-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

WEEZENVERPLEGING BIJ DE GEREFORMEERDEN
IN NEDERLAND TOT 1795.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

ca bj^

WEEZENVERPLEGING BIJ DE GEREFORMEERDEN
IN NEDERLAND TOT 1795.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

doctor in de godgeleerdheid.

aan de

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

na machtiging van den rector-magnificus

Dr. h. snellen,

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,

volgens besluit van den senaat der universiteit
tegen de bedenkingen van

DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN

OP VRIJDAG 2 JULI 1915 DES NAMIDDAGS TE 3 UUR,

door

johannes daniël schmidt

geboren te dordrecht.

UTRECHT. — G. J. A. RUYS — 1915.

BlBLlOTHfcfcK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT*

-ocr page 8-

1

*

4

t

-ocr page 9-

aan mijne vrouw.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORWOORD.

Welkom is mij de gelegenheid, die de verschijning van mijn
proefschrift mij biedt, om velen mijn dank te brengen.

Allereerst dank ik U, Hooggeleerde Heeren, Leden der theologische
faculteit en LJ, Hoogleeraren vanwege de Ned. Herv. Kerk, voor
hetgeen Gij, hetzij door het van U genoten onderwijs, hetzij op
eenige andere wijze, voor mij zijt geweest.

U vooral, dank ik Hooggeleerde promotor, prof. van Veen, voor
den raad en de voorlichting, mij bij de samenstelling van dit
proefschrift zoo welwillend verstrekt.

Met dankbaarheid blijf ik gedenken de overleden hoogleeraren
Lamers, Baljon, Valeton en van Leeuwen.

Niet gaarne zou ik vergeten hier ook een woord van dankbare
herinnering te wijden aan wijlen
Ds. J. van Dijk Mz. en aan zijn
zoon, wijlen
Ds. D. van Dijk, die beiden, als Directeur van de
Doetinchemsche Stichtingen, zooveel voor mij zijn geweest.

Ook zij hier nog dank gebracht aan allen, die mij het raad-
plegen van allerlei archieven hebben mogelijk en gemakkelijk gemaakt.
Groote welwillendheid mocht ik daarbij van verschillende zijden
ondervinden.

Verder brenge dit boek een broedergroet aan vele vrienden, waar-
onder menige collega. God zegene U allen rijkelijk!

Kapelle (Z.B.), Juni 1915.

-ocr page 12-

9

-ocr page 13-

INLEIDING.

Van het eerste oogenblik af, dat zij in de Nederlanden vasten
voet kreeg, heeft de Gereformeerde kerk, geheel overeenkomstig
hare beginselen, getracht het diakonaat tot eere te brengen. Be-
paalde de Nederlandsche geloofsbelijdenis in art. 30, „dat er ook
diakenen zijn, opdat ook de armen en bedrukten geholpen en
getroost worden naar dat zij van noode hebben, de kerkenorde-
ningen stelden vast, wat het „eigen ambt" was der diakenen, die
in elke plaatselijke kerk naast de dienaren des Woords en de
ouderlingen zouden dienen. Men heeft ook niet gerust, al stuitte
men hier en daar op allerlei moeilijkheden en tegenstand, voor men
het zoo ver gebracht had, dat elke gemeente haar eigen diakonie had.

Van den diakonalen arbeid is zonder beding de weezenverpleging
een belangrijk onderdeel, belangrijk genoeg, om aanspraak te maken
op een afzonderlijke behandeling.

De vraag is gewettigd: in hoeverre heeft de Gereformeerde kerk
in dat opzicht hare roeping vervuld?

Daarmede hangt samen een andere vraag. Zooals wij zullen zien,
bleef de verzorging ook van de weezen, nagelaten door lidmaten
van de Gereformeerde kerk, voor een deel ten laste van de over-
heid. Hoe is dit nu te verklaren, uit nalatigheid van de zijde der
kerk of uit andere oorzaken?

Nog weer een andere vraag is: hoe werden de weezen opgevoed?

Wij willen trachten in de volgende bladzijden een antwoord op

deze vragen te geven.

De titel zal, in zooverre dit niet door het reeds gezegde geschiedde,

-ocr page 14-

door den inhoud wel voldoende verklaard en gerechtvaardigd worden.
Alleen dit zij opgemerkt. Met name bij de bespreking van de be-
moeiïng der overheid met de verzorging der weezen zal een en
ander mede gedeeld worden uit den tijd vóór de vestiging der
Gereformeerde kerk in ons land. Dit geschiedt alleen voor zoover
dit noodig is tot recht verstand van de toestanden in de 17de
en 18de eeuw. Wat den terminus ad quem, 1795 betreft, daarmede
is niet gezegd, dat toen een nieuw tijdvak in de geschiedenis der
weezenverpleging aanbrak. Nog jaren na dien zijn de inrichting
van en het leven in de weeshuizen in hoofdzaak gebleven als
in den voorafgaanden tijd en nog menig decennium bleef de uitbe-
steding der kinderen ten platten lande in zwang. De stof zou echter
wel wat uitgebreid zijn geworden, als wij een geschiedenis der
weezenverpleging tot op onzen tijd hadden willen geven. Moest
dus een grens getrokken worden, waar kon dat beter geschieden,
dan bij het genoemde jaar, toen de Gereformeerde kerk ophield
de heerschende te zijn. Het is de vraag of men na 1795 sprekende
van „Weezenverpleging bij de Gereformeerden", strikt genomen
daaronder zou kunnen betrekken meer dan een weeshuis, dat er
voor dien tijd zonder beding wel onder viel.

Een enkel woord over de bronnen, die werden geraadpleegd.
Behalve enkele monographieën over weeshuizen en enkele stede-
beschrijvingen, leverden verschillende archieven de noodige stof.

Allereerst raadpleegde ik tal van kerkelijke archieven van Ned.
Herv. Gemeenten in verschillende dorpen. Zij leverden ongeveer
alles, wat hier achter over de weezenverpleeging ten platten lande
wordt medegedeeld.

Verder deed ik nasporingen in de archieven van een of meer
weeshuizen te Dordrecht, Middelburg, Rotterdam, Schiedam en
Amsterdam. Daarbij valt het volgende op te merken. Wat het
bestuur, de inrichting en alles, wat er mede samenhangt betreft,
geleken de weeshuizen volkomen op elkander, soms tot in de
kleinste bijzonderheden toe. Over en weer werden dan ook voort-
durend inlichtingen ingewonnen. Toen b. v. de overheid te Haarlem
in 1651 het plan op vatte een arme-kinderhuis te stichten, vaar-
digde zij eene commissie af om een onderzoek in te stellen naar

-ocr page 15-

de inrichting van één der weeshuizen te Dordrecht. *) De ordon-
nantie van het Burgerweeshuis te Middelburg werd niet vastge-
steld, dan nadat op verzoek der Diakenen H. H. Burgemeesteren
aan „de Magistraten van Nijmegen, Haarlem en Amsterdam af-
schriften [hadden verzocht] van zoodanige Reglementen als zij
op haar Borgerweeshuizen [hadden] gesteld." 2) Nu eens werd door
Regenten van een gesticht bij die van de weeshuizen in een aantal
andere steden geïnformeerd „wat straffe men daar de stoute kin-
deren" aandeed1); een ander maal vroeg men, „wat daar voor de
kinderen geschaft werd."2) Nu eens vroeg men elders om een
afschrift van een reglement voor den binnenvader,3) dan weer
verzocht men inlichtingen „op welke conditiën men aanbesteding
hield van de noodige turf."fi) Zoo zouden nog tal van voorbeelden
te noemen zijn.

Wij mogen dus veilig aannemen, dat wat de archieven van de
genoemde weeshuizen zeggen omtrent de inrichting ervan met al,
wat er bij behoort, een betrouwbaar overzicht geeft van de opvoeding,
die de weezen over het algemeen in de gestichten ontvingen.

Zoowel de uitbesteding van kinderen in gezinnen, als de ver-
zorging in gestichten vond ruime toepassing. Het ligt dus voor de
hand, dat aan elk een afzonderlijke beschrijving ten deel valt. Zoo
wordt dan in het eerste deel de gezinsverpleging, in het tweede
de gestichtsverpleging behandeld.

1 ) Notulen Burgerweeshuis Rotterdam, 29 Juni 1680.

2 *) „Memoriael" Arme-Weeshuis Dordrecht, (extract not. No. 10 Arch.),
9 Jan. 1679.

3 ) Not. Burgerweeshuis Rotterdam, 31 Juli 1703.
°)Not. Nieuw-Armhuis Dordrecht, 6 April 1779.

-ocr page 16-
-ocr page 17-

EERSTE DEEL.

gezinsverpleging.

HOOFDSTUK I.

Verschillende armbesturen, die kinderen uitbesteedden.

Van ouds werden tot de „rechte armen" — het spreekt van zelf —
ook gerekend weezen en andere onverzorgde kinderen. De college\'s
dus, die belast waren met armenzorg, zagen zich van zelf ook de
taak aangewezen voor hunne verpleging en opvoeding zorg te dragen.

Oorspronkelijk geschiedde dit door hen zoo goed en zoo kwaad
als het ging in gezinnen te besteden.

In de meeste steden echter kwam men, door verschillende om-
standigheden geleid, al betrekkelijk vroeg tot het stichten van
weeshuizen. Met dien verstande, dat — zooals wij later zien zullen —
de oudste gestichten meestal burger-weeshuizen waren d.w.z. zij
werden bestemd voor nagelaten kinderen van hen, die het burger-
recht hadden genoten. Andere weezen, vondelingen, e.d. werden dan
toevertrouwd aan de diakonie of eenig ander armbestuur. Hadden
deze geen gesticht te hunner beschikking, dan volgden zij de oude
methode en brachten hunne verpleegden hier en daar in gezinnen
onder dak.

Zoo kwam het, dat ook in de steden betrekkelijk lang nog heel
wat kinderen werden uitbesteed, totdat langzamerhand naast de
burger-weeshuizen andere inrichtingen als kinderhuizen, armhuizen
of hoe ze anders heeten mochten, verrezen.

-ocr page 18-

Om eenige voorbeelden te noemen: Haarlem kreeg in 1656 zijn
kinderhuis1); Amsterdam in 1657 zijn diakonie-2), in 1666 zijn
aalmoezeniers-weeshuis2); Rotterdam in 1683 zijn diakonie-armhuis3);
Zwolle in 1671 zijn holdehuis5); Amersfoort in 1717 zijn kinderen-
houhuis4), alles naast bestaande burgerweeshuizen. Zoo werd op
den duur in de steden gestichtsverpleging regel.

Dit neemt niet weg, dat ook nog in later tijd regenten van wees-
en armhuizen allerlei verpleegden uitbesteedden.

Allereerst kinderen, wier jeugd opname in het gesticht bezwaarlijk
maakte.

Voor het Arme- en ook voor het later opgerichte Burgerweeshuis
te Middelburg was het gewoonte, dat weezen niet vóór hun zesde
jaar in het huis kwamen, maar onder toezicht van een „diacon
vader der houwkinderen" werden uitbesteed.5)

Om in het burgerweeshuis te Rotterdam opgenomen te kunnen
worden, moesten kinderen, die ook overigens „recht op het huis
hadden" 7 jaar oud zijn, welke leeftijd in 1713 op 5 jaar gesteld
werd. Vóór dien leeftijd kwamen zij voor rekening van de diakonie
der Ger. Kerk, die hen bij de burgerij onderbracht. Toen later de
kinderen reeds op driejarigen leeftijd aan het weeshuis werden toe-
gewezen en de regenten bezwaar maakten zulke jonge kinderen in
het gesticht op te nemen, werd de zaak zoo geregeld, dat de kleinen

1 \')Mr. A. J. Enschedé: a. w. blz. 126.

2 )J. Wagenaar: Amsterdam in Zijne opkomste etc., Amsterdam 1765,
2e stuk, blz. 287.

3 *) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen en Instellingen van Liefdadigheid,
in: Rotterdam in den Loop der Eeuwen, Rotterdam 1906—09, dl. II, 6e stuk,
blz. 196—359.

4 fl)A. v. Bemmel: Beschr. der Stad Amersfoort, Utrecht 1760, blz.
374 vv.

5 )C. de Waard: Inventaris v. d. Archieven, berustende onder het Bestuur
der Godshuizen te Middelburg,
Middelburg 1907, blz. 180.

-ocr page 19-

tot hun 5e jaar onder toezicht der diakonie uitbesteed bleven, doch
van af hun 3e jaar voor
rekening van het Weeshuis.

Ook toen de genoemde diakonie over een gesticht beschikte
(een armhuis ter gemengde verpleging van oud en jong) vertrouwde
zij toch, behalve gebrekkige ouden, ook kinderen beneden de zes
jaren toe aan de z.g. houvrouwen.1)

In 1762 klaagden de regenten van het Nieuw-Armhuis te Dordrecht
over de „sware lasten, die dit huijs is draegende omtrent deklijne
kinderen, die buiten hetzelve ter minne zijn besteed." 2) Zoo zouden
er nog meer voorbeelden te noemen zijn.

Niet altijd bepaalde men zich tot het besteden van kleine kinderen.
Op den 27 November 1666 besloten de regenten van het Burger-
weeshuis te Rotterdam „revue te doen over de kinderen, die buiten
\'s Huis worden onderhouden en \'t register daarop na te zien.3)" Dit
moeten, blijkens het boven gezegde, kinderen boven de zeven jaar
geweest zijn. In de notulen der vergaderingen van de Regenten vindt
men dan ook meer dan één voorbeeld van dergelijke bestedingen:
8 Jan. 1637: een jongen besteed voor 20 st. \'s weeks.

een jongen te Gouda besteed voor 15 stuiver \'s weeks.
27 Sept. 1686: de besteding van Hubert J. „noch één jaar
geprolongeert en aan dezelve eenige kleederen toegestaan."
8 Sept 1707: „is geresolveert dat Hendrik C. op den 4 Dec.
dezes Jaars in \'t weeshuis zal worden ingenomen, \'t welck
de vrouw, daar hij woont is aangezegt."

Ook in het „Memoriaal v.h. Arme-Weeshuis te Dordrecht wordt
meermalen zulk een geval vermeld:

25 Maart 1675: „Rooiken Willemsd neemd aan AnnaS. oudt
14 jaren en Andries S. out 12 jaren, totdat deselvige haar
coste connen winnen."
7 Mei 1696: een jongen van 13 jaar uitbesteed, voor 60gld.
in \'t jaar.

1 ) Dr. Moquette t. a. p. blz. 244.

2 )Not. 11 Dec. 1762.

3 *) Not. onder dien datum.

-ocr page 20-

De Rotterdamsche diakonie had in 1790, alleen aan kinderen
van vijf tot twintig jaren, nog 178 bestedelingen.1)

Dit alles zijn evenwel uitzonderingen. Ten platten lande was het
anders. Daar hield men zich — kon het wel anders — aan den
regel „de arme kinderen" in gezinnen onder dak te brengen.

Later spreken wij over de verhouding van de besturen der wees-
huizen tot kerk en overheid. Hier willen wij alleen nagaan aan wie
op de dorpen de zorg voor de armen en derhalve ook voor de
hulpbehoevende kinderen was opgedragen. Wij zien dan ook van
zelf in welke verhouding die armbesturen tot kerk en overheid en
tot elkander stonden.

In de 17de en zeker in de 18de eeuw behoorde een plaats, waar
geen diakonie van de Gereformeerde Kerk was tot de uitzonderingen.2)
Daarnaast stond veelal een college van armenzorg, dat wij nu het
burgerlijk armbestuur zouden noemen, maar dat toen bestempeld
werd met de namen: „groote armen" (tegenover „kleinen armen"
of diakonie); „gemeenen armen"; „buiten armen"; „Heilige Geest
armen"; terwijl soms ook sprake is van „plaets armmeesters" tegen-
over „kerk-armmeesters."

Terwijl de diakenen hun ambt uitoefenden „onder medewerking en
goedkeuring van den kerkeraad," stond de „grooten armen," of hoe

1 \') Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p. blz. 206.

2 ) Niet overal gelukte het terstond eene diakonie in te stellen. In de
Synoden van Zuid-Holland kwam in de jaren 1625—1629 telkens ter
sprake, hoe er te Kage, Woubrugge en te Warmond geen diakonieën
waren, omdat de Ambachtsheeren zich tegen deze „nieuwicheyt" ver-
zetten. Uit de acta dier Synoden over de jaren 1683—1686 blijkt, dat er
toen in de Classis Woerden en Over-Rijnland nog gemeenten waren
o.a. Leimuiden, Oude-Wetering en Rijnsaterwoude, „die alleen politijc-
que armmeesters en geen diaconen hadden." Aan de laatste gemeente
wilde echter ten slotte de Heer v. Warmond wel toestaan „een diaconie
in hare kercke op te richten". — Dr. W. P. C. Knuttel:
Acta der Part.
Syn. van Zuid-Holland 1621-1700,
dl. I, blz. 156,173,251,294; dl. V, blz.
446, 492, 533, 573.

In de Groninger Ommelanden werd eerst in het midden der 17de eeuw
het kiezen van diakenen meer algemeen — Dr. G. A. Wumkes:
De Oer.
Kerk in de Ommelanden,
Groningen 1905, blz. 142.

-ocr page 21-

men het noemen wil, onder het direct bestuur of ten minste onder
het toezicht van de plaatselijke overheid.*)

Zooals in sommige steden, waarover later, ontbrak ook op som-
mige dorpen een burgerlijk armbestuur. Het wil mij tenminste
voorkomen, dat er b.v. te \'s Gravendeel geen bestaan heeft.1)

Niet overal stonden de diakonie en de „grooten armen" naast
elkaar. Hier en daar vormden zij samen één armbestuur ter verzor-
ging van alle armen.

Voorgeschreven was dat zelfs, wat Zeeland betreft, door de kerkorde
van 1591. Art. 21 toch bepaalde:2) „In allekerckensullendiaconen
wezen, lidtmaeten der kercken zijnde, welverstaende dat in sulcke
plaetsen, daer de magistraet haere huijsarmmeesters stelt, beijde
tesamen maer een collegie en sullen maecken met een gemeijn
burse sowel int ontfangen als uutgeven, ten eijnde dat alle de armen
sonder onderscheijt van de relegie naer den heysch van haeren noot
mochten geholpen worden" enz. Men vergete echter niet, dat bij
het opstellen dezer kerkorde de overheid sterken invloed oefende.
Het zou zeer de vraag zijn, of zij anders deze bepaling wel zou
hebben bevat. Stellig toch was de kerk niet algemeen met deze
regeling van de armenzaken ingenomen.

Zeker de Synode van Zuid-Holland, in 1574 te Dordrecht gehouden

1 )Voornamelijk om de volgende redenen: le wordt in de kerkeraads-
acten de diakonie nu eens genoemde
„de armverzorgers deeser gemeente",
dan wordt zij voorgesteld „als representeerende den armen van \'s Graven-
deel; 2e ontving de kerkeraad herhaaldelijk acten van indemniteit van
burgerlijke armbesturen uit andere gemeenten. Ware zulk een bestuur
daar ter plaatse geweest, dan moesten die acten ook daar bezorgd zijn.

2 ) Dr. J. Reitsma en Dr. S. D. v. Veen: Acta der Prov. en Partic. Sy-
noden 1572-1620,
Groningen 1892-1898, dl. V, blz. 20.

-ocr page 22-

bepaalde: „in den plaetsen, daer de christelicke ghemeynte gheen
ghemeynschap hebben en mach met de gasthuys, H. Gheyst ende
andere armegoederen," zullen de diakenen door de gemeente gekozen
worden uit een, door den kerkeraad opgemaakt, dubbeltal. „Maer
daer de magistraet haer in de ghemeynschap der voorghemelde
goederen toelaten wil", zal de overheid kiezen uit een dubbeltal,
opgemaakt door den kerkeraad en goedgekeurd door de gemeente.\')
Hier wordt dus de bedoelde combinatie allerminst afgekeurd. Er
staat echter tegenover, dat een Noord-Hollandsche Synode er ge-
heel anders over dacht. De magistraat van Enkhuizen n.1. had,
met „bewillinge" van den kerkeraad, de zorg voor de armen ge-
legd in handen van één college, waarin vier diakenen naast vier
„almozeniers," door het stadsbestuur benoemd, zitting hadden. De
Synode nu, gehouden te Amsterdam in 1601, erkennende de goede
bedoeling van den Magistraat, sprak toch tegenover dezen de
wenschelijkheid uit, „dat se doch wederom gheliefden te hervatten
het oude ende ghemeene ghebruyck der versorginge der armer
litmaten, ghelyck te vooren voor dese veranderinge gheweest is,
niet zozeer siende op de veranderinge selve, die hare E. in der
forme der bedieninge des diaconschaps zoude mogen ghemaeckt
hebben, als wel op het exempel, twelck licht ooc andere zullen
willen navolgen, ende niet alleen inbreucke doen int ampt der
diaconen, maer oock voorders treden om tselfde eyndelyck der
keercke gheheel t\' ontnemen." De kerkeraad te Enkhuizen ontving
een berisping, omdat „zij haer niet vaster an de ghemeene ordinantie
der alghemeyner synoden int stuck der diaconie heeft ghehouden".
De synode zou niet gaarne sien „dat dese conniventie van eenige
keercke deses synodi zal naghevolght ofte eenichsins in consequentie
getrocken worden".1) Hier dus een besliste afkeuring van deze
„tsamenvoeginge der diaconen ende ander almozeniers." Het was
zeker niet zoo ver mis gezien, als men bang was voor een „in-
breucke int ampt der diaconien." Een diakonie boette in zoo\'n
geval veel te veel van haar zelfstandigheid in en gaf den vinger
aan een overheid, die buitendien toch al gaarne de heele hand nam.

1 )Reitsma en v. Veen: Acta, dl. I, blz. 300 vv.

-ocr page 23-

Niettemin vinden wij in verschillende plaatsen een dergelijk ge-
combineerd armbestuur.

B.v. — Schout en Schepenen met den Kerkeraad te St. Anthonie-
polder maakten samen uit „het collegie der tsamengevoegde arm-
bezorgers." \')

„De leden des Kerkeraads en Magistraats als gecombineerde
armbezorgers van Puttershoek" deden broederlijk samen alles, wat
eens armbestuurs is.2)

Eén ding was er voor te zeggen n.1. dat „door desen middel
alle geschillen ende quaet vermoeden vermeden ende alle goede
eenicheyt onderhouden" werd. Waar de armbesturen naast elkander
stonden, kwamen dikwijls allerlei twisten en oneenigheden voor
naar aanleiding van de vraag, wie van beiden een bepaalde arme
behoorde te verzorgen.

Natuurlijk, de diakonie zorgde voor de armen der gemeente, het
burgerlijk armbestuur voor de andere — heel eenvoudig
1 Ja, maar
er waren toch gevallen, die met een heel klein beetje kwaden wil
tot geweldige kwesties konden worden opgeblazen.

Daar hebt ge al dadelijk onverzorgde kinderen, die zelf nog geen
lidmaat, nagelaten waren door lidmaten der gemeente. Onder welk
der armbesturen behoorden die nu? En de gevallen konden —o.a.
als slechts één der ouders lidmaat geweest was — nog meer samen-
gesteld zijn.

In 1657 riepen schout en schepenen te Strijen eens de hulp in
van den kerkeraad ter verzorging van zekere kinderen. Bij de
onderhandelingen daarover stelden eerstgenoemden voor, dat men
»bij provisie de kinderen samen zou besteden." De Kerkeraad ant-
woordde, dat hij niet te vinden was om „mede kinderen te besteden
doordien het weezen waren" en later nog eens, dat alle wees-
kinderen moesten komen „ten laste van de H. Geestarmen, gelijk
het van outs altijd soo gebruickelijk is geweest in deze plaetse

tot den jare 1649, als wanneer eenige weeskinderen van de diakonie
. 2) Blijkens:
„Handel, v. h. College der\'t Samengevoegde Armbesorgtrs",

,n het arch. van de Herv. Gem.

\') Acta Kerker, 25 Maart 1739.

-ocr page 24-

vrijwilligh syn gehouden". Men wilde wel 60 gld. „tot een ver-
eeringe" geven, wat dankaar werd aanvaard.*)

Eenige jaren later kwam de magistraat nog eens terug op „het
different tusschen beyde de collegieën aengaende het houden van
de weeskinderen." De kerkeraad wijst echter alle voorstellen af en
zegt „in haer gevoelen met de rugge van de classis gestijft tesijn
namentlyck, dat alles behoort te blijven bij het oude gebruyck en
ouden voet gelijck het in deze plaets alletijt gepractiseert is, dat-
ze niet gehouden zijn eenige weeskinderen te houden." Men dacht
er niet aan, in te gaan op het aanbod van de overheid om de
beide armbesturen te „combineeren en dat dan de magistraat een
armr en de kerkeraad twee dyakens stelde." Bovendien „oor-
deelde men het seer impertinent te zijn, dat men daarop toelegde
om den kerkeraad het alimenteeren der weeskinderen op te dryngen,
alsoo niet de kerkeraad, maar schout en gerechten weesvaders zijn,
die alsser wat goederen zijn de kerkeraet dan niet daartoe roepen,
maar geen goederen nagelaten werdende, de weeskinderen den ker-
keraad dan willen thuys senden en van haer hals schuyven." Hier-
mede schijnt die zaak te zijn afgeloopen.1)

Hooger liep een twist in 1720. Toen stelden „de armmeesters van
den grooten armen" voor, dat men samen een gebrekkige jonge
dochter zou onderhouden. Zij meenden, dat de diakonie daartoe
verplicht was, wijl haar ouders beide lidmaten waren geweest. De
kerkeraad wees het verzoek af „wijl dees dochter al was boven
de 25 jaren" en men meende „dat onse diaconie
in de houdenis
van de kinderen der lidmaten niet verpligt was tenzij se minder-
jarig en onmondig waren.
Kort daarop eischte „de Heer Balluw",
dat de kerkeraad de jonge dochter zou „aanslaan", onder bedreiging,
dat hij anders „andere raad zou schaffen en bij Provisie de bekers
van de tafel des H. avondm. wegnemen en des dorps armmrs on-
der de communie stellen terzijden de tafel om de aalmissen der
ledematen \'t ontv. voor des dorpsarmen, die geen ledematen onder-
houd". Voor zoo groote brutaliteit bogen de eerwaarde broeders

1 )Acta Kerker. 10 Febr., 22 Maart 1664.

-ocr page 25-

het hoofd. Zij redden hun figuur door het besluit, uit eigen beurs
het meisje te onderhouden zoolang, tot zij haar voornemen om
belijdenis te doen zou hebben volvoerd.\')

De kerkeraad nam nu dus een ander standpunt in dan in 1664.
Toen achtte hij zich in het geheel niet verplicht weezen te onder-
houden, nu wel de kinderen van overleden lidmaten, mits zij
minderjarig waren.

Kwam het eerste, dat een diakonie zich niet met de verzorging
van weezen inliet2) meer voor, vrij algemeen was het, zooals
blijken zal, toch wel gewoonte, dat het kerkelijk armbestuur zich
ontfermde over kinderen, nagelaten door gewezen leden der ge-
meente, zooals stellig recht en billijkheid, maar bovenal het be-
ginsel der Christelijke liefdadigheid dit eischten.3)

Afgezien echter hiervan konden nog allerlei punten van geschil
voorkomen.

De kerkeraad van Dreischor kwam 6 April 1707 *) bij een om
te „spreeken van een handel bij de magistraat begonnen den 13e
en 14e Meert deses jaars tegen alle gebruyck, reden, gods woord,
kerckenordeninge" — geen kleinigheid I
Wat was er dan gebeurd ?

Wel, er waren twee kinderen ten laste der „armen" gekomen.
Enjiujiad de magistraat de noodige schikkingen gemaakt om die

\'Mc/a Kerker. 21 April, 5, 9, 17 Mei 1720.

2) Zie b.v. het „contract tussen de Diakonie en den H. Gcestarmen van

Heenvliet", hier onder vermeld.

3) Van dit beginsel gaat ook uit het Regl. v. d. Diak. der Ned. Herv.
Kcrk- (art. 2, 7 en 12). In haar aanschrijving aan de kerkcraden van
15 Nov. 1858 (Douwes en Feith:
Kerk. Wetboek, 5e uitgave blz. 279 v.)
keurt de Alg. Syn. Comissie af de praktijk van sommige diakonieCn,
<|ie wel de arme lidmaten niet zonder ondersteuning laten, maar zoodra

eze gestorven zijn hunne weezen aan de barmhartigheid der burgerlijke

armbesturen overgeven. Zij komt daar tegen op o.a. om deze geldige
\'e<Jen, dat het doel om ook de zedelijke en godsdienstige belangen der
ónderen te bevorderen
(art. i2) bij een groot aantal van hen dreigt .
verijdeld te worden, wanneer zij aan burgerlijke armbesturen worden
0vergedragen, die als zoodanigen geene weldadigheid uit het beginsel
va" godsdienst oefenen.

\' Acta Kerker, onder dien datum.

-ocr page 26-

kinderen in het openbaar te besteden, zonder den kerkeraad daarin
te kennen. Deze waarschuwde, dat hij „in dien handel niet toe-
stemde". De dorpsoverheid ging toch voort, besteedde één der
kinderen en zond toen den bode aan den predikant met het ver-
zoek, op de besteding van het tweede kind orde te willen stellen.
De kerkeraad weigerde echter beslist en wilde alleen op dat besluit
terug komen, als de magistraat een acte wilde geven, waarbij „zij
bekennen, dat het voorgevallene bij abuys geschiet is en belooven,
dat het niet meer voorkomen zal."

In dezelfde gemeente kwam een drietal jaren later\') weer een
andere twistzaak de gemoederen verontrusten. Een weduwe sterft
en laat drie kinderen achter, waarna „de armmeesters van kercke
en plaetse" zich opmaken om orde te stellen op den nagelaten
boedel „zooals gebruyckelijk is wanneer de weezen ten laste van
den armen sijn gelijck het hier soo gelegen was."

Het werk wordt hun echter uit de hand genomen door den secre-
taris der gemeente met twee schepenen, die geheel buiten den
kerkeraad om en ondanks diens protest een inventaris maken, den
boedel verkoopen en dan den diakenen doen aanzeggen, dat „de
coopdag was gehouden en zij nu de kinderen kunnen besteden."
Het antwoord luidt „die den boedel heeft aangeslagen moet de
kinderen ook aanslaan." De kerkeraad hecht aan dat antwoord zijn
zegel en „trekt zich af van de kinderen". Noch protesten van de
schepenen noch een bedreiging met een proces1) kan de broederen
van dat besluit afbrengen. Ruim een jaar later werd nog eens
uitdrukkelijk bepaald, dat men „voorloopig zou persisteeren bij

1 )D. w. z. een proces „om haer, kerckeraet, bij schepenen - vonnis
te dwingen tot het onderhouden van de kinderen". De broeders besloten
zich aan een uitspraak van Schepenen in geen geval te zullen onder-
werpen omdat:

„le de parthiön rechters sijn, \'twelck volgens rechten niet mag wesen.

„2e omdat de vergadering van de diaconie kerckelijk is en daarom
oock haere resolutiën, als puer kerckelijk, voorgeen politycke, maar alleen
voor een kerckelijke vierschaar betreckelijk waren. Men zou ook „In
cas van citatie dese resolutie van den predikstoel aen de gemeynte
bekent maken."

-ocr page 27-

eenmaal geresolveerde," n.l. de kinderen niet aan te nemen.
Wie in dien tijd voor die arme weezen zorgde en óf er wel vol-
doende voor gezorgd werd, vermelden de acta niet. Denkelijk waren

z\'j de lijdende partij.

Het zou niet moeilijk zijn meer zulke onverkwikkelijke geschiede-
nissen mede te deelen, maar het genoemde geeft voldoende aan,
wat er zoo al kon voorkomen.

Gegeven het bovenstaande, kan het ons niet verwonderen, dat
e ervaring, bij zulke gelegenheden opgedaan, er toe leidde bij contract
jvederzijdsche rechten en plichten zooveel mogelijk vast te stellen,
"•eronder volgen eenige voorbeelden, waarbij ik mij bepaal tot de
artikelen, die direct betrekking hebben op de zorg voor weezen.

Te Hellevloetsluis werd in 1649 een overeenkomst gesloten tus-
sen het burgerlijk armbestuur en de diakonie.Een der artikelen
epaalde, „dat wanneer d\'een buijten de gemeente en d\'andere
°°ft der familie binnen de gemeente was, de lasten half en half
gedragen moesten worden." Stierf nu uit zulk een gezin een der
echtgenooten, dan bleef het toch voor gezamelijke rekening en bij
e overlijden van beide ouders kwamen de wezen ten laste van
eide armen.2) Een nieuw contract sloten beide armbesturen in
2-3) Op overgroote duidelijkheid kan dit niet bogen. Zeker is
er, dat voortaan de „besteeding van gecombineerde arme kin-
ren zou vervallen" d. w. z. in geen geval zou men meer samen
weeskinderen onderhouden. Verder bedoelde men waarschijnlijk,
at naar gelang de laatst overledene der ouders al of niet lidmaat
geweest was, de kinderen ook al of niet voor rekening van de
^l^onie zouden komen.

? Hand. Diakonie, 30 Jan., 8 April 1703.
ziin VUlk eCn geval besliste het ,ot\' weIke van dc kinderen elk voor
kome ,ening krceR- Zie b.v.
Hand. Diakonie lOScpt. 1700: twee jongens
om
h" laste der beide armen- De Diakonie erkent hare verplichting,
scha CZe mCdC te onderhoudcn „mits participeerende aan de nalaten-

P en sullende loten om de minste of meeste van jaren",
am één kind ten laste van beide armen, dan besteedden zij het

" jl tourbeurte" zie 26 April 1705 en passim.
> Hand. Diakonie, 28 Juni 1782.

-ocr page 28-

Te Simonshaven bestond een overeenkomst tusschen „kerkeraad
en gerechte", waarbij o.a. bepaald was, dat zij „wanneer van twee
gehuwde personen een van beide lidmaat was" ingeval van over-
lijden der beide ouders de weezen en ingeval van sterven van één
der ouders de[n] overgeblevene met de kinderen zoo noodig te-
zamen zouden onderhouden.*)

Duidelijk is, dat genoemde overeenkomsten uitgaan van de stil-
zwijgende erkenning: waren beide ouders leden der gemeente
geweest, dan zorgde de diakonie, in het andere geval het burgerlijk
armbestuur voor de weezen.

Anders was het te Heenvliet, waar een „contract tusschen de
H.G. armen en de diaconie gesloten en gepasseerd den 24 Jan.
1705" bepaalde, dat weezen kwamen voor rekening van den „H.G.
armen", behalve natuurlijk, als zij reeds tot leden der gemeente
waren aangenomen. Bij het overlijden van één der ouders kwam
de overblijvende slechts dan voor rekening van de diakonie, indien
hij of zij lidmaat was.1)

Op meer dan één plaats, waarvan ik niet kon nagaan of er ook
een of andere overeenkomst tusschen verschillende armbesturen
bestond, kwam het toch voor, dat kinderen voor gezamenlijke
rekening besteed werden.

B.v. - „den 28 Oct. zoo hebben schout en gerechte ende kercke-
raedt van Heinenoord besteedt de naergelate weeskinderen van
Cornelis Vinke."2)

Een meisje besteed voor 40 gld „welke door den diakoniearm-
meester van Claeswaal ende den Groot-armmeester van Cromstrijen
zal werden betaalt." 3)

Den 1 Mey 1746 is door den kerkeraed (te Hekelingen) en C. N.
als armmeester van den grooten armen besteed N. N." 4)

1 ) t. z. p. f° 40.

2 ) Hand. Diakonie Heinenoord, 28 Oct. 1690.

*) „Besteding Arme-kinderen", in kerkel. arch. te Klaaswaal, 3 Mei 1695.

3 ) Aanteekeningen omtrent bestedingen in rekeningboek Diakonie Heke-

4 lingen.

-ocr page 29-

Aangezien deze drie diakonieën ook kinderen besteedden geheel
voor eigen rekening, ligt het voor de hand aan te nemen, dat ook
hier de kosten samen gedragen werden, als slechts één der ouders
lidmaat geweest was, terwijl kinderen, nagelaten door gemeenteleden,
door de diakonie en andere door het
burgerlijk armbestuur werden
verzorgd.

Als er naast den naam van een bestedeling in het „besteding-
boek" der diakonie van Groede staat „alf frans" l) dan wordt daar
zeker mede gezegd, dat „de walsen armen" de helft in de verple-
gingskosten betaalde.

In het zooeven genoemde bestedingboek vindt men ook bij den
naam van bestedelingen in margine aangeteekend „V3bresjes" of
»»Va breskens."2) Er wordt mede bedoeld, dat één derde of de helft
van de kosten kwamen voor rekening van de diakonie of van den
»grooten armen" te Breskens.

Dit brengt ons tot een kwestie, die den armbesturen soms bij-
zondere moeite baarde. Zij is deze: stel, dat iemand, die in den
loop der jaren van woonplaats veranderd is, armlastig wordt: wie
moet dan de verzorging op zich nemen, de diakonie c. q. het bur-
gerlijk armbestuur van de geboorteplaats of die van de plaats der
inwoning.

Een wettelijk voorschrift of vasten regel bestond daaromtrent
in de 17de eeuw niet. Dat dit tot allerlei moeilijkheden aanleiding
geven kon, blijkt uit de volgende voorbeelden.

De kerkeraad van Dreischor wilde in 1679 een kind, dat onder
zijn ressort armlastig geworden was, overgeven aan „die van Oos-

terlant.......naedemael het aldaar geboren was." De armmeesters

daar ter plaatse echter weigerden hardnekkig het te aanvaarden,
totdat de Heeren Gec. Raden van Zeeland hun gelastten „het kind
tot haer te halen, te alimenteeren en Christelijk op te brengen."

Een weduwe riep de hulp in van de diakonie te \'s Gravendeel
tot het opvoeden van hare vijf kinderen. Dewijl drie dezer geboren
waren te Heerjansdam, werd een deputatie afgevaardigd, om aan

\') 27 Dec. 1751.

2) 27 Dec. 1751; 4 April 1752.

o

-ocr page 30-

de diakonie aldaar voor te stellen, „dat Heerjansdam soude houden
de drie kinderen bij haar gewonnen en die van \'s Gravendeel de
twee bij haar gewonnen, of anders elck de helft of nog anders te
doen naar gelegenheid van saeken". Het onveranderlijk antwoord
op alle voorstellen was: „dat se haer hant niet sullen noch willen
slaen aende voorsz. kinderen".1)

Gelukkiger was men in dezelfde plaats later in een dergelijk geval.
Men zeide aan een weduwe ondersteuning toe, maar omdat één
harer kinderen te Puttershoek geboren was, besloot men „het voor-
noemde kint de diaconye van Puttershoek wettelick toe te zenden."

Deze laatste bood echter aan „een reedelicke penning op te brengen
tot deszelfs onderhout." Het kind bleef te \'s Gravendeel, terwijl de
andere diakonie 12 st. per week bijdroeg2).

In hetzelfde jaar besloot deze kerkeraad het kind van een weduwe
„dat in den Hitsert gewonnen was" te onderhouden „mits dat de
diaconie van den Hitsert tot het voorn, onderhout contribueerde
tien stuyver ter week."3) En als dat armbestuur nu niet daarin
bewilligde, wat deed men er aan?

Men was dus, zooals m.i. ook blijkt uit de hierna te noemen
regeeringsbesluiten, geneigd om de plaats van geboorte te beschou-
wen als domicilie van onderstand. Maar, zooals gezegd is, wettelijk
geregeld was de zaak niet. Veel hing af van den goeden wil der
betrokken armbesturen.4)

1 ) Acta Kerker, \'s Gravendeel 1664 (na 30 Nov.)

2 ) t. z. p. 26 Febr. 1675.

3 ) t. z. p. 29 Nov. 1675.

4 ) Hoe het met dien goeden wil soms stond, blijke uit het volgende
staaltje. Een vrouw uit Cillaarshoek komt haar man, die op reis zijnde
te \'s Gravendeel bedlegerig geworden was, bezoeken. Zij wordt daar
moeder en sterft. Het kind komt ten laste van de \'sGravendeelsche
Diakonie. Deze richt tot den Kerkeraad van Cillaarshoek het alleszins
billijke verzoek „het kind nae haer te nemen, daar Marijke Jacobs toch
op Cillaarshoek woonde en also dog nae alle menschen apparentie het
kint aldaar had moeten gebooren worden, soo zy niet bij die toeval op
\'s Gravendeel ware gekomen, of ten minste de behulpelicke handt te
bieden". De Kerkeraad van Cillaarshoek echter antwoordde „dat hare
armebeurs van al te grooten onvermogen was om aen die sware saecke

-ocr page 31-

Aan al die onzekerheid en de daaruit voortvloeiende oneenigheden

een einde te maken, was zeker de bedoeling van de „Waerschouwinge"
van de Staten van Holland d.d. 8 Aug. 1682.l) Daarbij werd vast-
gesteld, „dat alle soodanige persoonen, die uijt eenige plaetsen soo
in steden als ten platten Lande soude mogen zyn vertrokken, naar
verloop van een jaer sullen werden verstaen niet meer te behooren
*°t de plaetse van waer deselve vertrocken zijn, tot sulcken effecte,
dat die Plaetse van waer deselve vertrocken zijn niet sal konnen
geobligeert worden om aen soodanige persoonen of derselver
familtën te praesteren die officiën van barmhertigheyt, die deselve
aen de ingesetenen van hare plaetsen gewoon sijn te laten ge-
nieten", zoodat zulke menschen noch hunne kinderen, armlastig
geworden, naar de plaats van herkomst mochten worden terug-
gezonden.

Andere provinciën volgden dat voorbeeld.s)

Deze goed bedoelde bepalingen werden echter weer zoo goed
als ongedaan gemaakt door de sinds dien in gebruik komende
cautiestelling. Het werd n.1. gewoonte, dat armbesturen zich ver-
bonden bij acte van indemniteit of van cautie, het onderhoud van
een naar elders vertrekkend persoon of gezin te allen tijde, geheel
of gedeeltelijk voor hun rekening te zullen nemen. Daardoor werd
het mogelijk, dat twee of meer armbesturen van verschillende
Plaatsen te pas kwamen aan de ondersteuning van één gezin3) of
eventueel aan de alimentatie van de nagelaten weezen.

te heffen". Daarop besluit de kerkeraad van \'s Oravendeel, heel christe-
NJk: „soo wanneer diergelijcke ongeval de kerk van Cillaarshoek mogte
0verkomen oock hare swacke armebeurs als dan toe te houden.
Acta
Kerker. \'sGrav.
28 Mei, 4 Juni 1673.

\') N. Wiltens: Kerkelijk Plakkaatboek, \'s Gravenhage 1722, dl. 1, blz. 243.

2) B.v. Utrecht in 1687 - Utr\'sch plak. boek, dl. 1, blz. 451; Zeeland in
1705 -
Groot Plak. boek, dl. V, blz. 1274.

3) Zie b.v. Hand. Diak. Helvoetsluis: Maart 1793, waar sprake is van
gezin, bedeeld door drie diakoniön;
Acta Kerker, \'s Gravendeel onder

J769: de kerkeraad „bewilligt bij te dragen \'/b voor een gezin onder
Barendrecht en l/4 tot onderhoud van een gezin onder Rijsoord; vgl.ook
Dr- G. A. Wumkes a.w. blz. 151 vv.

-ocr page 32-

Zoo werden, om nog eenige voorbeelden te voegen bij het reeds
genoemde, te Klaaswaal eens van vier kinderen uit één gezin twee
voor rekening van „den armen" van Heenvliet, één ten koste van
de diakonie te Geervliet en één voor rekening van de plaatselijke
diakonie besteed.J) Een andere keer1) werden twee halve weezen
besteed, één voor rekening van „den armen" van Westmaas en
het andere „de helft voor den grooten armen en de helft voor de

diaconiearmen alhier.......belovende de vader de helft in \'tgeld

van \'t laatste te sullen voldoen."

Zoo verbond zich de Kerkeraad van \'s Gravendeel tegenover
„den armen van Oud-Beijerland" ten opzichte van een kind van
1V2 jaar „zullende des noods de diaconie van \'s Gravendeel het-
zelve kind voor de helft tot hunnen lasten nemen".2) Of een ander
maal ontving deze kerkeraad een acte van indemniteit, afgegeven
door „den officier en Schepenen van Dongen voor de personen van
N.N. met de helft van zijne kinderen, bij zijne jegenwoordige huis-
vrouw te verwekken."3)

Waarom in deze beide gevallen sprake is van „de helft" blijkt
niet. Duidelijker is in dat opzicht het volgende: de kerkeraad van
Strijen gaf 13 Dec. 1745 af een acte van indemniteit voor de twee
kinderen van N.N. „beide hier geboren en zoo de moeder geen
lidmaat was alleen voor de helft."4

Zoo was de oude ellende gebleven. Het stelsel, dat van zelf de
administratie niet vergemakkelijkte, gaf aanleiding tot herhaalde on-
eenigheden en bracht de armmeesters soms in allerlei moeilijkheden.

1 ) t. z. p. 22 Mei 1785.

2 ) Acta Kerkeraad, Sept. 1721.

3 *) t. z. p. 22 Juni 1741.

4 ) Acta Kerker. Stryen, 13 Dec. 1745.

-ocr page 33-

HOOFDSTUK II.

Verpleegden.

Allerlei hulpbehoevende kinderen kwamen ten laste van de arm-
besturen en werden door hen besteed.

Allereerst weezen; natuurlijk — deze vormden de meerderheid.

Dan halve weezen, al is het niet altijd duidelijk, waarom men
het noodig oordeelde ook die te besteden.

Dat men om een weduwnaar te hulp te komen, één of meer van
z\'jn jongste kinderen aan de zorg van anderen toevertrouwde, is
verklaarbaar. Wij begrijpen het, dat b.v. de diakonie te \'s Graven-
deel „de twee kraenikinderen van Leendert Leendertse ter oorzake
van het overlijden van sijn huisvrouw en omdat hij selfs onmachtig
Was deze kinderen te onderhouden" besteedde.x)

Als bij diezelfde diakonie geklaagd wordt over de „innocente
toestand" van een weduwe, met het oog op mogelijk gevaar vooral
voor haar kind, dan tracht men alle ongelukken te voorkomen
door èn de moeder èn het kind bij verschillende menschen onder
dak te brengen.2) Dat is een verklaarbare oplossing.

De kerkeraad van den Hoorn op Texel besloot in 1787 op voorstel
van de diakenen om Jantje Bloms en Gerbreg Klaes, die „beide
weduwe zijnde een onegt kindt gewonnen hadden, hunne kinderen
,n een wettig huwelijk geteelt te ontnemen en bij andere te besteden,
voor de goede opvoedinge van deselve zorge te dragen en daardoor
te vermeiden dat geen h.... ren het brood der waere ledematen

-ocr page 34-

word toegedient."1) Zeker, de ongeschiktheid der moeder kon het
wel eens wenschelijk maken, de kinderen aan haar zorg te ont-
trekken. Was dat nu echter altijd het geval, als men kinderen van
weduwen aan anderen ter opvoeding toevertrouwde? Stellig toch
niet, toen te Koudekerke van drie kinderen, die „op den armen ge-
komen waren" twee bij vreemden werden bezorgd en één „bij
de moeder besteed" werd.2)

Waarom zulk een weduwe niet bedeeld en de kinderen bij haar
gelaten? In de meeste gevallen zou het zeker voor de kinderen
beter en misschien voor de kas voordeeliger geweest zijn.

Verder zagen de armbesturen zich opgedragen de zorg voor
vondelingen en verlaten kinderen.3)

Het platte land had mede zijn deel in de ellende, voortkomende
uit armoede, bedelarij en landlooperij, die in de 17de en 18de eeuw
waarlijk niet minder waren, dan in vroegere tijden. Daarom zal
het te vondeling leggen en achterlaten van kinderen, waarover nog
al eens in de steden geklaagd werd, ook in de dorpen niet tot de
zeldzaamheden behoord hebben.

Zeker is het, dat in de kleinere, zoo goed als in de grootere
garnizoensplaatsen soldaten, bij verandering van garnizoen, nog al
eens kinderen achterlieten. Ten bewijze een enkele aanhaling uit de
acten van een kerkeraad of diakonie:

Geert Egbaerts soldaet versoekende attestatie van zijne houwe-

lijxe geboden sal hem deselve worden gegeven.....en syn kint

met eenen, dat hij hier gelaten hadde".4)

1 \') F. A. Visser: Een en ander uit het Archief eener Herv. Dorpsgemeente,
Stemmen v. W. en Vr. 1914, blz. 113 vv. en 209 vv.

2 ) Bestedingboek Koudekerke: onder 1776.

3 ) Zie b.v. Acta Kerker, \'s Gravendeel, onder 1772: een kind, gevonden
op een kruiwagen, werd gedoopt „met den naam Eliza van de Wagen";
verder daar passim;
Acta Kerker. Oost-Souburg, 8 Maart 1731; Bcsted.
boek Koudekerke,
24 Juli 1740; Acta Kerker. Wissekerke, 5 April 1682,
22 Juni 1721;
Acta Kerker. Strijen, 10 Oct. 1717; enz.

4 ) Acta Kerker. Ter Neuzen, 24 Oct. 1664. In deze acta leest men b.v.
ook 2 April 1645: „De compagnie vertreckende sal men den vaendrager
L. vermanen, dat hij N.N. sijn siecke soldaet mede nemen ende soldate
vrouwen, opdat deselve niet langer tot laste van armen blijven."

-ocr page 35-

Een soldaat laat twee kinderen achter, maar zij worden hem
nagezonden „nae syn guarnisoen tot Nunmegen."\')

„Willem syn kint, by den vader [soldaat] nae vertreck hier ge-
toten, onder de houkinderen der diaconie opgenomen." 2)

Terloops zij hier opgemerkt, dat in zulke plaatsen onder de
weezen ook heel wat soldatenkinderen voorkomen. In het „Register
der kinderen v. d. Diaconie te Heusden" vormen zij ongeveer één
derde der bestede kinderen. Men leest daar3) o.a. — het geeft wel
een eigenaardig kijkje op toenmalige toestanden — van „een kint

van eenen engelsman, corporaal......ende eene boheemsche

vrouwe; hij sijnde geraaybraackt en syn vrouwe geworcht".

De Kerkeraad te Dreischor besloot eens „zorg te dragen en wel
°P hun hoede te sijn, dat onze diaconie-armkas met de houdenis
van hoerekinder noit beswaert worde," waarop ook de wethouders
als vertegenwoordigende het burgerlijk armbestuur verklaarden, dat
zii er „geheel geen zin an hadden om hoerkinder te houden."4)
Zoo verklaarde ook de diakonie te Strijen met zulke kinderen
•.niet te schaffen te hebben."5)

Bij het bestaande recht van de ongehuwde moeder op geldelijke
steun van den verleider wegens „denoratie" en tot onderhoud van
het kind,«) lag het voor de hand, dat de armbesturen zooveel
hogelijk zich aan de zorg voor dergelijke kinderen onttrokken. Toch
vond ik voorbeelden ervan, dat zij soms voor de rechten van moe-
der en kind opkwamen.7)

\') Hand. Diak. Helvoetstuls, onder 1701.

>,Reg. der kinderen Diak. Heusden", blz. 36.
3) blz. 6.

*) Acta Kerker. 26 Dcc. 1772; 1 Jan 1773.
5) Acta Kerker. 12 Nov. 1719.

") Mr. S. ). Fockema Andreae: De Defloratie en het Onderzoek naar
C\\ Vaderschap.
Rechtsgel. Magazijn, dl. V, blz. 433 vv.

) Zoo bracht b.v. de Kerkeraad van \'s Gravendeel, met behulp van
1en Schout, den vader van een onecht kind er toe te beloven „elke
eek aan den diacon in der tijd te sullen geven 10 stuijvers" ter
"dersteuning van moeder en kind -
Acta Kerker, onder 1764 Een
"rere keer, toen een vader weigerde voor zijn onecht kind te zorgen,
eat de kerkeraad ook de zaak in handen van den „politiquen rechter .

-ocr page 36-

Hoe men na het overlijden van de moeder den vader kon dwingen
tot onderhoud van zijn kind bij te dragen, toonde de kerkeraad van
\'s Gravendeel. Toen zich daar ter plaatse zulk een geval voordeed,
nam de diakonie de zorg voor het kind op zich. Zij stelde echter
aan de moeder van den vader den eisch: „óf betalen de helft van
hetgeen het jaarlijks den armen kostte, óf te geven ééns voor al
hondert gld. of de kerkeraad zou haar zoon in rechte aanspreken."
De moeder van het betrokken kind n.l. had indertijd wel na de
ontvangst „van 200 a 300 gld een acte van renunciatie gepasseert",
maar volgens ingewonnen rechtskundig advies had de diakonie toch
het recht „tot pretentie van alimentatie van voornd kindt ten laste van
N. N. (den vader) uijt kracht van de beeëdigde verklaringe van de
moeder en uijt kracht, dat hetzelve kindt door Schout en Schepenen
ten huize van N. N. was gebracht en opgedragen." Zoo betaalde dan de
moeder van den vader de 100 gld. en ontving een acte, waarbij de
kerkeraad beloofde haren zoon „ofte zijn erfgenamen ten allen tijde
te zullen indemneeren en vrijen van alle last van voorschr. kindt".\')

Wat het getal der verzorgde kinderen betreft, niet altijd geven
de bronnen daaromtrent duidelijke aanwijzingen. Als men al eens
een juist getal verneemt, heeft dit meestal nog betrekkelijk weinig
waarde, omdat men dan het aantal inwoners der betrokken plaats
toen ter tijd niet kent.

Laat mij hier, omdat ik omtrent beide eenige cijfers noemen kan,
als voorbeeld nemen de Gereformeerde gemeente te West-Souburg.
Zij telde in de tweede helft der 17e eeuw gemiddeld 225 leden.2)

De vader moest toen 525 gld. aan de diakonie betalen. De moeder ont-
ving daarvan 135 gld. „voor defloratie etc." en zou het overige genieten
in termijnen van f 40 per jaar. Kon zij echter die f40 missen, dan zouden
die onder de diakonie blijven berusten voor haar kind. Kwam dit te
overlijden, dan zou het „nog resteerende vervallen voor de helft aan
de diakonie voor de helft aan de moeder" —
Acta Kerker. 10 Jan 1759
en een ongedateerde acte onder hetzelfde jaar —.

-ocr page 37-

De diakonie besteedde in hetzelfde tijdperk meermalen over de
20 kinderen per jaar1) — geen kleinigheid 1

Zeker, zoo één voorbeeld over een kleine tijdsruimte zegt weinig.
Maar de dorpen zullen toch zeker even goed als de steden, waar
de weeshuizen soms boven mate bevolkt waren, hebben moeten
deelen in de gevolgen van heerschende armoede, oorlogen, epide-
mieën en dergelijke rampen. Dien indruk krijgt men wel uit de
bronnen, dat de armbesturen over het algemeen nog al wat weezen
te verzorgen hadden; toen stellig heel wat meer dan tegenwoordig.

Vo,Rens lijsten van bestedclingen t. z. p. bedroeg het getal dcr-
en, die geld verdienden 6 en dergenen, voor wie verpleegkosten
en aoa,d wcrdcn 11 In 1669; en waren die getallen 5 en 23 in 1670; 11

VJ 1675; geen en 20 in 1680 ; 6 en 13 in 1686 ; 5 en 2 in 1693.
en
q , ns het »Bestedingboek" van Grocdc waren die getallen daar 18

Koud 1?52; 14 en 6 in 1761; 13 en 5 in 1764; 19 en 15 in 1771, Tc
en
o j erke was het volgens het „Bestedingboek": 2 en 9 in 1736; 11

best H 174°\' 3 en 11 in 1753; 2 en 6 in 1767- De Diakonie te Heusdcn

Te w- 1657 voIgen3 »Register v. d. Kinderen der Diak. 13wcezen.

1794 kerke wa3 het Retal bestedelingen: 15 in 1710; 6 in 1715; 9 in

^ - Acta Kerker.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK III.

Wijze van besteding.

De besteding der verpleegden geschiedde heel dikwijls in het
openbaar en geleek dan veel op een publieke verkooping, alleen
met dien verstande, dat niet het hoogste maar het laagste bod
besliste aan wien de koopwaar, in dit geval de bestedelingen,
zouden worden toegewezen.

Men behoeft werkelijk niet tot in de „grijze oudheid" op te
klimmen om voorbeelden van zulk een besteding te vinden. Dr. Geil.
geneesheer te Nisse, kon er in 1867 nog een beschrijven, zooals
ze toen algemeen voorkwamen in de Zuid-Bevelandsche dorpen.
Hij begint zijn beschrijving aldus „wie met mij de nieuws- en
aanplakborden in vele dorpen met nieuwjaar bezoekt, zal dan ge-
woonlijk onder de vele verkoop- en verpacht-aankondigingen een
strookje papier vinden aangespijkerd met het preludium „ „be-
steeding"" — dan volgt: Armmeesters der gemeente L. zullen

den.......in de maand J. trachten aan te besteden de navolgende

personen: Jan B. oud 5 jaren, Grietje K. oud 9 jaren enz.

Natuurlijk — om goed te slagen moet men aan een verkooping
de noodige publiciteit geven.

„Plaets en kkarmmeesters van Dreyschor" zoo luidde een „opentlijk
Biljet", daar ter plaatse aangeslagen, „als daartoe gelast van hunne
committenten zijn voornemens op donderdag 24Nov. arme kinde-
ren aan te besteden"1) etc.

Een ander middel om aan de zaak de noodige ruchtbaarheid te

1 ) Acta Kerker. 26 Dec. 1774.

-ocr page 39-

geven en dat door de diakonieën wel het meest gebezigd zal zijn,
was de afkondiging van den preekstoel.

Te gelijk met het besluit om voortaan de armen in het openbaar
te besteden, werd door den kerkeraad te Heinenoord1) bepaald,
dat de „tijd der besteding t\' samen met de naamen der armen

......en dergener bij welke zij tot die tijd toe besteed waren door

den predikant agt dagen te vooren van den predikstoel zou worden
bekend gemaakt."

Heel stichtelijk zoo\'n afkondiging direct na den ernst der evan-
gelieprediking 1 Maar wij willen die broederen niet hard vallen.
Ook nu nog moet een predikant soms allerlei afkondigen, waarbij
men onwillekeurig denkt aan de vogelen uit de gelijkenis van den
zaaier. Bovendien volgde men eenvoudig het voorbeeld van vele
andere gemeenten, waar het zelfde geschiedde2), tenzij de besteding
.»door de Bode voor de kerk naar \'t einde
der openbare godsdienst
werd uitgeroepen" 3)

Waar de besteding geschiedde? Onder 10Juni 1790 vinden wij
aangeteekend in de „Handelingen der armverzorgers van St.Antho-
niepolder", dat de „aanbesteding geschied is in de herberg, in absentie
van de schout en predikant, welke om rede daar niet bij blievde
te komen." Misschien was die reden, dat de handeling plaats had
ln de herberg, terwijl daar ter plaatse anders de gewoonte was
de besteding te doen inde kerk. *) Ook in andere dorpen besteedden
de diakonieën hun armen in de kerk of in de concistoriekamer.5)
Te Hellevoetsluis geschiedde het werk in geval de armen geheel
of gedeeltelijk voor rekening van het burgerlijk armbestuur kwamen
in de „rechtkamer"«) Te Dreyschor deden magistraat en diakonie

\') Acta Kerker. 13 Maart 1757.\'

2) Zie b.v. Acta Kerker, \'sGravendeel, Nov. 1728 en passim; Acta
Kerker. Strtjen,
2 Oct. 1718; Acta Kerker. Wissekerke, 4 Jan 1693.

3) Zooals soms te Helvoetsluis — Hand. Diak. 2 Mei 1717 —.

4) Genoemde Hand. 7 Mei 1769 en passim.

s) Bestedingbock Koudekerke, onder 1737; Acta Kerker. Strtjen, 2 Oct.
Acta Kerker. Puttershoek, 23 Nov. 1785; Acta Kerker. Heinenoord,
13e Maart 1757; Hand. Diak. Helvoetsluis, 22 Oct. 1777.
\') Hand. Diak. 18 April 1773.

-ocr page 40-

het samen in het „plaetsenhuis."\') Dat zal wel het meest gebrui-
kelijke geweest zij bij de burgerlijke armbesturen.

Waren kerk of consistoriekamer de plaats der handeling, dan
geschiedde deze dikwijls na een Godsdienstoefening, hetzij op
zondag, -) hetzij in de week. Zeker zeer praktisch, want men had
de menschen dan toch bij elkaar.

Te West-Souburg schijnt men er soms zelfs een afzonderlijken
dienst voor gehouden te hebben. Ten minste men leest in de acta
van den kerkeraad: „27 Maart 1669 is een predicatie gedaan op
de bestedinge van eenige armkinderen"; of „6 Maart 1672: zijn
de namen van alle de armkinderen afgelezen om tegen woensdagh
toekomende agt dagen te besteden en sal tot dien eynde eene pre-
dicatie gedaan worden op den 16 dito \'t welck is geschiet."
Praktisch was het, zoo na een Godsdienstoefening. Ook stichtelijk?
Denk het U eens in: niet zonder stichting heeft de gemeente op
een Zondag des morgens een belijdenis- en des middags een voor-
bereidingspredicatie3) aangehoord. Na het uitspreken van den zegen
blijft een deel achter om een zeer ongeestelijke „na-samenkomst"
bij te wonen. Daar staan ze de weezen en ouden van dagen, die
besteed moeten worden. Ze zijn „te voorschijn gebracht ten eynde
dat yder zijn contentement soude nemen."4) De voorwaarden der

-ocr page 41-

besteding worden voorgelezen \'); de verkoop begint.......Met

een klein beetje fantasie kunt ge U wel voorstellen, hoe de zaken
voortgaan. Zondag daarop kan de gemeente met veel stichting des
Heeren H. A. vieren in het rustig bewustzijn, dat er in de gemeente
geen enkele onverzorgde(?) wees of arme oude rondloopt.

Gerekend naar de veelvuldige toepassing, die ze vond, achtte men
ongetwijfeld de openbare besteding een uitstekend, onovertroffen
methode. De kerkeraad te Helvoetsluis besloot dan ook eens tot
zulk een besteding van een weduwe „geen andere en beeter weg
weetende en tot meerder voordeel en welzijn van de diakonie en
weduwe dan op die wijze".2)

Tot voordeel van de diakonie — dat spreekt. Het ging zóó op
het goedkoopst. Tot voordeel en welzijn van de arme bestedelinge —
dat kan men toch moeilijk zelf geloofd hebben.

Deze wijze van besteding verdiende eigenlijk den naam armen-
z°rg niet. Wie in onzen tijd gezinsverpleging wil of moet toepassen,
zal met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitkiezen het gezin,
waarin de verpleegde wordt opgenomen. Die zorg ontbrak natuurlijk
geheel of ten minste grootendeels bij de toewijzing aan den minst-
vragende.

Naast de openbare kwam ook de onderhandsche besteding voor.

Wij noemden reeds het besluit van den kerkeraad van Heinenoord
»om voortaan het besteden der armen niet meer te doen
onder de
hand maar opentlijk".

Te Dreischor werd en bleef gedurende langen tijd „de publycke
bestedinge der arme kinderen met gemeen goedvinden van magi-
straat en kkraet afgeschaft", zoodat jaren aan een „de beide arm-
meesters de bestedinge inparticulier deden".8) Meer besluiten van
d\'en aard waren te noemen.

Bovendien werden heel dikwijls verpleegden voor meerdere jaren

) Men

1699:

zie o.a. „Bested, der Arme-kinderen te Claeswael", 28 April

i.op de conditie van bestedinge, hierboven staande ende den aan-
leren
voorgelezen, zijn de kinderen besteed."
> "and. Diak. 22 Oct. 1777.
\' Acta kerker. 6 April 1707.

-ocr page 42-

te gelijk bij een baas besteed, om een vak te leeren. Dat kon men
toch moeilijk in het openbaar doen.

Bij deze wijze van besteding was er veel meer kans, dan bij de
eerstgenoemde, dat de belangen der bestedelingen eenigszins vol-
doende behartigd werden. Hiervoor pleiten, dunkt mij, in vele
gevallen ook de voorwaarden, die dan gesteld werden. Daarover
echter in een volgend hoofdstuk.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK IV.
Voorwaarden der Besteding

Later zullen wij de gelegenheid hebben iets te zeggen over de
algemeene voorwaarden, die zooals wij zagen vóór een openbare
besteding werden voorgelezen. Hier willen wij iets mededeelen over
de bijzondere voorwaarden, die golden voor den „aannemer" van
een bepaald kind m.a.w. over de verpleegkosten, over den tijd,
gedurende welke het kind bij hem moest blijven en wat dies meer zij.

°e som, die voor een kind betaald werd hing, behalve van allerlei
andere omstandigheden, voornamelijk af van den leeftijd. Zoodra het
wat ouder werd en dus eenigszins nuttig zijn kon voor het gezin,
waarin het werd opgenomen, werden de bestedingskosten minder.
Straks werd een kleinigheid toegegeven, later iets meer, tot de ver-
Pleegde eindelijk, zijn brood waardig, ontslagen werd.

,k Iaat hier eenige voorbeelden volgen uit verschillende tijden en
Plaatsen, die omdat de leeftijd der kinderen genoemd wordt, wat
lang niet altijd het geval is, wel eenigszins een overzicht geven.

Twee „kraemkinderen" besteed „bij de week om van kost en klee-
deren te onderhouden" kostten in 1671 aan de diakonie te \'s.Gra-
vendeel ieder 22 stuijv. ter week, waarbij „indien bevonden wort,
dat de kinterties wel wort gedaan, belooft is aen yeder diese aan-
genomen heeft een halve rijksdaalder tot eene vereeninge".\')

Een kind van één jaar werd daar ter plaatse in 1772 onder dak
gebracht „voor 12 st. en één brood per week en 12 ton turf in
het jaar." Op vijf & zesjarigen leeftijd werd voor dezen jongen

Acfa Kerker. 15 Maart 1671.

-ocr page 44-

gegeven „18 st. per week, 10 ton turf een en vrij biljet tot een Haagsche
zak tarwe per jaar".\') Op een anderen tijd had men voor zulk
een jongen betaald „46 gld. benevens een paar schoenen en koussen
per jaar".1)

Een jongen van dienzelfden leeftijd kwam de diakonie van Heke-
lingen op f 45 en die van Groede op f 36 per jaar, behalve de
kosten van de geheele kleeding.

Besteedde men te Helvoetsluis bij gelegenheid een jongen van
12 jaar voor ongeveer f 50 en te Hekelingen voor f 22, te Groede
kwam het voor, dat zulk een jongen reeds f 6 per maand verdiende.2)

Te Heusden werd in 1631 een meisje „out omtrent vijf jaeren"
besteed voor 34 gld. in het jaar.3) In 1662 werd daar door een
pleegvader voor een meisje van ongeveer 11 jaar 42 gld. bedongen

1 ) t. z. p. onder 1664; in 1665 werd voor dien zelfden jongen betaald
f 40 en een paar schoenen en koussen, in 1669 f 30 plus idem.

2 ) De bedoelde jongen te Hekelingen werd in 1719 voor het eerst
besteed. Voor hem werd achtereenvolgens betaald f 55 (in 16 maanden)
45, 45, 43, 40, 28, 22, 12 gld.; in de laatste drie jaren moest de aannemer
hem koopen een hoed en een paar kousen; in 1728 werden boven de
kost en inwoning toebedongen twee paar schoenen, een hoed, een hemd
en eenig zakgeld; in 1731 werd de jongen verhuurd voor 51 gld. per
jaar. —
Aanteeken. van best. in Rekeningboek Diakonie Hekelingen —.

De bewuste jongen te Groede, op zijn vierde jaar aan de diakonie
gekomen, werd besteed van 1756—60 h £ 6 vis. per jaar, dan achter-
eenvolgens voor £ 4. £ 3, voor de kost; van af 1764 verdient hij £ 1,
wat opklimt tot £ 10 in 1769, waar nog bijkomt een drinkgeld, dat op-
klimt van 5 schell. tot 17 sch. 8 st. —
Bestedingboek Groede, onder
genoemde jaren; één £ vis = 6 gld -.

Zie ook Hand. Diak. Helvoetsluis, 30 April 1693: een jongen van 10
h 12 jaar besteed voor 45 gld.; 28 Maart 1694: dezelfde jongen besteed
voor 52 gld. „dewijle de levensmiddelen dier waren; 13 Jan. 1708: een
jongen van 9 i 10 jaar besteed voor 50 gld. —
„Memoriaal" Arme-
Weeshuis Dordrecht,
7 Mei 1696: een jongen van 13 jaar besteed voor
60 gld. in het jaar; 25 Maart 1675: een meisje van 14 en een jongen
van 13 jaar besteed voor 50 gld. per. jaar en per kind.

3 ) Reg. Kind. Diak. bl. 13. — Te \'s Gravendeel werd een meisje van
haar 3de tot haar 6de jaar besteed resp. voor 52, 40, 40, 34 gld., waarbij
de aannemer de kleeding moest bekostigen. —
Acta Kerker. Jan. 1668 en v.j.

-ocr page 45-

„ende dat uijt oorsaeke van de jegenswoordighe dierte van het
broodt."\') \'t Was dus een buitengewone som voor zulk een kind.

„Voor een brood van 4 pont wekelijks en 8 tonnen turf in 15
maanden" nam iemand te Heinenoord in 1738 zulk een meisje aan.2)

De diakonie te Puttershoek bezorgde aan een dergelijk meisje
een onderdak voor 20 gld., 12 ton turf en een zak meel per jaar.
De volgende twee jaren werd telkens 10 gld. minder voor haar
betaald en het derde jaar werd zij verhuurd voor de kost. 3)

Te Hekelingen kwam in 1719 aan de diakonie een meisje van
8 jaar. Zij werd toen besteed voor f 36 (in 16 maanden) en in
1721 en volgende jaren resp. voor 28, 24, 20, 18, 8 en 6 gld. In
1727 werden een paar schoenen en kousen, in 1728 behalve eenige
kleinigheden 16 gld. en in 1730 28 gld. en kleinigheden toebedongen.4)

Hierbij zij opgemerkt, dat overal het verdiende loon vloeide in
de kas van het betrokken armbestuur; wat niet meer dan billijk was.

Meestal geschiedde de besteding voor één jaar.

De genoemde „conditie van bestedinge" te Klaaswaal echter
bepaalde den tijd op drie jaren voor al de arme-kinderen, hoewel
men later daarvan schijnt te zijn afgeweken.

Ook elders werd meer dan eens een accoord gemaakt voor
meerdere jaren.

De kerkeraad te \'s Gravendeel besteedde b.v. in 1668 een jongen

van 10 jaar „voor den tijd van ses jaren voor cost en cleeren.......

voor 28 gld. in \'t jaar".&)

Te Helvoetsluis sloten „beide armen" in 1726 een accoord met
\'emand aangaande een vijftienjarige jongen voor zes jaar. De
aannemer zou ontvangen 70 gld. in het geheel en den knaap „bij
zomerdag laten varen op de haringbuizen en wintersdag laten gaan
ln de leinbane". °)

\') Keg. Kind. Diak. blz. 46.

2) Acta Diak. 26 Jan. 1738.

3) Acta Kerker. 29 Jan. 1764; 27 Jan. en 29 Dcc. 1765; 5 April 1767.

4) Aanteek. van best. in rekeningboek Diak.

5) Acta Kerker, onder dien datum.

6) Hand Diak. 19 Mei 1726.

-ocr page 46-

In beide gevallen was eigenlijk slechts, wat men noemt „een
kosthuis", voor de jongens gezocht. Dit gebeurde wel meer. Heel
vaak kwam echter ook voor, dat een verpleegde bij een baas op
het vak besteed werd.

Dat was nu juist niet altijd ten voordeele van het betrokken
armbestuur.

Wel deed de diakonie te \'s Gravendeel een van haar armen-
kinderen bij een metselaar „voor
4 jaren voor kost en kleederen,
om het metselen te leeren, zullende de aannemer jaarlijks ontvan-
gen [niet meer dan] een vrij biljet van drie en een half agten
deel tarwe".\')

Wel bezorgde de kerkeraad te Klaaswaal een jongen op het
rietdekken voor drie jaren op voorwaarde, dat de baas hem boven
de kost zou voorzien van kousen, schoenen en laarzen, hem eenig
zakgeld geven en aan de diakonie betalen een som van
34 gld.1)

Meestal echter moest leergeld betaald worden.

Een jongen uit Hekelingen werd voor vijf jaren bij een kleer-
maker te Nieuw-Beijerland in de leer gedaan tegen betaling van
80 gld. en 50 ton turf, over de vijf jaren verdeeld, waarbij de
diakonie ook de kleeren leverde.2)

Te Geervliet werd voor een jongen bij een schoenmaker, die
hem vrij kost en inwoning en vrij schoenen geven moest, betaald
„140 gld. voor drie jaren, 15 ton turf\'s jaars en 4 brooden per week
zoo lang als deze werden uitgedeeld aan de armen".3)

1 a) Best. Arme-klnderen, 28 April 1697.

2 ) Aanteek. van best. achter Acta Kerker. 2 Mei 1751.

3 *) Acta Kerker. 22 Mei 1735. Zie ook Acta Kerker \'s Gravendeel, 4 Febr.
1703: een jongen besteed op het schoenmaken voor zes jaar in kost en
kleeren
h 32 gld. per jaar. — Lyste der Armekinders, in Acta Kerker.
West-Souburg,
20 Aug. 1677: een jongen besteed op het schoenmaken h
£ 11 vis per jaar. — Bestedingboek Koudekerke, 20 Mei 1761: een jongen
besteed op het schoenmaken h £ 23 vis. in 2 jaar.

-ocr page 47-

\\

Een chirurgijn te Vlissingen nam een pleegkind van de diakonie
te West-Souburg aan en verbond zich „in den tijd van vier jaren
met Gods segen het knechtken te instrueeren, dat het sijn kost
soude kunnen winnen, waarvoor hij — zelf zorgende voor kosten
kleeren — zou ontvangen „ses pond vis. jaerlijx, mits dat het nu
wierde ter discretie van de armbezorgers voorzien van denoodige
kleeding." »)

Ten behoeve van meisjes werd nog al eens bij een besteding
voor meerdere jaren het beding gesteld, dat zij het wollen- en
linnennaaien zouden leeren. Een meisje, bij een zekere vrouw te
\'s Gravendeel besteed, moest in drie jaren „na haer bequaemheid
leeren nayen, waarvoor de aanneemster eens [zou] trekken de
somma van \'t negentig gld".2) Niet minder dan £ 34 vis. be-
taalde de diakonie te Koudekerke voor 2\'/2 jaar, opdat een meisje
„haar ambacht van linnennaaien zou machtig worden".3)

Van de overeenkomsten, die in zulke gevallen gesloten werden
laat ik hier eenige voorbeelden volgen.

,,\'s Gravendeel:4) Is \'t weeskind van Jan den dicke, genaemt
Wilhelm, op kosten van de diaconie besteedt aan Theunis Jansz
van den Berg op conditiën als volgt:

Belooft van den Bergh het weeskind van Jan den Dicke van
kost en drank, mitschaders reparatie of verdeelinge van kleederen
te verzorgen den tijd van vijf achtereenvolgende jaren .... En
binnen dien tijt hetselve in \'t weven soo verre te oeffenen, dat
het alsdan sal bequaem sijn, sijn eygen broot te winnen. Oock
hetselve in den winter, wanneer \'t werck weyniger is ter schole
te zenden en voorts alle neerstigheyt aen te wenden, dat het in

\') Acta Kerker. 18 Mei 1689. — Een chirurgijn te Rotterdam nam een
jongen in de leer van de Diakonie te Helvoetsluis, & 100 gld. in drie
jaar behalve de kleeding. —
Hand. Diak. onder 1734 —.

2) Acta Kerker. 24 Juli 1695.

3) Bestedingboek, onder 1793. Zie ook onder 1738: een meisje besteed
„voor 2 jaar op voorwaarde, dat zij zou leeren naayen & 25 £ vis. in
2 jaar". —
Reg. Kind. Diak. Heusden, bl. 27: een meisje woont bij een
kleermaker om te leeren naeyen bij sijn huysvrouw voor 33 gld.

4) Acta Kerker. 15 Febr. 1660.

-ocr page 48-

de vreese Gods en in alle goede sede werde opgetrocken even als
of het sijn eygen kint waere. De kerkeraad belooft het kint vijf
jaer bij hem te laten, het geheel te kleeden — de winst aan den
baas te laten en te betalen elk jaar 30 car. gld."

Heinenoord:\') Een meisje wordt bezorgd bij een kleermaker op
deze voorwaarden:

1. Hij zal gedurende al dien tijd ontvangen acht pond brood per
week en 12 ton turf per jaar.

2. Hij ontvangt bovendien het eerste jaar f 40, het tweede f 30 en
de volgende jaren telkens f 15.

3. Het meisje moet des winters 10 weken lang naar school en
hij moet haar „bij den predikant alhier ook laten gaan om in den
godsdienst geoefend te worden."

4. Hij zal zorgen voor kost en inwoning en behoorlijke opvoeding;
in geval van ziekte, zal zij voor rekening van de diakonie behan-
deld worden.

5. De diakonie zorgt voor de kleeding, hij moet deze in orde
houden.

6. Men verbindt zich wederzijds voor vijf jaar zonder recht van
opzeggen.

7. In geval van overlijden van den aannemer of van het kind,
zal de kerkeraad slechts betalen tot den sterfdag.

8. Hij zal het kind het wollennaaien en kleermaken volkomen
„na haere vatbaarheid" leeren.

Minder gewoon is het volgende tweetal voorbeelden.

Heinenoord1): „Klijs Paauw heeft aangenomen van den Diaconij-
armen en van den grooten armen zamen Lysbet den Haring voor
4 brode van 4 pond per week en 12 ton turf in \'t jaar en aan haar
geven een nieuw hembd van sijn web en haar te leerê swingelen
en daarvan yder steen 2) 4 duyte aan haar te geven om wat aan
haar lijf voor te koopen \'tzij een manteltje of yets anders."

1 ) Acta Diak. 24 Oct. 1745.

-ocr page 49-

Wissekerke : „Een weesjongen Jan besteed bij Steven Cole
voor vier jaar, twee jaren voor niets, het derde genodt hebben
van vyer spen lameren en op het vyerde uitgaende sijn dienst met
de vrugten en de schapen derselve ende of het quame te gebeuren,
dat eenige schade of sterfte onder deselve ontstonde sal de Jan
Theunisse de schade komen te dragen. Steven Cole moet de jonge
kleeden, waartoe hij eens van de kerk geniet de som van 2£vls.
Indien die knecht siekte of eenig ongeval subject wierde (behalven
sware accidenten en hooghgaende besoeckinge) sal Steven Cole
denselve tot sijn costen en betalinge schuldig sijn te laten genesen.\')

-ocr page 50-

HOOFDSTUK V.

Verpleging en Opvoeding.

Bij de behandeling van bovenstaand onderwerp hebben wij er
op te letten, dat de zorg voor de verpleegden feitelijk verdeeld
was tusschen de „besteders" en de ..aannemers".

Zien wij eerst hoe het stond met de bemoeienissen der eersten.

Het is niet moeilijk om allerlei te noemen, waaruit blijkt, dat
sommige armverzorgers een alles behalve hooge opvatting van hun
schoone taak hadden.\') Omgekeerd is het even goed mogelijk

-ocr page 51-

voorbeelden bij te brengen, die getuigenis afleggen van toewijding
en trouwe zorg \')•

Het spreekt van zelf, dat wij ons niet mogen laten verleiden tot
het generaliseeren van zulke, op zich zelf staande, voorbeelden.
Ons oordeel werd dan heel licht óf te onbillijk öf al te gunstig.

Het verst Jtomen wij misschien nog, als wij trachten te bepalen,
welk aandeel in het algemeen de armverzorgers namen in de op-
voeding hunner verpleegden. Hoe behartigden zij de stoffelijke en
geestelijke belangen der arme-kinderen ?

Laat ons dan eerst zien, hoe het stond met de kleeding. Ten
opzichte daarvan volgde men niet eenerlei gebruik.

Soms verschafte het armbestuur deze zelf en er is geen reden
om aan te nemen, dat dit dan niet in voldoende mate geschiedde.

De diakonie te Groede hield eene geregelde „drie-maandelijksche
uytdeelinge aan de armkinderen".2) Deze zullen dus wel voldoende
voorzien zijn.

Het „Kleedingboek" van de diakonie te Koudekerke, dat ook niet
de gedachte opwekt, dat men de kinderen half gekleed liet rond-
loopen, vermeldt hier en daar ook „sondaagsche kleeren" o.a. ook
„purpere sondaagsche schorten". Doch dit laatste behoorde mis-
schien wel tot de buitensporigheden, waarvan sprake was, toen
de kerkeraad een reglement op de kleeding vernieuwde, „alzoo er

-ocr page 52-

sedert eenigen tijd daaromtrent eenig exces begaan was".\') Behalve
dat de diakoniekas niet al te ruim voorzien was, overwoog men
„dat er onderscheid behoorde te sijn tusschen de kleeding van
arme-kinderen en die van hun ouderen gealimenteerd worden".
Een zestal artikelen werden vastgesteld, die beoogden de kinderen
eenvoudige en degelijke kleeding te verschaffen.

Eenvoud — daartegen kan bij niemand bezwaar bestaan. Zij
werd stellig ook beoogd door den kerkeraad van Oost-Souburg,
toen deze bepaalde, dat „sersie kleeren" alleen mochten gegeven
worden aan verpleegden, die minstens 5 £ vis. per jaar ver-
dienden. De anderen zou men voorzien van „linnen kleeding ge-
voerd met kersay of vriesen".2)

Het streven naar zuinigheid, gepaard met eenvoud deed onge-
twijfeld ook den kerkeraad te Helvoetsluis besluiten „alle degenen,
die door de diaconie gealimenteerd worden in uniform of één
kleeding zoo oude als jonge luiden te kleeden en daarbij de te
kort wordende aan kinderen voor ander kleiner te employeeren en
zoo met verouderde van oude lieden".1) Dat was waarlijk geen
slechte maatregel. De kinderen konden zoo leeren, dat men niet
altijd leeft uit de korf zonder zorg en dat er wel eens van oud
nieuw moet worden gemaakt.

In elk geval spreekt er uit de goede zorg der diakenen. Hoe deze
soms tot in de kleinste bijzonderheden afdaalde, kan men zien uit
de volgende posten, ditmaal uit de rekeningen der diakonie te
Hekelingen:

1721: betaald voor de twee kinderen van Arie Lagendijk,
zoo aan band, stopgaren, spellen als anders gld 1 —
19 — 8.

1 ) Hand Dlak. onder 1770.

-ocr page 53-

1729: voor Arie Lagendijk voor een kam gld 0 — 2 — 0.

1731: voor het verwisselen van een paar silvere knoopen
van Arie Lagendijk gld 0 — 6 — 0.\')

Soms werd bij de besteding de bepaling gemaakt, dat „de aan-
nemer" voor de kleeding te zorgen had.1)

Onder „de conditie en voorwaarde van de besteding der arme-
kinderen"2) te Klaaswaal kwam voor: „aannemers zijn gehouden
de kinderen te onderhouden en wel en behoorlijk te besorgen van
linnen en wollen kleederen, schoenen en koussen en wat voorts
tot rugge en lijve behoorende is en drie nieuwe hemden jaarlijx,
welke yder jaar aen den armmeester sullen moeten worden ver-
toont en als de tijt uit is aan den armmeester zullen moeten worden
opgelevert."

Een jongen te St. Anthoniepolder, die besteed was voor „de kost
en behoorlijke kleeding, moest „alle vierde jaers in de kerk komen
en vertoonen deselve".3)

Die controle op de kleeding zal niet overbodig geweest zijn,
gelet op de gezinnen, waar de kinderen soms besteed werden en de
behandeling, die zij er vonden. Ongelukkig de verpleegden als het
toezicht soms wat slap was. Het maakt dikwijls heel weinig ver-
schil in het kostgeld, voor de bestedelingen betaald, of de aan-
nemers de kleeding ontvingen of toegeven moesten. Zij verstonden
dus blijkbaar de kunst de kinderen voor een minimum prijs te
kleeden. Het is te vreezen, dat voor deze die kunst niet heel
heilzaam was.

Waren jongens of meisjes eenmaal tot een zelfstandig bestaan
gekomen, dan ontvingen zij bij hun ontslag dikwijls een uitzet.

„Men sal bij ontslag der kinderen haer een uitsetting geven soo
sij haar wel dragen", zoo luidde een besluit van de armverzorgers
te St. Anthoniepolder.4)

1 ) Zooals b.v. in Acta Kerker, \'s Gravendeel herhaaldelijk voorkomt „voor
kost en kleederen", b.v. 1 Jan. 1668, 24 Juli 1695, April 1721.

2 ) t. a. p.

3 *) Hand. Armverz. 5 Mei 1793.

4 s) t. z. p. 16 Jan 1710.

-ocr page 54-

Vrij groot schijnt ze een tijd lang geweest te zijn voordearme-
kinderen van Koudekerke. In genoemd reglement op de kleeding
werd bepaald „geen bijzondere uytsetting van mooye kleederen te
geven, als kinderen van den armen gaan, wijl sij voor het jaarloon,
dat sij alsdan selve ontvangen, konnen koopen, hetgeen sij noodig
hebben, \'twelk toch doorgaans maar besteet wort aan goud en
silver en andere onnoodige dingen." Voor dien tijd (1740) kregen
de kinderen dus een uitzet in kleeding\') boven het loon, dat zij
gedurende het laatste jaar verdienden. Waarlijk geen geringe uit-
gaaf voor een kas, die meestal toch al niet ruim voorzien was.

In de tweede plaats willen wij zien, hoe het stond met de genees-
kundige hulp.

De „conditie van besteding" te Klaaswaal1) verplichtte den aan-
nemer de kinderen te onderhouden in gezondheid en krankheid,
terwijl
het meestertoon kwam ten laste der besteders. Dit laatste is
het thema, dat onder allerlei variaties telkens terugkeert o.a.:
„docter en medicamenten blijven ten laste van den armen."
„(kleederen en) bij toevallen van ziekte of accidenten komt ten
laste van den armen."

........dog so hem eenige accidenten oft ongemakken van belang

en bijzonder gewicht, — daar hem (haar) Godt voor behoede —
overquame, soo sal de diaconye hem (haar) op haaren koste laten
genezen.2)

1 ) t. a. p.

-ocr page 55-

Het „cureeren der armen" werd meermalen aan een Mr. Chirurgijn
per jaar uitbesteed voor een som, die stellig de kas niet al te zeer
bezwaarde.l) Toch deinsde men in bijzondere gevallen voor groote
uitgaven niet terug.

Werd aan Mr. Barnardus te Wissekerke eens de zorg voor alle
arme zieken toevertrouwd voor de kolossale som van 11 gld. ge-
durende een geheel jaar, te gelijk werd aan hem „aanbesteet........

het sere hooft van N. N. op conditie, dat het hooft nu over een
jaar nog moet blijken geheeld te sijn, genesen of geen geldt a 20
gld 10 st." 2)

„Door verschillende doctoren geinformeerd, dat een knaap een
dodelijk verderv in sijn regter kakebeen en wang had," besloot de
kerkeraad van \'s Gravendeel dezen „ter mogelijke behouding over
te geven aan den, in de heelkunst beroemden Gram, te Rotterdam
en hem te dien einde aldaar te besteden voor 3 gld 5 st per week."3)

Met een chirurgijn te Brielle kwamen 17 Juni 1714 de beide
armbesturen te Helvoetsluis overeen „\'t melaatsche en voor on-
geneeslijk gehouden wordende hooft van Caetje F." te genezen
voor 75 gld, te betalen „als het kind een half jaar genezen was en
bleef." Buiten deze som bedong hij als kostgeld 3 gld per week.
Een heele uitgaaf dus, te meer omdat de genezing lang op zich
liet wachten, want nog 27 April 1716 werd het accoord verlengd
tot November d. a. v. Te voren had een ouderling met het kind
zelfs nog een reis gemaakt naar Haarlem, om daar geneeskundig
advies in te winnen.4)

-ocr page 56-

In de derde plaats willen wij iets zeggen over het schoolgaan
der bestede kinderen.

Moge in vroeger eeuwen het onderwijs vrij gebrekkig zijn ge-
weest, dit neemt niet weg, dat men toch op prijs stelde, wat men
had. Synoden b.v. bevalen herhaaldelijk de zorg voor de scholen
aan.\') Kerkeraden beraamden middelen om het schoolgaan, ook van
de kinderen der armen te bevorderen.1) De schoolmeesters ont-
vingen meestal een toelage uit de diakonie-kas voor het onderricht
der „arme-kinderen"2)

Men zou dus verwachten, dat de bestedelingen trouw ter school
gezonden werden.
Hier en daar moge dat zoo geweest zijn, regel was het niet.
Zeker, in het „Bestedingboek" van Koudekerke leest men eenige
malen van kinderen, bij wier besteding jaren aan een bedongen

1 ) Zie Acta Kerker. Dreischor 31 Dec. 1688: „aan den diaken is ver-
socht, dat hij alle luijden, die van de diakonie onderhouden worden en
jonge kinderen hebben, geliefde te belasten haer kinderen school tc
zenden op straffe van de bedeeling in te houden". —
Acta Kerker. Heke-
lingen,
20 Jan 1792: een zelfde besluit. - Acta Kerker Spijkenisse 21
Sept. 1755: „de diakonie zal het schoolgeld betalen van degene, die
onmachtig sijn om hare kinderen bij den schoolmeester te laten on-
derwijzen."

2 ) Zie b.v. Acta Kerker. Puttershoek 29 Juni 1782: besloten den school-
meester 2 ducaten in plaats van één toe te leggen voor het onderwijs
der arme kinderen. —
Acta Kerker, \'s Gravendeel, Nov. 1723: de meester
ontvangt 20 gld per jaar voor het onderwijs der arme kinderen, de leer-
middelen betaalt de diakonie. —

-ocr page 57-

werd „het geheele jaar schoolgaan."\') Achter de namen van enkele
meisjes in het „Register der arme kinderen" van de Diakonie te
Heusden vindt men de opmerking „deze kinderen gaan school." 1)
Dat wijst misschien op geregeld schoolbezoek. Ook wordt hier en
daar bij gelegenheid de voorwaarde gesteld, dat een jongen of
meisje „neerstig op school sal gehouden worden"2) of dat men ze
„behoorlijk zal laten schoolgaan."3)

Bij het laatste echter dringt zich als vanzelf een „maar" op.
„Neerstig" en „behoorlijk" zijn vrij rekbare begrippen. Zouden vele
pleegouders niet in staat zijn geweest met een gerust geweten te
verklaren, dat twee, drie, hoogstens vier maanden per jaar school-
gaan behoorlijk, ja buitengewoon „neerstig" was. Dat vermoeden
is waarlijk niet zoo ongegrond, gerekend naar, wat de armbesturen
zelf genoeg vonden.

De „conditie der besteding" te Groede 4) schreef voor, dat alle
kinderen, die geld verdienden ten minste drie maanden en de an-
dere ten minste vier maanden per jaar zouden school gaan, „ten
ware door den aannemer anders bedongen wierde". Op dien korten
tijd kon dus nog beknibbeld worden. °)

„De aannemers zijn gehouden," zoo was het te Klaaswaal,5) „de
kinderen in lezen en schrijven ende voorts in zoodanige vrouwe
handwerk, als zij te doen machtig zijn, te doen onderrichten ende
te dien einde drij maende in school laten gaan."

De diakenen te Oost-Souburg eischten, dat diegene, die het van
noode is en connen schoolgaan, vier maanden zullen schoolgaan.8)

1 ) B.v. bl. 26 en 46.

2 ) „Conditiën van besteding" op een los vel papier in Acta Kerker.
Oost-Souburg.

3 ) Acta Kerker, \'s Gravendeel 13 Sept. 1676.

4 ) t. a. p.

5 ) „Conditie der Bestedinge" t. a. p.

-ocr page 58-

De kinderen te laten schoolgaan „van begin tot den einde ofte
ten minste 3 maanden, ten ware dat geconsenteerd wierd aan de
aannemers, dat sij deselve beloofde te leeren en te onderwijsse,"
zoo luidde de niet scherp belijnde voorwaarde, door de „armmeesters"
van Krabbendijke\') gesteld.

Veilig kan gezegd worden, dat men zich over het algemeen met
een korten schooltijd te vreden stelde, getuige behalve het reeds
genoemde de bepalingen, die men veelvuldig aantreft: „des winters",
„een maand of drie", zelfs „des winters ten minsten een maand"
schoolgaan.

Zullen wij de armversorgers daarover hard vailen? Heel billijk
zou het niet zijn; zij konden moeilijk tegen den stroom op. Dat
begrijpt ieder, die oudere arbeiders wel eens heeft hooren klagen,
dat in hun jeugd zoo weinig van schoolgaan kwam. En ook hij,
die weet hoe gretig nog in onzen tijd door arbeidersgezinnen ten
platten lande gebruik — soms misbruik — gemaakt wordt van het
„verlof", dat de leerplichtwet toestaat.

Voor een tienjarige jongen te \'s Gravendeel werd bedongen, dat
hij „des winters in het slapste van den tijd ten minste een maant"
moest schoolgaan.1) Een meisje daar moest het linnennaaien leeren
en „de aannemers moesten haar daaraan houden, zonder haar in
\'t veld te doen gaan, als alleen twee a drie weeken in den oogst
om wat te rapen.2)

Aan een pleegvader te St. Anthoniepolder werd ten behoeve van
een jongen, bij hem besteed, den eisch gesteld „hem te laten
schoolgaan wanneer hij hem niet noodig had."1)

Daar hebt ge het. In arbeidersgezinnen en daar kwamen de
kinderen toch terecht, waren ook jonge krachten reeds
rendable
en was schoolgaan te nadeelig. Het wil niij voorkomen, dat dc
„besteders" geen te hooge eischen omtrent schoolbezoek
konden

1 ) Acta Kerker. 5 Nov. 1673.

2 ) t. z. p. April 1741.

*) Hand. Armverz. 6 Mei 1736.

-ocr page 59-

stellen, omdat zij anders voor de bestedelingen geen plaatsvinden
konden.

In elk geval zochten zij het kwaad toch eenigszins te verhelpen.
Ook aan oudere kinderen, die op een vak besteed of tegen eenig
loon verhuurd waren, werd soms bij het aangaan van eenaccoord
een zekeren schooltijd per jaar verzekerd.

Een kleermaker te N. Beijerland moest den jongen, die bij hem
voor 5 jaren op het vak besteed was, gedurende 10 weken des
winters laten schoolgaan1)- Een jongen te Hekelingen, die een ducaat
per jaar verdiende moest acht weken naar school2) en een te
Koudekerke, die £ 3—10 vis. inbracht, moest den geheelen winter
het dag en avondschool waarnemen.3)

Te Hellevoetsluis werd bij het verhuren van een verpleegde als
schippersknecht „gestipuleert, dat dieselvige jongen gehouden soude
worden op lesen en schrijven tusschen tijden."*) Of daar veel van
gekomen zal zijn is de vraag. Men toonde echter zijn goede bedoeling,
evenals toen men een meisje van 18 jaar besteedde „op naeyen en
in de kost op voorwaarde, dat zij gehouden zou worden onder
behoorlijke discipline ende int lesen en de fondamenten der religie
geoefend zou worden." B)

Dit laatste brengt ons vanzelf tot de vraag, hoe het stond met
het godsdienstonderwijs.

Hier en daar wordt het bij eene besteding uitdrukkelijk genoemd.
B.v. men vindt gesproken van de verplichting een kind „bij den
Predikant te laaten gaan om in den godsdienst geoefend te worden"u)

1 \') Aanteek. van bested. achter Acta Kerker. Hekelingen, 2 Mei 1751.

2 ) t. z. p. onder 1777.

3 ) Bestedingboek, onder 1753. In dit boek vindt men o.a. ook van 1747
af een meisje genoemd, bij wier besteding 12 jaren achtereen bedongen
wordt „drie maanden schoolgaan", en van 1749 af een jongen die 10
jaren achtereen drie maanden naar school moest.

-ocr page 60-

of een bestedeling „te houden onder behoorlijke discipline en in de
catechisatiën en ter Godsdienst."\')

Te Groede was den aannemers in het algemeen voorgeschreven,
„de kinderen te doen en te leeren bidden en haer de kleyne en
groote vragen te leeren naar hun begrip." Bovendien moesten zij
de kinderen, als zij „tot jaren waren gekomen, zenden om bij den
predikant te worden geleerd om als ledematen, des instaet sijnde,
van de Chr. ger. gemeente te werden aangenomen."1)

Wij kunnen ook nog noemen, hetgeen een enkele maal voorkomt,
den eisch om een verpleegde „des sondaeghs sijn godsdienst te
laten plegen" of „ordentelijk te laten ter kerk gaan" of „te laten
neerstig ter kercken gaan."2)

Over het algemeen echter vond ik veel minder, dan van school-
gaan, gesproken van godsdienstonderwijs en kerkbezoek. Toch zou
het stellig te gewaagd zijn daaruit te besluiten, dat deze laatsten
bij de opvoeding van minder belang geacht werden. Dat is toch —
vooral van kerkeraden — niet te verwachten. Denkelijk vond men
beide zoo vanzelf sprekend, dat men overbodig vond
uitdrukkelijk
ervan te spreken.

Een ding bleef nog onbesproken bij de vermelding van hetgeen
de armenverzorgers deden, om hunnen verpleegden eene, naar
hunne
meening, goede opvoeding te verzekeren. Van groot belang toch is
de vraag of de „aannemers" voortdurend nauwkeurig werden ge-
controleerd.

Hoe het daarmede stond?

Dit is wel terstond vast te stellen, dat ingeval de kinderen in
een andere gemeente besteed werden — wat nog al eens voor-
kwam — van die controle al heel weinig zal zijn gekomen.

Overigens......heel mooi klinkt het besluit van den kerkeraad

te Wissekerke,3) waarbij „met eenparigheid van stemmen verkozen

1 ) In „conditie der besteding", t. a. p.

2 ) Acta Kerker, \'s Gravendeel, 22 Mei 1661. — Aanteek. van bested. \'n
rekeningboek Diak. Hekelingen,
onder 1728 en passim.

3 *) Acta Kerker. 29 Juni 1724.

-ocr page 61-

[werd] Elisabeth de Klerk tot Bouw-moeder nam, dat sij alle de
armkinderen sal visiteeren en kleeren voor koopen". Men zou
bijna denken aan een inspectrice — heel deftig —, als er maar

niet volgde: „en dat voor een jaar......£ 2—13—4 (vis)."

Zoo\'n vrouw, die voor een 16 gld. per jaar dit werk doet — een
ander denke ervan, wat hij wil — veel vertrouwen kan ik er niet
op hebben. \'tZal wel voornamelijk gebleven zijn bij het koopen
van kleeren.

De diakenen te Groede behielden zich het recht voor „telkens
als zij het goedvonden, de slaapplaatsen en het beddegoed hunner
verpleegden te inspecteeren of die voeldoende waren".\') — Reeds
noemde ik een paar voorbeelden, dat men toezag of voldaan werd
aan de eischen, omtrent de kleeding gesteld. Verder vond ik niet
dikwijls uitdrukkelijk van controle gesproken. Daar echter, waar
de zorg der armmeesters, b.v. voor de kleeding, tot in bijzonder-
heden afdaalde, moet er wel voortdurende aanraking met de ver-
pleegden en hun „aannemers" zijn geweest. Bovendien, wie voor-
waarden stelt, onderstelt controle. Vooral als men, zooals te Klaaswaal
bepaalt, „dat zoo den aannemer niet alles ten genoegen van de
besteders komt te volbrengen, het aangenomen kind of kinderen
ten lasten van den eersten aannemer of aannemers [bij anderen]
zal mogen worden besteed".1) Zulk een bepaling en in het alge-
meen alle gestelde voorwaarden, werden natuurlijk zonder voort-
durend toezicht eenvoudig waardeloos.

Hoe het toezicht ook geweest zij, al was het nog zoo goed,
stellig heeft het in de meeste gevallen niet goed kunnen maken,
wat ontbrak aan de gezinnen, waarin de kinderen geplaatst werden.

Dat ons oordeel over „de aannemers" in het algemeen niet heel
gunstig zijn kan, zal niemand verwonderen. Ieder heeft wel eens
bij overlevering of van menschen, die zelf „van den armen groot-
gebracht" waren, gehoord van het droevig lot, dat bestede kinderen
vonden bij onbeschaafde, hardvochtige lieden, die van alles meer

1 ) Conditie der besteding, t. a. p. art. 5.

-ocr page 62-

verstand hadden, dan van opvoeding. Wij behoeven ook niet alleen
op zulke overleveringen, waarbij men altijd verdacht moet zijn op
mogelijke overdrijving, af te gaan. Gelet op het hiervoor gezegde,
kunnen wij a priori reeds een en ander omtrent de „pleegouders"
vaststellen, dat nu juist niet te hunnen gunste pleit.

Het kost in onzen tijd aan vereenigingen, die voor haar verpleeg-
den gezinsverpleging verkiezen, heel wat moeite en toewijding om
geschikte plaatsing te vinden. Gezinnen, waarvan men verwachten
mag, dat niet winstbejag de voornaamste drijfveer is tot het op-
nemen van een of meer kinderen, zijn dun gezaaid. Zou dit vroeger
beter geweest zijn ? Afgezien echter daarvan, zooals we reeds op-
merkten, de armbesturen zochten dikwijls niet naar zulke gezinnen.
De veel voorkomende openbare besteding sloot die zorg ten eenen-
male uit. Onwillekeurig voelt ge U vooringenomen tegen menschen,
die bij zoo\'n besteding tot den minsten prijs zich belastten met de
zorg voor (of de exploitatie van) een der kinderen.
Bovendien
was het bedrag der verpleeggelden — ook bij „onderhandsche be-
steding" — van dien aard, dat nette gezinnen daarvoor moeilijk
een kind konden onderhouden. Ook het jaarlijks minder worden
van de som, zelfs voor nog jonge kinderen betaald, doet onwille-
keurig aan exploitatie denken. De gedachte daaraan komt ook van
zelf op, als wij vinden van menschen, die er bijzonder werk van
maakten uitbestede kinderen aan te nemen. Ten platten
lande ging
dat natuurlijk zoo ver niet als b.v. te Rotterdam, waar de zooge-
naamde houwvrouwen soms aan een 40-tal personen kost en in-
woning verschaften en wel aan ouden en jongen, zieken en gezonden
zonder verschil van sexe.\') Maar ook op de dorpen kwani het
toch niet zelden voor, dat één persoon meerdere kinderen uit ver-
schillende gezinnen te gelijk opnam1) en ook, dat er waren, die

1 ) Zie b.v. Bestedingboek Koukcrke, onder 1738, toen één aannemer drie
kinderen uit verschillende gezinnen opnam. —
Acta Diak. Heinenoord;
5 Maart 1747, vgl. 3 Maart 1748 : één man vier kinderen uit twee ge-
zinnen. -
Acta Kerker, \'s Gravendeel, Febr. 1729: één man drie kinderen
uit twee gezinnen.

-ocr page 63-

het ééne jaar dit, het andere jaar weer een ander kind opnamen.\')
Heel hoog kunnen onze verwachtingen omtrent de pleegouders,
hunne opvoedkundige talenten en hun liefhebbend hart niet zijn.
Allerlei gegevens komen ons daarbij in het gelijk stellen.

Treurige ervaringen schijnt men gehad te hebben te Dreischor.
Waarom anders in de kerkeraadsacten de uitdrukkelijke vermaning
aan de diakenen „dat zij toch int besteden van de arme kinderen
willen bezorgen, dat de kinderen in
goede huizen mochten komen.1)
De schoolmeester te Hekelingen ontving eens de opdracht, buiten
de gewone wekelijksche catechisatie, die hij hield de kinderen nu
en dan, al was het alle dag, eenige vragentjes te leeren" en dat wel,
omdat er onder de leerlingen waren, „die bij menschen woonden,
die nog lezen nog schrijven konden, die van den grooten armen,
omdat zij bij andere dit niet konden doen, besteed" waren.8) Dit
laatste bewijst, dat de keuze van goede gezinnen niet ruim was en
dat men tevreden zijn moest met, wat men krijgen kon. — Nog in
1867 werd getuigd dat op Zuid-Beveland de pleegouders „gewoonlijk
de armste meest onbeschaafde arbeiders (waren), wier godsdienstig
en zedelijk leven alles te wenschen" overliet. 2)

Laat mij hierbij nog eenige trekjes voegen, die allen toelichten,
dat dikwijls de gezinnen, waarin de kinderen werden ondergebracht
om een of andere reden te wenschen moeten hebben overgelaten.

Om te beginnen, het volgende uit de kerkeraads-acten van Strijen:
„1717 den 8 December heeft H. v. E. een obligatie gepasseerd van
48 gld, van den armmr door Hem opgenomen, ter opbouwing
van zijn omvergewaaid huys, welke Hij door het houden van een
kind sal betalen." Dat die man blijkbaar niet in een paleis woonde,
het zij zoo, maar maakte nu alleen de omstandigheid, dat hij —

1 ) Acta Kerker. 27 Maart 1671.

2 ) Dr. J. A. Geill, a.w. blz.8. Hij kende de toestanden op Zuid-Beveland

-ocr page 64-

ook al niet uit weelde — geld leende van de diakonie, hem zoo
geschikt, om een wees op te voeden? Toch kwam dit meer voor;
herhaaldelijk b.v. te \'s Gravendeel. Het meest sprekend is dit geval:
er kwam een verzoek in van „de huysvrouwe van Peter, daar sy
alles had vergeit, dat men haar dog eenig geld op haar huysjen
sou schieten om haar goed uyt de lomberd te lossen." Eerst na lang
aanhouden werd haar verzoek ingewilligd. En dan volgt, of het zoo
maar niets is, in een N.B: „Is van dieselve menschen afgeloopen
en nog [na veel soekingen] niet wedergevonden haer neef aan haer
besteed, waarom den kerkeraed haar regt, dat die op haer huys
heeft aan sig houd."\')

Wat dunkt U van het volgende: „Ook is voor ons verschenen
Anna C. klagende, dat haar meijsje, genaamt Grietje, door ons be-
steed bij J. J. S., genoodsaakt wierd om te slapen bij een persoon,
door de wandeling genaamt Aart den broekman en dewijl men niet
wist uyt haar kleeding of die persoon een vrouwspersoon of mans-
persoon was, konde de gevolgen daarvan ten hoogste nadeelig zijn."
Bij onderzoek werd de klacht gegrond bevonden en de reden tot
ergernis weggenomen.2)

De behandeling, die de kinderen meermalen ondervonden plaatst
de pleegouders ook al in geen gunstig licht. Een enkele keer waren
er „aannemers", die de hun toevertrouwden wegjaagden.1) Een

1 ) Acta Kerker. Strijen, 21 Jan. 1720. - Acta Kerker. West-Souburg\'

-ocr page 65-

ander maal waren het verpleegden, die, niet zonder reden, weg-
liepen. \') Hier moest een jongen van iemand worden weggenomen
om „de mishandelinge en ongehoorde onbarmhartige geeselinge
aan hem gepleegt";1) daar een omdat „de baas een misnoegen
tegen hem had opgevat, dog nae \'t oordeel des kerkeraats niet
gefondeert.3) Elders weer moesten kinderen bij een ander gezin
bezorgd worden, omdat zij in het eerste „niet langer konden ver-
trouwt worden door een al te slechte opvoeding".4) De ééne keer
was het een schipper, die een hem toevertrouwde jongen „op een
onbetamelike wijse hadde getracteert en deselve jongen op een
vreemde plaets uyt sijn dienst gejaagd en van zijn schip wegge-
stooten hadde; de jongen wilde ook niet meer bij hem dienen om
een treyn van harde en gantsch onbetamelijke bejegingen".2) Een
andere keer was het de vrouw van een „meester" (chirurgijn), wie
„d\' tafel des Heeren ontzegt" werd o.a. „om het slaen van een
meisje van de diakonye bij haar besteed en om veele gegeven
ergernisse betoont int verweijgeren van d\' kleederen van \'t ge-
noemde meysje aan den diaken over te geven, waardoor de kerke-
raad genootsaekt is geworden, om gerigtelijk door de geregtsbode
de kleederen uyt het huys te haelen"3) — wat ten overvloede
bewijst, dat niet alleen onder menschen van het minste allooi
slechte pleegouders gevonden werden.

„O! kinderkens moet ghij nu dwalen, hoe zalt mij rouwen,
En onder vreemden logeeren dag en nacht,
Gheschopt, gheslagen, ghestoten, verschoven en versmacht,
Als Israël onder den Turken sul dy werden gheacht."

Deze dichterlijke klacht over bestedelingen, voorkomende in een

1 \') Acta Kerker. Strijen 12 Febr. 1719. — Acta Kerker, \'s Gravendeel,
24 Maart 1704: een meisje loopt van iemand weg „om quacde behan-
deling ende gedurige vervloekinge".

5) Acta Kerker. West-Souburg 19 Juli 1671.

2 ) t. z. p., 24 Nov. 1701.

3 e) Acta Kerker. Strijen, 3 Oct. 1723.

-ocr page 66-

spel van zinnen uit 1603\') moge wat sterk gekleurd zijn, geheel
ongegrond was zij blijkens het voorgaande zeker niet.

Een groote fout bij de besteding was het, dat vele kinderen
telkens van kosthuis moesten verwisselen. Om maar iets te noemen
ik vond voorbeelden van bestedelingen, die 9 maal in de 17, 10
maal in de 14, 9 maal in de 13, 8 en 9 maal in de 10, 10 maal
in de 11 jaar in andere handen overgingen.1) Wat was nu na-
nadeeliger voor de opvoeding, dan die gedurige verwisseling.1)
Zóó kon er natuurlijk van wederzijdsche genegenheid geen sprake
zijn. Zóó bleef het kind een vreemde onder de vreemden en dus
heel licht een verstooteling.

Dat er bij toestanden, als hierboven geteekend, van de opvoeding
niet veel te recht kon komen, is te begrijpen. Getuigenissen uit ver-
schillende tijden en plaatsen zijn dan ook daar, om dit te bewijzen.

Bij „der Reden- rijkers Stichtige tsamenkomste op \'t ontsluyt der
vrage: wat \'tnoodichtst is om d\'arme weezen t\'onderhouwe? —
ghehouden binnen Schiedam A° xvlc 111 "*) werd in geen der
spelen hoog opgegeven van de gezinsverpleging, integendeel 1 In

1 ) Dit bezwaar werd wel ondervangen, als de kinderen voor meerdere
jaren tegelijk op een ambacht besteed werden. Behalve, dat er kans
voor hen was een vak te leeren, konden zij gedurende die meerdere
jaren langzamerhand werkelijk huisgenooten worden.
Ook bij de jaarlijks
wederkeerende besteding hief de praktijk de bezwaren wel eens op.
Soms bleef een kind jaren bij dezelfde menschcn. Zie b.v.
Bestcdingboek
Groede
1752 v.j. een kind 7 jaar, 1756 v.j. een kind 9 jaar; Acta Kerker,
\'s Gravendeel,
1664 v.j. een kind 8 jaar; Bestcdingboek Koudekerkc, 1737
v.j. een kind 12 jaar bij dezelfden besteed. Zóó kon wel een weder-
zijdsche genegenheid ontstaan, die aan opvoeding en verpleging ten
goede kwamen.

*) Onder dezen titel zijn te Schiedam in 1603 uitgegeven, voorafge-
gaan door een proloog van de kamer van Schiedam, de zeven spelen
van zinnen, opgevoerd door de rederijkerkamers, die mededongen in
den wedstrijd uitgeschreven „bij de Roode Roosen tot Schiedam" ten
voordeele van een op te richten weeshuis.

-ocr page 67-

den proloog, gespeeld door de kamer van Schiedam spreekt „vragen-
de verstandt" over de uitbestede weezen als over zulke,
„die dus langhe gheleeft hebben als wilde wouden,

onstichtelijc opghevoedt".......

De kamer van Maasland kraakt ook al een bittere noot, als zij
..oprecht verstand" het oordeel laat uitspreken, dat als de kinderen
woonen

...........hier bij ons inghesetene

Borghers dezer stadt, d\'een hier, d\'ander daer gheseparcert"
het dan ook niet anders kan of

„Zoo moet immers hunnen tijdt droevigh worden versleten

En ontuchtich, onstichtich worden gheregeert......"

Niet gunstiger is het oordeel van de kamer van Haarlem. In
haar spel spreekt „Medoghent hert" van de

...........onderhoudingh,

Die daer tot noch toe niet en heeft geweest heel fijn,

Alsoo..........hebben moeten,

Zoo hier en daar werckende, woonen zonder disciplijn,
In zeer quaet onderhout en leer als verekens, die wroeten."
De rederijkers van de Lier hadden denkelijk van de opvoeding
der bestedelingen ook al niet veel goeds gezien of vernomen. Zij
laten ten minste „ghemeenen Burger" zeggen:

„Met discipline strenghen en werden sij niet ghestraft,
Den ghemeenen Burghcr achtende als een hondt, die bast."
Meent iemand van deze getuigenissen in kreupelrijm iets te moeten
afdoen, omdat misschien de traditioneele dichterlijke vrijheid hier
wat al te vrij was - goed. Iets zal hij er echter toch wel van moeten
laten staan; te meer omdat zij volkomen overeenstemmen met, wat
w\'j van elders weten.

Op initiatief van Ds. Jacob Baselius de Jonge, werd door den
kerkeraad te Bergen op Zoom in 1591 besloten tot het oprichten
van een weeshuis, omdat de kinderen, te voren zoo goed het ging
uitbesteed, door „slap toezicht kwade manieren leerendc, in woest-
heid en goddeloosheid opgroeiden."\')

\') Dr. H. C. Rogge: Eene Attestatie van de Ger. Qem. te Brugge, Arch.
v°or Ned. Kerkgesch.
dl. VU, blz. 58 vv.

-ocr page 68-

De stedelijke overheid van Goes zegt ter inleiding op de oudste
ordonnantie\') van het weeshuis, dat zij haar best gedaan heeft „de
kinderen in goede tucht en behoorlijcke dicipline up te doen trecken."
De resultaten beantwoordden evenwel niet aan de goede zorgen
„Sulcx meest ontstaan sijnde door dien men de schamele weezen

tot noch toe under een ghemeen en gestadich opsicht........niet

en heeft gebracht maar hyer en daar bij particuliere Borghers en-
de ingezetene deser stede ende dickmaels bij soodanighe, die niet
al te stichtig ende van den besten wandel en waren ghenoot-
saeckt is geweest te besteden."

Niet veel beter was het te Groningen, waarvoor 1621 de kinderen,
waarover de diakonie zich ontfermde, uitbesteed moesten worden
bij allerlei menschen, die vaak óf geen genoegzaam toezicht op hen
uitoefenden óf hen geheel en al verkeerd opvoedden.1)

Geen betere ervaring deed men op te Haarlem, waar vóór de
oprichting van een arm-kinderhuis in 1656, de kinderen „bij die
van de diaconye als mede bij de Aalmoesseniers van den gemeencn

armen.....hier en daar hij particuliere luyden bestedet werden,

het welcke .*____seer ondienstigh was voor de voors kinderen,

dewijl deselve moeste werde besteed bij luiden, van geringe con-
ditie, daer deselve weynigh getuchtigd ende vervolgens ten beste
niet opgebracht wierden."2)

„Sonder enige tucht of vrese Godts, ja meerder menichmaal als
beesten dan als redelicke ende Christenmenschen" groeiden volgens
getuigenis van den Kerkeraad der Ger. Kerk te Zwolle, de kinderen
op, die vóór 1671, toen zij in een gesticht werden ondergebracht,
door de diakenen werden uitbesteed.3)
Het is vrij zeker, dat dergelijke treurige ervaringen één der

1 ) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis in de zeventiende en achttiende
eeuw,
in Hist. Stud, en Schetsen, Groningen 1905, blz. 171 vv.

2 ) Mr. A. J. Enschedé a.w., bijl. L. 4.

3 ) J. W. Wijndelts: De Verzorging der Zwolschc weeskinderen, t. a. p.

-ocr page 69-

voornaamste motieven vormden bij de oprichting van verreweg de
meeste weeshuizen.\')

Zoo is de geschiedenis van dezen vorm van weezcnverpleging
één doorloopende acte van beschuldiging, al is het niet geheel
onmogelijk verzachtende omstandigheden te pleiten. Geen wonder,
dat deze wijze van uitbesteding der kinderen — „gezinsverpleging"
is een veel te schoone naam ervoor — wel langzaam, maar toch
zeker een natuurlijken dood stierf.

Het is niet noodig, dat iemand er rouw over drage.

\') Zoo om nog enkele voorbeelden te noemen bij de oprichting van
dc volgende gestichten: Weeshuis te Schiedam. — O. Soetcns:
Der
Weezenvader verheerlijkt
, Schiedam 1783, bU.85-; het Stads-kinderhuis
te Amersfoort - v. Bemmel a. w. blz. 374vv.—;
hetDiakonicwecshuis
cn het Aalmoesscniersweeshuls te Amsterdam — Wagenaar a. w, 2c St.
b,z- 287 en 321 het „Walsche Houwhuis" te Leiden - F. v. Mieris
fi«c/»r.
der Stad Leyden, Leiden 17G2, dl. 1, blz. 224.

-ocr page 70-

TWEEDE DEEL.

gestichtsverpleging.

HOOFDSTUK I.

Verschillende Gestichten en hun Verpleegden.

In 1717 „vertoonden met veel respect [aan de stedelijke overheid]
de diaconen van den gemeenen duytschen armen van Middelburg,
hoe dat van tijt tot tijt door vele Borgerije aan de meeste hunner
mede-diaconen was aan de hant gegeven en klaagswijze vertoont,
dat in vele plaatsen armscholen [d. w. z. arme-kinderhuizen] en
borger-weeshuizen gesepareerd waren". Algemeen betreurde men,
dat dit ook niet te Middelburg zoo was. Men ergerde zich blijk-
baar er aan, dat wcezen, nagelaten door burgers, in één huis met
en op denzelfden voet als vondelingen, „vreemde weezen" c. d.
werden opgevoed.\')

„Het hemd is nader dan de rok", zegt de volksmond en het
misnoegen van de Middelburgers is dan ook verklaarbaar.

Gelijk hadden zij, in zooverre men in de meeste steden gestichten
had — en vaak hadden juist deze de oudste brieven--uitsluitend
bestemd voor burger-weezen. Met dien verstande, dat het niet
voldoende was, als de kinderen slechts waren nagelaten door bur-
gers, maar dat men bovendien allerlei beperkende voorwaarden
stelde, waaraan de weezen moesten voldoen om te kunnen worden
opgenomen.

\') Copie van dit verzoekschrift in No. 1569 Arch. Godsh. !• I v°.

-ocr page 71-

Waren de ouders geen ingeboren burgers geweest, dan moesten
zij gedurende een bepaalden tijd het burgerrecht genoten hebben.\')

Bovendien moesten de kinderen van een bepaalden leeftijd zijn;
niet te oud en niet te jong. Daarbij valt op te merken, dat de grens
naar boven gewoonlijk niet al te hoog, die naar beneden niet al
te laag was.2) Hier en daar zag men zich, zooals wij zien zullen,
in den loop der tijden genoodzaakt deze voorwaarden ruimer te
stellen.

-ocr page 72-

Algemeen gold ook de eisch, dat de kinderen uit een wettig
huwelijk moesten gesproten zijn en bijna zonder uitzondering waren
halve weezen uitgesloten.\')

Eigenlijk hadden dus de Middelburgsche klagers slechts half gelijk,
want heel wat burger-weezen konden buiten de termen vallen, om
in een burger-weeshuis te worden opgenomen en stonden dan toch
met andere hulpbehoevende kinderen gelijk.

Die allen behoefden echter niet onverzorgd te blijven. Allicht was
er een armhuis, diaconiehuis, arme-kinderhuis, houwhuis of hoe het
verder heeten mocht, om hen op te nemen.1)

Daar die gestichten meestal juist bestemd waren voor kinderen,
die in de burgerweeshuizen geen plaats vonden, waren de voor-
waarden ter opname veel ruimer gesteld. Er waren geene of anders
zeer milde bepalingen omtrent het burgerrecht der ouders, den
leeftijd der kinderen en wat dies meer zij. Naast weezen vonden
dan ook halve weezen, vondelingen, veriatenen, kinderen van terecht-
gestelden of met - tuchthuis - gestraften er een toevlucht.

Ontbrak echter zulk een gesticht naast het burgerweeshuis dan
was er toch wel een burgerlijk of kerkelijk armbestuur, dat zich
over de genoemde kinderen ontfermde.2)

Trok dus de armenzorg zich op een of andere wijze het lot van
allerlei onverzorgde kinderen aan, het ging daarom nog niet altijd
even gemakkelijk opname voor een of ander kind te verkrijgen.

1 3) Zie boven blz. 6.

2 ) B.v. naast het Weeshuis te Schiedam had men de Magistraats-
armekamer en de Diakonie-armekamer, die beide (of misschien te samen,
want beide kamers waren weer op een of andere wijze gecombineerd)
kinderen onder hun hoede namen en in het Weeshuis besteedden. —

-ocr page 73-

Als twee kinderen door regenten van een weeshuis worden
..afgeslagen om datter 6 weecken an resteerde datt de moeder geen
7 jaer poorter was geweest"\') dan kunnen wij toegeven, dat de
Heeren in hun recht waren. Verflauwing der grenzen leidt nu een-
maal dikwijls tot uitwisschen daarvan. Maar men krijgt dan toch ook
eenig vermoeden, dat als het maar eenigszins kon, men de kinderen
gaarne aan de zorg van anderen overliet.

Als besloten wordt, „het kint, wiens moeder int gasthuys is gestur-

ven en van Breda is komen bedelen soo lang doenlijk van dit huys af
*e wijzen"2) dan krijgt men ook al niet den indruk van een ontvan-
gen-met-open-armen.

Ja als deze en dergelijke meerdere voorbeelden op zich zelf ston-
den .....; maar het relaas van menig geschil tusschen verschillende

gestichten en armbesturen, de overeenkomsten, die zij tot voor-
koming van verdere oneenigheden sloten en de vele bepalingen,
door de overheid der steden ter beslechting en voorkoming van
dergelijke oneenigheden gemaakt, zijn daar om te bewijzen, dat de
respectieve voogdijen gaarne „ieder voor de welstand zijner zaak
\'jverde en toeleg had om de groote lasten van den hals te schuiven."

Van een en ander hier eenige voorbeelden.

Voor het Burgerweeshuis te Amsterdam gold in de eeuw,
dat de kinderen niet ouder mochten zijn dan 12jaar om op genomen
le worden. Daarvan werd echter „alleen ter instantie van de Ned.
°er. diaconie in zooverre gelacseert, dat alleen de jongens, wier
•angstlevenden vader of moeder Lidmaat der gereformeerde gemeente

N°t. Weeshuis 6 Jan. 1774; 3 Oct. 1778; 24 Maart 1780; vgl. O. Soetens
a- blz. 80

Te Alkmaar werden door de Diakonie zoo goed als door de „Aal-
"joesseniers", in het laatste geval ook wel onder den naam „Stadsbe-
stedelingen", kinderen in het Weeshuis besteed. -
Not. Weeshuis, 7 Sept.

U Jan\' 1740; 29 Dec- 1742 5 2 SePt- 1747; 28 Dec. 1748; 30 Aug.

\'55; 2 Juli cn 28 Nov. 1774 —.

\') Not. Durgerweesh. Amsterdam, 29 Juli 1762.

) Hot. /ƒ. Geesthuis ter Gr. K. te Dordrecht, 24 Oct. 1734.

-ocr page 74-

zouden zijn geweest, dit recht zouden behouden tot hun ouderdom
van 14 jaren."\')

De ouders moesten ook minstens zeven jaar poorter zijn geweest,
anders konden de kinderen niet worden opgenomen. Op verzoek
wederom van de Gereformeerde diakonie werd 14 April 1737, voor
den tijd van zes jaren, bepaald, dat de ouders „of immers de langst-
levende van dien vier jaren of meer poorter of poorteresse moest
zijn geweest. Herhaaldelijk werd die resolutie voor zes jaren „ge-
prolongeerd", in 1749 echter met deze variatie, dat
beide ouders
minstens vier jaren poorters moesten zijn geweest, welke verande-
ring geschiedde tegen het uitdrukkelijk verzoek der diakenen in.1)

Te Rotterdam hadden weezen, wier ouders ten minste zes jaar
burger geweest waren, en die zeven jaar oud waren, recht om op-
genomen te worden in het Burgerweeshuis. Beneden dien leeftijd
kwamen ze, voor zooverre niet eenige andere diakonie verplicht was
hen te verzorgen, ten laste van de Gereformeerde Diakonie. In 1712
nu ontstond er „eenig different tusschen weesvaderen en broederen
diaconen van de Duytse publieke kerke nopende het neemen int
weeshvys van weeskinderen beneden de 7 jaren." Dit geschil werd
door de stedelijke overheid aldus beslecht, dat voortaan reeds
weezen van vijf jaar tot het weeshuis zouden behooren.8)

„In consideratie van de soo vervallen staat van de diakonie en
daarentegen van de goede gesteltheid, waarin zich het weeshuis
bevond" werd in 1741 vastgesteld, dat „bij provisie voor 5 jaren
de weezen op haar derde jaar zouden komen ten laste van het
weeshuis."2)

1 ) Not. 10 Oct. 1742; 28 April 1761 ; 6, 8, 28 April 1767; vgl.J. Wage-
naar a. w. 2e st. blz. 280.

2 ) Not. 2 Febr. 1741, vgl. 23 Maart 1741: Regenten maakten toen dit

-ocr page 75-

Het Arme-weeshuis te Dordrecht was bestemd voor burgerweezen

niet ouder dan 14 en niet jonger dan 6 Jaren.«) Vóór ze dien leeftijd
bereikt hadden, kwamen ze voor rekening van
het H. Geesthuis ter
Grooter Kerk.>) Maar hoe nu met kinderen boven de 14 jaren Uit

was den Heeren zelf oorspronkelijk zeker niet heel duidelijk; althans

er ontstond een twist over, tusschen het Arme-Weeshuis, het h.
Geesthuis en de Gereformeerde Diakonie. „De Heeren van den
Gerechte" beslisten daarom op 1 Juni 1670, dat voortaan, „alle
ouderlooze kinderen hetsy borgers ofte andere ingesetenen en oud
veertien jaar" moesten beschouwd worden „voor mondig en sulks
bequaam om haar kost sellfs te konnen winnen" Maar indien zij
den kost zelf niet konden verdienen - en dat zal toch meestal
wel het geval geweest zijn — dan kwamen zij tot hun 16en ver-
jaardag ten laste van het H. Geesthuis en daarna voor rekening van
de diakonie.3)

De ouders moesten ook acht jaar poorters geweest zijn, anders
was er voor de weezen geen plaats in het weeshuis. In 1686 echter
maakten de regenten der beide genoemde huizen een „accoord
nopende soodanige kinderen, wier ouders geen acht jaren borgers
geweest zijn, dat in soodanige gevallen een derde part moet ko-

men >n \'t arme weeshuis." *)

!n 1706 werd door de stedelijke overheid naast de bestaande
gestichten nog een armhuis opgericht voor
de gemengde verpleging

Geoord met de diakonie, dat deze de kinderen boven de drie en beneden
dc vijf jaren zou besteden en daarop in alle opzichten toezicht houden,
terwlü de regenten BV00r elk zoodanjgIl klnd, dat de diakenen komen

te allmenteeren zullen betalen f 1-18 per week." Na afloop van die
^lf jaren duurde deze regeling voort.

\') De ordonnantie t. a. p. bepaalde, dat dc kinderen niet jonger mochten
Zlln dan 5 of 6 Jaar en niet ouder dan 10. Maar 22 Nov. 1077 en nog
de"8 27 Dec- 1688 besloten regenten Eeen kinderen op te nemen boven
e 14 jaar. — „
Memoriael", onder gen. data.
> z»e o.a. „
Mmorlaer onder 2 Jan. 1674: een kind van ruim vier jaar
°rdt «geweesen int heilige geesthuys totten ouderdom van
ses jaren .
\\ Copieboek van resolutiën betreffende hel Armhuis te Dordrecht, No. 12
^ Weeshuis, 1« 2 vv.

4) .Memoriaer Arme-Weeshuis, onder 5 Aug. 1686.

-ocr page 76-

van ouden van dagen en kinderen. Geen kinderen beneden de zes
jaar mochten daarin opgenomen worden; die bleven voor rekening
van de diakonie.\') Zoo was het ook met halve weezen, wier vader
of moeder in de stad woonde; deze „gebrek hebbende [moesten]
van de diakonie werden bedeelt."1)

Moge het nu uit deze bepalingen niet duidelijk zijn, welke kin-
deren beneden zes jaar eigenlijk door de diakonie moesten worden
verzorgd, eenig licht daarover ontvangen wij uit eene resolutie van
de „Heeren van den gerechte" van 3 April 1753. Er was n.l. weer
eens een geschil tusschen het H. Geesthuis en de diakonie. De laatste
had een kind „na het overlijden van zijn moeder, gedurende de
uitlandigheid van den vader gealimenteert." Intusschen was gebleken,
dat de Vader in Indië was overleden, waarom de diakenen nu de
„verstrekte alimentatie zedert de dood van den vader kwamen te
repeteeren," wat door Regenten van het H. Geesthuis geweigerd
werd. De Heeren van den gerechte stellen nu „voor een permanente
wet, dat als de moeder van een kind (of kinderen), wiens (wier)
vader buitenslands is komt te overlijden en die kinderen worden
bij de diaconen aangegeven, dan zullen deze verplicht zijn die kin-
deren vóór alles te presenteeren aan het Geesthuys\'.te Grooter Kerk
indien ze beneden de zes jaren zijn en indien ze boven de zes
jaren oud zijn aan het weeshuis." Nemen die huizen ze
niet aan,
dan zijn zij verplicht later aan de diakonie te vergoeden de
alimentatie-kosten van af het overlijden „van den uytlandig-ge-
weest zijnde vader"; nemen die Godshuizen echter de kinderen
aan, dan zal de Diakonie c.q. restitueeren de verplegingskosten
tot op den dag van overlijden des vaders als n.l. blijkt, dat deze
nog in leven was, toen de gestichten reeds de kinderen hadden
opgenomen.2)

Halve weezen dus, wier vader ter zee voer en die beneden de

1 ) Art. G van genoemd regl.

2 ) .Authentiek extract uyt de Resol. v. d. Heeren v. d. Ger. van 3 Aprt\'
1753,
in No. 2 Arch. H. Geesthuis ter Gr. K. Dordrecht.

-ocr page 77-

zes jaar waren, kwamen voor rekening van de Diakonie\') en zij, die
boven dien leeftijd waren, bleven dan over voor het Armhuis, dat
dan ook nog opnam weezen, die bij het overlijden der ouders de
zestien jaren gepasseerd waren.

Ja, de kinderen van zeevarenden — dat kon soms wat strijd
geven. Nog één voorbeeld: in het Armhuis werden tot Sept. 1711
verpleegd twee kinderen, wier vader op O. I. voer. Later bleek, dat
de man reeds 29 Dec. 1708 gestorven was. Regenten nu „presen-
teerden" het eene kind aan het Weeshuis, het andere aan het H.
Geesthuis. Beide kinderen echter werden geweigerd; het eerste,
omdat het boven de 14, het andere omdat het boven de 16 jaar
was. Maar de overheid oordeelde, dat men had te rekenen met
den datum van overlijden van den vader en dat dus van af 29 Dec.
1708 de kinderen behoorden respectievelijk tot het Wees- en tot
het H.Geesthuis, die de gemaakte kosten hadden te vergoeden.s)
Laat mij terloops nog even mededeelen, dat in Dordrecht ook
nog bestond een H.Geesthuis ter Nieuwer Kerk, dat in 1668 ook al
in oneenigheid raakte met het Geesthuis ter Grooter Kerk over
»d\'alimentatie van kinderen, die onder de parochie ter nieuwer

\') Bij gelegenheid, dat een gewezen soldaat zijn kind in een slaapstee had
achtergelaten, werd door de Heeren van den Gerechte bepaald, dat voor-
aan verlaten kinderen tot hun zesde jaar voor
rekening van de diakonie
en verder ten laste van het Armhuis zouden komen —
Extract Res.
Heeren
v. d. Ger. d.d. 25 Sept. 1752, in Not. Armhuis, onder dat jaar.
üe diakonie mocht echter volgens resolutie v. d. Heeren v. d. Gerechten
geen onechte kinderen „opnemen"
Extr. Res. d.d. 26 Maart 1754 en
N°t> Armh., onder dat jaar.
2) Copieboek Armh. 1° 9 v°.

Er zouden uit de Not. van het Weeshuls te Rotterdam, van het Wees-
huis te Alkmaar en van het Burgerweeshuis te Amsterdam meerdere
van zulke voorbeelden te noemen zijn. Hier alleen dit. De Ger. Diakonie
e Amsterdam had in 1766, na den dood der moeder, twee matroxenkin-
deren aangenomen en die verpleegd tot 1775. Toen bleek, dat de vader
reeds in 1768 was gestorven. Het Burger-weeshuis maakte geen bezwaar
de kinderen over te nemen, maar wel om te betalen de rekening, die de
diakonie inleverde wegens .verschot" tot een bedrag van f 136 7 -9 - 0.
"oor tusschenkomst van Burgemeesteren maakte men een accoord voor
U0°- Not. Burg. Weesh. 15 en 22 Nov. 1775.

-ocr page 78-

kerk quamen te vallen". Van hooger hand werd toen beslist, dat
het eerste nooit meer dan vijf kinderen zou behoeven te onder-
houden; „de meysies niet hooger als 16 jaeren en de jongens tot
18 jaeren".

Het was, wel bezien, toch maar goed, dat er bij zooveel gevaar
voor allerlei geschillen, een vroedschap was, die tijd en gelegen-
heid en bovenal de macht had, om al die kwesties tot een goede
oplossing te brengen.

Een onverwachte rekening van ruim f 1800 is stellig voor elke
diakonie om van te schrikken. Wij kunnen ons dus voorstellen, dat er
menig hartig woordje gesproken is, toen door de Regenten van het
Gecombineerde Arm- en Weeshuis te Goes „ten laste van de dia-
konen der Nederduytsche Gemeente" aldaar „een praetensie was
geformeerd van £ 306:15:3 (vis), spruitende uit reeds gedane ali-
mentatiën van kinderen, niet van beyde zijden bestorven." Het geschil
eindigde door een „conventie"1) tusschen beide colleges. Buiten
geding bleven de kinderen, die rechtens tot het Arm- en Weeshuis
behoorden d.w.z. weezen beneden de 14 jaar, wier ouders minstens
drie jaren hun vaste woonplaats in de stad hadden gehad.2) Ten
opzichte van andere onverzorgde kinderen, „tot welker alimentatie
in tijd en wijle Hun Ed. Agtb. de Regenten van \'t Weeshuis mogte
komen te qualificeeren"3) werd bepaald, dat zij zouden worden
opgenomen in het huis, met dien verstande, dal de Diakonie één
derde zou bijdragen in de kosten.4)

1 a) In druk verschenen te Goes 1769.

2 ) Ordonn. Gec. Arm- en Weesh.

3 ) Zie art. III der conventie, waar als zoodanig genoemd worden «kin-
deren
(van ouders niet van den Hervormden Godsdienst zijnde) maar in
de Hervormde Kerk gedoopt, of die in onecht gewonnen zijn of van der-
zelver ouders verlaten of welkers ouders bij sententie van den Edelagtb.
gerechte dezer stad zijn geexecuteert, geconfineerd of gebannen zijn"

4 rekening van de diakonie en voor \'/3 voor rekening van het Arm- en Wees-
huis en „zoodanige persoonen geen leedematenzijnde"omgekeerd
.(Art.lV).

-ocr page 79-

Nog weer anders was een overeenkomst,\') tusschen de Regenten
van „den Disch" en de Diakonie te Aardenburg gesloten in 1714,
natuurlijk ook al, omdat men het lang niet altijd eens was over het
onderhoud van verschillende kinderen. Bepaald werdtoen.dat weezen,
nagelaten door inwoners der stad en ook die, welke nagelaten wer-
den door vreemden of passanten, die bij geval binnen de stad
kwamen te overlijden, beneden de 8 jaar voor rekening van de
Diakonie en boven de 8 jaar voor die van het Weeshuis zouden

komen. Weezen echter, nagelaten door Gereformeerde inwoners in
de

landen van den Vrijen, doch onder de kerk van Aardenburgen
°°k de kinderen, nagelaten door vreemden of passanten, overleden
ten lande van den Vrijen, kwamen geheel ten laste der Diakonie.

Voor kinderen, door hun ouders verlaten, golden dezelfde regelen
als voor weezen, terwijl vondelingen beneden de 10 jaar aan de
Diaconie en boven de 10 jaar aan het Weeshuis kwamen.

Te Leiden waren het „kinderen, die van hun ouders waren ver-
aten en welker ouders naar Oost- of West-Indiön of naar eenige
andere gewesten waren vertrokken", die meermalen aanleiding gaven
tot geschillen tusschen het Arme-Weeshuis en het Arme-Kinder-
huis. Totdat in 1727 een verdrag bepaalde, dat „de
jongens van de
opgemelde ouders, geen twaalf jaar oud zijnde, zullen werden on-
derhouden" door het Weeshuis en de meisjes door het Arme-Kin-
derhuis en „dat op gelijken voet als er tusschen de meergemelde
Regenten ten reguarde van de vondelingen en speelkinderen, in
vorige tijden is geaccordeerd.2)

Het mocht dus dikwijls heel wat moeite en strijd kosten, eer de
kinderen werden opgenomen, wij krijgen toch aan den anderen kant
Uen indruk, dat geen hulpeloos kind aan zijn lot overgelaten bleef.

\'t Ontbreekt zelfs niet aan voorbeelden, dat kinderen aan de
macht der ouders onttrokken werden, om hen in een gesticht een
betere opvoeding te geven.

Zoo^vonden de Heeren van den Gerechte te Dordrecht in 1751

\') Q. A. Vorsterman van Oljen Oesch. v. d. Dlsch, later het Burger-
teshuis te Aardenburg.
Aardenburg 1907, blz. 56 v.

> F- van Mieris, a.w. dl. l.blz. 194.

-ocr page 80-

het niet geraden, dat de twee kinderen van een vrouw, die om hare
misdaden publiek gegeeseld was, blootgesteld bleven aan een slechte
opvoeding. Daarom besloten zij „met consent zoo van de Heeren
vaders en regenten van het Armhuis ter eene ende de broederen
diaconen ter andere zijde", dat de kinderen zouden geplaatst worden in
het Armhuis, „betalende de diaconie één gulden per week en per kind".\')

Omgekeerd verzochten in 1756 de diakenen daar ter stede niet
te vergeefs aan de Heeren van den Gerechte, dat een meisje van
13 jaar, verwaarloosd door haren armlastigen vader, in het Armhuis
zou worden opgenomen.1) En een paar jaar later verklaarden re-
genten van dit gesticht zich niet tegen eenzelfden, door de diakenen
voorgestelden maatregel, ten opzichte van een meisje van 14 jaar,
dochter van een weduwe, die haar kind een zeer slecht voor-
beeld gaf.2)

Vermits een zekere weduwe te Schoonhoven buiten staat was,
hare kinderen te onderhouden en „daarbij zeer slegt wegens de
opvoeding", werd door Regenten van het Armhuis aldaar, in overleg
met de Diakonie, besloten de kinderen „van haar af te nemen."
Zij werden „bij looting verdeeld, twee voor de Diakonie en twee
voor het Armhuis." Dit alles geschiedde met „volkomen approbatie
van H.H. Burgemeesteren als ook met de leden van den kerkeraad".3)

Dat zij op het welzijn der hun toevertrouwde kinderen bedacht
waren, toonden ook de Regenten van het Arme-Weeshuis te Mid-
delburg o.a. toen zij weigerden aan een vrouw, wier onechte zoon,
tijdens haar verblijf in het tuchthuis, in hun gesticht was
verpleegd,
dien jongen ter opvoeding toe te vertrouwen, op grond van „de
nadeelige berichten van haar dagelijksch bestaan." 4)

1 ) Not. Armhuis, onder Febr. 1756.

2 ) Not. Armhuis, 11 Oct. 1758.

3 ) Not. Armhuis, 16 Nov. 1778. Regenten namen in 1768 op een viertal
kinderen van 5 tot 13 jaar, op verzoek van twee ooms „wegens liet slegt
gedrag en groote armoede van de moeder. De ooms zouden
jaarlijks
betalen 80 gld. „alsook voor de [twee] meisjes te zullen leveren en
onderhouden van witte mutsen en deselve te laten wasschen".
De diakonie
nam op zich jaarlijks ook
80 gld. te betalen. Not. 22 Febr. 1768.

4 *) Not. 16 Sept. 1774.

-ocr page 81-

Van kinderen van veroordeelden gesproken — in Holland be-
paalde een placcaat van 25 0ct. 1760, dat deze op \'s lands kosten
konden worden opgenomen en verpleegd in een of ander Godshuis.
Dat bleef geen doode letter.

Eén sterk sprekend voorbeeld - te Alkmaar waren in 1769 een
Paar landloopers „geexecuteerd en geconfineerd", die „in oneer,
ontucht en selfs overspel hadden geteeld een kind," dat „te Weert
bij Maastricht was besteld." Op verzoek nu van den Hoofdofficier,
werd door Gec. Rad. der Staten van Holland toegestaan, dit kind
ten koste van het land van daar te
doen afhalen en tot zijn 18e jaar
in het Alkmaarsche Weeshuis te plaatsen.\')

Kinderwetten mogen dus zijn van onzen tijd, toch ontbrak „kin-
derzorg" toen niet geheel.

Maar werd er niet gevraagd, tot welke kerk dc ouders hadden
behoord? Het is niet gemakkelijk op die vraag in het algemeen
een antwoord te geven. De toestanden op het gebied van armenzorg
Hepen daartoe in de verschillende steden te veel uit een.

Om te beginnen met de burger-weeshuizen, vast stond, dat heel
dikwijls onder de voorwaarden tot opname met geen woord over
godsdienst gerept wordt. Van
zelf sprekend, voor zoover de ordon-
nantiën dateeren van vóór de hervorming.

\') Not. Weesh. Alkmaar 1747-1798, No. 23 archief, dl. 1 f° 86. Op
f 84 vindt men, dat 24 Dcc. 1768 door
Burgemcestercn in het huis ge-
zonden wordt een kind van 20 weken van een moeder, die is „gcconfi-
ncert In het tuchthuis", met last het op 1 Jan. 1769 te laten doopen,
Wat geschiedt met binnenvader en kindermoeder als getuigen.
Zoo vindt men ook in
Not. Armhuis Dordrecht, 23 Mei 1778. dat de
v. d. Gerechte ter alimentatie aan de Dlakonic »ten koste van den
andc" overgeven drie kinderen, wier moeder, een landloopster, voor
zes jaar was gevangen gezet. Het Armhuis neemt die verpleegden van
c Diakonie over, hoewel „zulke kinderen per se niet tot het armhuis be-
nooren", h f 100 \'sjaars en per kind. Een veertig jaren terug behoorden
C Jwel „sulcke kinderen tot het Armhuys, wiens ouders in handen
de justitie zijnde uijt de stad en provincie gebannen worden, van
^e\'ke
ouders Heden, 1736, nog kinderen worden gealimenteerdM. -
c w°t voor kinderen bij het Geesthuys ter Rrolcr kerk binnen Dordt
erde gcalimenteerd,
Arch. H.G.huis No. 2, 75

-ocr page 82-

Als men echter vasthield aan het begrip — weeshuis voor weezen
door burgers nagelaten, dan sneed men daarmee feitelijk alle vragen
naar de religie der ouders af. Heel conseqent verklaarden dan
ook bij gelegenheid Regenten van het Burgerweeshuis te Amsterdam,
„dat het poinct van religie van ouders noch kinderen geen object
van qualificatie van kinderen, om in dit Godshuis ter alimentatie
te worden aangenomen, uytleeverend, zoo ook nimmer wordt onder-
zocht van wat religie de ouders zijn geweest, nog in welke de
kinderen zijn gedoopt."1)

In het Burgerweeshuis te Rotterdam werden ook wel weezen van
Remonstranten, Doopsgezinden en Lutherschen opgenomen2). Op
een desbetreffende vraag van Burgemeesteren, verklaarden in 1712 de
Regenten zich bereid een Roomsch kind op te nemen, aangezien
zij „de gewoonte niet en hadden kinderen van paepse ouders af
te wijzen."3)

In 1772 werdt aan het Arme-Weeshuis te Dordrecht „gepresen-
teerd een kind, gedoopt in de Roomsche kerk. De vader was Roomsch
geweest en „omdat de moeder gereformeerd geweest was" werd
het kind „met kennis van den president burgemeester" door dc
Regenten opgenomen.4)

Het was dus voor dit gesticht niet van zelf sprekend, dat Roomsche
kinderen werden opgenomen.

Voor het Burgerweeshuis te Middelburg was uitdrukkelijk bepaald,
dat geen kind mocht worden opgenomen, tenzij „de vader of moeder
[waren] geweest ledematen van dc ware en naar Gods woord

1 ■) Not. 19 Oct. 1768.

2 ) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen t. a. p. blz. 319.

3 ) Als of dc Roomschen wel de gewoonte hadden hunne, wcczentcr
opname aan te bieden. Dat is, zoo goed als zeker, niet het geval ge-
weest, zooals uit het volgende blijkt. Het gold hier een bijzonder geval.
Het kind, uit .paepsche" ouders geboren, was door Burgemeesteren aan
.de hoofden van dc paapsche kerk overgegeven". Toen echter bleek,
dat het kind .onwillig was bij de papen te gaan en „dc vriende het niet
gaarne sagen" vroegen Burgemeesteren aan Regenten van het
Weeshuis
of zij bereid zouden zijn, het kind „op hacre ordcre" op te nemen. Not-
26
Mei 1712.

4 *) Not. onder 1772.

-ocr page 83-

gereformeerde religie, die van de Waalsche en Engelsche gemeente
hier onder begrepen."\') Men zal deze bepaling heel natuurlijk
Vlnden, als men bedenkt, dat het initiatief tot oprichting van dit huis
door de diakenen van de Gereformeerde kerk genomen was, die
tot de uitvoering van hun plan werden instaat gesteld door een
erfenis, aan „den gemeenen
duytschen armen deser stadt" vermaakt,
0nder „expresse conditie, dat daaruit zou moeten worden gesticht

een burgerweeshuis."2)

Die zelfde Diakonie - dit staat er tegenover - had mede onder
haar
directie het Arme-Weeshuis. Daarin vonden ook kinderen van
met
Gereformeerde ouders een plaats.3) Maar dat kon moeilijk anders,
omdat daarin ook „de kinderen van vreemdelingen en andere on-
ekenden" en dus
ook vondelingen en veriatenen opgenomen werden,
it laatste hing weer samen inet de omstandigheid, dat de Diakonie,
aartoe gesteund door de overheid, de geheele armenzorg voor
haar rekening had.

Het Aalmoezeniers-weeshuis te Amsterdam, door de overheid
gesticht, was, behalve voor vondelingen e. d., bestemd voor zulke
\'nderen, die om hun leeftijd niet in het Burgerweeshuis of, omdat
e langstlevende der ouders niet tot de Gereformeerde kerk behoord
a > niet in het Diaconieweeshuis konden geplaatst worden. Ook
voor dit gesticht besliste de kwestie van den godsdienst van ouders
0 kinderen niet over de al of niet opname.<) Vanzelf sprekend,
zou men zeggen en men zou bijna vermoeden, dat het overal zoo

jj Ordonnantie, Art 3.
, \'569 Arch. Godsh. P 2 vv.
verst T ZiC °\'a\' RcXlstcr> houdende aanicekcnlngen van aan meisjes
waar C kletding cn sch°cisel, No. 1492. Arch. Godsh., t° 53 cn passim,
o mcn b\'j den naam van verschillende meisjes aangetcckend vindt
acrs roomsch". Zie ook C. de Waard: Inventaris Arch. Godsh. blz. 181.
174gCn contract
tusschen de Gereformeerde cn Lutherschc armen" van
jjjj d, m men overeen, dat „de weezen ter alimentatie zouden komen
gew ° ?,emeente van welke gezindheid de langstlevende der ouders was
Va ® \' behalve soldatenkinderen, die allen kwamen voor rekening
thn Qcr\' Dij>konie. - Dr. S. Sr. Coronel:
Middelburg voorheen cn
na"S> Middelburg 1859, blz. 164.
> J- Wagenaar, a. w. 2e stuk blz. 290 v.

-ocr page 84-

was in dergelijke gestichten, die te brengen zij onder „burgerlijke
armenzorg " Het is echter geraden zeer voorzichtig te zijn, omdat
gissen hier zeer licht zou kunnen doen missen. Waren er meer derge-
lijke gestichten, waarin kinderen van andere gezindten werden op-
genomen, er waren er ook, waarin zij niet dan op last van hooger
hand konden worden worden geplaatst.\')

Stond een stichting onder het beheer van een Gereformeerde
diakonie, die zich in geen enkel opzicht met eenige „burgerlijke
armenzorg" belast zag, dan kan men natuurlijk er wel zeker van
zijn, dat de ouders of althans één van beide tot de Gereformeerde
kerk moest hebben behoord, wilden de weezen worden opgenomen.

Intusschen werden in alle burgerweeshuizen en andere, tot de
burgelijke armenzorg te rekenen, gestichten even goed als in die
der Gereformerde diakoniën, alle kinderen alleen in de „ware Gere-
formeerde relegie" opgevoed. De kwestie van de opname van andere
dan Gereformeerde weezen zal dus in de praktijk vanzelf wel een
oplossing hebben gevonden. Het ligt voor de hand, dat andere
kerken, als zij maar eenigszins konden, zelf voor hun-weezen zorgden.3)

\') B.v. In het Arm-kinderhuis te Haarlem, door de stad opgericht en
bestemd voor zulke kinderen, die vroeger ten laste kwamen óf van de
Gereformeerde Diakonie óf van de „aalmoesseniers" (een
burgerlijk
armbestuur) werden volgens Mr. Enschedé, a. w. blz. 110, zoo goed als
in het H.Geesthuis (een burgerweeshuis) Roomsche kinderen opgenomen.

J) In 1755 werden Regenten van het Gecomb. Arm- en Weeshuis te
Goes door de stedelijke overheid „gequalificeerd" een viertal in dc
Roomsche. Kerk gedoopte wcezen, nagelaten door een Roomschen
vader
en een Gereformeerde moeder, in hun gesticht op te nemen, terwijl aan de
Gereformeerde Diakonie werd gelast „om dc bizonderheid van dit geval"
de kosten te helpen dragen —
Beschrijving v. h. Arm- en Weeshuis en
v. h. Gasthuis ie Goes, Manuscript in het stedelijk arch. te Goes, blz. 47.

Het Diaconie-huis te Rotterdam stond onder dc directie van dc Ge-
reformeerde Diakonie, die echter ook met de „burgerlijke armenzorg"
belast was. Andere diakonieCn nu konden tegen betaling hun armen i"
dit gesticht doen verplegen. Roomschen en Joden echter waren van dit
voorrecht uitgezonderd. Dr. H. C. H. Moquette:
Armenwezen etc. t. a. P-
blz. 244.

3) Zoo is b.v. te Rotterman, aangezien de verschillende niet-Gercfor-
meerde Gemeenten, om genoemde reden, voor hun
eigen weezen gingen
zorgen, langzamerhand uit het Stads- of Burgerweeshuis een
Gerefor-

-ocr page 85-

Anders was er groot gevaar, dat deze voor hen verloren waren.

Dat er wel eens wrijving ontstond, moge blijken uit het volgende.

In 1768 eischten Regenten van het Roomsche Jongens-Weeshuis
te
Amsterdam van die van het Burgerweeshuis, dat een zekere
jongen aan hun zorg mocht worden toevertrouwd „op fundament,
dat beijde de ouders van dit kind van de Roomsche religie waaren
geweest en hetzelve kind ook in de Roomsche kerk gedoopt was."
De laatsgenoemden antwoordden, dat „dit kind uit hoofde van zijn
burgerrecht als andersints behoorlijk gequalificeert en ingenomen
zijnde, niet kon worden overgegeven, tenzij hun Ed. Gr. Achtb"» zulks
gelastten."

De „bezorgers" nu van het Roomsche gesticht dienden een request
in bii „burgemeesteren en regeerders" der stad. Zij zetten daarin
u\'teen, dat het kind, uit Roomsche ouders geboren en zelf Roomsch
gedoopt, door een Gereformeerd familielid aan Regenten van het
Burgerweeshuis was „aangediend", zonder medeweten van de Room-
sche vrienden (bloedverwanten);

dat zij aan regenten van het Burgerweeshuis gevraagd hadden
het kind hun over te geven;

dat zij omgekeerd in zulke gevallen dit ook deden, zooals b.v.
eens gebeurd was met Willemijntje en Trijntje Reynders, wier ouders
Gereformeerd waren geweest en welke kinderen door de naaste
vrienden, van de Roomsche religie, in der supplianten Armhuys
waren gebracht en welke kinderen door de supplianten aan het
Burgerweeshuis waren overgegeven.

z\'j verzoeken dus, dat het kind hun moge worden toegewezen.

Regenten van het Burgerweeshuis, wien verzocht werd, op dit
\'equest van advies te dienen, antwoordden, dat zij, aangezien hij
aan alle voorwaarden om in hun weeshuis opgenomen te worden
voldeed, den jongen hadden opgenomen, zonder
onderzoek naar
den godsdienst te hebben gedaan.

Wat „het contrariegeval, door supplianten aangehaald", betrof - dat

^ccrd-Burgcrweeshuis gegroeid, waar omstreeks 1800 wel degelijk gelet
crd op den godsdienst der ouders en als citch gesteld werd, dat de
^"Kstlevende
Qereformcerd geweest was. - Dr. H. C. H. Moquette,
r"Wezcn c/c. t. a. p. blz. 319, vgl. Bcschr. Burgerweeshuis, blz. 112.

-ocr page 86-

zeide niets. „Het bewees alleen, dat de Gereformeerde vrienden recht
[hadden] en door H.ed. Groot.achtbns. daarbij waren gemainteneert,
om de kinderen, waarvan één der ouders gereformeerd èn de andere
Roomsch is en die reeds in het Roomsche weeshuis door Roomsche
vrienden waren gebracht, in het Burgerweeshuis over te brengen".
Maar dat dat nog niet zoo gemakkelijk ging, bleek „uit heteygen
geval van Willemijntje en Trijntje Reijnders, waartoe wel degelijk
H.ed. Grootachtb. speciale authorisatie en een quitantie ter hunner
absolute requisitie had moeten voorafgaan". Bovendien merkten de
heeren nog op, dat er geen voorbeeld van was, dat kinderen uit
het Burgerweeshuis in het Roomsche weeshuis waren overgegaan,
wel omgekeerd. „Immers uit het kinderboek A° 1696 F° 80 verso
bleek, dat het kind van A. de Rook en M. G. Abels, schoon door
een Roomsche Priester gedoopt en voorgegeven wierd, dat de vader

en moeder beyde van de R. religie geweest waren........egter

alleen op verzoek van de grootvader van \'s Moeders zijde, volgens
order van H.ed. GrootAchtb. uit het Roomsche weeshuis in het
Burgerweeshuis had moeten worden overgelevert".

Nadat Burgemeesteren ook nog eens mondeling waren ingelicht,
was het eind van de zaak, dat het kind in het Burgerweeshuis
bleef. <)

Wij hebben hier dus — en daarom deelde ik, hetgeen de notulen
ervan zeggen, eenigszins uitvoerig mee — drie gevallen voor één,
waaruit blijkt, dat de Roomsche familieleden veel kans hadden
tegenover de Gereformeerde aan het kortste eind te trekken. Laat

mij hier ook nog even mogen vertellen, hoe dat zelfs een Roomschen

vader kon overkomen.

In 1768 werd onder zeer eigenaardige voorwaarden een kind in
het weeshuis te Alkmaar opgenomen. Het was een dochtertje van
een Roomschen vader en een Gereformeerde moeder. Op haar
sterfbed had deze den vader en de twee voogden, die over haar
kind waren gesteld, doen beloven, dat het kind in de
Gerefor-
meerde religie zou worden opgevoed. De vader brak echter die
belofte en toonde duidelijk zijn voornemen, het kind Roomsch op

\') Not. Burgerweeshuis, 5, 12 en 19 Oct., 2 Nov. 1768.

-ocr page 87-

te voeden. Beide voogden richtten zich in een request tot de Vroed-
schap der stad. Deze vond goed te „ordonneeren de persoon van
J. v. d. Broek [de vader], omme deszelfs doghtertje Pieternelletje

van den Broek.........aan de educatie en opvoeding van de

supptn, bisonder om hetselve kind, ter volbrenging van haare beloffte
aan haare moeder op haar sterffbedde gedaan, in de
waare gerefor-
meerde religie op te voeden en groot te brengen, ten minste tot
de jaare van haer onderscheyd (als ze zelf hare
religie kan kiezen),
over te geven". Den vader wordt ten
eenenmale alle recht op het
kind ontzegd.

H.H. Burgemeesteren en Regeerders „qualificeerden" daarop Re-
genten van het Weeshuis, om met de voogden een contract tc
sluiten. Op 13 Dec. 1768 kwam men overeen, dat het meisje —
toen 11 jaar - in het weeshuis zou worden opgenomen, „voor
den tijd in het appointement genoemd", tegen f 90 per jaar, te be-
telen uit de intrest van het kapitaal, dat onder de voogden berustte
De stad zou het te kort komende suppleeren. Toen het kind 14 Dec.
1768 in het gesticht gebracht was, werd besloten, dat zij „haar
verblijf zou houden bij het binnenvolk in de keuken en bovendien
Werd aan „alle de supposten in »t generaal en wel in \'t bisonder
den categiseermeester Petten de attentie serieuslijk gerecommen-
deert om te voldoen aan \'t waare oogmerk van Hun Ed. Gr.Achtb." \')
_^|_^ehoeven hier niet aan proselieten-makerij te denken. Het

\') Notulenboek van regenten, No, 23 arch. Wecsh. dl. I l8 79 vv. vgl.

Cour. 1906 No. 224, waar men in een artikel over deze kwestie,
an de hand van den Heer C. W. Bruinvis, Oem. Arch. nog dit vindt:
c Vr°edschap had eerst van den Broek voor zich laten verschijnen
m hem te herinneren aan zijn belofte, zonder cenlg gevolg echter. Dc
\'oedschap beslist daarop 11 Oct. 1768. dat de gedeputeerden der stad
2aak ter kennis van haar Ed. Gr. Mog. zouden brengen en verzoeken
iaa RClen te beramen om voortaan zoo Iets te voorkomen. Bijna een
Ron daarna\' 4 0ct\' 1769\' wcrd ecn concept placcaat vastgesteld tegen
Huw nih Ka,hollekc o»ders, „die ondernamen om kinderen, welke uit
geb lken\' tusschen Gereformeerde en Roomschgczlnde aangegaan,
van°r?n Cn in dc Qcr\' kerk Redoopt zijn, bijzonder na het overlijden
a| t cn H«v. Echtgenoot van dc publlcque kerk en Herv. Oodsdicnst
trekken en tot de Roomschc gezindheid over tc brengen."
concept is echter nooit als placcaat afgekondigd en werd du*

-ocr page 88-

kind was in de Gereformeerde kerk gedoopt en door de moeder
in de Gereformeerde leer opgevoed. Anders is het met het mede-
gedeelde uit de Notulen van het Burgerweeshuis te Amsterdam.
Dat illustreert op eigenaardige wijze, wat Regenten niet vergaten
tot hunne verdediging aan te voeren, dat de Roomsche religie hier
te lande slechts getolereerd werd.

Was men er dus zooals wij zagen op uit, om allerlei onverzorgde
kinderen een tehuis te bezorgen, men deed geen half werk en hield
hen zoo lang onder zijn hoede, tot zij in staat waren in hun eigen
onderhoud te voorzien. Heel dikwijls wordt als voorwaarde voor
eervol ontslag uitdrukkelijk genoemd, dat de verpleegden hun eigen
brood moeten kunnen verdienen en dan wordt daarnaast een leef-
tijdsgrens gesteld, die veelal niet te laag is.

Toen in 1716 het weeshuis te Alkmaar in geldelijke moeilijk-
heden verkeerde, was één van de maatregelen tot herstel, door
den raad der stad beraamd, het besluit „dat de kinderen van
beyde
sexe op hun 18e jaar het huis moesten verlaten".\') Daarmede kon-
den Regenten zich in het geheel niet vereenigen. Zij meenden, dat
„niet direct deze uitzetting in \'t werk kon werden gesteld, als
sullende door onkunde van handwerck op die 18 jaren de
stad
met bedelaars vervult werden". Men zou zien langzamerhand zoo
ver te komen, dat men aan het verlangen van het stadsbestuur kon
voldoen. Vermoedelijk heeft men het nooit zoo ver gebracht.\')

geen wet. Intusschen had, zooals wij boven zagen, de Alkmaarsche Vroed-
schap den knoop doorgehakt cn het kind aan de vaderlijke macht ont-
trokken.

\') Acten en Munimenlen, No. 52 Arch. Wccsh. dl. II, f° 53 vv. Regen-
ten hadden voorgesteld om te bepalen, dat de kinderen op hun 20ste
jaar het huis moesten verlaten. Zij herinnerden er aan,
dat reeds in de
redres-ordonnontie van 1658, voor de jongens althan«, de leeftijd van
18 jaar was vastgesteld, maar dat men zich daaraan niet had
gehouden,
grootendeels om de „gewone onbequaamheyt der kinderen in hun am-
bacht op die jaren."

2) In 1781 toch werd de leeftijd bepaald op 22 jaar. Nol. Reg. No. 23
Arch. dl. 1 fa 96.

-ocr page 89-

Was dus blijkens de ervaring van de Alkmaarsche Regenteneen
leeftijd van 18 jaren nog wel wat jong, omdat allicht de weezen
dan nog niet voor zich zeiven konden zorgen, in de meeste gestichten
werd den verpleegden dan ook een langer verblijf toegestaan.

Hier vond men, dat een meisje op haar 22ste en een jongen op
zijn 20ste jaar op eigen wieken moest kunnen drijven.\') Elders
achtte men een leeftijd van 24 jaar voor de
jongens en 22 jaar voor
de meisjes noodzakelijk, eer men hen de wijde wereld liet ingaan.2)
Ginds wilde men noch jongens, noch meisjes laten gaan „voor

datse den ouderdom hadden van 24 jaren, ten ware de jongens eerder

in staat waren haar cost te winnen." 3) En niet zelden was eisch,
dat de weezen tot hun 25ste jaar in het huis bleven.4)

\') In het Weeshuis te Nijmegen. - Schets der Lotgevallen v.h. voor-
"Me Burger-Kinderen-Weeshuis te Nijmegen,
Nijmegen 1860 (schrijver
,s volgens het voorbericht P. Nijhotf) blz. 105.

2) In het Weeshuis te Zierikzee, Instr. binnenvader t. a. p.

3) Besluit van Regenten van het Weeshuis te Schiedam. - Not. 26

Juli 1724. In 1774 werd dit besluit nog eens vernieuwd en blijkbaar stond

"jen er op, dat het streng zou worden gehandhaafd. Tenminste men be-
8l°ot tevens, dat „ingevalle één of meerder kinderen, door de regenten

van de Magistraatsarmen- of diakoniekamer......vóór de voorsz. tijd

J"°gte werden ontslagen......de overige kinderen bij gem. kamer In

desen Huysen besteed insgelijkx" zouden ontslagen worden. Not. 6Jan.
Vgl- 3 Oct. 1778.

Te Schoonhoven mochten de jongens niet vóór hun 22e jaar uit het
Armhuis worden ontslagen. -
Ord. en Regl. voor Bockh. en Reg. Armh.
Woonh. (Schoonhoven 1731).

\'n het weeshuis te Rotterdam werd In 1758, toen, naar het oordeel

an de Regentessen enkele meisjes te vroeg hun ontslag vrougen, be-

irm dat Reen melsie u,t hct huis mocht vóór het 236 iaar ~ No1\'

o Nov. 1758. - Overigens schijnt de gewone leeftijd daar geweest te

vi? ? iaar\' - °r. H. C. H. Moquette, Armwezen etc. t. a. p., blz. 319
de
Not. passim.

) De leeftijd van ontslag was op 25 jaar bepaald In het Arm- «n
t *Cs huis te Qoes. -
Ordonn. 1744 -; te Vllssingen - Keure en Regl.
meis|P\' te Qorkum in het Armhuis, althans voor de jongens; de
Nen1? konden op 22 jarigen leeftijd uit het huls. -
Regl. Armhuis,
NedQJaarb. 1753 blz. 314 vv.

m de weezen te meer aan te sporen, dat zij vrijwillig tot hunnen

-ocr page 90-

De verpleegden werden dus waarlijk niet te vroeg aan zich zelf
overgelaten. Was iemand op den gezetten leeftijd nog niet bekwaam
om voor zich zelf te zorgen, dan werd bovendien nog wel eenige
toegevendheid betoond.\')

Maar als jongen of meisje nu eens door een of ander lichaams-
gebrek niet instaat was ooit op zich zelf te staan — wat dan ? Ja,
dat was verschillend.

Soms bleven zij tot hun dood in het weeshuis.

In het H. Geesthuis te Dordrecht waren op 1 Mei 1760 een jonkman
van 32, die zeer gebrekkig, een vrouw van 63, die stom en één van
62 jaar, die genoegzaam blind was.1)

Een „zakcentje" van een gulden per week kreeg een Burgerwees
te Amsterdam, die „door zwakheid in zijn beenen apparent in dit
weeshuis zal moeten blijven, schoon hij reeds zijn jaren heeft."\')

Onder de „kinderen" in het Groene Weeshuis te Groningen wer-
den in 1750 vermeld drie vrouwen, respectievelijk 66,47 en
40 jaar
oud en een man van 43 jaar.2)

Het Weeshuis te Rotterdam schijnt nogal dikwijls dergelijke per-
sonen te hebben geherbergd. In 1751
toch stelden Regenten bij wijze
van schikking aan den Magistraat en de Diakonie voor, dat zij
ook kinderen beneden de drie jaren zouden opnemen „des dat het
weeshuis wederom althoos ontlast soude worden van sulke sub-
ecten, die vijff en twintig jaren out sijnde door gebrek aan verstand

25 jaren In dit huys" bleven, ontvingen de verpleegden in het Burger-
weeshuis te Middelburg, volgens de ordonnantie v. h. huis, \'/c deel van
hun verdiensten voor zich zelf. Ook zij, aan wie toegelaten was „hen-
selven buijten deze stad of provincie te geneeren", werden
gerekend
.tot dezen huize te behooren tot hun 25«te jaar".

1 ) „Plan van de verdeeling der kinderen tot het //.Geesthuis behoorende
tusschen het Wees- en het Armhuis", No. 126 arch. Weesh.

2 *) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuls, t. a. p.

-ocr page 91-

off leden buyten staat zijn hun kost te konnen winnen.\') De Heeren
ontvingen nul op het request.

Soms kwamen zulke ongelukkigen op een bepaalden leeftijd voor
rekening van een ander gesticht of armbestuur.

Reeds direct b.v. bij de oprichting van het Weeshuis te Goes
was in dergelijke gevallen voorzien. Daar gold de bepaling, dat
als „eenige kinderen creupel, verminckt ofte andersints van de handt
Gods geraeckt waeren", zoodat zij hun brood niet konden verdienen,
men ze „binnen den huyse behouden [moest] en deselven poogen
te gebruycken ten dyenste van denselve huysse." Maar als „sij haar
geensints konden behelpen", moest men ze in het gasthuis bestellen.a)

Van tijd tot tijd voorkomende geschillen over het onderhoud van
2ulke personen bracht „die van den gerechte der stad Leijden" er
reeds betrekkelijk vroeg toe (1657) om te bepalen, dat dergelijke
verpleegden tot hun 25e jaar door het Weeshuis, dan tot hun 50ste
do°r de „Aalmoesseniers" en daarna tot hun dood door het Catha-
nine Gasthuys moesten worden gealimenteerd.3)

Zagen wij, dat regenten van verschillende huizen wel eens be-
daar maakten kinderen op te nemen, al te kwalijk mogen wij het
hun niet nemen, \'t Was soms geen wonder 1 Niet gering was meer-
alen het getal der verpleegden.

Laat mij, als ik enkele cijfers ga noemen, uitgaan van een staat
"»Uietjirchief van het Weeshuis te Dordrecht, opgemaakt in 1679

\') Not. 25 Maart 1751. Omstreeks 1800 waren er een 20-tal van zulke
£ rsonen in het huis. -
Ueschrijv. blz. 327. In 1832 was er in het huis
\'s een honderdjarige „weesdochter" - Dr. H. C. H. Moquette.
Arm-
e*en etc-> t. a. p. blz. 319.

) Oudste

h. Weeshuls te Dordrecht, die
Weesh.

/ vuaste Ordonnantie t. a. p. . ..

\' v. Mieris a. w. dl. 1, blz. 178. Hier ook nog een paar voorueci
"lt »ater tijd. In 1745 werd door den Oud-Raad van Dordrecht bepaald
^ »n bedoeld geval de weezen na hun 25»" jaar moesten komen aan

Ti.-Nederduytsche Diaconie". - Not Nieuw-Armh. 30 Sept. ™: . i*

Alkmaar kwamen zij, volgens resolutie van Burgcmccstercn d.d. 2üuec.

178>. na hun 22«»e iaar aan het „aalmoesseniershuls." Not. Ree- No. u
ch. dl. i, fo 95 y(,

lQ7QProjecten of voorslagen tot subsidie v.
*(/n gearresteert. - No. 15 Arch. We

-ocr page 92-

en bevattende een vergelijking tusschen het Dordtsche Weeshuis
en die uit andere steden. Opgegeven worden telkens o.a. het getal
der verpleegden en de jaarlijksche uitgaven van het betrokken huis.

Met de bedoeling uit te maken, of de verpleegkosten in eigen
inrichting, vergeleken met die van gestichten in andere steden, niet
te hoog waren, hadden Burgemeesteren van Dordrecht „doen in-
formeeren omtrent de menagie, die in \'tselve weeshuys mitsgaders
in gelijcke Godtshuijsen in de principaelste steden van Holt
wiert
gehouden".\') De opgaven kunnen dus als vrij betrouwbaar worden
beschouwd. Toch wil ik trachten de cijfers zooveel mogelijk te
controleeren.

De lijst vermeldt dan voor het Dortsche gesticht zelf 271, voor,
het Weeshuis te Rotterdam 550, voor dat te Delft 400, voor dat
te Leiden „omtrent" 1000, voor dat te Haarlem 200 en voor dat
te Amsterdam 800 vepleegden.

Nu wordt in het Nieuwjaarslied, in 1675 ten voordeele van het
Weeshuis te Rotterdam uitgedeeld, verteld, dat door den oorlog „het
Godshuis is wondervol gepropt, zes honderd in getal". Dit cijfer, mis-
schien om maat en rijm wat afgerond, klopt wel met de opgave hier-
boven. Maar het zegt ons toch, dat in het betrokken jaar het getal
bijzonder hoog was. Dat komt ook uit. Wij vinden opgegeven, dat
het getal in 1601 was 135, tegen het midden der 17de eeuw klom
tot 400 om, nadat dan in 1675 het getal 600 was bereikt, met
eenige schommelingen te dalen tot 285 in 1785, waarna het
weer
eenigszins schijnt gestegen te zijn.1)

Een bevolking van 271 kinderen was voor het Weeshuis te Dordt
denkelijk ook wel grooter, dan men gewoon was. Ik vermoed dat.
omdat men juist in dat jaar bijzondere middelen
beraamde tot ver-
meerdering van de inkomsten en omdat het huis in 1739
slechts 150
kinderen te verzorgen had.2) Laat mij er terloops bijvoegen, dat i\'1

1 Dr. H. C. H. Moquette, Armwezen etc. t. a. p. blz. 322 vgl Beschr. blz. I07\'

2 ) Not. H.Geesthuts ter Gr. Kerk Dordrecht, 18 Febr. 1739. In 1575 b«\'

-ocr page 93-

dit laatste jaar het H.Geesthuis daar ter stede 80 en in 1759 43
kinderen\') herbergde.

Niet onmogelijk is, dat ook in andere steden, juist in dien tijd, waarin
de bewuste staat werd opgemaakt, de bevolking der gestichten
bijzonder hoog was. De jaren 1670-80 waren niet bijzonder gun-
stig voor de Republiek. Dan lijkt mij het getal 800 voor het
Weeshuis te Amsterdam ook niet te hoog. Volgens Wagenaar >)
toch, telde dat gesticht in 1629 700 weezen en ongeveer 30 jaren
\'ater 830 (misschien 1000); echter in 1692 slechts 596, terwijl het
getal in 1765 slechts 392, benevens nog 13 uitbesteden bedroeg.
Grooter was doorloopend het aantal „aalmoeseniersweezen."
Volgens een opgave over de jaren 1700-1765 klom het van
1362 in 1700 tot 1495 in 1714 om dan met grootere en kleinere
schommelingen
te dalen tot 1041 in 1764.3)

Moest de Ger. Diakonie ter zelfder stede in 1695 meer dan duizend
kinderen verzorgen,4) in de eerste helft der 18de eeuw schijnt zij
ln haar weeshuis gemiddeld 500 weezen te hebben verpleegd.5)

Laat mij deze opgaven nog met enkele andere mogen aanvullen.
öli de oprichting van het Arme-kinderhuis te Haarlem in 1656
Werd dit direct bevolkt door ruim 400 kinderen, terwijl het gebouw

reeds —

Wagc

e) Mr a6i"? a> w< 2e st- bl*- 326.
7> F. v Mi rnsched* «• w. blz. 126,
\') Dr s D 8 a\' W\' dL l\' b,z- 217.
\') Mr. T p
t Veen: Eer\' weeshuls t. a. p.

• Tresling: Het Burgerweeshuis t. a. p.

«n 1661 moest worden vergroot.8)
et Houwhuis te Leiden telde in 1724 350

________ic.uc i» ^ weezen.7)

het Groene Weeshuis te Groningen was in 1675 de bevolking
een getal van 300 verpleegden gestegen, •) terwijl omstreeks dien
2ehden tijd het stedelijk bestuur bepaald had, dat in het Burger-
weeshuis niet meer dan
140 kinderen mochten worden opgenomen.9)
Varieerde het aantal verpleegden van het Burgerweeshuls te

\') Plan der verdeeling van de kinderen uil hel H.Oetslhuls. No. 126
Weeshuls.

> a- w. 2e st. blz. 284.
) z. w. 2e st. blz. 293.
I M- J- Beerllng
J J.
Wagenaar a.

A- J. Enscneae a. w. blz. 126, vlg. Bijl. L. 6.
v. Mieris - " *

-ocr page 94-

Middelburg in de 18de eeuw tusschen de 70 en 100,\') veelgrooter
was de huishouding in het Arme-Weeshuis, dat in de tweede helft
dier eeuw nooit minder dan 250 en meermalen tot omstreeks 400
kinderen te verplegen had.1)

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat het aantal verpleegden in
de 17de en 18de eeuw over het algemeen niet slechts betrekkelijk
(men denke aan het veel hooger bevolkingscijfer van tegenwoordig)
maar zelfs absoluut vrij wat grooter was dan in onzen tijd.

Eenige oorzaken daarvan zijn wel te noemen.

In het octrooi,2) waarbij in 1575 aan het Arme-Weeshuis te
Dordrecht de inkomsten van het Mariënbomer-klooster werden
overgedragen, wordt gezegd, dat „doer die sterfte, die aldaermeer
als een jaer lanck gegrasseert heeft, veel ouderen afsterven ende
groot getal van weeskinderen dagelicx meerder aencompt."

Het was niet alleen in die jaren en in die stad, dat zoo\'n groote
sterfte „grasseerde" en zeker zullen wij daarin voor een deel de
verklaring moeten zoeken van het bedoelde verschijnsel.

Burgemeesteren van Haarlem verklaarden in 1650, dat in hunne
stad vele onvermogende huisgezinnen woonden „sulxs dat bij af-
sterven der ouderen soo die van de Diaconye alsmede de
bedienaers
der gemeene armen met menichte der kinderen boven die int wees-
huyse connen comen werden belast".3)

Wederom, niet alleen toen en in die stad heerschte veel armoede.
Stellig hebben wij hier een andere oorzaak. Bij meer algemeencn
welstand zou zeker het getal grooter gewees^zijn van zulke weezen,
die uit de nalatenschap der ouders konden worden opgevoed of
door de familie werden aangenomen.

In verband met die armoede — denkelijk wel zoo, dat er wis-
selwerking was — stond de veelvuldige bedelarij en
landlooperij.
waarover zooals bekend is voortdurend te klagen viel. In Amster-
dam werd in 1650 door huiszittenmeesteren opgemerkt, dat vele
menschen zich des zomers
ten platten lande ophielden en des

1 \') Not. van verschillende jaren onder Jan.

2 ) Numerieke staat v. d. kinderen v. h. Arme- Weesh. No. 1489. Arch. üodsn-

\') t. a. p.

3 ) Mr. A. J. Enschedé, a. w. Bijl. L, 1.

-ocr page 95-

winters met geheele huisgezinnen zich in de stad begaven, om
bedeeling te genieten.1) Er schijnen tijden geweest te zijn, dat men
algemeen met dat kwaad te strijden had, getuige de ordonnantiën,
die in vele steden omstreeks het midden der W eeuw werden
gepubliceerd tot „weeringe van Vreemdelingen, die als armen tot laste
der Godshuizen en Diakonieën zouden kunnen komen".2) Die vlot-
tende bevolking leverde zeker getrouw haar contingent aan de arme-
kinder en houwhuizen of hoe ze verder heeten mochten; ook al door
het veel voorkomend te-vondeling-leggen of verlaten van kinderen.

Verschillende keuren in Amsterdam dreigden daartegen, eerst (in
14Q1 met „de kaak" en ballingschap voor een jaar, later met ver-
hes van het rechter oor, nog later met geeseling. Niettemin moest
het Aalmoezeniersweeshuis zich van tijd tot tijd over vele vonde-
1,ngen en verlaten kinderen ontfermen3)

Te Dordrecht, waar het H. Geesthuis ter Grooter Kerk, blijkens de
kinderboeken, meer dan eens vondelingen opnam, werd in
1699 bij
Publicatie van de Heeren van den Gerechte verboden uit „verkeerde
compassie" verlaten kinderen of weezen tijdelijk tot zich te nemen
zonder verlof van het gerecht op straffe, dat voor altijd de Gods-
huizen voor die opgenomen kinderen gesloten blijven zouden.4)

°e Diakonie te Middelburg had ook al voortdurend, vooral in den
looP der l8<Je eeuw, te klagen over de vele vondelingen, onechte
en verlaten kinderen, die zij te verzorgen had.5)

Te Utrecht deed men omstreeks het midden der 18^ eeuw de
ervaring 0p, dat „niettegenstaende voorgaende Publicatiën en Waar-
schouwingen, toch van tijd tot tijd verscheiden mans en vrouwsper-
sonen" uit de stad vertrokken „met achterlatinge van hunne vrouwen,

oP- v*\' J\' de Bosch KemPcr: Oeschledk. Onderzoek n. d. Armoede In

vaderland, Haarlem 1860, blz. 95.

te fik le Hoorn ~ Ned■ Jaarb1747 b,z\' 108 cn 1756 b,z- 762 ~\'
blz
,burR - Ned. Jaarb. 1747 blz. 153; te Zutfen - Ned. Jaarb. 1751
te N i ,c Utrecht -
Ned. Jaarb. 1747 blz. 119; 1751 blz. 469 -;
1771 h!CgCn - Ned-Jaarb- 1755 blz. 559-; te Oronlngen -
Ned.Jaarb.
jv 481 (ampllatle van placcaat van 18 Febr. 1755).

> Wagenaar a. w. 2c st. blz. 290.

> Arch. N» 2, 23.

r- S. Sr. Coronel a. w. blz. 136 vv.

-ocr page 96-

mans en kinderen, welke daardoor van de kostwinninge hunner
mannen of ouders gedestitueerd, tot laste van de armenkamers"
kwamen.\')

In eenen adem met zulke veriatenen werden soms genoemd de
kinderen van zeelieden en niet te vergeten van soldaten, die niet
weinig tot de bevolking der gestichten bijdroegen.

Om met de eerste te beginnen — bij hetgeen ik hiervoor er reeds
van zei, wil ik nog dit voegen. Toen omstreeks 1600 te Schiedam
een weeshuis dringend noodig bleek, waren het onder meer ook
de nagelaten kinderen van matrozen en haringvisschers, die hulp
behoefden.1)

In een accoord tusschen het Wees- en het Charitaathuis te Delft3)
betreffende het onderhoud van verschillende onverzorgde kinderen,
zoo goed als in de reeds genoemde overeenkomst tusschen het
Wees- en het Arme-kinderhuis te Leiden worden uitdrukkelijk ook
de kinderen van Zeevarenden genoemd.

In een verhandeling over armenzorg uit 1799 wordt verklaard, dat
meestal de gezinnen van matrozen ten laste van diakonien of andere
armbesturen kwamen. B.v. toen in 1777 en 78 eenige oorlogssche-
pen in dienst werden genomen kwamen „door dezen weg ten
bezware
van de diaconie (te Rotterdam) minstens 40 huisgezinnen." *) De
gevolgtrekking ligt voor de hand; bij het overlijden der moeder
kwamen de kinderen in een gesticht. Dan volgt in hetzelfde ver-
band : „de soldaten trouwen spoedig of doen erger. In den
beginne

1 ) G. Soetens a. w. blz. 81 vv. waar men in een „octrooi v. de. Staten
van Holl. en W. Fr. tot het houden van een loterij o.a. vindt, dat het aantal

weezen zeer was toegenomen, „mits d\'aflijvicheyt van veele bootsgezellen

en zeevaerende luyden, bij den vijandt (Duinkerker kapers] tirannichlljcken
over boort geworpen als oock van soldaten binnen der voorschr. Stede
Garnisoen houdende als insgelijks door de sterft en haestige
syeckte"

-ocr page 97-

trekt de vrouw mede, maar komen er drie of vier kinderen dan
bl\'jft zij thuis met het gevolg, dat zij met haar kinderen wederom
ten laste van de diakonieën of armenfondsen komt."
Doorloopend vindt men in verschillende steden in de
17de en

18de eeuw dit verschijnsel.

In 1592 b.v. waren onder meer door de „meenigvuldige deurtochten
Van de soldaeten met heure huysvrouwen ende kinderen deur en
V00rbii.....Dordrecht de heylige geestkinderen zoo zeer ver-
menigvuldigt datter jegenwoordig wel tnegentigh, kinderen zijn.....

a^raff.....wel veertigh soldatenkinderen."\')

etzelfde was omtrent dien tijd het geval met het Burgerweeshuis
,t otterdam, dat toen „bezwaard was met vele vreemde kinderen, voor

"Merendeel uitheemse als van vele soldaten en bootsgezellen".11)
in h°° gr°0t WaS s0ms in de 17de eeuw het getal s0,datenkinderen
raadet Gr°ene-Weeshuis te Groningen, dat meer dan eens de Kerkc-

Ook" Ger Kerk hCt noodig achtte cr tegen op te treden.3)
Geref °nder de Vele weezen\' door vreemden nagelaten, die de
ren .°rmeerde diaconie te Nijmegen geregeld te verzorgen had, wa-
\' ccds ve\'e van zulke kinderen, aangezien de stad doorloopcnd
^groot garnizoen had.<)

\') Mr P

blz. \' H- v- d. Wall: Handvesten van Dordrecht, Dordrecht 1790,
J) Dr. H r u ka

2ich dus n Moquette, Armwezen etc. t. a. p. blz. 318. Men had
"amc Rchoudc SlrCnR 330 d° bepaIi"Kcn om,rcnl de vcrclschtcn tot op-
dat V> Vccn:
weeshuis t. a. p. In 1685 besloot dc Kcrkeraad,

— «• «Vfcu. L.LU wwiiiiiji.»-H\' \'" " - mnrhten

aat «een halve weezen, wier vader elders In garn.soen »aB; ^cbten
opgenomen; in 1698 verzocht hij den diakenen, dat z.j zow In R
gelijk van 2ulke kindcrcn ln het weeshuls zouden zwdt . Mair
1704 \'tonden Burgcmeestcren en Raad op verzoek van de Dlakonlc b.j
Provisie toe, dat ze toch ln het huls werden opgenomen.

) Schets der LotEevallen Weesh. N(Jm. blz. 73. nv,rhcid

Publlkatle van 26 Grasmaand 1751 verbood de atedelllke overheui
Z UtfCn "aan cn Soldaten-Vrouwen of klnders,

oh? In ccn and" Ramlsoen of gedeserteerd zijn, «er «netter woon
hii een ander (te) verblijven." -
Sed. Jaarb. 1751 blz. 393 vv. Te
Ke CCht 6 Pebr. 1747 o.a. aan soldaten-vrouwen en ónderen wel-
Kcr nonnen o! vaders elders in Garnisoen lagen, eenvoudig gelast binnen

-ocr page 98-

Voeg bij dit alles nog, dat de leeftijd, waarop de weezen het
huis verlieten, over het algemeen hooger was dan in onzen tijd
en het is wel verklaarbaar, dat het getal der verpleegden gewoon-
lijk zoo hoog was.

14 dagen te vertrekken en bij publicatie van 8 Febr. 1751 werd wel toe-
gestaan woningen of kamers te verhuren aan soldaten hier in garnizoen,
mits derzelver vrouwen en kinderen bij verandering van garnizoen niet
daarin blijven. -
Ned. Jaarb. 1747 blz. 119; 1751 blz. 469 -. Wel een
bewijs hoe men vreesde, dat soldaten-vrouwen en kinderen ten laste van
armbesturen of Godshuizen zouden komen.

-ocr page 99-

HOOFDSTUK II.

Bemoeiing van Overheid en Kerk.

Bemoeiing der Overheid. — Er zou bezoek komen in het Weeshuis.
Een regeeringscollege zou „collegialiter met secretaris en bode"
°P de regentenkamer verschijnen.
Schitterende ontvangst 1 „Op \'t inkomen van ider Heer stonden
de voorpoort tot regentenkamer alle kinderen met een door-
is n8 \'n het midden gerang»: alsook op\'t uytgaan. Vooraan stonden
^ e de binnenvaders in \'t swart praesenteerende in een telleur
e sleutelen der binnenkas van regenten, die door den praesd* aan-
ider°?len en °P de tafel werden neergelegd, recipieercnde Regenten
/Neer aan de trappen van hunne saai en kamer!"
e ke zeer hooge personages dan wel zoo ontvangen werden ?
maar \' minder dan dc Hccren Burgemecsteren van Alk-

neeren ^ 01 bct bestuur van het weeshuis kwamen „besoig-
I "Ver dc» bij dc Regenten geprojecteerde, finantic-middclcn."
heel\' r8emeesteren" van een oud-vaderlandsche stad hadden
stedei-af* de me,k tc brokken, als vertegenwoordigers van het
dinon \'J Lbcstuur> dat zich immers zoo ongeveer met alle mogelijke

\'«en bemoeide.

verpie liCt \'1Qt Z\'Ch 00k a,,cs\' wat armcnzorR en dus ook dc
oogenbinf dCr WCezen betrof\' in 8cen geval onbetuigd. Ieder

Van Bu r 0nlmoct mcn ecn of andere resolutie van Burgemeestercn;

Gerechtr8CmeeStCrCn\' SchePcnen cn Raden; van dc Heercnvandcn

van de Groote Vroedschap; enz.

Ij ^ ^

0 • Regenten en Regentessen Weeshuis H03-1724, onder 1716.

-ocr page 100-

Daarmede is niet gezegd, dat het louter bemoeizucht was, als
de Heeren zich met armenzaken inlieten. Ongetwijfeld was er besef
van den plicht en het recht der Overheid ook in zake armenzorg.

In de middeleeuwen was de armenzorg, of beter gezegd de min
of meer georganiseerde liefdadigheid, die men gewoonlijk met de
eerste verwarde, grootendeels kerkelijk geweest.
Langzamerhand
zien wij, bij de opkomst en den toenemenden bloei der steden, de
overheid zich meer en meer inlaten met al, wat op de verzorging
der armen betrekking heeft.

In de Ypersche wetgeving1) van 1525 eindelijk kwam, mede
onder den invloed van de humanisten, het besef tot uiting, dat
armenzorg uit oeconomisch en staatkundig oogpunt wel
degelijk
de aandacht der Overheid en hare voortdurende bemoeiïng ver-
diende. Het Ypersche stelsel, dat de inkomsten van alle liefdadige
instellingen deed vloeien in één algemeene kas en deze, tegelijk
met de behartiging van de belangen van allerlei armen, stelde in
handen van één commissie, moge weinig navolging gevonden heb-
ben, de invloed van de Ypersche wetgeving is waarschijnlijk niet
gering geweest. Men zal dezen m.i. meest daarin moeten zoeken,
dat deze wetgeving, juist door uiting te geven aan het besef van
het recht en den plicht der Overheid in zake armenzorg, dat besef
ook allerwege versterkte.

In meer dan één stad in de Nederlanden werd in de 16e eeuw
vóór de reformatie een weeshuis gesticht, hetzij dat de
Overheid
zelf het initiatief nam, hetzij dat zij het particulier initiatief met
haar gezag en invloed steunde. En dat valt te waardeeren, juist
waar de kerk zoo heel weinig voor de weezen deed.

Evenzeer valt het te waardeeren, als na de hervorming de Over-
heid, door het stichten van z.g. kinderhuizen naast de bestaande
burgerweeshuizen en door aan zulke gestichten de noodige inkom-
sten te verzekeren, zich ontfermde over onverzorgde kinderen. Zoo

■) Een uitvoerige beschrijving van het Ypersche stelsel, aan de hand
o.a. van het werk van den humanist Ludovlcus Vives: „De subventione
pauperum" vindt men bij Mr. J. Everts: De verhouding van Kerk en Staal
in het bijzonder ten aanzien der Armenzorg,
Utrecht 1908, blz. 13 vv.

-ocr page 101-

verlichtte zij meermalen de zware taak der Gereformeerde diakonieën
ook in zake weezenverpleging.

Dat neemt niet weg, dat men toch niet altijd zich los kan maken
van de gedachte, dat de bemoeiing der Magistraten wel vaak ont-
aardde in bemoeizucht. Geen wonder, waar in toenemende mate
te klagen viel over de heerschzucht der Regenten op elk gebied.

Als wij tot nu toe alleen spraken over de Vroedschap der steden
en dat blijven doen, is dat volkomen terecht. Het hing toch samen
met dejbekende decentralisatie van het bestuur, dat ook de armen-
zaken geregeld werden uitsluitend bij stedelijke verordeningen. Als
de staten der verschillende provinciën ziclynet armenzaken inlaten,
dan wordt hun bemoeiïng beperkt tot eene bepaling b.v. omtrent
het domicilie van onderstand, of wel zij verleenen een octrooi tot
het houden van een loterij, óf eveneens bij octrooi stellen zij vast
het recht van een gesticht, om te erven van verpleegden en oud-
verpleegden. in het laatste geval is het dan gewoonlijk nog maar
jet bevestigen van een recht, reeds van ouds door de stedelijke
Dverheid aan het gesticht toegekend.

Een algemeen geldige armenwet ontbrak. De verschillende vroed-
5chaPPen regelden de zaken naar eigen goedvinden.

Bii de stichting van een Godshuis, dit zij allereerst opgemerkt,
was de voorzienige wijsheid der vroede vaderen meestal werkzaam,
1U""e 8°edkeuring altijd onmisbaar.

Als ik dat met eenige voorbeelden ga staven, wil ik eerst er op

\'Pen, dat hier en daar van zelf uit eene Hcilige-Gcest-stichting,

* instelling tot algemeene armenzorg in den loop der tijden ccn
,n CShuis groeide. Zoo o.a. te Leiden>) en te Haarlem3). Hadden
aan h^ gevaHcn de Hecren van de Vroedschap van den beginne
deze °PPertoezicht geoefend op de oorspronkelijke stichting, toen
vvj\'geheel van karakter veranderd, uitsluitend weeshuis geworden

\' eef dit, zooals van zelf spreekt, voortduren.
.—^zouden hier ook kunnen noemen Schiedam, waar van ouds

\') Dr

\'s GraJl u\' ^\'Ktenberg: De Armenzorg te Leiden tot het eind der 16&* eeuw,

J) Mr aT ,908, bk- 158 vv-

A- J- Enschedé a. w. blz. 101 vv.

-ocr page 102-

de H.Geestmeesters belast waren met de algemeene armenzorg.
Vooral door de oprichting - in 1598 - van een Magistraats-armen-
kamer, waarmede de Gereformeerde Diakonie samenwerkte, schijnen
zij echter van de zorg voor „de gemeenen armen" ontheven te zijn,
om uitsluitend belast te worden met de verzorging van weezen.
Zij besteedden de kinderen uit, totdat de slechte resultaten daar-
mede bereikt, noopten tot de stichting van een huis voor gestichts-
verpleging. Hiertoe was de hulp van de Vroedschap onontbeerlijk.

Deze behandelde den 2 Dec. 1602 een request van genoemde
H.Geestmeesters, die verzochten „plaatze om daarop te mogen

timmeren een weeshuis..........ende dat men van stedeswege

soude versoeken aan de Heeren Staten van Holland octrooij" tot
het houden van eene loterij. Het octrooi werd verzocht en ver-
kregen. De verloting slaagde uitstekend —- dank zij de zorg van
acht gecommitteerden, door de Vroedschap aangewezen; dank zij
ook de medewerking van de rederijkerskamer „de Roode Roozen",
die „met believen van ons Magistraet eerbaar",\') andere kamers
uitnoodigde tot een wedstrijd, waarover later meer. De bouw van
het nieuwe weeshuis, die nu mogelijk was geworden, geschiedde
weer geheel onder de auspiciën van de Vroedschap.2)

Weer anders was de geschiedenis van de oprichting van het
Weeshuis te Dordrecht. Daar dienden den 27Juli 1571 de„Heyligheest-
meesters te Grooter kerk" een request in aan de Vroedschap, waarin
zij te kennen gaven, „dat \'t comptoir van den voorsz ermen" zeer
bezwaard was o.a. „vant groot ghetal van den schaemelen jongen
onnooselen weeskynderen". Zij verzochten daarom, dat „van der
stedeweghe een bequaem weeshuis [mocht] worden gebouwd". De
Heeren van den Gerechte gaven een gunstig antwoord, ordonneer-
den „dat men senden [zou] in anderen steden omme te besichtigcn
de reparatie ende gesteltenisse van de weeshuizen", benoemden
op vernieuwd request van de H.Geestmeesters eene commissie van
vijf personen om de oprichting voor te bereiden en tot stand te

\') Dit uit dc „Cacrte", die aan de verschillende „Camcrs" rondgezonden
werd. — Zie het meergenoemde
„Der rederijkers stichtige tsamenkomste"

G. Soetens, a. w. blz. 77 vv.

-ocr page 103-

brengen en stelden 24 Sept. 1571 eene ordonnantie voor het wees-
huis op.\')

Intusschen hielden de H.Geestmeesters ter Grooter Kerk toch nog
heel wat kinderen voor hun rekening. Zooveel, dat zij in 1572 ertoe
overgingen „het oude ruineus gedestrueerd witte nonnen clooster"
met „grooten excessive kosten" in te richten tot een weeshuis, waarbij
wederom de gunstige beschikking en de toestemming van de Vroed-
schap onontbeerlijk was.2)

Bij resolutie van 12 December 1609 gelastte de Magistraat van
Goes den arm meesters „de goederen van den armen niet te ver-
minderen nog ook aan te kopen wijl men hetgeen veroverd mogte
worden in tijd en wijlen van meening was, tot een op te richten
weeshuis aan te leggen"3) Van die goede voornemens kwam niets,
totdat in 1626 de „aalmoesseniers" aan de Vroedschap te kennen
gaven, dat zij met gezinsverpleging der weezen al heele slechte
resultaten bereikten. Toen werd de hand aan het werk geslagen
Den 28 Dec. van genoemd jaar besloten „Burghemeesteren en Sche-
penen van Goes, dat men metten aldereersten sal opstellen een
weeshuis" Zij bepaalden, dat men „ten einde voors. zou employeren
ende doen accomoderen" het Zusterhuis met een paar aangrenzende
"huysingen." Zij wezen de goederen van de Cruce-broedcrs en
Van het Zusterhuis toe aan de nieuwe stichting, die bovendien vol-
gens hunne beschikking „een jaerl. subsidie uit de beurse van den
gemeenen armen" ontvangen zou. Op 27 Dec. 1627 stelden zij de

ordonnantie van het weeshuis vast, waarmede de zaak haar beslag
kreeg. <)

^e Haarlem was het, naast het college der „Aalmoesseniers", de
Gereformeerde Diakonie, die bij de stedelijke overheid aandrong
op de stichting van een tweede weeshuis. Vooral nadat in 1626
hepaald was, dat alleen burgers-kinderen beneden de 7jaar in het

\') Register v. d. Armen Weeshuysc, N°. 1 Arch. Wcesh. f° 10 vv.

J> M. Balen: Beschr, der Stad Dordrecht, Dordrecht 1677, blz. 184,
v8\'- Mr. P.
h. v. d. Wall a. w. blz. 1565.

) Beschr. v. h. Gecombineerd Arm- en Weeshuis te Goes blz. 3.
fl w. blz. 15 vv., vgl.
Register- en Regt. Bouck, in Arch. Weesh.

1 vv. en Oudste ordonnantie t. a. p.

-ocr page 104-

H.Geesthuis mochten worden opgenomen, werden beide armbe-
sturen met zeer vele kinderen bezwaard. Hun voortdurende klachten
daarover bracht de regeering ertoe een „kinderhuis" op te richten,
waarin in 1656 de eerste kinderen werden opgenomen.\')

Ongeveer gelijkluidend is de geschiedenis der stichting van het
Holdehuis (Arm-kinderhuis) te Zwolle. Alleen duurde het daar nog
wat langer, eer in een werkelijk dringende behoefte werd voorzien.
In 1631 toch verzochten de „elemozenieren" aan Raad en Meente,
dat tot „opvoedinge der arme holdekinderen een huis mocht wor-
den geprepariert". Maar Schepenen en Raden schoven telkens weer
dit en meer andere verzoeken, ook van den toenmaligen kerkeraad,
op de lange baan. En hoewel in 1647 bij besluit van Schepenen
en Raden het aanzijn werd gegeven aan eene stichting, welke ten
doel had de opvoeding van de „Holdekinderen of Arme Vreemde
weezen", duurde het tot 1671 eer er een huis was, waarin de kin-
deren konden worden onder dak gebracht.1)

Nam een particulier het initiatief tot stichting van een weeshuis,
de overheid - het sprak vanzelf - werd er dan even goed in gekend.

Te Amersfoort b.v. waren er, volgens den fundatiebrief van het
Weeshuis, 2) omstreeks 1550 eenige „goede personen", die „om
Goodtswillen gegeven ende beset" hebben een som van ongeveer
f 500 tot stichting van een weeshuis. Op hun verzoek hebben „hen
om Goodtswille verseyt ende bewilligt totter cure ende dienst van
den voornoemden Goodshuyse die wees-meesters in der tijd omme
denselven dienst, bewynde ende administratie van dien aan te
veerdene, achtervolgende die Puncten ende ordonnantie liyer
nae verclaert". Deze „puncten en artikelen" nu, werden op ver-
zoek van de stichters of de weesmeesters, door Burgemeesteren,
schepenen en raden „geratificeerd en geapprobeerd".

Het Burgerweeshuis te Nijmegen dankte zijn ontstaan aan eene
weduwe, Stijn Buijs. Deze bepaalde bij haar testament, dat be-
houdens eenige giften aan Kerken en Godshuizen en verscheidene
legaten aan bloedverwanten en vrienden, hare nalatenschap zou

1 ) J. W. Wijndelts: De Verzorging der Zwolsche Weesk. t. a. p.

2 ) A. v. Bemmel, a. w. blz. 342 vv.

-ocr page 105-

gebruikt worden tot aankoop van een huis en erf „om dair in die
kleijne arme verlaten weeskens in toe stellen ende tonderhalden".
De executeuren van het testament aanvaardden in 1558 hunne
taak. Zij zorgden voor den aankoop van een huis en maakten eene
nominatie van acht aanzienlijke Nijmeegsche burgers op, waaruit
een viertal Regenten kon worden gekozen. Zij achtten blijkbaar
hunne taak daarmee afgeloopen. Het was de Raad der stad, die
uit het aangeboden achttal een keuze deed en die 6 Maart 1560
de „ordinantie des weeshuyses" vaststelde en daarmede het opper-
bestuur over de nieuwe stichting aanvaardde.\')

°P den 15 Maart 1552 legde Angelus Merula aan den Brielschen
Raad over een „Codecille testamentare". Uitvoerig regelde hij daarin
de inrichting, het bestuur enz. van het door hem gestichte wees-
huis. Zelf gaf hij dus als het ware een ordonnantie. Dit neemt niet
weg, dat hij zijn stichting stelde onder het oppertoezicht van het
stedelijk bestuur,
dat dit natuurlijk op zich nam en behield.-)

De pastoor van Vollenhove Johan Vuist, had reeds een huis doen
■nrichten tot opname van weezen en reeds „van goede vrunden
etlieke jaerlickse opkomsten ende pachten gevordert en verkregen,"
t°en hij op den 1 Mei 1567 op het stadhuis verscheen, opdat „die
gemene raet" verder met hem de zaak zou regelen. Deze was
daartoe „seer hertelick g\'inclineert, gesinnet ende uut sonderlinge
affectie omme hetselve voorschr. weeshuis tot een gewenste voort-
ganck te brengen, geneiget" en toonde dat door de vaststelling van
een ordonnantie, waarbij de heeren zich zeiven een groot aandeel
ln het bestuur verzekerden.3)

Toen in 1717 de diakenen van de Gereformeerde kerk te Middel-
burghet plan opvatten een burgerweeshuis op te richten, werd - wij
Zagen het reeds - de hulp van de Vroedschap, als daarbij onmisbaar
\'"geroepen. Deze maakte de zaak commissoriaal en toen, hangende
het onderzoek dezer commissie, een vrij aanzienlijke erflating van
eene mejuffr. Lydia Boreys, de uitvoering van het plan finantieifl
hogelijk maakte, werd den diakenen toegestaan „op stads grond

l) Schets der Lotgevallen v. h. Weesh. te Nijm. blz. 1 vv.

Dr. W. MoU: Angelus Merula, Amsterdam 1851, blz. 64 en Bijl. II.
) F- A. Hoefer:
Het Weeshuis binnen Vollenhove t. a. p.

-ocr page 106-

in het Waeygat" een huis te bouwen. Op den 29 April 1719 werd
de ordonnantie, die de diakenen hadden opgesteld, door het college
van Wet en Raad geapprobeerd.\')

„Alzoo de Heeren Burgemeesteren en de Regeerders der stad
Amstelredam" - zoo begint het reglement van 1658 voor het Dia-
konie-weeshuis dier stad — „goed gevonden hebben voor de kin-
deren van de Arme-ledematen der Ware Ger. Chr. Nederd. Gemeente
door de Diaconie derzelve stede te doen bouwen een Nieuw Wees-
huis - zoo is \'t etc". Men ziet het - deEdelachtb. Heeren laten wel
uitkomen, dat zij bij de oprichting medetelden. Nu, ze hadden de
stichting van het huis eer vertraagd dan verhaast. Reeds in 1634
toch bleek de bouw van een weeshuis noodzakelijk en kreeg
een commissie uit den Kerkeraad last aan H.H. Burgemeesteren
„hunne hulp tot dit heilig goed werk te verzoeken." Maar het duurde
nog tot 1656 eer aan de Diakonie, die bij request daarom had ge-
vraagd, de noodige bouwgrond werd geschonken. Die gift ging
gepaard met den wensch, dat het gebouw sterk, maar eenvoudig
zou worden ingericht naar een houten model, dat de regeering had
doen vervaardigen. Werd het huis 15 Dec. 1657 ingewijd, de kroon
op het werk werd gezet, toen 12 Juni d.a.v. het Reglement, waar-
naar de Regenten en Regentessen zich te hadden richten, werd ge-
approbeerd door Burgemeesteren en Schepenen.1)

Te Gorinchem werd in 1753 door de diakonie een armhuis ge-
sticht. Nadat allereerst door de diakenen van de stadregeering de
noodige machtiging verzocht en verkregen was, kochten gecom-
mitteerden uit den Magistraat te samen met gecommitteerden uit
de Diakonie een huis, en deden dat tot het beoogde doel „appro-
prieeren". Toen adresseerden de broeders diakenen zich
nogmaals
„op een eerbiedige wijze, zooals het hun betaamde" aan Drossaard
en Burgemeesteren, met het verzoek, dat de „directie en beheering
van het Armhuis aan hun mogt worden overgelaten, hetwelk
hunne
Ed. Gr. Achtb. goedgunstelijk hebben gelieven te accordeeren".
Dat ten slotte door hun Ed. Gr. Achtb. het Reglement van het huis

1 ) M. J. Beerling, a. w. blz. 4 vv.

-ocr page 107-

werd goedgekeurd, behoeft nu wel niet meer gezegd te worden.\')

Nu zou ik ook nog gevallen kunnen noemen als deze: hoe „die
van den Gerechte der stad Leyden" in 1724 na overleg met de
Aalmoezeniers of Huiszittenmeesteren besloten het door deze be-
heerde „Arme kinder of Houwhuis" te maken tot een zelfstandige
inrichting2) En hoe „de Groote Vroedschap" in 1774 besloot dit
huis met het Weeshuis te vereenigen, welk plan in 1776 volvoerd
werd5). Maar het is nu wel genoeg
om te doen zien, dat geen
gesticht tot stand kwam buiten de zorg van het stedelijk be-
stuur om.

Stelde de stedelijke Overheid in elke stad vast of keurde zij
althans goed de reglementen, waarnaar de gestichten zouden wor-
den bestuurd, daarmede was haar oppertoezicht4) erkend en zij
het niet na dit te doen gelden.

Zoo werden door haar algemeen de Regenten en Regentessen —
al of niet uit eene door het regenten-college opgemaakte nomi-
natie — benoemd,5) althans van die stichtingen, die niet stonden
onder het beheer van eene diakonie.

Nauw was vanzelf de band tusschen de Vroedschap en het be-
duur der stichting als in dit laatste leden uit de eerste mede zitting
hadden.

B-v. uitdrukkelijk was bepaald voor het Nieuw-Armhuis te Dor-

\') Hed. Jaarb. 1753 blz. 313 vv.

a) P. v. Mieres a. w., dl. I blz. 216 vv.

3> Afed. Jaarb. 1776 blz. 1400 v.

4) Zoo worden b.v. Burgemeesteren en Raad meermalen genoemd
-»overste weesmeesters" of „oppervaders der weeskinderen" of „opper-
bestierders" enz. — zie o.a. Mr. T. P. Tresling,
Het Burgerweeshuis
1 a- P.; A. v. Bemmel a. w. blz. 349; G. Soetens a. w. blz. 49.

5) De volgende uitzonderingen op dezen regel kwamen mij onder het
°°e. De Regenten van het Weeshuis te \'s Gravenhage werden uit eene
"ominatie, opgemaakt door den Magistraat, gekozen door den Stadhou-
der. _ ued jaarb 1750 blz. 514 vv. Te Aardenburg werden de nieuwe
^eBenten van het Burgerweeshuis benoemd door vier afgevaardigden uit

Magistraat en vier uit den Kerkeraad, te samen met de aanwezige
Agenten. -
q. a. Vorsterman van Oijen, a. w. blz. 32.

-ocr page 108-

drecht\'), dat het zou bestuurd worden „door acht vaders, als vier
uyt de vroedschap en vier uyt de gemeente", als mede door acht
vrouwen moeders te weten „vier vrouwen off weduwens van
vroedschappen en vier uyt de gemeente". Wat het bestuur van
het weeshuis in die stad betrof, „van oudtijds [was] altijd ge-
bruikelijk, dat twee of drie van de dienende vaders en regenten
uit den oudraad of Regering gekozen werden".1)

Het armhuis te Deventer werd beheerd door een tweetal provi-
soren en „uijt de Magistraet twee2) over-provisoren."

In het regenten-college van het Weeshuis te Vlissingen berustte
het presidium (na 1767) steeds bij een gecommitteerde uit de
vroedschap, terwijl in de vergadering der Regentessen steeds een
echtgenoote of een weduwe van een lid van de stedelijke regeering
moest voorzitten.3) Juist zoo werd het bij de nieuwe bestuurs-
regeling van de beide weeshuizen te Middelburg in 1771.4)

Dit brengt mij van zelf tot iets anders. Hiervóór maakte ik een
restrictie voor die gestichten, die stonden onder het beheer van
eene diakonie. Slechts ten deele gaat dit echter op.

Zeker — de regenten van het Diakonie-weeshuis te Amsterdam
werden gekozen door de vergadering der diakenen.5)

Het college der diakenen in zijn geheel had het bestuur over het
Armhuis te Gorinchem.6)

Maar in 1771 werden de diakenen van de Gereformeerde kerk
te Middelburg bij resolutie van „weth. en raad" ontlast van het
bestuur van de beide weeshuizen, dat zij tot nu toe hadden ge-
voerd. Voortaan zou het worden opgedragen aan „een vaste per-
manente commissie", voor elk der inrichtingen door hun Ed. achtb.
te benoemen. De finantieele administratie zou echter blijven aan de

1 ) Not. Arme-Weeshuis, 5 Febr. 1803.

2 ) Mr. J. Nanninga Uitterdijk: Inrichting v.h. Armeweeshuis te Deventer,
Bijdr. t. d. Gesch. van Overijsel, dl. IV blz. 139 vv.

3 *) Keure en Regl. Weesh. Vlissingen t. a. p.

4 ) Not Burgerweeshuis, 24 Mei 1771.

5 •) J- Wagenaar a. w. 2« st. blz. 323, vgl. M. J. Beerling, a. w. blz. 9.

6 ) Reglement t. a. p.

-ocr page 109-

Diakonie en de Regenten zouden geen ander beheer van gelden
hebben, dan van de weekloonen der kinderen.\')

Hetzelfde was te Vlissingen gebeurd, waar in 1767 het Gast-en
het Weeshuis, te voren staande onder de directie van de Diakonie,
onder afzonderlijke besturen kwamen, zoodat de diakenen alleen
belast bleven met de zorg voor de „buiten armen". Ook daar moesten
alle uitgaven ook verder bestreden worden uit het „gemeen armen-
fonds d. i. de diakoniekas.2)

Nu is het waar, in beide laatstgenoemde steden was, zooals wij
zien zullen, de diakonie belast met de geheele armenzorg, de bur-
gerlijke incluis. Zij werd daartoe mede door subsidie\'s van de
stedelijke Overheid in staat gesteld. Dit verklaart dan min of meer
het op deze wijze ingrijpen van de Vroedschap.

Daar staat echter tegenover, dat ook te Rotterdam aan de Diakonie
de openbare armenzorg was opgelegd, dat ook zij daartoe door de
stad finantiëel werd gesteund, zoodat de Burgemeesteren en Re-
geerders werkelijk, zooals zij zich bij gelegenheid uitdrukten, waren
»de publycque opsicht over de diakonie-goederen deser stad heb-
bende". 3) Toch lieten zij aan den Kerkeraad de keuze der Regenten
van het Diakonie-huis over.

Te Groningen, waar mede onder oppertoezicht van het stads-
bestuur de Diakonie de geheele armenzorg behartigde, volgde men
een middelweg. De Voogdij van het Blauwe Weeshuis, in 1658
opgericht ten dienste van arme diakonie-kinderen en later vereenigd
met het Groene Weeshuis, bestond uit vijf leden van den Kerkeraad,
aan wie werden toegevoegd twee, door Burgemeesteren en Raad
gekozen mannen, die als vaste of continueerende voogden dienst
zouden doen. *)

Men volgde dus in deze zeer verschillende praktijken.

Over het algemeen - zoo ver ging de bemoeiïng der overheid

\') Not. Burgerweeshuis, 24 Mei 1771.

2) Mr. A. J. van Deinse en Mr. E. Fokker: Iets over Armenverzorging
in vroegere dagen,
in Arch. voor Zeeland, dl. III, 3e st. blz. 291 vv.

3) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p. blz. 215.

4) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

-ocr page 110-

met het inwendig bestuur der gestichten niet - werden de sup-
poosten door de Regenten benoemd.

Een uitzondering schijnt nog al eens gemaakt te zijn voor de
binnenvader en binnenmoeder.

In het Weeshuis te Vlissingen \') b.v. en in het Gecombineerde
Arm- en Weeshuis te Goes1) werden zij door Burgemeesteren en
Raad aangesteld.

Te Gorkum hadden Drossaard en Burgemeesteren zich het recht
voorbehouden, zelfs voor het Diakonie-armhuis, uit eene nominatie,
opgemaakt door de diakenen, een binnenvader en binnenmoeder
te benoemen. „De verkiezing en afzetting van alle andere be-
dienden, tot den armen behoorende", mocht dan wel „staen aan
het college van Broederen diakenen".2)

Mochten de Boekhouder en Regenten van het Armhuis te Schoon-
hoven naar welgevallen de suppoosten aanstellen en ontslaan „ten
opzichte van vader en moeder" moesten ze „daarop approbatie
van Haar Ed. Achtb. de Heeren Burgemeesteren deser stad ver-
zoeken." 3)

Werden binnenvader en binnenmoeder van het Groene Weeshuis
te Groningen aangesteld door de Voogdij, behoudens approbatie
van de keuze door den Kerkeraad, de vader moest daarna den eed
van getrouwheid afleggen in handen van Burgemeesteren en Raad
als „oppervoogden" van het huis.6) Men was er blijkbaar daar wel
op uit een ieder het zijne te geven.

Een zaak, waarin de Edelachtb. Heeren ook heel dikwijls hun
gezag lieten gelden, was de opname van verpleegden.

Soms was in elk afzonderlijk geval toestemming van de Over-
heid noodig.

Niemand mocht b.v. in het Armhuis te Schoonhoven worden
aangenomen, „als met kennisse en goedvinden van boekhouder en

1 ) Ordonnantie van 1744.

2 ) Reglement t. a. p.

3 ) Ord. en Regl. Boekh. en Regenten

-ocr page 111-

regenten, dewelke gehouden [waren] daartoe approbatie van haar
Ed. Gr. Achtb. de Heeren Burgemeesteren te verzoeken."\')

De opname van kinderen in het Weeshuis te Rotterdam geschiedde
niet, dan nadat dit bij request verzocht was aan Burgemeesters en
Regeerders, die daarop advies vroegen van de Regenten, om dan
bij apostille over de toelating te beslissen. Daarbij hadden zij wel
degelijk het recht, ook bij ongunstig advies van H.H. regenten, toch
gunstig op de aanvrage te beschikken.2)

Dezelfde formaliteiten waren noodig, om iemand geplaatst te
krijgen in het Gasthuis te Vlissingen, waarin ook wel weezen
werden opgenomen. Een verzoek, door de diakenen in 1723 ge-
daan, om óf zelf over de al of niet opname te beschikken, óf van
het geven van advies verschoond te blijven, werd ten eenenmale
afgewezen.3)

»Specaal concent" o.a. ook van beide de regeerende Burge-
meesteren was noodig, vóór verpleegden in het Weeshuis te Zierik-
zee mochten worden opgenomen.1)

Afgezien echter daarvan, of het recht, om verpleegden in het huis
een plaats te geven, bij H.H. Regenten berustte of niet, niemand
kon de stedelijke Overheid verhinderen opname te gelasten, als
haar dit goeddacht.

Dat zij dit deed in geval er geschil ontstond tusschen verschil-
\'ende stichtingen over de verplichting, om de zorg voor bepaalde
kinderen op zich te nemen en dat zij dan zoo aan de kwestie een
e\'nd maakte, hebben wij reeds gezien.

Maar ook zonder dat kwam het voor, dat zij Regenten van een
of andere stichting heel eenvoudig verplichtte zekere kinderen onder
hun hoede te nemen.

Te Groningen b.v. kwam het zeer dikwijls voor. Het gebeurde
zelfs, dat een zeker raadsheer, toen hij te vergeefs aan de Voogdij
van het Groene Weeshuis verzocht had, een te Luik geboren knaap

\') Ord. en Regl. Boekh. en Regenten.

2) Blijkens vele requesten, nog in het Arch. v. h. Weeshuis bewaard,
V8I- Dr. H. C. H. Moquette.
Armwezen etc. t. a. p. blz. 322.

3) Mr. van Deinse en Mr. Fokker: Iets over Armenverzorging, t. a. p.

\' tostr. binnenvader t. a. p.

-ocr page 112-

in het huis te nemen, begon te dreigen, „dat hij het anders bij de
Heeren van den Raedt wel soude weeten uit te wercken" en dat
de Regenten toen maar toegaven, wel wetend, dat zij anders toch
zouden worden gedwongen.\')

Zoo zonden (in 1735) Burgemeesteren van Alkmaar een onecht
kind, ongeveer 14 jaar oud, in het Weeshuis. De Regenten pro-
testeerden, beriepen zich op de ordonnantie van het gesticht, die
verbood zulke kinderen op te nemen en verzochten, dat het ten
minste „ten laste van de stad" tegen „een jaarlijksche kostpenning,
gelijk voor de andere stadtskinderen" betaald werd, mocht worden
verpleegd. Te vergeefs — het zou, zoo luidde de beslissing „als
een Huijsarmenwees ten particuliere laste van het Weeshuijs"
komen.1)

„Tegen het placcaat van haar ed. grootmogende heeren Staten
van Holland en West Fr., hetwelck dicteert, dat geene kinderen
tot lasten van de publicque godshuisen mogen gebracht worden,
die een jaar naert overlijden van haer ouders bij de vrouwen ofte
vrienden onderhouden sijn", werden 7 Sept. 1702 door de Heeren
van den Gerechte te Dordrecht aan het Weeshuis „toegewesen"
een tweetal kinderen, die „jaer en dagh onderhouden [waren] bij
haar behoudtmoeder".2)

In 1702 verzochten de vrienden van een zekere Gerrit v. d. Kamp,
die korter tijd „poorter was geweest, dan volgens de ordonnantie
van \'t weeshuijs vereijst wert", bij request aan de Vroedschap van
Amsterdam, dat toch zijn kinderen in het Weeshuis mochten wor-
den opgenomen, o.a. op grond van de vele diensten, die v. d. Kamp
„aen de schouburgh als acteur had gedaen". Dit verzoek werd
ondanks het gunstig advies van de Regenten beslist afgeslagen.
Een van de Burgemeesteren kwam nog eens „mondelingh int
comptoir" zeggen, „dat de ordtle van \'t Weeshuis stipt moest
werden gepractiseerd". *) Daarentegen werd in 1777 een meisje,
wier moeder in plaats van 7 maar 5 jaar „in het poorterschap ge-

1 ) Not. Weesh. onder genoemd jaar.

2 ) „Memoriaer Arme-Weeshuis 15 Sept. 1702.

*) Not. Burgerweeshuis 29 Maart 1702.

-ocr page 113-

leeft had", ondanks het sterke protest van de zijde der Regenten
in het Weeshuis gezonden.\')

Wij zouden hier ook kunnen noemen die gevallen, waarin de
Overheid aan de gestichten gelastte, zekere personen te onder-
steunen, zonder dat deze in het huis werden opgenomen.

Bij gelegenheid b.v. zonden Burgemeesteren van Rotterdam „eene
ordonnantie aan het weeshuis, om aan een zeker kind wekelijks
te geven 2 brooden van 4 « gedurende den tijd van een jaar".2)
Of zij gelastten aan de Diakonie en het Weeshuis „wekelijks f 1 te
contribueeren tot \'t onderhoud van 2 kinderen".3) Of op hun order
werd „een zieke, oude, gebrekkelijke weduwe besteed ten koste
van het gasthuis, manhuis, Pesthuis, Leprooshuis, Vrouwenhuis,
Weeshuis en diakonie h 42 st. in de week, voor ieder 6 st. in
de week". *)

In de rekeningen van het Weeshuis te Dordrecht komt nog al
eens voor dit hoofd: „anderen vuijtgeef van alimentatie van eenige
miserabele personen volgende de ordonnan van Ed. heeren van den
gerechte deser stede van Dordrecht", waaronder dan b.v. in de
rekening van 1618 volgen posten als deze:

betaelt marijcke Joris moeder van Jan den Innocent voor een

jaar subsidie van voorss. innocent..................XV £.

betaelt Jaepje Willems dgr. een jaar mondcost van geertruydt

jan engelen..........X L £.

en ook heel eigenaardig:

betaelt pieter de vrijes een jaer subsidie tot de studie van
hendrik de vrijes sijne soon X V £.

Als daar ter stede een vrouw verzoekt aan de „CamereJuditiale

°m subsidie tot onderhoudt van hare krankzinnige dochter.......

So° ist dat d\' voorsz. Camere......d\'selve heeft toegeleijt de

somme van twee en tseventich ponden van X L grooten \'t pont.
d\' welcke sij ontfangen sal alle maenden met ses gelijcke ponden,
^y^Jianden van de rentmeesters van de vier navolgende Goods-

\') Not. 11 Juni 1777.

\') Not. io Jan. 1624.

3) Not. 10 Oct. 1642.

4) Not. 18 Jan. 1627.

-ocr page 114-

huysen te weten het heylige geesthuys ter Grooter kerk, Wees-
huys, Gasthuys ende Leprooshuys".\')

Hiermede zijn wij echter reeds tot iets anders gekomen.

Als „opperregenten" lieten Burgemeesters en Raden hun waak-
zaam oog ook gaan over de finantiën van de Stichtingen.

Het is zeker niet te veel gezegd, als wij aannemen, dat de Re-
genten van alle niet kerkelijke inrichtingen (jaarlijksche) rekening
en verantwoording schuldig waren aan het stadsbestuur.1)

Waar het kerkelijke inrichtingen geldt, zal men in elk afzonder-
lijk geval hebben na te gaan, hoe de Diakonie, die de stichting
beheerde, stond tegenover de Overheid. De Diakonie b.v. te Vlis-
singen, als zijnde belast met de geheele armenzorg en daartoe
van overheidswege gesubsidieerd, moest geregeld rekening en ver-
antwoording doen - dus ook van het finantiëel beheer van het
weeshuis - aan den Raad der stad.2)

De stedelijke Overheid was het in den regel ook, die de inkomsten
der gestichten op allerlei wijze trachtte te vermeerderen. Zij stond
daartoe collecten langs de huizen toe, of hief belasting van levens-
middelen e. d. ten behoeve van de godshuizen, of kende aan deze
allerlei andere voorrechten toe. Over dit alles meer in een volgend
hoofdstuk.

Bleken de inkomsten ten slotte niet voldoende en waren er dan
geen nieuwe meer te scheppen, dan was het gewoon, dat een
subsidie uit de stadskas werd verstrekt.

Zoo werden o.a. het Arme-kinderhuis te Nijmegen,3) het Kin-
derhuis te Amersfoort,8) het Aalmoezeniers-weeshuis8) te Amster-

1 ) Men zie b.v. voor het Burgerweeshuis te Rotterdam, Not. 19 Aug.
1705; voor het Armhuis te Schoonhoven,
Not. 1 Dec. 1800 en passim;
voor het Burgerweeshuls te Amsterdam,
Not. 26 Febr. 1728; voor het
Weeshuis te Alkmaar,
Not. 14 April 1747; voor het Weeshuis te Goes,
oudste ordonnantie t.a. p. en ordonnantie van 1744; voor het weeshuis
te Nijmegen,
Schets der Lotgevallen blz. 111.

2 ) Mr. van Deinse en Mr. Fokker: Iets over Armenverzorging, t. a. p.

3 ) Schets der Lotgevallen, blz. 76.

-ocr page 115-

dam, het Diakonie-huis te Rotterdam *) jaarlijks uit de gemeente-
finantien ondersteund.

Onder de oorzaken van den treurigen finantiëelen toestand van
de stad Purmerend omstreeks 1750 werd genoemd,
„\'t doen stilstaan
van de garingen voor de armen,
waerdoor \'t is gebeurd, dat som-
mige Godshuizen gedurig met onderstandgelden uit de stadskas
hebben moeten worden ondersteund".2)

De Vroedschap van Alkmaar stond aan het weeshuis o.a. in 1633
een subsidie van f 800 en in 1669 en 1670 telkens ééne van
f 1000 toe.3)

»Ter voldoening der Leveranciers van dit Godshuis obtineerden"
»n 1778 Regenten van het Burgerweeshuis te Amsterdam „eene
ordonnantie van Burgemeesteren en Regeerders der stad ter somme
van twaalf duizend guldens".4)

Meer dan eens ontving de Diakonie te Middelburg uit de stads-
kas eene subsidie van eenige duizenden Ponden vis (è f 6), hetzij
op een intrest van 2%, hetzij renteloos „onder belofte van zoo
spoedig mogelijk te zullen restitueeren" of op een jaarlijksche
aflossing van £ 120 vis.8)

Te Haarlem werd in 1748 ingevoerd een tijdelijke omslag, „te
doen over een ieders huishoudende familie" etc. Deze belasting
was noodzakelijk geworden door de afschaffing van de „Pachten
der Stadsexcijnsen", die het „voornaamste deel van Stads geheele
inkomen" gevormd hadden en eertijds o.a. strekten tot subsidieeringe

\') Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t.a.p. blz. 252.

*) Ned. Jaarb. 1750 blz. 1344. /

3) C. W. Bruinvis: De Geldmiddelen v. h. Burgerweeshuis te Alkmaar,
Haarlem 1909, blz. 6 vv.

*) Not. Burgerweeshuis, 28 Febr. 1778.

8) Dr. S. Sr. Coronel, a.w. blz. 147, 164, 178. Het Houwhuis te Leiden
Werd in 1728 vergroot, waartoe „een aanmerkelijke somme bij leening
van die van den gerechte" ontvangen werd. — F. v. Mieris a. w. dl. 1
blz. 218 —. Regenten van het Weeshuis te Schiedam vroegen en ont-
ogen omstreeks 1780, ter verbouwing van hun gesticht, van de stad

gedeelten f 27000 te leen & 2Va% - Not. 4 Dec.1779; 6Jan.,9Sept.,
18 Nov., 30 Dec. 1780; 6 Jan., 14 Dec. 1781.

-ocr page 116-

van de Diakonie en andere Godshuizen".\') Hetzelfde had plaats,
om geheel dezelfde reden, te Delft.1)

Onder de gestichten te Haarlem, die voortdurend hulp noodig
hadden, behoorde ook het H. Geesthuis. Het ontving o.a. in 1662
uit de stadskas f 2000 en uit die van het St. Elizabethsgasthuis
f 1500; in 1663 van de stad f 2000 en van hetzelfde gasthuis
f 1000. Vroeger had het van dit laatste al eens f 3000 ontvangen.2)

Dit laatste was een andere manier, waarop de Magistraat de
Godshuizen hielp. Ze moesten op last van hooger hand meermalen
elkander bijspringen.

Ook te Haarlem was het, dat het H.Geesthuis f 1000 moest geven
aan het Werkhuis. Maar toen konden de H.Geestmeesters onmogelijk
het noodige koren aankoopen. Dan moest het Werkhuis de f 1000
maar weer „bij wijze van subsidie aan het H.Geesthuis teruggeven.
Het zou dan zelf die som ontvangen uit het „surplus van de ver-
cochte panden van de taeffele van leeninge". *) Later, toen het
H.Geesthuis, door de afschaffing van de belasting op de boter, nog
al schade leed in zijn inkomsten, moest het Arm-kinderhuis een
toelage verstrekken van f 2500.3)

Tot de inkomsten van het Burgerweeshuis te Rotterdam behoorde
ook
Vb van de stadsaccijns op de turf, wat telkens voor 5 jaar
werd afgestaan. In 1740 nu, werd dit voorrecht door den Raad aan
het Weeshuis ontnomen en aan de Diakonie geschonken, tot het in
1746 weer aan het weeshuis kwam. Meermalen gingen daar de,
uit de belastingen toegewezen, inkomsten van het ééne op het
andere Godshuis over, als de stad dit beter oordeelde.6)

De provisoren der voormalige broederschappen te Nijmegen
moesten sinds 1655 op last van hoogerhand jaarlijks f 600 uit-
keeren aan het Arme-kinderhuis, maar mochten dan ook een der

1 ) z. w. blz. 667 v.

2 ) Mr. A. J. Enschedé a. w. blz. 115 en Bijl. K 157.

3 ) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p. blz. 216, vgl. Beschr.
Weeshuis
blz. 601 v.

-ocr page 117-

fraaiste kamers van het huis tot hun vergaderplaats gebruiken.

Toen datzelfde huis in 1739 weer eens in finantiëelen nood ver-
keerde, gelastte de Raad der stad aan de gezamenlijke Broeder-
schappen, het Burgergasthuis en het Burgerweeshuis, jaarlijks naar
vermogen het eerstgenoemde gesticht te steunen.

Zoo werd in 1670 te Dordrecht aan „\'t Weeshuijs, \'t Gasthuis en
tGodshuijs ter grooterkerk door de Edel. Heeren v. d. Gerechte
geordineert te contribueeren tot het opbouwen van een tucht- en
werkhuijs". Als een pleister op de wonde werd er bijgevoegd:
»waarjegens de voorsz. drie Godshuizen int toecomende werden
geexcuseert van eenige innocenten ofte andere personen te onder-
houden, dewelke voortaan alleen tot Lasten van de diaconie moeten
komen".2)

Men ziet dus, hoe op allerlei wijze de Overheid haar gezag liet
voelen. Ja men zou haast gaan vragen, waarmede bemoeide zij
2»ch nu eigenlijk niet.

Hier werd bij de Regenten van het Weeshuis en andere Gods-
huizen er op aangedrongen, zooveel mogelijk in plaats van Deensche
ossen, inlandsche ossen of koebeesten te slachten.3) Of bij gelegen-
heid van een volksfeest gaven Burgemeesteren aan de Regenten
Van .het Burger-, van het Diakonie- en van het Aalmoezeniers-
weeshuis, die zij bij zich ontboden, te kennen, „dat het hun Ed.

00t Achtb. zeer aangenaam zou zijn, indien de weeskinderen
de illuminatie, ter gelegenheid van de Installatie van zijn hoogheid,
g\'ngen bezichtigen, mits dezelve ter bekwamer tijd weer thuis

\') Geschiedenis der Lotgevallen v. h. Weesh. blz. 108 vv.

Va2) Exfract Res. v. d. Oudraedt, Arch. H.Geesthuis ter Gr. K. No. 2, 6.
he " de Achting van dit „tucht- en werkhuijs" kwam wel niets, maar
genoemde is toch een typisch staaltje daarvan, hoe de Vroedschap

zj*g oefende over de Godshuizen en niet minder over de Gereformeerde
terfi11\'6
ZiC °°k Extract Res- Oudraedt van 8 Febr. 1745, Arch. H.Geesth.
kom K\' N°\' 2\' 63: aan2ezien het bedoelde gesticht niet tot stand ge-
rv. ,en is\' wordt het onderhoud van „Innocenten" voordeeliger voor de
"\'agonie geregeld.

) Zoo te Amsterdam. Not. Burgerweesh., April, 24 Nov. 13 Dec. 1723.

-ocr page 118-

waren.....en ook vóór nog op dien tijd geene oranjelinten

droegen \'t welk hun Ed. Groot achtbns oordeelden aan geene ge-
alimenteerden te voegen".x)

Daar werd aan de Regenten van het Weeshuis en van het Gast-
huis voorgeschreven, gedurende de vier wintermaanden, eens per
week, den verpleegden haring voor te zetten, wanneer die niet boven
de f 9 per ton kostte.1)

Ginds werd aan de besturen van het Wees- en van het Diakonie-
huis in overweging gegeven, ten minste eens een proeve te nemen
met de „schaffing" van haring.2) Of van de Vroedschap kwam het
bevel „aan alle Godshuizen en de diakonieën van de Waalsche,
Engelsche en Schotsche kerken om alle medicamenten, noodig voor
hare huisen en gealimenteerdens te halen in de apotheek van het
diakoniehuis". 3)

Nog weer elders kwam het bevel „aan Regenten van het Wees-
huis, Kinderhuis, de aalmoezeniers en het werkhuis, alsmede aan
het Roomsche armhuis, om tot kleeding van de verpleegden tot
een proeve te gebruiken stoffen, in de stad gefabriceerd.4)

Was een weesmeisje weggeloopen, Burgemeesteren zonden een
hellebardier, om ze op te zoeken en gelastten, haar, als zij thuis
gebracht werd, alleen te zetten, totdat gebleken zou zijn, dat zij
niet zwanger was.®)

Weigerde een verpleegde, in het Weeshuis moeder geworden, ter
verantwoording voor den kerkeraad te verschijnen, dan werd haar
uit naam van den Magistraat door den stadsbode aangezegd, dat
ze alsnog had te verschijnen.5)

1 ) Zoo te Brielle in 1735. Nog vier andere steden hadden mede aan-
genomen hetselve te gelasten aan „haar Godshulzen". De bedoeling was
de kwijnende haringvisscherij te hulp te komen. — Joh. Been:
Hist.
Fragmenten,
\'sQravenhage 1911, blz. 18.

2 ) Zoo te Rotterdam. Not. Burgerweesh. 18 April 1739.

3 ) Ook te Rotterdam. Not. Burgerweesh. 2 Febr. 1741.

4 ) Zoo te Haarlem Ned. Jaarb. 1754 blz. 781.

5 ) Zoo te Oudewater. — J. W. Margadant: Blikken t. h. Kerk. en Ge-
meentel. Leven onzer Vaderen,
Rotterdam 1904, blz. 148.

-ocr page 119-

Wilde een stiefmoeder een kind ter alimentatie in het Armhuis
opgenomen zien tegen den wil van de grootmoeder en van een
..moeij", die aanboden het voor haar rekening te nemen, dan wer-
den „partijen gerenvoyeert aan mijn Ed. Heeren van den gerechte".J)
Was een jongen om zijn slecht gedrag uit het Weeshuis gezet,
hij presenteerde „een request om alimentatie aan Burgemeesteren,
die het in handen stelden van de diaconen".2)

Wezen Regenten een drietal uit hun midden aan, om te „besol-
liciteeren" de nieuwjaarsgift van de admiraliteit, die sedert eenige
jaren achterwegen gebleven was, dan werd die opdracht niet
volbracht, dan na „alvorens advys van Burgemeesteren te hebben
gevraagd".3) Zooals men ook elders niet ertoe overging een ouden
binnenvader in het Gasthuis te besteden en dan een echtpaar zon-
der kinderen als binnenvader en binnenmoeder aan te stellen, dan
nadat men eerst daartoe approbatie van den Magistraat had verzocht.4)

Bemoeiing der Kerk. — Nu wij gezien hebben, hoe ver de be-
moeiing der Overheid ging, is het allicht gemakkelijker om na te
gaan, welk aandeel er voor de Kerk overbleef.

Toen de reformatie haar beslag gekregen had, was een nieuwe
regeling van de armenzorg een eisch van de veranderde omstan-
digheden. De Gereformeerde Kerk toch kwam voor hare diakonie
een plaats vragen naast de andere instellingen voor armenzorg.
Een plaats, die niet overal zonder strijd werd ingeruimd.5)

Het resultaat was in onderscheidene plaatsen verschillend. De
verhouding n.1. tusschen de kerkelijke en burgerlijke armenzorg
werd - wij zagen het reeds vroeger - op drieërlei wijze geregeld:

\') Zoo te Dordrecht, Not. Nieuw-Armh. 14 Febr. 1778.

2) Zoo te Rotterdam. Not. Burgerweesh. 5 en 14 Juni 1678.

s) Ook te Rotterdam. Not Burgerweesh, 3 Jan. 1699.

4) Zoo te Brielle. Not. Meruta-Weeshuis, 26 Maart 1786.

G) Men zie hierover Dr. H. Bouwman: Het ambt der Diakenen, Kam-
Pen 1907, blz. 36 vv.; Prof. P. Biesterveld, Dr. J. van Lonkhuijzen en
R. J. W. Rudolph:
Het Diaconaat, Hilversum 1907, blz. 149 vv. en
Ertegenover Mr. J. Everts: a. w. blz. 67 vv.

-ocr page 120-

De diakonie werd belast met de geheele armenzorg. Zoo b.v. te
Groningen,\') Rotterdam,1) Middelburg,2) Vlissingen. *)

Naast een zelfstandige diakonie stond een burgerlijk armbestuur.
Zoo b.v. te Amsterdam.3)

De diakonie en het burgerlijk armbestuur vormden samen een
gecombineerd armbestuur. Zoo b.v. te Leiden4) en te Delft.5)

In één opzicht is er nu verschil tusschen de steden en het platte-
land, ook bij overeenkomst in de wijze, waarop de armenzaken
geregeld waren.

Op de dorpen zorgde de diakonie voor alle of alleen voor de
tot de kerk behoorende weezen, of de zorg voor allen behoorde
tot de taak van het gecombineerd armbestuur, al naar gelang de
verhouding van de diakonie tot het burgerlijk armbestuur.
Voor de steden hebben wij te rekenen met de gestichten.
En ook dèn vindt men lang niet overal de zelfde toestanden.
Daar had men Vlissingen, waar de Diakonie (althans tot 1767)
het beheer had over het Wees- en het Gasthuis8); en Middelburg,
waar de Diakonie (althans tot 1771) onder haar bestuur had de
beide weeshuizen.6)

In Groningen daarentegen waren het Roode en het Groene Wees-
huis afzonderlijke stichtingen, met dien verstande, dat het laatste
stond onder het opzicht van den geheelen Kerkeraad, terwijl de
Voogdij bestond uit vijf kerkeraadsleden, aan wie door Burge-
meesteren en Raad werden toegevoegd twee „vaste of continueerende
voogden".7) De Diakonie ondersteunde dit gesticht met een vaste
jaarlijksche bijdrage.

1 ) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p., blz. 202 vv.

2 ) Mr. van Deinse en Mr. Fokker: Iets over armenverzorging, t. a. p.

3 ) J. Wagenaar, a. w. 2e st. blz. 147 vv.

4 ) F. v. Mieris, a. w. dl. I. blz. 199 v.

5 ) Boitet, a. w. blz. 462.

6 ) Not. Burgerweeshuis, 24 Mei 1771.

7 ■°) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuls t. a. p.

-ocr page 121-

Anders weer was het te Rotterdam, waar onder de Gerefor-
meerde Diakonie wel het Armhuis, maar niet het Burgerweeshuis
ressorteerde.

Te Leiden werden „de Aalmoezeniers", zoo heette het gecombi-
neerd armbestuur, alleen belast met het onderhoud van die onver-
zorgde kinderen, die in het Weeshuis, een afzonderlijke stichting,
geen plaats vonden. Maar in 1724 werd het „Armen-kinder- of
Houwhuis", waarin die kinderen werden verpleegd, tot een zelf-
standige stichting gemaakt.2)

Had Haarlem zijn afzonderlijk Weeshuis, later stond daarnaast
het door de stad gestichte Kinderhuis. Daarin deden èn de „Aal-
moezeniers" èn de Diakonie hunne arme-kinderen tegen een matige
vergoeding opnemen.3)

Te Amsterdam had de Gereformeerde Diakonie haar eigen
Weeshuis.

Ook de Gereformeerde Diakonie te Dordrecht moet wel een tijd-
lang een „kinderhuis" zijn rijk geweest, dat dan moet gediend
hebben voor die weezen, die noch in het Arme-weeshuis, noch in
het H.Geesthuis ter Gr. Kerk een plaats vonden, noch ten laste
kwamen van het H.Geesthuis ter Nieuwer Kerk. Later is dit ge-
sticht echter opgeheven. Misschien in 1706 (?) toen „Haar Ed.
Grootagtb. hadden gelieven goed te vinden, te doen stichten een
nu,s> omme alle de arme menschen, tot laste van de diaconie-armen
S\'jnde of vervallende, daarinne te doen woonen ende onderhouden".4)

\') Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p. blz.242vv.en316vv.

2) P. v. Mieris, a. w. dl. I blz. 214 vv. vgl. blz. 194.

3) Mr. A. J. Enschedé, a. w. blz. 125 vv.

4) Resol. Oud-Raad, 22 Sept. 1706. Van het genoemde kinderhuis schijnt
" heel veel bekend te zijn. - Men zie
Dordtsche Schetsen, No. 187

n No. 505, bibl. der stadt Dordrecht, waar ook sprake is van een door
e Diakonie gesticht Oude-mannenhuis. Maar 7 Dec. 1706 werd „Maxi-
en\' \'a.an van Hoven, jegenwoordig vader van \'t Kinderhuis van de diaconie
sijn huisvrouw aangenomen om soodanlge dienst hem te laten waar-
, m®n Jnt Armhuij8, waertoe men hem van noode sal hebben". —
Not.
heth ^ °nder dien datum —Li^t het vermoeden niet voor de hand, dat
ewuste kinderhuis juist toen opgeheven werd en dat men daarom

-ocr page 122-

Dit Nieuw-Armhuis, waarin - zooals wij hiervoor zagen - ook
kinderen boven de zes jaar verpleegd werden, moest volgens re-
solutie van H.H. Burgemeesteren, d.d. 29 Juni 1708, door de diakonie
gesubsidieerd worden met een som van f 60 per week.1)

Als men de voorgaande voorbeelden - ik deed slechts een greep-
overziet, moet men komen tot de slotsom, dat over het algemeen
de taak der diakonie in zake weezenverpleging vrij beperkt was.
Men kan veilig zeggen, dat lang niet alle Gereformeerde
weezen
ook door de Gereformeerde diakonieen werden verpleegd.

Dat behoeft daarom nog geen verwijt te zijn tegen de Gerefor-
meerde Kerk, want allerlei omstandigheden werkten daartoe samen.

In vele gevallen toch, kwam de Kerk te staan voor het feit, dat
er een reeds van vóór de hervorming dateerend, Burgerweeshuis
bestond, een stichting, die welke ook hare geschiedenis was, stond
onder het toezicht van de burgerlijke Overheid. In de verandering
der omstandigheden door de reformatie lag logisch alleen opge-
sloten, dat het gesticht Gereformeerd in plaats van Roomsch werd.2)

den binnenvader, opdat hij niet broodeloos zijn zou, een post in het
Armhuis bezorgde. Zeer waarschijnlijk was de oprichting van het Nieuw-
Armhuis, door de Overheid, noodzakelijk geworden, omdat het onderhoud
van het Kinderhuis boven de kracht der Diakonie ging en daarom reeds
tot de opheffing besloten was.

1 \') 29 Juni 1708 „hebben Heeren Burgemeesteren goedgevonden, datyder
van de respectieve diaconen der duytsche armen dezer stad, bij provisie

aan.....het nieuwe armhuijs \'s wekelijks zullen hebben te betalen de

somme van ses gulden, tot subsidie van \'t selve huijs......sullende

Heeren Burgemeesteren deser stad alle twee maanden aan de voorn,
diaconie ofte na het doen van derselver reekening promptelijk voldoen
het agterwesen van haerlieder gedane Reekeninge". —
Copieboek Arm-
huis
f° 8 v°. Volgens verschillende „Heerenboekjes" uit dien tijd waren
er 10 diakenen.

2 ) In „Het Diaconaat" blz. 166 zegt Dr. van Lonkhuijzen, dat aangezien
naar Gereformeerd kerkrecht de plaatselijke Gereformeerde Kerk de
voortzetting is der oude parochie, de diakonie dier kerk ook recht had
op het beheer der armengoederen, die In eenig verband stonden met
den vroegeren vorm der kerk of der plaatselijke godsdienstoefening en
hij meent, dat van de zijde der Gereformeerde kerken een ernstig be-
zwaar had kunnen zijn ingebracht tegen de beschouwing, door de

-ocr page 123-

Even natuurlijk was het, dat de Gereformeerde Kerk van die bur-
gerweeshuizen profiteerde, doordat hare weezen, in zoo verre zij
daartoe in de termen vielen, er in werden opgenomen. Daartegen
behoefde van de zijde der kerk allerminst bezwaar te bestaan. De
kinderen werden opgevoed in de Gereformeerde religie, Regenten
en suppoosten moesten behooren tot de Gereformeerde Kerk. In
één woord het gesticht had niet méér gereformeerd kunnen zijn,
als het onder het direct bestuur van een Gereformeerde diakonie
had gestaan.

Wij zagen dan ook hoe te Amsterdam en te Rotterdam de Ge-
reformeerde diakenen één en andermaal en niet te vergeefs ver-
zochten, dat tot „ontlasting van de diakoniekas" voor Gereformeerde
weezen de voorwaarden, om in het Burgerweeshuis te worden
°Pgenomen, ruimer zouden worden gesteld. Te minder is dat dien
diakenen euvel te duiden, omdat zij bij veelal beperkte middelen
toch nog voor heel wat armen en hulpbehoevenden te zorgen
hadden.

Een diakoniekas, die chronisch aan uitputting leed; vele, vele
bedeelden en daarbij nog vele arme-kinderen, wier opname in het
Burgerweeshuis door de reglementen van dit huis verboden werd -
ziedaar feiten, waarvoor meer dan één diakonie stond. Kan het ons nu

°verheid gehuldigd, waarbij de armen- zoowel als de kerke-goederen
ee"e publieke bestemming kregen en als zoodanig onder het beheer der
°verheid kwamen. Afgezien van de vraag, in hoeverre deze redeneering
°Pgaat, lijkt het mij, dat ze in geen geval kan toegepast worden op
burgerweeshuizen, als die te Amsterdam, Nijmegen, Alkmaar enz. aan
wier stichting de kerk part noch deel had gehad. Het kan lijken of het
anders is met zulke weeshuizen, die uit een H.Geest-stichtir.g gegroeid
waren. Maar het maant tot voorzichtigheid, als men weet, dat meer dan
Cen H.Qeest-stichting van den beginne af stond onder de overheid, die
de H.Geestmeesters benoemde, zooals te Leiden — Dr. C. Ligtenberg,
a- w.blz. 166 en 284 — en te Haarlem — Mr. A.J. Enschedé, a. w. blz. 101 —,
dat meer dan een ander H.Geesthuis, althans in den beginne eene
zelfstandige, ook van de kerk volkomen onafhankelijke stichting was,
z°oals het H.Geesthuis of de Poth te Amersfoort — van Bemmel a. w.
blz. 381 vv —, en het H.Geesthuis ter Nieuwer Kerk te Dordrecht —
G. de Vos:
Het H.Geest- en Pesthuis ter N. Kerk te Dordrecht, Dor-
drecht 1869, blz. 21 vv.

-ocr page 124-

bevreemden, dat zij de hulp, die door de Overheid geboden werd,
niet afwees? Als deze naast het burger-een ander weeshuis stichtte,
dat begiftigd werd met allerlei eigen inkomsten, is het dan zoo\'n
wonder, dat de Kerk van zulk een stichting profiteerde, door haar
kinderen er aan toe te vertrouwen. Het was immers van zelf weer
een zuiver Gereformeerde stichting.

Op twee dingen hebben wij dus te letten. Ten eerste zou het
niet billijk zijn hier te zeggen, dat de diakonieën zich te veel lieten
leiden door de gedienstigheden der praktijk, omdat het niet aangaat
van iemand meer te eischen, dan zijn beperkte middelen hem toe-
laten. En dan moeten wij rekening er mede houden, dat men
huldigde de beginselen van den confessioneelen staat.Daardoor
kwam men er des te gemakkelijker toe, heel kalm er in te berusten,
dat de (immers Gereformeerde) Overheid voor een groot deel de
verzorging en opvoeding van de weezen op zich nam.

Wij mogen niet van het onderwerp, dat ons bezighoudt afstap-
pen, zonder na te gaan, of en zoo ja, hoe de Kerk zich in hare
meerdere vergaderingen over weezenverpleging heeft uitgesproken.

Ons treft dan allereerst dit. Is er over het geheel genomen wel
reden voor het oordeel, „dat het geheele systeem van armenzorg
gebrekkig was en niet genoeg georganiseerd",2) de Kerk heeft wel
degelijk de behoefte aan een voldoende organisatie gevoeld.

De Synode van Zuid-Holland, in 1581 te Rotterdam gehouden,
besloot aan de nationale synode voor te dragen „dat het goet
ware eene gemeene aelmoessen-ordoninge te maecken".3) De synode

\') Hiermede hangt samen, dat de diakonieön feitelijk waren organen
van de publieke armenzorg. Als zoodanig werden zij behandeld en als
zoodanig gedroegen zij zich. Uit meer dan één voorbeeld, hiervoor ge-
noemd en later nog te noemen blijkt dat. Dit is zeker één van de redenen,
waarom onder de Republiek het Diaconaat allerminst tot zijn recht ge-
komen is. Gaat men intusschen na, wat in steden als Amsterdam, Gro-
ningen, Middelburg geschiedde op het gebied van armenzorg met inbegrip
van weezenverpleging, dan krijgt men toch respect voor wat menige
diakonie deed.

2) Dr. H. Bouwman, a. w. blz, 44.

3) Dr. J. Reitsma en Dr. S. D. v. Veen, Acta dl. II blz. 194.

-ocr page 125-

van Gelderland, in dat zelfde jaar te Arnhem gehouden, gaf haren
afgevaardigden ter nationale synode de opdracht, in het midden
te brengen „off niet dienlich were, dat eijn algemeyne kircken,
almoessen, weezen und echt-ordinantz tot behoeff der Reformirter
Nederlandischen Kircken gesteh und in druck verfertigt wurd".

Op de nationale synode, te Middelburg in genoemd jaar ge-
houden, luidde dan ook de 61s»e der bijzondere vragen „of \'t niet
goed ware eene gemeene aelmoesse en wees-ordeninge te maken?"
Het antwoord was: ja en is eenige opgeleyt hetselve te beschrijven
en daarna met eenige polityken te communiceeren.s)

Tot eenig resultaat is men echter niet gekomen. Het laat zich
denken, dat bij den steeds feller wordenden strijd over kerkenorde
en belijdenis, de zaak min of meer op den achtergrond raakte.
Ongetwijfeld deden zich ook moeilijkheden voor, die men niet heeft
kunnen overwinnen. Zooals wij zagen, liepen in verschillende
Plaatsen de toestanden, met name ten opzichte van de verhouding
tusschen kerkelijke en burgerlijke armenzorg nog al uit een. Dit
maakte het stellig zeer moeilijk tot een uniforme regeling te komen.3)
Bovendien was de verhouding tusschen kerkelijken en politieken
waarlijk niet zóó, dat men eendrachtige samenwerking tot bereiking
vau zulk een doel kon verwachten.

Het was intusschen te bejammeren, dat zulk een „gemeene ael-
moesse en wees-ordeninge" niet tot stand gekomen is. Zij zou
waarlijk niet overbodig geweest zijn. De verschillende kerkenor-

\') z. w. dl. IV, blz. 20.

2) C. Hoijer: Oude Kerkordeningen, Zalt-Bommel 1865, blz. 126.

3) De Z.-Hollandsche synode van 1583 verklaarde dan ook ten opzichte
vfn „armengoeden ende de diaconie", dat „elck dienaar int particulier
bli den zijnen sal aenhouden om hierinne ten meesten profijte der dia-
conie ende tot hulpe der armen ghedaen te werden, want men hiervan
ln synodo gheen generalen reghel soude connen maecken ofte eenighen
sekeren raedt gheven om de verscheijdenheijt der conditiën van de plaetsen
ende personen, die hier ende dacr bevonden werdt. — Dr. J. Reitsmu
en Dr. S. D. v. Veen:
Acta, dl. II blz. 231 v.—; in 1589 vond de synode
\'•°Pt Xie van de armenordeninge" goed, „dat een ycgelick int sljn ar-

eyde tot de beste ordeninge, dewijl tot een gemeyn ordeninge noch
"\'et appareut is lichtelick te können komen — dl. II, blz. 348.

-ocr page 126-

deningen toch, zijn wat heel beknopt, als zij spreken over het werk
der diakenen. Zeker, dat ligt nu wel in den aard der zaak, waar
slechts hoofdlijnen getrokken worden. Maar het moet toch opvallen,
dat meestal over weezenverpleging ten eenenmale gezwegen wordt.

Het uitvoerigst over de taak der diakenen is het convent van
Wezel. Cap. V „Van de Diakenen" bevat niet minder dan 19 ar-
tikelen. 1) Het lldezegt, dat „de Diaconen zullen voorzien, dat de
Weduwen ofte Weezen der Gemeynte, van elders geen ongelijk,
ofte gewelt worde aangedaan: ende iets vernemende, dat den
Kerkenraat bekent te maken, om door eenige uit dezelve terstont
te verkiezen, de Magistraten te verzoeken, na hoedanigheid der
zaken recht te doen."

In latere kerkenordeningen wordt zelfs dit punt niet meer aan-
geroerd.

De Dordtsche kerkenorde wijdt één artikel (art. 25) aan de om-
schrijving van „der diakenen eigen ampt".2) Over weezen wordt
er niet in gerept. De op de provinciale synode te Middelburg in
1591 vastgestelde kerkenorde, die voor Zeeland van kracht bleef,
doet evenzoo in artikel 23.2) Juist zoo is het met art. 22 van de
kerkenorde voor Drenthe van 1638.3) De kerkenorde voor de Om-
melanden van Groningen van 1595 zwijgt bij de omschrijving van
de taak der diakenen (art. 44 en 45) evenzeer van de weezenver-
pleging, maar schrijft in art. 46 voor, dat er „benevens disse
Diaconen" in de gast- en in de weeshuizen een vroom en godzalig
gastvader of weesmoeder zal worden aangesteld, die ouden en
jongen in den Heidelberger Catechismus moet onderwijzen en de
gezonden getrouw ter kerk geleiden.c)

Ook op de provinciale synoden schijnt weinig over weezenver-
pleging te zijn gehandeld. In verreweg de meeste gevallen, als de

1 \') C. Hoijer, a. w. blz. 44 vv.

2 ) z. w. blz. 203.

3 *) z. w. blz. 471.
s) z. w. blz. 370.

-ocr page 127-

opvoeding der weezen ter sprake komt, is het in verband met de
religie der opvoeders.

Zoo besloot de Synode van Utrecht in 1619, dat geen „pot-
meysters, gasthuijsmeijsters, regeerders van tuchthuijzen endespin-
huijsen, alsoock weeshuijsen in de steede" zouden worden „geleden
°ff noch toegelaten, dan die professie deden van de ware Gerefor-
meerde religie met het nutten des h. avontmaels", omdat de ervaring
leerde, dat als zulke opzienders „Pausgezint" waren, dat „alsulcke
huijsen daardoor in veele superstitiën gevoedet [werden], beneffens
andere inconvenienten, die daarvuijt" voortkwamen.2)

De Friesche synode van 1647 bepaalde „geen mennoniten noch
Papisten te stellen tot weesvaders off weesmoeders ende ghestelt
^jndeaf te zetten".3)

\') Onder „de gravamina et petitiones, die den Hoeve behooren aan-
Sedient te worden om daerin te remedieren nae behooren", vinden wij
ln de acta der Geldersche synode van 1592 ook: „Doetecum begeert
stuer tot oprichtinge eenes armen weesenhuijs". — Dr. J. Reitsma en
Dr- S. D. v. Veen:
Acta dl. IV, blz. 33 —. Hier dus een kerkeraad, die
door bemiddeling der synode hulp zoekt bij de Overheid tot oprichting
Van een weeshuis.

Handelend over „Grav. 9, dat die weduwen der pastoren mit een
jaerlickes subsidium vann de provincie versorget mochten wordenn",
werd door de Groningsche synode van 1620 „per occasionen gedacht,
offte niet raedtsaem ende practicabel, dat oock in de Ommelanden an
equamer plaetze een weeshuiss verordinieret mochte worden, welckes
deputati synodi soellen verzoeken. - z. w. dl. VII, blz. 390. —
acht men aan een huis voor weezen van predikanten of, wat waar-
schijnlijker is, aan een centraal weeshuis voor de dorpen in de Omme-
»anden ? Hoe dit zij, tot stand gekomen is het niet.

°eze beide gevallen, dat er in de acta sprake is van het oprichten
yan een weeshuis, zijn uitzonderingen.

) 2- w. dl. VI, blz. 435. Aangezien vele gasthuisvoogden (en kerk-
voogden) „Papisten offte Mennisten" waren droeg de Groninger synode
van 1604 en ook die van 1611 den deputaten op te „willen anholdenbij
E. E. hern tho vorsien". - z. w. dl. VII, blz. 97 en 192 -. Toen ter
• Hoiiandsche synode van 1618 nog eens de aandacht gevestigd werd
op »,de oude gravamina", was daarbij ook sprake van de kerkmeesters
».ende Heylige Geestmeesters, off sij niet en behooren mede professie
le doen van de religie. - z. w. dl. III, blz. 323.

> W. P. c. Knuttel: Acta der Part. Syn. van Z.H., dl. III, blz.64.

-ocr page 128-

Op de vraag, of niet alle armmeesters (bedoeld zijn blijkbaar ook
burgerlijke armmeesters) verplicht waren, de door hen verpleegde
kinderen te besteden bij lieden, die „professie doen van de Ge-
reformeerde religie" antwoordde de Z.-Hollandsche synode van
1639, „gehoord hebbende het advys van de achtb. heeren com-
missarissen" .....„dat het ganschelijck [behoorde] te geschieden.\')

Een vast punt op de agenda was een tijd lang het opvoeden van
de nagelaten kinderen van Gereformeerde ouders door „paepsche
voogden". Herhaaldelijk werd bij de Staten der Provinciën er op
aangedrongen, hierop orde te stellen.1)

De Staten van Holland vaardigden dan ook in 1641 een placcaat
uit, waarbij bepaald werd, dat de opvoeding van alle minderjarige
weezen, wier ouders beide of één van beide Gereformeerd geweest
waren, moest geschieden door of onder toezicht van „de magi-
straten ofte weesmeesteren, der steden ofte plaetsen, daer de voorsz.
ouders hebben gewoont ten tijde van hare aflijvigheijt".2)

Ziedaar in hoofdzaak, wat de synodale acta ons mededeelen.
Veel is het niet. Men zou kunnen zeggen, dat uit den aard der
zaak de bespreking van allerlei, dat op weezenverpleging betrek-
king had, minder ter synode op zijn plaats was. Maar zelfs zeer
stoffelijke belangen, als b.v. het recht der diakenen op de z.g.
oortjesgelden, of op een deel der boeten, het weeren van bedelaars,
die door hun groot getal de diakoniekas te zeer bezwaarden, kwamen
herhaaldelijk ter sprake. Nu is het toch voor de Kerk werkelijk van

1 ) Zie b.v. voor Zuid-Holland Dr. W. P. C. Knuttel a. w. dl. II blz. 7
en 119; voor Gelderland, dl. II blz. 470; voor Friesland dl. UI blz. 537;
voor Noord-Holland, dl. II blz. 34.

2 ) z. w. dl. II blz. 305, vgl. Kerk. Plac-boekdl. III blz. 295. Men schijnt
daarmede nog niet te vreden geweest te zijn. Immers op de synode te
Brielle in 1643 kwam de vraag ter sprake „off kinderen van gerefor-
meerde ouders niet behooren onttrocken te werden Remonstrantsche en
Mennoniste vooghden?" De Synode stond toe, „dat het versocht [werd]
nae communicatie met den Heere Raedt-Pensionaris". Op de synode In
in den Haag, een jaar later, werd als antwoord van den Raadpensionaris
medegedeeld, dat hij er „veel moijelijckheden in ziet" en raadt tot „beter
gelegenheljt" te wachten. — z. w. dl. II blz. 427 en blz. 467.

-ocr page 129-

groot belang, hoe hare weezen worden opgevoed. Moet het ons
nu toch niet bevreemden, dat zulk een gewichtige zaak zoo weinig
ter sprake kwam. Zeker de meerdere vergaderingen waren geen
debating-clubs, waar men in abstracto redeneerde. Concreete ge-
vallen werden daar behandeld, moeilijkheden besproken, raad ge-
geven, steun verleend in allerlei gevallen, die de kerkeraden bij
hun bestuur over de gemeente hadden aangetroffen. Maar is het
nu niet teekenend, dat uit den boezem der Kerk zoo weinig vragen
kwamen over die belangrijke zaak.

Had men bereikt, dat overal geen anderen dan Gereformeerden
toegelaten werden als regenten van Weeshuizen, Arme-kinderhuizen
e- d., dan was men blijkbaar tevreden. Was er nu waarlijk geen
andere vraag, die dringend om antwoord riep ? Me dunkt wij heb-
ben wel eenigszins recht om te zeggen, dat men, zooals trouwens
b\'j de armenzorg in het algemeen, ook bij de weezenverpleging
2\'ch liet gaan in den sleur en zich weinig rekenschap gaf van het
hooge belang, dat er voor de Kerk mede gemoeid was. In elk geval
1S het de vraag, of de kerk in dit opzicht haar roeping wel altijd
voldoende gevoeld en vervuld heeft.

-ocr page 130-

HOOFDSTUK III.

Bestuur der Weeshuizen.

„De vier Borgmeestern sullen op avond Petri ad Cathedram
[23 Febr.] kiesen vier weesmeesteren, die op de wesen sullen sien,
wesende van eerlijken rijkdom, sowel uit Edelen als Borgerij" —
zoo bepaalde de ordonnantie van het jaar 1599 voor het Burger-
weeshuis te Groningen.

„Bij mijne heeren den Schout, burgemrn, schepenen en Raedt
der stede van Dordrecht [zullen] geordonneert worden vier
notabele
persoonen, Luijden met eeren en van qualiteijte
,", om als Regenten
te fungeeren — zoo schreef de ordonnantie1) van het Arme-Wees-
huis te Dordrecht voor.

Zes Regenten „uit de deftigste en vroomste inwonende Burgers
dezer stad" moesten, volgens de „Keure en Reglement"2) van het
Weeshuis te Vlissingen, door den Raad der stad gekozen worden.

Lang zouden wij zoo kunnen doorgaan, want overal werden
voorname burgers3) tot Regenten gekozen. Het waren wel de
patriciërs van onze oud-vaderlandsche steden, die hun regenten-

1 ) t. a. p.

2 ) t. a. p.

3 ) De Beschrijving van het Burgerweeshuis te Rotterdam vergeet dan ook
niet als groote uitzonderingen te vermelden, dat in den loop der tijden
bij verschillende gelegenheden een wijnverlater, een koperslager, een
loodgieter en een banketbakker tot Regent benoemd werden - blz. 360-.

In het bestuur van elk der beide Weeshuizen te Groningen had één
der predikanten zitting en dat wel als voorzitter. Of dit ook elders voor-
kwam weet ik niet. In elk geval was het verre van algemeen.

-ocr page 131-

kamers versierden met hun wapenschilden en hun regentenstukken.

Over de benoeming der Regenten van verschillende gestichten
door het stadsbestuur spraken wij reeds in het vorige hoofdstuk.

Zij werden — hier en daar uit eene, door de fungeerende Regen-
ten opgemaakte, nominatie1) — benoemd hetzij „hun leven lang
gedurende of tot wederzeggens toe",2) hetzij telkens voor een
jaar,3) waarbij herhaalde herbenoeming in het geheel niet uitge-
sloten was.

Bij het bestuur over gestichten, die onder eene diakonie of eenig
ander armbestuur ressorteerden, ging men verschillende wegen.

Van de twaalf „Nederduijtsche Aalmoesseniers" te Leiden was
hij beurte, telkens voor één jaar, een tweetal belast met de directie
van het Arme-kinder- of Houwhuis". Zij moesten dan niettemin
»hun dienst in het visiteeren van de quartieren, \'t uijtdeelen der
Aalmoesen en \'t collegeren van deselve in de kerken, met allen
gevolgen van dien, als anderen Aalmoeseniers waarnemen".4)

Het laat zich hooren, dat deze regeling niet bevorderlijk was
aan den goeden gang van zaken in het gesticht. Dit was dan ook
een der redenen, waarom in 1724 het Houwhuijs tot een afzonder-
de stichting gemaakt werd en geplaatst onder het bestuur van
een vijftal permanente Regenten.

Zoo gaf het Stadsbestuur van Middelburg, toen het in 1771 over
elk der beide weeshuizen een afzonderlijk bestuur aanstelde, als

\') Zoo was het b.v. in de Weeshuizen te Dordrecht — Regiem, wegens
de Heeren Vaders en Vrouwen, Moeders etc. van het Godsh. te Gr. Kerk,
Dordrecht 1705; — Ord. en Regl. Nleuw-Armhuis t.a. p.; — Not. Arme-
Weeshuts
27 Dec. 1749, 16 Dec. 1752; en in het Weeshuis te Nijmegen. —
Schets der Lotgevallen, blz. 53.

2) Zoo b.v. na 1771 in de beide Weeshuizen te Middelburg - Not.
Burgerweeshuis,
24 Mei 1771; in het Weeshuis te Vlissingen na 1767 -
toure en Regl. t. a. p.; in het Arme-Kinderhuis te Nijmegen. - Schets
Lotgevallen
blz. 74 v.; in de Weeshuizen te Dordrecht - zie behalve ge-
noemde reglementen en not. nog
not. H.Geesthuis, 21 Jan. 1732.

) Zoo b.v. in het Burgerweeshuis te Rotterdam - Beschr. blz. 355 vv.;
in het Weeshuis te Schiedam -
Not. 14 April 1775, 24 Maart 1780; in
de Godshuizen te Leiden - F. v. Mieris a. w. dl. I, blz. 195.

4> F- v. Mieris, a. w. dl. I, blz. 217.

-ocr page 132-

reden op „dat een telkens veranderende directie natuurlijk meer
aan inconveniënten en defecten onderhevig moest zijn, dan wan-
neer deselve aan een vaste permanente commissie was gedeman-
deerd".\') Vóór dien tijd berustte het bestuur over de twee wees-
huizen bij eene commissie van 4 Diakenen-vaders, gekozen uit en
door het college van Diakenen, dat 24 leden telde. Jaarlijks traden
twee der vaders af. Het finantiëel beheer was in handen van 4
„Diakenen-bouwmeesters".1)

Bij de oprichting van het Diakonie-Armhuis te Gorkum aanvaardde
het geheele college van Diakenen, acht in getal, benevens een boek-
houder, het bestuur over dit gesticht.2)

Hetzelfde geschiedde te Rotterdam bij de stichting vanhetDiakonie-
huis. Maar in 1700 vond men het beter, het huis te brengen onder
een afzonderlijk bestuur. Met toestemming van de Vroedschap, wer-
den 6 oud-ouderlingen en oud-diakenen tot Regenten benoemd,
terwijl in 1701 werd vastgesteld, dat ook regeerende Ouderlingen
verkiesbaar zouden zijn tot Regent.3)

Het Diakonie-weeshuis te Amsterdam stond onder het bestuur van
een zestal Diakenen. Twee daarvan dienden als z.g. „vaste broeders,"
twee jaren aan één, terwijl er jaarlijks één aftrad. De vier overige

1 ) C. de Waard: Inventaris etc., blz. 185 en 220.

De werkzaamheden der Diakenen waren aldus verdeeld: 13 hunner
fungeerden als beursman en wijkmeester; hun was toevertrouwd de zorg
voor de buitenarmen; 4 andere hadden als Diakenen-bouwmeesters het
toezicht over de gebouwen, het redden der boedels en het geldelijk
beheer, waarbij de finantifin van het Burgerweeshuis geheel afgescheiden
gehouden werden van die der „armen met het armweeshuis en het arm-
ziekenhuis". Verder had men dan de4Diaken-vaders, den Diaken-vader-
der-houwkinderen met zijn z.g. volgman en den Diaken-scriba. Uit de
13 beursmannen en den vader der houwkinderen werd een viertal ge-
kozen als opzieners van het Armziekenhuis. Het spreekt van zelf, dat
zaken van gewicht steeds door de verschillende commlssiën in de volle
vergadering van Diakenen werden ter tafel gebracht.

2 ) Ned. Jaarb. 1753, blz. 313.

3 ) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p. blz. 243. Regenten
waren verantwoordelijk aan den Kerkeraad, die in 1708 het
reglement
herzag en amplieerde.

-ocr page 133-

waren telkens slechts drie maanden in functie en werden dan door
andere vervangen, zoodat in het bestuur, behalve de twee vaste
broeders, jaarlijks 16 Diakenen zitting hadden.\') Daar was dus wel
wat heel veel afwisseling in het bestuur. Of de bezwaren, daaraan
verbonden, opgeheven werden door de instelling van de z.g. vaste
broeders, is de vraag.2)

Men ziet op hoe verschillende wijzen het bestuur over Diakonie-
weeshuizen e.d. geregeld werd.

Algemeen werden de Regenten bijgestaan door Regentessen,3) die
natuurlijk over verschillende huishoudelijke zaken en over alles, wat
de opvoeding van de meisjes betrof, beter konden oordeelen dan
mannen.

Werden hier en daar de echtgenooten der Regenten daartoe aan-
gewezen, zoodat de benoeming van den man die van de vrouw
vanzelf insloot,<) elders werd uitdrukkelijk bepaald, dat Regenten
en Regentessen noch man en vrouw, noch naaste familie van elkander
zijn mochten.5) In het laatste geval werden ook zij natuurlijk ge-
kozen uit de aanzienlijkste burgeressen.

\') J- Wagenaar a. w. 2e st. blz. 323. Van de twaalf Diakonessen dien-
den jaarlijks tien het Weeshuis als Regentessen, d. w. z. aan de twee, die
a,s vaste moeders gedurende 2 jaar zitting hadden, werden elke drie
maanden twee andere toegevoegd.

J) Tegenwoordig bestaat het bestuur „uit 6 heeren, waarvan 4 Dia-
kenen en 2 gemeenteleden, en 4 dames, die telkenmale voor den tijd
yan
4 jaar benoemd worden, eerstgenoemde door de Diaconale ver-
Kadering, en de dames door den Algemeenen Kerkeraad, op voordracht
Van de Diaconie". —
Maandbl. v. Kerkel. Armenzorg, 1911 blz. 185 -.
°eze regeling is zeker heel wat verkieslijker dan de vroegere.

3) Uitzonderingen, ook op dien regel, zullen er wel geweest zijn. Al-
thans het Reglement v. h. Armhuis te Gorkum, t. a. p. spreekt niet van

Regentessen.

4) B.v. in het Weeshuis te Schiedam — G. Soetens: a.w. blz. 112; in
het
Burgeweeshuis te Rotterdam — Beschr. blz. 353; in het Diakonie-
huis aldaar — Dr. H. C. H. Moquette:
Armwezen etc. t. a. p. blz. 243.

e v\'er Diakenen-vaders te Middelburg werden ook door hunne vrouwen
als Regentessen bijgestaan — C. de Waard:
Inventaris etc. blz. 185.

) B.v, in het Weeshuis te Vlissingen. — Keure en Regl. t.a. p. en In

e Weeshuizen te Middelburg. — Not. Burgerweeshuis, 24 Mei 1771.

-ocr page 134-

De Regentessen van het Nieuw-Armhuis te Dordrecht zonden
eens een memorie aan de Regenten, waarin zij enkele regels mede-
deelden, die zij voor de meisjes hadden gesteld. De vaders ant-
woordden, dat het hun en niet aan de vrouwen-moeders toekwam
regels voor te schrijven, omdat de opperdirectie, bij hen berustte.
Waren er twee oppermachten, dan kon licht wanorde ontstaan. Zij
betwistten echter in het geheel niet aan de Regentessen „de behee-
ring over de binnenmoeder, de keuken, de naaysters en haar winkels,
het kleeden van de kinderen, zoo van de jongens en de meysjes,
de uytzetting van dezelve en in één woord al hetgeen de oeconomie
van het huis concerneert en daartoe behoort, misgaders de correctie
over de vrouwen en meysjes, indien zij haar in of buyten het huys
kwalijk [kwamen] te comporteeren" ■) Daarmede waren dus beider-
zijdsche rechten en plichten nauwkeurig afgebakend.

Wij mogen wel aannemen, dat overal op deze wijze de verhouding
tussschen de Vaders-Regenten en Moeders-Regentessen geregeld was,
en dat overal als roeping der laatsten gold te doen „al het gunt van
haar departement [was] en beter van vrouwen als Manspersoonen
dient gedaan te werden", maar „met advys van Heeren regenten".1)

Het is overbodig te zeggen, dat de Regenten en Regentessen hun
diensten belangeloos verleenden. Hun post was blijkbaar een eere-
post en voor het werk der Chr. barmhartigheid laat men zich toch
niet betalen.2)

1 ) Ord. Gec. Arm- en Weesh. te Goes.

2 ) Regenten en Regentessen b.v. van het Weeshuis te Vlissingen moesten
bij de aanvaarding van hun ambt beloven hunne „bediening te zullen
waarnemen buiten kosten van het huis en om niet". —
Keure en Regl. t. a. p.

De Regenten van de Godshuizen te Haarlem genoten eenig honorarium,
waarvan zij \'/< moesten afstaan aan de Regentessen. Voor de 5 Regenten
en de 4 Regentessen van het Weeshuis b.v. bedroeg het f 400. Uit deze
som moesten zij alle „verteeringen van brood, booter, kaas, koffij of,
wat het anders zoude mogen zijn", bekostigen. De som was daartoe
zeker hoog genoeg — haast te hoog, zouden wij zeggen, vooral, als wij
bedenken, dat de Godshuizen te Haarlem nog al eens met te korten te
kampen hadden. Intusschen kunnen wij het toch geen bezoldiging
noemen. — Mr. A. J. Enschedé: a. w. Bijl. M, 2 en 9. In
andere steden
was het weer gewoonte, dat Regenten en Regentessen één-of meermalen

-ocr page 135-

Öp 17 April 1640 besloten Regenten van het Burgerweeshuis te
Amsterdam\'):

dat zij tweemaal per week zouden vergaderen „ten kantore in
\'t Weeshuis";

dat zij elk bij beurte gedurende een maand het presidium zouden
waarnemen en de notulen der vergaderingen houden;

dat zij, „twee en twee op twee dagen ter week, omtrent den
middag, in het weeshuis [zouden] komen, gedurende een lopende

maent.....het huys, de winckels ende andere [zouden] besien

ende visiteren ende op voorvallende saken ordre stellen." Gebeurde
er dan iets bijzonders, dan zouden ze dat op de eerstvolgende
vergadering der vaders ter tafel brengen.

Verder werden in die vergadering verschillende commissies be-
noemd b.v. één tot het houden van toezicht op huizen en lande-
nJen, één tot inkoop van „lakenen en karsayen", enz.

Wij hebben hier ongeveer een volledig overzicht van het werk
der Regenten en zien hier, hoe zij dat onder elkander verdeelden.

Wilden genoemde Amsterdamsche vaders tweemaal per week
vergaderen, dan getuigt dat wel van grooten ijver. Elders schijnt
men, over het algemeen, één wekelijksche vergadering voldoende
te hebben geacht. Daar werd dan alles behandeld, wat voor den
goeden gang van zaken in het huis noodig en tot welzijn van de
verpleegden dienstig was.

Een vast punt b.v. op de agenda van „de ordinaris vergadering",
door de Vaders van het Burgerweeshuis te Rotterdam wekelijks
gehouden, was het tellen der collecten, in de verschillende kerken
ten behoeve van het gesticht gehouden. Verder werden, al naar de
gelegenheid het meebracht, de rekeningen der leveranciers voldaan,

!" ,het jaar samen een „vriendelijke maaltijd" hadden, ten koste van het
uis - Zie b.v.
Beschr. Burgerweeshuis Rotterdam, blz.365; Not. Armhuis
Dordrecht,
3 Aug. 1782.

k -Senten van het Burgerweeshuis te Rotterdam hadden in elk der
^ r en een vrije bank en waren vrijgesteld van „tocht en wacht" —
recMr blz\' 361 Mogelijk waren ook in andere steden deze voor-
J^njjan het regentschap verbonden.

\') Not. onder dien datum.

-ocr page 136-

allerlei inkomsten verrekend, „de requesten dergener, die sollici-
teeren hare kinderen in het weeshuis aangenomen te hebben",
behandeld, en de ambachtsjongens bij de bazen besteed en niet te
vergeten „gehoort de klagten over stoutigheden en ongerechtig-
heden", begaan door de suppoosten of verpleegden. Daarbij werd
dan, zoo noodig, de schuldige gehoord en de straf voor het delict
bepaald. Eenmaal per maand kwam men dan nog samen in een
„extraordinaris vergadering", waar „alle ordinaris besognes werden
gestaakt ende den tijt besteedt om te delibereeren op hetgeen ten
beste van het huijs dient".\')

Als, om een ander voorbeeld te noemen, de Boekhouder, Regen-
ten en Regentessen van het Armhuis te Schoonhoven, volgens hun
instructie,1) elke week „des Vrijdagsnademiddag de klokke drie
uuren" samenkwamen, wachtte hun de volgende taak: het geheele
huis te inspecteeren; den binnenvader af te geven de noodige provisie
voor de volgende week; te „examineeren de klagten" van den
binnenvader over alles, wat voor de verpleegden noodig was; den
verpleegden ter hand te stellen het zakgeld „reguardt nemende op
yders gedrag en naarstigheid"; aan de oude vrouwen af te leveren
en uit te deelen het vlas voor de volgende week en te ontvangen
het garen, dat zij gesponnen hadden; en — weer niet te vergeten —
„exactelijk visitatie te doen en nauwkeurig te onderzoeken, of het
alles wel en behoorlijk [toeging], doende de kwaatwillige naar
verdiensten straffen." Regenten en Regentessen konden dus wel op
de hoogte blijven van den gang der zaken in het gesticht, vooral
als zij gehoor gaven aan den wenk, hun gegeven in hun instructie,
dat zij „naar goedvinden op alle dagen en uren, dog voornamelijk,
zooveel mogelijk is, omtrent den tijd van het middagmaal" in het
huis mochten komen om zich te overtuigen, of alles naar behooren
toeging.2)

1 ) Ordre en Regl. v. d. Boekh. en Reg.

2 ) Regenten en Regentessen van het Gecomb. Arm- en Weesh. te Goes
(of „ten minste twee Heeren en twee Vrouwen van dezelve") moesten
eiken Zaterdag in het huis vergaderen om „behoorlijke uitdeeling aan
de Armen te doen" en verder „alle zaken dezen Huize eenigsints con-

-ocr page 137-

Dat elk der Regenten bij beurte gedurende één maand voorzitter
was, kwam in meer dan één gesticht voor.

Is er hierboven sprake van, dat telkens in de loop van een maand
twee Regenten tweemaal ter week het huis zouden „visiteeren," dan
zullen dat wel geweest zijn de voorzitter van de maand met den „vice
presis". Zij bezorgden dan de loopende zaken, hielden toezicht op de
suppoosten, die in moeilijke gevallen zich tot hen te wenden hadden
raad. Zij namen in spoedeischende zaken een beslissing, die
dan later aan het oordeel van het geheele regentencollege onder-
worpen werd. Ook elders kwam een dergelijke regeling voor.l)

Daar, waar de Regentessen in den regel afzonderlijk vergaderden,
was ook ééne bij beurte presidente en werd ook verder bij het
toezicht op al, wat tot „haar departement" behoorde een en ander
°P dezelfde wijze geregeld.

Op bepaalde tijden werden dan gecombineerde vergaderingen van
Agenten en Regentessen gehouden2)

cerneerend" te behandelen. De Regentessen moesten dan bovendien nog
éns per week in het gesticht samenkomen „om aldaar te onderzoeken
en nauwkeurig acht te geven op de menage van het huis, mitsgaders

het Linne, Wolle, Kleederen, Bedde en andere noodwendigheden.....

en behoorlijk behandelt werden". Zij moesten ook „meermaalen op
e uure der maaltijden" in het huis komen om toe te zien, of„deordre
°P het eeten en de dagelijkse consumptie gestelt, wel en ten meeste
Pr°fijte werde nagekomen en daartoe ook geregeld de provisie-kelders,
J^enjleeschkuipen en wat djes meer ^ vigiteeren" —
Ordonnantie. —

\') Zoo in het Burgerweeshnis te Rotterdam — Regl. in arch. —; in
et Dlakonie-huis aldaar — instr. keukenmoeder, in No. 728 arch. Burg.
rmb. waar
gprake js van den Regent en de Regentesse van het
njaandelijksch toezicht. Zie ook H. C. v. Woerden:
Weezenverzorging,
waandbl. voor Kerkel. Armenzorg, 1911 blz. 165 vv., 177 vv. en 204 vv.

f schrijver keurt het, nog wel voorkomende, systeem van maand-re-
Senten af, omdat z.i. ter wille van de continuïteit in de leiding der zaken,
eze Permanent moet berusten in de hand vanéén der Regenten, die dan
,ens voorzitter zijn moet.

) Om slechts één voorbeeld uit meerdere te noemen: Regenten en
Co~„ van het Diakonie-weeshuis te Amsterdam vergaderden ge-
oineerd „op den dag van elke eerste voorbereiding". De suppoosten
hed C dan in die verKaderinEom verslag te doen van hun werkzaam-
en en van de ervaringen, daarbij opgedaan.J.Wagenaar: a.w.2* st. blz.323.

-ocr page 138-

Het benoemen van verschillende commissies tot het houden van
toezicht op de eigendommen van het gesticht, tot den aankoop van
allerlei benoodigdheden enz. was een verdeeling van het werk, die
door meerdere regentencollege\'s werd in praktijk gebracht. Zoo
werden door de Vaders van het Burgerweeshuis te Rotterdam o.a.
de volgende „commisiën uytgedeelt" als: „tot het aankoopen van
granen, erwten en boonen; van grutten, rijst, en boeckende meel;
van boter en kaas." Daarbij moesten „de vaders van de commissie
respectieve daarop agt geven, om den inkoop op het profytelyckste
te doen ende de waren en goederen te krijgen, so veel doenlyck,
uyt de eerste handt,"\') Verder had men b.v. de commissie voor den
wollenhoek (wollennaaiwinkel) en de schoenmakerij, die voor catechi-
satie, die der marine,2) enz.

Het ligt voor de hand, dat bij deze methode van arbeidsverdeeling
de belangen van het huis des te beter werden behartigd.

\'1 Reglement, in arch. Weeshuis.

a) Beschr. blz. 409 vv. De laatste commissie trachtte de jongens, die
naar zee wilden, zoo goed mogelijk te plaatsen, bezorgde hunne uit-
rusting en ontving hun gage.

-ocr page 139-

HOOFDSTUK IV.

De Suppoosten.

De Regenten en Regentessen der Godshuizen werden dikwijls
buitenvaders en buitenmoeders genoemd. Dit geschiedde dan, om
ben te onderscheiden van den binnenvader en de binnenmoeder,
d\'e men in elk weeshuis terugvindt, al draagt de vader dan ook
soms den naam meester.

Het schijnt wel, dat men oorspronkelijk, toen de gestichten trouwens
°ver het algemeen berekend waren op een klein aantal verpleegden,
bet „binnenbestuur" voldoende bezorgd achtte bij een vrouw-alleen.
Om een paar voorbeelden uit meerdere te noemen: Merula ver-
engde, dat men voor zijn weeshuis „een vrouwe [zou] huyren om

ln v°ors. huys te wonen..... en toesich [te] hebben op ter ion-

gheren weesen.....om dien daermede in Godt vreese ende in guede

seden en manieren te bestyeren."\') Ook te Vollenhove moest men
Volgens de ordonnantie van het Weeshuis „annemen ende holden
een eerlike vrome vrouw tot een wesenmoeder," terwijl er verder
van geen andere suppoosten sprake is.2)

Later echter, vindt men ook in de kleinste gestichten een binnen-
vader en binnenmoeder.

»Twee eerlycke geëchte personen sonder kinderen ofte te minste

"!et belast met eenige jonge kinderen____ofte die apparentsijn jonge

eren n°g te crijgen sulcs, dat deselve int voorschreven huys
nyet anders sullen inbrengen als haar eijgen personen." Zie daar—
^^duidelijkheid laat de omschrijving niets te wenschen over —,

\'> Dr. W. Moll: a. w. Bijl. II.

\' • A- Hoefer: Het Weeshuis binnen Vollenhove, t. a. p.

-ocr page 140-

wat men verlangde in het Weeshuis te Goes.\') En zoo was het in
vele gestichten.

Deze, nog altijd niet verdwenen, voorliefde voor echtparen zon-
der kinderen 1) zal wel te verklaren zijn uit de vrees, dat de vader
en moeder c.q. te veel in beslag zouden genomen worden door de
zorg voor hun eigen kleinen. Voor die verklaring pleiten zeker
de vaststaande uitdrukkingen: „niet belast met eenige jonge kinderen"
en „buiten apparentie van jonge kinderen nog te zullen krijgen."

Toen in 1779 Regenten van het Armhuis te Dordrecht sollicitan-
ten naar den post van binnenvader hadden opgeroepen, meldden
zich „zeer weynige subjecten." Men benoemde toen iemand, die als
eisch gesteld had te mogen huwen. Maar slechts heel noode weken
Regenten af van de „soo constante gewoonte in dit armhuys om altoos
ongehuwde binnenvoogden in hetselve te laten fungeeren en hetgeene
zij Heeren vaders zelve, wilden gelooven, niet dan om gefundeerde
redenen door derzelven heeren praedecesseuren altoos soo geprac-
tizeert te zijn." Intusschen werd den nieuwbenoemde toegestaan
te huwen, maar op voorwaarde, „dat kinderen krijgende, dezelve
te [zijner] Prive-lasten te onderhouden en doen opvoeden en voor
ieder kind \'s jaarlijks betaalende voor het eerste f25, voor het 2e
f 20." Voor het geval het gezin nog grooter werd, zou men nader
overeenkomen.2)

1 ) Door dezen eisch te stellen, beperkt men de keuze aanmerkelijk,
wat allerminst aanbeveling verdient, aangezien ze toch al niet ruim is.
Stellig toch is het aantal werkelijk geschikte personen niet bijster groot.
De vraag of zij, die zelf kinderen hebben, als weesvader en — moeder
per se de voorkeur verdienen boven kinderloozen, kunnen wij
hier laten
rusten. Men zie daarover H. C. v. Woerden:
Weezenverzorging, t. a. p.
Hij zegt, dat de zware taak der opvoeding, die op den vader en de
Moeder rust, in den regel alleen zal kunnen volbracht worden door hen,
die in hun eigen gezin en den omgang met hunne eigen kinderen ge-
oefend zijn in de taak der opvoeding. Hem bestrijdt W. K. Post —
Weesvaders en -Moeders met of zonder Kinderen, t. z. p. blz. 211 vv.,
die den nadruk er op legt, dat iemand opvoeder-geboren moet zijn of
het anders niet is en dat het daarom bijzaak is of de Vader en
Moeder
al of niet kinderen hebben.

2 ) Not. 12 Febr. en 6 April 1779.

-ocr page 141-

Zoo zouden er meer gestichten te noemen zijn, waar men bij
voorkeur ongehuwden tot binnenvader en binnenmoeder aanstelde.
Evenzeer waren meerder voorbeelden bij te brengen, hoe men soms
gehuwden toeliet, die niet „buiten apparentie waren van eenige
jonge kinderen nog te zullen krijgen", maar dan ook dergelijke
voorwaarden stelde, als hierboven genoemd.

In kleinere gestichten was de binnenvader dikwijls belast met
het onderwijs der kinderen — vandaar, dat hij ook wel meester
genoemd werd. Bovendien had hij .natuurlijk nog allerlei andere
bezigheden. Laat ik als proeve geven een verkort „daghregister,
hetwelk gevoeglijk tot een leydinge [kon] dienen" voor den binnen-
vader in het Burgerweeshuis te Middelburg:1)

Zondag moet de vader den dag beginnen te half zes met het
wekken van „den haartwagter om vuur aan te leggen"; te zes uur
alle jongens wekken en „dan in de school met de kinderen bidden,
hun de kerkvragen ophooren en een psalm zingen."

Te acht uur gaat hij met de kinderen ter kerk en na kerktijd,
als zij, die zich onder den dienst misdragen hebben, naar behooren
gestraft zijn, houdt hij het toezicht bij den maaltijd. „Dan gaan de
kinderen wat los, terwijl de vader eet", waarna het weer tijd is
voor de middagkerk.

Na de middagkerk mogen de kinderen uitgaan, maar de vader
moet van 5—6 uur „met de thuys synde jongers weder tafel houden
en als hij hen na het dankgebed naer boven geleyt heeft," bezoekt
hij de ziekenhuizen om dan verder tot negen uur op de overige
kinderen te wachten en het geheele huis te sluiten.

Maandag. Te zes uur wekt de vader den haardwachter, te half
zeven de werkjongens en houdt het noodige toezicht, tot zij naar
hun werk zijn. Te zeven uur worden de schooljongens door hem
gewekt. Nadat deze ontbeten hebben, worden de Zondagsche
k\'eeren ingeruild voor de daagsche, waarbij de vader zorgt, dat
hetgeen stuk is naar de wollennaaister of naar den schoenlapper
gaat. Dan wordt verder onder des vaders toezicht tot aan het
"^dagmaal te 12 uur, de tijd in de school doorgebracht met

\') Ordonn. en regl. voor den binnenvader en moeder v. h. Burg. Weesh.
e Middelb.
No. 1569 Arch. Godsh. 1° 9 vv.

s

-ocr page 142-

kammen en verwijderen van ongenoode gasten, terwijl „door den
binnenvader gevisiteert worden hemt, hemtrok en hoofden of alles
behoorlijk gesuyvert is."

Na den maaltijd spelen de schooljongens tot half twee, wanneer
de vader hen weer om zich vereenigt in de school, waar te drie
uur de meisjes zich bij hen voegen tot vier uur.

Te 5 uur houdt de man weer tafel met de schooljongens, waarna
deze naar bed gebracht worden. Gedurende de vier wintermaanden
volgt dan van 7—8 uur de avondschool voor de werkjongens.
Te 8 uur wordt met deze tafel gehouden en te 9 uur het geheele
huis gesloten.

De overige dagen zijn vrijwel aan den Maandag gelijk, met dien
verstande, dat op Dinsdag- en Donderdagmorgen door den vader
gewoon wordt school gehouden met jongens en meisjes, dat hij
op Woensdag- en Vrijdagmorgen met de schooljongens ter kerk
gaat, dat \'s Zaterdagsmorgens de daagsche kleeding geruild wordt
tegen de Zondagsche en dat om de 14 dagen des Zaterdagsmid-
dags alle kinderen uitgaan.

Bovendien moest de man ook nog toezien, dat het koren door
den bakker „wel werd verschopt en geregeerd." Hij moest boek-
houden van het koren, dat inkwam en ter molen ging; van het
meel, dat daarvoor in de plaats thuis kwam; van de turf en van
het bier. Dan moest hij nog zorgvuldig aanteekening houden van
„alle de kinders, die in het huis kwamen, op yder van haar reke-
ningh stellen, wat yder tot sijn lijfskleedinge van de Ew. buyten-
vaders" ontving enz. enz. En eindelijk moest hij ook nog tijd vinden
om „voor Ew. buijtenvaders-bouwmeesters en gantsche diaconie te
schrijven alle soodanige schriften, als deselve tot dienst van den
armen hem sullen ordonneeren."

In grootere gestichten was het onderwijs der jeugd opgedragen
aan een afzonderlijken „meester". Maar vanzelf eischte hetgrooter
aantal verpleegden meer toezicht en de meer uitgebreide admini-
stratie meer zorg. Van de taak van den binnenvader in zulk een
gesticht geeft b.v. de instructievan dien in het Diakonie-huis te

Rotterdam ons een idéé:

- *

\') In No. 728 Arch. Burg. Armb. Rotterdam.

-ocr page 143-

De man moest toezien, dat alles in het groote gezin, als opstaan
en ter ruste gaan, het houden der maaltijden, enz. enz. naar de
voorgeschreven orde geschiedde. Hij was verplicht, nauwkeurig
toezicht te houden op de andere suppoosten, met wie hij ook
\'s middags en \'s avonds aan de keukentafel moest eten, daarbij
zorgende : „dat alles ordentelijk [toeging] zoo met opzicht tot het
gebruiken der spijzen als in de conversatie, waarin hij bovenal de
stigting [moest] op het oog houden." Verder moest hij, met den
bakkersbaas, goed toezicht houden op den korenzolder met inbegrip
van de contrôle op het ter molen gaande graan en het terug-
komende meel; dan een oog houden op de bakkerij en de brood-
kamer, waar het brood gesneden werd; notitie houden van alle
artikelen van consumptie en van alle goederen, ten dienste van
het huis gekocht en geleverd ; bovendien nog allerlei andere admi-
nistratie voeren.

»Het ambt of officie van de binnenmoeder [was], dat ze benevens
den binnenvader zorg droeg voor het huis, op alles nauw acht"
sloeg, zuinig huishield en overal „vroeg en laat bij [was], opdat
alles, wat tot het huis behoorde, wel mocht gedirigeerd worden."

In kleinere gestichten was zij bovendien verplicht „de bekwaamste
meisjes in het wollen- en linnennaaien wel te onderwijzen en zelf
zooveel mede te naaien en te verstellen, als ten dienste van \'t
Huys noodig en vereischt was."2)

Naarmate het gesticht grooter was, deelde zij, evenals de bin-
nenvader, haar taak met andere suppoosten.

Het tractement, dat een binnenvader en moeder ontvingen vari-
eerde nog al, voornamelijk, zooals van zelf spreekt, naar gelang
zii in een grootere of kleinere stichting werkzaam waren. Voor
man en vrouw samen bedroeg het b.v. in het Burgerweeshuis te
Rotterdam (althans omstreeks 1800) f 500 ;1) in het Diaconiehuis

\') Instr. v, d. binnenmoeder v. h. Weeshuis te Aardenburg bij O. A.
Vorsterman van Oyen, a. w. blz. 73 v.

2) Orde en Regel v. d. vader en moeder v. h. Armhuis te Schoonhoven,
Schoonhoven 1731.

1 ). Beschr. blz. 444.

-ocr page 144-

aldaar (in 1782) f 350, benevens enkele emolumenten; *) in het
Weeshuis te Brielle (in 1786) f 250;1) in het Weeshuis te Aarden-
burg (in 1713) f 150, met het recht om ten eigen bate 25 a 30
leerlingen in de weesschool toe te laten.2) Voor den binnenvader
in het Armhuis te Gorkum werd in 1753 het tractement bepaald op
f 220, voor de moeder op f 75.3) De binnenvader in het Weeshuis
te Brielle genoot (vóór 1786) f 125, benevens een douceur van
f25; de binnenmoeder f 100 plus eenzelfde douceur.4) In het
Weeshuis te Schiedam bedroeg ,,\'t ordinair tractement" van den
ongehuwden binnenvader f 250.e)

Wij noemden reeds als suppoost naast den vader in degrootere
gestichten den schoolmeester. „Sijn ampt [was] het school waer
te nemen ende de kinderen op alle manieren te vorderen in \'t lezen,
schrijven, cijferen en goede zeden".5) Natuurlijk — daarvoor was hij
meester", maar er kwam nog allerlei bij, dat slechts indirect of in
het geheel niet, met het onderwijs in verband stond.

Zie hier, in het kort een instructie:8)

Alle werkdagen van 9—11 en van 2—4 (met uitzondering
van Woensdag en Zaterdagmiddag) schoolhouden. In de winter-
maanden bovendien nog van 5—7.

Om de beurt geleiden op Zon- en Feestdagen de school-

1 ) Not. 26 Maart. 1786.

2 ) Q. A. Vorsterman van Oyen a. w. blz. 58.

3 *) Regl. t. a. p. Van die f 220 betaalde „de kerk" f 90, de diakonie
de rest.

4 ) Not. 26 Maart 1786.

5 ) Regl. Schoolmeester, in Arch. Oer. Burg. Weesh. te Rotterdam.

-ocr page 145-

meester met den bakker en de binnenvader met den kleermaker de
kinderen ter kerk.

Bij de vier wekelijksche catechisatieën moet de meester om
beurte met den binnenvader tegenwoordig zijn.

Bij sterfgevallen van burgers, wier kinderen „tot het huis
behooren" geeft hij ten spoedigste den Regenten daarvan kennis,
maakt terstond in het sterfhuis een inventaris, zorgt voor de be-
grafenis en moet „den boedel redden", waarvan hij geniet de 80e
penning.

Hij moet toezien, of in het weeshuis en in „de woonigen in
het klooster iets te repareeren is; van de laatste de leegstaande
te huur stellen en van de verhuurde de huurpenningen ophalen."

De zorg „voor de verhuring van rou-goederen bestaande in
dood- eri vloerkleeden, mantels, rouwbaaij en lamphers" is hem
mede opgedragen.

Hij zorgt voor de turftonnen en moet de gelden, welke „zoo
door het verkoopen van de nieuwe (aan de dorpen) als het ver-
huuren derselve" inkomen, ontvangen.

„Op alle de veylingen en afslagdagen der vaste goederen moet
hij tegenwoordig zijn, om het recht voor het weeshuis te vorderen"
en bovendien moet hij nog allerlei andere inkomsten van het huis
incasseeren.

De bepaling, dat, als de meester verhinderd werd school te
houden, de binnenvader hem moest vervangen, verwondert ons bij
het vele, dat hem was opgedragen, niet.

Ook in andere gestichten vindt men voor den schoolmeester
dergelijke instructiën, waarin hem b.v. opgedragen wordt: des Zon-
dags voor- en namiddag te collecteeren in één van de kerken;
Zondagmiddag en avond in de meisjeszaal orde te houden; boven-
dien het contraboek te houden van den wollen- en linnennaaihoek;
het loon der werkjongens te ontvangen en dat te noteeren; en
eveneens „boek te houden van de jongens, die op zee varen".\')
Of nog anders - men vindt opdrachten als deze: „uyt te deelen
des Vrijdags de schoone dassen en des Zaterdags de vuyle dassen
\'n de was te geven"; des Zondags mede te helpen aan het wekken
V
RegL Schoolmeester, In Arch. Oer. Burg. Weeah. te Rotterdam.

-ocr page 146-

der jongens; „zorg te dragen, dat de Huijsjes, die op school, slaap-
kamer of elders zijn, door de daartoe aangestelde jongens op zijn
tijd afgedragen" worden.l)

De meester werd dus blijkbaar gelijk gesteld met een suppoost,
als b.v. de binnenvader. Maar meestal zal hij met dezen in ont-
wikkeling ook wel gelijk gestaan hebben, en de geleerdheid zal
den man gewoonlijk niet zoodanig in den weg hebben gestaan,
dat hij voor werkjes, als hierboven genoemd, bepaald te hoog
stond. Het mogen ook al uitzonderingen geweest zijn, wanneer,
zooals in het weeshuis te Nijmegen, de schoolmeester tevens ruiter
was in de compagnie van den ritmeester Humme,2) of wanneer,
zooals in het Armhuis te Dordrecht de bakker gepromoveerd werd
tot schoolmeester-bakker,3) hooge eischen werden toch niet gesteld.

Men oordeele zelf. Bij een vergelijkend examen werden de vol-
gende opgaven gedaan:

le pennen te versnijden.
2e Psalm 117 in driederleij schrift te schrijven.
3e te zingen Ps. 27: l en 150: 1.
4e te lezen Jes. 60 en Rom 3: 1—12.
5e te cijferen de volgende sommens als:
a drie kooplieden A. B. en C. leggen samen f 1800
uit, om te handelen. A 1000, B 500, C 300; de winst
naar evenredigheid te deelen was f 200; hoeveel
ontving ieder.

b één kroon bedraagt 3 Livres Frans geld; vrage
als een kroon doet 568t vlaemsch, hoeveel gulden
bedragen 2100 livres.

N.B. dit door de Praktijk uyt te werken,
c drie zakkedragers dragen 100 tonnen turf in 4
uuren, vrage in hoeveel tijds zullen vijftien zakke-
_ dragers 250 tonnen dragen.

\') Dit was den schoolmeester in het Diakonie-weeshuis te Amsterdam
voorgeschreven — W. K. Post:
Uit oude Reglementen, In Maandbl. v.
Kerkel. Armenzorg 1911 blz. 10 vv. en blz. 30 vv.

2) Schets der Lotgevallen blz. 72; als de man uitreed, moest hij zoolang
een ander „bequaen meyster" in zijn plaats stellen.

3) Not. 9 Jan. 1716.

-ocr page 147-

Men zou toch in geen tien keer raden, dat dit opgaven waren,
gedaan aan mannen, die begeerden aan het hoofd van een school
te staan, nog wel in het Burgerweeshuis te Rotterdam.\') Sollici-
tanten naar de schoolmeestersplaats van het Groene Weeshuis te
Groningen, die dergelijke examen-opgaven ontvingen, moesten zich
bovendien nog onderwerpen aan een onderzoek „in en over de
gronden van de Chr. religie".1) Maar dat zal het examen wel niet
al te zeer verzwaard hebben.

Wat het tractement betreft het volgende. In het Groene Wees-
huis te Groningen genoot de meester (in 1699) f450 per jaar zonder
emolumenten, welk inkomen naar het oordeel van de voogdij
..sodanich waer, dat verscheiden praedicanten in de provincie niet
meer voor haer dienst genoten".2) Wat zouden zij dan wel gezegd
hebben van het „jaarlijks tractement van f 600, dat de meester in
het Diakonie-weeshuis te Amsterdam zich zag toebedeeld? *)

Werd in 1639 het inkomen van Mr. Pieter Abrahams in het Bur-
gerweeshuis te Rotterdam verhoogd van 375 op 425 gld.3), in 1781
werden door Regenten van dit huis sollicitanten opgeroepen, op
»een inkomen van f 400, sestien kinnetjes bier van 4 gld. (of sooveel
hij noodig heeft niet minder maar niet meer), vrij licht, een vaam
hout, 60 tonnen turf, een voet vleesch, vrije inwoning en een dien-
ster uit de kinderen."fl) Aanmerkelijk minder had de meester in het
Weeshuis te Alkmaar n.1. 320 gld. benevens 60 ton turf, 60 pond
kaarsen, 2 kazen, vrij woning en vrij accijns.4)

Aan een meester, in 1775 benoemd in het Arme-Weeshuis te
Middelburg, werd de keuze gelaten: f200 \'s jaars boven kost en

1 ) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

2 ) t. z. p. \'sMans voorganger had bovendien de volgende emolu-
menten genoten: een vierendeel van een koebeest, een half varken,
8 mudden rogge, maandelijks een halve ton bier, benevens enkele
kleinigheden.

3 ) Not. 30 April 1639.

4 ) Not. 9 April 1745.

-ocr page 148-

inwoning, „mits ongetrouwd blijvende" of wel buiten het huis
te wonen met f400 tractement1) Boven kost en inwoning genoot
de meester uit het Weeshuis te Schiedam f 110, benevens „een
douceur van f40 voor het opwekken van de jongens \'s morgens
vroeg," terwijl hem bovendien nog werd toegestaan „ses kinderen
uyt de burgerij te mogen onderwijzen."2)

De meester of de binnenvader, voor het geval deze met het on-
derwijs belast was, werd, indien het aantal leerlingen dat eischte,
bijgestaan door één of meer ondermeesters. Als zoodanig fungeerden
dan verpleegden, die tot schoolmeester begeerden te worden opge-
leid, 3) of wel de ondermeester was tevens suppoost. Kon een wees-
jongen met eenig zakgeld te vreden zijn, de ondermeester-suppoost
ontving een bezoldiging evenredig aan die van den bovenmeester.
De opgaven van tractementen, die ik vond varieeren van 60 tot
150 gld. per jaar, boven kost en inwoning4)

Als suppoosten, die in grootere weeshuizen de binnenmoeder ter
zijde stonden zijn te noemen :

f

1 \') Not. 20 Jan. 1775.

2 ) Not. 12 Dec. 1792. De eerste schoolmeester in dit huis werd aan-
gesteld op een tractement van f 110, boven kost en inwoning; zijn vrouw
ontving f 40 per jaar als breimoeder, terwijl hun dochtertje mede vrij
kost en inwoning genoot —
Not. 5 Mei 1781 —.

3 ) Zie b.v. Beschr. Burg. Weesh. Rotterdam blz. 238, vgl. Not. 16 April
1722 en 13 April 1724;
Not. Arme Weesh. Middelburg, 25 Jan. 1775. Den
meester in het Diakoniehuis te Rotterdam was voorgeschreven, „één der
beste en bekwaamste jongens tot ondermeester aan te kweeken" —
Instr. in No. 728 Arch. Burg. Armb.

4 ) Zie Copieboek Armhujs Dordrecht f° 13: 8 Jan. 1721 is geresolveert,
dat men aan den ondermr jaarlijks voor huur sal geven 60 gld.
Not.
Armh. Dordrecht,
8 Aug. 1761: besloten sollicitanten voor ondermeester
op te roepen op een tractement van f 100. B
Memoriaal" Arme-Weesh-
Dordrecht,
6 Febr. 1683: een nieuwe ondermeester benoemd hf 90 \'sjaars.
Dr. S. D. v. Veen:
Een courant uit T185 — Utr. Dagbl. 13 April 1913-:
in een advertentie roepen Regenten v. h. Burg. Weesh. te Amsterdam
sollicitanten op naar „de ondermeestersplaats van het groote-jongens-
school" op f 150 boven kost en inwoning.

-ocr page 149-

de „kindermoeder, die bijzonder „het gezag en het opzicht [had]
over de kinderkamer en de kleine weezen";J)

de „knechtmoeder" of de moeder van de groote jongens, die in
de groote-jongensafdeeling voor den goeden gang van de huishou-
ding zorgde en daartoe toezag op de wasch, op het in orde hou-
den der slaapzalen enz. enz.

de „meisjesmoeder" of de moeder van de groote meisjes, die in
de groote-meisjesafdeeling dezelfde taak had2)

De kindermoeder in het Arme-Weeshuis te Middelburg genoot
f 100,8) die in het Burgerweeshuis te Amsterdam f 150. *)
Dat was ook het loon van de „knechtmoeder" en de „meisjesmoeder"
in het Burgerweeshuis te Rotterdam 5), waar de kindermoeder te-
vreden moest zijn met f 120.e)

In elke stichting van eenigen omvang werd, zooals wij zien zullen
een deel van de grootere meisjes te werk gesteld in een linnen- en
een wollen-naaiwinkel. Aan het hoofd daarvan stond een naaimoeder,
naaivrouw of naaimatres. De taak van zulk een vrouw—in kleinere
inrichtingen vereenigde ééne de functiön van linnen- en wollen-
naaimoeder — is spoedig omschreven. Zij moest dag aan dag, van
den morgen tot den avond, met de haar toevertrouwde meisjes
bezig zijn; haar onderrichten in het naaien en met haar de noodige
kleeding voor het huis maken en onderhouden en de bestellingen
van buiten uitvoeren. Zij genoot een inkomen van een 60 é 150 gld.,
boven kost en inwoning.7)

\') Instr. kindermoeder Arme-Weesh. Middelb. in No. 1485 Arch. Oodsh.;
Not- Burg. Weesh. Amsterdam 25 Jan. 1764; Beschr. Burg. Weesh. Rot-
terdam
blz. 453.

2) t.z. p. blz. 453. Vgl. Lijst der suppoosten van het Burg. Weesh. en die
van het Aaltn. Weesh. te Amsterdam bij Wagenaar a. w. 2« st., blz.
279 v. en 295 v.

3) Instr. t. a. p.

4) Not. 25 Jan. 1764.

5) Beschr. blz. 453.

8) t. z. p.

7) Zie Not. Weesh. Alkmaar, 30 Sept. 1732: de „naeyster" geniet f 60
b°ven kost en inwoning.
Not. Weesh. Schiedam, 8 Febr. 1785: de vrouw
Van den schoolmeester wordt naymoeder
h f 80 \'s jaers. Not. Burg. Weesh.

-ocr page 150-

Meer dan één gesticht telde onder zijn suppoosten ook een „werk-
vrouw" of een breivrouw, onder wier leiding de kleinere meisjes
zich op het kantwerken of op het breien toeleiden. Haar taak en
inkomen kwamen met die van de naaivrouw overeen.

Hier en daar stond niet een vrouw, maar een kleermaker aan
het hoofd van den wollennaaihoek of wel onderrichtten een kleer-
maker en een wollennaaivrouw te samen de daartoe aangewezen
meisjes.\')

Verder zijn nog meerderen te noemen, als b.v. een schoenmaker,
bakker, portier, stijfster enz. enz., die als loontrekkenden in grootere
gestichten hun werk vonden, zonder bij de opvoeding der kinderen
direct betrokken te zijn.

Een heele staf van bedienden kon zoo aan één gesticht ver-
bonden zijn.

Noemden wij hiervoor telkens het salaris der suppoosten, een
enkel woord willen wij ook zeggen over het pensioen, dat hun
soms werd toegelegd, omdat ook dit eenig licht werpt op hun
maatschappelijke positie. Het kwam nog wel eens voor, dat zij op
hun ouden dag gepensioneerd werden; echter niet overal en niet altijd.

Toen men b.v. in het Arme-Weeshuis te Dordrecht eens een
binnenvader had, die uitstekend voldeed, zeide men hem een pen-
sioen van f 200 per jaar toe. Van zijn kant moest hij dan echter
beloven, dat hij geen andere betrekking zou aanvaarden hoe
„avantageus die ook zoude zijn", en dat hij even trouw als te voren
zijn plicht zou blijven betrachten. Hij zou ook
niet gepensioneeerd
worden vóór Regenten ten volle overtuigd waren, dat hij absoluut
niet meer instaat was zijn post naar behooren te vervullen.1)

Rotterdam, 17 Juli 1755: „een Lindenaayvrouw" aangesteld opeentrac-
tement van f 150.
Instr. „llnnennaayster" Dlakontehuis Rotterdam (in
No. 728 Arch. Burg. Armb.): het inkomen is f 110, twee hemden en 1
paar schoenen en 1 paar muilen of 2 paar muilen.

1 ) Not. 10 Dec. 1763.

-ocr page 151-

Een oude binnenvader van het Weeshuis te Brielle werd a f 75
\'s jaars in het Gasthuis aldaar besteed en ontving op last van den
Magistraat een „tabak-centje uit de cassa van gemelde Godshuis."\')

Een schoolmeester-binnenvader met zijn vrouw, uit het Burger-
weeshuis te Amsterdam, werden voor hun leven bezorgd in het
Elisabeth-gasthuis te Deventer, tegen een storting van f 1600. De
man moest daartoe zelf „contribueeren een som van f 300, te
vinden naa \'t overlijden van hem en zijn vrouw uyt hunne nalaten-
schap." 2)

In hetzelfde gesticht werden een keukenvader en moeder gepen-
sioneerd met f 300 en de langstlevende met f 200 \'s jaars.3)

Een oude keukenmoeder (binnenmoeder) in het H. Geesthuis ter
Grooter Kerk te Dordrecht mocht, toen zij haar werk niet goed
meer doen kon „stil op en neder gaen in het huys, [maar] sonder
tractement, terwijl het anderszins ten uyterste hard aen deselve
soude vallen in haer oude jaren verstooten te worden, daer deselve
geen geld hadde te boven gelechd en tot armoede soude moeten
vervallen." *)

Kreeg een keukenmoeder uit het Weeshuis te Schiedam als
pensioen 30 st. per week, maar vooral „zonder consequentie voor
opvolgster of andere" bedienden,») een binnenmoeder uit het
Armhuis te Dordrecht ontving f 100 later f 140 •) en een wollen-
naaister f 60.— per jaar.7).

Eigenaardig zijn die gevallen, waarin Regenten de aftredende
bedienden pensioneerden, geheel of gedeeltelijk, ten koste van hunne
opvolgers. Zoo deed de Voogdij van het Groene Weeshuis te Gro-
ningen, toen zij in 1694 een binnenvader een jaarlijks pensioen
van f 120 toestond, maar dan ook den opvolger salarieerde met
f 230 inplaats van f 350, zoolang de gepensioneerde leefde; ook

\') Not. 26 Maart 1786.

2) Not. onder Nov. 1713.

3) Not. 30 April 1777.

*) Not. 28 Febr. 1739.

6) Not. 14 Dec. 1775.

") Not. 10 Mei 1781 en 15 April 1782.

7) Not. 15 April 1788.

-ocr page 152-

toen zij in 1724 een schoolmeester emeriaat verleende met een
jaarlijksch inkomen van f 200 ten koste van den opvolger, die voor-
loopig slechts f 250 per jaar ontving.\')

Zoo deden Regenten van het Burgerweeshuis te Rotterdam, toen
zij een kleermaker aanstelden op f 300 \'sjaars, zoo lang „zijn
voorzaat leefde, aan wien uit het tractement f 100 werd toegelegd".1)

Evenzoo geschiedde in het Burgerweeshuis te Amsterdam, toen
een portier gepensioneerd werd met f 200, terwijl zijn opvolger,
zoolang hij leefde, slechts f 100 inplaats van f 200 ontving.2)

Alle suppoosten werden zeker voor verreweg het grootste gedeelte
gerecruteerd uit den kleinen burgerstand. Wat aangaat bedienden
als naai- en breivrouwen, kleermaker, portier e. d. ligt het in den
aard der zaak en wat betreft den binnenvader en moeder in de
kleinste weeshuizen, spreekt het van zelf. Ook in de grootere was
het zoo. Bij gelegenheid solliciteerden naar de binnenvadersplaats
in het Weeshuis te Schiedam „een knecht van den Heer N. N.,
een liverijknecht, een schipper, een chirurgijn en een tabacverkooper".3)
In het Groene Weeshuis te Groningen werd dikwijls tot binnen-
vader een kleermaker gekozen.4) Bij de oprichting van het Arm-
huis te Dordrecht, werd een schipper (of schippersknecht) als
zoodanig * benoemd. ®) Toen Regenten van het Burgerweeshuis te
Rotterdam in 1655 besloten een binnenvader aan het hoofd van
hun gesticht te plaatsen, benoemden zij daartoe den bakker, waarbij
van hem werd geëischt: „niettemin de bakkerij waer te nemen
als voor dezen."5)

Ja, zelfs in zulke groote gestichten als het Burgerweeshuis en

1 ) Not. 22 Febr. 1685.

2 ) Not. 10 Aug. 1707.

3 ) Not. 14 Maart 1793.

4 ) Dr. S. D. v. Veen: Een weeshuis t. a. p.

5 ) Not. 4 Sept. 1655.

-ocr page 153-

het Diakoniehuis te Rotterdam was de positie van den binnen-
vader, hij mocht dan al het gezag hebben over de vele suppoosten,
toch zeer ondergeschikt.

Zoo was het ook in een inrichting als het Burgerweeshuis te
Amsterdam. Men vond daar niet één binnenvader als hoofd van
het geheele huis. Men had er drie schoolmeesters-binnenvader, elk
ter zijde gestaan door een „moeder" n.1. één voor de kinder- één
voor de groote-jongens- en één voor de groote-meisjes-afdeeling.
Dat mannen van eenigen stand naar zulk een post dongen,
is wel
uitgesloten.

De binnenvader, ook in de grootere gestichten, had al heel
weinig van „een directeur.". Hij was veel meer de zeer onder-
danige uitvoerder van de bevelen van Regenten en Regentessen,
dan de man, met wiens oordeel het Bestuur rekening hield.

Waren dus de suppoosten meestal menschen uit het volk, dat
zegt op zichzelf nog niets voor of tegen hun paedagogische talenten.
Er konden heel goed geboren paedagogen onder hen voorkomen.\')
Meer dan eens echter heerschte, zooals wij zien zullen, in de
weeshuizen een geest van tuchteloosheid en ongebondenheid, die
°ns doet vermoeden, dat dikwijls het personeel, met de opvoeding
belast, niet tegen zijn taak was opgewassen.2)

\') Zoo wordt b.v. met heel veel lof gesproken over Gerardus Holter-
ma"> van 1727-1776 binnenvader van het Weeshuis te Nijmegen, een
man °"der wiens beheer „orde en godsvrucht en daarmede ook voor-
goed en welvaart, in het huis woonden."
Schets der Lotgevallen blz, 100 vv.
2) Dat vermoeden wordt wel versterkt door de lectuur der notulen
verschillende gestichten. Hij was b.v. zeker geen goed paedagoog,
\'e 8choolmeester uit het Burgerweeshuis te Amsterdam, die „in pre-
entie van meest al de weesjongens op de speelplaats" den portier met
^helden en vloeken overlaadde en zelfs sloeg. —
Not. 3 Juli 1765 -.
, at te denken van de opvoedkundige talenten van een linnennaaister
n net Burgerweeshuis te Rotterdam, die bij gelegenheid den naaiwinkel
2°0r haar «ondragelijke bitsheid en schimpen" in rep en roer bracht,
oo erg, dat „eenige kinderen moesten worden adergelaten" -
Not. 24
1726 \'n andere opzichten viel er nog al eens te klagen over

w ^rEerlljk gedrag der suppoosten. In het Burgerweeshuis te Rotterdam
er b.v. nu eens de schoolmeester „bevonden op ontrouw door te laten
en een sleutel van den bierkelder en van de karnemelkkelder en de

-ocr page 154-

Vooral voor een gesticht met vele verpleegden is het dunkt mij
een onafwijsbare eisch, dat het dagelijksch bestuur berust in de
hand van één man, die in staat is leiding te geven aan de mindere
suppoosten. Daartoe sta aan het hoofd een, in den vollen zin van
het woord, beschaafd man, die beschikt over niet weinig menschen-
kennis; een man van voldoende ontwikkeling, om allerlei vraag-
stukken met betrekking tot de opvoeding te bestudeeren.\')

Beneden het ideaal blijft men altijd. Het wil mij echter voor-
komen, dat men in de 17de en 18de eeuw wel wat heel ver er
beneden bleef en dat men in de eeuw van het kind werkelijk een
belangrijke stap vooruit gedaan heeft in de goede richting.

jongens te debaucheeren in \'t drinken van bier, wijn en "tabak" een
ander maal verliep de kleermaker zich in dronkenschap of werd de
schoenmaker om zijn goddeloos leven, de keukenmoeder om diefstal af-
gezet. —
Not. 4 Jan. 1653; Dec. 1680; 28 Juni 1686 ; 27 Jan. 1657 —. In
het Weeshuis te Alkmaar werd in 1732 een binnenvader om dronken-
schap, in 1748 en in 1757 telkens een om onzedelijke handelingen met
weesmeisjes ontslagen. —
Not. 7 Aug. 1732; 5 Oct. 1748; 14 April 1757.
Dergelijke voorbeelden zou ik meerdere kunnen noemen.

Zonder in het algemeen een beslist ongunstig oordeel uit te spreken,
mag men toch wel zeggen, dat nog al eens aan de bekwaamheid of het
gedrag der suppoosten een en ander ontbrak.

\') Zoo schrijft b.v. het thans vigeerend Reglement van het Diakonie-
weeshuis te Amsterdam voor: »Het Bestuur wordt bij de opvoeding der
Weezen bijgestaan door den directeur, een man van paedagogische ont-
wikkeling en bekwaamheid en van zoodanigen maatschappelijken stand,
dat het bestuur hem den vereischten invloed op den gang van zaken
kan verleenen.

Hij heeft zitting in elke Bestuursvergadering, rakende de verpleging
en opvoeding der Weezen en heeft daarin een adviseerende stem." M.J-
Beerling, a. w. blz. 60.

-ocr page 155-

HOOFDSTUK V.

Opvoeding.

Als eens gevraagd werd met enkele woorden de opvoeding, die
de verpleegden in de gestichten ontvingen, te karakteriseeren, zou
men gevoegelijk kunnen zeggen: Zij was alleszins godsdienstig, zij
bedoelde den kinderen bij te brengen de kennis en bekwaamheid,
noodig voor een zelfstandig bestaan; zij muntte uit door ge-
strengheid.

Een en ander moge uit het volgende blijken. Daar dan van zelf
de vraag zich zal voordoen, welke resultaten men met deze wijze
Van opvoeding bereikte, zal ik trachten daarop zoo goed mogelijk
een antwoord te geven.

Dat bij de opvoeding het godsdienstig element niet verwaarloosd
|verd, spreekt eigenlijk van zelf. Mocht iemand ten overvloede nog
ewijs verlangen, laat hij dan de verschillende instructiön en re-
gimenten eens doorbladeren. Dan zal hij aan de suppoosten den
eisch gesteld vinden, dat zij zullen zijn „een spiegel der Gotsa-
eit en vromicheit voor den weeskinderen",\') of dat zij geen
gelegenheid zullen mogen laten voorbijgaan, om de subjecten in
et huis tot de vreeze Gods te vermanen",2) of ,.dat zij de kin-
eren in alle godvreezendheid en geschiktheid des levens zullen

Sch "Grdonnantiën endc regulen van leven van de Weeskinderen der stad
btn °th°Ven"\' Arch\' Weesh- Dit oudste reglement van bedoeld gesticht
oog "In den eers,en sullen sij [de kinderen] Oodt den Heere voor
8en hebben, eeren, vreesen ende alleen aanbidden."

) Itistr. meester Nieuw-Armhuis te Dordrecht. - Not. 12 Sept. 1761.

-ocr page 156-

opvoeden";\') of dat zij „het waarnemen van den godsdienst zoo
in desen huyse als in de kerk na Vermogen [zullen] voorstaan en
bevorderen"2) en nog zooveel meer.

Dat hij dan ook lette op de voorschriften omtrent het kerkgaan,
het waarnemen van den huisgodsdienst en wat dies meer zij.

„Dese kinderen worden onderwesen in de waere gereformeerde
relysie, gaende Sondaghs 2 mael ter kercken."3) Ziedaar een regel,
die, zoo niet voor alle, dan toch voor de meeste gestichten gold.1)
Het was toch geheel in den geest des tijds, dat de respectieve
Regenten er voor waakten, dat „aldus de publieke godsdienst-
oefening solemneelijk waargenomen en de gansche
Zondag gevierd
mocht worden."5) Hier en daar hoorde er ook nog bij het bijwonen

1 ) In het Burgerweeshuis te Amsterdam gingen de kinderen op de
eerste feestdagen twee maal, anders alleen des morgens ter kerk. Wage-
naar a. w. 2e St. bl. 281. De groote jongens en meisjes uit het Aal-
moezeniersweeshuis aldaar gingen den eenen Zondag tweemaal den
anderen éénmaal; de schooljongens en meisjes eiken Zondag alleen
\'s middags — z. w. blz. 291. In het Diakonie-Weeshuis aldaar werden
„de kinderen des voor- en namiddags, jongens en meisjes bij beurt-
wisseling naar de Zuider-kerke geleid" — z. w. blz. 325.

De ordonnantie van het jaar 1603 voor de weeskinderen in het H. Geest-
huis te Haarlem — Mr. A. J. Enschedé a. w. Bijl. K 33 — bepaalde, dat
de kinderen des morgens ter kerk, des middags ter school (in het huis
zelf) zouden gaan.

Twee malen gingen b.v. de verpleegden uit het Nieuw-Armhuis te
Dordrecht —
Not. 9 Sept. 1769 —; Burgerweeshuis te Rotterdam —
Beschr. blz. 295 —; Weeshuis te Alkmaar. — Instr. meester in No. 52
Arch. fo. 15.

De verpleegden in het Armhuis te Schoonhoven moesten zelfs drie
malen ter kerk —
Regl. v. d. Subjecten l. h. Armhuis Schoonhoven,
Schoonhoven 1731.

-ocr page 157-

van de „publieke catechisatie". Dat waren dus zoo goed als drie
kerkdiensten.

»Alle kinderen, groot en klein, jong en oud, niemand uitgezon-
derd", uit het Weeshuis te Aardenburg gingen ter kerk.\') Ook
elders vindt men in de voorschriften omtrent kerkgaan gesproken
van „grooten en kleynen" of in het algemeen van
de kinderen.
Wij zullen wel niet ver mistasten, als wij zeggen, dat op een
enkele uitzondering na, overal alle verpleegden, hoe jong ook,
mede moesten, die in staat waren mede te loopen in den „trein"
»de reek" der kinderen, die paar aan paar ter kerk gingen.
Nevens het kerkbezoek was ook de huisgodsdienstoefening in
eere. De voorschriften dienaangaande zijn in de verschillende
reglementen niet vergeten.

»in desen huyse sullen seer naerstelijck de kinderen tot bidden
gehouden worden" — dit voorschrift, gegeven voor het Weeshuis2)
Schoonhoven werd algemeen betracht. De verpleegden gingen
^vonds niet ter ruste en verlieten \'s morgens de slaapzalen niet,

dat daartoe ook behoorde het bijwonen van de publieke catechisatie.

stonden in dit opzicht niet alleen. Ook den verpleegden in het
Armhuis te Gorinchem was voorgeschreven, dat zij des Zondags twee-
malen ter kerk en in de catechisatie moesten.
Regl. v. h. Armhuis
\\a- P\' —■ Zoo zegt ook het genoemde Ord. cnde regul. voor de wees-
aderen te Schoonhoven,
dat deze „na de twee gedane predicatiën en
catechysatiën" niet mogen uitgaan. De wollen- en de linnennaaister in
.et Burgerweeshuis te Middelburg moesten alle Zondagen met de meisjes
er kerk gaan en „ook mede in de vrage blijven". -
Regl. v. d. wollen-
" linnennaeymatressen
in No. 1569 Arch. Godsh. — De kinderen uit het
euw-Armhuis te Dordrecht werden „na het eindigen van de namiddag-
Predicatie nog in de kerk door den predicant, die gepredict had, over
® behandelde Zondagsafdeeling van den Catechismus ondervraagd". —
bedoelcf6^\' 1?69\' ~~ telkcn3 de publieke catechisatiën

^ Hier en daar moesten de weezen (tenminste de schooljongens) ook
* godsdienstoefeningen, die in de week gehouden werden bijwonen. —
te Af Schoolmeester Arme-Weeshuis en instr. binnenvader Burgerweeshuis
Middelburg,
in Nr. 1483 en 1569 Arch. Godsh.; vgl. Instr. binnenvader
Z!!^Aerdenburg,
t. a. p.
Instr. binnenvader, t. a. p.
\' 0rd. ende Regul.

in

-ocr page 158-

dan nadat eerst gebeden was, hetzij dat telkens één hunner bij beurte
dit overluid deed, hetzij dat ieder „op sijn knieën voor sijn bedstede
in \'t bijzonder sijn gebed" deed.1) Dat vóór en na den maaltijd
gebeden werd óf door de(n) suppoost, die aan tafel het toezicht
hield óf door een der kinderen, spreekt vanzelf.2)

De meester in het Nieuw-Armhuis te Dordrecht was verplicht
bij het eten tegenwoordig te zijn, „om voor en na den maaltijd
den grooten en goeden Godt met psalmgezang te looven en ver-

1 \') Zoo de verpleegden in het H.Geesthuis te Dordrecht — Regl. v. d.
jongens
en Regl. v. d. meisjes, No. 56 en 57 Arch —. In het Weeshuis
te Schoonhoven moest „een ijegelijck eer hij van de slaepcamer ging
voor sijn bedde met gevouwen handen en gebogen knieën blootshoofts
sijn vader onse en het geloof bidden en lesen; \'savonds voor het naar
bed gaan „evenzoo het vader onse en de twaalf articulen des geloofs"
— Ord. en Regul. —. De binnenvader in het Armhuis te Gorkum moest
des morgens bij het opstaan met de kinderen het gebed doen „liggende
allen op de knieën" en te acht uur moesten allen, die thuis waren in de
eetzaal samenkomen, waar dan de binnenvader weer een gebed deed,
„mede al knielende; des avonds voor het naar bed gaan moest „zulks
op gelijke wijze geschieden" —
Regl. t. a. p.

2 ) In geen enkel reglement zijn de voorschriften dienaangaande ver-
geten. Heel uitvoerig is op dat punt het genoemd
„Ord. en Regul. voor
de Weezen te Schoonhoven.
Om het min of meer bijzondere schrijf ik
het hier af: voor het ontbijt sal denselven vader off een van de oudste
kinderen bij beurte in presentie van de andere kinderen met gebogen
knie5n, gevouwen handen, blootshoofts het morgengebedt perfectelijck
lesen uyt den catechismo met des Heeren gebedt het vader onse-item de

twaalf articulen des Christelijken Geloofe ende de thien geboden.....Bij

het middagmaal „sullen d\'selve altsamen in presentie van de Vader voor
de tafel staen blootshooffs met gevouwen handen ende sal een ijegelijck

daertoe bequaem____bij beurte het Tafelgebedt off zegen lesen uijtde

catechisme met het vader onse ende de vermaninge Christi, Luc. 21

„Wachtet U dat Uwe harten niet beswaert en worden etc."____na afloop

„sal de gratie geschieden welcke alsdan gedaen sal worden____staende

voor de tafel met gevouwen handen ende ongedeckte hooffde als voren.
Sulcx dat dit alles sal gedaen worden na de forme der Catechisme: Be-
ginnende aldus: „Als ghij gegeten hebt en versadicht zijt etc.
ende met
het gebet ende vader onse. Ende sullen de kinderen met goede preve-
rentie haer knieën buijgende van de tafel gaen seggende: De Heere slj
gedanckt en gelooft". Bij het avondeten had men zich aan dezelfde
voorschriften te houden.

-ocr page 159-

heerlijken en wijders zorge te dragen, dat onder de gebeden en
het lezen uyt Gods woord alles met vereyschten aandacht en in
stilte" toeging. ■)

Werd het psalmgezang niet vergeten, het bijbellezen nog minder.
Geregeld werd bij de maaltijden uit de H.S. voorgelezen. Veelal
geschiedde dit zelfs onder het eten „door een van de bekwaamste
kinderen".2) Hier en daar werd ook in den naai- of breiwinkel
van het huis onder of na het werk uit den Bijbel gelezen.

Voegt men bij het bovenstaande nu nog, dat de kinderen geregeld
^n of meer uren per week godsdienstonderwijs ontvingen, dan
heeft men eenig idéé ervan, hoe de opvoeding in godsdienstig op-
zicht was. Ter rechte waardeering van een en ander echter, mogen
n°g wel eenige opmerkingen volgen.

Daar was eerst het kerkgaan, twee malen op een Zondag. Stel
U voor de kleinen van zes — misschien nog jonger — tot, laat ons
zeggen twaalf jaar. \'s Morgens gaan ze ter kerk. Als een galmend ge-
rucht gaat de eindeloos lange preek, aan hun oor voorbij. Neen de
Prediker daar hoog in de lucht heeft voor hen geen enkel woordje. Wat
haken ze naar het eindel Zij kunnen bijna niet stil zitten. Maarzij
moeten wel. De binnenvader of een andere suppoost(e) zit heel dicht
^ijhen2) en thuis wacht de plak dengene, die in de kerk „eenige

\') Instr. t. a. p.; ook de schoolmeester in het Diakonie-huis te Rotter-
am moest bij de maaltijden zorg dragen, dat het bidden en lezen eer-
,ed«g toeging „en \'t Psalmgezang eenstemmig en tot stichting uitge-
voerd werd". _
Instr. t. a. p.

Telkens treft men voorschriften aan als dit: zullen de kinderen
•<S\'g eerbiedig en stil houden onder het lezen van eenige capittelen uyt
ods heilig woord, gedurende hare maaltijd" (gelezen „door den bin-
nenvader of een der bequaemste jongens") —
Regl. kinderen weesh.
\'er/faee en Instr. binnenvader van dat huis, in No. 1476 Arch. Godsh.
\'ddelb.; vgl,
Instr. binnenvader Burgerweeshuis Middelburg t. a. p.;
f- Armhuis Gorkum t. a. p.; W. K. Post: Uit Oude Reglementen t.a.p.; enz.

) Voor het noodige toezicht werd wel gezorgd, hetzij het was opge-
tera^en aan »toezienders uit de jongens," zooals b.v. in het Diaconiehuis
d ,?tterdam» hetzij aan één of meer der suppoosten —
Instr, „toezien-
rs in No. 728 Arch. Burg. Armb. Rotterdam; Ordonnantie Weeshuis
0oes t- a. P. enz.

-ocr page 160-

insolentie aanrecht \'t sy met clappen uijt te loopen ofte andere." \')
Ten slotte is dan toch de dienst afgeloopen en gaan zij huiswaarts.
Nu mogen ze toch wel even gaan spelen? Neen - de maaltijd is onge-
veer aangericht, als ze thuis komen en in afwachting, dat de spijs
geschoteld1) wordt, zingen ze een psalm of de tijd voor het eten
wordt door den binnenvader aangevuld met hun „off te vragen, wat
sij onthouden hebben."2) De plak voor degenen, die niets weten
van de preek of de gezongen psalmen niet kunnen noemen.

Men gaat aan tafel. Stil zitten is weer de boodschap en eerbie-
dig luisteren naar het lezen uit de Schrift - let wel onder het eten.
Dreigend ligt daar „op de tafel aan het einde de placke tot een
noto en zoo iemand spreekt, zijn hoed opzet of met zijn elleboog
op tafel ligt krijgt hij de plak en wie ze het laatst houdt", die
ontvangt na de dankzegging een flinke tik ermede.3)

Intusschen, nadat ze misschien een oogenblik hebben mogen
spelen,4) is het weer kerktijd geworden. Daar zitten ze weer. Gij
ziet ze voor U. Eén van beiden — óf alle levenslust is in hen uitge-
doofd, zij zijn vroeg oud, óf de binnen te nauwe grenzen als het
ware samengeperste, jeugdige dartelheid ziet hun de oogen uit.
Gij leest het in hun blik: 01 konden ze eens uit
den band springen

hoe gaarne____maar dreigend rijst voor hun oog weer de vreeselijke

plak. Komt er dan geen eind aan den middag? En straks moeten

1 ) B.v. in het H. Geesthuis ter Gr. Kerk te Dordrecht — Regl. wegens
de Heeren vaders.

2 ) Ord. ende Regul. v. d. weezen Schoonhoven. In het Diakonie-wees-
huis te Amsterdam werd in 1780 het voorschrift: „thuis komende moet
door den binnenvader onderzocht worden over wat Text datter is
Gepredikt, wat Psalm datter is gezongen en wat yder uyt de Predicatie
onthouden heeft," vervangen door den regel: „thuis gekomen zijnde
zullen de kinderen moeten bezig gehouden worden met het zingen van
Psalmen en de Bedezang voor het eten, totdat de Middagmaaltijd begind."
W. K. Post t. a. p.

3 ) Zoo in het Weeshuis te Aardenburg. Instr. binnenvader, t. a. p.

4 ) Instr. binnenvader Burgerweeshuis Middelb. \'s Zondags na het mid-
dagmaal „gaan de kinderen wat los terwijl de vader eet."

-ocr page 161-

ze misschien ook nog blijven bij de publieke catechisatie of thuis
wacht hun mogelijk nog een uur godsdienstonderwijs. Dan zullen
ze eindelijk eens uit mogen, \'t Kan echter ook zijn, dat „sij binnen
den huize besloten sullen blyven ende geoeffent worden met goede
leeringen in des Heeren gebodt, Christelijck gelooff, thien geboden
°ff in \'t schrijven" en dat „wie contrarie doet, op sondagen speelt
off andere insolentie pleecht" kennis maakt met de roede.\')

Dat voor de kleinen dit tweemaal ter kerk gaan te veel was, daar-
over zullen de meeste opvoeders het wel eens zijn. Meer verschil
zal er bestaan over de vraag, of het voor de grooteren „wel goed"
of »minder erg" was, als zé gedwongen werden morgen- en middag-
dienst bij te wonen. Stellig was dat echter genoeg en er behoefde
toch waarlijk geen catechisatie of nog een bijzondere huisgods-
dienstoefening bij te komen.2)

Wij noemden het dagelijksch gebed.

Den binnenvader en ook anderen suppoosten van het Arme-
Weeshuis te Middelburg3) was voorgeschreven, \'s morgens en \'s
avonds en bij de maaltijden het gebed te doen „hetzij na eigen
bequaemheid of volgens zoodanige regulen en formulier als den
heer presidt en Regent, best sullen oordeelen."

Of men ook elders den suppoosten deze keuze liet, weet ik niet.

\') Ord. ende regul. v. d. weezen te Schoonhoven.

*) Over de catechisatie op Zondag spreken wij later. Wat de bijzondere
huisgodsdienstoefening op Zondag betreft, hier een enkel voorbeeld uit
"»eerdere. De jongens in het Burgerweeshuis te Rotterdam moesten te
zamen \'s morgens vóór kerktijd een half uur bijbellezen —
Beschr.
blz. 295 die in het Weeshuis te Alkmaar moesten vóór en na de kerk
».aanhooren het lesen van een capittel of meer" —
Instr. meester t. a. p.—
De binnenvader in het Diakonie-huis te Rotterdam moest „uitgenomen
de vier wintermaanden en uitgenomen op avondmaalsdagen des Zon-
dagsmorgens voor kerktijd voor alle inwoners van het huis een stichte-
lijke oefening houden over die Zondag van de catechismus, waarover
des namiddags zou gepredikt worden." Hij mocht echter ook wel „die
stof uit het beroemde werk van v. d. Kemp voorlezen". —
Instr. t. a. p. —
verpleegden in het Armhuis te Qorkum werden des Zondagsavonds,
"a zes uur door den binnenvader „bezig gehouden met het lezen der
H- S., Katechisatiën of andere Godsdienstplichten" —.
Regl. t. a. p.

3) Instr. binnenvader en Instr. kindermoeder in No. 1485 Arch. Godsh.

-ocr page 162-

Wel vond ik nog al eens voorbeelden, dat formuliergebeden waren
voorgeschreven.\')

Nu mag men over het gebruik van formuliergebeden denken zoo-
als men wil, te ontkennen valt toch niet, dat er een groot gevaar in
ligt n.1. het gebed te verlagen tot een blooten vorm. Wie wel eens
in een of ander gezin zulk een gebed, klaarblijkelijk zonder nadenken,
heeft hooren opdreunen — \'t is heusch geen zeldzaam gebrek —
zal geen hooge gedachte hebben van den ernst en de stichting,
waarmede de voorgeschreven gebeden door een der suppoosten of
„door een der bequaemste subjecten" werden verricht. Daar staat
tegenover, dat de „vrije gebeden soms niet veel meer geven dan
een zeer mager formuliertje, veel gelijkend op een kruideniersreke-
ning, eiken dag: dito, idem." Ja, de opvoeders mochten (mogen)
geestelijk wel hoog staan, opdat het telkens wederkeerend gebed
niet was (zij) een vorm zonder inhoud, maar het „neerstelijk ge-
houden zijn tot bidden" tot zijn recht kwame (kome).

Wij noemden het lezen der H. S.

Ik zou niet gaarne iets anders doen dan het prijzen, dat de Bij-
bel geregeld gelezen werd. De wijze echter, waarop dit geschiedde,
verijdelde veel van het goede, dat er in was.

Dat de Schrift gelezen werd in geregelde volgorde van begin tot
einde, heeft misschien zijn goede zijde; toch blijft zeer de vraag
of nu elk hoofdstuk geschikt is, om gelezen te worden voor kinderen
van eiken leeftijd.

Er werd gelezen door een van de kinderen bij beurte. Hebt ge
wel eens in een gezin uit het volk de H. S. hooren lezen? Welk
een eigenaardige toon wordt daarvoor noodig geacht. Het is vaak
niet om aan te hooren; zóó eentonig en dikwijls zóó onduidelijk,
dat het gelezene in het geheel niet tot zijn recht komt. Zoo zal dan

\') Men zie b.v. W. K. Post: Uit oude Regiem, t. a. p.; Instr. binnen-
vader
en instr. schoolmeester van het Diakoniehuis te Rotterdam, t. a. p-

In het Weeshuis te Schoonhoven moest negen maal per dag het
„Onze Vader" door of voor de kinderen worden gebeden, benevens nog
vier maal de 12 art. des geloofs en twee maal de tien geboden. —
Ord. ende Regul. — De jongens in het Weeshuis te Alkmaar moesten
eiken morgen het morgengebed en de tien geboden „bidden". Not. No. 23
Arch. Dl. I, fo. 103.

-ocr page 163-

ook wel gelezen zijn in de gestichten, waar kinderen uit het volk
opgevoed werden door menschen uit het volk.

En dan dat lezen onder den maaltijd. Neen maarl die gezonde
knapen en meisjes hebben allereerst oog en hart voor de spijzen en
geen oor voor hem of haar, die daar aan het eind van de tafel
hoofdstuk na hoofdstuk leest. Zou het wel heel stichtelijk zijn
geweest?

Daar is ook het lezen in den „linnen- of wollen-hoek."

In het Arme-Weeshuis te Dordrecht,\') in de beide Weeshuizen
te Middelburg2) en in het Diakoniehuis te Rotterdam3) werden
onder het werk eenige hoofdstukken gelezen. Als het nu bij eenige
bleef, kan men er vrede mede hebben, al zal misschien iemand het
minder eerbiedig vinden. Maar laat mij hier iets mogen afschrijven
uit de Notulen der Regenten van het Burgeweeshuis te Rotterdam:

4 Maart 1745: „geresolveert in den Wollenhoek en Lindenhoek
te laten lezen de gansche week tot Vrijdag
na gewoonte in den
Bijbel, des Vrijdagsmorgens twee k drie capittelen uit den Bijbel
en d\'overige tijd uyt het boek, geintituleert Salomons raad aan de
jeugd en des namiddags uyt het catechismus van Ds. Joh. v. d.
Kemp die sondag, die het eerst staat gepredikt te worden en in
den breijhoek des morgens in den Bijbel en des avonds in Salo-
mons raad aan de jeugd."

Blijkbaar werd dus van ouds dagelijks, geregeld door, hoofd-
stuk na hoofdstuk uit de H. S. gelezen. *) In ernst — hoe heeft
\'uen toch kunnen meenen, dat zulk een gebruik van het beste
boek zegen kon afwerpen.

\') Regl. „Lindcnayster", in Not. Regentessen onder 1772 en Regl.
»Wollenaalster
, t. z. p. onder 1773.

J) Voor het Burgerweeshuis zie Regl. „Llnnennaeymatres", in No. 1569
Arch. Qodsh. fo. 66; voor het Arme-weeshuis. Zie
instr. „oppernaaymatres".
,n Nr. 1484 Arch. Godsh.

3) Dédr moest gelezen worden „den tijd van een half uur vóór en
een half uur na den middag.
Instr. Llnnennaeystei" t. a. p.

4) De gewoonte om „onder het werk uit den bijbel of ook wel uit
een stichtelijk boek voor te lezen, afgewisseld door het zingen van een
Pwlm of stichtelijk lied" bestond nog omstreeks 1800.
Beschr. blz. 293 v.

-ocr page 164-

Over het algemeen, niet alleen uit dit laatste voorbeeld, al
spreekt dit al bijzonder sterk, krijgt men den indruk van overlading.
Ontegenzeggelijk stelde men zich een goed en heerlijk doel, de
kinderen op te leiden tot vroege godsvrucht. Als men nu maar
niet te veel uit het oog verloren had, dat men te doen had met
jonge menschen. Men gaf hun het goede voedsel, indien niet in te
groote mate, dan toch niet op de smakelijkste wijze. Men liep
gevaar de kinderen met het heilige te vervelen — de grootste
heiligschennis, die er is.

Terloops noemde ik hiervoor het Godsdienstonderwijs. Daar is
wel zóóveel van te zeggen, dat het der moeite waard is ereenige
afzonderlijke bladzijden aan te wijden.

Allereerst zij herinnerd, dat in de lagere scholen godsdienst-
onderricht een vanzelf sprekende zaak was. Dat gold ook voor de
Weeshuisscholen.

De meester in het Nieuw-Armhuis te Dordrecht moest de kin-
deren, behalve in de gewone vakken, „wel specialijk mede in de
eerste beginselen van de ware Chr. religie" onderwijzen.\') Dit
voorschrift vinden wij, ik zou haast zeggen zonder uitzondering,
in de instructiën dergenen, die met het onderricht der schoolkinderen
belast waren.

Wat men onder die eerste beginselen verstond, moge blijken
uit een paar voorbeelden. Hier moesten de kinderen daartoe
leeren: „het gebed des Heeren, morgen- en avondgebed, de gebeden
voor en na den eten en andere nuttige gebeden, de 12 artikelen,
de 10 geboden en de instellinge van de bedieninge des Heiligen
doops en het nagtmaal.1) Elders2) werd het laatste vervangen door het
leeren van den H. Catechismus. Of men leerde den kinderen „de
teksten, waarin \'sHeilands geboorte, lijden, opstanding en de uit-
storting van den H.G. is gemeld, benevens den Catechismus en de
Bijbelsche geschiedenis." *) Of men achtte, dat iemand genoeg deed,
om de verpleegden „te oeffenen in de eerste beginselen van de

1 ) Regl. binnenvader en -moeder, Armhuis Schoonhoven.

2 ) Regl. Armhuis Gorinchem t. a. p.

-ocr page 165-

Chr. religie" door ze „ten dien eynde van buijten te laten leeren
de vragen en antwoorden, zoo van den Heidelbergschen catechis-
mus, als uit het kort begrip." »)

Bovendien hadden de schoolkinderen dan meestal ook nog één of
meer uren per week catechisatie.2) Met de ouderen werd dit getrouw
voortgezet, totdat zij in staat waren belijdenis des geloofs te doen.

Soms werd het godsdienstonderwijs geheel of gedeeltelijk op-
gedragen aan den binnenvader; b.v. die van het Armhuis te
Schoonhoven3) moest al de kinderen, die van het Weeshuis te
Aardenburg4) „de kinderen, die buiten werkten", des Zondags
omtrent een uur lang catechiseeren."

Regenten van het Burgerweeshuis te Amsterdam stonden eens
voor een moeilijk geval. Zij moesten een schoolmeester „voor de
groote weesmeyden" benoemen en hadden geen enkelen geschikten
sollicitant, omdat bij het gewone onderwijs ook behoorde „het
cathegiseeren van deselve weesmeyden".5) Voor dien was dus aan
dien meester het godsdienstonderwijs opgedragen geweest, zooals
ook in de avondschool voor de jongens „eens in de week cathe-
gisatie in tegenwoordigheid van alle de jongens, sonder onderscheid,
door den oppermeester moest worden gehouden, gelijk ook door
hem voor de groote jongens des winters driemaal per week en
des zomers tweemaal \'s weeks zal geschieden". °) Het kwam ook
elders wel voor, dat de meester het bedoelde onderricht gaf.

Meestal echter werd daartoe een catechiseermeester aangesteld.

\') Regl. oppernaaimatres Arme-Weeshuis Middelburg, t. a. p.

J) B.v. de binnenvader in het Armhuis te Qorkum moest de school-
kinderen Woensdag- en Zaterdagmiddag catechiseeren en hen eens of
tweemalen per week, naar hun vermogen zulks toeliet, houden tot het
opzeggen van een Zondag uit den H. C. —
Regl. Armh. t. a. p. — Vol-
gens een in 1786 herzien reglement moest de binnenvader in het Merula-
weeshuis te Brielle „op de vrije Donderdag alle kinderen, die niet bui-
tenshuis werkten catechiseeren inplaats van schoolhouden." —
Not.
22 Mei 1786.

3) Regl. binnenvader en -moeder.

4) Instr. t. a. p.

\') Not. 23 Febr. 1763.

\') Not. 28 April 1762.

-ocr page 166-

Zoo lezen wij in het „Memorael" van het Weeshuis te Dordrecht:
de Heeren hebben aangenomen omme de kinderen te catechiseeren

alle Sondagh.....Sybert Pieters";1) in de Notulen van het

H.Geesthuis aldaar: tot catechiseermeester van dit Godshuis aan-
gesteld Anthony Voskam.....om tweemaal ter week de kin-
deren te komen catechiseeren."2)

De krankenbezoeker te Oudewater moest volgens zijn instructie
des Zaterdags in het Ziekenhuis, des Zondags in het Weeshuis
Godsdienstonderwijs geven.3)

Onder de suppoosten van het Burgerweeshuis te Rotterdam4),
van het Diaconie-weeshuis te Amsterdam 5) en van het Weeshuis
te Alkmaar6) wordt ook een „catechiseerder" genoemd.

Toen te Middelburg in 1763 „de catechiseermeesterplaats" in het
Arme-Weeshuis vacant werd, kwam aan een der Burgemeesteren
„in bedenking of niet tot meer nuttige stichting zoude zijn voor
de weeskinderen, indien de kinderen in beide die huizen voortaan
in de goddelijke waarheden werden onderwezen (gelijk in andere
voorname steden met veel vrucht geschied) door een der Eerw.
Heeren Predicanten dezer stad in yder weeshuis". Dien overeen-
komstig werd door „Weth en Raad" besloten, dat de jongste twee
predikanten elk in een der huizen een uur per week catechisatie
zouden houden.7)

Men zou zoo zeggen — met alle respect voor de schitterende
invallen van dien Burgemeester — die gedachte kwam toch heel laat
op om, nog wel in twee diakonieweeshuizen, het godsdienstonder-
wijs op te dragen aan hen, die er toch in de eerste plaats toe
geroepen waren. Hoe dachten de predikanten zelf erover? Tegen
het besluit der vroede vaderen konden zij zich niet verzetten,

1 \') 18 April 1704.

2 J) 16 April 1739.

3 ) J. W. Margadant a. w. blz. 141.

4 ) Regl. op de Regeering van het huis, in Arch. Weeshuis.

5 ) Wagenaar a. w. 2e st. blz. 325.

6 ) No. 52 Arch. Dl. I, fa 11.

7 ) Res. Weth en Raad, 8 Oct. 1763. Zij zouden daarvoor ieder een
gratificatie ontvangen van „25 Zeeuwsche rijcsdaalders per jaar uit de
stadskas".

-ocr page 167-

anders..... Bij de oprichting van het Burgerweeshuis, een goede

40 jaar vroeger, besloot de vergadering der Diakenen „alsoo de stads-
siekentroosters haar niet wilden verklaren, waarvoor sij de kinderen
souden onderwijsen in de gronden van de religie,----in de consis-
torie te versoeken, dat een van de Br. predikanten de voorn, kin-
deren gelieven te onderwijzen in Gods H.\'woord". Let wel, dat men
slechts in de tweede plaats aan de predikanten dacht. Misschien
had men wel half verwacht, wat geschiedde; het alleszins billijke
verzoek werd „gedeclineert"\')

Neen er valt blijkbaar niet te roemen op den grooten ijver van
de dienaren des Woords.

Te Rotterdam begon in 1673 een der predikanten een catechisatie
»om de 14 dagen" voor meisjes en „leegloopende jongens" uit het
Burgerweeshuis. Pogingen van Regenten, om een van de predikanten
te bewegen tot het houden van zulk een catechisatie, ook voorde
jongens, faalden echter.

Een binnenvader van het Merula-Weeshuis te Brielle verklaarde
bij gelegenheid zich niet bekwaam, om de kinderen naarbehooren
»in de gronden van den Chr. Ger. Godsdienst" te onderwijzen,
laat staan hen „te brengen zoo ver, dat zij belijdenis konden doen".
Nu oordeelden de Regenten, dat „daartoe ook niet voldoende waren

\') Regiem, etc. Burgerweeshuis f° 15. Na het bovengenoemde besluit
van den Magistraat vroegen de diakenen, of de bedoeling was, dat de
binnenvader van het Burgerweeshuis, die den verpleegden godsdienst-
onderwijs gaf en daarvoor „een douceurtje van den armen" genoot, daar-
mee moest eindigen. Het antwoord was, dat het godsdienstonderwijs, te
geven door een der predikanten, „aan het continueeren van den binnen-
vader als catechiseermeester niet obsteerd".
Res. Weth en Raad, 22
Oct. 1763.

In Not. Burgerweesh. van 22 Mei 1775 is sprake van een nieuwbe-
noemden catechiseermeester en in No. 1485 Arch. Godsh. vindt men een
instructie voor twee catechiseermeesters van het Arme-Weeshuis, d.d.
1 Oct. 1788, in welk jaar men een legaat van f 6000 ontvangen had,
voor een vast fonds, om daaruit twee catechiseermeesters te bezoldigen.
De wekelijksche catechisatiën door de Predikanten bleven niet te min
geregeld voortduren. W. J. Zip.
Het Armweeshuis te Af\'\'burg — toevoegsel
tot Zeeuwsch Jaarboekje van 1862 — blz. 22.

2) Beschr blz. 299 v.

-ocr page 168-

de Catechisatiën, welke door de drie Heeren Predikanten dezer stad,
ieder op zijn beurt, van half jaar tot half jaar, in dit Godshuis ge-
schieden, vermits dezelve alleen des maandags om de veertien
dagen plaats hebben en er dan nog wel eens overgeslagen wordt."
Besloten werd toen, dat de verpleegden, „die voor hun belijdenis
moesten leeren, gebruik zouden maken van die catechisatiën, welke
wekelijks in de consistorie voor elk en een iegelijk gehouden"
werden.\')

Uit andere voorbeelden, die ik vond blijkt op zijn minst, dat
de predikanten met het geven van Godsdienstonderricht in de ge-
stichten niet bovenmate bezwaard werden. Meestal deelden zij de
taak met binnenvader, meester of „catechiseerder".

Blijkens de instructie2) van den binnenvader in het Weeshuis te
Aardenburg, die immers zelf ook een uur voor zijn rekening had,
namen „de twee predikanten aan, iedere week één catechisatie in
het huis te houden.

In de Notulen van het Nieuw-Armhuis te Dordrecht lezen wij
onder 9 Sept. 1769 „dat de kinderen boven de gewone 3 catechi-
satiën [van een catecisatiemeester], die ze reeds per week hadden,
sedert eenige jaren ook nog ééns per week door een der H.H.
predikanten werden gecathegiseert."

Den predikanten van Zierikzee werd in 1730 „door de Heeren
van den Rade" dier stad opgedragen, de weeskinderen des Zondags
één uur te onderrichten, met de bepaling, dat zij dit ieder jaar bij
tourbeurte behoorden waartenemen en dat „nietjegenstaande den
siekentrooster verplicht bleef zijn ordinairen dienst in den huyse
te voldoen".3)

-ocr page 169-

In 1764 besloten Regenten van het Burgerweeshuis te Amsterdam,
dat „voortaan de ords. Zondagscatechisatiën der weesjongens, door
de Heeren predikanten in dit Godshuis wordende gehouden, door
een der regenten volgens tourbeurten [zouden] werden geadsisteert
op de boete van een daalder" \')]— tusschen twee haakjes, een kleine
Prikkel achtten de heeren voor zich zelf wel noodig. Ontvingen
daar dus de jongens, behalve van den meester, ook van een pre-
dikant het bedoelde onderricht, met de meisjes was dat ook het
geval. In de Notulen van 22 Nov. 1767 toch, is sprake van een
kwestie over „de bank in de Zondagscatechisatie der weesmeisjes",
welke moeilijkheid haar oplossing vond in het besluit, dat niemand
•n die bank zitting zou mogen hebben, dan de Regenten en Re-
gentessen en dat „men mede zou consenteeren in het maken van
°og een bank voor de familiën van Regenten en Regentessen."
Daaruit volgt, dat het min of meer een publieke catechisatie was.

Zoo iets vinden wij ook te Schiedam, waar de predikanten zich
bereid verklaarden, „om in het kerkje [aan het weeshuis verbónden]
de publicque catechisatieën te zullen houden des winters alle
Woensdagen en des zomers alle Zondagen, als er in de groote
kerk niet gecatechiseerd" werd.2) Den catechiseermeester was
daarbij de verplichting opgelegd „die catechisatiën bij te wonen,
waar de kinderen [moesten] antwoorden (twaalf antwoorders)."

Een zelfde plicht rustte op den meester in het Diakoniehuis te
Rotterdam. Hij moest de „publicque catechisatie, die \'s maandags
na de middag door den Predikant in \'t huis gehouden werd, bij-

haar van buyten laten leeren den Christelijken catechismus, haar die
wekelijks afvragende, sullende de siekentroosterdeserstad verpligt wesen
ten minsten alle veertien dagen de voorschrevene kinders in de fonda-
menten van het geloof te onderwijzen" aan de hand van den H.C......-

»ende de Heeren predikanten werden versocht de voorgemelde kinders
ten minste alle vierendeel jaars daarover mede te examineeren" -
Instr.
binnenvader,
t. a. p. —.

\') Not. 27 Juni 1764.

2) Not. 7 Dec. 1782. Blijkbaar echter werden reeds voor dien deze
°Penbare catechisatiën gehouden, want reeds 6 Febr. 1779 was bepaald,
dat de catechiseermeester erbij moest tegenwoordig zijn.

-ocr page 170-

wonen en zorgen, dat deze voor zich op schrift had de namen
van hun, die telkens op hun beurt moesten antwoorden."\')

Wat de leerboeken betreft, men bediende zich natuurlijk van
zulke, die toen algemeen gebruikt werden.

De Heidelbergsche Catechismus werd veel gebruikt. Behalve de
voorbeelden, die wij reeds noemden, volge nog dit. De weezen uit
het Nieuw-Armhuis te Dordrecht werden des Zondags van 12—1
uur door een catechiseermeester „gecatechiseerd over den Zondag
van den catechismus, over welke des middags in de kerk gepredikt
zou worden" en dan werden zij na de preek nog eens door den
predikant daarover ondervraagd1).

Voor de groote jongens en meisjes in het Burgerweeshuis te
Rotterdam werd gebruikt „het formulier der gezonde woorden." Er
werd „een capittel ofte afdeelinge teffens behandeld, daervanelcke
leerling moest leeren één vrage met de schriftuurplaatsen".2)

De Middelburgsche Magistraat verlangde bij genoemd besluit, dat
de predikanten in de Weeshuizen zouden catechiseeren „volgens de
leiding van het bekende kort begrip der Chr. religie, in de Publijke
Catechisatiën in de kerken binnen dese stad gebruijkt wordende."

1 ) Not. 9 Sept. 1769.

2 ) Orde op het catechiseeren, 25 Oct. 1670 in Arch. v. h. huis. Voor het
genoemde boekje zie Dr. S. D. v. Veen:
Het Godsdienstonderwijs. Serie
II No. 2 van „Uit onzen Bloeitijd," blz. 15, waar de juiste titel: „Kort
Voorbeeldt van de gesonde woorden."

-ocr page 171-

De voogdij van het Groene Weeshuis te Groningen meende in
1731, dat de kinderen voldoende onderlegd waren, als zij „de vraeg-
jes van Hellenbroek konden verstaan."\')

In het Arme-Weeshuis te Middelburg werd in 1788 „de 19e druk
van Hellenbroek als te uitgebreid afgeschaft .... en de kleine Hel-
lebroek in de plaats geintroduceerd".2)

Een ding blijkt uit het voorgaande wel. Het ontbrak den ver-
Pleegden niet aan gelegenheid, om onderwezen te worden. En welke
waren nu de resultaten?

In de vergadering van Regenten van het Burgerweeshuis te Am-
sterdam kwam 22 Oct. 17663) de klacht ter tafel, dat „de kinderen
zoo weinig belangstelden in het Godsdienstonderwijs en ook wei-
nig wisten." Het ééne is natuurlijk een gevolg van het andere. Over
beide werd ook elders geklaagd.

Het getuigde niet van overgroote belangstelling, toen „de oudste
weesjongens uit het Merula-Weeshuis te Brielle bij continuatie na-
latig waren bij de ordinaire catechisatiën door Heeren predikanten
•n deesen huyse te adsisteeren".4)

Een oude en hardnekkige kwaal was dat in het Burgerweeshuis
te Rotterdam. Herhaaldelijk werden met allerlei straffen bedreigd
degenen, die de catechisatiën verzuimden.6)

3) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuls, t. a. p.

4) Nol. 8 Dec. 1788.

s) Not. onder den datum.

4) Not. 5 Nov. 1792.

s) Not. 25 April 1670. Toen werd besloten hen, die de Catechisatiën
verzuimden te straffen „in haar handgeld bij hun uitgang," De ordre
°P het catechiseeren van 25 Oct. 1670 bepaalde de volgende straffen:
die de catechisatie verzuimd heeft, de eerste maal een stuiver, de tweede
maal twee stuiver, de derde maal drie stuiver boete „ende inhetwater-
huis gesloten werden"; zij, die hun les niet kenden, kregen een halve
stuiver boete. Eenigen tijd later werd weer geklaagd „over de ongods-
dienstigheid der kinderen, zoo in het verzuimen der catechisatie, als in
het blijven uit de kerk." Nu werd gedreigd met „8 dagen opsluiting te
water en te brood, bij herhaling openbaar geeselen en \'t haar kort
afsnijden — 3e maal 3 maanden in de werkkamer en arbitraire correctie".
N°t- 27 April 1684 -.

-ocr page 172-

Geen wonder, dat bij gelegenheid Regenten „tot hun smerte en
ongenoegen bewust werden, dat de weeskinderen thans in de eerste
en voornaamste wetenschap, de kennisse der goddelijke waarheden,
sig so niet oefenden althans niet so vorderden als men te voren
wel het genoegen gehad had". Den catechiseermeester werd toen
ook verweten „de diepe onkunde der verpleegden na een so Iang-
duerend onderwijs als velen genoten [hadden] en nog buiten staat
geoordeeld worden als sommigen sich aengeven om belijdenis te
doen".\')

In het Nieuw-Armhuis te Dordt viel ook al niet altijd te roemen
op de voldoende kennis der weezen, want een der predikanten,
„door eenige van de vaders daarover onderhouden zijnde, heeft
gedeclareert zig niet seer er op te kunnen beroemen."1)

Ik weet wel het gaat niet aan, ook al hebben wij hier uit een
viertal Godshuizen klachten over geringe belangstelling en kennis
der verpleegden, nu maar te zeggen, dat algemeen de resultaten
treurig waren. Toch mogen wij stellig niet al te veel verwachting
ervan hebben; om verschillende redenen niet.

In het algmeen stond het Godsdienstonderwijs in de 17de en
18de eeuw niet op een hoog peil.8) Ook in de gestichten werd het,
zoo zagen wij, voor het meerendeel toevertrouwd aan catechiseer-
meesters of wel aan schoolmeester of binnenvader. Nu stonden de
eersten, dikwijls van geringe afkomst, meestal nog al laag bij den
grond en de anderen stellig niet veel hooger. Neen er is weinig
reden om aan te nemen, dat de godshuizen een gunstige uitzon-
dering gemaakt hebben.

Iets anders is, dat in de weeshuizen, zooals wij straks zien zullen
wel eens ontbrak die vroome zin, die de belangstelling in de waar-
heden des Evangelies zoo zeer bevordert en die omgekeerd zoo

1 ) Not. 9 Sept. 1769.

-ocr page 173-

kostelijk gevoed worden kan door, trouw gevolgd, godsdienst-
onderricht.

Vervolgens werden de catechisatiën dikwijls gehouden op een
onmögelijken tijd. B.v. zooals in het Armhuis te Schoonhoven\'),
\'n het Arm-Weeshuis te Middelburg1) en elders, des Zondags na
de middagkerk. Was het nu wel zoo\'n wonder, dat de leerlingen
er niet met hart en ziel bij waren?

Het kan ons toch in het geheel niet bevreemden, als in het
Burgerweeshuis te Rotterdam „de siecketrooster versoekt of het
niet soude cunnen worden goedgevonden de sondaagsche catechi-
satie van de werkjongens op een anderen dag te verschuijven
alsoo bespeurdde de traagheijt en lusteloosheijt der kinderen, als
reeds tweemalen ter kercke geweest sijnde, dan wederom aan-
stonds in de catechisatie te moeten".2) Heel begrijpelijk 1

Niet veel geschikter is het uur, zooals het o.a. was vastgesteld
in het Weeshuis te Woerden4), in het Arme-Weeshuis6) en het
Nieuw-Armhuis«) te Dordrecht, n.1. tusschen de twee kerktijden in;
°°k al juist goed, om „traegheijt en lusteloosheid" aan te kweeken.

Dan lijkt mij altijd nog beter — al blijft het met het oog op de
twee volgende kerkbeurten toch ongewenscht — het uur \'s morgens
voor kerktijd, zooals in het H.Geesthuis7) te Dordrecht. Dan waren
de leerlingen ten minste nog frisch.

Wat de uren in de week betreft, met lette er wel op, dat de
verpleegden altijd door in touw gehouden werden. Dat was school-
gaan, werken, catechisatie, altijd iets. Men komt heusch niet los
van den indruk, dat zij van het goede haast te veel kregen. Zoo
was het dan niet te wachten, dat de weezen met onverdroten ijver
het onderwijs volgden.

\') Regl. binnenvader en moeder.

2) Instr. binnenvader, t. a. p. en instr. catechiseermeesters, In No. 1485
Arch. Godsh.

5) Not. 3 Juli 1738.

W. Margadant a. w, blz. 141.

5) nMemoriaar, 18 April 1704.

8) Not. 9 Sept. 1769.

7) Not. 16 April 1739.

-ocr page 174-

Intusschen moeten wij toch de goede bedoelingen der verschil-
lende Regenten-college\'s waardeeren. Uit het voorgaande blijkt in
elk geval, dat zij het godsdienstonderricht op prijs stelden. Zij
toonden dat soms ook, door de ijverigen te beloonen, de tragen
te straffen en over het algemeen stond men er op, dat het werk
bekroond werd doordat de kinderen belijdenis des geloofs aflegden.
Dikwijls werd als eisch gesteld, dat verpleegden eer zij het ge-
sticht verlieten als lidmaat waren aangenomen.

Burgemeesteren van Haarlem b.v. besloten in 1746, dat „de kin-
deren, in de respectieve Godshuizen gealimenteert en opgevoet
wordende, niettegenstaende sij de gerequireerde ouderdom berijkt
mogten hebben, voortaan uijt de voorschr. Godtshuijsen niet sullen

mogen worden gedemitteert.....voordat sij hare belijdenisse

hebben gedaan".\')

Door Regenten van het Weeshuis te Schiedam werd in 1774 „op
nieuw" onder de voorwaarden, waarop de verpleegden eervol ont-
slagen konden worden, opgenomen „dat sij tot lidmaat sullen sijn
aangenomen".®)

Aan een jongen, die (1791) „zijne demissie uijt \'t armhuys" te
Schoonhoven verzocht, werd dit verzoek niet ingewilligd, dan op
uitdrukkelijke verklaring van den catechiseermeester, dat hij „buyten
staat was zijne belijdenisse te kunnen leeren door zijne onvat-
baarheid. "3)

Maar als nu de verpleegden eens onwillig waren belijdenis te
doen, overigens in staat waren in eigen onderhoud te voorzien en
den vereischten leeftijd tot ontslag hadden, wat dan? Men kon ze
toch niet tot in lengte van dagen in het huis houden? Neen, maar
men wist er wel raad op. Men deed eenvoudig, wat de Voogdij
van het Groene Weeshuis te Groningen deed met die verpleegden,
die bij het verlaten van het huis „de gronden der religie" niet

-ocr page 175-

kenden.\') Men hield geheel of gedeeltelijk den uitzet in van hen,
die niet tot lidmaat waren aangenomen.

Zoo besloten in 1780 Regenten van het Nieuw-Armhuis te Dordrecht
»»dat de kinderen met haar
25 jaren uyt het huys moeten gaan,
ofschoon haar belijdenis niet gedaan hebben en geen belijdenis
gedaan hebbende
zonder uitzet"2) In het H. Geesthuis daar ter
plaatse werd in 1742 aan twee jongens gelast „met mey deses
jaers uyt dit huys te gaan en bijaldien voor dien tijd belijdenis
koomen te doen, ieder de uytzetting geaccordeerd."3)

Herhaaldelijk ontbrak aan den uitzet van jongens, die het Burger-
weeshuis te Amsterdam verlieten, het „swarte kleed, vermits sij
geen belijdenis [hadden] gedaan." Werden zij echter spoedig b. v.
»»voor het eerstkomende nagtmaa!" aangenomen, dan ontvingen zij
toch nog een zwart pak.4)

Waren de kinderen, die uitbesteed werden, dikwijls van goed
onderwijs verstoken, zij die in gestichten hun opvoeding ontvingen
hadden tenminste dit op hen voor, dat zij het geheele jaar door
konden schoolgaan.

Hetzij den binnenvader, zooals meestal in de kleinere gestichten5),
het onderricht was toevertrouwd, hetzij men een afzonderlijke
»»meester" of „meesters" had, zooals in de grootere huizen, de
kinderen ontvingen geregeld het noodige onderwijs.

Zou het misschien voorzichtiger zijn in het eerste geval te zeg-
gen : vrij geregeld ? Zoo\'n binnenvader had immers soms vele en
velerlei plichten te vervullen. In een zekere instructie0) komt dan
°ok voor: „Indien de binnenvader niet belet wordt, door eenige
noodige affaires van het huis, zal hij terstond na het ontbijt

\') Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.: Zij, die niet voldoende
onderlegd waren, ontvingen slechts een halve uitzet.

2) Not. 11 Mei 1780.

3) Not. 12 Febr. 1742.

4) Not. 19 April 1764 ; 29 April 1767 en passim.

s) Zoo b.v. in het Weeshuis te Aardenburg, in dat te Zierikzee, in
het Burgerweeshuis te Middelburg, in het Armhuis te Gorinchem. — Zie
de verschillende instructies.\'

8) tnstr. binnenvader Weesh. Aardenburg, t. a. p.

-ocr page 176-

met al de kinderen, die binnen het Huis zijn, op school gaan, en
hen zoo lang leeren en onderwijzen als de gelegenheid van het
Huis en zijn tegenwoordigheid dat kan lijden." Daar staat echter
tegenover, dat hem meestal was voorgeschreven, de schoolkinderen
te onderwijzen eiken dag \'s morgens en \'s middags op bepaalde
uren. Hij had daarin een vingerwijzing te zien, om voor andere
noodige affaires zooveel mogelijk buiten de schooluren tijd te
zoeken.

Waarlijk men krijgt uit de desbetreffende voorschriften niet den
indruk, dat het onderwijs der kinderen verwaarloosd werd. Gelegen-
heid te over werd hun geboden, om zich in de meest noodzakelijke
vakken te bekwamen. Lesuren tenminste hadden zij genoeg.

Daar had men eerst voor de kleineren, \'s morgens en \'s middags,
samen 4 tot 6 uren per dag, waarbij dan nog wel eens kwam het
genot van een uurtje avondschool.1)

Hierbij zij echter opgemerkt, dat hier en daar de meisjes minder
goed bedeeld werden, dan de jongens. In het Burgerweeshuis
te Rotterdam b. v. gingen zij maar halve dagen school en de
andere helft brachten zij door in den Breihoek.2) Blijkens het
„dagregister" voor den Binnenvader in het Burgerweeshuis te Mid-
delburg hadden ook daar de meisjes verscheidene uren minder les,
dan de jongens.3) Zij toefden dan zeker ook in brei- of naaizaal.
Meisjes en jongens in het weeshuis te Aardenburg stonden gelijk,

1 \') B.v. de schooluren voor de kleine kinderen waren in het Diakonie-
huis te Rotterdam van 9—1172 en van l\'/a—■4\'/a uur. —
Instr. School-
meester
t. a. p. — in het Armhuis te Gorkum van 8V2 of 9—11 en
van 1—5 uur, behalve nog in den winter avondschool van 6—8 uur. —
Regl. t. a. p. —; in het H. Geesthuis te Dordrecht van 9—11 en van
2—4 uur, behalve des winters avondschool van 6—7 uur. —
Regl. wegens
de Heeren vaders etc. —

2 ) Regl. Schoolmeester, in Arch. Weesh. vgl. Beschr. blz. 235.

3 ) Instr. binnenvader t. a. p. Iets dergelijks vinden wij in het Burger-
weeshuis te Amsterdam. Als de jongens uit het kinderhuis overgingen
in het groote-jongenshuis, hadden zij daar nog geheele dagen school.
De meisjes echter gingen, als ze in het groote-meisjeshuis kwamen
eenige jaren naar den breiwinkel, „daar zij \'t breijen leeren en onder-
tusschen, bij beurten tweemaal \'s daags bij den schoolmeester school-
houden. — Wagenaar a. w. 2e st. blz. 281.

-ocr page 177-

in zooverre zij, na des morgens het gewone onderwijs te hebben
genoten, „terstond na het middagmaal in de school gaande, elk
zijn werk bij de hand [moesten] nemen. De meisjes moesten allerlei
handwerken doen, de jongens breien. Zij werden dan „verder door
den binnenvader in lezen, schrijven en cijferen onderwezen, naar
gelegenheid des tijds en van hun werk"\').

Na de eigenlijke schooljaren genoten de verpleegden algemeen
nog, wat men nu zou noemen herhalings-onderricht.

De grootere meisjes in het Diakonie-weeshuis te Amsterdam
moesten \'s morgens tijdig gewekt worden, „zijnde de schooltijd
bepaald, des zomers te half zes en des winters te half zeven uuren."2)
Daér niet alleen werden de vriendelijke morgenuren door de naaisters
en werksters in de school doorgebracht. Ook de ambachtsjongens
kregen soms des zomers in den vroegen morgen gelegenheid om
aan hunne leergierigheid te voldoen.3) Meer gewoon echter was,
dat voor hen avondschool gehouden werd en dan alleen gedurende
de wintermaanden.4)

Hoort men in onze tijd, ook wat de lagere school betreft, wel

\') Instr. binnenvader, t. a. p.

2) W. K. Post: Uit oude Regl. t. a. p. Ook de groote meisjes in het
Burgerweeshuis te Rotterdam gingen \'s Maandags van 6—7 en andere
dagen, behalve Zaterdag van 6—8 des morgens school. —
Regl. school-
meester
- ; de grootere meisjes in het H. Geesthuis te Dordrecht
moesten \'s zomers te 6, \'s winters te 6\'/j uur „compareeren in \'t school,
°jn te leeren lesen en schrijven tot 7\'/a uur; \'s winters hadden zij boven-
dien van 7—8 uur avondschool. —
Regl. weesmeisjes en Regl. wegens
de Heeren vaders etc.
— Anders was het in het Arme-weeshuis te Mid-
delburg, waar de grootere meisjes in den zomer tweemaal per week
des morgens na 10 uur schoolgingen en in den winter avondschool
hadden. — instr. „Opper-Naaymatres" t. a. p. —

3) Zooals in het Weeshuis te Zierikzee — Instr. binnenvader t. a. p. —
en in het Armhuis te Gorkum. —
Regl. t. a. p. In beide huizen werd
des winters avondschool gehouden.

<) Zie de verschillende instructies van binnenvaders en schoolmeesters
j- a. p. Omstreeks 1700 hadden de jongens in het Burgerweeshuis te
Rotterdam, behalve de winter-avondschool van 6—8 uur, ook des Zon-
dagsmorgens nog gedurende één uur school. Voordien was het anders
geweest en gingen zij \'s Zondagsmiddags ter school —
Instr. School-

-ocr page 178-

eens de klacht van overlading — niet geheel ongegrond als men
let op het groot aantal vakken, in het leerplan opgenomen — in
vroeger eeuw bestond daarvoor waarlijk geen gevaar. Behalve,
zooals reeds gezegd, in de gronden der Geref. religie, ontvingen
de leerlingen onderricht in lezen, schrijven en „cijferen."\') Dat was
toch niet te veel; er kon werkelijk nog wel een vak bij. Als de
kinderen dus bovendien ook nog geoefend werden in het psalm-
gezang2) liepen zij daardoor wel geen gevaar zenuwpatiënten te
worden door overspanning.

Bepaalde het onderwijs zich dus tot het allernoodzakelijkste, de
Regenten stelden er ten minste prijs op, dat het voldoende vruchten
droeg en trachtten daartoe den ijver der leerlingen zooveel mogelijk
te prikkelen. In menige inrichting was het gewoonte jaarlijks een
onderzoek in te stellen naar de gemaakte vorderingen.

Zulk een examen in het Groene Weeshuis te Groningen eindigde
met ernstige vermaningen, tot de kinderen gericht.3) Die zullen
bij een dergelijke gelegenheid wel nergens ontbroken hebben. Dik-
wijls echter kwam er een prijsuitdeeling bij.

In het Arme-Weeshuis te Dordrecht zagen in 1763 de bekwaam-

meester; Not. 2 Jan. 1636; Beschr. blz. 237 —. De ordonnantie van het
Weeshuis te Goes t. a. p. schreef voor, dat de werkjongens „des son-
daghs ende andere ledige dagen zouden geouffent worden om haerlesen
ende schrijven te onderhouden ofte noch beter te leeren.

\') Veelal vindt men van deze drie vakken gesproken. Soms wordt
echter het „cijferen" óf niet genoemd —
Instr. binnenvader Weeshuis
Zierikzee
— óf uitdrukkelijk voorbehouden voor de meer gevorderden. —
Regl. binnenvader Armhuis Schoonhoven —. Was men oorspronkelijk in
het Weeshuis te Goes tevreden, als de kinderen leerden „lesen, schrijven,
reeckenen en cijferen, totdat deselve tot redelijcke perfectie gekomen"
waren —
le Ordonnantie t. a. p. —, later werd voorgeschreven, dat de
kinderen „door den binnenvader niet alleen in lesen, schrijven en cijfferen,
maar ook de jongens, naar hun ambacht in de wis- en tuigkunde, zee-
vaart, teekenen en diergelijke, ten minsten in de eerste gronden van
dien geïnstrueerd [moesten] worden" —
Ord. Gec. Arm.- en Weesh. —
Zou het wel gemakkelijk geweest zijn, zulk een knappe binnenvader te
vinden ?

2) Instr. schoolmeester Dlakonie-huis te Rotterdam t. a. p.

3) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

-ocr page 179-

sten in het catechiseeren hun vlijt beloond met „Sibersma over
den catechismus" of „de kern van Francken" en de knapsten in
het schrijven ontvingen het eerstgenoemde werk of „een catechi-
seerboekje van Hellenbroek."\')

Een som van 25 gld. werd in 1757 in het Nieuw-Armhuis ter
zelfder plaatse besteed voor bijbeltjes, om te dienen tot prijzen
voor de verst gevorderden „in lezen en schrijven, alsmede in de
gronden van onze gereformeerde religie.2)

De prijswinners in het Burgerweeshuis te Middelburg werden nu
eens verblijd met „het ontset van Leyden, gebonden in kalfsperga-
ment met een verguld rantje,"3) dan weer met „Johannes Luyken:
Menschen begin midden en Eynden,"4) een ander maal met „de
Heydelbergsche catechismus in dightmaat door Andr. Andriesse"5) of
met „de nieuwe psalmberyminge zonder noten."0)

Meer wereldsch was men te Nijmegen, waar men de Burgerweezen
\'iet wedijveren in het schoonschrijven om kleine zilveren prijzen
a»s een paar schoengespen, een eau-de-la-reine-doosje, een schaar,
een paar broekgespen, een boek met klammen e.d.7)

Hier en daar gebruikte men ook nog wel andere middelen om
de leerlingen tot meerderen ijver aan te sporen. Zoo moesten in
het Burgerweeshuis te Rotterdam zij, die niet goed konden lezen en
schrijven, van welken ouderdom ze ook waren, in school op de
ezelbank en in de eetzaal bij de kleine kinderen zitten.8) Voordat
2e in die beide vakken voldoende geoefend waren mochten de
meisjes niet naar de naai- of breischool (tenzij na schooltijd) en de
jongens niet op een ambacht.®) Het kwam daar ook voor, dat men
slechts een halven uitzet toestond aan de min geoefenden.,0) Dit

■) Not. 21 Maart 1763.

2) Not. 25 April 1757.

3) Not. 26 April 1763.

4) Not. 11 Mei 1770.

\') Not. 10 Mei 1771.

\') Not. 26 Aug. 1774.

7) Schets der lotgevallen, blz. 106.

") Not. 22 Juni 1730.

") Beschrijv. blz. 240.

,0) Not. 29 Dec. 1729.

-ocr page 180-

laatste was ook de straf voor hen, die het Groene Weeshuis te
Groningen gingen verlaten, zonder voldoende van het hun gegeven
onderwijs te hebben geprofiteerd.\')

Deze dingen bewijzen, dat het in de genoemde huizen wel voor-
kwam, dat zelfs de grooteren in de meest elementaire vakken on-
voldoende onderlegd waren. Ook elders vielen daarover klachten.
Te Haarlem1) gebeurde het zelfs omtrent 1750 dikwijls, dat kinde-
ren uit de verschillende Godshuizen ontslagen werden, omdat zij
den vereischten leeftijd hadden bereikt en dan nog niet behoorlijk
konden lezen en schrijven.

Men zou toch zeggen: zóó veel en zóó langdurig onderwijs in
zoo weinig vakken — de. resultaten moesten schitterend zijn of ten
minste zonder uitzondering voldoende. Maar het is bekend, dat het
onderwijs in dien tijd over het algemeen niet schitterend was. Het
is niet te wachten, dat de scholen in de gestichten in dat opzicht
boven de andere stonden.

Zooals wij zagen werden de meisjes reeds vroeg beziggehouden
met breien, kantwerken e.d. Waren de schooljaren voorbij, zij be-
hoefden hun tijd niet in ledigheid door te brengen. In de groote
huishoudingen der gestichten kon men de werkkrachten goed gebrui-
ken. Overal werd er vanzelf naar gestreefd „het huys met soo
weynich dyenstboden te belasten als maar immer mogelyck was"2)

Aangezien echter, vooral als het gesticht nog al bevolkt was,
niet allen in de huishouding konden worden gebruikt, werden
hier en daar de meisjes verhuurd in diensten bij de burgerij.1)

1 ) Mr. A. J. Enschedé a. w. Bijl. K. No. 150.

2 ) Ordonnantie Weeshuis Goes t. a. p.

*) De ordonnantie van het Weeshuis te Goes schreef voor, dat de meis-
jes, als zij taemelijck geoefent" waren in lezen, schrijven en allerlei hand-
werken of als zij 14 jaar werden, in „eerlycke luyden huijssen besteed"
moesten worden om te dienen. De ordonnantie van het Gec. Arm- en Wees-
huis aldaar bepaalde: de meisjes zullen tot hun 17d« jaar in „naay en brey-
school" werken en dan ten voordeele van het huis gaan dienen. Zie ook
Dr.
S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p\\ waar men o.a. het voorbeeld
vindt van een meisje van 15 jaar, die verhuurd werd voor 4 daalders,

-ocr page 181-

Maar......eens werd aan twee meisjes uit het Burgerweeshuis te

Middelburg toegestaan te gaan dienen. De Regenten waren er slechts
door druk van hooger hand toe te bewegen geweest toestemming
te geven, omdat zij oordeelden, dat er niets dan „
schadelijke ge-
volgen
zoo voor het Huys als voor de weezen zelfs van deze
nieuwigheden" te wachten waren. Heel verkieslijk vonden de Diakenen
vaders het dus niet.\') Zeer algemeen schijnt men er zoo wel over
gedacht te hebben te oordeelen naar het zeer veel voorkomende
gebruik, de meeste meisjes tot naaisters op te leiden.

Meestal geschiedde dit in de gestichten zelf, hetzij men één
naaiwinkel onderhield of, zooals in de grootere inrichtingen, twee,
in welk laatste geval in den eenen het linnen- in den anderen het
wollennaaien beoefend werd. Het kwam ook voor, dat meisjes als
naaisters onder de menschen gingen. Ik zie geen kans om uit te
maken, wie de aangenaamste werkkring hadden, zij, die voor luttele
stuivers „bij ordentelijke lieden, van de gereformeerde religie zijnde
aan den huijzen gingen naayen" —1) lange, lange dagen of zij, die
•n den naaihoek van het gesticht hun werk vonden. De laatsten
hadden ook een respectabele dagtaak. B.v. de meisjes uit het
H.Geesthuis te Dordrecht moesten \'s zomers te V/2 uur en \'s win-
ters te 8\'/2 uur \'s morgens, na eerst al bij den meester school te
zijn geweest en na een half uur te hebben gehad voor ontbijt, in
het „naayhuis" zijn tot ll\'/2t waarna zij tot het middageten werden
bezig gehouden met bijbellezen en het leeren van vragen voor de
catechisatie; \'s middags te 1\'/, uur gingen ze weer aan het werk,

3 el linnen, 2 paar schoenen en een schorteldoek per half jaar; een twin-
tigjarig meisje verdiende per half jaar 3 daalders, een hemd een paar
Jdichers (klompen) en een schorteldoek. Natuurlijk werden later die loonen
•ets hooger.

\') Not. 7 Dec. 1765. Daar staat tegenover, dat in het Arme-Weeshuis
In 1641 aan de binnenmoeder werd voorgeschreven de meisjes in al-
\'erlei huiswerk te oefenen „op datter jaarlijcx eenige bequaem mochten
siin, om de goede luijden te dienen." —
Instr. binnenmoeder, in No. 1483
Arch. Godsh.

a) Zie b.v. Regl. Armhuis Oorinchem; instr. Hnnennaaijmatres burger-
weeshuis Middelburg
- in No. 1569, Arch. Godsh. enz.

-ocr page 182-

tot \'s avonds 7 uur, waarna weer school werd gehouden.\') Met
eenige variatie vond men dezelfde dagverdeeling ook in andere
gestichten.J)

Men beoogde met deze inrichting van naaischolen tweeërlei
doel. Het voordeel van het huis werd niet uit het oog verloren.
Daartoe werd, behalve het noodige voor het huis, ook naaiwerk
voor de Burgerij geleverd. Zoo werd in het Gecomb. Arm- en
Weeshuis te Goes een naay- en breijschool opgericht, opdat „dit
huijs uit de winsten ook van de meisjes soo veel mogelijk worde
gesubleveert en ondersteunt."3)

Niet minder werd zeker het belang van het huis beoogd door
de bepaling, gemaakt voor de „wollennaaymatres" in het Burger-
weeshuis te Middelburg, dat „omme deselve te animeeren, dat
door derselver vrinden en bekenden \'t naeijsel int huijs werde
gebragd, de voornoemde naeymatres en kinderen sal genieten van
al het burgerwerk, dat op de naeyschool sal werden gemaakt de
gerechte helft."4)

-ocr page 183-

Tegelijk stelde men zich, niet zonder kans van slagen, ten doel,
de meisjes te vormen tot bekwame naaisters. Niet zelden treffen
w\'j in de instructies voor naaimatres of kleermaker aan den eisch
den verpleegden „het ambacht van linnen- of wollennaaien vol-
komen te leeren."

Op zichzelf was er natuurlijk geen bezwaar tegen, dat men zoo
trachtte het mes aan twee kanten te doen snijden. Dikwijls konden
de

inrichtingen uitnemend gebruiken alles, wat de inkomsten maar
eenigszins versterkte, en de jonge dochters waren later hun brood
waardig. Maar of ze nu ook gevormd werden tot flinke huisvrouwen ?

Het valt niet te ontkennen, dat de opvoeding soms vrij eenzijdig
2ijn kon. In het Weeshuis te Rotterdam b.v. had men vaste „dien-
sters" die het huiswerk deden. Alleen bij groote drukte werd haar
aantal versterkt met meisjes uit de naaihoeken. Daarvoor mochten
echter nooit gebruikt worden zij, die „voor den burger" naaiden\')
d.w. z. de goede naaisters; deze kregen dus heel
geen gelegenheid
flink werken te leeren.

Dan was toch beter een regeling als in het Weeshuis te Alkmaar,
waar de meisjes als ze voldoende in het naaien waren bekwaamd,
2 £ 3 jaar in het huis als meid moesten werken en daarna, nog
een jaar in het huis blijvende, ten eigen profijte uit naaien mochten
gaan.2)

De jongens gingen, nadat zij de school doorloopen hadden, op
een ambacht. Soms konden er eenige in het gesticht zelf een vak
\'eeren, door b.v. als ondermeester in de school, als knecht in de

1658 ook een spinkamer ingericht, waar o.a. in 1671 met spinnen 41
kinderen werden bezig gehouden. Mr. A. J. Enschedé a. w. blz. 127 v.
Welk een dagtaak zulke kinderen soms hadden, blijkt uit, wat ons wordt
medegedeeld van het Arme-Weeshuis te Deventer, waar de meisjes ook
sPonnen: „de kinderen . . . wercken des somers van 5\'/
ï—9 dan van
«V» —12 en daarna van 1 tot 6 uur des avonds de kleyne ende de groote,
d\'e een ambacht leeren buytenshuys tot acht uyren" — Mr. J. Nanninga
uitterdijk:
Inrichting v. h. Ar men-Weeshuis te Deventer, t. a. p.

\') Not. 12 Aug. 1745 vgl. Beschrijv. blz. 288 v.

2) Regl. Regenten en Regentinnen — in No. 52 Arch. Dl. II, fo. 1. —

-ocr page 184-

schoen- of kleermakerij, bakkerij of brouwerij van het huis werkzaam
te zijn.\') Voor het meerendeel echter werden zij in de leer gedaan
bij bazen in de stad hunner inwoning. Daartoe werd met zoo\'n
baas een accoord gesloten voor één of meer jaren.

In het Burgerweeshuis te Rotterdam werden omstreeks 1700 „de
conditiën aldus gemaakt: dat eerste jaer de jongen sal winnen
10 st. \'s weeks, het tweede jaar twaalf st.; de baas sal moeten
geven nieuwe schoenen, doch werden thuijs gelapt; de baas moet
dulden dat sij in de wintermaanden als men avontschool hout
\'s avonds te ses uren school komen; als sij eerst bij de base te
werck gaan wert haer een paer nieuwe schoenen van het huijs
gegeven — na twee jaar opnieuw conditioneeren."2)

In het „Memoriael" van het Arme-Weeshuis te Dordrecht vindt
men meer dan ééne besteding als volgt: B. v. d. Grient mr. huis-

\') Zoo hier en daar dook wel eens het streven op, om de arbeids-
krachten van grootere en kleinere jongens aan te wenden in een of
andere industrie ten voordeele der gestichten. Zoo breiden de kleinere
jongens in het Groene Weeshuis te Groningen kousen — Ds. S. D. v. Veen
Een Weeshuis t. a. p. —, die in het Burgerweeshuis te Rotterdam een
tijd lang (tot 1639) netten. —
Not. 20 Nov. 1637 ; 30 Sept. 1639; Beschr.
blz. 270.

Regenten van het H.Geesthuis te Haarlem richtten in 1614 een weverij
op, wat echter op aandrang der gilden nog hetzelfde jaar door Burge-
meesteren verboden werd — Mr. A. J. Enschedé a. w. blz. 110. Een
lakenweverij, die het Arme-Weeshuis te Middelburg van 1664—1675 bezat,
wierp eerst groote winsten af om later geheel te verioopen Dr. S. Sr.
Coronel a.w. blz. 98 en 103.

Iets anders is, dat soms aan fabrikanten bij accoord weezen als werk-
kracht werden toegewezen. B.v. in 1686 kwam het stedelijk bestuur van
Middelburg met den refugié de Gerssen overeen, dat hij in zijn laken-
weverij eenige kinderen uit het Arme-weeshuis zou plaatsen, waarvoor
hij gedurende 10 jaar eenige voorrechten genieten zou — Dr. S. Sr.
Coronel a. w. blz. 120.

Te Rotterdam vroeg en verkreeg de Franschman le Verroux in 1681
„30 Meisjes [uit het burgerweeshuis] van ongeveer 12 jaar om kant te
leeren maken \'t eertse jaar voor niet in zijn dienst". —
Not. 14 Sept-
1681, 30 Mei 1682, 30 Sept., 15 en 21 Oct. 1683. Voor
een dergelijk geval
zie nog Dr. S. D. v. Veen:
Een Weeshuis t. a. p.

3) Regl. op het bestuur v. h. huis.

-ocr page 185-

timmerman neemt aan J. Polman voor den tijt van 2 jaren,\'t le voor
27, st. daeghs ende \'t IIe jaar om 3 st. daeghs iider jaar eenen
niieuwen hoedt en psalmbouxcen." *)

Een jongen uit het Groene Weeshuis te Groningen werd in 1626
°P het boekbinden gedaan, verdiende in de beide eerste jaren niets,
m het derde jaar 6 stuivers per week. — Een schoenmakers Ieer-
ling verdiende een veertig jaren later gedurende beide leerjaren
20 gulden, een schorteldoek, vrij schoenen en drinken en had vrij
gebruik van gereedschappen. — Gedurende vier leerjaren verdiende
een letterzetter 10 gld. per jaar, een zadelmaker echter gedurende
twee leerjaren weer niets.2)

Bij het kiezen van een vak werden de jongens zoo goed als
geheel vrij gelaten3), al zullen zeker verstandige Regenten hen

\') 29 April 1675 en passim.

\') Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p. Heel hoog waren later de
verdiensten dier jongens niet. De zadelmaker b.v., die het nog het verst
oracht, kwam in het 6de jaar tot een jaarloon van f 80. Ter vergelijking
n°g dit. Om eervol ontslagen te worden uit het Armhuis te Gorinchem
moesten de jongens (bij een leeftijd van 25 jaar) een jaar lang 5 of 6
schellingen per week ten voordeele van het huis hebben ingebracht. Dit
w\'ist, ook als de jongens een deel voor zich zelf mochten houden, niet
heel hooge loonen. —
Regiem, t. a. p. — In het Arme-Weeshuis te
Middelburg mochten jongens, die f 3 per week (na 1 Jan. 1787 werd het
4) inbrachten „van het genot der soogenaamde vette tafel jouisseeren."
at waren dus heele heeren, die aan een afzonderlijke tafel dineerden.
Wo/. 23 Nov. 1786 vgl. W. J. Zip: a. w. blz. 22 v. De oudste jongens,
Vo als zakgeld houden mochten, konden omstreeks 1780 van 3 tot
» 5 gld. per week inbrengen. Het laatste was toch zeker wel de aller-
uiterste grens.

) Eenige beperking werd soms wel gemaakt. In het Diakonieweeshuis
e Amsterdam mochten de jongens het smeden, in het Groene Weeshuis
® Groningen het slotenmaken niet leeren „opdat ze eikanderen het op-
rijten van sloten niet [zouden] leeren tot Dieverije" - M. J. Beerling
a\' w- blz. li, Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p. —. In het Bur-
geweeshuis te Rotterdam waren, behalve het smidsvak, ook die vakken
n den ban, waarbij „van de knechts Zondag- of nachtdienst gevorderd"
p • Beschr. blz. 260.
en w eigenaardige bepaling bevat de Ordonnantie van het Gec. Arm-
Weeshuis te Goes: wat de keuze van een vak betrof, moest er „om-
nt de jongens distinctie worden gemaakt" naar gelang — ledeouders

-ocr page 186-

/

daarbij wel zoo geleid hebben, dat de keuze viel op een ambacht
„daermede sij in toecomende tijden hunselven ende haer huijs-
houden sullen met eere kunnen voorstaen" en te gelijk op zulk
een „als men naer de gelegentheijt en den gheest, die men daerin
[d. w. z. in de jongens] bemerkte, oorbaerlijk vond."\')
De zorg die Regenten in andere opzichten aan het welzijn van hun
verpleegden besteedden is er borg voor, dat zij zoo veel mogelijk
er toe medewerkten, dat de weezen een goed vak flink leerden.
Hier en daar in de notulen van de Regenten vindt men ten be-
wijze daarvan allerlei trekjes, op zich zelf misschien niet zoo heel
belangrijk, maar die allen te samen toch duidelijk genoeg spreken.

Daar is b.v. een besluit, als dat van de Regenten van het Bur-
gerweeshuis te Rotterdam om, „alvorens de jongens op
\'t ambacht
te besteden naar deselve bij de binnenvader te vernemen en te
overwegen, wat ambacht hun dienstig zij en hun naer
gelegenheid
daartoe te bevorderen.1) — Of het verzet van hetzelfde regenten-
college, toen iemand aan „Burgn eenige jongens uit het weeshuis
voor eenige jaren tot zijn dienst verzocht, om de lakendrapeerderij
te leeren," een verzet gegrond op de overweging,
dat dit handwerk
geen bestaan opleverde.2) Let op de bepaling van de Diakenen te
Middelburg, dat geen jongens in het Arme-Weeshuis „sullen
mogen
veranderen van stil [vak[ up penne van naer oost-Indien te gaan,
ten waere by hooge noodsakelijkheijt.3) Afgezien van de draconische
straf, waarmede gedreigd werd, was het toch een verstandige maat-

nooit van den Armen waren ondersteund; 2e de ouders ingeboren burgers
waren geweest en bij hun leven onderstand ontvangen hadden; 3e de
ouders vreemden waren geweest en bij hun leven onderstand
genoten
hadden. De jongens van het „eerste soort" moesten „geappliceert" wor-
den tot het leeren van „burgerlijke stijlen en
ambachten" naar hun keuze;
die van het „tweede soort" tot „de Vaart, Landbouw
of eenige mindere
Ambagten" ook naar hun keuze; die van de „derde soort" alleen „tot
den Landbouw, selfs de meisjes van dat soort van ouders afkomstig niet
uitgesondert."

1 ) Not. 8 Mei 1619.

2 ) Not. 14 Oct. 1683.

3 ) „Extract uit Not. Diac." in No. 1483 Arch. Godsh. Middelb.

-ocr page 187-

regel, ingegeven zeker door de vrees, dat het met de jongens zou
kunnen worden „twaalf ambachten en dertien ongelukken." Gij ont-
moet ook iets als dit, dat de jongens in het Burgerweeshuis te
Middelburg, die het timmeren leerden, zóó ruim van gereedschap
werden voorzien, dat ze er misbruik van maakten. Zij vulden n.1.
»hun kisten op met gereedschap, tot groote en onnoodige kosten
van de armen, ja verkochten gereedschappen en gaven het weg,
voor gebroken thoonende de stukken".\') Dan vindt ge weer een be-
sluit van de Regenten van het Burgerweeshuis te Amsterdam, dat
geen jongens naar zee mochten, die hunne ambachten niet ver-
stonden,2) bij welke bepaling de Heeren zich hoogstwaarschijnlijk
heten leiden door de overweging, dat de zeevaart voor hen, die
geen vak kenden, als kuipen, zeil- of scheepmaken, geen behoor-
lijk bestaan opleverde, althans geen aanbeveling verdiende.

Zoo vinden wij ook voorbeelden als deze, dat een jongen,
zeilmaker van zijn vak, op zijn „versoek tot het koopen van
verw om wapenen te leeren schilderen, dewijl men bevond, dat
h\'j syn best doet, wordt toegelechd 3 stuijv. \'s weeks"3) of dat aan
•emand gegeven is „al \'t gereetschap, tot het plaatsnijden be-
hoorende, en ook betaalt"4) of dat „een wees, van handwerk een
fijnschilder, een douseur ontving van 25 gld., toen hij aan
Regenten, tot hun groot genoegen, eenige teekeningen van zijn
hand" had laten zien.5) Of wel wij vernemen, dat een jongen zal
leeren teekenen voor „36 stv. \'smaands", waarbij hij voor ruim
f 7 teekengereedschap ontving;6) ook wel, dat jongens, mits 12
sehell. per week inbrengende, zullen mogen leeren teekenen ge-
durende de 4 wintermaanden, tegen een zeeuwsche rijksdaalder per
maand ten koste van het huis;7) ook wel, „dat 10 kinderen sullen
Ies ontvangen in handteykenen, maar ook in de architecture,
sperspectieve macke en portraitteeren, ieder na zijn ambacht best

\') Not. 21 Juni 1727.

) Not, 22 Aug. 1759.

) Not. H. G.huls ter Gr. K. Dordrecht 7 Febr. 1733.

) Not. Burgerweeshuis Amsterdam 7 Juli 1702.

) Kinderboek Arme-Weeshuis Dordrecht (beg. 1744), 22 Jan. 1791.

) Not. Weesh. Schiedam, 13 Dec. 1727.

\' Not. Arm- Weeshuis Middelb. 1 Nov. 1771 :vgl. W.J.Zipa.w.blz.23.

-ocr page 188-

convenieerende en al het gereedschap, daartoe noodig, zal aange-
schaft worden (mits blijvende aan het huis).*)

Ten slotte — als een jongen blijk gaf van bijzondere gaven,
werd hij ook wel voortgeholpen.

In 1680 verzochten Regenten van het Weeshuis te Leiden aan
die van het Burgerweeshuis te Amsterdam, of deze niet gedurende
één of twee jaren in hun huis wilden opnemen een Leidsche wees-
jongen, die bij een schilder in de leer, goede vorderingen maakte,
maar wiens leermeester nu uit Leiden naar Amsterdam verhuisd
was. Zij wilden „gaarne voor kost en inwoning betalen of
anders
(gelijk in voortijden wel geschied was) een jongen uit het Amster-
damsche gesticht bij verwisseling overnemen". Bereidwillig werd het
verzoek toegestaan.2) — Mocht deze jongen zich aan de schilder-
kunst wijden, één uit het Schiedamsche Weeshuis, die zijn hart
verpand had aan de muziek, werd in staat gesteld die neiging te
volgen, blijkens een mededeeling in de notulen, dat hij in 1725
door de „kerckmeesteren van den dorpe van Maasland", bij over-
eenkomst met Regenten was aangesteld tot organist è 160 gld.
voor het eerste jaar en verder è f 175 \'sjaars. Hem werd toege-
staan mede te nemen „een claversumbaal met de voet, een claver-
corde met zijn toebehooren, een clock off staffspel etc.,
alsmede
een Hoba, tot wederopzeggings toe in bruikleen van het huis".3)
Meer dan één jongen uit het Weeshuis te Rotterdam werd tot
chirurgijn opgeleid; b. v. in 1646 werd er één voor 5 jaar bij een
chirurgijn in de leer gedaan tegen een vereering van f 45; de
jongen

\') Not. Weesh. Schiedam, 2 Nov. 1776. Zie ook Nol. Burgerw. Amsterdam,
28 0ct. 1767: „aan 10 weesjongens geaccordeerd het teekenen of architec-
tuur te leeren". In 1767 werd
met 12 jongens In het Burgerw. te Rotter-
dam een cursus begonnen in wiskundige vakken, waarbij de jongens
tot tevredenheid van H.H. Burgemeesteren, zulke goede vorderingen
maakten, dat deze den leerlingen een geschenk in geld en het huis „de
vereischte gereedschappen tot het werktuigkundig en zeevaartkundig
onderwijs", tot een bedrag van ruim f 700, schonken. Later verliep dit
onderricht, evenals een teekenschool in 1770 in het huis opgericht.
Beschr-
blz. 247 vv.

2) Not. Burgerweeshuis Amsterdam, 30 April 1680.

3) Not. 11 en 24 Nov. 1725.

-ocr page 189-

was voor niet in de kost, terwijl de Vaders de kleeren, boeken en
instrumenten betaalden.\') Hetzelfde kwam ook wel voor in het
Burgerweeshuis te Amsterdam. In 1769 toch werd aan een jongen, die
reeds vijf jaar in de leer was geweest bij een Chirurgijn, toege-
staan „nog drie jaar bij hem als knecht te worden ingeschreven
zonder eenig loon en buijten het weeshuis zijnde te dragen een
andere rok." Toch vonden toen de Regenten de te brengen offers
wel wat zwaar, immers er werd „eenparig geresolveerd in het
vervolg niet dan om zeer bijzondere redenen eenige weeskinderen
de chirurgie te laten leeren, alzoo het Godshuis geen voordeelen
als van anderen daarvan kan trekken en integendeel nog op extra
kosten van kleederen daartoe moet inpendeeren."2)

Deze Regenten dachten wel heel anders dan die, welke een
honderd jaar vroeger „eenige weeskinderen hielden op de Latijnsche
school om te laten studeeren." Dit vond nu weer geen genade
in de oogen van H.H. Burgemeesteren, die 3 Jan. 1652 besloten
•»dat men de Regenten zou aanseggen, dat zij geen jongens meer
°P de Latijnsche school of tot de studie sullen hebben op te trekken,
maer deselve voortaen sullen houden tot bequame ambachten, naer
haer capaciteyt."3)
Wat de vroede vaderen zoo tegen het studeeren van weezen innam?
Misschien wel treurige ervaringen, die men daarbij had opgedaan,
zooals men die ook had in het Groene Weeshuis te Groningen.
Daar werden nog al eens jongens afgezonderd tot de studie, zoodat
men op het eind der 17de eeuw, daarvan kon spreken als vaneen
..oude usantie van \'t groene huis." Waarschijnlijk hebben echter,
juist in dien tijd, de schitterende prestaties van een viertal jongelui,
het tot „verloopen student" brachten, de voogdij voor goed
ervan afgeschrikt om de verpleegden tot de studie toe te laten.4)
In 1691 stond de stedelijke overheid te Alkmaar een subsidie
toe van 450 gld. voor drie jaren voor een weesjongen, student in

V Not. li juli 1646.
\') Not. 6 Sept. 1769.

) „De Regeering van Amsterdam .... ontworpen door Hans Bonte-
nantet,"
uitgegeven door Dr. G. W. Kernkamp Dl. II, blz. 519.
4) Dr. S. D. v. Veen:
Een weeshuls, t. a. p.

-ocr page 190-

de theologie. Maar zij gelastten toen ook Regenten „nooit een
weeskind in de studie op te trecken, als op speciaal consent van
Burgemeesteren."\')

Uit het Burgerweeshuis te Rotterdam moeten ook eenige ver-
pleegden te Leiden in de theologie hebben gestudeerd. O.a. werd
in 1647 „aan Egbert Johanni toegestaan jaarlijks zoo lang hij te
Leiden studeert f 150 voor zijn kost, huisvesting en boeken, blij-
vende zijn kleeding, bewassen en ander ten laste van het huis".
Later schijnt het echter ook daar niet meer te zijn voorgekomen.1)
Als wij samenvatten, wat wij tot nu toe over de opvoeding
vonden, dan meen ik gerechtigd te zijn tot het oordeel, dat het
den Regenten niet aan den goeden wil ontbrak de verpleegden
tegen den strijd om het bestaan te wapenen. Die goed wilden,
kregen gelegenheid te over om later tot een zelfstandig bestaante
komen. Waren er, die van het rechte spoor afweken, dan had men
ook den goeden wil hen daarop terug te brengen en de middelen
daartoe ontbraken niet. Dit brengt ons tot de tucht.

„Orde moet er zijn" zegt de volksmond. De bestuurders der
Godshuizen dachten er natuurlijk evenzoo over en trachtten op hunne
wijze de tucht te handhaven. Op hunne wijze d. i., in overeenstemming
met den geest der tijden, heel streng.
Wat zien sommige reglementen er toch bar uitl
Ieder, die niet vergeten is, zelf jong te zijn geweest, krijgt onwil-
lekeurig een beklemd gevoel, als hij hoort, dat „terwijl de kinderen
spelen, zij niet zullen vermogen te spelen met koten, ballen, ellen of
eenig ander speeltuig, waardoor zij — waren het dan geen Hollandsche

jongens — zichzelf en anderen zouden kunnen bezeeren of......

de glazen uitwerpen."2) Hetzelfde gevoel overkomt ons, als wij lezen,
„dat jongens en meisjes wel sorge moeten dragen van eenig ge-
druijs te maken in\'t gaan door het huis of opklimmen der trappen."3)

1 \') No. 52 Arch. dl. I, fo. 101.

2 ) Not. 28 Aug. 1647, vgl. Beschr. blz. 243.

3) Instr. binnenvader Weeshuis Aardenburg t.a.p.

3 ) Regl. Jongens en Regl. meisjes H. Geesthuis Dordrecht.

-ocr page 191-

De breimeester in het Burgerweeshuis te Rotterdam moest vooral
waken tegen alle „onordelijkheden van dansen en springen." <)

Het was, of de weezen heel anders waren dan andere kinderen.
Alles moest vooral „zeedig en manierlijk" gaan.

Zie hoe de verpleegden uit het H. Geesthuis te Haarlem, volgens
het Reglement van 16032) ter kerk gaan twee aan twee. Zij „sullen
dan passen, dat men manierlijk over straat gaat, recht neffens sijnen
maet en recht post op die vóór hem gaet, sonder clappen of snap-
pen, sonder herwaerts of derwaerts te gapen, maar sal recht op
sijn maet, die met hem en voor hem gaet passen." Bij het naar
huis gaan zullen zij „hunne paren houden en stille gaen tot aen
de Louffe sonder eenig geluit te maken van klappen of lachen ofte
eenige onmanierlijcheyt te bedrijven en alsdan sal een ieder gaen
\'tsij in de keuken of op de plaetse maer sullen stille wezen sonder
clappen." Een ding helpt: ten slotte waren die voorschriften bijna
te streng, om ten volle te worden gehandhaafd.

Bar zien de reglementen er soms ook uit door de bedreigingen,
waarmede óf elk artikel óf het geheel eindigt.

Een „oude ordre op de Weeskinderen [te Alkmaar], geregi-
streert int ordonnantieboek, vernieuwt in den jare 1702",J) bevat
°-a. het volgende: de kinderen mogen niet de school of hun werk
verzuimen „op correctie van dapper gegeesselt te werden"; niet
buiten de stad gaan „op sware correctie" geen nacht uit huis blijven
»op scarpelick gegeesselt te werden"; geen „stuck broots ofte kaas
of wattes es buytten weeshuijs dragen" om weg te geven of te ver-
hopen „op gegeesseelt te werden"; moeten het geld, dat zij ver-
dienen inbrengen ten voordeele van het huis „op peyne van moe-
dernaackt wel gegeesselt te werden, hij sij jongck of oudt."

In het, reeds meer genoemde, reglement voor het Weeshuis te
Schoonhoven, dat zelfs niet vergeet voor te schrijven, dat bij het
"aar bed gaan „een yder oock sal gaan leggen op sijn rechter zijde,
ten waere bij siecte ofte andere ongelegentheyt/\'varieeren de straffen:
.»op pene van de roede om daermede gegeesselt te worden"; —

\') Instr. Not. 20 Nov. 1637.

2) t. a. p.

3) No. 52 Arch. fo. lv.

-ocr page 192-

gestraft „met de pene van een placks" of „met de pene van twee
placks,"— B.v.: na het eten „sullen de kinderen met goede preverentie
haer knieën buijgende van de tafel gaen seggende: De Heere sij
gedanckt en gelooft op de pene van een placks."

„Wie één van de artikelen van het reglement overtreedt zal (zonder
reguard op jaaren te nemen) met op de Bok te leggen gestraft
worden", zoo eindigt een reglement voor de jongens in het Bur-
gerweeshuis te Amsterdam.\')

En het bleef niet bij dreigen. Vanzelf hadden de suppoosten de
noodige bevoegdheid, om de ongehoorzamen te bestraffen. Den
schoolmeester in het Diakoniehuis te Rotterdam werd voorgeschreven
„zoomin mogelijk te slaan, maar zulke straffen toe te passen, die
op de schaamte werken."1) Dat is wel iets bijzonders. Over het
algemeen toch beschouwde men stok of plak als een tooverroede,
die wonderen moest doen bij de opvoeding. De schoolmeester in
het Arme-Weeshuis te Middelburg mocht „geen roede, stok of plak
sparen";2) de oppernaaimatres evenmin „daar de tygt en kastijding
noodzakelijk is.\'M) De binnenvader en moeder in het Gec. Arm-
en Weesh. te Goes moesten de onwillige, wederhoorige en onge-
schiktheid bedrijvende daarover bestraffen en zoo het de noot
vereijschte naar behooren kastijden."3)

Zeker er werd verwacht, dat de suppoosten bij het bestraffen
maat zouden weten te houden. Zoo moest de ondermeester in het
Armhuis te Dordt zoo noodig „de ouwde subjecten woordelijk en
de jongens des noods dadelijk kastijden, dog moderatelijk". ®) Naardien
het zijn ambt is, zoo zegt de instructie van den binnenvader in
het Weeshuis te Aardenburg, alle fouten en misdaden dezer kinderen te
censureeren en te straffen, zoo zal dit geschieden met alle discretie."
Intusschen had de man toch de bevoegdheid ongehoorzamen te

1 ) Instr. t. a. p.

2 s) Instr. in No. 1485 Arch. Godsh.

3 B) Ordonnantie.

«) Instr. t. a. p.

-ocr page 193-

„geeselen". ») En gegeven het recht om handtastelijk te straffen,
is de grens van moderatie of discretie soms spoedig overschreden.

Dat bleek wel eens. Moest de Voogdij van het Groene Weeshuis
te Groningen bij gelegenheid den binnenvader tot matigheid en
voorzichtigheid aansporen, omdat hij een meisje hevig geslagen
had met de bollepees,2) door Regenten van het Arme-Weeshuis te
Middelburg werd op een keer de schoolmeester, omdat hij „een
klein, ziekelijk en gebrekkig meijsje op een alleronmenschelijkste
wijse met de bollepees geslagen had, ernstig gereprimendeerd en
gedreigd met straf bij herhaling."3)

Klaagde een meisje in het Nieuw-Armhuis te Dordrecht over
mishandeling van den ondermeester,4) zoodat dezen „wert aan-
gezegd zich voortaan te wagten van te castigeeren buiten mate,"
door den schoolmeester in het Burgerweeshuis te Rotterdam werd
een jong meisje zoo geslagen, dat ze blauwe plekken op den arm
had,B) waarom hij ernstig vermaand werd en bedreigd met afzet-
ting „als hij zich niet wachtte voor dergelijke". Vroeger was al
eens een schoolmeester in hetzelfde gesticht „in- en buitenhuis
beschuldigd door mishandeling, slagen op het hoofd, den dood van
een der weesjongens te hebben veroorzaakt". Wel werd bij genees-
kundig onderzoek „geen teeken van geweld gevonden", maar de
meester ontving toch „een ernstig verbod, geen kinderen aan het
hoofd te slaan en de al te groote strengheijt in het kastijden te
vermeijden, maar zich van de plak of stok te bedienen, wanneer
zagte vermaningen en bestraffingen vruchteloos" waren. 6)

Dat ook het zwakke geslacht hardhandig zijn kon, bewees een
»naaymatres" in het Arme-Weeshuis te Middelburg, toen zij een
»naaijmeid onbetamelijk kastijdde". Ongelukkig stierf het meisje
kort daarna en de zaak eindigde met de ontslagname van de sup-
Pooste^) In hetzelfde gesticht werd „een dogter, door de binnen-

\') Instr. t. a. p.

\') Dr. S. D. v. Veen: Een weeshuis t. a. p.

3) Not. Gecomb. Vergad. 10 Oct. 1791.

4) Not. 5 Oct. 1780.

5) Not. 27 Sept. 1753.

°) Not. 30 Juni 1 en 5 Juli 1753.

\') Register Not. Diac. Midd. blz. 403.

-ocr page 194-

moeder geslagen, kort daaraan blind," maar „de hr. Doctoren waren
van advys, dat de blintheijt niet door het slaen veroorsaekt" was.1)

Dergelijke voorbeelden toonen ons, dat men den suppoosten een
gevaarlijk wapen in de hand gaf, als men hen lichamelijke straf-
oefening toestond. Er zijn nu eenmaal maar al te veel menschen,
die daarin moeilijk kunnen maat houden.

Maar als het nu „gebeurde, dat eenige van de kinderen uit-
sporige stoutigheden kwamen te begaan", wat dan? Dan moesten
de suppoosten „den buitenvaders" daarvan kennis geven.2) Verder
dan het moderatelijk kastijden mochten ze niet gaan. Den Regenten
verbleef het recht, om bij ernstiger overtredingen zwaardere straffen
op te leggen. Zij beschikten daartoe over een uitgezochte collectie
tuchtmiddelen.

Daar was allereerst, wat men, in tegenstelling met het offi-
cieuse, zoo terloops door een suppoost uitgedeelde, zou kunnen
noemen een officieel pak slaag. Op den naam komt het niet zoo
juist aan. In verschillende vonnissen, over kwaadwilligen geveld,
vindt men gesproken van: gecasteijt worden met een roeden;
strengelijk met de roede straffen; gestraft worden met de rotting
op de billen; met het daghetje van den binnenvader op denrugge
krijgen; een brave rugschuering te ontvangen; naar verdienste
gerost te worden of gegeeseld of streng gegeeseld. Men heeft
slechts voor het kiezen. De straf werd gewoonlijk aan de schuldigen
voltrokken in tegenwoordigheid nu eens van al de kinderen, dan
eens van al de jongens c. q. van al de meisjes. Tot verhooging
van de plechtigheid woonde soms het voltallige college van
Regenten de strafoefening bij.3) De voorzitter had dan de gelegenheid,

1 ) t. z. p. blz. 593.

2 ) Zie b. v. Ordonnantie Gec. Arm- en Weeshuis Goes; Regl. Arm-
huis Gorlnchem
t. a. p.; Ordre en Regl. blnnenv. en blnnenm. Armh.

3 exempel van alle de andere kinderen met Roeden gegeeselt. — Ordre en
Regl. jegens de subjecten in het Armh. te Schoonhoven:
zullen alle

-ocr page 195-

behalve den patiënt, ook de overige weezen ernstig te vermanen.
Immers de straf was „ook anderen ten exempel".

Als uitvoerder van het vonnis fungeerde meest een der binnen-
regenten. Wel kwam het in het Burgerweeshuis te Rotterdam voor,
dat een bejaarde weesjongen tegen een kleine belooning het werk
verrichtte.\') Daar gebeurde het ook, dat een meisje „publiek op de
meisjeseetzaal gegeeseld" werd door een mede-verpleegde, die
».door haar onschuldig gestraft was".2) In het Arme-Weeshuis te
Dordrecht 3) dreigde men twee jongens, die reeds gestraft waren,
bij herhaling van „hun moedwil weer aen de pael te doen zetten
ende mancanderen te doen geeselen." Maar dat alles zal wel uit-
zondering geweest zijn, zoo als ook het geval uit het Groene
Weeshuis te Groningen, waar een jongen wegens zijn „veelvoudig
weglopen en schoojen, op verzoek van de voogdij, door de dienaar
van de Schout opentlijk op de eetsale met de peeze streng ge-
straft" werd,4) of een dergelijk geval uit het Burgerweeshuis te
Amsterdam. Vier jongens n.1., veroordeeld om „op het houte paart
gegeselt" te worden verzetten zich heftig, tot dat men „op de
jongens-eetzaal hebbende doen komen 3 Almoesseniers-dienders,
boven een groot getal suppoosten dezes huijses, de geresolveerde
geselinge.....scherpelijk en straffe" deed uitvoeren.5)

„Geeseling op het houden paart" dat brengt ons tot iets anders.
De Regenten van het Burgerweeshuis te Rotterdam waren 4 Dec.
1624«) „eensamentlyck vergadert en besloten, dat zou gemaakt
worden een instrument, volgens hetgene, dat tot ander plaetsen int
weeshuys gebruyckt wort, daer men de kinderen inleyt, als men haar
geesselt ofte castijt om die wille, dat ze daar stilletjes in connen ghe-

kastijdingen op order van boekhouder, regenten en regentessen moeten
geschieden en zal zulks geschieden van de jongens ten overstaan van
de regenten en van de meijsjes en kleijne kinderen ten overstaan van
de Regentessen.

\') Beschrijv. bl. 307.

2) Not, 28 Juni 1670.

J) „Memorlaer 29 Mei 1700.

4) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuls, t. a. p.

5) Not. 10 Febr. 1723.

8) Not. onder dien datum.

-ocr page 196-

houden werden." Een geeselbank dus, waarover de vaders blijkbaar
gunstige berichten vernomen hadden. In de notulen van het Bur-
gerweeshuis te Amsterdam wordt herhaaldelijk gesproken van „straffen
met den bok." Dat zal wel hetzelfde geweest zijn als het houten paard
en het Rotterdamsche „instrument". De straf „op het bankje",
toegepast in het Arme-Weeshuis te Middelburg, bestond in een
kastijding met een rietje, waarbij den schuldige het bovenlijf aan
een hellende bank en zijn neerhangende beenen met riemen onder
aan de pooten werden vastgebonden. Maakte hij nog te veel be-
weging, dan werd er een vijftigponder aan zijn voeten gehangen.\')
Of dit echter ook bedoeld wordt, als van vijf jongens in het Arme-
Weeshuis te Dordrecht gezegd wordt, dat zij „in de reefter op \'t
bankje in presentie van allen de kinderen met de rotting zouden
worden gestraft,"1) weet ik niet. Misschien niet, want hun straf was
eigenlijk, op voorspraak van den bovenmeester verzacht „want sij
souden anders aan de geesselpael gekomen hebben."2)

Nog in een ander opzicht was de straf van genoemde jongens
blijkbaar verlicht. Zij werden gestraft op haar billen, mits de broek
aanhoudende. Het kon dus ook wel anders? Zeker 1 — eenjongen
uit het weeshuis te Alkmaar, die in drift een ander met een mes
gestoken had, werd veroordeeld om „in de Reventer eerst door den
binnenvader en bij herhaling door den schoolmeester op zijn bloote
billen met roeden strengelijk gekastijd te worden."3)

De operatie won daardoor stellig aan pijnlijkheid — ook aan
kieschheid ?8) In elk geval men ziet, dat het pak slaag meermalen
bedenkelijk ging lijken op een geeseling in optima forma.

1 \') Kinderboek 1737-1781, onder 13 Febr. 1768.

2 ) T. z. p. onder 14 Nov. 1739: hebben de heeren vaders geresolveerd
van een geeselpael te laten maken op de grooten plaes". — 21 Nov. 1739
eenige jongens door den boven- en ondermeester met een rotting „bij de
pael" gestraft.

3 ) Not. 17 Dec. 1768.

-ocr page 197-

Hen andere straf was het sluiten aan een blok d.w.z. een houten
blok werd door middel van een ijzeren ketting met dito beugel om
het been boven den enkel bevestigd. In letterlijken en figuurlijken
zin dus een paardenmiddel.

Op den zolder van het weeshuis te Schoonhoven liggen, of al-
thans lagen voor eenige jaren, nog twee zulke blokken van eiken-
hout met toebehooren. Het grootste lang 54 c.M. bij een hoogte
en breedte van 9 c.M. weegt met een ketting van 70 c.M. 4,5 K.G.;
het kleinste heeft, met een ketting van 17 c.M., een gewicht van
ruim één K.G. en meet 15 bij 5 bij 9 c.M.\') Het kwam meer voor,
dat men grootere en kleinere blokken erop nahield,2) hoewel meestal
zonder meer gesproken wordt van „aan het blok te sluiten".

Zelfs met zoo\'n klein blok te moeten gaan zal een vreeslijke
straf geweest zijn. En duurde dat nu eenige dagen, dan was er nog

doorkomen aan. Maar.....„Johanna Nagels, die nu" — zoo lezen

wij ergens — „acht maanden heeft aan den Blok gezeten, is ge-

-ocr page 198-

resolveerd dezelve daarvan te doen ontslaan".\') \'t Is niet het eenige
voorbeeld, dat iemand gedoemd was weken en maanden op zoo\'n
onaangename manier rond te strompelen. Nog in 1809 werd een
meisje uit het Arme-Weeshuis te Dordrecht gestraft met „een heel
jaar het blok aan \'t been,
behalve als ze sondags naar de kerk" ging. *)
Dat laatste, dat ten minste nog eenige verlichting schonk, werd
niet altijd toegestaan. In tegendeel, meermalen werd uitdrukkelijk
de bepaling gemaakt: „des sondags met den blok naar de kerk
te gaan." Onze vaderen hadden toch wel een heel ander begrip
van, wat stichtelijk is dan wij. Kunt gij het U voorstellen, dat het
veel bijdroeg tot stichting van de kerkgangers, als in den stoet
der weeskinderen er één — liefst „voorop" —1) voorthinkte be-
zwaard met een blok, die hem of haar narammelde. Hoe dat zij-
de bedoeling was ongetwijfeld op die manier de(n) misdadige den
volke, als zoodanig, voor te stellen en zoo op de schaamte te
werken.

Het laatste trachtte men ook op andere wijze te bereiken. Het
eenvoudigste was wel, dat men iemand eenige Zondagen aan tafel
liet te pronk staan2) of gedurende eenigen tijd afzonderlijk
deed
eten „op de schandbank" 3) of nog anders „aan een schandtafel
gedurende drie weken" uitsluitend op gort onthaalde.0)

Op verschillende wijzen kon die straf worden verzwaard. B.v.
een jongen in het Burgerweeshuis te Rotterdam moest
gedurende
veertien dagen aan tafel te pronk staan, gesloten aan een blok en
gekleed in schandkleeren.4) En een meisje daar, dat geld
gestolen

1 ) B.v. Not. Weesh. Alkmaar, 14 Jan. 1792: een meisje moet zes weken
aan den blok gaan en „voorop" naar de kerk.

2 *) Not. Burg. Weesh. Rotterdam, 12 Juli 1736.

3 ) t. z. p. 28 Juni 1670.

4 ) Not. 17 Febr. 1678.

-ocr page 199-

en uit vrees voor ontdekking ingeslikt had, moest behalvenog.dat
ze een maand op water en brood zat, alle „sondagmorgen met den
bonten rok en 2 roeden om den hals, met een schrift voor de borst,
waarop stond: Geld diefwegge en opeetser door de zaal wan-
delen". \') „Drie middagmalen te pronken staan" — zoo luidde het
vonnis over eene dievegge in het Arme-Weeshuis te Middelburg —
i,onder den schoorsteen, met een kom water en brood en een
Papier op de borst, waarop met groote letteren zal worden gezet:
°m diefstal".2) Zoo\'n papier was overbodig, als men de overtreders
ten toon stelde, omhangen met de corpora delicti. Zoo werden
jongens, die brood en meel hadden gestolen met brood om den
hals door de eetzalen geleid, in het Burgerweeshuis te Rotterdam.3)
En zoo werden meisjes, omhangen met „gaarn, lint, linwaat, saayette
en koussen, door haar ontvreemd, door alle posten [zalen] heen-
geleid," in het Burgerweeshuis te Middelburg. *) Nog anders paste
men dit ten toon stellen toe, door de delinquenten op de binnen-
plaats aan een paal te sluiten. Daarbij ontbrak het dan weer niet
aan de noodige variatie. Men liet hen „een half uur ten toon gesteld
aan de paal op de plaats" — zoo een jongen in het Nieuw-Armhuis
te
Dordrecht.5) Of het vonnis luidde „een dag aan de paal" — zoo
twee jongens in het Arme-Weeshuis6) aldaar. Of het heette: na
een strenge geeseling „alsdan met een block aan sijn been aen
de pael staan tot \'savons te acht uyren" — zoo een jongen uit
hetzelfde huis.7)

Het toppunt van schande werd zeker bereikt, als de tentoon-

\') Not. 30 Dec. 1723.

s) Not. 5 Jan. 1775.

s) Not. 8 Maart 1714.

*) Not. 29 Maart 1727.

5) Not. 6 Jan. 1789.

\') „Memoriaal", 29 Mei 1700.

7) t. z. p. 2 Mei 1685. Zie ook Not. Arme-weesh. Middelburg, 17 Febr.
\'775, twee meisjes veroordeeld „de tijd van een uur aan de Paaien met
goeden onder de armen te pronken" te staan. Not.
Burgcrw. R\'dam.
, Maart 1683: een meisje moet „met een sotskleed aan alle dagen van
3 morgens tot \'s avonds op de plaats aan een paal gesloten worden
met een„blok aan het been, tot nader orde."

-ocr page 200-

stelling geschiedde onder de deskundige leiding van gerechtsdie-
naren. Zoo in het Merula-Weeshuis te Brielle: Lena Verhage om
haar vele fouten, „anderen tot exempel gestraft en is zij door den
dienaar van de justitie, ten aanzien van alle de kinderen, aange-
daan vier geesselroeden aan het lighaam en de houten blokken
aan de beenen en na daar mede eenige tijd te pronk gestaan te
hebben" uit het huis gezet.\') Zoo ook in het Arme-Weeshuis te
Middelburg, waar — met meer plechtigheid nog — ten overstaan
van „een commissie uit Hun Ed. Agtb., justitie werd gedaan aan,
Catharina F., aan een daartoe te voren opgeregte geesselpaal,
waaraan sij, ten aanschouwe van alle de kinderen, een uur lang
met roeden om den Hals was tentoongesteld door de justitie-
dienaars".1)

Een jongen uit het Burgerweeshuis te Amsterdam had, beschonken
zijnde, „verregaande brutaliteijten aan en bij het
Diaconie-Weeshuis
met schelden en vloeken tegen diverse weesmeijsjes"
gepleegd.
Hij kwam er nog al genadig af met „vier zondagen op het school
te zitten en niet uijt te gaan.2) Huisarrest werd nog al eens als
straf opgelegd. Een vijftal meisjes b. v. uit het
Burgerweeshuis
te Rotterdam, „die op een dag in de kermis zich hadden verkleed
in burgerkleeren," moesten dat boeten met „in geen 14 dagen uit
te gaan en de twe sondage naar de kerktijdt int school sitten
schrijven.3) „Grove insubordinatie jegens den bovenmeester, ge-
pleegd" door drie jongens uit het Arme-weeshuis te
Dordrecht
werd — om nog één voorbeeld te noemen — gevolgd door „Zes

weken thuis blijven op Zondag en......acht dagen afzonderlijke

opsluiting.4)

Huisarrest dus, verscherpt tot celstraf; dat was in \'t geheel niet
zeldzaam.

„Gezet in de donkere put op water en geweekt brood, ter dis-
cretie van den preses" was de straf voor een meisje in het Burger-

1 \') Not. 12 Aug. 1757.

2 ) Not. 28 Juni 1786.

s) Not. 18 en 25 Oct., 8 Nov. 1769.

3 ) Not. 1 Sept. 1725.

4 8) Not. 9 Nov. 1799.

-ocr page 201-

weeshuis te Middelburg, die de binnenmoeder geslagen had en
vreeselijk brutaal geweest was. ») — „Drie dagen en nachten ge-
durende pinksteren opgesloten blijven op een aparte zolder op
water en droog brood", dat verdienden 11 „jongere knechts" in
het Weeshuis te Alkmaar, die dronken thuis gekomen waren van
de kermis en alles in rep en roer gezet hadden. 2) — Om „bal-
dadigheden op \'s Heeren straten gepleegd" gingen twee jongens
u»t het Arme-Weeshuis te Dordrecht, na eerst met roeden gegeeseld
te zijn, voor „14 dagen in het z.g. donkere gat, de eerste acht
dagen op water en brood en de andere acht dagen de ordinaire
sPijs". 3) Ook om „grove straatschenderij, zuchtte een Amsterdam-
sche burgerwees acht dagen in den gevangenkelder te water en te
brood met de pijnlijke herinnering aan den lijve, dat hij „zwaar
\'net den bok was gestraft." *) Veilig kunnen wij zeggen, dat deze
manier van straffen algemeen toepassing vond. Geen weeshuis of
er was gelegenheid, om ongehoorzamen op te sluiten. Behalve van
de reeds genoemde, donkere put, gevangenkelder, doncker gatt,
leest men nog van een tuchtkamer, hok, kluys, rottekasje, van
speencamertjes en zoo meer. Verschillende namen voor dezelfde
zaak en namen die spreken — „rottekasje", dat doet denken aan
griezelig gezelschap, dat ongevraagd zich aanmeldde. Eenig begrip
er van, hoe zulk een hok er kon uitzien, geeft het volgende uit
een „kinderboek"5) van het Arme-Weeshuis te Dordrecht: 2 Mei
1734 geresolveerd en geordineert, om op \'t donker Huijsje een
koseyntje te laten maken, om door hetselven togt te krijgen, als
er jongens op sitten, want daer nergens ligt was en de jongens
daerop siek wierde, als mede dat zeij er niet kosten vernachten
van wegens den groten benaauwtheyt, die er was." Heel gezond
Was zoo\'n verblijf dus niet. Dat zou men nog eer kunnen zeggen
Van het beperkte menu, dat den celbewoners gewoonlijk werd
voorgeschreven — water en brood. Een middel om de celstraf nog

\') Not. 28 Oct. 1722.

J) Not. 23 Mei 1733.

S) Not. 31 Aug. 1781.

4) Not. 4 Juni 1766.

s) Kinderboek 1715-1737.

-ocr page 202-

te verzwaren bestond daarin, dat men den gevangene opsloot met
een blok aan het been, zooals meer dan eens in het Burgerwees-
huis te Middelburg voorkwam. \') Of anders met een ketting aan
hand of voet, zooals in het Burgerweeshuis te Rotterdam. Geen
wonder, dat jongens, die gedurende eenige weken „op affgesonderde
plaatsen in het huijs aan ketenen waren opgesloten, seer baden en
belofte deden van naarstig te willen werken." 1)

Bepaald van virtuositeit in het uitdenken van een gevoelige straf
getuigt het gebruik van het „rooster" in het Groene Weeshuis te
Groningen. Dit werd gevormd door, op eenigen afstand van elkaar,
met de scherpe kanten naar boven geplaatste, latten en nam de
plaats in van de vloer in de cel. Soms barrevoets, moest de gestrafte
twee of meer dagen daarop verblijf houden.2) Of ook elders deze
methode werd toegepast, vond ik niet vermeld.

Bij gelegenheid, dat men in het Rotterdamsche Weeshuis veel
last had van dagelijks voorkomende diefstallen, werd besloten
aan een meisje, die reeds meermalen gestraft was „een
exempel
te stellen". Of alle genoemde straffen reeds toegepast waren weet
ik niet. Ten einde raad was men echter nog niet. Met goedvinden
van H.H. Burgemeesteren werd besloten „haar in \'t tuchthuis te
confineeren bij provisie ter tijd, dat de vaders bevonden, dat
dezelve tot beter leven en berouw zou zijn gekomen."3)

Dat was weer een ander tuchtmiddel, dat niet weinig toegepast
werd.

Hier werd een jongen voor zijn „verregaand boos en kwaad-
willig gedrag in het willige Rasphuis geplaatst.4) Daar werden
drie wegloopsters „voor zes weken in \'t verbeterhuis geconfineerd.5)
Ginds veroordeelde men een jongen wegens „verregaande onge-
regeldheden, om voor den tijd van vier weken gebracht te worden
naar het krankzinnigen en verbeterhuis en aldaar die tijd in een

1 ) Not. 13 Mei 1704. vgl. Beschr. blz. 305.

2 ) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis, t. a. p.

3 ) Not. 17 Dec. 1684.

4 ) Not. Burgerweeshuis Amsterdam, 28 Febr. 1776.

5 •) Not. Weeshuis Alkmaar, 11 Aug. 1779.

-ocr page 203-

dolhuijsjen te werden geconfineert.\') Nu eens werd een meisje
»na het blauw gebracht om diefstal voor 2 jaar"2); dan weer
moest een jonge dochter om hetzelfde delict voor een jaar naar
het krankzinnig en verbeterhuis, met dien verstande, dat zij de
»le zes weken in een Dolhuijsjen zou worden opgesloten en dan
met haar handenarbeid de kost moest winnen".3) Regenten van het
Merula-Weeshuis te Brielle plaatsten een jongen in het verbeter-
huis te Dordrecht. *) Die van het Burgerweeshuis te Rotterdam
zochten eenige malen plaats voor meisjes in het tucht- of spin-
huis te Gouda, Delft, Schiedam of elders.5)

Nu mochten boven den ingang van het Spinhuis te Amsterdam
Prijken de goedbedoelde woorden van Hooft: „Schrik niet, Ik
wreek geen quaet: maar dwing tot goet. Straf is mijn hant; maar
lieflijk mijn gemoet", het blijft toch zeer de vraag, of deze straf
Wel erg heilzaam is geweest. Zou in zoo\'n verbeter- of rasphuis
hoe het heeten mocht, wel veel goeds te leeren zijn geweest?
Wij hebben echter geen reden de goede bedoeling der Regenten
*e miskennen, die van een „verbeterhuis" zeker ook verbetering
van hun verpleegden verwacht hebben. °) Al zal soms de begeerte
wel hebben voorgezeten, zich voor tijd en wijle te ontdoen van
zulken, die veel last bezorgden, de voornaamste drijfveer kan dat
t°ch niet zijn geweest. De „confineering" toch, geschiedde meestal
ten koste van het betrokken weeshuis en men had, als men dat
wilde, wel eenvoudiger middelen, om zich van minder gewenschte
elementen te ontslaan.

\') Not. Arme Weeshuis te Dordrecht, 25 Jan. 1788. Ter zelfder tijd
werd een andere jongen om dezelfde reden veroordeeld „in \'t zelfde
(verbeter)huis den tijd van drie weken aldaar te moeten werken."

2) Aanteekening in een „Kinderboek" Weesh. Schiedam; dit geschiedde
31 Mei 1788, vgl.
Not. 26 en 30 Juli 1785: een meisje, na bekomen
toestemming „van mijn heeren van de weth" met de dienaars der justitie
uit het huis gehaald en in het blauwe of verbeterhuis gebracht."

3) Not. Nieuw-Armhuis te Dordrecht, 8 Mei 1788.

*) Not. 2 Mei 1790

5) Not. 5 Juni 1677; 14, 22, 24 Juli 1678.

e) Teekenend is in dat opzicht een geval in het Burgerweeshuis te
Amsterdam. Een meisje was reeds dikwijls te vergeefs wegens diefstal
Bestraft. Hoewel zij uit het huis kon, „als hebbende haare opvoeding ten

-ocr page 204-

Toen eens een jongen uit het Arme-Weeshuis te Middelburg
„enorme dieverijen" had gepleegd, vonden „de Heeren [regenten],
in dit stuk verlegen sijnde en bespeurende in hem een genegenheid
om na Oost-Indiën te willen varen", het geraden om hem hierin
ter wille te zijn, „te meer om sig daardoor
van soo een onnut
Meubel te ontlasten
en verdere onheilen voor te komen."\') Heel
dikwijls bezorgde men jongens, waarmede men geen raad wist een-
voudig op een of ander schip, ter koopvaardij of ten oorlog, naardat
het uitkwam. En lang niet altijd rekende men daarbij met de „ge-
negenheid" der betrokkenen. Misschien wel, toen Regenten van het
Burgerweeshuis te Amsterdam eenen jongen, die om zijn wangedrag
uit het huis gezet werd, beloofden, dat zij „ondertusschen souden
sien hem naar O. I. te krijgen, welk laatste int stilte soo veel als
doenlijk is sal werden volbracht." 1) Niet bepaald „in stilte" werden
aan de vaart geholpen een viertal jongens uit het Burgerweeshuis
te Rotterdam. Zij werden „door den binnenvader, geassisteerd met
2 hellebaardiers naar het West-Indies huis gebracht om te mon-
steren." 2) Twee dienaars van de Justitie kwamen er ook bij te pas, om
een alumnus uit het Schiedamsche Weeshuis „aan boord van een
Oost-Indisch schip ter reede van Hellevoetsluis" te brengen.3) En

volle genooten," wilden Regenten en Regentessen haar toch liever, „ten
eynde haar (waart mogelijk) van bovengemelde zeer gevaarlijken prak-
tijken te ontnemen" voor een jaar in het Verbeterhuis plaatsen. Op een
verzoek om toestemming daartoe, antwoordden „Scheepenen", dat het
kind niet in het Verbeterhuis maar in het Werkhuis behoorde.
Daartoe
echter waren de Regenten, omdat dit „een correctie van infamie" was,
niet te vinden. Dan wilden zij het meisje maar liever onder „de
strenkste
discipline" een jaar in het huis houden. Dat was nu weer niet naar den
zin van de Regentessen, die vonden, dat
het meisje door het slechte
voorbeeld, dat ze gaf, gevaarlijk was voor anderen: dan moest ze maar
in het Werkhuis. Gevolg veel geschrijf en gewrijf, waarbij Regenten
werkelijk veel zorg aan den dag leggen voor den goeden naam en de
toekomst van het kind. Het slot is, dat zij toch in het Verbeterhuis
komt.
Not. 2, 16, 23 Mei 1759.

1 ) Not. 18 Jan. 1705.

2 ») Not. 30 en 21 Dec. 1719.

3 ) Not. 12 Mei 1778.

-ocr page 205-

toen de Regenten van het Burgerweeshuis te Middelburg in 1727
consent vroegen aan de stedelijke regeering, om een jongen als
soldaat naar Oost-Indië te doen vertrekken, verzochten zij tevens,
des noods te mogen gebruiken de hand van de Justitie." De jongen
ging echter vrijwillig aan boord „bedankende de vaders over hunne
goede sorge en weldaden aan hem bewezen,"\') Of de zes wees-
jongens te Middelburg,2) die in 1741 te gelijk naar Oost-Indië
moesten vertrekken; of de twee uit het Arme-Weeshuiss) te Dor-
drecht, die in 1734 opgesloten werden „in het leprooshuis, tot
teydt en weylen, dat ze na Oostindiën werden gezonden"; of die
éêne uit het H. Geesthuis4) terzelfde stede, wien huisarrest opgelegd
werd „ter tijd en wijlen occassie soude sijn, om denselve op een
schip te transporteeren na O.I."; of die andere uit het Weeshuis
te Alkmaar,5) die „int tugthuis geconfineert" werd, tot er gelegen-
heid zou zijn, om hem naar Indië te zenden, ook zoo dankbaar
Waren meldt de geschiedenis niet.

Een ander middel om „onnutte meubels" kwijt te raken was,
dat men hun het huis ontzeide. Niet allen kwamen er dan zoo
genadig af, als de drie weesmeisjes uit het Burgerweeshuis 8) te
Rotterdam, die in December 1674 uit dat huis werden gezet, maar
tot Mei d. a. v. bij eerlijke lieden werden besteed met de belofte,
dat ze bij goed gedrag nog „iets van haar eerste uitzet zouden
genieten;" of als het meisje uit het Arme-Weeshuis te Middelburg,
dat wegens diefstal uit het huis moest, maar eerst nog een huur

\') Not. 19 Juli 1727.

a) Register op de Not. der Dlakonie (No. 1481 en 1482 Arch.Godsh.) blz 275.

3) Kinderboek 1715-1737, onder Juli 1734.

4) Not. 11 Sept. 1745.

s) Not. 1730. De ordonn. v. h. Gecomb. Arm.- en Weeshuis te Goes
schrijft voor, dat verpleegden, die zich aan eenige schandelijkheyt, \'t zij
Van ontucht,diefstal of iets diergelijke hebben te buiten gegaan" uit het huis
boeten gezet worden; „en de jongens na Oost- of West-Indiün, om
ten profijte van dezen Huize te vaeren versonden worden, sonder dat
deselve ooit of ooit daar wederom ingenomen of naderhant wederkomende
tot Armoede vervallende, eenige de minste onderstant van dezen
Huize zullen te wagten hebben."

") Not. 17 Dec. 1674.

-ocr page 206-

mocht zoeken en nog eenige kleeding mede kreeg. Gewoonlijk
luidde het vonnis „op staande voet uit huis gezet", waarbij dan
meestal ter verzwaring kwam „zonder uitzet"!1) Werd die straf hun,
die er toe veroordeeld waren, soms aangezegd in tegenwoordigheid
van alle jongens of meisjes of allen te samen, 2) op bijzonder
plechtige wijze werd eens uit het Arme-Weeshuis te Middelburg
een jeugdig echtpaar ontslagen. Nadat ze op last van „Hun Ed.
Achtb.", om licht te bevroeden reden „met den anderen een wettig
Huwelijk hadden aangegaan", werden man en vrouw „ten presentie
van twee Heeren Schepenen en een secretaris der stad" gedurende
een half uur aan een paal met roeden te pronk gezet. „Een Reso-
lutie van Heeren Burg" en Schepenen, op dat cas genomen" en
dreigende met zware straffen, werd allen weezen voorgelezen en
daarop moesten de beide schuldigen zonder uitzet het huis verlaten.3)
Op bijzondere wijze verscherpt werd de bedoelde straf voor een
jongen uit het Nieuw-Armhuis te Dordrecht; niet alleen, dat hem
het huis ontzegd werd, maar hij moest zich ook „gedurende een
jaar buiten deze stad en ijland begeven, volgens zijn handschrift
aan Hrn vaders en regenten gepasseert." 4)

Nog verzuimde ik te vermelden, dat meermalen den verpleegden
bij wijze van straf in het vooruitzicht gesteld werd, dat bij hun

1 ) Zie o.a. Not. Arme-Weeshuis Middelburg, 3 Juli 1778: jongen en
meisje op staande voet, zonder uitzet, uit het huis gezet. —
Not. Wees-
huis Alkmaar,
6 Mei 1730: jongen „met een ordinair dagelijks kleed
uit het huis gezet, maar als na een jaar zal blijken, dat hij goed heeft
opgepast en is aangenomen, krijgt hij een ordentelijk swart kleed om
ten avondmaal te gaan." —
Not. Burgerweeshuis Amsterdam 19 April 1763:
25 jongens te gelijk uit het huis gezet zonder uitzet.

2 ) Zie o.a. Not. Burgerweeshuis Amsterdam, 18 Jan. 1705: jongen
wegens wegloopen „uyt het weeshuijs gesett
\'t welk hem op de eetzaal
van de jongens tot een exempel van de andere is aangezegd. — Not.
Burgerweeshuis Rotterdam,
1 Mei 1763: meisje wegens zwangerschap
uit huis gezet na op de meisjes-eetzaal openlijk over haar
zonde onder-
houden te zijn en nadat de andere kinderen voor die zonde gewaar-
schuwd waren.

3 *) Not. 17 Sept., 16 en 29 Oct., 10 Dec. 1773, 21 Jan., 4 Febr, 1774.

-ocr page 207-

vertrek uit het huis hun uitzet geheel zou worden ingehouden of
anders beperkt, zoodat daaraan dan later ontbrak b.v. de helft, of
de beste rok, of eenig geld, dat bij den uitzet behoorde, of dat
geld, benevens het zwarte pak kleeren. \')

Hiermede zal de lijst der tuchtmiddelen wel vrij volledig zijn.
Alleen bedenke men wel, dat de genoemde straffen op verschillende
wijzen werden gecombineerd. Een eenvoudige combinatie was:
„eerst strengelijk met den bok gestraft, alsdan veertien dagen te
zitten in het hok op water en brood en dan weer met den bok
gestraft."2) Minder eenvoudig was de volgende: een meisje werd
publiek op de meisjes-eetzaal gegeeseld, moest twee jaar een blok
aan het been dragen, afzonderlijk eten op de schandbank, in den
naaiwinkel apart zitten en verbeurde bovendien nog haar eerste
en tweede uitzet."3) Anders weer is het volgende; een meid, die
de jongensmoeder belasterd had, moest een maand met de bonte
kleeren en een blok aan het been gaan, dan des Zondags met
roeden om den hals en een brief op de borst, waarop stond „valsche
beschuldigster" over de eetzalen rondgeleid worden, „daarna op
haar knieën Marymoer in de meisjeszaal vergiffenis bidden en voor
al de kinderen bekennen, dat zij haar beloogen had en vervolgens
acht dagen in het waterhuis opgesloten worden."4) Nog anders:
een meisje moest gebonden gebracht worden aan de Paal op de
Plaats, daar een kwartier ten toon staan, de Regenten knielende om

-ocr page 208-

gratie smeeken, dan 14 dagen opgesloten zitten in een dolhuisjen in
\'t Stadskrankzinnig- en beterhuis en ten overvloede nog gedurende
den tijd van...... [niet ingevuld] aan een blok blijven gesloten.\')

„Weer de tucht van den jongen niet", zegt de spreukendichter.
Een zeer wijze raad, daar zal wel geen verschil over bestaan.
Maar evenmin dunkt me is verschil van meening mogelijk over
de vraag of de manier, waarop in de weeshuizen de roede gezwaaid
en de ransel- en dwangmethode toegepast werd, wel verstandig
was. Zeker ergerlijke overtredingen eischten strenge straf. Men zou
echter haast vragen, wat was er eerder de al te groote strengheid
of de misdaad? De palm groeit onder de verdrukking, een kinder-
ziel echter kan onder te grooten druk heel gemakkelijk scheef-
groeien en een kinderhart, te vast in een keurslijf van te strenge
tucht gesnoerd, springt vroeg of laat uit den band.

In een van de tegenwoordige Nederlandsche opvoedingsgestichten
kwam het voor, dat men een jongen, die telkens wegliep, als hij
terugkeerde tijd gaf om te rusten, maar weinig of geen straf, alleen
om tegenover de andere jongens den indruk weg te nemen, alsof de
grooten alles mochten. De straf baatte dan ook niet. Hier bleek de liefde
het probate middel. De jongen boog eindelijk het hoofd. Hij en een
andere vertelden, dat ze ten slotte gebroken waren door niet straf-
fen ; „aan beulen wen je, maar vergeven benauwt je zoo."1) Na-
tuurlijk, zoo iets is niet tot algemeenen regel temaken. Er behoort
heel wat paedagogische wijsheid toe om te weten, of men in een
gegeven geval nu zóó moet handelen of strenger zijn, wat stellig
soms ook noodig zijn zal. Bij de tucht echter, in vroegere tijden
in de gestichten toegepast, ontbrak misschien wel al te veel dat
element, dat er toch wel degelijk bij hoort — de liefde. Ontbrak
deze niet, dan handelde zij toch dikwijls ongeschikte lijk door te
zware straffen.

En wat bereikte men daar nu mede? Hoe was nu de zedelijke
toestand in de gestichten? Als wij trachten op die vraag een ant-
woord te geven, willen wij dat doen met groote voorzichtigheid.

1 ) Stemmen v. W. en Vr. 1911 blz. 125.

#

-ocr page 209-

Zeker in de verschillende notulenboeken treft men meer dan
één verhaal van ergerlijke overtredingen en men voelt zich ge-
neigd een vrij ongunstig oordeel uit te spreken. Maar uit vrees
voor onbillijk generaliseeren durft men dit toch niet zonder voor-
behoud te doen. Toch is het niet geheel onmogelijk bij benadering
eenigszins den zedelijken toestand te schetsen. Het moge dan al
geen scherpe fotografie worden, enkele lijnen van het beeld zijn
toch wel te trekken, die ons ten minste iets van de werkelijkheid
doen vermoeden.

Al te veel mogen wij zeker niet verwachten.

Men bedenke, dat waar over het algemeen in de 17de en vooral
in de 18de eeuw het zedelijk peil niet zoo hoog stond, de lagere
standen in het bijzonder vrij ruw en onbeschaafd waren. En kin-
deren uit het volk toch, waaronder vondelingen, veriatenen e.d.
bevolkten de gestichten.

Opvoeding is bovendien een taak, waartegen nu niet iedereen
is opgewassen. En zooals wij reeds opmerkten, het is zeer de vraag,
°f de suppoosten zelf altijd wel hoog genoeg stonden, om die taak
naar wensch uit te voeren.

Neen het behoeft ons niet te verwonderen als de indruk, dien wij
ontvangen van het gedrag der verpleegden, niet al te schitterend is.

Laat mij, als ik enkele feiten ga noemen, uitgaan van een tweetal
rapporten, die ik vond.

Het eerste is van den binnenvader van het Burgerweeshuis te
Middelburg uit het jaar 1770.\') De man noemt daarin verschillende
misstanden:

Er heerscht een verregaande ongehoorzaamheid onder de ver-
Pleegden. Eén jongen is begonnen met verzet tegen den binnen-
vader en nu gaan de anderen met hem samenspannen, door te
willen leven naar hun eigen zin. De meesten willen b.v. opstaan,
als het hun belieft, waardoor zij alles in de war sturen.

Dan „heerscht er ook een al te groote gemeenschap met som-
mige onder de jongens en meiden, niet maar op een gemeene
wijze, maar van sommige zoo openbaar en familjaar, als ik ooit

\') Not. 22 Jan. 1770, waar men het origineele stuk, 8 folio bladzijden
groot, ingevoegd vindt.

-ocr page 210-

hier in het huis gezien hebben en hoezeer des avonds het ijzeren
hekken toegesloten word, zoo weet men nogtans daarover te komen
of door andere deuren in zulke plaatsen te komen, waar jongens
of meiden zijn."

Ook maken velen „zelf van diegeene, die reeds ledematen zijn
of het ook haast staan te worden" zich schuldig aan „een inperti-
nent vloeken en kwalijk spreken ja in een vuilbekken, meer dan
ergerlijk."

„Ook is de oneerbiedigheid onder die zoo groot, dat men niet
ontziet in tafelhouden onder het lezen van Gods woord en andere
verrichtingen in presentie van den vader daar openbaar blijken
van te geven." Bovendien „wordt meer dan eens gestolen uit de
kastjes, die elk kind voor zichzelf op de slaapkamer heeft."

Op een avond hadden de jongens met „schreeuwen en geweld
maken, vooral toen de B.-vader geroepen wierd om te bidden",
den man zoo getergd, dat hij „weigerde met zoo een ontstoken
gemoedt tot God in \'t gebedt te naderen." Zoo gaat het voort
acht bladzijden in folio lang. Uit het stuk blijkt, dat de man lang-
zamerhand de misstanden heeft zien toenemen, tot ze hem eindelijk
over het hoofd gegroeid zijn en hij de hulp der Regenten inroept.
Hoe lang die toestanden bestaan hadden, weten wij dus niet. In
elk geval waren zij op dit moment ergerlijk genoeg.\')

Het tweede rapport, ongeveer uit denzelfden tijd geldt het Arme-

\') Het eind was, dat alle jongens moesten verschijnen voor de Regen-
ten. Hun werd gevraagd „wat reeden sij hadden, om zulke verregaande
wanorde, vloeken en liegen en overzulks een babel van verwarring uit-
makende en dit gansche huys door zulke manier van leven te bederven".
Bovendien werden zij tot gehoorzaamheid opgewekt „en wierd door den
vader preces na omstandigheden van saken met een sedigen en regt
Christelijke vermaning besloten." Straffen bleven dus, vreemd genoeg,
achterwege.

Later klaagde nog eens een binnenvader „over hem aangedane inso-
lentiön door eenige meiden, weezen binnen dezen Huyze. Nader onder-
zoek bracht aan het licht „dat de goede order en noodige ondergeschickt-
heit in dit huis op verregaande wijze verbroken is." Men besloot zelfs
het gerecht te vragen deze zaak te willen onderzoeken en de noodige
maatregelen te nemen. Maar omdat de meisjes berouw toonden, werd
die resolutie ingetrokken.
Not. 7 en 9 Mei 1788.

*

-ocr page 211-

Weeshuis in dezelfde stad. In dat gesticht heerschte al sinds jaren
een allertreurigste geest. In 1757 toch, had de magistraat reeds
een commissie benoemd „om aan deze vergadering voor te dragen
zoodanige reglementen en bepalingen, als dienen konden tot weeringe
van de continueele buijtensporigheden, waarin zeer vele jongens
en jonge vrouwspersonen, in \'t oude weeshuis dezer stad gealimen-
teerd wordende, verseeren, alsmede tot redres van de groote disor-
dres, die in \'t beginnen van \'t gem. Huijs van tijd tot tijd zijn
ingeslopen en ontdekt."\')

Niet veel beter was het 15 jaar later, toen de Regenten bij den
Magistraat indienden „korte notaas omtrent het voorgevallene in
de oude weesschool in 1772". 1) Zij verklaren daarin, dat zij „bij
derzelver aangevangen functie ter jare 1771, alras ontdekt hebbende
hoe weinige geschiktheidt en ordentelijkheijdt, gepaste onderwerping
en gehoorzaamheijdt in dit Huys en bij de kinderen voor haar
bestuurderen plaats hadt", getracht hadden dit kwaad te boven te
komen. Slechts voor een deel zijn ze geslaagd en „zij verzoeken ook
daertoe Ueds agtb. hoognoodige hulp en medewerking, alzoo zij
tot haar leedwezen niet in staat zijn „sommige kwaaden in haar
wortel uit te roeiïen. Geklaagd wordt dan over herhaalde dief-
stallen van „kleeren, hoeden, mutsen en dergelijke", waarvan de
daders niet zijn te ontdekken. Van de werkbazen, waar sommige
jongens werkten waren „zware klachten" ingekomen „dat dezelve
zich telkens aan verregaande ongeregeldheden en misgrepen schuldig
maakten, zelfs bij lieden, daar zij werkten." Dit laatste loste ook
het raadsel op, hoe sommige jongens aan geld kwamen voor buiten-
gewoon groote zilveren gespen en „diergelijke ongeschikte zaken
meer, zooals ook voor het koopen van wijn en sterke drank". B.v.
één jongen werd beschuldigd van diefstal van 6 è 7 of meer Rijks-
daalders bij een klant van zijn baas". Ook nog andere oneerlijk-
heden kwamen voor.

».Bij de gewone wandeling des zomers", had een der grootste
meiden zich zóó bedronken, dat zij „van het Burger-Weeshuis is

-ocr page 212-

moeten getransporteerd worden na het oude" terwijl men eerst
vreesde, dat ze „ervan gestorven zou zijn".

Dan zijn enkele jongens zeer ongehoorzaam tegen den binnen-
vader, zoodat zij „laatst in \'t school verscheijde banken opeen
gestapeld hadden, \'s avonds over 9 uren en een ijselijk kabaal er
mee gemaakt hadden, nadat het ligt hadden uitgeblazen."

Eenige maanden terug waren drie meisjes weggeloopen, twee
werden spoedig achterhaald, de andere werd eerst weer „in stadt
door de vader ontdekt en in huijs gebracht", nadat ze met een
jongen rondgezworven had, waarbij Antwerpen, Amsterdam en
Rotterdam werden bezocht.x)

Zie daar een tweetal zonderegisters, die te denken geven. Hoe
het elders in de gestichten stond ? In beide stukken wordt geklaagd
over verregaande ongehoorzaamheid en brutaliteit der verpleegden.
In dat opzicht viel ook elders nog al te klagen. Zoo vinden wij
gevallen als deze, dat een jongen den ondermeester mishandelt

-ocr page 213-

waar de schoolmeester bij is \'); dat drie jongens dronken thuis-
komende den vader en den meester schelden en slaan, waarbij de
meester, tot verhooging van de stichtelijkheid roept, „slaat den
blixem maar dood"2); dat een meid de binnenmoeder slaat en
vreeslijk brutaal is. 3) Ge leest van een wollennaaister, die klaagt
over „de slegte behandeling, welke zij in \'t algemeen door de jongens,
maar speciaal van N.N. bij aanhoudendheid had moeten onder-
gaan"4); van een werkvrouw (speldewerkster), die „ontslag ver-
zocht, omdat de werkkinderen als duivels tegen haar opstonden" 5);
van sommige verpleegden, die „met veel boosaardigheden en vili-
pendie hun hebben verstoudt de binnenvader, moeder, chirurgijn en
verdere suppoosten te injurieren en aan te doen." ®)

Zulke dingen bewijzen niet meer, dan dat er onder de verpleeg-
den heele brutalen waren. Goed, maar wij zagen reeds, dat het
\'n het Arme-Weeshuis te Middelburg meermalen zoo erg was, dat
men de hulp van den Magistraat inriep. Dat gebeurde ook elders
wel b.v. in den Briel, waar de Regenten van het Merula-Weeshuis,
omdat ze van tijd tot tijd zóóvele „klachten van onordentelijkheden
en ongehoorzaamheid der kinderen volkomen bespeurt hadden,
Haar ed. achtb. om hun appuij en redres in dezen" verzochten.7)
Dat doet toch aan ergerlijke toestanden denken.

En als dan verschillende brutale heeren gaan samenspannen en
formeele oproertjes organiseeren, dan getuigt dat toch van bedenke-
lijke bandeloosheid.
Voorbeelden ?

Bij gelegenheid werden in het Burgerweeshuis te Amsterdam
vijf en veertig jongens, die herhaaldelijk te laat thuis gekomen
waren, gestraft met „eenige Zondagen vóór en na de middagh op
het school te zitten schrijven." Op den eersten Zondag nu „is ge-

\') Not. Burgerweeshuis Amsterdam, 14 Oct. 1718.

J) Not. Nieuw-Armhuis Dordrecht, 25 Aug. 1795.

J) Not. Burgerweeshuis Middelburg, 28 Oct. 1722.

4) Not. Merula-Weesh. Brielle, 2 Mei 1790.

5) Not. H.G.huis ter Gr. Kerk, Dordrecht 26 Oct. 1738.

•) Not. Weesh. Alkmaar, 6 Mei 1730.

?) Not. 25 Nov. 1763.

-ocr page 214-

beurt, dat zij niet schrijvende, maar zeer veel baldadigheden en in-
solentie so met vloeken, rasen, schelden en drijgen niet alleen, maar
met het afbreken van vaste tafels, die voor de deur te stapelen om den
toegangh tot haar te beletten, tot slopinge van schotten, selfs de kachel
uit een te nemen, daarmede gaten in de vloer te breken daardoor
[met uw permissie, lezer] haar vuijligheden te werpen en laten
vallen, zoo erg, dat bewoners van huizen in de kalverstraat zijn
komen verzoeken aan de overlast een eind te maken". Bovendien
dreigden zij, des avonds van het school gelaten, met luid geschreeuw

den portier „hem den hals te zullen breken..... in geval hij de

namen opgaf van hen, die te laat kwamen". In de vergadering
van Regenten, waar de overtreders werden gehoord en bestraft, is
„N.B. nogh nader gebeurt, dat boven de stoute woorden", die zij
den Regenten brutaalweg toevoegden „sij alle met een generale
vreughdegalm distinte maal uijtroepinge deden soo haast de laatste
Heer zijn voeten van de saai naulijks aff waren".\')

Toen eens in het Burgerweeshuis te Rotterdam besloten werd,
dat een ander, dan de binnenvader de werkjongens wekken en bij
het eerste morgengebed tegenwoordig zou zijn, scheen dat den
heeren niet te bevallen. Ten minste bij de eerste gelegenheid de
beste stonden \'s morgens alle jongens op „en dat wel met groot
geweld en geschreeuw en onder het slaan op de deur van bin-
nenvader en schoolmeester. Midden op de vloer in de speelzaal

\') Not. 6 Oct. 1728. Een dergelijk voorbeeld van oproerigheid vindt
men onder 18 April 1763. Weer waren jongens, wegens te laat thuis-
komen veroordeeld, om des Zondags na de kerk op de school te zitten,
ditmaal zonder eten. Niet dan onwillig gaan de jongens naar de school;
één, die zich verzette wordt op last van een der Regenten, „met slaagen"
er heen „gedreven", \'s Avonds rammeien zij, op de slaapzaal opgesloten,
de deur open met een krib en „doen allerlei baldadigheden, ruiten en
ramen vernielende" tot \'s nachts twee uren toe. Bij het verhoor blijkt
later, dat „de hier bovengemelde gepleegde moetwil en opstand is ge-
weest een gemaakt en overlegd complot". De meisjes konden ook wel
eens brutaal optreden; b.v. 3 Febr. 1773 vinden we vermeld, dat ééne,
te laat thuis gekomen zijnde, er blijkbaar niet over gesticht was, dat de
portierster naar de reden daarvan vroeg, althans zij kwam een oogenbllk
later terug met „12 groote weesmijden, die de portierster uitschelden,
drijgen en slaan."

»

-ocr page 215-

werd een turfvuur ontstoken, dat nog tijdig door de suppoosten
werd gedoofd. Bovendien werd het hek rond de kachel stuk ge-
slagen, de kachel zelf beschadigd en zoo onder het roepen van
»jongens, dat is een vroege misse, etc., tot het gebed gegaan."\')

Jongens in het Weeshuis te Alkmaar, die alle bevelen in den
wind sloegen en er den spot mede dreven, steeds voortgingen „de
binnenregenten te injurieeren" en o.a. „de spijs, hun voorgezet met
verachting lieten staan", zetten de kroon op hun onwaardig ge-
drag, door op een keer „onverhoeds op de kamer der Regenten te
komen invallen en haarselven, soo in woorden als gebaarden ver-
foeijelijk uijt te laaten, selff te dreijgen, dat zoo regenten haar niet
quamen te souteneeren, sij anderen mesures zouden gebruiken,
tierende haar aan als ontsinnig en uijtgelaten, gebruijkende selfs
deze expresse, van dat het was een Godshuijs en daaromme op
een andere manier behoorde te worden gedirigeert, beschuldigende
dus alle de opper en mindere regenten van wandevoir". *)

In hetzelfde Weeshuis bleek later nog eens overtuigend, hoe
weinig ontzag de verpleegden voor de suppoosten hadden. De
Regenten merkten (in 1773) op, dat er veel te weinig vet van de
geslachte runderen en varkens kwam. Bij onderzoek werd openbaar
»»het wangedrag der slagtersjongens en meijden in de bakkerij het-
geen
vele jaren staande de slagttijd aldaar had plaatse gehad,
bestaande in
\'t misbruijk van wijn, sterke drank en ongebonden
levenswijze geduurende de gansche slachtweek." Geen suppoost
werd dan in de bakkerij toegelaten, want de deur werd gegren-
deld en „sig na hunne levenswijze van buijten door de glazen der
bakkerij te informeeren werd ieder onmogelijk gemaakt, omdat deze
met boesels, als andersints van binnen behangen waren". Op \'t
°ogenblik zelf van het onderzoek, kwamen twee stukken vleesch
»»beijde wel van 40 ponden gewichts en in den oven gebraden"
te voorschijn. Behalve de groote hoeveelheid vet, gebruikt om het
vleesch te braden, was nog 102 £ verduisterd en voor ruim f 15
verkocht. Nog wordt aangeteekend, „dat dit wanbedrijf met be-
trekking tot den tijd, wanneer het voor het eerst werd uijtgevoerd,

1) Not. 3 Maart 1760.

2) Not. 23 Febr. 1732.

-ocr page 216-

onnaspoorbaar is geweest" en dus was het een „ingeworteld ge-
bruijk, dat van de twee oudste slagters jongens, met uijtsluijtinge
van de drie jongsten van jaar tot jaar tot de volgende twee oudste
is overgegeven". \')

Waarover zal men zich nu het meest verbazen, over het stil-
zwijgen der suppoosten of over de slechte contrôle die de Regenten
blijkbaar oefenden? In elk geval hebben wij hier een voorbeeld van
zeldzame brutaliteit bij verpleegden, gepaard met grove oneerlijkheid.

Dit brengt ons vanzelf tot iets anders. Volgens de beide ge-
noemde rapporten kwam, althans ten tijde, toen zij ingeleverd
werden, in de Middelburgsche weeshuizen diefstal nog al veel
voor. Ook in andere gestichten had men bij tijden tegen die zonde
te strijden. In het Burgerweeshuis te Rotterdam b. v. werd in 1684
aan een meid, die op diefstal betrapt was, een exempel gesteld
omdat „dagelijks groote dieverijen in \'t huis gepleegd" werden.1)
Een resolutie genomen door Regenten van het Amsterdamsche
Burgerweeshuis op 20 Oct. 1632 pleit ook niet voor de eerlijkheid
van de aan hun zorg toevertrouwde jeugd. Er werd toen n.1. be-
paald, dat „om het wechloopen van onze kinderen ende alle
dieverijen te verhinderen, wij van nu voortaan der kinderen uitzet
zullen onthouden, die voor de derde reijse op wechloopen off
dieverije sullen sijn bevonden".2)

Wat andere gestichten betreft, de lectuur van verschillende
notulenboeken gaf mij den indruk, dat, het mocht niet overal even
erg zijn, diefstal niet tot de hooge uitzonderingen behoorde en
dat wel tot de uitzonderingen behoorde, wat ons wordt mede-
gedeeld van het Groene Weeshuis te Groningen. Daarvan vinden
wij vermeld, dat hoogst zelden iets door de verpleegden werd

1 J) Not. 17 Dec. 1684. Bepaald afdoende was dat exempel niet, want
reeds 21 Juni 1685 lezen wij, dat een „zekere Catalijn Teunisee wees-
kinderen ophoudt, om voor haar te stelen" — en dat niet zonder succes.
Ook in latere notulen vindt men af en toe klachten over diefstal.

2 ) Ook hier scheen het kwaad moeilijk te onderdrukken. Later zijn
voorbeelden van diefstal niet zeldzaam. Men zie o. a. de notulen van
1771 en volgende jaren.

-ocr page 217-

gestolen omdat een jongen van wien bekend werd, dat hij gestolen
had, door de anderen werd geschuwd en geslagen.\')

„Daar heerscht ook een al te groote gemeenschap met sommige
onder de jongens en meiden", zoo klaagt onze goede Middel-
burgsche binnenvader.

Ja hoe stond het met de zedelijkheid onder de verpleegden?
Het is niet bepaald gemakkelijk zich daarover een oordeel te
vormen.

Daar hebt ge het Groene-Weeshuis te Groningen, waar de
standaard der zedelijkheid over \'t algemeen hoog gehouden werd.1)

Daar tegenover staat b.v. het Burgerweeshuis te Rotterdam. Daar
kwam het ieder oogenblik voor, dat een jonge dochter zich vergat
en ook liefdesavonturen van de jongens worden in de notulen be-
schreven, een enkele maal met een verbijsterend realisme. 2)

In het Register op de Notulen der Diaconie te Middelburg blz.
371 vv. vindt men een heel lijstje van gevallen, waaruit blijkt, dat
de Middelburgsche weesdochters niet altijd in alle eer en deugd
leefden. Meermalen werd het onechte kind van een verpleegde, die
zich vergeten had, „voor den armen aangenomen".

Het weeshuis te Alkmaar heeft omstreeks 1800 een periode ge-
kend, toen een geest van ongebondenheid in de meisjes scheen
gevaren te zijn. In dien tijd regent het klachten over haar slecht
gedrag. Zij geven zich af vooral met soldaten, bezoeken beruchte
danshuizen, komen dronken thuis enz. Gevolg, dat o.a. ééne „om
haar vuyle ongemakken wordt opgesloten in een appartement," dat
twee andere „omdat ze bij cannonniers in de kraam moesten" uit
het huis werden gezet en nog andere voorgoed „met soldaten
wegliepen". *)

Ook in andere gestichten was bij tijden de toestand verre van

1 \') t. z. p.

2 ) Men vergelijke voor dit oordeel ook: Dr. A. M. v. d. Willegen:
De Gesch. der Inenting in het Ger. B.-Weeshuis te Rotterdam (uitgeg.
ten voordeele v. h. Weeshuis, Rotterdam 1903) blz. 25 vv.

*) „Memorieboek" 1785-1814 onder 3 Mei 1794 ; 29 Febr. 1798; 23
pebr., 11 Mei, 29 Juni 1799 en passim.

-ocr page 218-

onberispelijk. B.v. blijkens een kinderboek van het Weeshuis te
Schiedam uit het laatst der 18de eeuw, kwam het daar ook nog
al eens voor, dat een meisje werd weggejaagd omdat zij zwanger
was. Hetzelfde geldt althans voor denzelfden tijd van het Arme-
Weeshuis en Nieuw-Armhuis te Dordrecht, blijkens de notulen.

Toch wachte men zich voor overdrijving en stelle zich den
toestand niet al te donker voor. *)

Meermalen kon de fout door een huwelijk worden „goedgemaakt"
en geschiedde dat dan ook.1) Bij de beoordeeling van zulke ge-

-ocr page 219-

vallen, moet men zeker rekening houden met de eigenaardige op-
vatting van zedelijkheid, die ook nu nog wel onder het volk leeft;
een opvatting, die oorzaak is, dat op vele plaatsen gedwongen
huwelijken aan de orde van den dag zijn, maar die tevens het niet
»vereerlijken" door een huwelijk ten hoogste laakt.

Wijntje en Trijntje zijn volgens den volksmond tweelingzusters.
Geschikt kan hier dus iets volgen over het voorkomend misbruik
van alcoholische dranken.

Al dadelijk maken een eigenaardigen indruk de publicatiën van
den Magistraat in verschillende steden, waarbij het tappen aan
gealimenteerden in Godshuizen op vrij hooge boeten verboden
werd.\') Dat is op zich zelf al een bewijs, dat het kroegloopen
onder de verpleegden voorkwam.

Er zijn nog wel andere getuigenissen. B. v. dit uit het Burger-
weeshuis te Rotterdam: „dat er ordre gesteld is, hoe te handelen
met meijsjes, die dronken thuis komen of een nacht wegblijven,
also dat present te veel in swang gaat".2) Of dit: „dat door den
kerkeraad geklaaght is, dat vele onzer kinderen gewoon zijn op
sondage en andere tijden te loopen in onbehoorlijke huijse". 3)

f 30 als zij trouwden en f 30 bij de geboorte van het kind — t. z. p. onder
12 en 14 Sept. en 16 Nov. 1793. —

Jongens uit het Nieuw-Armhuis te Dordrecht, die een gedwongen huwelijk
moesten aangaan met meisjes buiten het huis kregen meermalen een
halve of twee derde uitzet,
Not. 30 April, 9 Juni 1790, 13 Febr. 1791. In
dezelfde omstandigheden daarentegen, werd een jongen uit het Burger-
weeshuis te Middelburg, „geconsideerd deszelfs wangedrag", zonder uitzet
ontslagen en „van het laatsgemelde werd aan den Heer Regeerend Burge-
meester deser stad kennis gegeven.
Not. 14 en 29 Juni 1771.

-ocr page 220-

In 1731 werd plaatsing verzocht in het Werkhuis voor alle dronken
vrouwen, die zich in het Diaconiehuis van dezelfde stad bevonden.\')
Schitterend voorbeeld voor de kinderen I

Dat jongens uit het Amsterdamsche Burgerweeshuis, onder den
invloed van sterken drank, allerlei ongeregeldheden pleegden, kwam
nog al eens voor.1)

Den weezen te Alkmaar werd in 1746 het „nieuwjaarsingen"
verboden, omdat „veele op nieuwjaarsnacht zoo knegjes als meisjes,
sig dronken drinkende, laet in den nacht thuis kwamen en daar
veel goddelooze en onbescheyden taal" spraken.2) Was daarmede
het euvel nu maar uitgeroeid geweest 1 Maar ook anders, dan met
nieuwjaar kwam dronkenschap wel voor.

Nog slechts enkele jaren na de oprichting, werd in het Nieuw-
Armhuis te Dordrecht geklaagd over het gedrag der jongens. Zij
bleven „weg van hun werk, toefden \'s nachts buiten het huis,
dronken zich dronken, enz."3)

Neen, onze vaderen waren volstrekt geen geheelonthouders en

dien werd, „aan de heeren Bailluwen van de stad en van Schieland
verzocht omme haar goede officiën tot verhinderen van \'t selve;20Aug.
1763 vinden wij weer een besluit, om tegen het herberg loopen der jongens
ernstig te vermanen.

1 ) Zie b.v. Not. 10 Febr. 1723: een aantal jongens, die laat uit de
kroeg thuis kwamen, raakten op de slaapkamer handgemeen.
Not. 29
April 1767: een groot aantal weesjongens „meest alle dronken zijnde"
hebben den schippers der trekschuiten naar Haarlem grooten
overlast
aangedaan.

2 3) Not. 30 Dec. 1746.

3 ) Not. 24 Febr. 1711. Men zie ook nog Not. Moeders Arme-Wees-
huis te Dordrecht
, 17 Jan. 1805, toen de meisjes, die in herbergen Hepen,
gedreigd werden met een halven uitzet. De notulen van beide gestichten
geven nog meer voorbeelden, die toonen, dat de genoemde publicatie
van den Magistraat tegen het kroegloopen van verpleegden niet over-
bodig was.

-ocr page 221-

de drinkgewoonte was toen stellig vrij wat ergerlijker, dan in onzen
tijd. Geen wonder, dat die zonde ook in de gestichten doordrong.

Aan het einde van het tweede genoemde rapport wordt vermeld,
dat drie meisjes waren weggeloopen. Dat was een kwaad, dat zeer
algemeen schijnt te zijn voorgekomen. Herhaaldelijk vindt men
bepalingen, met het oog daarop gemaakt.

Om te beginnen, wijs ik op een besluit van Regenten van het
Burgerweeshuis te Rotterdam: „ten opzichte van wegloopers uit
weeshuizen van andere plaatsen wordt bepaald, dat wanneer
regenten van die huizen verzoeken aan regenten van het weeshuis
alhier, om dezelve op te sporen, dat men, als dan dezelve gevat
worden, in het weeshuis zal bewaren, maar zoo zij zich daartoe
direct aan de justitie addresseeren, alsdan de bewaring aan de
justitie over te laten."Het moet dus nog al eens voorgekomen
zijn dat weezen, uit andere plaatsen weggeloopen, te Rotterdam
terecht kwamen, anders was het onnoodig zoo\'n bepaling te maken.2)

Nu, de Rotterdamsche heeren zelf hadden in hun gesticht niet
weinig met dit kwaad te kampen. In 1683 besloten zij een „wolle-
spinderij en deekendrapeerderij in \'t weeshuis op te rechten en
daarin wegloopers en andere kwaadwilligen te doen arbeiden."3)
\'t Hielp echter niet veel. Voortdurend eclipseerden verpleegden;
op een keer zelfs negen tegelijk.*) In 1688 besloot men dan ook
de „werkkamer weg te doen, geen wegloopers in te nemen, dan
om zeer gewichtige redenen — uitgezondert kleinere jongens, voor
welke hunne vrienden op de maandvergadering de gunst der vaders
verzoeken."5) Men mocht echter besluiten, wat men wilde, het
kw
aad duurde, blijkens de notulen, voort.

\') Not. 20 Febr. 1683.

2) De notulen bevestigen dit ook. Zie b.v. Not. 14 Juni 1770, toen
een burgerwees uit Amsterdam en 19 Juli 1770, toen een jongen uit het
Weeshuis te \'s Gravenhage gegrepen en „provisioneel aan \'t blok gelegd
berden," tot ze werden afgehaald; verder passim. Ook elders vindt men in
de notulen voorbeelden, dat men elkander wederkeerig den dienst bewees,
wegloopers uit andere huizen aan te houden en tijdelijk in bewaring te
houden.

s) Not. 28 Oct. 1683.

4) Not. 28 Juni 1685.

") Not. 30 April 1688.

M

-ocr page 222-

Elders was het al niet beter. Getuige b.v. een placcaat van den
Magistraat van Groningen, uitgevaardigd in 1695, op verzoek van
de voogdij van het Groene Weeshuis. Deze werd n.1. in haar pogen
om het wegloopen tegen te gaan zeer bemoeilijkt, doordat er per-
sonen waren in de stad, die de kinderen tot wegloopen verleidden
en hen daarbij hielpen. Dit nu verbood het bedoeld placcaat, „bij
poene, dat degene welke desen mochten controvenieren, gehouden
sullen sijn dezelve op haer eygen kosten op te voeden en groot
te maken."1) Of het veel hielp ? Zestig jaar later was het noodig
het placcaat te vernieuwen. Toen werd gedreigd met een boete
van „vijftig guldens ten profijte van het huijs voor ieder kind te
betalen."2)

Daar hebt ge ook het besluit van de Regenten van het Burger-
weeshuis te Amsterdam d.d. 20 0ct. 1632, om hun die voor de derde
maal wegliepen den uitzet te onthouden. Die straf werkte zeker
niet afschrikwekkend genoeg. Althans er kwam een tijd, dat men
wegloopers heel eenvoudig niet weer in huis opnam, ook al meldden
zij zich daartoe aan, getuige een resolutie van 26 Nov. 1717: „Alzoo
sedert eenige jaaren in gebruijk is geweest, de weesjongens, uit
het weeshuis door oproerige en verkeerde inzichten
weggeloopen,
buiten hetzelve te houden, zonder opzicht op hun gedrag of jaaren,
beslooten een beetje zachter te zijn"3) Na dien werd den weg-
loopers dus weer niet onvoorwaardelijk het huis ontzegd, al bleef
natuurlijk de straf niet uit. Men vindt ten minste later herhaaldelijk,
dat de straf „met den bok" op zulke jongens werd toegepast.4)

Daar in het Weeshuis te Schiedam bleek, dat het voorbeeld van
hen, die „als het hun geliefde ofte, iets misdaan hebbende uijt vrees
voor straf, zich uit het weeshuijs absenteerden", zeer aanstekelijk

1 \') Dr. S. D. v. Veen: Een weeshuis t. a. p.

2 ) Ned. Jaarb. 1755 blz. 890.

3 ) Zie Not. onder dien datum. Vlg. b.v. Not. 9 April 1705: voor een
jongen, die 12 Nov. 1704 weggeloopen is, wordt gevraagd wederopname,
wat wordt geweigerd.

4 ) B.v. Not. 16 Mei 1770: „voor eenige dagen uijt ons Oodshuijs zijnde
weggeloopen verscheijde weesjongens", wordt moeite gedaan om die
jongens in handen te krijgen. Vier hunner worden gestraft „met den
Bok" 30 Mei 1770.

-ocr page 223-

werkte, te meer wijl er toch geen „naevraagh" geschiedde, besloot
men in 1776, toen er weer eens twee jongens weggeloopen waren,
„die twee en wie verder zich mochten absenteeren in de couranten
te doen beschrijven," opdat ze weer in het huis zouden gebracht en
„de anderen te exempel vaderlijke gestraft" worden. *) Recht vaderlijk
liet men één van de bedoelde jongens weten, dat zijn straf niet al
te zwaar zou zijn, als hij terugkwam. Als hij daar aan gehoor geeft,
wordt hij drie dagen lang opgesloten op water en brood en dan
„als een weglooper en om zijn verdere fouten" uit het huis ge-
jaagd. 1) Een paar jaar later werd een weglooper, die men met heel
veel moeite in handen gekregen had, naar Indië gezonden.s)

Varen moesten ook twee jongens uit het Arme-Weeshuis te
Dordrecht, die in 1786 uit Amsterdam waren teruggehaald, waar
ze „door den Schout in civiel arrest gehouden waren, op verzoek
van den Schout te Dordrecht." Zij moesten bovendien alle ge-
maakte onkosten voldoen „uijt \'t geen zij aan de vaart zijnde
kwamen te winnen".2)

Eenige jaren later werd een weglooper, die te Amsterdam had
dienstgenomen als soldaat, losgekocht en weer in het huis gebracht.
Dit kostte aan het gesticht f 112—5, maar de geheele som werd
hem geschonken, toen hij later als licht-matroos met een uitzet
van het huis naar Indië voer.3) Een honderd jaar vroeger had men
in dezelfde inrichting er anders over gedacht, toen bij gelegenheid
„geresolveert [werd] over de negen uijtgebroocken jongens, geene

van deselvige wederomme int huijs te neemen...... veel minder

eenige uijtsettinge te geven". •) En weer dertig jaren daarna be-

1 a) Not. 3 Aug. 1776.

2 ) Not. 17 Mei 1786.

-ocr page 224-

paalde men „van neu voortaen geen jongens, die uijt het huijs
comen te loopen wederom in te nemen onder wat pretecxt het
ook soude mogen sijn".\')

Wij mogen ons, dunkt me, wel wat sterker uitdrukken dan wij
deden en zeggen, dat wegloopen bepaald veel voorkwam.

Vatten wij alles, wat wij over het gedrag der verpleegden mede-
deelden samen, dan mogen wij wel zeggen — ook al vergeten wij
niet, dat de voorbeelden ontleend zijn aan de archieven van een
beperkt aantal weeshuizen —, dat het oordeel over den zedelijken
toestand in de gestichten niet heel gunstig zijn kan.

-ocr page 225-

HOOFDSTUK VI.

Verpleging in Gezondheid en Ziekte.

Bij de opvoeding is de verzorging van het lichaam met alles wat
daartoe behoort, niet het hoogste, maar toch wel van groot belang.
Daarom dienen wij ook iets over bovengenoemd onderwerp te zeggen.

Allereerst dan iets over de gebouwen.

Wie een beschrijving van een of meer weeshuizen verlangt, sla
een van de vele stede-beschrijvingen op. Allicht vindt hij dan ver-
teld van een „deftig gebouw" of van een „ruim en groot gesticht"
met „ruime en luchtige" zalen en waarschijnlijk „ziet hij dan voor-
namelijk een ruime en deftige kamer," de regentenkamer.

Die was gewoonlijk groot genoeg en soms werd de deftigheid
niet weinig verhoogd door regenten-stukken of door de conterfeitsels
van milde gevers of door de wapenschilden van verschillende
Regenten, die de wanden versierden.

Nu, een flinke gezellige vergaderplaats was al het minste, wat
zij voor hun moeiten en zorgen hebben konden, de Regenten,
„die getrouw nooddruftige armen,
Al \'t jaar bedienende, handhaafden en beschermden."

En wilden zij „in de wapens van hun stammen" of wel in hun
beeltenis, daar „ten toon staen", dat was een onschuldige liefheb-
berij. Men kan niet van iedereen vergen, dat hij tevreden zij met
de belofte „wie armen handhaaft, wint de hoogste wapenkroon."1)

Jammer maar, dat het de vraag blijft, of de gestichten overigens
verdienden ruim of groot, of luchtig genoemd te worden. Misschien

0 Dichtregels bij verschillende regentenwapens in de regentenkamer
van het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam. Wagenaar a. w. 2e st.
blz. 288.

-ocr page 226-

naar de opvattingen van dien tijd wel. Maar het blijft aan twijfel
onderhevig, of zij altijd wel voldeden aan de billijke hygiënische
eischen, die men in onzen tijd stelt.

Ik wil daartoe niet wijzen op het gebouw, dat de Zwolsche
burgerweezen oorspronkelijk betrokken hadden. Dit was zoo klein,
dat Regenten bij gelegenheid een kind, dat aangeboden werd, moesten
afwijzen „gemerckt sij mer XIIII slaepsteden hadden, oick vermits
gebreck van ruimpte nyet meer conden maecken, daerup een min
als veertich personen mosten slaepen."\')

Evenmin wil ik een beroep doen op hetgeen van de huisvesting
der eerste Burgerweezen te Groningen verklaard werd: „dat men

daer nauw een man mit eeren mach inbrengen van groter stanck......

want het soe ffucht und nat is daer se nu in syn, dat toch rede
een ardige junge in verlammet is unde gestorven, unde nu al weder
eene begundt toe verlammen.1)

In beide gevallen kwam in dien treurigen toestand verbetering, toen
spoedig daarop de weezen in ruimer gebouw werden ondergebracht.

Maar iets anders — van het Burgerweeshuis te Amsterdam was
in 1680 het meisjeshuis „deftig herbouwd" en omstreeks 1750 het
jongenshuis „fraai vernieuwd". Nu vermeldt Wagenaar o.a., dat er
twee slaapvertrekken waren voor de jongens. Op het eene stonden
96 krebben, ieder voor 3 jongens geschikt, op het andere zooveel
als men er noodig had.2) Men vond dus blijkbaar, dat wel zoo\'n
kleine driehonderd jongens konden slapen op één zaal. En dat
noemde men dan „ruim en luchtig".

Was het nu zóó in een gesticht, ingericht naar de eischen des
tijds, hoe moet het dan wel geweest zijn in het Aalmoezenier-weeshuis
terzelfder stede. Oorspronkelijk (1665) ingericht voor 800 verpleegden,
moest het er er in 1683 niet minder dan 1300 bergen.3) Zeker het
werd toen vergroot, maar de bevolking nam nog toe. Te veel ruimte
zal er toch wel niet geweest zijn, toen men een 1500 en meer
kinderen te verzorgen had.

1 ) Mr. T. P. Tresling; Het Burgerweeshuis t.a..p.

2 s) Wagenaar a. w. 2e St. blz. 277 v.

3 *) z. w. blz. 287.

-ocr page 227-

Treurig in elk geval was het gesteld met een inrichting, als het
Diakoniehuis te Rotterdam. Daar moest men zich voortdurend be-
helpen, zoodat in 1689 zieken en gezonden niet meer gescheiden
konden worden. Het was „werkelijk verbazend, dat zoo\'n gebrekkige
inrichting, o.a. in 1731, 499 personen kon herbergen en er dan nog
ruimte overbleef voor werkzalen, apotheek en bakkerij met haar
graanzolders."\') Begin 1749 was het zóó vol, dat vier jongens
bij één moesten slapen.»)

In 1717 werd aan den Magistraat te Middelburg gerapporteerd,
dat het arme-weeshuis „sodanigh vervuld en opgepropt [was] van
kinderen ... dat dezelve met vier h vijf nevens den anderen in
één koy of kribbe moesten slapen".3) Dat was dus al heel treurig.
Wel kwam er eenige verandering, door de opening van het Bur-
gerweeshuis op 1 Jan. 1720. Maar terwijl dit zoo van 70 tot 100
kinderen op zijn hoogst opnam, telde het eerste gesticht toch ook
later gewoonlijk nog tusschen de 300 h 400 kinderen. Men kan
dus wel nagaan, dat de verbetering niet geheel afdoende kan zijn
geweest. Men had dan ook later nog voortdurend met gebrek aan
ruimte te kampen.

Het geschiedde stellig niet uit overvloed van ruimte, als er jon-
gens op den „rogsolder" moesten slapen, zooals te Alkmaar in het
Weeshuis wel voorkwam. *)

Genoeg om te doen zien, dat het in elk geval geraden is, als
de stede-beschrijvers zoo den lof der gebouwen bezingen, dit cum
grano salis op te vatten.

Dat men intusschen met de ruimte wist te woekeren, merkten
wij al. Sliepen de jongens in het Burgerweeshuis te Amsterdam
met hun drieön in één krib, men volgde ook elders die gewoonte.
Op de, tot slaapplaats ingerichte, zolder(s) van het Arme-Weeshuis
te Deventer stonden ook kribben, waarin men — heel oeconomisch
— één klein, bij twee groote kinderen legde.s)

-ocr page 228-

Twee aan twee sliepen de burgerweezen te Rotterdam. Zij
verheugden zich — althans in later tijd — in een veeren bed met
hoofdpeluw zonder kussen. \') De Nijmeegsche burgerweezen daar-
entegen moesten — in den beginne ten minste — tevreden zijn
met stroozakken. 1)

Komen wij tot de kleeding — wij moeten dan even stil staan bij
de algemeen voorkomende gewoonte, die zich ondanks vele pro-
testen in menige plaats tot nu toe heeft weten staande te houden,
om de verpleegden uit één gesticht te kleeden in een bepaald
uniform. Soms was dit vrij bont en altijd wel zoo bijzonder, dat
ieder direct het weeskind herkende.

De linkerzijde rood, de rechterzijde zwart, was de kleeding der
Amsterdamsche, 2) rechts rood en linksch zwart die van de Amers-
foortsche burgerweezen. *) De oudste ordonnantie5) van het Wees-
huis te Goes schreef voor, de kinderen te kleeden, „met eender
maniere van cleedinge .... te weten de slinker zijde met wit
laeken en de rechter zijde met rood laeken, met een gansken van
blau laeken daarop genaaijet."

Bij de oprichting van het Burgerweeshuis te Groningen werd
bepaald, dat „als bovenste kliet van \'t sangen coleur [was] \'t be-
nedenste van Root coleur wesen" zou en omgekeerd. Verder moest
op „elks kindt mauw van den slinker arm gesteld [worden] dus-
dagen witten cirkel G, een groene G daarbinnen".3)

„De jongelingen," zoo besloten de Diakenen van Middelburg bij
de oprichting van het Burgerweeshuis, sullen werden gekleet met
een bruijn gefrijseerde carsaye Rok en broek, de Rok lang tot
onder de knieën met opslagen of moutjes en een klein koordetie
in de naat van de schouder met geel, wit en root en met gebreijde,
blauwe kousen en schoenen met polleviën en de dochters sullen

3 ") Mr. T. P. Tresling: Het Burgerweeshuis t. a. p.

*

-ocr page 229-

worden gekleet met een sersy mantel en keurs, blauwe kousen en
een beulingh op haar hoofd".\')

De weezen te Aardenburg, door „de Disch" verpleegd, droegen
volgens besluit van 31 Dec. 1709 „carsaye" kleeren en tot onder-
scheijdingsteeken op den schouder een rooden burcht op een geel
lapje — het wapen der stad.1)

Zie daar van allerlei weezen-uniform een voorbeeld. Wat de
tweekleurige kleeding betreft, Jac. Grimm gaf indertijd de volgende
verklaring ervan.2) Hij betoogt, dat volle broeders en zusters oud-
tijds kleederen van dezelfde kleur droegen, om ook uiterlijk de ge-
lijkheid van bloed te kennen te geven. Daarentegen — en hij
voert daartoe verschillende voorbeelden aan — werd mishuwelijking
of onwettige echt aangeduid door tweekleurige kleeding, die ook
gedragen werd door concubinen en hunne kinderen. Hij herinnert
dan, dat op vele plaatsen de weeskinderen nog in twee kleuren
gekleed gaan en hij voert dat gebruik terug tot op de aan het
zinnebeeldige gehechte oudheid, die door de bonte kleeding wilde
te kennen geven, dat het ouderlooze kind buiten de bloedverwant-
schap staat.

Velen denken aan de stadskleuren en meenen, dat men door de
kleeding in die kleuren, heeft willen te kennen geven, dat de
weezen poorterskinderen waren, of dat het betrokken weeshuis
een stedelijke inrichting was.3)

In de eerste verordening8) voor het Weeshuis te Nijmegen be-
paalde de Magistraat dier stad, dat de kinderen gekleed zouden
worden „mit onser stat cleidong na advenant ende in gelicker

1 *) G. A. Vorsterman van Oijen a. w. blz. 77.

2 ) Göttingische gel. Anzeigcn, 3 Mertz 1836 s. 337 f. bij Is. An. Nijhoff;
Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. dl. I, blz. 149: vgl, Mr. E. van
Tsoe-Meiren:
De kleeding der Amsterdamsche Burgerweczen. Elzevier dl.
VI, blz. 620 vv.

3 ) Zoo Wagenaar t. a. p., vgl. Dr. C. Lichtenberg: a. w. blz. 179.

-ocr page 230-

coleuren alz der stat dieneren." Dat pleit dunkt me heel sterk voor
de laatstgenoemde opvatting. Het is echter — dat pleit weer er
tegen — de vraag of overal, waar de tweekleurige kleeding in
gebruik was, juist de stadskleeren gekozen waren.\')

Hoe dat nu zij, liever dan in deze te beslissen, wil ik iets ervan
zeggen, hoe men in de 17de en 18de eeuw dacht over de bijzondere
weezenkleeding.

In het „spel van sinnen," bij „der Rederijkers stichtige tsamen-
komst" te Schiedam in 1603, gespeeld door de Kamer van Maasland,
verklaart „oprecht verstand" op de vraag van „EIc een", waarom
de weeskinderen niet als de andere gekleed zijn:
Dat en beduijdt niet als oftmen hen verachte
O, EIc een, wilt dit vrijlijc mercken.
Maar sij werden dus ghekleedt, om te betuighen zachte,
Dat de weldaet hun is geschiedt hier ter pereken
Uit Liefd\' door EIc eens barmhartighe wereken.

De kinderen moesten dus te kennen zijn, als voorwerpen van
de publieke liefdadigheid, zooals nog eens herhaald wordt door
„Goe disciplyn":

die kleeding „bediedt.....ootmoedighe dankbaarheyt,

Die sy daermee bewysen alhier ter stede

Aen EIc een, diens hulpe in der waarheijt

Is het principaelste, dat hun heeft ghebracht vrede".

De ordonnantie voor het Burgerweeshuis te Middelburg bepaalde
uitdrukkelijk, dat al droegen de weezen geen merk op de schouders,
de kleeding toch altijd zou sijn „in zoodanige coleur en forma,
dat zij te allen tijde kenbaar" zouden zijn.

Waren de weezen daar lidmaat, dan werd hun bij het kerkgaan
eenige vrijheid in de kleeding toegestaan. Zij gingen misschien
wel wat ver daarin en er „ontstond daervan buyten in de gemeijnte, als
verder groote misnoegen [om]dat de wezen niet meer kenbaar
waren als wezen".2)

-ocr page 231-

Droegen oorspronkelijk de kinderen van het Blauwe Weeshuis
te Groningen witte hoozen, dit werd later afgeschaft, deels omdat
die dracht te duur was, maar toch ook, omdat de burgerij dit
veel te weelderig vond. \')

Bij gelegenheid kwam ook „van uit de burgerij" een klacht in
bij Regenten van het Rotterdamsche Weeshuis daarover, dat de
kinderen zich te veel met goud opschikten.1)

Het reglement voor de weeskinderen te Zierikzee2) wilde zeker
dergelijke klachten voorkomen toen het voorschreef, dat de kinderen
zich niet mochten opschikken met kanten, goud of zilver.

De binnenvader, meester en verdere suppoosten van het Diaconie-
weeshuis te Amsterdam, moest volgens een regelement van 1780
»ten sterksten toezien, dat door geen jongens gecouleerde of bonte
vesten onder hunlieder Huysrokje gedraagen (werden) of van welk
een stoffagie het ook zoude mogen zijn, uytgezondert zwart en dat
ook geen witte of Glimmende knoopen daaraan gezet zijn, zullende
zij niet anders dan zwarte knoopen moogen draagen. Verder,
dat dezelve geen gecouleurde maar zwarte Kousen draagen, ook
geen bonte Halsdoeken of zwarte dassen, maar witte doeken of
dassen, en geen andere als driekante opgetoomde Hoeden." — *)

Men stond er dus op, dat de weezen als zoodanig kenbaar waren.
Daarom mocht de kleeding ook niet te weelderig zijn. Blijft de
vraag: waarom mocht nu toch, als het tenminste niet overdreven
werd, in het leven van die ouderlooze kinderen, die toch zooveel
moesten missen, geen stukje goud of zilver, ja zelfs geen kantje
eens een zonneschijntje brengen? Allermeest de vraag: was (is)
het toch noodig, dat zij door hun kleeding direct als voorwerpen
van liefdadigheid te kennen waren (zijn) ? Men zegt het was nood-
zakelijk voor de contrôle op het gedrag der weezen buiten het
huis. Maar dat geldt toch alleen voor enkele groote gestichten in
de grootste steden. In elk geval behoefde de kleeding daartoe niet
zoo kakelbont te zijn. Allerminst was daartoe noodig, dat men,

1 J) Not. 28 Febr. 1715.

2 ) In No. 1476 Arch. Godsh. Mlddelb.

-ocr page 232-

zooals in het „Houwhuis" te Leiden en in het Weeshuis te Delft
geschiedde, de veriatenen van de ouderloozen door een afzonder-
lijke kleeding onderscheidde.Dat lijkt mij al bijzonder wreed,
zoo\'n arm kind tot een wandelende aanklacht tegen zijn eigen
ouders te maken.

Overigens mogen wij aannemen, dat de kinderen voldoende wer-
den gekleed.

Allerlei voorschriften leggen daarvan getuigenis af:

De Binnenmoeder zal „toezicht houden op de was en soo daar
iets gebroken offte ontramponeerd is \'t zeiven by de lindennaayster
zenden om te verstellen of te verwisselen.1)

De Binnenvader zal nauwkeurig de kleeding der kinderen nagaan,
opdat de kinderen „net, kuisch en nooit gescheurd of verfackelt"
mogen gaan; hetgeen niet meer kan gemaakt worden, zal hij op-
schrijven en op den dag van de regenten-vergadering in brengen
opdat het weder mogt verniewd worden.2)

De kinderen zullen des Zaterdags om de veertien dagen „het-
geen zij noodigh hebben en Vrijdaags [door den binnenvader] is
opgeschreven, bij de Ed. buijtenvaders komen halen".3)

\'t Zou trouwens ook wel schande geweest zijn, als in de ge-
stichten, die toch altijd over voldoende krachten beschikten, om
onder leiding, hetzij van de binnenmoeder, hetzij van linnen- of
wollennaaister of kleermaker, de noodige kleeding voor de ver-
pleegden te maken, de kinderen slecht gekleed waren.

Evenals in het Weeshuis te Oudewater4) was ook in het Arm-
huis te Gorkum5) voorgeschreven, dat de kinderen om de twee

1 werden vondelingen en veriatenen van de andere weezen onderscheiden
door een witte mouw aan den linkerarm. Boitet a. w. blz. 444 —.

2 ) Instr. binnenmoeder in Arme-Weesh. Dordrecht, in No. 7 Arch.

3) Instr. binnenvader Weesh. Aardenburg, t. a. p.

3 ) Instr. binnenvader Burgerweeshuis, Middelburg t. a. p.

4 ) J. W. Margadant a. w. blz. 144, waar men ook een opgave vindt
van de andere kleeding, die de kinderen ontvingen.

-ocr page 233-

jaren een nieuw pak bovenkleeren zouden krijgen. Of men zich
ook elders aan zoo\'n regel hield weet ik niet. \'t Was anders wel
goed, om de kinderen de noodige zuinigheid te leeren. Daartoe
kon stellig ook medewerken het nauwkeurig toezicht op de Zon-
dagsche kleeding, hoeden, kousen en schoenen inkluis, opdat deze
niet met de daagsche verwisseld werden.

Dat de verpleegden bij eervol ontslag een uitzet ontvingen,
grooter of kleiner, al naar dat de middelen van het huis dit toe-
lieten, behoeft wel niet gezegd te worden.

Volgens „het daghregister" voor den binnenvader in het Burger-
Weeshuis te Middelburg, moesten iederen Zaterdagavond onder
het eten aan de jongens de schoone hemden worden gedeeld.

Elke week schoon linnen, dat mocht toch wel, zou men zoo
zeggen. Toch sprak het niet heelemaal vanzelf, want eerst in 1673

-ocr page 234-

besloot de Voogdij van het Groene Weeshuis te Groningen, dat
de weezen alle weken verschooning zouden hebben „ten einde hen
meer aan te leiden tot reinigheit en tegen ongedierte te wapenen."\')

Ja, de strijd tegen onreinheid had heel wat in, getuige het aantal
bepalingen, dat men daaromtrent vindt. Hier een enkele.

In het „daghregister"1) van den binnenvader in het Burgerwees-
huis te Middelburg lezen wij onder Maandag: den jongens hun
daagsche kleeding te geven en „dan op de school aan het kammen
en l..se soeken in het hemde en hemdrok, door den binnenvader
gevisiteert hemd, hemdrok en hoofden of alles behoorlijk gesuijvert
is" en onder Woensdag: „uijt de kerk komende aan het 1. .sen" etc.

En dan dit uit de instructie van den Binnenvader van het Wees-
huis te Aardenburg:2) de kinderen moeten „zich zelf reinigen van
alle vuiligheid en 1..zen en opdat dit te bekwamer moge ge-
schieden, zoo ware het dienstig en ten hoogste noodzakelijk, dat
de binnenvader ordonneere, op verbeurte van een plak bij wien
een 1.. s gevonden wordt, dat de grootste jongens bij elkander
slapende de een de I.. zen van den andere zal vangen en wie zijn
medemaat niet zal gekuist hebben en zijn l..sen afgevangen, zal
voor elke 1.. s, die bij hem gevonden wordt, verbeuren een plak".

Maar genoeg — er is wel een meer verkwikkelijk onderwerp,
waarover we iets te zeggen hebben n.l. de voeding.

„Wij hebben het goed in het huis", zoo verklaarde het bekende
diakenhuis-mannetje. Dat kon, dunkt me, over het algemeen van
de verschillende gestichten gezegd worden. De weezen werden
goed gevoed. Als wij verschillende schaftlijsten nazien dan blijkt,
dat vooral erwten, boonen, grutten e.d. in verschillende soorten
en op verschillende wijze bereid, al of niet met vleesch, een stevigen

1 ) t. a. p.

2 22 Juli 1739.

-ocr page 235-

middagpot leverden, \'s Avonds werd meestal pap of brij opgeschept,
terwijl brood met boter of kaas, indien niet met beide, diende voor
ontbijt en ter aanvulling van de andere maaltijden.

Als voorbeeld van een schaftlijst volge hier die, welke in 1705
gold voor het H.Geesthuis te Dordrecht:1)

Des Zondags in de somer \'s middags spek met gerookt
vleesch ,met groen waarmoes of peen en des winters
gesouten vleesch of pekelspeck en \'s avonds rijstenbrij.

Maandags: witte boonen; \'s avonds karemelk met meel.

Dijnsdags: Alcmaersche grutte met vet, \'s avonds kare-
melk met gepelde garst.

Woensdag: geel erten of groene boontjes of kool;
\'s avonds soetemelcks pap.

Donderdags: Roomse boonen of peen of appelen of
knollen of kleine grutte of gepelde garst, stijf gekoockt
met soetemelcks saus met boter; \'s avonds boere suijpe.

Vrijdags: boeckende grutte met boter en stroop; \'s avonts
karemelkspap.

Saterdag: grauw erten; \'s avonts karemelk met ge-
pelde garst.

\'s Morgens ieder een dubbelt stuck, \'s middags en
\'s avonds ieder een stuck [-boterham].
Hier was dus nogal eenige variatie in het menu mogelijk. Was
dat ook elders wel zoo — toch niet overal. Voor het Diakoniehuis
te Rotterdam vermeldde een lijst uit het begin der 19e eeuw kort
en goed van de verschillende dagen der week: Grutten, aardappelen,
grauwe erwten of witte boonen, seinent (d. w. z. erwtensoep)
aardappelen, grutten. Bovendien werd Woensdag of Donderdag
vleesch of spek gegeten.J) Dit laatste kwam dus in beide gestichten
maar eens per week op tafel. Nog minder in het Aalmoezeniers-
weeshuis te Amsterdam, waar het alleen des winsters eens per
week verscheen.3)
Beter waren in dat opzicht de Burger-weezen daar bedeeld, die

\') Instr. „Keukenmoeder", in Regl. wegens de Heeren Vaders etc.
J) Dr. H. C. H. Moquette:
Armwezen etc. t. a. p. blz. 248.
3) Wagenaar a. w. 2e st. blz. 292.

-ocr page 236-

volgens besluit van Regenten d.d. 8 Dec. 1640 per week 2 maal
vleesch (gezouten of gerookt), éénmaal spek (idem) ééns „aberdeen
haring of vis" en ééns „stokvis" kregen.*)

De kinderen in het Weeshuis te Schoonhoven, die volgens het
in 1581 bepaalde ééns per week vleesch, ééns spek en ééns haring
aten en op andere dagen met grutten, boonen, koeken, „erreten of
warmoes", hun maal moesten doen, vonden naar de lijst, opgesteld
in 1794, op hun tafel vier maal per week vleesch of spek met
aardappelen en (of) groenten.

In 1793 werd in dat gesticht door vader en moeder met een meid
en 6 kinderen, waaronder drie beneden de 5 jaar, geconsumeerd
6897*« vleesch en spek. De boekhouder noemde dat evenwel „een
allerimposantste comsumptie van vleesch, waarvan mogelijk in de
geheele republiek geen voorbeeld van zal zijn."1) Of de man met
dit laatste gelijk had is moeilijk uit te maken. Dat men ook elders
niet karig was, moge blijken uit dit besluit door de Regenten van
het Weeshuis te Schiedam genomen 14 Dec. 1775: overwogen zijnde,
dat van ouds tot of heden in gebruijke is geweest, dat de kinderen
des Zondags vleys etende en haar genoegen hebbende, het overschot
met hun mede nemen en daer mede naar hun genoegen handelen
— hetselve weggeven ofte op haer slaepkamer onder haar bed of

op andere plaetse bewaren"........is bepaald, dat dit zal worden

verboden en dat het overblijvende zal worden weggezet en later
weer ter tafel zal komen „om na behooren geconsumeert te worden."2)

Jongens, die uit het Burgerweeshuis te Amsterdam buiten de stad
gingen werken behoefden ook geen honger te lijden: immers zij
kregen volgens een besluit van 30 Juli 1707 wekelijks per hoofd
mede; „twee ponden boter, een vierde part van een kaas, omtrent
een pond vlees, een rogge- een witte- een tarwebrood."3) En de

1 ) Een en ander is mij uit het archief van genoemd Weeshuis mede-
gedeeld door collega P. v. Willemswaard.

2 ) Not. onder dien datum.

3 ) Not. onder dien datum.

-ocr page 237-

kinderen thuis kwamen zeker ook niets te kort; althans in 1759,
bleek, dat jongens en meiden in de waschmanden naar buiten
smokkelden „overschot der vivres, van de tafel der kinderen en
mijden terugkomende, tot schade van de menage van \'t Godshuis."\')
Zoo zou er meer te noemen zijn, om te doen zien, dat de kin-
deren goed verzorgd werden.

Alleen — bij gelegenheid vroegen twee werkjongens uit het
Burger-Weeshuis te Middelburg, uit naam van alle anderen, „om
des Zondagsmorgens soo wel \'t morgen-ontbijt te genieten als op
andere dagen in de week." De binnenvader dit verzoek overbren-
gende „gaff wel eenige moeijlijkheid in dezen op, om de weinige
tijd des Zondagsmorgens, om uijt te deelen," maar „de vaders, dit
verzoek allerbillijkst vindende en nuttig voor de gezondheid der
kinderen en dit voor den armen geen wesentlijk nadeel kunnende
toebrengen", besloten er aan te voldoen.2)

\'t Was niet alleen te Middelburg, dat men de weezen nuchter
naar de ochtendkerk zond.8) Hoe men er toe kwam, begrijp ik
niet. De moeilijkheid door dien binnenvader genoemd, lijkt mij ge-
zocht, daar reeds te zes uur allen opstonden en men te acht uren
ter kerk ging. Ook al kregen de kinderen een paar boterhammen,
dan bleef er toch nog wel tijd over om, naar het voorschrift, in
de school met hen te bidden, de kerkvragen op te hooren en een
psalm te zingen.4) Om welke reden men het dan ook deed,stellig
zal het niet bevorderlijk geweest zijn voor de aandacht onder de
preek.

Laat mij, wat de voeding betreft, nog zeggen, dat het noodige
brood veelal in het huis zelf gebakken werd van graan, dat men
in voorraad op zolder had. In grootere gestichten vindt men onder
de suppoosten geregeld ook een bakker vermeld.

\') Not. 24 Oct. 1759.
a) Not. 22 Oct. 1768.

3) Het was ook zoo in het Burgerweeshuis te Amsterdam. — Not.
\'2 Oct. 1631 —; in het Burgerweeshuis te Rotterdam. — Rcgt. in arch.
Weesh. — ; in het Weeshuis te Oudewater. — Margadant a. w. blz. 147.

4) Zie meergenoemd „daghregister" t. a. p.

-ocr page 238-

Voor het vleeschgebruik werden jaarlijks de noodige runderen
en varkens geslacht.1)

De gewone drank was bier, dat men hier en daar in het gesticht
zelf brouwde.2) In de weeshuizen te Dordrecht en te Leiden was
het, althans omstreeks 1679, bier van f 2 de ton.s) Omdat dat „te
schrael viel" werd het bij gelegenheid te Amsterdam in het Bur-
gerweeshuis vervangen door 3 gld.-bier. *) Dit kwam ook te Rotter-
dam in het Burgerweeshuis in lateren tijd het „scharrebier" en
„kuischbier" 3) vervangen.

Bij feestelijke gelegenheden dronk men 6 of 8 gld. bier; het ge-
wone zal dus — en maar goed ook — wel niet van het zwaarste
geweest zijn.

v Het dagelijksch voedsel was dus eenvoudig en degelijk. Misschien
was het telkens terugkeerend menu een beetje eentonig, maar zoo
nu en dan kwam iets bijzonders eenige afwisseling brengen. Er
verscheen wel eens een ongewoon gerecht op tafel — fruit, eieren,
visch of wat de tijd van het jaar meebracht, als het tegen billijken
prijs te verkrijgen was.®)

Bovendien gaven een historische gedenkdag, het in functie treden

1 \') Zoo werden omstreeks 1723 voor het Burgerweeshuis te Amsterdam
per jaar 50 Deensche ossen geslacht. —
Not. onder April 1723 —; voor
het Arme-Weeshuis te Dordrecht werd o.a. in 1698 „geslagen 6647 pond
rundvleesch en in 1704 ruim 10000 pond. —
Journal van uitg. voor
levensm.,
N°. 26 Arch. — f° 14 en 64.

2 ) B. v. te Groningen in het Groene Weeshuis. — Dr. S. D. v. Veen
Een weeshuis t. a. p. en in het Arme-Weeshuis te Deventer. — Mr. J.
Nanninga Uitterdijk t. a. p. —.

-ocr page 239-

van een nieuwen regent, vorstelijk bezoek aan de stad, enz. aan-
leiding tot tractatie van de verpleegden.J)

Elk jaar keerde terug het onthaal, waartoe een of ander legaat
de stichting had in staat gesteld. Hier en daar hadden de kinderen
ook ter gelegenheid van kermis of vastenavond een bijzonder maal.2)
Nu eens was het eenvoudig „heet garstenbrood"3) dan weer een
formeel diner. De ééne keer was het „gebraden ossenvleesch en
ieder een matige quantiteit wijn, naar hunne [der kinderen] jaaren

-ocr page 240-

en grootte geschikt;"\') de andere maal „des middags ossen- kalfs-
en lamsvleesch en Hammen met grauw erten, savooijkool, appel-
moes en ook eenige wijn"; bovendien des avonds „Reijstenbreij
met suijker en caneel, kaas en brood en chinaas-appelen dog voor
de kleine kinderen amandelen en rosijnen."1)

Voor den maaltijd, die aan de kinderen in het H. Geesthuis te
Dordrecht gegeven werd „soo over het afsterven als incomen van
de vrouwen moeders" werden aangeschaft „4 schapen, 100 witte
brooden van een stuiver, 100 pinten soetemelk, 20 pond rijst, 6
pond suijker, 4 lood caneel, 3 halff vaten bier a 6 gld. de ton (en
5 stoop wijn voor de binnenvader en binnenmoeder."2)

Een maaltijd, waartoe „1 vet kalf, 1 kinnetie soet appelen, 3
kinneties agt gulden bier, de noodige bestanddeelen leverden en
die \'s avonds gevolgd werd door een onthaal op rijstenbrij en
„ieder een witte brood," moest in het Weeshuis te Brielle bij de
kinderen levendig houden de nagedachtenis van een weldoener van
het gesticht.3)

Hierboven was sprake van „een matige quantiteit wijn", die de
kinderen kregen. Nu is dat „matig" een zeer betrekkelijk begrip en
onze vaderen hadden stellig een andere opvatting ervan dan wij.
Bij een jaarlijks terugkeerende feestelijke gelegenheid werd voor
de grootsten onder de Arme-weezen te Middelburg gerekend op
drie flesschen wijn per hoofd. De praktijk leerde, dat dèt toch te
veel was. Immers in 1786 werd besloten „aan de sogenaemde vette
tafel ieder der weezen in plaats van drie flesschen wijn, maar twee
te geven om alle onordentelijkheden van dronkenschap als ander-
sints voor te komen."4) Twee flesschen — was dat dan matig?

Men verstond dus blijkens het voorgaande uitstekend de kunst,
om voor de gezonden te zorgen. Evenmin ontbrak de goede wil,
om ook den zieken te geven, wat zij noodig hadden. Toch liet
zeker de ziekenverpleging, getoetst aan de eischen, die men tegen-
woordig stelt, te wenschen over.

1 ) t. z. p. 15 Jan. 1772.

2 ) No. 2, 20 Arch.

3 ) Not. 21 Sept 1753.

4 °) Not. Arme-Weesh. 23 Juni 1786.

-ocr page 241-

In de 17de eeuw was er in het Burgerweeshuis te Rotterdam
geen enkel lokaal, alleen voor de zieken bestemd.\')

Het Alkmaarsche Weeshuis schijnt tot 1760 in hetzelfde geval
verkeerd te hebben, want toen gelastten „Haar Ed. Gr. achtbns."
den Regenten „om een appartement voor de zieken van dit huis
te doen maken, wanneer zig daartoe een bekwame gelegentheyt
opdee"1) — alsof de zaak niet dringend genoeg was.

In het Merula-Weeshuis te Brielle bleek in 1731, dat het vertrek
voor de zieken veel te klein was en dat „de jongens en meisjes
te gelijk in hetzelve moesten geplaatst worden", waarom men be-
sloot „een armhuisje annex gemelte plaats voor de sieken tot een
[tweede] vertrek voor de sieken te doen bequaemen".2) Om juist
hetzelfde euvel in het Groene Weeshuis te verhelpen, werd daar
in 1721 een nieuwe bij de bestaande ziekenkamer getimmerd.3)

In het Diakonie-Weeshuis te Amsterdam had men er één voor
de meisjes met zes en één voor de jongens met zeven bedsteden.4)
De binnenvader en moeder in het
Weeshuis te Aardenburg moes-
ten, „voor het geval eenige jongens of meisjes bezocht werden,
met eenig ziekte, die ook anderen zou kunnen besmetten zorg dra-
gen 5) dat ze in een aparte kamer [werden] gebracht en aldaar wél
[werden] verzorgd van hetgeen zij mochten noodig hebben, als van
vuur en behoorlijk voedsel, als van dienst door andere kinderen,
daartoe capabel, daarbij te stellen om hen te bewaken en te bedie-
nen. En wanneer het gebeurde, dat kinderen zeere hoofden [hadden]
of crauwagie [schurft],6) waardoor zij elkander besmetten [konden],

1 J) Not. 23 Maart 1760.

2 ) Not. 3 Febr. 1731.

3 ) Dr. S. D. v. Veen: Eert weeshuis t. a. p.

4 8) Wagenaar a. w. dl. II, blz. 323.

5 8) Instr. t. a. p.

6 ) „Zeere hoofden" schijnt een veel voorkomende kwaal te zijn geweest.
In het Groene Weeshuis te Groningen b.v. had men er voortdurend mede
te worstelen. Ook wel in andere gestichten, getuige in meer dan een
Instructie voorkomende voorschriften daaromtrent, zooals b.v. "de kamster
°P de Kamkamer aan de Meysjeszijde in het Diakonie-Weeshuis te Am-

-ocr page 242-

inzonderheid door bij elkander te slapen, [moest] de binnenvader
zorg dragen, dat geen besmette bij een onbesmette" sliep.

In beide gevallen zeker een weinig afdoende afzondering van
besmettelijke zieken.

Men loste in geval van besmettelijke ziekte of als aan de ver-
pleging nog al wat last verbonden was, de moeilijkheid ook nog
al eens op, door de zieken bij particulieren onder dak te brengen.

Wegens „uijtgeeff aen alimentatie van kinderen, die om haar
swakheijd nog voor eenigen tijd buijten het huijs sijn besteed",\')
komt meer dan één post in de rekeningen van het Weeshuis te
Dordrecht voor.

Zoo werd b.v. uit het Weeshuis te Rotterdam besteed „een

pockig kind so lang \'t selve sal werden gecureert......h 40 st.

\'s weeks.1) Een „weesknecht" uit hetzelfde gesticht, die „met een
vuile siekte besmet was" werd bezorgd bij een zekere Mr. Jan
wonende „tot ouderkerk op d\'IJsel". Deze nam hem aan voor
140 gld. „onder conditie van volkomen genezen te zullen sijn en
soo hem niet tot genezing bracht en het door een ander gedaan
wert, sal dan die meester uit sijn eigen beurs betalen".2)

Een meisje uit het Burgerweeshuis te Amsterdam werd in 1767,
„ter oorzaak van haar toevallen van vallende ziekte", in een parti-
culier gezin bezorgd voor f 156 per jaar." *)

Natuurlijk ontbrak het den Weezen niet aan de noodige genees-
kundige hulp.

sterdam nauwkeurig moest toezien, of eenlg quaed zeer op de hoofden
of schurft op de lichamen zich openbaarde" — W. K. Post:
Uit oude
Reg.
t. a. p. — Schurft, of „crauwagie" of „huisbrand" schijnt ook nog
al eens te zijn voorgekomen. Zoo b.v. in het Weeshuis en het Diakoniehuis
te Rotterdam — Dr. v. d. Willigen a. w. blz. 6 en 12. Ook in het Arme Weesh.
te Middelburg heerschte omstreeks 1780 „een aller pernicieuste en gevaar-
lijke Brand van Krauagie of schurft, hetwelk sig van oud tot jong soe had
ingeworteld en de overige daaraan niet euvel sijndc soowel als de nieuw
inkomende dagelijksch besmettende" —
Not. Oecomb. Verg. 15 Met 1786.

1 ) Not. 3 Juli 1630.

-ocr page 243-

Volgens resolutie der Regenten van het Weeshuis te Rotterdam
op 8 Mei 1619, moesten elke week, staande hunne gewone verga-
dering, „desselfs steede twee surgijns nu oft namaels de gods-
huijsen bedijenende in denselven huijse" verschijnen, om te onder-
zoeken, of niemand van de kinderen, gebrackelijk, sijeckelijck, pijn-
lijck [was] ofte anders eenigh quetsinge ofte seerte" had, opdat
dan terstond daarin zou kunnen worden voorzien.\') Men ver-
wachtte derhalve nog al iets van de bekwaamheid der chirurgijns.
Dit bleek ook bij de benoeming van één in 1601. Men beloofde
hem n.1., dat hij voor „alle buitenwerk van steensnijden, breuk-
snijden, genezen van Pest, kanker, Pokken en Lazerij apart beloond
[zou] worden.2)

Werd hier oorspronkelijk dus de dienst der chirurgijns ook als ge-
neeskundigen ingeroepen, later is er ook sprake van doctoren,
zooals trouwens in meer dan een geval een medecinae doctor
naast een chirurgijn aan de gestichten verbonden was.

Reeds in de oudste ordonnantie3) van het Weeshuis te Goes
worden beiden genoemd.

Volgens de instructie voor de chirurgijns van het Groene Wees-
huis te Groningen (opgesteld in 1675 en nog van kracht in 1742)
moesten zij „neffens beide doctoren medicine" het huis bedienen. *)

In een lijst der suppoosten van het Burgerweeshuis te Amsterdam
(uit 1759) worden ook genoemd een „Medic. Docter" en een chi-
rurgijn. Genoot de eerste een honorarium van f 125, de laatste ont-

-ocr page 244-

ving f 235.*) Men vergete echter niet, dat de „exercitie van het
Chirurgijnsambt in drie poincten" bestond en wel „de functie van
de chirurgie, van Hayrsnijden en Baertscheren". Zoo\'n chirurgijn
had allicht meer werk in het gesticht dan de docter. B.v. die welke
verbonden was aan het Nieuw-Armhuis te Dordrecht was verplicht
alle „wonden of andere toevallen, de oude Luyden, kinderen en
binnenvoogden in dit armhuys overkomende, naar vermogen te ge-
nezen en daartoe sijn eigene salven en plaisters te moeten leveren".
Dan moest hij ook nog één van zijn knechts „driemaal ter week in
het huis zenden, om den binnenvader en den meester en eens ter
week om alle de ouwde Mans van de diaconie en de groote jon-
gens, in hetselve wonende, te Raseren". En dat alles èf66\'sjaars.
\'t Was maar goed, dat de man „voor extra ordinaire voorvallen
in het huys" afzonderlijk werd betaald tegen dit tarief: „voor \'t
genezen van steensnijden f7—10; voor een gebroken been f 8; voor
een gebroken arm of sleutelbeen f6; voor het genezen van een
breuk f 12 gld.; voor een breukband, hoedanig die soude mogen
wezen, f3."2)

Mochten bij geval noch dokter, noch chirurgijn een zieke kunnen
genezen, wel dan vond men als laatste toevlucht nog wel een
specialist(e) of een kwakzalver.

De Heeren — zie daar een mededeeling uit de notulen van het
Arm-Weeshuis te Dordrecht — hebben grietie cleyn toegeleijt voor
het cureeren van Jacobus hendrix padagon, die gebroocken was,
vijf gulden.3)

Met een kwakzalver staande aan het „oude hoofd" te Rotterdam
sloten Regenten van het Weeshuis aldaar een overeenkomst aan-

-ocr page 245-

gaande de genezing van acht kinderen „hebbende diverse gebreken"
— kwakzalvers zijn immers alzijdig — „voor f 20 \'t stuk, genezen
of geen geld". Leuk komt achteraan, dat „zoo de hoofdlieden van
het chirurgijns-gilde hem daarover moeite maken assistentie beloofd"
wordt. Later ontving de man voor vier genezingen f80.\')

Een vrouw te Groningen, die „met meesteren sich erneerde" nam
in 1685 op zeer eigenaardige voorwaarden aan het „quaed zeer op
de hoofden" der kinderen in het Groene Weeshuis te genezen en
slaagde naar wensch. Toen een 30 jaar later iemand zich bereid
verklaarde 8 kinderen voor f 25 van dezelfde kwaal te genezen —
»goed of geen geld", bood de Voogdij f 20, waarvoor de man
bedankte.2)

Vrijgeviger waren in 1774 de Regenten van het Burgerweeshuis
te
Amsterdam. Maar dat gold ook een ernstiger geval en geen
kwakzalver, maar een „Hofraad en Professor"! Op 30 Mei van dat
jaar n.1. toefde onder de jurisdictie van de hoofdstad een zekere
Hilmer, die deze beide titels voerde en zeide, dat de blindheid
van een der weezen geneeslijk was en dat hij „met Gods hulp de
beijde vliesen van zijn oogen zou kunnen uythalen". Goedkoop
was de man niet; hij vroeg f 100 en zou bovendien den volgenden
dag vertrekken. Twee Regenten gaven op eigen gezag toestemming
en smaakten de voldoening, dat de operatie met goeden uitslag
werd bekroond en dat het voltallig college van Regenten hun be-
sluit volkomen goedkeurde.3)

Tot de taak van de keukenmoeder in het H. Geesthuis te Dor-
drecht behoorde o.a. ook, dat „sij de kinderen, die in de sieken-
kamer werden gebracht, behoorlijk oppassen" zou. *) En de Matres
(binnenmoeder) uit het Arm-Weeshuis daar ter plaatse kon in haar
Instructie o.a. lezen: so sal sy moeten besorgen, dat de sieken
kinderen met allen tederheijt wel werden gedaen en opgepast,
voorts de speijsen doen haaien uijt handen van de keukenmoeder,
die haer na vereijs tot onderhout en de nodruft van de sieken

\') Not. 25 Sept. en 13 Nov. 1699.

J) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

\') Not. 1 Juni 1774.

4) Instr. t. a. p.

-ocr page 246-

daervan na behooren sal moeten voorzien".1) Dergelijke voorschrif-
ten — ook in andere gestichten — doen zien, dat meermalen de
verpleging der zieken was opgedragen, hetzij aan de binnenmoeder,
hetzij aan een andere suppooste of ten minste onder haar toezicht
moest plaats hebben.

Tevens zien wij, dat men er wel op uit was, den zieken te geven,
wat zij noodig hadden. Daarvan hier nog een duidelijker voorbeeld.
Bij gelegenheid werd door Regenten van het Burgerweeshuis te
Amsterdam „op voordragen van den Heer Burmannus Med. docter
van dit Weeshuis . . . met eenparigheid geresolveerd — tweemaal
\'s weeks op het Meijsjes-ziekenhuijs te doen kooken soupe van
kalfsvleesch en dat verder op de ziekenkamers zullen worden ge-
prepareert en gekookt zoodanige verfrissingen van Garstewater,
Broodwater, als andersinds, als de Heer Burmannus noodig vindt;"
verder, dat „de beijde sieke-Moeders" zich stipt naar de bevelen
van den dokter hadden te gedragen. *)

Van een ziekenmoeder gesproken — men stelde er ook eens
een aan in het Groene-Weeshuis te Groningen. Men achtte toen
(in 1682) een vrouw, die „wegens de swakheid harer oogen, van
blindheid weinig verschillende", den kost niet kon verdienen, toch
nog goed genoeg, om de zieken op te passen. En zeven jaar later
vond de Voogdij, dat een of andere oude vrouw uit de bedeelden
van de diakonie juist geschikt was voor dit werk.3)

Gerekend naar hare bezoldiging kon de „ziekenmoeder" in het
Burgerweeshuis te Middelburg ook wel zoo\'n vrouwtje geweest
zijn. Althans omstreeks 1720 nam een zekere Jacomientje Stolk
„die plaats waar h 1 £ vis. per jaar. Is het wonder, dat zij ver-
hooging van tractement vroeg? Nu, 11 Jan. 1723 werd besloten
„dat [zij] in toekomende sal werden beloond tot twee pond
vis. jaarlijks en in gelijkheyt getracteert met die van de oude
weesschool.4) Later lezen wij van een opvolgster, die „genomi-

1  Not. 16 Jan. 1723. Die kapitale som van 12 gld. genoot zij boven
kost en inwoning.
Not. 23 Febr. 1725.

-ocr page 247-

neerd werd, mits hiervoor genietende een nieuwe-jaarsgift uit
vaders cassabouk, een somma van 4 £ vis." Al was dus het
salaris verviervoudigd, men noemde het toch maar een nieuwe-
jaarsgift en het geeft ons nog geen hooge verwachtingen van de
qualiteiten der vrouw, die met de zorg voor de zieken werd belast.

Bij sterfgeval had de begrafenis wel in eenvoud, maar, voor zoover
ik voorbeelden vond, toch overal met zekere plechtigheid plaats.

Een lijst1) van „de gewone gebruiken, die bij sterfgevallen van
weesen in het B. W. huis [te Middelburg] plaats hebben", vermeld
o. a. „Een onverbetert Stroo.... £0—8—10; een d° kist....
£1—3—0; den Lijkdienaar. ... £ 0 -8—10; 8 Jongelingen tot
dragers.... £0—8—10" Bij dit laatste is nog aangeteekend: „die
gewoon zijn hun middagmaal op die tijd te houden en bij de
koekjes dan nog krijgen een groot witte brood, Boter en oude
kaas." Het geheel eindigt met de opmerking: de benoodigde Pelle,
groote of kleine, benevens 14 mantels zijn in het huis.

„Een onverbetert stroo en een dito kist" d. w. z. het eenvou-
digste, dat het gebruik toeliet. Dat zal ook elders wel zoo geweest zijn.

Uit de grootere weesjongens werden dus — het lag trouwens
voor de hand — de noodige dragers gekozen. Voor hen en degenen,
die de baar volgden, waren van zelf de rouwmantels bestemd.
Zoo werd in het Weeshuis te Rotterdam het lijk door de z. g.
»toezienders",2) met rouwmantels omhangen, naar het kerkhof ge-
dragen, voorafgegaan door een bejaarde weesknecht" in rouw,3)
die dus de functie bekleedde van den lijkdienaar in bovenge-
noemde lijst.

Een binnenvader uit het Arme-Weeshuis te Dordrecht teekende
(in 1715) na de vermelding van de begrafenis van een tienjarig

meisje aan; ........en zijn de kinderen niet me geweest, daar

een moeij nog groot gewelt om maakten."B) Dat die tante zich zoo
geweldig bezwaard gevoelde, doet vermoeden, dat hier gebroken

1 \') In No. 1592 Arch. Godsh. Middelb.

2 ) Zie hiervoor blz. 147, noot 3.
*) Beschr. blz. 234.

3 6) Kinderboek 1715-1737, onder 14 Febr. 1715.

-ocr page 248-

was met de gewoonte, de kinderen de baar te doen volgen. Hoe
dat zij — toen een goede twintig jaar later uit het zelfde huis een
negenjarig meisje begraven werd, was „de Manier van dese be-
gravenisals volgt: vier jongens hebben het vooors. kindtgedragen

......en ses grooten jongens zijn er agter geweest en elk een

jongen een tak in de handt, die het huijs heeft bekostig en de
bovenmeester is alleen als bidder meden geweest."\')

Trouwens, wat betreft degenen, die mede ter begrafenis gingen,
volgde men verschillende gebruiken. Te Groningen in het Groene
Weeshuis volgden alle kinderen het lijk, dat eerst op de plaats
rondgedragen werd, naar de eigen begraafplaats van het gesticht
die vlak bij huis lag.1) Te Rotterdam in het Burgerweeshuis gingen
de binnenvader en schoolmeester ter zijde van de baar, die ge-
volgd werd door al de schoolkinderen, terwijl de twee voorzittende
Regenten den stoet slooten.2) Aan een begrafenis uit het Waalsche
Weeshuis te Leiden namen deel „de twee vaders van het huis, de school-
meester, de bakker, de schoenmaker en de naaste vrienden, alsmede
twee der naaste gebuuren."3) Vijf suppoosten uit het Burgerwees-
huis te Amsterdam, gehuld in rouwmantels met beffen, vergezelden
„doorgaans de Begravenissen van weeskinderen".4)

Kregen de dragers uit het Weeshuis te Middelburg koekjes en
wittebrood met toebehooren als begrafenis maal, te Groningen
werden de kinderen getracteerd op „melk en wegge" en hadden
zij verder een vrijen dag (speeldag).5) De Waalsche Diakonie te
Leiden stelde voor elke begrafenis uit het Weeshuis „voor die
deselve bijwoonden een half vat biers voor hunne moeite" be-
schikbaar. ^ In 1730 besloot men in het Weeshuis te Schiedam,

1 J) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuls t. a. p.

2 ) Beschr. blz. 234.

3 ) v.Mieres a.w. dl. 1. blz. 228.

4 8) NoU 15 April 1772, toen besloten werd, dat het Weeshuls voortaan
de mantels en beffen van die vijf suppoosten zou bekostigen.

5 •) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

-ocr page 249-

dat voortaan bij de begrafenis van een wees „geen wijn aan diegene,
die ter begraffenisse werden verzocht [zou] werden geschonken."\')
Had een overledene eenig geld of goed nagelaten, dan kreeg
hij of zij wel eens „een verbeterde begrafenis". B.v. een Arme-wees
te Middelburg, nalatende eenig goud, zilver en kleederen, werd „na
de gesteldheid des Boedels ter aarde besteld".1) Bij de begrafenis
van een Rotterdamsche burgerwees, die ongeveer 1000 gld. naliet
volgden alle Regenten en alle kinderen de lijkbaar.3)

1 ) Not. Arme-Weesh. 6 Febr. 1775, waar men ook vermeld vindt, dat
een andere verpleegde, overleden „sonder eenige goederen van waardije
te hebben nagelaten.... uit eenige geschonken liefdegaven een ver-
beterde begravenis" kreeg.

-ocr page 250-

HOOFDSTUK VII.

Geldmiddelen.

Bij de behandeling van bovenstaand onderwerp is het mij vooral
te doen, om eenigszins een overzicht te geven van de verschillende
bronnen, waaraan de inkomsten ontsproten.

Zeker, vele getallen betreffende uitgaven voor allerlei — kleeding,
levensmiddelen, enz. enz. zouden te noemen zijn. Maar zij zeggen
ons toch niet meer, dan dat een groote huishouding groote uit-
gaven vereischte. Laat mij dus, wat de uitgaven betreft, mij mogen
bepalen tot een antwoord op de vraag: hoeveel de verpleegkosten
per hoofd ongeveer beliepen?

Volgens meergenoemden vergelijkenden staat in het Archief van
het Arme-Weeshuis te Dordrecht,\') kostte het onderhoud in het
eind der 17de eeuw in dit gesticht ongeveer f 64 per kind.1) In

1 ) Volgens die opgave had omstreeks 1679 dit weeshuis bij een be-
volking van 271 weezen een uitgave van f 17400. Te Rotterdam was het
550 weezen en „diep in de 40000 gld."; te Delft 400 weezen en ± 30000
gld.; te Leiden 1000 weezen en ± 75000 gld.; te Amsterdam 800 weezen
en „80 & 90 duizend gld."; te Haarlem 200 weezen en 22000 gld.

De opgave van Rotterdam klopt al heel slecht met die bij Dr. H. C.
H. Moquette:
Armwezen etc. blz. 331: dat men vóór 1794 de kosten voor
ieder kind per jaar rekende op ± f50. Dat is dan ook al heel weinig,
als men vergelijkt de andere door mij genoemde cijfers.

Waar voor het Dordtsche Weeshuis wordt opgegeven het geheele be-
drag
der uitgaven — dat cijfer zal toch wel betrouwbaar zijn — ligt het
voor de hand aan te nemen, dat daarin ook de algemeene kosten als
onderhoud der gebouwen, enz. begrepen zijn. Of dat ook altijd het geval
is met de andere cijfers, door mij genoemd, kan ik niet zeggen.

-ocr page 251-

1733 rekende men in het H.Geesthuis aldaar, dat een jongen f 60
per jaar kostte.\') Dat bedrag per verpleegde achtte men ook vol-
doende te Leiden, toen men daar in 1724 plannen maakte om het
Houwhuijs van het Huiszittenhuis te scheiden.2) Maar dan ook
alleen in de gunstigste omstandigheden, „duurte van eetwaren,
vooral van \'t Coorn" en dergelijke uitgesloten. Te Haarlem rekende
men in 1654 bij eene begrooting van de eventueele jaarlijksche
uitgaven voor een arm-kinderhuis op iets meer dan f 80 per hoofd. 1)
Volgens een berekening, gemaakt in 1680 vereischte de verpleging
in het Weeshuis te Alkmaar per kind f 86 - 4 st.4)

Keerden uit het Aalmoezeniers-weeshuis te Amsterdam kinderen
tot hunne ouders terug, dan waren deze gehouden zoo mogelijk
de verplegingskosten te vergoeden, tegen een tarief, dat een ge-
middelde geeft van 73 gld. per hoofd.6)

Wilden de diakonieën van de Waalsche, Engelsche, Luthersche
of Mennoniste gemeenten te Viissingen of die van de heerlijkheden

1  Not. 9 Sept. 1733: Er is sprake van iemand, die tien jaren in dit
huis gealimenteerd was, „hetwelk ses honderd gulden bedraagd". Toen
later de weezen, die voor rekening kwamen van het H. Geesthuis te
Grooter kerk, verpleegd werden in het Arme-Weeshuis werd 1 gld. per
week en per kind betaald. — Zie o.a.
Not. Weeshuis, 10 Maart 1804, toen
Regenten verzochten, dat voortaan niet één gld. maar 2 gld, 8 st. zou
worden betaald. Het H. Geesthuis ter Nieuwer kerk betaalde aan het H.
Geesthuis ter Groote kerk een tijdlang voor het onderhoud van 5 weezen
375 gld., maar later werd, omdat dit te veel was, de som door de ste-
delijke Overheid gebracht op 325 gld. — A. G. de Vos, a. w. blz. 53 v.

a) v. Mieris a. w. dl. I blz. 217 v. Men rekende: tot onderhoud van
350 kinderen, „die nu in \'t selve huys gealimenteert en gekleed werden

met de verdere onvermijdelijke lasten, ende de gevolgen van dien, op......

f17000; voor brood kwam daar dan nog bij f4000.

J) Mr. A. J. Enschedé a. w. Bijl L 6. Men rekende 433 kinderen i
80 gld. = f34640, waarbij dan nog voor salarissen der suppoosten moest
gerekend worden f800.

*) N°. 52 Arch. dl. 1 f» 71.

8) Wagenaar a. w. 2e st. blz. 291. Men moest betalen voor kinderen
van 6—9 jaar f48; van 9—12 f54; van 12—15 jaar f60; van 15 en daar-
boven f66 — altijd behalve de kleeding & f 16 per jaar.

-ocr page 252-

dier stad hunne weezen in het Weeshuis aldaar plaatsen, dan werd
gevraagd
£ 16: 13: 4 = 100 gld.\')

Juist de zelfde som per hoofd kostten volgens opgave van 1807
de verpleegden in het Armhuis te Schoonhoven.1)

Gemiddeld bleef men dus wel onder de f 100.2)

Toch hadden natuurlijk de gestichten, met hunne, vooral in de
grootere steden, zoo groote bevolking aanzienlijke bedragen per
jaar noodig.

Wij willen nu zien over welke inkomsten men beschikte en
noemen dan eerst die uit vaste bezittingen.

Toen na fde hervorming de geestelijke goederen aan den lande
vervielen en bestemd werden „ad pios usus", vergat men de weezen
niet. Bestaande weeshuizen, zoowel als vele, die na dien werden
opgericht, zagen zich een deel ervan toegewezen.

1 ) Not. 7 Juli 1807.

2 ) Hier eenige cijfers uit jongeren tijd ter vergelijking, waarbij, zooals
van zelf spreekt, in rekening gebracht moet worden, het verschil in de
waarde van het geld vroeger en nu.

Per jaar en per hoofd bedroegen de verpleegkosten: in het Weeshuis
der Ev. Luth. Diakonie te Amsterdam in 1897
.... f 238.98, in 1905....
f 404.30;

in het R.K. Jongens-Weeshuis aldaar in 1897.... f 271.41, in 1905....
f 276.52;

bij de Weezenverpleging der Diakonie van de Ger. Kerk in 1898....
f 162.03, In 1905.... f 246.07;

in het Ned. Israëlitisch Jongens-Weeshuis in 1897.... f 369.05, in
1905.... f 445.08;

in het Weeshuis der Ned. Herv. Diakonie in 1897.... f 206.39, in
1905.... f 257.38. — M. J. Beerling a. w. blz. 96.

Zie ook nog Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. blz.331:de kosten
per kind per jaar voor het Ger. Burgerweeshuis te Rotterdam werden
berekend van 1794-1799 op ± f 65; in 1800 op ± f 77; in 1883 op
± f 200; in 1892 op ± f 167; in 1908 op ± f 150.

-ocr page 253-

Het Weeshuis in den Haag b.v. kreeg het St. Agnate-convent
met alle daaraan behoorende huizen, tuinen en landen.\') Het Bur-
gerweeshuis te Amsterdam kwam in het bezit van de goederen van
de Kapel in de Kalverstraat, van het St. Luciens- en van het
Karthuizerklooster.2) Het convent der Reguliers te Utrecht ging in
1582 over aan het Burgerweeshuis, terwijl de goederen in 1579
volgden.s) Van het Buschklooster te Zwolle kwamen in 1581 de
gebouwen in 1591 de goederen aan het Burgerweeshuis. *) Het
Arme-Weeshuis te Dordrecht kreeg in
1575 het klooster der Marien-
hornernonnen met de goederen.5) Vijftig gemeten land uit de goederen
van het Cellebroedersklooster werden toebedeeld aan het Weeshuis
te Bergen-op Zoom, terwijl het klooster zelf tot weeshuis werd

ingericht\'

In 1576 schijnt „Guillame Moestaert ontfanger der incomen van
de pastorie-landen in Noorthollandt" van plan geweest te zijn om
te verhuren of verhuurd te hebben „de huijsen, perceelen van lan-
den ende andere" eigendommen van zekere geestelijke gilden
.»omme die helffde gestrect te werden ten gemeene sake, als die
Predicanten in denseven quartiere met behoorlijk onderhout versien
sullen wesen. Bij een „privilegie ende octrooy" echter, op naam
van Filips II door Prins Willem van Oranje verleend, werden die
inkomsten aan het weeshuis te Alkmaar toegekend. Daarbij werd
overwogen, dat zeker de predikanten een behoorlijk tractement
moesten ontvangen „dwelcke wel voer all behoirde te schieden,
maer nyet met ongelijck ende vercortinge der arme weeskinderen,
diewelcke oick naest die predikanten in steden ende dorpen hare
Plaetze, voetsel ende onderhoudt behooren te hebben."

°°k in andere steden kwamen de inkomsten van geestelijke

\') Hed. Jaarb. 1750 blz. 513.

2) Wagenaar a. w. 2e st. blz. 276.

3) Het Qer. Burg. Weeshuis te Utrecht, Utr\'sch Jaarboekje voor 1893,
b\'z. 273 vv.

J- W. Wijnveldts: De Verzorging der Zwolsche Weesk. t. a. p.

\') No. 1 Arch. Weesh. f° 117.

\') Dr. H. C. Rogge: Een attestatie etc. t. a. p.

7) Copie v. h. octrooi in No. 52 Arch. Weesh. Alkmaar dl. 1 f» 6 v.

18

-ocr page 254-

gilden wel aan de weeshuizen. Zoo aan het Arme-Weeshuis te
Dordrecht o.a. die van het St. Erasmusgilde in de Nieuwkerk, van
het St. Barbara- en van het Onze lieve Vrouwegilde in deGroote
Kerk.\') Aan het Burgerweeshuis te Rotterdam o.a. de goederen en
effecten van het St. Jacobsgilde.1)

Menig gesticht was dan nog zoo gelukkig zijn bezit in den loop
der tijden te zien toenemen door „pieuse giften en legaten, zoo
van landen, renten en gelden bij charitabele menschen aan dezelve
gedaen en gemaeckt.

Zoo leverden dan landerijen, huizen, rentegevend kapitaal dik-
wijls een deel der vaste inkomsten.

Een andere bron van inkomsten vormden de verdiensten der
verpleegden.

Zooals wij hiervoor zagen, werden de meisjes hier en daar aan
het spinnen gezet, maar meer algemeen toch, behalve met breiën en
kantwerken, bezig gehouden met linnen- en wollennaaien, waarbij
dan zoowel voor het huis zelf, als voor de burgerij gewerkt werd.
Deze bestelde, „luiermanden, bruidsgoed, doodskleederen en ander
fijn en voordeelig werk" veel in de weeshuizen. De opbrengst
vloeide natuurlijk in de kas van het gesticht.2)

1 ) Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. t. a. p. blz. 326.

-ocr page 255-

Dat was — even van zelf-sprekend — ook het geval met het
loon, dat de werkjongens bij hun bazen verdienden,\') al ontvingen
zij dan eenig zakgeld daarvan.

Was er heel wat noodig voor de groote gezinnen, het spreek-
woord werd hier bevestigd „armoede zoekt list." In het scheppen
van inkomsten voor de Godshuizen verloochenden onze vaderen
waarlijk hun handelsgeest niet. Zij toonden in dat opzicht een
zeldzame virtuositeit.

Aan het Weeshuis te Nijmegen was toegestaan van elk schip
steenkolen, dat daar ter stede gekocht en geleverd werd, één gang
kolen; van een veenschip turf twee tonnen; van
een lading rijshout

twee bossen enz____„doch neyt gebotz den bedesgewijze gecon-

sentiert ende geaccordiert" d. w. z. men mocht om het genoemde
vragen, doch het niet als een recht eischen.2) Heel vriendelijk I

Men was anders waarlijk niet bang, om verschillende rechten
»gebotz gewijze" te consenteeren.

Wijn, bier, graan, turf, vee, kaas, hennep en nog veel meer
werden belast; of bij den verkoop van roerende en onroerende
goederen was een zeker procent verschuldigd, alles ten voordeele
van bepaalde godshuizen.

fijte va"n Lintsolder" genoemd slecht 670 gld. De zaak is zeker verloopen.
Zij stond onder toezicht van de Regentessen en was dus wel een indu-
strie voor de meisjes.

-ocr page 256-

Ten behoeve b. v. van het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam
was van alle wijnen, binnen de stad verwerkt, een recht verschul-
digd, berekend tegen een stuiver per oxhoofd.\')

Iedere „tonne turf of haardbrand, die te Dordrecht opgedaan en
geconsumeerd soude comen te worden" werd in 1679 met één duit
en elk half vat bier met vier penningen, elke ton bier met een
halve stuiver belast, voorloopig voor twee jaren, om de zwakke
finantiën van het Arme-Weeshuis weer op krachten te helpen. 1)

De inkomsten van het Arme-kinderhuis te Haarlem werden ver-
sterkt door eene belasting van 2 st. op elke zak tarwe en 1 st-
op elke zak rogge, die in de stad verbakken werd. In 1701 werd
die belasting zelf verdubbeld.2) Ten behoeve van het H. Geesthuis
aldaar werd een tijdlang een recht geheven van 6 st. voor elk kalf
en 3 st. voor elk schaap, dat in de stad werd gebracht.3) Zoo
genoot ook het Burgerweeshuls te Rotterdam van elk stuk rundvee
(boven de 2 jaar) en van elk vet varken, binnen de stad verkocht,
2 st.4) Het Armhuis te Schoonhoven moest tevreden zijn met
„de helft van het stuijversgeld der magere varkens, waarvan de
opbrengst dan ook soms zeer mager was.6)

Het Rotterdamsche gesticht ontving o. a. ook van elke 100 pond
kaas, die aan de markt kwam, 4 penningen en evenveel van
iedere bos hennep.5) Van de turfaccijns, die door de stad geheven
werd, ontving het huis één zesde, wat geen gering voordeel was.6)

1 ) Extr. uyt de Res, v. d. Oudtraedt der stad Dordrecht, 28 Maart 1679,
in arch. H. Ghuis N° 2, 11.

2 ) Mr. Enschedé a. w. bijl. L. 32. Als opbrengst van één st. op elke
zak rogge wordt genoemd 2200 gl. en van twee st. op elke zak tarwe
2600 gl. per jaar. No. 52 Arch. Weesh. Alkmaar dl. II, f» 21. -

3 Mr. Enschedé a. w. Bijl. K 116 en 134.

4 ") Not. 13 Mei 1805; in dat jaar bedroeg die helft f 10.

5 ) Beschr. blz. 557. In 1701 o. a. was dit recht verpacht voor f350.

6 ) Beschr. blz. 600 v.v. Dooréén gerekend was de jaarlijksche op-
brengst f3650.

-ocr page 257-

Het duitjes-geld der vendue kwam mede de inkomsten van dat huis
vermeerderen d. w. z. het genoot een duit van de gulden van alle
roerende goederen, die in de boelhuizen binnen de stad werden
verkocht, i) Zoo ontvingen b. v. het Weeshuis en de Aalmoezeniers
te Leiden samen „een excijs van een oortje op de gulden off wel
een tachtichsten penning" van alle onroerende goederen, die binnen
de stad werden verkocht.1)

Verder werden de Godshuizen begiftigd met allerlei monopoliën
of hoe men het noemen wil.

Kaden en vleugels van bruggen, om als marktplaats te gebruiken,
mocht het Weeshuis te Rotterdam;2) kleine gedeelten van stadsgrond
(voor regenbakken en pothuizen) mocht het Aalmoezeniersweeshuis,3)
verschillende lijnbanen het Burgerweeshuis te Amsterdam verhuren.4)

Onder de toch al vele verplichtingen, die op den schoolmeester
in het Weeshuis te Alkmaar rustten, wordt ook genoemd: nauw
toezicht houden op de turfmanden. Dit gesticht had n.1. het uit-
sluitend recht turftonnen en manden te verhuren,«) zooals ook in
de rekeningen van het Weeshuis te Dordrecht telkens verantwoord
wordt de opbrengst van turfton, appelton, „fruitmandekens" en
korenmaat.5)

De Diakonie te Schoonhoven klaagde eens, dat zij nog al moeite
had, om dragers te vinden voor een doode, die „van den armen"

1 J) v. Mieris a.w. dl. I, blz. 192 v.

2 ) Not. 4 Jan. 1652 vgl. Beschr. blz. 611 v.v. Dit bracht op 126 tot
449 gld. per jaar.

3 ) Wagenaar a. w. 2e st. blz. 298.

4 ) z. w. blz. 276.

5 ) B.v. rekening 1608: jaar pacht turfton 19 £; rek. 1728: pacht turf-
ton 95 £;
rek. 1602: jaar pacht appelton 24 £; rek. 1618-, jaar pacht
appelton 24 £;
rek. 1667 bij de appelton genoemd de „mandekens van
\'t fruyt", samen verpacht voor 225 £;
rek. 1728: samen voor 150 £;
rek. 1608: jaar pacht korenmaat 36 £; rek. 1638: jaar pacht korenmaat
30 £.

-ocr page 258-

begraven werd, omdat dit uit den aard der zaak het meest voor-
kwam in buurten, waar de buren (immers van ouds tot dragers
genood) „voor het bezwaar van de huur van een rouwmantel"
moesten bedanken. Regenten van het Armhuis stonden daarom in
zulk een geval aan de Diakonie vrij gebruik van de rouwmantels
toe. Genoemd gesticht had n.1. het monopolie van het verhuren
van rouwmantels, evenals b.v. het Weeshuis te Alkmaar. Beide
huizen genoten mede uitsluitend het recht om lijkkleeden te ver-
huren, zooals ook het Kinderhuis te Nijmegen.*)
Er is nog meer te noemen b.v.:

De opbrengst van het „opreijerije ambt of stads(laken) perse"
voor het Weeshuis te Amersfoort.1)

Het recht van het Weeshuis te Alkmaar op de nalatenschap van
„behoeftige verstorven menschen" mits het huis een doodkist en
een graf gaf.2)

„\'t Weesesootje" voor hetzelfde gesticht. Van ouds werd de visch,
afgeslagen op de markt, door twee weeskinderen weggedragen.
Iedere vischboer was nu verplicht in een daarvoor bestemde mand
eenige visch te leggen, die dan aan het eind als „\'t weesesootje"
afgeslagen werd. In 1744 maakten Regenten een accoord met het
visschersgilde. Het Weeshuis onderhield de mand en ontving jaar-

1 ) v. Bemmel a. w. blz. 346. Dit „opreijerije ambt" werd omstreeks
1760 „jaarlijks verpacht omtrent voor twee honderd Philips guldens".

2 ) Not. 15 Nov. 1742. Regenten hadden een kist en graf gegeven aan
een drenkeling, die door de dienaars van de justitie gebracht was in
het Pesthuis, welks Regenten „door HH. Burgemeesteren gelast zijn
zulke lijken te laten begraven" en die nu weigeren de kleeren en de
nalatenschap van den drenkeling aan het Weeshuis af te staan. Heeren
Burgemeesteren beslisten, dat aan het Weeshuis de nalatenschap toekwam,
mits dat het Pesthuis een rekening van de kosten, bij de begrafenis ge-
maakt, mocht indienen.

-ocr page 259-

lijks 5 gld; het gilde kreeg de opbrengst van het genoemde zootje.\')
Het recht van hetzelfde huis op het poortgeld, dat geheven werd
gedurende de kerkdiensten op Zon- en Feestdagen, wanneer de
poorten gesloten waren en alleen het „klinket" tegen betaling ge-
opend werd.*)

Het recht van het Weeshuis te Dordrecht, om éénmaal per jaar
»de Fuijcken van de graefflijckheyt [voor de zalmvangst] te lichten".3)
Het recht van exu voor hetzelfde huis. Dit was een recht van
10%, geheven van zulke erfenissen, die aan lieden van elders ver-
vielen. In 1576 had de stad het aan het Weeshuis afgestaan. De
Regenten regelden de betaling meestal met de erfgenamen „bij
schikking of wijze van uitkoop."4)

Het recht van het „gansje" voor het Gecombineerd Arm- en Wees-
huis te Goes, hierin bestaande „dat op alle billetten, die publiek
[zouden] werden aangeplakt, door een der stadsboden, aan wien
dezelve door een ieder, op de boete van 5 £, te dien einde [moe-
sten] werden gebracht, een gansje [zou] werden geslagen en dat
hiervoor ten voordeele van het huis 3 st. van ieder zal ontvangen
worden.5)

Hen hondenbelasting voor dit huis k 2 car. gld. per hond.")
Het recht voor ditzelfde huis „om alleen binnen deze stad te
doen binden, verkoopen en leveren het stroo, voor de lijk- of sterf-
huizen benoodigd."7)

T Not. 18 Jan. 1744.

2) C. W. Bruinvis a. w. blz 15 en 17. De Ger. Diakonie te Rotterdam
had o.a. ditzelfde recht — Dr. H. C. H. Moquette
Armwezen etc. blz. 212.

3) „Memoriael" 20 Febr. 1689 en passim; vgl. Journal v. uttg. v.
levensmidd.
blz. 9 v.: in 1698 was de opbrengst f22; in 1699 f3—17; in
1700 niets.

*) v. d. Wal: a. w. blz. 523 v. Hier enkele posten van ontvangst uit
dlt recht:
Memoriael 19 Dec. 1693.... f 22; 17 Maart 1692.... f 150;
16 Aug. 1706.... f 400;
Rekening 1710 één post van f 400 en één van
f 1100;
Not. 27 Nov. 1721,... f 800.
5) Beschr. v.h. Qecomb. Wees- en Armhuis etc. blz. 41 v.
8) Volgens

„Ordonn. en belasting op het houden van honden". Goes 1743.
7) Ned. Jaarb. 1753 blz. 889. Het stroo moest geleverd worden „van
<5én tot achttien Bunden tot zes stuivers en van achttien en daar-
boven tot acht stuivers ieder Bund".

-ocr page 260-

Het recht van het „Charitaathuis" te Delft op het beste kleed
van elk „huishoudend of meerderjarig persoon", die binnen de stad
of derzelven vrijheid kwam te sterven.1)

Het recht voor het Armhuis te Schoonhoven „van het verhuren
van de tafel op de erfhuizen," hetgeen schijnt bestaan te hebben
in de zorg voor en het aanwijzen van zitplaatsen bij zoo\'n gele-
genheid 2)

Verder zou men kunnen noemen inkomsten als deze:
De opbrengst van „casernes voor de troepen" mede voor het
Armhuis te Schoonhoven.3)

De winst afgeworpen door een apotheek — zoo voor het Burger-
weeshuis te Middelburg4)

Het is misschien hier ook de plaats te vermelden, dat menig
gesticht niet onbelangrijke voordeelen trok uit de bank van leening.
Hier was het huis zelf pachter van de bank, daar genoot het geheel
of gedeeltelijk de som, waarvoor deze werd verpacht, elders kreeg
het een vaste som „vuijttet overschot vant verstaan der ingebrachte
panden."5)

1 \') Boitet a. w. blz. 461. Gewoon was, dat de erfgenamen door het
betalen van eenig geld aan dit recht voldeden, waarbij de charitaat-
meesters niet meer dan f 100 mochten eischen. Hetzelfde recht genoot
het Gasthuis te Schiedam — Soetens a. w. blz. 102.

2 2) Not. 19 Jan. 1801; 26 April 1802. In 1801 werd dit recht verpacht
voor f 10, in 1802 voor f 8.

3 *) Not. 11 Jan. 1787 en passim. De „casernes", berekend op 4 com-
pagnieën, werden door het huis onderhouden en tegen een vaste som
per compagnie verhuurd.

4 ) In 1749 werd deze apotheek, die de Godshuizen tegen betaling,
van de noodige geneesmiddelen zou voorzien, opgericht, om het Burger-
weeshuis uit den grooten geldelijken nood te helpen. Het bleek inder-
daad een uitstekend middel, want van 1749—1781 wierp de onderneming
een zuivere winst af van f 112963.50 en mede daardoor kwam in den
finantieëlen toestand van het huis een groote verbetering. — C. de Waard
Inventaris etc. blz. 281; vgl. Dr. Coronell a. w. blz. 185.

5 Het Burgerweeshuis te Utrecht zag zich in 1719 de inkomsten van de

-ocr page 261-

Nog één voorbeeld van een eigenaardige bron van inkomsten moge
hier volgen, om deze bonte rij, die gemakkelijk nog te verlengen
zou zijn, te sluiten. Het Armhuis te Dordrecht ontving eens van iemand
een som van 1000 rijksdaalders, hetgeen als „een liberale en cordate
gifte" geprezen werd. Er blijft echter van het „liberale" niet veel
over, als men weet, dat die som „ter occasie van het vacante ca-
merbewaardersplaets van den Ed. gerechte dezer steede ten behoeve
van het nieuwe armhuis [was] bedongen ende gestipuleert."\')

Zoo werd ook in 1737 te Goes „een koopmansbode van dese
stad op Middelburg geimponeerd, om voor dit ampt 100 £ vis. aan
het Weeshuis voor een recognitie te geven.1)
Het kwam hier en daar als regel voor, dat elk, die door Heeren

Burgemeesteren „met een profitabel ampt......wierde begonsticht,"

verplicht was ten behoeve vaneenig gesticht een grootere of kleinere
som te offeren. Zoo b.v. te Haarlem voor het Arme-kinderhuis,2)
te Vlissingen voor de diakonie.3)

bank van leening door het stedelijk bestuur toegewezen — Het Ger.
Burgerweeshuis te Utrecht
t. a. p. — „De pachtpenningen, die den Houder
van de Bank van Leening jaarlijks [kwam] te belooven waren te Amers-
foort voor het Stads-kinderhuis — v. Bemmel a. w. blz. 378 — De
inkomsten uit de bank van leening, genoten door het Arm-kinderhuis
te Leiden, bedroegen 3000 gld. — v. Mieris, a. w. dl. I blz. 218. — Aan
het Arme-kinderhuis te Haarlem werd in 1659 toegekend een som van
1800 per jaar „vuyttet overschot van \'t verstaen der ingebrachte panden"
— Mr. Enschedé a. w. Bijl. L 8. — Ook het Arme-weeshuis te Dordrecht
trok nog al wat uit de bank van leening. In 1603 b.v. was het
»pensioen van de tafel van Leeninge", door den „tafelhouder" betaald,
f 300; in 1608 f 400; in 1638 f 600; in 1672 f 800; „voort suver over-
schot van de verstaanpanden, vercoft in de taeffel van Leeninge" werd
ontvangen in 1603 f 303; in 1608 f 175; in 1638 f 139 en f 111. —
Rekeningen, over genoemde jaren.

1 ) Beschr. v.h. Arm- en Weesh. blz. 43.

2 ) Mr. Enschedé a.w. Bijl. L, 13. Men vindt daar zestig verschillende
»ampten ofte bedieningen" genoemd met de te betalen som. B.v. een
secretaris van de stadt f 250; de stadts doctor f 50; een notaris f 30;
een stadts bode f 100; de stadts vroedvrouwen f 25; de ordinaris be-
graeffenisbidders, yder f 40; een meter ende een heffer yder f 12.

3 ) Deze Diakonie vroeg en verkreeg in 1646 bij andere voordeelen ook

-ocr page 262-

Een buitenkansje hadden de weezen te Dordrecht, toen eens in
hun huis werden gebracht „2 tonnen als bockingtonnen en een ton
als een roomton, elck omtrent op V2 voet na vol met beschuit en
daarbij nog 2 a 200 kruytkoekjes," zijnde een deel van, door den
pachter op het gemaal aangeslagen, goed.\')

Een extra maal gaf het voor de Burgerweezen te Rotterdam, toen
het Weeshuis een „verbeurt verklaart varken cadeau kreeg van de
hoofdlieden van \'t Spekslagers gilde."1)

Te Schiedam schijnt het regel geweest te zijn, dat althans zekere
aanhalingen ten behoeve van het Weeshuis geschiedden. Tenminste
bij de mededeeling, dat door den Balluw in het huis gezonden zijn
„20 groote en kleine manden met aalbessen, 4 dito met kruysbeijen
en 1 dito met pelerten" wordt gevoegd; „alle welke als ordinair
ten behoeve van het weeshuis, zoo het behoort, zijn verbeurt ver-
klaart." 8)

Wel vreemd klinkt de bepaling uit de ordonnantie op de Vleesch-
hal Leiden, dat kalveren en schapen, die te slecht bevonden wer-
den (om in de hal verkocht te worden) „zullen werden gekeurd
ten behoeven van het Weeshuis en aldaar gebracht". Waren die
dan nog goed genoeg voor de weezen?2)

Zooals men ziet, werden dus meermalen verbeurd verklaarde
goederen voor de Godshuizen bestemd. Zoo was het ook met al-
lerlei boeten.

Allereerst boeten, die bij gelegenheid den een of ander werden
opgelegd; b.v.

In de rekening over 1581 van het Weeshuis te Dordrecht vindt men

dit „dat van alle ampten en offytijen, die werden gegeven bij Ued. [bur-
gemeesteren] soo iets mocht voor den armen werden toegeleyt". Mr. v.
Deinse en Mr. Fokker:
Iets over Armenverzorging t.a. p.

1 J) Not. 23 Dec. 1784, vgl. Not. 23 Sept. 1734, toen het huis drie rollen
„ginggangh"; 19 Mei 1763 toen het drie tonnen Engelsch bier; 22 Juni
1775, toen het tongen en schelvisch; 21 Maart 1776 en 4 Maart 1779,
toen het kabeljauwen cadeau kreeg, alles aangehaald goed.

2 <) v. Mieris, a.w. dl II. blz. 535.

-ocr page 263-

dezen post: ontfangen van de cappiteijns van de stadt sekere amende

van enen huysman, dat hij hem quaelick gedraegen haet......

XXXIII £.

Te Alkmaar werd 8 Nov. 1695 iemand bij schepenvonnis ver-
oordeeld de „injurie", een vrouw aangedaan, „te beteren eerlijk en
profijttelijk" — het laatste daardoor „dat hij gede in de arme bossche
hangende op de camere van desen ed. agtb. gerecht furnerende een
somma van 25 gld.", welke boete het Weeshuis ten goede kwam.\')
Het Groene Weeshuis te Groningen, dat ook vaak sommige
boeten kreeg, door verschillende rechters bij hun uitspraak opge-
legd, ontving zelf eens een „breuke" van 1000 caroli gulden, welke
door den Heer van Bellingweer en Rottumeroog ten voordeele van
het Weeshuis was opgelegd aan „sekeren wreveligen huijsman en
van Cloosterburen".1)

Nog beter was het Arme-kinderhuis te Haarlem er aan toe, toen
in 1660 bij „opgeresene onlusten" tusschen „d\'Heeren van de
Geregte deser stadt ter eenre ende d\'Heer Johan Schatter officier
der stadt ter andere sijde de laatste aan dat huis betaalde een som
van 6000 caroli guldens op voorwaarde „dat daarmede d\'oude .
correspondentie sijn ouden cours sal hebben2)

Hier zouden wij misschien ook een voorbeeld kunnen noemen
als dit uit de rekening over 1584 van het Weeshuis te Dordrecht^
den 12« februari ontfangen vuijt handen van den pensionaris mr
Jacob pauly een angelott van IIII £ XIIII st. daer de zoen van

1 \') Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

2 ) Mr. Enschedé o. w. Bijl. L 9.

-ocr page 264-

goert de schipp., wonende omtrent groete hoeft, zoemen zeijde
meede getrout hadde de voordochter van de huijsvrouw van Frans
den Reijm, daervoor deselve goert zijn zoen den XIen febrij in de
camer van de justitie met opgerechte vingeren zwoer deselve
dochter daermede nijet getrout te hebben."

„Ontfangen van de deeckens van de metselaers van een correctie
onder haer gilt XX st". Dit uit de rekening over 1581 van het
zelfde huis herinnert ons, dat ook de gilden soms, de onder hen
opgelegde boeten aan Godshuizen afstonden, zooals b.v. ook het
Groene Weeshuis te Groningen hiervan zijn deel ontving.*) Ter-
loops zij hier opgemerkt, dat hier en daar ook de intreegelden van
de gilden aan de gestichten ten goede kwamen.1)

Dan zijn ook te noemen bij wettelijk voorschrift vastgestelde en
aan de gestichten toegekende boeten.

Als daar zijn: boeten op het zeilen met staand zeil door een
zekere vaart,2) op het bakken van koek voor een wanbetalende
koekventer, *) op het leveren van begrafenisstroo door iemand, die

1 ) B.v. het Weeshuis te Alkmaar ontving f 6 van elk, die lid werd
van het schippersgilde — No. 52 Arch. dl. I fo. 39 — en bovendien nog
de entreegelden van enkele andere gilden — Bruinvis a. w. blz. 8 —.
Het Burg.-Weeshuis te Groningen kreeg sinds 1663 „de f 5 vroeger door
de bouwmeesteren van iederen nieuwen gildebroeder getrokken" — Mr. T.
P. Tresling:
Het Burgerweeshuls t. a. p. —. Te Rotterdam stonden som-
mige gilden een deel van hun entreegelden aan het Weeshuis af, terwijl
andere uit de gildekas een jaarlijksche gift schonken. —
Beschr. blz. 30 v. —
Zie ook de post uit de rekening over 1606 van het Arm-Weeshuis te
Dordrecht: ontfangen van de deeckens van de wevers voor het incoemen
van een gildebroer 1 £ X st.

2 ) Zoo te Alkmaar Not. Weesh. 8 Juni 1734; van de boete è 3 gld.
was V3 voor het weeshuis.

-ocr page 265-

er geen recht op had,op het vechten,1) op het te laat verschijnen
in de vergadering van den Magistraat,2) enz. enz.

»Int jaar 1745 den 5 Aug" zoo teekende de toenmalige pastor
van Koudekerke aan,3) „is onze plaats vereert, door toedoen van
den Ed. Agtb. Ambagsheer met het trouwen van de Ed. Agtb.
Heer Constantijn van Hoorn, Pensionaris van Vlissingen met juffer
Cornelia Lucia van de Putte". Uit de vermelding: „door toedoen
van den ambachtsheer" blijkt, dat Koudekerke willekeurig als plaats
der huwelijksvoltrekking gekozen was. Het schijnt op het eind der
17e eeuw langzamerhand deftig geworden te zijn buiten de stad
te trouwen. De diakonie te Middelburg leed er veel schade door,
waarom op haar verzoek de Magistraat in 1675 bepaalde, dat ieder
die buiten trouwde, moest betalen als volgt: „regenten en aan-
zienlijken £ 10, welgegoede burgers £ 5 [en lieden] van minder
conditie £ 2 [vis]", ten behoeve van de Diakonie?4)

Te Alkmaar deelde het Weeshuis de opbrengst van zoo\'n boete
met de Diakonie.fl)

In 1679 werd te Dordrecht allen „bruidegoms en bruyts" van
zekeren welstand, die „buiten de stad" gingen trouwen opgelegd,
aan het Weeshuis te betalen „een discretie, niet minder dan twaalf
gulden."")

Ten trouw te rijden „in een koets" was toen zeker ook ongewoon,

1 ) Zoo te Haarlem voor het H.Geesthuis, dat de boete deelde met
het „Werckhuys" — Mr. A.
J. Enschedé a. w. Bijl. K 54.

2 ) Zoo te Nijmegen; de boete bedroeg 2 st. ten behoeve van het
Weeshuis —
Schets Lotgevallen blz. 55.

3 *) Memorieboek in Kerke!. Arch. Koudekerke.

4 e) No. 52 Arch. dl. II fo. 20. Of die boete daar wel veel voordeel
bracht, staat te bezien; in de vier jaren 1769-1772 was de opbrengst
nihil - c. W. Bruinvis a. w. blz. 15.

-ocr page 266-

want bruidsparen, die dat deden, moesten daarvoor ook al „boete"
betalen; te Dordt voor het Weeshuis „een discretie" van ten
minste 12. gld.;1) te Amsterdam voor het Aalmoezenierswees-
huis 100 gld. Ging men daar ten trouw met sleden, dan betaalde
men aan dat zelfde gesticht van één slede 2 gld 10 st. van 2
sleden 6 gld. 6 st. en van drie sleden 12 gld. 12 st.2)

Ook daar waar het \'t minste te pas komt, bij het begraven,
houden en hielden de menschen van weelde, worden ze beheerscht
door de zucht boven anderen uit te steken. Het Aalmoezeniers-
weeshuis te Amsterdam dankte daaraan een deel van zijn inkom-
sten. Ten behoeve van dit huis n.1. was een boete gesteld op het
begraven na bepaalde uren; op het begraven buiten de stad; op
het begraven met koetsen; ja zelfs op het aantal deelnemers aan
een begrafenis bij avond, als dit een zeker getal te boven ging.
Verder — dit hier nog ter loops — genoot dit huis ook een zeker
recht van elke 100 „begrafenisbriefjes en verhuurde het de lantaarns,
die „bij de avondlijken" werden gebruikt.3)

Ook de Vroedschap van Haarlem bepaalde in 1673, dat het
H.Geesthuis eenjzekere som zou genieten van het buitentijds be-
graven en tevens, dat het huis „van het dubbele loon \'t welck de
gravemakers van sodanighe lycken, buytentijds begraven, ontvingen,
zou genieten één vierde"4) Het Weeshuis daar ter stede, in 1765
ontstaan uit de vereeniging van het H.Geesthuis met het Arme-
Kinderhuis telde onder zijn inkomsten de opbrengst van die boete
„op het begraven op extra tijden" en bovendien hetgeen kwam van
boeten op het begraven met koetsen, of het „vervoeren en invoeren
van lijken" en van de „begraaffenisceelen."5)

1 \') t. z. p.

2 ) Wagenaar a. w. 2« st. blz. 298.

3 ) z. w. 2e st. blz. 297 v.

4 ) Mr. Enschedé a. w. blz, 116.

5 ) Z. w. Bijl K. 136. Het Weeshuis erfde dat inkomen uit de boete op
het begraven met koetsen van het H.Geesthuis, dat in 1734 daarvan trok
f 2400 en in 1735 f 2900 - Bijl K 136 en 137. -

Aan het Weeshuis te Delft moest bij elke begrafenis eenig recht be-
taald worden, naar gelang van het aantal dragers. Werd met koetsen
begraven, dan moest het hoogste recht worden betaald. Bolteta.w. blz. 448.

-ocr page 267-

Verkoos een inwoner van Middelburg bij een sterfgeval vóór zijn
huis te leggen meer dan 18
„bond stroo" — wat het gewone schijnt
geweest te zijn — dan moest hij 5 schellingen, wilde hij boven de
30 gaan, dan moest hij een ducaton, en boven de 40, twee ducatons
betalen. Hij mocht wel ter begrafenis gaan, gedost in een slependen
rouwmantel, maar dat kostte hem 3 gld. en hing zijn „rouwlamfer
langer als een elle van den hoet," dan moest hij die overtollige
weelde boeten met een schelling, alles voor „den arme.\'")

Van begraven over te gaan op loterijen en publieke vermakelijk-
heden is wel een vreemde overgang, maar deze laatsten leverden
nu eenmaal aan sommige weeshuizen een deel van de inkomsten.

Al hoort het strikt genomen niet onder de rubriek „inkomsten,"
terloops mag ik hier toch wel vertellen, hoe men bij gelegenheid
aan het noodige geld kwam, om een Godshuis te stichten. Omstreeks
1600 was een weeshuis te Schiedam, dringend noodig. De geld-
middelen, tot de oprichting benoodigd, ontbraken echter. Een loterij
nu, zou deze verschaffen. Er werd aan verbonden een wedstrijd
voor rederijkerskamers, met bewilliging van den Magistraat uitge-
geschreven door de Schiedamsche kamer „de Roode Roozen".2)
Gevraagd werd allereerst3) een „spel van sinnen met 5 of 6 per-
sonagien" in ongeveer „vijfhondert vry reghels" op de vraag:

„Wat tnoodichtst is om d\' arme Weezen t\' onderhouwen."
Beloofd werd:

„de beste krijghen openbaerlyc

zes, vier, twee wijnstopen tot prijzen zoot betaemt fijn."
Bovendien werden de deelnemers nog uitgenoodigd:
Stelt noch op den Reghel van Rhetorijken
vier
Achtienen — houdt dees maet sonder beswijcken hier — :
Daerom wilt liefde d\' arme Weeskinders betoonen."
Hiervoor werden uitgeloofd: „dry, twee, een, wijnstopen," ter-
^jjj_voor het maken van „een liedt, op denzelven zin", als prijzen

\') Dr S. Sr. Conell a. w. blz. 145 v.
J) G. Soetens, a.w. blz. 87 v.

3) Men zie voor het volgende het meergenoemde: ,Der Redenryckers
stichtlse tsamenkomste".

-ocr page 268-

werden beschikbaar gesteld: „dry, twee, een wijnkannen". Verder
volgde in de rondgezonden „Caerte", die de uitnoodiging tot deel-
neeming bevatte:

„en die \'t bequaemst referijn
zal pronuncieeren verkrycht zonder hoonen
een overdecten kop voor syn prijs certeyn."
„Van ghelyken een kop" krygt „diet liedeken bestzinght"
en die van „verds komen" ontvangen „twee kannen vol wijns".
Alle prijzen zijn van tin „ghesneden met ons kamers advys". Dan
zou nog een „Fruyt-schael vol zoeten wijns" het deel zijn van
hem, die het beste „advies van twee vrij reghel dichtst" indiende.
Niet vergeten werd een gave te vragen voor het goede doel;

Bied ook de milde hand" ten bate van onze arme weezen

„En betoont hun U gonste met besloten brieven,

Aen ons weesvaders, die terstont U missieven

Zullen openen in ws Keyzers presentie:

En die meest ingheleyt hebben zalmen gherieven

Met een zilveren Bierbeker en tot assistentie

Zullen U nogh volghen naer ons verhael

De Baetloten en prijzen"......

Een wedstrijd in liefdadigheid kwam er dus ook nog bij. Als dat
nu niet prachtig gevonden isl

Een en ander slaagde uitstekend. Reeds op 1 Januari 1604 kon
de kamer „de Roode Roozen" in een spel van zinnen: „Der ge-
holpen Weezen schuldige dankssegginghe" danken alle

..........„Burgers en Heeren,

Die \'t inleggen der Loterije hebben helpen vermeeren.
\'t Welk \'t haerder eere God wil loonen."
De oprichting van een weeshuis was verzekerd.\')
Het was overigens niet zeldzaam, dat men de toevlucht nam tot
het houden van loterijen. Nog een enkel voorbeeld:

Uit de opbrengst van eene, te Haarlem gehouden verloting, ont-
vin
g in 1697 het H.Geesthuis f 8000 en het Arme- Kinderhuis f 7000.1)

1 ) Mr. A. J. Enschedé a. w. Bijl. K 74. De netto opbrengst was
f 77021-3-8. De „duytsche diacony" kreeg f 42000, de „Fransche diacony"
f 10000, „de kerck" f 3000 enz.

-ocr page 269-

In 1705 werd er weer een uitgeschreven door de Vroedschap ten
behoeve van „haer arme godshuizen en bijzonder van het weeshuys" \')
Werd ten voordeele van het Rotterdamsche Weeshuis in 1578
een loterij van zilverwerk en in 1595 eene verloting van huisrenten,
renten op de stad, onderhandsche schuldbekentenissen, preferente
pretentiën op desolate boedels enz. gehouden, dit gesticht trok
ook een tijd lang de opbrengst van een ryffelspel, een loterij, die
geregeld gehouden werd.2)

In de notulen der Regenten van dit huis vindt men onder 27
Nov. 1635 — en daarmede komen wij tot iets
anders —een „reke-
ning van hetgeen van de tooneelspeelders of kermis 1634 is ont-
vangen." Daaruit blijkt, dat de kermis \'s Zondags doorging en dat
«koorde dansers" en „comedianten" het huis meer opbrachten, dan
b.v. een „manwijf" of een struisvogel.8) Het huis trok n.1. één vierde
van de inkomsten der kermisreizigers. Weesjongens ontvingen het
geld bij de tenten en deden het in een bus, welke door de Regenten
iederen avond met de „speellieden" gedeeld werd. Welk een prachtige
taak voor „gereformeerde weezen" te staan (zelfs op Zondag) voor
een kermistent. Later zagen de Regenten dat ook in en werden
op hun verzoek de kermisreizigers „op een recognitie gesteld."4)

Denkelijk zijn de jongens, die te Alkmaar als „oppassers van
de bossen van de spulle" fungeerden, ook wel weesjongens geweest.

\') Z. w. Bijl. K 88: er zouden worden uitgegeven 25000 loten èf 12 =
f 300000; prijzen waren er van f 40 tot f 10000, samen tot een bedrag
van f 300000, zoodat er tegen één prijs nog geen vijf nieten zouden zijn.
Het „profijt voor den armen zou bestaan uyt het missen van acht
Pr. cento van yder getrocken prijs."

Te Rotterdam bracht een loterij, tot het houden waarvan Haar Ed. Qr.
M°g. in 1695 aan de stad octrooi gaven f 80.000 op, waarvan de Ned.
Ger. Diakonie f 75.000 ontving — Dr. Hr. H. C. H. Moquette
Armwezen
etc- t. a. p. blz. 211.
a) t. z. p. blz. 328.

\') B.v. van een gezelschap koordedansers kwam van 20—29 Aug. en
°P 3 Sept. in f 185-18; van „comedianten" over dezelfde dagen f 158-6;
Vfln een „manwijf" van 20—23 Aug. f 3—17; van een struisvogel van

21—24 Aug. f 4—12; „bavianen" brachten het van 20-24 Aug. tot f 20-13.

geheele opbrengst voor het Weeshuis was f 639-2 van 15 „spellen".
*) Not. 3 Aug. 1713.

-ocr page 270-

Althans ook daar kwam een deel van de ontvangsten der spellen
het Huisarmenhuis en het Weeshuis toe.\')

„De armen" te Middelburg hadden recht op één zesde deel van
de ontvangsten der „komedianten" op de kermis.1) Indirect kwam
dat ook den weezen ten goede. Maar of ook daar weesjongens
den post van ontvanger der entreegelden vervulden, weet ik niet,

Dat hier en daar ook het tooneel werd dienstbaar gemaakt, om
de inkomsten te vermeerderen, is bekend.

Toen in 1648 te Nijmegen aan eenige „burgerkinderen werd
toegestaan eenige „comediën te mogen speulen" werd daarbij den
Regenten van het Armenkinderhuis vergund „een theatrum off stellage
te doen maecken ende onderholden om telkens aan degene, die
hen vorder daarop souden willen agieren off speulen, te verhueren.2)
„Al baet dat speulen \'t weeshuys ijet
Dat geeft aan Otjes Vleeschhuijs niet."

Deze bekende regels uit „Een Otter in \'t Bolwerk" van Vondel
herinneren ons, dat te Amsterdam „de academie" speelde ten voor-
deele van het Burgerweeshuis3) en dat de voorstanders van het

1 ) Dr. S. Sr. Coronel a. w. blz. 124. Vgl. dit, uit Memorieboek Kou-
dekerke
fo. 2: „in datselfde jaar 1715 heeft sijn ed. agtb. [de ambachts-
heer] voor dezen armen besproken van de koordedansers, die op het
sand stonden voor een week staan de som van 25 rijksdaalders".

2 ) Schets Lotgevallen, blz. 77 v. In 1657 werd bepaald, dat alleen de
stads-tambours bij zulk een gelegenheid de trom mochten slaan en dat
„daer geen wijn nog tobacq mogt gedronken worden, maar alleen een
dronk biers tegen den dorst ende alles tot profijt van den armen". In
\'t eerste jaar bracht die tooneelzaal f 25, een paar jaar later reeds f 103 op.

-ocr page 271-

tooneel zich op deze liefdadigheid beriepen tegenover hun tegen-
standers. Deze veroordeelden niet alleen het tooneelspel maar
achtten het ook voor een stad als Amsterdam schande, dat „de
opkomst van de tooneelspelen" voor een liefdadig doel bestemd werd.")

Verzetten zij zich dus tegen dezen vorm van liefdadigheid die
feitelijk geen liefdadigheid was, de Kerkeraad te Groningen gevoelde,
toen in 1695 de boekhouder der Diakonie voorstelde, dat men aan
Burgemeesteren en Raad zou verzoeken „een aanstellige van eene
loterije" ten behoeve der Diakonie, „eenige scrupule in het stuck
van de loterije en om van dese taefel de voorslach van dien te
brengen an de H.Heeren des Raedts."2) Zeer te recht van hun
standpunt. De Gereformeerde ethiek veroordeelde elk kansspel en
het was van dat standpunt in het geheel niet in orde als Gods-
huizen en ook soms, zooals wij zagen, Ger. diakonieën door de
opbrengst van loterijen gesteund
werden.\'Hetzelfde kan men zeggen
van de tooneelspelen en van de kermisvermakelijkheden.

In een instructie voor den binnenvader van het H. Geesthuis te
Dordrecht komt o.a. voor: De binnenvader sal soodra door sterf-
val eenige kinderen tot dit Godshuis moeten komen, sig ten spoe-
digste begeven ten sterfhuyse, de contante penningen onder sig
nemen, de verdere goederen inventariseeren" etc.3) De taak, hierbij
den binnenvader opgelegd — er zouden meer zulke voorbeelden te
noemen zijn — stond in het verband met het recht, dat de ge-
stichten hadden op de, door de ouders der weezen nagelaten,
goederen.

-ocr page 272-

Nu eens was het zóó geregeld, dat het gesticht het vruchtgebruik
had der goederen, den kinderen „aanbestorven" vóór zij opgeno-
men werden. Bij ontslag der kinderen moest dan de „hoofdstal"
volgen, maar Regenten waren niet verplicht „te laten volgen eenige
kleederen of diergelijke meubelen uitgezonderd nogthans geld of
rentebrieven daervan de hoofdsomme of hoofdstal alleenlijk tot der
weeskinderen behoef sal bewaerd worden\'. Zoo b.v. in de wees-
huizen te \'s Gravenhage,\') Dordrecht.1)

Het kon echter ook zijn, dat het betrokken godshuis den eigen-
dom kreeg van al wat de ouders hadden nagelaten. Zóó b.v. de
weeshuizen te Amersfoort,2) Rotterdam,3) Amsterdam.5) Veel kon

1 ) Volgens de ordonnatie t. a. p. Men schijnt zich echter later daaraan
niet gehouden te hebben b.v.
„MemoriaeF\' 2 Aug. 1683: „geres. aen de
drije kinderen van pasman, die int weeshuis zijn onderhouden voor haere
ingebraghte gelden, die wel reykelijck negen hondert gld. bedragen hebben
yder uyt te rycken vyftich gld.
Not. 1 Mei 1751 een meisje, die f 560
heeft ingebracht krijgt daarvan, uit het huis gaande 160 gld.

2 ) v. Bemmel a. w. blz. 347.

3 ) Reglement in Archief: de voorzitter en vice-voorzitter van het
college van Regenten waren verplicht „oculaire inspectie te nemen van
\'t gene de ouders nalaten." In 1767 werd besloten „tot een vaste wet
te maken, dat voortaan van f 100 per hoofd ingebracht wordende en
daerboven van de ingebrachte boedels aen de kinderen, \'t zij één of
meer, tot een douceur 10 percent van de erffenis op haer deel zal werden
gesteld"
Not. 26 Febr. 1767.

») Wagenaar, a. w. blz. 283

Ook de diakonieën ten platten lande maakten vrij zeker algemeen •
aanspraak op den nagelaten boedel der ouders, als de kinderen voor
haar rekening kwamen. Uit meerdere voorbeelden hier deze:
Acta Kerker.
Drelschor
25 Maart 1667: bij gelegenheid dat het nagelaten huisje van
een weduwe verkocht was „sonder kennisse van den kerkeraet, is gere-
solveert den Magistraet daerover aen te spreken, opdat soodaenige goe-
deren voortaen niet en werden verkocht als ten overstaen van de diaconen
overmits de diaconije komt in de lasten van \'t onderhouden derwesen.

-ocr page 273-

dit echter nooit zijn. Het waren meestal „geringe boedeltjes".\')
Was de erfenis voldoende om de kinderen er uit te onderhouden
en op te voeden, dan geschiedde dat door de voogden onder toe-
zicht van de weeskamers.

Ten opzichte van mogelijke erfenissen, die den kinderen ten
deel vielen tijdens hun verblijf in het huis, volgde men ook ver-
schillende praktijken. De erfenis was voor het huis, tenzij „de
naeste vrienden" de kinderen uit die goederen wilden opvoeden,
waarbij dan de verpleegkosten moesten worden vergoed. Zoo
b.v. te Amersfoort*) en te Deventer3) Of het huis had alleen het

-ocr page 274-

vruchtgebruik. Zoo b.v. te Rotterdam,\') den Haag,1) Amsterdam.2)

Bij gelegenheid was het feest onder de vrouwtjes van één der
Amsterdamsche hofjes, toen n.l. door de Regenten van het Burger-
weeshuis werd „toegedaen op \'t versoek van de besies in duytsen
hoffie, aen deselve te geven een halff anker wijn en eenig kalffs-
vlees, tot een gedachtenis van grietie pieters, aldaer overleden, ons
gewesen weeskint en waaroff \'t weeshuijs erffgenaem" was.3) Hoogst-
waarschijnlijk hebben wij hier een geval, dat Regenten hun recht
lieten gelden op de nalatenschap van een oud-verpleegde, die zon-
der wettige nakomelingschap na te laten overleden was. Het huis
grondde dit recht op de ordonnantie van 31 Maart 1523.4) D^t
Regenten wel degelijk er op uit waren van deze bevoegdheid ge-
bruik te maken, blijkt uit het besluit van 1 Febr. 1698: De sup-
poosten zouden worden aangespoord om zooveel mogelijk er op
te letten, of ook iemand stierf van degenen, die vroeger in het huis
waren gealimenteerd. Hun werd beloofd, dat zij „als eenige nalaten-
schap van dezulken aan het huis mogte komen te vervallen" 10°/0
van het geheel zouden ontvangen.B)

Meerdere gestichten en armbesturen (ook op de dorpen) deden
dezelfde aanspraak op dergelijke nalatenschappen gelden. Toch was
het niet een algemeen, bij een of andere wet geregeld, recht. Er
bestonden ten deze dan ook verschillende praktijken, zooals o.a.
blijkt uit het volgende.

In 1693 overleed een oud-verpleegde van de Diakonie te Hel-
voetsluis. De Kerkeraad, die berekend had, dat die man aan „onder-
houdt ende uytrustinge in sijn onmundige jaren" 375 gld. had
gekost, ging hier en daar „bij rechtsgeleerden en consistorién ver-
nemen, wat actie, pretentie en recht de dyakonye-armen in sulken
gevalle soude moge institueeren". De antwoorden, die men ontving
liepen nog al uitéén: aanspraak op de geheele nalatenschap;recht

1 ) Ordonn. Weeshuis, t. a. p.

2 ) Wagenaar, a. w. 2e st. blz. 283.

*) Not. 10 Mei 1702.

3 8) Kerk. Place, boek dl. III, blz. 238.

4 ®) Not. onder dien datum.

-ocr page 275-

alleen „op \'t verschot"; recht „op\'t verschot benevens den intrest" ;
in het geheel geen recht „omdat, wat aan hem in zijn kindsheid
gedaan is, moet aangemerkt worden als een liberale gifte". Intus-
schen brachten de „ingestitueerde erfgenamen bij testamente" de
zaak voor den „Ed. Hove van Holland". Vóór de uitspraak echter
van dit hooge college schikten partijen, misschien wel, omdat geen
van beide zeker waren van hun recht, de zaak in der minne. De
Diakonie ontving „boven de gelegateerde som van 50 gld. nog ter
vergoeding van alimentatie ende voorschot" 275 gld.\')

Het Burgerweeshuis te Rotterdam had in 1605 van de Staten van
Holland een octrooi verzocht en gekregen, waarbij het aanspraak
kreeg op de nalatenschap van oud-verpleegden, die stierven zonder
kinderen na te laten; tenzij bij testament anders was bepaald, wat
allen vrijstond, mits ten minste één derde, vrij van alle lasten aan
het weeshuis werd vermaakt.J)

De eerste ordonnantie van het Weeshuis te Deventer bepaalde,
dat als een oud-verpleegde stierf „sonder wittelicke geboirte nala-
tende," de erfgenamen vóór alles aan het Weeshuis hadden te
betalen „twee hondert goltt gulden" of zij mochten de erfenis aan
het huis laten.3)

Ongeveer op dezelfde wijze werd de zaak geregeld voor de
Weeshuizen te Amersfoort, toen de Magistraat in 1735 bepaalde,
dat de erfgenamen van oud-verpleegden, gestorven zonder wettige
kinderen na te laten, aan Regenten van die gestichten zouden
moeten uitkeeren een vergoeding voor de genoten alimentatie
gerekend tegen 100 gld. per jaar benevens nog 50 gld. voor den uitzet.4)
Voor Holland werd in 1733 de zaak wettelijk geregeld, in zoo-
verre toen het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam bij octrooi

-ocr page 276-

van de staten van Holland bevestigd werd in zijn recht, van ouds
genoten, om zulke nalatenschappen geheel voor zich op te eischen,
tenzij de betrokken oud-verpleegde „daarvan uitkoop" gedaan had.
Tegelijk werd toen besloten, dat aan alle Godshuizen en armbe-
sturen, mits staande onder „Gereformeerde of Protestantsche regenten
en besorgers", desgevraagd een zelfde octrooi zou verleend worden. •)
Regenten van het Weeshuis te Alkmaar sloten 26 Sept. 1665
een contract met „de huisvrouw van Jan Crook, Capt. ten oorloge
opt schip de Jupiter, tegenwoordig uitlandig". Het liep over het
recht, dat het Weeshuis „op de na te laten goederen van Crook
[had] te pretendeeren, als hij sonder descendenten na te laten
[kwam] te overlijden, doordien hij intselve huis [was] opgebracht".
Het contract houdt in: komt Crook van deze reis niet thuis, dan
zal het huis erven de helft der bezittingen van den kaptein en zijn
vrouw, „sulcx hij Crook, die metter doodt ontruimen sal ende

sijlieden die intgemeen beseten hebben, geen uijtgesondert.......

ende in cas hij, Crook behouden thuijs comt (\'t welk Godtalmachtich
geve) sullen regenten eens vooral genieten en ontfangen van meer-
gemelden Jan Crook 400 gld.", alles met dien verstande, dat
de overeenkomst ongedaan zal zijn, als Jan thuiskomende zijn

\') Kerk Plackboek dl. III, blz. 236.

Dat zoo\'n octrooi noodig was, bleek den Kerkeraad te Helvoetsluis.
In 1772 sloeg de Diakonie de nalatenschap aan van een oud-verpleeg-
de, die geen uitkoop gedaan had en zorgde voor een „deftige begra-
fenis". Verwanten echter van de overledene doen de diaconie een proces
aan. Schout en Schepenen doen 31 Jan. 1774 uitspraak, waarbij de erfenis
aan de familie toegewezen wordt, mits deze aan de Diakonie alle uit-
gaven „wegens alimentatie als anders" vergoedt. De Kerkeraad komt in
hooger beroep bij het Hof van Holland (13 Febr. 1774). Drie jaren later
echter, wordt de zaak in der minne geschikt, omdat men niets voorzag
dan „een sleepend en kostbaar proces uit proces. De Kerkeraad stelt zich
te vreden met de vergoeding der begrafeniskosten ad f 56—11—4; te
meer, omdat hij inmiddels had verkregen „octrooi of dergelijke stukken"
(14 Feb. 1777).
Hand. Diakonie onder genoemde jaren.

In 1775 vroegen alle Kerkeraden in de classis Brlelle (behalve die van
den Briel en Helvoetsluis gezamenlijk voor ieder hunner zulk een
octrooy, zooals blijkt uit zulk een stuk d.d. 18 Aug. 1775, dat nog in
orig. in het kerkel. archief te Geervliet berust.

-ocr page 277-

goedkeuring er aan onthoudt. >) Wel een eigenaardige speculatie!

Wij hebben hier een voorbeeld van, wat men noemde uitkoop
doen. D. w. z. iemand kon zich de vrije beschikking over zijn
eventueele nalatenschap verzekeren, door het betalen van een zekere
som. Dit gebruik kwam algemeen voor. In sommige gestichten
werd eens vooral een bedrag vastgesteld, door alle belanghebbenden
te betalen.1) Waar dat niet het geval was, werd met ieder, die
uitkoop doen wilde afzonderlijk onderhandeld, waarbij dan natuur-
lijk rekening gehouden werd met de finantieële draagkracht van
zoo iemand. Zoo vond ik voorbeelden van uitkoop tegen allerlei
bedragen, van af f 0—11—82) tot f 1000 toe.3)

1 Voor het Weesh. te Alkmaar schijnt het gewone bedrag geweest te
2|in f 12 blijkens de post in de rekeningen: uitkoopen tegen f 12. De
gemiddelde opbrengst over de jaren 1769—72 was 51 gld. Bruinvis
a- w. blz. 16.

2 ) Post in Rek. Diae. Hekelingen 1733: van Cornelia Lagendijk vanwege,
dat zij haer van den armen heeft afgemaakt f 0-11-8. Haar broer, die
evenals zij jaren was besteed geweest betaalde f 1-8-0,
Rek. 1735.

-ocr page 278-

Die uitkoopen brachten in den loop der tijden toch allicht iets
in kas. En was er geen uitkoop gedaan, dan kon men wel eens
een buitenkansje hebben. De erfenis b.v. van een oud-verpleegde
uit het Weeshuis te Rotterdam, waarop dat huis recht kreeg, moet
wel meegevallen zijn, want de juffrouw kreeg op kosten van het
gesticht een deftige begrafenis: „in de prinsekerk met één Lijek-
en vier volgkoetsen, twaalf dragers met handschoenen, steeken en
rouwbanden en yder drager een vereering van 50 st.\')

Hier zij ook nog vermeld, dat in 1679, toen het Arme-weeshuis
te Dordrecht in finantieëlen nood verkeerde, de Regenten van dat
huis „geauthoriseerd" werden „om van desulcke personen, die in
\'t huys zijn opgebracht, als ze tot verhael en suffisante gelegenheid
gekomen zijn, te repeteeren en af te vorderen alle \'t geent zij
\'t voorz. weeshuys gekost ende daervan genoten mogen hebben

vreden met de aangeboden som van f 100 als uitkoop van een jongen,
die 10 jaren was verpleegd „wat f 600 bedroeg" —
Not. 9 Sept. 1733 —.

Te vergeefs eischten Regenten van het Merula-Weeshuis te Brielle
f 525 als uitkoop van een broer en zuster, maar toen die beiden zouden
erven van een oom en dan te vreezen was, „dat de penningen per slot
van rekening, aan de gemelde kinderen geëxtradeert zullende worden,
zouden kunnen worden verspilt, zonder dat er voor het weeshuis iets
van te verkrijgen zoude zijn" stelde men zich tevreden met f 300. —
Not.
21 Maart 1781 —. Een jongen, die zes jaar in het huis was geweest,
moest ook f 300 betalen — 9 Mei 1768—.Daarentegen werd van iemand,
die verzocht te accordeeren nopens de nalatenschap van zijn zuster, een
dienstbode en oud-verpleegde, slechts bedongen f 10-10-, 10 Febr. 1789.

Zie ook Acta Kerker Strt/en, 25 Febr. 1720: een man, die vroeger
40 h 50 gld. aan de Diaconie had gekost, betaalt 20 gld., „zijnde maar
een schippersknecht".

De Kerkeraad te Helvoetsluis, die van oordeel was, dat gealimen-
teerden, „tot haar jaaren gekomen zijnde, wedervergeldinge ende een
uytkoop" behoorden te doen," o.a. op grond van I Tim. 5:4 (
Hand.Diak.
16 Dec. 1716) accordeerde met een man, die indertijd f 42-14-8 gekost
had, voor f 11—8, welke som de man ook aan het Burgerl. Armb. als
uitkoop had betaald. —
Hand. Dlak. 13 Dec. 1712 —. Van een jongen,
voor wiens opvoeding f 743 was uitgegeven, ontving dezelfde Diakonie
f 100.
Hand. Diac., 21 Maart 1717 —.

-ocr page 279-

met de intresse van dien, of wel met desselve discretelijk te mogen
transigeeren en over een te comen, naer gelegenheid van persoon
en saecken."\')

Wij vinden daarna dan ook in de notulen, hoe b.v. werd over-
eengekomen met een oud-verpleegde, dat zij „sal mogen volstaen
voor de costen van haer onderhoud int weeshuys mette somme
van 200 gld gereet te betalen."1) Wij lezen van een besluit, om
„een reeckeninge [van de verpleegkosten] te zenden aen alle per-
sonen, die voor desen in \'t weeshuys gewoont hebben en tot suf-
fisante gelegentheyt gecomen zijn."8) Wij vernemen, dat men een
weduwe in rechte aanspreekt „omme te hebben betaelinge over
hare alimentatie."2)

Of men ook elders wel zulke maatregelen nam, weet ik niet.
Voorbeelden ervan vond ik niet. Maar aangezien men overal gaarne
navolgde, wat men in „naburige steden" zag gebeuren, is de mo-
gelijkheid niet uitgesloten.

In elk geval blijkt uit het voorgaande, dat men — en daarin
was toch niets onbillijks — trachtte zooveel mogelijk verhaal te
krijgen op de verpleegkosten.

Tot nu toe spraken wij niet over de liefdadigheid. Zij verdient
toch stellig ook een plaats in onze bespreking. Of het een eere-
plaats moet zijn, kunnen wij straks misschien vaststellen.

Zeker is het, dat men uitnemend de kunst verstond een beroep
te doen op de milddadigheid der burgers.
Allereerst zijn hierbij te noemen collecten in de kerken.
Te Rotterdam werd in de Ger. Kerken op Zon en feestdagen des
voor- en namiddags gecollecteerd voor het Weeshuis3)

Het Burgerweeshuis te Amsterdam mocht in de Nieuwe Kerk op
Zondag des voor- en namiddags collectecren „nevens de huiszitten«)"

1 ) Memorlael, 10 Aug. 1682.

2 ) t. z. p. 6 Maart 1684 vgl. 8 Nov. 1683.

3 8) Beschr. blz. 498. v.

-ocr page 280-

Ook onder de inkomsten van het Arme-kinderhuis te Nijmegen1)
en van het Armhuis te Schoonhoven2) worden collecten in de
kerk genoemd.

Het Holdehuis te Zwolle genoot de collecten bij doop- en trouw-
beurten. \')

Meer algemeen echter waren, naar het mij voorkomt, de collec-
ten langs de huizen der ingezetenen.

Zoo had het Amsterdamsche Burgerweeshuis zijn schelheden, die
gekleed in een rood met zwarten mantel, gewapend met een schel,
de geheele week door, in de stad collecteerden met een bus3)

Ook te Rotterdam had men de „belbos", waarmede tweemaal ter
week voor het Weeshuis door de stad werd gecollecteerd.®)

Des Zondags werd te Leiden door „gaarders" met bussen langs
de huizen gecollecteerd voor het Huiszittenhuis, waarmede het Arme-
Kinder- of Houwhuis een tijd lang verbonden was. Maar in 1716
besloot men „bij \'t afsterven der toenmalige gaarders" die collecte te
doen plaats hebben door de kinderen van het Houwhuis.4) Een
zuinigheidsmaatregel zeker.

Even zuinig was men blijkbaar te Amersfoort, waar twee jongens
uit het Kinderhuis eiken Maandag voor dit gesticht „omgingen met
een bus aan alle huizen".5)

Direct van belang voor de weezen zelf, was de wekelijksche
collecte voor het Arme-Weeshuis te Deventer, omdat dan „de
backers wittebroot [gaven], dat dan de kinderen [aten] ende anders
geen wittebrood".6)

\'tWas ontegenzeggelijk wel deftig, zooals te Amsterdem man-

1 1) Schets Lotgevallen blz. 76.

2 ) Not. 21 Nov. 1794.

3 ) Wagenaar a. w. 2e st. blz. 284; vgl. Not. 5 Jan. 1703 en die onder
Mei 1703: het getal der schelheden wordt gebracht op vier, waarbij hun
geboden wordt nu ook in één week elk zijn geheele wijk af te collectcercn.

4 fl) v. Mieris a. w. dl. I blz. 206. De opbrengst van die collecte werd in
1724 geschat op f 4200 per jaar — blz. 217.

5 ) v. Bern mei, a. w. blz. 378.

6 •) Mr. Nann. Uitterdijk: Inrichting v. h. A.-Weesh., t, a. p.

-ocr page 281-

nen in livrei de gaven inzamelden, maar deftiger waren elders
schaalcollecten, op vaste tijden gehouden.

Niemand minder, dan twaalf leden uit den Magistraat zelf, hiel-
den te Amersfoort tweemaal in het jaar „een generale collecte door
de stad en deszelfs vrijheid" voor het Weeshuis en evenzoo voor
het Kinderhuis.»)

De provisoren zelf van het Arme-kinderhuis te Nijmegen mogten
zich op boete van 12 gld. niet onttrekken aan de maandelijksche
inzamelingen voor dat huis.2) Oudtijds namen daar, behalve vier
meesteren van het St. Nikolaas-gilde ook acht raadsleden en de
provisoren van het Weeshuis deel aan de viermaandelijksche col-
lecte voor dit gesticht. s)

Te Rotterdam werd tweemaal per jaar een schaalcollecte gehou-
den, door burgers, die op den dag der collecte met al de Regenten
voor Burgemeesteren verschenen, om nadat de noodige deftige
redevoeringen waren afgestoken, met hun taak te beginnen. Later
werden zij „bij de publijke danckseggingen in de kercke" evenmin
vergeten als de H.H. Burgemeesteren en „de milddadige burgerij". *)
In Dordt was men eenvoudiger; althans 22 Maart 1755 besloot
men, dat de collecte voor de weezen zou gedaan worden „door

-ocr page 282-

den meester en twee weesjongens tweemaal des jaars met een
schaal van huys tot huys door de stadt."1)

Hoe het ging als de Regenten van het Weeshuis te Alkmaar,
omstreeks 1650 althans, „vrijdaechs voor kermis [omgingen] bij de
huijsen om te vergaderen vleijs ofte iets anders alsoo een ijegelijk
believen zal te geven" en op „goeden Vrijdag om te vergaderen
oude deeckens ofte linnen lakens voor \'t weeshuis ofte oude klee-
deren voor de kinderen of yets anders, zooals men geven wil,"
weet ik niet.2) Werden zij misschien ook gevolgd door kar en
paard, zooals wel eens te Nijmegen is voorgekomen, bij een inza-
meling voor het Weeshuis?3)

Bij gelegenheid, dat het Weeshuis te Alkmaar in finantiöelen nood
was, zeiden Regenten in een memorie, dat zij aan de stedelijke
Overheid „wel zouden willen voorstellen om op den ouden voet
te herstellen den omloop wekelijx van \'t weese-bus", maar dat zij
vreesden voor weinig succes „door \'t obstacul van den nootsake-
lijken wekelijkschen ommegang van \'t zogenaamd laadje ten be-
hoeven van \'t aalmoessseniershuijs". Zij vroegen dus het recht „van
de bussen door de stad", d. w. z. om hier en daar „een offerbus
te mogen ophangen". Hun werd daarop toegestaan, hier en daar
b.v. op de kamer van Burgemeesteren en op andere plaatsen „daar
sulx voor dezen de gewoonte is geweest en zij meenen sulx van
dienst te kunnen zijn, een weesbos te doen stellen".4)

Te Zwolle had het weeshuis recht op de helft van de opbrengst
van één der 46 armbussen, die in de herbergen geplaatst waren
en die jaarlijks gelicht werden omtrent Paschen „eer die knechten
en maegden vervaren, om oorsaecken."5)

1 \') Not. onder dien datum. Hier eenige cijfers van de collecten: 21
Mei 1608 f 312-7-0; 12 Nov. 1608 f 295-19-6; Mei 1618 f 337-16-0; Nov.
1618 f 364-18-0; 9 Juni 1639 f 533-11-0; Dec. 1639 f 533.

2 ) Redres-ordonnantie t. a. p. Ook de Sticht, brief v. h. Deventer
Weeshuis spreekt van een jaarlijkschen omgang om „vleijsch, stockvijsch
en kerzenn".

3 ) Schets Lotgevallen, blz. 25.

4 ) N°. 52 Arch. dl. II f° 56 v°. en 87 v°.

5 s) Wijndelts: De Verpleging der Zwolsche weezen t. a. p.

-ocr page 283-

In meerdere steden hingen zoo in herbergen en schepen en op
publieke plaatsen bussen ten behoeve van godshuizen en diakonieën.1)

Behalve door het geven aan collecten, toonde zich de liefdadig-
heid natuurlijk ook in „liberale giften". Men vindt b. v. aanteeke-
ningen als deze:

N. N. „heeft ten profijte van \'t armen weeshuijs overgegeven
eene obligatie van 200 £ capit. noch een obligatie van 100 gld.
capit., item noch hondert gulden in gelde alles als een vrijwillige
gifte van een van sijn naesten in bloed hem bestaende.\')

„Een obligatie van f 100 aan \'t Huis vereert door N. N. om voor
deze penningen een Vischmaal te geven.2)

„Tot danckbaerheit van sekere weldaden van den Heere" be-
dacht iemand te Groningen het Groene Weeshuis in 1665 met een
gift van 50 ducatons (f 157.50).3)

Een goed voorbeeld gaven in dat opzicht de Stadhouders. Het
Groene Weeshuis te Groningen genoot van hen jaarlijks een con-
tributie, die nooit minder bedroeg dan f 40. *) Willem IV schonk
in 1747 bij een bezoek te Middelburg den beiden Weeshuizen 100
dukatons, zijn zoon, eveneens bij een bezoek aan Zeelands hoofd-

1 ) Om maar Iets te noemen, het Groene Weeshuis te Groningen trok
uit zulke bussen jaarlijks een aardig sommetje: b.v. in de rekening 1700
—1701 wordt verantwoord f 144-19-4; in die van 1750 f 252-9.- Dr. S.D.
v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.

Volgens een „register van de bussen der diaconije" in Reg. kinderen
Dlac. Heusden,
waren door een dertigtal bussen in herbergen, op beurt-
schepen, bij ontvangers, enz. opgehangen; één was er „totten gheweldige
aengeslage".

De Diakonie te Helvoetsluis gaf in 1706 zelfs bussen mede „op drie
van \'s Lants schepen". —
Hand, Dlac. Mei 1706. Een bus later mede
gegeven aan vicc-admiraal Pietersen „ten einde eenige liefdegiften in
deselve mochten werden gecollecteerd soo onder den godsdienst binnen
boort ais bij andere voorvallen" bracht, na een reis van 20 maanden,
f 22-5 op. —
Hand. Oct. 1712. —
\') „Memoriaal"
Armewecshuts Dordrecht, 12 Nov. 1674.
a) Not. Burgerwcesh. Rotterdam, 7 Mei 1622.
3) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p.
<) t. z. p.

-ocr page 284-

stad, 200 dukaten.\') En „bij gelegenheid van het aanwezen van
sijne doorluchtige hoogheid en Koninklijke gemalinne [in 1786]
hebben de weesen [uit het Arme-weeshuis] aan sijne Hoogheid
opgegeven. Een rijk met ornamenten versierd gedicht na hunne
vatbaarheid — vervolgens alle de weesen voorbij Hunne Hoogheid
gedefileerd hebbende, behaagde het denselven om aan den Binnen-
vader f 126—15—14 tot een present voor de weesen ter hand te
stellen.1)

Eigenaardig waren die giften, waarbij men aan Regenten van
Godshuizen het recht verleende om verschuldigde gelden in te
vorderen. B. v. in 1593 gaf een Weduwe te Gouda aan Regenten
van het „Aalmoezeniershuis" over het recht, dat zij „sprekende
had op de Staten van Holland wegens haar mans diensten", voor-
schotten etc. Na veel naloopen ontvingen de Heeren 570—10 gld.,
welke de geefster aanvulde tot f 600. Een deurwaardersdienst dus
met meer dan 100% honorarium.2)

Regenten van het Burgerweeshuis te Amsterdam ontvingen bij
gelegenheid machtiging van iemand uit Indië om „verdiende gagiën"
te ontvangen; f 500 daarvan waren voor het Weeshuis en f 900
voor zijn stiefmoeder.*)

Als gaven in natura, al kwamen ze zeker vrij wat minder voor
dan schenkingen in geld, ware toch van alles te noemen, b.v. 6
mud rogge,3) een last rogge,8) een doodkleed,4) 12 exemplaren

1 ) Not. Burgerweeshuis, 4 Juli 1786.

2 ) J. Walvis: Beschr. der stad Gouda — Gouda en Leyden z. j. dl. I,
blz. 207.

3 ) Dr. S. D. v. Veen: Een Weeshuis t. a. p. Men vindt daar ook ver-
meld, hoe vooral in den beginnen het Groene Weeshuis te Groningen
met allerlei begiftigd werd: linnen, laken, beddegoed, huisraad, spijs,
drank, turf en zeep.

6) Not. Burgerweeshuis Rotterdam, 31 Mei 1742.

4 ) Not. Armhuis Schoonhoven. 24 Jan, 1803.

-ocr page 285-

van een boek: „Godgeleerde waarheden aaneengeschakeld;\') eenige
loten in de verloting van een vetten os,1) de helft van een wind-
molen met de halve schuur, plus kar en paard2) etc. etc.

Het moge waar zijn, dat „goud en zilver zijn als slijk", velen
kunnen er toch zóó moeilijk afstand van doen, dat ze pas recht
vrijgevig worden bij het maken van hun testament. Was het daar-
door, dat erflatingen vrij wat meer voorkwamen en ook milder
vloeiden, dan bijzondere giften tijdens het leven ? Hoe dit zij, bij
uiterste wilsbeschikking werden de weezen waarlijk niet vergeten.
In rekeningen en notulen treft men herhaaldelijk posten en aan-
teekeningen als deze:

ontvangen van burchje van beaumont over \'t legaet bij
haer suster neeltje van beaumont \'t weeshuys besproocken de som

van......24 £*)

1684 Juni 29 Jan Palm legateert f 300 aan \'t huis en
f 100 tot een recreatie voor de kinderen.3)

1698 Juli 11, ontvangen een legaat van f 500 op voor-
waarden daarvoor een Rentebrief op Holland te koopen. •)
1768 21 Juni, ontvangen een legaat van f 2000.4)
Onnoodig zou het zijn de lijst nog langer te maken. Alleen nog
enkele grootere erflatingen ook als voorbeelden uit meerdere.

Een vrouwe Lydia Boreis maakte in 1717 de Gereformeerde dia-
konie te Middelburg tot haar universeele erfgenaam, ten bedrage
van ruim 24000 gld. op voorwaarde, dat voor dit kapitaal een

1 ) Not. Armh. Schoonhoven, 28 Oct., 30 Nov. 1791.

2 ) Schets Lotgevallen Weeshuis Nijmegen, blz. 47.

3 B) t. z. p.

4 ) Not. Weesh. Brielle. Een eigenaardig legaat ontving het Burger-
weeshuis te Amsterdam, toen iemand het vermaakte „zekere twee pro-
cessen" met nog f 6000 voor de kosten. Na uitvoerig onderzoek echter
verzochten Regenten aan H.H. Burgemeesters toestemming „om dit legaat
in zijn geheel te abandonneeren" -
Not. 6 Mei 1733

m

-ocr page 286-

burgerweeshuis zou worden gesticht.\') Het Weeshuis te Brielle
erfde, behoudens enkele legaten, de niet onaanzienlijke nalaten-
schap van den »Heer F. P. Gomar oud-burgemeester dier stad.1)

Aan het Stads-Weeshuis te Leeuwarden viel in 1749 de erfenis
van een zekere weduwe toe, tot een bedrag van 70 a 80000 gld.2)
De Weeshuizen te Delft en \'s Gravenhage benevens het Kinderhuis
te Utrecht deelden ieder voor één derde in de nalatenschap van
een Vrouwe van Renswoude.3)

De laatste frater uit het Fraterhuis te Gouda vermaakte aan het
H. Geesthuis aldaar f 100, om de kinderen elk jaar „op den feest-
dag van Paulus\' bekeeringe" te vergasten op „rijste bry."4) Derge-
lijke erflatingen, tot jaarlijks onthaal der kinderen kwamen, zooals
bekend is, veel voor. ®) Wij kunnen hier ook noemen zulke legaten,
die de gestichten in staat stelden den uitzet der weezen met een
grootere of kleinere som te vermeerderen.

Prachtig is de voorwaarde, waarop de hoogleeraar A. Rotgers
bijna zijn geheele nalatenschap aan het Burgerweeshuis te Gro-
ningen vermaakte. De renten van dit legaat n.1. moesten na aftrek
van 1000 gld., die telkens weer bij de hoofdsom gevoegd moesten
worden, en voorts na aftrek van eenige andere sommen, jaarlijks
onder de weezen, welke het gesticht gingen verlaten worden ver-
deeld en wel zóó, dat de meisjes twee deelen en de jongens één
deel ontvingen.5) Een mooie uitzet dus.

1 ) Not. 21 Sept. 1753: bepaald werd, dat de kinderen elk jaar ter ge-
gedachtenis van den erflater een bijzonder maal zouden hebben. De
erfenis bedroeg ruim f 56000 — Joh. Been a.w. blz. 17.

2 ) Ned. Jaarb. 1749 blz. 1233.

3 ) De Fundatiën der Vrijvrouwe van Renswoude, uitgeg. „Ten dienste
der Fundatiën", z. j., blz. 8 v. De testatrice (f 26 April 1754) bedoelde,
dat „aan uitstekende jongelingen uit de drie genoemde Godshuizen een
wetenschappelijke opvoeding zou worden gegeven."

4 ) J. Walvis a. w. dl. II, blz. 146.

5 ) Mr. T. P. Tresling: Het Burgerweeshuis t. a. p.

-ocr page 287-

Een oud-verpleegde van het Burgerweeshuis te Breda vermaakte in
1752 aan dit huis f 50000 op voorwaarde, dat uit de rente jaarlijks aan
elk verpleegde zou worden gegeven een halve rijksdaalder en aan elk
der uitgaande kinderen f 100 boven het gewone uitzet. Regenten lieten
een zilveren beker vervaardigen, „waarin het cijfer, het wapen en den
naam des testateurs benevens het jaartal 1752 gesneden waren, ten
einde deszelfs weldadigheid jaarlijks op een vroolijke wijze zich te
herinneren." Bovendien werd zijn wapen, in hout gesneden, met
de vermelding van naam en gift benevens de namen der toenmalige
Heeren Regenten in de regentenkamer opgehangen.\')

Ja, onze vaderen kenden natuurlijk heel goed het woord: „wan-
neer gij dan aalmoes doet, zoo laat vóór U niet trompetten". Maar
niettemin verstonden zij uitnemend de kunst voor anderen (of voor
elkaar?) de trompet te steken.

Meermalen werd het portret van zeer milde gevers in de re-
gentenkamer van het betrokken Godshuis gehangen. De kamer van
de bestuurders van het Utrechtsche Weeshuis werd met niet minder
dan vier zulke portretten versierd.2) Soms werd er nog een gedicht
ter verheerlijking van den testateur bij opgehangen. Als staal van
zulke vruchten der poëzie nemen wij hier het volgende op, dat
„zindelijk op pergament" geschreven in de „vaderskamer" van het
Burgerweeshuis te Middelburg bij een portret hing.
Zie hier de Braauw, niet zo\'als hij naar wet en regt
In \'t Vlaamsche Hof den twist onzijdig heeft beslegt,
Maar met een hert, vervuld met Christelijk meedoogen.
Geneigd de tranen van het weeskind af te droogen,
Die God zijn ziel bevool, aan d\'aarde \'t lijf; zijn goed
Dit Borgerweeshuis liet uit zuiv\'ren liefdegloed.
Schoot hier \'t penceel te kort, \'t is in het dankbaar wezen
Der Borgerweezen, meer dan op \'t paneel te lezen".3)
Mooier nog zijn de regels uit het gedicht, waarmede verheerlijkt
werd iemand die „uit waare needrigheid" zijn goederen „aan de
Armen" had nagelaten:

\') Ncd. Jaarb. 1753 blz. 58vv.
J) Het Burg.weeshuls te Utr. t. a. p.
3) Not. 8 Juni 1765.

-ocr page 288-

,Wierd ooit Barmhartigheid tot de eeuwigheid verheven,
,Zo heeft zijn zuivre ziel gewis die gunst gehad.

„O! loflijk voorbeeld 1 gij port ieder Kristen aan,
U na te volgen en dien weg meede in te slaan.
„Wil men in eeuwigheid van ieder zijn gepreezen 1" \')
Daar is ook het bevel van de stedelijke Overheid te Leiden aan
ieder der Gods- en Gasthuizen, om te laten maken „een zindelijk
geschilderd Bord" en dat te hangen „op een publieke plaats of
saaie in ieder huis", om daarop te doen vermelden den naam van
elk, die „bij legaat, donatie of anderszints" het gesticht had be-
dacht; nog wel met het opschrift:

„Ter onsterflijker gedachtenisse worden hier vereeuwigd de namen
der liefdadigen, die met een somme van duizend gulden en daar-
boven dit Godshuis begiftigd hebben".1)

Aanmerkelijk goedkooper kon men te Gorkum zijn naam ver-
eeuwigen. Daar moest, volgens het reglement voor het Armhuis"2)
in de kamer van het college van diakenen een bord worden ge-
hangen, om daarop te noteeren alle giften boven de honderd gld.

Ook op een andere manier was er voor gezorgd, dat ieder, die
het wilde voor zichzelf kon laten trompetten, al had men er dan
zelf ook weinig meer aan:

De Ed. achtb. Heeren van den Oudraad te Dordrecht oordeelden
in 1679 „dat de heeren vaders van het Arm-Weeshuis behoorden
geauthoriseert te worden, om alle de kinderen in \'t voorss. wees-
huijs te laten accompagneeren ende mede ter begraeffenisse doen
gaan met de afgestorven lijeken van soodanige personen, die duijsent
gulden of meerder; ende helft van de voorss. kinderen met die
beneden de duijsent tot vijf hondert gulden aent voorss. weeshuijs
gemaekt, gelegateerd ofte besproken souden mogen hebben" en dat
„naar het exempel van naburige steden"3)

Zeker — o.a. te Rotterdam zien wij herhaaldelijk twee Regenten,
drie suppoosten en de kinderen van het Burgerweeshuis mee ter

1 ) Z. w. blz. 203.

2 ) t. a. p.

3 A) Extract u. d. Res. v. d. Oudtraedt, d.d. 28 Maart 1679, t. a. p.

-ocr page 289-

begrafenis gaan. En wel om minder dan 1000 gld. Immers in 1656
werd het „aan het goedvinden van den Preses en Vice-preses
overgelaten de kinderen ter begrafenis te laten gaan met de geen,
die \'t Huis maar 100 gld. maken".\')

Vernamen Regenten, dat bij een sterfgeval het weeshuis zou wor-
den bedacht, dan werden „de kinderen aangepresenteert omme de
overledene de laatste eere aan te doen"; als dat ten minste niet
reeds door de executeurs van het testament was verzocht.1)

Ais te Hoorn de weeskinderen bij de begrafenis van een aan-
zienlijke voor de baar gingen, genoot het huis daarvoor ten minste
150 gld. En Regenten van het Weeshuis te Alkmaar vernemende,
„dat dat te Hoorn een braeff inkomen gaf" stelden daarom (om-
streeks 1700) voor, dit gebruik ook daar in te voeren.2)

Later vinden wij dan b.v. ook, dat de vier Regenten en de wees-
kinderen zich „op de lijkstatie bevonden hebben" van iemand, die
met zijn vrouw bij ,,\'t afsterven der langstlevende", aan dit huis
had vermaakt f 4000 „mits de regenten en de weeskinderen zig
op beijde hunner Edn» begraavenissen moesten Iaaten bevinden".3)

1 de weeskinderen, en ook de Regenten van het Diaconiehuis en de Diakenen
hij zijne begrafenis in den stoet zouden medegaan. Wie moesten nu
den voorrang hebben. In \'t sterfhuis konden Regenten van beide huizen
en executeurs het niet eens worden. In genoemde vergadering nu, werd
vastgesteld, dat men zich zou houden aan deze volgorde: eerst de
diakenen, dan regenten van het Weeshuis, dan die van het Diaconiehuis en
eindelijk de beide binnenvaders.

Uit het huis zelf en met volle statie werd, na eerst uit Leiden, waar
zij overleden was, daarheen te zijn overgebracht, begraven een zekere
juffrouw, die ongeveer f 19000 aan het gesticht had nagelaten.
Not. 1 en

2  Mei 1739.

3) No. 52 Arch. dl II, fo. 20. Bij de begrafenis van een Luitenant-
Generaal te Hoorn, liepen dan ook in den stoet mede, „de huiszitten
arme-weezen en de burgerweezen". —
Ned. Jaarb. 1749 blz. 920.

3 ) Not. 23 Juni 1779. „De kinderen hebben aan het sterfhuis genoten ieder

-ocr page 290-

Nadat nu velerlei bronnen van inkomsten genoemd zijn — waarbij
ik geen aanspraak maak op volledigheid — blijft de vraag of die
altijd zóó vloeiden, dat de uitgaven er mede konden worden gedekt.

Zeker waren er hier en daar welvarende stichtingen, zooals o.a.
het Burger-Weeshuis te Nijmegen.\')

Even zeker is het, dat menig gesticht soms zeer moeilijke tijden
doormaakte.

Laat mij als voorbeeld, hoe men soms van de eene zorg in de
andere verviel kiezen een stuk geschiedenis van het Weeshuis te
Alkmaar. Dat begon al in 1576, toen het getal der kinderen van
18, in 1572, was aangegroeid tot 85 „overmits de armoede der
burgeren deur \'t beleg ende neringloosheyt derselver steede."1)
De toestand was zeker niet rooskleurig, toen in 1650 aan
Regenten werd toegestaan f 3- h f 4000 te negocieeren, tot het
betalen van schulden en in 1662, om op te nemen f 2000 voor
noodige reparatie. Er was stellig geen sprake van weelde, toen
Regenten in 1666 toestemming kregen, om een stuk land te ver-
koopen en toen zij in 1669 èn in 1670 telkens f 1000 subsidie
kregen uit de stadskas.8) Niet beter was de toestand zeker in 1678
toen men de eventueele uitgaven voor proviand schatte op f 2713,
terwijl men slechts beschikte over f 1234, waarop de Magistraat
geen beter middel wist, dan maar weer land te verkoopen.2) Een
twintig jaar later was het weer slecht gesteld, toen de stad twee
rentebrieven k f 3450 van het huis tegen gereed geld overnam.3)
En nog eenige jaren later weer, toen men „ten achteren was een

een koek met mangelen." Zoo ontvingen de Burgcrweezen te Rotterdam
bij de begrafenis van een juffrouw in 1794 „ieder een saucycebrood en een
zestalf".
Not. 9 Oct. 1794.

1 ) No. 52 Arch. dl. I, f° 6.

2 «) No. 52 Arch. dl. I, f» 89.

3 8) t. z. p. dl. I, P> 93.

-ocr page 291-

somme van f 3239—19, terwijl men in kas had f 412—6.\') En nóg
weer in 1716, toen Regenten aan de stedelijke Overheid inleverden
„memoriën en deductiën tot een generaal redres in de vervallen
staat van het wees- en armhuys deser stad."1) In dien tijd was
het huis b.v. sterk ten achteren in het betalen van verschillende
verpondingen. Het werd dan ook 13 Febr. 1717 ontheven van de
betaling van de extra-ordinaire verpondingen van 1703—1716 en
van de ordinaire van 1705—1716 tot een som van ± f 19000,
„mits obligatie passeerende," 2) m. a. w. het gesticht bleef voor
die soms toch in het krijt staan.

Een dergelijke lijdensgeschiedenis maakten b.v. ook door het
H. Geesthuis3) en het Arme-kinderhuis4) te Haarlem in de 17de
en in het begin der 18e eeuw.

Bij een onderzoek, door de Vroedschap dier stad tegen het eind
der 17de eeuw ingesteld, bleek ook, dat genoegsaam al de Gods-
huizen (waarbij ook de Gereformeerde en Fransche Diaconie) jaar-
lijks „meer lasten als inkomen" hadden.«) Die toestand was nog
niet veel verbeterd in 1705, toen n.I. de Magistraat een loterij uit-
schreef ten behoeve „van haer arme godshuizen en bijzonder van
\'t weeshuijs".5)

Met een slechten toestand der finantieën had ook doorloopend
te worstelen de Gereformeerde Diakonie te Vlissingen.6)

Niet beter maakte het de Diakonie te Rotterdam, die telkens
weer met moeite op de been gehouden werd.7)

Het Arm-Kinderhuis te Nijmegen, dat gewoonlijk ook al niet in
de ruimte leefde en de som, die o.a. het Burgerweeshuis bijna

1 ) t. z. p. dl. II, f° 53.

2 ) t. z. p. dl. II, f° 25, vgl. Bruinvis a. w. blz. 9.

3 ) Mr. Enschedé, a. w. blz. 112 v.v.

4 8) Z. w. blz. 128 v.v.

5 ) Z. w. Bijl. K N°. 88.

6 ) Mr. van Deinsc en Mr. Fokker: Iets over Armverzorging, t. a. p.

7 ") Dr. H. C. H. Moquette: Armwezen etc. blz 210 v.v.

-ocr page 292-

jaarlijks tot zijn onderhoud bijdroeg, gewoonlijk goed gebruiken
kon, had o.a. in 1702 en in 1739 dringend hulp noodig.\')

Zoo is nog meer dan een geval te noemen. B.v. het Weeshuis
te Leiden kon het noch omstreeks 1580, noch omstreeks 1672 stellen
zonder middelen „tot herstelling van de verloopene inkomsten"1).

Evenzoo had in 1679 het Arme-Weeshuis te Dordrecht vermeer-
dering van inkomsten dringend noodig. Met minder dan ruim f 17000
kon men het niet doen en daartegenover stonden als vaste in-
komsten gemiddeld f 15000.2)

Het Merula-Weeshuis te Brielle was in 1729 „door de meenig-
vuldige kinderen, die dagelijks in hetselve quamen soo merkelijk te
agteren [geraakt], dat [het] noodsakelijk door eenige middelen diende
te worden ondersteund".3)

Te Amersfoort zag omstreeks het midden der 18de eeuw de
Stedelijke Overheid zich genoodzaakt behalve het Arme-kinderhuis,
ook de andere godshuizen te subsidieeren.4)

Toen het Stadsweeshuis te Leeuwarden in 1749 de hiervoor ge-
noemde erfenis kreeg, was deze zeer welkom, omdat „het voorn,
weeshuis in zeer armelijken toestand was" en moest gesteund worden
uit de finantieën der stad, die zich mede in zeer beklagenswaar-
digen toestand bevonden.

Juist „om het in deszelfs bezwaarde Finantieën te hulp te komen,"
kreeg het Gecombineerd Arm- en Weeshuis te Goesin 1753 het ge-
noemd monopolie van stroo voor de sterfhuizen te mogen leveren.

Het Nieuw-Armhuis te Dordrecht vroeg in 1791 een som van
f 6000 te leen van de stad „om de zaaken van \'t gem. Huys gaande
te kunnen houden".®)

En — om hiermede deze opsomming te besluiten — een schuld
van f3071-15 drukte in 1794 het armhuis te Schoonhoven.5) Wel

1 \') Schets Lotgevallen, blz. 95 v. en 108 v.

2 ) v. Mieris a. w. dl. I, blz. 191 v.

3 3) Extr. u. d. Res. v. d. Oudraedt d.d. 28 Maart 1679, t. a. p.

4 *) Joh. J. Been a. w. blz. 16.

5 ) Not. 7 Nov. 1794.

-ocr page 293-

een zware last voor een inrichting, die stellig niet zoo heel groot
was.

Of die laatstgenoemde nu alle acute gevallen waren, dan wel
symptomen van een chronische kwaal, kan ik niet zeggen. Wel
weet ik, dat het aantal van die voorbeelden nog voor uitbreiding
vatbaar is en dat men dus met volkomen zekerheid mag aannemen,
dat in „onzen bloeitijd" lang niet alle gestichten steeds in bloeien-
den toestand verkeerden.

Vragen wij naar de oorzaken van zoo veelvuldige moeilijkheden,
dan is voor een deel het antwoord gemakkelijk te vinden.

Wij zagen het reeds — de treurige toestand van het Alkmaarsche
Weeshuis in 1576 was een der naweeën van het beleg, eensdeels
door het toenemen van het aantal verpleegden, anderdeels door
de armoede, die in de stad heerschte. Als wij vernemen, dat het
Weeshuis te Leiden tegen het jaar 1580 in droevige omstandig-
heden verkeerde, dan verklaren wij dat natuurlijk op dezelfde wijze.
En nauwelijks hooren wij, dat dit gesticht ook omstreeks 1672
treurig er aan toe was, of wij denken aan Neêrlands rampjaar, dat
zoo spoedig volgde op den tweeden Engelschen oorlog.\')

Als gevolgen van den eersten Engelschen oorlog worden door
een tijdgenoot genoemd: „beroerten, stilstand in decommercie,
verarming der ingezetenen en bedroefde weduwen en weezen zijnder
uijtgesproten"1) Dat zal van de andere oorlogen zeker niet minder
waar zijn geweest en stellig hebben zij er veel toe bijgedragen,
om het aantal verpleegden der Godshuizen te doen toenemen in
omgekeerde evenredigheid met de inkomsten.

De Regenten van het Weeshuis te \'s Gravenhage, dat anders
gewoonlijk in goeden doen was, klaagden in 1749 in een request aan
de Staten van Holland en
West-Friesland, dat hun huis o.a. veel
schade geleden had door de veepest, waardoor de pacht der lan-
derijen niet zoo vlot was binnengekomen.2) Ziedaar een voorbeeld,

1 ) Hollandschc Mercurius 1653., In voorrede — bij de Bosch Kemper
a. w. blz. 95.

2 ) Ned. Jaarb. 1750 blz. 517.

-ocr page 294-

dat ook andere dan oorlogsrampen oorzaak konden zijn van den
achteruitgang der Godshuizen, \'t Spreekt trouwens van zelf, dat
deze geregeld den terugslag voelden van elke ellende, die ons volk
over het hoofd ging.

Door allerlei onheilen heerschte er in de 17de en 18de eeuw —
zoo goed als in voorgaande tijden — veel armoede, die zwaar
drukte op den z.g. derden stand;\') op hen „die beneden den bur-
gerstand vernederd" waren. Daarnaast echter, stond toch betrekke-
lijke welvaart bij den middenstand, groote rijkdom en weelde bij
den hoogsten stand.

En als wij dan zien, dat zoo menig wees- en armhuis zuchten
moest onder te korten, dan komt — wel schuchter, maar ze komt
toch — de vraag: wat moeten wij nu eigenlijk denken van de zoo
hoog geroemde liefdadigheid onzer vaderen?

Heel gewoon is het, om tot staving van de stelling: „onze vaderen
waren zeer weldadig," te wijzen op de vele gast- en weeshuizen
en andere stichtingen, die dan toch maar moesten onderhouden
worden. Ja wel 1 maar afgezien daarvan, dat ze soms niet dan met
moeite werden staande gehouden — gaat dit argument toch maar
gedeeltelijk op, omdat ze lang niet alleen van liefdegiften bestonden.

En dan — in 1644 klaagden Regenten van H.Geesthuis te Haar-
lem, dat „in langen tijd harwaerts ghene ofte weynighe legaeten
aent voors Godshuys sijn ghemaect." Men gaf wel als reden op
„doordien (soo \'t schijnt) een ijder, die opinie heeft dattet selve
godshuys rijck genoech is." Maar ook, nadat men besloten had
„telcken vierendeels \'s jaers het onvermoghen ende soberen staat
vant voors huys \'t openbaren" kwam er toch in langen tijd geen
verbetering in den finantiëelen toestand.1)

Ook Regenten van het Weeshuis te Alkmaar slaakten in 1717 de
verzuchting, dat „de considerabele jaarlyxe giften van particulieren,
waarvan ze in de boeken vinden heden gantsch cesseren"8)

En als in 1751 de diakenen te Zutfen aankloppen bij den Magi-
straat om „raad en daad" bij den slechten toestand „van der

1 ) Mr. Enschedé a. w. Bijl K 54.

-ocr page 295-

armen staet", dan vergeten ze niet te zeggen, dat behalve de
duurte der levensmiddelen, ook de vermindering der giften sedert
eenige jaren oorzaak van den achteruitgang was.\')

Wij noemden een paar voorbeelden van het speculeeren op de
ijdelheid der menschen — „vereeuwiging van den naam" van milde
gevers op een openlijk ten toon gehangen bord; opluistering van
den begrafenisstoet door een lange reeks van weeskinderen. Dat
werpt toch geen gunstig licht op de liefdadigheid onzer vaderen
en bewijst, dat ze zoo nu en dan eens een prikkel noodig had.

Billijk is het echter, te erkennen, dat de Godshuizen dikwijls zeer
veel noodig hadden. Ook als er veel gegeven werd, kon er nog wel
te kort komen. Bovendien was er nog zoo heel veel te helpen.
Erkend zij aan den anderen kant, dat er toch ook weer veel gege-
ven werd. Men lette behalve op enkele cijfers, die ik hiervoor
noemde, op de sommen, die zooals bekend is gecollecteerd wer-
den op dank- bid- en boetdagen en op hetgeen werd bijeenge-
bracht voor refugiés of Waldenzen of Salzburgers.

Als wij in onzen tijd eens zien op de groote sommen, die uit-
gegeven worden door allerlei vereenigingen voor uit- en inwendige
zending, dan zeggen wij — er wordt toch heel wat gegeven. Letten
wij echter op de te korten, waaronder de meeste van die corpora-
tief meermalen zuchten, dan zeggen wij: er wordt toch nog niet
genoeg gegeven. En \'t is genoeg bekend, hoe voor al dien Chris-
telijken arbeid ten slotte telkens weer bij hetzelfde tamelijk beperkte
aantal goedgeefsche Christenen wordt aangeklopt, terwijl velen de
beurs gesloten houden. Bovendien doen die eindelooze tekorten te
pijnlijker aan, als wij zien, dat er voor allerlei andere dingen geld
genoeg is.

Zóó zal het ook vroeger wel geweest zijn. Zeer veel was er
noodig. Veel werd er gegeven en dat valt te waardeeren. Er had
echter heel wat meer kunnen gegeven worden. Lettende op de weelde,
die stond naast velerlei ellende, vraagt men zich af: had het niet
beter
kunnen zijn en daarom moeten zijn?

\') Ned. Jaarb. 1751 blz. 893.

-ocr page 296-

BESLUIT.

Gekomen aan het eind van ons overzicht, trachten wij nog in
het kort samen te vatten, wat wij vonden.

Een eerste indruk is wel, dat er ontzaglijk veel gedaan is voor
weezen en andere hulpbehoevende kinderen, hetzij door de Kerk,
die het kleinere, hetzij door de Overheid, die het grootere aandeel
er in had.

Bij het zeer groote aantal hulpbehoevende kinderen is het te
meer te waardeeren, dat men het zoover bracht, dat gezegd kan
worden: Geen kind, dat zijn natuurlijke verzorgers missen moest,
bleef onverzorgd.

Wat de gezinsverpleging betreft, stellig was het systeem van
uitbesteding een allerongelukkigste vorm van verzorging. Dat mag
ons echter het oog niet doen sluiten voor allerlei feiten, die er
op wijzen, dat toch de Diakenen en andere armverzorgers op al-
lerlei wijze trachtten de belangen hunner verpleegden zoo goed
mogelijk te behartigen.

Wat de verpleging in de gestichten betreft, onmiskenbaar zijn
de goede bedoelingen, die men had. Men trachtte er naar de
lichamelijke verzorging, naar zijn beste weten en overeenkomstig
de middelen, waarover men beschikte, zoo goed mogelijk te doen
zijn. Men streefde er naar de kinderen te geven de opvoeding, die
noodig was, opdat zij straks hun plaats in de maatschappij konden
innemen. Allerminst verloor men daarbij het ééne-noodige uit het
oog. Dat „te veel schaadt" vergat men daarbij wel eens en ook
in andere opzichten gaf men niet juist altijd blijken van het noodige
paedagogische inzicht. De tucht was veel te streng en men bereikte

-ocr page 297-

er niet altijd mede, wat men wilde. Het leven der weezen liet nog
al eens te wenschen over. Als wij nu maar niet om de gebreken
het goede vergeten te waardeeren.

Het is hier de plaats niet, een uitvoerige vergelijking te maken
tusschen voorheen en thans in zake de weezenverpleging. Maar
wij willen niet eindigen, zonder ten minste op één ding te wijzen.
Ongetwijfeld is de bemoeiing der Kerk met en hare belangstelling
in de verzorging van allerlei hulpbehoevende kinderen tegenwoordig
grooter dan vroeger.

Dat is verblijdend. Moge zij ook in dat opzicht steeds meer hare
roeping leeren verstaan en die vervullen.

-ocr page 298-

INHOUD.

Bli.

Inleiding................... 1

EERSTE DEEL.

GEZINSVERPLEGING.

Hoofdrtuk I. VERSCHILLENDE ARMBESTUREN, DIE KIN-
DEREN UITBESTEEDDEN........5

Besturen van Godshuizen. Armbesturen ten
platten lande. Hunne onderlinge verhouding.
Domicilie van onderstand. Acten van indem-
niteit.

Hoofdstuk II. VERPLEEGDEN............21

Weezen. Halve weezen. Vondelingen en
veriatenen. Onechte kinderen. Getal der ver-
pleegden.

Hoofdstuk III. WIJZE VAN BESTEDING........26

In het openbaar. In Kerk, consistoriekamer
of gemeentehuis. Na de Godsdienstoefening.
Onderhandsche besteding.

Hoofdstuk IV. VOORWAARDEN DER BESTEDING. ... 31
Verpleegkosten. Voor één jaar of voor meer-
dere jaren. In het laatste geval, tot hetleeren
van een vak.

-ocr page 299-

HOOFDSTUK V. VERPLEGING EN OPVOEDING......38

Kleeding. Geneeskundige hulp. Onderwijs.
Controle. Pleegouders. Resultaten.

TWEEDE DEEL.

GESTICHTSVERPLEGING.

HOOFDSTUK I. VERSCHILLENDE GESTICHTEN EN HUNNE

VERPLEEGDEN...........58

Burgerweeshuizen en Arme-kinderhuizen.
Hun onderlinge verhouding. „Kinderzorg".
Godsdienst der ouders als voorwaarde van
opname. Leeftijd van ontslag. Getal der ver-
pleegden. Oorzaken van het groot aantal.

HOOFDSTUK II. BEMOEIING OVERHEID EN KERK. ... 87

a. Bemoeiïng der overheid met: Oprichting
der weeshuizen, Benoeming Regenten, Opname
der verpleegden, Toezicht op geldmiddelen.
Met allerlei dingen.

b. Bemoeiïng der Kerk. Verhouding tusschen
Diakonie en Overheid. De kerk heeft slechts
een klein aandeel in de weezenverpleging. Oor-
zaken daarvan. Weezenverpleging in de meer-
dere vergaderingen.

Hoofdstuk III. BESTUUR DER WEESHUIZEN......118

Regenten notabele personen. Bestuur Diako-
nie-Weeshuizen. Regentessen. Werkzaamheden
der Regenten.

Hoofdstuk IV. DE SUPPOOSTEN...........127

Binnenvader en -moeder. Schoolmeester.
Verdere suppoosten. Maatschappelijke stand.

-ocr page 300-

Godsdienstig karakter der opvoeding. Gods-
dienstonderwijs. Gewoon lager onderwijs. Op-
voeding na de schooljaren. Tucht. Resultaten.

238

284

Blz.

142

Hoofdstuk V. OPVOEDING,

Hoofdstuk VI. VERPLEGING IN GEZONDHEID EN ZIEKTE. 213

Huisvesting, kleeding, voeding. Zorg voor
de zieken. Begrafenis.

Hoofdstuk VII. GELDMIDDELEN.

Verplegingskosten. Inkomsten uit: vaste be-
zittingen, loon der kinderen, verschillende
rechten, loterijen etc., nagelaten boedels der
ouders, uitkoop, collecten en liefdegaven, le-
gaten. Geldelijke toestand der gestichten.

Besluit

-ocr page 301-

/

stellingen.

i.

a. Het besluit der Prov. Synode van Z. H. van 1574, dat men
daar, waar de Kerk medezeggensschap zou hebben in het beheer
van de publieke armengoederen, de keuze der diakenen, uit een
door den kerkeraad opgemaakt dubbeltal, zou laten aan de Overheid,
was niet consequent Gereformeerd.

b. Denkelijk hebben wij er in te zien een poging, om tot over-
eenstemming met de Overheid te komen.

c. Als wij later een dergelijke bepaling niet meer aantreffen, zal
dat wel te verklaren zijn uit de ervaring, die de Kerk in den strijd
over de kerkenorde opdeed.

II.

Ter verklaring van het feit, dat de Ger. Kerk vóór 1795 slechts
voor een betrekkelijk klein gedeelte de taak der weezenverpleging
vervulde, heeft men te letten op:

a. Het bestaan van tal van burgerweeshuizen reeds vóór de
hervorming.

b. Den geldelijken nood, waarin menige Diakonie voortdurend
verkeerde.

c. De toenmalige verhouding van Kerk en Staat.

-ocr page 302-

De opvoeding, die de weezen bij de gestichtsverpleging in gods-
dienstig opzicht ontvingen, was eer schadelijk voor, dan bevorderlijk
aan het kweeken van vroomheid.

IV.

De geestelijke zijde van het diaconaat, zooals die o.a. haar uit-
drukking vindt in art. 12 Regl. v. d. Diac. der Ned. Herv. Kerk,
is geen belemmering voor een goede armenzorg. Integendeel, naar-
mate deze zijde tot haar recht komt, zal de armenzorg er bij winnen.

V.

De invloed, door Luther op de hervormingsbeweging in ons land
geoefend, bepaalt zich hoofdzakelijk daartoe, dat zijn optreden den
stoot er toe heeft gegeven.

VL

Wat in Zondag V en VI van den H. C. herinnert aan de
scholastiek van Anselmus, mag ons niet doen vergeten het diep-
gaand verschil, dat er is: o.a. wat betreft het zich aansluiten
aan de H. S.

VII.

„Waarheid" is in het Evangelie naar Johannes een ethisch begrip.

VIII.

1 Petr. 3:19 v. veronderstelt den descensus ad inferos.

IX.

Es ist nicht wahr, dass der Krieg das absolut Unchristliche sei.

W. Herman: Ethiek, 2e Aufl. s. 189.

-ocr page 303-

De zuivere toekomstverwachting kan niet anders dan bevordelijk
zijn aan den kracht van ons Chr. leven.

XI.

Er is geen reden om Ps. 27 te beschouwen als bestaande uit
twee van elkander onafhankelijke liederen.

XII.

In Gen. 2:17 beschouwe men „goed en kwaad" niet als zedelijk,
maar als natuurlijk goed en kwaad.

XIII.

De strijd, dien Elia voerde tegen Achab en die zijn hoogtepunt
en beslissing vond op den Karmel, is een strijd van exclusivisme
tegen syncretisme.

XIV.

Het criterium der ware en valsche profetie was voor den Israëliet
ter laatster instantie zijn eigen Godskennis.

XV.

In onze rouw- en begrafenis gebruiken zijn tal van aanwijzingen
te vinden van oorspronkelijk animistisch denken.

XVI.

De inrichting van onzen eeredienst zij zooveel mogelijk zóó, dat
de nadruk meer valt daarop, dat God komt tot de Gemeente met
Zijn heil, dan dat de Gemeente samenkomt tot uitoefening van

haren Godsdienst.

-ocr page 304-
-ocr page 305-
-ocr page 306-
-ocr page 307-
-ocr page 308-