OVER HET
ontstaan van aanpïoren lirariinpn
DOOK
-ocr page 2- -ocr page 3-VAN
DOOB
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
GEWOON HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
ES
VOLGENS BESLUIT VAN DE GENEESKUNDIGE FACULTEIT ,
TEE VEEKKIJGING VAN DEN GEAAD VAN
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
TE VERDEDIGEN
op Saterdag den ln Juli 1871, des namiddags te 5Va uren,
door
WILHELMUS HUBERTUS VAN DER HEIJDEN,
geboren te Vinkeveen.
UTRECHT.
Stoomdrukkerij van
P. W. VAN DE WEIJER.
18 7 1.
IJNE p I E Î\\B A PVE p U D E PVS,
-ocr page 6- -ocr page 7-Na lange afwezigheid teruggekeerd, stelde mij
vooral de welwillendheid van den Hoogleeraar
Koster in staat, mijne afgebroken studiën aan de
ütrechtsche Hoogeschool te hervatten en haar tot
een gewenscht einde te brengen, door mij een
geschikt onderwerp eener dissertatie aan de hand
te doen niet alleen, maar ook door mij met de
meeste bereidwilligheid bij het schrijven daarvan
behulpzaam te zijn. Ik voldoe dan ook aan eene
diepgevoelde behoefte, wanneer ik hem, mijnen
hooggeschatten promotor, hier openlijk daarvoor
mijn dank breng, zoowel als voor het blijvende
nut, dat ik uit zijne zoo leerrijke lessen mocht
trekken.
Ook aan de overige hoogleeraren dezer Hooge-
school, die mij tot leermeesters waren, breng ik een
woord van dank, niet het minst aan den hoogleeraar
Donders, wiens onderwijs en humaniteit mij
even onvergetelijk zullen blijven.
Onder mijne leermeesters buiten deze hoogeschool
is het mij eene aangename plicht, bij deze gele-
genheid Dr. Rienderhoff te herdenken, wiens
uitstekend praktisch onderwijs bij zoo velen, (ik
vooral heb het gedurende mijn verblijf te Rotterdam
ruimschoots ondervonden) een gewenschte aanvul-
ling van het aan de akademie geleerde is.
Bij het vermelden van hen, aan wie ik gedurende
mijn studententijd voor mijne studie zoo groote
verplichting had, komen mij zoovele hooggewaar-
deerde namen voor den geest, die ik niet allen
noemen kan.
Aan allen, die mij tot leidslieden en tot vrienden
waren, zij gezamenlijk, maai\' daarom niet minder
hartelijk, mijne erkentelijkheid betuigd.
Over liet wezen der misvormingen
en over de algemeene oorzaken
van hun ontstaan.
Afwijkingen der natuur, zoo onverwacht optre-
dende, en zoozeer het aesthetisch gevoel schokkende,
als de misvormingen van menschen, werden, even
als alle andere natuurverschijnselen, door dekinder-
menschen der oudheid toegeschreven aan de directe
inwerking der goden. De donderslagen waren de
woeste klanken van den verbolgen Jupiter; een na-
tuurgedrocht was een wonder, (prodigium) een
teeken (monstrum quoniam monstrat), door de goden
gesteld als waarschuwing, op velerlei soort van
ellende wijzende als: hongersnood, ziekten, bloedige
oorlogen (die nu nog wel van monsters plegen uit te
gaan).
In de middeneeuwen dacht men eveneens ; alleen
wat in de oudheid aan goden werd toegeschreven,
dat was in dien tijd het werk van duivelen; ja er
werden verhandelingen geschreven over de mogelijk-
heid , of de duivelen al of niet omgang met de
menschen konden hebben. Aan de treurige schrik
van menige arme vrouw werd veel zielenleed nog
toegevoegd , door de zwarte verdenking , waaronder
zij gebukt ging.
Aan naauwkeurige beschrijvingen der voorkomende
misvormingen uit die tijden valt natuurlijk niet te
denken; de Spartanen gaven zelfs vol afgrijzen,
ook de levensvatbaren , snel aan de vernietiging prijs.
Werd er echter van zulk een geval melding ge-
maakt , dan kwam er een , uit de dolste phantasie
geboren, vreemdsoortige! wangedrocht ter wereld ;
dan de natuur zelve had voortgebracht. Waren het
levende individuen, dan werden die ongelukken als
wonderen vertoond, hetgeen ook nu nog en op grooter
schaal plaats grijpt. De Siamesche broeders, de beide
aaneengegroeide meisjes, die thans door Barnum
yertoond worden, maken hunne reis om de wereld.
Eerst toen men de anatomie van den mensch
beter bestudeerde , seceerde men ook de misvor-
mingen en werden ze naauwkeurig beschreven, het
aantal goede waarnemingen was in de 18de eeuw nu
reeds zoo groot, dat de beroemde Halier ze ver-
zamelde en classificeerde.
Omtrent de oorzaken van het ontstaan dezer af-
wijkingen , kon men echter nog onmogelijk heldere
begrippen hebben. Om normaal anatomische toe-
standen te verstaan, moet men bij de embryogenesis
te rade gaan ; hoeveel te meer niet dan , wanneer
de vormen afwijken van den norm.
Zoo vindt men in lijken, die niet onder de mis-
vormden gerekend kunnen worden , dikwijls geringe
afwijkingen, voornamelijk van bloedvaatsverdeeling
of plaatsing van inwendige organen, die hunne
verklaring vinden uit toestanden, die tijdens het
embryonale leven normaal zijn.
Sommige van dergelijke embryonale toestanden
zijn normaal blijvend bij enkele diersoorten; waar
deze nu voorkomen bij menschen, worden zij daarom
Thierahnlichkeiten genoemd; wat als een der be-
wijzen mag gelden voor de allengsche volmaking
der vormen, waarop het ontstaan der soorten ge-
baseerd is.
Zoo nu ook vindt men, de misvormigen tot de
allereerste pliasen der ontwikkeling terug brengende,
dat zij óf embryonale toestanden zijn, óf dat zij
ontstaan zijn door eene afwijking in den gewonen
gang van ontwikkeling dier eerste vormen.
En werkelijk men kan aantoonen, dat alle mis-
geboorten dagteekenen uit de 2 eerste levensmaanden;
een tijdstip, waarop het individu in normale gevallen
den vorm reeds beeft aangenomen en alle blijvende
organen aangelegd zijn.
Yan dit stadium uit, als men bet individu foetus
gaat noemen, wanneer het een ware homunculus is
geworden, kunnen eveneens allerlei ziekten hetzelve
aandoen, maar alsdan gelijken de uitgangen dier
ziekten op die van het volwassen ligchaam en doen
geene misvormingen ontstaan in den zin, die wij er
aan hechten.
Om nu echter tot de eerste oorzaak dier abnor-
male ontwikkeling te geraken, is het wenschelijk,
de misgeboorten te kunnen bestudeeren, tijdens de
wording zelve der abnormaliteit.
Men gevoelt ligtelijk, dat dit bij den mensch
slechts bij benadering kan gelukken; en wel alleen
door het vlijtig nagaan van alle abortussen, hoe
jonger hoe beter.
Het broeden van visch- en vogeleijeren nu geeft
ons daartoe een middel aan de hand, daar het ge-
lukt is, door verschillende inwerkingen, alle mis-
vormigen na te bootsen, die men nu in hunne
verschillende wordingsphasen kan onderzoeken, zoodat
men experimenteeren kan over de grondoorzaak der
afwijkingen.
Ik wil in \'t kort de voornaamste invloeden be-
handelen , die volgens de waarnemingen, het leven
van een menschelijk embryo kunnen bedreigen,
en dan ter loops nagaan, wat daaromtrent de navor-
schingen op vogeleijeren leeren.
Eene natuurlijke en ook algemeen aangenomene
verdeeling in 3 hoofdgroepen is de navolgende:
1° volgens Bischoff 1). Misvormingen, die iets
meer bezitten, dan hun volgens het idee hunner soort
toekomt; Meckel 2) noemt dat te groote energie
der vormende kracht, „monstraper excessum," waar
dus, zegt Eörster 3) het geheele ligchaam of
1) Entwicklungsgeschichte mit besonderen Berücksichti-
gung der Missbildungen in Wagner\'s Handw. der Phys.
Braunschweig 1842.
2) Meckel Handbuch der path. Änat. Halle 1842.
3) Förster. Die Missbildungen des Menschen systematisch
dargestelt. Jena 1865,
een gedeelte daarvan te groot is of in een te groot
aantal voorkomt.
2° Volgens BischofF: Monsters, wien ter realisatie
der idee hunner soort, iets ontbreekt. Meckel: te
geringe energie der vormende kracht; „monstra per
defeetum;\'\' waar deelen aan ontbreken, of relatief
te klein of verminkt zijn.
3° Volgens Bischoff: Misvormingen, wier organi-
satie niet beantwoordt aan de idee hunner soort.
Meckel: afwijkingen der vorm en ligging; waar de
vorming der kiembladen of der eerste embryonale
toestanden op abnormale wijze verloopt; bij deze
derde groep bestaat dus een meer qualitatief verschil
met den normalen vorm, terwijl de 2 eerste groepen
slechts een quantitatief verschil uitmaakten.
De algemeene voorwaarden, waaronder dergelijke
afwijkingen voorkomen, zijn de navolgende:
I. Eene invloed, die van de ouders uitgaat;
ofschoon de kennis daarvan nog zeer vaag en
duister is, kan zij toch niet ontkend worden
en wel:
1° Door de erfelijkheid, die groote natuurwet,
waarop, ofschoon het paradox klinkt, het langza-
merhand veranderen der vormen berust, waardoor
variteiten en ten slotte de soorten ontstaan.
Door deze, voor het overige weinig licht ver-
spreidende oorzaak, worden kleine eigenaardigheden
of misvormingen , zooals een te groot aantal vingers,
moedervlekken etc. hetzij van den vader, hetzij
van de moeder op het kind overgedragen.
2° Zou de misvorming af kunnen hangen van
gebrekkig gevormde spermatozoïden of ovula; dat deze
kunnen voorkomen , is door enkele waarnemingen
geconstateerd; maar een causaalverband tusschen
dezen en eene misvorming is nooit aangetoond.
3° Door niet nader bekende ziekelijke toestanden
der moeder; daar het soms voorgekomen is, dat
eene vrouw, ook bij verschillende echtgenooten,
telkens misgeboorten voortbragt; hiertoe behoort het
geval van eene merrie, die door eenen zebra gedekt,
voor de 2de keer, nu echter bij eenen hengst een
veulen wederom met gestreepte huid, ter wereld bragt.
Dat echter ook psychische affecten der moeder,
zooals angstige droomen, schrik enz. misvormingen
kunnen veroorzaken; dat namelijk een kind met
eene teleangiectasie geboren, dit verkregen heeft,
omdat de vrouw misschien eenen klap van hare
wederhelft ontving, of omdat er eene moerbei haar
op den buik viel, terwijl zij zwanger was, moet
ten stelligste ontkend en onder andere bijgeloovig-
heden gerangschikt worden. Dit nu wel, (ik vermeld
het nog, omdat het nog hier en daar aangenomen
wordt) om zeer geldige redenen.
1° Bestaat er geen direct zenuwverband tusschen
moeder en kind; 2° werken deze invloeden gewoon-
lijk eerst in, als de vrouw reeds hoog zwanger is ;
wanneer de tijd misvormingen te verkrijgen, reeds
voorbij is; 3° volkomen dezelfde afwijkingen komen
ook bij dieren, ja bij eijerleggende voor: 4° de per-
sonen, die onechtelijke (geene onechte daarom)
kinderen baren, leven wel onder de allerslechtste
physische en psychische toestanden, en betrekkelijk
zelden komen bij deze misvormingen voor, die toch
juist bij quaestiën van kindermoord\', het oog van
naauwkeurig onderzoekende medici niet ontgaan.
Dit zijn , zooals wij zien , alle nog zeer duistere
invloeden; maar nu volgt eene reeks van mecha-
nische oorzaken, die door waarnemingen geconstateerd
zijn , en die een helderder inzigt geven in het ont-
staan der abnormaliteiten; ofschoon dan nog de
allereerste aanleiding te zoeken blijft.
Dit is 1° uitwendig geweld, een slag of stoot of
val op het ligchaam der zwangere; ofschoon weinig
goede waarnemingen daarvan bestaan.
2° Eene veel gewichtigere oorzaak is de inwerking
-ocr page 17-van het eene foetus op het andere bij tweelings-
zwangerschap, hetzij door drukking of versmelting
of door het anastomoseeren der navel vaten, waarop
wij nog terug zullen komen.
3°. De belemmering door abnormale verhouding
der navelstreng tegenover het embryo en vergroei-
ingen van dit laatste met de eivliezen.
Ik moet nu kortelijk bespreken, wat ons daarom-
trent de proefnemingen op vogeleij eren geleerd hebben.
Het waren vooral Pransche geleerden, die hiertoe
het initiatief namen. Eéaumur, 1) die alleen uit
een practisch oogpunt, ten dienste der nijverheid de
broeding bestudeerde, stootte op enkele misvor-
mingen , die constant afhingen van enkele omstan-
digheden, en van den aard van eenige warmte-
bronnen , die hij daartoe aanwendde. Zoo vond hij ,
dat eene te groote vochtigheid, zooals die in sommige
mesthopen voorkwam, zeer schadelijk was, dat zich
onder deze voorwaarde zeer ligt schimmels in het
ei ontwikkelden ; zoo was ook eene te groote warmte-
bron nadeelig etc. Dit spoorde nu velen aan , deze
en nog andere toestanden te creeeren, en dan uit
1) Eéaumur, art de faire éclore et d\'élever en toute saison
des oiseaux de toutes espèces, par le moyen de la chaleur du
fumier, soit par le moyen du feu ordinaire. Paris. 1751,
een wetenschappelijk oogpunt, deze invloeden en de
misvormingen , die zij voortbragten, te doorgronden.
Mannen als Géoffroy St. Hilaire 1) père et fils,
Dareste 2) en nog anderen hielden zich hiermede
bezig, doch een weinig oppervlakkig en maakten
soms gevolgtrekkingen uit 3 ja soms uit één geval.
Panum 3) uit Kiel deed deze proefnemingen
op uitgebreider schaal, en toetste de voor hem ge-
nomene aan de zijne, herhaalde al de verschillende
invloeden , doch hield zich meer in \'t bijzonder op
met den invloed, die warmteafwisseling veroor-
zaakte.
Chemische inwerkingen. — De invloed van irres-
pirabele gassen is tot dusverre weinig onderzocht;
maar in zoo verre er proeven genomen zijn, kwamen
de eijeren in \'t geheel niet tot ontwikkeling; hiertoe
behoort ook de schadelijke invloed van schimmels ,
die zich vooral dan ontwikkelden, als de eijeren zich
in eene te groote vochtigheidstoestand bevonden;
1) Histoire générale et particulière des anomalies de l\'orga-
nisation chez l\'homme et les animaux, ou traité de tératolo-
gie , Paris. 1836.
2) Dareste, comptes rendus 1855 (pag. 963) et Gazette
médicale 1856.
3) Untersuchungen über die Entstehung der Missbildungen
zunächtst in den Eiern der Vögel, Berlin 1860.
en vreemd genoeg ook juist dan, volgens eene me-
dedeeling van Dr. Poselger 1), als hij de eischalen
met was overtrok; waardoor de meest volkomene
afsluiting te weeg gebragt wordt; zoude eene spon-
tane ontwikkeling van schimmels mogelijk zijn ?
De behoorlijke toetreding van lucht is voor de
ontwikkeling noodzakelijk; reeds vóór dat deze
aanvangt, heeft er wisseling plaats van gassen
uit het ei en de dampkringslucht; volgens de
waarnemingen van Dr. Poselger verliezen de eijeren
gestadig aan gewicht en zijn reeds daarom eijeren
van 3 weken oud , niet vatbaar meer ter bebroeding.
Hiermede komt overeen de observatie van Réau-
raur, dat eijeren met te dunne schalen niet tot
ontwikkeling komen ; omdat bij dezen de verdamping
te snel plaats grijpt.
Eveneens is het afsluiten van de dampkrings-
lucht zeer nadeelig.
Dit hoofdzakelijk toonde Dareste aan , door het
vernissen der schaal aan de stompe pool van het
ei, waaronder zich de luchtholte bevindt; alsdan
ontwikkelde zich de allantois op eene andere plaats
en wel meer naar het spitste einde en dit zoude
1) "Volgens eene mondelinge mededeeling aan Panum.
2
-ocr page 20-aanleiding geven tot eenige misvormingen; zijne
proefnemingen zijn echter nog zeer problematisch.
Pannm toch vond , dat de ontwikkeling zeer goed
kan aanvangen aan de spitse eipool en tot aan den
7den dag blijven voortgaan , zooals hij dit dikwijls
waarnam bij eijeren met dubbelen dojer.
Met den invloed, die eene te hooge of te lage
warmtegraad , of temperatuursafwisselingen hebben,
heeft voornamelijk de laatstgenoemde zich bezig ge-
houden.
Echter heeft hij niet volledig en naauwkeurig
kunnen onderzoeken, welke koude- of warmtegraad
absoluut hinderlijk was en wel lo omdat de schaal
eene slechte warmtegeleider is , behouden de eijeren
lang hunne warmte, maar allen verschillend lang,
naarmate van het verschil in dikte en digtheid der
eischaal 2° zijn de eijeren, behalve deze oorzaak, in
verschillende mate gevoelig voor de temperatuurs-
wisseling, zooals hij opmerkte bij dubbele dojers,
bij welke het eene embryo afstierf, terwijl het andere
ongedeerd bleef, zonder dat hij dit aan andere oor-
zaken toe kon schrijven. 3° nog is het onmogelijk de
eigen temperatuur der eijeren in de schaal te meten.
Echter heeft hij kunnen constateeren: a dat het
43A uur lang bloot stellen van eijeren uit de broei-
warmte aan eene kamertemperatuur van 13° C. altijd
eene ziekte van het embryo ten gevolge had: b dat
het stijgen der temperatuur hoven de normale veel
gevaarlijker was , dan het tijdelijk zinken: c dat de
tijd, waarop een temperatuursverschil intrad, vol-
strekten invloed had op de soort van misvorming,
naar gelang der ontwikkelingsphase, waarin zich
het embryo bevond.
Deze feiten nu, ofschoon het allerbelangrijkste
gedeelte van deze studie, kan ik onmogelijk in
details weergeven, zonder het geheele werk af te
schrijven; daarenboven zijn zijne onderzoekingen,
volgens zijne eigene meening, nog niet afgeslooten.
Ik moet echter nog de aandacht vestigen op de
stoornissen , daardoor ontstaan, die dan op hunne
beurt weder mechanisch nadeelige invloeden uit-
oefenen op de ontwikkeling.
a. Adhaesie der kiembladen met de dojerhuid of
met het amnion. Hierdoor nu kunnen zij onmiddelijk
gedrukt worden , of zij kunnen in hunne uitbreiding
verhinderd worden, of er kunnen daardoor abnor-
male liggingen tot stand komen, of ten slotte kunnen
door peripherische aanhechtingen der kiembladen met
het amnion de grootst voorkomende splijtingspro-
cessen ontstaan , zooals het sluiten der ligchaams-
2*
-ocr page 22-holte, ja het embryo kan vlak uitgespannen blijven.
b. De abnormale ligging van deelen , vooral van
ledematen; dezen kunnen bijv. ingeklemd zijn in
aanwezige spleten en daardoor de latere sluiting
verhinderen; zoo vond Panum bij een hoenderembryo
de spits van een abnormaal gerichten vleugel in de
spleet der iris vastzitten, waardoor coloboma iridis
was blijven bestaan ; op deze wijze knnnen ook
hazenlip en gespleten verhemelte tot stand komen.
c. Door verzameling van sereuze vloeistof in lig-
chaamsholten ; dus eene drukking van binnen uit-
gaande.
Op deze wijze kan encephalocele en spina bifida
ontstaan; hoewel men waarschijnlijk moet aannemen,
dat eene ziekte der bekleedselen van het ruggemerg
of van de hersenen de primaire oorzaak is, voor-
namelijk daar , waar de hydropische uitzetting zich
op ééne plaats bepaalt, zoo als gewoonlijk voorkomt;
dit nu zou kunnen afhangen van het uiteen wijken
der wervelplaten, en wel het gemakkelijkst in de
lendenstreek, omdat daar een sinus rhomboidalis
bestaat, en zij dus reeds verder uiteenliggen; juist
op die plaats komt ook spina bifida het meeste voor.
Dit proces komt ook tot stand door vliesaanhechtin-
gen , zooals ik in een duidelijk geval zal aantoonen.
d. Door de drukking van 2 dojers op elkander ,
waarbij altijd elke ontwikkeling op de grensvlakte
onmogelijk is.
Verder brengt Panum nog een belangrijk feit aan
\'t licht; dat, waar bij aanwezigheid van eenen 2(!c:\'
dojer,. de lste dojer zich niet om de chalazenas
kan bewegen , de cicatricula soms aan de onder-
vlakte van het ei moest blijven liggen , dat in zulk
een geval deze cicatricula nooit tot ontwikkeling
kwam ; waaruit schijnt te blijken , dat de specifiek
ligtere vloeistof, die anders de cicatricula omgeeft,
in de allereerste plaats voor den groei onmisbaar is.
Dit is in korte trekken , wat bekend is , omtrent
de oorzaken en invloeden , die misvormingen te weeg
brengen.
Ik kan over de bijzonderheden niet verder uit-
weiden, maar meen genoegzaam aangetoond te hebben,
dat men langs dezen weg kan en moet geraken , tot
het opsporen van de allereerste aanleiding tot mis-
vorming ; waaruit dan omgekeerd misschien de con-
ditiën kunnen gevonden worden , die noodig zijn
voor den normalen ontwikkelingsgang.
De vergroeijing van het amnios met het
embryonale ligehaam nader beschouwd.
Het vergroeijen van het amnios met het embryo
is, zooals wij zagen, mede eene der mechanische
oorzaken van misvorming. Eene geheele reeks van
misvormingen kan daarvan afhangen, die verschillen,
naar gelang de strook aan verschillende plaatsen
van het embryonale ligehaam is vastgehecht, dat
waarschijnlijk wederom afhangt van verschillende
tijden, waarop de vergroeijing tot stand kwam.
Daarover heb ik mij voorgenomen kortelijk te
handelen. Ik ben in staat een belangrijk geval,
aan de reeds bestaande toe te voegen, dat eenig
licht kan verspreiden over den tijd van ontstaan
dier vergroeijingen.
Ik heb vooral het oog op het ontstaan van spina
bifida door genoemde aanhechtingen, en wil verder
met een enkel woord gewagen van afsnoering van
*
deelen van het foetus door dezelfde oorzaak; terwijl
ik daardoor van zelf de quaestie zal moeten behan-
delen, of het mogelijk is, dat op deze wijze een
acephalus kan ontstaan.
Dikwijls reeds werden strooken gevonden, die
van de bekleedende vliezen uitgaande met het foetus
verbonden waren, waarmede dan gemeenlijk eene
grootere of kleinere difformiteit gepaard ging.
Voor de hand lag het, die misvorming daaraan
toe te schrijven. Sommigen, gelukkig, eene zoo
duidelijk mechanische oorzaak gevonden te hebben,
schreven daaraan de meeste misvormingen toe, ook
wanneer er geen aanhechtingen aanwezig waren;
ja Geoffroy St. Hilaire fils, reeds boven genoemd,
Cruveilhier en meer andere Fransche geleerden,
gewoonlijk snel tevreden met verklaringen, die
in enkele gevallen duidelijk en geldig, voor alle te
gebruiken schenen, beweerden: dat spina bifida slechts
door adhaesien met de eivliezen kan geboren worden.
Deze meening nu heeft Virchow 1) bestreden door
aan te toonen, dat j uist in de meeste gevallen,
spina bifida het gevolg is van eene spontane hydrops
der ruggemergsvliezen, en zeker zijn alle ge-
vallen van spina bifida, die voort blijven leven,
slechts aan deze oorzaak toe te schrijven.
Dit nogtans staat \' vast, dat een abnormaal ge-
vormd amnios van zeer beduidenden invloed is op
de vorming van het embryo.
Förster, (Die Missbildungen des Menschen syste-
matisch dargestellt. Jena 18G5.) geeft er in zijne
systematiek der misvormingen, talrijke afbeeldingen
van; waaronder hoofdzakelijk voorkomen: vergroei-
jingen met deelen van het aangezicht; met den
buikwand, waardoor de normale sluiting der lig-
chaamsholte belet werd; met de ledematen, waardoor
belangrijke vormgebreken waren ontstaan, en ein-
delijk ook met de herzenvliezen, waardoor encepha-
locele, met de ruggemergsbekleedselen, waardoor
myelocele en spina bifida waren ontwikkeld. Ook
Panum, zagen wij , wees op den grooten invloed,
die ziekten van het amnios uitoefenen op de vorming
1) Virchow, Lehrbuch der Geschwülste.
-ocr page 27-van het embryo, waardoor, bij hooge graden, de
ligchaamssluiting belet werd.
Hij heeft echter geene waarneming beschreven,
waar spina bifida daarvan afhing.
Het duidelijkst medegedeelde geval van dergelijke
amnios-aanhechtingen is dat van Dr. Jensen 1).
Het is eene voldragen e vrucht, met strooken van
het amnios, aangehecht aan den rug met eene zeer
klein, scherp begrensde myelocele; aan den linker voet,
met daaruit voortgebragte sterke varusstand der
voeten, totaal geflecteerde knie, geabduceerde en naar
buiten gedraaide dij ; en ten slotte was zij aange-
hecht en wel zeer breed aan den buikwand met
eene fissura abdominis, waaruit de darmlissen vrij
naar buiten hingen.
Jensen was het, die het eerst deed uitkomen,
dat deze vergroeïjingen ontstaan tijdens de wording
van het amniosvlies. Anderen toch vóór hem lieten
deze strengen uitgaan van het reeds gevormde vlies,
als reeds amniosvocht was afgescheiden.
Zoo laat Montgommery ze uit georganiseerde
lymphe ontstaan, welke lymphe volgens Simpson
van de algemeene bekleedselen van het ei, volgens
1) Dr. Jensen in V\'ircliow\'s archiv, Bd 42.
-ocr page 28-Scanzoni van de binnenvlakte der baarmoeder zoude
moeten uitgaan; Simonart laat ze ontstaan door
ontsteking in de huid van het foetus en in de ei-
. vliezen.
Volgens deze opvattingen blijft het even duister,
hoe die strooken in eene met liquor gevulde zak
tot stand kunnen komen; geheel anders wordt dit
door de voorstelling van Jensen.
Het amnios ontwikkelt zich voordat nog cellen,
van de Urwirbelplatten uit, zich om het reeds af-
gesnoerde ruggemergskanaal uitbreiden, waaruit zich
de wervelbogen en de rugspieren ontwikkelen, door
Katke de membrana reuniens superior genoemd;
zoodat nog alleen het hoornblad over het rugge-
mergskanaal ligt.
Bij het vogelei begint het amnios reeds op den
2deu dag der broeding en kruipt gedurende zijne
groei langs het embryo, eng daartegen aanliggend,
terwijl de membrana reuniens sup. eerst op den
4\'len dag zich begint te ontwikkelen.
Komt er nu gedurende dien tijd eene zamenkle-
ving of vergroeijing met de hoornplaat (uit welker
cellen het amnios is ontstaan) tot stand, onder den
eenen of anderen invloed, misschien wel door tem-
peratuurswisseling , een vroegtijdig en voorbarig
koude vatten, waardoor Panum dit bij vogeleijeren
te weeg kon brengen, dan zal bij het voortgroeijen,
door het zich uitzetten van den amnioszak, de hoorn-
plaat opgeligt worden van de meningen, waarop
eene hydrops ex vacuo moet volgen, die nu zelf het
voortgroeijen der membrana reuniens verder moet
beletten.
Bij Panums proefnemingen kwamen ook werkelijk
de vergroeijingen van het ainnios óf met het embryo
óf met het dojervlies, tijdens zijne formatie tot stand,
en wei als hij na den 2ieu dag het ei aan koude
blootstelde; later hadden temperatuurswisseling op
het amnios weinig invloed meer.
Deze voorstelling wordt nu tot eene waarheid
bevestigd bij een menschelijk embryo, dat wij hier
hebben waargenomen.
Het betreft een mij door Prof. Koster tot onder-
zoek verstrekt, door abortus uitgedreven ovum, dat
in zijn geheel, met ongeschonden vliezen, voor den
dag kwam.
Het chorion, 6 centimeter in diameter lang, is
over eene zeer groote oppervlakte met fijne vlokken
voorzien. Alleen op de plaats, waar zich de allantois
gaat uitbreiden, aan het chorion grenzende, ligt
het amnios, voor \'t overige geheel vrij , daar binnen.
Ongeveer diametraal tegenover de plaats, waar de
navelstreng zich aanhecht aan het chorion, gaat van
het amnios eene breede, vliezige strook uit, die zich
vastzet in de nek- en borststreek en naar voren
aan de beide zijden van de kieuwbogen.
Het ruggemergskanaal is niet gesloten, en zijde-
lings van de, naar beneden puntig toeloopende spleet
zitten vliezige draden vast, welke deels nog met
de grootere bovengenoemde amniosstreng in zamen-
hang staan, deels losgescheurd zijn. Hier bestaat
blijkbaar de aanleg van eene spina bifida. De kop
is goed ontwikkeld en vrij van de amniosstreng,
welke echter vlak onder den kop als het ware een
diepe insnoering heeft te weeg gebracht, zoodat men
bij verplaatsing van het embryonale ligchaam vreest,
dat de kop van den romp zal gescheiden worden.
De oogen puilen nog een weinig als blaasjes uit,
en bezitten eene reeds gevormde iris. Alle kieuw-
bogen zijn nog aanwezig, zoo ook de mediane spleet.
Dit is, voor zoo verre ik heb kunnen nagaan, het
allerjongste embryo met zulk eene abnormaliteit,
dat beschreven is geworden. Zijne ouderdom is te
schatten op 5 a 6 weken.
Want de ledematen zijn als tamelijk groote stompjes
aanwezig, met reeds zigtbare indeeling voor de vin-
gers en de teenen, zooals deze na de 4de week zich
gaan vormen.
In de Sste week vormen zich echter om het oog,
dat dan niet zoo blaasvormig uitpuilt, de oogleden,
waar hier nog niet de allerminste aanduiding van
te herkennen is. Op dezen leeftijd (van 5 a 6 weken)
hadden echter de kieuwbogen, die zich na de 2de
week gaan vormen, althans in de mediane lijn zich
moeten sluiten, te beginnen met de eersten, waaruit
de onderkaak gevormd wordt.
Hierin zijn zij nu duidelijk belet geworden door
de tractie der aan beide zijden der kieuwstompjes
vastgehechte strook.
Bij het allerjongste gevondene menschelijke embryo,
dat Thomson heeft beschreven, dat hij ongeveer
16 dagen oud schatte, waren de amniosplooijen
op den rug nog niet tot elkander gekomen; en
in het geval, door Kölliker waargenomen en dat
3 weken oud was, lag het amnios nog eng om het
embryonale ligchaam, en had er zich nog geen
amniosvocht afgescheiden.
Na de 2de week zagen wij ontstaan de kieuwbo-
gen; zoo valt dus het bestaan van dezen met de
vorming van het amnios en het eng aansluiten van
dit vlies aan het embryonale ligchaam zamen, waar-
door het in het door mij beschreven en afgebeelde
geval mogelijk werd, dat de amniosstreng van ach-
teren en naar beide zijden met de kienwboogstompjes
zamenhing.
Aan deze observatie sluit zich nog een patholo-
gisch voorwerp aan, uit de collectie van Prof. Bleu-
land alhier in het museum bewaard, waarbij echter
geene aanteekeningen aanwezig zyn.
Het foetus is totaal ontwikkeld, van het vrouwelijk
geslacht en van de volgende afmetingen :
lengte van den romp 15 centimeters
der onderste ledematen
der bovenste „
n
breedte der heup
„ der borst
de ledematen zijn goed ontwikkeld op den, bij spina
bifida en encephalocele gewonen varusstand der
voeten na. De ligchaamsvorm was voor bet overige
normaal.
De abnormaliteit is alleen gezeteld aan het gezicht
en aan den schedel, ten gevolge van eene amnios-
strengvergroeij ing.
Yan het linker oor tot aan den linker mondhoek
is eene zeer diepe insnoering der wang tot op de
pharynxwand voorhanden, die door den mond te
vervolgen is, en boven de tong zich voorzettende,
in den regter mondhoek uitkomt. Yan hier tot aan
het regter oor is insgelijks de insnoering voorhan-
den; hier duidelijk afhangende van een dun, stevig
en allengs dikker en breeder wordend vlies; dat
zich nog op de, niet door schedelbeenderen bedekte,
hersenvliezen voortzet.
Op het voorste gedeelte der hersenblaas splitst
zich de aanhechting dezer strook in tweeën en vloeit
verder allengs in de hersenbekleedselen uit. Over
het grootste achtergedeelte der hersenblaas, die zij
sterk naar regts omgebogen heeft, loopt deze strook
als een centimeter breeden band vrijelijk heen. De
verbinding aan het amnios is van de vliezen afge-
sneden , welke niet mede bewaard zijn.
Deze encephalocele is duidelijk ontstaan door eene
amniosstreng, hetgeen tot nu wel ook algemeen
gegist werd, maar nog niet zoo direct is aangetoond,
zooals dit wel het geval is met spina bifida.
Waar het echter meer op aan komt, is, dat ook
hier de vergroeijing van het amnios met het embry-
onale ligchaam tot stand moet gekomen zijn tijdens
de formeering van dit vlies, zooals ik meen te kun-
nen bewijzen. De verbinding is tot stand gekomen
op de plaats, waar de eerste kieuwspleet bestond,
en wel terwijl deze nog bestond; immers de veree-
niging, die uitgaat van de voorboofdstompjes met
de eerste kieuwboog, die de bovenkaak vormt en
de spieren benevens de bekleedende buid, die van
de bovenkaak naar de onderkaak loopen, is verhin-
derd geworden. Was dit proces reeds afgeloopen,
dan had de strook zich alleen aan de huid dei-
wang kunnen vastzetten en deze, door de volgende
tractie mede vooruitgetrokken, en was er op deze
wijze nooit eene insnoering tot stand gekomen.
Daarenboven was de membrana reuniens sup. nog
niet gevormd, schedelbeenderen en galea aponeurotica
ontbreken. Deze echter konden ook wel, door de
drukking van binnen, ten gevolge van de hydropische
uitzweeting, geatrophieerd zijn; maar in dit geval
hebben wij eene encephalocele, duidelijk ontstaan
door amniosstreng, waarop de hydrops eerst zal
gevolgd zijn.
De twee gewichtige quaesties, dat encephalocele en
myelocele somtijds ontstaan door amniosstrengen,
en dat dezen slechts tijdens de wording van dit vlies
kunnen ontstaan, en niet maar zoo van uit het reeds
gevormde amnios, vooral dan niet, als er reeds liquor
amnii zich heeft opgehoopt, zijn hiermede afdoende
behandeld.
Het is niet moeijelijk te begrijpen, dat onder
sommige invloeden, de cellen van de amniosplooi
met die van de hoornplaat, waarvan zij afkomstig
zijn, op dat tijdstip kunnen versmelten en vergroeijen,
even goed als de plooijen van het amnios, van
alle zijden op den rug te zamen komende, onderling
vergroeijen; welke echter de aanleidende oorzaak
daartoe is, weten wij nog niet; wel volgens Panum\'s
proefnemingen, dat temperatuurverschil eene van
die invloeden kan zijn. Er blijft mij nu nog over
eene andere quaestie te bespreken, of deze amnios-
strengen namelijk deelen van het foetus geheel
kunnen afsnoeren en of aan dezelfde oorzaak even-
eens het ontstaan van acephalus kan worden toe-
geschreven.
Ik laat hieraan voorafgaan de beschrijving van
eenen acephalus, die zich in dezelfde collectie van
het pathologisch museum bevindt; waarbij slechts
deze catalogusaanmerking gevoegd is.
„Monstrum rarissimum sine eapite et artibus
superioribus natum, in singulo pede duo tantum
digiti conspiciuntur.\'\'
Het foetus, wederom van het vrouwelijk geslacht,
bestaat alleen uit een totaal gesloten romp, aan het
kopeinde een weinig conisch toeloopend, zonder spoor
3
-ocr page 36-van zintuigsorganen noch van bovenste ledematen;
de onderste ledematen zijn normaal lang en goed
gevormd, alleen staan de voeten, die elk slechts 2
teenen bezitten, in varusstand.
De goed ontwikkelde navelstreng is op de gewone
hoogte, van de symphysis pubis afgerekend, ingeplant.
Om de huid werd eene cirkelsnede, even boven
de navelstrengaanhechting gemaakt, afgepraepareerd
en als een kap omgeslagen; daarna nog eene longi-
tudinale snede door de buikwand gemaakt. In de
buikholte bevonden zich vele darmlissen tot op een
centimeter boven de navel, waar het diaphragma
lag.
Hierboven was eene sarcomateuse massa, die het
geheele stompe kopeinde opvulde, aanwezig. Aan de
regter zijde van dezen klomp bevond zich eene cyste
met vacuolen, door vliezige tusschenwanden geschei-
den, dat misschien op vroeger longweefsel duidt.
Ten linker zijde echter was vlak boven de darmen,
in deze massa een, naar beneden conisch toeloopend
ligehaam van het overige weefsel door eene naauwe
holte afgescheiden , en nog daarvan te onderscheiden
door verschil in kleur en consistentie. Dit ligehaam
moet onmiskenbaar voor het hart gehouden worden,
én om de plaats, waar het zich bevindt: ter linker zijde
der mediane lijn in het horstgedeelte, vlak hoven het
diaphragma; én om zijnen vorm: een naar heneden
gerigte conus, waarvan de punt nog meer naar
links is gerigt dan de hasis; én om zijne ligging:
het ligt onder geheel vrij in eene holte, dus blijk-
baar eene pericardiumholte. Dit toont duidelijk
genoeg aan, dat dit het hart moet zijn, al waren
ook onder het microscoop geene duidelijke dwars-
gestreepte spiervezelen te herkennen; er was slechts
bundelsgewijze fijn, korrelig weefsel te vinden. Yan
schedelrudimenten geen spoor, ruggewervels waren
voorhanden. Verder was er niets op te merken in
dit praeparaat, dat een 50 jaar op spiritus had
gestaan.
Vatten wij de quaestie weder op.
— Dat er deelen , vooral ledematen van het foetus
afgesnoerd gevonden worden , door middel van den
navelstreng of van amniosaanhangsels, amputationes
spontaneae genaamd, schijnt niet te worden bestreden ;
ofschoon ik tot mijne spijt, noch de collectiefwerken
noch de speciele observaties daarover op de biblio-
theek heb gevonden.
Förster 1) zegt ter loops, dat zulke afsnoeringen
1) Förster. Die Missbildungen des Menschen.
-ocr page 38-voorkomen en dat er ook afgesnoerde deelenbij de
verlossing gevonden worden.
Daar "nu, zoo als ik bewezen heb, de amnios-
verbindingen zeer vroegtijdig ontstaan, kan men
ook zeer gemakkelijk inzien, dat zulke afsnoeringen
mogelijk zijn; zooals dit ook waarschijnlijk bij
verderen voortgroei van het embryo, in mijn eersten
geval beschreven, zou geschied zijn. En wel zoude
hier de kop afgesnoerd geworden zijn.
De strengen zijn hier zoo breed en vast aan de
kieuwboogstompjes aangehecht, dat deze verhinderd
worden verder door te groeijen en den hals te vormen,
terwijl zij integendeel meer naar achteren zouden
omgetrokken worden en dus van beide zijden elkander
meer zouden naderen, terwijl de kop die nu reeds
zoo los zat, bij zijne voortgroei zwaarder zouden
worden en meer en meer naar voren zou vallen.
Ook door ware afklemming kan dit tot stand komen,
wanneer, bij het zich vullen der zak met liquor
amnii, de streng langer is geworden; dan kan door
de alsdan mogelijke passive bewegingen van het
embryo , de streng om een deel des kinds komen te
liggen en daarin de vaten zamendrukken en aldus
allengs af knellen.
Dit is de wijze, waarop ledematen afgescheiden
-ocr page 39-kunnen worden van den romp; zoude dit niet even-
eens met den kop het geval kunnen zijn, al behoort
die volgens Langenbeck niet tot de „ ampu tationsglieder.\'\'
Dit wordt echter door Prof. May er 1) uit Bonn
heftig bestreden. Yolgens hem moet in geval, dat
er afsnoering heeft plaats gehad, steeds het afge-
snoerde deel gevonden worden. Daar echter deze
afsnoering, zoo als wij zagen, reeds in eene aller-
vroegste periode kan plaats grijpen, zal het afge-
snoerde deel zeer klein kunnen zijn, en dan öf te
gronde gaan door detritus en opvolgende absorptie
öf het zal afgekapseld worden, öf boe dan ook, als
het foetus zich verder ontwikkelt, verdwijnen; daar
het stellig niet tot verdere ontwikkeling kan geraken.
Ten anderen meent Mayer, dat er steeds rudimen-
taire ontwikkeling van schedelbeenderen of van
hersencentra te vinden zijn; omdat de zoogenaamde
acephalus een van den beginne af slecht aangelegd
en in ontwikkeling teruggebleven foetus is.
In het geval van acormie, romplozigheid, dat
Mayer beschrijft en bij gelegenheid waarvan hij deze
denkbeelden ontwikkelt, heeft hij volkomen gelijk;
omdat, waar een kop zich heeft kunnen ontwikkelen 5
1) Virchows archiv Bd. 29 pag. 380.
-ocr page 40-er natuurlijk, door de zamenhang met de navelstreng,
rudimenten van romporganen moeten aanwezig zijn-
Hieruit concludeert hij: dat even als geen zuivere
acormie er ook geen zuivere acephali gevonden worden.
Rudimenten van scbedelaanleg of hersencentra waren
in mijn geval hoegenaamd niet aanwezig; daar
alles hoven de darmafscheiding niets aanbood, dan
wat ik reeds boven beschreven heb; terwijl op de
bedekkende onbehaarde huid niet de allergeringste
aanduidingen aanwezig zijn van zintuigsorganen,
zelfs niet van bestaan hebbende kieuwspleten.
Daarenboven was de geheele romp met de huid
afgeslooten, terwijl, volgens hem en anderen, de borst-
holte altijd ongesloten zou voorkomen.
Deze acephali zouden namelijk ontstaan bij twee-
lingszwangerschap en dan was de oorzaak van hun
ontstaan volgens Claudius 1) de volgende:
Er worden oorspronkelijk 2 gezonde embryo\'s ge-
vormd ; na de wording der allantoiden, die dan ver-
groeijen, komt er eene anastomose der arteries en
venae der navelstrengen tot stand; nu moeten de
bloedgolven in de arteries op elkander stooten, en
wanneer de bloedsomloop bij het eene individu iets
1) Claudius, Die Entwickehuig der herzlozen Missgeburten
Kiel 1859.
krachtiger is dan bij het andere, zoo zal daar-
voor de bloedsomloop in de arteries van het
zwakkere individu gestremd worden, het bloed zal
naar het hart terugstroomen, en ten slotte moet
daardoor het hart stil staan, en er zullen zich coaga la
in vormen, de art. coronariae ontvangen dan geen bloed
meer en het hart zal atrophieeren. Met het hart zullen
ook de longen te gronde gaan en de kap kan evenmin
behoorlijk gevoed worden en eveneens atrophieeren.
De bloedsomloop in den acardiacus zal van dat tijd-
stip af aldus verloopen. Een deel wan het bloed
der art. umbilicalis van het welgevormde foetus
zal door de steeds enkele art. umbilicalis van den
acardiacus in het ligchaam van dezen stroomen,
en door de navelvena in die van het goedgevormde
foetus terugkeeren, zoodoende slechts bloed ontvan-
gen, dat reeds tot de voeding van het eerste individu
heeft gestrekt. Dr. Schoemaker 1) heeft een derge-
lijk monster beschreven, waarbij hij echter die ana-
stomose niet heeft kunnen aantoonen; hij schrijft
dezelfde verklaring aan zekeren Blasius toe, dien
ik in de litteratuur niet heb kunnen vinden.
Deze verklaring kan dus niet van toepassing zijn
1) Nederlandsch tijdschrift voor Geneeskunde 1870. pag236
-ocr page 42-op onzen acephalus; daar het vooreerst volstrekt niet
blijkt, dat deze tot eene tweelingszwangerschap be-
hoorde; maar hoofdzakelijk, daar bij dezen duidelijk
een hart kan aangetoond worden. Ten anderen is de
borstholte volledig gesloten, (wat niet mag voorko-
men en waarvoor Claudius eveneens eene verklaring
tracht te geven); er is niets meer aanwezig, wat
ziet op rudimenten van koporganen.
Om alle deze redenen meen ik, dat de door Mayer
zoo zeer dictatorisch gestelde regel niet voor alle
gevallen van acephalus, acormus en acardiacus, van
toepassing is; en dat de beschreven acephalus wel de-
gelijk kan ontstaan zijn door afsnoering, ten gevolge
van amniosstrengen; waarvoor nog pleit het bijna
afgesnoerd zijn van den kop, bij het embryo in ons
eerste geval; en \'de tot stand gekomene diepe in-
snoering, (eene halve afsnoering) bij het foetus in
ons tweede geval beschreven.
De sporen van het bestaan hebben van verbin-
dende strooken , die de afsnoering zouden veroorzaakt
hebben, behoeven, ook volgens Virchow, niet voorhan-
den te zijn. De vorm van het kopeinde in onzen
acephalus schijnt er ook voor te pleiten, daar hij
als in een punt getrokken en rondgedraaid, afgekne-
pen zich voordoei.
De amniosvergroeijingen ontstaan tijdens de groei
van dit vlies.
Acephalus kan tot stand komen door amnion-
strengen.
Het primitieve gemis van deelen van \'t foetus,
hangt niet af van het primitief niet bestaan van
bloedvaten of zenuwen,
4.
Bij parese van spieren is de wrijvingsmethode aan
te bevelen.
5.
Het ware wenschelijk bij pokken, de chinine uit-
wendig aan te wenden.
Therebinthina is een uitstekend antidotum tegen
phosphorus,
7.
„Homo non solum de pane vivit", zoude men den
Vegetarianer kunnen toeroepen.
De man is morphologisch een hooger ontwikkeld
individu dan de vrouw.
9.
De behandeling bij orchitis volgens Fricke is af
te raden.
In geval van tubairzwangerschap, schijnt het ei
altijd van het tegenovergesteld ovarium afkomstig
te zijn.
Ter herkenning van hydrocephalus chronicus is
het ophthalmologisch onderzoek niet zonder waarde.
De ophthalmia neonatorum is dan alleen gevaar-
lijk, wanneer zij afhangt van eene virulente vaginaal
catarrh der moeder.
Te weinig worden nog de laterale incisies gedaan
ter voorkoming van ruptura perinaei.
14.
De phonetische schrijfwijze is de eenige rationeele.
15.
De puerperale koortsen, zijn als wondkoortsen te
beschouwen.
16.
De oorlog berust op de in het geheele organische
rijk voorkomende stuggle for live.
17.
Ten onregte beweert Piderit,, dat de methode van
Duchenne ter herkenning der gelaatspierwerking eene
grimassenmakerij is.
De mimiek berust op de gelaatspierwerkdadigheid
opgewekt door analoge zmtuigsindrukken.
Fig. \'1.
Een menschelijk embryo, ongeveer 6 weken oud, de
beide vliezen zijn opengeknipt; bet chorion is aan zijne
ondervlakte ruim van fijne vlokken voorzien; het amnios
vocht is weggeloopen, zoodat het embryo geheel vrij ligt.
ch..........het chorion
am..........amnios
am.str............amnios-streng
sp. b..............gespleten ruggemergskanaal
k. b............kieuwbogen
n. str. . . navelstreng
vl . . . . de chorionvlokken.
Fig. 2.
Een voldragen foetus, met totale meningocele, de her-
senblaas rust geheel op den regter schouder, de wang ia
zeer diep ingesnoerd, dit alles ten gevolge van eene am-
nios-streng.
h. b. bersenblaas
am. str. amnios-streng.
-ocr page 49-Wo.dJIeijden, aäjioit.del
-ocr page 50- -ocr page 51-