-ocr page 1-

HET CHILIASME

TEN TIJDE DEK,

HERVORMING.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

HET CHILIASME

TEN TIJDE DER

HERVORMING.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID,

AAN DE H00GESCH00L TE UTRECHT,

NA MAGTIGING VAN DEN SECTOR MAGNIFICUS

Gewoon Hoogleeraar in de Faculteit der bespiegelende Wijsbegeerte en fraaie Letteren,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

VOLGENS BESLUIT DER GODGELEERDE FACULTEIT, .

IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN
op Donderdag den 25sten Januari 1872, des namiddags te een ure,

WILLEM SIMON CHRISTÏAAN DEIJLL,

geboren te Vlissingen.

AMSTERDAM,
HÖVEKEE & ZOON.
1872.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

AAN MIJNE OUDERS

en

MIJNE AANSTAANDE SCHOONOUDERS.

-ocr page 6-

I

I

1

r

-

-ocr page 7-

INHOUD.

VOORWOORD............................... blz. 1.

INLEIDING.

Het chiliasme vóór de hervorming....... // 4L

EERSTE HOOFDSTUK.

Het chiliasme en de hervorming......... // 38.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Het chiliasme in de anabaptistische bewe-
gingen.

§ 4. Carlstadt, Munzer, de Zwickauer profeten. // 64.

§ 2. De Wederdoopers in Zwitserland....... // 74.

§ 3. Melchior Hoffman.................... // 401.

§ 4. Het Anabaptisme in Munster........... n 436.

§ 5. David Joris......................... // 485.

DERDE HOOFDSTUK.

De vroegste bestrijders van het chiliasme

ten tijde der hervorming.............. // 207.

BESLUIT................................... // 230.

STELLINGEN............................... // 235.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

VOORWOORD.

Onder de leerstellingen, die voor korter of langer tijd
in de Christelijke kerk voor waarheid hebben gegolden,
toont de geschiedenis van misschien niet eene zulke ver-
rassende wendingen en afwisselingen, als die van het zoo-
genaamde
Chiliasme. Steunende op de Openbaring, beide
van het Oude en Nieuwe Verbond, verwachtten tot het einde
nagenoeg der vierde eeuw het meerendeel der Christenen de
naderende terugkomst van den verheerlijkten Christus, en
met Hem een duizendjarig rijk van ongestoorde zaligheid,
van een heil, dat in zinnelijke zoowel als in geestelijke
genietingen de stoutste voorstellingen overtrof. Later,
zoowel onder den invloed van de idealistische Alexandrijnsche
school, als in het bijzonder door de verandering in de
verhouding van staat en kerk sinds
ConstanïIjn, wordt
hetgeen eerst door bijna allen aangenomen was en bestemd
scheen kerkleer te worden, nagenoeg door iedereen weder
verlaten. Het orthodoxe chiliasme verliest zijne beteeke-
nis, en leeft alleen in de herinnering van enkele secten

-ocr page 10-

voort. Heftig bestreden en door Augustinus nagenoeg
gedood, herkrijgt liet in den boezem der katholieke kerk
zijn leven niet meer. Met de hervorming der zestiende eeuw
verschijnt liet op nieuw, maar onder zóó ongunstige om-
standigheden en in meestal zóó verwrongen vorm, dat er
geen sprake van kon zijn, het met die meeningen der eerste
Christenen, waartoe de Reformatie de gezuiverde Kerk
wenschte terug te brengen, in de som der hoofdwaarheden
des Christendoms te doen opnemen. Toch duurde het niet
lang, of weder lieten zich chilias tische stemmen vernemen,
en spoedig behoorde hoe langer zoo meer — zij het dan in
zekeren zin buiten kerk en vastgestelde kerkleer om — het ge-
loof aan eeu toekomstig rijk van
Christus op aarde tot
de eigen Dogmatiek van zeer velen. Zóó is het nog heden.
Yan alle kanten laten zicli propheciën en voorspellingen
hooren; nu hier, dan daar spreekt men, misschien als reactie
tegen een veldwinnend ongeloof, de stelling steeds luider
uit, dat, binnen korteren of längeren tijd, de aarde het tooneel
zijn zal van de vervulling der eenmaal aan den Proplieet-
Apostel geschonken apocaljpse.

Met het oog op deze verschijnselen van een tijd, die,
meer clan ooit vroeger, geschikt en geneigd schijnt, tot be-
handeling der eschatologische vraagstukken, is het zeker
niet van belang ontbloot de geschiedenis, zoo van -het
Chi-
liasme
in het algemeen, als van ieder zijner kenmerkende
momenten, in den loop der tijden eenigzins nauwkeuri-
ger te beschouwen, dan tot nog toe geschied is. In
de volgende bladen heb ik eene zwakke poging gewaagd
zulks te beproeven met betrekking tot dat eigenaardige,
op zich- zelfstaande gedeelte, dat door de Hervorming als

-ocr page 11-

begin en den val van Munster als einde, scherp begrensd
wordt. Juist dat tijdperk in de geschiedenis van mijn
onderwerp is belangrijk, èn om het wederzij dsche verband
waarin de Hervorming zelve en het Chiliasme tot elkander
traden èn om de gewelddadige wijze, waarop de pogingen
tot verwezenlijking der hoop op eerie vurig gewenschte
Christocratie op aarde in de geschiedenis hebben ingegre-
pen. Het Chiliasme van het begin der 16 \' eeuw hangt
zamen met verschijnselen van soortgelijken aard, welke aan
de Reformatie den stoot te danken hebben, die hen tot
hernieuwd leven riep. Zóó maakt het een deel uit der reactie
tegen de toenmalige tijdsomstandigheden, tegen de wanver-
houding, waarin op politiek en op godsdienstig terrein het in-
dividu stond tegenover de nederdrukkende eenheid, in staat
en hiërarchie gehuldigd. En tegelijkertijd biedt de be-
schouwing van de wijze, waarop het Chiliasme zich toen
vertoonde, den meest juisten maatstaf ter waardeering van
zijne religieuse waarde. Uit het gebied van het geloof en
van liet lijdzame verwachten, wordt het gerukt in het
midden van het werkend leven. Niet langer houdt het
zich bezig met bedaarde bespiegeling, het slaat zelve, in
betreurenswaardige afwijking, de hand aan de verwerkelij-
king zijner idealen van gelijkheid en geluk. En zóó, ver-
wijderd uit zijne eigenlijke levenssfeer, toont het weldra
al de kenteekenen van dweepzieke overdrijving en ziekelijk
fanatisme. Het goede en ware scheidt zich af; tot zijne
hoogste magt verheven blijft alleen liet verkeerde als
drijvende factor over. Daardoor wordt het dan ook juist
gemakkelijker de onzuivere bestanddeelen te onderkennen
en zóó door schifting op te klimmen tot de kiem van

-ocr page 12-

eeuwige waarheid, die zich in het Chiliasme ook te mid-
den zijner hevigste overdrijving niet verloochent.

Met deze beschouwingen meen ik de keus van mijn on-
derwerp genoegzaam te hebben geregtvaardigd, en tevens
met voldoende duidelijkheid de grenzen te hebben aange-
geven, binnen welke mijn onderzoek zich te bewegen heeft.
Het
Chiliasme in zijn verband tot de Hervorming van
1517, d. i. het
Chiliasme zooals het bij, in en door de
Hervorming weder is opgekomen, en zooals liet ook zelve op
de Hervorming heeft ingewerkt. Als van zelf zullen daar-
door de meeningen van theosophen, antitrinitariërs, enz.,
waar zij eene cliiliastische kleur vertoonen, slechts in zoo-
verre worden aangehaald als zij tot mijn onderwerp in meer
regtstreeksche betrekking staan.

Wat de methode van behandeling aangaat, geheel ver-
eenig ik mij met het gevoelen van
Semüsch, dat het juiste
begrip van het
Chiliasme slechts op geschiedkundigen weg
kan gevonden worden 1).

Indien ergens dan is zeker hier het verloop en de ont-
wikkeliug der ideën niet van de kerkgeschiedenis te schei-
den, maar daarmede integendeel innig zamengeweven. De
feiten zei ven zijn echter zoovele malen en op
zóó afdoende
wijs beschreven, dat korte aanduidingen en heenwijzingen
doorgaans genoegzaam zullen zijn, om het verband aan
te toonen en de geschiedenis van het Chiliasme in de

\') Herzog, „Real. Wort« i. v. Chiliasmus. „Für eine Erscheinung wie der
f\'hiliasinus, welche nicht hlosz der Geschichte angehört, sondern seihst
eine so reiche Geschaht« hat, lasst sich der Begriff nur auf geschicht-
lichem Wege gewinnen."

-ocr page 13-

lijst der • gebeurtenissen, waarmede het zamenhangt, te
plaatsen.

Wat de, door mij bij mijnen arbeid aangewende
hulpmiddelen betreft, zeer moeijelijk was fhet overal
inzage te krijgen van primaire bronnen, aan den eenen
kant, omdat de Reformatoren en kerkelijk orthodoxe
schrijvers van dien tijd slechts zelden en dan nog als in
het voorbijgaan zich over de duizendjarige verwachtingen
der secten uitlaten. Bij de vele en belangrijke verschil-
punten in opvatting van de Heilige Schrift, de regtvaar-
diging door het geloof, de sacramenten enz., moest eene
vraag als die naar het
Chiliasme van minder belang
schijnen en noodzakelijk door quaestiën van ernstiger
aard op den achtergrond geraken, en zulks zooveel te
meer naarmate de 16e eeuw het onderling verband tusschen
de verschillende leerstellingen der tegenpartij minder wist
op te merken. > Daarbij konden de zich in velerlei vorm
verbergende chiliastische meeningen in zeer vele gevallen
voor een niet opmerkzaam beschouwer, ligt eene groote
overeenkomst bezitten met die verwachting van
Christus\'
wederkomst en het einde der wereld, die wij bij Luther
en de zijnen herhaaldelijk terugvinden.

Aan den anderen kant zijn door Roomsche en Prote-
stantsche bemoeijingen het meerendeel van de werken der
wederdoopers, met wie we hier voornamentlijk te doen
hebben, verloren geraakt. Ter sluiks kwamen ze uit en
werden ze verspreid, terwijl daarbij de overheid het ket-
tersche geschrift meestal tegelijk met den ketter deed ver-
branden.

Te meer gevoel ik mij deswege gedrongen mijnen dank

-ocr page 14-

uit te spreken voor de welwillendheid, waarmede Prof.
J.
G. de Hoop Scheefer de rijke verzameling Anabap-
tislisca,
te Amsterdam op de Bibliotheek der Doopsgezinde
gemeente aanwezig, ter mijner beschikking heeft gesteld.
Ook de betuiging mijner erkentelijkheid jegens u mag
hier niet achterwege blijven, Hooggeleerde Promotor
ter
Haar
! In de keuze, de ordening en de bewerking van
mijn onderwerp, gelijk in het aanwijzen der hulpmiddelen
hebt gij mij steeds met raad en daad bijgestaan. Menige
moeijelijkheid hebt gij uit den weg geruimd, menige on-
juistheid hebt gij verbeterd. Met weinig ben ik èn aan
uwe raadgevingen èn aan uwe onmiddelijke hulp verschuldigd.

Eene volledige opgave der literatuur over mijn onder-
werp kan natuurlijk hier evenmin worden gegeven als
geëischt. Voomamentlijk heb ik mij van de volgende
werken bediend:

Melchior Hoïtman, „Auszlegug der heimliche Offen-
barung JoANNis des Heyligen Apostels unnd Evan-
gelisten//. 1530.

Melchior Hqeemann , ,, Weyssagung ausz Heiliger
Gotlicher geschrift", 1530.

Seb. Franck van Werdt, „ Van het rycke Christi
ter Goude, bij Jasper Tournay. 1611.

Seb. Franck van Werdt, „Van de beloftenissen des
nieuwen Testaments ende van het Eycke Christi", ib.

„Tuchtordeninghe der stadt Munster//. 1533.

„Bekentnisse van beyden Sacramenten doepe unde
nachtmale der predicanten tho Munster\'\'. 8 Nov. 1533.

„Das Büchlein von der Rache, 1534//, uitgegeven door
K. W. Bouterwek.

-ocr page 15-

„Van Verborgenheit der Schrifi\'t des Rykes Christi
nnde
van dem daghe des Heeren durch de ghemeynte
Christi tho Munster. Im Yare 1535 in der H
maendt".

„Zur Literatur und Geschichte der Wiedertäufer etc".,
von K. W. B
outekwek.

L. Hortensias, „Anabaptistarum Tumultuum ]ib.
unus" 1536.

H. Bullinger, Der „Widertoufferen ursprung für-
gang secten Wilsen" en£. 1561.

Guydo de Bres, „De Wortel den Oorspronck ende
het fundament der Wederdooperen," enz. 1565.

J. Camerarius, „De Philippi Melanchthonis ortu,
totius vitae curriculo et morte". 1566.

Plorimond de Rémond, „l\'Histoire de la Naissance
etc. de l\'Hérésie de ce siècle". 1605.

G. Arnold, „Unpartheyisehe Kirchen- und Ketzer-
Historie",
Schaffliausen. 1741.

Corrodi, „Kritische Geschichte des Chiliasmus", Zurich
1794.

J. G. Planck, „Geschichte der Entstehung, der Ver-
änderungen und Bildung unseres Protestantischen Lelir-
begrifls". 1791.

G. Th. Strobel, „Leben, Schriften und Lehren Thomae
Müntzers
" enz. 1795.

T. W. Röhrich, „Geschichte der Reformation im Elsass
und besonders in Stras sburg". 1831.

J. Hast, "Geschichte der Wiedertäufer". 1836.

Dr. W. Zimmermann, „Allgemeine Geschichte des
groszen Bauernkrieges". 1843.

-ocr page 16-

A. M. Cramer, „Levensbeschrijving van David Joris/\'
Ned. Arch. voor K. G. van Kist en Rooijaards. 1845.

M Carriere, „Die philosophische Weltanschauung
der Reformationszeit" 1847.

H. W. Erbkam, „Geschichte der protestantischen
Sekten im Zeitalter der Reformation/\'. 1848.

K. Matthes, „Comparative Symbolik\'7. 1853.

C. A. Cornelius, „ Geschichte des Münsterischen
Aufruhrs, Zweites Buch, die Wiedertaufe" 1860.

C. A. Hase, „Seb. Eranck von Word, der Schwarmgeist".

B. ter Haar, „De Geschiedenis der Christelijke kerk
in tafereelen//. dl. IY. „De Wederdoopers."

E. ISTippold, „Die anabaptistischen Tendenzen in
ihrer Bedeutung für das Yerständnisz der Reformati-
onszeit. "

E. Nippold, „David Joris von Delft. Sein Le-
ben, seine Lehre und seine Secte". (Zeitschrift für die
Hist. Theol. 1863, 64).

Heberle, „Die Aufänge des Anabaptismus in der
Schweiz//.

Herzog, Real-Encyclopaedie, u. s. w. op de artt. Ana-
baptisten, mntitrinitariers,
Bader, Bockhold, Carl-
stadt, Cellarius,
Chiliasme, Communisme, Denck,
Eu ank, Hetzer, Hofeman, Hübmaier, Menno Si-
mons, Monster, Münzer,
Offenbaring, Stiepel, Ub-
boniten.

Ook vele werken over Kerkgeschiedenis en Dogmatiek
zijn\'door mij, waar het noodig was, geraadpleegd, terwijl
liet gebruik van nog andere schriften van zelfs hier en
daar uit de aanhalingen zal blijken.

-ocr page 17-

Een goed werk over het Chiliasme is tot heden niet
verschenen. Bijdragen leverden
Calixtus en Munscher.
Een werk, dat volgens den titel op volledigheid aanspraak
scheen te maken, was dat van
Gorrodt. zeer eigenaardig
„ein JNTaturalienkabinet eschatologischer Ueberspanntheiten//
genoemd. \') Het
Chiliasme is volgens Corrodi niet veel meer
dan het gewrocht van een eigenaardig fanatisme, dat zich
evenmin voor de regtbank der zuivere exegese, als vooi\'
die van het gezond verstand handhaven kan. Met uitzon-
dering eenigzins van het eerste deel is zijn arbeid, niet-
tegenstaande den titel, in geenen deele
kritisch. Daartoe
ontbreekt zoowel geregelde volgorde als innige zamenhang,
terwijl voorts het bevooroordeeld standpunt, waarop de
schrijver zich plaatst, alle onpartijdige beoordeeling en
grondige toetsing belet. Om het werkelijke zijn, het in-
wendige leven, den grond van het bestaan van het
Chiliasme
te doorzien en aan te wijzen, mist Corrodi\'s arbeid der-
halve nagenoeg alle vereischten.

Hoewel deze schrijver voorts op vele plaatsen meer steenen
aanbrengt, dan bij den bouw noodig zijn, toch is het door
hem verwerkte op vele plaatsen niet volledig, en vooral
niet met kritische juistheid gezift.

Moet alzoo het tot nog toe geleverde in meer dan
een opzicht onvoldoende geacht worden, hiermede is
geenszins de overtuiging uitgesproken, dat het mij ge-
lukt zoude zijn, iets beters te voorschijn te brengen.
Het gelde veel meer als eene verontschuldiging wegens
het vele gebrekkige en onvolkomene, waarvan ik mij

\'1 Semisch.

-ocr page 18-

onder mijnen arbeid telkens meer ben bewust geworden.
Want, gelijk het gemakkelijk is daar voor dwaling behoed
te blijven, waar uitnemende voorgangers den weg juist
hebben afgebakend, en waar hun werk alle moeijelijkheden
heeft weggenomen, zoo mag daarentegen een zacht oordeel
billijk voor hem worden verwacht, die zijne nog bijna
ongeoefende krachten wijdt aan een onderzoek, waarbij hij
de aanwijzing van zoodanige voorgangers mist. Ik eindig
daarom mijne voorrede niet dan met een dringend beroep
op de welwillendheid mijner lezers.

-ocr page 19-

Voordat wij tot de behandeling van ons onderwerp over-
gaan, zal liet niet overbodig zijn een blik te werpen op
de geschiedenis van het
Chiliasme van den tijd af, waarop
het voor het eerst in het midden der Christelijke kerk
zich voordeed, tot op de eeuwen, die onmiddelijk de groote kerk-
hervorming der zestiende eeuw voorafgingen. Gelijksoortige
verschijnselen toch, die zich in den loop der tijden tel-
kens weder op denzelfden bodem en onder verwante om-
standigheden ontwikkelen, mogen, ook al biedt de vorm, waar-
onder zij optreden, menig punt van verschil en afwijking
aan, niet anders dan in hun gemeenschappelijken oorsprong,
onderling verband en historische opvolging, beschouwd wor-
den. Ieder dogma en iedere zich aan dit dogma aansluitende
of zich daarvan verwijderende overtuiging, vindt zijnen
oorsprong in de Heilige Schrift, den denkenden geest of
de behoeften van het zedelijk leven, of treedt te voor-
schijn ten gevolge van zich telkens onherroepelijk ver-
toonende gebreken op verstandelijk of zedelijk gebied. De
verschijningsvorm moge gewijzigd worden door het ver-
schil in behoeften van den tijd, in ontwikkeling, vooruit-
of achteruitgang van cle eeuw, die zich hiermede bezig
houdt; in het licht van andere omstandigheden moge het
eene andere kleur aannemen, toch blijft hetgeen de kern

-ocr page 20-

uitmaakt, inwendig onaangetast, totdat liet, bij het gemis
van steun- en aansluitingspunt, zelf in het verledene en
de vergetelheid terugzinkt. Zoolang dit echter niet ge-
schiedt wisselen de dogmen in vorm, maar blijven in hoofd-
zaak. Die hoofdzaak is dan tevens het hoogere vereeni-
gingspunt, waaruit, in verband met de uitwendige omstan-
digheden, de verschillende verschijnselen hunne voldoende
verklaring vinden.

Geldt het hier beweerde in het algemeen voor de ge-
schiedenis van iedere leerstelling; meer in het bijzonder is
dit het geval met die van het Chiliasme. De phasen.
die de leer van het duizendjarig rijk doorloopt, de dik-
wijls lijnregt aan elkander tegenovergestelde vormen en
eigenaardigheden, waaronder zij zich voordoet, zijn
rijk aan aantal en verscheidenheid. Zóó -is dan ook
hier meer dan elders de kennis , althans in de
hoofdpunten, noodig van het ontstaan, den voortgang en
de ontwikkeling der meeningen en stellingen, die wij in
hun optreden tijdens de Reformatie wenschen gade te
slaan. Een kort overzigt van hetgeen in betrekking tot
het Chiliasme aan dien tijd voorafging, vinde derhalve
hier zijne plaats. \')

Reeds bij een vluchtigen blik op de geschiedenis valt
het in het oog, dat de geschiedenis van het Chiliasme
voor de Hervorming zich als van zelve in twee geheel
van elkander verschillende deelen splitst.

(1 Semisch in Ilerz. Real-Enc. v. Chiliasmus. — W. Miinscher, Hand-
buch der Christlichen Dogmengeschichte. 1818, 2er Band, 264 — 280. —
Dr. Ë. Lücke, Versuch einer vollständigen Einleitung in die Offenbarung
Johannis. 1832. S. 480 — 523. — Dr. K. R. Hagenbach, Lehrb. der
Dogmgesch. 1867. \'175, 139, 202. — H. W. Rinck, Die Schriftmäszig-
heid der Lehre vom tausendjährigen Reich n. s. w. 1865. -— E. Reuss
Ilistoire de la Théologie Ckrétienne au siècle apostolique. Tome 1.1860 —
A. Ritsehl, het ontstaan der Oud- Katholieke kerk \\ 860.

-ocr page 21-

Gedurende de eerste vier eeuwen, nagenoeg tot op den
tijd van
Augusttnus behoorde de leer van het duizend-
jarige rijk tot de lievelingsdogmen der gansche kerk,
zoo zelfs dat
Justijn de Martelaar verklaarde, clat in de
Katholieke kerlc, zoover hij die kende, het
Chiliasme de heer-
schende meening was, en de verwerping niet anders be-
schouwd kon worden, dan als eene toenadering tot de gnosti-
sche denkbeelden. \') Na
Augustinus grijpt juist het tegen-
overgestelde plaats : de kerk verwerpt, de secten belijden
het
Chiliasme. — Wij willen beide tijdperken iets meer
van nabij beschouwen.

De eerste vraag, die zich voordoet, is uit den aard der
zaak die naar den oorsprong van het
Chiliasme. Wanneer,
bij wien en uit welke oorzaken is het ontstaan ? Een
bevredigend antwoord is hierop nog wel niet gegeven. Zooveel
schijnt zeker, dat de geheele eschatologische rigting van
den tijd, waarop, en van het volk, waaronder Jezus optrad
eene bepaald chiliastische kleur droeg, en een welbereiden.
akker opleverde, waarop meeningen als die zich later aan Apoc.
XX en andere plaatsen aansloten, zich vruchtbaar konden
ontwikkelen. Reeds de verwachtingen der profeten van
een luisterrijk Messiasrijk (men denke b.v. aan Jes. 65)
moesten het gemoed van het Jooclsche volk, altijd ont-
vankelijk voor denkbeelden, Israels grootheid betreflende,
in dien geest gestemd hebben. .Niet weinig moest daartoe
voorts bijdragen dat eigenaardige gevoel van eigenwaarde
(Deut. IV : 7, Ps. CXLVII: 23), da,t den Jood steeds ken-
merkte, en later naar mate het volk zedelijk achteruitging
meer en meer in hoogmoedigen eigenwaan overging. Waren

•i) Zoo" zegt Just. o. a. (Dial. c. Tryph. Jnd.): t yó) xai fï xiri-q ficur
oot)oyrii),uort<; /.ara Ttavta yqt,avL(\'.voi xai aagxbi; drdovaow ytrrj—
fanfrai, e nortT&//,(&rt xai y_L)j.tr. t-rn tv \'I{QOXKinki]^ alxoêoatjB\'fio\'ti
xai xoOtitjibfiofi ol jcnotpijvni, ofioloyovotv.

-ocr page 22-

zij niet het volk Gods, voorwerp van de zorg en liefde
van Jehovah sints onheuchelijke tijden, eenige dragers van
Zijne wet, Zijne kennis en Zijne openbaring, geliefden
„om der vaderen wik\' ? Wat waren de andere volken
bij hen vergeleken ? Kwam niet hun en hun alleen de
magt en de heerschappij over allen toe ? Maar hoe weinig
hadden de uitwendige omstandigheden beantwoord aan
dien dorst naar geluk en nationalen voorspoed. De Baby-
lonische gevangenschap, de Syrische slavernij, de Romein-
sche overheersching hadden, ieder op haar beurt, alle hoop
vernietigd of liever teruggeschoven naar eene onbestemde
toekomst. De voet der vreemdelingen drukte het Heilige
land ; geen vernedering, mishandeling of marteling werd
den afstammeling van Abraham gespaard. Toch leefde in
zijn gemoed de overtuiging, dat Jehovah\'\'s wil niet aldus
kon zijn, dat de onderdrukking en vernedering, waaronder
hij nu gebukt ging, niet immer kon duren, en reikhalzend
vestigde hij den blik op het verschiet. De tijd zou komen,
waarin de Messias zou optreden om zijn volk te bevrij-
den van vreemde heerschappij en vreemden smaad, om
Davids en Salomo\'s rijk in meer dan vroeg eren luister te
herstellen (Hand. 1:6). Dan zou alle ongeluk vergeten,
alle smart geleden zijn, ieder Israëliet, als in Abrahams
schoot, deel hebben aan volkomen, ongestoord, eindeloos
geluk.

Zoodanig waren de verwachtingen der Joden tijdens
Jezus in haren zuivers ten vorm. \') Gelijk zich verwachten
laat, konden zich, den zinnelijken aard van het meeren-
deel der Joden in aanmerking genomen, hierbij alligt
grovere, aardsche bedoelingen en uitzigten voegen. Zooals
uit de oudste deelen van den Talmud 1) blijkt, was dit

1  Cf. CoKRom, 11. Th. I.

-ocr page 23-

met de meesten dan ook op verregaande wijze liet geval,
en stelde men zicli het heil, door den Messias den zijnen
bereid, op hoogst overdreven zinnelijke wijze voor. En
het scheen, alsof druk en vernedering slechts schitterender
kleuren konden toevoegen aan liet tooverbeeld. door hunne
verbeelding hun voorgespiegeld. \')

Even verkeerd als het nu zijn zou de voorspellingen
der Apocalypse en het geheele
Chiliasme uit deze voorstellin-
gen af te leiden of er toe terug te brengen 3), even zoo
weinig laat het zich ontkennen, dat, hetgeen bij het
Jodendom was voorgegaan, op de vorming der latere
Christelijke denkbeelden, eenen overwegenden invloed heeft
uitgeoefend. Reeds hierdoor wordt dit laatste waarschijnlijk,
omdat de eerste Christenen met het Judaïsme eenen ge-
meenschappelijken bodem vonden in ,de prophetie van
het O. Yerbond, en- wel in dier voege, dat wat door den
Jood als slaande op de toekomst van den Messias werd geduid,
voor den Christen van toepassing was op de tweede komst des
Heeren, op de parousie. Evenmin mag worden voorbij gezien,
dat, hoewel het Christendom allerminst alleen in het Juda-
ïsme zijne verklaring vindt, het toch na en uit het Juda-
isme ontstaan is. Te Jeruzalem vestigde zich de kerk
voor het eerst, en zij die er toe behoorden, waren zoo
min de Joodsche atmospheer ontwend als den Joodschen
gedachtenloop ontwassen. Het verschil in beider denk-
beelden aangaande de toekomst is evenwel zoo ingrijpend,\'
en de invloed van het nieuwe Christelijke element
zóó overheerschend, dat de poging om het Christelijk
Chiliasme als de eenvoudige voortzetting en aanvulling
van het Joodsche te beschouwen, uit den aard der zaak

-ocr page 24-

voortdurend zal moeten mislukken. Zeer teregt is aan-
gemerkt , dat het feit eener dubbele verschijning van
Christus, de eerste tot het verleden vol smart, de tweede
tot eene toekomst vol majesteit betrekking hebbende, eene
bepaalde verandering van het Joodsche denkbeeld was, en
een duidelijk verschil in het leven riep tusschen de vroegere
en de latere verwachtingen 1 ). Dadelijk was dit verschil
merkbaar. Al sloot de Christelijke kerk zich onmiddelijk
aan de Synagoge aan ; in den persoon van
jezus Christus,
de verzekeringen der Apostelen, en de Openbaring van
johannes waren voor de eschatologie al aanstonds nieuwe
elementen gegeven. Het eerst treedt daaruit op den voor-
grond, de in Christelijken zin met de Joodsche Messias-
verwachting parallel loopende verwachting der parousie. De
ondubbelzinnige verklaringen des Heeren dienaangaande,
Zijn opvaren ten hemel, dat de jonge gemeente, van haar
zigtbaar hoofd beroofd, in eenzaamheid had achtergelaten,
gevoegd bij den geweldigen indruk van eenen tijd, waarin
waarlijk alle dingen begonnen nieuw te worden, moest de
blikken reeds der Apostelen, met ingespannen aandacht
doen uitzien naar het tijdstip, waarop de Heer weder-
komen zou, om voor goed Zijne heerschappij te vestigen.
Algemeen was dan ook bij alle discipelen de overtuiging,
dat het einde aller dingen gekomen of nabij was, dat de
toekomst des Heeren en de dag der parousie zich niet
lang meer zouden laten wachten \'J). Gelijk deze ge-

-ocr page 25-

dachte bij uitnemendheid geschikt was den moed en
de standvastigheid van de door Jood of Romein geëischte
martelaren te verhoogen; zoo moest zij ook zelve door
het lijden, het onregt, de gevaren en de verdrukkingen,
die de gemeente troffen, nieuwe kracht en nieuw
voedsel erlangen. Te vaster moest de hoop op aan-
staande vergelding en vergoeding zich wortelen, naar-
mate er scherper tegenstelling was tusschen het lot, dat
de gemeente wenschte en het lot, dat haar deel was. En
waar kon voor Jood, zoowel als voor Christen het tooneel
der vergelding voor wat zij hadden uitgestaan, eerder geplaatst
worden, dan op de aarde, die immers ook het tooneel van
hun lijden geweest was? Zóó verbond zich met het denkbeeld
der parousie, steeds hechter de verwachting van een aardsch
rijk van
Christus, . waarvan Zijne heerlijke verschijning het
lang gewenschte aanvangspunt zou zijn. Reeds spoedig
vond dit geloof, meer nog dan vroeger zijne regtvaardiging
en zijn bijbelsch steunpunt in de
Apocalypse van johan-
nes
, die door de oudste Christenen reeds dadelijk op den-
zelfden rang moest gesteld worden als de boeken des O.
Testaments. De beelden voorts, waarin het apocalyptisch
vergezigt zich hult en de symbolische voorstellingen, waar-
van het zich bedient, moesten het hunne bijdragen, om de
zinnelijke denkbeelden van het rijk van
christus te ver-
sterken. Zonder uitzondering nam de eerste Christelijke
kerk het met zijne wenschen zoo wèl overeenstem-
mende
Chiliasme der Apocalypse over, en sinds dien tijd
bleef
Openb. XX aansluitingspunt en bewijsgrond voor
allen, die vroeger of later de leer van het duizendjarige
rijk, in hoe afwisselenden vorm dan ook, omhelsden. De
aard des menschen, die onwillekeurig liever zinnelijke
verwachtingen, dan geestelijke koestert; de begeerte, die
te midden der gruwzame vervolgingen bijna noodzakelijk

2

-ocr page 26-

in het hart der verdrukte Christenen moest opkomen,
om nu met hunnen bespotten en gehaten Heer aan het
hoofd, over hunne vijanden te zegepralen en over hen
als koningen te heersehen — deze beide zaken mogen
het hare er toe bijgedragen hebben, om het snelle aannemen
van het
Chiliasme te bevorderen; ongetwijfeld is het de
bijbelsehe voorspelling en in het bijzonder de
Apocalypse
geweest, waardoor die leer zich zoo heeft kunnen vestigen,
en niettegenstaande den sterk uitged rukten tegenzin van
later tijd, zich telkens met hernieuwde levenskracht weder
heeft kunnen vertoonen. Daarom waren dan ook
Chiliasme
en Apocalypse met elkander als zamengeweven, zoodat
beider geschiedenis nagenoeg dezelfde is \').

Reeds hebben wij gezien, welke snelle uitbreiding het
Chiliasme verkreeg. De Joodsch-Ohristenen bragten het aan
de Christenen uit de Heidenen over, en ook bij hen stuitte
het aannemen op geen enkel bezwaar, zoodat het Oosten
en het Westen het weldra gelijkelijk toegedaan waren.
Naar gelang van ieders individualiteit wijzigden de
chiliastische overtuigingen zich bij hare aanhangers. Het
onderscheid tusschen het zoogenaamde
Chiliasme sublilis
en crassus openbaart zich reeds dadelijk. Hielden
sommigen meer in den geest der
Openbanng zich aan
het geestelijk element, zonder nogtans de zaak zelve
te verwerpen, anderen gaven in tijdelijke en zinnelijke
opvatting den Joden niets toe. Intusschen schijnt het
Oosten bij voorkeur de grovere opvatting gehuldigd te
hebben.

In zijnen zuiversten vorm vinden wij het Chiliasme in
den aan
Baknabas toegeschreven brief, cap. 15. Uitgaande

\') „Die Geschichte des einen ist fast durchweg die des andern." (Se-
misch).

-ocr page 27-

van Ps. 90 : 4 meent hij in verband met de zes schep-
pingsdagen, en den daarop gevolgden rustdag, dat de
Heer in 6000 jaar alles voleinden zal, waarna Zijn Zoon
komen zal, om een einde te maken aan den tijd des
boozen. Eindelijk wordt het begin van den achtsten dag d. i.
het begin een er andere wereld in het aanschijn geroepen.
De daaraanvoorafgaande duizendjarige Sabbathsrust zal voor
de geloovigen een tijd van reinheid en voortgaande heiliging
geweest zijn. In denzelfden geest zijn de wenken, door den
„Pastor van
Hekmas" als ter loops gegeven 1). Ook de
Sibyllijnsche boeken en het Testament der twaalf patriar-
chen bevatten enkele zinspelingen op een eenmaal te
Jeruzalem op te rigten rijk van Christus.

Niet minder dan barnabas en de „Pastor van hermas\'"
bleef jtjstijk de martelaar van alle overdrijving vrij. In
zijnen
Dialoog met den Jood trypho 2) antwoordt hij
niet alleen voor zich zelf, maar voor alle regtzinnigen,
bevestigend op de vraag van
trybho, of hij in ernst ge-
loofde, dat Jeruzalem weder zou worden opgebouwd, dat
al zijne geloofsgenooten zouden worden verzameld, om met
Christus, de patriarchen, de profeten en alle bekeerden
de hoogste vreugde te genieten. Hoedanig hij die vreugde
verstaat, kan opgemaakt worden uit zijn beroep op het
woord des Heeren, dat de opgewekten in Zijn rijk niet
huwen, maar den engelen gelijk zullen zijn 3). Zóó houdt
jusTijN het midden tusschen grofzinnelijke opvatting en
idealistische vergeestelijking 4).

Een ander standpunt namen de meeste ebioniten, cerin-
thus, paimas
en na hen irenaeus xn. Volgens ceriwthus

1 \') Vis. 1, cap. 3.

2 s) c. 80 en 81.

3 ) Luc. 20 : 35.

4 ) HaüesbacHj 1. 1. S. 175.

-ocr page 28-

(cajus bij eusebius en dionysius van Alewandrië geven
een vrij eensluidend berigt over hem) was een duizendjarig
aardsch rijk te Jeruzalem te verwachten, waarbij het
vleesch weder aan begeerte en lust zou mogen toegeven,
en een luisterrijk gastmaal zou worden gehouden. Mis-
schien zijn deze berigten door de tegenpartij, die ze ons
overbragt, te sterk gekleurd, maar in elk geval schijnt
het duizendjarig rijk, dat hij aannam, als hoogst zinnelijk
te zijn gedacht. Evenzoo bij
papias, die zich (in eene bij
irenaeus aangehaalde plaats) uitput in beschrijvingen
der vruchtbaarheid van den wijnstok, op hoogst zin-
nelijke wijze, in echt Habijnschen geest geschilderd.
Niet onduidelijk komt voorts zijne meening uit in eene
bij
EusEBius aangehaalde plaats, waarin hij van een tijd-
perk van duizend jaren spreekt, waarin de heerschappij van
Christus hier op deze aarde ligch am el ijk zou worden
opgerigfc \').

Al zijn cerinttilis noch papias als de vaders van het
grovere
Chiliasme te beschouwen, (zooals sommigen gewild
hebben) er is toch naauwelijks aan te twijfelen, of beiden,
vooral
papias, die zich op de getuigenis van de jongeren der
apostelen kon beroepen, zullen tot de verbreiding der leer
in dien vorm veel hebben bijgedragen. Onmiskenbaar is
dan ook de invloed door
papias in dit opzigt op irenaeus
uitgeoefend. Irenaeus is de eerste schrijver van wien ons
eene uitvoerige uiteenzetting van het
Chiliasme overgeble-
ven is. In het vijfde boek van zijn werk „over en tegen de
Gnostiek" s) wijdt hij verscheidene hoofdstukken aan liet
wederleggen der Gnostische beweering, als zou het
Chilias-
me
een joodsch droombeeld zijn.

Het dualistisch systeem der Gnostici moest hen natuur-

-ocr page 29-

lijk afkeerig maken van ieder aardsch vooruitzigt, en e-
dere het
Chiliasme naderende meening doen bestrijden.
Tegenover hen beroept zich
ihenaeus op-profetische uit-
spraken als Jes. XI:6, LX V:25 enz., op de woorden van
Jezus Matth. XXVI: 29, van Paulus 1 Cor. XV:25 vgg.,
op de overlevering van hen, die nog „het aangezigt der
jongeren des Heeren gezien hadden/\' en op de voorspel-
lingen der Apocalypse. Dat alles was nog onvervuld.
Daarom zou binnen korten tijd een aardsch rijk, eene vol-
kom ene Christusregering te Jeruzalem worden gevestigd.
De geloovigen zouden met Jezus heerschen; alle aardsche
magt, in de eerste plaats het Romeinsche rijk, zou ver-
nietigd worden. Eerst moest echter de Antichrist, wiens
naam door het cijfer 666 aangeduid wordt, optreden, maar
door Christus overwonnen worden. Dan zou liet rijk van
Christus volgen; de aarde zou in ongekende vruchtbaar-
heid, duizendvoudige vrucht voortbrengen; tot de wilde
dieren toe zouden den mensch onderworpen zijn. Alle
beelden, die in de Heilige Schrift tot een zoodanig geluk
betrekking hebben, worden door
irenaetjs letterlijk uit-
gelegd, en zijne slaafsche gebondenheid aan de letter gaat
zóó ver, dat hij op grond van Apoc. XI
:19 zelfs een
werkelijk altaar in den hemel aanneemt. Wel beschouwt
hij het duizendjarig rijk tevens als een toestand van voor-
bereiding tot hooger, geestelijk geluk, maar dit neemt niet
weg, dat
münscheb teregt van den ruwen, zinnelijken
vorm van zijn
Chiliasme gesproken heeft\').

Hooger beteekenis verkreeg het Chiliasme in het geestes-
leven der kerk, door het optreden der
Muntanislen, bovenal

-ocr page 30-

door hunnen talentvollen verdediger temtjijjanus. Van
dien tijd af echter dagteekent ook de meer ernstige re-
actie, die zich nu in de kerk zelve tegen de vroeger al-
gemeen aangenomen leer begint te openbaren. Het denkbeeld ,
dat bij
montattus en zijne beide profetessen maXimilla
en priscilla op den voorgrond stond, was dat van het
naderend einde der wereld.
Maximilla had het reeds uit-
gesproken : „jNTa mij komt geene profetes meer, maar het
einde van alles " \')

Mogten anderen begeeren, dat de komst van het ko-
ningrijk nog langer werd uitgesteld, het onophoudelijk
gebed der Montanisten was: Uw koningrijk kome \').
Uit dat geloof aan en die hoop op de met rassche schre-
den naderende wederkomst van Christus, vinden de pro-
phetische extase aan den eenen kant, en de vergedreven
ascese, die wij bij hen vinden, aan den anderen kant
hunne verklaring. Levende in de „dies novissimi" maakten
zij de prophetie van
Joel op zich toepasselijk, waarin
eene uitstorting van den geest over\' alle vleesch beloofd
was. En tevens zochten zij meer dan in de orthodoxe
kerk Het geval was, duidelijk het onderscheid te voorschijn
te laten treden, dat de discipelen van den Christus van
de wereld scheidde. Het zich trachten te onttrekken aan
vervolgingen of martelingen, het verloochenen [ook in het
minste] van den naam, dien men beleed, waaraan men
zich meer en meer begon schuldig te maken, bleef hun
vreemd. Yol brandenden ijver en gloeijende geestdrift
strekten al hunne pogingen er heen, om beide geest en lig-
chaam, en zeker het ligchaam niet het minst, onberispe-

l) „Mfu\' f /is ov\'xfTt cTooqcryTi,\' fOriu aAtó nvwtXtva." Men ver-
gelijke -aangaande het Montanisme hieromtrent Baur\'s: Het Christendom
en de Christelijke kerk der 3 eerste eeuwen lil, t. b.

■) Cf. Tertulliaims de Orat. Domin. Cap. 5.

-ocr page 31-

lijk te bewaren tot in de toekomst des Heeren. Die toekomst
was aanstrande, en zon hen in zijnen duizendjarigen duur
ruimschoots voor het geledene schadeloos stellen.

Onder de velen, die het Montanisme voor zich won,
was
teeïtt lij anus . Al zijne geestkracht en al zijn talent
wendde hij aan, om de nieuwe openbaring ingang te doen
vinden. Zijn werk „de spe fidelium" voornamelijk over
dit onderwerp handelende, is verloren gegaan. Uit hetgeen
uit zijne andere schriften blijkt, wordt echter duidelijk,
dat hij een nieuw rijk aannam, dat op aarde gesticht, eene
voorbereiding voor den hemel was. Jeruzalem zou er het
middelpunt van wezen, en allen, die er deel van uitmaak-
ten zouden zich in het genot gesteld zien van een over-
vloed van geestelijke goederen, als vergoeding voor wat
zij op deze wereld veracht of verloren hadden. Na dui-
zend jaar zouden dan de wereldbrand, het gerigt en de
eindbeslissing intreden,
gjjg Zóó vertoont het Chiliasme bij
tertuulianus een meer geestelijken vorm dan bij ikenaeüs,
al blijft het niet te ontkennen, dat het zinnelijke moment
in meer dan een opzigt zich gelden laat. Tot het laatste
mag het zijne bijgedragen hebben, dat deze kerkvader,
zoo als bekend is, aan het zuiver geestelijke alle realiteit
ontzeide.

Zoowel door hunne ascese en hun onverschrokken vol-
harding te midden van alle gevaar, als door hunne ecsta-
tische toestanden, hunne eigen openbaringen en voorspel-
lingen, en niet minder door hunne begeerte, om een rein, van
de wereld afgescheiden rijk van Christus te vormen, bieden
de Montanisten meer dan een punt van overeenkomst
aan met de latere wederdoopers. Ook voor praktische
overdrijving waren reeds de kiemen gelegd. Dat echter
bij hen die kiemen niet tot zulk eene ontwikkeling zijn
gekomen, ligt misschien in de omstandigheden, die voor

-ocr page 32-

hunne verspreiding niet gunstig waren. Hunne openbarin-
gen, hun overdreven ascese en levenspraxis, hunne over-
spannen eischen voor de geloovigen, hun fanatisme maakten
de kerk van hen afkeerig. Slechts in Afrika bleef nog
een poos eene kleine secte onderden naam
Tertullianisten
bestaan. En om met hunne denkbeelden in de bestaande
toestanden in te grijpen, daartoe was Rome te magtig,
hun aantal en invloed te gering. Zóó verliep het
Montanisme zonder groote bewegingen te veroorzaken,
of andere gewigtige gevolgen na te laten dan den tegenzin,
die nu langzamerhand tegen hun geliefd dogme, het dui-
zendjarig rijk, begon te ontstaan.

Het eerste bewijs, dat de vroegere gunst begon te ebben,
gaf de heftige tegenspraak, die het Montanisme vond bij
den Roomschen presbyter
ca jus. Afkeerig van alle dwee-
perij en overdrijving, bestreed hij met kracht het hoofd-
denkbeeld, waarvan het uitging. Ten einde daarbij de
moeielijkheid te overwinnen, dat het
Chiliasme door de
Openbaring zelve geleerd wordt, verklaarde hij de Apoca-
lypse
voor het werk van cerintïlüs, die door te schrijven
onder den naam des grooten Apostels, aan zijne joodsche
droomerijen over het rijk van Christus eenen gemakke-
lijkeren ingang had zoeken te verschaffen. Eenen ande-
ren weg sloeg \'een veel gevaarlijker vijand van het
Chi-
liasme,
de Alexandrijnsche school, bij monde van haren
rijkbegaafden hoofdvertegenwoordiger
origenes en zijne
discipelen in. De rigting van dezen was lijnregt met het
Chiliasme in strijd. Hunne idealistische wereldbeschou-
wing, hunne overtuiging, dat het ligchaam slechts een
kerker der ziel, en toegaven aan zinnelijke lust verwijde-
ring was van God, in wiens gemeenschap het hoogste geluk
bestond, moesten de leer van een aardsch rijk voor hen aller-
aanstootelijkst maken. Reeds
clemens toont er geen enkel

-ocr page 33-

spoor van. Ojrigenes gaat verder en bestrijdt vinnig,
wat zijn voorganger stilzwijgend was voorbijgegaan. Had
cajus de authenticiteit der Apccahjpse ontkend, en op die
wijze aan het
Chiliasme zijnen bijbelschen steun willen ont-
men, Origenes slaat een en anderen weg in. De
Openba-
ring
is voor hem wel het werk • van den Apostel jchannes,
maar naar zijnen regel, dat alles wat in de H. S. onwaar-
dig, ongeestelijk of onvruchtbaar is, op mystisclie of alle-
gorische wijze uitgelegd moet worden, verwerpt hij alle
stoffelijke, letterlijke verklaring van het duizendjarig rijk
en liet nieuwe Jeruzalem. Hij maakt daarentegen het
bijzondere op het algemeene, het historische op het ideële
van betrekking. Het geloof der Chiliasten was voor hem
een ongerijmde gruwel 1). In de voetstappen van
orige-
nes
trad zijn leerling dionysiüs van Alsxandrië,, die de
opvatting zijns meesters tegen den talrijken weerstand,
dien ze nog altijd vond, verdedigde. Hoezeer toch de
allegorische uitlegging in den smaak des tijds viel, ontbrak
verzet er tegen geenszins. De bekendste Chiliasten tijdens
of kort na
origenes waren nepos, korakion, metiiodius,

hippolytus, victorinus en lactamtius, terwijl hieronymus
zich over dit punt niet duidelijk heeft uitgelaten. Nepos,
een Egyptisch bisschop, een man van groote vroomheid
en uitnemende bijbelkennis, verzette zich in een met geest-
drift ontvangen werk s) tegen de allegorische interpretatie.
Toen, ten gevolge hiervan, in Alexandrie en Egypte onrust
en zelfs scheuring in de kerk schenen te zullen komen,gelukte
het aan
dionysiüs den na nepos aan het hoofd der Egyptische
Chiliasten staanden
korakion met zachtheid tot zijn gevoelen
over te halen. Ten einde zijne overwinning voor goed te
verzekeren, schreefDioNYsius zijn
ffntqï tnuyyeXicov", waarin

yxfoy/ia /.toy Orjgóv, aroTCavarov-,
2) :-).!)\'y<y^ d/J.ijyciQia reov.

-ocr page 34-

hij zoowel de authentie der Apocaljpse, als de moge-
lijkheid overal den historischen zin getrouw te blijven, ont-
kende. Wel bleven
methodius, bisschop van Olympus en
APOLLiNARis, bisschop van
Laodicea nog aan de vroegere over-
tuiging getrouw, maar men kan aannemen, dat na dit werk
de kracht van het
Chiliasme in het Oosten gebroken was.

Langer hield het zich evenwel in het Westen staande.
COMMODIANUS en VIOTORINUS van
Pettau namen het in
min of meer groven vorm aan. Den laatsten steun had
het
Chiliasme in de welsprekendheid van lactantius. Even
als
baunabas, vindt deze in de zes scheppingsdagen de sym-
boliek voor de 6000 jaren, die het duizendjarig rijk moeten
voorafgaan. Yoordat deze laatste periode evenwel begint,
grijpen groote oorlogen, plagen en strafgerigten Gods plaats.
De Antichrist verschijnt, maar wordt door den persoonlijk
teruggekomen Christus overwonnen en met de zijnen ver-
nietigd. Een tijd van geluk en voorspoed wacht dan de
geloovigen. De magt des boozen is gebonden, niets ont-
breekt den deelgenoot des rijks. Na de 1000 jaar volgt
eene laatste poging van den booze om zich van de heer-
schappij meester te maken, die evenwel mislukt. De tweede
opstanding, het eindgerigt en de gelxeele verandering der
aarde volgen.

In zijne schilderingen maakt Lactantius, trek voor
trek gebruik van de beschrijvingen,
Apoc. XX. De Sibyl-
lijnsche boeken en andere Apocalyptische schriften, benevens
zijne vurige verbeeldingskracht, bieden hem verder de
velerlei versieringen, waarmede het schema der Openbaring
wordt aangevuld.

Wij kunnen Lactantius als den laatsten chiliast van
eenige beteekenis in de oude kerk beschouwen. Tijdens
hem toch greep de groote omwenteling plaats, waardoor
het vroeger verdrukte en verachte Christendom staats-

-ocr page 35-

godsdienst werd. Deze verandering had op het Chiliasme
den meest overwegenden invloed. Twee zaken toch hadden
den opgang, dien het maakte en den bijval, dien het
vond, ten gevolge gehad. Het lijden der kerk had de
hoop op betere tijden levendig gebonden, en de
Openbaring
had een onwankelbaren bijbelschen grond gegeven. Door
het toetreden van
constatsttijn tot het Christendom
werd het een èn het ander aan het
Chiliasme ontnomen.
Waartoe toch langer op een aardsch rijk en eene persoon-
lijke verschijning van
Christus gehoopt, waar de Chris-
telijk geworden staat, de vervulling aller wenschen vol-
komen met zich bragt; waar de uitdrukkelijke wil des
keizers allen vijanden het stilzwijgen oplegde, tallooze
voorregten aan de kerk schonk en de bekeering van al
wat tot het Romeinsche rijk behoorde, scheen te beloven?
En wat het tweede punt aangaat-, reeds hebben wij op-
gemerkt hoe alle aanvallen op het
Chiliasme zich allereerst
op de
Openbaring rigtten. Men verklaarde met cajus of
dionysius de Apocalyp.se voor geen apostolisch geschrift, of
verwierp met
Okioekes den woordelijken zin. Beide me-
thoden waren niet geschikt, om alle tegenspraak te doen
verstommen. Nu echter komt onder den invloed des
tijds eene exegese op, die ofschoon grenzenloos willekeu-
rig, met hetgeen men zelf had gezien en bijgewoond zoo
overeenkwam, dat zij al dadelijk op onverdeelden bijval
rekenen kon, en clan ook trots hare fouten eeuwen lang
is aangehouden.

De voornaamste woordvoerder der nieuwe rigting was
Augustinus. Zelf was hij, naar eigen verzekering \'),
eenmaal het fijnere
Chiliasme toegedaan geweest. Latei-
veranderde hij geheel. Het duizendjarig rijk is volgens

\') Sermo 159. Verg. Hagenbach, 1. 1. S. 305.

-ocr page 36-

hem tegenwoordig, en heeft met het begin van het Chris-
tendom eenen aanvang genomen, zoodat naar zijne meening
van
Chiliasme geen sprake kon zijn. Het rijk van
Christus was de kerk \'). De gebonden satan was de
door de verschijning van
christus en de magt van het
Evangelie krachteloos geworden inwerking van den booze.
Deze zienswijze beantwoordde zóózeer aan de tijdsomstan-
digheden, en later aan de behoeften der Roomsche kerk,
dat zij van
augustinus tot na de Reformatie de heer-
schende gebleven is. Met haar was het lot van het
Chiliasme voor geruim en tijd beslist. De veroordeeling
trof echter meer den groven vorm, dan het denkbeeld
zelve; zooals blijkt uit het „ketterboek" van
philastrius
en uit dat van augustinus s).

Verwierp de kerk alzoo haar eigen vroeger Chiliasme
niet bepaald, werkelijk liet zij het toch voor goed varen. De
opvatting van
augustinus had in de Middeleeuwen traditi-
oneel gezag. Klerus en hiërarchie vonden hun duizend-
jarig rijk in de toenemende magt der kerk. Het eenige
punt, waaromtrent men het nog oneens was, lag in de vraag
of men de 1000 jaar letterlijk of symbolisch op te vatten

Zóó bleef het in. de Katholieke kerk. De Cat. Rom. Be orat,
domin.
zegt: „Petimus a Deo, ut regnum Dei, quod est Ecclesia, propa-
getur."

Corp. haereseolog. Tom. I. edit. Pk. Oehi.ee. Philastrius, de
Haeresibus
liber c. 59: „Alia est haeresis Chilionetarum quae docet

ita: cum venerit Christus de coelo, mille anui erimt...... carualiter ad

vi vendu m, geuerandum et maiiducandum, sicut fit nunc in hoe seculo
quotidie." Ibid.
Augustinus de Haeresibus liber c. 8: [Cerinthiaui]
mille quoque annos post resurrectionem in terreno regno
Christi, se-
cundum carnales ventris et libidiuis voluptatcs, futuros fabulantur, unde
etiam Chiliastae suut appellati."

-ocr page 37-

had. Onderwijl naderde het jaar 1000, en de letterlijke
uitlegging bragt het volk tot de onrustbarende overtuiging,
dat het einde der wereld\' gekomen was. Niets opmerkelijks
echter gebeurde, en algemeen werd van toen af het dui-
zendjarig rijk voor een rijk van onbepaalden duur ge-
houden, of men zocht door verandering van aanvangspunt
het einde der wereld op een later jaar te stellen.

Bene andere bijzonderheid in de uitlegging der Apoca-
lypse
gedurende de Middeleeuwen was deze, dat men in
haar hoe langer hoe meer een compendium der kerkge-
schiedenis begon te zien. Tot de kleinste, de nietigste
gebeurtenissen toe werden uit haar als voorspeld aangewe-
zen. Al de scherpzinnigheid van dien spitsvondigen tijd
werd aangewend, om hetgeen gebeurd was, gebeurde en
stond te gebeuren uit haar te verklaren. In
Mahomed vond
men den Antichrist, ook wel in de secten, die tijdens de
twaalfde eeuw opkwamen.
Innocentius III verklaarde het
getal 666 van den tijd, dat het Islamisme zou heerschen,
enz. Yoor de tegenspraak, waarin men zich hier ver-
wikkelde met hetgeen men aangaande het duizendjarig
rijk aannam, bleef het oog gesloten.

Zóó stond het in de orthodoxe kerk, en zóó kon het
blijven, zoolang er niet te scherpe tegenstelling kwam
tusschen het rijk van
Christus, en zijne verwezenlijking
op aarde. Maar toen dit juist het geval begon te worden,
en de onwil over den overmoed en de bedorvenheid der
hiërarchie overal anti-pauselijke bewegingen in het leven
riep, toen allerwege secten opkwamen, die hoe ook in
graad en vorm van overdrijving van elkander verschil-
lende, toch allen haren oorsprong namen uit reactie
tegen de instellingen, de leer, het leven der kerk —
toen veranderde bij allen, die zich van haar verwijderden
deze toestand geheel. Dezelfde oorzaken als vroeger riepen

-ocr page 38-

ook nu weder liet Chiliasme te voorschijn. Tan een met
Christus verschenen duizendjarig rijk van reinheid en
geluk konden zij in de kerk, die zij verwierpen, geen
spoor vinden. Dat rijk was nog niet gekomen. De voor-
spelling der
Apocalypse was nog niet vervuld. Wel was
het einde nabij: want wie kon door den Antichrist
anders bedoeld zijn als het hoofd der antichristelijke
geestelijkheid, de Paus, wiens beeld immers trek voor
trek in de
Openbaring was aangegeven ? Het Chiliasme
vertoont zich dan ook als een lievelingsdenkbeeld der vele
Middeleeuwsche secten, en dit wederom te meer, omdat
zwaard en brandstapel hun ook de verdrukkingen deden
ondervinden, die de eerste Christenkerk ondergaan had.

Het eerst maakte Joachim van Calabrië deze meeningen
geldig in zijne „Admiranda expositio venerabilis Abbatis
Joachimi in librum Apocalypsis beati
Joannis" en andere
werken. Hij werd daardoor het hoofd van de dweepzieke
Franciskanen of Fratricellen, die uit zijne geschriften
hun „Eeuwig Evangelie" zamenstelden.
Joachim nam
drie tijdperken aan, van den
Vader, van den Zoon en
van den H.
Geest. In den derden status of periode, die
ongeveer met 1260 aanbreken moest, komt de heerlijkheid
van het Christendom tot hare volkomene verschijning.

Soortgelijke denkbeelden worden ook bij de Katharen,
Apostelbroeders, Wa ldenzen
en de aanhangers van Wik -
iiEFE en Husz gevonden. \')

Uit dezen blik op de geschiedenis van het Chiliasme vóór
de tijden der Hervorming, laat zich met betrekking tot zijne

Het Chiliasme der middeleeuwsche secten draagt hij al zijne voorstan-
ders een bepaald antikatholiek karakter. Positief wenschten zij voor een groo t
deel tot de zuiverheid der oorspronkelijke Christelijke kerk terug te keeren,
terwijl zij zich negatief tegen de misbruiken van Rome aankantten. Voor

-ocr page 39-

uit- en inwendige ontwikkeling liet volgende opmaken :
I. Wat de verhouding der openbare meening tot het
Chiliasme aangaat: Het innigste verband bestaat tus-
schen het algemeen aannemen van die leer en de om-
standigheden der tijden. Opgekomen onder den
geweldigen indruk van het Christendom, wordt het
Chiliasme meer Mevelingsgeloof, naarmate de druk-
kende tijden eene verandering ten goede wenschen
en daardoor verwachten deden. \'Naauwelijks echter ver-
dwijnt die wensch, ofhet
Chiliasme schijnt zijne reden
van bestaan te verliezen. Wel bood de H. S. eene
voortdurende regtvaardiging, maar de eigenaardigheid
van het boek, waarop het hier voornamelijk aankwam,
stelde menigen uitweg open voor hen, die zich aan
hetgeen duidelijk geleerd werd, wenschten te onttrek-
ken. Toch sprak de kerk geene veroordeeling uit,
dan alleen over den ruweren vorm, waarin het optrad,
n. Wat het
Chiliamse zelve aangaat: In het oog sprin-
gend is het verschil tusschen de zinnelijke en de-
geestelijke opvatting. Tan de eerste maakt zich
niemand geheel los; bij de meesten is de tweede
slechts in geringe mate aanwezig. Aan de letter
van het geschrevene houdt men zich echter vrij streng.
Daardoor gaven het geloof aan de persoonlijke tegen-
woordigheid van den op nieuw verschijnenden
Christus,
de overtuiging, dat de vroeger ontslapen geloovigen

het overige sloten zij zich op weinige uitzonderingen in hunuë escliatolo;
gische verwachtingen aan het stelsel van den grooten voorganger,
Joachim
van Calabrïê aan, terwijl hunne opvatting van de gesteldheid der nieuwe
periode, die op de tegenwoordige volgen moest, eenen vrij geestelijken
vorm aannam door het inystisehe element, dat bij de meeste secten op
den voorgrond stond. Bij
Wikleff en Husz was het Chiliasme de uit-
drukking hunner hoop op eene verbetering der Kerk.

-ocr page 40-

aan het rijk deel zouden hebben, en de noodzakelijk-
heid, om de streng afgemeten 1000 jaar als voorbe-
reidingstoestand tot iets hoogers op te vatten (vooral
bij
ÏREUAEtrs), aan het rijk, dat men verwachtte, toch
nog altijd een geestelijk, bovenaardsch karakter. Daar
mede staat dan ook in verband, dat het
Chiliasme
nog niet in praktische overdrijving of uitspattingen
verviel, zich op het gebied van het geloof bleeft
bewegen, en niet werkend in het leven trachtte in
te grijpen. Wel waren daartoe, door het algemeen
verspreid gevoelen, dat de Christen tot heerschappij
over de wereld geroepen was, en dat alle magt, voorna-
melijk het Romein sche rijk eerst vernietigd moest
worden, de kiemen gelegd; maar alleen in het
Mon-
tanisme
vinden wij enkele en dan nog wel zeer
flaauwe sporen van pogingen, om het
Chiliasme op
buitengewonen weg ingang te doen vinden.

-ocr page 41-

EET CHILIASME TEN TIJDE DER
HERVORMING.

EERSTE HOOFDSTUK.

het chiliasme en de hervorming.

Hing het Chiliasme vóór de Reformatie ten naauwste
te zamen met de gebeurtenissen der eeuwen, waarin het
zich vertoonde, nog enger is die band t ij d e n s de Refor-
matie. Zijnen oorsprong, zijne vreemde vormen, zijne
snelle ontwikkeling, zijn plotseling einde, dit alles vond
het
Chiliasme enkel en alleen in de geweldige tijdsstrooming,
waarvan het begin der zestiende eeuw getuige was. Aller-
eerst. zijnen oorsprong — vroeger hadden de
Apocalypse en
andere gedeelten van het Oude en Nieuwe Testament daar-
toe verreweg het meeste bijgedragen : nu bleef zulks het
geval niet langer. De bron wordt eene andere, de bijbelsclie
voorspelling wordt slechts aangewend, waar het er op aan
< komt nadere bepalingen te vinden, of eigen meening tegen
vreemde tegenspraak te verdedigen. Dat het
Chiliasme

3

-ocr page 42-

zich daardoor scherp onderscheiden moest, van wat het
eenmaal geweest was; dat het een op zich zelf staand ver-
schijnsel in de geschiedenis dier leerstelling en een karikatuur
der bijbelsche leer van een duizendjarig rijk worden moest,
wordt hieruit reeds waarschijnlijk. Andere gegevens, andere
factoren, andere oorzaken roepen noodzakelijk andere resul-
taten in het leven. Zóó ging het ook hier. Wat een
overtuiging geweest was, gegrond op eene openbaring Gods
aan
Johannes geschonken, werd een uitvloeisel der over-
dreven en eenzijdige reactie van duizende overspannen
gemoederen tegen de verbasterde Roomsche Kerk, en door
die overdrijving tevens van verzet tegen de gematigde
rigting, die niet alleen van afbreken, maar ook van opbou-
wen wist. Telkens zullen wij dan ook de duidelijke sporen
van eenzijdigheid en fanatisme ontmoeten, als kenmerken
van den bedorven bodem, waaruit de plant opwies.

Na sedert augusïinijs, de lange middeleeuwen door,
een kwijnend bestaan voortgesleept te hebben, hervond dan
het
Chiliasme gelijktijdig met, en niet minder ten gevolge
van de Hervorming eenen kring, waarin het zich bewegen
kon en nieuwe steunpunten, waaraan het zich hechten kon.1
Yestigen wij, om ons hiervan te overtuigen, den blik op
den toestand van kerk 611 Sticlclt in en om 1517. Over de
schreeuwende misbruiken, die in beiden ontstaan waren,
over het betreurenswaardig verval waaraan beidenle den, is
slechtséene stem. Zoowel in een godsdienstig als in een
maatschappelijk opzigt verkeerde het meerendeel des
.volks in de grootste ellende en de diepste onwetend-
heid. Eenheid in het bestuur ontbrak en werd ook
bij hem , die haar moest vertegenwoordigen, bij den
Duitschen keizer niet gevonden. Zijn wil en die der staten,
waaruit het rijk bestond, liepen te dikwijls uiteen, zijne
magt was in de meeste gevallen eene meer dan twijfel-

-ocr page 43-

achtige, en waar de pogingen, bijvoorbeeld van een maximi-
liaan
, het goede ernstig ten doel hadden, stuitten zij af op ge-
brek aan medewerking en op het belang van zoo velen,
om den bestaanden onhoudbaren toestand te doen voort-
duren. Alle gezag kwam daardoor aan de vorsten, den
adel, de geestelijkheid. In de steden, vooral de vrije
rijkssteden, alleen, bood de van zich zelf langzamerhand
bewust wordende kracht der burgerij, eenigzins een tegen-
wigt aan. Maar overal elders was het volk onderworpen
aan al wat het zijnen heeren goeddacht te bevelen. En
het juk, dat zij oplegden, was niet ligt. De grievendste
belastingen, de meest ongehoorde geldafpersingen waren
aan de orde van den dag. Zelfs
luthkr erkent, dat „de
last, die den gemeenen man drukte ^ bijna niet meer
te dragen was." „Wat doet gij anders, vraagt hij aan de
vorsten, „dan dat gij in uwe heerschappij over de volken,
heu knevelt en uitzuigt, met het doel toe te geven aan
uwen hoogmoed en uwe begeerte naar pracht ? Het zal
zoo lang duren, dat de arme, gemeene man het niet meer
zal kunnen uithouden . . . dat men uwen razeuden moed-
wil niet langer zal kunnen, noch willen noch mogen
dulden." — Herhaalde opstanden waren het gevolg ge-
volg geweest. Bij Erfurth, bij Keulen, in den Elsass en
in Wurtemberg had het vertrapte volk de handen ter be-
vrijding in een geslagen. Tot nog toe hadden de weder-
spannigen zich telkens tevreden laten stellen, om echter
spoedig te ondervinden, hoe weinig waarde vorstenbeloften
hadden.

Met den toestand van den godsdienst, was het voor zoo
ver Rome er de hand in had, nog treuriger gesteld. De
reine leer was vervalscht; het naderen tot God onmogelijk

\') Volgens Arnold, a. a. O. 627.

-ocr page 44-

gemaakt anders als door tusschenkomst eener bedorven
kerk; de schreenwendste misbruiken, bespotting van alle
godsdienstig gevoel, waren ingevoerd en kerkelijk goed-
gekeurd. Verreweg bet meerendeel der geestelijkheid ken-
merkte zich als zoodanig slechts door eene zedelooze le-
venswijze en de meest volstrekte onwetendheid.
Simonie
deed de beste plaatsen bezetten door hen, die het meeste
geld boden. De rondreizende bedelmonniken kwamen
daarbij als eene dubbele plaag voor het volk, op welks
kosten zij leefden, en wiens verstand en gemoed zij
bedierven.

De scholastiek was er in geslaagd van de Christelijke
leer bijna een anderen
Talmucl te vormen, en de mystiek,
gelijktijdig opgekomen, bleef of magteloos of droeg hare.
vruchten eerst later. De pogingen tot hervorming, van
conciliën of Pausen uitgaande, beoogden meer eene refor-
matie in de kerk, dan eene radikale herschepping der
kerk, en mislukten, of leidden tot niets. Zóó stonden de
zaken; van daar misbruiken in de kerk, van daar verval
van het leerambt, van daar wanbegrip en vervalsching in
de leer, maar ook van daar algemeen verlangen naar ver-
andering en verbetering. \')

Niet van dien tijd evenwel dagteekent dat verlangen
eerst. Onophoudelijk hadden zich binnen en buiten de
kerk, al reeds eeuwen geleden, stemmen laten vernemen,
die met ernst en nadruk zich verzetten tegen de hand
over hand toenemende verbastering en verwereldlijking der
hiërarchie; die wezen op het snijdend kontrast van het
heden en het verleden; die er niet voor terug deinsden
in den Paus en de zijnen den voorspelden Antichrist te
zien. Steeds waren er mannen geweest, die luide hunne-

!) Cf. hast, 11. a. O. S. 10.

-ocr page 45-

afkeuring te kennen gaven over cte toeheriiende misbrui-
ken en dreigend of waarschuwend den vinger tegen Rome
ophieven. Door den ganschen loop der Middeleeuwen
beweegt zich als een keten van hervormingspogingen,
als een onophoudelijk protest tegen de ontaarding van
Christelijke leer en Christelijk leven. Zelden echter
hielden die rigtingen de juiste maat. In de meeste ge-
vallen verwierpen zij met de misbruiken ook datgene, wat
in de kerk goed, waar, eeuwig was. Overdrijving, eenzij-
digheid, fanatisme leidden haar buiten het regte spoor,
voerden tot de schromelijkste dwalingen en boden zóó
aan Rome een welkom voorwendsel om met vuur en
zwaard niet alleen hen die dwaalden, maar in het alge-
meen, allen die zich van de leer der kerk verwijderden, een
eeuwig stilzwijgen op te leggen. Het weinige gevolg dei-
pogingen tot hervorming vóór 1517 bewijst voldoende, dat
de tijd van verzet nog niet gekomen was, dat het kwaad
nog erger, en de behoefte aan verlossing nog dieper en
algemeener moesten worden, Toch was niets van al wat.
zich tegen Rome aankantende, voorafging, verloren, en de
punten, waarin allen overeenkwamen, het onhoudbare dei-
overlevering en het regt van het
individu o^ regtstreeksche
gemeenschap met Cod, begonnen zich langzamerhand in
het bewustzijn van ieder, die dacht en gevoolde, te laten
gelden. Ook de
mystiek droeg tot dit laatste het hare
bij, en zóó vereenigde zich alles, de politieke verhoudin-
gen, het bederf der kerk en de voorbereiding van het
verledene om aan de zestiende eeuw mede te deelen „een
algemeen zielsverlangen naar eene volkomene verandering
van de onhoudbaar geworden toestanden der middel-
eeuwen."

-ocr page 46-

Een eigenaardig bewijs voor dfc spanning, waarin men
overal verkeerde, levert de menigte voorspellingen, opgaven
van wonderteekenen, luchtverschijnselen en indrukwekkende
gebeurtenissen, waarvan de chronieken van de vijftiende en
zestiendeeeuw overvloei] en 1). Zelfs
Luther en Melanch-
ton
konden zich van het denkbeeld niet losmaken, dat die
teekenen gewigtige gebeurtenissen voorbeduidden"). Zonder
twijfel heeft iedere eeuw zijne prophetiën en teekenen
gehad; maar het groote aantal, de beteekenis, die men er
aan hechtte en de voorliefde in het beschrijven en uitleg-
gen, toonen duidelijk, dat men in dien tijd er zich meer
dan gewoonlijk mede bezig hield. Men gevoelde, dat
groote omkeeringen aanstaande waren, en dit voorgevoel
deed op alles letten, wat er eene aanduiding van kon zijn.

Trouwens reeds de sterke sympathie, door Ltjther
van alle zijden ondervonden, en de tallooze aanhangers,
die hij binnen weinige dagen zich verwierf, wijzen er op,
hoe hij uitsprak, wat in veler harten leefde. Zijn optreden
tegen „het rijk van papen en monniken/\' tegen de
geestelijkheid, bij het volk gehaat om hare hebzucht, bij
de humanisten om hare domheid, bij den adel om haren
trots 2), zijn kloekmoedig breken met het bestaande kwaad,
zijn krachtige vordering van teruggave van het recht der
persoonlijkheid in zake van den godsdienst — was han-
delen in den geest van het geheele- volk. Eeuwen lang
had het vuur der
reactie in het verborgen gesmeuld,
maar in die verborgenheid meer en meer elementen ont-
vlambaar gemaakt voor de eerste vonk. Eene omwenteling

1 !) Cf. Corrodi, 1. 1. Th. II S. 37, seqq. Camerarids, 1. 1. S. 101.

2  Hast, 1. 1. S. 13-15.

-ocr page 47-

op staatkundig en godsdienstig terrein m o e s t plaats vinden.
Men wachtte slechts op de stoutmoedige hand, die den
toorts slingeren zou in de zamengelioopte brandstof.
Tet-
zel\'s
gruwel besliste de zaak. Als een bliksemstraal zetten
Ltjïhees 95 theses alles in vlam. Dadelijk schaarde zich
om zijnen naam alles, wat den vooruitgang liefhad en her-
stel verlangde voor de geledene grieven. lederen dag won
Luther nieuwe volgelingen, en reeds in 1519 zag von
Miltiz
zich tot de bekende verklaring gedwongen : dat
hij het niet wagen zou niet een leger van
25000 man
hem naar Rome te voeren.

Met deze snelle vorderingen stond de inwendige ont-
wikkeling der Hervorming echter nog geenszins in even-
redig verband. Haar uitgangspunt, hoezeer volkomen ge-
wettigd, was geenszins een rijp, welberaden overleg, een
duidelijk inzigt in al datgene, wat te veranderen viel, geweest.
Eerst na
1520 overtuigde Luther zelf zich van het ge_
wigt van den stap, dien hij gewaagd had, van de gevolgen
die er uit zouden voortkomen. Vóór dat jaar had hij
meer Rome\'s misbruiken aangetast dan getracht een eigen
systeem op te bouwen, al stonden ook de hoofdpilaren
van zijne geheele denkwijze, het eenig geldend gezag
der H. Schrift en de regtvaardiging door het ge-
loof alleen, onwankelbaar vast. In die twee hoofdpun-
ten echter lag een geheel stelsel als in kiem be-
sloten, en zij zijn het, die
Luther en de jonge Her-
vorming voor de overdrijving van de negatieve zijde, aan
alle reformatiën eigen, bewaard hebben. Door het stellen
van die basis voor alles, wat hij aannam, of bestreed,
ontging
Luther het gevaar van inconsequentie aan
den eenen kant, van overdrijving aan den anderen. Zijn
eerste optreden moge in zeker opzigt niet ten volle van
zich zelf bewust geweest zijn, bij hem schaadde dit niet.

-ocr page 48-

Maar Lutheïi stom! niet alleen tegenover Rome. Met
hem hadden duizenden den strijd tegen den gemeenschap-
pelijken vijand aangebonden, en wat bij hem een tegen-
wigt aanbod, ontbrak bij velen hunner geheel. Yerzet
tegen de bestaande misbruiken was de bodem, waarop
allen stonden, maar het kwam er op aan, te weten wat
misbruik was, en wat niet. Miste men den toetsteen ter
onderkenning, alligt kon men als verwerpelijk aanzien,
wat toch eigenlijk dit niet was. Dit gevaar werd werke-
lijkheid in den boerenkrijg en in die radikale rigting, die
later in het Anabaptisme hare uitdrukking vond. In den
boerenkrijg verzette zich het landvolk tegen de onder-
drukking van den adel, tegen eene soort van slavernij,
die den mensch onteert. Zij hadden gelijk, voor zoo ver
ook zij op de Christelijke vrijheid, door
Lutheïi zoo
welsprekend gepredikt, aanspraak mogteii maken. Maar zij
hadden ongelijk, door dit te overdrijven, en op den onwettigen
weg van geweld ook datgene te eisclien, wat hun niet
toekwam: het gemeenschappelijk bezit van alle goederen,
het niet betalen van tienden, het niet gebonden zijn aan
de overheid. Toont zich in den boerenkrijg de
politieke
en als zoodanig voor ons onderwerp minder belangrijke
zijde van het vraagstuk, in het Anabaptisme treedt het
religieuze element op den voorgrond. Wij merkten reeds
op, dat
Lutheïi wel verre van de eenige te zijn, die de ge-
breken der Hoornsche kerk levendig gevoelde, integendeel de
tolk en vertegenwoordiger was der overtuiging van talloos
velen. Niets zou erger miskenning zijn van den aard der
Reformatie, dan haar in
Luthee, of welk persoon dan
ook, geheel te laten opgaan. Zij was veelmeer de uitdrukking
der wenschen van een geheel volk, de algemeene re-
actie tegen. de Roomsche instellingen. Te voorschijn ge-
roepen door bestaande toestanden, had zij hare wortels

-ocr page 49-

toch tevens in het veiiédene, had zij in déïi loop der
tijden hare langzame voorbereiding en dikwerf hare te vroeg-
tijdige uitbotting gehad. Van eenvormigheid van meening en
van rigting kon derhalve geen sprake zijn. In de hoofdzaken
moest men elkander ontmoeten, maar n iar ieders aard en
persoonlijkheid kon in bijomstandigheden verschil opkomen.
De persoonlijkheid van
Luther, of van de andere reforma-
toren, mogt aan hen, op wie zij door omgang, of door
hunne geschriften invloed konden uitoefenen, op sterkspre-
kende wijze inwerken — dat dit bij allen geschieden zou,
liet zich allerminst verwachten. Had
Zwingli\'s opvat-
ting regt van bestaan naast die van
Luther, er was geene
reden, waarom
Oaelsta dt, Münzer en anderen dat voorregfc
ook niet voor zicli zouden eischen. Aldus ging het met
ieder der „vele menschen van allerlei soort, die mede spra-
ken en mede handelden" ^ Te midden van alle verschil
toonen zich echter spoedig twee hoofdrigtingen. De eerste
in Duitschland door
Luthee en de Wittenbergsche school
vertegenwoordigd, in Zwitserland door
Zwingei en later
ook door
Cai.vyn, omvatte allen, die zich aansloten, aan
hetgeen de meester leerde. Eerst de „loei", daarna de
belijdenisschriften werden hun
shibbolelh. Uitgangspunt
voor de kritiek, waaraan zij liome onderwierpen, zoowel
als voor hetgeen zij zelf meenden te moeten aannemen,
was de onbetwistbare geldigheid des Bijbels. Onvoorwaar-
delijk verwierpen zij het gezag der overlevering en van alles
wat daarmede zamenhing. Rome hield zich aan Schrift
èn overlevering, zij alleen aan het eerste. Tegenover hen
stond de tweede hoofdrigting. Blijkbaar voor een groot
deel, hoewel onbewust, voortzetting der mystieke secten
der middeleeuwen gingen zij met radicaal-eenzijdige cönse-

-ocr page 50-

quentie voort op den weg der ontkenning. Had Luther
de traditie afwijzende, als eenige kenbron voor goddelijke
zaken de Schrift gesteld, zij meenden, dat hiermede nog
niet genoeg geschied was. Ook voor hen behield de Bijbel
zijn gezag, maar om wat reden ? Omdat zij daarin eene
openbaring Gods zagen. Nu bragt hun
mystiek echter
mede, dat ook zij met zoodanige openbaringen en mede-
deelingen des H. Geestes konden bevoorregt worden, en
daardoor in zich-zelven eene bron van Godskennisbe zaten,
rijker, overvloediger en beter betrouwbaar dan eenig ge-
schreven woord. Gingen zij minder ver, dan bepaalden
zij zich, gelijk reeds zoo dikwerf vóór hen geschied was,
er zich toe den zin der Schrift op mystisclien weg te ont-
pekken, volgens de inspraak van den II. Geest in eigen,
hart het eenmaal door den H. Geest ingegevene te verklaren.
Gelijk hun formeel uitgangspunt deed vermoeden, moest
hunne houding tegenover Rome oneindig negatiever dan
die van
Luther wezen, hunne pogingen tot hervorming
een veel radikaler karakter dragen dan de zijne. Beide
partijen bestrijden Rome, maar komen tegenover elkander
te staan als
conservatisme en radicalisme. De dikwerf
opgeworpene vraag, of liet eerste een stilstand en achter-
uitgang op den eenmaal ingeslagen weg, het tweede daar-
entegen de consequente, logische doorzetting van de reactie
tegen Rome geweest is, gelijk Roomsche schrijvers zoo
gaarne beweren, behoeft hier niet beantwoord te worden.

Wij noemden Luther\'s standpunt conservatief. In den
beginne was het dit zeker minder. De kracht, waarmede
hij zijne reformatorische werkzaamheid begon, en de vele
Roomsche misbruiken, die hij in weinige jaren aantoonde
en ter zijde stelde, bewijzen eerder het tegendeel. Nog

-ocr page 51-

op den Wartburg keurde hij o. a. het breken van Carl-
stadt met het coelibaat ten volle goed. Maar de onlusten
kort daarna te Wittenberg uitgebroken, de beroeringen
door de Zwickauer profeten veroorzaakt, en meer nog
de kort daarna plaats grijpende gruwelen van den boe-
renkrijg deden hem in het afschaffen van het bestaande,
met nog meer omzigtigheid clan in het begin handelen.
Wat niet openbaar met Gods woord streed, kon blijven
bestaan. Zijne opvatting van het avondmaal, van den doop,
zijne inrigting van den cultus, enz. leveren duidelijke be-
wijzen, dat hij den Itoomschen zuurdeesem nog niet geheel
had verwijderd.
Luthers denkbeelden werden door tal
van aanhangers gedeeld. De onberekenbare magt zijner
persoonlijkheid, zijne medeslepende geestdrift en welspre-
kendheid, zijne warme overtuiging en heilige ernst onder-
wierpen aan zijn woord de aanzienlijkste, zelfstandigste
denkers en godgeleerden. Daarbij was hij het geweest,
die het eerst het gebouw der hiërarchie aan het wankelen
had gebragt, die, vast door zijn geloof, voor Keizer noch
Rijksdag had gebeefd, die met helder inzigt en krachtige
hand in alles de zaak der Hervorming had weten te leiden.
Maar niet op allen werkte de hetoovering van zijn persoon.
Sommigen hadden wel van hem den eersten stoot ontvan-
gen, maar sloegen later eigen wegen in. Anderen waren,
meer onafhankelijk van hem in het strijdperk getreden.
Hoe ook verspreid, zijne geschriften kwamen niet in aller
hand. Velen lazen den Bijbel maar niet z ij n e uitlegging.
En in die uitlegging kon
Luther zich ook moeielijk on-
feilbaarheid toeschrijven. Daarbij moest in het oog vallen,
dat veel van het door hem bewaard geblevene, zeer wel
kon geschrapt worden, daar waar hij te conservatief was
geweest. Wat eindelijk velen er toe bragt, om
Luthers
partij te verlaten, en eene hervorming op eigen hand te

-ocr page 52-

u

ondefneMeii, was de geneigdheid tot overdrijving, tot radi-
kale doorzetting van het eenmaal begonnene, die levendige
gemoederen voor een aangevangen zaak in geestdrift zet
en niet rusten doet, voor zij geheel geeindigd is. Uit den
hervormingsgeest ontstond spoedig een onstuimig doordrij-
ven der Reformatie, dat in meer dan één geval door on-
zuivere nevenbedoelingen gevoed, tot de uiterste dwalingen
leiden moest. Wrevel en onwil over
Luthers bezadigd-
heid maakten zich luide kenbaar; men verweet hem stil
te blijven staan, waar nog zoo veel af te doen en te
verbeteren viel, en toen
Luther — zooals bij gelegenheid
van het Wittenberger gesprek— niets daarop antwoordde dan
een „God straffe u, Satanas" ging men zijnen eigenen weg.

Spoedig moest deze radikale rigting dan ook niet alleen
met Rome in strijd geraken, maar ook met de Reformatoren.
Dit geschiedde o.a. met betrekking tot de Schrift, de sacra-
menten en de regtvaardiging door het geloof. Maar voorna-
mentlijk was zulks het geval met hun hoofddenkbeeld, het
begrip van de
kerk. Met Rome hadden ze gebroken. In haar
nog een enkele der vereischten voor eene ware, zuivere kerk te
zien, kon in hun gemoed, evenmin als in dat van
luther
na 1520, opkomen. Niet minder gevoelden zij zich af\'kee-
rig van de Protestantsche kerk, zoo als die zich langza-
merhand begon te vestigen. Ten eerste waren nog te
veel Roomsche dwaalbegrippen en misbruiken behouden
gebleven, en had de Hervorming zich naar hunne meening
nog niet ver genoeg van Rome verwijderd. Ten tweede
was er van de groote verandering op het gebied van het
dogma al zeer weinig vrucht te bespeuren voor het Chris-
telijk leven. De in strenge eenzijdigheid opgevatte leer
der regtvaardiging door het geloof deed de werken als van

\') Camer. Vit. Mei. p. 52. „Increpet te Deus. Satana.«

-ocr page 53-

weinig waarde beschouwen. Was dit laatste allerminst
luthers bedoeling geweest, te ontkennen schijnt het niet,
dat werkelijk het godsdienstig leven tijdens en kort na
1517 niet die verandering ondergaan heeft, die men had
mogen verwachten hij eene zoo doorgrijpen de omkeering in
de geloofsovertuiging. Eene kerk, waarin nog zoo vele
zonden, zoo wéinig in- en uitwendige reinheid bij
hare aanhangers gevonden werd, droeg niet het kenmerk
het rijk van
Christus te zijn, een rijk van volstrekte
heiligheid Het kenmerkend mystische der radikale re-
actie tegen Rome eischte boete, vasten, ascese en zelfpijni-
ging. In de Protestantsche kerk verwierp men deze, eer
dan dat men ze aannam. In de derde plaats, eindelijk,
en dit komt mij voor van het meeste gewigt te zijn, lag
er in het begrip
kerk als zoodanig iets, waarmede ieder,
die zooals
Münzer en de latere wederdoopers op onloo-
chenbaar mystischen bodem stond, zich moeijelijk kon
vereenigen. Reeds hun verzet tegen Rome was voor een
belangrijk gedeelte het gevolg geweest van het subjectieve
element, dat zich bij den mysticus geldend maakt. Voor

\') In hoever deze beschuldiging regt vaardig is, behoeft hier niet onder-
zocht te worden. Het donkere tafereel, dat
Arnold 1. 1. 754—793 (dus
40 pag. in f°.) van de zedelijkheid der kerk in de jaren, die onmiddelijk
op de Hervorming volgden, ophangt, schijnt het, door de secteu, wier,
uitwendige heiligheid zelfs door hunne tegenpartij herhaaldelijk geroemd
wordt, gedane verwijt vrij waarschijnlijk te maken. De smart, die
Luther
op het laatst zijner dagen tot deD kreet dwong; „Nur weg aus diesen
Babel" is misschien voor een deel wel te verklaren uit het feit, dat de
eerst met zooveel geestdrift ontvangen Hervorming, reeds zoo spoedig ook
intensief iu kracht scheen af te nemen. Later schreef
Liether (zie Zim-
meraus 1. 1.
11:57): „Die Welt wird aus dieser Lehre nur je länger je
ärger (de leer der regtvaardiging door liet geloof alleen). Jetzt sind die
Leute mit sieben Teufeln besessen, da sie zuvor mit Einem Teufel be-
sessen waren, sie sind geiziger, listiger, vortheilischer, unbarmherziger
unzüchtiger n. s. w. denn unter dem Pahstthnm,\'

-ocr page 54-

den Katholiek was de kerk het vaste middenpunt, van
waar uit aan alle deelen licht en leven moesten toestroo-
men, eene eenheid, waartegenover het individu zich in
eenen toestand van onvrijheid bevond. De persoonlijkheid
was in de Roomsche kerk door liet absoluut gestelde
object der kerkelijke geloofsovertuiging in zijn denken,
zijn wihen, zijn naderen tot God gebonden. Gelijk dit reeds
in lijnregten strijd is met de beginselen van het Protes-
tantisme, dat overal het regt der geestelijke persoonlijkheid
en van het zelfbewustzijn als uitgangspunt stelt — in nog
hooger mate moest het aandruischen tegen het geloof van
den mysticus, wiens hoogste geluk en eenigste wensch juist
ligt in het onmiddelijk zelf met God omgaan, in den vol-
sten zin van het woord. Omdat haar zulks door de kerk
onmogelijk gemaakt werd, hadden de secten der middel-
eeuwen zich afgescheiden, en viel al wat er van hen tijdens
de Hervorming nog overig was, deze onmiddelijk toe. Niet
lang kon die vereeniging echter duren. Hare verwijde-
ring van Rome was eigenlijk een breken met alle kerken
geweest, in zoover het begrip kerk ten minste bepaalde
leerstellingen medebragt. Op eigen openbaring, bron
van de hoogste zekerheid zich beroemende, gevoelden zij
zich warscli van ie deren hand, waardoor hun subjecti-
visme als door eene objectief tegenover hen geplaatste magt,
zou kunnen gevaar loopen.

Kon de radikale rigting zich alzoo evenmin in als wet de
bestaande kerken vinden, het denkbeeld der Christelijke ge-
meenschap, waardoor alle heiligen en wedergeborenen veree-
nigd zijn, ging voor hen geenszins verloren. De vervolgingen,
waaraan zij spoedig van Roomsche, zoowel als van Protestant-
sche zijde blootstonden, noopten hen trouwens spoedig zich
meer onderling te verbinden en aan elkander te sluiten,
dan anders zou geschied zijn. Afzonderlijke gemeenten

-ocr page 55-

kwamen op, door niets met elkander vereenigd dan dooi-
de bewustheid van een gemeenschappelijk geloof en een
gemeenschappelijk gevaar. Met elkander vormden zij geene
kerk, maar het rijk van
Christus. Uit dit rijk van
Christus vloeien al hunne overige leerstellingen voort,
en uit de verschillende verhouding, waarin ieder er zich
toe plaatste, zijn al hunne onderlinge afwijkingen te ver-
klaren. Het rijk van
Christus bestond alleen uit weder-
geborenen. Aan de wedergeboorte ontving men deel door
dooding van al datgene, wat in den mensch de werking
Gods tegengaat, door overgave aan God, vrijwillige beken-
tenis van eigen onmagt en door vervuld te worden door den
H. Geest. Eenmaal wedergeboren stond men tot God in de
door Hem geeischte verhouding, ging men met Hem om,
had aan Hem deel en ontving van Hem genadevolle, heer-
ijke openbaringen en mededeelingen. Reinheid van hart
en leven was een eerst vereischte, door strenge boete en
ascese te verkrijgen.\' Hoe toch zou de zondaar, ter neder-
gedrukt door den last zijner overtredingen, den Heiligen God
kunnen naderen P Toenemende heiliging, nooit verminde-
rende waakzaamheid was de levenstaak, van wie tot de
gemeente van
Christus wilden gerekend worden. Daarom
toont hunne mystische overdrijving bij al hunne dweeperij,
vooral in den eersten tijd, toen de meeste drijfveren nog
zuiver en alle ijver nog welgemeend waren, eene
praktische, op het leven gerigte strekking, die bij eene
normale ontwikkeling en bij afscheiding hunner overdreven
mystische rigting, voor de verwezenlijking hunner idealen
de schoonste vruchten had kunnen voortbrengen. Het rijk
Gods dan was hun allereerst eene gemeenschap van weder-
geboren heiligen, zich afscheidende van de wereld, waarin
zij leefden, maar waarvan zij niet waren, door een gedrag,
dat een rusteloos najagen der zondeloosheid was, gelijk zij

-ocr page 56-

die zij in Jezus vereerden. In dat rijk lieerschte en
werkte voorts zonder ophouden de openbaring van hunnen
Koning, van
God, wiens dienaren zij en zij alleen waren,
in de op nieuw opgerigte, nu Christelijke theocratie. Gelijk
van zelfs spreekt, moest de studie van het O. T. — hun
lievelingsboek, omdat het de geschiedenis bevatte van dat
andere Israël, hun voorganger en voorafschaduwing — eenen
geheel eigenaard;gen vorm mededeelen aan de inrigting
der z66 door hen op nieuw in het leven geroepen instel-
lingen. Yan daar Oud-Testamentische namen en gebrui-
ken onder hen; van daar zooveel, dat in hunne latere
gewoonten, meeningen en verwachtingen eene bepaald
Oostersclie kleur heeft aangenomen.

Naarmate het zóó opgerigte rijk Gods zich scherper
van de wereld daar buiten afscheidde, en ook niet minder
door die wereld als uitvloeisel van overdrijving en fana-
tisme afgestooten werd, trok het zich meer in zich zelve
terug en vormde zich een eigen systeem, door ontwikkeling
van hetgeen in de stellingen, die het aannam , reeds
in kiem besloten lag. Men verlieze hierbij echter nim-
mer uit het oog, dat het, zoo ergens, dan zeker
hier, moeijelijk is bepalingen te vinden, die het wezen van
allen, die der radikale rigting toegedaan waren, juist en
zuiver teruggeven. Oneindig zijn de verschillen en scha-
keringen in leer, door verschil in toestand, tijd, omgeving
en persoonlijkheid op zóó onwissen grond opgekomen.
De meest bezadigde orthodoxe Protestant en de meest
afdwalende dweeper, werden verbonden door oneindig veel
schalmen, waarvan ieder maar zeer weinig met den vo-
rigen verschilde.

Zeer juist is van die verscheiden]ïeid van meening ge-
zegd : „Enkelen misbillijkten alleen, datgene wat men
van den ouden eeredienst in den nieuwen liet voortbe-

-ocr page 57-

staan..... anderen vormden wel afzonderlijke vereenigingen,

maar onthielden zich toch van alles, wat opzien baren of
de openbare rust zou kunnen storen; nog anderen einde-
lijk, wilden, ieder op zijne wijze, de gewenschte verbete-
ring in het leven roepen, verwierpen alle wettige overheid,
beroemden zich op openbaringen, spraken bijna niet anders
dan in profetische en apocalyptische beeldentaal, en ver-
eenigden niet zelden alle kenmerken der meest teugellooze
dweepzucht. Deze laatste soort vooral was bijzonder tal-
rijk." 1).

Het vereenigingspunt bleef de op te rigten en in hen
zelve al reeds voor een deel verwerkelijkte
theocratie. De
volgende afleidingen uit dat hoofddenkbeeld werden alleen
naarmate van minder of meerder fanatisme gedeeld.\'" De
geestelijke gemeenschap der deelgenooten aan het rijk Gods
maakt hen tot broeders, wier gelijk regt tot bezit, het
eigendom van den een tot dat van den ander maakt. De
overheid heeft geen regt van bestaan; niemand toch kan
heerschappij over zijnen broeder uitoefenen, die met hem
in alle dingen gelijk staat. Oorlog en eed vallen van zelfs
weg. Die de hoogste wijsheid bezit, is voor\'s aan geene
wet, welke dan ook, onderworpen. Daar de zinnelijke lust
ten onder gebragt moet zijn, is gemeenschap van vrouwen
geoorloofd. En eindelijk het is Gods wil, dat alle hinder-
palen, die de vestiging van Zijn koningrijk in den weg
staan, worden weggeruimd. De tijd zal derhalve komen,
dat de uitverkorenen het zwaard zullen moeten grijpen,
om alle ongeloovigen uit te roeijen of te onderwerpen.|3)
Zonder twijfel heeft men in deze, alle zedelijkheid en orde
verstorende stellingen, allerminst het geloof te zien van
alle, zelfs niet van de meeste aanhangers van den we-

I) Röhkich, a. a. O. 1, i. S. 327.

\'-\') IÏASTj a. a. O. S. \'J30. en elders. Meer gematigde stellingen S.172—175.

4

-ocr page 58-

derdoop. Eerst gebeurtenissen, als te Munster plaats grepen,
konden dergelijke uitersten in werking doen treden. Vóór
dien tijd vertoonen zij zich slechts sporadisch en in hoogst
geringe mate, hoewel ook hier uitzonderingen niet ont-
breken. En den eersten tijd stond het beginsel der ge-
ëischte heiligheid te veel op den voorgrond, dan dat zulke
buitensporigheden zich zouden hebben kunnen vertoonen.
Toch is liet onmiskenbaar waar, en door de uitkomst
gestaafd, dat in het oorspronkelijk
Anabaptisme de latere
dwalingen reeds in kiem aanwezig waren.

De van de Hervorming afwijkende anti-Roomscheïi dra-
gen den algemeenen naam van Wederdoopers. Aldus werden
zij genoemd, omdat zij allen zonder onderscheid den be-
jaarden-doop als alleen van beteekenis beschouwden, en
mitsdien den kinderdoop voor ongeldig en verkeerd ver-
klaarden.
Wederdoop, herdoop, zijn derhalve woorden, alleen
van een vijandig standpunt op hen van tospassing ge-
maakt. Beter ware het dus hier enkel van bejaarden-doop
en bejaard-doopers te spreken. Het eenmaal aangenomen
üebruik is hier echter tegen.

O O

Met betrekking tot de stellingen der Wederdoopers, aan-
gaande den doop, moeten twee zaken in het oog gehouden
worden. Ten eerste — Al is de bejaarden-doop het algemeene
en doorgaande kenteeken van meest
alle secten, die tijdens de
Reformatie opkwamen, het wezen dier secten bepaalde hij
niet. In de oogen der tijdgenooten mogt, voornamentlijk,
waar men bij de uitwendige verschijnselen staan bleef, en
niet tot de kern der zaa,k doordrong, de doop in het stel-
sel der wederdoopers het centraal-dogma vormen, eigenlijk
was hij dit niet 1. Ten tweede — Het bovenstaande volgt

1 \') „Die Lehre von der Wiedertaufe als solcher begründete in keiner
Weise das Wesen der wiedertäulerischen Erscheinung. Stand sie auch mit
den übrigen Ideeen der Secte in einem nothweudigen Verband.......

-ocr page 59-

onmiddelijk uit de beteekenis door de Wederdoopers aan
hunnen doop geheeht. Yoor hen was hij geenszins een
„signum visibile gratiae invisibilis", of een „adminiculum
gratiae", maar een bewijs, dat men in den bond der ge-
geloovigen was opgenomen, dat men zich zelf onder de
bekeerden en wedergeborenen telde, en daarom naar het
woord: „Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal
zalig worden" het teek en en de verzegeling der uitverko-
renen had ontvangen. 1. In deze opvatting werden de
Wederdoopers nog versterkt door de omstandigheid, dat
niet éene plaats uit O. of N. Testament, hoe ook gewron-
gen , den kinderdoop aanraadde of voorschreef. Getrouw aan
hun stelregel, dat niets in zaken van geloof aan te nemen
was, of het moest in de Schrift zijn voorgeschreven, ver-
wierpen zij den kinderdoop, als enkel steunende op room-
sche overlevering reeds dadelijk, maar voerden hun eigen
doop niet voor 1524 in

De doop der Wederdoopers was derhalve niets anders dan
het teeken van inlijving in hun rijk, en juist daardoor
eene afscheiding te meer tusschen hunne medegeloovigen
en de geheele overige wereld.

Eerst na deze voorafgaande beschouwing van liet wezen
vau het
Anabaptisme is het mogelijk over té gaan tot een
onderzoek naar het tweede, wezentlijke kenmerk van het
Baplisme van dien tijd 3), het Chiliasme, een factor, wiens

sic ist nicht das begrüudende sondern das legrün ete Moment.\' Hast,
a, a. O. S. 108.

\') »De doepe is eyn induckinge int water welke de doepelinck Legert,
und entfenckt to eynë waren teken dat he den simden atgestorvë. ....
da duih upstehet in ein nye leven", enz. »Bekentnisse der Predicanten
tlio Munster."

Cf. Keoiin, a.a. O. § 4 A. 8. 12.

-ocr page 60-

juiste waardering voor de geschiedenis der Wederdoopers
van het hoogste belang is, omdat hij, even als de doop,
een bepaalden karaktertrek dier sekte uitmaakt, en met hare
grondstellingen niet minder naauw verbonden is.

De betrekking tusschen Chiliasme en Anabaptisme aan
te geven, kan derhalve niet moeijelijk zijn. Verstaan wij
onder
Anabaptisten die secte, welke tegenover de verbas-
tering van Rome en het onvoldoende der Hervorming,
zich afscheidde ter vorming van het ware rijk Gods,
het koningrijk der hemelen op aarde, zoo draagt hunne
leer in hare grondbeginselen reeds eene chiliastische
kleur. Van bepaald
Chiliasme is daarmede nog geen
sprake, anders toch zou de R. C. kerk met haar „het
rijk van Christus is de kerk" er even goed van kunnen
beschuldigd worden. Een bepaald chiliastisch moment
treedt eerst dan in, wanneer dat rijk gedacht wordt, niet
als reeds gegeven, als reeds tegenwoordig; maar als zich
vormend, als toekomstig, als zich eerst na eenigen tijd
onder bepaalde bovennatuurlijke hulp en medewerking
zullende openbaren. Het denkbeeld: zich vormend, was
aanwezig. Geen Wedordooper kon meenen, dat zijne leer
de gewenschte uitbreiding reeds had verkregen. En ook het
tweede denkbeeld, de verwachting van bovenaardsche hulp
kon niet lang uitblijven. Alles werkte daartoe mede. De
geweldige tijdsomstandigheden hadden allen zonder ouder-
scheid, die zich tegen Rome verzetten, vertrouwd gemaakt
met de overtuiging, dat het einde aller dingen nabij was.
Het wankelen der instelling, waarmede het Christendom,
15 eeuwen lang, één was geweest; de geestelijke opwek-
king, die met ongekende snelheid geheel Europa in bewe-
ging had gezet, de allerwege ontstane beroeringen, oorlo-
gen, volksrampen, de dreigende invallen der Turken, dit
alles had iedereen de voorspellingen van den Heer (
Matth.

d

-ocr page 61-

XXIV) in het geheugen gebragt. Zonder uitzondering bijna,
werden de daar beschreven verbazende omkeeringen op
kosmisch en ethisch gebied van toepassing gemaakt, op wat
men zelf plaats zag grijpen. Het einde der wereld na-
derde —*\'zóó meende men algemeen. Het is bekend, hoe de
groote Reformatoren in dit voorgevoel deelden ; hoe
Luther
er zich zelfs bepaald over uitgelaten heeft, dat hij de pa-
rousie binnen weinige jaren verwachtte. „Een nieuw
licht was over al het oude en verouderde opgegaan, en
in dat licht geloofden bijna allen, wier ziel afkeerig was
van de duisternis, het morgenrood van den lang ver-
wachten dag des Ileeren te begroeten. Meer dan an-
deren hingen de wederdoopers dit geloof met voorliefde
aan. De terugkomst v-gn
Christus zou immers de zege-
praal zijn hunner zaak, de oprigting van het koningrijk,
waarnaar zij zoo vurig verlangden? Niet weinig vermeer-
derde dat verlangen, toen het verschil tusschen hunne stel-
lingen en de bestaande kerkinrigtingen, hoe langer hoe
duidelijker begon te worden , en daardoor den haat ver-
scherpte , die hun door Roomschen, zoowel als door
Protestanten werd toegedragen. Vervolgingen braken
van beide zijden over hen los, die aan onverbiddelijke
gestrengheid en mededoogenlooze hardnekkigheid aan de
kettervervolgingen der middeleeuwen en de smartelijke be-
proevingen der eerste christelijke kerk slechts weinig
toegaven. Toch meenden de arme, overal vervolgde en
verjaagde Wederdoopers volkomen in hun regt te zijn, en
smaadheid te lijden om der waarheid wille. Het gevoel van

\') Vg. Lücke, a.a. O.S. 527. Over dit gevoe.1 zogt Cornelius (S. 65).
„Der Glaube au die Nähe der Zukunft des Herrn, entsprossen zuerst aus dem
Eindruck, den die erschütternden Umwälzungen jener Zeit hervorbrachten,
Bvard] darum von vielen frommen Genossen auch anderer Glaubensbe-
kenntnisse getheilt."

-ocr page 62-

wrevel en onwil, hierdoor in hun hart geboren, deed hen
troost zoeken in de plegtige beloften van de Heilige
Schrift. Het duizendjarige rijk, daar gepredikt was
hun
erfdeel; te vergeefs stelden Katholieken en Protestanten
het voor, als reeds verschenen, en in de kerk tot werke-
lijkheid gekomen. De zuivere, heilige gemeente alleen kon
aan het geluk van Gods rijk deel hebben. Voor hen derhalve
was het weggelegd, en weggelegd, voor jaren, nu aanstaande,
want de teek enen der tijden waren daar, de groote ver-
drukking was gekomen. Zóó versterkte de vervolging het
geloof der broeders. Zij was de vervulling van het laatste
teeken, dat der voleinding vooraf moest gaan. En hoe
ongehoorder en vreeselijker de ellende was, waarin de
gemeente gedompeld werd, des te vaster geloovende zagen
zij uit naar de beloofde toekomst des Heeren. „Bidt",
roept een hunner1) zelfs uit, „bidt, dat de maaijers tot
den oogst gedwongen worden, want de tijd van den oogst
is nabij gekomen". .. en met de profetische woorden:
„Wacht op uwen herder, want Hij is nabij, die aan het
einde der wereld komen zal; weest derhalve bereid om de
belooning van het koningrijk te ontvangen" eindigt hij
zijne vermanende opwekking aan de deelgenooten van de
algemeene jammeren.

Zóó ontstond het Chiliasme der Wederdoopers. Eigen
openbaringen en voorstellingen vulden het aan naar ieders
persoonlijkheid, en gaven het daardoor naar gelang van tijd
en omstandigheden eene afwisselende gedaante. De hoofd-
trek echter, het wezenlijke chiliastische moment, de aan-
staande opiïgting van het duizendjarige rijk wordt bij
niemand gemist. Tan zijnen, negatieven kant beschouwd,
bragt dit
Chiliasme bij zijne aanhangers mede het uit den

!) Satt\'er, bij Cornet,tus, a. a.O. S. Gl.

-ocr page 63-

weg ruimen van alles, wat de n- en uitwendige uitbreiding
van bet rijk Gods verhinderde, bij ben zeiven
de zonde,
bij hunne tegenpartij het ovgeloof. Aldus ten minste was
liet in den beginne. Streven naar een rein leven, was
levenstaak voor de eerste Wederdoopers en voor allen, die
het met hunne zaak ernstig meenden. En volgens menig-
vuldige getuigenis, onderscheidde zich die secte door een
ingespannen ijver, om overal hun geloof ingang te doen
vinden ; door eene zendingswerkzaamheid, waaraan de or-
thodox-protestantsclie kerk van dien tijd een voorbeeld
had kunnen nemen. De Wederdoopers waren hiertoe te
meer in staat, omdat de vervolgingen hen nu her- en dan
derwaarts joegen, en hen weldra over bijna geheel Europa
verspreidden.

Lang bleven zij niet op dien loffelijken weg. Naarmate
hunne leer meer overdreven werd, maakte de heiligheid,
eerst door hen nagejaagd, plaats voor het toegeven aan
zinnelijken lust onder dezelfde voorwendsels, die bij de
dweepers van alle eeuwen gevonden worden. En bij liet
meer en meer mislukken der pogingen, cm hunne leer
overal gangbaar te maken, ontaardde hun zendingsijver in de
begeerte, om wat door het woord niet geslaagd was, door
liet zwaard ten uitvoer te leggen. Weldra vindt men als
kenmerk der Wederdoopers de leus: uitroei]ing van anders-
denkenden, eene gedachte, die toch al uit het O. T. en
uit de geliefkoosde parallel met Israël genoeg voedsel
ontving. „Het klinkt vroom" schrijft
Capito aan Blau-
ïieit
-1) als zij van den geest van Eua, van Güdeon\'s
zwaard en de vernietiging der goddeloozen spreken, maar
zij bedoelen daarmede niets dan den dood der Lutberschen,
Zwinglianen en Pausgezinden, d. i. van allen, die het niet
met hen eens zijn".

Zie. OoK^EUüs, a. a. O. S. 07.

-ocr page 64-

Met dezen negatieven kant valt de positieve zijde voor
eeu groot deel zamen. Moesten, negatief, alle beletselen
worden weggenomen, positief moest liet rijk zelf worden
opgerigt. Wel zou eerst de komst van Christus de volle
verwezenlijking hunner idealen met zich brengen, maar in
dien tusschentijd oordeelden zij niet ledig te moeten blij-
ven. Met woord en daad arbeidden zij. Geene verdruk-
king of vervolging ontnam hun den moed, want als een
staf op hunnen weg was de hoop daar, dat spoedig alles
geleden zou zijn en vergolden zou worden. Die lijdzame
toestand kon echter moeielijk van langen duur zijn. De
woede der vijanden hield aan, en nog altijd kwam het
teeken van den hemel niet. Sterker en sterker werd het
ongeduld, hoe meer de hoop op aardsche verlossing twij-
felachtig werd. Dat ongeduld ging in opgewonden span-
ning over, de. spanning later in daad, en in daad van ruw
geweld.

Vooreerst kwam het daartoe nog niet; niet overal wa-
ren de toestanden rijp voor een zoo gewelddadig ingrijpen,
als te
Munster plaats vond ; niet dadelijk werd een man
gevonden met genoeg geestkracht, zelfvertrouwen en on-
beschaamdheid, om te wagen wat
Jan Matthijsen durfde
ondernemen. Dit neemt niet weg, dat, al ontbrak de ge-
legenheid, de wil, om het rijk van Christus met eigen hand
en ten koste van wie en wat het zijn mögt, op te rigten,
van den beginne af daar was.

Het eigenaardige van het Anabaptistische Chiliasme zal
ons nog duidelijker worden, wanneer wij het plaatsen naast

b „Es ist, "naar de fij\'.ie opmerking van Cornelius (S. 66), „allerdings
von der Ueberzeuging, dasz nach, gezählten Tagen Gott durch die Gläubi-
gen die Welt strafen wird, und von der Spannung auf den Augenblick
wo sein Ruf an seine Heiligen ergehen soll, nur ein Schritt zu der. Mei-
nung und dem Gefühl, dasz Gott wirklich rufe und dasz die Gläubigen
das Schwert in die Hand zu nehmen haben."

-ocr page 65-

het oorspronkelijke Bijbelsche en het vroegere kerkelijke
Chiliasme. Ontbinden wij dit laatste in de verschillende
deelen, waaruit het bestaat, zoo vinden wij : voorafgaande
plagen, oorlogen en algeraeene rampen, verschijning van
Christus (
Apoc. XIX: 10—17), vernietiging der vijanden,
gebonden worden van Satan (XX : 1—3), eerste opstanding
(4—6), geluk en heerschappij der uitverkooruen gedurende
1000 jaar (vs. 6), voorbereiding tot hooger levensspheer
(Barnabas, Iraeneus e. a.), hernieuwden aanval van Satan
(7—11) onherroepelijke eindbeslissing. Bij het
Chiliasme
der Wederdoopers vinden wij op dezelfde wijze: voorafgaande
rampen, vernietiging der ongeloovigen en verschijning van
Christus, geluk en heerschappij der heiligen gedurende
onbeperkten tijd. Wij misgep. derhalve: het gebonden
worden van Satan, de eerste epstanding, den juist aange-
geven tijd van duizend jaar, het op vatten van dien tijd
als overgangsperiode en het geheele einde. Het ontbreken
van zóó belangrijke momenten zou aanleiding kunnen ge-
ven toi; de vraag, of er bij de wederdoopers clan wel van
Chiliasme sprake kan zijn ? Zonder dat deze vraag onbe-
paald in bevestigenden zin zou kunnen beantwoord worden,
ligt echter voor de hand, dat hetgeen het middelpunt van
die leer uitmaakt: eene aardsche, tijdelijke Christocratie,
bij de wederdoopers als hoofdkenmerk van hun
Chili-
asme
gevonden wordt. Hetgeen bij hen echter verloren
raakt, of in allen gevalle geheel op den achtergrond treedt,
is het godsdienstige, geestelijke gehalte.

Men heeft het Chiliasme wel eens gekenschetst als „de
overplanting van de heerlijkheid des hemels in de worste-
lingen der aardsche sphcer." Wordt nu het hemelsche ele-
ment het overwegende, en het aardsche teruggedrongen, zoo
wint het
Chiliasme in geestelijk gehalte. Grijpt het omge-
keerde plaats, zoo verliest het zijne waarde, en treedt in

-ocr page 66-

grof zinnelijken vorm op Uit nu. was bij de Wederdoopers
het geval; de opstanding der regtvaardigen, de geestelijke
strekking, de beperkte duur, m. a. w. alles wat, met uit-
zondering der CuRTSTUSverschijning, aan de leer van liet
duizendjarig rijk het tot zijn wezen behoorende bovenaard-
sche karakter geeft, verdwijnt bij hen. Nadruk daarentegen
wordt uitsluitend gelegd op liet aardsche, zinnelijke ; zóó
bijv. o]) de uitroeijing der goddeloozen, de heerschappij
der heiligen, het eindeloos, liefst tijdelijk geluk. Een einde
aan dat duizendjarig rijk te wenschen kon, vooral later,
niet in de gedachten opkomen. Waartoe zou het ook ge-
diend hebben ? Het dan aanwezige bood voor de eeuwigheid
geluk en zaligheid genoeg aan. De toekomst kon daaraan
niets toevoegen. Het bepaald vastgehouden geloof aan de
parousie alleen, onderscheidt, ofschoon dan ook. scherp ge-
noeg, de Chiliastische verwachtingen, wanneer ze zich zóó
voordoen, van socialistische en communistische droom e-
rijen.

Ons blijft nog over, na het Chiliasme der Wederdoopers
als algemeen verschijnsel te hebben beschouwd, den blik
te rigten op hetgeen daar tegenover, door de lloomsche en
Protestantsche kerk werd vastgeste d.

Gelijk in de meeste punten van zijne leer bleef het
Katholicisme ook hier in eenen toestand van volkomen
rust. De kerk was en bleef het rijk van
Christus ; de
chiliastische voorspellingen van
Johantïes hadden hare
vervulling gevonden.

Ook het Protestantisme biedt in dit opzigt weinig of
geen nieuws. Zelfs eene betere uitlegging der
Openbaring
gaf het niet. Men bleef aan het traditioneel aangenomene
hangen, en dat te meer, omdat
Luther in den commen-
taar op de
Apocalypse, dien hij 1528 op nieuw uitgaf, \')

l) «Commontaiins in Jpnca\'ypsin ante eentuin minos cd\'.tr.s »

-ocr page 67-

en in zijne voorrede tot de vertaling van het Oude Tes-
tament
(1534) in de hoofdzaak niet afweek van hetgeen
vroegere eeuwen geleverd hadden. Ook hij ziet in de
Open-
baring
van Johannes de voorspelling van de lotgevallen
der kerk van haar ontstaan tot hare voleindiging. Het
duizendjarige rijk acht hij begonnen te zijn met het jaar,
waarin de
Apocaljjp.se geschreven is, en geëindigd te zijn
met
Gregorius YII. Tan dezen paus tot het einde aller
dingen verloopen
666 jaar (Apoe. XIII: 10). Dit is de tijd
van het Antichristelijk Pausdom.

In Luther\'s geest dacht de Orthodox-Protestantsche kerk.
Het nabij zijn van het einde, de tegenwoordigheid van den
Antichrist, onder wien Rome te verstaan was, werden aan-
genomen; iedere Chiliastische meening verworpen. Dit feit
verdient echter wel eenige verklaring. Hoe toch komt het,
dat de Hervorming, die in bijna alle opzigten met de tra-
ditie brak, grondslagen legde voor eene betere exegese, en
streng zich aan haren Bijbel vasthield, niet zoo als in de
natuur der zaken scheen te liggen ook het
Chiliasme — zij
het in geestelijken vorm — weder tot dogma verhief? De
redenen hiervoor schijnen mij toe nagenoeg de volgende te
zijn. In haren geweldigen strijd met Ptome en de secten
kon de Reformatie niet dan eene zeer ondergeschikte op-
lettendheid wijden aan vraagstukken van den tweeden rang,
zooals de eschatologie. Alleen, waar de eschatologische vraag-
stukken met andere gewigtigere punten te zameuvielen,
zooals met de bewering van het bestaan van
een purgato-
rium
het geval was, houdt zich een naauwlettender onder-
zoek met hen bezig. Ook liet
Chiliasme stond, zagen wij,
in verband met andere stellingen, en wel met het grond-
denkbeeld der wederdoopers. Maar deze band was niet zóó
dadelijk zigtbaar, en de Hervormers schijnen de leer van
een duizendjarig rijk dan ook meer als eene toevallige ver-

-ocr page 68-

schijning in liet Anabaptisme beschouwd, en geene verdere
aandacht waardig gekeurd te hebben. Een gezet onder-
zoek naar het regt van het
Chiliasme bleef derhalve ach-
terwege, en te gereed er nam men hieromtrent de, in de
Roomsche kerk heerschende, denkbeelden over, omdat de
overdrijving der Wederdoopers en de gruwelen, waartoe hun
duizendjarig rijk aanleiding gaf, afkeerig maakten van voor-
stellingen, wier aannemen zulke gevaarlijke staatkundige en
zedelijke beroeringen ten gevolge had gehad. Om een voor-
beeld te geven: als algemeenen karaktertrek vinden wij bij
de Anabaptistische secten de begeerte naar verdelgingsoor-
logen, als door God gewild en bevolen. L
ut her daarente-
gen, in overeenstemming met het Evangelie en alle Refor-
matoren verklaarde, dat in het Evangelie noch bevel noch
raad tot oorlog stond \'), en dat het de christen was, die
lijden moest als het schaap, dat ter slagtbank wordt ge-
voerd, de wraak aan God overlatende. ")

Zich aan een en ander houdende, leerde de Luthersche
kerk in liare belijdenisschriften eenvoudig, dat
Christos
terug zou komen „om levenden en dooden te oordeelen"
en bestreed zij het
Chiliasme uitdrukkelijk. :i) Evenzoo de
Hervormde kerk in hare
Confessio Belvelica posierior.
Evenzoo Cata\'IJn, en de latere Dogmatici.

\') Arnold, a. a. O. S. 625 a.

■-) Zoo Art. Snialc. I: 4.

3) De Conf. Auj. zegt nm. c. 47: „damnant anabaptistns .... damnant
et alios, qui nunc ludaicas spargunt opiniones quod ante resurrectionem
mortuorum pii reguum mundi oceupaturi sint, ubique repressis impiis."

4GaLV. bislit. Lugd. Bat. \'1654. 1. 3, C. 25, § 5: „Paulo post seqriu-
ti sunt Chiliastae, qui mille annis liuieruiit Christi regnum. Ac eorum
quidem commentum puerilius est, quam ut refutatione vel iudigeat vel
diguum sit. Nee illis suffragatur Apocalypsis, ex qua errori sno colorem
induxisse certuni est."

-ocr page 69-

T WEEDE HOOFDSTUK.

het chiliasme in de anabaptistische bewegingen.

§ 1.

Citiidad, Münzer, de Zwichauer profeten.

Met dadelijk openbaarde zicli de scheuring in de anti-
Roomsche rigting, waarover wij in het vorige Hoofdstuk
gehandeld hebben. In het verzet tegen het bestaande kwamen
de, later meest tegenover elkander staande, partijen oorspron-
kelijk geheel overeen; met juistheid kon niemand berekenen,
hoe ver in het vervolg een ander gaan zou. Door zijnen
onrustigen geest gedwongen niet stil te blijven staan bij
reeds verkregen uitkomsten; door zijne ijverkracht tegen
I
/utheii aangeprikkeld tot het zoeken van nieuwe, eigene
wegen, werd
Andkeas Rudolph Bodenstein van Oarlstadt
de eerste vertegenwoordiger van een meer radikaal hervor-
mingsstreven. Gebruik makende van
Ltjther\'s afwezigheid,
ging hij op eigen hand voort in den strijd tegen Rome,
bijgestaan door
Gabuxël Didymus en andere Augustijner
monniken. Niet alleen dat hij huwde, en aan dat huwe-
lijk de meeste ruchtbaarheid gaf, de mis verwierp en eene
nieuwe avondsm aal viering invoerde ; maar met woesten ijver
begon hij eenen gewelddadigen beeldenstorm, waardoor hij
de zwakke conscientiën van velen niet weinig ergerde, en
het Evangelie zelf in gevaar bragt.

-ocr page 70-

Luïher\'s snelle terugkomst stuitte het kwaad in den
oorsprong. Zoo ten minste te
Wittenberg. Carestadt hield
zich eene poos rustig, trad echter spoedig te
Orlamünde
met nieuwe heftigheid op. Hij kwam er zelfs toe te be-
weren, dat waar Christenen heerschen, zij om geene over-
heid zich te bekommeren hebben, maar vrij om zich heen
mogen houwen en neder mogen werpen, wat tegen God
is, ook zonder prediking. \') Ofschoon dit nu enkel op den
beeldenstorm van toepassing was, zien wij er duidelijk ge-
noeg de sporen in van eene overdrijving, die slechts wei-
nig behoefde, om tot uitersten over te slaan. Het kwam
bij
Carestadï daartoe echter geenszins. Zijne begeerte was
niet eene omwenteling, maar eene doorgevoerde Reformatie
tot stand te brengen, en dat wel met Gods woord als
toetssteen. Hoewel de vlijtige lezing van
Taijeer eenen
bepaald mystieken invloed op hem gehad had, verwijderde
hij zich nooit van de stellingen, in zijn 1520 verschenen
werk
„de Canonicis scvipturis" voorgedragen. De Schrift
bleef de toetssteen, waaraan hij alles onderwierp, en de
band, waardoor een man, in wiens gemoed al de gistings-
stoffen van een veel bewogen tijd bij elkander lagen, zon-
der tot harmonie te komen, voor de schromelijkste dwa-
lingen is bewaard gebleven.

Van anderen aard en gevaarlijker strekking was het
drijven eener partij, die sinds 1520 te
Zwichau zich ver-
toonde, en te
Wittenberg met Luther en Carestadt in
aanraking was geweest. Als hare hoofden worden Nico
j.aas
Storch, Marcus Thomas, Marcus Stübner
en Thomas
Münzer
genoemd, die, hoewel in de hoofdpunten van
hunne leer vrij wel met elkander overeenstemmende, in
gaven, zoowel als in doel, aanmerkelijk van elkander ver-
schilden.

Vg. Herzog. i. v. (\'aklstadt.

-ocr page 71-

Thomas Münzer, uit niet onbemiddelde ouders, te
Stolberg, 1498 geboren, toonde reeds in zijne jeugd een
rusteloos, maar energiek karakter. TJverig studeerde hij
theologie aan de universiteit te
Wiltenberg (volgens anderen
te
Leipzig), en spoedig verwierf hij den graad van ma-
gister. Op zijne theologische vorming oefenden alleen het
onophoudelijk lezen van den Bijbel en van de werken der
middeleeuwsche wijsheid invloed uit.
Tauler en Joachim
van Calabrië waren zijne lievelingsschrijvers. De apocalyp-
tische schilderingen van den laatste vooral trokken hem aan.
De voorspellingen van dezen vurigen, phantasierijken profeet
der twaalfde eeuw, aangaande de naderende strafgerigten
Gods, en het tijdperk des H. Geestes — waarin liefde,
vreugde, vrijheid heerschen, een broederlijke gemeenschap
aller mensehen gesticht, alle aardsche magt te niet gedaan,
alle uitwendig gezag door Gods woord in den mensch ver-
vangen zouden worden - ■ vonden innigen weerklank in het
gemoed van den jongeling, die van zijne vroegste jeugd
een geopend oor en oog gehad had voor den naamloozen
jammer, waarin hij duizenden gedompeld zag. In
Münzek\'s
ziel ontbrandde het vuur van een weemoedig, maar diep
gevoeld verlangen naar betere dagen, naar verlossing voor
zich zeiven en de geheele Christenheid.

Vol geestdrift wierp hij zich in de armen der Hervor-
ming. In haar en haren grooten woordvoerder meende hij
datgene aangetroffen te hebben, wat hij zoo lang had ge-
zocht. Spoedig echter vond hij in haar de gewenschte be-
vrediging niet meer. Zij ging hem te langzaam ; de zaak
moest met meer ijver worden aangegrepen. Volkomen
moest de kerk van
Christus zich afzonderen van hen, met
wie ze, in leer noch in wandel, iets gemeen had ; eene reine
gemeente van ware kinderen Gods moest gevormd worden,
begenadigd met Gods geest en door Hem geregeerd. Hoe

-ocr page 72-

verder Münzer ging, lioe sterker zijn tegenzin werd te-
gen
Rome, maar ook tegen Luther. Eadikaal trachtte
hij zijne hervormingen door te zetten te
Zwickau, in Bo-
lt,eme,
in Allstddt, in Neurenberg. Telkenmale verjaagd
door de bemoeijingen zijner tegenpartij, werd hij eindelijk
een der ijverigste medewerkers en aanstokers van den boe-
renkrijg. Aanvankelijk gelukte hem het oprigten van een
rijk, zooals hij dat wenschte te
Mühlhausen. De slagting
van
Frankhausen sloeg echter dadelijk daarna zijnen ver-
wachtingen den bodem in. Gevangen genomen, en aan zijnen
bittersten vijand, Graaf
Ernst van Mansfeldt overgegeven,
vond hij na voorafgaande marteling, onder de handen des
beuls, eenen smartelijken dood.

Een zeer verschillend oordeel is over Münzer geveld. Zijne
bestrijders, tijdens zijn leven onbillijk jegens hem, behan-
delden hem geenszins regtvaardiger na zijnen dood. Alge-
meen zag men in hem den dolzinnigen dweeper, die zijne
gaven misbruikt had, ter verleiding van het arme volk, en
ter voldoening van eigenbelang en zucht naar heer-
schappij; den oproerling, wien geen middel te heilig en geene
misdaad te groot was, waar ze strekken konden ter be-
reiking zijner heerschzuchtige oogmerken. Natuurlijk —
hij had zich verzet tegen den man en de rigting, die hoezeer
ook vrijheid van denken voor zich eischende, daarom nog
niet geneigd was, die geheel aan andersdenkenden toe te
staan ; hij was overwonnen, zijne misdadige pogingen wa-
ren door eene schandelijke nederlaag gevolgd, en niet door
eene luisterrijke overwinning in een ander licht geplaatst;
op hem wierp men al de afdwalingen zijner medestanders ;
in de poging tot verzet tegen onhoudbare toestanden zag
men het voorspelvan den gruwel van
Munster. Het kalme
en onpartijdige onderzoek van onze eeuw eerst heeft, op
het voetspoor van enkele voorgangers, ook
Münzer in

-ocr page 73-

zijne eer hersteld \'). Zonder twijfel waren zijne gebreken
groot en talrijk; eerzucht, fanatisme, hoogmoed ontsierden
hem, maar de hoofddrijfveer van zijn streven schijnt van
edeler gehalte geweest te zijn, dan men uit zijne hande-
lingen zou opmaken. „Er is veel, dat ontsiert, en veel
verwards in
Münzer\'s ziel, maar door die woestijn en dat
duister heen, schittert en geurt eene gloeijend roode bloem,
de liefde tot zijn volk, de menschheid// 2).

Volgens zijne eigene bekentenis had Münzer reeds op
zijn vijftiende jaar het plan opgevat, aan welks volvoering hij
zijn leven gewijd en gewaagd heeft. Met eenige gelijk-
gezinden maakte hij tegen den aartsbisschop
Ernst van
Maagdenburg
een verbond, tot strekking hebbende, de
geheele Christenheid te hervormen. 3) De lezing zijner
mystieke lievelings-auteurs, het voordurend verkeer met
het volk, wiens ellende dag en nacht hem voor oogen
stond, en eigen sombere levensbeschouwing gaven aan zijn
streven spoedig eene eigenaardige kleur. Zijn haat tegen
de onderdrukkers van zijn volk: de geestelijkheid, die het
naar de ziel, den adel, die het naar het ligchaam ellendig
maakte, werd dagelijks heviger. En toen hij in
Luther
den man begon te zien, die nieuwe banden smeedde en oude
misbruiken liet voortduren, keerde hij zich ook tegen hem,
en goot over den Hervormer in een der giftigste schriften,
die ooit verschenen zijn, al de bitterheid van zijn vertoornd
gemoed uit. Doordrongen van het contrast tusschen wat
zijn moest, en wat was, besloot hij zelf op te treden, en
te volbrengen, wat geen ander wilde of vermogt. Met het
vuur eener geestdrift, die door voordragt en gedachte ver-
goedde, wat aan vloeijendheid ontbrak, viel hij te
Zwickau

1) Vooral Zimmerman, II. S. 48—98.
\'2) Zimmerman, II. 62.
3 S
trobel, a. a. O. S. 6.

-ocr page 74-

de onbeschaamdheid der monniken en de zedeloosheid der
hoogere klassen aan. Zijn doel werd, een nieuw Evangelie
te stichten van reinheid, vrijheid en broederlijke liefde;
een verbond op te rigten van alle gelijkgezinden, om de
banier van dat Evangelie geschaard, en met zachtheid of
met geweld de stellingen door te zetten, die het geluk
der menschheid moesten verzekeren. Zijn geweldige geest,
en de behoeften der tijden, zijn fanatisme en het lijden
des volks drongen hem met duizelingwekkende snelheid
voort op de baan, die hij aldus betrad. Geen oogenblik
kwam de gedachte bij hem op, dat de vervulling zijner
idealen eerst het resultaat kon zijn van een lange voorbe-
reidingstijd, dat het beter was langzaam het bestaande te
verbeteren, dan op woesten weg toestanden in het leven te wil-
len roepen, die het hoogste waren, wat zich denken liet, maar
juist daarom niet binnen enkele jaren bereikt konden worden.

Stapelde zich moeijelijkheid op moeijelijkheid, werwaarts
hij zich rigtte, vermeerderden de hinderpalen, naar mate
hij voortging, het wekte bij hem niet nadenken over zijne
zaak en hare juistheid op, maar alleen eene onstuimigere
begeerte, om door het donderen van zijn woord en den arm
zijner aanhangers over alle bezwaren te zegevieren..

Weinig weidt Münzer daarom in zijne schriften uit
over het rijk, dat hii gevestigd wenschte te zien. Trou-
wens hij wist, dat de voorstelling er van en de wensch
er naar onvernietigbaar leefden in al de zijnen. Wel kent
hij zijne roepingen ziet hij het rijk Gods binnen korten
tijd in het Noorden naderen. 1) Maar allermeest dringt hij

1 ) ibid: "Scio eertissinms latera aquilonis in profluvhim germinantis
gratiae ruitura. Hic incipiet renovata Ecclesia, in universum orbem
profectura,"

-ocr page 75-

er, reeds sinds 1521, op aan, dat men beginnen zal, met
zelf te doen, wat noodig is, bovenal alles, wat zich verzet,
als tegen God zelf gekant, neder te werpen. „Talmt niet,
de tijd is nabij" roept hij den Christen toe T), en onop-
houdelijk weerklinkt zijne stem, om daar waar zijne ver-
maningen (vooral aan
Trede rik den Wijze en Hertog
■Toij ann van Saksen gerigt) niet gebaat hebben, het zwaard
ter hand te nemen en op bloedige wijze rekenschap over
het verledene en zekerheid voor de toekomst te vragen.
„Om de goddeloozen te kennen en te vernietigen" 1) ging
hij naar
Boheme. Tot hetzelfde doel verzamelden hij zelf
en zijne uitgezonden leerlingen, van
Allstadt uit, de zijnen
tot- een groot bondgenootschap, waarvan hij in zijne „Be-
kanntnisz" 2) het volgende zegt: „Ik ben met oproer
begonnen, opdat alle Christenen gelijk zouden worden, op-
dat de vorsten en heeren, die het Evangelie niet wilden
bijstaan, en tot ons verbond niet wilden toetreden, na
eerst broederlijk vermaand te zijn, verdreven en doodge-
slagen zouden worden.//
Münzer\'s „artikel" was „alle
dingen zijn gemeen"; wie zich daaraan niet hield, moest
onthoofd of gehangen worden. In overeenstemming daar-
mede verklaart hij in zijne uitlegging van Daniël II 3):
„De goddeloozen hebben geen ander regt tot leven, dan
wat de uitverkorenen hun willen toestaan, Exod. 23." En
in een brief aan de bergwerkers in den omtrek van Mans-
feld5) beveelt hij hun: „Vangt aan, strijdt den strijd des
Heeren, het is meer dan tijd ... . Er op los, er op los,

1 \') Ibid. S. 175, S. 207: „nolite tardare, aestas est in janua."
-) Intimatio, 1.1. 36 „ob impios cognoscendos et destruendos."

2 ) Arnold, a. a. O. S. 997.

3 . 4) „Auszlegung des andern unterschyds Danielis" u. s. w. Alstadt,\\&2A,
bij Strobel, S. 161.

-ocr page 76-

er op los, laat u niet vermurwen. . . laat uw zwaard niet
koud worden van bloed .. . smeedt pinkepank op het aam-
beeld Nimrod.....God is met u, zooals geschreven staat

2 Chron. Zijne brieven en schriften uit den laatsten
tijd zijns levens onderteekent hij dan ook karakteristiek
genoeg:
Thomas Münzek, een knecht Gods tegen de godde-
loozen,
Thomas Münzek, met den hamer, of Thomas
Münzek
, met het zwaard Gideon\'s.

Münzers geheele wezen belette hem, met deze overtuiging
rusteloos en ledig te blijven. Zijne dweeperij had eene te
dadelijk praktische strekking, clan dat hij zich zou hebben
kunnen vergenoegen met ze in de stille eenzaamheid van
het studeervertrek van alle zijden te bezien. Naar buiten,
in den strijd des levens, riepen ze den man van de daad.
Een welkome aansluiting vond hij in de gisting, die zich
in Zuid-Duitschland begon te vertoonen. In het sombere
roepen om regt van duizende onderdrukten meende hij den
weerklank te vernemen van eigen smartkreet, het morgen-
rood te begroeten der schoone toekomst, die hij gedroomd,
gepredikt en voorspeld had. Weldra zagen de oproerige
boeren hem in hun midden en erkenden zij hem als aan-
voerder. Nu hier, dan daar verschijnende, vuurde hij hun-
nen moed en hunnen haat aan. En ware liij even goed
veldheer als medeslepend volksleider geweest, Duitschland had
mogen beven voor den gruwel der verwoesting, die over het
geheele land gekomen zou zijn. Het was echter anders be-
schikt, het vuur verslond hen, clie het aangestoken hadden.

Uit het gezegde kan genoeg opgemaakt worden, in
welke verhouding
Münzeu\'s denkbeelden tot het Chiliasme
staan. Wederdooper in den strengsten zin van het woord
was hij niet. In zijne „Ordnung des deutsclien Ampts
1523" verzet hij zich nog niet tegen den kinderdoop,
behoudt dien integendeel. Een jaar later, leert hij echter in

-ocr page 77-

de //Empietung// juist het tegenovergestelde, en verwerpt
hij den bejaarden-doop zeer bepaald. \') Toch heeft
Münzer
nooit wedergedoopt, en de geheele zaak eenvoudig voor
\'hooger doel aangewend. In de langzamerhand opkomende
wederdoopers erkende hij gelijkgezinden; de wederdoop werd
voor hem als het zigtbaar teeken en symbool, waarom
zich de geheele ware kerk vereenigde. Ook aan de open-
baringen zijner vrienden
Storch, Thomas e. a. schijnt hij
slechts in zooverre geloof voorgewend te hebben, als hem
dit voor zijne plannen dienstig scheen. 2)

Ook in zijne denkbeelden aangaande het op te rigten
rijk van
Christus is tusschen Münzer en de latere weder-
doopers een klein, maar niet onbelangrijk versehil. Hoe
verder
Münzer kwam, hoe meer zijne pogingen eene
staatkundige kleur aannamen onder den drang der om-
standigheden. Hij wilde eene kerk van vrijheid en reinheid;
de wederdoopers eene kerk van reinheid en vrijheid. Voorts
zijn er nergens in zijne geschriften sporen, dat hij aan
eene ligchamelijke wederkomst van
Christus gedacht heeft.

Evenals de overige aanvoerders van den boerenkrijg was
Münzer derhalve meer communist dan chiliast, al vinden
wij zijne aansluiting aan de bijbelsche profecie altijd,
zijn fanatisme en zijn aandringen op het uitroeijeu van
andersdenkenden meestal als kenmerken van het
Chili-
asme
terug.

Terwijl Münzer, strijdend voor de regten van zijn volk,

„Ich hitte alle buchstabisehe gelehrte das sie mir autzeygen wue
es in dein heyligen buchstaben steht das ein eyniges unmündiges kiudleiu
getanfft sey vom Christo und seinen bothen oder aufgesatzt sey zu be-
weysen unser kinder also wie ytznnd zu teuffen" en „Die rechte taufte
ist nicht verstanden, darumb ist der Eingang zur Christenheit zum
vihisehen affenspiel worden."

Vg. Een brief\' van Münzer aan Luther, o. a. bij Erbkam, a. a. O.
S. 503 aangehaald.

-ocr page 78-

eene gemeenschap van vrije Christenen in het leven had
willen roepen, had het denkbeeld van een, in alle aardsche
heerlijkheid op te rigten rijk van
Christus, en derhalve
een meer bepaald
Chiliasme, zich sedert 1521 vertoond bij
de zoogenaamde
Zwickausche propheten, waarvan wij Ni-
colaas Storch als den voornaamste hebben te beschou-
wen. Yoor zoover ik weet, zijn geene schriften van hem
bekend, en is het derhalve zeer moeijelijk, bij de onduide-
lijke en onbestemde berigten, die zijne tijdgenooten ons
over hem hebben nagelaten, met juistheid te weten, hoedanig
zijn s}^steero geheel geweest is. Een berigt uit het einde
der Zestiende eeuw stelt hem voor, als een vriendelijk, nederig
mensch, innemend jegens het volk, eenvoudig gekleed1).
Luther beschrijft hem als iemand, in gewoonten en gang,
overeenkomst met een lansknecht toonende. Sommige schrij -
vers roemen zijn ingetogen leven; anderen pleiten hem niet
vrij van grove zinnelijkheid. Verscheidene bijzonderheden
maken dit laatste verreweg waarschijnlijker1). Op het volk
schijnt hij verbazenden invloed gehad te hebben, vooral op
de toen te
Zwickau hoogst talrijke lakenwevers, (Storch
was dit ook zelf). Een eigenaardig soort van wilde en fanatieke
welsprekendheid en eene ongemeen rijke bijbelkennis droegen
daartoe het hare bij. Met
Münzer stemde hij overeen in
de leer der regtvaardiging, der Schrift en van den doop.
Al datgene echter, wat in den eerste tot verontschuldiging
kan aangebragt worden, wordt bij
Storcit grootendeels
gemist. Uit zijne leer aangaande het rijk van
Christus,
voor zoover we die kennen, wordt dit duidelijk.

Het fanatieke element is bij Storch en de zijnen sterk
ontwikkeld. Onophoudelijk beroepen zij zich op openbarin-

\') Erbkam, a. a. 0. 502.

-) o. a. schijnt polygamie en gemeenschap van vrouwen vrij zelcer tot
zijne dogmen behoord te hebben.

-ocr page 79-

geil, gezigten, droomen. God zelf of zijne engelen deelden
hun alles mede, wat zij te weten noodig hadden; het aldus
gehoorde of vernomene was volstrekte waarheid, waaraan ieder
zich te onderwerpen had. Na hunne mislukte poging om de
wittenbergsche geleerden \'tot hunne meening over te halen,
braken zij voor goed met de hervorming, en stelden zij zich
meer en meer het oprigten eener nieuwe zuivere kerk ten
doel. Dezelfde gebreken in staat en kerk trouwens, die
Munzers toorn opgewekt hadden, waren hun oog niet ont-
gaan ; even als voor hem, lag ook voor
Storch, Stübner,
Thomas
en hun aanhang in de gebreken van het bestaande
de eerste aanleiding tot den wenscb, naar eene toekomst,
die zij naar eigen voorstellingen begeerden in te rigten.
Camerarius geeft met groote juistheid deze ontwikkeling
hunner denkbeelden terug, waar hij zegt:
Storch begon
derhalve met te ontkennen, dat eene gemeenschap, door
zóó verdorven menschen bestuurd, de kerk van
Christus
zou kunnen zijn. Men moest zich uit hun gemeenschap
terug trekken, om die kerk op te rigten. Door den doop
moesten allen, die deze overtuiging deelden, op nieuw in
het rijk van
Christus worden ingewijd."1) Als hoofd van
dat rijk gold
Storch. De engel Gabeiël had hem vroe-
ger die liooge waardigheid beloofd. ") Het denkbeeld, dat
Storch clan ook voornamentlijk geldend maakte bij de be-
schrijving der nieuwe heerschappij, was de magt, die hij zelf
zou uitoefenen.

Over de wederkomst van Christus spreekt Storch in het
geheel niet. Het koningrijk zal wel in nieuwen ongeken-

-ocr page 80-

den luister verschijnen, maar koning zal niet Christus.
maar Storch zijn. Wel komt Storch hier niet voor uit,
maar het blijkt voldoende uit het feit, dat hij, nog te
Zwickau zijnde, twaalf Apostelen en twee en zeventig
jongeren aanstelde, en zoo de eerste hand legde aan de
vestiging van het rijk, door eene handelwijze, die hem
zelf tot het centrum, den „factotum" \') maakte. Den
zijnen beloofde hij voorts deel aan eigen magt 1), vrijheid
van eiken band, eenen overvloed van, hoogstwaarschijn-
lijk 2) zinnelijk, genot. De ongeloovigen en allen, die
zich tegen de uitverkorenen verzetten, werden daarentegen
bedreigd met volkomen uitroeijing, „want God had beslo-
ten, de boozen te vernietigen, en een ander geslacht te
verwekken, onschuldig, regtvaardig en heilig."3)

Toen Storch en Müïtzer uit Zwickau verdreven waren,
bleef de eerste evenmin werkeloos. Hij trok terwijl
Münzer
zich in ALUtadt, later te Mühihauzen bevond, het land
door, overal predikende, dat de ,tijd nabij was, waarin alle
geloovigen tot één rijk zouden verzameld worden, en in
zalige rust en regtvaardigheid hunne dagen slijten. Weg
derhalve, leerde hij, met overheden, die de Evangelische
vrijheid der kinderen Gods belemmeren ! Het hart afgetrok-
ken van alle aardsche bezit; oog en geest gevestigd op God,
en, tot teeken der nieuwe gezindheid, het plegtig in wij dings-
teeken van den doop ontvangen!4) Onder de boeren (na
den slag van
Frankenhauzen wist hij te ontkomen), later
te
Fraustadt en te Glogau in Silezië, beproefde hij zijne
denkbeelden ingang te doen vinden. Toen hij evenwel, zoo

1 PlancK, a. a. O. II : S. 45.

2 ) Raymokd, page 81: „11 disait que les élus sous sa condtiile de-
vaient commander a la terra."

3) Cf. Erbkam, a. a. O. 505. Camee., 11. 45.

3 ) Camek. 11. 44.

4 ) Zie Hast, a. a. O. S. 09.

-ocr page 81-

\\

als moeijelijk uitblijven kon, zich niet alleen tot prediken
bepaalde, maar bepaald tot verzet begon aan te sporen,
nam de magistraat overal de noodige maatregelen, om aan
zijne gevaarlijke woelingen paal en perk te stellen. Aan
de uiterste armoede ten prooi, dwaalde hij
Sileiië door, en
wendde hij zich eindelijk naar
Beljeren. Te Mimchen is
hij waarschijnlijk aan eene zware ziekte gestorven, na er
twee krachtige verkondigers zijner leer,
Huttek en Ga-
brtël, gevormd te hebben.

l)e opregtheid van Stokch mag boven allen redelijken
twijfel verheven worden geacht. In zijne persoonlijkheid en
zijne leer doet dit zich clan ook als het eenige lichtpunt in
veel verwards, zelfzuchtigs, verkeerds voor.
Stokch was de
man uit het volk; het meer geestelijk element, bij
Münzek
aangetroffen, ontbrak bij hem geheel. "Vond Münzer het heil
op aarde, omdat de mensch door het woord Gods in hem,
Gode gelijk kan worden,
Stobch meende het er te vin-
den, omdat het leven hier beneden aan zijne zucht naar
geluk ruimschoots in zinnelijke en geestelijke genietingen
bevrediging aanbood.
Münzek werkte en leefde, gedreven
door eene onwederstaanbare aandrift, de gansche aarde
vrij te maken van zonde en slavernij.
Stokch stelde het
zwaartepunt zijner wenschen in zucht naar heerschappij en
genot, zonder nogtans het hoogere, den eisch der zedelijke
reinheid, geheel uit het oog te verliezen.
Münzer, eindelijk,
was
communist, Stokch chiliast.

De overige Ziuickauer profeten deelden de leer en het
lot hunner meesters, met uitzondering van
Cellakius, dien
wij later terug vinden. Yoor zoover we weten, kwam hun
Chiliasme met dat van Stokch volkomen overeen in de

„Der Himmel in den der Mensch versetzt, werden solt, ist in diesem
Leben noch zu suchen und zu iindem." Dit\' en liet voorgaande naar M.\'s
eigen woorden bij
Zimmermann, a. a. ü. S. 71.

-ocr page 82-

bronnen, waaruit het ontstond: druk der omstandigheden,
eigen openbaring en voortdurende lezing der profecie, en
in de
eischen, die het stelde: uitroeijing der goddeloozen,
oprigting van een eeuwig (?) rijk van God, met vrede, za-
ligheid en vrijheid voor de uitverkorenen, geregeerd door
Christus of diens vertegenwoordiger, Storcit.

§ 2.

De wederdoopers in Zwitserland.

Door de nederlaag bij Frankenhausen was de magt
der boeren op eenmaal gebroken, en een gevoelige slag toe-
gebragt aan de voortgang van de zaak der Wederdoopers in
Duitschland. Maar boerenkrijg en Anabaptisme waren niet
zóó innig verbonden geweest, dat de val van het eene ook
noodzakelijk dien van het andere zou moeten hebben mede-
slepen. In
Münzer verloor de secte wel een begaafd en
rusteloos hoofd, maar nog geenszins de redenen voor haar
eigen bestaan. Slechts het eerste bedrijf van het drama
was afgespeeld; voor de volgende, verandert alleen het
tooneel, waarop de handelingen plaats grijpen. In de eerste
plaats hebben wij het oog te vestigen op
Zwitserland en
Duitschland.

Welig was daar het zaad opgekomen, door Müxzee en
de zijnen met kwistige hand uitgestrooid. ÏSTiet tot den
boerenkrijg alleen toch hebben wij de werkzaamheid van
dien onvermoeiden volksleider te beperken. Het grootste
gedeelte van
Duitschland had hij doorreisd, overal sporen
van zijne tegenwoordigheid nalatende, en ook in
Zwitser-
land
was hij in meer dan voorbijgaande aanraking geweest
met de gistingstoffen, daar aanwezig. Met de hoofden dei-
beweging had hij gesproken, en met name op
Balthazar

-ocr page 83-

Hubmaier eenen geweldigen, beslissenden indruk gemaakt.
Toch is het verkeerd
Münzers invloed in deze te hoog
aan te slaan, en de Zwitsersche wedei\'doopers geheel als
zijne proselyten te beschouwen. Het tegenovergestelde vloeit
met zekerheid voort uit het feit, dat eenigen tijd voor
Münzebs komst de radikale rigting in Zwitserland reeds
bewijzen van haar bestaan had gegeven, en niet minder
uit het fundamenteel verschil tusschen de Zwickauer pro-
feten en het streven der Zwitsersche anabaptisten. In
Münzer had de godsdienstige beweging der eeuw een, voor
haar bestaan hoogst gevaarlijken, bond aangegaan met de
strooming op staatkundig gebied. In
Zwitserland treedt dit
laatste element nagenoeg geheel terug; bijna alleen gods-
dienstige drijfveer en blijven over. Immers, daar de toestand
in
Duitschland voor het volk oneindig drukkender was
dan elders, was ook in
Duitschland het gevaar des te
grooter, dat, met het verzet tegen misbruiken op gods-
dienstig terrein, ook tegenkanting tegen maatschappelijke
wanverhoudingen gepaard zou gaan.

"Was het Zwitsersche Anabaptisme alzoo niet uitsluitend
het gevolg, of de enkele voortzetting van het Zwickau-
sche radikalisme, ongetwijfeld kan het eene plant van den-
zelfden bodem worden genoemd. Uitgangspunt was ook in
Zwitserland, het verzet tegen de Roomsche Kerk, in meer
radikalen zin doorgezet, dan zulks bij
Zwingli het geval
was. Tegenzin in eene hervorming, zooals die door
Zwingli
gewild werd, kon niet uitblijven, toen deze hervormer,
even als
Luther, later een meer behoudend standpunt
begon in te nemen. Eigenaardig is hier voornamentlijk,
dat de conservatieve en de radikale rigting langer eenen
gemeenschappelijken weg konden bewandelen, dan in de
Luthersche kerk. De vrijere denkwijze van
Zwingli en
zijn radikaal hervormingsbeginsel konden hem verder doen

-ocr page 84-

gaan dan Luther, in het omverwerpen van Room sehe
stellingen. Niet alleen met betrekking tot het avondmaal
geschiedde dit, maar — kenschetsend voor
Zwingli\'s ge-
heele persoonlijkheid — oorspronkelijk ook met den doop.
Naar eigen verzekering was het hem namentlijk in den
beginne voorgekomen, dat de bejaarden-doop boven den
kinderdoop te verkiezen was. \')

Geruimen tijd bleven alzoo de behoudende en de revo-
lutionnaire rigting met elkander in vrede, daar zij een ge-
lijk doel met dezelfde middelen wilden. Toen echter de
overdrijving van den eenen kant, niet alleen de instellingen
van
Rome, maar ook de beginselen, zonder welke staat
noch kerk mogelijk zijn, in hun bestaan bedreigde, deed
van den anderen kant de conservatieve zin van
Zwing-li
en zijne achting voor de bestaande vormen van het staat-
kundige, het maatschappelijke en het godsdienstige leven,
voor zoover zij goed en bruikbaar waren, hem eene partij
bestrijden, wier fanatieke eenzijdigheid het Evangelie-zelve
bedreigde. Yan dien oogenblik dagteekent de scheiding, en
begonnen de ongelijksoortige bestanddeelen in de
Züricher
hervorming elkander af te stooten. Scherper teekende zich
met den dag het verschil der partijen. Aan liet hoofd
der radikale beweging stond
Conrad Grebel, een jong
mensch uit een aanzienlijk geslacht, van groote geleerd-
heid, maar eerzuchtig, en met eene grenzenlooze begeerte
naar zinnelijk genot.
Zwingij erkende zelf zijne groote
gaven, en te betreuren is het, dat de omstandigheden niet
medegewerkt hebben, om hem tot den
Melanchton van
Zürich te maken. Naast Grebel stonden Simon Stumpf,

Zwingt,i\'s eigene verzekering luidt aldus: „Icli bin vor einigen
Jahren durch diesen Irtlium dahin verleitet worden, dasz ich glaubte es
wäre besser, wenn die Kinder erst dan aumal getauft warden, wenn sie
zu einem geziemenden Alter gekommen waren."

-ocr page 85-

een der meest overdreven tegenstanders van het pausdom
en
Felix Manz, de onechte zoon van een Zurichsch gees-
telijke. Het verwijderen der beelden, het afschaffen dei-
tienden en van den, tot nog toe gebruikelijken, miskanon,
waren de eerste eischen, door dit drietal gesteld. In
1523 kwam hier een strijd bij over het avondmaal.
Hoe weinig conservatief de Zwingliaansche opvatting was,
zij voldeed
Grebel niet. Het gebruik van water bij
den wijn, van ongezuurd brood, het toegediend worden
uitsluitend door een geordend geestelijke waren, volgens
hem, gebruiken, met het woord en den geest der Heilige
Schrift in strijd, die hoe eerder hoe beter moesten afge-
schaft worden. Krachtdadig verzette
Zwingli en de raad
van
Ziirich, voor wien hij de zaak toelichtte, zich tegen
Gkebels drijven. Zoowel Gkebel als Manz en Stumpf
zagen daarop naar andere maatregelen om. Plotseling
wendden zij zich (tegen het laatst van 1523) tot
Zwingli
en Leo Jijdae, met den eisch: eene nieuwe, waarachtige
Christelijke kerk, naar het voorbeeld der eerste Christen-
gemeente te Jeruzalem, op te rigten, en zich af te scheiden
van alle goddeloozen en ongeloovigen. Gelijk zich ver-
wachten liet, antwoordde
Zwingli, dat zulk eene afzon-
dering en scheuring hem niet beviel; de apostelen hadden
zich afgescheiden: ja, maar van de openlijke tegenstanders
des Woords; en wat het uitroeijen aanging, waarop
Giie-
bel
en de anderen reeds begonnen aan te dringen, ver-
maande
Zwingli tot geduld met de zwakken en verklaarde
nooit tot zulke maatregelen te zullen overgaan, als van
hem verlangd werden 1).

Hoor dit mislukken hunner poging geërgerd, besloten
de hoofden der radikale partij nu zelf hunne plannen te
verwezenlijken, zich van alle bestaande kerkvormen los te

\') Bülljnger. a. a. O. S. \'10,

-ocr page 86-

scheuren; de ware, heilige kerk van Christus op aarde
in het leven te roepen; eene gemeente van louter heiligen
en wedergeborenen op te rigten. „In de kerk behoort
niemand" verklaarde
Eelix Manz aan Zwingli, „clan
zij, die weten, dat zij zonder zonden zijn." Hiermede
stemt overeen, hetgeen
Eüszlin van denzelfden Pelix Manz
mededeelt Hij wilde namentlijk allen, die Christus
aannamen, het Woord Gods gehoorzaamden, en als Chris-
tus
wandelden, bijeenvergaderen, en door den doop zich
mei? hen vereenigen. Zoo begeerden de\' Zwitsersche we-
derdoopers eene kerk, gelijk aan de kerk van
Chris-
tus
in den hemel, zonder vlek of rimpel 1). Onge-
twijfeld waren zij in deze bedoelingen volkomen ter goede
trouw, en meenden zij waarlijk, in volle opregtheid des
gemoeds, de bedorvenheid van het aardsche door de reinheid
van het hemelsche leven te kunnen vervangen, Roomsche,
zoowel als Protestantsclie, schrijvers zien zich genoodzaakt,
van hun onberispelijk gedrag eene eervolle getuigenis af
te leggen. „Zij waren" zegt een Katholiek, dien men zeker
niet van overdrevene ingenomenheid met hen kan beschul-
digen, „zij waren vroom, door en door met de H. Schrift
bekend, standvastig in hun geloof en zonder arglist" 2).
En
Luther weet hunnen moed en hunne lijdzaamheid
niet anders verklaarbaar te maken, dan door te wijzen op
den duivel, die hnnne stijfhoofdigheid in hen werkte.
Ernstig namen zij de roeping van den Christen op. Alle
krachten spanden zij in, om waardige leden te zijn van
de vlekkelooze gemeente Gods.

Hunne overige voorstellingen ontsproten als van zelf
uit het begrip, dat zij zich van de ware kerk maakten.

1  Hast, a. a, O. S. \'112.

2  Flübim. llAfjM., page 80, 90, 94, «J6, 97,

-ocr page 87-

Waar deze was, moest eeuwige vrede heerschen; mede-
werken tot oorlog of opstand, was lijnregt daarmede in
strijd, krijgsdienst derhalve volstrekt verwerpelijk.

Ook straften, overheden, burgerlijke en maatschappelijke
wetten vervielen, daar de zonde, die deze in het leven ge-
roepen had, niet meer gevonden mogt worden ; daarenboven
had men geen regt zich eenig gezag over zijnen broeder
aan te matigen. Tienden mogten niet geëischt, en behoef-
den niet gegeven te worden; eigendom bestond niet meer;
alle dingen moesten als onder leden van een huisgezin
gemeen zijn. Teeken van inwijding in deze nieuwe ge-
meente was de doop, die daarom alleen aan liem toege-
diend kon worden, die, uit eigen vrije keus, een waar-
achtig belijder van
Christus wenschte te worden. Eerst
later werd de eed onder hen verboden. — In het al-
gemeen was bij de Wederdoopers, zooals ze zich voor het
eerst in
Zwitserland vertoonden, eene bepaalde begeerte
te bespeuren, zich in alle opzigten te gedragen naar het
voorbeeld van
Jezus, de Apostelen en hunne eerste vol-
gelingen. Bij velen ontaardde dit navolgen zelfs in eene
slaafsche gebondenheid aan de letter, zoodat zij, voor
zoover in, hun vermogen was, wat de Heer en Zijne dis-
cipelen gedaan en bevolen hadden, zonder voor het plaat-
selijke of tijdelijke eenig onderscheid te maken, trachtten
na te leven. Dit vindt zijne verklaring in de eigenaardige
verhouding, waarin de Zwitsersche
anabaptisten zich te-
genover den Bijbel plaatsten. Terwijl in
Duitschland het
mystieke element zich vrij sterk had geopenbaard in het
aanspraak maken op eigen ingevingen, en het uitleggen
der Heilige Schrift, naar den geest Gods in den mensch,
waardoor het normatieve gezag van Oud en Nieuw Testa-
ment, zoowel als de juiste uitlegging, twijfelachtig werden
gemaakt, greep in
Zwitserland eerder het tegenovergestelde

-ocr page 88-

plaats. Aansluiting aan de vele mystieke secten der mid-
deleeuwen wordt nagenoeg niet gevonden De Weder-
doopers te
Zurich beroemen zich veel minder op open-
baringen, die hun te beurt vallen, of op den geest Gods,
die in hen op gansch bijzondere wijze spreekt. Dit alles ge-
schiedde eerst, toen de vervolgingen en de inwerking van,
uit
DiiitscMand overgekomen, voorgangers, zooals b. v.
van
B/jxck, ook hun fanatisme aanvuurden. Yooral de
oorspronkelijke vertegenwoordigers van het
Anabaptisme
in Zwitserland hielden zich, in het bijzonder Geebee,
streng aan het gezag des Bijbels, en dat op zoo een-
zijdige wijze, dat cle letter weldra alleen over den zin
besliste. Op hun leven overgebragt, volgde hieruit de
meest zorgvuldige naleving, somtijds tot in het kleingees-
tige, van het voorbeeld en de geboden van
Jezus en
Zijne jongeren, en bovenal de begeerte, het christendom,
gelijk de Heilige Schrift het schildert, te doen herleven.

Tot dusverre vertoont het Anabaptisme eene vrij groote
zuiverheid van beginselen en oogmerken, hoewel de zucht
naar verwezenlijking van het ideaal en het onbezonnen
streven naar het onmogelijke, verschijnselen waren, gevaar-
lijk voor de toekomst. Yan
Chiliasme vertoonen zich
nog bijna geene sporen, het eenige, wat er aan herinnert,
is, dat de toekomst des Heeren, gelijk wij zagen, dat
algemeen geloofd werd, ook hier voor aanstaande werd
gehouden.

Onderwijl was de aanhang der nieuwe secte sterk ver-
meerderd. In geheime conventikelen breidde de leer zich
onder het volk uit. Ook geleerde en aanzienlijke mannen
traden toe, aangetrokken door de stem, die zóó luid en
innig aandrong op boete en heiliging. Onder hen waren

\') Heberle heeft dit in zijn aangegevene verhandeling tegenover
Erbkam genoegzaam bewegen.

-ocr page 89-

de voornaam sten: Wit .helm Reublxn van Rottenburg,
Johannes Brödli
, die liever van handenarbeid leefde,
dan de hem toekomende tienden te ontvangen,
George
Blaurock
, een streng en ernstig man, vol gloeijenden
ijver voor het leven des geestes, en eindelijk de edele,
meer gematigde
Baltuasar Hübmaier. Terwijl zij zoo uit-
wendig in aantal toenamen, werden de wederdoopers steeds
meer geneigd tot afscheiding. Eindelijk gaf
Blaurock
den beslissenden stoot, die de scheuring onherroepelijk
tengevolge moest hebben. In eene verzameling der secte,
waar de gemoederen opgewonden waren door het peinzen
over boete, zonde en reinheid, stond hij plotseling op, en
eischte van
Grebel, dat hij om Gods wil hem zou doopen.
Zulks geschiedde, en van dat oogenblik vermeerderde da-
gelijks het getal dergenen, die in plaats van, zooals tot
dusverre, enkel den doop hunner kinderen te verschuiven,
door eene herhaling van den doop met de kerk geheel
braken.

Wanneer deze eerste wederdoop plaats heeft gehad, schijnt
niet met zekerheid uit te maken. Waarschijnlijk niet vóór
20 Maart 1525, en misschien wel ten gevolge van twee
openbare gesprekken, die de raad van
Zurich op Zwin gij1 s
aanraden op 15 Januari en 20 Maart van dat jaar had
doen aankondigen.
Zwingli, bekend om zijne vaardigheid
in het disputeren, behaalde beide malen op de verdedigers
van den bejaarden-doop eene besliste overwinning. De
raad vaardigde een edict uit, waarbij bevolen werd alle
jonge kinderen, die nog niet gedoopt waren, binnen acht
dagen te doopen, zullende de ongehoorzamen met vrouw
en kind, have en goed, stad, gerigt en gebied van
Zurich
moeten ruimen ]).

Dadelijk na dit openlijk verzet van den raad tegen

1 \') Heberm, a. a. O. S. 273.

-ocr page 90-

den voortgang der seete, brak het fanatisme, nog ver-
meerderd door den aangrijpenden indruk van den weder-
doop, in vollen gloed uit. Onmiddellijk na de voorlezing
van het raadsbesluit, maakten zich diepe ontroering en
een bang voorgevoel meester van de harten der menigte, die
toch in. luid geroep te kennen gaf, dat zij liever het
uiterste wilde dulden, goed en leven verliezen, dan den
menschen gehoorzaam zijn meer dan Gode \'). Zij gevoelden
het: de dagen der beproeving waren aangebroken, de
teekenen der tijden waren daar, om het te getuigen,
maar na de beproeving zouden Gods beloften, in de toe-
komst Zijns Zoons vervuld worden. In zakken gehuld,
met koorden omgord doorliepen de Wederdoopers, in opge-
wonden zielstoestand, de straten van
Zurich. Somber klonk
de vloek, dien zij over den ouden draak,
Zwingli, uit-
spraken, en het: wee u, wee u,
Zurich! waarmede zij
der stad haren ondergang voorspelden 1). Schrik en ont-
roering maakten zich van
Zurich meester. Niettegenstaande
de strenge maatregelen, die nu tegen de Wederdoopers ge-
nomen werden, verminderde de secte nog geenszins.
Gre-
bel, Manz, Blaurock, BrÖdli, Reublin
werden wel uit
Zurich verjaagd, maar verspreidden hunne denkbeelden
daardoor slechts te meer over het geheele land. Dit gaf
den raad van
Zurich aanleiding, nogmaals een dispuut uit

1 ) „Protinus" verhaalt Zwin&li „magnis examinibus in urbem advolant
posita zona, salice aut reste cincti, in foro atque triviis ut ipsi jactabant,
prophetantes. De antiquo dracone, quem me vocabant, deque ejus capi-
tibus, quibus reliquos verbi symmistas, omnia iinplebant. Justitiam atque
jnnocentiam omnibus commendabant, ab eis peregre nimirum profecturi,
eommunia se habere jam omnia et gloriabantur et aliis, ni idem feeerint
ultirna comminabantur. Per plateas, Vae, Vae portentose, vae Tiguro
clamabant. Quidam Jonam imitati adhuc quadraginta dierum indneias
urbidabant."
Zwingii, in Catabaptistarum strophas elencbus. Eebk. S. 535.

-ocr page 91-

te schrijven op 6 November 1526. Drie dagen duurde
het gesprek tusschen
Zwingli en de voornaamste Weder -
doopers. Daarna werd beslist, dat de wederlegging van
Zwingli voldoende was geweest, en de wederspannigen
nu niet meer met verbanning, maar met zware geld-
boeten moesten gestraft worden. Toen ook dit niet
hielp, werd eindelijk de doodstraf toegepast op hen, die
voor de tweede maal in de handen van het geregt vie-
len.
Manz was de eerste, die dit lot onderging. Op
5 Januari 1527- werd hij te
Zurlch in het openbaar ver-
dronken, omdat hij tegen zijne afgelegde belofte in, som-
migen gedoopt had. — Weder had het strenge edict van
5 Nov. eene opschudding onder de Wederdoopers ten gevolge.
Een groote oploop ontstond; de Antichrist, zeide men, was,
in den persoon van
Zwingli:, verschenen ; de jongste dag
was gekomen. De raad liet de rustverstoorders dadelijk
met zweepslagen de stad uitdrijven. Onder het roepen:
„Wee u,
Zurich"! van den een, en liet „Vader, vergeef
hun, want zij weten niet, wat zij doen" van den ander,
verwijderden zich de meeste om in
Bazel het hier gestaakte
werk verder voort te zetten. \')

In Bazel hadden zich namentlijk sinds 1525, niettegen-
staande de waarschuwingen van
Zwingli en de waakzaam-
heid van
Oecolampadius, de Wederdoopers in niet onzien-
lijken getale gevestigd. In het eerste hielden zij zich schuil,
en vergaderden alleen des nachts. Toen echter vele bur-
gers uit de aanzienlijkste klassen tot hen toetraden, kwa-
men zij met hunne leer meer opentlijk voor den dag. De
stedelijkeraad besloot eindelijk, op voorbeeld van
Zurlch, eene
vriendschappelijke zamenspraak te doen plaats hebben. In
het voorjaar van 1527 geschiedde dit tusschen
Oecolam-
padius
aan de eene, \'en Blaitrock, als hoofd der

\') Meu zie hierover Hast, a. a. O, S. 132.

-ocr page 92-

Bazeler ederdoopers aan de andere zijde. Beiden schreven
aan hunne partij de overwinning toe. De raad echter was
van meening, dat de dwalingen van
Blaitroce: door Oeco-
lampadius
volkomen wederlegd waren, en vaardigde dien
ten gevolge een mandaat tegen degenen uit, die in de be-
diening van den doop van de gebruikelijke vormen afwe-
ken. Eaauwelijks was zulks geschied, of de tooneelen, te
Zürich voorgevallen, telkens na afkondiging van de raads-
besluiten tegen de Wederdoopers, herhaalden zich. Yan
uit de vensters en van af de daken, riep men met uitge-
strekte armen de menigte op tot boete, heiliging, verloo-
chening der wereld. Zóó was Gods wil, wederstond men
Hem, de straf zou niet uitblijven. Een zekere
Pheeippus
liep, onder den kreet. „Wee u, Bazel\' wee, wee, doet boete,
staat af van uwe zonden, laat u wederdoopen!" gedurende
verscheidene dagen de straten der stad door, totdat cle over-
heid eindelijk orde hierop stelde, en hem uit de stad ver-
wijderde. 1)

Zelfs bleef het bij die fanatische opgewondenheid niet.
Hadden te
Zurich de Wederdoopers er zich toe bepaald,
hun overspannen gevoel in luide kreten lucht te geven,
te
Bazel vertoonde zich een verschijnsel van gevaarlijker
aard. Een der wederdoopers,
Guielmus geheeten, beraamde
eenen aanslag ter vermeestering van de stad. Eene bijeen-
komst op de markt werd afgesproken ; van daar zou men
gelijktijdig een aanval wagen op het raadhuis en het ar-
senaal. Reeds was men zamen gekomen, en op het punt
het voornemen van
Guieemus ten uitvoer te leggen, toen
cle gewapende magt, aan wie de zaak verraden was gewor-
den, den oploop uiteen joeg. De raad ging daarop over tot

1 ) Oolc bij Flor. Raem p. 96 a: „Un nomméFilipe Sarrelanus courut
toutes les rues de Basles, criant: Faites péuitence, laissez vos péebés" etc.

S) Hast, S. 218.

-ocr page 93-

het gevangen nemen der raddraaijers, en tot het dóen
honden van een tweede openbaar gesprek, in Juli 1527.
Weinige dagen daarna joeg men alle Wederdoopers, zonder
onderscheid des persoons, de poorten van
Bazel uit.

Maar niet in Zurich of Bazel alleen, begon men thans
pogingen aan te wenden, den voortgang der Wederdoopers
langs den weg van geweld te stuiten; overal, voornament-
lijk in Katholieke landen begon eene verschrikkelijke ver-
volging. In de eerste jaren telde men meer dan twee duizend
personen, die den dood onder beulshanden vonden. Een
edict van K
abel Y, (\'22 April 1529 gegeven,) sloot hen
uit van den rijks vrede. Eén voor één verloren de hoof-
den der wederdoopers door den brandstapel, liet zwaard of
het water hun leven.

Kunnen deze vervolgingen van Roomsche zijde gemak-
kelijk verklaard worden uit eigenaardige beginselen, die
de katholieke kerk steeds gekenmerkt hebben, ook voor
de Protestantsche vorsten en steden bestonden redenen
genoeg, om hun besluit, het
Anabaptisme te vuur en
te zwaard uit te roeijen, zoo al niet te rechtvaardigen,
dan toch begrijpelijker te doen worden. Wederdoop en
boerenkrijg bezaten te veel punten van overeenkomst en
waren met elkander te naauw verbonden geweest, dan dat
de vraag zich niet zou opwerpen, of de uitbreiding van
het
Anabaptisme niet voor het bestaan van staat en
kerk en zelfs voor de zaak van het Christendom hoogst nood-
lottige gevolgen moest hebben. Het communisme, door de
Wederdoopers gepredikt, grensde naauw aan den eisch tot
de rijken gerigt, van al hunne bezittingen afstand te doen.
Yan de bewering, dat overheid en wet menschelijke instel-
lingen waren, onvereenigbaar met het waarachtige rijk
Grods, lag feitelijk verzet tegen dezelfde overheid niet ver.
De fanatieke profetiën, predikingen, opwekkingen golden

-ocr page 94-

ligt als aansporingen tot oproer; en wat het onberispelijk
gedrag van vele aanhangers der nieuwe secte betrof,
Luther en Zwingli meenden daarin niets anders te zien,
dan huichelarij en bedrog, aangelegd en berekend,
om de onschuldigen in den lande te verblinden en mede
te slepen. Daarbij kwam, dat, bij de groote verschei-
denheid van meeningen, zeer gemakkelijk als algemeen
kenteeken van de gansche secte kon worden aangemerkt,
wat toch in waarheid slechts eene bijzonderheid van en-
kele personen was. Zóó kon men het kwaad, de over-
drijving en dikwerf de misdaden van den een, tevens in
den ander als strafbaar doen gelden, terwijl de onschuld
van sommigen nooit is aangehaald geworden, om de schuld
van anderen te bedekken.

De bloedige vervolging, waarvan de Wederdoopers het
slagtoffer werden, verminderde evenmin hun aantal, als
hun moed en hun geloof Door het voorbeeld en de pre-
diking van hun bloed werden nog steeds meerderen be-
wogen, hunne gevoelens te omhelzen. Waar men toch den
moed bezat, voor zijne overtuiging niet alleen te lijden, maar
ook te sterven, daar bestond eene innige geloofsovertuiging,
die eerbied moest afpersen, en tevens in het oog der menigte
als een bewijs kan worden aangemerkt voor de waarheid der
zaak, die men zóó kon verdedigen. De zendelingen van
het anabaptistisch geloof, door den storm, die over hen
uitbrak, verstrooid en naar alle kanten heengejaagd, hiel-
den niet op, juist op die vervolgingen te wijzen, en, in
verband daarmede, op te wekken tot boete, te verkon-
digen de naderende toekomst des Heeren, het strafgerigt
over de wereld en het vreeselijk oordeel over de onge-
loovigen. Onbeschroomd strekten de Wederdoopers hunne
zendingswerkzaamheid ook over die streken uit, waar de
vrees voor
Rome alle protestantsche propaganda had belet-

-ocr page 95-

Volgens berigt van Guido de Bres en van Arnold, telden
ze in 1527 alleen in het westelijke gedeelte van
Duilschland
vijftig gemeenten, waarvan de meesten vijfhonderd en zes-
honderd leden sterk waren Te
Straatsburg zonden zelfs eens
vijftig leeraars der Wederdoopers hijeen geweest zijn.

Voor den moed en de standvastigheid der vervolgden
worden door
Hast, Artstoed en anderen treffende voor-
beelden bijgebragt. Wij voeren hier slechts de woorden
aan, door den te
München verbranden Wagner, bij zijn
sterven gesproken, en door
Mesho vius medegedeeld: „Vader,
mijn Vader! veel in de wereld is mij dierbaar, mijne
vronw, mijne kinderen, mijn leven, maar dierbaarder dan
vrouw, kinderen of leven zijt Gij mij, Vader ! Niets zal
mij scheiden van Uwe liefde, U wijd ik mij, zóóals ik
ben, in leven en in dood. Ik ben bereid; ik weet, wat ik
doe." — Met zulke gevoelens stierven velen; zonder vrees
en in het volste vertrouwen op de regvaardigheid hunner
zaak, gingen zij den dood in.

Gelijk het aantal en de moed der gemeente te midden van
haar lijden aanwies, zoo bleven de vervolgingen ook niet
zonder aanmerkelijken invloed op hare geloofsovertuiging. De
groote verscheidenheid van leerstellingen en meeningen onder
hen, die zich gezamentlijk om de banier van het
Anabaptisme
geschaard hadden, en in de reactie tegen Rome, het vor-
men eener nieuwe kerk en het aannemen van den weder-
doop met elkander overeenkwamen, begon zich nu eerst
regt te openbaren. Vroegtijdig had de,
spontane wijze,
waarop de nieuwe gemeenten, om zoo te zeggen, ontstonden,
het volkomen ontbreken van verzamelpunten en de wei-
nige middelen van verkeer en zamenspreking, iedere af-
zonderlijke kudde op zich zelve doen staan, en gelegenheid
gegeven tot een groot verschil van meeningen. Daarbij plant-
ten zich — een noodzakelijk gevolg der weinige zamenwer-

-ocr page 96-

king - - de eigenaardigheden van ieder leeraar voort in den
kring zijner naaste omgeving. Duidelijk werden de onder-
linge afwijkingen openbaar, toen de vervolgingen tot de
algemeene verwarring het hare bijbragten. Zij, die de
eenheid tot nog toe het meest hadden bewaard, werden
verjaagd of gedood; de gemeenten bleven achter zonder
herder en zonder opzigt. De vreemdsoortigste dwalingen
konden zich daardoor gemakkelijk voortplanten; kiemen van
achteruitgang en bederf, door niets tegengegaan, ontwik-
kelden zich; de reinheid van het leven ging verloren door
liet opkomen van onzuivere drijfveren en bijbedoelingen.
Seb. Pranck getuigde daarom, dat er onder de Wederdoo-
pers meer meeningen dan leeraars waren, en om zijne be-
wering te staven, gaf hij eene breede lijst van de ver-
schillende stellingen, door hen voorgestaan. \')
Aknoeb in
zijne kerk- en kettergeschiedenis vermeldt meer dan twin-
tig, BiTLLmGEii, in zijn meermalen aangehaald werk, der-
tien soorten van Wederdoopei.-s.

Maar dit te voorschijn treden van verscheidenheden, die
zich natuurlijk voordeden, naarmate men meer of minder
onder den invloed van dezen of genen factor stond, was
nog niet het voornaamste gevolg dier vervolgingen. Zij
bragten, gelijk het doorgaans in tijden van verdrukking
gaat, een geheel overspannen toestand des gevoels te
Aveeg,
waarbij de phantasie zich boven alles uit gelden laat, en
den mensch het beheer over zichzelven ontneemt. In
Zürich en in Bazel zagen wij reeds bij herhaling daar-
van de voorbeelden, telkens na het uitvaardigen van
edicten door de overheid. Toen het met het verdrijven,
en bepaald met het uitroeijen der Wederdoopers ernst be-
gon te worden, bereikte het fanatisme der secten zijn

Men vindt die lijst o. a. bij Hase, in app.

-ocr page 97-

toppunt. Menigvuldige! in getal, grilliger in vorm en
zonderlinger van inhoud, werden de openbaringen, die zij
meenden te ontvangen. Pijnlijker werd het ongeduld,
waarmede uitgezien werd naar de ure der verlossing, de
vurig gewenschte wederkomst van
Christus. Vreemder
werden de eischen, die men zich in verband daarmede
deed. Zoo waren er, die langer met de wereld niets ge-
meen wilden hebben, en tot in de kleinste bijzonderheden
hunner kleeding naar een contrast, met hetgeen gewoonlijk
gedragen werd, streefden; anderen oordeelden, dat de tijd
van spreken voorbij, en die van geheel stilzwijgen gekomen
was; nog anderen bragten hun leven door in een toestand
van voortdurend gebed; zeer velen beroemden zich op
openbaringen, door den Geest in hen teweeggebragte stuip-
trekkingen, droomen, gezigten, hemelsche stemmen. Zij
vielen ter aarde als dood neder, en namen dan de won-
derlijkste gezigten en verschijningen waar. Bij allen leefde
het gevoel, dat de dag der parousie nabij was. Tijd en
dag waagden zij soms te bepalen. In woeste geestverruk-
king snelden zij de straten door onder het geroep: „De
dag des Heeren! de dag des Heeren! wij verkondigen u
den dag des Heeren" 1).

Van de schromelijke verkeerdheden, waartoe deze staat
van overspanning aanleiding gaf, geven de berigten van
schrijvers uit dien tijd de merkwaardigste voorbeelden.
Wij zullen hier eenige der meest karakteristieke mededee-
len, om den wille van het naauwe verband, waarin zij
staan met de chiliastische openbaringen en beroeringen,
die wij daarna te behandelen hebben. — Bij de meer
bezonnen Wederdoopers toch, vertoonen zich meer chilias-
tisch gekleurde verwachtingen, dan eigenlijk
Chiliasme.

\') Vg. Bullingers uitvoerig verslag over deze verschillende secten, a.
a. O. S. 19 — 33.

-ocr page 98-

Hunne voorstellingen van de toekomst vormden zich naar het
zuivere godsrijk, dat zij in vrede, ootmoed en heiligheid
op aarde wenschten te stichten. Daardoor bleven zij, van
alle uitersten vrij ; hunne Christelijke hoop werd
één met
hunne denkbeelden over het koningrijk der hemelen, en
werd noch bij hen-zelven op den voorgrond gesteld, noch
door hunne bestrijders als een bijzonder punt hunner leer
aangemerkt. Maar zoodra het fanatisme zich meester
maakte van de gemoederen van hen, bij wie de godsdien-
stige overtuiging verward was, en de bedoelingen niet den
toets van een streng onderzoek konden doorstaan, kwamen
in aanzienlijken getale de zonderlingste verdraaiingen
van het godsdienstige gevoel te voorschijn. En er is dan
niet de minste reden, om, waar zoodanige karikaturen het
gebied der
Eschatologie raken, ze van de overigen streng
af te scheiden.

Uit den eisch om de woorden der Heilige Schrift zoo
letterlijk mogelijk op te vatten, leidde
Antox Kirsiner,
een der door den raad te Zurich verdrevene Wederdoo-
pers, de zonderlinge meening af, dat ieder waar Christen
gehouden was, zijne zonden opentlijk, in tegenwoordigheid
der gansche gemeente, te belijden. Een ander,
Goldschmidt
geheeten, beweerde, van hetzelfde beginsel uitgaande, dat,
aangezien
Christus den toegang tot het koningrijk der
hemelen alleen opengesteld had voor degenen, die den
kinderkens gelijk zouden worden, de Christelijke gemeente
gehouden was, den kinderlijken leeftijd in alle mogelijke
dingen, die zich denken laten, na te volgen Anderen
dachten in 1 Cor. XV : 31, Hom VI: 3 en andere plaatsen
eene aanwijzing te vinden, om te midden van hevige
stuiptrekkingen zich schijndood te houden, gednrende

!) Zie Erbkam, a. a. O, S. 545,

-ocr page 99-

welken tijd hemelsche gezigten liun deel waren. Hoe
spoedig zij echter tot. bezinning te brengen waren, blijkt
uit het voorbeeld van een hunner, die naauwelijks het
water voelde, waarmede een boer hem bij eenen zoodanigen
ster vensaanval begoot, of\' hij sprong op, en leefde dadelijk
weder.

Erger waren de afschuwelijke tooneelen van zinnelijke
uitspattingen, die sommige Wederdoopers zich veroorloofden.
Meer dan een voorbeeld wordt hiervan door
Eeorimond
Raymond
aangehaald. Onder den dekmantel van de in-
spiratie des Heiligen Geestes, gaven mannen en vrouwen
zich aan de meest grove ontucht over.

In Si. Gallen trad eene dienstmaagd, Verona Bau-
mann
op, en gaf zich, inziende, dat vrouwen evenveel
aanspraak op openbaringen konden maken als mannen,
(daar in het rijk Gods geen vrouw noch man iets was
(Gal. III: 28)) voor de vrouw van Openb. XII: 5 uit, die
bestemd was, het aldaar beloofde kind ter wereld te bren-
gen. Misschien is dit hetzelfde verhaal, als dat van Co
r-
rodi \'), waarin deze de geschiedenis mededeelt van een
meisje, dat, opgewonden door hetgeen zij gehoord had,
plotseling zich verbeeldde
Christus te zijn, ditmaal ge-
komen om de vrouwen te verlossen. Zij legde hare klee-
deren af, en beval eenen wever haar te volgen, als haar
apostel. Een ander noemde zij
Judas, en droeg hem op,
om zich onmiddelijk van het leven te berooven. Werkelijk
was deze man bereid, haar te gehoorzamen, en begaf hij
zich daartoe reeds naar de door haar aangewezen plaats.
Gelukkig stootte hij, bij het uitgaan uit het huis, waarin
zij zich bevonden, op vrij gevoelige wijze zijn hoofd, en
deze pijn hergaf hem zijne bezinning. Later gaf dezelfde

\') Corrodi, IV. s. 2-11.

-ocr page 100-

vrouw zich voor rle Babylonische hoer of voor rle vrouw
uit cle
Openbaring uit.

Minder goed liep het af met een ander Wederdooper, die
met zijnen broeder
Thomas Sciiugger van eene fanatische
prediking van
Meechior Rinck te huis gekomen, op last
van dezen, die eene bepaalde ingeving van God den Vader
beweerde ontvangen te hebben, nederknielde. De ouders,
die tegenwoordig waren, vroegen aan
Thomas, wat hij voor-
nemens was te doen. „Niets, dan wat de Vader mij be-
veelt" antwoordde hij, en tegelijkertijd greep hij een zwaard
en hieuw zijnen broeder, die nog altijd geknield voor hem
lag. daarmede het hoofd af. Als een waanzinnige ijlde hij
daarop naar den burgemeester, om aan dezen mede te deelen,
dat God hem met groote openbaringen begenadigd had.
Den inhoud dier openbaring verzweeg hij echter. Den vol-
genden dag werd hij gegrepen, en op bevel der regters,
die geen verschil wisten te maken tusschen waanzin en
misdaad, dadelijk onthoofd. •

Even merkwaardig zijn de afdwalingen, die wij op escha-
tologisch
terrein bij deze dweepers ontmoeten. Te Abacelle,
een stadje in Zwitserland, beklommen op zekeren dag meer
da,n driehonderdWederdoopers eenen in de nabijheid gelegenen
berg. Geheel ontkleed, hoopten zij aan den top gekomen,
zooals ze daar waren, met ligchaam en ziel ten hemel te
varen. Meer dan één ergelijk geval greep ondertusschen
plaats, gelijk ligt begrepen wordt. De gewapende magt
slaagde er in, ze op te vangen. In het verhoor, dat volgde,
beweerde de aanvoerder, dat het einde van het christelijk
geloof gekomen was. Vijftienhonderd jaar had de wet, door
Mozes gegeven, geduurd. Meer dan vijftienhonderd jaar was
die van
Christus nu reeds van kracht geweest. Het was

Men vindt dit verhaal bij Corrodi, Erbkam en Cornei.ius e. a.

-ocr page 101-

derhalve tijd, dat een ander geloof den menschen geopen-
baard werd. \')

In zijne „Geschichte der Reformation im Elsass" verhaalt
Roneich het volgende:5) „Een dweeper uit het stadje Ben-
feld
beroemde zich in staat te zijn, alle leeraars opentlijk
tot herroeping hunner gevoelens te dwingen. Yoor den raad
gebragt, beweerde hij, clat iedere overheid onchristelijk was;
dat kinderen niet gedoopt mogten worden; dat geen christen,
zelfs niet op bevel der overheid, de wapenen mogt opne-
men ; dat alle goddeloozen en zelfs de duivel eenmaal zalig
zouden worden. Voorts voorspelde hij den ondergang der
wereld op Hemelvaartsdag over zeven jaar, des middags da-
delijk na twaalf uur.

De raad beval hem naar Benfeld terug te keeren en
te zwijgen, maar zulke menschen kunnen niet zwijgen.
Luid beroemde hij er zich op, de leeraren van
Straatsburg
overwonnen te hebben, en alle geleerden voor de kracht
van zijnen geest te hebben doen zwichten. Toen beval de
raad aan het bestuur van
Benfeld, den man uit de stad
te jagen; maar hij begaf zich dadelijk naar
Straatsburg
en liep regelregt de hoofdkerk binnen, waar Zeij, juist
begonnen was te prediken tegen hen, die den geest Gods,
die in de Heilige Schrift spreekt, niet gehoorzamen. On-
verwijld riep de dweeper den leeraar toe: „Broeder
Matthijs,
gij liegt tegen den Heiligen Geest; ik beveel u in Zijnen
naam, dat gij naar beneden komt en mij dadelijk plaats
maakt." Het geheele gehoor geraakte natuurlijk hierdoor in
beweging; men »bragt den waanzinnige voor de overheid en
in de gevangenis, waar hij echter niet ophield te eischen,
dat ook. de leeraren in hechtenis genomen zouden worden,

-ocr page 102-

en van den toren af te roepen: n Uwe leeraren zullen val-
len; ja zij zijn reeds gevallen."

Deze voorbeelden zijn meer dan voldoende, om een juist
denkbeeld te geven van den opgewonden toestand, waarin
vele Wederdoopers verkeerden. Want niet bij enkelen slechts
worden zulke buitensporigheden, als die wij beschreven,
aangetroffen, maar er was bijna geene stad, waarin zich
leden der secte bevonden, of hunne overspanning maakte
zich op dergelijke wijze kenbaar. Naarmate die overdrij-
ving toenam, nam ook het
Chiliasme bij eene menigte
hunner een meer bepaalden inhoud en omtrek aan.
Hut
en Bader zijn de twee personen, die hier allermeest moeten
genoemd worden.

Hans Hut, een boekhandelaar uit Coburg, hield zich
een en langen tijd te
Neurenberg op, en verwierf daar groo-
ten aanhang. !) Hij werd om zijne oproerige woelingen ge-
vangen genomen en stierf in den kerker.
Hut hield zich
voor bestemd, om, vóór de groote wereldverandering, waar-
van de profeten voorspeld hadden, in vervulling kwam,
als prediker het land rond te reizen, en overal te waar-
schuwen, dat de toekomst des Heeren aanstaande was. De
inhoud zijner prediking komt in het kort op het volgende
neder: 1) Het ware Israël vormen de Wederdoopers alleen
De tijd der wrake over de ongeloovigen is aangebroken.
Reeds nadert de magt van het Turksche rijk, dat door
God bestemd is, de uitvoerder Zijner strafgerigten te zijn.
Vreeselijk zal de slagting zijn, door de Turken onder de
Christenen aangerigt, maar ook ontelbare Turken zullen
gedood worden. De gansche aarde wordt beproefd. Ook de
geloovigen (d. i. de Wederdoopers) zien tijden aanbreken

1 \') Hij en zijne aanhangers zijn door Arhold verward met Jacob Hut-
ter
en de Huttiien II. 16, 24, 34.

-ocr page 103-

van onlijdbaren druk en gruwzame vervolging. Zij zullen
echter ontvlieden en zich kunnen verbergen. Wanneer dan
de Turken en de Christenen elkander in menigte hebben
vermoord, verschijnt plotseling het teeken, flat de ge-
trouwen zich scharen moeten om de banier van
Chris-
tus
. Zij komen te voorschijn uit hunne schuilhoeken
en de plaatsen, waar zij zich verborgen hebben. Onweder-
staanbaar is hun aanval op de goddeloozen; gelijk Israël
de
Kcinaanieten verdelgde, maait hun zwaard alles weg,
wat wederstaat. Dan volgt het oordeel over allen, die
boosheid hebben uitgeoefend; rekenschap wordt den papen
afgevergd over hunne leer, en den geweldigen over hunne
heerschappij. Maar de heiligen zullen zich verheugen; hunne
handen omklemmen het tweesnijdende zwaard, waarmede
zij wraak doen in alle hoeken. De koningen worden ge-
bonden met ketenen en hunne edelen met ijzeren banden.
In vollen luister verschijnt
Christus eindelijk op de ver-
heerlijkte aarde, Pinksteren 1528.

Nog verder dan Hut ging een bontwerker uit Augs-
burg,
Augustinus Bader, ook wel Weber genoemd.
Reeds te
Augsburg schijnt hij voor de orde gevaarlijk te
zijn geweest; ten minste de raad oordeelde het nuttig, hem
als Wederdooper uit de stad te verwijderen. Daarop gaf
hij zich uit voor den toekomstigen koning van het dui-
zendjarig rijk. Tegen eenen bepaalden tijd was hij van voor-
nemen, om zijne aanhangers naar de vier einden der wereld
uit te zenden, en door hen allerwege de groote dingen
te doen verkondigen, die aanstaande waren. Wanneer dan
de getrouwe Wederdoopers zich verzameld hadden en de
Turken, gelijk ze nu reeds dreigden te doen, tegen de
Christenheid oprukten, zou ook hij zelf zich opmaken, en
aan het hoofd zijner volgelingen het rijk stichten, waar-
van God tot zijne profeten gesproken had. Ondertusscheu

-ocr page 104-

begaf Ratjee. zich naar Ulm en liet, ten einde door de
gebeurtenissen niet verrast te worden en bij tijds met de
teekeneu zijner koninklijke waardigheid gereed te zijn,
in die stad zich eene kroon en een scepter vervaardi-
gen. In de nabijheid van
Ulm sloeg hij tevens zijnen
vorstelijken zetel op, digt bij de grenzen van
Wur tem -
berg.
De overheid had echter weinig eerbied voor zijne
verzekeringen en zijne voorspellingen; ten minste zij liet
hem, om alle moeijelijkheden en onlusten te voorkomen,
vatten. Zijn proces werd opgemaakt. Te
Sf/ullgart, 1530,
boette hij zijne dwaze inbeelding met het leven. \')

Hut en Bader zijn de uitersten, waartoe de karika-
tuur van het
Chiliasme voor als nog komt. Opmerkens-
waardig is de plaats, die de Turk bij beiden inneemt.
Een soortgelijk verschijnsel zullen we ook later bij ande-
ren ontmoeten. Het is eenvoudig een bewijs, hoe de Chili-
astische voorspiegelingen haren vorm voor een groot deel
ontleenen aan den tijd, waarin ze opkomen.

De buitensporigheden, waartoe de Wedercloopers vervielen,
maakten van den kant der gestelde overheid, overal waar
zij zich vertoonden, dubbele waakzaamheid en dubbele
maatregelen van voorzorg noodig. In verscheidene streken wer-
den de straften zoo streng uitgevoerd, dat er geen denken
voor de Wederdoopers kon zijn te blijven, waar zij waren
In grooten getale trokken zij daarom van\' alle kanten naar
die landen, waar eene mildere regeering of gunstiger ver-
houdingen niet ieder oogenbïik de keus tusschen afval of
schavot noodzakelijk maakten. In
Graauwbunderland,
Solcthurn
, maar vooral in Schwaben en in Moravië na-
men zij sterk toe. Ook in
Augsburg, Passau, Regens-
burg, Mwnchen
vestigden zich voor korter of langer tijd
verscheidene gemeenten. In
Augsburg werkten Hetzer en
i) Cobnbuus, S. 67. Vg. Hkrzoö, i. v. Bader.\'

-ocr page 105-

Denck, rle begaafde vertalers van bet Oude Testament,
over welke overzetting
Luther zelf zich met lof uitliet.
In de inleiding maakt zich beider voorliefde voor de voor-
spellingen van het O. T. en voor eene chiliastische uit-
legging daarvan vrij wel kenbaar.

De meeste Wederdoopers begaven zich naar Moravië.
Daar werkten Hutter en Gabeiel, de beide leerlingen
van
Sto^ch, maar die zijne dwaasheden niet, het goede
in zijne leer daarentegen wèl aangenomen hadden. Daar be-
stond eene bloeijende gemeente, die, niettegenstaande de
edicten van koning
Eerdinand, door de gematigdheid van
den stadhouder, in rust leven en tot eenen hoogen staat
van welvaart geraken kon. De groote toevloed van vreem-
delingen, die het gevolg van dezen gunstigen toestand
was, had evenwel noodlottige uitwerking. Het beviel
Eer-
dinand
geenszins, dat zooveel Wederdoopers, van allerlei
stand en beroep, zich in zijn gebied kwamen vestigen;
militairen werden naar
Moravië afgezonden, de edicten
verzwaard, den stadhouder bevolen de Huttiten te verjagen.
Wel gelukte het
Hutter deze bevelen niet in al hunne
strengheid te doen uitvoeren., maar met dat al werden
velen zijner aanhangers over de grenzen gezet, en
Hutter
zelf werd op eene reis in Tyrol gevangen genomen, en als
ketter levend verbrand. Ook
Gabriëe moest het land
ruimen. Desniettemin bleef de secte als
broedergemeente
voortbestaan.

Hun geloofsstelsel komt op het volgende neer. \') God
heeft éen uitverkoren volk, dat heilig en rein is, en be-
stemd, om alle ongeregtigheid van de aarde te doen ver-
dwijnen. Deze gemeenschap van heiligen is nu door
Jacob
Hutter
in Duitschland begonnen. Wie er toe behoort,
moet van zijne goederen afstand doen. De ware plaats,

\') Naar Hast, a. a. O. S. 206—215.

-ocr page 106-

waar Christus vereerd moet worden, is niet een kerkge-
bouw, maar het menschelïjk hart. Beelden en ij dele ce-
remoniën zijn verwerpelijk. De doop is de band van een
goed geweten met God en de aflegging van den ouden
mensch. De mis, het vagevuur, de vereering der heiligen
zijn uitvindingen des duivels. Doodstraf is ongeoorloofd,
de Christelijke gemeente straft alleen met den ban. Pro-
cessen voeren, wapenen dragen, een eed afleggen, een
overheidsambt bekleeden mag onder Christenen niet plaats
vinden.

Aan deze stellingen hield zich de gemeente der Weder-
doopers in
Moravië. Verdraagzaamheid, lust tot den ar-
beid, onderlinge liefde en een vertrouwend opzien tot den
hemelschen Vader, wiens openbaringen zich telkens aan
het hart Zijner kinderen kenbaar maakten, onderscheidden
hen allergunstigst van vele andere anabaptistische gemeen-
ten, waar de zedelijke achteruitgang hoe langer hoe merk-
baarder werd. De Moravische broeders waren degenen,
die de schoone hoofdgedachte van het
Anabaptisme: het
oprigten van een volkomen Godsrijk op aarde, het meest
aan hare verwezenlijking nabij gebragt hebben.

Uit het voorgaande is, dunkt mij, gebleken, dat het
Chiliasme bij de Wederdoopers, voor zoover wij die be-
handeld hebben, nog vrij onbestemd en geenszins in be-
paalde vormen ontwikkeld is. Bij nagenoeg allen vinden wij
de verwachting van eene naderende, beslissende katastrophe.
Zelfs
Balthasar Hubmaier, die zich eenmaal te Neu-
remberrj
met kracht tegen de dwaasheden van Hans Hut
verzette, deelde haar.. Daarmede verbond zich, evenzeer
bij allen, de wensch om een zuiver, heilig Godsrijk op aarde
te vestigen. Tusschen dit eenvoudige beginsel en de
waanzinnige overdrijving van een
Bader bewegen zich,

-ocr page 107-

overal in aansluiting aan Oud- en Nieuw Testament, de
eschatologische uitzigten der Wederdoopers. Scherp te on-
derscheiden, wat tot
Chiliasme nog behoort, en wat er
in het geheel niet meer toe gebragt kan worden, is
uiterst moeijelijk. En nog grooter wordt deze zwarigheid
door het geringe aantal berigten over deze punten tot
ons gekomen, eene onvolledigheid in de kennis dier tijden,
die ons belet, met juistheid na te gaan, welke betrekking
aangenomen werd tusschen de verwachte verschijning van
den wederkomenden
Christus en den triomf van Zijn rijk
op aarde.

De weinige aanduidingen voorts, die wij hier en daar
vinden, zijn van hoogst verwarden en onbestemden aard.
De oorzaak hiervan was de bron, waaruit het
Chiliasme bij
de Wederdoopers, — voor zoover er ten minste doorgaande van
Chiliasme sprake kan zijn, — voortvloeide. Ware de Heilige
Schrift en meer bepaald, de
Openbaring van Johannes
de oorzaak geweest van het weder met nieuwe kracht
opleven van die leer, de eigenaardige Bijbelsche vorm, de
verschillende bijzonderheden, die de leer van een duizend-
jarig rijk, tijdens de eerste eeuwen der Christelijke kerk,
kenschetsen, zouden ook hier niet ontbroken hebben. Maar
in plaats daarvan, was het de wensch, eenen idealen toe-
stand van vrijheid, geluk en reinheid te bewerkstelligen,
die het eenigzins vage aansluitingspunt werd. Zulk een
verschil in oorzaken moest een verschil, ook in gevolgen
met zich brengen.

Münzer had een rijk gewild van Christelijke vrijheid;
de wederdoopers stelden zich een rijk voor van heilig-
heid — en zonder twijfel, wanneer wij ons een duizend-
jarig rijk moesten denken, het zou onmogelijk wezen, bij
de schildering er van, niet bijna trek voor trek, de hoop-
volle verwachtingen terug te geven, die wij bij hen vin-

7*

-ocr page 108-

den. Hun streven naar het ideaal, naar het hoogste, wat
zich voor hen denken liet: innige genieenschap met God,
onbaatzuchtige liefde tot den broeder, onberispelijken le-
venswandel, en als gevolg daarvan naar de volkomenste
bevrediging, die voor den mensch is weggelegd; bovenal
hunne pogingen, niet bij werkelooze beschouwing te blijven
staan, maar in het praktische leven hunne overtuiging
eenen zigtbaren vorm te geven, toonen ons, dat de wel-
denkende Wederdoopers hunne bestemming ernstig opnamen.
De overdrijving van sommigen en de vraag naar de
mogelijkheid, ontnemen niets aan de waarheid van het
oorspronkelijke hoofddenkbeeld.

Het Chiliasme stelt het geloof aan eenen idealen toe-
stand hier op aarde. De hoop der anabaptistische secten
komt hiermede overeen. Met uitzondering van de ver-
wachting der naderende toekomst des Heeren, ontbreekt
daarin echter het supranaturele element, van het Bijbelsche
Chiliasme onafscheidbaar, geheel. Toch blijkt uit de
nadere uitwerking, zij het in overdreven zin, van enkelen,
dat de aanleg tot en de sporen van meerdere bovenna-
tuurlijke elementen ook in de eenvoudige stelling, waar-
van het
Anabaptisme uitging, niet ontbraken.

Eindelijk: de zelfzuchtige oogmerken van Bader, de
verwarringen op verstandelijk en zedelijk gebied van ande-
ren, de begeerte van
Hut, met de wapenen in de hand
ter volvoering zijner plannen op te treden, leveren het
bewijs, dat de weg tot veelvuldige dwaling open stond.
Hut, Bader, en de gebeurtenissen te Munster vormen eene
klimmende reeks van buitensporigheden.

-ocr page 109-

§ 4.

Melchior Ho ff man.

Wij wenden thans den blik naar Straatsburg. Die
stad toch is, geographisch en historisch, het middelpunt
geweest der voortgezette beweging, waarvan wij den oor-
sprong en de beginselen hebben gadegeslagen. Niet
Mo-
ravië
alleen toch, bleek spoedig een gunstig toevlugts-
oord en eene veilige vereenigingsplaats te zijn voor de
wijd en zijd verspreide Wederdoopers. Nagenoeg de ge-
heele
Elsass en het overige westelijke gedeelte van
Duitschland verkeerden in omstandigheden, die aan de
woelingen van het
Anabaptisme voedsel gaven. In het
bijzonder gold dit voor
Straatsburg, de aanzienlijke
rijksstad, middelpunt van den
Elsass, Schtvaben en
den
Middenrhijn, die door hare ligging een der hoofdpun-
ten van het wederzij dsclie verkeer tusschen
Frankrijk,
Duitschland
en Zwitserland geworden was. De hervorming
droeg daar een gansch bijzonder karakter.
Caeito, Hedio,
Bucer, Zeel
werkten er, zoowel door Luthers invloed,
als door die van
Zwing-li aangetrokken. Geen hunner trou-
wens kon er zich op beroemen, bepaaldelijk het hoofd eener
beweging ter gunste der Reformatie geweest te zijn. Yódr
hun optreden bestond er reeds eene gemeente, die
spora-
disch
gevormd, haar ontstaan meer aan zich zelve en aan
vlugtelingen van elders, dan aan de prediking van een be-
paald persoon te danken had. Yoortdurend stroomden uit
alle landen de vreemdelingen af en toe, niet zonder, ieder
voor zich, hunne eigenaardige denkwijze mede te brengen
De houding van den raad der stad was voorts van hoogst
onzekeren en weifelenden aard. Nu eens geheel en al
handelende in den geest van
Bucer, verwierp hij, op andere

-ocr page 110-

tijden, de door hem voorgestelde maatregelen; nu eens zachter,
dan weder strenger gezind, ten opzigte van andersdenkenden,
vaardigde hij edicten uit tegen de Wederdoopers waarbij
de zwaarste straf echter verbanning bleef — en liet daarna
hun verblijf in de stad weder oogluikend toe. Eene zeld-
zame gemakkelijkheid heerschte voor het overige in het
verkrijgen vau het burgerregt. Het enkele aanvragen er
van en de belofte op den jaarlij lcschen, daarvoor bepaalden
dag, den eed van getrouwheid aan de overheid af te leggen,
waren daartoe voldoende. 1) Een en ander had van
Straats-
burg
eene plaats gemaakt, waar de Wederdoopers zich gaarne
vestigden, te meer daar zij in het ergste geval alleen ver-
banning te d achten hadden. Zij stroomden clan ook in zoo
grooten getale toe, dat de zaak der Hervorming zelve van tijd
tot tijd gevaar scheen te loopen. 2) Het eerst bragt waar-
schijnlijk
Jacob Grosz, een Zwitsersche bontwerker, de
verwerping van den kinderdoop, van den eed en het dragen
van wapenen naar
Straatsburg over. Hem volgden Reublin
Cautz
en anderen. Ook de meer genoemde Hetzer, en
Denck vertoefden er geruimen tijd, en stonden zelfs met
Capito in vrij vriendschappelijke betrekking. Zij allen
werden echter overschaduwd door den invloed eens mans,
wiens populaire welsprekendheid en apocalyptisch ge-
kleurde prediking op het gemoed van al, wat tot de dweep-
\' zieke en radikale partij behoorde, eenen zeldzamen indruk
maakten. Wij bedoelen
Melchior Hoeeman, die in ver-
binding met zijne beide vrienden
Caspar Schwenkeeldt en
Sebastiaan Erank von Word een triumviraat vormde, voor
de geschiedenis van het protestantsche leerbegrip, en vooral

\') Ein altes Gesetz schenkte Jedem das Bürgerrecht, der es begehrte,

und der versprach am jährlichen Schwörtag den Eid zu leisten." Röhrich,
I: S. 329.

2) Köhrich, II: S. 93.

-ocr page 111-

voor die van liet Anabaptisme van hooge beteekenis. Voor
het door mij behandelde onderwerp evenwel, hebben alleen
Hoefman en Prank. belang, aangezien Schwenkfeld zijne
eschatologische overtuigingen bf niet heeft toegelicht, of in
de meest volkomene overeenstemming geweest is, met het-
geen algemeen daaromtrent aangenomen werd.\')
Melchior
Hoefman
daarentegen was een der voornaamste voorstan-
ders van een hoogst eigenaardig
Chiliasme, en Sebastiaan
Prank
een nog niet genoeg gekend en gewaardeetd be-
strijder van elke grof- zinnelijke opvatting van de toekomst
des Heeren. Van hen beiden dient
Hoeeman in de eerste
plaats genoemd te worden, omdat lüj ais het ware den
overgang vormt, die hier
Zwitserland met Munster ver-
bindt, en daardoor, met de geschiedenis van zijn leven, die
van het
Anabaptisme en van het Chiliasme, in dien tus-
schentijd, gegeven is.
Prank\'s invloed, en historische betee-
kenis komen, hiermede vergeleken, bijna niet in aanmerking,
terwijl hij ook evenmin met de anabaptistische secten in zoo
naauwe betrekking gestaan heeft als
Melchior Hoeeman.

Mei.chior Hoefman noemt zelf Hall in Schwaben als
zijne geboorteplaats. Reeds vroeg schijnt zijne excentrieke
natuur, in welke godsdienstige elementen en eene sterke
neiging tot dweepzucht, van den beginne af, onmiskenbaar
zijn, hem aangedreven te hebben, zijn bontwerkersvak te

>) Er zijn bij Sohwenkerld geene sporen van Chiliasme, Deze leer lag
eenigzins buiten zijn systeem. In bet door
Arkold medegedeelde (II.
S. 835) is dan ook niets, wat er aan denken doet. Evenmin in liet door
SchwenkfeJjD goedgekeurde overzigt zijner leer, getiteld : „Ein neuer recht
Christlicher Catechismus für die kinder Gottes, bestellet auf die artikelen
des gemeinen bekäntniisses des Christlichen G-laubens." Zelfs meenen wij
zekere bestrijding te ontdekken in een bij
Arnold genoemden brief van
S, over Postellus,

-ocr page 112-

laten varen, om zicli geheel aan de prediking te kunnen
wijden. Toen de Hervorming overal tot het volk begon
door te dringen, nam hij haar met de hem eigene geest-
drift aan, en begaf hij zich in 1524 naar
Zweden in gezel-
schap van
Melciiior Rinck, den discipel van Storch, en
van
Barend Knirperdollink. Gelijk zoo ontelbaar veel
anderen deelde hij in den geweldigen indruk, door de ge-
beurtenissen des tijds teweeg gebragt. Ook hij meende,
dat de jongste dag niet ver meer verwijderd kon zijn. He
vreeze Gods, hem eigen, en eene levendige verbeelding deden
hem bij voorkeur de profetische boeken doorvorschen, en
zóó vormde hij zich, zonder geleerd te zijn of eenige god-
geleerde voorbereiding te hebben genoten, door aanhoudende
studie van den Bijbel een volkomen systeem vau
apuca-
lypliek
en eschatologie. De verhouding voorts, waarin wij
hem dadelijk vinden tot twee leerlingen van de
Zwickausche
profeten wijst genoegzaam het radikale zijner rigting aan,
en versterkt het vermoeden, dkt hij zich zeiven rekende
tot de uitverkorenen, wier werk het was om — zelf in
voortdurende bovennatuurlijke gemeenschap met God
staande — voor anderen profeet en getuige te zijn; op-
merkzaam te maken op de wegen Gods; de menschen voor
te bereiden voor den grooten dag, die komen zou; heen
te wijzen naar den naderenden Bruidegom; door woord en
daad Gods vijanden te dreigen en Zijne oordeelen te doen
vreezen. In
Ziveden bood zich hem en zijnen beiden ge-
zellen eene gunstige plaats voor hunne werkzaamheid aan.
Juist was daar het volk in den strijd gewikkeld, door de
snel om zich grijpende Reformatie en den hardnekkigen
Roomschen tegenstand veroorzaakt. Openlijk traden
Hoee-
man
en zijne beide metgezellen op, en predikten uit de
Apocalypse over de groote gebeurtenissen, die op handen
waren, De tooneelen van
Wittenberg werden herhaald.

-ocr page 113-

Binnen eene maand tijds verzamelde zich om de hoofden
der beweging eene menigte aanhangers. Openbaringen, vi-
sioenen deden zich voor, de beelden in de kerken werden
nedergeworpen, allerlei \'wanordelijkheden grepen plaats. —
Gelukkig keerde Koning
Gustaaf Wasa van Wart en a,
waar hij zich bevond, nog spoedig genoeg naar Stockholm,
het hoofdpunt der beweging, terug, om de onlusten, die
op het punt stonden uit te breken, met krachtige hand te
bedwingen. De onruststokers werden uit
Zweden verdre-
ven, onder bedreiging der doodstraf, indien zij het waagden
terug te keeren. Ei
nok begaf zich naar Zwitserland;
Knipperdot;link vinden we later in Munster terug; Hoef-
man
rigtte zijne schreden naar Lij/land, waar door Tëget-
meier
en Knöeken eene hervorming in Luthee,s geest
was ingeleid. Te
Dorpat en te Riga vonden zijne pre-
dikingen tegen beelden en kloosters grooten bijval bij het
volk en natuurlijk grooten tegenstand bij de Eoomsch-
Katliolieke geestelijkheid.

Tot dezen tijd toe verschilde Hoffmans prediking weinig
van die van
Luther; nog altijd zag hij in hem den hervormer
bij uitnemendheid, wiens voorbeeld hij voor zich zelf wensclite
na te volgen. Dit blijkt uit zijne reis naar
Wittenberg,
waar hij met Luther en Bugenhagen een gesprek had.
Zij beiden konden zich met het door hem voorgedragene
zóó goed vereenigen, dat zij, bij een schrijven, door
Hoff-
man
aan de gemeente te Dorpat gerigt, eenen aanbeve-
lingsbrief voegden.
Hoffmans standpunt is in dien brief
vrij gematigd. Met nadruk waarschuwt hij tegen de valsche
profeten, die, onder beroep op de Heilige Schrift, tot
oproer tegen Koningen en Torsten aansporen. Wie met
het zwaard strijdt, zegt hij, zal door het zwaard vergaan.
Een chiliastisch moment vertoont zich daarbij in de ver-
wachting der parousie, „die ons nader is, dan wij geloo-

-ocr page 114-

ven, en waarin zich alle uitverkorenen Gods verheugen." \')

Van 1525—1527 vertoefde Hoefman beurtelings in
Schwaben, Straatsburg, Wütenberg, Dor pat en Maag-
denburg.
Aireede van dien tijd dagteekent bij hem eene
bepaalde afwijking van de Luthersche leer, in zijne opvat-
ting van het avondmaal en de re^tvaardiging door het
geloof. Te
Dorp at gekomen, dreef hij zijn verzet tegen
de Roomsche instellingen tot het uiterste, hetgeen zijne
verwijdering uit de stad ten gevolge had. Voornamentlijk
ontwikkelde zich zijn
Chiliasme in dit tijdperk. Tan het
twaalfde hoofdstuk van den propheet
Daniël gaf hij eene
verklaring uit, die ons in staat stelt, den gang zijner
denkbeelden in dit opzigt vrij naauwkeurig na te gaan.
Wij ontleenen daaraan het volgende.

Op den voorgrond staat de volstrekte reinheid van de
gemeente der kinderen Gods. Die gemeente erkent geenen
anderen vorst dan
Christus. De Paus is een afgod, een
duivel, de voorspelde Antichrist, de leugenaar, die de
kudde van
Christus verleidt. De door hem ingestelde
leeraars, geestelijken en monniksorden zijn zonder onder-
scheid verwerpelijk. Werkelijk leeraar is alleen hij, die
den geest van
Christus in zich heeft ontvangen en opge-
nomen, tot wat stand hij voor het overige ook behoore.
Wat immers zou meer te wenschen zijn, dan dat de
geheele gemeente profeteerde? — Wat de overheid aan-
gaat, houdt
Hoffman zich vrij van de overdrijving, vroeger
door ons bij sommigen aangetroffen, dat deze als niet over-
eenkomende met de eischen eener gemeente, die uit enkel
heiligen bestaat, nutteloos is en derhalve afgeschaft moet
worden. Wèl geeft hij toe, dat zij in eenen idealen
toestand gemist zou kunnen worden, maar tevens is hij

i) Vg. Hast, a. a. O. S, \'246. Kkohn. S. 33.

-ocr page 115-

bezadigd genoeg, om in te zien, dat zulks vooralsnog het
geval niet is. — Den eed echter verwerpt hij onbepaald. —
In verband met zijnen gloeijenden haat tegen het Paus-
dom, waarvan wij later in zijne uitlegging der
Openbat ing
van Johannes de krachtigste bewijzen zullen vinden; in
verband met zijne begeerte dè kinderen Gods van alle
ellende en zonde verlost te zien, ontwikkelt
Hoeeman
verder zijne uitzigten aangaande de toekomst. „Ik houd
het er voor" — schrijft hij in het gedeelte zijner uitlegging-
van
Daniël XII, dat over „den jongsten dag en het
einde der wereld" handelt, „ik houd het er voor, clat de
jongste dag nabij is. De hardnekkige wereld verkiest dit
niet aan te nemen, maar daarom zal zij omkomen, als die
andere ongelukkigen en ongeloovigen, ten dage van
Noach
en Loth." Niet zonder vernuft tracht hij daarna de
moeijelijkheid te ontduiken, dat volgens het woord van
CHEisTus-zelf niemand in staat is, den dag en het uur
Zijner wederkomst te bepalen, door deze uitspraak letterlijk
van dag en uur te verstaan, en aan te nemen, dat de
waarachtige, vrome Christenen in allen gevalle, den tijd
en het jaar vrij naauwkeurig konden te weten komen.
Hij vraagt, of de
Openbaring aan Daniël en aan Jo-
hannes anders niet te vergeefs gegeven zouden zijn, en
wijst er op, hoe
Abbaham, Jacob, Anna, Simeon en de
Wijzen uit het Oosten,
Jezus komst telkens duidelijker
hebben voorzien, even goed als
Noach den zondvloed.
Deze gedachte krijgt bij
Hoeeman nog meer voedsel uit
zijne elders uitgedrukte overtuiging, dat God niets anders
doet of doen wil, dan wat Hij vooruit voorspeld heeft

\') „Weyssagung ansz Heiliger Gotlicher geschrift von den triihsalen
diser letsten zeit:" Wie Got der allmegtig dan nichts hadelt iioch thut
das er nit durch seine propheten vorhin an tag gestelt
und gegebë het
in geheimnisz als der Prophet
Amos am III. anzeigt und als auch aller

-ocr page 116-

De tijd is derhalve te berekenen, en dat voornam en tlijk
uit
Daniël en het zesde hoofdstuk der Openbaring. De
twee getuigen, waarvan
Daniël (en Openbaring XI.)
spreekt, z\'ij n verschenen in de kracht en den geest van
Elia en Henoch. Nu kennen velen ze nog niet, maar
spoedig zal men weten, wie die twee leeraars zijn *).

Het zal hun niet beter gaan dan Christus. Heeds nu
zijn zij aan het werk getogen, om de magt van den
Paus, den Antichrist, ineen te doen storten. In de
Open-
baring
zijn hun 1260 dagen gegeven, om te profeteren,
te getuigen, hunne vijanden te verslinden door het vuur
huns monds, den hemel te sluiten, de wateren in bloed
te verkeeren, en de aarde met allerlei plagen te slaan
(Apocal. XI : 3— 7). Bij Daniël echter verloopen tot
het volkomen einde 1290 dagen. Gedurende dien tijd
profeteren de getuigen, vervolgens worden zij door het
beest gedood. Daarna zal de wereld drie en eenen hal-
ven dag (dat is volgens
Hoefman drie en een half j a a r)
vrede genieten, zoolang hun afgod
Baëe en Rome heer-
schappij voeren (Apoc. XI: 10, 11). Meer tijd heeft de
Paus en de wereld niet. Zoodra de drie en een half jaar
verstreken zijn, ontvangen de heiligen Gods het teeken
des kruises, het teeken van den Zoon des menschen.
Gog
en Magob (waaronder niet de Paus en de geestelijkheid,
maar twee oproerige, tegen God gekante, volkeren te ver-

lauff von Got durch Christum an tag gestelt ist bisz an den Jüngsten
tag und an des end dieser vergenchlichen weit in dem buch der heim-
lichen Offenbarung
Johannis des ausserwelte Knechten Christi in eröffnilg.
Apoca. f.

\') Waarschijnlijk hield IIoffman zich reeds toen voor een van die
twee getuigen. Wien hij echter met den tweede heeft willen aanduiden,
is moeijelijk uit te maken. Ik vermoed
Luther, in wien hij den besten
strijder tegen den Antichrist erkende. Spoedig krijgen wij die twee ge-
tuigen in
Straatsburg terug.

-ocr page 117-

staan zijn) voeren daarop tegen de uitverkorenen eenen
woesten verdelgingskrijg. Is dan de nood tot het hoogste
gestegen, zoo zal
Christus, de getrouwe strijdyorst niet
langer uitblijven. Geweldig zal Zijne verschijning zijn, en
heerlijk de verlossing Zijner uitverkorene kinderen.

Deze „Uitlegging" is door Hofeman in het laatst van
het jaar 1526 uitgegeven. De getuigen moeten drie en
een half jaar prediken, en na hunnen dood moeten nog
drie en een half jaar verloopen, voor het einde komt. De
beslissende katastrophe kon dus volgens hem niet langer
dan het jaar 1533 uitblijven.

Meechior Hoefman\'1 s afwijkingen in de leer van het
Avondmaal en van de regtvaardiging door het geloof, zijne
apocalyptische droomerijen, en vooral het feit, dat hij als
ongeleerde en als\' leek optrad, deden hem in
Wittenberg,
zoodra hij zich op den voorgrond begon te plaatsen, alles
behalve bijval vinden.

Hij begaf zich daarom naar het Holsteinsche, waar
Koning
Frederik de Eerste hem wèl ontving, en tot pre-
diker te
Kiel aanstelde met den titel van „Königlicher
wiirden gesetzter predicher zum
Kiel im Lande zu Hol-
st ein. "

Hiermede was hem een geluk te beurt gevallen, waarop
hij lang gehoopt had. Een werkkring was hem thans ge-
opend, van waar uit hij zijne lievelingsdenkbeelden ver-
breiden kon. Onvermoeid predikte hij over de mystisch-
allegorische beteekenis van den tabernakel en over de
voorspellingen der
Apocalypse. Zijne, avondmaalsleer ver-
wijderde zich tevens meer en meer van de Luthersche.
Amsdorf, Luther en verscheidene andere geestelijken,
buiten en in
Holstein, begonnen ■ te dier oorzake tegen hem
te schrijven, en op zijne afzetting aan te dringen. Men
verweet hem de hoorbaarheden van het Christendom in

-ocr page 118-

zijne prediking te verwaarloozen, en daarvoor in de plaats
niets dan cle ijdele gewrochten zijner verhitte verbeelding
mede te deden. Het groote getal zijner aanhangers even-
wel en de gunst des Konings hielden hem gedurende
twee jaren staande. Toen bedierf hij zijne zaak door eenen
fanatischen twist over het avondmaal, met
Schuldorp ,
eenen vriend van Amsdore en Luther. De Koning vaar-
digde een openlijk gesprek uit te
Flensburg, April 1529,
waarin ook Bugenhagen optrad. Hoefman werd over-
wonnen, en met vrouw en kind en met zijne ijverigste
volgelingen op vrij ruwe wijze uit het land gejaagd.

Tan Kiel wendde Hoefman zich nu naar Straatsburg,
waar wij hem in het jaar 1529 met Sebastiaan Frank
en Gaspf.r Sciiwenkfeld aantreffen. Yan dezen tijd dag-
teekent zijne naauwere aansluiting aan de Wederdoopers en
zijné verdubbelde werkzaamheid onder hen. Dit kon niet
uitblijven. Zijne radikale rigting, zijne ideën omtrent het
rijk van
Christus, zijne sterk uitgedrukte hoop op de
aanstaande verschijning des Heeren waren even zoo vele
vereenigingspunten. Toen nu de Luthersche kerk hem te
Kiel bepaald uitgeworpen had, lag het besluit voor de hand,
zijne profetische zending meer bepaald tot hen te rigten,
in wier-midden hij van eene gunstige ontvangst verzekerd
was. In
Straatsburg bleef hij vooreerst slechts korten tijd.
Bucer had hem wel goed ontvangen, maar hem toch niet
onduidelijk te kennen gegeven, dat hij wijs zou handelen,
met zijn vroeger bedrijf van bontwerker weder op te vat-
ten. De raad van
Straatsburg was daarbij te dier tijde
juist weder stenger gezind tegen de Wederdoopers en op
het punt een, vroeger tegen die secte uitgevaardigd, edict
(1527) te hernieuwen. Zekerheidshalve begaf Hoffman
zich naar Oost-Friesland, waar hij niet alleen Carestadt,
maar ook voor de tweede maal Meechior Rinck ont-

-ocr page 119-

moette. Met dezen geloofsgenoot won hij vele inwoners
van
Emden, in welke plaats hij zich eerst vestigde, voor
den wederdoop, en predikte zonder ophouden over de aan-
staande verlossing. Dit duurde tot in Januari 1530, toen
een bevelschrift van Graaf
Enno den Tweede van Oosl-
[riesland
Rinck en Hoffman noodzaakte het land te
ruimen.
Caelstadt bleef nog eene wijle, toen ging hij
naar
Bazel, waar hij, in het hem daar aangeboden profes-
soraat der theologie, eene gewenschte en eervolle betrekking
vond, die hij tot zijnen dood bekleedde.
Rinck vertrok
naar
Hessen, en werkte daar ongeveer twee jaren, totdat
de Landgraaf
Philips hem eindelijk deed grijpen, en tot
levenslange gevangenis veroordeelde.
Melchior Hoefman
nam de reis\'naar Straatsburg weder aan. Daar aangekomen,
hield hij zijn verblijf zorgvuldig voorde overheid verborgen,
predikte alleen in stilte: en zonder het verschijnen van ver-
scheidene geschriften, wier auteur niet twijfelachtig was,
zou men zijne tegenwoordigheid in
Straatsburg niet hebben
vermoed. De voornaamste, werken, toen door hem in
het licht gezonden, zijn: de „Weyssagung ausz Heiliger
Gotlicher geschrifft, von den triibsalen diser letsten
zeit; von der schweren hand und straff Gottes tiber
alles gottlos wezen; von der Zukunfft des Turckischen
Thirannen und seines gantzen anhangs, wie er sein reisz
thun und volbringen wirt unns zu einer straft und rud-
ten, wie er durch Gottes gwalt sein niderlegung unnd
straff entpfahen wirt". u. s. w.
Melchior Hoefman. 1539.,
en zijne „Auszlegug der heimliche oftenbarung .
Ioannis
des heiligen Apostels und Evangelisten. Melchior Hoef-
man
. MDXXX. —Het eerste werk bestaat uit eene korte
verklaring van
Apocal. XIV: 6, XX: 8b-ll, XVI: 17-21
en de bloote mededeeling, zonder bijgevoegde aanmerkingen,
van
Ezechiel XXVni en XXIX, Dan. XI: 40-45,

-ocr page 120-

Joel 111: 9-15 en Apoc. XIX: 17, 18. Al die plaatsen
hebben volgens
Hoefman betrekking op het oordeel Gods,
dat voor de Christenheid te wachten staat uit de hand van
den Turk. \')

Van meer belang voor ons onderwerp is zijn kommen-
taar op de
Openbaring, dien wij, aangezien hij, voor zoo-
ver ons bekend is, nog nooit - ook niet door
Kroiin in
zijn uitnemend werk — nader onderzocht is, eenigzins meer
van nabij zullen beschouwen. Des te gereeder doen wij
dit, omdat
Melchior Hoffman\'s geheele persoonlijk-
heid, zijn volkomen gebrek aan theologische ontwikke-
ling, zijne excentrieke natuur en zijne onbegrensde wil-
lekeur van verklaring er zich duidelijker, dan in eenig
ander geschrift van zijne hand, in afspiegelen. Men
houde hierbij echter wel in het oog, dat, indien zijne uitlegging
van het XIIe hoofdstuk van
Daniël reeds in vele bij-
zonderheden verward en duister is 1), hetzelfde in nog
oneindig hooger mate, van zijnen kommentaar op de
Open-
baring
geldt. Hermeneutische regelen kent hij niet, en
de grondstelling, waarvan hij uitgaat is deze, dat de Hei-
lige Schrift te vergelijken is bij eenen ketting, op hon-
derdvoudige wijze zoo om en door zich zelf heengeslingerd,
dat hij eenen waren gordiaanschen knoop vormt, waarbij
de juiste opeenvolging der schalmen alleen door hem kan
worden opgespoord, wiens geest door het licht Gods be-
straald wordt. Daar nu dit licht Gods in
Hoffman niet
veel meer was, dan het droombeeld van eigen verwarde
verbeelding, begrijpt men ligtelijk, hoe duidelijk de voorstel-

1  Het verschil tusschen de methode van uitlegging van de Apocalyptische
perikopen in dit geschrift en die vau de geheele
Openharing in zijn
tweede werk is niet noemenswaard. Groot daarentegen is het onderscheid
in spelling, enz.

-ocr page 121-

lingen zijn, die hij ons van de Openbaring geeft. Na
deze in ons oog noodige opmerking, gaan wij tot de beschou-
wing van het boek zelf over.

De titelplaat bestaat uit den titel aan de vier zijden om-
geven door een met figuren versierden rand. Bovenaan
ziet men
Christus, komende op de wolken des hemels,
aangekondigd door het bazuingeschal van twee engelen.
Boven Zijne uitgestrekte handen zweven het zwaard Zijns
woords en de palmtak des vredes. Ter zijde van den
titel staat aan den eenen kant
Elia, aan den anderen
Hen oen, wiens opgeheven regterhand op Christus, die
nadert, wijst. De benedenrand wordt ingenomen door
eene voorstelling van de ontuchtige vrouw, op het zeven-
hoofdige beest gezeten, en van de aanbidding, die haar
wordt toegebragt.

Het werk begint met eene opdragt aan Ee.ee>huik, ko-
ning van
Benemarken, enz., en eene inleiding, waarin
als reden der uitgave, voornameiltlijk de wensch genoemd
wordt, om, vóórdat de groote verdrukkingen komen, de
Christenen er zooveel mogelijk op voor te bereiden, de
verstrooiden te verzamelen, en aan allen te verkondigen,
dat thans voor het laatst Gods woord aan de menschen
geopenbaard wordt; om allen te roepen „tot het laatste
avondmaal Gods en tot de bruiloft van het lam
Christus
Jezus
, waarbij de bruid des Heeren met vreugde tot Hem
gebragt en door Hein aangenomen en met groote ge-
nade ontvangen wordt, ten tijde, dat de bouw van de
heilige stad Gods volbragt, en deze met de almagtige
kracht Gods verlicht en versierd zal worden."

Daarna volgt de uitlegging zelve. De verdeeling in
hoofdstukken wordt aangegeven; die in verzen niet. Naar-
mate het met zijn doel beter overeenkomt, neemt
Hoff-
man
een deel van een vers, of een vers, of ook wei

. 8

-ocr page 122-

eenige verzen bij elkander. Dan volgt, in kleineren druk,
de uitlegging van ieder afzonderlijk genomen gedeelte.
De verklaringsmethode is geheel die des tijds. Op de
vreemdsoortigste wijze de beelden der
Apocalyp.se vergeeste-
lijkende, zonder eenige oogenschijnlijke reden en zoo wil-
lekeurig mogelijk onder ieder der daar gebruikte voorstel-
lingen, datgene verstaande, wat hem voor den geest komt,
ziet
Hoefman in de volgorde van het boek de openbaring
Gods, van de eerste tijden der Christelijke kerk tot op
de voleinding der eeuwen.

Zeer weinig maakt hij van betrekking op de tijden
vóór de vestiging der Pauselijke magt In de drie eerste
hoofdstukken is alleen van belang zijne opvatting van de
zeven gemeenten (Hfd. 1: 4). Deels vat hij ze letterlijk op als
werkelijke gemeenten in
Klein-Azië/ deels stellen zij
figuurlijk de zeven geestelijke verzamelingen der geheele
wereld voor. De vermaningen, door
Johannes aan de
zeven gemeenten gegeven, maakt Hoeeman dus tevens van
toepassing op den tegenwoordigen toestand der Christelijke
kerk. Op de prediking van het woord door
Christus
slaat nagenoeg alleen het eerste en het tweede zegel. De
ruiter van het eerste zegel is
Christus, die, gezeten op
het witte paard der onschuld, het woord alom verkondigt.
In het
tweede zegel zijn onder het roode paard te verstaan
de tyrannen, die, tijdens de Apostelen en kort na hen, de
geloovigen hebben verdrukt. Euiter was de Antichrist.
Eeeds met het
derde zegel verschijnt de Paus, wiens rijk
begint met den tijd der martelaren. De duurte (TI : (5)
der tarwe, van de olie en van den wijn is het volslagen
gebrek aan het woord der profeten en der schriften van
Mozes. Het paard van het vierde zegel stelt den aanhang
van den Paus voor; de Dood, die het vale paard berijdt,
is de Antichrist. Het
vijfde zegel loopt parallel met het

-ocr page 123-

tweede. Het zesde evenzoo; hierbij beteekenen de aard-
bevingen een oproer, de zon
Christus, de maan het ge-
]oof aan God en de sterren de leeraars. Het einde van
Hfd. YI ziet op de tijden van Husz. De stilte in den
hemel (Hfd. YIII) valt in den tijd tussehen het tweede
en derde zegel, zoodat de
zeven bazuinen, die dan volgen,
allen op
Rome betrekking hebben. Bij de eerste bazuin
verdort een derde der boom en en al het gras, d. i. de
volkeren, opgroei]ende in de kennis van
Christus, zijn
door den Paus in dien groei en ontwikkeling gestoord.
Hun frisch geloof en hunne bloeijende kennis zijn ver-
stikt door den Paus. De berg, die op het klinken der
tweede bazuin in zee geworpen wordt, waardoor een derde
der zee in bloed verandert, is wederom
Romé\'s vorst, die (dit
slaat op de tijden van 1176 of 1200), in de volkerenzee
geworpen, de wijsheid van het Evangelie tot m e n s c li e 1 ij k e
wijsheid maakt. Onder de visschen en schepen, die bij
deze bazuin omkomen, verstaat
Hoïtman de levende schep-
selen en het leeraarsambt. In de
derde en vierde bazuin
is de ster
Alsem een afvallig geworden leeraar; de ver-
duisterde zon, maan en sterren zijn Gods woord en wijs-
heid, die verloren gingen. De
vijfde bazuin toont wederom
een gevallen leeraar, die de put des afgronds openende,
des duivels geest ontsluit, waarop een heerleger van bis-
schoppen zich over de Christenwereld verspreidt. Hun
aanvoerder
Apollyon is natuurlijk niemand anders dan
de Paus. Deze tijden zijn vervuld ten tijde van IIusz.
Eindelijk naderen de laatste tijden in de
zesde bazuin. We-
derom zijn de vier engelen en hun alles vernietigende
ruiterij de Roomsche hiërarchie.

Ilfd. X. Het boek aan Johannes gegeven, is de Apo-
calypse,
het woord Gods. Aangenaam is het den mensch,
het te ontvangen, maar, eenmaal in zijn binnenste opge-

8*

-ocr page 124-

nomen, veroorzaakt het bittere zielesmart, wanneer het
namentlijk de zielsangsten der bekeering werkt. — Yoordat
nu de
zevende bazuin weerklinkt, meet Johannes met den
staf des Goddelijken woords (den rietstok) het uitgelezen volk
Gods (den tempel), waarvan
Christus het altaar is. Den
voorhof mag hij echter niet meten. Wederom treffen wij nu
den Paus aan, die twee en veertig maanden — dus, zooals
uit
Daniël blijkt, 1176 jaar — moet heerschen. Zoolang
blijft hij koning van
Babel (Rome). Nu echter d. i.
toen
Hoeeman schreef, is deze tijd verloopen; de twee
getuigen, die optreden, zijn twee hoofdleeraars, die zich
spoedig zullen vertoonen. Dan echter eerst, wanneer
Satan hen gedood heeft, worden zij als zoodanig erkend.
Het vuur uit hunnen mond is Gods woord en doodt, altijd
in geestelijken zin, hunne tegenpartij. INaauwelijks hebben
zij hunne getuigenis afgelegd, of de Paus vangt door mid -
del van een concilie den strijd .met hen aan. Zij worden
gedood en hunne lijken blijven liggen op de straten van
het geestelijk
Jeruzalem 1). (Openb. XI: 8). Dit Jeru-
zalem
is Rome, het Egypte en Sodom der Openbaring
omdat de twee gezanten des Heeren er gedood zijn. jörie
en een half jaar duurt de doodslaap der twee getuigen.
Dan worden zij op de wijze, die 1 Thess. IV aangeeft,
voor het gezigt hunner vijanden,
Christus te gemoet ge-
voerd. Een groot oproer (aardbeving) ontstaat. Zeven
duizend menschen worden in den geest gedood. Het ge-
rigt grijpt dan plaats. De gezigten van
Openbaring XII
volgen chronologisch onmiddelijk hierop; zelfs begint Hfd.

1 ^ Ten einde de moeijelijkheid te ontgaan van den tekst, die bij het
vermelden van deze stad ten duidelijkste
Jeruzalem aangeeft door de
toevoeging „alwaar ook onze Heer gekruisigd is" verstaat H. ook dit
kruisigen geestelijk, haalt daartoe Hebr. VI aan en ziet o. a. in het doo-
den van Husz. eene hernieuwde kruisiging van
Christus.

-ocr page 125-

XII reeds bij de zevende bazuin. Daardoor ziet Hoef-
man
in de vrouw (Hfd. XII) het nieuwe Jeruzalemi,
waarbij Christus door de zon, het geloof door de maan,
de vier en twintig oudsten om den troon door de twaalf
sterren worden aangewezen. Het kind der vrouw is Gods
Woord,
Jezus; de draak is Satan; de zeven hoofden zijn
rijken, die het volk van
Christus hebben verdrukt; de
tien hoornen tien koningen van het Roomsche rijk.
De staart van den draak is de Paus of de valsche profeet.
Satan wil
Jeruzalem, d. i. de Christelijke kerk, verslinden.
Jeruzalem baart Christus d. i. het woord Gods*). Satan
wordt verslagen en wendt nu zijne woede tegen
Jeruza-
lem..
[Dit laatste schijnt weder op de tijden van Hoff-
mann
te slaan; althans hij zegt, dat de Christenen binnen
kort» dien draak zullen leeren kennen]. De twee vleuge-
len, die de vrouw ontvangt, zijn twee koningrijken, die
het nieuwe
Jeruzalem behoeden. De rivier (XII: 15) is
een bevel van Satan; de aarde, die Satans gebod inzwelgt,
zijn de goddeloozen (!!).

Met Hfd. XIII laat -Hoefman eene „nieuwe periode van
het geheele pauselijke rijk" beginnen. Het beest (XIU: 1)
is
Bome, het Pauselijk rijk; de draak, die den Paus
magt geeft, is de keizer geweest, die den Paus eene we-
reldlijke magt geschonken heeft. De doodelijke wond (vs.
3) is door Husz toegebragt. Zij is echter nu genezen,
Het andere dier (vs. 11) is de valsche profeet, „waaronder
voornamentlijk het geheele rijk der monnikenorden te
verstaan is," die nog een afzonderlijk rijk bezit, van dat

\') Het is alsof H. zelf een oogenblik met zijne uitlegging verlegen is.

Diese weissag schrencken sich gantz wunderlich wie ein kette und ein
geflochten zäun in einander gewunden und verwickelt\'", erkent hij.
Zijne verklaring van het vorige schijnt dus ten minste voor hem zelf
eenige duidelijkheid te hebben bezeten.

-ocr page 126-

van den Paus wel te onderscheiden. De twee hoornen
(vs. 11
J zijn „een heische Mozes, een heische Elia/\'
want gelijk
Christus zijnen Mozes en Elia gehad heeft,
zóó moet ook de valsche profeet de zijnen hebben. Toorts
even als
Christus een getal uitverkorenen bezit, zóó heeft
ook het tweede beest: de Antichrist „een getal van
oversten, hoofden en leden, over welke hij zelf opperste
koning en heer is." Hun getal is 666 (vs. 18).

Ook Hfd. XIV ziet op den Paus. Onder het beeld
der met sikkels gewapende engelen (vs. 16—20) nadert
het gerigt. Het rijk van den Paus wordt afgesneden,
het bloed (vs. 20) is „de leer, geest en wijsheid der
menschen, die als met stroomen tegen Gods woord opge-
komen zijn." Dit bloed vormt de eigeilijke Eoode zee \'),
waardoor het geloof alleen ons veilig leiden kan. Trou-
wens die tijd is nu gekomen ").

Met de zeven engelen, die in Hfd. XV de wraakfiolen ont-
vangen, zal „de dag van het jongste gerigt volgen." De
eerste fiool stort over de menschheid „geestelijke zweren"
uit (XVI: 2); de
tweede verandert de ware wijsheid in
menschelijke wijsheid (vs. 3 Vg. ■ Hfd. VIII); de
derde
evenzoo (vs. 4). De engel, die de vierde fiool uitstort,
is een „thans aanwezig" leeraar 1). Deze heeft den Paus,
Satan en den valschen profeet „zeer warm" gemaakt. De
vijfde fiool dompelt het rijk van den Paus in duisternis.
De
zesde en de zevende voleindigen de rampen, die over
Rome zullen komen. In het zeventiende en het achttiende
Hoofdstuk volgt de beschrijving van „het oordeel der groote

1 ) „Diser lezer ist yetzt zu diser zeit Vorhände d\\un erste bat die sun
götliehs worts mit seiner 1er erleutert dz sy mit irer hitz hat usz d\'ftu-
sterniisz gschinnë."

-ocr page 127-

hoer, die daar zit op vele wateren" (Hfd. X VII: 1). Het
scharlakenrood© dier is de aanhang van den Paus \'). In
Hfd. XIX wordt het loflied gehoord, door alle heiligen
aan God toegezongen, die
Babyion ten val heeft gebragt
en het bloed hunner broeders heeft gewroken. Naast dat
hemelsehe koor weerklinkt (vs. 6) de dankpsalm van alle
uitverkorenen en geloovigen. Dit alles zal n u gehoord
worden 1). Ook de bruid van
Christus heeft zich bereid
(vs. 9) ; de uitnoodiging tot het avondmaal gaat rond.
Nu nadert het rijk van
Christus. De Heer verschijnt
den Zijnen, en wordt alom in Zijne heerlijkheid en straf-
fende geregtiglieid aanschouwd 2). Hem volgen als Zijn
heerleger „alle strijders Gods en predikers des lichts."
De engelen (vs. 17 en 18) zijn leeraren. De strijd, die
plaats grijpt (vs. 19), zal een concilium zijn (!), „drie
en een halve tijd na den dood der getuigen. Het beest
(vs. 19) is de Paus en zijne antichristelijke aanhangers ;
de koningen zijn zijne bisschoppen. Eindelijk wordt het
oordeel voltrokken over de helsche drievuldigheid. Zij
wordt geworpen in het rijk, het vuur, en den geest des
duivels. Dat zal hun einde zijn. Al wat overig blijft,
wordt met Gods woord gedood (vs. 21).

Hoe onduidelijk en verward dit alles nu ook zijn moge,
zooveel schijnt men redelijkerwijze er uit te kunnen op-
maken, dat in Hfd. XIX de volkomen val van het anti-
christelijke
Rome plaats gehad heeft. Wij zouden dus
verwachten in Hfd. XX de voortzetting van de geschie-

1 \') „Das rosinfarb thier ist des Bapsts gantzer geistloser hauff der
Rome tragë hat un noch tregt."

3) Dit „wirt vetz ei\'klingen werden zu dieser zeit."

2 ) „Er wirt in seiner klarheit gesehen und erkentt werden." Hij zal
„sein auszritt yetz vollbringen nnder alle völker alle ungerechtigkeit
straffen/\'

-ocr page 128-

deuis der Christelijke kerk te vernemen. Het naauwe
verband tnsschen beide Hoofdstukken maakt dit tot eene
zaak, die van zelfs spreekt. Maar
Hoefman ontbrak het,
zooals reeds meermalen gezegd is, aan alle theologische
kennis eii voorbereiding. Daardoor blijft hij hangen aan
de traditioneele Roomsche opvatting, volgens welke
Joiian-
nes
in Hfd. XX weder terugkomt op hetgeen in de eerste
tijden der Christenkerk is geschied. Zonder iets teu regt-
vaardiging van dezen achterwaartschen sprong in het mid-
den te brengen, verklaart hij, dat de leeraar (XX: 1)
Paulus geweest is \'). Paulus derhalve bindt den Satan,
en daarmede begint het duizendjarig rijk. „Maar duizend
jaar na
Paulus", gaat Hoffmann (vs. 2, 3) voort, „viel
een ster, d. i. een leeraar, van den hemel. Deze sloot de
bron des afgronds weder open. Daardoor werden de duivel
en zijn geest weder vrij ; eene. menigte sprinkhanen
(tallooze secten) ontstonden; de zon
Christus, het godde-
lijke woord, werd verduisterd." De troonen (vs. 4) zijn de
zetels der twaalf apostelen, die de twaalf stammen oordeelen.
De Apostelen hebben aangevangen te oordeelen op den
heiligen Pinksterdag. Het „niet aanbidden van het beest"
(vs. 4) heeft geduurd van den tijd der Apostelen tot het
jaar 1000, d. i. tot den tijd van liet volkomen bederf
van
Rome "). Ook de eerste opstanding baart aan
Hoefman geene moeijelijkheid. Deze opstanding is eene
geestelijke geweest, een weder levend worden door
Chris-
tus
uit den dood der zonden. Drie tijdperken in de
Christelijke kerk zullen zulk eene opstanding gezien heb-
ben. De eerste greep plaats tijdens de Apostelen (daarvan

-ocr page 129-

is vs. 4- 6 sprake), de tweede tijdens Husz, de derde zal
binnen korten tijd intreden.

Na afloop der duizend jaren (vs. 7, 8), is Satan ont-
bonden, en hebben de gruwelen van
Rome zich over de
gansche aarde doen gevoelen ]). Hoewel
zóó vs. 7 alleen
van betrekking gemaakt wordt op de rampen in de Chris-
telijke kerk, door de Roomsche hiërarchie veroorzaakt, ziet
vs. 8 toch weder op eene magt buiten de kerk. Goo en
Maggc duiden aan den Turk én zijne magt, zoodat wij met
vs. 8 ons niet langer in het verledene, maar op het ter-
rein van het tegenwoordige bevinden. Daarom loopen vs. 9
en 10 parallel met het oordeel van het beest, beschreven
Hfd. XIX, en voorspellen, wat in de naaste toekomst ge-
beuren zal. De witte troon (vs.
11) is Christus met
alle apostelen en profeten van Oud en Nieuw Testament.
Die op den troon zit, is God. Door Zijnen geest treden
hemel en aarde in het niet terug. Hunne plaats wordt
niet meer gevonden. Yoor God staan de dooden, klein
en groot, d. i. klein en groot in zonden, schuld en aardsche
magt. Naar den geest van
Mozes en de profeten worden
zij allen geoordeeld. Het levensboek (vs.
12), dat daarna
geopend wordt, is
Christus, en de zee, die hare dooden
teruggeeft, het rijk der wereld (vs.
13). De tweede dood^
waartoe allen veroordeeld worden wier namen niet ge-
schreven zijn in het boek des levens, is reeds Hfd. II
vs.
11 door Hoefman verklaard. De mensch, zegt hij
daar, is sterfelijk en aan de magt des doods onderworpen.
In
Christus ontvangt hij echter nieuw leven, dat den
dood te niet doet. Stort hij zich echter weder in zijne

»Der bruïï des abgrundts ist auffgethon, als obcn am IX capitel
vermeldet und die verfürung in alle welt gegangen, vom Sathan durcb
seine glider, maclier secten Bischoffen utrad deïgieichen mancherley Eu-
tichristen."

-ocr page 130-

oude zonden, wordt hij weder afvallig, zoo berokkent hij zich
wederom de straf des doods. Deze dood is dan de tweede (!}.

Na dit strafgerigt daalt het nieuwe Jeruzalem van den
hemel en wordt het geluk der zaligen voltooid. (Hfd.
XX, XXI). In
Hofman1 s uitlegging is de eenige vraag,
welke ons nog belang kan inboezemen, deze: waar plaatst hij
het schouwtooneel dezer zaligheden, hier op aarde of in den
hemel? Zoo eenvoudig als de oplossing dezer vraag schijnt,
zoo moeijelijk wordt zij, doordien
Hoffman ook in de beide
laatste Hoofdstukken der
Apocalypse alles, wat er eenigzins
voor vatbaar is, geestelijk verklaart. Zóó reeds dadelijk in vs.
1: „Ik zag eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, "■
d. i. volgens
Hoffman: ik. zag het uitverkoren volk Gods,
dat in
Christus nieuw geworden was. (Hemel: uitverko-
renen, aarde: menschen, die op de aarde wonen). „De zee
was niet meer," d. i. Satan\'s rijk en al het kwade zal
onder de heiligen niet meer gevonden worden. Evenzoo
verstaat
Hoffman onder de muren der stad (vs. 12) de
leeraars; onder de poorten, de fondamenten; onder de edelge-
steenten (vs.
19 en 20) wederom de apostelen; onder liet
meten met den rietstok (vs.
15) het geestelijk predikambt;
onder den straat der stad,
Christus het levende woord
des geestes, enz.

Hieruit vloeit duidelijk voort, dat bepaald aardscli-zin-
nelijke voorstellingen bij hem niet aangetroffen worden.
Het geestelijk
Sion is de gemeente Gods, alle ongeluk en
smart is van haar weggedaan; God en
Christus zijn haar
licht, haar leven, haar alles. In zijne uitlegging van Hfd.
XX en XXI, schildert
Hoffman derhalve eenen idealen
toestand, eene
Christus- en Godsregeering, zooals hij die
hoopte en binnen kort meende te kunnen verwachten;
eene verwezenlijking van al het goede, het schoone en
het zalige, dat tot nog toe slechts in zijne gedachten

-ocr page 131-

aanwezig was. Zóó ver gaat hij hierbij in het vergeeste-
lijken der beelden, in genoemde Hoofdstukken gebruikt,
dat men waarlijk van tijd tot tijd meenen zou, dat hij
eene volkomene aflegging van het vleeschelijke, een rijk
Gods, louter in den geest, aannam. Eene opmerkzame
beschouwing toont evenwel spoedig, te midden zijner gees-
telijke voorstellingen, meer dan eén zinnelijk moment,
aan bestaande toestanden ontleend, dat ons regt geeft de
aarde aan te nemen, als de plaats waar, volgens
Hoffman,
het geluk van Gods kinderen voltooid zal worden. In de
inleiding vindt men reeds enkele uitingen, die daarop
schijnen te wijzen. Mede pleit er voor de uitweiding
over den nieuwen hemel en de nieuwe aarde (XX: 1).
„Zoo als dit alles geestelijk bedoeld is, zoo zal het ook
ligchamelijk voleindigd worden/\' zegt
Hoffman aldaar \');
tevens treedt hij in eene beschouwing, die voor zoover zij
verstaanbaar is, op het volgende schijnt neder te komen:
God. schiep eerst den figuurlijken hemel en de lichamelijke
aarde, voleindigde die in zes dagen en rustte op den
Sabbatli. Deze hemel was het volk Gods, met
Adam be-
gonnen, de zevende dag was de dag van het JNT. Testa-
ment. Onder het volk van Israël was de hemel (de
geloovigen) gesierd met
twaalf sterren (aartsvaders) en de
maan (de hoop op
Christus). In zes tijden was deze
letterlijke hemel tot zijn einde genaderd; toen begon
God met den bouw van den geestelijken hemel en van
de geestelijke aarde. Deze ving aan met
Christus, en
duurt tot de „nieuwe hemel en aarde" komen. — Valt der-
halve bij
Hoffman evenmin in den figuurlijken he-
mel, met
Adam een begin nemende, als in den geeste-
lijken, die met
Christus aanvangt, de aarde als tooneel

ï) „So wie hie solclies uff den geisllichë handel gericht ist, so wirt es
auch im leipliehen volendet werden."

-ocr page 132-

der Godsopenbaring weg, evenmin behoeft zulks het geval
te zijn met den nieuwen hemel, die hij de parousie
van
Christus beginnen zal.

Trouwens in dien „nieuwen hemel" zijn leeraars, die
het volk onderwijzen (XX: 11, 17); het predikambt des
goddelijken woords wordt er bediend (XX : 15 ; XXI: 1);
en zelfs is er een overvloed van alles, wat noodig is, om te
voorzien in de behoeften der heiligen, zonder dat hun
zulks eenige moeite kost r).

Uit een en ander volgt, meen ik, duidelijk genoeg, dat
hoe geestelijk
Hoffman het geluk der uitverkorenen ook op-
vat; hij toch dat geluk als voor deze aarde weggelegd be-
schouwt. Zijne meening geeft hij zelf terug in deze woor-
den: „Ter dezer plaatse en in dit paradijs zal het rijk jan
God en
Christus zijn, en zijne knechten en apostelen
zullen God dienen en Zijnen geest en magt zien en kennen \'").

Noemen wij derhalve PIoffman een chiliast; wij bedoelen
zulks geenszins in dien zin, dat hij,
Apoc. XX: 1—7,
als nog onvervuld beschouwde of zich, op die plaats be-
roepende, een duizendjarig rijk van geluk en zaligheid
verwachtte; maar wij bedoelen daarmede, dat hij eene
aelas
aurea
onder Christus\' onmiddelijke heerschappij, nog hier
op aarde, en dat wel binnen weinige jaren, voorspelde: In
hoeverre wij regt hebben dit laatste als
Chiliasme te be-
schouwen, zal later besproken worden.

Yoordat wij tot de geschiedenis van Hoffman terugkeeren,

i

\') „Die Kuuig auff erden werden die herrligkeit in dieselbigë bringen...
die Sehnitter jre garben.... die Hirten die sehaff, uud die streitter die
pferd, und die kneclit die Kórb niitt brot, und dergleicben mancherley,
wie die versammlungen
Christo dem Künig zugebracht werden in die
statt Gottes." (XX : 24).

2) „In diser Statt und in disem parauisz, wiirt das reicli Gottes und
Chbisti sein, und seine knecht und Apostolische diener, werden jm dienen
und seinen geist und mut sehen und erkennen,"

-ocr page 133-

voegen wij aai) het gegeven overzigt van zijn voornaamst«*
werk nog enkele opmerkingen toe. De onjuistheid zijner
methode van uitlegging behoeft wel geen betoog. Willekeur
en onwetendheid vertoonen zich om liet andere woord.
Met dat al ligt hier en daar, te midden van veel verwards,
meer dan éene schoone gedachte verborgen, en van tijd
tot tijd moet men zich verwonderen over
Hoefman\'s vin-
dingrijk vernuft en zijne levendige verbeeldingskracht. Hij
was een man uit het volk, een gewoon bontwerker, zonder
studie van iets dan van den Bijbel, zonder kennis dan van
wat hij bij tijd en wijlen in zijne omgeving gehoord had.
Gelijk wij reeds opmerkten volgt hij daarom in zijne
„auszlegug" de traditioneel gewordene methode der middel-
eeuwen. Gelijk
Luther, en nog na hem zóó velen in onzen
tijd, meende hij de voorspellingen der
Apocalypse, voor zoo
verre zij vervuld waren, uit de geschiedenis der Christelijke
Kerk te kunnen verklaren, en. omgekeerd uit het nog niet
vervulde, de toeksmstige gebeurtenissen te kunnen opma-
ken. Voor het tweede had zijne phantasie, aan niets ge-
bonden, geheel en al vrij spel, en met betrekking tot het
eerste moest hij zich behelpen met de geringe kennnis
der kerkgeschiedenis, die hij bezat. De eenige historische
persoon, dien hij alzoo in staat schijnt te noemen, is Husz.
Voor al het overige is hij genoodzaakt zich te beperken
tot de vage verklaringen van „een paus, het pausdom,
een leeraar, een concilie, een oproer" enz., zonder daarbij te
kunnen aangeven van welke persoon of welk feit sprake is;
zonder zelfs te kunnen beweeren, dat die paus, die leeraar,
dat oproer werkelijk bestaan hebben \'). Zijn werk bezit

!) Hoe groot Hoffmans onwetendheid is voor iemand, die de Apocalypse
• uit wil leggen, blijkt o. a. uit hetgeen hij (Hfd. I : 11) zegt, aangaande
de « en de o>: „O ist dr greekisch wörtlin, omega, uff tütseh so vil al-
end," en uit zijne mededtelingeu aangaande de
NUolaiten (II : 6, 15).

-ocr page 134-

dus geene andere waarde, dan die van een bijdrage tot de
kennis van zijnen persoon en van zijnen tijd. — Wij
keeren thans naar
Straatsburg terug.

Hoefman1 s schriften werden door de overheid gelezen
en veroordeeld, de drukkers gestraft. Een nieuw edict
(1530 z. v.) ging tegen de Wederdoopers uit, misschien
wel, zooals
Hast waarschijnlijk acht\'), juist om Meechior
Hoeeman\'s
tegenwoordigheid. Is dit zoo, dan werd. het
doel bereikt, ten minste
Hoefman begaf zich naar Km den
en de Nederlanden, waar zijne prediking bijzonder veel
gevolg had. Reeds vroeger hadden in
Holland zich We-
derdoopers vertoond
(1527, Jan Wat.en e. a.), maar toch
niet anders dan
sporadisch. Eerst door Hoefman namen
zij aanmerkelijk in aantal toe, vooral te Amsterdam; totdat
de strengheid, waarmede
Karet, de Vijfde ten hunnen
opzigte handelde, voor eenen tijd althans, verdere verbrei-
ding tegenging.
Hoffman verscheen weder te Straatsburg
en bezocht daarna nog even zijne gemeente te Emden.
Op zijne terugreis van deze laatste stad naar Straatsburg
greep eene gebeurtenis plaats, die voor zijn geheele leven
beslissend werd. Op weg ontmoette hem een man, —
wie het geweest is bleef onbekend,
Kbohn vermoedt
T
rijpmaker — die hem voorspelde, dat hij een half jaar
te
Straatsburg zou worden gevangen gezet; daarna zou
hij plotseling verlost worden; het evangelie en de profetie,
waarvan hij drager was, over de geheele aarde verkondi-
gen, en het einde van de tegenwoordige orde van zaken
zou daar zijn. Deze voorspelling werd hem gedaan in het
jaar
1532, en wij herinneren ons, hoe Hoefman zelf het
einde der wereld en den jongsten dag op
1533 had be-
paald. Onbeschrijfelijken indruk maakte op zijne opge-

v) Hast, a. a. O. 258.

-ocr page 135-

wonden verbeelding deze verzekering, die hem als het
amen Gods op zijn nu bijna volbragt werk in de ooren
klonk, en welgemoed reisde hij voort. Te
Straatsburg
aangekomen, veranderde hij onder den invloed van wat
hij gehoord had, zijne wijze van prediking. Wat hij tot
nu toe in stilte had geleerd, verkondigde hij thans met
genoegzamen nadruk, dat de overheid zich genoodzaakt zag,
hem gevangen te zetten. Opgetogen over deze aanvanke-
lijke vervulling zijner wenschen, ging hij gewillig en vol
blijdschap in de gevangenis, die hem aangewezen werd.
Bij den levenden God, die van eeuwigheid tot eeuwigheid
bestaat, legde hij de gelofte af, geen ander voedsel te
zullen gebruiken en geen anderen drank te zullen drinken
dan brood en water, en barrevoets te zullen blijven, totdat
hij met. dezelfde hand en met dezelfde vingers, die hij nu
naar den hemel ophief, dengene toon en zou, die hem ge-
zonden had. Zijne gevangenschap was niet hard. Toen
hij geloochend had, tot de Wederdoopers te beliooren, en
hij er zich op beriep steeds gehoorzaamheid aan de over-
heid te hebben gepredikt, vergunde men hem zelfs met
zijne vrienden in betrekking te blijven staan. De toegang
tot hem was niet verboden. Zijne aanhangers bezochten
hem dagelijks en werden ook dagelijks meer aangestoken
door het fanatisme van
Hoefman, die nu meer dan ooit
overtuigd was, dat zijne prediking volkomen waarheid be-
helsde. AYat er in en buiten de stad geschiedde, vernam
hij op die wijze uit de berigten, hem onophoudelijk toege-
zonden. Zóó hoorde hij onder anderen de droevige tijding
betreflende zijnen leerling
Jan Tkijpmaker. Dezen had
hij te
Emden als zijn plaatsvervanger, bij zijn eerste ver-
trek uit die stad achtergelaten, aan het hoofd eener vrij
talrijke anabaptistische gemeente. De gevangenneming van
Meechior Hoeeman, den grooten profeet, had aldaar

-ocr page 136-

echter een en slechten indruk gemaakt. Met hernieuwden
ijver hadden de Protestantsche leeraren van deze, voor
hunne zaak
zóó gunstige, gebeurtenis gebruik gemaakt,
om tegen
Hoefman en den wederdoop te prediken.
Trijpmaker zag zich gedwongen de stad te verlaten, en
wendde zich met zijne leer naar de
Nederlanden. Te
Amsterdam werd hij gegrepen, en, daar men in Holland
met de Wederdoopers korte wetten maakte, met ongeveer
een zevental zijner discipelen in
den Haag onthoofd. Niet
weinig nadeel bragt zijn dood toe aan de zaak van het
Anabaptisme in Holland, te meer daar Melchior Hoff-
man
verhinderd was, dadelijk eenen geschikten leidsman
voor de hier en daar verstrooide broeders, in
Trijemaker\'s
plaats aan te stellen. Eerst in 1*533 nam Jan Matthij-
seüs
, een bakker uit Haarlem, en even als zijn voorganger
een discipel van
Melchior Hoefman, liet opzigt dei-
gemeente als apostel Gods op ,zich.

Zoodra Tri jem aker\'s dood in Straatsburg bekend was
geworden, beval
IIofeman, op voorbeeld van den evenzoo
gedurende twee jaren gestaakten tempelbouw, twee jaren
op te houden met doopen, en in dien tusschentijd alleen
te vermanen en in stilte te leeren. Misschien voorzag
hij groote vervolgingen, waarom het raadzamer was, de
plegtige inwijding in de gemeente, waaraan het grootste
gevaar en de grootste straf verbonden waren, uit te stellen
tot gunstiger, minder vervolgzieken tijd. Ondertusschen
openbaarde zich te
Straatsburg een ekstatisch fanatisme, aan-
gevuurd door de vaste verwachting, dat men nabij het einde
gekomen was. Profeten eli profetessen stonden op, waar-
onder
Leenaart Joosten, Ursula, zijne vrouw, en eene
zekere
Barbara, de voornaamsten waren. Hoefman zelf
stelde
Joosten met Elia, Jesaja, Jeremia op ééne lijn,
en gaf zijne voorspellingen in het licht, verklarende dat

-ocr page 137-

zij onbedriegelijke waarheid bevatten. Die der profetessen
werden in eenen tweeden druk daaraan toegevoegd. De
openbaringen, die deze drie menschen van God beweerden
ontvangen te hebben, waren trouwens niets meer dan de
uitwerking van het thema, door
Melchiou Hoefman lang
genoeg voorgespeeld. Yóór zijne gevangenneming had hij
reeds op alle straten der stad de blijde mare verkondigd,
dat
Straatsburg het nieuwe geestelijke Jeruzalem zou wor-
den. En niet onduidelijk had hij zich uitgegeven voor
den eersten getuige,
Eeia, den wegbereider des Ileeren.
Gelijkluidend hiermede, voorspelden de profetessen, dat uit
dit nieuwe
Jeruzalem de 144,000 uitverkorenen Gods,
waarachtige predikers, apostelen en gezanten van den Al-
lerhoogste, met
Met.chioe, Hoeeman aan het hoofd, zouden
uittrekken, zoodra het halve jaar zijner voorspelde. gevan-
genschap zou zijn verloopen. Met krachten, teekenen en
wonderdaden, zouden zij de waarheid hunner roeping sta-
ven. Wederstand zou onmogelijk zijn, vuur uit hunnen
mond zou de vijanden vernietigen, die zich tegen hen
verzetten. Magt zou hun gegeven worden om, zoo dik-
werf zij wilden, de aarde met velerlei plagen te slaan.

Twee getuigen, zeiden zij voorts, moesten verschijnen.
De een was
Eeia. Dien hadden zij in eene geestver-
rukking aanschouwd in de gedaante van een witten
zwaan, die op een schoonen stroom voortgleed, en een
verrukkelijk lied deed hooren. En de geest Gods had
hun geopenbaard, dat die zwaan
Ei.ia, en Elia Hofeman
■was Over den anderen getuige verschilden de meeningen.
De profetessen zelve hadden een gezigt. gehad, waarin
eene menigte van zusters en broeders zich in eene groote,
prachtige zaal in eenen kring gesteld hadden. Midden on-
der hen stond een jongeling in wit gewaad, in de reg-
terhand een gouden beker houdende, gevuld met een

9

-ocr page 138-

sterken drank, dien hij op de rei af aan allen te drinken
aanbood. Maar de drank was te sterk; niemand kon hem
drinken, totdat hij bij een der broeders,
Corneeis Pol-
termann
, een leerling van Hoefman, kwam. Deze
nam den beker en ledigde hem voor aller oog tot den
bodem.
Poetermann was derhalve Henocit, de tweede
getuige. —- Anderen daarentegen meenden die eer aan
(Jas pa.1v Schwenkfeedt te moeten opdragen.

Zóó wond men zich in Straatsburg meer en meer op.
Geen dag verliep, of arbeiders en vrouwen hadden hunne
openbaringen en gezigten gehad. De onlusten en de
spanning namen hand over hand toe. Te vergeefs hield
Bucer den llen Juni 1533, op eene provinciale synode,
te
Straatsburg, een langdurig gesprek met Hoefman over
de verschillende punten zijner leer •— geen enkel Weder-
dooper werd overtuigd. Te nabij was de vervulling hunner
wenschen, en alsof God zelf hun een teek en had willen
geven, kwam eene komeet hunne verwachtingen nog liooger
spannen.

Lang kon deze toestand niet duren. De hoop was tot
haar toppunt geklommen, en moest dus of verwezenlijkt
worden, of snel weder dalen. Het laatste geschiedde. Reeds
had
Hoffman\'s gevangenschap een half jaar geduurd; nog
altijd liet de toekomst des Heeren zich wachten; de
eerste sporen van mismoedigheid begonnen zich te ver-
toonen.
Hoffman\'s eigene gezondheid leed onder de voort-
durende inspanningen van zijnen fanatiek opgewonden
toestand. Weldra zag hij zich gedwongen, wilde hij zijne
uitgeputte krachten eenigzins herstellen, zijne vroeger af-
gelegde gelofte te verbreken. De raad liet hem uit de
gevangenis naar het hospitaal overbrengen. Toch was zijne
kracht nog niet gebroken; nog altijd verklaarde hij
Elia
te zijn, en waarschuwend en dreigend hief hij de hand op

-ocr page 139-

tegen lien, die het wagen zouden zich te vergrijpen aan
den wegbereider des Heeren. Maar zoowel zijn eigen
moed als het vertrouwen zijner volgelingen, begonnen
zigtbaar af te nemen. Plotseling kwam hierbij het berigt
der groote dingen, die intusschen in
Hólland, geschied
waren, en kort daarna de roep:
„Straatsburg is omzijn
ongeloof verworpen; te
Munster zal het nieuwe Jeruzalem
gevestigd worden!"

Van dat tijdstip verplaatste zich het zwaartepunt der
anabaptistische beweging. Lang was men er op bedacht
geweest, het rijk van
Christus met kraclitigen arm in
het leven te roepen. In
Straatsburg bleek deze hoop ij del.
I )e profeet was gevangen genomen en ieder dag maakte
de vervulling twijfelachtiger der beloften, door h e m ge-
daan. Het vuur begon uit te dooven bij gebrek aan
brandstof. Maar in
Holland bevond zich de man, die de
overgewaaide vonken tot een en vernietigenden brand zou
aanblazen.

Een half jaar bevond zich Hofman in hechtenis, en
was op zijn bevel de doop gestaakt. Ook
Jan Mat-
thijsen
had zich hieraan stiptelijk gehouden, totdat liet
niet vervuld worden der profetie, dat na een half jaar
Hofman verlost zou worden, hem op het denkbeeld
bragt, de zaak en het rijk der "VVederdoopers, die gevaar
begonnen te loopen, te bewaren voor den dreigenden ach-
teruitgang, en met koenen moad zelf handelend op te
treden. Onder de vele vreemde figuren, die het „vasten-
avondsspel" van
Munster ons te zien geeft, is die van
Matthijsen ongetwijfeld de meest raadselachtige. Hij
was een varig aanhanger van
Hoffman geweest, en toch
schijnt zijn meester hem nooit geheel vertrouwd te hebben.
Arglist, heerschzucht en aan den anderen kant eene warme,
waarachtige overtuiging van door God geroepen te zijn, tot

9*

-ocr page 140-

Zijn apostel \'), hadden in zijne ziel een eigenaardig ver-
bond aangegaan. Zóó reeds bij zijn eerste optreden. Dat de
zaak der Wederdoopers de ware was; dat Gods rijk nabij
was, en moest en zou opgerigt worden; hij twijfelde er
niet aan, en toch was er bij hem geen spoor van aarze-
ling, waar het gold die heilige zaak tot een voetstuk voor
eigene grootheid te maken. Hij begreep, dat in
S\'raaLsburr/
het pleit voor de Wederdoopers onherroepelijk verloren
was, dat slechts ééne zaak het verlorene kon doen herwin-
nen : liet moedig optreden van een vastberaden man, in
wien zijne aanhangers een even onbeperkt vertrouwen
stelden, als in
Meechior Hoefman. Wilde hij die man
worden, dan moest hij niet langer leerling en onderge-
schikte blijven, maar zelf meester, apostel, profeet wezen en
een onbepaald gezag en geloof eisclien, even als
Hoefman.
Bij uitnemendheid was de tijd gunstig; nu of nooit moest
de groote slag geslagen worden.
Matthijsen\'s snel han-
delend karakter, gunde hem den tijd zelfs tot weifelen
niet. „Vangt den doop weder aan, ik ben
Henoch, de
tweede getuige \\" klonk zijn magtwoord. Men gehoorzaamde;
in
Matthijsen scheen met schitterender glans het licht
der zon, die in
Hoefman dreigde onder te gaan, en ook
deze opgaande zon vond hare aanbidders.

Een nieuw moment in de ontwikkeling der chiliastische
meeningen treedt nu tevoorschijn.
Hoffman had deoogen der
zijnen gevestigd op de vervulling der Christelijke hoop, op
het rijk van den Heer. en hij was de man gebleven van het
geduldig afwachten;
Matthijsen werd de man der daad.
Groot was het geduld geweest; hoog gestegen de spanning —
waarom nog langer gewacht? dit was de stille vraag der

\') De u\'tval, waarbij hij den dool vond, zon alleen voldoende zijn, om
allen regtmatigen twijfel aan zijne opregtbeid — in den zin van zelfmis-
leiding ten minste — weg te nemen,

-ocr page 141-

menigte geworden. Jan Matthijsen sprak in aller geest,
toen hij ten antwoord gaf: Neen, zelf gehandeld, uitgeroeid
de goddeloozen en alles wat wederstaat, opgerigt door eigen
arm het vurig begeerde koningrijk Gods !

Matthijsen begon dadelijk dit werk ten uitvoer te leggen.
Eene synode van Wederdoopers werd bijeengeroepen; twaalf
apostelen werden gekozen, om het nieuwe Evangelie over de ge-
heele aarde te verspreiden en straf en uitroeijing voor de god-
deloozen, maar vrede en geluk voor de geloovigen te prediken.

Den 24stc» November 1555 kwamen twee hunner in
Munster aan.

EIoffman kon de handelwijze van zijnen voormaligen
leerling in geenen deele billijken. Zijne geboden had hij
overtreden, een gezag had hij zich aangematigd, dat hem
niet toekwam, Het werk Gods was nog niet tot rijpheid
gekomen, meende
Hoeeman voorts. Eerst moesten de
apostolische mannen van den hemel uit met den Heiligen
Geest gezalfd zijn; eerst moesten de twee koningen der
Christenheid - hij hield
Erederik van Denemarken
voor een hunner -- den eerstgeborene van Egypte ver-
slagen hebben, en clan onder hunne hoede Gods apostelen
overal liet Evangelie hebben verkondigd. En eindelijk, het
rijk van
Christus moest niet gevestigd worden door het
zwaard. Hadden
Matthijsen1 s zendelingen in Leeuwarden
gesproken van de verdelging van alle tyranneli en onge-
loovigen,
Meechior Hoeeman wenschte hunne bekeering
door het woord \'). Zóó was er een kenmerkend verschil
tusschen beider stellingen.

Met Matthijsen begint eene nieuwe phase in de ont-
wikkeling van het
Chiliasme.

Hoeeman\'s partij hield zich in Straatsburg nog een

\') Wij zagen dit reeds in zijne J}Auszlegüg."

-ocr page 142-

tijdlang staande. Haar aantal verminderde echter snel door
het wijze gedrag van den raad, die niet met geweld on-
derdrukte, wat met zachtheid te winnen was, en door de
rustelooze werkzaamheid van
Bucer, later van Calvijn.
Ook waren vele Wederdoopers, die gemeene zaak met
Matthijsen en de zijnen maakten, dezen uit Straatsburg
naar Munster gevolgd.

De afkeer eindelijk van overdrijving, het noodzakelijk ge-
volg van
Munster\'s leerrijk voorbeeld, bragt ook hier latei-
velen in de armen der Protestantsclie kerk terug.
Hoefman1 s
eigen aanzien verdween voor een groot deel, toen zijne
verwachtingen ij del bleken te zijn. Hij geraakte op den
achtergrond en stierf nagenoeg in vergetelheid, zonder dat
er uitvoerige berigten bestaan, aangaande zijne laatste da-
gen of zelfs aangaande het jaar van zijnen dood.

In de geschiedenis van het Chiliasme dezer tijden is hij
de band, die de
Zwitsersche en de Munstersche Wederdoopers
verbindt. De hoofdgedachte, die hem zijn gansche leven
door helder voor den geest stond, was de nabijheid
Van
den jongsten dag. Zoowel de studie des Bijbels als de
groote gebeurtenissen zijns tijds, hadden die gedachte in
hem gewekt. In verband met de Heilige Schrift meende
hij zelfs het jaar te kunnen bepalen, waarin de groote
eindbeslissing te wachten was. Zelfs oordeelde hij geroepen
te zijn, die gewigtige waarheid alom te verkondigen, en
een ieder er op voor te bereiden. Dacht
Hoffman te
weten, in welken tijd men leefde, niet minder levendig
begreep hij, in welke verhouding de ware Christen staan
moest tot het rijk Gods, wat men te doen had, om ge-
reed te zijn voor de komst van den Bruidegom. Rein
en heilig, geloovig en vertrouwend, moest de Heer Zijn
volk vinden. Alle ongeregtigheid, alle valsche leer, alle
verkeerde instellingen, moesten worden weggedaan
van

-ocr page 143-

uit het midden der kinderen Gods. Yan daar Hoefman1 s
haat tegen het Pausdom, den Antichrist, die zich niet al-
leen in de plaats van
Christus gesteld had, maar opzet-
telijk en langdurig zich tegen Hem had aangekant, en
duizenden verleid had. Yan daar ook zijn tegenzin tegen
de Luthersche kerk, die zooveel verkeerds had laten bestaan,
en in vruchten des waarachtigen levens zoo weinig gegeven
had, wat zij eenmaal beloofde. Zelf man uit het volk,
kende en deelde
Hoefman1 de behoeften van het volk, en
geene geleerdheid had hij noodig, om die uit te spreken
en op verbetering aan te dringen. Het duizendjarig rijk,
Apoc. XX beschreven, verwachtte hij niet — het behoorde
volgens hem tot het verledene - - maar wel hoopte hij op
eene gulden eeuw hier op aarde, onder de heerschappij
van
Christus, na Zijne heerlijke wederkomst. Reeds zijne
uitlegging der
Apoealypse deed dit laatste vermoeden.
Duidelijker nog spreekt hij dit denkbeeld uit in zijne
beweering, dat
Straatsburg het geestelijk Jeruzalem, het
hemelsche
Sion, het middelpunt van het nieuwe Godsrijk
worden zou. Geene uitroeijing door het zwaard, geen
bloedbad van andersdenkenden zou daaraan voorafgaan,
maar algemeene bekeering door het woord Gods, de kracht
des Geestes en de prediking der getuigen.

Zuiver en rein schittert deze chiliastische voorstelling
van het einde der eeuwen bij
Hoeeman als een bewijs van
zijn vertrouwen op God en de toekomst der menschheid,
te helderder, naarmate zij als de ontwikkeling van een schoon
denkbeeld te scherper afsteekt tegen de afzigtelijke kari-
katuur, waarvan
Munster tooneel en slagtoffer zijn zou \').

r) Krohn maakt eene vergelijking tnssehen de eschatologische
berekeningen van
HoPfman en die van Stiefel. Daar zij beiden werkelijk
op enkele punten met elkander overeenkomen, meenen we ook
Stiefel
niet met stilzwijgen te mogen voorbijgaan. Hij werd 1486 te Eszlingen

-ocr page 144-

§ 4.

Het Anabaptisme in Munster.

Na Meichiok Hoefman1 s terugtreden van het tooneel
nam het
Chiliasme geheel andere bestanddeelen op, dan
tot nog toe het geval was, of liever het liet op geheel
andere punten dan vroeger, alle nadruk en gewigt vallen.
De wensch — te voren slechts bij enkelen opgekomen,
om het Godsrijk, dat men verwachtte, zelf op den weg
van geweld te verwezenlijken, werd meer en meer het
hoofddenkbeeld, het vaandel, waarom allen, of ten minste
nagenoeg allen, die den wederdoop waren toegedaan, zich
schaarden. Dit onzuivere, verkeerde moment in de ontwik-
kelingsgeschiedenis van ons onderwerp, kan op twee wijzen
verklaard worden; vooreerst, als eene gevolgtrekking uit
het vroeger gestelde, en ten tweede, als de uitwerking van
zelfzuchtige bedoelingen, die de godsdienstige overtuiging

geboren, en leefde aldaar g( ruimen tij 1 als Augustijner monnik. Met de
hervorming van
Luther ten hoogste ingenomen, predikte hij op verschei-
dene plaatsen in evangelische n geest, en nam 4528 een beroep naar
Lockau aan. I)e mathematische wetenschappen waren zijn lievelingsvak,
en hij was daarin, volgeus deskundigen, voor zijnen tijd zeer ervaren. Uit
lust, tot ar\'thmetische berekeningen, verdiepte hij zi :h in de bij
Daniël
opgegevene getallen. In 1532 verscheen vim zijne hand : „Eiu Rechen-
büehleiu vom End
ChmsTI," waarin hij voorspelde, dat den 49euOctober
1533, des morgens ten acht uur, de jongste dag beginnen zou. Niette-
genstaande
Luther hem gewaarschuwd had voor den indruk, dien dit
op liet volk maken moest, droeg bij toch zijne meening, van den kansel
af, voor. Zijn gehoor geloofde hem en verzuimde zelfs voor een groot
deel het lebouwen der akkers. Toen de voorspelling het volgende jaar
niet uitkwam, hadden veleu hunner natuurlijk gebrek aan alles, en eischteu
zij schadevergoeding van
Stiefel, die hen bedrogen had. Het gevolg
was, dat deze Lockau verlaten, en zich naar elders begeven moest, llij
stierf 1567 als professor der arithrnetiek te
Jrna.

-ocr page 145-

van anderen dienstbaar maakten aan de volvoering van
eigen plannen, Als eene gevolgtrekking uit het vroeger
gestelde — immers het vertrouwen, dat de dag des llee-
ren nabij was, gaf aanleiding tot vurige verwachting, tot
liet vestigen van alle gedachten op dat ééne punt; die
verwachting, op hare beurt, ontaardde in ongeduldige
spanning, en die spanning eindelijk in daad. Het geloof, dat
het kwade en de boosdoeners beiden zouden ophouden te be-
staan, riep, waar het tegendeel plaats greep, en de macht
der ongeloovigen zich op gevoelige wijze kenbaar maakte,
eenen gloeijenden haat in het leven, en van dien haat was
wederom de daad* niet verre, die slechts wedervergelding
en volvoering van Gods wil scheen te zijn. Toch was de
overgang tusschen het geloof, dat liet rijk van
Christus
komen zou, en den uitdrukkelijken wil, dat rijk te vuur
en te zwaard te stichten, te groot, dan dat genoemde
omkeering in de stemming der gemoederen, voldoende zou
zijn geweest, om eene zóó volkomene verandering in den
gang der zaken te bewerken, als in
Munster zich voor-
deed. Andere werkingen moesten hare kracht met hetgeen
reeds voorhanden was, vereenigen; personen moesten op-
treden met eene sterke hand, onwrikbare standvastigheid, on-
bezweken moed gewapend, om het eens aanvaarde werk tot het
uiterste dóór te zetten. Daar het hier voorts het grond-
vesten van eene bepaald aardsche magt gold, lag het voor de
hand, dat egoïsme en heerschzucht de taak op zich zouden
nemen, om den eersten stoot aan de nog beweginglooze massa
mede te deelen, en, met inspanning van alle kracht, het
gevaarte, zoodra het zich in gang gesteld had, voort te
stuwen langs zijne baan, totdat het zijn doel bereikt had,
of in den afgrond daar naast was nedergestort. Twee
drijfveren derhalve, overtuiging en eigenbelang; overtuiging-
bij al degenen, die geloofden op den ingeslagen weg Gods,

-ocr page 146-

trots alle hinderpalen, te moeten voortgaan; eigenbelang
bij hen, die zich aan het hoofd stelden der menigte, bij
de woordvoerders, en in het algemeen bij allen, die
misschien de zaak wilden bevorderen, maar zeker hun
eigen doel, het mogt dan hooger of lager "gelegen zijn, te mid-
den van alle verwarring, in het oog hielden. Dat de eersten
een blind werktuig moesten worden in de handen van hen,
die hunne dweepzucht zoo wel wisten aan te wenden, behoeft
wel even weinig betoog, als dat er bij de laatsten van over-
tuiging in den waren zin des woords, als algeheele, inwen-
dige
convictie, geen sprake kon zijn. Beide partijen wensch-
ten een rijk van vrijheid en geluk tot stand te brengen,
de eene, aanvankelijk ten minste, door vrij zuivere rede-
nen gedreven, de andere daarentegen door niets aangespoord,
dan door de onedele beweeggronden van heerschzucht, ego-
isme en begeerte naar zinnelijk genot. De aard van den
menscb en de drang der omstandigheden bragten mede,
dat de eerste zich gaandeweg in de tweede geheel verloor
en oploste; en zóó leverde het treurspel van
Munster een
bewijs te meer, hoe het overdrijven van verhevene gods-
dienstige denkbeelden de grootste dwalingen doet geboren
worden, de grondslagen van den Staat aan het wankelen
brengt, en de verdoolden zeiven in onvermijdelijk onge-
luk stort.

Deze beschouwing is voor de verdere behandeling van
ons onderwerp van het hoogste belang, omdat de ge-
schiedenis van het
Chiliasme in Munster met die dei-
feiten, geheel en al als zamengeweven is, en wij daarom
ten zorgvuldigste te onderscheiden hebben, tusschen dat-
gene, wat tot de leer van het duizendjarig rijk onmiddelijk
behoort, en die gebeurtenissen, waarbij zij eenvoudig
optreedt als het middel, dat gestrekt heeft ter bereiking
van het beoogde doel, zoowel als tusschen de zuivere

-ocr page 147-

hoofdgedachte, en de afdwalingen en overdrijvingen daaraan
toegevoegd.

Wij vatten thans den draad der geschiedenis, bij Mee-
rrirroR Hoefman afgebroken, weder op. — De twee, door
Matthejsen naar Munster afgevaardigde, zendelingen von-
den, bij hunne aankomst aldaar, een geloovig volk. Den
24ei1 November 1533 traden zij de poorten der bisschops-
stad binnen, en reeds vóór Mei van datzelfde jaar had
het
Anabaptisme in Munster ijverige aanhangers en in
den persoon van
Bernard Rothmann, eenen weispreken-
den verdediger gevonden.
Rothmann, uit onbemiddelde
ouders te
Stadtlohn bij Munster geboren, een man van
uitnemende gaven en groote geleerdheid, was in het jaar
1529 tot leeraar aan de
Sl. Mauritsk&rk te Munster be-
noemd. Zijne eerste prediking reeds toonde, dat de Pro-
testantsche denkbeelden ook in zijn gemoed wortel hadden
geschoten. Zijn afkeer tegen het Pausdom verminderde
niet door een verblijf van langer dan een jaar te
Witten-
berg
en in Zuid^Duitschland. Naar Munster teruggekeerd,
trad hij openlijk met de nieuwe leer op, onder verbazenden
bijval van het volk, en daarmede sloot hij zich aan de
hervormingspogingen, reeds sinds 1524 aldaar beproefd, aan.

De omstandigheden waren hem allergunstigst. Bij ver-
schillende gelegenheden had het volk te voren niet on-
duidelijk bewijzen gegeven van zijnen afkeer van de
Hoorn sche geestelijkheid. Een openlijk verzet van den
reeds vroeger vermelden
Knibpeudoleenck, een der meest
aanzienlijke, maar tevens meest onrustige burgers, had als een
eerste getuigenis gegolden, zoowel van de gezindheid dei-
menigte, als van de besluiteloosheid en onmagt der over-
heid. lederen Yrijdag stroomde de menigte naar de Sb
Mauritskexk, waar Rothmann predikte, in zóó grooten
getale, dat het scheen, alsof er buiten hem geene leeraars

-ocr page 148-

waren 1). Te vergeefs dreigde de bisschop. Gesteund door
het volk en het vertrouwen op de regtvaardigheid zijner
zaak, ging
Rothmann onbeschroomd voort op den eenmaal
ingeslagen weg. Zonder eene bepaald Wittenbergsche rigting
op den voorgrond te plaatsen, ijverde hij, even als
Luthek,
tegen de Roomsche misbruiken, en legde hij niet minder
allen nadruk op de eenige geldigheid der Heilige Schrift
en de regtvaardiging door liet geloof.

Door de bemoeijingen van Philips van Hessen en het
aandringen der burgerij, ging bisschop
Ekans van Wal-
deck
er eindelijk toe over, aan de Evangelische partij,
vrijheid van godsdienst en het gebruik van zes kerken toe
te staan — en de reformatie scheen in
Munster gevestigd.
Haar ijverigste voorstander bleef
Rothmann, minstens tot
in September 1532; acht maanden later was hij van ge-
zindheid veranderd, en tot de Wederdoopers overgetreden.
De redenen van dezen plotselingen omkeer lagen in zijne
persoonlijkheid. Yan ganscher harte was hij nooit
Lutheu\'s
leer geheel toegedaan geweest. Reeds 21 December 1532
achtte
Luther het noodzakelijk, ofschoon in bedekte
woorden, voorzigtigheid te zijnen opzigte aan te raden 2).
Ten aanzien van het avondmaal deelde
Rothmann de
opvattingswijze van
Zwingij, en over het algemeen kwam
zijne rigting het meest overeen met hen, die zich het
verst van de misbruiken van Rome verwijderden, met de
reactionaire partij, waarvan reeds meermalen door ons ge-
sproken is.

Zoodra Melanchtiion vernam, dat Rothmann den kin-
derdoop verwierp, schreef hij eenen dringenden brief, hem
aanmanende, zijne dwaling te laten varen — en de magistraat

1 \') Men vergelijke het berigt van Kei.ssenbkoick, door IIast, S. 294,
medegedeeld.

-ocr page 149-

van Manster liet van zijnen kant Rothmann uitnoodigen
tot een openlijk gesprek met den geleerden
Hermann
van den Busche
. Noch liet een, noch het ander hielp;
Rothmann bleef bij zijne meening. Hij weigerde voortaan
kinderen te doopen, en wierp zich hoe langer hoe meer
in de armen van het
Anabaptisme. Op zijne levenswijze
oefende dit reeds dadelijk invloed nit. Yroeger was hij
aan den feestelijken maaltijd een geëerd dischgenoot; nu
onttrok hij zich aan alle gezelligheid, en naauwelijks was
liet mogelijk in hem denzelfden mensch van vroeger te
herkennen \').

Aan zijn leven beantwoordde zijne prediking. Tot werk-
zame, mededeelzame liefde, eenen onbevlekten ingetogen
wandel, hartelijke, ongeveinsde nederigheid en verdraag-
zaamheid spoorde hij krachtiger dan vroeger aan. Aan zijne
dringende vermaningen leerulen meer en meer geloovigen
het oor; eene menigte mensclien legde haar geld aan de
voeten van
Rothmann, verscheurde hare pandbrieven
en schonk aan hen, van wie ze iets te vorderen had,
alle achterstallige schuld.
Iynhteudollinck\'s schoonmoe-
der zond zelfs de vroeger betaalde interesten met de pand-
brieven tegelijk terug.

De gemeente der Wederdoopers nam nu dagelijks in aantal
toe door de prediking van
Rothmann, die, na een dreigend
verbod der overheid, wel niet meer zóó openlijk in zijne
leerredenen voor zijn gevoelen uitkwam, maar des te ijve-
riger in stilte werkte. Eene poging (4 November) van
den magistraat om
Rothmann en de zijnen te verwijderen,

-ocr page 150-

stuitte af op gewapenden tegenstand, en deed de nieuwe
secte tevens bewust worden van de beduidende rnagt, die zij
aireede verkregen had.

Alle anabaptistische denkbeelden had Rothmann thans
aangenomen: de heiligheid der kinderen Gods, de volstrekte
noodzakelijkheid der goede werken, de verwerping van den
kinderdoop, enz. Een enkel punt was wel aanwezig, maar
nog niet volkomen ontwikkeld; éene enkele gedachte was
hem nog niet in hare volle beteekenis voor den geest ge-
komen, die namentlijk van het rijk Gods en zijne stichting
op aarde.
Matthijsen\'s leerlingen bragten dat denkbeeld
uit
Holland naar Munster over.

De twee zendelingen, misschien op raad van Jan van
Leiden
, die in Juli 1533 reeds te Munster vertoefd had,
naar die stad gezonden, bleven aldaar slechts weinige dagen.
• Ondertusschen doopten zij
Rothmann en eenige anderen,
en wierpen zij in den ontv ankelij ken bodem het eerste zaad
der latere gruwelen. Van haren kant zat de overheid niet
stil.
Eabricius, een -wakker en geleerd man, en Lening
werden op haar verzoek door Phieies van Hessen naar
Munster gezonden. Onbevreesd te midden der gevaren, die
hem van de zijde zijner dweepzieke tegenstanders dreigden,
werkte de eerste zonder ophouden, om de wankelmoedigen
in hun geloof te bevestigen, en de afgedwaalden weder te-
regt te brengen. Van den kansel tastte hij de Wederdoopers
openlijk aan. Zelfs noodigde hij
Rothmann tot een open-
baar gesprek uit, hetwelk deze van de hand wees.

Zijne pogingen werden echter verlamd door zijne onbe-
kendheid met de landtaal, het
Weslphaalsch. Onder het
volk moest zijn werkkring zijn, en het volk verstond
hem niet. Tegenover hem verdedigde
Rothmann, met
al het vuur eener gloeijende overtuiging, de stellingen der
Wederdoopers. Zijne redenen namen nu tevens een steik

-ocr page 151-

chiliastisch karakter aan. De geheele wereld, leerde hij, is
bedorven en ligt in den booze, daarom zal binnen korten
tijd eene gruwzame, onvermijdelijke ellende uitgestort worden
over de aarde, waaraan niemand ontkomen zal, dan de
uitverkorenen Gods, die met het teeken des verbonds ver-
zegeld zijn. De overige menschen zullen, allen zonder
onderscheid, op jammerlijke wijze om het leven komen,
en van het aangezigt der aarde verdelgd worden. Dan
komt het einde der. wereld. Het laatste oordeel volgt
daarop na duizend jaren. Zoodra toch de goddeloozen uit-
geroeid zijn, zullen de vromen en uitverkorenen Gods onder
de onmirldelijke regeering van
Christus, hun hoofd, ge-
durende
duizend jaren — zooals voorspeld is in Hfd. XX
der Apocalypse — een nieuw, gelukkig leven leiden, zonder
wet, zonder huwelijk, zonder overheid. Zonder lust des
vleesches, zullen zij heilige kinderen voortbrengen. Alle
dingen zullen gemeen zijn; niets goeds zal ontbreken;
zonder moeite, zonder arbeid zal ieder datgene ontvangen,
wat lnj behoeft. De Heilige Schrift zal niet haar gezag,
maar wel hare noodzakelijkheid verliezen; het woord
Gods, dat haren inhoud uitmaakt, zal dan in de vromen
tot vleescli en bloed worden. Spoedig zal daarop de vol-
komene vernietiging der ongeloovigen en goddeloozen vol-
gen. Want reeds heeft God Zijne engelen en dienaren uit-
gezonden over de gansche aarde, om de overal verspreide
uitverkorenen met het teeken des verbonds te verzegelen,
en hen zoodoende voor het naderende verderf te vrijwaren.
Tan uit de vier einden der aarde zullen zij bijeenverga-
derd worden;
Christus, hun aanvoerder zal hun het zwaard
der wrake in handen geven, opdat zelfs de herinnering van de
onregtvaardigen worde uitgewischt en de vromen een stil en
rustig leven mogen genieten in eerbaarheid en godzaligheid\').

\') Aldus naar eeu berigt v»ii Hast, a. a. O. S. 315.

-ocr page 152-

Wij vinden derhalve reeds hier bij Rothmann een vol-
komen, en wel grof-zinnelijk
Chiliasme. Later zullen wij
dezelfde denkbeelden, maar dan nog meer uitgewerkt, in
zijne geschriften terugvinden.

Nog altijd trad het bestuur der stad niet tusschen beiden.
Op het
Lamberlus-kerkhof hield een smid Johan Schrödek,
eene smaadvolle, oproerige redevoering tegen de overheid.
Toen hij dit nogmaals waagde, werd hij gevangen geno-
men, maar — losgelaten uit vrees- voor het volk. In
Januari
1534 begon Rothmann den wederdoop aan allen,
die het begeerden, toe te dienen. Men liet hem begaan. Een
hoop razende vrouwen drong aan op de afzetting van
Eahri-
cius
, en wierp de burgemeesters, toen zij weigerden gehoor
te geven, met het vuil der straten. Geene straf volgde. Twee
andere boden van
Matthijsen voegden zich bij de Weder-
doopers ; twee dagen daarna deed het bestuur der stad de
hoofden der secte de poort uitzetten (met uitzondering van
Rothmann, aan wien men zich niet waagde). Door eene
andere poort kwamen zij weder binnen. De raad verdroeg
alles geduldig.

Kort daarna kwam Matthijsen, wien dit alles be-
kend was, naar
Munster over, om het plan ten uitvoer te
leggen, dat hem reeds dadelijk bij zijne aankomst duide-
lijk voor den geest had gestaan om zich en de zijnen in het
onbeperkt bezit der stad te stellen. Dadelijk na zijne aan-
komst brak de dweepzucht door de geheele stad in lichte-
laaije vlammen uit.
Geobg zum Berge, een kleedermaker,
liep de stad door, met ongedekten hoofde, luidkeels roe-
pende, dat hij de heerlijkheid Gods aanschouwde. „Wee
u, wee u, goddeloozen \\" klonk zijne vermaning, „doet
boete en bekeert u, want de groote en verschrikkelijke
dag des Heeren is nabij! Doet boete; God zal zijnen
dorschvloer zuiveren, en het kaf met onuitblusschelijk

-ocr page 153-

vuur verbranden. Staat af van uwe ongeregtigheid, en
neemt het teeken des verbonds aan!" Mannen en vrouwen
liepen als razen den door de straten, de tooneelen van
Zurich en Bazel herhaalden zich. Met de geestdrift, die
zich van de Wederdoopers had meester gemaakt, wies ook hun
moed. Den 9™ Februari bemagtigden vijfhonderd hunner
de markt en het raadhuis. De overheid riep echter dadelijk
de welgezinden op; gewapend stonden beide partijen te-
genover elkander. Het landvolk uit de omstreken werd
opgeroepen, den bisschop snel berigt gezonden. De We-
derdoopers maakten verreweg de minderheid uit.
Ivnep-
"PEïtDOLLiNCK, die nogmaals als een razende overal rondliep,
werd gegrepen. De boeren stroomden toe en vermeerderden
liet getal en den moed der betergezinden. De bisschop
naderde met eene uitgelezene bende ruiters. De zaak der
Wederdoopers scheen verloren, toen juist op het oogenblik
dat de kunstmatig opgewekte moed hen begon te begeven, het
snood verraad van den eenen burgemeester
Tiebeck, die zelf
heimelijk een Wederdooper was, een schandelijk verdrag tot
stand bragt. De boeren vertrokken zóó als zij gekomen
waren, en de bisschop, inziende dat de stad, die door eene
krachtige handeling te redden zou zijn geweest, nu aan een
onvermijdelijk en droevig lot was overgegeven, wendde
toornig en bedroefd zijn paard om en weende.

Onder de Wederdoopers heerschte de dolste uitgelaten-
heid. „De aangezigten der Christenen," meldt een hun-
ner „werden weder bloeijend van kleur; alles op de
markt profeteerde, tot zelfs de kinderen van zeven jaar,
en de vrouwen maakten wonderlijke sprongen, alsof zij
wilden wegvliegen." De bezadigde burgers echter verlieten
in menigte de stad, en
Rothmann zelf antwoordde aan

\') Ecu ooggetuige, bij Hase, t. a. p, bl. 24,

-ocr page 154-

zijne zuster, die hem vroeg of het geraden was, dat haar
man in
Munster bleef: „Laat hem gaan, want het zal
hier niet goed worden." Nog grooter werd de magt der
Wederdoopers, toen den 24™ "Februari de verkiezingen
van de beide burgemeesters in hunnen geest uitvielen.
Knippekdollinck en Kippenbiiock werden gekozen. Nu
had men zich niet langer voor iemand te ontzien. De
kloosters werden nedergeworpen, de kostbare bibliotheek
verbrand, het gesticht
St. Maurits in brand gestoken, de
eerste toebereidselen gemaakt, om den aanval van den
bisschop, die reeds\' bezig was, troepen te werven, te
kunnen afslaan.
Matthijsen sloeg eenen nog meer afdoen-
den maatregel voor. Gods rijk was nu in
Munster ge-
sticht, zeide hij, maar wat tot heden geschied was, kon
nog slechts een begin genoemd worden. Het was, volgens
hem, de wil des Hemelschen Vaders, dat het nu gestichte
heilige
Jeruzalem van alle onzuivere bestanddeelen werd
gereinigd. Hij stelde daarom voor om alle ongeloovigen
om het leven te brengen, en eene gemeenschap te vormen,
die uit enkel ware Christenen bestond. Zóó was het hooge
woord gesproken, en de afschuwelijke verdraaijing van een
der grondtrekken van het bijbelsclie
Chiliasme, het op-
houden van het bestaan der boozen, onbewimpeld als Gods
wil voorgedragen. Tot de daad kwam het echter niet.
Kniepee, doeeenck meende, dat dit uiterste niet noodig
was, en drong er op aan, dat de ongeloovigen niet gedood,
maar eenvoudig uit de stad zouden worden gejaagd. Tn dien
zin werd besloten j zonder genade werd ieder, die niet ver-
koos, zich te laten doopen, de poorten van
Munster uitgedre-
ven J). Het rijk Gods was verwezenlijkt, het ideaal der We-
derdoopers tot werkelijkheid geworden, maar in welken vorm?

Men vindt- het verhaal dezer wreedheid, met treffende kleuren ge-
schilderd, bij
Ter Haak t. a. pl. bi. 276,

-ocr page 155-

Ter bevestiging der nieuwe orde van zaken zond
Kothmann, wiens aanzien onverminderd bleef, al trad
zijn invloed achter dien van den profeet
Matthijsen
geheel in de schaduw, eenen brief rond, waarin hij alle geloo-
vigen der aarde opriep om zich bij hen te voegen, bij
wie in
Marnier het Godsrijk zijnen aanvang had genomen.
Hij verhief daarin\' \') de groote wonderdaden Gods, die nu
in vervulling treden liet, wat Hij te voren door den mond
zijner profeten had voorspeld, en noemde voorts
Manster
de plaats, waar alle heiligen bij een vergaderd zouden worden.
Velen gaven gehoor aan zijne roepstem, en kwamen met
have en huisgezin naar het nieuwe
Si\'on over, totdat de
bisschop ongeveer 1 Maart 1534, de stad van alle kanten
insloot.

Onvoorwaardelijk gold daar binnen het gezag van Mat-
thijsen
. Als openbaringen Gods werden zijne bevelen
ten uitvoer gelegd. Een smid
Rüscher, die de onvoor-
zigtigheid had gehad, zich tegen de aanmatigingen van
den profeet te verzetten, werd zonder vorm van proces
door hem, op aanraden van
Jan van Leiden, op wreed-
aardige wijze om het leven gebragt. Bij het vertrouwen
op
Matthijsen\'s goddelijke zending, kwam daardoor nog
de vrees voor zijnen stralfenden arm. Eu zelfs een gebod
door hem uitgevaardigd, om al het goud en zilver en
alle voorwerpen van waarde bijeen te brengen, werd door
de meest onwilligen gehoorzaamd, te "meer, omdat het ge-
rucht zich verspreidde, dat er twee jonge profetessen waren op-
gestaan, die op Gods bevel ieder aanwezen, die van zijne
schatten het een of ander had achtergehouden. Met dit bevel
begon
Matthijsen zijne pogingen tot het stichten eener ge-
meenschap van goederen in werking te brengen. De huizen der

!) Zie Hast, a. O. S. 342-

-ocr page 156-

verdrevenen werden hun gegeven, die slecht gehuisvest
waren; renten en interessen werden afgeschaft, en tot de
overbodige kleederen toe moesten ten gerieve der armen
worden afgestaan. De schatten, door het bijeenbrengen
van alle kostbaarheden verkregen, gebruikte men tot het
aankoopen van allerlei levensbehoeften, tot het aanwerven
van soldaten en het afzenden van boden met de opdragt
aan alle Wederdoopers, om naar
Munster te trekken, de
stad te bevrijden en zich met hunne broeders te vereenigen.
Gedrukte zendbrieven van zoodanige strekking werden bij
menigte, vooral in
Holland, rondgezonden. Zonder verwijl
moesten, zóó luidden zij, alle ware Christenen zich naar het
nieuwe
Jeruzalem begeven, dat de Heer den Zijnen bereid
had; want God wilde de aarde straffen; een ontzettend oor-
deel zou over haar voltrokken worden, waarvan reeds
Jeremia
gesproken had met de woorden: „Gaat uit mijn volk!
uit het midden van Babel, opdat uw hart misschien niet
week worde, en gij vreest van het gerucht, dat gehoord
zal worden in het land" 1). Dertig schepen, vol Weder-
doopers — die, naar deze belofte luisterende, zich uit
Noord-
Holland
naar Overijssel wilden begeven, om van daar
tot ontzet van
Munster op te trekken — werden aangehou-
den. al hunne goederen buitgemaakt, en een ieder, die
zijne stellingen niet verkoos af te zweren, zonder genade
om het leven gebragt.

Intusschen zat Matthijsen in Munster niet stil. Wat
gedaan kon worden, om de stad in staat van tegenweer
te stellen, werd verrigt, en verscheidene kleine, maar wel-
geslaagde uitvallen vuurden den moed der belegerden aan.
Door dit goed gevolg verblind, meende
Matthijsen plot-
seling geroepen te zijn, om met eene kleine Gideonsschaar

\') Jerjcm. li : 45, 40,

-ocr page 157-

den vijand aan te vallen en te verjagen. Als om het zegel
te zetten op geheel zijn avontuurlijk leven, trok hij met
weinige manschappen de
Ludge: poort uit, in de vaste over-
tuiging, dat God zelf met hem was. Plotseling door vij-
anden omringd, zag de kleine bende die met hem was, haar
heil alleen in eene overhaaste vlugt, en voordat de pro-
feet, die te vergeefs getracht had, hen weder tot staan te
brengen, hun voorbeeld volgen kon, werd hij door een sol-
daat nedergestooten, en zijn lijk in stukken gehouwen.

Aan Matthijsen\'s opregtheid te twijfelen, laat zijn dood
niet toe. Overtuigd van de waarheid zijner zaak was hij,
maar zóó heilig was zij hem niet, of hij gebruikte haar
tot hefboom voor zijne eerzuchtige bedoelingen Op den
ladder der zedelijkheid staat hij ver beneden
Rothmann,
maar toch niet zóó veel lager, dat wij in hem meer den
wel bewusten misdadiger dan den door eigenwaan en
godsdienstigen waanzin verblinden dweeper zouden hebben
te zien. Op dien trap van zedelijke laagheid staat niet
hij, maar zijn opvolger,
Jan van Leiden. Pothmann,
Mattiiijsen, Jan van" Leiden
— zóó is teregt gezegd—
vormen eene afdalende reeks 7).

Zich beroepende op hooger openbaring, reeds te voren
aan
Kniepekdoleinck medegedeeld, maakte Jan van Lei-
den
dadelijk aanspraak op de regten van profeet. Zijne
krachtige en toch bevallige houding, zijn gemak in het
spreken, zijne groote ervarenheid in de Heilige Schrift,
hadden hem reeds lang te voren tot een lieveling van liet
volk, vooral van de vrouwen, gemaakt. Zonder geleerd-
heid, beschaving of zedelijkheid, wist hij door den indruk
zijner persoonlijkheid, door zijnen niets ontzienden onder-
nemingsgeest, bovenal door de geslepenheid, waarmede hij

\') Weiszückee, 1leal. Encyc. van Herzog i. v. Bockhoi.d.

-ocr page 158-

onmiddellijk na Matthijsen\'s dood alles wist aan te wen-
den, wat de gemoederen des volks gunstig stemmen, of
tot vertrouwen in hem opwekken kon, zonder veel moeite
de plaats van zijnen voorganger voor zich te verkrijgen.
Matthijsen\'s val schreef hij daaraan toe, dat deze te
veel op eigen kracht had gesteund, en niet alleen op God
had gebouwd. Daarom had God hem verlaten en overge-
leverd aan zijne vijanden. Acht dagen te voren was hem,
Jan van Leiden, dit door den Vader reeds bekend ge-
maakt, gelijk
Knipperdoi/linck kon getuigen, en hem
tevens opgedragen de weduwe van den gesneuvelden pro-
feet tot vrouw te nemen. Het volk geloofde alles.
Jan
van Leiden rigtte dadelijk zijne staatsregeling naar het voor-
beeld van het O. Verbond in. Twaalf oudsten werden gekozen,
de Israëlitische
theocratie in alle dingen tot voorbeeld ge-
nomen. Een edict der gekozene oudsten, dié den vroege-
ren raad en de burgemeesters vervangen hadden, stelde een
lijst op der misdaden, die onder de heiligen niet mogten
gevonden worden, en waarop derhalve de uitroeijing
van uit het midden des volks, de doodstraf, gesteld
werd. Een afschuwelijk schrikbewind trad op, nog verer-
gerd door de omstandigheid, dat
Jan van Leiden zich
weldra boven het gezag der twaalf oudsten begon te ver-
heffen. Met plegtigen eed verklaarde hij op eens, dat
God hem bevolen had in
Manster onder de heiligen de
veelwijverij in te voeren. De predikanten boden eenen
flaauwen tegenstand, maar eindigden spoedig met toe te
geven. En zóó voegde zich weldra bij de uiterste ver-
warring en verblinding des geestes, nog de grootst moge-
lijke ontaarding en verdieiiijking vau den zinnelijken
mensch. Eene poging van enkele betergezinden om den
gruwel, nu ten minste, in zijnen voortgang te stuiten,
werd in het bloed der ongelukkigen, die het gewaagd

-ocr page 159-

hadden, zich tegen den profeet te verzetten, gesmoord;
ongestoord holde van toen af de ongeregtigheid voort.

Tot het toppunt van zijne magt steeg Jan VAn Leiden
door het optreden van een nieuwen profeet, Johann Du-
sendsciiüer
, een goudsmid uit Warendorf., die verklaarde
van God de opdragt ontvangen te hebben om den profeet en
man Gods te zalven tot koning over
Sion en over de
geheele aarde, opdat hij zou heerschen over alle koningen,
vorsten en magtigen. Want hij moest het rijk bezitten,
en den troon innemen van
David, zóólang totdat God het
rijk wederom van hem zou terugvorderen. Niemand ver-
zette zich tegen de zalving, en met Oostersche pracht en
weelde, werd de hofhouding van den nieuwen vorst inge-
rigt.
Jan van Leiden gaf zich daarop over aan de
ergerlijkste buitensporigheden en gewelddadigheden, en op
zijn voorbeeld deden zijne volgelingen desgelijks. De
po-
lygamie
voldeed eerlang niet meer, gemeenschap van vrou-
wen werd ingevoerd. De ruwe menigte ontdeed zich van
alle banden van pligt, orde en zedelijkheid. Door dol-
len waanzin verblind, opgewonden door de overtuiging,
dat het rijk van geluk, bij de profeten voorspeld, thans
was aangebroken, beging men misdaad op misdaad en
onzinnigheid op onzinnigheid, en dat gedurende een vol
jaar, alsof de fortuin aan hunne razernij de gelegenheid
wilde aanbieden, om niet ééne misdaad ongedaan te laten
Alle dwaasheden en euveldaden hier op te noemen, is voor
ons oogmerk overbodig; het is genoeg te wetrn, dat aan de
zedelijkheid niet één slag in het aangezigt gespaard bleef.

De stad bleef intusschen ingesloten, en gebrek aan le-
vensmiddelen begon zich te doen gevoelen. Dit gaf aan-
leiding tot eene nieuwe poging om zich ontzet van buiten
te verschaffen. Zeven en twintig zendelingen werden naar de
omliggende streken afgevaardigd met de lastgeving het Evan-

-ocr page 160-

gelie overal te verkondigen. Zij kwamen gelukkig door
de vijandelijke liniën, maar werden allen in de steden,
waarheen zij zich begaven, gegrepen en ter dood gebragt,
met uitzondering van
Hendrik Graes, die van den bis-
schop genade ontving, op voorwaarde, dat hij naar
Mun-
ster
terugkeeren, en van alles, zoodra het noodig was,
berigt zou brengen. Nieuwe zendelingen traden in de plaats
der eersten, en wisten hier en daar werkelijk vrij ernstige
beroeringen te verwekken (vooral te
Amsterdam), zonder
dat hunne pogingen echter met eenen gunstigen uitslag
bekroond werden. Ook
Rothman bleef niet werkeloos.
Met de overige predikanten van
Munster en onder goed-
keuring van
Jan va- Leiden, vervaardigde hij verschei-
dene
apologie», die tegelijk strekken moesten om in de
omliggende landen verspreid te worden, en nieuwe prose-
lyten voor de Munstersche zaak te winnen \').

Maar ook de bisschop spande thans alle krachten in,
om aan den gruwel, die reeds te lang geduurd had, een
einde te maken. Gedurende den winter van 1534—35,
had hij de stad enkel ingesloten gehouden, maar tegelijker-
tijd gezorgd, dat hij in het voorjaar het beleg met afdoende
magt zou kunnen hervatten. Daar het Munstersche oproer
zóó in hevigheid toegenomen was, dat niet alleen stad en
bisdom, maar zelfs het Duitsche rijk en de geheele
Christenheid ernstig bedreigd werden, werd den 13en De-
cember 1534 een rijkskrediet van 90,000 gulden toege-
staan, om de verdere kosten der belegering te bestrijden,
en op den rijksdag te
Worms den 4en April van het
volgende jaar, werden verdere maatregelen vastgesteld. De
aartsbisschop van
Keulen, de hertogen van Gulik en
Kleef en Landgraaf Philip van Hessen, ondersteunden

Daar deze geschriften voor ons onderwerp van groote waarde zijn,
l^omen wij er spoedig in het breede op terug.

-ocr page 161-

den bisschop met geld en troepen. Eenen krachtigeren
bondgenoot vond
Eranz van Waldeck echter in den
hongersnood, die hoe langer hoe meer in de ongelukkige
stad zijne pijniging gevoelen deed. Wel beloofde
Jan
van Leiden hulp en ontzet vóór 28 Maart, maar Paschen
kwam en bragt geene uitkomst. Honderden inwoners, ten
einde raad, verlieten de stad, en vielen den meêdoogen-
loozen belegeraars in handen. De geheele stad kwam in
een toestand van gisting en verzet, maar de profeet ontzag
zich niet, zijne eigene vrouw tot een straffend voorbeeld
voor allen te stellen. Zij had haar medelijdeu betuigd
met het arme, lijdende volk, dat van honger en gebrek
omkwam, terwijl de hofhouding zich nog altijd in over-
vloed baadde. Eigenhandig sloeg de koning haar, tot straf
voor deze misdaad, het hoofd af, en trad haar lijk met
voeten. Yfees beving allen die het vernamen en van geen
verzet werd langer gehoord; integendeel tweemalen ontving
de bevelhebber der bisschoppelijke troepen, bij het op-
eischen der stad, een trotsch en hoonend antwoord.
Jan
van Leiden
was vast besloten, liever de stad in brand
te steken en met mannen, vrouwen en kinderen zich door
den vijand heen te slaan, of den dood te vinden, dan haar
over te geven. Daartoe kwam het echter niet. Een overloo-
per,
Hans van de Langestraat, liet den bisschop aanbie-
den, tegen belofte van genade, hem de stad over te leveren.
Zijn voorslag werd aangenomen. Met vier honderd uitgele-
zene manschappen wist hij onbemerkt in de stad te dringen;
daarop vermeesterde hij het domplein, en hield den aanval der
te wapen geloopene Wederdoopers zóó lang tegen, tot dat het
leger des bisschops de bijna van verdedigers ontbloote wallen
had bezet en van alle zijden de stad binnenstormde. Een
afschuwelijk bloedbad volgde. Acht dagen werd de stad
aan plundering en moord overgeleverd, als eene bloedige

-ocr page 162-

boete voor haren waanzin. De hoofden der Wederdaopers
werden deels gedood, deels gegrepen.
Rothmann vond
in den strijd den dood \').
Knipperdollinck en Jan
van Leiden
werden met anderen in afwachting der straf,
die voor hen bepaald zou worden, in verzekerde bewaring
gehouden. De stad werd geheel leeggeplunderd. De nog
overgeblevene Wederdoopers, „spookachtig uitgemergelde
gedaanten, werden in lange rijen opgehangen/"\' Hunne
vrouwen werden de stad uitgejaagd, zonder dat het iemand
geoorloofd was, haar op te nemen, op straffe van zelf voor
Wederdooper te worden gehouden. De vroeger gevlugte
inwoners keerden terug, ongeveer een derde der voormalige
bevolking. De stad verloor hare vrijheden; alle kerken
werden aan de katholieken teruggegeven; de kloosters weder
tot hunne vroegere bestemming aangewend. Door dweep-
zucht en overdrijving had het Protestantisme voor goed in
Munster zijn bestaan en zijne magt verloren.

Niet alleen in Munster, maar overal werden de Weder-
dooper.. thans te vuur en te zwaard uitgeroeid. De edele en
gematigde
Philip van Hessen was de eenige vorst, die
in geloofszaken de doodstraf weigerde toe te passen. Overal
vloeide in stroomen het bloed der
Anabaptisten; hun getal
werd kleiner en kleiner, en met het verminderen van hnn
invloed, verminderden ook langzamerhand de straffen, op
den wederdoop gesteld.

In het verhoor, dat Jan van Leiden, Knipperdol-
linck
en Krechting-, de drie hoofden der Munsterschen,
ondergingen, bleven zij aan hun verleden getrouw. De
vroegere koning herriep zijne dwalingen, aangaande het
duizendjarig rijk en de overheid, maar bleef met opzicht
tot den wederdoop en het avondmaal onverzettelijk. Wilde

\') Volgens andere berigten ontkwam hij en leefde hij nog gcrüimeu
tijd in
friesland. Zie Hast, S. 399.

-ocr page 163-

men liem echter het leven schenken, clan beloofde hij
binnen Weinig tijd, alle Wederdoopers tot zwijgen te bren-
gen. Yoor het overige antwoordde hij op cle tot hem
gerigte vragen meest spottend — een nieuw bewijs, dat het
hem ook toen aan allen zedelijken ernst ontbrak. Met meer
moed of liever onverschilligheid, dan men verwacht zou
hebben, onderging hij. met zijne beide gezellen eenen af-
grijselijken marteldood. Aan de Lambertuskerk te
Mun-
ster
hangen, nog heden ten dage, cle ijzeren kooijen,
waarin hunne verminkte lijken gesloten werden, als een
lidteeken der wonden, aan de stad eens geslagen, door de
„avonturiers, die het gewaagd hadden een ontzaggelijk
beeld der phantasie op zich zeiven over te dragen en de
uitvoering er van met bloedige hand voor te bereiden."

Na deze schildering der verwarringen en buitensporig-
heden, waartoe in
Manster de leer van een duizendjarig
rijk aanleiding had gegeven, blijft ons over na te gaan,
in welke vormen die leer zelve optrad. Te gemakkelijker
kan dit geschieden, omdat gelijk wij reeds meldden, ge-
durende het beleg door
Rothmann, in zam en werking met
de overige predikanten, verscheidene geschriften uitgegeven
zijn, wier voornaamste strekking was, de meeningen der
Wederdoopers in het algemeen, en hunne leer van het
duizendjarig rijk in het bijzonder, voor andersdenkenden te
regtvaardigen, en deze bij de voorstanders en geheime aanhan-
gers van den wederdoop meer en meer ingang te doen
vinden. De waarde dier werken is voor ons onderwerp van
eene verhoogde beteekenis, omdat zij opgesteld zijn door
Hothmann, den geleerdsten en meest eerlijken woordvoerder
der
Munster sche partij. Het tot werkelijkheid geworden Chi-
liasme
toch, is gelijk wij zagen, niet de zuivere uitdrukking
dier leer ; egoïsme, zinnelijkheid, heerschzucht geven liet

-ocr page 164-

eene bijzondere rigting, die het uit zich zelve misschien
niet aangenomen zou hebben. Zóó zou het onbillijk
zijn ter kenschetsing van het
Chiliasme gebeurtenissen
aan te voeren als het koningschap van
Jan yan Lei-
den
of het invoeren der meest grove zinnelijkheid in
het op aarde gestichte rijk Gods.
Rothmann1 s ge-
schriften bieden ons eenen meer zuiveren en rechtvaar-
digen maatstaf, bij het beoordeelen der chiliastische ver-
wachtingen, die den fanatieken moed der Wederdoopers
zóó lang hebben staande gehouden. Yoornamentlijk komen
hier in aanmerking „Eyne Restitution edder Eine wedder-
stellmge rechter und gesunder Christlicher leer, gelovens
unde levens uth gades genaden durch de gemeynte
Chiusti
tho Munster an den Dach gegeven. . . Munster 1534
Yn den tienden maendt October geheyten" \'). Yoorts:
„das Büchlein von der Rache" : „Eyn gantz troestlich
bericht van der Wrake unde straffe des Babilonischen
gruwels, an alle ware Israeliten und Bundtgenoten
Christi
hir unde dar vorstroyet, durch de gemeinte Christi tho
Munster. Anno 1534 yn Decembre", door Bonterwek
naar een te Dusseldorf zich bevindend, waarschijnlijk
eenig exemplaar, uitgegeven. Eindelijk: „Yan verbórgen-
heit der Schrifft desz Rykes
Christi unde van dem dag-
lien des Heeren durch de ghemeynte
Christi tho Munster
lm Yare 1535. In der II. Maendt." Het eschatologische
gedeelte dier geschriften komt hier natuurlijk alleen in
aanmerking. Daarvan wensch ik eene korte analyse, voor

\') Dit werk zelf hel) ik niet ter inzage kunnen krijgen. Ik heh mij
daarum bediend van het vrij uitvoerige berigt en ovevzigt door
Karl
Wilhelm Bonterwek
, „Zur Literatur und Geschichte der Wiedertäufer
besonders in den Itheinlanden," meestal in de woorden van liet origineel
gegeven.
Arnold deelt allen de eerste Hoofdstukken, niets wat op de
eschatologie betrekking heeft, mede.

-ocr page 165-

zoo ver het noodig is met de eigen woorden van Roth-
manjst
, te geven. De oorspronkelijke volgorde kan en
moet hierbij behouden worden, omdat de schrijvers zeiven
vrij nauwkeurig en stelselmatig zijn te werk gegaan. Uit
het onderzoek zal blijken, dat
Semisch door zijne be-
weering dat onder de Chiliasten tijdens de Reformatie
geen naam van beteekenis zich opdoet,
Rothmann met
een onverdiend stilzwijgen is voorbij gegaan.

De drie bovengemelde werken zijn allen gedagteekend
van na den tijd, toen
Rothmann nog aan het hoofd
der beweging stond. Het nieuwe
Sion was reeds opgerigt,
en nam het grootste deel der gedachten van allen in. Om
het Godsrijk, zoo als het op aarde gevestigd was, bewogen
zich alle voorstellingen, alle denkbeelden, alle uitzigten. De
gruwelen van
Babel, de anti-christelijke wereld, waren te niet
gedaan in het midden der heiligen; de dwaalleer van
Rome en Lutheb, was als zoodanig erkend; de eeuwen
heugende misbruiken waren afgeschaft; het oude was
voorbij gegaan, alles was nieuw geworden, en door God weder
in den eenig waren, normalen toestand teruggebragt. („ge-
restitueerd"), Aan deze wijze van beschouwing sluit zich
de titel der „Restitution" aan, die een overzigt geeft van
de verschillende stukken der christelijke leer, die aldus
gerestitueerd zijn in het nieuwe Jeruzalem ]). In Cap. 1.
volgt daarop een bewijs uit de geschiedenis van Gods
volk, hoe de Alinagtige telkens na iederen afval eene
res-
titutie
heeft laten volgen. De eerste afval was die van
Adam, de tweede die kort vóór den zondvloed. De voor-
naamste
restituties daarna werden noodzakelijk gemaakt door
Israefs afval van de wet van Mozes, en door den spoedigen

\') „Godt [heft] by uns alsulcke stucke als hyr yniie begreppen synt,
suiider alle menschelicke weysheytt gherestituert uïï up dat alder rechste
gesat,"

-ocr page 166-

achteruitgang der Kerk. Israël viel af van de wet;
in
Christus gaf God eene restitutie. Maar ook deze
duurde niet lang en naarmate de herstelling in
Jezus
Christus
verhevener was, dan al de vorige, naar die
mate was ook de ontrouw grooter, en de val dieper. Deze
afval is de laatste: daarna volgt de eeuwige
restitutie
aller dlnqen
, waarvan reeds Petrus sprak. Alle profeten
en Apostelen hebben voorspeld, dat na de verschijning
van den Heer en zijnen bloedigen kruisdood, alles achter-
uitgaan, de kennis verminderen, de liefde verkoelen zal.
Het pausdom heeft een bewijs van de waarheid dier voor-
spelling gegeven. De groote afval begon kort na den tijd
der Apostelen \'). De geleerden naar de wereld, de Paus,
de universiteiten hebben de christelijke leer en daardoor
ook het leven bedorven. De heilige christenheid is ge-
eindigd met afval van Hem, die haar in het leven geroe-
pen had 2).

Die afval is nu echter ten einde. Met Lijther is de
restitutie van Christus1 rijk begonnen, hoewel deze,
„helaas, niet verder wil gaan en in zijn eigen trots en
vuil blijft liggen" 3
). Luther was de man, die het eerst
aangewezen heeft, wie de Antichrist was.
Melchior Hoee-
man, Matthijsen
en Jan van Leiden echter hebben
eerst het ware licht ontstoken. In
Munster is het rijk
Gods begonnen, en de waarheid op heerlijke wijze inge-

\') „By der Apostelen tidt [ys], de düsternisse mit dem licht vast \\m
arbeide undc stry\'dc gewesen, unde hefft sick de Aiitichristisehe roltc
wedder de schaepkon CimiSTr hefftich upgerichtet."

2) „Alsus ys de hillige Christenheit, de durch den othmodigen Chris-
tum unde sine slechten ungeleerdeu Apostelen mit krafftiger Warheit
upgericht was, durch der geleerden unde werlt wyszen under vundische
wyszheit.....mit der tidt all afgevört unde affuellich geworden."

„[Luxhkk) blyfft yn siner egeuer stjltheid und di\'eck liggeu."

-ocr page 167-

voerd. Aangewezen zal nu worden wat daarbij „gerestitu-
eerd" is.

In dit eerste Hoofdstuk vinden wij: een sterke
tegenzin tegen Home en den Paus \') die den afval van
Christus en den gruwel der verwoesting veroorzaakt
liebben, —- het uitgangspunt van alle reformatorische stroo-
mingen, van welke ook het
Anabaptisme éene was — voorts
het denkbeeld der oprigting van een zuiver Godsrijk; in
de derde plaats de vermelding van
Melchior Hoefmann, als
een bewijs hoe groot diens aanzien ojk in
Munster was,
en eindelijk liet nog ontbreken van den uitgedrukten wil
om de goddeloozen uit te roeijen, eene zaak, die te bevreem-
dender is, omdat er in
Munster zelf reeds meermalen
sprake van was geweest; hetwelk wel aanduidt, dat, in den
beginne ten minste,
Rothmann zich van die overdrijving
heeft vrijgehouden.

In Gods koningrijk dan te Manster waren gerestitu-
eerd : de Heilige Schrift (cap. 2), het regte inzigt in de
Schrift (cap
2, 3), het juiste verstand van Christus1
menschwording (cap. 4), van de verlossing en verzoening
(cap 5), van de ware leer van Christus (cap 6), van den
doop (cap 7) . van de ware kerk (cap 8), van de goede
werken (cap 9\\ van den vrijen wil (cap 10), van de zonde
(cap 11), van het gemeenschappelijk bezit (cap. 12), van
het avondmaal (cap 13), van het huwelijk (cap 14, 15,
16), van het rijk van Christus (cap 17), van de over-
heid (cap. 18).

Met betrekking tot het Chiliasme vinden wij daarin
het volgende: Veertienhonderd jaar is de waarheid Gods
vervalscht, voornamentlijk door den Paus en zijnen aan-
hang. Noch het Pausdom, noch de Protestantsche kerk

\') „Want yn dussen ys de rechte affvall geschen und wert by demsul-
ven de rechte gruwgll der verwöstunge gevimöen."

-ocr page 168-

is de ware, lieilige gemeente Gods. Door des Heeren ge-
nade is zij nu te
Munster hersteld (cap. 8). Vroeger
had men, hetgeen tot haar in betrekking stond, niet be-
grepen, tengevolge van een gebrekkig onderzoek der Heilige
Schrift. Wat geschreven stond van het rijk van
Chris-
tus
op aarde, had men uitgelegd alsof het sloeg op
den jongsten dag en het hemelsche rijk van
Christus.
Uit Matlh. XXIY blijkt echter helder en duidelijk, dat
Christus nog eenmaal op aarde verschijnen moet; dat
Hij Zijn rijk innemen, Zijne vijanden ombrengen en Zijne
vrienden verheerlijken zal.

Christus is een waarachtig Koning; Pilatus heeft
het getuigd en de profeten hebben zijne aardsche heer-
lijkheid voorspeld, door te zeggen, dat Hij gezet was tot
een Koning over
Sion; dat de heidenen en alle einden
der aarde, hem tot een erfdeel waren geschonken, De
profetische beloften nu moeten in hare volle kracht en be-
teekenis worden aangenomen. Tot nog toe echter kan men
niet zeggen, dat
Christus Koning is over deze aarde;
de magt des duivels is daarvoor nog te groot. Deze heeft
Christus uit Zijn rijk verdreven en is — hoewel zonder
regt — vorst dezer wereld geworden. Daarom zal de dag
van de vervulling der beloften nog komen. Dan zal de
Heer, aan het hoofd zijner „weluitgeruste" dienaren, den
duivel en alle goddeloozen vernietigen en uitroeijen. Dan
is het „de dach der wrake." De duivel heeft den men-
schen ingeblazen, dat de „wrake" eerst bij gelegenheid
van den jongsten dag, of wel in de hel volvoerd zou
worden, en daarom begrijpen zij niet, dat deze aarde
er eenmaal het tooneel van wezen moet. Alles moet
worden ééne kudde en een herder; alle schepselen moe-
ten onder éénen koning vrij worden. Gods volk zal
de aarde bezitten en
Christus, zijnen Heer, dienen. Dj

-ocr page 169-

Psalmen, de parabelen van Jezus en de Apocalypse be-
wijzen dit volkomen. Woordelijk moet derhalve opgevat
worden, wat de profeten spreken van vergelding en heer-
lijkheid. Het gaat niet aan, wat de Bijbel „ duidelijk"
verzekert, geestelijk en figuurlijk te verklaren." In één
woord, de Heilige Schrift is vol en meer dan vol van
bewijzen daarvoor ]). — Met een vrij uitgebreid slot, over
hetgeen te
Munster geschied was, en met de belofte, dat binnen
kort een ander „traktaat" volgen zou, waarover de lezers
zich met vreugde verwonderen zouden, eindigt dit werk.
Tot aan het slot is van verdelging der ongeloovigen, anders
dan door
Christus zelf, geene sprake. l)e bewijsvoering
voor de waarde der, in de
restitution voorgedragene, chili-
astische denkbeelden komt nagenoeg hierop neder: Aan den
Heer is in de profetische schriften van O. en INT. Testament
eene luisterrijke, aards che heerschappij beloofd.
Aangezien Hij die tot nog toe niet bezit, moet zij Zijn deel
nog worden. Over de vraag, hoe en wanneer dit geschieden
moet, laat de
restitution zich nog niet uit.

Wat in de Restitution nog slechts aangestipt was, wordt
nader ontwikkeld in het „boekje over de wraak", dat zich
daaraan, zooals reeds de eerste regels aanduiden, naauw
aansluit. Het is gerigt aan „alle waarachtige Israeliten
en bondgenooten in
Christus Jezus", en gerigt tegen
allen, die deelhebben aan den Babylonischen gruwel, waar-
door in het bijzonder
Rome en in meer algemeenen zin
de onregtvaardigen en goddeloozen, d. i. alle niet-Weder-
doopers, worden bedoeld. De lezers worden in de inlei-
ding gewezen op het wonderbare licht der genade
Gods, dat, in
Munster opgegaan, alleen door hen, die het
met eigen oogen zien, gewaardeerd, en niet met „inkt en
papier beschreven kan worden " Reeds was een geschrift

\') „Summa de heele Schrifft ys vul unde vul dar van."

-ocr page 170-

daarover „van verborgenheid" enz. onder handen genomen,
maar op last des Heeren moest met dat over de „Wrake"
meer spoed worden gemaakt. Aanleiding daartoe was de
vrees, dat vele broeders, uit onbekendheid met den stand
der zaken in
Munster, zich ditmaal aan de h e e r 1 ij k-
h e i cl van
Christus zouden ergeren, even als de Joden
zich eens aan zijn kruis geërgerd hadden. Een ieder
wordt derhalve aangemaand, om vlijtig datgene na te gaan,
wat geschreven zal worden over de straf, die den vreesach-
tigen en gockleloozen te wachten staat. Want clat de „Ba-
bylonische gevangenschap en de tyrannie der goddeloozen
gewroken en niet alleen met enkele, maar met dubbele
maat vergolden zullen worden, leert het Oude, zoowel als
het Nieuwe Testament te duidelijk, dan dat het noodig
zou wezen, dit nog opzettelijk aan te wijzen. Daarom
zal alleen aangetoond worden, dat de tijd der wraak geko-
men is, en beschreven worden, hoe zij volbragt zal worden.
Twee deelen dus: „Van der tijclt der Wrake" en „wo
de Wrake geschehen sall." ■ - In het eerste deel wordt,
met blijkbaren terugslag op de
Restitution, gezegd, dat,
gelijk er een tijd van afval geweest is, er zoo ook een
tijd van wraak en herstel komen moet. Niets hebben
Christus en de profeten den Joden zóó zeer verweten,
als de verwaarloozing der hun geschonkene
restitutie in
Christus. Te meer past het den Christen derhalve op-
merkzaam te zijn, nu een dergelijke tijd ook voor hem
is aangebroken. Dat zulks nu het geval is, blijkt uit de
teekenen des tij cis, door
Christus aangegeven: Matth.
XXIV: 15, en door Pauuus 1 Thess. II: 3. De gruwel
der verwoesting, de mensch der zonde, het kind des ver-
derfs z ij n gekomen. Van den Apostolischen tijd af, heb-
ben zij zich tegen het rijk van
Christus verzet. Vraagt
men, waarom Gods wraak niet eerder gekomen, en het

-ocr page 171-

juist ii u haar tijd is, het antwoord ligt eensdeels in Gods
vrijraagtige beschikking, anderdeels in zijne „lankmoedig-
heid", die niet dadelijk den zondaar heeft willen straffen,
maar eerst den „tuchtmeester van zijn vaderlijk bestuur,
den Heiligen Geest" heeft gezonden.- Ook deze evenwel
heeft den nienscli niet kunnen wederhouden van met leugens
en onwaarheden de kracht en de heerlijkheid van den
duivel te aanbidden \'). Derhalve zal
Christus nu einde-
lijk in volle magt verschijnen, en Zijn rijk innemen, zoodra
de afval voleindigd en de mate der boosheid vervuld zullen
zijn. Met lankmoedig geduld heeft God alles gedragen;
nu evenwel zal hij
Elia op aarde zenden — gelijk voor-
speld is — om de valsche profeten om te brengen, en alle
ongeloovigen te dooden. Dan zal eene volkomene, ver-
schrikkelijke vergelding plaats grijpen1), 1 en God zich
wreken op Zijne vijanden. "Wie Gods dienaar zijn wil,
ruste zich toe met denzelfden zin en moed, en handele
gelijk God wil, dat gehandeld zal worden. Daarbij mag
voorts geen uitstel geduld worden, n u is cle tijd; alle
medebroeders getuigen het, en de Heilige Schrift bewijst
het. I:Iet nieuwe
Sion, waar Gods oordeel begonnen is,
is een beeld van de geheele wereld, waarover dat oordeel
zonder dralen zal voltrokken worden. 2)

Ten einde dit nu verder op onomstootelijke wijze aan
te toonen, wordt een nieuw bewijs uit de geschiedenis
van Israël bijgebragt. Als onwedersprekelijke waarheid
wordt op den voorgrond gesteld, dat de lotgevallen, aan

1 „Sich te laten gelusten mit loegenen en falscheiden der Diivels kraft
unde herlicheit anthobeden."

3) ./De gerechten [sullen] den nngerecliten wedder thometen, als era.
van denzeken gemeten ys worden .... yn geliker ya dubhelder maten."

2 ) „Nu even [ys] de tyt vorhanden, by ons yn. den belde allrede be-
gunuen, overste (maar) yn den weszen der gansen werlt sunder soemen
aenstaende und vorhanden."

-ocr page 172-

liet //vleesclielijke/\' Israël wedervaren, eene voorafschadu-
wing van de lotgevallen der kerk tot aan het einde der
wereld zijn, en dat de voorspellingen der profeten ten
tijde van
Christus nog niet in al haren luister en in
hare volle beteekenis zijn vervuld. Zóó weten wij, dat
Mozes een type was van Christus. Gelijk h ij de Isra-
ëliten uit de Egyptische slavernij, zóó verloste
Christus
het geestelijke Israël uit de slavernij der zonde. Is-
raël
viel af van de door Mozes gegevene wet, en werd
gestraft met de Babylonische gevangenschap, die zeventig
jaar duurde, en heenwij st op die andere gevangenschap,
die over de Christenen gekomen is, omdat zij
Christus,
hunnen Mozes, hebben verloochend. Hoe lang zal de
verdrukking der Christenheid echter duren? Naar welke
maat zijn de
zeventig jaren van verdrukking, die over
haar gekomen zijn, te meten ? Gods woord geeft ons weder
hier het antwoord, Ook de Babylonische gevangenschap
der Joden heeft hare antitype gehad. Toen het volk, van
God afvallig geworden, alleen den valschen profeten het
oor leende, voorspelde
Elia eenen hongersnood van drie en
een half
jaar, op zijne beurt voorafschaduwing der zeventig
jaren van gevangenis in Babylon. Derhalve: de Babylonische
gevangenschap heeft twintig maal langer geduurd dan de
straf tijdens Ei,
ia; dus moet de tijd des afvals van Christus
ook twintig maal langer dan de Babylonische gevangenschap
zijn. Deze berekening geeft hier voor
veertien honderd jaren.
Van waar het tijdstip, waarop die
veertien honderd jaar
begonnen zijn, te rekenen is, bleek uit de restitutie.
Tijdens de Apostelen worstelde de duisternis reeds met
het licht, en veilig kan men stellen, dat
honderd jaar na de

,.üe Babylonische gevenckeiiisse ist XX rnael lengher, dan de strat
by
Helias tyden... alzo is de gevencknisse des affalls van Chkisto ...
noch XX inael lenger dan de Babylonische geweszen,"

-ocr page 173-

hemelvaart van Christus, de Christelijke Babylonische
gevangenschap haar begin genomen heeft.

Zóó is dan de tijd daar \'). Reeds vangen de godde-
loozen aan „verschrikt te worden;" iedereen erkent, dat
de waarheid met geweld onderdrukt wordt, dat de gruwel
der verwoesting gezeten is in de heilige stad. — Den
geloovigen betaamt het, gereed te zijn om werktuigen
Gods te worden, ten dage, dat Hij roept1). Toch, hoewel
het oordeel over de goddeloozen nadert, het uur van den
aanval heeft nog niet geslagen. Eerst moet God van den
hemel een zeker teeken geven, maar dan mag ook niemand
langer talmen. Wanneer toch de feiten zullen spreken,
zullen vele ongeloovigen zich bekeeren, „maar hun zal
God alsdan geen dank weten."

Na aldus den tijd der wrake vastgesteld te hebben,
gaat het „tractaat„ over, tot het aangeven der wijze,
waarop zij volvoerd zal worden. Ook hieromtrent geeft de
Schrift berigt. Dat de wraak gewis komen zal, betuigt
Jeremia XXX: 18—24, XXXI: 1. Bijzonder gewigt wordt
nog afzonderlijk gelegd op vs. 24: „In het laatst der da-
gen zult gij dit verstaan." Hoe de wraak geschieden zal,
duidt dezelfde profeet aan met de woorden 2): „Het zal
te dien dage geschieden, zegt de Heer der heerscharen,
dat Ik mijn juk van uwen hals verbreken en uwe banden
verscheuren zal, en vreemden zullen zich niet meer van
hem doen dienen. Maar zij zullen dienen den Heer,
hunnen God, en hunnen koning
David, dien ilc hun
verwekken zal." Dit alles is nu geschied. De Heer heeft

1  „So werden wy doch desulve niet angripen."

2 s) Jërem, XXX: 3.

-ocr page 174-

zijn volt eenen David verwekt, „dien zij naast God
dienen moeten. Die hertog en vorst is reeds verschenen
en heeft den troon van
David ingenomen" \'), Wel weten
de schrijvers van de
Wrake, dat tot hun tijd door den
David der profetie Christus verstaan is, maar dit ge-
voelen berust volgens hen-op eene vergissing. Met
Da-
vid
, maar Salomo, de vredevorst, is een type van Chris-
tus
. En gelijk David, figuurlijk"), met wraak en straf
aan
Salomo een vreedzaam rijk heeft bereid, en datgene
verzameld heeft, wat noodig was tot den bouw van den
heerlijken tempel Gods, en daarna de „vredelievende" 1)
Salomo in vrede en heerlijkheid heeft geregeerd en den
tempel heeft gebouwd; evenzoo zal ook, voordat de regte
Salomo-Christus verschijnt, God voor zijn volk een
David verwekken, die het rijk bereiden zal voor Chris-
tus
. Daarom heeft de Heer zelf ook gezegd: „Mijn rijk
is niet van deze wereld." Hij regeert derhalve niet in
deze wereld, integendeel hij lijdt, en lijden is geen re-
geren. Eerst dan zal Hij, gelijk voorspeld is over deze
aarde, kunnen beerschen, „wanneer alle ongeregtigheid
door den regtvaardigen
David van de aarde is uitgeroeid,"
en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gereg
tigheid wonen zullen gekomen, zijn. Die beloofde
David,
voorlooper der parousie, is nu verschenen; ieder kent
hem
als zoodanig, terwijl hij te voren, even als David,
slechts een veracht bedrijf uitoefende. En is hij dan

1 ) „Wanner de ungerechticheit is van der erden durch den gerechten
David uithgeraddeth."

-ocr page 175-

nu door God als David gezonden, wie kan er aan twij-
felen, of hij moet het ambt van
David, in den volsten
zin des woords, uitoefenen ?

Ook over de bepaalde uitoefening der wraak geeft
Jeremia berigfc "). Het volk Gods zal David dienen, als
de van God ingestelde overheid. Daarna zal de Heer
Zijnen toorn uitstorten op het hoofd der goddeloozen, en
Hij zal niet ophouden, totdat Hij volbragt heeft, al wat
Zijn wil is; God zal de goddeloozen angstig maken en
hun hunne magt ontnemen. De hand
David\'s zal Hij
versterken; zijnen vingers zal Hij den strijd leerèn; Hij
zal Zijn volk ijzeren klaauwen geven en ijzeren hoeven,
ploegijzers en houweelen zullen ze tot spiesen en zwaarden
slaan1); eenen hoofdman zullen ze kiezen, de banier doen
wapperen en de bazuin doen weerklinken. Zij zullen
Babyion vergelden, al wat het voorheen misdreven heeft;
ja dubbel zal die vergelding zijn. Dit is de raadslag Gods,
dien Hij tegen
Babyion en cle gansche aarde besloten
heeft, en alzoo zal Zijne hand uitgestrekt worden tegen
alle Heidenen, want indien de Heer iets voorneemt, wie
zal het verbreken?\'en wanneer Hij Zijne hand uitstrekt,
wie zal haar afweeren ? Yan het Noorden zal een rook op-
stijgen, dien niemand zal kunnen verdragen. Geene ver-
ontschuldiging of genoegdoening, door de ongeloovigen
gebragt, zal kunnen baten 2). Hunne magt wordt ver-

1 4L De vorhen under uns by den deneren des Evangelie ein sehoettel-

wasscher geweszen ys wo David ein sehapherde..... So nu David under

2 den volcke Gades erweckt ys, we twivelt dan dar an, dat ampt David
moete in synë swange gaen ?"

-ocr page 176-

nietigd, maar Sion, wijkplaats der armen, zal door God
bevestigd en versterkt worden.

Wanneer Baby Ion alsdan gestraft zal zijn, en de strai
voorbij is, zal alles ééne kudde en één Herder worden. Als
uit eénen mond zal de geheele aarde Gods lof verkondigen. De
volheid der Heidenen en geheel Israël zullen zalig worden.
Hemel en aarde zullen verbranden, en de elementen zullen
„kraken," om plaats te maken voor den nieuwen hemel
en de nieuwe aarde. Yrede zal heerschen over de geheele
wereld; vrij gemaakt zullen worden tot de heerlijkheid der
kinderen Gods, alle kreaturen, die nu nog der ij delheid
onderworpen zijn, en „met zuchten en kermen ijdel geweld
moeten dulden/\' In vrede plant ieder met dankbaar hart
zijnen wijnstok; de kleine kinderen gaan om met de wilde
dieren; leeuwen en wolf weiden te zamen met het lam;
goud, zilver en edelgesteenten dienen niet langer tot on-
dankbare ij delheid, maar tot de heerlijkheid der kindere n
Gods ; de zachtmoedige beërven, volgens
Christus\' belofte,
het geheele aardrijk.

Zulk eene vergoeding, zoodanig eene kroon is hun weg-
gelegd, die voor Gods eer dapper strijden zullen, nu de
tijd der
wraak gekomen is, en God den beloofden Dayid
heeft verwekt. Het boek eindigt daarom met eene ver-
maning aan alle lezers, om zich uitte rusten tot den strijd,
niet langer deemoedig te lijden als de Apostelen, maar
David\'s harnas aan te gorden, goed, vrouw, kind en eigen
leven te verloochenen, de goddeloozen te verdelgen en
zich te verzamelen om de banier Gods. „Voorwaar," roept
de schrijver aan het slot zijnen lezers toe: „Wat zij
u gedaan hebben, moogt gij hun wederom doen; maakt
u geene zonde, uit wat geene zonde is, weest niet wij-
zer dan God in Zijn woord zelf is! God, de Heer
der heerscharen ruste u toe en zijn geheel Israël, tot

-ocr page 177-

Zijne eer en de vermeerdering Zijns rijks! Amen."

Aan de Restitution voegt het „het boek der wraak."
eenige karakteristieke momenten toe. In het eerste was van
een
David, die Christus in Zijn rijk vóóraf zou gaan, nog
geene sprake. In den tijd tusschen het verschijnen van beide
schriften, werd
Jan van Leiden tot koning gezalfd, en
onder den indruk dier gebeurtenis veranderen de chilias-
tische voorstellingen der
Munstersche predikanten dadelijk.
Bij hunne groote bijbelkennis viel het hun tevens niet
moeijelijk, plaatsen aan te halen, die schijnbaar het be-
wijs inhielden voor deze nieuwe toevoeging aan de som van
Gods raadsbesluiten. Ook de wraak, eerst door
Chris-
tus
uit te oefenen, wordt hier aan Zijnen voorganger,
den koning van
Sion, opgedragen. Het uitroeijen der godde-
loozen wordt een lievelingsdenkbeeld, en de schrijvers ontzien
zich niet, ten einde dergelijke gezindheid ook bij anderen
op te wekken, gebruik te maken van een der laagste drijf-
veeren: het werken op de wraakzucht hunner lezers.

Op „das Buchlein von der Rache" volgde den 9en Fe-
bruari 1535 het beloofde „Yan Verborgenheit der Schrifft
desz Rykes
Christi unde van dem daghe des Heeren." Dit
werk bestaat behalve uit eene voorrede, uit dertien hoofdstuk-
ken meest aan de behandeling der eschatologische vraagstukken
gewijd en eene uitlegging van Psalm LXVIII. In de
voorrede wordt melding gemaakt van de beide vroeger uit-
gegevene geschriften 1). Tevens wordt weder voor later een

\') „Derhalve hebben wy yn der Restitution, van dem Ryke Christi
wyder tho schriven, belavet, dan wy menden dar van wider tho wette,
weer alleine noch vorhanden gewest. Darna in dem bericht vader wralce,
dar hebben wy den regten Tittel gesehen, unde belavet wy wolden mit
Gades hulpe op ein koert van Verborgenheit der schrifft des Rykes
Christi
und van dein dage des Heren wat sunderlinges an den dach geven."

-ocr page 178-

nieuw werk beloofd 1). De lezers moeten zich echter voors-
hands met het bijgaande tevreden stellen.

Daarna handelt Cap. I over de verborgenheid der Hei-
lige Schrift 2); Cap. H over den juisten sleutel tot regt
verstand der Schrift; Cap. III over de Schrift als getui-
genis van
Christus 3); Cap. IV over het ware geloof en
de ware kennis van
Christus; Cap. V over de wijze,
waarop God in den beginne alle dingen in
Christus ge-
schapen en geordend heeft; Cap. VI over de beelden en
de waarheid der Schrift; Cap. VII over de voleinding dei-
wereld; Cap. VIII over de vervulling der Heilige Schrift
op aarde 4); Cap. IX over de uitlegging der Schrift 5);
Cap. X over de voleinding dezer wereld; Cap. XI over de
tijd der
restitutie; Cap. XII over den dag des Heeren ;
Cap. XIH over het rijk van
Christus en de derde wereld.

Voor ons onderwerp komen meer bijzonder in aanmer-
king Cap. VII, VIÏÏ, Cap. X- XIH.
Daaruit deelen wij het volgende mede:
Geene tijd noch handeling is in de Schrift zóó duidelijk
aangewezen, en wordt zóó menigvuldig beschreven, als die
van den jongsten dag en de voleinding der wereld. Nog-
tans is sinds den tijd der Apostelen de onachtzaamheid der
menschen zóó groot geweest, dat niemand der tegenwoor-
dige schrijvers van die zaken iets meer afweet. Diegenen,

1 ) „Wilt de Heer, zo werden wy hyr namals hoger wiszheit sprekeu
unde de vullenkomenen.\'\'

2 ) „De schlifft ys gelick eynen schreine edder kästen, dar ynne de
schatte der erkentnisse Gades unde
Christi verborgen und v erstatten synt."

3 ) „De hillige schrillt ys eygentlick eyne getuchnisse van Christo,
und van dem wat Godt mit em, dorch em, und ym em, tho werden
und tho gescheyne van anfange geschapen, und verordent helft."

4 ) „Dat alle sehrift hyr up erden sal und moth vullenbracht werden."
ä) „Vom geystlicken Verstände der schlifft, und van dem datt men de

-ocr page 179-

die vroeger zich in deze zaak aan de H. Schrift gehouden
hebben, zijn, met name de Chiliasten, zóó
Irenaeus,
Tertullianus, Lactantius
, e. a. voor ketters uitgemaakt.
Door onvermoeid hen, die getuigenis van de waarheid af-
legden, \'te dooden, is het der „Romeinsche en Babylonische
kerk" gelukt, om de regtvaardigen eindelijk tot zwijgen te
brengen.

In allen nood is het der heiligen vreugde, hoop en
troost geweest, dat zij hebben verwacht de eindelijke over-
winning van den leeuw uit
Juda\'s stam. Zij wisten, dat als-
dan hun kroon en hun loon hun niet onthouden zouden wor-
den. Te levendiger moet n u die hoop worden, nu de laatste
tijden aanstaande zijn, en de schriften der profeten op
heerlijke wijze zullen vervuld worden. Van dit laatste
overtuigd te zijn, is voor ieder christen van het hoogste
belang. „Een ieder neme derhalve waar, en zie toe; hij
proeve met vlijt en oordeele met het juiste oordeel."

Twee dwalingen moeten daartoe allereerst uit den weg
geruimd worden. De eerste dwaling is deze, dat velen
meenen, dat waar de Schrift spreekt van de heerlijke over-
winning van het Lam, van den Leeuw uit
-1 u da en van
de regtvaardigen, zulks geestelijk moet worden verstaan,
zoodat die overwinning niet hier op aarde, maar in den
hemel behaald zal worden. Daarbij komt de tweede
dwaling. Is namentlijk de letter der Schrift te duidelijk,
om haar zóó te kunnen verdraaijen, zoo schuiven velen,
hetgeen zij niet willen aannemen, op het Grieksche of\' He-
breeuwsche taaleigen, of wel, zij spreken van
Hyperbole,
Metathesis
en Alleosis. Tegen deze twee hinderpalen, die
het regt verstand der Schrift in den weg staan wordt
daarop in Cap. VIII en
IX gewaarschuwd. — Cap. VIII
wederlegt de eerste dwaling. De Papisten en ook andere
geleerden verstaan de belofte, aangaande het rijk van
Chris-

-ocr page 180-

•rus, in dien zin, dat dit rijk na de opstanding, in den
hemel zal gevestigd worden. Op zulk eene verklaring moet
men krachtig en luid neen antwoorden. Wat in den
hemel geschieden zal, heeft geen oog gezien, geen oor ge-
hoord en is in het hart des menschen niet opgeklommen
(I Cor. II: 9). Geen mensch zou kunnen uitspreken of
begrijpen, wat daar omgaat; zoo is er dan ook geene
Schrift gegeven, die daarover handelt. Het tegenoverge-
stelde bewijzen eene menigte plaatsen, als Luc. XXI: 32,
waar de Heer zelf zegt: dit geslacht zal geenszins voor-
bijgaan, totdat alles zal geschied zijn;
Hctnd. III: 19
waar
Petrus spreekt van tijden der verkwikking, die
nog op aarde voor Gods volk zullen aanbreken;
Hand.
XV : 26, Matth. XXIY, Luc. XXI: 34, 1 Petr. III,
1 Cor. 1:8, Dan. VII: 27, Matth. XIX: 28, Mal.
IY: 1—4, Luc. XH: 32. , Dit alles toont aan, dat deze
aarde nog eenmaal het schouwtooneel van Gods heerlijk-
heid zijn moet, en zij, die de zaak anders opvatten, ver-
duisteren de Schrift met hunne schoonsprekende maar
leugenachtige
Bhetoriek. In den laatsten tijd zijn er
velen geweest, die dit weder hebben beproefd, maar er is
niets, dat hunne meening regtvaardigt.

Wij komen thans tot de ontvouwing der chiliastische
denkbeelden in Gap. X—XIII. Er zijn „drie hoofd we-
relden" De eerste is tijdens den zondvloed in water
ondergegaan. De tweede, nog tegenwoordig, moet door
het vuur gereinigd worden. De derde is de nieuwe hemel
en de nieuwe aarde, op welke geregtigheid wonen zal.
Deze drie werelden zijn „afgebeeld" 1) in de drie afdeelin-
gen van den tabernakel, terwijl ook ieder der drie werel-
den weder in drie deelen gesplitst kan worden, hetwelk weder

1  »Aff geeouterfeytet und aff gemalet."

-ocr page 181-

met de drievoudige verdeeling van den tabernakel over-
eenkomt. Alleen over de eerste onderscheiding, niet over
de onderverdeelingen, zal gesproken worden.

Het eerste deel van den tabernakel was de voorhof,
welken men binnentrad door een voorhang, aan 60 zuilen
met koperen voet en zilveren kapiteel opgehangen. Zóó
treedt men ook den voorhof, die naar het waarachtige
leven en de gemeenschap der heiligen geleidt in door den
voorhang van Gods woord, door Apostelen en profeten
gedragen. Maar de voorhof is niet slechts eene afbeelding
van wat met den enkelen mensch voorvalt; hij is ook
van toepassing te maken op de eerste wereld, die van
Adam tot jNToach gedunrd heeft. Gelijk de voorhof het
heilige nog niet is, zóó bezaten ook die eerste menschen-
geslachten wet en Evangelie nog niet. Daarom spreekt
Petrus van een vaster profetisch woord en maakt
Paulus melding van zaken „te voren niet geopenbaard."
Yoorts stond in den voorhof het koperen waschvat; nie-
mand inogt het heilige, intreden vóórdat hij daarin zijne
voeten had gewasschen. Desgelijks wiesch
Christus de
voeten zijner jongeren, voordat hij hen in de volkomenheid
van Zijn rijk opnam. Desgelijks heeft God de ongeregtig-
heid der geheele wereld in het water van den zondvloed ge-
wasschen, en alleen de regtvaardigen laten overblijven, die
waardig waren om tot de tweede wereld te worden toege-
laten.

Deze tweede wereld is afgebeeld in het heilige; want
daarin heeft God Zijnen genadigen wil door
Mozes en de
profeten bekend gemaakt. Daarenboven heeft Hij Zijnen
Zoon gezonden, opdat niets van al wat tot het heilige
behoort, verborgen zou blijven. De derde wereld nu is
afgespiegeld in het heilige der heiligen. Kon niemand in
de tweede wereld komen dan na gewasschen te zijn door

-ocr page 182-

het water van den zondvloed, zoo zal niemand der derde
wereld deelachtig worden, die niet gelouterd is door het
vuur, waarmede de tweede zal gereinigd worden. En was
het waschvat een type van den zondvloed; het rookwerk
vóór het heilige der heiligen ontstoken, wijst op dien
wereldbrand. — Duidelijk is het einde van de tweede we-
reld in vuur trouwens aangeduid en beschreven
2 Petjr. III.
Wie aandachtig dit Hoofdstuk overleest, kan zich van de
waarheid van al het gezegde overtuigen.

God, die „alle dingen met orde en wijsheid verrigt,"
heeft niet gewild, dat zóó groote gebeurtenissen zonder
eenige voorbereiding zouden intreden. „Daarom ontwerpt
de Heer te voren, wat aanstaande is, en rust Hij, ten
tijde van het eerste, het tweede toe.// Daarom heeft Hij,
ziende dat de boosheid der menschen in de eerste wereld
een beletsel zijn zou, om hen in de tweede toe te laten, hun
te voren No
ach, den prediker der gerechtigheid ver-
wekt. De wereld heeft op hem echter geen acht geslagen,
en is omgekomen, als regtvaardige straf voor hare zonden.
De geloovigen alleen heeft het water niet gedeerd. Een
soortgelijke zifting staat ook de tweede wereld te wachten,
ditmaal door het vuur. En het zal niet gemakkelijk zijn,
daaraan te ontkomen, want indien de regtvaardige naau-
welijks zalig wordt, waar zal de goddelooze en zondaar
verschijnen x
) F Alleen een rein en vlekkeloos volk, in wit
gewaad 1) gekleed, kan het Lam volgen in Zijn koningrijk.

Aan het einde dezer wereld dan, zal Christus ver-
schijnen, om te oordeelen en een iegelijk te vergelden
naar- zijne werken. Maar eerst moet de mensch der
zonde 2) geopenbaard zijn, en zijne heerschappij van hem

1  Jpoc. VII: 9.

2 s) i Thess. IV.

-ocr page 183-

genomen wezen, liet Evangelie gepredikt worden tot eene
getuigenis aan alle volken en de gevallen troon van
David
weder worden opgerigt. Dit alles is nu geschied, gelijk
Petrus zelf ons duidelijk maakt, waar hij zegt: „God heeft
alzoo vervuld, hetgeen hij door den mond van al zijne
profeten te voren verkondigd had, dat de
Christus lijden
zoude. Betert u dan, en bekeert u, opdat uwe zonden
mogen uitgewischt worden, wanneer de tijden der verkoe-
ling gekomen zijn van het aangezigt des Heeren, en hij
gezonden zal hebben
Jezus Christus, die u te voren ge-
predikt is. welken de hemel moet ontvangen tot de tijden
der wederoprigting aller dingen, die
God gesproken heeft
door den mond van Zijne heilige profeten van ouds af"1).
Petrus onderscheidt derhalve, na de hemelvaart van Chris-
tus
, drie tijden : 1° de tijden van verdrukking, die de
„verkoeling voorafgaan, 2° de tijden der wederoprigting,
3° de eeuwige toekomst, Zorgvuldiglijk moet men toe-
zien, wat van deze drie tijdperken in de Heilige Schrift
geschreven staat, niet onderling te verwarren 2) Het eerste
tijdperk zal duren totdat de mate der boosheid vervuld
en de mensch der zonde verschenen is; in het tweede
zal de gruwel der verwoesting in de heilige stad gezien,
alle onregtvaardige magt en geweld verdelgd, de troon
van
David weder opgerigt worden. Een vernietigingsoorlog
tegen de goddeloozen zal gevoerd worden.
Christus beval
Petrus, het zwaard in de scheede te steken, niet, het weg
te werpen. De tweede wereld is „twierley", eerst lijden
en afval, daarna vergelding en wederherstelling. Dit
laatste „zijn de tijden, die nu begonnen zijn." Want
heeft de afval reeds spoedig na den dood der Apos-

1 <) Hand. III: 18—22.

2 ) Zóó, meldt de Schrijver, handelde Petrus, toen hij het zwaard, voordat
het tijd was, uit de scheede wilde trekken. Eerst nu mag dit geschieden.

-ocr page 184-

telen zijn begin genomen, liet is ook duidelijk, dat
nu allerwege verzet zicli toont tegen het antichristelijke
Babyion. Hoe de restitutie geschieden zal, leeren alle
profeten en in het bijzonder de
Apocalypse, Ezra en de
parabelen van
Christus. Alles wat in de Schrift daar-
omtrent vermeld staat, op te geven, zou te uitvoerig zijn;
daarom in één woord: „alle planten, die de hemelsche
Vader niet geplant heeft, zullen uitgeroeid worden 1); de
Babylonische gevangenis zal omkeeren en alle waarheid
en geregtigheid Gods worden opgebouwd; de vijanden van
Christus tot een voetbank zijner voeten gemaakt, en de
dood zelf overwonnen worden 2). Zoo grijpen dan ten
tijde der
restitutie twee zaken plaats; de ware gereg-
tigheid wordt namentlijk opgebouwd — daarom zijn liet
tijden der
restitutie — en de ongeregtigheid wordt afge-
maaid — daarom noemt
Christus het tijden van den oogst."

Op de restitutie, die nu genoeg beschreven is, volgt
de dag des Heeren. „Deze dag is het eenige einde dei-
wereld, waarin alles door het vuur gelouterd, beproefd en
vernieuwd zal worden."
Paulus spreekt van dit vuur
1 Cor. III: 13. Op dien dag krijgen alle regtvaardigen
hun loon en worden alle goddeloozen naar regt en bil-
lijkheid gestraft. In den vollen glans Zijner heerlijk-
heid verschijnt dan
Christus, de eersteling dergenen, die
opstaan. Plotseling zal zijne komst zijn, onvoorzien, ge-
lijk die van den dief in de nacht, maar voorafgegaan
door ontzaggelijke teekenen en gruwelijke beroeringen
Wanneer de dag des Heeren komt, weet God alleen.

1 \') Met beroep op Mtth. XV: 13.

-ocr page 185-

De dag des Heeren is liet begin der derde wereld, van
het volkomen rijk van
Christus. Hiervan is de geheele
Heilige Schrift vol; overal lezen wij, dat
Chbistus ko-
ning van een heerlijk rijk hier op aarde zyn zal. Niet-
temin zijn er twee grove dwalingen onder de menschen
in omloop, die, voordat men alles wel doorzien kan, nit
den weg moeten worden geruimd.

De eerste dwaling is die der Joden. Deze ontkennen, dat
de
Christus reeds eenmaal op aarde zou verschenen zijn.
De aan het kruis gestorvene is volgens hen de ware, be-
loofde, door God gezalfde
Christus niet. De profetie,
aangaande de aan den Heer toekomende heerlijkheid en
magt, zou, indien de Messias verschenen ware, vervuld
moeten zijn. Dus is Hij naar hunne meening nog niet ge-
boren. „Deze arme blinde lieden" begrijpen niet, dat
Christus
eerst door lijden tot die heerlijkheid komen kon, dat Hij
de zouden van zijn volk met den smadelijksten kruisdood
wegnemen, en den doornigen weg der geregtigheid met
eigen voet afleggen moest. Het kruis is hun eene ergernis
en een steen des aanstoots geworden. Zij hebben
Christus
verworpen, omdat Hij niet als koning kwam en zullen
daarom, wanneer Hij als koning komt, ook aan Zijn rijk
geen deel hebben. "Voor liet overige hebben de Joden
gelijk, in zooverre
Christus, volgens de beloften der pro-
feten, Zijn rijk nog op aarde vestigen zal; dit zal echter
niet in de tegenwoordige wereld gesoliieden, maar in die
wereld, waarvan de Heer tot
Pilatus gesproken heeft.

De tweede dwaling is die van de „Papisten en andere
naamchristenen" 1). Zooals de Joden zich geërgerd hebben
aan het
kruis van Christus, zóó stooten dezen zich aan

-ocr page 186-

Zijne heerlijkheid. „Zij willen naraentlijk niet, dat
Christus\' rijk anders op aarde zich openbare, dan gees-
telijk, dat is in den mensch. Gelijk reeds aangewezen
is, leggen zij de beloften der profeten geestelijk uit.
Christus
heeft volgens hen op aarde geheerscht, en heerscht van
dien tijd op geene andere wijze dan vroeger. Eerst in
den hemel zal hij in volle heerlijkheid koning zijn1)/\'

Deze dwaling wordt op dezelfde wijze als in Cap. VIII
wederlegd, waarna eene uiteenzetting volgt van wat wij
onder het rijk van
Christus clan wèl te verstaan hebben.

Dat rijk dan is, in de eerste plaats, niet van deze
wereld. Eerst in de derde wereld zal de ware
Salomo
in eeuwige wijsheid, vrede en magt verschijnen. Tot
Pilatus antwoordde Jezus op de vraag, of Hij een Ko-
ning was: „Gij zegt het," en elders: „Mijn koningrijk
is niet van deze wereld.". Eerst in de wereld, die op de
tegenwoordige, tweede wereld volgt, zal het koningrijk van
Christus tot stand komen 2).

Voorts is het een rijk van vr ijheid voor alle kreaturen;
van vrede over de geheele aarde, zoodat geen volk tegen
een ander het zwaard trekt; van kennis, want allen zijn

1 \') „Düsse willen nicht, dat Christds Ryke anders solle up Erden tho-
gaen, dan geystlick, dat is inwendich, dat wy in den Herten geystlick
alle unrechte Gewalt, Duvel, Sunde, Doit und Helle verachten und aver-
winnen koennen, und darna, wo baven gesacht is leggen se de beloefften
der Profeten geystlieke uth, und willen dan
Christus hebbe geherschet
utide syn Ryke np erden gehat. van sinen Ivden an, dan alle geystlike,
unde he en werde ock up erden geyn ander Rvke hebben, dat anders
thogae, dan nnder dr cruce, Dan in dem Hemmel, dar sal he aller erst
in herliker groitmechticheyt koeninck zvn."

2 ) In deze wereld, »besz an de erscheininge siner (van Christus) wi-
derkumst, duert sin lvden, und he wert den hemmel inholden, besz dat

de Restitution gescheen is,..... desgeliken Paul. II Timo. III, dar ver-

maent he Timotheum durch de thokumst, und durch dat Ryke dan de

beyden horen tho hope..... Alsus gehört dat Ryke Christi nicht in

dusse werlt, sunder in de ajistaende und de derde weilt,"

-ocr page 187-

van God geleerd en verstaan de heilige Schrift zonder
eenige moeite; van vernieuwing en van gelijkheid.

Is het rijk van Christus niet van deze wereld, daar-
mede is nog niet gezegd, dat het geen aardsch rijk zou
zijn. .
Jezus zelf heeft het tegendeel bewezen, zeggende,
dat Hij van de vrucht des wijnstoks niet drinken zou,
totdat Hij die nieuw zou drinken in het koningrijk Gods.
In de
derde wereld, op de vernieuwde aarde alleen kan
dit geschieden. Het rijk van
Christus is derhalve ook
aardsch.

Hiermede eindigt het werk, na eerst eene opwekking
tot de lezers gerigt te hebben, waarin het volgende nog
opmerkenswaardig is.
Christus verschijnt eerst, wanneer
alle dingen gerestitueerd zijn, en al Zijne vijanden
tot voetbank Zijner voeten gesteld zijn. Dit is de reden,
waarom de Christenen nu het zwaard hebben te trekken.
En voorts
Christus-Sai.omo verschijnt niet, voordat zijn
troon en de tempel hem door den beloofden
David bereid
zijn. Deze nu is gekomen en zal den mensch der zonde
ombrengen,
David\'s rijk en troon opbouwen. „De Heer
der heerscharen dan, die vol genade den tempel van Zijn
heiligdom heeft geopend en een begin gemaakt heeft met
het oprigten van den vervallen troon van
David onder
een veracht volk, strekke Zijnen sterken arm met geweld
uit; Hij leere Zijnen
David en Zijn volk strijden; IIij
rigte hunne vingeren tot den krijg, opdat Zijne heerlijk-
heid aan Zijn volk bekend worde tot aan de einden der
aarde! Amen."

In dit laatste der drie genoemde werken bereikt het
Chiliasme der schrijvers zijn toppunt, evenwel niet zoo-
zeer ten gevolge eener inwendige ontwikkeling, als veel-
meer om de uitvoeriger behandeling van onderwerpen, die
met de geheele
eschatologie in de naauwste betrekking

12*

-ocr page 188-

staan. Over het geheel komt het werk „Van verborgenheid
tot in kleine bijzonderheden met de beide voorgaande ge-
schriften overeen. In het oogvallend is • - ten minste voor
zoover de hoofdstukken aangaat, die hier meer naauwkeu-
rig zijn nagegaan — eene zekere matheid, een even noodeloos
als oneindig vervallen in herhalingen, soms zelfs in te-
genstrijdigheden, een gebrek aan kracht van uitdrukking,
aan levendigheid van voorstelling, een gevoel van uitput-
ting, waardoor dit geschrift ongunstig afsteekt bij het
met gloed, warmte van overtuiging en vertrouwen op den
goeden uitslag der zaak geschrevene
hoek der wraak.

Ter verduidelijking van het medegedeelde, laten wij hier
een schema der voorgedragen denkbeelden, omtrent den
loop der wereldgeschiedenis van de schepping af tot de
voleinding der eeuwen, volgen:

le wereld - - voorhof — Adam. Ie afval, le restitutie,

2e afval, 2« restitutie,
No ach.

J Zondvloed-reiniging door water,
] overgang tot de
2" wereld.
2e wereld — het heilige — Noach.

Mozes. 1 v.aval,
Christus, le restitutie,

2e afval, de wereld ver-
werpt
Christus.

Satan is de vorst
der wereld.

2e restitutie.
Zij begint met Luther, Hoefman, enz.
de beloofde
David verschijnt;
vreesselijke beroeringen ontstaan;

-ocr page 189-

de gruwel der verwoesting wordt
gezien;

de regtvaardigen verzamelen zich in
Sion;

de goddeloozen worden uitgeroeid,
het Godsrijk opgerigt.
Wereldbrand-reiniging door vuur,
parousie, opstanding, eindgerigt.
Dag des Heeren, overgang tot de
3\' wereld.

•3 wereld —■ heilige — Chridocratie op aarde,

der geluk en heerschappij der geloovigen.
n.

Overgave van het koningrijk aan God door Christus.

Het duizendjarig rijk behoort tot de derde wereld. Over
den bepaalden tijdsduur van 1000 jaar wordt weinig ge-
sproken. Toch maakt het laatste hoofdstuk „van de Ver-
borgenheid er met een enkel woord melding van. Er
zijn., zoo heet het daar, eenige vragen over, die nog
niet geheel behandeld zijn, in het bijzonder „aangaande
de opstanding der dooden, evenzoo aangaande het rijk van
Christds, van wien geschreven staat dat hij duizend
jaren regeeren moet"1. De Munstersclie predikanten schij-
nen dus voor de derde wereld een duur van
duizend jaren
aangenomen te hebben.

Het Munslersche Chiliasme steunt of tracht te steu-
nen — wij zagen dit telkens •—- op de uitspraken der
profeten, van
Jezus en de Apostelen. Toch is het van
het apocalyptische
Chiliasme eenigzins onderscheiden. Het

-ocr page 190-

millennium van Openb. XX is hier de tijd der laatste
restitutie, en het duizendjarig rijk, waarvan de Mun-
stersehe
predikanten spreken, is de nieuwe hemel en de
nieuwe aarde van
Openb. XXI. Men- schijnt derhalve in
Munster verwacht te hebben, dat de stad ontzet en de
belegeraars verdreven zouden worden — hetzij door bo-
vennatuurlijke tusschenkomst (zooals
MaTTHIJsen reeds had
gemeend) hetzij door een en algemeen en opstand van alle
Wederdoopers op de geheele aarde — ■ dat vervolgens
Jan
van Leiden
, de beloofde David, en zijne aanhangers,
met „tweesnijdende zwaarden" gewapend, een algemeenen
vernietigingsoorlog tegen alle ongeloovigen voeren, en zóó
het rijk voor den verwachten Vredevorst bereiden zouden.
Het reinigingsvuur, op den dag des Heeren ontstoken,
zou daarna hun aangevangen werk voltooijen en, onder
de heerschappij van den wedergekomen
Christus-Sauomo,
zou voor de uitverkoren heiligen een duizendjarige tijd
van onbeperkte rust en zaligheid aanbreken. Eindelijk
zou de almagtige God alles in allen worden.

Op dit eschatologisch stelsel, indien wij het zóó noemen
mogen, hebben de omstandigheden, waarin de opstellers
verkeerden, gelijk reeds opgemerkt is\'), eenen grooten
invloed uitgeoefend, en omgekeerd is het
Chiliasme der
Wederdoopers een der redenen geweest, waaraan de ge-
beurtenissen van 1534 en 1535 moeten worden toege-
schreven. Dat het
Anabaptisme in Munster tot zulke
uitersten oversloeg, moet verklaard worden uit ver-
schillende zamenwerkende oorzaken. Wij noemen als zoo-
danig in de eerste plaats den vurigen wensch om het
reine Godsrijk gesticht te zien, mitsdien het
Chiliasme;
voorts de gunstige gelegenheid, die Munster daartoe aan-

Zie bl. 1li7, 169.

-ocr page 191-

bood \'); de tegenstand der overheid, die niet krachtig ge-
noeg was om het kwaad te beteugelen, maar volkomen vol-
doende om tot verder verzet te prikkelen; de tegenwoor-
digheid van verscheidene niets ontziende, eerzuchtige on-
ruststokers, die opgewonden genoeg waven om zelfs hun
leven op het spel te zetten, waar het gold alles te win-
nen; eindelijk, en niet het minste, de zinnelijke natuur
des menschen, die, wanneer de band der wet hem niet
tegenhoudt, altijd tot het kwaad en van kwaad tot erger
vervalt. Onregtvaardig zou het zijn met
Corrodi alle
schuld aan het
Chiliasme te wijten, en over het hoofd
te zien, dat de overdrijving van iedere stelling, w\'anneer zij
tot eene diep gewortelde hartstogt in het hart des volks is ge-
worden, tot even gruwelijke buitensporigheden leiden kan.
Dat zulks b. v. met het
Communisme het geval kan zijn, heeft
onze eeuw bewezen. Tevens moest, toen men in
Munster
een voorgevoel begon te krijgen van het verderf, dat bo-
ven de stad zweefde; toen alle hoop op verlossing in rook
opging, juist het besef, dat geen terugtreden mogelijk
was noch baten zou, onwillekeurig een prikkel worden,
om niet éénen wensch der zinnelijkheid onbevredigd t,e
laten, en in den zwijmel van verboden genot verdooving
te zoeken voor de aanstaande, onvermijdelijke vergelding.

Was het Chiliasme alzoo ééne der hoofdoorzaken van wat
in
Munster plaats gegrepen heeft, de eigenaardige vormen,
waarin het zich aldaar vertoonde, zijn omgekeerd voor
een groot deel afkomstig van de indrukken, die het van
buiten ontving. Moge een ruwe geest, als die van
Mat-
thijsen
, liet denkbeeld, om andersgezin den zonder genade
om het leven te brengen, reeds van den beginne gekoes-

b Men denke aan het groote aantal Wederdoopers, aan de twisten
tusschen de stad en den Bisschop, aan het weifelend gedrag der overheid^
aan den vorm, waaronder de Reformatie optrad, enz.

-ocr page 192-

terd hebben, de betergezinde Rotiimann — en wij ge-
hoven
velen met hem — bleef aanvankelijk\') vrij van
zulk eene bloeddorstige zienswijze. Onder den drang der
omstandigheden evenwel veranderde zelfs
Rothman geheel.
Wist de vijand van geene genade, ook hij zou die niet
meer bewijzen. —• Een ander bewijs van den invloed dei-
omstandigheden levert het „boek der wrake."
Jan van
Leiden
was tot koning over Sion gezalfd. Onmiddellijk
wordt het nieuwe denkbeeld van eenen
David, die Chris-
tus
in Zijn rijk vóór moet gaan, in de chiliastische be-
schouwingen opgenomen en zonder moeite uit de H. Schrift
geregtvaardigd. De „Restitution" kende dien
David
nog niet; het „boek der Wrake" verhaalt niet alleen,
dat hij komen moest, maar omschrijft zelfs naauwkeurig
zijne heerschappij en zijnen werkkring.

Het Chiliasme der Man,sterweke Wederdoopers was der-
halve het voortbrengsel eener eenzijdige opvatting van
het rijk van
Christus; eenzijdig, — omdat zij de vrucht
was van bepaald zinnelijke, aardsche verwachtingen en
van een
dualisme, waarbij aan het geluk des geestes
en de heerschappij van
Christus in de harten der ge-
loovigen al zeer weinig waarde werd gehecht. Die opvat-
ting ontwikkelde zich te midden van eenen strijd — niet
des geestes alleen — bij menschen, -wier godsdienstig
gevoel, in de woelingen des tijcis, tot fanatisme was op-
gedreven. Leer en leven droegen te
Munster van dat
fanatisme het kenmerk.

Iedere poging om Gods koningrijk uit te breiden, den
mensch te heiligen, het geluk der menscliheid te bevorde-
ren, verdient onze aandacht en onzen eerbied. De oor-
spronkelijke bedoelingen van het
Anabaptisme streefden
daarnaar. Maar reeds dadelijk was het eene misvatting

\') Men (leuke aan hetgeen bij de Restitution opgemerkt is.

-ocr page 193-

om dat verheven oogmerk langs den verkeerden weg der
afscheiding te willen bereiken, en, in plaats van het moge-
lijke, een onbereikbaar ideaal, met alle magfc en zonder
eenig beletsel te tellen, te willen achtervolgen. Ontaarding
kon niet uitblijven, en toen het
Anabaptisme in Muns-
ter
beteekenis verkreeg, was de zedelijke achteruitgang
reeds in meer dan één opzigt te bespeuren. Die het wèl
meenden met de zaak des Heeren, in eenvoud en opregt-
heid des gemoeds, traden spoedig terug achter anderen,
wier gedrag de sporen toonde van het bederf, dat ziöh
algemeen onder de Wederdoopers begon te openbaren.
Rothmann werd medegesleurd door de dweepzieke vreem-
delingen, die naar
Munster overkwamen, toen hij zich
nog op een standpunt bevond, waarop, zoo al niet terug-
keer, dan toch bezadigde matiging mogelijk zou zijn ge-
weest. Aan hen gaf hij zich meer en meer over, onder
hunnen invloed nam zijn
Chiliasme telkens andere on-
zuivere bestanddeelen in zich op, en werd het ten laatste
tot eene karikatuur, waarin de goede en edele denkbeelden
nagenoeg geheel waren verdwenen. En zóó werd de over-
tuiging, dat God zijne kinderen geroepen had, om hier
op aarde heilig en zalig te zijn, ten slotte bij
Kothmann
en de zijnen omgezet in eene leer, die niets predikte, dan
wraak over andersgezinden en niets aanbood aan hare
voorstanders clan bandeloos, zinnelijk genot.

§ 5.
David Joris.

Munster\'s val was de doodslag voor de "Wederdoopers.
De beloofde
David had onder het gloeijende ijzer des

-ocr page 194-

beuls eenen even smartelijken als smadelijken dood ge-
vonden ; de kern der aanhangers van het nieuwe koningrijk
was zonder genade in een achtdaagsch bloedbad om het
leven gebragt. En wie het geluk had gehad, om te ont-
snappen aan de scherp zoekende vijanden, durfde den schuil-
hoek naauwelijks verlaten, waarin hij zich verborgen hield.
Met de inneming van
Munster was aan het bestaan der
Munsli r.xhe Wederdoopers voor goed een einde gemaakt.
Op het hemelsche
Jeruzalem, op aarde nedergedaald, had
zich het oog der geheele secte, binnen en buiten de stad,
gevestigd gehouden. Toen de korte luister, waarin het
gestraald had, getaand was, en
Sion zelf gelijk gemaakt
was aan den gruwel der verwoesting, dien het over anderen
bad voorspeld, scheidden zich de verschillende bestanddee-
len, die in den wil, een aardsch koningrijk op te rigten,
eene hoogere eenheid hadden, gevonden, weder van elkander
af. De meer gematigden gingen of tot de Protestantsclie
kerk over, of werden volgelingen van
Menno Simons en
van
Obbe Philips. Deze beiden kwamen in hunne stel-
lingen met de Wederdoopers — nogtans zonder de be-
treurenswaardige overdrijving dezer laatsten — vrij wel
overeen, met uitzondering evenwel der
eschatologie. Menno
Simons
schreef zelfs een afzonderlijk werk tegen de chi-
liastische dwalingen der Munsterschen. Yolgens hem was,
— hierin stemde hij met de Protestanten overeen — het
rijk van
Christus in geenen deele een wereldlijk maar
een zuiver geestelijk koningrijk. Dat hij van uitroeijing
der goddeloozen, ongeloovigen, andersgezinden — deze
termen waren in
Munster synoniem —- niets wilde we-
ten, vloeit hieruit reeds van zelfs voort.

Een ander deel der Wederdoopers keerde tot de partij
van
Melchior Hoeeman terug, terwijl de meest radikalen
zich om den persoon van
David .Joris of van Jan Dirk

-ocr page 195-

van Batenburg, den fanatieken burgemeester van Steen-
wijk
, schaarden. Yan Batenburg had uit het Munstersche
treurspel niets geleerd; als de Gideon Gods trachtte hij
het kleine hoopje verstrooiden bijéén te verzamelen, om
aan hun hoofd den oorlog aan alle orde, overheid en ze-
delijkheid te verklaren. Reeds in 1537 boette hij zijne
misdaden met het leven. Zijne aanhangers verspreidden
zich, en velen hunner maakten ■■nog lang door moord,
straatroof en brandstichting, het land onveilig. Meest allen
stierven op het schavot, en zóó eindigde de uiterste lin-
kerzijde der anabaptistische beweging met de misdaden
der meest gevaarlijke booswichten 1).

Wij noemden vóór Batenburg den naam van David
Joris
. Zijn stelsel is het eenige, dat voor ons nog te
onderzoeken overig blijft. Eene korte schets van zijn
leven ga ook hier weder vooraf.

Omtrent het geboortejaar, de geboorteplaats en den
eigentlijken naam van
David Joris, bestaan verschillende
berigten. Yoor het eerste wordt aangenomen 1501 of
1502; voor het tweede
Delft, Brugge of Gent; voor
het derde
David Joris, Jan Joris of Jan van Brugge.
Den naam van David heeft hij waarschijnlijk ont-
vangen, omdat hij als knaap bij het opvoeren der zinne-

\') Dat de nawerking der Munstersche beroerten zich ook nog later
openbaarde, bewijst de poging van
Johan Wilhelmsen, eenen schoenmaker
uit
Roermond, om de overgeblevene Wederdoopers te verzamelen en een
nieuw
Sion te stichten. Zoo mogelijk, ging hij in zijne verachting van
alle wet en zedelijkheid nog verder dan
Jan vak Leiden. Stelen was
voor hem geene zonde; alle goederen der aarde kwamen
Christus toe,
en deze had ze aan
Johan Wilhelmsen en de zijnen gegeven. Wilhelmsen
gaf o. a. ook eene restitutie uit, waarschijnlijk eenen nadruk der vroe-
gere, waarin verdelging der goddeloozen en oprigting van een zinnelijk
aardsch rijk, wederom de hoofddogmen waren. Zijne aanhangers, drie-
honderd in getal, en hij zelf, werden achtereenvolgens van 1574—80
gevangen genomen en verbrand.

-ocr page 196-

spelen of geestelijke komedies door zijn vader, een
//kamerspeelder// of rederijker, dikwerf de rol van koning
David vervulde. Aan die naamsverandering hechtte hij
later groot gewicht. Ook schijnt het voorstellen van den
buitengewonen levensloop van den Israëlitischen koning
op het ontvankelijke gemoed van den jongen knaap van
grooten invloed geweest te zijn.

Tan zijne jongelingsjaren is weinig bekend. Hij is
waarschijnlijk op zeer eenvoudige en strenge wijze groot
gebragt. Zijn gestel was teeder, tot dweepzucht geneigd
en hoogst prikkelbaar. Zijne vorderingen op school waren
gering. Van de leugen had hij reeds als kind een onbe-
perkten afschuw. Later legde hij zich toe op het glasschil-
deren, waarin hij het tot eene niet onbeduidende hoogte
bragt. Na onderscheidene reizen, naar
Engeland en Frank-
rijk
voornamentlijk, vestigde hij zich in 1524 te Delft en
trad daar in het huwelijk met eene zekere
Dirkje Wileems.
Yan groot belang voor zijne latere ontwikkeling werd zijne
vroege aansluiting aan de algemeene reformatorische bewe-
ging des tijds. Hij bezocht de gevangenen om des geloofs
wille, gaf verscheidene werkjes in evangelischen geest uit,
en verzette zich zelfs eenmaal tegen de priesters, die in
processie met de gewijde hostie over straat gingen. Een
en ander had eene zeer gevoelige straf en verbanning voor
drie jaren ten gevolge. Kort daarna sloot hij zich, ofschoon
weifelend, aan de in
Holland en Friesland talrijke Weder-
doopers aan, in het bijzonder aangetrokken door de blij-
moedigheid, waarmede zij het martelaarsschap ondergingen,
en het hooge gewigt, dat zij op de goddelijke natuur van
Christus legden. Tot de Munsterschen stond hij in geene
betrekking 1); wel verkreeg hij grooten invloed onder de ver-

\') Vg. Nippold, a. a. O. S. 43—15. Cramer, t. a. p. H. 24.

-ocr page 197-

strooide aanhangers dier partij, vooral onder de zoodanigen,
die, hoewel nit de verwoesting van
Munster veel geleerd
hebbende, toch de denkbeelden van een aardsch rijk ble-
ven koesteren, en nog altijd met hoogere ingevingen dweepten.
Van overdrijving bleef
David Joris aanvankelijk vrij; van de
anabaptistische woelingen te
Poeldijk en Ilazer.A-cuude
betoonde hij zijnen afkeer; tegen Batenburg en de zijnen
verzette hij zich bij onderscheidene gelegenheden, vooral om-
dat hij het denkbeeld van het nitroeijen van anders-
denkenden niet verdragen kon. Onder
Davids geest-
verwanten steeg zijn aanzien intusschen voortdurend; zijn
innig, vurig bidden en zijne welsprekende, overtuigende
taal bewogen velen hem voor een Godsgezant te houden. Op
het internationaal Wederdoopers-convent te
Bockholt
speelde hij daardoor eene hoofdrol bij de pogingen,
die aangewend werden, om eene algemeene verzoening
en vereeniging van alle Wederdoopers te bewerkstelligen.
Trotsch op den aanvankelijk gunstigen uitslag zijner
bemoeijingen, gaf hij nu een werk in het licht over
de te
Buckholl behandelde punten. De zelfverheffing,
daarin aan den dag gelegd, bracht hem echter bij alle partijen
gelijkelijk in verdenking. Op zijne denkwijze en zijn verderen
levensloop werkte deze overgang van waardering tot verwer-
ping aanmerkelijk in. Het plan om eene eigene secte te
stichten ontstond van dat tijdstip in zijne ziel, en een, sterk
met eschatologische verwachtingen gekleurde brief van ze-
kere
Anneke Jans, bevestigde hem in dit voornemen.
Reeds vroeg schijnt hij de levendig gevoelde bewustheid
gehad te hebben, door God tot eene hooge bestemming ge-
roepen te wezen, en aan die roeping hoe langer hoe meer
geloof te hebben geslagen.
Anneke1 s brief was een keer-
punt in zijn leven. Twee jaren later verklaarde hij, dat
in dien brief — waarin hij, onder anderen, de voerman

-ocr page 198-

Iaraëls, de wijngaardenier Gods, de sterkste onder de
helden
David1 s genoemd werd — het ambt, hetwelk hij
bekleeden moest, hem met duidelijke woorden voorgesteld
was. Uit dezen tijd dagteekenen tevens de visioenen, die
David Joris eene plaats geven onder de ekstatische dwee-
pers, en die tevens aangaande zijn zinnelijk karakter vol-
doende getuigenis afleggen. Zelf hechtte hij daaraan groot ge-
wigt, en hij wilde er reeds toen bijzondere leerstellingen
aangaande het huwelijk uit afleiden. Ook met betrek-
king tot zijne zending of gezag, beriep hij zich, met uit-
sluiting der H. Schrift, op bijzondere openbaring. „De
dood," schrijft hij, „zal verslonden worden in de over-
winning van den man
Jezus Christus, den Heilige uit
Israël, die nu, zoo als de geest mij openbaart, ook plaats
hebben zal door een jongen knecht en kind,
David,
dien de gebenedijde God ter Zijner tijde openlijk zal doen
verschijnen, in een nieuw leven. Op hem zal krachtig de
geest des Heer en rusten, tot vreugde van het huis van
Israël en van Jakob, wier woning de Heer opbouwen
en aan wie Hij gunst bewijzen wil. Niemand verwondere
zich daarover te zeer, want in driëen heeft iedere zaak
hare volkomenheid. De eerste
David geeft een duidelijk
beeld van den almagtigen God, die één en drie is. Daarom
moet men drie
Davids verwachten, die tot één gebragt
worden; ten eerste:
David, Koning\' van Israël, in wien
Gods geest en kracht was; ten tweede:
Christus, in
wien de geheele Godheid volkomen was; ten derde, den
David, op wien de geest van Christus rusten zal, die
het minste, ofschoon schijnbaar het meeste verrigten zal...
Hij, die in het midden staat, blijft de grootste, de eerste
was Zijn type, en den derde zendt Hij zelf. Voorzeker,

1  Men zie Ckamer, bi. 31, Nu\'pold, S. 66; Corroüi, IV, \'283.

-ocr page 199-

Hij blijft Heer, de anderen zijn slechts dienaren; let daarop."

Hiermede stelt David Jokis zich als gezant Gods op
denzelfden rang als Christus, want de voorrang Hem toe-
gekend, „die in het midden staat", neemt hij dadelijk
daarop weder weg, door verscheidene Messiaausche voor-
spellingen op zich zelf van betrekking te maken, en o. a.
te zeggen: „Let op den jongen, kleinen
David, die de
Geest des Heeren is, in zijne volle kracht, die alle vleesch
vernietigen en de wereld voor haar ongeloof straffen zal."
Dat
David Joris zich zelf met dezen derden David bedoeld
heeft, lijdt wel geen twijfel en zal overigens nog verder
blijken.

In een ander gezigt, verhaalt hij voorts, zou God hem bij de
hand gegrepen en tot hem gezegd hebben: „Gij zijt mijn
knecht, ja mijn zoon, die al mijnen wil volbrengen, en
mijn werk, van den aanvang begonnen, uitvoeren zal." *)

Spoedig nam David Joris\' secte aanmerkelijk toe. Velen
zijner aanhangers kregen visioenen en ingevingen van den
zelfden inhoud als die des meesters. Ook
Davids eigene
moeder behoorde tot de zoodanigen. De gezigten zijner
leerlingen bewijzen, dat zij in het hoofd der secte den
Messias zagen, die komen zou om de wereld te verlossen
en alles te voleindigen Vooral die van
Leqjsard van
Dam
zijn in dit opzigt merkwaardig. Dat ook zij allen
het met de zaak ernstig meenden, en in
David Joris ge-
loofden
kan niet betwijfeld worden. Men denke, om niets
anders te noemen, aan de blijmoedigheid, waarmede ver-
scheidenen hunner — zooais
Anneke Jans en Jueriaan
Ketee
— trots brandstapel en folterpaal, hun geloof niet
wilden verloochenen.

2) Nippold, S. 68.

\') Cramek, W. 32, Nippold, S. 73.

-ocr page 200-

Toen de secte zich begon uit te breiden, begon het oog
der overheid zich op haar te vestigen. Yerzette zich
David
ook persoonlijk tegen het plegen van gruwelen, het feit,
dat hij eenen aanhang om zich heen verzamelde, was ge-
noeg, om hem met
Batenburg op ééne lijn te doen plaat-
sen. Een aanzienlijk bloedgeld werd op zijn hoofd gesteld;
er werden edikten uitgevaardigd, waarbij op straffe des
doods verboden werd, den bedrieger te huisvesten, die
niettegenstaande zijne strenge
ascese en zijne uiterlijke
heiligheid zich toch hoogst ergerlijke zinnelijke uitspattin-
gen veroorloofde. Ook zijne volgelingen werden opge-
spoord, en waar men bewijzen vond, zonder genade ter
dood gebragt als Wederdoopers. Zóó
Joris\' eigene moeder,
en vele anderen. Hij zelf dwaalde in
Haarlem, Ulrechl,
Deventer, den Haag, Breda, Leiden, Dordrecht, Ant-
werpen
rond, of was onbeschaamd genoeg, zich onder al-
lerlei vermomming in
Delft, waar de vervolgingen juist
het hevigste waren, op te houden. Het proces tegen de
David-Jorisien, bragt verscheidene zaken aan het licht.
Aan den eenen kant een blijmoedig ondergaan van den mar-
teldood, dat ons zekere bewondering afdwingt, en het aanne-
men door allen van de navolgende drie stellingen: de kin-
derdoop is verwerpelijk ; brood en wijn in het avondmaal
zijn symbolen;
David Joris is door God tot profeet ge-
roepen,
zijne leer is goddelijke ingeving. Aan den anderen
kant legden vele Wederdoopers voor de regters getuigenis
af van eene zedeloosheid, waarbij de veelwijverij nog niets
was. Zóó bekende zekere
Geertje Corneeisz, dat men onder
de broeders en zusters de gewoonte had, in het midden
van een talrijk gezelschap onder den maaltijd aan meer
dan ergerlijke uitspattingen deel te nemen. Strenge ascese
ging, vreemd genoeg, hiermede gepaard.

Toegeven aan zinnelijke lust en het kastijden van het

-ocr page 201-

ligchaam waren volgens hen middelen, om de afsterving
van het vleesch te bevorderen. Of wij nu onder de Jo-
risten twee rigtingen aan te nemen hebben — de eene fana-
tisch, maar ernstig, godsdienstigjen zonder vleeschelijke
buitensporigheden, de andere met de onzedelijke stellingen
der Adamieten — of dat wij zoowel de zinnelijke uitspattingen
als de meer edele verschijnselen, bijv. de getrouwheid tot in
den marteldood, als kenmerk van degeheele secte hebben te be-
schouwen, moet onbeslist blijven.
Daviü Joris zelf was asceet
en voerde met zijn vleesch eenen onophoudelijken strijd ;
van den anderen kant was zijne verbeelding voortdurend
bezig met het scheppen van wellustige voorstellingen
Tevens schijnen de beschuldigingen tegen zijne wijze van leven
ingebragt, maar al te gegrond. Wel leeren zijne geschrif-
ten uit dien tijd voorts de
bigamie niet, en wekken zij
evenmin met bepaalde woorden tot onzedelijkheid op, maar
geschikt om van die beide gruwelen terug te houden, waren zij
in geen geval. Zóó konden ook zijne aanhangers, waarvan
velen hem zelfs niet gezien hadden, bf het onedele opne-
men in hunne overtuiging of het verwerpen, zonder den
meester ontrouw te worden. Yoor het overige is de ge-
schiedenis daar, om met menige bladzijde te bewijzen, hoe
fanatisch-godsdienstige gevoelens zeer ligt met onzedelijk-
antinomistische rigtingen gepaard gaan.

Ondertusschen was Batenburg, Joris\' bitterste vijand, op
het schavot omgekomen, en velen zijner aanhangers voeg-
den zich bij de Joristen, ten gevolge van eene voorspel-
ling van
Batenburg zelf, dat binnen korten tijd of hij
of
Joris om het leven zou komen, en daarmede bewezen
zou worden, wie de ware profeet was. Ook eene aanslui-
ting aan de Munstersch gezinde Wederdoopers in
Olclen-
burg
werd door David tot stand gebragt, waarbij niet te
ontkennen valt, dat hij van zijnen kant meer dan eene

13

-ocr page 202-

concessie deed, om aan zijne leer gereederen ingang te verschaf-
fen. Deze vereeniging was echter van korten duur. Nog geen
jaar na de aanvankelijke aansluiting, verklaarden de 01-
denhurgers bezwaren te hebben tegen het aannemen van
de volgende stellingen van
David Joris. „Naaktheid, afleg-
ging van alle schaamte, openlijke schuldbekentenis in tegen-
woordigheid der geheele gemeente zijn noodzakelijk; de
band des huwelijks is niet meer bindend; booze engelen
bestaan niet; Gods volk heeft behalve
Jezus Christus,
den toekomstigen regter, nog eenen anderen nieuwen schuts-
man en leider te wachten; deze nieuwe leer van
David
Joris
behoeft niet uit de leer der profeten of apostelen
bewezen, noch door teekenen bevestigd te worden1" \'). Deze
artikelen hebben alle kenmerken der echtheid.

Toen David Joris zag, dat zijne zaak in Oldenburg
geene nieuwe proselyten makèn zou, wendde hij pogingen
aan om de nog altijd talrijke aanhangers van
Melchior
Hoeeman
in Straatsburg voor zich te winnen. Tot dat
doel hield hij met hen een gesprek, dat geruimen tijd
\'duurde. De Straatsburgers echter weigerden, zijne leer
aan \'te nemen, zoolang hij de waarheid daarvan niet uit
de Heilige Schrift wist te bewijzen.
David verklaarde dat
voor onnoodig en ongepast, daar zijne leer hem onmiddel-
lijk uit den hemel was geopenbaard. Ook hiervoor echter
werd bewijs gevraagd. De plaatsen, daarop door hem als
dicta probantia aangehaald, werden niet als vaneenige
waarde beschouwd ter regtwaardiging van
Davids denk-
beelden, daar de zin der woorden zich ten sterkste bleef
verzetten tegen iedere verklaring in zijnen geest. Zóó liep
dit gesprek zonder eenig gevolg af, en een afzonderlijk
onderhoud met enkele Wederdoopers te
Straatsburg had

1  Vg, Nippold. S. \'102.

-ocr page 203-

geen gunstiger uitslag, Intusschen werd de acte der
vergadering met wederzijdsch goedvinden opgesteld. Uit
liet officieele berigt daaromtrent blijkt, dat
Davii» Jo-
ris
de geldigheid zijner leer lijnregt stelde naast die
der Schrift; dat hij het voor onnoodig hield met de
verborgenheden der Triniteit zich bezig te houden; dat
hij het huwelijk, de schaamte en dergelijken voor ver-
keerde dingen hield; dat hij beweerde, dat met zijne komst
de toekomstige wereld en het rijk der waarachtige ver-
eerders van God begonnen was.

Dit laatste denkbeeld ontwikkelt hij eveneens in eenen,
omstreeks dien tijd aan het Hof van
Holland geschreven
brief. Als afgezant des hemels rigt hij scherpe bestraffingen
en geweldige bedreigingen tegen hen, die het wagen
Gods kinderen te vervolgen. Hij vermaant verder tot boete
en spoedige bekeering, want weldra zou het Lam ver-
schijnen in Zijnen toorn, en de Koningen verschrikken,
al schenen zij ook heeren der aarde te zijn. Het nieuwe
Sion Gods werd reeds opgerigt, de dag des oordeels en
der vergelding was- nabij. Daarna rigtte
Joris zich schrif-
telijk tot den landgraaf van
Hessen. In den brief aan
dien .vorst lieerscht een bedaarder en omzigtiger toon.
Hij wacht er zicli wel voor, onbewimpeld er voor uit te
komen, dat hij tot de Wederdoopers behoort; integendeel
hij verzoekt den landgraaf de lasterlijke geruchten, die
omtrent hem in omloop zijn, niet te gelooven. Hij ver-
maant hem, onderzoek te doen naar het nieuwe licht
der waarheid, dat hem en den zijnen opgegaan is,
naar de plaats, van waar de Zoon komen moet. Bij dezen
brief was een schrijven gevoegd aan den Duitschen Keizer
met verzoek, dat hij,
David Joris, zich op een concilie
tegen de Roomschen en. Evangelischen zou mogen verde-
digen. Hij verklaart daarin, dat „zijne getuigenis grooter

13*

-ocr page 204-

is, dan dat van iemand ter wereld; hem heeft de Zoon den
Vader geopenbaard, en niemand anders kent Hem. Wanneer
de Keizer en de overige vorsten wisten, wat hij aanschouwd
en ondervonden had, zij zouden moeite noch kosten spa-
ren, hem tot zich te roepen." Eene niet onbelangrijke
plaats levert een gelijktijdig aan de stenden des rijks ge-
zonden brief op.
David verklaart daar: „Niemand
weet, wie of waar de Zoon is, clan hij in wien
hij op nieuw geboren, en als het ware vleesch
geworden is." Uit denzelfden tijd is voorts, voor de
kennis zijner meeningen, van belang eene apologie, aan
de gravin van
Ooslfriesland-Oldenburg gezonden, waar-
schijnlijk met het doel om zijn verblijf in
Friesland,, wer-
waarts hij zich wenschte te begeven, veilig te maken.
Daar hij hierin de verschillende hoofdstukken zijner leer
achter elkander behandelt, \'is dit stuk vrij kenschetsend,
al moet niet uit het oog verloren worden, dat het ge-
schreven werd, met gemeld oogmerk, en dat derhalve alles
er met bewonderenswaardige zorg op ingerigt is, zijne stel-
lingen zóó te verkondigen, dat zij oogenschijnlijk evange-
lisch en in geen geval gevaarlijk voor orde en zedelijk-
heid waren. Een aandachtig lezer heeft echter weinig-
moeite, op meer dan eene plaats den adder onder de bloemen
te bespeuren. Voorn amentlijk komt dit uit bij de bepa-
ling der plaats, die hij zich zeiven toekent. Hij schijnt na-
mentlijk te onderscheiden tusschen zijne natuur en zijnen
geest, tusschen
Joris en David. Zóó kan hij ontkennen
dat hij zich (
David Joris) ooit voor den derden David
uitgegeven, of met Christus zou hebben gelijk gesteld;
zijn streven is veel meer door de wedergeboorte (een
woord van hoogst onbestemde beteekenis) hem gelijk te wor
den. Zóó kan hij verzekeren nooit gezegd te hebben, dat het
gengt door hem (
David Joris) zou worden voltrokken;

-ocr page 205-

tocli kan hij niet nalaten te wijzen op het woord door
Paulus gesproken, dat de Christenen zelfs • de engelen zul-
len oordeelen. Door de wedergeboo rte hoopt hij tot
die uitverkoren regters te behooren. "Wel heeft hij voorts
beweerd, dat men een oplettend oor leenen moest aan den
derden
David, den geest der waarheid, maar hij heeft dit
niet van toepassing gemaakt op
David Joris, maar op den
gezalfden
David. Nooit heeft hij de zaligheid in David
Joris
maar steeds in Christus gesteld. Verre van daar, hij
ziet in Christus zijn Heer enHoofd (uit het vroegere gezegde
blijkt, dat hij niet ver was van de meening eener reïn-
carnatie van God gelijk in
Jezus, zoo ook in hem:
„Niemand weet, wie of waar de Zoon is, dan hij in wien
hij op nieuw geboren, en als het ware vleesch geworden
is." Zóó kon hij gemakkelijk aan den
Christus David,
die in David Joris was, den voorrang toekennen boven
den enkelen
David Joris. Op dezelfde wijze gaat de ge-
heele brief door.
David Joris zegt daarin verder, dat hij
nooit het gezag der II. Schrift heeft verworpen, maar niet
ieder verstaat de Schrift even juist. Men moet tot regt
begrip, haar in geest en waarheid kunnen verstaan. \')
Voorts, dat hij nooit de leer van
Paulus „stukwerk"
heeft genoemd, wèl dat
Paulus (zeker niet een zijner minst
listige zetten) die zelf (1 Cor. XIII: 9) zoo genoemd heeft.
Het bestaan der booze geesten en van Satan ontkent
hij niet, maar hij zegt: „deze zaak is zóó op te vatten,
dat ieder zich zelf ten duivel is." -)

\') Merkwaardig is ter verduidelijking hiervan David\'s gesprek met de
Straatsburgers, waar wij hem dezelfde meening, hoewel met weinig ge-
volg, zagen verdedigen.

2) Hij beroept zieh hierbij op het woord van Jezus, waar deze Petrus
een Satan noemt. Dat evenwel bij zóódanige verklaring het begrip dui-
vel wegvalt, spreekt wel van zelf.

-ocr page 206-

Het zou ons te ver afleiden, wanneer wij of den brief
bier naauwkeuriger onderzochten, of nog bij andere punten
bleven staan. Het is voldoende hier nog alleen te letten
op
David\'s opvatting van den kinderdoop en van het
Chiliasme. Hij had steeds met betrekking tot het eerste
den bejaarden doop ais den alleen geldigen doop beschouwd.
Hier echter laat hij zich verleiden tot de
concessie,
dat de kinderdoop wel zonder gevolg, maar daarom niet
zondig is. — Wat het
Chiliasme aangaat, openlijk ver-
klaart hij die leer toegedaan te zijn.

Hij zegt namentlijk: „Dat het. rijk van Christus uit-
wendig op aarde verschijnen zal, houd ik in zeker opzigt
voor waar, want
Daniël en de geheele Schrift betuigen
dit. Evenzoo
Opetib. XH, XX, XXI. Ik moet er echter
bij zeggen, clat het eeuwig en in den hemel zijn zal.
Het rijk van
Christus, of zijn gezalfde (eene allermerk-
waardigste uiting) is niet alleen geestelijk, inwendig in ons
maar ook zigtbaar. J) Dat de zaligheid der heiligen hier
op aarde en niet in den hemel zijn zal, heb ik niet ge-
zegd (hierin ligt weder een dubbele zin). Wanneer het
rijk Gods
in ons is, zijn wij overal in den hemel. Ein-
delijk zullen ik en al degenen, die het gelooven, tot schande
gemaakt worden, wanneer
Christus niet komen zal vol-
gens zijne belofte, om ons, ongelukkigen, zalig te maken,
onder ons te wonen, en naar hetgeen hij toegezegd heeft,
de aarde in bezit te nemen. //2) Hoedanig
David zich nu dit
rijk van
Christus of van zijn gezalfde voorstelde, wordt
niet duidelijk. Wel ontkent hij gemeenschap van vrouwen
gepredikt te hebben, maar hij beroept zich toch op het
woord van
Jezus: de kinderen dezer eeuw huwen en geven
ten huwelijk, maar die waardig zullen geacht zijn, die

-ocr page 207-

eeuw te verwerven en de opstanding uit de dooden, zullen
noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden...\'
want zij zijn den engelen gelijk1). Hierin ligt oogen-
schijnlijk niets, wanneer men ten minste niet weet, wat
hij onder het huwelijk der engelen verstond. 2) Even
dubbelzinnig zijn zijne verklaringen tegenover andersden-
kenden. „Ik heb nooit gezegd, dat degenen, die buiten cle
gemeente van
David Joris zich bevinden, katten en hon-
den zijn, maar wel neem ik volkomen aan, wat de Schrift
zegt van hen, die buiten de ware gemeente van
Chris-
tus
zijn."

Na in dezen brief eerst gezegd te hebben, wat hij niet
leert, geeft
David zijne eigene stellingen op, die gelijk
zich verwachten liet, van zuiver ethischen aard zijn. Zijn
doel schijnt hij met zijn schrijven bereikt te hebben; ten
minste men liet hem in
Oost-Friesland met rust.

Wij komen thans aan een werk van David Joris,
waarin hij bijna schijnt af te wijken van zijne gewoonte,
zich slechts zeer bedektelijk uit te geven voor dengene, die
komen moest. Wij bedoelen het schrijven, dat cloor zijnen
trouwen
Jurjaatst Ketel naar Regensburg. (waar het be-
kende
Regensburger colloquium zou gehouden worden) werd
overgebragt. 8) Het bestond hoofdzakelijk in eene toepassing-
van Psalm LXXYI en LXX Vi l op hem zelf en de zijnen.
David Joris tracht te bewijzen, dat de beloften in die psalmen
gedaan, nog niet vervuld zijn, maar het nog in dezen tijd zul-

-ocr page 208-

len worden. Hij haalt nogmaals het woord aan, dat niemand
den Vader kent, dan-de Zoon, enz. Hij vermaant derhalve
onderzoek te doen, van uit welk land en op welke wijze
de Zoon zou optreden. De aardschgezinden toch zonden
hem niet aannemen; van hen zou hij wederom veel te
lijden hebben, vóór dat hij in zijne heerlijkheid kon in-
gaan, zooals reeds in den Christus naar het vleesch
getoond was. Daarom wijst hij aan, dat hij even als
Josee
en Jezus uit Egypte komen moest; Egypte nu was een
type van
Nederland. Aan deze verklaringen mag niemand
aanstoot nemen, want juist nu is het eeuwige leven
geopenbaard, en het Godsrijk geopend. De brief
eindigt met het aanhalen van verscheidene Messiaansche
plaatsen en de toepassing daarvan op den nieuwen verlosser.

Duidelijker dan hier heeft David Joris zich nergens uit-
gelaten. Vereenigen wij al de bijgebragte bewijzen, zoo
kan er geen twijfel blijven bestaan, of
David Joris
heeft zich uitgegeven voor den David Christus, van wien
hij vroeger gesproken had. En zeker is het, dat zijne aan-
hangers zijne woorden ook in den bedoelden zin hebben
opgevat.

David schreef voorts nog een waarschuwend profetisch
woord aan
Luther. Al zijne pogingen om zich bij de godge-
leerden ingang te verschaften, leden\'natuurlijk schipbreuk.
Toch nam zijne secte zeer toe, en zijne discipelen waren
den meester zóó genegen, dat hij niet alleen van sommi-
gen aanzienlijke geldsommen ten geschenke ontving, maar
dat enkelen zelfs aan hem al hunne bezittingen schonken.
Zóó werd
David Joris buitengemeen rijk. Op zijn ka-
rakter had dit eenen hoogst nadeeligen invloed. Met uit-
zondering zijner uitspattingen van wellustigen aard had hij
steeds eenen buitengewoon strengen leefregel gevolgd. Dezen
liet hij nu varen om zich zonder eenige terughouding aan al-

-ocr page 209-

lerlei bandeloosheid en vleeschelijken lust over te geven.
Was hij tevens vroeger meer
fanaticus dan bedrieger ge-
weest, ook dit veranderde en van lieverlede maakte de
vervolgde en steeds vervolgde, ernstige dweeper plaats voor
den rijken kwakzalver. Reeds uit de uitgave van zijn
Wonderboek blijkt dit. Een jaar te voren zond hij. om
de lezers te prikkelen en nieuwsgierig te maken eerst een
uitvoerige inhoudsopgave in het licht, terwijl het boek zelf
eerst later volgde.

Een stelsel is in dit boek evenmin als in de andere ge-
schriften van
David Joris te vinden. Zonder zamenhang
worden de meest uiteenloopende zaken er in behandeld,
naarmate zijne hoogst zinnelijke, enthusiastische phantasie
hem die ingaf. Verscheidene platen of teekeningen luis-
teren het werk op, of liever ontsieren het, al komt het
ons voor, dat
Nippold\'s gestreng oordeel over de daarbij
ten toon gestelde onzedelijkheid, wel eenigzins overdreven
is. Het
Wonderboek werd gedrukt in het jaar 1542.
Intusschen bestreed
Menno Simons verscheidene dwalingen
der Wederdoopers en wikkelde hij zich ook in eene schriftelijke
gedachtenwisseling met
David, die even weinig gevolg had
als de pogingen van
Joannes a Lasco, om den begaaf-
den dweeper van zijne leer terug te brengen.
David
verklaarde tegenover den laatste rondweg, dat hij even ver
boven
Paueijs stond als de man boven den knaap, „en,"
zeide hij, „wanneer de dag aankomt, bluscht men de lamp
uit." Korten tijd daarna schreef a
Lasco aan zijnen
vriend
Hardenberg, dat hij van zijne bemoeijingen, aan-
gaande
David Joris, afzag, omdat deze voor den Imma-
nuel
wilde gehouden worden, wat hij voor zich voor eene
godslastering hield.

Den eersten April 1544 vinden wij David Joris te
Bazel onder den naam van Johan van Brugge. Eene

-ocr page 210-

zeldzame verandering lrad bijna in allerlei opzigten met
hem plaats gegrepen; van den vervolgden ketter was hij
een aanzienlijk welgezeten burger geworden; van profeet,
die niets liever verlangde, dan zijne leer over de gansche
aarde te prediken, werd hij de stille man, in wien
niemand te
Bazel David Joris vermoedde; van eerlijk
dweeper werd hij rijk bedrieger. Het bewustzijn, van
door God gezonden te zijn, behield hij; geene redenen
veroorloven ons daaraan te twijfelen, maar de man, die
bereid was voor zijne overtuiging alles op te offeren, was
hij niet meer. Hij had zich tot den raad der stad ge-
wend en om het bnrgerregt verzocht, als een vervolgde
om des geloofs wille. Zijne bede werd toegestaan, en sinds
leefde hij, tot zijnen dood, als een rijk burger, die veel
wel deed, kranken bezocht, getrouw de godsdienstoefenin-
gen bijwoonde, en op wien in één woord niemand iets
aan te merken had. Toch verminderde zijne werkzaamheid
in het verborgene niet. Maakte hij al met opzet in
Bazel
geen en enkelen proseliet, onophoudelijk volgde toch het eene
geschrift bet ander, terwijl hij zelf met zijne, hier en daar
verspreide maar zeer talrijke, gemeente door boden en zen-
delingen in voortdurende aanraking bleef. Zijn zedelijk
leven was voor het uitwendige hoogst geregeld en inge-
togen, maar bij onderzoek valt er menige aanmerking op te
maken. Het verwijt van bigamie is vrij wel gegrond;
zijne huichelarij tegenover de geestelijkheid is bewezen;
aan zijn egoïsme is geen twijfel.

Voor ons onderwerp heeft zijn verder leven geen be-
lang, daar hij tot aan zijnen dood toe op dezelfde wijze
als een geacht ingezeten te
Bazel geleefd heeft, en daar, 1556,
zonder herkend te zijn, gestorven is. Welke de redenen
zijn geweest, die hem, bewogen hebben om zijne persoon-
lijke zendingswerkzaamheid te staken, is nog niet uitge-

-ocr page 211-

maakt. Nippold, in zijn uitnemende artikelen over David
Jokis
, noemt als zoodanig de zware vervolgingen, die hij
voorzag, dat in
Oost-Friesland over hem en de zijnen
zouden uitbreken, en het volkomen mislukken zijner po-
gingen, om zich bij anderen dan het volk ingang te ver-
schaffen. Daardoor zou hij er dan toe gebragt zijn om,
ziende dat zijne grootsche verwachtingen vooreerst wel niet
vervuld zouden worden, liever een rijk en gemakkelijk
leven in
Bazel te leiden, dan zich voortdurend aan aller-
lei gevaar en ongemak bloot te stellen. Maar wat het
eerste aangaat,
David Joris was de man niet, om voor
vervolgingen uit den weg te gaan, vooral niet, wanneer
zij nog niet gekomen waren, en met betrekking tot het
tweede, hoe moet dan zijne voortdurende uitgestrekte werk-
zaamheid verklaard worden? Onwillekeurig dringt zich de
gedachte aan ons op, clat hij met een bepaald doel zich van het
tooneel verwijderd heeft, om straks wanneer de gelegen-
heid er gunstig voor zou zijn, van uit het duister in den
vollen glans zijner waardigheid te voorschijn te treden.
Dit blijft trouwens zeker, dat zijn ijver vrij wat bekoeld
was, sinds hij als rijk burger aan alle begeerten van zijn
hart kon toegeven.

Eerst den 21en Maart 1559 werd te Bazel ontdekt,
wie
David Joris geweest was. Ofschoon hij gestorven
was, werd zijn proces opgemaakt; hij en zijne boeken
werden voor godslasterlijk verklaard en ten vure gedoemd;
het lijk werd daarna opgegraven en met zijne beeldtenis en
zijne aanwezige geschriften op den houtstapel verbrand.
Zijne bloedverwanten en allen, die verdacht werden, tot
zijne secte in verband te hebben gestaan, moesten de
David-Joristisehe dwalingen afzweeren, waarna zij op
plegtige wijze den 6en Juni weder in de Hervormde
gemeente werden opgenomen. In
Holland, Fries-

-ocr page 212-

land en Holste in stierf de secte eerst zeer langzaam uit.

Uitermate moeijebjk is liet David Joris\'\' stelsel met
eenige juistheid terug te geven. De dubbelzinnigheid,
waarvan hij zich doorgaande bedient, de duisterheid zijner
uitdrukkingen, de ontzettende menigte geschriften van al-
lerlei aard, door hem uitgegeven, zijne persoonlijkheid,
waarin nu eens cle dweeper, dan weder de bedrieger de hoofdrol
speelt, zijn bezwaren van niet geringen aard. Bovenaan
staat cle vraag: gaf
David Joris zich voor David Chris-
tus
uit, en zoo ja, op wat wijze P Dat hij werkelijk zulke
meeningen, niet alleen verkondigd, maar ook zelf gekoesterd
heeft, is voldoende gebleken. In clen eersten tijd evenwel had
alleen het duister besef van door God, gelijk de brief van
An
neke Jans hem verzekerd had, geroepen te zijn tot voerman
Israëls, wijngaardenier Gods, sterkste onder de helden Davids.

Spoedig daarna begon hij zijne merkwaardige parallel
te trekken tusschen de drie
David1 s. van wie de middelste
vooralsnog de hoogste in rang blijft. Eindelijk noemt hij
zich dengene, op wien de geest des Fleeren in zijne volle
kracht rust, clen beloofden regter, die alle vleesch vernie-
tigen en de wereld voor haar ongeloof straffen zal, clen
knecht Gods, die al Zijnen wil volbrengen zal, wien de
Yader door den Zoon op buitengewone en geheel eenige
wijze is geopenbaard, en die daardoor eene getuigenis heeft,
hoog boven elke andere verheven. Lijnregt stelt
David
Joris
zijne verklaringen clan ook tegenover de Heilige
Schrift. In
Paueus ziet hij slechts clen knaap, wiens werk
bij dat van den volwassen
David Christus stukwerk is,
en van zich zeiven verzekert hij, dat hij eene kennis be-
zit, waarvan God de onmiddelijke bron en geen levend
meusch deelgenoot is.

Plaatste David Joris zich op zóó verhevene hoogte, de
reden zijner zelfverheffing was gelegen in cle hooge betee-

-ocr page 213-

kenis, die hij aan zijn eigen persoon toeschreef, als aan
eene reïncarnatie van het goddelijk levensbeginsel. In
Jezus was God vleesch geworden, en deze was daarom
Christus Jezus geworden. Op dezelfde wijze was Christus
David
het in David Jcris vleesch geworden goddelijke.

Dat wij Joris\' meeningen werkelijk in dien zin op te
vatten hebben, blijkt nit zijnen brief aan de sten den des
rijks, waarin hij, zooals wij zagen verklaart: „Niemand weet,
wie of waar de Zoon is, dan hij, in wien hij opnieuw
geboren en als het ware vleesch geworden is." Evenzoo valt
dit op te maken uit zijne „Apologie aan de gravin van
Oost-
friesland,\'1\'\'
waarin hij melding maakt van het rijk van Chris-
tus
ofvan diens gezalfde. En niet minder uit zijn
schrijven, bij gelegenheid van den Rijksdag te
Augsburg,
waarin hij Jezus Christus den Christus naar het
vleesch noemt.

David Joris schijnt gemeend te hebben, dat hij spoedig
in zijne volle waardigheid zou kunnen optreden. Daarom
maande hij het Hof van
Holland tot voorzigtigheid aan.
omdat de dag der verschijning van
Christus nabij was.
Zóó ook zag hij in een zijner visioenen de overwinning
van
Christus, die zeer spoedig (nu) plaats zou hebben,
en gaf hij aan den Rijksdag te
Regensburg de verzeke-
ring, dat het eeuwige leven geopenbaard en het godsrijk
geopend was.

Hiermede is genoegzaam aangeduid, welke Joris\' mee-
ningen, aangaande het
Chiliasme, waren. Hij zou heer-
schen in een rijk van oneindig geluk en genot, in een
aardsch koningrijk, waarin het huwelijk en alle schaamte
afgeschaft en alle vleesch gedood zouden zijn, waarin de
kinderen der heiligen telkens nieuwe, reine, zondelooze
geslachten zouden voortbrengen
David Joris was een
\') § 15, ~

-ocr page 214-

chiliast en maakte daarbij zijn eigen persoon tot het
middelpunt van zijn
Chiliasme, dat — ofschoon hij zelf
dit ontkend zou hebben •— eene uitsluitend zinnelijke
rigting had. De Munstersche Wederdoopers hadden hunnen
Jan van Leiden in elk geval nog slechts den wegbe-
reider genoemd.
David Joris maakte de mate der dwaas-
heid vol, door zich zeiven in de plaats van
Christus te
stellen.

-ocr page 215-

DERDE HOOFDSTUK.

de veoegsïe bestrijders van het chiliasme
ten tijde der hervorming.

De afkeer van het Chiliasme, dien de Protestantsche
kerk, tegenover de Wederdoopers niet onduidelijk had te
kennen gegeven, verminderde niet, toen de gruweldaden,
in
Munster bedreven, en de onzinnige beweeringen van
eenen
David Joris een nieuw bewijs leverden van de
gevaren, waaraan, in die tijden van algemeene beweging,
het aannemen van die leer kerk en staat blootstelde. En
niet alleen in de Protestantsche kerk veroordeelde men
het
Chiliasme, als een voortbrengsel van dweepzieke over-
drijving, ook buiten haar stemden velen overeen in de
verwerping van het geloof aan een duizendjarig rijk. Zelfs
bleef het bij die verwerping niet; allerwege begonnen zich
stemmen te verheffen, die de stellingen der Wederdoopers
hieromtrent, met wapenen aan het gezond verstand en
bovenal aan de Heilige Schrift ontleend, bestreden 1) —
Wij achten het niet overbodig, hierbij een oogenblik stil

1 ) Anderen, zooals Lambertos Hortehsiüs in zijn „Tumultuum Ana-
baptisticum" of
IIeresbach in zijne „Historia Anabaptistiea" vergenoegden
zich tegen de Wederdoopers alleen de geschiedenis als getuige te laten
optreden. Het enkele verhaal der feiten scheen ban voldoende ter weder,
legging en ter veroordeeling. Anderen, zooals
Guido de Bres of Bui,-

-ocr page 216-

te staan en ook de bestrijding van het Chiliasme, zooals
het zich tijdens de Hervorming openbaarde, eenigzins van
naderbij gade te slaan.

Zoowel in de Luthersche als in de Hervormde kerk
vond het
Chiliasme dan geenen gunstigen bodem. Daarbij
kwam het vrij sterke gevoel van onverschilligheid, zoo al
niet van afkeer, dat beiden,
Luther en Zwingli, voor
de
Apocalypse koesterden \'), en waardoor in hun oogen
aan de tegenpartij een harer meest hechte steunpunten
ontviel. In den beginne evenwel, toen de Wederdoopers
zich begonnen te vertoonen, viel hun
Chiliasme — dat
gelijk wij gezien hebben toen nog niet geheel ontwik-
keld was — niet genoeg in het oog om er meer bepaal-
delijk de aandacht op te vestigen. Eerst na de ge-
beurtenissen van
Straatsburg en Munster, en na het
verschijnen der in de laatste dier beide steden uitgegeven
verweerschriften, moest de Protestantsche kerk antwoord
geven op de bezwaren, in gemelde werken tegen hare ei-
gene overtuiging ingebragt, en moest zij bewijzen leveren,
dat het herhaalde beroep door
Rothman en de zijnen op
de II. Schrift gedaan, in geenen deele kon wórden toe-
gelaten, om het onbeschaamde optreden der Wederdoopers
met hunne alle zedelijkheid en orde verstorende stellingen
te regtvaardigen. — Yoornamentlijk deed zij dit bij monde
van
Melanchthon en Urbanus Rhegius.

In meer dan één geschrift, van grooteren of kleineren
omvang, verzette zich
Melanchthon tegen de anabaptis-

linger, in hunne opgegevene werken, bestrijden wel de overige anabap-
tistisehe meeningen, maar maken van het
Chiliasme niet dan zeer ter
loops melding. De redenen van de betrekkelijk geringe bestrijding, die
het eigenlijke
Chiliasme vond, zijn door ons reeds, hl. 59, opgegeven.

(\') Deze afkeer schijnt trouwens op andere gronden berust to hebben;
dan op den steun dien de Wederdoopers er voor hunne leer in meenden
te vinden. Men vergelijke hieromtrent L
ück.e, a. a. O. s. 455 Ag-

-ocr page 217-

tische beweeringen, en in zijne „Loei" wijdde hij een af-
zonderlijk hoofdstuk „de regno
Christi" aan de weder-
legging der „Joodsche en Anabaptistische" dwaalleer, aan-
gaande een aardsch rijk van
Christus. De heersclwpij
die de Verlosser, volgens
Meuanchthon, uitoefent, is eene
zuiver geestelijke. Van uit den hemel regeert Hij in de
harten der geloovigen. Het is eene verfoeijelijke dwaas-
heid te gelooven, dat de kerk des Heeren hier op aarde
tot eene staatsregeling worden zou, waarin de goeden zou-
den heerschen en de boozen verdelgd zouden worden.
Voorts wijst
Melanciithon er op, hoe gevaarlijk het
Chiliasme wordt, door alle andere, geestelijke troostgron-
den op den achtergrond te plaatsen, door alle gedachten te
vestigen op aardsche vooruitzigten, met volkomene uit-
sluiting der dingen, die boven zijn, en door eindelijk de
ongelukkigen, wier hoop ten laatste toch altijd teleurge-
steld moet worden, aan onvermijdelijke wanhoop ten prooi
te laten 1). Plaats op plaats haalt hij aan uit de H.
Schrift om te bewijzen, dat de Apostelen, en derhalve
ook de herders en leeraars, alleen gezonden zijn om te
onderwijzen, en geenszins om het zwaard te trekken ter
grondvesting van het Godsrijk; dat zij wèl het regt
hebben ontvangen de ongeloovigen en goddeloozen uit de

„Est execrandus et damnandus error ille Judaïcus Anabaptistarum,
qui fingnnt ecclesiam ante novissimum diem politiam quandam munda-

nam futnram esse, in qua regnent pii et armis deleant omnes impios.....

Nam error ille Judaïcus praeter caetera incommoda hoc qnoque habet,
quod obscurat et prorsus obruit consolationes spirituales et delet exercitia
spiritualia, quia mentes humanae expectantes tantum ilia nova imperia
ohliviscuntur rerum spiritualium, et opprimuntur desperatione cum non
contingit illud speratnm ocium, quod somniaruut."
M\'elanchthon, „Opera
Omnia".
Witeberqac \'1601, pars I, Loci Theologici, de regno
C
h k i s t i.

-ocr page 218-

gemeenten te stooten, maar zonder hun ligchamelijk ge-
weld aan te doen. 1)

Hij wijst er op, hoe de Schrift overvloeit van bewijzen,
dat er tot den jongsten dag goeden en boozen zullen be-
staan, zonder dat te voren de laatsten door de eersten
worden uitgeroeid. — Ook van het beroep, dat de We-
derdoopers op den Bijbel, en voornamentlijk op de profe-
ten doen, tot staving hunner denkbeelden, maakt
Me-
lanchthon
melding. De geldigheid hunner bewijsvoering
ontkent hij door te wijzen op de beeldspraak, waarvan
de profeten zich bedienen, en die alleen in het licht
van het Evangelie op afdoende wijze verklaard kan wor-
den. Leert het Evangelie, dat het rijk van
Christus
geestelijk is, clan moeten de uitspraken van het O. Tes-
tament ook in dien geest worden opgevat, en dit te
meer, omdat verscheidene profetische plaatsen duidelijk ge-
noeg op eene geestelijke en volstrekt niet op eene aard-
sche heerschappij wijzen 2).

Met meer kracht nog dan Melanchti-ion kwam Urba-
ots Rhegius
tegen het Munstersche Chiliasme op 3), in

„Sine vi. corporali", ibid.

„Quod vero Judaei et Anabaptistae citant Prophetas. qui cum de
regno Christi loquuntur, saepe figuris utuntur, sumtis ab imperiis nmndi.
Ad hoe primum respondeo: Evangelium est interpretatio Prophetarum.
Cum igitur Evangelium elare doceat reguum
Christi esse spirituale,....

debemns et Prophetas intelligere juxta Evangelium...... Et Christus re-

prehendit ipse Apostolos, rum haberent .Tudaïoam persuasionem, ac pnta-
rent se occupaturos esse mundi imperia.

Secundo: Prophetae ipsi quamquam variis utuntur figuris, tarnen inte-
rim etiam diserte testantur, regnum
Christi fore spirituale.... Praeterea
affirmant regnum
Christi esse aeternuin, nulla autem corporalis politia
est aeterna in hac vita."
Mei,a.nchthon, 1. 1.

3) „Widderlegurig der Miinsterisc! en neweu Valentianer und Donatis-
ten bekentnus, au die Christen zu
Osnabrugk jnn Westfalen, durch 1).
Urbanum Reg. Mit einer Vorrhede Doctor Martini Luthers, Witten-

-ocr page 219-

twee met grooten bijval ontvangen werken. Aan liet eene
daarvan, dat meer bepaaldelijk over de
eschatologie
handelt, ontleenen wij het volgende, als kenschetsend voor
de wijze van
Ehegius\' bestrijding. Zeer juist kenschetst
hij de leer van het duizendjarig rijk bij de Wederdoopers
als het geloof aan „de wederoprigting van het Israëlitische
rijk, naar hetwelk de Apostelen hadden gevraagd, en dat
in deze wereld (in hoe sec ulo), vóór den dag der verlos-
sing, vleeschelijk en geenszins geestelijk (carna. liter non
spiritualiter), ter vervulling der profetiën, aangaande
het rijk van
Christus, moest worden opgericht, nadat te
voren de burgerlijke overheid uitgeroeid en alle
goddeloozen op aarde verdelgd zullen zijn." Tegen dat
geloof, voert
Ehegius 105 theses aan, waarvan velen
nog heden ten dage alle opmerkzaamheid verdienen, daar
— zoo als met volle regt gezegd is — de hoop op een
duizendjarig rijk telkens weder te voorschijn komt, en in
schijnbaar kinderlijke onbevangenheid eene dweepzieke ver-
wachting van zinnelijk genot voor een krachtig geloofs-
leven in de plaats treden laat.

„Het rijk van den Messias is een verborgen rijk des
geloofs," zegt
Ehegius, „onzigtbaar, geestelijk en verbor-
gen regeert
Christus in onze harten. Tot aan den dag
van het jongste gerigt duurt de tijd des kruises, gedu-
rende welken men den lijdenden en demoedigen
Chris-
tus
heeft na te volgen. Eerst -na de voleindiging dei-
wereld openbaart zich het rijk Zijner hemelsche heerlijk-

bery 1535." en »De restitntione regni Israëlitici, contra omnes omnium
seculorum
Chiliastas: in primis tarnen contra Miliarios Monasterienses
disputatio. Per
Urbanum Rhegium , respondente Güilielmo Cleveno ,
Aulae Ducalis concionatore, \'1536.a Hetgeen wij aan dit tweede
werk ontleenen, is genomen naar de vrij uitvoerige uittreksels van Bou-
tFrwek iu zijn meermalen aangehaald geschrift,

lé*

-ocr page 220-

heid. Dit rijk heeft derhalve nimmer een einde, ook niet
na duizend jaren. — Wat de
Munstersche heethoofden ver-
halen van een tijd van lijden, en een tijd van wrake, van
eene restitutie, van drie werelden, zijn verzinsels van
Satan, den menschenmoorder. Want aan de bloedige too-
neelen, die het gevolg zijn van zoodanige leer, heeft deze,
van den beginne af, zijne vreugde gehad. Daardoor toch
verderft hij het ligchaam door het zwaard en de ziel dooi-
de dwaalleer."

„De christenen hebben hunnen Yader in den Hemel,
en weten, dat zij hier op aarde slechts vreemdelingen
zijn. Geen rijk van vleeschelijk, aardsch geluk is hun
beloofd, maar een rijk van strijd en kruis, een rijk door
de wereld geminacht, maar heerlijk voor de uitverkorenen,
aangezien zij te midden der stormen van alle wereldsche
ellende, naar den Geest, in\'
Christus, meester zijn over
alles, gelijk
Da vin reeds zeide: „Heersch onder uwe vij-
anden." Ps. 109."

Met alle kracht komt Rhegius op tegen de dwaasheid,
dat schoenmakers, wevers, kleedermakers of bontwerkers
het rijk voor
Christus behoeven te bereiden, door vóór
Hem te heerschen, of dat Hij aan zulke menschen Zijne
heerschappij zou overgeven. Een gruwel is hem voorts
het denkbeeld, dat de uitverkorenen Gods de ongeloovi-
gen met het zwaard zouden moeten dooden.

Christus regeert dus, volgens Rhegius, geestelijk in de
harten der geloovigen. Bij den dag van de parousie en
van het regtvaardige eindoordeel, ondergaat de Christus-
regering geene verandering, maar, gelijk
Christus vroeger
op aarde geestelijk heerschappij voerde, zal Hij ook dan
in den hemel geestelijk blijven heerschen. Aan God den
Yader zal Hij eindelijk het rijk overgeven, d. i. Hij zal
alle Christenen, die door den Yader aan den Zoon gege-

-ocr page 221-

veil, en in Hem voor de grondlegging der wereld uitver-
koren zijn, als de bruid „zonder vlek of rimpel" voor
het aaugezigt des Vaders stellen, wanneer hij hen van de
hoop tot de werkelijkheid van het rijk der geopenbaarde
heerlijkheid geleid heeft."

De beide werken van Rhegius werdeii met inge-
nomenheid ontvangen, en geen wonder — zij zijn eene
verkwikkende tegenstelling tegen de overspannen, dweep-
zieke drooinerijen der
Munslersche chiliasten. Aan de
voorstellingen, aangaande het rijk van
Christus en het
einde der wereld, zooals die door
Melanciithon en Urbanus
Hhegius
werden opgevat, heeft zich de Protestantsche kerk
gehouden, nagenoeg zonder noemenswaardige veranderingen.

Tegenover de overdrijving der Wederdoopers, werd met
kalme waardigheid gewezen op de eischen van het door
het Evangelie verlichte verstand, op den geest des Chris-
tendoms en de letter der Heilige Schrift, zooals die on-
partijdig en zonder overspanning moest worden opgevat.

Maar niet in de Protestantsche kerk alleen werd krach-
tig verzet vernomen tegen de karikatuur, waartoe de
Munsterschen enkele uitspraken des Bijbels verwrongen
hadden. Ieder, die niet onder den invloed van de fanatieke
anabaptistische opgewondenheid verkeerde, moest onverho-
len zijnen afkeer uitspreken van de bedrevene gruwelen,
zoowel als van de wijze, waarop de, Heilige Schrift tot
dekmantel der ongeregtigheid werd vernederd. En vooral
zij moesten zich daartoe gedrongen gevoelen, op wie, om
deze of gene reden, maar al te gereedelijk de verdenking
vallen kon van met de Wederdoopers in meer of minder
naauwe aanraking te hebben gestaan. Wij hebben hier
vóór anderen het oog op
Menno Simons. Hoezeer het
voor de hand lag, dat juist hij luide zijne afkeuring moest
te kennen geven over gruwelen, waarvan anders ligtelijk

-ocr page 222-

een schijn van medepligtigheid ook op hem zon kunnen
vallen, behoeft waarlijk wel geene nadere aanwijzing, wan-
neer men de eigenaardige betrekking tusschen
Menno
Simons
en zijne volgelingen en het Anabaptisme na-
gaat, en bedenkt, dat het algemeene oordeel in hen niets
anders dan Wederdoopers meende te kunnen zien. Trou-
wens de geheele rigting van
Menno Simons was juist op
die punten, waarin de Munstersche overdrijving zich ken-
baar maakte, reeds van den beginne af, daarmede in de
meest volkomene tegenspraak geweest. Zocht hij, even als
het oorspronkelijk
Anabaptisme, het christelijk leven
te doen worden, wat het werkelijk wezen moest; wilde ook
hij het geestelijk koningrijk Gods in volkomenheid opge-
rigt zien, de latere overdrijving, in het
Chiliasme van
Rothman tot haar toppunt gekomen, bleef buiten zijnen
weg. „Niet met wapenen" is\'zeer juist gezegd „wilde
hij de wereld dwingen Christelijk te worden; hij leerde
haar vrijwillig te verlaten en te verzaken, om zóó eene
heilige gemeente te verzamelen, die door de kracht des
geestes telkens meer leden uit de wereld trekken, en haar
eindelijk overwinnen zou." Komt aan
Menno Simons juist
de eernaam van Hervormer der Wederdoopers toe, het-
geen hij onder hen te hervormen vond, lag juist ten
grootsten deele in hun fanatiek
Chiliasme.

Reeds bij de eerste gelegenheid, dat hij met hen in aan-
raking kwam, waarschuwde hij anderen tegen hunne bewee-
ringen, waarin hij niets dan godslastering zag. En na de inne-
ming van het klooster
Bloemkamp, hield hij niet op „een
iegelijk voor der Munsterschen gruwelen, als voor koning,
veelheid van vrouwen, rijk, zwaard etc. trouwelyk" te

\') „Onderzoek naar het kenmerkend beginsel der Nederlandsche Doopsge-
zinden", door S.
Gorter, bl. 29.

-ocr page 223-

waarschuwen. \') Tegen de aanmatigingen van Jan van
Leiden
trad hij daarenboven met een afzonderlijk geschrift
op, omdat hij cle lastering niet verdragen kon, dat een
mensch zich in de plaats van
Christus stelde, en omdat
de geestdrijvende Wederdoopers hunne leer uit de H.
Schrift trachtten te staven. 2) De inhoud van dit werk
komt op het volgende neder:

De Christenen hebben zich te wachten voor de valsche
leeraars, die de reine leer van
Christus vergeten, hunnen
meester verlaten, en het verbond Gods niet in gedachtenis
houden. Yooral in den laatsten tijd heeft men deze ver-
maning ter harte te nemen.
Menno Simons behandelt
daarna, de twee punten, die hem in de
Munstersrhe leer
het meest aanstootelijk voorkomen: de hooge plaats, die
Jan van Leiden zich zeiven toeschrijft, en het gebruik,
dat hij maken wil van het zwaard, ter vestiging van het
koningrijk Gods. Daartegenover stelt hij de waarde van
de persoon van
Christus in het regte licht, en ontzegt
hij den Christenen alle regt ter handtering van het zwaard.
Hij beroept zich hierbij telkens op een overgroot aantal
bijbelplaatsen, die, even als zulks in de
Munstersche
geschriften het geval was, grootendeels aan het O. Tes-
tament ontleend zijn.

Met betrekking tot het eersle punt, plaatst Menno op

-ocr page 224-

den voorgrond, dat het eene onwedersprekelijke waarheid
is, dat God
Christus tot Koning gesteld heeft, zoowel
over de geheele aarde, als over Zijne gemeente. Hoe
kan
Jan van Leiden zich dan „een blijde Koninck
overal, der ellendiger vrenghde geworden" noemen? De
H. Schrift bewijst duidelijk, dat geen enkel mensch het
regt heeft, om zich zóó eervolle titels aan te matigen.
Christus alleen is onze koning en onze vreugde. En
ook hierin wederstreeft
Jan van Leiden de Schrift, dat
hij zich den beloofden
David durft noemen. Dit is een
bewijs, dat hij waarlijk een Antichrist is. De beloofde
David is Christus. Er is één ■ Herder, door God gege-
ven, nam entlij k
Christus , één David , één eeuwige
David, wiens rijk immer duren zal, gelijk zoowel het
Oude als het Nieuwe Yerbond getuigt. Die zich, als
Uzia, vergrijpen aan de magt Gods, zullen hunne regt-
vaardige straf niet ontgaan.

Na aldus de getuigenis des Bijbels tegen Jan van
Leiden
ingeroepen te hebben, gaat Menno Simons over
tot de behandeling van het
tweede punt. Hij wenscht
te bewijzen, dat het den Christenen niet geoorloofd is,
met het zwaard te strijden. Ook voor dit betoog ontleent
hij zijne wapenen uitsluitend aan de H. Schrift. Israël,
zegt hij, streed met het zwaard; wij zijn echter het gees-
telijke Israël en moeten daarom wel strijden met het
zwaard, maar met het geestelijke zwaard, dat is met het
zwaard des woords. Yoorts heeft de Christen zich alleen
aan het woord Gods te houdeu, en dit leert, dat wij alleen
het zwaard des geestes mogen gebruiken. Ook
Christus
bezigde geen ander wapen, en Hem moeten Zijne volge-
lingen in alle dingen gelijkvormig worden. De geest des
Christendoms predikt liefde, geen broedermoord, lijdzaam-
heid, geen verzet.
Christus wilde liever lijden (Phil. H),

-ocr page 225-

dan de aangebodene hulp des zwaards aannemen. Te strij-
den met „vleeschelijke wapenen" is ons verboden; de
Christen moet geduldig zijn en ongemak willen lijden tot
aan de toekomst des Heeren. (Jac. Y: 7.)

Te vergeefs wordt tegen deze wijze van beschouwen
aangevoerd, dat „de Heer
Baby\'on toch moet straffen en
dat de Christenen hierbij Zijne werktuigen moeten wezen."
Men moet aan God Zijn eigen werk overlaten, en niet
trachten te weten, wat ons niet geopenbaard is. Zij die
zich telkens op het woord : Hand. 1 : 6 beroepen ,
moesten een weinig meer denken aan het antwoord, door
Jezus op de vraag der Apostelen gegeven : „Het komt u
niet toe de tijden of gelegenheden te weten, die de Yader
in Zijne eigene magt gesteld heeft." Dit vergeten zij en
houden niet op te roepen; God zal
Babyion straffen.
Dit zij dan zoo; maar op alle plaatsen, waar de Bijbel
van zoodanige straf spreekt, zijn de Heidenen, en geens-
zins de Christenen, Gods werktuigen tot volvoering Zijner
oordeelen. Zóó blijkt ook weder hieruit, dat de uitroeijing
der goddeloozen niet het werk der Christenen is. 1)

De Schrift toont aan, dat, als Christus wedergekomen
is, Hij dan Zijne vijanden straffen .zal. Eerst moet
Hij derhalve van den hemel op de aarde wederkeeren,
op de wijze, als voorspeld is:
Marc. XIII, Luk. XVII,
Openb. I en Hand. II. Na de terugkomst van Christus,
niet eerder, zullen de goddeloozen hunne vergelding
ontvangen. En de magt om te straften is enkel aan
Chris-
tus
gegeven (Dan. VII), zoodat de beweering van sommigen,

1 ) „Soo is het nu klaerlick uyt deze woorden te verstaen, dat niet
door de Christenen, de Babilonische Hoere sal verdestrueerd werden, dat
ooek de Christenen niet sullen uytroeyen."

-ocr page 226-

dat die magt aan Jan van Leiden opgedragen zou zijn,
niets is dan eene „gruwelijke verleiding." \').

Na nog de tegenwerping ontzenuwd te hebben, alsof onder
de engelen (
Matth. XIII: 39), die de maaijers zijn in den
oogst der Heeren, de Christenen te verstaan zouden zijn, ein-
digt
Menno met zijnen lezers de ernstige vraag voor te leggen,
of zij op het zwaard of op het kruis gedoopt zijn, en hen
te vermanen zich in alle zaken aan de uitspraak van Gods
woord te houden en daarvan in niets af te wijken.

Zoowel Menno Simons1 werk, als dat van Urbanus
Rhegius
dragen de duidelijkste sporen van opgesteld te
zijn met het oog op de behoeften des tijds. Eene gron-
dige, volledige bestrijding van het
Chiliasme bieden zij
ons niet aan. Tegenover de dwalingen van
Munster ver-
genoegden zij zich uit den Bijbel tegenbewijzen aau te
voeren, en voor het overige grootendeels de overdrijving
te wederleggen, die eigenlijk niet tot het wezen van het
Chi-
liasme
behoort. Toorts is de bewijsvoering van bei-
den niet altijd even afdoende, en ook hunne exegese is
dikwerf niet van willekeur vrij te pleiten.

Ons blijft thans nog over het oog te vestigen op een
man, wiens bestrijding van het
Chiliasme een geheel
ander karakter vertoont, dan wij bij
Melanchton, Menno
Simons
of Rhegius hebben opgemerkt. Wij bedoelen Se-
bastiaan Ekane: von Wörd
, die buiten alle partijen
levende, zich eene geheel eigenaardige wereldbeschouwing

-ocr page 227-

had gevormd, waarmede oolc zijne eschatologie ten
naauwste te zamen hing. Deze laatste kwam ons merk-
waardig genoeg voor, om haar in verband met
Frank\'s
persoonlijkheid en geheele denkwijze, eenigzins uitvoerig
mede te deelen. Te meer meenden wij hiertoe geregtigd
te wezen, omdat zij, voor zoover ons bekend is, nog niet
naauwkeurig onderzocht is.

Sebastiaan Frank von Wörd werd, waarschijnlijk in
het jaar 1500, te
Donauwörth geboren. Tan zijne jeugd
is weinig bekend. Hij heeft zich, in allen gevalle, met
ijver op het verkrijgen eener uitgebreide kennis toegelegd.
Zijn eerste werk was eene vertaling der „Diallage" van
Althammee., een orthodox Luthersch geestelijke \'). JNTa
het jaar 1530 namen zijne geschriften, hoewel meest
van geschiedkundigen aard, eene bepaald pantheistische
kleur aan. In 1528 bevond hij zich te
Neurenberg,
de vrije, aanzienlijke rijksstad, waar een levendig ver-
keer, een bloeiende handel en eene tamelijk groote ver-
draagzaamheid menschen van velerlei aard en denkwijze te
zamen had gebragt. Daar schijnt
Frank de aanleiding tot,
en de kiemen van zijne latere overtuiging gevonden te
hebben. Van 1530—32 hield hij zich te
Straatsburg op,
en daar gaf hij eene „Chronika, Zeitbuch und Geschicht-
bibel von Anbeginn bis 1531" uit. Dit, in eenen goeden
stijl geschreven werk, leverde de bewijzen van zijne zeldzame
belezenheid, maar tevens op vele plaatsen van een groot
gebrek aan
kritisch oordeel. De voornaamste verdienste er
van was, dat het als de eerste geregelde bewerking der
wereldgeschiedenis in het
Duitsch kon worden beschouwd.

Frank schijnt te Straatsburg in minder aangename
verhouding met
Bucer gestaan te hebben, en hij verliet,
waarschijnlijk om die reden, die stad, om zich als zeep-

-ocr page 228-

zieder te Eszlingen en te Ulm te vestigen. Te IJ lm werd
hem niet alleen het verblijf in de stad toegestaan, maar
ook weldra het burgerregt geschonken. Toen hij evenwel,
1535, zijne 280 „Paradoxa" in het licht zond, waarin
zijn
■pantheïsme weder sterk op den voorgrond trad, drong
men op zijne verwijdering aan. Vooreerst kwam het daar-
toe nog niet, en stelde de raad van
Ulm zich tevreden
met zijne belofte van niet meer te zullen schrijven. Toen hij
zijn woord echter later brak, verdreef men hem voor
goed. Sinds dwaalde hij rond, hield zich nu eens te
Bazel
dan weder te Straatsburg op, gaf zijne „Sprichwörter" en
andere werken uit en stierf 1545 te
Bazel.

Zijn stelsel, tegelijk met dat van Schwenkfeldt te
S
chmalkalden als kettersch veroordeeld (1540), was pan-
theistisch-mystiek. De stof is volgens
Frank eeuwig; al
wat bestaat is onderworpen kan een eeuwigen cirkelloop.
God is het wezen aller dingen, in alles en in allen.
In den mensch komt God, de lioogere eenheid van alles,
tot bewustzijn. Hij is derhalve iets subjectiefs. Ieder mensch
bezit God in zijne eigene individualiteit. In den mensch
is God het inwendige woord, de Heilige Geest en de ware
Bijbel. Goed en kwaad vormen eene noodzakelijke tegen-
stelling; kwaad is iets betrekkelijks, een
aceid ns. De be-
teekenis der Christusverschijning is het aan het licht
brengen der eeuwige verzoening en vergeving.

Met betrekking tot de verschillende rigtingen op god-
geleerd gebied streefde
Puank voortdurend naar onpartij-
digheid. Ook tegenover
Rome deed hij dit, maar toch
bleef de Paus ook voor hem de Antichrist. In krachtige
taal wederlegde hij al de misbruiken en instellingen der
Roomsche hiërarchie. In het Protestantisme zag
Pjjank
eene nieuwe, door God gezondene kracht. Zacht en bil-
lijk was zijn oordeel over de verschillende reformatorische

-ocr page 229-

verschijningen. Tot de Wederdoopers stond hij in geene
betrekking. Hij misprees hunne gebondenheid aan de
letter der H. Schrift en hunne zucht om zich van de
kerk af te zonderen. En daarom, al naderde
Er ank. in
verscheidene punten de leer van het
Anabaptisme, hij
beschouwde alle zaken ook hier te onpartijdig van beide
zijden, dan dat hij, hetzij vóór, hetzij tegen de Weder-
doopers liartstogtelijk partij zou hebben gekozen. Kracht
tot
initiatief, geestdrift, eenheid en vastheid van karakter,
bezat hij voorts in zeer geringe mate. Onvoorwaardelijk
verklaarde hij zich tegen alle maatregelen van geweld in
zaken des geloofs; straffen, vooral de doodstraf, op anders-
denkenden toe te passen, kwam hem voor, een gruwel
te zijn.

Erank. was niet alleen een mysticus, maar tevens een
naauwlettend en fijn opmerker, en een grondig kenner
der geschiedenis. Daardoor bevond hij zich nu eens in
de sfeer der in zich zelve teruggetrokkene beschouwing,
in de wereld der ideën, dan weder in de werkelijkheid
der feiten en van het leven.

Deze omstandigheid veroorzaakte in zijn wezen zeer ei-
genaardige tegenstrijdigheden. Zóó bijvoorbeeld in zijne
overtuiging aangaande het
communisme. Zijn pantheïsme
deed hem het
communisme wenschehjk voorkomen. Alle
bezit toch is gevaarlijk voor hem, wiens eenige begeerte
het is, om zich volkomen in God te verhezen. Wil het
ik volkomen in God opgaan, zoo moet het zich van
zijne zelfstandigheid zoo veel mogelijk ontdoen. Daarmede
is het denkbeeld bezit voor den pantheïstischen
mysti-
cus
reeds dadelijk veroordeeld. Als zoodanig moesten
Erank\'s wenschen zich naar het communisme rigten.

Daartegenover toonde hem de geschiedenis, bijvoorbeeld
in den boerenkrijg, datzelfde
communisme als een schrik-

-ocr page 230-

beeld, en een ongeluk voor de volken. En zoo kon
Erank er niet toe komen, die leer te prediken en be-
paalde bij er zich toe, eene hoogere eenheid te zoeken en
het bezit voor iets uitwendigs te verklaren. „Kan de
mysticusJ\' vroeg hij, „niet rijk zijn, zonder veel te be-
zitten? Kan hetgeen de arme zijn eigendom noemt, hem
niet volkomen voldoende zijn? Worden honger en dorst
door brood en water niet genoeg gestild?" — Zóó voerde
Erank datgene, wat zijne leer, bij consequent doorrede-
neren, medebragt, niet door, omdat hij niet met die leer
alleen, maar ook met de behoeften én indrukken van het
werkelijke leven rekende.

Eene soortgelijke tegenstrijdigheid vertoont zich bij
Erank op het gebied der eschatologie. Volgens zijne we-
reldbeschouwing was de wereld de afspiegeling der ééne,
eeuwige Godheid. Zij heeft haar bestaan in God, is eeuwig-
even als Hij, en ontwikkelt zich in de langzame, voortgaande
ontvouwing der in haar gelegde krachten. Naast deze bewee-
ring vinden wij bij
Erank, de verwachting van het aanstaande
einde der wereld. Zóó bijvoorbeeld aan het slot van zijn
„Kriegsbüchlein des Eriedes". De vele oorlogen en geruchten
van oorlogen waren hem een gewis teeken van den jong-
sten dag en van de toekomst des Heeren; het wereldge-
rigt en de verlossing der regtvaardigen konden niet lang
meer uitblijven — zóó meende hij. Evenzoo in een an-
der werk, waarin de achteruitgang der zeden hem een
waarborg is voor het naderende einde der wereld

Aan het slot van zijn werk tegen de dronkenschap, ,Von den greu-
lichen Laster der Trunkenheit" zegt hij namentlijk: „So in diesen letzten
Zeiten erst mit den Franzosen aufkommen, was Füllerei, Saufen und
Zutrinken für Jammer und Unrath, Schaden der Seele und des Lebens
anrichte und mit sich bringt."—Na over alle zonden, die het gevolg zijn
der dronkenschap, gehandeld te hebben, eindigt hij met te zeggen, dat al
deze verkeerdheden een onbedriegelijk teeken zijn van den jongsten dag.

-ocr page 231-

Wat Frank aanleiding gegeven lieeft om te meenen,
dat het einde aller dingen gekomen was, ligt voor de
hand. Bij eene vroegere gelegenheid maakten wij opmerk-
zaam op de mismoedigheid, die zich van
Luther in de
laatste jaren zijns levens meester maakte, wanneer hij
dacht aan de betrekkelijk geringe vruchten, die de Her-
vorming gegeven had voor de waarachtige heiliging der
duizenden, die haar omhelsd hadden,
Luther hoopte
daarom, dat de wederkomst van
Christus zich niet lang
zou laten wachten. Een soortgelijk verschijnsel doet zich
bij
Frank voor. Met ronde woorden komt hij in de
voorrede van zijnen „Geschichtsbibel" er voor uit, dat hij
geene redding weet uit de ellende, waarin de wereld ge-
dompeld is. Hij zag in, dat „het met de wereld gedaan
was". Slecht en boos was zij altijd geweest, maar deze
„allerergste, laatste tijd" is zóó dolzinnig en
zóó verwa-
ten geworden, dat de boosheid rijp, en de oogst gereed
is om vergaderd en in het vuur geworpen te worden.
Eerst met den jonasten dag zal alles veranderen. „Joden,
Heidenen, Papen, zullen slechts tot den tijd des avonds
bestaan".

Zóó bleek ook hier de natuur weder sterker dan dé
leer te zijn. Al beschouwde
Frank het kwaad ook nog
zoo zeer als een
accident, dat acciclens was toch van ge-
noeg belang, om, waar het zich in hevige mate vertoonde,
hem het einde van alles, met andere woorden een plotse-
lingen schok, een onverwachten overgang in de wereld-
ontwikkeling te doen voorspellen, en hem zoodoende in
lijnregte tegenspraak te brengen met zijn geheele stelsel.

Hoedanig Frank het rijk van God en Christus, voor
het overige, opvatte, blijkt uit zijne schriften „van het

„Hie helfe, wer helfen mag, die trommen mit Gebet, die Obrigkeit mit
Gewalt, Gott mit Seiner Guade und Zukunft."

-ocr page 232-

rycke Christi" en „Van de beloftenissen des nieuwen Tes-
taraents ende van het rycke Christi." Daaruit blijkt,
dat het rijk Gods voor
Frank iets inwendigs was, geheel
tegenovergesteld aan wat men in de wereld door het
woord rijk verstaat. Het is de magt, die God in ons
uitoefent. Het is God in ons. 1) Daarom is het rijk en de
heerschappij van
Christus ook volstrekt niet van deze
wereld.
Frank onderscheidde verder twee koningrijken
Gods, die evenwel
potentieel niet verschilden. „Het eerste
is het rijk der genade, hier op aarde, waarin Gocl alles
door
Christus regeert, en zal blijven regeeren, totdat
Christus aan zijnen Vader alles onderworpen zal hebben.
Want
Christus is het middel, waardoor God alle din-
gen weder tot zich wil brengen, gelijk
Adam het middel
was, waardoor alle schepselen van God zijn verwijderd/\'

\') De volledige titel van het tweede werk is: „Van de beloftenissen
des nieuwen Testaments ende van het Rycke
Christi, of die beloftenissen
der Joden inde Profeten (dat sy wederom in dat beloofde Landt souden
comen oock lichamelyek geschieden) ofte alleen glieestelyck sullen verstaen
werden." —
C. A. Hase voegt aau zijne uitnemende schets van Frank\'s
leven en leer eene bibliographische uitweiding toe. Daarin geeft hij op
onder de werken, die hij niet geraadpleegd heeft: „Von der tausendjäh-
rigen Glückseligkeit der Kirche," volgens hem hetzelfde als het „Von
Reiche
Christi," te Gottingen, in Hollandsche vertaling, op de Biblio-
theek, aanwezig.
Arnold spreekt alleen over hst eerste en deelt mede,
dat het door den remontrant
Tomberg in het Ho 11 andsch is overgezet.
Waarom
Hase het te Göttingen aanwezige werk niet gebruikt heeft is mij
onbekend. Juist het eschatologisch deel van
Frakk\'s leer is\'trouwens
uiterst karig ontwikkeld. — Bovengemelde werken van
Frank bevinden
zich op de Doopsgezinde Bibli\'theek te Amsterdam. Daar beide vertalingen
waren, heb ik de titels in het Iiollandsch opgegeven. Is mijn ver-
moeden juist, dan is het tweede de vertaling van het bij
Hase genoemde:
„Von der tausendjährigen Glückseligkeit" enz., en dit laatste dus niet
hetzelfde als het werk »Vom Rycke Chcisti."

a) „Vom Rycke," Cap. I. »Godes rycke hier in deser tijt en is niet
anders dan dat Regiment Godes, door
Christum, in onsen geest ende herte."

-ocr page 233-

Het tweede rijk.... is het rijk der heerlijkheid, na
de opstanding, waarin God alles in allen zijn zal, ten
tijde, wanneer wij Hem van aangezigt tot aangezigt zien
zullen, gelijk Hij is/\'

Wat Frank aangaande het Chiliasme dacht, kan, na
al het gezegde, moeijelijk twijfelachtig zijn. De toekomst
der Christenheid was het volkomen in God opgaan, en
in God zijn. Hij was derhalve afkeerig, van al wat in
de
eschatologie aan het aardsche, zinnelijke, tijdelijke
denken deed. Als bewijs geven wij een overzigt, of liever
een uittreksel uit zijn werk „Van de beloftenissen."

IRaxk begint met de letterlijke opvatting der H. Schrift
ter zijde te stellen. „God" zegt hij „schrijft zijne hande-
lingen veel dieper in de harten der menschen, dan men
die "op papier brengen of daarop behouden kan." s) Daarom
baat „uitwendige" godgeleerdheid niet. „Met Zijnen eigenen
vinger moet God den Heiligen Geest in onze harten heb-
ben ingegrift." In de Schrift worden ons Gods handelin-
gen medegedeeld en voorgesteld, maar wij zijn daarvan
geene meesters, voordat wij scholieren van den waren Heer
en Leeraar geweest zijn. Ook bij het lezen der profetische
schriften moet dit in het oog gehouden worden.
Christus
wordt ons in het Nieuwe Testament altijd voorgesteld als
ean geestelijk koning, nooit als een aardsch. Daarom
mag niemand van
Christus een aardsch „regiment" ver-
wachten. Zóó doen de Joden, die nog op de komst des
Heeren hopen, en zich voor het uitverkorene volk hou-
den, terwijl zij hunne rust in deze wereld zoeken. Wij,
Christenen, weten echter, dat al het oude voorbijgegaan

-ocr page 234-

is, en dat alle dingen nieuw geworden zijn. Zóó is ook
liet ligchamelijke voorbij gegaan en vervangen door bet
geestelijke, dat eeuwig blijft. „In het nieuwe verbond van
God in
Christus, is niets ligcharaelijks. Komt Christus
weder, om op aarde te regeeren, zoo kan hij aan Zijn
volk, het ware, beloofde, hemelsche land niet geven; maar
geeft
Christus den zijnen het eeuwige land des eeuwigen
levens, wat zou het dan beteekenen, dat Hij met Zijn
volk in een erger land vleeschelijk zou moeten regeeren?"
Welke vreugde — zóó vraagt
Frank verder, zou het
voor de heiligen zijn, nu weder van den hemel naar de
aarde gezonden te worden?

l)e beloften der profeten komen niet den J oden, maai-
den Christenen toe, die, als een geestelijk volk, ook gees-
telijke toezeggingen hebben ontvangen. Alleen hij, die
Christus bezit, bezit ook Zijne beloften, maar moet die
beloften dan ook „na sijnen aert" verstaan.

De woorden — Israël, Juda, Jeruzalem, tempel, mijn
volk, mijn land, verstaan de Joden, en met hen sommige
Christenen, letterlijk. Zij verwachten dus eene vleeschelijke
Christusregeering, eenen tijdlang rust en goede dagen.
Met verkeerde spitsvondigheid beroepen zij er zich op,
dat zij nu op aarde ongelukkig zijn geweest, en dat dus
de billijkheid medebrengt, dat voor hen een tijd. van
aardsch geluk kome. „Welk eene vleeschelijke dwaas-
heid" J) roept
Frank hun toe. Zal dan het eeuwige rijk
van
Christus niet in staat zijn, om ons de hier geledene
smarten duizendvoudig te vergoeden?

Zij die zóó denken, dwalen. Er is „tweederlei" Israël
in de Heilige Schrift beschreven. Het eene is het oude,
dat voorbij is; het tweede is het geestelijk
Sion en Jeru-
zalem.
De profeten en Apostelen leeren ons, dat het

\') „Wat gruoter sothoyd\'t onscs vlcysches,"

-ocr page 235-

eerste verstooten is. Het heeft echter op het tweede, het
hemelsche gewezen (
Jeeem. XI). Hoe zouden wij van dat
hemelsche iets tijdelijks mogen verwachten?

De woorden: Israël, Jeruzalem, tempel, enz. moeten
in hunne volle beteekenis opgevat worden De nieuwe
hemel en de nieuwe aarde moeten ons al het vroegere
doen vergeten.

Duidelijk hebben de profeten dat nieuwe en waarach-
tige rijk en niet het oude, dat voorbijgegaan is, in hunne
prophetiën genoemd, gelijk uit de enkele inzage hunner
schriften blijkt. Te vergeefs beroept men zich bijv. op
het woord van
Jesaja door Paui.es (Rom. XI) aange-
haald : „uit Sion zal de Yerlosser komen, Hij zal de
goddeloosheden afwenden van
Jakob. " Reeds het bevrijden
van ongeregtigheid en het mededeelen der ware vrijheid
op die plaats genoemd, wijst op eeue geestelijke ver-
ossing. Wanneer de tijd der bekeering van alle Joden
gekomen zal zijn, dan zal deze voorspelling in vervulling
treden, en
Chbistus uit het hemelsche Sion, met
Zijn licht, genade en verstand, als geestelijk koning over
allen heerschen.

Onder de oude Christenen zijn er geweest, die, op
voorbeeld van
Papias, een duizendjarig rijk aannamen.
Maar van dien
Papias is van algemeene bekendheid, dat
hij de leer der Apostelen niet begrepen, maar het figuur-
lijke, letterlijk opgevat heeft. Zijne leerlingen bedrogen
zich evenzoo, door ten eerste voetstoots eene Joodsche
fabel aan te nemen, en in de tweede plaats, zich aan de
letter gevangen te geven en in een „boekje, waarin de
getallen dikwijls niet letterlijk mogen worden opgevat"

\') «Waerachtich. ende niet in der schaduwe.»

■\') «Een boecksken daer die tal dïckwils niet na die letter en mag
gehouden worden.»

-ocr page 236-

naar eigen verstand te oordeelen, en niet op hunnen
meester, den Heiligen Geest, acht te geven.

.Tuist met de getallen der Openbaring moet men
voorzigtig zijn. Zóó wordt
(Openb. YII) van twaalf duizend
verzegelden uit ieder geslacht Israëls gesproken. Maar
uit de ontelbare menigte, die in vs. 9 van hetzelfde
hoofdstuk vermeld wordt, blijkt, dat men het cijfer
twaalf
duizend
niet letterlijk opvatten mag. Hetzelfde is het
geval met de getallen
zeven, tien, enz. Zóó geeft duizend
jaren een getal der volkomenheid te kennen, of het drukt
de verzameling eener groote menigte uit. Onder duizend-
jarig rijk heeft men derhalve te verstaan een rijk, dat de
grootst mogelijke in- en uitwendige volkomenheid bereikt
heeft. Dit rijk is het wordende rijk van
Christus ,
waarin de booze geest nu reeds langer clan duizend jaren
is gebonden geweest, na de opstanding der geloovigen uit
den dood hunner zonden, door de genade van
Christus.
De eerste opstanding was geestelijk \'), en heeft plaats gegre-
pen, bij
Christus\'\' komst op aarde.

De Christenleeraars hebben dan ook ten allen tijde de
dwaling van het
Chiliasme verworpen. Zij moesten dat
doen, omdat zij geloofden, dat de Christen in zijnen Heer
het eeuwige leven reeds hier op aarde bezit, en in Hem
voor altijd van de magt des doods bevrijd is. Hoe toch
konden zij eene aardsche heerschappij van
Christus aan-
nemen, indien zij geloofden, dat den Christen reeds hier
het eeuwige leven is toegezegd?

Eindelijk: Christus is zulk een arm Koning niet, dat
Hij weder op £icircl6 zou behoeven te komen bedelen; Hij
is zulk een arme en behoeftige Herder niet, dat Hij, na
de opstanding, Zijne schapen op aarde zou behoeven te
weiden." Daar is in den hemel ruimte, vreugde en blijd-

\') Met beroep op Joh. V.

-ocr page 237-

schap genoeg, waartegen alle genot gering is. De Jood
houde dan zijne gedachten op de aarde gevestigd; wij die
in het licht wandelen, moeten het tijdelijke vergeten en
ons op het eenwige toeleggen, waartoe
Christus, „die de
ware, geestelijke, eeuwige goederen schenkt" ons genadig-
lijk helpe!

Aldus Frank. — Al misprijzen wij in zijn betoog de
verachting van het tijdelijke, die er zich onverholen in
uitspreekt en de willekeurige verklaringswijze der prophetie,
door hem gehuldigd; al vinden wij in zijne beschouwing
van het duizendjarig rijk, op meer dan één punt, de tra-
ditioneel gewordene opvatting zijns tijds terug — wij kun-
nen toch niet nalaten er een krachtig protest in te
begroeten tegen de zinnelijke rigting, in zijne eeuw door
zoo velen aangenomen, die niets liever verlangden, dan dat
aan de genietingen des vleesches eene eereplaats in het
rijk van
Christus werd afgestaan Frank1 s anti-chiliasme
overigens, hangt —- zoo zagen wij — met zijne geheele
denkwijze te zamen. De toekomst, die hij naderen ziet,
is de toekomst, die hij wenscht en denkt. Onder welken
vorm
Frank zich de verschijning van den jongsten dag,
dien hij zeer nabij achtte, gedacht heeft, is door hem,
voor zoover mij bekend is, niet uitgesproken. In allen
gevalle is zijn geschrift „van de beloftenissen" eene uitmun-
tende toetssteen, om te onderscheiden, wat geen
Chiliasme is.

-ocr page 238-

BESLUIT.

Wij staan thans aan het slot van ons onderzoek. Met
den val van het
Anabaptisme verdween het Chiliasme
voor eenen tijd, om zich daarna op geheel andere wijze,
hoofdzakelijk hij de latere theosophen, te vertoonen.
In de geschiedenis der leer van een
duizendjarig rijk
vormt het behandelde tijdperk een op zich zelf staand,
karakteristiek gedeelte. Wij hebben de ontwikkeling gade-
geslagen van het denkbeeld der verschijning en oprigting
van een rijk Gods op aarde. In zijne veelvuldige wijzi-
gingen verwijdert zich dit denkbeeld nu eens van het
oorspronkelijke, bijbelsche
Chiliasme en sluit er zich dan
weder naauwer aan vast. Somtijds was de invloed der prophetie
naauwelijks merkbaar; somtijds ook zagen wij, hoe juist
de bijbelsche voorspelling het schema aangaf, waarvan
men uitging. Hoofddenkbeeld was en bleef de begeerte om
hier op aarde, na al de droefenissen en na al de ellende,
die de Christenheid had moeten verduren, voor de kin-
deren Gods een gulden tijdperk van ongestoord geluk en
vrede, van zuivere kennis en godsdienst, van ongeveinsde
broederliefde, van volkomene zaligheid te zien aanbreken.
De verwachting door allen, zonder onderscheid, gedeeld,
dat de jongste dag aanstaande was — het natuurlijk
gevolg der gewigtige, ontzettend grootsche wereldgebeur-

-ocr page 239-

tenissen des tijds —• gaf aan die begeerte eene eigenaar-
dige klenr en rigting. Groote dingen waren gebeurd, en
men meende te gevoelen, dat nog grootere aanstaande
waren.
Romés dwangjuk was verbroken, dwaling bij dwa-
ling ter zijde gesteld. Op dien weg zou de menschheid
voortgaan en snel voortgaan — zóó werd algemeen ge-
hoopt. Gods rijk, door profeten en apostelen voorspeld,
zou weldra komen. In die verwachtingen, aan de stem des
bijbels en den indruk van het heden ontleend, lag de aan-
leiding tot het
Chiliasme, zóó als het tijdens de Her-
vorming verscheen. Van daar die onbestemdheid in het
bepalen, hoe lang dat Godsrijk op aarde duren zou, in
het onderzoeken der vraag naar de eerste opstanding der
dooden, het weder losgelaten worden van
Satan enz. Met
hierop viel het zwaartepunt der wenschen. Het anabap-
tistisch
Chiliasme was geene zaak van bespiegeling of
theologisch onderzoek, maar van een op het dadelijk leven ge
rigt verlangen naar eene schoone toekomst. Die toekomst
trouwens werd gedacht als eene
Christocralie op aarde^
en daarin lag het bovennatuurlijke, bepaald Christelijke
moment, waardoor het
Chiliasme zich van alle commu-
nistische droombeelden onderscheidt.

De oorspronkelijk schoone, zuivere en edele gedachte
verloor evenwel spoedig hare oorspronkelijke gedaante. De
verwachting werd spanning; de spanning ging over in
daad. Onder den indruk van gruwzame vervolgingen, van
zelfzucht bij sommigen, van fanatisme bij allen, vermeng-
den zich godsdienstige voorstellingen en staatkundige be_
moeijingen. De uitwendige omstandigheden hadden voor
een groot deel het
Chiliasme weder in het leven geroe-
pen; door haar veranderde ook de vorm, waarin het eerst
optrad. Meer en meer ontaardde de leer op die wijze,
totdat zij het toppunt van dwaasheid bereikt had,

-ocr page 240-

bestanddeelen, die haar oorspronkelijk vreerad waren, in zich
had opgenomen, en aan haar eigenlijke grondbeginselen vol-
komen ontrouw geworden was. Toen ook vernietigde de
idee zich zelve en sleepte in eigen ondergang de waan-
zinnigen mede, die haar hadden aangehangen.

Ten gevolge van de buitensporigheden van Munster en het
fanatisme der Wederdoopers kon er voor de Protestantsche
kerk geen sprake van zijn om aan het
Chiliasme een gun-
stig oor te verleenen. ■ Tot de doopsgezinde aanhangers van
Menno toe verwierpen eenstemmig eene leer, die tot
zulke gruwelen aanleiding gaf. Om de overdrijving bleven
de oogen der welgezinden zelfs voor het goede in het
Chiliasme gesloten.

Het onderwerp, dat wij behandeld hebben, wijst ons ten
slotte met nadruk op de gedachte der verwezenlijking van
het Godsrijk op aarde. Op drieërlei wijze kunnen wij ons
de toekomst van het menschelijk geslacht voorstellen. \')
Wij kunnen denken aan een langzaam verouderen der
aarde, die, even als al wat wij rondom ons zien, haar
jeugdigen bloei, hare mannelijke kracht gehad heeft, maar ook
haar langzamen dood zal hebben. Maar is het mogelijk zoo
iets aan te nemen, wanneer men vasthoudt aan Gods
liefde en de sclioone roeping der menschheid; wanneer
men in den loop der geschiedenis den vinger waarneemt
van een Bestuurder, die wel naar hooger ontwikkeling,

\') Verg. hieromtrent Dr. J. J. van Oosterzee, Chris ologie III.

-ocr page 241-

maarniet naar eene hopelooze vernietiging henenvoert? —-
Verwerpen wij die oplossing, dan zouden wij ons kunnen wen-
den tot het aannemen van eenen eeuwigen, nooit eindigenden
vooruitgang, een progressus in in fin i turn, waarbij
de menschheid het doel van haar streven, haar ideaal,
steeds nader bij komt. Nader bij komt — maar nimmer b e-
reikt. Naderbij komt — maarniet de eentonige, troostelooze
zekerheid, dat alle pogingen, alle inspanning, alle werk
van eeuwen, een druppel is in het
Danaïden-y at des
tijds. —- Komt ons ook dit naauwelijks denkbaar voor, dan
worden wij als van zelfs er toe gebragt om te gelooven, dat Hij?
die alles schiep en regeert, wanneer Zijn doel met het bestaande
bereikt is, aan de tegenwoordige toestanden een einde ma-
ken zal, op de door Hem voorspelde en gewilde wijze, opdat
Hij zelf alles in allen zij ; te gelooven dat het aardsche
eene voorbereiding is tot het hemelsche. Nemen wij
dit aan, dan is niets waarschijnlijker dan eene overgangs-,
eene voorbereidingsperiode, waarvan deze aarde het tooneel
zijn zal. Het Christendom is een zuurdeesem voor de ge-
heele wereld, en het zou wanhoop verraden aan den adel der
menschheid, zich niet te kunnen denken, dat wat haar
hoogste geluk uitmaakt, ook eenmaal hare volkomen
bezitting zijn zou. Niets regtvaardigt het wantrouwen aan
de toekomst des menschdoms en de doorwerkende en zege-
vierende kracht van het Evangelie. Niets belet ons te
gelooven, dat de brandende sociale vraagstukken van den
dag door den invloed van het Evangelie hare eenig-
bevredigende oplossing zullen erlangen; dat werkelijk de
dag eens zal aanbreken, waarop, voor zoover de aardsche
eindigheid het toelaat, de menschheid in kennis, geloof en
liefde hare hoogst-denkbare volmaking nal hebben bereikt,
en onder de geestelijke heerschappij van
Cheistus alle
magt van den booze zal gebonden zijn.

-ocr page 242-

Het ernstige streven der Wederdoopers was, dien toe-
stand niet alleen te verwachten, maar ook te verhaasten
en in het leven te willen roepen, eerst door middel van
persoonlijke heiliging, later door aanwending van fana-
tiek geweld. Hnnne oorspronkelijk znivere beginselen
gingen, zoo als wij zagen, onder, omdat zij geloofden te
weten, wat den Yader alleen bekend is, en meenden te
kunnen volvoeren, wat Hij zich alleen voorbehouden heeft.

-ocr page 243-

STELLINGEN.

I.

Voor Münzer\'s komst in Zwitserland had de radikale
hervormingspartij aldaar, en met name te
Zürich, meer
dan één bewijs van haar bestaan gegeven.

II.

De "Wederdoopers hadden gelijk met te beweeren, dat
in het "N. Testament noch bevel tot noch voorbeeld van
den kinderdoop te vinden was, maar
ongelijk met daaruit
af te leiden, dat de kinderdoop verwerpelijk en alleen de
bejaardendoop geldig was.

-ocr page 244-

s lelelxgen.

III.

Er zijn geene voldoende redenen, oni in David Joris,
vóór zijn verblijf in Bazel, meer den bedrieger dan den
dweeper te zien.

IV,

De Apocalyp.se leert een nog niet verschenen, zooge-
naamd
duizendjarig rijk.

V,

Het boek Jona, niet door den profeet van dien naam
geschreven, had tot strekking om, tegenover den twijfel
dienaangaande zelfs door de eersten des volks gevoed, Gods
volstrekt
universeele barmhartigheid in het licht te stellen.

VI.

Het is verkeerd met Hengstenberg, HävEKNiCK e. a.
de sprinkhanenplaag, Joël I en H geteekend, allegorisch
op te vatten als de schildering van de verwoesting des
lands door een vijandelijk leger.

236

-ocr page 245-

stellingen.

VII.

Het woord "D1Ö3 (Jes. XL : 3) behoort niet bij het
voorafgaande frTfip, maar bij het volgende 13Ö.

VIII.

Er is geene reden om met Baur aan de authentie
van den brief aan
Philemon te twijfelen.

IX.

Ten onregte ziet Baur (Paulus, S. 50—94) in Phil.
II : 6, 7 een gnostiek produkt.

X.

Onder tóp bwa^tvop (Matth. X : 28) is God te
verstaan.

XI.

De zedelijk-godsdienstige aanleg van den mensch is het
eenig voldoende aansluitingspunt voor het geloof aan de
geopenbaarde waarheid.

-ocr page 246-

STELLINGEN.

XII.

De erkenning van de opstanding des Heeren behoort
tot den kenmerkenden,
essentieelen inhoud van het Chris-
telijk geloof.

XIII.

De zoogenaamde visioenshypothese, ter verklaring van
het geloof der discipelen aan de opstanding van
Jezus, is
niet aannemelijk.

XIV.

Het is onjuist in den overgang van Constantijn tot
het Christendom niets anders te zien dan eene zaak van
politiek beleid.

XV.

IIet gevoelen van Schmid (Docjmengeschichte, S. 141),
dat de satisfactie-leer van
Anselmus onvereenigbaar is
met de leer van den heilsweg, zooals die algemeen dooi-
de
Scholastiek werd opgevat, moet verworpen worden.

238

-ocr page 247-

stellingen.

XVI.

De voorstelling van God als den Schepper, d. i. den-
gene, die het bestaande uit niet heeft voortgebragt, brengt
eene wereldbeschouwing mede, waarin het wonder mogelijk is.

XVII.

De Christelijke zedeleer mag geene adiaphora aannemen.

XVIII.

Het Christendom alleen is in staat de oplossing der
sociale quaestie te geven.

XIX.

De allegorische verklaringswijze, mits aangewend met
omzigtigheid en met het doel de waarheid ingang te doen
vinden, kan op den kansel toegelaten worden.

XX.

Het kort en duidelijk aangeven van de verdeeling der
preek is wenschelijk.

239

-ocr page 248-