<t
DE VERZEKERING TEGEN
J: ^f*/«-», ... .
fixm
ïHh]t
ijJM y
/h?: il rs
# XnM.-,
A. F. ZWAARDEMAKER
; i V\' 1\'V rfït \'« \' \' t"
"cv
., \'i\' . \' - -i ,-ty
DE VERZEKERING TEGEN MOLEST
IN HET ZEERECHT
DE VERZEKERING TEGEN MOLEST
IN HET ZEERECHT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. P. H. DAMSTÉ
Hoogleeraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN
op Vrijdag 15 December 1916 des namiddags te 4 uur
DOOR
geboren te Utrecht
P. DEN BOER
senatus veteranorum typograpiius et librorum editor
Utrecht — 1916
-ocr page 10- -ocr page 11-Aan mijn Ouders
-ocr page 12- -ocr page 13-Een goede gewoonte getrouw, wil ik bij het verlaten van
de Academie een enkel woord ten afscheid richten tot allen,
die mij in mijn studenten-jaren aan zich verplichtten.
Allereerst U, hooggeleerde Molengraaff, hooggeachte
promotor, ben ik grooten dank verschuldigd, dat gij mij in
den engeren kring Uwer meer bijzondere leerlingen wildet
opnemen en mij in de gelegenheid stellen onder Uw leiding
mijn proefschrift te bewerken. Dat dank zij de door U
verkondigde beginselen een handelsrecht, gegrondvest op
goede trouw en zich aanpassend aan de eischen van het
verkeer, in steeds ruimer kring moge toepassing vinden, is
mijn innige wensch.
Ook U, Hooggeleerde d\'Aulnis, Naber, Simons, Siccama,
Suyling en Lohman zij dank gebracht voor Uw onderwijs
en voor de steeds welwillende tegemoetkoming, die ik van
U mocht ondervinden, ook op ander dan studie-gebied.
Erkentelijk ben ik ook de Directie van de Levensver-
zekering Maatschappij „Utrecht" voor de bereidwilligheid
waarmede zij haar rijke bibliotheek voor mij ontsloot.
Een woord van dankbare hulde zij gewijd aan het Utrechtsch
Studentencorps, waar ik mijn vrienden mocht vinden. Het
blijve de aanvulling vormen van het universitaire onderwijs,
zijn traditiën hooghoudend met steeds verjongde kracht.
■ \'
■
-
-ocr page 15-HOOFDSTUK I
BUdz.
Bepaling van liet begrip molest........ . 1
§ 3. Verklaring van oorlog.........6
5. Aanhouding op last van hooger hand. ... 8
§ 6. Zeerooverij.............12
§ 8. Represailles.............14
§ 9. Ontploffing van torpedo\'s, enz.......14
§ 10. Blokkade..............15
HOOFDSTUK II
De overeenkomst van verzekering tegen het gevaar
§ 1. Scheiding der zeegevaren in gewone en buiten-
gewone gevaren............17
§ 2. Geldigheid der overeenkomst van verzekering
tegen molestgevaar...........21
§ 3. Vormen, waarin de verzekering tegen molest-
gevaar in Nederland gesloten wordt .... 30
§ 4. Vormen, waarin de verzekering tegen oorlogs-
gevaar in het buitenland gesloten wordt ... 38
§ 5. Staatsmolestverzekering.........40
inhoud
HOOFDSTUK III
Bladz.
Het risico van den molestverzekeraar......43
§ 1. Oorzakelijk verband..........43
§ 2. Omvang van den vergoedingsplicht van den
molestverzekeraar...........48
§ 3. Begin en einde van het risico van den molest-
verzekeraar .............53
§ 4. Verdeeling van den bewijslast.......58
§ 5. De Nederlandsche jurisprudentie over molest-
Litteratuur-opgave..............63
xii
HOOFDSTUK I
BEPALING VAN HET BEGRIP MOLEST
§ 1. Inleiding
Het Nederlandsche Wetboek van Koophandel stelt in
artikel 637 den verzekeraar tegen de gevaren der zee aan-
sprakelijk voor alle schaden, ook voor die, welke voort-
spruiten uit z.g. molest. Dit verzekeringssysteem is het
oudste: immers juist de groote verliezen geleden door
reeders en inladers ten gevolge van zeeroof, kaperij en
zeeoorlogen brachten hen ertoe hun belangen te verzekeren.
Toen echter de zeeoorlogen talrijker en intenser werden,
de zeerooverij daarentegen afnam en de risico\'s gedragen
door de verzekeraars moeilijker te waardeeren werden, be-
gon men een extra-premie te bedingen voor het geval, dat
na het sluiten der overeenkomst, een zeeoorlog mocht uit-
breken, of wel men sloot de aansprakelijkheid voor oorlogs-
gevaar geheel uit. Dit systeem werd echter, behalve in
Italië en België, in de wetgevingen niet overgenomen. De
verdere wettelijke regelingen houden zich geheel aan het
oude en laten het aan de prudentie der verzekeraars over
door verstandige beperkingen in hun aansprakelijkheid voor
eigen veiligheid te zorgen; het gevolg is dan ook, dat de
beursconditiën der meeste groote assurantie-markten op
een of andere wijze in deze moelijkheid voorzien; slechts
1
-ocr page 18-Amsterdam en Rotterdam stellen den gewonen zeeverzekeraar
aansprakelijk ook voor molest 1). Echter ook van de beurs-
conditiën wordt door de Nederlandsche verzekeraars in den
tekst der polissen door invoegsels, of zelfs opplaksels, op
velerlei wijze afgeweken, zoodat men vrij gerust zeggen kan,
dat de scheiding tusschen verzekering tegen de gewone
gevaren der zee en molestverzekering in den thans woeden-
den oorlog algemeen wordt doorgevoerd. Voor wij echter
deze scheiding en haar wenschelijkheid nader beschouwen,
lijkt het mij verstandig eerst na te gaan, wat men naar
Nederlandsch recht onder molest heeft te verstaan.
Aangezien de rampen, welke naar buitenlandsch recht
onder de oorlogsgevaren gerekend worden, bij ons ook
vallen onder het begrip molest, kunnen wij bij de bespreking
der buitenlandsche regelingen met verwijzing naar de in
de volgende paragrafen te behandelen molest-specimina
volstaan.
Wanneer wij ons afvragen, welke schadeoorzaken naar
Nederlandsch recht gebracht dienen te worden onder het
begrip molest, zien wij, dat het Wetboek van Koophandel
slechts een indirecte aanduiding geeft, door aan te wijzen,
in welke gevallen de verzekeraar „vrij van molest" bevrijd
is van zijn aansprakelijkheid. Artikel 647 toch bepaalt: „in
eene verzekering onder het beding „vrij van molest" is de
verzekeraar bevrijd, zoodra het verzekerde voorwerp vergaat
of bederft, door geweld, neming, kaperij, zeerooverij, aan-
houding op last van hooger hand, verklaring van oorlog of
represailles". De beursconditiën van Amsterdam en Rotter-
dam houden bovendien in de uitdrukkelijke verklaring:
„hieronder begrepen ontploffing van torpedo\'s, alsmede van
drijvende of vaste mijnen, zoomede (schade veroorzaakt door)
bommen of andere vernielingswerktuigen".
Door alle schrijvers en ook door de assuradeuren \') wordt
erkend, dat het geven van een definitie van het begrip molest1)
schier tot de onmogelijkheden behoort. Vandaar dat wetge_
ving en polisformulieren zich bepalen tot het geven van
opsommingen als bovenstaande. Ook wij zullen ons ont-
houden van het geven van een algemeene definitie. Het
eenig criterium, dat men vindt is, dat alle gevaren vallend
onder het begrip molest verband houden met een bestaan-
den oorlogstoestand of met een of andere aanranding van
de rechten van bijzondere personen door een groep tezamen
handelende menschen 2). Verkeerd is het voor Nederland
te zeer den nadruk te leggen op het verband met oorlogs-
toestand, daar juist Nederland, in tegenstelling met het bui-
tenland, den verzekeraar „vrij van molest" aansprakelijk
stelt voor zeerooverij en het woord geweld wijst op een
ruimere opvatting van molest.
In de volgende paragrafen zullen wij achtereenvolgens
behandelen de gevaren, die volgens artikel 647 K. het molest
samenstellen. In deze opsomming valt dadelijk op, dat
geiveld en verklaring van oorlog, het laatste althans naar
de tegenwoordig gehuldigde ruime opvatting, zeer algemeene
begrippen zijn, die de daarnaast genoemde molestvormen
meestal omvatten. Toch mag men de opsomming van
artikel 647 niet overbodig achten, vooral omdat, omtrent de
beteekenis van het woord geweld, verschillende meeningen
gehuldigd kunnen worden. Afzonderlijk worden bovendien
behandeld: ontploffing van torpedo\'s, mijnen en bommen
benevens blokkade, ofschoon in art. 647 niet genoemd.
1 *) Zie: Dk. Tollenaar Hzn., Molestverzekering volgens Anistcrdam-
sclie beurs-zeepolis, Amsterdam 1915, p. 25.
-\') Zie: van Dale\'s Groot Woordenboek, 5de druk, sub voce molest:
rampen of schaden, voornamelijk op zee, aan schepen door moedwil
toegebracht.
2 ) Zie: Holtius, Het Nederlandsche handelsregt, Leiden 1869, dl.
III p. 170.
§ 2. Geweld
Wanneer men de gevaren in artikel 647 K. opgesomd
nagaat, vindt men als eerste vorm van molest geweld
genoemd. Ongetwijfeld is dit ook het belangrijkste van die
reeks, daar op enkele uitzonderingen na (b.v. aanhouding
op last van hooger hand in vredestijd) alle specimina van
molest met geweld gepaard zullen gaan. Een definitie van
geweld is in onze wetgeving nergens te vinden, ook in het
strafrecht niet. De Rotterdamsche Rechtbank hecht in een
vonnis van 27 Januari 1915 (W. n°. 9746) aan het begrip
geweld een zeer ruime beteekenis „in den zin van alle
machtsuitoefening, waaraan men geen weerstand kan bieden",
en ziet een vorm van geweld in een verbod van de Turk-
sche regeering om door de Dardanellen te varen. Een der-
gelijke opvatting gaat mij te ver: in dien zin voortredeneerend,
zou men ertoe moeten komen in het zeeverzekeringsrecht alle
van hoogerhand gegeven voorschriften als vormen van geweld
te beschouwen, wanneer zij schade berokkenen aan de belangen
van een verzekerde. Men zou in dat geval een quarantaine-bevel,
toch ook een vorm van „machtsuitoefening, waaraan geen weer-
stand geboden kan worden", onder molest moeten rangschik-
ken !). Het Nederlandsch spraakgebruik en ook de opvattingen
in het strafrecht gehuldigd, verzetten zich tegen een definitie
van geweld, die uit het oog verliest, dat feitelijkheden gepleegd
moeten wezen, wil machtsuitoefening geweld zijn. Naar mijn
meening kan men, met een geringe wijziging van de definitie
der Rechtbank, geweld het best bepalen als krachtsuitoefening,
waaraan geen weerstand geboden kan worden 1).
1 ) Zie: Noyon, Het wetboek van Strafrecht, 2je druk, dl. I p. 405:
„geweld is krachtsoefening tegen personen of goederen, waardoor laesie
kan worden berokkend".
Nolst Trenité l) vat geweld op als gemeenschappelijke
naam voor „neming d. i. buitmaking of poging tot buitma-
king met beschadiging van schip of goederen door kapers,
roovers of vijanden des lands." Hoewel zonder twijfel deze
gevaren onder geweld gebracht kunnen worden, ligt naar
mijn meening het belang van de opneming van geweld onder
de molestgevaren juist buiten de begrippen door Trenité
als specimina van geweld genoemd. Deze zouden, indien
geweld niet in de artikelen 637 en 647 K. was opgenomen
toch voor rekening van den molestverzekeraar komen; nu
echter geweld afzonderlijk vermeld is, brengt de wet onder
molestschade de schade ontstaan ten gevolge van gewel-
dadige aanranding door anderen dan „kapers, roovers en
vijanden des lands", o. a. militairen van een bevriende
mogendheid, opstandelingen en franc-tireurs. De opneming
van geweld geeft dus een uitbreiding aan het begrip molest,
welke het buitenlandsche recht niet kent, maar die volko-
men strookt met den geest van onze wet, die ook de zee-
rooverij tot de buitengewone gevaren brengt. Deze uitbrei-
ding heeft ten gevolge, dat de verzekeraars en verzekerden
niet in onzekerheid behoeven te verkeeren of vijandelijk-
heden, gepleegd vóór het uitbreken van een oorlog of tijdens
een burgerkrijg, zijn voor rekening van den gewonen dan
wel voor die van den molestverzekeraar; een vraag, die
in het buitenland tot vele moeilijkheden heeft aanleiding
gegeven 2).
§ 3. Verklaring van oorlog
Het Wetboek van Koophandel spreekt van verklaring
van oorlog, in navolging van het „déclaration de guerre" van
den Code de Commerce, ontleend aan de Ordonnance de
la Marine 1). Deze uitdrukking, goed in een tijd, toen men
vijandelijkheden zonder voorafgaande oorlogsverklaring als
daden van rooverij kon aanmerken 2), is thans verouderd
en moet genomen worden als weergevende het begrip oor-
logstoestand 3). In dezen zin opgevat is het na geweld de
meest ruime begripsbepaling onder de in artikel 647 K.
opgenomen vormen van molest en omvat in vele gevallen
ook datgene, wat men tevens onder neming, aanhouding,
kaperij kan brengen. Echter behalve voor deze bijzonder te
behandelen risico\'s stelt de opneming in artikel 637 den
molest-verzekeraar aansprakelijk voor een reeks gevaren,
die het uitbreken van een oorlog noodzakelijk medebrengt
voor de scheepvaart der oorlogvoerende landen en der neu-
tralen. Daar in de wet geenerlei beperking gemaakt is,
moet men aannemen, dat de gevolgen van een oorlog,
waarin Nederland niet betrokken is, eveneens vallen onder het
„verklaring van oorlog" van de artikelen 637 en 647, gelijk
de Rechtbank te Rotterdam in een vonnis van 30 Juni 1915
(W. n°. 9855) beslist heeft en ook in het buitenland algemeen
wordt erkend.
1 Zie: Emérigon, Traité des assurances, Chap. XII Sect. XXXV.
2 ) Emérigon, 1. c., verhaalt, dat de regeering van Genève in 1602 bij
de overrompeling der stad door den Hertog van Savoye de gevangen
soldaten als roovers liet ophangen, daar geen oorlogsverklaring was
voorafgegaan.
De oorlogen der 19Je en 20ste eeuw echter werden vaak niet met een
oorlogsverklaring geopend. Zie: de Louter, Het stellig volkenrecht,
\'s Gravenhage 1910, dl. II p. 206; Phillimore, Commentaries upon
International Law, 3dc druk, Londen 1879, dl. III p. 85 vgg.
3 ) Zoo ook Trenité, op. cit., dl. I p. 110 en de nieuwere buitenland-
sche schrijvers.
Men kan onder verklaring van oorlog brengen: verblijf
in een vluchthaven, aanhouding voor een onderzoek van
schip of lading, requisitie ten behoeve eener oorlogvoerende
mogendheid, oponthoud wegens mijnengevaar of wegens
een zeeslag, gedoofd zijn der kustlichten, ingehaald zijn der
boeien, en vele andere schadeoorzaken. Over het nood-
zakelijk causaal verband met den oorlogstoestand zal in het
derde hoofdstuk gehandeld worden.
Aan het einde van dit hoofdstuk ») zal de blokkade
besproken worden, die in de meeste gevallen onder verkla-
ring van oorlog zal vallen.
§ 4. Neming
Onder neming verstaat men de buitmaking van schip of
lading, of van beiden, door militairen eener oorlogvoerende
mogendheid, zeeroovers of kapers. Wat betreft neming door
de beide laatste groepen, kunnen wij hier volstaan met te
verwijzen naar wat gezegd wordt in de paragrafen 6 en 7 van
dit hoofdstuk 1); wij zullen ons beperken tot de bespreking
van de neming door militairen. De schrijvers over inter-
nationaal recht houden zich reeds sedert eeuwen bezig met
te bepalen in welke gevallen een oorlogvoerende mogend-
heid gerechtigd is tot buitmaking2); van belang is deze
vraag voor het verzekeringsrecht eerst dan, wanneer men
zou willen aannemen, dat een onrechtmatige neming door de
oorlogsmarine als zeeroof zou zijn aan te merken, en dan nog
2 8) Zie: de Louter, op. cit. dl. II p. 326; Bonfils, Manuel de droit
international public, 5<ie druk, Parijs 1908, p. 783 vgg.; Bluntschli, Das
moderne Völkerrecht, druk, Nördlingen 1878, § 664 vgg.; Phillimore,
op. cit., dl. III p. 559 vgg.
slechts voor het buitenlandsche recht, dat zeeroof brengt onder
de gevaren, waarvoor de gewone zeeverzekeraar aansprakelijk
blijft als hij het molestrisico heeft uitgesloten. Algemeen wordt
echter aangenomen, dat een neming, tegen de regels van
het volkenrecht indruischend, daardoor niet ophoudt neming
te zijn; in welke opvatting men nog gesterkt moet worden
door de weinige vastheid, die de beginselen van dat volken-
recht in den huidigen oorlog wederom blijken te bezitten 1).
Wij zullen dus slechts terloops vermelden, dat in het alge-
meen vatbaar voor neming zijn: schepen aan den vijand
toebehoorend, neutrale schepen voor meer dan de helft met
contrabande geladen, alle goederen aan den vijand toebe-
hoorende, geladen in vijandelijke schepen, goederen van
neutralen en vijandelijke goederen in neutrale schepen slechts
voor zoover zij contrabande uitmaken 2), benevens alle
goederen en schepen, die een blokkade trachten te ver-
breken. Tevens wil ik niet nalaten even te constateeren,
dat de leer, dat de vlag de lading dekt 3), gedurende dezen
oorlog leelijk in het gedrang geraakt is. Ook m aakt de steeds
ruimere toepassing van de theorie der „voortgezette reis" »)
het gevaar voor neming van neutraal goed steeds grooter.
§ 5. Aanhouding op last van hooger hand
Verschil van meening heerscht onder de schrijvers, waarin
men het verschil moet zoeken tusschen neming (capture of
1 Aldus: Allaert, op. cit., p. 5G noot 1, en de daar aangehaalde
litteratuur en jurisprudentie ; Schonfeld, op. cit. p. 66.
2 ) Over het begrip „contrabande" naar de laatste opvattingen zie o a :
Journal de droit international (Clunet), Jrg. 1916, p. 455.
3 ) Zie § 2 der Maritieme Declaratie van Parijs van 16 April 1856:
„Le pavillon neutre couvre la marchandise ennemie, à l\'exception de la
contrabande de guerre \'.
prise; capture; Nehmung) en aanhouding (arret; arrests,
restraints and detainments; Anhaltung). Pothier 1) zegt dat
dit verschil ligt in het feit, dat „arrêt" geschiedt in een
haven of op een reede, „prise" in volle zee; Dalloz 2)
onderscheidt naar gelang de daad in of buiten den oorlog
om geschiedt. Douglas Owen 3) drukt, in navolging van
Emérigon 4), het verschil uit als volgt: „in the former case
(arrest) the property is seized with the intention to ultimately
restore it or pay its value, a capture is effected with the
intention to condemn and confiscate". Trenité s) wil „aan-
houding op last van hoogerhand" doen zien op een „daad
van eigen regeering", doch omhelst tevens de meening van
Emérigon. Ook mij lijkt de opvatting van Emérigon en
Owen de juiste en het meest met de internationale practijk
in overeenstemming, hoewel gebleken is, dat vaak ook de
aanhouding ten slotte leidt tot verbeurdverklaring.
De schrijvers over internationaal recht onderscheiden drie
vormen van aanhouding, te weten: arrêt de prince, embargo
en uitoefening van het jus angariae. Sommigen echter be-
schouwen de beide eerstgenoemde als verschillende bena-
mingen voor dezelfde zaak Wanneer men onderscheidt
tusschen deze beide begrippen, is arrêt de prince het van
regeeringswege beletten van een schip of van bepaalde
goederen hun reis te vervolgen om redenen van staatsbelang,
in een haven, op een reede, of wel in open zee; embargo
een algemeen verbod van uitvaart uit een bepaalde haven
of van een bepaalde reede 5).
1 \') Du contrat d\'assurance, Chap. I Sect. 2, n". 56.
2 ) (Droit maritime) n°. 1846.
3 2) Declaration of war. Londen 1889, p. 81.
4 ) Traité des assurances, Chap. XII, Sect. XXXV.
5 ") Zie: Emêriqon, Chap. XII, Sect. XXX.
-ocr page 26-Inbezitneming wordt voor het bestaan van beide onnoodig
geacht. De Rechtbank te Rotterdam vat in haar reeds ver-
meld vonnis van 27 Juni 1915 (W. n°. 9746) het begrip
embargo zeer ruim op en brengt er ook de sluiting der
Dardanellen door de Turksche regeering in Mei 1912 onder,
hoewel de uitvaart uit de haven van Constantinopel geoor-
loofd was. De uitoefening van het jus angariae bestaat in
het opleggen van den plicht troepen of oorlogsmateriaal
ten behoeve ecner oorlogvoerende mogendheid te vervoeren.
De schrijvers over internationaal recht betwisten de recht-
matigheid van deze uitoefening sterk \').
In de artikelen 655, 663 en 665 (over abandonnement)
noemt het Wetboek van Koophandel, naast aanhouding,
opbrenging, een daad, die wanneer de aanhouding in open
zee geschiedt, in de meeste gevallen onmiddellijk zal volgen,
doch niet afzonderlijk genoemd wordt in artikel 647. Echter
ook de neming zal door opbrenging gevolgd worden. De
combinatie aanhouding en opbrenging (waarmede toch ook
de opbrenging na neming bedoeld zal zijn) bewijst m. i.,
dat in het kader van onze wet niet past een scherp onder-
scheid tusschen de begrippen neming en aanhouding. In
den vreemde wordt deze onderscheiding soms wel streng
doorgevoerd ten opzichte van abandonnement en is dus een
duidelijke begripsbepaling noodzakelijk 1).
Een vraag, die zich den laatsten tijd hier te lande heeft
voorgedaan is, wat rechtens is, indien een oorlogvoerende
mogendheid den schipper van een neutraal schip doet belo-
ven bepaalde goederen in dat schip na lossing van de verdere
lading in de bestemmingshaven terug te brengen naar een
aangewezen plaats, waar die goederen ter beschikking van
de regeering van het oorlogvoerende land worden gesteld.
Deze belofte is alsdan voorwaarde voor de vrijlating van
het schip en de verdere lading. M. i. heeft men hier te
doen met een geval van aanhouding en wel arrêt de prince,
zij het in een eenigzins ingewikkelden vorm. Van het
oogenblik af, dat de schipper zijn belofte aflegt, verliest de
rechthebbende de beschikking over zijn goed, is het aange-
houden, onverschillig of het wordt opgeslagen in een vreemde
haven, dan wel om practische redenen in het schip blijft.
Steun vindt deze opvatting in een vonnis van de Rechtbank
te Rotterdam van 30 Juni 1915 (W. n°. 9800), dat ten op-
zichte van den schipper, die bovenbedoelde belofte heeft
afgelegd en door den geconsigneerde tot uitlevering van de
„aangehouden" goederen wordt aangesproken, overmacht
aanneemt. Tevens kunnen wij vermelden, dat goederen als
bovenbedoeld bij aankomst in een Nederlandsche haven
niet worden ingeklaard *).
De aanhouding op last van hoogerhand behoeft niet nood-
zakelijkerwijze met een bestaanden oorlogstoestand in ver-
band te staan om naar Nederlandsch recht onder molest te
vallen. Een embargo ter bestrijding van hongersnood of bij
binnenlandsche troebelen b.v. zal den molest-verzekeraar
aansprakelijk doen zijn voor de geleden schade. Onze wet
immers vat het begrip molest zoo ruim op, dat ook niet
steeds met een oorlog in verband staande gevaren er onder
vallen (zeeroof, geweld, repressailles). Bovendien zal een
embargo in tijd van vrede even onverwacht en niet minder
krachtig ingrijpen als in oorlogstijd. Voor het buitenland, waar
men spreekt van „risques de guerre", „Kriegsmolest", geldt
deze uitbreiding zonder uitdrukkelijk beding natuurlijk niet.
§ 6. Zeeroof
Zeeroof in de vormen, waarin het zich in de 19de eeuw
nog voordeed, behoort sedert de opruiming der Barbarijsche
zeemogendheden vrijwel tot het verleden. Toch lijkt het mij
geenszins uitgesloten, dat er zich in tijden, waarin oorlogen als
de thans heerschende woeden, gevallen voordoen, waarin men
van zeeroof moet spreken, b.v. wanneer twee koopvaarders
elkander te lijf gaan. Bij Douglas Owen ») vindt men de
volgende omschrijving: „Piracy is robbery, or a forcible
depredation on the high seas, without lawful authority, and
aone animo furandi, and in the spirit and intention of
universal hostility." Mr. D. Simons *) geeft de volgende
definitie: „Zeeroof is de door de bemanning van een zee-
schip zonder machtiging van een staat aan menschen of
zaken geoefende geweldpleging." Hiernaast kan men stellen
vele andere definitiën, die soms met kleine verschillen op
ongeveer hetzelfde neerkomen 3). Voor ons recht is het
hebben van een zuivere definitie van zeeroof slechts van
belang om zeeroof van gewonen diefstal te onderscheiden.
Dit verschil moet men zoeken in de personen, die het mis-
drijf plegen: geschiedt de berooving door een groep personen
dan heeft men zeeroof, zelfs indien die personen, zooals in
het geval van de „Cagliari" in 1857 *), zich aan boord van
het schip hebben ingescheept. Voor het buitenlandsche
recht is een nauwkeurige omschrijving ten zeerste nood-
zakelijk, daar door het vallen van zeeroof onder de gewone
zeegevaren, verwarring met kaperij en geweldpleging door
georganiseerde opstandelingen groote rechtsonzekerheid zou
scheppen. In Simons\' definitie zou ik „bemanning van een
zeeschip" willen wijzigen in „groep tezamen handelende
personen", „staat" in „gouvernement" en inlasschen als
vereischte de animus furandi van Douglas Owen.
§ 7. Kaperij
„La course est et demeure abolie" zegt de Declaratie van
Parijs van 1856 en hoewel thans in den wereldoorlog deze
declaratie niet gebleken is door alle partijen als onverbre-
lijke wet beschouwd te worden en de Vereenigde Staten
en Spanje haar niet hebben willen onderteekenen, geloof
ik toch niet, dat het instituut der kaperbrieven, sedert 1815
door de groote mogendheden buiten toepassing gelaten,
weder tot zijn ouden luister zal terugkeeren. Evenwel doen
verzekeraars en verzekerden wijs de mogelijkheid in hun
polissen te blijven voorzien.
Kaperschepen zijn schepen, niet tot een oorlogsmarine
behoorende, wier gezagvoerder door een oorlogvoerende
mogendheid gemachtigd is schepen en goederen aan den
vijand toebehoorend buit te maken, welke schepen of goe-
deren, evenals die door de oorlogsmarine genomen, op
regelmatige wijze voor een prijsgerecht gebracht worden \').
Kapers, varende met een machtiging van twee elkander
beoorlogende regeeringen, worden in het internationale recht,
zoowel als in het Nederlandsche en vreemde strafrecht,
met zeeroovers gelijkgesteld a).
Niet te verwarren met kapers zijn de z.g. hulpkruisers
en andere gewapende koopvaardij- of visschersvaartuigen,
\') Zie: Douglas Owen, op. cit., p. 91 vgg.
-) Zie: artikel 381, lid 2, Wetboek van Strafrecht en Gastmann, Iets
over het misdrijf van zeeroof, p. 31 en daar aangehaalde litteratuur.
die in de zeeoorlogen der laatste eeuw de taak der kaper-
schepen, een aanvulling te vormen van de oorlogsvloot,
hebben overgenomen. Deze schepen toch zijn volkomen
ingelijfd in de oorlogsmarine en hun bemanningen staan in
militair verband onder bevel van marine-officieren.
§ 8. Represailles
Onder represailles (représailles, Represalien, reprisals)
verstaat men maatregelen, die een mogendheid, in of buiten
oorlogstijd, neemt ter vergelding of tot herstel van een aan
haar of haar onderdanen aangedaan onrecht\'). Zij kunnen
bestaan o. a. in blokkade, embargo, handelsverbod.2). Vele
der te nemen maatregelen vallen onder de reeds behandelde
vormen van molest.
§ 9. Ontploffing van torpedo\'s, enz.
De beursconditiën houden sedert 1912 (1915) in, de uit-
drukkelijke verklaring, dat onder molest begrepen worden
„ontploffing van torpedo\'s, alsmede drijvende en vaste mijnen,
zoomede (schaden veroorzaakt door) bommen en andere
vernielingswerktuigen". De terminologie is niet fraai, de
bedoeling echter is duidelijk: vast te stellen, wat onzeker
geacht werd, n.1. dat bovengemelde explosies onder molest
en niet onder de gewone gevaren vallen, vooral na sluiting
van den vrede. Bij verzekering op beurspolis bestond hier
temeer onzekerheid, daar de beursconditiën reeds voor 1912
de bepaling bevatten, dat explosieschade voor rekening van
den zeeverzekeraar komt.:!) Ook zonder deze uitdrukke-
lijke bepaling zou men m. i. den molestverzekeraar met
deze schaden moeten belasten; het aanwezig zijn van torpedo\'s,
mijnen of bommen in het vaarwater der schepen is een
specifiek oorlogsgevaar, valt dus onder „verklaring van
oorlog", zelfs wanneer de helsche machine haar werk doet
na het sluiten van den vrede 1). Geheel iets anders is het
natuurlijk, wanneer het vernielingswerktuig schade veroor-
zaakt bij gebruik geheel onafhankelijk van den oorlogstoe-
stand, b.v. bij een moordaanslag aan boord, of bij manoeu-
vres verloren raakt, dan wel bij het transport uit elkaar
spat. Wij vragen ons af, of het de bedoeling der assura-
deuren geweest is, ook deze en dergelijke ontploffingen als
molest aan te merken; wij zijn geneigd volgens de thans
geldende beursconditie de hierdoor ontstane schade voor
rekening van den gewonen zeeverzekeraar te laten.
§ 10. Blokkade
Blokkade is het afsluiten van een of meerdere havens of
van bepaalde kusten van alle verkeer over zee. Men onder-
scheidt blokkade in vredes- en in oorlogstijd 2). De eerste is
in den loop der 19de eeuw herhaalde malen als represaille-
maatregel toegepast. In het internationale recht wordt voor
de geldigheid eener blokkade vereischt, dat zij daadwerke-
lijk, d. w. z. door een voldoende krijgsmacht gehandhaafd,
zij en bekendgemaakt. Schepen op weg naar een geblok-
keerde haven stellen zich bloot aan verbeurdverklaring op
grond van verbreking der blokkade, indien zij, kennis-
dragend van haar bestaan, hun weg voortzetten. De schaden
door het opkomen van deze verkeersbelemmering ontstaan,
zijn in het algemeen molest-schaden; bij het„blocus pacifique"
1 Aldus Trenité, op. cit., dl. II p. 497; anders De Courcy, Questions
de droit maritime, le Série, p. 336 en Schonfeld, op. cit., p. 86.
2 ) Zie : De Louter, op. cit., dl. II p. 174, Bonfils, op. cit., pp. 601)
en 663.
als een gevolg van represailles, bij de oorlogsblokkade als
schade veroorzaakt door „verklaring van oorlog". Om echter
den molestverzekeraar aansprakelijk te doen zijn voor deze
schade, lijkt het mij noodzakelijk, dat vaststa, dat voort-
zetting der reis redelijkerwijze onmogelijk was zonder drei-
gend gevaar voor schip en lading. Een zuiver fictieve blok-
kade toch zou ik niet als voldoende reden voor niet-voort-
zetting der reis willen beschouwen Allaert 1) wil blok-
kade aanmerken als een „arrêt par ordre de puissance".
Een dergelijke opvatting evenwel geeft aan het begrip „aan-
houding" een veel te uitgebreide beteekenis: aanhouden kan
men slechts een bepaald schip of de schepen liggende in
een bepaalde haven, waar men feitelijke macht over kan
uitoefenen, niet door afkondiging van een blokkade-besluit
alleen, alle schepen naar een bepaalde haven op weg.
HOOFDSTUK II
DE OVEREENKOMST VAN VERZEKERING TEGEN
HET GEVAAR VAN MOLEST
§ 1. Scheiding der zeegevaren in gewone
en buitengewone gevaren.
Zooals reeds in § 1 van het eerste hoofdstuk werd opge-
merkt, worden algemeen in de verzekeringspraktijk de
gevaren, waaraan schepen en goederen op zee blootstaan,
gesplitst in gewone en buitengewone gevaren. Omtrent het
risico ten opzichte der buitengewone zeegevaren worden dan
geheel bijzondere bepalingen gemaakt. Onder de buitenge-
wone rangschikt men die feiten, welke door hun voorvallen
slechts in bepaalde tijden en door de geweldige gevolgen,
die zij dan met zich brengen, het risico van den verzekeraar
onberekenbaar maken en dus een zeer ernstige economische
crisis in het verzekeringsbedrijf kunnen veroorzaken.
De scheiding tusschen gewone en buitengewone gevaren
wordt, zooals vroeger reeds is aangegeven, op zeer verschil-
lende wijze getrokken in Nederland en in het buitenland.
Terwijl in Nederland onder de buitengewone ook vallen
gevaren, welke in geenerlei verband behoeven te staan met
oorlog, worden in het buitenland in principe slechts oorlogs-
gevaren onder de buitengewone gerangschikt (risques de
guerre, Kriegsgefahr). Echter worden de buitenlandsche
2
-ocr page 34-verzekeringsconditiën ter vermijding van moeilijkheden in de
begrenzing der risico\'s, steeds meer geneigd de groep der
met oorlogsgevaar gelijkgestelde gevaren uit te breiden. Ons
lijkt de scheiding, zooals die door het Wetboek van Koop-
handel gemaakt wordt, juister dan die der buitenlandsche
wetgevingen, aangezien bij ons moeilijkheden bij de onder-
scheiding van zeeroof, kaperij en nemingsgevaar uitgesloten
zijn door het brengen van zeeroof onder molest, en de opname
van geweld onder de gevaren van artikel 647 K. vele
in de vreemde jurisprudentie beruchte onderscheidingen
onnoodig maakt 1).
Op zeer verschillende wijze wordt de positie van den
zeeverzekeraar ten opzichte van de buitengewone gevaren
bepaald; hieronder volgt een overzicht der gevolgde methoden.
1°. Men stelt den zeeverzekeraar aansprakelijk voor alle
gevaren. Dit systeem, het oudste, wordt gevolgd in bijna
alle wetgevingen, benevens in de Nederlandsche beurs-
conditiën 2).
2°. Men stelt den zeeverzekeraar aansprakelijk voor alle
gevaren onder beding, dat een extra premie verschuldigd
wordt, zoodra een zeeoorlog uitbreekt. Deze methode werd
in de 17de en 18de eeuw in Frankrijk gevolgd, maar gaf aan-
leiding tot processen over de vraag, van welk oogenblik af
men rekenen kon, dat de premie verschuldigd was, en of
zij betaald moest worden voor schepen, die zich bevonden
in zeeën, waar het oorlogsgerucht nog niet kon zijn door-
gedrongen 5). Een verwijzing naar deze methode vindt men
nog in artikel 661 K.
3°. Men stelt den zeeverzekeraar aansprakelijk voor alle
gevaren, echter met de bevoegdheid om bij het uitbreken
1 Zie: Schonfeld, op cit., p. 41 vgg.
-ocr page 35-van een oorlog zijn aansprakelijkheid voor de buitengewone
gevaren op te zeggen, al dan niet met de verplichting om
tegen nader te bepalen premie een nieuive verzekering voor
de buitengewone gevaren op zich te nemen. Langs dezen
weg tracht men in Engeland de bezwaren eener te ver door-
gevoerde scheiding te ontwijken, evenals in de Amsterdam-
sche beursconditiën voor contracten, open polissen en schip-
of schepenposten.
4°. Men stelt den zeeverzekeraar alleen aansprakelijk
voor de gewone gevaren en sluit alle risico voor de bui-
tengewone uit Deze uitsluiting geschiedt door gebruik te
maken van een der bedingen: „vrij van molest, blijvende
nochtans ons risico doorloopen, enz." (vgl. art. 648 K. en
de beursconditiën), „franc de risques de guerre", „nur für
Seegefahr", „free from capture and seizure", en dergelijke
nader te behandelen clausules. De verzekerde kan zich dan
door een bijzondere overeenkomst verzekeren tegen de bui-
tengewone gevaren.
5°. Men stelt den zeeverzekeraar alleen aansprakelijk
voor de gewone gevaren onder beding, dat de verzeke-
ring vervalt, zoodra een buitengewoon gevaar hei schip
treft. Dit systeem, bij ons neergelegd in artikel 647 K.,
is het best uitgewerkt in België, waar men bij afzon-
derlijke molestdekking den molestverzekeraar geheel in
de plaats van den eersten, gewonen verzekeraar doet
treden 1).
Het maken van een scheiding tusschen gewone en buiten-
gewone gevaren wordt algemeen als een noodzakelijkheid
gevoeld, wegens het geheel onberekenbare der oorlogs-
risico\'s. Het is een eisch voor het solvent-blijven der ver-
zekeraars, en derhalve een aanzienlijk voordeel ook voor
de verzekerden. Aan den anderen kant evenwel bewijst het
beruchte geval van de „Iris", dat de scheiding soms niet
bevordelijk wezen kan voor de belangen der geassureerden.
De „Iris", bevracht door de Fransche regeering, die het
oorlogsrisico tevens op zich had genomen, werd gedurende
den Krim-oorlog op de Zwarte Zee door een storm ge-
troffen, verloor haar mast, werd door de bemanning ver-
laten, liep op het strand om vervolgens door de Russen in
brandgeschoten te worden. Door den burgerlijken rechter
werden de assuradeuren tegen het gewone zeegevaar slechts
veroordeeld tot vergoeding van de mast; de regeering achtte
zich evenmin aansprakelijk. De reeders, aan alle kanten
verzekerd, werden het slachtoffer van het verschil tusschen
de causaliteitsleer van de Cour de Cassation en die van den
Conseil d\'État. Wij kunnen echter in dit geval niet zien
een argument tegen elke scheiding der gevaren in twee
groepen, doch slechts tegen die verdeeling van risico\'s, welke
verschillende fora schept voor beide verzekeraars. Om deze
reden dan ook achten wij de meest aanbevelenswaardige
wijze van afzonderlijk houden der beide risico\'s, die, welke
boven onder 3°. vermeld is. De verzekeraar worde in. ge-
wone tijden aansprakelijk gesteld voor alle schade, zoodat
ook bij het uitbreken van een oorlog schepen in de vaart
gedekt zijn tegen molestgevaar. De verzekeraar kan op
korten termijn het oorlogsrisico opzeggen, doch hij zij ver-
plicht, indien de verzekerde dit mocht wenschen, een nieuwe
verzekering tegen molest te sluiten op door den rechter of
door deskundigen vast te stellen voorwaarden. Op een
regeling in den zin van artikel 661 heeft deze wijze van
handelen voor, dat de verzekerde niet gedwongen is een
premie te betalen, die hem misschien te hoog voorkomt of
boven zijn krachten gaat, indien een paniek, bij het uitbreken
van een oorlog b.v., de molest-premies plotseling heeft op-
gejaagd. Voqr het gewone gevaar blijve in ieder geval ook
na het molest de oude verzekering doorloopen.
§ 2. Geldigheid der overeenkomst van verzekering
tegen molestgevaar
Een vraag, die bij de bespreking der molest-verzekering
bijzonder in het oog springt, is die naar de geldigheid der
assurantie-overeenkomst, waarbij schepen of goederen aan
den vijand toebehoorend, verzekerd worden en wel speciaal
tegen molest. Voor het geval, dat een verzekeringsverbod
bestaat, zooals is neergelegd in verschillende oude ordon-
nantiën en placcaten in de Republiek der Vereenigde Neder-
landen en Frankrijk, is de nietigheid boven alle twijfel
verheven. Hetzelfde geldt voor verzekeringen, gesloten nadat,
zooals thans in alle oorlogvoerende landen, de handel met
onderdanen van vijandelijke staten verboden is; bij ons stelt
artikel 599 K. onder 4°. en 5°., de nietigheid in dit geval
vast. Indien echter zulke verboden niet zijn uitgevaardigd,
is verschil van meening mogelijk, ook voor ons recht.
Molengraaff, Loder en Nolst Trenitê nemen de geldig-
heid als vaststaande aan; Holtius verwerpt haar met groote
beslistheid. De buitenlandsche schrijvers onderscheiden veelal
of de overeenkomst vóór of na het uitbreken van den
oorlog is tot stand gekomen en of zij schadeloosstelling
beoogt alleen voor de gewone gevaren der zee of voor
oorlogsgevaar. Men kan in het algemeen vier opvattingen
onderscheiden:
1 alle verzekering van vijandelijk goed is nietig, ook
tvanneer zij vóór den oorlog gesloten is;
2°. alleen de verzekering gesloten nd het uitbreken van
een oorlog is nietig;
3°. alle verzekering tegen oorlogsgevaar is nietig en die
tegen de gewone gevaren der zee, wanneer zij na het uit-
breken van den oorlog gesloten is;
4°. alle verzekering van vijandelijk goed is geldig, zoo-
lang geen handels- of verzekeringsverbod is uitgevaardigd.
In de 17de eeuw werd algemeen als juist aangenomen de
opvatting van Bijnkershoek, die der volkomen nietigheid,
door hem gemotiveerd met de rhetorische vraag: „hostium
enim pericula in se suscipere quid est aliud quam eorum
commercia promovere?" »)• Deze zelfde redeneering wordt
gedurende de 18de en 19de eeuw gevolgd door alle Engelsche
en Amerikaansche schrijvers en rechters, vrijwel zonder één
uitzondering1). Ook bij Pöhls in zijn werk over zee-
verzekering vindt men haar terug 2). Al deze gronden de
nietigheid op het ipso jure bestaan van een handelsverbod,
zoodra de oorlog uitbreekt.
Een ander argument voor dezelfde opvatting wordt aan-
gevoerd door de verschillende Fransche schrijvers en von-
nissen, aangehaald bij Allaert, (op cit. p. 1C9, noot 1) en
vooral door Droz, Traité des assurances maritimes 3). Deze
zeggen, dat, zoolang de regeeringen zich toeleggen op de
vernietiging der vijandelijke handelsvloot, het „contraire à
l\'ordre public" is dien vijand schadeloos te stellen voor
door eigen regeering veroorzaakte verliezen. Wat betreft de
verzekering alleen tegen het gewone zeegevaar, zegt Droz,
1. c. : „Encore que la doute soit possible nous estimons que
l\'assurance doit être declarée nulle. En effet, cette assurance
tend à la conservation d\'une chose que le gouvernement
tend à s\'approprier, afin d\'affaiblir la nation avec laquelle
il est en guerre. L\'ordre public veut que ce résultat soit
empêché".
1 *) Bijnkershoek, Quaestiones juris publici, lib. 1, cap. XXI.
2) Owen, op. cit., pp. 258—276; G. Richards,, A treatise on the law
of Insurance, 3rd édition, New-York 1909, p. 229 en de daar aangehaalde
jurisprudentie ; Sieveking, Effet de la guerre sur les contrats privés,
Journal de dr. int. privé (Clunet) 1914, p. 385.
2 ) Meno Pöhls, Darstellung des gemeinen Deutschen und des Ham-
burgischen Handelsrechts, IV" Band, Assecuranz-recht, Hamburg 1831,
p. 71.
3 ) Alfred Droz, Traité des assurances maritimes, du délaissement et
des avaries. Parijs 1881, pp. 64 vgg.
Recht hiertegenover staat de meening, dat de verzekering
van vijandelijk goed volkomen geldig is, verdedigd voor
ons land door Molengraaff, Loder, Nolst Trenité en
Schölvinck voor Duitschland o. a. door Voigt en voorts
door enkele nieuwere Fransche schrijvers. De voorstanders
van deze meening beroepen zich, behalve op positiefrech-
telijke gronden, waarover later, op de richting, waarin het
internationale recht zich in den loop der 19Je eeuw heeft
ontwikkeld, een ontwikkeling, welke de eindelijke bereiking
van het standpunt „commerce at peace, when people at war"
beoogt. Dit streven, gegrondvest op Rousseau\'s beschou-
wing, dat oorlog niet gevoerd wordt tusschen individuen,
onderdanen van verschillende staten, maar tusschen die
staten zelve, heeft geleid tot een steeds verdergaande be-
scherming van den privaat-eigendom te land en ter zee
gedurende een oorlog. In deze redeneering is het buitrecht
ter zee, voor zoover het nog bestaat, slechts een overblijfsel
uit een vroegere, barbaarsche periode, dat bestemd is om
zoodra mogelijk te verdwijnen. Een overeenkomst, die de
gevolgen van de uitoefening van dit verouderd recht beoogt
weg te nemen, is dus volkomen van kracht, vooral waar
nergens blijkt, dat de wetgever den handel met een even-
tueelen vijand wil belemmerd zien.
Tegen deze beschouwing, welke in de periode vóór het
uitbarsten van den tegenwoordigen oorlog meer en meer
veld won, mede dank zij de richting, die besprekingen op
de beide Vredes-conferentiën aanwezen, komt Henry Lureau
in een artikel in de Revue critique de Législation et de
Jurisprudence van 1913 op a). Hierin zet hij uiteen, in
navolging van de meeningen van den hoogleeraar te Bordeaux
Leon Duguit, neergelegd in diens werk „Les transformations
du droit privé d\'après la Code Napoléon", hoe de indivi-
dualistische rechtsphilosophie van Rousseau en zijn tijdge-
nooten, die de geheele 19de eeuw beheerschte, plaats maakt
voor een „système juridique fondé sur 1\'idée d\'une règle
sociale s\'imposant a 1\'individu"; Lureau voorziet door in-
werking van dit streven een steeds verdergaande overheer-
sching van het belang van den Staat, ook van den oorlog-
voerenden Staat, over dat van den privaatpersoon, en derhalve
een terugkeer naar de oude leer van Cicero en Grotius,
welke het buitrecht ter zee volkomen billijkte als een
geschikt middel om den vijand afbreuk te doen. En met
de beschouwingen over de geoorloofdheid van het buitrecht
staat of valt, volgens Lureau, de geoorloofdheid van de
verzekering van vijandelijk goed. Op deze gronden komt
de schrijver tot de conclusie, dat bij den huidigen stand
der rechtsontwikkeling men moet aannemen, dat verzeke-
ringen op vijandelijk goed, die na het uitbreken van een
oorlog gesloten worden, nietig zijn en evenzoo verzeke-
ringen tegen oorlogsgevaar, gesloten vóór den oorlog.
Met de redeneering van den schrijver kan ik volkomen
meegaan, behalve wat betreft zijn laatste conclusie omtrent
de nietigheid der molestverzekering van vóór den oorlog.
De huidige oorlog leert, hoe noodig het zijn kan voor een
oorlogvoerende mogendheid, die het leven van zoovele
harer onderdanen in de waagschaal stelt, om de overwinning
te behalen, ook te strijden met andere dan militaire mid-
delen, wil niet al haar pogen vergeefs zijn. De uitoefening
van het buitrecht nu is een der middelen, waardoor men
den vijand beletten kan, zich van overzee nieuwe hulp-
bronnen tot voortzetting van den krijg te verschaffen en
dus is een Staat tegenover haar eigen onderdanen verplicht
zich ervan te bedienen, omdat dit misschien veler leven
redden kan. De verzekeraar nu, die zich zou verbinden
dien vijand eventueel schadeloos te stellen voor verlie-
zen, die zijn regeering, met in de waagstelling van eigen
schepen en bemanningen, poogt teweeg te brengen, zou
handelen in strijd met de openbare orde en de goede zeden
en de overeenkomst, waarbij dit geschiedt, zal op grond
van artikel 1356 B. W. onder 4°, onbestaanbaar zijn als
hebbende een ongeoorloofde oorzaak.
Naar mijne meening is het onmogelijk de verzekering van
vijandelijk goed geldigheid toe te kennen, tenzij men het
buitrecht voelt als iets volkomen onrechtmatigs en in dat
geval de werking ervan verzachten wil. Toch mag men bij
de beoordeeling der rechtmatigheid niet uit het oog ver-
liezen, dat de groote vlucht, die de staatsmolestverzekering
in dezen oorlog genomen heeft, de verdwijning of beperking
van het buitrecht illusoir maakt; dit feit toch neutraliseert
het grootste bezwaar tegen de uitoefening van dit recht
steeds naar voren gebracht: de aanranding van den privaat-
eigendom 1). Iets anders is het met reeds vóór den oorlog
gesloten verzekeringen: bij deze kan men niet spreken van
ongeoorloofdheid der oorzaak.
Een argument vaak aangevoerd om aan te toonen, hoe
onnoodig het is de verzekering van vijandelijke goederen
nietig te verklaren is het volgende. Een verzekeraar, zegt
o.a. Voigt 2), ontvangt steeds meer aan premies, dan hij
uitkeert aan schadevergoedingen; hetzelfde geldt voor de
gezamenlijke verzekeraars van een geheel land, dus door
die verzekering wordt het land slechts bevoordeeld. Hier-
tegen zij opgemerkt, dat tegenover het door Voigt gestelde
economisch voordeel voor het verzekerend land, staat een
ten minste even groot voordeel voor het verzekerd land, ge-
1 \') Zie over de voor- en nadeelen van het buitrecht: de Louter,
op. cit., dl. ii, p. 329.
legen in een vergrooting van zijn verzekeringsmarkt. Alge-
meen erkend is toch, dat een krachtig verzekeringsbedrijf
voorwaarde is voor het bestaan van overzeeschen handel en
dat in oorlogstijd de scheepvaart met stopzetten bedreigd
wordt, wanneer geen verzekeraars gevonden worden. In dit
gevaar voor stopzetten immers vindt de staatsmolestverzeke-
ring haar oorsprong. Door het erkennen van de geldigheid
van de verzekering van vijandelijk goed bevordert men dus
wel degelijk den overzeeschen handel van den vijand, welke
versterking van des vijands weerkracht niet opgewogen
wordt door het economisch voordeel uit de premies voort-
vloeiende.
Een gevolg van de erkenning van de geldigheid is boven-
dien, dat een scheeve toestand in het leven geroepen wordt:
door krachtig optreden tegen den vijandelijken handel, be-
nadeelt de verzekerende mogendheid eigen onderdanen;
door de omgekeerde handelwijze versterkt hij de militaire
en economische weerkracht van zijn tegenstander tot spekking
van de beurs der assuradeuren met verdiende premies en
en bespaarde schadeloosstellingen.
Nolst Trenité l) meent, dat de geldigheid der overeen-
komst onaantastbaar is op grond van artikel 9 A. B., dat
bepaalt: „het burgerlijk regt van het Koningrijk is hetzelfde
voor vreemdelingen als voor Nederlanders, zoolang de wet
niet bepaaldelijk het tegendeel vaststelt", en acht een beroep
op artikel 14 A. B. uitgesloten, omdat geen wet de assurantie
van vijandelijk goed verbiedt. Naar mijne meening echter
tast erkenning der nietigheid artikel 9 A. B. niet aan. De
nietigheid der verzekeringsovereenkomst treft zoowel den
Nederlander-verzekeraar als den vreemdeling-verzekerde en
door de noodzakelijkheid van de nietigheid te erkennen
schept men geen bijzonder recht voor vreemdelingen, doch
voegt slechts een nieuwe bij de reeks der onzedelijke over-
eenkomsten.
Een derde argument voor de geldigheid wordt gezocht in
de uitdrukking „wij ondergeschrevenen verzekeren aan U ....
of die het anders geheel of ten deele zou mogen aangaan,
vriend of vijand, enz.", welke in de beurspolis voorkomt.
Dat men echter bij de beoordeeling der nietigheid op grond
van ongeoorloofde oorzaak niet behoeft te vragen of partijen
een beroep op die ongeoorloofdheid hebben willen uitsluiten,
spreekt vanzelf.
Soms is voorgesteld slechts de betaling der schadeloos-
stellingen op te schorten tot na den vrede. Dit systeem,
bedoelend met geringere aanranding van den privaateigendom
dezelfde gevolgen als met de nietigverklaring te bereiken,
is geheel verwerpelijk, zelfs al ware een dergelijke opschor-
ting door een noodwet mogelijk gemaakt. Het doel der
opschorting immers, verzwakking van \'s vijands economische
kracht, zou op deze wijze nooit worden bereikt. De erkende
aanspraak op schadeloosstelling zou gecedeerd of in pand
gegeven kunnen worden aan neutrale tusschenpersonen en
zoo toch een zekere contante waarde vertegenwoordigen.
Al is, reeds volgens ons Nederlandsch recht, de over-
eenkomst, waarbij vijandelijke goederen gesloten na het uit-
breken van een oorlog, waarin Nederland betrokken is,
onbestaanbaar, toch zou m. i. de regeering verstandig doen,
met het oog op mogelijken twijfel, voor het geval ons land
in een oorlog mocht gewikkeld worden, onmiddellijk een
verzekeringsverbod uit te vaardigen \').
In Engeland wordt, gelijk gezegd, algemeen aangenomen,
-ocr page 44-dat alle verzekering van vijandelijke belangen nietig is. Het
Engelsche recht gaat echter nog verder en verklaart even-
eens ab initio nietig alle verzekering tegen „British capture"
en „British hostile embargo", waarmede gelijkgesteld zijn
neming en aanhouding door een bondgenoot van het Britsche
rijk *). Deze regel, welke in den laatsten oorlog nog eens
uitdrukkelijk van regeeringswege werd uitgesproken1), ont-
neemt ook aan neutrale verzekerden een belangrijk deel van
hun zekerheid, wanneer zij in Engeland verzekerd zijn, en
kan ook Nederlandsche assuradeuren, die zich herverzekerd
hebben te Londen in groote moeilijkheden brengen, indien
ook zij niet het risico voor „British capture" van zich
hebben afgeschoven 2).
Naast de vraag naar de geldigheid der verzekering van
vijandelijk goed staat die naar de geoorloofdheid van verze-
kering van contrabande 3). Ook hieromtrent bestaan ver-
schillende opvattingen. Sommigen achten allen handel in
contrabande, ook voor onderdanen van neutrale staten onge-
oorloofd en bij gevolg alle verzekering daarop ongeldig s).
Deze strenge leer is onmogelijk te handhaven in een oorlog,
die zoovele staten omvat als de tegenwoordige, terwijl
bovendien de lijsten der goederen, die als contrabande worden
beschouwd, steeds worden uitgebreid. Zij zou ertoe leiden,
dat vrijwel de geheele neutrale handel, bij onmogelijkheid
om dekking der risico\'s te vinden, stil kwam te liggen.
Hiernaast staat de opvatting, dat de verzekering van con-
trabande in het algemeen geldig is, tenzij die contrabande-
2 ) Zie: Owen, op. cit., pp. 42 en 406.
2) Order in Council van 5 Augustus 1914.
3) Zie p. 36.
3 ) Over de bepaling van het begrip contrabande zie men : De Louter,
op. cit., dl. II p. 444 vgg. en Journal de dr. intern. (Clunet), Jrg. 1916,
p. 455.
goederen voor den vijand bestemd zijn. Deze opvatting lijkt
ons de juiste. Hetgeen boven gezegd is over de versterking
van de weerkracht van den vijand door verzekering van
zijn schepen of goederen, geldt a fortiori voor verzekering
op voor den vijand bestemde contrabande gesloten. Onze
conclusie is dus: de verzekering van contrabande is in het
algemeen geldig, doch nietig op grond van het ontbreken
eener geoorloofde oorzaak, indien de verzekerde goederen
voor den vijand bestemd zijn \'). Deze meening wordt voor
ons recht aangenomen o. a. door Schölvinck -), ofschoon
deze de verzekering van vijandelijk goed als geldig erkent.
Ook de overgroote meerderheid der buitenlandsche auteurs
spreekt zich uit in deze richting.
De Fransche polissen bepalen, dat de verzekering niet
dekt die goederen, die bevonden worden oorlogscontrabande
uit te maken. Bij ons bestaat een dergelijke bepaling niet,
maar toch vragen wij ons af, of niet de verzekering van
dergelijke goederen ex artikel 251 K. op grond van ver-
zwijging nietig is, indien de verzekeraar niet wist of
weten kon, waarin het verzekerde bestond. Deze nietig-
heid kan natuurlijk alleen dan worden aangenomen, indien
het gevaar voor aanhouding van contrabande op een be-
paalden tijd en in bepaalde vaarwaters zoo groot is, dat
„de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden
zou gesloten zijn", indien de verzekeraar geweten had, dat
de verzekerde goederen in contrabande bestonden. Ook kan
zij nooit een verzekering met het beding „vrij van molest"
treffen 3).
§ 3. Vormen, waarin de molestverzekering in
Nederland gesloten wordt
Het Wetboek van Koophandel geeft in hoofdzaak vier
manieren aan, waarop een verzekeraar het molestgevaar
behandelen kan:
1°. de in artikel 637 als de normale aangegeven wijze van
verzekering tegen zeegevaar met inbegrip van het molest-
zeegevaar, zonder eenige verhooging van premie bij het
uitbreken van een oorlog; zijn dus geen speciale bedingen
gemaakt, dan is de gewone verzekeraar bij ons ook voor
molest aansprakelijk;
2°. de verzekering „vrij van molest" als bedoeld in arti-
kel 647, waarbij de geheele verzekering vervalt, „zoodra
het verzekerde door molest wordt opgehouden of van den
koers gebracht", of wel, blijkens de aanvulling in artikel 649
gegeven, „indien het schip in een haven vijandig wordt bezet
of aangehouden"; in dit geval zijn zoowel het molestgevaar
als het gewone zeegevaar na het molest ongedekt;
3°. de verzekering „vrij van molest" met het beding, dat
„de verzekeraar, niettegenstaande de opbrenging, het gewone
gevaar zal blijven loopen" — artikel 648 — welk artikel
bovendien bepaalt, dat, indien het schip vergaat na het molest,
terwijl de reden twijfelachtig is, het verondersteld wordt
door een gewone ramp getroffen te zijn; wat rechtens is,
wanneer het molest niet door opbrenging gevolgd wordt,
bespreekt het artikel niet;
4°. de in de 17dc en 18dc eeuw gebruikelijke manier om
een verhooging van premie te bedingen voor het geval een
oorlog mocht uitbreken, tegen genot van welke premie de
assuradeur zich aansprakelijk stelt ook voor molest (art. 161).
Het Wetboek spreekt niet over de mogelijkheid, dat een
speciale molestverzekeraar optreedt naast den gewonen zee-
verzekeraar „vrij van molest".
Welke gevolgen van molest voor rekening van den ver-
zekeraar komen, die het molestrisico op zich heeft genomen,
zullen wij in het derde hoofdstuk bespreken; slechts willen
wij er hier op wijzen, dat artikel 637 K. spreekt van „ver-
liezen en schaden aan de verzekerde voorwerpen overkomen",
welke uitdrukking van groot belang is voor de beantwoording
der vraag, of ook kosten uit het molest voortvloeiende moeten
worden vergoed 1).
De hoofdkenmerken van onze Nederlandsche wettelijke
regeling zijn gelegen:
1°. in het feit, dat het begrip molest ruimer is dan de
overeenkomstige termen in buitenlandsche wetgevingen en
polisformulieren 2);
2°. in de aansprakelijkheid van den gewonen zeeverze-
keraar, tenzij anders bedongen is, ook voor molestgevaar;
3°. in de omstandigheid, dat bij verzekering „vrij van
molest", zonder nadere bepaling, door het molest ook de
gewone verzekering geheel vervalt.
De meeste verzekeringen hier te lande worden gesloten
op bcurspolis; vandaar is de regeling der beursconditiën
voor ons onderwerp eigenlijk van veel meer belang dan de
wettelijke regeling zelve.
Als regel stellen de beursconditiën te Amsterdam en Rot-
terdam den gewonen verzekeraar aansprakelijk tevens voor
molestschade, evenwel met de beperkingen, welke de molest-
clausules na haar jongste wijziging aan de aansprakelijkheid
van den molestverzekeraar op casco of goederen stellen.
Bij tijdverzekeringen echter op casco\'s of op het behouden varen
van casco\'s is volgens Amsterdamsche beursconditie regel,
dat de verzekering loopt „vrij van molest op beursconditie" 3).
Naast deze regeling der verzekering „inclusief molest"
kennen de beursconditiën een verzekering „vrij van molest",
geschoeid op dezelfde leest als de regeling van artikel
648 K. Volgens deze clausule loopt het gewone risico na
molest door bij opbrenging, evenals in artikel 648, en boven-
dien nog bij afwijzing ten gevolge van blokkade, ophouding
door molest of vrees voor molest »), binnenloopen van een
vluchthaven, en tevens, wanneer het schip door molest of
vrees voor molest is van den koers gebracht. In al deze
gevallen loopt het risico door tot op in de conditie nauw-
keurig bepaalde tijdstippen 1).
Voor contracten, open polissen en verzekering op schip
of schepen treffen de beursconditiën een regeling, volgens
welke de assuradeuren het recht hebben het molestrisico op
te zeggen met inachtneming van een termijn van 15 dagen.
De verzekering loopt dan na verloop van dien termijn „vrij
van molest volgens beursconditie". De verzekerde heeft
daarentegen het recht op elk tijdstip de verzekering te doen
eindigen, zoodra zij „vrij van molest" loopt 1).
Bij het sluiten van molestverzekeringen worden den
laatsten tijd aan de beursconditiën en polisvoorwaarden
onderstaande clausules toegevoegd, welke door de Amster-
damsche en Rotterdamsche assuradeuren met ingang van
24 Januari 1916 zijn vastgesteld. Deze clausules geldenzoo-
wel bij zeeverzekering „inclusief molest" als bij afzonderlijke
molestverzekering; zij luiden als volgt:
Casco. Deze verzekering geschiedt om de Geassureerden te dekken
voor alle die risicos, welke zijn uitgesloten van de origineele Casco-
verzekering tengevolge van de daarin toegepaste clausule „Vrij van
Molest\'\', en zulks inclusief schade of verlies veroorzaakt door torpedo\'s,
drijvende of vaste mijnen, bommen en andere vernielingswerktuigen.
Voorts wordt uitdrukkelijk nog het volgende bepaald:
Alle schaden en kosten (dus ook avarij-grosse en vergoeding voor
oponthoud van schip en bemanning, zelfs al zouden die kosten in avarij-
grosse worden omgeslagen) veroorzaakt door oponthoud in verband met
oorlogsgevaar of daarvoor bestaande vrees, zullen niet vergoed worden,
De in de origineele Casco-verzekering voorkomende beperkende be-
palingen omtrent vergoeding van beschadigdheid zullen op deze molest-
verzekering niet van toepassing zijn, doch zullen met inachtneming van
het hierboven bepaalde de door molest veroorzaakte schade, beschadigd-
heid en avarij-grosse worden vergoed, hoe gering ook, dus onder franchise.
Geen aftrek nieuw voor oud tenzij daaromtrent in de origineele
Casco-verzekering anders mocht zijn bepaald, in welk geval dezelfde
aftrek zal plaats hebben.
Met vrijheid voor het stoomschip om van den gewonen koers af te
wijken.
De risico eindigt onmiddellijk na aankomst van het stoomschip ter
destinatie, zoodra hetzelve aldaar op de los- en/of laadplaats zal zijn
vastgemeerd of voor anker gekomen.
Warranted free from any claim arisingfrom Capture, Seizure, Arrests,
Restraints, or Detainments by the British Government or their Allics.
Goederen. In afwijking der polisvoorwaarden en Beursconditiën voor
zooverre deze met onderstaande bepalingen in strijd mochten zijn, geschiedt
deze verzekering op de volgende voorwaarden:
1°. Ten -laste van den verzekeraar komen uitsluitend de materieele
beschadiging en het verlies van de verzekerde goederen, een en ander
als rechtstreeksch gevclg van het molest, daaronder begrepen ontploffing
van torpedo\'s alsmede van drijvende of vaste mijnen, zoomede schaden
veroorzaakt door bommen en andere vernielingswerktuigen.
2° Niet ten laste van den verzekeraar komen derhalve opslagkosten,
pakhuishuren, nadeel door vertraagde aankomst, prijsverschil door ver-
koop onderweg, eigen bederf en dergelijke kosten en schaden, als gevolg
van, of uit vrees voor molest ontstaan.
3°. Evenmin komen voor vergoeding in aanmerking eventueele onkosten
(waaronder begrepen vergoeding voor oponthoud van schip en bemanning),
waardevermindering van lading.en averij-grosse, veroorzaakt door opont-
houd in verband met oorlogsgevaar of daarvoor bestaande vrees.
4°. Op grond van aanhouding of opbrenging zal geen abandonnement
aan den verzekeraar kunnen plaats vinden.
Ingeval van prijsverklaring zal de verzekeraar niet tot betaling ver-
plicht zijn, vóórdat hem een authentiek of behoorlijk gelegaliseerd afschrift
van het in hoogste instantie gewezen vonnis van het Prijsgerecht zal
zijn overgelegd.
Mocht de verzekerde niettegenstaande de prijsverklaring, de prijsver-
klaarde goederen of de waarde daarvan geheel of gedeeltelijk terugont-
vangen, dan zal hij den verzekeraar, die hem de schade betaald heeft,
het aldus ontvangene tot het beloop der betaalde schade, aanstonds
uitkeeren.
5°. De in de origineele verzekering tegen transportgevaar voorkomende
bepalingen omtrent vergoeding van beschadigdheid zullen op de molest-
verzekering niet van toepassing zijn, doch zullen met inachtneming van
het hierboven bepaalde de door molest veroorzaakte schade, beschadigd-
heid en averij-grosse worden vergoed, hoe gering ook, dus zonder fran-
chise.
6°. De hierbij verzekerde som geldt niet als taxatie, behalve ingeval
van materieele schade. In alle overige gevallen zal tot grondslag der
schaderegeling strekken de werkelijke waarde der verzekerde goederen
ten tijde en ter plaatse van verzending verhoogd met vracht, assurantie-
premie en andere kosten, of de c. i. f. waarde, alsmede 100 0 ingebeelde
winst van de werkelijke waarde.
Als bewijs hetzij van de waarde ter plaatse van verzending, hetzij
van de c. i f. wafcrde zal worden aangenomen de factuur behoudens
door ons te leveren tegenbewijs.
V. Met vrijheid voor het stoomschip om van den gewonen koers af
te wijken, eventueel tegen verbetering van premie.
8°. De risico eindigt onmiddellijk nadat de goederen ter destinatie
aan wal zijn gebracht, doch in ieder geval 15 dagen na aankomst van
het stoomschip.
Niettemin zal ook na het in de vorige alinea genoemd tijdstip, ingeval
van ophouding, aanhouding of andere van hooger hand genomen mrat-
regelen, zoolang de goederen aan de beschikking van den vcrzekeide
onttrokken blijven, de risico van den verzekeraar voor molest- en andere
door de polis gedekte schade, tegen nader overeen te komen premie-
verbetering doorloopen, onverschillig of die goederen zich nog onderweg
bevinden, of reeds ter bestemmingsplaats zijn gearriveerd. Deze premie-
verbetering zal verschuldigd zijn van af het oogenblik dat een der
bovengenoemde feiten zich zal hebben voorgedaan en bedraagt voor
goederen in Nederland tenminste V- °/o cn voor goederen in het buiten-
land tenminste i/i % per maand of gedeelte van een maand.
9\'. Annulatie alsmede vermindering der verzekerde som is alleen bij
niet- of gedeeltelijke verscheping toegestaan.
(AI dan niet met de toevoeging: Warranted free from any claim
arising enz., zie bij Casco-verzekering).
Waardeverzekering. In afwijking der polisvoorwaarden en Beurs-
conditiën voor zooverre deze met onderstaande bepalingen in strijd
mochten zijn, geschiedt deze verzekering op de volgende voorwaarden:
1°. Ten laste van den verzekeraar komen uitsluitend de materieele
beschadiging en het verlies van de verzekerde goederen, een en ander
als rechtstreeksch gevolg van het molest, daaronder begrepen ontploffing
van torpedo\'s alsmede van drijvende of vaste mijnen, zoomede schade
veroorzaakt door bommen en andere vernielingswerktuigen.
2°. Niet ten laste van den verzekeraar komen derhalve nadeel door
vertraagde aankomst, prijsverschil door verkoop onderweg en dergelijke
kosten en schaden, als gevolg van, of uit vrees voor Molest ontstaan.
3°. Evenmin komen voor vergoeding in aanmerking eventueele on-
kosten (waaronder begrepen vergoeding voor oponthoud van schip en
bemanning), waardevermindering van lading en averij-grosse, veroorzaakt
door oponthoud in verband met oorlogsgevaar of daarvoor bestaande vrees.
4°. Op grond van aanhouding of opbrenging zal geen abandonnement
aan den verzekeraar kunnen plaats vinden.
Ingeval van prijsverklaring zal de verzekeraar niet tot betaling ver-
plicht zijn, vóórdat hem een authentiek of behoorlijk gelegaliseerd
afschrift van het in hoogste instantie gewezen vonnis van het Prijs-
gerecht zal zijn overgelegd.
Mocht de verzekerde niettegenstaande de prijsverklaring, de prijs-
verklaarde stukken of goederen of de waarde daarvan geheel of gedeelte-
lijk terugontvangen, dan zal hij den verzekeraar, die hem de schade
betaald heeft, het aldus ontvangene tot het beloop der betaalde schade
aanstonds uitkeeren.
5°. De in de origineele verzekering tegen transportgevaar voorko-
mende bepalingen omtrent vergoeding van beschadigdheid zullen op de
molestverzekering niet van toepassing zijn, doch zullen met inachtneming
van het hierboven bepaalde de door molest veroorzaakte schade, be-
schadigdheid en averij-grosse worden vergoed, hoe gering ook, dus
zonder franchise.
6°. Met vrijheid voor het stoomschip om van den gewonen koers af
te wijken, eventueel tegen verbetering van premie.
7°. Annulatie alsmede vermindering der verzekerde som is alleen bij
niet- of gedeeltelijke verscheping toegestaan.
(Al dan niet met de toevoeging: Warranted free front any claim
arising enz).
De molestverzekering op casco wordt in de practijk steeds,
die op goederen of waarden vaak, gesloten met de clausule :
„Warranted free from any claim arising from Capture,
Seizure, Arrests, Restraints, or Detainments by the British
Government or their Allies". Dit heeft ten gevolge, dat alle
molestschade, door een der opgesomde gevaren teweeg-
gebracht, ongedekt blijft. De reden van de opneming dier
clausule is gelegen in de buitengewoon groote risico\'s, die
de assuradeur, die tegen deze gevaren zou willen verzekeren,
op zich zou moeten nemen, terwijl de mogelijkheid van
herverzekering te Londen, de groote Europeesche reassu-
rantie-markt, is uitgesloten \'). Voor goederen aan de N. O. T.
geconsigneerd, is bovendien de kans op andere dan ophou-
dings-schade, welke nooit gedekt is, van de zijde van de
geallieerden teweeggebracht, betrekkelijk gering, en de koop-
lieden dragen dus liever hiervoor zelf de risico, dan de
zeer hooge premies voor verzekering inclusief British capture
enz. te betalen.
Welke gevolgen van molest volgens deze clausules ten
laste van den verzekeraar komen, zal in het derde hoofd-
stuk nader worden besproken, opgemerkt zij intusschen
reeds nu, dat ernstig verschil van meening bestaat omtrent
den omvang der beperking van het risico tot de „materieele
beschadiging en het verlies der verzekerde goederen" 1).
De te vergoeden schade kan nooit meer bedragen dan de
verzekerde som, daar door de beurspolis gederogeerd wordt
aan artikel 283 lid 2 K.
Het recht tot abandonnement, den verzekerde voor het
geval van aanhouding of opbrenging door een vreemde
mogendheid, of bij aanhouding door de Nederlandsche
regeering na het begin der reis, toegekend in de artikelen
663, 665 en 668 K, wordt hem door de beursconditiën bij
goederen- en waarde-verzekering ontzegd. Bij casco-ver-
zekering op beurspolis blijft de clausule der polis, die
1 ) Zie p. 48; Tollenaar, op. eit., p. 29 vgg. en Verzekeringsbode
1915, p. 225 vgg.: Verslag der cursorische voordracht voor de Rotter-
damsche Handels-Hoogeschool op 24 Maart 1915 door Mr. Richard Jansen.
abandonnement in geval van geheel verlies met des rechters
toestemming toelaat, van kracht 1).
§ 4. Vormen, waarin de verzekering tegen oorlogs-
gevaar in het buitenland gesloten wordt
Allereerst zij opgemerkt, dat het onder de tegenwoordige
omstandigheden vrijwel onmogelijk is een juist overzicht te
geven van de werkwijze der buitenlandsche verzekerings-
practijk. Evenals in ons eigen land zullen ook daar ingrij-
pende veranderingen noodig zijn gebleken in de polisvoor-
waarden, die nog van vóór den oorlog dateeren en niet
berekend waren op conflicten in Europa als dat van 1914,
doch getoetst waren aan de ervaringen opgedaan in de
Spaansch-Amerikaansche en Russisch-Japansche oorlogen en
den laatsten Balkan-oorlog. Vandaar dat ik niet kan instaan
voor het nog van kracht zijn der hieronder behandelde
verzekeringsvormen 2).
Artikel 350 van den Code de Commerce brengt, evenals
artikel 637 K., de buitengewone gevaren voor rekening van
den gewonen verzekeraar. De polissen echter sluiten de
aansprakelijkheid voor „risques de guerre" in artikel 2 der
voorwaarden uitdrukkelijk uit3). De speciale verzekering
wordt gesloten door invoeging in het formulier der polis
van de clausule: „Les assureurs soussignés répondent de
tous dommages et pertes qui arrivent aux objets assurés par
guerre, hostilités, représailles, arrêts, captures, et molestations
de gouvernements et autorités quelconques, amis et ennemis,
reconnus ou non reconnus, et généralement de tous acci-
1 !) Zie: Molengraafp, Leidraad, p. 683.
2 ) Zie ook: Journal de dr. intern. (Clunet) 1915 p. 34, Analyses et
Extraits: Responsabilité de l\'assureur pour le risque de guerre.
dents et fortunes de guerre, explosions de torpilles, mines
sousmarines et autres accidents analogues".
Abandonnement (délaissement) is naar luid der polissen
toegelaten in geval van neming en aanhouding op last van
hooger hand. De termijnen van de artikelen 387 en 396
Code de Commerce worden door de polissen tot een ter-
mijn van drie maanden teruggebracht l).
Ook in het Duitsche Rijk zijn de gewone verzekeraars
aansprakelijk voor de buitengewone gevaren, en wel volgens
artikel 820 van het Handels-Gesetzbuch, dat voor hun reke-
ning brengt „Kriegsgefahr und Verfügung von hoher Hand".
Uitsluiting van dit risico kan geschieden door invoeging
van een der clausules „frei von Kriegsmolest" (art. 848
H. G. B.), welke de geheele verzekering doet vervallen,
zoodra de oorlog eenigen invloed op de reis van het schip
oefent, of „nur für Seegefahr" (art. 849 H. G. B.), waar-
door het gewone gevaar ook na het molest doorloopt. Bepa-
lingen omtrent afzonderlijke molestverzekering kent het
Duitsche recht niet.
Lloyd\'s zeepolis houdt in de aansprakelijkheid voor alle
gevaren. Wil men men die voor oorlogsgevaar uitsluiten,
dan maakt men gebruik van de clausule: „free from capture,
seizure and detention and all the consequences thereof, or of
any attempt thereat, piracy excepted, and from all consequen-
ces of hostilities or warlike operations, whether before or
after the declaration of war". Meestal evenwel, wanneer de
overeenkomst in vredestijd gesloten wordt, houdt zij in de
bevoegdheid van assuradeuren om het oorlogsrisico op een
bepaalden termijn te doen eindigen; de verzekerde kan zich
dan afzonderlijk tegen oorlogsgevaar doen verzekeren.
§ 5. Staatsmolestverzekering
In den oorlog van 1914 is wederom gebleken, dat de
gevaren, die de scheepvaart gedurende een grooten zee-
oorlog bedreigen, een dergelijken geweldigen omvang kunnen
aannemen, dat de verzekeringsmaatschappijen niet meer bereid
gevonden worden het molestrisico op zich te nemen. Even-
als in vorige oorlogen nu en dan, doch thans op veel grooter
schaal, nemen de regeeringen van oorlogvoerende en neutrale
landen het risico geheel of ten deele op zich, overtuigd van
de noodzakelijkheid der instandhouding van de overzeesche
vaart en begrijpend, dat onmogelijkheid van molestassurantie
tengevolge zou hebben een stilliggen van den geheelen
handel. In Nederland vinden wij de eerste sporen van dit
streven in een „ontwerp van wet tot machtiging van den
Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid tot het aan-
gaan van verzekeringsovereenkomsten tegen het gevaar van
molest in verband met den tegenwoordigen oorlogstoestand",
ingediend bij Koninklijke Boodschap van 25 Februari 1915.
Dit ontwerp vond in de afdeelingen geen onverdeeld gunstig
onthaal, vooral wegens de soberheid der Memorie van Toe-
lichting, en werd 19 April 1915 gevolgd door een gewijzigd
ontwerp, waarin het systeem van directe verzekering door
den Staat plaats maakte voor een systeem, waarbij primair
reassurantie beoogd wordt. Ook in dit ontwerp werden naar
aanleiding van het Voorloopig Verslag door den Minister
nog eenige wijzigingen gebracht. Dit nader gewijzigd ont-
werp werd ingediend bij brief van 2 Juli 1915 \'). Inmiddels
is echter gebleken, ook uit de adviezen der Vereenigingen
van Assuradeuren te Amsterdam en Rotterdam, dat ingrijpen
van staatswege niet meer dadelijk noodzakelijk is. Het ver-
slag over het wetsontwerp volgde dan ook eerst 10 April 1916,
waarna het in de beide Kamers werd aangenomen en als
Oorlogsmolest-verzekeringswet van 27 Mei 1915 in Staats-
blad n°. 210 is verschenen.
Deze wet gaat uit van het beginsel, dat de Staat eerst
moet optreden, wanneer dekking der risico\'s door particuliere
herverzekering onmogelijk is en dan nog slechts voor 90 °/0
van het risico, dat door den eersten verzekeraar wordt ge-
dragen op Nederlandsche schepen of op in neutrale schepen
zich bevindende goederen, waarbij Nederlandsche belangen
zijn betrokken, met een maximum, wat betreft casco-ver-
zekering, van twee millioen gulden op één casco.
Voorts mogen volgens artikel 1 der wet de voorwaarden der
oorspronkelijke verzekering niet in strijd zijn met door den
Minister vast te stellen regelen en mag de premie dier ver-
zekering niet lager zijn dan de Minister zal bepalen.
Artikel 2 bepaalt, dat de vordering van den verzeke-
raar op den Staat ten behoeve van den oorspronkelijken
verzekerde zal zijn verbonden bij voorrecht en de schade-
regeling alleen met toestemming van den Minister in der
minne zal kunnen geschieden.
Artikel 3 opent de mogelijkheid, dat de Staat, indien geen
voldoende dekking bij particulieren gevonden kan worden
of de premiën naar \'s Ministers oordeel te hoog zijn, ook
direct als verzekeraar optreedt tot een maximum voor casco-
verzekering van twee millioen gulden op één casco.
In Frankrijk verzekert de Staat tegen oorlogsgevaar alle
schepen, varende onder Fransche vlag en te boek gesteld
in Fransche havens, voor de volle waarde, tegen een premie
van ten hoogste 5 °/0. Voorts sluit de Staat oorlogsverzeke-
ringen af op goederen, bestemd om in Frankrijk geïmporteerd
te worden, mits geladen in Fransche schepen, in schepen
van bondgenooten of van neutralen. De Staatsverzekering
dekt goederen voor export bestemd slechts, indien zij ge-
laden zijn in schepen, in Frankrijk te boek gesteld. Ook in
de beide laatste gevallen is 5 °/o de maximum premie.
In Engeland strekt de Staatsmolestverzekering zich uit
over alle schepen en ladingen, varende onder Britsche vlag.
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tusschen casco- en
goederen-verzekering. De schepen, op het oogenblik van
het uitbreken van den oorlog onderweg, konden bij reeds
vroeger gevormde „clubs" van assuradeuren zich verzekeren;
80 °/o van het risico dier clubs werd door den Staat door
herverzekering gedekt. Na het uitbreken van den oorlog
kunnen uitgaande schepen zich verzekeren voor 80 °/o bij
den Staat, voor de overige 20 °/0 bij de clubs, tegen een
premie van minimaal 1 °/0 en maximaal 5 °/0. De Staat
verzekerde bij het begin van oorlog stoomende goederen niet;
later geladen koopmanschappen echter wel tegen de voor
casco\'s vastgestelde premies. Een permanent bureau houdt
toezicht op deze verzekeringen ter voorkoming van fraudes.
In Duitschland is onder bescherming van den Staat op
22 September 1914 opgericht een particuliere verzekerings-
maatschappij, Deutsche Versicherungs-Gesellschaft, gevestigd
te Hamburg, welke de taak van de regeering heeft over-
genomen.
HOOFDSTUK III
HET RISICO VAN DEN MOLESTVERZEKERAAR
§ 1. Oorzakelijk verband
Gelijk boven reeds vermeld is, worden de meeste ver-
zekeringen tegen molestgevaar gesloten afzonderlijk van de
gewone verzekering en is dus een scherpe begrenzing van
beide risico\'s zeer noodig. Juist de moeilijkheid dier be-
grenzing deed vaak den wensch uiten, dat verzekeraar en
verzekerde mochten terugkeeren tot de methoden van voor-
heen, toen één verzekeraar beide soort gevaren dekte \').
Voor de begrenzing dier risico\'s is noodig bij elk geval van
schade te bepalen, of zij haar oorzaak vindt in het plaats-
grijpen van een molest- dan wel van een gewoon zeegevaar.
Meer nog dan elders in het verzekeringsrecht treedt dus
hier de causaliteit op den voorgrond. Vandaar dan ook, dat
alle schrijvers over dit onderwerp een belangrijke plaats
inruimen voor de bespreking van de vraag, welk verband
moet bestaan tusschen het molest en de schade, wil de
zeeverzekeraar bevrijd zijn van zijn aansprakelijkheid, de
molestverzekeraar verantwoordelijk.
In het kort zullen wij de verschillende theorieën, die door
schrijvers en rechters worden toegepast om deze vraag op
te lossen, hier bespreken. In Engeland houdt men zich ge-
trouw aan de oude leer: „causa proxima, non remota
*) Verneaux, in Journal de dr. int. privé (Clunet) Jrg. 1898, p. 489.
-ocr page 60-spectatur", echter veroorlooft de jurisprudentie zich soms
de vrijheid van dit axioma af te wijken, wanneer er sprake
is van „barratry of the master and crew". Een enkel voor-
beeld diene ter toelichting. Een schip was tijdens den
Amerikaanschen burgeroorlog geladen met 6000 balen koffie
op weg van Rio de Janeiro naar New-York; de koffie was
verzekerd „free from all consequences of hostilities". Het
strandde bij Kaap Hatteras, daar de Geconfedereerden de
kustlichten gedoofd hadden. Ongeveer 120 balen werden
gered door visschers, doch verbeurdverklaard; ten opzichte
van deze nam de High Court of Admiralty aan, dat zij door
„hostilities" verloren gingen. Dezelfde beslissing werd ge-
nomen ten opzichte van 1000 balen, welke zouden zijn gered
geworden, als niet een twist van de visschers met soldaten
der Geconfedereerden de redding belet had. Het verlies
der overige balen werd toegeschreven aan „perils of the sea" 1).
Als voorbeeld van afwijking van den regel der causa
proxima stelt Douglas Owen het geval, dat een schip door
„barratry" op een mijn loopt. Hier is de gewone verzekeraar
aansprakelijk op grond van de schuld van den schipper 2).
Ook de Amerikaansche jurisprudentie houdt zich zorgvuldig
aan de leer der causa proxima 3).
De Fransche rechtspraak huldigt veel ruimere opvattingen
met betrekking tot het vereischte oorzakelijk verband. Zij
stelt zich op het standpunt, dat de verzekeraar tegen „risques
de guerre" aansprakelijk is, indien de oorlogstoestand is
de „cause directe", de conditio sine qua non voor het voor-
vallen van de schade 4). Bij toepassing van dit principe zal
1 Zie: Owen. op. cit., p. 77, zaak Ionides v. Universal Insurance Co.;
Arnould, On marine insurance, 4<i« druk, dl. II p. 666, Londen 1872.
2 2) Zie: Owen, op. cit., p. 86; Arnould, op. cit., p. 708 vgg.
3 ) Zie: Richards, op. cit., p. 615-625.
-ocr page 61-men in sommige gevallen den verzekeraar aansprakelijk
moeten stellen voor schade, ontstaan door het nemen van
maatregelen ter vermijding van molestgevaar, iets wat in het
Engelsche systeem is uitgesloten
In de Duitsche rechtspraak is de laatste jaren de leer der
adaequate veroorzaking in het verzekeringsrecht vrij algemeen
aanvaard. Derhalve wordt de verzekeraar tegen „Kriegsgefahr"
aansprakelijk geacht, indien het voorgevallen molest volgens
de regelen der ervaring het intreden van het gevaar niet
onbelangrijk heeft beïnvloed. Tegen deze meer en meer
veld winnende beschouwing verzet zich C. Ritter in een
artikel in het Zeitschrift für die gesammte Versicherungs-
Wissenschaft 2). In aansluiting aan Ehrenberg 3) zoekt hij
de vereischten, waaraan het causaal verband moet voldoen,
in de bedoeling van partijen en meent, dat deze slechts be-
doelen kunnen een causaliteitsleer te huldigen, welke met
den normalen loop der dingen rekening houdt en waarin
uit de oorzaak het gevolg als iets geheel onvermijdelijks
voortvloeit; anders zal het in hun oog geen gevolg zijn. Hij
drukt dit uit als volgt. „Der Versicherer haftet für die unver-
meidlichen Folgen versicherungsmäsziger Ereignisse, sofern
diese Ereignisse nicht die unvermeidliche Folgen sind ver-
sicheringsfreier Ereignisse".
Molengraaff sluit zich aan bij de door Ehrenberg en
-ocr page 62-Ritter aangewezen richting en komt tot het resultaat, dat
„als oorzaak moet worden beschouwd de gebeurtenis, waaruit
naar den gewonen loop van zaken de schade moest volgen" \').
Ook Trenité 2) beroept zich op de bedoeling van partijen:
„de verzekeraar wil vergoeden alle schade ontstaan, doordat
de in de polis aangeduide gebeurtenis heeft plaatsgegrepen".
Hij meent, dat men, in omkeering van den Engelschen regel,
letten moet op de meest verwijderde oorzaak, echter nooit
op zijdelingsche oorzaken, d. w. z. die, „welke geen deel
uitmaken van de onafgebroken keten van oorzaken en
gevolgen, die door causaal verband aan de naaste oorzaak
gehecht zijn". Hij verdedigt deze opvatting met een beroep
op artikel 637 K. in verband met de artikelen 249 en 276 K„
welke doelloos zouden zijn, indien de wet slechts met de
causa proxima rekening hield.
Wij zullen ons tot bovenstaand overzicht beperken, daar
een uitvoeriger bespreking van het vraagstuk der causaliteit,
dat op zoovele punten in het privaatrecht van belang is, ons
te ver van ons eigenlijk onderwerp zou afvoeren. Om de-
zelfde reden onthouden wij ons van het weergeven eener
eigen opvatting, hoewel wij ons geneigd gevoelen tot aansluiting
bij Ehrenburg, Ritter en Molengraaff. Echter willen wij
niet nalaten er op te wijzen, dat eenige aanwijzigingen
betreffende het noodige oorzakelijk verband te vinden zijn
in ons verzekeringsrecht en wel in artikel 648 K. en de
gebruikelijke molestclausule. Artikel 648 stelt den verzekeraar
„vrij van molest" met doorloopend risico voor het gewone
gevaar vrij van het vergoeden van schaden, „welke ongetwij-
feld uit het molest dadelijk voortspruiten"; de molestclausule
spreekt van beschadiging en verlies „als rechtstreeksch ge-
volg van molest". M. i. hebben deze beide uitdrukkingen
geen andere beteekenis, dan dat men den band tusschen
schade en ramp niet te ruim mag leggen.
Causaal verband moet niet slechts bestaan tusschen het
feit, dat de schade heeft teweeggebracht en de schade zelf,
maar eveneens tusschen dat feit, indien het tenminste niet
zelf reeds als specimen van molest genoemd wordt, en de
oorlogstoestand (verklaring van oorlog). De opvattingen, om-
trent de causaliteitsleer gehuldigd, zullen in grensgevallen
moeten beslissen. Een bekende vraag op dit gebied is
b.v. of de schade veroorzaakt, doordat een schip wegens
het gedoofd zijn der kustlichten op het strand loopt of in
aanvaring komt met een in oorlogstijd zonder licht varend
oorlogsschip \') voor rekening is van den molestverzekeraar.
Hetzelfde geldt voor uitvoerverboden in oorlogstijd uitge-
vaardigd; Mr. Richard Jansen acht, in zijn bovenaangehaalde
rede, aansprakelijkheid van den molestverzekeraar in dit laatste
geval steeds uitgesloten wegens ontbreken van causaal verband.
Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen, dat twee schade-
oorzaken gelijktijdig optreden of althans niet is uit te maken,
welke van twee of meer opgetreden gevaren, naar de causa-
liteitsbeschouwing des rechters, als oorzaak van de ramp mag
worden beschouwd. Een schip b.v. komt, doordat de stuur-
inrichting door schuld van het scheepsvolk defect is geraakt,
te midden van een mijnenveld en vergaat; of wel brand
breekt aan boord uit, terwijl het schip een vijandelijk oorlogs-
vaartuig tracht te ontkomen en het schip wordt genomen.
In deze en dergelijke gevallen van samenloop zal de rechter
de verplichtingen der beide verzekeraars, met het oog op
de omstandigheden der ramp, voor zoover deze bekend zijn,
billijk moeten verdeelen 2). Hierbij overwege men echter,
») Zie: Tkib. de Comm de Bordeaux 28 Dec. 1898(Clunet) 1899, p.
993 en Cour de Bordeaux, 26 Febr. 1900 (Clunet) 1900, p. 545, zaak
van het Engelsche schip Foscolia.
») Zie: Ehrenberg, op. cit, p. 429; Voigt, op. cit. p. 388 vgg.
-ocr page 64-dat onze wet eenige aanleiding geeft, op grond van artikel
648 K. lid 2 en de daar onmiddellijk aan voorafgaande
woorden, een vermoeden ten nadeele van den gewonen
verzekeraar aan te nemen.
§ 2. Omvang van den vergoedingsplicht
Bij molestverzekering, welke niet op beurspolis geschiedt,
heeft men, wat betreft den omvang van den vergoedings-
plicht van den assuradeur zich te richten naar de algemeene
beginselen van zeeverzekeringsrecht, neergelegd in de
artikelen 637, 283, 646 lid 3, 655, 665, 701, 708 en 720 K.
Vandaar, dat ook bij de molestverzekering de vraag zich
voordoet, hoe te handelen ten opzichte van buitengewone
kosten, niet vallend onder avarij-grosse of reddings- en
bergingskosten, welke ten gevolgè van het molest zijn
gemaakt, als kosten van opslag, lossing, gages gedurende
oponthoud in een vluchthaven, enz. Hier staan twee
meeningen tegenover elkaar, welke wij, als betreffende het
algemeene verzekeringsrecht, slechts zeer in het kort willen
bespreken. De opvatting door den Hoogen Raad in een
arrest van 17 April 1862 (W. n° 2360) neergelegd, naar
aanleiding van de aansprakelijkheid van den assuradeur
voor schadevergoeding aan derden wegens aanvaring, laat
den verzekeraar vergoeden alle schade door den verzekerde
gedurende den loop der overeenkomst, ter zake van het
verzekerd voorwerp, in zijn vermogen geleden »). De
tweede meening, o.a. door Trenité 2) verkondigd, beroept
zich op de bepaling van artikel 637 K., dat „voor rekening
van den verzekeraar zijn alle verliezen en schaden aan de
Zoo ook Mr. Richard Jansen (zie noot 2. p. 37.); Tollenaar, op.
cit., p. 35; Andouin, l.c. in Clunet 1905, p. 157; vergelijk Molengraaff,
Leidraad, pp. 684 en 685, Thaller-Ripert, op. cit., dl. II n° 2389.
h Trenité, op. cit., dl. I pp. 112 en 137 vgg.
verzekerde voorwerpen overkomen", waarmede slechts
materieele schaden bedoeld kunnen zijn. In dit systeem is
de assuradeur, dan krachtens de bijzondere bepalingen van
de artikelen 283, 655, 665 en 720, bovendien verplicht te
vergoeden de reddings- en bergingskosten en de bijdrage in
de averij-grosse. Wij zijn geneigd ons aan te sluiten bij de
eerste opvatting en wel niet zoozeer op grond van de
artikelen 637 en 246, zooals het geciteerd arrest, dan wel
naar aanleiding van artikel 701 sub 7° in verband met de
artikelen 719 en 721, daar de particuliere avarij door den
verzekeraar vergoed wordt. Een tweede argument, met
betrekking speciaal ten opzichte van molestverzekering, is
gelegen in het feit, dat de molestclausules alle deze kosten
uitdrukkelijk uitsluiten, wat zij niet behoefden te doen als
de verzekeringspractijk den assuradeur er niet voor aan-
sprakelijk achtte.
Van het grootste belang is deze vraag tevens voor
casco-verzekeringen te Amsterdam of Rotterdam en voor
goederenverzekering te Rotterdam, afgesloten vóór de
invoering der nieuwe molest-clausules. Vóór 1916 toch
bezat slechts Amsterdam een molestclausule voor goederen-
verzekering l), welke de aansprakelijkheid voor „opslag-
kosten, pakhuishuren, nadeel door vertraagde aankomst,
prijsverschil door verkoop onderweg, eigen bederf en
dergelijke kosten en schaden" uitsloot, voor zoover zij niet
als avarij-grosse werden omgeslagen. Bij de bovengenoemde
verzekeringen is dus de molestverzekeraar voor alle deze
kosten aansprakelijk.
Bij molestverzekering op beurspolis zijn de moeilijkheden
aangaande de vraag of ook andere dan de kosten tot redding
en berging gemaakt en die, welke in avarij-grosse worden
omgeslagen, behooren te worden vergoed, aanzienlijk beperkt
door de te dien aanzien gemaakte bepalingen.
Zie : Groene boekje, p. 90. Deze clausule is vastgesteld op 7 Maart 1905.
-ocr page 66-Volgens de molestclausule voor casco-verzekering komen
naar mijne meening voor rekening van den verzekeraar de
volgende schaden en kosten;
1°. de materieele beschadiging en het materieele verlies
door molest veroorzaakt, zonder aftrek voor verbetering
van oud tot nieuw van 1/3 volgens de artikelen 713 en
714 K., waaronder beschadiging ontstaan door handelingen
van de autoriteiten in geval van aanhouding en dergelijke
beschadigingen, mits deze niet enkel een gewoon gevolg
zijn van het oponthoud;
2°. alle bijdrage in de avarij-grosse, voor zoover deze
niet valt onder schaden en kosten, ontstaan door oponthoud
in verband met molest of vrees voor molest;
3°. de reclame-kosten 2), voor zoover geen gevolg van
oponthoud alleen;
4°. de verdere, door de bepaling omtrent kosten, uit
oponthoud voortvloeiende, niet uitgesloten buitengewone
onkosten, door molest veroorzaakt, als kosten, veroorzaakt
door gedwongen deviatie, enz.
Omtrent de onder 3° en 4° genoemde buitengewone
kosten is verschil van meening mogelijk, omdat de clausule
er over zwijgt; toch meen ik, op grond juist van dit zwijgen
het bestaan van een vergoedingsplicht te moeten aannemen
daar nu aan de wettelijke bepalingen niet is gederogeerd.
Een beroep op de in 4de alinea voorkomende uitdrukking
„zullen ... worden vergoed..........schade, beschadigd-
heid en avarij-grosse" kan niet opgaan, daar deze voorkomt
in een speciale bepaling over de franchise 3).
Volgens de clausule voor casco-verzekering is de ver-
zekerde gerechtigd tot het bedrag der geheele schade,
2 2) Zie: Tollenaar, op. cit., p. 37.
-ocr page 67-zonder dat met de gebruikelijke franchise van 3 ö/0 of
de wettelijke van 1 °/0 gerekend wordt.
Alle deze regels gelden echter slechts, indien het molest
niet bestaat in neming, aanhouding of ophouding door het
Britsche gouvernement of een der andere geallieerde
mogendheden, daar de bij casco-verzekering steeds ge-
bruikelijke opdruk den verzekeraar van het vergoeden van
deze schade ontslaat.
De molestclausule voor goederen- en waarde-verzekering *)
bepaalt, dat ten laste van den verzekeraar komen „uitsluitend
de materieele beschadiging en het verlies der verzekerde
goederen". Hier rijst opnieuw de vraag, wat rechtens is ten
opzichte van de kosten, door den verzekerde ten gevolge
van het molest gemaakt. M. i. is voor avarij-grosse de zaak
beslist — ondanks de beperkende bepaling van de clausule:
„uitsluitend de materieele schade en het verlies" — door
het feit, dat onder 5° geconstateerd wordt, dat de verzekeraar
zal vergoeden; „schade beschadigdheid en avary-grosse. De
bijdrage in de avary-grosse, mits deze niet het gevolg is
van oponthoud, is dus voor rekening van den molestverze-
keraar. Niet echter vergoedt hij de kosten, genoemd in de
onder 2° en 3° geplaatste bepalingen, te, weten: „opslag-
kosten, pakhuishuren, nadeel door vertraagde aankomst,
prijsverschil door verkoop onderweg, eigen bederf en der-
gelijke kosten en schaden, als gevolg van of uit vrees voor
molest ontstaan" (onder 2°), zoo ook „onkosten (waaronder
begrepen vergoeding voor oponthoud van schip en beman-
ning), waardevermindering van de lading en avarij-grosse, ver-
oorzaakt door oponthoud in verband met molest of daarvoor
bestaande vrees". De moeilijkheid blijft evenwel bestaan
voor de reclame-kosten. Moet men aannemen, dat ook deze
door den verzekerde zelf gedragen worden, of is er aanlei-
ding, op grond van de eigenaardige positie, welke deze
kosten in ons verzekeringsrecht innemen, — men vergelijke
de artikelen 283 lid 2, 655 en 665 — hen te brengen ten
laste van den assuradeur, ondanks het woord „uitsluitend"
in de molestclausule en de toewijzing „en dergelijke kosten"
onder 2°? Naar mijne meening moet men de reclame-kosten
voor rekening van den verzekeraar brengen. De kosten voor
reclame toch worden gemaakt gedeeltelijk, soms zelfs geheel,
ten behoeve van den verzekeraar. Belast men er den ver-
zekerde mede, dan wordt het voor hem misschien voordeelig
geen bijzondere moeite te doen; de vergoeding van kosten
schaden en interessen, volgens artikel 283 en 655 verschuldigd,
zal hem, daar het bewijs van zijn schuld zeer moeilijk te leveren
zal zijn, hiervan niet terug houden. Bovendien hebben deze
kosten, ten voordeele van den verzekerde gemaakt, eenigszins
hun karakter van vermogensschade verloren en vertoonen
overeenkomst met de kosten door een lasthebber gedaan ten
behoeve van den lastgever, welke deze volgens artikel 1845
B. W. moet restitueeren. Tenzij een uitdrukkelijke bepaling
in de polis anders beslist, acht ik dus bij de heerschende
duisterheid in de clausule den molestverzekeraar aansprake-
lijk voor alle reclamekosten, behalve die welke uit oponthoud
voortspruiten. Hetzelfde geldt voor de reddingskosten in
geval van stranding of schipbreuk tengevolge van molest.
Resumeerende meen ik dus, dat de molestverzekeraar op
goederen of waarden moet vergoeden:
1°. alle materieele schaden en verliezen;
2°. de bijdrage in de avary-grosse, voorzoover deze niet
voortvloeit uit oponthoud;
3°. alle kosten voor redding en reclame, voor zoover
niet, als zijnde door oponthoud veroorzaakt, uitgesloten.
Ook in deze clausules komt voor de bepaling, dat geen
rekening gehouden wordt met de franchise der beurspolis
van 3°/0. In geval van prijsverklaring zal de verzekeraar
, slechts tot betaling verplicht zijn op vertoon van een
afschrift, authentiek of gelegaliseerd, van het in hoogste
instantie gewezen vonnis van het prijsgerecht.
Onder 6° vermeldt de clausule voor goederenverzekering,
dat de verzekerde som slechts in geval van materieele schade
als taxatie geldt. In alle overige gevallen, d. w. z. bij verlies,
vergoeding van avary-grosse en reclame- of reddingskosten,
wordt de schaderegeling opgemaakt op grond van „de wer-
kelijke waarde der verzekerde goederen ten tijde en ter
plaatse van verzending, verhoogd met vracht, assurantie-
premie en andere kosten, of de c.i.f.-waarde, alsmede 10 °/0
ingebeelde winst van de werkelijke waarde". Verder wordt
bepaald, dat als bewijs van deze waarden ter plaatse van
verzending, zal worden aangenomen de factuur, behoudens
door den assuradeur te leveren tegenbewijs.
Vaak wordt ook, vooral wanneer de goederen aan de
N. O. T. geconsigneerd zijn en dus het gevaar voor schade,
teweeggebracht van de zijde der geallieerden, vrij gering is,
gebruik gemaakt van de clausule: „Warranted free from
capture and seizure, enz." \'). Hierdoor wordt natuurlijk het
risico zeer beperkt en verdwijnt iedere vordering tot ver-
goeding van reclame-kosten en beschadiging door militairen
en beambten bij aanhouding door de Britsche en geallieerde
regeeringen.
§ 3. Begin en einde van het risico van den
molestverzekeraar
Het risico van den casco-verzekeraar begint te loopen,
volgens artikel 624 K., van het oogenblik af, dat de schipper
een begin gemaakt heeft met het laden van koopmanschappen
of den ballast. Dit geldt natuurlijk ook voor den molest-
verzekeraar. Het gevaar eindigt 21 dagen na aankomst van
») Zie p. 36.
-ocr page 70-het schip of bij afloop der lossing binnen dien termijn. Van
deze bepaling van artikel 625 K. wordt in de molestclausule
voor casco-verzekering afgeweken; naar luid van deze clausule
eindigt het gevaar „onmiddellijk na aankomst van het stoom-
schip ter destinatie, zoodra hetzelve daar op de los- of
laadplaats zal zijn vastgemeerd of voor anker gekomen."
Voorts derogeert de clausule aan de wettelijke bepalingen
omtrent deviatie: „met vrijheid voor het stoomschip en
van den gewonen koers af te wijken", welke bepaling m. i.
ruimer is, dan de steeds in de beurspolis voorkomende
clausule: „zullende het voorz. schip mogen varen, voor-
waarts, achterwaarts, wenden en keeren aan alle zijden, en
door nood of met wille aannemen zoodanige havens en
reeden, als de schipper of schippers tot nut en vordering
voor de voorschr. reis goeddunken zal" daar de vrijheid
tot deviatie niet gebonden is aan „nut en vordering der reis".
De vraag blijft, wanneer de verzekering eindigt bij binnen-
loopen van een vluchthaven. Is de bedoeling van dat binnen-
loopen een onmiddellijk dreigend gevaar te ontgaan, dan zal
het slechts een vorm van geoorloofde deviatie zijn. Indien
een schip in een vluchthaven is binnengevallen en daar moet
blijven liggen, aangezien het volgens artikel 364 K. niet
mag uitloopen voor het op veilige wijze kan vertrekken
of stellige orders ontvangt, blijft de verzekering op het schip
eveneens doorloopen en wel voor onbepaalden tijd. Is echter
uit de omstandigheden op te maken, dat de reis gestaakt is,
b.v. doordat de lading geheel vergaan is of volgens schikking
met de inladers op andere wijze haar bestemming volgt of
wel doordien het geval van artikel 502 onder 2° zich voor-
doet, zal men aan kunnen nemen, dat de verzekering volgens
artikel 632 na 21 dagen een einde neemt.
Zie over de beteekenis dier clausule: Molf.ngraaff, Leidraad, p.
G6 en Nolst Trenité, op. cit., dl. I p. 328 vgg.
Bij goederenverzekering begint het risico van den ver-
zekeraar volgens artikel 627 K. en de beurspolis te loopen
op het oogenblik, dat de goederen zullen zijn gebracht op
de kade of op de wal om vandaar ingeladen te worden.
Wanneer echter het risico eindigt, is bij deze verzekering
moeilijker te bepalen, dan bij caso-verzekering, wegens de
zeer verschillende gevallen, die zich kunnen voordoen. Bij
aankomst ter bestemder plaatse houdt het gevaar, volgens
artikel 627 K. en de clausule op, onmiddellijk nadat de
goederen aan wal zijn gebracht, of in elk geval 15 dagen
na aankomst van het stoomschip. Minder eenvoudig wordt
deze questie, wanneer de reis op een of andere wijze
gestoord wordt door een der velerlei omstandigheden, die
in oorlogstijd de scheepvaart belemmeren. Loopt het schip
een vluchthaven in, dan zal het risico doorloopen „totdat
de reis wettig gestaakt is of door den verzekerde bevel tot
het niet weder inschepen van de goederen gegeven is",
volgens het bij artikel 628 K. bepaalde. Men vatte „reis" in
in artikel 628 op als reis der goederen, hoewel de tekst
aanleiding geeft om aan te nemen, dat de reis van het
schip bedoeld is. Doet men dit evenwel, dan komt men in
conflict met de bepaling van artikel 638, welke slechts door
willekeurige verandering van het schip, niet van het schip, de
verzekering doet ophouden. Gedwongen verandering toch is
juist aanwezig, indien de reis van het schip gestaakt wordt
en de inladers dus op andere wijze in het vervoer moeten
voorzien 1). Volgens artikel 628 moet de reis „wettig" gestaakt
zijn; onder wettige staking versta men volgens Trenitê iedere
staking, welke niét het gevolg is van nalatigheid, verzuim
of schelmerij van den schipper. Ter beslissing, wanneer
men het vervoer als gestaakt mag aanmerken, houde men
in de eerste plaats het oog op de omstandigheden. Blijkt
\') Aldus Trenitê, op. cit., dl. I p. 338.
-ocr page 72-de bedoeling de goederen in de vluchthaven van de hand
te doen, hetzij uit een bevel tot niet weder inschepen,
hetzij door te koop stellen of op andere wijze, dan houdt
de verzekering op. Is evenwel uit de feiten niet op te
maken, dat men het vervoer niet verder wil doen plaats
hebben, dan blijft de verzekering in stand. M. i. zal men
de reis eveneens als gestaakt mogen beschouwen, indien
de verzekerde uit nalatigheid of overdreven voorzichtigheid
de gelegenheid om op behoorlijke en voor hem niet te
schadelijke wijze het vervoer voort te zetten, laat voorbijgaan.
Bij afwijzing tengevolge van blokkade en aankomst elders,
geldt hetzelfde als bij binnenloopen in een vluchthaven.
Voor het geval van ophouding, aanhouding en andere van
hooger hand genomen maatregelen, geschiedend, nadat de
goederen ter bestemming aan wal zijn gebracht of 15 dagen
zijn verloopen na aankomst van het schip, treft de molest-
clausule voor goederenverzekering *) een bijzondere regeling.
Deze regeling ziet op het geval, dat de goederen tengevolge
van regelingen van de Britsche regeering met den schipper
of met de Nederlandsche Overzee-Trust, in Nederland
worden opgeslagen of naar een Engelsche haven teruggebracht.
Tegen verbetering van premie, verschuldigd van het oogen-
blik af, dat de maatregel genomen wordt, neemt de verze-
keraar het risico op zich zoolang het goed aan de beschik- ,
king van den verzekerde onttrokken blijft.
Bij verzekeringen, waarbij deze clausule niet op de polis
voorkomt, doordat zij vóór 1916 zijn gesloten, moet men
aannemen, dat het risico ook zonder verbetering van premie
doorloopt, zoolang het goed aan de beschikking van den
verzekeraar onttrokken blijft1). Arr. 625 kan niet toepasselijk
worden geacht, daar wel het schip ter bestemder plaatse is
1 ) De beursconditiën bepalen, dat het risico ook na 15 dagen na aan-
komst van het schip doorloopt, indien er wettige verhindering is.
aangekomen, doch voor den verzekerde deze aankomst
geheel zonder belang is, daar zijn goed in dezelfde conditiën
verkeert, als wanneer het in een buitenlandsche haven
achtergehouden was. Voor deze goederen eindigt de ver-
zekering eerst, wanneer zij ter beschikking van den ver-
zekerde gelost worden of zijn verbeurdverklaard
Van het grootste belang is bij de molestverzekering de vraag
tot welke natie de verzekerde behoort, met het oog op het
gevaar voor neming en aanhouding van de zijde der oorlog-
voerende mogendheden. Ook de wetgever heeft dit blijkbaar
ingezien, zooals de bepaling van artikel 658 K bewijst1).
Toch is ten onzent noch door de polissen en beursconditiën,
noch door de wet geregeld, welke invloed op de verzeke-
ring wordt geoefend door overgang van het verzekerd voor-
werp gedurende den loop der verzekering van een neutralen
verzekerde aan een onderdaan van een oorlogvoerenden
staat. Deze vraag is van groot belang, zoowel voor casco-
als voor goederenverzekering, daar een dergelijke eigen-
domsovergang voor den molest-verzekeraar een enorme
verzwaring van zijn risico medebrengt. Zoowel op grond
van artikel 283 K, als van de clausule „of die het anders
zou mogen aangaan" in de beurspolissen, is men op het eerste
gezicht geneigd te meenen, dat de verzekering steeds gewoon
doorloopt. Bij nadere beschouwing echter komt men tot de
conclusie, dat het een eisch van billijkheid is, dat een dergelijke
eigendomsovergang verval van de verzekering ten gevolge
hebbe, indien deze van vóór den oorlog dateert. De vraag is of
een dergelijk vervallen der verzekering te rijmen is met de
bepalingen van onze wet. De artikelen 1374 en 1375 B. W.
1 ) Dit artikel bepaalt, dat de verzekeraar, die schepen of goederen
verzekerd heeft als bepaald onzijdig eigendom, niet bevrijd is door een
enkel vonnis van verbeurdverklaring van een vreemden rechter, doch dat
de verzekerde bewijzen kan, dat het goed werkelijk onzijdig eigendom
was en hij voldoende pogingen tot reclame heeft in het werk gesteld.
openen de mogelijkheid tegen te gaan, dat het risico van
den verzekeraar tegen molest uit ter mate wordt verzwaard
zonder zijn medewerking; ook door analogische interpretatie
van artikel 251 K. kan men dit ongewenschte resultaat ver-
mijden 1). Bij verzekeringen, gesloten na het uitbreken van
den oorlog echter, kan van den verzekeraar verwacht worden,
dat hij zich voor deze risicoverzwaring vrijware door artikel
283 of de polisclausule „of die het anders zou mogen aan-
gaan" buiten werking te stellen.
De werking van artikel 283 en de polisclausule moet men
eveneens uitschakelen voor het geval van neming en aan-
houding. In deze gevallen komt de verzekering niet ten
voordeele van de nemende mogendheid, doch blijft door-
loopen ten bate van den verzekerde, tot op het oogenblik
der verbeurdverklaring door een prijsgerecht of totdat, in
geval van vrijlating, het schip of de goederen hun bestemming
bereiken. Tot op deze tijdstippen loopt ook de gewone
zeeverzekering door 2).
§ 4. Verdeeling van den bewijslast
Evenals elders in het privaatrecht, waar verschillende rechts-
betrekkingen naast elkaar liggen, is het bij de molestver-
zekering voor de betrokken partijen van het grootste belang,
door wie het bewijs geleverd moet worden van de feiten,
Zie: Molengraaff, Leidraad, p. 664 vgg. en de daar aangehaalde
rechtspraak; Mr. S. Naayen, De invloed van risicoverandering op het
voortbestaan van het assurantie-contract, Proefschrift, Utrecht 1910,
p. 201 vgg.
\'-\') Zie: Journ. de droit intern. (Clunet) Jrgl 1915, 1. c., p. 34. Een
Duitsch schip met kolen geladen en verzekerd in Hamburg „nur für
Seegefahr", in Engeland tegen de gevaren, uitgesloten door de clausule
„F. C. & S." werd tijdens de Russisch-Japansche oorlog genomen en
verging in de haven van opbrenging. Beide verzekeraars werden aan-
gesproken en beide veroordeeld: de Duitschc, omdat de schipbreuk
plaats had vóór de prijsverklaring, de Engelsche, op grond van de neming.
welke een der partijen tot schuldenaar maken, of der bevrij-
dende omstandigheden. Verschillende gevallen zijn te onder-
scheiden. Heeft men te maken met een verzekering „inclusief
molest", dan is de gang van zaken geen andere, dan die
gevolgd, zou zijn, wanneer het schip door een gewone zee-
ramp was getroffen. De verzekerde moet, volgens de alge-
meen gevolgde bewijsleer, bewijzen feiten, die aannemelijk
maken, dat de schade is toe te schrijven aan een der gevaren,
waartegen verzekerd is. De assuradeur kan alsdan te zijner be-
vrijding bewijs leveren van een bevrijdende omstandigheid\').
Bij verzekering „vrij van molest" met doorloopend risico
voor gewone gevaren moet dezelfde weg gevolgd worden:
de verzekeraar is bevrijd, indien het sinister teweeggebracht
is door molest, wat blijken kan uit de door den verzekerde
gestelde feiten; levert deze het bewijs, dat de schade het
gevolg is van een gewoon zee-evenement, dan kan de ver-
zekeraar alsnog bewijzen, dat dit zee-evenement (b.v. schip-
breuk) een gevolg is van molest. Is de verzekering gesloten
met het beding „vrij van molest" volgens artikel 647 K.,
zoo kan de verzekeraar volstaan, met het bewijs, dat vóór
de schade intrad het schip door molest is opgehouden of
van de koers gebracht.
Heeft men te maken met een verzekering „vrij van molest"
met doorloopend risico voor gewone gevaren, en een
afzonderlijke molestverzekering, dan kan de gewone verze-
keraar, aangesproken wordende voor schade, veroorzaakt
door een gewoon zeegevaar, bewijs leveren, dat molest de
eigenlijke schade-oorzaak is; de molestverzekeraar kan zich
te zijner bevrijding beroepen op een gewoon gevaar van de
zee als oorzaak der molestschade, b. v. schuld of schelmerij
van den schipper.
<
Zie: Molengraaff, Leidraad, p. 040 vgg.; Trenitê, op. cit., dl.
p. 136 vgg. en de daar aangehaalde jurisprudentie.
§ 5. Nederlandsche rechtspraak betreffende de
verzekering tegen molest
Slechts zeer enkele vonnissen op het gebied der molest-
verzekering zijn in de verzamelingen van Nederlandsche
jurisprudentie te vinden. In het kort zullen wij die, welke
wij vermeld vonden, bespreken.
Allereerst citeeren wij een vonnis, door Arbiters gewezen
op 14 December te Amsterdam 1852 (Kuyper van Harpen,
Verzameling van gewijsden in zaken van zeeassurantie, n° 39).
Op het schip „Louise" was verzekerd ƒ 18000 voor alle
gevaren voor een jaar; in Liverpool bleef het schip, een
Pruisisch, om het gevaar door de Deensche kruisers ge-
nomen te worden te ontgaan, 14 dagen liggen. De ver-
zekeraars werden aangesproken de kost- en maandgelden,
door de reeders over dien tijd aan het scheepsvolk voldaan,
te vergoeden op grond van artikel 283 K. en 699 sub 18° K.
Arbiters wezen den eisch toe.
O. i. is deze beslissing juist: hoewel voor toepassing van
artikel 283 in dergelijke gevallen moet vaststaan, dat er
werkelijk een zeer ernstig gevaar voor neming bestond,
daar men anders niet aan kan nemen, dat de kosten hebben
gediend ter vermijding van schade.
Een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 3 Juni
1863 (W. n° 2556 en Mag. v. Handelsr. dl. VI, p. 263),
vernietigd door het Hof van Zuid-Holland op 18 Mei 1864
(M. v. H. dl. VI, p. 272) beslist het volgende geval.
Op het casco van het schip „H. Willebrordus" was ver-
zekerd ƒ600, „vrij van molest ten Z. van den evenachtslijn
en ten O. van Straat Sunda"; het loopt bij de Lamoks-
eilanden op een klip en wordt lek; Chineezen komen in
een boot en nemen aan het schip nog te redden, onder
voorwendsel loodsen te zijn. Zij brengen een tros uit, de
loods springt van boord en vermoedelijk snijdt deze de
tros door; het schip loopt op de riffen en de voorgewende
loodsen plunderen het leeg Gezien de feiten neemt de
Rechtbank aan, dat de tros is doorgesneden en op grond
daarvan (door geweld) het schip is vergaan. Het Hof echter
acht het bewijs van het doorsnijden van den tros niet vol-
doende geleverd en wijst de eisch van den verzekerde toe.
Ons lijkt de beslissing van het Hof de juiste: de bevrij-
dende omstandigheid kan niet worden aangenomen op grond
van vermoedens uitgesproken door de personen bij het
sinister tegenwoordig, doch vereischen meerdere zekerheid.
Een derde vonnis, eveneens van de Rechtbank van
Rotterdam, is van meer recenten datum, 27 Januari 1915,
en opgenomen in W. n° 9746.
Het schip „Skipsea" werd tijdens den Turksch-Italiaanschen
oorlog van 3 tot 20 Mei 1912 te Constantinopel opgehouden,
daar de Turksche regeering de doorvaart door de Darda-
nellen tijdelijk verboden had. De gedaagde, gerechtigde tot
de lading, werd aangesproken tot betaling van haar bijdrage
in avarij-grosse, waarin berekend waren gagiën en onderhoud
van de bemanning tijdens het oponthoud; zij riep haar
i verzekeraars in vrijwaring op. Deze beriepen zich op het
beding der polis „franc de risques de guerre et toutes
leurs conséquences". De Rechtbank overwoog, dat voor
toepassing van artikel 699 sub 18° K. voldoende is, als het
schip oponthoud heeft en inbezitneming niet noodig is,
zij veroordeelde de gedaagde firma tot betaling der avarij-
grosse. De verzekeraars werden van hun aansprakelijkheid
ontslagen geacht, daar het oponthoud als een gevolg werd
beschouwd van „verklaring van oorlog", „arrêt de prince"
en „geweld".
Ook dit arrest lijkt ons in hoofdzaak juist, ofschoon op
de argumentatie wel het een en ander valt af te dingen \').
l) Zie p. 4.
-ocr page 78-Het vierde geval werd door de Rotterdamsche Rechtbank,
wat de principieele vragen betreft, beslist op 30 Juni 1915
(W. n° 9855).
Een verzekering op casco, enz. was gesloten op de motor-
logger „Maria Christina" VL. 40, explosie-gevaar was uit-
drukkelijk in de polis vermeld, doch de verzekering liep
„vrij van molest op Rotterdamsche beursconditiën". De
logger vergaat 27 October 1914 met man en muis, nadat
midscheeps een hevige ontploffing heeft plaats gehad. Door
den reeder-eischer wordt betwist, dat de clausule „vrij van
molest" ook de uitdrukkelijk in polis en beursconditiën
vermelde explosie-schade beheerscht en voorts dat iedere
mijnontploffing is een gevolg van „verklaring van oorlog"
in een oorlog, waarin Nederland niet is betrokken. De
Rechtbank maakt uit, dat de clausule de geheele overeen-
komst beheerscht en dat iedere mijnontploffing, ook in een
oorlog, waarin Nederland niet is betrokken, is een gevolg
van „verklaring van oorlog"; zij beslist de zaak echter nog
niet, doch legt den eischer op, door getuigen te bewijzen,
dat het schip vergaan is ten gevolge van een explosie
midscheeps.
Naar onze meening zal men in een dergelijk geval den
verzekeraar van zijn aansprakelijkheid moeten ontslaan, indien
uit het door den verzekerde te leveren bewijs duidelijk
blijkt, dat het schip door mijnontploffing is vergaan of
wanneer hij bewijst, dat de door den verzekerde bewezen
explosie, een mijnontploffing was.
(opgenomen zijn slechts die werken en artikelen, welke zich meer in het
bijzonder met de verzekering tegen molest bezighouden)
Mr. J. G. L. Nolst Trenité, Nederlandsch Assurantie-recht,
Zeeverzekering, Haarlem 1907.
J. G. Schölvinck, Invloed van oorlog en oorlogsmolest op
de overeenkomsten van bevrachting en zee-assurantie,
Proefschrift, Amsterdam 1886.
W. van Hulst, Het bevrachtings en assurantie-contract in
oorlogstijd, Proefschrift, Groningen 1887.
Dk. Tollenaar Hzn., Molest-verzekering volgens Amster-
damsche beurs-zeepolis, Amsterdam 1915.
Verzekeringsbode, jaargangen 1914, 1915 en 1916, passim.
Florent Cruysmans, Des risques de guerre au point de
vue de la police d\'assurance maritime et des usages
d\'Anvers, Brussel en Leipzig 1862.
Paul Allaert, De l\'assurance des risques de guerre, Thèse,
Parijs 1900.
Marcel Perée, Le risque de guerre et l\'assurance maritime,
Thèse, Parijs 1905.
Jean Schonfeld, Le risque de guerre en matière d\'assurances
maritime, Parijs 1916.
Thaller-Ripert, Traité général théorique et pratique de
droit commercial, Droit maritime, Parijs 1914.
Journal de droit international privé (na 1914 Journal de
droit international), uitgegeven door Edouard Clunet:
Verneaux, L\'assurance des risques de guerre en matière
maritime, Jrg. 1898, p. 467.
Andouin, De quelques questions relatives à l\'assurance
des risques de guerre, Jrg. 1904, p. 1025.
Andouin, Des principales clauses d\'assurances contre les
risques de guerre, Jrg. 1905, p. 146.
Analyses et Extraits, uit A. Duncker, Rapport au congrès
de l\'association international des assureurs maritimes sur
la responsabilité de l\'assureur pour le risque de guerre,
Jrg. 1915, p. 34.
J. F. Voigt, Das Deutsche Seeversicherungsrecht, Jena 1887.
Zeitschrift für die gesammte Versicherungs-Wissenschaft
jaargangen 1914, 1915, 1916.
Douglas Owen, Declaration of war, Londen 1887.
J. Arnould, On the law of marine insurance, 4de druk,
Londen 1872.
G. Richards, A treatise on the law of insurance, 3de druk,
New-York 1909.
i
De rechtsvordering tot betaling van onderhoud en op-
voeding van een buiten echt geboren kind, dat door de
moeder is erkend en bij haar huwelijk met een derde is
gewettigd, kan alsnog tegen den natuurlijken vader worden
ingesteld.
Geen huur is verschuldigd voor den tijd, waarin een
gehuurd huis ten gevolge van watersnood moest worden
verlaten.
Een ambtenaar in Nederlandsch-Indië met verlof in
Nederland, heeft zijn hoofdverblijf in N.-I. Artikel 74 B. W.
wijst niet het werkelijk verblijf der woonplaats aan, als
men geen hoofdverblijf in het Rijk in Europa heeft, maar
als zulk een hoofdverblijf in het algemeen ontbreekt.
IV
Het streven naar het verkrijgen van internationale rechts-
eenheid in het handelsrecht, wordt het best gediend door
bevordering der rechterlijke vrijheid.
#
V
Verzekering van vijandelijk goed is naar Nederlandsch
recht nietig.
VI
De verzekerde, die gebruik heeft gemaakt van het recht
hem in artikel 272 K. toegekend, blijft, indien de verzekering
voor een bepaalden tijd is aangegaan, tot premie-betaling
gehouden, tot op den dag, dat de verzekering zonder de
opzegging zou zijn geëindigd.
VII
Artikel 658 K. is niet overbodig naast artikel 431 B. Rv.
VIII
De officier van gezondheid, die weigert zich te gedragen
naar de Resolutie van Minister van Marine, d.d. 28 April
1915, Afdeeling B n°. 56, inhoudende, dat aangaande offi-
cieren, lijdende aan een venerische ziekte, moet worden
opgegeven, hoelang zij hierdoor vrij van dienst zijn geweest,,
is niet strafbaar op grond van dienstweigering.
Volgens de bepaling van artikel 1 lid 2 W. v. Sr. moet,
wanneer bij de behandeling in hooger beroep een nieuwe
verordening geldt, de voor den verdachte gunstigste bepa-
ling worden toegepast.
Pijn is niet begrepen onder „lichamelijk letsel" in den
zin van artikel 181 W. v. Sr.
■Si
ft I,
-ocr page 83-Een militair, die een valsche reiswijzer vertoont aan den
spoorwegambtenaar aan een stationsloket, maakt zich niet
schuldig aan overtreding van artikel 104 Crim. Wetb. v. h.
Krijgsvolk te Land.
XII
Wie, na gerechtelijk uit zijn woning te zijn gezet, die
woning weder eigenmachtig in gebruik neemt, maakt zich
niet schuldig aan huisvredebreuk.
XIII
De huidige oorlog leert, dat toepassing van het beginsel:
„commerce at peace, when people at war" practisch onuit-
voerbaar is; daar afschaffing van het prijsrecht bij tractaat,
zooals die door velen gewenscht wordt, in geval van een
oorlog ter zee toch weer zou herroepen worden.
XIV
Wenschelijk ware bij de wet aan de Kroon de bevoegd-
heid toe te kennen, voor het geval van het uitbreken van
een oorlog, wijzigingen te brengen in het privaatrecht.
XV
Een bepaling in een gemeente-verordening, strekkende
het publiek te verplichten zich te gedragen naar de bevelen,
door de politie in het belang van het verkeer gegeven,
mist bindende kracht.
XVI
Verzekering van landeigendommen tegen oorlogsgevaar
is slechts mogelijk door het oprichten van onderlinge ver-
zekeringsmaatschappijen met veranderlijke premie.