■
-ocr page 3-ter verkrijging van den graad van
AAN DE H00GESCH00L TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN KBCTOK-MAGNIFIC0S
Gewoon Hoogleeraar in do Faculteit der bespiegelende Wijsbegeerte en fraaie Letteren,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
VOLGENS BESLUIT DER GODGELEERDE FACULTEIT,
IN HET OPENBAAE TE VERDEDIGEN
op Maan dag\' den 8*te» Mei 1871, des namiddags te Twee uren,
ANDREAS FRANCISCUS CHRISSTOFFELS,
geboren te AiilfCTeen.
Gedrukt ter
Stoomdrukkerij Loman, Kirberger & van Kesteren.
AHSTEIiDAM.
-ocr page 4- -ocr page 5-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 6- -ocr page 7-INLEIDING........................................... bh. a.
HOOFDSTUK I. Adriaan vóór zijn verheffing tot paus.
§ 1. Adriacin\'s jeugd en opleiding voor Academisch
onderivijs........................................................» 1.
§ 2. De kweekéling der Leuvensche universiteit................* 6.
§ 3. Adriaan als geestelijke....................................j> 15.
§ 4. Adriaan dis paedagoog van Karei V........................» 27.
§ 5. Adriaan als staatsman..................................................» 33.
HOOFDSTUK II. Adriaan na zijn verheffing tot paus.
§ 1. Adriaan\'s benoeming en reis naar Rome..................» 55
§2. Leo\'s nalatenschap.................................................» 67
§ 3. Adriaan tegenover Soliman..........................................s 81
§ 4 Adriaan\'s maatregelen ter hervorming................j> 90
§ 5. Adriaan\'s briefwisseling met Erasmus......................» 106
§ 6. Adriaan\'\'s protest op den rijksdag te Neurenberg.. » 121
/
§ 7. Adriaan\'s verbond met Frankrijk en Engeland... »152
§ 8. Adriaan\'s dood..........................................................» 159
-ocr page 8- -ocr page 9-Wanneer wij de werken der voornaamste kerkhistorici
van vroeger en later tijd doorbladeren en bij hen naar
eenige uitvoerige berichten zoeken aangaande den man,
wiens beeld wij in dit geschrift zullen trachten weer te
geven, zien wij ons doorgaans teleurgesteld. Wij kunnen
dit betreuren, verwonderen kan \'t ons echter niet. Ware
een ander dan Leo X zijn voorganger geweest, wij zouden
ons ongetwijfeld over hun stilzwijgen niet in die mate
hebben te beklagen. Bij dien machtigen kerkvorst toch,
wiens naam wordt vastgeknoopt aan al wat er groots en
edels in de 16de\' eeuw op \'t gebied van kunst en weten-
schap tot stand is gebracht, treedt het nederig beeld van
onzen Adriaan zoozeer op den achtergrond, clat er zelfs
van een parallel tusschen beiden geen sprake kan zijn.
Toch geloof ik, clat hij om meer dan ééne reden onze
aandacht verdient, vooral in een tijd, waarin de naam
van den Princeps Ecclesiae op aller lippen zweeft en
aller oogen zich richten naar de eeuwige stad — en
alleen het feit, dat ook Nederland één zijner zonen aan
den stoel van Petrus heeft geleverd, zou op zich zelve
reeds voldoende zijn om ons tot een meer opzettelijke be-
handeling van zijn persoon en werk te doen besluiten.
Die gedachte vooral bezielde mij, toen een hooggeacht
godgeleerde te dezer stede mij de kennismaking met hem
aanbeval—en nauwelijks had ik de bouwstoffen voor mijn
onderwerp verzameld en lag \'t beeld des pausen in ruwe
schets voor mij, of reeds begon ik te begrijpen, dat het
wel der moeite waard zou zijn een welgelijkend portret
te bezitten van een man, die achtereenvolgens te Leuven,
Yalladolid en Rome een gewichtige rol heeft gespeeld. Of
ik thans als een goed photograaf het origineel getrouw heb
weêrgegeven, laat ik ter beoordeeling aan anderen over.
Dit alleen kan ik verzekeren, dat mijn praeparaten deug-
delijk waren, en dat ik niet willens en wetens tegen de
eischeu van onpartijdigheid en waarheidsliefde gezon-
digd heb.
De bronnen, waaruit ik de stof voor mijn onderwerp
putte, laten zich tot het volgende drietal samenvatten:
Ten eerste: het werk van onzen verdienstelijken land-
genoot Kasper Burrnan, ten jare 1G96 te Utrecht geboren.
De verschillende betrekkingen,\' door hem aldaar bekleed,
verschaften hem den toegang tot stads- en \'slands papie-
ren en stelden hem in staat zijn geboortestad een goeden
dienst te bewijzen, door de uitgave van zijn: » Hadrianus VI
sive Analecta Historica de Hadriano Sexto Trajectino, Papa
Romano," in 1727 in \'t licht verschenen, welk geschrift
wij als de vrucht zijner onvermoeide nasporingen mogen
beschouwen. Behalve een merkwaardige reisbeschrijving,
door een ooggetuige vervaardigd, een tal van apologiën,
lofredenen, brieven en satyren, uit verschillende werken
bijeenverzameld, sluit het twee levensberichten in zich,
afkomstig van Gerard Moringus, Adriaan\'s tijdgenoot en
hoogleeraar te Leuven en van Paolo Giovio (Jovius) een
Italiaansch bisschop, door Leo X tot pauselijk geschied-
schrijver aangesteld. Ofschoon het werk van eerstgenoem-
den godgeleerde op menige bladzijde van te groote inge-
nomenheid getuigt, dat van den tweeden, hier en daar,
de onmiskenbare sporen draagt van geringe sympathie, en
beide geschriften op verre na niet beantwoorden aan de
eischen, die men met recht aan een geschiedschrijver mag
stellen, bevatten zij toch te veel, dat onze aandacht ver-
dient om niet als belangrijke bijdragen te mogen gelden
tot de kennis van Adriaans karakter en werkzaamheid.
Een tweede bron, waarop wij de aandacht vestigen, is
de »Istoria del concilio tridentino" van den beroemden
geschiedschrijver Fra Paolo Sarpi, \'t eerst in 1619 te
Londen onder den verdichten naam Pietro Soave Polano
uitgegeven, later in verschillende fransche en duitsche
vertalingen tot ons gekomen. Het maakt ons bekend met
het reformatorisch streven des pausen en richt ons oog op
zijn hardnekkigen strijd met het Lutheranisme. De naam
van den schrijver is ons een waarborg voor de degelijk-
heid van zijn geschrift, clat in menig opzicht gunstig af-
steekt bij zijn tegenhanger: Palavicini\'s »Istoria del con-
cilio de Trento," die wegens haar eenzijdige strekking voor
ons tegenwoordig onderzoek slechts van ondergeschikte
beteekenis is, en alleen bij de beöordeeling van Adriaan\'s
gedrag ten opzichte der hervorming in \'t voorbijgaan ter
sprake kan komen.
Als derde en laatste bron hebben wij een werk te ver-
melden van den belgisehen archivaris M. Gachard, in 1859
te Brussel verschenen, onder den titel: »Correspondance
de Charles-Quint et d\'Adrien VI." Behalve de briefwisse-
ling van Karei en Adriaan, verleent hij ons inzage in 51
brieven van Karei aan den hertog van Sessa en 26 brie-
ven van Karei en Adriaan aan verschillende personen. Aan
\'t geheel gaat een uitgebreide praefatie vooraf, waarin de
schrijver op echt wetenschappelijke wijze zijn denkbeelden
over Adriaan\'s betrekking tot Karei Y heeft neergelegd.
Het gewicht dezer verzameling springt te zeer in \'t oog,
dan dat het noodig zou zijn ons recht tot gebruikmaking
er van te vindiceer en.
Aan dit drietal sluiten zich eindelijk de verschillende
levensbeschrijvingen der pausen van Platina, \'Ciaconius en
Palatius aan, die echter grootendeels uit citaten van Jovius
en andere schrijvers, door Burman aangehaald, zijn saam-
gesteld.
Onder de subsidia, waarvan ik mij bij de bewerking van
dit proefschrift bediende, bekleedt het levensbericht van
Johann Matthias Schröckh in zijn »Allgemeine Biographie"
een eerste plaats. Uitmuntende door volledigheid en nauw-
keurigheid en getuigende van een scherpen blik en een
helder oordeel, bewees het mij menigen goeden dienst en
werd alleen dan met een zekere onvoldaanheid door mij
ter zijde gelegd, als Adriaan vóór zyn pauselijke verhef-
fing ter sprake kwam.
Met deze schrijvers ben ik in de eerste plaats te rade
gegaan, toen ik mij voorstelde mijn denkbeelden over paus
Adriaan en den tijd van zijn optreden, aan het schrift toe
te vertrouwen.
Mocht het mij gelukt zijn zóo nauwkeurig en objectief
mogelijk mijn onderzoek ingesteld, en sommigen tot de
overtuiging gebracht te hebben, dat deze paus een beter
lot verdient, dan slechts in onhandelbare folianten en
bestoven perkamenten een kwijnend bestaan voort te sle-
pen, ik zal mij de uren niet beklagen aan de bewerking
van dit proefschrift besteed. Buitendien meen ik te mo-
gen vertrouwen, dat al wat zich vastknoopt aan de groote
gebeurtenissen der 16de eeuw ook nog in onzen tijd veler
aandacht overwaardig is.
HOOFDSTUK I.
Adriaan vóór zijn verheffing tot Paus.
ADRIAANS JEUGD EN OPLEIDING VOOR AKADEMISCH ONDERWIJS.
»Utrecht, de hoofdzetel des Christendoms in Nederland,
door de H.H. Willebrords en Bonifaciussen aldaar ge-
vestigd, zag nit zijn lichtkrans, die ver in \'t ronde een
weldadigen luister verspreidde, een star der eerste grootte
rijzen in Paus Adriaan VI."
Met deze woorden opent Joannes van Liefland 1) zijn
levensbericht en waarlijk, onder de mannen op wie de grijze
bisschopsstad met rechtmatigen trots \'t nageslacht kan
wijzen, verdient onze Adriaan een eerste plaats.
Adriaan Florisz werd den lsten Maart 2) 1459 aldaar ge-
boren; nog wijst men ons er vrij nauwkeurig de plek aan,
waar hij \'t levenslicht aanschouwde en zijn eerste opleiding
ontving. In een dier smalle steegen 3), gelijk wij in menigte
1 »Utrechts oudheid in afbeelding en beschrijving" 1857.
2 ) Dezen datum nemen wij als den warén aan, niet 28 Februari
of 2 Maart; \'t opschrift op Adriaans monument pleit voor de juist-
heid dezer berekening. Zie Reussens Syntagma doctrinae theologicae
Adriani Sexti, eet. Lovanii 1862. pag. 1.
in onze steden aantreffen, zijn tot op den hnidigen dag
de sporen aanwezig van \'t nederig huisje dat zijn eerste
woonplaats was.
Karakteristiek is de mededeeling van een zekeren Matthias
Bellentanus, die in weerwil van deze sprekende en afdoende
bewijzen voor \'smans nederlandschen oorsprong in allen
ernst tracht aan te toonen, dat hij in Italië en wel in \'t
dorpje Renzano geboren en opgevoed is. Volgens dezen
kritischen waarheidlievenden geest was Joannes Bonus
zijn vader en zou hij zelf eigenlijk Lodewijk geheeten,
maar toen hij op jeugdigen leeftijd naar Nederland ver-
trok, dien naam in Adriaan veranderd hebben, waaruit hij
dan tevens \'t feit verklaart, dat hij als Paus zijn eigenlijken
naam behield 1).
Slechts als curiosum verdient dit verhaal eenige ver-
melding en vinde dan ook als zoodanig hier zijne plaats;
zoolang wij toch geen reden hebben om de historische trouw
onzer vaderen in dit opzicht te verdenken, berooven wij
Utrecht van zijn Adriaan niet.
Zijn ouders waren knappe burgerlieden, (parentes
modici zegt een zijner lofredenaars) 2) die door handen-
arbeid in hun dagelijksch onderhoud moesten voorzien.
Men heeft getracht zijn naam aan dien van een aanzien-
lijk geslacht, dat der Dedels, vast te knoopen, ja sommige
historici (?) ontzien zich zelfs niet hem kortweg Adriaan
Dedel te noemen, echter op cle vraag, met welk recht
dat geschiedt \'t antwoord schuldig blijvende, daar er tot
lieden geen afdoend bewijs voor die verwantschap ge-
leverd is s).
1 J) Palatius, Gesta Pontificum. Dl. IV, pag. 4.
-ocr page 15-Welk bedrijf zijn vader 1) uitoefende valt niet met ze-
kerheid te bepalen; nu eens wordt hij ons als een wever, dan
weêr als een brouwer, soms als een schuitenmaker voorge-
steld. Liefland leidt uit den niet zeer bloeienden toestand des
gezins af, dat hij slechts als knecht op een beroemde scheeps-
timmermanswerf werkte. Ons echter doen deze uiteenloopende
berichten veronderstellen, dat hij achtereenvolgens in boven-
genoemde bedrijven met meer of minder goed gevolg werk-
zaam was, terwijl wij gelooven \'t aan gebrek aan praktische
kennis te moeten toeschrijven, dat hij nu eens tot dit, dan
weer tot een ander ambacht de toevlucht nam.
Adriaans moeder was een brave, verstandige vrouw,
een van die gemoedelijke karakters, die steeds een weldadi-
gen indruk op ons maken en ons onwillekeurig achting
en eerbied afdwingen. Dat zij den jongeling innig lief had,
toonde zij door hem onvermoeid door woord en voorbeeld
tot \'t goede aan te sporen en zuivere beginselen bij hem
aan te kweeken: zij trachtte hem een diepen afkeer in te
boezemen van al wat onwaar en oneerlijk was; zij spoorde
hem aan toch vooral vlijtig de kerk te bezoeken en den
dienstdoenden priester ijverig ter zijde te staan, zich van
geweld te onthouden en slecht gezelschap te ontvlieden.
In haar werd hem \'t gemis zijns vaders, dien hij reeds
vroegtijdig verloor, dan ook ruimschoots vergoed.
Van zijn jeugd is ons al zeer weinig bekend; niet één
treffende episode uit zijn jongelingsjaren is ons bewaard
gebleven; van speelgenooten en jeugdige vrienden, die hem
omringden en in zijn blijdschap en droefheid deelden,
hooren wij geen enkel woord en \'t geen Burman ons
dienaangaande mededeelt is niet bizonder geschikt, om
ons een hoogen dunk van zijn levenslustigen aard te doen
koesteren en legt ons onwillekeurig de vraag op de lippen,
of niet datgene wat zijn biographen van den jongeling
verbalen ex eventu door ben is geconstrueerd en hem
later honoris eausais toegekend.
Door dezen toch wordt hij ons geschetst als een veelbe-
lovende knaap, die reeds op vijfjarigen leeftijd een miniatuur-
■ geleerde mocht heeten; die met een zekere minachting de
boeken van zich wierp, omdat ze zijn zucht naar kennis
niet meer konden bevredigen; die meer waande te weten
en vlugger te denken dan zijn leermeesters: één van die
wonderkinderen, in onzen tijd met argwaan en mededoogen
aangestaard, kortom een jongsken, in wien reeds al de
gegevens voor een toekomstigen Paus te vinden waren.
Wat hiervan zij, dit is zeker, dat bij in verstandsontwik-
keling anderen van zijn leeftijd ver vooruit was; meermalen
gaf hij blijken van buitengewone schranderheid, zoodat
zijn ouders, die al spoedig bemerkten, dat Magister Adriaan,
zooals men hem schertsenderwijs noemde, zich in de boe-
kenwereld beter te huis zou gevoelen clan in de werkplaats
van zijn vader, tot \'t verstandig en lofwaardig besluit
kwamen om hem voor de studie op te leiden.
Met dat doel werd hij naar de kapittelschool te Deventer
gezonden, toen een der uitstekendste inrichtingen van
onderwijs, waar meer dan tweeduizend leerlingen onder
voorgang van den beroemden humanist Alexander Hegius
een wetenschappelijke opleiding genoten en waaruit man-
nen als Erasmus en Busch zijn voortgekomen j).
Moringus, een zijner biographen, meent dat hij de school
\') Revins in zijn »Daventria illustrata" Lib. II, pag. 132 geeft on_
der de beroemde mannen, die uit de school te Deventer zijn voor-
gekomen, aan onzen Adriaan een eerste plaats; ook Valerius Andreas
wijst in zijn »Bibliotheca Belgica" Deventer als de plaats aan, waar
hij \'t voorbereidend onderwijs genoot. Zie Burman, Analecta histo-
rica de Iladriano Sexto eet. pag. 348.
te Zwolle bezocht, in welk gevoelen ook cloor anderen wordt
gedeeld; het kan ons echter niet moeielijk vallen tussehen
deze plaatsen een kenze te doen, indien we ons met de
geschiedenis der lotgevallen van beide scholen eenigzins
vertrouwd hebben gemaakt. Kon Deventer met lof van
haar kweekplaats gewagen, de school te Zwolle stond in die
dagen alles behalve in een goeden naam: \'t was nog zoo
lang niet geleden, dat er een moord had plaats gehad en
de leerlingen meer lust tot plunderen en oproer maken,
dan tot stucleeren aan den dag hadden gelegd \'); we mogen
dus met grond veronderstellen dat Adriaans moeder, die
zich zooveel aan den knaap liet gelegen zijn, niet zal ge-
duld hebben, dat men hem naar een inrichting zond,
waar hij groot gevaar liep, door den stroom te worden
meegesleept en \'t goede zaad, door haar teedere zorg in zijn
jeugdig hart gestrooid, al zeer spoedig dreigde te verstikken.
Te Deventer dan zou hij zich voor \'t akaclemisch on-
derwijs voorbereiden, daar zouden de grondslagen worden
gelegd, waarop \'t gebouw zijner kennis kon worden op-
getrokken ; daar zou hij aan de hand van beroemde mannen
zich den weg leeren banen tot de hoogste kerkelijke
waardigheden. Met stalen vlijt legde hij zich op de studie
toe en in een betrekkelijk korten tijd had hij zich zoozeer
met de beginselen der Grammatica, Rhetorica en Dialectica 1)
vertrouwd gemaakt, dat hij zijn medeleerlingen ver achter
zich liet en een sieraad der school werd geacht, ofschoon
door menigeen met een wangunstig oog aangestaard.
Toen hij aldaar op eervolle wijze clen cursus ten einde
-ocr page 18-had gebracht, vertrok hij naar Leuven, waar hij den lsten
Juni 1476 onder de studeerende jongelingschap werd op-
genomen. Zijn verblijf en de aard zijner werkzaamheid
aldaar zal de stof voor een volgend hoofdstuk zijn.
DE KWEEKELING DER LEUVENSCHE UNIVERSITEIT.
In den aanvang der 15d0 eeuw kwam Hertog Jan van
Brabant, daartoe aangespoord door velen die een levendig
belang stelden in al wat den bloei van \'t hooger onderwijs
kon bevorderen, op het gelukkig denkbeeld, om ook voor
de Nederlanders, die tot nog toe zich verplicht zagen in
den vreemde kennis te maken met de resultaten der
wetenschap, een universiteit te stichten, beantwoordende
aan de eischen en behoeften des tijds.
Zijn oog viel op Leuven. Binnen hare muren wenschte
hij de spespatriae te vereenigen, en werkelijk mocht hij
reeds in Jt jaar 1426 zijn lievelingsdenkbeeld verwezen-
lijkt zien. Paus Martinus V schonk zijn hooge goedkeuring
aan dit edel en onbaatzuchtig streven en verleende straks
de noodige privilegies en vrijheden aan de nieuwe universi-
teit, die op den 7den September van bovengenoemd jaar
hare gehoorzalen opende en voortaan voor de studeerende
jongelingschap een welkom toevluchtsoord werd 1). Nog
voordat zij haar vijftigjarig bestaan had gevierd kon zij
reeds wedijveren met de universiteiten van Parijs en
Keulen. Tal van geleerden gaven hier welsprekende proeven
van vernuft en scherpzinnigheid en telkens stroomden er
toe om haren naam nieuwen luister bij te zetten. Dit was
vooral \'t geval toen in 1431 door tusschenkomst van
Filips van Bourgondie ook voor de theologie een gehoor-
zaal geopend werd; van dat oogenblik af aan steeg haar
roem tot een aanzienlijke hoogte en vooral in de dagen
der hervorming kwam alles naar Leuven als naar de
plaats waar het Lutheranisme, dat hier en daar veld
begon te winnen, \'t heftigst bestreden werd 1). Kundige
rechtsgeleerden, medici en philosofen verhoogden haar
prestige en maakten haar weldra tot een der beroemdste
universiteiten van Europa.
Ook Adriaan was bestemd om één harer sieraden te
worden en haar in de achting van \'t wetenschappelijk
publiek te doen rijzen. Zijn moeder, de onmogelijkheid
inziende om hem uit eigen middelen te laten studeeren,
zocht voor hem een plaats te verkrijgen in een dier
inrichtingen, waar onbemiddelde jongelingen van een on-
besproken gedrag en goeden aanleg kosteloos werden op-
genomen. Dit gelukte haar en weldra werd door tusschen-
komst van enkele vrienden voor onzen Adriaan een plaats
in \'t Porciensercollegie ingeruimd.
Dergelijke collegies, die een welsprekend getuigenis
afleggen van de belangstelling onzer vaderen in de weten-
schap, treffen wij in deze periode ook te Keulen en elders
aan. Reeds in de tweede helft der 14de eeuw vinden wij
melding gemaakt van een huis der scholieren van St.
Gregorius door Nicolaus de Capuzio 3) te Perugia gesticht,
waar een veertigtal arme studenten een gastvrije opname
vond. Te Leuven ontmoeten wij verscheidene dezer
collegies, ook wel Gymnasia of Paedagogia genoemd 1).
In Burmans tijd was \'t bovengenoemde identiscb met \'t
Gymnasium Standonicum, dat zijn oorsprong ontleende
aan een zekeren Jobannes Standonck, een zeer vroom en
geleerd man, later een vriend van Adriaan, die zicli door
deze en dergelijke stichtingen, vooral te Parijs en te
Leuven een onsterfelijken naam heeft verworven.
Hoewel deze inrichtingen dikwijls ver beneden \'t ideaal
bleven, gelijk de klachten van een Erasmus 1), die echter
niet geheel van overdrijving is vrij te pleiten, overtuigend
bewijzen en ons dikwijls aan de sombere kloostermuren
doen denken, mogen wij er echter onze sympathie niet aan
onthouden, al ware \'t alleen om het beginsel, waaruit ze
zijn voortgesproten en kunnen wij het daarom slechts be-
treuren, dat het voorbeeld dier mannen, onder wie wij
straks ook onzen Adriaan zullen aantreffen, niet meer
navolging heeft gevonden en wij zelfs in onzen tijd te
vergeefs in ons vaderland zoeken naar een gebouw, waar
ook den armen en geringen onder ons volk de gelegen-
heid geschonken wordt, ons te toonen, dat ook in hun
midden scherpzinnige denkers en geniale persoonlijkheden
aanwezig zijn.
Al aanstonds legde Adriaan zich op de philosophie tce
en wist \'t spoedig daarin zoover te brengen, dat bjj als
een der eersten voor \'t leeraarsambt in die wetenschap in
aanmerking kwam; als zoodanig trad hij in \'t Gymnasium
Falconis op, waar, volgens Burman 2), uitsluitend de phi-
losofische en aanverwante vakken gedoceerd werden. Met
1 ) Zie Martin, Erasmus en zijn tijd, bl. 36 vgg.
-ocr page 21-zeldzame helderheid en nauwkeurigheid behandelde hij
de verschillende wijsgeerige systemen en spreidde hij
vooral in Dialectica, Physica en Ethica een uitgebreide ken-
nis ten toon 1).
Reecis toen bleven zijn verdiensten niet onopgemerkt
en wist hij zelfs de aandacht van vreemde autoriteiten op
zich te vestigen. Zóó verhaalt men, dat cle gezant van
Yenetie Hermolaus Barbarus op zijn reis naar cle Neder-
landen ook cle universiteit te Leuven bezocht; aldaar
aangekomen, verlangde hij kennis te maken met iemand,
met wien hij zich over cle philosophie zou kunnen onder-
houden : men koos daartoe Adriaan en weinige oogenblikken
waren voldoende om den gezant, clie zelf een hoogst-
ontwikkeld man was, in verrukking te brengen en groote
dingen aangaande den jeugdigen geleerde te doen
voorspellen.
Vooral voor de wiskunde schijnt hij een bizonderen
aanleg gehad te hebben; ze was als \'t ware zijn lieve-
lingsstudie en Moringus en Jovius verhalen met een zeker
welgevallen, dat hij voor de moeielijkste vraagstukken,
wier oplossing een buitengewone scherpzinnigheid vor-
derde, volstrekt niet terugdeinsde, integendeel ze zonder
hulp van anderen met een groote duidelijkheid ontvouwde.
Aan een helder oordeel paarde hij een zeer sterk ge-
heugen, \'t geen hem in staat stelde nog op vrij ver ge-
vorderden leeftijd \'t Fransch, Italiaansch en Spaansch te
leeren, welke talen hem later in zijn verschillende betrek-
kingen zoo uitnemend te stade kwamen. Maar ofschoon
hij zich in al deze studievakken een talentvol beoefenaar
betoonde en zich als philosoof een vrij grooten naam
verwierf, \'t was vooral de Theologie, waaraan hij zijn
schoonste krachten wijdde; om haar grondig te kunnen
beoefenen liet hij zich in \'t collegie van den H. G. opne-
men. Wij zullen er ons wel voor wachten die wetenschap,
zooals ze toen aan de universiteiten onderwezen en be-
oefend werd te hoog aan te slaan; wij weten maar al te
goed, hoezeer de scholastiek, die grootsche poging om
godgeleerdheid en wijsbegeerte te vereenigen, in die dagen
was ontaard; met welke spitsvondigheden en haarkloverijen
men zijn brein vermoeide, welke onbeduidende en klein-
geestige kwesties er werden opgeworpen door mannen,
wier eerbiedwaardige tronie in schreeuwende tegenspraak
was met datgene wat ze ons als de vruchten van hun
denken hebben nagelaten 1). We hebben geen grond om
te veronderstellen, dat Leuven, bekend als cle bakermat
der orthodoxie, daarop een gunstige uitzondering zal heb-
ben gemaakt, maar gelooven integendeel, dat ook daar de
uitwassen der scholastiek in niet geringe mate aanwezig
waren. Nog altijd zien we verlangend uit naar berichten,
die hierover een voldoend licht zullen verspreiden en ons
waarschijnlijk wel van deze illusie, zoo we haar ooit
mochten koesteren, voor goed zullen verlossen. Toch
meenen wij uit enkele gegevens te mogen afleiden, dat
ook zij eenigzins door den machtigen tijdgeest werd be-
heerscht en dat het licht door een Wessel Gansfort2) e. a.
ontstoken, ook haar eenigzins heeft bestraald. Bovendien
zijn ons de namen bewaard gebleven van eenigen harer
kweekelingen, die ons tot deze onderstelling het recht
geven en wij aarzelen geen oogenblik onder hen ook
onzen Aclriaan te scharen. Zijn geschriften, waarover we
later kortelijk zullen handelen en het getuigenis van
enkele onpartijdige, beroemde mannen kunnen in dit op-
zicht de juistheid onzer bewering staven. Allen zijn \'t
daarover meestal eens, dat Adriaan nuttelooze kwesties en
subtiliteiten vermeed en zich over \'t algemeen slechts
inliet met datgene wat aan een vroom en gelukkig leven
bevorderlijk kon zijn, terwijl zij hem den lof geven, van
zich geenzins aan \'t veelvuldig gebruik van syllogismen
en sophismen te hebben bezondigd 1). Dit neemt echter
niet weg, dat hij een vurig aanhanger der scholastieke
godgeleerdheid was en met ijver en gestrengheid hare
leerstellingen handhaafde; aan \'t humanistisch streven
zijner dagen bleef hij ten eenenmale vreemd. Op de groote
theologen, die op de vorming, ontwikkeling en vaststelling
van \'t dogma zulk een machtigen invloed hadden geoefend
was zijn oog bijna uitsluitend gericht. Geen kerkvader
van eenigen naam ging hij stilzwijgend voorbij. Ambrosius,
Augustinus, Cyprianus en Hieronymus waren zijn lievelings-
auteurs, een Thomas, Scotus en Bonaventura zijn leer-
meesters. Ook \'ï kanoniek en burgerlijk recht heeft hij
1n niet geringe mate zijn aandacht waardig gekeurd;
Moringus noemt ons zelfs een viertal mannen op die hem
op dit gebied tot gidsen verstrekten. Dat deze veel
omvattende studiën geen ongunstigen invloed op zijn
lichaamsgestel hebben gehad, is vooral toe te schrijven
aan de orde en regelmaat, waaraan hij zich gedurende
zijn werkzaam leven had gewend; al wat hij deed, on-
derwierp hij aan een zekeren regel, waarvan hij zelden
of ooit afweek; hij was — men vergunne ons deze uitdruk-
king — een man van de klok, zijn opstaan en naar bed
gaan, zijn bidstonden en maaltijden, i. e. w. al zijn han-
delingen hadden op vaste tijden plaats; daarin vooral lag
\'t geheim zijner productiviteit op wetenschappelijk gebied.
Moringus is onuitputtelijk in den lof van zijn helderen
betoogtrant en groote overredingskracht. Zijn krachtig en
aangenaam stemgeluid, kortom zijn geheele persoonlijkheid,
als \'t ware geschapen om in \'t openbaar te spreken moet
een ongeloofelijken indruk hebben gemaakt op allen die
hem hoorden. Over den vorm waarin hij zijn denkbeelden
goot, schijnt hij zich minder bekommerd te hebben; de
tijd waarin hij leefde, kende over \'t algemeen geen andere
welsprekendheid dan die der scholastieken, en Adriaan
had zich te lang met de studie hunner werken bezig ge-
houden en daardoor te veel van hun gedachtengang over-
genomen, dan dat een gekuischte en losse stijl zijn eigendom
kon zijn. Jovius zegt dan ook, dat liij de bloemen der
welsprekendheid met een zekere minachting beschouwde 1).
Gelukkig voor hém dat zijn gehoor onbekend bleef met de
eischen, die in onzen tijd aan een redenaar worden gesteld.
Na vijftien jaren aan de universiteit te Leuven in onaf-
gebroken werkzaamheid te hebben doorgebracht, werd hij
op den 21sten Juni 1491 tot Doctor in de Godgeleerdheid
bevorderd, een onderscheiding te eervoller, naarmate zij
zeldzamer was. Gewoonlijk stelde men zich met den titel
van Magister in de vrije kunsten tevreden en werd slechts
aan enkelen \'t voorrecht gegund zich den graad van Doc-
tor te verwerven, waartoe een veeljarige studie, verschil-
lende formaliteiten en een vrij aanzienlijk vermogen wer-
clen vereischt. ]) Wat \'t laatste betreft, dit zou voor
Adriaan een onoverkomelijke hinderpaal geweest zijn, in-
dien niet een aanzienlijke vrouw zich over den talentvollen
man had ontfermd. Margaretha van York, weduwe van
Karei den Stoute, die reeds meermalen de ondubbelzin-
nigste blijken had gegeven van haar meer dan gewone
belangstelling in alles wat tot de wetenschap in verband
stond, liet \'t oog op den Leuvenschen godgeleerde vallen
en besloot, toen deze zijn verlangen om te promoveeren, had
te kennen gegeven, de onkosten zijner promotie te dragen.
Van dat oogenblik af aan was hem de eervolste loopbaan
ontsloten, van verschillende kanten ontving hij ruimschoots
bewijzen, dat men zijn verdiensten erkende en maakte hij
alzoo een schoone uitzondering op den regel, dat een pro-
feet niet geëerd is in zijn vaderland. Zes jaren na zijn
promotie werd hij in zijn hoedanigheid als deken tot vice-
kanselier der Leuvensche universiteit aangesteld. Als zooda-
nig had hij de taak te verrichten van den kanselier zeiven,
wiens tegenwoordigheid meestal elders werd vereischt en
die dus de waarneming van zijn gewichtig ambt gewoon-
lijk aan andere handen moest toevertrouwen. Daar \'t in
Leuven echter de bestemming van zulk een waardigheids-
bekleder scheen te zijn om door afwezigheid te schitteren,
kon Adriaan al zeer spoedig met zijn werkzaamheid en
macht, ook zijn titel overnemen 2).
Om den aard van zijn uitgebreiden werkkring in dit
opzicht te leeren kennen, hebben wij slechts de bul van
Paus Martinus V in te zien. Daar toch heet \'t: »Sin-
guli vero qui cursu feliciter consummato, in ea Facultate,
in qua hujusmodi inhaesere studio, bravium meruerint,
sibique etiam pro aliorum erudimento docendi Licentiam
\') Zie Moll. a. w. II, 2 pag. 305.
") Yalernis Andreas, Fasti Acad. Lov. 1650, pag. 56.
-ocr page 26-ac Doctoratus sive Magisterii honorem petierint elargiri,
per ipsorum inibi, Doctores sive Magistros Praeposito (queiii
Cancellarium studii in oppido hujusmodi esse perpetno
volnmus) si illic praesens fureit; alioqnin Decano dictae
Ecclesiae pro tempore existentibus sive aliis ab eis depu-
tandis, praesententur, ut ab illis, si servatis consuetudine
et modis, super talibus indictis studiis Greneralibus obser-
vari solitis, ad hoe exstiterint idonei sufficientesque reperti,
licentiam et honorem sortiantur et reportent antedictos" 1).
Hierbij komt, volgens Jovius, nog \'t aanstellen en verwisse-
len van Professoren en het uitdeelen van een menigte privi-
legies; wel een bewijs dat men een onbeperkt vertrouwen
in hem stelde en zijn ijver en bekwaamheid naar eisch
wist te waardeeren. Zoo werd hij van lieverlede de vraag-
baak van Theologen en Rechtsgeleerden, van priesters en
monniken, de scheidsrechter in alle ingewikkelde zaken;
iedereen trachtte zijn raad te vernemen en zelden of nooit
ging men teleurgesteld heen.
Adriaan heeft zijn naam te Leuven onsterfelijk gemaakt,
niet alleen door zijn uitgebreide kundigheden, waardoor
hij meer dan dertig jaren als een sieraad der hoogeschool
door stad- en tijdgenoot bewonderd werd, maar ook door
een stichting, door hem gedurende zijn verblijf aldaar,
in \'t leven geroepen. De jongeling, die als een behoeftig
student te Leuven was gekomen (al ontbreekt ook \'t woord
pauper op zijn inschrijvingsbillet)1) kon er thans aan
denken, aldaar ten behoeve van Godgeleerden een gebouw
op te richten, dat thans nog onder den naam van \'t Pausen-
eollegie veler aandacht tot zich trekt, ofschoon er van \'t
oorspronkelijke weinig sporen meqr aanwezig zijn. Nau-
welijks was dit voltooid of hij vatte \'t voornemen op
een tweede van dien aard aldaar te doen verrijzen en
had daartoe reeds het noodige bijeen gebracht, toen de
tijdsomstandigheden en zijn ophandenzijnd vertrek naar
Spanje hem noodzaakten, voor \'t tegenwoordige zijn bouw-
manie te beteugelen en dit werk der liefdadigheid aan
anderen over te laten. Waarschijnlijk had het huis, dat
hij in den jare 1518 te Utrecht liet bouwen, \'t zoo-
genaamd »Groot Paushuize" dezelfde edele strekking; ten
minste naar de beschrijving te oordeelen, beantwoordde
\'t aan al de eischen, die in dezen tijd aan een dergelijk
collegie werden gesteld z).
ADRIAAN ALS GEESTELIJKE.
Weinige beroemde mannen op kerkelijk gebied, moch-
ten zich zoozeer in de algemeene erkenning hunner ver-
diensten verheugen als onze Adriaan. Rome, Antwerpen,
Leuven en Utrecht wedijverden om \'t bezit van den
grooten Nederlander, dien zij om strijd met allerlei eer-
ambten hebben overladen. Maar terwijl er velen waren,
die hem bewonderden en met belangstelling en aandacht
volgden op zijn tocht door de kerkelijke wereld,
werden er tocli ook wangunstige blikken op hem gesla-
gen en deed zich de tegenspraak hooren van hen, die
niet dulden konden, dat alles zich op een enkel individu
vereenigde. Vandaar dq,t men in zijn geschriften naar wape-
nen zocht om die tegen hem te keeren en hem daardoor
te doen afdalen van de ladder, waarvan hij reeds menige
sport had bestegen. En werkelijk vond men wat men
zocht; men begon hem te beschuldigen, dat hij handelde
in strijd met \'t geen hij vroeger zelf had geleerd. Met
ronde woorden toch had hij te Leuven verklaard, dat \'t
een geestelijke niet vrij stond, verscheidene beneficia of
sacerdotia te bezitten, maar dat hij zich slechts met een
enkele prebende moest vergenoegen, om in zijn levens-
onderhoud te voorzien — en thans was hij een der eer-
sten die door zijn eigen handelwijze dit gebod krachteloos
maakte.
Moringus doet al \'t mogelijke om hem van die blaam
te zuiveren; na eerst den schijn te hebben aangenomen,
alsof hij zich van elk oordeel wenscht te onthouden, voor-
gevende, dat hij hier wel als historicus maar niet als cri-
ticus optreedt, neemt hij een oogenblik later werkelijk
Adriaans verdediging op zich. Volgens zijn meening was
Adriaan \'taan zijn rang en waardigheid verplicht, meer-
dere prebenden aan te nemen; zijn leven aan \'t hof nood-
zaakte hem tot grootere uitgaven, die niet door een enkel
sacerdotium konden bestreden worden. Met deze en der-
gelijke redeneringen tracht hij hem tegen de aanvallen
zijner benijders in bescherming te nemen.
We kunnen ons moeielijk met deze zienswijze vereenigen,
ja gelooven zelfs, dat Adriaan met een dusdanig pleidooi
allerminst gediend zou zijn geweest, gesteld dat \'t hem
ter oore was gekomen. We kunnert verder allerlei gissin-
gen wagen ter beantwoording van de vraag, wat hem be-
wogen heeft voor zich zeiven een uitzondering te maken
op den regel, waaraan hij zich. ten opzichte van anderen
zoo streng heeft gehouden, \'t Zal ons echter niet veel
verder brengen; \'t feit heeft zich voorgedaan, dat hij op
verschillende plaatsen tot verschillende betrekkingen werd
geroepen, die hij allen, zonder schroom, heeft aanvaard.
Dit meenen wij echter als zeker te mogen aannemen, dat
geen lage bedoelingen hem daartoe hebben aangespoord
en dat de zucht om zich zeiven daardoor te verrijken,
hem ten eenenmale vreemd was ]).
Niet lang, nadat hem de doctorale waardigheid was
geschonken en hij als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid
aan de universiteit te Leuven zijn leerstoel had ingenomen 2),
werd hem \'t voorrecht gegund kennis te maken met de
vele aantrekkelijkheden van \'t pastorale leven.
„Terselver tijdt, zegt Johan Reijgersbergen in zijn Chro-
nyck van Zeelandt, was Meester Adriaen Florisz van Utrecht,
Pastoor ter Goeree, in \'t Landeken van Westvoorne in
Zeelandt, daer hij selve een wijltijds resideerde ende pre-
dicte." Ten onrechte echter vermeldt deze kroniekschrijver
dit feit onder de gebeurtenissen, die ten jare 1504 hebben
plaats gehad. Hoogstwaarschijnlijk toch had Adriaan toen
reeds geruimen tijd zijn standplaats verlaten en in Jacob
Doense zijn opvolger gevonden. Wij worden in die over-
tuiging versterkt door \'t bezit van den inhoud eens briefs,
in den jare 1496 door hem aan de overheid der stad
Goeree geschreven, waarin hij zich beklaagt over lieden
die een zekere minachting omtrent kerkelijke ceremoniën
»Vielleicht", zegt Schröckh in zijn: »Leben des Pabstes Adrian des
Sechsten Dl. v. van zijn Allgemeine Biographie, pag. 6,\'\' ist es am
besten hierbey zu bemerken, dasz Adrian einen gewöhnlichen Schick-
sal der Mensehen nicht entgangen sey, durch Glück und Ehrenstel-
len seine Gesinnungen etwas verändert zu sehen; en wjj geven liem
dit gaarne toe.
2) De theologische faculteit bestond vóór Karei V uit 5 profes-
soren. Zie Molanus Hist. Lov. I, pag. 500.
aan den dag hadden gelegd en den dienstdoenden priester
den verschuldigden eerbied weigerden en vooral door
een onde rekening van \'t jaar 1505, waaruit overtuigend
blijkt, dat Adriaan reeds voorlang Goeree had verlaten 1).
Waarschijnlijk heeft hij uit dezelfde hand, die hem den
doctoralen hoed toereikte, deze pastorij ontvangen; ten
minste niet, zoo als Jovius en Bayle ons verzekeren, van
Margaretha, dochter van Maximiliaan van Oostenrijk, die
toen nauwelijks den leeftijd van elf jaar had bereikt en
eerst in 1507 landvoogdes der Nederlanden werd. Deze
betrekking, die hem \'t voor dien tijd niet onaanzienlijk
jaarlijksch inkomen van twintig rijnsche guldens verschafte,
nam hij met den meest mogelijken ijver en naauwgezet-
heid waar. Hij toonde zich in menig opzicht een uit-
nemend pastor voor de hem toevertrouwde kudde, „non
quod multi solent, zegt Moringus, fecit ut curam haberet
sine cwm, lac consumeret, lanisque se contegeret et oves
susceptas non respiceret," 2) maar hij stichtte zich werkelijk
door zijn veelvuldige bezoeken, zijn aanhoudende prediking
en \'t opheffen van een tal verouderde misbruiken een eer-
zuil in menig hart. Dat de Goereeërs met hun pastoor
tevreden waren, blijkt ons uit schenkingen hem gedaan,
toen hij reeds lang uit zijn gemeente vertrokken was en
uit de uitbundige vreugde, door hen aan den dag gelegd,
over zijn pauselijke verheffing3).
Adriaans betrekking te Leuven noodzaakte hem dikwijls
voor geruimen tijd zijn standplaats te verlaten. Ter voor-
1 ) Zie Navorscher, jaarg. 1867, pag. 295.
3 ) Boers, a. w. pag. 102. Aanm.
-ocr page 31-koming van ongeregeldheden, die door zijn afwezigheid
zouden kunnen ontstaan, had hij echter gezorgd voor een
geschikten kapellaan, dien hij, om alle aanleiding tot
afpersing weg te nemen, met een vrij aanzienlijke jaar-
wedde begiftigde, waardoor deze in staat werd gesteld om,
in plaats van de sacramenten te verkoopen en de hem
toevertrouwden met onnoodige lasten te bezwaren, met
lust en ijver zijn gemeente in \'t goede voor te gaan en
haar alzoo \'t gemis van haar opperherder op waardige wijze
te vergoeden. Nog worden ons in de R. K. kerk te Oude
Tonge eenige kleederen getoond, die gedurende Adriaans
pastoorschap te Goeree zijn eigendom zullen geweest zijn.
In 1497 zag Joannes de Thimo, deken van het collegie
van kanunniken van St. Pieter te Leuven, zich genood-
zaakt, wegens vergevorderden leeftijd zijn ontslag te ne-
men. Adriaan was bestemd om zijn opvolger te worden.
„Om zijn weergalooze geleerdheid, zegt de schrijver van \'t
Utrechtsche Bisdom 1), in de geestelijke wetenschappen en
om de bijnaar henielsehe gematigtheid van zijn allerzuy-
verste gemoed, werd hij met eenparige stemmen tot De-
ken verheven." Deze gewichtige betrekking legde hem
allerlei verplichtingen op, b.v. \'t uitoefenen der kerke-
lijke tucht, der zielzorg over de leden van \'t kapittel, \'t
afnemen der biecht, \'t opleggen van verschillende boeten
bij verzuim en nalatigheid, en gaf hem de bevoegdheid
tot \'t verleenen van verschillende privilegies en andere
vrijheden. Dat hierdoor zijn gezag niet weinig vermeer-
derde en zijn positie, vooral uit een financieel oogpunt be-
schouwd, aanmerkelijk verbeterd werd, laat zich lichtelijk
begrijpen.
In navolging van Valerius Andreas: »ob incomparabilem sacra-
rum disciplinarum scientiam ac prope divinam castissimi animi mode-
rationem, oommunibus Canonicorum suffragiis pronuntiatus est De-
canus."
Utrecht schijnt, eerst in 1504 \'t oog op hem geslagen te
hebben, na vooraf door Pilips van Oostenrijk op hem op-
merkzaam te zijn gemaakt. In dat jaar toch richtte ge-
noemde vorst aan \'t Domkapittel aldaar \'t verzoek om
hem met een kanunniksprebende te begiftigen 1). Zijn
aanbevelingsbrief was van den volgenden inhoud: »Yene-
rabiles, amici nostri dilecti, salutem, cum prompto animo
complacendi cum honorabilis devotus magister Adrianus
Florentii, sacre theologie professor, decanus sancti Petri
opidi nostri Louaniensis, ob doctrine virtutumque merita
et ceteras animi sui dotes nobis et universis aulicis nos-
tris admodum gratus acceptusque existat, ut non immerito
dignam eius promotionem etiam sponte nostra propria desi-
deremus, presertim m ea civitate unde originem trahit,
cum id nedum nobis gratum et sibi utile sed ad promo-
ventium eum honorem atque decorem procul dubio futu-
rum speremus. Vestras dilectiones idcirco hortamur at-
que ex animo requirimus, ut si unquam rem nobis gratam
exhibere voluerint, dictum magistrum Adrianum, conter-
raneum suum, unanimiter et concorditer (etiam cum con-
cessu illius qui in ordine vicis sue conferendi erit) sub ex-
pectatione prime prebende in ecclesia vestra vacature nos-
tro intuitu in confratrem et canonicum creare, atque de
ilia providere velint cum vicariis ad hoc requisitis, quod
nobis post litanias orationesque et processiones, quas per
vestras dilectiones pro salute ac reditu nostro effusas fuisse
percepimus (unde etiam ingentes gratias habemus) data
occasione id libenter recognituris pergratum erit intelli-
gere, responsum vestrum desuper cupide expectaturis et
prompto animo, si quando opus erit, vicissim promeritis
erga easdem vestras dilectiones, quas Deus ad vota con-
1 ) Asch van Wijck, Arcliief voor Kerkel. en Wereldl. Gesch. v.
Nederl. Dl. I. bl. 144, 145.
servet. Ex opido nostro Bruxellensi die XV Januari] XVe
IIIJC." — Te gelijker tijd wendde Filips zich tot den bis-
schop van Utrecht, Frederik van Baden, met \'t verzoek om
deze schenking bij \'t voornoemd kapittel te bewerken 1).
Op den 28sten Januari van \'t zelfde jaar zond de bisschop
een schrijven aan de vijf kapittelen van Utrecht waarin hij
t verzoek van den aartshertog aan hun oordeel onder-
werpt en er hen op wijst, dat \'t zoowel in hun eigen be-
lang als in dat der kerk was, een man te bevorderen, die
zich door zijn groote geestesgaven en zijn uitmuntend ka-
rakter een bijna Europeesche vermaardheid had verwor-
ven 2) en zeker niet in gebreke zou blijven bij den vorst
hun voorspraak en pleitbezorger te zijn. Hoedanig \'t
antwoord van \'t domkapittel was op dit dringend en ern-
stig schrijven weten wij niet; \'t laat zich echter verwach-
teui dat er gunstig op Filips verzoek is geadviseerd. Bur-
man vermeldt ons, dat hij werkelijk in \'t volgende jaar
met de gevraagde kanunniksprebende is begiftigd s). Daar
hij echter met deze mededeeling vrij wel alleen staat, mogen
wij aan zijn bericht geen al te groote waarde hechten.
Met meer zekerheid kunnen wij spreken over andere
betrekkingen, die hem later door zijn geboortestad zijn
aangeboden en hem een niet onaanzienlijke macht en in-
vloed hebben verschaft. In 1511 benoemde zij hem tot
kanunnik en schatbewaarder van de St. Maria-kerk. Als
zoodanig had hij \'t opzicht over alles wat tot de sacristie
in betrekking stond, over de kerkelijke kleinodiën, kost-
baarheden en relieken, kortom over alles, wat strekken
\') »Hortauiur etiam paternitatem vestram. reverendam et cum af-
fectione rogamus ut nostra contemplatione apud praefatos decanum
et capitulum auctoritatem suam interponere eet.\'\' Asch van Wijck,
a. w. bl. 145.
\') Cuius fama tum literarum scientia tuin animi virtutes in tota
Alamauia multurn pollent.
s) Burman, a. w. pag. 31, Aanm. 3.
-ocr page 34-moest om den luister van den eerdienst te verhoogen.
Wanneer wij de instructies van een zoodanigen beambte
bij \'t domkapittel inzien, wiens werkzaamheid misschien
uitgebreider, maar in elk geval van denzelfden aard was
als van de leden der overige kapittelen, moet \'t ons be-
vreemden, dat een betrekking waardoor de persoon, die
haar bekleedde een zeer groote verantwoordelijkheid op
zich laadde, gegund werd aan iemand, die niet op de
plaats zelve aanwezig was x). Wij durven dan ook niet
verzekeren, dat hij haar naar eisch heeft vervuld.
In 1514 stierf Willem van Montfoort, Proost van den
St. Salvator of Bonifaciuskerk, ook wel Oud-Munster
genoemd 1). Adriaan werd door \'t kapittel tot zijn opvol-
ger gekozen. Grooter bewijs van sympathie en vertrou-
wen, kon Utrecht den Leuvenschen geleerde niet geven.
De Proosten toch waren almede de aanzienlijkste prela-
ten van \'t collegie, die zich in een zeer uitgestrekte heer-
schappij mochten verheugen en als aartsdiakenen, in ver-
scheidene provinciën hun geestelijken scliepter zwaaiden 8).
Aan hen vooral was de taak opgedragen om in hun diocese de
kerkelijke rechtspraak uit te oefenen, geestelijken van min-
deren rang aan te stellen en in hun waardigheid te be-
vestigen. De onderscheiding, die zulk een waardigheidsbe-
kleeder genoot, was dan ook volkomen geevenredigd aan
den aard der gewichtige betrekking door hem vervuld.
Intusschen had ook Antwerpen 2) \'t oog op Adriaan ge-
1 Vergelijk de lijsó van de proosten der St. Salvatorskerk te
Utrecht bij van Heussen en van Rijn: »Historie ofte beschrijving van
\'t Utrechtsche Bisdom" pag. 48.
2 ) Mertens en Torfs »Geschiedenis van Antwerpen" Dl. IV, pag. 8 vgg.
-ocr page 35-slagen. In 1513 stierf Adrianus Sandelicus, Deken van de
O. L. Vrouwekerk aldaar; \'t kapittel kwam bijeen ter
verkiezing van een opvolger, de keus viel op Adriaan. Deze
nam zonder schroom \'t hem aangeboden eerambt aan en
onderwierp zich aan al de formaliteiten, die een dergelijke
benoeming na zich sleepte. Paus Leo echter had tegelijker
tijd een zekeren Jacobus de Bannissiis, secretaris van kei-
zer Maximiliaan ter vervulling van dien post aangewezen
en eischte van \'t kapittel diens erkenning. Dat Pausen
zich dit recht meermalen toeëigenden valt niet te ontken-
nen; vooral na Innocentius III, die de stoutste stellingen
aangaande \'t pauselijk gezag had geproclameerd, waren zij
vermeteler in hun eischen geworden. Zij begonnen zich-
zelven te beschouwen als goden in menschengedaante, als
bovennatuurlijke wezens toegerust met goddelijke macht,
voor wier alvermogenden wil alles moest bukken en \'t ge-
lukte hun dat geloof ingang te doen vinden bij de groote
menigte, die zich licht door uiterlijke praal en machtsver-
tooning liet misleiden. Van lieverlede begonnen zij zich
m allerlei kerkzaken te mengen en alles aan hun hoog
gezag te onderwerpen. Zóó ontvingen soms kanunniken,
dekens en proosten, die zich gunstelingen mochten noe-
men van den H. Vader, rechtstreeks van hen hunne aan-
stelling. Niet altijd echter onderwierpen de kapittelen zich
lijdelijk aan de uitspraak des Pausen en niet zeldzaam zijn
de gevallen, dat zich in den boezem der geestelijkheid
een geest van verzet openbaarde, die echter meestal ten
voordeele van \'t Roomsche hof werd onderdrukt.
Iets dergelijks schijnt ook hier geschied te zijn. De recht-
bank zou tusschen beide sollicitanten beslissen en na een
proces van verscheidene jaren werd Bannissiis als wettige
erfgenaam der dekenij erkend. Adriaan echter schijnt hier-
mee geen genoegen te hebben genomen, maar werd door
de hooge betrekking waartoe zijn vorstelijke beschermheer
Karei Y, hem in Spanje had geroepen, verhinderd terstond
op deze zaak terng te komen. Leo intusschen had al
\'t mogelijke gedaan om zijn gunsteling de plaats in het
collegie te verzekeren, ja hij had niet geschroomd \'t
kapittel met zijn heiligen toorn te dreigen, indien \'t
hem de verlangde gehoorzaamheid weigerde en zijn
gunsteling iets van de voordeelen onthield, die dit eerambt
afwierp, en vernietigde zelfs ten zijnen gevalle de wet,
die voorschreef dat een deken op de plaats zelve moest
aanwezig zijn.
Na Leoos dood, die echter reeds op aansporing van Ka-
rel, wiens bijstand waarschijnlijk door Adriaan was inge-
roepen, tot andere gedachten was gekomen, werd \'t kap-
pittel weer in zijn rechten hersteld en Bannissiis van al de
privilegies beroofd, die hem oorspronkelijk door \'t Roomsche
hof waren toegekend. Nauwelijks was Adriaan als Paus
te Rome gekomen, of \'t bevel van Leo werd in al zijn
gestrengheid volvoerd 1), Uit een en ander blijkt dus, dat
deze wel door Antwerpens geestelijkheid tot haar deken
is benoemd maar zich in \'t werkelijk bezit dier waardig-
heid niet of slechts enkele dagen heeft mogen verheugen,
ofschoon wel van een andere betrekking, n.1. die van
privilegiebewaarder van \'t kapittel gewag wordt gemaakt.
Adriaan begreep terecht, dat een man, op wien aller
oogen zoozeer gevestigd waren en die zulk een uitgebreide
geestelijke heerschappij bezat, zich niet alleen mocht ver-
genoegen met \'t zwaaien van den schepter over zijn on-
derdanen, met \'t uitoefenen van de jurisdictie over de
leeken, die aan zijn zorg waren toevertrouwd, maar gevoelde
tevens dat hij een voorbeeld diende te zijn voor allen die
in rang beneden hem stonden. Meer dan ooit te voren
werd thans een matig en godzalig leven zijn ideaal; weel-
x) De bul door Adriaan bij die gelegenheid uitgevaardigd is aan-
wezig in het archief van \'t kapittel.
derig en buitensporig zingenot verachtte hij; eenvoud was
ook in zijn oog \'t kenmerk van \'t ware, geheel zijn hui-
selijk leven droeg er de sporen van. Zijn tafel was net,
doch niet overdadig; noodigde hij gasten ter maaltijd, hij
drong ze niet om te drinken en stond zelfs niet aan vrien-
den en aanzienlijken toe toasten op hem in te stellen en
den beker ter zijner eere te ledigen. Aan zijn disch droeg
hij zorg zoowel voor geestelijk als lichamelijk voedsel, want
steeds stond er iemand in zijn nabijheid, gereed om op
zijn bevel een hoofdstuk uit den bijbel te lezen.
Voor gepaste scherts was hij geenzins onvatbaar, een
geestig gezegde schonk hij een luisterend oor; zijn levens-
wijze was onberispelijk, zijn cleugdsbetrachting meer dan
lofwaardig; nooit vloeide er een ongepast en dartel woord
van zijn lippen en niet licht zou iemand \'t wagen in zijn
tegenwoordigheid iets laags en ongeoorloofds te doen of te
spreken. Zelfs den schijn van \'t kwaad zocht hij te ver-
mijden en Moringus verzekert ons, dat hij even rein en
zuiver deze wereld heeft verlaten als hij er in gekomen
was 1). Maar \'t was hem geenzins voldoende in zich zich-
zelven \'t beeld der reinheid te vertoonen, hij wenschte ook de
kwalen te genezen, waaraan de hem omringende geeste-
lijkheid lijdende was. Hun ergerlijke levenswijze moest nood-
zakelijk op den vromen man een droevigen indruk maken;
velen schaamden zich niet er openlijk voor uit te komen,
dat zij natuurlijke kinderen hadden en waagden \'t zelfs
voor dezen aanspraak op kerkelijke goederen en privilegies
1 ) Burman, a. w. pag. 20. »Neque ab ipso moclo vitio alienum se
praetniit, sed ab omni etiam vitü eius specie, probe sciens, facta
quidem eorum, qui in turba latent, tenebras habere, qui vero ali-
quo fastigio eminent, velut in luce posita omnium oculis exposita
esse, ideoque non a crimine modo, verum etiam a criminis suspi-
cione remota esse debere ut nemo bonus dubitet ita purum ab ea
labe e vita excessisse ut in eam venerit."
te maken. Aan drank en spel was 1t meerendeel verslaafd
en wat \'t treurigst van alles was, de hoogere geestelijk-
heid deed geen enkele poging om 1t kwaad te stuiten,
maar werkte integendeel door haar wetten en besluiten \'t
zedenbederf in de hand 1). Adriaan gevoelde zich geroepen
krachtige maatregelen te nemen ter bezwering van den
boozen geest, die zich in menig hart had genesteld, ter
stuiting van \'t kwaad door velen met de grootste onbe-
schaamdheid bedreven; maar al aanstonds ondervond hij
op den door hem ingeslagen weg zooveel moeielijkheden,
dat hij zich al zeer spoedig verplicht zag de zaak op te
geven, wilde hij zijn eigen leven niet in gevaar brengen.
En inderdaad, nauwelijks had hij met een enkel woord
die droevige feiten aangeroerd of reeds had een concubine
van een der kanunniken een poging aangewend om hem
voor immer \'t zwijgen op te leggen. Bij dezen ter maal-
tijd genoodigd, werd hem een soep toegediend, waarin de
listige vrouw een snelwerkend vergif schijnt geworpen te
hebben. De gevolgen bleven niet uit, want zoodra hij deze
spijs had genuttigd begon hij te beven en van kleur te
veranderen. Kort daarop overviel hem een hevige ziekte,
die hem tot aan den rand van het graf bracht en hem
zoozeer afmatte, dat hij zich eerst na vele jaren weer in
\'t genot van zijn vorige gezondheid mocht verheugen.
Vooral aan zijn bekwamen geneesheer Joannes Spierinck 2)
had hij voor een groot deel zijn volkomen herstel te danken.
Toen hij dus inzag, dat hij niets dan haat en ondank
inoogstte, dat men hier met een medelijdend schouderop-
1 \') Over de ongebonden levenswijze der geestelijkheid in de 15do en
16de eeuw zie men de verhandelingen van Kist en Enst Koning in \'t
»Nederlandsch Archief van Kist en Roijaards" Dl. III.
2 ) Niet Petrus Spirinx zooals Moringus hem noemt. Zie over hem
Valerius Andreas, »Fasti Academ." pag. 227 en Molanus, »Historia
Lovaniensium" I. pag. 136.
halen, daar met dreigende gebaren zijn strafredenen be-
antwoordde, stelde hij zich tevreden met een krachtig pro-
test en wierp de schuld van alles op de bisschoppen en
hun vicarissen, die allerlei menschen zonder voorafgaand
onderzoek naar hun levensgedrag tot geestelijken ordenden
en daardoor op schromelijke wijze de kerkelijke wetten
overtraden, die op dat onderzoek ten sterkste aandrongen.
adriaan als paedagoog van kakel v.
Een hoofdstuk over Paedagogiek te schrijven is een
werk, voor den oningewijde niet zonder eigenaardige be-
zwaren. Om over de meerdere of mindere juistheid der
methode van onderwijs een geschikt oordeel te kunnen
vellen, dient men zelf geruimen tijd aan \'t hoofd eener
inrichting te hebben gestaan en met al de moeiten en te-
leurstellingen aan een dergelijken werkkring verbonden,
Vau naderbij kennis hebben gemaakt. Zóó ergens dan is
hier vooral de praxis een hoofdvereischte en wij zullen ons
daarom moeten vergenoegen met \'t weergeven van een
totaal-indruk, op gevaar af van jegens den grooten leer-
meester onbillijk te zijn.
Het jaar 1507 was voor Adriaan in menig opzicht een
merkwaardig jaar, van dat oogenblik toch dagteekent
eigenlijk zijn staatkundige loopbaan. Wij zien hem van tijd tot
tijd de collegiezaal verlaten voor \'t keizerlijk slot te Leuven 1),
!) Karei vertoefde tot 1512 gewoonlijk te Leuven in \'t Castrum
Caesaris waar hij Adriaans onderwijs genoot. Zie van Even, Louvain
monumental pag. 121 vg.
waar wij hem ontmoeten aan cle zijde van een jongeling,
die geroepen was om eens over half Europa den schepter
te zwaaien en er zich weldra op beroemen zou, dat de
zon in zijn staten niet onderging.
Filips 1), koning van Spanje was te Burgos gestorven
en liet een krankzinnige weduwe 3) achter, die niet in
staat was behoorlijk voor de opvoeding en ontwikkeling
van haar zevenjarigen Karei zorg te dragen. Maximiliaan
de vader van Filips, nam deze gewichtige taak op zich.
Diep doordrongen van de groote verantwoordelijkheid, die
er op hem rustte en overtuigd van den onberekenbaren
invloed, dien een uitstekend leidsman op zijn kleinzoon
zou kunnen oefenen, zag hij reecis spoedig naar een kundig
en rechtschapen man uit, aan wiens leiding hij zonder
schroom den jeugdigen knaap kon toevertrouwen en die
aan de eischen van hoofd en hart volkomen bevrediging
zou kunnen schenken.
Kennis en deugd waren in zijn oog cle grootste sieraden
en de noodzakelijkste vereischten in een vorst en vooral
de laatste allermeest, daar hij er zich van overtuigd hield,
dat zij \'t beste wapen is tegen hoogmoed en genotzucht
en een koning waarlijk onoverwinnelijk maakt. Zijn oog
viel op A driaan. \'t Gerucht van diens vroomheid en uitge-
breide kundigheden was ook tot Maximiliaan doorgedrongen;
hij meende daarom zijn kleinzoon geen betere dienst te
kunnen bewijzen, dan hem \'t onderwijs te doen genieten
van dezen waardigen godgeleerde, die hem bovendien als
een harer schitterendste korypheën door de universiteit van
Leuven aanbevolen :was. Die keuze zou in ieder opzicht
voortreffelijk zijn geweest, indien \'t hier niet een toekom-
1 \') Zie over hem: »Robertson, History of the Reign of Charles V, pag.
88 vgg.
stigen vorst maar een geestelijke van die dagen gegolden had.
Adriaan was een geleerde in den uitgestrektsten zin van
\'t woord, dit is bniten alle tegenspraak, daarvan getnigen
zijn geschriften en zijn glorierijke loophaan, gelijk ook de
verschillende betrekkingen, die hij achtereenvolgens be-
kleedde, maar hij was tevens hoogst eenzijdig. Doorkneed
in de scholastieke godgeleerdheid, had hij met den inhoud
ook den vorm tot zijn eigendom gemaakt. Zijn bibliotheek
werd gevormd door een galerij van godgeleerden maar
gunde geen plaatsje aan werken van smaak \'). Zijn onder-
wijs was te systematisch om den vorst eenig blijvend be-
lang te kunnen inboezemen en zijn methode verried een te
scholastieken geest, dan dat zij liefde voor de studie kon
bevorderen. De Leuvensche hoogeschool kon slechts theo-
logen kweeken, die zich wierpen in de armen eener starre
en doode orthodoxie, en elke poging om zich los te rukken
van \'t traditioneele met een zekere achterdocht beschouwden,
maar over het algemeen geen zelfstandige geesten, die de
eischen van den tijd waarin zij leefden, wisten te erken-
nen en te eerbiedigen.
Zoo was er dus weinig vrucht van zijn onderwijs te ver-
wachten. Adriaan mocht er niet eexrs in slagen zijn leer-
ling een zekere vaardigheid te doen krijgen in \'t spreken
VaiJ \'t Latijn, zoodat hij eens, toen te Genua een gezant
111 die taal het woord tot hem richtte, letterlijk verlegen
stond, omdat hij den zin zijner woorden slechts ten halve
begreep 2), Zien wij ons alzoo verplicht trots de loftuitingen
Terecht zegt Schröckh in bovengenoemd werk: „er war überhaupt
mit der edeln G-elehrsamkeit des Alterthums, die eben zu seiner
^eit aus der langen Nacht der Barbarey hervorgebrochen war, zu
wenig bekannt."
2) Bij die gelegenheid zou hij de droeve klacht hebben geslaakt
hem door Jovius in den mond gelegd: »Agnosco nuuc maxime et
cuxn dolore qaidem Hadriani Magistri mei divina monita, quum hos
hem toegezwaaid. Adriaans pogingen ten opzichte van
Kareis verstandelijke ontwikkeling grootendeels als mislukt
te beschouwen, wij kunnen aan den anderen kant niet ont-
kennen, dat hij op \'t gemoedsleven van den jeugdigen vorst
een heilzamen en blijvenclen invloed heeft geoefend en we
behoeven dus niet te betreuren, dat hij \'t vereerend aanbod
van Paus Julius II om naar Rome te komen en aldaar
de kerk zijne diensten te bewijzen, van de hand heeft ge-
wezen.
Bernardinus Carvajal, kardinaal en buitengewoon gezant
des Pausen 1), die bij gelegenheid van een bezoek door hem
aan \'t door Adriaan te Leuven gesticht collegie gebracht,
met hem in kennis was geraakt en vol bewondering over
zijn geleerdheid naar Rome was teruggekeerd, had hem bij
den Paus aanbevolen. Niets lachtte Adriaan meer toe dan
\'t vooruitzicht van daar met beroemde godgeleerden in
aanraking te komen en met hen over de groote vraag-
stukken op theologisch gebied van gedachten te wisselen,
indien niet de omstandigheden hem gedrongen hadden aan
\'t verzoek des Keizers te voldoen.
Adriaan vervulde bij Karei letterlijk de plaats van een
vader; al wat er goeds en edels in hem zeiven was,
trachtte hij als \'t ware in den knaap over te storten. Hij
hield niet op hem te raden en te vermanen, hem aan te
sporen toch vooral niet te veel op macht en aanzien naar
de wereld te steunen, zich niet op voorspoed buitensporig
te verheffen, maar alleen op God te vertrouwen, door wiens
genade de koningen heerschen en in wiens hand alle dingen
zijn. Als een andere Salomo moest hij hem om wijsheid
bidden en niet meenen, dat een wandaad, waarover de
Hores et elegantias latiui sermonis percipere nequeam et memincrim
eum saepe praedixisse me aliquando puerilis incuriae poenas daturum."
Bïirman, a. w. pag. 92. Ook Moringus verhaalt iets dergelijks.
\') Zie over hem Barman, a. w. pag. 23. Aanm. 3.
-ocr page 43-menschen misschien een sluier zouden werpen, bij God
ongestraft bleef.
Met deze en dergelijke vermaningen trachtte hij op \'t
gevoel van den jeugdigen vorst te werken, die zich later
menigmaal met dankbaarheid de voortreffelijke lessen herin-
nerde, die hij in zijn jeugd van zijn edelen leermeester
had ontvangen. Als proeve daarvan deelen wij \'t volgende
mede: op den rijksdag te VYorms hoorde hij een der aan-
wezigen in hevige vloeken aan zijn verontwaardiging lucht
geven; eensklaps wendde hij zich tot een derrijksgrooten
met de vraag: wat zou onze leermeester van ons hebben
gezegd, als hij eens van onze lippen zulk een taal had
gehoord? en ziedaar slechts één voorbeeld uit velen.
Adriaan spande voornamelijk al zijn krachten in om van
zijn kweekeling een steunpilaar der rechtzinnigheid te
maken; hij wist maar al te goed dat het Katholicisme de-
zulken noodig had en dat er voor de kerk veel te hopen
was van een vorst, die getrouw aan cle leer der vaderen
de handhaving harer rechten en leerstellingen op zich nam.
Karei heeft niet lang zijn onderwijs genoten, waarover hij
zich later meermalen heeft beklaagd; sommigen geven
de schuld hiervan aan Chièvres 2) een der hovelingen, die
zich zijn gunsteling mocht noemen, bij hem de geest-
drift voor militaire oefeningen en krijgsbedrijven had op-
gewekt en hem alzoo bijna ongemerkt van literarische
studiën afkeerig maakte, met geen ander doel dan om
Adriaan te verdringen en alleen al zijn gezag op den knaap
te doen gelden. Ik zal de laatste zijn om de juistheid
dezer bewering te bestrijden, maar geloof toch, dat Adriaan
er voor een groot deel zelf de oorzaak van was, gelijk wij
\') »Qua fronte praeceptor noster tulisset, si eum ad modum execran-
tes nos olim audivisset."
2) Zijn eigenlijke naam was Willem van Croij, heer vau Chièvres.
-ocr page 44-reeds boven met een paar woorden hebben aangetoond.
Chièvres was veel geschikter voor \'t onderwijs, had oneindig
meer tact dan hij; zijn methode vond meer ingang, daar
hij 1t aangename aan \'t nuttige wist te paren en daardoor
\'t hart won van den toekomstigen vorst, die hem later
steeds met de meeste onderscheiding heeft behandeld.
Adriaan offerde al zijn tijd niet uitsluitend aan de ontwik-
keling van zijn doorluchtigen kweekeling op, maar ging
intusschen voort tot aan \'t jaar 1513 te Leuven zijn col-
legies over de godgeleerdheid te geven. De verschillende
betrekkingen, die hij achtereenvolgens aan de universiteit
aldaar bekleedde lieten hem niet toe al zijn zorgen aan
zijn beminden leerling te wijden ; nu werd hij hier dan
daar geroepen, zijn leven was in waarheid een rusteloos
leven, geheel en al aan de wetenschap en de kerk gewijd;
wat wij uitspanning noemen kende hij niet.
Intusschen was de leermeester op zijn beurt aan Ivarels
hof leerling geworden en had zich den tijd aldaar doorge-
bracht, nog op andere wijze ten nutte gemaakt. Wij kunnen
gerust beweren, dat zijn verblijf aan \'t hof grooter resul-
taten voor hem zeiven, dan voor den jeugdigen vorst heeft
opgeleverd. Als \'t ware ongemerkt en voordat hij zelf \'t
wist werd hij in de geheimen der staatkunde ingewijd, en al
zeer spoedig vond hij gelegenheid 0111 inzage te verkrijgen
in de verzoek- en smeekschriften, die den vorst herhaalde-
lijk werden aangeboden. Dit had zijn benoeming tot rekwest-
meester ten gevolge 2) en verschafte hem straks een niet
gering aandeel aan de staatszaken. Zijn invloed en gezag
namen daardoor hand over hand toe en hadden ten laatste
zulk een uitgebreidheid verkregen, dat menigeen jaloersche
1 Onder anderen nam hy tweemaal \'t rectoraat aldaar waar. Zie
Reussens a. w. pag. XIV, A. 3.
2 ) //Cognoscebat postulationes libellosque supplicum, qui ex more
Principi ejusque consilio offeruutur. M agistros requestrorum
vulgo appellant." Burman, pag. 35.
blikken op hem sloeg en velen naar een gelegenheid zochten
om hem van \'t hof te verwijderen.
Die gelegenheid bood zich spoedig aan, wij zullen haar
aanstonds leeren kennen, ons gereed makende onze denk-
beelden over Adriaans staatkundige verdiensten uiteen te
zetten.
5.
adbiaan als staatsman.
Perdinand, Kareis grootvader van moeders zijde x) was
allesbehalve ingenomen met de leidslieden van zijn klein-
zoon, dien hij verdacht van het koesteren van Fransehge-
zmde gevoelens 2). Reeds had hij besloten al de landen
die hem rechtens toekwamen, na zijn dood aan Kareis
hoeder te vermaken, die aan zijn hof was opgevoed, van
top tot teen Spanjaard was, en wien \'t dus niet aan de
gelegenheid had ontbroken, om de zeden en gewoonten der
^Paansche natie te leeren kennen. Het Testament was reeds
gemaakt en de zwakke gezondheidstoestand van Ferdinand
kon spoedig de oorzaak worden, dat zijn uiterste wil ten
uitvoer werd gebracht. Het verlies zou aanzienlijk zijn.
rragon, Yalencia, Catalonië, de beide Siciliën, Majorca,
da^ ^ wer^ regent van Castilië aangesteld,
ai n. 1. Johannaaa ongeschiktheid voor \'t bestuur voldoende was
gebleken.
) Jovius geeft andere redenen voor zijn ontevredenheid op, die
echter minder aannemelijk toeschijnen; de naaste aanleiding is
voorzeker te zoeken in verregaande jalousie, een gebrek dat den
vorst bleef aankleven tot zijn dood. Zie over hem: Robertson a. w.
Pag. 95 vg.
Minorca en de eilanden in de Tyrrheensche zee zouden
hem op die wijze ontgaan. Karei, begrijpende hoeveel be-
lang hij er bij had, dat die rijken met Castilië verbonden
bleven en onder \'t zelfde bestuur kwamen, achtte het meer
dan noodzakelijk een zijner vertrouwden als ambassadeur
naar Ferdinand te zenden om hem nog bij tijds van in-
zicht te doen veranderen en tot wijziging zijner plan-
nen ten zijnen gunste over te halen. Maar wien zou hij
daartoe kiezen ? Wie zou op \'t gemoed van den bejaarden
vorst, die ten gevolge van ziekte en teleurstellingen in
een slechte luim verkeerde, een eenigzins gunstigen in-
vloed kunnen oefenen?
Chièvres en zijn vrienden wisten te bewerken, dat die
zending aan Adriaan werd toevertrouwd, meenende dat,
indien hij eenmaal in Spanje was, liij niet zoo spoedig
zou terugkeeren, waardoor hun in elk geval eenigen tijd
vrij spel werd gelaten.
Karei kon zich zeer goed met dit plan vereenigen, te
meer omdat hij overtuigd was, dat zijn leermeester, die
hem vaak blijken van groote gehechtheid en trouw had
gegeven, ook in deze zaak met de meest mogelijke nauw-
gezetheid zijn belangen zou behartigen. Adriaan mocht
zich op dit tijdstip niet in een zeer bloeiende gezondheid
verheugen; bovendien ware zijn bijna zestigjarige leeftijd
een voldoende reden van verontschuldiging geweest, wan-
neer hij zich daarop had willen beroepen, maar hij stapte
over die bezwaren heen en vertrok als Kareis pleitbezor-
ger naar Spanje.
De oude, reeds over het graf gebogen koning, ontving
hem met de meeste onderscheiding. Toch kostte \'t
hem moeite Ferdinand tot een minzame schikking te
bewegen, die daartoe alleen onder zekere voorwaarden
wilde overgaan, waartoe vooral deze behoorde, dat Karei
sommigen zijner gunstelingen uit zijn dienst moest out-
slaan 1), clan eerst zou hij geneigd zijn de gewenschte ver-
anderingen in zijn testament te brengen, er de verzekering
aan toevoegende, dat indien Karei iemand anders liad ge-
zonden, hij dien in geen geval gehoor zou hebben verleend.
Adriaan gaf zijn vorst onmiddelijk verslag van deze onder-
handelingen en ried hem tevens aan niet te spoedig te ant-
woorden, daar hij wel voorzag dat de koning binnen kort
zou sterven en dus daarmede alle bezwaren zouden wor-
den opgeheven. Hij verzekerde hem tevens, dat hij al \'t
mogelijke had aangewend om tot een meer gewenschte
uitkomst te geraken, maar clat hij daarin met al zijn
welsprekendheid niet had mogen slagen. In den kring
van Karei verwekten deze mecledeelingen een niet geringe
ontsteltenis en ontevredenheid. Sommigen beschuldigden
Adriaan, dat hij de grenzen van zijn macht was te buiten
gegaan, anderen, zachter over hem oordeelende, schreven
gedrag aan onhandigheid en onbekwaamheid toe.
Adriaan was meer clan getroffen over deze onrechtvaar-
dige bejegening, te meer daar hij zich ten volle bewust
was, alleen in \'t belang van zijn hoogen beschermheer
gehandeld te hebben en openhartig kon verklaren, dat
geen enkele onedele gedachte hem bij zijn onderhande-
lingen had bezield. Niet tevreden met den vorst schrif-
telijk zijn verdediging te hebben doen hooren, wenschte
}l-y zich ook mondeling te rechtvaardigen en had daartoe
verlof gevraagd om naar de Nederlanden terug te keeren,
doch daar men dit weigerde, bleef hem niets anders over
dan een zijner vertrouwden als zijn pleitbezorger naar
.Karei te zenden, die zich dan ook uitstekend van zijn
taak heeft gekweten. De vorst toonde dat hij zijn verdiensten
°P clen rechten prijs wist te stellen en begiftigde hem tot
belooning voor al zijn bemoeiingen met het bisdom van
\') Dit doelde vooral op de Nederlanders, die Kareis gunst genoten:
zie Barman, pag. 36. A. 4.
Tortosa, waarvoor hij door Ferdinands weduwe met aan-
drang was aanbevolen 1). Ferdinand stierf den 23sten Januari
1516, kort nadat hy zijn testament ten gunste van Karei
veranderd en diens broeder, bij wijze van schadevergoe-
ding, een jaarlijksch inkomen van vijftig duizend dukaten
had verzekerd. Tevens had hij in zijn testament bepaald,
dat de kardinaal Ximenes 2) \'t regentschap over Castilië
zou aanvaarden, totdat zijn kleinzoon Karei in Spanje
zou zijn teruggekeerd. In menig opzicht was dit een ver-
standige keus, rijk in gevolgen, zoowel voor den jeugdigen
vorst als voor \'t land, dat hem eerlang als koning zou
huldigen. Ximenes toch was geen gewoon, geen alle-
daagsch man, van wien men verwachten moest, dat hij
de oude sleur zou volgen en alleen op eigen grootheid
en uitbreiding van macht bedacht zou zyn, in plaats van
aan \'t heil van den staat zijn beste krachten te wijden.
Aan een weergalooze vroomheid paarde hij een zeldzame
geleerdheid; levende in de wereld en dat nog wel in een
woelig tijdperk, wat hij niettemin der wereld afgestorven,
\'t Rijke, veelzijdige menschenleven had voor hem weinig
aantrekkelijks; \'t klooster was zijn toevluchts- en lieve-
lingsoord, waar hij onder allerlei boetedoeningen en zelf-
kastijdingen den vrede zijner ziel trachtte te vinden. Toch
deed deze strenge levenswijze geen afbreuk aan zijn helder
oordeel, zijn uitstekend doorzicht en zijn aangeboren
scherpzinnigheid. Isabella tot wie reeds spoedig de roem
van den geestelijke was doorgedrongen, benoemde hem
tot haar biechtvader en begiftigde hem met \'t rijke
aartsbisdom van Toledo.
Niettegenstaande deze eervolle onderscheidingen, sleet
\') De brief waarin Adriaan voor \'t bisdom wordt voorgedragen
is ons bewaard gebleven en opgenomen in de »Correspondance de
Charles-Quint et d\'Adrien VI" van M. Gachard, pag. 233 vg.
Zie over hem Robertson, a. w. pag. 98 vgg.
-ocr page 49-hij zijn dagen in armoede en bespaarde bij zelfs zijn lichaam
de geeselslagen niet. Onder zijn bisschoppelijk gewaad
droeg hij \'t haren kleed zijner orde; de vloer was zijn
legerstede en zijn sober maal paste meer voor een dag-
looner dan voor een aartsbisschop. Als uitstekend staats-
man heeft hij zijn land groote diensten bewezen en zich
recht verworven op de dankbaarheid zijner tijdgenooten,
die hem echter niet altijd wisten te waardeeren. Met lof-
waardige onbekrompenheid moedigde hij het streven cler
geleerden aan, stichtte kloosters en scholen en schonk zijn
bescherming aan alles wat op \'t gebied van wetenschap
ondernomen werd. Vooral heeft hij zijn naam onsterfe-
lijk gemaakt door de stichting der Complutensische hooge-
school en de uitgave van de Biblia polyglotta Compluten-
tensia in vier verschillende talen *).
Zijn kloosterleven echter had zijn schoonheidsgevoel
weinig ontwikkeld, ook op zijn karakter had \'t een allesbe-
halve gunstigen invloed geoefend; hij was uiterst streng
en onbuigzaam, opvliegend en niet zeer toegevend voor
de gebreken van anderen; daarbij kwam zijn vergevorderde
leeftijd, waardoor de glimlach die er vroeger nog enkele
malen om zijn lippen speelde, nu geheel en al was ver-
dwenen. Ten einde \'t contrast tusschen hem en Adriaan
rles te beter te doen uitkomen zagen wij ons verplicht
zïjn beeld eenigzins uitvoerig te schetsen. Te gelijkertijd
toch met hem maakte deze aanspraak op \'t- regentschap,
Waarvoor hij een volmacht van Karei bezat. Br waren
Weinig punten van overeenkomst tusschen deze twee man-
nen, die zoowel uiterlijk als innerlijk hemelsbreed verschil-
\') Eigenlijk was deze uitgave \'t werk van eenige Spaansche god-
geleerden, ondernomen onder de leiding en volgens \'t plan van ge-
noemden kardinaal. Bizonderhedeu dienaangaande te vinden bij Reuss,
Geschichte der Heiligen Schriften Neuen Testaments, pag. 403 vgg.
den. Adriaan moet volgens zijn biografen een niet on-
gunstig voorkomen bebben gehad. Moringus leert hem
ons kennen als een krachtig man met een innemend
gelaat, hoewel wat laag voorhoofd, levendige, glinsterende
oogen en eenigzins gebogen neus, kalm en waardig in zijn
spreken, gemakkelijk in den omgang, welwillend en zeer
vergevensgezind, kortom een Christen, niet in naam maar
in den waren zin des woords \'). Schoon niet vreemd aan
\'t maatschappelijk leven, was hij toch beter op zijn plaats
in \'t stille studeervertrek en de collegiezaal te Leuven,
dan in de vergaderplaatsen des volks, meer doorkneed in
de dorre philosophie der toenmalige scholastieken, dan in
de vraagstukken der politiek. Yoor zijn staatmanswijsheid
gevoelen wij dan ook weinig eerbied en ook Ximenes
schijnt geen zeer hoogen dunk van zijn bekwaamheden
in dit opzicht gekoesterd te hebben, anders had hij er
zeker niet zoo spoedig in bewilligd, met Adriaan \'t regent-
schap te deelen. Meestal speelde deze dan ook een zeer on-
dergeschikte rol en trachtte door voorkomendheid en
welwillendheid aantevullen, wat hem aan diplomatische
kennis ontbrak, en zelfs later toen hij zich in een meer
omvattenden werkkring zag geplaatst, toonde hij weinig
geestkracht en gaf meer blijken van schroomvalligheid en
vrees clan van volharding en persoonlijken moed. Wij zul-
len weldra gelegenheid vinden deze bewering door voor-
beelden te staven. Eigenlijk was hij vooral in den eer-
sten tijd niet veel meer dan een figurant, dien Ximenes
uit beleefdheid voor Karei naast zich duldde, terwijl deze
op politiek terrein \'t recht van spreken doorgaans alleen
\') Over Adriaans lichaamsgestalte handelt een zekere Battus, een
zijner grootste tegenstanders, wiens getuigenis in dit opzicht aller-
minst verdacht kan zijn, zich aldus uitdrukkende: »Erat Hadrianus
procera statura et recta, gracilento corpore, facie oblonga ac pro-
minenti et maxime decora, nisi frons depressa in verticem plus justo
recederet. Oculos habebat parvos cett." Burman, 1. c. pag. 439.
voor zich zeiven behield. Dat dit Adriaan al zeer spoe-
dig duidelijk werd en hem uitermate begon te vervelen,
blijkt uit de menigvuldige klachten, die er zijnentwege
bij Karei inkwamen, over de aanmatiging van zijn ambt-
genoot 1). Zijn biografen, die er steeds op uit zijn hun
held bovenmate te verheffen, zijn echter op dit punt zeer
sober in hunne lofspraken, ofschoon Moringus zich niet kan
onthouden, van met ophef een feit te vermelden waardoor
Adriaan zich gedurende zijn bestuur in Spanje jegens zijn
hoogen beschermer zeer verdienstelijk zou hebben gemaakt,
\'t Gold hier n. 1. de aanhechting van de drie beroemde
orden van St. Jago, Alcantara en Calatrava aan de Spaan-
scke kroon. Of Adriaans verdiensten in dit opzicht wel
zoo groot zijn als Moringus ons tracht diets te maken,
meenen wij in twijfel te mogen trekken. In elk geval
had Ferdinand daartoe reeds \'t initiatief genomen 2) en
miste dus zijn plan alle oorspronkelijkheid terwijl hij bui-
tendien met vrij wat minder bezwaren dan deze te kampen
had. Deze orden dankten haar ontstaan aan de edele zucht
van sommigen om den Christelijken godsdienst tegen een
vreemden overheerscher te verdedigen, de geloovigen te-
gen de invallen der Mohammedanen te beschermen en de
Pelgrims te ondersteunen, die naar Compostella of andere
heilige plaatsen in Spanje ter bedevaart togen 3). Met
dat doel werden door vele edelen en grooten aanzien-
lijke geldsommen verstrekt, die aan deze orden een onbe-
i\'ekenbaren invloed verschaften en \'t bestuur daarover zeer
\') Adriaan beschreef hem als een hooghartig, ongevoelig man. die
oovenmate hcerschzuchtig, niemand naast zich duldde en geen an-
deren wil erkende dan den zijnen. Burman, pag. 40. A. 4.
"\') Ferdinand had zelfs ■ Kareis broeder in zijn eerste testament
tot grootmeester van deze drie orden benoemd, zie Robertson, a. w.
Pag. 96. Burman, 1. c pag. 36. A. 1.
3) Bi zonderheden aangaande deze orden meegedeeld in de Pr oofs
and ïllustrations toegevoegd aan Robertsons werk, pag. 644 vg.
begeerlijk maakten, zoodat ze weldra in macht en aan-
zien \'t Koningschap evenaarden, ja dit laatste zelfs meer
dan eenmaal ontzag wisten in te boezemen.
Ferdinand, die met bezorgdheid dentoenemenden invloed
van den adel had gadegeslagen, wist door allerlei listen
deze privilegies te beperken en zich zeiven aan \'t hoofd
der orden te plaatsen, waarvoor hij van Innocentins VIII
en Alexander VI de pauselijke sanctie had gekregen. Na zijn
dood gingen zij ieder afzonderlijk weer tot de verkiezing
van een eigen bestuur over, doch Adriaan wist te bewer-
ken, dat zij zich onder Kareis bescherming stelden en
maakte als Paus die waardigheid tot een voortdurend
eigendom der spaansche kroon.
In 1517 brak voor Adriaan \'t tijdstip aan, waarop hij
zich vrijer op politiek gebied zou kunnen bewegen om
echter tevens op onaangename wijze met de schaduwzijde
van \'t Spaansch karakter kennis te maken. Karei was
meerderjarig verklaard en had de reis naar Spanje aan-
vaard om zich zoo spoedig mogelijk in \'t bezit zijner
koninkrijken te stellen. Ximenes de groote staatsman, die
tot dusver met ijver en nauwgezetheid de zaken had
bestuurd, was gestorven 1). Hij trad van \'t wereldtooneel
af, gehaat zoowel door de Spaansche grooten als door de
Nederlanders, wier hebzucht en gouddorst zoozeer zijn ver-
ontwaardiging hadden opgewekt, dat hij tot \'t besluit was
gekomen, Karei te verzoeken al de vreemdelingen, die hij
met zich voerde, uit zijn dienst te ontslaan, daar zijn ge-
zag door hun tegenwoordigheid slechts schade kon lijden
en de openbare meening in Spanje zich ten sterkste
tegen hen verklaarde. Het onrecht, hem door den jeug-
digen vorst aangedaan — die \'t oor sluitende voor de wijze
raadgevingen van dien eerbiedwaardigen grijsaard, hem,
terwijl hij al zijn krachten inspande om den bloei van
\') Zie Marsollier, svie de Ximenes", pag. 447.
-ocr page 53-\'t koninkrijk te bevorderen, zijn ontslag gaf en naar zijn
diocese zond, opdat hij daar zoo \'t heette in rust zijn
overige levensdagen mocht doorbrengen — dat onrecht ver-
lamde zijn geestkracht, sloopte zijn gezondheid en maakte
een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven1). Later
voorzeker, toen de storm in al zijn hevigheid over Spanje
losbrak, heeft Karei over zijn zonderlinge handelwijze be-
rouw gevoeld. Toen echter was het te laat en zou hij op
gevoelige wijze ondervinden, dat Spanje mondig was ge-
worden en dat bij \'t volk \'t zelfbewustzijn en de zucht naar
vrijheid was ontwaakt. Nauwelijks was Ximenes ge-
storven of Karei deed zijn intocht te Valladolid. De vreugde
over zijn komst in Spanje, die door velen met ongeduld
was verbeid, werd al zeer spoedig getemperd, toen men
bemerkte, dat hij volstrekt niet geneigd was gehoor te
verleenen aan de rechtmatige eischen des volks. Het scheen
alsof hij hun woede wilde trotseeren; vreemdelingen en
niets dan vreemdelingen omringden zijn troon, hun werden
de eerambten geschonken, hun werd het bestuur in handen
gegeven en ongeloofelijke schatten stroomden naar de Neder-
landen. Vooral Chièvres, de voornaamste van Kareis gun-
stelingen, die zelfs \'t rijke aartsbisdom van Toledo van
hem ontvangen had 2), werd wegens zijn verregaande
\') Robertson a. w. zegt van hem: »The variety, the grandeur and
"ho success of his schemes during a regency of only twenty months,
ieave it doubtful whether his sagacity in counsel, his prudence in
conduct., or his boldness in execution, deserve the greatest praise.
IT- _ 1 ° x
reputation is still high in Spain, not only for wisdom, but for
sanctity; and he is the only prime minister mentioned in history
whom his contemporaries reverenced as a saint and to whom the
people unier his government ascribed the power of working miracles."
) Robertson, a. w. pag. 138 zegt: »They (the Spaniards) consi-
dered the elevation of a stranger to the head of their church, and
to the richest benefice in the kingdom, not only as an injury but
as an insult to the whole nation."
onbeschaamdheid en in \'t oogloopende verkwisting \'t voor-
werp van den haat der Spanjaarden.
Karei stelde een onbepaald vertrouwen in den sluwen
en geslepen hoveling; alles ging door zijn handen en ieder,
die zich op een of andere wijze bevoorrecht zag, kon er
zeker van zijn, dat hij er niemand dan hem dank voor
moest weten; kortom, hij zag zich schier met een konink-
lijke macht bekleed en wist die niet \'t minst in zijn eigen
voordeel te doen gelden.
Van Adriaan vernemen wij in dit tijdstip weinig of
niets; hij schijnt geheel door zijn geliaten mededinger
overschaduwd te zijn. Zijn staatkundige loopbaan kan
niet zeer schitterend zijn geweest, als wij ten minste letten
op den toenmaligen toestand van Spanje, die er geenzins
op verbeterd, ja veeleer gedurende zijn bestuur verergerd
was, en wij zouden bijna vergeten, dat hij aldaar als eerste
minister de zaken regelde, indien niet een daad van
Leo X het ons herinnerde. De katholieke wereld n. 1. wist
zijn verdiensten als godgeleerde nog steeds te waardeeren,
en de kerk toonde op welsprekende wijze, dat ze haar ge-
trouwen zoon nog niet was vergeten. In Juli 1517 had
de groote verkiezing van kardinalen plaats, noodig ge-
acht wegens een heillooze zamenzwering tegen den paus,
waarbij Alfonso Petrucci en Bandanello Sauli de hoofdrol
speelden. Een oude, ingewortelde vete had hen tot dit
onzalig plan doen besluiten, dat echter bij tijcis door Leo
zeiven verijdeld werd. Beiden werden gevangen genomen,
Petrucci aan den wereldlijken rechter overgegeven, Sauli
op voorspraak van den Koning van Frankrijk ontslagen,
de overige medeplichtigen van hun waardigheid beroofd
of tot zware geldboeten veroordeeld. Alleen Rafael Riario,
wiens aandeel aan den moordaanslag niet volledig bewe-
zen was en in elk geval zeer gering zou zijn, werd geheel in
zijn eer hersteld, door Leo in genade aangenomen en door de
volksmenigte, wier lieveling hij was met gejuich ontvan-
gen !). Daarop benoemde de Paus, die door \'t voorge-
vallene geheel ontmoedigd was en zich wenschte te omringen
van mannen, in wie liij een onbeperkt vertrouwen zou
kunnen stellen, een en dertig nieuwe kardinalen, waaronder
°ok de naam van Adriaan voorkomt, die hem door Alber-
tus Pius, Maximiliaans gezant te Rome 3) en Willem
Enckvoirt 3), clien wij later als Adriaans Dataris leeren
kennen, ten zeerste was aanbevolen. Ongetwijfeld is deze
benoeming, waardoor Adriaans aanzien in Spanje natuur-
lijk verhoogd werd, voor een groot cleel te danken aan
den invloed van den jeugdigen vorst, die steeds zijn be-
schermende hand over zijn ouden leermeester hield uitge-
strekt 4).
Behalve deze eervolle onderscheiding viel hem ook de
betrekking van Inkwisiteur van Castilië en Leon ten deel,
die door Ximenes\' dood was opengevallen. Als zoodanig
zien wij hem op \'t convent te Barcelona werkzaam, waar
u0 zaak der Neophyten werd behandeld, clie in Spanje
) Zeer uitvoerige mededeelingen -aangaande den oorsprong en de
gevolgen dier zamenzwering, alsmede van de daarop gevolgde groote
verkiezing vaQ kardinalen vinden wij bij Alfred von Reumont »Ge-
sehiehte der Staat Rom." III, 2. pag. 96 vgg.
) Guiceiardini noemt kern virum magn-i ingenii atque
lndustriae. Zie verder over hem Burman, pag. 43. A. 2.
) Deze Enckvoirt is dezelfde die door Adriaan tot Kardinaal
voor benoemd en later dankbaarheid \'t beroemde Mausoleum
°or hem oprichtte, waarvan Burman ons een getrouw afbeeldsel
gee.t Zie verder over hem \'t uitvoerig levensbericht in \'t »Archief
Kist en Royaards» Dl. IX pag. 177 vgg.
s\'code ^ algemeen gevoelen was, blijkt uit Burmans ge-
f,\' plcrisque traditur eum ope, favore ac commendatione
ook\'r Cardinalem creatum fuisse." Anderen echter en onder dezen
aa T0aiuS in Historise Bontific. schrijven deze onderscheiding
dtz miliaarL toe- Adriaan had ook in nauwe betrekking tot
-zen gestaan, zoodat het niet onwaarschijnlijk is dat beiden hier
n invloed deden gelden.
-ocr page 56-zeer talrijk zijnde, een aanzienlijk vermogen hadden bijeen
vergaderd en door nauwe banden aan elkaar verbonden
waren. Deze Neophyten waren eigenlijk bekeerde Joden,
die herhaaldelijk in \'t geheim van afval of ketterij be-
schuldigd, door den inkwisitieraad vervolgd en van hun
vrijheid beroofd werden. Niets was natuurlijker dan dat
zij, verontwaardigd over een dergelijke onrechtvaardige han-
deling ten laatste den eisch deden hooren, dat men hun
de namen hunner aanklagers noemen mocht; doch de gees-
telijkheid dacht er anders over, vreezende dat alsdan
aan hunne dwalingen voedsel zou worden gegeven, daar
niemand \'t wagen zou, \'t zij beducht voor haar wraak,
\'t zij omgekocht door haar goud zijn stem tegen de ge-
hate secte te verheffen. Kareis bescherming werd door
deze ongelukkigen ingeroepen maar deze, ofschoon hen
geenzins kwalijk gezind, stelde hunne zaak, die rechtstreeks
met den godsdienst in verband stond, in handen van Adri-
aan er echter op aandringende dat zij ten gunste der Neo-
phyten mocht worden opgelost. Adriaan evenwel vond geen
vrijheid hun dit zoo billijk verzoek toe te staan, ja ver-
klaarde zelfs liever zijn ambt te willen nederleggen dan
door inwilliging van dien eisch zijn overtuiging geweld
aan te doen
Zooals wij reeds zeiden, kunnen wij over Adriaans politiek
in deze periode geen juist oordeel vellen, daar ons de ge-
gevens hiertoe ten eenenmale ontbreken. Eerst in 1520
treedt hij weer meer op den voorgrond. Maximiliaan stierf
in dat jaar en Karei zag zich spoedig daarna tot Keizer
van \'t Duitsche rijk verheven. Op aandrang van Chièvres, die
zich in Spanje algemeen gehaat had gemaakt en reeds lang
naar een gunstige gelegenheid tot vertrekken uitzag,
maakte de vorst zich met den meest mogelijken spoed tot
Zie verder over dit convent \'t door Moringus meegedeelde
bij Barman, a w. pag. 46 vgg.
de afreis gereed. Op den 203ten Mei scheepte hij zich
te Coruna in en liet Adriaan als zijn plaatsbekleeder in
Spanje achter. Deze, die zeer juist inzag, dat het te eeniger
tijd tusschen \'t volk en den adel tot een botsing moest
komen en clat de haat jegens de vreemde onderdrukkers
zich weldra in daden van geweld zou openbaren, had den
vorst herhaaldelijk zijn verlangen te kennen gegeven om hem
°P zijn reis naar Duitschland te vergezellen, daar hij niets
vuriger wenschte dan zich aan \'t woelige leven te onttrek-
ken en in rust zijn overige dagen te slijten; dientengevolge
vroeg hij den keizer om zijn ontslag. Deze echter nam dit
ontslag niet aan en verzocht hem met den meesten aandrang
ce Wijven en \'t bestuur over zjjn staten te aanvaarden. Slechts
uoode gaf Adriaan aan Kareis verlangen gehoor, maar al te
goed wetende, dat niemand anders dan Chièvres hier de hand
111 t spel had, tegen wien hij een onverzoenlijken haat koes-
terde. Deze toch had reeds meermalen zijn plannen tegenge-
werkt, eens te Leuven bij de stichting van zijn collegie, toen
hij
geweigerd had een stuk gronds, dat Adriaan ter ver-
b\'aaing van \'t gebouw meende noodig te hebben, voor een
matigen prijs aan hem af te staan; daarna aan \'t hof van
Maximiliaan, waarvan hij door zijn toedoen verwijderd was,
en 0°k thans had hij ongetwijfeld Karei weten te bewegen om
ZJ\'J| voormaligen leermeester in Spanje achter te laten, ho-
pende, dat hij aldaar aan de woede van een oproerig volk
pi ijs gegeven, binnen korten tijd zijn leven zou eindigen i).
Adriaans toestand was clan ook alles behalve benijdens-
Waaidig; hij c|ie |e Leuven de eer en achting van allen ge-
noot, die een sieraad mocht heeten van de Leuvensche
geschool zag zich hier omringd van een wraakgierige,
bii B V6r0 mmime dubitat>at," zegt Jovius in zijn »Vita Hadriani
quei-et™8111\' e^US 1u0(ïue °Pera Hispania relin
aest "i ^ atl arma consternat8e et plane desciscentis provinciae
■ i et saevis fluctïbus jaetatus et absorptus interiret."
naijverige scliare in een land, waar allerlei brandstoffen
waren opeengestapeld, die elk oogenblik konden ontvlammen.
Reeds Karei bad in de laatste dagen van zijn verblijf in
Spanje meer dan eens ondervonden, dat er zicli een geest
van verzet openbaarde, die zich als een epidemie over alle
steden begon te verspreiden; wat zou \'t dan zijn nu \'t
hoofd van den staat, dat door zijn rang nog ontzag wist in
te boezemen en waarom velen zich nog als om een midden-
punt vereenigden, uit zijn staten vertrokken was ? Adriaan
zou \'t weldra ondervinden.
De Keizer bevond zich bij zijn vertrek in groote geldver-
legenheid en had dientengevolge de Cortes bijeen geroepen
om met hem over een of andere dotatie te onderhandelen.
Reeds bij zijn intocht had hij in dit opzicht bij velen tegen-
stand gevonden, vooral in Catalonië, maar ook thans weigerde
men aan zijn verlangen te voldoen, tenzij hij besluiten kon
Spanje van de gehate Nederlanders te verlossen en hunne
betrekkingen en eerambten op de burgers over te dragen J);
maar Karei bleef onverzettelijk op dit punt en was tot geen
enkele concessie te bewegen. Echter hadden sommige af-
gevaardigden uit de steden op hoop van belooning een toe-
lage bewilligd, maar juist dit gaf aanleiding tot het losbar-
sten van \'t onweder, dat reeds zoolang Spanje had bedreigd.
\'t Eerst greep Toledo naar de wapenen en wierp zich met
geweld het dwangjuk van de schouders. Dit voorbeeld werd
gevolgd door Segovia, waar de burgers hun vertegen-
woordigers met groot gejuich hadden ingehaald, omdat zij
standvastig hadden geweigerd den koning geldelijk te onder-
steunen tenzij hij hun uitgebreide privilegies en vrijheden
verleende. Tordesillas echter, een hunner had juist integen-
\') Jovius zegt: »Petebatur autem ab universis, ut civitates Belgis
Praesidibus \'liberaret, hique honores sequissima liberalitate indigenis
hominibus mandarentuv; namque officia ita ad qusestum Belgis
dono data erant, ut ea demum prtesenti pecunia Hispanis hominibus
Venderentur."
overgestelden geest gehandeld, en toen hij een poging wilde
doen om zich daarover te verantwoorden, werd hij door
\'t woedende volk aangegrepen en op de ellendigste wijze ter
dood gebracht. De revolutiekoorts richtte ook hare verwoes-
tingen aan in Burgos, Zamora en andere steden, waar de af-
gevaardigden, die zich eveneens als Tordesillas ten gunste
yan den Keizer hadden verklaard, maar zich nog bij tijds
door de vlucht hadden weten te redden in effigie verbrand
werden en al wat hun aandenken kon levendig houden der
vernietiging werd prijs gegeven.
Adriaan, die toen te Yalladolid vertoefde en met smart het
opkomende onweder had gadegeslagen, begreep, dat \'t oogen-
blik gekomen was om de hand aan \'t werk te slaan en te be-
raadslagen over de beste wijze van onderdrukking dezer op-
roerigheden. Sommigen rieden hem zich krachtig te doen
gelden en geweld met geweld te keeren; anderen vermaan-
den hem zoo veel mogelijk tot zachtheid, daar niemand \'t loo-
chenen kon, dat de algemeene ontevredenheid in menig op-
dicht gewettigd was. Na eenige weifeling werd tot het eerste
besloten en Adriaan gaf terstond aan Ronquillo 1) bevel om
naar Segovia te trekken, terwijl hij hem een aanzienlijke
krij
gsmacht toevoegde, die stad in te sluiten en den toevoer
van levensmiddelen af te snijden. De burgers alzoo door
uithongering tot de overgave te dwingen, hield Ronquillo
voor \'t werk van een oogenblik, doch de uitkomst bedroog
2ya verwachtingen. Bij tijds waren cle inwoners van Toledo
en Salamanca te hulp gesneld en aan hun vereenigde strijd-
krachten gelukte het Ronquillo te verslaan en hem met een
aanzienlijk verlies van manschappen en krijgsvoorraad tot den
terugtocht te noodzaken. Adriaan, wien de schrik om \'t hart
was geslagen, gaf aanstonds aan Antonio de Fonseca, op-
!) Een van \'s Keizers bevelhebbers, berucht om zijn wreed en bloed-
dorstig karakter.
perbevelhebber in Castilië, bevel een leger te verzamelen
en \'t beleg voor Segovia te slaan. Deze vertrok naar Me-
dina del Campo 1), om vandaar uit \'t arsenaal 1t belege-
ringsgeschut te halen, dat hij voor zijn onderneming meende
noodig te hebben, maar vond bij de inwoners een heftigen
tegenstand. Fonseca, woedend over dat hardnekkig verzet,
nam een stout en verderfelijk besluit; hij beval namelijk
aan zijn manschappen de huizen in brand te steken en
alzoo de burgers te dwingen, dat zij de wallen verlieten
en \'t arsenaal overgaven, ten einde hunne betrekkingen
en goederen tegen \'t vuur te beveiligen. Maar de dappere
schaar liet zich liever door de vlammen verteren, dan dat
zij \'t geschut aan den vijand overgaf. Fonseca zag zich
verplicht zijn plan te laten varen en op de puinhoopen der
stad vierden de inwoners \'t feest der overwinning 2).
Adriaan was getroffen over deze handelwijze, waardoor
een der schoonste steden van Spanje, beroemd door haar
nitgebreiden handel in manufacturen en reukwerken, zoo
meecloogenloos in de asch was gelegd en beschouwde zich
zeiven als de middellijke oorzaak van die ramp. Wat hij eerst
door zijn onbezonnenheid had bedorven, wilde hij nu door
te groote toegevendheid weer herstellen. Toen hij namelijk
bemerkte, dat ook te Valiadolid de vaan cles oproers werd
geplant en de baldadige hand hier en daar reeds verwoes-
tingen begon aanterichten, verloochende hij Fonseca en
ontbond hij diens leger. Maar in plaats van hierdoor de
burgers voor zich te winnen en tot kalmte te stemmen,
\') Ximenes had eertijds in deze plaats een tuighuis doen oprichten.
3) »Tanta," zegt Jovius, »vefanis, obstinatisque animis contumacia
inerat, ut tueri tormenta, quam patriam ab miserabili incendio
servare pulehrius existimarent, adeo ut discedente Antonio servatisque
tormentis, tamquam victores in ipsis patriae cineribus effusi laeta-
rentur; wel een bewijs, dat de onderdrukking haar toppunt had be-
reikt en \'t geloof tegelijk met de behoefte aan een betere toekomst
zich allerwege met kracht openbaarde.
moedigde hij slechts hun oproerigheid aan en maakte hen
nog vermeteler in hun eischen dan immer te voren 1).
Dertien steden kwamen in opstand, grepen naar de wa-
penen om haar rechten te verdedigen en haar vrijheden
te veroveren en zich vooral van de magistraten te ontdoen,
die de inwoners onderdrukt en op allerlei wijzen uitgezo-
gen hadden. Men vereenigde zich tot een heilig verbond,
de Junta genoemd, dat de taak op zich nam om de zaak
des volks te bepleiten en alom zijne rechten te doen eerbie-
digen. Zij hield hare vergaderingen te Tordesillas, waar de
ongelukkige koningin Jokanna, Kareis moeder, in een helder
oogenblik zich woorden had laten ontvallen, waaruit scherpe
Gapenen tegen de bestaande regering werden gesmeed, die
door de Junta als bewijzen werden aangevoerd, dat haar on-
geschiktheid voor \'t bestuur der zaken louter voorgewend
Was- Aan alles, wat zij in hunne raadsvergaderingen be-
spraken, werd van dat oogenblik af aan haar naam vastge-
knoopt, en men trachtte zelfs haar te bewegen den troon
Van Spanje te bestijgen; maar spoedig verviel zij weêr in
haar somberen toestand, waardoor de laatste flikkering van
loop op betere dagen weêr geheel werd uitgedoofd 2).
ïritusschen zette de Junta onafgebroken haar werkzaam-
heden voort; een commissie uit haar midden werd afge-
vaardigd naar Adriaan, om hem uit naam des volks te
v erzoeken \'t bestuur, dat hij zich onwettig had toegeëigend,
/0° sPoedig mogelijk neêr te leggen. Hiermede nog niet
^ ^ -Deze daad van Adriaan toont ons op overtuigende wijze, dat
~et \'lem aan- een juist inzicht in den waren toestand des lands ten
eenenmale ontbrak en dat zijn kennis van \'t Spaansch karakter zeer
0PPervlakkig was.
had \' °eU a*les &eree(* was en zij opgetogen van vreugde te kennen
gegeven, dat zij de teugels van \'t bestuur in handen nam, ver-
niet ZiCh Weêl\' de sPoren van haai\' treurige kwaal en was ze
j161 te_ bewegen, de stukken te teekenen, die haar werden voorge-
Zie Burman pag. 102.
voldaan zond zij Don Juan de Padilla \') met een leger-
macht naar Yalladolid, voorzien van een volmacht der
Junta om al de raadslieden, die zich nog in de stad be-
vonden, gevangen te nemen en naar Tordesillas op te
zenden. Dit bevel werd met de meest mogelijke nauw-
gezetheid opgevolgd; velen echter hadden, toen \'t ge-
rucht van zijn aankomst hun ter oore was gekomen, de
stad verlaten en ook Adriaan had zich gereed gemaakt
om hun voorbeeld te volgen, maar werd door Don Pedro
de Giron en Padilla teruggehouden, die hem in de vleiendste
bewoordingen uitnoodigden in Yalladolid te blijven, daar zijn
deugd, gematigdheid en onschuld den Spanjaarden vol-
doende waren gebleken, maar hem tevens vermaanden
geen gebruik te maken van de macht, hem door den
Keizer geschonken.
Adriaan evenwel — die zich niet meer veilig en zijn langer
verblijf nutteloos achtte in een stad, waar hij zich de
handen gebonden zag en niets wezenlijks meende te kun-
nen uitrichten tot heil van den staat — wist des nachts
door de stadspoort te ontsnappen en Rioseca te bereiken.
Ofschoon men te Valladolid hierover luide zijn verontwaar-
diging te kennen gaf, waagde men \'t echter niet zijn
goederen verbeurd te verklaren, maar zond ze hem den
volgenden dag in de beste orde na 1).
Eindelijk ontwaakt Karei maar helaas te laat uit zijn
droom en verklaart hij zich tot vele inwilligingen bereid.
1 ) Hoe men ook over Adriaan denke, dit is zeker, \'t ridderkruis
voor heldenmoed en vastberadenheid verdiende hij niet, wij stuiten
hier op een duistere bladzijde in zijn levensboek, die geen onpar-
tijdige in zijn voordeel zal verklaren.
Hij benoemt den admiraal Don Fradrique Enriques en den
consfcabel van Castilië, Don Inigo de Yelasco tot regenten,
die ecbter uit beleefdheid Adriaan aanstonds als hun
ambtgenoot begroetten. Maar de omwenteling had reeds
een geheel ander karakter aangenomen, en was niet meer
door dergelijke halve maatregelen te onderdrukken 1).
Ziende, dat de tegenstand niet zóó groot was, als zij ge-
vreesd had, werd de bevolking allengs overmoedig en
strenger in haar eisehen, ja kwam ze er eindelijk toe den
keizer een breede lijst van grieven voor te leggen en
allerlei misbruiken aan te wijzen, die zij wenschte afge-
schaft te zien en waardoor de staat geheel van gedaante
veranderen zou.
Doch de commissie met het aanbieden van dat adres
belast, had zich nauwelijks op weg begeven, of zij ontving
zulke ontrustende berichten aangaande \'s Keizers gezind-
heid jegens Spanje, dat zij \'t niet waagde de reis verder
voort te zetten, maar op staanden voet terugkeerde en de
Junta haar bevindingen mededeelde. Thans vooral steeg
de woede en verontwaardiging ten top en besloot men
■net de wapenen te bemachtigen, wat men met zachtheid
en toegevendheid niet had kunnen verkrijgen. Giron en
Padilla (zooals Jovius meent) sloeg zijn legertenten
Villapanda op. De koningsgezinde partij maakte
Van ^eze gelegenheid gebruik om naar Tordesillas te
Ken. Daar deze stad door Giron\'s onhandigheid geen
zetting had, vonden zij weinig tegenstand; alleen een
aanzienlijke priesterschaar, aangevuurd door den bisschop
van 7 ■ i -i ■
jamora had de verdediging op zich genomen, doch
een weidra voor de overmacht; velen werden krijgsge-
1\\ O
hf«r ■ |JaQJe rustte n*et\' V001\'dat liet ontslagen was van vreemde over-
\'t de C lerS 6n k°n daarom Ka^els besluit geenzins toejuichen, daar
n wensch des volks slechts ten deele bevredigde en nog altijd
^ deur voor willekeur en geweld openliet.
vangen gemaakt en \'t paleis der ongelukkige koningin
werd tot den grond geslecht.
Dit feit bracht een groote moedeloosheid onder de op-
standelingen te weeg, terwijl het aanzien der Junta er
niet weinig door verminderde. Alleen een Padilla was in
staat de geestdrift voor de goede zaak weêr op te wek-
ken. In plaats van Griron nam hij het opperbevel in
handen over een leger, dat evenzeer bekwame aanvoerders,
als orde en tucht miste. Padilla vereenigde zich met Don
Juan Bravo, en beiden sloten zich aan bij de acht duizend
man, die te Torrelobaton voor de vrijheid de wapenen
hadden opgeVat. De plaats werd stormenderhand veroverd
en aan de soldaten ter plundering overgegeven. Thans
vooral zonnen de koninklijke veldheeren op wraak, en be-
grijpende, dat zij der tegenpartij geen tijd moesten gun-
nen om haar legermacht uit te breiden, braken zij zoo
spoedig mogelijk al hun krijgsmacht van Rioseca op en
verrasten \'t vijandelijk leger bij Villalar, waar het tot een
hevig treffen kwam. Vermoeidheid en gebrek aan krijgs-
tucht maakten \'t hun onmogelijk lang tegen de konink-
lijke troepen stand te houden, zoodat zij na eenige
vruchtelooze pogingen de wapenen nederlegden en in de
grootste verwarring de vlucht namen 1). Padilla, die
zich tot \'t laatste oogenblik dapper verdedigde en den
dood in \'s vijands gelederen zocht, mocht echter zijn doel
niet bereiken, maar viel gewond den overwinnaars in
handen. Met Bravo werd hij ter dood veroordeeld. Kalm
en waardig onderging hij zijn lot; zijn laatste woorden
legden getuigenis af van een echt Christelijken geest s).
1 Verdere bizonderlieden aangaande dien strijd te vinden bij
Jovius, a. w. pag. 103 vg. en Robertson, a. w. pag. 171 vgg.
2) Deze treffende woorden, door hem tot Bravo zijn lotgenoot gericht,
luiden aldus: »Heri sodes summa virtute nobis depugnandum fuit,
hodie autem ea aequo animo subetinda arbitror, quae fortuna tulit
Zijn weduwe, die zijn dood wilde wreken, nam de verdedi-
ging van Toledo op ziek; als een tweede maagd van Orleans
vuurde zij de burgers aan, die niet weinig getroffen waren
door haar moed en volharding. Ten laatste echter kwam er
verraad in \'t spel, daalden de eerbied en \'t vertrouwen, en
was ook deze stad voor de nationale zaak verloren. Daarmeê
was cle rust in Spanje grootendeels hersteld, en voor het
tegenwoordige de aanleiding tot een nieuwe uitbarsting
Weggenomen; de vreemdelingen toch waren vertrokken of
hadden den dood in den strijd gevonden; Chièvres was
gestorven en zijn aartsbisdom zou vooreerst niet weer
door een Nederlander worden bezet; daardoor vooral was
een groote steen des aanstoots weggenomen.
Karei kon dus nu met eenig vertrouwen de toekomst
tjegengaail en er zeker van zijn, dat de indruk, dien hij bij
zljn vertrek uit Spanje had achtergelaten, bij zijn terugkeer
aklaar voor een goed deel zou zijn uitgewischt. Ook voor
Aclriaan braken er betere dagen aan, waarin hij den doolhof
der politiek zou verlaten om in een andere sfeer te wor-
den overgeplaatst.
Wij hebben hier nog met een paar woorden melding te
maken van den veldtocht der Franschen, die partij trek-
kende van de ongeregeldheden in Spanje, een inval in \'t
koninkrijk Navarra hadden gedaan. Aangevoerd door zeke-
len Asparosius, bevelhebber van \'t koninklijk leger, broe-
dei van den beroemden Lautrec, die gedurende geruimen
in Italië over de troepen van Frans I \'t bevel heeft
gevoerd, waren zij aanvankelijk met goed gevolg voorwaarts
gerukt, doch moesten spoedig voor hun overmoed boeten.
Mogen wij Jovius gelooven, clan was \'t vooral Adriaan,
onatibus nostris adversa, quum nemo nisi parum pius, aut insanus
ve ,™naortalem Deum in hoc infelici vitae exitu animum non con-
a» \' alduS door Joviu3 in \'t latijn weergegeven bij Burman a. w.
die hier de hoofdrol speelde en wist te bewerken, dat
Navarra voor Karei behouden bleef.
Ons resultaat na dit historisch overzicht is, dat Adriaan
als staatsman een zeer ondergeschikte plaats inneemt
onder hen, die in Spanje achtereenvolgens \'t bestuur in
handen hadden en \'t hunne bijdroegen tot den bloei of
beter gezegd tot de oprichting van dit ongelukkige land 1).
Hieraan moet het ook worden toegeschreven, dat zijn persoon
hier niet zooals elders op den voorgrond trad, maar steeds
op eenigen afstand door ons werd gadegeslagen. Onze
wijze van behandeling was een noodwendig gevolg van de
houding door Adriaan als diplomaat aangenomen.
Al wenschen wij met Schröckh geenzins uit liet oog te verliezen,
dat Adriaan grootendeels gedwongen zich in staatszaken heeft ge-
mengd, dat hij als een vreemdeling in een rijk kwam, dat naijverig
op zijn rechten en vrijheden was, dat hij met allerlei moeiten en
bezwaren had te kampen, waarvoor zelfs een Ximcnes zou zijn terug-
gedeinsd, toch blijft onze opmerking van kracht, en nemen wij geen
enkel woord van \'t gezegde terug.
HOOFDSTUK II.
Adriaan na zijn verheffing tot Paus.
adriaans benoeming en reis naar rome.
Leo X was gestorven. Van zijn lievelingsoord, zijn villa
^y,gliana naar Rome teruggekeerd, om aldaar deel te ne-
\'Uen aan de vreugde der zijnen over de herovering van
Milaan en de zegepraal van \'t pauselijk leger in Parma
en Piaeenza, overviel hem een hevige ziekte, die hem op
^jarigen leeftijd ten grave sleepte. Zijn dood werd slechts
door weinigen betreurd en eerst \'t nageslacht zou recht
laten wedervaren aan de verdiensten van een man, die zich
althans op \'t gebied van wetenschap en kunst een onster-
lelijken naam verworven heeft.
Na afloop der gebruikelijke lijkplechtigheden kwam \'t
Enclave bijeen ter verkiezing van een nieuwen paus 3).
"\' aanstonds vormden zich twee partyen in den boezem
) Bekend is het oorspronkelijk op Bonifacius VIII vervaardigde
Hiaar ook op hem toegepaste versje: »Vulpes intravit, tamquamLeo
P°atificavit, Exiit utque canis, de divite factus inanis."
) Be verkiezingshistorie is zeer gedetailleerd meegedeeld door Jo-
in zijn ïYita Hadriani VI." Nadere bizonderheden in \'t ïCon-
J ave Hadriani VI," opgenomen door Burman, a. w. pag. 141 vgg.
der vergadering, die volstrekt niet geneigd schenen, ook
maar een voetbreed voor elkander te wijken. Guilio de Me-
dici, die later als Clemens YII den pauselijken stoel be-
klom, een rijk, beschaafd en dapper edelman, clie nog kort
te voren op \'t slagveld nieuwe lauweren had geplukt 1),
verwierf zich den aanhang van zestien, meest jongere kar-
dinalen, terwijl de ouderen ijverden voor de kandidatuur
van Alessandro Farnèse, een Romein van aanzienlijke ge-
boorte en uitstekenden aanleg, die later als Paulus III de
Katholieke Christenheid heeft geregeerd. Daar echter bij
de laatsten de gewenschte eenstemmigheid ontbrak, hetgeen
voornamelijk daaraan toe te schrijven was, dat bijna ieder
zieh de benoeming waardig keurde 2), kwam het tot geen
beslissing. Noch Guilio, noch Alessandro verkregen de
vereischte meerderheid; de jongeren bleven aan hun keuze
getrouw, maar ook cle ouderen volhardden in hun besluit
om slechts hun stem te geven aan een persoon uit hun
midden, die volgens hun overtuiging door zijn rang en
leeftijd daarop meerdere aanspraak hacl.
Zdó verliepen er verscheidene dagen, en nog zou er aan
dat spiegelgevecht geen einde gekomen zijn, had niet
Guilio de Medici op raad van de kardinalen Thomas Caje-
tanus 8) en Antonius Montanus, en tevens met het oog op
den hachelijken toestand waarin Italië destijds verkeerde,
aan zijn partij de vrijheid gegeven om zich met de overi-
gen te vereenigen, ten einde alzoo gezamenlijk hun stem
uit te brengen op een man, die zoowel door zijn leeftijd
als door zijn kennis en vroomheid, aanspraak op den stoel
van Petrus kon doen gelden.
Die man was Adriaan Florisz., bisschop van Tortosa.
1 Tevens een beslist aanhanger des keizers.
2 3) Niet minder dan 18 kardinalen dongen naar de pauselijke
waardigheid.
Bij \'t hooren van zijn naam gaat er een kreet van verba-
zing nit \'t heilig eollegie op; en eerst nadat Cajetanus in
krachtige bewoordingen diens kandidatuur heeft verdedigd,
laten allen, als door de Godheid zelve daartoe aangedre-
ven, hunne aanspraken varen en wordt Adriaan met over-
groote meerderheid tot Paus gekozen. Alleen de kardi-
naal Ursino zou zich aan de stemming hebben onttrok-
ken, daar hij \'t een ongerijmdheid achtte, zich te verkla-
ren ter gunste van een persoon, dien hij nimmer gezien
°f gesproken had en de meesten zijner collegaas slechts
bij name kenden. Yolgens andere meer geloofwaardige
berichten hebben verscheidene kardinalen en vooral zij, die
tot de fransche partij behoorden, zich tegen Adriaans be-
noeming verzet, ja zelfs pogingen aangewend om haar nie-
tig te doen verklaren 1).
Onwillekeurig dringt zich de vraag aan ons op, of er
niet voor datgene wat men eertijds als \'t werk des Heiligen
Geestes, als een verkiezing „per inspirationem" geliefde voor
te stellen, een juistere en meer redelijke verklaring te
vinden is; of wij hier niet te denken hebben aan een mach-
tige
persoonlijkheid, die op de stemming van \'t eollegie
een niet geringen invloed heeft uitgeoefend? Natuurlijk
zyn wij geneigd hier \'t eerst aan Karei te denken, en of-
schoon de berichten, die over deze zaak eenig licht zouden
kunnen verspreiden, verre van eenstemmig zijn, is er onzes
mziens te veel, dat voor ons gevoelen pleit, clan dat wij
t niet aanstonds als de beste oplossing eener anders zeer
laadselaehtige kwestie zouden aannemen. Morigus, een
zyner biografen, ontkent het ten stelligste, ja verzekert
zelf8> dat Don Juan Manuel\'s keilers ambassadeur te Rome,
d \'l Zle.den brief van Don Juan Manuel aan Adriaan, waarin deze
e kardinalen opsomt, die zich tegen hem zullen hebben verklaard,
"1 «achard a. w. pag. 55 vgg.
voor een ander, wiens naam hem ontgaan is, geijverd
heeft: Sweertius daarentegen verklaart uitdrukkelijk, dat
de keizer de hand in \'t verkiezingswerk heeft gehad 1).
Elders lezen wij, dat de kardinaal Thomas Wolsey, die
naar de pauselijke waardigheid haakte en zelfs de aanzien-
lijke som van 100,000 ducaten beschikbaar stelde om zijn
doel te bereiken, van Karei de stellige belofte had ont-
vangen, dat hij zooveel in zijn vermogen was, zijn kandi-
datuur zou ondersteunen 2). Zelfs gaf Karei aan Richard Pace,
den engelsehen gezant, die door Hendrik VIII was afgevaar-
digd, brieven in dien geest voor zijn ambassadeur te Rome
mede, waarin hij dezen ten sterkste Wolsey aanbeval, ter-
wijl hij den kardinaal in een eigenhandig schrijven ver-
zekerde, dat hij al \'t mogelijke zou aanwenden om tot het
gewenschte doel te geraken: »il ne m\'a point semblé conve-
nable", zegt hij, »d\'escripre en faveur d\'aultre que vous,
car toute mon aff\'ection est a vous".
Pace kwam te Rome aan, toen de keus reeds op Achïaan.
was gevallen 3). Waarschijnlijk heeft Karei hem met op-
zet langer dan hij oorspronkelijk voornemens was opge-
houden, hopende, dat bij zijn aankomst de werkzaamheden
van \'t conclave zouden zijn afgeloopen, en men door Adri-
aans benoeming, die in elk geval meer met zijn belangen
strookte, aan den wensch zijns harten zou hebben voldaan.
Hierdoor kon hij op de geschiktste wijze een afkeurend
votum van den kant des keizers vermijden en zich tegen-
over den engelschen premier volkomen rechtvaardigen.
Wat anders te denken van cle stellige verzekeringen cloor
1 \') Sweertius in sAthenis Belgicis", pag. 94 zegt \\ „Gaesare urgente...
Pontifex Maximus undequadraginta Patrum purpuratorum suffra-
giis creatus."
2 ) Wolsey had slechts 9 stemmen op zich vereenigd.
-ocr page 71-Don Juan Mannel aan Adriaan gedaan? van de opge-
wonden stemming waarin Karei verkeerde, toen hij dit
bericht vernam ? van zijn eigen ondubbelzinnige verklaring
ui een persoonlijk schrijven aan den nieuw benoemden paus
neergelegd, waarin hij hem zijn niet geringe verwondering
openbaart over \'t feit, dat men heeft kunnen beweren, dat
Hl niet alles heeft aangewend om zijn verkiezing door te
drijven en waarbij hij besluit met deze woorden: »Soyez-as-
seuré que j\'ay esté cause de votre ditte élection et en ay
eu antant plésir et joye que si elle m\'eust esté donnce avee
mon empyre 1)." Neen waarlijk, niemand anders clan Ka-
rel was de hoogere macht, die de kardinalen in \'t conclave
had geïnspireerd en hun aandacht gevestigd op een man,
aan wien niemand te voren in cle verste verte had ge-
dacht.
ie Rome was men allesbehalve met den uitslag der
verkiezing ingenomen. Met ongeduld had de bevolking
tieii afloop verbeid, en toen ten laatste \'t conclave zich
opende en de mare zich verspreidde, dat men een vreem-
deling had gekozen, die nog nooit zijn voeten binnen
üoine had gezet en volslagen onbekend was met Italiaan-
se toestanden, gaf zij door allerlei verwenschingen aan
aar verontwaardiging lucht. Zij tooverde zich allerlei
^hrikbeelden voor den geest, dacht weer aan Avignon en
J elcle niet of de nieuw benoemde zou zijn zetel naar
Spanje of Duitschland verleggen, \'t Opschrift: »est locanda"
weid aan \'t Yatikaan gehecht, en toen de kardinalen de
1g van Hadrianus overtrokken, stormde jong en oud
niet dreigende gebaren en gebalde vuisten op hen los. De
f inalen zelve sckenen iets dergelijks verwacht te hebben;
Z1J waren niet hun eigen houding verlegen, zóó zelfs dat
in l^rr c^eert een en ander uit dezen merkwaardigen brief
reface van bovengenoemd werk, pag. XXV vg.
een uit hun midden \') de menigte zijn dank betuigde, dat
zij zich zoo goedgunstig jegens hen betoond had; „wij
hebben de zwaarste straffen verdiend," zeide hij, „en gij
stelt u tevreden met ons te beschimpen in plaats van ons
te steenigen, waarlijk wij hebben nog reden om dankbaar
te zijn!"
Adriaan was te Vittoria 2), toen de tijding van zijn be-
noeming tot hem kwam; hij had juist een bezoek afgelegd
bij zijn kranken vriend en ambtgenoot Don Fradrique
toen een renbode, die zich met moeite door de besneeuwde
bergpassen een weg had gebaand, hem een brief over-
handigde van den bisschop van Gerona, destijds te Rome
aanwezig, die de offieieuse mecledeeling zijner verkiezing
bevatte. Op hem maakte dit bericht geenzins den ge-
wenschten indruk; met een koude onverschilligheid, die de
omstanders verbaasde, doorlas hij den brief, eensdeels twijfe-
lend aan de waarheid van \'t meegedeelde, aan den anderen
kant maar al te zeer gevoelend, dat hij allerminst voor
zulk een zware taak berekend was 3).
Intusschen verspreidde dit gerucht zich door de stad,
zoodat er weldra een volksoploop voor zijn woning ont-
stond ; jong en oud stroomde toe om den stedehouder van
Christus in Spanje te begroeten en zoo mogelijk zijn voeten
te kussen. Tegen den avond werd de stad geillumineerd
en doorkruisten verschillende ruiterbenden in grillige klee-
derdracht de straten. Aan \'t gejuich scheen geen einde te
komen, alleen Adriaan bleef kalm en bedaard te midden
der jubelende schare. Spoedig echter werden de alge-
\') De kardinaal van Mantua, Sigismondo Gonzaga.
3) Een stadje in Biseaja.
3) Toch schijnt hij een zeker voorgevoel van deze zaak gehad te
hebben, \'t geen dwaas genoeg! door sommigen toegeschreven werd
aan een voorspelling hem in zijn jeugd door sterrenwichelaars ge-
daan.
meene vreugde en opgewondenheid een weinig getemperd,
daar uit Rome niemand kwam opdagen om \'t eerste be-
licht te bevestigen. Reeds waren er zestien dagen verloopen,
en nog altijd wachtte men vruchteloos op een officieele
kennisgeving. Eindelijk, den 9den Februari, kwamAntonio
a Studillo, kamerheer van den kardinaal Bernardinus
^arvajal, met de breve van \'t heilig eollegie te Yittoria
aaiij waarin Adriaan van zijn benoeming onderricht en
hem de komst aangekondigd werd van drie kardinalen, aan
VVie kij zijn besluit zou hebben mee te deelen, tevens \'t
Yerzoek inhoudende, om, ingeval hij zich de benoeming
liet welgevallen, zoo spoedig mogelijk te Rome te komen
en zelf de teugels van \'t bestuur in handen te nemen,
daar de toestand van Italië de tegenwoordigheid van \'t
°pperhoofd der katholieke kerk dringend vorderde 1).
-Adriaan bleef onder dit alles zijn vorige stemming be-
houden; zijn kalme geaardheid verloochende zich ook op dit
0°genblik niet; geen zweem van opgewondenheid vertoonde
zich op zijn gelaat; integendeel in diep gepeins ver-
zonken, liep hij zijn kamer besluiteloos op en neer3). Zou
Jïi die nog kort te voren in Spanje ondervonden had,
eclanig \'t oordeel over een vreemdeling was, op de sym-
pathie der Italianen kunnen rekenen ? Zou hij in staat zijn
zï)n wereldlijk gezag te handhaven tegenover de aanmati-
<->lag van vorsten, die Europa telkens met den oorlog be-
^ \' ïgcien ? Zou hij machtig genoeg zijn om de ongeloovigen
e bestrijden en cl en invloed van\'t Lutheranisme te weeren?
^eze en dergelijke, gedachten vervulden hoogstwaarschijn-
) Gachard deelt in meergemeld geschrift, pag. 3 vgg., den inhoud
van dezen brief mede, gedateerd uit Rome, 9 Januari 1522.
Zijn schijnbare onverschilligheid wekte de verontwaardiging op
dat S"U geestelÜken, die zich niet ontzag luide te verklaren,
\' a ^ onderscheiding niet verdiende, die hem te beurt was
gevallen.
lijk zijn brein en legden bem soms weemoedige klachten
op de lippen, die slechts door enkelen werden verstaan.
Zóó verhaalt men, dat hij, toen \'t eerste gerucht van zijn
verheffing tot hem doordrong, tot zijn vrienden zeide:
»Indien \'t waar is wat men mij meedeelt, heb ik alle reden
om treurig.en weemoedig te zijn." Aan zijn vriend Floris
Oem van Wyngaerdenr) schreef hij een brief die een
welsprekend getuigenis aflegt van wat er te dien tijde in
zijn hart moet zijn omgegaan. »Ik schep geen vermaak
in die eer", zegt hij, »ik deins terug voor zulk een zware
taak, ik diende liever Gód als proost te Utrecht, dan als
pans te Rome, maar ik mag den roependen God niet weer-
staan, bid hem voor mij, dat hij mij waardig make om
zijn kerk op te bouwen. Aan een van \'s keizers gezanten
schrijft hij \'t volgende: »mocht \'t mij geoorloofd zijn dien
zwaren en gevaarlijken last van de schouders te werpen
en een ambteloos leven in een hoekje der wereld te leiden!"
Meer dan iets anders drukken deze sombere uitboezemingen
zijn toenmalige stemming uit.
Toch achtte hij \'t in de gegeven omstandigheden zijn
plicht om naar Rome te gaan; liij beschouwde de uitspraak
van \'t conclave als een Godsstem in zijn binnenste, die
hem opriep om zich aan te gorden en de Christenwereld
met zijn gaven te dienen. Als hij weigerde, zou wellicht
de koning van Frankrijk al zijn krachten inspannen 0111
een paus uit de Fransche partij op den stoel van Petrus
Advocaat en Pensionaris der stad Dordrecht, een boezemvriend
van Adriaan, die hem treffende blijken van trouw en gehechtheid
gaf; \'t was vooral door zijn toedoen, dat deze, op bevel van Karei
V wegens al te groote openhartigheid uit de stad verbannen, in
zijn eer werd hersteld. Hij behoorde tot een aanzienlijk geslacht
en was een der geleerdste mannen uit den lande. Zie over hem
Balen, »Beschrijvinge der stad Dordrecht": over zijn correspondentie
met Adriaan; Brandt, »Historie der -reformatie" etc. pag. 81 vg.
plaatsen en wat anders dan een treurig schisma zou
daarvan \'t gevolg zijn ?
Deze en andere redenen deden hem besluiten het ponti-
ficaat te aanvaarden. Niet geneigd de komst der kardinalen
af te wachten, die hem uit Rome zouden worden toege-
zonden, nam hij in tegenwoordigheid van drie vertrouw-
den, de kanunniken de Agreda, Blasius Ortiz \') en den
sekretaris van den inkwisitieraad te Arragon, Johannes
Qareias, op plechtige wijze de pauselijke waardigheid aan.
Kort daarna verschijnt hij in \'t openbaar met al de teeke-
nen van zijn hoog gezag en laat hij de zaamgevloeide
menigte tot den voetkus toe.
Van alle plaatsen kwam men bijeen om den Heiligen
Vader te zien; vorsten, bisschoppen en aanzienlijke vrouwen
brachten hem hunne hulde en legden rijke geschenken
aan zijn voeten neder; zelfs de zusters uit de omliggende
kloosters bleven niet achter, maar ook hare offeranden
vloeiden in den vorm van fraai geborduurde priesterklee-
deren en altaarversierselen naar Yittoria. Doch niet alleen
111 Spanje was de opgewondenheid groot, ook de katholieke
Nederlanders verheugden zich in niet geringe mate over
Adriaans verheffing. Te Utrecht werden er processies tot
zyne eere gehouden; daar werd de nieuw benoemde paus
lw effig ie door de straten gedragen, maar ook daar werden
1 cD O 7
e arinen rijkelijk onthaald »tot loff van God ende eer
ende welvaart mr. Aryaens" 2). Vele brieven zoowel van
den magistraat als van de geestelijkheid kwamen hem in
ancien, allen vreugde en dankbaarheid ademende voor de
eei der bisschopsstad ten deel gevallen in de erkenning
61 verdiensten van een man, dien zij eenmaal onder hare
\') Schrijver van \'t »Itmerarium."
") Zie Asch van Wijck in bovengenoemd archief.
-ocr page 76-burgers tellen mochtT). Ook te Leuven en te Goeree,
waar hij slechts korten tijd. werkzaam was, werd die dag
op vreugdevolle wijze herdacht. Maar \'t was vooral Karei
zijn voormalige leerling, die hem schitterende blijken gaf
van zijn sympathie. Nauwelijks toch had hij kennis van
dit heugelijk feit bekomen, of hij zond zijn kamerheer
Lopes Hurtado de Mendoza naar Spanje om den nieuwen
paus uit zijn naam te begroeten en andermaal van zijn
trouw en gehechtheid te verzekeren 1).
Op Frankrijks koning echter maakte dit bericht een
zeer pijnlijken indruk. Nauwelijks is de oorlog tusschen
hem en den machtigsten monarch van Europa uitgebroken,
en ziet hij zich van alle kanten door vijandelijke leger-
machten bedreigd — of daar komt de onrustbarende tijding
tot hem, dat een man tot den pauselijken stoel is geroe-
pen, die zijn gansche leven aan de belangen des keizers
heeft gewijd en zich ook nu ongetwijfeld aan diens zijde
zal scharen, om tegen Frankrijk een hardnekkigen strijd
te voeren.
Intusschen maakte Adriaan zich tot de afreis gereed;
reeds heeft hij \'t regentschap over Spanje neêrgelegd en
den generaal der orde van den H. Dominicus tot president
van den raad van inkwisitie benoemd. Vóór zijn vertrek
schrijft hij eenige brieven aan Karei, waarin hij zijn ver-
langen te kennen geeft, om den keizer zoo mogelijk nog -
in Spanje te ontmoeten, en er op aandringt dat hij, met
het oog op de tijdsomstandigheden, zijn komst zooveel moge-
lijk bespoedigt 2). Verder doet hij eenige voordrachten
1 \') De inhoud dier brieven is ons bewaard gebleven en grooten-
deels meegedeeld door Burman en den schrijver van \'t Utrechtsche
bisdohi.
3) Kareis instructie aan Mendoza te vinden bij Gachard in boven-
gen. werk, pag. 24 vg.
2 ) Karei van zijn kant spoorde hem herhaaldelijk aan, zich niet
langer dan noodig was in Spanje op te houden; verschillende brie-
aan den Keizer voor betrekkingen, die bij achtereenvolgens
beeft bekleed en die thans door zijn vertrek openvallen
en verlaat den 12de" Maart Vittoria.
Oorspronkelijk was hij voornemens over Frankrijk naar
Italië te gaan, maar op verzoek van Karei, die \'t in de
gegeven omstandigheden minder raadzaam vond vijandelijk
grondgebied te betreden, wijzigde hij zijn reisplan in
dier voege, dat hij besloot zich te Tarragona in te scke-
Pen, ten einde over zee de plaats zijner bestemming te
bereiken.
Zijn reis geleek veel op een triumftocht J); overal waar
bij aanlandde werd hij met de grootste eerbewijzen ont-
vangen. Te Logrono, een welvarende stad aan den Ebro
gmg hem een regiment infanterie en cavallerie te gemoet,
gevolgd door cle geestelijkheid en een aanzienlyk deel des
volks. Zoodra hij de stad binnentrad, hieven gevierde
zangers welluidende hymnen aan en stemde 1t geschut,
ll0g kort te voren op de Franschen veroverd, met de
luidruchtige vreugdekreten der bevolking in. Een onaf-
zienbare menigte was uit Navarra, Celtiberia en andere
plaatsen saamgestroomd, met het doel om den heiligen
^ader te begroeten en zijn voeten te kussen.
^ortosa, waar hij op Sacramentsdag aankwam, nam
ü z,elf aan de processie deel, door een tal van prelaten
een schitterenden ruiterstoet begeleid. Te Barcelona
wde men tot ver in zee een sierlijke brug, met veelkleu-
ren daarop zinspelende, worden door Gachard in bovengenoemd
i meegedeeld, waardoor de bewering van Schröckh ontzenuwd
^ 0lL > die met Guicciardini en Jovius aanneemt, dat Adriaan in-
egendeel den keizer zocht te vermijden. Het door hem bestreden
gevoelen van den iïederl. geschiedschrijver Pontus Heuterus verdient
us boven elk ander de voorkeur. Zie Schröckh, a. w. pag. 29 vg.
sius o n reisav01lturen ziJn zeer nauwkeurig beschreven door Bla-
3 rtiz in zijn »Itinerarium Hadriani Sexti," opgenomen door
Burman, 1. c. pag. 156—243.
rige en kostbare tapijten bekleed, om hem op waardige
wijze te ontvangen.
Doch niet alleen in Spanje, ook elders vielen hem velerlei
blijken van sympathie ten deel. Zoowel te Monaco als
te Savonne werd hij met vreugde en luister verbeid, en
zelfs Genua, dat nog onlangs zoo hevig door den oorlog
was geteisterd, zelfs Genua legde voor een oogenblik het
rouwgewaad af en opende met gejuich voor hem hare
poorten J). Dit trof den Paus zoozeer, dat hij den Keizer
er schriftelijk zijn tevredenheid over betuigde en hem met
aandrang verzocht, \'t stedelijk bestuur uit zijn naam dank
te zeggen voor de vorstelijke hulde hem betoond, en de
feestelijkheden gedurende zijn verblijf aldaar ter zijner
eere gegeven, Te Livorno werd hij door vijf kardinalen
opgewacht en onder \'t gebulder van \'t geschut de stad
binnengeleid.
Op den 28sten Augustus bereikte hij Ostia, waar hij
zich met de zijnen ontscheepte. Hier werd hij door den
kardinaal de Carvajal ontvangen, en na een kort verblijf
aldaar zette hij de reis naar Rome voort. Bij gebrek
aan paarden en rijtuigen zagen velen zich genoodzaakt
achter te blijven, terwijl anderen zich met allerlei gebrek-
kige vervoermiddelen aan den trein aansloten. Op een
wit paard gezeten, deed hij zijn plechtigen intocht in de
eeuwige stad. Een hevige pestziekte, die velen naar
elders had doen vluchten, temperde eenigzins de feestelijke
stemming, ofschoon \'t niet aan bewijzen ontbrak, dat men
met ongeduld en vreugde den Heiligen Vader verbeidde.
Een aanzienlijke schare van kardinalen, prelaten en edelen
volgde hem, en terwijl de poorten van Rome zich voor
\') Hier werd hij opgewacht door de beroemdste veldheeren des
keizers: Sforza, Prosper Colonna en den markies van Pescara, die
hem aangaande den toestand van Italië zullen hebben ingelicht.
Zie Adriaans brief aan Karei bij Gachard. a. w. pag. 107 vg.
den stedehouder van Christus ontsloten, weerklonk het als
uit éénen mond: »Benedictus qui venit in nomine Dei."
Spoedig daarop hadden de kroningsplechtigheden plaats
en stroomde de menigte ter bijwoning der ceremoniën
onder de breede gewelven van den Sint Pieter zamen i).
Zoo was er dan weder een nieuwe bladzijde toegevoegd
aan de wereldgeschiedenis, want Rome had een Paus ge-
kregen, Christus een plaatsbekleeder, Italië een souverein
en de Katholieke kerk een opperhoofd.
§ 1-
LEO\'S NALATENSCHAP.
Uitbreiding van den kerkelijken staat, vergrooting van
t wereldlijk gebied: ziedaar \'t streven der pausen, vooral
1,1 \'t begin der 16de eeuw 3).
De opperpriester van Rome begon zich te beschouwen,
als een Italiaansche mogendheid en kwam tot het inzicht.
-ï , 0
at een paus zonder wereldlijke macht een nietig wezen
Ja niets meer clan de gehoorzame dienaar der vorsten was.
Het terrein, waarop zij zich vroeger bij voorkeur bewogen,
werd grootendeels verlaten en \'t geen eertijds hun belang-
stelling wekte, liet hen thans onverschillig en koud. Dit
streven was schier een hartstocht geworden, \'t ideaal
siel Een. omstan^ig\' verhaal van Adriaans intocht te Rome en van
plaItrChÜleade Ceremoaiën die biJ gelegenheid van zijn kroning aldaar
acs vonden, geeft Blasius Ortiz in zijn »Itinerarium" bij Burman,
a- w. pag. 193 vgg.
) Reeds vroeger openbaarde zich dit streven, dat echter eerst in
Penode in al zijn kracht te voorschijn trad.
waarvoor zij leefden en werkten. »Den Kirchenstaat her-
stellen zu wollen," zegt Ranke, »hielt die damalige Welt
für ein rühmliches Unternehmen; sie fand es selbst religiös;
alle Schritte des Papstes hatten diesen einzigen Zweck;
von dieser Idee waren alle seine Gedanken belebt, sie waren,
ich möchte sagen, gestählt darin 1).\'"
De Geschiedenis van \'t Pausdom leert ons, door welke
listen en laagheden een Sixtus en een Alexander hun doel
trachtten te bereiken; hoe zij door \'t schandelijkst Nepo-
tisme hun plannen zochten te verwezenlijken en zich
zelfs niet ontzagen hun handen met onschuldig bloed
te bezoedelen. Gelukte het hun echter slechts ten deele hun
ontwerpen ten uitvoer te leggen, een Julius II mocht zich
in een volkomen zegepraal verheugen sj. Perugia en Bologna
wist hij. te dwingen tot erkenning van zijn oppergezag,
Parma, Piacenza en Reggio ondergingen weldra \'t zelfde
lot, en aan \'t einde van zijn leven kon hij met welgevallen
den blik om zich heen slaan, want zijn rijksgebied strekte
zich van Piacenza tot Terracina uit.
Yergeten wij echter niet, dat deze uitkomst voor een
groot deel met behulp der vorsten verkregen was. Hier-
door waren de Pausen, nog eer zij \'t zelve wisten, in een
staat van afhankelijkheid gebracht, waarvan zij spoedig
al de nadeelen zouden ondervinden, en reeds Leo X zag
zich beklemd tusschen twee machten, die hem telkens op
pijnlijke wijze deden gevoelen, clat zijn hooggeroemde
onafhankelijkheid slechts een illusie was.
Eerst was \'t Frans I die op Italiaanschen "bodem zijn
veroveringszucht zoclit te bevredigen, zelfs den kerkdijken
staat bedreigde en zulk een overwicht bekwam, dat de
Paus, die reeds besloten had, zich in de armen des konings
te werpen en diens ontfèrming in te roepen, genoodzaakt
werd \'t concordaat met hem te sluiten waardoor wel
de Gallikaansche kerk grootehcleels in de macht des Pau-
sen kwam, daar de vrije bisschopskeuze er door opgeheven
werd, maar Leo tevens zijn recht op Parma en Piacenza
verloor. Intusschen was Karei op \'t wereldtooneel getre-
den. Niet tevreden met zijn uitgestrekte heerschappij,
deed hij ook zijn aanspraken op Lombardije gelden. Plot-
seling stonden de legers tegenover elkander en weldra zou
de strijd over dat vraagstuk ontbranden. Leo\'s toestand
Was allesbehalve benijdenswaardig; \'t dwangbuis hem door
de omstandigheden aangetrokken, werd nog nauwer toe-
gehaald. Wakker geschud uit zijn zoete droomen, ziet hij
Zlch eensklaps aan de willekeur van twee mogendheden
prijsgegeven. Hij begrijpt dat hier van onzijdigheid geen
sprake kan zijn, maar dat hij in elk geval partij moet
kiezen. „Ein Papst", zegt Ranke, „war nicht so unbedeu-
tend bei dem Kampfe derselben neutral bleiben zu dürfen,
auch war er nicht mächtig genug ein entscheidendes Ge-
wicht in die Wagschaale zu werfen; er musste sein Heil
m geschickter Benutzung der Lage der Dinge suchen 2)."
Dit was ook het gevoelen van Leo; nog steeds zon hij op
middelen om weer in \'t bezit te geraken van de landen,
hem door Frankrijk ontnomen; tevens dacht hij aan Luther,
aan keizers invloed in Duitschland — en weldra was zijn
\') Bologna was de plaats, waar dit concordaat gesloten werd, en
e man, die geheel Italië aan zich had kunnen onderwerpen, in zijn
vaart werd gestuit.
*) Zie Ranke, a. a. o. S. 84.
-ocr page 82-besluit genomen 1). Zonder langer te weifelen schaarde
hij zicb aan de zijde van Karei en kort daarop trok \'t
keizerlijk-pauselijk leger naar Milaan. Sforza werd weer
op den troon hersteld en Parma en Piacenza keerden onder
\'t Pauselijk gezag terug. Daarmee was de rust in Italië
voor een oogenblik verzekerd.
Te midden dier overwinningen stierf Leo. Na zijn dood
braken de nauwelijks bezworen partijen met vernieuwde
woede over de pauselijke staten los. De zonen van den
onthoofden Baglio, Orazio en Malatesta grepen deze gun-
stige gelegenheid aan om den dood huns vaders te wreken
en bemachtigden met hun benden, ondersteund door
Alfonsus van Ferrara, Perugia, terwijl Francisco Maria del
Rovere zijn hertogdom Urbino heroverde, hem op weder-
rechtelijke wijze door Leo ontnomen 2). Meerdere plaatsen
volgden dat voorbeeld, zoodat de kerkelijke staat allengs
weer zijn vroegere gedaante begon aan te nemen.
Ook de Franschen zagen in \'s pausen dood een wel-
kom voorwendsel om den krijg in Lombardije te hervatten 8).
Aangevoerd door Odet de Foix, heer van Lautrec trokken
hunne legers naar Milaan, doch hunne pogingen bleven
vruchteloos. Ofschoon ze al wat in hun vermogen was
aanwendden om de troonsbestijging van Sforza, die nog
te Pavia was, te beletten, moesten zij ten laatste toch
voor de overmacht van Prospero Colonna en den markies
van Pescara bukken, en zagen zij zich na vele mislukte
ondernemingen genoodzaakt Italië, met uitzondering van
enkele vestingen n. 1. die van Milaan, Novarra en Cremona,
1 \') Niet ten onrechte wordt zijn politiek door Ranke een zweizün-
gige genoemd.
2 ) H.et doel dat heiden met dezen harclnekkigen strijd beoogden
-ocr page 83-te ontruimen, zoodat het keizerlijk leger in Italië de over-
hand behield.
Ook Genua ging voor cle Franschen verloren; de stad
werd op meedoogenlooze wijze geplunderd en ee nAdornio
aldaar tot Doge aangesteld.
Zoo stonden de zaken toen Adriaan zijn tocht naar
lïotne ondernam.
Ofschoon \'t niet te ontkennen valt, dat hij in me-
lug opzicht een duistere toekomst tegen ging en met
allerlei moeiten en bezwaren zou te kampen hebben in
een vreemd land, waar zooveel partijen tegenover elkander
stonden, was cle politieke toestand met \'t oog op zijn be-
trekking tot Karei toch niet zoo onbevredigend als men
oppervlakkig zou meenen; want daar de inmenging der
vorsten thans toch een noodzakelijk kwaad was geworden,
kon "t overwicht, clat Karei in Italië had bekomen, Adriaan
111 geenen deele onverschillig zijn, ook al wilde hij een
poging doen om zijn onzijdigheid tegenover de beide
groote mogendheden te handhaven.
^ ragen wij echter naar den zedelijk-godsdienstigen toestand
des lands, dan ontvangen wij een geheel ander antwoord.
Italië was door de aanhoudende oorlogen op zijn bodem
gevoerd, ten eenenmale gedemoraliseerd, \'t Wereldsch
\' _ieven der Pausen, waaraan alles, zelfs de godsdienst
dienstbaar werd gemaakt, moest noodzakelijk een ontaar-
ding der kerk ten gevolge hebben. Het hoofd der Katho-
1C£e wereld scheen vergeten te hebben, clat hij zich een
stedehouder van Christus noemde en wel van dienzelfden
ristus, die de vredestichters zalig had gesproken, en
met een heilige verontwaardiging de wisselaars uit clen
empel had verjaagd. Alle kerkelijke waardigheden en
edieningen werden uit een geheel ander oogpunt be-
■ - ouwel, ja daalden tot clen rang van handelswaren af.
nwetendheid, werkheiligheid en bijgeloof waarden als
spookgestalten oncler de mindere klassen rond, en onder
de meer aanzienlijken liad een heilloos indifferentisme of
een volslagen ongeloof \'t goede zaad verstikt. Vooral
binnen de kloostermuren, was \'t zedenbederf tot een
schrikbarende hoogte gestegen en de heilige plaatsen,
waar eertijds \'t berouwhebbend hart verademing vond en
de tollenaarsgeest werd aangekweekt, waren de schouw-
tooneelen geworden van een zedelijke verwildering, waar-
van men zich nauwelijks een denkbeeld vormen kan.
En Rome, de zetel van het episcopaat, wat was er van
Rome geworden?
»Rom," zegt een historieschrijver uit onze dagen 1), »war
Ziel und Sammelplatz der glänzendsten Geister, es war
Schauplatz edelsten wie verderblichsten Ehrgeizes, es war
ergiebiger Boden für jedes Verdienst, wie für jedes selbst-
süchtige Treiben, es war Zuflucht für die sich nach Ruhe
sehnenden, es war wie Leo x sich ausdrückte gemeinsames
Vaterland." De zonen van \'t edele geslacht der Medicis
hadden de eeuwige stad in menig opzicht in een nimbus
gehuld; koryphaeen op 1t gebied van kunst en wetenschap
kwamen te Rome bijeen als in \'t middenpunt der bescha-
ving. Däär toch alleen wercl het schoonheidsgevoel ten
volle bevredigd en behoefde \'t genie voor geen miskenning
te vreezen; däär leefde men werkelijk in \'t volle genot
van cle stoutste scheppingen van den menschelijken geest;
däär werden de kunstgewrochten der oudheid als met een
tooverslag uit den doodslaap gewekt — en wat de wetenschap
betreft, wij behoeven slechts de namen van een Ariosto en
een Macchiavelli te noemen, om ons eenig denkbeeld te
maken van de hooge vlucht, die ook hare beoefening ten
tijde van Leo genomen had. Aan dat alles had de paus
zelf een niet gering aandeel genomen en met het oog op
\') Alfred von Reumont, a. a. o. III, 2. .S. 447.
-ocr page 85-\'t geen hij voor literatuur en kunst heeft gedaan, zal
niemand \'t onverklaarbaar noemen, dat men dit tijdvak met
zijn naam heeft bestempeld ]). »Bis auf Ludwig XIV," zegt
Reumont, »hat kein Souverän neuerer Zeiten auf die Lite-
ratur so mächtigen Einfluss geübt wie er 3)." Yooral echter
was \'t de kunst die in hem een beschermer vond; op allerlei
wijze moedigde hij haar aan en straks werd Rome zelve
voor de virtuozen \'t arbeidsveld, waarop zij met hunne
talenten konden woekeren 3). Wij hebben hier voornamelijk
t oog op de Florentijnsche school, die in 1t begin der
\' eeuw de uitstekendste mannen onder haar kweekelingen
telt: een Michel Angelo, die door zijn zucht naar al wat
gi\'ootsch en verheven was Europa verbaasde ; een Rafael die
door zijn zuivere en liefelijke opvatting, gepaard aan een
\' °lkomen overeenstemming tusschen inhoud en vorm, wist
te boeien en te betooveren ; een Romano, Ferrara en Yiti,
die op meesterlijke wijze hun grootsche ideën belichaamden
eu de kinderen huns geestes nog doen spreken tot het verre
nageslacht \'). Met jeugdige geestdrift togen zij naar Rome
611 Vonden daar een welbereiden akker voor hun stoute
ondernemingen, \'t Is bijna ongeloofelijk wat er in een be-
trekkelijk kort tijdsbestek door hun meesterhand is tot
stand gebracht. Overal zien wij straten en paleizen als
nu uet niet verrijzen, ja nergens ter wereld strooiden de
hem-Niet ten 0ErecMe ze^t Ciaconius in zijn »Vita Pontificum" van
a ditvi f0ra^ iudicii ro^us cognoscendis peracnti, in audiendo patiens,
1 U dicendo elegans, prudens in sententiis, altae indolis,
m^ificentiae et liberalitatis incredibilis."
\'J Keumont, a. a. o. S. 141.
sei) SAI10st" Ranke, a. a. o. S. 70, »gehörtezu den Bekannten
^ iner Jugend; Machiavell hat eins und das andre ausdrücklich für
mit ^ ?Cb0n:\' ;hm erfüllte Rafael Zimmer, Gallerie und Capelle
Existenz " len menschlicher Schönheit und rein ausgesprochener
4-1 y
Encyclopaedie ^ arUkel: Malerei van UIrici in Herzogs Reil-
-ocr page 86-Muzen met zoo kwistige hand haar veelzijdige gaven uit.
\'tZou ons te ver van ons doel afleiden, indien wij in bi-
zonderheden wilden nagaan, welke meesterstukken op \'t ge-
bied der schoone kunsten in deze periode te Rome \'t aanzijn
ontvingen; indien wij de zalen en kapellen van \'t Yatikaan
wilden doorwandelen om ons oog te doen dwalen op de
Loggia van een Rafael, op cle beeldengalerijen en de rijke
verzamelingen van oudheden, die tegelijkertijd bewondering
en eerbied afdwingen; indien wij een bladzijde wilden wijden
aan cle beoordeeling der richtingen, clie hier op clen voor-
grond treden; indien wij cle eigenaardige karaktertrekken
wilden opzamelen en de namen noemen van hen die hier
hunne bijdragen leverden; wij moeten ons dus met deze
korte en oppervlakkige schets tevreden stellen, die hoe
onvolledig ook ons eenig denkbeeld kan geven van den
hoogen trap van ontwikkeling, waartoe Rome destijds ge-
stegen was -1).
Tot nog toe echter vestigden wij alleen op cle licht-
punten \'t oog en vergaten bijna, clat er ook een schaduwzij
valt op te merken, waarvan wij niet straffeloos den blik
kunnen afwenden; want datzelfde Rome, schitterend door
vernuft en grootheid, vertoont zich aan den aandachtigen
beschouwer als in zwarte nevelen gehuld; als een somber,
onheilspellend oord, clat overal sporen van verval en ver-
woesting draagt. Had een man met zulke grootsche icleën
als Rafael op den stoel van Petrus gezeten, de hoofd-
stad der christenheid zou zeker nader tot haar ideaal
zijn gekomen; thans echter had \'t tegenovergestelde
plaats. De groote beginselen door hem en zijn geest-
verwanten gepredikt werclen verkeerd toegepast, de be-
Een uitnemend en zeer gedetailleerd overzicht van dit merk-
waardig tijdvak geeft von Reumont in bovengenoemd werk, onder
•\'t opschrift: Literatur und Kunst der ersten Decennien des XVI
Jahrlmnderts III, 2. S. 318 ff.
schaving, die zich in literatuur en kunst openbaarde, kwam
slechts enkelen ten goede en oefende op \'t burgerlijk leven
geen merkbaren invloed. De buitensporige hofhouding des
pausen, die als een wereldlijk vorst wilde heerschen en dus
°ok als een wereldlijk vorst wilde schitteren, was waarlijk
Met geschikt om den ernst des levens te bevorderen en
t hart te veredelen. »Laat ons \'t pausdom genieten," sprak
Leo en hij gaf aan dat woord den meest uitgestrekten
Zln; zijn epicuristische levenswijze is op die uitspraak de
heste commentaar. De weelde, waarin :t opperhoofd der
kerk zich baadde, drong ook tot \'t volk door en werkte
a<He geestelijke ontwikkeling tegen. Het „panem et circenses1\'\'
weerklonk andermaal door de straten van Rome en de
^aus was te zwak om weerstand te bieden aan \'t ver-
langen des volks.
Leo\'s blik was niet scherp genoeg om den invloed van
t dilettantisme te weren en een juist onderscheid te
maken tusschen talent en genie. Zijn oor werd niet alleen
gestreeld door zuivere en liefelijke toonen, ook \'t schrille
en triviale trok \'hem onweclerstaanbaar aan1). Vandaar
dcif» ••
\' wy aan zjjn ]10f uaast vele groote mannen, die
werkelijk een sieraad waren van hun eeuw, ook een me-
nigte goden van lageren rang ontmoeten. Soms openden
zich de deuren van \'t Vatikaan en vormde de schare daar-
11 en met de hooge prelaten \'t auditorium. Dat daar
leeds de kiemen werden gelegd voor \'t onkruid, dat straks
welig zou opschieten, is boven allen twijfel verheven. Ze-
celoosheid en lichtzinnigheid namen hand over hand toe;
prii Bayle ZCgt in boveiQgenoemd werk Tome III pag. 82 : »il favorisa
de, r ipa;ement les Poëtes, et cela sans garder toujours les mesures
,.e gravite f<ne son caractère demandait. Cela parut en plusieurs
— 6t même dans les Privüeges qu\'il accorda aux Poésies
e Anoste, disons en un mot, que les gens doctes et les boufons
partagèrent également son amitié,"
de godsdienst maakte plaats voor den dienst van \'t gouden
kalf en van een aanbidding in geest en in waarheid was
nergens een spoor meer te vinden. Over \'t christendom werd
met minachting gesproken, ja zelfs kardinalen ontzagen
zich niet met het heiligste te spotten en door hun onreinen
adem de geestelijke athmosfeer te verpesten \'). Wij hebben
slechts een vluchtigen blik in Luthers Tischreden te slaan
om ons te overtuigen hoezeer \'t Rome der 16de eeuw ver-
basterd was. Luthers verwachtingen toch waren hoogge-
spannen ; nog altijd was de Paus in zijn oogen cle heilige
vader, wiens uitspraken hij als cle stem van Christus eer-
biedigde. Wij hebben dus geen reden om hem van over-
drijving te beschuldigen en zijn schildering als te sterk
gekleurd ter zijde te leggen. Hoe bitter was hij teleurgesteld,
toen hij hier allerminst de waarheid en den vrede mocht
vinden, waarnaar hij reeds zoolang had gezocht1). Waarlijk
een Rafael behoefde den paus geen plan voor te leggen, strek-
kende om \'t oude Rome uit zijn puinhoopen te doen ver-
rijzen 2), want in menig opzicht was \'t reeds daar, ja konden
stroomen bloecis getuigen, dat de booze geest van vroegere
eeuwen haar nog niet verlaten had.
Ziedaar een schets van de eeuwige stad, waar een
Adriaan den geestelijken schepter zou zwaaien.
Welk een verschil tusschen hem en zijn voorganger!
Leo, gesproten uit een oud beroemd geslacht, dat wij
1 J) Leo zelf was niet geheel vrij van dien zuurdezem. Dat hij zich
echter met bepaalde minachting over \'t christendom zou hebben
uitgelaten en \'t hem. toegeschreven gezegde: squantum nobis nostris-
que ea de Christo fabula profuerit satis est omnibus seculis notum"
werkelijk van hem afkomstig zou zijn, is minstens zeer onwaar-
schynlijk. Zie Bayle in zijn Dictionaire: Tome III pag. 83.
2 ) Een fraaie schets van Luthers verblijf te Bome geeft Prof.
B. ter Haar, in zijn »Geschiedenis der kerkhervorming in tafereelen.\'\'
Dl. I, bi. 83 vgg.
3) Aangaande dit merkwaardig document leze men het door Reu-
mont meegedeelde a. a. o. S. 358 ff.
reeds in de 13\']" eenw te Florence aantreffen; Adriaan.de
zoon van een eenvoudigen daglooner; Leo, levenslustig
van aard, nog in den bloei zijner jaren; Adriaau, een man
van stroeven ernst, vermoeid en afgemat door de teleur-
stellingen des levens; Leo, de man naar de wereld; Adriaan
\'t ideaal van een geestelijke; Leo, de hartstochtelijke Ita-
liaan, dwepende met de kunst; Adriaan, de strenge scho-
lasticus, rechtzinnig tot in merg en been; Leo... maar
waar zou ik eindigen, gansche bladzijden zouden met dit
antithetisch parallelisme te vullen zijn1) !
Voor de kunst was er van Adriaan weinig te hopen;
zijn streng scholastieke, mathematisch ontwikkelde geest
kon moeielijk behagen scheppen in losse bevallige vormen.
Jovius verhaalt ons dan ook, dat hij voor schilderstukken
eu standbeelden waarop \'t oog van eiken Italiaan met ver-
rukking staarde, al zeer weinig eerbied had; dat hij van
\'t beroemde beeld van Laocoon, wiens sage door de grootste
grieksche dichters is bezongen en waaraan Sophocles zelfs
een zijner tragoediën had gewijd, een groep door Julius II
Voor \'t Belvedère aangekocht, vol minachting den blik
afwendde 2). Zelfs zou hij op één na al de deuren van deze
wereldberoemde beeldengalerij hebben doen dichtmetselen
en ontstond bij sommigen de vrees, dat hij de prachtigste
gedenkstukken der oudheid, een Apollo, een Yenus e. a.
tot kalk zou verbranden tot opbouw van de St. Pie-
terskerk.
Ook voor de literatuur was Adriaan alles behalve gun-
stig gestemd. Zag Leo zich als een tweeden Maecenas,
omringd van allerlei mannen, die hunne zij \'t dan ook
niet immer welriekende offers op \'t altaar der Muzen
Plengden, Adriaan zocht zijn troost in stichtelijke boeken
M Zie de\'schoone vergelijking tusschen Leo en Adriaan van Mevr.
Bosboom-Toussaint in \'t »Huis Lauernesse," Dl, II, bl. 67 vgg.
\') Zie Burinan, 1. c. pag- 138.
-ocr page 90-en gaf de meesten hunner een allesbehalve eervol ontslag 1).
Vooral voor de dichters, die zoo vaak \'t oor van een
Leo hadden gestreeld gevoelde hij weinig of geen sym-
pathie ; met argwaan beschouwde hij de voortbreng-
selen van hun geest en Jovius tracht ons in zijn eigen
persoon \'t bewijs te leveren, dat gebrek aan poëtische
gaven bij den Paus zelfs een aanbeveling was2). De geest
van \'t Heidendom straalde volgens hem te veel in hun
geschriften door, en hun denkbeelden aangaande \'t Chris-
tendom maakten een pijnlijken indruk op zijn vroom en
kinderlijk gemoed. Natuurlijk verzuimden de dichters van
hunnen kant niet den geesel der satyre te zwaaien tegen
een man, die hun verdiensten ten eenenmale loochende
en niets dan verachting voor hen over had. Dat die An-
ti-kritiek soms zeer scherp en gevoelig kon zijn, daarvan
levert de zuil van Pasquino een sprekend bewijs. Adriaan
gaf bevel haar omver te rukken en in den Tiber te wer-
pen. Suessa \'s keizers gezant te Rome verzette zich hier-
tegen ten sterkste en verzekerde den Paus dat Pasquino
zelfs in de diepte evenmin als de kikvorsellen zwijgen zou,
daarop gebood hij haar te verbranden om haar alzoo aan
de vergetelheid prijs te geven, maar alweder was Suessa
met zijn antwoord gereed 3), zoodat de Paus, door zijn
geestige taal overwonnen, zijn toorn liet varen en \'t lijde-
lijk aanzag, dat de beruchte zuil ongeschonden bleef, ter-
1 M »Une des choses," zegt Bayle, »qui le firent décrier par les Italiens
fut qu\'il ne faisait aucun cas ni de la Poésie, ni de la delicatesse
style, deux choses qui avaient fait faire fortune à bien des gens
sous Leon X et dont on se piquait le plus en ce païs-la."
2 ) Zie Burman, a. w. pag 138.
3 ) »Turn rursus," zegt Jovius, Suessanus, recte inquit, sed tam crude-
liter concremato Poëtae clientes non deerunt qui patroni cineres
invidiosis carminibus prosequantur et supplicii locum quotannis
statuto solenni die concelebrent". Zie Burman, 1. c. pag. 134.
wijl cle dichters steeds voortgingen hun kruisvuur tegen
den persoon des Pausen te richten T).
Dat er te Rome een geest van ontevredenheid heerschte
en er een heimwee naar vroegere dagen geboren werd is
licht te begrijpen; dat menigeen de taal van dien boetge-
zant, die gekomen scheen om de stad \'t „memento mori"
toe te roepen en de laatste vreugdetoon te doen verstom-
men als ravengekras in de ooren klonk, wie zal \'t ont-
kennen1)? Had er ten tijde van Leo een overvoeding plaats
1 ) Dat men te Rome allesbehalve met den nieuwen paus inge-
nomen was, blijkt uit \'t geen we over hem lezen in een zeer merk-
waardig en zeldzaam geschrift waartoe mij door de bereidwilligheid
van Prof. Doedes de toegang werd verschaft. In vijf verschillende
uitgaven is \'t tot ons gekomen en werd bovendien de eer eener
fransche vertaling waardig gekeurd. Dat wat thans voor mij ligt
en waaruit ik een en ander wensch te citeren is aldus getiteld;
»Ein cleglichs gesprech geschehen nit weyt vö Trient tiff der Römer
strasz/ von einem. Apt/ Curtisanen un dem Teiifel/ wider den from-
men Pabst Adrianum." Reeds \'t antwooi\'d van den hoveling op de
eenvoudige vraag van den abt of Adriaan reeds te Rome gekomen
is, getuigt van zeer geringe sympathie: »got wol das jn das mor
verschluckt hett/ uff dz er nie gen Rom war kumen/ roept deze
verontwaardigd uit en laat er toen de abt zijn verwondering te ken-
nen gaf en zich beriep op \'t gunstig oordeel over hem, door dege-
leerde wereld uitgesproken, als in éénen adem op volgen: »Der teüfel
nem sein geyst/ er ist mir ün manche gutten gesellen nun zü frum/
mir war vil lieber ein ryffianer pabst dah ein Theologus, er schadt
mir uff disen tag ob drey hundert ducaten." Elders wijst hij op \'t
scherp contrast tusschen hem en zijn voorgangers, laat zich als een
laudator temporis acti, met geestdrift over een Julius, Alexander en
Leo uit en voelt \'t heimwee naar dien gulden tijd in zich ontwaken.
»O wan ich gedenck, zegt hij, des grossen gewalts und kostlichen
triumphs der aller heilgoste väter Alexandri, Julii und Leonis un
sich an die lusary betlery dis er bestia so möcht myn hertz zer-
breche. Wie ist so mächer grosser esel un grosser schelm by disen
dry helgen vättern zu herrë worde." Zóó dacht men te Rome in de
hoogere kringen over Adriaan en onder zulke omina besteeg hij den
pauselijken troon! Wij komen later op dit merkwaardig ge-
schrift terug.
gehad en kon men verwachten thans eenigzins op dieet
te zullen worden gesteld, nimmer had men gedroomd,
dat men zoo plotseling van elk aesthetisch genot zou wor-
den verstoken. Hoeveel had men Leo niet willen verge-
ven als hij weer opstond uit zijn graf en zijn trawanten
weer vereenigde om zijn troon! Menigeen die hem had
gevloekt in zijn dood, omdat hy zonder \'t gebruik van \'t
sacrament, ten grave was gedaald, zou hem thans met een
»Hosanna, gezegend is hij die komt in den naam
des Heeren," tegemoet willen treden; maar dat alles baatte
niet meer, de Paus kwam niet weder en de dagen van
weelde waren voor Rome voorbij. De groote vastendag
was aangebroken, waarop \'t der christenwereld herinnerd
zou worden, dat de opperpriester van Rome nog een an-
dere roeping had dan te lxeerschen, te genieten en zijn
volk te behagen. Met dat doel voor oogen verscheen
Adriaan. In zijn persoon trad het liefelijk beeld weer te
voorschijn van een herder, die \'t afgedwaalde schaap terug-
voert tot de kudde, van een priester gemoedelijk en vroom,
die den godsdienst weer wil brengen in huis en in hart,
van een geneesmeester, die de wTonden wil heelen, waar-
aan de christenheid lijdt. ,
Dat Rome hem niet aanstonds begrypen zou was natuurlijk
te verwachten. Men had te lang gestaard op den luister en
de grootheid van een man als Leo om den eenvoud en
de vroomheid van Adriaan te kunnen waardeeren; men
had zich te lang vermeid in de kleurenpracht van het
Roomsche hof om in de nederigheid des pausen te roe-
men. Toch waren er velen, die op hem hoopten en ver-
trouwend het oog op hem sloegen zoo dikwijls zij dachten
aan \'t gevaar dat de kerk bedreigde. Een krachtige hand
was er noodig, een helder hoofd en een vaste wil om den
gevaarlijken storm te bezweren. De tijd om te schertsen
en zich vrolijk te maken over anderen, die \'t waagden
hun voordeel te doen met den nood der kerk en \'t oog geopend
hielden voor de zwarte stippen aan den horizon, die tijd
was reeds lang voorbij. De hand moest aan\'t werk worden
geslagen, want reeds was de bijl aan den wortel gelegd.
Rome toch was niet alleen \'t arbeidsveld, waarvoor de
krachten des pausen werden gevraagd. Ook buiten de
muren van de hoofdstad der christenheid waren ontzet-
tende machten verrezen, die niet met een enkel macht-
woord te vernietigen waren; vijanden, die niet met een
banvloek tot zwijgen konden worden gebracht. Wij zul-
len ze achtereenvolgens leeren kennen en tevens zien wat
Adriaan heeft gedaan voor de taak, waaraan reeds zoo
menigeen vruchteloos zijn krachten had beproefd; in hoe-
verre hij beantwoord heeft aan de verwachtingen, die de
Katholieke wereld van hem koesteren mocht; m. a. w. of
hij overal en ten allen tijde zijn roeping heeft verstaan
en werkelijk door zijn daden heeft getoond, dat het heil der
kerk zijn eenig en ernstig streven was.
Adriaan tegenover Soliman.
Waren wij zoo even getuigen van den treurigen toestand
van Italië onder en na Leo X; heeft een blik op het Rome
der 16de eeuw ons tot de erkenning gebracht, dat de om-
standigheden, waaronder Adriaan de teugels van \'t bestuur
in handen nam, zeer ongunstig waren en dus de droeve
zucht, die hij slaakte toen 1t gerucht zijner benoeming
tot hem doordrong, door de uitkomst volkomen gerecht-
vaardigd werd: thans zullen wij zien, dat er voor hem
nog andere redenen waren, om aarzelend zijn schreden
naar Rome te richten en zich aan \'t hoofd der katholieke
wereld te stellen.
Kort na Adriaans aankomst te Rome kwamen afgevaar-
digden van Lodewijk II, koning van Hongarije, met een
smeekschrift tot hem, waarin zij met al de welsprekend-
heid, die hun ten dienste stond, een beroep deden op de
welwillende gezindheid des pausen en zijn bescherming
inriepen tegen een vreemden overheerscher, een ongeloo-
vige, die den strijd tegen de zonen der kerk had aan-
vaard. »Heilige vader", zóó luidt hunne klacht, »ontferm u
over een christenland, waar de godsdienst door het bij-
geloof en de lichtzinnigheid der Mohammedanen wordt
onteerd. Bemerkt gij niet, hoe die gezworen vijanden van
onzen godsdienst zich gedragen tegenover de ongeloovigen;
hoe de vorsten van Europa, die nog wel den christen-naam
dragen, niet alleen de wreedheid der Turken niet weêrstaan,
maar zelfs door hun onzalig getwist hun snoode plannen
bevorderen. Genadige vader, met een traan in \'t oog,
smeeken wij u, kom ons te hulp *)!"
En waarlijk er was reden voor die klacht. Selim, het
machtige opperhoofd der Turken, was gestorven en Europa
kon een oogenblik wanen, dat de vijandelijkheden der
Turksche natie met hem ten grave waren gegaan; doch
maar al te spoedig bleek het, dat men zich aan een ijdelen
droom had overgegeven.
Soliman, zijn opvolger, beschaamde zelfs de geringe
verwachtingen, die men van hem koesterde 3). Nauwelijks
v) Zie Burman 1. c. pag. 200.
2) Zinkeisen zegt in zijn »Geschichte des osmanischen Reiches in
Europa" Th. II S. 611: »Der jügendliche Nachfolger Selims, Sulei-
man I — so glaubte man allgemein — habe weder das Talent,
noch den Willen, auf der Bahn der Eroberung fortzuschreiten, die
ihm sein Vater vorgezeichnet; er sei ein Jüngling ohne Erfahrung
und höhere Begabung, ein sanfter, friedliebender Charakter, der wenig
an Krieg und Waffenruhm denke, ein Lamm das dem Löwen gefolgt".
had hij den troon beklommen of Hongarije ondervond, dat
de vijandelijke gezindheid der Turken volstrekt niet ver-
minderd, dat hun macht in geenerlei opzicht gebroken
was. Zijn begeerig oog was op Belgrado en \'t geheele ge-
west langs den Donau gevestigd. Na een hardnekkige ver-
dediging was reeds Schabacz voor de overmacht bezweken,
en ook Belgrado, dat bolwerk der christenheid viel, groo-
tendeels door verraad, in handen der Turken. Reeds hadden
zij zich den weg naar Duitschland gebaand, en tot heden
was er niemand verschenen om de Hongaren in dien hache-
lijkeu strijd ter zijde te staan. Toen wendde men zich tot
Adriaan. Op hem, den katholiek bij uitnemendheid, ves-
tigde men zijn hoop. Maar de dagen waren voorbij, waarin
een enkel woord, ja een enkele zucht des pausen voldoende
was om duizenden en tienduizenden het zwaard te doen
ontblooten ter verdediging van het christendom ]) en vruch-
teloos zag men uit naar profeten, die \'t van de daken zouden
verkondigen dat er een vijand van het Katholicisme was
opgestaan, die moord en dreiging blies en dat het plicht
was ten strijde te trekken voor de verdrukte kerk. Geen
Peter van Amiens, geen Bernard van Ülairvaux stond er
op om in bezielende taal en gloeiend van geestdrift vorsten
en volken op te roepen tot een kruisvaart tegen den Mo-
hamedaan. De proef, door Leo X genomen, was ten eenen-
male mislukt en zijn met zooveel zorg ontworpen plan ge-
heel verijdeld 1). Kou men clan van Adriaan verwachten,
dat hij beter zou slagen dan zijn voorganger? De vorst,
die hem steunen kon en noodzakelijk steunen moest, was
Karei, en deze was in een bloedigen oorlog met Frankrijk
1 ) Merkwaardig is een document, door dezen paus met het oog op de
Turksche aangelegenheden vervaardigd, door Zinkeizen opgenomen
in bovengenoemd werk, S, 594 ff.
gewikkeld. De trouwe zoon der kerk wiens mond overvloeide
van beloften en verzekeringen, deinsde — nu het op handelen
aankwam en hij toonen moest, dat zijn belangen werkelijk
één waren met die des pausen — eensklaps terug. Engeland
had zich met hem tegen Frans 1 verbonden en beiden rust-
ten niet voordat zij de eerzucht des konings hadden gefnui kt.
Venetië ontveinsde zijn sympathie voor Soliman niet;
beiden hadden te veel belang bij den vrede om plotseling
de wapenen tegen elkaar op te vatten. De republiek had
dan ook Soliman met zijn troonsbesteiging geluk ge-
wenscht en hem op allerlei wijze van haar vredelievende
gezindheid de blijken gegeven. De Sultan van zijn kant
voorkwam hare wenschen en bood haar zelfs zijn hulp aan
tegen de zeerooverij, die haar handel op den Levant be-
lemmerde 1).
Adriaan had al wat in zijn vermogen was aangewend
om den keizer tot het sluiten van den vrede te bewegen,
of ten minste tot het aangaan van een wapenstilstand over
te halen. In zijn brieven, die hij gedurende zijn reis aan
den keizer schreef, komt hij telkenmale op dit onderwerp
terug 2). Met aandrang wijst hij er op, dat alleen een
algemeene vrede of een langdurige wapenstilstand de voor-
waarde is voor een voordeeligen strijd tegen den gevaar-
lijken vijand, die de kerk van Christus bedreigde. In krach-
tige bewoordingen geeft hij hem te kennen, dat men in
de ure des gevaars zijn bizondere belangen aan die der
Christenheid behoort opteofferen. Ook te Rome zijnde,
voert hij een geregelde briefwisseling met den keizer over
deze hoogstgewichtige aangelegenheid. Met heilige geest-
drift bezield zet hij zijn denkbeelden uiteen, geeft hij zijn
1 \') Zie over de verhouding van Venetië tot het Turksche rijk: J. de
Hammer, »Histoire de 1\'Empire Ottoman, traduite par Hellert\'\', Tome
V, pag. 21.
2 ) Zie Gaehard, a. w. passim.
-ocr page 97-vrees te kennen, dat op die wijze ook Napels en Sicilië
in de handen der ongeloovigen zullen vallen, ja dat zelfs
Italië voor hen openligt. Volgaarne zou hij zijn bloed
willen storten, indien hij er \'t behoud van Khodus meê
koopen kon. Soms zelfs verliest hij zijn gewone kalmte
en vloeien er bittere woorden uit zijn pen. »De Macca-
beërs", zegt hij in een dier oogenblikken, »verdedigden hun
godsdienst met vrij wat meer vuur en ijver dan wij; wij
dragen wel den naam van Christenen, maar christendeugd
zoekt men bij ons te vergeefs, wij trachten ons liever op
onz» vijanden te wreken dan op de vijanden van God, en
daarvoor zetten wij de gansche christenheid op het spel1)."
Niets echter mocht baten, de krachtigste taal stuitte op \'s
keizers onverzettelijkheid af. Nu eens weet hij zich zeer
behendig achter Engelands koning te verbergen; dan weer
werpt hij de schuld op Frankrijk dat door zijn buitenspo-
rige eischen en onredelijke voorwaarden een eervollen vrede
tot een ongerijmdheid maakt. Met hetzelfde doel had Adriaan
gezanten naar Frankrijk en Engeland gezonden, maar ook
daar vond hij de gemoederen allesbehalve gunstig voor
de goede zaak gestemd. In het kort hij vorderde niets en zijn
onvermoeide pogingen konden slechts strekken om hem bij
den keizer in verdenking van partijdigheid te brengen en
dezen te versterken in de overtuiging dat hij met den ko-
ning van Frankrijk heulde. Later, bij de bespreking van
het verbond des pausen met beide mogendheden, zullen
wij gelegenheid vinden een en ander meer uitvoerig te
behandelen en de vruchten dezer onafgebroken correspon-
dentie te leeren kennen.
Intusschen had Soliman, overmoedig geworden door
menige gelukkige onderneming en partij trekkende van
den strijd, die tusschen de groote Europeesche mogend-
heden was ontbrand, een aanval op Rhodus, den hoofd-
zetel der Johannieter-orde, gewaagd. Het bezit van dat
eiland lachte hem om velerlei redenen toe en inderdaad
kon hij geen gelukkiger tijdstip kiezen om zijn verove-
ringszucht te bevredigen. »Jamais époque plus favorable",
zegt een historieschrijver, »ne s\'était présentée pour la
réalisation des projets d\'agrandissement conçus par les
sultans ottomans 1)." Zes maanden waren er noodig om
het beoogde doel te bereiken. De ridderlijke bevolking,
aangevoerd door den uitstekenden grootmeester der orde
Villiers de 1\'ile Adam s) handhaafde haar alouden Koem
en Ehodus zou gewis niet bezweken zijn, zoo niet verraad
de ondernemingen van den vijand had begunstigd. Te
vergeefs wachtte men hulp uit Rome; de schatkist was
ledig en \'s pausen klachten bleven onverhoord 3). Wel
had Adriaan een kleine vloot doen uitrusten met een
luttel aantal troepen bemand, maar deze kwam eerst na de
overgave te Rhodus aan. Karei had om het recht op den eer-
naam van een getrouwen zoon der kerk en een bescher-
mer van \'t Katholicisme niet geheel en al te verbeuren
een paar oorlogschepen, derwaarts gezonden maar ook
deze mochten de plaats hunner bestemming niet bereiken.
Ook Suessa, \'s keizers gezant, onthield zijn hulp aan \'t
ongelukkige Rhodus en wilde liever de steden van Italië
bewaken met een bezetting, waarop hij staat kon maken,
en \'t leger, dat in G allia Cisalpina zich bevond, met
Spaansche soldaten versterken, dan tegen den Turk te
velde te trekken.
Niettegenstaande al deze teleurstellingen verdedigde
men zich met leeuwenmoed tegen een ontzaglijke over-
\') de Hammer in meergemeld werk, pag. 25.
2) Zie over hem en zijn merkwaardige correspondentie met So-
liman, Zinkeisen a. a. o. S. 621 ff,
3) Barman 1. c. pag. 122.
-ocr page 99-macht. Zelfs vrouwen namen deel aan den strijd en moe-
digden door haar voorbeeld de belegerden aan. Treffende
gebeurtenissen, waarbij onwillekeurig een traan aan ons
oog ontrolt, kenmerkten dit hardnekkig gevecht. Zóó
verhaalt men, dat een Grrieksche vrouw, op \'t gezicht van
den dood van haar echtgenoot, haar beide kinderen omarmde
en na ze \'t kruisteeken op \'t voorhoofd gedrukt te heb-
ben, ze doorstak en in de vlammen wierp met de woor-
den: „zoo kan dan ten minste de vijand uw jeugdige
lichamen noch levend, noch dood bezoedelen." Daarop
wikkelde zij zich zelve in den bebloeden mantel van den
geliefden doode, nam een degen en wierp zich in het
heetst van den strijd, waar zij den heldendood stierf 1).
Ten laatste gaf de bevolking, uitgeput naar lichaam en
geest zich aan den overweldiger over. Op den lsten kers-
dag brak die dies citer voor Rhodus aan, ongeveer op
\'t zelfde oogenblik, dat Adriaan zich naar de Sixtijnsche
kapel begaf om daar den dienst te verrichten, en juist een
zware steen uit de kroonlijst viel, die één zijner dienaars
verpletterde 2). Of wij hier aan boos opzet dan wel aan
een ongelukkig toeval hebben te denken, valt moeielijk
te beslissen; dit is zeker, dat reeds toen een machtige
partij op den paus haar arendsblikken geslagen had, en
sommigen beweren zelfs, dat een der kardinalen er vrij
luidruchtig zijn ontevredenheid over te kennen gaf, dat
Adriaan nog bij tijds aan \'t dreigend gevaar was ontsnapt,
1 Nadere bizonderheden omtrent dit gedenkwaardig beleg, wor-
den in boeienden vorm meegedeeld door de Hammer o. c. Tome
Y, pag. 27 et suiv.
2 ) Ortiz voegt er in zijn »Itinerarium" bij: »et continuo exclamatum
est per seniores Romanos Rhodum esse captam, illam nimirum,
assignantes causam, quod cnm Constantinopolis a proavo istius Ma-
hometici Principis expugnata fuerat, alius inde exciderat lapis, et
hoe signo cognoverunt excidium Rhodium — Credat quisquis credere
possit!!
en dat deze opmerking, wel verre van verontwaardiging
optewekken, integendeel door de meesten zijner collega\'s
met een goedkeurend knikje werd beantwoord \'). Adri-
aan, die in deze gansche zaak meer blijken van chris-
telijk medelijden clan van christelijken moed had gegeven,
begon toch eindelijk te begrijpen, dat de Katholieke we-
reld met halve maatregelen niet gebaat was. Reeds meer-
malen had hij klachten over zijn besluiteloosheid moeten
hooren, ja zelfs sommigen hadden zich niet ontzien hem
in scherpe bewoordingen hun gevoelen over zijn hande-
lingen te openbaren. Een zekere Hieronymus Balbus o. a.3) —
die door Ferdinand, Kareis broeder, naar Rome was ge-
zonden om er bij clen paus op aan te dringen, dat hij toch
handelend in het belang van Hongarije mocht optreden,
en krachtdadig de pogingen ondersteunen, die ter beteu-
geling der Turksche heerschappij in het werk werden ge-
steld — had hem ten aanhoore van al de kardinalen op een
hatelijkheid onthaald, die even fijn als doeltreffend hem
\'t schaamrood naar cle wangen joeg en de omstanders in
een onstuimig gelach deed uitbarsten. „Heilige Vader,1\'
zeide hij, „Fabius Maximus heeft door zijn dralen Rome
gered, gij zult er Rome en zelfs geheel Europa door te
gronde richten 3)!" Dit woord schijnt een gewenschten
indruk op Adriaan gemaakt te hebben, want kort daarop
zond hij den kardinaal Cajetanus met een bedrag van
vijftig duizend dukaten naar Hongarije. Dat juist deze
prelaat, die Adriaan te Rome zoo uitnemend van dienst
kon zijn, derwaarts vertrok, geschiedde waarschijnlijk op
aansporing van enkelen zijner raadslieden, die van meening
waren, dat hij zich aan \'t Roomsche hof een te groote
vrijheid van spreken veroorloofde en den paus in zijn her-
\') Zie Burman, 1. c. pag. 64.
-) Burman uoemt hem »vir doctus et Poëta sui temporis iusignis."
3) Zie Burman 1. c. pag. 71, 132,
-ocr page 101-vormingsplannen te dapper ter zijde stond, en die liet dus
beter vonden hem, -op deze schijnbaar eervolle wijze, on-
schadelijk te maken.
Het schijnt echter dat Cajetanus hier niet met veel
vrucht werkzaam was; overal toch ondervond hij tegen-
kanting, daar de Hongaren al het mogelijke aanwendden
om het geld, dat de Paus ter zijner beschikking had ge-
steld, hem afhandig te maken ten einde het voor andere
doeleinden te besteden, en ofschoon kort na zijn aankomst
de Turken een zware nederlaag leden, wisten zij toch
allengs \'t grootste deel van Hongarije te bemachtigen, ter-
wijl de vorst, die ter verdediging van het rijk en den
godsdienst te velde was getrokken, in den strijd kwam te
sneuvelen 1).
Omstreeks denzelfden tijd bood een monnik, die cle kloos-
terwetten niet zeer ijverig beoefend had, zieh aan om den
algemeenen vijand van het Katholicisme te bestrijden. Het
gelukte hem werkelijk in weinige dagen een zoogenaamd
vrijwilliger-corps op te richten, dat alleen uit liefde voor
God en de goede zaak cle wapenen had aangegord. Her-
haalde malen vertoonden zij zich vóór \'t, pauselijk paleis en
voerden aldaar hun militaire oefeningen uit; langzamer-
hand echter verdween de geestdrift en keerden cle devoten
naar hun kloosters terug. Een andere monnik verklaarde
zich eveneens bereid een vloot uit te rusten om daarmee
cle Turken te bestoken, maar ook deze tocht mislukte bij
gebrek aan belangstelling -).
Over het algemeen schijnen cle monniken zich deze zaak
ijverig te hebben aangetrokken. De Minoriten legden
zelfs den Paus een plan yoor om uit cle gezamenlijke in-
\') Buitendien liet de Paus in de grenssteden en vestingen van
Dalmatië en Croatië koorn en buskruid uitdeelen*
2) »Et merito," zegt Ortiz bij Burman 1. c. pag. 213, »gesta enim
Monachorum extra claustra evanida reputantur."
komsten der kloosters een aanzienlijk leger op de been
te brengen, dat met goed gevolg de Turksche macht in
Europa zon kunnen bestrijden. Zij berekenden, dat zij
zonder groote opofferingen ongeveer 144,000 man onder
de wapenen konden roepen, die clan nog maar alleen uit
de kloosters afkomstig waren, terwijl hun, indien zij op
de kerspelen denzelfden maatregel toepasten, een leger-
macht van 540,000 man ten dienste stond 1). Dat hun
voorstel in ernstige overweging is genomen, lezen wij niet
en kunnen wij ook geenzins verwachten. Waarschijnlijk
heeft Adriaan hen naar de kloostermuren verwezen en
hun onder \'t oog gebracht, dat een monnik der wereld
is afgestorven en allerminst op \'t slagveld te huis behoort.
Buitendien braken er spoedig betere tijden aan, die een
dergelijk aanbod overbodig maakten, en der christenheid
gepaster middelen aan de hand gaven, om haar verzet
tegen de toenemende macht van den Turkschen veroveraar
te stevigen en met meerdere kracht te cloen gelden.
Adriaans maatregelen ter Hervorming.
Adriaan had zich eens bij de aanvaarding van het
Pontificaat ongeveer aldus over de Pauselijke waardigheid
uitgelaten: „Niets is in dit leven en vooral in dezen tijd
gemakkelijker en aangenamer clan het bisschoppelijk en
inzonderheid het pauselijk ambt, als men er alleen naar
streeft om de menschen te behagen, maar ook niets is
\') Dit belangrijk stuk draagt tot opschrift: »Avis pour mettre
sus une grande et puissante armée eet. Zie Zinkeisen a. a. o.
S. 637 ff.
gevaarlijker en aan meer bezwaren onderhevig, als men
bedenkt, dat men Gode eens van alles rekenschap zal geven
en zal moeten antwoorden op de vraag, of men in waarheid
een stedehouder van Christus is geweest? God heeft zich
verwaardigd mij tot deze eervolle betrekking te roepen?
ik hoop dat het mij, onder bijstand van zijn genade, ge-
lukken zal een getrouw dienaar te zijn." 1).
Ziedaar een ernstig en welsprekend woord; een Paus die
met zulke gevoelens zijn taak aanvaardt, heeft recht op aller
sympathie en maakt een beteren indruk op ons dan een
Leo, die slechts van een „genieten van \'t Pausdom" sprak.
Reeds aanstonds wilde hij toonen, dat het hem ernst
was, toen in een plechtig oogenblik die uitspraak over
zijn lippen ging. Had hij te Leuven niet geschroomd
openlijk te verklaren, dat de geestelijkheid door groote
gebreken werd ontsierd; ook hier wilde hij zijn stem
verheffen, die men aldaar te vergeefs door het cloodend
vergif had trachten te smoren. Adriaan begreep terecht
dat hij dan eerst kans van slagen had, als hij met zich
zeiven begon en zich, door de pauselijke waardigheid te
ontdoen van den bovenaardschen glans waarmee zijn
voorgangers haar hadden trachten te omgeven, aan de
zijnen ten voorbeeld stelde.
Daartoe kon hij te eerder overgaan, naarmate zijn be-
schouwingswijze in menig opzicht verschilde van die zij-
ner voorgangers. Adriaan gevoelde dat de afstand tus-
schen den Paus en de leeken niet zoo ontzaglijk groot was
als Leo e. a. zich hadden voorgesteld.
Had een Gregorius VII het theokratisch ideaal, de
onvoorwaardelijke opperheerschappij der kerk over den
staat en van \'t pausdom over de kerk, zoeken te verwe-
zenlijken; had een Innoeentius III en een lange reeks van
Zie Burraan 1. c. pag. 161.
-ocr page 104-pausen na hem, voor dat absolutisme geijverd, en is het
ten laatste aan een Pio Nono gelukt, om, trots \'t wel-
sprekend protest van de edelste zonen der kerk, de onfeil-
baarheid tot den rang van een dogma te verheffen, en
daardoor de pauselijke macht het toppunt van haar luister
te doen bereiken: hier ontmoeten wij een man, die reeds
te Leuven in een zijner werken \') had verklaard, dat die
\') Het is hier de plaats om met een enkel woord, Adriaans ge-
schriften te bespreken — met een enkel woord zeg ik, want daar
zij voor \'t meerendeel slechts in H. S. bestaan en eigenlijk wegens
hun inhoud in de dogmenhistorie te huis behooren en wel in dat
gedeelte waarin de periode der scholastiek ter sprake komt, kunnen
wij er slechts terloops de aandacht op vestigen. Bovendien is onze
arbeid overbodig gemaakt door\'t meergemeld geschrift van Reussens
die getracht heeft uit de voorhanden stof een overzicht te geven
van Adriaans denkbeelden over God en goddelijke zaken en ons
met groote nauwkeurigheid en volledigheid op de hoogte brengt
van zijn schriftelijke werkzaamheid. Behalve eenige sermones en
orationes theologicae door hem voor de geestelijkheid te Leu-
ven en bij plechtige gelegenheden aan de universiteit aldaar ge-
houden, bezitten wij van hem een werk getiteld: Quaestiones
Quodlibeticae XII, dat zijn ontstaan te danken heeft aan de
te Leuven heerschende gewoonte: om jaarlijks in de maand Decem-
ber, op zes achtereenvolgende dagen, in \'t openbaar eenige kwesties
te bespreken, quodlibeticae genoemd, omdat zij over allerlei
onderwerpen liepen, onverschillig van welken aard, die echter niets
mochten bevatten dat strijdig was met de goede zeden. Aan deze
werkzaamheid nu heeft ook Adriaan een ruim aandeel genomen en
als vrucht daarvan mogen wij de twaalf Q uaestiones beschouwen,
die in verschillende uitgaven tot ons zijn gekomen en over simonie,
avondmaalsbediening, omkooping en andere zaken handelen. Nog
bezitten wij van hem een geschrift getiteld: Commentarius
sive expositiones in Proverbia Salomonis, dat, ofschoon\'t
nu en dan practische zaken aanroert en soms \'t gebied der dogma-
tiek betreedt, over \'t algemeen een zedekundige strekking heeft.
Zijn eigenlijk hoofdwerk echter is zjjn »Quaestiones in quar-
tum Sententiarum librum" waarin,hij de verschillende sacra-
menten der Ptoomsche kerk ter sprake brengt. Yan dit geschrift
getuigt Moringus: »Fallor, si quid multis seculis in eo genere soli-
dius videris ac eruditius." Het schijnt hem door eenigen zijner vrien-
onfeilbaarheid een onwaarheid was, want dat er zelfs onder
de vorige pausen ketters waren geweest, en die, nadat
hij den pauselijken troon had beklommen, niet zooals
Pius II, aanstonds van gevoelen veranderde, maar volkomen
getrouw bleef aan \'t geen hij vroeger als zijn overtuiging
had geopenbaard.
Ieder, die met belangstelling de groote kerkvergadering
van het Vatikaan in haar verloop heeft gadegeslagen, en
ernstig heeft nagedacht over de gevolgen, die een dogma,
zoo geheel in strijd met de rechten van \'t episcopaat, na
zich kan sleepen, zelfs in een tijd, waarin het Opperhoofd
der kerk grootendeels van zijn wereldlijke macht is be-
roofd, zal \'t een merkwaardig verschijnsel moeten noe-
men, dat een bisschop van Rome in de lG\'ie eeuw, onvoor-
den ontfutseld en zonder zijn toestemming uitgegeven te zijn, daar
men vreesde, dat het auders niet in \'t licht zou verschijnen.
In dit werk nu komt de belangrijke plaats voor waarop wij boven
de aandacht vestigden. Sprekende over de bediening van \'t vormsel,
die volgens zijn overtuiging niet aan presbyteri kon worden toege-
staan, laat hij zich aldus over een daad van Gregorius in dit
opzicht uit: »de facto Gregorii dico primo, quod si per
Ecclesiam Romanam intelligatur caput ejus, puta Pon-
tifex, certum est, quod possit errare etiam in bis, quae
tangunt fidem, haeresim per suam determinationem aut
decretalem asserendo; plures enim fuerunt Pontifices
Romani haeretici. Verschillènde voorstanders der onfeilbaarheids-
theorie hebben vruchteloos getracht aan deze plaats een uitlegging
te geven meer in overeenstemming met hun denkbeelden. Anderen
hebben het aanstootelijke willen verwijderen, door aan te toonen, dat
de uitgave van dit werk zoowel te Leuven als te Rome zonder Adriaans
voorkennis plaats had. Ware dit laatste \'t geval geweest, en is er reden
om te gelooven, dat hij als paus van meening veranderd is, waarom
wordt er dan nergens van een protest tegen dien herdruk melding
gemaakt ? Ons komt het voor — en Adriaans handelingen versterken
ons in onze overtuiging — dat hij zich werkelijk tegen de leer van
\'s pausen onfeilbaarheid heeft verklaard en dat alleen vooroordeel
en dogmatische bekrompenheid een tegenovergestelden zin in deze
merkwaardige uitspraak kunnen leggen.
waardelijk heeft verworpen, wat zijn voorgangers en op-
volgers zoo vurig hebben begeerd. Dit feit alleen is dan
ook reeds voldoende, ter verklaring onzer ingenomenheid
met een man, in wien een Hyacinthe, Döllinger, Strosz-
mayer e. a. in zeker opzicht reeds een geestverwant kun-
nen zien.
Op dit standpunt nu kan er eigenlijk eerst van hervor-
ming eenige sprake zijn. Had Leo vooral de wereldlijke
macht des Pausen trachten te handhaven en den bisschop
van Rome in een wereldsch souverein herschapen, die het
oog zijner onderdanen door zijn glansrijke hofhouding
zocht te verblinden en de ij delheid zijner hovelingen te
streelen, Adriaan hechtte grootere waarde aan zijn geeste-
lijke heerschappij en wenschte, gedachtig aan de uitspra-
ken van Jezus, \'t Pausdom van zijn aardschen luister te
ontdoen. Was Christus gekomen om te dienen en niet
om gediend te worden, van zijn plaatsbekleeder werd het
zelfde gevraagd. Die gedachte straalde in vele zijner
handelingen door. Er openbaarde zich in hem een zeker
streven om tot den eenvoud der apostolische dagen terug
te keeren; getuige zijn uiterst sobere levenswijze, in
scherpe tegenstelling met het weelderig bestaan van zijn
voorganger. Al aanstonds ontsloeg hij een groot deel
van den schitterenden hofstoet, dien Leo om zich vereenigd
had; slechts een klein aantal vertrouwden omringde hem.
Dat hij zich van Leo\'s tafelrekeningen, die gewoonlijk
acht a negen duizend dukaten bedroegen, geen juist denk-
beeld kon vormen, kan ons geenzins bevreemden, als wij
n. 1. lezen, dat hij dagelijks nog geen dukaat voor zijn
levensonderhoud uitgaf. Lang vóór het aanbreken van den
dag stond hij op en verrichtte hij den dienst; daarna be-
gaf hij zich weder te bed totdat de eerste zonnestralen
hem herinnerden, dat het uur was aangebroken om de
Mis te lezen; vervolgen? verleende hij gehoor aan enkelen,
die hunne belangen aan zijn oordeel wenschten te onder-
werpen, en na afloop daarvan trok hij zich in zijn studeer-
vertrek terug in stil gepeins verzonken, om zijn zucht
naar vermeerdering van kennis te bevredigen \'). Zóó
gingen de meesten van zijn levensdagen voorbij, een
bevreemdend schouwspel voorwaar, voor een Italiaan die in
de dagen van een Julius en Leo had geleefd 1) !
Nauwelijks was Adriaan te Rome gekomen, of hij trad
openlijk met zijn hervormingsplan te voorschijn en toonde
door een kloek besluit, dat hij de daad aan \'t woord
wenschte te paren. Reeds op den lsten September ver-
klaarde hij in \'t openbaar en zonder voorbehoud, dat de
indulta der kardinalen, d. i. het hun verleende recht om
een geestelijke prebende voor zich zeiven te behouden of
hoogere geestelijke ambten met de inkomsten daaraan
verbonden, naar welgevallen te begeven, van den dag-
zijner verkiezing af waren ingetrokken 2). Elk wien \'t
heil der kerk na aan \'t harte lag moest zulk een krachti-
gen maatregel onvoorwaardelijk en luide toejuichen; de
kardinalen echter, die de deugd der zelfverloochening ge-
makshalve niet beoefenden, waren met dit zuiveringssysteem
volstrekt niet ingenomen en ontzagen zich niet den Paus
het recht daartoe te betwisten 3). Op hun standpunt was
zulks volkomen verklaarbaar, want de vernietiging van dit
1 ) »Er laszt niemants zü jm in syn kameren," zegt de hoveling
in \'t »cleglichs gesprech", »er ist stats allein unnd wil niemants by
jm habë, Er hat dry kleiner büblin die dienen jm zü tisch und
tragen jm fiir in kleine schüsselin schlechtiglich wie ein armë
dorffpfarrer."
2 ) Zie Burman 1. c. pag. 159 seqq.
3 ) Men vergat echter, dat hij zich met een beroep op Clemens V,
die door zijn bul in dit geval had voorzien, volkomen kon recht-
vaardigen.
privilegie, dat meer kwaad in de kerk heeft gesticht, dan
men oppervlakkig zou meenen, beroofde hen van een
aanzienlijk deel hunner inkomsten \'). Alles toch was
daarop berekend; het waren vooral de abdijen en bis-
dommen waarvan de opbrengsten hen in staat stelden
een vorstelijk leven te leiden en een onafzienbare schare
van hofbeambten, wier getal onder Leo soms tot honderd
vijftig klom, om zich te vereenigen. „Urn Beneficiën,
Bullen, Verheissungen opferten sie Ruhe und Freiheit,"
zegt von Reumont; waarlijk het verwondert ons niet, dat
hun een koude rilling langs de leden ging, bij \'t vernemen
van dit besluit. Adriaan bekommerde er zich weinig
over of men al beweerde, dat het hem niet vrij stond
vóór zijn kroning zijn macht te doen gelden, en hem het
recht ontzeide om zijn verbod zoover uit te strekken; hij
zag \'t kwaad als een kanker voortwoekeren, en meende
dat hij geroepen was er zoo spoedig mogelijk paal en
perk aan te stellen. Wat toch waren de gevolgen van
dit aan de kardinalen verleende voorrecht anders, dan
dat de kerkelijke tucht er door verslapte, de ontwikkeling
des volks er door belemmerd en de prediking des woords
er door verwaarloosd werd? Niets dan een verderfelijk
egoisme werd er door bevorderd. De kardinalen waren
over \'t algemeen zeer wel tevreden, als zij slechts de
vruchten mochten genieten, die deze geestelijke goederen
in overvloed afwierpen en bekommerden zich weinig of
niets om de geestelijke belangen van het bisdom, dat zij
zich langs dezen niet zeer moeielijken weg hadden toege-
ëigend. Kwamen cle inkomsten hun te gering voor, dan
schonken zij \'t aan vrienden, bloedverwanten of onder-
hoorigen, die er hun voordeel meê wisten te doen, maar
Zie hierover de beschouwingen van den schrijver van »het
ütrechtsche bisdom.." Dl. II, bl. 133.
wien \'t meestal aan verstand ontbrak om de kerkelijke
zaken te regelen, en aan een liart om zich \'t lot der hun
toevertrouwde zielen aantetrekken.
Vooral op financieel gebied, werden krachtige maatre-
gelen vereischt. Adriaan had een desolaten boedel aanvaard,
en hij zag in, dat het lang zou duren eer alles goed ge-
ordend was. Overal toch zou hij tegenstand ontmoeten, in-
zonderheid bij een volk, dat eigenlijk nooit en nog wel
\'t minst in Leo\'s dagen de ware belangen van den staat
ter harte nam. Deze had al \'t mogelijke gedaan om zich
geld te verschaffen, dat hij voor zijn buitensporige verma-
ken en zijn luisterrijke hofhouding in niet geringe hoe-
veelheid noodig had. Dientengevolge had hij al wat ver-
handelbaar was te koop aangeboden \'); hij verstond uit-
nemend de kunst om verschillende nieuwe betrekkingen
te scheppen en die aan de meestbiedenden aftestaan. Alle
kostbaarheden en tempelsieraden werden aan woekeraars
verpand; ook door den aflaathandel — die vooral in dit tijd-
stip ganseh en al \'t karakter van een pauselijke belasting had
aangenomen, en tot zulk een schrikbarende hoogte was
geklommen, dat zij \'t krachtigst protest in \'t leven riep,
dat er ooit op aarde was gehoord — waren schatten naar
Rome gevloeid, zoo \'t heette, ten behoeve van een kruis-
vaart tegen de Turken en den opbouw der St. Pieterskerk,
maar die eigenlijk het te kort, door zijn verkwistingen ver-
oorzaakt, moesten dekken. Ten gevolge daarvan vond
Adriaan bij zijn komst te Rome een ledige sehatkist en
drongen van alle kanten de klachten tot hem door van
aanzienlijke geslachten, die door zijn voorganger geheel
en al tot den bedelstaf waren gebracht1). ■
Adriaans toestand was dus alles behalve benijdenswaar-
dig. Zouden zij, die zijn voorganger onder verwenschingen
en smaadkreten naar zijn grafplaats hadden geleid, om-
dat hij cle schatkist beroofd en de stad in schulden gestoken
had, thans bereid zijn tot hervormingen? Zou hij mannen
ontmoeten, die hem, omringd door een morrende schare
in een vreemd land, onbekend met de behoeften en belangen
des volks hun steun zouden schenken ? — Adriaan zette zich
met moed en ijver aan \'t werk. Door \'t afschaffen van al-
lerlei borgtochten en \'t uitschrijven van nieuwe belastingen,
door verschillende bezuinigingsmaatregelen, die hij niet
het minst op zijn eigen aangelegenheden toepaste, trachtte
hij den ontzaglijken schuldenlast te verlichten. Zijn korte
regeering echter is de oorzaak, dat hij op dit gebied meer
theoretisch, dan praktisch werkzaam heeft kunnen zijn,
en de toepassing zijner beginselen aan zijn opvolgers heeft
moeten overlaten.
Ook in \'t verleenen van aflaten poogde Adriaan eenige
gunstige veranderingen te brengen. Een man met een
vroom gemoed en ernstig gezind als hij moest noodzakelijk
terugdeinzen voor de wijze waarop de aflaathandel Averd
gedreven, gesteld zelfs, dat hij als streng scholasticus er
geen oogenblik aan denken kon om een tittel of jota
van de Thomistische leer aangaande den „thesaurus supere-
rogationis perfectorum" te schrappen. Toen hij Proost
van St. Salvator te Utrecht was, had Leo hem tot pau-
selijk Nuntius en Commissaris van den aflaathandel be-
noemd, en was hij dus ruimschoots in staat geweest de
stemming des volks in dit opzicht te leeren kennen en den
indruk te bespeuren, dien de aflaatbrieven op de groote
\') Vooral de Florentijnen Gniliano Leni, Luiggi Gaddi en Bernardo
Bini waren door hem te gronde gericht.
menigte maakten 1). Bovendien was ook hem \'t protest
van Luther ter oore gekomen. Dit alles te zamen genomen
noopte hem spaarzamer met het uitdeelen der aflaten te
werk te gaan, hopende op deze wijze de zaak weer in de
algemeene achting te doen rijzen. Eigenlijk was \'t zijn
plan geweest de geheele aflaat-theorie aan een herziening
te onderwerpen. Reeds in zijn meergemelden commentaar
had hij zijn beschouwing over deze zaak neêrgelegd en
\'t plan gevormd om door \'t uitvaardigen van een Bul zijn
opvatting tot algemeene kerkleer te doen verheffen 2). Hij
had n. 1. geleerd, dat de grootte van den aflaat alleen be-
paald kan worden door de meerdere of mindere volko-
menheid van \'t werk dat men verricht; dat een volle aflaat
alleen voor een volkomen goed werk verdiend kan worden, en
dat in elk ander geval slechts een evenredig gedeelte ge-
schonken wordt. Yan de toepassing van dit beginsel voor-
spelde Adriaan zich veel goeds, maar de kardinaal Cajetanus
dacht er anders over en spande al zijn krachten in om
den paus tot andere gedachten te brengen. Volgens hem
was \'t beter voor \'t heil der zielen, dat deze waarheid
\'t eigendom bleef der geleerden en niet aan \'t licht werd
gebracht; de paus zelf, zóó beweerde hij, had vroeger rond-
borstig verklaard, dat slechts uitstekende Theologen er den
zin van konden verstaan. Bovendien zou er van zelf uit
1 \') Zie over Adriaan, als Pauselijk nuntius en commissaris tot den
aflaathandel, de verhandelingen van Kist in \'t »Archief van Kist en
Royaards Dlnn I en VIII, waar ons inzage verleend wordt in een
geschreven aflaatsbrief van \'t jaar 1516, die ons Adriaan in die
betrekking leert kennen. Het door dezen geleerde meegedeelde is,
helaas! \'t eenige wat ons tot nu toe van Adriaan als zoodanig
bekend is.
2 ) Zijn zienswijze leeren wij kennen uit het belangrijk geschrift van
Paolo Sarpi »Ilistoire du Concile de Trente" traduite par Amelot
de la Houssaye, pag. 13 s.
voortvloeien, dat sommigen tot het inzicht kwamen, dat de
pauselijke concessie hier ten eenemale overbodig was en dat
alles van den aard van \'twerk afhangt. Hierdoor zou natuur-
lijk de algemeene achting voor de aflaten dalen en \'t ge-
zag des pausen niet weinig verminderen. Zijn ervaring had
hem geleerd, dat het \'t beste was tot de oude voorstelling
terugtekeeren en de voormalige boetedoeningen te herstellen,
die van zelf bij de Christenen \'t besef zouden doen ontstaan
van \'t nut en de noodzakelijkheid der aflaten, waarnaar zij
zich weldra met verdubbelden ijver zouden uitstrekken 1).
Adriaan toonde zich geenzins af keerig van dien raad en be-
sloot het voorstel van Cajetanus in de aflaatkamer ter tafel
te brengen, om het na verkregen goedkeuring, door de chris-
tenheid te doen aannemen; maar de kamer was juist van het
tegenovergestelde gevoelen en berichtte den paus bij monde
van den kardinaal Pucci2) den groot-poenitentiaris, dat de
uitvoering aan te veel bezwaren onderhevig was, om
\'t voorstel in ernstige overweging te nemen; dat het plan
van Cajetanus alleen uitvoerbaar zou zijn in een gemeente,
als die der eerste christenen, waar de liefde nog niet ver-
koeld en de ijver nog niet verflauwd was; dat de paus
misschien Duitschland daardoor winnen maar Italië onge-
twijfeld verliezen zou.
Adriaan was niet weinig ontstemd over dit antwoord,
waarin hij een voorbode zag van de tegenkanting, die zijn
verdere hervormingsplannen zouden ondervinden. Hij had
n. 1. tevens \'t plan gevormd om de huwelijks-dispensatiën
te regelen en menig verbod in te trekken, dat hem onbillijk
en noodeloos toescheen3). Ook dit werd als een poging
1 \') Cajetanus beroept zich hier vooral op verschillende discussies,
door hem indertijd over dit onderwerp uitgelokt, en vooral op zijn
redetwist met Luther.
2 ) Eertijds Dataris van Julius II.
3 ) Zie hierover Sarpi a. w. pag. 21.
-ocr page 113-aangezien om de kerkelijke tucht te doen verslappen, terwijl
men zich niet bekommerde om \'t protest der Lutheranen,
die deze zaak niet anders dan als een geldkwestie beschouw-
den. Wilde hij die dispensatiën tot enkelen beperken, dan
wierp men hem tegen, dat het christendom geen aanneming
des persoons gedoogde. Zóó wist men tegen alles beden-
kingen aan te voeren en behendig de schoone plannen des
pausen te verijdelen. Aclriaan moest alzoo lijdelijk aanzien,
dat men op de onbeschaamdste wijze simonie bedreef en
alle ondeugden en buitensporigheden der curie in de hand
werkte. Hij was er de man niet naar om zich krachtig
te doen gelden. Zijn onbekendheid met Italiaansche toe-
standen, met de listen der prelaten, wier handelingen
grootendeels door eigenbelang werden beheerscht, maakte
hem schroomvallig en wantrouwend, en beroofde hem van
de standvastigheid en de wilskracht, die de noodzakelijkste
vereischten in een hervormer zijn. Een zekere besluiteloos-
heid kenmerkte vele zijner daden en het verwondert ons
dat een man, die reeds zooveel tegenspoed ondervonden
had, zoo weinig in staat was aan de beproeving het hoofd
te bieden en tegen de teleurstellingen te worstelen. Wij
mogen hem echter daarover niet al te hard vallen; Adriaan
stond als \'t ware alleen tegenover een ontaarde en ver-
wijfde menigte, die allerminst uit den mond van een vreem-
deling de waarheid wilde hooren, tegenover een materia-
listische maatschappij, die van rechtvaardigheid, matigheid
en godsvrucht geen flauw begrip koesterde. Het A. B. C.
van \'t christelijk leven waren zij zelfs verleerd, ieder ander
zou hier zijn zwakheid hebben gevoeld 1).
Één ding was er waartegen Adriaan krachtig te velde trok
en dat hij bestreed met al de wapenen die hem ten dienste
stonden; hij was n. 1. een verklaard vijand van \'t Nepo-
tisme, dat door velen zijner voorgangers gehuldigd werd
en vooral aan pausen, die men met bijtenden spot de va-
ders des vaderlands noemde, uiterst welkom moest zijn-
Van lieverlede had men dit als een recht leeren beschouwen,
als de natuurlijkste zaak ter wereld, en een paus die een
uitzondering op dezen regel wenschte te maken, omdat hij
zich niet op zulk een ruim geweten kon beroemen als zijn
voorgangers, voor een dwaas uitgekreten. Adriaan echter
had een bepaalden afkeer van \'t »aedificare Sion in san-
guinibus" zooals hij \'t noemde en bleef ten allen tijde met
groote standvastigheid aan dat beginsel getrouw, zóó zelfs
dat hij, toen men er eens op aandrong, dat hij een zijner
nabestaanden, een uitstekend jong mensch, die nog kort te
voren aan cle universiteit te Leuven den graad van Magister
in de Philosophie had verworven, met den kardinaals-hoed
zou vereeren, dit volstandig weigerde, zeggende, dat hij
de menschen aan de beneficia maar geenzins de beneficia
aan de menschen gaf. Een andere bloedverwant, clie te
Siena studeerde en onverwacht zonder zijn toestemming
te Rome verscheen, werd op staanden voet, onder een stort-
vloed van verwijten te paard weêr naar huis gezonden.
Eveneens handelde hij met enkele zijner betrekkingen uit
de Nederlanden, die insgelijk met bijoogmerken naar Rome
waren gekomen. Voorzien van een wollen kleed en een
weinig geld ter bestrijding der reiskosten konden zij den
terugtocht weêr aanvaarden; ja zelfs, één uit hun midden,
die wegens armoede zich genoodzaakt had gezien de verre
reis te voet te ondernemen, kreeg juist zooveel geld als
hij noodig had om weêr te voet zijn vaderland te bereiken 1),
Naar alle waarschijnlijkheid zou Adriaan in de richting,
door hem gekozen, zijn voortgegaan en nog menig misbruik
van lieverlede in de kerk ingeslopen, hebben afgeschaft,
indien niet de kardinaal Francesco Soderini hem in zijn
netten had verstrikt.
Deze man, die reeds op drie pausen zijn heilloozen in-
vloed had doen gelden, genoot ook het vertrouwen van Adri-
aan. Aan een helder hoofd paarde hij al de listen van
een satanischen geest, die hem in zijn veelomvattenden werk-
kring uitnemend te stade kwamen. Jovius beschrijft hem
als een man van een waardig uiterlijk, bedeeld met een
niet geringe mate van vernuft en welsprekendheid; als een
uitstekend letterkundige en rechtsgeleerde, achter welke
talenten hij zeer behendig de fijnste listen van een wei-
felend en onoprecht gemoed verborg 2). Later echter viel
hij bij den paus in ongenade en werd, van hoogverraad
beschuldigd, gedwongen zijn elendig bestaan in den kerker
voort te sleepen. De aanleiding tot zijn val zullen wij later
in bizonderheden leeren kennen. Deze Soderini nu wist
Adriaan te vleijen en zeer behendig zijn plannen te ver-
ijdelen. Hij prees zijn geestdrift en zijn ijver, roemde zijn
hervormingszucht maar bracht hem tevens onder \'t oog,
1) Zie Burman. 1. c. pag. 69.
2) In zijn syrta Hadriani VI" bij Burman pag. 131.
-ocr page 116-dat alles afhing van de juiste middelen, die hij ter berei-
king van zijn doel zou kiezen. Hij voor zich voorspelde
weinig heil van dien ijver en geloofde, dat het Katholicisme
door een hervorming der curie in geen enkel opzicht ge-
baat werd 1). Door zich aldus bloot te geven en zijn eigen
gebreken openhartig te erkennen gaf Adriaan, dus beweerde
hij, den vijand een nieuw wapen in handen en droeg hij
ongetwijfeld bij tot de beperking van \'t pauselijk gezag;
terwijl bovendien een hervorming, zooals hij die bedoelde,
voor de stoffelijke belangen der kerk ten hoogste nadeelig
zou zijn en den paus voor een groot deel van zijn inkomsten
zou berooven, waarin door de aflaten, de dispensaties en de
uitdeeling der Beneficia op zoo uitstekende wijze werd voor-
zien. Met deze en dergelijke drogredenen trachtte hij Adri-
aan van zijn lievelingsdenkbeeld te vervreemden en hem
aftebrengen van \'t pad, dat hij met zooveel moed en ver-
trouwen had ingeslagen.
De paus was terneergeslagen en stortte voor zijn beide
vrienden Enckvoirt en Hezius2) zijn hart in de weemoe-
digste klachten uit. »Wel is der pausen toestand onge-
lukkig," zeide hij, »want hun ontbreekt de vrijheid om
goed te doen, ofschoon zij er toe gezind zijn en naar cle
juiste middelen zoeken." En nog ware hij in zijn ijver
niet verflauwd, maar van alle kanten verhief zich de stem
der oppositie en maakten dreigende gebaren en beleedi-
gende woorden hem duidelijk, dat hij zijn paarlen voor de
zwijnen wierp. Men ontzag het zich niet meer zijn toevlucht
te nemen tot clat elendig systeem van verdachtmaking, dat
1 !) Zie Sarpi a. w. pag. 21 s. waar al de argumenten worden meê-
g edeeld, waarvan Soderini zich bediende om den Paus van zijn her-
vormingsplan te doen afzien en hem een meer zekeren weg voor \'t
welslagen zijner pogingen aan te wijzen.
2 ) Deze Hezius, een vlaming van geboorte, was Adriaans geheim-
schrijver. Door Jovius wordt hij beschreven als een »vir optimarum lite-
rarum notitia et Christiana modestia insignis." Zie Burman 1. c. pag. 123-
ten allen tijde zulk een uitstekend wapen in de hand van
lage gemoederen was; men begon hem te beschuldigen van
onrechtvaardigheid en hebzucht, en ten laatste werden al
die klachten en dreigingen vleesch in een enkelen onver-
laat \'), die tot het onzalig besluit kwam om den paus te
vermoorden. De aanslag mislukte echter en de man die
zich verraden en van zijn medeplichtigen verlaten zag,
doorstak zich met hetzelfde zwaard, dat bestemd was om
Adriaan te treffen. De paus was door dit voorval, dat voor
hem \'t anathema van Rome was, geheel en al verpletterd
en tot tranen bewogen. Thans kwam hij meer dan ooit
tot de overtuiging, dat de kans om wel te slagen, zelfs
voor den meest uitstekende, grootendeels van den tijd van
zijn optreden afhangt2).
Yragen wij thans, na dit overzicht of de christenwereld
er veel bij verloren heeft, dat de pogingen van Adriaan
schipbreuk hebben geleden, dan schromen wij niet een ont-
kennend antwoord te geven. Voorzeker, wij prijzen den
moed en den ijver, waarmee hij zijn taak aanvaardde en
kunnen \'t slechts betreuren, dat er in Rome zoo weinigen
waren, aan wie hij zich aan kon sluiten en van wie hij
steun kon verwachten; clat hij zelfs aan kardinalen zijn
vertrouwen moest ontzeggen en slechts enkelen zijner land-
genooten zijn plannen kon openbaren; maar gesteld zelfs,
dat de tegenstand minder heftig ware geweest en Adriaan
werkelijk eenige vrucht van zijn bemoeiingen had mogen
aanschouwen, \'t zou toch altijd slechts stukwerk zijn ge-
weest, waardoor een protest wel vertraagd maar nooit ver-
nietigd kon worden. De Hervormingen toch zouden voor
een groot deel zich tot de geestelijkheid hebben beperkt en
*) Marius Placentinns, »vir togatns, sacratique nominis" zegt
Jovius bij Burman 1. c. pag. 134.
s) »Mn 1 turn refert ad feliciorem fortunam ad quae tempora alicujus
vel praeclara virtus incidisset."
de diepere wonden wellicht onaangeroerd hebben gelaten
waaraan \'t Katholicisme over \'t algemeen lijdende was. Gaarne
gelooven wij met Erasmus, clat, indien \'t Adriaan vergund
was geweest tien jaren lang op den stoel van Petrus te
zitten, Rome een vrij groot zuiveringsproces zou hebben
ondergaan maar \'t zou toch steeds meer \'t uitwendige
hebben betroffen, want van hem, den strengen scholasticus,
den vertegenwoordiger der rechtzinnigheid was het wel niet
te verwachten, dat hij aan de leer iets veranderen zou, inte-
gendeel ook voor hem was \'t »cjuod semper, quocl ubique,
quod ab omnibus" heilig en onschendbaar. Dat ook de
dogmatiek herziening behoefde was een overtuiging, die
allerminst in \'t hart van Adriaan wortel zou schieten;
wij hebben slechts een vluchtigen blik in zijn brieven te
slaan om ons van het tegendeel te overtuigen. En daarom
vooral zou zijn werk geen gezegende vruchten hebben ge-
dragen, omdat er zich bij hem geen streven openbaarde om
een onderzoek intestellen naar de deugdelijkheid der the-
oriën waarop het Katholicisme steunde, en omdat hij zich
zeiven niet afvroeg of er ook in de leer bestanddeelen waren,
die onverteerbaar voor \'t gezond verstand en ongenietbaar
voor \'t vroom gemoed, met den tijdgeest in botsing kwamen.
Adriaans briefwisseling met Erasmus.
Waren wij in een vorig hoofdstuk getuigen van clen
strijd, dien Adriaan als wereldlijk vorst tegen de Turken
*) »Si licnisset Hadriano in Cathedra Petri sedere decem annos,
haberemus illam urbem, ni fallor, aliquanto puriorem." Zie zijn
Epistola 1195.
hacl te voeren, thans hebben wij \'t oog te richten naar
Duitschland, waar wij een anderen vijand van \'t Katholisme
aantreffen, machtiger clan de eerste. Daar toch hacl het krach-
tig protest van Luther de gemoederen in geestdrift ont-
stoken en een omwenteling op kerkelijk gebied teweegge-
bracht. Was \'t der kerk in vroegere eenwen gelukt den te-
genstand te smoren en de secten te vernietigen, die een
dreigende houding tegen Rome hadden aangenomen; kon
een Innocentius door een kruistocht de Albigenzen ten on-
dergang doemen, een Lucius de ongelukkige Waldenzen
te vuur en te zwaard vervolgen; kon het vonnis der
inkwisitie \'t zwijgen opleggen aan enkele edele geesten,
die \'t waagden zich tegen de kerkleer te ver zetten: —
in \'t Lutheranisme was een vijand opgestaan, die met
geen brandstapel of marteltuig te verdelgen was. Hacl
Rome het oor gesloten voor de klachten, die reeds se-
dert eeuwen binnen cle klooster muren waren vernomen
en cle becle om een hervorming op conciliën en synoden
geslaakt met een „non possumus\'\'1 of een medelijdend schou-
derophalen beantwoord; Duitschland zou voortaan cle taak
aanvaarden, door \'t Katholicisme zoo moedwillig versmaad.
Rome zelf had aan Luther \'t middel in handen gegeven, om
daarmee de grondslagen van \'t eeuwenoud gebouw te on-
dermijnen en hij liet zich dat wapen niet meer ontnemen.
Nog geen vier jaren waren er verloopen, sints dien eeuwig
gedenkwaardigen dag, waarop hij zijn stellingen aan de
slotkerk te Wittenberg sloeg, en reeds was \'t mostaard-
zaadje tot een boom geworden, en geen eeuwen zouden er
meer noodig zijn om de mensehheid onder haar takken te
verzamelen. De man, die eens op den rijksdag te Worms
vol des geloofs en des H. G. dat koninklijk woord hacl
gesproken: ,,ik kan en wil niet herroepen omdat \'t noch
veilig, noch raadzaam is iets tegen \'t geweten te doen,
hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij!"— die man
had een vuur op de aarde geworpen, dat her- en derwaarts
vonken spatte en nooit meer zon worden uitgebluscht.
Duitschland was door hem tot een nieuw en krachtvol
#
leven opgewekt, aangespoord om de ketenen van kerkge-
zag en priesterheerschappij te verbreken en geen macht
ter wereld zou in staat zijn, dien geweldigen stroom te
stuiten. Duitschland was \'t brandpunt geworden van alle
vromen en geleerden, die Romes heerschappij moede, haar
ondragelijk juk van de schouders wierpen, om zich te koes-
teren in \'t licht van een nieuweren tijd.
Niet alleen edelen, als Frans van Sickingen en Ulrich
van Hutten, maar ook vorsten, als Frederik de wijze en
Filips van Hessen, en met hen een aanzienlijk deel des
volks, dat sedert lang geen heimwee naar Rome meer ge-
voelde, schaarden zich onder de banier van den man, die
te Worms zulke schitterende proeven van Christendeugd en
heldenmoed had gegeven, en toen men het jaar 1522 schreef,
was reeds een groot deel van Duitschland tot Luthers partij
overgegaan en zond het licht, door de hervorming ontstoken,
zijn stralen zelfs naar Zweden, Denemarken en de Neder-
landen uit.
Adriaan had een geopend oog voor \'t gevaar dat de
kerk bedreigde. Had Leo met een onvergeeflijke onbe-
zorgdheid de beweging in Duitschland gade geslagen
Adriaan bezat ernst genoeg om te begrijpen, dat hier iets
meer dan een monnikenstrijd werd gevoerd. Had Leo een-
voudig met banbliksems en anathema\'s den hervormer ge-
dreigd, Adriaan begreep dat er nog andere wapenen waren
\') »Presque au même temps," zegt David Blonde! in zijn »Examen
de la Bulle d\'Innocent X" pag. 3 qu\'il foudroya ses anathemes contre
Martin Luther, il n\'eut point de honte de publier une Bulle en
faveur des poesies profanes de Louys Arioste, menaçant d\'excom-
munication ceux, qui les blâmeroient, ou empescheroient le profit
de rimprimeur."
ter bestrijding van een man, die de bescherming van vorsten
en edelen genoot. Buitendien had de hervorming in korten
tijd zulke verbazende vorderingen gemaakt, dat het weinig
baten zou tegen Luther alleen te velde te trekken en hem
als de oorzaak van alles onschadelijk te maken. Zijn geest
was reeds te diep in \'t hart der natie doorgedrongen, en
zijn werk droeg reeds zulke gezegende vruchten, dat het
dwaasheid zou zijn te wanen, dat zijn arbeid tegelijk met
zijn dood zou te gronde gaan. Adriaan begreep dus een
anderen weg te moeten inslaan. Hadden vroegere pausen
moedwillig het oor gesloten voor \'t zedenbederf, dat ziclx
te Rome en elders openbaarde, ja zelfs door hun daden
dat zedenbederf in cle hand gewerkt; hij achtte \'t oogenblik
gekomen om openlijk daartegen te protesteren en door een
hervorming te beproeven, om de afvalligen in den schoot
der moederkerk terug te brengen. Reeds zagen wij, dat
het bij hem niet alleen een belofte was, maar een ernstig voor-
nemen, een lievelingsdenkbeeld, reeds te Leuven gekoesterd
en dat hij, ofschoon Soderini al \'t mogelijke deed om
hem van dit plan af te doen zien, toch bij zijn besluit
volhardde. Adriaan was een te streng scholasticus, te zeer
aan de kerkleer gehecht om te gevoelen, dat men in
Duitschland al zeer weinig met een hervorming, zooals
hij die zich voorstelde, gebaat was 1). Luther toch was niet
alleen tegen de curie en haar misbruiken te velde ge-
trokken, maar had ook de kerkleer aangetast; dit werd
door den paus niet in rekening gebracht. Hij geloofde
integendeel, dat de dwaasheid van Luthers leer, nu nog
door enkelen om haar nieuwheid bewonderd, weldra aan
\'t licht zou komen en dat het voldoende was misbruiken
\') »Im starr scholastischen Pedantismus befangen, ohne Ahnung
seiner Zeit\'1 zegt Neudecker, »erkantte Hadrian weder deren Bedeu-
tung noch die Tragweite der Mittel, die er zur Dämpfung der Refor-
mation ergriff."
afteschaffen om de klove te dempen, die er van liever-
lede was ontstaan. Over \'t algemeen was zijn oordeel
over Lutlier als godgeleerde zeer ongunstig; al wat
diens pen in \'t leven had geroepen, werd door hem als
een zamenraapsel van menschelijke dwaasheden beschouwd,
In al zijn brieven straalt een diepe minachting voor den
grooten hervormer door. Had Leo zijn geestesgaven
weten te waardeeren, Adriaan zag in hem niets meer
dan een waanzinnige, die door zijn godslasterlijk gebeuzel
de schare trachtte te verleiden en ver achter stond bij
emand, die zich pas met de eerste beginselen der godge-
ieerdheid had vertrouwd gemaakt \').
Zich echter niet tevreden stellende met zijn eigen oordeel
over den hervormer, wenschte hij aan zijn hof een man van
gezag verbonden te zien, wiens naam een goeden klank in
Duitschland had en die in staat was met goed gevolg
Luthers leer te weêrleggen en haar ongerijmdheid aan \'t
licht te doen komen. Zijn keus viel op een man, op wien
gansch Europa \'t oog gevestigd had, en die zich op we-
tenschappelijk gebied een onsterfelijken naam heeft ver-
worven: wij bedoelen Erasmus. Reeds te Leuven had
deze godgeleerde met Adriaan kennis gemaakt en als
leerling aan zijn voeten gezéten. In één zijner brieven,
waarin hij den Paus met zijn benoeming geluk wenscht, en
zijn Arnobius aan hem opdraagt, noemt hij zich „quondam
ejus doctrinae Theologicae auditorem et integritatis ad-
miratorem s)." Oppervlakkig beschouwd kon Adriaan geen
gelukkiger keuze doen. Toch was het tijdstip, waarop
hij met hem in aanraking kwam, alles behalve gunstig.
Erasinus toch. lag onder verdenking van met Luther en
zijn partij te heulen, en had zich wegens zijn dubbelzin-
nige politiek bij beide partijen gehaat gemaakt. Van
hem kan gezegd worden, dat hij eigenlijk uit twee perso-
nen bestond, dat hij twee rollen vervulde maar in geen
van beiden voldeed. Nu eens was hij Lutheraan en
zwaaide hij den geesel der satyre tegen Pausen en Kar-
dinalen1), dan weêr nam liij plotseling een Petrusnatuur
aan en boog hij zijn knieën voor Rome. Niet afkeerig
van Luthers streven was hij echter een te groot voor-
stander van den lieven vrede en te zeer gesteld op den
lof van aanzienlijken en vorsten om zich onbewimpeld
voor den hervormer te verklaren. Bovendien hadden
verschillende privilegies en belooningen uit handen van
Romes geestelijkheid ontvangen, hem zóó afhankelijk ge-
maakt dat men veilig kan zeggen, dat hij zich aan \'t
Katholicisme had verkocht. Toch zou hij met al zijn
scherpzinnigheid en geleerdheid de Hervorming, die vooral
in de eerste tijden aan helden en profeten behoefte had,
geen groote diensten hebben bewezen, gesteld dat hij tot
haar was overgegaan, want hij bezat te weinig moed en
te veel gemakzucht om zich op het tooneel van den strijd
te wagen. Uit zijn woorden zou men soms opmaken dat
hij bereid wasvoor het heil der kerk, alles, zelfs zijn leven ten
offer te brengen maar als \'t op handelen aankwam, deinsde
hij niet zelden terug. Achter dezen leeuwenhuid, zegt
een zijner biografen, zag men dikwijls een hazenhart
doorschemeren en waarlijk in deze enkele zinsnede is de
schets van Erasmus karakter geleverd 2).
1 \') Yooral in zijn »Morias enconaion" of »stultitiae laus\'\' laat hij zich
met bittere ironie over \'t Pausdom en de Roomsche geestelijkheid
uit. Zeer lezenswaardige uittreksels van dit geschrift bij Stichart
»Er asm as von Rotterdam." Leipzig, 1870.
Door ons alzoo over hem uit te laten gaven wij den
indruk weer, dien hij in de jaren 1520—23 op ons maakt.
Want na dien tijd zien wij hem geheel in het Katholicisme
terugzinken en openlijk tegen Luther in het strijdperk
treden. Het ongunstig oordeel, .dat wij over hem velden,
is dus grootendeels op cleze periode van toepassing 1).
Geruimen tijd had Erasmus zijn betrekkelijke sympathie
voor Luther en zijn streven weten te verbergen; ten
laatste echter was zij aan \'t licht getreden en moest hij
van beide partijen de bitterste verwijten hooren. Dat dit
een man, die zóó gevoelig voor eerbewijzen en loftuitin-
gen was smartte, ja verteerde, wordt ons duidelijk uit
hetgeen hij zelf dienaangaande schrijft. „Ik, zegt hij,
die eertijds als de grootste held, als de vorst der weten-
schappen, de ster van Duitschland, de zon der studiën,
de priester der kunst en der wetenschappen vereerd en
bewonderd werd, word thans genegeerd of met tegen-
overgestelde kleuren afgeschilderd. Tot alle geleerden
stond ik in een benijdenswaardige betrekking; ik was ge-
lukkig en had liever willen sterven dan vriendschapsbanden
verbreken — en wie ben ik thans2)?" En inderdaad zijn
positie was hachelijk geworden, allerwege verhieven zich
stemmen tegen hem, hier en daar werd zijn naam zelfs
met spot en minachting genoemd 3).
Op dit tijdstip kwamen er van verschillende kanten
uitnoodigingen tot hem om zich van die verdenking te
zuiveren, door zijn pen ten dienste van het Katholicisme
te gebruiken, in geschrifte tegen Luther op te treden en
1 ) Stichart geeft een getrouw overzicht van dit tijdperk, grooten-
deels uit brieven van en aan hem zaamgesteld. Zie ook Martin a. w.
2 ) Zie zijn brief aan Adriaan bij Burman 1. c. pag. 500. Letterlijk
zegt hij: »Ter maximus heros Princeps literarum, Sidus Germaniae, sol
studiorum, Antistes bonarum literarum, vindex sincerioris Theologiae."
3 ) Soms werd hij op één lijn met Luther, Melanchton e. a. gesteld.
Even als eèn bal werd hij door beide partijen teruggekaatst.
alzoo te toonen dat men hem schromelijk onrecht had
aangedaan. Yooral uit Engeland, waar hij machtige vrien-
den en beschermelingen had, drong die bede tot hem
door. Onder al deze uitnoodigingen was er ook een van
Paus Adriaan 1).
Na hem verzekerd te hebben dat hij zich weinig ge-
stoord had aan de praatjes, die er omtrent hem werden
uitgestrooid, daar het zijn gewoonte niet was onvoor-
waardelijk af te gaan op \'t oordeel van groote mannen,
die hoe geleerd en deugdzaam ook, in den regel afgunstig
waren, spoort hij hem aan om zijn gelukkige pen, die
hem door Gods goedertierenheid geschonken was, tegen
de nieuwe ketterijen op te vatten en deze taak als een
door God zelf aan hem toevertrouwd werk te beschouwen.
Zijn welsprekendheid en zeldzame geleerdheid toch stelden
hem daartoe uitnemend in staat. Niet alleen het Katho-
licisme, maar ook zich zeiven zou hij daardoor van dienst
zijn, want alleen langs dezen weg kon hij het stilzwijgen
opleggen aan allen, die hem in de laatste jaren met arg-
waan hadden aangestaard. Nooit kon hij een Gode
welgevalliger werk verrichten en de Katholieke wereld
meer aan zich verplichten dan thans, en gedurende zijn
geheele leven zou hij geen beter gelegenheid vinden om
getuigenis af te leggen van zijn gehoorzaamheid jegens
God en een weldaad te bewijzen aan de gansclie Christen-
heid. »Wel hebt gij voorheen veel geschreven Erasmus!"
zegt Adriaan, »met voorbeeldeloozen yver en groot succes,
dat echter alleen de geleerde wereld ten goede kwam,
maar minder dienstig was voor datgene, waartoe ik u
thans heb aangespoord en waarbij het de rust en den
vrede der gansche Christenheid geldt." God en de recht-
vaardige zaak des geloofs, die steeds in den strijd met de
ketters heeft gezegevierd en dat nog zal doen, zou hem
bij zijn werk ondersteunen, ofschoon die zelfde God, naar
zijn rechtvaardig oordeel, wegens de zonden der mensehen,
vooral der geestelijken, \'t scheepje zijner kerk soms met
tegenwinden doet worstelen. Erasmus kon toch niet meenen,
dat God zijn bruid, de kerk, die hij door zijn dierbaar bloed
had verkregen, nu zou verlaten en niet veeleer hen zou ver-
strooien, die niet schroomen met onuitstaanbaren trots tegen
Gods wijsheid en de katholieke waarheid te protesteren.
Hij zou toch niet aarzelen om zijn pen te scherpen tegen
die zinneloozen, die door God reeds verworpen zijn, door
wie de kerk van Christus wordt beroerd en ontelbare zielen
aan de eeuwige verdoemenis worden prijs gegeven. »Sta
op Erasmus!" roept hij hem toe, »sta op, gord u aan voor
de zaak van God en gebruik de gaven van uw grooten
geest tot zijne eer! Gij hebt de macht om velen, die door
Luther ten verderve zijn gevoerd, op den rechten weg te-
rugtebrengen, hen die nog niet gevallen zijn staande te
houden. Denk aan Jacobus woord: dat hij, die een zondaar
van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood
behoudt en menigte van zonden bedekt. Gij kunt niet be-
grijpen Erasmus! hoe grooten dienst gij ons bewijst, door
langs dezen weg een poging te doen om die gevaarlijke
ketterij uitteroeien, en ons niet in de noodzakelijkheid te
brengen de kerkelijke straffen en keizerlijke wetten toe te
passen, want ge weet zeer goed, als ge maar denkt aan den
tijcl toen wij te Leuven eikaars omgang genoten, hoezeer
wij daarvan afkeerig zijn. Kom, als de winter voorbij is
en de pest Rome verlaten heeft, tot ons over; onze bibli-
otheek, die ruimschoots van alles voorzien is, staat voor
u open, en een tal van geleefde en vrome mannen zal u
met raad en daad ter zijde staan. Geloof mij vrij, ge zult
u over die reis en dien heiligen arbeid niet behoeven te
beklagen 1)."
Voordat dit schrijven Erasmus in handen kwam, had
deze, vreezende dat Adriaan zijn Arnobius niet had ont-
vangen, hem reeds een ander exemplaar toegezonden, te-
gelijk met een tweeden brief, waarin hij zelf zijn diensten
aan den H. stoel aanbiedt2). Hij wil den paus in \'t geheim
zijn gevoelen mededeelen en hem een middel aan de hand
geven, waardoor z. i. dat kwaad kon uitgeroeid worden,
zonder dat men de vrees behoefde te koesteren, dat het
te eeniger tijd weer te voorschijn zou treden. Mocht dit
zijn goedkeuring wegdragen, hij kon er dan naar welge-
vallen over beschikken; zoo niet, dan was er nog niets be-
dorven, daar niemand, behalve zij beiden, er kennis van droeg.
»Indien uwe heiligheid," zóó eindigt hij, »zich zal verwaar-
digen, mijn gehoorzaamheid op de proef te stellen, zij heeft
slechts te bevelen en als ik er niet gezwind en blijmoedig
toe overga, behoeft zij Erasmus niet onder haar vrienden
te tellen."
Hierop volgt een brief van den Paus, waarin deze hem
op nieuw verzekert, dat hij gaarne aan zijn onschuld ge-
looft en in clat geloof door den toon in zijn laatste schrij-
1 Zie Burraan I. c. pag. 493 vgg. Deze brief was gedateerd 1 Dec. 1522.
2 ) In dezen brief geeft hij zijn bezorgdheid over de tijdsomstandig-
heden te kennen. »Neque simplex est rerum tempestas", zegt hij,
»armis, opinionibus, studiis, factionibus, odiis, convulsa sunt omnia.
Mundus unum te spectat, qui rebus humanis serenitatem reducas."
Zie Burman 1. c. pag. 496 vg.
ven aangeslagen, nog meer is versterkt; dat hij met dank-
baarheid zijn besluit heeft vernomen, en niets liever wenscht
dan dat hij hem zoo spoedig mogelijk zijn geheim zal open-
baren, terwijl hij andermaal, in de meest- vleiende bewoor-
dingen, op zijn komst te Rome aandringt1). Op dit schrij-
ven nu, kreeg Adriaan een breedvoerig antwoord, dat te-
recht een portret in letterschrift mag heeten en merk-
waardig genoeg is om er een oogenblik bij stil te staan.
Na den paus te hebben verzekerd, dat een lastige kwaal
hem aan zijn kamer bond en hij zich dus genoodzaakt zag
zijn aanbod afteslaan 2), gaat hij over tot de ontvouwing
der redenen, waarom hij er weinig heil in ziet, om in ge-
schrifte tegen Luther op te treden. »Gave God, zegt hij, »dat
ik over de hulpmiddelen beschikken kon, die gij mij toe-
kent, om dezen strijd te beslechten, ik zou niet aarzelen
om de algemeene kwalen met opoffering van mijn leven
te genezen. In welsprekendheid word ik door velen over-
troffen en deze komt hier ook minder in aanmerking; mijn
geleerdheid is ver beneden \'t middelmatige. Wat vermag
buitendien de invloed van zulk een nietig wezen (homunculus)
als ik ben? Zullen zij ontzag hebben voor Erasinus, die zelfs
niet het itinste gewicht hechten aan \'t gezag van zooveel
universiteiten, vorsten, ja van den paus zeiven?" — »Duitsch-
land, zegt hij, »is een uitgestrekt land en is rijk aan voor-
treffelijke geesten en het is niet het eenige land, waarin
die hartstocht is opgewekt; ik zou het niet durven neer-
schrijven, in hoeveel landen de sympathie voor Luther en
1 !) Zio Burman 1. c. pag. 497 sqq.
2 ) Geestig maakt hij den Paus met den aard zijner ongesteldheid be-
kend: »Cogor," zegt hij, »edietis saevissimityranuiparere. Cujusinquies?
longe Mezentio et Phalaride erudelioris, Calculus (graveel) illi nomen
est. Elders heet \'t: »Primum quum audio confer te Romam, quid
aliud sit, quam si quis Cancro dicat, Vola: Respondit Cancer, Da
alas. Dieam et ego: redde juventutem, redde bonam valetudinem:
Utinam liic esset mihi minus justa excusatio!"
cle haat jegens den paus, zich in de gemoederen des volks
genesteld heeft. Nauwelijks zou men \'t kunnen gelooven,
hoe hardnekkig of, gelijk zij het noemen, hoe standvastig
deze lieden zijn, en zelfs \'t meerendeel van hen, die een
fijne beschaving genoten, is er niet afkeerig van. Hoe dik-
wijls heb ik openlijk Luthers lastertaal verwenscht! Wie
heeft met leeder oogen aangezien dan ik, dat cle koning
van Engeland zoo oneerbiedig door hem is aangevallen ?—
en intusschen werd ik te Rome in allerlei opgewonden
pamfletten doorgehaald, en in Nederland niet alleen aan
maaltijden, maar zelfs op den kansel voor een ketter, scheur-
maker en falsaris uitgemaakt.1— Om deze en andere redenen
acht hij het minder raadzaam tegen Luther te schrijven1).
Wat zijn komst te Rome betreft, waarop cle paus bij her-
haling aandringt, hij kan er zich weinig goeds van voor-
spellen, gesteld zelfs dat zijn gezondheid het hem veroor-
loofde zich derwaarts te begeven. In elk geval zou hij ver
van \'t tooneel van den strijd verwijderd zijn en evenmin als
een geneesheer veel voor een zieke kan doen, als hij zich
op verren afstand bevindt, kon hij de belangen van \'t Ka-
tholicisme bevorderen en Luthers partij tot cle orde roepen,
als hij zich naar Rome begaf. Bovendien, als het gerucht
zich verspreidde, dat hij Bazel verliet, zou men aanstonds
met het verwijt gereed staan, dat hij daarvoor betaald werd.
»Maar," gaat hij voort, »wellicht zult ge zeggen, tot nu toe
hoor ik niets dan klachten en nog altijd wacht ik op den
raad, dien gij mij geven zoudt. Maar wat ik tot nu toe
1 Zou Erasmus, zoo vragen wij onwillekeurig, die zich zoo dikwijls
met bijbelstudie heeft bezig gehoxiden, de schoone plaats Matth. 6:
24, aldus luidende: »niemand kan twee heeren dienen: want, of hij
zal den eenen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den eenen
aanhangen en den anderen verachten" niet gekend of voor geïnter-
poleerd verklaard hebben? Dit schrijven ten minste, zóó vol van
nietswaardige uitvluchten, doet \'t ons veronderstellen.
zeide, maakt er reeds een deel van uit. Doch ik kom ter
zake. Zoo bemerk ik o. a. dat velen er bebagen in schep-
pen om dit kwaad door harde middelen te genezen; ik
vrees echter, dat de uitkomst zal leeren, dat dit een ondoor-
dacht plan is. Ik vraag niet wat zij verdienen, maar alleen
wat de rust kan bevorderen, Dit kwaad heeft te grooten
omvang, dan dat het door snijden of branden te genezen is.
Ik erken het, zóó is in vroeger tijd in Engeland de secte
der Wijclifliten onderdrukt, echter niet vernietigd, en bo-
vendien, dit had plaats in een rijk, door een enkel individu
geregeerd, maar ik weet niet, of hetzelfde geoorloofd is in
zulk een uitgebreid land, onder verschillende vorsten ver-
deeld. Zooveel is zeker, dat indien men van plan is door ker-
kers, geeselingen, verbeurdverklaringen, verbanningen, ker-
kelijke straffen en terechtstellingen dit kwaad uit den weg te
ruimen, men hier mijn raad niet noodig heeft. Intusschen
bemerk ik, dat uwe gematigde natuur meer behagen schept
in een tegenovergestelden raad, daar gij liever wilt genezen
dan straffen. Dit zou niet zeer moeielijk zijn, als allen
van \'t zelfde gevoelen waren als gij, en met terzijdestel-
ling van alle bijzondere hartstochten, oprechtelijk de eer
van Christus en \'t heil der Christenen bedoelden. Maal-
ais de godgeleerden alleen naar eer en aanzien streefden,
als de monniken niets van hun voordeelen wilden laten
varen en de vorsten met hand en tand hun rechten bleven
verdedigen zou \'t zeer bezwaarlijk zijn een goeden raad
te geven. In de eerste plaats zal men de bronnen moeten
opsporen, waaruit dit kwaad zoo dikwijls ontspruit; voor
alle dingen moeten deze worden verstopt. Dan zou \'t niet
nutteloos zijn, andermaal vergiffenis te prediken aan allen,
die uit overtuiging of op aansporing van anderen gedwaald
hebben of liever een amnestie aftekondigen voor al het
kwaad, dat door een zeker noodlot schijnt ingeslopen te
zijn. Intusschen moeten door de vorsten en magistraten
alle nieuwigheden bedwongen worden, die geenszins de
vroomheid, maar wel de oproerigheid bevorderen. Ook
wensehte ik, als \'t mogelijk was, de vrijheid der drukpers
aan banden te leggen. Daarenboven moet aan de wereld de
hoop gegeven worden op verandering van al datgene, waar-
over men zich niet ten onrechte beklaagt. Bij het hooren
van den zoeten naam der vrijheid zullen allen ruimer adem
halen. Daarvoor moet zooveel mogelijk zorg gedragen
worden, voor zoover \'t zonder schade voor de vroomheid
kan geschieden. Ook op de vrijmaking van de gewetens
cler menschen moet men bedacht zijn, zonder echter iets
te kort te doen aan de waardigheid der vorsten en bisschop-
pen, maar deze laatste, even als cle vrijheid des volks, moet
slechts daarin gesteld worden, waarin zij werkelijk bestaat.
Uwe heiligheid zal zeggen, welke zijn de bronnen ? of wat
moet er veranderd worden f Daartoe moeten m. i. uit elk
land manden gekozen worden, die onbesproken, ernstig,
gematigd, aangenaam en van alle hartstochten vrij zijn,
wier gevoelen____" hiei breekt helaas dit schrijven af, juist
nu hij van \'t algemeene tot het bijzondere is overgegaan.
Het kan ons echter niet moeielijk vallen, als wij eenigzins
den persoon hebben leeren kennen, die hier \'t woord voert,
om zijn bedoelingen te raden; ook zouden wij uit zijn vele
brieven, waarin hij deze zaken aanroert, misschien \'t ont-
brekende kunnen aanvullen. Erasmus beschouwde de her-
vorming meer als een uitwendig verschijnsel; zij was in
zijn oogen meer een strijd tusschen personen clan tusschen
beginselen, en daarom kon hij gelooven, dat alleen een con-
ciliante politiek \'t eenige redmiddel voor het katholicisme
was. Ook hij wilde een reformatie, maar alleen een zoo-
danige, waarbij \'t gezag van den Paus, noch dat van den
keizer eenige schade leed 1).
*) Schröckh zegt: sEr hat aUem Anschen nach, wie es gütigen
unü glimp tlichcu Gemüthern oft zu gehen pflegt, die Beylegnng
Adriaan schijnt op zijn raadgevingen weinig acht te
hebben geslagen; het antwoord ten minste op dezen veel-
omvattenden brief bleef achterwege. Waarschijnlijk is de
paus door zijn weigering, om Luther schriftelijk aantevallen,
tot cle overtuiging gekomen, dat zijn raad overbodig was.
In elk geval was Brasmus de man niet om met Adriaan
over \'t redmiddel van het katholicisme te spreken, en wij
hebben slechts alleen op beider verhouding tot de scholas-
tieke godgeleerdheid te letten, om aanstonds de dwaasheid
van zulk een bondgenootschap intezien !).
Zóó was dan de poging mislukt om een der voortrefïe-
lykste mannen, wien Adriaan als \'t ware de pen in handen
had gegeven en van wiens arbeid hij zich zooveel succes
had voorspeld, tegen Luther in het strijdperk te voeren.
Hij die meer dan iemand anders in staat scheen om \'t Lu-
theranisme den doodsteek te geven, was teruggedeinsd en
hacl belijdenis van zijn onmacht gedaan. Intusschen had
Adriaan zich reeds gereed gemaakt om uit een ander tuig-
huis de wapenen te halen, ter bestrijding van dien gehaten
vijand. Neurenberg zou de taak aanvaarden, door een Eras-
mus versmaad. Zóó dacht hij ten minste. Had hij er reden
toe en heeft de uitkomst aan zijn verwachting beantwoord ?
Wij zullen \'t weldra vernemen.
der damaligen groszen Religionshände] vor zu leicht angesehen.
Solche Männer als er fordert, welche beyden Partheyen gefallen
konnten, zu finden, war ungemein schwer."
Terwijl Adriaan zijn gansche leven aan de studie dier godge-
leerdheid wijdde en met geestdrift voor hun arbeid was vervuld,
wordt hun streven door Erasmus in zijn »Morias Encomion" belache-
lijk gemaakt. Zóó zegt hij spottend: »In deze lieden steekt zooveel
geleerdheid en diepzinnigheid, dat ik geloof, dat de Apostelen een
tweeden Heiligen Geest zouden noodig hebben, als zij gedwongen
werden met dat nieuwe theologen-geslacht over deze dingen te
handelen".
Adriaan\'s protest or den rijksdag te Neurenberg.
In November van \'t jaar 1522 zond Adriaan den bisschop
van Theramo, Francesco Chieregato naar den rijksdag te
Neurenberg 3). Daar deze zijn bisdom uit handen des
Pausen ontvangen en in Spanje reeds diens vertrouwen
genoten had, was er reden om te hopen, dat hij hem
waardiglijk aldaar zou vertegenwoordigen. De vorsten op
te wekken tot een kruistocht tegen de ongeloovigen, en
aan Duitschland het wapen in handen te geven, ter bestrij-
ding en vernietiging van den grooten hervormer, ziedaar
zijn gewichtige taak!
Toegerust met een volmacht van zijn heer en meester,
kwam Chieregato te Neurenberg aan en legde den aldaar
vergaderden vorsten en edelen een pauselijk schrijven voor,
welks inhoud wij hier in hoofdtrekken zullen trachten
weêr te geven 1):
In een korte inleiding legt de Paus de plechtige verzeke-
ring af, dat het steeds zijn ideaal was geweest een goed pas-
tor te zijn en dat hij \'t ten allen tijde als zijn levenstaak had
1 ) Dit stuk is in zijn geheel opgenomen door Burman, 1. c. pag.
67, sqq. Sleidanus, Commentarii de statu religionis eet." liber III, pag.
43. en Sarpi 1. c. pag. 23 geven er uittreksels van.
beschouwd, de verdwaalden tot de kudde terug te brengen,
en ter bereiking van dat doel, de vorsten zonder,ophou-
den had vermaand den vrede te bewaren en zich geza-
menlijk aan te gorden tot den strijd tegen de vijanden
des geloofs. Hierna vestigt hij de aandacht cler vergadering op
Maarten Luther, die in jeugdigen overmoed zijn slinger-
steen had geworpen naar die reuzenmacht, die eeuwen
lang Europa in bedwang had gehouden. Hij betreurt het ten
sterkste, dat deze vermetele, trots de straffen der kerk en
den bandvloek van den pauselijken stoel, in \'t booze vol-
hardt, en in plaats van zich terug te trekken in de som-
bere kloosterwereld, om aldaar zijn zonden te beweenen,
met onbeschaamdheid voortgaat zijn dwalingen en kette-
rijen te verkondigen en cle vrome, goedgeloovige zielen
in zijn netten te verstrikken. Maar wat hem \'t meest
van alles grieft is dit: dat zulk een onverlaat niet slechts
door \'t volk wordt toegejuicht, maar dat ook vorsten en
edelen hem hun bescherming hebben toegezegd. Reeds
ziet hij van verre de sporen dier heillooze revolutie; al-
lerwege toch worden de goederen der priesters aangetast,
overal daalt de eerbied, dien men aan geestelijke en
wereldlijke machten verschuldigd is en zelfs is hier en
daar de burgeroorlog reeds ontbrand.
Reecis in Spanje zijnde, heeft hij veel en velerlei aan-
gaande den hervormer en zijn ketterijen vernomen x), en
niet smart bespeurd, clat die geest van verzet ontsproot
uit een land, dat hij in zekeren zin zijn vaderland mocht
noemen, maar steeds had hij troost gevonden in \'t denk-
beeld, clat Luthers handelwijze, onrechtvaardig en dwaas
Reeds in een zijner brieven, uit Tordesillas den 9de» April 1521
aan Karei V geschreven, had hij dezen op Luther opmerkzaam ge-
maakt, en den vorst vermaand om hem naar den Paus op te zen-
den, »pour le justement chastier et punir comme il le désert."
als ze was, door \'t meerendeel zou worden afgekeurd.
Nooit had hij kunnen gelooven, clat de verdraagzaamheid
zoo groot zou zijn, ja zelfs in sympathie kon overgaan,
en steeds had hij gehoopt clat het zaad, door Luther uit-
gestrooid, geen vruchtbaren akker zou vinden in een
land, clat steeds den oorlog had verklaard aan ketterij en
ongeloof, Maar hoe bitter is hij teleurgesteld! want door
\'t rechtvaardig oordeel Gods, die aldus de zonden van
zijn volk bestraft, en door de zorgeloosheid van hen, die,
waar zij konden en moesten protesteren, zwijgend hebben
toegezien en aangehoord, is clie zaadkorrel een boom ge-
worden en wel een boom, die ver in \'t ronde zijn takken
verspreidt.
Doch juist daarom gevoelt hij zich verplicht de slapen-
clen op te wekken en tot het nemen van krachtige maat-
regelen aan te sporen. ,,Op u vorsten en volken van
Duitschland," gaat hij voort, „rust de taak toe te zien, dat
gij, die aanvankelijk om uw al te groote tolerantie nog te
verontschuldigen waart, thans niet de verdenking op u
laadt, van uw vroegere deugden vergeten te zijn en door
uw stilzwijgen een goedkeurend zegel te hechten aan zulk
een euveldaad."
„Wij willen niet eens spreken," zegt hij verder, „over
datgene wat eigenlijk \'t ergste is: dat n.1. een zoo groote
en zoo godsdienstige natie, cloor één onnoozelen monnik
(per unum fraterculum) — die van \'t katholiek geloof en
den christelijken godsdienst, dien hij zoo \'t schijnt niet
alleen van zijn jeugd af aan beleden, maar ook gedurende
vele jaren verkondigd heeft, ten laatste ongelukkigerwijs j
is afgevallen — wordt afgeleid van den weg, cloor
onzenVerlosser en zijn heilige Apostelen aangewezen, en
door zoovele martelaren, vromen en geleerden, ja cloor
al uwe voorouders tot op den huicligen dag bewandeld."
Alsof Luther alleen de wetenschap en de wijsheid in
pacht had ])! alsof hij alleen eerst nu den Heiligen Geest-
had ontvangen! en de kerk, waaraan de redder en weldoener
van \'t menschelijk geslacht de belofte heeft gedaan, dat
Hij met haar zou zijn, tot aan \'t einde der wereld, steeds
in de duisternis der onwetendheid heeft rondgedwaald,
totdat ze door \'t licht van een Luther werd bestraald! " —
Daarop toont hij \'t verderfelijke van dit streven aan, dat
hoewel verständigen er de schouders voor ophalen, voor
eenvoudigen gevaarlijk wordt, en een oorzaak van wille-
keur voor allen, die aan hun nieuwigheidszucht den vrijen
teugel vieren. Tevens wijst hij, ten einde de vorsten
voor zich te winnen, op politische gevaren, waaraan Duit-
land door deze dwaalleer is blootgesteld en tracht hij hen
te overtuigen, dat deze voorgewende verdediging der evan-
gelische waarheid eigenlijk niets anders is, clan een roof
van hunne bezittingen en de deur openzet voor wanorde
en losbandigheid, zoodat er weldra van gezag en gehoor-
zaamheid geeïi sprake meer zal zijn.
„Gelooft gij werkelijk," zegt hij, ,,dat zij zich zullen storen
aan uwe bevelen en wetten, zij, die niet alleen de kerke-
lijke wetten, de besluiten der kerkvaders en de heilige
\') Naar aanleiding dezer opmerking zegt Luther in zijn antwoord
op de pauselijke brève aan den magistraat van Bamberg: »Ists
nicht Sünde und Schand, dasz der Bapist, der über alle Christen
Meister sein will, nicht mehr zu sagen weis denn also: De? Luther
will alleine klug sein. Sölten wir mit se viel unsern Yorfaren geir-
ret naben? Weibisch, Kindisch, Münchisch und Sophistisch Klagen
sind das. Ein Bapst solt Schrift führen und dapffer daher also
sagen. Sihe da, hie stehet Gottes Wort, Also und also hat Luther
wider Gottes Wort geredt. Nu aber schweigt er das gar fein und
spricht: also und also hat der Luther wider den langen Brauch,
wider Gewonheit, wider die Lehrer geredt, gerad als stünde unser
Glaub auff langem Brauch und Gewonheit und Lehrer Wort." Zeer
schoon zegt hij verder: »Unser Gott heisst je nicht Gewonheit sondern
Warheit und unser Glaube glaubt auch nicht auff Gewonheit, son-
dern an die Warheit, die Gott selbs ist." Zie: «IX Theil der
Bücher Lutheri." Wittenberg 1590, S. 167.
conciliën gering achten, maar zelfs niet schromen ze met
duivelsche woede te verscheuren en te verbranden ? Verwacht
gij nog, dat zij, die den priesters, den bisschoppen, ja zelfs
den Opperpriester de verschuldigde gehoorzaamheid wei-
geren, hun roovershanden zullen afhouden van de goederen
der leeken en niet alles zullen aantasten, wat zij maar
meester kunnen worden, zij die zich dagelijks in uwe
tegenwoordigheid en onder uwe oogen Godgewijde zaken
toeëigenen? Meent gij, dat zij uw leven zullen sparen, zij
clie niet schromen de onschendbare gezalfden des Heeren
te verachten en te vermoorden ? Tot u, tot het uwe, tot uwe
woningen, vrouwen, kinderen en bezittingen, ja tot uwe ker-
ken nadert deze ramp, zoo gij haar niet vroegtijdig bezweert."
Na deze hoogdravende taal gaat hij voort de vorsten
bij al wat heilig is te vermanen, om toch eendrachtig
te zijn en alleen \'t oog te richten naar dien gemeen-
schappelijken brand, naar gepaste middelen zoekende,
om hem ten spoedigste te blusschen. Maarten Luther
tot den rechten weg terug te brengen, eerst met zacht-
heid en, zoo dit niet baat, de wet in al haar gestrengheid
op hem toe te passen, dit acht hij in dit hachelijk oogen-
blik hun eenige taak. »De kenner der harten," zegt hij,
weet dat het meer met onzen aard en onze betrekking overeen-
komt, tot vergiffenis dan tot wraak geneigd te zijn, maar
waar deze booze zweer zóó ontstoken is -1), dat ze door
zachte artsenijen niet meer te genezen is, daar moeten
harde en gloeiende middelen aangewend worden, daar
snijdt men de vervreemde leden van \'t gezonde lichaam
af." Daarop noemt hij een tal van ketters, die hun recht-
vaardige straf niet zijn ontgaan: een Dathan en Abiram,
door den afgrond verzwolgen, een Jovianus en Priscillianus,
Luther leest aldus: Weil aber das Geschwür so gar böse ist
und so weit, wie der Krebs umb sich frist eet. bovengen, werk S. 161.
door \'t wereldlijk zwaard gedood, een Huss en Hieronymus,
thans in Luther herlevende, naar den brandstapel verwe-
zen — en spoort hen tot navolging aan. »Indien gij," zóó
gaat hij met geestdrift voort, deze heilige en glorierijke daden
(\'t uitroeien der ketters) wilt navolgen, dan twijfelen wij niet,
of de Goddelijke Barmhartigheid zal zich ontfermen over
de kerk, die thans door de ongeloovigen wordt verdrukt,
op uwe natie de oogen wenden en uwe harten alzoo ver-
lichten, dat gij na van ons den zegen van God en den
H. Petrus te hebben ontvangen, den draak en den leeuw,
den duivel, d. i. inwendig de ketterijen uitroeien, uitwen-
dig de vijanden des geloofs overwinnen en hier een luis-
terrijke zegepraal en in de toekomende wereld de belooning
der eeuwige zaligheid verwerven zult."
Met de plechtige verzekering, dat hij al \'t zijne, ja zelfs
zijn leven, voor \'t heil zijner schapen over heeft, neemt
dit schrijven een einde 1).
Niemand zal na de lezing van dezen merkwaardigen
brief kunnen ontkennen, dat Adriaan zonder omwegen op zijn
doel is afgegaan en zich volkomen bewust was van \'t geen
hij ondernam, toen hij Chieregato met dit schrijven naar
Duitschland zond. Krachtiger kon hij moeielijk protesteren,
en wij erkennen gaarne, dat hij alles heeft aangewend om
de vorsten tegen den persoon van Luther in te nemen.
Geen enkel wapen, door \'t Katholicisme ten allen tijde met
vrucht tegen de ketters gebruikt, is door hem onaange-
roerd gelaten; \'t ,,Et jam tua res agitur" wordt den vorsten
met kracht en klem onder \'t oog gebracht, en de taak die
als zonen der kerk op hen rust, hun op welsprekende en
1 ) „Vos vero," zegt hij letterlijk, „pro compertissimo habeatis, quic-
quid nobis opum et auctoritatis Altissimus concedere dignatus est,
id omne et vitam ipsam pro tam sanctis operibus et pro salute
commissarum nobis ovium libentissime exposituros." Zie Burman I.e.
pag. 471.
ondubbelzinnige wijze aangewezen. Toch zou die brief\' den
gewenschten indruk niet maken — en waarom niet? Een-
voudig, omdat Adriaau vergat, dat het streven van Luther,
\'t welk hij als zoo gevaarlijk tracht af te schilderen, in menig
opzigt het streven der vorsten zelve was geworden; omdat
hij vergat, dat het Lutheranisme niet maar een op zich zelf
staand verschijnsel was, dat even als een bliksemstraal
komt en verdwijnt, en hier en daar een lichtelijk te herstellen
schade veroorzaakt, maar een feit, te verklaren uit den
tijd, waarin \'t was ontstaan, het gevolg van een lang ge-
voelde behoefde, de vleeschwording van een woord, hier
fluisterend, claar overluid uitgesproken; omdat hij vergat,
dat Luther slechts de drager was van een geest, die reecis
lang over Duitschland vaardig was geworden, een van de
weinigen, die den moed hadden gehad onder woorden te
brengen, wat sedert eeuwen in menige borst had geslui-
merd. De paus dus, vragende van den rijksdag, om tegen
Luther te velde te trekken, eischte niets meer en niets
minder, dan dat deze een zelfmoord zou begaan. Zijn
antwoord dat wij straks zullen vernemen, zal ons dit dui-
delijk maken.
Tevens richtte Adriaan een schrijven aan Frederik den
Wijze, na hem vooraf door een zijner kamerheeren, Hie-
ronymus Rorarius zijn vreugde te kennen te bebben
gegeven, over \'t plan, dat er bestond om te Neurenberg
een vergadering te houden, clie de keurvorst met zijn
tegenwoordigheid zou vereeren, en waar, gelijk hij hoopte,
iets besloten zou worden, dat strekken kon tot heil van
den staat, en waarin hij hem tevens vermaant, \'t wel-
zijn en de rust der gansche Christenheid te bevorderen
en \'t Christelijk geloof in zijn bescherming te nemen.
Hierop was door den keurvorst aan den gezant ge-
-ocr page 140-antwoord, dat bij bem de roem van Christus en de vrede
voor 1t hoogste gold en hij het in elk geval beter vond,
Luther en diens aanhangers met gronden, dan met ge-
weld te weerleggen Hoe dit antwoord door den paus
werd opgenomen, zullen wij uit bovengenoemd schrijven
zien, waaraan wij een en ander willen ontleenen, om des
te beter de denkbeelden te leeren kennen, die men te Rome
omtrent den hervormer koesterde.
Reeds in den aanhef wordt tegen Luther als de »perni-
cies Christianae religionis" uitgevaren. Hij herinnert er
den vorst aan, dat de Saxers ten allen tijde, van paus Hadri-
anus I en Karei clen Groote af 2), \'t Christelijk geloof
hebben verdedigd, en dat zelfs paus Gregorius Y, een Saxer
van geboorte, den hertog van Saxen tot keurvorst heeft
aangesteld, en betreurt het daarom des te meer, dat hij Luther
in bescherming neemt 3). »Alzoo," zegt hij, »hebben wij \'t
aan u te danken, dat duizende zielen van de eenheid onzer
moeder, de kerk, afvallen; dat de ongeletterde schare ver-
leid wordt en haar geloof afzweert, dat zij met cle moe-
dermelk heeft ingezogen.1\' Daarop volgt de vermelding van
een reeks van rampen, die alle onvoorwaardelijk op zijn
rekening worden gesteld, waarna Adriaan met bittere ironie
de vraag tot hem richt: „Welke belooning, ja welke straf
meent gij, dat wij u waardig keuren voor uw uitstekende
1 *) »Corp. Reform." Yol. I. pag. 585 sqq.
2 ) Beiden noemt hij de »Saxonicae fidei plantatores."
3 zegd, dan zou \'t licht, door dezen ontstoken, wel niet uitgedoofd?
maar toch in menig opzicht getemperd zijn. Zijn dood was dan
onvermijdelijk geweest en even als in een leger, waar de aanvoerder
xs gestorven, zou ook hier zich een geest van moedeloosheid hebben
geopenbaard.
verdiensten, ten opzichte van Christus kerk? Wellicht
zult gij antwoorden: de slang heeft mij bedrogen. Voor-
zeker, gij hebt nw verdiend loon ontvangen, gij, die deze
slang aan uw boezem hebt gekweekt. Zijt gij werkelijk
zoo dwaas en onzinnig, dat gij aan één mensch, overdekt
met zonden (uni homuncioni cooperto peccatis) meer ge-
loof schenkt dan aan zoovele heilige vaderen, die dag en
nacht over de wet Gods hebben nagedacht, en zoovele
algemeene conciliën, waartegen zijn onbeschaamde mond,
als een geopend graf, niet aarzelt zich te openen? O ! dan
zijt gij dwazer dan dwaas en met een meer dan joodsche
blindheid geslagen. Maar dit heeft u wellicht op \'t dwaal-
spoor gebracht, dat die bedrieger en zijn aanhangers den
schijn aannemen alsof zij hun gevoelen uit de schrift be-
wijzen. Maar welke ketter heeft niet het zelfde gedaan?
Zijn dit\' niet de ketterijen van de oude slang, die door
dit aas haar angel verborgen, en de ongelukkige zielen
door duizenderlei listen belaagd heeft?
Voorwaar het is een duivelsche verblinding aan een vlee-
schelijk wezen, dat altijd 111 sijcLclt) van dronkenschap ver-
keert, meer geloof te schenken, dan aan zoovele geestelijke
mannen, die hun leer met een heilig leven, ja zelfs met
het martelaarsschap hebben bezegeld. — „Die kerkroover,"
heet het verder, „ontziet zich zelfs niet tegen God, de heilige
beelden, ja tegen \'t kruis van Christus zijn misdadige
handen op te heffen en \'t met zijn bezoedelde voeten te
vertreden."
Daarop volgt de opsomming van een reeks van kette-
rijen, alle aan Luther toegeschreven en een dringende
*) »Praecepit suis, ne indignanti Deo quis satisfaciat; ne jejuniis
orationibus, lamentationibus peccata redimat; lie hostia ilia placens
Deo, corpus et sanguis Domini nostri Jesu Christi a sacerdotibus
offeratur quotidie pro peccatis nostris; vota clocet non reddere Domino,
Deo suo." Zie Barman, pag. 475.
bede tot den vorst, om dien Martinus, dien openlijken
vijand van \'t geloof en cle godzaligheid uit zijn land te
verwijderen, waarna deze brief met een tal van beloften
en bedreigingen besloten wordt.
Wij zouden deze strafrede, die allerminst de sporen
draagt van door een gehoorzamen dienaar der vorsten te
zijn opgesteld, in zekeren zin een aanvulling en bekrach-
tiging kunnen noemen van \'t vorige schrijven, een uitwer-
king van het thema, aldaar op den voorgrond geplaatst.
Werd daar reeds de naam van Luther vastgeknoopt aan
veel wat uit den booze is, hier wordt een beeldtenis ont-
worpen, die zoozeer afwijkt van \'t origineel, dat zij ons
tegelijk met verontwaardiging en medelijden vervult. Hier
worden alle zonden op zijn rekening gesteld, hier wordt
hij als de verpersoonlijkte zonde beschouwd, als de booze
bij uitnemendheid, die gansch Europa in rep en roer brengt
en duizenderlei rampen op zijn geweten heeft — en toch
wordt die aartsketter, die oproermaker eenvoudig een Tiomun-
cio genoemd. Voorwaar \'t verwijt, aan Luther door Adriaan
gedaan, dat hij bitter was in zijn woorden, die overvloeiden
van smaad en hoon, valt met dubbele zwaarte op den
paus zeiven terug! Kon Rome werkelijk meenen, zóó vragen
wij onwillekeurig, dat een voorstelling, zoo geheel bezijden
de waarheid, indruk zou maken op mannen, die oogge-
tuigen waren van \'t geen er in Duitschland gebeurde; die
in elk geval Luther en zijn streven beter kenden, en
geenszins door \'t Roomsche hof aangaande hem behoefden
te worden ingelicht? Ja, is des pausen antwoord en nog
meer dan dit: »Luther de pest der menschheid, desatan in
persoon; de keurvorst misleid en de kerk gered, zoodra
deze hem zijn bescherming ontzegt:" dat geloofde Rome!
O saneta simplicitas!
Behalve dit pauselijk schrijven, waaruit wij een en an-
der hebben meêgedeeld, had Adriaan aan Chieregato een
zoogenaamde Instructie gegeven, die hij den Rijksdag liet
voorlezen, en die te merkwaardig is, dan dat wij er niet
een\' oogenblik bij zouden stil staan. 1)
Na nog eens \'t vorige geresumeerd en de vorsten ander-
maal vermaand te hebben, dat zij zich met alle macht
zouden verzetten tegen den voortgang van \'t Lutheranisme,
somt hij achtereenvolgens de redenen op, die hen daartoe
moeten bewegen: Ten eerste: de eer van God, die door
deze ketterijen zwaar beleedigd wordt, en de liefde tot
de naasten, waardoor een ieder zich bevlijtigen zal hen
naar zijn vermogen van den dwaalweg terug te brengen.
Ten tweede: \'t miscrediet, waarin een natie, die steeds
voor de allerchristelijkste gehouden werd, thans wegens
haar sympathie voor \'t Lutheranisme is geraakt. Ten derde:
haar eigen eer, die grootelijks geschonden wordt, zoolang
de vorsten deze ketterijen niet trachten uit te roeien.
Ten vierde: de smaad en \'t onrecht, dat zij, hunne ouders
en voorouders lijden door Luther, die allen, krachtens zijn
beginsel, verdoemd zijn. Ten vijfde: \'t doel waarnaar \'t
Lutheranisme streeft, daar \'t onder de leus van evangeli-
sche vrijheid, alle gezag verwerpt en voorgevende alleen
de geestelijke macht te willen knakken, natuurlijk ook de
wereldlijke vernietigt. Ten zesde: de ergernissen door deze
secte veroorzaakt, de moorden door haar bedreven, de twisten
door haar aangevuurd, ten gevolge waarvan Duitschland, zoo
zij niet tijdig bedwongen worden, met den toorn Gods en
den ondergang wordt bedreigd. Ten zevende: de overtuiging
Aan deze instructie ging een kortere vooraf, die de nuntius
echter niet schriftelijk indiende. De tweede, waaruit wij hier een
en ander meêdeelen, schijnt te Neurenberg vervaardigd te zijn. Zie
den brief van Hans von der Plaimitz aan den keurvorst, in Luthers
werken, Wittenb. uitgave Theil IX S. 169. Luther vertaalde haar
in \'t Duitsch en voegde er randaanteekeningen aan toe. Sleidanus
l.c. lib. IV pag. 468.
dat Luther, bijna op dezelfde wijze de schare verleidt, als
Mohammed, die zooveel duizende zielen bedrogen heeft, door
al datgene te veroorloven, waartoe de vleeschelijke mensch
van nature geneigd is, en hem te ontslaan van datgene,
waar \'t eigenlijk op aankomt. Mohammed had slechts de
polygamie toegestaan en de echtscheiding gemakkelijk ge-
maakt, maar Luther heeft ten gevalle van monniken,
nonnen en priesters, de gelofte van kuischheid voor niet
verbindend verklaard.
Door deze motiven en andere, clie zijn verstand hem
zal openbaren, moest de gezant de vorsten, prelaten en
volken wakker schudden, en aansporen zich krachtig
te verzetten tegen den smaad en \'t onrecht, door Luthers
partij God en zijn dienst aangedaan. Hun echter, die berouw
gevoelden en den dwaalweg wilden verlaten, moest men
vergiffenis schenken, maar zij die in \'t booze volhardden
zouden hun straf niet ontgaan, maar juist daardoor een
afschrikkend voorbeeld voor anderen zijn. „Zal wellicht
iemand zeggen," gaat hij voort, „Luther moet eerst ver-
hoord worden, voordat de Apostolische stoel zijn vonnis
over hem uitspreekt, dan hebt gij te antwoorden, dat men
in geloofszaken alleen te gelooven en niet te bewijzen
heeft. Over enkele zaken en vragen b. v. of hij dit of
dat gezegd of niet gezegd heeft, of hij gepredikt of ge-
schreven en niet gepredikt of geschreven heeft, mag men
zijn antwoord en gevoelen hooren, maar wat betreft de
zaken van \'t goddelijk recht en de sacramenten, daarbij
heeft men te berusten in de uitspraken der heilige vaders
en der kerk. Al wat door Luther wordt geleerd, is
reeds lang door verschillende conciliën veroordeeld, wier
uitspraken men niet betwijfelen kan, zonder de kerk smaad-
heid aan te doen — en wat zou ten laatste zeker zijn
onder de menschen, en wanneer zouden alle redetwist
en verschil van gevoelen een einde nemen, als \'t iederen
vermetelen vrij stond, datgene te loochenen wat niet slechts
enkele eenvoudigen, maar beroemde mannen sedert onheug-
lijken tijd besloten en vastgesteld hebben? Hoe groot zou
eindelijk de verwarring zijn, indien men telkens datgene,
wat na rijp beraad is uitgemaakt, in twijfel trok! Dewijl
nu Luther en cle zijnen alles naar hun goedvinden ver-
draaien en de gansche wereld daardoor in opschudding
brengen, zoo is \'t duidelijk, dat zij als rustverstoorders
door alle vrienden des vredes moeien uitgeroeid worden."
Men ziet het, ook in deze instructie ontbreken cle ar-
gumenten niet, waarmee \'t Katholicisme ten allen tijde
tegen cle ketters is te velde getrokken. Ook hier weder
ontmoeten wij dezelfde minachting voor den grooten her-
vormer, waarvan reeds Adriaan\'s brieven aan Erasmus en
clen keurvorst cle overvloedigste sporen droegen; ook hier
blijft cle paus aan zijn stelsel van verdachtmaking getrouw
en tot nog toe is er van concessie geen sprake. De katho-
lieke kerk vordert een blind geloof van hare zonen, een
lijdelijk berusten in hare uitspraken, en ieder die \'t waagt
zijn hand aan die eeuwenoude steunsels te slaan en hun
deugdelijkheid te betwijfelen, heeft in haar oog al wat
menschelijk is uitgeschud, zooclat de ongeloovige tevens een
zedelooze is geworden, clien men, als een melaatsche, schuwen
en vermijden moet. Ziedaar \'t systeem van \'t Katholicisme,
dat ook op Luther werd toegepast! Dat echter in sommige
gevallen de mensch beter is clan zijn systeem, daarvan levert
\'t laatste gedeelte dezer instructie een sprekend bewijs:
»Verder zult gij zeggen," spreekt cle paus, »dat wij beken-
nen clat God deze vervolging over de kerk heeft beschikt,
wegens de zonden der mensehen, vooral der priesters en der
prelaten. Want zeker is \'t, dat Gods hand niet verkort is,
zoodat Hij niet helpen en redden kan; maar onze zonden
scheiden ons van God en van elkander, zoodat hij zijn aan-
gezicht voor ons verbergt, teneinde ons niet te verhooren.
De schrift toont het aan, dat de zonden des volks ontspruiten
uit de zonden der priesters; daarom, zegt Chrysosthomus,
is onze Zaligmaker, toen hij de kranke stad Jeruzalem wilde
genezen, vooraf in den tempel gegaan, om de zonden der
priesters te bestraffen, even als een bekwaam arts, die de ziekte
van haar oorsprong af geneest. Wij weten wel dat in dezen
heiligen stoel sedert eenige jaren veel gruwelijks is voor-
gevallen, misbruiken in geestelijke dingen, overtredingen
in geboden, in één woord: alles ten onderst boven gekeerd; en
\'t is geen > wonder dat de ziekte van \'t hoofd tot de leden,
van de pausen tot de andere lagere prelaten is afgedaald
Wij allen, d. i. Prelaten en geestelijken, zijn afgeweken,
een ieder van zijnen weg, en reeds lang is er niemand
geweest, die goed deed, ja zelfs niet eén, waarom \'t nood-
zakelijk is, dat wij allen aan God de eer geven en ons
voor hem verootmoedigen en ieder onzer zie toe, waar hij is
gevallen en ieder oordeele liever zich zeiven, clan dat hij
door God met de roede van zijn toorn zou willen geoor-
deeld wordeu. Wat nu in deze zaak ons betreft, zult gij
beloven, dat wij alle moeite zullen aanwenden om deze
Curie, waaruit luellicht al dit kwaad is voortgesproten, te
hervormen, opdat even als van haar \'t verderf op al de
lageren is uitgestroomd, zoo ook van haar aller gezondheid
en hervorming afstroome. Waartoe wij ons des te meer
»Item dices, nos ingenue fateri, quod Deus liane
persecutionem Ecclesiae suae inferre permittit propter
peccata hominum, maxime sacerdotum et Ecclesiae
Praelatorum. Scimus in hac sancta sede aliquot iam
annis multa abominanda fuisse, abusus in spirituali-
bus, excessus in manclatis et omnia denique in perver-
sum mutata: nee mirum, si aegritudoa eapite in rnembra,
a summis Pontificibus in alios inferiores Praelatos des-
cenderit." Deze bekentenis, gevloeid uit den mond van \'t opper-
hoofd der katholieke kerk, is merkwaardig genoeg, om haar hier
in \'t oorspronkelijke een plaats te doen vinden. Zie Gieseler, »Lehr-
buch der Kirchengesehichte" III, 1 S. 113 fg.
verplicht rekenen hoe vuriger wij cle gansche wereld naar
zulk een reformatie zien verlangen,
»Wij hebben, gelijk wij reeds vroeger gezegd hebben,
nooit naar \'t Pausdom gehaakt en wilden liever in onzen
vorigen stand gebleven zijn en Gocl in een zalige rust ge-
diend hebben \') en werkelijk zouden wij deze waardigheid
hebben afgeslagen, als niet de vreeze Gods en de wijze waarop
wij verkozen zijn, tegelijk met de bezorgdheid voor een
scheuring door schismatici en oproerigen, ons daartoe ge-
drongen hadden. Wij hebben alzoo onzen nek onder deze
liooge waardigheid gebogen, niet uit zucht om te heer-
schen, noch om onze bloedverwanten te verrijken, maar
om aan Gods wil gehoorzaam te zijn en zijn ontsierde
bruid, de kerk, te hervormen, de onderdrukten ter hulp
te snellen, geleerde en deugdzame lieden, die lang der ver-
achting ten prooi waren, weder op te heffen en in hun
eer te herstellen, en eindelijk al datgene te doen, waartoe
een vrome Paus en een waardig navolger van Petrus
zich verplicht gevoelt2). Niemand echter moet zich ver-
wonderen, als hij niet aanstonds alle dwalingen en mis-
bruiken door ons verbeterd ziet, want de ziekte is te diep
geworteld en niet eenvoudig, maar ingewikkeld en samen-
gesteld, met welker genezing men zeer langzaam te werk
moet gaan (pedetentim) en eerst \'t zwaardere en meer ge-
vaarlijke afwenden, ten einde niet door alles te willen
hervormen, alles door elkaar te verwarren. Reeds Aristo-
teles zegt: ,,alle plotselinge veranderingen in den staat zijn
gevaarlijk; die al te zeer perst, drukt het bloed er uit."
\') Zie zijn brieven aan Oein van Wijngaerden e. a. vroeger mee-
gedeeld.
Geen Paus had meer recht, om dit als zijn roeping voortestellen
dan Adriaan. Dat de middelen, die hij koos om dat doel te bereiken,
in onze oogen weinig proefhoudend zjjn, is lichtte verklaren; toch
geeft het ons geen recht om hem van zwakheid en machteloosheid
te beschuldigen.
»Wat gij echter in uw laatste schrijven zegt," dus gaat
Adriaan voort, »dat de vorsten zich er over beklaagd hebben,
dat deze stoel zich niet aan de verdragen gehouden heeft,
daarop moet gij antwoorden, clat men ons niet kan en mag
beschuldigen van datgene wat vóór ons geschied is, en dat
ons de schending dier verdragen, zelfs toen wij nog in een
lageren stand waren geplaatst, steeds mishaagd heeft1).
Dat het alzoo ons ernstig voornemen is, ook al werd het van
ons niet gevorderd, * ons daarvan gedurende den tijd van
ons Pontificaat geheel te onthouden; deels om ieder zijn
recht te doen behouden; deels omdat de billijkheid en wel-
levendheid vorderen, dat wij onze beroemde natie niet alleen
niet beleedigen, maar ook met bizondere gunstbewijzen
overladen. Wat betreft de processen, die zij van de Rota
naar Duitschland willen zien overgebracht, zult gij ant-
woorden clat het ons verlangen is, hun daarin naar ons ver-
mogen ter wille te zijn.
„Verdei\' zult gij aan hen, wien. wij geschreven hebben,
met den meesten aandrang vragen, door welke middelen,
huns inziens, deze gevaarlijke secte \'t best weerstand kan
geboden worden?
„Verder verlangen wij — daar wij hebben bemerkt, dat
in Duitschland vele vrome en geleerde mannen, tot
den minderen stand behoorende, geschokt zijn in hun
eerbied voor den pauselijken stoel, daar geestelijke goederen
niet hun, maar aan tooneelspelers en stalknechten ten deel
vielen — dat gij onderzoekt, wie cleze zijn, en ons hunne na-
men opgeeft, opdat wij, zooclra er in Duitschland een be-
neficium te begeven is, voor hen, uit eigen beweging, kunnen
zorgen. Want wij weten hoe schadelijk Jt is voor Gods
eer en \'t heil der zielen, clat reeds sedert geruimen tijd gees-
\') Hier is sprake van de concordaten of verdragen, door den Paus
als opperiioofd der kerk, met een wereldlijk vorst gesloten.
telijke goederen aan onwaardigen werden toevertrouwd.1
Hier eindigt dit merkwaardig stuk, dat wij zooveel moge-
lijk, in zijn geheel, hebben weergeven en, voorzoover deregels
van taal en stijl, ons veroorloofden, den oorspronkelijken vorm
deden behouden. Het getuigt van een zeldzamen moed en
een groote openhartigheid, waarvan wij moeielijk een tweede
voorbeeld in de geschiedenis van \'t Pausdom zullen aan-
treffen. Te erkennen, dat de Curie Ontsierd werd cl oor grove
gebreken; dat, om wel te slagen zij \'t uitgangspunt van
alle hervorming moest zijn: dat alleen reeds is een daad
die een paus onsterfelijk maakt; maar clat te doen, als
vreemdeling, te midden eener natie, nog nauwelijks bekomen
van de begoocheling, waraan Leo haar had overgegeven,
is een heldenstuk clat ons met eerbied en bewondering
vervult, en onwillekeurig dringt zich de vraag aan ons op,
of hij die hier spreekt wel dezelfde is, clien wij als staats-
man in Spanje leerden kennen?
Te Rome, zegt Sarpi waren cle Prelaten ten hoogste
verontwaardigd over deze handelwijze des Pausen, die
slechts dienen kon om hen bij cle groote menigte nog
gehater te maken en de vermetelheid der Lutheranen aan
te moedigen; maar wat hen \'t meest deed huiveren, wras
cle gedachte aan die „reformatio in capite et membris,"
waarvan zij, om licht te vermoeden redenen, een diepen
afkeer hadden; aan clat zuiveringsproces, welks noodzake-
lijkheid door cle gansche wereld, behalve door Rome, werd
ingezien, en clat zij niet konden ontgaan, zonder zich zeiven
in \'t ongunstigst daglicht te plaatsen.
Toch waren er enkelen, - die een zachter vonnis over
Adriaan velden en alles op rekening wilden stellen van
zijn onbekendheid met de kunstgrepen, waardoor \'t Paus-
dom zich staande hield. Daarom prezen zij cle wijsheid
van Leo, clie behendig genoeg was geweest om de Dnitsehers
te overtuigen, dat, indien zij \'t hof van Rome beter hadden
gekend, hun gevoelen daardoor een merkbare wijziging zou
hebben ondergaan, en dat Luther, als hij op zijn roepstem
gekomen was, er niet die misbruiken en ontaarding zou
bespeurd hebben, waarvan \'t beschuldigd was. In dit ge-
voelen werd onder anderen ook door den kardinaal Pal-
lavicini gedeeld, die echter aan zijn verontwaardiging nog
op andere wijze lucht geeft1). Gaarne geeft hij toe, dat deze
handelingen op \'t duidelijkst Adriaans vroomheid doen uit-
komen, maar gelooft tevens, dat zij niet zeer voor zijn
doorzicht en scherpzinnigheid getuigen. Verder berispt
hij in hem zijn lichtgeloovigheid, die hem dikwijls zon-
derlinge parten speelde en waarvan vleiers in hun voordeel
partij wisten te trekken, door hevig in zijn tegenwoor-
digheid tegen den gestorven paus uit te varen en zich
langs dezen weg van zijn goedgunstigheid te verzekeren.
Niet ten onrechte echter vraagt Eccardt2) ,,quis quaeso
Pallavicino dixit huncque confessionis illius fuisse fontein ?
Adeone historiae suae aetatis et depopulationis vastitatis-
que in Ecclesia Dei imperitus erat noster, ut illa ab aulicis
demum adcliscenda ipsi fuerit?"
Pallavicini kan niet" ontkennen, dat zijn voorgangers
groote gebreken hadden, maar zoekt die op allerlei wijze te
vergoelijken. »Ofschoon zij zich,1\' zegt hij, »wat vroomheid
betreft, met Adriaan niet konden meten, stonden zij toch
boven hem in doorzicht, waarbij de kerk oneindig meer is
gebaat. Een middelmatige vroomheid, gepaard aan een
kloek verstand, stelt vrij wat beter in staat tot de waar-
neming van een heilig ambt, clan een voorbeeldelooze
vroomheid aan heiligheid grenzende, gepaard aan een
!) Pallavicini »Historia Concilii Tridentini" lib. II cap. VII.
■) In Dissertatione Historico-Tlieologica, bij Burman 1. c. pag. 410 sq.
matig verstand, en daarom heeft een vorst, die van zijn
onderdanen een model-natie wil maken, meer aan een
helder verstand dan aan een vroom gemoed." Wij behoeven
niet te vragen, of hier door een licl der Jesuieten-orde
\'t woord wordt gevoerd en alleen zij, die liefst niet te dicht
tot het ideaal van reinheid wenschen te naderen, zullen zich
met een dergelijke argumentatie tevreden kunnen stel-
len; ons echter voldoet zij niet.
Maar Pallavicini geeft nog andere redenen op, waarom
hij \'t gedrag van Adriaan afkeurt. Keeren wij dus tot
hem terug. „Al mocht de Paus voor zich zeiven zulke denk-
beelden koesteren," zegt hij, „zoo kan het toch niet ontkend
worden, dat hij zich een al te groote openhartigheid ver-
oorloofde, door ze der vergadering te openbaren, en ze den
gezant schriftelijk op den rijksdag te doen indienen. Hij
wist wel dat in die vergadering en vooral in Duitschlaud,
waar deze zijne bevelen moesten afgekondigd worden,
vele tegenstanders waren van \'t katholiek geloof, die zeer
geneigd zouden zijn, om clie bekentenis voor de helft aan
te nemen, n.1. in zoover hij daarin een aanval doet op
de curie en de andere helft, waarin op Luthers veroordee-
ling wordt aangedrongen, eenvoudig ter zyde te leggen —
en wat was dit anders dan gemeene zaak met den vijand
te maken ? Eindelijk legde Adriaan daarin, volgens hem, zeer
weinig doorzicht aan den dag, dat hij hun, aan wie hij
geschreven had om raad en inlichting verzocht. Het was
z. i. voldoende, indien de gezant hem eenvoudig op al
wat hij gehoord had opmerkzaam maakte, \'t Ergste en
meest afkeurenswaardige echter, was dit, dat deze zijn
mandata aan \'t convent meegedeeld en tevens naar aller
gevoelen gevraagd had, waardoor de Paus zich natuurlijk
in meerdere of mindere mate van den rijksdag afhanke-
lijk maakte en er, ten gevolge van \'t noodzakelijk verschil
der meeningen, een grenzenlooze verwarring ontstond.
Pallavicini heeft in deze beöorcleeling van Adriaans
handelingen, hem als \'t ware een andere instructie gege-
ven, die voorzeker beter strookte met de belangen der
Roomsclie curie, maar tevens lijnrecht tegen de denkbeel-
den des pausen indruiste. Plaatsen wij ons op \'t stand-
punt van dezen geschiedschrijver, dan moeten wij volmon-
dig bekennen, dat zijn oppositie in elk opzicht gewettigd was.
.Een lid der Jesuietenorde, die zich voor alles ten doel
had gesteld den Paus tegen eiken aanval van \'t Protes-
tantisme te beveiligen en \'t pausdom een schrede nader
te brengen tot zijn ideaal, als dat van een onbeperkte
monarchie, waarin de hoogste wereldlijke macht gepaard
gaat aan cle hoogste geestelijke macht, en die een on-
voorwaardelijke gehoorzaamheid vraagt van vorsten en vol-
ken — zoo iemand kon zich natuurlijk onmogelijk vereenigen
met cle zienswijze van een paus, die cle macht waarover
hij te beschikken had, zoo vrijwillig uit zijne handen gaf.
Maar Adriaan had zich een andere voorstelling van de
pauselijke waardigheid gemaakt. Het beeld van cle twee
zwaarden in Petrus handen, had voor hem niet zooveel aan-
trekkelijks meer als voor Innocentius III, die alles met
zijn banbliksem kon dreigen en geen andere onderwerping
kende dan die der slaven, die zich krommen onder \'t juk
van hun heer. Adriaan deed een schrede terug. Hy kon
weer \'t denkbeeld verdragen, door zijn naaste voorgan-
gers met onuitstaanbaren trots verworpen, clat de pau-
sen oorspronkelijk slechts bisschoppen waren, cl. w. z.
opzieners der gemeente, die, zich zeiven beschouwende als
organen van G-ods geest, in de eerste plaats voor \'t gees-
telijk heil des volks hadden te waken, en de handhaving
der als waarheid erkende leer voor hun rekening namen 1).
Adriaan had iets meer clan een ahnung daarvan, ofschoon
\') Zie hierover Pierson »G-eseh. v. \'t Roomsch-Katholicisme tot op
het concilie van Trente," P>1. II. bl. 296, vgg.
lig wellicht dikwijls hij zich zeiven heeft gedacht, wat een
Paus 1) negen eeuwen te voren, aan de Patriarchen schreef:
Wie hier bisschop is, is zoozeer door allerlei uitwendige
aangelegenheden overstelpt, dat hij waarlijk soms niet
weet, of hij een zielenherder dan wel een wereldlijk vorst
is ?" Adriaans opvatting van \'t Pausdom verschilde aanmer-
kelijk van die der vorige Pausen en was in alle opzichten
waardiger en beter te verdedigen. Den keizer te geven,
wat des keizers is en voor zich zeiven \'t priestergewaad
terug te wenschen, maar gereinigd van de vlekken, waardoor
dit in den loop der eeuwen was ontsierd, daartoe was
Adriaan meer dan één zijner voorgangers geneigd en
daarin ligt dan ook de sleutel ter verklaring van zijn
belijdenis, voor den rijksdag afgelegd, die hem in elk an-
der geval als een onstaatkundige zou hebben gekenschetst,
die zijn eigen positie vrijwillig verspeelde.
Daarom is hij niet te vergelijken met een Julius en
Leo, die gansch andere begrippen aangaande de roeping
des Pausen koesterden en beter \'t wereldlijk zwaard clan
den bisschopsstaf wisten te hanteeren, en kunnen wij ons
volkomen met Schröckhs gevoelen vereenigen als hij zegt:
„Ihm einen üppichen und prächtigen verschwenderischen
Leo, einen unruhig kriegerischen Julius oder einen treu-
losen und durchaus lasterhaften Alexander nicht nur an
die Seite zu setzen, sondern auch vorzuziehen, heisst nichts
anders, als listige und herschsüchtige Regenten auf Kosten
eines ehrlichen und gutmeinenden Bisschofs loben. Dasz
Adrian ihnen unähnlich gewesen ist, macht in der That
einen Haupttheil seines Ruhmes aus 2)."
1 ) Schrockh, a. w. Thl. V. pag 76. In deze opmerking levert liij
tevens zijdelings \'t bewijs dat hij zich te zwak uitdrukte, toen hij
beweerde, dat Adriaan, slechts op \'t spoor van bovengenoemd denk-
beeld was gekomen, en \'t aan anderen overliet, dit meer in bijzon-
Wij betreuren \'t daarom des te meer, dat de Hervor-
mingsgezinden een verkeerde uitlegging gaven aan zijn
ijver en oprechtheid; dat zij zijn goede bedoelingen mis-
kenden en met een medelijdend schouderophalen zijn rond-
borstige taal aanhoorden. Verwonderen kan \'t ons echter
niet; maar al te dikwijls toch was de bede om een „refor-
matio in capite et membris" onverhoord gebleven en had-
den tal van beloften en verzekeringen menigeen op een
dwaalspoor gebracht. Was er clan reden om te hopen, dat
dit voornemen ten uitvoer zou worden gelegd? Daarbij
kwam, dat men reeds van te voren wist, clat zulk een
reformatie Duitschlands verlangen immer slechts ten halve
kon bevredigen; clat er punten waren, clie door \'t Katho-
licisme zelfs niet zouden worden aangeroerd, en clat de klove,
die er was ontstaan, nimmer geheel zou worden gedempt.
In Duitschland hield men \'t voor een der kunstgrepen
der pausen \'t kwaad te erkennen en een geneesmiddel te
beloven, om daarmee de onwetenden en onnoozelen in
laap te wiegen, en door ijdele woorden immer tijd te
winnen, totdat zij zich met de vorsten hadden verstaan,
en de middelen hadden gevonden om de volken in be-
dwang te houden, die zich dan in geen geval tegen hun
wil durfden verzetten en hunne afdwalingen niet meer
zouden controleren; Ja, men dreef zelfs den spot met
Adriaans bewering: dat men niet alles op eens tot stand
kan brengen, maar met langzamen tred (pedetentim)
vooruit moest gaan om niet alles te bederven, door dit
met Luther alzoo te verklaren, dat tusschen elke schrede
een afstand lag van eenige eeuwen 1).
Sleidanus 1. c, lib. IY pag. 46b. »Hoc scriptum Lutherus postea
sermone populari convertit et additis in marginem annotatiunculis,
illud, quod pontifex ait pedetentim oportere procedi, sic accipien-
dum esse dicit, ut singuli pedes atque passus intervallum liabeant
aliquot saeculorum."
Het antwoord van den rijksdag liet niet lang op zich
wachten. Op den 13den Januari diende een commissie uit
zijn midden, onder leiding van den bekwamen en veelzijdig
ontwikkelden Johann, Freiherr zu Schwarzenberg, een ont-
werp bij hem in, dat zijn goedkeuring mocht wegdragen
en den Nuntius schriftelijk overhandigd werd. Dit antwoord,
dat te recht het eerste document mag heeten, waarmede
de evangelische oppositie, als een corporatie in den rijks-
dag, tegen het Pausdom optrad 3), is merkwaardig genoeg
om er eenige oogenblikken bij stil te staan.
Na den Nuntius verzekerd te hebben, dat de leden van den
rijksdag met eerbied van \'s pausen brève en instructie kennis
hadden genomen; dat zij God dankten voor zijn verheffing
en hem een lang en gelukkig bestuur toewenschten, gaan zij
over tot de ontvouwing der gewichtige redenen, die hen weer-
hielden om \'t vonnis van Leo X en 1t edikt van Karei Y tegen
Luther te voltrekken. Luthers geschriften n. 1. hadden het
meerendeel des volks overtuigd, dat het Roomsche hof zich
tegen Duitschland zwaar had bezondigd, zoodat een ten uit
voerlegging van dat vonnis op het volk allicht den indruk
zou maken, alsof men de misbruiken, waarover Luther zich
met recht beklaagde, wilde handhaven. Dat hieruit onge-
regeldheden zouden ontstaan, die tot een burgeroorlog
aanleiding konden geven, was licht te begrijpen. Men
had dus in zulke tijdsomstandigheden een zachter genees-
middel noodig, te meer daar de Nuntius zelf had verklaard,
dat het hof van Rome van alles de schuld droeg en de
Paus een reformatie beloofd had. Het beste geneesmiddel
zou wel daarin bestaan, dat men een einde maakte aan
al de afpersingen en misbruiken van dat hof, en eenige
hoofdbezwaren; die de vorsten schriftelijk openbaar zouden
maken, uit den weg ruimde, zonder \'t welk een duurzame
\') Zóó Neudecker in zijn lezenswaardig artikel „Nürnberger Reichs-
tage" in Herzogs Real-Encyklopaedie.
vrede tusschen wereldlijken en geestelijken slechts een illusie
was. Yerder dringt de rijksdag er bij den Paus op aan,
dat de Annaten, die Duitschland sedert vele jaren opbracht,
oncler voorwaarde dat ze besteed zouden worden voor een
oorlog tegen de Turken, maar die eigenlijk nooit tot dat doel
waren aangewend, niet meer zouden worden opgeëischt,
maar een plaats mochten vinden in de schatkist des rijks,
ten einde bij een eventueelen oorlog werkelijk tot dekking
der onkosten te dienen 1). Wat den raad betreft, waarom
de Paus den rijksdag had gevraagd, daarop werd geant-
woord, dat hij, daar er niet alleen sprake was van Luther,
maar ook van \'t uitroeien van een tal van dwalingen en
ingewortelde ondeugden, eensdeels door onwetendheid, aan
den anderen kant door boosaardigheid, in den loop der
tijden ontstaan en aangekweekt, geen passender en kracht-
dadiger geneesmiddel kende, dan een vrij concilie, binnen
een jaar in een der Duitsche steden, Keulen, Metz, Mainz
of Straatsburg, met \'s keizers toestemming, bijeenteroepen ;
een concilie, dat noch wereldlijken, noch geestelijken in
hun vrijheid zou beperken, om alles ter tafel te brengen,
wat volgens hun overtuiging strekken kon tot eer van
God en tot heil der zielen. Niet twijfelende, of de Paus
zou deze zaak krachtdadig ondersteunen, verklaart de rijks-
dag zich bereid om niet alleen, zooveel in zijn vermogen
is, alle ongeregeldheden tegentegaan, maar zelfs den keur-
vorst van Saxen te verzoeken aan Luther het uitgeven van
nieuwe geschriften te verbieden, en de predikers door ge-
heel Duitschland te bevelen alleen \'t zuiver evangelie te
verkondigen, volgens de leer door de kerk goedgekeurd,
\') Reeds Karei had, in October des vorigen jaars, den paus op de
billijkheid van dat verzoek opmerkzaam gemaakt, en hem verzocht
er in toe te stemmen, dat ook de stiften en kloosters jaarlijks iets
van hun overvloed tot meergemeld doel afzonderden. Zie zijn brief aait
Adriaan, in Luthers werken, Wittenbergsche uitgave, Dl. IX. bl. 150.
zonder zaken aanteroeren, die tot nieuwe onlusten aanlei-
ding zouden kunnen geven, of disputen uittelokken. De
bisschoppen zouden dan achtingswaardige en kundige man-
nen kunnen aanstellen, om over deze predikers te waken
en ze zoo noodig tot de orde te roepen; doch zóó dat men
niet zou kunnen vermoeden, dat zulks geschiedde om de
waarheid des evangelies aan banden te leggen. Tevens
zou er niets meer gedrukt worden, wat niet vooraf aan een
onpartijdig onderzoek onderworpen was. Men koesterde
de hoop, clat door deze maatregelen de rust in Duitschland
zou hersteld worden. Wat de priesters betrof, die zich in
\'t huwelijk hadden begeven en de monniken, die hun kloos-
ters hadden verlaten, de rijksdag was van oordeel, dat het
voldoende was de kerkelijke straffen op hen toetepassen,
daar de burgerlijke wetgeving in dit geval nog niet had
voorzien. Alleen, wanneer zij een misdaad hadden begaan,
zou de vorst of magistraat hen naar verdienste straffen.
Dat de Nuntius niet zeer tevreden was met een ant-
woord, dat geheel in strijd was met de bedoelingen des
pausen en een welsprekend getuigenis aflegt van den
oppositiegeest in den rijksdag, is duidelijk. Vernemen wij
zijn repliek. De verontschuldiging van den rijksdag —- wat
betreft de niet ten uitvoerlegging van het edikt — kan hij
niet aannemen, omdat hij \'t een dwaasheid acht het kwaad
te dulden, opdat het goede er uit zou voortkomen, en hij
gelooft dat het heil der zielen elk tijdelijk belang in de
schaduw stelt. Verder meent hij, dat de treurige toestand
der curie nimmer een reden van verontschuldiging kan
zijn voor Luther en zijn partij, en dat zij in geen geval
de noodzakelijkheid in zich sluit, om de kerk te verlaten
en zich aan haar gemeenschap te onttrekken. Hij durft
Duitschland de verzekering geven, dat de Apostolische
stoel niet dulden zal, dat dat land door de curie eenig on-
recht worde aangedaan, en tevens dat de paus bereid is aan
10
-ocr page 158-alle verschillen tusschen wereldlijken en geestelijken een
bevredigende oplossing te geven. Ook de kwestie der An-
naten zou door den Paus worden uitgemaakt. Wat het
verlangen naar een Concilie betreft, de nuntius meent dat de
Paus er zich niet tegen zal verklaren, ofschoon hij \'t be-
treurt, dat de rijksdag daarbij zoo weinig de vormen heeft
in acht genomen, die de eerbied voor \'t Opperhoofd der
kerk haar voorschrijft. Dientengevolge verzoekt hij haar
al die termen te schrappen, die zijn meester ongetwijfeld
zouden ergeren en \'t deden voorkomen, als wilde men dezen
in zijn vrijheid beperken; zóó b. v. waar gesproken werd
van \'s keizers toestemming en de bijeenroeping van het
concilie in een Duitsche stad. Wat de predikers betreft,
wil de nuntius \'t recht, om naar hun leer en gevoelen
onderzoek te doen, overeenkomstig \'t pauselijk bevelschrift
aan den bisschop toegekend zien. Yerder acht hij \'t wen-
schelijk dat Luthers geschriften verbrand en de uitgevers
streng gestraft worden; dit toch hield hij voor een zaak
van het hoogste gewicht, voor de spil waarom alles draaide x).
Met het besluit van den rijksdag, ten opzichte der gehuwde
priesters, kon hij zich vrij wel. vereenigen, indien n.1. de
bepaling achterwege was gebleven, dat zij voor elke mis-
daad die zij pleegden, door de vorsten of magistraten
zouden gestraft worden, hetgeen een inbreuk maken was
op de vrijheid der kerk en de rechten van Jezus Christus.
De priesters toch waren zijn eigendom en moesten daarom
voor al hunne overtredingen, van welken aard dan ook,
alleen door de kerk gestraft worden, te meer, daar zij, zelfs
\') Vreemd is \'t, dat Adriaan zich nog iets goeds van dezen maat-
regel kon voorspellen, daar toch de geschiedenis op \'t overtuigendst
aantoonde, dat zij juist \'t tegenovergestelde uitwerkte van \'t geen
er mee beoogd werd, dat zij in plaats van den oppositiegeest te
smoren, dien integendeel aanwakkerde, ja zelfs in \'t leven riep.
als afvalligen, steeds \'t onuitwisclibaar karakter hunner orde
behielden. Na al deze tegenwerpingen, besluit de Nuntius
met het verzoek aan den rijksdag, om hem na rijp beraad
een duidelijker en meer doordacht antwoord te doen toe-
komen.
Deze taal van den Nuntius was niet zeer geschikt, om
den rijksdag gunstig voor Rome te stemmen, integendeel,
\'t vuur dat reeds lang onder de asch had gesmeuld, werd
er door aangeblazen, en zij die tot heden den Paus had-
den ontzien en met gematigdheid waren te werk gegaan,
begonnen thans vermeteler in hun eischen te worden en
namen een meer offensieve houding aan.
Algemeen was men van gevoelen, dat de Nuntius goed
en kwaad afmat naar de belangen van de Roomsche cu-
rie, en de behoeften van Duitschland daarbij geheel uit
het oog verloor; dat men voor \'t behoud der katholieke
eenheid iets goeds moest doen, dat licht te volbrengen
was, liever dan iets kwaads te dulden, dat moeielijk te
verdragen was; dat de Nuntius desniettemin vorderde,
dat Duitschland zich geduldig zou krommen onder \'t juk
van Rome, dat intusschen tot geen enkele inwilliging be-
reid Was, en welks beloften om van \'t kwade afstand te
doen, slechts ij dele klanken waren. De Curie moest wel
teergevoelig zijn, als zij zich beleedigd gevoelde door zulk
een bescheiden en oprecht verzoek om een Concilie. Kortom,
men besloot, na wijdloopige discussies, niets van \'t gespro-
kene in te trekken en eenvoudig af te wachten, welke
maatregelen de Paus, in deze gewichtige omstandigheden,
zou nemen.
Inmiddels besloot de rijksdag hem, zonder eenige terug-
houding, den staat van zaken in Duitschland bloot te
leggen en hem volgens belofte een schrijven te doen toe-
komen, dat al de grieven zou bevatten, die er tegen Rome
waren ontstaan. Dit document, bekend onder den naam
van de Centum Gravamina zou den Nuntius overhan-
digd worden, met verzoek, het aan \'s pausen oordeel te
onderwerpen. Deze echter, die genoeg aangaande den
heerschenden toestand was ingelicht, en schroomde, met
dit vernederend en ontmoedigend geschrift, voor zijn heer
en meester te verschijnen, keerde plotseling naar Rome
terug, voordat dit merkwaardig stuk voltooid was 3).
Dientengevolge werd het rechtstreeks naar den Paus gezon-
den, met de plechtige verzekering, dat de rijksdag niet
geneigd was, al deze onrechtvaardigheden langer te dul-
den, maar zich genoodzaakt zag alles te beproeven, om
uit dien onhoudbaren toestand te geraken.
Den inhoud van dit laatste schrijven getrouw weer te
geven achten wij met Sarpi overbodig, een vluchtige ken-
nismaking echter, meer dan noodzakelijk.
Het bevat een drieledige aanklacht tegen Rome\'s gees-
telijkheid, die achtereenvolgens \'t verwijt moet hooren,
dat zij de volkeren tot slaven maakt, dat zij de leeken
van hun goederen berooft en de jurisdictie aan de we-
reldlijke overheid onttrekt. Dit wórdt in bijzonderheden
uitgewerkt en geeft den rijksdag aanleiding, om te spre-
ken over de ongehoorde geldsommen, die gevorderd wer-
den voor dispensaties, absoluties en aflaten 8); verder
over \'t brengen der processen voor Rome\'s rechtbank; over
de misbruiken, ten opzichte der annaten gepleegd; over
de straffeloosheid der geestelijken; over onrechtvaardige
excommunicaties en interdikten; over de onbillijkheid, om
wereldlijke zaken voor een geestelijke rechtbank te beplei-
ten ; over de verkwisting bij de consecratie van kerken en
]) Aan deze gravamina lagen die van Worms ten grondslag. Zie hier-
over Gieseler »Lehrbuch der Kirchengeschichte" III, 2. pag. 117 vgg.
■) Dit had plaats op den 28sten Februari, terwijl \'t ontwerp den
Gden Maart werd aangenomen en goedgekeurd.
s) Dat deze klachten zeer gegrond waren, blijkt uit \'t meege-
deelde door Martin in bovengen werk.
kerkhoven, de buitensporige onkosten bij begrafenissen en
\'t gebruik van het sacrament, en allerlei andere zaken,
die tot bovengenoemde misbruiken in verband stonden.
Een merkwaardig verschijnsel is \'t voorzeker, dat dit
stuk, dat van \'t begin tot het einde het karakter van een
oorlogsverklaring draagt, niet alleen door Luthers aan-
hang, maar ook door vorsten en stenden is goedgekeurd:
wel een bewijs dat Duitschlands toestand onhoudbaar was
geworden en de behoefte aan hervorming, onder welke
gedaante dan ook, algemeen werd gevoeld. \')
Toen het dekreet van den rijksdag, tegelijk met boven-
genoemde bepalingen omtrent het prediken en drukken
van geschriften, openbaar was gemaakt, werd er door
\'t meerendeel weinig acht op geslagen. Katholieken en
Lutheranen gaven er beurtelings een uitlegging aan, die
\'t meest met hun belangen strookte2). Luther gaf de
vorsten te kennen, dat hij het met genoegen gelezen had
en de overtuiging meende te mogen koesteren, dat het ook
bevordelijk was aan de belangen der Wittenbergsche ge-
meente, maar hij mocht niet verzwijgen, dat er sommigen,
zelfs onder den adel, waren, die er zich niet aan wilden
onderwerpen of er een andere verklaring aan gaven,
waardoor de inhoud grootendeels ontzenuwd werd. Hij
wilde hun daarom zijn opvatting doen kennen, vertrou-
wende, dat zij in overeenstemming zou zijn met het geen
\') GerJes zegt in zijn »Ilistoria Evangelii renovati:" »Neque autem
haec gravamina a solis Lutheri asseclis erant composita, sed cum
jam in paulo praecedentibus Comitiis et sub Imperatoribus praeee-
dentibus meditata, id omme continerent, quod libertati Germanorum
per Pontificum tyrarmidem, a inuitis retro seculis ademtum erat,
turn Imperii ordines omnes, turn ipse Caesar Carolus V subscriptione
nomine suo facta, in eadem consenserant."
*) Zie b. v. wat Rarpi I. c. pag. 29. zegt omtrent liet artikel,
waarin bevolen werd, het stilzwijgen te bewaren over alles, wat het
volk zon kunnen opruien.
zij als hun uitdrukkelijk verlangen in dit geschrift hadden
geopenbaard 1).
Zóó wil hij b. v. \'t artikel, dat aandringt op de prediking
des Evangelies, volgens cle door de kerk goedgekeurde leer,
door de Katholieken opgevat, als werd daarmee de scho-
lastieke theologie bedoeld, verstaan van de leer der kerk-
vaders, Hilarius, Cyprianus, Augustinus e. a. Dat aan cle
bisschoppen de taak is opgedragen, om deskundigen aan-
testellen, ten eincle cle godsdienstoefeningen bijtewonen
en daarop een wakend oog te houden, kan hij volstrekt
niet afkeuren, maar hij betwijfelt, of er wel een genoeg-
zaam aantal bekwame mannen te vinden zal zijn, en vreest
dat de bisschoppen hun toevlucht zullen nemen tot hen,
die zich meer met cle sophistiek dan met cle wetenschap
hebben bezig gehouden. Wat \'t verbod betreft, om boeken
uittegeven, die niet vooraf aan het oordeel der kritici on-
derworpen zijn, daarvan wenscht hij natuurlijk de Heilige
Schrift uittezonderen, daar toch wel niemand \'t woord
Gods aan banden kan leggen.
Het besluit om de priesters, die tot een huwelijk over-
gingen of hun orde verlieten, voor een geestelijke recht-
bank te dagen en al het hunne verbeurd te verklaren,
keurt hij als een te strengen maatregel ten sterkste af. Hij
betreurt het, dat die harde wet omtrent 1t coelibaat, die
zooveel deugnieten en huichelaars kweekt, niet reeds lang
is afgeschaft en smeekt derhalve cle vorsten hun toorn
tegen de overtreders te matigen, te meer, daar ook hun
tegenstanders in menig opzicht van deze bepalingen af-
weken 2). Luther wist door zijn stoute taal de tegenpartij
zoozeer ontzag inteboezemen, dat zij \'t zelfs waagde een
\') Sleidanus I.e. pag. 50«. Gerdes 1. c. pag. 95.
") Meermalen toch werden deze geheel in strijd met de pause-
lijke wetten op allerlei wijze mishandeld, ja zelfs op \'t elendigst ter
dood gebracht.
en ander voortestellen, dat aanleiding kon geven tot een
minzame schikking, die echter om verschillende, licht te
vermoeden redenen, niet tot stand kwam.
Intusschen breidde de Hervorming zich al meer en meer
over Duitschland nit, en zag men Luther, met het levend
en geschreven woord, te velde trekken tegen Romes gees-
telijkheid, wier invloed door de »centum gravamina" en cle
openhartige bekentenis des pausen niet weinig was ver-
zwakt. Hoedanig de indruk was, dien \'t besluit van den
rijksdag op Adriaan maakte, weten wij niet; wij vermoeden
echter dat \'t hem als een donderslag in de ooren klonk. Al
zijn hoop toch werd er door verijdeld en . hij die gemeend
had met eenige machtspreuken dien nietswaardigen monnik
te kunnen verpletteren, werd thans uit zijn zoetste droomen
meêdoogenloos wakker geschud. Machteloos stond hij daar,
de Opperpriester van Rome, gesteund door een traditie
van elf eeuwen, tegenover den held van Worms, die nog
geen zes jaren noodig had om de glorie van Duitschland
te zijn. Toch zou hij de laatste niet wezen die wanen kon,
clat Rome nog de macht bezat om deze ongehoorde ketterij
te vernietigen en naar \'t rijk der vergetelheid te doemen.
Want nauwelijks had Clemens VII den pauselijken zetel
beklommen, of hij zond den kardinaal Campeggio naar
den andermaal te Neurenberg vergaderden rijksdag, met
het bevel om ten sterkste aantedringen op de ten uitvoer-
legging van \'t edikt van Worms, dat hij voor \'t beste
middel hield om Luthers ketterijen te bezweren. Maar
ook deze nuntius keerde teleurgesteld naar Rome terug;
»ihm wie dem Pabste, zegt Neudecker 1), blieb nur der
Verdrusz, dasz auch nach diesem Reichstage die reforma-
torische Bewegung weiter um sich griff".
\') In Herzogs. Real-Encyclopaedie, Art. Nürnbergcr Reichs-
tage, S. 492.
adriaans verbond met frankrijk en engeland.
Niets was er, dat Adriaau gedurende zijn korte regeering
zoozeer met droefheid en verontwaardiging vervulde, als
de hardnekkige worstelstrijd tusschen de machtigste mo-
narchen van Europa. Vorsten die, als zij de handen in
één wilden slaan, met het schitterendst gevolg werkzaam
konden zijn tot heil der christenheid, versnipperden hun
krachten en stonden thans als onverzoenlijke vijanden te-
genover elkander. Terwijl de Paus allerlei pogingen aan-
wendde, om hen te bewegen tot het sluiten van den vrede
of, zoo dat niet mogelijk was, van een langdurigen wapen-
stilstand, pogingen, die helaas telkens schipbreuk leden
op de klippen van onverzettelijkheid en hoogmoed, ijverde
Karei voor \'t tot stand komen van een triumviraat, dat,
gelijk hij voorgaf, de beste waarborgen zou opleveren voor
een duurzamen vrede, maar inderdaad met gansch andere
bedoelingen door hem werd voorgesteld. Een levendige
pennestrijd werd over deze zaak tusschen beide mannen
gevoerd; in tal van brieven zetten zij ieder hun gevoelen
uiteen en drongen zij beurtelings op een bevredigende op-
lossing aan 1). Het gevolg van dit schrijven was, dat de
Paus, ondanks al zijn welsprekendheid, voor de schijnbaar
juiste argumenten van den keizer en zijn aanhang bezweek,
en dat deze zich na menige nederlaag ten slotte in de triomf
van zijn politiek mocht verheugen. Dit in bijzonderheden
te ontwikkelen, achten wij thans onze taak.
Het bericht van den val van Rhoclus en de toenemende
macht van den Turkschen verovenaar had op Adriaan een
\') Zie over deze hoogstmerkwaardige correspondentie: Gachards
Correspondance, passim.
diepen indruk gemaakt. Reeds meende Lij de ongeloovige
schare tot Rome\'s poorten te zien naderen, en hij drong daarom
bij vernieuwing op den zoozeer gewenschten vrede aan.
Thans vooral nam zijn verzoek den vorm aan van een
bevel, en reeds kon men van verre de flikkering bespeuren
van den bliksem, die den weerspannige zou treffen. Aan-
vankelijk scheen er eenige kans van slagen te zijn. Frankrijk
en Engeland n. 1. hadden een zekere geneigdheid betoond
om den Paus de behulpzame hand te bieden \'), en ook Kareis
plannen schenen door \'t verlies van Rhodus eenige wijzi-
ging te zullen ondergaan. Zijn schrijven aan Adriaan,
waarin hij zijn droefheid openbaart over \'t gebeurde, doet
zulks ten minste vooronderstellen. Hij verklaarde zich aan-
stonds bereid al zijn strijdkrachten, zijn heerlijkheden en on-
derdanen, ja zelfs zijn eigen persoon ter beschikking des
Pausen te stellen, om ze Gode ten offer te brengen en den
heiligen christelijken godsdienst te steunen en te handhaven,
als waarachtig pleitbezorger en beschermer van den Hei-
ligen stoel en tijdelijk hoofd der gansche Christenheid3).
Maar de voorwaarden, door hem gesteld, gaven duidelijk
te kennen, dat het hem al zeer weinig ernst was, met
hetgeen hij zóó uitdrukkelijk had beloofd. Hij vroeg gunsten
van den Paus, waarvan hij vooruit berekenen kon, dat zij hem
nimmer konden worden toegestaan. Daarbij wenschte hij van
zijn bondgenoot een daad van toegevendheid te aanschouwen,
waarin hij zelf in geen geval zou hebben toegestemd s);
\') Frankrijk stemde toe in een wapenstilstand van twee maanden,
voor een onbepaalden tijd door zijn gezanten te verlengen, zoodra
de omstandigheden zulks dringend vorderden. Ook Engeland wilde
daartoe overgaan, mits \'t voorstel tot een bijdrage voor de organi-
satie van een leger tegen de Turken niet ter sprake kwam.
2) Zie Gachard, a. w. pag. 177.
3) Karei eischte n. l.dat de paus hem, gedurende den wapenstil-
stand, zou ontslaan van de verplichting tot het uitbetalen van een
aanzienlijke som gelds, die hij, volgens \'t verdrag van Windsor, aan
den koning van Engeland verschuldigd was.
kortom hij legde aan de zaak zooveel moeielijkheden in den
weg, dat men gerust kon voorspellen, dat het plan van
den Paus geheel zou mislukken.
Intusschen gebeurde er iets, waarachter Karei met goed
gevolg zijn onwil kon verbergen, en dat tevens uitnemend
geschikt was om een kleine wijziging te brengen in de
denkbeelden van Adriaan, die zich steeds ten sterkste tegen
\'s keizers gevoelen had verklaard.
Francesco Soderini]), kardinaal van Yolterra, dien wij
reeds vroeger als Adriaans vertrouwde leerden kennen,
was bij den Paus in ongenade gevallen. Een daad van be-
ginselloosheid, volkomen te verklaren uit het karakter van
genoemden prelaat, had \'s pausen rechtmatige verontwaar-
diging opgewekt. Soderini n. 1. leefde reecis geruimen tijd
in openlijke vijandschap met den kardinaal cle Medici, die
in vele opzichten een doorn in zijn oogen was en wiens
ondergang hij reeds meermalen had gezworen. Thans
achtte hij \'t oogenblik gunstig om zich van dien gehaten
mededinger te ontslaan. Met dat doel beschuldigde hij
hem bij Aclriaan, dat hij pauselijke schatten onder zich
had, die hij met voorkennis en niet zonder toestemming
van Leo had gestolen 2). »Ofschoon deze aanklacht valsch
en belachlijk was," zegt Jovius 3) — »daar iedereen wel wist,
dat deze paus, wiens lust het was geweest zijn eigen ver-
mogen en dat van anderen, in den kortst mogelijken tijd,
te verkwisten, en die, in cle door hem gevoerde oorlogen,
ontzaglijke sommen had verspild, niet veel meer dan
schulden had nagelaten — kwam zij echter Adriaan, clie van
nature een weinig achterdochtig was en den staat van zaken
\') Zie over hem. Sarpi, 1. c. pag. 21, en Burman l.c. pag. 131.
2) Ook de kardinalen Pucei en Armellini, vrienden van den kar-
dinaal, werden als zijn medeplichtigen door Soderini bij den paus
aangeklaagd.
3) Burman, l.c. pag. 128,
-ocr page 167-te Rome nog niet genoeg kende, niet geheel ongegrond
voor. Echter onthield hij zich van elk lichtvaardig oor-
deel, en Soderini kon met al zijn listen er niet in slagen,
hem te bewegen, om terstond zich krachtig te doen gel-
den ; te minder, omdat de kardinaal op dit tijdstip
zich niet te Rome bevond en hij vóór alle dingen diens
verdediging wilde hooren. Intusschen ontbrak het dezen
niet aan machtige vrienden, die indirekt zijn verdediging
op zich namen, en zelfs Adriaan verloochende zijn sym-
pathie niet voor een man, die recht op zijn dankbaarheid
had, daar hij zich steeds jegens den keizer en den pau-
selijken stoel zeer verdienstelijk had gemaakt. Echter ver-
spreidde een gelukkig toeval, plotseling, een helder licht
over een zoo duistere zaak. Het gelukte n. 1. den beschul-
digde een brief van Soderini te onderscheppen, die bestemd
was voor den koning van Frankrijk en waarin de kardi-
naal dezen vorst aanried, zijn troepen naar Sicilië te zen-
den, aldaar de vaan des oproers te planten en langs dien
weg den keizer te dwingen, zijn leger uit Boven-Italië
terug te roepen. Deze brief bevatte tevens de ernstige
waarschuwing, om geen onbeperkt vertrouwen in den Paus
te stellen, die, terwijl hij over den vrede scheen te willen
onderhandelen, den keizer zoozeer was toegedaan, clat
elke waardigheid door hem verworven, en elke overwin-
ning door hem behaald, zijn hart van vreugde deed klop-
pen, en die nog steeds in alle opzichten de rol van vader
en leermeester bij den vorst vervulde. Ofschoon deze brief
met geheimzinnige letters geschreven was, bracht hij
toch genoeg aan \'t licht, om in Medici\'s handen een doel-
treffend wapen te worden tegen den lasteraar, clie voor-
zeker op zulk een verrassing niet was voorbereid 1). Hij
1 ) Jovius zegt: »Erant eae literae arbitrariis (?) conscriptae notis
secl acleo rudi artificio, ut vel a mediocri interprete, observatis et
deprehenais characteribus, facile legerentur."
zond den brief onverwijld naar Suessa \'s keizers gezant te
Rome en bracht dezen onder \'t oog, hoe gevaarlijk \'t
voor den Paus was, Soderini zijn geheimen te openbaren
en in zijn gunsten te doen deelen, daar diens gehechtheid
aan den koning van Frankrijk nu boven allen twijfel
verheven was. Thans doorziet hij ook, waarom hij hem
bij den Paus had aangeklaagd, n. 1. alleen om daarvoor
een geschikte aanleiding te hebben, om zijn geslacht uit
Florence te verdrijven en de heerschappij over dat gebied
den Franschen in handen te spelen. Adriaan, die aanvan-
kelijk de gansche zaak voor een louter verzinsel had ge-
houden, doch spoedig tot andere gedachten was gebracht,
toonde zich ten hoogste vertoornd over \'t onwaardig ge-
drag van een man, die zijn schoonste plannen zoo moed-
willig verijdelde. Hij verkropte echter zijn toorn, totdat
Medici te Rome was weergekeerd. Nauwelijks was deze
aldaar aangekomen, of hij maakte zijn opwachting bij den
Paus, die een levendig gesprek over \'t gebeurde met hem
\' aanknoopte, \'s Daags daaraanvolgende werd Soderini ontbo-
den, zoo \'t heette, om een verzoening tusschen beide
kardinalen te bewerken. Te midden van het gesprek,
werd hij plotseling door Adriaan staande gehouden, met
de vraag, of hij nooit een geheime correspondentie met
den koning van Frankrijk had gevoerd, terwijl hem \'t
schrift werd voorgehouden. Met neergeslagen oogen en
doodsbleek van schrik, maakte hij zich als den schrijver
bekend. Een half uur later keerde zijn gevolg terug, ech-
ter zonder hun meester, die in den kerker voor zijn
euveldaad boette. Zijn huis werd doorzocht en zijn pa-
pieren in beslag genomen, zijn goederen echter bleven
onaangeroerd1).
\') In bijzonderheden wordt ons deze ontmoeting geschetst door
Reumont a. w., Th. IIÏ, 2 S. 155.
De koning was natuurlijk niet zeer ingenomen met de
handelingen des Pausen, die hem zoo op eens van een
zijner trouwste dienaren beroofde. Een weigering om zich
met hem over den vrede of een wapenstilstand te ver-
staan, was er het noodzakelijk gevolg van; ja zelfs alle
betrekking tusschen beide hoven werd plotseling afgebro-
ken en den Paus, met heenwijzing naar \'t voorbeeld van
Bonifacius VIII, op hoogen toon herinnerd, dat Frankrijk
voor niets minder bevreesd was dan voor banbliksems en
interdikten *).
Dat Karei en zijn bondgenoot met een zeker leedver-
maak Adriaans pogingen zagen mislukken, en in stilte
\'s konings besluit toejuichten, zal niemand bevreemden.
Nu of nooit, meenden zij, zou het hun gelukken den Paus
tot hunne inzichten over te halen, nimmer stonden de kansen
schooner dan thans. Daarbij kwam nog, dat ook Medici
na \'t voorgevallene zich aan hunne zijde had geschaard.
De paus echter bleef nog aan de mogelijkheid van een
algemeenen vrede onder de Christen-volkeren gelooven, en
verontschuldigde zich met op zijn onmacht en armoede
te wijzen, waardoor hij in zijn vrijheid tot handelen werd
beperkt.
Maar wat Karei en zijn geestverwanten niet vermochten,
daartoe was een van Adriaans vrienden in staat. Lanoy,
onderkoning van Napels 1), die den paus reec^s in Neder-
land had leeren kennen en sedert dien tijd zijn vertrouwen
genoot, begaf zich naar Rome. Bijgestaan door Suessa
en Medici trachtte hij Adriaan te overtuigen, dat in de
gegeven omstandigheden voor de Christenwereld niets ge-
wenschter was, dan \'t veelbesproken verbond. Na lang
1 ) Hij was dezelfde, die Frans I in den slag bij Pavia als gevan-
gene met zich voerde.
aarzelen en tegenwerpingen van allerlei aarcl, gaf hrj zich
ten laatste gewonnen en kwam het bewuste driemanschap
tot stand.
Achtereenvolgens werden in dit verbond opgenomen: de
aartshertog Ferdinand van Oostenrijk, de hertog van Milaan
en de republieken van Florence, Genua, Sienna en Lucca J).
Als doel werd aangegeven: onderlinge bescherming en ver-
dediging van Italië tegen de aanvallen der Turken. Over
Frankrijk, dat desverkiezende ook tot den bond kon toe-
treden en eigenlijk tot alles den stoot had gegeven, werd
verder een diep stilzwijgen bewaard, ofschoon \'t vrij dui-
delijk was, dat de vijandige gezindheid van dat land bij
de beraadslagingen, niet het minst in aanmerking was
genomen.
Ieder der bondgenooten was verplicht \'t zijne bij te
dragen tot verdediging des lands. Daartoe leverde Adriaan
alleen tweehonderd ruiters en een deel van \'t geschut,
terwijl hij tevens \'s maandelijks de aanzienlijke som van
twintig duizend dukaten beschikbaar stelde. Iiij en de
keizer kenden zich bovendien \'t recht toe, oiu den
persoon aan te wijzen, die \'t bestuur over \'t leger zou
aanvaarden. Al aanstonds werd Lanoy tot deze eervolle
betrekking geroepen, die hij kort daarop onder den titel
van opperbevelhebber van het bondsleger aanvaardde.
Karei w^s natuurlijk buiten zich zei ven van vreugde.
Bij vernieuwing gaf hij den Paus de verzekering van zijn
groote dankbaarheid en onveranderlijke toewijding aan den
Heiligen Stoel, thans voorzeker iets meer clan een bloote
vorm. Ook Lanoy ondervond ruimschoots bewijzen van
zijn erkentelijkheid.
Zóó was dan ten laatste de groote zaak tot stand ge-
komen en zag de keizer een zijner vurigste wenschen
vervuld. Nu kwam \'t er maar op aan 0111 van dit defen-
sief- een offensief verbond te maken, en hij twijfelde niet
of ook dit zou hem weldra gelukken — en alsdan zou Frank-
rijk ondervinden, wat vereende krachten vermogen ]).
Adriaan nam den schijn aan, als ware hem een zware
last van de schouders geworpen. Hij, die zich steeds tot
het laatste tegen \'s keizers plan had verzet, kon er zelfs
nu in toestemmen, dat de afkondiging van dit verbond
met den meest mogelijken luister zou plaats hebben; ja
hij wees zelfs daartoe een van Rome\'s hoofdkerken aan.
Weinig voorzeker kon hij vermoeden, dat nog geen vier
jaren later de keizerlijke troepen vóór de poorten van
Rome zouden staan en de eeuwige stad het tooneel van
plundering en moord zou worden 1).
Intusschen mocht hij zelf de vruchten van zijn arbeid
niet aanschouwen; zijn levensdagen spoedden ten einde en
zijn tocht naar \'t kerkgebouw werd voor hem zijn reis
naar \'t graf.
§ 8.
adriaans dood.
Adriaan had bepaald, dat in de kerk van St. Maria Mag-
giore, de plechtige afkondiging zou plaats hebben van \'t
1 ) Zie hierover Ranke, a. a. O. S. 103 fg.
-ocr page 172-verbond, door hem met Frankrijk en Engeland gesloten.
Daar zijn gezondheid echter op dit tijdstip veel" te wen-
schen overliet, rieden zijn geneesheeren hem aan, daartoe
liever de St. Pieterskerk te kiezen, die meer in de nabij-
heid was van \'t Vatikaan. .
Maar de Paus, sterk door zijn vertrouwen op God, stoorde
zich niet aan hun raad en begaf zich op den 4den Augustus
naar den Esquilino, waar hij zijn intrek nam bij den kar-
dinaal de Carvajal, die hem ontving met al den eerbied,
aan zijn hoogen rang verschuldigd. Den volgenden dag
woonde hij in bovengenoemd kerkgebouw de plechtige
mis bij, door den kardinaal Pompeio Colonna bediend, en
kondigde hij der saamgevloeide schare zijn toetreding tot
een verbond met den keizer aan. Van daar begaf hij zich
naar de Villa Mellini op den monte Mario, om het mid-
dagmaal te gebruiken. Hier kreeg hij een lichten aanval
van koorts, zeer gevoegelijk te verklaren uit de vermoeie-
nissen van de beide laatste dagen en de buitengewone hitte
van \'t saisoen. Zijn geneesheeren hechtten dan ook aanvanke-
lijk weinig gewicht aan deze ongesteldheid, en evenmin was
er een zweem van bezorgdheid te bespeuren bij den Paus
die nog denzelfden avond naar \'t Vatikaan terugkeerde ]).
ïntusschen scheen dit het voorspel te zijn van het lijden,
dat volgen zou. Weldra nam zijn ziekte een ernstig ka-
rakter aan en deden ongunstige verschijnselen \'t ergste
vreezen. Zijn krachten namen af, zijn smarten vermeerder-
den en de hoop op behoud, nog een oogenblik gekoesterd,
was spoedig vervlogen 1).
1 ) Dat Adriaaan den waren aard zijner ongesteldheid eerst kort
vóór zijn dood leerde kennen, blijkt nit het geen hij den 31sten Augus-
tus aan zijn gezant te Venetië schreef: »Dilecte, in novissimae hujus
aegritudinis nostrae afflictionibus, qua fere per tot urn lmnc mensem
potius moleste quarn periculose laboravimus etc."
Toen hij zijn einde voelde naderen, liet hij de kardi-
nalen aan zijn sterfbed komen en riep hun \'t laatst vaarwel
toe, na hun hunne verplichtingen herinnerd en de be-
langen der christenheid aan hun zorgen aanbevolen te
hebben. Daarop schonk hij den kardinaalshoed aan zijn
trouwen vriend Enckvoirt, dien hij reeds vroeger met
het bisdom van Tortosa had begiftigd en voorzag hij nog
in eenige behoeften van hen, die hij uit Spanje en Neder-
land aan zijn hof had geroepen. Toen dit werk der liefde
volbracht was, en hij de sacramenten der stervenden had
ontvangen, ontsliep hij met een benijdenswaardige kalmte,
den 14den September van \'t jaar 1523, op ruim vier en zes-
tigjarigen leeftijd.
Het was juist op zijn sterfdag, dat de Franschen den
Tessino overtrokken en andermaal een inval in Lombardije
beproefden 1).
Nauwelijks was hij gestorven, of reeds vertoonden zich
sporen van sterke ontbinding. Zijn lichaam zwol dermate
op, dat hij letterlijk onkenbaar werd en zijn gelaat nam
een uitdrukking aan, die ieder met schrik en ontzetting
vervulde. Dit zonderling verschijnsel bracht een der aan-
wezigen, die het lijk van Paus Alexander VI in denzelfden
deerniswaardigen toestand had aanschouwd, op het denkbeeld
dat ook hier vergiftiging had plaats gehad. Dit gaf aan-
leiding tot een heftige woordenwisseling tusschen Span-
jaarden en Nederlanders, welke laatsten \'t verwijt moesten
hooren, dat zij den paus, gedurende zijn moeitevol leven,
niet trouw en ijverig genoeg hadden bewaakt, door hem
aan Franschen overtelaten, aan wie de zorg voor de be-
reiding van zijn voedsel was opgedragen, en die dus zonder
twijfel het doodend vergif met zijn spijzen hadden vermengd.
Weinig baatte het, of men al beweerde dat alles vooraf
\') Zie Barman, l.c. pag. 77.
-ocr page 174-geproefd werd en men alleen daarom tot de aanstelling
van Franschen was overgegaan, omdat deze de Nederland-
sclie zeden en gewoonten beter kenden dan de Spanjaar-
den; men rustte niet voor eu aleer \'t besluit genomen was,
om \'t lijk van den Heiligen Yader te openen.
Maar ook dit onderzoek was niet bij machte om de
gemoederen tot kalmte te stemmen en dat te minder om-
dat zelfs Agreda, de eerste lijfarts des Pausen, de gegrond-
heid van \'t vermoeden had erkend. Is Adriaan zijn natuur-
lijken dood gestorven, of is liij gevallen door de hand van
een giftmenger? Ziedaar een probleem aan welks oplos-
sing wij ons niet zullen wagen. Waren wij de leer toe-
gedaan, die aan pausen \'t recht ontzegt om hun eigen
dood te sterven, in dat geval zouden wij hier allerminst
met ons antwoord verlegen behoeven te staan; thans echter
onthouden wij ons van elke beslissing, want, ofschoon er
veel is dat voor laatstgenoemd gevoelen pleit en wij door
verschillende gegevens tot den hoogst-mogelijken graad van
waarschijnlijkheid kunnen geraken, zekerheid hebben wij
hier niet, en historische zin verbiedt ons een bevestigend
antwoord te geven op datgene, wat zelfs door tijdgenooten
niet is uitgemaakt en, met een schrijver uit onzen tijd, van
een derden moordaanslag te spreken en den paus, geheel
in strijd met de waarheid, na een ongesteldheid van eenige
uren, het tijdelijke met het eeuwige te doen verwisselen \').
Het bericht van zijn dood, zegt Jovius g), werd door de
meesten met uitbundige vreugde ontvangen, niet het minst
door Leo\'s hovelingen, maar vooral ook door sommige Ro-
\') Du Rieu in zijn verhandeling over de Yatikaansche Bibliotheek,
opgenomen in de Gids jg. 1860. Zijn eenzijdige beöordeeling van
een paus, met wien hij, zoo \'t schijnt, slechts vluchtig heeft kennis
gemaakt, ontsiert zijn anders zeer lezenswaardige verhandeling.
Waarschijnlijk heeft een tijdperk van tien jaren hem inschikkelijker
jegens zijn landgenoot gemaakt.
\'-) In zijn »Yita Hadriani VI." bij Barman l.c. pag. 136.
-ocr page 175-meinen, die zich door zijn bestuur benadeeld hadden ge-
zien. Het gerucht toch liep onder het volk, dat hij juist
van plan was strenge bullen uittevaardigen tegen de Ju-
daizerenden, tegen woekeraars, tegen hen die met het hei-
ligste spotten, simonie bedreven en de onschuld der jeugd
belaagden; \'t geen aan \'t hof en in de stad een zoo
groote ontsteltenis had veroorzaakt, dat sommige lichtzin-
nige knapen, bij \'t vernemen van zijn dood, bloemkransen
aan de deur van zijn lijfarts hechtten, met het opschrift:
»de Senaat en \'t volk van Rome aan den redder des va-
derlands," echter vergetende dat deze woorden, bestemd
om de nagedachtenis des pausen te ontheiligen, veeleer een
lofspraak behelsden op den man, die de martelaarskroon
had willen torschen om Rome van den ondergang te redden.
Zijn lijk werd voorloopig in de St. Pieterskerk ter aarde
besteld, tusschen de zonen van het geslacht Picolomini,
Pius II en Pius III. Het volgende eenvoudige opschrift,
dat volkomen uitdrukt wat er menigmaal in zijn ziel was
omgegaan, beitelde men op zijn graf: »Hier ligt Adriaan VI,
die in zijn leven geen grooter ongeluk kende, dan te moeten
regeer en 1). Zijn vriend Enckvoirt echter, liet kort daarop,
uit dankbaarheid jegens zijn meester, in de kerk van
»Sancta Maria dell Anima" een prachtig grafgesteente voor
hem oprichten, waaronder eenige jaren later zijn gebeente
ter ruste werd gelegd 2).
1 \') »Hadrianus hic situs est, qui nihil sibi infelicius in vita duxit,
quam quod imperaret."
2 ) Dit monument, waarvan Burman en Palatnis in zijn »Gesta Pon-
tificum," ons een getrouw afbeeldsel geven, is van albast vervaar-
digd, prijkende met allerlei allegorische figuren, de deugden voor-
stellende, die Adriaan tijdens zijn leven sierden, met een uit-
voerig opschrift, door Burman ons meegedeeld, en zijn eigen beeld-
tenis in rustende houding, waaronder dat weemoedige woord dat
hij zich eens in een somber oogenblik liet ontvallen: »Pro dolori
quantum refert in quae tempora vel optimi cujusque virtus incidat!"
Zie verder over dit kunstgewrocht, von Reumont, a. a. o. -S. 438.
Bij weinig Pausen heeft de laster zulk een groote rol
gespeeld als bij Adriaan. Had men tijdens zijn leven ge-
mord en gedreigd, thans nu hij gestorven was, gaf men
in luide klachten aan zijn verontwaardiging lucht. Ont-
zettende beschuldigingen werden tegen hem ingebracht, en
ieder, die iets ten zijnen nadeele wist te getuigen, werd
te Rome als met open armen ontvangen. Op allerlei wijze
zocht men hem onkenbaar te maken en als een boosdoe-
ner aan \'t nageslacht over te leveren.
Het heftigst en onbarmhartigst is hij aangevallen door
een zijner tijdgeuooten, een jeugdigen Italiaan, met name
Battus, die in een brief aan een zijner vrienden een reeks
van ondeugden op zijn rekening stelt, waaruit wij eenig-
zins kunnen opmaken hoezeer de openbare meening zich
in Rome tegen hem had verklaard 1). Al aanstonds wordt
zijn komst in de stad in verband gebracht met de vreeselijke
pest, die er heerschte3); zijn benoeming beschouwd als
\'t loon voor zijn geveinsdheid, daar hij zijn ondeugden en
gebreken zoolang had verborgen, tot hij den pauselijken
stoel beklom, alsof hij tot nu toe twee personen in zich
had vereenigd, waarvan de ééne na jaren lange opperheer-
schappij, eindelijk ten doode was gedoemd. Het dragen
van wapenen zou hij alleen hebben verboden om de over-
treders met zware geldboeten te kunnen straffen, ten einde
zich zeiven daardoor te verrijken. Vooral ergert Battus
zich aan zijn levenswijze en aan zijn ellendige hofhouding,
die hem dagelijks niet meer clan twaalf dukaten kostte.
„Het Vatikaan," zegt hij, „eens een sieraad der stad, heeft
thans veel van een huis, dat men, uit vrees voor de spoken
\') Dezen brief door Battus aan een zekeren Hieronymus Sauli
geschreven, deelt Borman l.c. pag. 436 vgg., in zijn geheel mede.
\'2) Sprekende over het toenemen der pest, tijdens Adriaans komst
te Rome, zegt hij: »Credo, quod omen erat tam pestilenti Pontificis,
qui ad liostram por niciem huc ex Hispauia convolarat."
die er rond waren, verlaten heeft. Nooit heeft hij de kar-
dinalen of gezanten van vreemde mogendheden bij zich ter
maaltijd genoodigd. Soldij betaalde hij niet; de Zwitsers
en zijn lijfwacht, die hem steeds vergezelde, zoo dikwijls hij
zich in het openbaar vertoonde en dag en nacht zijn paleis
bewaakte, liet hij van honger sterven. Nog onbarmhartiger
gedroeg hij zich jegens hen, die vóór de deur van zijn ka-
mer de wacht hielden, dezen ontrok hij zelfs de giften, die
kardinalen en andere prelaten op vaste tijden voor hen
plachten aftezonderen. De steden van het pauselijk gebied,
die gewoonlijk, als er een nieuwe paus is benoemd, hare
gezanten ter gelukwensching tot hem zenden, hem van
haar trouw en gehechtheid aan clen Apostolischen stoel ver-
zekeren, en de bekrachtiging erlangen van privilegies door
vroegere pausen verleend — mochten niet alleen geen enkele
gunst van hem verwerven, maar werden integendeel door
zware belastingen gekweld. De gelden, die sommige volken
van Gallia Cis-Alpina, op aansporing der kardinalen, toen
de paus nog ver van Italië verwijderd was, hadden gegeven,
om zich tegen vijandelijke invallen te verdedigen, mochten
\'niet in rekening gebracht worden, en 3500 spaansche sol-
daten, die hem op zijn tocht naar Italië waren gevolgd,
gaf hij de vrijheid — ten einde zich van de verplichting om
hen voor hunne diensten te beloonen, te kunnen ontslaan —
Parma en Piacenza als vijandelijk grondgebied uitteplun-
deren en de kasteelen en dorpen in brand te steken en te
verwoesten. »Aan zijn ontzaglijke schraapzucht", zegtBattus
verder, »ging een barbaarsche onrechtvaardigheid gepaard,
want niemand van allen, die met hem omgingen en aan
zijn bevelen gehoorzaamden, heeft hij ooit eenige weldaad
bewezen, ofschoon hij er zoo uitnemend toe in staat was,
uitgezonderd eenige weinige deugnieten, waaruit ten duide-
lijkste blijkt, dat hij zelf öf slecht of dwaas was."
Battus echter stelt zich hiermee niet tevreden; hij heeft
-ocr page 178-nog andere dingen van den paus gehoord en wil ook deze
aan zijn vriend openbaren. Zóó heeft hij o. a. vernomen, dat
hij dagelijks zeer vroeg in den morgen in \'t Vatikaan een
vertrek binnentrad, waar slechts eenige vertrouwden hem
mochten volgen, om zoo \'t heette, daar zijn godsdienst-
plichten waar te nemen. Vandaar zou hij zich clan ge-
heel alleen naar een andere kamer begeven hebben, waar
hij, zooals later gebleken zou zijn, een schoone vrouw ver-
borgen hield, aan wier liefkozingen hij zich eenigen tijd
overgaf. Zyn laatste ziekte zou dan ook hoofdzakelijk uit
een overdreven zucht naar het zinnelijk genot dezer be-
trekking, te verklaren zijn. Tot welke natie deze nimf
Egeria, gelijk Bayle haar noemt \'), behoorde, of zij een
Spaansche matrone of een Italiaansch landmeisje was; wat
haar lot is geweest en hoe zij in \'t pauselijk paleis zou ge-
komen zijn, meldt Battus ons niet. Waarschijnlijk was zij
een der sieraden van \'t Vatikaan, door Leo bij testament
aan zijn opvolger nagelaten! Te vreemder klinkt zulk
een beschuldiging in clen mond der Italianen, die anders
aan Adriaan volstrekt alle schoonheidsgevoel ontzeggen.
Verder zou hij in ongeoorloofde betrekking hebben ge-»
staan tot eenige jeugdige Spanjaarden, die hij onder zijn
bedienden telde. Een dergelijk verwijt schijnt hij reeds bij
zijn leven te hebben moeten hooren. Moringus, ten minste,
willende aantoonen, dat hij zelfs den schijn van onzedelijk-
heid zocht te vermijden, spreekt van eenige aanzienlijke
jongelingen, die hij ten gevalle hunner ouders, aan zijn hof
genomen en met zich naar Rome gevoerd had, maar die
hij, bij \'t hooren van dit gerucht, op staanden voet naar
Spanje had teruggezonden, om ze verder op de universiteit
te Salamanca te doen onderwijzen in al die wetenschappen,
clie zij te Rome, onder leiding van zijn secretaris, clen
\') In meergemeld werk, Tome II pag. 674.
-ocr page 179-vromen en geleerden Hezius beoefend hadden 1). »"Verder,"
gaat Battus voort, »zegt men clat er een groot aantal magi-
sche instrumenten in zijn kamer gevonden zijn, waaraan
door zijn vrienden, met het doel om een zoo groote schande
te bedekken, deze uitlegging zou gegeven zijn, dat hij nl.
aan de Philosofische steen arbeidde. Hierin echter vooral
openbaarde hij zijn sluw en listig karakter, clat hij allen,
die tot hem naderden, met een opgeruimd gelaat en vleiende
woorden ontving, en niemand mistroostig van zich liet
gaan, maar als zij eenmaal vertrokken waren, zeer spoedig
zijn beloften vergat. Bovendien was het niet gemakkelijk
met hem in aanraking te komen. Al wat hij ondernam,
werd op de lange baan geschoven, en weinig werd er door
hem tot stand gebracht, wat niet rechtstreeks met geldzaken
in betrekking stond." Bij zijn sterven zou hij veel onvol-
tooid hebben achtergelaten, wat hij bij de aanvaarding
van \'t Pontificaat begonnen was — een zeer naieve opmer-
king voorwaar, alsof men verwachten kon, dat iemand,
die nog geen twee jaren op den stoel van Petrus hacl ge-
zeten, een uitzondering zou maken op den regel, waaraan
" zelfs zij, die geruimen tijd aan \'t hoofd cler zaken stonden,
onderworpen waren!
■ Geleerdheid en spaarzaamheid kan Battus hem niet ont-
zeggen, maar zijn vroomheid en heiligheid bestempelt hij
met clen naam van huichelarij, volgens hem een eigen-
aardig zwak cler Duitschers, waarvoor echter in Italië
wel geen geneesmiddel gevonden zou worden. »Zij doen
zich allen voor," zegt hij, »als waren zij de eerlijkheid en
eenvoud zelve, maar verbergen intusschen cle arglistigheid
in hun hart."
»Maar ik zal niet meer over clen gestorven paus spreken",
gaat hij voort, »dan oorbaar is", alsof hij den vromen man
\') Burman l.c. pag. 70.
-ocr page 180-nog niet genoeg door \'t slijk heeft gesleurd en zich plot-
seling het »de mortuis nil nisi bene11 te binnen bracht!
Thans gaat hij over tot een beschrijving van Adriaans
uiterlijke hoedanigheden, maar kan zich niet onthouden
van, aan den val van Rhodus denkende, nog eens tegen
den weerlooze zijn pijlen te richten, waarmeê een schrijven
eindigt, dat van het begin tot het einde door een leugen-
geest is gedicteerd 1).
Ofschoon menigeen in Rome min of meer instemde met
het oordeel, cloor Battus over Adriaan uitgesproken, waren
er toch ook op wie zijn verschijning een beteren indruk
had gemaakt, en die, waarheidlievender en onpartijdiger,
hem, eer beklaagden dan veroordeelden. Over 5t algemeen
prees men in hem zijn godsvrucht en rechtvaardigheid,
maar voegde er in éénen adem bij, dat hij daarom juist
beter in \'t klooster dan op den pauselijken stoel in zulk
een veelbewogen • tijd op zijn plaats zou geweest zijns).
En inderdaad, misschien ware er in dat geval voor
\'t Protestantisme iets van hem te hopen geweest en zou
wellicht het reformatorisch streven dat hem bezielde, in
de kloostercel een andere richting hebben aangenomen,
vruchtbaarder voor tijdgenoot en nageslacht. Thans heeft
zoowel Rome als \'t Protestantisme weinig van zijn in-
vloed ondervonden, \'t eerste, omdat hij slechts een voor-
bijgaande verschijning was, cloor een vroegtijdigen dood
aan zijn werkkring ontrukt; 5t laatste, omdat het zich
nimmer had kunnen vereenigen met de beginselen, door
\') Moringds laat zicli in de opdracht van zijn werk zeer ongun-
stig over dezen Battus uit. »Battus quidam Parmensis," zegt hij,
»quandam de ejus defuncti relicta fide epistolam edidit, latinam
quidem illam ac tersam sed adeo impudenter mendacem, ut ipsa
mentiendi impudentia, dicam au inscitia vel apud malevolos sibi
Mem abroget. Quod os impurum eo impulerit, nihil esse aüud reor,
qtiam id, quod Comicus habet. Mala mens, malus animus."
-) Zóó o. a. Francesco Yettori, een beroemd tijdgenoot,
-ocr page 181-hem voorgestaan. Toch hebben wij eerbied voor den man,
die als in een leeuwenkuil gezeten, waarheden deed hooren,
die nog nooit tot het oor van een Italiaan waren doorge-
drongen; die niet aarzelde de huichelarij te ontmaskeren
en zich niet door sirenentaal liet verleiden; die zelfzuchtige
kardinalen met een »ga weg Satan" van zich stiet en bijna
door allen verlaten, bleef handelen naar de inspraak van
zijn hart en geweten.
Over \'t algemeen zijn de historici van vroeger en later
tijd, Roomschen en Onroomschen, bij de beöordeeling van
Adriaan\'s karakter en werkzaamheid niet onpartijdig genoeg
te werk gegaan. Sommigen hebben zich bij Pallavieini\'s
uitspraak: »Ecclesiastico ottimo, Pontifice in verita medio-
cre", neergelegd en daarmee de discussies gesloten ; anderen
hebben \'t vonnis der veroordeeling over hem uitgesproken en
Rome gelukkig geprezen, omdat het zich bij tijds van dezen
vreemdeling ontslagen zag. Adriaan echter is een te merk-
waardige persoonlijkheid, dan dat men zich het recht toeken-
nen mag, om hem met een enkele machtspreuk naar \'t rijk
der vergetelheid te verwijzen. Waarheidsliefde verbiedt ons
dan ook beider oordeel te onderschrijven. Wij voor ons
gelooven, dat zijn korte regeering een juiste beöordeeling
hoogst bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk maakt. 3) Als staats-
man en geleerde heeft hij ons tijd gegund om hem gade
te slaan; als paus echter hebben wij te weinig van hem
gezien om hem te verguizen, veel minder om hem te ver-
goden. Hij was verdwenen, toen ons oog hem nauwelijks
onder de dichte drommen van de groote geesten der XYIde
eeuw had ontdekt. Toch is dit weinige voldoende om
\') Pallavicini l.c. Lib. II. cap. 9.
2) In dit gevoelen deelt ook Yettori, die liem overigens zeer gun-
stig beoordeelt. Ook Girolamo Nigro spreekt zeer gematigd over
hem. Zie zijn schrijven aan Marcantonio Micheli, bij von Reumont,
en Gachard,
veelmeer een gunstig clan een ongunstig oordeel te recht-
vaardigen.
Adriaan moet als katholiek beoordeeld worden. Heeft hij
als hoofd der katholieke wereld aan zijn roeping beant-
woord ? Heeft hij cle beginselen van \'t zuivere katholicisme,
— niet van de karikatuur waartoe het door zijn voorgangers
was verlaagd — voorgestaan en gehandhaafd ? Deze vragen
hebben wij ons te stellen en om ze juist te kunnen
beantwoorden, moeten wij ons het tijdstip van zijn op-
treden vertegenwoordigen en letten op de omstandigheden
waaronder hij \'t bestuur aanvaardde.
Leo X en zijn voorgangers hadden \'t volk op een dwaal-
spoor gebracht, waarvan \'t niet gemakkelijk was terug te
voeren. Zij hadden cle teugels losgelaten en Rome was
voortgerend in pijlsnelle vaart, en niet zonder moeite
zou het in dien loop worden gestuit.
Met den glimlach cler onbezorgdheid op \'t gelaat, kon de
menigte Adriaans blik niet verdragen, en zijn verschijning
maakte den-zelfden indruk op haar, als \'t heldere daglicht
op hem, die uren lang in het duister heeft rondgedwaald.
Toch zou zij hem in de oogen moeten zien en waarheden
van hem hooren, die haar beurtelings van schaamte zouden
doen blozen en van woede doen opstuiven. Zij zou \'t we-
ten, dat hij gekomen was om een anderen zuurdeesem in
haar te leggen en haar iets van den Christelijken geest te
hergeven, waarvan zij sints lang was vervreemd.
Adriaan had dus een schoon en verheven doel voor
oogen, toen hij den stoel van Petrus beklom.
Hij trad op met het vaste voornemen om den wensch naar
een »reformatio in capite et membris" te vervullen. De
eeuwige stad moest van alles \'t aanvangspunt zijn; van
haar uitgaande zou zij zich lichtelijk in korten tijd over
andere landen kunnen uitbreiden, clie dan op haar als een
verheven voorbeeld konden staren. Nauwelijks aldaar aan-
gekomen, trad hij met zijn veelbelovend programma op en
voegde hij terstond de daad bij \'t woord. Drie zaken
waren er echter, die wij de klippen zouden kunnen noemen,
waarop zijn pogingen grootendeels schipbreuk moesten
lijden, drie redenen waarom hij al aanstonds in zijn stre-
ven zou worden tegengewerkt.
Adriaan was een Nederlander, een vreemdeling dus, onbe-
kend met de zeden en gewoonten, met cle deugden en ge-
breken van \'t volk, waarover hij clen schepter zou zwaaien.
Hij had zich den tijd niet gegund om den Italiaan te be-
studeeren, zijn behoeften te leeren kennen, die in elk geval
aanmerkelijk verschilden van clie zijner landgenooten, en
daarnaar zijn hervormingsplan in te richten. In menig
opzicht handelde hij, alsof \'t begrip nationaliteit een zin-
ledig begrip was; alsof de zonen van \'t Zuiden slechts in
naam van clie van \'t Westen verschilden. Ook zijn kennis
van Spaansche toestanden baatte hem niet; hier was een
ander volk, hier waren andere zeden, andere eischen en
hij, die apodiktisch \'t onderscheid bleef ontkennen, kon er
zeker van zijn, dat hij er telkens op onaangename wijze
aan gedachtig zou worden gemaakt.
Zijn temperament zouden wij den tweeden hinderpaal
kunnen noemen, tegen \'t welslagen van zijn plannen.
Adriaan wilde hervormen, maar hij miste cle noodige- geest-
drift daartoe. Hij bezat niets van \'t vuur van een Luther,
die door zijn gespierde taal en zijn mannelijke houding
wonderen wrocht; die bereid was voor zijn overtuiging te
strijden en te lijden, ja zelfs clen marteldood te ondergaan.
Adriaan was te kalm en te flegmatisch van aard, om onver-
moeid en onversaagd een edel doel na te jagen en er des
noocls alles voor op te offeren. Luther hield het hoofd moe-
dig opwaarts, trots gevaren en teleurstellingen; hij zag
alleen op \'t einde en peilde den gapenden afgrond niet, clie
hem dreigde te verzwelgen, Adriaan daarentegen, was spoe-
dig terneêrgeslagen, menige klacht ontsnapte zijn lippen,
en nauwelijks had hij eenige schreden gedaan, of hij deinsde
reeds terug en voelde \'t heimwee in zich ontwaken naai-
de dagen van weleer.
„II est un peu étrange," zegt Bayle 1), „qu\'un homnie
qui devait aux lettres son avancement, ait si pen favorisé
les Beaux Esprits," en wij aarzelen niet dit de derde reden
te noemen, waarom zijn plannen zouden mislukken. Adri-
aan 11, 1. — wij zagen \'t reeds — was niet tegen de uiter-
sten te velde getrokken, maar had tegelijk met het onkruid
ook een deel van de tarwe uitgerukt. Zij die zich van zijn
verheffing tot den pauselijken troon wonderen hadden voor-
speld, zagen zich vooral in dit opzicht deerlijk teleurgesteld.
»Terentianos" noemde hij allen, die zich aan literarische stu-
diën overgaven en met een zekere minachting beschouwde
hij alles, wat eenigen kunstzin verried. Ontelbaar zijn dan
ook de klachten over zijn groote onverschilligheid voor
datgene wat Rome werkelijk tot roem en eer verstrekte,
een gebrek dat hem natuurlijk aanstonds als een ondeugd
werd toegerekend 2).
En waarlijk, onrechtmatig waren deze klachten niet!
Rome van zijn feestgewaad te ontdoen, waarin \'t door
Leo was gehuld, en \'t in den monnikspij te willen wikkelen
en tranen af te persen van boete en berouw, door den
dichterlijken geest te smoren en de kunstgewrochten te
doen beschouwen als ellendige overblijfselen van een vroeger
Heidendom, het stond gelijk met aan den vogel zijn vlerken
Bayle t. a. p. Tome II, pag. 675.
s) »Ecce aclesfc," zegt Pierius Valerianus »de Literat. infelicitate"
lab, II pag. 90, »musarum et elogentiae, totiusque nitoris liostis acer-
rimus, qui literatis omnibus inimicitias minitaretur."—Als alle geest-
kracht verlamd was. zegt eeu ander, wilde de Hemel iu zijn barm-
hartigheid, door den dood van een enkelen aan duizenden \'t leven
hergeven. Zie voif Reumont, a. a. 0. pag. 432.
te ontnemen. Dit vooral maakte den Paus bij zij11 onder-
danen gehaat.
Niettegenstaande dat alles, heeft hij, den korten tijd
zijner regeering in aanmerking genomen, in menig opzicht
aan \'t ideaal van een Paus beantwoord. Het geestelijk op-
perhoofd der kerk te zijn, in de eerste plaats voor de gees-
telijke belangen der zijnen te waken, zóó schromelijk door
zijn voorgangers verwaarloosd, dat stelde hij zich tot le-
venstaak, daaraan bleef hij getrouw tot aan zijn dood.
Hij heeft de katholieke wereld tot de orde geroepen en
haar herinnerd, dat de bisschop van Rome zijn roeping
vergat, door \'t wereldlijk boven \'t geestelijk zwaard
te verkiezen, door koninkrijken te veroveren in plaats van
te arbeiden aan de uitbreiding van \'t rijk van dien Christus,
wiens stedehouder hij zich beroemde te zijn.
Dat Rome zijn naam door \'t slijk heeft gesleurd, en met
een spottenden glimlach zijn lijk naar \'t graf heeft gedra-
gen, is een sprekend bewijs van haar verblinding geweest,
want zijn dood was werkelijk een ramp voor de ongeluk-
kige stad 1).
„Rome," zegt een hedendaagsch schrijver, „avait eu des
papes turbulents, ambitieux, prodigues, débauchés; il lui
fallait un pontifice, qui fut ami de la paix, qui ne cherchât
pas à s\'agrandir aux dépens de ses voisins, qui fermât les
plaies de l\'Etat par une administration sage et économe
mais surtout qui donnât l\'exemple d\'une vie sans tache
et s\'efforçât de rétablir la discipline ecclesiastique dans un
temps, où Luther, par ses prédications et ses écrits, sapait
les fondements de l\'Eglise catholique 2)."
Dit alles kunnen wij, tot op zekere hoogte, als zijn werk
beschouwen, zonder hem te idealiseren. Dat het zaad, door
]) Zeer terecht zegt Onufrius Panvinius in zijn svita Hadriani,"
»Saeculu.ni illud turbulentum fortasse tali Pontifice dignum non fuit."
2) Gachard a. w. Préface pag. X c. II vg.
-ocr page 186-hem uitgestrooid, niet weliger is opgeschoten, is niet zoozeer
aan hem te wijten als wel aan zijn voorgangers, die den
akker onvruchtbaar hadden gemaakt, die de schapen hunner
kudde zedelijk hadden vermoord. Had hij eenigé tiental-
len jaren vroeger geleefd, wellicht ware \'t resultaat van
zijn arbeid grooter geweest en had men zijn streven meer
naar eisch gewaardeerd.
, Toch neemt hij een eervolle plaats in onder allen, die
\'t »excelsior" in hun banier hielden geschreven, die warsch
van alle zelfzucht ijverden voor een goede en rechtvaar-
dige zaak, en die door een onberispelijk gedrag en een
werkzaam leven zich geestverwanten toonden van dien
Eénige, die aan de spits der menschheid staat.
Onder de bestrijders van het Onfeilbaarheids-dogme mag
ook Paus Adriaan VI geplaatst worden.
Adriaan heeft zijn verheffing tot Paus hoofdzakelijk
aan den invloed van Karei Y te danken.
Gebrek aan kunstzin en smaak is een der voornaamste
redenen geweest van het mislukken van Adriaans her-
vormings-pogingen.
Flacius en Arnold, hoe scherp tegenover elkander staande,
nemen in den grond der zaak hetzelfde standpunt in de
kerkgeschiedschrijving in.
In Micha V: 1 is de lezing: Tyxn iTJSX hoogst-
waarschijnlijk de ware.
1 Cor. XV; 1 is in den tegenwoordigen vorm onver-
staanbaar. ,
VIL
Zoowel logisch als grammatisch gerechtvaardigd is Prof.
Hoekstra\'s verklaring van het scp\' r«5 ndvttg rjficcQvov in
Rom. V: 12b door: boven hetwelk (waarbij komt dat)
allen gezondigd hebben.
Jacobus II: 4 moet èv èavtoïc vertaald worden door:
onder ulieden.
De ut XQiff\'cov en de ot Krjya in de Corinthische ge-
meente behoorden tot één en dezelfde Joodsch-Christelijke
partij.
Justinus Martyr heeft de Paulinische brieven gekend en
gebruikt,
Moeielijk is het logosbegrip van Origenes over een te
brengen met zijn leer van \'t Praeexistentianisme.
Op Modern standpunt wordt de bediening van den kin-
derdoop een zinledige plechtigheid.
Niets geeft ons recht, om op een einclelijke verzoening
te hopen tusschen de beide hoofdrichtingen van onzen tijd.
De tijd van Jezus optreden werd meer door de ver-
wachting van een naderend Godsrijk, dan door \'t geloof
aan een persoonlijken Messias beheerscht.
XY.
Men miskent de hooge waarde van \'t geweten, door het
te beschouwen als een macht, die alleen getuigt of de
mensch goed of kwaad gehandeld heeft.
XYI.
In de Ethiek is de verdeeling af te keuren in plichten
jegens God, den naasten en zich zeiven.
Van den modernen theoloog, zal hij met eenig rech
-ocr page 190-van zijn wereldbeschouwing kunnen spreken, mag gevor-
derd worden, dat hij zich met de natuurkundige weten-
schappen hebbe vertrouwd gemaakt.
XVIII.
Het improviseren op den kansel is niet aan te bevelen.
XIX.
•St
Gerson\'s geschrift: »de parvulis ad Christum trahendis"
mag niet beschouwd worden als een bijdrage ter bevorde-
ring van het Cathechetisch onderwijs.
XX.
Ten onrechte wordt tot nog toe de vrouw, waar \'t ker-
kelijke zaken geldt, van de stembus geweerd.