stat van Sodoma plaechde / ende viere andere steden daer by/
omme hare sonden / Ende dede daer up reynen sulfur ende vier/
de welke verberrenden / ende bedarf / al datter in was / ute ghe-
daen Loth / ende zine twee dochteren / de welke de stede ruumden
16 bij beveelne vanden inghelen/ Ende omme dat ghehoort van ons
heeren rigoreuser iusticie/ ende van synder goeder gherechtic-
heden eewelike van desen memorie ende ghedynckenesse te blivene/
ende warachtich teeken / hy heeft hier of teekenen ghelaten dats
te wetene / niet ieghenstaende dat de voorseyde steden gheplaecht
2 0 waren met viere/ hets nu een water / Ende vier ende water en
mach niet te gader staen / Ende dit es een vreemde teeken / ende
fol. 8a dit water heet de doode zee / Ende daer ne mach niet in ghe-
dueren dat leeft / Camer in / eenighc creature / waert mensche /
voghel/ viseh/ of ander1) dier/ hy zoude sterven / Ja een scip

2 6 het soude zynkcn / daer staen boomen by deser zee / die appelen

draghen/ die zeer schoone syn/ Eerst zynt bloesemen / daer na
syn zy groen / ende daerna zo synt zeer schoone onde gheluc
appelen/ ende als sy rype zyn/ endo mense ontween snyt/ men
ne vinter el niet in dan asschen/ Ic hebbo ghehoort segghen
so eenighe die in dat land gheweest hebben daer dese doode zee in
staet/ dat men daer zecht ghemeenlic dat plumen ende vloothout
ende andre zaken die vlieten / zouden by natueren zynckcn in
dat water/ Maer diere yser/ lood / of steenen in wierpe/ dat soude
vlieten / Ende segghen / waert datmen in dat water wierpe yser

3 5 of ander dyne dat berrende/ het soude vlieten ende als tvier ute

ghynghe/ het zoude synckcn/ hier an mach men merken sine

5 van allen desen ghenoech ghevallen 7 tcekentse 10 in de bibel
12 om.... wille 13 verberndo 13 verdarff 19 dats te weten daer die
20 dats nu al water 23 Quamen daer in 24 of ander dier
ontbr.
28 ontwee 33 diere in wierpe ontbr.

\') Hs. onander.

-ocr page 135-

gherechtichede / ende zine iustieie / inde wrake ende punicie van
der mesdaet/ Ende men mach ook wel zien in sine teekenen die
hy daer of ghelaten heeft/ dat hij wille dat elc dit weet/ Want
iusticie behoort ghedaen ende gheweten te zine / Ende de exein-
o pelen ende teekenen behooren ghesien ende onthouden te zine/
\' 8b Ooe stelde God een teeken van iusticien / als Loths wyf ieghens
tverbot van den inghel dede / als zoe met haren man ende met
hare twee dochteren ute Sodoma vloon / Weder omme saeh/ wort
verkeert in eenen zautsteen / de welke noch ter stede staet want
io emmer stont hij daer noch naer dat God ghecruust was/ want
Iosephus secht dat hine sach ende dat in teekenen van iusticien/
Hoe hem de kactsers ontdeeden.

Nu eist zo verre eommen dat hem de speelders ontcleeden ende
maken hemlieden naect / Ende legglien haerlieder cleederen over
is een zyde/ omme dat hem lieden de cleederen te min belets zouden
doen ende om dat zy te gheryngher wesen souden online spelen/
ende omme loopen/ Ende ooe omme te min verhit ende belemmert
te sine vanden cleederen/ Int ghelike syn hem rechters ende
iugen sculdich te ontcleedenc ende ute te doene/ alle zaken / die
i5 iusticie beicghenen moghen/ Te wetene/ minne/ hatye/ faveur/
beiden / corruptie van ghiften / gramscepe/ hitte / ende alle andere
beieghentheden van rechte / ende behooren van alle dese voorscyde
zaken wel ontcleet ende naect to zine / oiumc dat iusticie es naect/
lol. 8c in liacr selven ende ombedect/ want waert datmen iusticie wilde
20 poingieren / ende scrivcn in figuren / men mochso niet bet poingie-
ren danne ghelike eenen naecten mensche/ Ende de redeno es
deso/ Men loost inde ystorie van Roome/ dat wilon was ceno groote
ydele plaotso binnen lioome/ dacrmon tmesch plach to voerne/
ende ander onreynicheyt vandcr stede / Ende omme dat de plaetse
as was wyt ende ruum/ zo droughen over een do senatcurs van
Roome/ datmen die plaetse schoonc maken zoude/ ende voordan
schoone lioudon / omme dat daer de poorters van der stede / hare
wandelyngho zouden hebben/ ende het was alzo ghedaen / Ende
als de voorscyde plaetse also ghezuvert was / zo was daer onder
so die onreynichede vonden oenen inganc/ ende een hol van eenre

5 gedut*ii 0 setie 8 ende in. Ii. lw. dochleren ontbr.
8 vlood 9 die inen seyl dat noch 10 noch doen god
10 als J. seyt ende dat in leekenen van iusticien
13 gaen oncleen IG ghiflen to ncmeiie
17 ende alle ander ghelikeniase van dien 17 liehoorlcn
ydele
ontbr 2f> soe wijdt

Kuotaspel. §

-ocr page 136-

duwiere / daer of dat die van / Roome niet gheweten en hadden/
ende hadden dies wonder wat dat wesen wilde / Doe was over een
ghedreghen datmen daer in gaen soude met lichte/ omme te
wetene hoet daer binnen ghescepen ware / Ende als men daer in
5 quam / zo was daer vonden eene groote oude vaute / onderstelt
met groote steenen pylaren / Ende an eiken pylaer stont een beeide
van aelbaestre/ zeer meesterlike ende welghemaect/ Ende was
foi. 8d ghescreven voor de borst van eiken beeide zo zij ghenaemt waren/
Teen beeide hietprudencie/Tanderhietpaciencie/Terdeconciencie/
10 Tvierde caritate/ Tvijfste constancie / Tseste hiet iusticie/ Voort
vele andere beelden met namen van duechden ende virtuten / Ende
elc was ghefigureert ende gheabitueert naer dat hem toe behoorde/
maer onder dandere iusticie stont ghemaect naect/ hare ooghen
verbonden / ontcleet ende naect / dit dochte den senateurs wonder/
ie waeromme dat hare ooghen verbonden waren/ ende also naect
stont/ Ende leydent in deliberatien van rade/ Wat hier mede
meenen mochte / diese naect maecte / Ende als zy hier up wel
ende rijpelike ghelet hadden/ dochte hem lieden dat de figuere
goet ende wel ghemaect was / want een mensche die blent es/
2 0 ende niet en ziet/ die ne kent niement metten ghesichte/ Ende
iusticie ne behoort tooghe niet te hebbene up eenich faveur / noch
te kennenc eenighe zaken / die den rechte beieghenen mach / also
voren gheseyt es/ ten pointe daer zoe naect staet ende ontcleet/
dat es te verstane/ dat een mensche die naect gaet/ die es

2 6 onscamel ende ne scaemt hem niet/ Ende also ne sal iusticie
foï. 9a omme gheene zaken noch omme niement haer scamen noch ontzien/

recht te doène/Ende hier by hebbic gheseyt dat iusticie naect es/
Ende gheliken dat hem de kaetsers naect maken / ende ontcleeden
van haren cleederen eer dat sy spelen / zoo zullen hem rechters
so ende iugen naect maken ende onclcedcn van den zaken die voorseyt
zyn ende van alle beieghenthede van rechte ende van iusticien/
Hoe diere de kaetsers spelen ende lioe dat sij pant bij stellen.

Als de kaetsers aldus ontcleet syn / ende dus naer ghereed so
pleghen zy over een te draghene hoe diere dat zy spelen willen/

3 6 ende wat tspel doen sal/ ende hoe vele dat men winnen of Ver-

liesen sal metten speie/ Ende als zy dies eens syn/ ende van

accoorde/ daermen zekere spelen wille/ zo pleecht men ghelt of

*

2 wat dat was 2 Doe ontbr. I daer in 8 hoe sy

11 noch veel 27 Hier by is iusticie naect
31 Hoe.... by stellen
ontbr.

-ocr page 137-

pant by te stellene/ Int ghelike so salmen verstaen ende ooc
ghelooven / So wye wint tspel van iustieien ende van gerechtiche-
den/ dats te wetene/ zo wye mint / eert / voordert/ ende ontsiet
iustieie / hy winter mede teewighe leven / Ende zo wyese haet/
& blameert / ende versteeet/ die verliest dat spel ende de winnynghe/
ende den pant diere bystact/ dats den pant vander ziele / Ende
zo wye recht mint ende voordert na synre macht / nemachgheene
foi. 9b stede hebben danne in den hemel / Want recht ne mach inde
helle niet / ende ne heeft daer gheene stede / In de guldine legende
io staet/ Dat te Lengres een muer tebroken was vander kerke / omme
dien bet utc te stellene / ende de kerke te meersene/ Ende als dc
muer te broken was / zo was daer in vonden een loodinscher vat/
dat men heet een doodkiste/ daer een mensche wilen in gheleyt
ende begraven was/ Ende als de werclicden dat vonden zy
u daden tvoorseyde vat up ommc te wetene wat daer in was / Ende
daer vonden zy in den voorseyden begraven mensche / Ende zy
saghene roeren ende hoordenc stenen / ende carmiten / twelke
hem lieden groot wonder dochte/ Ende vracchdcn desen mensche
of hy levede/ maer hine verantwoorde niet / dit wonder ghaven
2o zy tc kennen cenen priester vandcr kerke / die den sclvcn vraechdo
ende bcmaendenc/ of hy levede/ maer hy ne sprac niet/ Dcse
priester gaft tc kenncne oenen onderbusscop van Lengres/ die
daer quam ende hem int ghclike vraechdo ende bemaendene of
hy levede / hy ne sprac niet te meer dan to voren / Doen trac desc
2 6 busscop byden overbusscop onde soydo hem dit wonder / dc welke
ovorbusscop ccn goot belieb man was/ Ende als hy dit hoorde
fo1 »c hadde hier of groot wonder/ Endo deso busscop quam ter stede
daer gheseyt es / endo vraechdo dosen bogravcnon mensche of hy
loofde/ hy sprac ende verantwoorde dat hy loofde/ De busscop
ao vraechde hem hoe langhc dat hy daer gholeghen hadde / ghemorct
dat do muor daor hy in vonden was zeer oudt was/ ende waen
liy daor quam/
Iiy vorantwoordo ende seydo/ langhe te voron eer
de stede kerstin was / Endo ic bom een hoydin man / endo wilen
hcere van desor stede/ Endo in die tyt ic ne hadde niet ghewetcn
noch ghehoort segghen wat kerstendom was / of tholighe gholoove/

-ocr page 138-

maer ic wiste wei bij redeliken beseffene dat ie hadde dat een
gherechtich ende waraehtieh God was / die alle dyne ghemaect
hadde/ ende alle dyne loonen zoude naer verdiente goet ende
quaet/ Ende hadde vast in mijn gheloove / dat es een groote ver-
6 diente gherechtich tsine / Ende daer bij ne wildic noyt yemende
onrecht doen / Ende bin alder tijt dat ic up de weerelt was / zo
ne spaerdic noyt man of wijf/ ic en dede up hem recht naer mijn
vroetdom / hoe groot vrient of hoe groot belanc dat hij mij was/
Noch ic ne hadde noyt zo grooten viant wien ic onrecht dede/
10 Ende zo wien ic vant of wiste die iusticie of recht beminde / dien
rol. 9d dedic goet ende eere/ Ende wye ic wiste dat onrechtich was/dien
verstac ic ende hatene met al mer herten / ende met al mer macht/
Ende als ie van deser weerelt scheen scheedende/ zo was ic hier
begraven ende ghemetst in desen muer/ daer ic in vonden bem
is van minen naercommers/ als heere van deser stede/ Ende desen
muer daer ic in vonden bem was wilen een muer van minen
paylayse/ Ende omme mine gherechtichede / so heeft de goedertiere
ende gherechtighe God mine ziele ghelaten in my/ want ware zoe
van my ghescheeden / zoe ware verloren omme dat ic bem
2 0 onghedoopt/ Ende de waeromme dat mine ziele bleven es in mij/
dat es/ omme dat zoe nieuwers in el stede en heeft/ Want ghe-
rechtichede en heeft gheene stede in de helle/ ende mine ghe-
rechtichede ne mach nieuwers stede hebben dan inden hemel/Ende
een onghedoopte ziele ne mach inden hemel niet/ Ende daer b\\j

2 5 ne heeft mine ziele daer gheen stede/ Ende omme mine gherech-

tichede so heeft m\\j de gherechtighe God mine ziele in my ghelaten/
tote dat een salich priester wesen soude die my hier vinden soude
in dese verborghene stede / ende die mij doopen soude / Ende ghij
zjjt de zalighe man daer ic langhe naer ghewacht ende ghchoopt
80 hebbe/ Ende die mjj doopen sal ende my den wech maken ten
rol. ïoa hemeiwaert j Ende ic Versouct an hu van Gods weghen / Die
busscop vraechde hem waer s|jn ziele ware/ h\\j seyde zoe es in
m|jn hooft/ ende el nieuwers / Ende doe haelde die busscop / olye/
ende crisma/ ende belassene/ ende dede daer mede datter toe

3 6 .behoort/ ende daer na bespaersdene met von te water e/ ende te

3 gheseepen ende ghemaect 4 gheloove te sine gherechtich
5 noyt nyemant 6 up eerde ende 8 hoe nae belanck dat
9 dien ic 10 ende wiste
12 ende met al mer macht
ontbr.

16 wijlen eer muer 23 en mach daer niet 30 mij ontbr.
35 snot behoorde

-ocr page 139-

hant die lichame die smalt te asschen / Ende daer by segghc ic
noch als boven / so wye gherechtich es / ende daer in eenparieh
ghestadich es/ hy sal daer mede winnen de weddynghe die boven
gheseyt es/ dats teewelike leven/ want ghereehtichede ne mach
5 nieuwers gheene stede hebben danne in den hemel/ Ende zo wye
versteect ende haet iusticie ende ghercchtichede/ die ne mach
nieuwers stede hebben dan inde helle / Dit es een diere spel ende
eene groote weddynghe/ ende de voorseyde pant diere bystact es
een diere pant.
Iloemen den bal upslaen sal de toelke es van VIII
io sticken I ende hos iusticien es int ghclike van VIII sticken.

Hier naer alst also verre commen es die buten spelen die slacn
up den bal / ende die van binnen wachtens / ende dcsen bal cs
ghcrnaect ront ende hart/ ende hy es zwaer naer der groothedo
foi. lob die hy heeft/ Ende hy es ghemaect van VIII sticken om dat liy
ie te ronder wesen soude/ Int tghelikc es iusticie ghehouden /tcsine
over al de weerelt/ de welke ront es ghelyc cencn balie/ Want
zoc es zwaer ende hart omme den ghonen diese ieghen gaet/
Ende gheliken dat den bal zwaer cs naer der groothede van hem-
selven die hy heeft / zo es iusticic zwaer naer der groothede ende
2o verdiente vander mesdaet/ Ende gheliken dat de bal es van VIII
stickcn / so es iusticic van VIII sticx/ nader zede van Vlaendren
want zeven seepenen ende een inaenre/ de welke maenre een
rechtere es/ Es te zamen een lcchamc van iusticien/ Want die
zeven personen wysont/ ende de rechtere executeert tghunt dat
2& ghewyst es / Ende waer een van dcsen ghebrecct/ dat nc es no
gheen ghehcel lichame van iustieien/ online alle zaken van iusticien
te doone / In conighe steden syn wol meer sccpencn dan zeveno/
Want ic wcetcr/ te eenighen steden IX/ Ic weotcr Landeron
steden Xll / Ie woeter ooc in eenighen steden of plaotsen Xlll/
so Ende teenre stede weet icker XIX endo teenro andore stede weet
icker XXVII / Maor ommer hoe ghcdaen/ ende hoe groot ghetal
vanden College zy / ende waer dat hy z(j VII sccpcnen motsgaders
ocnon maenre/ die syn achte personen/ die vermoghen also vele

-ocr page 140-

fol. loc als de collegie van den baneke met allen / dier over ware / In een
andre maniere sal ie verclaersen / hoe dat iustieie es van VIII
sticken gheliken den kaetsballe/ ende dat teen stic niet staen en
mach zonder tandere / ende waer een stic ghebrake / iustieie warer
6 mede mesmaect/ gheliken dat den bal mesmaect ware die een
stic vanden anderen ute dade/ Ende sal hier naer spreken van
eiken sticke zonderlinghe /
Van den eersten lede ende parchcele
van iusticien.

Eerst zo wye iustieie heesschen ende hebben wille / hij moet al
10 voren / sine clachten doen in tijden ende in wijlen / ande / per-
sonen vander iusticien/ In ccnighen plaetsen moet men claghcn
binnen den derden daghe/ In anderen plaetsen binnen IX sten
daghen / In anderen plaetsen binnen XIII daghen / Ende in / ecnighe
plaetsen bin jare ende bin daghen / Ende dat es de meeste redene/
15 ende emmer moet do claghe ghedaen syn ter ghccostumcerder
tyt vander plaetsen daer de zake behoort ghehandelt te zine/
Ende es wel van nooden den ghuenen diere claecht / dat hjj
wyselike ende warachtelike claghet/ Want up de claghe/ zo es
al tproces ghefondeert/ ende daer buten ne behoort niet ghcgaen/
20 te zine/ Ende es dickent ghesien bij onwyselike ende onwarach-
foi. ïod telike claghen also voorseyt cs / dat men verliest tproces / Men
leest inden bibel / dat Assuerus was conync van Persen ende van
Meden / Ende ten derden iare van synre regnaticn / hy hilt een
groot hof ende eenc groote feeste in sine hooftstcdc de welke hiet
2 5 Suscn/ Dese fecstc gheduerde C ende LXX daghen / vander welker
feeste te lanc ware te scrivene/ syn wyf do conynghinne die hiet
Vasschi / ende hilt daer by ccne andere fecstc metten vrouwen/
Ten zevensten daghe was de conync droncken van den wine/
ende omboot der conynghinne / omme dat hy wilde tooghen den
so lieden hare schoonhode/ De conynghinne hadt onwaert/ ende nc
wilder niet commen omme dat bij nachte was / Ende doen vracchde
hy sine zeven vrocden/ wat zy mesdaen hadde/ Ende een van
dien de welke hiet Manichan zeyde / hccrc zoo hoeft vele mesdaen/
niet alleene ieghen dy heere/ macr ieghen alle de mannen van
8 5 dinen rike/ want dc vrouwen sullen alle an dese hovcrhooricheit

-ocr page 141-

excmple nemen / ende daerby du sultse laten / ende nemen een
andre wijf/ De conyne was dies van acoorde ende vanden selven
avisc/ ende verzochte ende dede voren hem ontbieden alle de
f°i. IIa schoonste maechden van sinen rike / omme daer ute te kiesonc
5 eene die hem best ghenouchde teenre conynghinne/ Up die t\\jt
was daer een juede dewelke biet Marodocius / commen van Ben-
jamins gheslachte/ die daer te voren daer ghebrocht was van
eenen hiet/ Johachim Jecomas/ dese jucde hadde een s\\jns broeders
dochtcre ende hiet Ester / de welke uutnemende schoone was/
io ende brochse den conyne voren/ maer verboot hacr te segghenc
dat zoe juedinne ware/ Ester bequam den conync boven allen
den anderen maechden/ ende daer omme hü troudese/ inde stede
van Vasschi/ dit gheviel den Xsten dagh in Laumaent/ ende van
deser bruutlocht hilt
hy feeste een maent lanc/ Binnen desen
15 tyden ende middelen/ hoorde de voornoomde Marodocius die oom
was van der nieuwer conynghinne/ dat twee vanden princen over
ecn ghedreghen hadden / dat sy den conync vermoorden souden/
ende waenden dat niement ghehoort hadde dannc zy twee / Als
Marododcius dit ghehoort hadde/ ghaf hyt synre nichten te
2o kennene/ Ende dit ghaf zoe voort te kenneno de conync haren
man/ de welke de zako ondersochtc/ ende vant also wacr/ Dcse
f°i. Hb twec waren ghehanghen / Ende de coninc dede dat scriven in sine
legende / Ende deder
by scriven dat hy dit wiste by Marodocius/
Hot gheviel dat de conync verhiof eonen die hiet Amman / endo
2
b wart daor up zo zecro versot/ endo was vanden gheslachte van
Gaag / die wilen al onstickcn / ghesnedon was vandon jueden/
biden toodoene van Samuel den propheto/ alsoot bot
biyct in don
eersten bouc vanden eonynghen / Dcse Amman was so wcl motten
conync/ dat al knielde voor hem dat in sconyncx zale was / zon-
öo der Marodocius allccno/ Endo die liet ommc dat sine wot verboot
te ccrno hcydin volc/ Amman haddo dit onwaort/ Endo vracchdo
wyo
hy ware/ ondc als hy wiste dattct was oon juodc/ Hom
quam to voron dat do jucdon wilon doodon zine voordors van
Amalech /
Iiy soydo het knyolt voor my so monich goot edel
86 Persion/ endo dcse ghovanghoncn scalc hcoft onwaert voor my tc
kniclono / endo wart hier ommc toornich / So dat
hy vercrccch
anden conync/ dat men allo do jucdon vorslaon soude/ die in

3 endo versochte ontbr. i) een broeder dochter

12 Iroude hyse tot eenen wivc 17 drocghen 2(5 in sticken

26 van Joden 32 wijste 34 goet ontbr.

-ocr page 142-

des eonyncx lant waren / Doen worden de jueden vanden lande
zeer vervaert/ ende weenden zeere / Maar sy vonden eenen raed
dat sijt elaghen souden Marodoeius / die ooc een jucde was / Ende
fol. lic oom van der conynghinne / alsoot gheseyt es / Ende Marodoeius
5 ghyne dit voort elaghen de coninghinne zynre nichte / Ende badt
haer dat zoet voort elaghen wilde haren heere haren man / of
anders alle hare maghen moesten sterven / De conynghinne seyde
Ic en dar by den conyne niet gaen / want ic ne was van hem
niet ontboden binnen XXX daghen / Want die by hem comt
io sonder ontboden tsine/ die verbuert sijn lijf/ Of het ne warc/
dat hem de conyne dat verghave/ ende nooptene met synrc
guldine roede / Marodoceus seyde het mach wel syn / dat dy God
conynghinne ghemaect heeft / omme syn vole te verlosscne/Ende
doestu dat niet/ een ander salt doen / ende danne sultu ende de
i5 dine gheplaecht zyn van Godc/ Ende zoe seyde/ zoe zout doen/
Maer ic bidde dy/ ende alle den jueden/ dat sy drye daghen
vasten voor my ende bidden voor m|j / Ende also wast ghedaen/
Ende ten hende van den drien daghen / zo ghyne zoe toten
conync daer hy sadt/ Ende als de conync de conynghinne sach
20 dat zoe quam sonder ghebot/ hij sach zeer fellic en wreedelic up
haer/ Ende als zoe syn felle zien sach/ van vare viel zoe in
onmachte/ Ende hy dit ziende/ bekende hare groote ontziennessc/
foi. lid hem ontfaermdes/ ende hy verghaft haer/ ende nooptese metter
guldine roede/ de welke roede zoe custe / Ende de .conync seyde/
2ó Bidt dat ghy wilt/ ende het sal hu ghcschicn/ zoo seyde hcerc/
Ic bidde/ dat
ghy ende Amman morghen met m\\j comt eten/
Ende danne zal ic hu bidden mine bede/ Dc conync consenteerde
dit/ Ende als Amman wiste dat hij ghebeden was vandcr conyn-
ghinne ende nieraent dan do conync / hij verhoovaerde hem / so
30 zeere hier up/ dat hy ghync thuus ende hy ghyncs hem beroumen
sine/ vrienden ende maghen/ Ende
hy thuuswaert/ gaende/ hy
sach noch Marodoceus/ die hem ne gliecne eer ne boot / als boven
twelkc hi claechde sinen maghen/ Ende die rieden hem dat hij
soude doen maken eeno ghalghe hooghe L cupidus / ende dat h(j
36 riede den conync datmen daer an hanghen soude Marodoceus/
Ende omme dat te doene/ Amman dedo de ghalghe maken/ Ende

2 versaecht 2 ende 7 alle ontbr. 8 dars 9 ende

10 lijf ende goet 10 of uitgevallen. 15 ie snit doen

16 u lieve oom 17 bidden gode 21 ghesichte

23 stappans 24 mettien sprac 29 was hoeverdich
31 tot s. vr. 31 darwarl

-ocr page 143-

snachts de conync ne constc noch mochte niet slapen / ende
omme hem te vergherene1) dede hy lesen zine geesten / daer hy
inne vant/ dat hij vermoort haddc gheweest van twee sinen
princen alsso voren gheseyt es / ne hadde ghedaen Marodoceus/
6 die dese moort hoorde visieren / ende diese ute brochte/ Ende als
foi. i2a de conync dat hoorde / wart hem dies te ghedynckene ende te
bekennen de duecht die hem Marodoceus ghedaen hadde / Ende
doe vraechde do conync den ghonen die by hem waren / wat ecren
men hier omme ghedaen hadde Marodoceus / Ne gheene ccre
io scyden zy / Ende doe vraechde de conync wye es daer beneden/
men scyde hem/ nicracnt danne Amman / Ende hy was doe daer
common/ omme te biddeno dat men Marodoceuse hanghen soudc/
De conync dedene nacr roupen/ ende vraechde/ Amman/ wat
ceren men doen soudo den ghuenen die den conync ecren wilde/
15 Ende Amman waendc dat dc conync hem ghemeent hadde/ ende
dat hy de man ware/ die den conync eeron wilde/ macr neen
hy / de conync meende Marodoceuse/ Amman verantwoorde als
dies hem an trac/ ende seyde / Ileere/ men sal dien stellen up
tsconyncx paert/ ende doen hem an tsconyncx cleedcren / ende
zo stellen tsconyncx croonc up syn hooft / En men sal deson aldus
gheparccrt doen leeden by een van den moesten princen door de
stede/ Die roupen sal over luut/ Dese man sal men eeron die de
conync aldus eert/ Doe scyde de conync/dese ccre sal gheschicn
tol. i2b Marodoceus/ ende du sults by hem gaon ende dit roupen / endo
25 dat niot laten up dyn l[jf/ Amman dodo tbevol vanden conync/
al en dede hyt niet ghcornc / want hy ne dursto tbovol vanden
conync niet laten/ Ende dit ghedaen zyndo/ hy ghyne thuus
zoorieh ende claeehdct sinen wivo endo sino maghen/ Ende doe
soyclcn syn wyf/ endo sino maghen/ Du bost/ den jlieden worden
30 onderdaen / Motticn so quam oen bode an Amman vanden conync/
die hem scyde/ dat hy quamc ter maeltyt/ daer hy ghebedon was
vander conynghinne/ daer ghync hy al dodo hyt noode/ Ende als
Amman common was ter maeltyt/ doe seyde do conync toot Ester
de conyngliinnc/ doet uwe bede ie salsc vulcommcn/ Ende zoe
35 zeyde/ beere/ gheeft my ende mine gheslachtc die verdreven
waren ons leven/ Want datmen ons vcrcochtc/ ie zweghc/ macr
omme datmen ons verslaen wille / so es my van noodon te biddenc/

1 noch mochlc ontbr. 2 endo omdat hem die tfól te min verdrieten sonde
7 hadde sy seyden gheene 17 neen hy
ontbr. 2«.» nu hebstu

\') Hs. vorgliorone; lees: hom to vorghoteno (Zlo Woordenlost 1. v.)

-ocr page 144-

Ende mettien so versuchte de conync/ ende seyde/ Wye heeft dat
ghedaen / Doe vertrae zoe hem tghebot dat ghedaen was / datmen
alle de jueden verslaen soude/ gheliken dat boven gheseyt es/
Ende seyde Amman onse viant heeft dit ghedaen/ ende hu heere
5 dit gheraden te doene/ Doe wart Amman bescaemt/ ende de
fol. 12c conync wart up hem gram / ende ghync al gram weeh in een
hof/ Ende Amman bleef bij der conynghinne in de camere/omme
haer te biddene/ dat zoe bidden wilde den conync om syn lyf/
Ende corts/ de conync keerde wedere/ ende vantene ghevallen
io by der conynghinne up haer bedde/ Ende doe wart de conync
toornigher dan te voren vele / ende seyde / met cenen feilen zinnc/
wiltu mijn wyf vercrachten voor myn ooghen / Ende doen dedcnc
de conync hanghen an de ghalghe/ die hij hadde ghedaen maken/
omme Marodoceus an te doen hanghene daer te voren / Ende de
16 conync gaf Ester der conynghinne thuus van Amman / ende al
tghoent datter in was / De conynghinne bekende ende beliedene/
als zoe dese bede ende dese claghe dede/ dat zoe juedinne/ was/
ende dat Marodoceus haer oom was/ Ende daer te voren nc
haddet de conync niet gheweten/ Hy ontfync/ Marodoceus in syn

2 0 hof/ ende gaf hem te wachtene syn signet/ daer men mede plach

te zeghclne tsconyncx brieven / twelke Amman daer te voren
plach te draghene/ Ende anderwerf badt Ester den conync/ onde
viel neder wcenendo up haer knyen up zine voeten / dat hy wilde
wederroupen tghebot/ dat Amman daer te voren hadde ghedaen

3 6 ghebicden/ ende dat men den jueden tleven soude laten/ twelke
fol. 12J den conync consenteerde / Marodoceus scrcef/ den brief/ ende

zeghelden sclve met tsconyncx signctte/ gaende an allo dc prin-
cen vanden rykc/ Inhoudende/ datmen den jueden niet en mes
dade / Ende waert yement doen wilde / datmen die sclve vcrsloughe/
80 Twelke glicbot de princen alle executcorden / ende vulquamcn/
Ende als de heydenen dit zaghen worden de jueden zeer ver-
heven ende gheacht / ende besneet hem monich heydin / endo
worden van haer lieder wet/ Ende worden ontlivct wol lxx,n
heydenen achter lande by den rade vander conynghinno ende van
36 Marodoceus haren oom/ dio vianden ghcwcest hadden van don

7 achter in eenen hoof 7 in de camere ontbr.

9 cort 11 vele ontbr.

13 an die selve galghe daer m. an gehanghen soude hebben

16 al dat hem toebehoorde 16 lijde 17 een J.

19 nam bü hem 23 weenende ontbr. 23 over sinc voelen

26 dede scriven 33 van der Joodscher wet

-ocr page 145-

jueden/ Ende int ghelike/ inde stede van Susen/ waren ontlivet
XV van Ammans kinderen / ende VIIIC van den poorters die ghe-
weest hadden vander aliance van Amman / Dus bleven de jueden
behouden ende quamen in tsconynex vrienscepe/ by den toe-
6 doene van Ester der eonynghinne/ ende byder wyshede van
Marodoceus / Dus omme te commen ten propooste / dat claghe es
een van den achte leden van iusticien / ende es boven gheseyt/
dat van nooden es wyselike endo warachtichlike te claghcne/
foi. i3a Want alst ghebot van Amman ghcdaen was omme tc verslane de
io jueden/ So clacchdcn de jueden dat ghemeenlikc Marodoceus/
Ende Marodoceus claechde dat wyselike der eonynghinne/ ende
gaf hacr wysen racd/ hoe zoe dat claghcn soudc/ den conync/
ende zoe claechde dat warachtelikc ende wyselike den conync/
Ende procedeerde up de dachte also gheseyt es / zo wyselike dat
16 hare dachte dacr nacr quam te harcr intcncic/ ende tccncn goeden
efiectc/ ende teenrc goeder conclusie van justicien/
Tanderdeel
van iusticien.

Tandrc let van iusticien cs partyonjdach tc doenfc/ So wan
neer dat do clagho ghcdacn cs alsóot behoort/ So es men sculdieh
20 to doen roupone den ghoncn of deghucno up wien men ghcclaccht
sal hebben / Dats tc wotcnc datmen hemlieden dach sal doen voor
iusticio/ want men no behoort up niomondo to proccdccrnc / hy
no zy
ghedaohvaort tzynro prochykcrke/ Ende tandoren plactscn
to synro wuenston /
of montsprokens up datmense vinden can/
2 6 Endo alwaort dat dc juge zelve oen fait haddc ghesien doen/
endo h(jt wol wisto/ ende datter gliccnc opposicio icghon ware/
fol. i3b nochtanno behoort do faitour ghcdaccht endo ghcroupcn tc sinc/

of anders no ware iusticio niot to rcehto gholcot/ Want also wol -ss-««-- ,
moctmcn don quaden wet doon of recht/ als den goeden / Endo *

80 al eist dat yemont ghcroupcn es/ endo nipt nc comt ten eersten/ ■ . • •
of ten anderon roupene / nochtanno nc cs hy niot sculdich ver--
stoken te sine van zfónrc weerre / maor mach wol sfo\'n dat hy
ghccondampnccrt worde indo costcn / of in cono hoofscho boete

6 t. pr. soo mnch men wel mareken dat cl.
16 Tnnder let van iusticien
ontbr. 18 dandcr deel

18 dach le heteekene 19 sowlat
20 up wien die claglie ghedaen is

23 gheroepen tsine. Ende alzoo wel behoort die vcrweere gliehoorl le sinc
nis die aenlegghere. Teenighen steden doet men dach denghenen up wie men
recht vorderen wille lol synro prochikerke
32 rechte 33 ecnich hoosche

7

-ocr page 146-

vander overhooriehede/ dat hij niet ne quam te sinen daghe/ up
dat den heesch es seult of erve/ Maer es den heesch eriesme/ of
boete/ so ne sal hy in gheene oosten of andre boeten ghewijst
zijn / danne inne de principale boete te innene/ Ende ne comt hij
6 niet ten derden roupene / hy es sculdich versteken te sine van
sijnre weere / ende verwonnen waer of dat de zake zij / In eenighe
steden hout men niet drien roupinghen / Ende de ghone diese
houden/ die houden ende useren de beste iusticie/In eenighen
steden houtmen zinnen ende dat es also vele als een roupen /
to want het es delay/ omme te commene te sinen daghe / Inden bibel
staet inden eersten bouc vanden conynghen/ Dat onse heere God
riep Samuel / die doe een jonc kint was / Ende lach doe de zelve
ful. 13c Samuel/ ende Ely syn meestere in een camere bider tabernaclo
ons beeren / endo Samuel hadde ghewaent dat Ely gheweest hadde
diene riep/ ende doen liep hy toot Ely sinen meester/ ende
vraechde hem wat hem gheliefde/ Ende Ely verantwoorde ende
seyde/ Ie ne riep dy niet/ ganc weder ligghen/ Ende te hants
i& riep onse heer anderwerf Samuelle weder / ende noch waende dat
Ely gheweest hadde/ ende ghync als te voren toot Ely / hem
vraghende wat hem gheliefde/ Doe wart Ely peinsende dat ons
beeren stemme was/ Ende seyde lieve kint/ Ganc weder ligghen/
ende hoorstu de stemme noch eens/ zo verantwoorde/ ende zecht/
20 heere/ het hoort dyn knecht/ Ende doe riepene onse heere God
derde werven / Ende Samuel verantwoorde onsen heere / also hem
Ely sijn meester gheheeten hadde/ Ende doo seyde onse heere
Samuelle slne ghelieftc/ twelke hy ute den woorden ons hoeren
voort propheteerde don voornoomden Elye/ bidcn welken al
2 6 tvolc van Israel wel wiste dat Samuel ons hoeren prophete was/
liier an bleect dat onse heere up Samuelle niet en vcrbaleh/ noch
(lcnselven oordeelde als overhoorich / Al ne verantwoorde hy niet
ten eersten noch ten anderen roupeno/ Also ne sullen niet rcchtc-
foi. i3d ren ende jugen niement oordeolen / noch versteken van synre
so weerre/ up dat hy spreect ten derden roupene/ ende danne
compareert/ Want het ware moghelic dat hy vanden eersten of
vanden anderen roupene niet weten en soude/ Ende al wiste hyt/
hij mach differoren met rechte/ want hy mochte zinnen hebben/

5 verwonnen te aine 10 de loy 12 sainuelen
13 ende lach met s. m. ely

IG Ende ely.... doe wart ely peinsende ontbr. 27 soowiste al tvolc
29 mach men marchen tot onsen propooste
29 balch up samuel 32 versteect

-ocr page 147-

of hy mach de twee eerste daghen voorby laten gaen / omme bin
desen middelen tyden te avizeerne ende te voorsiene van rade of
van taelman / of binden middelen tyden ootmoet te zouckene an _
sinen wederman / up dat hy twyfelt in sijn recht/ Ende also vorens
g gheseyt es/ So ne sal niement ghereputeert zijn in^overhoorifllmdfiP
van iusticien/ ende sine were verliesen voor hij driewaerven
gheroupen heeft ghesyn / ende ten derden roupene niet en verant-
woort.
Ter de deel van Justicien. ^ -yv - >- : «**" *

Terde deel van Justicien dat es_eesch an te .legghene/ Ende so
wanneer dat de claghe ghedaen es / ende daer naer partien ghe-
daecht syn / up wien de claghe ghedaen es / zo zalmen den ghuenen
of de ghuene eesch an legghen ende tooghen den juge zine dole-
ancie ende syn ghebrec/ up dat sine partye voor ooghen es/
Ende es zoe niet voor ooghen / zo salinen tselfs doen ter laetster
16 contumacien / als partye ghenouch ghedaccht ende gheroupen
es/
Ha weder sy comuien of en doen / Ende men sal desen eesch an
legghen nader vormen vander claghe die voren ghedaen sal wesen/
Ende men sal daer buten niet gaen/ noch ooc die excederen in
gheenre manieren/ of anders yet meer in brynghen/ of het en
20 ware de circumstancicn die daer toe dionen
j want waert datmen
excedeerde de terine vander claghe / Tanlegghen ende den eesch
ware onwettelic/ Ende ware den heescli ende tanlegghen zcere in
vreesen van verloren te zine / Ende dat de wederpartye dat
ealengierdc ende daer icghen sprake / Ende by wel to hccsscher.e/
26 endo an to legghene/ volghende de terme die gheseyt es/ endo
danno den heosch endo tanlegghen warachtieh es / endo den jugo
dat kenlye zy / de anlegghere es ghcscopen to hoofde te commonc
van sinen hcesschc/ up dat hy tseurplus wel bolcct/ Ende ghevalt
dickcnt als den hccsch ende tanlegghen ghedaen es/ endo do
>*o wederpartye daer up vcrantwoort hooft/ dat de zake in rechto
staet/ dats to verstane dat incn wel vonnesse gheven mach zonder
oortconscopo to hoornc / want do jugo hoort wel ondertiden an
tanlegghen/ endo an do weorre/ wyo recht heeft/ of onrecht/
Hb maer dat no valt niet altoos/ want als partyen syn in 1\'aiten
86 eontrario/ zo ne machincn niet wel vonnessen zonder informacio
te hoornc up tghcscil\')/ Inden dorden bouc vandon conynghen

2 desen ontbr. 3 ofl an sinen wederman ondersoeken 4 Aldus als
8 Sequitur 5) Terde deel van Justicien
ontbr. .\'$0 ghenntwoordt
31 beeft datmen daer up wel vonnissen gheven mach sonder meer oorcond-
scepen te hoorue

\') Hs. tghesal.

-ocr page 148-

staet dat de conync Salemon hoorde een ghedynghe van twee
lichten wijfs/ deene beclaechde haer voorden conync van der
andere / Ende leyde haer heesch an / zegghende aldus / Heere ie
ende dit wijf woenden te gadere in een huus / ende ic ghelach van
6 eenen kinde/ Ende binden derden daghe zoe ghelach ooc van
eenen kinde int ghelike/ Ende zoe verlach haer kint/ Ende
snachs als ic sliep / brocht zoe haer doode kint ende leyt in mijn
bedde/ ende zoe stal my mijn levende kint/ ende droucht met
hare/ Ende als ic ontwaken was / vant ic by my tdoode kint/
10 Ende zoe zeyde/ dat doode kint mine ware/ ende dat tlevende
kint hare ware/ Maer tsmoorghens alst dach was/ so wardic wel
gheware/ dat tdoode kint mine niet en was/ ende dat tlevende
kint mine was/ Tander wyf verantwoorde ende seyde/ hets al
onrecht/ dat ghjj zecht ende lueghene/ want tlevende kint es
is mine/ ende tdoode kint es uwe/ Als de conync hoorde tale ende
wedertale / hy besief ende wiste wel dat de zake onprouvelic was/
fol. 14c ende datter anders niement danne dese voorseyde twee wyfs of
weten mochten te sprekene/ Hy sprac ende seyde aldus / Elc van
hu beeden secht dat levende kint syn es / dus het schynt dat uwer
20 beeder es/ men hale my een zwaert/ men sal tlevende kint deelen
in tween / ende elc van hu beeden sal een helt hebben / Twyf die
vreemde was vanden kinde/ was wel ghepayt metten vonncssc/
ende wilde tkint ghedeelt hebben / maer de moeder wien tlevende
kint toebehoorde/ seyde toto den conync/ Heere ic ne wille myn
25 kint niet ghedoot noch ghedeelt hebben / Ic wille dat zoet alghe-
heel ende alleene hebbe / want het es my liever hare / ende iet
levende weet/ danne dat iet zaghe sterven / Iiier an so wiste de
conync wel / ende so deden zy alle diet hoorden / wyc moeder was
vanden levende kinde/ Ende dit was goet te verstane/ want
so natuerc gaf daer of ghetuughenesse / Menighe zake es ghewonnen
by wel an te legghene/ ende met redeliken ende warachteliken
betooghene/ Ende also voren gheseyt es/ Men mach ondertiden
goede vonnessen wysen sonder oorcondscepe te hoorne / ne maer
dat moet wesen daer de zake in rechte leghet/ raar als partyen
3 5 in faiten contrarie syn/ daer ne mach men niet wel wysen sonder
fol. i4d al voren informatie daer of te hoorne up tgheschil van partyen/
Nietmin dese twee wyfs voorseyt waren ten eersten male vanden

4 woonen 4 ghenas 5 Het gheviel dat sy Ii. k. verlach

8 bij my i. m. b. 8 nam mij

10 Ende.... Maer tsmoorghens ontbr. 33 wel vonnissen wysen

-ocr page 149-

ghedynghe in faite contrarie / maer in thende van dien bider
kennessen die zij beede droughen zo ne was gheene noot infor-
matie te hoorne/ want ant spreken hoorde wel de conync wye
recht of onrecht hadde/ also voorseyt es.
Tvierde deel van Justitien.

5 Tvierde deel van iusticien es / dat / wedertale of verweren als
een heessehere heeseh maect ende sinen heesch an heeft gheleyt/
Zo behoort dat de ver
weerrer ghehoort zy in zine were/ up dat , ,
hijt begheert/ Het schynt dickent die hoort deerste tale ende
tanlegghen/ dat de anlegghere alte/ goet rechtheeft/Ende zouden
10 wanen simpele lieden diet hooren dat hü recht hadde / ende daer
gheene werre ne opposicie tegen en ware te vinden e/ mids den
schoonen anlegghene/ nochtanne als de wedertale ghehoort es/
zo dgstr
ueert. met allen teerste. anlegghen. Inde ystorio vanden
conync Alexander van Machedonien staet / dat hy eens ghync int
15 hof vanden conync Por e/ die conync was vanden Inden1)/ ende
ghync ombekent ghelyc/ eenen simpelen ruddere/ ende ne wilde
\'oi. ïoa niet bekent syn/ omme dat hy bespien ende weten wilde den
staet ende de manierc vanden hove/ ende vanden rudderscepc
vanden conync Pore / dy zyn viant was / ende de conync Pore
2 0 ontfync zeer cerlike Alexandre/ Want
hy meende dat gheweest
hadde een vanden rudders van Alexandre die gheheeten was
Antigoincs/ ende batten met hem tetene/ Ende vraechde hem om
Alexandre sinen viant/ ende hoe stacrc van volke dat hy was/
endo omme de maniere ende wesen van hem / Ende de conync
25 Pore sende hem binder maeltyt/ zine scuetelc metter spysen/Ende
als alexandre zine becomte wel ghegheten hadde / nam de scuctele
daer hy in ghedient hadde gheweest/ ende ydeldose van spisen/
ende stacse in sinen bocscmc/ want zy was guldin/ Endo dat
zaghen tsconyncx Pore drussaten / endo andere diene accuseerden
so naer de inaoltyt voor haren hecro van dioften / Endo doe riepene
Poro voor hom ondo vraechde hom / waor omme hebstu ghestolcn
mine scuotelo / Doe vorantwoorde Alexandre ende seyde / Conync
beere wilt my hooren onde die by my zyn / Ic hobbe dickent
hooron spreken van dynro eersaomheit/ ende datstu mueghenro

4 also voorseyt es ontbr. 4 Tvierde deel van iusticien ontbr.

5 dat es 9 alte ontbr. 15 van den Inden
21 ende als hij ten etene quam soe vraechde hy waer 25 over maeltyt
25 worden hem vore geset ende gherecht spijse met gulden scotelen
33 by dy

\') Hs. Jueilen.

-ocr page 150-

sijts dan den conync Alexandre mijn heere / ende ic bem een arem
ruddere ghenoomt ende ghebeeten Antigomes/ ende bem bij dy/
tol. i5b commen omme te beziene ende te wetene wye de eersaemste es/
du so den eonyne mijn heere/ ln mijns heeren tsconyncx hof
5 Alexander es eene costume/ Dats zo wanneer men dient vooreenen
vreemden ruddere / de scuetele metter spijsen vanden conync die
behoort den rudder toe / vcor wien zoe ghedient zij / Ende diere
ghelike/ haddie ghewaent dat costume hadde ghesijn in dijn hof/
an ghemerct dattu rikere sijts dan hy / Ende als hij dit gheseyt
io hadde/ de conync Pore ende sine liede hadden dies wonder / Ende
Pore dede dit besouken in Alexanders hof orame te wetene oft zo
was/ ende hij vandt also waer/ Ende de rudders vanden conync
Pore dit wetende / lieten zij haren conync ende ghynghen dienen
Alexandre / Ende waren hem so hout dat sij daer naer doot slou-
15 glien den conync Pore/ ende maecten Alexander conync vanden
jueden/ Dus het scheen als Alexandre de scuetele wechstac/ ende
hij daer of gheaccuseert ende bedraghen was voorden conync Pore
van sinen drussaten / dat hij een dief was / maer als hij ghehoort
was in sine weerrc / ende ghewetcn sine wedertale ende hy was
au ghehouden over onsculdich/ Ende was ter recominandacie tor
eeren ende ten profijte van Alexandre tghuent dat hy dede/ ende
lol. 15c dat hy seyde / Ende ghelike dat boven gheseyt es / men sal eiken
hooren in zine were/ die ghehoort wille wesen / want het ghcvalt
dickent dat de verweerrers recht hebben / Ende het ghcvalt ooc
25 dickent dat de anlcgghers recht hebben/ daer by behoort elc
ghehoort te sine/ alsoo wol in verwcernc/ als in anlogglione/
f Tuijfste deel-van iusticien.

Tvyfste deel van iusticien es oorcondsccpo te hoornc/ Als de
!■■/■,-.:\'->7\'jr*^*jugen hebben ghehoort tale ende wedertale/ ende bcedo do par-
.{ii tyen yulseyt hebben / endo ghotoocht hare ghelicften/ Ende dannc
ghcvalt dat sy zyn in faitcn contrarie/ zo ne conncn de jugen
gheen zeker vonnesse gheven / sonder al voren oorconsccpe te
hoornc/ omme to wetene wyo recht heeft/ of onrecht/ Ende in
dit oorcondscap te hoornc/ so behoort de juge of de auditeur/
35 dit wyselike ende ghetrouwclikc te hooren/ Want als men wel
oorconden examineert ende vraeeht/ zy verantwoorden ende be-
rechten/ te bet/ Ende met vraghene soudmen der eenre partye

2 uut sinen liove 8 liier omme 12 liet was soe gevonden

27 Tvijfste deel van iusticien ontbr.

31 contrarie sijn wanneer sy al volzeyt hebben dan en connen dit; .lugen ens

3G veel te bet 37 niet (!) vraghene

-ocr page 151-

alte vele meer voordels doen / danne der andere / ende dat ne
behoort niet / Men behoort also wel te vraghene ten voordeele
vanden eenen / als vanden anderen / ende den eenen niet meer
toe te ghevene / noeh te nemene / dan den andren / Ie hebbe j—
& ghehoort betuughen eenighe jugen die audieneie
daden / datsy
meer favorable waren_an deene zyde/ dan an dandre/ ende dat
ineïTüit wel hoofde ande interrogacie van vraghene/ ende dat zjj
wilden doen segghen den oorconden meer dan sy wisten/ Andere
hebbic ghehoort belasten / als de oorconden deposeerden ten
10 proftite vander eenre partye / Ende de juge onhout was dier
partye/ dat sy daer naer niet wilden hooren / ende vraechden
omme andere zaken / Deerste die de oorconden willen meer doen
zegghen dan zy weten / slachten Nabugodonosor/ Men leest inden
bouc van Daniele den prophete/ dat Nabugodonosor eens eenen
ic droom droomde daermede dat hy zeerc beroert was/ ende hy ver-
gat desen droom ende ne wistcnc smoorghcns niet te segghene/
hy ontboot voor hem de vroede van Babilonien / omme sinen droom
ghescyt te hebbene/ nochtannc ne conste liine zelve niet vertellen/
ende li\\j wildese daer toe bedwynghen / zegghende z(j zouden sinen
20 droom spellen / of sy zouden sterven / Dus wilde hyse bedwinghen
te segghene dat hem lieden ommogclie was / ende datsQ niet en
io& wisten / Dandere die de waerhede niet hooren en willen / slachten
eenen serpente dat heet Aspis / Inden bouc vander proprieteit van
den dieren stact ghescreven / van eenen serpente dat heet Aspis/
26 Ende dit serpent draccht in syn voorhooft eenen zeeron dierbaren
precieusen steen / omme welken steen / men dat serpent es zeer
begherendo / omme te vanghenc / maer het es so fel ende zo
wreet / datment niet en can ghevanghen / het en moet slapen/
Ende dit serpent es van diere natueren datment doet slapen met
so menestraudie/ Ende so wanneer dat het dat melodicuse spel hoort
ende gheluut / het wort slapende / ende danne wordet ghevanghen/
Maer het es zo wys ende so sealc/ dattet weet datment ondertiden
hier mede pleccht tc vanghenc / ende te bedricghone / Ende daer
by alst hoort menestraudie/ het gact ligghen ieghen do eerde
3& mot sinon oore/ ende het stecct sinen steert in tandcr oore/
datter boven licht/ omme dat het de menestraudie niot hooren
wille/ van vare dattet mochte worden slapende / ende by die syn

11 dier partye ontbr. 12 Item die de

18 wal hem ghedrooint had de 85 mellen eenen ooro

dalter hoven licht ontbr.
Kaatsspel. 3

-ocr page 152-

ghevanghen / Aldus maect dit serpent hem doof iegen de mene-
straudie/ Ende de jugen die niet hooren willen de waerhede/
omme eenieh faveur dat sy moghen hebben ter eenre partye of
ter^lmïïre\'/ slachten Aspis/ dat hêm\'dööf maect iegïïën tïutrt-van
lestraudie/ want zy maken hem doof tjeghen tluut vander
waerhede/ niet min ic hoope dat men gheene jugen en vint/ die
\'den oorconden souden willen doen segghen meer danne sy wisten/
of anders niet en souden willen hooren of vraghen danne naer
de waerhede/ Al eist dat eenighe gheseyt hebben / watter of es/
10 Ic bedraechs my in tghuent datter of es / Ende zo wye juge of
auditeur es / ende informacien hoort/ wille hij hem quiten ieghen
ïGode/ ende tjeghen iusticie/ men sal oorconden wel hoore
n / ende
y^^frtffleuchdeliken examineren/ nietalleeneup tprincipale/maervraghen
(
Al up alle de circunstancien / up aventuere of de oorconden te gader

15 ghesproken hadden / ende over een ghedreghen hem lieden te
veinsene / tieghen de waerhede / Ende meer of min / te segghene
danne de waerhede ƒ want b{j alle circonstancien te vraghene / wart-
men wel ondertiden gheware of haer lieder deposicie ghefingiert es/
Int bouc van Samuel staet dat wilen in Babilonien was een man hiet
2o Johachim ende was een eerbare gherechtich man / Dese hadde een wyl\'
fol. ïcc ende hiet Susanne / die zeere scoone was / gherechtich ende ghetrouwe
haren man/ In dien tiden waren gheset twee houde lieden die
rechters ende priesters waren vander juedscher wet/ de welke
worden beminnende Susannen / om hare scoonhede / Ende eens
26 daer zoe alleene was in haren boomgaert / hadden se die twee
oude bespiet/ Ende seyden haer wy willen met dy
ghcmcene sjjn/
ende wy sullen onsen wille van di hebben/ of wy sullen segghen
dat wy dy saghen hoerdom doen met eenen / jonghelync / Susanna
coos liever te sterven/ danne de wet Gods te brekene/ ende haren
ao man onghetrouwe te sine/ Ende omme dat zoet ontseyde/ dese
twee ouden bedroughense ende accuseerdense van hoerdomme/
met valscheden ende met lueghenen / ende seyden dat zyt ghesien
hadden haer doen met eenen jonghelync/ Ende voort s\\| jugier-
dense ende verwysdense te stervenc / Want de wet was sulc/ dat
86 so wat wive die overspel dede/ die verbuerde haer lyf/ zoo riep
ghenade an Gode onsen heere/ Ende seyde heere God/ du weets

dat ic sonder scult endo sonder verdiente sterven moet/ Ende

*

9 Al eist. Ende zo wije ontbr.

13 vraghen omme ende omme up die circumstancier\\ 19 daniele

28 als zuzanna dese woorden hoorde zij coos....

-ocr page 153-

daer mense leede ter dootwaert / so quam daer de profete Daniel/
*>i. icd die wiste bij inspiraeien vanden helighen gheest thonrecht datmen
Susanna dede / Daniel dede letten Susanna / Ende tvolc datter mede
ghync deden dese twee houden die Susanna verwyst hadden ver-
ß scheeden gaen / deen vanden anderen / Ende vraechden den eenen
voren in absencien van den anderen / voor alle die lieden waer
Susanne ende de iongelync die mesdaet ghedaen hadden / Ende
hij seyde onder eenen pruumboom / Ende doe dedensij desen wech
gaen / ende deden den anderen voor hem commen / ende vraechden
10 hem in gheliken inde absencie vanden anderen / onder wat boome
dat zoe mesdede / Ende die seyde / onder eenen boom die daer int
lant heet synodus / Dus was liaer lieder deposicie ende bedrach
different ende niet eens/ Ende daer an so wisten alle de lieden/ ^y )

datsy aerghelike daeromme hadden ghcloghen/ Ende dese ooi^
15 cond£n^ waren hier omnic ghedaen sterven / ende Susanna ghync/\' \' —-
qujta. ende was ^u^Daniele) dus verlost van der doot/ Ende by
gheliken soude men examineren oorconden also wel up de eircun- > < . - ,
stancien als upt principale/
Ie was cen justicier in eene notable ,
baillie in Vlaenderen/ An my quam een coopman syn tweedere/^
2o die een goet man was vernaemt/ gheheetcn Miehiel/ gheboren uut
fol-i7a Lyilant/ Die my claechde over eenen ghenaemt lierman / gheboren
uut Oostlant/ die menich iaer haddc ghewoent in Inghcland te
Valemunde / endo haddo van daer te roove ghevaren ter zee / also
de elaglier zeyde /
liy soydo voort dat desen Horman met sinen
2& hulpers ende medcpleghcrs/ hadden ghorooft ter zee/ up eenen
Sente Maortins avent/ cen scip dat quam zeylonde uut HJflant/
daer de broeder in was vanden voorsoydon
Michlel / Die sinen
broedere ende alle dandere die doo int voorscydo scip waren/
hadden ghcwoorpcn overhoort endo vordroncken / Ende bad syn
3o voorscydo broeder als h(j sach dat
h\\j sterven soudo/ omme te
sprekeno sino blechte/ Endo do solvo
Horman nam ecne langhe
boyke die hjj vant int scip/ ende dede die an / segghendo sprec
dine biechte ieghcn my / ic bom eon pricsterc/ endo spottede also
motten priesterscopo/ mettcr biechte/ ende motten live van sinen
voorsoyden broodcr/ endo wierpene also onghebieeht over boort/
ende halp roovcn endo nemen dat scip/ ende al datter in was/
De welke Herman daer na converseerde ende wandelde also do
voorseyde
Miehiel seyde/ bin der termc van mynre baillie/ ver-

14 Hier om soe waren so beyclo ghedoot ende susanna werdt verlost
vander doot 19 hein andre
35 ende metten livo van sinen voorsoyden broeder
ontbr.

-ocr page 154-

sochte an my hier of recht ende iusticie / Ic dat hoorende / dede
foi. i7b also vele dat ic den zeiven Herman ghecreech / ende leydene in
vanghenessen / Ende aldaer quam de voorseyde Michiel die hem
altghuent dat voorseyt es up leyde/ te Hermans presencie/ Ende
c ic vraechde de voorseyde Michiel / hoe dat hij dat wiste / hjj zeyde
dat hij ende sijn gheselle/ die daer met hem was/ haddent ghe-
hooren segghen te Valemunde in Inghelant/ vele goeder lieden/
diet hadden gheweten van Hermans medepleghers / ende diet den
zeiven Herman hadden ghehoort beroumen/ Ende diet seyden ne
io wisten niet dat hem de sake so naer ghync/ De welke sake de
voorseyde Herman al ontkende ende loochende / ende seyde dat
hij dies onseuldich was / ende dat hy up dien Sente Maertens
avent dat dit gheviel / lach ghereet omme te seylne in eene
havene in Oostlant/ gheheeten Gripswalde / Ende noomde onder
ic wat scipheere/ ende boot dat te prouvene ende te tughene met
twee goede lieden / also hy seyde die hij noomde / ende die doe
binder selver baillie ware / Ten welken vermete h(j was ghe-
admitteerd / omme dat sjjn versouc iusticie ende recht was / Ende
dese oorconden ic hoorde ende examineerde / elc in de absencic
20 vanden anderen/ Ende dese twee tuuchdcn ende oorcondeden elc
foi. i7c sonderlynghe bij haren eede/ altghuent wies hem de voorseyde
Herman\') hadde te tughene/ ende noomden de scipheere onder
wien de voorseyde Herman gheweest soude hebben / ende met wat
goede hy bevrccht was/ Ende dat dit was b\\j densclven dach/
2 6 dat tfait dat boven gheseyt es / gheschict soude wescn / Ende als
ic dese oorconden hoorde / ic was bcscaemt ende perplex / ende
wart dynckende J) up den goeden name van den claghere/Ende ooc
ic lette up dat voorseyde Herman wel ghekent haddc/ dat h\\j te
Vaelmunde ghewuent hadde / ende van daer ter zee ghevaren
80 hadde/ al waest h(j ontkende alle mcsdact/ Ic nam hierin groote
suspicie/ Niet ieghenstaende /
Ic ontboot tvoorscyde oorconscepc
voor my anderwerven / ende hoorde dc sclvc oorconden / endo ic
recoleerde hem lieden haer lieder oorcondscepe / ende maccte
nieuwe inquisicie / ende ondersocht van nieus / inde absencie elc
35 van anderen/ Ende onderdanderc/ Ic vraechde den eencn in wat
scepe de voorseyde Herman doe was te Gripswalde / ende die scydc

2 ende leyde hem an al tghene dat voerscreven es / indie ieghenwoordielieyl
van den selven haerman 9 Ende — De welke sake
ontbr. 13 als
17 dat sy doen in die heerscepie wnren

>) Hs. hermeten.

J) IIa, dynckono.

-ocr page 155-

ende deposeerde / dat hü was in eenen hule / Ie dede dien wech
gaen / ende vraechde den anderen / in wat scepe dat het was / dat
de voorseyde Herman doe lach ghereet te zeylene / .ende hy seydc
fol. i7d het was in eenen evere / twelke syn twee manieren van scepen/
5 ende also zeere different ende schillende / als eenighe scepen die
ter zee varen / Ende doe so wart ic gheware dat al fixie was ende
lucghene/ tghuent dat sy gheseyt hadden / beede voren endenaer/
ende sy varyerden solanc som meer / Ende eer sy van my scicden/
ic vant dat al fixie was ende gheveinsthede/ also voorseyt es/
l o ende het bleec dat de voorseyde Herman bescnldich was / van
tghuent dat hem de voorseyde Michiel up gheteghen hadde/ also
daor na bet ende claerliker scheen / het bleec by experiencicn
ende ghelyc dat boven gheseyt es / Men sal de oorconden nauwe
ondersoucken ende examineren also wel ten laste van partien als
iß ter onsculde/ ende also wel ter onsculde/ als ten laste / Endehoet
sy pooghen te weten de waerhede / ende es van noode datmen
wel vraghe / ommo de circunstancie / ommc dat mon dickcnt heeft
ghebrec vonden ende daghclicx vint in de oorconden.
Tscstc deel
van iiisticicn.

20 Tscstc deel van iusticien es vonnesso to makene/ ende daor up
wyselike te lettene / ondo wel te ondersoukono wat elke partyc -
ghedynghot heeft ende gheprouft / Endo al dit wel te studeerne/ \'
fol. i8a ende sonderlyngho te vcrpcinscnc/ te dien licndc dat dacr up sy\' \'
ghemaeet ende ghegheven oen goet ghercchtich vonnessc/ Want
26 als tvonnosso ghehuut es / ende ghewyst/ het on mach niet weder
in / Ende daor by es van nooden dat het sy wel ghestudeert / voor-
sicnliko ghedeliberccrt endo wel bepeinst / Scncca sccht dat ccnighe
lieden syn / die meer prolijts doen die poinsen / endo niet schincn
doende / danno sulkc andere die schincn zcor labourcronde/Socratus
3o was so zeero ponscus / dat hy ondertiden sat ccnen ghchcclcn
dach in ghcpcinso/ zonder handen/ vooton/ of ccnich ander let/
ol solfs do mont to roorono1)/ of conigho oogho up to slanc/ ende
zat allo dion dach ghelyc of hi doot ghewoost hadde / by grootcn
ghepeinscn daor hy in was/
Ende als inen vraechde wacr by hy
sc so ponseus was /
hy verantwoorde / 1c no bom ghcon poorter / mar

10 ende hol bleec — Men zal de oorconden ontbr.

18 Sequitur ingovoeyd. 18 Tsesto deel van Justicien ontbr.

25 uut 25 men en machs niet verkeren want h. e. m. n. w. i.

27 Seneca — Socrates ontbr.

31 sonder eenich ooghen up le slanc ghelyc olT hy dool hadde ghcwecsl
\') Hs. roororo.

-ocr page 156-

ic bem een laboureur/ die laboureer voor alle de weerelt / Ende
ie segghe voorwaer/ hij es Gods laboureur/ die nauwelike let
ende zeere peinst/ omme recht te doene/ ende ghetrouwelike te
wijsene / Valerius seeht dat een zeere vroetruddere ende ghepinich/
5 was hout van XC Jaren / ende die was ghenaemt Carnaydes/Ende
toi. i8b dese was so wijs ende so penseus / dat hy ter tafelen sat omme
eten/ by force van ghepeinse/ hy vergat te etene/ ende de hant
te doene an de spijse / Ende daer bij sijn wijf die hiet Melissa / de
welke hij ghenomen hadde/ meer omme sinen tijd mede tecortene/
io ende sijn ghepeins mede te minderne/ danne anders / stac hem dc
spijse in sinen mont/ omme dat hij in sijn ghepens van honghere
niet en storve/ Ende ic segghe als boven / dat hem lieden zeer
wel van nooden es / zeere te peinsene / ende hem lieden wel te
bedynckene / die de vonnessen maken eer zy ze wijsen / Want als
15 zy dies ghemaent sijn/ zij sijn bezworen/ ende belast up haer
lieder ziele / conciencie / ende deel hemelrycx.
Tsevenste deel van
iusticien.

Tsevende deel van iusticien es vonnessen te wysene / so wanneer
dat de sake es vuldynghet ende tproces alle sine leden heeft / de
20 informatien ghehoort/ de oorconden ghedebateert ende over ander
zijde ghesustineert / alsser reprochen ende sauvacien ghevallcn/
ende de iuge daer of vroet es / wat oorcondscepen dieden sal / of
ne sal. Ende danne tvonnesse es ghedelibereert ende wei ghemaect/
fol. 18c met goeder voorsienichede / ende met grooten voorpensene/also
2 5 int capitel voor dit gheseyt es / zo zal men vonnessen ten proffitc
vanden ghonen die recht heeft/ ende eondempneren den ghonen
die onrecht heeft / also wel in dc costen / als in tprincipale / Ende
men sal tvonnesse so claer wysen / dat clc verstaen mach/zonder
int donefcer te stellene / Het hooft ondertiden ghevallcn / ondc ic
80 hebbe gheweten vonnessen wijsen/ beodo wettclikc vonnessen ende
vonnessen arbitrale/ dat partien niet en verstonden/ endo dat
clckc partye dat verstont tsinen voordeelo / ende clc interpetreerde
dat te synro ghenouchten / Ende waren naer tvonnesse in also
grooten ghescille / als te voron / ommo de donckerhedc vanden
35 vonnesse/ Ic hoorde eens een vonnesse wijsen van harde notabic
iugen / endo waren de iugen groote clcrckcn / endo notable costu-

-ocr page 157-

miers tussehen groote ende moghende partien / ende van eenre
grooter zake / daer of dat ie noch wel ghedinckelic bem/tvonnesse
was so doncker ende so onverstandelic / dat partien niet en wisten
noch verstonden haer lieder vonnesse / ende scheen also ghewyst
5 bi voorsienighen rade / want daer waren twee glosen / ende twee
foi. i8d verstannessen up / Ende daerbij beede partyen versochten verclaers
vanden vonnesse/ ende het was hem lieden ontseyt/ ende van
dien ontsegghene was gheappelleert / Ende de jugen dat hoorende/
ne mochten der niet voorbij / gaven doe daer of verclaers / ende
10 dat so claer/ dat elc verstont/ ende datter gheen twijfel in ne
was te makene/ ende doen renunchierde de appellant van sincn
appeele / Ende het dyncke my een hart dyne wesende / als men
partien meer onghereet met vonnesse / danne ghereet/ Ende daer
bfl / men sal de vennessen claer wysen / ende die ghevcn / ende
16 daer mede lasten omme te wysene / een vanden iughen die best
ter talen es / ende verstandelicxt can spreken / Inden bibel staet
ghescreven inden bouc van Exodus / dat God beval Moyses te
gane in Egypten anden conync Pharao / Ende hom bevelen dat hi
zoude laten gaon ende quite scelden s\\jn volc van Israel / twolkc
20 de conync Pharao hilt in subiectien /\' Daer of dat hem Moyses
excuseerde ieghon Gode / zegghende / hecre / lc en can niet wel
spreken / zentcr ccnon anderen / Ende doen was hem ghcsoyt
Araon syn broeder sal do tale voor dy sproken / Dus laste onsc
f°i. loa beere Moyses metter bederve/ ende Araonno metter talen / onimo
25 dat Araon best ter talen was/ Ende dat hfl wilde dat clacrlikc/
wyscliko / endo vorstandcliko gheseyt zoude wesen / Endo also
zoudemon lasten die best ter tale waren / To dien bende / dat
tvonnesse zo clacrlikc endo vorstandelikcn ghewyst worde / datter
ghccnc donckerhcdc in nc viele / want do vonncsson behooren
30 gherechteliko endo claerlikcn ghewyst te sine/ ende behooren
ghcrcchtoliko ondo wyscliko vorstacn tesino.
Tachste deel van
iusticien.

Tachsto deel van iusticicn / cs cxocucic of innynghc / So wan-
neer dat een vonnesse ghewyst es / so behoort daer of cxccucic
36 to zine/ Dats te verstano/ innyngho vanden vonnesse / ende dat

2 daer.... tvonnesse ontbr. 15 die de beste tale in den mont heeft

22 Die soyde

25 endo omdat die bootscap te vcrslandelyker ghedacn sonde worden

28 dat mense claer verstaen mach alst hoven gheseyt es

31 Tachste deel van Justicien ontbr.

33 es exccucie of innynghc ontbr.

-ocr page 158-

vulcommen te hebbene/ Ende dit es sculdich / te doene of te doen
doene de rechtere / Want een vonnesse sonder execucie / daer
mede en es niement/ gheholpen/ Niet te meer danne met scoonen
woorden niet ghedaen / ende niet vulcommen / want vonnessen
5 zonder execucie / ne syn niet danne woorden / Ende daer toe so
es prineipaliken de rechter ghestelt/ ende gheoordineert / Ende
so wat rechtere die niet en wille executeeren tghuent dat ghewyst
foi. lob es / ende dat bij corruptie of bij faveure / bjj vreesen of b\\j rouke-
loosheden/ of anders hoe dat het sy achter laet/ hij ne doet niet
10 alleene te cort den ghuenen wient beieghent/ inaer hij doet tc
cort Gode ende iusticie/ Ende behoort niet gheheeten tsine rechtere/
maer behoort gheheeten tsine onrechtere/ ende behoort daer of
van sinen oversten ghepuniert te sine ende ghepriveert van synre
officien/ Inden eersten bouc van den conynghen staet/ dat God
ie zende Samuelle den prophete anden conync Saul/ ende dede hem
bevel van Gods weghen / de zelve prophete / dat liy trecken soude
met grooter menichte van volke/ int land van Amalech / ende
bederven ende dooden al dat hij daer vonde/ mannen/ wiven/
kinderen/ ende al dat hij daer vonde / Ende ooc bederven ende
20 dooden intsghelycx alrehande beesten/ zonder yet te live to
latcne / omme dat sy Gode verbolghen hadden / mids dat sy quact
ende fel gheweest hadden den kinderen van Israel / doen sy huut
Egypten quamen / Hier omme de conync Saul vergaderde grootc
mcnichte van volke van Israel/ ende trac int lant van Amclech/

2 6 ende destrueerdc al tlant/ ende sloughent al doot/ ute ghedaen

den conync Agag / dien liet Saul leven / ende behilt alle de vette
fol. 19c beesten / Dus ne executeerde Saul niet tvonncssc noch tbevel Gods/
omme twclke God zende den voornoomden prophete Samuollc/
an den conync Saul / ende dede hom scgghen biden solvcn pro-
30 phctc/ dat hinc punicrcn zoude van
Bincn ryke/ Ende doe bad
de conync Saul den prophete Samuel/ dat hij sincn paix soudo
maken tjegen Gode / Ende omme dat tc doene/ hij hiltcne so vast
by sincn clccren/ dat hy scucrdc den mantel vanden prophete/
Ende do prophete seydc hem / ghclikcn datstu min en mantel ghc-

3 6 scucrt hebts/ zo sal God dijn ryke scueren/ omme datstu niet

en hebts ghccxecuteert noch vulcommen / syn vonnesse / endo sijn
bevel/ Ende Saul seyde/ Ic hilt dc vette beesten te live / omme

1 te doene 3 beholpen 5 Ende daer..., Endo so ontbr.

17 moghentheyt 30 biden selven prophete ontbr.

32 omme dat te doene ontbr. 36 ende volcomen

37 ontschuldichde hem en seyde 37 te live ontbr.

-ocr page 159-

Gode offerande mede te doene / Ten welken de voorseyde prophete
aldus verantwoorde / God heeft liever onderhoorichede / dan offe-
rande / Ende bü ghebreke vander execucie te doene / hy was
versteken ende ghepriveert van sinen rike/ Noehtanne dat hy
6 daer na den eonyne Agag dede dooden / ende al in sticken snyden/
also hier voren gheseyt es int eerste deel van iusticien / int capitel
vander clachten / daer gheseyt es van Amman den dienare vanden
foi.iod eonyne Asueres / Ende daerna quam do quade geest in dcnconync
Saul / ende wart achterna doot gesleghen / ende sine kinderen
io int gheberchte van Ghelboe / Dit ghebrec van deser execucie/was
zeere ghewroken / Endo ghelike dat God wrac dit ghebrec van
execucien / hets te gheloovene/ dat hyt loonen sal/ die de goede
exccucien van iusticien doet/ hets Gods bevel/ goede iusticie te
doene. Ende hy seght byder mont van David inden zouter / want
15 hy begheert quaethede ghepuniert te hebbene/ Inden bouc van
Josue staet/ do kinderen van Israel wonnen Jherico bider gratie
Gods/ mits dat sy zeven werven omtrent do stede ghynghcn/
Ende ter vyfster werven / vielen de mueron omme/ Ende God ne
wilde niet datmen yet binnen der steden nam / Ende als de stede
20 ghewonnen was/ so wasser een die hiet Achor/ endo was van
Judas gheslachtc/ ende dose nam inde stedo een dierbaor clect/
ende ooc solver endo goud / ondc stact wcch endo dalft in stjn
pauvilloen / Endo ommo deso zonde / die van Israel verloren den
stryt voor de stat van Ilay/ Ende God seyde toto Josuo do wacr-
25 ommo dat sine lieden also ghoplaocht waren / Ende liot/ hem
foi.2oa werpen lot omme te wetone wyo deso diofto ghcdacn haddc/
Endo Iosuo dode tbovol Gods / ondc tlot viel upt ghcslaehto van
Judacs/ endo daer viel tlot up Achor / God beval dien te cxccu-
teerne/ endo Iosuc dedene dooden endo executeren/ in con dal
30 ende vulquam endo oxocutccrdo ons hcoron bevel / endo dat dal
daer dese cxocucic ghcviel / heet noeh Acors dal / Elc rechter zyo
wel toe/ dat hy wel cxccutoro ende vulcommc1) tghuent dat
iusticie wyst endo boveelt/ Onso beere God boval Abrahammo/
dat hy sonde offeren Ysaac sinen zucnc / endo ommo te cxccutccrno

t> nis die historie hiervoren van Animan sprcect
9 endo wordt achter na doot ghebrechte vnn gelboo

12 dal hyt zeer wreken waer datmen dio vonnissen van goeder iusticien
niet en vervolcht endo voldoet wanl hels Gods bevel goede iusticie te doene
14 ende God sprcect solve Davids mont 25 hiet dat men worpen soude

\') vulcommon.

-ocr page 160-

ende te vulcommene ons heeren bevel / Abraham bant de handen
van Ysaae sinen lieven zuene / ende zondene onthooft hebben/
omme Gode offerande te doene met sinen voorseyden zone/ Ende
als God saeh sine groote onderdanichede / hij dede biden inghele
5 tzweert daer hij sinen zuene mede onthooft sonde hebben / up
houden / ende beval hem offerande te doene met eenen weder inde
stede van sinen zuene/ de welke weder verwerret stont met sinen
hoornen inde doornen / Dit was zeer onderhoorich ende onder-
danieh gheweest/ omme te executeerne ons heeren bevel / Ende
10 also voren gheseyt es / Ele rechtere doe goede execucie ende neme
fol.20b exemple ande punicie/ ende ande plaghe/ die gheschiede den
conync Saul / omme syn ghebrec van execucien/ Ende neme ooc
exemple anden loon van Abrahamme ende Iosue/ omme dat sy
altoos bereet waren met onderhooricheden te executeerne ons
16 heeren bevel/ Neemt ooc exemple an vele landen die ic wel
nomen zoude up dats noot ware/ die plaghen te sine gheregiert
by iusticien / ende bin corten tyden haerwaert / Ende die wile dat
dat gheduerde so voeren sy wel/ Ende nu by ghebreke van
iusticien te executeerne / sy gaen te quiste ende te nieuten /
Hoe
20 men tspel wint of verliest met vier kaetsen.

Als de kaetsers aldus alle ghereesscepe hebben omme spelen/
ende die zaken zoo verre verleden syn gheliken dat gheseyt es/
zo beghinnen sy haer spel / Ende het es lettel yement/ hinc weet
wel datmen pleecht te spelene met vier kaetsen / Ende so wyc

2 5 die vier kaetsen wint / die winnet tspel / Ende elc spcelrc moet

hem pooghen zinen wederman te wederstanc met vier kaetsen/
Int ghelikc so moeten jugen ende rechters wedcrstacn spccialikc
foi.20c vier zaken J zullen sy over lieden van iusticien bekent syn / Ende
wederstaen sy die niet / sy
Verliesen haerliedcr spel / dats te ver-
so stane/ zy
Verliesen in hem selven gherechtichcde ende iusticic/
Teerste point es / men moet wederstaen int maken van vonnesscn/
ende in alle handelynghen van iusticien / faveur/ of minne/ want
minne doet ondertiden meer doen / of min / dan recht / Teofrastus
die secht/ dat de vonnessen die by minnen ghegheven syn / die

3 6 syn blent/ Want minne es blent ende doet dolen/ Ende een leelic

meinsche dynct der minnen schoone wesen / ende daer by en heeft
de minne gheene warachtighe kennesse/ Exemple van Narcisus/

I om dit te doene 6 daer.... up houden ontbr.

II an alle dat hier boven gheseyt is/ want hem daer off gheschien mach/
ende nemen ooc exempel want soo waer men iusticie scarpelic houdt ende
regeert.... 19 Hoe.... vier kaetsen
ontbr. 28 voerlieden 37 vonnissen

-ocr page 161-

die hem sei ven doodede/ omme minne/ Ja/ omme minne van
syns selfs scaduwe/ dat was eene zotte ende eene ombekende
minne / Ende menich andere heeft men vonden die hemselven
ghedoot hebben/ omme minne/ Ende dickent so heeft men ghe-
5 vonden ende dagheliex vint zottede van minnen / ende onbekent-
hede commen van minnen / Ende in vonnessen ende in iustieien
te doene moet syn wyshcde/ ende bekenthede/ ende dus es minne
beieghenthede/ ende contrarie van iustieien/ Ende daer by moet
2od minne wederstaen syn in vonnessen / Tander point datmen weder-
10 staen moet/ dat es gramseepe ende nyd/ want een nidich mensche
es altoos gram / Tulius segt / dat een gram iuge es te seuwene/
Want de gramme mcnschc dynet dat mesdoen eere es / Socrates
sogt dat gramseepen in vonnessen zeere te seuwene es / Ende sogt
dat tote Alexandre was gheseyt/ Als du dine vonnessen wysen
16 ende huuten zults / bestu danne bevaen met gramseepen / zo ver-
beyde tote dat dine gramseepe leden es/ Alimandus sogt dat
Cambises de eonyne van Persen ende van Meden was so ghe-
reehtieh / dat een syn iuge haddo verwyst te stervene eenen man
by nyde endo by gramseepen/ zondor verdiente/ Hier omme so
2 0 dedene de voorseyde eonyne vlaen al levende/ Ende dedo den
zetel daer de iuge in plach te zitteno/ decken motten volle/
Ende macctc iuge den ghuenon die zueno was van diorc ghe-
vlcghen was/ endo dedene
Sitten als hy vonnessen wysen soude/
uptfel van zinen vader/ Te dien honde dat hy cxcmplo nomen
2ft soudo andc mesdaet van sinen vador/ Tordo point datmon weder-
staen endo verwinnen moot / dat os ontsiennosso / want wat iugon
2ia of rechtere die hom ontsict of lact recht te docne / by ontsicnncsscn
van beeren.of van mueghende lieden/ endo vrccscn bodrccch of
cvolemoot of zyn officio to vcrlicscno / omme recht te doono / dacr
so so faillicrt hy ondc iusticie mot allon/ Tulius sogt indo ystorio
van Rome/ dat wilon een Romoin was ghehcoten Marcus Rcgulus/
Endo deso wart ghevacn van dio van Carthago/ in conen stryt
te seepo/ Endo dose Marcus was zoero vrome ondc ghcrcchtich/
Dacr to voron oor hy ghovaon was / so haddon dio van Rome vele
36 ionghc licdon van Carthago ghovanghen / Endo als deso Marcus
aldus ghovanghen was vandon Cartaghoyscn / hy wart ghovoert to

-ocr page 162-

Carthago/ Ende/ van daer so lietene de Carthagoysen gaen up
sine trouwe te Roome weder / maer te keerne teenen voornoemden
daghe/ by suiker eondieien dat hij moeste quite doen gaen ende
ontslaen / alle de ghevanghenen die te Roome gevanghen waren
5 van Carthago over hem alleene / Ende rekenden denselven Mar-
cus / also goet als alle hare ghevanghenen / Ende seyden hem / waert
zo dat hy dat niet en conste verwerven an die van Roome / dat
foi.
2ib dese wissel voortghynghe inder manieren dat gheseyt es / ende
hy weder in quame tsinen daghe/ zy zoudene doen sterven de
io alre quaetste doot/ die zy zouden connen visieren / ende peinsen/
Marcus quam te Roome up sine trouwe also voren gheseyt es/
Ende leyde dit in termen voor de senatuers / Ende als de senatuers
dat hoorden / waren vanden avise dat men alle de ghevanghenen
quite scelden zoude / omme Marcus Regulus te behoudene / Maer
16 hy selve/ ne wilde niet daer in consenteren / segghende aldus/
Dese ghevanghenen die hier ligghen van Carthago / sijn vrome
ionghelieden / upcommende / ende van grooten maghen / Ende
daer esser vele zy hebben hier langhe gheleghen / ende gaen up
hare trouwe achter onse stat/ ende bij dien weten de staet vander
20 stede / ende quamen zy Ute / de stede mochter mede verloren
wescn / Ende eist dat mense behout ende doet sterven / zullen die
van Carthago metallen den moet
Verliesen/ Ende de mueghent-
hedc van harer stede wort daermede verloren / Ende an my ne
mach de stede van Roome niet vele
Verliesen / Want ic bem out
2 6 ende ofgaende/ Ende daer by es beter ende oorboorliker / dat ic
foi.aic weder in vanghenessc ga/ endo sterve/ ende sy lieder mede/
danne de stede by hem lieden ghewonnen ware ende bedorven
wordo / endo naer sinen avise het gheschiede also / Ende ghync
weder in handen te sinen daghe / ende die van Roome deden
so sterven alle hare ghevanghenen van Carthago/ ende Marcus was
ghedaen sterven van die van Carthago ecne zcoro gruwolikc doot/
Dese Marcus Regulus ne ontsach niet de doot / ende hadde liever
de doot te kicsene / danne trechte ende tghemeene profl\'yt te
latene vander stat van Roome/ Nochtannc dat hy wel te voren
35 wiste/ dat hy daer omme sterven soude/ Ende int gheliko/ ne
souden iugen ende rechters ne gheene saken ontsien/ omme goot
recht endo iusticie te doene / Want tmeeste ghemeene profyt dat
syn mach / dats te houdene ende te doene / recht endo iusticie/

5 voer 13 ay alle 13 van dien avise ende wilden

19 die stadt van Roome 25 daerom 26 omme ghevanghen

-ocr page 163-

ieghen eiken / ende met eiken / Ende diet niet en doen / en slachten
J / / niet Marcus Regulus. Tvierde point datmen scuwen ende weder-
// staen moet in iusticien / dats corruptie / dats te verstane ghierichede/
ghelt of andere ghiften "oFlméde TëPnemene / omme vonnèssen/
G ende dit heet corruptie / ende het es wel sine name/want corrupcie
foi. 2id es te segghene/ eene linghene/ of een oesch dat zonderlynghe
zeere stynct/ ende ghecorrumpeert es / dese ghierichede mach wel
also gheheeten wesen/ want sy stynct/ ende diese doet/ hy
mesdoet ieghen Gode / ende de weerelt / Ende weder dat tvonnesse
io in hem selven goet sy / of quaet/ daer ne behoort gheen ghelt of
andere ghiften of ghenomen te sine/ want wye een ghercchtich
vonnesse vercoopt/ hy vercoopt Gode ende recht/ want ghereeh-
tichede cs God selve / Ende wye vercoopt een onghercchtich von-
nesse/ die vercoopt sine ziele / ende hü berooft denghucnen wiemen
ig onrecht doet/ Ende dien roof es vele quader/ ende doet weers/
danne de roover die den coopman rooft ten weghe / Ende hier
syn vele redenen toe / omme dat te sustineerne ende te prouvene/
daer of dat ie my verdraghe / Ende voorwaer vonnesse te ver-
coopeno/ es eene alte quadc ghierichede/ Ende meest alle de
20 quadc inconvcnienten ende quaotheden die inde weerelt ghevallen/
cominen toe by ghiericheden / by ghierichede vercochte Iudas
onsen beere/ Ende b\\j ghiericheden cruuste Pylatus onse beere/
want hy was ghierich omme sino officio te behoudene/ ute ghie-
foi. 22a richeden ghevallen meest alle de strydon die in die weerelt ghe-

2 6 vallen/ tusschen den princen endo den landen / Ende eist dat sy

ghevallen bü haticn / of by nyde / of by ovennocde / zo es dat
ghespruut uut ghiericheden/ omme dominatie ende wasdom te
hebbcne/ deen up den andoren/ ute ghiericheden ghevallen alle
diefton / endo moorden / dio dagelycx ghcschion / ghierichcdo es
«o eene de quaetstc condicio die itigcn of rechters hebben moghen/
Sypion van Alfriko zeyde/ zo wanneer dat die van liooinc te rade
waren/ omme oenen rechtcro te zondene in eonieh lant/ dat men
scuwen zoude boven allo dyne / ghiorichede / ende ghiorigho lieden
te stcllene in regemente / Endo soyde dat ongheiyc waro / dat een

3 6 ghierich man zoudo wesen ghcrcchtich/ of warachtich / Ooc mede

menich wyf heeft haer cerc overghegheven by ghiericheden / Het

-ocr page 164-

was een wyf die hiet Precoorde/ dese was coeubine van eenen
man hiet Clerus/ dit wijf was zeer begheerlic/ ende begheerde
eenen hiet Spontonius/ Ende dese Spontonius en conste dit wyf
niet gheerighen te sinen acoorde / bij beden noch by sehoonen
5 woorden / ende doe ghync hyse corrumperen met ghiften / ende
foi. 22b belovede haer te ghevene / also vele gouds als thooft woughe van
Clerus haren amys/ up dat zoe wilde doen sinen wille / Ende up
dit zoe sliep bij hem / ende dede dat hem gheliefde / Ende dit
ghedaen / van grooter ghiericheden / zoe vermoorde Clerus haren
io amys/ ende slouch hem syn hooft of/ omme dat te doen weghene
ieghen tgoud / ende tghewichte van dien te hebbene / ghelike dat
Spontonius haer belooft hadde/ Ende zoe dede noch meer / zoe
smalt loot/ ende ghoot dat/ in dat doode hooft/ omme dat te
meer weglien soude / ende omme te meer gouds te hebbene / hier
15 in mach men claerliken merken vier quaetheden / Deerste/ ende
de principaelste / daer alle de quaetheden ute spruten / dat es
ghierichede/ Tandere es hoerdom/ Want zoe vercochte haren
lichame/ Terde was moort/ want zoe vermoorde haren amis/
Tvierde/ dat was valshede/ int ghuent dat zoe loot smalt/ ende
20 ghoot int doode hooft/ Ende hier of was ghierichede tfondament
van al / Ende het en es niet te scrivene noch te estimeerne / hoe
vele quaetheden dat ghevallen syn ende daghelycx ghevallen/
ende te duchtene es/ ghevallen sullen / omme de zonde van gliie-
foi. 22c richede. Dese vier saken die gheseyt syn / die syn destruerers
25 _pnde perturberers van justicien/ ende die moet elcjuge wederstaen
ende verwinnen / David wederstont ende verwan vierden / vier
ruesen / dewelke ghebroeders waren / De moeder van desen vier
ruesen was vanden juedschen gheslachte / ende hiet Corpha/ Ende
de vader was een heydin ruese / ende hiet Golyas / Ende David
so die wierp dien doot met eenen slynghcre/ Iiier in verwan David
teerste point/ dats minne of faveur / Want David nc liet niet dit
te doene by minnen die hy hadde anden ruese / nochtanne dat hy
was van sinen gheslachte/ also voorseyt es/ Dandre rues hiet
losby van Moab/ Ende die slouch doot/ Abysay/ Davids zuster
35 zone / Hier in verwan Abysay / tander point/ twelkees/gramscepe
of nyd/ want hy ne dede dat niet by gramscepen / no by nyde/

7 ab sy dese beloofte hoorde stappans stac haer die ghiericheit / sy con-
enteerde bij hem te slapen en zo te doene al dat hein geliefde

13 doode ontbr. 20 in su\'n hoot 20 Ende hier----Ende het ontbr.

26 verwinnen.... Salemon de conync ontbr.

-ocr page 165-

Maer hg dede dat up syn verweerren/ want dc voorseyde Iosby/
poochde David doot te slane / de welke David moede was van
vechtene/ ende dat es rechte iusticie/ Ende eiken es gheoorloft
hem te verweerne/ De derde ruese hiet Saphay/ ende een van
6 Davids rudders slouch dien doot / ende die rudder die hiet / Sebocay/
foi. 22ti Dese verwan terde point/ dats vreese of ontsienesse / want hine
vreesde noch ne ontsach niet/ de groothede/ noch de staerchede/
noch de quaethede/ vanden ruese/ Maer hy dedene te nieuten
ende tondere/ nochtanne dat de voorseyde ruddere een cleene man
was / ende cranc ieghen den ruese / Den vierden ruese en hebbic
10 niet ghehooren nomen/ maer het slouchcne doot Davids broeders
zuene/ ende die hiet/ Jonathas/ ende desen ruese liadde an eiken
voet/ VI theen/ ende an elke bant/ VI vingheren/ Jonathas
verwan an desen ruese tvierde point / dats ghierichede / Ende mach
desen ruese wel ghcliken der ghiericheden / in also vele als hij
it niet ghenoomt en es / ende sinen name verholen ende niet ghescyt
en es/ want corrupcie/ cs vule ghierichede / ende wille verholen
ende niet ghescyt syn / Ende ghemcenlike diere mede omme gaet/
ende pleecht/ myede te ncmenc van recht te doene/ doet het
heymelic ende verholen / noch dc name vander somme of ghiftc
20 nc moet niet ghenoomt of ghescyt stfn / niet meer danne van m\\j
ghenoomt of gheweten sy/ de name vandon ruese/ Men scglit
datmens ploecht / maer eist also / dies pleghen / doen ieghon Godc/
ende ieghen recht / gheliko dat dese ruese haddo vynghcrcn ende
r°i-23a theen ieghen natuere/ Salomon dc conync die verwan in sine
ionchede ende in z|jn eerste beghin met vroescopen dc vier vroede
van Moab/ deen hiet Dorsa/ dander hiet Cascal / de derde hiet
Eman / ende de vierde hiet Ethan / Also zouden verwinnen met
vroescopen de jugen de vier zaken die ghcsoyt zijn / Ic hebbo
verelaerst hoe dat do cactsscrs haer spel winnen of verliesen met
3o vier kaotson / hoe dat iusticie
verlóren of behouden os met vier
zaken/ Ende do vier zaken te wcderstanc/ hoo oen w\\jf die hiet
Precoorde / mesdedo / daer ute dat quamen vier mesdaden / Iloe
dat David hem vierder vcrslouch de vier rucsen /\' hoo dat de vier
rucscn syn ghebrocht / ende gherapoorteert ten vier zaken / daer
medo dat iusticie belet es / IIoc Salomoon verwan met vrooscopcn
do vier vroede van Moab / ende hoe dat jugen vcrwinnon zouden
de vier voorseyde obstaculon van iusticien/ Ic biddc den rechters
ende den jugon/ dat sy int gholikc willen verwinnen in iusticien/

27 deen hiel.... Ic bidde den rechters ontbr.

-ocr page 166-

de vier zaken die boven ghesereven sijn/ zo sal recht endeiusticie
goeden voortgane hebben / ende wel ghehouden sijn /
Roemen speelt
met II kaetsen eermen ute gaet.
foi. 23b Ghij hebt wel ghehoort hoe tspel ghewonnen of verloren es met
6 vier kaetsen / ende al eist ghewonnen of verloren met vier kaetsen/
nochtanne ne maeetmen niet meer danne twee kaetsen leenen
male / ende met eenen uutgane/ Ende als twee kaetsen ghemaect
sijn/ zo gaen buten diere binnen waren / ende die buten waren
gaen binnen speien/ omme die twee kaetsen diere ghemaect sijn
io te winnene/ Dese twee kaetsen moghen wel gheliken / hoe dat
volc es sculdich gheregiert te sine bij tween wetten / Dats te
wetene/ eene gheestelike wet / ende een waerlike wet / Ooc mede
moghen dese twee kaetsen gheliken / ghelike datmen niement
condempnieren sal / min dan up tghetughe van tween oorconden
15 ten minsten/ Ende intghuent dat die binnen syn / buten gaen/
met twee kaetsen ghewonnen of verloren sijn / so maect men noch
twee kaetsen / Ende danne gaen deghuene die eerst buten ghynghen
weder binnen / dat mach gheliken tghuent dat hier naer volghende
es / In den bibel staet dat de stede van Betulia was beleyt van
20 Olyfernuse / die conyncstavel was vanden conync G\'ambises/ ende
waren die van Betulia in twyffele omme de stede over te ghevene/
toi. 23c inden handen van Olyphernuse / Ende doe was daer eene weduwe
inde stede / die jonc ende zeer schoone was / ende die biet Judich/
die Gode minde ende ontsach / ende was een goet helich wyf/
25 Dese weduwe troostede die van Betulia/ ende schaltsc omme dat
zy Gode wantrouweden / ende huerlieder behout niet en stelden
in hem / Dese ghync uter stede met haren
ioncwive/ ende ghynghen
onder hem tween int heere van Olyphernuse den conync/ dat
buten der stede lach / Ende als die vanden beere dese twee
so vrouwen saghen/ zij vynghense ende dedense leeden voor Olypher-
nuse/ wien Judich nccch ende dede hem revereneic/ Ende als hjj
sacli hare schoonhede / wast h\\j met begheerten ontsteken up liaer/
Ende vraechde haer waer omme dat zoo daer quamc zoo verant-
woorde hem endo seyde / God heeft my toto dy ghesent/ omme
3 5 dat hy verbolghen es up tvolc van binnen / ende dat ic dy zoude
leeden inde stede/ ende dy overgheven tvolc in dyn bedwane/
Doe seyde Olyphernus/ Doet my dit dyn God / zo sulstu groote

2 Hoe.... gaet ontbr. 13 ghelyken dat men

20 d. at. v. b. oll die gheno die daer in waren in twi vele waren om haer
selven over te ghevene in den handen van Holofernia.

24 salich 31 voor Holofernia. Als Judith over hem quam sy neghen hem

-ocr page 167-

vrouwe s\\jn / in Cambises myns beeren huus / ende consenteerde
haer te doene met sinen scattc / al haren wille / Ende badt haer
foi. 23d dat zoe by hem slapen wilde / zoe zeyde dat zoet doen zoude/
Maer moeste eerst drie daghen ute gaen/ omme haren God te
5 anebedene / twelke hy haer consenteerde / Ende van grooter bly-
scapen/ dranc Olyphernus hem selven droncken vanden wine /
meer dan hy daer te voren noyt ghedaen hadde / so dat hy slapende
wart als een zwyn / Ende als zoe zach dat hy sliep / quam zoe
tote hem ghepareert/ ende liet hare ioncwiven de duere wachten/
10 ende badt Gode dat hyse ghestercken wilde intghuent dat zoe
meende te doene / Ende sach Olyphernus zwaert hanghen an eene
collumne by sinen hoofde / ende tract uter scheede / ende slouch
sjjn hooft of met tween slaghen / Ende nam thooft ende droucht
met haer inde stede van Betulia/ Ende ne vant niement die haer
16 belet of wederstant dede/ Endo dede tvoorseyde hooft hanghen/
ande mueren vander stede/ Ende tsmorghens als theere wiste van
Olyphernus doot/ zy trocken wech endo vloon van voor de stede/
Aldus wart do stat ontset by den toedoeno van Judich / Ende
zoe hadde alt goet van Olyphcrnuse/ dat hy ende al sine lieden
20 ghelaten hadden voor de stede / motton welken zoe Gode offerande
rol.2ia dede/ Ende gholiken dat de kaotsers van binnen buten gaon/ so
ghync Judich van binnen buten dor stede. Ende ooc gheliken dat
de kaotsers twee kaetsen maken mot tween slaghcn / zo slouch
Judich Olyphernuso thooft of / met twee slaghen / Ende doe keordo
26 zoe weder inde stede alst tyt was endo behoorde / gheliken dat de
kaetsers weder in koeren/ die van eerst ute ghynghen alst ooc
tyt es ende behoort / ende sy buten ghespcolt bobben / dat buten
behoort ghespeolt te zine /
Hoemen ondertiden ne maect mucr
een kaetse.

30 Ic hobbo ghesproken vanden nombre vanden kaetsers/ endo
hoe dat die binnen ghospoelt hebben buten gaen/ Endo danne
die buten ghespeolt hebben binnen common / endo dit hebbic beodc
ghcstolt int capitol/ Nu zal ic moer sproken vandon kaetsen endo
daer of maken een capitel allceno/ endo of up hem solvon / Ende
35 daerna sal ic sproken vanden uutgano/ endo daer of ooc maken
een capitol up hom solvon / Endo ic segglio aldus / Al eist dat ic
ghesoyt liobbe/ datmen tspol wint mot vier kaetsen / endo men
twee kaetsen maect oer datmen uutgaet/ nochtanne ghevalt wol

1 Stappans liet hy haer ghehruken al haren wille met hem

14 droecht met droecht met haer 2G alst____Hoemen ontbr.

28 Hoemen.... Al ist dat ontbr.

Kaetsspol. 4

-ocr page 168-

ondertiden / datmen tspel wint met eenre kaetse zonder meer/
fol. 24b Ende dat comt omme dat de partye heeft ende dander partye en
heeft mer XXX ende ondertiden niet/ Ende alst aldus ghevalt/
so ne maect men maer eene kaetse/ Ende de redene die es omme
6 dat de ghone die XLV hebben mueghen winnen haer spel met
eenre kaetse / ende daer by en maect men niet meer dan een kaetse/
Ende dit is ten voordeele vanden ghuenen die alre neerenstichts
gheweest hebben / ende meest oorboren ghedaen hebben / Ende
ten achterdeele vanden ghuenen diere traechts gheweest hebben/
io ende minst oorboors ghedaen/ Maer alst also ghevalt/ dat de
ghuene die minst hebben/ zo wel spelen ende zo neerenstich zyn/
dat sy ooe connen ghecrighen XLV zo speelt men met tween
kaetsen/ Ende alst aldus ghevalt/ zo gheduret tspel langher danne
vier kaetsen/ ende men rekent alleens/ Ende alst so ghevalt dat
16 deene pertye deen kaetse wint/ so roupt die partye over luud/
tvoordeel / tvoordeel / Ende dat es dat sy moghen winnen tspel
met eenre kaetse/ Ende so ne mach dander partye niet/ Ende
danne speelt men ook maer met eenre kaetse sonder meer/ Ende
dit es omme tvoordeel1)/ vander eenre partye / Het ghevalt wel
20 ondertiden / dat de ghone die eerst tvoordeel hadden / dat sy daer
naer tachterdeel ghecreghen/ Ende dat deghuene die van eersten
tachter deel hadden/ dat sy tvoordeel ghewonnen / danne roupen
rol.24c sy also dandere van eerst riepen / tvoordeel/ tvoordeel/Ende danne
speeltmen noch met eenre kaetse zonder meer / als tc voren
2 6 bider redene die gheseyt es/ Inde twee kaetsen mach men ver-
staen/ dat twee wetten syn / also gheseyt es int article voor dit/
Ende datmen ondertiden niet meer en speelt dan met eenre kaetse/
bediet ghenouch dat eenighe zaken syn die niet en behooren toot
beeden wetten/ maer ne behoort mar te eenre wet alleene/ Ende
so sulc mach de sake wesen zoe behoort ter gheesteliker wet/ ende
niet ter leeker wet / Ende sulc mach de zake wesen / zoo behoort
ter leeker wet/ ende niet ter gheesteliker wet / zulc mach de zake
wesen / beede de wetten hebben daer of de kennesse / ghelyken
datmen speelt met twee kaetsen / ende also ie te voren gheseyt
sfi hebbe/ dat de kaetsers hebben tvoordeel als nu deene/ als nu
dandere / Also heeft ondertiden deene wet de kennesse ende tvoor-
deel/ ende up een anderen tyt/ heeft dandere wet tvoordeel ende
de kennesse/ Als de actie glieestelic es / als gheestelike testamen-

16 voordeel voordeel 19 tvoordeel

>) Hu. tvoordeeld.

/

-ocr page 169-

24d ten / huweliken / ende vele andere zaken die gheestelic syn / so
heeft de gheestelike wet tvoordeel / ende de kennisse / Ende daer
ne es maer eene wet of gheuseert/ Ende dandre wet cesseert/
gheliken datmen speelt met eenre kaetseD / Ende als de zaken es
5 reel / dats te verstane van huusen / van renten / van erve / ende
van vele anderen zaken / so heeft de leeke wet tvoordeel ende de
kennesse / ende daer up moet de gheestelike wet cesseren / Maer
als de actie es mixte / dats te verstaene / dat de zaken staen ter
kennessen van beeden den wetten / ghelike datmen speelt met
o beede den kaetsen / Ende dit syn zaken die perilleus *) syn / ooc
mede punicie van woukere / ende van vele andere zaken / daer
useren sy beede / elc van sinen wetten / Ende meest staen die
zaken ter kennessen van twee wetten / gheliken datmen speelt
met twee kaetsen / ende danne met eenre / Dus useert men als nu
iß vanden eenen/ als nu vanden anderen / als nu van beeden / Inden
bouc van Exodus ende Leviticus staet/ dat onsc heero wilde ghe-
dient wesen als nu van Moysesso / als nu van Araon zinen broeder/
ende als nu van beeden/ Hy wilde ghedient syn van Moysesse/
ommo te regierne/ ende te bcleedcne de kinderen van Ysrael/ int
20 waerlike/ Endo hy wilde ghedient syn van Araon/ ommo te
26a regierne tselvo volc gheestelic/ Endo hy wilde van hem beeden
ghedient syn/ doe hyso beedo sende in Egypten anden conync
Pharas/ omme do verlossyngho vande kinderen van Israel / Ende
gheliken dat de kaetsers spelen ondortiden mot twecn kaetsen
25 endo ondortiden met eenre kaotso/ Also nu by den voordeele van
den eenen / endo nu byden voordeoio vandon anderen / Endo ooc
gheliken dat God wilde ghedient weson / als nu van Moyses / als
nu van Aron / ende als nu van beeden / Also useert men nu van-
der eenre wei/ endo nu van dandor wet / endo ondortiden van
80 beedo don wetten /
Hoe de ghuene die binnen ghespecU hebben buten
^ gaen/ ende die buten waren commen binnen spelen.

Ic hobbo gesproken int dorde capitcl voor dit/ onder
dandre sakon / hoo dat do kaetsers spelen ondortiden binnen/
ondortiden buten/ Endo beloofde doe/ dat ic achterna soude
86 sproken meer van deser materie/ Ende al wacrt dat cenich leser
van deson hem niet cn verstonde ando materie vanden kaetspole/

10 die den live toebehooren 23 Ende gheliken .... Also useert ontbr.

30 Hoe deghuene.... hoe dal ontbr.

34 Om te bat le verstane willen wg noch meer daer ofT spreken

\') Hu. percueul.

-ocr page 170-

nochtanne mach hy ende elc wel ghesien hebben/ dat die van
rol. 5b binnen/ ende die van buten/ plegen te wisselne/ Dats te ver-
stane/ die van eerst binnen waren / gaen buten spelen / ende die
van eerst buten speelden commen binnen spelen/ Het schijnt
\' . 5 recht/ als die van binnen / buten gaen/ dat sy priveren/ ende

versteken "uut harer stede/ die van binnen/ Aldus ziet men \') ghe-
tideliken ghevallen / dat de ghone die in wetten ghestelt hebben
gheweest / ende gheoordineert hebben ghesyn / omme iusticie te
regierne / datmense priveert ende of doet / of moeten ute gaen/
io Ende dat andere binnen wetten ghestelt ende gheoordinéert syn/
inde stede van denghuenen diere eerst in waren/ Ende dan com-
men deghuene die waren binnen / ende gaen buten / Ondertiden
doet men dit ooc by costumen / ende usagen van plaetsen daert
ghevalt/ omme dat also zyn moet/ gheliken dat syn moet vanden
15 voorseyden speie / Ende ondertiden doetment omme tprofijt/ omme
datmen meent oorboorliker ende proffiteliker personen / te institu-
eerne danne deghuene die tregement ghehadt hebben / Ende alst
also ghedaen es/ zo es de meenynghe ende de waeromme goet/
Ende eenighe zouden willen segghen / datmen ondertiden rechters
20 ende iugen ghepriveert heeft/ ende ute regimente van iusticien
ghedaen / omme dat sy weldaden / Ende datmen Willekino / Eeyn-
ioi. 25c kine/ ende Dosiere/ in wetten dede/ omme by ghioricheden / of
by advertentien*) / of van hem lieden ghedient te zine / van zulken
dienste/ als zylieden kunnen ende harer natueren toe behoort/
25 Ende waren in ghedaen commen/ ommo Janne/ Jacobe/ ende
Pietren / ute doen gane / ende te priveerne / watter of es / ne
weetic niet / ende ic ne wille daer of gheen aucteur wesen / Ende
waert dat also gheviele/ nochtanne ne zullen de goede die ghc-
puniert syn ende ute moeten gaen/ daerommo niet inpacient noch
so toornich wesen/ ende ne zullen dies gheen moncion makon/ met
woorden / noch met ghelate / Ende ne sullen niet spreken dan eere
naer haer naercommers/ noch vanden ghuonon diese ghestelt
hebben/ endo sullen altoos helpen endo voorderen recht onde
iusticie / in also vele alst in hem lieden es/ Al eist datse de aucto-
3 5 riteit niet en hebben vanden regemente van dien / Het es dickent
ghesien/ dat de ghone die ghepriveert hebben ghesyn / dat menze

1 daer men caetspel hantiert dan die 5 recht ontbr.

22 daer in dede comen 25 Ende dese loet men incomen

33 ende al ist dat sij van den regimente niet en syn

\') Ha. met.

\') Hs- advertenton.

-ocr page 171-

gheerne weder an nam/ ende steldese in regemente van iusticie/ omme
de wyshede/ gherechtichede / ende ghestadichede van hem lieden/
f°i. 2öd Ende hier toe zalie alegieren een zeer sehoone exemple / dat te
al desen zonderlynghe wel dient / dat een ghedeel lanc es / maer
5 het es goet ende waraehtieh/ ende hiertoe wel dienende/ Het
was een pouete de welke ghenaemt was Franeisque Patriarke /
Endedese scryft/ dat deerste maregrave van Salusen hiet Gautier/
Ende dese maregrave was versocht van sinen lieden ende onder-
zaten/ dat hij trouwen wilde een wyf/ anghemerct dat hy gheene
10 en hadde/ Te dien hende dat syn lant naer hem nieten bleve
ongheoort / De welke zake hy sinen ondersaten consenteerde /
ende nam dies syn last / ende beloofde hem lieden hem tevoorsiene
van ecnen wive / ende die te trouwene ten eersten dat hy soudc
mueghen. De welke hy wilde kiesen te synre ghenouchtcn/ ver-
is sochte an sine voorseyde ondersaten/ Dat zo wat wive dat hy
kiesen endo nemen soude dat sy die niet min eoren endo wacr-
dichede bewyson souden danne oft eens koyzers dochter van Koomo
ware / Ende dat niement so koene en ware van hom lieden / die
questie noch woorden maecto vanden wive die hy kiesen ende
20 nemen soude / Twelko zy haren heoro dus consenteerden endo
f°i. 26a beloofden / Endo do zako aldus gheconsonteort synde / endo ghc-
acoordeert an beeden zyden / Gautier nam dach omme te vulcommono
sinc bclofto/ Ende dode binnen don middelen tyde ghereeden/
ende oordineron / al tghuont dat ter feesten hom van noodon endo

2 5 bohouvolic zoudo wosen/ Het es\'waor dat van sinen paylaysc

niot verro en stont/ eon cloeno doorpkin daor lieden woonden/
onde ondersaten in cloenro menichten endo zeor aermo lieden.
Endo ondor dandro / so wasser oen do alro aromsto ondo woecst
van goede / do welke hiot Jan do Nicole / Endo dose hadde conc
30 dochtoro die ghenaoint was Gryseldo / dio zooro schoono was/
ondo was in haor ghoboren noch meer duechden ondo goeder
zeden dan schoonhedo/ endo was ghocostumeert to loveno sobor-
likon/ want zoo was up ghovoct soborlikon/ ondo up ghehouden
in grootor acrmocdon / Ende ne wiste niet wat weelde of ghemae

3 5 was/ Dcso maghet hadde dicwilc do voorseyde Gautier ghocon-

sidoroert endo verwcrct/ by goeder deliboracion / ondo voorsieno-
ghen rado / Endo sach an haer dat zoo meer danne wiveliko courage
hadde/ endo weson in haer/\' Ende hoo neronstolikon mot alro

7 een maregrave 7 vhü Salusen ontbr. 9 ghemarct 10 naer hem ontbr-
17 gheljjc oft een keysers 30 waren 38 wiselic wesen

-ocr page 172-

fol. 26b onderdanichede zoe diende haren voorseyden vadere in synre
aermoeden
j ende maecte syn harde bedde / bereede sine spyse/
naer sinen aermen staet/ Ende plaeh te wachtene een lettel scapen/
haren voorseyden vader toe behoorende / Ende Gautier wilde hebben
& dese maecht / ghenaemt Griselde / ende anders gheene / Als den
dach quam die Gautier sinen lieden ghestelt hadde/ hy hadde
ghedaen maken ende ghereeden croonen / hoeden / rynghen van
goude / dierbare precieuse cleederen / naer eenen wive van suiker
grooten ende langhde / als hem best dochte dat Griselde was /
10 Ende hadde up dien dach vergadert/ zine hooghe vrienden ende
maghen / metgaders den notabelsten vanden ondersaten van sinen
lande / Ende ontrent der huere vander ioenen / hy trac met desen
lieden ute sinen paylayse / in gheliken of hy wilde varen ieghen
sine bruut/ Ende noch doe wiste niemant danne hy/ wye de
15 bruut was/ of wesen soude/ Ende al waest hem dicwile ghe-
vraecht/ wye de bruut was / hine hads niemende willen berechten/
Ende quam metten gheselscepe dat voorseit es / int voorseyde
doorpkin voor de duere van Jan de Nicole / vader vander voor-
foi. 26b. seyder Grysilden / Ende hy daer stille houdende voor de duere/
2 0 Gryselde quam van buten met eene kanne waters up hare seou-
deren / ende ghync also in haers vaders huus / Endo Gautier
vraechde haer waer haer vader was / Zoe neech hem ende seyde/
Heere hi es in syn huus / Ende Gautier seyde haer / zecht hom dat
hy hier buten ieghen my commo spreken / Zoe dedct / Ende haer

2 5 vader quam spreken ieghen den voorseyden heere. Ende doo nam

hy den vader by der hant/ endo leedene over een zyde/ ende
vraechde hem heymeliken of hy hem zoude willen gheven sünro
dochtere teenen wive / Ten welken de voorseyde acrmc man / ne
wiste wat verantwoorden van bescaemtheden / Ten hendo hy ver-
8o antwoorde/ lc en behoore niet te willene de contrarie van uwer
begheerten ende ghelieften/ want ghy syt myn gherechte heere/
Doe seyde Gautier het es ghenouch / laot ons ghy endo icke daer
binnen gaen/ endo ic sal haer vraghen in uwe presoncie/ oft
haer wille also zy / Ende als Gryselde sach den grooten heere

3 5 commen in haers vaders cleene husekin / zoe was zeere bescaemt/

Ende doe seyde haer Gautier / het ghelieft dinen vader ende my/
foi. 26d datstu myn wyf zyts / Ic hoopo het sal dy ooc ghelicven / Maer
ic wille dy vraghen oft zo ghcviele dat ic dy namo teenen wive/
ofstu altoos dyn leven lanc ghereet sult wesen te doene ende te

2 ende —

Ende placb ontbr. 19 hjj bleef daer stil houden 22 eersamlic

-ocr page 173-

latene/ tghuent dat my ghelieven sal/Ende gheheelike te stellene
dinen wille inden minen / Ende wat ie met dy doen wille dat in
dancke te nemene/ ende blidelic an te gane/ sonder daer ieghen
yet te zegghene of te doene / Ten welke zoe verantwoorde ende
6 seyde/ heere ie weet wel dat ie niet waert ne bem van so grooter
eere/ maer eist alsoo dat uwe gheliefte ende myn ghelue sule es/
zyt zeker dat ie anders niet doen en zal / noch peinsen te doene/
dat hu contrarie wesen sal/ noch onghenoughelic/ Ende ne sult
my de zake niet mueghen doen / al waert my te doen stervenc/
io ic en salt in dancke nemen/ Gautier seyde/ hets my ghenouch/
Ende namse byder hant / ende leedesc ute dien aermen husekine
voor tvolc/ dat daer syns verbeydcde/ Ende seyde / ziet hier myn
wyf/ ziet hier myn vrouwe/ Dese wilt eeren / dese wilt minnen/
hebt ghy my lief/ hebt haer noch lievere / Ende tc hans so was
15 Griseldc bidon vrouwen die Gautier daor hadde ghedaen commen/
tol. 27a ontcleet van haren ondieren ondo odeliken clcederen / ende abitcn/
ende naect ghemaeet toter huut/ Ende was al vercleot van beneden
upwaert/ rikelic met eerbaren ende dieren cleederen / Ende als
zoc aldus was ghepareert / het scheen of zoe gheweest hadde ccnc
2o ghctransfigurcerde goddinnc/ van uutnemender schoonheden / haer
aer ghelecc den goudo/ Endo up thooft had zoo eono croonc/ endo
al daer voor al dat volc/so stachy haer anden vinghore / ccncn rync
van goudo/ endo troudesc toot ccncn wive/ Endo doodse stollen up
een schoon wit tellende paert / ende also vooren z(j tsincn paylayso /

2 6 Zyn volc hadde over groote blyscepcn ende ooc verwondren.

Gryscldc die droucli haer in haer huwolic so wüsclic ende so ghese-
delic/ dat zoo scheen wesendo van hooghor aort/ endo van edolen
ghcslachte/ Endo dieso niet ghokont hadde/ noch haren vader1)/
noch hare ofcomstc / hy hadde ghowaont dat ghewoest haddo
80 eons conyncx dochtcre/ Ende schoen bet ghcdoctrinccrt endo
up ghehouden / in eens conyncx palays / dan oldors / Endo
sprakons Gautioro core / bcodo vreomdo endo ondorzatcn / dat
hyso ghonomon haddo to wivo/ want hot Bchocn datsc God by
voorsionichcden boven andoren vrouwen ghomaect ende noder

3 6 ghesent haddo/ Ende zoo maecto inde absoncie van haren hecro/
fol. 27b paysen endo acoordon / diers van noodon was / naor hare macht

8 oft onghelyc na mierc inacht 12 altvolc 13 ghelyken my

18 van boven tot beneden 20 van.... so toe ontbr. 24 wit tellende ontbr.
24 voerdese soo 26 hem zeer wonderde 26 zeere 27 tsconinx
28 Ende diese — Ende sprakens
ontbr. 34 daertoe vercooren hadde

>) IIb. noch baren vader noch haren vador

-ocr page 174-

Ende maeete menieh goed ende graeelic vonnesse ende appointe-
ment/ Ende wart groot van kinde/ daer zoe of ghelaeh/ twelke
was een dochter/ Ende als dese dochter out was drie iaren of
daerontrent/ Gautier quam tote Gryselden ende gheliet hem of
5 hy gram gheweest hadde / segghende Gryselde / du weets hoe du
best commen in myn huus/ Ende al.eist dat ic dy ghenouch lief
hebbe/ mine edele lieden ne hebben di niet overdanckelic / ende
specialic sicdent datstu van my een kint hadts/ want sy hebben
groote onghenouchte / dat sy sullen moeten syn subgiten/ ende
10 ondersaten / zulken heere of vrouwe van so cleenen ende nederen
gheslachte/ alstu zijts commen / Ende daer by es my van nooden/
ghemerct dat ic houden wille de vrienscepe van minen lieden / dat
ic doe met dynre dochtere haer lieder wille / ende niet de mine /
Ende daer by ic verzoucke ende bevele/ dat ghij ghedoochsaem
15 syt ende pacient/ in dat ic doen sal/ gheliken dat ghy my belovedet
ten tyden als wy vergaderden / Ten welken Gryselde niet beroert
lol.27c synde verantwoorde/ Ghy syt myn heere/ dese cleene ionghe
dochtere ende ic syn uwe / Dus so muechdi met tghuent dat uwe
es / uwen wille doen / ende uwe gheliefte / int ghuent dat hu
2 0 ghelievelic es/ daer ne wilic gheen onghenouchte in maken / Ic
ne beghere niet te hebbene dan hu/ ende uwe vrienscepe/ ende
ne duchte niet meer dan hu te verliesene / ende dit es my ghcplant
in myn herte/ ende sal bliven toot in myn doot / Gautier schiet
drouve van daer/ ende zende eenen sinen ghetrouwen dienare/
2 5 die zeere secreet ende wys was/ te midnachte an Griselden/ den
welken hy hadde wel gheinstrueert ende bewyst/ wat hy doen
soude / dese dienare quam daer hyse vant te bedde legghende/
dese voorseyde vrouwe slapende by harer iongher dochter / ende
wectese als zeere bescaemt ende drouve/ segghende/ vergheeft
80 my tghuent dat ic doen sal / want ic moet doen by bedwanghe
van minen heere / ghy weet wel dat een dienare moet doen tbevel
van sinen heere/ My es bevolen te nemene dese cleene dochtere/
Ende mettien hy zweecht/ hem selven fingierende / als die zeere
fol. 27d bescaemt was / ende niet en durste segghen tsurpluus van sinen
8 5 laste ende bevele/ ende maecte een zeer drouve ghelaet/ Nict-
ieghenstaende Gryselde drouch haer in dat ghezedelic ende ghc-
dooehsamich/ Nochtan dat in haren moet1) quam/dat hy harer
dochter dooden soude / over ghemerct de woorden die zoe daer

2 met 2 als die tjjt quam sy ghelach van 29 vrouwe vergheeft
34 segghen v. s. 1. 38 over
ontbr.

\') Hs. mach.

-ocr page 175-

te voren ghehoort hadde/ Ende ne weende noch en versuchte/
noch en maecte in schyne gheen drouve ghelaet / Twelke was om
hare eene drouve zake/ Ja al en hadzoe
nietgheweestdan voestere
vanden kinde/ ende gheene moedere / Ende dit was van haereene
6 groote ghestadicheit / Doe nam hare dochtere in hare aermen/
ende wartse zeere regreterende ende beclaghende/ ende daer naer
zoe zacher up eenen corten tyt / ende doe custe zyse / ende maecte
haer een crusc voor tvoorhooft/ ende gafse den voorseyden
dienare/ segghende/ Ganc ende doe/ dat dy dyn heere ende de
io mine bevolen heeft / Maer eene sake ic dy bidde/ Dat desc ionghe
ende cleene lichame / niet gheten en sy van den beesten / noch
vanden vueghelen/ by also datstu gheen bevel en hebts der
contrarie/ De dienare nam desc ionghe dochtere / ende drouchsc
foi.
28a sinen heere / ende vertrac hem alle de woorden die tusschen hem
15 ende der vrouwen gheweest hadden / ende alle hare ghesedichede/
daer of dat de heere hadde een groot verwonderen / Ende dedc
tvoorseyde kint habilgieren ende cleeden / ende beval sinen voor-
seyden dienare/ dat hyt soude voeren zoetoliken te sinon ghomako
te Buenen/ te synre susterc/ Endo dat hy haer bado dat zoet
so weegherliken uphilde/ Endo dat zoet wilde wysen endo leeren/ in
goeden zodon onde lcerynghen / Endo boven al/ dat zoet niement
te kennen en ghave/ wions kint het ware/ Dit leden syndo/
Gautier wachte / ende dode wachten heymcliko do voorsoydc
vrouwe / of zoe cenich druc of droufhedo maecte omrae desc zake/
2 6 Maer men ne consto an haer niet vindon / danno also onderhoorich/
onde ondordanich baron man / endo also blyde icghon olkon / als
zoo tc voren gheweest liaddo/ noch sclfs dat zocs een woort ver-
maent hadde/ men mochto ghowaent hebben dat zoe zonder ont-
faermichcit gheweest hadde/ endo fel van horten / noch ghccne
8o minne ghehadt cn hadde an haer kint/ Binnen vier iaron daer
naer/ zoo wort zoo noch kint draghende/ Endo
zoo wort moeder
f°i. 28b van eenen ionghen zueno / daer of dat zoe endo do vader / endo
allo die vanden lande / zoor blyde waren / Ende als deso zueno
out was drio jacr/ De vader dedo noch min noch moor/ dan
86 gholike als hy to voren ghedaen hadde met ziere dochtere/ omme
tc bot te prouveno de voorseydc Gryselde syn wyf/ Ende daer in

8 cruce ontbr. 11 onde cleene ontbr. 19 bennen 26 altoos blyde
28 ende diese niet wel ghekent en bndde 31 weder 33 verblijf
36 Griseldo was altoos in eenen schine lijdsamich in al dat boer overghinc.
Dese twee kinderen waren up ghebouden by synre suster voerscreven

-ocr page 176-

drouch zoe haer als te voren / of noch ghestadigher / Ende was
dit voorseyde kint gheliken den anderen / ghesent te Buenen te
synre voorseyder moeyen / omine daer verborghen ende upghe-
houden tsine / metgaders synre sustere / Ende daer ne wiste niement
5 wiens dese twee kinderen waren/ sonder Gautier / ende de graefnede
syn zustere / ende de dienare diese daer ghebrocht hadde / Dit leden
synde / de edele lieden ende tghemeene volc van Gautiers lande/
begonsten zeere te murmureren ende te begripene Gautiere haren
heere / ende seyden dat hy sine kinderen heymeliken vermoort hadde/
10 omme dat hy hem scaemde / dat sy van zo nederen ende cleenen ghe-
slachte waren commen vander moeder weghen / Nietieghenstaende/
hy bleef ghestadich in sine meenynghe / ende hilt syn propoost
omme syn wyf zo lanc zo meer te prouvene / de welke hy noyt/
foi.
28c anders conste vinden/ danne altoos eenparich ghestadich/ ende
15 hem onderdanich/ ende omoedich als te voren / Ende niet blyder/
noch niet drouver/ up eenen tflt/ dan up eenen anderen tjjt/maer
altoos in een point/ Als aldus leden waren
XII jaren dat de voor-
seyde dochter gheboren was / dede Gautier de mare gaen / dat h|j
hadde ghesent anden paus van Roome/ omme dispensacie te
2 0 seheedene van sinen wive/ ende haer te verstekene/ ende te
nemene een andere / de welke mare quam voor Gryselden/ noch-
tanne/ dat zoe daer gheen mcntiocn of en maecte/ noch samblant
of maniere/ van onghcnouchten / Ende / Gautier riepse voor hem/
ten bewysene / ende ten hoorne van eiken / Ende seyde haer
25 aldus/
Ie hadde groote ghenouchte in onser beeder huwclic/ cndc
in uwe duecht/ ghestadicheit/ ende wesen/ maer ic hadde/ ende
noch hebbe/ consideratie inde cleenhede van uwen gheslachte/
Ende ten behoort niet dat myn lant ende mine lieden naermacls
gheregiert syn / van eenen heerc / die commcn es van labourcres/
30 Mine lieden bedwynghen my/ ende de paues consenteert my/ dat
ic neme een ander wyf/ ende bom al ghereet in beloften mot
foi.28d eenre andere / die als nu up den woghe es / omme hier te com-
mene/ ende zoo wert hier eer yet lanc/
Ic hebbe dicwilc ghc-
weten / dat naer vele fortunon ende ghelucx / vele wcderstckons/

22 die duer atT gheen onghenoecte en maecte

23 Daerna sende Gautir tot bennen om syn dochter ende om sinen sono
die dede hij halen met groten state, die dochter was doen out XII jaer endo
die sone VIII jaer Gautir dede noch die mare gaen dat deze dochter soude
syn sy(n) wijf Ende om syn wyf noch hel te proevene ende haer noch meer
onghenoechten te docne

34 veel onghelucs ende verstekens

-ocr page 177-

gheviel/ ende also eist met hu/ Als mine bruut hier comt/ ruurnt
haer ende trect wech / ende maect daer in goet herte / ende zyt
ghereet danne wech te treckene / in hu eerste huus / sonder daer
ieghen yet te murmureerne / Ende draccht wech tghuent dat ghy
5 hier brocht/ ende laet hier/ tghuent dat ghy van my hebt/ for-
tune en es gheen erve/ Ten welken Gryselde antwoorde ende
seyde / Heere al teenen hebbic wel ghevroet ende gheweten / dat
van uwer hoochede ende edelledc/ ende mynre cleenhede ende
aermheden / ne was gheene comparatie / Ende ic ne reputeerde
10 my noyt waerdich te sine / hu wyf/ noch selfs hu dienstwyf/Ende
in hu huus daer ghi my vrouwe of maectet/ Ic hebbe altoos in
myn herte ende in myn ghepeins gheweest/ als dierne ende niet
anders / Ende dies roupe ic Godo te oorconden / Endo van deser
tyt / dat ic met hu hebbe gheweest eerlic / dies ic niet waerdich
16 cn was/ daer of zo dancke ic hu / ende gheve lof / ende gratio
roi.29a Godo ende hu hoere/ Ende bom al ghereet mot goeder herten/
ende sonder murmureren / te keerne int aerme huus van minen
vadcrc/ Int welke ic lecdo alle mine iongho daghon / Endo dacr
sal ic leoden onde houden mino oude daghen / ende dacr sterven
zo als gholuckighe endo eerlike wedewo/ als do ghueno die wyf
gheweest hoeft/ van oenen zulken odolon ende grooten hecrc/
uwen nieuwen ionghen wivc dc bruut/ sal ic gaerne ruumon/
ende haer allo de waerdichede ovorghovon / Godo biddende / dat
zoo gheluc brynghe endo vindo / Endo in tghuent dat ghy my
2 6 bevaolt wech tc draghenc/ twolko dat ic hier brochto/ endo to
latcncy twelko dat uwe es/ Ic en hobbe niet verghoton / dat ic
in tiden voorleden / als ic hu wyf wart / Ic wart ontdoet voor
myns vaders duere / van minen cleencn endo aormen abitcn / Ende
daor vorcleot mot uwen dicron endo eerbaren abitcn / endo also
so quam ic hier/ dus no brochto ic niet dat mine was / zonder acr-
moodo/ ghotrouwichodo / endo mino zuverhede/ Ende gholyc dat
ic liet mijn voorsoydo aerme abyt voor olken / Ic sal my ontclocdcn
foi
.20b voor olkcn / onde laton hu dit oorsaino abyt / Zoo dodo uut haer
8 6 abyt/ endo gaft hom over/ endo don rync dacr zoo medo ghc-
trouwot was / onde allo die andre abitcn / juwcolcn dio mine plaghon
tsino / dio syn in uwo camoro/ hccrc ic quam naect uto myns
vadors huus / ende naect sal ickcr weder in kcorcn / Macr ic hope
hooro/ dat hu niot rcdclic dyncken en sal / dat dese lichame daor
io uwo kinderen in ghedreghen hebben gheweest / zy naoct ghesion/
voor alle deson volke / Endo daer by / ic bidde hu by gratiën/
10 jonewyf 13 ende niet uls vrouwe 17 aerme ontbr.

-ocr page 178-

ende anders niet / omme de waerdiehede van minen maghedomme/
die ie hier brochte / ende niet weeh mach draghen / dat hu ghe-
lieve my te ghevene dit hemdekin / dat ghedect mach wesen den
lichame vander gheenre/ die onlancx hu wijf plach tsine/ Gautier
5 iammerde des so zeere/ dat hij wart screyende/ mar keerde syn
aensichte omme/ om dies dat zoe des niet gheware soude worden/
Ende ten eerste dat hy mochte spreken / hy seyde / neemt ende
hout hu hemdekin / dies zoe hem zeere bedancte / Ende aldaer/
ontcleede zoe haer zeiven al naect / toot int hemde / Ende also
10 met blooten voeten / ende met blooten hoofde / schiet zoe ute den
fol.
29c hove/ Ende al tvolc volghede haer screyende ende weenende/
vlouckende der aventuere ende de fortune / dat zoe haer so tjeghen
was / Ende de voorseyde vrouwe al stille zwighende / quam ghe-
doochsamelic ende goedertierlic voor haers vaders duere/ die doe
15 harde out was/ Ende hadde ye ziddent dat zoe ute sinen huuse
schiet/ altoos ghewacht ende wel ghehouden haer oude abiten/
die zoe ute dede als zoe van hem schiet/ want hem lach altoos
inden moet dat also commen soude / alst quam / Ende als hy hoorde
tgheruchte vanden volke voor sine duere / hy zach ute / ende
20 vernam Gryselden synre dochtere / in sulken state als gheseyt es/
Doe keerde
hy in syn huus / ende haelde haere oude cleedercn
ende quade abyten / die zoe plach te dragbene / ende die so brocht
hy hare / ende decte daermede hare leden / ten besten dat hy
mochte / Ende daer bleef zoe een lettel
tyts / altoos haren voor-
2 5 seyden vader dienende omoedeghelike ende onderdaneghelike / mot
also, grooter. neerensticheden / als zoo yo daer te voren alle liaor
daghen gliedaen hadde / Binnen desen middelen tyden / so waren
al by commen ende ghenaecten zeero don lando van Salusen / de
oi.29d grave ende de graefvenede van Buenen / die hem lieden brochton
so de voorseyde kinderen/ daer of dat de voorsoydo dochtere biet
synde de bruut van den voorseyden maregravo Gautier / Ende liep
groote mare vander bruutlocht/ endo vander grooter feesto/ dio
daer of wesen soude / Des daeehs te voren dat de voorsoydo grave
ende graefvenede commen zouden / metten voorseydon kinderen/
8 6 Gautier omboot voor hem / Gryselden / do welke gaerne voor bom
quam/ Ende zeyde haer/ ic wille dat de maeghd die myn wyf
wort / wel ende eerlic sy ontfaen / zoe wort morghen to maeltido
hier/ ende ooc de hoeren ende vrouwen die mot haer common/

8 Ende aldaer.... Ende also ontbr. 21 doe keerde hij in syn huus ontbr.

35 voor hem ontbr.

-ocr page 179-

Ende int ghelike de heeren ende de vrouwen die ter feeste wesen
sullen van minen weghen/ elc na synre waerden / ende naer dat
hem toe behoort/ Ende omme dat ie niement en hebbe in mijn
huus / die dit wel soude connen doen / zo hebbic hu daer toe
6 gheoordineert / omme dat te doene / Al eist dat ghy qualic ghea-
bitueert syt ende ghecleet/ Neemt hier of last / ende ontfaet mine
gasten / ghy kent best mine maniere / Gryselde verantwoorde ende
seyde / heere ic salt gaerne doen / ende met goeder herten / ende
foi.
30a met grooter begheerten / Ende wat saken dat ghy my wilt bevelen/
io dat sal ic vulcommen naer mynre macht / also langhe als ic ziele
in den lichame hebbe / Ende te hans zoe nam eenen besem/ ende
andere instrumenten / omme thuus schoone te makene / ende ghync
vaghen de zale/ Ende/ daer na ghync zoe oordineren omme te
stellene tafelen / ende scraghen ende gaf den anderen dienlinghen
15 goede exemplen / van gheliken te doene / Des ander daechs omtrent
tierche tide/ zo quamen do twee voorseydo kinderen metten voor-
seyden grave ende graefvenede van Buenen/ daer ieghen dat
tpeuple ghync/ wanende dat dese voorscyde selve kinderen toe
behoort hadden / den grave endo graefvenede van Buenen / Ende
20 saghen up de voorseydo maccht te grooten wondere/ om hare
groote scoonhede / Ende eenigho seydon / dat Gautior wel ghcdacn
hadde / dat hy syn huwolic vertiert endo verwisselt hadde / ende
nemen soude do schoono edelo maeght/ dio zy bilden over de
dochtere vanden voorseyden gravo van Buenon / Grysoldo was

2 o noorenstich ende besorchsaemich / omme allo dyne wel to oor-

dinereno ende te appointierne na hare macht/ so dat alle de
tol.3ob ghuene diet zaghon / hacr dies / eore ende lof spraken / onde
haddon verwonderen hoo so aermen wyf/ conste of mochte ute
haor selven nomen onde vindon / so edelen bestier onde oordinancie/
3o Endo als zoe hoordo dat de bruut in quam / zoo ghync blydolic
ieghen haor/ sogghondo mine waorde vrouwe/ wol moet ghy
common syn / Endo al dies gholiko ontfync zoo blydelike dandero/
die motter maccht quamen/ Als Gautier over maeltyt sat met
synre dochtere dor maeghd/ metsgaders don anderen beeren ende

3 5 vrouwen dio daer waren / riep hy voor hem Grysolden/segghendo

in scimpo/ Gryselde / wat dynct hu van mynre bruut / es zoe niet

8 na mynre inaclit ten besten dat ic can

10 also langhe als ic ziele in den lichame hebbe ontbr.

13 te hans ghinc syt maken al scoonc ende selte t. ende scr.

16 omtrent tierche tide ontbr.

27 hacr dies. Ende als zoe ontbr.

-ocr page 180-

schoone ende ghenouchghelic / Gryselde verantwoorde ende seyde/
Ja zoe zeker heere / ghine hadt goelicx gheene schoonre noch edelre
gheconnen vinden of kiezen / Ie bidde Gode dat ghy metpayse ende
met ghelucke moet leven te gadere / Ende bidde hu heere ende rade
6 voor tbeste/ dat ghy deser vrouwe niet also hart en syt/ als ghy
waert uwen anderen wive / want dese es ionghere / ende teedere / ende
weegherliker up ghehouden / danne dandere was / Ende zoe ne zouds
fol.
EOc also ic wane / niet connen verdraghen / Als Gautier verstont ende
eonsidereerde ende wel vernam de groote ghestadichede van hare /
10 Ende dat zoe altoos daer in persevereerde / ende hyse so menichwerf
ende zo hardeliken gheprouft hadde / hine wilde hem niet meer
fingieren / of veinsen / of decken / maer stont up openbaerlic voor
eiken ende seyde / Mine Gryselde / myn wjjf/ Ie hebbe dy ghenoueh
gheprouft / ende ghetempteert / ende ghenoueh beseven / in dine
is ghetrouwichede/ ende dine ghestadichede/ Ende meene dat nu
gheen man inde weerelt es levende / die so vele experiencien heeft/
vander minne van sinen wive / als ic doe / Ende dit gheseyt synde/
namse in sine aermen / ende helsdese / ende zoe wart bescaemt/
ende ghelyc eenen mensche die ontwaect/ ende comt ute eenen
20 wonderliken droome/ Ende Gautier seyde voort / Du Gryselde best
myn wyf alleene / ende anders ne hebbic gheene ghehad / noch
nemmermeer hebben en sal/ Dese maeghd diestu hier ziets over
mine bruut / es dine dochtere / ende de mine / Endo dese ionghe
man diestu hier ziets den welken men hout over mynro suster
2 6 zuene der graefveneden van Buenen/ es onser beeder kint/De
fol. 30d welke twee kinderen du hebts ghewaent altoos verloren hebben/
ende nu hebstuse te zamen vonden / Ende ic wille dat elc weet/
dat ic nye bedocht en was mine kinderen te doodene / ende te
ontlivene / noch dy sonder redene te verstekene / maer hebbe
gheweest begheerlic / omme dy te ondersouckene / ende te prou-
30 vene/ Als Gryselde dat hoorde/ wel na hadde zoe ghestorven van
blyseepen/ Ende viel neder ter eerden in ommachtc/ als van haer
zeiven niet wetende / ende was eene wile ute hare memorie / Ende
als zoe te haer selven quam / zoe ne conste haer selven niet ver-
zaden van helsene / ende van cussene hare kinderen /■ De vrauwen
3& ende ioncfrauwen namen Gryselden ende leedense in eene camero/
daer zoe ontcleet was van haren quaden ouden cleederen / ende
met grooter waerdlcheden wart vercleet / met eerbaren ende dieren

8 ic wanc ontbr. 18 heldese soodat aj zeere beschaeint werdt

24 denwelken .... es onser ontbr.

-ocr page 181-

cleederen / zulke als zoe plaeh te draghene / ter tyt als zoe met
Gautier haren man was / Ende was gheleed int palays / ende daer
na int lant van Salusen / met grooter blyscap / Ende was de feeste
meerder/ danne zoe was / ter eerster bruutlocht van Gautier / ende
5 van Gryselden / Ende doe ten alre eersten / so dede Gautier commen
foi.
3ia met hem woenen in syn palays Jan de Nicole vader van sinen
wive / ende hiltene al syn leven in grooter eeren / Ende te voren
het scheen/ dat hy up sine voorseyden zweer/ niet en lettede/
Ende leefden de voorseyde margravc Gantier / ende Gryselde/
• o daer na menich jaer in grooten payse ende minne / deen metten
anderen / ende bestelden haer lieder dochtere voorzeyt/ daer naer
eerlic ende hooghelic / Ende naer haerlieder becder doot succes-
seerde tland van Salusen / up de voorseyde zuene / diet langhe
ende wel daer naer regierdc / ende gouverneerde / Ende ic segghe
aldus/ Al syn rechters ende jugen versteken ende ghepriveert/
sy sullen daer by niet laten eenpaerlic te minnene / ende te voor-
dernc iusticie / Ende s\\jn ghestadich / ghetrouwe / wacrachtich/
endo gherechtich/ Endo syn zy sulc/ sy zullen weder werden ghere-
pareert/ gheliken dat was do voorseyde Gryselde/ Ende eist so
20 datsy niet en worden verheven in dese wcerclt/ endo de tyt zulc
cs/ hare name blijft na haro doot verheven in desc wcerclt / Ende
na worden zij verheven in dandrc wecrelt/ dat noch mcor te
r°\'.8ib pryseno es/ Endo hot ware vele meer redenen / dat oen man die
moor sculdich es te sinc ghestade/ dan oen wijf/ ghedooghode
26 ende lede ommo rechts wille/ endo ommo Gods wille / dan eon
wjjf zoude ghodooghen / ommo eenon storveliken man / gheliken
dat Grijsclde ghedoochdo ommo baron man Gautior/ den moregrave
voorseyt.
Hoe de kaetsspeelders rekenen met eenen slaghc

Voren es gheseyt hoe dat tkacsspcl ghewonnon cs met vier
30 kaetson/ maor daer en os niet gheseyt hoe dat de speoldors winnon
mot eenon slagho / XV. Endo dit es een ghedeelkin vrcomdo dat
sy meer rekenen of winnen/ dan een / met eenre kaetsc/ maor
zy winnen mot cenro kaotse. XV. Ende met tweon kaetson. XXX/
endo met drie kaetson XLV. ende met vior kaatsen LX. Endo
3 6 danne zo es tspol ghewonnon. Dus zo wint men mot eenre kaotse
XV. Also gheseyt es / Ende es een vraghen / waor by men niet
en rekent met conrc kaetson eon/ met tweo kaetson twee/ met

2 gheleed ontbr. 4 ter eersten a!s sy vergaderden

21 in dese weerelt ontbr. 22 int eewighe leven

27 Gauter----Voren ontbr. 30 hoe dat toecomt dat

33 ende inet drie kaetsen XI.V ontbr. .\'14 Ende danne—Ende es ontbr.

-ocr page 182-

drie kaetsen drie/ ende met vier kaetsen viere/ ghemeret dat
tspel ghewonnen es / met vier kaetsen / Hier up mach ic aldus
verandwoorden ende segghen / ghelike dat de kaetsere wint / met
toi. sic eenen slaghe of met eenre kaetse / XV. Also winnen sy in loone
5 de ghene die recht ende iusticie voorderen / voor een duecht die
sy doen / XV. voud loons of meer / ende sal menichvoudich gheloont
zijn / gheliken dat die speeldere menichvoudich wint / met eenen
slaghe / Ende int ghelike dat de eerde / in wien dat men zayt
zaed / ute gheeft ende weder restoreert / van eenen zade / menich-
10 voudich zaet/ Ende naer dat de eerde niet dan een element en
es/ ende tminste van den vieren / ende so mildeliken loont/ so
eist wel recht dat God menichvoudich loont/ ende dat hy rekent
voor eene duecht / XV ghelike den kaetspeelders ende specialic
int fait van gherechtich te sine/ ende gherechtichede te doene/
is want God es mildere te recompenseerne ende menichvoudich
te loonene / danne es de eerde / in wien datmen zayt zaet/
die hy selve onder hem ghemaect heeft/ Ende tsaet dat men
ooc in hem zayt / es ooc meer vruchtbarich / danne tsaet dat
men werpt in deerde / Ende daerby eist alte redelic / dat de
20 ghuene die recht minnen ende voorderen / dat z\\j menichvoudich
gheloont syn / want recht ende iusticie / es eene de upperste
foi. sid verdiente ende virtuut/ die de mensche in hem selven hebben
mach / Ende omme dat kaetspel es eene figuere van iusticien/
gheliken dat voren al int langhe/ ende elc up hom zeiven staet

2 6 gheflgureert/ endo ghemoralizeert/ so dyncke my dat de ghuene/

die eerst tkaespel ordineerde ende vant/ dat hy alte wel oordi-
neerde ende stelde up redenen / datmen met eenre kaetse winnen
soude ende rekenen XV. Endo dits te verstane datmen met eenre
duecht die men doen sal in glierechticheden / sal syn gheloont
ao menichvoudclic/ also gheseyt es/ Inden vierden bouc van don
conyncghen staet/ Dat de conync Ezechias/ haddo ghewonnen
zeghe voor Iherusalem / up den conync Zenazeris / die conync was
van Azierien by miraclen van Gode/ Endo hadde dese conync
van Egypten beleyt/ de voorseyde stede van Iherusalem/ Ende

3 6 was de selve stede bider helpen van Gode gheopent endo ontset/

Ezechias ne dancte Gode niet van desen / noch no bekende niet
dat Gods werc was / maer verhief hem up de victorie / Doo sonde
hem God eene ziechede/ dat hy qual toter dood/ Ende sende toot

4 met eenen slaghe 13 XV off meer 26 vank

35 soo langhe dat se hem int leste gheopent werdt

-ocr page 183-

tol.32a hem Ysayas de prophete/ die hem seyde van Gods weghen/ dat
hij sterven soude / Ende Ezeehias dat hoorende / keerde hem omme
ter weech waert/ ende wert hebbende van deser mesdaet grooten
bitteren rouwe/ ende wart zeere te sereyene/ ende te weenene/
5 Ende bat Gode ootmoedeliken ghenaden / ende verghevenesse/
van desen / Ende als God zach syn berouwen / so sende hy den
selven prophete Ysayas anden selven conyne Ezeehias / de welke
prophete hem seyde / God heeft ghehoort dine bede / ende bescau-
wet dine tranen / du sult upstaen ende ghenesen / Ende du sults
io gaen ten derden daghe inden tempel / Ende God heeft dy dyn lyf
vanden daghe voort an verlanghet XV jaer/ Dus gheereech
Ezeehias met eenre duecht van berouwenessen / syn leven ver-
langhet XV jaer / gheliken dat de kaetsere wint met eenre kaetse
XV in sine rekenynghe / Ie hebbe gheseyt alle de maniere vanden
15 kaetsene ende vanden kaetsspele/ ende dat ghemoralizeert ende
ghefigureert te minen besten / ten faite van iusticien / Ende hier
mede hendie dese moraliteit/ want het es ghehend/ ende al ghc-
toi. 32i) seyt / tghucnt dat dient ten zeiven speie voorseyt/ Ende hier mede
neemt bende dese moraliteit / ende tander deel van desen boueke/
20 Ende sal hier na spreken van den duechden ende virtuten / die
lieden van iusticien sculdich syn tc hebbcnc/ twclkc ic mccne dat
wort eene goed instructie / endo daer werden in vele goeder
auetoriteden ende exempelen /
Hier begint dat derde bouc ende dat
syn de duechden ende de virtuten die de lieden die iusticie willen
2 5 regieren sculdich syn te hebbene.

Het behoufde ende ware van nooden / dat so wyc hem voughen
wilde omme iusticic te regierne/ endo te gouvorneerno / dat sy
voorsion waron endo annamen divorscho duechden endo virtuten/
ende daer in tc pcrscvoreerne / Ende bilden gheprent ende gho-
30 scrovcn int horte/ gheliken dat do guldino legende soyt/ van
Sinte Ignacius / don wolken syn herte uto ghedaen was / vanden
keyser Trygamus / Ende was dat herte al in sticken ghesneden/
Endo hoo monicb stic / ondo hoe cleono hot was / in clc stic stont
tol. 32e gheprent ende ghoscrevcn / mot guldino letteren / Jhcsus Xyristus/
»5 zo zeere was dat altoos in s(jn herto endo in syn ghodochte/ de
name van onsen lieven heorc/ Also ware van nooden to sino
gheprent endo ghoscrevcn / int herte vanden lieden die iusticie

8 dat bij sterven soude.... God heeft ghehoort ontbr.

14 1c hebbe gheseyt.... Hude hiermede neemt bende ontbr.

23 Hier begint..,. Het behoulde ontbr.

Kaetsapel. 0

-ocr page 184-

regieren / de virtuten hiernaer verelaerst / Ende so wye dit vast
anneemt / moet hem daer of voorsien ende provanchieren / gheliken
dat de scipheeren die ter zee willen varen / ende annemen willen
eene groote reyse/ hy en voorsiet hem niet alleene van eenre
6 zake / maer voorsiet hem van vele nootsakelike dynghen / Eerst
van kabelen ende ghetouwen/ ende dat den seepe van nooden es/
ende toe behoort/ Daer na van lieden die hem helpen sullen svn
scip bestieren/ ende hem onderdanich syn/ ende daer toe expert/
Ende voort van lyftuchten/ dats te wetene/ broot/ meel / biscuyt/
10 zout/ azyn/ wyn,/ bier/ versch water/ ende andre lyftueht / die
men wel houden mach/ ende gheduerich es/ Aldus waren van
nooden voorsien te zine / lieden die iusticie gouverneren / ende
regieren willen / niet alleene van eenre duecht voorsien te sine/
fol.32d maer van diverschen dueehden ende vele/ Inden eersten bouc
is vanden conynghen staet/ Dat de dien tjjden als David ghync
vechten camp ieghen den ruese Golyas / dat hy met hem drouch
eenen slynghere / omme sinen steen in te hanghene / ende eenen
stoc / dat syn heerde stoe plach te zine / liine was niet ghepayt
met eenen steene of met tween sonder meer / maer hy versach
20 hem van vyf steenen / ende van al dies dat hem van nooden was/
Ende daer by so verwan hy den voorscyden ruese/ Ende int
ghelike / so sullen hem voorsien lieden die an nemen te regiernc
iusticie/ tghuent dat hem lieden van nooden es/ ende sal syr^/
Twelke niet alleene en es / een of twee of drie virtuten / maer
2 6 daer esser vele/ die hem van nooden syn / daer of dat icker een
ghedeel hier naer ende elc sonderlynghe verclaersen sal / Ende al
eist dat ie wilen iusticie plach te regiernc/ al nc was icx niet
waerdich / Ic ne zegghe niet / noch selfs peinse / dat in my waren
noch syn / de voorseyde dueehden ende virtuten / Ende ic ne bem
so niet so presumptueus / dat ic wanc of mcene/ dat ic eenicli oft
minste vulcommelic hebbe / noch houde in also vele als ic my
foi. 33a dies bewinde / dat betre God / Nochtannc nc salmen de voorseyde
dueehden niet versmaden / noch te min voor ooghen hebben / Al
eist datsi voortghestelt syn / by eenen die van dien in ghebreke
36 es/ Want sy ne syn in hem selvcn niet te mindere/ Ende dit

9 brood wijn bier versch water 11 Aldus.... In den eersten ontbr.

17 een slinghere ende vyf keselsteenen een male daer hy die steenen in
drouch ende eenen stock 26 ende elc sonderlinghe
ontbr.

28 dat sy voert gheset ende ghescreven worden van eenen die selve daer
off in gebreke is nochtan....

\') Hs. wille.

-ocr page 185-

raachic bewysen by experiencien / ende by natuerlike exemplen/
Dats te wetene / elc weet wel / dat de vlienderboom / es een de
leelicste ende de onzienste boom / Die men vint in dese maertse/
zyn hout es onnutte / ende onwaert omme werken / ende omme
f> temmeren / ende stynct / liy riect qualic / noclitanne hy draecht in
tyden vanden iare / zoete bloumen / die schoone ende wit syn/
wel riekende ende wel smakende / ende syn medicinael ende
proffitelic omme den mensche / Ende daeromme / men distelleert
water van dcsen bloumen / dat goet ende oorboorlie es / Dus syn
io de bloumen/ ende de boom / van wicn zy common / al contrarie/
Ende int ghelike/ so syn de dueehden ende virtuten/ die ic
scriven sal hier naer / niet te mindere / AI eist datsi voort ghestclt
ende ghebrocht sjjn / van eenen die van dien in ghebreke es / Ic
sal voort procederen int ghuent dat ic begonnen hebbe/Die wille/
16 begripe den boom / Ende die willc / rieke / ende smake / de bloumen.
foi. 33b Van gherechticheden.

Teerste ende tprincipaelstc dat iugen cncle rechters bchooren
ende sculdich syn te hebbene / dat es gherechtich te sine / recht
. te rainnene / ende tc voorderne / nacr liaer vermueghen / want sy
20 draghen daer of do name ghemeret rechters/ iusticiers/ of iugen/
liet es een woort/ Dat comt ende spruut uten woorde van ghe-
rechticheden / Ende zonder redene/ en hebben zy de name niet/
Ende zo wyc den stact ende de name neemt / hy behoort sulc te
sine / want ghcrcchtichcde comt van Gode / Ende daerby / so wye
2g in sine meeninghe/ in sine ghedochten\')/ ende in sine ghewerken
gherechtich es / hy heeft dat by inspiratien van Gode / Ende dese
dueghden syn tfondament van alre virtuut/ naest den kerstenen
gheloovc / Ende het ware ominueghclic/ dat een onghcrcchtich
man / Gode zoude minnen / of sinen even kerstin / Endo die
so onghcrcchtich syn by voorsicnnichedcn / endo wetende costumolic
onrecht doen/ die worden gheplaoeht in dose wcorclt/of in dandere
wecrolt/ endo ondortidon ghovallot boodo / Sintc Augustyn sertfft
in den bouc van der stat ons heoren / dat to Roorao was eon wyf
foi.83c edolo ende schoone/ ende zuver van horten/ die biet Lucretia/
so Dose vrouwe haddo oenen man dio was ghenaomt Collatin / Dese
Collatin bat eens to gasten / ende mot hom tc ctone / ecncn man

0 die seere oorborlic es

12 nl ist dat ic selve <laer olT in gebreke bin. Nu heghinnen dio doochden.

16 Van gherechticheden ontbr. 29 evenmenschen 30 al wetende by

\') IIa. wyo bina moenlngho/ slno ghodochten/

-ocr page 186-

die hiet Sexte / de welke was zuene van den keyser Tarquelin de
hovaerdighe / Als dese Sexte tvoorseys keysers zuene sach dese
schoone vrouwe gheheeten Lucrecia / also voorseyt es / ende
bemerkede hare schoonheden ende zeden / wart zeere ontsteken
6 met quader begheerten te haerwaert van minnen / Ende corts daer
na/ de keyser syn vader trac Ute in oorloghen met sinen lieden/
ende voer met hem Collatyn / der voorseyder vrouwen man / Dit
wetende Sexte/ die niet ute en was met sinen vader / quam met
sinen ghesellen ten huuse van Lucrecia / diene eerlic ontfijnc / ter
10 waerdichede vanden keyser zinen vader / ende van hem/ Ende
als het quam den tyt van te bedde te gane / Men oordineerde
hem een bedde eerliken / also eens keysers zuene toebehoorde/
Dese Sexte bespiede wel waer dat tbedde stont van Lucrecia/
Ende als hy meende dat elc was in sinen eersten slaep / hv quam

1 & ten bedde van Lucrecia / met sinen zwaerde in syn hand / Ende

seyde toot haer / zwygh ic bem Sexte / de zuene van den keyser
rol. 33d Tarquelin / spreect ghi een woort / ghy zulter omme sterven / zoe
bekende sine felhede / van vreesen / zoe zweech / Ende hy wart
haer biddende smeekende ende vele belovende/ ende ten hende

2 0 dreighende / omme sinen wille van haer te hebbene / Int welke

zoe in gheender manieren consenteren en wilde / Hfl ziende hare
ghestadichede / ende dat niet ne batede syn segghen / Seyde / eist
dat ghy niet en doet dat ic an hu beghere / Ic sal hu doot steken/
ende een van uwen diennaers / ende legghen hu beide doot in hu
2 6 bedde / Ende ic sal elcken segghen / dat ic hu beeden vant
hoerdom doende / ende daer by stac ic hu becde doot / in hu
bedde / Ende zoe die meer ontsach / dc scande vander weerelt/
danne de doot / meenende ende vrecsendc dat hyt ghedacn soude
hebben / also hyt ghescyt haddc / dede concent te doene sine
so begheerte/ Ende smorghens als dese Sexte wech was / Lucrecia
ontboot by lettrcn haren man / haren vader / haren broeder / ende
vele andre van haren vrienden / Ende onder dandre een haren
maech ghehceten Bout / De welke ooc maech ende raed was/
foL 34a vanden voorseyden keyser Tarquelin / Ende dese common wesendo
8 6 bider vrouwe/ zoe sprac ende seyde toto hemlieden rauweliken
ende met zeericheden / claghende hoe dat Sexte eommen ware in
haer huus onghebeden / Ende seyde / du Collatyn / een ander man
dan dy/ heeft dyn bedde ontzuvert/ Ende vertrae hem lieden

4 goede seden 10 zinen vader ontbr. 16 zwijch ontbr.

31 atappans ontboot

-ocr page 187-

warachtichliken / hoe Sexte met haer ghevaren hadde / Ende zoe
zeyde voort / al es myn liehame ontzuvert ende onteert / hi ne
heeft nochtanne gheene scout vander mesdaet/ ende daer by
es myn liehame geabsolveert vander zonde/ Maer niet vandcr
B peniteneic / Ende die my dit ghedaen heeft / hevet ghedaen tsincn
grooten onghevalle/ up dat ghy lieden yet doocht/ Ende eist dat
naermaels yement spreke van my / van deser mynre mesdaet / of
daer an exemple wille nemen / Neme exemple int ghelike vandcr
punicic / Ende dit aldus van haer gheseyt synde / nam een zwacrt
ió dat zoe hadde heymelike onder haer cleet / ende stac haer zeiven
duer haren liehame / ende staerf daer voor hem allen / Ende dit
aldus ghohoort ende ghesien / De voornoemde Bout die racdsman
was vanden keyser ende Collatyn haer man / ende andre die daer
fol. 34b waren / namen dat zwacrt ende trockcnt utc haren liehame / Ende
is zwoeren biden bloede van Lucrecia dat sy den keyscr Tarquclin/
ende Sexte syn zucnc / met al haren gheslachtc verdriven zouden/
Ende beroerden al tvolc van ltoomc/ so dat dc voorseydc keyscr
verdreven wart/ ende zyn zuene wart doot gheslcghcn / Dit was
eenc groote ghercchtichcdc van deser vrouwe/ die haer sclvcn
ao punierde / Nochtanne dat ghecn wille en was ter mesdaet van
haer / Ende de onghcrcchtichcde van Sexte was te rechte gewroken/
ten propooste als boven.
Noch van Ghercchtichedcn.

Trogns Pompeius scrijft/ dat een rudder was ghchcetcn Lignrgus/
die so gherechtieh was / endo treoht so zeere minde / dat hy allo
25 zino zinnen loydo ommc ghcrcchtichcdo te doono/ ende dio te
houdene/ Dcso Ligurgus raaocte ende oordineerde zekere wetten/
de wölke/ waren inder manieren hier na volghonde/ Eerst hy
oordonneerde / dat tghemceno dienen ende corcn soudc den princo/
Endo dat do princc beschermen zoude tghemccnc/ Ende dat hy
ao zoude corrigicrcn endo punioren don quaden/ Tandor point was/
dat elc soudc woscn sober / want soberhede waro zoor convenicnt
fel. 3ic onclc profflttolic der natuorc / ondc der wyshedo / Tcrde was / dat-
men niet meer prysen soudc goud of zolvor/ danno coper of thin/
ommc datmon scuwon zoudo ghicrichcdo / Tviordc was / dat de
3 5 vrome / zouden oordineron dc batailgcn / Endo de wyso endo vroede
regieren de wetten ende renten / Tvyfstc was / dat tghemeono

3 ic en hebbe ghecn scout toler inisdacl noctan mootcr penilcncien gcdacn
syn voer die sonden. 11 over

22 ten propooste als boven ontbr.

22 noch van ghercchlicheden ontbr.

27 rechten 35 vrome ende coene lieden

-ocr page 188-

zoude nemen eenen voorspreker/ daert hem ghelieven zoude/
omme over hem te sprekene/ want het ne behoort niet / dat eene
tale gheseyt worde / by vele lieden / omme dat het soude wesen
erreur of dolynghe/ Tseste was/ dat elc zoude deelen in patri-
5 monien / zonder daer in yement eenieh voordeel te hebbene/
Tzevenste was / dat niement ne ate in heymelike plaetsen / maer
dat elc ate int ghemeene / omme te scuwene wonderlike ymagi-
natien / Tachste was / dat ionghe lieden maer een abyt siaers
hebben en souden / Tneghenste was / datmen gheene ionghe kin-
10 deren en dade laboureren / omme datsy haer lyf voortyts niet
versliten en zouden / noch / leeden zouden / in onbehouvelikc
steden / daer sy zien of leeren mochten spel / ledichede / leckernie/
fol.sid zothede / of eenighe quade zeden / Te dien hende datsy hare ionghe
daghen niet versliten en zouden / in onproffitelichcden / Tienste
15 was/ datmen de maechden zoude huwen zonder douarie / Want
het ware quets omme den ghuenen diese gave / Ende ooc nc
behoort niet datmen de maechden cochte/ ghelike beesten / ende
datsy vercochten haer lieder maghedom ende zuverhede / Teile,
venste was / datmen zoude ecren de oude lieden / omme hare oudo
ao daghen / ende omme de wyshede van hem lieden / Ende datmen
niet eeren en zoude den riken/ omme hare rychede / want rychcdc
ware onghestade ende verganghelic / Ende dese rudder ne maccto
noyt loy ne statuut / noch dese statuten noch andcro / hy ne hiltse
zelve al voren / sonder eenich tc brekeno / Als dese Ligurgus
26 aldus dese wetten gemaect hadde/ tghemeeno ne wildese houden/
omme datsi hem lieden te zwaer ende tc hart dochten/ende wilden
bedwynghen desen zeiven rudder/ dat hy de voorscyde wetten
wederroupen zoude / ende ne mochtc dies niet ontgaen / Ende als
hy dat sach / hy vant eene flxie/ ende soydc tote den peuplc/dat
ao hy de wetten niet ghemaect en hadde / maer hadsc ghcmacct een
foi.35a van haer lieder goden/ de welke hict Apollo Delhus / die utc tc
ghevenc / ende doen houdene / Ende seyde voort / waert datsy die
wetten niet houden en wilden / die de voorseyde god ghemaect
hadde / men moeste by hem / gaen endo ghecrighen oorlof van
8 5 hom / omme die achter te latenc/ Ende daerbi/ Ic zoude / gaerno
gaen toot desen voorseyden god / ende an hem ghecrighen oorlof
ende quytsceldynghe van desen wetten / behouden dies / datsy/
hem alle wilden zweren de zelve wetten te houden / tote liy weder

-ocr page 189-

quame by hem lieden / Ende aldus sy eoneenteerdent/ende zwoeren
hem / dat ghemeenliken / Ende de voorseyde rudder die schiet
van hem lieden / ende voer wech in Creten / daer
hy bleef alle
syn leven daghen / sonder weder te keerne / want hine wilde niet
6 weder keeren / omme dat tvolc ghezworen hadde sine wetten te
houdene/ tote sinen weder keerne / ende wilde datmen die zoude
bliven houdende / Ende als hy sterven zoude / zo bcgheerdc hy
in syn uterstc / dat als hij doot ware / datmen sinen lechamcn
zoude voeren in de zee / Te dien hende / datmen sinen lichame
10 niet en zoude voeren in syn lant / want hadde tvolc daer ghehat
sinen lechame / also wel doot / als levende / zy zouden / hebben
foi.3sb ghemeent quite tsine vanden voorseyden eede/ ende nc hadden
niet meer ghcwillen houden do voorseyde wetten / Dese Ligurgus
was zo gherechtich / nochtanne dat hy was een heydin man / endo
16 an Gode niet en gheloofde / dat h\\j liever hadde te zine alle syn
leven daghen / uut sinen lande / ende naer sine doot versonkcn
te sine in do zee/ danne de wetten ende de rechten te latcnc/
omme dat sy hem so goot endo so redelie dochten /
Van
warachtichcden.

ao Sy zullen eerst wesen warachtich / want warachtichede es eenc
de meeste duecht ende virtuut/ die wesen mach inden mensche/
omme bystant te doene der gherechtichcdc / ende es eenc de
meeste virtuut die wesen mach inden mensch / Sonder warach-
tichede ne mach iusticie noch gherechtichedo niet gheduoren/ noch
25 staende bliven/ want men no mach trcchtc/ noch den mensche/
niet bot bcdricghon / danno mot lucghoncn / endo mot onwarach-
tichedon/ want het os claer dat warachtichede es fondament van
ghcrcchtichedon / want hoe zoudoincu eonnon of muoghen doon
goot recht of gherechtich vonncssc wysen / de waerhedo vandcr
so zako ne moeste al voren ghewoton wesen / Dus fondcert endo rust
fol.35c iusticie ende gherechtichedo/ up warachtichede/ Endo ie mccnc
voorwaer / dat niet ghezicn of niet ghoweten heeft gheweost / dat
ccuich lucghcnachtich of onwarachtich / gherechtichedo of iusticie
heeft ghomint / Endo daer by es van noodon dat lieden van
3 6 iusticien / van warachtichodcn syn vermaent/ ondo daor in ghc-
stadich / Valerius secht/ dat al tvolc van Ciscilien / bcghoorden do
doot van haren conync/ oenen tyrant/ do welko ghohcoton was

-ocr page 190-

Denys / ute ghedaen een wijf die alle daghe badt omme syn langhe
leven / Dese conync ende tyrant wiste wel / dat al tvolc sine doot
begheerde/ zonder dat wyf alleene/ ende dat zoe dickent Gode
bat omme syn langhe lyF / Ende de conync hadde van desen
6 groot verwonderen / omme dat hy duer dit wyf binnen alle sinen
levene/ noyt yet ghedaen hadde/ dat hy wiste / En hier omme
omboot hy dit wyf voor hem/ ende vraechde hacr wat zoe hier
mede meende / Twyf verantwoorde ende seyde/ conync heerc/ Ic
bem een hout wyf/ ende my ghedynct van ouden tyden ende
10 langhe / Ic hoorde segghen in mine ionehede minen voorders/ dat
fol.35d dine voorders quade ende onghcrechtighe lieden waren / Ende ic
kende dinen ouden vader die een zeer quaet mensche was / ende
ic hoorde dat segghen den ouderlynghen dat hy quader gheweest
hadde dan eenich van sinen voorders / ende daer omme badt ic
ie Gode om sine doot / Ende het gheviel also dat hi staerf/ dies ic
blyde was/ Ende doe wart conync naer hem syn zuene/ dyn
vadere/ ende die wart noch vele quader ende ongherechtigher/
danne syn vader gheweest hadde / Ende ic badt int ghclikc Gode
omme sine doot/ ende het gheviel dat hy staerf/ ende nu es
2o tryeke commen up dy/ ende du best conync / ende syts onghclyc
quader ende ongherechtigher danne dine vader was als hy leefde/
ende nu zo zye ic wel dat de generatie daer du of commcn sijts/
arghet/ van hoire te hoire/ Ende hets te peinsene dat dit rcghclc
houden sal/ ende dat dyn naercommcr quader wert noch danne
as du best/ ende daer omme biddic Gode omme dyn langhe leven/
Als dese quade conync dit hoorde/ hy bekende dat zoe wacr
seyde/ ende wart bescacmt van synre quacthedc/ Dit wyf ne liet
niet tc scgghenc de warachlichcdc / omme de wreethede/ noch
fol.36a omme de quacthedc vanden conync / Also zouden dc ghucnc die
so iustitie regieren warachtich syn / ende dat niet laten omme ghccno
vreesc noch omme andere zaken / die ghcschicn mochten /
Iloemen
zweren sal ende sinen eed toel houden.

Als rechters ende jugen wel gheinstitueert syn ende ghcstelt/
ende sy tlast/ anghenomen hebben / zo behooren zy haren eet tc
36 doene ende te zwcerne up een crucc/ eiken recht te docno/ ende
goede iusticie / metsgaders anderen zaken ghccostumccrt ende
begrepen in den eed/ Ende dien cct ghedaan syndc/ danne syn

4 langhe ontbr. 10 van langhe daghen 10 ouders

14 doen segghen dat hy quader was 18 vader was

23 altoos argher wordt 29 sullen 31 Hoemen.... Als ontbr.

34 den last

-ocr page 191-

sy sculdich goet recht te doene/ by tween redenen / Deenc die
es / al nc hadden sy niet ghezworcn / nochtanne waren syt scul-
dich te doene/ omme dat zyr daer te voren toe vercoren waren/
ende omme dat sy tlast an ghenomen hebben / Ende dat meer / zy
6 syn sculdich gherechtich te sine al ne hadden sy ghcene auctori-
teid / Tander / es / dien eed die es zo groot / dat syt / by virtute
van dien/ noch daer boven sculdich syn te doene / want sy hebben
verbonden hare trouwe ende hare ziele / Socrates secht / dat zo
wyc die sine trouwe verliest/ verliest meer dan of hy syn lyf
to verlöre/ Ende die verzworen es/ hine behoort in ghecne saken
foi.36b ghelooft te sine/ Ende hem es sculdich te sine ontseyt alle and-
woorde / Dus mach ie segghen zo wyc die sino ziele verzweert/
die boven al gaet / ende tcruce daer hy up zweert
/ Ende specialic
zweert zaken die h\\j sculdich ware te houdenc sondor zweren / hy
is loochent Gode/ ende es ter condcmpnatic endo ten vcrliesc van
synrc zielen / want met den eede / hy stolt sino ziele te pande/
ende hy ghceft dien pant over als hy niet ne hout dat hy gho-
zworen heeft/ Ic ne segghe niet/ waert zoo dat yement zwocre
by onvoorsienicheden / yet te doene dat beter ghclaton ware / dannc
20 ghcdaen / ende hy hom naerraacls bedochte/ Nochtanne so waro
dien eet in hem zelvcn zondolic / Daer by so sal ole wel voor
hem zien / wat hij zweert / want de simplo woorden van jugen of
van rechters/ syn meerder endo waren sculdich bet ghelooft to
sino ondo ghehouden / dannc den eed van concn coopman / noch-
26 tanne dat coopliedcn sculdich waren to sino waraehtich ende
ghetrouwe / Valerius scght/ dat Alexander voer met sinen herre/
omme to destrueornc ende to nicutcn to docno ccno stede ghc-
hcctcn / Lapsacummedc / doe was een philosophe die ghenaomt
foi.88c was/ Ancximcncs / die gheweest luidde meester van don voor-
8o scydcn conync Aloxandor/ Endo omme dat to bclottcnc / quam
ieghen hem de sclvo philosophe/ omme do zolve stodo to vcr-
biddene / Endo als Aloxandor sach den selven philosopho / wiste
wel wat hy meende / to wetene dat hy daor quam omme de voor-
soydo stodo to verbiddene/ Ende hy die sine bede niot doen en
3 6 wildo/ omme dat hy zcero ontstelt was endo onghepayt up de

6 Dio ander redenc 6 dat syt----want sy onibr.

10 raeyneech endo verzworen 12 Item soe wie

14 sonder eedt to houwen 20 namaels 27 in der slede

32 Alexander/ dese meester vernam die meeninghe van hem ende om dal
te beteltene 35 onghestell

-ocr page 192-

voorseyde stede / zwoer by alle sinen goden / eer dat hi de bede
hoorde vanden philosophe / dat hy sine bede niet doen en soude/
ende wat hy bade het ne zoude niet ghesehien / Ende als dit
hoorde de philosophe / badt ieghens syns selfs meenynghe / zcg-
5 ghende/ heere ie bidde dat ghy de stede van Lapsacuminede te
nieuten doen wilt / ende die winnen ende destrueren / ende met
allen raseren / ende al datter in es mans / wiven / kinderen / doen
te zwaerde / Ende als Alexander dat hoorde / ende hy sach dat hy
versubtylt was / want de philosophe badt contrarie synre meenynghe/
10 ende daer by moeste Alexander laten te doene sine meenynghe/
foi.36d ende de voorseyde stede laten onghemoeyt/ van uploop te doene/
Ende hy troc weeh met sinen here / ende liet de stede met vreden/
omme sinen eed te houdene / nochtanne dat hi niet ne meende te
zweerne/ ende ne wilde gheene glozen maken up sinen eed
/ Dc
15 selve Valerius secht/ dat een Romeyn ghcheeten Fabius/ hadde
ghecocht ieghens Haniballe vele ghevanghenen / omme weldoen/
omme zekere somme van ghelde / in meenynghen / dat dc sena-
tuers van Roome betalen zouden de voorseyde somme van ghelde/
Ende als dit quam ter kennessen vanden scnateurs/ zy ne wilden
20 de somme niet betalen/ Ende Fabius dit hoorende/ trac inden
handen ende ghenaden van Haniballe/ die nochtanne syn viant
was / Ende zende sinen zuene te Roome / ende dede by dien al
syn goet vercoopen / Ende tghelt datter of quam / dat gaf hy
Haniballe/ omme sinen eed te quitcne/ want hy hadde liever
26 goedeloos te zinc/ danne verzworen of eerloos te sine /
Hoe dc
ghuene die statuten maken die alvoren zelve sculdich si/n te houdene.

Item de rechters of de jugen zullen goede kueren ende statuten
foi.
37a maken / sondér cenich particulier voordeel of achterdeel / omme
yement daer in te zouckcnc/ anders danne iusticie ende ghemccnc
so profijt/ ende dat naer der tyt ende ghelegenthedc vandcr noot-
zakclichcde / want up ccnen tyt es een statuut van nooden / ende
up ccnen anderen tyt/ es een ander statuut van nooden / Ende
dat eerste statuut cessecrt/ Ende emmer zo wat ghemaect ende
gheoordineert zy / dat de ghuene dict zelve maken / dat al voren
86 zelve sculdich syn te houdene/ Ende daer sjjt breken/ dat zy

15 de selve ontbr. 17 grote summc 17 van penninghen

17 in meenynghen.... Ende als ontbr.
21 van Hanibale ghevanghen

23 vercoopen om sinen eedl te quytenc want 25 eedeloos

23 Hoe.... Item ontbr.

-ocr page 193-

ghepuniert syn van suiker punicie / als sy zelve ghemaect hebben/
of van meerder / want Cathon scght elc sal houden dat hy beveelt
te houdene / Valerius seeht / dat was een rechter die hiet Salencrus/
Die hadde eenen zuene die bevonden was / dat hy ghedacn haddc
5 ieghen een statuut dat syn vader ghemaect hadde / Ant welke hy
verbuert haddc bcede syn ooghen / De vader wilde dat recht vul-
commen worde/ up sinen voorseyden zuene/ in alre manieren/
zo langhe dat die van der stede quamen bidden den vader voor
den zuene / dat hyt hem die werf wilde vergheven sinc mesdact/
10 De vader die verwonnen wert by der bede vanden volkc/ nc
fol. 37b wilde hem lieden niet ontsegghen haer lieder bede / Ooc ne wilde
hy niet / tstatuut dat ghemaect was / ne zoude vulcommcn syn up
sinen zuene/ Ende dede sinen voorseyden zuene syn een ooghe
utesteken / ende hem selven een ander ooghe/ Aldus de bede van
1B sinen volke die was vulcommcn / ende iusticic/ ende tvoorseydc
statuut / was ooc vulcommcn / Men leest inde ystoric van lloomc/
dat de senateurs van lloome/ hadden ghemaect een statuut inhou-
dende / Dat so wye quamc met ghoghoordon zwaerdc inde senatorio
van Roomc/ hy zoude verbueren syn lyf / Het gheviel dat een
3o vanden senateurs/ die dit statuut hadde helpen maken/ quam
eens van buten haestclikcn onvorzicn / ende onbcdocht van desen
statutc / inde scnatorie / met sinen zwaorde ghegort / Een vanden
senateurs syn mede ghescllc / wart dies gheware / Ende seydc
hem syn ghebree/ Ende hy dat bcdynckcndc/ kende dat hy tl(jf
26 verbuert hadde / trac ute syn zwaert/ ende boot dat eiken sondcr-
lynghe vanden senateurs zegghende doet recht over my/ Ic hebbo
tlyf verbuert / dios hem ole vandon sonatours difTcrccrdcn / Ende
fol. 87c als nicmcnt van hom licdon rccht doen wilde / hy nam tzwaert
zelve/ ende stac hom solvon doot/ voor allo sinc ghcscllcn/ als
so do ghuono dio houden wildo / tghuent dat hy selvo haddo gheholpcn
maken / Ic inconc dat allo dc ghucno die statuten maken / of helpen
maken / dio niet so nauwe maken up hom solvcn / noch sino
houdsc sclfs up dc ghucno dio mueghende zyn / of up die hare
vrienden syn/ maor men houdsc up dc clecne/ Ancxcrsus een
8 5 philoBophc sccht/ dat vclo iugen slachten der coppospinnc / dio

2 cencn anderen beveelt 6 die rechten ghehouden worden up

7 manieren als sü gheset waren. Die ghemeente van der stcdo quaincn
bidden den vader voer den sone

15 ghedacn ende dat recht wordt ghehouden

29 voor alle sine ghesellen ontbr. 32 up hem selven ontbr.

31 houdse vasle endo wel up die kcilivighe armen

-ocr page 194-

niet en vanghet dan vlieghen / ende cleen ghewoormte/ ende laet
duere scieten quade dieren ende groote bitende woormen / diet al
verbiten ende verderven / Ende hier of commen striden ende quade
orrible faiten / ende speeialic van edelen aermen lieden / die den
5 lieden nemen datsy hebben / ende dit en es gheen wonder / want
als iusticie niet ontsien es / de meeste meniehte ontsiet Gode niet/
Ende als teleene volc aldus bestiert wort/ ende sy iusticie zien
dolen/ so nemen sy exemple ande meeste / ende doen int gbelike
quaet/ ende worden danne van quader condicien dan de meeste/
10 ende dit es ghenouch natuerlic/ want sy zijn van oncdelrc ende
fol. 3"d ruder condicien / ende meer ghehelt omme quaet te doene / dannc
de edele / Ende aldus wert het al quaet teen metten anderen / ende
al by ghebreke van iusticicn / Ende al dit comt ommc dat de
ghuene wien de rechten ende de wetten bevolen syn te houdene/
15 in ghebreke syn/ ende selve niet ne houden/
Vanden vrihedcn
vanden volke te lioudene ende die niet over te glievene.

Al eist datsy sculdich syn te doene recht ende iusticie/ ende
goede kueren te makene / ende die selve wel te houdene / dacr
by ne sullen sy niet achter laten te houdene de vryheden ende
2o de previlegien vanden volke / die welke duechdclic vanden voorders
vercreghen syn / ende by dancke ende by willen van den hucvcrsten
ghegheven hebben gheweest/ Ende al dit mach wel tegadcrstacn/
Ende daer by / zy ne sullen niet meer over gheven de voorseyde
previlegien ende vryheden / Ende al eist dat de ghuene diese over
2 6 gheven / schoone toe ghesproken syn / ende daer of ghemunercert
ende ghcloont mueghen wesen / met ghiften / of met mieden / of
met officien / vanden ghuenen te wiens proffitc of faveure dat also
ghcdacn sy / nochtannc sy zelve te wiens versoueke of voordcclc/
fol.
38a de voorseyde vryheden overghegheven worden / up datsy vroet
so syn/ nc houdse niet over goct noch over ghetrouwe/ ende daer
bi eist recht datse een ander over sulc boude / Sintc Augustyn
scryft inden zevensten bouc vander stat ons hecren / dat een
hertoghe was in Boome de wölke ghenaemt was Camillc/ endo

8 worden dan quader dan die meeste / aldus worden sy dan al quaet doene
met den anderen ende al by ghebreke van iuslicien

15 Vanden.... Al eist ontbr.

21 ghecreghen 21 by wille ende toedoen

22 ghegeven/ dese en sullen sy niet overgheven

28 tot wiens gunsten dat alzoo ghedaen sy. Het es een teyken die so over-
gheven ende dieghene daer sy om overghegeven worden dat sy noch goct
noch ghetrouwe en syn

-ocr page 195-

dese hadde beseten eene stat gheheeten Phalistes/ het gheviel dat
de scoolmeester van der selver stede / bedrooch ende verriet sine
scoolkinderen / ende specialic de kinderen vanden meesten vander
stat / Te wetene / hy dede de voorseyde scoolkinderen / een ende
o een / sonder meer / ute de voorseyde stede gaen / ende brochtse
inde tente vanden hertoglie Camille/ met schoonen woorden /Ende
seyde toten voorsoyden hertoglie/ Dit syn de kinderen vanden
meesten van der stat / die ic hu over levere ende gheve in uwen
handen/ omme dat ghy daer mede de stat winnen sult/Want
10 sy sullen liever hebben de stat over te ghevene / dan hare kinderen
te verliesenen / Als dese hertoghe hoorde de quaethede ende
valschede vanden scoolmeester / hy seyde / du best quact ende
ongherechtich / want du gheefts over gruwelike ghifte/ diestu
\'oi. 38b sculdich waers zeer wel te wachtene/ ende nauwe te hocdene/
15 Ende du nc sults ghcenen hertoglie an my vinden / noch ooc een
Romeyn / van suiker condicien als du best / wy willen onse vianden
erancken met ceren / met gherechter oorloghen / wy syn ghewapent
up de ghuene die ons fel ende vianden syn / ende die willen wy
erancken met eeren also voorseyt es / ende niet met valscheden/
2o wine sijn niet ghewapent up dese onnoosele kinderen / de welke
men gocdcrtieiiikc met rechte up nemen zoude / ende tlyf behou-
den / Al ware hacrlicder lant/ met folheden up hare onderlynghen
ghewonnen / Du hebts dese stat / in also vele als het in dy es/
overghegheven ende verraden / ende dese kinderen met valscheden
2c verwonnen/ twelkc du wacrts al sculdich te houdene/ ende te
wachtene / van allen quaden / na dine macht / Ende ic die Romeyn
bom/ nc wille liaor licdcr ghcslachtc niet winnen / dan met ghe-
rcchtighcr oorloghen / ende hier omme de voorsoydo hertoghe
Camille zende weder alle de voorsoydo kinderen / onghesehaed
»o ende ongheschent/ inde stede toot haren vrienden/ metsgaders
den voorsoyden scoolmeester/ do handen ghebonden omnio haren
ïoi. aic wille daer medo te docne / Ende als die vanderstat dat saghen/
dat de voorsoydo hertoghe so ghctrouwo ende hoofsch was / gliaven
hem gocdertierliken de stat up/ ende daden opene de poorten/

& eene vore ende dat ander na 14 ende nauwe lo hocdene ontbr.

18 niet crencken met loosheden noch niet valscheden maor met eeren ende
met gherechtigher oorloghen

23 Daer du die stadt nu inedo overghegheven hebst in alsoe vele als in
du es dese kinderen verraden ende met valscheden verwonnen. linde ic die
een Homayn bin 30 ende ongheschent
ontbr.

34 ende daden.... ende worden ontbr.

-ocr page 196-

ende lietene in / ende worden hem onderdaen / Pauwels ystorograffe
die scrijft/ dat eene hertoghinne was van Fornil / die gheheeten
was Remonde/ Ende dese hertoghinne hadde vier zuenen/ ende
twee doehteren / Het gheviel dat de conync van Hongherien glie-
t heeten Tantannis / quam belegghen haer casteel / daer zoe / ende
hare kinderen in waren / omme dat met erachten te winnene/
Eens zoe lach ute ten vianden waert / ende sach den voorseyden
conync / die een uutnemende schoon man was / Ende de voorseyde
vrouwe/ wert stappans bevaen met synre minnen / Ende by dien/
10 zy ontboot den conync ende liet hem weten / waert so dat hyse
nemen wilde teenen wive / zoe zoude hom haer casteel overgheven/
Ende hy dat hoorende/ hy zwoert ende gheloofdet bare/ ende
hier up zoe gaf hem over tvoorseyde casteel / ende lietene in/
Ende als hi daer in quam / ende dies meester was / zy roofden/
iß vinghen / ende moorden/ beede wyven ende mans/ Ende doe
rol. 38d liepen de zuenen tote harer moeder / der hertoghinnen / Ende was
de ioncste i) ghenaemt Goynoras / die sichtent conync van Lom-
bardien was/ De twee doehteren/ die dooden ionghe kiekenen/
ende stakense in hare boesemen / tusschen bare borsten / ende
20 lietense daer in styncken / bider hitten van haren borsten / Ende
alst quam / dat de Ilongheren dese twee susteren waenden vyoleren/
sy roken den vulen stanc vanden kiekenen / ende waenden dat
die ionefrouwen also ghestoncken hadden/ ende vloon van hem-
lieden/ ende lietense ongheviolecrt/ segghende toot clc anderen/
2 6 dat de Lombaertschc wiven stonckcn / Niet ieghenstaende / deene
van desen tween ionevrouwen / wart daer naer conynghinne van
Vranckerike/ ende dandere wart coninghinnc van Aelmaengen/
Ende dese conync van Hongherien vinc de voorseyde hertoghinne/
ende slieper by eenen nacht/ omme sinen eet te quitene/ Ende
so tsanderdaechs daer naer/ hy deedse alghcmeene gaen onder den
Ilongheren / Ende binnen den derden daghe daerna / dede hy haer
tfel of trecken/ vander wivelichede/ toter navele/ Ende zeyde
tote haer / Aldus soutmen antieren de wyfs / die overgheven ende
foi.39a verraden sonder nood/ tghent datsy sculdieh waren tc hoedenc/
86 ende te wachtene / vanden ghemeenen / dats tc weteno / haer

13 Hierop soe werdt hy binnen den casteele ghelaten met sinen valsche

14 ende dies meester was ontbr. 18 deden doden

18 hoenderen 19 in bare boesemen ontbr.

23 gestoncken hadden / ende sy spraken die eene toten anderen dat d. I. w. st-

25 niet ieghenstaende ontbr. 32 vanden navele nederwaert

\') Ha. ionchste.

-ocr page 197-

lieder rechten / ende vryheden / also voorseyt es. Hoe zy elc anderen
minnen zullen ende wesen eendrachtich.

Sy zullen eendrachtich zijn ende elc anderen minnen ghelike
broeders / want met minnen ende eendrachticheden salmen te
5 hoofde commen van vele zaken / daermen by divisien ende by
onminnen of zoude te valle commen / ende tondergaen / Het waren
twee rudders / deen gheheetcn Abysay ende dandere / Jacob / die
eendrachtich waren / ende anderen minden toter dood / Ende by
dien/ sy wonnen menighen stryt/ up de Seurienen/ ende dat
10 meer / byder eendrachticheden van hem lieden / ende bider minnen
die sy an anderen hadden / danne by harer mueghenthede of van
haren lieden / Ende by desen / zullen sy anderen lief hebben/
ende minnen toter dood / want uter minnen / comt eendrachtichede/
Dämon ende Phecians waren twee ghetrouwe ghesellen / ende
15 hadden anderen so lief / dat een wonder was / Het gheviel dat de
conync van Ciscilien ghcheeten Dcnize/ die tyrant was / dede den
foi. 39b eenen vanghen / ende wildene doen sterven / van zekeren mesdaden
die hy ghedaen zoude hebben / ende die hy hem an tccch / De
ghevanghenc dede so vele anden conync / dat hy an hem ghecrcceh
2o huutstcl/ ende oorlof omme te trcckene te sinen lande/ omrae
sine zaken daer te oordineerne ende te bcstcllene / bchoudon dies/
dat syn ghesolle syn borghe blivcn soudc./ mot sinen live in van-
ghenessen te legghene / hem segghende / waert by also / dat hy
niet weder in on quame / dat syn ghesolle daer over sterven
2r> soudc/ twclkc syn ghcscllo voorseyt consenteerde / ende quam In
vanghenessen voor sinen ghesolle / Endo alst quam ten dagho/ dio
do conync ghcstclt hnddo in te commen / die ghucne diere ver-
bonden stont/ hy quam in vanghonessen / ende verloste zinen
ghesolle / dies den conync zeero verwonderde / Ende als hy saeh
ao harer bcedcr ghetrouwichede / endo do minne die zy an anderen
hadden / hy scalt quite de mosdact/ ondo hy mainteneerde ghedaen
syndc/ ende lietse beide gacn / endo badt hem lieden dat sine
wilden ontfaon in haor liedor ghesclscap/ ondo dat hi mochte
wesen de dorde ghoselle/ dit was ghemint toter doot / Daer by
3 5 sécht Sypion van Afl\'riko/ dat ghceno meerdere minne mach syn/
foi. 39c danne de minno toter doot / Pieter Dalfonse die secht to desen
propooste/ dat het waren twee cooplieden/ twee lieve ghesellen/
deen gheboren van Baldac / endo dandere van Egypten / Dose twee

1 Hoe.... Sy zullen ontbr. 3 eentlrachlich in weeldoen

6 oII souile vallen 9 up de sevrirnen ontbr.

12 Ende by .... Danion ende ontbr.

-ocr page 198-

ghesellen hadden anderen so lief/ dat wonder was / Het gheviel
dat die van Egypten was/ zoude daer trouwen in Egypten eene
zeer schoone maghet teenen wive/ de welke maghet syn gheselle
van Baldae so lief hadde/ dat hi wel na staerf van grooter minnen/
s Als dat de Egypeien wiste/ hy deedse hebben sinen voorseyden
gheselle te wive/ want hy hadde liever te verliesene de maeeht/
danne sinen gheselle/ Dese man van Baldae trouwede de maeeht/
ende wart daer naer een harde zwaer rike man / Ende de Egypeien
wart zeer arem/ so dat hi in Egypten moeste bidden syn brood/
10 Ende trae also biddende tote in Baldae / daer zyn gheselle doen
woende / Ende van moetheden / hy wart slapende inde kerke/
die daer inde stede stont / Ende aldaer voor die kerke / worden
twee lieden vechtende / so dat deen den anderen doot stac / ende
foJ. 39d hy diet fait ghedaen hadde / vloot wech / ende daer ne was niement
15 biden dooden vonden / danne desen man van Egypten / die daer
inde kerke sliep / Ende daerby dit fait was up hem gheleyt/want
inen ne wiste niet wiet ghedaen hadde / Ende was van desen faite
ghevanghen / Ende van grooter onverduldicheden / die hy hadde
omme sine groote aermoede / ende dat hy liever hadde te stervene/
20 danne te levene / hy leet vanden faite / ende seyde dat hyt ghedaen
hadde / Niet ieghcnstaande dat hy dies onnoosel ende onseuldich
was / Omme twelke hy gheleet was voorden juge / omme ghecon-
dempneert te zine te stervene/ ende daer staendc voorden iuge/
zyn gheselle voorseyt van Baldae / quam daer gaende onverzien/
2ß ende by avonturen / Ende wart bekennende dat dit syn gheselle
was van Egypten / ende mettien hy sprane voort ende seyde / Dat
hi den man selvo doot ghesteken hadde/ ende anders niement/
omme dat hy liever hadde te stervene / danne syn gheselle glie-
storven hadde / De man van Egypten seyde altoos / ie hebt selve
30 ghedaen/ Ende de man van Baldae seyde / dies en os niet/ macr
ie hebt selve ghedaen / ende ie stac de man doot / ende niement
tol.40a anders/ hier in waren sy alle diet zaghen ende hoorden zcere
verwondert/ ende de iuge was zeer perplex endo bescaemt/ wat
hy hier mede doen soudc/ Ende hy diet tvoorseydo fait ghedaen
\'is hadde/ stond inden hoop vanden lieden/ ende wart ziende de
groote minne ende ghetrouwichedo van desen tween ghesellen/
bekennende haeiiieder onnooselhede/ ende sine mesdaet/ Ende

4 clat hij slarven woude 7 Ir. d. m. en de voer dese met hem in Haldach
8 soe rijke dat onghetallich was 11 voer een kerke daer hy ruste

21 nietieghenstaende .... omme twelke ontbr. 34 hierin

vanden lieden ontbr.

-ocr page 199-

dat meerder redene ware/ dat hy alleene storve/ om sine mesdaet/
danne de twoe ghetrouwe ghesellen zonder mesdaet / Hy tard
voorden iuge/ ende wort lyende ende bekennende/ dat hy den
man doot luidde ghesteken/ ende niement anders/ Ende dat de
6 twee ghesellen onnoozel ende onseuldich waren / Ende als de iuge
saeli de onseuldieheit / ende de groote ghetrouwieheit van desen
tween ghesellen / Ende de gherechtiehede ende warachtichede
vanden mesdoenre / hy vergaf tvoorseyde fait / omme de minne
vanden tween ghesellen / Ende de rike man van Baldac/ gaf den
10 man van Egypten sinen aermen gheselle/ synre zustere te wive/
ende daer mede de helt van sinen goede / Ende bleven langhe
daer naer ghetrouwe ende rike ghesellen / als sy gheweest hadden
fol.
40b te voren / Hoe elc juge sinen gheselle sal venvaren van erruere.

Ele vanden jugen es seuldich sinen gheselle to hoedeno ende te
waehtene/ dat hy niet en dole/ noch mesdoe/ noch cn doe zaken
die hem oneerlic syn/ Ende eist zo dat hy dies in mecninghen es/
hy salne heymelie inducieren ende bewysen / by allen redcnlikcn
weghen / naer syn vermueghen / Ende eist zo dat hy dies niet of-
staen en wille/ hy sal dat brynghen voor tcollege van sinen
20 ghesellen / endo die syn seuldich dien to bcdwynghcnc/ ende syn
ghebrec of te doen latene/ Valerius Maximus scryft/ dat Hanibal
ghevanglicn liadde in eenen stryt/ eenen man van Roomo/de
welke Hanibal liet gaen to Rooine/ mids dat hy hem zwoer weder
in vanghenesson te koorno / tcenen ghenoomden daghe/ die by
2 6 hem stelde/ of hem te zendenc syn rentsoen/ dat bi hem beeden
ghemaect was / Ende als doso Romeyn te Roomc quam / hy bo-
routndo hem / dat hy Haniballe bedroghen haddo / met eenen
quaden ccde to zwcorne / Ende seydo dat hlör niet weder gaen
zoude / noch rentsoen zendon / maer zoude Haniballe betalen met
80 sinen voorsoydon oedo/ Als do sonateurs dat wisten / zy bodwon-
foi. 40c glien desen Romoyn / dat liy weder moeste gaen ghevanglicn inden
handen van Haniballe / Also soude elc iuge sinen ghosello bedwyn-
glion te voughen to redenen / niet alleene omme do coro van hem/
maer omme do ecre van sinen ghesellen / endo dat redene ende
35 iusticie versouct endo wille / Ooc nc zullon de iongo/ niot so ver-
waent syn / dat zy zullen willen domineren boven haren ghesellen/

15 hem siet dolen
36 hem niet verwanen

-ocr page 200-

die ouder syn ende wyser dan sy lieden / want een ione man/
ende een out/ even een engien ende sin hebbende / ende ghelyc
neerenstieh / omme tuterste recht te vindene / De deliberatie van-
den ouden/ es meest ghesien tzekerste/ want zoo meer ghesien/
5 so meer expert/ Ende daer by ne sullen de oude niet willen
domineren / up hare outhede over de ionghe / want het ghevalt
ondertiden / dat ionghe zinnen scaerper syn / danne de oude / Ende
by dien/ so zyn de ionghe goet metten ouden / ende de oude/met
ten ionghen / De oude heeft experiencie / ende de ionghe heeft
io scerpen zin / ende es by natueren meer neerenstieh ende ghepinieb/
fol. 40d danne de oude/ Ende niement ne behoort wille of auetoriteit te
hebbene boven den anderen / maer men sal meest hooren naer
den ghuenen / die meest te voren heeft / van wysheden / ende van
meest lief te hebbene iustieie/ Exemple/ als een scip es inde zee/
15 in grooten tempeeste/ ende in dat scip syn vele lieden / ende elc
wille de vroetscap draghen / ende de vroetste syn / Ende de scip-
heere noch de contremeester niet ghelooft noch ghehoort mach
syn/ zo ghevalt dickent datmen zeylt inden gront/ ende dat sy
alle verdryncken deen metten anderen /
Hoe iugen syn sculdich
20 bescaemt te sine van mesdoene.

De rechters ende iugen zullen syn bescaemt/ ende bevreest van
mesdoene/ Seneca seght/ dat sy hebben onzuvere herten ende
onreyne conciencien / die gheene scaemte ne hebben / Sinto Am-
brosius seght / dat tschoonste parerement/ dat es/ dat smenschen
2 5 lechame hebben mach/ dats te sine ghetrouwe ende bescaemt/
want teen ne mach zonder tander niet/ Seneca seght/ dat een
man was die men biet Archexilla/ dese man hadde eenen vrient
fol. i9c die zeer arem was van goede / ende ne wilde sine aermoedc niet
ontdecken by scainelheden / Dit wiste de voorseyde Archexilla/
so dewelke wille hadde desen aermen man duecht te doene / maer
hy was ooc bescaemt ende bevreest/ hier in te mesdoene/ dat de
voorseyde aerme man niet wel nemen en soude/ ende dat hy hem
daer in bescamen zoude / Ende daer omme de voorseyde Archexilla
nam eenen sac met ghelde/ ende leydcn onder tcussen van sinen
86 vrient/ daer hy up zoude gaen zitten / Ende als hy daer up sat/
hy vont dat ghelt/ ende nam dat te sinen oorbore/ niet wetende
wanen dat quam / Dus trac scamelhedc / scaemte ende caritate
toot haer/
Van ontfaermicheden.

1 want.... de deliberatie ontbr. 19 Hoe.... I)e rechters ontbr.

29 vernam 35 Als hij thuys quam ende daer op ghinc sitten

38 quam scamelheyt endp caritate te gader 38 Van ontfaormichcden ontbr.

-ocr page 201-

Men behoort, de vonnesscn te ghevene by ontfaermenessen / maer
men sal niet zo ontfaermich syn / dat trecht daerby achter blive/
want recht te doene zonder ghenaden ende ontfaermencsse / dat
en es gheen recht / maer het es wreethede / ende felhede / Ende
5 so ontfaermich te zine/ dat trecht daerby achter blive / dat cs
sculdich gherekent te sine voor kindshede/ ende zothede / maer
men sal recht doen ende iusticie met ontfaermenessen / also ghe-
foi. 4ib seyt es / ende met verbliden int mesvallen vanden ghuencn wienre
ghecondampneert es / maer daer in ontfaermenesse hebben / Valerius
io secht/ dat een iuge verwyst liadde een wyf te stervene omme
zekere mesdaet die zoe mesdaen hadde/ ende beval den steen-
waerder syn vonnesse te executeerne/ endo te vulcommcne/ Deso
steenwaerdcr hadde groote ontfaermenesse up dit wyf / zo dat hy
daer in diflereerde / ende peinsde hy soudse laten sterven van
ie honghere/ Dus was in deson steenwaerdcr iusticie / ende ontfaer-
menessen / Dit wyf hadde ceno dochterc / die by concente vanden
steenwaerdcre quam visenteren liaer moedere / maer altoos hy
betastese ende bcsochtc der dochterc / of zoe yet tetene broehtc
harer moeder/ twelke hy ghecnen tyt bevinden en constc/ noch-
»0 tanne ne staerf de voorseydc moeder niet/ ende bleef altoos
levende ende ghesont/ int welke do steenwaerdere hadde groot
verwonderen/ Eons hy wachtet/ endo sach ducr een spleet/dat
do dochter gaf der moeder zughen / ondc voedosc metter mele
van haren borsten / ende hiltse also te livo / Als do steenwaerder
26 dat sach/ hy seyt den iuge / Ende de iugc considcrcordo de ont-
f°i. 4ic facrmencsse van diore dochtero / Endo hadde doe groote ontfaor-
mencsse up de voorseydo twee wyfs/ als moeder ende dochter/
Ende scaltsc beede quite / ende deedse ontslacn / Dit sehynt icgen
natuere / dat dc dochter dc moeder zooglion zoude / maer liet cs
8o wel natuerlie/ dat tkint sal minnen vader ondc moedero/
Vander
goedertierheit van iugen.

De rechters endo iugen zullen goedorticro syn/ ende niot fel/
Mon leest vanden conync Porc / dat ocnighc van Tarcntcn van hem
hadden gheseyt vele despyts onde dorpornion / Ende hy dit wetende/
8r, ontboot do zclvo quactsprckers voor hom endo vraechdo hom
lieden / of zy zulke woorden van hem ghesproken hadden / Sy
verantwoorden ende seyden/ dat also was/ ende bekenden dc

4 gheen goct recht het is eenrande felheit ende wreelheit

28 vergafft 30 van der goedertierheil van iugen ontbr.

34 veel sp\\jts

-ocr page 202-

waerhede/ De eonync vraeehde hem lieden waerby datsy quaet
van hem gheseyt hadden / Doe verantwoorde een van hem lieden
den conync / ende seyde beere / hadden wy meer wyns / ende
keersen ghehadt / twelke ons beede faelgierde / ende by dien wy
5 moesten scheeden / Wy hadden noch vele meer gheseyt / Ende
fol. lid dat wy van hu seyden / was al niet te rekenen / tjeghen wat wy
noch meer gheseyt zouden hebben / hadden wy langer gheseten/
Doe wart de conync te laehene/ ghemerct datsy zeyden ende
kenden/ datsy droncken waren ende lietse onghepuniert/ Ende
10 om dese goedertierheit / tpeuple van Tarenten / nam an eene
costume / twelke was / dat voordan dronckeghe lieden / zouden
ghepuniert worden / ende sobere lieden zouden gheheert worden/
ende verheven/ Valerius secht dat een hertogbe van Atheenen was
ghenaemt Phisistratus / ende die hadde eene zeer schoone dochtere/
iB die een dom ioncman van Atheenen so lief hadde / dat hy waende
sterven van minnen / Ende daer dese dochter quam gaende / met
harer moeder de hertoghinne up de strate / Dese ionghe man ne
conste hem niet onthouden / hine schoot der ioncfrouwcn anden
hals / ende eer zoet wiste hy kusteze an haren mont / omme twelke
2 0 de hertoghinne haer moedere zeere mespayt was/ ende zonder-
lynghe gram/ Ende claechde dit den hertogbe haren man / endo
verzochte an hem/ datmen den ionghen man/ syn hooft of zoude
slaen / De hertoghe verantwoorde sinen wive gocdertierlic / of wy
fol.
42a doen sterven of quaet doen / den ghuenen die ons lief hebben
26 ende minnen/ wat zullen wy dan doen den ghuenen/ die ons leed
hebben ghedaen / Den ionghen man ne sal niet messchien/ want
wy behoóren hem lief te hebben/ ende te minnene/ Dit was eene
groote goedertierheit / Ende dat rechters ende iughen sullen
goedertiere syn / ende niet fel / bewyst Seneca in natueren / Ende
so speeialic anden conync vanden bien / want die ne heeft gheenen
strael/ nochtan dat hy conync endo rechtere es/ van hem lieden/
Ende dat alle dandre bien stralen hebben sonder hy allecne/ want
natuere ontzeghet hom / omme dat hy daer mede ghcon felhede
doen en zoude/ In teekenen ende in bewyse/ dat. princen ende
36 rechters goedertieren wesen zouden/ ende niet fel/ alsook bet
ende claerliker blijken mach / in den bouc vander proprieteit van
natueren.
Van vele te zoclite te sine.

Al eist gheseyt datsy goedertieren sullen syn / daer by nes niet

12 dat men op droncken lieden niet en achte ende dat die sobere worden
ghehoort ende verheven 19 ende eer zoet wiste
ontbr.

37 Van vele te zoclite te zine ontbr.

-ocr page 203-

gheseyt / dat sy te vele soehte zullen wesen / Ende zo sochte / dat
daer by iusticie failgiert/ want men behoort iustieie niet te latene
achter/ noch daer of te declineerne / by te sochte te zine / Inden
lol. 42b bibel staet inden eersten bouc van den conynghen/ dat Ely rechter
5 ende pape was van Israel / Dese Ely hadde twee zuenen / daer
of dat deen hiet Offin / ende dander Finees / Dese twee zuenen
laghen by de wyfs die quamen toot ons heeren tabernacule / ende
namen te haren proffite de offerande van dien / Dit wiste de vader
wel / diese hier of niet emblameerde / of daer of punicie dede/
io alsoot behoorde/ Ende daer by was hy/ ende sine voorseyde
twee kinderen/ van Gode gheplaecht/ Also hem de prophete
Samuel sprac / want de Philistienen die sloughen doot II1IM volex
van sinen lieden / Ende doe haelden die van Israel de arke in
Siloe/ ende voerdense in eenen anderen strjjt/ ende waenden daer
15 mede victorie hebben ieghen de Philistienen / Ende doe verloren
die van Israel noch XXXM mannen / ende doe namen de Philistienen
de aerke / ende daer bleven doot beede do voorseyde kinderen van
Ely / Ende als Ely de bootscap quam/ daer hy was in Syloe/ dat
den wych verloren was / ende sine kinderen doot bleven waren/
2 0 hy was zeer drouve/ Maer als hem daer naor quam de ïuaro/ dat
foi. 42c dc aerke ghevanghen was / hy viel van daer hy ghoclommcn sat/
ter aerden van onvorduldichcden / ende brac sincn hals ontween/
Alle deso plaghen ne quamen niet too alleenc/ ommo do mesdaet
van sincn kinderen/ maer ooc mede ommo dat hy niet en blameerdo

2 5 noch niet no punierde/ de quacthedo van zincn kindoren / Daor

by nc salinen niet te sochte syn / noch ghedooghen quadc-ghcwerken/
ende dio laten liden onghopuniert / Endo dat men wel daer of te
zochto mach syn / hot blyet hieran / dat Godo niot danekclic en
os / datmon quaothedo laot onghopuniert / also voren gheseyt es/

3 0 Van ivrecthcdcn te scuiocnc.

Sy nc zullen niot wrect syn / want het es dicwilo ghesien / dat
dc ghone dio by costumon wroet waren / dat sy met wreotheden
gheplaecht waren/ Endo het ghevalt solden / dat een wrcot man/
goeder doot sterft / of dat een goedertieren man / quader doot
3 6 sterft/ Inden bibel staet / inden vierden bouc vandon conynghen/
dat oen conync van Israel ghenaomt Basa/ Deso conync was so
wroet ende so quaet/ dat oen wonder was / Hot ghoviel/ dat oen
prophete die ghonaemt was llicu/ Deso quam bidon conync ommo

1 sy mochten wel te sochte wesen 10 alsoot behoorde ontbr.

22 gheclommen was ende hrack den hals

30 Van wreetheden te scuwene ontbr.

-ocr page 204-

foi. 42d hem te blameerne syn leven / ende hy wilde hem doen laten sine
wreethede / maer hy dede den selven prophete by synre wreethede
doot slaen / Dese wreethede wrac God anden eonyne Basa / ende
daer na an syn kint/ twelke hiet Ela / Want de eonyne was daer
5 naer doot ghesleghen van eenen sinen ghenoot/ ende was begraven
in Caisen / Ende naer hem wart eonyne de voorseyde Ela / syn
zuene / die niet veel langher eonyne en was dan een iaer / Ende
daer dese Ela zat ende adt / hy waert dootghesleghen van eenen
sinen maerscalc / gheheeten Samari / Dus waren de vader ende
10 de zuene beede doot ghesleghen/ ele van sinen dien are / Aldus
wart ghewroken de wreethede van Basa / Oratius scr\\jft/ dat een
man was dewelke hiet Therilles / Deze maecte eenen stier van
metale / binnen hol / ende maecte inde zyde vanden selven stiere/
een duerkin / omme daer inne te gane / want hy was zo groot/
15 datmen daer in ghync / Ende hadde desen stier ghemaect/ omme
lieden daer in te verbernene/ Ende was ghemaect van suiker
maniere/ dat als daer yement in was / het scheen wesende / den
fol. 43a voys van eenen stier/ of van eenen osse / ende niet van eenen
mensche/ Dese Therilles was so wreet/ dat hy nieuwers ontfaer-
20 menesse zoude hebben up de lieden/ die daer in ghetorinent
zouden wesen / want het es min compasselic te hoorne / tluut van
eenre beeste / danne te hoorne carmene eenen mensche / Ende als
hy desen stier aldus ghemaect hadde / hy presenteerdene ende
galfene eenen eonyne / twelke was een tyrant gheheeten / Phalarus/
2 5 Dese eonyne was so quaden tyrant ende zo wreet / dat hy nieuwers
in ne maecte ghenouchte/ danne in wreetheden / ende in quaet-
heden / Ende als Therilles gheseyt hadde / den eonyne de condicien
ende manieren van den stiere / hy prysde zeerc de maniere van
dien / ende de conste vanden ghuenen diene ghemaect hadde/
so Ende seyde tote Therilles / du best wreeder dan icke / ende rncor
tontsiene/ want du best zulc ende hebts vonden instrumenten/
omme de wreethede mede te doene/ ende ontfaermenesse mede
te scuwene/ twelke ic noyt nc vant/ Endo ic sal prouven dinen
stier/ an dy selven/ Ende daer dede de eonyne de voorseyde
85 Therilles sterven/ inden stier/ die hy ghemaect hadde/ omme
fol. 43b andere lieden in te doen stervenc / Ende daer vant de voorseyde
eonyne den stier sulc van condicien / als de zolve Therilles dien
ghemaect hadde seyde / Ende doe zoo prcessene de eonyne meer
dan te voren / Dus geschiede den wreeden / wreethede vandon

9 l)us .... Aldus ontbr.

-ocr page 205-

wreeden / Ende daer by seeht Ovidius / dat de meeste redene ende
iusticie die syn mach es/ dat de ghuene die wreet es up eenen
anderen/ zonder redene/ dat hem selvc al so gheschio/
Van
gramscepen te bedwyngliene.
5 Sy zullen hem wachten van gramscepen/ want so wye iusticie
regiert / hy moet ondertiden hooren ende zien sinen onwille / ende
daer by ne behoort niet/ dat hy hem gram make of store/ Ende
eist zo dat hy hem selven bevoelt heet of gram / hy sal hem zeiven
dwynghen ende decken / ende ghelaten hem selven / als of dies
10 niet en ware / Ende het en behoort ooc niet / den ghuenen up wien
dat hy toornich es / te weers te doene / noch hem te wrekene met
iusticien / bedectelike / onder tdecxele of couleur van anderen
foi. 43c zaken / Maor men mach wel punieren iniurieuse woorden / up
rechters ghesproken wcsende / ommc soccusoens wille van iusticien/
16 naer der equaliteit vander mesdaet/ ende der gheleghenthede
vander zaken / zonder daer in te zouckene eenighe wrake van der
grainscepe / Ende dit moet vorbeyt syn / tote de gramscepe leden
es/ Want een gram mensche / es onzedich/ ende onghezint/ Ende
iusticie moet ghehandelt ende ghedaen syn / ghezedeghelike ende
20 wol ghezindt/ Valerius secht/ dat eon gheheeton Archite van
Tarenten / verloor een sine stat / by wanneorenesson van sinen
dienaren / ende seyde / wacr ic up dy niet toornich / ic zoude dy
slaen / want begonste ic dy te slane / ic zoude my meer toornich
maken/ danne. te voren / Ende my dynct dat hyt wel dede/ endo
26 wel zeyde/ want in faiton te doone multipliert gramscepe / ende
ongheval slater ondertiden toe / an beeden zydon / Ooc secht deselvo
Valerius/ dat Plato eens zeer gram was up zinen knapo/ omme
zino mesdaet/ endo doe beval by eenon zynre zuster zucne/ die
hict Persipo / dat hy den knapo slaen soude / Ende seyde men es
so nioment sculdich te punierno met gramscepen / Ende seyde/dadict/
\'oi.4Sd ic Zoude begrepen worden/ endo bet ware recht / Item Valerius
zecht/ nocb vanden zelven Plato / dat hy eens al naeet dodo ont-
clecden zinen knape/ ommc dien te slane met roeden/ ommo
zekere mesdaet die hy mesdaen haddc/ Ende als hy sino hant up
36 hief/ ommc slaon/ hy bozief dat hy begonste verhitten endo gram
syn/ endo doon bleof hy stillo staonde/ zine hand uphoudcnde/

3 dat hem selven gheschiet ghelyc dat sy den anderen wenschen

4 Van gramscepen te bedwyngliene ontbr. 6 somwylen

7 of store ontbr. 12 bedectelyc off openbaer

20 met soeten sinnen 28 die biet Persipe ontbr.

-ocr page 206-

zonder slaen / verbeydende tote sine gramscepe leden was / Ende
metteen quam een syn vrient up hem onverzien / diene vant
staende also zine handen uphoudende/ over zinen voorseyden
knape/ die hem vraeehde/ wat hy daermede meende/ Hy verant-
5 woorde/ ie hadde ghemeent minen knape te slane/ ende doe/ ie
bevoelde my zeiven gram/ ende daer by blivie mine handen
uphoudende/ tote dat mine gramscepe leden es/ want een gram
man/ ne behoort gheene punicie te doene/ want in gramscepen
men doet meer danne redene/ Ende de gramme mensche ne weet
10 ten nausten niet wat hy doet/
Van paciencien ende ghedooch-
samicheden.

fol. 4ia Sy zullen zyn pacient ende ghedoochsamich van herten / Ende
es van nooden dat het moet wesen datsy verdraghelic zyn / Want
in allen zaken daer wel es in te doene / daer valt in vele beicghent-
15 heden/ Ende zo men meer te doene heeft in dese weerelt/ zomen
meer beieghentheden vint/ wye es meest bevreest/ dannc diese
meest bezouct/ ende meest ter zee vaert/ Ende wye sal meest
beieghentheden hebben in dese weerelt/ danne diese meest regiert
ende bezouct/ Zoude men loon/ eere/ ende proffyt hebben/ zonder
20 aerbeyt/ van zinne/ ende beieghenthede van herten/ het ne ware
niet wel doenlic/ noch mueghelic/ ende gheviclt so/ het ne ware
niet zalich/ Ende ic meene voorwaer/ dat noyt onvcrdraghelic
man/ dicwile quam te hoofde van grooten zaken/ daer duecht of
macht an lach/ Want onverdraghelichede/ es onghezedichedc/ende
25 onwyshede/ Ende hoe zoo zoude dannc ccn onwys ende onghezcdich
man/ te hoofde comraen van grooten zaken/ die wyseliken ende
ghescdeliken ghehandelt moeten zyn / Endo daer by de prineipaelstc
ende de meeste zake/ omme te wederstane beiegenthede/ dat cs te
zine pacient/ ende ghedoochzamich/ Het voordert den mcnschcn tc
30 synrc beghcerte/ ende es cerc in Godc/ ende inde weerelt / ende
fol.
;4b het es rustclic int hertc / Men leest inde ystoric van Alexandre/
dat eens was ghescyt toto hem / al wacst dat hy conync was van
Macedonicn/ dat hy niet waordich cn was conync tc zine / Ende
dat hy syn leven leede in quaden faitcn / ende in luxuricn / Dit
85 ghedoochdc hy gocdcrtierlic / ende seyde aldus / Ic bem sculdich
danc tc wetcne die my myn messitten blameren / Ic zal my selven
corrigiercn ende beteren / ende nemen an een beter leven / Niet-
ieghenstaendeJ dat hy doe de mueghenste was van alder weerelt/

8 behoort niet toe dat hy yemant caslyen sal 10 Vnn .... Sy ontbr.

25 Ende hoe.... Ende daer by de principaelste ontbr.

32 al.... dut |iy ontbr.

-ocr page 207-

hy nc was niet onghedoochsamich / omme dese woorden / Men
leest van Iulius Cesar/ dat hy caluwe was up thooft / des hy hem
zeere scaemde/ Ende hadde hy daer in remedie connen vinden/
hy hadse ghesocht/ ende gheerne ghenomen / Eens verweet hem
f> een radder in despite sine caluwede / ende seyde hem noch meer
despyts / zegghcnde aldus / Het ware betere ende lichtere te
makene / dat ghy niet ) calu wesen zout / danne het ware te
makene/ dat ghy vrome zout wesen in stryde/ ende zonder vaer
wesen zout in oorloghen van Roome / of hy zegghcn wilde / dat
10 de keyser een vervaert rudder ware / Hy verdroucht pacientelic/
foi.
43c Nochtanne dat hy in sinen tyt de vroomste rudder was van alder
weerelt / Een ander verweet den voorseyden Iulius Cesar / van
sinen gheslachte in despite / Ende seyde/ dat hy\' gheen edel man
en was / ende hietene dcspiteliken vreemt incominelync / IIy ver-
is antwoorde ende seyde aldus / het es beter omme my ende eerliker/
dat de edelheit an my bcghinnct / ende dat icse an neme / Danne
het es omme dy / die edelhcdc lacts varen / ende van dy scheeden/
ende zoe bcghinnct an my / ende neemt hende an dy / Een ander
seyde toto den selven keyser / dat hy een fel tyrant was / hy
20 verantwoorde ende seyde/ ware ie zulc alstu zeehts/ ic zont up
dy wreken / want ie liobs wel de macht/ dus blyct dattu licghcst/
Een ander rudder Romeyn / die ghenaemt was Sypion van AfTrike/
was eens ghesoyt in despite/ dat bi out endo leclic was/ ende
dat hy luttel wiste van ruddcrsccpc / ende van wapenen / Hy
26 verantwoorde/ Ic bem out endo leclic/ nochtan ic was ionc ende
rol. 43d cleene ghoboren / Ende do daghen bobben my out ende lcelic
ghemaect/ Ende al no bom ic gheon goot man van wapenen / ende
luttel wetendo van ruddorscepe / Ic was nacct gheboren van mynro
moeder/ ende onghowapent/ Ende ic was ooc van liacr ghoboren
30 ongholccrt endo luttel wetende / Dus ne was ie ghocn man van
wapenen/ noch ghowyst/ noch gheleert/ noch rudder gheboren/
wat wonder eist dan dat ic bom also du zeehts/ Nictieghonstaendc
syn ghedoochsainichede / hy was in sinen tyt do vroomsto Romeyn
van Roome / Men leest dat de keyser Vaspasiaen / was eens spitc-
36 liken tocghosproken van een van sinen lieden / Endo hem was
ghescyt/ dat beter ware to doenc/ dat do wulf1) an name goede

5 bem ten spijte 9 in oorlnglien trecken soudt 18 dan dat sc

22 Een ander rudder____Men leest dat de keyser Vaspasiaen ontbr.

35 van een van sinen lieden ontbr. 36 beter ende lichter

=) Iis. vulf.

\') IIb. dat gliy calu wesen zout.

-ocr page 208-

zeden ende manieren / Dan hem die an te doen nemene / Want zo
hy langher leefde / zo hy meer quaetheden dede / ende begheerde/
Hy verantwoorde ende seyde / van zulken woorden ne behooren
wy niet gram te sine / maer behooren daer omme te lachene/
5 ende danc te wetene / datmen ons dus te kennen gheeft ons
ghebree/ Ende wy dat wetende/ syn ons sculdieh te beterne/
foi. 45a ende de quaethede te latene / ende die te punierne / ende anders
en verantwoorde hy niet/ noch ne was daer of onverduldich/
Seneca secht dat dc conync Antigoras / hoorde eenighe lieden vele
io quaets van hem spreken / ende daer ne was niet tusschen danne
eene gordine/ ende ne wisten niet dat de conync hoorde / ende
als hyt al ghehoort hadde / hy hief up de gordine / ende seyde/
vliet van hier of zwycht de conync mocht gheraken te hoorne/
want deze gordine die heeft al ghehoort dat ghy lieden gheseyt
15 hebt/ Ende ghedoochdo aldus al tghuent dat hy ghehoort hadde
zonder wrake daerof te nemene / Valerius secht / dat een hertoghe
was van Atheenen / de welke hiet Phisistratus / up wien eens
gheseyt was alle de leelicheden ende despyt / diemen zoude
willen of connen visieren / of moghen peinsen / van eenen die
20 ghenaemt was Trassippus/ of Arispus / Ende dit en ghenouchdo
hem al niet / hy en spouch den hertoghe in syn aensichte/
Ende dit dede Arispus in onverduldicheden / omme dat hi liever
hadde te stervene / dannc te levene / Ende dit verdrouch ende
ghedoochde dese prince so pacientelic/ dat het scheen dat hem
2 6 niet messeit was / of mesdaen / Sine zonen die dit zaghen / wilden
fol. 45b dit wreken / De hertoghe dit ziende / verboot sinen zuenen hem
yet te mesdoene/ zcgghende/ waren si zo coene/ dat sy den man
yet mesdaden / hy zoudse punieren / Ende seyde ie willene eerst
zien beeoellen van synre onverduldichedc/ want up desen tyt/
30 hine es syns selfs gheen meestere/ noch syns zins / Ende tsander-
daechs als hy beeoelt was/ van synre onverduldichedc/ ende hy
hem wart te bedynckono van synre mesdaet/ die hy ghedaen
hadde/ an so mueghenden prince/ endo zonder cause/ hy wilde
hem selven tlyf nemen van rouwen / ende zoud ghedaen hebben/
86 haddys mueghen ghebruken / Ende dit was den hertoghen gocom-
men segghen / de welke zelve goedertierliken ghinc tote den voor-
seyden Arispus / ende hadts groote ontfaermenesse / ende troostene

8 noch .... Seneca ontbr.

21 ende boven al dat hij seyde soo spouch hij noch 30 synre sinnen

35 gebruken sinen wille van den ghenen die by hem waren. Dit quam den
hertoghe le hoorene.

-ocr page 209-

selve ende seyde tote hem / Ie bem dyn vrient / also wel als ie
ye te voren was / Ende aldus by der paeiencie ende ghedooch-
samichede van de hertoghe/ Hy behilt twcewaerf tlyf/ vanden
voorseyden Arispus/ Socratus was eens zeere dorperlike toe ghe-
5 sproken van sinen wive/ van vele leeliker woorden zonder ghetal/
foL 45c Ende al dit ne dochte haer niet ghenouch / Zoe ne nam vuyl
water ende ghoot hem up syn hooft / ende int aensiehte/ Ende
als hy syn aensiehte hadde ghedrooeht/ hy ne seyde anders niet
dan aldus / Het es natuerlic ende ie hebt dickent ghesien ghe-
io schien / dat na groote hitte/ winden/ ende donder/ water pleecht
te vallene / Ende aldus eist hier ghevaren / of hy zegghen wilde/
dat hare hitte blexeme hadde gheweest/ de woorden van haer/
donder / ende wint / ende twater daer hy mede begoten was reyn/
Ende als dit zaghen ende hoorden dandere philosophen / hadden
15 wonder van synre ghedoochsamicheit/ Ende seydon / Heere du ne
const niet bestieren twee wyfs in dyn huus/ maer een hane be-
stiert wel XV bennen / Zy meenden syn wyf/ ende syn ioncwyf/
Hfl antwoorde hem lieden / Dat sine so hadden ghewone ghemaect
van quact te horen segghene/ dat hem niet in en ghync/ ende
2 0 haddene mctticn gheleert pacient ende ghedoochsamich syn / also wel
ieghens vreemde lieden als ieghens hem lieden / ende dat by
foi. 45d rechter ghewoenten / Hoe jugen sculdich syn wel te heelne ende
secreet te houdene haren raed.

De rechters ende iugen zullen wel helen ende secreet houden
2 6 haren raed ende haer secreet / Ende dat niet segghon toot gheenen
mensche die leeft/ tzclfs haren wive / noch hare kinderen / want
het ware ieghen iusticic / Ende daer dienen toe vele redenen / ooc
esser in vele vrccscn / endu dickent esser of common inconvonient/
Marcolf scryft inden bouc vanden droome van Sypion / Dat wilen
so te lioome was een kint ghoheeten Pappies / z\\jn vader was senateur
van lioome / endo dit kint volchdc eons sinen vader / ende ghync
indo scnatorie / dats te zegghene inde raetcamere vanden scnateurs/
Ende dese senatours leyden doo in doliberatien van rade eene
materio groot van ghewichto/ der stodo van
Boomen angaende/
8 6 die zy wilden dat zeer heymelic wordo ghehouden/ Ende als die
zake also ghodelibcrcert was / ende gheslotcn by hemlieden / dat

1 segghende dat hy

10 dat na blixcm donder endo hitte quam wint endo grooten reghen

15 seyden tot hem in spotte 19 dat hoer qnaot spreken my niet in en gaet

22 Hoe.... Do rechters ontbr.

die groot was ende daer veel macht an lach

-ocr page 210-

niement utc brynghen en soude / up te verbuerne tlyf/ Int welke
de voorseyde senateurs hem verbonden / enlc sonderlynghe / ele
iegen anderen / tvoorseyde kint Pappies was inde raetcamere/
rol. 46a ende daer ne lette niement up / ende hoorde al tghuent dat daer
5 ghehandelt ende ghesloten was / Als dit kint thuus quam / de
moeder vraechde hem waert gheweest hadde / Het seyde inde
raetcamere daert in ghync heymelic met sinen vader / De moeder
moeste by versmeekene / ende by bedreeghene emmer weten wat
inden raed ghehandelt was / Pappies seyde / om gheene zake hy
io ne zout durren segghen / want het ware ghesloten inden raet/
waert dat yement ute brochte/ zonder verdrach hy zoude ver-
bueren tlyf / Ende als de moeder dat hoorde / zoe was begheer-
liker omme te wetene danne te voren / Maer tkint bleef altoos
secreet/ Ende emmer int huuthende alst kint sach dat segghen
is moeste/ ent de moeder daer toe bedwanc/ Dedet haer beloven
ende zweren / dat soet wel secreet houden soude / ende niement
segghen / noch wyf noch inan / noch selfs haren vader/ Desc
belofte ende eed aldus ghedaen synde/ Tvoorseyde kint visierdc
ende vant eene lueghene / dacrt de moeder inedc payde / zegghende
20 aldus/ Moeder daer es gheleyt in termen/ weder dat beter ware/
foi. 46b Dat een man hadde twee wyfs / Of dat een wyf hadde twee mans/
Teen zal voort gaen / macr welc dat syn sal van becden / dat en
es noch niet ghesloten/ Ende hy zeyde/ ziet moeder dat gliyt
emmer wel heelt/ also ghy my belooft hebt/ ende ghezworen/
2 5 Zoe zcydo dat zoet wel doen zoude/ ende beval hem dat hyt
zelve niement anders zoude zegghen / Ende zoo zelve ghync toot
hare ghespeelnedc/ ende seydo dit voort in rade/ zo dat alle de
wyfs van Roome wisten tghuent dat Pappies zynre moeder gheseyt
hadde/ ende meenden de wyfs alle dat waer gheweest luidde/
30 Daer na gheviclt dat alle dc senateurs vergadert waren/ omme
ecnighc zake Roome angaende / daer tvoorseyde kint met sinen
vader in ghegaen was als te voren / Ende de wyfs van Roome
wetende dat de senateurs te rade waren / meenden datmen tc rade
Avas up dat ghuent dat Pappies zynre moeder gheseyt hadde / Sy
36 vergaderden heymelic met cenen grootcn hoope/ ende quamen
loopende met grootcn gheruchte / voor thuus daer de senateurs te
rade waren / Einde riepen met eencn ghemeencn roupc aldus / Het
fol. 46c cs beter dat een wyf hebbe twee mans/ danne een man soude

27 ghespelen ende totten ghenen die liaer heymelic waren
30 om sonderlinghe salien die sy te doene hadden

-ocr page 211-

hebben twee wyfs / ende anders ne salt niet syn / noch ne wart
van ons ghedoocht/ De senateurs dit hoorende/ waren zeere
beschaemt/ ende ne wisten niet wat dit bedieden wilde/ of wat
de wyfs voren hadden / Ende elc vraechde den anderen wat wesen
6 wilde/ rnaer nieinent en wiste haerlieder meenynghe danne alleene
tvoorseyde kint Pappies/ die daer doe was / de welke ghync de
senateurs verhalen wat de wyfs meenden / ende hoe hy met synder
moeder ghevaren hadde/ ende hoe hy haer glieloghen hadde/
omme tsecreet vanden senateurs te lielene / Ende hoe dat hyse
10 ghepayt hadde metter lueghene/ die hy vant gheliken dat boven
al int langhe verclaerst es / Ende seyde / by alle desen redenen
zye ie wel/ dat dese vergaderynghe ende roupynghe van desen
wyfs/ comt uyt mynre moeder/ Ende als do senateurs saghen
de wyshede van desen kinde / hadden daer in groot verwonderen/
16 naer syn groote ionchede / Ende maectcne senateur met hem-
lieden / omme twee redenen wille / Deene / omme deser wysheyt
wille/ Ende danderc omme dat hy so secreet hadde ghewecst
ieghen synre moedere/ Ende omme smeeken noch om bcdreech
lol. niet verseyt tsecreet vanden senateurs/ Ende oordonnecrden dat
20 van doe voortan/ niet meer oenich kint binnen der ractcamcre
common en zoude/ ommo de vreese diere an lach/ Endo de wyfs
waren te vreden ghestelt vandon senateurs / ten besten datnien
conste ende mochtc /
Van lettrcn van certifficatien.
Sinc zullen hom niot fondoron up lettron van certifficatien/
26 specialic van grooten zaken daer macht an licht / Ende ne zullen
daer up niement condempnieren/ absolveren/ De zulke zouden
certiffieren by haren breven\') zy ne zouden dat niet durren
oorconden voor den iuge by haren code/ want ghoccrtif-
llert mot brieven / ende lettren zonder eed / ende gheoorcont
so metter mont zondor eed/ mach evon ghelyc staen/ eiule oven vele
binden in iust.icicn / Niet min / ic ne scgghe niet dat iusticic
reprobeert/ of met allen ignoreert vanden certifflcatorcn lettron/
maer emmer daer up te fondeerne te particiileorne ghcschienessen
zondor te hobbene andere glictughenesse/.het en es niet also zeker
36 als oorconscap by monde/ endo by ccde ghohoort/ ende bidon

10 die hy vant.... Ende seyde ontbr. 13 saghen ende hoerden
23 Van .... Si ne
ontbr. 2t niet te zeere funderen 27 mei haren brieven
32 dat iusticie lachtert met allen sekernisse ofT ghotughenisse van brieven
want eenighe lettren
of brieven hebben wel sekernisse van sommighen rechters

>) Us. loonon.

-ocr page 212-

foi. 47a iughen gheexamineert/ Ende de raaniere ghesien ende gheweten
vanden zeiven oorconden / doeh hebben lettren van certifficatien
wel stede/ gheliken dat eenighe iugen eertiffleren de costume van
haren hove/ of vonnessen/ by hem selven ghewijst/ Ende van
5 gheliken zaken / het behoort dat de zeghelen wel bekent syn/
vanden ghuenen an wien de lettren commen / Ende eist dat zyse
niet en kennen / de voorseyde zeghelen / behooren gheveriffiert
te sine/ Ie was wilen bailliu in Oost Vlaenderen/ daer ie ghe-
vanghen hadde eenen man uut Zeelant/ die berucht was van
io eenre manslacht / twelke was een zeer quaet moordadich fait / Hy
loochendet ende ontkendet/ ende seyde dat hys onsculdich was/
ende boot dat te prouvene ende my te doen blyken / dat als tfayt
gheviel hy was teenre andre stede / dan daer tfait gheviel / Ten
welken hij ontfanghen ende gheadmitteert was/ ende was hem
16 daer toe dach ende tyt ghegheven omme dat te prouvene/ Het
gheviel dat my binden middelen tiden ghecertifflert was/ tghuent
dat de voorseyde ghevanghene hem vermeten hadde te prouvene/
fol. 47b Ende up dit de zelve ghevanghene was ontsleghen/ over onscul-
dich vanden faite / Corts daer na / quam de broeder ende eenighe
20 vrienden vanden ghuenen wiere doot bleef an my / wanende dat
de ghuene diere ontsleghen was / noch gheweest hadde in handen
van iusticien/ Ende seyde/ dat hy tfait ghedaen hadde / dat voor-
seyt es / Ende brochten daer met hem lieden / goede notabele
mannen/ omme dat up hem te prouvene/ Ende versochten an
36 my recht ende iusticie/ over den voorseyden faiteur/ Int welke
ic bescaemt was / Ende seyde den claghers / hoe ic bedroghen
was metten lettren van certifficatien / also voorseyt es / Daer naer/
ic was ooc bailliu in eene andere notable baillie in Vlaenderen/
al en was icx niet waerdich / daer ic ghevanghen hadde drye
80 zeeroovers / die ghevanghen waren van goeden cooplieden / waer
of ic noch someghe wel kenne/ De welke zeeroovers met gadcrs
vele andere roovers te samen wesende in een cleene roofscip/
up zeylende de voorseyde cooplieden / die quamen zeylende in
een ander scip / Ende weerden hem de voorseyde cooplieden / ende
36 dat bider hulpe van eenen anderen scepe van cooplieden / die toe
fol 47c quamen / so dat de voorseyde cooplieden quamen te boven / Ende
worden de voorseyde roovers doot gliesleghen ende verdroncken/

28 Daernaer.... al en was icx niet waerdich ontbr.

30 waer of ic noch someghe wel kenne ontbr.

32 zeylende up een undor scip van goeden cooplieden.

-ocr page 213-

uteghedaen IIII roovers die de voorseyde cooplieden brochten in
myn handen / als inden handen van iustieien / daer of dat deen
zeeroover staerf inde vanghenesse van quetsueren / die hy ont-
fanghen hadde int voorseyde gheveeht / Dus bleven daer drie
5 zeeroovers in myn handen / also gheseyt es / Het gheviel dat de
wet vuyt eenre stede van Inghelant / ende ooe heeren vanden
zeiven lande / my certiffierden met haren lettren / dat de voorseyde
III ghevanghenen goede lieden waren / ende ghetrouwe/ ende
waren ten vullen gheinformeert / dat dese III ghevanghenen waren
10 ghevaren ter zee omme hare lyftucht te winnene / ende datsy up
waren ghezeylt van de voorseyde cooplieden / van wien zy waren
doot ghesleghen / ende ghevangben zonder verdiente / Ende baden
my inde conclusie vander lettre / dat ie de voorseyde ghevanghenen
ontslaen wilde/ Niet ieghenstaende dat de contrarie waer was/
ie want ic deedse executeren ende iusticieren/ ende zy storven daer
rol. 47d in datsy zeeroovers waren / ende dat syt langhe gheploghen
hadden/ ende datsy de voorseyde cooplieden up zeylden/ Het
bleec ooc wel dat lieden van quader condicien waren / want dee
ne van hem drien was een apostaet/ ende ontloopen monic/ endo
2 0 was dyakene/ ende daer naer hy trouwede een wyf/ daer hy
kinderen by hadde / ende daer zo wart hy zeeroovore also gheseyt
es/ Ende dit wiste ie/ mids dat hi sinen biechtheere laste ende
bat/ hem my dit te segghene/ dat ic mine concicncie niet en
kende ghequetst inde iusticio/ die ic an hem ende an sine ghesollen
2 6 ghedaen hadde / Endo dat my dit syn biechtheere segghen zoude/
na sine doot/ ende niet eer/ want ic hadde Gode daer an lief
ghedaen ende meer gherechticheden dan ic selve wiste/ Daer de
biechtheere ne soyde my gheene particuliere zaken / ooc mede bet
en behoort niot / Dus mach ic zegghen als boven / dat gheon zeker
80 dyne en es/ yeraent te condempneerne / of te absolveorne up
lettren van certiflcacien / Ende dit weet ic by expcriencien / die
gheseyt z|jn / ende andere muoghent ooc ghoweten ende bevonden
rol. 48a hebben / Ende ten propoostc van desen / dat men niet te lichte
ghelooven en sal / Pieter van Alfonse secht / dat hot was een
8 6 philosophe gheboren van Arabien/ die eenen zuene hadde / ende

12 doot geslrghen, verdroncken ende ghevangben waren

18 scheen 19 uutgheloopen

25 Ende dat----Dus mach ic ontbr. 29 sekerder

33 dat men niet te lichte ghelooven en sal ende dat ondersoeck off onder-
vonden dinghen bat te gheloovene sijn dan woorden off brieven

34 Pieter van Alfonse.... Men ne sal niot fonderen ontbr.

-ocr page 214-

die philosophe vraechde hem eens/ hoe vele vulmaecte vrienden
dat hy hadde / Ende de zuene seyde toot sinen vader / dat hy
hadde vele vulmaecte vrienden / De vader vraechde hem hoe hyt
wiste/ Hy verantwoorde/ vader / by dat my eenighe gheseyt
5 hebben / andre hebbent my ghecertifïiert / ende ghescreven / De
vader seyde / Ic ne ghelooft niet / want ic ne hebbe maer eenen
vulmaecten vrient/ Ende omme dat te wetene/ de vader visierde
sinen zuene / hoe dat hyt prouven zoude / Hij dede dootsteken
een zwyn / ende dede hem dat steken in eenen sac / ende dede
10 hem vergaderen sine vrienden die hy meende/ ende die hem
vrienscap toe gheseyt ende ghecertifïiert hadden met haren brieven/
dat zy sine vulmaecte vrienden waren / Ende daer seyde hij hem
lieden by raden van haren maech sinen vader / dat hy eenen man
bij meskieve doot ghesteken hadde/ die hy daer hadde ghebrocht
is in eenen sac/ ende ne wilde niet dat yement wiste/ danne zy die
fol.
48b daer waren Ende hy vraechde hem lieden wat hy best metten
dooden man doen zoude/ Ende als deze lieden hoorden die hem
hadden ghecertifïiert vrienden wesende/ zy staken ute den zuene/
ende ne wildene niet beraden / noch hem dies bewinden / Ende
20 seyden hem/ hy was in vreese van sinen live/ Ende dit ghedaen/
de zuene keerde weder toot sinen vader/ ende seyde hem/ hoe
hy ghevaren hadde / met sinen vulmaecten vrienden / die hem so
vele daer te voren ghecertifïiert hadden / Ende do vader dit hoorende/
hiet den zuene gaen toot sinen eenighen specialen vrient / daer liy
2 6 hem of te voren gheseyt hadde / Ende dede hem tsghelycx segghen
als boven / Dit hoorende de speciale vrient vanden vader / dede
ute gaen alle sine dicnaers / omme datsy daer niet of\' weten en
zouden / ende ghync maken eenen pit / omme daer in te gravcne
den dooden / Ende als hine wacnde halen uten zacke / vandt dattet
so was een zwyn / dies hy blide was / doen vant de zuene dat zyns
vaders vrient/ was een vulmaect vrient/ ende niet de zine/ Ende
dat onderzouc/ ende experiencie bet te gheloovene was/ danne
fol.
48c woorden of brieven. Hoe datmen nut en sal wysen of fonderen by
wanynghen.

35 Men nc sal niet fonderen up wanynghen/ noch up zaken die
twyfelic syn / noch daer up vonncssen maken / want wacn cs
tbedrieghelicste dyne dat wesen mach / Ende men secht in een
ghemeene segghen / Waen bedrieght/ Men vint lieden die zo vast
syn in haer lieder wanen / ende in haer lieder meencn / als zy

36 glieven

38 gheineenlic

-ocr page 215-

eenighe zaken presumeren ende bewanen / zy houden die over te
vallen gheinformeert/ Ende als zy dat vóortsteÏÏen / ende willen
sustineren / zy zegghen ie bems te vullen gheinformeert / met
goeder informatie die ie daer of hebbe / dat es groote iniustieie/
5 Het mochte wel ghevallen dat ondertiden den waen waer mochte
wesen / ende datmen daer up vonnessen mochte gheven / Ende
dat de ghuene met wien tvonnesse ghinghe te rechte ghevonnest
ware/ nochtanne het ne ware gheene iusticie/ want alwaert zo
dat eens wel ghevielle / het zoude zeven werf anders ghevallen/
10 Het es ooc eene ghemeene proverbie datmen segt/ hets quaet
goet werc maken up een quaet fondament. / ende wat es quader
fol.48d\') fondament danne up wanynghe iusticie doen/ up wanynghe ne
behoort gheene iusticie of colleur van iusticien ghedaen te zine/
danne eene zake alleene/ Ende dats duechdelike ende warachtelike
15 te onderzouckene / of de waen es waer of en es. Ende eist zo dat
de waen niet bovindelic of wetelic en sy/ zo behoort den waen
onder voeten gheworpen tsine/ ende gherekent als niet/ Dit es
goede iusticie/ Ende dit es de zelve ende anders gheene diemen
daer up doen mach / Hier of es een exempel in den bibel / ende
20 dats dit / Int hende van Josues bouc staet/ dat als de zelve Iosue
ghecavelt hadde tlant van beloften up de kinderen van Israel / zo
ghcbuerde den gheslachte van Ruben / den ghcslachte van Gad/
ende half den gheslachte van Manasse/ tlant ovor de lordane / dat
daer te voren ghewonnen was vanden selven kinderen van Israel
20 up Og/ den conync van Basen/ ende up Scon van Amorrecn/
Ende als dese twee gheslachten ende een half quamen ter Iordanon/
zo maecten zy daer eenen outaer/ inde eere van Godc ende in
lovo van hein / online dat hem lieden goet deel van lande ghevallen
was/ Endo oinme dat naermaels blijken mochte (latzy alle eenen
so God hadden / Ende condempneren eenen anderen sine seult te
fol. ooa doen betaelnc/ endo zy zelve sculdich syn/ ondo die scult niet
en betalen / Sinte Ambrosius secht/ dat Thobias de welke sprccct/
dat het es groote scande vele sculdich syn / Ende es noch meerder
scande/ sine scult niet te betalene/ Ende ic meeno voorwaer
3 0 datzy niet gherechtigd cn syn/ die niet betalen en willen hare
scult/ up dat sy hobben waer mede/ Endo dit es wel merkelic/
ende gaet te prouvene/ het schilt vele niet te willene betalen/

17 die beate iusticie die men daer op doen mach

32 dat Thobias.... dat het es ontbr. 36 Ende dit es.... het schilt ontbr.

\') Fol. XLIX is in hot handschrift onboschrovon gobloven.
Kaotsspol.

-ocr page 216-

öf niet te mueghen betalen / die niet en willen betalen / die ont-
houden met ghewelde de lieden haer goed / in also vele alst in
hem lieden es / ende noch meer zouden ne ware riguer van iusticien/
Ende zo wye ditte doet/ hij doet onrecht/ Ende zo wye die met
6 voorzienicheden onrecht doet / die es in hem zeiven ongherechtich/
Dus blyct datsy ongherechtich zyn / die niet betalen en willen/
Ooc mede met qualiken betalen / men worter mede onghemint/
Seneca secht dat eenighe lieden hebben gheweest goede vrienden
int leenen/ die vianden worden alst quam te betalene/ Ende dat
10 meer es die de name heeft van qualiken te betalene/ hy zal
rol.
50b zelden doen goede coopmanscepe / want alle de ghone die syn
condicien kennen/ zullene scuwen/ omme ghemeenscap mede te
hebbene/ Ende al haddi anders goede name/ hy zalse hier mede
verliesen/ of ten minsten zeer minderen/ Het was een coopman
ie te Ieneven dewelke hiet Aubart Daust/ toot welken quam een
valsch man/ ende zeyde hem met onrechte/ dat hy hem sculdich
was de somme van Vc fiorinen / Dese coopman en wiste hier of
niet/ h(j overzach ende visenteerde alle sine papieren/ ende
ne vant niet vander scult/ Ende als hyt wel te binnen was/ dat
2 0 hy hem van desen heesche niet schuldich en was/ hy sprac tote
den heeschere / dune sechts niet waer / Dandere seyde hy dcde/
ende boot dat up den voorseyden coopman te prouvene/ Ende hy
hadder toe gheaffaitiert ende vermiet valsche oorconden/ De
coopman seyde / ic gheloove bet mine papieren dan hu / of uwe
2 5 oorconden/ Doe zeyde de valsche man/ Eist dat ghy my niet en
betaelt/ Ic zal hu diffameren ende s\'cande doen/ Als de coopman
dat hoorde/ h[j gaf hem al tghuent dat hy hicsch/ want hy hadde
rol.
50c liever te verliesene de V(: fiorinen danne sine goede name/ of
datmen gheseyt mochte hebben dat bi den lieden hare scult ont-
80 houden zoude hebben/ Ende na dien dat dese coopman liever
hadde te verliesene syn goet omme onrecht/ danne sine goede
name/ zo mueghen hem lieden van iusticien wel seamon dat zy
niet en betalen hare ghercchte scult/ Ende hebben liever ghedif-
fameert te zine / danne hare ghercchte scult te betalene / Het
Sb gheviel daer naer dat dese valsche man met desen onrechtighen
ghelde zeer ryke wart met coopmanscepcn die hy daar mede
dede/ Ende aldus rike wesende/ hy wart zo zicc/ dat hy van

4 Ende zoo wye.... Ooc mede ontbr. 12 syn manieren weten

17 de somme van ontbr. 18 ende wiste van deser scult niet

35 dat deese loose mnn werdt zeer rijke

-ocr page 217-

diere ziechede staerf/ Ende als hy bezief dat hy sterven moeste/
hy ontboot den voorseyden Aubaert/ Ende seyde hem de valschede
die hy ieghen hem ghedaen hadde/ Ende dat hy mettien ghelde
rike was worden/ Ende gaf daer den coopman syn Vc florinen
5 weder / Ende tghuent dat hy daer mede ghewonnen hadde / gaf
hy in sinen handen omine te distribueerne over sine ziele daert
den coopman voorseyt goet dyncken zoude.
Hoemen bewaren sal
fol. DOd tghuent dat in sequestrien licht ende dat glienen daert behoort.

Als eenighe zaken ligghen in sequestre / of dat panden of nampt
10 zyn ghestelt inden handen van iusticien / ende an dit sequestere/
of panden/ of nampt/ eenighe partien of diversehe partien voor
iusticie alsoot behoort/ So zullen de ghuene die dat in handen
hebben wel hoeden ende wachten/ ten profflte vanden ghuenen
wien dat anghewyst sal syn / ten bende van querelen / Ende dat
16 dit so wel ghewacht ende gbehoet zy/ Dat het niet en ontvreemde
noch niet gheleyt of ghedaen daert mindert of aerghet/ ende dat
verwaren gheliken haers selfs zake/ of bet up dat sy moghen/
Inden bibel int boue van Genesis/ staet dat Loth ontfync twee
gasten in syn huus/ ende waren twee inghelen/ inde ghelikenesse
20 van twee mans/ Ende als de sodomiten de twee gasten wisten int
huus van Loth/ waenden dat twee ionghelynghen gheweest hadden/
ende wildense hebben omme daer mede te doone zonde boven
natuere/ Endo Loth dat ziende/ presenteerde hem lieden zine
twee dochteren die maechden waren,/ omme haren wille daer mede

2 6 te doene / te dien bende dat sine gasten met vreden mochten
fol. 61» wesen van hem lieden/ want hy hadde liever te hoedene ende te

verwaerne tghuent dat in sine wacrde was/ dat waren sinen twee
gasten/ danne sine dochteren / Ende al eist dat tsequesterc/ ende
tghuent dat gheseyt es wel verwaert endo ghewacht zy also ghesoyt
30 os/ nochtannc so behoort hier meer toe/ Ende dats dat het zy
ghoven der partye wien dat tsequesterc of pant of nampt
anghewyst sal wesen / te hans als do wettelichedc daer of\' leden
ende vulcommen sal syn/ zondor der partye wien do zake anghe-
wyst zal wezen / daer omme hebben te volghene ende te biddene/

3 6 Ende daer behoort de ghuene in wiens handen dese zaken gho-

leghen hebben / niet te differcerne noch to delaierne / Ic hebbe
ondertiden eenighe lieden ghehoort hom beclaghen/ datsy tse-

7 Hoemen.... Als eenighe ontbr.

14 ten hende van querelen.... Ende al eist dat tsequestre \'ontbr.

32 te hans als.... Ic hebbe ondertiden ontbr. 37 lieden ontbr.

-ocr page 218-

questere of panden of nampt dat hem lieden anghewyst was/ niet
en consten gheerighen ute den handen daert in gheleyt was/ niet
ieghenstaende dat iusticie of wet leden was / ende hem lieden de
zake anghewyst/ het was hem lieden onghereedere / dant was
5 metten eersten / Ende hadden liever ghehadt ende bet gheconnen
fol.
5ib gheerighen de zake ute den handen van harer wederpartye / danne
ute den handen daer zy inne ghesequesteert waren / Eist waer
ende dat yement doet hy breeet de iusticie ende syns selfs von-
nesse / Ende het ne behoorde niemende ghedoocht te zine / ende
io het es experiencie van grooter ongüerechticheden / Meester Jan
Belet scryft inde Somme vanden officien vander kerken / Dat was
een monic ghenaemt Juliaen an wien dat quam een wyf/ ende
gaf in sinen handen omme te hoedsne drie potten met goude/ in
meenynghen dat de voorseyde Iuliaen een goet gherechtich monic
is gheweest hadde/ omme de potten met goude weder te hebbene
te harer ghenouchte/ Ende was tgoud boven bedect met asschen/
omme datter gheene mare of gaen en zoude/ De welke potten
met goude zoe gaf den zeiven Iuliaen / ter presencie van andre
moniken / die niet en wisten vanden goude / maer wacnden dat

2 0 de potten vul asschen gheweest hadden/ Dese Iuliaen wart daer

naer gheware dat goud was / ende hy hiltet al te hemwaert/ ende
dedet uten potten/ ende vuldese weder al met asschen/ Als dit
fol. 5ic wyf quam anden voorseyden Iuliaen / omme te hebbene hare potten
met goude uut sinen handen / hy ontkende ende loochende haer
2B vanden goude/ ende seyde dat hyt niet van haer en hadde ont-
faen/ danne de selve potten vul asschen/ Ende anders en conste
tvoorseyde wyf van hem niet gheerighen/ Als dese Iuliaen di^
goud aldus ghecreghen hadde hy schiet ute sinen cloostere ende
wart apostaet/ ende trac te Roome metten goude / ende doder zo
30 vele mede dat hy daer wart keyser/ Ende hy heet noch intnombre
vanden keysers Iuliaen dapostaet/ Ende was daer naer in desen
staet een zeer quaet mensche/ ende een fel tyrant/ ende zo
ongherechtich / dat hy bedeech met allen subiect vanden viant
vander hellen / Hier omme hy was van Gode g\'neplaocht / Want

3 5 een rudder die gheheeten was Marcurius / die doot ende begraven

ghesyn hadde/ was verweet ende verrees ute sinen grave bider

2 daert met recht onder glieleyt was nochtan dat

9 tvonnisch datter ghewyst ia ende diet alzoe doen tiet es een schijn van
grooter ongherechtieheden
21 nam dat gout ende hielt dat tot sinen profyte
33 dat hy bevlect werdt van den viant

-ocr page 219-

gheliefte Gods/ ende nam de wapene die hy plach te draghene
eer hy staerf / de welke hync inde kerke by sinen grave / ende
dede die an/ ende nam sine glavie ende trae aldus ghewapent
foi. cid te paerde daer hy vant desen Iuliaen / ende stackene metter
6 glavie duer syn herte/ Ende als hy hem besief so dat hy sterven
moeste / ende niet ne wiste van wien / hy ontfyne sine hant ful
bloets ende wierpt by despite inde lucht / Ende aldus hy staerf/
ende wart ghepuniert van synre quaethede / Ende dit aldus ghedaen
synde/ de voorseyde Marcurius die hync weder sine wapene inde
10 kerke/ daer zoc te voren plach te hanghene/ ende stelde sine
glavie daer zoe te voren stont/ ende ghync weder in syn graf als
te voren / tsmorghens was syn graf weder toe ghevonden dat
open ghesien was / dc wile dat hy daer ute was / ende sine glavie
was vonden al bcbloet/ Ende van al deser mesdaet die de voor-
io seyde Iuliaen dede/ ende de punicie ende de plaghe die hy daer
of hadde/ Daer of was principael ende tmotyf/ van te onthoudene/
ende niet weder te willen ghevene / tghuent dat in sine handen
ghcleyt was / gheliken dat boven verclaerst es / want metten goude
te onthoudene den voorseyden wive / daer mede quam hy te synre
20 quaethede/ twelke niet ghcschiet en hadde / hadde hy tvoorseyde
fol. 62a gout ute sinen handen ghedaen / ende ghegheven daer behoort
hadde /
Hoe sy haer ecre verioarcn zullen die ghezocht syn omme te
corrumpeerne.

Als cenich persoon die iusticic regiert of helpt regieren ghezocht
26 cs omme te corrumpeerne / of an hom boghccrt cs eonighc zaken
te voordorne in boieghontheden van iusticicn / of die gaon moghon
ieghen hare ecre / of eed / zo es hy sculdich daer in to vorwaerne
sinc eorc / endo dat te ontsogglieno/ up sulko mate dat do vorzouc-
koro wol vorstaon mach dat tverzouc hem ondanckolie es / Ende
so es sculdich don vorzouckerc to blamoernc sine mesdaot van dion/
Ende hom te lastone endo te sogghone dat hy hem voordan ver-
draghe van sulc vorzouc to doone an hom/ of an anderen/ Ende
omme dat de ghueno die ongherochtighc onde oncorliko zaken
voort stolt of vorzouct/ zelve onooiiic ende onghorechtich os/ zo
86 es de ghuene an wien tversouc ghcdaon cs/ dat sculdich te bryn
ghono ter kennosson / Te dien hendc/ dat die quaethede ende

10 in de kerke ontbr. 10 te voren ontbr.

14 Item van al deser misdaet was de princepael sake dat

18 want hadde hyt ghegheven daert behoorde te rechte dese plaghe en
waer hem niel gheschiet

23 Hoe sy____Als ecnich ontbr.

-ocr page 220-

ongherechtichede vanden versouckere gheweten zy / ende dat
men mach weten sine meenynghe/ ende dat hy behoort gheseuut
foi.52b te zine/ int welke twee quaetheden syn te merckene/ Deene die
es dat hy quaethede ende ongerechtichede wille • voorderen int
6 ghuent dat hy voorhant heeft/ Tander es dat hy eenen gherech-
tighen man wille ongherechtich ende onreyne maken / Ende daer
by behoort dese quaethede gheweten te sine alsoo voorseyt es/
Florus scryft dat de medecyn vanden conync Pore/ quam by
nachte tote den viant van sinen heere sinen meester/ de welke
10 ghenaemt was Fabricius / Ende seyde tote hem wildy my wel
loonen / Ic sal vergheven ende doen sterven met venine den
conync Pore myn heere/ die hu groot viant es / Als Fabricius dit
hoorde / hem dochte dat tverzouc quaet ende ongherechtich was/
ende dat hy dat met eeren niet sculdich ware van doene/ ende
15 ne wilde sinen viant zo niet crancken met valscheden / Ende daer
omme hy dede den zeiven medecyn binden / ende sendene den
conync Pore/ ende ontboot hem de valschede vanden medccyn/
Niet ieghenstaende dat sy
viaDden waren also voorseyt es / Ende
dit wetende de conync Pore / hadde zeer groot verwonderen inde
20 ghetrouwicheit van Fabricius sinen viant/ Ende seyde aldus/
fol. 62c voorwaer men zoude eer de zonno doen gaen ute haren rechten
course/ danne Fabricius steken uut synre gherechtichede / Also
zoudemen ongherechtighe presentacien ende verzoucken die den
rechte beieghenen brynghcn ter kennessen/ Vergave God dat allo
2
5 onredelike ende oneerlike verzoucken quamon ter kennessen / ende
datsy altoos gheweten waren ende bekent diese accepteren ende
dat daer of altoos openbare punicie gheviele van beeden / Ende
te rechte nader groothede vander zake endo vander verdiente/
Van vele te milde te zine.
so Sine zullen niet te vele milde of costolic zijn up haerliedcr
officie/ want het staet altoos in avonturen hoe langhe de officien
hem bliven zullen / Ende es een ghemeene segghen datmen sccht/
Elc zye om zine bederve / officie en cs gheen erve / Ooc mede al
waert zo datsy rijke waren van
Patrimonien / nochtanne zouden
Sü wanen ende meenen tghemeene volc dat onvcrstandelic es / als

6 ende onreyne ontbr. 7 daer by ist noot dat dese quaethede voert come

20 Fabricius ontbr. 21 voorwaer ontbr.

22 dan Fabr. gaen soude aldus

24 die den rechte ieghen ende contrarie syn

25 dat mense al alzoe voert brochte/ ende ter kennissen quamen

29 van ... sine zullen ontbr.

-ocr page 221-

zy zien zouden grooten cost doen / of vele milthede pleghen / den
foi. 52d gheunen die in officien syn / dat het es zeer quaet ende te blameerne
datmen zo vele costen doet/ of zoo vele gheeft/ datmen naer-
maels bidden moet/ maer ie ne blamere niet eosten ende milt-
5 heden te maten / Het was een man gheheeten Jan Canazae / die
zonderlike zeer rike was / ende hy hadde twee dochteren die hi
gaf te wive twee harde edele lieden / Ende als hy aldus sine twee
dochteren bestelt hadde/ hy wart zine twee zwaghers harde lief-
hebbende / Ende mids dat sy hem onderdanich waren / wart hy
10 zo milde ieghen hem lieden / dat hy hem lieden gaf meest al syn
goet / Ende daer by sy eerden haren zweer so lanc zo meer / zo
dat hy by dien hem lieden so vele gaf/ Dat hy ten hende aerm
wart/ ende niet ne bchilt/ in hopen dat syn zwaghers hem gheen
ghebrec souden laten hebben / Als dese zwaghers dochten dat hy
16 niet meer te ghevcne en hadde/ zy verstakene van hem lieden/
ende ne wildene zien of hooren/ Doe hy sach dat hy aerm was
ende bedroghen was / omme dc ionstc van sinen dochteren ende
zwaghers / hy sochte vele weghen omme te scuwene aermoede/
63a Ende bier omme hy ghync toot eencn coopman die hy van ouden
20 tyden ghekent hadde/ ende bat hem te leenene XM pont / ende
belovcde hem die weder te ghevcne binnen drien daghen naest
commendc / twelke dc coopman dedc / Dit ghcviel up eenen hooghen
feesteliken dach / up den welken dach hy badt beede zine zwaghers
ende dochteren met hem ton etene/ twelke zjj daden / Ende hy
25 gaf hem liedon cene eersamo ende costclikc maoltyt/ Ende als do
macltyt ghedacn was/ hy ghync allcenc in sinc camere/ ende
slootse toe/ ende flngierdc hem/ ghelikcn of hy niet ghewilt
hadde dat mont wiste dat hy daer dodo / nochtanno wast syn
willo dat ghoweten worde/ tghuont dat hy daer dode/ Endo hy
80 trac iite oenon colfcre dat groot ende staorc was / dat hy daer to
voron hier toe hadde ghcdaon maken / zecro ghebonden met
ysorin banden/ ende wel ghesloton\') mot drion slotolon / Endo
daer leydo hy in tvoorsoyde gholt/ dat hy gholoent hadde / ende
ghync daer in clynckcn ende ruusschen/ so lüde dat sine zwaghers
se endo dochteren hoorden / De welke ghynghen zien duer do splote
vandor duero/ die hy by voorzienichedon ghemaect hadde/ ende
fol.
63b zaghen dat hy zeer onlodich was int ghelt/ ende doen stac hyt

18 eenen sinen goeden vrient die een out coopman was
24 eersame ende
ontbr. 28 thuent Ende ontbr.

\') Hs gheslotenen.

-ocr page 222-

weder inde kiste/ ende slootse met drien slotelen/ Ende hy gat\'
binnen den derden daghe den voorseyden eoopman tghelt heymelic
weder / diet hem gheleent hadde / Ende corts daer na zine zwaghers
die vraechden hem al lachende/ hoe vele ghelts dat was in dat
6 coffer dat hy so vaste ghesloten hadde/ hy seyde/ ie ne wiste
niet dat ghylieden dat saecht / maer na dat ghys zo vele weet / Ic
zal hu de waerhede segghen/ Daer syn in XXXV"1 ducaten die ic
verspaert hebbe ende ghehouden / Te weten cene partye omme
myn testament/ ende een ander partye omme mine doehteren/
10 uwe wyfs / by also dat ghylieden hu quiten wilt ieghen my/ ghy
zullet tmeeste deel hebben van dien / Als de twee zwaghers dat
hoorden zy waenden waers/ ende waren zeere verblint/ ende
droughen over een datsy haren zweer voortan zyn leven lanc
eerliken zouden houden/ van etene/ van drynckene/ ende van
15 abiten/ ende hem alle eere ende ghemac doen/ twelke zy vul-
quamen/ Ende alst quam dat hy sterven zoude/ hy ontboot voor
foL53c hem sine twee zwaghers/ ende seyde toot hem lieden aldus/ lc ne
wille anders gheen testament maken danne al tghelt dat licht inde
kiste die gby weet/ hu beeden toe behooren sal/ huteghedaen dat
20 ic wille ende beghere dat ghi in mine presentie uteleent ende gheeft
den predicaers C. lb. \') den fremeneurs C. Ib.\') Ende gheeft L. lb.\')
den hermiten van Sinte Augustien / ende zo wanneer dat ic doot
ende verscheeden worde/ elc een van desen oordenen zal hulieden
gheven eenen slotel vanden colfere / daer myn tresoor in es /
25 want zy hebben de slotelen van my/ Ende daer in sult ghylieden
vinden eene lettre van minen utersten wille/ vander welker lettre
thinhouden ic beghere ende wille dat vuleommen sy/ want thin-
houden \'van diere es zeere den menschen redenlic/ Ende de
zwaghers vuleamen sine begheerte binnen sinen levende live/ up
80 hope vanden tresore die sy waenden vinden / int voorseydc coffer/
Ende als de huutvaert ende testament zulc als ghcseyt es vul-
eommen was/ ghynghen de zwaghers an de\') voorseyde religieusen/
omme de slotelen vanden coffore voorseyt/ De welke hem lieden
de slotels overgaven/ want het hem lieden also ghelast was van-
»6 den doode als hy leefde/ Ende doe ghynghen de zwaghers metten
fol. 63d slotels ten coffre/ daer zy in waenden vinden XXXm ducaten/
Ende als de kiste open was ghedaen / zo ne vonden zy anders

12 verbidt 16 twelcke sy menich jaren deden 17 twee ontbr.

28 want het is zeer redelyc

\') Hs. lib., waardoor een horizontale streep. s) Hs. ende.

-ocr page 223-

daer niet in/ Danne eene groote zware codde of eolve van houte/
ende eene lettre daer in dat stont ghesereven aldus /
Ie Jan
Canasac/ doe te wetene allen lieden / dat ie hebbe ghemaect myn
testament/ Dat es dat ie Gode bidde / So wye zo milde es / ende
5 so vele wech gheeft/ dat hy by dien ghebrec heeft / ende naer-
maels bidden moet/ dat hy met deser eolve of met eene vele
meerdere/ sine leden ontween ghesleghen moeten wesen/ ende
anders gheen tresoor ne latie naer my / Ende dat comt byder
zotter ende dulre minnen die in my was / Ende naer dien dat
10 dese man aldus bedroghen was by der milthede die hy dede an
zine zwaghers / ende dochteren / noch min wonders waertdatmen
bedrogen worde/ van milde te zine ieghen vreemde lieden/ of
costelic te sine up hope van fortunen / die zeere onghestadieh es/
Hoe nyement verwaent en sal zyn up zxjn officie.
15 Sine zullen niet te presumptieus wesen noch verwaent up haer
fol.
53a officie/ of up haer staet of wysheden die zy mueghen hebben/ al
weten zy datsy van descn renommee hebben / ende fortuneus of
gheluckich syn / want incn heeft dicwilc ghezien / ende daghelicx
ziet / dat fortune ongestadich es / Ende zo den staet ende de
20 fortune van officien meerder es / zo de aventure ende de Infortune
meer tontsienc cs/ Want zo men van hooghcro valt/ zoo den val
meer tontsienc ende quetselie es/ Ende dacr by so meer staets/
so meer sorghen/ onimo ziele ïyf ende cerc/ Valerius die scryft/
dat men Manlius wilde maken keyser/ ende hy cxcuseerdes hem/
26 zegghende / ic bcm oudt ende ic zyc qualic/ Ende ic weet wel dat
mine manieren nc zouden hu niet ghenoughen / ende uwe manieren/
nc souden my niet ghenoughen/ Do zelve Valerius secht datmen
oenen conyne croonen soude/ endo als men hem do croono brochte/
endo hysc sach / hy slouch sine ooghon neder ende sach eene
80 langho wilo noderwaort al poinsendo/ onde daer na hy sach up
do croono ende seyde/ O eroone du brynghest my in meerder\')
rol.
53b staet dan rusten/ of ghelucx/ die dy vulcomraelic wel kende/ hy
soudo in dy vinden zo vele vrocscn / druex/ endo sorghen / ende
onghestadieheden endo ontsienlikcr aventuren/ dat laechstu ter
86 eerdon/ du no waers niet waordich van up gheheven to sine/ of

1 van houte ende van loode 12 of costelic te sino ontbr.

14 Hoe____Sy ne sullen ontbr. 22 men meerder daclt

23 Valerius die sertfft... Dezelve Valerius secht ontbr.
31 O eroone die dy wel kende al laghes dy Ier eerden
35 Van u up gheheven

• Hs. meiider.

-ocr page 224-

hy segghen wilde zo meer staets/ so meer zorghen ende vreesen/
Men leest van Vaspaeianus / als hy was ghecoren keyser te sine
inde stede van Nero die een quade doot staerf / dats hem Vaspaciaen
excuzeerde / ende ne wildet niet accepteren / Ende doen wart hy
5 dacr toe bedwonghen omme keyser te zine/ Ende als hyt emmer
wesen moeste / hy zeyde aldus / Het es beter dat ic bedwonghen
bem keyser te zin e/ danne ic my zeiven daer inne ghesteken
hadde/ Ende dat hys hem excuseerde ende noode an nam/ dat
was omme de vreese ende de wandel aventure die es in grooten
10 state ende regemente. Het was een conync die ghenaemt was
Gyghes / die zeere gheluckich was ende rike van erven ende van
state / ende hy verhief hem hier up zo zeere ende wart zo verwaent
in sine rychede / ende in syn gheluc / dat hy ghync vraghen eenen
. 63c afgod die hiet Appollyn / of ycment ter weerelt ware die meer
15 ghelucx hadde dan hy/ Ende te hans hem verantwoorde eenen
voys / die quam uten pitte daermen dien afgod sacrificie plach te
doene/ Die seyde aldus / Du Gyghes ne wes niet te zeere verwaent
up dinen staet/ of up dyn gheluc/ Een dorpman es diemen heet
Agolaus Safice die zeer aerm es van goede/ ende es rike van
20 herten/ die heeft vele meer ghelucx dan du/ want hy woent in
een cleen husekin ende heeft daer in cleenen staet/ ende hem
ghenoucht bet dat hy heeft / dan dy doet dino conynclike croone/
ende dyn burghen ende casteelen / ende dinen grooten staet/ Ende
infortune ende quade aventuere zoudo dy eer toe commcn danne
2 5 hem/ Ende ic segghe noch als boven/ so den staet. meerder es/
so infortune meer tontzienc es / ende hoemen meer dacr in ver-
waent / hoe de quade aventure naerdcr es/ meer dan men niet
verwaent en ware/ Men leest inde cronikc van Vranckerike/ van
eenen rudder die was inden tyd vanden conync Philips de Schoone/
so de welke ruddere hict Inghelran van Marengi / Dcse rudder was
zo wel metten conync/ Dat hy domineerde naest den conync
fol. 53d boven allen princen ende anderen heeren/ die doe waren binnen
der croonc van Vranckerike/ ende hy regierde endo gouverneerde
ghclyc den conync/ ende was so fortuneus/ dat niement staet
36 noch gouvernement hadde van sconyncx halve/ ten was al by
middele van hem / of tenminsten te synre ghenouchten / Ende hier
in hy wart zo hovaerdich ende presumptueus / dat hy hem zeiven/
noch recht no redene kende / Ende doe wart de aventure ieghen
hem I so zeere dat hy wart ghevanghen / ende worden ieghen

2 Men leest van.... Men leest inde coronieke van Vranckerike ontbr.

88 Ende cort daer na soe vielt tglieluc ende die aventuere ieghen hem

-ocr page 225-

hem ghepropposeert vele articlen / ende zo verre dat hy wart
ghecondempneert te stervene / ende was ghesleept ende ghehanghen
ande ghalghe te Parys/ die men heet Monfaeon / alsoot bet ende
claerliker blyken mach al int langhe inde voorseyde cornike/
5 Ende van gheliken es wel meer ghevallen / beede in Vranckerike/
ende in Inghelant/ ende elders / binnen minen ghedynckene/ Ende
speeialic staet die men nemen mach / ende wederroupen / ende
meent dat fortune hem angheboren es/ ende dat zoe hem niet
lieghen en sal noch of gaen / hy worter by bedroghen /
Hoe sy
10 haer huwelic wel houden sullen.
fol. 65a Si zullen haer huwelic emmer wel houden / ende niet hebben te
docne met anderen wftfs/ danne met hare wyfs want thuwelic
heeft dat in / Ooc eist een vanden X gheboden ons hecren / Het es
ooc beloftucht ghedaen Gode/ int an nemen vanden huwelike/
15 Dus eist ghebod ende beloftucht Gods / Ende die de contrarie doet
hine hout Gode niet syn ghebod/ noch syn bevel/ Ende het es
eene groote suspicie ieghen den ghenen die excedeert tbevcl ende
tbcloven van God e/ dat hy sal ecccderen tbevcl van sinen
laste ende beloftucht die hy doet / als hy wort gheinstitueert ommc
20 iusticie te regierne/ Ende es een ghedcel experiencie/ dat so
wye syn bevel ende beloftucht hier in quyt/ ende dacr in ghe-
rechtich ende warachtich es / dat hy gherechtiger ende warachtigher
es/ danne een die daer of in ghebreke es/ Ovidius sccht/ het es
een cleenc ende cort solaes dat een luxurieus mensche heeft / over
2 5 een langhe quale diere dickent of comt/ ooc mede luxuere die
mindert de wyshede/ Een philosophe gheheoten Diinctrius dede
utc steken Byn een ooghe/ ominc dat hem de begheerte vanden
fol. 65b wiven niet en souden doen laten sine wyshede / Ende dat meer es/
het os eon vanden zeven doodelikc zonden/ daeromme dat de
30 ziele ghepuniort os/ Hot was oene nonno dio zo over schoone
was / datinen haers gheliko van schoonheden nieuwors en vant/
endo was zuvor in fayte/ endo in meenynghoii/ Een conync was
diese zo lief haddc/ dat liyse meende ende begheerde te hebbene
met forsen / ommc dat hyso niet en conde ghoerighon met beden
86 noch mot ghiften/ zoe wiste sine quadc meenynghe/ Ende daer
orame dedc zoo beede hare oogbon uto steken / ommc dat daor

S die men heet Monfaeon ontbr. 9 Iloe.... Stf ontbr.

13 hel es ooc belooft 27 syn ooghen 31 luttel

32 die coninc van den lande hadse soe lief
34 met willen off met forlsen

-ocr page 226-

mede mesmaect zoude wesen hare schoone aensichte/ Ende zende
hare ooghen desen conync/ omme dat zoe daer mede hem zoude
verleeden / Ende hadde vele liever hare ooghen te verliesene/
danne dese zonde te doene/ ende hare zuverhede te verliesene/
5 Ende al eist dat men hier in niet en mesdoet in faite/ noehtanne
ne behoort niet datsy daer in yement leeden / of daer toe ver-
leeden / of cause zyn / dat een ander daer in mesdoet / Valerius
fol. 55c seeht te desen propooste dat een zeer goet ioncman was die hiet
Spurimus / die so schoone was / dat meest alle de wiven diene
io saghen/ die vermindene / Ende daer by was hy zeere ghehaet van
die ialours van hem waren / Ende omme dat hy dit wiste / ende
hy geen cause of occusoen wilde wesen dat yement mesdoen zoude
of quade begheerte hebben omme sinen wille/ noch ooc zelve
niet mesdoen en wilde / zo dede hy syn aensichte houwen ende
15 kerven met eenen zwaerde zo zeere / dat al mesmaect was / biden
welken syn aensichte verloos alle sine sehoonhede/ Dit was een
groote wederstandichede omme niet gheporret te sine of omme
yement te doen porrene te deser zonde / Ende waert zo dat yement
hier toe gheporret ware / hy sal scuwen de plaetse daer hy weet
20 of waent/ dat hi daer toe verleed mochte wesen / ende sal vroom
wesen int wederstaen / Elimandus secht dat was een man die hiet
Domestcnes die stac sine handt by ghenouchten in den boesem van
eenen zeer schoonen wivekin / Ende vraechdc haer in spele/ wat
zoe zoude willen hebben/ ende hy zoude by haer slapen / Ende

2 5 zoe seyde/ Ic wille hebben M. pennynghen / ende hy wart hem
fol. 55d te bedynckenc ende te wederstane sine begheerte / ende wederleyde

hem selven/ ende seyde aldus / ^emmermeer ne moete rny gcschicn/
dat ic an neme by quader begheerten eenighe zaken van corter
ghenouchten / omme daer over te hebbenc eene langhe quäle endo
30 rouwe/ Ende ic ne wille niet een berouwen so diere eoopen/ ende
schiet also vanden wive/ Valerius secht dat een Romein was die
biet Sypion van Afrique/ gheseyt van Affricn/ omme dat hyt
gheconquesteert hadde / als hy out was XXIII iaer / ende hy
conqucsteerde de stad van Cartaengen / ende nam daer uto vele

3 5 hostaghen/ Ende onder dandere van desen hostaghen / men gaf

hem eene zeer schoone maghet omme sine ghenouchte daer mede

1 haer aenschyn 2 voer den coninc

4 Ende al eist.... Valerius secht ontbr. 11 ieghen hem contiarie

15 met eenen scarpen messe

21 Elimandus.... 1c hehbe eenighe lieden (fol. 56b) ontbr.

-ocr page 227-

C

te doene / de welke maecht daer te voren versekert was me
eenen edelen ionghen man van Cartaengen / omme te trouwene
teenen wive/ de welke ionghe man ghenaemt was Iudibilis / Ende
als dese prince dat wiste / hy wederstont sine ghenouehte die hy
5 hadde ter maecht waert/ nochtanne dat zoe te sinen wille was/
lol. 56a Ende hy ontboot hare vrienden ende maghen / ende gaf hem lieden
weder hare nichte/ sonder daer mede yet te mesdoene/ Ende
beval hem lieden / dat zoe worde ghegheven Iudibilen haren
brndegome/ ghelike dat hem belooft was / ende gaf te hulpen van
io haren huwelike ende in vermeersinghen van harer duwarien tren-
soen dat hy van haer ghehadt zoude hebben / Ende als Iudibilis
met wien zoe ondertrouwe ghedaen was / ende daer na hadde te
wive sach de hoefschede ende duecht vanden prince / hy bekeerde/
ende dede bekeeren sine vrienden ende maghen / ende alle deghone
15 wien hys verbidden conste / ande obediencie ende vrienscepe van
die van Roome/ Ende al eist dat eiken qualiken voucht in dese
zaken ghebreckelic te zine / het es boven al te blameerne / of an
rechters/ of an iugen/ Ende daer es eenc redenc toe / die noch
niet gheseyt en es / Ende die es omme dat trcchtc mochte verkeert
20 syn in onrechte/ by ionste van wiven / Ghelikcn dat de conync
Salemoen die so wys was ende gherechtich / ende langhe wel met
Gode was / Erreerde ende doolde / ende daer naer hy liet Gode
ende anebede afgoden / ende maecte hem lieden templen by ionsten
foi. 5Gb van wiven / Ic hebbe conighe lieden van iusticien hooren antien/
a
r> ende ic ineene dattet waer es / datsy gheeeccdeert hebben termen
van iusticien/ ende van onrechte / recht ghemaect/ omme wiven
dies hem verbaden / omme van dien wiven hare ghenouehte te
hobbene / Hier mode neemt hende de derde partyo van desen
boucke / do welke es vanden duechden ende virtuten die rechters
30 ende iugen sculdich syn te hebbeno/ Niet dat icse in my hadde/
ten tyden als ic ghestelt was ende ghonomen over trecht/ noch
ne doe dat betore God / vergave God dat alle de ghone dio ghestelt
syn omme te regierne iusticie/ zy de zaken wel bilden zo zouden
alle zaken te bet waren in dese wecrelt / want alle de inconvcnionten
35 die inde weerelt syn / eommen meest al toe by ghebreke van
iusticien / de welke als nu zeer weec es endo tondere / Ilior naer
volcht de conclusie gheliken dat voren gheseyt es dat zoe volghcn

25 hem besmet souden hebben 21 baden

29 dat derde deel van den boeke inhoudende van

30 niet dat icse.... vergave ontbr.

30 die leyder nu zeere tonder es

-ocr page 228-

zoude / de welke es ghemaect in vorme van eenre lettre missive/
dats te zegghene eenen zende brief/ gaende anden rudder van
fol. 56c wien int beghintsele ghesproken es / de welke es in der maniere
hier na volghende /
De lettre missive ende de conclusie.

6 An hu harde lieve ende speciale heere / Ic ghebiede my thuwaert
Ende hu mach ghedyncken / hoe dat onlancx ic was by hu ende
in uwen gheselscepe binnen der stede van Brugghe / up een avond-
maeltyt / met meer andere goet gheselscaps / ter welker stede ghy
quaemt by uwer goeder duecht/ omme minen wille/ ende liet
lo doe varen ander gheselscap/ teenre andere stede daer ghy ghe-
weest zout hebben / ne hadde gheweest duer my / Ter welker
maeltyt ne was el niet ghehoort danne van vruechden / ende van
solace / Daer was ghesonghen / blyscap ghedreven / ende ghcvisen-
teert nieuwe ghedichten / baladen / rondeelen / ende vierlayen/
16 ende nieuwe ghedicht ende gheopenbaert / Ende onder dandre was
van hu waerde ende speciale heere / daer ghetoocht\') ende ghevi-
senteert vanden gheselscepe een nieuwe ghedichte / doen onlancx
van nieux ghemaect van eenre iongher ioncfrouwen / dat zeer wel
ghedaen was ende ghenoughelic ghemaect / Daer ne was anders
so niet ghesproken danne dat ghenoughelic ende goet was te hoorne/
fol. 56d Ende onder andre zaken was daer ghesproken vanden scaecspele/
dat wilen was ghemoralizeert ende daer of ecn bouc ghemaect/
gherapoorteert ende ghebrocht / dienende ende bewyscnde/ up
tregement van oorloghen / ende vele andere zaken / Daer of dat
2 6 icx my verdraghe van scrivene / als vanden bewyse van dien/
ende raporteers my daer of inde zelve moraliteit / Ende was doe
ghevraecht van eenighe van dien / die int gheselscip waren / o(
men niet cn zoude connen of mueghen
moralizeren eenicli ander
spei danne tscaecspel/ twelkc vraghen was ghestelt in termen/
30 ende was doen ghelct up vele diversche speien/ Ende onder
dandere was meest ghelct ende gherust up tkaetsspel/ omme dat
ecn edel spei ende goet es/ ende ghenoughelic alst wel ghespeelt
es/ Omme twelke te doene ghy lieve ende gheminde beere my
lastet / Ende ic te uwen verzoucke ende bede / niet als de gheno
85 die zo presuraptueus es/ die dat zoude wanen wel doen alzoot

1 van eenen sendbrieve 2 gaende.... An hu ontbr. 5 Nu harde

8 met ander goet gheselscip in.... metterwelker maeltijt ontbr.

12 daa al vroechde 14 baladen, rondeelen ende vierlayen ontbr.

15 Ende onder dandre — Ende onder andre snken ontbr. 21 Cnelspele

\') Hs. ghotooch.

-ocr page 229-

behoorde / nam daer of tlast te doene myn besten / Ende hebbe
daer omme gheaerbeyt/ ende tvoorseyde kaetsspel ghemoralizeert
fol. &7a ten faite van iusticien/ ende daer toe gheadiousteert aehternaer
de virtuten onder andre die de personen die ghestelt syn omme
B iusticie te regierne sculdich syn te hebbene/ Twelke ie ghedaen
hebbe ter eeren ende ter waerdicheden van hu / Ende dat also
wel omme de redene ende de motiven die gheseyt syn int alre
eerste/ ende int beghinsele vander moraliteit/ daer ghesproken es
van hu int generale/ sonder uwe name ghenoomt te sine/ Niet
10 dattet ghemaeet es na uwer betaemten / noch naer uwer waer-
dicheyt vander materie/ want de materie es in haer selven goet/
waert goet werc datter up ghemaeet es/ Ende het ghemaeet ware
van meesters hant / Ende het mach wel te gader staen / dat van
goeder materie es ghemaeet quaet werc / Ende es dicwile ghesien/
16 dat onconstighe ambochtslieden / quaet werc maken van goeder
materie/ ende stoffen/ also mach my hier in wel gheschiet zyn/
Dat ie hebbe ghemaeet quaet ende onconstich werc / van goeder
materiën / Ende waert so dat gheviele dat hu tvoorseyde werc
goet dochte/ al of in partye/ dat ne eomt niet by mynro conste
20 of wyshedo/ Maer men mach zegghen dattet eomt by avontueren/
fol. B7b end0 dat ic hebbe ghemaeet boter werc danne ic ghevroede ol
zelve zoude eonnon spreken / gheliken dat sprac den ozel van
Balaam / de prophete / de welken ezel sprac / ende ne wiste niet
wat hy zeyde/ Inden bibel staet inden bouc van Nuüieri / dat
26 Balach de couync van Moab/ ontboot toto hem te commene den
prophete Balaam / omme dat hy zoude eoinmcn vloucken de kin-
deren van Israel/ want hy luidde ghehoort zegghen / dat de gliucne
die hy vloucto / die voeren qualic/ endo do ghuene die hy seynde/
die voeren wel / twelke Balaam niet doen en wilde/ endo ontsoyde
so dat don conync/ ommo dat hom God verboden haddo/ Ander-
waerven zende de conync an hom omme dat hy common zoude/
Ende doen beval hem God dat liyre varen zoudo/ behouden dies
dat hy anders niet en dade/ danne hom God bevolen luidde/ ol
bevelen zoude / Sanderdacchs hy zadelde sincn ezel / endo reet
36 toto den conync Balach / maer was bedocht te doenc anders danne
hem God bevolen zoude/ alsoot daer naer bleec/ Ende daer by
fol. 67c quam een inghel / die ghync staen in sinen wech daer hy lidon

2 ende tcaetspel 3 ende ghebracht ten faite van
5 sculdich is mede te houdene 6 Ende.... int beghinsele
ontbr.
10 na uwer werdicheden oft na der matorien
24 in den bouc van Numeri
ontbr.

-ocr page 230-

zoude met sinen ezel of Ende hadde de inghel in syn handt een
bloot zwaert/ Balaam en zach dat niet/ maer het sachene zyn ezel/
die tweewaerf deen achter dandere scoot ute den weghe van vare
vanden inghele/ ende daer by wart hy up den voorseyde ezele
5 toornich / ende slouchene zeere / Ende ter derder werf ghync dinghel
staen in eenen nauwen wech / daer Balaam liden moeste / ende
daer de ezel te gheenre stede ute den .weghe conste schieten noch
wisschen / Ende doet liet hem de ezel vallen neder ter aerden / van
vare die hy hadde vanden inghel / Ende daer omme ghync Balaam
10 sinen ezel slaen met eenen stocke / want hy noch doe den inghel
niet en sach/ ende ne wiste niet wat de ezel meende/ Ende doe
sprac de ezel by de wille van Gode/ ende schalt zeere up Balaam
sinen heere / Ende seyde / waerby slaestu my / ende mettien wart
Balaam den inghel ziende/ den welken hy doe anebede/ dinghel
15 sprac tote hem ende seyde / Ic hadde dy doot ghesleghen ne ware
dyn ezel/ Balaam sprac tote den inghel ende seyde/ Ic hebbe
fol. 57d mesdaen/ ic was in quader meenynghen / ende ic sal weder thuus
keeren / Dinghel seyde / vare voort dinen wech daer dy God hiet
varen / maer ne doe anders niet danne ic dy heete ende bevele/
2o met vele meer woorden die daer toe dienen ende naer volghen/
die ic over lyde ende achter late omme datsy niet en dienen te
minen propooste / ende anders van desen ne dient hier toe niet/
danne alleene dat de ezele van Balaam sprac also voorseyt es/ de
welke sprac redene ende goet bescheet/ ende verstandeliken/
26 nochtanne van hem selven ne wiste hy niet wat hy seyde / Ende
ic mach also segglien van my zeiven / Eist so dat ic int ghuent
dat ic van desen ghemaect hebbe / eenighe verstannesse of redelic
bewys/ eist in al of in partie/ Ic hebbe dat ghemaect ende
ghesproken als ezel inde zake/ als de ghone die bet secht dan
so hy ghevroet/ gheliken den ezel van Balaamme/ Ende eist also
zoo eist een gheval van eenre aventuerliker zake/ Ende biddc hu
harde lieve ende speciale heere/ dat ghy desen minen aerbeyt in
dancke wilt nemen.

G daer.... ende dner ontbr.

11 Doen woudt God dat die ezel sprac ende schaut up Bulaam
15 en hadde geweest 19 en doch 20 woorden endo redenen
33 wilt nemen ende ist dat u ghelieven eenighe saken tot my / die ic ver
mach / daer toe weet iny altoos bereyt/ dat weet God die u bewaren moet in
siele ende in live

-ocr page 231-

WOORDENLIJST1).

aer, 5521, hoofdhaar.

affaitioren, 9823, waarschijnlijk: handelen, door handel ver-
krijgen (cf.
Hs. T.: ghecreghen).
al e gier en, 533, aanhalen, aanvoeren, bijbrengen,
anlegghen, 299, eeseh —, een vordering instellen,
appointement, 561, regeling, overeenkomst, dading,
appoin tieren, 6120, in orde maken, schikken,
bederve, 3921, de eigenlijke taak, dat deel van de opdracht,

waar het in de eerste plaats op aankomt, voordeel,
bediün, 10033, opgroeien.

bed y nek en, (hem) van, l23, met spijt, ongenoegen aan iets

denken, berouw hebben over iets.
bedrach, 3513, getuigenis h charge, beschuldiging,
bcdragben, 3217, beschuldigen; 3410, overlaten, niet ingaan op.
beiden, 171®, substantive: uitstel, het dralen,
belanc syn (passim), verwant zijn.
bel os en, 202*, plechtig zegenen,
boloftucht, 10716, belofte, verbintenis.

beraden, ll27, (door raadgevingen) bezorgen, aandoen, ver-
schaffen.

beroupen, 3, oen spel — uitdagen tot een wedstrijd.

bcschuldicht, 1012, schuldich.

bosiect, 1223, molaatsch.

bostellen, besturen; 6311, opvoeden.

botidon (hora), ll4, het er op aanleggen.

üuonen, 5719, 11013, lat. Bononia, fr. Bologne.

delay, 2810, eig. belemraering, uitstel; hier: tijdvermorsing, noode-

looze moeite,
doposoeren, 33°, getuigenis alleggen
deposicie, 3413, getuigenis.

>) Alloon dlo woorden, wolko b() Verdam niet voorkomen of mindor bekond z^n, zyn
hier opgenomon.

Kaetapel. 8

-ocr page 232-

Desicr, 4ï9, met Willekin en Reynkin een der drie zonden;

kwade begeerte; verg. fr. Désiré.
differeren (hem) 7527, eig.: zich zelf uitstel verleenen; hier:

weigeren,
douarie, 7015, huwelijksgift,
dropieh, ll17, schurftig, met uitslag overdekt,
duwiere, 1730, spelonk, hol; een hol van eenre—, de opening

van, de toegang tot een spelonk,
ever, 374, een soort vrachtschip (nog in Hamburg bekend),
fait, 1529, eig. zaak, hier: misdryf: — maken 1225, gewag

maken van.
faiteur (passim), dader, misdadiger,
forse (passim) voor fort se, geweld.

ghenouch, 327, hier: zich aansluitende by (zie Mnl. Wdb. i. v.).
ghepinich, 384, ijverig, ambitieus,
gheryngh, 221, vaardig, vlug.

ghetouwe, 66®, scheepsgereedschap (in den ruimsten zin),
glose, 395, uitlegging, verklaring, opvatting,
gloseeren, 822, verklaren,
Gripswalde, 3614, 3636, Greifswald.
habilgieren, 5717, aanklecden.

hatye (ook wel hatie), 17lr\', 452°, terging, wrok, nyd, oneenigheid.

heyke, 3532, eig. huik; hier: priesterkleed.

hostage, 10835, onderpand, gy zeiaar.

hulc, 371, vrachtschip of koopvaardijschip.

calengieren, 2924, eischen, opponeeren.

cantelen, 13\'3, misschien te vergelijken ons: het recht op z\'n
kop zetten; dus hier waarschijnlijk: by cantelen: door de
zaak te verdraaien,
carmitcn, 1917 (van carmyt, gekerm, lawaai), kermen, krijten,
weenen.

catcyl, 142\\ roerend goed (tegenover land, onroerend goed),
col leur, 9713, schyn, zweem,
compasselie, 8621, beklagenswaardig,
conyncstavel, 4820, bevelhebber,
contremeester, 8217, onderstuurman.

contumacie, 2915, weerspannigheid tegen de wet, liet niet ver-
schijnen in rechte,
cornike, 1074 « cor on i k e < cronikc), kroniek,
criesme, 282, (graphie inverse voor criemc, misdryf), hier waar-
schijnlijk: gevangenisstraf\'.

-ocr page 233-

c ris ma, 203 , olie, balsem.

eupidus, 2434 «^eubitus, met verwisseling\' van stemhebbende

en stemlooze consonant), voet.
laboure re, 5829 (ofr.
labourere, lat. laborator; cf dispcnseerre)
werkman, man van eenvoudige afkomst; de gewone vorm
laboureur wordt 381 gebruikt,
lancterne, 101. licht,
langhe, 54°, lengte,
letten, 353, aanhouden.

li den (da ermede), er genoegen mede nemen,
ly ftucht, 69, 6610, levensonderhoud,
lixeme (passim), litteeken.
linghene, 456, vuilnis, slyk.
loodinsch, looden. \'10}""

maenre, 2133, gerechtsdienaar, die uit naam van den landsheer

door rechtsprekers een vonnis vraagt, schout,
maertse, 673, beemd, land (ofr.
viarche).
memorie, ute hacr — syn, 6238, bewusteloos zyn.
menestraudie, zang en snarenspel,
mentiocn, 1225, gewag, melding.

mer, 2013, (met al mcr macht), dat. sing. fem. van pron. poss. mijn.

messitten, 8836, waarschijnlijk: verkeordheden, fouten.

miden, 4H, mank gaan, hinken.

myedo nomen, 4718, zich laten omkoopen.

Monfacon, 1073. Bodoold is Montfaucon, do gerechtsplaats

der Franschc koningen \')•
montsprekons, 27M, hetzelfde als sprekon(t)s monts, mon-
deling, persoonlijk,
nampt, 99°, onderpand. Zie Mnl. Wdb. i. v. namptissoment.
odolic, 1516, berooid, armoedig.

oosch, 45®, waarschijnlijk: vuil (synoniem van linghonc).
o ra mor, 2131, «ominer), in elk goval.
onderhoorich, 5735, gehoorzaam,
ondorhoorichode, 412, gehoorzaamheid,
onghooort, 5311, zondor oir, zonder erfgenaam,
o n tor ven (hom), 1433, afstand doen van onroerend goed.
ontsiennessc, o. a. 417, 2423, ontzag, eorbied.
oortcontscopo, 2932, schrijffout voor oorcontsccpc, getuige-
nis, getuigenverklaring,
omoodoliko (=ootmoodichlike) (passim) in ondorworpenhoid.

\') Zie Scaecspol, blz. 16, noot 8.

-ocr page 234-

overdanckelic hebben, 567, hoogachten, sympathiek vinden,
overhoorich (heit), o. a. 295, (ongehoorzaam(heid), weerspannig,
pal ster, 1527, staf, stok.

parcheele, 22? =partie, gedeelte; misschien een opzettelijke

woordspeling met den rechtsterm,
pauwelioen, 4l23, tent.

pcrturbuer, 55, voor perturbateur, kwaadstichter; de vorm

perturberer 4625.
pingoenkin, 1432, vaantje, vlaggetje, wimpel,
plockere, 1424, degene, die officieel afstand doet van onroerend
goed en dat aan een ander overdraagt. Zie Mnl. Wdb. i. v.
plucken, plocken II.
poingieren, passim, afbeelden.

pollicie, 922, de zaken het stedelijk bestuur betreffende,
presumptueus, 6630, laatdunkend, vervuld van eigenwaan,
prineipael, 3413, onderhavige zaak, zaak in kwestie,
propoost, 5812, streven, plan.

proprieteit, mv. proprieteden, 4, eigenschap(pen).
quecken, 218, een soort triktrakspel spelen,
quets, 7015, benadeeling.
rappich, ll17, melaatsch.

rapporteren, 526, overdragen, toevertrouwen aan; 4734, in ver-
band brengen met.
Reynkin, 418, met Willekin en Desier een der drie zonden;

list, sluwheid,
recoleeren, voorlezen,
renun chieren, 394, afzien van.
reproche, 3821, verwyt.

reputeeren; ghereputcert syn in, 296, den naam hebben

van; — (hom) 59®, meenen, zich voorstellen,
ruus, 1427, symbool by overdracht: zode (cespes)\').
ruusschen, 10331, lawaai maken,
sauvaeie, 3821, waarsehynlyk: onaangenaamheden,
sauvegarde, 14, vrygeleide; hier: bescherming,
scaduwe, 43\', hier: spiegelbeeld.

sequester, een goed, waarover geschil is en dat aan een derde
in bewaring wordt gegeven, totdat er uitspraak ovor is gedaan.
Seurienen, 79°, Assyriërs; Suriün, 121, Assyriö.
sicdent (passim)sedert. Ook sieden t (passim) en sichdent (7817).

\') De Bo vermeldt ga ra rusch (1. v. blz. 299) gorafak, fra. gazon. Ook Karei v. d.
WoestJJne gebruikt het (Interludlön II, blz. 6).

-ocr page 235-

zotte de, 435, dwaasheid,
zouter, 4114, het boek der Psalmen,
steen waerder, cipier.

stileeren, II34, wers ghestileert, minder ervaren.

subtyl, 514, bedrieglijk.

subtij Ihede, 516, bedrog.

zwaerrike, 808, schatrijk.

sweer, 638, schoonvader.

tellende paert, 5524, telganger.

terme; in — setten, leggen, (passim) eig.: bij het gerecht

aanhangig maken; hier: uitleggen ten overstaan van.
tierchetyt, 61G, het derde der kanonicke uren; 9 uur \'svoor-
middags,
subgite, 56®, onderdaan.

surpluus, 5634, overmaat, rest. Ook seurplus, 2928.
uploop doen, aanvallen, stormloopcn.
Valemundc, 3533, waarschijnlijk: Falmouth.
vaute, 185, gewelf\',
verdraghen (hom) 4518, afzien van.

vergheren, 252, zeer waarschijnlijk een verschrijving voor hem

vergheten. Zio Tijdschr. XXXII, blz. 71.
verstannosse, 53, kort begrip, korte inhoud; 39fi, uitlegging,
verklaring.

versubtilen, 74°, er in laten loopen, bedriegen,
vertieren, 6122, verruilen, veranderen.

vierlayc, 2192t, fra. virelai, vers met herhalingen en wodcr-

koerende rymen.
viscontier, 1523, lager rechterlijk ambtenaar,
vloothout, 1631, drijvend hout.
voordors, 7210, voorouders,
voorsienlikc, 3726, bedachtzaam.

vreck, ll5, met vrockcr hant; inhalig, schraapzuchtig,
vrootdom; naor rayn —, naar myn krachten, vermogen,
wannocrenessc, 8721, een onbekende vorm die debctcekcnis moet
hebben van achteloosheid, wangedrag (misschien <wannerc-
nesse (van den stam van neren)?
weddynghe, 213, het loon.
weder, 42G, ram, hamel.

wodersteken, 5834 (i. pl. v. wederstoot in lis. T.?) tegen-
spoed.

weech, 65s, muur, wand.

-ocr page 236-

weegherliken, 5720, o. a. op een weelderige wijze, zóó dat er
geen sprake van eenige zorg of behoefte is.

Wille kin, o. a. 5*, een der drie tegenkaatsers, die in onze
allegorie met Reynkin en Desier de zonden voorstellen. De
naam Willekin, eig. verkleinwoord van het znw. wille,
lust, genoegen, in woordspeling met Willemkijn, verklein -
of vleivorm van Willem. Dezelfde allegorische voorstelling
vinden we in Duyfkens en Willemynkens Pelgrimagie
(ed. H. J. A. Ruys, blz. 369); verg. ook Bredero\'s Spaansche
Brabander, regel 265.

-ocr page 237-

INHOUD.

INLEIDING..............

I. De inhoud van „Dat Kaetspel ghemoralizeert" .

Bladz.
IX—CXIII

ix—xv

II. De allegorische vorm. Aard, doel, beteekenis.

Navolging van „Dat Scaecspel"...... xvi—xix

III. Het kaatsspel, geschiedenis, beschrijving . . . xx—xxix
IV Eenige opmerkingen naar aanleiding van de rechts-
kundige bijzonderheden in „Dat Kaetspel" . . xxx—xxxrv

V. De exempelen.............xxxv—lxix

VI. De taal der twee (Kopenhaagsche) handschriften lxx--xoii
VII. De taal van het Keulsche handschrift .... xcin— xovn

VIII. De handschriften en incunabelen......xcvni—cv

IX. De schrijver. — De „ridder". — De oorspronkelijk-

cvi—cxii

1-112
113—118

heid van „Dat Kaetspel\'

TEKST. . . .
WOORDENLIJST

-ocr page 238-

I/AA

K/l

-ocr page 239-

STELLINGEN.

i

Ten onrechte zegt Kalff (Gesch. der Nederl. Letterk. II, 461),
dat „Dat Kaetspel" meer beteekenis heeft voor de kennis van
het oudvaderlandsch recht dan voor die onzer nationale letter-
kunde.

II

Voor de meening, dat „Dat Kaetspel" uit het Fransch ver-
taald zou zijn, kunnen geen overtuigende bewijzen worden
aangevoerd.

UI

De verklaring van den plaatsnaam „Bulloys" door Broese
van Groenou (Meded. v. d. Maatschappij der Nederl. Letterk..
1878—1879, blz. 177—193) is zeer gezocht.

IV

De voorstelling der verhouding van Vondel tot Hooft, door
G. Brom in zijn proefschrift „Vondels Bekering" gegeven, is
onrechtvaardig en onjuist.

V

Leendertz\' meening (Gedichten van P. C. Hooft, Inleid,
blz. LXXIII), dat Hooft, waar hij in zijn gedichten later omzette
of veranderde, veel meer bedorven dan verbeterd heeft, is.
althans wat de Granida betreft, onwaar.

-ocr page 240-

VI

De taal is niet gansch het volk.

VII

Welk geloof Roemer Visscher beleden heeft valt niet met
zekerheid vast te stellen.

VIII

De puristische propaganda, zooals deze in de laatste jaren,
vooral onder Zuidnederlandschen invloed wordt gevoerd, getuigt
van bekrompen chauvinisme en leidt noodwendig tot taal-
verarming.

IX

Meringer\'s bewijsvoering (Indogerm. Forschungen XVIII, 249
vlgg.) omtrent de verhouding van
airus, on. órr, drr, ags. ar
tot on. erinde, ags. derende, osass. ärundi, ohd. arunti is niet
overtuigend.

X

Schiller\'s woorden „Wallenstein fiel nicht, weil er rebellierte,
sondern er rebellierte, weil er fiel" doen Wallenstein onrecht.

XI

Ten onrechte zegt Mr. A. F. de Savornin Lohman in „Onze
Constitutie"2 blz. 41, dat de afzwering van Philips (alleen) in
formeelen zin een revolutionnaire handeling was.

XII

Op het programma der inrichtingen van Middelbaar en Voor-
bereidend Hooger Onderwijs behoort de geschiedenis van den
Bijbel als verplicht leervak voor te komen.

-ocr page 241-
-ocr page 242-
-ocr page 243-
-ocr page 244-