tee teekbijging tan deïst gbaad tan
DOCTOR I HET RÖ1EKH EX HEDEIVDAAGSCH REGT,
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
na magtiging tan
DEN RECTOR MAGNIFICUS
gewoon hoogleeeaae in de wis- en natuubkunde,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
en
VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDE FACULTEIT,
te tebdedigen
op Woensdag 29 Junij 1870, des namiddags ten 2 ure,
DOOE
geboeen te hoogland.
ÉÊMl
UTRECHT,
J. B IJLE VELD.
18 70.
Met Noodt, de pactis et transactionibus C. 21, is
aan te nemen, dat de schuldeischer, die tot het
pactum remissorium met den erfgenaam niet is toe-
getreden van zijn privilegie slechts ten bedrage van
de bij die overeenkomst vastgestelde som gebruik
kan maken.
De verhuurder heeft op de iiivecta et illata van
den onderhuurder een pandregt.
Te regt beweert Arndts, Lehrbuch der Pandekten ?
§ 250, dat de culpa van den eenen correus debendi
ook den anderen bezwaart.
De regtsvordering van art. 619 B. W. kan ook
ingesteld worden door den blooten houder.
Ten onregte beweert Mr. G. Diephuis, Handboek
voor het Ned. Burg. Regt. D. III., bl. 149, dat de
erfgenaam, die zijn erfdeel verkoopt, niet verpligt
is aan den kooper af te staan, wat naderhand na
verwerping door een der medeërfgenamen aan dat
verkochte erfdeel wordt toegevoegd.
VI.
De opsteller is geen eigenaar der gebouwen.
De regtsvordering van art. 881 B. W. komt niet
toe aan den kooper eener erfenis.
Art. 31 W. v. K. betreft ook de ontbinding door
den dood of het faillissement van een der leden.
IX.
Eene buitenlandsche naamlooze vennootschap van
koophandel behoeft, om hier te lande op te treden,
bewilliging van den Koning.
X.
In geval de acceptatie van een wissel door be-
driegelijke middelen verkregen is, kan de acceptant
tegen iederen houder in zijn geheel hersteld worden.
XI.
Door een gefailleerde mag slechts éénmaal een ac-
coord aangeboden worden.
XII.
Ten onregte beweert Mr. de Pinto, Handleiding
tot het W. v. K. II. § 2, bl. 15, dat eene dading tus-
schen kooplieden en over handelszaken door getui-
gen kan bewezen worden.
De regter is gehouden de verliezende partij in de
kosten te veroordeelen, al wordt zulks door de
tegenpartij niet geëischt.
XIV.
Art. 378 C. P. is niet toepasselijk op de curators
in een faillissement, die de geheimen uit brieven
aan den gefailleerde geadresseerd en door hen ge-
opend, aan anderen mededeelen.
XV.
Alleen de personen, genoemd in art. 9 van de
Wet van 10 Mei 1837, kunnen als medepligtigen
aan bedriegelijke bankbreuk vervolgd en gestraft
worden.
XVI.
Het willekeurig stellen van namen op eene intee-
keningslijst, is niet te beschouwen als valschheid
of als opligting.
Die iemand in het openbaar verwijt eene crimi-
nele veroordeeling ondergaan te hebben, is straf-
baar volgens art. 471 n°. 11 C. P.
XVIII.
Ten onregte beschouwt het Oostenrijksche Wet-
boek § 229 de vlugt des daders in het algemeen,
en het Pruissische § 47 de vlugt na aangevangen
onderzoek als een grond tot schorsing der verjaring.
XIX.
Het ware te wenschen, dat de betrekking van
burgemeester onvereenigbaar was verklaard met die
van lid van den raad.
XX.
De heffing van tolgelden op \'s rijks groote wegen
is af te keuren.
Het brievenvervoer mag voor den Staat geen bron
van inkomsten wezen.
XXII.
Met regt zegt Mr. Vissering, Handboek van Prac-
tische Staathuishoudkunde, §991: „Het pensioneren
der ambtenaren en van hunne achtergelatene betrek-
kingen is als algemeene regel af te keuren, dubbel
af te keuren, wanneer de ambtenaren verpligt wor-
den, de middelen daartoe zeiven bijeen te brengen."