Rationale Ruimtekrommen
= van den vierden graad. =
D. J. E. SCHREIC.
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-Rationale Ruimtekrommen van
vierden graad.
K
t M
-ocr page 6-m
*
\\ t
Î
-ocr page 7-Eatioiale RMtelroiM van non vierflen mi
ter verkrijging van den graad van
Doctor in de Wis- en Natuurkunde
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Hooglekraar in de Faculteit hf.r Wis- en Natuurkunde
volgens besluit van den senaat der universiteit
tegen dh bedenkingen van de
Faculteit der Wis- en Natuurkunde
te verdedigen
op Donderdag 23 September 1915 des namiddags te 4 uur
DOOR
Elcctr. drukkerij «de Industrie» J. Van Dkutkn — Utrecht
1915
».
■
AAN MIJN MOEDER en
AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER.
. . . ..
-ocr page 11-Bij liet voltooien van dit proefschrift is liet mij een
aangename plicht U, Hoogleeraren van de Faculteit dei-
Wis- en Natuurkunde, mijn dank te betuigen voor het
onderwijs dat ik van U heb ontvangen. Hierbij wil ik
niet nalaten den naam te noemen van wijlen Prof. Wind,
den eenigen van mijn leermeesters, die het tot stand
komen van dit geschrift niet heeft mogen beleven.
U, Hooggeleerde de Vries, Hooggeachte Promotor,
geldt in de eerste plaats mijn dank. Dat ik in den
loop mijner studie een bepaalde voorliefde voor de
meetkundige vakken heb gekregen is zeker voor een
niet gering deel toe te schrijven aan de boeiende wijze,
waarop ik allerlei onderwerpen uit de meetkunde op
Uwe colleges hoorde behandelen. In het bijzonder zal
ik U steeds erkentelijk blijven voor de welwillendheid
en de belangstelling, die ik van U tijdens het samen-
stellen van dit geschrift mocht ondervinden.
„
-ocr page 13-Blad*.
Geschiedenis en Literatuuroverzicht......1
HOOFDSTUK I. Do algemeene kromme van den
vierden graad en de tweede soort.....9
1. De voorwaarde voor complanaire ligging
van vier punten van de kromme en de
eigenschappen, welke daaruit onmiddellijk
volgen............9
2. De dubbele osculatiekoorden of hoofd-
koorden ............10
3. Eenvoudige parametervoorstelling van do
kromme CK Toepassingen.....20
4. Het raaklijnenoppervlak en eenige andere
merkwaardige oppervlakken.....2C>
HOOFDSTUK II. Bijzondere krommen van den
vierden graad en de tweede soort.....33
1. De kromme Cx met oneindig vele drie-
tallen in één punt samenkomende raak-
lijnen ............33
2. De kromme C\' met twee stationnaire
raaklijnen...........39
3. De kromme Cl mot een dubbelpunt . . 45
4. De kromme C\' met een keerpunt ... 52
HOOFDSTUK III. De afbeelding van de algemeene
kromme van den vierden graad en de tweede
soort...............59
1. Do involntie der steunpunten van trise-
canten. Complanaire groepen op C4. . 59
2. Raakvlakken. Dubbelraakvlakken. Oscu-
latievlakken. Stationnaire raakvlakken . 62
HOOFDSTUK IV. De afbeelding van de bijzondere
krommen van den vierden graad en de tweede
soort...............73
1. De afbeelding van de kromme Cl met
oneindig vele drietallen in één punt samen-
komende raaklijnen........73
2. De afbeelding van de kromme Cl met
twee stationnaire raaklijnen.....76
3. De afbeelding van de kromme Cl met
een dubbelpunt.........80
4. De afbeelding van de kromme C\' met
een keerpunt..........86
Geschiedenis en Literatuukoverziciit.
Tot op het midden der 19° eeuw was het bestaan
van twee geheel verschillende soorten ruimtekrommen
van den vierden graad onbekend. Men kende sinds lang
de snijkromme van twee quadratische oppervlakken, door
welke dan steeds oneindig vele van dergelijke opper-
vlakken gaan, die samen een bundel vormen; dergelijke
krommen had Monge reeds omstreeks 1800 in bijzondere
gevallen bestudeerd. Eerst in het jaar 1850 werd door
Sai.mon *) gevonden dat er nog een tweede ruimtekromme
van den vierden graad beslaat, welke in verschillende
opzichten van de van ouds bekende kromme verschilt.
Eenige jaren later, in 185G, deed SteiNEr 2), onafhan-
kelijk van zijn voorganger, dezelfde ontdekking. Beiden
merken op dat ze hier blijkbaar een geheel onbekende
kromme ontmoeten; noch Salmon, noch Steiner schijnt
haar echter aan een nader onderzoek te hebben onder-
worpen.
Het eerst werd de nieuw ontdekte kromme uitvoerig
bestudeerd door Cremona. Deze bood in de zitting van
7 Maart 18G1 aan de Academie van Bologna een ver-
handeling aan, getiteld „Intorno alla curva gobba dol
quart\' ordine per la quale passa una sola superfïcie di
secondo grado", waaruit hij de gevonden resultaten
\') On the classification of curves of double curvature. The
Cambridge and Dublin Mathematical Journal. Vol. 5. 18\'jO. (p. 40).
") Uber die Flächen dritten Grades. Journal für Math. (Credo)
53. 18f)7 (p. 138). Ook afgedrukt in: Jacob Steiner\'« Gesammelte
Werke. Zweiter Band. Berlin 18812. (p. 050).
voorlas J). De verhandeling in haar geheel werd niet
in de „Memorie" van genoemde academie opgenomen;
ze verscheen echter in hetzelfde jaar in de Annali di
Matematica 2).
In de bovengenoemde verhandeling gaat Cremona uit
van de bekende snijkromme van twee quadratische opper-
vlakken, die hij de vierdegraadskromme „van de eerste
soort" noemt. Deze kan klaarblijkelijk geen trisecanten
bezitten. Immers de kromme is basiskromme van een
bundel quadratische oppervlakken; een trisecante zou
met al deze oppervlakken drie punten gemeen hebben,
dus erop moeten liggen, ze zou dus ook als deel van
de basisfiguur optreden, hetgeen ongerijmd is.
Vervolgens bespreekt Cremona de kromme van den
vierden graad, die men als volgt verkrijgt. Men brengt
een hyperboloïde II lot doorsnijding met een cubisch
oppervlak dat met de hyperboloïde twee rechten h en
h van hetzelfde stelsel gemeen heeft, of wel ééne lijn,
die dan echter dubbelrechte moet zijn van het cubisch
oppervlak. De restdoorsnede is dan een kromme Cl
van den vierden graad. Elke beschrijvende lijn van II
zal het cubisch oppervlak in drie punten moeten snijden;
behoort nu die lijn lot hetzelfde stelsel als h en h dan
zal ze, daar lijnen van eenzelfde stelsel elkaar kruisen,
in drie punten op de kromme Cl rusten, dus trisecante
zijn. Behoort ze echter tot het tweede stelsel op II,
dan snijdt ze h en l-> elk in één punt en dus de kromme
in nog slechts één punt; ze is dan een unisecante. C4
heeft dus oneindig vele trisecanten, ze wordt door
Cremona de vierdegraadskromme „van de tweede soort"
genoemd.
Het bezit van trisecanten brengt nu onmiddellijk met
zich dat door de kromme van de tweede soort geen
\') Dit uittreksel is opgenomen in: Itendic. dell\' Accad. di
Bologna 18G0—\'61.
!) Ann. di Mat. 4. 1801.
ander quadratisch oppervlak dan H kan gaan. Immers,
stel dit was wel liet geval, dan zou een trisecante met
elk der quadratische oppervlakken drie punten gemeen
hebben, dus erop liggen, hetgeen onmogelijk is, daar
twee quadratische oppervlakken slechts een figuur van
den vierden graad gemeen kunnen hebben.
Het belangrijkste verschil tusschen de kromme van
de eerste en de tweede soort is echter dat de laatste
rationaal is, d.w.z. dat haar punten één aan één kunnen
worden toegevoegd aan de punten eener rechte lijn.
Dit blijkt onmiddellijk als men een der trisecanten als
as kiest van een vlakkenbundel. Elk vlak snijdt de
kromme dan nog in één punt; elk punt bepaalt omge-
keerd één vlak, en daar men de vlakken weer projectief
kan laten overeenkomen met de punten eener rechte
kan men dus de kromme punt voor punt op een rechte
lijn afbeelden. Dit verschaft het groote voordeel dat
alle methoden van de verwantschapstheorie op onze
kromme van toepassing zijn.
Samenvattend vinden we dus dat de kromme van de
tweede soort zich van die der eerste soort onderscheidt
door de volgende eigenschappen:
1°. Door haar gaat slechts één quadratisch oppervlak,
de hyperboloïde II.
2°. Ze bezit oneindig vele trisecanten, welke samen
de eene regelschaar der hyperboloïde uitmaken.
3°. Ze is rationaal.
Het is echter goed reeds hier op te merken dat de
begrippen „rationaal" en „tweede soort" niet steeds
synoniem zijn. Zoo ontslaat bij de doorsnijding van
twee elkaar rakende quadratische oppervlakken een
ruimtekromme van den vierden graad met dubbelpunt,
en daar deze als basiskromme van een bundel quadra-
tische oppervlakken kan optreden is ze van de eerste
soort. Toch is ze rationaal daar elke lijn, die het
dubbelpunt met eenig ander punt van de kromme ver-
bindt, als oneigenlijke trisecante is op te vatten, dus
als as van een vlakkenbundel kan worden gekozen.
Gremona zelf heeft, behoudens een korte beschouwing
over eene bijzondere ruimtekromme van den vierden
graad (n.1. over die met twee stationnaire raaklijnen)
niets meer over hetzelfde onderwerp gepubliceerd. Zijn
werk werd aangevuld door Bertini, die o.a. vond dat
elke ruimtekromme van den vierden graad en de tweede
soort drie zoogenaamde hoofdkoorden of dubbele osculatie-
koorden bezit, welke bovendien door één punt gaan;
hierbij is een hoofdkoorde een lijn, die twee zoodanige
punten op de kromme verbindt, dat elk gelegen is in
het osculatievlak van het andere.
Van niet minder belang was liet werk van den Oos-
tenrijkschen wiskundige Emil Weyr, die in de jaren
1871 — 78 een aantal verhandelingen het licht deed zien
over de algemeene en bijzondere rationale krommen Cl
en hare afbeelding op een kegelsnede. Hij toonde aan
hoe men uit de afbeelding tal van eigenschappen van
de kromme kan opsporen en hoe men, zonder een enkele
formule te gebruiken, alle resultaten van Bertini kan
terugvinden.
Nadat dus in hoofdzaak door Cremona, Bertini en
Emil Weyr de theorie der ruimtekrommen van den
vierden graad en de tweede soort was opgebouwd,
hebben vele anderen hieraan meer of minder belangrijke
onderzoekingen toegevoegd en is een vrij uitgebreide
literatuur ontstaan. Bij geen der latere schrijvers is deze
literatuur ook slechts eenigszins volledig opgegeven.
Wel komt een zeer goede literatuuropgave voor bij Gino
Loria \')• Aan Loria is ook de onderstaande lijst ge-
deeltelijk ontleend; alleen bevat ze nog een tweetal
verhandelingen meer van Weyr en zijn enkele foutieve
opgaven verbeterd.
Ten slotte moge hier nog met een enkel woord een
\') II passnto cd il presente delle principnli teoric gcomctriche.
Torino. 181)6. (p. 139).
werk vermeld worden, dat mij bij liet doorzoeken der
literatuur talrijke diensten heeft bewezen, n.1. Pocc.ENDonKF\'s
Biographisch-Literarisches Handwörterbuch zur Geschichte
der exacten Wissenschaften. Het geeft o.a. van vele
wiskundigen tot op het jaar 1904 de volledige lijst hun-
ner publicaties. Voor het verzamelen van de literatuur
van een bepaalden schrijver over het onderwerp en
voor het opsporen van fouten in andere literatuuropgaven
bleek het herhaaldelijk een uitstekend hulpmiddel te zijn.
In onderstaande lijst zijn overal het nummer en het
jaartal van het bedoelde deel van een tijdschrift aan-
gegeven. Eventueel voorkomende Romeinsche cijfers
hebben betrekking op de reeks.
C-hemona. Intorno alla curva gobba del quart\' ordine
per la quäle passa una sola superficie di
secondo grado. Annali di Matematica. 4.
1861.
Emil Weyr. Über rationale Raumeurven vierter Ordnung.
Sitzungsberichte der Wiener Akademie.
63. 1871.
Über Raumeurven vierter Ordnung mit
einem Guspidalpunkt. Id. 71. 1875.
Über die Abbildung einer rationalen Rauni-
curve vierter Ordnung auf einen Kegel-
schnitt. Id. 72. 1875.
Weitere Bemerkungen über die Abbildung
einer rationalen Raumcurve vierter Ordnung
auf einen Kegelschnitt. Id. 73. 1876.
Über Raumeurven vierter Ordnung mit
einem Doppelpunkte. Id. 75. 1877.
Über Punktsysteme auf rationalen Raum-
eurven vierter Ordnung. Id. 75. 1877.
Über die Abbildung einer mit einem Cus-
pidalpunkte versehenen Raumcurve vierter
Ordnung auf einen Kegelschnitt. Id. 78. 1878.
Emil Weyr. Über die Abbildung einer Raumcurve vierter
Ordnung mit einem Doppelpunkte auf einen
Kegelschnitt. Id. 78. 1878.
- Über rationale Curven vierter Ordnung.
Math. Ann. 4. 1871.
— Über Curven vierter Ordnung. Sitzungs"
berichte der böhm. Gesellsch. d. Wiss.
(Prag). 1874.
Bertini. Sulla curva gobba di 4° ordine e 2a specie.
Rendic. Ist. Lomb. II. 5. 1872.
Armexante. Sülle curve gobbe razionali del quarto
ordine. Giorn. di Matematiche (Battaglini).
11. 1873 en 12. 1874.
Sturm. Sur la surface enveloppée par les plans
qui coupent une courbe gauche du 4° ordre
et de la 2° espèce en quatre points d\'un cercle.
Annali di Matematica II. 4. 1870-\'71.
Adler. Über Raumcurven vierter Ordnung zweiter
Art. Sitzungsberichte der Wiener Akademie.
86. 1882.
Weitere Bemerkungen über Raumcurven
vierter Ordnung zweiter Art. Id. 86. 1882.
Über specielle Raumcurven vierter Ordnung
zweiter Art. Id. 86. 1882.
Roberts. On unicursal twisted quartics. Proceed.
of the London Math. Society. 14. 1883.
Jolles. Die Raumcurve vierter Ordnung zweiter
Species synthetisch behandelt. Inaugural-
Dissertation. Dresden 1883.
Die Theorie der Osculanten und das Sehnen-
system der Raumcurve vierter Ordnung
zweiter Species. Habilitationsschrift. Aachen.
1886.
Brambilla. Sulla curva gobba del quarto ordine dotata
di punto doppio. Rendic. Ist. Lomb. II.
17. 1884.
—-— Le omografie che mutano in sè stessa una
-ocr page 21-curva gobba razionale del quarto ordine.
Id. II. 20. 1887.
Ricerche analitiche intorno alle curve gobbe
razionali del quarto ordine. Atti Ist. Veneto.
VI. 3. 1885.
Über die Raumcurven vierter Ordnung
zweiter Art. Berichte d. Sachs. Gesellsch.
d. Wiss. (Leipzig). 38. 188G.
Die Raumcurve vierter Ordnung zweiter
Art und die desmische Fläche zwölfter
Ordnung vierter Klasse. Journal f. Math.
(Crelle). 101. 1887.
Über die mit der Erzeugung der Raum-
curve vierter Ordnung zweiter Species ver-
knüpften algebraischen Prozesse. Math.
Ann. 29. 1887.
Die Raumcurve vierter Ordnung zweiter
Species. Berichte d. Sachs. Gesellsch. d.
Wiss. (Leipzig). 42. 1890 en 43. 1891.
Sulla curva gobba razionale del quarto
ordine. Rendic. Ist. Lomb. II. 23. 1890.
Sopra alcuni iperboloidi annessi alla curva
gobba razionale del quart\' ordine. Id. II,
25. 1892.
Sui combinanti dei sistemi di forme hinarie
annessi alle curve gobbe razionali del quarto
ordine. Ann. di Mat. II. 20. 1892.
Forsytii. On twisted quartics of the second species.
Quart. Journ. of Math. 27. 1895.
Over de ruimtekromme van den Vierden graad en de
tweede soort, welke twee stationnaire raaklijnen bezit,
handelen meer in het bijzonder:
Crf.mona. Sopra una certa curva gobba di quart\'
ordine. Rendic. Ist. Lomb. II. 1. 18G8.
Emil Weyr. Sopra una certa curva gobba di quart\'
ordine. Id. II. 4. 1871-
Brambilla.
Study.
Stahl.
Meyer.
Röhn.
Berzolari.
Appell. Sur une classe particulière de courbes
gauches unicursales du quatrième ordre.
Comptes rendus (Paris). 83. 1876.
Bhambilla. Sopra alcuni casi particolari délia curva
gobba rationale del quarto ordine. Rendic.
dell\' Accatl. di Napoli. 24. 1885.
Del Re. Omografie clie mutano in se stessa una
certa curva gobba del 4° ordine e 2a specie
e correlazioni che la mutano nella svilup-
pabile dei suoi piani osculatori. Atti dell\'
Accad. di Torino. 22. .1887.
----— Correlazioni che mutano la quartica gobba
con due flessi nella sviluppabile dei suoi
piani bitangenti. Rendic. dell\' Accad. di
Napoli. II. 1. 1887.
Su certi sistemi di quartiche e sestiche
sviluppabili che si presentano a proposito
delle trasfonnazioni lineari di una certa
quartica gobba in sè stessa. Id. II. 2. 1888.
HOOFDSTUK I.
De algemeene kromme van den vierden graad en
de tweede soort.
- 1. De voorwaarde voor complanaire ligging van vier
punten van de kromme en de eigenschappen
welke daaruit onmiddellijk volgen.
Meest alge- Uit het feit dat C4 rationaal is volgt dat liet mogelijk
metervoor-1 moet zijn de homogene coördinaten xk van elk harer
stelling. punten uit te drukken als geheele rationale functies van
een enkelen parameter w, welke functies dan natuurlijk
van den vierden graad moeten zijn. In het algemeen
zal men de kromme dus kunnen voorstellen door
xk = ak ul bk u3 ck u\' dk u fk (k =1,2,3, 4)
Voorwaarde Snijdt men Cx met een willekeurig vlak
Voor compla-
naire ligging Ai Xi Aa X» -f" A3 -f- Ai Xi — 0
van vier pun-
tn" van c*\' dan worden de parameters der snijpunten geleverd dooi-
de vierdegraadsvergelijking:
CS At at) u* (S A, fo tl3 (2 At ck) n-
(E At dk) « V A, fk = O
Stelt men nog:
Ml «8 "3 Ui = Ui
Ut 1/2 Ml 1/3 Ml Ui M2 u3 l/o Ml Ma Ui = f/a
Ml »2 M3 Ml Ma Ml lil »3 «4 W? «3 M4 = Ui
Ml Mg »3 «i = C/.i
dan is:
üt (2 A a) = — 2 A b
Ü2 (2 A a) = 2 A c
03 (2 A «) = - 2 A cl
Ui (2 A a) = 2 A ƒ
Men heeft dus:
(fli l/l él) A, («2 f7l 62) A2 4- («3 b3) A3
(«4 Ux 64) A4 = O
(rtl Ui — (,\'l) Al («2 U2 — Ci) Ao («3 Ui — C3) As
(«i U2 — c\\) A4 — 0
(ai U3 dl) Al -1- («2 Ui -f d») A» 4- (a3 A3
(«4 03 di) Ai = 0
(«1 - A) Al («2 U.i - /o) A2 («3 Ui - fa) A3
(a4 Ui — A) A4 = 0
Elimineert men nu tusschen deze vier vergelijkingen
de grootheden A, dan vindt men een betrekking, die
geldt voor elk viertal in één plat vlak gelegen punten
van Ül. Deze betrekking bevat een determinant, dien
men ook aldus mag voorstellen:
==0
1 0 0 0 0
Ui ai Ui bi a* Ui h a3 Ui b3 «4 Ui -f bi
Ui «i Ui — Cl fl2 Ui — Ci «3 Ui — C3 «4 JJi — a
Ua ai Us di 02 U3 di a3 U3 -f- d3 ai U3 -f- d\\
Ui ai Ui — fi a2 Ui — fi «s Ui — f3 a.i Ui — A
Door de eerste kolom, na doelmatige vermenigvul-
diging, van elk der overige af te trekken zal men vinden:
1 |
—ai |
—«2 |
—f\'3 |
—ai |
Ui |
bi |
bi |
b3 |
bi |
Ui |
— Cl |
—Ci |
—C3 |
—Ci |
Us |
di |
\' d. |
da |
di |
Ui |
—f\\ |
—ft |
—U |
-A |
of ook:
(bi c2 d3 fi) («, r2 d3 ft) t7i\' («! b2 (h A) Uo
b2 c3 fi) U3 («i b, cs (h) Ui — O
Deze vergelijking is dus van den vorm
Ao Ul U2 U3 «4 A\\ (ttl M2 «3 .... "2 «3 ftj)
A-l (ttl «2 . . . "3 «l) Aa {lil «2 »3 -f Ui)
-Mi = 0
Zij bepaalt de involutie van den vierden graad en
den derden rang h3 waarin de punten van Cl door de
vlakken van de ruimte worden gerangschikt.
Stniionnairc Onder de groepen dezer I3 zullen er ook voorkomen
raakvlakken. waarjjjj ane vier waarden u gelijk zijn. Dit beteekent
dan dat een vlak vier opeenvolgende punten van Cl
bevat (stationnair raakvlak); het raakpunt zullen we een
planair buigpunt noemen. De parameters der planaire
buigpunten worden klaarblijkelijk gevonden uit de ver-
gelijking
Ao ux 4 Ai u" -f G As u\' -I- 4 Aa u A i = 0
Derhalve:
C4 bezit vier stationnaire raakvlakken.
£>e voor- Men kan aantoonen dat men eiken vorm van den
baarde voor v|er(ien graad door een lineaire substitutie kan omzetten
complanairo ° . , , , ,
"gging in in een anderen vorm waarin slechts even machten voor-
gedaantc^Cr komen. men (*oor invoering van een anderen
parameter, die lineair van u afhangt, bewerken dat de
vier buigpunten worden geleverd door eeno vergelijking
van den vorm
f4 6mf8 1 =0.....(1)
Dan wordt de overeenkomstige h3 aangewezen door
ti <2 h U m [ti U ti h ti h t2 h -H t2 U /„ /.,) -f-
1=0......(2)
welke betrekking we voortaan zonder meer als de „voor-
waarde voor complanaire ligging" zullen aanduiden.
Osculatie.
Wanneer men een der punten van een complanaire
-ocr page 26-vlakken, uit groep als vast aanneemt vormen de drietallen overige
aarf ^c" punten de groepen van een 732, welke door een vlakken-
gelegd. schoof, met het vaste punt als centrum, op C4 wordt
ingesneden. Kiest men = to als parameter van het
vaste punt, dan wordt de ƒ32 voorgesteld door
to ti tl h m {ti t2 fi fs h t-i) m fo (<1
h) 1 = 0
Hare drievoudige elementen, die betrekking hebben op
osculatievlakken, worden geleverd door de vergelijking:
tot3 3 m t- 3 m to t -f 1 = 0
Dus, daar deze van den derden graad is:
Door elk punt van 6\'4 gaan drie vlakken die haar elders
osculeeren.
d^\' jCV°trmJ Noemen we t\', t", t\'" de parameters der steunpunten
punten dezer dezer osculatievlakken dan volgt uit de laatste vergelijking:
oscillatie-
vlakken. to (t\' t" 1\'") = - 3 m, t\' t" t\' t\'" t" t\'" = 3 m,
t0t\'t"t"\' = -1
• De drietallen steunpunten, behoorend bij de punten
van C4, vormen klaarblijkelijk een /3, waarvan men de
voorstelling verkrijgt door uit de laatste betrekkingen
te elimineeren:
t\' t" -1- t\'" = 3 m t\' t" t\'"
t\'t" t\'t\'" t"t\'" = 3m
Ten einde deze /;t op een meer gebruikelijke wijze
voor te stellen vervangen we t\' t" t\'" door A, waardoor
t\' t" t\'" = 3 m A. Daar verder t\' t" t\' t"\'
t" t\'" = 3 m wordt de vergelijking der h \'
t3 — SmXt2 3int — A = 0
of:
3 m t) - A (3 m t2 1) = 0 . . . (3)
-ocr page 27-Elk punt p Indien men de zooeven gevonden uitdrukkingen
van C» ligt
metdttliï \'\' <ot\'" = -3 m, t\'t" t\'t\'" 1" t\'" = 3m,
Punten der t0t\'t"t\'" — — 1
uit P getrok-
tievlakken\'a" in voonvaar^e voor complanaire ligging stelt blijkt
dat hieraan wordt voldaan. Derhalve:
Legt men door een punt van C4 de drie mogelijke os-
culatievlakken dan liggen de steunpunten met het eerst-
genoemde punt in één vlak.
Voor deze eigenschap geeft Weyr nog het volgende
eenvoudige meetkundige bewijs. Men projecteere C4 uit
een harer punten P. De projectie is dan een vlakke
kromme van den derden graad, die een dubbelpunt
bezit ter plaatse waar de door P gaande trisecante het
tafereel treft. Een zoodanige kromme bezit drie op één
rechte lijn gelegen buigpunten, welke de projecties zijn
van de steunpunten der door P gaande osculatievlakken.
Deze steunpunten liggen dus met P in één vlak.
Revormd In het algemeen zal door drie punten van Cx het
UoordcHteun-
punten der vierde, daarmee complanaire, punt bepaald zijn, wat
triaecanten. trouwens ook uit (2) volgt als men ze schrijft:
[<i h h m (ti ti /»)] h 4- [m {ti h <i f« 4-
h h) 1] = 0
t\\ zal onbepaald zijn indien gelijktijdig:
ti h h m {ti h h) = 0
m {ti t2 tih-\\- h h) 1=0
Meetkundig beteekent dit echter dat de punten met
parameters <2, <3 op één rechte lijn liggen, dus steun-
punten zijn van eene trisecante. Uit de verkregen ver-
gelijkingen volgt dal elke groep bepaald wordt door één
harer punten, dus:
I)e steunpunten der trisecanten vormen een In.
-ocr page 28-Stelt men ook hier weer t\\ t2door A voor, dan
wordt ti i2 -f" ta = — —, en daar ti t2 ti h t213 =
m
1
= —— wordt h dus voorgesteld door
m
ta — t2---- t — A = 0
m vi
of: (m *3 - t) A (t2 — m) = 0 . . . . (4)
Uit een ge- Wanneer men uit de vergelijking
geven punt dc
overige twee t2 — (/i t2) t ti t2 = 0
der groep te
bepalen. en uit de straks verkregen betrekkingen, geschreven in
den vorm
m h t2) m -\\-tit2h = 0
1 (h \'2) »1 t3 -f ti h m = 0
de symmetrische functies ti h en U t2 elimineert, dan
zal de vergelijking
t2 —t 1
m h ?» <3 1=0
1 m ta 1)1
de waarden van t leveren, die de punten aanwijzen
welke met het door t3 aangegeven punt op dezelfde trise-
cante zijn gelegen. Of wel:
(m2 _ m 2) -f (,„2 ts — ta) t -f K h- - ;h) = 0 (5)
RccantenCtri\' Vergelijking (5) zal twee gelijke wortels t bezitten
indien
(m* h - h)2 = 4 (m* - m t32) (m2 ta2 - m)
Daar deze van den vierden graad is in /« heeft men:
C* bezit vier raaklijnen, die haar bovendien nog snijden.
Snijpunten De parameters der snijpunten der rakende trisecanten
uczcr trisC"
cantcn. worden geleverd door de laatste vergelijking, welke 11a
herleiding de gedaante aanneemt
4 ms t* — (3 m4 G m\' - 1) t2 -f 4 m\' = 0 (G)
De kegel, die uit een dezer punten Cl projecteert, is
van den derden graad en bezit een keerribbe; hij is dus
van de derde klasse. Derhalve:
\\
-ocr page 29-Door C" gaan vier kegels van den derden graad en de
derde klasse; hun keerribben zijn de rakende trisecanten.
Raakpunten De beide boven gevonden vergelijkingen
cantén.triSe\' h \'h m («, U U) = 0
m {tl t» tl t3 ts la) 1 = 0
waardoor de I3 der steunpunten van trisecanten kon
worden voorgesteld, gaan voor ti=t2=t over in
(if2 m) ta 2mt = 0 2 m 113 (w 1) = 0
welke bij eliminatie van t3 de vergelijking geven:
0t2 m) (m t2 1) — 4 m212 = 0
of: m tl — (3 w2 - 1) *2 «i = 0 . . (7)
waardoor dus de raakpunten der rakende trisecanten
worden aangewezen.
Eeninvolutie Een aandachtige beschouwing der vergelijkingen (1),
Sn graad?) ^ 611 ^ d°Gt °nS Z\'en dat deZG &lle drie liggen
C\'. \'n 01> gesloten in de vergelijking
welke een /i op Cl voorstelt. Derhalve:
De vier buigpunten, de vier raakpunten der rakende
trisecanten en de vier snijpunten dezer bijzondere trisecanten
vormen drie groepen van eenzelfde I.j.
De zes dubbelpunten dezer h zijn gemakkelijk aan te
geven. Immers A = 0 geeft een groep die uit t2 = 0
en t2 — oo bestaat Verder levert p = — 2 A de groep
(t l)2 (t - l)2 = 0 en (jl = 2 a de groep
Onze h heeft dus de bijzonderheid dat ze drie groepen
bevat, die elk bestaan uit twee coïncidenties.
Splitsing der Merkt men op dat de vergelijking A tx -f- p t- A = 0
4 in drie 1
niet verandert als men substitueert t = — u of t =
u
of f = — ^ dan ziet men in dat elke groep der li op
u
drie wijzen is te splitsen in twee paren, zoodat de I\\
ontstaat door de paren van een der quadratische in-
voluties t w = 0, t u — 1, t u = — 1
in paren te rangschikken.
Deze drie hebben tot dubbelpunten
t=0 ) t=1 l t—i l
t = oo ) t= — li t = — i i
Dit zijn juist de zes dubbelpunten der 74, hetgeen ook
te verwachten was.
2. De dubbele osculatiekoorden of hoofdkoorden.
We stellen ons de vraag of twee punten van Cl zoo
gelegen kunnen zijn dat elk van hen het snijpunt is
van C\'4 met het osculatievlak in het andere punt. De
koorde, die twee zoodanige punten verbindt en volgens
welke dus twee osculatievlakken elkaar snijden, zullen
we een dubbele osculatiekoorde of hoofdkoorde noemen.
Aantal der Ten einde vooreerst het aantal der gezochte punten
culatiekoor8 v\'nc\'en c^en\'<en we ons \'n eenig punt D van Cl het
den. osculatievlak aangebracht, dat Cl nog in Q moge snijden.
Het osculatievlak in Q zal evenzoo de kromme in li
snijden.
Indien dan li met P samenvalt is het gewenschte
geval voorhanden. Nu bestaat er tusschen de punten
P en R klaarblijkelijk een verwantschap (1, 9); immers
P bepaalt één punt Q en Q weer één punt 11. Omgekeerd
bepaalt echter li drie punten Q (bl. 12), welke elk weer
drie punten P leveren, zoodat li aanleiding geeft tot
negen punten P.
Onder de tien coïncidenties zullen, zooals men aan-
stonds inziet, en ook straks nog nader zal blijken, de
vier planaire buigpunten (bl. 11) voorkomen; er blijven
er dus nog zes over, welke paarsgewijze een hoofdkoorde
bepalen. Derhalve:
Cl bezit drie hoofdkoorden.
Parameter- Uit de voorwaarde voor complanaire ligging leidden
waarden van we reeds af (bl. 12) dat de parameterwaarden t en u
tender hoofd-van osculatiepunt en restpunt verbonden zijn door de
koorden. betrekking
u t3 -f 3 m t- 3 m u t 1 = 0
-ocr page 31-zoodat
3m/2 1
1\' = - * amt.....(9)
Het osculatievlak, in (?<) aan C4 gelegd, zal evenzoo
een restpunt (y) geven, waarbij
v u3 -f~ 3 m Ms 3 m v u -f- 1 = 0
Stelt men hierin de waarde (9) van u en identifieert
men v en t dan zullen dus de steunpunten der dubbele
osculatiekoorden worden bepaald door de vergelijking
/ 3 m t2 IV i IV
- V/3 3 m > t 3m 8 mt) ~
Bij uitwerking blijkt deze vergelijking van den negenden
graad te zijn, en daar ze volgens het voorgaande tien
wortels moet geven, zal één der wortels t = co moeten zijn.
Voorts blijkt de vergelijking door t deelbaar te zijn,
waardoor een tweede wortel t = 0 wordt gevonden. De
overblijvende achtstegraadsvergelijking kan dan aldus
worden geschreven:
(9 m\' — 1) (ts 6 m t* — 6 m t* — 1) = 0
Onderstellen we voorloopig dat 9 in- — 1 niet gelijk
aan nul is1) dan heeft men dus:
t* G m tl — G m t* - 1=0
waarvoor men kan schrijven:
(t* - 1) (f* G»fs 1) = 0
De tweede factor wijst volgens (1) de planaire buig-
punten aan ; de eerste levert voor t de waarden 1, ± i.
Vergelijking (9) leert ons verder hoe de verkregen
wortels 0, co , ± 1, ± i bijeenbehooren; men vindt dan:
t — 0 ( < = 1 l t = i )
t = co \\ t — — 1 ) t — — i\\
\') Wns !) w\' — 1 nul dan zou aan do vergelijking door elke
waarde van / worden voldaan, d.w.z. C\' zou oneindig vele dubbele
osculatiekoorden bezitten. Dit geval zal uitvoeriger behandeld
worden in Hoofdstuk II, 2.
Merkt men op dat deze parameterwaarden juist de
dubbelelementen aanwijzen van de op bl. 15 besproken
h dan heeft men dus:
De steunpunten der dubbele osculatiekoorden zijn de
dubbelelementen der 74, voorgesteld door vergelijking (8).
koorden°gaan Wanneer men de drie puntenparen 0, oo; 1, — 1;
door één\' i, — i op alle drie wijzen twee aan twee combineert
Punt- dan verkrijgt men telkens een groep van vier punten,
wier parameterwaarden aan (2) voldoen en die dus
complanair zijn. Of wel: de drie hoofdkoorden snijden
elkaar paarsgewijze. Nu kunnen ze echter niet in één
vlak liggen; immers dat vlak zou Cl in zes punten
snijden. En dus:
De drie hoofdkoorden gaan door Mn punt.
Tetraëders, Keeren we thans terug tot de drie 72, waarin de h,
bcsclir ven
iiTc^CVen voorgesteld door vergelijking (8), kon worden gesplitst.
Het is duidelijk dat elk dezer h wordt ingesneden door
een vlakkenbundel met een der hoofdkoorden als as;
de beide door de hoofdkoorden gaande osculatievlakken
bepalen dan de dubbelelementen der 7», die hier met
de steunpunten samenvallen. Merken we nog op dat
de viertallen der h in het algemeen niet in één vlak
liggen dan heeft men dus:
Men kan in C\' oneindig vele tetraeders beschrijven, zoo dat
elk der drie paren overstaande ribben door een der drie
hoofdkoorden wordt gesneden. De viertallen hoekpunten
vormen de U, voorgesteld door vergelijking (8).
Om bij een gegeven punt P op C4 de overige hoek-
punten van het door P bepaalde tetraeder te zoeken
legge men telkens door P en een der hoofdkoorden een
vlak; deze vlakken geven elk nog een snijpunt met Cl
en deze punten vullen P tot een viertal aan.
Als bijzondere tetraeders zijn, behalve die, welke reeds
op bl. 15 werden aangeduid, te noemen die, welke een
paar trisecanten als overstaande ribben bezitten. Past
men (5) toe op de steunpunten van de trisecante, die
uit het punt h = O vertrekt, dan vindt men voor de
overige steunpunten
m t2 = 1
evenzoo voor de steunpunten der trisecante uit /3 = 00
t2 = m
De twee paren steunpunten worden dus voorgesteld
door
(m f- — 1) (t2 — m) = 0
of: mt* — (w#s 1)*2 m = 0
Het viertal punten, hierdoor aangewezen, behoort
blijkens den vorm van de vergelijking ook tot de h. Dus:
Onder de in Cl beschreven tetraeders zijn in het bijzonder
te noemen:
1°. het tetraeder, bepaald door de buig punten.
2°. dat, bepaald door de raakpunten der rakende trisecanten.
3°. dat, bepaald door de snijpunten der rakende trisecanten.
4°. de drie tetraeders, die elk een paar trisecanten tot
overstaande ribben hebben.
Andere tetraeders met trisecanten als overstaande
ribben zijn er natuurlijk niet, daar een trisecante en
een koorde elkaar niet anders kunnen snijden dan in
een harer steunpunten.
Projectie van Wanneer men uit het snijpunt der hoofdkoorden Cx
»»ijplint der Pr°jec^eer\'- krijgt men als projectie een vlakke kromme
hoofdkoor- van den vierden graad welke drie dubbelpunten bezit
<lon\' ter plaatse waar de hoofdkoorden het tafereel treffen.
Deze trinodale kromme heeft echter nog de bijzonderheid
dat hare dubbelpuntsraaklijnen tevens buigraaklijnen zijn.
Evenzoo bezit de projecteerende kegel drie dubbelribben
waarlangs de raakvlakken stationnaire raakvlakken zijn.
Emil Weyk \') heeft van de genoemde vlakke kromme
o. a. de volgende eigenschappen bewezen:
\') Übcr rntionalc cbcne Curven vicrter Ordnung, deren Doppcl-
punktstnngontcn Inflcxionatangciitcn sind. Sitzungsbcricbto der
Wiener Akadcmic. 07. 1873. Zie ook: I\'. H. ScnoüTK. tïher tlio
Curven vicrter Ordnung mit drei Inflcxionsknotcn. Archiv d.
Mnth. u. Phys. II. 2. 1885.
1°. De raaklijnen in een dubbelpunt worden harmo-
nisch gescheiden door de lijnen die dat dubbelpunt met
de overige dubbelpunten verbinden.
2°. Elke door een dubbelpunt D gaande rechte snijdt
de kromme in twee punten A en B en de verbindings-
lijn der andere dubbelpunten in een punt D\' zoodanig
dat D, D\', A en B een harmonische groep vormen.
3°. Een rechte die door een dubbelpunt gaat snijdt
de kromme in nog twee punten, zoodanig gelegen dat
hunne raaklijnen elkaar snijden op de verbindingslijn
der beide andere dubbelpunten.
Hieruit volgen onmiddellijk de overeenkomstige eigen-
schappen van de ruimtekromme O1:
1°. De beide door een hoofdkoorde gaande osculatie-
vlakken worden harmonisch gescheiden door de beide
vlakken welke die hoofdkoorde met elk der overige
hoofdkoorden verbinden.
2°. Elk vlak dat door een hoofdkoorde gaat snijdt
C1 in twee punten welke harmonisch liggen t. o. v. die
hoofdkoorde en het vlak der beide overige hoofdkoorden.
3°. Wanneer een vlak, dat door een der hoofdkoorden
gaat, Cl in twee punten A en B snijdt, dan zal de lijn,
die door het snijpunt der hoofdkoorden gaat en op de
raaklijnen van A en B rust, in één vlak liggen met de
• beide andere hoofdkoorden.
1 xi=0 het osculatievlak van t = 0
a-s = 0 het raakvlak van t = 0 door de trisecante van
dat punt
x3 — 0 het raakvlak van t — co door de triseeante van
dat punt
Xi — 0 het osculatievlak van t = co
voorstelt.
Dan bevat xi — Q de punten t3 — 0 en t = oo, x» = 0
de punten t2 = 0 en int2 = 1, x3 = 0 de punten t2 = co
en t2 — m en ici = 0 de punten t3 — co en t — 0 (ver-
gelijk bl. 19).
We verkrijgen dus de volgende eenvoudige parameter-
voorstelling van Cl:
Xl=t3
X2 = m tl — t2
x3 —t2 — w
x.\\ = t
Coördinaten Om de coördinaten van het snijpunt der hoofdkoorden
hoofdpunt (voortaan kortweg als hoofdpunt aan te duiden) te be-
palen, zoeken we eerst de vergelijkingen der vlakken,
welke door de hoofdkoorden twee aan twee kunnen
worden gelegd. Van die vlakken is het hoofdpunt het
snijpunt.
De hoofdkoorden (-J-1,— 1) en ( t, — i) liggen in
een vlak dat door t1 — 1 = 0 wordt bepaald. Daar nu
xi x-i = m (tA — 1) stelt Xa x3 = 0 het bedoelde
vlak voor.
Verder bevat xi x\\ — 0 de punten t (<8 1) = 0,
dus de hoofdkoorden (0, cc) en ( i, — i).
Eindelijk bevat xi —x.i=0 de punten t {t2 — 1) = 0,
dus de hoofdkoorden (0, oo) en ( 1,-1).
Het hoofdpunt is nu het snijpunt der vlakken x\\ 4- x\\ — 0,
Xl — x\\ = 0, x-i x3 = 0 en wordt dus aangewezen door
xi =0 \\
Xi = — Xa >......(11)
xi = 0 )
vanffe?kinfi Onderstellen we dat h, f > en h de parameterwaarden
door drie ge- zÜn van drie gegeven punten op CK We zoeken dan
Beven pu». (]e vergelijking van het vlak dat door deze punten is
ten van C\'. . . ® J b
bepaald.
, „ i.....do)
Het vlak worde voorloopig voorgesteld door:
Ai Xi -j- A2 X2 "f- A3 -(- X4 = 0
De snijpunten met C4 worden dan wegens (10) be-
paald door:
Ai t3 A2 (m tA — t2) A3 (t2 — m) A41 = 0
Hieruit volgen de waarden der symmetrische functies
van de wortels, welke men aldus kan schrijven:
A2 m [ti h h) = — Ai — A2 m t\\
A2 m [ti h h h h ti)==z A3 — A2 — A2 m {h h /3) h
A2 m {h h t3) — — At — A2 m {ti t2 -f~ h h
h ti) h
A2 {ti ti t-i) ti — A3
Stelt men h h U = Tu U U U h hh = T2,
t2 ti — T3, dan heeft men dus, met bijvoeging van de
vergelijking van het vlak:
Ai Xi -f- A2 X2 -f- A3 X3 -f Ai x.i = 0
Ai Ao m Ti A2 m ti =0
Ao (1 m T2) - A3 rf A2 m Ti tx = 0
Ao m 7 3 Ai A2 m Tj h — 0
A3 A2 Ta tA =0
Als men uit deze vijf vergelijkingen Ai, A2, A3, A4 en
A2 ti elimineert verkrijgt men :
— 0 (12)
Xi |
x2 |
x$ |
0 | |
1 |
m Ti |
0 |
0 |
m |
0 |
1 -1- m T, |
— 1 |
0 |
in Ti |
0 |
m 2T3 |
0 |
1 |
m \'L\\ |
0 |
0 |
1 |
0 |
Ta |
hetgeen dus de vergelijking is van het gezochte vlak.
Vergelijking uit (12) volgt aanstonds do vergelijking van het oscu-
culnticvlak. latievlak in eenig punt van Cl. Stelt men daartoe
ti —t, = h = t dan wordt \'1\\ — 3 t, T, = 3 t\\ = t\\
Vergelijking (12) wordt voor dit geval, na herleiding,
(3 in t1 G m212 — tn) xt — {t3 3 m /) *2 — (3 m tb -f
t3) xa -f (w tü — G m2 t l - 3 m *4 = 0 . (13)
waardoor dus het osculatievlak in hot punt met para-
meter t wordt aangewezen.
Klasse yan Wanneer men in (13) de grootheden x als vast be-
schouwt, stelt ze een zesdegraadsvergelijking in t voor.
De zes wortels t bepalen dus de zes punten van C4,
wier osculatievlakken door het gegeven punt gaan. Dus :
Door elk punt van de ruimte gaan zes osculatievlakken
van C4, of wel:
Cl is van de zesde klasse.
Hetzelfde resultaat verkrijgt men ook aldus: uit een
op Cl gelegen punt kan men drie osculatievlakken aan
Cl leggen. Voegt men hierbij het osculatievlak in het
gekozen punt zelf, dat, gelijk bekend is, voor drie samen-
vallende osculatievlakken is te tellen, dan wordt het
algemeene aantal zes hier teruggevonden.
Stelt men in (13) de waarden (11) van de coördinaten
van het hoofdpunt dan vindt men:
t(tl — 1) = 0
waardoor de zes steunpunten der hoofdkoorden worden
aangewezen, wat ook te verwachten was.
Kegel, om- We vonden reeds (bl. 13) dat, als men uit een punt
vlakken011\'° van mogelijke osculatievlakken aan Cl legt,
de stëunpun- de drie steunpunten met het eerste punt in één vlak
65n Va" uit We vragen thans naar het ontwikkelbaar opper-
getrokken vlak K, dat door deze vlakken wordt omhuld.
vlakkatic" Daar de vlakken geen raakvlakken van Cl zijn, ligt
binden. C* niet op K en is het, om de klasse van K te weten
te komen, voldoende te bepalen hoeveel der vlakken
door een willekeurig punt van C* gaan. Dit zijn er
blijkbaar twee, daar het gekozen punt als osculatiepunt
en als restpunt kan worden opgevat en als zoodanig
telkens één vlak bepaalt. K is dus een ontwikkelbaar
oppervlak van de tweede klasse, d.i. een kegel van den
tweeden graad. En dus:
De vlakken, die de steunpunten der uit één punt van
O aan O gelegde osculatievlakken verbinden, omhullen
een kegel K van den tweeden graad.
Vergelijking We weten (bl. 12) dat de symmetrische functies der
gefiTCn C parameters van de steunpunten der uit (/0) getrokken
osculatievlakken de waarden hebben:
Ti —3 m, T3 = -~
£0 £0
Stelt men deze uitdrukkingen in (12) dan vindt men
na herleiding:
(3 m2 — m t02) xx t0 (x2 -f x3) (im - 3 m2102) x4 = 0
Merken we op dat hieraan voldaan wordt door de
waarden (11), die het hoofdpunt bepalen, en wel on-
afhankelijk van de waarde van to dan blijkt:
De kegel K heeft het hoofdpunt tot top.
Daar de laatste vergelijking van den tweeden graad
is in to, vindt men terug dat K van de tweede klasse
is. Naar fo rangschikkend heeft men:
— {in -f- 3 vi2 Xi) t02 (*2 x3) t0
-f- (3 vi2 Xi -f- vi x.i) = 0
Indien deze vergelijking twee gelijke wortels heeft zal
het overeenkomstige punt met coördinaten xh x2, x3, Xi
op K liggen.
De kegel K heeft dus tot vergelijking: 1
4 (w X\\ -f- 3 vi- Xi) (3 vi2 xx m *4) {x2 -f a-.,)2 = 0 (14)
Nog cenigc Om de acht snijpunten van Cl met K te bepalen,
pifn"vaneen stelle men in (14) de waarden (10), waardoor men ver-
kegel K. krijgt:
ts 12 m tG 2 tx 3G rn21* 12 m <- 1=0
of: \' (t* G m t2 l)2 = 0
Wegens (1) heeft men dus:
K raakt G" in de vier buigpunten aan.
Beschouwen we ten slotte de ligging der hoofdkoorden
t. o. v. K. De hoofdkoorden zijn (bl. 21) de doorsneden
der vlakken = 0, x, — x4 = 0, x2 x3 = 0,
paarsgewijze genomen.
Stellen we nu: Xi-\\-x.i = zi, xt—x — z2, x2 -f~
x3 = Zn dan wordt K aangewezen door de vergelijking:
(3 m2 -f m)2 Z\\2 — (3 m2 - m)2 z22 *32 = 0
terwijl de hoofdkoorden de doorsneden zijn der vlakken:
2l =0, z<2. = 0, 23=0
In het vlak 23 = 0 liggen twee ribben van K, aan-
gewezen door Z\\ : z» = ± k, waar k een zekere constante
voorstelt.
De in dat vlak gelegen hoofdkoorden zijn gekenmerkt
door z\\ : zi — 0 en z\\: z2 = 00, ze worden dus harmo-
nisch gescheiden door den kegel. Daar voorts voor de
vlakken zi = 0 en z» = 0 een soortgelijke beschouwing
geldt, kan men zeggen:
I)e hoofdkoorden vormen ten opzichte van K een pool-
driestraal.
Vergelijking Qm (]e vergelijking van de eenige door Cl gaande
holoïdc 7/PC hyperboloïde II (hl. 2) te verkrijgen gaan we uit van
de beide trisecanten, die door de punten t = 0 en t = a>
gaan en die we gebruikten ter bepaling van het coördi-
natenviervlak. Ze kunnen worden voorgesteld door
x<> = Q \\ _ .r3 = 0 )
a*4 = XX 1 i X.i = (3 X\\ i
waarbij x en (3 vooralsnog onbekend zijn. Dan zal
X2 xa = A — x Xt) (*4 — (3 Xi)
de vergelijking van een quadratisch regelvlak zijn, waarop
o. a. ook de genoemde trisecanten zijn gelegen.
Zal nu dit quadratisch regelvlak onze hyperboloïde
II voorstellen, dan moet C* geheel erop liggen, dan
moet dus wegens (10) aan de vergelijking:
{m tl — t-) (<2 - m) = a [t* — (x -f- f3) t x x (3 *«]
door alle waarden van t worden voldaan. Dus moet:
a x (3 = m, a (x (3) = m* 1, a = m,
waaruit men vindt: A = m, x — m, (3 — \\ De verge-
lijking van II wordt dus
x2xa = (*., — m xx) (vi xx —Xi) . . (15)
trisecanten ue regelscharen van II worden voorgesteld door:
unisecan- b < ö ,
ten. Hl X.{ — Xt = A X2 ( M Xx — X\\ = p xa )
a {x.i — m Xi) = x3 \\ \' ij, (Xi — m Xi) — x% )
Ten einde uit te maken welk dezer stelsels de trise-
-ocr page 40-canten en welk de unisecanten aanwijst substitueeren
we de waarden (10), waardoor we bij liet eerste stelsel
vinden:
ts A (m ü1 — t*) — mt = 0 l
Am/» (*2 — m) — Xt = 0 S
Deze hebben gemeenschappelijk de wortels der ver-
gelijking:
A m t3 (t2 — m) — A t = 0
welke de drietallen punten op de trisecanten bepaalt.
Inderdaad is deze vergelijking in wezen dezelfde als ver-
gelijking (4), die op bl. 14 werd gevonden. Zoo stellen dus:
m Xi — xi — xx2 ) . .
A (xx — VI Xi) = x3 i
het stelsel der trisecanten voor. Natuurlijk wijzen dan:
m — X! = (i x8 )
/X (Xi — ?ux1) = x2 ï
het stelsel der unisecanten aan, zooals trouwens ook blijkt
als men (10) in (17) substitueert. Want de vergelijkingen
<3 ^ {t* — m) — vit = 0
p m t3 [m t* — t2) — p t = 0
hebben slechts één wortel, n.1. t — — (/,, gemeen; deze
bepaalt het snijpunt der unisecante.
1 Het raaklijnenoppervlak en eenige andere merk-
waardige oppervlakken.
HET iuaklijnenoppenvlak V.
Zooals bekend is vormen bij elke ruimtekromme de
raaklijnen een ontwikkelbaar regel vlak, het zoogenaamde
raaklijnenoppervlak, waarop de gegeven kromme keer-
kromme is. We willen nu het raaklijnenoppervlak V
van C4 nader onderzoeken.
Klasse van Uit de op bl. 23 gevonden eigenschap dat door een
\' • punt van de ruimte zes osculatievlakken naar - C4 gaan,
welke tevens raakvlakken zijn van V, volgt:
Het raaklijnenoppervlak V is van de zesde klasse.
-ocr page 41-Graad van Een vlakkenbundel, welks as geen punt met Cl gemeen
heeft, snijdt in viertallen punten, die een vormen.
Deze h heeft zes dubbelpunten, welke de zes raaklijnen
bepalen, die de as van den vlakkenbundel snijden.
Derhalve:
Een willekeurige rechte van de ruimte wordt door zes
raaklijnen van Cl gesneden, d. w. z. C* is van den zesden
rang.
Of:
Door een willekeurige rechte van de ruimte kan men
zes raakvlakken aan Cl leggen.
Of wel:
Het raaklijnenoppervlak V is van den zesden graad.
^ubbelkrom- Elke raaklijn van C4, als as van een vlakkenbundel
° op V\' gekozen, bepaalt op Cx een l>. De twee coïncidenties
dezer h wijzen twee raaklijnen aan, die de gegeven
raaklijn snijden. Derhalve:
Elke raaklijn van Cl wordt door twee andere raaklijnen
gesneden.
De punten waar twee niet-opeenvolgende raaklijnen
van Cx elkaar snijden vormen op Keen dubbelkromme;
de raaklijnen van Cx zijn dus blijkbaar koorden van die
kromme.
Den graad der dubbelkromme vindt men op eenvou-
dige wijze uit een willekeurige vlakke doorsnede van V.
Deze is een vlakke kromme van den zesden graad en
de zesde klasse met vier keerpunten. Uit de eerste
formule van Plücker leidt men af dat de kromme zes
dubbelpunten bezit, en dus:
Het raaklijnenoppervlak V bezit een dubbelkromme l)ü
van den zesden graad; de raaklijnen van Cl zijn koorden
van D*.
^\'genschap De doorsnede van V met een der stationnaire raak-
indcsUition1 v\'^en \'s een kromme van den derden graad, daar do
vfnkk rnak raakll|n aan rïaar *er P\'aa*se voor raaklijnen is
jfgenC\'raak- 1(3 lellcn\'
\'\'jnen. De kromme is voorts van de vierde klasse, daar het
-ocr page 42-stationnaire raakvlak twee osculatievlakken vertegen-
woordigt; ze heeft geen keerpunten, daar C4 met elk
harer stationnaire raakvlakken geen andere punten dan
het raakpunt kan gemeen hebben. Volgens de formules
van Plücker heeft de kromme dan een dubbelpunt en
drie buigpunten. Daar de drie buigpunten van een
rationale vlakke kromme van den derden graad steeds
op één rechte liggen, terwijl de buigpunten dezer vlakke
doorsnede van V de punten zijn, waar de raaklijnen in
de overige stationnaire raakvlakken het vlak der door-
snede doorboren, is hiermede dus een rechte gevonden,
die op alle vier, in de stationnaire raakvlakken gelegen,
raaklijnen gelijktijdig rust. Doch dan zijn er klaarblijkelijk
vier zulke rechten, en dus:
De vier raaklijnen, aan Cl gelegd in de raakpunten
der stationnaire raakvlakken, liggen op één hyperboloïde.
Gemeen- Uit de omstandigheid dat de raaklijn, die in een der
punt en0\'" van stationnaire raakvlakken ligt, voor drie opeenvolgende
cl en d\'k raaklijnen telt, waarbij het snijpunt van de eerste en
de derde een punt van Dr\' is, volgt dat Dr\' door CA in
de vier planaire buigpunten wordt gesneden. Voorts
zal D6 moeten gaan door de snijpunten T der rakende
trisecanten. In zulk een punt T wordt een rakende
trisecante gesneden door de twee naburige raaklijnen van 7\',
. zoodat T als twee opeenvolgende punten van Dü in rekening
is te brengen. T is dus een keerpunt op DG, derhalve:
Dr\' snijdt 6\'1 in de vier planaire buigpunten en in de
vier snijpunten der rakende trisecanten; deze laatste punten
zijn keerpunten op DG.
Projecteert men Da uit een van hare keerpunten T
dan verkrijgt men een kegel van den vierden graad,
waarop de lijnen, die T met de overige keerpunten
verbinden, keerribben zijn. Nu kan echter een kegel
van den vierden graad met drie keerribben geen veel-
voudige ribben meer hebben, en dus:
DG bezit, behalve de vier genoemde keerpunten, geen
veelvoudige punten.
Het oppervlak W, omhuld door de dubbelraakvlakken.
Elke raaklijn van Cl wordt door twee andere raak-
lijnen gesneden (bl. 27); een vlak dat twee snijdende
raaklijnen bevat is dubbèlraakvlak van CK We onder-
zoeken nu het ontwikkelbaar oppervlak W, dat omhuld
wordt door de dubbelraakvlakken van C4.
kpasso van Om vooreerst de klasse van W te bepalen denken
we ons door een willekeurig punt O van de ruimte een
vlak gelegd, dat Cl in P raakt; de snijpunten noemen
we Q en li. Indien Q en li samenvallen is het vlak
een dubbèlraakvlak. Nu bepaalt een willekeurig punt
Q vier raakvlakken (aangewezen door de vier coïnciden-
ties van de h welke de vlakkenbundel met O Q als as
op Cx insnijdt), dus ook vier punten li; evenzoo levert
elk punt li vier punten Q. De acht coïncidenties dezer
(4-, 4) liggen twee aan twee in de vier dubbelraakvlakken,
welke men door O aan Cl kan leggen. Of wel:
11 et oppervlak )V is van de vierde klasse.
^ \'s dubbel- Daar elke raaklijn van £"4 door twee andere wordt
if0lnn,c °P gesneden gaan door elke raaklijn twee dubbelraakvlakken.
Als de raaklijn in A door die der punten lh en B>
wordt gesneden zijn dus A lh en A B>> beschrijvende
lijnen van het oppervlak. Door elk punt van Cl gaan
dus twee beschrijvende lijnen van W, derhalve:
Cl is dubbelkromme op het oppervlak W.
De raakpunten A en li van dubbelraakvlakken vormen
op C\\ zooals we zagen, een involutorische verwant-
schap (2, 2).
Anderzijds bepalen de vlakken van een vlakkenbundel,
die een willekeurige rechte van de ruimte tot as heeft,
een Vi op die kromme. De zes gemeenschappelijke paren
van deze beide verwantschappen wijzen de zes be-
schrijvende lijnen van W aan die de as van den bundel
snijden, en dus:
Het oppervlak W is van den zesden graad.
\'1c kcêrkrom\'. Daar ^ een ontwikkelbaar regelvlak is moet het een
,lH! van iv. keerkromme bezitten. Om den graad daarvan te bepalen
van
lirnn.l
beschouwen we een willekeurige vlakke doorsnede; deze is
een vlakke kromme van denzesden graad en de vierde
klasse met vier dubbelpunten. Volgens de eerste formule
van Plücker heeft ze dan zes keerpunten, derhalve:
De keerkromme van W is van den zesden graad.
Het regel vlak F der koorden, die een vaste koorde
snijden.
Wanneer men C4 snijdt met een vlakkenbundel, die
een koorde tot as heeft, zullen de vlakken op C l punten-
paren bepalen, welke klaarblijkelijk een h vormen.
Omgekeerd kan ook iedere L> op C4 ingesneden worden
door de vlakken, die door een koorde gaan. Stel n.1.
dat de I2 bepaald is door de paren Ai, A2 en B1, B2.
Vlakken door de koorde Ai A2 snijden een I2 in, vlakken
door Bi B2 een andere J2. Deze beide involuties hebben
een paar C2 gemeen, dat dus zoowel met Ai, A2
als met Bi, B2 in één vlak ligt. De gegeven 12 wordt
dus blijkbaar ingesneden door een vlakkenbundel met
as Ci C2.
Het laatste resultaat is ook aldus weer te geven:
Elk tweetal koorden wordt door een enkele derde koorde
gesneden.
Snijden do beide koorden elkaar (buiten O) dan gaat
de derde koorde door hun snijpunt; ware dit n.1. niet
zoo dan zou het vlak der drie koorden zes punten van
C4 bevatten.
Door elk Wanneer men C4 uit een willekeurig punt O van de
rui\'mte "\'aan ru\'m^e projecteert, verkrijgt men een kegel van den
drie koorden vierden graad en de zesde klasse; want door een rechte,
van O1. jje q bevj^ „aan zes raakvlakken aan Cl en dus aan
den kegel. Deze kegel heeft voorts zes stationnaire
raakvlakken, n.1. de zes osculatievlakken die men uit O
aan C4 kan leggen (bl. 23). Volgens de formules van
Plücker zijn er dan drie dubbelribben, en daar O in
het algemeen geen dubbelpunt bezit, heeft men:
Door elk punt van de ruimte gaan drie koorden van Cx,
-ocr page 45-Regelvlak Om den graad van het regelvlak F te vinden, dat
die een°vasté gevom|d wordt door de koorden van C4, die op een
koorde snij- vaste koorde k rusten, merken we vooreerst op, dat die
koorde dubbelrechte op het oppervlak moet zijn, daar
uit elk harer punten nog twee koorden zijn te trekken.
En daar elk vlak door k nog twee punten van dus
één koorde bevat, heeft men:
De koorden, die een vaste koorde snijden, vormen een
oppervlak F van den derden graad, waarop de vaste koorde
dubbelrechte is.
Een bijzonder geval verkrijgt men als men voor de
vaste koorde k de raakkoorde van een dubbelraakvlak
kiest. Dan toch valt een der beschrijvende lijnen met
de dubbelrechte samen, waardoor een zoogenaamd regel-
vlak van Cayley ontslaat.
Enkelvoudige Alle beschrijvende lijnen van F snijden ook de enkel-
F \'jn voucjjge richtlijn e van het oppervlak. Elk vlak door e
bevat twee koorden, die in 1 en 2, 3 en 4 op C4 rusten;
zij bepalen twee punten op e. Beschouwt men alle
vlakken door e dan ontstaat aldus op deze lijn een ƒ»,
die twee coïncidenties heeft. Voor elk dezer punten\'
vallen de twee koorden samen tot een torsale ribbe van
F; het vlak door zulk een ribbe en e is een torsaal
raakvlak, liet punt 1 heeft zich nu vereenigd met 3,
2 met 4 ; de lijnen 1, 3 en 2, 4 zijn raaklijnen geworden
en het torsale raakvlak is dus een dubbelraakvlak van
Cl. Noemt men kortheidshalve de snijlijn van twee
dubbelraakvlakken een as van C\\ dan heeft men dus:
De enkelvoudige richtlijn van elk oppervlak F is een
as van Cl.
Omgekeerd kan men elke as van C* als enkelvoudige
richtlijn van een oppervlak F beschouwen. Want de
beide koorden, die in de door die as gaande dubbcl-
raakvlakken zijn gelegen, worden slechts door één andere
koorde gesneden, welke men als dubbele richtlijn van
een oppervlak F kan kiezen. Derhalve:
Elke as van Cx is te beschouwen als enkelvoudige richt-
lijn van een oppervlak F.
Betrekking Uit het voorafgaande leidt men een betrekking af
koorden en tusschen de koorden en de assen van £"4, die elk oo2
de assen van aantal zijn. Immers elke koorde k geeft aanleiding
tot één oppervlak F; de eenige enkelvoudige richtlijn
van F is een as van C4. Omgekeerd kan elke as van
C4 optreden als enkelvoudige richtlijn van een oppervlak
F; de dubbele richtlijn van dit oppervlak is een koorde
van C4. En dus:
Er bestaat een betrekking tusschen de stralencongruentie
der koorden en de stralencongruentie der assen van
met dien verstande dat elke lcoorde ééne as en elke as
ééne koorde bepaalt.
Het regelvlak der osculatiekoorden.
We bespreken ten slotte het regelvlak, gevormd door
de osculatiekoorden, dat zijn de koorden, die in de
osculatievlakken steunpunt en restpunt verhinden. Nu
bepaalt een steunpunt X één restpunt Y; een restpunt
bepaalt echter drie steunpunten X(bl. 12). Tusschen
de punten X en Y bestaat dus een verwantschap (1, 3).
Met de /4, welke een willekeurige vlakkenbundel op Cx
insnijdt, heeft deze verwantschap twaalf paren gemeen.
Elke lijn van de ruimte wordt dus door twaalf oscu-
latiekoorden gesneden en dus:
De osculatiekoorden vormen een oppervlak van den
twaalfden graad.
Daar elk punt van Cx als.osculatiepunt en ook als
restpunt is op te vatten gaan door elk punt van C*
vier beschrijvende lijnen van het oppervlak. En daar
voorts blijkbaar elk der hoofdkoorden tweemaal als
osculatiekoorde zal optreden heeft men:
Op het oppervlak van den twaalfden graad der oscu-
latiekoorden is Cl een viervoudige kromme, terwijl de
hoofdkoorden dubbellijnen zijn.
HOOFDSTUK II.
Bijzondere krommen van den vierden graad en
de tweede soort.
1. De kromme Cl met oneindig vele drietallen in één
punt samenkomende raaklijnen.
stuk" vrang" ler inleiding bespreken we het volgende vraagstuk
fendc do nl- over de algemeene C\\ Aangezien door elk punt van
geniecnc c\'. de ruimte drie koorden gaan (bl. 30) zal ook door het
snijpunt van twee raaklijnen nog één koorde der Cl
mogelijk zijn, welke C* in de punten rl\\ en 7 2 moge
snijden. Indien men aldus met alle mogelijke paren
snijdende raaklijnen handelt, vraagt men naar de be-
trekking, die tiissclien Ti en 7\'2 bestaat.
Geven we de raakpunten der raaklijnen door de para-
meters ui en u2 aan, de steunpunten Ti en ï\\ dei-
koorde door ti en f2, dan volgt uit (2):
ur u28 2 m ui u > m (i/t -f- u >)- -f- 1 = 0
terwijl ti en t-> met elke der waarden u zijn verbonden
door:
{ti t2 m) ms -f 2 m {ti -j- ts) u {m ti h 1) = 0
Hieruit volgt dat:
2 m (ti t2) m ti h 1
u2 =--——:-, Ut m = -——j-
ti ti m ti h m
Deze waarden, gesubstitueerd in de eerste vergelijking,
doen haar overgaan in de betrekking
(m ti U O2 4 m* (ti 2 m (h t2 m) X
X (rn /« !)- - (<I /2 m)- = 0
-ocr page 48-welke aangeeft dat de punten Ti en T2 zijn verbonden
door een involutorische verwantschap (2,2).
Een coïncidentie dezer (2,2) zal beteekenen dat door
het snijpunt van twee raaklijnen nog een derde raaklijn
gaat. Stelt men in de verwantschapsvergelijking ti =
t2 = t dan vindt men na herleiding:
(3 m2 1) (<4 6w<8 1) = 0
Daar de eerste factor in het algemeen niet nul zal
zijn mag men er door deelen; men vindt dus, volgens
(1), . dat de buigpunten de gezochte coïncidenties zijn.
Een bijzon- Geheel anders wordt de zaak echter als 3 in2 1=0
dere C. ^^ wor(jt aan ^e laatste vergelijking voldaan
door iedere waarde van t, en dus:
Er bestaat een bijzondere C4, welke oneindig vele drie-
tallen in één punt samenkomende raaklijnen bezit.
Uit vergelijking (1) volgt voor de parameters ti, t2, h, U
der buigpunten:
ti h ti t3 "-J- h ti t2 h t2 ti h ti = 6 m,
tl t2 tl = 1
Stelt men deze waarden in (2) dan vindt men dat
3 m2 1=0 is, waaraan juist in het zooeven be-
schouwde geval wordt voldaan, zoodat de vier buig-
punten complanair zijn. Derhalve:
Indien C4 oneindig vele drietallen in één punt samen-
komende raaklijnen bezit liggen hare vier buigpunten in
één vlak.
En omgekeerd:
Indien de vier buigpunten van C4 in één vlak liggen
bezit ze oneindig vele drietallen in één punt samenkomende
raaklijnen.
Parameter- Daar in de tot dusver gebruikte notatie m een ima-
dezer\'o*11^ £inaire waarde zou verkrijgen verdient het de voorkeur,
in navolging van Behtini, C4 voor te stellen door:
px 1 = u3
p x2 = u4 3 tr
pxs = u2 —l < • \' • • (18)
-ocr page 49-Voorwaarde Snijdt men C4 met het vlak:
* ao -r2 a, a4 x{ = 0
dan worden haar snijpunten bepaald door:
ai m3 a2 (m4 4- 3 m2) a3 (m2 — 1) a4 ii = 0
waaruit o. a. volgt:
3 a» 4~ a3
«1 tf2 4~ «1 f\'3 4" «1 «4 4- «2 «3 4" m2 «4 4" "3 "4
ml m2 M3 m4
a2 \'
— as
a2 \'
zoodat:
mi m2 lt3 m4 (mi «2 4- Ml «3 4- ml m4 4- m2 »3 4" m2 M4 4"
4-M3M4) —3 = 0.....(19)
de voorwaarde voor complanaire ligging van vier punten
van C4 voorstelt,
^«igpunten. Stelt men in (19) mi = m2 = m3 = m4 = tv dan vindt
men dus voor de parameters van de raakpunten der
stationnaire raakvlakken (planaire buigpunten):
w* 4- 6 w2 — 3 = 0 . . . . (20)
De waarden 2 wi w» = 0, w\\ w* w3 wx = — 3, die
hieruit volgen, voldoen aan (19); de buigpunten liggen
dus in één vlak. Hiermee is aangetoond dat (18) inder-
daad de te onderzoeken kromme voorstelt.
Merkt men op dat x% -j- 3 x3 = ul G u* — 3, dan
blijkt dat het vlak der buigpunten wordt aangewezen
door:
gevormd Op geheel dezelfde wijze als op hl. 13 kan men af-
stcunpuntcn \'0\'den dat de h, gevormd door de steunpunten der
der trisecan- trisecanten, wordt voorgesteld door de vergelijkingen:
ten.
ml u\'2 m3 mi 4- m2 4" "3 = 0
mi m2 -f- mi m3 4" m2 m3 = 3 )
en dat de parameters der punten, die met het door m3
aangewezen punt op dezelfde trisecante liggen, worden
bepaald door:
(Ma2 — 1) m2 - 4 m3 u — (Ma2 4" 3) = 0
dubbele os- Uit (19) volgt voor de betrekking tusschen de para*
culatiekoor- meters u en v van steunpunt en reslpunt van een oscu-
den. Hoofd- ^^
«3!) 3u2 3«!)-3 = 0
Zal (w, v) dubbele osculatiekoorde zijn, dan moet tevens
voldaan zijn aan
vs u 3 v2 3 v u — 3 = 0
Door aftrekking vindt men:
(m2 — v2) (uv 3) = 0
Hieraan wordt voldaan 1°. door u = v, waardoor de
buigpunten worden bepaald, 2°. door u = — v, waaruit
volgt: 3 = 0, 3° door uv — — 3, welke de waarden
u = 0, u = co levert. Wegens (18) wordt de hoofdkoorde
(0, co) voorgesteld door Xi =0, x4 = 0. De andere
twee, bepaald door «4 3 = 0, liggen klaarblijkelijk in
het vlak Xo - 3 X3. zoodat het hoofdpunt is aangewezen
door
X\\ = 0 \\
x2 = Sxa i......(23)
x4 =0 )
Ligging van Na het voorafgaande is het aanstonds duidelijk dat
het coürdi- jiet COördinatenviervlak hier geheel dezelfde ligging heeft
natenvicr- . . , _ , . .
vlak. als in het algemeen geval (bl. 20). Uok hier zijn twee
hoekpunten de steunpunten .der hoofdkoorde (0, co), en
de vlakken xt =0 en Xi = 0 de door die hoofdkoorde
gaande osculatievlakken. Voorts zijn volgens een zoo-
even afgeleide formule de steunpunten der trisecante uit
ii = 0 bepaald door tr 3 = 0, en die der trisecante
uit ii = go door u2 — 1 = 0. Beschouwt men in ver-
band daarmee de parametervoorstelling (18) dan blijkt
dat Xo = 0 het raakvlak is in u = 0, dat gaat door de
trisecante daar ter plaatse, en dat = 0 de overeen-
komstige ligging heeft in het punt u = oc.
Vergelijking Uit het voorgaande volgt dat de vergelijking van do
perboloïde7" hyPerboloïde 1/ geheel als op bl. 25 kan worden afgeleid.
ƒƒ. Stelt men aanvankelijk:
X2Xa = X (x4 — x Xx) (*4 — /3 Xi)
-ocr page 51-dan blijkt dat men ?. = — 3, a = — 1/3, (3 — 1 moet
kiezen, zoodat de vergelijking van H wordt:
■= (X\\3 x4) (Xi — x4) . . . (24)
Eigenschap Bepaalt men het poolvlak van het hoofdpunt t. o. v.
hoofdpint H dan Vindt men Uit (23) en
en het vlak X2 3 x3 = 0
punten^" welke vergelijking volgens (21) het vlak der buigpunten
voorstelt. Derhalve:
Het vlak der buigpunten is het poolvlak van het hoofd-
punt ten opzichte van de liyperbolo\'ide H.
^Jer punten, Stelt men in (19) «i = «2 = u en u3 = u4=v dan
raak- i c,
lijnen inéén heeft men: 2 2 , , , . , , Q _
punt samen- « v u « V V fl2 — 3 = 0
komen. Bij gegeven u levert de vergelijking de parameter-
waarden v der beide punten, wier raaklijnen de raaklijn
van u snijden (hier, zooals we weten, in hetzelfde punt).
Noemt men de wortels v en w dan heeft men:
. 4 u u2 — 3
v to =--2 | ., v w = -7-r-r
ir 1 u -j- 1
zoodat:
. . U — OU
u v w = o 1 . , ttvto = „ . .
U -f- 1 -f- 1
4 u2 . M2 — 3
U V -f- u W -j- V W =--:—7
u\' 1 \' U- 1
Dus stellen:
u v to = uvw j
u v -f-u iv v w = — 3 \'
de h van de raakpunten der in óén punt samenkomende
raaklijnen voor.
h der pun- De betrekking tusschen steunpunt («) en snijpunt (t)
enUticviak8" Van 0011 oscu^a^cv\'a\'c wor(^ aangewezen door:
ken door één lt3 2 3 tl2 -f3 tl t — 3=0
gaan M» v 011 w de wortels> dan \'ls:
u v to = — 7, u v u w -f- v to = 3, uv to — -
t \'
zoodat:
u v te -f u v to = 0 ) ^
u v u tv v 10 = 3 ^
-ocr page 52-de 73 voorstellen der punten, wier osculatievlakken door
één punt van C4 gaan.
Vergelijkt men nu (26) met (22) dan blijken deze
involuties identiek te zijn, hetgeen ons dus tot de vol-
gende eigenschappen voert:
De drie osculatievlakken, in de steunpunten van een
trisecante aan C4 gelegd, gaan door één punt van C4,
en omgekeerd:
Als men uit een punt van Cl de drie mogelijke osculatie-
vlakken aan C1 legt dan liggen de steunpunten dier vlakken
op één rechte lijn.
Meetkundige Bij de algemeene kromme C1 vonden we voor de
puntend\\vaar mee^undige plaats der snijpunten van twee niet-opeen-
in de drie- volgende raaklijnen een kromme Dö, de dubbelkromme
tallen raak- yan h t raaklijnenoppervlak (bl. 27). In het hier be-
lijnen samen- j rr \\ >
komen. schouwde geval vertegenwoordigt elk snijpunt van raak-
lijnen drie snijpunten van het algemeene geval; de kromme
D° gaat in verband hiermee over in een driemaal te
te tellen kegelsnede. Daar de buigpunten ook als snij-
punten van drietallen raaklijnen in rekening zijn te brengen
(bl. 34) liggen ze ook op die kegelsnede, en dus:
De punten, waar de drietallen raaklijnen samenkomen,
hebben tot meetkundige plaats een driemaal te tellen kegel-
snede, die door de vier buigpunten gaat.
\' Uit (21) volgt nog dat die kegelsnede gelegen is in
het vlak x2 -f- 3 x3 = 0.
Oppervlak, We stellen ons voor dat het snijpunt A van een
de^vl\'akker^ raaklijnentripel zich over de kegelsnede beweegt en vragen
die de raak- ons af welk oppervlak omhuld wordt door het verbin-
vcrbüulen>C\'S dingsvlak x der raakpunten. Aangezien de raaklijnen
van Cl tevens de hyperboloïde II aanraken, zijn A en
x pool en poolvlak ten opzichte van II. Daar voorts
het vlak der buigpunten poolvlak is van het hoofdpunt
ten opzichte van //, en A voortdurend in eerstgenoemd
vlak blijft, zullen de vlakken « alle door het hoofdpunt
gaan, dus een kegel omhullen, met het hoofdpunt als
top. Ten slotte is duidelijk dat, daar A een kegelsnede
doorloopl, a. een kegel van den tweeden graad moet
omhullen. Derhalve:
De vlakken, die de raakpunten der raaklijnentripels
verbinden, omhullen een kegel van den tweeden graad, die
het hoofdpunt tot top heeft.
2. De kromme C* met twee stationnaire raaklijnen.
Stationnaire Bij de behandeling der algemeene C4 werd (bl. 13)
daklijnen. yoor ^ ^ yan (je steunpunten der trisecanten gevonden:
ti U ts m {ti h h) = 0 \\
m (ti U h h U h) 1 = 0 S
We gaan nu onderstellen dat deze h een drievoudig
element bezit, waarvoor ti =t2 = h — u, zoodat dan aan:
u3 3 mu = 0 l
3 m w2 1 = 0 ï
gelijktijdig moet worden voldaan. Nu is dit blijkbaar
slechts mogelijk als 3 m = d. w. z. als 9 m* — 1= 0
is. Wanneer m aan deze betrekking voldoet zullen er
dus twee drievoudige elementen zijn, waarbij nog de
beide gevallen zijn te onderscheiden: 1°. 3?« = l,in
welk geval de drievoudige elementen worden aangewezen
door u-— —I, en 2°. 3 m = —1, waarbij de drie-
voudige elementen door ir = 1 worden bepaald.
Meetkundig beteekent dit, dat er twee trisecanten zijn,
waarop de drie snijpunten met de kromme in één punt
zijn vereenigd, of wel dat C\' twee stationnaire raaklijnen
bezit. De raakpunten zelf zullen als lineaire buigpunten
worden aangeduid.
Eigenschap Klaarblijkelijk zal nu het bezit van de stationnaire
twee^taf01 raa^önen st°e(-ls samengaan met een andere eigenschap
nairo raak- der CK Want we vonden (bl. 17 noot) dat C\' oneindig
\'\'jncn. veje dubbele osculatiekoorden bezit indien 9 >«2 —1=0,
hetgeen juist de voorwaarde is, die we zooeven vonden
voor het aanwezig zijn van lineaire buigpunten. En dus:
Indien Cl twee stationnaire raaklijnen bezit, heeft, ze
oneindig vele dubbele osculatiekoorden.
En omgekeerd:
Indien C4 oneindig vele dubbele osculatiekoorden bezit,
heeft ze twee stationnaire raaklijnen.
Van de beide bovengenoemde gevallen 3 m = ± 1
beschouwen we nader het geval 3 m — — 1, waarbij
u2 = -f 1, zoodat de raakpunten der stationnaire raak-
lijnen worden bepaald door:
«i = 1 en v 2 = — 1 . . . (27)
en deze dus reëel zijn. De planaire buigpunten worden
gevonden uit (1), welke in dit geval de gedaante aan-
neemt:
u4 - 2 u\' 1 = 0
of:
(m2 - l)2 = 0
Dus:
IJe vier planaire buigpunten vallen twee aan twee met-
de lineaire buigpunten samen.
Stelt men in de voorwaarde (2) voor complanaire
ligging, welke thans
111 «2 «8 «4 — l/3 («1 "2 Ml «3 Ml Ui -f- «2 l<3 «2 «4
«3 Ui) -f 1 = 0
is, Ui = Uo = u3 = u, «4 = v, dan vindt men:
Regelvlak
der dubbele
oscillatie-
koorden.
u3 v — u2 — u v -f- 1 = 0
of:
(u2 — ]){uv - 1) = 0
of:
waardoor dus het verband wordt aangewezen tusschen
de parameters van steunpunt en restpunt van een oscu-
latievlak. Daar u en v op dezelfde wijze in (28) voor-
komen blijkt hieruit opnieuw het bestaan van oneindig
vele dubbele osculatiekoorden, waarvan de steunpunten
de h vormen, die door (28) wordt voorgesteld.
De dubbele osculatiekoorden vormen een regelvlak,
dat we thans nader gaan onderzoeken. Noemen we de
De planaire
buigpunten
vallen met
de lineaire
samen.
Betrekking
tusschen de
parameters
der steun-
punten van
dubbele os-
culatiekoor-
den.
lineaire buigpunten (27) Ux en U2, de steunpunten eener
willekeurige osculatiekoorde U en V, dan leidt men
gemakkelijk uit de voorwaarde voor complanaire ligging
Hl U» U3 tl 4 - («1 U-2 Ul «3 4" »1 »4 tl2 1(3 -f- »2 «4
»3 M4) 1=0,
in verband met (27) en (28) af, dat de vier punten U\\,
U2, U qn V in één vlak liggen, zoodat de koorde
U\\ U2 door elke der dubbele osculatiekoorden wordt
gesneden. Ook vindt men uit de voorwaarde voor com-
planaire ligging dat twee dubbele osculatiekoorden U V
en U\' V\' elkaar zullen snijden als voldaan wordt aan
u v u v\' — 1/3 \\ti v u\' v\' (u v) (u\' ?/)] 1—0
of, wegens (28), indien men heeft
(u i;) («\' /) = 4;
hieruit blijkt dat elke dubbele osculatiekoorde door één,
en slechts één, andere zoodanige koorde wordt gesneden.
Uil de beide laatstgevonden resultaten volgt dat telkens
twee dubbele osculatiekoorden U V en U\' V\' en de
koorde U\\ U2 door één punt gaan (ze kunnen n.1. niet
in één vlak liggen, daar zulk een vlak zes punten met
C\' gemeen zou hebben); dus:
De dubbele osculatiekoorden snijden elkaar twee aan twee
op de lijn die de lineaire buigpuntm verbindt.
Elk vlak door de lijn Ui U2 bevat nog slechts één
dubbele osculatiekoorde, endaar U\\ Ui zelf dubbelrechte
is van het gezochte regelvlak heeft men blijkbaar:
De dubbele osculatiekoorden vormen een regelvlak van
den derden graad, waarop de verbindingslijn der lineaire
buigpunten dubbelrechte is.
Om de enkelvoudige richtlijn van dit regelvlak te
bepalen zoeken we de snijlijn van twee vlakken, die
elk twee snijdende dubbele osculatiekoorden bevatten.
Het eenvoudigst is het de vlakken te nemen, waarin
de koorden U V en U\' V\' samenvallen. Wegens de
straks gevonden betrekking (« ?;) (u\' t/) = 4 zullen
deze koorden samenvallen voor ± 2. In ver-
band met (28) kan hieraan slechts voldaan worden door
de lineaire buigpunten (27).
Men heeft dus:
De enkelvoudige richtlijn van het regelvlak der dubbele
osculatiekoorden is de snijlijn der beide stationnaire raak-
vlakken.
Parameter-
voorstelling
volgens
Cremoxa.
(29)
Voorwaarde
voor compla-
naire ligging.
Steunpunten
van dubbele
osculatie-
koorden.
Voor de kromme met twee stationnaire raaklijnen
heeft Cremona *) een zeer eenvoudige parametervoorstel-
ling gegeven. Hij kiest het coördinatenviervlak als volgt:
Xi=0 stelt het stationnaire raakvlak in U\\ voor,
x4 — 0 dat in lf»-, x2=0 is het vlak dat door de
stationnaire raaklijn in Ux en het punt U2 gaat, terwijl
het vlak x3 = 0 door de raaklijn van U» en het punt
U\\ gaat. Indien men dan aan de punten Ui en
de parameterwaarden 0 en co toekent, verkrijgt men
klaarblijkelijk de volgende parametervoorstelling:
p Xi = u4
p x2 — U3
p X3 = U
pX4 = 1
Snijdt men C4 met het vlak:
al Xi -f a2 x2 -f as X3 a4 x4 = 0,
dan worden de snijpunten bepaald door
Ai M4 -f A2 u3 A3 u -f- Ai = 0,
waaruit men dadelijk afleidt dat:
ml «2 ml «3 -f- «1 U4 U2 «3 «2 U\\ 113 «4 = 0 (30)
de voorwaarde voor complanaire ligging van vier punten
van Cl voorstelt.
Voor ui = ih = us = ii, "4 = v geeft (30):
«-f» = 0......(31)
waardoor dus het verband wordt aangewezen tusschen
de parameters u en v van steunpunt en restpunt van
een osculatievlak. De betrekking is, zooals te verwachten
\') Sopra una certa curva gobba di quart\'ordinc. (Rend. Tst.
Lomb. II, 1, 1868).
was, symmetrisch, daar alle osculatiekoorden dubbele
osculatiekoorden zijn.
Vergelijking De snijpunten van C4 met het vlak:
bepaaW door\' Al ^ x2 A3 *3 A4 = 0
v\'ier co ra pl a- worden gevonden uit de vergelijking:
Qairepunten. Al „4 „3 As w ^ = 0.
Men heeft dus
«1 4" tl 2 4" M3 «4 = — —
Al
Ui «2 M3 -f- Ui tt2 Ui 4" Hl 113 Ui -}- tl2 U3 Ui ~ — —
Ai
Ai
tl 1 U2 tl3 Ui = —
Al
Het vlak der complanaire groep »1, «2, »3, «4 heeft
dus tot vergelijking:
Xi — (i<i U2 4" «8 m) X2 — (ttl «2 «3 4" «11121/4 4-
4" Ml M3 m Mo M3 M4) x3 4~ Ml Ui U3 Ui Xi — 0 (32)
Vergelijking Stelt men Mi = m2 = «3 = m, M4 = » en houdt men
SiatSvlak." rekening met (31) dan gaat (32) over in:
xi — 2 u x2 4~ 2 M3 xa — u* Xi — 0 . . (33)
waardoor dus het osculatievlak in (m) wordt aangewezen.
Klasse van Bij gegeven waarden van Xt,x2}x3 en x4 stelt (33)
een vierdemachtsvergelijking in u voor; door een wille-
keurig punt van de ruimte gaan dus vier osculatie-
vlakken, of wel:
De kromme C* niet twee stationnaire raaklijnen is van
de vierde klasse.
Eigenschap- Merkt men op dat uit (33), opgevat als vierdemachts-
Cdo\'dcliit vergelijking in u, volgt
willekeu- ui Ug 4" "3 4~ Mi M4 4" «2 Ma 4" »2 M4 4" »3 «4 — 0
9 teTeggeH dan bliJkl\' wegens (30), dat de steunpunten der vier
vlakk"tie" osculatievlakken, die men door een willekeurig punt dei-
ruimte aan C4 kan leggen, complanair zijn. Derhalve:
Legt men uit een willekeurig punt van de ruimte de
vier mogelijke osculatievlakken aan Cit dan liggen de vier
steunpunten dezer vlakken in één vlak.
En omgekeerd:
De osculatievlakken, in vier complanaire punten van Cl
aan de kromme gelegd, gaan door één punt.
Er is echter nog een bijzonderheid op te merken.
Een willekeurig vlak:
Al xi A2 x2 -f- A3 x3 -f- A4 x4 = 0
snijdt, zooals we weten, C4, in vier punten, bepaald door:
Ai ui A2 u3 -f- A3 u A4 = 0
Denkt men zich nu in elk dezer punten het osculatie-
vlak aangebracht dan snijden deze osculatievlakken elkaar
in één punt F, welks coördinaten men bepaalt door
de laatste vergelijking te identifieeren met (33), aldus
geschreven:
— y\\ u4 -f- 2 y3 u3 — 2 y2 u yi =0;
men heeft dan
Ai: A2: A3: A» = — y\\: 2 y3: — 2 y2: yi
Nu blijkt echter dat Ai A2 y2 A3 y3 A4 y4 iden-
tiek nul is, zoodat Y in het gegeven vlak ligt. Alles
samenvattend kan men dus zeggen:
Legt men door een willekeurig punt van de ruimte de
vier mogelijke osculatievlakken aan Cl dan liggen de vier
steunpunten dezer vlakken met het gegeven punt in één vlak.
En omgekeerd:
De osculatievlakken, in vier complanaire punten van
\' Cl aan de kromme gelegd, gaan door één punt, dat in
het vlak der vier punten ligt.
Vergelijking Door combinatie leidt men uit (29) nog af:
van de hy- x = *3.....(34)
perboloide
ƒ/. Daar dit de vergelijking van een quadratisch regelvlak
is, waarop Cl geheel is gelegen, stelt (34) blijkbaar de
eenige door gaande hyperboloïde II voor.
Vergelijking We zullen, om de vergelijking van het regelvlak der
van het re- dubbele osculatiekoorden te zoeken, zulk een koorde
gelvlak der
dubbele os- U V voorstellen als snijlijn van het vlak, dat door u \\
culatiekoor- en ^ ^ gaat (bl 41) met ]iet vlak> dat door U V en
de haar snijdende koorde U\' V\' kan worden gelegd.
Stelt men dus in (32) i<i = 0, U2 = &>, m3 = wen houdt
rekening met (31) clan wordt liet eerste dezer vlakken:
x<l — «2 xa
Voor liet vlak, dat door de snijdende dubbele oscu-
latiekoorden U V en U\' V\' gaat, geeft (32), eveneens
in verband met (31):
X1 = — u2 U\'2 X\\
waarbij echter de snijding dezer koorden moet worden
uitgedrukt door de betrekking (30), welke geeft:
O I /"> _ /-\\
tl*-j- u * = 0
Elimineert men u en u\' uit het laatste drietal ver-
gelijkingen dan verkrijgt men:
xi — x\\ x4 = 0 .... (35)
welke vergelijking dus het regelvlak der dubbele oscu-
latiekoorden voorstelt.
3. De kromme C4 met een dubbelpunt.
Voorwaarde We zagen op bl. 11 dat de voorwaarde voor com-
»S\'uSSg P\'an£ure van v\'er punten op Cl in de meest al-
v\'anvierpun- gemeene parametervoorstelling aldus kan worden ge-
°P schreven:
Ao Ul Uo Ms U4 Al (»1 Ui «3 • • • • »2 «3 tt4) 4"
Ai (til «2 . . • «3 tl4) As (Ul «2 1/3 M4)
y|4 = 0
We gaan nu onderstellen dat C\' een dubbelpunt bezit
en kennen aan de op elkaar vallende punten in het
dubbelpunt de parameterwaarden u — 0 en u — co toe.
Deelt men de bovenstaande vergelijking door m en stelt
men daarna 113=0, 114 = cc, dan heeft men:
Al Ut Ui Ai (»1 -f- Ui) J3 = 0
Daar nu hieraan door iedere waarde van «1 en m»
moet worden voldaan — immers elk tweetal punten ligt
met het dubbelpunt in één vlak — moeten de coëffi-
ciënten Ai, A» en A3 nul zijn, zoodat. de voorwaarde
voor coniplanaire ligging deze eenvoudige gedaante aan-
neemt :
«1 Ut Ua Ui =k.....(3G)
-ocr page 60-Station- Voor ?<i = ?<2 = "3 = u4 — u geeft (36):
nairc raak- , 7 . .
vlakken. u* = k......(37)
De wortels dezer vergelijking bepalen de raakpunten
van vier stationnaire raakvlakken. De kromme Cl met
dubbelpunt bezit dus, evenals de algemeene vier
planaire buigpunten.
Eigenschap- Stelt men in (36) «i = «2 — «3 = u, u4=v dan
pen der oscu- , r.
latievlakken. heeft men :
«3 v = k (38)
Bij een gegeven waarde van v vindt men drie waarden
voor u, dus:
Door elk punt der C4 met dubbelpunt gaan drie vlakken,
die haar elders osculeeren.
De waarden u, die bij een gegeven waarde van v
behooren, zijn volgens (38):
Ul = «2 — « |y^, «3 = a2
waarbij <z = 1l2(—1 ±i |/3) is. Merkt men op dat
ui Ui ?<s v = k, dan blijkt dus, evenals bij de algemeene Cl:
Legt men door een punt der kromme C4 met dubbel-
punt de drie mogelijke oseulatievlakken, dan liggen de
steunpunten met het eerstgenoemde punt in één vlak.
Wanneer men in vier complanaire punten van de
kromme de oseulatievlakken aanbrengt gelden volgens
(38) en (36) de betrekkingen:
u3ivi=k, U2*Vi = k, «331>3 — k, ui3 v4 = k,
ul ut «3 «4 = k
waaruit men afleidt
v 1 V2 VaV4=k
Derhalve:
De oseulatievlakken, in vier complanaire punten aan de
kromme Cl met dubbelpunt gelegd, snijden haar in vier
andere punten, die eveneens complanair zijn.
Dubbele os- Onderstelt men dat het osculatievlak in u de kromme
j"," \' in v snijdt en dat het osculatievlak in v evenzoo w tot
restpunt heeft, dan heeft men:
u3 v — k en v3 w = k
-ocr page 61-Door eliminatie van v vindt men de volgende be-
trekking tusschen u en tv:
ud — k2 w
Identifieert men w met u dan zullen dus de parameter-
waarden der steunpunten van dubbele osculatiekoorden
worden gevonden uit:
«o -k2u = 0
Deze vergelijking kan gesplitst worden in de volgende:
1°. « — O, waarbij volgens (38) als tweede steunpunt
behoort i< —co.
Een der hoofdkoorden is dus de snijlijn der beide
osculatievlakken, in het dubbelpunt aan Cl gelegd.
2°. u4 — k = O, waardoor volgens (37) de planaire
buigpunten worden bepaald.
3°. uiJrk = 0, welke nog vier punten, dus twee
dubbele osculatiekoorden, bepaalt. De wortels zijn
(Va V 2 ± V2 %V 2) V k, (- 4/22 ± V*»V 2) P k.
Door aftrekking van «3 v = k en u v* = k leidt men
gemakkelijk af dat telkens twee tegengestelde waarden
bijeenbehooren. •
Samenvattend vindt men dus dat de steunpunten van
de niet door het dubbelpunt gaande dubbele osculatie-
koorden worden voorgesteld door
u\\ k—0......(39)
terwijl de drie hoofdkoorden Pi i\\>, I\\ Pa en P5 P6 zijn
gekenmerkt door de volgende parameterwaarden hunner
steunpunten:
\\ p2= oo
\\ p4 = (-xl3l/2-1l2i^2)^k ( \' W
Pt — (lh V ~ •— l\\t.iV 2) yy k
^ = (-»/2|/2 l/s»V 2)1yj:
^p kromme Reeds op bl. 3 werd opgemerkt dat de kromme Cx
talpunt als\'" met dubbelpunt» hoewel rationaal, ook als vierdegraads-
basiskromme kromme van de eerste soort kan worden beschouwd.
Ze is toch de basiskromme van een bundel quadratische
-ocr page 62-bundel qua- oppervlakken, die elkaar in een punt (het dubbelpunt
dratischeop- , , v ,
pervlakken. van de kromme) aanraken.
We vragen thans naar de kegels, die in dezen bundel
voorkomen. Vooreerst is duidelijk dat hiertoe behoort
de kegel T, die Cl uit het dubbelpunt projecteert. Deze
toch is van den tweeden graad, daar elk vlak door het
dubbelpunt nog twee snijpunten met Cl bevat. De
beschrijvende lijnen van F zijn blijkbaar als oneigenlijke
trisecanten op te vatten, zoodat onder alle exemplaren
van den bundel de kegel F in het bijzonder het trise-
cantenoppervlak H van het algemeene geval vervangt.
Twee andere kegels, Fi en r2, worden als volgt ver-
kregen. Zij Z het vlak der hoofdkoorden P3 P4 en P& Pc.
Daar ook hier de drie hoofdkoorden door één punt gaan,
zal het snijpunt C van P3 P» en P5 Pc het punt zijn,
waar Pi I\\ het vlak Z doorboort. We stellen nu het
snijpunt van P3 Pr, en P4 Pc voor door A, dat van P3 Po
en P\\ P5 door B; A, B en C zijn dan de nevenhoek-
punten van den volledigen vierhoek Pi P2 P3 P4.
Voor elke koorde (u v), die P:, P5 snijdt, ispz p&uv — k;
daar blijkens (40) p3 pa = px pü is, zal dan ook px ps uv — k
zijn, zoodat die koorde dan ook P» P« zal snijden. Der-
halve: elke koorde, die Pa P> snijdt, zal ook P4 Pc snijden,
en dus, daar geen drie koorden in één vlak kunnen
• liggen, door A gaan. Een soortgelijke beschouwing
geldt voor het punt B; A en B zijn dus de toppen van
twee kegels Fi en To, welke door koorden van C\'1
worden gevormd.
Men heeft dus:
Onder de quadfatische oppervlakken van den bundel, die
door Cx wordt bepaald, komen drie kegels voor: de kegel
F, welke Cl uit het dubbelpunt projecteert en de kegels Ti
en F2, die elk C* dubbel projecteeren.
Eigenschap- Noemt men de raaklijnen in het dubbelpunt t0 en tM
dubbelpunts°- dan zullen de osculatievlakken in het dubbelpunt den
raaklijnen, kegel T raken volgens t0 en tM. De snijlijn der ge-
noemde osculatievlakken is dan poollijn van het vlak
der lijnen to en tx ten opzichte van F. Daar echter
de snijlijn der osculatievlakken van het dubbelpunt de
hoofdkoorde (0,oo) voorstelt (bl. 47) volgt hieruit:
De hoofdkoorde Pi Pi is de poollijn van het vlak der
dubbelpuntsraaklijnen ten opzichte van den kegel T.
Merkt men op dat in de doorsnede met vlak Z het
punt Cen de lijn A B pool en poollijn zijn ten opzichte
van de kegelsnede, volgens welke Z den kegel F snijdt,
en dat C het punt is, waar Pi P> vlak Z doorboort,
dan blijkt dat het vlak van t0 en t^ het vlak Z moet
snijden volgens AB; dus:
liet vlak der dubbelpuntsraaklijnen gaat door de toppen
der dubbel project eer ende kegels Fi en F®.
Parameter- Een eenvoudige parametervoorstelling der kromme <74
de^kromme met dubbelpunt verkrijgt men door het coördinaten-
C\' met een viervlak als volgt te kiezen. Het vlak a:i=0 zij het
osculatievlak in u = co, x2 = 0 het vlak der dubbel-
puntsraaklijnen, xa = 0 liet osculatievlak in « = 0, en
X\\ — 0 het vlak Z, der hoofdkoorden P4 en P& Po.
Men heeft dan, in verband met (39):
p X\\ —u
0 X2 = U2
= * >.....(«)
p X\\ — u* -f- k
vTnd861\'^\'"5 Uoor combinatie leidt men aanstonds uit (41) de ver-
del quadrn- gelijkingen van twee quadratische oppervlakken af, welke
tischoopper- men d0or C* kan leggen:
vlakken, , , . ,
waarvan & "T" » xi — -r2
de basis- en:
kromme is. ,
xlxa = xs2......(42)
van welke de laatste een kegel met O4 als top, dus
klaarblijkelijk den kegel F voorstelt. De vergelijking van
den bundel wordt nu:
(k Xi2 — x» X\\ -}- xa2) -f- A (x\'i xa — x22) — 0 . (43)
R^X\'fc Zoekt men op de bekende wijze de kegels in dezen
^elprojcctee- bundel op, dan blijkt dat A2 = 4 k moet zijn. Men vindt,
-ocr page 64-rende kegels als men in (43) achtereenvolgens A = 2 V k en
Tx en Ti. x = _ 2 y h kiest:
(*3 V ky = x2 [Xi 4- <ïx2V k) )
en: (xs — xxV k)2 == — 2 x2 V k) )\'
waardoor dus de kegels Ti en r2 worden aangewezen.
Verdere ei- j)e toppen der laatstgenoemde kegels worden voor-
genschappen
der kegels, gesteld resp. door;
x3 = — xxV k \\ x3 = -f- Xi V k \\
Ze liggen dus beide in het vlak Z der hoofdkoorden
P3 P4 en P5 Pg en ook in het vlak der dubbelpunts-
raaklijnen, welke resultaten reeds langs anderen weg
werden gevonden.
Zoekt men het poolvlak van de lijn xY ■=. 0, xa =0
ten opzichte van den kegel F dan vindt men x2 = 0.
Het poolvlak der hoofdkoorde Pi P2 ten opzichte van T
is dus het vlak der dubbelpuntsraaklijnen. Ook dit
resultaat was reeds langs anderen weg gevonden.
Vergelijking Snijdt men O1 met een willekeurig vlak:
van een os- . . , __
culatievlak. Ai Xi -f- A2 X2 -f- A3 X3 -f- A4 X4 — U
dan worden volgens (41) de snijpunten aangewezen
door:
Ai u A2 ir A3 m3 A4 m4 -f- A4 k = 0
Nvaaruit men afleidt:
«1 M2 «3 «4 = —
A4
ml U2 -{- mi m3 mi m4 -f- mo ms -f" U2 V\\ -f- m3 Ui =
M
mi Mo ï/3 mi Mo m4 ml m3 m4 -f" U2 «3 m4 = —
A4
Stelt men ui = u2 =■ m3 = u, u4 = v, dan heeft men:
3« » = - 3m2 3uü = -, «»■ 3u2v = — ^
A4 A4 A4
Elimineert men, met behulp van (38), v, dan vindt
men na een korte herleiding voor de vergelijking van
het osculatievlak in het punt met parameter u:
(44)
. («G 3 k u2) xt — (3 H5 3 k u) x2 (3 u4 4- k) Xs —
— u3x4 = 0.....(45)
Klasse der Wanneer men de grootheden * als vast aanneemt
talpunt dub~ een zesdegraadsvergelijking in u voor. De
wortels bepalen de zes punten van C4, waarvan de
osculatievlakken door het gegeven punt gaan. Dus geldt
hier, evenals bij de algemeene kromme Cl (bl. 23):
Door elk punt van de ruimte gaan zes osculatievlakken
naar de kromme C4 met dubbelpunt.
Of wel:
De kromme C4 met dubbelpunt is van de zesde klasse.
Ook is, evenals bij de algemeene kromme C4, dit
resultaat af te leiden uit het feit, dat uit een op C4
gelegen punt drie osculatievlakken mogelijk zijn, terwijl
het osculatievlak in het gekozen punt voor drie samen-
vallende osculatievlakken is te tellen.
Raaklijnen- Door geheel dezelfde beschouwingen als in Iloofd-
oppervlak. g^ jr 4 komen we tot liet inzicht dat het raaklijnen-
oppervlak van den zesden graad en van de zesde klasse
is en dat het een dubbelkromme van den zesden graad
bezit.
Dubbelkrom- Voor deze dubbelkromme vindt men echter hier iets
ïiakliannenhet bijzonders. Door differentiatie vindt men uit (45):
oppervlak." (G m5 4-6 k u) x, - (15 u4 4- 3 k) x2 12 u3 xa —
- 3 u2 X\\ — 0.
Nu stelt deze vergelijking, met (45), de raaklijn in u
voor. Deze ligt dus ook in het vlak, welks vergelijking
men verkrijgt door uit beide vergelijkingen xx te elimi-
neeren. Door
wordt dus het vlak voorgesteld dat de raaklijn uit O4
projecteert.
Een tweede raaklijn, in v, is evenzoo gelegen in hot
vlak:
V2 Xi —Vv A\'2 4" xa = 0
Indien deze raaklijnen elkaar snijden ligt hun snijpunt
in het vlak, waarvan de vergelijking verkregen wordt
door uit de laatste twee vergelijkingen x2 te elimineeren.
Men vindt
uv Xi — x3
waarbij echter volgens (36) de parameters u en v worden
verbonden door de betrekking:
u2 v2 = k
Hieruit volgt dat het snijpunt van twee elkaar snij-
dende raaklijnen moet gelegen zijn in een der beide
vlakken
x3 — -f Xi V k en x3 = — xxV k
De kromme van den zesden graad is dus ontaard in
twee vlakke kubische krommen. Haar vlakken gaan
door de ribbe O2 O4, d. w. z. door de snijlijn der oscu-
latievlakken in het dubbelpunt, of wel door de hoofd-
koorde Pi P2. Ook gaan deze vlakken blijkbaar elk
door een der op bl. 50 gevonden kegeltoppen. En dus:
De meetkundige plaats der snijpunten van twee niet op
elkaar volgende raaklijnen bestaat uit twee vlakke krommen
van den derden graad; de vlakken dezer krommen gaan
door de hoofdkoorde Pi P2 en ieder door een der toppen
A en B van de dubbelprojecteerende kegels I\\ en F2.
Aan deze vergelijking moet nu worden voldaan door
iedere waarde van U\\ en m2, daar elk tweetal punten
van C4 met het keerpunt in één vlak ligt. Derhalve
moeten de coëfficiënten Ao, Ai en A2 nul zijn en de
voorwaarde voor complanaire ligging wordt eenvoudig:
Ui "f" «2 -f- U3 1(4 = k
Stationnair Stelt men mi = m2 = m3 = ii\\ — m, dan gaat de ver-
raakvlak. kregen vergelijking over in: u = 1ji k. En dus, daar
hier slechts één waarde van u wordt gevonden:
De kromme C4 met een keerpunt bezit slechts één stationnair
raakvlak.
We kennen aan het gevonden planaire buigpunt ge-
makshalve de parameterwaarde 0 toe; k wordt dan nul,
en de voorwaarde voor complanaire ligging gaat over in:
Ml "2 ""f" »3 «4 = 0. . . . (46)
Eigenschap- Voor Mi = m2 = «3 = u, m = v wordt (46):
penderoscu- n , „
laticvlakken. 3 u -J- v = 0......(47)
Bij een bepaalde waarde van v behoort slechts één
waarde van m, dus:
Door elk punt der C4 met een keerpunt gaat slechts
één vlak, dat haar elders oscilleert.
Brengt men in vier punten van C4 het osculatievlak
aan, dan heeft men volgens (47):
Vi — — 3 Mi, V2— — 3 «2, V\'s = — 3 Ms, t\'4 = — 3 M4
Wanneer nu Mi u2 «3 »4 = 0 is, zal ook
vi v2 Va 4- V4 =■ 0 zijn, derhalve:
De osculatievlakken, in vier complanaire punten aan de
kromme C4 met een keerpunt gelegd, snijden haar in vier
andere punten, die eveneens complanair zijn.
Klaarblijkelijk is ook het omgekeerde waar:
Wanneer men uit vier complanaire punten van de
kromme C4 met een keerpunt telkens het eenig mogelijke
osculatievlak aan C4 legt, dan liggen de vier steunpunten
dezer vlakken eveneens in één vlak.
De kromme Onderstelt men dat het osculatievlak in u de kromme
Qj
keerpunt be- in v sniJdt en dat bÜ v als osculatiepunt weer w als
z\'t geen dub- restpunt behoort, dan heeft men:
bele oscula- 3 u -{- v = 0 en 3 v w = 0
tiekoorden. dug w = g u
Voor een dubbele osculatiekoorde moet w met u
samenvallen, dus heeft men
u = 9 u.
Hieraan voldoet slechts u = 0, waardoor het planaire
buigpunt wordt aangewezen. Behalve deze oneigenlijke
oplossing bestaan er dus geen dubbele osculatiekoorden.
De kromme We gaan thans aantoonen dat de kromme C4 met
C4 met een een keerpunt, evenals die met een dubbelpunt, hoewel
keerpunt als r 1
basiskromme rationaal, toch als vierdegraadskromme van de eerste
van een bun- soort kan worden beschouwd. Dit zal bewezen zijn
del quadra- J
tische opper- zoodra men twee quadratische oppervlakken heeft ge-
vlakken. vonden, die beide door C4 kunnen worden gelegd.
Wanneer men C4 uit het keerpunt projecteert, ver-
krijgt men een kegel A van den tweeden graad; immers
elk vlak. door het keerpunt geeft nog twee snijpunten
met C4, dus twee ribben van den kegel. De beschrij-
vende lijnen van A kunnen als oneigenlijke trisecanten
worden beschouwd; de kegel A vervangt dus weer de
hyperboloïde II van het algemeene geval.
Voorts bestaat er nog een dubbelprojecteerende kegel
Ai, waartoe men als volgt komt. We zullen kortheids-
halve twee punten Mi en u2, waarvoor «i «» = 0 is, twee
■harmonische punten van C4 noemen, daar ze blijkbaar
harmonisch liggen ten opzichte van het keerpunt (u — co)
en het buigpunt (ü = 0). Uit (4G) volgt dan dadelijk,
dat twee paren harmonische punten steeds in één vlak
liggen, of, als men de verbindingslijn van twee harmo-
nische punten een harmonische koorde noemt, dat elke
harmonische koorde door elke andere harmonische koorde
wordt gesneden. Het regelvlak der harmonische koorden
is dus een kegel Ai, die blijkbaar van den tweeden
graad is; immers elk vlak door zijn top geeft vier snij-
punten met C4, dus twee harmonische koorden.
grachten we nog de ligging van den top van Ai te
bepalen. De raaklijn in het buigpunt is klaarblijkelijk
als oneigenlijke harmonische koorde te beschouwen; zoo
ook de lijn, die de punten u = cc, u = cc in liet keer-
punt verbindt. Weliswaar is de richting dezer laatste
lijn onbepaald, doch ze moet in het osculatievlak van
het keerpunt liggen en dus:
Er bestaat een lcegel Ai van den tweeden graad, die
de kromme C4 met keerpunt dubbel projecteert; zijn top
ligt in het punt, waar de raaklijn van het buigpunt het
osculatievlak van het keerpunt snijdt.
De kromme C4 met een keerpunt is dus werkelijk
snijkromme van twee quadratische oppervlakken (vierde-
graadskromme van de eerste soort), doch in een zeer
bijzonder geval. Want beide kegels A en Ai hebben
blijkbaar tot raakvlak het osculatievlak in het keerpunt,
terwijl de top van A op Ai ligt.
Terwijl de vierdegraadskromme met dubbelpunt ont-
staat als doorsnede van elkaar rakende quadratische
oppervlakken in het algemeen heeft men dus hier:
Elke kromme C4 met een keerpunt is te beschouwen als
doorsnede van twee quadratische kegels, die beide aan
eenzelfde plat vlak raken, terwijl de top van een dezer
kegels op den anderen kegel is gelegen.
Raaklijnen- Het ontwikkelbare regelvlak der raaklijnen, dat bij de
oppervlak, algemeene C* van den zesden graad is (hl. 27), blijkt bij de
kromme C4 met een keerpunt slechts van den vi jfden graad
te zijn. Want beschouwt men ook hier de U der punten,
die op 6\'4 door een willckeurigen vlakkenbundel worden
ingesneden, dan vindt men weliswaar, evenals vroeger,
zes coïncidenties, maar hiervan is het keerpunt er één.
l)e overige vijf bepalen elk een raaklijn der kromme,
die de as van den bundel snijdt, dus:
Het raaklijnenoppervlak der kromme C4 met een keer-
punt is van den vijfden graad.
bubbelkrom- Kiest men als as van een vlakkenbundel een raaklijn
"ie van het Van C4, dan bepalen de vlakken van den bundel op
°ppcrvluk. een Deze bezit twee coïncidenties, waarvan het
keerpunt weer één vertegenwoordigt. De tweede bepaalt
de eenige raaklijn, die de gekozen raaklijn snijdt, en dus:
Elke raaklijn der kromme C4 met een keerpunt icordt
door slechts één andere raaklijn gesneden.
De snijpunten van alle paren elkaar snijdende raak-
lijnen vormen op het raaklijnenoppervlak een dubbel-
kromme, waarvan we thans den graad gaan zoeken.
Het raaklijnenoppervlak is van den vijfden graad en
rationaal; een willekeurige vlakke doorsnede is dus een
rationale kromme van den vijfden graad, die dus zes
singuliere punten moei bezitten. Nu zijn er blijkbaar
reeds vier keerpunten, immers C4 is keerkromme op
het raaklijnenoppervlak en zij doet dus in de doorsnede
vier keerpunten ontstaan.
Er zijn dus in elke vlakke doorsnede twee dubbel-
punten en de gezochte dubbelkromme is derhalve een
kegelsnede. Daar voorts het keerpunt en het buigpunt
als oneigenlijke snijpunten van raaklijnen zijn te be-
schouwen kan men zeggen:
De meetkundige plaats der snijpunten van twee niet op
elkaar volgende raaklijnen is een kegelsnede, die door het
keerpunt en het buigpunt gaat.
Oppervlak, Stelt men in (46) «3 = Mi, u\\■— u2, dan verkrijgt men:
omhuld door Ml M _ 0
de dubbel-
raakvlakken. welke dus de betrekking tusschen de parameters van
de raakpunten van een dubbelraakvlak is. Nu zijn dit
blijkbaar harmonische punten; omgekeerd kunnen elke
twee harmonische punten als raakpunten van een dub-
belraakvlak optreden. Doch dan zijn alle dubbelraak-
vlakken van C4 raakvlakken van den kegel Ai en om-
gekeerd, dus:
Het oppervlak, omhuld door de dubbelraakvlakken der
kromme C4 met een keerpunt is de kegel Ai, die C4
dubbel projecteert.
Parameter- .
voorstelling Een eenvoudige parametervoorstelling van de kromme
C*rmet"eerf*met een keerPunt verkrijgt men als volgt: xx .-= 0 zij
keerpunt. liet stationnaire raakvlak, d.i. het osculatievlak in het
buigpunt; x2 — O het vlak door de raaklijn van het
buigpunt en door het keerpunt gaande; x3 — 0 het vlak,
dat door de raaklijn van het keerpunt en door het
buigpunt kan worden gelegd; eindelijk stelle x4 — 0 het
osculatievlak in het keerpunt voor. In verband met de
parameterwaarden u = co voor het keerpunt en u — 0
voor het buigpunt heeft men dan:
p Xi = M4
p x2 = u2
pXs = u
P X4 = 1
Door combinatie leidt men uit (4-8) af:
X2 X4 ~ x32 . .
Vergelijking
van den bun-
del quadra-
tische opper-
vlakken,
waarvan c1
dé basis-
krom me is.
Vergelijking
van een os-
culatievlak.
(49)
en:
X!X4=ZX22 .....(50)
welke dus twee quadratische oppervlakken voorstellen,
die door de kromme kunnen worden gelegd. De eerste
vergelijking stelt een kegel voor met Oi, d.w.z. het
keerpunt, als top, dus blijkbaar den kegel A, terwijl (50)
een kegel voorstelt, die Os tot top heeft, d.i. het punt,
waar de raaklijn van het buigpunt het osculatievlak van
het keerpunt doorboort. Dus is (50) de vergelijking van
den dubbelprojecteerenden kegel Ai.
De vergelijking van den bundel kan nu worden ge-
schreven in den vorm
xs x4 — x32 \\ (xt x4 — x22) = 0 . . (51)
Snijdt men 6\'4 met een willekeurig vlak:
Ai xi - - A2 xo 4- As x3 4- a4 x4 = 0
dan worden wegens (48) de snijpunten bepaald door:
Al H4 4- Al» 1I2 4- Aa u 4- A4 = 0
waaruit volgt:
A2
Al
Aa
Ai
»1 «2 ■ ■ l\'l Ma 4" Ml »4 Mo MS 1I2 II4 Ma ll4 =
Ui II2 Ms -t- Ml M2 M4 4 Ml Ma M4 4- Ui 1I3 II4 =
A4
Mi Mo II3 114 = —
Ai
(48)
Voor wi = «2 = «3 = u, u\\ — v heeft men:
3u2 3 u v = —, u3 4- 3 u2 v — — —, u3 v = —
Ai Ai Ai
Uit deze betrekkingen leidt men, met behulp van (47),
gemakkelijk voor het osculatievlak in het punt met
parameter u deze vergelijking af:
Xi — 6 u2 x2 8 u3 xs — 3 u4 x4 = 0. . (52)
Klasse der yoor vaste waarden der coördinaten x stelt (52) een
C4 met een , , ......
keerpunt. vierdegraadsvergehjkmg in u voor. Lr zijn dus vier
punten op de kromme, wier osculatievlakken door een
gegeven punt gaan, derhalve:
Door elk punt van de ruimte gaan vier osculatievlakken
naar de kromme C4 met een keerpunt.
Of wel:
De kromme C4 met een keerpunt is van de vierde klasse.
Dit resultaat is weer in overeenstemming met het feit
dat uit een op C4 gelegen punt slechts één osculatievlak
mogelijk is, daar het osculatievlak in het gekozen punt
voor drie samenvallende osculatievlakken is te tellen.
Eigenschap Uit vergelijking (52), op de laatstbesproken wijze op-
door de keer- gevat, leidt men nog af dat voor de parameters mi,«2, Ks
puntsrnaklijn en „4 Van de steunpunten der uit een zeker punt X
punt.et bUÏg aan C4 gelegde osculatievlakken de betrekking geldt:
, i . 8 xa
u i ut «3 ui=~
Voor ^3=0 wordt dus ook u\\ -j- u-> - - «3 • ■ «4 = 0.
Houdt men in het oog wat de beteekenis is van het
vlak ^3 = 0 en let men op (40), dan kan men dus
zeggen:
Alle punten X van het vlak, dat door de keerpunts-
raaklijn en door het buigpunt gaat, bezitten de eigenschap,
dat de steunpunten der vier uit X aan C4 te leggen os-
culatievlakken complanair zijn.
HOOFDSTUK III.
De afbeelding van do algemeene kromme van den
vierden graad en de tweede soort.
1. l)e involutie der steunpunten van trisecanten.
Complanaire groepen op C*.
Afbeelding Zooals bekend is kan men twee rationale krommen
rationale0 steeds zoodanig met elkaar in verband brengen dat de
kromme op punten der eene kromme projectief overeenkomen met
eene andere. der andere. Algebraïsch kan dit verband dan worden
uitgedrukt door een bilineaire vergelijking tusschen de
parameters van de overeenkomstige punten der beide
krommen. Het is duidelijk dat deze projectieve over-
eenkomst in sommige gevallen van nut kan zijn bij de
studie van minder eenvoudige rationale krommen; men
kan deze n.1. punt voor punt „afbeelden" op een een-
voudiger rationale kromme, en allerlei eigenschappen
der gegeven kromme uit de afbeelding afleiden.
Afbeelding Emil Wey» \') heeft de hier bedoelde methode toege-
deralgemeenepast op de studie der rationale ruimtekromme van den
kromnio c\' 1
op een kegel- vierden graad. Hij beeldt haar daartoe af op een kegel-
snede. snede; deze zal in het volgende steeds C2 genoemd
worden. Weliswaar is onder de rationale krommen de
rechte lijn de allereenvoudigste, maar de theorie der
involutiès laat zich veel beter op een kegelsnede dan
op een rechte lijn behandelen. Weyr heeft dit zelf
uitvoerig voor de cubische involutiès aangetoond.2)
\') Über die Abbildung einer rationalen Raumcurve vierter Ord-
nung auf einen Kegelschnitt. Sitzungsberichte der Wiener Aka-
demie 72. 1875 en 73. 187(5.
J) Grundzüge einer Theorie der cubischen Involutionen. Ab-
handlungen der böhmischen G eselisch. d. Wiss. (Prag) VI. 7.1S74.
Eerste onder- Het is nu vooreerst mogelijk dat de kegelsnede C2
kegelsnede0 vorm> grootte en ligging van tevoren is bepaald. In
C1 is vooraf dit geval kan men zich de afbeelding op de volgende
gegeven. ^ denken_
Daar de hyperboloïde H, waarop C4 ligt, door C2 in
vier punten wordt gesneden en daar een der regel-
scharen van II uit de trisecanten van C4 bestaat, zullen
vier dezer trisecanten C2 snijden. Projecteert men dan
C4 uit eenig punt O van een van die vier trisecanten
op het vlak van C2 dan is de projectie een vlakke
kromme van den vierden graad, die een drievoudig
punt bezit • ter plaatse waar de gekozen trisecante het
vlak van C2 (en C2 zelf) snijdt. Een punt X van C4 wordt
in X\' op het vlak van C2 geprojecteerd; de lijn, die X\' met
het drievoudige punt verbindt, snijdt de kegelsnede nog
in Y. Het is nu duidelijk dat met elk punt X van
C* één punt Y van C2 overeenkomt en omgekeerd.
Tweede on- Veel eenvoudiger wordt het afbeelden wanneer de
d^kegelsnede kegelsnede willekeurig is te kiezen. Men kiest dan voor
C kan wille- C2 een willekeurige doorsnede van de hyperboloïde II.
denrgekozen. ^er regelscharen van II bestaat uit unisecanten,
en de punten, waar deze unisecanten C2 snijden, kan
men als de beelden beschouwen van de punten van C4.
De /, der Op bl. 13 werd reeds besproken dat de steunpunten
van"trisecan-der trisecanten op C4 een h vormen. Wordt nu C4
ten. \' op C2 afgebeeld dan is het duidelijk dat met elke groep
X,X\',X" van de I3 op C4 een groep Y, Y\', Y" op C2
zal overeenkomen. De punten Y vormen dus op C2
eveneens groepen van een cubische involutie.
Verbindt men de punten van elke groep onderling
dan zijn dus in C2 oneindig vele driehoeken beschreven.
Volgens een bekende eigenschap omhullen de zijden
dezer driehoeken een tweede kegelsnede, de involutie-
kegelsnede, die door J2 zal worden voorgesteld. De
kegelsneden C2 en J2 vertoonen dus de ligging van
PONCELET.
Men kan nu in de afbeelding dadelijk de punten Y
-ocr page 75-en Y" vinden, die met Y op dezelfde trisecante liggen.
Daartoe heeft men slechts uit Y de beide raaklijnen
aan J2 te leggen; waar deze lijnen C2 voor de tweede
maal snijden liggen Y\' en Y". Daarbij zal, zooals we
zagen, de lijn Y\'Y" eveneens raaklijn zijn van J2.
Het punt Bij de behandeling der algeineene C4 in Hoofdstuk 1
bepalen ^lat wer<* een veelvuldig gebruik gemaakt van de voorwaarde
met drie ge- voor complanaire ligging van vier punten der kromme.
S^üT We zullen evenzoo hier onderzoeken aan welke voor-
planair is. waarde vier punten Yi, Y2, lr3 en r4 op C2 moeten
voldoen, die de beelden zijn van vier complanaire punten
van C4.
Hiervoor beantwoorden we eerst nog de volgende vraag:
wanneer gegeven zijn de beelden Yi, Y2, Yj van drie
punten X\\, X2, X3 van C4 vraagt men het beeld Y*
van het punt Ar4 te vinden, dat met de drie gegeven
punten in één vlak ligt.
Denkt men zich een vlakkenbundel met Ari X2 als as
dan bepaalt deze op C4 een h. In deze I2 is het ge-
zochte punt Ar4 toegevoegd aan het bekende punt Ar3.
Kende men het centrum dezer J2 dan zou X\\ dus aan-
stonds te vinden zijn.
Nu kan men echter twee bijzondere groepen der I2
gemakkelijk aangeven, n.1. het paar X\\, X\\" dat met
Xj, en het paar AY, X2" dat met X2 op eenzelfde
trisecante ligt.
Past men het bovenstaande toe op de afbeelding dan
heeft men dus:
Om het beeld Y\\ te vinden van het punt, dat met drie,
door hun beelden Y\\, I2, lr3 gegeven, punten complanair
is, legge men uit Y\\ en Yi de raaklijnen aan J2, die C2
in Y\\\' en Y\\", Yi\' en Yi" nogmaals snijden. De ver-
bindingslijnen Y\\\' Y\\" en I2\' I2" snijden elkaar in een
punt Ö12; het punt, waar de lijn I3 O12 nogmaals C2
snijdt, is het gezochte punt F4.
Het is duidelijk dat men in het voorafgaande vraag-
stuk ter bepaling van een h ook de paren A\'i, A\'3 of
X2, X3 had kunnen gebruiken. Men zou dan als centrum
der I2 het snijpunt On van F/ r," en Y3\' y3" of het
snijpunt o23 van ¥2\' Y2" en y3\' Ï3" hebben verkregen.
Zoowel de iijn y2 o13 als y\\ O23 zou het gezochte punt
Y4 op C2 hebben bepaald.
Ligging van Tot dusver werd nog steeds ondersteld dat de punten
vier punten x x x bekend waren, terwijl X4 gezocht werd.
op O\', die \' .
de beelden Men kan echter voor een complanaire groep elk punt
zijn van vier ajg door de overige drie bepaald beschouwen. Doet
complanaire , , , , ,
punten van men dit ook in de afbeelding dan komt, behalve de
c>• driehoeken Ti Ti\' Y\\\', Y2 Y2\' Y2" en y3y3y3", ook
nog de driehoek Y4 Y4\' Y\\" in aanmerking. Voorts treden
nu nog op de punten Oh, 024 en O34, waarin Y\\ Y\\",
Y2\' Y2" en Y3\' Y3" door Y4\' Y4" worden gesneden. De
zes punten Oki zijn de hoekpunten van de door IV lY\',
Y2\' Y2", Y3\' Y3" en Y4\' Y4" gevormde volledige vier-
zijde, terwijl door elk dezer punten een van de zes zijden
gaat van den volledigen vierhoek Y\\ Y2 Y3 Y4, met dien
verstande dat Ji V2 gaat door o34, enz.
We zullen kortheidshalve de verbindingslijn der punten
Y\' en Y", die met Y een groep der i3 vormen, welke
lijn, evenals YY\' en YY", raaklijn is van J2, de „toe-
gevoegde raaklijn" van Y noemen. Men kan dan het
gevonden resultaat aldus uitspreken:
Vier punten Yh V2, Y3 en Y4 van C2 zijn dan de
beelden van vier complanaire punten van C4 als de ver-
bindingslijn van telkens twee dezer punten door het snijpunt
der toegevoegde raaklijnen van de overige twee gaat.
2. Raakvlakken, Dubbelraalcvlakken, Osculatievlakken,
Stationnaire raakvlakken.
Raakvlak. AIS eerste toepassing van het algemeene vraagstuk:
„liet beeld te construeeren van het punt, dat met drie,
door hun beelden gegeven, punten complanair is" onder-
stellen we dat, op C\\ Xi en X2, dus in de afbeelding
Yi en Y2 samenvallen. Het vlak der groep raakt dan
G4 in één punt Ari en snijdt haar nog in twee andere
punten X3 en Ar4. Het is onmiddellijk in te zien dat
in dit geval Oi2 het punt wordt, waar de toegevoegde
raaklijn Y\\ Yx" van Yt de involutiekegelsnede J2 raakt.
Derhalve:
Twee punten X3 en X4 liggen met de raaklijn in het
punt Xi in één vlak indien de lijn Ys Y4 door het raak-
punt Oj2 van de toegevoegde raaklijn van Yx gaat.
Dubbelraak- Elke lijn door O12 bepaalt in het voorafgaande geval
VlnV
t\\Vee punten Jr3 en r4, die de beelden zijn van paren
X3 en X4, welke met de raaklijn in X\\ in één vlak
liggen. Indien ook Xz en X4 samenvallen gaat het be-
doelde vlak in een dubbelraakvlak over; het spreekt
vanzelf dat daartoe in de afbeelding F3 en 14 eveneens
moeten samenvallen. Nu kan men uit het punt Oi2
twee (reëele of imaginaire) raaklijnen aan C2 leggen,
hetgeen ons onmiddellijk doet zien dat door elke raaklijn
van G4 twee dubbelraakvlakken kunnen worden gelegd,
of wel dat elke raaklijn door twee andere raaklijnen
wordt gesneden (bl. 27).
Daar de beide in een dubbelraakvlak gelegen raaklijnen
gelijkwaardig zijn geldt blijkbaar in het algemeen de
eigenschap:
Wanneer V\\ en V2 de beelden zijn van de raakpunten
van een dubbelraakvlak, dan gaat de raaklijn, in een
dezer punten aan C2 gelegd, door het punt, waar de in-
volutiekegelsnede J2 door de toegevoegde raaklijn van het
andere punt wordt geraakt.
Osculatievlak. Onderstellen we thans dat de punten ATi, X> en Xn
op C4 samenvallen, dan gaat het vlak over in het os-
culatievlak in Ai; X4 moge het punt zijn, waar C4 het
osculatievlak snijdt. In de afbeelding vallen dan do
punten Fi, )\'•> en Kt samen en is 14 het beeld van
het snijpunt. We trachten nu de volgende vraag te
beantwoorden: als het beeld van een punt, waar een
osculatievlak G\'4 raakt, gegeven is, liet. beeld te con-
strueeren van het snijpunt van G\' met dat vlak.
Ter beantwoording van deze vraag herinneren we ons
dat twee punten X3 en X4 met de raaklijn van Xi, in
één vlak liggen als de lijn 13 Y4 door het punt gaat,
waar de toegevoegde raaklijn van Yi de involutiekegel-
snede J2 raakt. Nu is klaarblijkelijk de ligging der
punten in een osculatievlak een bijzonder geval; het is
slechts noodig dat nog X3 hiervan met Xi samenvalle.
Dit levert ons de volgende eenvoudige constructie:
Om in de afbeelding het beeld l\\ van X4 te constru-
eeren, waar het osculatievlak in een gegeven punt Xi Cl
snijdt, verbindt men V1 met het punt 0, waar de toe-
gevoegde raaklijn van Yi .72 raakt; het tweede snijpunt
van Yi O met C2 is dan het gezochte punt Y4.
Aantal os- Wanneer in het voorafgaande geval een punt X4 op
ken^uil^een gegeven is, kan men omgekeerd vragen hoeveel os-
punt van C4 culatievlakken van C4 in X\\ hun snijpunt zullen hebben,
m.a.w. hoeveel osculatievlakken door X4 aan C4 kunnen
worden gelegd. In de afbeelding is nu J4 gegeven, Yx
gevraagd. Legt men door Y4 een willekeurige rechte dan
snijdt deze C2 in een punt Y\\ en J2 in twee punten
Oi en 02, welke men kan beschouwen als de punten,
waar de toegevoegde raaklijnen van Z\\ en Z> de invo-
luliekegelsnede raken. Elk punt Y\\ bepaalt twee punten
Z, elk punt Z bepaalt daarentegen slechts één punt Y\\.
Tusschen de punten JPi en Z bestaat dus een ver-
wantschap (1, 2); de coïncidenties dezer verwantschap
leveren juist de gewenschte gevallen. Men kan dus
door elk punt van C* drie vlakken leggen, welke 64
elders osculeeren (bl. 12).
Constructie nu gevonden is dat men uit elk punt A"4 van C*
tiepunten\',a drie osculatievlakken aan C4 kan leggen, doet zich de
behoorendbij vraag voor hoe men in de afbeelding de beelden der
restpu°ntC.VCn drie steunpunten dezer vlakken kan construeeren.
We denken ons dus weer gegeven de kegelsneden C2
en J2 en op C2 het punt Ti. Elke lijn door Y4 snijdt,
zooals we zagen, C2 nog in een punt Yi en J2 in twee
punten Oi en Oy, de raaklijnen in 01 en 02 aan J2 zijn
toegevoegd aan de punten Z\\ en Z» van C2. Daar voor
eiken stand van I4 Y\\ één paar Zi, Zo gevonden wordt
vormen al deze paren een 12; alle lijnen Z\\ 7j2 gaan
dus door één punt S. De stralenbundels (F4) en (S)
zijn nu projectief; zij brengen een kegelsnede K2 voort,
die C\'2, behalve in F4 nog in drie punten snijdt, welke
volgens het voorafgaande juist de gezochte punten Fi
zullen zijn.
Het komt er dus nog slechts op aan deze kegelsnede
K2 nader te bepalen, hetgeen gebeuren kan door op
bijzondere standen der waaierstraten te letten. Trekt
men uit F4 de raaklijnen F4 F4\' en r4 Yi" aan J- dan
raakt, zooals bekend is, F4\' iV\' eveneens de involutie-
kegelsnede J2 aan. Het is nu duidelijk dat; zoodra een
straal van (F) den stand 14 F4\' gaat innemen, de raak-
punten Oi en 0» samenvallen, dus ook de punten Z\\
en Zi, en wel zullen deze punten samenvallen in J4",
zoodat de raaklijn daar ter plaatse aan C2 den over-
eenkomstigen straal van (S) voorstelt. Evenzoo komt
met den straal I4 Yi" van (F) de raaklijn in JV aan
C2 als straal van (S) overeen. Hierdoor is de ligging
van S bekend geworden en zijn nog twee punten van
K2 gevonden, n.1. het snijpunt van Yi Yi met do raak-
lijn in Y\\" aan C2 en dat van Yx Yi" met de raaklijn
in Yi aan C2. Daarbij komt natuurlijk nog de waaier-
top Yi, die van den aanvang af bekend was.
Het vijfde gegeven ter bepaling van K2 vindt men
door te letten op den waaierstraat van (<S), die door J 4
gaal. Yi vertegenwoordigt 1111 een der punten 7*, het
raakpunt van J2 en J4\' J4" een der punten O, en de
lijn, die dat raakpunt met Yi verbindt, den toegevoegden
straal van (Jr4).
Met den straal S van (S) komt dus overeen i4 0
van (J4), zoodat K2 in de lijn J4 O zal raken. Nu
is K2 bepaald door vier punten en de raaklijn in een
dezer punten; men heeft dus:
Om op Cl de punten te vinden, waarvan de osculatie-
-ocr page 80-vlakken door een gegeven punt Xi van Cl gaan bepaalt
men in de afbeelding een kegelsnede K2 op de volgende
wijze. Men construeert de punten iV en Y4", die Yi tot
een groep der la aanvullen en liet raakpunt O van JV Yi\'
met J2. Vervolgens bepaalt men nog het snijpunt S der
raaklijnen, in YÏ en Y.i" aan C2 gelegd, en ook de punten
waar de raaklijn aan C2 in 1\\" de lijn Yt F4\', en die
in Yi\' de lijn Yi Yi" snijdt. De kegelsnede IC2, die door
deze laatste twee punten, door S en door Yi gaat, en in
Yi de lijn Yi O aanraakt, snijdt, behalve in Y.t, C2 in
nog drie punten, die de beelden der gezochte punten
zullen zijn.
Stationnaire Wanneer de raakpunten van een aubbelraakvlak samen-
raakvlakken •
\' vallen, gaat dit vlak over in een stationnair raakvlak,
d.i. een vlak, dat met C4 vier samenvallende punten
gemeen heeft. Teneinde te weten te komen hoeveel van
zulke raakvlakken CA bezit, herinneren we ons hoe men
uit één raakpunt Xi van een dubbelraakvlak het tweede
raakpunt X3 vindt. Men moet dan (bl. 63) de toege-
voegde raaklijn van Yi construeeren, die de involutie-
kegelsnede in O moge raken; uit O zijn dan twee raak-
lijnen naar C2 te trekken, wier raakpunten de gezochte
punten Y3 zullen zijn. Klaarblijkelijk vormen dus de
punten Yy en V3 een involutorische verwantschap (2, 2)
op C2. De directiekromme van een dergelijke verwant-
schap is een kegelsnede, die door I)2 zal worden voor-
gesteld. Wanneer een punt V\\ met een van zijn toe-
gevoegde punten y3 samenvalt, is yi raakpunt van een
stationnair raakvlak; tevens wordt echter de lijn Y\\ V3,
die reeds raaklijn was van l)2, eveneens raaklijn van C2.
Nu hebben echter C2 en D2 vier gemeenschappelijke
raaklijnen, dus: Cl bezit vier stationnaire raakvlakken
(bl. 11).
Constructie We stellen ons tot taak de beelden van de raakpunten
punten der dezer stationnaire raakvlakken te zoeken, waarvoor we
stationnaire (]e kegelsnede D2 moeten kennen. We koeren daartoe
\' térug tot de I3 der steunpunten van trisecanten. Deze
U bezit vier groepen welke beslaan uit een dubbelelement
d en een vertakkingselement v. Men ziet gemakkelijk
in dat de punten v de snijpunten zijn van C2 en J2 en
dat d de punten zijn, waar de gemeenschappelijke raak-
lijnen van C2 en J2 de kegelsnede C2 raken. Voorts
gaat telkens de raaklijn aan J2 in elk der punten v door
het punt d, dat met v een groep der h vormt. Het is
uit het vroeger behandelde (bl. 14) duidelijk dat de
punten d de beelden zijn van de raakpunten en v van
de snijpunten der vier rakende trisecanten.
We gaan nu de beteekenis na der punten d en v
voor de involutorische verwantschap (2,2) der raakpunten
van dubbelraakvlakken. Denkt men zich Yï in een der
punten d gekomen dan is do de toegevoegde raaklijn
aan J2, en haar raakpunt O komt te liggen in v. Nu
ligt v echter op C-; de beide raaklijnen uit v aan C2
vallen dus samen, v is dus een dubbelelement van de
bovenbedoelde verwantschap (2,2). Men komt dus tot
dit bijzondere resultaat:
Be 73 der steunpunten van trisecanten en de involuto-
rische verwantschap (2,2) der raakpunten van dubbelraak-
vlakken staan in een zoodanig verband dat de dubbel-
elementen van de eerste de vertakkingselementen van de
tweede zijn, en omgekeerd.
Hieruit volgt nu aanstonds dat de kegelsnede D- dooi-
de vier punten d gaat en daar de vier lijnen dv tot
raaklijnen heeft. Men heeft dus het volgende voor-
schrift:
Om de beelden van de raakpunten der stationnaire raak-
vlakken te vinden construeere men een kegelsnede D3, die
C- snijdt in de vier punten, waar C- door de gemeen-
schappelijke raaklijnen van C- en J" wordt geraakt, en
die in deze punten de overige vandaar aan J~ te leggen
raaklijnen raakt. De gemeenschappelijke raaklijnen der
kegelsneden C- en D2 raken C2 in de gezochte punten.
3. De hoofdkoorden.
c^atfekoor5* thans weer de vraag of twee punten op
den. de kromme C4 zoo gelegen kunnen zijn dat elk hunner
gelegen is in het osculatievlak van het andere. De
planaire buigpunten, die als oneigenlijke oplossingen van
deze vraag zijn te beschouwen, zonderen we daarbij uit.
Wanneer X en Z de beelden zijn van osculatiepunt
en restpunt van een osculatievlak en wanneer men alle
punten X met de bijbehoorende punten Z verbindt om-
hullen al deze lijnen een kromme, die we thans nader
gaan bepalen. In de leer der verwantschappen wordt
bewezen dat de directiekromme van een verwantschap
(tn, n) een kromme is van de klasse m n en van den
graad 2 m n, die V2 m (m — 1) x/2 n (n — 1) dubbel-
raaklijnen heeft. Nu bepaalt in ons geval elk punt X
één punt Z, terwijl elk punt Z drie punten X levert
(bl. 64); de lijnen XZ omhullen dus een kromme van
de vierde klasse en den zesden graad, met drie dubbel-
raaklijnen.
Noemen we de dubbelraaklijnen Ai, A2 en A3; haar
snijpunten met C2 zullen door Xi en Z\\, X2 en /£>,
Xs en Zz worden voorgesteld. Een dubbelraaklijn der
directiekromme kan slechts ontslaan doordat een paar,
• b.v. Xtl Zi, involutorisch is, zoodat Xx Z\\ tweemaal
als raaklijn der directiekromme voorkomt. Herinneren
we ons nu hoe uit het beeld van een osculatiepunt het
beeld van het bijbehoorende restpunt wordt verkregen
dan is het duidelijk dat de punten Xx en Z\\ de volgende
bijzondere ligging moeten hebben. Bij Xx construeert
men de toegevoegde raaklijn AVAY\', die J2 in Oi raakt;
bij Z\\ evenzoo de toegevoegde raaklijn Z\\Z\\\\ die J2
in Qi raakt. Nu onderstelden we dat bij Ari als oscu-
latiepunt Zi als restpunt wordt gevonden en wederkeerig
bij Zi als osculatiepunt Xx als restpunt. De raaklijnen
X\\ Oi Zi en Zi Qi A\\ der directiekromme hebben de
punten Xx en Z\\ gemeen en vallen dus samen; de vier
punten Xt, Zi, Oi en Q\\ liggen nu op één lijn Ai, die
dus inderdaad als dubbelraaklijn van de directiekromme
optreedt. Wanneer de genoemde toegevoegde raaklijnen
Xi\'Xi" en Z\\Z\\\' elkaar in Di snijden is Du dus de
pool van Ai ten opzichte van de kegelsnede J2.
Op de ruimtekromme beantwoorden aan het paar Xx,
Z\\ twee punten A1, Bi, die elk het snijpunt zijn van
. C4 met het osculatievlak van het andere punt. De
vlakkenbundel met Ai Bi als as bepaalt op C4 dus een
J2, waarvan Ai en Bt zelf de dubbelpunten zijn. Iveeren
we nu tot de afbeelding terug; elke lijn door Di be-
paalt op C2 twee punten, die de beelden zijn van twee
punten, die met Ai en Bi in één vlak liggen (bl. 62)-
De genoemde h wordt dus afgebeeld door de paren
snijpunten van C2 met alle lijnen door Di. Nu zijn
echter Ai en Bi zelf de dubbelpunten der 72; in de
afbeelding moeten dus de lijnen, die Di met Xx en Zi
verbinden, in de laatstgenoemde punten aan C2 raken,
zoodat Dx en Ai niet slechts voor J2, maar ook voor
C2 als pool en pool lijn optreden. Daar hetzelfde voor
de overige dubbelraaklijnen geldt kan men zeggen:
Wanneer men in alle driehoeken, die in C2 en om J-
beschreven zijn, de hoekpunten verbindt met de raakpunten
der overliggende zijden, dan omhullen deze lijnen een
kromme van de vierde klasse, die de zijden van den aan
beide kegelsneden gemeenschappelijken pooldriehoek tot
dubbelraaklijnen liceft.
We zagen reeds wat de beteekenis van het voorgaande
voor de ruimtekromme is. Deze bezit drie koorden A B,
volgens welke telkens twee osculatievlakken elkaar snijden;
ze worden de hoofdkoorden of dubbele osculatiekoorden
genoemd (bl. 16).
Do drie De zijde X2 Zi of A2 van den driehoek Dx Di Z>3
hoofdkoorden gaat door het punt -A; dit beteekent echter dat X2
£lUpunt.r en met Xi en Z\\ beelden zijn van een complanaire
groep. Derhalve wordt yli Bi door A2 B2 gesneden.
Elke hoofdkoorde wordt dus door elk der overige hoofd-
koorden gesneden en daar ze niet alle drie in één vlak
kunnen liggen gaan de drie hoofdkoorden dus door één
punt.
Een l4 op Reeds werd opgemerkt dat elke lijn door Dx de
/"Ti ^
kegelsnede C2 in twee punten snijdt, die met Xx en Z\\
de afbeelding van een complanaire groep zijn. Daar-
door wordt op C2 een h bepaald, welke de afbeelding
is der J2, die de vlakkenbundel met Ai Bi als as op
C4 insnijdt. Merkt men op dat, zoowel ten opzichte
van C2 als van J2, Ai de poollijn is van Dx dan blijkt
dat de vier snijpunten van C2 en J2 de hoekpunten van
een volledigen vierhoek zijn, waarvan de paren overlig-
gende zijden telkens door een der punten D gaan.
Deze vier punten vormen dus, twee aan twee genomen,
paren der bovenbedoelde quadratische involuties. Nu
zijn echter de snijpunten van C2 en J2 de vertakkings-
punten der fundamentale I3. d. w. z. de beelden van
de snijpunten der rakende trisecanten. Derhalve:
De vier snijpunten van C4 met hare rakende trisecanten
liggen twee aan twee in vlakken, die door de hoofdkoorden
gaan. Door elk der hoofdkoorden gaan twee dezer vlakken.
De punten d, waar C2 geraakt wordt door de ge-
meenschappelijke raaklijnen van C2 en J2, zijn de dubbel-
elementen der fundamentale I3 (bl. 07), d. w. z. zij zijn
de beelden van de vier punten, waar Cl door de rakende
trisecanten wordt geraakt. Uit het feit dat Dx en Ai pool
en poollijn zijn, zoowel ten opzichte van C2 als van J2,
volgt nu dat van den volledigen vierhoek der punten d
eveneens Dx Z>2 D3 de diagonaaldriehoek is. Dit betee-
kent echter in verband met het voorgaande:
De vier raakpunten van Cl met hare rakende trisecanten
liggen twee aan twee in vlakken, die door de hoofdkoorden
gaan. Door elk der hoofdkoorden gaan twee dezer vlakken.
We bewijzen nu nog dat ook de vier raakpunten der
stationnaire raakvlakken de eigenschap bezitten, die
boven voor de snijpunten en de raakpunten der rakende
trisecanten werd gevonden. De beelden van de raak-
punten der stationnaire raakvlakken worden bepaald als
de raakpunten van C2 met de gemeenschappelijke raak-
lijnen van C2 en een zekere kegelsnede D2, die dooi-
de vier punten d gaat (bl. G7). De kegelsneden C2 en
D2 hebben dus eveneens Di D2 D3 tot gemeenschappe-
lijke pooldriehoek, die dus ook diagonaaldriehoek zal
zijn van den volledigen vierhoek, welks hoekpunten de
raakpunten van C2 met de gemeenschappelijke raaklijnen
van D2 en C2 zijn. Derhalve:
De vier raakpunten van Cl met hare stationnaire raak-
vlakken liggen tivee aan twee in vlakken, die door de
hoofdkoorden gaan. Door elk der hoofdkoorden gaan twee
dezer vlakken.
We kunnen nu, wanneer de ligging der punten Di,
Do en Dn eenmaal bekend is, oneindig vele volledige
vierhoeken u 1 «2 u3 «4 construeeren, die in C2 beschreven
zijn en alle Di D> 1)3 tot diagonaaldriehoek bezitten.
Men kan n.1. uitgaan van een willekeurig punt Ui; de
lijnen, die «1 met Dt, Dt en D3 verbinden, bepalen op
C2 de overige punten mj, «3 en u.i. Aangezien de punten
u volkomen verwisselbaar zijn, terwijl de groep door
één harer punten is bepaald, ontstaat aldus op C2 een
h. Daar de verbindingslijnen der punten u door de punten
Di, Dz en D3 gaan bestaat de U eigenlijk uit drie qua-
dratische involuties I>, waarvan de zes dubbelpunten
tevens de dubbelelementen van h zijn. Past men deze
resultaten op de ruimtekromme C toe clan heeft men dus:
Op Cl bestaat een h, die op de volgende wijze is be-
paald: als men een punt P van een groep geeft vindt
men de overige punten der groep als snijpunten van C[
met de drie vlakken, die men door P en telkens een hoofd\'
koorde kan leggen. Deze ƒ, heeft als dubbelpunten de zes
steunpunten der drie hoofdkoorden en bestaat eigenlijk uit
drie quadratische involuties 1>. Bijzondere groepen der I\\
worden gevormd door de raakpunten der stationnaire raak-
vlakken, de raakpunten der rakende trisecanten en dc
snijpunten dezer trisecanten.
Tetraëders, Verbindt men de punten eener groep van 7i onderling
beschreven ^an ontstaat een viervlak, dat in C4 is beschreven en
in 0 .
welks overstaande ribben telkens door een hoofdkoorde
worden gesneden. Men kan derhalve het laatstgevonden
resultaat ook aldus weergeven:
In Cl hunnen oneindig vele tetraëders worden beschreven,
waarvan elk paar overstaande ribben door een der hoofd-
koorden wordt, gesneden.
HOOFDSTUK IV.
De afbeelding van de bijzondere krommen van den
vierden graad en de tweede soort.
1. De afbeelding van de kromme Cl met oneindig vele
drietallen in één punt samenkomende raaklijnen.
bijzon- Op bl. 60 werd gevonden dat de raakpunten van de
dubbelraakvlakken der algemeene C4 paren eener in-
volutorisclie verwantschap (2, 2) vormen. Nu wordt in
de verwantschapstheorie bewezen dat een involutorische
verwantschap in een involutie overgaat wanneer in één
groep de elementen volkomen verwisselbaar zijn. Indien
dus in ons geval één groep van drie punten is aan te
wijzen, zoodanig dat ieder met elk der overige een paar
raakpunten van een dubbelraakvlak voorstelt, dan zal
de verwantschap geheel uit zulke groepen bestaan, m.a.w.
de involutorische verwantschap (2, 2) zal in een J3 zijn
overgegaan. In de afbeelding wordt dan de directie-
kegelsnede D2 een involutiekegelsnede.
Om de beteekenis van de bedoelde bijzonderheid voor
onze ruimtekromme na te gaan onderstellen we dat
Ai, Ai en A* drie punten op C l voorstellen, die paars-
gewijze raakpunten van dubbelraakvlakken zijn; de
raaklijnen van C4 in die punten zullen «i, a% en a3
worden genoemd. Dan liggen ai en a>> in één vlak,
het dubbelraakvlak in Ai, A>; ze snijden elkaar dus,
en daar hetzelfde voor de beide andere combinaties
geldt wordt elk der raaklijnen at, as en aa door elk der
overige gesneden. De drie raaklijnen kunnen echter
niet in één vlak liggen, daar dat vlak met C4 zes punten
gemeen zou hebben; ze moeten dus door één punt
gaan. In verband met het voorafgaande hebben we
dus aanstonds de eigenschap:
Wanneer een C1 één drietal in één punt samenkomende
raaklijnen bezit zijn al hare raaklijnen in zidke drietallen
gerangschikt; de raakpunten dezer raaklijnen vormen op
C4 een I3.
Bewijs dat gy de voorafgaande beschouwingen is nog steeds in
C\'inderdaad het midden gelaten of werkelijk een C4 één drietal in
bestaat. één punt samenkomende raaklijnen kan bezitten. Men
kan echter gemakkelijk aantoonen dat dit inderdaad het
geval is. Cayley toch heeft bewezen dat men van een
ruimtekromme van den vierden graad en de tweede
soort acht punten willekeurig kan aannemen.*) Kiest
men nu drie lijnen, die in één punt samenkomen en op
elk dezer een punt en voorts nog twee punten willekeurig
in de ruimte dan is er blijkbaar een Cl mogelijk, die
de drie lijnen in de gegeven punten raakt en nog dooi-
de overige twee punten gaat. Derhalve:
Er bestaat een bijzondere C[, welke oneindig vele drie-
tallen in één punt samenkomende raaklijnen bezit.
Deze bijzondere kromme is ons reeds van vroeger
bekend; ze werd uitvoerig in Hoofdstuk II, 1 behandeld.
Aldaar werd ook gevonden dat ze steeds gekenmerkt
is door de eigenschap dat haar vier buigpunten in één
vlak liggen.
Desnijpun- Uit de afbeelding dezer bijzondere C\'1 leidt men nog
ten der ra-
kende trise- een nieuwe eigenschap af. We weten (bl. G7) dat de
samen metde ^ stounPunton van trisecanten en de Ia der raak-
buigpuntcn. punten van dubbelraakvlakken. (waarin thans de (2, 2)
van vroeger is overgegaan) aldus met elkaar in verband
staan dat de vertakkingselementen van de eenc de dubbel-
elementen van de andere zijn, en omgekeerd. Nu zijn
\') Zie hiervoor b.v.: Salmon. Analytischo Geometrie des Raumes.
Deutsch bearbeitet von Fiedler. Zweiter Thcil. Leipzig 1880. §113.
de vertakkingselementen der van de steunpunten van
trisecanten de snijpunten der rakende trisecanten; de
dubbelelementen der /3 van de raakpunten van dubbel-
raakvlakken zijn de raakpunten der stationnaire raak-
vlakken. En dus:
Als een Cl oneindig vele drietallen in één punt samen-
komende raaklijnen bezit vallen de snijpunten harer rakende
trisecanten samen met de raakpunten der stationnaire raak-
vlakken.
Hierbij kan worden opgemerkt dat dit resultaat inder-
daad slechts geldt voor de hier besproken bijzondere
kromme. Immers zoolang de involutorische verwant-
schap (2,.2) der raakpunten van dubbelraakvlakken nog
geen h is zal een dubbelelement dezer verwantschap
geen planair buigpunt aanwijzen, aangezien de samen-
vallende elementen niet met elkaar overeenkomen.
Ander bewijs Nu het zooeven gevonden resultaat eenmaal bekend
dezer eigen- js ]iet gemakkelijk worden gecontroleerd met behulp
van de formules. Want volgens (1) worden de planaire
buigpunten aangewezen door:
t* -f 6 m \'t\' 1 — 0
terwijl de snijpunten der rakende trisecanten worden
gevonden uit vergelijking (G):
4 m8 t l — (3 ml G vr — 1) t2 4 m3 = 0
Kiest men nu 3 nr = — 1, of w = 1JB iV 3, waardoor
de bovenbesproken Cl is gekenmerkt (bl. 34) dan nemen
de beide vergelijkingen dezelfde gedaante aan, n.1.
tl 2 i t- V 3 1 = 0
zoodat ons resultaat is teruggevonden,
ïoepassing Zooeven werd reeds opgemerkt, dat de elementen,
ga"^1 voor" die in een dubbelpunt van de h der raakpunten van
de afbeelding, dubbelraakvlakken (d. i. een vertakkingspunt v van de
h der steunpunten van trisecanten) samenvallen, thans
aan elkaar zijn toegevoegd, hetgeen in het algemeene
geval niet zoo is. Dit leidt, in verband met Hoofdstuk III,
nog tot de volgende eigenschap voor de afbeelding:
De raaklijnen, in de punten v aan de kegelsnede C2
gelegd, zijn tevens raaklijnen aan de involutiekegelsnede D2.
2. De afbeelding van de kromme Cx met twee
stationna ire raaklijn en.
Stationnaire In Hoofdstuk II, 2 werd het geval besproken dat de
raaklijnen. ^ ^ steunpunten van trisecanten twee drievoudige
elementen bezit; elk drievoudig element vertegenwoor-
digt dan twee der dubbelelementen. Voor de ruimte-
kromme Cl beteekent dit dat ze in plaats van vier
rakende trisecanten twee stationnaire raaklijnen bezit,
d. w. z. lijnen, die drie opeenvolgende punten met C4
gemeen hebben; C4 heeft dan twee lineaire buigpunten.
Eigenschap De theorie der cubische involuties geeft voor de hier
C*1 met* Twee bedoelde bijzondere C4 nog een merkwaardig resultaat,
stationnaire AVe zagen (bl. 39) dat de raakpunten der stationnaire
raaklijnen. raa]djjnen öf beide reëel öf toegevoegd imaginair zijn.
Nu heeft AVeyr 4) voor de h met twee drievoudige
elementen de volgende eigenschappen bewezen:
„Heeft een h twee reëele drievoudige elementen dan
bestaat elk van haar groepen uit één reëel element en
twee toegevoegd imaginaire elementen.\'\'
„Heeft een h twee toegevoegd imaginaire drievoudige
elementen dan bestaan haar groepen uitsluitend uit
reëele elementen."
Dit brengt ons aanstonds tot de volgende eigenschappen
voor de ruimtekromme:
Wanneer een Cx twee reëele stationnaire raaklijnen bezit,
dan snijdt elke trisecante de kromme in één reëel punt en
in tivee imaginaire punten.
Wanneer een C4 twee imaginaire stationnaire raaklijnen
bezit, dan snijdt elke trisecante de kromme in drie reëele
punten.
\') Grundzüge einer Theorie der cubischen Involutionen. Abhand-
lungen der böhmischen Gesellsch. d. Wiss. (Prag). VI. 7. 1874. § 12.
Ligging van Bij liet afbeelden der algemeene Cl op een kegelsnede
keo-elsnedeJ^ werden de dubbelelementen van de L der steunpunten
in dit geval, van trisecanten gevonden als de punten waar C2 geraakt
wordt door de gemeenschappelijke raaklijnen van C2 en
J2 (bl. G7).
Deze raakpunten moeten hier twee qan twee samen-
vallen; de involutiekegelsnede J2 moet C2 dus in twee
punten aanraken, welke de beelden van de lineaire
buigpunten zijn.
Nadere be- Wanneer de raakpunten der stationnaire raaklijnen
van°hetgeval ima&ina\'r zÜn kan men met voordeel Cl op de volgende
waarin de wijze afbeelden. Men kiest voor C2 een cirkel en be-
punten i\'mif- sc^ouwt zijn oneindig verre punten als beelden van de
ginair zijn. raakpunten der stationnaire raaklijnen. De involutie-
kegelsnede J2, die C2 in de bedoelde punten moet raken,
is dan eveneens een cirkel, concentrisch met C-. Aan-
gezien C2 en J2 nog steeds de ligging van Poncelet
moeten vertoonen is de straal van J2 de helft van dien
van C2 en zullen de driehoeken, die men in C2 en tevens
om J2 kan beschrijven, in dit geval gelijkzijdig zijn. De
hoekpunten Au A2 en A3 van een dezer driehoeken zijn
dus de beelden van drie op eenzelfde trisecante gelegen
punten van Cl. Hiermee vinden we bevestigd dat de
trisecanten eener Cx met imaginaire stationnaire raak-
lijnen de kromme steeds in drie reëele punten snijden.
Gemakkelijk vindt men nu uil de boven beschreven wijze
van afbeelden een aantal, grootendeels reeds uit Hoofd-
stuk II bekende, eigenschappen van C" met stationnaire
raaklijnen.
Op bl. 64 werd aangegeven hoe men, wanneer eenig
punt van Cx door zijn beeld Ai is gegeven, het beeld
kan construeeren van het punt, waar het osculatievlak
in het gegeven punt snijdt. Men moet dan door
Ai de beide raaklijnen aan J- leggen, waardoor men
de toegevoegde raaklijn M vis verkrijgt, die ./"\' in Oi
raakt; de lijn, die Ai met Oi verbindt, snijdt C2 ten
tweeden male in een punt 7ii, dat het beeld \\an het
gezochte restpunt is. Blijkbaar is nu Bi eenvoudig het
andere uiteinde der door Ai gaande middellijn van den
cirkel C2.
Dubbele os- Nu zijn echter Ai en Bi gelijkwaardig, d.w.z. als Bi
den. het beeld van een osculatiepunt is zal A\\ dat van het
bijbehoorende restpunt zijn. Elke verbindingslijn van
een osculatiepunt met zijn restpunt is dus dubbele os-
culatiekoorde en de kromme heeft de bijzonderheid dat
ze oneindig vele dubbele osculatiekoorden bezit. Inder-
daad werd op bi. 39 bewezen dat de beide eigen-
schappen: het bezit van twee stationnaire raaklijnen en
het voorkomen van oneindig vele dubbele osculatie-
koorden, steeds samengaan.
Wanneer men om Ai als hoekpunt een rechten hoek
laat wentelen verkrijgt men een quadratische stralen-
involutie, waarin de raaklijn, in Ai aan C2 gelegd, aan
Ai Bi is toegevoegd, en die de isotrope lijnen als dubbel-
elementen bezit. Derhalve:
De steunpunten eener dubbele osculatiekoorde worden
harmonisch gescheiden door de lineaire buigpunien.
Dit resultaat kan men ook langs anderen weg ge-
makkelijk vinden. Immers in de parametervoorstelling
volgens Cremona (bl. 42) worden de lineaire buigpunten
door de waarden 0 en co gekenmerkt, terwijl de para-
meterwaarden van de steunpunten eener dubbele oscu-
latiekoorde door de betrekking (31) zijn verbonden.
Hieruit volgt de bedoelde harmonische ligging onmiddellijk.
Projecteert men de punten Ai, A2, A3 en Bi uit Ai
op de raaklijn in Bi dan blijkt nog gemakkelijk de waar-
heid der volgende stelling:
De steunpunten eener dubbele osculatiekoorde worden
harmonisch gescheiden door de punten, die met een dezer
steunpunten op dezelfde triseccinte liggen.
Door een Voor het construeeren der beelden van de steunpunten
met1 twee C> der osculatievlakken, die in een gegeven punt van C*
stationnaire samenkomen, werd op bl. 05 een methode aangegeven,
raaklijnen is jyjert maaj-(_ daarbij gebruik van een zekere kegelsnede
slechts één K2, die C2 behalve in het gegeven punt in nog drie
aan" GMelak Punten snijdt, die de beelden der gezochte punten zullen
leggen. zijn. Het blijkt gemakkelijk, wanneer men hier voor
een punt Bi op C2 deze methode tracht te volgen, dat
de kegelsnede IC- ontaardt, en wel in de lijn in het
oneindige en in de door Bi gaande middellijn. Het
andere uiteinde Ai dezer middellijn levert dus de eenige
oplossing van ons vraagstuk; de beide overige komen
steeds overeen met de imaginaire cirkelpunten, welke
de beelden zijn der lineaire buigpunten. Dat deze hier
worden gevonden wordt aanstonds duidelijk als men
bedenkt dat elk vlak, dat door een stationnaire raaklijn
gaat, drie opeenvolgende punten met C1 gemeen heeft,
dus als een oneigenlijk osculatievlak is op te vatten.
Daar uit elk punt van Cl één osculatievlak aan
is te leggen en daar het osculatievlak in het gekozen
punt voor drie samenvallende osculatievlakken is te
tellen vindt men dat de Cl met twee stationnaire raak-
lijnen van de vierde klasse is, hetgeen ook reeds in
Hoofdstuk II was afgeleid.
De planairo Om de beelden van de raakpunten der stationnaire
vallen"met1 raakvlakken te construeeren werd gebruik gemaakt van
<le lineaire een zekere kegelsnede I>2, die O2 snijdt in de vier punten,
«amcn\'nten waar C2 door de gemeenschappelijke raaklijnen van C2
en ./2 wordt aangeraakt (bl. (57). In ons geval raken
C2 en J2 elkaar in de oneindig verre imaginaire cirkel-
punten en zal D2 dus eveneens daar ter plaatse C2 en
J2 aanraken. De kegelsnede l)2 is dan een met C2 en
J2 concentrische cirkel. De gemeenschappelijke raak-
lijnen van C2 en I)2 raken C2 in de beelden der gezochte
planaire buigpunten, welke dus hier twee aan twee met
de lineaire buigpunten samenvallen (vergelijk bl. 40).
Elke raaklijn In Hoofdstuk III, 2 werd gevonden dat elke raaklijn
^n\'dit\'geval1 van door twee andere raaklijnen wordt gesneden, en
;loor tweo dat men, als het raakpunt Ai van de eerste raaklijn is
5gJ™ gegeven, de raakpunten der beide andere als volgt kan
gesneden. bepalen: men zoekt het punt Oi, waar de toegevoegde
raaklijn van Ai de involutiekegelsnede J2 raakt, en trekt
uit Oi de beide raaklijnen aan C2. De raakpunten dezer
raaklijnen zijn dan de beelden der punten, wier raak-
lijnen de raaklijn van Ai snijden. Aangezien nu in ons
geval J2 geheel binnen C2 ligt en de raaklijnen uit
eenig punt van J2 aan C2 dus imaginair zijn heeft men:
Als een Cl twee imaginaire stationnaire raaklijnen bezit
■wordt elk harer raaklijnen door twee imaginaire raak-
lijnen gesneden.
De dubbelkromme Dü van het raaklijnenoppervlak is
dus in dit geval imaginair.
3. De afbeelding van de kromme Cl met een dubbelpunt.
Algemeene Wanneer een Cl een dubbelpunt bezit is, zooals men
opmcrkingen\'gemakkelijk inziet, de methode van afbeelden, die in
Hoofdstuk III voor de algemeene Cl werd uiteengezet
en die ook voor de tot dusver behandelde bijzondere
krommen kon worden gebezigd, niet langer van toepassing.
Immers haar uitgangspunt was de h van de steunpunten
der trisecanten; deze L werd op de kegelsnede C2 af-
gebeeld door drietallen punten, wier verbindingslijnen
raaklijnen waren van een andere kegelsnede, de invo-
lutiekegelsnede J2. Nu bezit een kromme Cl met een
dubbelpunt geen eigenlijke trisecanten; deze zijn thans
vervangen door de lijnen, die het dubbelpunt met de
punten van C\'4 verbinden. Van alle groepen der h zijn
dus twee punten vast, terwijl de overige een enkelvoudige
puntenreeks vormen. Het is duidelijk dat hiermee de
tot dusver gevolgde wijze van afbeelden voor de C\'
met een dubbelpunt vervalt.
Wel blijft gelden wat in den aanvang van Hoofdstuk III
is gezegd over het al of niet willekeurig aannemen van
de kegelsnede C2. Daarbij heeft men slechts de hyper-
boloïde II te vervangen door den kegel F, die Cl uit
het dubbelpunt projecteert (bl. 48) en die thans het
regelvlak der trisecanten vertegenwoordigt.
*
-ocr page 95-De reciproke Alvorens tot het afbeelden van C4 over te gaan be-
nvoluties.
schouwen we eenige quadratische involuties, die bij de
verschillende constructies worden toegepast.
In Hoofdstuk II, 3 werd gevonden dat in den bundel
van quadratische oppervlakken, waarvan C4 de basis-
kromme is, behalve de bovengenoemde kegel T, nog
twee kegels I\\ en r2 voorkomen, die C4 dubbel projec-
teeren. De ribben van eiken dezer kegels bepalen op
C4 een quadratische punteninvolutie. We zullen twee
punten van Cl, die op dezelfde kegelribbe liggen, „reci-
proke punten" noemen, hun verbindingslijn een „reciproke
koorde" en de 72, door de paren gevormd, de „reciproke
involutie". Er bestaan dus twee dergelijke reciproke
involuties op Cl.
Aangezien een raakvlak aan Ti of r2 een dubbel-
raakvlak van C1 is blijkt hieruit tevens dat er twee
stelsels van dubbelraakvlakken zijn; de vlakken van het
eene stelsel omhullen den kegel Ti, die van het andere
stelsel den kegel T2. De paren raakpunten van liet eene
stelsel vormen de eerste, die van het andere de tweede
reciproke involutie.
Stelt men in (3G) m3 = «1 en m = m2 dan verkrijgt men
Mi2 w22 = k
Deze betrekking geeft het verband aan tusschen de
parameters van de raakpunten van een dubbelraakvlak.
Ze wordt gesplitst in:
Deze vergelijkingen bepalen dus de beide stelsels raak-
puntenparen van dubbelraakvlakken; ze zijn de ver-
wantschapsvergelijkingen der beide reciproke involuties.
De dubbelpunten Bi en Bi der eerste reciproke in-
volutie worden bepaald door u2—-\\-V k, hun para-
meters zijn dus iy k en — \\y k; die der tweede
reciproke involutie, /i2 en B>\', worden aangewezen door
u- = — V k, hun parameters zijn dus -f- i \\y k en
— i k. Nu zijn -f- f k, — V k, i k en — i k
juist de wortels van (37), derhalve:
De vier dubbelpunten der beide reciproke involuties liggen
in de planaire buigpunten.
Voorts vindt men voor de dubbelverhouding dezer
vier punten:
i^y k — iy k — i]y k — \\y k
(Bi Bi\' Bo Bi):
i ]y k ^ k \' — i \\y k iy k
_(i-1)2
-1;
~(i l)2
dus:
De vier buigpunten vormen een harmonische groep.
Uit de vergelijkingen der reciproke involuties of ook
uit de beschouwing der dubbelprojecteerende kegels
volgt nog:
Elke reciproke koorde wordt door elke andere reciproke
koorde van hetzelfde stelsel gesneden.
De^liarmo- Behalve de beide reciproke involuties kan men op
lutie. C4 nog de involutie beschouwen, die tot vergelijking
heeft:
«1 «2 = 0
Baar puntenparen worden harmonisch gescheiden dooi-
de punten m = 0 en u = co, die de op elkaar vallende
punten van liet dubbelpunt kenmerken (bl. 45); ze zal
de „harmonische involutie" worden genoemd. Blijkbaar
zijn Bi, Bi\' en B2, B2\' paren dezer involutie, dus:
De dubbelpunten der reciproke involuties vormen twee
puntenparen van de harmonische involutie.
De harmonische involutie onderscheidt zich van de
reciproke involuties doordat de verbindingslijnen harer
puntenparen („harmonische koorden") elkaar niet snijden.
Deze opmerking is van belang met het oog op de toe-
passing van deze involuties in het volgende.
De afbeel- onderstellen thans dat op de kegelsnede C2 de
ding van de
merkwaar- beelden Di en D> der naburige punten van het dubbel-
en^de f^ndn" z\'-\'n 8e£even alsmede die der buigpunten Bi en Bi\'.
mentale in- punten mogen niet geheel willekeurig worden aan-
volutiesop<?J. genomen, daar ze een harmonische groep vormen (zie
boven); de verbindingslijn bx van Bi en Bi\' gaat dus
door het snijpunt O der raaklijnen, die in Di en D2
aan C2 kunnen worden gelegd.
Wanneer men nu nog in Bi en Bi eveneens de raak-
lijnen aan C3 trekt dan ligt haar snijpunt Pi (de pool
van bi) op de verbindingslijn d van Di en D2. Ten-
einde nu nog de beelden B2 en B2 der overige buig-
punten te vinden kan men opmerken dat deze zoowel
door Bi en Bi\' als door l)i en D2 harmonisch worden
gescheiden (zie boven). De lijn b2, waarop B2 en B2
liggen, gaat dus zoowel door O als door Pi en is dus
de verbindingslijn dezer punten; waar zij C2 snijdt liggen
de punten P2 en B2\'.
Het snijpunt P2 van bi en d is nu blijkbaar de pool
van b2; de driehoek OPiP2 is een pooldriehoek van C2.
Uit het voorgaande volgt nog dat, als Di, D2, Bi en
Bi\' reëel zijn, u2 buiten de kegelsnede valt, zoodat B2
en B>\' imaginair worden. Van de vier buigpunten zullen
dus steeds twee reëel en twee imaginair zijn.
Als we de verkregen resultaten samenvatten vinden
we dus dat elk puntenpaar van de harmonische involutie
op een rechte door O ligt, dat elk paar van de eerste
reciproke involutie op een rechte door Pt en elk paar
van de tweede reciproke involutie op een rechte door
P2 ligt.
Het punt van yy0 „aan tjians ovcr t0t liet hoofdprobleem: wanneer
C" te zoeken, ° .. 1
dat met drie gegeven zijn de beelden ii, i2 en J;) van drie punten
gegeven pun- xu X2 en Xa van C\' vraagt men het beeld Yi van
ten vin
complanairis.het punt X\\ te vinden, dat met de drie gegeven punten
in één vlak ligt.
Denkt men zich weer, evenals in het algemeeno geval,
een vlakkenbundel met Xi X2 als as dan bepaalt deze
op Cl een I-, waarin het gezochte punt, Ar4 aan Xa is
toegevoegd. Kende men in do afbeelding het centrum
Ci2 dezer 12 dan zou do vraag dadelijk kunnen worden
beantwoord. Nu is het echter mogelijk twee bijzondere
groepen aan te wijzen. Vooreerst zal M, D> een paar
van elke I2 als boven bedoeld voorstellen, zoodat C12
op d moet liggen. Wanneer men voorts het punt F/
bepaalt, dat in de eerste reciproke involutie aan Fi is
toegevoegd, en het punt F2\', dat in diezelfde involutie
met F2 overeenkomt, dan zal YiF2\' eveneens een paar
der bedoelde I2 zijn, aangezien twee reciproke koorden
van hetzelfde stelsel elkaar snijden (zie boven) en dus
Fi, F2, Fj\', F2\' een complanaire groep voorstelt.
Men heeft nu blijkbaar het volgende:
Om het beeld Y\\ te vinden van het punt, dat met drie,
dcror hun beelden Fi, ¥<> en Y$ gegeven, punten complanair
is, bepaalt men de snijpunten Y\\ en Y2\' van C2 met de
lijnen die Y\\ en Y2 met F1 verbinden. De lijn F/ Y2
snijdt d in een punt C\\2; het punt, waar de lijn F3 Ci2
nogmaals C2 snijdt, is het gezochte punt Y4.
Het is duidelijk dat men hier en in het volgende in
plaats van de eerste reciproke involutie ook de tweede
kan bezigen. De harmonische involutie is niet bruik-
baar omdat twee harmonische koorden elkaar niet
snijden.
Verder valt weer op te merken dat men als as van
den vlakkenbundel ook X\\ Xa of X2 X3 had kunnen nemen.
Men zou dan als centrum der I2 het snijpunt Cm van
d met F/ F3\' of het snijpunt C23 van d met F2\'F3\'
hebben verkregen. Zoowel de lijn F2 C1S als Fi C23
zou het gezochte punt F4 op C2 hebben bepaald.
Ligging\' van Wanneer men niet in het bijzonder Xt door Xi, X2
viorJ^u^en en X3, doch telkens elk der vier punten door de overige
do beelden drie bepaald denkt verkrijgt men nog drie punten CVt,
zijn van vier c2i en Cu op d. Men komt dan tot den volgenden
complanaire , ,
punten op algemeenen regel:
C*- Vier punten Fj, F2, F3 en Y\\ van C2 zijn dan de
beelden van vier complanaire punten van C) als telkens
de verbindingslijn van twee dezer punten en de lijn, die
door de reciproke punten der overige twee gaat, elkaar op
de lijn d snijden.
Indien men groepen neemt, waarin punten zijn samen-
-ocr page 99-gevallen, verkrijgt men nog uit het voorafgaande eenige
bijzondere resultaten.
Raakvlak. Laat men X2 men Xj samenvallen dan vindt men:
Twee punten X8 en X4 liggen met de raaklijn in het
punt Xi in één vlak indien de lijn lr3 Y4 en de raaklijn,
in het reciproke punt van Yt aan C2 gelegd, elkaar op de
lijn d snijden.
Dubbclraak- Valt bovendien nog Ar4 met X3 samen, zoodat het
vlak der groep dubbel raakvlak van C4 wordt, dan heeft
men nog:
Twee punten Y\\ en r3 zijn dan de beelden van de
raakpunten van een dubbelraakvlak als de raaklijn in één
dezer punten en de raaklijn, in het reciproke punt van
liet andere aan C2 gelegd, elkaar op de lijn d snijden.
Wanneer van een complanaire groep de punten Xi,
Ar2 en X3 samenvallen wordt het vlak der groep oscu-
lalievlak in Xi. Wil men het snijpunt van C4 met dat
osculatievlak bepalen dan zal men, zooals gemakkelijk
blijkt, aldus moeten handelen:
Om het beeld Y\\ van het punt X4 te construceren, waar
Cl het osculatievlak in een gegeven punt Xi nog snijdt,
verbindt men Yi met het punt C, waar de raaklijn aan
C2 in het reciproke punt van Y\\ de lijn d snijdt; liet
tweede snijpunt van Y\\ C met C2 is dan het gezochte punt I4.
Aantal os- We denken ons ten slotte in het voorafgaande geval
kon ti°Vlak" Seoeven cn vragen naar het aantal osculatie-
punt van™" vlakken dat door X\\ aan C7l kan worden gelegd. We
nnn Gl. onderstellen dus dat in de afbeelding J4 gegeven is en
vragen naar het aantal der punten Jri, die met Yk een
ligging vertoonen als zooeven is besproken.
Wanneer men een punt P willekeurig op C2 kiest,
in het reciproke punt van P een raaklijn aan C2 legt,
en door het snijpunt van deze raaklijn met de lijn d
een lijn naar Y4 trekt, dan zal deze lijn C2 nog in Q
snijden. Indien Q met P samenviel zou juist het ge-
wenschte geval voorhanden zijn. Nu bepaalt, zooals
boven blijkt, elk punt P één punt Q; met elk punt Q
vlak.
Oscillatie-
vlak.
komen echter twee punten P overeen, daar men uit
het snijpunt van Q met d twee raaklijnen aan C2
kan trekken. De verwantschap (1,2) die aldus tusschen
de punten P en Q ontstaat, heeft drie coïncidenties.
Men kan dus door elk punt der C4 met een dubbelpunt
drie vlakken leggen, die haar elders osculeeren (bl. 46).
4. De afbeelding van de kromme C4 met een keerpunt.
Algemeene Evenmin als bij de kromme C4 met een dubbelpunt
opmerkingen. js ^jj ^ie met een keerpunt de algemeene methode van
afbeelden bruikbaar en wel om dezelfde redenen. Ook
hier is het trisecantenregelvlak overgegaan in een qua-
dratischen kegel, n.1. in den kegel A, die Cl uit het
keerpunt projecteert (bl. 54).
De harmoni- Reeds op bl. 54 werd bewezen dat de bundel van
scheinvolutie\'quadratische oppervlakken, waarvan C4 de basiskromme
is, behalve den zooeven genoemden kegel A nog een
kegel Ai bevat, die C4 dubbel projecteert. De ribben
van dezen kegel bepalen op C4 een quadratische punten-
involutie. De puntenparen dezer 72 zijn zoogenaamde
harmonische punten, d. w. z. hun parameters ui en u2
voldoen aan de betrekking:
Ul «2=0
De dubbelelementen der I> zijn het keerpunt (u = co)
en het buigpunt (m = 0). We vermelden met het oog
op hetgeen volgt nog in het bijzonder de beide resultaten:
1°. Elk puntenpaar der harmonische involutie ligt
harmonisch ten opzichte van het keerpunt en het buigpunt.
2°. Elke harmonische koorde wordt door elke andere
harmonische koorde gesneden.
De afbecl- Denken we ons thans weer de kegelsnede C2 en
ding van de j^op (]e beelden B en K van het buigpunt en het
merkwaar- * ^ T.
dige punten keerpunt gegeven. De raaklijnen, in B en A aan C -
en de har- geiegCi) snijden elkaar in een punt O. Elke lijn door O
-ocr page 101-monische in- snijdt nu C2 in twee punten, die met B en K een
i ic op . jiarnionjscjie groep vormen en dus een paar der har-
monische involutie zijn. Aldus blijkt dat de harmonische
involutie op C2 wordt afgebeeld door de puntenparen,
wier verbindingslijn door O gaat.
Hetpuntvan We onderstellen thans weer dat drie punten Xx, X2
dat°met\'lir!e en A3 van C1 door hun beelden Yi, F2 en F3 zijn ge-
gegeven pun- geven en vragen naar het beeld Y\\ van het punt Xj,
compïanair^ waar het vlak der gegeven punten C4 nogmaals snijdt,
is. De vlakkenbundel met Xi X2 als as bepaalt op C4
een J2, waarin X\\ aan A\'3 is toegevoegd. Het vraagstuk
zou dus opgelost zijn indien men in de afbeelding het
centrum dezer I2 kon aanwijzen. Nu zijn echter weer
twee paren der I2 dadelijk te vinden. Vooreerst toch
zal, daar het keerpunt dubbelpunt is van elke involutie
met een koorde als as, het centrum Ci2 op de raaklijn
k moeten liggen, die in K aan C2 is getrokken. Voorts
kan men in de afbeelding het punt Yx bepalen, dat
aan Yx en het punt Y2\', dat aan Y2 in de harmonische
involutie is toegevoegd; daar elke twee harmonische
koorden elkaar snijden is dan het paar IV, Y2\' ook het
beeld van een groep der boven bedoelde J2.
Men heeft dus blijkbaar het volgende:
Om het beeld Y* te vinden van het punt, dat met drie
door hun beelden Yt, Y2 en Ya gegeven punten complanair
is, bepaalt men de snijpunten Yt\' en Y,\' van C2 met de
lijnen, die Yt en Y2 met O verbinden. De lijn Yx Y2
snijdt k in een punt C12; het punt, waar de lijn Y0 Cl2
nogmaals C- snijdt, is het gezochte punt I4.
Natuurlijk had men weer evenals in alle dergelijke
gevallen als as van den vlakkenbundel ook Xx A3 of
X2 Ar3 kunnen kiezen. Men zou dan als centrum der
I2 het snijpunt Cn van k met iV Z3\' of het snijpunt
C2s van k met V2 Ys\' hebben verkregen. Zoowel de
lijn r2 C*i3 als Yx C23 zou het gezochte punt Y4 op C2
hebben bepaald.
Ligging van Wanneer men beurtelings elk der vier punten Ari, X2,
-ocr page 102-vier punten X3 en als door de overige drie bepaald denkt ver-
beelden^zijn kriJSt men n0» drie Punten Cl4\' Cu en C34 °P de liJn
vanviercom- k; men heeft dus in het algemeen:
ten"van Vier PUnten Yl> en Y* van C\' ziïn dciU dc
beelden van vier complanaire punten van C4 als telkens de
verbindingslijn van twee dezer punten en de lijn, die door
de harmonische punten der beide andere gaat-, elkaar op
de lijn k snijden.
Voorts onderscheidt men ook hier weer eenige bij-
zondere gevallen.
Raakvlak. Als X» met X\\ samenvalt verkrijgt men:
Twee punten Xs en X\\ liggen met de raaklijn in het
punt X\\ in één vlak indien de lijn Ys Y\\ en de raaklijn,
in het harmonische punt van Yi aan C2 gelegd, elkaar op
de lijn k snijden.
Dubbelraak- Wanneer men in het voorafgaande geval uitgaat van
vlak. Yi, vervolgens het punt \'Ci bepaalt, waar de raaklijn
aan C2 in het harmonische punt Yi\' de lijn k snijdt,
en door C\'i de eenige (buiten k) nog mogelijke raaklijn
aan C2 trekt, dan zal het raakpunt Yz dezer raaklijn
het beeld zijn van het eenige punt Ar3 van C\', waarvan
de raaklijn die van X\\ snijdt. Nu valt blijkbaar Ya met
IV samen, hetgeen ook zoo moest zijn, daar elk paar
der harmonische involutie als een raakpuntenpaar van
een dubbelraakvlak kon worden beschouwd. Door elke
raaklijn van Cl gaat dus slechts één dubbelraakvlak;
het vlak, dat door de raaklijn en het keerpunt gaat, is
de tweede, oneigenlijke oplossing, wat trouwens ook uit
de afbeelding blijkt.
Osculatie- Voor het bepalen van het restpunt, dat bij een ge-
vlak. geven osculatiepunt behoort, leidt men nog gemakkelijk af:
Om het beeld Y4 van het punt X4 te construeeren, waar
Cl het osculatievlak in een gegeven punt Xi nog snijdt,
verbindt men Yi met het punt C, waar de raaklijn aan
C2 in het harmonische punt van Y\\ de lijn lc snijdt; Het
tweede snijpunt van Y\\ C met C2 is dan het gezochte
punt Y4.
Aantal oscu- Wanneer in het voorafgaande geval Xi door zijn beeld
u1t1Ceenkpunt ^ £e»even kan men omgekeerd vragen naar het
van C\' aan aantal der osculatievlakken, die in X4 hun snijpunt met
Gi\' C4 hebben. Daartoe moet men nagaan hoeveel punten
Vi met jf 4 de zooeven vermelde ligging vertoonen.
Wanneer men een punt P willekeurig op C2 kiest,
in het harmonische punt van P een raaklijn aan C2
legt en door het snijpunt van deze raaklijn met de lijn h
een lijn naar J4 trekt zal deze lijn C2 nog in Q snijden.
Indien Q met P samenviel zou juist het gewenschte
geval voorhanden zijn. P bepaalt aldus één punt Q;
Q eveneens één punt P, want men kan weliswaar uil
liet snijpunt van Q I4 met k twee raaklijnen aan C2
trekken, maar hiervan is k er een. P en Q komen nu
projectief met elkaar overeen; er zijn dus twee coïnci-
denties. Een dezer coïncidenties is het beeld K van
het keerpunt; dit kan uit de afbeelding worden afgeleid,
maar is ook onmiddellijk duidelijk als men bedenkt dat
elk vlak door de keerpuntsraaklijn als oneigenlijk osculatie-
vlak van Cl is op te vatten. Hiermee is derhalve het
bekende resultaat teruggevonden dat men door elk punt
der Cl met een keerpunt slechts één vlak kan leggen
dat haar elders osculeert.
»
■
■
_
.
À ,
\'if
ff
-ocr page 105-Stellingen.
-ocr page 106- -ocr page 107-Op bl. 51 en 52 van dit proefschrift is langs alge-
braischen weg bewezen dat de dubbelkromme van het
raaklijnenoppervlak der ruimtekromme van den vierden
graad met een dubbelpunt ontaard is in twee vlakke
krommen van den derden graad.
Deze eigenschap kan meetkundig worden afgeleid uit
de beschouwingen van Brambilla over de om een der-
gelijke kromme beschreven scheeve vierhoeken.
Brambilla. Rend. Ist. Lomb. II. 17. 1884. (§ 7).
De bewering van Cremona, dat de ruimtekromme van
den vierden graad en de tweede soort geen veelvoudige
punten of keerpunten kan hebben, is niet in tegenspraak
met hel bestaan van de in dit proefschrift besproken
vierdegraadskromme met een dubbelpunt of keerpunt.
Cremona. Ann. di Mat. 4. 1801. (§ 2).
Dat do functie \\x voor x=ca onbepaald wordt mag
niet als vanzelfsprekend worden aangenomen.
Vgl. Grotendorst. Begins. der Diff. en Int. rek. IJreda.
1904. (p. 117).
-ocr page 108-IV.
Voor de indeeling der stelkunde in „lagere" en „hoogere"
algebra, zooals die thans gebruikelijk is, bestaan geen
voldoende gronden.
De door Relndersma toegepaste methode van meet-
kunde-onderwijs verdient geen aanbeveling.
ReindersMA. Nieuw Leerboek der Vlakke Meetkunde.
Groningen. 1912—\'14.
De argumenten, die Max Simon aanvoert om aan te
loonen dat aanleg voor wiskunde in even groote mate
bij vrouwen als bij mannen voorkomt, zijn van geen
waarde.
Max Simon. Methodik und Didaktik des Rechnens und
der Mathematik. München. 1908. (p. 50).
Tegen de redeneering van Bertrand in het vraagstuk
der gouden en zilveren munten bestaan ernstige bezwaren.
Bertrand. Calcul des Probabilitós. Paris. 1907. (p. 2).
De oplossing, welke Barrier gegeven heeft voor het
naaldprobleem uit de waarschijnlijkheidsrekening, heeft
alleen zin als naar de mathematische hoop, niet als naar
kans gevraagd wordt.
Barbier. Journ. d. Math. (Liouville) II. £>. 18(50. (p. 273).
Vgl. b.v. Bertrand. Calcul des Probabilités. Paris. 1007.
(p. 52).
IX.
De gebruikelijke, o. a. door Young gegeven verklaring
voor de schijnbare vergrooting der zon- en maanschijf
nabij den horizon wordt teniet gedaan door de proeven
van Filehne en van Zoth.
Young. General Astronomy. Boston 1900. (p. 63).
Filehne. Arch. f. d. gc3. Physiol. (Pfliiger). 59. 1895.
(p. 279).
Zoth. ibidem. 78. 1899. (p. 363).
X.
Voor het meten van geringe gasspanningen is de
vacuummeter van Mag Leod te verkiezen boven den
thermoölectrischen vacuummeter.
Mac Leod. Phil. Mag. IV. 48. 1874. (p. 110).
Voege. Phys. Zcitsckr. 7. 1906. (p. 498).
XI.
Do bewering van Smoluchowski, dat de tweede hoofd-
wet der thermodynamica theoretisch slechts als een
„zeer bij benadering geldige regel" mag worden beschouwd,
is overdreven.
Smoluchowski. Math. Vorlcs. n. d. Univ. Güttingcn. 6.
1914. (p. 90).
De verklaring van J. J. Thomson voor het optreden
van persisteerende stroomen in supra-geleiders is gezocht.
,T. J. Thomson. Phil. Mag. VI. 30. 1915. (p. 192).
Vgl. Kamerlingii Onnes. Vcrsl. Kon. Ac. v. Wet. Deel 22
(p. 1413) en Deel 23 (p. 167).
. -
.» J
>\'. f
•
■
-
>
i