TEE VERHEUGING VAN DEN GEAAD VAN
DOCTOR E HET R01EIM M HEDEl\\DAAGSCH REGT
AAN DE HOOGrESGHOOL TE UTRECHT,
NA MAGTIGING VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS
GEWOON HOOGLEEEAAE IN DE WIS- EN NATtrUBKTJNDE,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VEEDEDIGEN
op Woensdag 6 April 1870, des namiddags ten 3 ure,
DOOE
SAMUEL PIETER JACOB ANNE VAN HOOGSTRATEN,
GEBOEEN TE UTRECHT.
UTRECHT,
KEMINK EN ZOON.
18 70.
In L. 31 § 1 D. de acq. rer. dom. (XLI. 1) is niet
in plaats van „vel lucri causa" te lezen „periculi
causa."
L. 14 D. de operis novi nunc. (XXXIX. 1) strijdt
niet met L. 1 § 3 D. de remissionibus. (XLIII. 25).
Wanneer na de in gebreke stelling de verschul-
digde zaak vergaan is door een toeval, dat haar ook
bij den schuldeischer zoude getroffen hebben, is de
schuldenaar slechts dan bevrijd wanneer hij bewijst
dat de schuldeischer haar bij tijdige levering niet
zoude vervreemd hebben.
IV.
Te regt dringt Mr. opzoomer aan op de benoeming
eener blijvende commissie tot wetsherziening. (Aan-
teekening op de wet houdende Alg. Bep. bl. 16. Het
Burgerlijke Wetboek verklaard, Voorrede bl. VIII).
Te regt bestrijdt Mr. g. diephuis in zijn jongste
werk: Het Nederlandsch Burgerlijk Regt pag. 88
vlgg. de meening, dat het den regter zoude vrijstaan
de grondwettigheid eener wet te beoordeelen.
VI.
Volgens het Nederlandsch Burgerlijk Regt kan
men wel zonder domicilie zijn, doch niet meer dan
één domicilie hebben.
Ten onregte besliste de Arrondissements Regtbank
alhier bij vonnis van 16 December 1859 (Weekbl.
2180) dat de erkenning van een natuurlijk kind, bij
olographischen uitersten wil gedaan, geldig is.
VIII.
Het bezit der nalatenschap, volgens art. 1054 B. W.
door den erflater aan de uitvoerders zijner uiterste
wilsbeschikkingen gegeven, omvat ook het wettelijk
erfdeel.
IX.
Onder de in art. 1919 B. W. gestelde voorwaarden
levert het rigtig gehouden koopmansboek tegen per-
sonen die geen handel drijven bewijs op, ook ten
aanzien van het bestaan der handelingen die daarop
gebragt zijn, zoodat dit niet van elders behoeft
bewezen te worden.
X.
Ten onregte leert Mr. j. g. kist, Beginselen van
Handelsregt volgens de Nederlandsche wet, Deel I
p. 14 vlgg., dat winstbejag een vereischte voor iedere
daad van koophandel is.
XI.
De photograaph is koopman.
-ocr page 6-Te regt beweren de vijf Advocaten dat slechts
eene enkele weigering van betaling voldoende is tot
faillietverklaring.
XIII.
De bevoegdheid tot aanbieding van een accoord
in art. 835 W. v. K. den failliet gegeven bepaalt
zich niet tot een enkel accoord.
XIV.
Het regt om een derde in vrijwaring op te roepen
komt alleen den verweerder toe.
XV.
De lijfsdwang van art. s586 n°. 1 W. v. B. R. is
ook toepasselijk op personen, die na het aangaan
der handelsschuld hebben opgehouden koopman te
zijn.
XVI.
Art. 360 W. v. B. R. moet verklaard worden uit
art. 65 n°. 1 al. 2 R. O.
XVII.
De gratie door den Koning aan eenen veroordeelde
verleend kan door dezen niet geweigerd worden.
De "bepaling van art. 91 Gw., waarbij geestelijken
en bedienaren van den godsdienst van het lidmaat-
schap der Staten-Generaal worden uitgesloten, is af
te keuren.
XIX.
De Gemeentebesturen gaan hunne bevoegdheid
geenszins te buiten wanneer zij de dronkenschap als
misdrijf strafbaar stellen.
XX.
In art. 60 al. 2 W. v. Sv. behoorde het woord
„kan" vervangen te worden door „zal."
XXI.
De medepligtige moet naar ons Strafwetboek wel,
maar de jure constituendo niet dezelfde straf onder-
gaan als de dader wanneer de persoonlijke hoeda-
nigheid van dezen de straf verzwaart.
XXII.
De loontrekkende bediende\', fdie zich gelden of
goederen toeeigent hem door of ten behoeve van
zijn meester toevertrouwd, begaat geen diefstal.
De omkooping van ambtenaren, gepleegd om hen
over te halen tot het nalaten van eene voor hen
verpligte handeling, valt buiten het bereik der straf-
wet. Hierin behoorde voorzien te worden.
XXIV.
De afschaffing der Zondagswet is wenschelijk. Zij
worde niet door eene andere vervangen.
XXV.
De bepaling onzer Armenwet, waarbij de geboor-
teplaats als domicilie van onderstand wordt aange-
wezen, is af te keuren.
XXVI.
Het is wenschelijk dat den arbeiders volkomene
vrijheid worde gelaten om zich te vereenigen, ten
einde door werkstaking het arbeidsloon te doen
stijgen.