Sé 3 J ^ ^
«2 ■£). S . y .
y ^z
r (^y
\' ~ ^
s - - - -e.*
/
e^ï
J r
o/^.
S*
ä/vä »\' o- ^S zé é-?-\'\'.
:cS\'^t.
-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-B IJ\' D B A G 33
TOT DE KENS IS DEK
HYDE OMEN ING O CEL E.
-ocr page 8-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 9-TOT DE KENNIS DEK
NA MAGTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. F. A. W. M I Q_U E L ,
GEWOON IIOOGLKBRAAR IN BB WIS- EN NATUURKUNDIGS FACULTEIT .
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SjENAAT
EK
VOLGENS BESLUIT DER GENEESKUNDIGE FACULTEIT,
TEE VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
op Vrijdag 16 December 1870, des namiddags ten 51 /2 ure,
TE VERDEDIGEN
DOOR
l\'hil. Nat. Doctorandus,
UTRECHT ,
S. VAN ROOD EN.
1 8 7 0.
A.
J.
Stoomdruk van P. W. van dc Wcijor, Utrecht
-ocr page 11-1JxMEF\\ p BLIEFDE OuDERS,
-ocr page 12- -ocr page 13-Bij het verlaten der Akademie is het mij eene
behoefte om U, Hooggeleerde Heeren! Koster,
Donders, Loncq , van Goudoever en IIalbertsma ,
mijnen hartelijken dank te betuigen én voor uw
onderwijs, én voor de hulp zoo dikwijls, ook buiten
uwe lessen, mij geschonken.
Bovendien dank ik Ij, hooggeachte promotor, Prof.
Koster, in het bijzonder, voor de uitstekende wijze,
waarop gij mij bij het bewerken van dit proefschrift
hebt bijgestaan.
U, Zeergeleerde Heeren! Snellen, ërondgeest,
lllenderhoff, v. d. hoeven en yroesom de haan,
ben ik zeer erkentelijk voor het vele, dat gij tot
mijne vorming hebt bijgedragen.
Niet wetende of ik in de gelegenheid zal zijn ook
in de Wis- en Natuurkunde te promoveren, is het
mij aangenaam om ook U, Iioogleeraren der Wis-
en Natuurkundige Faculteit;, hier ter plaatse, zoowel
voor uw onderwijs als voor uwe, mij betoonde,
belangstelling , mijnen opregten dank te mogen brengen.
Ontvangt eindelijk ook gij, mijne vroegere leer-
meesters, de verzekering mijner erkentelijkheid.
De keus van het onderwerp eener dissertatie wordt,
vooral bij Medici, dikwijls door het toeval bepaald.
Nu eens zijn het een of meer zeldzaam voorkomende
ziektegevallen, dan weder eene in \'t lijk gevonden
abnormaliteit, die op deze wijze tot onderwerp eener
dissertatie worden genomen. Een dergelijk toeval is
ook oorzaak van het bewerken van dit onderwerp.
Het door ons beschreven Monster, werd den 23 Oct.
1869 in het Nosocomium Academicum opgenomen en
1
-ocr page 16-trok aller aandacht. Daar er reeds bij de opname in
het Nosocomium zeer groote waarschijnlijkheid bestond
dat het kind spoedig zou bezwijken, verzocht ik Prof.
van Goudoever het mij , na den dood, tot onderwerp
mijner dissertatie af te slaan. Welwillend werd mij
dit door Z. II. Gel. beloofd. Even welwillend werd
mij door Prof. Koster, Z.H.Gel. hulp niet alleen
toegezegd, maar ook steeds en overal waar ik die bij
het onderzoek noodig hacl, op uitnemende wijze ver-
strekt.
Voor dengene, die bij alles alleen naar het prak-
tisch nut vraagt, zal het onderzoek waarschijnlijk
niet zeer bevredigend zijn. Toch heeft het zijne
nuttige zijde, primo voor den verloskundige, daar het
geval hem leert, dat zelfs bij schijnbaar zeer ongun-
stige verhoudingen, de baring toch door de natuur
gemakkelijk en regelmatig kan afloopen, en secundo,
vooral uit een patliologisch-anatomisch en embry-
ogenetisch oogpunt. Wel vinden wij bij vele schrijvers
eene menigte gevallen van Monsters die op het onze
gelijken, beschreven en afgebeeld, doch meestal Iaat
die beschrijving veel te wensehen over; daar zij zich
gewoonlijk bepaalt tot de mededeeling, dat er zich
aan het hoofd van het Monster een zak bevond,
waarin vocht, met of zonder hersenmassa, bevat was.
Wij hebben getracht het onderzoek, in weerwil der
buitengewone moeijelijkheden wegens de zeer weeke,
brijachtige gesteldheid der hersenen, zoo naauwkeurig
mogelijk te volbrengen. Dat het ons gelakt is, de
juiste verhouding en beteekenis der verschillende
deelen te vinden, meenen wij te mogen verzekeren.
Evenzoo gelooven wij, dat de door ons als resultaat
onzer beschouwingen, gestelde hypothese over het
ontstaan der gevondene afwijkingen, de meest waar-
schijnlijke is.
Wij stellen ons voor, om in het eerste Hoofd-
stuk de Historia partus et vitae en Anamnesis, en
tevens het Anatomisch onderzoek mede te deelen;
daarop in het tweede Hoofdstuk, een overzigt te geven
der verschillende hypothesen, die achtereenvolgens
over het ontstaan, der Misgeboorten in \'t algemeen,
1*
-ocr page 18-A
zijn uitgesproken, en eindelijk, in het derde Hoofd-
stuk, eene kritische beschouwing te leveren over de
voornaamste hypothesen, die ter verklaring van hel
ontstaan van Ilydromeningocele, en Hernia cerebri in
\'talgemeen, worden aangenomen.
Den 23ile" October 1869, werd in het Nosocomiurn
academicum alhier een kind opgenomen van hel manne-
lijk geslacht. Dil kind, eenige dagen te voren te
\'s Graveland geboren, behoorde tot diegene, welke
men mei den naam van Monster bestempelt. Het
vertoonde namelijk de bijzonderheid, dal het, ofschoon
overigens vrij goed gevormd en ontwikkeld, aan het
achterhoofd eenen zak bezat, welke ongeveer even
groot was als het hoofd. Duidelijk was daarin vocht
waar te nemen. Of er zich evenwel tevens hersen-
substantie in bevond, was niet uit te maken; evenmin
als men met zekerheid kon aanwijzen, van waar de
zak uitging. Den 24sten October 1869 deed Prof. van
Goudoever punctie, en ontlastte ongeveer twaalf ons
vocht. Bij onderzoek bleek het een alcalische reactie,
en spec. gewigt van 1,004 le hebben; verder werd er
0,382 proc. eiwit in gevonden, terwijl eindelijk gal-
kleurstof, acid. urieum en chloor-natrium daarin werden
aangetoond. Na de punctie werd om den hals van den
zak, digt bij \'t hoofd een band gelegd, met het doel
om nieuwe ophooping van serum in den zak te voor-
komen, en levens als poging, om de opening in den
schedel langzamerhand tot sluiting te brengen. Spoedig
evenwel moest deze band, wegens intredende convul-
sies verwijderd worden. Het gevolg was dat na twee
a drie dagen, de zak weder bijna even gevuld was
als vóór de punctie. Het kind was intusschen vrij
wel, sliep veel, at met graagte. Tempt. 37.6 G, pols
90, ademhaling 21. De minste aanraking of drukking
van den zak verwekte pijn, en deed het schreijen.
Dit duurde zoo eenige dagen, toen het kind al meer
en meer onrustig werd, veel kreunde, ligte trekkingen
kreeg, minder at, nu en dan braakte, tot dat het op
Zondag den 10aen Novbr. \'1869 een koorts kreeg met
een temperatuur van 38,5 G, waarin het onder con-
vulsies bezweek.
HISTORIA PARTUS EN ANAMNESIS.
Vrouw J., duitsche van geboorte, oud 36 jaar, met
krachtig\' gezond gestel, is voor de achtste maal zwan-
ger. De zeven eerste kinderen waren allen goed ge-
vormd. Al de vorige baringen verliepen gemakkelijk
en ongestoord. Ook deze laatste baring is, volgens
verklaring van den verloskundige, die er bij tegen-
woordig was , geregeld en gemakkelijk afgeloopen.
Tijdens de laatste graviditeit hebben zich geen abnor-
male verschijnsels voorgedaan; alleen had de vrouw
volgens haar zeggen, drukking en benaauwdheid in
de maagkuil, en had het kind zich sterker dan bij
vorige graviditeiten bewogen. Of in hare familie nog
andere gevallen van Monsters zijn voorgekomen, kon
ik niet te weten komen.
1. üitvjendig.
Lengte van het kind .......4-7 centim.
Yan de symphysis pubis tot de kruin . 29 »
Van de voetzool tot de spina ilei ant sup 20 »
Lengte van \'thoofd van den bovenrand van
het voelbare, met den tumor commu-
nicerende, gat in \'t achterhoofd tot
aan den neuswortel......10 Vs »
Lengte van de kin tot hetzelfde punt van
\'t bovengenoemde gat ..... 11,1 »
-ocr page 22-Groolste breedte van \'t hoofd .... 7,8 centim,
Hoogte van \'t aangezicht (kin tot neus-
wortel).....
Omvang van het hoofd .
Breedte der schouders...... ll\'/a »
Breedte der groote draaijers .... 8,8 »
Gewigt van het kind ....... 5\'/a pond
Geslacht van het kind ...... mannelijk
Zooals reeds uit de afmetingen en het gewigt blijkt,
is het kind van gemiddelde grootte. Bovendien wijzen
alle teekens er op, dat hel voldragen is. Zoowel de
romp als de extremiteiten zijn, op het uitwendig voor-
komen, goed gevormd en ontwikkeld. Aan het hoofd
evenwel zijn belangrijke afwijkingen waar te nemen.
Het voorhoofd staat vrij sterk naar achteren, zoodat
het aangezigt niet het gewone relief heeft. Het hoofd
is naar evenredigheid der lengte smal, vooral van
achteren. Wij komen hierop met meer naauwkeurig-
heid terug bij de beschouwing en beschrijving van
den beenigen schedel. De oogleden, oogen, neus,
mond, gehemelte en ooren zijn normaal gevormd.
Het hoofd is vrij sterk met zwart haar begroeid. Zelfs
de aan het achterhoofd zich bevindende zak is rondom,
tot op ongeveer vijf centimeters afstand van het hoofd,
met haar begroeid. Deze zak, die bij het leven en
. 4,6 »
c29 »
na den dood, doch vóór zijne opening, van het fora-
men occipitale magnum scheen uit te gaan, was (ledig
en zacht aangespannen) veertien centimeters lang en
tien centimeters breed. Hij was uitwendig door de
gewone huid gevormd, die alleen iets rooderwas dan
op het overige ligchaam.
Q2. Inwendig onderzoek.
Borstholte: Longen normaal en goed uitgezet. Hart
normaal. Het foramen ovale is nog voor
een klein deel open. Ductus Botalli ge-
sloten.
Buikholte: De Lever is groot, tamelijk bloedrijk
en vertoont hier en daar plekjes met
vetmetamorphose; overigens is zij nor-
maal. De Milt, Darmen en Nieren nor-
maal. De Bijnieren weinig ontwikkeld.
De Ureteren zijn normaal en hebben
een lengte van 6,8 Ctm. De Blaas heeft
zeer dikke wanden. De Testiculi zijn
beide in \'t scrotum gelegen.
Hoofd en Zak.
De zak geopend zijnde, ziet men eenen tweeden zak,
en voelt duidelijk dat in dezen binnensten zak, zich
een kleine tumor bevindt. Tusschen den uitwendigen
en inwendigen zak en in den inwendigen bevindt zich
serum. De quantiteit bedraagt ongeveer tien ons en
blijkt bij onderzoek dezelfde stoffen te bevatten als
dat, hetgeen vroeger bij de punctie ontlast was.
De uitwendige zak blijkt uit twee vliezen te bestaan.
Het binnenste is zeer vaatrijk, en door los bind-
weefsel met het buitenste verbonden. Op het in-
wendige vlies zijn vele, hier en daar verspreide,
fibrine coagula te zien; terwijl, als gevolg van chro-
nische ontsteking, vele witte, op sommige plaat-
sen verdikte strengen er zich over- en doorheen
voortzetten. In de nabijheid van het achterhoofd
vertoonen zich, aan de onderzijde van den binnen-
sten zak, sterke vaatwoekeringen. — Zooals gezegd
is, wordt de buitenste zak uitwendig door gewone
huid gevormd. De inwendige zak heeft (ledig en zacht
gespannen) eene lengte van tien, en eene breedte van
zeven en eene halve centimeter. Nadat hij geopend
is, vertoont hij zich, even als de uitwendige, ont-
stoken, en bevat insgelijks fibrineuse massa\'s. Een
weinig hiervan onder het microscoop gebragt, vertoont
vele capillaria, ongekleurde- en bloedligchaampjes
(ettercellen).
De opening\' der vroegere punctie wordt gevonden.
Met een gewoon stilet kan men zoowel dóór den
binnensten zak, als om hem heen, gemakkelijk vier
a vijf centimeters in den schedel binnendringen.
Terwijl het ons eerst toescheen, dat het vlies, dat
de binnenoppervlakte van den uilwendigen zak be-
kleedt, zich, aan den hals, op de uitwendige opper-
vlakte van den binnensten zak omsloeg, blijkt bij
nader onderzoek, dat dit niet het geval is; doch dat
de verbinding tusschen den uit- en inwendigen zak
alleen bestaat nabij de opening in den schedel, en
eerst later door ontstekingsprodukten ontstaan is;
terwijl oorspronkelijk de binnenste zak, waarschijnlijk
los in den buitensten zal gelegen hebben.
Op den, in den binnensten zak gelegen, kleinen
tumor komen wij later terug.
De schedel wordt op de gewone wijze geopend.
Eerst wordt eene verticale snede door de huid gedaan,
deze losgemaakt en naar voren en achteren omgesla-
gen. Daarna doen wij eene cirkelvormige snede door
\'tbeen, beginnende iets boven de tubera frontalia,
en eindigende boven de protuberantia occipitalis externa»
Hierbij treffen ons de diepe indruksels in de schedel-
beenderen, alsmede hunne hardheid. De hersenpan
verwijderd zijnde, liggen de hersenvliezen voor ons.
Zij hebben een normaal bloedgehalte en verloonen,
behalve eene vrij sterke spanning, geen abnormiteiten.
Wij verwijderen nu de hersenvliezen en krijgen daar-
door de hersenen te zien. Deze maken dadelijk den
indruk, dat zij aan vrij sterke drukking zijn blootge-
steld geweest; daar de gyri zeer plat zijn. Bovendien
zijn de hersenen buitengewoon week, zoodat zij eene
bijna brijachtige massa vormen. Bepaalde abnormitei-
ten waren, bij beschouwing der bovenvlakte der groote
hemispheren, niet waar te nemen. De groote hemis-
pheren worden nu zacht van een getrokken, en door
eene horizontale snede het bovenste der halfronden
verwijderd; zonder evenwel de zijdelingsche ventrikels
te openen. Het corpus callosum vertoont zich normaal.
Door eene verticale snede de ventriculi laterales ope-
nende, vindt men deze sterk uitgezet. Het corpus
striatum en thalamus opticus zijn normaal. Door in-
snijden van \'t corpus callosum wordt vervolgens de
derde ventrikel geopend, en ook deze meer dan ge-
woonlijk uitgezet gevonden.
Het achterste gedeelte der groote hersenen oplig-
tende, komt het zeer weinig ontwikkelde lentorium
cerebelli te voorschijn. Bij vergelijking, met eenen
normalen schedel van een pasgeboren kind, vinden wij:
Breedte van \'ttentorium.
Gewone sehedel. Abnormale schedel,
regts. links. regis. links.
1 \'1-2 centimeter achter de Sella
turcica.........
1,9 2,1 1,4 1,5
2 2,2 1,1 1,2
3 centimeter achter de sella turcica 2
Grootste wijdte der opening van
5t tentorium -......
Het tentorium cerebelli hecht zich vlak boven het
abnormale gat vast. Ook de proc, faleiformis major is,
vooral op de plaats waar zij met het tentorium zamen-
hangt, weinig ontwikkeld. Van proc. faleiformis major,
gaan vele verbindingsstrengen uit naar corpus callosum.
Verder zet zich van den onderrand van het achterste
gedeelte van de proc. faleiformis major, een dunnere
strook, door bindweefsel en bloedvaten gevormd,naar
de achterste afdeeling van \'t corp. callosum voort (tela
chorioïdea). Grootere bloedvaten zijn daarin zigtbaar,
welke onder het corp. callosum verdwijnen en blijk-
baar het systeem der vena magna Galeni vertegen-
woordigen.
De onder het weinig ontwikkelde tentorium cerebelli
liggende zijkwabben der kleine hersenen zijn buiten-
u
gewoon klein; terwijl daarentegen het middenste
gedeelte der kleine hersenen eene, door vermis superior
en inferior gevormde, meer op zich zelf staande, vrij
sterk ontwikkelde massa vormt. In de sleuf tusschen
dit sterker ontwikkelde middenste gedeelte en de kleine
zijkwab, ziet men eene tamelijk groote slagader loopen ,
die beschouwd moet worden als de, van de art.
basilaris afkomende, art. cerebelli superior.
De vierde ventrikel is ook abnormaal groot, en
reikt tot in het bovenste gedeelte van het ruggemerg.
Schuift men een stilet in den binnensten zak, dan
komt men daarmede, onder het tentorium cerebelli,
in een vliezige massa met groote bloedvaten, welke
naar voren, over de vermis superior, tot aan de
fissura cerebri transversa vervolgd kan worden.
Brengt men een stilet in den vierden ventrikel, dan
kan men daarmede komen tot in de hersenmassa, die
op den clivus Blumenbachii, en onder de massa ligt,
welke met het bovengenoemde vliezige vaatrijke weefsel
zamenhangt, en welke wij als vermis superior meenen
te moeten opvatten. Daar de hersenmassa hier echter
deels reeds afgesneden, deels zeer brokkelig is, kan
de aquaeductus Sylvii niet met zekerheid aangetoond
worden.
Iïet in den binnensten zak zich bevindende gezwel,
-ocr page 29-is matig vast op \'t gevoel. Het heeft eene roode
kleur en eene bijna kogelronde vorm, met \\lh centi-
meter middellijn, en is aan eenen \'/a centimeter dikken
steel bevestigd. Deze steel, die buiten den schedel
31/a centimeier lang is, hangt, nabij de opening in
den schedel, met den inwendigen zak slechts door
los bindweefsel zamen, en zet zich in den schedel
voort, waar hij zamenhangt met en overgaat in de
onder het tentorium cerebelli gelegen vaatrijke, vliezige
massa. Daar bovendien bij het microscopisch onder-
zoek noch in den steel, noch in het gezwel zenuw
weefsel, doch wel pia mater weefsel te herkennen is,
kan het gezwel met zijnen steel voor niets anders
gehouden worden, dan voor het naar buiten gestulpte,
achterste gedeelte der tela chorioïdea media.
De hersenzenuwen bieden geene afwijkingen aan.
Het ruggemerg vertoont niet veel abnormaals; alleen
is het centraal kanaal tot aan den 2Jen borstwervel vrij
ruim open gebleven. De conus medullaris ligt op de
hoogte van den eersten lendenwervel. Het filum ter-
minale en de cauda equina zijn normaal.
Hel aantal halswervels is, zooals gewoonlijk, zeven.
Allen zijn normaal, uitgezonderd de Atlas. Deze is
van achteren, door de geringe ontwikkeling van den
boog alleen door bindweefsel gesloten. Het foramen
occipitale magnum is, gelijk de afbeelding (Fl. II)
doet zien, abnormaal van vorm en buitengewoon groot.
Door eene 0,9 centimeter breede, ter zijde uit been,
in \'t midden uit kraakbeen bestaande brug daarvan
gescheiden, vindt men boven het foramen occipitale
een tweede gat, dat den op PI. II aangegeven vorm
heeft. Dit gat is de opening waardoor de hersenvliezen
naar buiten gestulpt zijn.
De beenige schedel is symmetrisch gebouwd. Hij
heeft diepe indruksels, op welke het been dan, door-
schijnend, doch te gelijk hard is. Rondom die in-
druksels (groeven) zijn vrij sterk uitstekende randen,
waardoor het been daar ter plaatse tamelijk dik is.
Het beenige gehoorwerkluig, en vooral de canales
semicirculares steken sterk uit. De schedelholten zijn
buitengewoon diep. Vergeleken met eenen normalen
schedel van een pas geboren kind, vinden wij:
Normale schedel.
Eerste schedel holte lang 2,3 breed 2,7
Tweede „ „ 2,4 „ 2,4
Van liet einde van
\'t slaapbeen tot het
achtereinde van for.
magnum..............n 3.4
Lengte van Jt rots-
been .........
3,3
De hier aangegeven maten, zijn centimeters.
Abnormale schedel,
lang 2,3 breed 3
2,5
2,R
3,9
3,5
De groote fontanel is kleiner dan gewoonlijk. Be-
halve de genoemde afwijkingen, heeft de schedel van
het monster nog eene, zeer in \'toog vallende bijzon-
derheid, daarin bestaande dat hij van achteren veel
smaller is clan een\' normalen kinderschedel. Verge-
leken met een\' geheel normalen schedel van dezelfde
lengte vinden wij: dat bij de proc.-ensiformes de breedte
van beide gelijk is; bij het dorsum ephippii de nor-
male 0,4 centimeter, bij de meatiis auditorius externus
de normale 0,7 centimeter en twee centimeter achter
de meatus auditorius externus de normale 4,1 centi-
meter breeder is dan de abnormale schedel.
Aan het einde van het Anatomisch onderzoek, een
kort resumé gevende van de gevondene afwijkingen,
kunnen wij zeggen hier een geval van Hydromeningo-
cele voor ons te hebben. Hierbij is de schedel sym-
metrisch gebouwd. De beenvorming abnormaal, dewijl
de schedelbeenderen op de eene plaats verdund, op
de andere verdikt zijn. De hersenen zijn, uitgezon-
derd het cerebellum, normaal. Boven het vergroote
for. occipitale magnum is eene abnormale opening,
waardoor de hersenvliezen zoodanig zijn uitgestulpt,
dat de huid met de Dura mater eenen zak vormen,
binnen welke de Arachnoidea en Pia mater eenen
tweeden , vrij daarin liggenden, zak daarstellen. Bo-
vendien is het achterste gedeelte van den plexus
chorioïdeus medius, als een klein vrijliggend gezwel,
in den binnensten zak gelegen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
üyerzigt der verschillende hypothesen, die achtereenvolgens
over het ontstaan der Misgeboorten zyn uitgesproken.
Wanneer wij de geschiedenis raadplegen, dan vin-
den wij reeds bij hippocrates 1) een hoofdstuk aan
de
Misgeboorten gewijd. Na hem zijn, door eene
menigte schrijvers, eene reeks van misgeboorten, van
verschillenden aard, beschreven. Hieruit blijkt dus
reeds terstond, dat er niet alleen tamelijk veel gevallen
voorgekomen zijn, maar ook, dat zij steeds de aan-
dacht tot zich hebben getrokken. Trouwens, dit kon
1) De Monstris Lib. II Cap. V pag. 68.
-ocr page 34-wel niet anders. De vele gevallen toch van misge-
boorten, waarin ter naauwernood, of zelfs in \'t geheel
geene menschelijke gedaante meer was te herkennen,
moest noodzakelijk de algemeene verwondering opwek-
ken. Zelfs tegenwoordig immers, nu wij in hoofdzaak
bekend zijn met de normale ontwikkeling van het
foetus, en daardoor het ontstaan van vele vormen van
misgeboorten ons ten minste eenigermate kunnen voor-
stellen , zelfs tegenwoordig komen er nog verscheidene
gevallen voor, waarbij wij te vergeefsch naar eene
aannemelijke oorzaak der misvorming zoeken. Wanneer
men nu bedenkt, dat men vroeger geheel onbekend
was met de Embryologie, bovendien meermalen be-
vangen door allerlei bijgeloof aan supranaturalistische
zaken, terwijl de wetenschap zich dikwijls meer bezig
hield met bespiegelingen en gephantaseerde voorstel-
lingen dan met onbevangen natuuronderzoek, dan laat
het zich begrijpen, dat men vroeger tot de zonder-
lingste voorstellingen omtrent het ontstaan der misge-
boorten gekomen is. Tal van hypothesen, die achter-
eenvolgens werden geuit, dragen dan ook als \'t ware
de kenmerken van den tijd hunner geboorte. Reeds
de naam Monster, waarmede men de misgeboorten
dikwijls bestempelt, dankt zijn ontstaan aan een dier
hypothesen. Hij is namelijk afgeleid van het latijnsche
werkwoord monstrare 4), en werd aan de misge-
boorten gegeven, dewijl men meende, dat door deze
toekomstige ongelukken aan de menschen werden
voorspeld. Zoo lezen wij bij Cicero 2): »Monstra,
ostenta, portenta prodigia appellantur, quoniam mon-
strant, ostendunt portendunt et praedicunt." Nog
verder gaat Lycostbenes 3), die bij de beschrijving
van iedere misgeboorte eene afbeelding geeft van de
op haar gevolgde ramp. Bijna even zonderling is de,
in \'t laatst der vorige eeuw nog vrij algemeen voor
waar geldende, meening, dat de misgeboorten \'tge-
volg waren van monstrueuse kiemen.
Deze meening, voornamelijk door Littre 4) en
Tyson 5) aangegeven, werd reeds door Blumenbacii 6)
en Wol f f 7) voldoende weerlegd. Desniettemin werd
1) Krit. etymol. med. Lexik von L, A. Krans, Gottingen 1844
p. 634.
2) Do divinatione Lib. I.
3) Pi\'odigiorum ac ostentorum clironic cact. per Conradam
Lycostlienem Basiliae per Henricum Petri.
Hist. de 1\'Acad. des Sc. 1701. pag. 92.
•5) Pliilos. Transact. No. 228 pag. 533.
Deber die Bildimgstrieb Gottingen 1791. 8.
7) Dc oi\'tu Monstrorum in Eov. comment Ac. Fetropol. T 17.
Pag- 570.
ze nog in 1842 door Bischoff 1) aangenomen. Gelijk-
tijdig met haar werd door velen, waaronder vooral
Turner 2) en Arnold 3), de invloed van gemoeds-
aandoeningen op het ontstaan der misvormingen ver-
dedigd. Hiertegen traden Zimmer 4) en Tiedemann 5)
als hevige bestrijders op. J. F. Meckel 6) stelt
omtrent dit zoogenaamde versehen twee vragen. De
eerste is: Können Affecten der Mutter auf die Ent-
wickelung des neuen Organismus Einfluss haben? De
tweede is: Können Affecten der Mutter, die durch
einen bestimmten Gegenstand veranlasst werden, die
bildung des neuen Organismus dergestalt abändern,
das dadurch der Gegenstand, der jenen Affect der
Mutter veranlasste in demselben dargestellt wird?
Terwijl hij de laatste ontkennend beantwoord, meent
hij de eerste te moeten bevestigen, en wel omdat de
1) Rudolf VYagners Handwörterbuch I pag. 894.
2) On the force of the mother\'s imagination upon the foetus
London 1712.
3) Gedanken v. d. Zuverlässigkeit, d. Meinung: die Mutter
wirke iu die Bildung ihrer Frucht durch die Einbildung. Leip-
zig 1775.
4) Physiol. Untersuchungen über Missgeburten. Rudolstadt 1806.
5) Anatomie der. Kopflosen Missgeburten Landshut 1813 pag. 100.
6) Handb. d. path. Anat. Leipzig 1812. D. I, 41.
-ocr page 37-psychische prikkels onder de sterkste behooren en het
moederlijk ligchaam allerhevigst kannen aandoen. Ook
volgens Bisciioff ware het a priori niet geheel on-
denkbaar, dat gemoedsaandoeningen der moeder zulke
chemische veranderingen in haar bloed konden te
weegbrengen, dat daardoor het Embryo ziek en door
die ziekte zelfs misvormd werd. Toch meenen wij
dezen invloed te mogen en moeten ontkennen. Van de
vele bewijzen, die wij hiervoor hebben, willen wij er
slechts vier aangeven.
1. Dezelfde misvormingen, die door het versehen
zouden ontstaan zijn, komen veel meer ook zonder
dit voor.
2. Bij tweelingen is dikwijls slechts het eene
misvormd.
3. lievige psychische invloeden komen bij zwan-
geren vrij dikwijls voor, misvormingen evenwel zijn
zeldzaam.
4. Eindelijk hel voornaamste en geheel afdoende
bewijs is, dat men dezelfde soort van misvorming,
die bij mensehen door het versehen zoude ontslaan,
in vogeleijeren, door eene gestoorde ontwikkeling,
ziet tot stand komen. Wel zijn er vele verhalen, die
ten sterkste vóór liet versehen schijnen te pleiten,
doch men mag gerust aannemen dat het, gelijk zoo
dikwijls, ook hier is gegaan, namelijk: dat hetpropter
hoe met het post hoe werd verward.
Alle tot dusverre genoemde meeningen moeten dus
verworpen worden. Toch zijn er invloeden, die men,
in weerwil dat ons de verklaring ontbreekt van de
wijze waarop zij werken, niet kan ontkennen. Als
zoodanig noemen wij den invloed der ouders, die op
verschillende wijze zich uit:
1. Als Erfelijkheid. Meermalen namelijk ziet men
dat dezelfde misvorming, die door de moeder werd
voortgebragt, niet alleen door de dochter, maar somtijds
zelfs ook door de kleindochter ter wereld brengen.
Wij herinneren slechts aan de erfelijkheid der hazenlip,
der zes vingers enz. Zie W. Yrolik. Handboek der
ziektekundige ontleedkunde. Deel I. pag. 352 en 353.
2. Ziekten der ouders kunnen eenen zoodanigen
invloed op het ovulum of op de ontwikkeling van het
Embryo hebben, dat dit misvormd wordt.
Dit toch moet men aannemen, wanneer men ziet
dat eene vrouw, zelfs na coïtus met verschillende
mannen, meermalen achtereen kinderen ter wereld
brengt, die bijna op dezelfde wijze misvormd zijn.
Eene andere hypothese, die men ter verklaring der
Misgeboorten geopperd heeft, is die van het Mecha-
nisch geweld. Moge het ook al in vele gevallen niet
duidelijk zijn, hoe daardoor de misvorming ontslaat,
en moge ook al de meening van Geoffroij de st.
IIilaire , 1) den vader, die in zijne Philosophie ana-
tomique de hypothese stelt, dat de mechanische in-
vloeden bijna de eenige oorzaak der misgeboorten
zijn, met regt als onjuist beschouwd worden, toch
valt het niet te ontkennen, dat, in sommige gevallen,
mechanisch geweld wel degelijk eene aanleiding tot
misvorming kan geven. Dit is dan ook bewezen,
daar het aan st. Hilaire en Valentin is gelukt om
door kunstmatige beleediging van Eijeren, misgeboor-
ten te doen ontstaan. Van de vele mechanische in-
vloeden, die storend op de ontwikkeling van het Em-
bryo kunnen inwerken, noemen wij slechts: 1° De te
vast om het Embryo gelegen navelstreng; 2° Abnor-
male hoeveelheid Amnionsvocht; 3° Vergroeiingen tus-
schen het Embryo en de eiviiezen. — Reeds door
IlippocRATES 2) wordt de hypothese der mechanische
invloeden vermeld. Later werd zij door E. Sandifort , 3)
1) Gcoflr. St. Hilaire Philos. Anat. des monstr. humain. Parijs
1822.
^ De Monstris Lib. II cap V , pag. 68.
Anat. infantis cerebro destituti Lugd. Batav. 1784.
-ocr page 40-m
boerhaave, 1) st. hilaire 2) en IsiDORE geoff
st. hilaire 3) even krachtig verdedigd, als zij door
Winslow 4) en Meckel 5) bestreden werd. Bisciioff
verwerpt wel de mechanische invloeden niet, doch
rekent ze echter tot de zeer zeldzame oorzaken van
Misgeboorten. Uit zijne voorstelling blijkt evenwel
duidelijk, dat hij eene te beperkte opvatting van hen
heeft gehad. Bijna alleen toch spreekt hij over de
absoluut uitwendige, en plaatst veel te weinig diegene
op den voorgrond , die, zooals de ophooping van vocht
in gesloten ligchaamsholten, de abnormale ligging van
enkele deelen van \'t Embryo, de vergroeijing tusschen
het Embryo en de eivliezen enz., tot de gewigtigsle
misvormingen kunnen leiden. Dat deze invloeden in-
derdaad van veel beteekenis zijn, bewijzen ons de
onderzoekingen van Panum 6) bij vogeleijeren. Hij
vond namelijk: dat bij de, door abnormale adhaesies
1 Historia anatomica infantis, cujus pars corporis inferior
monstrosa Petrop 1754.
\'2) Mém. de la société medic, démulation T IX. 1826.
3) Hist, générale et partie, des anomalies T. 111. Paris 1836.
pag. 532.
4) Mém. de l\'Acad. des Sc. Ann. 1733, 1734.
5; Path. Anat. Leipzig 1812. T I. pag. 29.
6; Entstehuug der Missbildungen. Berlin 1869 pag. 154 en 155.
-ocr page 41-teweeg gebragte achterwaartsche kromming der wer-
velkolom Taf, IV, fig. 1 en 2, aan de voorvlakte des
ligchaams eene spanning en uittrekking had plaats ge-
had, ten gevolge waarvan eene splijting van het hart
was tot stand gekomen. Evenzoo, zegt hij, laat hel
open blijven der onderlijfsholte (zie Taf. VII, fig. 5,
6, 10 en 11, Taf. III, fig. 12) zich het eenvoudigst
verklaren, door de abnormale verbinding der zijplalen
met de peripherische kiemschijf, en door de gestoorde
ontwikkeling van het Amnion, die de normale sluiting
tegenwerkten. Dergelijke vergroeiingen, die, wanneer
zij losser zijn en zich gemakkelijk laten scheiden,
ook wel zamenklevingen genoemd worden, komen
tusschen allerlei deelen van het foetus en zijne vliezen
voor Panum geeft op pag. 155 eene geheele serie
yan zulke vergroeijingen en zamenklevingen, die hij
waargenomen heeft. Van de vele halen wij alleen
aan: 1° die tusschen de kop en de bloedhof, 2° die
tusschen de zijplaten en de bloedhof, die tusschen
de kiembladen onder elkander. Wanneer nu zulke
vergroeijingen, bij de ontwikkeling van het vogelem-
bryo meermalen tot stand komen , ligt er, dunkt ons,
In het minst geen bezwaar in aan te nemen, dat zij
in sommige gevallen bij de ontwikkeling van het
menschelijk Embryo zullen ontstaan, en hierbij even-
eens bepaalde misvormingen teweegbrengen. Wij ko-
men hierop later terug.
Wij noemden ook cle ophooping van vocht in ge-
sloten ligchaamsholten, als oorzaak van sommige mis-
vormingen. Dit wordt dan ook door velen aangenomen
en wel vooral ter verklaring van spina bifida, hydro-
cephalus, hernia cerebri en meer dergelijke toestanden.
Daargelaten voor het oogenblik de kwestie of deze
hydrops niet misschien secundair is, moeten wij be-
kennen, dat, al ontstaat zij ook primair, het ons
niet duidelijk is hoe door eene ten gevolge der vocht-
ophooping, naar alle zijden gelijkmatig werkende
drukking, eene locale uitstulping, en daardoor spina
bifida partialis of hernia cerebri kan ontstaan; tenzij
er op die plaats eene tweede moment aanwezig is,
waardoor aldaar de weerstand geringer is geworden.
Wat dit tweede moment zou kunnen zijn, laten wij voor-
loopig, even als de verdere behandeling dezer kwestie
achterwege, om er naderhand op terug te komen.
Bij de ontwikkeling van het vogelembryo zijn ook
de chemische invloeden, zooals temperatuurs-verande-
ringen, de wisselwerking tusschen de lucht en den
inhoud van het ei enz., gebleken van veel beteekenis
te zijn. Ofschoon nu zonder twijfel het menschelijk
embryo veel beter tegen dergelijke temperatuurs-veran-
deringen beschut is, valt de mogelijkheid van haar
voorkomen niet te ontkennen. Verder is het duidelijk,
dat bij ziekten der moeder het menschelijk embryo,
door de endosmotische stofwisseling met het moeder-
lijke bloed, aan zeer vele schadelijke invloeden bloot-
gesteld kan zijn. Hoe evenwel deze schadelijke invloeden
werken, en op welke wijze zij misschien zekere mis-
vormingen teweeg brengen, daaromtrent laat zich,
voor als nog, niets met zekerheid bepalen.
In het voorgaande hebben wij een overzigt gegeven
van de verschillende hypothesen, die na elkander over
het ontstaan der misgeboorten in het algemeen zijn
uitgesproken. Bovendien werd van iedere hypothese
de waarde, die zij naar onze meening bezat, meteen
enkel woord medegedeeld. Wij willen thans, alle
andere misvormingen daar latende, ons meer specieel
bezig houden met de vormings-anomaliën, die wij bij
°ns foetus aantreffen. Daartoe zullen wij de voor-
naamste hypothesen, die ter verklaring der Ilydrome-
mngocele, en der Hernia cerebri in het algemeen,
zijn aangenomen aan eene kritische beschouwing onder-
werpen, en eindelijk de hypothese aangeven en uit-
eenzetten, die, zooals het ons toeschijnt, beter dan
een der andere het ontstaan van Hernia cerebri ver-
Waart. Wij doen dit in het volgende hoofdstuk,
Kritische beschouwing der voornaamste hypothesen, die
ter verklaring der Hydromeningocele en der Hernia
cerebri in \'t algemeen, worden aangenomen.
Zooals wij op pag. 17 zagen, hebben wij bij ons
Monster te doen met eene Hydromeningocele occipitalis.
Onder Hydromeningocele verstaat men, aan den schedel
voorkomende, met vocht gevulde gezwellen. Zij worden
gevormd door de, door een gat in den schedel, zak-
vormig naar buiten gekomen hersenvliezen. Meestal
zijn zij door de gewone huid bekleed en hebben
zij eene peervormige gedaante. Hunne grootte overtreft
meermalen die van een kinderhoofd. — Wil men de
Hydromeningocele tot eene der afdeelingen van de
bestaande lüassificaties brengen, dan moet men naar
rekenen tot de zoogenaamde schedelsplijtingen. Deze
schedelsplijtingen komen in zeer verschillende graden
voor. Terwijl men namelijk bij de sterkste graden,
een gemis van hersenen en blootliggen van de grond-
vlakte des schedels vindt, treft men bij de geringere
graden, die de Hernia cerebri daarstellen, veel minder
misvorming aan. Bij deze is de schedel bijna vol-
komen goed gevormd, en bestaat er alleen eene
meerder of minder groote abnormale opening, waar-
door de hersenvliezen, met of zonder een gedeelte
der hersenen, zijn uitgestulpt. Hoe groot nu dit
verschil, tusschen de sterkste en geringste graden van
schedelsplijting, ook moge zijn, toch wordt, door eene
reeks van tusschenvormen, eenen tamelijk geleidelijken
overgang tusschen haar gemaakt.
Tusschen de ware Hernia cerebri en de Hydrome-
ningocele bestaat alleen dat onderscheid, dat bij de
eerste, behalve de hersenvliezen, ook nog een gedeelte
der hersenen naar buiten is gekomen. Tijdens het
leven is het dikwijls, en zoo was het ook bij ons
foetus het geval, in het geheel niet uit te maken,
welke dezer twee toestanden men voor zich heeft.
Het laat zich dan ook denken dat dezelfde oorzaak,
al naargelang van bepaalde bijkomende omstandigheden,
nu eens eene Hernia cerebri, dan weder eene Hydro-
meningocele zal doen ontstaan. In aanmerking nemende
de vele gevallen van Hernia cerebri, en de betrekkelijk
weinige van Hydromeningocele die zijn waargenomen,
blijkt het echter dat de invloeden, die deze toestanden
te weeg brengen gewoonlijk zoodanig werken, dat zij
met de hersenvliezen tevens een gedeelte der hersenen
naar buiten doen komen.
Zoowel van Encephalocele als van Hydrencephalocele
zijn vele gevallen waargenomen ën beschreven.
Zoo vinden wij bij Corvinus 1) een geval, waar de
zak door eene opening in de achterhoofdsschelp heên
komt. Deze zak bevat eene zakvormige uitzetting van
het tentvormige verlengsel der kleine hersenen. Van
de Laar 2) vond aan het achterhoofd eenen zak
waarin, onder de huid, de dura mater met de ver-
lengde dwarsche en overlangsche bloedleider, benevens
het geheele cerebellum en de achterkwabben der
groote hersenen, lagen.
Een dergelijk geval, waar de groote hersenen in de
naauwe schedelholte, en het cerebellum in eenen,
1) Haller. coll. disp. chir. Tom. II diss. 46 $ 111.
2) Obss. chir. obstetr. anat. medicae L. B. 1794 no. 3 de hernia
cerebri.
zich aan hel achterhoofd bevindenden zak lagen, be-
schrijft Rathke i).
In al deze gevallen gaat dus de zak uit van het
achterhoofd. Hoewel er nu ook verscheidene gevallen
zijn waargenomen, waarbij de zak van eene andere
plaats van het hoofd zijnen oorsprong nam, is toch
het achterhoofd de meest gewone zitplaats der Hernia
cerebri. Dit blijkt vooral uit de mededeeling van
Zach Laurence 2). Volgens hem gingen van 75
gevallen van Hernia cerebri congenita, 53 van de
achterhoofdstreek, 17 van de voorhoofdstreek en 5 van
de temporaal streek uit. Spring 3) nam 58 gevallen
waar, waarvan -41 van de achterhoofdstreek, 14 van
de voorhoofdstreek en 3 van de schedelbasis uitgingen.
Zooals wij zeiden komen gevallen van Hydromenin-
l/ocele veel minder voor. Een zoodanig deelt ons
Penada 4) mede. Bij een pasgeboren kind, bevond
l> Rathke, Beschr. einiger Missbild des Menschen und Thicr-
koi\'pers in J- P- Meckel Deutsch Arcb. f. die Physiol. B. VII
Pag. 481.
*) 3. Zach. Laurence, Med. chir. Transact Vol. XXXIX 1856.
Spring Monographie de la Hernie du cerveau et de quelques
810118 voisins Mém. de 1\'Acad. royale de Med. de Belgique
B™xeUes 1853.
J- F. Mcckel, Handbuch d. Path. Anat. B. I pag. 308.
3
-ocr page 48-zich op het midden van het achterhoofdsbeen een
groot, met vocht gevuld gezwel, dat één voet twee
duim breed en vier duim hoog was. Het zat aan
eenen korten steel, was blaauw van kleur en bevatte
twee pond vocht. Behalve door de huid, werd het
ook door de dura mater gevormd, die door een cir-
kelrond, eenen halven duim groot gat in het midden
van het os occipitale te voorschijn trad. De hersen-
holten waren sterk met water gevuld, en de groote
hemispheren hadden slechts zwakke gyri. Het cere-
bellum was week. Het ruggemerg normaal en zonder
water. Gelijk in dit geval zit ook de Hydromeningo-
cele, even als de Hernia cerebri, gewoonlijk aan het
achterhoofd. Dit is trouwens, wegens de vele over-
eenkomst tusschen deze beide toestanden, dan ook
niet te verwonderen.
Ter verklaring, zoowel der Hernia cerebri als der
Ilydromeningocele, heeft men tot verschillende hypo-
thesen zijne toevlugt genomen. De meest aangenomene
echter is die, dat de oorzaak zoude liggen in eene
vochtophooping binnen den schedel. Zoo zegt Spring 1),
dat de oorzaak der Meningocele ligt in eene locale
ophooping van vocht in het cavum arachnoïdeum,
1) Spring, Monographie de la hernie du cerveau.
-ocr page 49-waardoor drukking op eene bepaalde plaats der hersen-
vliezen en eene resorptie van \'t been op die plaats
ontstaat; zoodat dan de hersenvliezen zich kunnen
uitstulpen. IIouel 1) komt tegen deze meening van
Spring op, daar, volgens hem, Meningocele hoogst
zelden, ja misschien nooit voorkomt en verder, omdat
eene locale hydrops der hersenvliezen in geen der door
Spring medegedeelde gevallen zeker bewezen is. Tegen-
over Houel echter wordt door Gintkac c2) hel voor-
komen van Hydromeningocele aan den schedel verde-
digd. Hij geeft daartoe elf gevallen op, die hij be-
schreven heeft gevonden, en voegt er een bij dat door
hem zelf is waargenomen. Dit laatste betrof een,
twee jaar oud geworden, meisje, dat niet gaan en
slechts weinig woorden spreken kon. De waterzak
hing door eene, onder de protuberantia occipitalis ge-
legene opening met de schedelholte zamen en, bestond
alleen uit de dura mater; toch communiceerde de in
den zak bevatte vloeistof met het serum der hersen-
holten. Deze waren door hydrops zeer uitgezet, en
de zeer wijde aquaeductus Sylvii opende zich in de ,
1) Houel Arch. gén. 5 Sér. XIV pag. 409 en 569 Oct. Nov. 1859.
2) Gintrac, Étude anat. path, sur l\'Hydromeningocélie. Bor-
deaux I860.
met water gevulde, achterste schedelgroeven. De
corpora quadrigemina waren bijna niet te herkennen.
Het cerebellum bestond slechts uit twee gescheiden,
naauwelijks l\'/a Gtm. dikke ovale massa\'s. De Pons
Varolii en Medulla oblongata waren plat en zeer dun.
Volgens Beurend 1) zoude de Hernia cerebri ont.
staan doordat, ten gevolge van eenen ziekelijken toe-
stand der hersenvliezen, zich eene groote hoeveelheid
vocht in den foetalen schedel ophoopt. Hierdoor wrordt
deze langzamerhand doorboord, en alsdan door de
ontstane opening, de hersenvliezen uitgestulpt. Later
wordt de, in den uitgestulpten zak bevatte, vloeistof
opgeslorpt, tengevolge waarvan een gedeelte der her-
sensubstantie naar buiten komt, en derhalve eene
ware Hernia cerebri wordt gevormd.
De zitplaats dezer Encephalocele hangt volgens hem af:
1° van de plaats der uitgezweete vloeistof;
^ van de hoeveelheid vloeistof;
3° van het ontwikkelingsstadium der vrucht;
van de ligging der vrucht in de baarmoeder.
Wanneer bijv. de Hydrops, zegt hij, zooals gewoon-
lijk, in de ventrikels zit, behoeft zij niet eene naar
alle zijden gelijkmatige drukking uit te oefenen; doch
1) Belirend Journ. I\'. Kinderkrankh. XIII pag. 254.
-ocr page 51-zij kan, zoo bijv. maar eene ventrikel is aangedaan,
al naar gelang der ligging van het foetus in den Uterus,
nu eens meer op het voorhoofds- dan weêr meer op
hel achterhoofdsbeen inwerken. Bij reeds verbeende
schedelbeenderen zal de drukking vooral op de naden,
bij nog niet of ten minste weinig verbeende beende-
ren echter meer op deze zelf inwerken. Zijn de dee-
\'en der hersenen nog niet geheel gevormd, dan zal
er bij voorkeur hydrops der ventrikels ontstaan, ter-
wijl in de latere stadia meer hydrops van het cavum
arachnoïdeum zal tot stand komen; en deze zal dan
vooral op die plaatsen doorbreken, waar de naden
nog geen fibreuse huid bezitten.
Ook Valenta en Wallmann 1) zijn de meening
toegedaan, dat Hernia cerebri ontstaat door hydrops
binnen den schedel. Zij beschrijven een gevat van
Hydromeningocele. dat zooveel overeenkomst met het.
onze heeft, dat wij het met eenige woorden willen
mededeelen. Het kind was van het mannelijk geslacht,
en had aan het achterhoofd een appelvormig, zeer
gespannen gezwel. Het was aan eenen korten steel
bevestigd en had, terwijl de grootste sehedelomtrek
\'Valente-Wallmann. üeber Hydromeningocele. Zeltschr. der
■ \'^sellschaft der Aerzté in Wien 1858. Nr. 25,
IVIs" bedroeg, op zijne dikste plaats eenen omvang
van 12". Bij de punctie werd 11 ons 1 drachme
helder, rood-geel serum verkregen. Men appliceerde
koude omslagen, waaronder de toestand goed bleef
totdat er, 22 uren na de operatie, op eens Trismus
ontstond en binnen een uur de dood volgde. Bij de
obduktie bleek er circumscripte meningitis nabij het
cerebellum te bestaan, en werd tevens het volgende
gevonden: Cerebellum zeer klein; opening in het ten-
torium cerebelli 1 centm. breed; Temtorium zelf klein ;
Crura cerebri, Pons Varolii en Medulla oblongata nor-
maal ; 4de hersenholte verwijd en van achteren com-
municerende met den zak. Vlak onder de eminentia
cruciata interna is een 1 centm. groot gat, waardoor
de dura mater, vergroeid met de randen van dat gat,
zich voortzet om den bekenden zak te vormen. In de
streek van de vermis superior cerebelli zijn de Arach-
noïdea en Pia mater met elkander tot eene onregel-
matige , gekronkelde massa vergroeid, treden dan
eveneens door de genoemde opening om den binnensten,
los en vrij in den buitenslen gelegen, zak te vormen.
De buitenvlakte van den hals van den inwendigen zak,
is met de inwendige vlakte van den hals van den
buitensten zak, door los bindweefsel vergroeid. Bij
het sonderen van den inwendigen zak komt men deels
in de genoemde, op de vermis superior gelegen, vaat-
massa, deels in de 4d* ventrikel. De inwendige zak
bestaat duidelijk uit twee los zamenhangende vliezen.
Beide zakken zijn met serum gevuld. Tusschen de
abnormale opening en het for. magnum ligt eene, m
het midden niet gesloten, beenbrug. Ook de Atlas is
van achteren niet verbeend. — Wij zien dus, dat dit
geval bijna geheel met het onze overeenkomt. Punten
van verschil zijn: 1° bij het onze zijn ook wel de
zijkwabben der kleine hersenen weinig ontwikkeld,
doch daarentegen is het middelste deel van \'t cere-
bellum buitengewoon groot; T bij ons foetus is de
gekronkelde, op de vermis superior gelegen, vaatmassa
voor een deel in den binnensten zak uitgestulpt; in
ons geval den binnensten zak sonderende, komt men
niet in de 4de hersenholte, doch alleen in de, op den
vermis superior gelegen, vaatmassa teregt. Behalve
de genoemde schrijvers zouden wij er nog verschei-
dene kunnen aanhalen, die allen de ophooping van
serum binnen den schedel als oorzaak der Hernia
cerebri en Meningocele aannemen. Wij doen dit niet,
doch geven liever de reden op, waarom het ons on-
waarschijnlijk voorkomt, dat deze hypothese juist is.
Ons eerste bezwaar is gelegen in de aanneming, dat
de hydrops in den schedel primair ontstaat, Dit wordt
door allen aangenomen, doch bij niemand vinden wij
eene verklaring, waardoor dan deze primairehydrops
voortgebragt wordt. Naar onze meening daarentegen
ontstaat, zooals wij later hopen aan te toonen, deze
hydrops secundair. Aangenomen echter voor een oogen-
blik dat zij primair tol stand kwam, dan nog blijtt
het ons onverklaarbaar, hoe zij Hernia cerebri kan
teweegbrengen. De drukking toch, die zij inwendig
op den schedel uitoefent, zal zich naar alle zijden in
gelijke mate voortplanten, en het gevolg daarvan zal
kunnen zijn de vorming van Hydrocephalus, doch
nimmer eene locale uitstulping. Maar zelfs al ware
de mogelijkheid van eene locaal blijvende vochtophoo-
ping, die langzamerhand het been doorboort en de
hersenvliezen uitstulpt, bewezen, hetgeen trouwens
door geen enkele waarnemer is gedaan, dan nog blijtt
het immers onbegrijpelijk, hoe daarbij de hersenen
ongedeerd kunnen blijven. Verder blijft het opmerke-
lijk dat Hernia cerebri, zooals wij zagen, in de meeste
gevallen aan het achterhoofd voorkomt. A priori immers
zoude men meenen, dat de minst weerstand biedende
plaatsen, dus de fontanellen werden uitgestulpt. De
leiten echter zijn meestal juist omgekeerd. Zelden
geschiedt dc uitstulping op de plaats der fontanellen,
gewoonlijk daarentegen op een der dikste beenplaatsen
van den schedel, namelijk: op de protuberantia occi-
pitalis interna. Ter verklaring daarvan neemt Spring,
behalve eene locale vochtophooping, nog aan, dat
dóór die locale hydrops eene consecutieve locale ont-
steking der Dura mater, der Arachnoïdea en zelfs der
schedelbeenderen ontstaat, waardoor dan deze weef-
sels deels verwoest, deels minder resistent worden.
Geheel onvoldoende schijnt het ons, om ook bij
het. ontstaan der ware Encephalocele, de oorzaak in
hydrops te zoeken. Hierbij wordt namelijk geen hy-
drops aangetroffen; en om nu, gelijk Rehrend doet,
aan te nemen, dat deze vroeger heeft bestaan, doch
later is opgeslorpt, heeft, naar onze meening, veel
minder grond dan om aan te nemen, dat zij nooit
heeft bestaan. Te meer daar ook volgens DietlI), de
opslorping van hydrops binnen den schedel zelden
voorkomt. Verder merken wij op, dat, ofschoon bij
Hernia cerebri dikwijls hydrops in den schedel wordt
aangetroffen, toch in de meeste gevallen de schedel
geen hydrocephalische vorm heeft, maar integendeel
kleiner dan een\' normalen is. Deze kleine vorm van
den schedel laat zich niet verklaren door het collabe-
ren na uittreding van een deel der hersenen, daar de
1) Dietl. anatomische Klinik der Gehirn-krankheiten pa?. 191.
-ocr page 56-actieve sereuze uitzweetingen in den schedel het eigen-
aardige hebben, dat zij gestadig toenemen en wel des
te spoediger hoe jonger het foetus.
Ook is het onverklaarbaar, waarom er zoo dikwijls
geen Hernia cerebri tot stand komt, niettegenstaande
er dermate hydrocephalus bestaat, dat de schedel
buitengewoon groot, en de naden en fontanellen zeer
wijd zijn.
De medegedeelde bezwaren zijn van dien aard, dat
wij de hypothese, dat hydrops de oorzaak van Hernia
cerebri is, niet aannemelijk vinden.
Eene andere hypothese gaf Rokitansky aan. Hij
neemt aan dat er, door onvolkomen sluiting van het
kiemblad in het midden, een spleet blijft bestaan.
Deze kan daarom dan ook alleen in het midden voor-
komen. Zij zoude óf primair door gestoorde vorming
ontstaan, óf secundair, doordat de reeds vereenigde
beenderen door hydrops werden uiteengedreven. In-
derdaad schijnt deze hypothese door eene menigte
gevallen, waar de opening in het midden ligt, ge-
staafd te worden, doch hiertegenover staat eene reeks
gevallen, waar de opening geheel zijdelingsch ligt.
Bovendien was de, in het midden gelegen, spleet
meestal geen overlangsche, doch óf eene ronde óf eene
dwarsch ovale.
Eindelijk hebben wij dit bezwaar tegen de theorie
van Rokitansky, zooals tegen de theorie der Hem-
mungsbildungen in het algemeen, dat zij geheel on-
verklaard laat, wat dan eigenlijk de oorzaak der
stoornis en stilstand in de vorming is.
Veel meer waarde dan de beide voorgaande hypo-
thesen, schijnt ons een derde te hebben, die door
Klementowskv 1) is gesteld. Volgens hem ligt de
oorzaak der Hernia cerebri in eene ziekelijke aandoe-
ning der schedelbeenderen. Dat ziekten der schedel-
beenderen kunnen voorkomen, bewijst, zegt hij, de
eraniotabes, die door Elsasser als rachitis wordt op-
gevat, en die óf geneest, óf door rachitis der andere
beenderen wordt gevolgd. Lambl zag in twee foetale
schedels duidelijk sporen van rachitis. Ook Guérin
nam onder 346 gevallen, driemaal rachitis bij het
foetus waar.
Opmerkelijk is het nu, dal, in vele gevallen van
Hernia cerebri, de schedelbeenderen duidelijk patho-
logische veranderingen vertoonen.
Deze veranderingen bestaan deels in verdunning, deels
1) Kïementowsky, Stadiën uber angeborne Hirnbriiche. Jahrb.
f\' Kinderheilk, vi 1862.
in verdikking der beenderen. Zoo deelt Lehman* 1)
een geval van Hernia cerebri mede, waarbij de schedei
klein en verdikt, de naden vergroeid, en de groote
fontanel klein was. Bij eene Hydromeningocele, waar
de opening onder de protuberantia occipitalis lag,
vond Gintrac 2) de beenderen verdikt, de naden
vergroeid en de groote fontanel klein. DoofPenadaS)
wordt eene Hernia cerebri beschreven, waar het achter-
hoofds-been en een deel van het slaapbeen ontbrak;
terwijl daarentegen het voorboofds-been belangrijk
verdikt was.
Zelfs al gaven wij nu de mogelijkheid toe van eene
locale verdunning der schedelbeenderen, tengevolge
van eene ongelijkmatige drukking door locale vocht-
ophooping, dan blijft het toch onverklaarbaar, hoe
tegelijkertijd dikwijls belangrijke en uitgebreide ver-
dikking, op eene andere plaats der schedelbeenderen,
kan aanwezig zijn. Bovendien beantwoordt de graad
van de verdunning der schedelbeenderen, volstrekt
niet altijd aan de hoeveelheid vocht, die in den schedel
bevat was. Het kan dus wel voor hoogst waarschijnlijk
gehouden worden, dat deze afwijkingen in de schedel-
beenderen niet ontstaan, door de drukking uitgeoelend
door vochtophooping binnen den schedel.
Behalve de aandoening der schedelbeenderen moet
ei\\ volgens Klementowsky 1)", zal er eene Hernia
cerebri kunnen ontstaan, tevens eene pathologische
toestand der dura mater op die plaats aanwezig zijn.
De gezonde dura mater namelijk biedt te veel weer-
stand, dan dat zij uitgestulpt zoude kunnen worden,
»ij heeft getracht, dit door proeven te bewijzen, die
hij aldus mededeelt:
Getrieben von dem Wunsche, uns die Genesis der
Dirnbrüche zu veranschaulichen, und in Betracht ziehend,
ss ihrem Zustandekommen sowohl die Lage der Frucht
(m»1 dem Kopfe nach unten) in der Gebärmutter, als
auch ein Druck auf die Schädelknochen förderlich
sind, — haben wir dem Leichnam einer 6 monatlichen
Frucht — 0hne die harte Hirnhaut zu verletzen —
em in das Hinterhaupt gebohrt, und denselben
11111 dem Kopfe nach unten derart aufgehängt, dass
uer Sehwerpunct des Gehirns gegen die künstliehe
Oeffnung gerichtet war. Obschon der kleine Leichnam
1 Studiën, über angeborne Hirnbrüche von A. Klementowsky,
Jahrb- f- Kinderhei Ik. 1862.
über 24 stunden in der angegebenen Lage verharrte,
war doch nicht die mindeste Neigung des Gehirns aus
der Oeffnung zu treten, bemerkbar, und die harte
Hirnhaut halte sich nicht einmal aus der Oeffnung
hervorgedrängt. Als wir aber auch die dura mater
vor der Oeffnung durchschnitten und den Leichnam
in die vorige Stellung brachten, so fing das Gehirn
sogleich an, heraus zu treten, und nach verlauf von
24 Stunden hatten wir schon einen ziemlich beträcht-
lichen Hirnbruch vor uns.
Verder ging hij den invloed van sterke drukking
na. Daartoe maakte hij op dezelfde wijze een gat in
den schedel, en oefende vervolgens met beide handen
eene vrij sterke drukking op den schedel uit. Hierbij
werd de dura mater sterk gespannen, en zelfs iels
naar buiten gewelfd. Liet hij echter de drukking na,
dan verdween èn de spanning èn de zwakke uitpuiling
terstond. Deze proeven bewijzen dus dat de gezonde
dura mater, zelfs aan eene vrij groote drukking kan
onderworpen worden, zonder zich zakvormig uit
te sluipen.
Bestaat er evenwel eene pathologische toestand, zoo
wel der Dura mater als der schedelbeenderen, dan
zijn er, zegt hij, twee oorzaken voor het ontstaan van
Hernia cerebri. Deze zijn èn de drukking der baar-
moederwanden èn die van het vruchtwater op den
foetalen schedel.
Wij moeten inderdaad bekennen, dat de bewijzen,
die Klementowsky tot staving zijner hypothese bij-
brengt , ons bijna tot zijne meening hadden overgehaald.
Intusschen zijn bij ons, bij nader inzien, eenige be-
zwaren tegen zijne hypothese opgerezen. Het is waar,
dat bij Hernia cerebri de schedelbeenderen dikwijls
abnormaal gevormd zijn. Daar dit echter volstrekt
niet altijd het geval is, komt bij ons de vraag op of
het niet waarschijnlijker is, dat deze afwijking der
schedelbeenderen eerder als gevolg, dan wel als oorzaak
der Hernia cerebri moet opgevat worden. Hiertoe
willen wij het volgende opmerken.
Stel dat door eene bepaalde oorzaak, (die wij bij
het uiteenzetten onzer meening, omtrent het ontstaan
der Hernia cerebri zullen aangeven) langzamerhand
eene Meningocele tot stand komt. Hierbij ontslaat
nu, in meerdere of mindere mate, eene trekking aan,
en vertrekking van de pia mater rnet hare voortzet-
Ung, de plexus chorioideus. Het noodzakelijk gevolg
van deze veranderde vaatverhouding moet zijn, eene
abnormale bloedstoevoer naar de verschillende deelen
des schedels en der hersenen. Het eene deel zalmeer,
hel andere minder bloed ontvangen dan in een nor-
maal geval. Daar nu in de verschillende gevallen, deze
vaatverplaatsing eenigzins zal verschillen, volgt daar-
uit, dat in het eene geval dit deel, in het andere ge-
val dat deel, zich abnormaal zal ontwikkelen.
Ook met de meening van Klementnwsky, dat én de
drukking der baarmoederwanden, én die van het
vruchtwater, zulk eenen grooten invloed heeft op het
ontstaan der Hernia cerebri, kunnen wij ons niet ver-
eenigen. Het is ons namelijk niet duidelijk, waarom
er dan in vele gevallen van hydrocephalus, geen
Hernia cerebri tot stand komt, niettegenstaande de
schedel zeer is uitgezet, de schedelbeenderen dezelfde
verandering vertoonen, en toch ook de drukking, zoo-
wei door de uteruswanden, als door het vruchtwater
heeft plaats gehad.
Aan het einde onzer mededeeling gekomen, willen
wij thans onze eigene meening omtrent het ontstaan
der Meningocele, of liever der Hernia cerebri in \'tal-
gemeen, met eenige woorden mededeelen.
In de eerste plaats vestigen wij daartoe de aandacht,
op sommige onderzoekingen van Panum over de ont-
wikkeling van het vogelembryo. Reeds op pag. 27
spraken wij daarover, en deelden bij die gelegenheid
mede, dat Panüm eene reeks gevalien heeft waarge-
nomen, waarin tusschen de eivliezen en de verschil-
lende deelen van het embryo, vergroeiingen beston-
den. Deze vergroeiingen worden door hem als oorzaak
van vele misvormingen van het vogelembryo aange-
nomen.
Algemeen bekend nu, is het voorkomen der Amni-
onstrengen bij den mensch, en evenzeer de belangrijke
veranderingen en verwoestingen, (zooals spontane
amputaties enz.) die daardoor aan het foetus veroor-
zaakt kunnen worden. Dit in aanmerking nemende,
vallen wij trachten in die Amnionstrengen, wanneer
zy zich op bepaalde plaatsen van den foetalen schedel
vasthecht,en, eene oorzaak te vinden, die het ontstaan
der Hernia cerebri op voldoende wijze verklaard Zoo-
1 ""
dl» Wy
weten, ontwikkelt zich het amnion op de
volgende wijze:
Gedurende de afsnoering van het embryo van de
kiemblaas verwijdert zich, rondom de kiemblaas, de
hoornplaat van het trophische kiemblad. Daar evenwel
het ligchaam van het embryo deze verwijdering
let geschiedt, ontstaat er rondom. het embryo eene
Pl°01\' dle zich steeds meer verheft, zoodat ten laatste
°P de rugvlakte eene aanraking en versmelting, tus-
\' \'len de plooijen van de eene en de andere zijde tot
St3nd komt- Het amnion omgeeft dan het embryo
volkomen, en ligt in den beginne zeer digt daartegen
4
-ocr page 64-aan. Wij kunnen ons zeer goed voorstellen, dat op
dit tijdstip eene vergroeijing lusschen het amnion en
het embryo kan lot stand komen. Stellen wij het ge-
val, dat eene zoodanige vergroeijing tusschen het
kopeinde van het foetus en het amnion heeft plaats
gehad.
Zooals wij zeiden, ligt hel Amnion in den beginne
zeer digt tegen het Embryo aan. Reeds spoedig ech-
ter begint het zich daarvan te verwijderen, doordien
zich tusschen beide liqiior amnii ophoopt; waarin dus
de vrucht als \'t ware drijft. Aangezien er evenwel
tusschen hoofd der vrucht en het Amnion eene ver-
groeijing bestaat, zal er, telkens als door de eene of
andere oorzaak de vrucht wordt verplaatst, eene zekere
trekking aan het hoofd plaats hebben. Daar nu in
de eerste ontwikkelings-periode het hoofd week en
vliezig is, zal het gevolg, van die zich telkens her-
halende trekking, zijn, dal er langzamerhand eene
uitrekking en uitstulping van den schedel op die plaats
tot s!and komt. Strekt zich de vergroeijing tot in
de hersenvliezen uit, , dan zullen deze te gelijk met den
schedel worden uitgestulpt. Is dit niet het geval,
dan kan klaarblijkelijk hunne uitstulping later gemakke-
lijk geschieden Bij ons foetus waar twee zakken
bestaan, waarvan de binnenste, gevormd door de Pia
maler en Arachoïdea, geheel vrij ligt in den buitensten,
gevormd door de Dura mater en de huid, meenen wij
te mogen aannemen, dat eerst de Dura mater met de
huid zich heeft uitgestulpt, en eerst later de Pia mater
en Arachnoïdea naar buiten zijn gekomen.
Vroeger, pag. 40, spraken wij de meening uit, dat
de bydrops in den schedel niet primair, doch secun-
dair ontstond. Wij willen dit thans nader bespreken.
Wanneer, door de bekende trekking, de schedel
langzamerhand wordt uitgestulpt, zoude er eene ledige
ruimte in hem ontslaan, indien dit niet voorkomen
werd deels door het collaberen der schedelbeenderen,
deels door het ontstaan van ilydrops. Dit collaberen
der schedelbeenderen, verklaart de smalheid van den
schedel, die meestal, — en ook in ons geval, — bij
Hernia cerebri wordt aangetroffen. — Dat hier Hydrops
ontstaan moest, behoeft eigenlijk geen betoog. De
venae immers werden uitgezet; dit gaf verlangzaamde
alvoer van bloed, en hiervan was hydrops het gevolg.
Deze hydrops hoopte zich natuurlijk voor een deel
ook op aan de binnenzijde der Pia mater, rekte deze
"it en dreef haar voort in de rigting van den minsten
weerstand, dat is, naar de opening van den reeds uit-
gestulpten en zich nog steeds vergrootenden Dura mater
zak Het kleine gezwel, dat in den binnensten zak
gelegen was, meenen wij te moeten opvatten als een
deel der plexus chorioïdeus, dat voortgewoekerd, ein-
delijk in den binnensten zak zich heeft uitgestulpt.
Omtrent de verklaring, der in ons geval aanwezige
onregelmatige verbeening en abnormale ontwikkeling
der kleine hersenen, verwijzen wij naar het daarover
gezegde op pag. 47.
Wat de oorzaak is, dat in het eene geval alleen de
hersenvliezen, en in het andere bovendien een deel
der hersensubstantie wordt uitgestulpt, vermogen wij
niet, met waarschijnlijkheid, aan te geven.
Naar wij meenen, heeft de door ons aangenomen
oorzaak den meesten grond. Zij toch verklaart den
gang van zaken vrij voldoende, en steunt bovendien
op feiten. Deze feiten vinden wij, deels in de onder-
zoekingen over het vogel-embryo door Panüm, deels
in hel bij den mensch voorkomen van Amnionstren-
gen, en de daardoor soms teweeggebragte beleediging
van het foetus. Wel werden bij ons foetus geene amnion-
strengen aangetoond; doch daarom kunnen zij toch
vroeger zeer goed bestaan hebben. Virchow 1) zegt
dan ook: »Spontane Abschnürungen seien häufig nur
noch in den endlichen Resultaten vorhanden, während
die Ursachen, die einschnürende Ligamente, nicht
mehr nachweisbar seien.\'\' Wij eindigen daarom met
de Hypothese:
Het ontstaan, zoowel van Hydromeningocele als van
de ware Hernia cerebri, kan men het best verklaren
door aan te nemen, dat er eene vergroeijing heeft
bestaan tusschen \'t hoofd van het foetus en het
Amnion.
PLAAT
AA. Omgeslagen lappen der scliedelbekleedsels.
B. Achterhoofdsbeen.
C. Uitwendige huid, welke den zak bekleedt;
voortzetting der schedelhuid.
D. Processus falciformis major.
E. Tentorium cerebelli.
E. Overblijfsels van de middenste en achterste kwabben der
groote hersenen.
1. 1. Stilet in de holte van den buitensten zak (dura mater)
gevoerd, hetwelk onder het tentorium, boven het cerebel-
lum, uitkomt.
2. Stilet in de holte van den binnensten zak (pia mater) ge-
voerd, hetwelk in de schedelholte onder de pia mater der
bovenvlakte van het cerebellum verborgen blijft.
3. Convoluut van bloedvaten, en extravasaat, dat in zarnen-
hang staat met de pia mater in den hals van den zak en
op het cerebellum.
4. Rand van den geopenden buitensten zak (dura mater en huid).
Aan de andere zijde zijn dura mater en huid eenigszins van
elkander afgepraepareerd.
5. Rand van den geopenden binnensten zak (pia mater).
6. Vezelig weefsel rondom de abnormale opening in het
achterhoofdsbeen, dat met het beenvlies van den schedel
en den buitensten zak (dura mater) zamenhangt.
7- Rand van de doorgesneden schedelbeenderen.
3? Xi a. -A. T xx,
1. Schematische voorstelling van de verhouding der hersen-
vliezen tot de opening in het been.
A. Groote hersenen.
£>• Kleine „
P- Pons Varolii.
c- Corpus Callosum.
a. Plexus chorioïdens medius.
}>- Vlecht van bloedvaten, welke het vaatrijke ligchaam aan
den wand van den binnensten zak (pia mater) vormen.
dura mater woedt door den buitensten omtrek, de pia
rnater door de gestippelde lijn aangegeven.
2. Gemiddelde grootte van het achterhoofdsgat van eenen
normalen kinderschedel.
p;
\'g- o. Vorm en afmetingen van de abnormale opening en van
het achterhoofdsgat in den schedel van ons foetus.
Abnormale opening.
Achterhoofdsgat.
\'>c 0,9 centimeter breede, Ier zijde uit been, in \'t mid
^en uit kraakbeen bestaande brug tusschen A en B.
Fig. 4. Vorm en afmetingen van den beenigen schedel van ons
foetus, alsmede van eenen normalen foetalen schedel
van dezelfde lengte. Beide zijn doorgezaagd in een vlak
liggende x/i centimeter boven de tubera frontalia en de
protuberantia occipitalis.
De lijn AA duidt den omtrek van den normalen schedel aan.
„ „ BB „ u „ van den schedel van ons foetus aan.
De breedten van beide vergelijkende vinden wij:
Uormale scli ede 1
Bij de proc. ensiformes . . aa = 7;3 Ctm.
„ het dorsum ephippii . bb = 7,8 „
„ den meatus audit, ext. cc = 8,5 „
Twee Ctm. achter den mea-
tus audit ext.......dd = 7 „
LengU ..........LL — 10 „
Abnormale schedel,
a a\' = 7,3 Ctm.
b\'b\' = 7,4 f
c\'c\' = 7,8 „
d\'d\' as 5,9 ,
LL = 10
Het ontstaan, zoowel van de Hydromeningocele als
de ware Hernia cerebri, kan men het best ver-
klaren door aan le nemen, dat er eene vergroeijing
lieeft bestaan tusschen \'t hoold van het for-tus en het
^ttrnion.
\'en onregte wordt meestal de oorzaak van Hernia
fei\'ebri, in eene primaire vochtophooping binnen den
schedel gezocht.
III.
Ik ben het niet eens met Laennec, als hij zegt:
L\'anatomie pathologique est incontestablement le flam-
beau le plus sur, que puisse guider le médecin, soit
pour reconnaitre les maladies, soit pour guérir celles,
qui en sont susceptibles.
IV.
De 3dc alinea van Art. 317 Wetb. v. Strafregt, be-
hoort gewijzigd te worden.
V.
Welvaart en beschaving verkorten den levensduur.
VI.
Bij Solulio retinac is de punctie der retina af te
raden.
VIL
Het is verkeerd, om reeds tijdens zijne vorming
tot arts, zich met specieele studie, hetzij van ophthal-
mologie, hetzij van een ander onderdeel der Genees-
kunde, bezig te houden.
In vele gevallen is, bij ziekten der ademhalings-
werktuigen, de inhalatie-methode boven elke andere
le verkiezen.
IX.
Het vertrouwen op de physische hulpmiddelen bij
bet ziekenonderzoek, moet beperkt zijn.
X.
Onjuist is de bewering van Albinus: Virginibus et
viduis hystericis, salacioribus et irritabilioribus nullum
specificum melius quam matrimonium.
XI.
De koud waterbehandeling van typhus verdient eene
meer algemeene toepassing.
Resecties moeten subperiostaal, Amputaties (waar
zulks mogelijk is) met vorming eener periostium-lap
gedaan worden.
liet is te verwachten, dat men binnen eenige jaren,
(ie door Szymanowskl verbeterde gritti\'sche methode
zal verkiezen én boven de amputaiio femoris, én boven
de exarticulatio genu,
XIV.
Tot radicale genezing van Hydrocele, verdient de
methode per excisionem soms de voorkeur boven die
per incisionem, en dikwijls boven dieper injectionem.
XV.
In army practice attempts to save a limb, which
might be perfectly succesful in civil life, cannot be
made. William, a. Hammond.
XVI.
Bij prolapsus uteri van oude vrouwen, is dikwijls
de episiorrhaphie te verkiezen boven pessaria.
Ik kan mij niet vereenigen met het voorstel om,
in de gevallen waar gevaar bestaat voor infectie van
febris puerperalis, het uitwendig onderzoek tot regel,
het inwendig tot uitzondering te maken.
XVIII.
üe gewapende cephalotribe van Cou en is een over-
bodig, somtijds zelfs gevaarlijk instrument.
XIX.
On hérite des maux de ces parens comme on hérite
de leurs biens, et ce funeste héritage se transmet
d\'une manière plus sure encore que l\'autre.
Bâillon.
XX.
Ik ben het in vele opzigten eens met Panet (Med.
préventive. Paris. 1857), als hij zegt: Tant que la
médecine s\'occupera exclusivement, principalement, de
guérir les maladies, elle échouera. El.e peut les pré-
venir, les panser; mais une fois que notre corps,
est atteint d\'une affection de quelque intensité, rare-
ment il est permis de se flatter de sauver le malade.
De arts ïij pessimist.
XXII.
Ter vorming van artsen, zijn kleinere universiteiten
te verkiezen boven groote.
XXIII.
Wenn es einem jungen Artz möglich is, so soll er
einige Zeit reisen. Aber nicht um Spitäler allein und
wieder Spitäler, sondern um Welt und Menschen zu
besehen. Dr. R. II. Rohatzsch.
Pl. IL